D E NIEUWE REISIGERi O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT, Uit het Fransch van den ABT DE LA PORTE. DERTIENDE DEEL. Behelzende Paraguai, Brazilië, de Afrikaenfche eilanden, Abisfinië, Nigritië en Monomotapa. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSÉ en ZOON, 1772-   Pag. 1 D È NIEUWE REISIGER. Honderd en Eenenvijftigste Brief, Paraguay. De eerfle oógenblikken van mijn verblijf te Buenos - Ayres , Mevrouw, heb ik be* fteed met het verzamelen van de voornaemfte omftandigheden der ontdekkinge van Paraguay, uit verfchiliendc berichten. Voornamelijk heb ik de aloude overleveringen naergevorscht, de oude gedenkftukken geraedpleegd, en de inboorlingen ondervraegd: zelfs heb ik de fabels, welke de Spanjaerds door eene buitenfporige ligtgeloovigheit hebben aengenomen, nietverwaerloosd, overtuigd zijnde dat zij altoos eenigc waerheit behelzen* . Het was een louter géval, 't welk Diaz de Solis , een' Kastiliaenfchen zeeman , aen den mondt der riviere de la Plata geleidde. Hij voer met eene floep dezen ftroom op, en vernam eenige Indianen, die hem fchenen te noodigen bij hen te komen. Door deze twijffeh achtige betooningen van vriendfchapp' bedroXIII. Deel. A ge"*  2 De Nieuwe Reisiger, gen, flapte hij aen land met weinig volk, en merkte niet op, dat deze barbaren, naermate hij naderde , te rug weken. Zij lokten hem dus tot aen een naburig boscli, waerin hij hen bijna alleen volgde; doch naeowlijks was hij 'er gekomen , of eene hagelbui van pijlen wierp hem, met twaelf van zijn volk, dood ter aerde. De Indianen beroofden hen van hunne kleederen , ftaken een groot vuur aen , lieten hen braden, en aten hen op, in het gczigt der geenen, die in de floep gebleven of daer in gevlugt waren. Deze geloofden geen ander befluit te moeten nemen, dan hun fchip weder te winnen , cn naer Spanje te rug te keeren. Sommigen Portugezen, door Brazilië in Paraguay gedrongen, waren niet gelukkiger; maer deze droevige gebeurtenisfen verhinderden niet dat Sebastiaen Kabot, tien jaren daer na, met vijf Spaenfche fchepen vertrok, om deze ontdekking te achtervolgen. Hij kwam 'er, gelijk Solis, door de rivier de la Plata. In het voorbijgaen zal ik zeggen, dat dees Aroom één der grootflen is welke ons bekend zijn, en dat men 'er weinigen vindt, wier ingang zoo moeijelijk is, of waer meer fchipbreuken voorvallen. Om deze reden hebben hem de bootsgezellen de hel der zeelieden genoemd; maer in vergeldinge is deszelfs water uitmuntend en zeer gezond. Daerenboven heeft het, naer men zegt, eene zonderlinge hoedanigheit, namelijk, dat het de' ftem zoo helder maekt, dat men de perfonen, die  Honderd en Eenenvijütigste Brief. 3 Hie 'er gedurig gebruik van maken, aenftonds onderkent; doch wanneer men ophoudt'er van te drinken, verliest men dit voordeel van langzamerhand'. Deze rivier wordt van haren oorfprong' af geenszins de la Plata genoemd; maer zij komt voort uit het meir Xarayés, onder den naem van Paraguay, 't welk gelroonden vloedt beteekerit , als of het meir, waeruit Zij ontfpringt, hacr eene kroon vormde. Alle jaren overftroorrit zij de landerijen, verfcheidene mijlen verre; en gedurende deze overvloeijing, begeven" zich de inwoonders , met hunne goederen, in kanoos, waerin zij hun verblijf houden, tot dat het water te rug geweken is;> Deze rivier is daarenboven zoo fnel, dat zij, ter plaetfe waer zij in zee valt, het water op een' zeer grooten afftandt zoet maekt. Schoon zij, zich met la Flata vereenigende, haren naem verliest, wordt haer zulks rijkelijk vergoed, doordien zij dcnzelven mededeelt aen de onmetelijke ruimte iands, welke ten oosten door Brazilië, ten westen door Chili, ten zuiden door het Landt van Magellanes, en ten noorden door de rivier der Amazonen bepaeld wordt. Kabot bouwde twee fterkten in Paraguay, liet 'er eenige Spanjaerds, en keerde weder in Europa. Men heeft mij, bij gelëgenheit van één dezer fterkten , verhaeld dat de officier, die 'er het bevel voerde, eene fraeije vrouw had, Miranda genoemd, waerop een" naburig A i  4- De Nieuwe Reisiger. kacique of koningsken verliefd wierd, en voornam dezelve te fchaken. Hij verkoos daertoe den tijdt dat de man afwezig was; en zich door een' troep Indianen hebbende doen verzeilen, tastte hij de fterkte aen, frak dezelve in brandt, en vermoordde de bezetting; doch hij fneuvelde zelf in het gevecht. In de fterkte bleef niets overig, dan de ongelukkige Miranda, benevens vier vrouwen en ecnige kinderen. Zij werden alle gebonden, en gebragt voor Siripa, broeder en opvolger van den kacique. Op het zien van deze fchoone Spaenfche vrouw', werd Siripa getroffen door dezelfde liefde, die zoo doodelijk voor zijnen broeder geweest was. Hij behield haer alleen van dezen kleenen hoop gevangenen, en verklaerde haer dat zij van nu af aen meesteres in zijn huis zoude zijn. Miranda antwoordde hem op de bekwaemfte wijs om hem te vertoornen, hopende dat een fchielijke doodt hare eer en onnoozelheit in veiligheit zoude Hellen. Zij bedroog zich : hare weigering vermeerderde Hechts de hoogachting van Siripa, en gaven eene nieuwe heftigheit aen zijne liefde. Midderwijl verfcheen de Spaenfche officier, vernomen hebbende dat zijne vrouw bij den kacique was, om haer aftehalen. Op het gezigt van een' Echtgenoot, die alleen bemind was, bleef de verliefde Siripa zich zeiven geen' meester: hij deed den man aen een' boom vastbinden , en gebood dat men hem met pijlen zou-  Honderd en Eenenvijftïgste Brief. 5 zoude doorfchieten. Men bereidde zich om hem te gehoorzamen , wanneer Miranda , in tranen fmelten.de, zich aen de voeten van den barbaer kwam werpen , en dezen woedenden en minijverigen minnaer ontwapende. De officier werd ontbonden , en kreeg zelfs verlof om zijne gemalin van tijd' tot tijdt te zien, onder voorwaerde dat hij van de regten des huwelijks geen gebruik zoude maken. De kacique had eene vrouw , die op den Spanjaerdt verliefd werd , en een bijzonder belang had om van nabij op het gedrag der twee echtgenooten te letten. Zij verraste hen op zekeren dag in de huwelijksgemccnfchap , en gaf 'er op ftaende voet kennis van aen Siripa, welke toeliep om de zaek te aenfehouwen, en 'er door zijne eigene oogen van overtuigd werd. In de cerfte bewegingen zijner woede, ftond hij den minnenijd' zijner vrouwe beter ten dienste, dan hij zijn' eigen gedaen had: hij veroordeelde Miranda tot het vuur, en den man om met pijlen doorfchoten te worden, De. twee echtgenooten gaven voor elkanders gezigt den geest, in het betoonen van gevoelcns° die hunner deugd' en liefde waerdig waren. Niettegenftaende deze gebeurtenis grootelijks naer een vcrdichtfcl zweemt, geeft men echter voor dat zij niets aen de zijde der waerheit verliest. De Spanjacrds, wanhopende zich, in dit gewest, ftaende te kunnen houden tegens de in, A 3 woon»  6 De Miieüwe Reisiger. woonders, welke de Kastiliaenfche trouweloosheit onverzoenlijk met hun gemaekt had, namen het befluit om het landt te verlaten; en 'er verliepen eenige jaren, zonder dat zij bedachten eenige nieuwe ondernemingen op Paraguay te doen. Maer in het jaer 1535 overwoog Karei de v ijfde aldaer eene grondftichting opteregten , wacrtoe hij groote voorbereidfeïen maekte.' Don Pedro de Mendoza, zijn aertsfchenker, werd tot opperhoofdt der onderneminge aengefteld. De keizer benoemde hem tot landvoogdt en algemeenen veldheer van alle de landen, welke men tot aen de zuidzee zoude ontdekken, op voorwaerde dat 'er Mendoza duizend mannen in twee réizen zoude overbrengen, benevens de wapenen en levensbehoeften voor één jaer; dat hij 'er volkplantingen zoude (lichten in de oorden, die hij" het weivoegeiijkfte oordeelde, en dat alles op zijne eigene kosten zoude gefchieden. Men maekte te Kadix eéne vloot van veertien zeilen gereed; en deze toerustingen, gevoegd bij het gecne men van de rijkdommen van Paraguay Verbreid had, lokten 'er lieden van de hoogfte geboorte naer toe. De eerfte uitrusting, die fiechts van vijf honderd mannen moest zijn, beliep ten minfte tot twaelf honderd, onder v/elke meer dan dertig acnzienlijke heeren, en onder anderen een broeder van S"* Therefia, gevonden wierden. Met één woord', nimmer werd eene onderneming op de nieuwe weereldü met  Honderd en Eenenvijftigste Brief. 7 met meer luisters voortgezet; en geene Spaenfche volkplanting heeft zoo vele groote namen onder hare grondftichters geteld. Eene aenmerkelijke zack is, dat de keizer aen Mendoza verklacrdc, dat hij deszelfs gewisfe belastte met alle de onregtvaerdigheden en beledigingen, welke men den Indianen zoude aendoen. „ Al „ te veel afgrijsfelijkheits, zeide hij tot hem, heeft de edelfte daden der overwinnaren van T, Amerika onteerd. Indien hunne veroovc„ ringen verwondering veroorzaken, hunne wreedheden verwekken nog meer veront„ waerdiging. De cerften waren wonderen van „ ftoutmoedigheit, de tweeden buitenfpong' heden van onmenfchelijkheit. Dewijl mij de bekeering dezer nieuwe volken bovenal ter harte eaet, zal ik niemant omtrent dit ltulc ' eenige genade bewijzen. Het is geenszins door het ftael dat ik onderdanen wil verknj" gen; het is door de zachtmoedigheit en overreding, het eenigfte middel om de vervolgingen der eerfte verooveraren van Mexiko " en Peru te vergoeden", Na verfcheidene ongelukkige voorvallen, landde de vloot van Mendoza aen de eilanden van St. Gabriël, liggende in het midden van den ftroom de la Plata. De landvoogdt was van gedachten hier omftreeks zijne eerfte grondftichting te vestigen, en deed eene veifiee en gemakkelijke plaets uitkiezen. Men vond dezelve op eene landengte, die m den A 4 ftroom  B De Nieuwe Reisiger. ftroom uitftak, op den westelijken oever, meer dan vijftig mijlen van deszelfs mondt. Mendoza ontwierp 'er den grondt eener ftadt, die Buenos-Ayres genoemd werd, om dat 'er de lucht wezenlijk zeer gezond is, Yder fioe&  ao De Nieuwe R e i s i g e k. De nieuwe zendelingen vonden eene ruime* ftof voor hunnen ijver, en gaven 'er zich met bereidvaerdigheit aen over. Zij geloofden datzij moesten beginnen met de Spanjaerden, wier voorbeeldt veel goeds of kwaeds konde toebrengen , aen den voortgang van hunnen arbeidt onder de ongeloovigcn. Men luisterde naer hen met eerbied', raadpleegde hen met vertrouwen ; en overal troffen zij leerzame harten aen. Vervolgens deden zij verfcheidene togten door het landt, om den Indianen het euangelium te verkondigen; en zij hadden 'er reeds een groot getal van bekeerd, wanneer zij vernamen dat hun eene verfterking van manfchan uit Brazilië bijkwam. Ik zal geen omftandig verhad doen van alle de bekeeringen, door deze apostolifche mannen uitgewerkt: dezelve vermeerderden , naermatc zij nieuwen onderftandt ontvingen; en in korten tijdt hadden de Jezuiten verfcheidene grondftichtingen in Paraguay. Doch het geene voornamelijk ftrekt tot lof van hunne ftaetkunde, menschlievendheit en hunnen ijver , is dat zij, den godsdienst gebruikende om vrije menfehen te onderwerpen, derzelver vooroordeclen te overwinnen, en derzelver driften te onder te brengen, deze menfehen befchaefd, verftandig en gelukkig gemaekt hebben. Gelijk aen de'aloude wetgevers, bragten zij barbaren, die altoos gewapend heröm dwaeldcn, niet dan moordt ademden, en van de flagtmg' leefden, in eene bur-  ïIgnderd ên Eenenvijftigste Brief. 21 burgerlijke famcnleving. Het lezen der dichteren had dezen zendelingen, meest geletterde lieden, geleerd dat het Orfeus gelukt was de menfehen uit de bosfehen te lokken, door de bekoorlijkheden der zangkunst'. Zij namen hunne tocviugt tot dezelfde middelen, om deze woeste gcaertheden te verzachten. Naeuwelijks begon een Jezuit eenige liederen opteheffen, of de Wilden verlieten hunne bosfehen of fchuik plaetfen, om den geenen, wiens ftem hunne ooren getroffen had, met de grootfte vervoeringen van blijdfehapp', te volgen. De zendeling , hen rondom zich ziende verzamelen, begon hun dan de waerheden des geloofs te verkondigen. Wanneer de onlust hen beving, begon de nieuwe Orfeus weder zijne liederen; en dus het gezang met de onderwijzinge vermengende, leerde hij hun geene muren cener ftadt, gelijk Amfion, maer bekwame en gemakkelijke hutten bouwen , waer door 'er wel rasch verfcheidene volkplantingen waren ge-, vormd. Men noemde dczelvcnleerplaetfen (*) of aenwinningen (f), welke woorden federt altoos in gebruik zijn gebleven, om deze foorten. van dorpen te beteckenen. De Jezuiteu wilden ook verblijfplaetfen in de fteden hebben. De eerfte dezer grondftichtingen gefchiedde te Asfomption , hoofdftadt van het landfehap. De overheden gaven hun eene; Doctrines, (/f) ReeluclioHs.. B 3  sa De Nieuwe R e i s i a e r. eene plaets, om 'er een huis en eene kerk te bouwen. Men floeg aenftonds de handt aen p.et werk; en ijder begeerde 'er aen te arbeiden, tot zelfs de juffers, die in deze gelegenheit door baren ijver en het doen van groote onkosten uitmuntten. Het geen de Spanjaerds voornamelijk aen deze geestelijken verbond, was de gemakkelijke manier, waer op dezelve het verftandt der Indianen leidden, in het midden van welke men nooit veilig meende te zijn. De Wilden van hunne zijde vleiden zich, dat de Kastilianen zich zouden laten overreden, om hen met meer zachtmoedigheit te behandelen , door lieden, waer aen zij zoo veel achting betoonden; maer de zendelingen zich al te ijverig toonende voor het belang van 's lands natuurlijKe inboorlingen, vatten de Spanjaerds argwaen tegens hen op. Men riep overluid dat de Jezuiten geen ander oogmerk hadden, dan zich meester van de Paraguanen te maken, en met derzelver diensten alleen hun voordeel te doen; dat zij flechts om die reden het hof hadden overgehaeld , om keuren tot handhaving van de vrijheit dezer volken aftekondigen; en dat zij niet zouden verzuimen zich daervan te bedienen, om zich te verrijken, ten nadeele van de onderdanen des konings van Spanje, Te vergeefsch vertoonden deze vaders , dat keizer Karei de vijfde reeds deze keuren gege, ven had , voor dat iemant van hun zijnen voet in het landschap had gezet; de geesten wa-  Honderd tN Ebnbnvijftigste Brief. 23 waren al te zeer verbitterd, om naer eenige redenen te luisteren; en deze ongefteldheit deigemoederen, meer en meer aen het gisten rakende, vcroorzaekte in het vervolg ae nevigfte twisten, waer uit ik de verderfFelijkftc gevolgen voor deze maetfehappije voorzie. Ik ben, enz. Buenos-Jyres, don liften van OUoher, 175^ Honderd en Tweee'nvijftigste Brief. Vervolg van Paraguay. Git zaegt in Paraguay, Mevrouw, tweederlei godsdiensten, de Christenen en afgodendicnaers; tweederlei volken, de Indianen en Spanjaerds; tweederlei verblijfplaetlcn, de fteden en vlekken ; tweederlei oppermagten, den koning van Spanje en de Jezuiten. Alle deze zaken eisfehen weder opgevat, en afzonderlijk befchreven te worden. Vijf landvoogdijen verdeden ét geheele ge, west, en hebben tot hoofdlieden la Plata, Santa-Kruz, Kordona, Buenos-Ayres en Asfomptio, dat tevens de hoofdtftadt van het ganfche landt is. De landvoogden zijn in de ftaetsen krijgszaken volflrekt onaf hangkelijk, en erkennen alleen in fommige bijzondere gevallen Topperhoofdigheit der onderkoningen van B 4 ru i4  24 De Nieuwe Reisiger. Peru. Omtrent het burgerlijke en JijfltraFehjke behoorcn zij onder het koninklijke rerrts" gebiedt. (*) ö- b ' La Plata, alwaer deze vierfchaer hare zitting, heeft, is gefticht door den kapiteinPedro d'An zures, onder de bevelen van Franciskus Pizar* re , op de puinhoopen van het Indiaenfchc vlek Chuquifaka , waervan het ook den naem ontleend heeft De naem van Ciydad de la Plata, of Zilverftadt , werd 'er acn gegeven door zin' fpeling oP eene mijn van dit metael, die 'er met verre van af was. De ftadt ligt in eene kleene vlakte, van bergen omringd. De huizen zijn er van fteen en met pannen gedekt. Die van het voornaemfte plein , wette eene verdieping boven den grondt hoog zijn, ziin groot, wel gefchikt, en met tuinen en boomgaerden verfierd. Het water is 'er niet over' vloedfg; maer door de zorg, welke men genomen heeft om het in alle de wijken te verdeeïen, is er genoeg voor het gebruik der Wonderen, waer getal op omtrent veertien duizend beloopt, zoo Indianen als Spanjaerds. De kerk is tot een aertsbisdom, de regering tot een konmgklijk regtsgebiedt, de aertsbisfehop en zijne geestelijkheit tot eene kerkelijke vierfchaer de bevoorregte amptenaers tot eene vroedfehap . en de leerhngshuizeh tot eene hoogefchool verhc! ven. De hoogleeraerszijn Jezuiten, weereldlijke pries- (*') Audience,  Honderd en T we et n vijftigste Brief. 25 priesters en keken, die mede openbare lesfen in het kweekfchool geven. Men behoeft niet te vragen of 'er vele monniken zijn: dit is het talrijkfte gedeelte der inwoonderen in de meeste fteden van het Spaenfche Amerika ; maerhet zijn altoos Dominikanen , Kordelieren, Augustijnen, vaders der Barmhartigheit en Jexuiten, en geene of bijna gcene Benediktijnen, Premonftratenzcn , Bernardijnen, Kartuifers , noch zelfs Kapucijnen, anders zoo gereed en vurig om zich door de geheele wecreldt te verfprciden. De omliggende ftreken van la Plata zijn met lusthuizen vervuld, langs de rivier de Kachimayo , die 'er twee mijlen van af is. Eene andere rivier , Pilkomayo genoemd , ftroomt zes mijlen van daer, op den weg naer Potoli, en verfchaft uitmuntende visch. Op derzelver oevers wonen de Chiriguanen, onverzoenlijke vijanden der Christenen, en altoos in oorlog met de Spanjaerden. De Jezuiten laten echter niet na in hun landt te dringen, verzeld van eenige Indianen, die zij, tot hunne zekerheit, met zich leiden; en het gebeurt fomtijds dat zij 'er eenige perfonen bekeeren. „ Wij kennen „ in Paraguay, zeide één dezer vaderen tot mij, „ geen trotfeher, wreeder, onftandvas„ tiger en verraderlijker volk, dan de Chiri„ guanen, wier oorfprong men dus verhaelt. „ Toen de Guariniërs zich het euangelium onderworpen, en, door de eerfte zendelingen B 5 „ bij  26 De Nieuwe Reisiger. „ bij één verzameld, verfcheidene vlekken uit. „ maekten, bevond zich onder hen een zeker „ getal ongeloovigen, wier hardnekkigheit men „ nimmer konde overwinnen. Deze barbaren, „ vreezende de gevocligheit hunner landgenoo„ ten, wier voorbeeldt zij niet hadden willen „ volgen, befloten het landt hunner geboorte „ te verlaten, en in andere gewesten eene ver. „ blijfplaets te zoeken. Met dit inzigt, trok. „ ken zij over den ftroom de Paraguay, land. „ waerds in, en vestigden hun verblijf midden „ in het gebergte. De volken, bij welke zij „ hunne toevlugt genomen hadden, vatten een „ mistrouwen tegen hen op, maer oordeelden „ tevens dat zij, uit eene heete luchtftreek' in „ een zeer koud gewest overgaende, de ge„ ftrengheden der lucht' niet zouden kunnen „ wederftaen, en wel rasch door de elende „ fneuvelen. Chiriguano, zeide zij in hunne „ tael, dat is, de koude zal hen verdelgen; „ en hier uit is de naem, dien zij tegenwoor„ dig dragen, oorfprongkelijk. Doch wel ver. „ re van vernietigd te worden, gelijk men ge. „ hoopt had, vermeenigvuldigden zij zoo onu „ zagchelijk , dat in weinige jaren hun getal „ boven de dertig duizend beliep. Dewijl zij „ van nature dapper zijn, wierpen zij' zich op „ hunne nageburen, verdelgden hen van lang„ zamerhand', en maekten zich van allederzek „ ver landerijen meester". De  Honderd en Tweeenvijftigste Brief. 27 Dezelfde Jezuit onderrigtte mij dat deze volken, die hij barbaren noemde, gemeenlijk fiechts eene vrouw hebben; maer zij verkiezen uit d* gevangenen , welke zij in het oorlog verkrijgen, de jongfte dochters, om 'er hunne minnaiesfen van te maken, Deze neiging g geen duidelijk bewijs van hunne barbaerschhert. f, Het zonderlingfte in hen is, voegde deze vader 'er bij, „ dat zij van den eenen dag tot , den anderen geenszins dezelfde menfehen zijn: van daeg zijn zij verftandig en van een goeden omgang , en morgen erger dan de tijgers uit hunne wouden. Men verkrijgt " alles van hun, als hun belang daer mede gc" men^d fchijnt; doch zoo zij niets hopen, )S *' ijder°mensch hun vijandt. Zij zijn van na" ture vrolijk, vol vuur en tot fchertferij ge" neigd; en hunne boert is niet geheel van " zout ontbloot. Zij zijn lafhartig, wanneer " Zij wederftandt vinden., en tot buitenfpong" heit toe onbefcheiden en baldadig, gelijk zelfs " bij de befchaeffte volken plaets heeft, indien " zij befpeuren dat men hen vreest. " Hunne vlekken zijn gebouwd m de gedaente van een' cirkel , wiens middenpunt " de openbai-e plaets uitmaekt. Gemeenlijk " gaen zij geheel naekt, niettegenftaende zij " van broeken voorzien zijn; maer zij houden dezelve onder den arm, gelijk men zegt dat de Franfchen hunne hoeden dragen. Wanl neer eene jonge dochter de vrouwelijke^  a8 De Nieuwe Reisiger. v, kens begint te befpeuren, noodzaekt men „ haer den tijdt, van - drie maenden in hare „ hangmat te blijven. Eenige oude vrouwen „ treden m de hut, met Hokken gewapend; „ en flaende op alles wat zij ontmoeten, ver, „ volgen zij , gelijk zij zeggen , den adder, „ die de jongedochter tot in het bloedt pefto„ ken heeft: eindelijk maekt 'er één een einde „ van dit bedrijf, veinzende dat zij de flan» gedood heeft. Een ftervende oordeelt aUeerj „ van de genegenbeit, welke hem zijn huisge„ zm toedraegt, uit het afgrijsfelijke gehuil en » gcichrecuw, 't welk zijne bloedverwanten „ rondom zijn bedt doen, op het oogenbük „ van zijn overlijden. Niet zeldzacm is het, „ dat dit verfchrikkclijke maetgeluidt den doodt „ van meer dan eenen kranken vervroegd heeft, „ De tooveraers, die onder de meeste°Wilden » hun geluk bevorderen, zijn in verfoeijinge „ bij de Chiriguanen , die een' mensch verj, branden op het minste vermoeden van too„ verij'. Voor het overige, hoe zouden zij „ aen ae bezweringen niet gelooven, daer zelfs. „ de volken , welke voorgeven filofofen te „ zyn, geëerbiedigde boeken van verfchijnin„ gen, godgeleerde verhandelingen, waerin de „ tooveraers hunne rol fpelen, en tot over„ maet van bedrog eene ingeftelde regtbank „ over de tooverij hebben? Even als bij ons „ zijn de Chiriguanen door een' droom ver>, fchnkt, teekenen eenige ongelukkige dagen, vree-  Honderd en Tweeenvijftigste Brief. 29 „ vreezen zekere getalen, en ontroeren op het „ gefchreeuw van deze of gcene dieren. Het „ cenigfte voordeel, 'tarelk wij misfchien op „ deze barbaren hebben, bcftaet daerin, dat„ onder ons alleen de oude wijven, voedfters x j, kinderen , het gemeene volk en de zotten. „ zich deze bijgeloovige verfchrikkelijkheden „ vormen, en de verftandige lieden 'er fiechts „ van fpreken, om 'er mede te lagchen. „ De naburigfte volken der Chiriguanen zijn „ deChiquiten, wier naem ingekrompene men„ fchen beteekent. De Spanjaerds hebben hen „ dus genoemd, om dat de deur hunner hut„ ten zeer laeg is, en dat zij op den buik moe„ ten kruipen, om 'er in te komen. Zij ma„ ken dezclven op deze wijs, om 'er geenen „ ingang te geven aen de muskiten, waervan „ dit gewest grootelijks geplaegd wordt, voornamelijk in den regentijdt, Het landt is zeer „ bergachtig , en met onmetelijke wouden „ bedekt. De meenigvuldige vcrfchillende 3, bijen , welke 'er gevonden worden , ver. „ fchaffen honig en wasch in overvloedt. Deze „ zijn , benevens de rijst, het Indiaenfche „ koorn, het katoen, de fuiker, den tabak, „ de pataten en de maniok , de algemeenfte „ waren van dit landfchap. Sedert de maendt „ December, tot de maendt Mei, zijn de lan„ derijen, door de overvloeijing der rivieren, s, overltroomd, en alle handeling tusfchen de „ inwoonders afgebroken. Alsdan ontftaen 'er „ groo-  $o De Nieuwe Reisiger. ,, groote meiren, die meenigvuldige visfchen in aenkweeken. De Chiquitcn maken een ze,, ker bitter deeg, die dezelven bedwelmt, en „ hen noodzaekt aenfïonds boven water te ko„ men, wanneer zij door de visfchers zonder ,, moeite gevangen worden. Als het water te ij rug geweken is, bezaeijen de Wilden hunne „ landerijen , die dan ongemeen vruchtbaer ,, zijn. De bosfehen zijn vervuld met apen, i, hoenders , fchildpadden, buffelen, harten, j, reebokken , beeren , tijgeren en venijnige beesten. „ De zeden der Chiquiten verfchillen luttel ,, van die der andere Wilden Van zuid Ameri„ ka. Zij eten zonder den honger aftewach„ ten , zich aen geregelde uren te binden, 5, eenige verkiezing in hun voedzel te hebben, j, of zich over den dag van morgen te bekom„ meren: zij leven in de open lucht, gewoon ,, aen alle de veranderingen der luchtftreke, ,, meestentijds naekt, en geen ander bedt heb,, bende dan de aerde, een beestenvel, eenige „ boombladeren, of eene flechte mat. Hier „ uit ontftaet deze kracht en fterkte van ge„ fteldheit en gezondheit, die de grondflag „ van alle hunne genietingen is. De genees„ kunde , gelijk men die in onze fteden oef„ fent, met hare prachtige befchouwing', en „ gebrekkige beoeffening', met hare ftellingen „ zonder ervarenisfe, en hare redekavelingen' „ zonder proeven, is bij deze Indianen niet „ be-  Honderd en Tweeenvijftigste Brief. 3! „ bekend. Zij hebben flechts eene manier om „ de ziekten te behandelen, welke beftaet in „ het zuigen van het pijnelijke deel; en dezö „ daedt wordt geoeffend door den kacique, „ wien zij een groet gezag onder het volk „ geeft. Eerst vraegt hij aen de geenen, die „ hem raedplegen: wat hebt gij gedaen, eer „ gij ziek wierdt? Hebt gij geen chikageftort? „ Hebt gij geen harten- of fchildpaddenvleesch weggeworpen? Bekent men het, aenftonds hervat de Eskulapius: zie daer juist het gee„ ne u den doodt veroorzaekt; de ziel van „ het beest is in uw ligchaem gevaren , en „ wreekt zich over het ongelijk, 't welk het „ ontvangen heeft. Vervolgens zuigt de ka„ cique aen het kranke deel: zoo de zieke ,, fterft, heeft hij alleen de fchuldt; maer in„ dien hij geneest, komt al de eer daer van „ aen den arts toe. , De Chiquiten zijn zoo wreed niet als de „ Chiriguanen, en ^cfLliilvtcr otïï liet „ cuangeliums te ontvangen. Onze zendelingen ', hebben 'er reeds verfcheidene Christen volkplantingen opgeregt, in eene welgegronde hoop van alle de anderen het zelfde juk te zullen opleggen. Indien zulks gebeurt, zal de kerk geene leerzamer kinderen, Spanje „ geene getrouwer onderdanen, Amerika gee„ ne gelukkiger volken , noch onze maet„ fchappij onderworpener leerlingen hebben. „ Hunne bekeering fcheen wanhopig , toen „ één  §n De Nieuwe Reisiger. 5, één onzer vaderen, Jofef de Arcé, zijn' 5, voordeel deed met twee omftandigheden, die „ de genegenheit dezer volken tot hem trok„ ken. Twee hunner landaerten waren toen „ in oorlog; en het gelukte den vader, door „ zijne welfprekendheit, hunne verfchillen te ,, vereffenen , en den vrede en de eendragt „ tusfchen hen te herftellen. Bijna ©p den,, zelfden tijdt verwierf hij vergiffenis voor „ een' Chiquit, door den ftadvoogdt van Santa„ Kruz tot den doodt veroordeeld. Door „ deze liefdedaedt won hij de toegcnegenheit „ der andere Wilden; weshalve hij, de vrij- heit verkregen hebbende om het landfehap „ door te trekken, het genoegen had van te „* zien dat geheele landaerten uit zich zclven „ verzochten onderwezen te worden. De manier, waerop deze volken raedpleegdcn „ of zij den Christelijken godsdienst zouden omhelzen , verdient bijgebragt te worden.„ Men beleide eene algemeene vergadering; „ en al het volk bevond zich gedurende de ,, nacht op de verzamelplaets. Men begon te „ danfen op het geluidt der fpceltuigen; en -,v onder het danfen werd de zaek voorgcftcld ,, en overwogen. Yder bragt zijne redenen „ op de maet bij; en het bael eindigde met „ een befluit, dat het Christendom in het landt „ zoude ontvangen worden. „ Echter moet men niet gelooven, dat deze volken altoos dezelfde leerzaemheit betoond ,, heb--  Honderd en Tweeenvijf noste BAïef. 33 5, hebben. Men heeft'er gezien, die hardnekkiglijk weigerden de zendelingen aentehoo„ ren, of, hun eenige aendacht verleend heb„ bende, koeltjes antwoordden: gij zegt dat 5, uw Godt alles weet en overal tegenwoordig „ is, en dat hij alles ziet wat 'er gebeurt; „ wij beminnen geen' meester, die zulke door„ dringende oogen heeft, en willen in vrijheit „ in onze bosfehen leven, zonder een' geduri„ gen getuige en berisper onzer daden te heb„ ben, Een andere Wilde, aengezocht om een' „ Christen te worden , zeide tot den Jezuit, ,, die hem met de helle dreigde: des te beter, 3, ik zal na mijnen doodt geene koude meer 3, Ui den. Door diergelijke antwoorden ftelderi „ zij dikwils den ijver der predikeren te leur. „ Geenszins hebben de zendelingen hunne „ euangelifche verooveringen. in Paraguay bij „ de Chiquiten begonnen. De oudfte , tal* „ rijkfte en ijverigfte grondftichtingen zijn on„ der de Guariniërs gelegd. Voor dat men 'er de fakkel des geloofs öhtftoken had, was dit landt, gelijk gij gezien hebt, bei woond door barbaren, zonder godsdienst', wetten, woning' of vaste verblijfplaets'. De 3, Jezuiten drongen, al nader en nader, tot " in het binnenfte van derzelver wouden , en w haeldon, door hunne groote lijdzaemheit, „ zachtmoedigheit en beleefdheit, hen einde„ lijk over, om naer hunne redenen te luiste„ ren. Deze volken beftonden alleen uit hüisKIIL Deel. C „ ge-  34 De Nieuwe Reisiger. „ gezinnen, die op zich zeiven leefden; doch „ men gewende hen wel rasch tot de alge„ meene famenleving, door het vermeerderen „ van hunne noodwendigheden. Men leerde „ hun de aerde bebouwen, mopfteenen bakj? ken, het hout bearbeiden, en huizen tim„ meren. Men ontbood van Buenos-Ayres „ Europisch vee, 't welk 'er in korten tijdt „ derwijze vermcenigvuldigde, dat men'er wel „ rasch genoeg van had, tot onderhoudt de„ zer nieuwe burgeren. De zendelingen floe„ gen het eerste de handt aen alle deze werft ken: dees beftierde den ploeg; geene fpitte „ de aerde om; fommigen kapten boomen om „ huizen te bouwen ; anderen dreven voor ,y zich, meer dan drie honderd mijlen verre, „ paerden , osfen, koeijen, geiten en fcha„ pen, voor de nieuwe volkplantingen. Deze „ zelfde lieden, die zich , door hunne verheve„ ne begaefdheden, in de vermaerdfte hooge „ fcholen van Europa, met verwondering'had„ den doen befchouwen, vonden zich eensklaps „ hervormd in herders, metfelaers, timmerlie„ den, landbouwers, enz., om de oeffening „ van alle deze ambachten aen de Wilden te „ leeren, en hun de noodzakelijkheit om 'er zich „ op toeteleggen te doen befeffen. Dus heeft „ men federt, misfehien ter hunner navolginw ge, de hervormer van een groot keizerrijk j, een' fcheepstimmerman in Hollandt, een' ,> koopman te Londen, een' kunstenaer te » Pa-  Honderd en Tvveeenvijftioste Brief. 35 „ Parijs, en een' foldaet in zijne eigene landen „ zien worden, om zelfs zijnen volken tot „ een voorbeeldt en regel in alle deze ftaten „ te verftrekken. ,, Oordeel eens wat al moeite en arbeidt het „ den zendelingen gekost heeft, om zelfs in „ liet middenpunt der barbaerschheit een bloei- jend gemeenebest opteregten, op een ont„ werp , misfehien volmaekter dan dat van „ Plato. Zij hadden met alle de hoofdftoffen „ te ftrijden, en moesten reizen door woeste „ en onbruikbare landen , wier inwoonders „ meer te Vreezen waren, dan de wilde bees„ ten, die men 'er op ijdcre trede aentreft. „ Wat hebben zij zelfs niet moeten uitftaen „ van de geenen, die belijdenis van denzelfden „ godsdienst deden, namelijk de Spanjaerden, „ die hun nimmer hebben willen vergeven dat „ zij de Indianen, door hen onderworpen, „ aen het regt van vcrdeeling' onder de zoo„ genoemde abdijen onttrokken hebben? Oi> „ ophoudelijk gedwarsboomd , geweldadig en „ fchandelijk uit hunne eigene huizen verjaegd, „ als verraders en fchelmen voor alle vierfcha„ ren getrokken, hebben zij dikwerf de vruch„ ten van hunnen arbeidt zien verderven, „ zonder zich te laten affchrikken, of minder „ ijver te' toonenom hunne verliezen te herftel- len, met eenen moedt en eene ftandvastig„ heit, die hun eindelijk alle hinderpalen heb.,, ben doen te boven komen. C 2 „ Naer-  $6 De Nieuwe Reisiger. „ Naermate deze kloekmoedige mannen de „ Paraguanen verzamelden , maekten zij 'er „ nieuwe grondftichtingen van, en overreed„ den hen van langzamerhand' zich onderda„ nen van de kroon van Spanje te verklaren, 3, Het gefchiedde niet zonder moeite dat zij 33 'er deze barbaren, ongewoon eenig gezag » te erkennen, toe overhadden. Derzelver „ onderwerping was de vrucht van de liefde „ en het vertrouwen, dat onze vaders hun ,, hadden weten inteboezemen , en van de „ heerfchappij', welke zij op hen verworven, „ door zich, in alle voorvallen, voor de ver„ deediging van derzelver belangen opteoffe„ ren. Filips de vierde vereerde de Guari„ niërs met den tytel zijner getrouwfte onder3, danen, vertrouwde hun de zorg om Para„ guay aen de zijde van Brazilië te bewaren, „ ontfloeg hen van allen anderen dienst', en „ vergenoegde zich, ten opzigte van het leen„ regt, dat alleen de mannen, van den ou,, derdom van agttien tot vijftig jaren, eene „ kroon voor jjder hoofdt in zijne fchatkist „ betaeldcn. Zij zelfs verzorgen hun geldt in ,■3 de hoofdftadt, in handen van des konings ,, amptenaren , die 'er hun een bekentenis„ fchrift van geven. Het ftaet aen de hoofden „ der verblijfplaetfen, benevens aen de zen„ delingen, toetezien dat de fchatting naeuw5, keuriglijk betaeld worde. Dus heeft men jj in dit landt, gelijk in Europa, niet te doen „ met  Honderd en Tweeenvijftigste Brief. 37 „ met woeste invorderaren, duizendmael ha„ telijker dan de fchattingen zelfs, met wier 5, ontvanging zij belast zijn. „ Het geene de koning van Spanje van deze Indianen trekt is naeuwelijks genoeg, om „ hem de kosten van het geene hij ten hun„ nen voordeele belteed te vergoeden: want „ zoo dikwerf men zendelingen van Europa, s, door zijn bevél, naer Paraguay ftuurt, be„ taelt hij voor ijder van dezelven omtrent twaelf honderd guldens. Daerenboven hgt „ men 's jaerlijks tien duizend piasters, tot hun „ onderhoudt, uit de koningklijke fchatkist'. „ Ook draegt zijne majesteit de onkosten van „ den wijn voor de misfen, en van den oly „ voor de lampen, die in de kerken branden. „ Eindelijk geeft dees vorst alle jaren meer „ dan zes honderd guldens aen ijdere grond„ ftichting, om zich geneesmiddelen te bezor* „ gen, zonder te rekenen de buitengewone „ aelmoesfen, die dikwerf acnmerkelijke fom„ men beloopen. Ten tijde van Filips den „ vijfden fchroide men grootelijks op de ge„ ringe fchatting der Paraguanen, terwijl de „ andere Indianen vijfmael zoo veel betaelde; maer dees vorst verbood iets te veranderen „ in het geene reeds geregeld was, en gaf zijn j, koningklijke woordt , dat hij de zaken al„ toos in denzelfden ftaet zoude handhaven, „ Het is eené dwaling, vervolgde de Je-. „ zuit, te gelooven dat wij derwijze meesters. C 3 „ van  38 De Nieuwe R e i s i g e r. „ van dit gemeenebest zijn, dat de Guariniërs „ geen ander gezag dan het onze erkennen. „ Wien kan inderdaedt onbekend zijn met „ welk eene vaerdigheit deze volken aen de „ onderkoningen, landvoogden, bisfchoppen,. j, en alle amptenaers zijner majesteit gehoor„ zamen? Op het geringde teekcn van der- zeiver wil, ziet men hen ijverig uit hun „ landt trekken, zich zeiven van noodzakelijke wapens voorzien , en twee , drie of vier honderd mijlen afleggen, om in den dienst „ des konings te arbeiden, te vechten cn te „ fterven, indien het noodig is. In deze ge„ lcgenhedcn ontvangen zij geene de minfte bezolding noch jaergeldt. Welk een leenman „ op het aerdrijk bewijst eene diergelijke hulde „ aen zijnen heer? Welke onderdanen heeft „ men op diergelijke wijs hunne oppervorsten zien dienen ? De landvoogden bezoeken, „ van tijd' tot tijdt, alle de grondftichtingen, s, en vinden 'er de volmaekfte onderwerping „ aen hunne bevélen. De amptenaers dezer „ volkplantingen vertooncn zich alle jaren aen „ deze zelfde landvoogden, om de bevestiging „ hunner ampten te verkrijgen. Wel is waer „ dat de Jezuiten geene getrouwer vrienden „ noch ijveriger leerlingen hebben, dan hun„ ne djerbare nieuwbekeerden ; dat , indien „ men hunne regering wilde veranderen, deze „ ftap wel rasch van eenen fchiclijken opftandt 35 zoude gevolgd worden; en dat eindelijk de. „ be-  Honderd en Tweeenvijftigste Brief. 39 „ beftiering volftrekt of voornamelijk op de „ zendelingen aenkomt: want het bekrompen „ verftandt dezer Indianen vereischt, dat deze „ geestelijken zich met alle hunne zaken be„ moeijen, en hen zoo wel in het tijdelijke „ als geestelijke beftieren. Echter heeft ijder M vlek dezelfde regters en burgerlijke ampte„ naers, als de Spaenfche ftedcn; maer dewijl men weinig ftaet op hunne bekwaemheit kan „ maken, kunnen zij geene de minfte ftraffen „ opleggen , noch eenige zaken van gewigt „ beflisfen , zonder de goedkcuringe hunner „ leeraren. Deze amptenaers worden verko „ zen door de inwoonders, en bevestigd door „ den priester, die dus de magt aen zich be„ houdt , om de perfonen, die hij min of „ meer bckwaem oordeelt, toetelaten of te „ verwerpen. Een verftandig man, deze volk„ planting met de aloude hecrfchappij' van „ Lacedemonië vergelijkende , zeide dat het „ wezen van een' Paraguaen beftond in af„ hangkelijk van de Jezuiten te zijn, gelijk „ eertijds dat van een' Spartaen in het gehoor„ zamen van de wetten van Lykurgus. Alles „ is 'er gemeen in de zendingen , gelijk in „ het Griekfche gemeenebest. De mededin„ gers van Athene hadden het zilver en de „ pracht verbannen: de nageburen van Peru „ kennen noch goudt noch zilver. Alles ge„ lijkt naer elkander, op dit eenige na, dat „ de Spartanen flaven hadden, en de priesters C 4 5- niet  40 De Nieuwe Reisiger. niet werden toegelaten tot de regéring van, „ den ftaet; daer hier in tegendeel de pries?, ters alleen het volk regéren, en de Para„ guanen flaven dezer priesteren zijn. Men „ heeft dit den Jezuiten als eene misdaedt wil„ len toerekenen; maer het zal altoos roem- ruchtig voor hun zijn, dat zij aen wreede „ volken een denkbeeldt van den godsdienst „ en de menschlievendheit ingeboezemd, en hun onze kunsten, zonder onze weelde, onze 5, noodwendigheden, zonder onze begeerlijkhe- den, medegedeeld hebben; en indien het waer „ is dat zij 'er groote fchatten hebben verzar „ meld, gefchiedde zulks alleen door de mem „ fchen gelukkig te maken. Zekerlijk is het „ zeer lofwaerdig, dat men dus zijn bijzonder „ voordeel met het algemeene geluk weet te ,, paren. „ Gemeenlijk zijn 'er twee Jezuiten in ijdere „ grondftichting. De tweede is bijna altoos een zendeling, nieuwelijks uit Europa aen-; „ gekomen. Hij verftrekt den eerften tot on„ derpriester, en leert te gelijk de Indiacnfche tael. De priester is opperhoofdt in zijne „ woning ; en dewijl hij altoos zes jongelin„ gen, tot den dienst der kerke gefchikt, bij „ zich heeft, is zijn huis een kleen genoot? fchap, waerin alles op het geluidt der klok gefchiedt, en als in een klooster geregeerd „ wordt. Hij zelf is volftrekt afhangkelijk „ van het opperlioofdt der zendinge, die geT „ du-.  Honderd en Tweeenvijftïgste Brief. 4» v durig onledig is met de kerfpeüen te bezoe, ken " Bij de aenkomst van eenige nieuwe zen„ delingen, is 'er niets 't welk deze gehete, den niet verzinnen , om hunne blijdichap " uittedrukken. De feesten nemen geen eim de, gedurende het verblijf der Jezmtenm de " vlekken, welke zieh op hunnen doortogt bedden; en dezelve zijn altoos met eemg fchouwfpel verzeld. Onze vaders beantwoorden dit alles, van hunne zi]|de, dooi eene meer dan vaderlijke teederheit , en ftrekken hunne zorgvuldigheit tot de mmfte bijzonderheden uit. Zij bezoeken de huizen, om te zien of 'er niets in ontbreekt, " en zijn altoos bij het Aagten der beesten te genwoordig, op dat de uitdeehng van het „ vlecsch naer billijkheit gefchiede , en er „ niets verloren ga. Hoewel de Paraguanen van nature een bekrompen verftandt hebben, bemerkt men " echter dat zij, als door eene ingefchapene " neiging, gelukkig flagen m alle de kunsten , waerin men hen oeffent. Wel is waer dat " zii den geest der uitvindinge met bezitten j " maer zij hebben de begaefdheit van alles wat " zij zien naertevolgen, in den hoogften graedt, " Men vertoone hun een kruis, een' kandelaer * of een wierookvat, en geve hun de ftof om „ diergelijken te maken; en men zal hun werk „ naeuwelijks van het voorbeeldt kunnen om C 5 » der"  42 De Nieuwe R e i s i g e r. " "heiden- Overal zijn 'er winkels van ver„ gulderen, beeldhouweren, horlogiemakeren, "d^n^h?0' CnZ' Zoogde kindek „ de jaren hebben, om den arbeidt te kunnen „ beginnen, geleidt men hen in deze werk „ plaetfen , en beitelt hen in die geenen, voor " hebtn2^ meQSte gGI" de s Jezuiten welke men tot dit oogmerk „ uit Europa had doen komen. „ In eenen genoegzamen langen tijdt, bc. • rJi Indianen niets * i offl; „ maei federt zij niet meer voor de verande " r"\Van ^nplaetfe te vreezen hebben , " lil W*? hU,'Sgezin Vo°™™ ™t een „ gdeelte land, , dat hun het noodzakelijke „ kan verfehafFen : want volgens de man er „ hunner opvoeding, zu]len özij ^ ^ „ nis van den overvloedt hebben. Behalve „ deze bijzondere landerijen, zijn 'er nog an~ „ dere, die aen het algemeen toebehooren, „ en wier vruchten in de openbare magazijnen " 7f?gd ' V°°r de ^orziene „ noodwendigheden, tot onderhoudt der ker „ ken , onderfteuning der zwakken, en be „ Zorging der geenen , die in den krijg ge," „ zonden worden, enz. Het overige wordt „ m den koophandel gelegd; en hier uit wordt „ de fchatting betaeld, en de voorraedt voor „ de krijgsbenden gekoft. Indien eenige grond,, .ftichting zich in hongersnoodt bevindt, het 3» zij  Honderd en Tweeenvijftigste Brief. 43 zij door de ongetemperdheit der jaergetij" den, het zij door één dezer toevallen, welke den zorgvuldigften landbouwcren de vrucht van hunnen arbeidt doen verliezen, het zn " eindelijk door de fterfte van het vee, blij" ven de naburige volkplantingen met in ge" breken dezelve te hulp te komen, zonder andere vergelding te eisfehen, dan dcnzelf„ den onderftandt in diergelijken noodt. De kleeding der Paraguancn beftaet n> „ een' borstrok, een' Spaenfchen broek, en een' overrok van katoenen njwaedt , die " hun tot halfwegen de beenen hangt. Gee" ne anderen dan de amptenaers en aenzienlijke lieden zijn gefchoeid. Het gewoonlijke gewaedt is altoos wit, wordende de " gekleurde kleeders alleen op de feestda" Li gedragen. De vrouwen hebben een " hemdt zonder mouwen, dat haer tot op de ' hSlen hangt, een' gordel, en een geestelijk " onderkleed* van dezelfde lengte als het hemdt, " maer fijner van lijwaedt, en met mouwen voorzien. Zij leggen het zelve niet a dm als zij in het veldt arbeiden; en dewijl hun" ne zwarte, lange en hangende hairen vrij " veel naer een' fluijer gelijken, meent men " van verre nonnen in haer hemdt te zien, " welke het landt bebouwen. Zij ^omrmgqi het voorhoofdt met een' digtfluitenden bandt , " en hechten daer aen de lasten, welke zij ^ op hare fchouders laten rusten. Indien  44 De Nieuwe Reisiger. " volLn\T'g ?m Z'Kh te kJeeden °P dezo " aCnJ5Ten' ZOuden ziJ wd "sch " Tnor f h' f Jk dG WiJdGn- De **** " m eent d6ren ^ ^ efenfa ge»t „ onder de oogen der zendelingen. Aldaer be" verfcheidene foorten van S „ ren en voornamelijk wevers, altoos bezig „ om lijwaedtte vervaerdigen. Zij worden „ op kosten der volkplanting onde -hludeS „ en genieten geen' anderen loon. „ -Ue Christen grondffichtingen , hoewel „ rum, welgelegen, de feiten lijnreut de " huizcn gelijkvormig, vanrottingengeïak? " f Pamen bedekt, cn ten Lffi » de ^ff eener gefchaerd. Zn het „ ben flechts eene verdieping, welke beftae „ m eene vierkante zael, waerin he"ganfche „ huisgezin zijn verblijf heeft. Onder de open! » bare gebouwen is 'er een vverkhuis vo0r " t~tT ^ ^ TeVv°eïï „ itrekt het tot eene verblijfplaets voor de „ geenen, die geene ouders meer hebben, of » manfn °P ^is of ten oorlog' zijn " ?ett°Pfnbfe P]ei«' ^aerop de voLeve „ der kerke haer uitzigt heeft, is m » den van het v]ek, gelijk ook het wapeÏ „ huis, waer in al het geweer en de krij|be» hoeften zijn opgefioten. Niets is 'er in deze », dorpen verzuimd: men vindt 'er zelfs werk, » plaek  Honderd en Tweesnvijftigstb Brief. 45 plaetfen ter bereidinge van het kruidt, waer„ van 'er een gedeelte gebruikt wordt voor ,, dc krijgsbenden, en het andere tot de kunst,, vuurwerken, waermede men alle de burgerlijke en kerkelijke feesten viert. Men 5, oeffent alle weken den wapenhandel: want „ in ijder vlek zijn 'er twee benden krijgsvolk, „ wier bevelhebbers eene montéring hebben, met gouden of zilveren boorfels belegd, }, volgens hunnen rang; maer zij dragen de5, zelve alleen, wanneer zij ten oorlog' trek„ ken, of op de paradedagen. Buiten dit, „ ziet men geen onderfcheidt tusfchen een' foldaet en een' enkelen inwoonder; en deze dappere mannen, die de Veiligheit van het „ gemeenebest bezorgen, en dikwerf met lau„ rieren bekroond wederkeeren, hebben naeu„ welijks de wapenen uit de hand' gelegd, of „ ftrekken aen de anderen eot een voorbeeldt , door hunne godvrucht , zachtmoedigheit, li zedigheit en onderwerping. Deze volmaek„ te gelijkheit, de fterkfte fteim der eendragt' l en gerustheit der burgeren, wordt onge„ krenkt onder hen bewaerd, „ Behalve den gewonen wapenhandel, zijn „ 'er van tijd' tot tijdt geftelde prijzen voor de boogfchutteren, fpeerruiteren, flingera„ ren en allen , die naer het wit fchieten, „ Uit vreeze van verrasfinge onderhoudt men „ altoos eene bende ruiterij, die op kondfchap « uitgaet, en van alles wat zij ontdekt bericht „ geeft.  40 De Niéuwe Reisiger. *> geeft. De Guariniërs vatten geenszins de » wapenen op, om verooveringen te doen, „ of zich met den roof van andere volleen te » verrijken, maer alleen om zich te beveili„ gen voor de ondernemingen hunner nage,, buren, met welke zij noch vrede noch ftil„ ftandt te hopen hebben, dan voor zoo veel „ zij in ftaet zijn om zich te doen vreezen. „ Indien men de woestheit dezer ongetrouwe „ volken niet beteugelde, zouden deze barba„ ren, vijanden van den vrede en de rust', „ gewoon eikanderen onophoudelijk te ver„ volgen en te verfcheuren, alle oogenblik„ ken den moordt en de flagting in het mid„ den der dorpen brengen. Sedert honderd „ jaren is 'er geen ftrjjdt van belang voorge„ vallen, noch eenige overwinning behaeld, „ waerin deze Christen volkplantingen niet .„ het meeste deel gehad, en waerin zij geene „ uitmuntende proeven van hare dapperheit „ en verknochtheit aen den dienst des konings „ gegeven hebben. Voeg hier bij dat zij het „ oorlog altoos op hunne eigene kosten heb„ ben gevoerd, geloovende genoegzaem be„ taeld te zijn door de eer, welke zij genoten „ door den koning te dienen. Echter is het „ waer dat zij noodwendig Spaenfche bevel„ hebbers aen hun hoofdt moeten hebben, „ om dat zij zich niet weten te fcharen, noch „ eenige orde te houden. Zij zijn gewoon „ zich allen te gelijk op den vijandt te wer- „ pen,  Honderd en Tweeenvijftigstï Brief. 47 „ pen, terwijl zij een afgrijsfelijk gefchreeuw „ en gehuil maken. Derhalve zendt men hun, „ in tijden van oorlog, ervarene krijgslieden, „ om hen eenige dagen, voor dat men hen „ ten ftrijde geleidt, in de wapenen te oeffe„ nen. „ Men voer in Spanje hevig uit, toen men „ hun het gebruik van het fchietgeweer toe„ ftond; en men heeft niets onverzccht ge„ laten, om dit verlof te doen intrekken. Fi„ lips de vijfde, overtuigd dat de zendelingen „ meer dan iemant belang hebben , om te „ beletten dat hunne nieuwbekeerden eenig „ misbruik daer van maken, vergenoegde zich, „ in het jaer 1743, den landfchapsoverften „ der Jezuiten aentebevélen, dat hij met zijne „ monniken zoude raedplegen over de rnidde„ len, om de zwarigheden, welke daer uit „ zouden kunnen rijzen, voortekomen. Deze „ wapenen blijven geenszins in de huizen der „ bijzondere perfonen, maer worden in bet „ wapenhuis weggefchikt, zoo dra men dezel.„ ve niet meer noodig heeft. „ De inwoonders dezer volkplantingen mis.,, fen verfcheidene dingen, die hun landfchap „ niet voortbrengt, en welke zij genoodzaekt „ zijn zich te bezorgen door den koophandel, „ dien zij , door ruiling, met de vruchten „ hunnes lands drijven. Zij zenden in de „ Spaenfche fteden alles wat zij overhouden „ van linnen, tabak , beestenvellen, kruidt „ van  48 De Nieuwe Reisigek. van Paraguay, enz., na 'er zich zeiven ge* noegzaem van voorzien te hebben. Alie „ deze goederen worden gefteld in handen van 3, den algemeenen gevolmagtigden der Jezuiten, ?, die dezelve verkoopt of verwisfeit, en 'er „ de volkplantingen rekenfchap van doet. De ,, ongemeene eenvoudigheit der Indianen laet „ niet toe, dat zij dezen handel door zich „ zeiven drijven : zij zouden al te dikwerf „ bedrogen worden door de Europeanen, die ?, onbefchroomd een misbruik van derzelver „ onnoozelheit, en, door hen dikwils te be„ driegen, hen alzoo fchelmachtig en fnood „ zouden maken, als zij zelfs zijn. De per„ fonen, welke deze koopmanfchappen in de „ lieden geleiden, worden op gemeene kosten „ onthaeld , en hunne landerijen bebouwd. „ Men weet juist wat zij moeten t'huisbren„ gen, om dat ahe de prijzen bepaeld zijn, „ en men nimmer dingt. ,, Niettegenftaende deze ftaetkunde, en de 3, maetregels, welke men neemt om niemant „ gebrek aen het noodzakelijke te doen lij,, den, gebeurt het fomtijds, door de Iuiheit, „ en het geringe vooruitzigt dezer volken, ,, dat zij niets hebben om hunne landerijen te ,, bezaeijen. Men leent hun dan eene zekere „ hoeveelheit graens, 't welk zij verpligt zijn „ na den oogst wederom te geven. De zen„ delingen verkiezen onder de wakkerfteri 5, eenige opzienders, om door de velden te ,, trek-  Honderd en Tweeenvjjftjgste Brief. 49 li trekken, en te onderzoeken of men op den regten tijdt zaeit en maeit, of men goede ,, maetregels neemt, om den voorraedt van „ het koorn lang te' doen duren, en eindelijk „ of het vee wel gehoed wordt. De luiaerts „ worden geilrengelijk geftraft, om dat zoo „ wel het algemeenfc als bijzondere belang ver„ cischt dat ijder zijnen taek volvoere , en „ dat de lediggangers niet op kosten der vlij- 4, tigen leven; Bij mangel van deze voörzor- 5, gen, zou men mcenigvuldige hongersnoo„ den moeten beproeven: want deze lieden „ hebben zulk eene ongemeene gracgte, dat ,-, men in den beginne de osfen, welke zij tot <, den ploeg gebruiken j niet ter hunner be,,-feheidenheit kan laten , uit vreeze dat zij 3, dezclven in Hukken hakken en verflinden „ zouden. Men behoeft zelfs niet te ontveiiv „ zen, dat de allerbewegelijkfte vermaningen „ vergcefsch zouden geweest zijn, om hen tot „ de kennis van den waren Godt te trekken, „• indien men geen begin had gemaekt met hun „ overvloedige levensmiddelen te bezorgen: „ want toen het 'er op aenkwam om de eerfte „ volkplantingen opterechten, zeiden zij tot „ de zendelingen: indien gij begeert dat wij „ bij u blijven, moet gij ons braef te eten ,, geven ; dewijl wij altoos honger hebben»' „• Omtrent dit.Huk zijn zij nog dezelfde, err „ hebben geen' bepaelden ftondt vobr hunnen •, maeltijdt. Zij regelen zich in dit opzigt XIII, Deel. ' D „ naer  50 De Nieuwe Reisiger. „ naer geen uurwerk, maer naer de behoefte; „ en het is altoos de etenslust, die bij hen de „ klok flaet. „ Men duldt geene bedelaers in dit gemee„ nebest, noch laet geene perfonen ledig. ,* Men ziet 'er geene regtsgcdingen noch twis„ ten, om dat men 'er niets in eigendom be„ zit: want men kan zeggen niets voor zich „ zeiven te hebben, wanneer men altoos be„ reid is het weinige, dat men heeft, met de ,, behoeftigen te deelen. Men is dikwerf meer „ bezorgd voor anderen dan voor zich zeiven. „ De arbeidt der vrouwen is niet minder ge„ regeld dan die der mannen. In het begin „ der week' bedeelt men haer met eene zekere „ hoeveelheit wolle en katoen, welke zij ver„ pligt zijn des faterdaegs avonds wederom te „ leveren, volkomen gereed om 'er lij waden „ en ftoffen van te maken. Yder moet zich „ op een bepaeld uur in zijn huis begeven. „ De wacht begint dan aenftonds hare ronde, ,, welke den ganfehen nacht duurt. Men ge„ bruikt daer toe geene andere perfonen, dan ,, waerop men flaet kan maken; en men ver„ andert ze alle drie uren. Ter verkiezinge „ van die geenen, wien men dus de goede „ orde en de openbare veiligheittoevertrouwt, „ neemt men dezelfde maetregels , als wan„ neer het de verkiezing van de amptenaren, „ tot de burgerlijke en kerkelijke bedieningen, betreft. „ Men  HONDE.»D EN TwEBENVIJFTIGSTE E&IEF. $1 Men heeft gemeend de grootftc voorzor» 5, gen te moeten gebruiken, om te beletten „ dat de Paraguanen eenigen omgang hebben j, met de Spanjaerden, die de fteden bewo„ nen, of dat deze zich immer in het landt ,, der Jezuiten mogen ophouden. Gebeurt „ het dat zij dezen weg moeten nemen, om ,, naer Chili of Peru te reizen, zij mogen ah „ leen drie dagen in ijder vlek vertoeven. Zij ,, zijn gehuisvest in gemaklijke doch eenzame „ woningen, waer in men hun niets laet ont' „ breken; maer zij fprekcn met geen' eenigen „ inwoonder , en worden als gevaerlijke en „ verdachte vreemdelingen behandeld, fchoon ,, zij onderdanen van denzelfden meester zijn. Men vreest dat zij de zeden der Indianen „ zullen bederven; en deze reden, zoo ont* „ eerende en beledigende voor zulk een' trot^ „ fchen landaert als de Spanjaerds, is niette„ min toegeftaen door hun katholyken majes„ teiten , die geen' den minften dienst van „ deze volken hebben kunnen trekken, dan „ op deze zonderlinge voorwaerde. „De Paraguanen verlaten hun landt niet, ,, het zij tot eenige krijgsverrichtingen, of om „ tot de werken des konings gebruikt te wor^ ,, den, of zij zijn verzeld Van eenen zende„ ling, die hen te gelijk tot aelmoesfenier en „ tolk verftrekt: want het is hun zelfs niet „ geoorlofd de Spaenfche tael te leeren. Deze ,, omzigtigheit is oorzaek van vele gefprekken, D 2 „ ten - »  52 De Nieuwe Reisigbr. „ ten nadeele der Jezuiten , zonder welke „ echter deze nieuwe Christenen, die in de „ grootfte onnoozelheit leven , en onkundig „ zijn van de driften, welke het aerdrijk ver„ woesten, misfehien binnenkorten tijdt niet „ meer erkennelijk zouden zijn. Om daer„ van overtuigd te worden, befchouwe men „ het onderfcheidt, 't welk 'er tusfehen deze „ nieuwbekeerden , en die geenen, omtrent ,, welke men deze voorzorgen niet gebruikt „ heeft , gevonden wordt. Men moet be„ kennen, dat de meeste der Kastiliaenfche zc„ den, door het eigenbelang , de weelde eh „ de liefde tot het vermaek, bedorven zijn, „ en dat, niettcgenftaende alle de fchijnbaer„ heden eener opregte godvrucht', de onwe„ tendheit , de hoogmoedt, de onregtvaer„ digheit , de goudzucht en de ongebonden„ heit, in het binnenfte dér harten , de plaets „ van den godsdienst beklecden. Wanneer „ men tot de Indianen zegt, dat de Christe„ lijke wet niet toelaet meer dan eene vrouw „ te hebben, en dat zij haren leerlingen lesfen „ van nederigheit, zelfsverzaking' en liefda„ digheit geeft, verzuimen zij niet het gedrag „ der Spanjaerden tegentewerpen; en hun „ antwoordt is verzeld met een' grimlach van „ vcrachtinge, bekwaem om den vurigften „ ijver overftaeg te werpen. Kortom , de j, ervarenis heeft niet dan al te veel geleerd » dat men de geenen, die gelegenheit hebben ,5 om  Honderd en Drieenvijftigste Brief. 53 „ om de Europeanen van nabij gade te flaen, „ en omgang met hun te onderhouden, on„ mogelijk kan bekecren". Ik ben, enz. Buenos-Ayres, den 2jften van Otlober, 1751» Honderd en Drieënvijfttgste Brief. Vervolg van Paraguay. He t geene het meeste toebrengt, Mevrouw, om de fraeije eendragt, waer over men zich in het Paraguayfche gemecnebest verwondert, te onderhouden, is de ovcreenftemming, welke 'er heerscht in de beftiermg, voor zoo veel het geestelijke betreft. Wanneer de bisfehop zijn bezoek heeft aengekondigd, begeven zich twee of drie Jezuiten in zijne bisfchoppelijke ftadt, benevens een groot getal van Indianen, om hem te geleiden. Andere nicuwbekeerden hebben bevél, zich, van afftand' tot afftandt, op bepaelde plaetfen te laten vinden, om de vijanden, welke men op den weg mogt' ontmoeten, te verdrijven, en ververfchingen aentebrengen. Zoo dra de kerkvoogdt een vlek nadert, ontvangt men de tijding daer van met de grootfte vervoeringen van blijdfehapp'. Twee benden ruiterij vertrekken op ftaendevoet , en houden D 3 geen  54 De Nieuwe Reisiger. geen ftal, voor dat zij in het gezigt .van den bisfchoppelijken ftoet gekomen zijn. Alsdan Hellen zij zich in orde, ontwinden hunne vendels, en verrichten alle hunne krijgsoeffeningen. Vervolgens Hijgen zij van het paerdt, werpen zich aen de voeten van den opperpriester, kusfehen hem eerbiediglijk de handt, en ontvangen zijnen zegen. Een uur van het vlek af, komen de amptenaers en aenzienlijke perfonen ook hunne eerbiedigheden betoonen. Vervolgens verfchijnt het voetvolk, onder zijne vendels in flagorde gefchaerd. Het geluidt der trommelen, fluiten en klaroenen doet de naburige velden wedergalmen. De bisfehop- trekt door het midden van dezen troep, welke de marsch flaet, en Zich tot den optogt begeeft. Zijne Grootheit trekt dus in het dorp, onder het gejuich van het volk, en wordt aldaer door de vrouwen verwacht: want men vergunt haer -nimmer, onder welk voorwendfel het ook zij , zich onder de mannen te vermengen. De kerkvoogdt geeft haer insgelijks zijnen zegen, welken zij met gebogen knien en gevouwen han. den ontvangen. Overal waer hij doortrekt, is de grondt met bloemen en welriekende kruiden beftrooid, De ganfche tijdt van het bezoek wordt befreed in heilige vreugdebedrijven , waerin men met verwondering' een' fmack, eene orde en fierlijkhcit, die men in vele befchaefde fteden van Europa te vergeefsch zou-  Honderd en Driein vijftigste Brief. 55 zoude zoeken, ziet uitblinken. Wanneer het bezoek geëindigd is, geleidt men den opperpriester in het naburige vlek, meteen' gelijken toeftel; en hij begeeft zich eindelijk in zijne bisfchoppelijke ftadt, op dezelfde wijs als hij 'er uit vertrokken is. Een Indiaen kent geen grooter geluk, dan eenmacl in zijn leven zijnen bisfehop te mogen ontvangen en bcfchouwen. Men bewijst dezelfde eer aen het opperhoofdt der Jezuiten. Een enkele zendeling wordt insgelijks op eene aenzienlijke wijs ontvangen , wanneer hij in eene volkplanting acnkomt. Een welluidend muzyk geeft zijne aenkomst te kennen. De rivier is bedekt met fchuiten, vol gewapende Indianen, die eene foort van fcheepsftrijdt aenrechten, en door hunne luiten, fpelen en danfen den vader allerlei vermakelijkheden toebrengen. De kloostervoo^dt en zijn ftedehouder onthouden zich op eenige" afftandt, ijder aen het hoofdt van eene bende ruiterij en voetvolk, welke voor hen de krijgsoeffeningen verrichten. Van den oever wordt de zendeling verzeld van eene groote meenigte volks, dat, onder het uitgalmen van een gedurig vreugdegejuich, hem door een' zegeboog geleidt. Dus treden zij te famen in de kerk, alwaer het opperhoofdt der Indianen hem, door eene korte doch bewegelijke redevoering, verwelkomt; terwijl de jonecdochters, in het wit gekleed en met bloemen b D 4 vcr"  $6 De Nieuwe Reisiger. yerfierd , hem aen de deur afwachten , om hem, in het uittreden, de vruchten en ververfchingen, die het jaergctijde oplevert, aentebieden. Eenige jongelingen , met pieken en fperen gewapend , danfen een' oorlogsdans, op het geluide der trompetten en klaroenenj terwijl 'er door een baliét, gemaekt door eenige andere jonge lieden, als matroozen, fchermmeesters, handwerkslieden en landbouwers gekleed, een ridderfpel, vreugdevuur en konstyuurwerk vertoond worden. Dewijl ik nieuwsgierig was één dezer volkplantingen te zien, bad ik den gevolmagtigden der Jezuiten te Buenos-Ayres, mij te geleiden naer die van Franciskus Xaverius in Tukuman. ^ Wij deden deze reis naer 's lands wijze , in met leder overdekte wagens. In die der heeren maekt men eene kleenc kamer, waerin een bedt en eene tafel gevonden worden : de anderen zijn voor de mondbehoeften en de dienstboden. Ydere wagen wordt door groote osfen getrokken ; en het ongemeene aental dezer dieren is oorzaek, dat men dezelve luttel ontziet. Schoon dit reistuig zeer langzaem fchijnt te wezen, laet men daerom niet na redelijk te vorderen. Men voert niets met zich dan broodt, wijn en gezouten vlecsch; dewijl men aen wildt en versch vleeséh onderweefgeen gebrek heeft. Het hoornvee weidt bij duizenden in de uitgeftrekte vlakten, en belèm. meren fomtijds zelfs de wegen. De patrijzen ' la-  Honderd en Drieinvijftigste Brief. 57 laten zich zoo digt naderen, dat men haer gemakkelijk met een' ftok kan doodüaen; maer zij zijn zoo groot noch goed niet als de onze. Den eerften dag namen wij onze nachtrust in eene Jakkra, die aen een' Spanjaerdt toebehoort. Dus noemt men fommige landerijen, welke de koning ter belooninge geeft aen de ' krijgsbevelhebbers en foldatcn, die in de veroovcring van het landt uitgemunt hebben. Men vindt eene meenigte dezer landerijen door geheel Amerika. In ijder van dezclven vindt men een kleen dorp, beftaende uit hutten, waerin de flaven, die het landt bebouwen , huisvesten. Des anderendaegs begaven wij ons naer Santa-Fé, eene klcene ftadt, liggende zes mijlen van Buenos-Ayres, ineenvruchtbaer en aengenaem landfehap, langs eene rivier, welke zich in den grooten ftroom de la Plata uitftort. Te St. Xaverius komende, gingen wij regt naer de kerk; en zoo dra de zendelingen wisten dat 'er een vreemdeling zijn gebedt deed, kwamen zij 'er mij ontvangen. De kloostervoogdt bood mij wijwater aen, en verwelkomde mij. Men luidde de klokken; en de kinders , die zich op ftaendevoet verzamelden , heften een' Paraguaenfchen lofzangop, om Godt voor onze gelukkige aenkomst te danken. Het gebedt geëindigd zijnde, geleidde men mij in het huis der vaderen Jezuiten , om mij te veryerfchen; en ik werd ift eene gemakkelijke kamer gehuisvest. j>5 De  58 De Nieuwe Reisiger. Dc kerken in Paraguay worden alleen door Jezuiten bediend. Ten ftrcngfte genomen, moesten de priesters door den Iandvoogdt benoemd,, en door den bisfchop in de bediening van hun ampt bevestigd worden; doch beide zijn zij genoodzaakt geweest, hun regt afteftacn aen het opperhoofdt der maetfchappij', die, uit het middenpunt zijner zendingen, zijne bezoeken in alle de volkplantingen aflegt, en 'er' onderdanen naer toe ftuurt. Hij wordt in zijne bediening onderfteund door twee fledehouders, waervan de één zijn verblijf heeft bij de rivier de Parana, en de andere omtrent den ftroom de Uraguay. Dus heeft men in de volkplantingen noch klerken, noch weereldlijke priesters noch monniken. Men verkiest alleen uit de bekwaemfte des volks eenige perfonen, als loorten van roededrageren, die tevens het ampt van zangeren waernemen, en den zendelingen m de oeffening hunner bedieninge de handt bieden. De vaders en moeders raedplegen deze heden, wanneer hun een kindt geboren js, omtrent den naem, dien men het zelve geven moet. Men veronderftelt dat deze zangers moeten weten van welken heilig men den feestdag viert; doch het gebeurt dikwils, dat de roededrager, geen latijn verftaende, hun een' ongevoegelijken naem opgeeft, als Kaper* naum wanneer het een jongen, en Piscina als het een meisken is, "om dat deze woorden hem, in de mis van dien dag, meest in de ooren ge-' klon-  Honderd en Drieën vijftigste Brief. 59 Klonken hebben. De zendeling, die vervolgens den doop komt bedienen, van de eenvouligheit des zangers onderricht, toont hem zijne dwaling aen, en noemt het kindt naer zijn goeddunken. Men verricht in ijderc volkplanting niet alleen alles, wat 'er in de welgeregelde kcrfpclJen van Europa gebruikelijk is, maer ook nog veie andere godvruchtige oeffeningen, welke men gevoegelijk heeft geoordeeld aldaer intevoeren. Men verkiest eenige vurige en ijverige mannen, die bij deze Indianen zoo veel zijn als de tuchtmeesters te Rome waren, en wier pligt is bijzonderlijk op het gedrag en de zeden der nieuwbekeerden te letten. Indien zij ontdekken, dat icmant in eenige misdaedt vervallen zij , geleiden zij hem in de kerk, met een boetckleedt omhangen , waerop de zendeling denzelven veroordeelt, om midden op de openbare plaets eene geesfeling te ontvangen De verootmoedigde misdadiger kuscht de handt en de roeden, die hem geflagenhebben, zeggende: „ Godt vergelde u dat gij mij, door deze ligtc ftraf, bevrijd hebt van de eeu" wige pijnen, waermede ik gedreigd wierd'. Het verwonderlijkftedaerin is, dat de perfonen, die insgelijks eenige heimelijke zonde bedreven hebben, dezelve in het openbaer komen belijden, en ernstig bidden dat men hun dezelfde ftraf oplegge; 't welk op ftaendevoet, en dikwerf met dezelfde roeden, ter uitvoer gebragtwordt.  óo De Nieuwe Reisiger. Dewijl de zendelingen te doen hebben met heden van een grof verftandt, op wie de over tuigendfte redenen minder invloedt hebben, dan de Hoffelijke voorwerpen, hebben zij voornamelijk zorg gedragen , de inbeelding hunner nieuwbekeerden bezig te houden mee het geen derzelver eerbiedt voor de heilige dingen kon vermeerderen. Gevoigeiijk wilden zij dat de tempels van den waren Godt met de grootfte pracht' gebouwd en onderhouden wierden. De eerfte kerken waren flechts van hout en van eene boerfche bouworde. Echter hadden zij reeds iets in zich, om de Wilden, wier oogen diergelijke voorwerpen niet gewoon waren, te verrukken en te verwonderen. De meesten zijn tegenwoordig fraei genoeg, om zelfs aen de Europeanen te behagen. "De altaren zijn met fchilderijen, kolommen, ft3ndbeelden en verheven beeldwerk verfierd ■ op de muren ziet men de afbeelding onzer'ver, borgenheden , waerin deze goede lieden dc voornaemfte Jcerftukken van den godsdienst kunnen befchouwen. De buik der kerke is met levendige bloemkranfen verfierd , en de grondt met welriekende kruiden bezaeid: men befprengt de kerk met reukwater, en brandt 'er wierook in overvloedt. Om de goede orde, gedurende de kerkples, tigheden, te onderhouden, plaetst men aen de eene zijde de kieene meiskens, en aen den anderen kant de kieene jongens, digt bij het hek van  Honderd en Drieenvijftigste Brief. 61 ran het koor; en ijder hoop heeft achter zich zijnen veorltander, zijnde een perfoon, welke in zijne handt eene groote roede heeft, waerop ftaendevoet ftraft den geenen, die in het minite van de zedigheit en betamelijke eerbied.1: afwijkt. Na de kinderen volgen de jongelieden van beide de kunnen, en worden insgelijks gade gcflagen door een' voorftander van een weinig meerder jaren. De derde klasfc beftaet uit mannen en vrouwen van allerlei jaren,- mede van eikanderen afgefcheiden. Zij liebben ook hunne voorftanders, uit de grïjsaerts verkozen , en zijn , gelijk de kinders, aen de roedeflagen onderworpen. Alle de inwoonders der volkplantinge moeten dagelpsch de mis bijwonen, ,ten zij ze wettige en bekende redenen hebben, om zich daer van te ontflaen. Vervolgens gaet ijder aen zijnen arbeidt; en des avonds roept de klok alle de geloovigen in de kerk, om 'er hunnen rozenkrans ootezeggen. Vergeef mij , Mevrouw , het verhael van deze geringe bijzonderheden: zij hebben hunnen invloedt in de ftaetkundige inftelling dezer zonderlinge regeringe, de eenigftc van hare foort in het heelal. Dit zijn de middelen, welke de Jezuiten in 't werk gefteld hebben, om viermael honderd duizend onderdanen te verkrijgen en aen zich te verbinden. Deze grondftichting is met vijftig huisgezinnen begonnen, en beloopt 'er tegenwoordig meer dan honderd duizend, verdeeld in tweeëndertig land-  62 De Nieuwe Reisigeh. landfchappen , het landt der zendingen genoemd, bevattende ijder landfchap meer dan tien duizend inwoonders. Des zondags begeeft zich al het volk vroeg 's morgens naer de kerk, tot het verrichten der huwelijksplegtigheden , welke men tot dezen dag, verfchuift, om dezelve meer luisters bytezetten. Deze plegtigheit wordt door den godsdienst geëindigd : vervolgens onderzoekt men of 'er niemant afwezig is, of 'er binnen of buiten het vlek niet eenige ongeregeldhcit, welke noodwendig moet hervormd worden, is voorgevallen ; en men legt den fchuldigen eenige ftraffen op. Gemeenlijk komen dezelve op de gevangkenis of het vasten uit; doch zoo de misdaedt groot is, wordt zij altoos door de gcesleling geftraft. Na den middag doopt men de kinders en nieuwe leerlingen, die gewoonlijk in groot getal zijn. Het overige van den dag wordt in andere oeffeningen doorgebragt: want de zendelingen laten dit volk nimmer ledig. Een ander middel, door hen gebruikt, om de godsdienstigheit der Paraguanen te onderhouden en aentekweeken, is het invoeren van het muzyk in de volkplantingen. Gij hebt gezien hoe vele bekoorlijkheden deze kunst voor deze Indianen heeft. Het is zelfs vrij algemeen fchoone Hemmen onder hen te ontmoeten; en men wil dat zij zulks aen het water hunner rivieren verfchuldigd zijn. Men leert den kin-  Honderd en Driëenvijftïgste Brief. 63 kinderen zingen en de fpeeltuigen behandelen, met zoo veel juistheit en naeuwkeurigheit als in Italië; en in ijdere volkplanting is een koor van muzikanten, welke de moeijelijkfte Hukken, die de Jezuiten uit Europa doen komen, uitvoeren. Het orgel, de luit, de vedel, de klavecimbel, en de andere fpeeltuigen, waervan zij zich bedienen, zijn bijna allen het werk hunner eigene handen. Deze volken hebben geen' minder fmaek in liet vieren van plegtige feesten; maer voornamelijk laten zij op fakramentsdag en het kerfpelfeest hunne pracht en ijver uitblinken. Zij richten in het midden aen de einden van ijdere ftraet zegebogen op, t'famengefteld van boomtakken, met festonnen van bloemen en vruchten. Zij hangen daer aen de harten, tijgers, leeuwen en andere dieren, welke zij op de jagt gevangen hebben. De visfeherij verfchaft hun de visfehen; en zij voegen daer bij allerlei zeldzame vogels, liet zij om derzelver grootte of vederen. Zij trachten dezelven, zoo veel mogelijk is, in het leven te houden, en verzamelen de aenmerkelijkfte in fraeiheit en verfcheidenhcit van kleuren. Zij binden ze met den poot aen een vrij lang touw, op dat ze, van tak op tak fpringende, den luister hunner vederen des te meer zouden doen uitblinken. Dan het geen de pracht ten hoogften top voert, is dat zij levende tijgers of andere woeste dieren, in ftrikken gevat, en derwijze gebonden, dat  64 De Nieuwe Reisiöek. dat dezelve geen het minfte kwaedt kunnen toe-" brengen, langs de ltratenplaetfen. Het voorfie der huizen is ten naestenbij als de zegebogen verfierd. De vrouwen mengen onder de verfierfels der groente taerten en koeken, onder duizend verfehillende gedaenten. Yder tracht den meesten rijkdom en overvloedt ten toon te ftellen, en het grootfte vernuft en den besten fmaek te doen blijken. De bloemen, vruchten , planten , vogels, visfehen, viervoetige dieren, kortom alle de fehepfels fchijnen zich te verëenigen, om op dezen dag den Schepper' hulde en eerbiedt te bewijzen. Men ziet het Indiacnfche koorn en de andere granen, waer mede de Indianen hunne akkers moeten bezaeijen , in fraeije korven ten toon hangen,, ten einde de Heer, op zijnen doortogt, zich verwaerdige zijnen zegen daer over te ftorten ,■ en ze naer cvenredigheit van de behoeften der volkplantinge te vermcenigvuldigcn. De godsdienstigheit der Christenen van Paraguay bepaelt zich niet tot deze uiterlijke ocffeningen. Men tracht hen voornamelijk opteleiden tot dit wezenlijke gedeelte van den waren godsdienst, 't- welk beftaet in het beteugelen der driften. De ontuchtigheit is uit de volkplantingen verbannen: de jongelieden trouwen 'er vroegtijdig, niet alleen om het getal der onderdanen te vergrooten, maer ook om de ongebondenheit te beletten. Gebeurt 'er eene ergernis van deze foort', de kastijding volgt  iïoNDERD EN DRTEENVIJFTIGSTE BRIEF. 6~S volgt de misdaedt op de hielen. De Jezuiten hebben heimelijke verfpicders , die hen aenftonds waerfchuwen van alles, wat een fpoedig herftel vereischt. Driemael des nachts verandert men deze fchildwachten, die alleen op de veiljgheit des lands fchijnen te letten , maer wier ampt voornamelijk is op het gedrag en de zeden der inwoonderen acht te geven. Het afgrijzen voor de dieverij , den doodliag, en de andere buitenfporigheden dezer nature ° is door alle de volkplantingen verfprcid, door de gedurige predikingen der zendelingen. De kastijdingen zelve worden altoos voorgegaen door eene vermaning, die de misdadigers bereidt om dezelve als eene broederlijke beftraffing te ontvangen, en deze omzigtigheden van zachtmoedigheit en liefde bevrijden den priester voor den hact en de wraekzucht der geenen, die hij doet ftraffen. Ook hebben deze eenvoudige zielen, welke geloo» ven dat hunne beftierders onbekwaem zijn tot de dwaling en onregtvaerdigheit, zoo veel toegenegenheit en cerb.iedt voor dezelven , dat men 'er wonderbare voorbeelden van verhaelt. Voor eenige jaren fmeedde een troep ongeloovigen het ontwerp om den vader Ruiz het leven te benemen, op hoop van een' uitmuntenden maeltijdt te houden met zijn vleesch,, 't welk zij geloofden zeer lekker te moeten wezen, om dat de Jezuiten de ccnigfte zijn in Paraeuav, welke gebruik van het zout maken; XIII. Deel. £  66 De Nieuwe Reisiger. Deze barbaren trokken derhalve, onder begunstiging van de duisternisfe, in de verSlijfplaets, waerin de Jezuit zich bevond, en zochten hem aen alle kanten. Een nieuwbekeerde, die hen gewaer werd, liep haëstiglijk naer het huis van den priester, nam deszelfs langen mantel en grooten hoedt, en vertoonde zich in dit gewaedt aen de barbaren; ten einde zij, alle hunne woede op hem alleen ontlastende, den zendeling zouden fparen. Een ander Indiaen, een man van jaren en gezag onder de zijnen, op den oever van den doodt liggende, deed alle zijne geburen roepen, en bezwoer hen nimmer de vaders te verlaten, onder welk een voorwen dfel het ook zijn mogte: „ want fchoon „ het u het leven koste, voegde hij 'er bij, ,, gij zult ten minfte zeker wezen van niet „ zonder verbondsteckenen te flerven". Een Jezuit vónd een' Paraguaen aen den voet van een' boom zitten fchreijen; weshalve hij hem vraegde, weike de oorzaek zijner droefheit was? „ Ik ween, antwoordde de niéuwbekeerde, „ om dat ik de vaders, verre van „ hun vaclerkndt, zich-aen zoo vele gevaren „ zie blootftellen, om de arme Indianen te ■ hulp te komen". Welk fchouwfpel, Mevrouw, is verwonderenswaerdiger, dan te zien dat menfehen, eertijds zoo barbaersch , tegenwoordig in zulke ijveriger Christenen zijn veranderd, vormende gemeenebestcn, die bijna geene andere wetten ken-  Honderd en Drieenvijfttgste Brief. 67 'kennen, dan die van het euahgèlmm, en waerin de volraaekte deugden van het Christendom , indien ik mij dus moge uitdrukken, volksdeugden geworden .zijn ! Voor het overige is de godsdienst geenszins de eenigfte bron van het geluk der Paraguanen. Eene welgeregelde vrijhei t , overvloedige levensmiddelen, eene gemakkelijke woning , de vrede , rust en eenai-agfc; dit alles te famén genomen maekt hen vólkomen gelukkig. De bewoonders dezer PTondftichtingen zijn inderdaedt wel aen den koning van Spanje onderworpen , en hangen af van de beveihebberen des landfehaps; maer de last dezer onderwerpinge is zoo ligt, dat ■zij, onder het gezag en de beftiering der Jezui-' ten, wezenlijk als een vrij gemeenebest geregeerd worden, Dus zag men eertijds talrijke volken zich der Romeinfche heerfchappije on^ derweroen; en ten zelfden tijde dat zij derzelver tölpügtfgen fchenen, ontweken zij de lk:vernij, waarmede zij door magtiger volken gedreigd werden. De zendingen van Paraguay zijn omringd van afgodendienaren, waervan 'er eenigen in „ en ze als flaven met zich te leiden, om dc„ zeiven tot den arbeidt der mijnen en den ,, akkerbouw te doen dienen. Indien men de,, ze proeven niet uitftaet, of verdacht wordt ,, gehouden van eenige verraderij', wordt men ,, zonder genadq met den doodt geftraft. „ De zucht tot rooven onder zoo vele lie„ den, aen de misdaedt gewoon, aengewasfen „ zijnde, verfpreiden zij den fchrik door eene „ onmetelijke uitgeftrektheit lands. De twee „ kroonen van Spanje en Portugal , op het „ zelfde hoofdt vereenigd, hadden evenveel „ belang om het aerdrijk van deze fchelmen te „ zuiveren ; maer de vrij 1 hunne ftadt alleen „ door den honger konde onderworpen wor„ den, werden 'er talrijke legers vereischt, welke Brazilië niet in ftaet was te leveren, „ benevens eene eendragt, die nimmer onder ,, de twee volken te vinden is. De zachthcit „ der luchtftreke , en de vruchtbaerhëit van ,, den grondt, die alle de gerijffelijkheden des „ levens voortbrengt, ftrekken insgelijks om „ den Mammelukken de liefde tot de onaf„ hangkelijkhcit inteboezemen; en geen gezag ,, bekwaem zijnde om hen te beteugelen, ver- fpreiden zij zich, als een geweldige ftroom, 3, in alle de landerijen der Indianen, en roo„ ven een oneindig getal dezer ongelukkigen, n om dezelve tot de allergeltrengfte fiavernij ,, te  Honderd en Drieenvijftigste Brief. 73 te brengen. Men wil dat zij, in den tijdt Z van anderhalve eeuw', bij de twee milhoenen menfehen verdelgd of tot flaven gemaekt, en meer dan.duizend mijlen toda, tot aen den ftroom der Amazonen, ontvolkt „ hebben. Niets was echter elendiger, dan het leven, dat zij in diergelijke knjgstog„ ten leidden. Een groot getal van hun Ineu, velde daerin : anderen vonden, op hunne , wederkomst, hunne vrouwen hertrouwd; en hun eigen landt zou wel rasch zonder 111woonderei? geweest zijn , indien de plaets , der afwezenden niet vervuld ware met de , gevangenen, welke men van deze lange togten medebragt. Maer van alle deze nieuw„ gekomenen, was'er naeuwelijks één van de „ honderd, die hun van eenige vrucht konde z;jn De meesten ftierven van elende, en " vergingen, of door de kwade lucht, welke " men in de mijnen inademt, of door den on, matigen arbeidt der plantaedjen. Niettemin, " dewijl de Mammclukken altoos tegenftandt „ ontmoetten, wegens verfcheidene volken, „ vonden zij hunne toevlugt in de krijgslist; ' en zie hier welke hun meest gelukte , ten " minitc gedurende eenige tijdt. Zij verdeelden zich in kieene troepen, wier opper' hoofdt als een Jezuit gekleed was, in de plaetfen, alwaer zij wisten dat de zendelingen ]] eenige nieuwbekeerden trachtten te maken. !'! In den beginne plantten zij 'erkruifen, gaE 5 « vel^  74 De Nieuwe Reisicer. ,, ven den inwoonderen kieene gefchenken „ deelden geneesmiddelen aen de zieken uit', ,, drongen hen aen tot omhelzing van den „ Christelijken godsdienst, waervan zij hun ,, eene korte verklaring gaven; en na dat zij ,, 'er een groot getal vergaderd hadden, itel„ den zij hun voor, om zich in een' gerijffe. „ lijken oordt, alwaer niets aen hun geluk „ zou ontbreken , nedertezettcn. De mecs,, ten lieten zich overhalen door deze verraders, die, eindelijk het masker afiigtende, „ hen met keetenen belaedden, en in hunne ,, volkplanting geleidden. Eer dat deze hel. „ fche verraderij bekend en bewaerheit was, ,, werden 'er de Jezuiten de droevige uitwerk,, fels van gewaer, het zij door de moeijelijk,, heit, welke zij langen tijdt ontmoetten, om „ zich van 's lands natuurlijke inboorlingen te ,, doen volgen, het zij door de gevaren, waer. ,, aen zij zelfs, in hunne apostolifche togten, j, waren blootgefteld. Deze wreedheden heb,, ben eindelijk den koningen van Spanje en 3, Portugal doen befluiten, den zendelingen ver,, lof te geven tot het wapenen der Paragua,, nen, om hun landfehap te verdeedk>en. ,, Men vindt hen altoos gereed tot den optogt, „ op het eerfte bevel van den Iandvoogdt; °en 3, zij hebben zich zoo gevreesd gemaekt, dat „ de Mammelukken zich bijna niet meer voor j, hen durven vertoonen. Nimmer gaen zij 3, tot den ftrijdt, zonder verlof gevraegd, en „ den  Honderd en Drieenvijftigste Brief. 75 den ze-cn van hunnen geestelijken herder L ontvangen te hebben, waer mede aj gelooven onverwinnelijk te zijn. Zij hebben !', meer dan eens uitgemunt, met de wapenen in de hand', om de regtcn der Spaeniche kroone tegens Portugal ftaende te houden. ' In 'tjaer 173* worven 'er de Jezuiten, op het verzoek van den onderkoning van Peru, kieene legers van vijf of zes duizend mannen, ter beteugelinge van de Mestifche en Spaenfche inwoonderen van Paraguay, die „ aen het muiten waren geflagen, en zich on„ af hangkelijk wilden maken". Gij kunt ligtelijk begrijpen, Mevrouw, dat 'er, in zulk eenuitgeftrekt landt, eene groote verfcheidenheit in de luchtftreek, gehjk ook in de gcaerthcit en de zeden der mwoonderep, moet wezen. In het algemeen is 'er de lucht vochtig en gematigd, en de grondt vruchtbaei n allerlei foorten van granen, vruchten en moeskruiden. Bijzonderlijk kweekt men er veel katoen, waervan de Indianen hjwaden en ftoflfcn maken. Van de inwponderen kan men in 't algemeen zeggen, dat zij alle eene ohjfachtige kleur, gewoonlijk eene min dan middenmatige geftalte, en het aengezigt een weinig plat hebben. Zij zijn van nature dom, woest, lui, trouwloos en gulzig, voorzoo verre de godsdienst hunnen aert met veranderd of verbeterd heeft, Men  76 De Nieuwe Re istg er. Men twijffelde niet of men zou in een landt, zoo digt bij Peru, vele goud- en zilvermijnen moeten vinden; doch na de naeuwkeunVfte naervorfchmgen, ondervond men dat men niet meer op deze ingebeelde fchatten moest reke, nen. Alle de rijkdommen van Paraguay be, Honden alleen in wasch, honig, hennip, katoen , wilde osfen en paerden. Eertijds waren er deze dieren zoo gemeen, dat men een fraei paerdt voor twee naelden koft , en 'er geen één fchip uit de haven van Buenos-Ayres voer, of het was met vijftig duizend osfenhüiden beladen. De meenigte, welke men op eene enkele jagt doodt, is ongelooffelijk. Dit noemt men do matanka of groote flagdng. Men verzamelt zich in groot getal, en begeeft zich te paerdt m eene vlakte, die geheel met osfen bedekt is. Vervolgens fcheidt men zich van één; en de jager, gewapend met eene foort van bijl, wiens fcherp de gedaente eener halve mane heeft, flaet uit alle zijne magt', aen alle kanten, op de achterfte pooten der osfen, en hakt hun den fchinkel door. Het beest valt en kan niet weder opftaen. De jager, in plaets van zich optehouden, vervolgt de anderen met losfen toom, en fielt ze, door hen op dezelfde wijs te treffen, buiten ftaet van vlugten. Men wil dat één man alleen, in den tijdt van één uur, 'er meer dan agt honderd ter Rgdervelt. De fchrik grijpt deze dieren aen, waer door zij , zich door de vlugt willende ber-  Honderd en Drieenvijftigste Briëf. ff bergen, onder eikanderen verwarren, 't geen den jagercn tijdt geeft om eenige rust te nemen 5 en op deze wijs dooden zij zonder gevaer de ftieren, welke zij ncdergeveid hebbenNa dat zij 'er de huit, en fomtijds de tong en het fineer hebben afgenomen , laten zij het overige voor de ravens. Deze verilindende vogels vallen aenftonds op dezen prooi aen; en in luttel tijds vindt men'er niets van, dan de beenders. Gij bcfeftwel, Mevrouw, dat deze flagting, die alle jaren vernieuwd wordt, het getal dezer dieren ontzagcbelijk heeft verminderd. Zou men niet beter doen, dat men deze tallelooze meenigte van wilde honden, die de naburige velden van Buenos-Ayres verwoesten, uitrooide? Zij leven in onderaerdfche holen, welke men gemakkelijk kan kennen door de meenigvuldige beenderen , die 'er rondom opgehoopt liggen. Het is te vreezen dat zij, als de wilde osfen hun beginnen te ontbreken, zich op de menfehen zullen werpen. De ftedevoogdt van Buenos-Ayres, oordeclende dat dit ontwerp zijne oplcttendheit wacrdig was, had eenige foldaten gezonden, om deze honden te verdelgen , waer door 'er velen met fnaphaenfehoten gedood werden; maer de foldaten werden, op hunne te rug komst, uitgejouwd door de kinderen der ftadt, die hen hondenmoorders noemden. Dit was de oorzaek dat zij, door eene verkeerde fchaemte wederhouden, tot deze jagt niet wilden te rug keeren. Men  7H De Nieuwe Reisigeb. Men kan naeüweïïjks begrijpen, hoe de osïed zoo fterk zijn vermeenigdvuldigd, gemerkt de* groote meenigte van leeuwen, beeren, tijgeren , wilde honden en katten, die hun een gedurig oorlog aendoen. Men kan van het getal dezer hoornbeesten oordeelen , door de meenigvuldige huiden , die 'er in Europa gezonden worden. Zij maken, met het' kruidt van Paraguay, bijna de eenigfte koopmanfchao des lands uit. De Spaenfche fehepen, die alle drie jaren naer Buenos-Ayres gaen, brengen 'er gemeenlijk veertig of vijftig duizend mede; en de Engelfche of Portugefche fluikers halen 'er 's jaerlijksch nog een grooter getal. Daerenboven moet men opmerken, dat men alleen de huiden der ftieren neemt, en dat deze zelfs, om in de koopmanfehap toegelaten te worden, volgens de wet, dat is, van eene zekere grootte moeten wezen. Alle, die daer beneden zijn , worden afgekeurd. Dus is': men , om vijftig duizend huiden in Europa te zenden, genoodzaekt ten minfte tachtig duizend dezer dieren te dooden, waervan men , gelijk ik reeds gezegd heb, niets anders neemt dan de huit, de tong en het fmeer, dan hierin plaets' van oly, fpek en boter gebruikt wordt. Zoo vele doode rompen , die in het veldt blijven liggen, zouden bckwaem zijn de lucht te befmetten, indien zij niet acnftonds, door geheele zwermen van ravens en andere roofvogelen , verflonden wierden. Heü  Honderd en Drïeenvijftigste Brief. 79 Het kruidt van Paraguay is insgelijks één der grootfte rijkdommen van dit gewest. In Frankrijk heeft men weinig kennis van deze plant, zoo vermaerd in geheel zuid Amerika. Het is het bladt van een' boom , die omtrent zoo groot als een appelboom is. Deszelfs fmaek is bijna a's die der wilde maluwe; en wanneer het zijne volkomene grootte heeft, is het ten naestèribij van gcdaente als het bladt van den oranjeboom. Men gebruikt het zelve op deze wijs: men vult een glas met kokend water, en werpt 'er hc:: verbrijzelde bladt in. Vervolgens fijpelt men het water door een' linnen doek, en laet het eene wijl ftil ftaen, waer na men het door een pijpje drinkt. Gewoonlijk doet men 'er geen fuiker in, maer een weinig fitroenfap, of zekere reukkoekjes van een' aengenamen gëjfc. De Spanjaerds willen dat zij, in dit kruidt, eene artfenij of een behoedmiddel hebben tegens allerlei foorten van ziekten. Men verzekert dat het, in den beginne, aen fommigen, die het onmatig gebruikt hadden, eene gchcele ontfteltenis der zinnen, welke verfcheidene dagen duurde, veroorzaekte; maer het zonderlingfte is, dat het fomtijds geheel tegenftrijdige uitwerkfels te weeg brengt, namelijk, vaek te verwekken aen de geenen, die aen llapelooshèit onderworpen zijn , de fiaepzuchtigen te ontwaken, enz. De gewoonte, om het zelve te gebruiken,' maekt dat men het niet meer kan ontberen , en dat men moeite heeft om het ma-  $o De Nieuwe Reisiger, matig intenemen. Het verwekt dronkcnfchap ,5 ais men het onmatig gebruikt, en veroorzaekt dezelve ongemakken als de fterke dranken. De grootfte koopmanfchap van dit kruidt wordt te Villa-Rica gedreven. Deze land/treek is de beste van allen, om den boom, die hetzelve voortbrengt, aentekweeken. Peru alleen trekt 'er fomtijds meer uit, dan voor twee millioenen van onze munt. Men vervoert het 'er droog, en bijna tot ftof vergruist. Men moet het niet lang laten weeken, om dat het daer door zoo zwart als inkt zoude worden. Natuurlijk groeide het alleen op de bergen van Marakayu, bijna twee honderd mijlen van Paraguay gelegen; maer dewijl de Indianen veel tijds verloren , met het zelve te gacn verzamelen, en dat 'er een groot gedeelte in deze reis fneuveldey bezorgden de zendelingen eenige jonge planten, die wonderbaarlijk fiaegden, en in het vervolg de voornaemfte rijkdom der Paraguanen werden. De vertiering van deze foort' van thee lei den grondflag tot ontelbare befchuldigingen tegens de Jezuiten. In Paraguay groeijen alle de foorten van boomen, welke ons in Europa bekend zijn, het zij ze 'er natuurlijk voortkomen, of dooide Spanjaerds zijn gebragt. De fuikerrieten wasfen 'er van zeiven in de vochtige plactfen; maer de Indianen weten 'er geen het minfte gebruik van te maken. Men ziet hier zeer weinige wijngaerden, het zij dat'er de grondt niet?  Honderd en D,u een vijftigste Brief. Si niet bckwaem toe is, of dat de zendelingen, orri de ongeregeldheden van den wijn,voortekomen, belet "hebben dat dezelve al te gemeen wierden. ' De landerijen, langs de rivieren liggende, offeren aen het gezigt fraeije vlakten, aengename heuvelen , en dikke wouden. De ftroomcn, wier oevers met meenigvuldige vogelen bedekt zijn, mitsgaders de meiren, zijn met een oneindig getal van visfehen, en de velden met allerlei foorten van wildt vervuld. Niets ontbreekt 'er aen dit landt, om aen de vrucht-: baerfte landftreken van Europa gelijk te wezen, dan bebouwd te worden door volken i die minder vijanden van den arbeidt zijn. Het geeft veel, en vereischt weinig; maer dit weinige wordt nog door de Indianen verwaerloosd. Hunne neiging helt tot het eenvouwige over in alles, waer van zij gebruik maken. Men vertelt verwonderlijke dingen van dë {langen en adderen van Paraguay. Weinige hinden zijn 'er in de wecreldt, waer dezelve in meerder getal en van eene gedrochtelijke^ grootte gevonden worden. Men ziet 'er dia geheele harten inflokken, indien men geloof geeft aen eenige Spanjaerden, welke verzekeren ooggetuigen daer van geweest te zijn. Het gebeurt zelfs dat zij, geene natuurlijke hitte genoeg hebbende om diergelijke groote brokken te vertéren, dikwerf zouden fneuvelcn, indien hun door- de natuur geen hulpmiddel ware ingeboezemd, 't welk de reden hun X1IL Deel* F voor--  8s De Nieuwe Reisiger. voorzeker niet zoude toelaten te gebruiken, maer dat hun echter gelukt. Zij keeren hunnen buik naer de zon, tot dat de hitte denzeiven doet verrotten, en de wormen 'er inkomen; waerop vele vogels, daerop aanvallende , zich voeden met het overvloedige, dat dezen dieren den doodt zoude veroorzaken. Zij nemen hunne maetregcls, om te beletten dat deze vogels te verre gaen; en wel rasch vinden zij zich in hunnen eerften ftaet herftcld. De Paraguanen gelooven dat de mannekens dezer Hangen de vrouwen beminnen, en dezelve geweldt aendoen. Op zekeren dag, zegt men,, werd een zendeling geroepen , om eene Indianin te biegten, welke, op den oever eener riviere bezig zijnde om linnen te wasfehen, door een dezer dieren gefchonden was. Zi} overleed zoo dra zij hare biegt had geëindigd. In deze zelfde ftreken onthoudt zich een wonderbaer dier, onder den naem van orokomo bekend. Het heeft de grootte van een' hondt en leeft in de bosfehen. Deszelfs hair is rood;? en het heeft een' fpitfehen muil met zeer fcherpe tanden. Wanneer het een' gewapenden man ziet, neemt het de vlugt; maer indien het denzelven ongewapend vindt, werpt het hem omverre, zonder hem eenig ander leet te doen, mits hij de voorzigtigheit hebbe van zich dood te veinzen. De orokomo beweegt hem eenigen tijdt ginsch en weder, om te zien of hij wezenlijk dood is; waerna hij hem met bla- de-  Honderd en Drieenvijftigste Brieè. 83 deren bedekt, en zich in het diepfte van hel; bosch begeeft. Zoo dra het beest verdwenen is, ftaet de man op, en zoekt zijn heil in eene vaerdige vlugt, of klimt op een' boom, van ■^aer hij alles wat 'er omgaet op zijn gemak befchouwt. Het dier vertoeft niet om weder te komen, verzeld van een' tijger, dien het fchijnt genoodigd te hebben om zijnen prooi met hem te deelen; maer denzelven niet wedervindende, maekt het een afgrijsfelijk gehuil; én zijn medgezel met een droevig gelaet aenziende, fchijnt het zijn leetwezen te betuigen, om dat hij hem eene vergeeffche reis heeft laten' doen. Voor het overige vallen de wreede dieren van Paraguay zelden de menfehen aen, ten zij ze eerst van dezelven worden aengerand ; en indien men ze niet tergt, wandelt men onbevreesd gehcele dagen door de bosfehen. v Men heeft in dezen zelfden oort vele venijnige kruiden en beesten, welke allen hun tegengif hebben; en dusdanig is onder anderen het muschkruidt, 't welk aen tamelijk groote heesters groeit. Zie hier hoedanig het is bekend geworden, en waerdoor het zijnen naem gekregen heeft. Onder de verfchillende foorten van musfehen', welke men in deze landfchappen ziet, is 'er één van de grootte eener menie, die zeer gretig naer het vleesch der adde^ ren is. Zoo dra zij 'ér één gewaer wordt Verbergt zij haer hoofdt onder ééné harer F 2' vleu-  84 De Nieuwe Reisiger. vleugelen , en vertoont zich als eene ronde5 kloot, zonder eenige beweging'. De adder nadert haer, en ontvangt aenftonds eene beet. Hij wreekt zich op ftaendevoet door eene Heek met de tong'; maer zoo dra de vogel zich gekwetst voelt , gaet hij van dit kruidt eten, en wordt op het oogenblik genezen. Hij keert wel rasch weder tot het gevecht; en telkens als hij geftoken wordt, neemt hij zijne toevlugt tot zijn geneesmiddel. Dit fpel duurt , tot .dat de adder , die het zelfde onderftandt niet heeft, al zijn bloedt heeft verloren. Als hij dood is, eet de musch zijn vleesch , en gebruikt weder haer geneesmiddel, zoo dra de maeltijdt geëindigd is. Niectegenftaende de vermakelijkheden, welke ik in de volkplanting van St. Xaverius vond, ondanks de verftandige beleefdhcit der Jezuiten , in het zoeken van beweegredenen om mij aldaer te houden, belloot ik naer BuenosAyres wedertekeeren. Men had mij gefproken van een fchip, dat binnen eene maendt naer Brazilië moest vertrekken ; en ik wilde de gelegenheit niet verliezen om dit landt te zien, het eenigfte dat mij in het zuidelijke Amerika nog onbekend was. Daerenboven had de verzorger der zendingen beloofd, mij te verzeilen in eenige der voornaemfte Spaenfche ileden, welke wij naeuwelijks tijdt hadden om door te reizen. Die van Tukuman worden genoemd St. Michiel, Salta , Kordua, enz. Deze  Honderd en Drieenvijfiigste Brief. 85 Deze laetfte is de hoofdftadt van het landfchap, en een bisfchoppelijke zetel. La Paz , in de landvoogdij van la Plata, werd gebouwd door den voorzitter des raeds de la Gaska, die het zelve dezen naem gaf, ter vcreeuwiginge van de eere, welke hij verkregen had door het dempen van den opftandt, en het bevestigen van den vrede in Peru, door de nederlaeg en den doodt van den jongen Pizarro. Hoewel onder het opperbeftuur van la Plata, behoort het bijna zoo veel aen Peru als aen Paraguay. Deszelfs regtsgebiedt is zeer bepaeld, en ftrekt zich bijna niet verder dan tot de ftadt zelve uit. De rivier, fchoon middelmatig , flcept door haer overvloede van water groote ftukken van rotfen mede, benevens vele brokken gouds, welke men na de overftrooming verzamelt. In het jaer 1730 vond een Indiaen, die zijne voeten waschte, één van dezelveii, en verkoft dien aen den marquis van Castel - Fuerte voor twaelf duizend piasters. Hij zond denzelven aen den koning van Spanje , als eene zeldzaemheit, waerdig om in deszelfs kunstkabinet geplaetst te worden. Veertien mijlen van la Paz, befchouwt men onder een groot getal bergen 'er één, die zeer hoog is, en, naer men zegt, vele rijk' dommen bevat. Een donderflag 'er een ftuk van eene rots afgerukt hebbende, vond men 'er zoo veel gouds, dat het once, gedurende eenige tijdt, in het landt niet meer dan agttien piasters gold. F 3 Santa-  36 Pb Nieuwe Reisicer. Santa-Cruz de la Sierra-Nueva, of het Nieuwe Heilige Kruis, gefticht na de verwoesting van het oude, en in een' gerijffelijker oordt, is van eene middelbare grootte , fiecht gebouwd , en heeft niets dat het zelve den tytel Van ftadt, waer mede het verfierd is, waerdig maekt, fchoon de hoofdftadt eener landvoogdije. Nuno de Chaves, die 'er de grondflagen Van leidde, noemde het Santa-Cruz, ter gedachtenisfe van de plaets zijner geboorte, die ëen vlek is van denzelfden naem , digt bij Truxillo in Spanje. De volkplantingen, gefticht in de landvoogdij van Asfomptio, bepalen zich tot de ftadt van dien naem en tot Villa-Rica, welke Spanjaerds , Mestifen en eenige Indianen tot inwoonders hebben. Zij zijn beide van eenen middelbaren rang. De huizen zijn door tuinen en boomen van eikanderen afgefcheiden , en zonder orde en welvoegelijkheit gefchikt. Verbeeld u eenige dorpen, digt bij eikanderen gebouwd , en bedekt met kieene bosfehen, welke het gezigt der huizen beletten, en gij zult een vrij juist denkbeeldt van de meeste fteden Van dit gewest hebben. Men bevindt zich dikwils in het middenpunt der plaetfe , terwijl men meent in het midden van een woudt te zijn. De Iandvoogdt van Asfomptio had eertijds een gedeelte der zendingen van Paraguay ónder zijn regtsgebiedt; maer dezelve zijn daer van afgenomen, en met de landvoogdij' van Buenos-Ayres vereenigd. Deze  Honderd en Drieenvijftigste Brief. 87 Deze laetfte ftadt, zonder de hoofdftadt te zijn, is echter de voornaemfte van het geheele gewest. Gij hebt gezien dat hare eerfte inwoonders haer verlieten , om zich naer Asfomptio te begeven. Zij bleef meer dan veertig jaren woest; en de Spanjaerds fchenen veraeten te hebben, dat zij eene fchuilplaets noodig hadden, voor de fchepen, waer mede zij hunne krijgsbenden en oorlogsbehoeften ontvingen. Eindelijk openden de meenigvuldige fchipbreuken hun de oogen : zij herbouwden de haven en de ftadt; en deze onderneming was des te gemakkelijker, om, dat men, federt de ftichting der nieuwe volkplantingen m het binnenfte der landfehappen, veel onderftands daar uit konde trekken. De ftadt beftond m het begin uit verfchillende wijken , tus.chcn welke men boomgaarden en ruime vlakten ziet. De meeste huizen, van aerde gebouwd, waren flechts van ééne verdieping' en met één venster voorzien , en velen zelfs ontvingen het licht alleenlijk door de deur. Voor met meer dan veertig jaren hadden zij nog dezelfde gedaente; maer eenige broeders Jezuiten, waervan 'er twee uit Itaüë waren, boezemden den inwoonderen den fmaek voor de Europefcne gebouwen in ; en Buenos-Ayres zou- tegenwoordig tegens de beste fteden van Spanje kunnen monfteren. Daerenboven heeft het, door 7ijne ligging, door de gezonde lucht, die men 'er inademt, door het getal zijner inwoonderen F 4 en  88 De Nieuwe Reisiger, en de uitgeftrektheit van zijnen koophandel, alles wat eene volkplanting bloeijende kan maken. Het derde gedeelte van zijnen omtrek grenst aen wijduitgeftrekte velden, altoos met pen fraei groen bedekt. De ftroom maekt de twee andere derde deelen van zijnen omtrek uit, en vertoont zicb in het noorden als eene wijde zee. De zeden der volken, die de Spaenfche volkplantingen van Paraguay uitmaken , gelijken derwijze naer die der andere grondftichtingen van zuid Amerika , dat het nutteloos zoude zijn iets omtrent dit ftuk te melden. De fteden worden geregeerd door amptliedcn (*'), boofdfchouten (f), en andere gewone magiilraten. De inwoonders beftaen uit Europeanen , Kreolen , Negeren , Indianen en vermengde gefiachten. Men ziet 'er vele monniken ; en in alle de fteden, die eenjgzins aenmerkelijk zijn, is 'er een bisfchop, een kapittel , een kweekfchool, een gasthuis en een gefticht der Jezuiten. Deze lactften zijn in de gewone klasfe der andere monnilen: liet groote vermogen, 't welk men hun in Paraguay verwijt, ftrekt zich niet verder dan tot hunne zendingen uit; en indien het waer is dat zij alleen voor het heil hunner nicuwbekecrden gebruik daer van maken, wacrom het hun dan ^ls eene misdaedt toegerekend? Zeker is het ' . dat C) Corrégidors. (f} Alcades,  Honderd en Drieën vijftigste Brief. 89 dat zij, zonder behulp van wapenen of eenig geweldt, en op eene verfchillende wijs van die der andere verooveraren, de onafhangkelijkfte landaerten onderworpen , de wreedfte zeden verzacht , de meestomzwervende menfehen tot eene vaste woonplaets bepaeld , en de wildfte volken befchaefd hebben. Zij hebben verfpreide ftammen tot de famenlevmg overgehaeld, hunnen godsdienst van dezelven doen acnnemen, en hen aen hun beftier onderworpen; en wel verre van een gedeelte der inwoonderen te verdelgen, gelijk de Spanjaerds credacn hebben, om zich van alle de anderen te verzekeren, hebben zij hunne onderdanen vermeenigvuldigd , naermate zij hunne heerfchappij uitbreidden. Niets evenaert de gehoorzaemheit der Indianen, dan de vergenoeging, welke dezelve hun veroorzackt. Zij befchouwen hunne onderwerping als een' pligt, die hun de gerustheit in dit en de zaligheit in liet andere leven verzekert. Dit hebben hun dc Jezuiten onophoudelijk ingefcherpt ; en om vap den dienst, dien zij hun gedaen hebben, te oordcclcn, moet men hen Hechts vergelijken met de volken , die onder het juk der Spanjaerden zuchten. Wanneer men deze verovering onder dit oogpunt befchouwt, zal men verpligt zijn te bekennen, dat de men-: fchelijke famenleving hun driemael honderd duizend gelukkige en befchaefde huisgezinnen, die een yolksligchaem uitmaken, verfchuldigd is, F 5 *  po De Nieuwe Reisiger. in plaets van een kleen getal onwetende, omzwervende en elendige Wilden. Dezelfde grondbeginfels, die de Paraguanen tot de gehoorzaemfte onderdanen gemaekt hebben, hebben hen ook tot goede foldaten gevormd: zij gelooven uit pligt' te gehoorzamen en te ftrijden, Men heeft meer dan eens hunne hulp noodig gehad, tegens de Portugezen, .Mammelukken en wilde menfcheneters. In alle deze krijgstogten door de Jezuiten geleid , hebben zij kloekmoedig en gelukkig gevochten. Dus was het in den beginne geene flechte ftaetkunde, den Jezuiten zoo veel magt interuimen: de uitkomst heeft getoond dat zij een onmetelijk landt verkregen voor de kroon van Spanje, die het zelve altoos wederom zal kunnen vermeesteren , zoo dra zij zulks gevoegelijk oordeelt. Alleenlijk is het te vreezen dat men, hun het beftier dezer landfchappen ontnemende, aldaer wel rasch denzelfden moedwil, dezelfde tyrannij, en bijgevolg het zelfde misnoegen en dezelfde ontvolking zal ondergaen, als in alle de andere Spaenfche volkplantingen. Ik ben, enz. Buenos-Ayres, den 2ojïen van December, 1751, Hon-  9l Honderd en Vierenvijftigste Brief. Brazilië. -f K konde mij, Mevrouw, van den mond' 1 der riviere de la Plata, te landt begeven naer de ftaten van Brazilië, die aen Paraguay grenzen ; maer de moeijelijkhcit om altoos paerden of rijtuigen te vinden , heeft my den weg ter zee doen verkiezen. Ik begaf ray op een fchip der volkplantinge van St. Sakrament, dat naer San-Salvador, hoofdftadt der Portugefche bezittingen, vertrok, en vervolgens, langs de kaep der Goede Hoop, naer de Oostindien moest ftevenen. Deze reis kwam me mijne fchikkingen volkomen overeen ; dewijl mi n voornemen was, wanneer ik het komngkrijk Brazilië bezigtigd had, de eilanden 1 Ifle dg France en Bourbon te bezoeken, en langs de kusten van Afrika in Europa wedertekeeren. Van Buenos-Ayres gingen wij ankeren m de haven van Santos, in de kapitanie St. Vincent. Den naem van kapitaniën geeft men alhier aen veertien of vijftien landfchappen, die de Portugefche bezittingen, langs de zeekusten van Brazilië, verdeden, en aen een'algemeenen onderkoning onderworpen zijn. Daer zyn er negen, die onmiddelijk van de kroon afhangen; de zes anderen behooren aen bijzondere  9* De Nieuwe Reisiger. heeren, die ze door de wapenen verooverd hebben. Zij liggen allen op den oever der zee, op een' ongelijken en dikwerf vrij aenmerkelijken afftandt van eikanderen. Men verbeeldt zich fomtijds dat de vorsten van Europa, die eenige ftaten in Amerika bezitten, geheelenal meester zijn van de uitgeftrekte landen, die dezelve bevatten; maer dikwerf bezitten zij alleenlijk den oever, benevens een gedeelte lands, dat gemeenlijk niet zeer groot is. Het binnenfte des lands is, voor het grootfte gedeelte, bewoond door onbekende volken, die nog eene volkomene vrijheit genieten, en niets zoo zeer vreezen , dan de wet van de Europeanen te ontvangen. De Portugefche heerfchappij ftrekt zich binnen's lands niet veel boven de honderd mijlen uit; maer men telt meer dan duizend mijlen langs de kust, van den mond' der riviere de la Plata af, tot aen dien der Maragnon, of de rivier der Amazonen. Dit ganfche gedeelte is van nature rijk en vruchtbaer; en 'er zijn weinige groote huizen in Portugal, welke" 'er niet eenige bezittingen hebben. De bijna gedurige oorlogen, die de Europeanen met de natuurlijke inboorlingen des lands hebben moeten voeren, zijn oorzaek dat deze laetften zich van de eerften verwijderd, en zich binnen's lands gevestigd hebben, De ftadt Santos beflaet het binnenfte eener baeije , waerin de grootfte fchepen kunnen genlanden,. Zij bevat naeuwelijks honderd hui, zen,  Honderd en Vierenvijftigste Brief. 03 zen, wier inwoonders eene vermenging Van Portugezen en Mestifen zijn. Behalve de kerfpelkerk zijn 'er nog twee anderen* waervan de eene toebehoort aen de Benedik'tijneri, voor wie men een klooster geïticht heeft, en de andere aen de Jezuiten, die 'er eene kweekfchool hebben. Deze twee orden, benevens de Kapucijnen , zijn bijna de eenigften , die men in het Portugefche Amerika kent, terwijl het Spaenfche van Jakobijnen, Augustijnen, Kordelieren en vaderen der Barmhartigheit overvloeit. **■ St. Vincent wordt flechts voor de tweede ftadt van deze kapüanie gehouden, fchoon het landfehap 'er den naem van dracgt. Zij ligt in eene kieene golf, die eene ontoegangkehjke haven voor de groote fchepen is. Zeven of agt Jezuiten , die 'er hun verblijf houden, arbeiden geftadiglijk tot de bekeering der Wilden , in verfcheidene dorpen dacromftreeks verfpreid, en dringen dikwert door in het binnenfte des lands, voornamelijk bij de Kangen, die de befchaeffte inwoonders van Brazilië zijn Deze volken bedekken hun ligchaem-met beestenvellen, en behoeven in blankheit voor de Europeanen niet te wijken. Men heeft altoos eene groote getrouwheit, ten opzigte van den koophandel , in hen gevonden; maer de vrees voor de flavernij, tot dewelke zij zich fomtijds door de Portugezen geroofd zien, beneem* hun de vrijtnoedigheit om St. Vincent te  9^ De Nieuwe Reisiger. te naderen. Men bemerkt dat de volkplan tingen, die de Indianen mishandelen , van dag' tot dag verminderen , daer in tegendeel die geenen, welke met meer menschlievendheit te werk gaen, op eene zigtbare wijs aenwasfen. In dit gewest is nog een ander volk, van het welke de Portugezen veel geleden hebben, en meest altoos door hun eigen fchuldt. Geene geweldenarijen of kunstftrefcen waren 'er, welke deze laetften niet gebruikten , om 'er flaven te maken, zoo ver zelfs dat zij zich vermomden, gelijk de inwoonders van St. Paulus, in het gewaedt der Jezuiten, met de wapenen onder hunne tabberden verborgen. Deze verfoeijelijke list hadden de Portugezen van St. Vincent geleerd van de Mammei ukken, hunne nageburen. Ook waren de Wilden zoo Wel in hunne wrackzucht als in hunnen haet onverzoenlijk. Indien zij een' Portugees vonden afgedwaeld, verzuimden zij nimmer hem te vermoorden, en dischtte hem op in een dezer verfoeijelijke gastmalen, die de natuur doen ijzen. De meeste eerfte reizen van Brazilië hebben niets merkwaerdigs dan deze wreedheden. Dan niettegenftaende deze verwoedheit, werd dit uitgeftrekte gewest gedurig met Europeanen bevolkt; en de vruchten van hunnen arbeidt fpoorden de anderen aen, om hen te volgen. In' minder dan vijftig jaren, zag men, in eene uitgeftrektheit van elf honderd mijlen langs de kusten, meer dan bon-  Honderd en Vierenvijftigste Brief* 95 honderd en vijftig zoo fteden als vlekken ten voorfchijn komen, waerin de nieuwe bezitters verpligt waren eene onophoudelijke verdeeling te maken, tusfchen de noodzakelijkheit om zich te verdeedigen, en geduriglijk te arbeiden op de landerijen, welke inderdaedt wel zeer vrucht» baer waren, maer evenwel bebouwd moesten worden, om de behoeften der inwoonderen te Vervullen. Het denkbeeldt, dat men mij, in Paraguay, van de Mammelukken der ftadt St. Paulus had ingeboezemd, was niet zeer bekwaem om in mij de begeerte te verwekken, tot het befchouwen van dit gemeenebest van rooveren, die, belijdenis van den Christelijken godsdienst doende, het ambacht van vrijbuiteren oeffenden. Echter vernam ik dat hunne zeden niet meer dezelfde waren, federt de koning van Portugal hen onmiddelijk aen zijne heerfchappij onderworpen, en de paus Benediktus de veertiende hunne ftadt tot een bisdom verheven had. Tegenwoordig maekt zij een gedeelte van de kapitanie St, Vincent uit, en wordt geregeerd gelijk de andere landen, aen de Portugefche heerfchappij onderworpen. Men telt 'er verfcheide godsdienstige geftichten, en onder anderen eene abdij van Benediktijnen. Veel moeite heeft men gehad om 'er de Jezuiten te vestigen. De linx is een dier, dat zeer gemeen is in dit landfchap, alwaer men'er van verfcheidene foor-  96 De Nieuwe Reisiger, foorten vindt: fommigen zijn rood, andcreri fraei gevlekt, maer allen zoo verwoed, dat niets hunne klaeuwen kan wederftacn. Een Braziliaen verkrijgt een' gelijken roem, het zij hij een' linx op de jagt, of een' vijandt in den krijg doodt. Echter moet men niet gelooven, gelijk de ouden verteld hebben, dat het gczigt van dit dier doordringende genoeg is, om door de ondoorfchijnende ligchamen heen te zien, of dat deszelfs pis de eigenfehap heeft om een' kostelijkcn fteen te worden. De ingebeelde linx is eene fabel der alöudheit, en heeft niets gemeens met den wezenlijken linx, dan dat hij denzelfdcn naem draegt. De linx van Brazilië ziet geenszins door de muren heen -y doch het is waer dat hij glinsterende en vurige oogen heeft. Zijne pis brengt geene kostelijke fteencn voort; maer hij bedekt dezelve alleenlijk met aerde, gelijk de katten, wier gedaente, manieren en eigenfehap hij heeft. Gemeenlijk is hij zoo groot als een vos, heeft lang hair, groote ooren, en gekloofde voeten, gelijk de leeuwen. Dit dier leeft van de jagt', en vervolgt zijnen roof tot op de toppen der boo-men. De wilde katten of eekhorens kunnen hem niet ontfnappen. Hij vangt de vogels, wacht de harten, reebokken en hazen bij de naeuwe doortogten af, werpt zich op dezelve, grijpt ze bij de keel; en als hij zich van zijnen prooi heeft meester gemaekt, zuigt hij 'er het bloedt kit, opent het hoofdt om de hersfens te;  Honderd fn Vierenvijftigste Brief. 97 te eten, en verlaet zijnen roof, om ecncn anderen te zockem ; De tweede kapïtanie, naer het noorden, is die van Rio-Janeiro , of de rivier van Januari, dus genoemd, om dat dit landt op den eerften dag van het jaer ontdekt werd. De Franfehen , onder het bevel van den ridder de Villegagnon, bouwden 'er de fterkte Koligny. Ik geloof dacrvan gefproken te hebben in mijne brieven over Guiana; maer ik trad toen in geen bijzonder vcrhacl van de onheilen, die hen op hunne te rug reis naer Europa verzeilen. Het grootfte van allen was een verfchrikkelijke honger, waer van de befchrijving ijder moet doen ijzen. Ik zal alleenlijk bijbrengen eenige omftandigheden, welke ik gelezen heb in een oud verhael, waervan ik flechts den ftijl zal vernieuwen. De fprekcr heeft zelf de ijsfehjkheden , welke hij vertelt, ondergaen. Na dat wij al het leder van ons fchip, tot " zelfs de dckfels der kofferen , verflonden ^ hadden, dachten wij het laetfte oogenblik van ons leven te zien naderen; maer de noodt bragt ons in het denkbeeldt om de ^ ratten en muizen te vangen. Eene rat was 11 meer geacht dan een os op het landt. Men kookte dezelve in water met de ingewan,, den, welke men gelijk het vleesch at. In " Frankrijk was men mij fchuldig eene fommc " van vier duizend guldens, welke ik gaernc zoude kwijt gcfcholden hebben, voor een " XIII, Deel. ' O » "ui-  p3 De Nieuwe R r t s i g e r. Huivers broodt en een glas wijns. Ik zal, ht „ het voorbijgaen, zeggen dat ik, gedurende „ deze wreede honger, niet alleen in de an„ deren heb opgemerkt, maer in mij zeiven on„ dervonden, dat, wanneer de zinnen, door p de vervüeging der geesten, van haer Hel » zijn , dees toeftandt de menfehen wreed „ maekt, en hen zelfs in eene foort van woe„ de werpt. Wij waren zoo droefgeestig en „ gemelijk van aert, dat wij naeuwelijks te„ gens eikandcren konden fpreken , zonder ,, ons te vertoornen , en zelfs, Godt wille ,, het ons vergeven, zonder een verfchrikke„ lijk gezigt opteflaen, verzeld van eenigen „ boozen wil om eikanderen opteëten. Ik v verborg in het geheim eene pappegaei, die „ het geene hij van de Franfchc en wilde ta„ len geleerd had al zoo net als een mensen p fprak. Doch hij moest aen den noodt op„ geofferd worden : ik wierp niets dan de J5 veders daervan weg 3 en het overige on3, derhield mijne vrienden en mij, gedurende 3, eenige dagen. Mijn leerwezen over het v verlies van dit dier was des te grooter, om „ dat wij twee dagen daer na het landt ontr „ dekten, en ons vaderiandt voor oogen had„ den. Het opperhoofdt van het fchip be„ kende openlijk, dat hij, indien onze toe„ Handt Hechts één dag langer geduurd had, „ voornemens was, zonder icmant te waer„ fchuwen,, den eenen of anderen van ons te „ doo-  Honderd en Vierenvijftigste Brief. 99 „ dooden , om de overigen tot voedfel te „ yerftrekken". Zie daer, Mevrouw, het uiteinde van het ontwerp van Villegagnon, om eene Franfchc volkplanting op Rio-Janeiro te flichtcn. Hij werd gedwongen de fterkte, die hij 'er gebouwd had, aen de Portugezen overtegeven. De foort van golf, die de ftroom in het landt maekt, is tien of twaalf mijlen lang, en zeven of agt breed. Men vindt 'er eenige overeenkomst in met het meir van Geneva, maer de bergen, die dezelve omringen, hebben minder hoogte. De ingang is naeuw, en digt gefloten door kieene eilanden, die denzelven zeer gevaerüjk maken. Ter flinkerhandt is een berg, in de gedaente eener naeldzuil, dien zijne hoogte van zeer verre doet ontdekken. Hij is rond, en aen alle zijden zoo regelmatig gehouwen, dat de Franfchen hem den boterpot noemden. Na derzelver vertrek, bouwden de Portugezen eene ftadt langs de golf, welke zij St. Sebastiaen heetten, naer den naem van den koning, die toen in Portugal regeerde. Zij ilrekt zich eene halve mijl in de lengte uit; maer hare breedte beftaet Hechts in tien of twaelf huizen. Zij is verdeeld in drien, namelijk , in de boven- beneden- en middenfladt. De cerfle bevat de hoofdkerk, en een heerlijk kweekfehool der Jezuiten, geflicht, gelijk bijna alle de gebouwen, welke deze vaders in Brazilië bezitten, -door dezen zelfden vorst, die hun G 2 zeer  ïco De Nieuwe Reïsiger. zeer gunftig was. Eene abdij van Benediktijnen beflaet het middenfte gedeelte, waerin de Franfche Kapucijnen insgelijks een klooster hebben. Zij arbeiden in de zendingen, onder de bevélen der Jezuiten, wien het bellier van alle de kerfpellen der Indianen , die het Christendom omhelsd hebben , is toevertrouwd. Deze volken zijn eene vermenging van verschillende landaerten, die het juk der Portugezen ontvangen hebben, en dezelve met eene blinde onderwerping' dienen. Men befchuldigt deze laetften , dat zij in luiheit, verwijfdheit en ongebondcnhcit leven. Hunne achteloosheit doet hen de huisfelijke' zorgen over de Negerfche fiaven verwaerloozen; en men wil dat de priesters, zoo monniken als weereldlijken, niet vrij van dezelfde ondeugden zijn. De Iandvoogdt heeft zijn verblijf in deze ftadt, die aen de landzijde niet yerfterkt is; maer zij wordt van den kant der paeije verdeedigd door vier fterkten, welke echter niet konden beletten dat de Franfchen, in het begin dezer eeuwe, dezelve innamen : men vergrootte toen het verlies der Portugezen op meer dan vijfentwintig millioenem Men fpreekt' van, in het toekomende jaer,' hier eene onnerfte vierfchaer opteregten, om yolmagtig over alle de zaken der zuidelijke kust', te vonniste- Ik moet dit ïandfehap niet verlaten, zonder p fpreken van den treurigen vogel, die deszelfs  Honderd en Vierenvijftigste Brief, ioi Èélfs verblijf boven alle andere gewesten van Brazilië fchijnt te verkiezen. Hij is. van de grootte eener duive, en zijne veders zijn aschgraeuw van kleur. De Brazilianen eeren hem, ter porzake van zijnen droevigen zang , dien hij alleenlijk .des nachts laet hooren. Zij geloovcn dat dit dier hun door hunne voorouders gezonden Wordt, en hun wegens de doo den komt fpreken. Men vcrhaclt dat , ten tijde van Villegagnon, een Franschman, door een dorp trekkende, naeuwelijks de belediging der inwoonderen ontkwam j om dat hij gefpot had met de godsdienstige aendacht, waermede zij naer dezen kiagenden vogel luisterden. „ Zwijg ftü, zeide een grijsaèrt ruwelijk tot hem, „ en belet ons niet de tijdingen, welke », onze vaders ons doen aenkondigen, aente- „ hooren".' j Zestig mijlen haer het noorden, vonden wij het Ïandfehap of de kapitanie van St. Esprit j wiens vruchtbaerheit men tegens ons zeer roemde: de jagt verfchaft 'er allerlei foorten van dieren, de rivieren eene ongelooffelijke meenigte van visfehen; en de landerijen, met de frischfte wateren befproeid, weigeren niets aen den arbeidt der inwoonderen. De voornaemfte ftadt, die denzelfden naem als het Ïandfehap draegt, heeft geene vesten, muren noch grafton , en is alleenlijk aenmerkelijk door een klooster van Benediktijnen , en een kweek-' fchool of gefticht der Jezuiten. Men telt, in G 3 dit'  Ió2 De Nieuwe Reisioer. dit ganfche gewest, Hechts twee honderd Por-tugefche huisgezinnen , en omtrent tien duizend bekeerde Indianen , in eenige naburige dorpen. Men noemde ze van cuds Margajats: langen tijdt hebben zij doodeiijke vijanden van de Portugezen geweest; maer van langzamerhand' tammer wordende, maekten zij met hun verbindtcnisfen, welke de tijdt heeft bevestigd. De andere Indianen, dieper in het landt wonende, willen naer geene verecniging met de vreemdelingen luisteren. De kapitririie van Porto-Securo, of Veilige Haven, behoudt altoos den naem, dien haer de véiligheit harer haven heeft doen geven, toen Brazilië ontdekt wierd door de Portugezen, die weinig dachten om het zelve optefporen. Hun zeevoogdt Kabral , na dat hij de eilanden der Groene Kaep was voorbij gelievend , om zich, langs de kaep der Goede Hoop, naer de kust van Malabar te begeven, ftak zoo diep in zee, dat hij dit landt van Brazilië, 't welk zich in het westen vertoonde , ontdekte. Van alle de gewesten van het vastelandt van Amerika, fcheen dit het eerfte ontdekt te moeten worden, als het naeste aen Afrika. Kabral noemde het St. Croix, om dat hij 'er, in het aenlanden, den iïandaerdt van het Christendom geplant hadde. Doch in het vervolg gaf men het den naem van Brazilië , naer zeker hout, dat men 'er in overvloedt vindt, en waervan men in de verwe- rijën  Honderd en Vieren vijftigste Brief. 103 riiën groot gebruik maekt. Dees boom, die de hoogte onzer eiken heeft, en geen mindei' takken uitfehiet, groeit tusfehen de rotzen en onbebouwfte landerijen,. Hij is ruw, bochtig en vol knobbels , gelijk een hagedöorn : de bladers, welke eenige gclijkheit met die van den palmboom hebben, zijn groen, glad, hard,' droog en buigzacm: de bloemen zijn kleen en in trosjes vereenigd, gelijk die van de leliërf van den dalè, maer lieffelijker van reuk, en van eene fchoone roode kieur. Zijne fchorsch is zoo dik, dat de boom, wanneer hij daer van ontbloot is, drie vierde van zijne dikte verliest. Het rüeestgeachte voor de verwenjen wordt door het gewigt gekend, en het zwaerfte meest gezocht. Men kapt het in Hukken, en trekt 'er, door middel van den aluin, eene foort van karmijn uit. Insgelijks maekt men 'er een vloeibaer lak van, om in het kleen te fchilderen, In den beginne vraegde een oude Wilde, ziende dat de Europeanen zulk eene groote meenigte van deze koopmanfehap verzamelden: „ Wacrom komt gij van zoo verre • hout halen, om u te warmen ? Groeit het " in uw eigen landt niet? Wij hebben 'er ge" noeo- van, antwoordde men hem; maer het ]] is niet van dezelfde foort'. Wij warmen " ons met het onze; en het uwe dient ons „ om onze kleederen te verwen. Maer hebt l gij daer zoo veel toe noodig, vraegde de Braziliaan ? „ Zekerlijk , antwoordde men G 4 hem 5  Töi De Nieuwe ÏIeisiger. hem; „ en 'er is bij ons zeker koopman, wierf „ verfcheidene fchepen niet genoeg van dit hout kunnen toevoeren, om alle de ftoffen „ zijner reederijcn te verwen. Maer, hernam dc grijsacrt, „ zal dees man nimmer ftcrven? „ Of, wanneer hij dood is, aen wicn zullen „ alle zijne rijkdommen overgaen? Aen zijne „ kinderen, zeide men tot hem, of, zoo hij ,, 'er geene heeft, aen zijne naeste bloedver„ wanten. Waeiiijk, befloot toen de Wilde, „ thans zie ik duidelijk dat gij, vreemdelin5? gcny groote zotten zijt; dewijl gij onein„ dige moeite aenwendt om goederen te ver„ zamelen voor de geenen, die na u komen; „ als of de aerde, die u gevoed hcefc, niet „ genoeg ware om hen insgelijks te ondcr,x houden". Kabral , befpeurende dat het landt, door hem ontdekt, vruchtbacr, door fracije rivieren bcfpoeJd, door eene mcenigte van vlieten doorfneden , met verfcheidene foorten van boomen bedekt,, en te gelijk met menfehen en dieren bevolkt was , begaf zich aen de wal, om 'er bezitting van te nemen,-in den naem van Portugal. Eenige inwoonders, door zijne vereeringen en beloften aengclokt, maekten geene zwarigheit om zijner vlote ververfchingen aentebrengen. Hij geloofde eenige goedheit in hunnen aert te ontdekken; maer geen het minfte blijk van godsdienst in hen ziende, het hij hun, door de zendelingen, de waer-  HoSdmó en Vieren vijf tigste Brief. io£ waerhedcn des euangeliums ™**f&M kan naeuwelijks begrijpen wat voordeel hij ^b beloofde van eene prediking', konde worden. Wat 'er van z,j , van allerlei foort van godsdienst fchijnt te bewijzen, dat Amerika nimmer bij de oude weeSdt i bekend geweest; naerdien men niet verzuimd zoude hebben eenigen godsdienst overtebrengen in een landt, zoo weinig van Afrika afgelegen ; en ten mmfte zouden er eenige voetftappen van overgebleven zijn. Kabral liet 'er een' pael met de wapenen van Portugal opregten, als of'er voortaen niets meei acn debregten dezer kroone ontbraKe Vervólgens één zijner fchepen naer Lisfebon gezonden hebbende, ging,hij onder zeil naer de plaetfen, waernaer toe zijne vloot beftemd was De ijver der Portugezen was met groot , om'volkplantingen in Brazilië opteregten: men vergenoegde zich met 'er verfhout, apen en Luwen van daen te doen komen: koopmanschappen , die flechts de moeite kostten om dezelve te halen, en welke men zeer duur m Europa verkoft. Het hof van Lisfebon liet'er alleen een zeker getal van misdadigeren overvoeren, benevens eenige vrouwen van een Hecht gedrag, waervan men het koningkrijk wilde zuiveren. Insgelijks liet het zich ligteiijk overhalen, om ruime vergunningen toeteftaen aen de geenen, die zich van zeiven aenboden , om 'er eenige G ï S''ond-  io6 De Nieuwe R e i s i g e r. grondftichtingen opteregten. Het gaf aen Verfcheidene heeren geheele lahdfchappen , op hoop dat dezelve 'er eenige inwoonders zouden verzamelen. Het landt gold des te minder om wegtefchenken, dewijl 'er de ftaet geene de minfte kosten aen deed. Kortom, Brazilië werd verpand voor eene zeer geringe inkomst; en de vorst, vergenoegd over de verkrijging van een nieuw koningkrijk, bepaelde zich bijna alleen tot den enkelen tytel van oppervorst. Vervolgens gevoelde het hof van Portugal het nadeel, 'twelk hét zich zelveh had aengedacn; én Joan de derde ondernam het zelve te verbeteren. Hij maekte een begin met alle de magt, aen de opperhoofden der lahdfchappen vergunt, intetrekken , en zond'er eene talrijke vloot, met bevel van 'er fteden te bouwen , en 'er eene nieuwe regering te vestigen. Dees vorst , bezorgd voor de bekeering der Brazilianen , welke hij als zijne onderdanen befchouwde , vervoegde zich bij Ignatius de Lojola, grondftichtcr van de orde der Jezuiten , om eenige zendelingen te verwerven.Hij verkreeg 'er zes, die met den algemeenen Iandvoogdt vertrokken; en op hunne aenlanding , begonnen zij , in de baei van Aller Heiligen, anders enkel de baei genoemd, de vermaerde ftadt San - Salvador , die federt de hoofdftadt van Brazilië , de ftoel van een' aertsbisfchop, de zetel van het opperfte ge- regts-  itoNDPKD en Vierenvijftigste Brief, lóf rc*tshof en dat der geldmiddelen, en de verblijd D]aets van den onderkoning en de amptenaren L regeringe, geworden is. Zij wordt verdeedigd door drie kasteden, en ftrekt zich uit op eenen fcherpen heuvel naer den kant der Zee, waer door men genoodzaekt is zich van kranen en windasfen te bedienen, om de koopmanfchappen van de haven in de ftadt, en van de ftadt in de haven, op- en nederwaerds te vervoeren. De grondt, dien zij beflaet, is daerenboven zoo ongelijk, en de ftratenzoo naeuw en krom, dat men, m plaets van i-ijtm«on om de vrachten te vervoeren, met dan Haven kan gebruiken, waervan men 'er hier meer dan vijftien duizend telt. De lieden van aen7ien laten zich in palankijnen dragen; en m t algemeen zijn alle de inwoonders laetdunkend, lui minncnijdig^ellustig^ednegelijlcfchijnheihg, hoogmoedig, wreed, wraekzuchtig en bSovig Even als de volken van de meestezuidelijke landfchappen , verkiezen zij de Dracht en prael, voor de vermaken der famenlevinge en eene welgeftoffeerde tafel. Men fehrijft, met zeer veel reden , een gedeelte dezer gebreken toe aen den omgang, £ zij met hunne Negeren hebben Zij zijn gedurigV ^n dezelven omringd, en de meesten houden ze alleen, om hunnen ftoet te Vcr,rooten. Zij doen hen ook tot werktuigen0 hunner wrake dienen , en gebruiken ze tegens hunne vijanden, m de hoedamgheit  ïo3 De Nieuwe Reisiger. van voorvechteren en moordenaren. Teri opzigte van de andere bijzonderheden van het burgerlijke leven, moet gij u herinneren het geene ik u van de Portugezen van Goa gezegd heb, en gij zult, op weinige zaken na, een vrij juist denkbeeldt van die van Brazilië hebben. Verfcheidene dezer gedachten zijn van Joodfche afkomst', en behouden van hunne voorvaderen dezen geest van koophandel, die? dezen landaerfi van anderen onderfcheidt. De voornaemfte koopmanfchap gefchiedt in Negeren van Guinea ; dewijl de andere landfchappen van Brazilië alhier hunne Haven halen. De onderkoning zit voor in de burgerlijke en bj'fftraffeKjke geregtshoven y doch de geregtigheit is 'er zoo verdorven,- dat de deugdt meestentijds verdrukt wordt, en de misdaedt ongeftraft blijft. Eertijds was het den regteren verboden eenigen Portugees tot den doodt te veroordecicn; en gij begrijpt ligtelijk welke ongeregeldheden een diergelijk voorregt met zich moest flepen. . De gevaren en onheilen, welke de inwoonders van San-Salvador, wegens de Franfchen en Hollanderen , hebben uitgcilaen, hebben hen zeer oplettende omtrent hunne veiligheé gemaekt. Zij onderhouden een ligchaem°van Europcfche krijgsbenden, waervan 'er altoos twee regimenten in de hoofdftadt zijn. Zij hebben ook eene Indiaenfche krijgsmagt, die zij in het ambacht des oorlogs oeilenen; en voorts  Honderd en Vierenvijftigste Brief, iog voorts dragen zij zorg om de vestingen in, goeden ftaet te houden. Kortom, deze ftadt 'ïs groot, rijk en wel bevolkt: de huizen zijn 'er hoog, en bijna allen van hardfteen of moppen gebouwd. De kerken en bijzonderlijk de hoofdkerk, zijn rijkelijk van fieraedjen en zilverwerk voorzien. De aertsbisfehop heeft zes onderhoorige bisfehoppen, waer van 'er drie door den thans regerenden paus verkozen zijn. Wat de monniken betreft, deze zijn altoos, gelijk ik u gezegd heb, Bencdiktijnen, Kapucijnen en Jezuiten. Evenwei zijn 'er ook andere monniken en nonnen van verfchülende orden. De Kapucijnen komen uit Frankrijk en Italië; dewijl de inwoonders beter met dezelve overeenkomen, dan met die uit eenige andere landen. In den beginne wilde Spanje de bezitting van Brazilië 'aen de Portugezen betwisten; maer na zeer vele krakkeel en, werd 'er eindelijk bcflist , dat deze lactften alles , wat 'er tusfehen de rivier de la Plata en die der Amazonen begrepen is, zouden behouden. Hun regt dus erkend zijnde, ontvingen de koningen van Portugal, reeds met de rijkdommen van Afia overladen, te gelijk de fchattingen der twee weerelddeelen. Brazilië vérfchafte hun het geene Mexiko en Peru aen de Spanjaerds leverden, te weten, goudt, zilver en kostelijke waren. Dit landt heeft geen rijker poch bevolkter gedeelte dan dat der baeije van Aller  iio De Nieuwe Reisiger. Aller Heiligen, waervan ik zoo even ge, fproken heb. Het landt is 'er vrucljtbaer in Indiaensch koorn , tabak , rijst, katoen en maniok; en 'er zijn beemden, waerin men zulk een groot getal van beesten weidt, dat 'er het vleesch tot een' allerlaegften prijs verkoft wordt, De landerijen zijn doorfneden met eene meenigte van rivieren, onder welke 'er fommigen vrij groot zijn. Derzelver oevers zijn be, zoomd met vele woonplaetfcn, waer in men eene gezonde en gematigde lucht inademt, fchoon zij in de nabuurfchap der evennachtslijn liggen. Na de ftichting der hoofdftadt, begonnen de fteden van Brazilië te vermeenigvuldigen. In het begin hadden zij Hechts eenvouwige ves, tingen, die echter tegens de verrasfingen deiIndianen beftand waren ; maer de Europeanen van verfchülende landaerten zich wel haest verfchrikkelijk in deze zeen gemaekt hebben, de, was men genoodzaekt zich tegens de invallen te dekken. De Franfchcn drongen 'er zich liet eerfte in. Gij hebt gezien wat 'er het gevolg van was; en zekerlijk zouden de Portugezen vreedzame bezitters van deze rijke gewesten gebleven zijn, zonder ééne dezer gebeurtenisfen , die in gevaerlijke omftandigheden bijna altoos het lot der rijken befchikken, Hun koning, Don Sebastiaen, werd in eenen ftriidt tegens de Moren gedood ; en dezen vorst, benevens hunne vrijheit en hun landt ver-  HüNDiRD EN VlERïNVIJFTIGSTE BRIEF. III verliezende, werden zij onderdanen van den koning van Spanje. Luttel tijds na dit onheil, wierpen de inwoonders der Nederlanden het Spaenfche juk af; zoo dat zij, vijanden van hunne oude heeren geworden, Hechts dachten om zich met derzelver roof te verrijken. Zij vielen acnftonds op de Portugefche bezittingen , zoo dra dezelve een gedeelte der Spaenfche heerfchappijc uitmaekten. Gij hebt hen, in de Oostïndiën de voornaemfte plaetfen zien bemagtigen. Zij bragten ook hunne wapenen in Brazilië , 't welk zij zonder verdeediging' vonden, en waervan zij zich, door de laf har, tighcit van den Iandvoogdt, meester maekten. Deze landfehappen waren onhcrftelbaer verloren gerackt, indien de aertsbisfehop Michaël Texeira, gefproten uit één der doorluchtigfte geflachten van Portugal, en met een' nog verhevener geest' bezield, zich niet verpligt had o-cacht de bedieningen van zijnen ftaet aen de gevaren van zijn vaderlandt te moeten opofferen. Zich aen het hoofdt van zijne geestelijkheit en eenige kieene krijgsbenden, welke hij met haeste verzamelde, geplaetst hebbende, ftelde hij zich met geweldt tegens de overwinningen van Holiandt, en behield, doorzijn' wederftandt , zeven landfehappen, die getrouw aen Spanje bleven. De anderen vielen onder de magt der Hollanderen, die hunne grondftichtingen in dit landt, en den voordeeligen vrede, die 'er hun de bezitting van verzekerde, aen  ïï2 De Nieuwe Reisioer. aen den prins Johan Mauritius van Nasfau ver. fcliüldigd waren. Maer het Hollandfche gemeenebest, door de grondbeginfels der gierig, heit beftuurd, en bevindende dat Mauritius meer krijgsvolk onderhield, en meer fterkten bouwde , dan 'er tot verdeediging dezer bezittihge noodig waren, en daercnboven prachtiger leefde, dan het voegde aen een' man, die in deszelfs dienst was, noodzaekte hem wel rasch zich van zijn ampt te ontflacn. Hier op werd een gedeelte van het krijgsvolk afgedankt, de vestingen der fteden verwaerloosd, en door eene fchandelijke huishouding de harten der Brazilifchc onderdanen vervreemd. De vijanden waren voor de poorten , de grensfeheidingen zonder verdeediging'; en de Portugezen, van het Spaenfche juk verlost, hunne oude heerfchappijen weder gekregen hebbende, bleven eindelijk meester van een gewest, dat, gelijk ik gezegd heb, tegenwoordig een Peru voor dezen landaert is. Maer ik keer weder tot het vervolg van mijne reize. Van de kapitanie van Porto-Securo kwamen wij in die van ïiheos, of der Eilanden. Het aenmerkelijkfte, dat men hier ziet, is een meir van zoet water, van negen mijlen in zijnen omtrek, waerin zcekoeijen, kaymans of krokodillen , en zeewolven van eene gedrochtelijke grootte, gevonden worden. In het zelfde Ïandfehap ziet men boomen , waeruit de geringfte infnijding' een' balfem doet vloeijen, waer?  Honderd en Vierenvijftigste üruf. 113 Waeraen men wonderbare kragten, tegens verfcheidene foorten van ziekten, toefehrijft. Dit landt zou één der besten van Brazilië zijn, indien de nabuurfchap van eenige wreede en barbaerfche volken toeliet het zelve te bebouwen; Men wil dat zij onmenfchelijk genoeg zijn öm liunne eigene kinderen te verfiinden. lil het binnenftc gedeelte der landerijen, tusfchen Porto-Securo en de baei van Aller Heiligen, vindt men op de drooge plaetfen, naer men zegt, een' zeer groöten en dikken boom, waervan alle de takken, met diepe gaten doorboord , bezet zijn met een waterachtig vocht, dat nimmer overloopt noch vermindert, hoe veel men 'er ook moge uithalen. Dewijl 'er zich in den omtrek zijner takken bij de vijf honderd perfonen kunnen onthouden , is hij eene aengename fchuilplaets tegens de hitte, en waerin men nimmer gebrek aen water heeft,' het zij om te drinken of om zich te wasfchen. De kapitanie van Olinde of Fernambuk had tot haren eerften heer Eduard van Albuquerque; maer zij werd met de kroon'vereenigd, toen men dit landt den Hollanderen weder ontnomen hadde. Men telt 'er meer dan honderd fuikermolens, waervan de Portugezen 's jaerlijks twintig duizend kisten van deze köopmanfchap trekken; In dit zelfde Ïandfehap verzamelt men ook het beste verfhout: het zelve komt den koning toe, of aen de geenen, die van hem het regt koopen om het te kappen; KUL Deel. H  m De Nieuwe Reisiger. en ijder fchip, dat daer mede bevracht wordt', is verpligt, volgens zijne grootte, eene zekere hoeveelhcit van het zelve voor zijne majesteit intenemen. Dit ganfche landt is ongemeen Vermakelijk, door het groen en de vruchtbaerheit zijner velden. Men noemt de hoofdftadt, even onverfchillig als het Ïandfehap, Olinde of Fernambuk. Voor dat de Hollanders deze ftadt ingenomen en verdelgd hadden, was zij alzoo fraei en groot als Orleans. Het kweekfchool der Jezuiten , dat nog in wezen is, heeft meer dan twaelfmael honderd duizend Franfchc guldens van bouwen gekost, en wordt voor een der fraeifte geftichten van Brazilië gehouden. Het is gebouwd door den koning Don Sebastiaen , op het hangen van een' aengenampn heuvel; zijnde het eerfte voorwerp, dat zich vertoont aen de geenen, die uit zee aenkomen. Men leert 'er de wctenfehappen aen de jonge lieden, en geeft onderwijs in het lezen en fchrijven aen de kinderen. Regt tegens over dit heerlijke huis , is een nederig klooster van Kapucijnen, altoos gereed om zich te begeven alwaer het den Jezuiten behaegt hen te zenden. De Benediktijnen hebben , in het bovenfte gedeelte der ftadt, mede een klooster, zoo natuurlijk verfterkt, dat het de voornaemfte verdeediging der ftadt uitmaekt. Ik zal hier niet fpreken van de kerken, noch van de andere zoo mannen- als vrouwenkloosteren, die 'er in groot ge-  Honderd èn Vijfenviftigste Brief. Ir5 getal zijn. Men telt in Olinde twee duizend inwoonders, behalve de flaven en monniken. Ik ben, enz. Fernambuk, den zien van Februari, 1752; Honderd en Vijfenvijftigste Brief; Vervolg van Brazilië. |>e andere" landfehappen van Brazilië zijn LJ Tamaraka, Seregipé, Paraïba, Rio-grande , Ciara, Para en Maragnan. Het eerfte wordt voor eene der oudfte Europefche volkplantingen gehouden ; maer de nabuurfchap van Olindo heeft het in eenen vergeten ftaet doen vervallen. Men wil dat'er de Franfchen de eerfte bezitters van geweest zijn , doch dat het hun door de Portugezen ontnomen is; Zelfs ziet men 'er nog eene haven, die hun-„ nen naem draegt, en Portó-dos-Francefcs, of haven der Franfchen, geheten wordt. Het tweede Ïandfehap heeft niets merkwaerdigs; Het derde is zijnen öorfprong mede aen de Franfchen, en zijnen naem aen den ftroom y die het befpoelt, verfchuldigd. Eene andere van deszelfs rivieren heeft dit zonderlings, dat zij aen hare bron wijder dan aen haren mondt is. Men fpreekt van een' boom, die regt tegen over deze kust groeit, in het eilandt van H 2 Fei%  \i6 De Nieuwe Reis ig er* Ferdinand de Noronha, cn wiens hoedanigheid zoo brandende is, dat de geenen, die hunne handt aen de oogen brengen, na denzelveö aengerackt te hebben, eenige uren van hun gezigt beroofd worden; doch men vindt 'er nog een' anderen boom, wiens bladeren acnftonds tot een geneesmiddel dienen. Eenige volken , Molopaquen genoemd , bezitten in dit landfehap eene wijde uitgeftrektheit gronds, aen de overzijde van den Aroom der Paraïba. De Franfchen vergelijken dezen landaert, ten opzigte der geftalte ,. bij de Hoogduitfèhers. Dit volk behoort onder het kleen getal der geenen, die het ligchaem bedekken, en hunnen baert laten groeijen. Hunne zeden hebben niets in zich dat dc natuurlijke eerlijkheit kwetst. Hunne fteden zijn omringd met een' muur van balken, wier tusfehenruimten met aerde vervuld zijn. Hunne vrouwen zijn fraei, verftandig en geestig, en dulden nimmer eenige onbetamelijke kortswijl, het geen onzen Franfchen grootelijks mishaegde. Zij dragen hare hairen zeer lang, en hebben dezelve niet minder fraei dan de Europefche vrouwen, die in deze foort van vcrfierfel het keurigfte zijn. Het ganfche volk heeft geregelde uren voor de maeltijden, en bemint grootelijks de zindelijkheit. Deszelfs zeden en gewoonten hebben niets barbaersch , uitgenomen den verfoeijelijken fmaek in het menfchenvleesch , dien het nog. niet geheelenal heeft kunnen verlaten. In, de  Honderd en Vijfenvijftigste Bküf. 117 de omliggende ftreken van denzelfden ftroom woont een ander volk, dat altoos veel-geucgenhcit behouden heeft voor de Franfchen, met welke het zich eertijds door verbonden en huwelijken heeft vereenigd. Het herdenken aen zijne oude vrienden doet het thans zijne laetfte heeren verfoeijen, en fpoort het altoos aen, om zich tegens de Portugezen te verzetten. De landfchappen van Ciara en Rio-grande verdienen luttel uwe aendacht. In dat van Para begrijpt men de landen, welke langs de rivier der Amazonen liggen, waerin de Portugezen verfcheidcne zendingen , tot de bekeering der Indianen , gefticht hebben. De ftadt Para , die 'er de hoofdttadt van is, is groot en welgebouwd: hare ftraten zijn lijnregt; en hare huizen, federt eenige jaren van gehouwen- en blokfteenen opgehaeld , zijn fraei, en de kerken prachtig. Paus Benediktus de veertiende heeft 'er een bisdom opgeregt; en de ftadt wordt door een goed kasteel verdeedigd. Zij onderhoudt met Lisfebon een' wederzijdfchen koophandel, die haer van vele gerijffelijkheden verzorgt. Dekakao, die het loopende geldt des lands is, maekt den voornaemften rijkdom der inwoonderen uit , en wordt van hun alzoo overvloedig als de fuiker cn tabak ingezameld. De Portugezen hebben verfcheidcne fterkten op den regter oever van de rivier der Amazonen, die van de kapitanie. H 3 of  ïi3 De Nieuwe Reisiger. . of het landfchap Para afhangen. Een weetgierig reiziger, die deze rivier, van de plaets daer zij vaerbaer wordt tot aen haren mondt toe, bezocht heeft, gaf 'er mij eene befchrijving van, die mij de reis daer naer toe wel kan doen fparen. „ Dees Aroom, zeide hij, vloeit door uit, „ geftrekter koningkrijken, verfpreidt meer* 3, der rijkdommen , voedt meerder volken» j, ftort zijn versch water verder in zee, en ?, ontvangt den tol van een grooter aental van ?, rivieren, dan de Nijl, Eufrates en Ganges, 3, Verfiert deze laefite hare oevers met een 3, verguld zandt, de rivier der Amazonen be~ „ dekt de hare met zuiver goudt. Mackt de 3, Nijl 's jaerlijksch de velden, die zij over3, ftroornt, vruchtbaer, de overvloeijing van 3, de rivier' der Amazonen brengt zulks voor 3, verfcheidene jaren te weeg, zonder dat de 3, landerijen eenige andere bereiding noodig 3, hebben. Eene eeuwigdurende lente hecrschc' l, in dit gelukkige gewest ; en de hitte der p luchtftreke wordt 'er getemperd door de „ frischheit van duizend béken, naeuwclijks „ uit hare bron ontfprongen , en door de ?, digte bosfchen , die derzelver oevers be,, fchaduwen. Eene grootc meenigte van bui33 tengewone planten, en onbel^ende bloemen, 3, vertoont 'er een gedurig veranderlijk en 5, nieuw fchouwtooneel. Men wordt 'er vcr3, kwikt door den lieffelijken geur der boomen » en  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 119 „ en wortelen; men wandelt 'er over welrie„ kende kruiden; men treedt het goudt en de „ gefteenten met voeten ; de aerde brengt „ ijder jaergetijde vruchten voort , en ver. „ eischt daer toe geene de minfte zorgen. Ach! indien de volken hier de natuur wik I den te hulp komen, de uitgeftrekte velden „ van Marighan , wellustiger dan de boom„ gaerden van Eden , en gelukkiger dan de „ oevers van den Eufrates, zouden wel rasch '] niet anders zijn dan onmetelijke tuinen, II waerin te gelijk de vreugdt, gezondheit en '„ overvloedt zouden heerfchen. Alle de voort. , brengfels , in de andere gewesten verfpreid, vinden zich hier bij een : eene ontelbare „ mecnigte van visfeheri zijn 'er in de rivie, ren, duizend verfchillende dieren op de bcr" gen, een groot aental van allerlei -foorten " van vogelen in de wouden, de boomen al. " toos met vruchten beladen, en de velden ]l met een' gedurigen oogst bedekt. Hetwildt „ komt zich van zeiven den jager' acnbieden; " en de kostelijke gefteenten en rijke metalen " wachten alleen naer handen, om verzameld " te worden. Eindelijk ziet men onder de " inwoonders zelfs niet dan welgemaekte lie" den, die veel behendigheit en verftandt be" zitten , ten minfte in zaken, welke hun " nuttig zijn. Zij hebben alle de kunsten, die de wezenlijke noodwendigheden vereis. I] fchen, en alle de noodwendigheden, welke  |20 De Nieuwe R e i 3 i c e ^. „ het ware geluk uitmaken. Nimmer vermee.-, „ nigvuldigen zij dezelven, noch onttrekken „ zich aen een eenige van die zij gewacr wor„ den. Die der liefde, fchoon dringender , kost ,, hen met meer om te vergenoegen; en zij, „ gelooven de natuur niet voldaen, dan wan„ neer zij niets meer te eisfehen heeft. De „ vrouwen bedekken geenszins de fchoonhe„ den , waermede de natuur hacr heeft ver„ fierd : zij zouden denken dezelve te beledi„ gen , als zij over hare gaven fchaemrood „ wierden. De vrijheit verfiert haer daeren-' „ boven met deze gedienstige bevalligheden, »> welke de dwang vreesachtig en befchroomd' „ zoude maken. De wet ftrijdt niet tcgens' „ hare neiging: zoo'zij zich in het verbórgen' „ daer aen overgeven , gefchiedt het alleen. „ om de bekoorlijkheden der wellust' door de ,, zoetheden van het geheim fmakelijk te ma„ ken; en de onbefcheidenheit der minnaren „ ligt nimmer den flujjer op, waer mede zij' „ het zelve bedekken. Hunne vermaken zijn „ levendig, maer vrcedzaem, en hunne ger neesmiddelen alzoo eenvomvig als hunne voedfels; of veeleer maekt de eenvouwig„ heit hunner voedièlen het gebruik der ge. „ neesmiddelen minder noodzakelijk; en deze 5, volken , dje wij denken zoo onnoozel te zijn, hebben den kortften weg, om tot het „' ware geluk te komen , weten te vinden, » Kortom, zij begeren niets, om dat hun „ on-  Honderd en Vijfenvijftigste Brief, isï „ onbewust is dat 'er andere goederen te be~. 5, geren zijn, dan die zij genieten. Ik ver„ kwikte mij bij hen van mijne levenswijze „ onder de menfchen; en, zoo ik het durf „ zeggen, had ik geen berouw van mijnen om„ gang met hun. Na verfcheidcne jaren in „ eene gedurige beweging doorgebragt te heb„ ben, genoot ik, voor de ccrftemael, eene „ ftille. gerustheit. Het herdenken van mijne „ voorledene moeijelijkhedcn, kwellingen en gevaren , kwam mij als een droom voor. „ lk deelde in de onfchuldige vermaken mijner „ Indianen; ik baedde mij met hun, en vcr„ wonderde mij over hunne behendigheit in „ de jagt en visfeherij. Zij boden mij de keur ,, van hun wildt en hunne visch aen. Alles, „ flond ter mijner befchikkinge; en de kaci„, que, die het bevél over hen. voerde, was „ de voorbarigfte om mij te dienen, ,, Daer is eene algemeene overlevering on„ der deze volken verfpreid, dat 'er wezen„ lijke Amazonen, waervan de ftroom'zijnen eerften naem ontleend heeft, onder hen ge„ weest zijn. Zij getuigden mij, dat één der „ naburige landfehappen van deze groote ri„ vier' bewoond was door ftrijdbare vrouwen, „ die zonder mannen leefden en haer landt re. „ geerden; dat zij dezelven op zekere tijden „ van het jaer bij haer ontvingen, en vervolv gens haer verblijf Welden in hare vlekken, jj alwaer zij zich, door den arbeidt harer han. H 5 „ den,  122 De Nieuwe Reisigeu. „ den, bezorgden van alles, dat tot onder„ houdt van het leven noodzakelijk is. Wan„ neer de mannen haer deze liefdebezoeken „ gaven, verwachtten zij hen met bogen en m Pijfcn gewapend, tot dat zij verzekerd wa, „ ren, dat dezelve alleenlijk kwamen om de 9, jaerlijkfche fchatting hunner teederheit te „ betalen. Zoo dra zij dezelven onderfchei„ den konden, begaven zij zich met hoopen „ naer de kanoos, die deze reizende volkplan„ ting van minnaren hadden aengevoerd, 5, Yder maekte zich meester van de eerfte „ hangmat , die zij daerin aentrof, en hing „ dezelve in haer huis op, om 'er de lief koo. „ zingen van den geenen, wien de hangmat „ toebehoorde , in te ontvangen. Na eene „ gemeenfehap van eenige dagen , keerden „ deze nieuwe gasten naer hunne woonplaet„ fen te rug, en verzuimden niet 's jaerlijksch „ deze reis te doen, in het zelfde jaergetijde „ en met het zelfde oogmerk. De dochters, „ uit deze gemeenfehap geboren, werden op, j, gevoed door hare moeders, die haer in den „ arbeidt en de behandeling der wapenen oi> „ derwezen. Wat de zoons betreft, fommi„ gen zeggen dat zij deze kinders des volgen» „ den jaers aen derzei ver vaders gaven; doch „ anderen gelooven , dat men hen op het „ oogenbiik hunner geboorte deed ftervcn, „ Deze vertelling is mij zoo dikwerf, en op „ zulk eene eenparige wijs herhaeld, dat, „ in-  Honderd en Vijfenvijftigste Briff. 1*3 8, indien het geval onwaer is, de grootfte leugens, in do nieuwe weereldt, noodwendig voor de bcftendigfte bistorifchc waerheden ' moeten doorgaen. „ Verfcheidene geleerden willen dat de ai* „ oude Amazonen niets anders zijn dan ver• zierdc pcrfonaedjen , uitgebroeid in de hersfencn der dichtercn, en dat alles, wat er Filoftrates, Diodorus van Siciliën en Justi" nus van gcfchrcven hebben, alleen op ijdele t overleveringen gegrond is. De vrouwen, die in Kapadocië met hare mannen ten Z oorlof' trokken, hebben gelegenheit gege„ ven tot het verdichten van een geheel volk „ van heldinnen , die geene mannen onder „ haer duldden, of ten minfte hun geen het , minfte gezag inruimden. Op dat zij te beter met pijl en boog zouden kunnen fchieten, ' heeft men verzonnen dat men haer, m de " eerfte kindschheit, de regter borst afbrand„ de; waer door zij den nacm van Amazo„ nen, dat is borsteloczen, verkregen. Men „ zegt dat zij hare dochters met mcrriënmelk „ voedden, en hare mannelijke kinders kreu„ pel mackten, op dat dezelve, volgens fomml„ gen, onbekwaem tot de krijgsverrichtingen, „ of, volgens anderen, beter in ftaet tot de „ liefdebedrijven zouden zijn. Men verhaelt , dat eene koningin der Amazonen, die de , zwakheit gehad hadde om zich aen de vurige „ wenfehen van een' vorst overtegeven, hem  i£4 De Nieuwe Reisiger. n des anderendaegs toebeet: ach! gij kunt gee^ „ nen kreupelen opwegen. „ Denoodzakdijkheit, om haergemeenebest „ te vereeuwigen, was de eenigfte beweegre„ den, welke deze heldinnen overhaelde om „ mannen te zien; en nog waren dezelve „ niet anders dan onbekenden en vreemdelin. „ gen, zoodanig als het geval haer in afgelege. „ ne oorden aenbood, en waer voor zij geene „ de minfte genegenheit of geheugenis behiei„ den. Zij, die ftaende houden dat 'er dier. „ gelijke vrouwen geweest zijn, en dat dezel. „ ve een' vrouwelijken landaert op de oevers „ van den Thermodon uitmaakten, gronden „ hun voorgeven op eenige Griekfche gedenk„ penningen, waerop men dezelve ziet afge„ beeld ; doch deze penningen bewijzen al„ leenlijk, dat 'er eenige ftrijdbare vrouwen, „ gelijk die van Kapadocië, zijn geweest, waer„ aen niemant eenigzins twijftelt. Ik vind „ meer grondt van waerheit in het geene men j, verhaelt van de nieuwe Amazonen, waer„ van de grootfte ftroom der geheele weereld' „ zijnen naem draegt. Indien 'er immer dier„ gelijke vrouwen op het aerdrijk kunnen ge„ wecstzijn, is het voornamelijk in Amerika, „ al waer de zwervende levenswijs der Indianin„ nen, die hare mannen in den krijg volgen, „ en daerom niet gelukkiger in haer huishou„ den zijn, haer meer dan elders gclegenheit „ heeft kunnen geven, om zich het juk harer 3? ty*-  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 12$ tyrannen te onttrekken, en deze foort van „ gemeenebest onder zich ie vormen. Doch fchoon wij veronderftellen dat deze Ameri^ „ kaenfche heldinnen eert wezenlijk beftaen „ gehad hebben, twijffel ik echter of zij te„ genwoordig in wezen zijn. Waerfchijnlijk „ is het dat zij , door den tijdt , hare oude „ gebruiken verloren hebben; het zij dat ze „ aen een ander volk zijn onderworpen; het „ zij de dochters, hare cenzaemheit moede, „ en minder woest en verftandiger dan hare „ moeders, het befluit genomen hebben, om „ zich met zulke dierbare vijanden als de man„ nen te verzoenen. „ Zij, die de rivier der Amazonen met de „ meeste' naeuwkeurigheit onderzocht en ge„ meten hebben, zeggen dat zij haren oor„ fprong heeft aen den voet van het gebergte „ Quito, dat zij bij de veertien honderd mij„ len lands, van het westen naer het oosten, doorftroomt, en zich in den noorder oceaen l, werpt, door cenen mondt van niet minder „ dan dertig mijlen breedte. Het groote rijk, „ dat zij beftroomt, is meer dan vier duizend ,] mijlen in zijnen omtrek; en deze uitgeftrekt„ heit lands was, ten tijde van deszelfs ont„ dekkinge, bewoond door meer dan honderd „ en vijftig volken, onder welke men niet een 11 eenige . befchaefde regering gevonden heeft. „ De verblijfplaetfen waren zoo digt bij elkan„ deren, dat men van het eene vlek het hout „ vaa  fa6 De Nieuwe Reisiger-, $ van het naburige dorp hoorde kappen. Doch3,'deze groote nabijheit diende geenszins om „ hen in vrede te doen leven : in tegendeel „ waren zij verdeeld door gedurige oorlogen, j, waeiïn zij eikanderen van wederzijden dood„ fioegen, of tot de flavernij roofden. Maer i, fchoon zij onder elkandereh zeer dapper „ waren, konden zij het tegens deEuropea„ nen niet uithouden. De mecsten namen dc ,j vlugt, wierpen zich in hunne kanoös, bega„ ven zich in één oogenbiik aen landt, en „ zochten hunne fehuilplaets omtrent eenige „ meiren, welke de rivier in groot getal vormt. „ De godsdienst van alle deze volken is bij.' „ na dezelfde: zij hebben afgoden, door hun„ ne handen gemaekt, waeraen zij verfcheide„ ne werkingen toefchrijven: fommigen heb„ ben het opzigt over de wateren , anderen „ over de oogften en vruchten, enz. Zij be,, roemen zich , dat deze godheden van den ï, hemel zijn afgedaeld, om onder hen te woƒ, nen, en hun weldaden te bewijzen; maer ,, zij betoonen hen geen' den minften gods„ dienst. Zij worden in eene afgezonderde „ plaets of in een kasje bewaerd, voor de ge„ legenheden, Waerin men lumne hulp noodig „ heeft. Dus, wanneer zij gereed zijn om „ ten oorlog' te trekken , ftellen zij op de „ voorfteven hunner kanoos den afgodt, van „ wien zij de zege verwachten; en wanneer iy zij zich ter visfeherije begeven, planten zij 3 , er  Honderd en Vijfenvijftigste Brief, iif „ 'er den geenen, die het opzigt over de ftroo-» „ men en meiren heeft. Een dezer barba„ ren, die echter niet zeer barbaersch in zijnen omgang was, verwonderd over het geluk, waermede wij alle de moeijelijkheden dezer „ groote riviere te boven kwamen, bad ons, 5, na ons eenige levensbehoeften aengebragt te „ hebben, dat wij hem tot erkentenis één' on„ zcr goden zouden geven, om hem, met even „ zoo veel goedheit en magt', in alle zijne on,, dernemingen te dienen. Wij vraegden hem, „ waerom zijne medgezellen , op het gezigt „ onzer vlote, de vlugt hadden genomen, ter„ wijl hij vrijwillig tot ons gekomen was. Hij „ antwoordde dat lieden, welke bekwaem wa„ ren om den ftroom, niettegenftaende zoo „ vele hindcrnisfen , opteftcvenen , zonder „ eenig verlies te ondcrgaen, ten eenigcn dage „ de overwinnaers daer van worden zouden; , dat hij niet altoos in vreeze wilde leven, en in zijn huis fidderen; dat hij zich liever ter „ goeder ure wilde onderwerpen, en als zijne „' vrienden ontvangen zoodanige perfonen, „ welke de anderen verpligt zouden zijn als „ hunne heeren te dienen. „ Van alle de volken, welke de oevers van „ de rivier' der Amazonen bewonen, zijn de ,', Omaguas de redelijkfte en befchaeffle. Zij „ hebben do gewoonte, voor dat zij zich ter „ tafel' begeven, ijderen gast' eene fpuit aen„ tebieden; gelijk men, in verfcheidcne ftcden • •>■> van  Ii28 De Nieuwe R e ï s i g e r. 5, van Europa, voor den maeltijdt water om' de handen te wasfchen, of na den middag „ koffy toedient. De gedaente dezer fpuiten „ is gelijk aen die van eene holle peer, aen de „ punt doorboort met een klcen gat, waerm „ zij eene tuit fteken. Zij vullen deze fpuiten „ met water; en wanneer dezelve, vol zijni, de, gedrukt worden, doen zij dezelfde uit„ werking van de gewone fpuiten. Dit ftuk ■i, huisraeds is zeer in achting bij deze India,, nen, en geeft te kennpn dat men goede fier ,, maken zal, en zich derhalve daer toe moet j, bereiden; „ De Portugezen hebben verfpreid, dat dé ,, Omaguas hunne flaven vet mestten, om. „ dezelve opteëten. Dit is een laster, dien „ zij verzonnen hebben, met het enkele oog„ merk om hunne eigene wreedheden tegens ,, dit onnoozele volk eene kleur te geven. „ Wel is waer dat zij , wanneer zij eenige i, krijgsgevangenen, die door hunne dapperheit ,, beroemd zijn , onder hunne vijanden ver„ kregen hebben , dezelve in hunne feesten ,, dooden, om zich van de voorwerpen hun- ner vreeze te ontflaen; maer na dat zij hun i, het hoofdt hebben afgehouwen, om het als een zegeteeken in hunne huizen optehan„ gen, werpen zij de ligchamen in de rivier. „ Nimmer is 'er menfchenvleescb in hunne „ flagthuizen verkoft, gelijk men gefchreven „ ziet door deze zelfde Portugezen, die, on- • ,', der  tiorcfiuyiD en Vijfenvijftigste Brief. ta vaert te onderhouden, hebben langen tijdt „ het hof van Spanje werk verfchaft; en zie 3, hier welke de ftaetkundige inzigtcn dezer kroone waren. De Franfchen, Engelfcheri „ en Hollanders deden, in Amerika, velekruis•„ togtcn , die Spanje zeer hinderlijk waren, j, en van waer zij, met rijkdom en roem over„ laden , wederkeerden. Men had zich niet „ gemakkelijk tegens deze wanorde konneiï ftellen , onder de regering van Karei den •J, vijfden; dewijl alle de kusten toen niet ge„ rioeg bekend waren, om dezen vorst te doen „ befluiten den gewonen koers zijner gallioe- nen te veranderen. Van alle de ontwerpen, die zijnen nazaten werden voorgefteld, orri „ de kapers te misleiden, vonden zij 'er geen ., bekwamer, dan de fcheepvaert te openen ,, op de rivier der Amazonen, van haren oor„ fprong af, tot daer zij zich in zee ftort. En inderdaedt, wanneer de grootfte feheperi „ onder de iterkte van Para konden ankeren , i, zoude men 'ef alle de rijkdommen van Peru, Nieuw-Grcnada, Terra-Firma, en zelfs van „ Chili, hebben kunnen bijeenbrengen. Qui- 4, to zou gediend hebben tot eene fbapeU eri Para tot eene verzamelplaets voor de vloot 3, van Brazilië, die zich bij de gallioenen voej-, gende, om naer Europa weder te keeren, door hunne magt en hun getal, de kapers 3, zouden verfchrikt hebben. De zwarigheiG % % » was  132. De Nieuwe Reisigee. r> was alleen om den rcgten mondt van derj j, ftroom te vinden, om tot Peru optevaren. „ Orellana was de eerfte, die deze ontdek„ king ondernam. Hij volgde den loop cencr „ groote riviere, waer aen hij den naem van „ Amazone gaf; dewijl men zegt dat derzelver ,, oevers bewoond waren door ftrijdbare vrou„ wen, waer op hij zich niet konde verlaten. „ Dit was dezelfde rivier, wier mondt reeds te voren door eenige Spanjaerds ontdekt „ was, en die toen den naem van Maragnon „ droeg. Orellana begaf zich weder naer Eu„ ,ropa, en verkreeg van zijne katholyke ma„ jesteit het opperbevel van het landt, dat hij „ had ontdekt, met verlof van het zelve te „ verooveren. Meer dan vijf honderd raan„ nen, bijna allen van eene edele geboorte, ,, begaven zich te fcheep onder zijn bevél; ,, maer hunne fcheepvaert was zoo ongelukkig, ,^dat zij, aen de Kanarifche eilanden berouw „ van hun voornemen krijgende, meestendeels „ hun opperhoofdt verlieten, en zich in deze „ eilanden verfpreidden. Hij zelf ftierf, ge„ durende deze reis, van ziekte of verdriet, „ zonder eenige andere vrucht, dan een' zeer „ twijffelachtigen roem van zijnen arbeidt te „ trekken. „ Deze ongelukkige uitkomst had de ijver „ der Kastiiianen ■> tot de ontdekking van den „ Maragnon, grootelijks doen verHaeuwen, tot „ dat, in het midden der zestiende eeuwe, 5, een  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 133 „ een edelman , d'Orfua genoemd , aen den „ onderkoning van Peru zijnen dienst, tot de„ ze gewigtige uitvoering, kwam aenbiedcn. „ Het denkbeeldt, dat men van zijne verdien*„ ten had, trok onder zijne vendels een groot „ getal officieren en oude foldaten. Onder de „ eerfte telde men twee jonge lieden, Gusman „ en d'Aguirre genoemd, van een ongeregeld „ gedrag, maer vol kloekmoedigheit, en die door de overeenkomst hunner neigingen „ groote vrienden waren geworden. Deze „ twee gelukzoekers kregen eene misdadige „ genegenheit voor de echtgenoote van hun,., nen bevelhebber, welke het befluit had ge„ nomen om haren man op zijne reistogten te „ verzeilen. De ftaetzucht, gevoegd bij de „ liefde, boezemde hun het middel in om de ,, krijgsbenden van d'Orfua tegens hem te doen „ muiten , in welken opftandt zij hem vcr„ moordden. Na deze gruwelijke daedt, ver„ kozen eenige verraders, die hen begunstigd ,, hadden, Gusman tot hun opperhoofdt, en „ gaven hem den tytel van koning. Zijne hoog. „ moedt verblindde hem dermate, dat hij den„ zclven aennam; maer hij had 'er weinig gc„ not van, dewijl de geenen, die hem dien „ tytel hadden opgedragen, hem bijna alzoo „ rasch doodfioegen. D'Aguirre volgde hem „ op, en nam mede den tytel en de eerbewij„ zen der koningklijke heerfchappij' aen. Zijne' „ regering was zoo bloedig, dat zij nog als een I 3 „ fprcek-  134 Nieuwe R e i s i g e r. 5, fpreekwoordt bij de Spanjaerds gebruikt: p wordt, om eene wreede en tyrannifchc „ heerfchappij te beteekcnen. jtfij landde in 3, de rivier der Amazonen; maer den Aroom „ niet kunnende opftrcvcn, verviel hij in het ?, groote kanael, dat op de Noordkaep uit3, loopt. In zee komende, fteldc hij zijnen „ koers naer het eilandt Margareta, en landde 3, in eene plaets, die nog den naem van de Ty7 „ rannehaven behoudt. Hij maekte zich mees?, ter van het eilandt, na dat hij 'er den land. „ voogdt gedood had, en plunderde het met 9, ongehoorde wreedheden. Van daer ftcvcn„ de hij naer Kumana, daer hij dezelfde ver, 3, woedheden oeffende, Hij verwoestte de 3, kusten van Karakas, en drong in Nicuw„ Grenada, om naer den kant van Quito te 9, naderen, met oogmerk om het oorlog in het 3, hart van Peru overtebrengen. Men had „ juiste maetregels genomen , om de wegen 3, voor hem te fluiten; en eenige krijgsbenden, „ waermede hij den ftrijdt niet konde ontwija, ken, ontmoet hebbende, werd hij geheel3, enal gefiagen, en gedwongen te vlugten, „ fJij geloofde zijn verlies onvermijdelijk; en. s, zijne wanhoop deed hem eenewreedheitzon3, der voorbeeldt bedrijven. „ D'AguiiTe had eene dochter, welke hij 3, teederlijk beminde, en die hem in alle zijne „ reistogtcn gevolgd was. Mijne dochter, zek 33 de hij tot haers mijne hoop was om u op ,, den  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 135 „ den troon te pfeetfen; maer dewijl zich het „ geval daer tegen fielt, begeer ik met dat gij „ leeft, om eene flavin mijner vijanden te „ worden, en u de dochter van een' verrader „ en tyran te hooren noemen. Sterf door de „ handt van uwen vader, indien gij geen' „ moeds genoeg hebt, om door uwe eigene te „ fneuvelen. Zij verzocht hem eenige uren, „ om 'er zich toe te bereiden; maer hare ge„ beden te lang vindende, fchoot hij haer met „ -een' fnaphaen dwars door het ligchaem, en „ vaerdigde haer, dewijl zij nog niet dood was, „ voorts af met zijnen dolk, dien hij haer in „ het hart drukte. Zij zeide al ftervende tot „ hem : och ! mijn vader, het is genoeg, „ Eenige dagen daer na werd hij gegrepen, en „ gevangen gevoerd op het eilandt der Drie„ ëenheit. Men mackte zijn regtsgeciing op; „ en zijn vonnis, dat naer de letter werd uit„ gevoerd, hield in dat hij gevierendeeld, en „ zijn huis tot den grondt toe afgebroken zou„ de worden, en dat men 'er genoegzaem zout „ zoude zaeijen, om de plaets voor altoos on„ vruchtbaer te maken. „ Dusdanige ongelukkige gebeurtemsfen de„ den he,t denkbeeldt, om de ontdekking van " den Maragnon verder uitteftrekken, verlie- , zen; en deze vergetenheit duurde meer dan „ veertig jaren. Men deed nieuwe onderne„ tóngen:, maer altoos vruchteloos, tot in „ het *jaer 1636, wanneer de Franciskaner I 4 » uion-  136 De Nieuwe Reisigeiï. „ monniken, van Quito vertrokken, hunnen „ weg langs deze rivier namen. Echter is' het s, waer dat de meesten , de vermoeidheden j, der reize niet kunnende wederiken , langs j, hunne voetftappen te rug keerden. Doch j, 'er hieven 'er twee in hun voornemen „ volharden, te weten, Andréas de Tolcdo, „ en Dominikus de Brieda, welke, ijveriger ,, of nieuwsgieriger dan de anderen , diep in ?, het landt drongen 3 en ftandvastig alle de 3, gevaren verachtten. Eindelijk gekomen aen „ den oever, dien zij zochten, begaven zij ,, zich in eene foort van praeuw, waer mede 3, zij den ftroom afzakten , en tot aen Para s, gevoerd werden, De kroon van Portugal 3, toen met die van Spanje vereenigd zijnde, „ werden zij 'er met allerlei gunstbewijzen „ ontvangen. Norona , die in dit gewest het „ oppergehiedt voerde , deed zijn voordeel 3, met hunne kundigheden, en rustte, onder 3, het bevél van den kapitein Texeira, eene 3, kleene vloot uit, waarop zich de twee mon„ niken en eenige foldaten mfcheepten , om „ den Maragnon optevaren. Het is met deze „ rivier' even als met een' grooten en magtigen ,, boom 3 die door een oneindig aental van „ wortelen gevoed wordt, zonder dat men „ juist kan qnderfcheiden uit weiken hij zijnen „ oorfprong trekt. Derzelver bronnen zijn „ zoo talrijk, als 'er rivieren van het gebergte de Kordillieres afdalen , van het la^idfchap 33 POï  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 137 , Popaijan af, tot aen de omliggende ftreken , van Lima. Dc fcheepVaert vanTexeira was „ langdurig en moeijelijk, maer eindelijk kwam „ hij in het landfchap Quito , met axle de „ noodzakelijke verlichtingen, om van dezen ., reistogt alle de voordeden, welke men zich „ daervan beloofd had, te trekken. De gods„ dienstige genootfchappen betoonden daer " over openbare vreugdebedrijven, om den hemel te danken, dat hij huneenenwijngaerdt, ' die nog niet bebouwd was, had geopend; " en zij boden zich allen met denzclfden ijver " aen, om tot de prediking des euangeliums te dienen. De zaek werd in overweging ge" nomen; en de raedsvergadering befloot dat " men Texeira met al zijn volk, langs denzeif" den weg, zoude te rug zenden, en hem twee perfonen van eene bekende bekwaemheit " mede geven, om een getrouw verhael va» ", de reis te doen, en het hof van Spanje te " onderrichten van alles wat zij opgemerkt zou^ den hebben. Twee Jezuiten , te weten, „ de vaders d'Akuna en d'Artieda, werden tot ', de uitvoering van dit groote oogmerk ge. fchikt. Zij vertrokken van Quito in het " jaer 1739; en zich op de rivier ingefcheept hebbende, kwamen zij te Para, van waer 5, zij hunnen reistogt in Europa gingen operv „ baren". Mij fchiet nog overig, Mevrouw, te fpr% ken van het landfchap Maragnan, om u het I 5 k0*  138 De Nieuwe-Reisiger. koningkrijk Brazilië volkomen te doen kennen. Maragnan is de naem van een eilandt, dat eene bijzondere landvoogdij uitmaekt, en door de Topinamboux bewoond wordt. Deze volken zijn oorfprongkelijk uit het landfchap van Fernambuk: na de veroovering van Brazilië ftonden zij liever van hunne bezittingen af, dan zich aen de Portugezen te onderwerpen; weshalve zij zich vrijwillig uit hun vaderlandt banden. Zij naderden tot aen de grenzen van Peru; maer door de Spanjacrds mishandeld, zakten zij de rivier der Amazonen af, tot aen het groote eilandt, dat zij tegenwoordig bezitten. Zij verdelgden een gedeelte van deszelfs inwoonderen, en dwongen de anderen eene fchuilpiacts in afgelegene landen te gacn zoc. ken. Men roemt de Topinamboux als een dapper, geestig en krijgshaftig volk, dat zeer verknocht is aen de Franfchen, waermede zij in bondgcnootfehap geweest zijn. Sommigen van hun zijn zelfs te Parijs gekomen, en aldaer in de kerk van Onze lieve Vrouw plegtiglijk gedoopt, onder de laetstvoorgaende regering. Op hun verzoek dachten wij ernstiglijk om eene volkplanting in hun eilandt opterechtcn, en hadden 'er zelfs reeds eene ftérktë gebouwd, onder den naem van St. Louis. Dezelve is tegen», woordig eene kleene ftadt, St. Filippus°genoemd, en tot een bisdom verheven , onder den aeitsbisfchoppeJijken zetel van San - Salvador,  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 139 dor Zij wordt verdeedigd -door een kasteel, eefticht op eene rots, digt bij de kust, alwaer eene goede haven is, die de ftadt zeer kooprijk maekt. Men telt 00 het eilandt twintig of dertig Indiaenfche dorpen, en zeven of agt honderd inwoonders. Eenige zendelingen , door het hof van Frankrijk gezonden, predikten er het euangelium; en verfcheidene dezer Wilden omhelsden het Christendom. Wij waren niet lang meester van deze bezitting'; dewijl de Portugezen ons noodzaekten dezelve te verlaten Hij, die het meeste deel in deze grond, ftienting had, was Rafilly genoemd, Toenluj op het eilandt S* Anna, liggende digt bij Ma, raVnan , gekomen was , liet hij het opper, hóofdt der Topinamboux- vragen, of men aldaer niet afkeerig was om de Franfchen te ontvangen Het antwoordt was voordeehg ; en. deze Wilden deden hem het allerbeleefdfte enthacl Zij bouwden kleene lootfen voor hem en km volk, en hielpen hem zelf in het ftieiiten der fterkte, die hij St. Louis noemde. _ ' Rofilly werd vervolgens genoodigd om zich te laten vinden in eene algemeene volksvergadering,, waerin het opperhoofdt, het woorat opvattende, tot hem zeide: „ Dapper krijgsman, de reis, die gij ondernomen hebt, is " voor ons nuttig en eerlijk. Gij zult ons " verdeedigen tegens de onregtvaerdigc magt " der Portugezen. De vrees , dat gij niet ichielijk genoeg tot onze hulp zoudt komen,  i4o De Nieuwe Reisige». „ had ons het befliüt doen nemen om dit „ eilandt te verlaten, en ons zoo diep in het „ landt te begeven, dat wij voor hunne aen„ vallen niet meer blootftonden. Maer wan„ neer wij ons te binnen bragten het Jeetwc„ zen, dat wij zouden hebben over het misferi „ der Franfchen, met wie wij gewoon waren „ te handelen, en die ons mcsfen, houwers „ en bijlen aenbragten; wanneer wij bedachten „ dat wij weder, gelijk de oude Topinam„ boux, genoodzaekt zouden zijn harde ftee„ nen te gebruiken, om de boomen te kappen 3, en nedcrtevellen, verkozen wij liever deze „ oorden niet te verlaten. Dat de Hemel „ uwe wederkomst onder ons zegene ! Gij „ hebt ons niet alleen dappere foldaten ter onzer verdeediginge toegebragt, maer daer j, benevens groote profeten, om ons de God„ delijke wet te doen kennen. Gij hebt uw „ vaderlandt en maegfehap verlaten, om bij ons te komen wonen. Welk eene erkente„ nis zijn wij u niet fchuldig? Schoon dit landt „ met geene fraeije gebouwen, gelijk Frank3^ rijk , verfierd is , kunt gij 'er echter een S) acngenacm verblijf houden. Ons eilandt „ brengt ooft, wildt, visch en allerlei foor„ ten van eetbare dieren in overvloedt voort. 3, Onze getrouwe landaert zal, indien het „ noodig is, zijn leven opofferen, om u over „ uwe vijanden te doen triomféren. Ik twijf3, fel niet of gij en uw volk zult u wel aen ons 33 broodt  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 14.Ï „ broodt gewennen: het wijkt luttel voor het „ uwe , waervan ik fomfijds gegeten heb. „ Eindelijk hopen wij dat onze kinderen, door „ u in uwen godsdienst, uwe wetenfehappen „ en kunsten onderwezen , in het vervolg „ Hechts één volk met u zullen uitmaken, en „ dat men ons allen voor Franfchen zal aen„ zien. „ Deze fnoodc Portugezen , die zoo vele „ wreedheden aen ons gepleegd hebben, ver„ wijten ons onophoudelijk dat wij geene God„ heit hebben. Dit is eene openbare valschheit: „ wij erkennen eenen Godt, die alle dingen „ gefchapen, onze zielen onfterffelijk gemaekt „• heeft, en het opperfte goedt is. Gijlieden „ en wij waren in den beginne flechte één volk» „ waeraen Godt zijne profeten zond, om zich . van het zelve te doen kennen. Zij boden „ onzen eerften vader twee degens aen , den. ,, eenen van hout, en den anderen van ijzer; „ hij verkoos den houten , en deed kwalijk. „ Doch de vader, van wicn gij afftamt, nam „ den ijzeren, en deed wel. Sedert hebben „ wij altoos ongelukkig geweest; en de profc„ ten, vertoornd tegens onze vaders, dieniet „ naer hunne ftem wilden luisteren, klommen „ wederom ten hemel'. De verwarring der „ talen, die naderhandt onder ons plaets greep , „ vergrootte daerenboven ons onheil. De „ duivel, heeft ons verfchalkt, en onze medge„ zeilen doen vermoorden qn opeten. 0m „ onze  142 De Nieuwe Reisiger. » onze verwoesting te voltooijen, zijn de Por,, tugezen in ons landt gekomen, hebben ons ö verjaegd, onzen talrijken landaert uitge% rooid, en tot deh afgrijsfelijken ftaet ge,, bragt, waerin gij ons op dit eilandt befehouwu „ Maer uwe aenkomst, in het midden van ons, „ verdrijft onze vrees, en verwekt in ons de hoop, die wij verloren hadden , van nog „ eens onder de andere volken uittemuntten. „ Uwe goedheit, zachtmoedigheit en handel„ wijs geven ons te kennen dat wij gelukkig „ zullen zijn, als wij u tot heer hebben. De „ Topinamboux hebben nimmer door dwang „ gehoorzaemd: federt ik het bevél over hen „ voerde , heb ik hen altoos met menschiie„ vendheit behandeld, en mij wel daer bij be-' „ vonden; weshalve ik hoop dat gij insgelijks ,, doen zult. Wij hebben eene nieuwe verze„ kering daervan in den aengenamen omgang,' ,5 dien wij fints eenige jaren met de Franfchen onderhouden. De Portugezen hebben Zeer ,-, wreed geweest ten onzen opzigte : zij wil„ den niet dat wij onze lippen zouden door„ boren, en deden ons onze lange han-enfehan-' „ delijk affnijden. Zeg ons uwe begeerte om„ trent deze gebruiken, als ook omtrent de „ gewoonte van onze flaven te dooden en te „ eten. Verzekerd van uwe wijsheit, zullen „ wij uwe bevélen zonder tegenftreving' op-' ,3 volgen". Toen  Hondërd en Vijfenvijftigste Brief. 143' Toen het öpperhoofdt van Maragnan zijne rede geëindigd had , gaf hem Rafilly dit antwoordt : ,, Groote vriendt der Franfchen, wij „ zijn aengcdaen over het vermaek, dat u on„ ze aenkomst op dit eilandt geeft. De voor„ zigtighcit, welke gij gehad hebt om den eer„ tijds zoo ftrijdbaren landaert der Topinam„ boux dacrin te houden, is de grootfte lof- tuitingen waerdig. Deze oorden ontvlug,, tende, zouden zij een dubbel verlies geleden „ hebben. Hunne zielen , beroofd van de „ kennisfe des waren Gods, zouden den dui„ vel ten deel zijn gevallen ; en 'er zou „ geen omgang meer tusfehen u en de Fran,, fchen geweest zijn. Mijn koning, onderrigt „ van uwe onheilen, heeft ons tot uwe hulp „ gezonden. De begeerte tot uwe zaiigheit, „ en tevens tot uwe tijdelijke behoudenis, is „ de eenigfte beweegreden onzer reize. Wij „ moeten u te gelijk der heerfchappije des dui„ veis, en der tyrannije der Portugezen ont„ trekken. ■.'Frankrijk griet , buiten twijffel „ alle de landen, die 'er onder den hemel zijn, „ in fchoonhett te boven. Echter ben ik daer ,, uit getrokken, en heb, gelijk gij hebt ge„ zegd , mijn maegfehap en duizend andere „ voordeden verlaten; maer mijne k'oekmoc„ digheit fchept vermaek in de ongclukkigcn te helpen; en ik zal bij u blijven, zoo lang 9, gij de begeerte behoudt om Godt te dienen, „ en mijnen vorst te gehoorzamen. De moei- „ ten,  ,144 D ï Nieuwe Reisiüer. 9, ten, welke gij, eendragtiglijk met ons, zult „ aenwenden, om fterkten op dit eilandt te „ bouwen , zullen zoo zeer tot uwe veiligheit „ als tot de onze ftrekken; en uwe kinderen ,, zullen gelegenheit hebben, om de kunsten ,, en wetenfchappen, die ons tot den top der „ eere geleiden, van ons te leeren. Zijt niet „ meer befchroomd voor de wreedheden der „ Portugezen; ik zal het leven verliezen om „ u daervoor te beveiligen, indien het nood„ zakelijk is, Wat uwe gebruiken betreft: „ dat van uwe flaVen te dooden en te eten is „ onmenfchelijk; en indien gij niet geheelenal „ daervan afftaet, kan ik geen verblijf onder „ u houden. Ik ita gaerne toe dat gij lange „ hairen draegt; en ik bid u deze gewoonte ,, niet te verliezen. Ik laet u de vrijheit om ,, uwe lippen te doorboren; maer ik bericht u ,, tevens dat ik die geenen onder u , weke „ dezelven niet doorboord hebben, bijzonder,, lijker zal beminnen". Ik heb gefproken, Mevrouw , Van alle de landfehappen, die de wijduitgeftrekte ftaten van Brazilië uitmaken : het zou mij niet gemakkelijk vallen u alle de volken , die het zelve bewonen , eveneens te doen kennen; zoo zeer verfchillen zij in naem , zeden en geaertheit. Niettemin zijn 'er zekere algemeene trekken, onder welke men hem kan afbeelden. Zij fpreken niet allen dezelfde tael; maer men Vindt 'er eene vrij algemeen, welke zelfs de meeste  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 14$ meeste Portugezen verftaen, en de Jezuiteri in hunne zendingen gebruiken. Ik heb u reed3 doen opmerken, dat de godsdienst weinig deel in het denkbeeldt der Brazilianen had , ten minfte voor de aenkomst der Portugezdn. Zij kenden toen geene eenige foort van godhcit; On hunne tael had zelfs geen woordt, om 'er' den naem van uittedrukken. In hunne fabelen vindt men niets, dat tot hunnen oorfprong of de fchepping der weereld' betrekkelijk is. Zij hebben alleenlijk eenige verwarde historiën van eenen grooteh zondvloedt, die het menfchelijke gefiacht deed omkomen, uitgenomen een' broeder en eene zuster, welke het landt weder begonnen te bevolken. Evenwel hechten zij eenig denkbeeldt van magt' aen den donder, van wien zij gelooven dat de kennis van den landbouw onder hen haren oórfprong heeft/ Het valt hun niet in het verftandt, dat 'er een ander leven, of eenige belooningen of ftraffen na den doodt zijn kunnen. Niettemin zeggen zij, dat de geenen, die in eenige gewigtige en verdienstelijke daden hebben uitgemunt, als het dooden en verflinden van een groot getal van vijanden, in foorten van halve goden veranderen , en hunnen tijdt met danfen, fpnngen ert lagcheii, in vruchtbare eri aengenarfie velden, doorbrengen. Zij hebben waerzeggers, gelijk alle de onwetende en barbaerfche volken; en m navolging van de befchaefde en verftandigc landaerten, hebben zij kwakzalvers, die TIIIL Deel. li hunne  146 De Nieuwe R e i s 1 g e r, hunne geneesmeesters zijn. Deze ongeletterde artzen dragen veders op hun hoofdt, fporen de volken ten ftrijd' aen, doen hun de nieuwe maen opmerken, en geven hun kruiden , die hunne ziekten niet genezen, enz. Bij de befchaefdë volken vermengt zich de godsdienst in het ftaetkundige ftelfel der regeringc , en handhaeft de verfchiilende takken van den ftaet; maer bij de Wilden, die zonder behoeften en hcerschkunde zijn , wordt 'er noch ftaet noch regering gevonden. In het algemeen hebben de Brazilianen verfcheidcne vrouwen, en verlaten dezelve alzoo ligtelijk als zij ze nemen. Echter mogen de mannen niet trouwen, zonder eenen vijandt des landaerts gedood, of eenjg wild beest getemd te hebben. Eene minnares acht ten minfte een' braven jager zoo hoog, als een' bekwamen krijgsman. Wel is waer dat deze zijne echtgenoot in aenzien brengt; maer .de ander verzorgt haer van levensmiddelen ; en bij de Wilden is de overvloedt beter dan de roem. De jongelieden moeten zich, tot op hun huwelijk, van fterke dranken onthouden; en de dochters geven zich, tot op den zelfden tijdt, zonder fchaemte aen de ongetrouwde mannen over , en worden door hare ouders aen de eerstkomenden opgeofferd. Misfchien is 'er geen eenige, die haren maegdom bij haren man brengt, en geen eenig man , die eenig werk van den maegdom maekt. Maer wanneer zij door.  HeNnKRlj EN VijriiNVIjFTIGSTE BlUEF. 147 épov hare beloften verhónden: zijn, houdt men bp van haer te liefkoozen; en zij zelf fluiten de oorcn voor alle aenzoekingen. • De Brazilianen fchilderen hun ligchaem, uitgenomen het aengezigt , met eene zwarte kleur , dragen beenen fnoeren om hunnen hals, boren de onderftc lip door , fteken 'er een' ftccn in van de lengte van een' vinger , en bezitten de kunst van denzelven, zonder eenige vastmaking', daerin te houden. Zij befchouwen eenen platten neus als eene andere fchoonheit; en de eerfte zorg der Vaderen is den kinderen dezen gewigtigen dienst te bewijzen. Zij kunnen gcch hair op eenig ander gedeelte van het ligchaem dan het hoofdt dulden. " De feharen en tangen, welke zij gebruiken om zich het zelve kwijt te maken, zijn één der grootfte voorwerpen van den koophandel, dien zij met de Europeanen drijven. Men heeft veel moeite gehad om de vrouwen te dwingen zich te kleedcn. Zij bragten het gebruik, 't welk zij hebben om zich in alle rivieren, die zij ontmoetten, te baden , als een voorwendfel bij; dewijl het een groote hinderpael zoude geweest zijn zich zoo dikwerf te ontkleeden. Wanneer men haer verpligtte een hemdt aentetrekken, fchórtten zij het tot de fchouders op, uit vreeze van het te bevuilen, en ontblootten juist het geene men wilde dat -zij bedekt zouden houden. De vrouwen, welke de Eiropeanen gevangen kregen, of koften om in de fterkteri K z ta  148 De Nieuwe Reisiger, te arbeiden , verzuimden niet , zoo dra de nacht gekomen was, zich te ontkleeden, om het vermaek te hebben van geheel naekt te wandelen, voor dat zij zich tot ilapen begaVen. Indien men haer met geene felle geesfelflagen gedwongen had zich te kleedcn, zouden zij zich, door het dragen van zware lasten, liever het vel van armen en fchouderen hebben willen afftroopen, dan zich met het ligtfte kleedt te belasten. Echter behoefden deze vrouwen in fchoonheit voor die van Europa niet te wijken ; en het gefchiedde dikwerf door eene kieschheit van wellust, dat men haer noodzaekte zich te dekken, Geheele landen zijn 'er met zulke barbaerfche volken, dat de Portugezen hen nimmer in een' geregelden koophandel hebben kunnen wikkelen. Men handelt met hun altoos van verre, en met fchietgeweer, om een' ongeregelden etenslust , die op het gezigt van het blanke vleesch der Europeanen in henontftaet, door de vrees te beteugelen. De ruilingen gefchieden op den afftandt van honderd treden, dat is te zeggen, dat men van wederzijden de waren , die het onderwerp des koophandels zijn, op eene plaets van gelijken afftandt bezorgt. Men vertoont die van verre aen eikanderen, zonder een enkel woordt te fpreken; en ijder laet of neemt het geene hij wil. Deze manier wordt met genoegzame goede trouw in acht genomen; maer het fchijnt dat het wan- troü,-  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 149 trouwen van wederzijden is, en dat, zoo de Portugezen vreezen verfcheurd te worden , de barbaren niet minder voor de flavernij duchten. De manier, waerop zij hunne gevangenen behandelen, verfchilt luttel van die der Wilden van Kanada. Even als dezelven, mesten zij hen, om hun vleesch {makelijker te maken: insgelijks geven zij hun vrouwen, gedurende de tijde dien zij hen in het leven laten; en de heer van den gevangen maekt geene de minfte zwarigheit, om hem zijne zuster of dochter te vergunnen. Deze gezellin bewijst hem allerlei diensten, tot op den dag dat hij geflagt en ge. geten moet worden. Dees dag is nimmer bepaeld , en hangt alleen van de vetheit der gevangenen af. Ik trede in geen bijzonder verhael van de barbaerfche plegtighcden, die men bij zijnen doodt in acht neemt: zij zijn dezelfde als die der Iroquézen. Zoo dra hij den doodelijken fiag ontvangen heeft , loopt de vrouw, met wie hij geleefd heeft, fchielijk toe, en werpt zich op zijn ligchaem, om 'er een oogenblik te weenen. Doch dit zijn enkele grillen, welke haer niet beletten haer gedeelte van dezen rampzaligen te eten. Vervolgens brengen andere vrouwen heet water aen, waer mede zij het ligchaem wasfehen: voorts fnijden zij het aen ftukken, en wrijven de kinderen met het bloedt, om hen vroegtijdig aen de wreedheit te gewennen. Men braedt alle deze ftukken, K 3  150 De Nieuwe. ReisIgf.r. benevens de ingewanden, welke zorgviddiglijïf gezuiverd worden. Dit is het ampt der oude vrouwen; en de grijsaerts zijn, onder het eten van dit afgrijsfelijke gerecht, verpligt de jongelingen te vermanen goede krijgslieden te worden, om zich dikwerf een diergelijk gastmael te bezorgen. Gebeurt het dat deze gevangenen kinders gewonnen hebben bij de vrouwen , die met cle zorg om hen vet te mesten zijn belast geweest, dan worden deze ongeiukkigen, bij hunne geboorte, of wanneer zij een weinig meerder kragten gekregen hebben, insgelijks verflonden. De oude vrouwen beminnen deze fhorlen van gerechten zoo driftiglijk, dat zij het vet, 't welk van de roosteren afdruipt, verzamelen, en hare vingers aflikken, om 'er niets, van te verliezen. Wanneer eene vrouw hier eene miskraem. krijgt , gebruikt Zij hare vrucht tot i'pijze , zeggende dat dezelve geen beter graf kan hebben , dan den buik , die haer gedragen heeft. De Brazilianen oeffenen dezelfde wreëdheit omtrent de ligehamen hunne." vrienden, wanneer dezelve dood zijn: zij verfcheuren ze aen Hukken, en eten ze gretig op. Voor het overige fchildèr ik deze Indianen in den ftaet, dien men de zuivere natuur kan noemen, dat is, zoodanig als zij \?aren, voor dit de Bebouwing hun landt van gedaente heeft doen veranderen, en dat de invoering van onze gewoonten hunnen aert hervormd heeft. Zij, die eenige verbindtenis met  Honderd en Vijfenvijftigste BatiF. 151 met de Europeanen hebben acngegaen, ontwennen van langzamerhand' deze wreëdheit. Zij flaen hun gczigt nederwaerds met eene foort van bcfchaemdheit , wanneer men hun deze woestheit verwijt. „ Zij waren volken, zegt iemant, „ die zich met de jagt' ophiel„ °den, en derhalve niet altoos een verzekerd " beftaen hadden. Hier uit ontftond noodza„ kelijk hunne verwoedheit; dewijl zij eikanderen , om eenige ftukken wilds, met hun',' ne pijlen en knodfen beoorloogden, gelijk ',' de befchaefde barbaren der oude weereld' , om eenige dorpen doen. De toorn, de » gevoeiigheit over eenige belediging, wa„ pende hen dikwerf, gelijk men van de „ eerfte Grieken en Azianen verhaelt. _ Zij offerden geene menfehen, om dat zij, in 'C geheel geenen godsdienst hebbende, geene " offeranden te doen hadden, gelijk de Mexi" kanen; maer zij aten hunne krijgsgevang^ 11 nen. De ingefchapene neiging alleen regeerde hen: deze neiging fpoorde hen aen " om te jageh, als zij honger hadden, om zich " met de vrouwen te vermengen, als hunne liefdedrift zulks vereischte , en om deze ,', rasch voorbijgaende drift met' jongelingen „ te volde m , wanneer zij vrouwen gebrek „ hadden". Ondanks deze aloude barbaerschheit , ont,vin^en deze volken de vreemdelingen beleefdelijk ■ op de aenkomst van een' reiziger, K 4 dringt  ï 52 De Nieuwe R e i s | g e r. dringt men hem vriendelijk om in eene hang. mat te gaen liggen, en laet hem eenige oogcn, blikken zonder hem aontefpreken. Dit gefchiedc o om tijdt te hebben tot het verzamelen der yrouwen, die rondom hem komen nederhui, ken, en hare oogen met hare handen bedek, ken. Wel rasch laten zij vreugdetranen rollen , en zeggen duizend vlcijende dingen tot, "haren gast, zonder haer fchreijen te Haken, „ Wat zijt gij goed! Wat hebt gij veel moeite „ genomen om ons te bezoeken ! Wat ziit 5> gil' fraei! Wat zijt gij dapper J Wat hebben „ wij u veel vcrpligting ! Wat doet gij ons „ veel vermaek aen"! Indien dc vreemdeling haer een goed gevoelen van zijn' perfoon wd inboezemen, moet hij door blijken van teederheit antwoorden : men heeft fommige Franfchen fterker dan zij zien fchreijen ; en die niet fchreijen konden , wierpen ten minffcq eenige zuchten uit. Na deze eerfte begroeting doet de heer des huizes water aenbrengen; eq deze vrouwen wasfehen de voeten en beenen van den reiziger. Vervolgens geeft men hem te eten en te donken; en indien hij den nacht in dezelfde plaets wil doorbrengen , fpreidt men hem een nieuw bedt, en verwijdert alles wat zijne rust kan Horen. Eenige Brazilianen voeden zich met maniok, $n maken eene foort van cider, die eene dron' kenmakende kragt heeft. Anderen leven al, leen van. hunne yisfeherij' qf jagt'-j en het vu  Honderd en VijPKNvijftigste Brief. 153 rivierwater is hun cenigfte drank. In het algemeen zijn zij van eene goede gefteldheit; en men ziet onder hen geene gebulte, kreupele , verminkte of mismaekte lieden. Doch het is ook waer, dat men 'er de belagchelijke gewoonte niet volgt van de kinderen te zwachtelen, gelijk bij onze befchaefde volken. De kiriders komen ter weereld' om zich te bewegen; en wij kluisteren hen in banden. Onze Indianen in tegendeel laten hen zonder zwachtel, bindfel, drukking' of persfing', met alle de gemakkclijkheit om zich naer alle zijden te kceren en te wenden , hunne leden uitteftrekken , te kruipen, en kortom alles te doen wat de natuur begeert en voorfchrijft. Zij beletten geenszins de fpeling van het menfchelijko werktuig noch de ontwikkeling van deszelfs kragtcn. Dit is de oorzaek dat de kinders deiWilden veeleer wandelen , dan de kinders der' befchaefde volken. De natuurlijke inwoonders van Brazilië (ik fprcek van de geenen, die, het juk der Portugezen niet onderhevig, in hunne onaf hangkelijkheit, ten opzigtc der Europeanen, gebleven zijn) hebben noch koningen noch prinfen , die hen regéren : zij leven in dorpen, waerin zij aen geen' eenigen mensch noch aen eenige wet onderworpen zijn. In het oorlog ftaen zij gaerne onder opperhoofden; in den vrede gehoorzamen zij niemant. Zij bewaren onder hen de grootfte eendragt, en hebben K 5 voor  154 De Nieuwe Reisiger. voor anderen dezelfde zorgvuldigheit, die zij voor zich zeiven vercisfehen. Wie daer omtrent in gebreken bleef, zou zulks niet on?eftraft verrichten: want de wraek is de natuurJijkfte drift van menfehen, die in onafhangkelijke maetfchappijën leven, en vooral in een' Wilde, die, zijns gelijken voor geene overheden noch wetten kunnende doen vveezen, hen voor zijne woede doet duchten. De Brazilianen behandelen eikanderen , in hunne ziekten, met zoo veel tecderheit, dat, in geval van eene wonde, een buurman zich aenftpnds acnbiedt om dezelve te zuigen; en alle de pligten der vriendfehap worden met denzélfden ijver bewezen. Indien de kwael aenhoudt, na dat men alle hulpmiddelen gebruikt heeft, flaen zij den kranken het hoofdt in, geloovende dat het voordeeliger is eensklaps te fterven, dan de fmerten, die zijnen toeftandt 'verzeilen, uitteftaen. Voor het overige zijn de ziekten hier niet meenigvuldig, voornamelijk in het zuidelijke gedeelte , daer de lucht zeer gezond is. Vele Europefche grijaerts komen 'er van Portugal, ter herftellinge hunner gezondheit, en verlengen 'er hunne dagen, veel meer dan zij in hun vaderlandt zouden gedaen hebben. Het zelfde landt is in 't gemeen zeer vrucht, baer, en heeft alle dingen , tot het leven noodzakelijk, voortgebragt, tot den tijdt dat men 'er goud- en diamantmijnen ontdekt heeft. Deze  Honderd en V-jfenvijftigste Brief. 155 Deze rijkdommen hebben de Portugezen verarmd. Hunne Aziatitche volkplantingen hadden reeds vele inwoonders weggefleept ; en die van Brazilië, op nieuwe fchatten rekenende hebben opgehouden de wezenlijke mijnen, die de landbouw en ftóffenreederijen Zijn , te bearbeiden. Het goudt en de diamanten kunnen naeuwelijks betalen het geene d e En gëlfchen hun toebrengen ; en dit landtcnap hangt tegenwoordig, ten opzigte van zijn dagelijkse* onderhoudt, geheel van Europa ai. De waren, welke zij den vreemdelingen verfchaffen, zijn luiker , tabak, leder, ma.go, ipekakuam of braekwortel, Brazihaenfcne balfern, en voornamelijk Braziliehout. Dees koophandel is zeer groot, en vermeerderd dagelijksch, door de gelegcnheit, welke de Portugezen hebben om de Negers beter koop te krijgen , dan de andere volken, Hunne nabuurfchap met Afrika verfchaft hun dit voordeel, 't welk in de volkplantingen van wezenlijk nut is , en zonder het welke zij hunne grondffichtïngen niet konden bewaren, hunne piantaedjcn uitftrekken, noch nieuwe mijnen openen. Door middel van de koopmanfenappen, waervan ik zoo even gefproken heb, vervoeren zij alle jaren in Brazilië veertig of vijrtio duizend zwarten, welke deze bezitting eene der bloeijendfte van Amerika maken. Deszelts mijnen hebben bijna zoo veel gouds in hun landt geftort, als men zilver uit die van Mexiko f S ge-  156 De Nieuwe Rusicer. getrokken heeft. Eenigen van deszelfs diamanten behoeven , ten opzigte van hun gewigt, Juister noch doorfchijnendheit, voor die van Indië niet te wijken. Wel is waer dat de meesten van een geelachtig water zijn; maer men vindt 'er van eene ongemeene grootte. Men heeft mij gezegd, dat men 'er voor eenige jaren den koning' van Portugal één gezonden heeft, die meer dan honderd en zestig karaten woeg, en wiens waerdij op verfcheidcne milïioenen van onze munt' gefchat werd. Het geval alleen heeft alle deze fchatten doen ontdekken : de Hollanders hadden 'er geen het minfte denkbeeldt van. De Portugezen bemerkten het eerfte dat de vischangels der Indianen van goudt waren ; weshalve zij hen ondervraegden, en bevonden dat'er 'sjaerlijksch eene groote meenigte van dit metael van da bergen viel, en door het water in de dalen gefleept werd. Het is nog geen honderd jaren geleden, dat men het in Europa heeft beginnen overtevoeren ; en federt dien tijdt is het beloop daer van ongemeen vermeerderd. De zorg om het te verzamelen is de voornaemfte bezigheit der flaven, die de Portugezen tot dezen dienst onderhouden. Yder Neger is verpligt dagelijksch een vierendeelloods van het Zelve aen zijnen heer optebrengen; en zoo hij 'er meer van verzamelt is het overige voor hem, en hij kan daer over naer goedvinden befchikken. De ontdekking der diamanten is nog  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 15^ nóg nieuwer dan die van het goudt. Luttel meer dan vijftig jaren zijn 'er verloopen, federt dat de eerfte in Europa verfchenen is. Men vindt ze in de rivieren en kreken onder het zandt gemengd. De koophandel van Portugal gefchiedt volgens het zelfde beftek, gelijk die van de andere Europefche volken, en voornamelijk der Spanjaerden. Alle jaren vertrekken 'er drie vloten van Lisfebon, die zich in zoo vele havens begeven, te weten, te Fernambuk, RioJaneïro, en de baei van Aller Heiligen. Zij vervoeren eene lading, welke die der Spaenfche gallioenen te boven gaet. Het goudt alleen beloopt meer dan veertig millioenen van onze munt'. Ik fpreek alleen van het geene uit Amerika komt: want dewijl de Portugezen regelregt op Afrika handelen, halen zij ookveel van dit metael van de westelijke kust' dezes weerelddeels. De landfehappen, die 'er het meeste van leveren, zijn die van Rio-Janeïro en Aller Heiligen. De fuiker maekt de voornaemfte lading der vlote van Fernambuk uit; en men wil zelf dat zij fchooner en fijner is dan de fuiker, welke de Franfchen, Engelfchen en Spanjaerds uit hunne volkplantingen krijgen. Ten opzigte der diamanten , heeft het hof van Lisfebon het getal der perfonen, die tot het zoeken van dezelve gebruikt worden, bepaeld, zoo dat 'er weinig meer dan voor drie millioenen aenkomt. Portugal zendt, van zijn' eigen  15S De Nieuwe Reisiger. eigen grondt, niet het vijftigfte gedeelte der' koopmanfchappen , welke. Brazilië voor aHa deze rijkdommen inwisfelt. De lakens, linnens , zijden, kanten, benevens de ijzeren, koperen en tinnen keukengcrcedfchappon , enz., komen uit Engelandt, Frankrijk, Hollandt, Italië en Duitschlandt. De Spanjaerds verfchaffen oly, de Engelichen kaes, boter, meel, visch en gezouten vleesch. Portugal levert alleen wijn en eenige vruchten. Dus is dees koophandel , hoewel zeer voordeeiig, zulks minder voor de Portugezen dan voor de vreemdelingen, en voornamelijk voor de Engelfchen , waervan zij, om zoo te ipreken, Hechts de handeldrijvers zijn. Het is waer dateene geftrenge wet den ingang der havens van Brazilië, en het geringde gedeelte in dezen handel , aen de andere volken verbiedt ; maer Brazilië zelf, mitsgaders de Portugezen, beitacn' alleenlijk door de gedurige fchending dezer wet. Dees handel wordt onder hunnen naem gedreven. Altoos getrouw aen hunne medehandelaers, altoos bcdriegelijk voor den koning , geven zij nimmer eenige fchriftelijke bekentenis aen de vreemde kooplieden: de goede trouw, zonder welke 'er nooit koophandel zou geweest zijn, maekt de eenigfte zekerheit daer van uit. Dit gebruik hebben zij van de Spanjaerden ; en deze getrouwheit, zoo loffelijk voor de beide volken , bewijzen volkomen dat de menfehen niet van goeder harte gehoor-  Honderd en Vijfenvijftigste Brief. 159 hoorzamen, dan aen de wetten, die tot hun voordeel (trekken, of aen die der famenlevinge. De wetten, welke flechts van de willekeurigheit van den oppervorst afhangen, ontmoeten altoos wederfpannïge harten. Dan, om tot de volkplantingen van Brazilië wedertekeeren, ik herhael het nogmaels, Mevrouw , zij verarmen de hoofdftadt, met zich alleenlijk op de naervorfching van het goudt toeteleggen. Geene wezenlijke rijkdommen zijn 'er, dan die van de naerftigheit van een volk, van het getal der inwoonderen, en van de bebouwing' der landerijen afhangen. De fchattcn der Portugezen gaen flechts van hunne handen in die der vreemdelingen over. Dit volk verlaet de natuurlijke rijkdommen, voor de rijkdommen der inbeelding', welke in prijs verminderen, naermate zij vermeerderen ; terwijl de koopwaren , van welke zij alleen eene vertooning zijn, zeldzamer wordende , in wacrde vergrooten. Herinner u hier dien onverftandigen koning, welke bad dat alles wat hij aenraekte in goudt mogte verkeeren, waerdoor hij in de afgrijsfelijkfte elende ftierf. Dit is het afbeeldfel der Portugezen. Ik ben, enz. San • Salvador, den 12den van Maert, 1752, Hok-  léo De Nieuwe Reisiosk. Honderd en Zesenvijftigste Brief.De Afrikaenfche Eilanden. Ik heb Amerika voor eeuwig vaerwel gezegd , Mevrouw; ik heb voor altoos verlaten de wijduitgeftrekte heerfchappijen van Spanje en Portugal , waerin duizend volken , die in gewoonten , zeden , gedaente , geaertheit en tael van eikanderen verfchillcn , in dit eene punt overeenkomen, dat zij allen even barbaersch en wreed zijn. De wellevende man wijkt in dit ftuk niet voor den Wilde , de Christen niet voor den afgodendienaer, de Spanjaerdt niet voor den Amerikaen, de Portugees niet voor den Indiaen, noch de Neger voor den Mulater. De befchaefdften zelfs zijn de vernuftigften om huns gelijken te vervolgen ; en ik durf, tot fchande van de Europeanen , zeggen dat zij minder gezocht hebben de vriendfchap te winnen, dan het bloedt te Horten van de volken der nieuwe weereld'. De wreëdheit is altoos de eerfte vrucht hunner overwinning' geweest; en hunne woede verfpreidde zich over het ganfche gcflacht "der overwonnenen. Kortom, zij hebben dit landt niet verooverd, dan door het verdelgen van deszelfs inwoondereii; en tegenwoordig zelfs» zoo zij ophouden hen te vernielen, gefchiedt zulks  Honderd kn Zesenvijftigste Brief, lót teuiks alleen om hen tot hunne onderdanen of flaven te maken. Een fchip, dat naer de Indien vertrok, liet mij aen het eilandt Bourbon, liggende omtrent drie honderd mijlen van de oostelijke kusten van Afrika. Wij landden in het begin op het eilandt S« Helena, en vervolgens op dat van Madagaskar. Het eerfte was woest in het jacr 1502 , toen het door de Portugezen ontdekt wierd, op den feestdag der heilige, wier naem het draegt. De Hollanders wilden 'er zich nederzetten; maer de Engelfchen ontnamen het hun, en hebben het federt altoos behouden. Wij waren eene halve mijl van den oever, wanneer wij in eene kleene baei, die zich aen ons gezigt opdeed, eene fterkte ontdekte , waervan de Engelfche vlag afwaeide. Wij begroetten dezelve met drie kanonfchoten , en werden 'er met één beantwoord. Éenc floep naderde ons tot op het bereik van een' pistoolfchoot, en vraegde, in de Engelfche tael, van waer het fchip was? Men antwoordde haer , van Brazilië. „ Van welke plaets „ van Brazilië ? Van San-Salvador. Van waer " komt het? Van Portugal. De naem van ]] den kapitein ? Almeïda. Laet hij aen landt l, komen , om zijne lastbrieven aen den land- voogdt te toonen. Wijst ons eene goede „ ankerplaets aen". t Men antwoordde ons,' dat wij op deze plaets zelve veilig konden ankeren : de ankers werden 'er geworpen op tachtig vademen diepte. XIII. Deel, # Ter'  i62 Dï Nieuwe R e i s i g e r. Terwijl de kapitein zich gereed maekte om aen landt te gaen, kwam 'er een officier der fterkte aen ons vaertuig, bezigtigde het nacuwkeurig, en bezorgde ons eenige ververfchingcn. Wij kregen verlof om water te halen, en gingen een bezoek afleggen bij den landvoogdt, die ons zijne gemalin en twee zijner dochteren liet begroeten. Hij bood ons eenigen morgendrank aen, terwijl wij het middagmael afwachtten. Vervolgens bragt hij ons zelf bij den waterval een er beek', die tusfehen twee groote rotzen, ter zijde van de fterkte, nederftort, en nam de moeite van een' ftroom aftelcidcn, en in buizen te verdeden, om gemakkelijk onze vaten te vullen. Het middagmael werd zeer zindelijk opgedischt, en beftond half uit Engelfche en half uit Portugefche gerechten. Wij hadden de juffers bij ons aen tafel; en de vrijheit heerschte 'er niet minder dan in Frankrijk. Ik ergerde mij alleen dat, toen men aen de gezondheden kwam, dezelve van alle de aenzittenden uit één glas gedronken werden. Men liet den kapitein en mij in de fraeifte kamer der fterkte flapen. Men klimt 'er naertoe met een bordés van zes trappen, in eene groote en wdönderhoudene wapenzael. Van de vier hoeken dezer zale treedt men in vier vertrekken, ijder beftaende uit drie kameren , verfierd met Indiaenfche ftoffen, Perliaenfche tapijten, en ebbenhouten bedden en ftoelen. Men ziet 'er alle de afbeeldingen der  Honderd en Zesenvijftigste Briek 16^3 der koningen van Engelandt i van Karei den eerften af, tot op den tegenwoordigen vorst, die de meest in 't gezigt zijnde plaets beflaet, De afbeelding van Kromwel is ter zijde het bedt geplaetst, met het aengezigt naer het behangfcl gekeerd : want de ftaetkunde heerscht zelfs in de afgelegenfte en eenzaemfte oorden. * De fterkte is omringd met rotzen van eene verfchrikkelijke hoogte, uitgenomen naer den zeekant. Derzelver gedaente is driehoekig: twee haré'r bolwerken voeren zware ijzeren ftukken gelchuts, naer het water gekeerd; erf het derde zou voor eene tweede fterkte kunnen verftrekken , indien het eerfte overweLdigd Ware. Twintig afgemetene huisjes dienen tot barakken voor de foldaten der bezettinge. De mcesten hebben bezittingen in het eilandt, en komen op hunne beurt de wacht in de fterkte waernemem Zij hebben eenige Negers voor de moeijelijkfte diensten. De landvoogdt beveelt aen de zijnen de zorg over omtrent honderd en vijftig koeijen, en laet het beftier van de boter en melk aen agt vrouwen over. Ik verwonderde mij over de meenigte van nrwt.cn, boonen, radijzen, knollen, kooien, ananasfen , bananen, citroenen , oranjeappelen, granaten en meloenen, welke tot voedfel voor de inwoonderen ftrekken , behalve het vee en gevogelte. Men had 'er ook paer* den overgevoerd; maer dezelve zijn zoo wild geworden, dat zij, wanneer men hen tot dö L 2 . uiter-  t54 De Nieuwe Rei si gek. uiterfte einden des eilands vervolgt, van cfe toppen der rotzen in zee fpringen , veeleer dan zich te laten vangen. De patrijzen en Afrikaenfche hennen maken 'er de vermakelijkheden der jagt' uit. Dusdanig is, Mevrouw, dit vermaerde eilandt van St- Helena, dat omtrent twaelf mijlen in zijnen omtrek is, en zulk een gewigtig tijdftip in den roman van Kleveland uitmaekt. „ Hier is het, zeide ik in mij zeiven, toen ik de kusten naderde, „ dat de natuurlijke zoon „ van Kromwel zich in de baren wierp, en „ gedurende de nacht in de floep van me„ vrouw' Eliot ontvangen werd", flet lot van dezen ongclukkigcn vlugteling herinnerde mij dat van Leandcr , met dit onderfehcidt echter, dat dees laetffe het leven en zijne minnares verloor , in plaets dat Kleveland zoo vele bekoorlijke minnaresfen vond, als 'er beminnelijke dochters in dit betooverend verblijf waren. Ik zocht met mijne oogen de plaets, alwaer hij met zijne geleidfter was aen landt geflapt : ten minfte trachtte ik de rotzen te ontdekken, waer achter de doortogt tot deze fraeije vlakte , waervan de opfteller des romans zulk eene aengename befchrijving geeft, verborgen was. Mijne verbeelding vertoonde mij deze wijduitgeftrekte wandeldreven van hoornen, deze kleene boschjes, deze welgcfchikte mengeling van beemden , bebouwde lande-rijen, fraeije en evenredige huizen , die al zoo  Honderd en Zesenvijftigste Brief. 165 zoo wel tot vermack der oogen , als tot gemak der inwponderen gefchikt fchenen. Mij dacht mevrouw Eliot tot Kleveland te hooren zeggen: >, Mijn zoon, gij ziet hier ons ver„ blijf en het uwe ; het is dees gelukkige „ hoek lands, dien de Hemel u, gelijk'ons, „ 'tot eene fchuilplaets vergunt. Oordeel, van „ onze liefde tot deze cenzaemheit , uit de „ zorg', welke wij genomen hebben om dezelve te verfieren. De natuur biedt ons de " handt; dewijl zij nergens milder noch vrucht„ barer is. Men kent 'er geen ander jaergetijde „ dan eene eeuwigdurende lente, altoos ver, oczeld met de rijkdommen van den herfst. " Dan dit landt, hoe zeer van den Hemel be„ gunstigd, heeft iets gebrekkigs, 't welk zich „ tegens de voortplanting der grondftichting' „ acnkant. Ik wil niet zeggen dat 'er de vrou„ wen onvruchtbaar zijn: in tegendeel bezitten zij bijna aHe eene gelukkige vrnchtbaer" heit; maer zij brengen niets dan dochters ter weereld'. Doch dezelve zijn zulke voï" maekte fchepfels, dat de natuur, met haer te " vormen, alles wat zij meer had moeten bc, fteden, om een' zoon voorttcbrengen, tot be" koorlijkheden fchijnt aenteleggcn. Gij befeft „ wel dat de meesten, zonder mannen zijnde, „ haer leven, tot onze droef heit, al kwijnende doorbrengen. Deze arme kinders doen „ niets dan dag en nacht zuchten; en het is al „ te ligt te zien dat haer iets ontbreekt".... L 3 Maer  l66 De Nieuwe Reisiger. Maer waer heen vervoert mij mijne verheel, ding ! Vergeef mij, Mevrouw, deze uitweiding. Het gezigt van Ste Helena herinnert mij dien vermaerden roman, die ons zoo vele tranen heeft doen ftorten, toen wij dcnzelven in onze jongkheit lazen. Madagaskar, het grootfte van alle de bekende eilanden, is door alle volken bezocht geweest. Deszclfs inwoonders noemen het Madckasfe, de Grieken Meniithias, de Romeinen Gr/zé, de Arabiers Sarandip, de Portugezen St. Laurentius, en de Franfchen Visie Dauphim. Een eenig reiziger heeft het den naem van Madagaskar gegeven; en dees naem heeft de overhandt behouden op dien der Franfchen, Portugezen , Arabieren, Latijnen, Grieken, en van deszelfs eigene inwoonderen. Ik zou u van dat landt bijna niets te berichten hebben, indien ik 'er alleen van fprake volgens mijne bijzondere kundigheden. Wij bleven 'er flechts drie dagen, om 'er water en eenige levensbehoeften intenemen. Ik zag 'er fteile en hooge bergen, wijduitgeftrekte en aengenamevlakten, groote en altoos groene bosfehen, wier hoornen zoo hard zijn, dat de bijl op den eerften flag Omkrult. De citroen- oranje- en granaetboomen groeijen 'èr als de doornhagen; en hunne vermenging met de andere boomen vormen natuurlijk overdekte gallerijen, die de regelmatigheit der kunst' overtreffen. Deze fraeije oorden zijn verfierd metmeenigvuldige béken en  Honderd en Zesenvijftigste Brief. 167 en fonteinen, die 'er, niettegenftaende de hitte der luchtftreke, eene wellustige frischaeit onderhouden. Zie daer al het geene mij eene wandeling van eenige uren van het eilandt Madagaskar heeft leeren kennen;-maer het yerhael van een' Franschman, wiens maegfehap 'er zich meer dan eene eeuw heeft nedergezet, zal vervullen het geene ik zelf niet heb kunnen zien. „ Mijn vader, zeide hij tot ons, was de „ kleenzoon van Picrre Baudon , pleitbezor„ ger te Mantes. De lust om te reizen deed „ hem eene bediening verzoeken in de mact„ fchappij van Madagaskar, opgcregt in het „ jacr 1642, onder de befcherming van den „ kardinael van Richelicu. Hij werd daerin „ tocreiaten in de hoedanigheit van fcheeps„ fchrijver; en het is uit een gefchnft van „ zijne handt , 't welk nog in ons genacht „ bewaerd wordt, dat ik een gedeelte van , 't geen ik verhalen zal getrokken heb. " „ Het oogmerk der Franfche maetfehappij', „ met eene grondftichting op dit eilandt te „ vestigen, was zich te verzekeren van een' „ gemakkelijken weg om in de Indien te drin„ gen. Zij deed in den beginne eenige voort„ gangen ; maer hare inkomsten waren zoo „ gering , dat zij, na den doodt van haren „ befchermer, door hare eigene zwakheit m„ Hortte. In dit verval, nam de marfchalk „ de la Meilleraye het befluit, om deze flecht„ gehandhaefdc onderneming, tot zijn bijzonL 4 » der  i6S De Nieuwe Reisiger, „ der voordeel, weder te vernieuwen, en deed ,", verfcheidene fchepen, op zijne kosten tocge„ rust, vertrekken. Zij landden aen de fterk„ te Dauphin, die de maetfehappij op eene „ landengte had doen bouwen, om den zetel, „ der landvoogdij'- te wezen. Zij was gefticht „ tusfehen twee uitftekken, die eenen inham. „ van zeven mijlen in zijnen omtrek vormden. 5, Men had 'er een huis voor den landvoogdt, „ eene kapél voor den godsdienst, eene wo„ ning voor de zendelingen, eenige magazij„ nen, huiskens en barakken gebouwd. De „ heer de Chamargou voerde 'er het bevél, en ,V had de naburige volken der fterkte aen zich „ onderworpen, zoo dat zij hem eene fchat„ ting betaelde. Door nieuwe hulp verfterkt, „ ondernam hij nieuwe verooveringen. Hij „ zond dertig mannen op roof uit; en in den „ tijdt van twee maenden maekten zij zich „ meester van tachtig mijlen lands. Eene an: „ dere afgezondene bende, onder de.bevélen „ van den beroemden la Cafe, wiens dapper„ heit in dit eilandt nog in zeer groote ach „ ting is, drong in het noordelijke gedeelte „ door. De onderworpene volken kwamen, „ van alle kanten , zich onder de heerfchappij ,, der Franfchen ftellcn; en tweemael honderd „ duizend mannen.befchouwden als eene gunst, „ dat, in hun eigen eilandt zelfs, honderd en „ zestig gelukzoekers hun het leven niet be„ namen. i ,, Dees  Honderd en Zesenvijftigste Brief. 169 „ Dees vermaerde la Cafe, wiens ongemee-. „ nc klockmoedigheit van zoo veel nut in de „ grondftichting van Madagaskar geweest is, „ had zich op één der vaertuigen van den heer „ de la Meillcraye ingefcheept, zonder andere „ beweegreden dan om de weereldt te zien. Op „ zijne acnkomst, de Franfchen blootgefteld 5, vindende aen de beledigingen hunner nage„ buren, was zijn eerfte proefftuk dat hij den „ prins Ramael met zijne eigene»hand' dood„ fioeg; en korts daer na overwon hij, in een „ bijzonder gevecht, den prins Dalax. Hij „ verlloeg vervolgens de oppervorftcn van „ Anosfy , Mahafale en Karamboule , nam. „ hunne huisgezinnen en een groot getal hun„ ner onderdanen gevangen, en zond hen naer „ de fterkte Dauphin, alwaer men hen allen „ onmenfchelijk deed fneuvelen. Niemant v was daer van uitgezonderd, dan eenige prin-, v fenkinderen, die naer Frankrijk bij den mar„ fchalk de la Meilleraye gevoerd werden. „ Men heeft 'er één' te Parijs getrouwd ge„ zien, onder den naem van Panola, zijnd„ edelman van den. hertog van Mazarijn. „ Zulke mecnigvuldige, gedurige en roem„ ruchtige overwinningen ontftaken de wan„ gunst van den landvoogdt tegens la Cafe. Hij „ kon niet zonder kwelling' zien dat een en„ kele gelukzoeker zoo veel aenziens onder de „ eilanders genoot. Ook ontving hij hem „ zeer koel, en weigerde volftandig hem te L 5 » §e>  i/o De Nieuwe Reïsiger. . „ gebruiken. Dit gedrag deed la Cafe beflui„ ten de fterkte te verlaten, en zich te bege„ ven aen de zijde van den prins van Ara„ boule, die hem aen zijn hof genoodigd had. „ Voornamelijk werd hij daer toe ovcrgehaeld 5, door de bekoorlijkheden der prinfesfe, des- zelfs dochter , die door het zelfde vuur, 't welk zij hem ingeboezemd had, voor hem „ brandde. De prins haer vader, deze liefde „ begunstigende, fterndc in hare vereeniging; „ en la Cafe, de prinfes trouwende, volgde „ in de heerfchappij op. Dit voorval diende „ flechts tot verdubbeling van den hact van „ Chamargou, die vertrouwde lieden uitzond „ om hem te vermoorden. La Cafe was ge„ lukkiglijk op zijne hoede; en zijne voorzig„ tigheit beveiligde hem voor de woede van „ zijnen vijandt. Aen zijne verzoening wan„ hopende, onthield hij zich in zijne ftaten „ van Amboule, alwaer hij vreedzameüjk ge„ lukkiger tijden afwachtte, „ De voorfpoedt der Franfchen de gerust„ heit in de fterkte Dauphin gevestigd heb„ bende , oordeelden de zendelingen, verze„ kerd dat het rijk des vredes het rijk des euan- geliums is , dat het tijdt ware om op de „ oeffening van hun ampt te denken; maer „ de onftuimigheit van een' ontijdigen ijver werd te gelijk verderffchjk voor de volk5, planting der Franfchen, en voordegrondves- tiging van den godsdienst. Een prins van dit „ ek  Honderd en Zesenvijftigste Brief. 171 „ eilandt, genoemd Bian-Manangue, genoot „ onder de eilanders de grootfte achting van „ verftandig, dapper en krijgskundig te zijn. „ Dit denkbeeldt , algemeenlijk vorfpreid, „ deed den zendelingen gelooven, dat de be9, keering van zulken aenzienlijken man een 11 voorbeeldt zoude zijn , om de bckeering „ van alle zijne onderdanen met zich te flepen. „ Hij was onze vriendt en bondgenoot, en ', verftond volmaektelijk onze- tael. Zij oordeelden dan, dat het niet moeijclijk zoude ■ zijn hem te onderwijzen, noch onmogelijk " hem tot hun oogmerk te brengen. De land„ voogdt keurde dit voornemen goed , en „ noodigde derhalve den prins om in de fterkte „ te komen, alwaer de heer Etienne, priester „ van het huis van St. Lazarus te Parijs, hem ',' de eerfte opening daervan zoude doen. " DiamManangue begaf'er zich fpoedig naer " toe; en gebovende dat het eenige oorlogr11 verrichting betrof, bood hij blijmoediglijk alle ', zijne kragten aen, ten dienste van onzen " landaert. Het komt tegenwoordig noch op \ oorlog noch gevechten aen, zeide de zendeling tot hem, maer op het vermeerderen '1 ran hét getal der leerlingen van Jezus Chris„ tus. Wij zijn uwe vrienden, en gij zijt de ' onze. Wij willen ons nuttig maken tot uw ", geluk, gelijk wij het tot uwen roem geweest „ zijn, en, u onzen godsdienst inlijvende, u " deel doen krijgen aen de zaligheit, die de. „ zelve  172 De Nieuwe Reisiger. „ zelve belooft. Verket uwe goden en uwe „ wijven: de Godt der Christenen zal u deze 5, opofferingen vergelden. „ Dit voorftel verwonderde den prins, die „ echter met zachtheit antwoordde , dat hij „ aen zijne onderdanen , en zelfs aen zijne j, kinderen, de vrijhcit zoude laten om het „ Christendom te omhelzen ; maer wat hem „ betrof, hij was nog te jong om zijne vrou„ wen te verlaten, en reeds te oud om zijne „ levenswijs te veranderen. De zendeling ver„ klaerde hem dat de Christenen geene groo„ tere vijanden hadden , dan die van haren „ Godt, en dat, indien hij weigerde denzel„ ven te erkennen, de Franfchen niet alleen „ geene verbindtenis met hem wilden hebben, „ maer dat zij hem zijne ftaten en vrouwe r „ zouden ontrooven. Dian-Manangue , door deze dreigementen ontfteld , cischte veer„ tien dagen ter overweginge, en kwam op „ den befproken tijdt weder in de fterkte. De „ zendeling en landvoogdt vernieuwden hun„ ne aenzoekingen ; maer zijne antwoorden „ waren die van een' onverfchrokken man, „ die zich in zijnen wederftandt te fterker had bevestigd. De landvoogdt, door deze „ hardnekkigheit verwoed, trok den priester „ ter zijde, en luisterde hem in, dat hij, met ,, een' pistool gewapend, dezen halsfterrigen, „ die het euangelium weigerde te gelooven, „ door den kop zoude fchieten. De zendc- » ling  Honderd en Zesenvijftigste Biuëf. 173 „ lirig prees zijnen ijver, doch keerde hem „ van dit voornemen af. De prins, aen het „ gevaer twijffelende , veranderde ongevoe„ liglijk van tael', en fcheen zich , zonder „ gemaekthcit , van langzamerhand' te fchik„ ken naer het geene men hem voorftelde. „ De zendeling had geene moeite om deze „ verandering als een wonderwerk der genade „ te befchouwen; en de landvoogdt verheug„ de zich daerovex, als over een uitwerkfel „ van zijne bezadigdheit. ■ „ Men fcheidde van wederzijden met tee» „ kenen van de opregtfte vriendfehap , en „ bcpaelde den dag , waerop de prins den „ doop zoude ontvangen. Men fteldc vast „ dat de plegtigheit zoude gefchicden voor „ zijn paleis, in tegenwoordigheit van al zijn „ volk. De zendeling verfchcen 'er op den „ voorgefchreven tijdt; en zijn ijver grooter „ zijnde dan zijne voorzigtigheit, liet hij zich „ alleen vergezelfchappen van een' klerk en „ zes Negeren, die de priesterlijke fieraedjen „ droegen. De prins ontving hem beieefde„ lijk, doch deed hem begrijpen dat hij zich „ mpt eene ijdele hoop voedde. De prie's„ ter gebruikte , gedurende eenige dagen, „ fmeekingen en vermaningen ; maer ziende „ dat alles te vergeefsch was, deed hem de „ vervoering zijner menfchenliefde het oorlog „ verklaren aen den perfoon, dien hij wüde „ bekeeren. De prins, veel bezadigder, vier- „ de  De Nieüwe Reisiger. „ de zijnen vijandt ; en eene eerbiedige en „ vreesachtige houding aenneraende, fchcen „ hij hem altoos eenige hoop overtelaten. „ De heer Etienne , alzoo onvoorzigtig in „ zijn vertrouwen als in zijne dreigementen, „ hield zijne maeltijden aen de tafel van den „ prins, en had geen denkbeeldt van de ver„ ontwaerdiging', die zijn laetfte onderhoudt in denzelven verwekt had. Hij wachtte „ niet lang zonder 'er de uitwerkingen van te ,, gevoelen : het vleesch, dat men hem op „ het laetfte middagmael opdischte, was met' „ zulk een fijn vergif befmct, dat zijn klerk „ 'er drie uren daer na van ftierf; en de prins, ,, ongeduldig dat de zendeling nog in 't leven „ was, deed hem met Hokken doodflaen. „ Deze barbaerfche daedt benam hem alle hoop om zich met de Franfchen te verzoe,, nen: ook dacht hij alleen om dit treurfpel „ door hunne geheele verwoesting te eindigen. „ Hij vermoordde een' krijgshoop van veertig „ mannen, voor dat men van zijne verraderij' „ kon onderricht zijn ; en met een ligchaem van vier duizend,ftrijdbare lieden, wachtte „ hij fierlijk de aennaderingeix van den vijandt „- af. De landvoogdt begreep dat hij met het „ weinige volk, dat hem overfchoot , luttel „ beflandt was tegens de kragten van vier „ duizend mannen , op de krijgskunde afge„ richt door de lesfen der Franfchen zelve, „ onder welke zij langen, tijde geleerd hadden » te  Honderd en Zesenvijftigste Brief. Ï75 5, te ftrijden. Hij was inderdaedt genoodzaekt „ te vlugten voor zijnen overwinnaer , die de bezetting der fterkte tot wanhoop bragt. „ In deze algemeene ontfteltcnis , durfden „ zich cenigen in grammen moede uitlaten „ tcgens de gcheugenis des zendelings, wien „ zij alle hunne tegenfpoeden toefchreven. „ De heer Manier, zijn medebroeder , en „ gelijk hij priester van het huis van St. La„ zarus, achtte zich verpligt de verdeediging „ van zijnen amptgenoot optevatten, en „ openbacrlijk ftaende te houden, dat het „ overfchot der Franfchen zijne behoudenis ,, alleen aen de gebeden van dezen heiligen „ martelaer verfchuldigd was. Hij dreigde de „ geenen, die deszelfs naem niet in ecrbiedt „ hielden, in den ban te doen; en Chamar„ gou dreigde de kerkelijke tucht met eene „ gcftrenge ftraffe te verzeilen. „ In het uiterite, waerin zich de volkplan„ ting bevond, befpeurde men hoe voordee„ lig de hulp van la Cafe konde wezen, en „ trachtte hem met den landvoogdt te verzoa„ nen. Dees brave krijgsman, altoos tot zijn ?, vaderlandt geneigd , en bedroefd over het „ nadeel, dat de Franfchen , door hunne ,, verdeeldheden , zich vrijwilliglijk veroor„ zaektcn, begaf zich in de fterkte Dauphin » ,, en kwam zijne diensten den bevelhebber „ aenbieden. Hij werd, wegens de krijgsben„ den , met betooningen van blijdfehapp' „ ont-  if6 Dê Nieuwe Reisiger. „ ontvangen : zijne tegenwoordigheit wekte' hunnen moedt weder op; en Dian-Manangue befpeurde wel haest dat hij in hem een' „ ontzagchelijken vijandt zoude hebben. „ De zaken waren in dezen ftaet j toen men „ vernam dat de marfchalk de la Meilleraye „ overleden, en 'er eene nieuwe maetfchap„ pij , onder de befcherming van den heer „ Colbert, opgericht was. Deesftaetsdienaer, „ door het voorbeeldt der naburige landen .„ geleerd hebbende hoe veel voordeels de „ vreemde koophandel aen een volk toe„ brengt, verkreeg van den koning eene ver„ klaring , ter oprichtinge eener Franfche „ Oostindifchc maetfchappij'. Dit was het be„ gin dier vermaerde Indifchc maetfchappij', „ die fedcrt zoo vele wisfelvalligheden be„ proefd heeft: Zij zond vier fchepen, waer„ van 'er één aenlandde te Madagaskar , al„ waer de heer de Bausfe, onder den tytel 4, van voorzitter des raeds van het oosterfche „ Frankrijk , het bevél moest voeren. De „ hertog van Mazarijn , zoon en erfgenaem „ van den heer de la Meilleraye, van zijné „ eisfehen op dit eilandt afgeftaen hebben„ de, was de heer Chamargou, die zijn ge„ zag alleen van den marfchalk had, genood„ zaekt het gezag van den voorzitter te er-7 ,-, kennen. De maetfchappij bood hem aen „ de bedieningen van bevelhebber der wapenen en tweeden raedsman in den opperftcn „' raedtj  Honderd en Zesenvijftigste Brief, ijf ,5 raedt, dien zijne majesteit op Madagaskar ,, inftelde. Hij bleef eenigen tijdt zonder zich }, te verklaren, maer nam eindelijk deze amp„ ten aen, die hem gewigtig toefchcnen, en j, welke hij "door een langer uitftel mogt ver,■, liezen. De landvoogdij werd dan tusfchen „ hem en den voorzitter de Bauslë verdeeld: ,-, Dees laetfte nam de fchikkingen der maga„ zijnen en des koophandels, en de ander die j, van het krijgsvolk en oorlog op zich. Men „ bcfloot eene lijst te maken van alles wat ,, den hertoge van Mazarijn toebehoorde, „ wien de maetfchappij rekening zoude doen; „ dat zij in haren dienst zoude nemen de oude 5, Franfchen van Madagaskar; dat dezelve eene „ fchatting zouden betalen voor de landerijen, „ die hun in eigendom toebehoorden, of dat zij naer Frankrijk zouden overgevoerd worj, den, volgens hunne begeerte. „ De aenkomst van een fchip, dat wel haest X van drie anderen zoude gevolgd worden, „ onderwierp weder verfcheidcne kleene prin,, fen, die het juk der Franfchen hadden af,, gefchud, federt den opftandt van Dïan„ Manangue* De prinfes van Amboule, ge- malin van la Cafe , kwam in de fterkte „ met een' talrijken hofftoet, niet min om „ 'er hare bekoorlijkheden te doen uitblinken , als om hare hulde aen den nieuwen land„ voogdt te bewijzen. Zij werd gedragen in ,-, eene foort van palankijn, welke verfchei- XIII. Deel. M „ dene  178 De Nieuwe Reisigeu. 1 „ dene mannen op hunne fchouders droegen, „ verzeld van twaelf vrouwen, en vier hon„ derd Negeren te voet. Zij trad af op vijf „ honderd treden van de vesting', om 'er hare „ krijgsbende te legeren , en begaf zich in op„ togt met hare flaetjufferen , voorafgegacn „ door twintig lijfwachten, geleid door ia „ Cafe, die haer voor tolk diende. Zij be„ tuigde aen den voorzitter des raeds , hoe „ zeer zij zich aen de Franfchen verpligt acht„ te, en verzocht de volharding van derzelver „ vriendfehap. Hare twaelf vrouwen boden „ zoo vele biezen korfjes aen , vervuld met „ bloemen van oranje, jasmijn en granaten, „ benevens zes goudene fieraedjen en een' kos„ telijken fceen op ijdere korf. Gij oordeelt „ ligtelijk dat la Cafe deze hoffelijkheit beftierd ,, had. Men voegde 'er bij vijftig manden met de beste vruchten des lands; en de prinfes ,, liet, op haer vertrek, twintig osfen aen de „ poort van den landvoogdt. Dit gefchenk, „ met zoo veel bevalligheit gegeven , werd van de Franfche zijde niet zeer mildelijk er- kend : men zond haer weg met eenige gla„ zen kralen, waervan la Cafe haer de geringe „ waerde had leeren kennen. Ook was zij 'er „ zeer misnoegd over, en verklaerde ronduit, dat lieden , die zich op de edelmoedigheit „ zoo luttel verftonden, ten opzigte van prin- fen, wier vriendfehap hun noodzakelijk was, }, weinig voorfpoeds in hunne onderneming te „ verwachten hadden. „ Het  Hond?ud en Zesenvijftigste Brief. 179 ,, Het zelfde handfehrift, waerin alle deze „ bijzonderheden gevonden worden, befchrijft „ ons de afbeelding dezer prinfesfe in deze uit„ drukkingen. Dian-Nong (dit is de naem j5 onder welke zij in deze gefchiedenis voor„ komt) was van eene meer dan middelmatige 5, geftalte. Zij had een zeer fraei zwart vel, „ gelijk alle de inwoonders des eilands, en eert' welgemaekten boezem, fchoon zij reeds drie „ kinderen bij la Cafe gehad hadde. Hare tan„ den waren verwonderlijk net, enhareoogen van eene glinfterende witheit, met een' ,, bruinen oogappel Hare kleeding beltond „ in een rijglijf zonder mouwen, benevens een' fluijer van zijde, groente en katoen, „ veriluftiglijk door één gevlochten en gefcha- keerd, die haer niet verder dan' tot de knien bedekte. Haer hulfel was gemaokt van klee,,' ne vlechten van hare eigene hairen, die aen „ de zijden tot op de helft van haer rijglijf afdaelden, en van achteren in- een rond ge„ draeid waren. De juffers van haer gevolg „ waren in denzclfdert fmaek opgetooid, en „ hadden de' oorert doorboord, zijnde derzel3, ver gatert gevuld door een rond ftuk houts ,• ,, met goudene platen vei'fierd.- La Cafe had ,, de fchoonften uitgekozen;- en dees hofftoet „ vertoonde een zeer vermakelijk gezigt. „ Dian-Manangue, de wreedfle vijandt der Franfchen geworden , na hun getrouwfte ,-, vriendt te zijn geweest, verftond niet zonM 2 „ der  180 De Nieuwe Reisigek. .„ der fchrik de aenkomst van het eerfte fchip j, hunner vlote. Zijne ontftcltenisfen vei:-,, meerderden, door de ontfeheping van het „ geheele vlootdeel , en voornamelijk door „ de roemruchtige krijgsverrichtingen van den „ dapperen la Cafe, die dagelijksch met nieu„ we laurieren bedekt te rug keerde. Zijne „ dierbare Dian-Nong deelde in zijnen arbeidt „ en roem: want zij volgde haren echtgenoot „ in de gevechten , en had hem , toen zij „ nog alleen zijne minnares was, meer dan „ eens het leven geborgen. Chamargou, die „ hem zocht te doen fncuvclen, gelijk gij gc„ zien hebt, had Negers omgekoft om hem „ te vermoorden. Zij verraschten hem 11a,., pende, en zonder lijfwachten, in zijn ei„ gen huis, en zouden tot hem doorgedron„ gen zijn , indien zijne beminde , met de fpeer in de handt , hen niet had gefluit, „ en hem den tijdt gegeven om zich zeiven „ te befchermen. Insgelijks had zij hem be„ houden in eene andere ontmoeting, waerin „ zij gekwetst werd , terwijl zij voor zijne „ verdeediging ftreed, ,, De groote roem van la Cafe deed der „ raedsvergadering' befeffen , van hoe veel „ aengclegenheit het voor de maetfchappij' „ was, een' man, waervan zij zoo vele diens„ ten konde verwachten, aen zich te verbin,, den. Zij zond hem een' lastbrief van luite„ riant, vereerde hem , twee dagen daerna, „ een'  Honderd en Zusenvijftigste Brief. i3i „ een' fracijen degen, en deed hem gelukwen,, fchingen over den voorfpoedt zijner wape3, nen. Dees krijgsheldt,.die federt negen ja„ ren , tot belooning van zoo vele dappere „ daden, niet dan mishandelingen ontvangen „ had, fchcen over deze eer ongemeen aenge„ dacn. Hij bood aen, de veroovering van het „ eilandt te ondernemen, en verzekerde dat „ hij met middelmatigen onderftandt zijne be,, lofte zoude uitvoeren. Doch hij had altoos 3, heimelijke vijanden , wier wangunst zijne „ oogmerken dwarsboomde. „ Ecnigen tijdt voor dit tijdftip ftierf de „ voorzitter dé Bausfe; en het hof zond den „ marquis de Mondevergue naer Madagaskar, „ om 'er het bevel te voeren. . Hij landde 'er „ met eene vloot van tien fchepen, die ora„ trent twee duizend perfonen overvoerden. „ Hunne verwondering was ongemeen, toen „ zij deze vermaerde fterkte , waerin hun landaert federt vijfentwintig jaren gevestigd was , in den befchreijenswaerdigften ftaet „ zagen. Nacuwelijks bood zij eenige hutten „ aen, tot huisvesting voor de voornaemfte „ officieren , en vertoonde aen den zeekant „ flechts twee kleene vervallenc bolwerken, „ met negen ijzeren ftukken kanon zondcr „ affuiten. Sommigen van de voornaemfte „ zaekvoerderen der maetfchappij' waren gc„ ftorven: anderen hadden het bcfluit geno,8 men om naer Frankrijk weder te keeren; M 3 „ en  18 2 De Nieuwe Reisiger, „ en de overigen waren hun geluk in gezegen„ der oorden gacn zoeken, Mondeverguo „ vond geen den 'miniton voorraedt in de ma„ gaziinen; dewijl de opperhoofden de voor„ deelen der maetfchappij' tot hunnen eigen „ winst hadden doen uitvallen. Alle de belang„ hebbenden fchreeuwden om regt tcgens den „ geenen, die, het opzigt over den koophan„ del en de levensbehoeften hebbende, hen „ van honger en gebrek liet vergaen, „ Mondevergue trachtte de orde in de „ plaets te herftellen, en 'er den overvloedt „ te doen heerfchen; maer dezelfde geest van verdeeldheit, die altoos den voorfpöed der „ volkplantinge verhinderd had, verwekte s, nieuwe onlusten onder de opperhoofden. „ Verfcheidcne van hun befloten het eilandt „ te verlaten ; en na hun vertrek zag men „ niet dan eene afgrijsfeliikc kwijning in de „ fterkte Dauphin heerfchen. De mondbe„ hoeften ontbraken 'er op den duur; dewijl „ zi) 'er met weinig fpaerzaemheit uitgedeeld, „ of door hen , die de honger wanhopend „ maekte , geplonderd wierden. La Cafe, 3, wiens ijver niet meer dan zijne kloekmoe„ digheit verflaeuwde , hragt verfcheidcne „ malen duizende beesten , die niet beter s, gefpaerd werden, Dees heldt van Mada„ gaskar, altoos in bezigheit, altoos op krijgs„ togten uit, deed geduriglijk zijne dapper„ heit door nieuwe overwinningen uitblinken. „ Maer  Honderd en Zesinviiftigste Brief. 183 „ Maer alle deze voordeden, en zelfs de ver„ eeniging met Dian - Manangue, wieti men „ niet meer voorftelde zijne vrouwen en gods„ dienst te verlaten , ftrekten geenszins om „ de grondftichting te doen blocijen. De be„ ftierders begrepen eindelijk, dat Madagaskar „ minder befchouwd konde worden als een „ voorwerp van den koophandel , dan eene „ plaets van rust' en verkwikking'; en dat de „ maetfchappij de gerijffelijkheden, welke zij „ wanhoopte in dit eilandt te vinden, verder „ moest zoeken. „ Mondeverguo ontving , door een nieuw „ aengekomen fchip, brieven van den koning, „ die hem de keus lieten van zijne landvoogdij „ te behouden , of naer het hof wedertekce„ ren. Hij verkoos het tweede, en had den „ heer de la Haye tot opvolger. Dees laetfte, „ zich in het bezit van zijn gebiedt gefteld ,, hebbende , verklaerde dat de koning Cha„ margou tot luitenant gencrael, en la Cafe „ tot majoor van het eilandt benoemde. De „ nieuwe landvoogdt had, even als zijn voorzaet, eenen afkeer van zijne bediening';wes„ halve hij , de heerfchappij latende aen de „ geenen, die dezelve eerst in handen gehad 11 hadden, naer de Indien overftak, met alle „ de officieren , welke hij uit Frankrijk had „ gebragt. Dus werd het eilandt Dauphine, „ waeromtrent men zulke roemruchtige ont„ werpen gevormd had , bijna geheel verlaM 4 » tenï  184 De Nieuwe R u s i c s r. „ ten ; en 'er bleef niemant dan de geenen, „ die het bevél voor den marfchalk de la Meil, „ leraye gevoerd hadden, mitsgaders de oude ,, Franfchen en eenige zendelingen , die 'er. „ door hunnen ijver gehouden werden. ,', Men bleef eenigen tijdt in Europa zonder. van Madagaskar te hooren fpreken , wan,, neer een Fransch fchip , koers zettende „ naer het eilandt Bourhon , aen de fterkte „ Dauphin aenlandde. De kapitein vernam dat „ Chamargou en la Cafe overleden waren; „ dat la Bretefche , hervormd luitenant, die „ de oudfte dochter van dezen dapperen krijgs„ man getrouwd had, de bediening van ma-, s, joor des eilands verkreeg; dat de prinfes „ Dian-Nong heimelijk hertrouwde meteen' ,, Franschman, Thomasun genoemd, en dat vele lieden zeer misnoegd over dit huwelijk „ waren; dat la Bretefche, zich. met verfchëi-' „ dene grooten des lands, tcgens Dian-Manan, gue, die het oorlog weder begonnen had, „ verhonden hebbende, van dezelven verlaten was; en dat de Negers alle de Franfchen, 9, dip zij hadden künnen vinden, hadden om„ gebragt, Daer bleven niet dan eenige ge? ilachten, onder welker getal het mijne was, zeide de heer Baudon tot mij; „ en het voor,r st> regt , 't welk mijn grootvader had van jj de bloedverwant en vriendt van la Café 99 te zijn, wiens naem nog in eerbiedt in het V ^an^£ ^ j. bezorgde ons de achting of als dezelve door de fpringkhanen ver- „ woest  2o6 De Nieüwe Reisiger. ü woest zijn, vindt men in den maniok eëii 3, hulpmiddel voor alle deze verliezen. Be33 halve dezen wortel, verfchaffen de beide 33 eilanden, die bijna zonder koorn waren, 3, tegenwoordig 's jaerlijksch vijf of zes hon3, derd mudden van het zelve van de beste ,, foort'.- ,, Het was niet1 genoeg in hèt onderhoudt 3, der inwoonderen te voorzien, door de be„ bouwing der landerijen ; maer men moest ,, tevens zorgen voor de veiligheit des lands, ,, dat geene magazijnen, vestingwerken, gast„ huizen, arbeiders , krijgsbenden noch zee„ vaert had; Meii had mij verzekerd, vervolgt de heer de la Bourdonnais, „ dat ik 'er vestingbouwers zoude vinden. Men had 'er „ wezenlijk ecnigen gezonden; doch 'er ont„ Honden tusfehen hen en de racds vergadering ,, verfcheidene twisten, die hen verdeeld hicl3, den. Sommigen waren in Frankrijk weder,, gekeerd, om 'er hunne klagten te brengen j ,, en de anderen hadden in bijzondere verblijf„ plaetfen de wijk genomen. Zonder vesting„ bouweren, zonder bouwmeesteren, was ik „ genoodzaekt deze dubbele bediening zelf i, waertenemen. Naerdien ik gelukkiglijk een 3, weinig van de teekenkunde, vestingwerken en wiskunst' verftond, ontworp ik eenige ,, bellekken, die van de maetfchappij' werden 5, goedgekeurd. Om dezelven uittevoeren, 5, moest men arbeiders aenkweeken, Ik vöv » ga-  Hónderd en Zevenenvijftigste Brief, ioj & gaderde alle de Negers, die ik konde vin* „ den, en beitelde hen ter leeringe bij eenige 5, meesters, welke ik in een zeer kleen getal had. Oordeel hoe veel moeite het mij kost„ te, om de eenen te verpligten tot het geven „ van onderwijzingen, en de anderen om de,, zelve te ontvangen. „ De verzameling der bouwftoffcn was geen minder moeijclijke arbeidt. Men moest hout ,, kappen, fteenen uithouwen, dezelve ver* „ voeren en bewerken ; en men had geene „ wegen, paerden noch wagens. Ik Was der* ,', halve genoodzaekt groote wegen te doen „ openen, ftieren te temmen, en rijtuigen te „ timmeren , door lieden, welke des te af?, keeriger van deze ondernemingen waren, „ om dat zij bij hunne natuurlijke luiheit voeg„ den eene ongcmeene aehteloosheit omtrent 3, het algemeene welzijn. Echter is het mij ,, met zulke zwakke onderftanden gelukt aen- merkelijke gebouwen te ftichten. Toen ik op „ het eilandt 1'Isle de France aenkwam, befloe„ gen de gemetfelde timmeraedjen ten hoogfte „ drie honderd ftrektfche vademen. Men tel- ■ „ de 'er omtrent zoo veel op het eilandt Bour„ bon : daer ik 'er in tegendeel, in weinige „ jaren, twaelf duizend vademen heb doen „ betimmeren. Deze werken beftonden in ma„ gazijnen, wapenhuizen, gasthuizen, fchict,, fchanfen , vestingwerken , huizen voor de 5, officieren, koophallen, molens, waterlei- ,, din~  8o8 De Nieuwe Reisiger; ,, dingen, enz. Het eenigfte kanael, 't welk „ het verfche water in de haven en gasthuizen leidt, is drie duizend en zes honderd vadc„ men lang. . „ Eertijds was men, op het eilandt 1'lsle do „ France, onkundig van het verdubbelen of kal,, fateren der fchepen. De inwoonders, wel„ ke fchuiten voor de vischvangst hadden, „ waren genoodzaekt te wachten op de vaer„ tuigen, die hunne haven aendeden, om dc„ zelve te herftellcn. Ik ondernam hen tot „ de navolging aentefporen, door hen injte,, wikkelen om mij de handt te bieden: ik liet ,, al het bekwame hout tot de zeevaert opzoe„ ken, afkappen en vervoeren; en toen de „ bouwftoffen gereed waren, begon ik vlot* „ ten voor de kalfatering te timmeren, en, an„ deren om de vaertuigen te ontladen; en iri „ minder dan agttien maenden liet ik een roof„ jagt bouwen , dat zeer wel gemaekt was. „ Het volgende jaer ftclde ik een fchip vari „ vijfhonderd tonnen op ftapel ; en tegen„ woordig timmert en verdubbelt men zoo „ wel fchepen op 1'Isle de France als te „ Oriënt. De Hollanders, die het eertijds be„ zeten hebben , hadden het den naem vari het eilandt Mauritius gegeven, ter cere van „ Mauritius van Nasfau, prins van Oranje, „ hunnen ftadhouder". Behalve de twee eilanden, waervan ik zoo even gewag heb gemaekt, vertoohen 'er zich mée-~  HÓNDÊRt) E^J Zt VENEN VIJFTIGSTE BRIEF. 2'og meenigvuldige anderen, waervan Madagaskar,1 gelijk Jupiter van zijne wachteren, omringd is. Sommigen, ten getale van zeven, worden de Irmas of de zeven Zusters genoemd. Zij komen den Portugezen toe, zijn niet zeer acnmerkelijk , en de mecsten onbewoond: De anderen, ten getale van vijf, naer den naem van het grootfte Komores geheten , worden geregeerd door kleene oppervorsten , die malkanderen gedurig beoorlogen , en zijn bevolkt door eenige Negers, die 'er nacüwelijks iets Vinden om zich te voeden. Behalve hunnen algemeenen, hebben zij jjder nog eenen bijzonderen naem, en zijn allen niet even onvruchtbaer. Het eilandt Johanna of Anjuan is gefchakeerd door bergen en dalen, waervan de eenen fchoone weiden voor het vee, en de anderen uitmuntende vruchten in overvloedt verfchaffen. Men zou 'er alle de noodwendigheden des levens vinden , indien het wel bebouwd ware; maer de inwoonders zijn van eene ongemeene luiheit, en verduren liever den honger , dan de moeijelijkhedcn des arbeids. Men meent dat zij gefproten zijn uit een zwart Arabiesch geflacht, vermengd met eenige Ethiopifche vrouwen. Hun godsdienst, indien zij 'er een' hebben, is de Mahometaenfche: hunne tael is het Arabiesch; en hun voornaemfte rijkdom beltaet in kleene fchulpen, die in verfcheidene deelen van Afia tot geldt verftrekken. Eenige oude overblijffels van KUL Deel. O êen'  aio De Nieuwe Reisiger. een' grooten muur, op de manier der Portugezen gebouwd, in de ftadt Demos, bewijzen duidelijk dat dit eilandt eertijds door dezen landaert bezeten is. Doch het voornaemfte voorwerp van de nieuwsgierigheit der vreemdelingen is een zonderlinge boom, grootelijks door* de eilanders geëerbiedigd , en wiens ftam fchijnt eene t'famenitellmg van verfcheidene boomtjes, die aen eikanderen zijn ingelijfd, om Hechts een' cenigen tronk uittemaken. Onder deszelfs takken ftclt men-de lijken der kwaeddoenderen ten toon, om ij der, door het voorbeeldt der ftraffe , een' affchrik van de misdaed' inteboezemen. Geen naburige landaert is ftrijdbarer dan de Anjuannoizen. De mannen zijn ongemeen tot de wapenen en het ftael geneigd ; en hunne vrouwen zijn hunne llavinnen. Het eilandt Mozambique , bezeten en bewoond door de Portugezen , heeft weinig meer dan twee of drie mijlen in zijnen omtrek. Men heeft 'er gebrek aen water, 't welk men op het vastelandt moet gaen halen. De lucht is 'er zoo ongezond, dat 'er de misdadige Portugezen van Itidië, in plaets van de doodftraffe te ondergaen, voor een zeker getal .van jaren gebannen worden, en weinigen komen uit deze ballingfchap te rug , dewijl vijf of zes jaren verblijfs op Mozambique voor een lang leven doorgaen. Niettemin is deze plaets eene haven van ververfching' voor de fchepen , die van Lis-  Honderd en Zevenenvijftigste Brief. 211 Lisfebon naer Goa zeilen; Zij blijven 'er gemeenlijk dertig dagen, om den zieken of vermoeiden foldaten en matrozen tijdt tot herftelÜrig te geven. De zuurachtige vruchten en wortels des lands zijn uitmuntend tegens het fchcurbuik. Deze haven is vcrdeedigd door een kasteel; en de Portugezen befchouwen dezelve als den ileutel hunner bezittingen in de Indien: het is de beste plaets , welke zij in deze zeen hebbenY en zij onderhouden 'er eene fterke bezetting. De landvoogdt alleen bedrijft den ganfehen koophandel der kust', welke voornamelijk in goudt en olifantstanden beftaet. Hij onderhoudt een zeker getal van zendelingen, die, onder begunstiging hunner bedieninge , zich in de gunst der Negeren' dringen, en hen overhalen om hem hun goudt èn elpenbeen tot eenen lagen prijs te leveren; Eertijds maekte dit volk, wien men eenige kleene glazen kralen als eene koopmanfehap acnbood, in de aerdc een gat, bekwaem om1 dezelve te bevatten, en vulde het op eene gelijke hoogte met ftofgoudt, 't welk het in ruilinge gaf. Men telt te Mozambique twee duizend mwoonders,- onder, welke vele monniken zijn. De voornaemften zijn de Dominikanen, Kordelieren en Karmeliten. Men onderhoudt 'er ook veel vee, en voornamelijk osfen, geiten en varkens. De palm- oranje- citroenen vijgeboomen zijn in dit landt afeer algeO 2? meen,'  éis De Nieuwe R e i s i g e r* meen. De natuurlijke inboorlingen des eilandt, aen de Portugezen onderworpen, zijn, gelijk die van het vastclandt y welgemaekte en groote Negers, waervan verfcheidenen het Christendom omhelsd hebben. Zoo dra hunne kinders de Portugefche tael beginnen te fpreken, worden zij gedoopt; en men hangt hun om den hals een Meen kruis, dat zij met veel eerbiedt dragen. Verfcheidcne van hun geven zich aen de letteroeffeningen over, en worden vervolgens tot het priesterfchap gevorderd, In het jaer 160-8, belegerden de Hollanders de fterkte van Mozambique, en verlieten dezelve ten einde van vijftien dagen, na vele vruchtelooze aenvallen. Een hunner foklaten was hun ontloopen, en had zich in de plaets geworpen ; weshalve zij een' trompetter met een' brief zonden, om hem opteè'-islGhen. De landvoogdt liet antwoorden r dat dees man vrijwillig was overgekomen, en men hem beloofd hadde te bewaren, en dat men deze belofte zoude houden. De Hollanders belacddcn toen alle de Portugefche gewingenen met kcetenen, bragten hen aen de loopgraven, en riepen den vijanden toe, dat, indien de overlooper niet op het oogenblik wierd overgeleverd, zij deze ongelukkigen in hun gezigt zouden vermoorden. Men antwoordde hun dat zij 'er naer goedvinden mede konde handelen ; maer dat men, fchoon zij honderd Portugezen hadden, ki plaets van vierendertig, die zij in hunne kee-  I-ÏONOERD EN ZtVi'.NENVljFTIGSTE BlllEF. SIg keetenen hielden, dczelvcn iever zoude laten fneuvelen, dan in zijn woordt te kort te fchie. ten. Op dit antwoordt hadden de Hollanders de ongehoorde wreëdheit van alle deze gevangenen te laten doodfchieten. Op het oogenblik dat ik dezen brief meende te eindigen en toetcflijiten, berichtte men mij dat 'er een fchip van Lisfebon aenkwam, met een' gewigtigen last voor onzen landvoogdt. Dezelve betreft een gezantfehap van het hof van Portugal aen eenige prinfen van Ethiopië, omtrent zaken, betrekkelijk tot den koophandel. Don Juan de 1'Hermes is met deze onderhandeling belast; en ik zal deze gelegenheit acngrijpen om het landt der Abisfijncn te kennen, biddende zijne Exellcntie mij onder zijne officiers te ftellen. Hier aen ga ik tegenwoordig arbeiden; en ik zal mijn' brief eindigen op de eerfte kust, alwaer wij zullen ontfehepen , De hofftoet en het gevolg van den heer afgezant, Mevrouw, beftond in een' gehcimfchrijver, een' acimoesfenier, een' tolk, een' wondarts, een' hofmeester, twaelf lijfwachten, twee officieren en vierentwintig flaven. Ik vertrok, met al dit volk, naer de noordkust van Zanguebar, latende aen mijne linkerhandt de eilanden Querimba, Quiloa, Monfia, Zam zibar, Pemba, Monbaza, Melindc, Lamo en Pata, alle liggende op de oostelijke kust van Afrika. Sommigen van dezelven behooren aen de Portugezen; en de anderen zijn alleen hun-. O 3 ne  ai4 De Nieuwe Reiniger. ne tolpligtigen. Dewijl wij ons in geerie dezer, eilanden konden ophouden, onderzocht ik of niemant van het fcheepsvolk ons dezelven kon doen kennén ; en ik vond gelukkiglijk een' ervaren man in den tolk, wiens verhalen ons een gedeelte van de rcize zullen bezig houden., en het verdriet der fcheepvaert' verdrijven. „ Op het eilandt Querimba, zeide hij tot ons, ,, zijn weinig meer dan vijfentwintig of dertig 9, huizen , hier en daer verfprcid, benevens 3, eene fterkte, en eene kerk, die door een' Dominikaen bediend wordt, onder het gc„ zag van den aertsbisfehop van Goa. Dit 3, eilandt wordt voor vruchtbaer in moesj, kruiden, weiden en wildt gehouden. Eer,-, tijds was het aen de Arabiërs onderwor,, pen ; doch tegenwoordig is het onder het „ regtsgebiedt van den landvoogdt van Mo9, zambique. ,, Het eilandt Quiloa heeft den tytel van een ,-, konjngkrijk; en deszelfs opperheer is een j", leenman van den koning van Portugal. De. 3, ftadt van denzelfden naem was eertijds zeer ,, rijk, door haren koophandel met Sofala, s, Arabië en Indië, en gedeeltelijk bewoond ,'j door Abisfijnfche Christenen, en gedeelte3, lijk door Mahometanen. De vloot van ,, den zeevoogdt Kabral, in het begin der 9, zestiende eeuwe, koers ïtellende naer Kali99 koet, ankerde te Quiloa, alwaer toen res, geerde Ibrahim, een prins zeer geacht van ,, zijne  Honderd en Zevenenvijftigste Brief. 215 „ zijne onderdanen. Kabral liet hem berich„ ten, dat hij gekomen was met een' brief „ van den koning van Portugal en verfchei„ dene waren, om met hem een verdrag van „ verbindtenisfe en koophandel aentegaen. Hij „ verzocht hern om eene onderhandeling, doch „ op het water; dewijl hem uitdrukkelijk ver„ boden was voet aen landt te zetten. Ibra„ him bewiUigde daerin, en begaf zich des an„ derendaegs in eene pinas, op het geluidt „ der trompetten, verzeld van een' talrijken „ hofftoet, die hem in floepen omringde. De „ brief zijner Portugaïfche majesteit werd over„ luid gelezen; en de prins van Quiloa nam „ het bondgenootfehap aen. Hij begeerde den „ ftaet der koopmanfehappen, die men hem „ zoude toezenden , te zien , en beloofde „ goudt in verwisfelinge te geven. Maer den „ volgenden dag , toen 'de handelaers in het v palcis kwamen, haelde hij zijne beloften te „ rug , geloovendc dat de zeevoogdt flechts „ gekomen was om het eilandt te verooveren. „ Kabral hield 'er zich eenige dagen op, in de „ hoop dat deze vooringenomenheit wel zou„ de verdwijnen; maer befpeurd hebbende, „ dat men in tegendeel arbeidde om zich te„ gens hem te verfterken, en dat hij met een' „ acnftacnden acnval gedreigd wierd, nam hij }, het befluit om te vertrekken. „ Vasko de Gama kwam 'er twee jaren daer na, met oogmerk om Ibrahim te ftraffen. o 4 ?j Dees  sï6 De Nieuwe Rejsiger. ?, Dees prins, door de vrees gedreven, fpoedde zich om hem aen boordt te bezoeken! ,, Zoo dra Vasko hem in zijne magt zag, hield „ hij geene maetregels meer, en dreigde hem „ met het verlies zijner vrijheit, indien hij zich niet aenftonds verbond om eene fchat„ ting aen Portugal te betalen. De gevangen „ vorst beloofde alles wat men begeerde, en „ gaf hem tot borg een' rijken moor, dien hij „ doodelijk haette, en waervan hij zich trachtte te ontflaen. En inderdaedt, zoo dra hij ,, in zijne hoofdftadt gekomen was, weigerde „ hij het verdrag ter uitvoer te brengen, min,, der om zijne fchatting te behouden , dan „ om Don Vasko aentefporcn om zijnen „ borg te doen fterven; maer de moor/da ,, trouweloosheit van zijnen heer vernemende, „ belloot het geldt te betalen, om zijn leven „ te behouden, en zijne vrijheit te verwen „ ven, „ Naerdien gcwigtiger zaken Don Vasko de. j, Gama naer Kalikoet riepen, regeerde Ibra„ him gerustelijk tot op de aenkomst van Fran- ciskus Almeïda, die de eerfte onderkoning „ der Oostindiën was, Toen dees Portuge„ fche heer Quiloa naderde, om bezitting van „ zijne landvoogdij' te nemen, befloot hij op „ den Mahometaenfchen vorst wraek te ocffe,, nen. Hij landde met vijf honderd mannen, ,, welke hij in twee hoopen verdeelde, om do „ ftadt aen twee zijden aentetasten; maer op „ zijne  Honderd en Zevenenvijftigste Brief. 217 2, zijne aennadering, vlugttc Ibrahim, met zij„ ne vrouwen en fchatten, op het vaste landt, ?, Dees vorst was de vierenvecrtigfte koning „ van het eilandt; maer zijne kroon had hij „ door overweldiging gekregen. Almeïda ver„ koos, om hem optevolgen, Mahomet-An„ koni, die den Portugezen eenige diensten „ bewezen had, en deed hem kroonen met „ veel pracht. Dees nieuwe vorst was aen „ Ibrahim vermaegdfchapt. Toen hij op den „ troon klom, verklaerde hij dat hij deze eer„ niet zoude aengenomen hebben, indien de „ koning Alfudaïl, die door den geweldenaer ,, vermoord was, nog in het leven ware gc,, weest; en door een zeldzaem voorbeeldt „ van gematigdheit, benoemde hij tot zijnen „ opvolger den zoon van Alfudaïl, fchoon hij „ zelf verfcheidene kinders hadde. „ De Portugezen bouwden eene fterkte te „ Quiloa , en leidde 'er eene bezetting in, ,, om het altoos in hun bedwang te houden. „ Dit eilandt is vruchtbaer en overvloedig in ,, vruchten en levensmiddelen. Onder zijne ,, bewoonders, bijna allen blank van kleur, „ telt het Mahometanen en afgodendienaers. ,, Zij kleeden zich met verfcheidene wollen }, en zijden ftoffen. Hunne huizen zijn gebouwd van fteen en hout, en vrij wel ge* „ timmerd. Zij zijn van boven plat, en van „ achteren met tuinen en boomgaerden voor. „ zien. De koning van Quiloa was eertijds O 5 „ de  218 De Nieuwe R e r s i g f. r. „ de magtigfte van deze kust'; maer verfchci, „ dene naburige volken hebben zijne ftaten j, vernield, „ Het eilandt van Monfia bevat flechts eemV „ ge dorpen; en dcszelfs gefcbiedenis levert ,., niets merkwaardigs op. Pemba en Zanzibar „ hebben ijder den tytel van koningkrijk, en „ zijn fchatting aen de Portugezen onderwor„ pen. Deze drie eilanden brengen veel rijst, „ honig en fuikerrieten voort. Men ziet 'er ,, wouden van citroenboomen; en de meeste „ inwoondcrs volgen den Mahometaenfchen godsdienst. „ Monbaza is alleen van het vastehndt af, „ gcfcheidcn, door de armen eener riviere, „ die zich met een' dubbelen mond' in zee „ werpt. De grondt is 'er aengenacm , en „ brengt allerlei foorten van vruchten en plan„ ten voort. Men vindt 'er mecnigvuldige „ boomgaerden, beplant met oranje- granaet,, en citroenboomen. Het landt is ovcrvloe,, dig van vee voorzien: het water is 'er uit„ muntend, de hitte gematigd, en de lucht „ gezond. De inwoonders leven 'er in een' „ goeden fmaek, in huizen, op de Europe„ fche wijs gebouwd, en verfierd met eene ,, groote verfcheidenheit van fraeije fchilde„ rijen. De ftadt is vrij ver uitgeftrekt, hoe,, wel gebouwd op eene rots, welke de zee „ met hare baren befpoelt. De koophandel j, is 'er, omtrent allerlei waren , gevestigd;  Honderd en Zevenenvijftigste Brikf. 219 „ en de haven, die voor uitmuntend gchouden wordt, is gedurig met fchepen vervuld, „ De veroovering van dit eilandt is Portugal „ insgelijks aen den onderkoning Alme'ïda ver-. „ fchuldigd. Hij zond eenige vacrtuigen af, j, om de zandbank te peilen. Dezelve werden „ ontvangen met kanonfehoten , van eene „ fchietlchans, die den ingang der haven ver* „ dcecligde; maer het gefchut der Portugezen „ was gelukkiger. Een hunner kogelen, op „ het gefchut der vijanden vallende, deed de, v zen laetften het befluit nemen om hunnen „ post te verlaten; en de vloot zeilde binnen, „ zonder eenigen wederftandt. De onderko„ ning ontfeheepte aen het hoofdt zijner krijgs„ benden, en trok regelregt op de ftadt, ter-, , wijl de koning aen de andere zijde de vlugt „ nam. De inwoonden; vertoonden zich , om , den ingang hunner huizen te verdeedigee 5. '„ maer zij wederhielden niet lang het geweldt. '„ der Portugezen, die zich meester van het eilandt maektèn, en het tot aen het einde „ der zeventiende eeuwe bezaten. De Ara* „ biërs bemagtigde het vervolgens zonder veel „ moeite ; maer federt twintig jaren is het „ weder'onder de heerfchappij van den ko„ ning van Portugal gekomen. De volken „ van de naburige kust' zijn afgodendienaérs, „^uitgenomen de geenen, die door de na„ buurfchap der Europeanen tot het Christen-, „ dom bekeerd, of onder de regering der Ara* „ bieren Mahometanen geworden zijn. „ Men  £2o De Nieuwe Reisiger. „ Men zegt dat de Portugezen zeventien kerken hebben in de ftadt Meiinde, door „ de vergunning van den koning van het „ eilandt, waermede zij in bondgenootfchap ,, zijn. Toen zij 'er aenlanddcn, onder Vasko „ de Gama, konden zij zich niet genoeg ver„ wonderen over de fraeiheit der ftraten, cn ,, de regelmatigheit der huizen, gebouwd van „ fteen, met verfcheidene verdiepingen, cn ,, van hovpn met platte daken en wandcl,, plaetfen voorzien. De haven fcheen hun „ uitmuntend toe ; maer de ingang was ge„ vaerlijk, ter oorzake van de klippen , die ,, dezelve omringden. De ftadt was gefticht „ in den vlakften oordt eener ftcenachtige „ kust', cn van buiten beplant met vrucht,, boomen , onder welke de oranjeboomen „ door hunne grootte uitmuntten. De geerst, „ rijst, het gevogelte en vee, waren 'er in „ overvloedt , en op een' lagen prijs. De ,, ftadt was met Arabifche moren bevolkt, „ die'er rijke grondftichtingen vestigden. Zij „ beroemden zich over hefchaefdheit en wcl,, levendheit; en hunne Meeding , van den gordel naer beneden, was een ftuk zijden „ of katoenen ftoffe. Zij hadden foorten van „ tulbanden met goudt geborduurd , en dol„ ken met zoo veel kunst' als fmaek bearbeid. 3, Nimmer zag men hen zonder hunne bogen ,, en pijlen,- dewijl hunne gewone tijdkorting M was zich in het fchieten te oeffenen. Zij n ver.  Honderd en ZtvENENvijFTiosTÈ Brief, sat vermaten zich ook goede ruiters te zijn, „ fchoon men tot een fpreekwoordt zegt, „ ruiters van Monbaza , en vrouwen van Me« „ linde. En inderdaedt, de vrouwen zijn 'er „ fraei, en rijkelijk gekleed, doch op dezelf„ de wijs als de mannen, met dit eenige on„ derfcheidt dat zij daerenboven een' met „ goudt geborduurden fluijer dragen. „ Men kent de juiste grensfeheidingen van „ dit koningkrijk niet ; maer men weet dat „ het geregeerd wordt door een' Mahomc„ taenfehen prins, met wien de Portugezen, „ federt meer dan twee honderd en zestig ja„ ren, in bondgenootfehap zijn. Zijn hof is „ luisterrijker dan dat van alle de andere op„ pervorstcn dezer kuste. Wanneer hij uit „ zijn paleis komt, wordt hij gedragen op de „ fchouders van de grootfte heeren des lands. „ Men bewierookt de ftraten, daer hij door ,, gaet; en wanneer hij eenige ftadt van zij„ nen ftaet bezoekt, wordt hij ontvangen van „ de fracifte dochteren , waer van fommi„ gen hem met bloemen beftrooijen, anderen „ reukwerken branden, of veerzen tot zijnen „ lof zingen. De meeste kooplieden, die te „ Meiinde handelen, zijn Indianen van Kam, „ baye en Guzaratte. Zij brengen 'er fpece. „ rijen, koper, kwikzilveren katoenen lijwa„ den, die zij tegens goudt, elpenbeen, amber ,-, en wasch verruilen. „ Gama  222 De Nieuwe Reisiger. „ Gama gevoelde eene uitnemende vreugde' op het gezigt eener ftadt, welke naer die „ van Portugal geleek. Hij wierp het anker op den afftandt van eene mijl ; maer hij bleef 'er eenigen tijdt, zonder iemant op ,, den oever te zien. De vrees wederhield de Meiindianen, die, Wetende dat Gama een „ Christen was, geloofden dat zij met de fla5, vernij' gedreigd wierden. De zcevoogdt gaf „ hun bericht van zijne voornemens, die' geen 3, ander oogmerk hadden dan een verdrag van „ bondgenootfehap met hun aentegaen. Deze 3, voorfteliing werd zoo wel ontvangen, dat „ de Afrixkaenfche vorst den Portugezen een „ gefchenk gaf, en 'er denzelfden dag een van hun ontving. Des anderendaegs had ,, de koning van Meiinde eene onderhandeling ,, met Gama; en zij gaven eikanderen blijken „ eener volmaektc vriendfdnpp'. Dusdanig „ is de oorfprong der eendragt', die 'er tegen„ woordig nog tusfehen deze twee volken „ heerscht. „ De koning van Melindc, altoos ftandvastig in zijne verbindtcnisfc, verzuimde niet ,, de Portugezen te begunstigen. Deze ge,, trouwheit gaf hem regt tot hunnen bij„ ftandt; en hij belastte hen met zijne wraek' „ tegens de ftadt Oja, die, naest zijne ftaten ,, gelegen, hem gedurig poogde te kwellen: ,, Tristan de Kunna verfcheen voor deze ftadt met zes fchcpen, en liet den koning aenzeg- „ gen ,'  Honderd en Zevenenvijftigste Brief. 223 gen, dat hij hem eene gewigtige zaek had ,, mcdetedeelen. De vorst antwoordde, dat „ hij met de vijanden van zijnen godsdienst niet konde handelen. Vervolgens verfcheen „ hij op den oever, om zich tcgens de ont„ fcheping der Portugezen aentekanten; maer „ derzelver aetival niet kunnende uitftacn, nam „ hij met veel wanorde de vlugt, en werd ,, vervolgd tot in een bosch van palmboomen, „ alwaer hij in het midden der zijnen fneuvel» ,, de. Alen vertelt dat George Sylveïra, in „ de verwarring der flagtinge, een' moor van „ een goed gelaet, die zich, met eene jonge „ vrouwe van eene ongemeene fchoonheit, „ langs een voetpadt trachtte te bergen, ge„ waer wordende, naer hen toeliep om hun „ zulks te beletten. De moor fcheen voor „ zich zelvc-n niet bezorgd te zijn; maer zich „ omgekeerd hebbende om zich tc verdèedi„ gen, gaf hij zijne gezellin een teeken om te „ vlugten, terwijl bij ten ftrijd' ging. Doch „ zij was ilandvastig in hem bijteblijyen * „ hem verzekerende dat zij liever wilde fter„ ven of gevangen worden, dan alleen te ont„ vlugten. Sylveïra, door dit fchouwfpel ge„ troffen, liet hun de vrijheit om zich weg te „ begeven, zeggende tot de geenen, die hem . „ volgden : Godt verhoede dat mijn degen „ zulke teedere banden doorfnijde! ,, ln eene andere ontmoeting , ging een ,, arme blinde, met de verwarringe der flag- 55 tjnge  524 De Nieuwe Reïsioer. ,5 tinge zijn voordeel doende , zich in een' „ put verbergen. Hij werd eenigen tijdt daer5, na ontdekt, en antwoordde aen de geenen, j, die hem vraegde hoe hij daerin gekomen j, was : de blinden zien niets dan den weg der 3, vrijheiti Men gaf hem dezelve weder, om 3, dit aertig zeggen te beloonen. 3, Denzelfden Sylveïra, waervan zoo aen„ ftonds geiproken is, een rijk fchip aenge,, troffen hebbende , werd door den moor„ fchen kapitein een brief vertoond , in de 3, gedaente van een' vrijgeleibrief, dien hij had ,, gekregen van eenen Portugefchen gevangen, ,, wien de kapitein eenigen dienst bewezen ,, had. Dezelve behelsde deze twee regels in ,, de Portugefche tael ,■ welke de moor niet „ verftond : ik bid den cerftcn kapitein van ,, mijnen landaert, die dit fchip ontmoet, het ,, zelve te vcrooveren; dewijl het aen een' „ zeer fnooden man toebehoort.- Sylveïra ,, veroordeelde de verraderij van den Portu,, geesch, en veinsde zelfs den brief als een' „ wezenlijken vrijgeleibrief te befchouwen; ,, cn zonder den kapitein te doen blijken dat 3', dezelve bedrogen was, liet hij hem de vrij3, heit om zijnen koers te vervolgen. „ De fteden Lamo en Pata zijn overgegaen in de magt der Mahometaenfehe Arabieren, 3, en worden tegenwoordig geregeerd door 5-, kleene koningkens, die eene fchatting aen j, Portugal betalen. Dit is alles wat men be7 j, hoeft  Hondelid en ZtveNENvijFTiGsTÉ Brief. ii$ hoeft te weten van deze twee eilanden, lig„ gende aen de noordelijkfte kust van Zan,5 guebar. Deze kust, van Mozambique af, tot aen de kaep van Guardafu, die de oostc,j lijkfte punt van Afrika uitmaekt, is door ,, Arabieren bewoond ; en het binnenfte des lands bevat afgodifche Negers, die aen ailer,j lei bijgeloovigheden zijn overgegeven; De meesten dezer landerijen zijn laeg, en aen „ overftroomingen onderworpen ; en de on„ doordringelijke bosfchen, waermede zij be„ dekt zijn, beletten niet dat de hitte onma„ tig is. Het vee , de vruchten en granen „ komen met de barbaerschheit van het landt „ overeen. De volken van de kust' en de „ eilanden hebben luttel kennis van den ak„ kerbouw, en leven bijna niet anders dan „ van hunne jagt'. Zij, die verder landwaerds ,, in wonen, maken gebruik van melk. De „ natuur fchijnt het goudt in deze onvrucht„ bare gewesten flechts geplaetst te hebben, „ om dezelve te doen bewonen. Deze be„ wecgreden alleen geleidde 'er de Arabieren, „ die 'er verfcheidene fteden bouwden. In „ het vervolg maekten zij zich meester van „ Quiloa, Monbaza, Meiinde, Pemba, Zan„ zibar , Monfia , Komore , enz. Quiloa „ werd de aenmerkelijjcfte hunner volkplan- tingen, en als eene bron, waer uit eenige nieuwe bezittingen voortkwamen". XIII. Deel P Wij  22ö De Nieuwe Reisiger. Wij ontfchcepten, Mevrouw, aen het uiterfte eindt dezer zelfde kust', in de haven en onder de muren van Brava. Deze ftadt, die zeer kooprijk fchijnt, wordt als een gemeenebest geregeerd, onder de befcherming van Portugal. Mij is onbewust hoe veel tij ds wij "er zullen verblijven. Eene reistogt van meer dan vier honderd mijlen binnen's lands, dwars door een gewest, waerin men , om zoo te fpreken, noch fteden, noch woningen, noch levensmiddelen vindt, vereischt langwijlige toerustingen, waeraen wij zullen gaen arbeiden. Men zal ons tachtig muilezels voor het rcistuig, en agttien Arabifche paerdcn voor zoo vele ruiteren, bezorgen. Dewijl ons fchip onmiddelijk naer Mozambique moet wederkeerren , zal ik mijn' brief geven aen een' man van het fcheepvolk, die u denzelven in Europa zal doen toekomen. Gij zult 'er geene meer ontvangen, voor mijne te rugkomst uit Ethiopië: niettemin zal ik zorgdragen dagclijksch aenteteekenen alles, wat mij merkwaerdigs in de zeden, geaertheit en gewoonten der volken voorkomen, of zeldzaems op de reis ontmoeten zal. Mijne oogenblikken van rust' zullen met eenige lezingen, betrekkelijk tot de gefchiedenis dezer volken, doorgebragt worden; en ik zal 'er u liet uittrekfel van toezenden, wanneer zij met de overleveringen des lands overeenftemmen. Hier mede zal ik, op het eerfte oogenblik van ledigen tijdt, mijnen brief over Abis-  ÏIondero en Zevenenvijftigste Brief. 2af .fibisfiniö beginnen, gebruik makende van de naervorfchingen van anderen , en zelfs van hunne uitdrukkingen, wanneer ik denke niets beters te kuiinen zeggen; Ik ben, enz. \ Bravo,, den zden van Juni, 1752. Honderd en Agtenvijftigste Brief» Abhfinië. Abissinië noemt men dit wijduitgeitrekte gewest van Afrika, 't welk de ouden ónder den naem van Ethiopië gekend hebben. Zijne laetfte benaming ontleend het van de Abisfijnen , Arabifche volken , welke , , naer men zegt, van eene volkplanting' van Sab'eërs afftammen. Men is onkundig van het juiste tijdftip dezer verhuizinge; maer men gelooft dat het zeer oud is. Men doet den oorfprong der Ethiopiërs opklimmen tot aen Chus, zoon van Cham, en kieenzoon van Noach. Arvé, die één hunner koningen was, werd in het landt aengebedeh onder de gedaente eener Bange. Men weet niets van zijne opvolgeren, tot aen Makeda, eene prinfes, die in Ethiopië regeerde, toen Salomon op den troon van Jeruzalem zat: Zij was, volgens de Abisfijnen, deze vermaerde koningin van Seba , welke, Pz om  ü28 De Nieu we Reis ig er. om dc wijsheit van dezen vorst te aenfchoCfwen, de reis naer Judéa aennam, en bij hem moeder werd van eenen zoon, die, gelijk zijn grootvader, David genoemd werd. In zijne jongkheit zond men hem naer Jeruzalem, al-, waer zijn vader hem liet onderwijzen; en hij keerde weder in zijn vaderlandt, met een talrijk gevolg van Joden , welke de adelijkfte gedachten van Abisfinië als hunne voorouders befchouwen. Dc oppervorsten, van dit keizerrijk gelooven ook regelregt afgedaeld te zijn van dezen zelfden David, zoon van Salomon y wien zijne?moedcr den troon afftond , zoo dra hij de jaren om te regeren hadde bereikt. Zij, die deze overlevering aennemen, gronden dezelve op den oorfprong van verfcheidcne gebruiken des Joodfchen volks, die tot op dezen dag toe in Ethiopië hebben Hand gegrepen. Sedert onheugelijke tijden, geven dc Abisfijnen aen de zoons hunner vorsten den naem van Israëliten. De keizers hebben tot hun wapen een leeuw, met deze woorden: vicit Leo de tribu Ju da, de Leeuw uit den ftamme Juda heeft overwonnen. Eindelijk meent men eene groote overeenkomst tusfehen de llaetkundige regering dezer twee volken te vinden. De Ethiopifche jaerboeken hebben ons noch de namen der keizeren, die den zoon van Salomon zijn opgevolgd, noch eenige gebeurtenisfen hunner regeringc overgeleverd, tot aen de vierde eeuw onzer jaertcilinge, welke men, aen-  Honderd kn Agtenvijftigstb Briif. 029 •acnmerkt als hettijdftip, waerop de Christelijke godsdienst in Ethiopië gevestigd is. Dezelve werd aldaer verkondigd door St. Frumentius, wiens gefchiedenis in de jaerboekcn der'kerke dus verhaeld wordt. Een Tyrisch filofoof, Merope genoemd, door de weereldt reizende om de zeden der volken te onderzoeken, kwam jn Ethiopië met twee zijner leerlingen , Edefüs en Frumentius. Schielijk gellorven zijnde, bood men de twee vreemdelingen den koning aen, die hen met .aenzienlijke bedieningen begiftigde. Zij kweten zich daerin zoo volmacktclijk, dat, na den doodt van den vorst, en gedurende de minderjarigheit van deszelfs opvolger, de beftiering van den ftaet aen Frumentius wierd toevertrouwd. Dees bediende .zich voordeeliglijk van zijn gezag, ter bcgunstiginge van de Christen kooplieden, die door hunnen handel in dit gewest geroepen werden. Hij vergunde hun voorregten, en plaetfen om hunnen godsdienst openbaerlijk te oeffenen. Op deze wijs gewende hij de Abisfijnen om onze plegtigheden te zien, en deed in hen eene begeerte opkomen om onze verborgenheden te kennen. Hem ontbraken alleen zendelingen , om de bekeering van dit volk te voltooijen. Toen de koning meerderjarig geworden was, verkreeg Frumentius verlof, om eene reis naer zijn vadcrlandt te doen : hij gaf Athanafius rekenfehap van de geneigdheden der Abisfijnen , en fpoorde hem aen om hun eenen P 3 bis.  230 De Nieuwe R e i s i o er. bisfchop te zenden. De ijver van Athanafjitji ontvonkte op deze eerfte ontdekkingen ; weshalve hij, overtuigd dat hij tot deze gewigtige bediening niemant waerdiger dan Frumentius konde uitkiezen, tot hem zeide, gelijk Farao tot jofef: „ En wien anders zouden 'wij kunnen „ vinden, in wien Gods geest als in u woont, „ en die zulke groote zaken zoude kunnen uit„ voeren," ? Voorts maekte hij hein bisfchop, en beval hem, met Gods genade, wcdertekeeren ter plaetfe, van waer hij gekomen was. Deze gebeurtenis viel voor, zegt men, onder de regering van twee prinfen, die broeders waren, en te famen het zelfde gezag oeffenden, Een Abisfijnsch dichter heeft de' volgende loffpraek op hen gemaekt: „ Gezegend zijn „ de prinfen Abraham en Atzbeham, die den,', zelfden troon bezaten, en in eene volmaek3, te vriendfehap leefden. Hun mondt vei„ kundigde het euangeljum van Jezus Christus „ aen onze voorouderen, die op den weg der 1, Mofaïfche leeringen traden; en hunne har„ den bouwden hem tempels". Indien men de Ethiopiërs gelooft, verrichten Frumentius wonr derwerken gelijk de apostels , en bekeerde eene meenigte van barbaren. De Latijnfche, Griekfche en Ahisfijnfche kerken eeren zijne gedachtenis, vieren zijnen feestdag, en roepen hem aen als eenen heilig. De rij der koningen, in Ethiopië gevestigd door den zoon van Salomon, regeerde tot het jacr  HONUEKD EN AGTENVIJFTIGSTE BiUEF. 2gi jacr 960. Dc Ham van Zagé volgde daerop, cn gaf verfcheidene koningen aen Abisfinië, gedurende eene reeks van drie honderd cn veertig jaren. Deze omkeering was de vrucht van de misdacd' eener ovèrfpelige koninginne, die alle de prinfen van het koningklijke huis deed fneuvelen, om eenen zoon, dien zij bij een' heer des lands had, op den troon te ftellcn. Nicmant ontfnapte harer woede dan één dezer prinfen, die eene fehuilplacts vond in een naburig koningkrijk , alwaer zijne nakomelingfchap zich meer dan drie eeuwen ftaende hield. JNa de uitfterving van de tweede rij der koningen, werd het eerfte gefiacht, door de grooten van den ftaet, weder tot den troon geroepen. Een dezer vorsten begunstigde den Roomfehen godsdienst , en wendde alle poogingen aen, om denzelven door het ganfche keizerrijk intevoeren; maer deze nieuwigheit verwekte zulke groote onlusten , dat hij genoodzaekt was de uitdrijving der Jezuiten, die hem dit denkbeeldt hadden ingeboezemd , toeteftcmnien, en den ouden godsdienst te herftellcn. Gedurende deze regering, kwam 'er in Frankrijk een gelukzoeker, Zaga-Christ genoemd, welke voorgaf uit het koningklijke bloedt van Abisfinië geiproten te zijn. Hij had den monniken van zijn landt brieven van aenbevclinge afgedwongen , waer door de kardinael van Richelieu en het ganfche hof bedrogen werden, Lodewijk de dertiende fchonk hem een aen* P 4 mcr-  232 De Nieuwe R e 1 s 1 0 e n. merkelijk jaergeldt; maer hij gaf zich zoo zeeraen de ongebondenheit over, dat hij ftierf voor dat men zijne bedriegerij ontdekt hadde. Men maekte hem dit graffchrift , dat vele lieden ongetwijffcld wel zullen gehoord hebben, zon-, der 'er het onderwerp van te weten: Ci git du roi d'Ethiopië, L'Original ou la copie. zoo veel als: Hier ligt, in fchijn of wezenlijk, De vorst van 't Ethiopiesch rijk. Dees man werd voor een' Herkulés in den Jiefdeftrijdt gehouden ; en dewijl hij daeren-. boven van eene fraeije gedaente was, had hij, zegt men , te Parijs verfcheidene mingevalletjes. Hij fchaekte de vrouw van een' magiftraetperfoon; weshalve hij gedagvaerd en ondervraegd wierd door den regter over lijfftraffclijkc zaken, wien hij weigerde te antwoorden, zeggende dat een man van zijne foort' geene fekenfehap van zijne daden behoefde te geven, dan aen Godt alleen. Men Jachtte met Zijne voorwendfelen; cn misfehien zou hij een geftreng vonnis ondergaen hebben, indien de doodt hem niet fehiSiijk hadde weggerukt. Men wil dat 'er zoo veel flaetkunde als ijver was , in de belcherming, die de keizers van Ethiopië aen den katholyken godsdienst an  HoNBERD EN AGTENVIJFTIGSTE BlUEF. 233 de Jczuiten verleenden. Abisfinië, federt tachtig jaren door de gedurige ftrpQperijëp der Sarafijnen verwoest, vond zich in een' deerlijken toeftandt. Eén van deszelfs vorsten fchrecf aen den paus en den koning van Spanje , om hen te verpligten hem tegens deze barbaren te helpen. In denzelfdcn brief verzocht hij, van Filips den derden, voor zijnen zx>n ten huwelijk' dc prinfes Anna van Oostenrijk, welke, tot een voor haer waerdiger echtverbondt gefchikt, met Lodewijk den dertienden , koning van Frankrijk en Navarre, trouwde, Dewijl men in den raedt van Ethiopië overwoog , of men den katholyken godsdienst zoude acn'nemeh , en dat de gevoelens verdeeld waren, ftond één der grooten op, en zei tot den vorst; „ verwacht niet dat de begrippen „ over eene diergelijke Hof zullen overëen„ ftemmen; maer volyoer vaerdiglijk het „ geene gij te verrichten hebt, dewijl de zaek „ u regtmatig toefchijnt. Indien de koning „ van Spanje u de hulp, welke gij verwacht, „ toezendt, fta ik 'er voor in, dat, in den „ tijdt van één jaer , geheel Abisfinië den „ Roomfchen godsdienst zal omhelsd hebben". Doch in plaets van krijgsbenden, zond men den Abisfijnen niet dan zendelingen, wier aen, komst de onlusten vermeerderde, zonder het getal der nieuwbekeerden te vergrooten. De keizer, ziende zijn rijk in vuur en vlam, b.eP 5 zweek  234 De Nieuwe Reisioek. zweek eindelijk voor de gebeden zijner onderdanen, en gaf zijnen volken hunne plegtigheden en hunnen godsdienst weder. Naëuwelijks hield men op de Ethiopiërs te kwellen, of zij werden op hunne beurt vervolgers. Men befchuldigdc de Jezuten, vöor de vierfchaer der wetten, als verftoorders der algemeene ruste, die de verdeeldheden in de huisgezinnen gezaeid , en het oproer in het keizerrijk gepredikt hadden. De meesten werden uit Ethiopië gejacgd; en de geenen, welke niet konden befluiten hunne kudde te ver, laten, ondergingen verfcheidene foorten van doodt. De poogingen, welke men federt heeft aengewend , om den Roomfchen godsdienst bij de Abisfijnen intevoeren, zijn niet gelukkig geweest: op den enkelen naem van Jezuiten of zendelingen, zijn het volk > en voornamelijk dc monniken , altoos gereed tot muiten ; en 'er is geene dc minfte waerfchijnlijkheit om hen immer te doen wederkeeren tot de katholyke kerk, waer van zij zich, omtrent het midden der zesde eeuwe, afgefcheiden hebben, om de Griekfche kerkge woon ten te omhelzen. Dit was een van de gevolgen der groote fcheuringe van Euthichès ; en hoewel zij dezen aertsketter voor den grondftichtcr hunner gezindheit weigerde te erkennen, ftelden zij echter,. even als hij, flechts eene natuur in Jezus Christus. Niettemin verzachten en matigen zij dit gevoelen derwijze 2 dat men het  Honderd en Agtenvijftigste Brif.f. 235 het gefchil als een' enkelen woordentwist zoude kunnen aenzien. Zij befchouwen de heilige fchriftuur als de voornaemfte regelmaet van hun geloof en gedrag, en hebben eene bijzondere eerbjedt voor het euangelium. De godsdienstigen laten het zelve fchrijven op parkementen rollen, welke zij om hunne armen dragen. Zij geven aen de. drie eerfte algemeene kerkvergaderingen het zelfde gezag als aen de fchriftuur , maer verdoemen de kerkvergadering van Kalcedonië, die de leer yan Euthichès veroordeelde, en vervloeken de gedachtenis van den paus Leo, Marcion en Pulcherius, allen voorftanderen der twee naturen in Jezus Christus. Zie daer gedeeltelijk het geen mijne lezingen mij geleerd hebben, acngaende de gewijde en ongewijde gefchiedenis van Ethiopië. Ik zal 'er eenige omftandigheden onzer reize bijvoegen. Wij lieten, aen onze regterhandt de kust van Ajan en het koningkrijk Adel, anders genoemd Zeïla, naer den naem van deszelfs hoofdftadt , en ter linkerzijde de ftadt Jubo en de Marakaten. Deze laetften bezitten een groot gewest, waeruit men niet dan Haven trekt, Een van hun, die in ons gevolg was , verzekerde ons dat men in zijn landt, zoo dra 'er eene dochter geboren was, derzelver natuurlijke deelen toenaeide, en dat haer man alleen regt had die weder te openen.. Poch deze barbaren, zoo ijverig omtrent de kuiscfc  De Nieuwe Reisiger. kuischheit hunner vrouwen, zijn bedriegers, verraders , booswichten en wreedaerts. Dit landt is vervuld met leeuwen, olifanten en tijgers. Men ziet 'er apen zoo groot als menfchen, en flangen zoo dik als apen. Een andere flaef van Mono Emugi , een naburig landfchap der Marakaten , berichtte ons dat men in zijn vaderlandc, wanneer een jongen den ouderdom van zeven jaren bereikt heeft, hem een ftuk aerde, in de gedacntc van een kalotje, op het hoofdt maekt. Naermate het zelve droogt cn het kindt grooter wordt, legt men andere aerde op de eerfte; en deze foort van muts weegt fomtijds agt of tien ponden, Men mag dezelve noch des daegs noch des nachts afleggen , voor dat men een' man in den ftrijdt, of een wild dier op de jagt gedood hebbe. Diergelijke buitengempcne, ongelooffelijke en ongerijmde gebruiken vercifchen andere getuigen dan flavcn. Niettemin flaen 'er de Portugezen geloof aen, en vertellen dczelven als waerheden. Wij kwamen bij de Abisfijnen door de zuidelijke landfehappen, die, gelijk alle de anderen van het keizerrijk, den naem van koningkrijken hebben , ongctwijffeld om dat zij eertijds door bijzondere koningen geregeerd wierden. Dus hebben de landfehappen van Spanje, fchoon federt langen tijdt aen een' eenigen heer onderworpen, hunneipi alouden tytel behouden. Men telt 'er meer dan dertig in Êthi-  Honderd en Agtenvijftigste Brief. Ethiopië, waer van 'er eenigen cijnsbaer, ent de andere vorstendommen zijn, welke van derl keizer af hangesi. Onder deze laetften zijn de voornaemfte Amhara , Bagemder , Kambat, Damut, Tigré , Dambea, Gojam, Enarea, Semen, een gedeelte van Shewa , en eenige andere bezittingen van minder aengclegcnheit* Deze heerfehappijen zijn inderdaedt het besta gedeelte van Abisfinië; maer zij befiaen naeuwelijks de helft van deszelfs aloude uitgeftrekthëit. De Turken en Arabiërs hebben verfcheidene landfehappen bemagtigd ; de eenen naer de zijde van Egypte, en de anderen naerden kant der Arabifche golf; en deze laetften hebben alle de zeehavens verooverd. De Gallen en andere barbaren hebben de landen in het zuiden en westen overweldigd. Doch niet tegenftaende alle deze verliezen, is het keizerlijk Ethiopië nog wel twecmael zoo groot als Frankrijk. Men gelooft dat de Gallen, waervan ik zoö even gefproben heb, oorfprongkelijk zijn van de oostelijke kusten van Afrika , en van de naburige piaetfen der Indifche zee : anderen zeggen dat zij afftammen van aloude Ethiopifche fiaven, die, door hunne meesters mishandeld, de vlugt namen, en met andere waeghalzen te famenfpanderi in het koningkrijk Bali, alwaer zij verfcheidene volkplantingen van rooveren oprechtten. Zij begonnen zich alleen -verfchrikkclijk te maken omtrent het mid-  238 De Nieuwe Reis ï ge r. midden der zestiende eeuWe. Hun eerfte voorfpoedt maekte hen ftoutmoedig: zij overmeesterden beurtelings tien of twaelf landfehappen , en hadden deze verooveringen verder voortgezet, indien hunne verdeeldheden derzclver voortgang niet geftuit hadden. Deze krijgsverrichtingen gefchiedden nietf dan met het verdelgen van alle de plaetfen , en het onbarmhartiglijk vermoorden van alle de perfoncn, zonder onderfcheidt van ouderdom of kunne, die zij op hunnen doortogt ontmoetten. Deze volken zijn tegenwoordig in verfcheidene ftammen verdeeld, en vormen twee voorname landaerten , die , als een halve kring, van het oosten naer het westen, bijna het geheele zuidelijke gedeelte van Abisfinië omringen. Zij verkiezen, alleagtjaren, eenen veldheer , die den tytel van koning aenneemt, en wien de opperhoofden der vcrfchillende ftammen gehoorzamen. Alles, wat men van hem vcreischt, is de krijgslieden des volks te verzamelen , cn hen te geleiden tegens de Abisfijnen , met welke deze roovers altoos in twist zijn. De regerende keizer heeft hen in verfcheidene ftrijden overwonnen , 't geen hen dermate verfchrikt heeft, dat zij, zoo dra het Ethiopifchc leger in het veldt verfchijnt, de wijk nemen in ontoegangkelijke gebergten, alwaer zij hun leven duur verkoopen aen de geenen, die hen durven aentasteiv Dit oorlog was  Honderd en Agtenvijftigste Brief. 23$ was eertijds zeer moorddadig; en dagelijksch fncuvelde 'er een groot getal van dappere lieden , dewijl de Gallen hunne wapens vergiftigden* Doch de Ethiopiërs, over deze verliezen mistroostig, hebben ten dezen tijde een middel uitgevonden, om de Uitwerking van het vergif te ftuiten. Zij maken eene pap van zandt, met pis gemengd, die zij op de wonde leggen, Waer door 'er het venijn uitgetrokken, cn de kranke genezen wordt. In de maeltijden, die de Gallen eikanderen geven, ftelien zij op het midden der tafel het beste ftuk; en men mag 'er niet aenraken, ten zij men zich door een' eedt verpligte eenig gevacr te zullen tarten. Het is aen hunne dappere lieden alleen geöorlofd zich het hair aftefnijden; en dit regt wordt niet dan door uitmuntende daden van ftrijdbaerheit en kloekmoedigheit verkregen. Zij hebben geene andere wapenen dan werpfchichten en dikke ftokken; die aen het einde gebrand zijn; en hunne rondasfen zijn van bulTelsleder. Het oorlog is hun eenigfte ambacht; en alle kunsten zijn hun onbekend. Zij verachten het akkerwerk, laten de fchoone velden, welke zij bewonen, onbebouwd , en houden zich alleen bezig met het aenfokken van vee, waervan zij hun voedfel en hunne kleederen trekken. Zij eten het vleesch raeuw, en hebben geenen anderen drank dan water en melk. Wanneer zij eene1 koei dooden , vangen zij het bloedt, waer mede  84ó De Nieuwe Reisiger. mede zij zich een gedeelte van het ligchaem" wrijven. De darmen van het dier ftrekken hun tot halsfnoeren en gordels; en na ze eenigen tijdt gedragen te hebben, geven zij ze beleefdelijk aen hunne vrouwen te eten. Zoo lang zij foldaten zijn, toonen zij zich niet zeer keurig in de liefde, boeten hunnen lust met het eerfte voorwerp , dat zij ontmoeten, en verlaten het, zoo dra zij 'er van voldaen zijn. De kinders, die 'er uit geboren worden, bekommeren hen nog minder; naerdien zij dezelven in de bosfchen te vondeling leggen en verlaten. Maer wanneer zij van den dienst zijn afgeftaen , verbinden zij zich aen hunne vrouwen, houden daer mede gemeenfehap, en dragen zorg voor de kinderen , welke zij bij haer verwekken. De Gallen oeffenen de befnijdenis, gelijk de andere volken van Ethiopië, doch zonder dezelve als iets heiligs te befchouwen: want zij hebben in 't geheel geenen godsdienst, fchoon zij een opperwezen erkennen, Wanneer zij eene zaek willen bevestigen , cn eene onfchendbare nakoming hunner beloften zweren, brengen zij, in tegenwoordigheit van getuigen, een fchacp, met boter beftreken , ten voorfchijn, en doen den eedt op het hoofdt van het dier. Men zegt dat zij hun woordt nimmer breken, als zij het met dezen toeftel gegeven hebben. Da  Bo> derd EN AgTENVIJFTIOSTÈ BrIEF. 241 De manier, waerop men zegt dat de koning der Gallen de vreemdelingen ontvangt, kan geene groote rneenigte van dezelven in zijn hof lokken. Het gebruik is hen wakker te doen afrosfen, om den bezoekeren te leeren dat 'er geen dapperer volk dan de Gallen is, en dat alle de anderen zich voor hun moeten vernederen. Zie hier derhalve op welke wijs dit minzame onthael gefchiedt. De koning onthoudt zich in eene groote hut, omringd van zijne vrouwen en zijn vee. Zijne officiers, langs de muren gefchaerd, zijn gewapend met ftokken, welke lang of kort zijn, naer den rang en de waerdigheit des vreemdelings, die, zoo dra hij verfchijnt, met een' hagelbui van flagen befprongen wordt, waer door hij genoodzaekt is overluid te fchrecuwen. Vervolgens naderen hem de officiers met eerbiedt , en bewijzen hem hunne beleefdheit. Dit is mij bericht door een' zendeling, die deze vernederende plegtigheit wel had willen ondergaen, door zijnen ijver voor de zaligheit dezer volken, die hij hoopte te bekeeren, waerin hij echter zijn oogmerk niet had bereikt. Wij trokken door verfcheidene landfehappen van Abisfinië, zonder eene eenige ftadt te ontmoeten ; maer wij vonden vele kloosters: want 'er is geen landt, waerin zoo vele monniken zijn- Zij zijn 'er gekomen uit Egypte in de vierde eeuw, en 'er zoo wonderbaerlijk vermeenigvuldigd, dat men 'er tegenwoordig meer XIII. Deel. Q dan  242 De Nieuwe Reisiger. dan honderd duizend telt, waervan 'er eenigen in luiheit en overvloedt leven. Dit is een te moeijelijker last voor den ftaet, om dat zij 'er in 't geheel geene fchatting betalen , en nimmer ten oorlog' trekken, ten zij het gefchiede, gelijk in Frankrijk, ten tijde van het eedgenootfchap (*), wanneer de geest van uitzinnigheit en muiterij' hen tegens hunnen oppervorst wapent. Zij hebben op het volk een groot vermogen, 't welk zij meestentijds misbruiken. Een der voorzaten van den regerenden keizer zag zich gedwongen , om 'er zeven duizend van den top eencs bergs te doen afftorten. Geene geweldenarijen zijn'er, waertoe zij zich niet laten vervoeren, om de vereeniging hunner kerke met die van Rome te beletten. Voor eenige dagen vertoonde men mij, in een klooster, een martelaersboek, waerin dc namen en wonderwerken der eerfte kluizenaren van Ethiopië zijn aengetcekend. Arajawi, een leerling van St. Pakomus, is aen het hoofdt: hij deed een' verwoeden draek, die de menfchen cn dieren verfcheurde, door zijne gebeden omkomen. Pantaléon deed een' dooden fpreken , zonder hem optewekken. Garima veranderde het koorn, pas door den akkerman gezaeid, in rijpe airen : de rotzen deinsden uit eerbied' voor hem te rug, om hem den door- togt  Honderd en Agtenvijftigste Brief. 243 togt vrij te laten. De abt Eüftatiiis toog over 'de zee pp zijnen mantel. Basfarion wandelde óp de. baren, zonder zich nat te maken. De abt Libanos tapte water uit eene rots. Samuel en Abanka reden op leeuwen. De kluizénaer Lükas ftreed niet den duivel, en at flechts eens ter weke. Een ander, waerfchijnlijk minder matig , deed gebradene tortelduiven op zijne tafel vliegeii. Alle deze wonderen zijn geheiligd door lofzangen , die iri de kerken gezongen worden; en de Abisfijnfche godsdienstigen vinden dczelven belagchelijk noch ongerijmd. Onder de Ethiopifche monniken, gehoorzamen 'er fommigen aen een' algemeenen kloos. tervoogdt, wiens ampt ié de kloosters te bezoeken, de goede orde 'er in te handhaven, en de ongebondene, wederfpannige en onleer zame onderdanen te ftraffen. De anderen vor'. men als zoo vele kleene gemeenebesten, die ijder door een' bijzoilderen abt beftierd worden, en in 't geheel geene gemeenfehap met eikanderen hebben. Alle deze monniken gelijken weinig naer die van Europa: het kruis eri fchoudermantcltje zijn bijna de eenigfte teekens, die hen van de weereldlijken onderfcheiden' Hunne kloosters zijn geene gebouwen , met hooge muren omringd, gelijk de onze, maer veeleer kerfpellën en dorpen , waerin ijder monnik zijne cel heeft, gelijk een bijzonder perfoon zijn huis, op een' tamclijken grooten afftandt van die der anderen; Zij vergaderen; Q 2 op  244 De Nieuwe Reisiger. op de feestdagen in eene gemeene kerk, en zeggen dagelijksch in hunne kluis een zeker getal psalmen en gebeden op. Het ftaet hun daerenboven vrij zonder verlof uittagaen, en wedertekeeren als het hun behaegt, uitgezonderd op den tijdt, tot deze godsdienstige oeffeningen geheiligd. Zij hebben, gelijk onze monniken , nog niet bedacht hunne luiheit met den fluijer van nederigheit te bedekken, noch eene verdienste te Hellen in het bédelen van het broodt, dat zij zich door den arbeidt konden bezorgen. Yder van hun bouwt het gedeelte lands, dat hem is toevertrouwd, en befchikt over de voortbrcngfels van zijnen akker, zonder den kloostervoogd' rekenfehap daérvan te geven. Zij eten in geene gemeenfehap ; ert dewijl zij verpligt zijn om zelfs hunne voedfels te bereiden, kunt gij ligtelijk gelooven dat 'er in hunne maeltijden eene ongemeene zuinigheit plaets heeft. Eenige vruchten, moeskruiden cn visfehen, die zij zelfs vangen, zijn hunne lekkerfte gerechten , en het water hun eenigfte drank. Daerenboven gebruiken zij dit eenvouwige en grove vocdfel flechts ecnmael daegs; en gedurende hunne vasten, die zeer lang cnmeenigvuldig zijn, brengen zij fomtijds agtenveertig uren zonder eten door. °Het getal der kloosteren is zoo groot in Abisfinië, en dezelve zijn zoo digt bij eikanderen, dat men, in eene kerk zingende, in de naestbijzijnde gehoord wordt. Doch het is tevens waer  Honderd en Agtenvijftigste Brief. 245 waer dat het koormuzyk een verfchrikkclijk geraes maekt. De ftemmen, fpeeltuigen en trommels klinken zeer verre; en de toehoorders, die, om de maet te fiaen , met hunnen voet of palfterftok op de aerde bonfen, vergrooten nog dit luidruchtige wangeluidt. Voeg hier bij dat ijder klooster twee kerken heeft, de eene voor de mannen, en de andere alleenlijk voor de vrouwen. Dc godsdienst wordt 'er op gelijke wijs geoeffend, uitgenomen dat de laetften geene trommels in haer muzyk gebruiken. In fommigen dezer kloosteren worden de getrouwde mannen toegelaten ; en het is hun zelfs geoorlofd hunne kinders in het kloosterleven optetrekken, en hunnen tuin cn cel met dezelven te deelen. Zij, die zich aen den ongehuwden ftaet hebben toegewijd, en hunne inzetting verlaten, om zich in het huwelijk te begeven , worden als eerloozen befchouwd; en hunne kinders kunnen niet naer het pricsterfchap ftaen. De monniken mogen burgerlijke ampten bedienen, gezantfehappen waernemen, en zelfs in de fteden en landfehappen het bevél voeren. Eertijds biociden de kloosters niet minder door de grootheit der gebouwen, dan door het getal der monniken. Men verwonderde zich voornamelijk over dat van den abt Euftatius, gefticht in het koningkrijk Tigré , op een' zeer hoogen berg, met een dik woudt omringd. De kerk was honderd voeten lang, Q. 3 cn  24Ó De Nieuw? Reisig.es. en zeventig breed. Rondom zag men de cellen der monniken, ten getale van twaelf duizend; en nog een grooter getal van geestelijken was overal door de velden verfprcid. Deze vormden negentig genootfchappen , die van het groote af hingen , aen denzelfdcn abt onderworpen waren, en ijder hunne kerk hadden. Dit gefticht was de verblijfplacts van het algemeene opperhoofdt der orde, die een'aenzienlijken rang in den ftaet hield. Wanneer eenige zaken hem in het hof riepen, begaf hij 'er zich naer toe, verzeld van honderd en vijftig monniken , gezeten op muilezels, en gekleed met groote losfe tabberden, die aen dezen ftoet een heerlijk aenzien gaven. Deze vermaerde plaets ftond, meer dan de anderen, bloot voor de woede derzelfde Gallen , die zulke wreede verwoestingen in Ethiopië hebben aengerecht. Van dit groote getal kerken en cellen is niets meer in wezen, dan de droevige puinhoopen, waerin men geene de minfte voetftappen dezer kloosterlijke pracht befpeurt. '■ De lust tot het eenzame cn geestelijke leven is vrij algemeen door Abisfinië verfpreid. Men. ziet 'er mënfehen, die voor verftandig gehouden worden, de wijk nemen op afgrijsfelijke • bergen, in eenzame torens, of onder de holen der rotzen, om in deze verfchrikkelijke vcrblijfplaetzen een zoo genoemd befpiegelend leven te leiden. De achting , die het gemeen dezen zonderlingen menfehen tocdraegt, brengt veel  Honderd ex Agtenvijfttgste Brief. 247 veel toe om derzelver getal te vermeerderen. Men heeft zelfs keizers deze kiuizenaers met hun bezoek zien verëeren; en het is niet lang geleden, of men toonde, op eenigen afftandt van de aloude ftadt Axuma, eertijds de hoofdftadt van Ethiopië, en tegenwoordig een enkel dorp, nog een' ouden toren, waerin de abt Pantaléon zich had opgefloten, om zich te vrijer aen de oeffeningen der boetvaerdigheit en het geestelijke leven overtegeven. Het geloof en de kerkelijke tucht van Abisfinië zijn bijna dezelfde als in de Griekfche kerken. Men gebruikt 'er het nachtmael onder de beide gedaenten; en gelooft dat 'er Jezus Christus wezenlijk en ligchamelijk tegenwoordig is. Dc oorbiegt heeft 'er mede plaets, maer met minder omftandigheden dan onder ons; en zelfs is zij niet door het ganfche keizerrijk gebruikelijk. Men befchuldigt zich in algemcene uitdrukkingen; en indien de priester meer bijzonderheden vereischt, noemt men flechts drie voorname zonden, te weten, den manllag , het overfpel of de dieverij. Men nadert zelden tot het fakrament der boete, ■ voor den ouderdom van twintig jaren , tot welken tijdt men altoos geacht wordt in de onnoozclheit geleefd te hebben. De biegt gefchiedt fomtijds in het openbaer, zelfs omtrent heimelijke zonden; en de boeteling wordt in de kerk gegeefeld. De Ethiopifche priesters maken geene zwarigheit om de zonden, welke Q; 4 men  248 De Nieuwe Rjeistgeu. men hun toevertrouwt, te openbaren ; maer men vertrouwt hun alleenlijk 't geen men wel wil dat de geheele weercldt wetc. Voor dat de zondaer vergiffenis verkrijgt, flaet hem de priester zachtkens met een ftokskcn 5 en het voorfchrift der kwijtfcheldinge is vervat in deze uitdrukkingen: „ uwe misdacdt zij u ver„ geven door den mondt van onzen Heer Je„ zus Christus, van St. Peter, St. Paulus, en „ de drie honderd agttien vaderen der kerk* „ vergadering' van Niccen, die in het geloof „ niet gedwaeld hebben", Sommigen patriarchen hebben getracht de oorbiegt te vernietigen , en, andere gewoonten om den zondaer met Godt te verzoenen intevoeren. Eene der zonderlingfte is die van het wierookvat, waer mede een priester rondom de kerk ging, brandende welriekende kruiderijen; terwijl het volk, den rook inademende, overluid riep : ik heb gezondigd, ik heb gezondigd. De priester verleende dan eene algemeene vergiffenis; en de omftanders werden geacht van zonden ontflagen te zijn. De eerbicdt, welke de Abisfijnen aen de heilige Maegdt bewijzen, gelijkt naer goddelijke eerbewijzing. Toen dc portugefche Jczuiten hen weder tot de ware godsdienstigheit wilden brengen, befchouwde men hen als vijanden van Gods Moeder. Men viert tweeëndertig jaerlijkfche feesten ter harer eere ; en de eenentwintigfte dag van ijdere maendt is haer bij-  Honderd en Agtenvijftigste Brief. 249 bijzonderlijk toegewijd. Deze zelfde volken bidden voor de dooden , en gelooven echter niet dat 'er een vagevuur is. Zij kennen flechts twee Haten na dit leven, het paradijs voor de uitverkoorenen, en de hel voor de verworpenen : ook gelooven zij in het algemeen , dat dc regtvaerdigen niet in den hemel zullen ontvangen worden, dan na de algemeene opftanding. Schoon de Ethiopiërs , gelijk verfcheidene volken van Afrika , de befnijdenis onderhouden , gefchiedt dit minder, zegt men, uit hoofde van een voorfchrift der wet, dan wel uit eene gewoonte , die tevens de zindelijkheit, gezondheit en voorttéling bevordert , en, om dus te fpreken , geen het minfte teeken van godsdienst heeft. Dezelve gefchiedt in ftilte, en alleenlijk door den dienst eener vrouwe. Het waernemen van den fabbath, cn de onthouding der fpijzen, in de oude wet verboden , fchijncn de Abisfijnen insgelijks van de Joodfche kerkgebruiken behouden te hebben. Doch de fabbath wordt bij hen flechts befchouwt als een' Christelijken feestdag, dien zij in godsdienstige oeffeningen doorbrengen; en het is minder uit bijgeloovigheit dan fmack, dat zij zich van fommig vleesch onthouden. Wanneer men hun vraegt, waerom zij geen varkensvleesch eten, antwoorden zij: „ door „ dezelfde afkeerigheit, die gij zelf voor het honden- katten- ezels- muilezels- en paerdc?, vleesch hebt. De enkele natuurlijke walging Q 5 „ houdt  250 De Nieuwe Reïsiger. „ houdt 'er ons van te rug, gelijk u van dat „ der ratten en muizen, wier gebruik geene eenige wet uwer kerke u verbiedt". De Ethiopifche bijbel bevat dezelfde boeken als de onze; en 'er is niet dan een kleen verfchil in de verdeeling en opfchriften. Eene aloude verzameling van inzettingen, den apostelen toegefchreven, wordt in den rang der goddelijke boeken geplaetst. Het geloof der vaderen noemt men eene'verzameling van leerredenen van Athanalïus , Baziüus , Joannes Chryfostomus , enz. Daerenboven zijn 'er martelaersboekcn, levensverhalen der heiligen, geheimzinnige verhandelingen , katechismen , en andere godsdienstige boeken. Men toonde mij een artikel uit de Ethiopifche kateehismus, betreffende de verborgenheit der Dricëenheit, 't welk bij vragen en antwoorden in deze uitdrukkingen vervat was. Vraeg. ,, Geef mij eenige gelijkenis, om „ het beftaen van drie perfonen in een' eeni„ gen Godt optehelderen". A n t w. ,, Hoewel de zon van nature één „ is, heeft zij echter drie eigenfehappen, de „ rondte, het licht cn de hitte. Wij gelooven „ het zelfde in een' eenigen Godt, beftaende „ in drie perfonen, den Vader, den Zoon en „ den Heiligen Geest, die in alles gelijk zijn". De Abisfijnen hebben eenige inzettingen, welke zij bij de befluiten der Niceenfche kerkvergadering' voegen. De aenmerkelijkfte daer van  Honderd en Agtenvijftigste Brief. 251 van vergunt hun flechts een' eenigen bisfchop, die daerenboven een vreemdeling van geboorte en gewijd moet zijn door den patriarch van Alexandrië , van wien hij op eene flaeffche wijs afhangt. Dees laetfte kan hem uit eigene beweginge afzetten, zonder hem iq een' kerkdijken raedt te doen vonnisfen; een gezag, 't welk de paus zelf over onze bisfehoppen niet heeft. De magt van den opperpriester van Ethiopië is zoo bepae$, dat men hem zelfs niet vergunt het bisfehops ampt te vergeven. Verfcheidene Portugefche Jezuitcn hebben na eikanderen deze plaets bekleed. Men geeft dezen kerkvoogd' den naem van Abuna, 't welk onze vader beteekent; en hij zelf neemt den tytel en de hoedanigheit van patriarch aen. Wel verre van zijne fchapen te kennen, of dacrvan bekend te zijn, is hij dikwerf onkundig van de tael' des lands, wiens herder hij is, en fomtijds zoo onbekwaem om de volken te onderwijzen , als om de bedieningen zijner waerdigheit te oeffencn. Het gebeurt zelfs dat de Abuna , door den patriarch van Alexandrië aen de Abisfijnen gezonden, niet altoos in de orden is ingewijd. Dikwerf is hij flechts een enkele leekebroeder, dien men uit de duisternisfe van zijn klooster trekt, om hem op den bisfchoplijken troon te plaetfen. De historie van Ethiopië verhaelt van een' dezer kerkvoogden, dat hij zich , door zijne boerschheit en 011wetendheit, zoo verachtelijk maekte, dat hij van  252 De Nieuwe Retsiger. van zijnen ftoel werd afgejaegd, en zich genoodzaekt zag koorn te malen , om zijn leven te behouden; zoo dat hij wezenlijk van een' bisfchop een molenaer wierdt. De kerkvoogdt, die hem opvolgde, was niet minder dom; weshalve dc hovelingen zeiden: „ zie daer een an- der, die men insgelijks naer den molen zal „ moeten zenden". De Ahiir.a bezit verfcheidene landerijen, waervan hij een aenmerkelijk inkomen trekt. Zijne goederen zijn vrij van fchattmgen ; en men doet 's jaerlijksch voor hem eene bedelarij van zout en lijwaedt. De eerfte kerkelijke waerdigheit in Ethiopië, 'naer den rang van patriarch, is die van Komos. Dit is de naem, dien men geeft aen een' priester, belast met de zorg' om het tijdelijke van ijdere kerk' te bellieren. Het priester- diaken- en onderdiakenfehap zijn de eenigfte orden, welke dc Abisfijnen kennen. Zij vergunnen aen de geestelijkheit geen het minfte voorregt: want dezelve is niet alleen aen de weereldlijke regters onderworpen, omtrent alle burgerlijke cn lijfftraffeiijke zaken; maer haer gezag is zelfs in kerkelijke ftoffen grootelijks gekrenkt. De keizers matigen zich tegenwoordig het regt aen, om de kerkvergaderingen bij een te roepen , de geloofsrcgels opteltellen, en 'er de onderteekening van te vorderen, De priesters mogen trouwen; maer indien zij hunne vrouw verliezen, is het hun verboden eene andere te nemen. Hunne bedieningen gacn,  HONDERDEN AgtENVIJFTIGSTE BrIEF. 25J gaen , als eene ei-ffenis, op hunne kinders over. De meesten zijn zeer arm; en dewijl de vrouwen van het landt zeer vruchtbaer zijn, vinden zij zich gemeenlijk belast met vele kinderen , welke zij door de enkele inkomst van het altaer niet kunnen onderhouden. Zij zijn dan genoodzaekt hulp te zoeken bij den arbeidt hunner handen. Gemeenlijk huren zij eenige landerijen, cn onderhouden hun leven met het vee te hoeden. Dus half priesters en half landlieden zijnde, onderfcheidt men hen flechts aen een klecn kruis, dat zij het volk laten kusfehen. Voor het overige hebben zij geene gefchorene kruin, geestelijk kleedt, noch iets dat hen van de weereldlijken onderfcheidt. De patriarch begeeft het priesterfchap door de enkele oplegging der handen, en door het uitfpreken van eenige woorden , die hij fomtijcls niet verftaet; weshalve verfcheidene verlichte perfonen de deugdzaemheit van diergelijke verordeningen in twijïfel trekken. Hij zegt het begin van het euangelium van Joanncs op, over het hoofdt der geenen, welke hij tot het priesterfchap wijdt, en geeft hun den zegen met een' kruis, dat zeven of agt ponden weegt. Ten opzigte der diakenen, vergenoegt hij zich met hen te zegenen, zonder het euangelium te lezen. Somtijds gefchieden 'er dusdanige verordeningen , waerin tien duizend priesters en zes duizend diakenen gemaekt worden. De kloosterlijke en weereldiijke geestelijk-  254 De Nieuwe Reisiger.- lijkheit maekt meer dan het vijfde gedeelte vari dit groote keizerrijk uit. Niets evenaert de eerbiedt, welke deze volken voor de kerken hebben. Zoo verre zij dezelven gewacr worden, klimmen zij Van het paerdt af, en gaen niet weder opzitten, dan na dat zij ze uit het gezigt verloren hebben. Men zou denken dezelven te ontheiligen, in: dien men 'er met fchoenen intrade, of op deri grondt fpuwde. De ingang is niet alleen Verboden aen de vrouwen, die hare maendftonden hebben, maer insgelijks aen de perfonen, die des nachts van het huwelijksregt hebben gebruik gemaekt. Deze kerken zijn laeg, duister, van aerde en keifteenen gebouwd, met ftrooi of riet gedekt, en met één woord' zeer arm en vari eene eenvouwige famenftelling'., Men blijft 'er regt op ftaen , leunende op Hokken, welke men aen de deur vindt, en die de gedaente van krukken hebben. Zij, wien dit ftcunfel niet genoeg is, mogen op den grondt gaen zitten; maer uit vreeze dat zij van dit verlof een misbruik zouden maken, worden zij van tijd' tot tijdt door een' diaken gewaerfchüwd optcftaen , terwijl hij met luider flemme roept, „ dat allen, die gezeten zijn , zich overeind 3, houden". Men ziet in de tempels in 't geheel geene gedaente van Heen of metael, zelfs niet de afbeelding van het kruis; De groote kruiskerken , gelijk die der Grieken, zijn in drie deelen gedeeld, te weten, in het voorpoot  Honderd en Agtenvijftigste Brief. 255 póórtaeï, waer buiten de perfonen, die eenig beletfel hebben , niet gaen mogen; den buik der kerke, waerin zich de leeken onthouden; en het heiligdom , waerin de priesters alleen toegelaten worden. De keizer en de grooten des lands lijden ongeduldiglijk dat zij met het gemeene volk vermengd worden, en laten zich tot diakenen of onderdiakenen verordenen, om den ingang in het koor vrij te hebben. Zie daer, ongetwijiTcld, eene der redenen, waerom men geloofd heeft dat de oppervorst van Ethiopië in de orden was ingewijd, en priester of paep Jan genoemd wierd. Anderen denken dat deze prinfen dus alleenlijk genoemd wierden, om dat zij uit het heilige geflacht van David zijn, en dat de eerfte van hunnen ftam een zoon van Salomon was, fchoon hij noch priester noch Christen ware. Dc doop gefchiedt in Ethiopië door indompelingen, die men oordeelt driemael te moeten herhalen om van waerde te zijn. Doch indien het kindt te zwak is om dezelven te verdragen , vervangt men ze door een diergelijk getal befprengingen. In het eerfte geval dompelt men een derde gedeelte van het ligchaem des kinds in het water, zeggende, ik doop u in den naem des Vaders , twee derde deelen in den naem des Zoons, en het geheele ligchaem in den naem des Heiligen Geestes. Men handelt in dezelfde orde, wanneer men van de befprenginge gebruik maekt. Indien het kindt een zoon  256 De Nieuwe Reisigek, zoon is, wordt het bondzegel niet dan veertig dagen , en aen eene dochter tachtig dagen na de geboorte bedient. Men geeft hun op denzelfden tijde het nachtmacl, 't zij door hun broodt, in den kelk geweekt , in den mondt te fteken, 't zij door hunne tong nat te maken met den vinger, in gevvijden wijn gedoopt. Ten opzigte van de bejaerden, waervan 'er in Ethiopië meenigvuldigen gedoopt worden, om dat 'er dikwils afgodendicnaers worden bekeerd, doet de priester, na eenige voorbereidende redenen, verfcheidene zalvingen op het ligchaem van den nieuwbekeerden , en legt hem de handt op het hoofdt. Dees ftrekt den arm naer het westen uit, en zweert de flavernij des duivels af. Vervolgens zich naer het oosten keerende, doet hij zijne belijdenis omtrent alle de geloofsartikelen der apostelen. Men herhaelt de zalvingen, doet nieuwe gebeden , en dompelt den nieuwbekeerden driemael in een' waterbadt, onder het uitfpreken der woorden, die het wezenlijke van het bondzegel uitmaken. Vervolgens geleidt men hem in dc kerk, alwaer hij het nachtmacl ontvangt. Op het einde van deze plegtigheden , geeft hem de priester melk en honig ; en hem de handt op het hoofdt leggende , zegt hij tot hem: „ kindt des doops, ga in vrede". De Abisfijnen voegen bij de bediening van dit bondzegel verfcheidene gebruiken, die den  Honderd en A&tenvijftigsté Buief. 25^ Jczuitcn dcclen gelooven dat het zelve gebrekkig was ; weshalve zij bevalen dat men op nieuw den doop zoude ontvangen, met deze woorden: „ ind en gij niet gedoopt zijt, doop ,, ik u, enz"; Het volk ergerde Zich over deze nicuwigheit; en dit algemeene misnoegen bragt niet weinig toe om de Jezuiten te doen verbannen. Dan terwijl de Abisfijnen zich ftelden tegens dezen voorwaerdelijken doop, die inderdaedt niet noodzakelijk zijn kon, voerden zij eenen jaerlijkfchen doop in, die misfehien bezwaerlijk van bijgeloof zou te verfchoonen zijn. Dezen noemen zij den doop der yerfchijninge, die alle jaren op den feestdag der drie koningen gefchiedt, ter gedachtenisfe van de komste van Jezus Christus. Onze tolk heeft denzelven zien plegen in het hof des keizers, alwaer ik u intusfehen zal zeggen dat wij federt eenige dagen zijn aengekomen. iy Ik was, zeide hij tot ons, „ in het gevolg van Don Karneyro,' „ afgezant van Goa, bij dezen vorst,- die toen „ in dc omliggende ftreken der aloude ftadt „ Axuma gelegerd was. Den 4den van Janua„ ri, liet hij ons zeggen dat wij onze tenten „ zouden overbrengen in eene plaets ,' alwaer ,, hij eene vijver tot deze plegtigheit had doen uitgraven, Zoo dra wij 'er gekomen waren,' „ vraegde men ons of wij wilden gedoopt „ zijn ? Wij antwoordden d&t wij gedoopt; „ waren, maer dat wij ten dezen opzigte alles KIÏÏ. Deel, II „ zoude  258 De Nieuwe Reisiger. „ zoude doen wat zijner majesteit behaegdÉ „ ons voortefchrijven. Men zeide ons dat, „ indien wij niet in het meir wilden gaen, men „ water in onze tenten zoude laten brengen: „ deze laetfte aenbieding werd door ons aen,, genomen. De Abishjnfche priesters verga„ derden in groot getal des avonds te voren, „ en zongen den geheelen nacht, om den vijver „ te zegenen. De koning, de koningin en de ,, patriarch kwamen des middernachts aen, en „ werden het eerfte gedoopt. Des morgens „ werd het gedrang zeer groot. Een goede „ grijsaert, die leermeester des keizers geweest „ was, ftond tot de fchouders toe in het wa„ ter, en dompelde het hoofdt der geenen, die zich aenboden , onder, zeggende : ik „ doop u in den naem des Vaders, des Zoons „ en des Heiligen Gccstes. Allen waren zij naekt, hebbende volftrekt niets aen om zich „ te dekken. De vorst vraegde ons, wat wij „ van dit gebruik dachten ? Wij antwoordden ,, dat het goede oogmerk het zelve konde ver,, fchoonen; maer dat onze godsdienst flechts j, een' eenigen doop erkende. En wat gedaen, „ hernam de keizer, om de geenen, die het „ ongeluk gehad hebben van Godt te vertoor,, nen, met hem te verzoenen ? Wij open„ baerden hem alle de voordeden van het fa„ krament der boete; en hij eindigde met te „ bekennen dat de doop, dien hij zoo even „ ontvangen had, minder een fakrament was, „ dan  Honüerö en Negenenvijftigste Briëf. 25$ dan wel eene enkele godsdienstige oeffei, ning". Ik ben, enz* In Ethiopië) den sden van September, 1752. Honderd en Negenenvijftigste Brief/ Vervolg van Abisfinië. Wij waren vier dagreizen van het Veldt$ alwaer de keizer zijn verblijf hield, toert hij van onze aenkomst' wierd verwittigd. Zoo dra dees vorst verneemt dat hij eert' afgezant zal ontvangen!, zendt hij hem dertig of veertig mannen te gemoet', om hem tot geleide te dienen.- Men ontlast hem van de zorg' voor zijn gevolg ; en hij wordt door 's keizers lieden kostvrij gehouden. Zijn reistuig vertrouwt men aen derï eerften heer van het nabürigé dorp. Dees ltelt het zelve in de handen zijner leenmannen, die het in de volgende verblijfplaets overvoeren, en dus beurtelings tot den öordt, alwaer de keizer zijn hof houdt» Op den 9 den dezer maend' hadden wij gehoor bij zijne majesteit* Men kwam ons in onze tenten afhalen; en na dat wij meer dan twintig vertrekken waren doorgegaen, traden wij in eenë zael, alwaer de vorst op zijnen troon zat. Dezelve beftond in eene foort van fofa, bedekt R 2 mei  s6o De Nieuwe Reisiger. met een tapijt van rood damast met goudefï bloemen, benevens een verhemelte van dezelfde floffe. De vorst was gekleed met een' zijden tabberdt, met goudt geborduurd, en omgord met eene niet min rijke f jerp. Hij was blootshoofdt, en zijne hairen waren vrij aertig gevlochten. Eene groote esmeraud fchitterde op zijn voorhoofdt, en zette hem eene foort van majesteit bij. De groote heeren ftonden overeind aen wederzijden van den troon, met de handen kruifelings over eïkanderen, en in eene eerbiedige ftilzwijgendheit. De afgezant deed den keizer drie diepe eer» bewijzingen; en de vorst gaf hem zijne handt te kusfehen. Dit is eene eer, die hij alleen bewijst aen perfonen, welke hij wil onderfcheiden : want wat de anderen betreft, zij moeten zich eerst driemacl ter aerde gebogen, en hem de voeten gekuscht hebben. Don 1'Hermés ftelde hem den brief van zijnen meester ter hand'; en de keizer deed zich denzelven op ftaende voet vertolken. Vervolgens bragt men de gewone gefchenken , die in kristal en andere fraeigemaekte glazen werkftukken beftonden. De vorst ontving dezelven goedgunstig, en liet ons een heerlijk avondontbijt voordienen. Op de volgende dagen, had de afgezant verfcheidene redewisfelingen met de ftaetsdienaren , en eenige heimelijke onderhandelingen met den keizei-... Men  Honderd en Negenenvijftigste Brief. 261 Men moest ter eere van de Moedermaegd1 een feest vieren; weshalve de vorst, die het nachtmael wilde gebruiken, en dien dag in het openbaer verfchijncn , ons tot de plegtigheit noodigde. Wij begaven 'er ons des morgens te agt uren naer toe, en vonden 'er omtrent twaelf duizend mannen, in flagorde gefchaerd op de groote legerplaets. Twee prinfen van den bloede , heerlijk uitgedoscht , wachtten zijne majesteit aen de poort met een prachtig verhemelte, onder het welke de keizer voorttrad, voorgegaen van zijne trompetten en andere fpeeltuigen, die een vrij aengenaem maetgcluidt verwekten. Hij werd gevolgd van vijf ftaetsdienaren, die eikanderen onder den arm, en ijder eene. fpeer in de handt hielden. Die in het midden ging was bloodshoofds, en droeg de keizerlijke kroon , welke hij met zijne borst onderfteunde. Deze kroon is van boven gefloten, en met een kruis van gefteenten verfierd. De afgezant trad op het zelfde fpoor der ftaetsdienaren; en de amptenaers des rijks volgden onmiddelijk daerop, zingende den lof van hunnen meester. De lijfwachten, met tabberden van verfcheidene kleuren gekleed, traden na dezen eerften ftoet, gevolgd van boogfchutteren , met bogen en pijlen gewapend. Deze trein werd gefloten door eenige handpaerden, bedekt met gouden ftoffen, die tot de aerde fleepten, en waerop heerlijke tijgeryellen lagen. De patriarch, verfierd met zijn R 3 priesv  e<->2 De Nieuwe Reisiger. priesterlijk gewaedt, overal bezaeid met gou* den kruifen, wachtte den vorst af aen de deur der kapelle, vergezeld van honderd geestelijken, in het wit gekleed, die ijder een ijzeren kruis droegen. De kerkvoogdt nam den vorst bij de handt, en geleidde hem naer het altaer, door twee rijen monniken, die met fakkelen voorzien waren. Men bragt het verhemelte boven het hoofdt zijner majesteit, tot aen der* zeiver gebedeplaets; en de vorst bleef overeind ftaen , tot de uitdeeling van het nachtmael, dat hem de patriarch onder de beide gedaenten gaf. De dienst geëindigd zijnde, loste men twee Hukken kanon, gelijk men in het aenkomen gedaen had; en de prins keerde we* der in het paleis in dezelfde orde; De amptenaers, die hem vergezelden, zijn hier bekend onder de namen van Overften der heiren, Meester der Haven, Opperbeftierder, enz. Eertijds vertrouwden de koningen van Abisfinië alle hunne magt aen twee gunstelingen, op welken zij alle de zorg der regeringe Jieten berusten, als of deze twee Haetsdienaers de beide armen van den prins geweest waren; de een werd de gunsteling der regter- en de ander de gunsteling der linkerzijde genoemd, Deze twee mannen een misbruik van hun verinogen gemaekt hebbende, werd hun ampt vernietigd; en al het gezag raekte in handen van den Overflen der heiren , die de twee Meesters der Haven onder zijne bevélen heeft, Deze  Honderd en Negenenvijftigste Brief. 263 Deze zijn twee groote amptenaers der kroone, waer van de eene het opzigt over de onderkoningen , landvoogden, overheden en gewone regters, en de ander over de amptenaers van het paleis, de dienstboden en flaven heeft. De landvoogden, welke de keizer naer zijn goedvinden aenftelt of afzet, hebben verfchilJende tytels. Men zegt koning van Enarea, onderkoning van Tigré , landvoogdt van Bajemder, overften van Angot, opperbeftierder van Gojam, beheerfcher van Damot, regeerder van Valaka, enz. De Abisfijnfche oppervorsten zijn niet wangunstig, dat hunne amptenaers zich de waerdigheit van koningen toeëigenen. Dees tytel vermeerdert den luister en het aenzien van hun keizerrijk, en wettigt hen zeiven om den naem van Negus, dat is, koning der koningen, aentenemen. Behalve de landvoogdt , zijn 'er in ijder landfchap nog twee voorname ftaetsdienaers , waer van de een het ampt van onderveldheer waerneemt, en de ander met het heffen der fchattingen is 'belast. Yder dorp heeft ook een' bevelhebber, die aen dezen laetften onderworpen is. Voor het overige zijn deze dorpen flechts eene ongefchikte verzameling van tenten en hutten. Abisfinië heeft geene fteden: de onderkoningen, ftaetsdienaers, landvoogden, alle aenzienlijke perfonaedjen, en de vorst zelf, legeren*onder tenten, welke zij doen vervoeren waer het hun behaegt. De keizers hebben R 4 lan.  De Nieuwe Reisiger. langer dan eene eeuw in het landfchap Dambea gehuisvest. Deze veldlegers, wier uitgeftrektheit zeer groot is, zijn verdeeld in vier dealen , die ijder hunnen gezagvoerder hebben. De koningklijke tent is in het middenpunt geplaetst, en omringd van eene groote ledige ruimte, die dezelve van de overige woningen affcheidt. Het overige der legerplaets' is bezet door de amptenaers van den vorst, zijne huisgenooten , de foldaten zijner lijfwacht', mitsgaders kooplieden , kunstenaers en arbeiders, die hunne vrouwen en kinderen bij zich hebben. Sommige ftichten 'er tenten, anderen kleene rieten hutten, met ftrooi gedekt. Deze verzameling van woningen, door ftraten afgefcheiden, met ruime plaetfen voorzien, en in verfcheidene wijken verdeeld, vertoont van verre het gezigt eener greote ftadt. I Men bouwt 'er kapellen , wier altaer de gedaente heeft der yermaerde arke des verbonds, die eertijds in den tempel te Jeruzalem bewaerd werd. Ik weet niet of ik u gezegd heb, dat de Abisfijnen gelooven dezelve te bezitten, federt zij ze onder de regering van Salomon hebben wegge, voerd. Zie hier hoedanig deze daedt verteld wordt in de jaerboeken van Ethiopië. De jonge Israëliërs, die den zoon der koninginne van Seba in Afrika moesten vergezellen, tradeh bij nacht in den tempel, laedden de heilige bondkist op een' wagen, en namen zpo fchieiijk de vlugt, dat Salomon, die hen. ver-  Honderd en Ni.genenvijftvgste Brief. a6g vervolgde, hen niet kon achterhalen. Zij trokken met dezelfde fnelheit over het R.oodemeir? niet droogvoets gelijk eertijds de kinders van Israël -, maer al vliegende op de oppervlakte des waters. De koningin , vernemende dat haer zoon wederkwam, met dit goddelijke geden kftuk, ging hem met groote pracht ontvangen , en plaetfte het in den fraciften tempel des lands, Zonder ons met het fabelachtige optehouden , geloof ik dat men deze gefchiedenis best op deze Wijs kan verklaren. De zoon van Salomon, koning van Ethiopië geworden, zoude al te moeijelijk gevonden hebben verpligt te wezen alle jaren naer Jeruzalem te reizen, om den waren Godt aentebidden; weshalve hij voorgenomen had den goddelijken dienst in zijne ftatcn intevoeren, met dezelfde plegtighedcn als bij de Joden. Om hem te behagen, zouden eenige Leviten heimelijk eene ark gemaekt hebben, naer het voorbeeldt van die des tempels ; en om dezelve in de oogen des volks des te eerwaerdiger te maken, had de vorst het gerucht doen verfpreiden, dat het de ark der Hebreeuwen zelve was, die op eene wonderdadige wijs was weggevoerd. Om deze goddelijke eerbiedt te onderhouden, droeg men zorg om deze ark naeuwkeurig te verbergen, zoo dat men ze naeuwelijks voor het gezigt der koningen zeiven blootftelde. Maer federt deze onder tenten leven, voert men ze in het gevolgR J van,  z66 De Nieuwe Reisiger. van het hof mede. Vier kerkvoogden, met priesterlijke kleederen omhangen, vergezellen haer onophoudelijk, en worden voorgegaen en gevolgd van andere kerkvoogden, welke lofzangen zingen. Een van hun, achteruit tredende, houdt niet op van haer fe bewierooken , tot dat men haer geplaetst heeft in de groote tent, alwaer de kapél des keizers is. Dees vorst houdt zijn verblijf fomtijds drie of vier jaren in dezelfde landftreek; maer de meeste veldlegeringen gefchieden , gelijk ik reeds gezegd hebbe, in het landfchap Dambéa. Eenige uren zijn genoeg tot het bouwen dezer wandelende fteden, wier gedaente altoos de. zelfde is, in welken oordt zij geplaetst worden. Men verkiest gemeenlijk de oevers van een meir of eener riviere, in een landt, rijkelijk van bosfchen en weiden voorzien. De officier , die het bevél over de voorhoede heeft, regt aenltonds een' grooten ftaek op, waeraen de koningklijke ftandaerdt wordt vastgemaekt. Volgens deze plaets nemen de andere officiers hunne rooijing, om de ftraten op eenen juisten afftandt afteperken. Yder weet den grondt, dien hij moet beflaen, en zet 'er zich zonder verwarring' en twist op neder. Wanneer de keizer van legerplaets'wil veranderen, breekt men de tenten1 op in dezelfde orde; en ijder begeeft zich, op het eerfte teeken, tot den optogt. Is het geene wonderbare zaek, Mevrouw, dat een landaert, anders gezellig en befchaefd, geene  Honderd en Negenenvijftigste Brief. Frankrijk , als men eikanderen ontmoet, „ insgelijks een begin maekt, niet met zijnen „ fluijer, dien men tegenwoordig niet meer „ draegt, maer met zijnen handfehoen uitte* „ trekken, zijnen hoedt afteligten, elkande„ ren bij de handt te vatten en te omhelzen; 5, en men biedt Van wederzijden, geen zout, „ maer tabak in eene doos aen. Schijnt dit „ niet op het zelfde uittekomen" ? Het gebeurt zelden dat de Abisfijnen in de kerk komen, zonder 'er broodt, oly, meê, wierook, ooft, wasch , honig en andere diergelijke offeranden, aen de deur van het koor nederteleggen. De priesters behouden 'er een gedeelte van, en verdeden het overige onder de armen, welke, na den godsdienst, in den buik der kerke, kleene maeltijden houden, gelijk de aloude liefdemalen der eerfte Christenen* Op de plegtige feestdagen fpelen de grooten, uit godvrucht',- op verfcheidene fpeeltuigen, en danfen met het volk in den tempel, gelijk eertijds David in tegenwoordigheit van de arke des verbonds. Het broodt cn de wijri, die tot het nachtmael moeten dienen, worden met de uiterfte zorgvuldigheit toebereid. Het broodt is geheveld, en gemerkt met de letter X.- De wijn tfcordt in de kerkekamer gemaekt, van druiven V 3 dis  308 De Nieuwe Reisiger. die men eenige dagen in het water laet weeken-, en vervolgens in de zon droogen , voor dat men 'er het fap uitdrukt. Het is ongeoorlofd wijn uit de herberg tot de wijding te gebruiken. De vasten wordt met alle de geftrengheit der aloude kerketucfat waergenomen. Men doet flechts éénen maeltijdt, dien men na het ondergacn der zonne voordient. Men neemt regelmatig vier vastentijden in acht, te weten, de groote van vijftig dagen, die van St. Peter van dertig dagen, eene andere van drie weken, en de kleenfte van vijftien dagen, behalve nog de vasten der woensdagen en vrijdagen, gedurende het ganfche jaer. Men eet dan geen vleesch, eijers, kaes noch boter; en dewijl 'er geene olijven in Ethiopië zijn, bedient men zich van een' oly, die uit het koorn des lands getrokken wordt. Niemant is van deze geftrenge onthoudingen ontflagen : de zieken, kinders, grijsaerts en reizigers zijn 'er gelijkelijk toe verpligt; en geene kloosterlingen, hoe zeer der weereld' afgeftorven, kunnen geltrenger zijn in het verkiezen en toebereiden der lpijzcn. Voor het overige is dit bijna de eenigfte hinderpael in de reistogten: want zij gefchieden hier met minder kosten dan in eenige andere landen. Wanneer een vreemdeling in een veldleger of dorp zijn intrek neemt, wordt hij kosteloos gehuisvest en gefpijsd: de ingezete- neg,  Honderd en Zestigste Brief. 309 nen fchatten zich zeiven, en verzorgen hem van al het noodwendige; en indien zij anders handelden en de reiziger zich daer over beklaegde, zouden zij tot eene zware boete veroordeeld worden. Dit gebruik is zoo wel gevestigd , dat een vreemdeling vrijelijk mag komen in het huis van een' man, dien hij nimmer gezien heeft, en 'er zich als in zijn éigen mag laten bedienen, Hij eet, drinkt en flaept 'er; en met één woord', hij leeft 'er zoo gemeenzaem als in zijn eigene woning. Doch het is waer dat de Abisfijnen weinig reizen, en' geene kroegen, herbergen of andere diergelijke verblijfplaetfen hebben. De uiterlijke kerkdienst dezer volken verfehilt luttel van de onze, in de manier om de dooden te begraven. Men komt te famen om hen te befchreijen ; en hoe aenzienlijker de perfoon is, des tc talrijker is de gecstelijkheit, gelijk ook bij ons plaets heeft. Men heeft, in diergelijke uitvaertcn, fomtijds zes honderd monniken en zes duizend armen gezien. Aen dc eerften geeft men een groot gastmael, en aen de anderen aenrnerkelijke aelmoefen. Voor dat men het ligchaem in het graf legt, befprengt men het met wijwater, en zwaeit het wierook toe, terwijl men eenige gebeden opzegt, even als in de lloomfche kerk gefchiedt; doch de Abisfijnen wasfehen daerenboven hunne dooden, en zingen het halleluia. Het lijk wordt gedragen door dc monniken, welke zoo fchicV 3 lijk  3 i o De Nieuwe Reisiger. lijk voortgacn, dat men moeite heeft om hei) te volgen. De bloedverwanten en vrienden zijn voorzien van trommelen , wier geluidt, vermengd met het gekerm der bedroefden, en het huilen der gehuurde fchreijeren, een vervaerlijk gerucht maekt. Wanneer men voorbij een kerk gaet, ftaet de uitvaert ftil; men doet eenige gebeden , en vervolgt zijnen weg tot aen dc begraefplacts. Deze lijkfeesten worden altoos door langdurige en meenigvuldige maeltijden befloten en vervrolijkt. Wanneer men in eenige landfehappen den doodt van eenen dierbaren perfoon verneemt, werpt men zich met zoodanig een geweldt ter aerde , dat men fommige lieden door dezen val heeft zien fterven. Anderen vermorzelen zich dc armen, het ligchaem of het hoofdtop eene wreede wijs. Het overlijden des keizers, of van den erfgenaem des troons, wordt door het geklank der trompetten in de landfehappen bekend gemaekt; en de rouw, die algemeen is, beftaet in zich het hoofdt te fcheren. Men Verricht een' plegtigen dienst in alle de kerken, en vergadert vervolgens bij den landvoogdt, alwaer de amptenaers en aenzienlijke perfonen, zoo mannen als vrouwen , zich rondom een groote zael in orde fchikken. Anderen, met of zonder trommelen, onthouden zich in het midden, en beginnen, ter eere van den overleden, eenige lofredenen in de vorm van liederen,'op zulk een' droevigen en klagelijken toon,,  Honderd en Zestigste Brief. 311 toon, dat men, naer men zegt, daer door bewogen wordt om tranen tc ftorten. Sommigen , om hun verdriet te tooncn, verfcheuren hun aengezigt, en branden hunne winkb.acuwen met een' fakkel af. In deze zael komen niet dan aenzienlijke perfonen: het volk onthoudt zich in de voorhaven, alwaer het een jammerlijk gefchrceuw opheft; cn deze plcgtigheden duren drie dagen. De gezondheit van den afgezant herfteld, cn zijn vertrek vastgeftcld zijnde, zond men ons liet geleide van krijgsvolk, benevens een' tolk, die de vcrfchillcndc talen des lands kende. Men ondencheidt 'cr twee voorname fpraken , tc weten de oude cn nieuwe. De eerfte wordt niet meer gebruikt, dan, gelijk het Latijn in Frankrijk, in de boeken, in de oeffening van den godsdienst , in de magtbricven wan den vorst, in de fcholen cn in dc openbare beamptfehriftcn. Zij heeft eenige verwantfehap met het Chaldceuwsch; en men gelooft dat zij een bijzondere tak van het Hebreeuwsch is. Men heeft 'er zich in Ethiopië van bediend tot in het begin der veertiende eeuwe, dat is, tot de uitfterving van het Zagéenfche geflacht. De grondlegger der nieuwe heerfchappije, opgevoed in de Amharifche tael, dus genoemd naer het koningkrijk Amhara, bragt dezelve in gebruik, zoo dat zij, de fpraek van het hof geworden, ongevoelig de overhandt kreeg op het aloude Ethiooiesch.; Men noemt ze ook de V 4 ■ tael  512 De Nieuwe Reisiger. tael des konings; en zij is tegenwoordig zoa algemeen verfpreid, dat zij genoeg is om zich in bijna alle de landfehappen tc doen verftaen. Men wordt hier voor geleerd gehouden, wanneer men, bij de beoeffening dezer nieuwe tale, de kennis der oude voegt. Zij zijn beide zeer onbefchaefd, en voor de vreemdelingen moeijelijk om uittefpreken; dewijl zij letters van een' geheel anderen klank dan de onze hebben. Het aloude Ethiopiesch heeft zich, voor het grootfte gedeelte , in hét koningkrijk Tigré ftaende gehouden. Men telt, in Abisfinië, bijna zoo vele fpraken als landfehappen; maer eenige lieden bepalen dezelven tot zeven of agt voorname talen. Wij namen onzen weg door het koningkrijk Gojam, om ons naer Sennar te begeven; doch men waerfchuwde ons van niet te digt te komen bij het landt der Agaven, of van Zcndcro,' wier volken , die 'er niet verre af liggen, voor zeer fnoode menfehen gehouden worden. Onder de eerften zijn fommige afgodendienaers; en de anderen hebben flechts de fchijnbaerheit van het Christendom. Dewijl zij in de nabuur-, fchap van den Nijl wonen, doen zij offeranden aen dezen ftroom , en llagten hem een groot getal van dieren. Dc priester, die de plegtighcit beftuurt , wrijft zich het ligchaem met koeijenvet, en klimt op eene aengeftokene houtmijt, waeruit , indien men geloof mag flaen aen de ligtgeloovige Ethiopiërs, vlammen voort-  Honderd en Zestigste Brief. 315 voortkomen, die hem geen het minfte letfel toebrengen. Deze voiken , door hun getal ontzagchelijk, en vijanden van de heerfchappij' der Abisfijnen , zoeken niet anders dan zich daer van te ontflaen, en nemen deel in alle de oproeren, die dit keizerrijk verwoesten. Zij onthouden zich in de holen der fpelonken, wacruit het bijna onmogelijk is hen te verjagen. De inwoonders van Zendero, een ander cijnsbaer landfchap van Abisfinië , zijn alzoo woest als de Gallen; en hun geheele godsdienst beftact in de eerbiedt, die zij den duivel' bewijzen. Wanneer het bij hen op dc verkiezing van een' koning acnkomt, gaen zich de prinfen van het regerende huis in een naburig woudt verbergen, veinzende eene eer, waer naer zij allen haken, te willen ontvlugten. De verkiezers zoeken met allen ijver den geenen, op wien de keus gevallen is. Dees biedt in den beginne wederftandt, en verdeedigt zich kloekmoedig, kwetzende allen, die hij kan bereiken, om te betoonen dat men hem, tegens zijnen dank, op den troon fleept. Eindelijk krijgen hem de verkiezers in handen, cn geleiden hem met zich. Eene der plegtigheden bij zijne krooning is, dat hij eenen worm, die men zegt uit de neusgaten des overleden konings gekropen te zijn, met zijne tanden den kop afbijt. Deze gewoonte is alleen walgchelijk, doch het volgende barbaersch : de prins V $ ont,  3F4 De Nieuwe Reisiger. ontbiedt: de voornaemfte amptenaers van zijnen voorzaet, en doet hen in zijne tegenwoordigheit ombrengen , hun bevélende hunnen ouden meester in de andere weereldt te gaen dienen. De Gingiro (dit is de naem, dien men den nieuwen vorst' geeft) heeft tot zijnen troon eene foort van tent, boven op zijne hut gebouwd , waerin hij gehoor verleent. Wanneer hij in eenen ftrijdt gekwetst wordt, flaen hem zijne onderdanen voorts doodt; dewijl het niet" betamelijk is, zeggen zij , dat een koning de fchandelijke teekens van de overmagt zijner vijanden draegt. . Wij vermijdden gelukkiglijk dc ontmoeting van alle deze barbaren. De officier, die ons verzelde, kwam een uur voor ons ter plaetfen, alwaer wij ons moesten ophouden. Hij fteeg af bij den landvoogdt, of bij het oppcrhoofdt van het dorp, cn toonde hem dc bevélen van het hof, op eene rol van parkement gefchreven. Deze rol was gefloten in eene doos, die met zijden koorden om zijnen hais was vastgemaekt. Zoo dra hij was aengekomen, verzamelden zich de voornaemften dier landftreke voor de tent van den landvoogdt; waerop hij , in hunne tegenwoordigheit, de doos losmaekte, het parkement 'er uit haeldc, en met veel cerbieds het opperhoofdt der vergaderinge aenbood, tot hem zeggende dat het zijn hoofdt gold, indien hij het zelve niet nakwam. VVmmcer een bevél met de ftraffé des doods  Honderd en Zestigste Brief. 315 doods gepaerd gaet, is het met roode letteren gefchrevcn. De landvoogdt , om zijne eerbiedt en gehoorzaemheit te toonen, nam het aen en lei het op zijn hoofdt, en gaf-vervolgens zijne bevélen, opdat wij in alle de plaetfen zijner landvoogdije kostvrij zouden gehouden worden, Op den agtften dag van onzen togt, onthaelde men ons op eenige fchouwfpelen, benevens het raaetgeluidt van ftemmen en fnaren. De vertooners zongen veerzen ter eere van den perfoon , voor wien het feest gegeven werd, en voerden duizenderlei verfchiliende fpelen uit. Sommigen dansten op het geluidt der keteltrommen , cn vertoonden eene der pelagchelijkfte kluchten. De anderen , houdende in de eene handt een' fabel, en in de andere een fchildt, verbeeldden eenen feilen ftrijdt, cn maekten, al ipringende , duizend gezwinde draeijingen en gebaren. Men begon, in dezen oordt , ons reistuig te vertrouwen aen de opperhoofden der dorpen , die, volgens het gebruik, waervan ik gefproken heb , dezelven tot op de grenzen deden vervoeren. Men toonde ons een huis, in de rots uitgehouwen, waerin men zegt dat verfcheidene jongelieden , om hunne ongebondenheden te plegen , zich verborgen hadden , en in fteen veranderd waren. Men wil dat deze jonge Ugtmisfen tegenwoordig nog in dezelfde geftalte zijn, als toen zij in fteenen ver-  316 De Nieuwe Reisiger. verkeerden. Wat mij belangt, die de zaek van nabij befchouwd heb, ik geloofde 'er niets anders in te kunnen opmerken, dan zoodanige ftremmingen , als de natuur goedvindt in de onderaerdfche oorden te vormen. De bergen en dalen boden ons even bekoorlijke gezigten aen. Op de eerften zag men zulk een groot getal van huizen, dat zij eene gedurige ftadt fchenen te zijn. Zij waren van eikanderen afgefcheiden door levendige heggen, die altoos groen > met bloemen en vruchten overladen , en tusfchen beiden met hoornen, zonder orde of welvoegelijkheit, beplant waren ; dit is in 't algemeen het denkbeeldt, dat men zich van de fteden van dit landt moet vormen. Aen alle zijden waren 'er markten, waerop men allerlei waren en vee verkoft; cn overal ontmoeten men oneindig veel volks. De vlakten waren doorfneden met talleloozc béken en fonteinen, en bedekt met bosfehen van citroen- jasmijn- granaet- cn andere boomen, die hier in het wilde zonder zorg' of aenkweeking' voortfpruitcn. De beemden zijn verfierd met tulpen, renonkeien, angelieren, leliën, rozen en andere bloemen, die ons in Europa onbekend zijn, maer hier de lucht vervullen met een' aengenamer reuk, dan 'er in de fchoonfte oorden van ons landt gevonden wordt. Wij hielden ons eenigen tijdt op in een dal vol ebbenboomen en bamboesrietcn , alwaer een  Honderd en Zestigste Briéf. %ij een leeuw ons een' onzer kaméien ontroofde,, Deze wreede dieren zijn zoo gemeen in Ethiopië , dat men ze den ganfchen nacht door hoort brullen ; en men kan ze onmogelijk van zich afkeeren , dan door het ontfleken van groote' vuren , welke men gedurig aenhoudt. Op eenigen afftandt van dit dal is een klooster, dat de aelmocfenier en ik gingen bezoeken. De abt ontving ons met veel liefdadigheit, en wilde onze voeten wasfchen; maer gij begrijpt ligtelijk dat wij ons wel wachtten van dit toetelatcn. Men geleidde ons ommegangsgewijze in de kerk ; en wij klommen vervolgens in eene kamer , alwaer men ons te eten bragt. Het ganiche onthael beftond in bier en broodt, in boter geweekt: want men drinkt in dit klooster noch wijn noch meê; en zelfs ziet men 'er nimmer wijn , dan om de mis te doen. De abt hield ons altoos gezelfchap; doch hij at niet met ons. Toen wij dit klooster verlieten, vonden wij eene kleene beek , welke Ethiopië affcheidt van het koningkrijk Sennar, dat de ouden Nubië noemden. De Nijl, die het, van het zuiden naer het noorden, in deszelfs geheele lengte befpoelt, vertoonde zich voor ons gezigt, zoo dra wij ons geleide verlaten hadden. Hij ontvangt in zijnen loop verfcheidene rivieren, waervan de voornaemfte de Witte rivier genoemd wordt. Hij verfpreidt zijne vruchtbacrheit in de velden, die hij aen wederzijden zij-  3t8 De Nieuwe Reisiger. zijner oeveren eene mijl verre ovcrftroomf.De inwoondcrs maken op verfcheidene plactfen groeven, en geleiden het water in veiiaetbakken, ter befproeijinge hunner landerijen, die van nature zoo droog en zandachtig zijn, dat 'er in alle de oorden, een weinig van zijne oeveren afgelegen, eene afgrijsfelijkë onvruchtbaerheit heerscht. Dus levert het grootfte gedeelte van dit wijduitgeftrekte gewest overal niet anders dan droevige Avoestenijen uit. Wij begaven ons in' groote ftamracn van boomen, in de gedaente van floepen uitgehold, die de eenigfte vaertuigen van dit landt zijn.Op weg ontmoette 'er ons niets, dat eene bijzondere aendacht verdient , tot dat wij aen Sennar kwamen- Men telt in deze ftadt omtrent honderd duizend zielen, en begroot dezelve op anderhalve mijl in haren omtrek. Zij is onzindelijk en onregelmatig: dc huizen hebben flechts eene verdieping, en zijn zonder welvoegelijkheit cn fmaek gebouwd. De voorfteden bevatten niet dan Hechte hutten. Het paleis des konings is van mopfteenen gemaekt, en beftaet in eene ongefchikte verzameling van gebouwen, die van eene eenvoudige en boerfche bouwkunde, maer rijkelijk met oosterfche tapijten verfierd zijn. Men bood ons, des daegsna onzcaenkomst/ dezen vorst' aen, en deed ons onze fchoenen uittrekken, om voor hem te verfchijnen. Dit is eene plegtigheit, waeraen alle vreemdelingen zich  Honderd en Zestigste Briee. 319 zich moeten onderwerpen; en zijne onderdanen mogen zich niet dan blootvoets aen hunnen prins vertoonen. Wij traden in een groot hof, bevloerd met tegel en van gefchilderd aerdewerk van verfcheidene kleuren, en rondom bezet door wachten, met fperen gewapend. Toen wij het zelve overgegacn waren , hield men ons ftaende tegens over eene zael, waerin de koning gehoor aen de afgezanten gaf. Wij groetten zijne majesteit, door ons op de knien te werpen, en de aerde drie'mael uit eerbied' te kusfchen, volgens de plegtige gewoonte van dit Mufulmanfche hof. De vorst, omtrent veertig jaren oud, is zwart, geli jk alle de inwoonders van Nubië , maer weigemaekt, en van eene heerlijke geftalte. Hij was gezeten op een bedt, in de gedaente van een' rustftoel, met de beenen kruifelings over eikanderen, en omringd van verfcheidene grijsaerts in dezelfde geftalte. Zijne kleeding beftond in een' zijden tabberdt, met goud geborduurd, een' fluijer van zeer fijn lijwaedt, en een' blacuwen tulbandt. De grijsaerts waren bijna eveneens gekleed. Een onder hen, die ons dc eerfte ftaetsdienaer toefcheen, ftond overeindt aen den ingang der zale, voerde het woordt uit naem' des konings, en antwoordde ons wegens denzelven. Wij groetten den vorst ten tweedemale , en vereerden hem eenige Europifche zeldzaemheden , die hij met vermaek fcheen te ontvangen. Hij fprak ons van het  3>2o De Nieuwe Reisicer. het oogmerk onzer reize; en wij meenden in hem veel genegenhcit en cerbiedt voor den koning van Portugal te ontdekken. Na een gehoor van drie vierendeeluurs, • begaven wij ons van daer, met dezelfde begroetingen. Hij liet ons door zijne wachten vergezellen , tot aen de woning, alwaer wij moesten huisvesten; en hij zond ons groote potten, vervuld ■ met boter, honig en andere ververfchingen, benevens twee osfen en agt fchapen, De koning van Sennar gaet twccmacl ter week' het middagmael houden in één zijner lusthuizen , dat eene mijl van de ftadt af ligt; en zie hier de orde, die hij in zijnen togt houdt; Drie honderd ruiters, op fraeije paerden gezeten , komen eerst ten voorfchijn ; en de vorst, die zich nimmer in het openbaer ver; toont, dan met het aengezigt door een zijden gaes bedekt, volgt onmiddelijk daerna, omringd van een groot getal van lijfknechten te voet, en zijne gewapende foldaten, die zijn' lof met luider ftemme opzingen, en hun gezang met trommelen verzeilen. Zeven of agt honderd jongedochters of vrouwen gaen onder de mannen vermengd, en dragen op haer hoofdt groote korven, die allerlei foorten van bloemen vertoonen. Deze korven bedekken fchotels met vleesch en toebereide vruchten, welke op de tafel des konings moeten dienen; Twee of drie honderd ruiters, gelijk dc eerften opgezeten, volgen dezelfde orde, en fluiten den togt. De  Honderd en Zestigste Brief. 321 De vorst zet zich aen tafel, zoo rasch hij aenkomt» Zijn gewoonlijk tijdverdrijf, na den tnaeltijdt, is zijnen hovelingen prijzen voorteftcllcn, en met hun naer het wit te fchieten; ten welken einde zij zich bedienen van fnaphanen, die echter nog niet veel bij hen in ge^ bruik zijn. Na een groot gedeelte van den dag in deze oeffening doorgebragt te hebben, keert hij, van denzelfden ftoet verzeld, weder in de ftadt te rug. Dit zijn eigenlijk zijne oogenblikken van verlustiginge , en het overige van den tijdt wordt befteed aen het houden van racds vergaderingen, het regelen van de zaken van zijn koningkrijk, en het bewijzen van regt aen zijne volken , enz. Men tracht de regtsgedingen niet flepende te hou* den: een misdadiger is naeuwelijks gevangen, of men ftelt hem voor den regter, die hem ondervraegt, en tot den doodt veroordeelt, indien hij aen eene boofdmisdaedt fchuldig en daervan overtuigd is. Het vonnis wordt oogenblikkeljk uitgevoerd: men werpt den kwaeddoender ter aerde, en flaet hem met ftokken op dc borst, tot dat hij den geest geeft. Op den doodt van een' koning van Sennar, vergadert' de groote raedt, en doet, volgens eene vcrfoeijelijke en barbaerfche gewoonte , alle de broeders van den prins, die den troon moet beklimmen, ombrengen. Men houdt hier alle dagen, op een plein, dat in het midden der ftadt is, eene groote XIIL Deel, X markt»  322 De Nieuwe Reisiger. markt, alwaer de waren ten laegften prijze verkok worden. Een os kost flechts vijftig en een fchaep vijftien ftuivcrs, een hoen twaelf penningen, en het overige naer èvenredigheit. Het kleenfte geldt bedracgt ten nacsten bij zooveel als een vierde van een Fransch oortje, en beftaet in een ftuksken ijzer van de gedaente eener T. De-fadda, d c uit Turkijën komt, is een ftuk zeer dun zilver, dat flechts twee ftuivers waerdig is. Men bedient zich daerenboven van de Spaenfche realen cn piasteren, welke rond moeten wezen: want de vierkante zijn in den koophandel niet gangbaer. Deze piasters gelden omtrent vier guldens van onze munt. Men heeft 'er nog eene andere markt, waerop men de ilaven veilt. Zij zitten op de aerde, met de beencn kruifelings over eikanderen, de mannen en jongens aen dc eene, ende vrouwen en dochters aen dc andere zijde; De duurften , dat is de fterkften onder de mannen, en de fraeifte cn welgemaektfte onder de vrouwen, kosten naeuwelijks tien Franfche krooncn. Ook halen 'er de kooplieden van Egypte alle jaren een groot getal uit. De andere koopmanfehappen van dit landt zijn civet, tamarins, olifantstanden, tabak en ftofgoudt. De civetkat is, gelijk gij weet, een dier van' de gedaente eener kat of groote bunfing, waeruit eene reukftof, die men naer den naem van het dier civet noemt, gchaeld wordt. Men- fokt  H 0 N D F. R D E M ZESTIGSTE B R I E F. 3,23 fokt 'er velen in dit landt van; en 'er zijn bijzondere perfonen, die 'er drie of vier honderd opvoeden; Men geeft hun raeuw osfenvieesch en eene foort van melkfop tc eten: Oin 'ér de rcukftof uittetrekken , fchrapt men eene zalfachtige zelfftandigheit, die met het zweet uit hun ligchaem dringt, zorgvuldig af, en bewaert dezelve in osfenhoornen , die men digt gefloten houdt. Wanneer zij versch is, heeft zij dc Jijvigheit van honig en eene witte kleur; maer zij wordt geel- en zelfs bruinachtig, als zij ouder wordt. Men maekt 'er een groot gebruik van in het ganfche oosten; en de reukmengers van Europa bezigen dezelve insgelijks onder hunne reukwerken. De geur der civet, hoewel kragtiger, is lieffelijker dari die der muskus; maer beide zijn zij buiten de mode geraekt, federt men de grijze amber gekend heeft, of liever federt men dezelve heeft ' weten te bereiden. De koopmanfehappen, die men in het koningkrijk Sennar overvoert, zijn fpecerijën, papier , geel koper , ijzer, kramerijën, ringen, glazen kralen, vermiljoen, en eene zekere zwarte verf, wacrmede de vrouwen hunne oogfchelen en winkbraeuwen fchilderem De kooplieden des lands drijven een' grooten handel naer den kant van het oosten, en voornamelijk te Suratte, van waer zij Indifche koopmanfehappen mede brengen; en gemeenlijk hefteden zij twee jaren tot deze reis. X 2 H@j="  3.24 De Nieuwe Reisigek. Het tarwebroodt is geenszins van den fmaeJc der inwoonderen van Sennar, die het zelve alleen voor de vreemdelingen bereiden. Het. geene waer van zij zich bedienen is van dora, welken naem zij geven aen zeker kleen rond graen, waervan zij ook een dik cn onfmakelijk bier maken. Dit broodt is vrij goed, wanneer het vcrsch is; maer ten- einde van één' dag., wordt het fmakcloos-, en kan niet meer gegeten worden, het zelve heeft de gedaente van eene breede koek, omtrent zoo. dik als eene kroon. Het bier bereidt men op dc volgende wijs: men roostert het genoemde graen op het vuur, en werpt het vervolgens in koud water, waerin men het vierentwintig uren laet weeken, na welken tijdt dit trekfcl bekwaem is om gedronken te worden. Dewijl het niet lang goed blijft, is men genoodzaekt het telkens te maken. Een man, die dit broodt bezit, benevens eene kakibasfles met dezen onaengenamen drank, waeracn hij zich dikwerf dronken drinkt, acht zich zeiven gelukkig en maekt goede fier. Dit ligte voedfel belet niet dat deze lieden grover en fterker zijn dan de Europeanen. De brandewijn , wijn en zelfs de meê zijn hun verboden ; weshalve zij dezelve flechts in 't verborgen drinken. Zij hebben, even als wij, het gebruik der koffy. In hunne huisfieraedjen, woningen of kleederen zijn zij niet prachtig. De vrouwen van aenzien dragen eenen tabberdt van zijden of ka-  Ho-nbkrd en Zestigste Brief. 325 Scatoenen lijwaedt, met wijde mouwen, die tot de aerde toe afhangen. Hare hairen zijn gevlochten, en met zilveren, koperen, yvoren of glazen ringen overladen. Hare armen, hecnen, ooren cn neusgaten zijn 'er insgelijks mede bedekt; cn acn de vingers hebben zij verfcheidene ringen van gemeene ftcenen. Haer fchoeifel beftact in eene enkele zool, welke zij met koorden acn de voeten vastmaken. Dé gemcene vrouwen en dochters zijn Hechts van den middel tot dc knien toe gekleed. De hitte, in dit landt gedurende vier maenden onverdragelijk, begint in Januari en eindigt in April. Zij wordt gevolgd van overvloedige regens, die drie maenden duren , en onder de menfehen en dieren mecnigvuldige ziekten veroorzaken. Doch dit is bijna altoos dc fchuldt der inivoonderen, welke verzuimen dc wateren te laten vlieten, waer door dezelve in het ltilftaen bederven, en befmettelijke dampen verfpreiden. Niets voordeeligs heb ik u te melden van de geaertheit dezer volken: zij zijn bedriegelijk, bijgeloovig en zoo fterk aen het Mahometacnschdom verknocht, dat zij> een' Christen op ftraet ontmoetende, nimmer' verzuimen hunne geloofsbelijdenis uittefpreken, cn overluid te zeggen: „ Daer is flechts één Godt, en Mahomet is zijn profeet". ■ Na eenigen tijdt in het hof van den koning van Sennar gebleven te zijn, gaf hij ons eene wacht, om ons te geleiden en kostvrij te X 3 hou*  526 De Nieuwe R e i s i g r. r. houden, tot aen de ftaten van den koning van Dongale, zijnen tolpligtigcn. Men vindt weinig dorpen op dezen weg; maer de inwoonders, die onder tenten legeren , verfchaffen levensmiddelen aen de reizigers. Wij trokken jn het begin door groote, vruchtbare en weibebouwde velden, van waer wij kwamen in wouden van akaciaboomen, die met bloemen beladen waren, en een' lieffelijken geur verfpreidden. Deze bosfehen zijn vol van kleene papegacijen, en een groot getal van vogelen met fraeigefchakeerde vederen. Wij hielden fial digt bij eene kleene fterkte, wier bevelhebber belast is met het onderzoek, of 'er, in de karavanen , die uit Egypte komen , niemant de kinderpok] es heeft: want deze ziekte is in dit landt niet minder gevaerlijk, dan de pest in Europa is. Toen wij in het gezigt van Dongale kwamen , ging onze geleider den koning verlof vragen om 'er intekomen. Wij waren in een dorp, dat tot een voorburg aen de ftadt ftrekt, en trokken den Nijl over in een groot vaertuig, 't welk de koning tot gerief van 't algemeen onderhoudt. Dc kooplieden betalen een zeker regt ; maer de reizigers zijn daer van ontflagen. De ftadt Dongale ligt op het han-, gen van eenen dorren en zanclachtigen heuvel, aen den oostelijkcn oever dezer riviere. De huizen zijn flecht gebouwd, en de ftraten half. woest, op overdekt mjet zandt, dat 'er de water-  ïï onder» en Zestigste Brilt. 327 sterachtige wegen van den berg naer toe voeren. Het kasteel, dat het middenpunt beflaet, is groot en ruim, maer flecht verfterkt, cn cliënt ter bcteugeiinge van de Arabieren , die het veldt bewonen , en welke men in het landt duldt, mits dat zij eene kleene fchatting aen den koning betalen. Dees vorst deed ons dc eer van ons te tfoocfigen met hem tc eten, doch acn afgezonderde tafels. In het eerfte gehoor, 't welk hij ons gaf, was hij bekleed met een' groenen fluwcelen tabber'dt, die tot op de aerde fleepte. Zijne wacht was talrijk: zij, die digt bij zijnJ •perfoon waren, droegen een' langen degen in de fchecde voor zich; doch de buitenwachten waren met halve pieken voorzien. Hij kwam ons in onze tent bezoeken, en betoonde zich infchikkclijk omtrent alle dc eisfehen, die de afgezant hem, betrekkelijk zijnen last, voorhield. Het ongemeenfte, dat men hier aentreft, is zulk een geweldig vergif, dat een eenig grein, naer men zegt, een' mensch op het oogenblik doet fterven; cn indien men het onder tien perfonen verdeelt, fterven zij alle in minder dan vier uren. Men verkoopt het alleen acn de vreemdelingen; en men noodzaekt den kooperen te zweren dat zij 'er in het landt nimmer gebruik van zullen maken. Daerenboven zijn zij vcrpligt den koning zoo veel te betalen, als aen den geenen, die het hun verX 4 koopt,  328 De Nieuwe Reisiger. koopt; en men flaet het hoofdt af acn allen, welke overtuigd worden het zelve buiten weten van den vorst gekoft te hebben. Wij vertrokken van Dongale, om ons naer het koningkrijk Soudain te begeven. Twee jaren te voren was de geheele ruimte, die deze twee ftaten van elkandercn fcheidt, door de pest uitgeftorven. Dezelve had 'er zulke groote vernielingen aengerecht, dat wij verfchei-dene dorpen zonder inwoonderen, en groote velden, eertijds zeer vruchtbaer, volftrekt onbebouwd en verlaten vonden. Het oorlog is nog een andere geesfel, die dit gewest verwoest. De twee koningen zijn nimmer in vrede ; cn alles gevoelt hier de fmert van deze gedurige verdeeldheit. De huizen zijn van aerde gebouwd , en met itrooi gedekt. De klceding beftaet in een' onzindelijkcn tabberdt, zonder mouwen, en hot fchoeifel in eene lederen of houten zool, met riemen vastgemaekt. De gemeene lieden omwinden zich met een ftuk linnen, dat zij op honderderlei verfchiilende manieren om hun ligchaem fchikken. De mans gaen nergens, zonder met eene fpiets gewapend te zijn ; cn de geenen , die degens dragen, hangen dezelven acn hunnen linkerarm. Het vloeken en zweren gaet grootelijks in zwang onder deze onbefchaefde volken , bij welke men noch godsdienst noch fchaemte ontdekt; en fchoon zij de wet van Mahomet volgen, weten zij 'er niets van, dan  Honderd en Zestigste Brief. 329 de geloofsbelijdenis, die zij onophoudelijk in den mondt hebben. Niet lang is het geleden dat het Christendom in dit landt plaets had; en het geloof is 'er niet uitgedoofd, dan om dat 'er nicmant, die genocgzamen ijver had om het zelve te onderhouden, gevonden wierd. Onderweg ziet men nog kluizenaerswoningen en half verwoeste kerken. In dit koningkrijk bedient men zich van geen geldt: alles wordt 'er, gelijk in dc eerfte tijden, bij ruiling verkoft. De reizigers koopen levensmiddelen voor peper , nagelen , ftoffen , enz. Dc Egyptifche kooplieden komen 'er goudt en flaven halen. Ik ben, enz. Soudain, den iSden van November, 1752, " Honderd en Eenenzestigste Brief, Nigrüië, Soudain was het einde der reize van Don Juan de 1'Hcrmès, die 'er moest wachten op de aenkomst van den'marquis de Spiola, door het hof van Lisfebon gezonden, om een' diergelijken last bij verfcheidene koningen van Nigritië afteleggen. Deze twee ftaetsdienaers moesten zich te famen op de Roode zee in-, fchepen 3 en de een zich naer Goa } in de X $ hoe-  33o De Nieuwe r e i s ï g e r. hoedanigheit van voorzitter des raeds, en de ander zich naer Mofambique begeven, om 'er zijne bedieningen als landvoogdt te hervatten. Dewijl de ziekte van Don Juan, gelijk ik gezegd heb, ons vertrek uit Ethiopië had vertraegd, kwam 'er de marquis het eerst aen; en zonder ons aftewachten, zakte hij den Nijl af, tót aen de uiterfte landpalen van het koningkrijk Nubië. Van daer begaf hi j zich naer Homol, aen de Arabifche golf, om 'er acn de voorbereidfels onzer infehepiuge te doen arbeiden. Hij gebruikte de voorzorg om een' map te Soudain te laten , om ons van zijnen togt te onderrichten , en te noodigen hem te volgen , ons verzekerende dat alles tot ons vertrek gereed zoude zijn, als wij tc Ifomol zouden aenkomen. Hij hield ons zijn Woordt;; en wij hadden flechts den tijdt om ons in het wachtende fchip te begeven. Dit was, Mcvrouw, de tweede reis dat ik mij op deze zee bevond, alwaer niets onze fchecpvaert verhin* derde. Onze twee benden, verëenigd zijnde, vertelden eikanderen wederzijdsch de verfchil, lende omftandigheden harer reizen; doch van alle de verhalen, die ik omtrent Nigritië heb hooren doen, houde ik mij aen dat van den marquis de Spiola, 'twelk ik u uit zijnen mond' zal mededeelen. „ Nigritië is een der wijduitgeftrektftc en „ tevens onbekendfte gewesten van Afrika, ï? Het grenst aen Abisfinië en Nubië, anders i - » êP-  Honderd en E^nenzestigste Brief. 331 „ gezegd het koningkrijk Sennar, die het ten „ oosten bepalen. Het ontleent zijnen naem „ van de zwarte kleur zijner inwoonderen, of „ van den ftroom den Niger, die het in zijne „ ganfche iiitgeftrektheit doorfnijdt, en het „ tamelijk vruchtbaer maekt. Dit landt, door „ dorre woestenijen en fteile bergen van het „ overige der wecreld' afgefchciden, was nog „ onbekend op het einde der tiende eeuwe. „ Een zeker Mahometaen , dien het geval „ toen in Barbarijen geleid had, beiloot alle „ de dcclen van Afrika te kennen: hij door„ kruiste de woestijnen,'klom over de ber„ gen, cn kwam door zijne nieuwsgierigheit, „ met klockmoedigheit gepaerd, alle hinderpa„ len te boven; zoo dat hij eindelijk in Ni„ gritic, alwaer voor hem geen eenig reiziger „ was doorgedrongen , aenlandde. De in„ woonders , wier getal ongelooffelijk was, „ hadden in 't geheel geene wetten, zeden, „ regering noch godsdienst. Men zag onder „ hen geene koningen, prinfen noch overhe„ den; en zij leefden in eene volmaektc gen „ lijkheit van ftaet. Zij waren vergenoegd „ met de voortbrengfclcn van hun landt, en „ trachtten geene verooveringen te doen. Som„ migen bebouwden de aerde, terwijl de an„ deren de kudden hoedden. Zij verzamelden „ zich met hun tien of twaelf, zoo mannen „ als vrouwen, om den nacht in eene hut „ doortebrengen; en ijder man nam de vrouw, „ die  332 De Nieuwe Reisiger. „ die hem best aenftond; dewijl zij allen in 't „ gemeen waren. De kinders waren het ins„ gelijks; en het ganfche volk maekte flechts een eenig geflacht uit. „ Een der eerfte koningen van Marokko „ ftrekte zijne verooveringen tot dit gewest „ uit, en onderwierp het weinig tijds na dat 5, het»ontdekt was. Vervolgens maekten 'er ,, zich de Lybicrs meester van, en bragtcn „ 'er hunnen godsdienst, die de Mahometaen„ fche was. Zij voerden 'er hunne wetten, 5, hunnen koophandel en hunne tael in. De ,, Negers , ongeduldig over dc heerfehappij „ dezer vreemdelingen , beflotcn het juk afte„ fchudd-n. Eén der krijgshelden van het „ landfchap Tombut ftelde zich aen het hoofdt „ eener bende, en vermoordde hunnen nieu„ wen koning. Vervolgens zijne landgenoo„ ten rondom zich te famen roepende, ver„ toonde hij hun zijnen dolk, geverfd in het „ bloedt van hunnen vorst; en zijne misdaedt ,, was in hunne oogen het bedrijf van eenen „ heldt, die wacrdig was te regeren. Zij „ verklaerden hem tot koning van Tombut, „ cn verëenigden zich onder zijne bevelen, „ waerop zij de Lybièrs ombragten of vcr„ jacgden. Hun voorbeeldt werd in alle de „ andere landftreken gevolgd; en dc verfchei, „ dene kroonen van dit gewest werden niet „ meer dan door Negers bezeten. Zij behicls, den de wetten, den godsdienst en de regering, 55 di§  Honderd en Eenenzestigste Brief. 3*33 „ die liunne eerfte heeren hadden ingevoerd; „ en hier uit fproot deze meenigte van klee„ ne koningkrijken, welke Nigritië verdee„ le i, en waervan alle de inwoonders be„ lijdenis van het Mahometaenschdom doen. „ Men verzekert dat verfcheidene dezer ftaten „ verooverd zijn geweest door den keizer van „ Marokko , en. tegenwoordig door basfaes „ geregeerd worden. Wat 'er van zij , zie „ hier het geene ik heb kunnen vernemen van „ de mcestcn dezer verfchillende landen, die het gebruik met den tytel van koningkrijk „ vereerd heeft. „ Men noemt Goaga eene kleene landftreek, „ bewoond door een barbaersch volk , dat in „ het gebergte van de voortbrengfclen zijner „ kudden leeft. Na dat het langen tijdt zijne „ vrijheit genoten had , werd het dienstbacr „ gemaekt door één' zijner landgenooten- Dees man was in den dienst van een' Egyp„ tifchen koopman, dien hij op zekeren dag, ,, dat hij niet verre van zijn vaderlandt was* „ vermoordde, deszelfs geldt ftal, en in zijn „ landt wederkeerde. De rijkdommen, welke „ liij door zijne misdaedt verooverd hady „ wekte zijne eerzucht op: hij koft paerden. „ en Haven, verzamelde verfcheidcne roovers, „ Itelde zich aen derzelver hoofdt, en ftroop„ tc op de naburige volken. Naerdien hij niet. „ dan zwakke en ongewapende lieden te bc„ Itrijden had, keerde hij altoos te rug rijkelijk „ met  334 D e Nieuwe R e i s i g . r. j, met buit beladen, dien hij voor paerden en >, flaven verruilde. Kortom het getal zijner „ foldaten werd zoo groot, dat de Goagc„ zen , zich buiten ftaet ziende om hem te $, wederftaen , hem voor hunnen oppervorst 5, erkenden; Zijn zoon erfde zijne kïoekmoc>, digheit en magt, en verzorgde zijne nakoj, melingen met een koningkrijk, dat zij zelfs „ grootelijks vermeerderd hebben. „ Het koningkrijk Bournon is rijkelijk met i, koorn en vee voorzien; en dc inwoonders „ zijn bijna allen herders. De koning ondcr„ houdt drie duizend mannen ruiterij, én eene „ nog talrijker bende voetvolk, altoos gereed „ om hem in het oorlog te volgen , op het „ geringfte teeken van zijnen wil. Zijne in„ komsten beftaen in de tienden, welke hij „ van den oogst ontvangt $ en in den roof, ,y dien hij op zijne vijanden behaelt. Hij krijgt s, zijne paerden uit Barbarijen , en heeft de „ gewoonte van dezelven alleen met flaven te „ betalen. De kooplieden zijn verpligt te „ wachten, tot hij van zijne krijgstogten we„ derkeert; maer in dien tusfehentijdt worderi i, zij op kosten Van den vorst gefpijzigd. Men 5, wil dat hij onmetelijke rijkdommen bezit, S, en dat zijne ftijgbeugels, fperen, wapenen, zijn vaetwerk, het gebit zijner paerden, en zelfs de keetens* wacraen hij zijne honden i, vast maekt, van louter goudt zijn. ;, Men  Honderd en Eenenzestigste Buibf 335 j, Men vindt ook veel van dit metael in eene „ landftreek van het koningkrijk Guengara* „ maer dewijl men 'er niet kan aenlanden dan „ door wegen, die voor de kamelen onbruik„ bacr zijn, vervoert men de koopmanfchap„ pen, welké men 'er verruilt, op den rug *) der flaven. Deze ongelukkigen , fchoon 5, bijna boven hunne kragten overladen, Icg„ gen dagelijksch zeven of agt mijlen af; en „ zelfs zijn 'er die op denzclfden dag ginsch „ en weder gaen. Behalve deze koopman„ fchappen, dwingt men hen nog het voedfel „ hunner heeren, en der foldaten, die hen „ geleiden, tc dragen. „ De koningkrijken, of, om eigenlijker te „ fpreken, de regtsbannen van Zanfara, Zeg„ zag en Kafena , maken tegenwoordig een „ gedeelte uit van het oppergebiedt van Tom„ but, waeraen het regtsgebiedt van Kano „ cijnsbaer geworden is , gelijk ook Agades, „ Ginea , Melli, Guber, en Gualata. Het „ vorstendom Gago ontleent zijnen naem vaa „ eene ftadt, die als de verzamelplaets van 9, alle de koopmanfehappen van het noorder „ Afrika is. Men brengt 'er lakens van Bar-„ barijën, en flaven van allerlei ouderdom en „ beide de kunnen, voorts paerden, degens, „ fporen, toornen, enz.; en het goudt is 'er zoo gemeen, dat alles 'er viermael duurer „ verkoft wordt' dan in Europa. Deze kleene „ koningen , hoe gering zij zijn, hebben eene t? vol-  336 De Nieuwe Reïsïger. 5, volftrekte oppermagt in hunne ftaten:. zij „ zijn meester van het leven en de vrijheit hunner onderdanen 5 en niemant zou zich j, tegens hunnen wil kunnen kanten, zonder j, aenftonds een' zekeren doodt te ondergaen. „ Van alle deze landen is Tombut het eenig„ ftc, 't welk men redelijkerwijze den tytel van,koningkrijk kan geven, om deszelfs uit„ geftrektheit en magt. In deszelfs hoofdftadt, „ die denzelfden naem dracgt, is'er eene mee- nigte van kooplieden, kunstenaren en hand„ werkeren in lijwaedt en katoen. Men brengt „ 'er zelfs lakens van Europa; en 'er gefchiedt „ zulk een groote koophandel, dat 'er alle de „ inwoonders in het algemeen zeer rijk zijn. „ Dan men zegt dat de koning van Tombut, „ wien bijna alle zijne nageburen fchatting be9, talen, zelf cijnsbacr is aen den keizer van „ Marokko. Wat 'er van zij, zijn hof is het „ hcerlijkfte van Nigritië. Wanneer hij eene „ reis doet, of ten oorlog' trekt, wordt zijn „ kameel door de grootfte heeren geleid. Zijne „ volken naderen hem nimmer, zonder zich „ op de knien te werpen; en geene vrcemde5, lingen, noch de afgezanten zelfs, zijn van „ deze vernederende plegtighcit bevrijd. Men „ bezoekt geene dezer koningen , dan wan„ neer men hen noodig heeft ; dewijl men „ hen, telkens als men hen begeert te fpre„ ken , met gefchenken moet voorkomen, „ zonder het welke zij zich beledigd zouden ■ „ ach-  Honderd en Eenenzestigste Brief. 337 „ achten, waer door men, wel verre van iets te verkrijgen, hen van zich zoude vervreem-. ,, den. Deze gefchenken beflaen gemeenlijk „ in brandewijn , eenige wapenen, eenige „ Hukken Hof, en voornamelijk in eenige In„ difche neusdoeken , voor hunne vrouwen 3, of minnaresfen, die 'er zeer op verzot zijn, ,, Zij ontvangen dan onze afgezanten met ,, heuschheit, betuigen aen dezelven hun ge„ noegen, en Hellen hun vermaek, ja zelfs „ een punt van eer', in derzelver verzoek toe„ teftaen. Indien men omtrent één' van hun „ in zijn gegeven Woordt te kort fchiet, ach„ ten zij zich allen daer door beledigd , en „ maken geene zwarigheit meer u te bedrieè* gen. „ De koning van Tombut duldt in 't geheel „ geene Joden in zijne Haten: zijn haet flrekü „ zich ten hunnen opzigte zoo Verre uit, dat, „ indien iemant zijner onderdanen eenigen „ omgang met hun onderhoudt, alle deszelfs „ goederen verbeurd zijn. De aenzienlijkilen „ van dit koningkrijk, Voorheen altoos krijgs„ lieden en overwinnaers , zijn de regters, „ leeraers en priesters, alle lieden, gelijk gij „ ziet, met welke de vorst geene overwinnin„ gen meer zal behalen, gelijk eertijds, noch „ zijne nageburen cijnsbaer maken. In ver„ geldinge fchijnen zij zeer door de liefde tot „ de letteren bezield te zijn: ten minfle heb „ ik 'er dus over geoordeeld, door de ont* XUL Deel. Y „ zag-  338 De Nieuwe Reisiger. „ zagchclijke meenigte van boeken cn hand„ fchriften , die hun de Arabiërs toevoeren, „ Deze koopmanfchap wordt thans in het landt „ het meeste geacht, en het duurfte verkort. „ Het loopende geldt beftaet in kleene f'chul„ pen, die uit Pcrfië komen, en waer van'er „ veertig in een grein gouds gaen. ,, Men verzekert dat dit metael zoo gemeen „ in dit koningkrijk is, dat men het, als men flechts het aerdrijk een weinig omroert, ,, overal onder zijne voeten vindt. De meeste „ rivieren , die van het oosten afvioeijen, „ flepen het in ftof en korrels met zich mede,. „ voornamelijk na de zware regens en over„ ftroomingen. Men noemt het zelve flijk„ goudt, ter oorzake van de manier', waerop ,i de Negers het van de aerde affcheiden. Het is niet noodig diep in den grondt te graven i „ men heeft flechts de oppervlakte aftefchrap'„ pen, in eene tobbe te wasfehen, cn 'er het „ water zachtjes aftegieten , om op den bo„ dem ftofgoudt cn dikwerf zelfs groote kor„ reis van dat metael aentetrefièn. Deze ma„ nier van de mijnen te bewerken, is oorzaek „ dat men flechts de uiterfle einden der aderen „ ontdekt, zonder tot de voornaemfte bron „ doortedringen. Doch het is waer dat deze „ aders gemeenlijk zoo rijk zijn, en zulk een zuiver goudt in zich befluiten, dat men het „ niet behoeft te ftampen noch te fmelten, 3,. om het te bewerken. De aerde, die het „ voort-  Hondkuö en Ëenenzésïigste BkïfJ. 33^ j, voortbrengt, is niet hard, noch moeijeiijk j, om uittehollen; en tien mannen kunnen 'ef 5, meer werks verrichten, dan tweehonderd in „ de rijkfte gewesten van Peru en Brazilië» „ De Negers hebben geene kennis van dé „ landerijen, alwaer meer of min goudt ge,, vonden wordt: in 't algemeen weten zij dat „ men het bijna overal ontmoet; en wanneer „ zij een' rijken ader acntreffen, houden zij ,, zich bij denzelven, en vervolgen 'er hunnen „ arbeidt, tot dat hij niets meer oplevert, of 5, merkelijk vermindert. Alsdan verlaten zij „ denzelven , en zoeken een' anderen. Zij „ gelooven dat het goudt de arglistigheit heeft „ om van plaets' te veranderen, en zich te ,, verbergen, wanneer men het tracht opte„ delven; en volgens dit vooroordeel zeggen „ zij gcrustelijk dat het gevlugt is, als zij het „ op deze of geene plaets niet vinden , en „ gaen elders hunne gading zoeken. Wanneer j, zij , zonder veel arbeids , rijkelijk goudt verkrijgen, graven zij eenige voeten diep, „ en gaen nimmer verder, niet om dat de ader „ vermindert, dewijl zij zelf bekennen dat hij „ overvloediger zoude worden, indien zij die„ per dolven; maer zij zijn te lui, om een' „ moeijelijken arbeidt te vervolgem Daeren„ boven bezitten zij geene ladders, noch dé noodzakelijke werktuigen om de aerde té j, onderftcunen, en de inftortingen te Belét> ten.- V * 3; Het  $40 De Nieuwe Reisiger. „ Het is aen alle bijzondere perfonen niet „ geoorlofd het goudt te zoeken waer het hun ,, behaegt. Dit hangt volftrektelijk af van den M wil des konings, die zijnen onderdanen laet ,i aenkondigen, dat men op zekeren dag dusw danige mijn zal openen ; en ijder begeeft „ zich ter befcheidene plaetfe. Sommigen „ graven; anderen vervoeren de aerde; dezen „ brengen water aen, en geenen wasfchen en „ reinigen de ftof; eenigen bewaren het goudt, en flaen gade of de vvasfchers 'er niet eenig „ -gedeelte van Helen. Als het werk volein„ digd is, verdeelt men het geene men heeft „ verzameld, na dat 'er de vorst alles wat hij „ begeert afgenomen heeft. Dewijl dit ge„ west bijna niets anders dan goudt oplevert, „ dient het den inwoonderen om zich alles „ wat tot het leven noodzakelijk is te bezor,, gen. Men levert hun de koopmanfehappen, die zij noodig hebben; en in den boezem „ der onvruchtbaerheit zelve ziet men de „ vruchtbaerheit en overvloedt heerfchen. „ Ten noorden van Nigritië is de wijduit„ geftrekte woestenij van Sara, die van het „ oosten naer het westen meer dan agt hon„ derd, en van het noorden naer het zuiden „ bij de vier honderd mijlen groot is. Dit „ landt, 't welk de Latijnen de woestenij van. Lybië noemen, is vlak, zandachtig en on„ vruchtbaer. De karavanen, die door het „ zelve trekken} zijn genoodzaekt hunnen » togt  Honderd en Eenenzestigste Brief. 341 „ togt naer het kompas te richten. Het gebrek „ aen water heeft'er verfcheidenen doen fneu„ velen; en anderen zijn onder het zandt begra„ ven geworden. Men ziet 'er niettemin eene „ ftadt, Tagazis genoemd, welke men zegt met „ muren omringd te zijn; maer 'er heeft noch „ koophandel noch burgerregering plaets. Men „ wil dat 'er de vrouwen het voornaemfte ge„ zag hebben: echter houdt 'er de koning van „ Marokko een' ftadvoogdt, benevens eene „ bezetting van krijgsvolk. Tagazis ligt in het „ westelijke gedeelte der woestenij': de in» „ woonders zijn 'er arm; en het landt brengt „ niet dan geerst, dadelen en eenige olijven „ voort. „ De volken, in de woestenijen van Sara „ verfpreid, zijn eene vermenging van Moren „ en Arabieren. De eerften zijn oorfprong„ kelijk van Barbarijen; en de anderen ftara- men af van de aloude Arabieren, die ten „ tijde der kalifs Afrika verooverden. Men „ geeft hun allen den naem van Moren, en „ verdeelt hen in verfcheidene ftammen, die „ geene oppervorsten erkennen. Yder vormt „ een kleen gemeenebest, 't welk beftuurd „ wordt door een' overften , die gemeenlijk 7, de rijkfte van den ftam is. Hunne dorpen „ zijn flechts eene verzameling van tenten „ gefchaerd in eenen cirkel, wiens middenpunt „ des nachts door het vee bezet wordt. Eenige „ fchildwachten waken rondom dit veldleger, Y 3 ), om  342 De Nieuwe R e i s i g e iï. „ pm het voor de verrasfchingen van vijanden, „ dieven of wilde beesten te beveiligen. Wana, neer het vee alle de weiden eener landftreke ,, heeft afgegraesd, gaet men zich in eene an1, dere ter nederzetten: men plaetst de vrouwen en kinders in korven, op den rug der «, kamélen : de huisfieraden en tenten worden „ op osfen gedragen; en de mannen, op paer„ den gezeten, geleiden den troep. Dit orn3, zwervende leven is niet zonder'vcrmaek: „ het verfchaft hun onophoudelijk nieuwe na„ geburen, nieuwe gerijffelijkheden en nieuwe ,, gezigten. Het is het leven der aloude aertsa, vaderen; en men onttrekt zich niet acn deze „ zoete beguigcheling der zinnen, welke dus„ danige voorwerpen aenbieden. Men vcr„ geet zijne eeuw en tijdgenooten, en herïnï, ncrt zich deze gelukkige tijden, tijden van „ liefde cn onfchuldt, waerin de menfehen „ opregt waren, en gelukkig cn vergenoegd a, leefden. „ Deze lieden belijden het Mahometaenscli9, dom ; maer zij hebben geene moskeen, „ noch bepaeide plaetfen tot hunnen godsT „ dienst. Zij bidden waer zij zich bevinden, „ in het waernemen van de uren, hun door „' de wet voorgelchreven. Hunne priesters ,, noemen'zich Marabouts: aen hunne deftige 3, en zedige houding, en hunne redenen, die ,, zij altoos met den naem van Godt beginnen 3, en eindigen, zoudt gij gelooven dat zij de ,, gods-  Honderd en Eeneszestigste Briif. 343 „ godsdicnstigfte van alle menfchen waren; ,, maer wanneer-.men hen op de proef ftelt, voornamelijk in zaken van koophandel, ,j vindt men bij hen niets dan fchijnheiligheit, gierighcit, wreëdheit, ondankbaerheit, bij„ geloovigheit en onwetendheit, zonder eenig „ grondbeginfel van zedehjke deugd', of zelfs van natuurlijke eerlijkheid Zij zijn de Fa„ rifeen van het Mahometaenschdom. „ De kleeding dezer volken komt vrij veel „ met die der Wilden overeen. De meesten „ hebben flechts een gcitcnvel rondom hunne s, lendenen : de rijkften bedekken zich met een hemdt, benevens een' broek, die hun ,, tot op dc hielen afhangt. Over dit alles ,, hebben zij een' wijden rok zonder knoopen, „ dien zij vastbinden met een' gordel, twee of driemacl om hun ligchaem gedraeid. De 3, vrouwen hebben een katoenen hemdt, en „ daerover een ftuk geftreepte ftof, op de „ wijs van een' fluijer. Een gedeelte van 3, haer hair is op het hoofdt opgeftreken; het ,, andere is van achteren gebonden, en hangt „ haer tot op den gordel. Hare oorfierfeis ,, zijn grootcr of kostelijker, naer evenredig,, heit harer rijkdommen. Zij hebben ringen ,, aen ij deren vinger, armfnocren om de gc„ wrichtcn der armen, en kcetenen en andere ,, ringen om de cr.klacuwen der voeten. Voor „ de vreemdelingen verfchijncn zij' niet dan onder een' iluijcr, die haer de handen en Y 4 ,, het  344 De Nieuwe Reisiger. 9, het aengezigt bedekt. Nimmer gaen zij al„ leen uit: de mannen zelfs dragen zorg hun „ gezigt van haer aftekeeren , en betoonen „ haer de grootfte eerbiedt. Voornamelijk „ onthouden zij zich van haer in 't openbaer „ blootteftellen, en waken over en weder op „ haer gedrag. Niemant laten zij komen in „ de vertrekken, die de vrouwen bewonen, „ en geven naeuwkeurig acht dat zij nimmer „ gewag van haer maken, zelfs niet in de te„ genwoordigheit hunner vertrouwfte vrien„ den, zich verzekerd houdende dat het altoos „ de eerlijkfte vrouw is, van wie men minst „ fpreekt. ,, De dochters dragen niet dan een ftuk ftoffe rondom de fchouders, en van ondcren een' rok van vellen , in verfcheidene „ ftrooken gefneden, die haer, in ftil weder „ of wanneer zij in rust zijn, vrij wel dekt, „ maer op de minfte beweging, of den gering„ ften windt, in wanorde raekt. De Morin„ nen hebben eene bruine verf, maer regel„ matige trekken, groote zwarte en glinste„ rende oogen, een' kleenen mondt, én uit„ nemende witte tanden. De gewoonlijke be„ zigheit dezer dochteren, en derzelver moe„ deren, beftaet in het fpinnen van geiten- en „ kamélenhair, 't welk zij vroegtijdig leeren „ bewerken , insgelijks in het bereiden van „ ftoffen, het klaermaken der fpijzen, en het „ verzorgen van water en hout. De zinde- « lijk-  Honderd en Eenenzestigste Brief. 345 „ lijkhcit, die zij als haren eerften pligt be„ fchouwen, is ook de eerfte harer zorgen. „ De natuur boezemt haer dezelve in; hare „ gezondheit fchrijft die voor; de wet beveelt „ ze haer aen; hare eigene genegenheit ver„ pligt 'er haer toe; en de vrees van haren „ echtgenooten , welke zij beminnen en wier „ koelheit zij fchroomen, te mishagen, haelt „ 'er haer natuurlijk toe over. Kortom, „ overtuigd dat 'er geen walgchelijker voor„ werp dan eene morfige vrouw is, gelooven „ zij niets beters te kunnen doen dan zich „ zindelijk te houden. Ook is de eerfte zaek, „ daer zij in de plaetfen, alwaer zij legeren, „ naer vragen, water om zich te wasfchen. „ Dit gebruik, 't welk de gemeene vrouwen „ in onze fteden nog niet kennen, waervan „ de luiheit of eene valfche fchaemte onze „ burgcresfen aftrekt, en dat alleen onder de „ aenzienlijke vrouwen en ligtekooijen plaets ->•> grijpt, wordt in 't algemeen, en zonder „ onderfcheidt, van de vrouwen en dochte„ ren dezer woestenij e waergenomen. „ De mannen hebben, van hunne zijde, „ veel believing voor haer. Zij offeren aen „ haer optooifel bijna alles op, wat zij door „ hunnen koophandel en arbeidt winnen. Zij „ bezigen al het goudt, dat zij uit Nigritië „ brengen, om haer armringen en oorfierfels „ te maken. Dewijl zij zeer geneigd tot dit „ metael zijn, en dat de natuur het zelve in Y 5 „ hun  34Ö De Nieuwe Reisicer. „ hun landt niet voortbrengt, doen zij gaerne „ de reis naer Tombut; en de minfte hoop j9 van winst' haelt hen over tot langdurige „ togten, zonder eenige moeite of gevaer te „ ontzien. In deze reizen fchijnt het dat rl„ les , wat zij onderweg ontmoeten , hun „ toebehoort. Zij behandelen vrienden cn „ vijanden, ja al de weereldt-, als wezenlijke „ roevers. Gelijk aen dusdanige zeelieden, „ die tevens den koophandel en het oorlog „ oeffenen, maken zij zich zelfs meester van „ de Negeren , die met hun handelen , en „ houden dezelven tot hunnen dienst, of vcr„ koopen ze tot hun voordeel aen dc Euro„ pcanen, of aen de Moren van Fez en Marokko". De marquis de Spiola verhaclde duizend andere bijzonderheden, omtrent de zeden en gewoonten dezer volken; doch dezelve komen bijna overeen met die der Arabieren, waervan ik u eertijds zoo breedvoerig gefproken heb, onder den naem van Bédouins. Men heeft hier dezelfde manier van zich tc legeren, te reizen, de beesten te voeden, het aerdrijk te bebouwen, het graen te bewaren, zijne rnacltijden tc houden, in zijn huisgezin tc leven, zijne dooden te begraven, enz. Zij hebben dezelfde eerbiedt voor hunne priesteren , dezelfde liefde tot hunne kinderen, dezelfde zorp voor hunne paerden, en dezelfde genegenhcit voor hunne vrouwen, Men ziet 'er dezelfde fees*  HoNDFRD FN TwEEBNZESTlGSTÈ BlUEF. 347 feesten , dezelfde tijdkortingen , en dezelfde bijgcloovigheit en onkunde. Ik ben, enz. Mofambique, den i^flen van December, 1752. Honderd en TweeËnzestigstï: Brief. Monomotapa. Geene der klippen, of andere toevallen der Roode zee, waervan ik u , Mevrouw , reeds bij zekere gelegenheit meen gcfproken te hebben, verhinderden onze fcheepvacrt, noch de aendacht, waermede wij naer het verhael van den marquis luisterden. Wij doorkruisten, met dezelfde gerustheit, het ganfche gedeelte van den oceaen, dat zich langs de kusten van Ajana en Zanguebar uitftrekt; en ik bevond mij, voor de tweede reis, te Mofambique. Dagelijksch vertrekken 'er, van deze fterkte, kleene vaertuigen naer verfcheidene declen van Afrika, alwaer de Portugezen bezittingen hebben. Eene der minstafgelegene is die van Sena, op den ftroom de Kouama of Zambefé, die den Europeanen den ingang van Monomotapa ontfluit. Deze nabuurfchap verfchafte mij het voordeel om een landt, waervan ik zoo vele ongemeene dingen gelezen en gehoord had,  348 De Nieuwe Reisiger. had, te leeren kennen. Eenige reizigers, otfgetwijffeld om hunne vertellingen wonderbaerhj'ker te maken, vertoonden ons het paleis van den oppervorst als een overheerlijk gebouw, dat alles wat 'er in Europa verwonderlijkst in deze foort is, overtreft. De binten en verwulffels zijn, indien men hun gelooven mag, kostelijk bebeeldhouwd, en bedekt met gouden platen, met eene uitmuntende kunst'gedreven. Wel is waer, voegen zij 'er bij, dat de behangfels flechts van katoen zijn; maer de levendigheit der kleuren betwist den prijs aen den luister van het goudt, 't welk dit prachtige gefticht van binnen verfierd. De vergulde, gefchilderde en geëmailleerde huisfieraden, de kandelaers en het vaetwerk van louter goudt, en eene meenigte van porceleinen vazen, omringd van gouden takken, welke naer koraeltakken gelijken, maken een gedeelte van de fchoonheit der vertrekken uit. Het buitenfte van het paleis is verfterkt met torens en vestingwerken, wier bouworde en fchikking ijder in verwondering verrukken. De tuinen, boschjes en wandeldreven beantwoorden , volgens hun verhael, volkomen aen de grootheit van het gebouw , en aen de majesteit van den doorluchtigen opperheer, die in het zelve huisvest. Zie daer, in 't algemeen, wat de woning betreft; doch ten opzigte van de inwendige heerlijkheit, verzekert men dat de keizer da, 6*  Honderd en Twieenzcstioste Brief. 349 gelijksch voor duizend kroqnen aen reukwerk gebruikt, en altoos van vijfhonderd hofnarren verzeld is. Zijn kleedt is een tabberdt van goudlaken met bloemen, in het landt geweven. Dees vorst heeft negen vrouwen, die met den tytel van koninginnen vereerd zijn, en waervan ijder in 't bijzonder een' ftaet houdt, alzoo luisterrijk als die van den opperheerfcher, in wiens gezag zij deelt. Zij moeten zijne zusters of naeste bloedverwanten wezen; en zij genieten de inkomsten van verfcheidene landfehappen., tot haer onderhoudt toegewezen. Zoo dra 'er eene dezer echtgenooten fterft» verkiest men de geene, die haer behoort optevolgen. De eerfte heeft altoos den tytel van keizerinne , en gebiedt alle. de anderen. De Portugezen noemen haer hunne moeder, en verëeren haer vele gefchenken , om dat zij hunne belangen aen het hof bevordert. De koning zendt hun nimmer afgezanten, welke niet door eenige officiers dezer princesfe vergezeld zijn. Na haren doodt, heeft de eerfte hofmeester het vreemde regt om hare opvolgfter te benoemen, mits hij dezelve altoos kieze uit de bloedverwanten van den vorst. Duizend andere vrouwen, uit de eerfte geflachten van het koningkrijk gekozen, hebben flechts den rang van bijwijven, of echtgenooten van de tweede orde: zij zijn als de ftaetjuffers der negen koninginnen; en hunne verteringen zijn naer deze waerdigheit gefchikt. Doer  35° De Nieuwe R e i s i g e n. Door deze befchrijvingen en ingebeelde heerKjkhek, had men mijne nieuwsgierigheit aengeprikkeld; doch dezelve vond zich luttel vob daen. Oordeel van mijne verwondering', toen ik, in plaets van heerlijke gebouwen, niet anders zag dan houten huizen , met ftrooi gedekt. De hoofdftadt, die den naem van Zhnlaoe of het hof draegt, om dat 'er de koningzijn verblijf houdt, kan omtrent eene mijl in haren omtrek halen; maer de huizen zijn 'cr zoo verre van clkanderen, dat zij flechts eene zeer kleene ruimte zouden beflaen , indien zij, gelijk in onze fteden, verëcnigd waren. Het paleis heeft negen omtrekken , gemaekt van houten horden, ih plaets van muren. Ik 'zag zelfs zijne keizerlijke majesteit zijne eigene kin-' ders tot den arbeidt aendrijven : ik zag deze doorluchtige kinders bezig met ftrooi aentedragen, om een houten huis, dat de vorst pas had doen bouwen, te dekken. Hij was toen gekleed met twee ftukken ftofs, waervan het eene hem,tot een' fluijer verftrekte; cn het andere, van achteren als een' mantel vastgemaekt, hing tot zijne beenen neder. Hij draegt gemeenlijk acn zijnen gordel een' Hééften bijl, dien men ook eene fpade kan noemen, om dat hij fomtijds tot een oorlogstuig en fomtijds tot een gereedfehap voor den akkerbouw ftrekt; eene bezigheit zoo weinig bij hem veracht, dat ik hem een' Portugefchen gezant zijn affchcidt heb zien geven, om zich  Honderd en Tweeenzf.stigstf. Brief. 351 bezig te houden met het bebouwen van zijnen akker. Zijn troon is de drempel van zijne poort', alwaer hij op eene trap zit, zonder ander tapijt dan een visfehers net. Zijne vertrekken hebben geene andere behangfels; en in deze nederige toerusting, doet zich deze zwarte majesteit echter al knielende bedienen. Wanneer de vorst hoest, fpuwt, niest of geeuwt, weet men het aenftonds in alle de wijken der ftadt. De tegenwoordig zijnde perfonen ilaen in de handen, terwijl zij het bedrijf van den vorst naerbootfen. Anderen, die het hooren, doen insgelijks ,• en deze klucht, die van den eenen tot den anderen overgaet, wordt bijna op denzelfden tijdt door de ganfche plaets gefpeeld. Als de vorst uitgaet, houdt hij in zijne handt zijne pijlen , zijn' boog , of eene fpiets , en heeft altoos voor zich een' man, die op den trommel flact, om het volk van de komst' des keizers te verwittigen. Zijn hof heeft weinig grootheit en vele plegtigheden. Dees prins heeft wezenlijk een groot getal' vrouwen, waervan 'er verfcheidene inderdaedt" zijne zusters of bloedverwanten zijn,- doch zij zijn niet moeijelijk te voeden, noch duur te onderhouden: eenige katoenen fluijers, welke zij zelve fpinnen en maken, eenig Indiaensch koorn, 't welk zij planten , aenkweeken en bereiden, benevens een groot ltal en eenige matten, maken hare huizing, haer huisraedt, hare kleeding en haer voedfel uit. De gunsten van  352 De Nieuwe Reisigeri van den vorst Hellen tusfchen haer in het minst geen onderfcheidt: als de lust hem aenprikkelt, neemt hij de eerfte welke zich voor hem vertoont , waerna hij zelfs geen' fchijn geeft van haer te kennen, ten zij ze moeder worde; alsdan geeft men haer een bijzonder vertrek, om haer kindt ter weereld' te brengen, te zoogen en op te voeden. De heerfchappij der fchoonheit heeft in 't geheel geen regt in eene plaets, alwaer de grootlte leelijkheit regeert; en in dit zwarte en onbefchaefde hof hebben de vrouwen geen ander lot, dan den lust van den man te voldoen , en hem nazaten te verfchaffen« Deze onverfchilligheit voor een geflacht, dat overal aengebeden wordt, verhindert allekonstenarijen, en belet de famenrottingen , die de andere vrouwentimmers verontrusten en in het verderf ftorten. Hier hoort men niet zeggen dat eene vrouw de Janitzaren heeft doen muiten , noch dat eene begunstigde minnares eenen groot -vifier heeft doen afzetten; maer dat de jonge Addi twintig geesfelflagen ontvangen heeft, om dat zij verzuimd had haer katoen te fpinnen. O gij, wier vonnis van verbanninge of doodt de minnaresfen der koningen in de armen van haren minnaer teekenen, gij zult dit ongeval aen het hof des konings van Monomotapa niet beproeven l En gij , ftaetzuchtige minnaresfen, wier hart minder naer de liefde dan naer de magt van den vorst haekt, naeuwelijks zondt gij in dit hof gezags genoeg heb-  HjPQE&Q EN TWEEEKZF.-iTIGjTE BiUFF. 353 hebben, om eenen enkelen flaef te doen ftraf» fen! De voornaemfte amptenaers van den keizei' zijn de landvoogdt der koningkrijken of eerfte Itaetsdicnaer, de algemeene veldheer of krijgsoverfte, de hopman der lijfwachten , en de eerfte hofmeester, dien ik reeds genoemd heb. De ampten van grootmeester dermuzyk, opperhoofdt der waerzeggeren of toovenaren, artzenijbereider , grootpoortier , en opzigter der keuken, worden door de heeren van den hoogften rang waergenomen. De keukenbedienden zijn insgelijks aenzienlijke perfonaedjen. Niemant dezer amptenaren mag ouder zijn dan twintig jaren; dewijl men veronderftelt dat zij tot dezen ouderdom nog geenen omgang met de vrouwen hebben. Deze laetften verzuimen ook niet den prins in dit denkbeeldt te houden; en de vorst zelf veinst hier van overtuigd te zijn, om haer ten minfte deze kleene vergoeding te laten , in den harden dwang, waerin hij haer houdt. Deze jonge lieden worden , na hunne diensten, tot de eerfte waerdigheden van den ftaet verheven , gelijk de Ichoglans of ftaetjonkers in het vrouwendromer van den Grootenheer. De oorfprong, opvolging en het getal der keizeren van Monomotapa zijn niet bekend. De Portugezen willen dat deze prinfen reeds, in wezen waren ten tijde der koninginne van Seba , en dat deze hare fchattcn van hun XIII. Dssl. Z trok,  354 De Nieuwe Reisiger. trok. Anderen gelooven dat zij afftammen van het geflacht der M$>karangi6, welke men als de dapperften des landaerts bcfchouwt. Hunne volken hebben nimmer het gebruik van het fchrijven gekend;, maer zij hebben overleveringen , die hun in plaets van historifche gedenkfehriften dienen. Zij gelooven dat hunne keizers van het aerdrijk ten hemel' klimmen; en in dezen ftaet van hecrlijkheit,. aenbidden zij hen onder den naem van Muzimös, ten naestenbij als de katholyken de heiligen eeren. Zij aenbidden eenen Godt, maer gelooven ook het beftacn van den duivel, waer aen zij, even als wij, vele boosheden toefchrijven. Zij kennen geene beelden noch fchilderijen. De toox-erij ,. de diefftal en het overfpel zijn misdaden ,. welke zij geftrengelijk ftraffen. Zij hebben zoo vele vrouwen als zij onderhouden kunnen; en de eerbiedt, die men voor dezelve heeft , is zoo groot, dat zelf de zoon des: konings, als hij 'er eene ontmoet, verpligt is voor haer te wijken, en ftil te ftaen totdat zij voorbij is. Deze volken beginnen de maendt met de nieuwe maen', en verdeden ze in drie deelen , ijder van tien dagen; de vierde en vijfde dag van ijdere verdeeling' zijn feestdagen, op welke dc vorst gehoor geeft. Hij heeft in zijne handt een' grooten ftaf, waerop hij leunt; en dus onthoudt hij zich, den ganfchen dag, aen de deur van zijn paleis. Indien hij ziek is, bekleedt de eerfte ftaetsdienaer, of het  Honderd en Tw^eEnzestigste Brief. 355 het hoofdt des konmgkrijks, zijne plaets, eri neemt zijne bedieningen waer. Alle de geenen , die iets voor deze vierfchaef te verrichten hebben 3 moeten 'ef al knielende verfehijneni en in deze geftalte hét antwoordt van den vorst of van zijnen ftedehouder afwachten. Op den dag der nieuwe mane, loopt dé keizer, omringd van zijne hovelingen , in het paleis, als of hij voornemens ware te ftrijden. Als zijn loop geëindigd is , brengt men hem een vat met gekookt Indiaensch koorn, 't welk hij op de aerde verfpreidt, bevelende aen alle zijne groote heeren het zelve te eten. Deze werpen zich driftiglijk daer op neder; en ijder proeft 'er van, om zijn hof te maken, als of het één der lekkerfte gerechten ware. Doch het voornaemfte van alle deze feesten is dat deinieuwe mane van de maend' Mei. Alle dé heeren,1 wier getal zeer groot is, vergaderen ïn het paleis, en vertoonen eenen ftrijdt voof den vorst; Deze tijdkorting duurt den ganfchen dag. Vervolgens verdwijnt de keizer ^ en verbergt zich eene week zonder zich te la-T ten zien; In dien tusfehentijdt houdt men niet bp van den trom te roeren ,• en het feest eindigt op eene barbaerfche wijs: want op deri laetften dag doet de keizer de heeren 3 voor welke hij dc minfte genegenheit heeft ,• dooden, en offert herl o;. aen de fchimmen zijner voorvaderen. De trom wordt dan niet meer geflagen; en ijder begeeft zich naer zijn' huis»*  35<5 De Nieuwe Reisiger. In plaets van deze' verfdirikkelijke ontknoo^ ping', die dit wreede feest met bloedt bevlekt, vergenoegt zieh de keizer fomtijds met zich te wasfchen in eene tobbe met wijn, dien hij zijnen hovelingen doet drinken, om hen aen zich te verbinden % en te betoonen dat hij met hun flechts één hart en eene .ziel wil uitmaken. Deze plegtigheit gefchiedt op het geluidt der fpceltuigcn; wacrna al het volk zich, met gebogen hoofde en bevende knien, van daer begeeft. Men begrijpt onder den naem van Monomotapa het ganfche gedeelte van het oostelijke Afrika, dat zich uitflrekt tusfehen den ftroom de Zambefé en de rivier de Manika , anders genoemd de rivier van den Heiligen Geest, in eene ruimte van omtrent honderd en zestig mijlen, van het zuiden naer het noorden. Doch het verbreed zich binnen 's lands, van de monden tot aen de oorfprongen dezer twee ftroomen, welke het tot een fchiereilandt maken.Dit landt, 't welk luttel klcener dan Frankrijk is , wordt door de Kaffers bewoond. Dit woordt beteekent menfehen zonder wet, een* hoonenden bijnaem, die door de eerfte Arabié'rs, welke in dit gewest aenkwamen, gegeven werd aen alle de volken, die niet, gelijk zij, van den Mahometaenfchen godsdienst waren. De Zambefé werpt zich in zee door verfcheidene monden.; maer zijn oorfprong is zoo- ver  Honderd en Twkeenxestic.ste Brief. 357 ■ver afgelegen cn verborgen, dat men hem tot nog toe niet heeft kunnen ontdekken. Dewijl alle de oplettendheit der Portugezen zich tot hunnen koophandel bepaelt, vergenoegen zij zich met in de eene handt te dragen eene fchael om het goudt tc wegen, en in de andere eene el om het laken te meten, en nimmer eenige werktuigen om den loop der rivieren te kennen. Dees ftroom heeft, gelijk de Nijl, verfcheidene watervallen, die de fchcepvaert verhinderen , mitsgaders geregelde overftroomingen, die de landerijen .mesten en vruchtbaer maken. Men noemt hem Zambefé naer den naem van een' dorp, daer hij door loopt, en Kouama, naer den naem eener fterkte, welke op zijne oevers gehucht is. Dees ftroom, benevens die van den Heiligen Geest, en alle de rivieren, die 'er zich in ontlasten , zijn vcrmaerd door het gouden zandt, 't welk zij met hunne wateren mede flepen. Een groot gedeelte van dit gewest heeft eene vrij gematigde luchtftreek, en ontbeert geene vruchtbaerheit noch bekoorlijkheit. Men vindt 'er groote kudde fchapen , wier huit de inwoonders gebruiken om zich te dekken. Het landt langs de Kouama is bergachtig, met bosfehen bedekt , cn met meenigvuldige béken doorfneden , 't geen een acngcnaem gezigt veroorzackt: ook is het best bevolkt; en de keizer houdt 'er gemeenlijk zijn verblijf. Het is ver-r vuid met olifanten, wder jagt ééne der geZ 3 woon-  358 De Nieuwe Rr. isiger. woonlijkfte tijdkortingen van dezen vorst is. Zie hier hoedanig zij geoefFend wordt. Drie ruiters, wel opgezeten, bereiden zich pm het beest aentetasten. Twee yan hun blijven in de vlakte; en de derde verfpiedt het oogenblik, waerop de olifant in eenige naburige rivier zijnen dorst komt lesfchen. Zoo dra hij het djer gewaer wordt, gaet hij 'er regt op aen, en geeft het, onder het drinken, eenen fteek met zijne fpiets. De gekwetste olifant geraekt hier op in woede , en vervolgt den aenvaller, die hem in de vlakte lokt. Een der twee andere jageren fpoeit zich om zijn' metgezel te verlosfen, door het dier aentevallen en met een' nieuwen fpietsfteek te doorboren. Het beest, den eerften aenvaller vergetende, vervolgt den tweeden; maer de derde ruiter, die nog versch is, loopt 'er op acn, en geeft het een' derden fteek, die het den tweeden aenvaller doet verlaten. De verwoede olifant vervolgt1 dezen nieuwen jager ; maer 'hij verliest een groot gedeelte van zijn bloedt, dat zijn toorn hem overvloediglijk doet ftorten. Doch zoo hij genoegzame kracht behoudt, om deze drie aenvallen tc overleven, hervat de eerfte ruiter zijne oeffening, welke de twee anderen verT volgen, tot dat het dier magteloos ter neder yalt. Deze jagt is gevaerlijk op de landerijen, die niet volkomen vlak zijn; en ik was getuigen yan een ycrfchrikkelijk voorval , gedurende mijn  Honderd en Tweb&nzestigste Brief. 359 mijn verblijf te Sena. Drie Portugezen, ondernomen hebbende een' olifant' te dooden, verzuimden de molshoopen der vlakte te' doen Hechten. Dc jagt begon met veel voorfpoeds; maer het paerdt van den tweeden aenvaller , met zijne twee voorfte pooten in een molsgat trappende, viel ter aerde, cn gaf den olifant tijdt om den Portugees te bereiken. Het woedende dier greep den ruiter met zijnen fnuit aen, wierp hem zoo hoog hij kon, en ftak hem ééne zijner tanden toe, om hem dacrop te vangen. De ruiter, van zoo hoog op dit fcherpe punt vallende , werd daervan doorboord , als of hij gefpitst ware geweest. De olifant had dc ftandvastigheit om hem een' geruimen tijdt in dezen ftaet te houden, met het hoofdt naer de twee andere jagers gekeerd, en fchecn vermack tc fcheppen in het jammerlijke gefchreeuw, dat dees ongelukkige verwekte. Men verdeelt Monomotapa in vijfentwintig landfehappen of koningkrijken, die eertijds aen een' enkelen heer toebehoorde , maer waer van 'er verfcheiden afgefcheurd , en anderen cijnsbaer gebleven zijn. Dit is de oorzaek dat men den koning' den tytel van keizer gegeven heeft, om dat hij verfcheidene vorsten onder zijne leenmannen telt. Hij doet hunne kinders in zijn hof opvoeden, om zich van hunne getrouwheit te verzekeren; en hij onderhoudt zijne legers, om hen in de af hangkelijkheit tc houden. Z 4 VQ  360 De Nieuwe R e i s i g e r. Dc Portugezen hebben langen tijdt verfcheidene kantoren in dit koningkrijk gehad. Zelfs hebben zij 'er nog tegenwoordig , doch veel minder; en zij zijn de eenigfte Europeanen, die 'er handel drijven. Zij halen 'er goudt en olifantstanden, en hebben, onder den naem van jaermarkten, bepaelde oorden, alwaer de Kaffers hunne koopwaren komen ruilen. Op alle deze jaermarkten waren ver blij fplaetfen, waervan 'er verfcheiden niet meer in wezen zijn. Op die van Luana zag men eene kerk en een klooster van Dominikanen, benevens eene landhoeve, rijkelijk met koeijen, rijst en gevogelte voorzien. Verfcheidene fonteinen ber wateren dit zelfde gewest, en verfpreiden 'er de vruchtbaerheit en frischheit, Men bragt veel gouds op de jaermarkt van Bokuto: insgelijks vond men 'er vele ververfchingen, en altoos een klooster en eene kerk van Jakobij, nen, liet vlek Masfapa, alwaer de voornaemfte markt van het keizerrijk gehouden werd, is nog tegenwoordig het verblijf van een' Portugefchen officier, die door den landvoogdt van Mofambique , met goedkeuringe van den keizer, benoemd wordt. Men heet hem den ka« pitein der poorten, om dat deze plaets als de poort of de ingang .tot de goudmijnen is. De prins geeft dezen officier den tytel van zijne groote vrouw'; en alle de onderdanen van den koning van Portugal, die Monomotapa bewonen.  Hondeed en Tweeenzestigste Brief. 361 nen , hebben regt om dien van vrouw' des keizers aentenemen. Niemant heeft mij den oorfprong dezer belagchelijke waerdigheden, noch welke de voorregten daervan zijn, kunnen aeutoonen. Niet verre van Masfapa is een berg, zeer rijk in goudt, dien de Kaffers Afura of Ofur noemen, en wacrop men de puinhoopen van verfcheidene merkwaerdige gebouwen ziet. Volgens eene overlevering des lands, zijn het de overblijffels der magazijnen van Salomon, of der koninginne van Seba, die, naer men zegt, al het goudt, waer mede zij den tempel te Jerufalem verfierden, van dezen berg haelden. Deze gebouwen waren van fteencn, met veel kunst' in eikanderen gevoegd. Men wil dat zij het werk zijn der Joden , die de vloot van Ofir uitmaekten, en dat deze gebouwen hun tot woningen dienden. Zonder deze meening' al te zeer aentekleven, is het niet volftrekt tegens de waerfchijnlijkheit, te gelooven dat Salomon zijnen koophandel tot aen de kust van Sofala uitftrekte. Wanneer men veronderftelt dat zijne fchepen uit de Roode zee vertrokken, waer konden zij goudmijnen digter bij Judéa vinden ? De ftadt Sofala, dus genoemd naer eene rivier en een eilandt van dezen naem , is de hoofdftadt eener landftreke , die langen tijdt van Monomotapa heeft afgehangen. De prins, die 'er tegenwoordig regeert, is cijnsbaer aen Z $ den  3^2 De Nieuwe Rehiger. den koning van Portugal, en doet belijdenis van den Mahometaenfchen godsdienst. In het begin der zestiende eeuwe, bouwden de Portugezen, op deze kust, eene fterkte, welke zij tegenwoordig nog bezitten , en die hen meesters maekt van den ganfehen koophandel van dit gewest. De inwoonders van Sofala Zijn eene vermenging van Mahometaenfche Arabieren, afgodifche Kaffers en Christen Portugezen. Deze laetften bezitten mede dc fterkten van Teuta, Inhaquea en Sena, 't welk ik reeds genoemd heb : dezelve waren als zoo vele rijke kantoren, alwaer eertijds de grootfte koophandel van geheel Afrika gedrevenwerd. Een gedeelte dezer jaermarkten, gelijk ook die van Dambarari en Longoé, zijn verwoest door de Kaffers, die op het einde der voorgaende eeuwe acn het muiten floegen, en een groot getal Portugezen vermoordden, zoo om zich te wreken, zeiden zij, over de onregtvaerdigheden dezer vreemdelingen omtrent den keizer , die hen als zijne kinders beminde, en over hunne wreedheden omtrent de Kaffers, die hen als hunne broeders behandelden, als om hen tc ftraffen, om dat zij zich al te veel van dc vrouwen des lands hadden doen beminnen : want deze volken , fchoon niet zeer keurig in de liefde, zijn daêróm niet minder aen den minnenijdt onderworpen. Voornamelijk zijn zij zeer geërgerd, om dat zij zien dat deze zelfde vrouwen den voorrang geven aen  Honderd en Tweeenzestigste Brief. 563 aen de Europeanen, wier kleur hun onbevallig toefchijnt. Men verhaelt ons de redevoering, die één dezer Kafferen tot zijne medgezellen deed, om hen tot den opftandt aentezetten. Dees man, een flaef der Portugezen geweest zijnde, was een Christen geworden onder den naem van Mozes, en had, door zijne wezenlijke diensten, aen zijnen meester gedaen, zijne vrijheit verworven. Geraekt door de onderdrukking, waerin hij zijne landgenooten zag, voerde hij tot hen dit gefprek, dat mis- 1 fchien door dc handen der gefchichtfchrijveren eenige fieraedjen, welke het in den mondt des Negers niet bezat, verkregen heeft: want om de waerheit aengenamer te maken, mengt men 'cr gaerne de verziering onder. Wat 'er van zij, zie hier het gefprek: „ Waerde krijgsgezellen en rampfpocdige „ broeders , indien gij minder geleden hadt „ van uwe vervolgeren, had ik de rust, mij „ vergunt, vreedzamer kunnen genieten; maer „ te vergeefsch zag ik mij van de flavernij' „ verlost, en vond niets zoets in de vrijheit, „ om dat ik, in het verkrijgen van dezelve, „ opgehouden heb in uwe elende te deelcn. „ Zoo lang ik met u in denzelfden rang, cn „ met mijne broederen verachtelijk en elendig j, was, had ik geene genoegzame aendoening, ,, om ons ongelukkig lot. te overwegen; maer „ tien jaren van vrijheit hebben mij in ftaet „ gefteld om 'er beter over te oordeelen. Ik „ heb  3ó+ De Nieuwe Reisigeü. „ heb dezelven niet hefteed, om gelijk onze „ onderdrukkers, in de pracht en weelde, een „ fchandelijk en verachtelijk leven tc leiden, ri maei' in hunne kunst te leeren, om u hen te 3, doen kennen, en mij zeiven te verzekeren, » dat geenszins het onderfcheidt van verftandt, „ maer de opvoeding en het enkele geval, oorzaek zijn van deze overtref! elijkheit der „ blanke lieden, die dezelve misbruiken, om „ de zwarten te verachten en met voeten te „ treden. Dan welke is toch deze overtref„ fehjkheit, waerop hun hoogmoedt roem. „ draegt ? Welk voordeel meenen zij te trek„ ken uit hunne laffe en walgchcjijke blank„ heit, boven de edele en heerlijke kleur, „ welke wij van de natuur' ontvangen hebben? „ Indien dc tecderheit eene verdienste is, wij „ hebben de huit zoo zacht als hun fluweel. „ Komt het aen op waerlijk mannelijke hoe„ danigheden, neem uwe geftalten en kragten „ in aenmerking, en zeg mij waerin zij u „ overtreffen. Laet een blanke zijn aengezigt „ voor dc winden en de middaghitte biootftcl„ len , zal hij dezelve verduren gelijk onze „ zwakfte kinders V Neen: hij zal acnftonds „ eene hartflaeuwte gevoelen : hij zal klagen „ dat hij door de lucht verflikt, of doodde zon verbrand wordt. „ Het cenigftc 'voordeel dezer trotfche ty» rannen is dat zij inderdaedt gelukkiger dan „ wij zijn; niet om dat zij meer wijsheit, „ maer  Honderd en Tweeenzestigste Brief. 365 „ maer meer kunst en fnedigheit bezitten. Zij „ zijn niet dapperer, maer behendiger en lis,, tiger. Toen ik begon te lezen, leerde ik, „ uit het heiligfte hunner boeken, dat alle de „ menfchen het-werk van eenen zelfden Schep„ per, de aframmelingen van eenen zelfden „ vader zijn, en met dezelfde vrijheit en voor- regten geboren worden. Deze vrijheit nog„ thans willen de wreede verdrukkers ons ont„ rooven, door de flavernij, de grootfte der ,, beledigingen, welke de mensch der nature „ kan aendoen, onder ons intevoeren. Zij .„ hebben flechts hun vaderlandt verlaten, om „ het onze te komen verwoesten ,• en indien zij ons het leven niet benemen, gefchiedt „ zulks om dat het hun nutter is ons tot de ,, dicnstbacrheit te brengen. Naeuwelijks ken- den zij den koers naer onze gewesten, of „ het landt was, om dus te fpreken, niet dan „ een wijduitgeftrekt magazijn, alwaer de bar|, baerfche kooplieden zelfs de menfchen in het %i openbaer opveilden, en eenen nieuwen en „ gedrochtclijken handel opregtten , door de„ zeiven tegens een verachtelijk metael te rui,, len. De dienstbaerheit heeft, als een ver„ nielende vuurberg, alle de kusten van ons „ vastelandt verdroogd, verbrand en ingefloktc ,, de vrijheit zal in 't vervolg den overvloedt „ en het geluk doen wederkeeren. Laten wij „ haer in deze landftreken te rug roepen; en „ wel rasch zullen-deze onmetelijke woeste-: „ nijen,  gfjo* D e Nieuwe R e i s i g e r. nijen, waerin men tegenwoordig niet dari „ flaven, wilde beesten, en eenige meesten„ deels nog wilde Europeanen befchouwt, j, door eene gelukkige bevolking vervuld Wor3, den. De mensen is vrij geboren : bij is „ een mensch ; zie daer de tytel van zijne „ vrijheit: dees tytel is onfehendbaer , en verheven boven alle de aenvallen der ge3, wcldenarij', en boven de magt van alle de onmenfchelijke wetten, door deze wreede „ vervolgers ingefïeld.- Zij gelooven dat wij „ van eene lager foort dan zij zijn; maer la„ ten zij leeren dat de meesten van ons waer„ dig zijn over hunne tyrannen te gebieden, „ en tot voorbeelden Van hunne heeren te „ verftrekken. Onverfaegd in de pijnigingen, „ heb ik de beulen hunne leden zien verfcheu„ ren, Zonder de trekken van hun aengezigt ,3 eenigzins te doen verandereni Dapper in 3, de gevechten , hebben zij hun bloedt verj,. goten voor deze zelfde Europeanen ,- die 3, hen met het gewigt hunner kluisteren over- laedden. „ Ik las in het zelfde boek, 't welk de oor; }, fprong van den godsdienst der blanken is, 3, dat een zeker volk, dierbaer aen den Opa perheer van 't heelal j zich irt flavernij be3, vindende onder dusdanige ondankbare, trot„ fche en onmededoogende vervolgers als dc j, uwe, door een' waerdigen man , wonderi, baerlijk uitgekozen , de oogen over hun 55 01>  Honderd en Tweeenzestigste Brief. 367 „ ongeluk geopend, en gelukkiglijk uit zijne „ ilavernij'verlost wierd. Dees man, dien ik „ mij tot een voorbeeldt heb voorgefleld, „ droeg denzelfden naem als ik. Alles wat „ uwe tyrannen u doen lijden hebben, cn nog „ voor u bereiden , laet zich aen mijn hart „ gevoelen; en zie daer dc erffenis, die gij „ uwen kinderen zult nalaten ! Rampzalige „ onnoozelen , waerom verheugden wij ons „ over uwe geboorte ? Waerom lachtte gij „ uwen vaderen toe? Zij bragten u alleen ter „ wcereJd' om u elendig te maken. Gelukki„ ger vaders befpreken hunnen kinderen fchat„ ten, trotschheit en zorgeioosheit: dusdanig „ is de erffenis onzer vervolgeren. Wij heb„ ben niets aen onze nakomclingfchap over te „ dragen, dan de fchande van een ongelukkig „ geflacht natelaten, om in onze elende op„ tevolgen. Dan laten wij niet meer peinzen „ op het geene wij geleden hebben: laten wij „ denken om niet langer te lijden. „ In het midden van dit ontoegangkelijke „ gebergte, in het diepfte dezer ondoordrin„ gelijke bosfehen, hebben wij niets van onze „ vijanden te vreezen, indien wij niet verzui„ men tot onze verdeediging te waken. Wij „ zullen noch weiden voor onze kudden, doch „ bekwame velden om ons fpijzen te bezor„ gen, ontbéren, wanneer het vuur de op„ pervlakte dezer onbebouwde plaetfen zal „ ontbloot hebben. Indien ons andere nood- „ wen-  363 De Nieuwe Reisicêh. „ wendigheden ontbreken , wij weten waei* „ wij ons begeven moeten, om ftoutmoedig „ eenige ftrooperijen te ondernemen. Wij „ zullen ons op de verblijfplaetfen der blanken „ werpen, en met hunnen roof beladen we„ derkeeren. Doch laten wij een begin ma.„ ken met ons voor hunne boosaertigheit en „ wreëdheit te beveiligen : laten wij minder „ denken om ons te wreken over onze voor„ ledene rampen, dan om de grondflagen on„ zer vrijheit en rust' te bevestigen. De gic•„ righeit der Europeanen zal ons de bezitting „ dezer woestenijen niet benijden, terwijl wij „ 'er, tot de veiligheit en het onderhoudt van j, ons leven, onze toevlugt zullen moeten ne„ men tot alle de kunsten, die zij. ons geleerd „ hebben. Zij hebben óns deze kundigheden 5, medegedeeld, om onze fmerten te vermeer„ deren, en ons nuttig te doen zijn tot hunne „ vermaken : de regtvaerdigheit en goedhcit „ des Hemels zullen dezelven tot ons geluk „ doen dienen. Het ijzer ontbreekt ons niet „ tot de wapenen; maer wij hebben een' kor„ ter weg om ons dezelven te bezorgen; dat „ is, de geenen, die ons durVen aenvallen, „ zoo wel te ontvangen, dat wij hun het vsr„ .mogen om te vlugten benemen, en dat al„ les, tot zelfs de wapenen, die zij tot ons „ verderf aenvoeren, nuttig ter onzer verdee„ diginge worde. N „ La-  Honderd en Tweeenzestigste Brief. 36*0 „ Laten wij bezitting nemen van dezen wijd„ uitgeftrektcn grondt, die voortaen ons erf5, deel zal zijn; en laten wij denzelven, zon,, der eenig voorregt of wangunst', onder eikanderen verdeelen. Laten wij onze lanh dcrijen wieden, en voor ons en onze nako- mclingfchap bebouwen. Laten wij overal „ aénftonds wetten maken, om ons daer naer „ te gedragen: eene regtmatige onderwerping j, moet zacht fchijncn, wanneer men eener „ oiiregtvaerdige tyrannije ontvlugt is. Indien „ ónze vijanden ondernemen ons in deze „ fchuilplacts te overweldigen , moeten zij „ bevinden dat wij tegens hunne kragten be„ ftand zijn; doch zoo zij ons in vrede laten, 3» moeten wij hun, door onze gerustheit, doen „ belijden dat wij alzoo goed zijn, als zij zich ,j wreed tegens ons gedragen hebben. Zij „ hebben gebrek aen vee: wij zullen wel in „ ftaet wezen hun het zelve te leveren, indien „ zij ons duizend dingen, die zij zonder zich „ te verarmen ons kunnen toeftaen, in rui„ ling willen geven. Het zal altoos hun be„ lang zijn ons dezelve goedwillig aentebie„ den, veeleer dan ons in dc noodzakelijkheid „ te ftellen om ze met geweldt te veroove3, ren". De haet der Kafferen voor de Portugezen heeft hen alle de kusten, die tegenwoordig bijna woest zijn, doen verlaten. Zij hebben zich feegeven in het binnenfte der landerijen, alwaer Xlll Deel. A- a ment  3?o De Nieuwe Reisiger. men zegt dat zij zeer talrijk zijn. Niettemin vervolgen zij met de Europeanen te handelen;; en het zijn altoos de voortbrengfels des lands, als goudt , yvoor , amber en flaven, welke deze Afrikanen leveren voor zijden cn lijwaden van Indië, die zij tot bun gewoonlijk optooifel gebruiken. De akkerbouw en de zorg der kudden zijn de voornaemfte bezigheden van de meesten dezer volken. De rijst, het Indiaenfche koorn en de moeskruiden zijn de koopwaren, welke zij met de meeste zorgvul* dighcit acnkwecken. Hunne levenswijs is eenvouwig en matig; en 'ér is alzoo weinig kieschheit in de keur als in de bereiding hunner fpijzen. Men verzekert zelfs dat zij de muizen in den rang der lekkerfte gerechten Hellen, en zoo hoog als eene patrijs of konijn fchatten* De koningkrijken Mongas, Manika, Sabia en Inhambana , waren eertijds een gedeelte van Monomotapa, wiens juk zij federt langen tijdt afgefchud hebben. De Haten van Mongas hadden zich reeds van het keizerrijk afgefchcurd, töcn de Portugezen 'er aenkwamen. Franciskus Barreto, door het hof van Lisfebon benoemd tot de ontdekking der mijnen, nam dezen weg om tot die van Butua, welke men hem zeidc de rijkfte te zijn , doortedringen. Hij zond afgezanten aen den koning van Monomotapa, die, wel verre van hen te behandelen gelijk die van andere vorsten, welke niet dan knielende voor hem verfchenen} en zich voor  Honderd en Tweeïnzestig-ste Brief. 371 voor zijnen troon ter aerde bogen, hen met ongemeene eerbewijzing' ontving. Het Voorwendfel van dit gezantfchap was, hem verlof te vragen om hem te wreken over den koning van Mongas, die tegens hem opgeftaen was; maer de ware beweegreden was eenen doortogt door zijne Haten te verkrijgen , om tot de mijnen te komen. De keizer Hemde 'er in toe , en deed Barreto een leger aenbieden, 't welk hij Weigerde. Het heir der Portugezen, beflaende uit vijf of zes honderd mannen, waeronder zich veel adels bevond, had in dezen togt door den honger en dorst veel te lijden. Zij vonden de Mongasfen onder de wapenen , en gereed om hen te ontvangen. Barreto liet zijn gefchut voor het fpits zijner krijgsbenden Hellen. De vijandt naderde met een kloekmoedig gelaet; en zijne fiagorde had de gedaente eener halve mane. Eene oude vrouw, vermaerd onder dit volk, door hare beoeffening der zwarte kunst', trad buiten de gelederen, en wierp eenige handen met Hof naer het Portugefche leger, den Kafferen verzekerende dat dit Hof alleen hun de overwinning zoude" doen behalen. Barreto, wetende hoe veel de bijgeloovigheit op de Negers vermogt, beval eenen zijner busfehieteren op deze oude lostebranden, 'twelk zoo gelukkig werd uitgevoerd, dat men haer eensklaps in duizend Hukken deed opvliegen, tot groote verwondering der Kafferen , die haer onkwetstbaer achtten. De Aas vjij-  6,7a De Nieuwe Reistger. vijandt vervolgde zijne aennadering, doch zonder orde, en deed een' hagelbui van pijlen en. werpfpietfen regenen. De Portugezen, zonder zich te bewegen, met kanon- en fnaphaerifchoten antwoordende , behoefde hunne losbranding niet dikwils Ce herhalen, om hem den rug te doen keeren. Het kostte hun flechts twee mannen; en zij lieten zes duizend Negers op het flagveldt. De koning van Mongas verzocht om den Vrede, en zond afgezanten aen Barreto. Deze lieden, geene kamelen kennende , zagen éert dezer dieren in het leger der Portugezen, en betoonden eene groote verwondering en vrees. De veldheer deed met beide zijn voordeel, om hun te zeggen dat hij een groot getal dezer verfchrikkelijke beesten had, welke alleen Van menfchenvlcesch leefden; dat zij reeds de zes duizend Kaffers, in deri ftrijdt gefneuveld, opgegeten hebbende, hem door dezen bode lieten verzoeken geenen vrede te fluiten, om dat zij vreesden aen voedfel gebrek te zullen hebben. De afgezanten , door deze rede verfchrikt, baden Barreto dat hij zijne kamélen zoude overhalen om zich te vergenoegen met osfenvleesch, waervan zij hem een' ruimen voorraedt beloofden toetczenden. Hij gaf zich aen hunne gebeden over, en vergunde hun voorwaerden, die de rust in het landt herftelden. Men befchrijft ons een gedeelte der inwoonderen van Monomotapa, en der naburige ko- ningfc.  Honderden Tvveeenzestigste Brief. 373 ningkrijken, als woeste menfchen, die, zonder eenige kennisfe van den waren Godt, en aen de blindftc bijgeloovigheit overgegeven , een zwervend en wild leven leiden, in zandachtige en eenzame woestenijen. Zij hebben eene ongemeene zwarte kleur, een'platten neus, dikke lippen en een mismaekt aengezigt. Zij fpreken eene boerfche tael, gaen bijna naekt, voeden zich met kruipende gedierten, en ftrekken zelfs fomtijds de wreëdheit zoo verre uit, dat zij menfchenvleesch eten. _ Men heeft nog geene kennis van alle de volken, die het binnenfte gedeelte van Afrika bewonen. Daer zijn onmetelijke gewesten, waervan men naeuwelijks den naem kent, en anderen waerin men nimmer is doorgedrongen. De woesthcit der inwoonderen, de brandende hitte der luchtftreke, de onvruchtbaerheit der woestenijen, de fchraelheit der velden, de moeijelijkheit deiwegen , de tallelooze meenigte van woedende dieren, die den menfchen een wreed oorlog aendoen, hebben 'er ten allen tijde de reizigers van verwijderd. Zij hebben zich tot het bezoek der kusten bepaeld, en zijn bijna alleenlijk den loop der vaerbare ftroomen gevolgd. Ik geloofde mij niet verder in dit zelfde gewest te moeten wagen. Ik zakte dc rivier de Zambefé weder af, zeilde langs het koningkrijk Sofala, trok door een gedeelte van het gebiedt der Kafferen, en kwam eindelijk, door het landt der Hottentotten, aen de kaep der Goede Hoon. A a 3 Ge  374 De Nieuwe Reisiger, Gedurende deze reis gebeurden 'er geene oi* gemeene voorvallen , dan de plegtigheit van den zeedoop , waervan ik u nog niet geloof gefproken te hebhen, Dit vreemde gebruik is van eene onheugelijke inftellinge in fcmmige gewesten, gelijk de ftraet van Gibralter, de evenachtslijn, enz. Alle de vreemdelingen, die voor de eerflemael door deze oorden reizen, zijn verpligt zich daer aen te onderwerpen ; en zie hier op hoedanige wijs dezelve geoefténd wordt. De matrozen vermommen zich op verfchillende manieren: dees maekt zijn aengezigt zwart ; geene maekt zich een masker van deeg; anderen verfchijnen gewapend met fnaphanen , degens , hellebaerdcn, fpeten en pannen. De Huurman , om zich te onderfcheiden, keert de voering van zijn kleedt naer buiten, of trekt een' nachtrok aen, en bedient zich van de eerfte vodde, die hem in handen valt, als een' fluijer. In deze koddige toerusting, klimt hij op het dek en plaatst zich in een' armftoel: men zet voor hem eene tobbe, gevuld met water , alwaer een ftok , wiens beide einden door twee matrozen ondeifteund worden, dwars over heen ligt. De Huurman, zijn boek met weereldkaerten in de handt houdende , dagvaert alle de geenen, die deze reis nog niet gedaen hebben , om voor hem te verfchijnen, en doet hun op het boek zweren, dat zij deze plegtigheit zullen in acht nemen, zoo dikwerf zij door dezen zelfden oordt reizen,. Ver-  Honderd en Tweeenzestigste Brief. 375 Vervolgens doet hij hen op den Hok nederzitten; en men biedt hun een bekken aen, waerin zij eenige ftukken gelds leggen. Indien zij deze kleene fchatting weigeren te betalen, \laten de -matrozen den ftok, dien zij op de tobbe onderfteunen, flippen, en hen in het water vallen; en men draegt zorg dat zij nog met eenige emmeren waters begoten worden. Doch ten opzichte der aenzienlijke perfonaedjen, die zich door een gefchenk vrijkoopen, vergenoegt men zich met hun een kleen kruis op het voorhoof dt te maken, en hen met eenige druppelen waters te befprengen. Niemant is van deze gewoonte ontflagen; en men vertelt dat Hendrik de vierde , toen hij van St. Malo naer Rochelle trok, geene zwarigheit maekte zich daeraen te onderwerpen. De volken, die de kusten van Sofala en het landt der Kafferen bewonen, hebben verfchillende namen, maer bijna allen dezelfde zeden, gewoonten en gedaente. De inwoonders van het landt Natal, dus genoemd om dat Vasko de Gama , die het ontdekte, het zelve op Kersdag (*) naderde, zijn zeer zwart, en hebben eene middelbare doch welgemaekte geftalte , gekroesd hair, een neus niet te plat noch te verheven, zeer witte tanden , en een bekoorlijk gelaet. Men roemt hunne vaerdigheit en fnelhcit; maer de natuurlijke vruebt- baer- Natalh Chrtsti.~\ A a 4  376 De Nieuwe Reisigeb. baerheit van hun landt maekt hen ongemeen» lui. Ongelooflijk is het geene men van hunng geneigdheit tot het danfen vertelt. Op zekeren dag dat zij digt by eene rivier, alwaer ecq Éngelsch fchip ten anker lag, vergaderd waren , begaf zich een man van het fcheepsvolk aen landt, en begon op den trommel te flacn, Aenftonds kwamen alle de Kaffers van heide de kunnen rondom hem danfen; en liet baei duurde zoo lang, dat zij, van vermocidheit afgemat, den trommelflager baden uittefchciden. De Hollanders hebben het landt NataJ gekoft, om hunne bezittingen in het zuiden yan Afrika te vergrooteh. De ipwo.onders van dit landt drijven handel met de zeeroovgren der Pvoode zee, welke hun zijden ftoffen toevoe: ren, en tegens yvoor verruilen. Zij verkoopen deze ftoffen weder, voor de noodwendigheden van Europa, aen dc fchepen, die aen hunne kusten landen. Hunne keus valt gemeenlijk op teer , ankers en touwen,, die zij weder tegens andere waren aen dezelfde zeer roovers verruilen. De zijde, welke zij aen de Europeanen niet kunnen verkoopen, brengen zij bij de Kaffers van Monomotapa. De vee'-, wijverij is onder hen in gebruik; en dc vrouwen worden, als de dieren verkoft, Gemeenlijk geeft mep tw?e koeijen voor een vrouw; doch fomtijds heeft men twee vrouwen voor. eene koei. Wan-  Honderd en Tweeenzestigste Bhief. 377 Wanneer men verder binnenwaefds jq Afrika dringt, ontmoet men de Anzikoizen, Dezo volken verbeeldt men ons als wakkere, vacrdige en dappere lieden, dij alleenlijk te voet ftrijden, en zich van bogen, fchichten, bijlen cn hakmesfen bedienen. Zij bereiden ftoffen van palmboomen draden, cn van verfcheidencrlei foorten van zijden. Hun voornaemfte koophandel beftact in flaven van hunnen landaert, en in olifantstanden. Men verzekert dat zij opregtheit cn goede trouw bezitten , dat zij , fchoon afgodendienaers, de befnijdenis oeffenen, maer dat zij menfeheneters zijn, cn het menfchenvlccsch op hunne markten te koop veilen, gelijk men het fchapen- kalfs- of osfenvleesch in onze hallen verkoopt. Zij eten hunne krijgsgevangenen, en dooden zelfs hunne eigene flaven, wanneer zij hen vet genoeg oordcelcn. Men ziet 'er, die , het leven moede , of alleenlijk door hunne verachting voor het zelve, zich met deze flaven aenbieden , om door hunne prinfen verflpnden te worden. Het gemecne volk gaet met blootcn hoofde en naekte voeten, en bedekt alleen het middenfte des ligchaems. De edelen, welke deze barbaren zoo wel als wij hebben, dragen mutfen, en zijn met zijde of lijwaedt bekleed. Tegenwoordig noemt men den landaert der Anzikoizen Monfals, een' naem, welken zij verkrijgen van hunne hoofdftadt, die onder de evennachtslijn gelegen is. Deze ftadt heeft, A a 5 naer  378 De Nieuwe Reisiger. naer men mij gezegd heeft, niets merkwacrdigs, dan het koningklijke palcis, dat men rekent zeer wel gebouwd te zijn. Men verzekert dat de oppervorst dertien andere koningen onder zijne leenmannen telt. Hij draegt den tytel van den grooten Makoko, 't welk ook de naem van zijn koningkrijk is. De Jaggas, nageburen der Anzikoizen, bezitten in het binnenftc gedeelte van Afrika onmetelijke gewesten, en maken een zeer magtig volk uit. Deze lieden zijn zwart cn uittermate leejijk; en dc lidteekens, die zij zich in het aengezigt geven, maken hen nog mismackter, Deze leelijkheit vermeerderen zij nog, door de gewoonte van alleen het wit hunner oogen te vertoonen, wanneer men hen in het gezigt befchouwt. Zij gaen gehcelenal naekt, ademen niet dan wreëdheit, cn verkiezen het menfchenvleesch boven alle andere fpijzen. Zij leven in de wouden, zwerven gelijk de Arabiërs heröm,. planten noch zaeijen, en trekken alleenlijk hun onderhoudt van hunne rooverijeii. Nimmer legeren zij ergens, zonder zich te verfterken, fchoon zij flechts eenen nacht in eene zelfde plaets hadden doortcbrengen. Hier toe gebruiken zij de boomen , welke het landt hun aenbiedt. Een gedeelte van het heir houdt zjch bezig met dezelven nedertevellen, en het andere om ze te vervoeren. Hunne verfchanfching beftaet in een' ronden omtrek , met twaelf poorten, waervan ijder aen de waek- zaem-  Honderd en Tweeenzestigste Brief. 379 zaemheit van een' hopman is toevertrouwd. De veldoverfte is in het middenpunt gehuisvest , in een' bijzonderen omtrek, met eene goede wacht voorzien. De hutten der foldaten zijn digt acn eikanderen gefloten. Hunne wapenen plaetfen zij aen de deur, zoo dat zij pp het minfte gerucht gereed zijn om te vechten. Deze volken fcheppeh geen behagen dan in de oorden, alwaer palmboomen groeijen, om dat zij de vruchten en den wijn, welke zij van dezelven verkrijgen, driftiglijk beminnen. Hunne manier, om 'er het lap uittetrekken, is dat zij dezelven bij den wortel afkappen, en den ftam eenige dagen op den grondt laten, liggen, Vervolgens maken zij twee gaten, één in het midden, en het andere aen den top, waeruit dagelijksch, bijna eene maendt lang, vier of vijf pinten vochts uitloopen, na welken tijdt de boom uitdroogt en fterft, In alle de oorden, alwaer de Jaggas verkiezen eenig verblijf te houden, vellen zij dus de palmboomen neder pm wijn te hebben, en verwoesten in weinig tijds eene geheele landltreek. Dc vrouwen der Jaggas maken haer ligchaem welriekende met muskus, en vlechten fchulpen in haer hoofdhair. Hare armen, beenen en hals zijn met ringen beladen; cn het is onder haer eene fchoonheit vier tanden, twee bovenfte en twee onderfte, minder te hebben. Zij, die geen' moeds genoeg bezitten om ze uit-  3 8o De Nieuwe Reisiger. uittctrckken, zijn zoo weinig geacht, dat men met haer wil eten noch drinken, Deze vrouwen zijn ongemeen vruchtbaer; maer wanneer zij in de legerplaetfen verlos fen, dooden hare mannen dc kinderen., die zij ter weercld' brengen, om zich de moeite cn den last van'dezelven optebrengen te fparen. Om dit verlies te vergoeden, ontvoeren zij, in hunne itrooperijen, kleene jongens en meiskens, welke zij als hunne eigene kinderen befchóuwen , en wier'vaders en moeders zij tot hun voedfel Aagten. Zij leiden deze jongkheit met zich, en doen dezen gevangenen eenen halsbandt acn, dien dezelve verpligt zijn te dragen, tot dat zij eenen vijandt gedood, en zijn hoofdt aen den grooten Jagga vertoond hebben. Zij houden dan op flaveri te zijn, leggen het teeken hunner dienstbaerheit af, en worden tot foldaten en leden des landaerts verklaerd. Deze volken geven hunnen oppervorst den naem van Kasfangi, zijnde een ecrtytel, welke met dien van Grooten Heer, dien het hoofdt van het Ottomannifche keizerrijk aenneemt, overcenftemt. Men noemt hem ook den grooten Jagga , gelijk den anderen den grooten Turk, Alle jaren vieren zijne onderdanen zijnen geboortedag door een wreed feest. Zij verzamelen zich in eene vlakte , en maken eenen cirkel rondom verfcheidene hoornen, op een' van welke men eene ftellaedje opregt. De vorst plaetst zich daerop, met de voor- nacm-  Honderd en Tvveeenzestigste Brief, ggf nacmftc heeren van zijn hof. Men bindt aen den ftaiti van een' dezer boomen een' van de wreedftè leeuwen des lands. Zoo dra de prins gezeten is, hoort men het gcfchreeuw des volks; waerna men, op een gegeven teeken, dat eensklaps de ftiïte aenbeveelt, den leeuwlos laet, door hem den ftaert aftehakken, om zijne Woede te vermeerderen. Het gezigt van zulk eene talrijke vergadering' doet hem in het begin eenigzins brullen; maer in 't geheel geen middel ziende om te ontfriappen , werpt hij zich in het midden van den hoop, ert verfcheurt de eerften die zich voor hem vertoonen. Het Volk, in plaets van te vlugten, nadert zonder wapenen om het dier te dooden, en befchouwt als een geluk, dat het in dezen ftrijdt, onder de oogen van zijnen vorst, mag omkomen. Eindelijk bezwijkt de leeuw onder de kragten dezer meenigte. De overgeblevenen eten de dooden; en de lucht door hun gejuich doende Wedergalmen, vergezellen zij den vorst tot zijn verblijf, met het roepen van lang leve dc koning. Alle de inwoonders, welke in ftaet zijn cm te reizen, zijn verpligt dit barbaerfche feest bijtewonen. De veldoverfte der Jaggas onderhoudt eene geftrenge krijgstucht onder zijne benden. Zij, die zich in een gevecht kwalijk gedragen hebben, worden tot den doodt veroordeeld, en door hunne medgezellen opgegeten. Dagelij ksch doet dees vorst, op eene ftellaedje  De NiEtiwÉ Reisïger* geklommen, eenë redevoering tot zijne onderdanen , om hen tot dapperheit aentefporen.Zijn optooifel heeft iets zonderlings: in zijne hairen draegt hij Verfcheidene rijen met fchelpen , en rondöm de lendenen en dijen eene foort van fluijer, gemaekt van de ftoffen des palmbooms, waeraen eenige eijers van een' ftruisvogel hangen. Een ftuk kopers , vari twee duimen lang, gaet dwars door zijn' neus; en zijne ooren zijn met het zelfde Verfierfel opgepronkt Zijn ligchaem is met verfcheidene figuren geteekend , en wordt dagelijksch met vet gefineerd. De zwartheit Van zijri aengezigt is weggenomen door roode en witte vernisfen. Hij wordt vergezeld van twintig of dertig Vrouwen, gedurig bezig om hen te dienen, en die, onder verfcheidene eerbewijzku gen, welke zij hem betoonen, zich telkens als hij drinkt op de knien werpen, in de handen klappen, en eenig gezang van haer muzyk opheffen. De groote Jagga onderneemt in 't geheel geene gewigtige zaek , zonder zijne goden, waeraen hij , naer men zegt, menfchelijke llagtoffers opoffert, raedteplegen. Deze offeranden doet hij bij het opgaen der zonne, gezeten op eene fchabél, hebbende het hoofdt bedekt met eene muts, verfierd met paeuwevederen. Hij is vergezeld van twee priesteren, die voor toovenaers gehouden worden, en van een vijftigtal vrouwen, welke hem omringen, en  Honderd en Tweeenzestigste Brief. 3S31 en ijder een' paerdeftaert, dien zij al zihgehdë giasch en weer zwaeijen, in dc handt hebben. Achter haer onthoudt zich een hoop muzykantcn, die haren zang met hunne fpeeltuigen onderfteunen. In het midden van den kring ontftcekt men een groot vuur, op het welke men witte poeders in een' aerden pot zeL De priesters bedienen 'er zich van, om het voorhoofdt, de hoofdflapen, de borst en den buik Van den vorst te verwen, cn bieden hem vervolgens een' bijl aen, hem aenbevelende zijne vijanden niet te fparen. Hierop geleidt men tot hem èen mannelijk kindt, 't welk hij met dit geweer doodflaet. Op dezelfde wijs handelt hij met vier mannen; cn indien zij op den eerften flag niet dood zijn, worden zij buiten het leger geleid, en door andere handen afgemaekt. In deze offerande flagt men tien koeijen, en zoo vele geiten en honden. Het vuur wordt met derzelver bloedt befprengd, en het vleesch met een groot vreugdegejuich verflonden. De lijkplegtigheden der Jaggas zijn alzoo barbaersch als hunne offeranden : want men begraeft met den dooden twee zijner vrouwen , welke men aen zijne zijde doet zitten. Men maekt hem het hair netjes op, wascht en zalft hem, en verfiert hem met zijne beste kleederen. Men legt met hem in den grafkelder zijne wapenen, en alle degercedfehappen, die tot zijn gebruik gediend hebben. Ydere maendt  sj&4 De Nieuwe Reisigebs' maendt verzamelen dc bloedverwanten op zijri graf, 'twelk zij met bokkenblocdt en palmboomenwijn befprengen. Deze plegtigheit wordt zoo lang onderhouden, als 'er iemant van het geflacht in het leven blijft. Alles wat ik van de Jaggas gezegd heb, ben ik verfchuldigd aeri lieden, die onder hen gereisd hebben. Wij hadden bij ons aen boordt een' Portugefchen priester , die zich voorgelleld had hen te bckceren; doch zijn ijver koil het niet uitharden tegens de kwade behandelingen, welke zij hem deden beproeven. Hij vermeet zich alle de volken vart Afrika te kennen , en hen door hunne min of meer zwarte kleur te onderfchciden, na dat zij min of meer van de evenaclitslijn' zijn verwijderd. „ Van „ den keerkring des kreefts af tot die vari „ den fteenbok toe, zeide hij tot ons, is dit ,, weerelddéel door zwarte, halfzwarte en olijf„ kleurige inwoonders bevolkt. De gevoelens zijn over de oórZaek dezer verfcheidenheit „ zeer verdeeld ; doch wat mij belangt, ik ,, fchrijf dezelve alleen acn de luchtftreek toe". „ Alle de menfchen zijri van denzelfden vader „ voörtgefproten, en blank van nature. Dé „ zwartneit der Negeren is dan eene enkel „ toevallige hoedanigheit, die in 't geheel geen „ inwendig grondbeginfel heeft. Dit was da „ eerfte zaek van „verwonderingë, welke zich „ voor den geest der reizigeren vertoonde, ), toen zij in dit landt begonnen aentekomeir: „ hurmrf  Honderd en TWeeenzestigsté BRiEF. 385 y, hunne verwondering Boeg over tot de ge5, leerden van Europa; en men zag daer om,, trent tallelooze gisfingen en twisten ten „ voorfchijn komen. „ Om dit verfchijnfel te verklaren, nemen ,, fommigen hunne toevlugt tot het drinken -„ van verfcheidene wateren, die men zegt de kragt te hebben om deze kleur voorttebren„ gen, gelijk de twee fonteinen van Beötië, ,, waer van de eene de fehapen wit, en de ,, andere zwart maekte ; doch deze meening ,, vervalt van zelve. Anderen willen dat deze „ verandering van kleur heeft kunnen veroor„ zaekt worden door de kragtige inbeelding j, der moederen , gelijk eertijds de fehapen ,, van Laban, door de loosheit van Jakob, lammers van verfcheidenerlei verwen droe,, gen. Dit gevoelen, dat van eene bijzon^ „ dere en toevallige oorzaek een algemeen en ,s beftendig grondbeginfel maekt, is niet beter „ te verdeedigen dan het voorgaende. Zij, die de zwartheit der Negeren toe„ fchrijven aen de vervloeking, welke op ,, Kanaan rust, bedriegen zich insgelijks: want ,-, zijne nakomelingfchap befloot zich in Syrië, „ alwaer zij geen' eenigert zwarten voortbragt. „ Eindelijk meenen anderen dat dit geflacht van Kaïn afftamt; en dat deze kleur, die ,, het teekeri was van den vloek * over dezen „ beruchten broedermoorder uitgefproken, op „ zijne afflammelingen , die door den zondXIII. Deel. B b „ vloedc  386 De Nieuwe Reïsiger. „ vloedt niet vcrdcjgd zijn , voor altoos k „ overgegacn. Schoon wij eenigen fchijn van waerheit aen deze hersfenfehimmen gaven, „ hoe zou het uitwerkfel der misdaed' op de „ nakomelingfchap der fchuldigen zijn overge„ gaen, indien men niet tevens vcronderftelt 3, dat hunne vrouwen insgelijks zwart gewor- den zijn ? Hunne kinders waren Mulaters geweest; cn indien men wil dat zij altoos „ onder eikanderen getrouwd waren, zouden „ zij eindelijk een blank geflacht, veeleer dan „ eene nakomelingfchap van Negeren, voort5, gebragt hebben. Daerenboven zijn eenige dezer gevoelens flxijdig met de fchriftuur', „ die uitdrukkelijk zegt dat het ganfche merv „ fchelijkc geflacht uit de kinderen van Noach „ afkomstig is. De Negers zelfs hebben „ kennis van de gefchiedenisfe des algemeenen „ zondvloeds; en dit is het eenigfte voorval der „ alöudheit, dat bij hen in gedachtenis geble„ ven is. „ Wat heeft dan deze talrijke geflachten „ van zwarte menfchen, die bijna geheel Afri,, ka bevolken , kunnen voortbrengen ? Ik „ hcrhael het nogmaels, zeide onze Portugefche priester, „ het is de zon, het is de lucht„ ftreck , onder welke deze afftammelingen „ van Noach zich hebben nedergezet. De „ natuur des menfchen heeft zich zoo wezen„ lijk niet van zelve kunnen veranderen, zon„ der de medewerking' van natuurlijke oorza- „ ken.  Honderd en Tweeenzestigste Brief. 387 ken.. De Portugezen, wier nakomelingfchap ,, tegenwoordig nog in Afrika beftaet, begon„ nen 'er hun verblijf te vestigen omtrent het „ midden der veertiende eeuwe. Zij bevolk„ ten de eilanden, kusten en oevers der rivie„ ren, van de Witte kaep af tot aen de Groe5, ne kaep toe; doch zij waren toen geenszins „ zwart, maer geleken naer het overige van „ hunnen landaert. Zij, die zich op de cilan„ den vestigden, en aldaer federt drie eeuwen „ van vader tot zoon gebleven zijn, hebben „ geene merkelijke verandering ondergaen, „ en zijn flechts een weinig bruiner geworden. „ Doch die van de kusten van Afrika, welke „ digter onder de verzengde luchtftreek liggen, 3, door den invloedt van de avonddampen, „ het gewest en dc weêromkaetfing' der zon„ neftraien getroffen, zagen zich, na eenige „ voorttclingen, alzoo zwart als de natuurlijke „ inboorlingen des lands , en werden alleen „ door hunne tael, hunne gewoonten cn hun„ nen .godsdienst onderfcheiden. De vocdfels „ en uitwaesfemingen van den grondt kunnen „ ook veel uitwerken , om dit verfchijnfel „ voorttcbrengen. De nieuwgeborene Negers „ gelijken in alles naer dc kinderen der blan„ ken, uitgenomen dat zij eene zwarte ftreek „ acn het uiterfte der nagelen, en eene vlek „ van dezelfde kleur onder aen het balzakjc „ hebben. Deze teekens zijn een zeker ken„ merk dat het kindt zwart zal zijn ; cn de B b 2 „ Ne-  388 De Nieuwe Reisiger. „ Negerfche vaders, die de getrouwheit rïün„ ner vrouwen In twijfFel trekken, hebben „ geene andere bewijzen noodig, om de kin„ ders, als hun niet toekomende, te verlaten, „ wanneer dezelve zonder dit onderfcheiden 5, kenmerk geboren worden. Deze vlek is grijs j, bij de Indianen, en bleek rood bij de Mu„ laters. Het ligchaem der jonge Negeren is „ blank gedurende de agt eerlle dagen: hun vel „ begint van langzamerhand' bruiner te wor5, den, en wordt eindelijk geheelenal zwart. „ Maer , zal men mij zeggen , indien de „ luchtftreek deze zoo zonderlinge verfchijn„ fels veroorzaekt, waerom behouden dan de „ Negers , in andere landen overgevoerd, ,, hunne kleur, gelijk ook hunne nakomeling„ fchap, wanneer zij zich met geene blanken vermengen? Ik antwoorde dat het onwaer is „ dat zij dezelfde zwartheit behouden, maer „ dat fommigen, reeds bij de tweede voort„ teling , eene kastanjeklcur, andere eene „ koffykleur hebben, om dat de lucht op- hen „ anders dan onder de verzengde luchtftreek „ werkt. Het is zeker, en door eene erken„ de ondervinding bevestigd, dat de kinders, „ van zwarte ouderen geboren , het zij in „ Frankrijk of in Amerika, van de eene voort„ teling' tot de andere , een groot gedeelte „ van de kleur hunner vaderen op eene zigt. „ bare wijs verliezen". Gij  Honderd en Twefenzestigste Brief. 389 Gij zult met vermaek zien, Mevrouw, hoedanig onze Portugefche priester ontvangen werd bij dc meeste Negcrfche koningen, wier ftaten hij doorreisde. „ Deze vorsten, zeide hij tot ons, „ zijn niet beter gehuisvest dan hunne „ onderdanen. Hunne hutten zijn van biezen „ en ftrooi, en alleenlijk in grooter getal. Ik „ ging 'er altoos door zeven of agt, voor dat „ ik kwam aen de geene, waerin zich de vorst „ of vorstin onthield : want de vrouwen re<*e„ ren hier, bij gebrek van mannelijke prinfen. „ Ik werd hun aengeboden door hunnen ftacts„ dienaer. Oordeel van deze ftaetsdienaren, „ vorften en vorftinnen, uit dit enkele voor„ val. Men berichtte eenen Franfchen be„ velhebber van den Senegal , dat de ko„ ningin van Kayor, die twee mijlen te „ voet had afgelegd om hem te zien, in zijn „ voorvertrek was. Zeer wel, antwoordde „ de Frans chman , men geve haer een glas „ brandewijns, en zende haer wederom te » rug. „ Tot het gehoor van den vorst toegela„ ten, vraegde men mij, door een' tolk, de „ oorzaek van mijn bezoek. Dees zeidc mijn „ antwoordt aen den ftaetsdienaer , die het. „ aen den koning overbragt. Toen men met „ fpreken geëindigd hadde, deed de prins zijne „ vrouwen komen, en bood mij dezelve aen, „ gelijk ook zijn geheel hofgezin, Hierop zette „ men zich neder, de begunstigde minnares. B b 3 „ op;  390 De Nieuwe Reisiger. „ op een' houten ftoel, aen de regterhandt ,, van den vorst, de ftaetsdienaer aen de lin,, kerzijdc, en ik regt voor hem op een' dier,, gelijken ftoel. De tolk ftond overeind, en „ de hovelingen, op matten gezeten, maek„ ten eenen kring rondom ons. De andere vrouwen, mede overeind ftaende, maekten „ eenen tweeden kring, en de aenzienlijkfte „ amptenaers eenen derden. Vervolgens brengt men de gefchenken, waervan men eerst ken„ nis geeft aen den ftaetsdienaer, die 'er, voor „ alles, zijne majesteit van onderricht. Mijne ,, gefchenken beftonden in eenige flesfchen „ brandewijns, waervan ik dc eerfte proefde, „ om aen alle deze befchaefde lieden te toonen „ dat de drank niet vergiftigd was. Na dat ik „ gedronken had, gaf ik de flesch aen den ko„ ning, die dezelve aen zijnen ftaetsdienaer, en „ dees aen een' anderen overreikte; zoo dat 'er, „ op ijderen teug, dien dc prins dronk, eene „ nieuwe flesch, gelijk de eerfte op dc proef „ geftcld , noodig was. liet gefprek werd „ vrolijker , naermate de flesfchen geleegd „ wierden; en de koning beloofde mij, door „ duizend betuigingen van vriendfehap , dat „ hij dc belangen van mijnen landaert zoude „ omhelzen. Men verkreeg alles van hem „ wat men begeerde, mits dat hij genoegzamen „ brandewijn voor hem cn zijn geheel hofge„ zin had. De vrouwen willen in de gefchen„ ken niet vergeten wezen , doch zijn met „ wei-  Honderd en T\veebnz,:stigste Brief. 391 „ weinig vergenoegd;, en eenige Indifche neus„ doeken kunnen hierin volftaen. „ Verfcheidene dezer Afrikaenfche prinfen „ traden met mij in onderhandeling over de'n „ godsdienst; en zij bclloten altoos met mij „ te zeggen, dat zij geene zwarigheit zouden ,, maken het Christendom te omhelzen , in„ dien het zelve de meerderheit der vrouwen 5, toeliet. Dit is het eenigfte ftuk onzer wet, „ dat hen te rug houdt. Ik ontmoette zelf ,, koninginnen, die 'er voor zich zelve geenen „ anderen hinderpacl in zagen , dan dat zij „ vcrpligt waren zich aen een' eenigen man tc „ houden. En indien dees man krank wierd, „ zeiden zij tot mij, indien dees man „ Ach! uw godsdienst heeft niet alles voor„ zien, noch in alles verzorgd, gelijk dc onze". Ik ben, enz. Aen de kaep der Goede Hoop, den 2jjien van Januarh, 1753. Einde van het Dertimde Deel. Bb4 BLAD-  BLADWYZER DER VOORNAEMSTE ZAKEN, In het Dertiende Deel begrepen. Honderd en Eenenvijftjgste Brief. Paraguai. Bladz, Voornaemfte omftandigheden van de ontdek--j kingen van Paraguai. - - ' T Dias de üolis is de eerfte Spanjaerdt, die in de i rivier de la Plata aenkomt. - - J Stbasiiaen Kabot komt in het zelfde landt na^ Dias de Solis. - - I Welke de rivier de la Plata is, hare eigenfchap ' * pen en verfchillende namen. J Kabot bouwt eene fterkte in Paraguai; voorval % gebeurd aen de vrouw van den bevelhebber dezer fterkte, Miranda genoemd. - 3> De kacique Siripa wordt'er op. verliefd; treurige gevolgen dezer liefde. - - 4, De Spanjaerds verzuimen, verfcheidene jaren achtereen , eenige grondftichiingen in Paraguai tipteregten. $. Keizer Karei, de vijfde zend 'er Don Pedrp de Menduza, die door een groot getal van aenzienlijke lieden vergezeld wordt. - 6, ^iede van den keizer tot Mendoza, toen dees laetfte naer Amerika vertrok. 7* Mendoza doet in Paraguai de grondflagen eener"\ ftadt, Buenos-Aires genoemd, ontwerpen._ De ftadt Asfomptio, hoofdlïadt van Paraguai, J is twee jaren daer na gefticht. - > 8, De natuurlijke inboorlingen des lands kanen j zich tegens de grondftichtingen der Spunjaer- j. d«u in Paraguai. 5 J Zon-  BLADWYZER der VOORN: ZAKEN. Bladz. ponderLing voorval eener Spaenfche vrouwe, IViaidbnata genoemd, waer voor eene leeuwin zorg draegt, tot erkentenis van eenen dienst, dien dit dier van haer genoten had. - 9. Middelen, door de Spanjaerds van Paraguai ge-t bruikt, om 's lands inwoonders aen zich te verbinden. . . r - De ïndi anen van Paraguai fmeden het ontwerp • om zich van alle de Spanjaerden te ontflaen; f u* hoe deze laetften van deze famenzwering'on- j derricht worden ,en dezelve vruchteloos doen ! uitvallen. J Hoe de Indianen hunne lijfsgenade verkrijgen. u. Don Alvarez de Vera volgt Mendoza in het bellier van Paraguai op, zijne verftandige regering. - - - - 11. l)e Guanniërs, Indianen vnn Paraguai , zijn«\ Don Alvarez van groot nut, in de oorlogen, I die hij tegens andere volken moet voeren. L 14, De Spaenfche officiers nemen den raedt van , Madrid in, tegens den nieuwen landvoogdt. J In het midden hunner inwendige verdeeldhe-t deu , arbeiden de Spanjaerds aen de vergrooring hunner volkplantingen. - . I Het geene men door commendes, of weereldlij > if, ke. abdijen, in Paraguai veritaet, en hoe veel 1 misnoegen en vervolgingen zij tegels de Je- I zuiteu veroorzaken. - - . J Den koningen van Spanje gaet niets meer ter harte, dan de bekeering der Indianen van Paraguai. - . . Vericheidene zendelingen niet kunnende voldoen aen den apostolifchen arbeidt van dit landt, zendt men'er Jezuiten. - . jj^ Prachtige intrede dezer vaderen in Paraguai; eerbewijzen, welke zij *cr wegens den landvoogdt en bisfchop ontvangen. - ,q Gelukkig gevolg van den arbeidt dezer geeste- lijken. . - - - 20 Middelen, welke zij gebruiken om deongeloovigen te bekeeren, en. maetfehappijen dezer omzwervende volken opteregtcn. - 2I B b ƒ v'e  BLADWYZERder ^ n ■ . Bladz. De Spanjaerds vatten onvoordeelige denkbeelden tegens de Jezuiten op, en we!Ke da redenen daervan zijn. - _ 2z. Honderd en Tweeè'nvijftigstë Brief. Vervolg van Paraguai. De vijf landvoogdijen van Paraguai, en hunne vnornaemrte lieden. - - 23, Grondlegging der ftadt de la Plata, hare gelegenheit en befchrijving. - . 24. De Chiriguauen , onverzoenlijke vijanden der Christenen, en altoos in oorlog met de Spanjaerden. - - - 25". Oorfprong dezer volken, en hoe zij zich in Paraguai gevestigd hebben - - 26. Geaertheit der Ch.iriguanen. - 1 Hunne zonderlinge gebruiken. 27* Vergelijking van dit volk met ons. - 28. De Chiquiten, naburige volken der Chiriguanen, en hunne gebruiken. - - 29. Zeden en geaertheit dezer volken. - *» Hunne manier om de zieken te behandelen. j* 30, Hoe de Chiquiten tot de kennis van het Christendom gebragt zijn. - - - 31, Wat fommigen van hun antwoordden aen de*> zendelingen, die hen wilden bekeeren. - I Hoe de Jezuiten den landaert der Guaraniërs j" 33» bekeerd hebben. - J Tegenkantingen, welke zij van deze barbaren, en zelfs wegens de Spanjaerden , beproefd hebben. - - * - 3jt Het groote vertrouwen, dat de koningen van Spanje in de Guaraniërs ftellen. - 36. Hoe veel het dezen zelfden vorsten kost om hen aen zich te verbinden. .... 37, Of de Jezuiten meer meester zijn van het gemeenebest der Guaraniërs, dan de koningen van Spanje, 38. Hoe  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladzi Hoe veel deel deze geestelijken in het beflier*| dezer volken hebben. - * I Vergelijking van de regering'der Lacedemoniërs i 39* met &e der Guaraniërs. - J Hunne blijdfchap op 4e komst der zendelingen; i hoe zij dezelve betoenen; hoe veel zij hen J onderworpen zijn. - - f4'« De Paraguanen Hagen in alle de kunsten, waer- i in men hen oeffent. - J Hoe men hunne bezigheden, ten opzigte van den landbouw, verdeeft ; en welk gebruik men maekt van hunne inzamelingen. - 41, De kleeding der Paraguanen, zoo mannen als vrouwen. ... Befchrijving van hunne volkplantingen , huizen, enz. .... 4^ Hunne levenswijs, zoo in vrede als oorlog. 45-, Men oerfent hen lomtijds, om hen in de krijgskunst te onderwijzen, en met welk oogmerk. 46. Men heeft hen het fchietgeweer willen onthou-*i den; het zelve blijft in de magazijnen opge- 1 fiolen", wanneer de Paraguanen ophouden 'er [ gebruik van te maken. - - - f 47- Koophandel der iuwoonderen van Paraguai; I hoe dezelve gefchiedt, en met wie. - J Welke maetregels men neemt om te beletten dat deze volken, natuurlijk tot de luiheit genegen, niet tot gebrek vervallen. - Men duldt in't geheel geen bedelaersonderhen,*» en laet 'er niemant ledig. - - I De arbeidt der vrouwen is niet min geregeld V 5-0. dan die der mannen. - - - ! Hoe men onder hen de goede orde onderhoudt. J Middelen, welke men gebruikt, om den Para-"» guauen in 't geheel geenen omgang met de I Spanjaerden te doen hebben. - - I De Paraguanen gaen nimmer uit hunne verblijf- T ff* plaets, zonder van een' zendeliug vergezeld I te zijn. - J Hoe zeer de zeden der Spanjaerden van Paraguai deze voorzorgen billijken. - fi. Hon-  BLADWYZER der Honderd en DrieËnvijftigste Brief. Vervolg van Paraguai. Wonderbare overeenkomst, die 'er in de beftïe- -\ ring der Paraguanen , ten opzigte van het I geestelijke, regeert. - . L Onthael, 't welk deze volken hunuen bisfchop [ aendoen, als hij hen komt bezoeken. . J Men bewijst dezelfde eer aen het opperhoofdt der Jezuiten; en een enkele zendeling wordt ook op eene onderfcheidene wijs ontvangen. ff. Keistogt naer de volkplanting St. Francskus Aavenus van Tukuman. . . f0- Wat eene Jakkra in Paraguai is. - . -i Hoe de Jezuiten der volkplantingen de vreem- V 60 neemt3 om 'er de betamelijkheit te onderhouden. - - . J Yder moet den godsd-'enst bijwonen, ten zij men goede redenen hebbeom zich daervan te onttrekken. - . - - 61 Des zondaegs worden de huwelijken in de Chris-1 ten volkplantingen gevierd. - . | Men heeft het muzyk onder de Paraguanen in- V 61 gevoerd, om'er de godsdienstigheit te onder- { houden. J Deze volken doen voornamelijk opSakraments- n dag hunne pracht, heerlijkheit en ijver uit- I blinken. - . . l6 Befchrijving der fieraedjen , welke zij tot de f viering van dit feest doen dienen, . J Men  VOORNAEMSTE ZAKÉR *« Blad*. Men tracht voornamelijk dezen volken den waren godsdienst, die in het beteugelen der driften bettaet, inteboezemen. - - 64. Eerbiedt der Paraguanen voor hunne zendelin-n gen, wier beftraffing zij met onderwerping' I ontvangen. .... }»6f. Wonderbare voorbeelden van hunne aenkleving F . aen hunne herders. - - J De verhevenfte deugden zijn onder hen volksdeugden geworden. - -66. De godsdienst is de eenigfte bron van hun geluk 1 niet. .... I Yver der zendelingen tot de bekeering der na I burige volken van Paragüai. * " f ^' Welke de hardnekkigfte dezer afgodendienaren 1 zijn. J Vader Baraze arbeidt aen de bekeering der Moxcn e t andere Wilden. • . - 68. Zeden en gewoonten des landaetts der ManaO cikas . - . I Zeden en gewoonten der Indianen, Tfcharos 1 9' genoemd. J Oorfprong des landaerts der Mammelukken. V Zeden en gewoonten van dit volk - » 7°« Geen gezag was bekwaem hen te beteugelen. "* 72. Zonderlinge kr'jgslist der Mammelufcken, om de andere volken in flavernij te brengen* - 73. De zendelingen wapenen de Paraguanen tegens de Mammelukken; hunnen voorfpoedt. - 74. Luchtftreek, getemperdheitderzelve, en voort- brengfcb van Paraguai. - - 7?. Ontzagchelijke meenigte van osfen in dit landt; manier om ze te vangen. - . Wilde honden, die de velden verwoesten. - *| Waerom men niet tracht zich van dezelven te JV 77. bevrijden. Koophandel inosfenhuiden; deszelfs uitgeftrefct- *i heit - . j Koophandel in het kruidt van Paraguai. - f Uiiwerkfels dezer plante. - - J Anders voortbrengsels van Paraguai. - 80. Mee-  BLADWYZER der Bladz. Meenigte en dikte der flangen. - *j Welke middelen de natuur dezen dieren gege- ^ g ven heeft, om het geene zij vetflinden te i * vertéren. - . . . J Zonderling dier van Paraguai, Orokomo genoemd. - - - 81. Wat het muschkruidt in Paraguai is; en hoe men deszelfs eigenfchappen kent. - 83. De liadt la Paz, in de landvoogdij van la Pla-*j ta; waer uit dees naem ontilaet. - >ïsc Men ontdekt veel gouds in de omliggende ftre- , ken dezer ftadt. . . . J De (tadt Santa-Cruz de la Siërra-Nueva, - \ g^ Landvoogdij en ftadt Asfomptio. - ƒ Hiftorie en befchrijving der Itadt Buenos-Aires. 87. Zeden der volken, die de Spaenfche volkplantingen van Paraguai uitmaken. - - 88. Wat men moet denken van het groote vermo-*| gen, dat men den Jezuiten in dit landt ver- | wijt. - - - C. 0 Van welke nuuigheit de veranderingen, door j de jezuiten in Paraguai uitgewerkt, voorden koning van Spanje zijn. - •* Honderd en Vierenvijftigste Brief. Brazilië. Wat de kapitaniën, of landfehappen, in Brazilië zijn. .... 91. De Portugezen bezitten flechts de kusten van** Brazilië. - - " * > 01 Befchrijving van de ftadt Santos, hoofdfladt . " van het landfchap van dien naem. - •» St. Vincent, andere ftadt van dit zelfde land-*} fchap. - - - " * Voi De Kangen zijn de befchaefdfteinwoonders van 1 yj' Brazilië. - . . J Andere volken , onverzoenlijke vijanden der Portugezen. - - 94. De  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. De Mammelukken van Brazilië veranderend van gedrag. - - .1 De linx , een gemeen dier in het landfchap j* St. Vincent. - - J Fabels, welke de alöuden ten opzigte van dit dier verbreidden. - - 96. Het landfchap Rio-Janeiro werd dikwerf door" de Franfchen bezocht. Afgrijsfelijke TK>nger, dien zij, in het weder- keeren naer Frankrijk, in nun fchip onder- > 97. gaen. - - - j Verfehrikkelijke omftandigheden van dezen honger. ... J Befchnring der plaets, waerop Rio-Janeiroï gellichi is. - - - - \ 99. Befchrijving der fladt zelve. . J Geaertheit der inwoonderen. | Treurige vogel, een gemeen dier in dit land- f 100. •-fchap - J Het landfchap St. Esprit; befchrijving dezer ftadt. ■. iou Het landfchap Porto-Securo was het eerfte landt dat de Portugezen ontdekte. - 102, Befchrijving van den boom van Hrazilië, waer-*) van het landt zijden naem ontleend heeft. i Antwoordt van een' ouden Wilden aen een' l> 103. Europeaen, die veel van dit hout wegvoer- 1 de. ■ - . J Kabral neemt Brazilië , voor de kroon van Portugal, in bezit - . 104, De Portugezen betoonen weinig genegenheit voor de bezitting van dit landt. - 105-, In^ het vervolg befpeuren zij het ongelijk,-j 't welk zij gehad hebben in het zelve te ver- I waerloozen. - - L Grondlegging en befchrijving der rtadt San- f ,o6, Salvador, hoofdfiadt van Brazilië. - J Zeden , gewoonten en geaertheit der tegen- woordiee inwoonderen dezer (ladt. - 107. Wetreldiijke en kloosterlijkegeestelijkheit van San Salvador, ... ,0<^ Vrucht-  BLADWYZER der Bladï* Vruchtbaerheit en natuurlijke voortbrengfels der baei van Allerheiligen. - 109. Wisfelvalligheden aen Brazilië' overgekomen. nó. Hoe verfcheidene landfehappen van Brazilië voor de Portugezen behouden wierden. - til. Wat 'er merkwaerdigst is in het laudfehap IIheos. - - - - it*. Het landfchap Olindo. - - - 113. Befchri)ving van de hoofdfiadt van dit landfchap. - - - - 114. Honderd en Vijfenvijftigste Brief. Vervolg van Brazilië. De andere landfehappen van Brazilië, eertijds door de Franfchen bewoond. - Hf. Zeden en gewoonten der Malopaquen, inwoonders van Paraïba in Brazilië. - 116. Befchrijving der ftadt Para, hoofdiladt der landen aen de rivier der Amazonen. - 117. Befchrijving van de rivier der Amazonen, en der landen, welke zij befpoelt - - 118. Afbeelding en geaertheit der volken, die dit fchoone landt bewonen. - * 119. Hoe gelukkig zij zijn. - - - 12c, Of 'er ouder hen wezenlijke Amazonen geweest zijn. - - - - izt, Geaertheit en gewoonten dezer ftrijdbare vrouwen. - - - tii. Of de Amazonen, Waervan de aloude fchrij-i vers gemeld hebben, in wezen zijngeweest > 113. Wat 'er van deze aloude Amazonen was - * Wat men van de hedendaegfche Amazonen moet denken. - - - 1*4. Loop van de riviere der Amazonen. - izj*. Godsdienst der volken, die de oevers dezer riviere bewonen. - *" 126. Zonderling gebruik derOmaguas, inwoonders Tan dit zelfde landt, - - - 127. De  VÖORNAEMSTE ZAKEN. Bladz; De Ömaguas zijn geene menfcheneters, gelijk de Portugezen hen befchuldigd hebben. •» 128; Gevaerlijke foeepvaert op den ftroom der , Amazonen. - - . 1 - 129; De inwoonders der zendinge St. Paulus. - 13c; Staetkunde van het hof van Spanje, in de ontdekking van den Maragnon, of de rivier der Amazonen. - - - 131. Gefchiedenib van dezeontdekkinge, doórOrel-*| lana begonnen. - - - I Deze ontdekking wordt vervolgd door een* 1 ' ' edelman, Orfua genoemd. ■ J Ongelukkige gevolgen van deze onderneminge.1 Gefchiedems van Aguirre, die Orfua opvolgt, ƒ De ontdekking van den Maragnon is door mon. n:ken gedaen. , - - I3f; De Spanjaerds vervolgen deze ontdekking. 136» Het landfchap van Maragnan. - - 137. De Topinamboux, een ttrïjdbaer volk, zeer aen de Franfchen verknocht. - - 138. Deze laetiien brengen deze volken tot de ken-n nis des euangeliums, en maken een verdrag met hun. - - - - L lao'' Redevoering van een opperhoofdt der Topi- f namboux tot Rafllly, een* Franfchen bevel-1 hebber. - -. * , - J Antwoordt yan Rafilly op deze redevoering. 143, Algemeene afbeelding van verfche'dene volken, die de ftaten van Brazilië bewonen. - 144. Zij kennen geenerlei godheden. - - 14^ Hunne huwelijken. - - . - 146. Zij fchilderen hunne ligchamen, en verplette-» , ten den neus hunner kinderen. - - > 147. De vrouwen zijn niet gaerne gekleed.. r., * Hoe de Portugezen met fommige barbaerfche volken van Brazilië koophandel drijven. - 148. Hoedanig deze'Wilden hunne gevangenen behandelen ... 149. Hoe zij zich ten opzigte der dooden gedragen. ij"ö; W^t deze volken eertijds waren, voor de aen-•» komst der Portugezen, - - l j... Hoe de Wildeiï van Brazilië de vreemdelingen y ontvangen'. « - - J XIIL D«tt, C c Hel  BLADWYZER der Bladz. Hoe zij de kinderen zoogen en opvoeden. • i f2. Burger- en krijgsbeftuur der Wilden van Brazilië. - - - - 15-3, Hoe zij eikanderen in hunne ziekten behande-*» len. - • I Voonbrengfels en koophandel van Brazilië, t 1^4. en in 't bijzonder de diamant- en goudniij- « nen. - - - J Het geval heeft den Portugezen deze mijnen doen ontdekken. - - - if6. Op welk een' grondt de koophandel der Portugezen in Brazilië gedreven wordt. - 157. Wat de andere Europefche volken in dit landt zenden .... j y8. Het zoeken naer het goudt van Brazilië verarmt de Portugezen, en wat de reden daer van is. 15-9. Honderd en Zesenvijftigste Brief. De /Ifrikaenfcbe eilanden. Algemeene afbeelding der Afrikanen. - 160. Het eilandt S? Helena. - - 161. Hoe de Reiziger op dit eilandt aenkomt. - 1 Befchrijving van de woning' des landvoogds > 162. van Sc.e Helena. J Befchrijving van de fterkte van dit eilandt. - 163. Dit eilandt gaf gelegenheit tot een gewigtig tijd- -\ ftip in den roman van Kleveland. - I , Befchrijving van de plaets, die tot een verblijf \ 4* aen Kleveland verftrekte. J Wat dit verblijf gebrekkigs heeft. » iöf. Het eilandt Madagaskar heeft verfchillende na-*> men ontvangen, door de verfcheidene vol- I ,r ken, die het bezocht hebben. - X * Befchrijving van dit eilandt. J Verhael van een' Franschman , die zich op Madagaskar bevindt, en deszelfs gefchiede- nis vertelt. - - - 167. Hos  VOOR NAEMSTE ZAKEN. ■ ■ . . Bladz. Hoe de Fianfchen zich op di: eilandt gevestigd hebben. - - - igg, Kiijgsverrigtingen van den vermaerden laCafen op Madagaskar. - - - I , Einde van den dapperen Ia Cafe en zijne echt- genoote. - ... ig4o Cc z Hórr-  BLADWYZER der Honderd en Zevenenvijftigste Brief. Vervolg van de Afrikaenfcbe eilanden. Bladz. Voor- en nadeelen der plaetfe, alwaer de fterkte Daufin, op het eilandt Madagaskar gefticht is. - - - iSf. Voor- en nadeelen der baei van Antongil. - 186. De baei van St. Augustyn. - - 187. Hoe de kusten en het binnenrte van het eilandt Madagaskar bewoond zijn. - 1S8. Zeden en gewoonten der volken van dit eilandt. .... 189. Merkwaerdig voorval vaneen' Franfchen offi-n cier, die eene vrouw van Madagaskar getrouwd had. " " " f Vrouwen van Madagaskar, en derzelver hu- j welijk. J Hoe men de kwaeddoenders op dit eilandt ftraft. .... 19Ï. Gewone bezigheden der inwoonderen, en*j derzelver voedfel. - - I Godsdienstige plegtigheden en gebruiken dezer t * * volken. J Wanneer en hoe de plegtigheit der befnijde- nisfe gefchiedt. - - - 193. Fabels der inwoonderen van Madagaskar, ten opzigte van den eer 11 en mensch en deszelfs zonde. - - 194. Hoe gemeen de osfen en koeijen in dit eilandt» zijn. - - - > 196. Andere dieren van dit eilandt. - J Welke tael men op Madagaskar fpreekt. - \ ,0o Papier, inkt en pennen des lands. - J* Gefchiedenis der ontdekkinge van het eilandt-j Bourbon. > 199. Natuurlijke voortbrengfels van dit eilandt. J Merkwaerdig voorval ter gelegenheit van dei jagt op het eiiandt Bourbon. V 200, Luchtftreek en gematigdheit des lands. - i Ge-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz; Gelal der inwoonderen. - " "I De heer de la Bourdonnais, landvoogdt van» 201. dit eilandt, als ook van 1'lsle de France. i Gefchiedenis van 1'lsle de France. - 202. Wat de heer de la Bourdonnais in 't werk (lelt, om dit eilandt nuttig en bloeijende te maken. 203. Het wetk des akkerbouws was 'er verwaerloosd. .... 204, De heer de la Bourdonnais (licht 'er magazijnen en vestingwerken. - - 206. Verhael van de zorg' en den arbeidt van dezent landvoogdt. - - I „ Andere eilanden , waervan Madagaskar om- 1 ' ringd is. - - - J Het eilandt Johanna of Anjuan. - V Zeden en gewoonten der inwoonderen van* 209. dit eilandt. - - - J Het eilandt Mofambique ; deszelfs befchrijving. - - - - 210. Deszelfs bewoonders. - - - 211. De Hollanders belegeren Mofambique; merkwaerdig; voorval ter dezer gelegenheit. - 212. De kust van Zanguebar. - - 213. Het eilan it Querimba. - * Het eilandt Quiloa; wat het eertijds was, en» 214. nog tegenwoordig is. - - 1 Wat 'er is voorgevallen tusfchen den koning van dit eilandt, en de Portugezen, die 'er eerst aenkwatnen. - - - 21 f. A.lmeida onttroont dezen vorst. - 216. De Portugezen vermeesteren Quiloa. - 217. Het grondgebiedt en de ftadt Monbaza. - 218. Hoe 'er de Portugezen zich meester van maken. .... 2 !9. Befchrijving en tegenwoordige ftaet der ftadt Mei inde. - - - - 220. Door wien het koningkrijk Meiinde geregeerd wordt. - ... ui, Historie van de aenkomst' van Gama in ditn landt. - - - I Krijgsverrichtingen van eenige Portugezen in 1 het koningkrijk. - . J C c 3 Merk.  BLAD W Y Z E II der Bladz, Merkwaerdig voorval met een' blinden. - 223. Portugefche verraderij. - • - 2.14. De noordelijkfte kust van Zanguebar. - 22f» De ftadt Brava. - 226'. Honderd en Agtenvijftigste Brief, Abisfinië. Gefchiedenis der eerfte inwoonderen dezes lands. .... 227. Gefchiedenis van den zoon der koninginnevan Seba en Salomon, die in Abisfinië heeft geregeerd. - - - 22§. Hoe cn door wien 'er de Christelijke godsdienst verkondigd is. - - 220. Lof van twee Abisfijnfche prinfen, door een' dichter van dezen landaert. - « 230, Omwentelingt.: in Abisfinië voorgevallen, 1 Gefchiedenis va£ een' Ftbiopifchen prins, in> 231. Frankrijk ov,-Ie kn. i Pe Abisfijnfche'k^.izers begunstigen den katholyken godsdienst, en willen dien van hunne onderdanen doen omhelzen. - - 232. De Jezuiten worden uit Ethiopië terug gezon-% den, en waerom. - - K 234, Wat de godsdienst der Abisfijnen is. - J Steden der kust' van Ajan en van het koningkrijk Adel. - ... 23f, Zeden der Marakaten. - - •» Onderworpene of cijnsbare landfehappen van> 236. Abisfinië. - - * Gefchiedenjs van den landaert der Gallen, - 237. Zeden en gewoonten dezer barbaerfche volken. « - - - 238. Hoedanig zij de befnijdenis oeffenen. - 240. Hoe de koning der Gallen de vreemdelingent ontvangt. - - I Abisfinië vloeit over van monniken. - L yan waer deze monniken gekomen zijn, en 1 z^1' ws| men 'er van vertelt. J ' Hoe  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Hoe vele foorten van kloosterlingen 'er in* Ethiopië zijn. > 243. Welk een leven zij leiden. - J De kerken dezer monniken. - - 244. Het aloude en vermaerde klooster van den abt Euftau'us - - 24f. De neiging tot het geestelijke leven is zeer door Abisfinië verfpreid - • 246. De oorbiegt wordt in dit landt geoeffend, en hoe. .... 247. De Abisfijnen bewijzen aen de heilige Maegdt eenen dienst, die naer goddelijke aenbidding ge] iikt. - - - - 14S- Verfcheidene leerftukken van den Abisfijn- lenen godsdienst. - - - 249. Heilige boeken der Abisfijnen, 1 Katechismus dezer volken. - f Wie de patriarch der Abisfijnen is, - L 2 264. Abisfinië oevvaerd wordt - - * Hoe men deze ark van de eene plaets naer eene andere overvoert. - - 265% Hoe men in Ethiopië een veldleger maekt. - 206,' Hoe de vorst gehoor geeft. - 1 Hoe de tafel des keizers wordt aengerecht. - > 267. Bereiding der vleeschl'pijzen. - - J Wat men tot drank gebruikt - , Hoe deze drank gemaekt wordt. - r 2Ö°», gewoonte omtrent de huwelijken der pr'n* 'fesfen van den koningklijken oKiede. Qngebondenheit die 'er onder de Ethiopifche * 170. vrouwen regeert - - j De veelwijve'ij is in Ethiopië geoorlofd. - 27r. Hoe'er de huwelijken gemaekt worden. - zji. De oude en vermaerde liadr Asuma, - 273. De markten en het geldt yan Ethiopië. - 1 Hoe n en 'er het zout verzamelt. - f 274De gou.imijnen van dit landt " - 27^, Luchtiirtek en gematigdrieit van Ethiopië. - 27Ó. Berden van Ethiopië. - - 277. Aloud gebruik der Abisfijnfche prinfen, die hunne kinders opfloten. - - 2,78. Hoe dit georü'k vernietigd is - - 279. Rivieren van £thiop:c; oorfprongen van den Nijl. ' - - - . ' 2S0. He< meir van Dambéa. - - 1 g Voorbrengfeis van het koningkrijk Abisfinië. f De boom enfada. - ". " ' 282. De osfen zijn 'er overvloedig en van eenege-i drochtel jke grootte. - -" ' 4 283. Dc rijkdom"der inwoonderen beftaet in vee. ï Paer«.  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Paerden , muilezels, leeuwen , olifanten en andere dieren van Ethiopië. - 284. Het zeepaerdt; jagt op dit dier. - 28ƒ• Eer die de keizer den vreemden afgezanten) aen doet. v. 286. Roovers en bedelaers van dit landt. - 3 Vastgeftelde ftraffen tegens de misdadigers. - 287. Hoe de regtsgedingen in Ethiopië gevonnisd worden. - - - 288, Honderd en Zestigste Brie?» Vervolg van Abisfinië. Hoeveel vermogen de koningen van Ethiopië*» hebben. I De goederen en landerijen worden naer het X z^°' goedvinden van den keizer uitgedeeld. - J Hoe *ieze uitdeelingen gefchieden. « 291. Onderwerping der grooten van den ftaet. - 292. De aloude koningen van Ethiopië vertoonden zich zelden aen hunne onderdanen. - 293. Hoe zij 'er tegenwoordig mede handelen. - 294. Orde der opvolging' op den troon van Abisfinië. - - - 29$-. Zalving en krooning der keizeren. - 296. Men geeft hun dan een' bijzonderen naem. * Waerom men den koning van Ethiopië Pries-s 297. ter Jan noemt. j Krijgsvolk van Abisfinië; manier van.ftrijden. 298. De Abisfijnen hebben geene kennis van nuttige noch aengei-ame kunsten. • - 299. Zij beminnen de woordfpelingen. - 1 Zij oeftenen van vader tot zoon dezelfde am-i 300. bacnten. - . J Uitheemfche en binnelandfche handel der Abis-n fijnen. - . I Zij willen geenen handel met dc Hollande- f" 3°'K len, « - J Ces Waer.  BLADWYZER der Waerom de Abisfijnen eene gelijke af keerig.'!''2'^* heit voor dc Mahometanen en Portugezen ' hebben. -...•*" 3C2, Hoedanig men de eerften behandelt. - J Vergeeffche poogingen om den kaïholyken godsdienst op nieuw in Ethiopië te herliellen. - ... Ethiopië is onvruchtbaer voor den godsdienst 3' en koophandel. - , ^c^_ Zeden en gewoonten der Ethiopiërs. t i Hunne afbeelding. - - f" 3cf- Achtenswaerdige hoedanigheden dezer volken. 306. Zij doen gefchenken aen de priesters, als zij in de kerken komen. - . 307, Zij houden verfcheidene vasten. - 1 Hoe zij de herbergzaemheit oerfenen. - f 3o!s- Hunne manier om de dooden te begraven. • 309. Wat men in acht neemt, als men den doodt» van een' waerden perfoon verneemt. - > 3«o. Hoe men rouw draegt. - } Verfcheidene talen der Ethiopiërs. - 31 r. Inwoonders van het landt der Agaven en Zen- dero. - - - . 3Ii. Hoe deze volken een' koning verkiezen. - 313. Plegtigheit in het Abisfijnfche keizerrijk gebruikelijk, wanneer men met de bevelen van den vorst belast is. - - 314, Schouwfpelen, welke de Ethiopiërs geven aenn de perfonen, die zij willen eeien. - I Onzekere gefchiedenis van eenige in fteen ver- f 3lf' anderde jonge lieden. • - J Welk algemeen denkbeeldt men van de Ethiopifche fteden moet hebben. - - 06. Meenigvuldige leeuwen in Abisfinië; hoe men n ze van zich afweert. Onthael, 't welk men den vreemdelingen in ! eenige kloosters van Ethiopië aendoet. - f317- Befchrijving van den Nijl in het koningkrijk Sennar. J Befchrijving van de hoofdfiadt dezes koningkrijks, .... 3,8. Pleg-  VOORNAEMSTE ZAKE??. Bladz, Plegtigheit , waeraen zich de vreemdelingen moeten onderwerpen, wanneer zij ter gehoor van den koning van Sennar worden toegelaten. - - - 318. Afbeelding en kleeding van dezen vorsten deszelfs ftaetsdienaren. - - - 319. Deszelfs op togt en ftoet, als hij naer zijne lusthuizen gaet. - - - 320, Hoedanig hij zijnen volken regt bewijst. - 321, De markten van Sennar; verkooping der fla-*j ven. - - - - I Befchrijving van het dier, de civetkat ge- 1* noemd. - - - J Koophandel van het koningkrijk Sennar - 323. Met welk broodt zich de volken van dit gen west voeden. - - I Kleeders, huisraedt en woningen dezer vol T 3 4» ken. - - - - J Luchtftreek en hitte van het landt van Sennar. 1 Weg van Sennar naer het koningkrijk Don-V 32$-. gale. - - - J Gelegenheit en befchrijving der ftadt Dongale. 326, Kragt van een zonderling vergif, 't welk dit rijk voortbrengt. - - 327. Gebruiken van het kr.dt en koningkrijk Soudain. - 328. Godsdienst en koophandel van dit landt. - 329. Honderd en Eenenzestigste Brief. Nigritië, Befchrijving en gefchiedenis van Nigritië. - 330. Zeden der aloude volken van dit landt. - 331. Wisfelvalligheden van het zelve. - 332. Hoe het koningkrijk Goaga wierd opgeregt. 333. Wat 'er van het koningkrijk Bourbon zij. - 334. Rampzalig lot der flaven in het koningkrijk"» Guengara. - - - I Koningkrijken , die aen dat van Tombut cijns- T haer zijn. J Rijk-  BLADWYZER der Bladz, Rijkdommen en koophandel der inwoonderen-) van dit koningkrijk. - - I Onthael van den koning van Tombut aen de f 336« vreemdelingen. - J Welke de voornaemfte inwoonders van het koningkrijk Tombut zijn. - - 337. Hoe men het goudt in dit landt verzamel!. - j^b. Bijgeloovigheit der Negeren omtrent dir Huk. . 330. Befchrijving der wijduitgeltrekte woestenij' van Sara. » 343. De ftadt Tagaris, in deze woestenij' gelegen, y Zeden der inwoonderen van de woestenij' van £ 341. Sara. J Aengenaemheit van het omzwervende leven. 34Z. Hunne kleedingen. - 1 Eerbiedt der mannen voor de vrouwen. - f 343' Ongemeene zindelijkheit der vrouwelijke kunne. - - . - 344. Toegevendheit der maanen. • - 34 5-. De volken der woestenij' van Sara hebben bijna dezelfde zeden als de Bédouins. - 346. Honderd en TwüeÏlnzestigsxe Brief. Menomotapa. Valfche verhalen van eenige reizigers omtrent*) Monomotapa. - 1 „ Heerlijke befchrijving van het paleis des kei- ? ^ zets. - - J Zijne kleederen en vrouwen. • - 349. Hoe veel men de prachtige befchrijvingeu van Monomotapa moet verminderen. - 35-0. Zonderlinge manier om den keizer te eeren. 1 Wat 'er in het Yrouwentimmer van dezen> 35-1. vorst omgaet. . - ) Welke de amptenaers van zijn hof zijn. - 1 Wat men denkt van den oorfprong dezeral-? 35-3. kenheerfching'. . . . J Ze*.  VOORNAEMSTE ZAKEN. Blads. Zeden, gebruiken en gewoonten der volken van Monomotapa. - . 3^4; Feest der nieuwe mane. - - 3ƒy. Uitgeürektheit van Monomotapa. . 1 , De droom der Zambefé. f ^ Befchrijving van de olifantenjagt. - 3f8. Portugefche kantoren in dit koningkrijk. - -\ De verfchillende jaermarkten van dit landt. ' * Zonderlinge eernamen, die de Portugezen in T ^ dit keizerrijk aennemen. J De berg Azura of Orur, dien men zegt de-T zelfde te zijn als het aloude Orïr van Salo- ' , mon. - ■ 1 3or« Het landt en de ftadt Sofala. - - J Ben gedeelte der Portugefche jaermarkten zijn » door de Kaffers verwoest. i 362. Wat hen tegens de Portugezen heeft verbitterd.! Redevoering van een' dezer Kafferen tot zijne landgenooten, om hen tot den opflandtaentezetten. .... 363^ De haet der Kafferen tegens de Portugezen heeft hen de kusten doen verlaten. - 369. Zeden dezer Wilden. - j De Portugees Barreto veroovert hetkoningk-> 730. rijk Mongas. - - J Verhael van eene oude vrouw', die voor eene tooveres gehouden wordt. - - 37L Verhael van een' kameel in het leger der Por-*) tugezen. - I Afbeelding der inwoonderen van Monomo- ? 37*' tapa. - - J Waerom men het binnenfie gedeelte van Afrika weinig kent. - 373. Plegtigheit van den zeedoop. - - 374. Het landt Natal, door de Portugezen ontdekt, en door de Hollanders bezeten. - 375". Koophandel en zeden der inwoonderen, - 376. Koophandel en zeden der Anzikoizen. - 377. Afbeelding der jaggas. - - 378. Hoe zj hunnen wijn maken. - 1 Zeden en gewoonten der Jaggas. - f 379« Wat  BLADWYZER der VOORN: ZAKEN. \xt . j t . Bladz. Wat de groote Jagga is. - . , Hoe men den dag van zijne geboorte viert. [ 3^°' Andere bijzonderheden betreffende dezen vorst. 581. Lijkdiensten der Jaggas. - . -g. Van de kleur der Negeren. - . ogl' Hoe men dit verfchijnfel verklaèrt. . jjgc' Men moet het alleen aen de luchtftreek toe- fchrijven. - ~gö> J egenwerpingen en antwoorden. - qgg Woningen der Negerfche prinfen. - Ie* Gehoor dat zij den vreemdelingen geven. f 3°9Wat zij van den Christelijken godsdienst denken. - 39K • Einde van den Bladwijzer van bet Dertiende Deel.  TE ROTTERDAM, Ter Drukkerye van STEFANUS MOSTERT en ZOONEN, Boekdrukkers in den Groenendael.   D E NIEUWE REISIGERj O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT, Uit bet Fransch van den ABT DE LA PORTE. VEERTIEND E DEEL. Behelzende De kaep der Goede Hoop, Angola, Kongo, Loangof Benin, Ardra, Juida en de Goudkust. TE DORDRECHT, Bx ABRAHAM BLUSSE en ZOON, 1772,   Pag. t D E NIEUWE. R E I S I G E R, Honderd en DrieËnzestigste Brief. De Kaep der Goede Hoop. De kaep der Goede Hoop, die men veeleer de kaep der kwade voorfpelling' mogte noemen , om dat de geenen, welke haer naderen, geduriglijk voor hun leven te vreezen hebben, ligt onder eene der zachtfte luchtstreken van het heelal. Zij werd , op het einde der vijftiende eeuwe, ontdekt door de Portugezen, die, verfchrikt door de ijsfelijke ilormen, welke zij op deze kust moesten uitftaen, haer de kaep der onweders noemden, en 'er niet durfden aenlanden; doch de voordeeJen, die zij 'er zich in het vervolg, omtrent de Indiaenfche fcheepvaert, van beloofden, deed hun dezen naem in dien der Goede Hoop veranderen. Echter hebben zij niet dan zwakke poogingen aengewend, om zich in dezen oordc te vestigen , fchoon dezelve, door zijne ligging, vruchtbaerheit en den buigzamen geest zijner inwoonderen, kan aengemcrkt worden XIV. Deel. A «ds  £ De Nieuwe R e i s i g e r. als ééne der beste ftapelplaetfen, om van Europa naer de Oostïndiën te fievenen. Zij zonden 'er eene volkplanting; doch de geenen , welke men naer dit gewest infcheepte, geloofden het zelve door menfehenëters bevolkt te zijn; en deze vrees liet hun niet toe de ont> fcheping te ondernemen, Eenige jaren daerna werd Franciskus Almeida , onderkoning van Goa, op den oever gedood, in eenen twist met de Hottentotten; 'tgeen, gepaerd met andere ongelukken, voorts de Portugezen daer van affchrikte. Toen ik aen de kaep kwam, was mijn eerfte zorg een bezoek afteleggen bij den. heer abt de la Caille, die federt twee jaren, welke hij hier aen de volmaking der fterrekunde arbeidt , de gedenkfehriften van de koningklijke maetfchappije der wetenfchappen te Parijs, waervan hij één der aenzienlijkfte leden is, geduriglijk met zijne geleerde waernemingen verrijkt. Ik kende hem alleen door zijne vermaerdheit, en wist dat hij met den heer Casfini de Thuri gedeeld had in den oneindigen arbeidt van het bepalen der middaglijn, die, over de fterrekundige fchouwplaets van Parijs getrokken, door het geheele koningkrijk loopt; Voorts was mij bekend dat zijne verdienste hem den ftoel van hoogleeraer der wiskunde in het kweekfchool van Mazarijn had doen verkrijgen, dat hij een lidt is van de meeste geleerde genootschappen, die in Europa bloei- je»,  Honderd en Drïeenzestigste Brief. 3 jerii eri dat hij een groot getal van werken over de fterrekunde, waervan men voornamelijk de netlieit en juistheit roemt j heeft uitgegeven. Maer het voornaemfte tijdftip vah zijn leven is zijne reis in Afrika. Dewijl hij zich bijzonderlijk op de kennis der fterren heeft toegelegd, zoekt hij, rta ih Europa zijne. waerhemingen, tot deze wetenfchap betrekkelijk, omtrent het noordelijke halfrondt gedaen te hebben, de middelen om dezelfde kundigheden ten opzigte van het zuidelijke halfrondt te verkrijgen. De kaep der Goede Hoop fchéen hem de bekwaemfte plaets tot hét volbrengen zijner Oogmerken te wezen: Hij ftelde dezelven voor aen de geleerde maetfchappij ^ die 'er alle de nuttigheit van begreep; en de regering liet onzen fterrekundigeh de noodige onderftanden tot dezen arbeidt aenbieden: Hij is hier gekomen in 't jaer 1751; en na dat hij 'ér eene fterrekundige fchouwplaets had doen ftichten, maekte-hij een begin met zijne waernemingen, die heni, federt hij in het land gekomen is, onophoudelijk werk verfchaft hebben.' Nimmer is eenige zending met meerder naeuwkeurigheit volbragt: hij gelooft alle zijne oogenblikken aen het algemeen, aen de maetfchappij en aen de regering té moeten verantwoorden^ Zeventien geheele nachten j en honderd en tien zittingen, ijder van agt uren, hebben hem alle de wonderen van het uitfpanfel ontdekt.- Hij heeft de groote fterren, die bijna allen deri A 2 fter-  4 De NlEKWE II E I s i g E k. fterrekundigen van Europa onbekend zijn, ia haren geheelen luister gezien. Gij begrijpt ligtelijk dat dezelve hem eenen moeijelijken taek hebben opgelegd; naerdicn hij zich overeind moet houden, met omgedraeiden hoofde, zonder den verrekijker, om ze gadeteflaen, te verlaten. Alle dagen is hij bezig, om deze foort van pijnbank uitteftaen; en ten einde hij 'er meer vrucht uittrekke, richt hij zijne werktuigen derwijze, dat hij zich van den loop van alle de fterren, die hij wil waernemen, kan verzekeren. Men had mij van hem gefproken in Brazilië,» alwaer hij genoodzaekt was geweest inteloopen; en hij was van daer vertrokken , toen ik 'er aenlandde. Ik had mijn verblijf in het zelfde huis als hij te Rio-Janeïro; en men leidde mij te flaperi in de kamer, die hij betrokken had. Onder eenige papieren van weinig belang, welke ik ih het openen eener kasfe ontdekte, waren 'er eenige aenteekeningen over deze ftadt, door zijne handt gefchreven. Ik weet niet waerom het mij toen niet in het verftandt kwam 'er u van te fpreken, en ze in mijne brieven over Brazilië intelasfchen. Ik had ze in mijne brieventas geftoken; en het geval alleen doet ze mij wedervinden. Wat 'er' van zij, zie hier dezelven gelijk ze uit de penne van den fchrijver gev'oeid zijn: ik zend ze u als een vervulfel, dat aen mijne aenmerJffngen ontbrak» 55 Den  Honderd en Drieenzestigstë Brief. 5 „ Den 25ften van Januari, zegt de heer abt „ de la Caille> kwamen wij in de baei van Rio-Janeïro, en ankerden digt bij het Ad„ derenëi'andt; maer het was ons onmogelijk „ voet aen landt te zetten, dan na dat alle 3, de welvoegeiijkheden waren in acht gene„ men. De Portugezen zijn zeer opmerk3, zaem om allen handel met Brazilië voor de „ vreemdelingen te fluiten. Ook kwamen, 9, op het oogenblik onzer aenkomste, één ka- pitein, een ferjant en agt foldaten der be„ zettinge, aen boordt van ons fchip, 't welk „ zij niet verlieten, dan na dat wij de baei uitgezeild waren, Behalve deze kleene ben„ de , werden wij nog bewaerd door drie „ krijgshoopen, rondom ons fchip in drie ka„ noos verdeeld. De amptenaers des geregts vertoonden zich vervolgens wegens den „ landvoogdt, om ons te vragen wat ons oog„ merk was, en ons te verklaren dat ons fchip „ verbeurd zoude zijn, in geval onze redenen niet gewigtig genoeg waren. Wij zeiden „ dat wij kwamen om een klecn vacrtuig, dat „ onder ons geleide was, en met ons niet had „ kunnen binnen zeilen , te kalfateren. Dit „ werd onderzocht door 's konings gevolmag„ tigde, die vergezeld was door eenen genees- heer, om onze zieken te bezoeken. Einde* „ lijk vergunde den landvoogdt aen de fchecps„ hoofden en reizigers om aen landt te ko„ men; maer wij mogten niets van het fchip A 3 „ bren-  6 De Nieuwe Reïsigee. „ brengen, dan op een fchriftelijk bevel, 3, omtrent ijdere zaek, welke wij noodig had?, den. Wij namen ons verblijf in dc Rozenp kransftraet, die yan de hoofdkerk' tot aen „ de zee loopt. „ Rio-Janeïro is tegenwoordig eene aen„ merkelijke ftadt, wier inwoonders, de Ne„ gers daer onder begrepen, omtrent een ge5, tal van vijftig duizend zielen uitmaken. De „ ftraten zijn 'er-vrij fraei, bijna lijnregt, en „ de meeste huizen tamelijk wel gebouwd. „ Gemeenlijk hebben zij twee, en verfchcidene zelfs drie verdiepingen; en de deuren en vensters zijn met traliën voorzien. Op v een groot plein, in het gezigt der haven» j, bouwde men eene fontein , wier water ,, moest geleid worden door eene buis, met „ boogwerk onderfteund. De kerken zijn ruim , maer laeg, en van binnen geheel verfierd met beeldwerk, met gemalen goudt verguld; doch deze fieraedjen zijn zoo mcej, nigvuldig , dat men 'er bijna geene teeke„ ning in befpeurt. De muren zijn, van ruimte tot ruimte, bezet met altaren, van '■ 5, voren met een hek gefloten; en de geheele 5, kerk wordt alleen verlicht door een venster, „ boven de deur geplaetst. „ Men ziet in alle de kruisftratcn een hol „ muurvak , pronkende met de beeldtenisfc „ der Moedermaegd', voor het welke, den ganfehen nacht door, eene lamp brandt. „ Dit  Honderd en Drieenzestigste Brief. 7 „ Dit vak is verguld, en met fpiegelglas en „ eene gordijn gefloten ; zijnde het geheele „ werk bedekt met een tamelijk fraei verhe„ melte , en omringd met kleene geloftegif„ ten. (*) Alle avonden verzamelt zich hier het „ gemeene volk, om den rozenkrans te zingen. „ Daer is eene foort van boetdoende leeken, „ die den ganfehen nacht door dc ftraten zwer„ ven, beladen met een zwaer kruis, en fle„ pende achter zich eene dikke keeten, wier „ geraes dikwerf mijnen flaep heeft afgebro„ ken: want alle deze grillen van eene valfche „ godsdienstigheit ftrekken alleen om de open„ bare rust te ftoren. Het gefchreeuw dezer „ huichelaren, in het affmeeken van vergiffe„ nisfe, vormt eene wonderbare tegenftrijdig.,, heit met het fchandelijke leven, dat zij des „ daegs leiden. De doodflag is hier zeer gc„ meen, en blijft bijna altoos ongeftraft. „ Het voedfel van de meeste inwoonde„ ren dezer ftadt beftaet in manioksworte„ len en visch. De blanke lieden zijn met „ laken gekleed: zij dragen een' rok en rui„ men mantel, waerin zij het ganfche ligchaem „ en een gedeelte van het aengezigt winden. „ Sommigen hebben eene kaper van dezelfde „ ftoffe, om hun hoofdt te bedekken ; zoo „ dat men dikwerf den voorbijgaenden per„ foon niet kan kennen, dan aen zijnen tredt „ en Q*') Ex votc. A 4  8 De Nieüwe Reisigrk. „ en de kleur van zijnen mantel. De ampte» naers des geregts doen zich onderfcheiden „ door eenen rotting, dien de voornaemften „ aen hunnen linkerarm , bovenden elleboog» „ en de anderen aen de knoopgaten van hun- nen rokzak dragen. De leeraers in de god„ geleerdheit, regten en geneeskunde, heb„ ben brillen op den neus; en de flaven, die „ bijna allen fchurftachtig zijn, gaen naekt, „ uitgenomen een' broek, of zelfs een enkel „ omhangfel , voornamelijk als zij gebruikt „ worden qm op de reede te roeijen. Wan- neer zij vrij worden, is het hun geöorlofd „ den laken rok en mantel te dragen, gelijk „ de blanke lieden. „ De vrouwen dragen eene keurs en een „ hemdt , 't welk aen het boveneindt voer open , maer aen den kraeg vastgemaekt is, „ ten naestenbij gelijk onze manshemden. Des „ daegs durven zij niet op ftraet verfchijnen; „ maer zij gaen, alleenlijk op de zon- en feest„ dagen, des morgens ten drie uren naer de „ mis. Eenigen hebben dc vrijheit om des „ avonds het gezang van den rozenkrans bijte„ wonen. Wanneer zij uitgaen , omhangen „ zij zich met een fcuk ftof van twee ellen „ breed en één el lang, 't welk zij derwijze „ fchikken, dat dc hoeklijn zich midden op „ den rug bevindt. Een der hoeken hangt ten „ naestenbij als de kap der monniken; en de „ tegenoverftaende hoek dient om het hoofdt » ts  Honderd en Drieenzestigste Brie?. 9 „ te bedekken; terwijl de twee andere boeken „ over de fchouders cn armen gaen, en krui„ felings op de borst worden vastgcmackt. „ Deze kleeding is zeer lastig, en moet alle „ oogenblikken verfchikt worden. De Ne- gerinnen dragen een' zwarten hoedt, om „ zich voor de zon te dekken. „ Dc mans gaen op Itraet nimmer aen de ,, zijde hunner vrouwen, maer eenige treden „ vooruit, dragende eenen blooten degen on„ der den arm of mantel. De vrouw mag „ door eenige bloedverwanten of vriendinnen „ vergezeld zijn, en wordt gevolgd door eeni„ ge Negerfche of Indiaenfche (lavinnen, die ,, achter eikanderen gaen , in tabberden gc„ kleed, en met een' neusdoek of een ftuk neteldoek gehuld. „ De landvoogdt, dien men hier den gene„ rael noemt, noodigde mij ten eten. De „ maeltijdt beftond bijna geheel in visch. ■ De „ tafeldoeken waren kleen , vierkant en vuil, „ en fchenen meer dan eens gediend te hebben. „ Hij is echter een rijk heer, die zich laet „ voorftaen wellevend te zijn. Op een' an„ deren dag hield ik, met de fcheepsofficieren, „ het middagmael bij eenen Hollandfchen koop„ man , die ons fchoon tafelgoedt gaf. Op „ het einde van den maeltijdt, bewees hij ons „ de beleefdheit van zijne echtgenoote binnen „ te leiden, om de koffy te fchenken. Zij „ was gekleed in een rozenkleurig armozijn, A 5 » m<$  sd De Nieuwe Reisiger, » met ontblooten en gefchoren hoofde. Hij 3, betoonde ons hier door eene ongemcene „ gunst; want in dit gewest verfchijnen de vrouwen nimmer ter pfeetfe alwaer de man„ nen fpijzen , ten zij het in haer huisgezin „ met hare naeste bloedverwanten gefchiede. „ Maer dees brave koopman , die de Fran„ fchen bemint, trad ten onzen aenzien bui„ ten de gewoonte. Zijne vrouw vergezelde 3, ons zelfs in de wandeling, wordende door ■„ de flaven in eene hangmat gedragen". Het ware te wenfchen dat de heer abt de la Caille in vele landen gereisd, en zich altoos in diergelijke bijzonderheden uitgelaten had. Hoe uitgebreid de fterrekundige bezigheden, die het voornaemfte doelwit zijner zendinge waren , zijn mogten , vond hij daerenboven den tijdt uit om dezelven te verwisfelen met naeuwkeurige aenmcrkingen over de gewoonten der volken , en een onderzoek over de planten , boomen, bloemen, artzenijen, vogels , visfehen, kruipende gedierten,. gekorvenen, en allerlei foorten van andere dieren. Hij zeide mij dat hij in des konings tuin te Parijs een groot getal van uijens, planten, granen en wortels, in Europa onbekend, gezonden had. Dus worden alle de oogenblikken van dezen akademist tot nut van zijn vaderlandt hefteed; doch zijne perfoonlijke hoedanigheden maken hem bij mij nog achtenswaardiger. De deugdt, eer , goede trouw, zedigheit en opregtheit vin-  Honderd en Drieenzestigste Brief. ï? vinden op de aerde weinig ftervelingen , die hem gelijken. Eertijds, Mevrouw, zacgt gij mij met eene Jliade in de handt door Troas wandelen, met eene Odisfea den Archipel doorftreven , en met eenen Bijbel Judéa en Palestina bezoeken. Bosfuet en Rollin vergezelden mij door de aloude puinhoopen van Egypte , en Ovidius door Griekenlandt, vermaerd door dc herfcheppingen en fabelen. Op de zeekusten yan Afrika , onder de Moren, Hottentotten en Kaffers, te Melinda, Quiloa, Mofamhique, Sofala, en aen de Kaep, in alle deze oorden, door Camoëns opgezongen, heb ik van dezen Portugefchen dichter mijne tijdkorting, mijnen medgezél en gids gemaekt. Gij kunt geen denkbeeldt hebben van het vermaek, 't welk deze foorten van lezingen veroorzaken, op de plactfen zelve, alwaer de gebeurtenisfen, welke zij verhalen, zijn voorgevallen. Men gelooft 'er eene nieuwe bekoring in te vinden, en 'er een belang, 't welk men van verre niet gewaer wordt , in te fcheppen. In dezelfde gewesten tegenwoordig, ftevenende op dezelfde zeen , en levende onder dezelfde lucht fti-eek , als de helden der Luliade, gelooft men, onder het lezen van het dichtftuk, hen te zien, met hun te fpreken, en hen te hooren. Ja , Mevrouw, ik geloofde wezenlijk den verooveraer van Indië , den dapperen Vasko de Gama, tot den koning van Meiinde, die  ïa De Nieuwe Reisigeh. die ham, gelijk Dido aen Enéas, het verhael van zijne gevallen afvorderde, te hooren zeggen: „ het zou te langwijlig zijn, o vorst, u „ een omftandig verhael te doen van de ftil„ ten, de ftormwinden, en toevallen, die on„ zen togt gedwarsboomd hebben, of in onze gedachten te herroepen de voorwerpen van „ fchrik en verwonderinge, welke de baren „ aen onze oogen vertoonden, deze verfchijn„ fels, wier oorzaek den menfchen onbekend „ is , deze fchielijke onweders, deze zwarte „ orkanen, deze doodelijke blikfemfchichten, „ die de lucht in vuur ftellen, en deze ijsfe„ lijke donderdagen, wier verfchrikkelijk ge„ rucnt het weereldgeflel doet beven". Onder alle deze voorwerpen is het zonderlingfte de verfchijning van de kaep der Goede Hoop, die zich, aen het gezigt van den Portugefchen bevelhebber, onder de gedaente van een' geweldigen reus vertoont. „ Vijf maen„ den waren 'er, federt ons vertrek van Lis„ febon, verloopen, (vervolgt Don Vasko,) „ wanneer wij, op zekeren nacht, de wacht „ op den voorfteven van ons fchip houdende, „ eene dikke wolk boven onze hoofden zagen „ verzamelen, en het licht der ftarren voor „ ons verbergen. Het was eene fchaduw, „ een zwarte en vreesfelijke damp, wiens en„ kei gezigt den fchrik wierp in de onverfaegd„ fte zielen. Op denzelfden tijdt werden on„ ze ooren getroffen door een afgrijsfelijk ge- „ luidt,  Honderd en Drieenzestigste Briëf. 13 3, luidt, 't welk uit het llaen der baren tegens „ de klippen fcheen voorttekomen. Niettemin 3, voorfpelde ons de hemel noch de zee eeni„ gen ftorm. Het wonderteeken , dat zich* 3, voor onze oogen vertoonde, gaf ons eene 3,,verfchrikkelijker gebeurtenis, dan de gram„ fchap van Neptunus of Eolus, te kennen; 3, Wij waren door deze vrees bevangen, wan3, neer wij een fpookfel van eene buitengemee3, ne grootte zich in de lucht zagen verheffen. „ De mismaektheit zijner gedaente kwam met zijne onmatige geftalte overeen. Het ver„ maerde zonnebeeldt van Rhodes kon in hoog3, te niet halen bij dit vervaerhjke verfchijnfel. 3, Deszelfs gruwzame leden fchenen door eene 33 onverwinnelijke kragt bezield te zijn. De „ ijsfelijkheit , wreëdheit en boosheit waren „ over zijn' geheelen perfoon verfpreid. Hij „ verwekte een afgrijsfelijk gehuil, 't welk uit „ het diepfte der zee fcheen voorttekomen. 3, Wij fidderden; onze hairen rezen te bergef „ zijne ftem en zijn gezigt deden het bloedt in onze aderen bevriezen. „ Portugezen, riep hij , o gij vermetelfte „ van alle landaerten, hoogmoedig volk, dat de zoetheden der ruste veracht, en met „ zoo veel moeite, gevaer en ongemak} naer 3, eene ijdele glorie ftreeft, dewijl gij de pa,, len, waer binnen zich de menfchelijke zwak„ heit moest befloten houden , durft over- fchrijden, en gij twijffelt aen de woede der „ ba-  i 4 De Nieuwe Reisiger. li baréli, die van mij afhangen, en welke ik ?> federt tallelooze eeuwen bewaer , zonder „ dat eenig fterveling de ftoutheit had om 'er „ mijnen toorn te komen trotfen , verneem uit mijnen mond' de rampfpoeden, welke 5, het noodlot u , ten loon' van uwe ftaet- zucht', op de zee en te landt bereidt; Weet „ dat alle de fchepen, die dezelfde reis als gij ,, zullen doen , de rotzen en klippen dezer „ kuste tot onverzoenlijke vijanden zullen hebben 5 weet dat het eerfte heirleger, i, 't welk in het vervolg door deze doodelijke oorden zal trekken, de prooi der draeiwinj, den en onftuimige golven , welke ik tot ü, deszelfs verderf zal verheffen, worden zal, }, Alle jaren zult gij uwe fchipbreuken en de j, elende uwer burgeren betreuren. Ik zal j, eenen groótmoedigen heldt in mijne inge- wanden begraven: zijne voordëelen öp de 5, vijanden, zijne zegepralen zullen voor mij |, verdwijnen: een bosch van laurieren, dui^ 5, zertd overwinningen op de opvolgers van Ottoman bchaeld, kunnen de ongelukken, b die hem dreigen, niet afkeeren: Monbaza eri Qiiiloa zullen van vreugde opfpringen,1 i, als zij hunnen verwoester zien fneuvelen. „ Ook wacht ik hier eenen adelijken en edel- moedigen minnaer, die met het voorwerp ^ zijner teederheit in dit gewest zal kómen, i, Een droevig lot roept hen op mijne oevers : 5, de ftorm zal flechts hun leven fpareri, om „ hen  HoNDF.RD en DlllEENZESTlOSTE BrIEF. 15 3, hen te werpen in eenen afgrondt van ramj, pen , die mij bijna zelfs doen ijzen. Zij „ zullen de vruchten hunner vcrëeniging', hun3, ne dierbare kinders, teederlijk en in lekkeri, nij opgevoed, en geboren om gelukkig te 3, zijn, van honger zien fterven. Zij zullen ,, zieh beroofd zien door de Kaffers, die hen 3, in eene onverdragelijke naektheit laten zul3, len. De man zal het ligchaem, het fchoone „ ligchaem zijner echtgenoote voor de onguur3, heden der lucht' blootgefteld, door de hitte 3, der zonne verbrand, en door de koude des i, nachts bevrozen zien. Eindelijk zullen deze ,, rampzalige gelieven , na het uitftaen van 3, langdurige fmerten , en de ijsfelijkfte ge3, ftrengheden van het noodlot, den geest uit„ blazen , terwijl zij eikanderen omhelzen, s, onder het ftorten van droevige tranen, die 3, de óngevoeligfte harten kunnen verzachten". Gij vraegt, Mevrouw, of deze verfchrikkèlijke Voorzeggingen vervuld zijn. Gij hebt reeds Almeida door de handen der Kafferen zien fncuvelen; en deze onbefchaefde volken, zonder wapenen, zonder behendigheit en dapperheit, ftuitten den loop van een leven, 't welk alle de krijgshelden van Egypte en alle de magten van Indië te vergeefséh hadden aengetast. Dees heldt, van Goa naer Lisfebon wederkeerende, werd genoodzaekt aen de kust van de kaep der Goede Hoop inreloopen, op eene plaets Saldagna genoemd. Een Portugees van zijn  ifj D Ë NUDWE R EI SI GE R. sijn gevolg, inliet landt gedrongen, beledigde* de Hottentotten, die hem geheel met bloedt bedekten. Hij keerde weder tot zijne medge gels  48 De Nieuwe Reisiger. ,, gels zijn beter gebraden. Men telt naeuwe3, lijks drie of vier foorten van visfchen, welke „ men kan eten. „ Ik zag hier getemde ftruisvogéls, welke „ de Negers als paerden bereden. Niet zoo „ dra voelden zij het gewigt van den ruiter, „ of zij begaven zich uit alle hunne magt' op „ den loop , en voerden hem verfcheidene „ malen rondom de woning, zonder dat het „ mogelijk was hen anders te fluiten, dan den „ weg voor hen te Hoppen. De last van twee „ mannen gaet hunne fterkte niet te boven; „ en wanneer men hen aenfpoort, fpreiden „ zij hunne vleugels uit, als om den windt te „ vatten, en begeven zich tot zoodanige fnel„ heit, dat zij den grondt febijneó te verlie„ zen. Ik ben overtuigd dat zij de fierfte „ Engelfche paerden verre achter zich zouden „ laten. Zij zouden wel zulken langen togt „ niet kunnen uithouden ; maer voorzeker „ zouden zij denzelven vaerdiger uitvoeren. „ Hier uit ziet men van welke nuttigheit dit „ dier zoude wezen, indien men middel vond om het te overmeesteren, en gelijk de paer„ den afterichten. „ In de omliggende flreken der Kaep zijn „ 'er geenerlei foorten van papegaeijen, maer „ vele apen op de bergen. Dezelve laten zich nimmer naderen; en zoo dra zij iemant ge„ waer worden , geven zij een algemeene „ fchreeuw, die één of twee minuten duurt, „ waer*  Monderd en Vierenzestigste Eiuef. 49 5, waerha men hen ziet noch hoort, fchoon 'er het gebergte mede bedekt zij. Men ont$, moet ze zelden in de vlakten of buiten hunne 5, rotzen. Echter komen 'er fomtijds eenigen j, de tuinen berooVen ; maer dan ftellen zij „ fchildwachten uit, en werpen eikanderen de „ vruchten toe, om zich niet al te veel te „ wagen. Zij zijn groot genoeg, als zij op „ hun achterfte pooten ftaen, om een' mensch „ in het aengezigt te reiken. Eenige ingeze- tenen op het landt houden deze dieren aen „ keetenen, maer laten hen nimmer in vrij„ heit. Wanneer men hun broodt, vruchten „ of moeskruiden toewerpt, grijpen zij dezel„ ve gretig en met eene ongemeene behendigj, heit aen; en na dat zij ze met hunne pooten „ verbroken , en met de tanden ten ruwfte „ gekaeuwd hebben, verbergen zij ze tusfehen „ hunne wangenen kakebeenen. Als zij dus al- les, wat zij hebben kunnen kri jgen, verzameld „ hebben, gaen zij het bewaerde gerustelijk ,, en met kleene gedeelten opeten. Om deze „ fpijs uit hunne wangen te krijgen, drukken „ zij dezelve met hunnen poot, of duwen ze „ tegen de fchouders. „ De wilde beesten , als de leeuwen, tij„ gers, elanden, wilde ezels en olifanten , „ onthouden zich verre Van de Kaep. In de 3, geheele uitgeftrektheit, door de Hollandfche „ volkplanting bewoond , vindt men tegen„ woordig bijna niets anders dan wildt. Eeh. XIV. Dtü. D » ter  5© De Nieuwe Reisicer, „ ter ontmoet men fomtijds, in de maenden „ December en Januari, eenige olifanten bij „ de rivieren; doch indien 'er zich een leeuw „ in deze wijk vertoonde , zou hij 'er eene „ algemeene ontfteltenis veroorzaken. De gee„ nen, die zich in afgelegener landftreken ont„ houden, vallen niemant aen, en vlieden op „ het gezigt van een' mensch, mits dat zij zich „ niet verrast vinden. Om dit toeval te „ ontvlugten , houden zich de reizigers, als „ zij aen den oever eener riviere, de gewone „ fchuilplaets dezer dieren , komen, eene wijl ,, llïl, voor dat zij het water naderen , en „ klappen met hunne zwepen, of doen eenige „ fnaphaenfchoten. Op dit geluidt ontwaekt „ de leeuw, tijger of olifant, die zich in dit „ nabuurfchap mogt te flapen gelegd hebben, „ en begeeft zich op de vlugt. „ De fchadelijkfte dieren zijn de wolven, „ wilde honden en vosfen. Wanneer een wolf „ ineenefchaepskooi verfchijnt, ontftaet'er in „ de fehapen zulk een fchrik, dat zij zich in een* „ hoek befluiten, en op eikanderen klimmen, „ zoo dat 'er voor één fchaep, 't welk de „ vijandt wegrooft, wel dertig of veertig ver„ fmoren. De wilde honden voeren het oor'yy log alleen bij dag. Indien zij eene kudde ontmoeten, en dat de herder afwezig is, of „ hen niet gewaer wordt, werpen zij zich op „ deze vreesachtige dieren, en in minder dan „ ééne minuut, bijten zij 'er een groot getal » de  Honderd en Vierenzestigste Ériep. ft „ de keel af. De vosfen vallen bijna alleen »} op de larnmers aen ; en de leeuw werpt „ zich voornamelijk op de osfen en paerden; „ Hij is gewoon tusfchen de heggen op de „ aerde té kruipen, en zachtjes zijnen prooi „ te naderen, tot dat hij denzelven onder zijn „ bereik heeft, waerna hij hem met zijnert ,, poot ter nedervelt, ert op zijn' rug weg„ draegt, zonder iets op de aerde te flepen. ,, De Hollanders der Kaep noemen natte en ,, drooge mouzon het geene wij winter en zo,, mer heten. Zij kennen geen ander jaerge„ tijde; en nog kan men zeggen dat zij geenen „ winter hebben : want behalve dat het 'er ,, nimmer koud genoeg is, om zich te moeten warmen, heeft men dikwerf zes, zeven of „ agt dagen achter één, zonder regen, windt „ of vervelende hitte, gelijk de fchoonfte da„ gen der maend' September in Frankrijk. Wel ,, is waer dat men 'er zeer dikwils regen, windt h of mist heeft; maer dit flechte weder wordt door het fehoone, dat 'er op volgt, rijke„ lijk vergoed. Des zomers , in tegendeel , 3, wordt men of door een' geweldigen en kou„ den windt in zijn huis opgefloten, of men „ bezwijkt door eene onniatige hitte; De win3, ter is aen de Kaep niet hinderlijk dan voor j, de reizigers, ter oorzaké van de overftrooj, mingen der rivieren; Men heeft 'er zelden vorst; en het ijs is nimmer meer dan twee §, of drie liniën van een' duim dik. Kortom ^ D % ,i de  5$ De Nieuwe Reisiger, „ de lucht wordt 'er bijna niet kouder, da» „ op denzelfden graedt als in onze herfst. De „ donder laet zich niet hooren, dan omtrent „ de verandering der jaergetijden, in de maen„ den Maert en September; en nog is dezelve „ nimmer geweldig noch gevaerlijk". Gij vraegt, Mevrouw, of de abt de la Caille mij nog niet gefproken heeft van het geene, naer allen fchijn, mijne nieuwsgierigheit moest gaende maken, te weten, van de Hottentotten. Zekerlijk hebben zij dikwerf het onderwerp onzer famenlpraken geweest; doch het geene hij mij van dezen landaert gezegt heeft heb ik tot den volgenden brief bewaerd. Ik ben, enz. Aen de kaep der Goede Hoop, den 2den van Maert, 1753- Honderd en Vijfenzestigste Brief. Vervolg van de kaep der Goede Hoop. „ ï^v e levenswijs der Hottentotten , zeide „ onze fterrekundige, is ten naestenbij „ dezelfde als die der wilde Gaulen, waervan „ Cefar in zijne gedenkfchriften gewag maekt. Zij verëenigen zich, digt bij de rivieren of „ bosfchen, in verfcheidene horden of volk„ plantingen, die als zoo vele Heden en onaf- „ hang-  Honderd en Vijfenzestigste Brief. 53 3, hangkelijke gemeenebesten uitmaken. De „ naem, dien men hun in Europa geeft, ont„ ftaet uit het flotveers van een liedt, 't welk „ met deze woorden Hottentotum brokana, „ betael den Hottentot, eindigt. Men gelooft 5, dat zij het zelve famenftelden, uit misnoe. „ gen tegens een' Hollandfchen bewindsman, „ die eenen dienstknecht van hunnen landaert „ broodt en tabak, 't welk hij hem tot zijnen „ loon had beloofd, geweigerd had. „ Wat hunnen oorfprong betreft, dezelve „ is volftrekt onbekend ; en wanneer men hen „ daer omtrent ondervraegt, verliezen zij zich, „ gelijk de meeste andere volken, in fabelach„ tige overleveringen. Zij zeggen, bij voorbeeldt, dat het Opperwezen hunne eerfte „ voorouders, Noh en Hing, in dit gedeelte „ van Afrika plaetfte, en dat zij 'er door een „ dakvenster inkwamen: dit Opperwezen leer„ de hun de kunst om vee aentefokken, en „ fchonk hun meenigvuldige andere kundigheden, die zij op hunne nakomelingen over„ plantten. „ Behalve den algemeenen naem van Hot„ tentotten, hebben deze volken nog bijzon„ dere namen, die hen in verfchillende land„ aerten onderfcheiden, als de Nomaquas, de „ Gouriquas, de Gasfiquas, de Odiquas, de „ Hefiquas, de Ubiquas , de Kokhoquas, de „ Sonquas, de Damaquas, de Susfaquas, de 4, Kirigriquas, de Houteniquas, deAttaquas, D 3 „de  ,54 -De Nieü w.e R e i s i e s i\. „de Koroganquas, enz. Voor het overige zijn de meeste dezer barbaerfche namen aen de inwoonders der Kaep onbekend; en de 3, perfonen, die dezelve voeren, maken geens,, zins , gelijk eertijds, een talrijk volk uit. ^, Sommigen hebben de plaets ingeruimd aen de 3, Europefche volkplantingen, die zich van ,, derzelver landerijen hebben meester gemaekt. 3, De anderen zijn door de.befmetteiijke ziek,, ten, die dit geheele landt verwoest hebben > 3, weggerukt. Sedert .dien tijdt heeft geen 3, eenige Hottentotfche landaert, inde ganfche ,, uitgeftrektheit der volkplantinge, een geheel ,, ligchaem uitgemaekt. Die 'er gevonden wor-. v den zijn in dienst der Europeanen, uitgenomen eenige huisgezinnen, welken deze laetften vergunnen op hun grondgebiedt te blij,, ven. Derhalve zal ik u minder over den j, tegenwoordigen ftaet, dan over den alouden ?, toeftandt dezer Wilden, onderhouden. . „ Weinig onderfcheidt was 'er in hunne re5, gering en handelwijzen; en zij geleken elkanv deren nog meer ten opzigte van de gedaente en geftalte. Hun aengezigt is zoo zwart „ niet als die der andere Negeren. Hunne kinders komen ter weereld' met eene blin3, kende olijfkleur, die in het vervolg ver„ dooft, door hunne gewoonte van zich de „ huit te befmeren. Deze beftrijking gefchiedt j5 met hotei* of fchapenvet, 't welk zij mef ^,. roet vermengen. Dewijl het zelve gemeen- v lijk  Honderd en Vijfenzestigste Brief. 55 lijk vrij oud is, ruikt men de aennadering „ van een' Hottentot van zeer verre. Zij „ vergenoegen zich niet met hun ligchaem daer „ mede te wrijven, maer fmeren het insgelijks „ op hunne kleederen , die, hoe vetter bc„ ftreken, des te meer naer de mode zijn. „ Deze volken zijn , in 't algemeen, van eene hooge geftalte. Ik mat een' man van „ omtrent vijfentwintig jaren, die zes voeten, „ zeven duimen en tien liniën lang, en even„ redig dik was. Deze lieden hebben groote „ oogen, een'platten neus, dikke lippen, en „ kort en gekroesd hair. Ik heb weinig mis„ maekten onder hen gezien. Zij zijn zoo „ ligt ter been , dat zij een' Europeaen te „ paerdt, zonder moeite volgen , en zelfs „ voor uit loopen. Een zeker Hollandsch „ matroos, aen de Kaep ontfehepende, be„ laedde een' Hottentot met eene rol tabak, „ die meer dan twintig ponden woeg, om de„ zelve in de ftadt tc dragen. Toen zij beide ,5 op eenigen afftandt van den oever waren, „ vraegde de, zwarte aen den blanken of hij „ wel konde loopen? Zekerlijk, antwoordde "s de Hollander, en nog wel zeer hard. Laten „ wij het beproeven, hernam de Afrikken; „ en zich met den tabak op de vlugt begeven„ de , verdween hij in een oogenblik. De „ verbaesde matroos dacht niet eens om hem „ te volgen, en zag zijnen drager noch tabak Si nimmer weder. D 4 » Men  56 De Nieuwe Reisigcr. „ Men verzekert dat de Hottentotfche vrouv ,, wen, boven de natuurlijke deelen, een vlies „ hebben, ter bedekkinge van het geene in „ bijna alle landen verborgen wordt gehouden, „ Dewijl ik haer nimmer van digte bij op deze „ plaets befchouwd heb, kan ik dit ftuk niet „ bevestigen noch ontkennen. De beide kun„ nen zijn onwetend van het gebruik om zich ,, de nagels afteknippen; en hunne morfigheit Helt hen bloot voor allerlei ongedierte, voornamelijk luizen, die bij hen van eene „ ongemeene grootte zijn. Doch het verfoei „ jelijkfte is dat zij dezelven eten; en wanneer men hun 'vraegt hoe zij een diergelijk ge,, recht kunnen nuttigen, brengen zij de wet v der wedervergelding' bij, en willen dat men „ geene zwarigheit moet maken in het vcrflin„ den van dieren, die ons zelfs trachten te verfcheuren. Deze volken dragen altoos 9, een' kleenen ftok, waer aen zij het vel van „ eene wilde kat of vos, dat hun tot een „ neusdoek dient, vastmaken, Wanneer het ,, zelve vuil is, wasfehen zij het in de eerfte „ rivier, die zij ontmoeten, en laten het ver„ volgens in de zon droogen. De ingewanden „ der dieren, met hun bloedt toebereid en „ half gaer gekookt, zijn, in het denkbeeldt „ dezer barbaren, een lekker voedfel. Indien 3, zij, in de Holiandfche verblijfplaetfen, eeni?, ge oude fchocnen vinden, rapen zij dezelve v zprgvuldiglijk op, laten ze in het water v' wee, .  Honderd en Vijfenzestigste Brief, st 9, weeken om het leder te verzachten, en bra„ den ze voor het vuur om ze te eten. „ De Hottentotten hebben tot hun gewoon voedfel wortelen, vruchten en de melk van „ hunne geiten of koeijen. Zij, die zich eene „ vaster fpijs' willen bezorgen, nemen hunne „ tocvlugt tot de visfcherij en de jagt. Zei„ den dooden zij hun vee, dan op de open„ bare feesten , of in geval van de uiterfte „ noodzakelijkheit ; maer zij eten , zonder „ walging', de beesten, die door eenige ziek„ ten fterven. Zij bereiden hunne gerechten „ in 't geheel met geene fpecerij', noch doen „ 'er zelfs eenig zout in; 't geen echter niet „ belet dat zij de Europefche opftooffels, of „ allerlei kragtig bereid vleesch, met gretigheit „ verfcheuren. Doch de ervarenis leerde ons „ hier omtrent eene zaek, die niet ten voor„ decle van onze keuken ftrekt; namelijk, dat „ de natuurlijke inboorlingen des lands , die „ gebruik van onze fpijzen maken, korter le„ ven , en zulk eene goede gezondheit niet genieten, dan de geenen , wien deze ge„ rechten onbekend zijn. „ De huifelijke zorgen rusten op de vrou„ wen, zijnde de dag eener huishoudfter dus „ verdeeld: zij gaet dès morgens uit het dorp, „ gevolgd van hare kinderen, die haer kunnen _„ volgen, terwijl zij de anderen in hare ar„ men of op den rug draegt. Dus begeeft j, zij zich in het bosch, en wandelt langs de D 5 „ oe-  58 De Nieuwe Reisiger. oevers der rivieren, om 'er.de moeskruiden, wortelen en wilde vruchten, die haer aen„ ftaen, optezamelen. Na 'er genoegzamen „ voorraedt van opgedaen te hebben, keert „ zij weder naer het dorp, legt hare vracht in „ de hut neder, en fteekt het vuur aen, door „ middel van een' ftok, waerin een gat is, in „ het welke zij droog kruidt legt. In dit gat „ draeit zij, met beide handen, een ftuk houts „ met zoo veel fnelheits om, dat het kruidt „ op het oogenblik in brandt raekt. Voor „ ijdere hut is 'er een breede fteen, die tot „ eene haerdftede dient. Men laet 'er het vleesch „ en de moeskruiden kooken; en wanneer de „ maeltijdt gereed is, verzamelt zij haer kleen „ huisgezin , en gaet haren man opwekken, „ Men zit op den grondt neder; en ijder eet „ zijne bekomst. De vrouwen vc; fchijnen niffi. „ mer in hare keukens, gedurende de gan„ fche tijdt harer maendelijke ongeftcldhedcn». „ De mannen leven dan met hunne geburen, „ of bereiden zelfs hunne fpijs. Sommige „ voedfels zijn'er, als hazen, konijnen, var„ kens en ongefchubde visfehen, waervan zij „ verpligt zijn zich te onthouden, maer welke „ een aloud gebruik aen hunne vrouwen toe„ laet. Andere fpijzen, in tegendeel, die aen „ de vrouwen verboden zijn, mogen de man„ nen gebruiken, als het mollenvleesch, het „ bloedt der dieren, enz. „ De  Honderd en Vijfenzestigste Brief. 59 „ De zeefchulpen dienen hun tot lepels; en „ zij verfcheuren het vleesch met hunne nage„ len, welke zij nimmer mijden. Het water „ en de melk, onder elkandercn vermengd, „ zijn hun gemeenfte drank: zij hebben eene „ gelijke drift voor den brandewijn en den ta3, bak; en de flechtfte wijn behaegt hun zoo „ zeer als de beste. Zij laten eenen wortel, „ dien zij in de maendt November inzamelen, „ in water trekken en gisten, en vermengen „ dit vocht met honig, dien zij op de rotzen „ vinden ; waerna zij 'er zich dronken aen „ drinken. Zoo lang het zelve duurt, zijn „ zij onbekwaem tot eenige zorg of arbeidt: „ naeuwelijks komen zij uit de bedwelming', „ die dees drank hun veroorzaekt heeft, of „ zij drinken 'er op nieuw van; en wanneer „ de voorraedt op is, zijn zij ziek, tot dat w eene gedwongene matigheit hen weder her„ Helt. „ De kleeding dezer volken beftaet in een' „ mantel van fchapevellen voor de armen, c:i „ en van tijger- of wilde kattevellen voor de „ rijken. Het eiridt van dezen mantel, die „ hun tot de knien afhangt, ftrekt hun tot „ een tafelbordt. In het fchoone jaergetijde, „ gaen zij met blooten hoofde; maer zij be„ pleisteren hunne hairen, welke zij nimmer „ kammen, met kaersroet en vet, 't welk'er eene „ zwarte korst op vormt; en zij verbeelden „ zich dat dit fmeerfel hun hoofdt frisch houdt, „ Des  6o De Nieuwe Reisige.r. „ Des winters hebben zij eene vellen kalot, ,, die zij onder den kin vastmaken. In het zelfde jaergetijde zijn hunne beenen met lederen laerzen bedekt; en de meesten dra,, gen voetzolen. Aen hunnen hals hebben zij een' kleenen zak, waerin zij hun mes, pijp „ en tabak fluiten, en eenen anderen aen den „ arm, om hunne levensmiddelen te bergen. De mantel laet hunne borst, maeg en buik „ bloot; en een kattevel, met het hair naer „ buiten, bedekt het overige. „ De vrouwen zijn uitgerust gelijk de man;, nen, behalve dat zij zorg dragen gedeeltelijk „ te bedekken het geene deze bloot laten. De „ dochters hebben foorten van broozen, van „ biezen gevlochten. Dit fchoeifel is een tee. ,, ken van aenzienlijkheit, even als de glazen „ of koperen kleinoodjen, welke wij hun duur ,, verkoopen, en die hun veriïerfel uitmaken. ,, Voor het overige behouden de Hottentot,, ten , die in dienst der Hollanderen zijn, ,, alleenlijk hunne kleederen , wanneer men ,, hun geene andere geeft. Zij zijn nog liever ,, gekleed met onze vodden van rood of blaeuw ,, linnen, dan met hunne fchap e vellen; en de „ vrouwen, die een'neusdoek mogen hebben, „ om haer hoofdt te dekken, op de wijs der ,, flaven , zijn daerop zeer hoogmoedig. In dit barbaerfche gewest hebben zij, even als 9, in andere Janden , hare bekoorlijkheden, p, w*elke zij . door het geheim eener kunst', die ,, ze-  Honderd en Vijfenzestigste Brief. 6% „ zekerlijk in Europa niet zoude gelukken, „ trachten te vermeerderen. Zij maken haer' „ aengezigt, hare borst en alle de naekte „ gedeelten van haer ligchaem, blinkende met „ het vet van een' fchapeftaert, 't welk haer „ in plaets van onze welriekendfte oliën dient. „ Eene Hottentotfche juffer, dus opgetooid, „ gelooft alle de geheimen der minnelist' uit„ geput te hebben, en wordt in deze morfig„ heit niet minder gezocht, dan onze Franfche „ vrouwen met alle de fraeiheden der hultafel. „ Deze volken wonen in hutten, die, door hare eironde gedaente en lage timmering, „ minder naer huizen dan naer ovens gelijken. „ Zij zijn famengefteld uit lange gekromde „ rijzen, bedekt met matten, van biezen ge„ vlochten, en zoo digt ineen gewerkt, dat „ zij voor den regen ondoordringelijk zijn. „ De middenlijn dezer hutten is ongelijk, en „ omtrent veertien voet in hare grootfte uit„ geftrektheit. Zij zijn op eene ronde lijn „ gefchikt, zonder venfters, en hebben geene „ andere deur, dan eene naeuwe en lage ope„ ning, door dewelke men niet dan gekromd „ of op de knien kan inkomen. Derzelver „ ingang is met een beestevel gefloten. Zij „ dienen om de levensbehoeften en keuken„ gereedfehappen in te bergen. De Hottentot „ onthoudt zich in dezelven niet dan als het „ regent, en verflijt de oogenblikken, welke „ hij niet aen den arbeidt befteedt, met in de „ open  62 Dë Nieuwe Reisiger. „ open lucht voor zijne deur te flapen, lig,, gende op den buik, met den rug naer dezori ,, gekeerd. Hij ontwaekt van tijdt tot tijdt „ uit zijnen flaep, om een zeker fterk kruidt, dat dezelfde uitwerking als onze tabak doet, 3, te rookem ,, De Hottentotten zijn herders van beroep 5, en maken hunne voornaemfte en bijna eenig ,, fte bezigheit van de osfen en fehapen te ,, hoedem Men heeft flechts eene algemeene j, kudde voor een geheel dorp, .waer van het ,, oppertoezigt ijderen inwoon der' op zijne ,s, beurt is aenbevolen; Deze toezigt vereischt 3, meer voorzorgen dan onder ons; dewijl de 3, wilde beesten, in dit uiterfte eindt van Afri3, ka, talrijker en meer tc vreezien zijn, dan 3, in onze gewesten; De leeuwen zijn 'er vol3, ftrekt niet zeer gemeen; maer de Iuipacr,, den ,■ tijgers, verfcheidene foorten van woh 3, ven, gevaerlijker dan in Europa, en andere 3, verfcheurende dieren, die geduriglijk de af- gelegene bosfchen bewonen, ftroopen van ,, tijdt tot tijdt aen den kant der Kaep , eri ,, vernielen het vee. Om diergelijke onheilen j, voortekomen, zendt dc Hottentot, die het j, öpzigt over de kudde heeft ,• alle dagen op 3, kundfehap uit, om te weten of 'er eenig wild dier in de landftreek zwerft. Naerdien ?, de dorst voornamelijk deze beesten uit hunne 3, holen trekt, is men bijna altoos zeker hen 3, aen de oevers der rivieren te vinden.- Zoo ,3 dra  Honderd en Vijfenzestigste Brief. 6*3 „ dra de herder der wacht', of door zich zelj, ven, of door den dienst der geenen, die „ hem vergezellen, van de tegenwoordigheie „ des vijands verzekerd is, laet hij alle de in,, woonders waerfchuwen, en de d'eren, wel„ ke dus hunnen dorst komen lesfchen, kee- ren zelden tot hunne legerplaets te rug. In„ dien zij zich in eenige naburige fpelonk trach- ten te vestigen, bereidt men zich tot eene „ algemeene jagt, die op de volgende manier wordt uitgevoerd. „ Men verzamelt de fterkfte mannen der „ volkplantinge, en wapent hen met fcherpe „ knuppelen , in het vuur hard gemaekt en „ vergiftigd. De herder der wacht' gaet het „ hol, waerin het wilde dier zich verfchuilt, „ ontdekken , en komt zich weder aen het „ hoofdt der bende Hellen. Zoo dra men „ omtrent de fpelonk gekomen is , fcharen „ zich de ftrijders in twee rijen. De herder treedt in het binnenfte van het hol, en tergt „ het beest, om het aentefporen hem te volgen. „ Doch naeuwelijks heeft het zijne fchuilplaets verlaten, of men velt het met de knuppe„ len ter neder; en zoo het onverwacht ont„ fnapt, mist het vergif der wapenen nimmer j, het zelve den doodt te veroorzaken. „ De vrouwen van dit landt hebben geene „ andere manier dan de onze, om de fehapen „ en koeijen te melken; maer de boter wordt „ op eene verfchillende wijs gemaekt. In plaets  ó'4 De Nieuwe Reisigër. „ plaets van eene boterkarn, bedienen zij zich „ van een beestevel, in de gedaente van een' „ zak genaeid. Wanneer het zelve half vol „ room is, binden zij het zorgvuldig toe; en „ twee perfonen, het bij de twee einden vat„ tende, houden niet op van het fterk tefchud„ den , tot dat de boter gemaekt zij. Zij „ leggen dezelve dan in potten, het zij om 'er ,, zich het ligchaem mede te wrijven, of ze „ aen de Hollanders te verkoopen: want de „ Hottentotten eten ze nimmer. De over„ blijvende karnemelk wordt tot voedfel der „ kalveren en lammeren gebruikt. Deze volken leven niet zonder regeringc, „ noch zonder regtvaerdige wetten. Zij hebben opperhoofden, die in de vergaderingen voorzitten, en in het oorlog het bevél voe„ ren. Zij dragen, federt eenigen tijdt, eene „ koperen kroon, als een teeken van hunne „ waerdigheit: want de Hollanders hebben „ hun den lust tot dit neraedt ingeboezemd. „ Voor het overige heeft ijder opperhoofdt „ flechts het gezag over het dorp, waerin hij ?, woont, en kan in 't geheel geene fchatting opleggen. Zijne bediening is erffelijk; maer „ hij verbindt zich, bij zijne inftelling, om „ niets tegens de voorregten des landaerts te 5, ondernemen. Deze plegtigheit gefchiedt met „ vrij veel toeftels. Men flagt voor het gast„ mael een' vetten os en twee fehapen. De „s vrouwen wonen het zelve bij zoo wel als » de  lioNbEUD en Vijfenzestigste Bripf; 6§ h de mannen, doch krijgen dien dag, voör haer" „ deel, niet anders dan vleeschnat. Des anJ „ deren daegs behouden zij, ter wedervergel,, dinge, ai het vleesch , en zenden het nat ,, aen hare mannen. „ Behalve het voornaemfte opperhoofdt, is „ 'er in ijder dorp een bevelhebber , belast „ met de zorg' om de orde te handhaven, erf „ de geregtigheit te oeffeneri. De ingezetenen „ wonen alle zijne vonnisten bij; en de zaefc ,, wordt alleen bij meerderheit van ftemmeri beflischt. Gij begrijpt ligtelijk dat 'er geen „ tegenftandt noch hooger beroep plaets heeft; ,, In een halsgeding, voeren de regters zelfs ,, de ftraf des misdadigers uit. De bevelheb; „ ber geeft de eerfte flagen ; en de geheele „ vergadering vereenigt zich om hem aftema„ ken. De ftraf wischt de fchande der mis- daed' dermate uit, dat het maegfchap des ., kwaeddoenders 'er geene de minlte vlek door' ontvangt. De bloedverwanten nemen het ,, ligchaem op, en bewijzen het dezelfde lijk:. „ pligten, als of de doode deugdzaem geftori ven ware. Het ampt des bevelhebbers ,-, gaet, door middel van erfopvolginge , tot den oudften zoon over; en men neemt,- bij ,, zijne inftclling, dezelfde plegtigheden als bij „ die van het opperhoofdt in acht. Het tee„■ ken van zijne waerdigheit rs eene rotting' „• met een' koperen knop, benevens een' marf-,-, tel van tijgervellen. XIV; Deel. t- h Do#  66 De Nieuwe Reisiger. „ Door de banden eener broederlijke èetfpr w dragt' aen eikanderen verbonden , leven „ de inwoonders van een zelfde dorp in vre„ de; maer op de minfte oorzaek van misnoe„ gen, wreken zij zieh wreedelijk aen hunne „ nageburcn. De klagten komen gemeenlijk „ over eenen twist van herderen, een geroofd „ fchacp , of eene overweldigde weide. De „ Afrikanen zijn uitermate gevoelig over » de beledigingen, voornamelijk wanneer de„ zelve de eer of het algemeene belang des 5, volks aengaen. Alle de ingezetenen komen ,, te famen, en overwegen of men de wape,, nen zal opvatten, of dat het gevoegelijker ,, is tc veinzen.. Als het oorlog beflotcn is * ,3 tracht men het volk, dat men wil beftrij,, den , door het geduldt, zorgeloosheit inte„ boezemen, en neemt den tijdt waer om ,, onvoorziens op den vijandt te vallen. In ,, eenige dorpen geeft de algemeene bevelheb* ,, ber met eene fluit het teeken tot den ftrijdk „ Het gevecht duurt, zoo lang hij met fpelen ,, aenhoudt; en de ftrijders zouden zich veel* ,, eer in ftukken- laten kappen, dan te deinzen* ,, Als het geluidt ophoudt, wijken zij te rug;. 3, maer naeuwelijks begint het weder, of zij 3, begeven zich met een' nieuwen moedt tot ,, het gevecht. Niets wordt 'er dan gefpaerd, 3, noch ouderdom, noch kunne; en de ge,, heele volkplanting wordt uitgerooid. Som- migen fneuvelen op het flagveldt; en de 5, an-  Honderd en Vijfenzestigste Briff. 6f anderen fterven van hunne vergiftige won,, den. De Hottentotten plunderen de doo^ „ den niet, noch doen hun eenigen hoon aen, maer Aagten alle de gevangenen zonder me„ delijdcn. Dc overloopers en verfpieders ü ontvangen dezelfde behandeling; „ Men verwijt dezen volken eene gewoon,, te, die de natuur beledigt, en bijzonderlijk „ aen hunnen landaert fchijnt eigen te zijn. ,, Na de plegtigheit, die de jongelieden in de „ waerdigheit van volwasfene mannen inwijdt, „ mogen zij, zonder ergernisfe, Minne móe,, ders mishandelen en fmijtem Zie hier waer,, in deze inwijding beftaet. Wanneer eeri jongeling den ouderdom van agttien jaren ,, bereikt heeft, vergaderen de ingezetenen „ op eene beftemde plaets, om hem in het „ getal der mannen te ontvangen. Zij zetteri „ zich al huikende in eenen kring neder; en ,, de nieuweling' heeft orde zich buiten de rij ,, in dezelfde geftalte te ftellen, De oudfté ,, van den hoop ftaet dan op , en verzoekt' 3, verlof van de anderen om den jongkmari onder hen inteleiden; waerop hij hem na,, dert, en hem verklaert dat hij voortaeri ,, zijne moeder moet verlaten , en van het ,, gezelfchap der vrouwen en de tijdverdrijveri der kindschheit afzien. Vervolgens ontvangt ,, de nieuweling de pisbefprenging, door deri „ dienst van den redenaer. Van dat oogenblik i, af, laten hem de mannen in hunne maet= E ss a fchap-  68 Dï Nieuwe Reisiger. „ fchappij toe, en wenfchen hem geluk met ,, de verkregene eere. Een Hottentot, dus ,, van de heerfchappije zijner moeder ontfia„ gen, verzuimt zelden, denzelfden dag, ge,, bruik van zijn voorrcgt te maken, en ont„ vangt daer over de toejuichingen en loftui„ tingen. ,3 Gij vraegt wat deze pisbefprenging is, „ welke men omtrent den nieuweling in 't werk 3, ftelt. Het is een zeer belagchelijk gebruik, ,, 't welk in verfcheidene gelegenheden gcoef 3, fend wordt, maer voornamelijk bij de afzet„. ting van den teelbal, de plegtigheit des huwe„ lijks, en de ontvanging in de pisorde. Het ,, is eene algemeene gewoonte bij de Hotten,, totten, aen alle de mannelijke kinderen in ,, den ouderdom van negen jaren, deze vreem„ de afzetting te verrichten. De jongeling is ,, op zijnen rug ter aerde uitgeftrekt, aen ,, handen en voeten gebonden j en zijne vrien* ,, den leggen zich op hem, om hem te belet,, ten zich te bewegen. In dezen toeffandt „ maekt hem de werkmeester, met een mes, eene opening in het balzakje, en legt, in de plaets van het geene hij 'er uittrekt, een ,,. bolletje van dezelfde grootte, gemaekt van „ fchapevet, en een mengfel van gepoederde 3, kruiderijen ; waerna hij de wonde weder „ toenaeit. Deze bewerking gefchiedt met eene behendigheit, die onze bekwaemfte „. ontledigers zou verwonderen, en heeft nim- « nier  Honderd en Vijfenzestigste Brief. £9 5, mer eenige nadcelige gevolgen. Als dezelve geëindigd is, pist de werkmeester op den „ lijder , die niet verzuimd heeft met zijne „ nagelen eenige voren te maken in het vet. „ waer mede hij befmeerd is, om te onmid„ delijker deze befprenging te ontvangen, waer „ mede hij zich zorgvuldiglijk het aengezigt en „ geheele ligchaem wrijft, om 'er niets van „ te verliezen. Vervolgens begeeft hij zich in eene hut, gefchikt ter genezinge van de „ nieuwgefnedenen, brengt 'er twee of drie 9, dagen door, en gaet 'er volkomen herfteld uit. De reden, welke deze barbaren voor zulk eene vreemde gewoonte bijbrengen, „ is dat deze verminking hen vlugger ter been maekt. Anderen zeggen dat zij gegrond is op de vrees van al te veel kinders te zullen krijgen: want men is hier in het belagchelijke 3, denkbeeldt, dat een man, die aen deze wet 3, niet onderworpen ware, twee kinders zoude ,, telen , zoo dikwerf hij gemeenfehap met .,, eene vrouw'hadde. Een Hottentot, die zich 3, zonder deze buitenfporige plegtigheit in het huwelijk begave, zou het voorwerp der befpottingen van zijne medgezellen wezen; en .3, zijne vrouw zelve zou zich aen de beledi„ gingen van alle de perfonen harer kunne 3, blootltellen. Ook verzuimt zij niet zich „ van den ftaet van haren man te verzekeren, „ voor dat zij hem trouwt ; welverftaende „ dat zij zich aen het getuigenis van anderen E 3 » ge-  fo De Nieuwe R e i s i g e r. 3, gedraegt; dewijl de zcdigheit haer niet toe■« laet het zelf te onderzoeken. „ Het gebruik dezer volken is op hun agt3, tiende jaer te trouwen, dat is y in den ou9, derdom, waerin zij onder de mannen ont3, vangen worden- Dit huwelijk is wel rasch 3, gefloten; en het is genoeg eene vrijster te s, vragen, om bijna verzekerd te zijn dezelve ,, te verkrijgen. Indien zij evenwel geene j, genegenheit heeft voor den man, dien men 5, haer voorftelt, blijft haer een middel over ,, om 'er zich van te ontflaen; dit is eenen 3, nacht met hem te flapen, gedurende dewelke ,, de jongkman haer geesfelt, kittelt, knijpt, 3, ftreelt, en op allerlei wijzen tergt, naer dat 3, zijne drift of zotheit hem inboezemt. In- dien zij deze gevaeriijke proef uitftaet, wordt s, zij vrij 5 maer zoo de minnaer triomfeert, 3*3 gelijk het gemeenlijk gebeurt, is zij verpligt ,, hem tot haren man aentenemen, De twee 1, echtgenooten, vergezeld van hunne bloed. ,, verwanten en vrienden, verzamelen dan in 2, het dorp, alwaer de mannen in eenen kring nederhuiken. De bruidegom plaetst zich in „ het midden, in deze zelfde geftalte, die de 3', gewoonte hun gemakkelijk maekt, Op eenigen afftandt van daer, fcharen zich de vrou„ wen op dezelfde vrijs rondom de bruidt. ?, Hier op loost de priester zijn water op den a, nieüwgetrouwdèn man , bewijst dezelfde s, gunst aen de vrouw , en loopt van den 3, eenen  Honderd en Vijfenzestigste Brief. 71 s, eenen naer de andere, tot dat hem het ver„ mogen ontbreekt, om deze walchelijke be„ fprenging langer uittehouden. De plegtig„ heit eindigt met duizend zegeningen, welke „ men den twee echtgenooten toewenscht, .„ waerna het feestmael volgt. „ Het zeer natuurlijke gebruik der veelwij„ verij' heeft bij de Hottentotten plaets;. en „ dc rijke lieden hebben gemeenlijk twee of „ drie vrouwen. Het huwelijk is verboden tusfehen neven en nichten in den eerften en ,, tweeden graedt : het verbreken van deze „ wet wordt met ftok dagen geftraft; en de ,, doodt is de onvermijdelijke ftraf van het „ overfpcl. Eene weduw, welke hertrouwt, „ is verpligt het lidt van haren ping aftefnij„ den, en dezelfde bewerking aen de andere ,, vingers te vervolgen, zoo dikwerf zij eene 5, nieuwe verbindtcnis aengaet, „ Men bedrijft eene ongemcene vreugde, „ bij de geboorte van mannelijke tweelingen; „ maer indien het twee dochters zijn, is het ,, de gewoonte de leelijkfte te dooden. Zoo het eene dochter en een zoon is, wordt de 3, dochter aen den tak van een' boom gebon- den, of levend begraven. Wanneer 'er een ,, kindt ter weereld' komt, legt men het in 5, den beginne op de aerde op het vel van eenig dier neder, en wrijft het over het geheele „ ligchaem met koeijeninest. Vervolgens legt 5, men het in de zon, die wel rasch de vuihgE 4 » heit»  &2 De Nieuwe R e i s i q e r. 3, heit, waermede het* bedekt is , opdroogfe, en zonder veel moeite doet afnemen. Men 3, wascht den nieuwgeboren met het fap van ,, fommige kruiden, befmeert hem met vet, 3, en geeft hem gemeenlijk den naem van het 3, eene of andere dier. Men noemt hem ezel, 3, os, paerdt, enz., benamingen , die ook 5, dikwerf onder ons , doch aen bejaerder 3, perfonen, gegeven worden. 3, De Ho.ttentotten hebben eene foort van 3, ridderorde, die als zeer aenzienlijk wordt ,, aengemcrkt, ingefteld. Dezelve beftaet al3, leen uit de geenen, die een'leeuw, tijger, 3, luipaerdt, enz., in een' bijzonder gevecht 3, gedood hebben. De inwijding van den hcldt ,, gefchiedt bijna op dezelfde wijs , als de ,, plegtigheit van het huwelijk. Hij hujkt ne5, der in het midden van eenen kring van manv nen, waervan de oudfte, onder het uitfpre,, ken yan zekere woorden , hem van het ,3 hoofdt tot de voeten bepist. Indien de 25 grijsaert een vriendt van den nieuwen ridder 3, is, overftroomt hij hem met eenen vloedt ,3 van zijn water; en de eer vermeerdert , ,, naermate van de hoeveelheit , die hij 'er van uitftort. Vervolgens fteekt hij zijne ,, pijp aen, en doet dezelve in de vergadering „ rond wandelen, tot dat de tabak tot asfche „ "verbrand zij. Hier mede beftrooit hij den nieuwen ridder, diedegelukwenfchingen van ,? alle de omftanderen ontvangt. Het gedenk- „ tee.  Honderd en Vijfenzestigste Brief. 73 „ tceken van zijnen roem , of het lint der „ orde, is de blaes van het dier, dat hij ge„ dood heeft: hij draegt dezelve als een eer„ teeken aen zijn hoofdhair. Zou men zoo „ vele ridderlinten in Europa zien, indien zij „ niet dan tot diergelijken prijs gegeven wier. „ den? „ Wanneer de Hottentotten in eenige on„ derneming geflaegdzijn, eenige overwinning „ behaeld hebben, eenig gevaer ontfnapt of „ van eenige ziekten genezen zijn, vieren zij „ een plegtig feest ter dankzegginge. _ Om te „ betoonen dat zij een nieuw leven willen be„ ginnen, bouwen zij in het midden van het „ dorp eene nieuwe hut, waer toe zij alleen „ bouwftoffen , welke nimmer gediend heb„ ben, bezigen. Zij verfieren deze tent met „ gevlochten takken , en kranfen van bloe„ men, geplukt door de handt der vrouwen „ en jongelingen , die nog niet in den rang „ der mannen ontvangen zijn. Het feest ein„ „ digt door het Aagten van een fchaep, wiens „ vleesch zij met hunne vrienden eten. „ Het fchijnt, door het algemeene getuigc„ nis der geenen , die de Hottentotten wel „ kennen, eene ontwijffelbare zaek, dat zij „ in geenen Godt gelooven, noch denzelven „ eenige eerbiedt bewijzen. Zij hebben in 't „ geheel geen denkbeeldt van bidden, maer „ vreezen alleen voor eenige booze geesten., « die zij meenen omgang met de. toovenarep E. 5 » t e  74 De Nieuwe Reisicer. „ te hebben, en welken zij alle de onheilen, „ die hun overkomen, toefchrijven. Het is 99 waerfchijnlijk , dat hunne onachtzaemheit „ hun de overlevering hunner voorvaderen, „ omtrent het fluk der godheit, heeft doen „ vergeten: want fommige danfen, welke dit „ volk op de volle maen doet, zijn minder „ eene godsdienstigheit, dan gemeen gebruik „ bij de meeste Afrikaenfche landaerten. Men „ eert met een godvruchtig aendenken de „ mannen, die door hunne deugden en brave „ daden groote achting verkregen hebben. 9, Men richt hun geene tempels, noch altaren, ,, noch vergangkclijke beelden op , gelijk in ,, de befchaefde Haten; maer men wijdt aen -„ hunne gedachtenis bosfchen , bergen, vel„ den en rivieren , voor dewelke een Hot,, tentot nimmer voorbijgact, 'zonder zich „ met eerbiedt optehouden. Hij betoont zij,, ne godsdienstigheit door een diep ftilzwij9, gen, en fomtijds door danfen en handklap* pingen. „ Ik zag onder deze volken , welke wij 9, barbaren noemen , eene eenparige manier „ van denken omtrent de gastvrijheit, welke „ men den vreemdelingen fchuldig is, het me„ delijden met de ongelukkigen, den bijftandt „ acn de zieken, en eene ftandvastige beoefj, fening van alle de grondwetten van het na* tuuriijke regt. Deze lieden, achtenswaer* ?, dig in hunne eenvoudigheit en onkunde, „ wor-  Honderd en Vijfenzestigste Brief. 75 „ worden niet vervoerd om de Europeanen „ te mishandelen, dan wanneer deze onder„ nemen hen uit hunne bezittingen te verjar „ gen, het geen dikwerf van de zijde der Kaep „ gebeurt. Deze behandeling verwekt natuur, ,, iijk»hunne verontwaerdiging en wraekzucht. „ Zij wijken voor de overmagt ; maer wee „ den vreemdeling', dien zij , na diergelijke „ overweldigingen, alleen of zonder wapenen „ ontmoeten : zij verhalen hunne fchade op „ zijnen perfoon 5 en dit is de reden waerom „ de volken, die de naburige dorpen der Hok „ landfche vei blij fplaetfcn bewonen, fomtijds ,, de Europeanen, welke hen bezoeken, flecht ,, genoeg ontvangen. Wat de Wilden der ,, 'binnenfte gedeelten van Afrika betreft, „ dewijl zij niets voor hunne bezittingen te „ vreezen hebben , houden zij zich beften-: „ dig aen het grondbeginfel der natuurlijke 3 wet, van niets aen anderen te doen, dan 3, het geene zij willen dat aen hen zeiven ge» fchiede. De Hottentotten hebben alle de andereN , hoedanigheden der barbaerfche volken, en ,, zijn bovenal aen de dronkenfehap onder„ worpen. Geef hun brandewijn en tabak, zij 3, zullen drinken tot dat zij niet meer ftaen, ,, rooken tot dat zij niet meer zien kunnen, en 3, tieren tot dat zij de item verloren hebben, ,, De vrouwen zijn, niet minder dan de mannen, 5, aen deze buitenfporige ongebondenheit over-  ?6 De Nieuwe Reisiger. „ gegeven, en ftrekken, in de dampen der „ dronkenfehap , de zotheit tot razernij uit. De dochters verlaten dikwerf het vaderlijke ,, huis, om in de verblijfplaetfen der Euro„ peanen te gaen dienen. Zij helpen in de „ keuken, en geven zich gaerne aen de tijd„ korting der heeren en Haven over. Zij zijn „ van nature niet diefachtig; echter moet men „ den wijn en brandewijn, waer op zij zeer „ verzot zijn, ter degen wegfluiten". Door diergelijke famenfpraken, Mevrouw, kweet zich de heer abt de la Caille omtrent mij van de verpligtingen, welke hij geloofde aen mij te hebben. Van mijne zijde maekte ik eenige zwarigheit hem van zijne verhevene bezigheden aftetrekken ; en ik was altoos verwonderd, dat de grootfte fterrekundige van alle landen cn alle ecuwen , in wien alleen meer kundigheden, dan in de fterrekundigen van alle eeuwen en alle landen, vereenigd waren, zich gewaerdigde, ter liefde van mij , tot zulke kleene bijzonderheden aftedalen. Den 4den van Maert bragt hem het Franfche fchip, de Hertog van Parma, dat aen de kaep kwam ankeren, eenen brief van den heelde Trudaine, die hem meldde zich naer Vide de France te begeven. Den 8ften van dezelfde maendt, begaf hij zich op het fchip de Puifieux, en zeide tot mij, toen hij mij verliet: ,, Ik „ ken uwen lust tot de verhalen; gij zult 'er ?, eerstdaegs een hebben". Hij zond mij in- der-  Honderd en Vijfenzestigste Brïef. 77 dcrdaedt het bericht zijner reize, waeruit ik u eenige aenmerkingen , die mij omtrent Visie de France ontflipt waren, zal mededeelen. Volgens de rekening van onzen fterrekundigen, is de omtrek van dit eilandt omtrent honderd duizend vademen. Deszelfs gedaente is eirond; en de oppervlakte bevat omtrent vijftig duizend mergen. Het heeft twee fchoone havens : de kleenfte, Port - Louis genoemd , is. de voornaemfte grondftichting der Indifche maetfchappij; en de haven Bourbon is groot en zeer veilig. Hier hadden de Hollanders eene foort van fterkte, Fredrik Hendrik geheten, gebouwd, waervan de grondflagen en een gedeelte der muren nog in wezen zijn; maer men flecht dezelve tegenwoordig, ter oprichtinge van een groot gebouw, gefchikt om 'er den bevelhebber der haven en de bezetting in te huisvesten, en de magazijnen te bevatten. Het eilandt is, in 't algemeen, rondom met rotzen bezet; en de grondt der zee is , in de omliggende ftreken der kust', met koralen, horens en fchulpen bedekt. Binnenlands zijn de landerijen vervult niet dikke bosfchen, waerin zich de wegloopende Negers verfchuilen. Zij rotten famen, en leven van de rooverijen. De rondende krijgsbenden dringen in deze bosfchen, maer met vele voorzorgen. Deze vlugtende flaven worden geflraft volgens de omftandigheden: men fnijdt  f§ De Nieuwe RnsiCEi. fnijdt de twee groote zenuwen van den knie; fchijf af aen de geenen, die alleen aen verraadt fchuldig zijn. Men maekt jagt op de vlugtende Negers , die te famenrotten, en zich in het eilandt verfpreiden om te ftelen: men fpreidt hun ftrikken, om hen te vangen , en fcbiet op de geenen, welke men niet kan achterhalen.' Deze roovers hebben , in hunne fchuilplaetlên, een zeker getal van vrouwen, waer van 'er fommigen , uit lust' tot ongebondenheit, zich bij hen gevoegd hebben, en de anderen opgeligt zijn. De jagers fchietcn op haer zoo wel als op de mannen ; en de foldaten van het eilandt hebben orde om den man of de vrouw, welke zij kunnen achterhalen, dood of levend medetebrengen. Het gebeurt dikwerf dat de foldaten, welke men tegens deze vlugtelingen uitzendt, de fchuldige vrouwen hiet kunnen onderfcheiden van de geenen, die tegens haren wil in deze bosfchen gehouden worden^ De heer abt de la Caille behield met veel moeite eene dezer laetften in het leven: want hij den loop zijner waernemingen vervolgende , vergezeld Van vier foldaten, Vernamen deze laetften eene dezer ongelukkigen , die een gedeelte van het bosch doortrok , en maekten zich gereed om op haer, als op een beest, te fchieten. Het gelukte onzen abt alleen hen met geldt te wederhouden. Men nam de vrouw gevangen , en zag bij de uitkomst dat zij was opgeligt geweest  Honderd en Zesenzestigste Brief, weest door de vlugtende Negers, die haer tegens haren dank wederhielden. Ik ben, enz. Aen de kaep der Goede Hoop, den i^den yan Honderd en Zesenzestigste Brief. Het kotiingkrijk Angola. YJTTëinig tijds na het vertrek van onzer» W fterrekundigen, kwam een fchip van de Indifche maetfchappij', dat naer den Senegal ftevende, aen de kaep der Goede Hoop ankeren. Dewijl het insgelijks de andere oorden dezer kuste moest aendoen, nam ik deze gelegenheit waer, om de koningkrijkcn Angola, Kongo, Benin, Juida, Loango, Guinéa, enz., te bezoeken. Wij zeilden in den beginne langs een onvruchtbaer en onbewoond gewest, dat eene uitgeftrektheit van meer dan twee honderd mijlen heeft, en met minder inhammen fchijnt ingefneden, dan de meeste andere oevers van Afrika. Het paelt ten zuiden aen het landt der Hottentotten , en ten noorden aen liet koningkrijk Benguela, alwaer de Portugezen eene ftadt en fterkte , St. Filips genoemd, gebouwd hebben. Zij hebben nog andere bezit-  So De Nieuwe Reisiger. zittingen , alwaer meenigvuldige Negers verzameld zijn, en armoediglijk in aerden hutten leven. De ftadt is op dezelfde wijs gebouwd, en de kwaedaertigheit der lucht maekt 'er het verblijf zeer ongezond. Men kent hare Hechte hoedanigheden, gelijk ook die van het water en de voedfcls des lands, aen de ongemeene bleekheit der Europeanen, die zoo ongelukkig zijn van 'er bezittingen te hebben. Hunne ftem is zwak en bevende, als of zij het laetfte oogenblik hunnes levens bereikten, en hunne ademhaling afgebroken, als of zij dezelve tusfchen hunne tanden wederhielden. De Koet jenbaei, aen welke de fterkte St. Filips ligt, ontleent haren naem van de meenigte dezer dieren, die zich in de naburige landftreken bevinden. De Negers van dit gewest hebben in 't geheel geene regering, en zijn onderworpen aen alle de ondeugden, die de onaf hangkelijkheit en barbaerschheit met zich fleperi.Echter befchuldigt men hen ook met fommige misdaden, weinig bekend onder de barbaerfche volken :• Want men wil dat zij, uit eene overmaet van ongebondenheit , jongelingen , als vrouwen gekleed, tot hunne vermaken onderhouden , gelijk in de befchaefde eeuwen van Athene en Rome. Misfchien hebben zij dit eerlooze gebruik van de Portugezen: want men verzekert dat de koning van Portugal de verbannenen , om hatelijke misdaden , naer Benguela zendt, als de befmettelijkfte zijner fta*  Honderd en Zesenzestigste Brie?. $t ftatcri, en dat deze rampzalige ballingen dë Verdorvenfte van alle menfchen zijn. Men befchouwt dit landfchap als een afge^ fcheurd gedeelte van het koningkrijk Kongo. De Europeanen hebben liet Angola genoemd, naer eenen Negerfchen heer, die het van deze kroon overweldigde* Het gewest is verdeeld in verfcheidene landftreken, welke, onder het gezag des konings , geregeerd worden door bijzondere opperhoofden, die den naem van Sovas dragen. Sommigen dezer landftreken zijn zoo bevolkt, dat men geen twee of drie mijlen aflegt, zonder een dorp te ontmoeten* Yder opperhoofdt waekt zoo zorgvuldig tot bewaring Van zijne landpalen, en deze landpalen zijn zoo wel afgeperkt, dat men nimmer over eenige overweldiging klaegt. De meeste landfehappen hebben geene bosfchen noch fterkten , die haer tot befcherming kunnen dienen; maer de inwoonders hebben eene veilige borstwering in hunne uitmuntende tucht» Men zegt dat de koning van Angola zijn gewoon verblijf houdt op eenen berg, die omtrent agt of tien mijlen in zijnen omtrek heeft, en welken men niet dan door een' eenigen weg kan genaken. Het veldt, dat rijk en vruchtbaer is, verfchaft hem levensmiddelen in overvloedt. De Portugezen vergrooten , volgens hunne gewoonte, de zaek niet weinig, wan« neer zij zeggen dat dees vorst eene millioe» mannen in de wapenen kan brengenT ., XIV. Deel, F tk  82 De Nieuwe Reisiger. Ik zeide dat de ftaet van Angola een gedeelte van het koningkrijk Kongo had uitgemaekt: hij is daervan afgefcheurd omtrent het midden deizestiende eeuwe. De overweldiger verhief zich, met hulp der Portugezen, tot een' volftrekten opperheerfcher, en noodzaekte de heeren des lands hem voor hunnen koning te erkennen. Zijn troon ging over tot zijne nakomelingen; maer het oorlog tusfehen hen en de onderdanen der Portugalfche kroon ontftaen zijnde, bemagtigden deze laetften de geheele kust, benevens verfcheidene plaetfen, die zij in hun bezit gehouden hebben. De laetfte koning, zonder kinderen geftorven zijnde , liet drie dochters en eenen neef na. De oudfte der prinfesfen , Anna Zinga genoemd, deed zich voor koninginne van Angola erkennen, en wilde met alle de plegtigheden van het Heidendom gekroond zijn, fchoon zij in het katholyke geloof was opgevoed. Deze foort van afval verontwaerdigde de Portugezen , welke ondernamen den neef van den overleden koning op den troon te verheffen. Zinga werd genoodzaekt met haren adeldom te vlugten; doch zij verzuimde niet hare eisfehen te doen gelden , en haren neef als een' geweldenaer aentemerken. De gefchiedenis dezer prinfesfe behelst al te merkwaerdige voorvallen, om 'er niet eenige omftandigheden van bijtebrengen. Zij zijn getrokken uit de Afrikaenfche jaerboeken, welke ik flechts overzet en verkort. » la-  Honderd en Zesenzestigste Öiüff. §j „ Indien het noodlot deze koningin niet haddë 3, gedwarsboomd, waren alle de dagen harer' „ regeringe door deugden geteekend geweest; ,, Want zij bezat in haren aert luisterrijke hoéh danigheden, die het Ware heldendom üitmaj, ken. Begaefd met een oordeel, zeldzaeni j, in hare kunne, was zij zoo geneigd tot den ,, roem der wapenen, dat zij gedurende haer ,, leven geene andere oeffening had gehad; eri j, daerenboven was zij zoo edelmoedig, dat 5, zij, na haren vijanden vergiffenis verleend ,, te hebben, nimmer wilden dulden dat de„ zelve in het minfte beledigd wierden. Zij had hare Volken gewend, even als zij, een zwervend leven te leiden, op de manier der s> Jaggas , over welke zij willekeurig heerschf, te; Zij was gekleed met het vel der tijge,, ren en leeuwen, die zij zelf in de bosfeheri j, had gedood, en droeg eenen degen om ha- ren hals, eenen bijl aen haren gordel, èn ,-, eenen boog in de handt. Zij fprong naer „ de mode van haer landt, met zoo veel vlug; ,, heit als de gezwindfte harer onderdanen, eri „ deed een ijzeren fpeeltuig, dat haer tot een' „ trommel diende, onophoudelijk klinkem „ Wanneer hare inzichten tot den krijg wareri ,, uitgeftrekt, bereidde zij 'er zich toe door i, menfchelijke offeranden. Het flagtoffer was ,, eene jongedochter Van zestien jaren. Zij ,, fneed haer zelf den ftrot af, zwolg eéri „ groot glas van derzelver bloedt door , eri F è , „ dée*  §4 De Nieuwe Reisigj». „ deed het insgelijks aen hare krijgsoverfïerr „ drinken.' Deze afgrijsfelijke plegtigheit werd' ,, met een verfchrik-kelijk geraes van ftemmen „ en fpeeltuigen uitgevoerd. In plaets van ' „ echtgenooten, onderhield deze prinles vijf„ tig jonge mannen, welken zij toeliet andere „ vrouwen te hebben. Dewijl zij altoos in „ mans gewaedt was, nam zij ook een' naem „ dier zelfde kunne aen,. en wilde, door eene ,, andere griHigheit, dat alle deze jonge lieden „ als dochters gekleed waren, terwijl zij hun „ derzelver namen deed dragen. Zij fchepte „ vermaek in dikwils te herhalen dat zij een „ man was, en dat. hare minnaers hare vrou„ wen waren. „ Voor den doodt van haren vader , en „ hare verheffing op den troon, was zij, in de „ hoedanigheit van afgezante, bij de Portuge„ zen gezonden , om een- bondgenootfchap „ met hun acntegaen. In het eerfte gehoor, „ 't welk zij haer gaven,. was zij verwonderd „ flechts cénen armftoel, waerop de onder,, koning onder een verhemelte zat, en daer „ tegen over een kusfen, zonder eenig teeken „ van onderfcheiding', voor haer te vinden. ,, Zij ontveinsde haren fpijt , en beval aen „ eene vrouw van haer gevolg op de knien te „ gaen liggen, zich met de handen te onder,, fteunen, en haer tot een' ftoel om op te „ zitten te verftrekken. In deze geftalte han~ ,., deide zij met den onderkoning, die den 3, vrede  SÏONDERD EN ZesENZEST;GSTE BlUEF. 85 vrede toeftond, op de voordeeligfte voors, waerden vöor den koning van Angola., en „ zijne doorluchtige afgczante. Terwijl men 5, de prinfes te rug geleidde, kwam men haer „ zeggen dat de vrouw, die haer tot een'- ze„ tel gediend had, niet van geftalte wilde veranderen, ten zij ze daertoe bevél van hare „ meesteresfe had Eene vrouw als ik, ant„ woorddc de fiere Zinga, bedient zich geen s, twcemael van denzelfden ftoel. Daerenbo„ ven zou mij het gezigt dezer ongelukkige „ het gebrek van eerbiedt, waeraen ik onder„ worpen hen geweest, geduriglijk verwijten; „ ik wil niemant in mijnen dienst hebben, die „ mij liet geheugen daer van kan herinneren; „ laet zij zich derhalve nimmer voor mij ver„ toonen. Dees hoogmoedt vernederde dien „ van den onderkoning, die, door meenigvuldige beleefdheden en eerbewijzingen, aen „ de dochter van den koning van Angola de onaengenaemheit van deze vernederende bij:„ eenkomst' deed vergeten. „ Zinga, door de beleefdheit der Poituge„ zen bekoord, liet zich in hunnen godsdienst „ onderwijzen, en fcheen van de waerheit van „ deszelfs Jeerftellingen zoo overtuigd, dat zij „ plegtiglijk gedoopt vvierd, en zeer voldaen over het gevolg van haer gezantfehap ver„ trok. Doch naeuwelijks was zij op den „ troon geklommen, of zij raekte , om de ,f voorzeide redenen, in twist met deze zelfde F 3 „ Por-  86 De Nieuwe R e i s i g e it. Portugezen, en wikkelde zich in de vriendS,', fchap der Jaggas, wier koningin zij werd, en met welke zij een verbondt tegens hare vijanden oprechtte. Deze prinfes behaelde, aen het hoofdt van een magtig leger, in den s, beginne eenige voordeden, maer de Portuv gezcn herftelden wel rasch hun verlies, en dwongen haer, door hunne overwinningen, „ zich in ontoegangkelijke fchuilplaetfen te verbergen. Van dat oogenblik zwoer zij, benevens den Christelijken godsdienst, alle „ gevoelens van menfchelijkheit en fchaemte ], af, en gaf zich aen de verfoeijelijkfte wreed„ heit over. Eene toomeloozc neiging fleepte „ haer tot den wellust , om welken te voldoen v men haer de fterkfte mannen tocbragt, die „ zij liet ombrengen, zoo dra hare onkuisch„ heit derzelver kragten had uitgeput, om „ nieuwe flagtoffers in de plaets te Hellen, j, Niet min wreed omtrent de vrouwen, oef, „ fende zij eene ongemeene ltréngheit omtrent s, de geenen, die het ongeluk hadden van de s, teekenen harer zwakheit te dragen. De „ woeste Zinga liet dezelve voor hare vier„ fchaer flepen, opende haer zelve den buik met haren fabel, rukte 'er het kindt uit, en 3, trapte het met voeten. Zij had de Jaggas 9, overreed , dat zij van het vleesch en de „ beenderen der mannelijke kinderen, in eenen „ vijzel geftooten, eene zalf wist famenteftel|:J len, bekwaem om de menfchenonkwetstbaer  Honderd en Zesenzestigste Brief. 87 „ te maken , of hun eene ongemeene kragt „ bijtezetten. Bedroefd om dat zij geene zoons „ had opteofferen, en te oud om 'er op te hopen, „ nam zij 'er een van twee jaren tot haer kindt „ aen, liet het volk vergaderen, keelde open„ baerlijk dit jonge flagtoffer, ftiet het met „ eenen ftamper, mengde 'er een zeker poe„ der onder, maekte 'er een geheimzinnig deeg „ van , en zalfde zich het ligchaem met dit „ afgrijselijke mengfel. „ Deze prinfes , van misdaden \'erzadigd, en door den ouderdom verzwakt (want zij „ had toen meer dan zestig jaren bereikt) ge„ voelde in haer hart de wroegingen, die zij j, altijdt getracht had uittedooven, ontwaken. „ De ftroomen bloeds, door haer uitgeltort, „ de flagtoffers , door haer omgebragt , de „ minnaers, door hare handt gefneuveld, de „ kinders, door haer gekeeld, alle deze ijsfe„ lijke voorwerpen deden harer ziele de bitterheit van het berouw beproeven. Eer„ tijds een Christen, kon zij zich niet zonder „ fchaemte herinneren, dezen godsdienst der„ tig jaren vervolgd te hebben. Men fchrijft „ den roem harer bekeeringe toe aen een' ze„ keren vader Antonio Gaëtte, een' Kapucijn„ fchen zendeling, die, naer men zegt, het „ hart dezer prinfesfe raekte door deze eenige „ redekaveling: Befchouw ik deze bekoorlijke „ dalen, deze aengename velden, verfierd door „ zulk een groot getal van rivieren, en beF 4 „ fchermd  gjU De N i e u we R e i s \ c; e r. w fchermd tegens de geftxengheden der lucht, door zulke höoge en tevens vruchtbare ber„ gen, dan kan ik niet nalaten uwer majesteit „ eerbiediglijk te vragen, wie de werker van zoo ,, vele wonderen is ? wie de aerde vruchtbaer „ maekt ? wie de rijpheit aen de vruchten geeft ? De koningin antwoordde zeer be^ ,, hendiglijk : mijne voorouders. Uwe ma» „ jesteit, hernam de Kapueijnër, heeft onge„ twijffeld het zelfde vermogen als hare ftani, vaders ? Voorzeker , zeide zij; en mijne ?, magt overtreft zelf de hunne zeer verrei want ik ben daerenboven volftrekte meeste» ?, res van het koningkrijk Matamba. Hierop 9, nam vader Antonio het eerfte ftrooitje, dat „ hij in 't gezigt kreeg, en zeide tot de ko„ ningin : Mevrouw , betoon mij de gunst „ van dit ftrooitje tc bevélen zich in dc lucht „ te verheffen, Zinga fchudde het hoofdt, „ en fcheen dit voorftel met verontwaerdiging' „ tc hooren. De zendeling vernieuwde zijn verzoek, en behandigdc haer het ftrooitje, ?, 't welk zij oogenblikkelijk liet vallen. De „ Kapucijner veinsde het zelve te willen her> „ nemen ; maer de koningin was vaerdiger s, dan-hij in het grijpen. De reden , zeide „ toen vader Antonio fchertfende , waerom dit ftrooitje gevallen is, is ongetwijffeld, „ Mevrouw, dat gij het zulks bevolen hebt; ?, het zal zich eveneens in de lucht verheffen, I, jndien het uwe majesteit begeert, De goede . M ko.  Honderd en Zesenzestigste Brief. 89 „ koningin wilde 'er wel de proef van nemen; „ doch het ftrooitje viel niettemin, gelijk te „ voren, nederwaerds. Uwe majesteit leere 3, hier derhalve uit, zeide toen de godgeleer33 de, met een zegepralend gelaet , dat hare „ voorouders niet bekwamer zijn geweest om deze fchoone velden voorttebrengen, dan „ zij zelve is om dit ftrooitje in de lucht te ,, doen blijven. „ Deze redekaveling was eene overtuiging, ,, die het verftandt dezer prinfesfe, omtrent „ het beftaen van eenen Godt den fcheppcr, „ verlichtte , en bragt deze koningin weder ,, tot den waren godsdienst. Zij ftaekte van „ toen af de vervolging der gcloovigen; en ,, men fprak ten hove niet anders dan van de „ middelen om het Christendom in het ko„ ningkrijk te doen heerfchen. Men haestte ,, zich met het bouwen eener kerke, waeraen „ de flaven en zelfs de foldaten mede arbeidde; „ cn Zinga deed eene plegtige betuiging van ,, de afgoderij te zullen verbannen. De dienst ,9 der valfche goden werd, op ftraf des doods, „ afgefchaft, met verbodt, op dezelfde ftraf, „ aen de bevruchte vrouwen van hare kinde,, ren te vondeling te leggen of te flagten, aen „ de mannen van meer dan eene vrouw te „ hebben, of dezelve te verftooten, en aen ,, alle de onderdanen van de duivelen aen,, tébidden, en zich met menfchenvleesch te „ voeden, F 5 „Om  r 90 De Nieuwe Reisiser. „ Om hare volken van de veelwijverij' afte„ trekken , trouwde Zinga openbaerlijk, op „ den raedt van vader Gaëtte , haren biegt„ vader, in den ouderdom van vijfenzeventig ,, jaren, eenen jongkman, Salvador genoemd, „ dien dees zendeling onder de fraeifte, wel„ gemaektfte en fterkfte zijner nieuwbekeer„ den had uitgekozen. Het flichtelijke voor„ beeldt, dat uwe majesteit haren onderdanen ,, geeft, zeide de Kapucijner tot haer, zal zoo „ vele navolgers van uwe ingetogenheit maken, „ dat de meerderheit der vrouwen wel rasch „ uit uwe ftaten zal verbannen zijn. Voor „ het overige moet de verbindtenis, welke gij „ aengaet, u geene ongerustheit baren. De „ fterkte van uwen jongen echtgenoot, en ,, de genade van het bondzegel, zijn op uwe ,, jaren, Mevrouw, twee genoegzaem krag,, tige hulpmiddelen tegens den opftandt van „ het vleesch, en de vurigheit der begeerten. „ Het vertrouwen, 't welk vader Gaëtte „ zijner boetelinge behendig had weten inte,, boezemen , gaf hem op haren geest eene „ bijna onbepaelde heerfchappij. De Portu„ gezen dachten 'er hun voordeel mede te ,, doen, om deze prinfes overtehalen om hun „ hare ftaten afteftaen; maer een onvoorzien ,, voorval had bijna de koningin van Angola „ in de buitenfporigheden harer voorgaende „ wreëdheit doen vallen, en weder de onrust „ en onmenfehelijkheit in haer koningkrijk „ ver- ■  Honderd en Zesenzestigste Brief. 91 „ verwekt. Zij had in haer hof een' ampte„ naer, die, den doop ontvangen hebbende, „ niet overeenkomstig de grondbeginfels van „ het Christendom leefde. Na verfcheidene „ jaren in de ongebondenheit doorgebragt te „ hebben, kreeg hij eene ziekte, die hem tot „ zich zeiven deed wederkeeren; doch hij ftorf 9, voor dat hij had kunnen biegten. Vader „ Antonio, door zijnen ijver in eene afgelegene ,, zending ingewikkeld, was afwezig, cn had ,, in zijne plaets bij de koningin gelaten eenen ,, zijner medebroederen , Benetto genoemd, ,, die niet wilde gedoogen dat een man, zon„ der biegt' geftorven, in gewijde aerde gelegd ,, wierd, betuigende dat men hem zelfs veeleer „ zoude begraven, dan hem in eene diergelijke ,, ontheiliging doen toeftemmen. Zinga, ver3, toornd over den wederftandt van dezen mon,, nik , zeide daer op dat men , dewijl een ,, Christen priester zijnen dienst weigerde, den „ overleden de lijkpligten volgens het wreede gebruik der Jaggas zoude aendoen. Naeu,, welijks had zij hare bevélen gegeven , of „ men fpoeide zich om de begraeffenis te be„ reiden, De menfchelijke flagtoffers , ge„ fchikt om den dooden te volgen , werden „ naer het graf geleid; en de koningin, met „ een' dolk in de handt, ftond gereed om zel„ ve hun den doodfteek te geven, toen een „ deugdzaemman, door eene godvruchtige list, het gevolg dezer afgrijsfelijkheden ftuitte. » De  9a De Nieuwe Reïsiger. „ De hardnekkige en geftrenge Benetto had ,, tot medgezel een' leekebroeder, lgnatius „ genoemd , een' zachtmoedigen , toegeven„ den en menschlievenden man , die , niets op den onverbiddelijken zendeling kunnende ,, winnen, niet wanhoopte van meer infchik„ kelijkheit aen de zijde der koninginne te „ zullen vinden. Hij voorzag zich van een „ groot kruis, en begaf zich, het zelve in de „ armen houdende , naer de begraefplaets, „ roepende met luider ftemme : op de knien, „ op de knien, werpt y op de knien. Hij ,, drong dus tot de lijfwacht van Zinga door, „ cn zag de flagtoffers in eenen kring rondom „ de koningin geplaetst, gereed om den nood„ lottigen flag van de l and' dezer prinfesfc „ zelve te ontvangen. Zinga , op het zien „ van het kruis van verwondcringe cn wroe„ gingen getroffen, wierp zich op de knien, „ met de tranen in de oogen; en de Kapucij„ ner nam dit oogenblik waer, om haer heure „ ongodsdienstigheit te verwijten , en beval „ haer, wegens Godt, op het kruis te zwe. „ ren, dat zij deze helfche plegtigheit uit hare „ ftaten zoude verbannen, en deze afgrijsfe„ lijke offeranden voor altoos vaerwel zeggen, „ Zinga deed den eedt, gaf de vrijheit aen de „ flagtoffers weder, en volgde lgnatius, ver. „ gezeld van alle de aenfehouweren , welke „ over deze gelukkige uitkomst van blijdfehapp' „ verrukt -waren. De monnik Benetto ver» ' „ heug.  Honderd en Zesenzestigste Brief. 5^3 „heugde zich over zijnen wederftandt; en de „ koningin was zoo verflandig van zich niet „ te fchamen voor een' Kapucijner gezwicht „ te hebben. . „ De wederkomst van vader Antonio hield „ deze prinfes in hare godvruchtige gefteldhe„ den. Zij fchreef aen den paus om nieuwe ,, zendelingen, en begeerde dat dezelve altoos „ monniken van de orde van St. Franciskus „ zoude zijn; dewijl zij zich beter naer de „ bekwaemheit en vatbaerheit van hunnen „ geest, dan naer die van de Jezuiten, konde „ fchikken. De dag, waerop men haer het „ antwoordt van den opperpriester behandigde, „ werd als een plegtig feest gevierd. Des „ morgens begaf zich de koningin van Angola, „ van haer geheel hof gevolgd, en prachtig „ opgetooid, naer de kerk. Zij had den brief „ van den paus, befloten in eene doos, met „ diamanten omzet, met eene gouden keeten „ om haren hals hangen. Dezelve werd door „ een' zendeling gelezen, en door een' tolk „ in de Kafferfche tael overgezet. De ko„ ningin, die zich overeind hield, trad op de „ laetfte woorden voorwaerds, wierp zich op „ de knien, en ontving van den Kapucijner, „ wien zij de handt kuste, den brief van den „ heiligen vader. De priester haer vervolgens „ het boek des euangeliums aengeboden heb„ bende, deed Zinga overluid hare geloofsbelijdenis, zwoer eene onfehendbare aenkle- » ving  94 De Nïeüwe Reisiger. „ ving aen den heiligen ftoel, kuste den brief, „ dien zij toegevouwen in dc doos lei , en ,, keerde weder naer haer paleis , onder de „ toejuichingen van haer verwonderd volk. „ Dit feest eindigde door een prachtig gast„ mael, dat de godvruchtige koningin van „ Angola aen de Portugefche afgevaerdigden „ en haer geheel hof gaf Zinga ftond, „ voor de eerftemael, toe op de Europefche „ wijs bediend te worden; 't welk des te vreem„ der moet fchijnen , om dat 'er niets ftrijdt „ gcr met het gebruik van haren landaert was, ,, In de maeltijden, welke deze prinfes in het „ openbaer hield, had zij tot haer gemak niets „ anders dan een kusfen, waerop zij met dö j, beenen kruisfelings ging zitten. Men bragt „ voor haer, op eene plank, eenige half raeu^ „ we ftukken vleesch , welke zij na elkan-» „ deren verfcheurde en verflond, terwijl drie ,, honderd van hare vrouwen, bezig met haer „ te dienen , zich rondom haer onthielden, „ Zinga proefde van alle deze brokken , en „ wierp ze nu de eene, dan de andere toe: „ ijder greep dezelve met eene ongelooffelijke ,, gretigheit aen, en befchouwde deze walche„ lijke overblijffels als onderfcheidenlijke be„ wijzen van de allerhoogftc gunst'.- Telkens „ als zij lust kreeg om te drinken, klapten de „ aenfehouwers in de handen, ten teeken van „ toejuichinge;. en de eerfte ftaetsdienaer, die aen hare zijde op zijne knien lag, drukten „• de  Honderd en Zesenzestigste Brief. 95 „ de toonen van haren linkervoet, om de wen„ fchen des volks, wiens begeerte was dat de „ drank, met de fpijzen vermengd, tot voed„ fel ftrekte aen ijder gedeelte van het ligchaem „ zijner oppervorftinne, van het uiterfte der „ voeten af tot den hoofdfchedel toe, te ken„ nen te geven. Als de maeltijdt geëindigd „ was, verzamelde de eerfte ftaetsdienaer al „ het overfchot, en fchikte het in een koffer, „ dat hij zorgvuldig toefloot, uit vreeze dat „ een vijandelijk toovenaer zich daervan zoude „ bedienen, om hare majesteit te betooveren. „ Zinga, altoos bezig met de vorderingen „ van den Christelijken godsdienst, beval ha„ ren onderdanen de afgoden ter nedertewer„ pen, en alle de werktuigen der bijgeloovig,, heit te verbranden. Zij bouwde in derzel„ ver plaets kerken, richtte kruifen op , en „ gaf den zendelingen gewapende lieden, om „ de volken te dwingen het Christendom te „ omhelzen, of hen tc noodzaken voor deze „ woeste foldaten te vlugten, gelijk de her„ vormden in frankrijk voor de dragonders. „ Doch hoe onverbiddelijk de geftrengheit der „ koninginne van Angola omtrent dit ftqfe was, „ had zij alle de oelfeningen van den aiouden „ godsdienst nog niet kunnen vernietigen. „ Dagelijksch moest zij de misdaden van eenige „ overtrederen ltraffen. Een derzelven werd „ op de daedt gegrepen, en zelfs op het oogen„ blik dat hij een kindt ilagtte, om de hei ta aen-  90" De Nieuwe ReisigeR. „ aendoenlijker voor zijne aenroepingen ic maken. Men geleidde hem voor Zinga, die „ hem veroordeelde om levend verbrand te „ worden. • „ Deze prinfes was toen meer dan tagchen„ tig jaren oud; en indien men den historie„ fchrijver daerin gelooft , verminderde zij „ niets van deze flrengheit (welke hij met den „ tytel van ijver vereert) tot op het laetfte „ oogenblik van haer leven. Toen zij haer ,, einde voelde naderen, deed zij hare Kapu,, cijners rondom haer vergaderen, en bad hen „ haer ligchaem, zoo dra zij den laetften fhik „ gegeven had, te winden in een kleed van „ hunne orde, dat zij federt langen tijdt tot „ dit gebruik bewaerde. Dus overleed deze „ zonderlinge vrouw, in het jaer 1664, la„ tende haren landaert half befchaefd , half „ Christen, en zeer gefchikt om tot zijne eer„ fte zeden wedertekeeren. Na haren doodt, „ hield hare zuster, die haer opvolgde, den „ godsdienst flecht ftaende. Dezelve was eene „ zwakke prinfes, wier regering daerenboven „ zeer kort was ; en naeuwelijks had zij de „ oogen gefloten , of haer gemael herftcldc „ den ouden godsdienst, met zoo veel en meer „ gemakkclij kheit, dan men denzelven had ver„ nietigd". Twee foortcn van inwoonderen bevolken het koningkrijk Angola, te weten, de Portugezea en Negers. Deze laetften zijn in.vier klas-  HONDERD EN ZESENZESTIGSTE BRIEF. C/f Iclasfen verdeeld, eerst in edelen, ten andere in vrije perfonen , als de handwerkslieden en landbouwers, ten derde in de ingeborene lijfeigenen , en eindelijk in de flaven, welke zij door het oorlog of den koophandel verkrijgen. De Negers der tweede orde kunnen,' om hun flecht gedrag , tot de flavernij veroordeeld worden. Een edele, bij voorbeeldt , die in eenen zijner onderdanen het oogmerk om hem te fchade ontdekt, heeft niet alleen het regt om 'er zijnen flaef van të maken, maer tevens deszelfs vrouw en bloedverwanten tot denzelfden ftaet te brengen „ Men kent hier flechts eene foort van ftraffe voor de misdaden, namelijk de flavernij, ten voordeele van den regter. De wijzen van regtsplcging' ftaen ter befebikkinge van den befchuidiger , wacrop onmiddelijk het von-' nis volgt. Men vindt hier vrouwen, die, met overleg van haren echtgenoot, alle de' listigheden harer kunne in 't werk ftellen, om andere mannen in hare armen te trekken, leverende dezelve vervolgens aen haren gemaely die hen gevangen houdt, om ze bij de eerfte gelegenheit te verkoopen , zonder eenige rekenfehap van deze geweldenarij' te moeten geven. De Portugezen halen hier, alle jaren, meer dan vijftien duizend Negers, om hunne Amerikaenfche volkplantingen te bebouwen. Wanneer dezelve op de kust komen, zijn zij ge- XIV. Deel. G meen-"  98 De Nieuwe Reisiger. meenlijk zeer mager , om dat zij op de reis flecht gevoed zijn, en dat men hun des nachts alleen den hemel tot hun dekfel, cn de aerde tot hunne rustplaets geeft. Maer voor dat men ze infcheept, is men gewoon hen wel te onthalen in een groot huis, tot dit gebruik gefchikt. Indien 'er geene fchepen gereed zijn om hen te ontvangen, of zij geen groot getal, v genoeg tot eene volkomene lading, uitmaken, gebruikt men hen tot het bebouwen der landerijen. Doch aen boordt draegt men dc meeste zorg voor hunne gezondheitr. Zij zijn van geneesmiddelen en voornamelijk van lootwit en limoenen voorzien, om hen voor het fcheurbuik te beveiligen. Als icmant van hun ziek wordt, huisvest men hem afzonderlijk , en doet hem eene heilzame levenswijs in acht nemen. De koopmanfehappen, welke de Portugezen voor deze flaven in ruilinge geven, zijn allerlei foor ten van ftoffen en lij waden, van allerhande kleuren , fluweelen, gouden cn zilveren boordfels, brandewijn, oly, mesfen, degens,, fuiker , Turkfche tapijten , garen , naelden, fpelden , glazen halsfnoeren , bellen, paerdeftaerten, waervan de Negers veel werk maken,, en zelfs honden, wier vleesch zulk een lekker gerecht voor hun is, dat zij het voor alle ander vleesch verkiezen. Deze dieren worden zorgvuldiglijk gemest, en op de openbare markten verkoft. Men heeft zelfs zes zwarten voor eenen.  Hom )erd en Zesenzestigste Brief, yg èënen hondt zien venvisfelen ; maer het gewoonlijkfte gebruik is eenen hondt voor twee Negeren te geven. In het algemeen vergaderen' de inwoonders van Angola geene rijkdommen, en leven met weinige kosten. Zij vergenoegen zich met geerst, eenig vee, hunnen oly, en hunnen wijn van den palmboom. De veelwijverij is altijdt het heerfchende gebruik; en de eerfte vrouw heeft altoos het voorregt boven alle de anderen. Als eene van haer moeder wordt 9 blijft zij van haren man afgefcheiden, tot dat de natuur haer kindt eenige tanden gegeven heeft. De bloedverwanten en vrienden van beide de kunnen dragen het dan van hut tot hut, op het geluidt hunner zangen en fpeeltuigen, en eisfehen gefchenken , die hun zelden geweigerd worden. De mannen bewaren het huis, en zijn bezig met het fpinnen en bereiden van ftoffen en andere werken van deze nature. Het ampt der vrouwen is te koopen en verkoopeh, en alles buiten 's huis te doen wat in de mecsten andere landen de mannen verrichten. Zij ftrekken den minnenijdt zoo verre uit, dat zij in woede geraken, cn de lucht van haer gc~ fchreeuw doen wedergalmen, als hare echtgenooten een oogenblik met eene andere vrouwe fpreken. Zij hebben het vreemde gebruik van haer achterfte aen de opkomende maen te toonen, om dezelve haren haet te kennen te G 2 ge^  roo De Nieuwe Reisiger. geven, om dat zij deze dwaelftar als de oorzaek van hare maendelijke ongefteldheden aenmerken. De erfgronden, welke de Portugezen in het koningkrijk Angola bezitten, ftrckken zich langs de kust uit, en beflaen het geheele westelijke gedeelte dezer landftreke. Zij zijn y gelijk die. van Brazilië , verdeeld in verfcheidene kapitanies of landfehappen, welke verdeedigd worden door fterkten, waerin men altoos bezettingen onderhoudt. De ftadt Loanda, die insgelijks den naem van St. Paulus draegt, uit hoofde van Paulus Diaz., eerftea landvoogdt dezer volkplantinge, is 'er de hoofdftadt van. De Portugezen bouwden dezelve, in het jaer 1578, op eenen heuvel, van waer zij zich, gelijk een fchouwburg,, van deszelfs top tot aen de zee uititrekt. Zij is groot en vrij fraei voor dit. landt. Men telt 'er drie duizend Europefche huizen , gebouwd van fteen en bedekt met pannen, benevens een groot getal woningen voor de Negeren, die flechts van hout en met ftrooi gedekt zijn. De ftadt is vervuld met kerken en kloosteren; doch men ziet 'er geene muren noch verfterkingen, uitgenomen eenige wijkfehanfen , op de oevers gebouwd, tot befcherming der haven. De hoofdkerk is een groot gebouw , ter zijde van het welke het bisfchoppelijke paleis is. Het regtsgebiedt van bisfchop ftrekt zich tot in het koningkrijk KongoViten dees ftoel, tegenwoordig door een' Por^  HONDERD EN ZESENZESTIGSTE BRIEF. IOl Portugefchen Karmeliet bezeten, ftaet onder den acrtsbisfchoppelijken zetel van Lisfebon. Het kapittel beftaet uit negen of tien kanonniken. De andere kerken zijn die der Jezuiten, Karmelitcn , Kapucijncren en Minderbroederen. Zij hebben allen de gedaente eener fterkte , cn zouden , in tijdt van noodt, eenen aenval kunnen uititaem In het midden der ftadt is het kweekfchool der Jezuiten, die als derzelver priesters zijn. Men telt omtrent twaelf duizend flaven, welke van dit huis afhangen. Dewijl zij vcrfchillende beroepen oeffenen, vergunt men hun voor het algemeen te arbeiden, wanneer zij voor hunne meesteren niet gebruikt worden. Dit verfchaft dezen laetften eene zeer aenmerkclijkc inkomst; want behalve dat zij hier door de kosten van derzelver onderhoudt fparen, ontvangen zij ijdcren dag dc vrucht van dien arbeidt. De Negers maken den voornaemften rijkdom der volkplantingc uit. Het is gemeen, voor een' Portugcesch van Loanda, 'er vijftig in zijnen dienst te hebben; de rijkften hebben 'er twee of drie honderd, en eenigen tot drie duizend toe. Het klooster der Kapucijneren is als het kweekfchool dezer orde voor alle de zendingen van het koningkrijk. Hun algemeene kloostervoogdt houdt 'er zijn verblijf, en verzamelt de aclmocsfen der inwoonderen , tot onderhoudt der zendelingen. Dc landvoogdt der Portugeefche bezittingen, op de westelijke G 3 kus-  fo% De Nieuwe R e i s i g e r. kusten van Afrika, heeft zijn paleis in de ftadt, alwaer hij met zijnen raedt vergadert. Alle deze geftichten zijn nieuw herbouwd , federt de onderdanen des konings van Portugal weder in het bezit dezer plaetfè gekomen zijn. Dc Hollanders, die dezelve in het jaer 1641 innamen , veroorzaekten 'er veel fchade , doch zij gaven ze zeven jaren daerna weder. Men onderfcheidt te St. Paulus van Loanda vcrfchillende foorten van Europeanen : de cerften zijn de kerkdijken en monniken, die zoo talrijk niet zijn, als men zoudp kunnen verwachten in een landt, waerin het geloofsonderzoek plaets heeft; vervolgens zijn 'er de krijgsbevelhebbers en amptenaers des geregts, ten derde de kooplieden, cn eindelijk dc kwaeddoenders , door de geregtshoven gebannen, onder dewclken men telt eene groote mecnigte Portugezen van eene Joodfche afkomst', door de vierfcharen van 't geloofsonderzoek in Afrika gezonden. Dc laetfte inwoonders, die zich nimmer opregtclijk bekecren, zijn van de gewijde orde uitgefloten ; maer men verzekert dat zij daerom niet minder naerstig in het bijwonen der heilige verborgenheden, cn liefdadig omtrent de armen en monniken zijn. De Muiaters, die zich hier in groot getal bevinden, dragen den zwarten eenen doodeüjken hact toe, zonder uitzonderinge hunner eigene moederen , die zij zonder ontzag en bcichroomdheit durven mishandelen. Hunne  fïSNBERD EN ZESENZESTIGSTE BlUEF. I03 geheele eerzucht beftaet in zich in eene foort van gelijkheit met de blanken te ftellen; doch deze laetften dragen zorg om dien hoogmoede te vernederen; en wel verre van hen als huns gelijk te aenfehouwen, laten zij hun zelfs niet toe in hunne tegenwoordigheit te zitten. De Mulatcrfche vrouwen, wier vader niet bekend is, mogen geen' fluijer noch hemdt dragen., en de wet vergunt haer geene andere kleeding, dan een ftuk ftófs, 't welk zij onder hare armen vastmaken. De mannen dragen koufen •en broeken, waertoe zich hunne ganfche kleedij bepaclt. Zij kunnen foldaten en priesters worden ; doch zij komen nimmer tot den rang van officier, noch tot eenige kerkvoogdijfchap. Zij haten de Kapucijners , om d;it deze getracht hebben hen van het priesterdom uittefluitcn, onder voorwendfel van den misdadigen omgang, waeraen de Mulaters geacht worden hunne geboorte verfchuldigd te zijn. De perfonen van deze kleur, welke zich in den krijgsdienst begeven, vorderen van dc Negeren zoo veel eerbiedt als de blanken. Indien zij in het koningkrijk reizen, laten zij zich door Haven in hangmatten dragen; en als de opperhoofden zich niet genoeg fpoeden om ze hun te bezorgen, vertoornen zij zich, trekken den degen, en maken zich gevreesd door hunne dreigementen. Onderweg gelooven zij regt te hebben tot het wegnemen der fpijzen , welke zij bij de zwarten vinden; en zoo zij eenige morG 4 rin-  yo4 De Nieuwe Reisiger. ringen rondom hen hooren , voegen zij de fcheldwoorden en flagen bij de belediging en den roof. De Mulaters, die de koopmanfchap omhelzen en in flaven handelen , geven zich aen andere buitenfporigheden over. Zij misr bruiken alle de jonge dochters, welke zij kunnen verleiden ; en eenige jaren daeraa in dezelfde plaetfcn wederkeerende, rooven zij de kinders, waervan zij vaders zijn, verkoopen dezelven, en verrijken zich dus met hun eigen bloedt. Deze ongeregeldhcit is zelfs eenigerr. mate gewettigd door het voorbeeldt der PorT tugezen, die hunne afgrijsfèlijke ongebondenheit paren met de barbaerfche gewoonte van hunne kinders, welke zij bij hunne Negerinnen gehad hebben , te verkoopen. Alle de zwarten van Loanda en de andere Portugefche bezittingen , in het koningkrijk Angola , zijn aen de flavernij onderworpen, uitgenomen eenige aloude inwoonders, die, uit kragt' van eerfte voorwaerden, hunne onafhangkclijkheit bewaerd hebben. Deze flaven worden gebruikt tot het bebouwen der landerijen, de visfeherij, het ftichten van huizen,' en andere werken. Zij doen allen belijdenis van het Christendom, maer zijn minder uit overtuiginge dan uit vreezc aen de pligten van den godsdienst verknocht. Men vereischt dat zij alle jaren bjegten; en dewijl zij in eene gedurige ongebondenheit leven , verlaten zij jiunne bijzitten in het begin van de vasten, en  Honderd en Zesenzestigste Brief. 105 nemen weder anderen na paesfchen, gelooven» de dat zij zich omtrent Godt kwijten, als zij de veriatenen niet weder zien. De Negerinnen worden befchuldigd dat zij hare meesteres» fen beitelen, om hare minnaers te onderhouden; en indien deze verborgene minnarijen van de zwangerheit gevolgd worden, zijn zij daerom niet meer ontëerd. Het voorbeeldt en de famenleving dezer flaven geven aen de Portugefche vrouwen van Loanda eene woeste geaertheit, een' fchaemteloozen hoogmoedt en eene fchandelijke gierigheit. Het fchijnt dat zij haren roem ftellen jn dc huisfelijke heerfchappij zoo verre te doen gaen, als de vrouwen des lands de onderwerping en gehoorzaemheit uitftrekken. Indien hare mannen het juk willen affchudden, vinden zij middel om hen te vernederen, door zulke gevoelige fmaedheden , dat dezelve zich niet meer in het openbaer durven vertoonen. Een blanke gaet nimmer uit, zonder vergezeld te zijn van twee Negeren , met zijnen hangmat beladen, en een' derden , die eene groote zonnefcherm boven het hoofdt van zijnen meester draegt. Indien twee Portugezen te famen wandelen, voegen hunne flaven de zonnefchermen te famen, en verfchaffen hun eene gedurige fchadmv. De vrouwen verfchij nen niet buiten 's huis, dan in eene hangmat, met een talrijk geleide, 't welk niet dan knieJende tot haer fpreekt. De hangmat is met G 5 een  i&6 De Nieuwe Reisiges. een tapijt bedekt; en de ftoet beftaet ten minfte in twaelf perfonen. Twee Negers dragen het reistuig: twee anderen houden de zonnefchermen : vier vrouwen ligten de hoeken van het tapijt op; en eenige andere maken het gevolg uit. Als de juffer zich in de kerk laet geleiden, dient haer het zelfde tapijt, om 'er voor het altaer op te knielen. Op den witten donderdag is het de gewoonte aller vrouwen te voet en zonder geleide te gaen. De regering van Loanda en der andere gedeelten van het koningkrijk, weikc de Portugeefche heerfchappij erkennen, is in handen van een' onderkoning, twee raedsheeren, een' voorzitter tot de bediening des geregts, twee minder regters en een' geheimfchrijver. De Negerfche opperhoofden, aen de volkplanting onderworpen , betalen den landvoogd' eene jaerlijkfche fchatting van flaven, en bewijzen hem andere diensten onder den tytel van leenmannen. Men verpiigt hen daerenboven om den Portugezen, in derzelver reizen, dragers voor de hangmatten, mondbehoeften, en allen anderen onderftandt, dien zij noodig hebben, te bezorgen. De fchatting, die ijder opperhoofdt , Sova genoemd, betaelt , is verpacht aen verfcheidene impostmeesters, die, volgens de harde geaertheit van alle de lieden van dit hatelijke beroep, zich door hunne moedwilligheden verfoeijelijk maken. Hun opperhoofdt, Contrattador geheten , houdt zijn kantoor te  Honderd en Zesenzestigste Brief. 107 Loanda, alwaer hij insgelijks de bediening van raedsheer en opperregter, over alle verfchillen, die den koophandel betreffen, waernecmt. Het eilandt Loanda , liggende een agtfte mijls van den oever, in het gezigt der ftadt, deelt aen dezelve en aen het gcheele landfchap zijnen naem mede. Men vischt op dcszells oevers kleene fchulpcn, Zimbis genoemd, die tot geldt verftrekken. Deze visfeherij behoort aen den koning van Portugal, die 'er groote voordeden uit trekt; en zij v'erfchaft allerlei voorraedt acn dc inwoonders. De lengte van het eilandt is zes of zeven mijlen, en deszelfs breedte één of één cn een halve mijl. Men heeft 'er verfcheidcne dorpen, waervan het voornaemfte den naem van St. Esprit draegt, gebouwd. Dc meesten zijn bewoond door Negers; maer de Portugezen van St. Paulus van Loanda hebben 'er kerken , cn voornamelijk lusthuizen , die vermakelijke verblijf plaetfen zijn. De grondt is 'er onvruchtbaer in granen; maer de oranjeappels, citroenen, grenaden, vijgen, bananen, kokosnoten, druiven en andere vruchten groeijen 'er in overvloedt. Wanneer men op dit eilandt de aerde een' voet diep uitgraeft, verkrijgt men het beste water des ganfehen lands. Zoo deze ei- ' genfehap u vreemd fchijnt, zult gij niet minder verwonderd zijn over die van het watejr, 't welk nimmer zoeter is dan in den hoogften vloedt, noch zouter dan wanneer de ftroom is af.  10S De Nieuwe Reisiger. afgeloopen. Het kanael, dat het eilandt van dc kust' affcheidt , vormt eene uitmuntende haven. Dees doortogt is zoo naeuw, dat de Negers hem met zwemmen overfteken. Onder verfcheidene rivieren , die het koningkrijk Angola befpoelen, loopt die der Koanza , wier oorfprong onbekend is, door bijna deszelfs geheele uitgeftrektheit. Zij is acn haren mondt anderhalve mijl wijd; maer men kan ze niet verder dan zestig mijlen opvaren, ter oorzakc van de watervallen, welke men 'er in aentreft. Door de opgehoopte zandbanken ontftonden 'er in den ftroom verfcheidene eilanden, waervan 'er eenigen drie of vier mijlen lang zijn. Dit landt is, ten minfte in zekere uitgeftrektheit, niet gewied dan in het jaer 1630. Een landvoogdt der volkplantingc , genoemd Don Ferdinand, beval den inwoonder ren ijder een gedeelte lands, volgens het getal hunner flaven, te bebouwen. Hij moest het gezag cn de dreigementen in het werk ftcllen, en zelfs geweldt gebruiken, om hen gelukkig te maken. Mij febiet nog overig een woordt te zeggen, Mevrouw, van de manier, waerop Portugal dit koningkrijk verkregen heeft. Onder de regering van Joan den tweeden, dat is, voor het begin der zestiende eeuwe, dreven de onderdanen van dezen vorst, met verlof van den koning van Kongo, die toen Angola onder zijn gebiedt had, eenen grooten koophandel in fla-  Honderd» en Zesenzestigste Brief, icq flaven te Loanda. In het vervolg maekte Paiïlus Diaz, wiens voorvaders deze kust ontdekt hadden , op zijne kosten eene aenmerkelijke toerusting, cn verkreeg van den koning Sebastiaen, om hem deze onkosten te vergoeden, de vergunning van alle de landen, welke hij binnen 's lands kon verooveren, benevens eene uitgeftrektheit van omtrent dertig mijlen op den oever der zee. Diaz vertrok, vergezeld van verfcheidene koopvaerdijfchepen, die zich eenen handel openden in verfcheidene gedeelten van Angola, waervan Loanda gedurig de voornaemfte markt bleef. De inwoonders kregen daerover een' regtmatigen argwaen, en zagen deze vreemdelingen aen voor verfpiederen, gekomen om hunne bezittingen te overmeesteren ; weshalve zij derzelver goederen aenfloegen, cn 'er een groot getal van vermoordden.. Deze geweldadigheit fpoorde de hoogmoedt en gierigheit der Portugezen flechts meer en meer acn. Diaz drong in de rivier de Koanza, onder het gebalder van eene groote meenigte van gefchut. Vele Negerfehe heeren, die derzelv ver oevers bewoonden , onderwierpen zich vrijwillig aen de Portugefche wapenen, en werden te gelijk vrienden en onderdanen van den ©verwinnaer. Ik ben, enz. Loanda, den zoften van April, 1753. Ho n>  iio De Nieuwe Reisigek. Honderd en Zevenenzestigste Brief. Het koningkrijk Kongo. Men rekent niet meer dan zestig mijlen van de haven van Loanda tot de groote èn fraeije rivier, die door het koningkrijk Kongo ftroomt; cn wij bef teedden twee dagen om deze overvaert te doen. Dees ftroom, die door eenen mondt van tien of twaelf mijlen wijd in zee valt , ftort daerin met zoo veel geweldt, dat zijne waters zich een' bijzondcrefi weg banen, zonder zich met die van den oceacn te Vermengen: men onderfcheidt zc door hunne kleur, meer dan twaelf mijlen van de kust'.- Dc natuurlijke inboorlingen des lands noemen deze rivier de Kongo, dc Portugezen' de Zaïre; en men geeft haer onverfchilljg deze twee namen. Zij is niet meer dan negen mijlen vaerbaer , en Verder gefloten door rotzen , waervan zij met een verfchrikkelijk geraes afftort. Tusfchcn haren mondt en dezen waterval, is dc ftroom verdeeld door groote eilanden , die aen verfcheidene heeren toebehooren , onder het gezag van den koning van Kongo. Deze afhangkelijkheit van denzelfden oppervorst belet niet dat deze eilanders mal, kanderen dikwils fchaden, door fchielijke aenvallen, op kanoos, gemaekt uit den eenigen ftam  Honderd in Zevenenzestigste Brief, i ï i' ftam eenes booms van eene ongelooffelijke dikte. Deze eilanden zijn ongemeen bevolkt; doch fchoon men het getal hunner bewoonderen roemt, wordt men 'er weinig huizen gewaer. Dewijl 'er een groot gedeelte der landerijen worden overftroomt, vlugten de Negers op de boomen, en maken zich daerop woningen, die naer vogelnesten gelijken. Hunne kanoos onderhouden de gemeenfehap tusfchen de eene en andere. Het huwelijk is in hunne eilanden weinig bekend: de beide kunnen vermengen zich, in hunne eerfte jongkheit, te famen, zonder andere wet dan de ingefchapene neiging, die haer eikanderen doet naderen ; maer deze raschvoorbijgaende gemeenfehap geeft den mann' in 't geheel geen regt over de vrouw. De andere bedrijven hunnes levens vertoonen bijna niets, dat hen van de dieren onderfeheidt. Zij zijn nog in dezen graedt van onnoozelheit, die hen niet verder dan op het tegenwoordige doet denken, en flechts eene onvolmaekte famenleving, gegrond op de algemeene behoeften , vormt. De verftandigften werpen zich tot priesters op, en misleiden de eenvoudigen door gewaende toovcrijen. Zij racdplegen den duivel, onder de gedaente van eenen afgodt, dien de priesters , welke zijnen dienst waernemen, alleen mogen naderen. Men zendt hem van zeer verre gefchenken, welke men in het bosch ophangt, aen eenen grooten muur, van olifantstan-  ii2 Dè Nieuwe Reisigerj tanden gebouwd. De priesters Hellen alle huri* ne zorgen in 't werk, om de plaets, alwaer' de afgodt zieh onthoudt, en de wegen, welke 'er naer toe geleiden, te verbergen. Telkens, als zij 'er zelfs naer toe gaen, moeten zij eenen anderen weg nemen, en zich onttrekken aen de oogen der geenen, die door de nieuwsgierigheit mogten gedreven worden om hen te volgen: want zonder toovenaers of godgeleerden te zijn, weten zij genoeg, om, gelijk anderen, te befeffen dat men het volk alleen door verborgenheden bedriegt. Verfcheidene koopmanfehappen, welke ons fchip den Portugezen moest in handen ftellen, en anderen, die het van hun moest ontvangen j noodzaakten het om zich hier eene wijl opte-> houden; weshalve ik den tijdt had om het landt te bezoeken en te kennen. Dit koningkrijk bevat, in eene wijder uitgeftrektheit dan JÈn* gclandt, zes groote landfehappen, wier hoofdfiadt, eertijds Banza, of koningklijk Hof, en thans San-Salvador genoemd, omtrent vijftig mijlen van de zee af ligt. Zij is gefticht op eenen berg, wiens zijden niet dan rotzen fchijncn aentebieden, maer wiens top pronkt met eene vlakte van drie mijlen in haren omtrek, volmaektclijk bebouwd, en met vele woningen vervuld. Het gezigt dezer plaets is zoo acngenaem, dat de Portugezen dezelve Otheiro, 't welk zoo veel als verfchiet beteekent, genoemd hebben. Deszelfs grondt is vruchtbaer m  Honderd en Zevenenzestigste Brief, !i$ in allerlei foorten van granen, en brengt een groot getal van tamarinden, palmen, oranjen, platanen en andere boomen voort , die een gedurig loof behouden. Schoon hij aen de oostzijde zeer fteil is, bevat hij echter eene meenigte van bronnen, die dit verblijf verders geheel aengenaem maken. Eene rivier , die naer beneden ftroomt, verfpreidt de vruchtbaerheit in de naburige velden , en zet der landftreke zoo veel bekoorlijkheit bij, dat de meeste inwoonders dezer hoofdfiadt lusthuizen en tuinen op derzelver oevers hebben. De ftadt ligt in eenen hoek van den berg. Het aenmerkelijkfte dat zij aenbiedt is het paleis des konings, benevens de wijk, welke de Portugezen bewonen , beide met muren omringd. De ruimte, die ze van één fcheidt, bevat eene groote plaets, welke tot eene markt dient, en aen wier eindt verfcheidene heeren hunne woningen , in het gezigt der kerke, hebben. De ftraten zijn breed en wel verdeeld, de gebouwen ruim, regelmatig en gemakkelijk, maer met ftrooi gedekt, uitgenomen die der Portugezen. Het paleis des konings is eetae meenigte van vertrekken , zalen en ruime galderijen , doch waervan alle de verfierfels beftaen in matten, in de gedaente van behangfelen aen de muren vastgemaekt. Echter zijn 'er fommige kamers en kabinetten, voor dit landt prachtig genoeg verfierd. Men telt in de ftadt tien of twaelf kerken of kapéllen, • MV. Deel H waer-  ii4 De Nieuwe Reisiget; waervan 'er drie in den enkelen omtrek vara het paleis zijn. De voornaemfte is de hoofdkerk, genoemd St. Croix of St. Sauveur, en benevens het geheele koningkrijk, ten opzigte van het geestelijken, aen den bisfchop van Angola onderworpen. Zij heeft een kapittel, beftaende uit zesentwintig kanonniken en verfcheidene kapelanen. Men begroot het getal der blanken , die deze hoofdfiadt bewonen, op vier duizend, en dat der zwarten op vijftig duizend. Dewijl 'er verfcheidene huizen van heeren en rijke Portugezen buiten den omtrek zijn , is het niet gemakkelijk de grootte der ftadt te bepalen; maer de geheele top van den berg, met dorpen en landhoeven vervuld, vormt, om dus te fpreken, flechts eene eenige en wijduitgeftrekte ftadt, die meer dan honderd duizend zielen bevat. De Jezuiten hebben 'er eene kweekfchool, waerin zij de jeugdt onderwijzen, en het volk den katechismus leeren. Sedert agt of tien dagen ben ik bij de Kapucijnen gehuisvest, en vertrouwd aen de zorg van eenen geestelijken, wiens ampt is de vreemdelingen te ontvangen. Dewijl zijne bediening, niet veel tijds vereischt, en dees man zeer vernuftig is, houdt hij zich bezig met het maken van kleene wasfche afbeeldingen, ter lengte van zeven of agt duimen, waerin ver» fcheidene historieftukken en gebeurtenisfen in goede orde vertoond worden. Een dezer werken, bevat de ontdekking van het landt Kongo. door  Honderd en Zevenenzestigste Brief, iif doof de Portugezen, en de grondvestiging vari het Christendom in dit koningkrijk. Yder perfonaedje verfchijnt 'er met de kleedinge, de kleur, de geftalte, ert in den oüderdom, de gewoonte, de orde en den rang, die hem toekomen; Deze afbeeldingen bewegen zich, volgen eikanderen op, en worden gezien door een glas, 't welk door eene kaers verlicht is, gelijk men in Europa de rarekijkkas vertoont, De goede Kapucijn, deze foort van werktuigkunde voorbij mijne oogen latende gaen, gaf 'er mij de Verklaring van, en mengde daerin de aenmerkingen, welke ik u zal herhalen,; „ Van alle de gebeuitenisfen, die de ver,, woridering van het mehfchelijke geflacht verwekt hebben, zeide hij, zijn 'er geene ,, zoo wonderbaer, dan de ontdekkingen der Portugezen, het zij men daerin opmerkt ,', den voorfpoedt des koophandels , eri de 5, onmetelijke fchatten , waermede Europa verrijkt is, het zij men befchouwt de won,-, deren van dapperhèit en voorzigtigheit, die deze roemrijke togten vereeuwigd heb5, ben. Hoewel de Kastilianen Amerika ver„ ooverd hadden , voor dat wij , langs de kaep der Goede Hoop, tot in de Oostindiën waren doorgedrongen , moet men echter i, bekennen, dat wij de eérften zijn geweest die de fcheepvaert over den oeeaèn onder,ï nomen, en anderen Europefchen volken hetr, oogmerk om een nieuw weerelddeel te ontv H 2. ,, dek-  iiö De Nieuwe R e i s i g e r. „ dekken ingeboezemd hebben. De Spanjaerds waren van dit denkbeeldt zoo verre ver„ vreemd, dat zij 'er zich niet alleen langen ,, tijdt na ons aen overgaven, maer zelfs de „ ondernemingen der Portugezen in het begin „ als hersfenfchimmige gebeurtemsfen, en als „ de uitwerkfels eener ongeregelde verbeelding' „ aenzagen. „ Befchouw dezen perfonaedje, die met de „ koningklijke kroon' niet verfierd is, maer in „ wien al de luister der koningklijke majesteit „ uitblinkt: het is de prins Henrik van Por,, tugal, zoon van kening Juan den eerften, „ die , brandende van begeerte om nieuwe landen te kennen, zijnen naem roemrijker .,, dan dien van alle zijne tijdgenooten gemaekt ,., heeft. Hij was een filofoof, en gebruikte „ zijne filofofie om aen de geheele wecreldt „ wel te doen: Geneigdhtit om wel te doen was ,, zijne zinfpreuk. Zijne neiging tot de ont„ dekkingen had hem de aerdrijks- en wiskunde „ doen aenkwecken : bij deze kundigheden ,, voegde hij alle de verlichtingen, welke hij ,, uit zijne naervorfchingen koude trekken; ,, en om zich geheelenel aen deze zorg over„ tegeven , verkoos hij tot zijn verblijf de „ kaep van Sagres, vanwaer het gezigt der zee „ geduriglijk zijne begeerten en verwachtingen „ ontftak. „ Op zekeren morgen, na dat hij den nacht 3, in deze overwegingen doorgebragt had, gaf  Honderd en Zevenenzestigste Brief. 117 n hij haestelijk zijne bevélen tot het vertrek „ van twee fchepen, die onder zeil gingen, maer niet verder ftevenden dan de^kaep Ba- jador. Deze kaep , die meer dan veertig „ mijlen in zee uitfteekt, en aen alle zijden „ met rotzen, zandbanken en eene onftuimige „ zee omringd is, benam den Huurlieden den „ moedt, Befchouw, ter zijde van den prins, „ de kaep, de fchepen, en de matrozen, die vergeeffche poogingen doen, om dit ver„ fchrikkelijke voorgebergte te boven te ko„ men. Zij overwegen niet dat zij, in ruime 2, zee ftekende, het zelve gemakkelijk kunnen „ omzeilen ; en deze eerfte hinderpael doet „ hen van de onderneming' afzien. ,, Henrik, dien niets moedeloos maekt, „ zendt andere zeelieden, die inderdaedt de „ kaep niet te boven zeilen; maer door de groote zee te rug keerende, vinden zij het .,, eilandt Madera, 't welk men zegt van de „ Karthagenenzen bekend geweest te zijn. Zij 5, geven het dezen naem , om dat het met „ boomen bedekt is, en madera hout betee„ kent, waeruit gij Franfchen het woordt „ madrier [een zware eiken plank] ontleend „ hebt. De prins doet 'er Griekfche wijngaer„ den planten, mitsgaders fuikerrieten, welke „ hij haelt uit Sicilië en Cyprus, alwaer de „ Arabiers dezelve uit de Indien gebragt heb„ ben. Deze zelfde fuikerrieten , federt in „ de Amerikaenfche eilanden verplant, verH 3 „ fchaf.  |l8 De Nieuwe Reisigee, „ fchaffen tegenwoordig fuiker aen geheel Eu* » ropa. „ In het verfchiet ontdekt gij eene kapel ,, benevens een praelgraf: dit is het zelfde, „ 't welk de vermaerde Macham, die, met ,, eene vrouw', welke hij heminde, uit Engea, landt , zijn vaderlandt, vlugtende , door ,, den ftorm op dit eilandt gefmcten werd, 3, omtrent het jaer 1344, voor zijne minna„ res oprechtte. Hij was met deze zelfde 3, vrouw', die veel geleden had , uit het fchip gegaen ; en zijne medgezellen waren ver„ trokken, zonder te denken om hen te roe3, pen. De juffer ftierf van droefheit daer 3, over; en Macham, na zijne minnares op 3, eene betamelijke wijs begraven te hebben, s, ftichtte haer een praelgraf, waerop hij 3, middel vond zijn droevig voorval te gravé3, ren. Vervolgens maekte hij zich eene bark van den ftam eenes booms; en zich aen de 3, baren overgegeven hebbende, had hij het 3, geluk van gedreven te worden op de kust 3, van Afrika, alwaer de Moren hem ontvin,, gen, en als eenen gunsteling van den Hemel „ onthaelden. „ De kaep Bajador had zulk een' fchrik in 3, den geest van alle de zeelieden verwekt,, „ dat niemapt van hun, in den tijdt van ders, tien jaren, durfde ondernemen dezelve om te a, zeilen. Eindelijk blies de ftandvastigheit van ,3 den prins hun moedt in; en dc man, dien gij 3}j voor  Honderd en Zevenenzestigste Brief, i 19 ,, voor u ziet, is de vermaerde Gilianez, die „ Hout genoeg was om hem van de uitvoering* „ zijner bevélen te verzekeren. Hij ftreefde „ deze verfchrikkelijke kaep, die tot dien tijdt „ toe de dapperften had te rug gehouden, in„ derdaedt te boven; en deze daedt werd door „ de fchrijvers, zijne tijdgenooten, boven de „ bedrijven van Herkulés opgevijzeld. Hen„ rik, ten toppunt' zijner begeerte geftegen, „ verkreeg van den paus, voor de kroon van .„ Portugal, eene eeuwigdurende gift van alle „ de landen , welke de onderdanen van dit 5, koningkrijk, van dit vermaerde voorgeberg„ te tot de Indien, konden ontdekken, met „ vergiffenisfe van zonden voor de zielen der „ geenen, die in deze roemrijke onderneming zouden fneuvelen. „ De twee Moren, die deze andere ver» tooning openen , komen ftofgoudt aenbie„ den, tot losgeldt van een' hunner medge„ zeilen , dien de Portugezen onder hunne „ gevangenen hielden. Dit is de eerftemael, „ dat Afrika dit kostelijke metael in de oogen „ der Europeanen doet fchitteren ; cn om „ deze reden geeft men acn de beek, op wier „ oevers dit bedrijf voorvalt, den naem van „ de goudrivier. De ijver tot de ontdekkin„ gen groeit in Portugal aen, bij de wedcr„ komst van ijder fchip , dat eenige vrucht „ van zijne reize medebrengt. Men komt zich, „ van alle de gedeelten des koningkrijks, verH 4 » won-  lao De Nieuws Reisicek. „ wonderen over de minfte voortbrengfels, „ die uit Afrika aenlanden; en de prins Hen„ rik , wien alle deze rijkdommen worden „ aengeboden , beloont de hoofden van den „ togt edelmoediglijk. „ Op deze vertooning volgt een fchip, dat „ aen de Arguinfche eilanden aenlandt, en eenen flag levert, waerin zeven Europea- nen door de handt der Moren fncuvelen. „ Dit is bet eerfte bloedt, 't welk deze onder5, nemingen aen Portugal kosten. Dit landt „ is zoo vlak en open, dat de natuurlijke in5, boorlingen zelfs 'er dikwils hunnen weg ver?, loren , en , gelijk op zee , geene andere leidslieden hadden, dan de fterren, winden „ en vogels. Hun voedfel beftond in eene „ foort van graen , 't welk de aerde onbej, bouwd voortbragt, eenige kruiden , hage„ disfen en fpringkhanen, in de zon gedroogd, s, Zij dronken de melk van allerlei foorten van „ dieren, om dat 'er het water zeer fchaersch „ is; en om deze reden fpaerden zij dc wijf„ kens, als zij ter jagt' gingen. Zij, die niet „ verro van zee lagen , leefden van hunne 9, vischvangst; en als de Portugezen hun koprn „ aenboden, verflonden zij het zonder eenige „ bereidinge. Hunne huizen waren tenten, „ en hunne kleeders beestenvellen. Hunne „, eenige bezigheit beftond in het hoeden hun- ner kudden; en hunne tael was dezelfde als j, die der kusten van Barbarijë, Zij hadden v ge*  Honderd en Zevenenzestigste Brief. 121 „ geenen koning, maer waren in maetfchaps, pijen onder verfchillende opperhoofden ver„ deeld. „ Dan hoedanig de ijver der Portugezen „ mogt' zijn, om hunne ontdekkingen verder „ uittebreiden , de vrees hield 'er nog velen „ te rug. Onbekende zeen, woeste kusten, „ ■ arme en wilde bewoonders, die geen' koste„ lijker buit bezaten dan zich zeiven, en welke „ men moest bevechten of verrasfehen , om 'er „ flaven van te maken, waren het voorwerp, „ dat zich voor de oogen der zeelieden ver„ toonde , en zulke middelmatige voordee„ len waren niet magtig genoeg om de indruk„ fels van het gevaer en de vrees te verdrij„ ven. Doch de onverwinnelijke kloekmoc„ digheit van den prins Henrik, gevoegd bij „ de begeerte om eenen doortogt naer de In,, diën te vinden, door de zeen van Afrika, „ deed alle de hinderpalen te boven komen. „ De man, tegens wien hij fpreekt, is een „ Portugees , Tristan genoemd , die, aenge„ moedigd door de bevélen van dezen prins, „ zestig mijlen boven de Groene kaep voort„ ftevent. Hij werpt het anker in den mondt „ van Rio - Grande; en willende deze rivier in „ zijne floep opvaren, wordt hij omringt van „ eene meenigte van Negeren, die eene wolk „ van pijlen op hem fchieten. Het grootfte „ gedeelte van zijn volk wordt gedood, voor dat hij zijn fchip kan bereiken, en hij zelf H 5 JJ onfr  isa De Nieuwe Reisiger. „ ontvangt eene doodelijke wonde. Alvarez „ Fernandez , die zich in het verfchiet ver„ toont, ftreeft veertig mijlen verder dan de „ ongelukkige Tristan, doch met al zoo weinig „ geluk. Hij is genoodzaekt te vlugten voor „ eenen hoop van barbaren, die hem dwin„ gen den oever te verlaten. Het brullende „ dier, 't welk gij gekeetend ziet, is de eerfte „ leeuw, dien de Portugezen in Europa ge„ leiden. Hij werd door den kapitein Homen, „ in eene van deszelfs reizen, gevangen, en „ gebragt te Lisfebon, alwaer hij tot verwon„ dering dezer hoofdfiadt verftrekt. „ Befchouw dezen perfonaedje met blonde hairen, die zich, onder eene vreemde klec„ ding, aen den prins Henrik vertoont: de„ zelve is een Deensch edelman, Bellarte „ genoemd , die , met aenbevcling' van den „ koning van Denemarken, zijnen meester, „ den koning' van Portugal zijnen dienst komt „ aenbieden. Hij gaet fcheep naer de Groene „ kaep. Onder de rijkdommen des lands ver„ toonen hem de Negers olifantstanden, die „ in Bellarte eene hevige nieuwsgierigheit ver„ wekken, om eenige dezer dieren levend te „ zien. Een zwarte biedt zich aen, om hem „ deze vergenoeging te geven; maer hem ter „ zijde geleid hebbende, dood hij hem verra„ derlijk. „ Dees andere vreemdeling is een Genuees, „ Noli genoemd, en door zijn gemeenebest „ aen  Honderd en Zevenenzestigste Brief. 123 „ aen den koning van Portugal gezonden. „ Dees vorst vertrouwt hem het bevél over „ eene vloot, met dewelke hij de eilanden der „ Groene kaep veroovert. Hij noemt dezeiven dus, om dat zij, op eenen afftandt „ van honderd mijlen, regt tegenover deze „ kaep liggen. Noli vindt, op zijne weder„ komst, het hof van Lisfebon in den rouw „ over den doodt van den prins lïenrik, den „ onlterffelijker uitvinder cn grondlegger van „ zoo vele ontdekkingen. Ik heb zelfs getracht „ de trekken van de gedaente en geaertheit „ van dezen prins te behouden. Zijne geftalte „ was weigemaekt, fchoon zijne becnen een „ weinig dik waren. Hij had eene blanke „ kleur, zware en dikke hairen , een dooi„ dringend en zelfs verfchrikkelijkgezigt, voor ,, de geenen, die hem niet gewoonlijk zagen. „ De grondt van zijnen inborst was eene be„ tamelijke vrolijkheit ; en in zijne grootfte „ vervoeringen bleef hij altoos meester van „ zich zeiven. Hij was eenvouwig in zijne „ kleederen , geduldig in het uitvoeren van „ zaken, ftandvastig en kloekmoedig in de ge„ varen, geoeffend in de wetenfehappen, cn, „ zonder tegenfpraek, de eerfte wiskunstenaer ,, van zijnen tijdt. Hij leefde in den onge„ huwden ftaet; en men vernam nooit dat de „ onthouding hem moeijelijk viel. Kortom „ het denkbeeldt, dat men van zijne verdienste „ en voorzigtigheit had, deed hem, zijn geheel „ le-  124 De Nieuwe Reisicer. „ leven door, veel gezags behouden. Zijne „ ontdekkingen ftrekten zich uit tot aen Sierra„ Liona, alwaer men den koophandel op Gui„ nea begon te drijven. „ Hier vertoont zich een ander tooneel voor uwe oogen: een koning des lands, met gou„ dene flaven bedekt, is in onderhandeling met „ een' Portugefchen zeevoogdt, Azambuza „ genoemd; en gij ziet dat hij hem, ten tee„ ken van vrede, zijne handt geeft. Na de „ eerlte plegtigheden, breidt zich de zeevoogdt „ uit over de beweegredenen zijner reize, cn „ begint met die van den godsdienst. Hij ver„ zekert den Afrikaenfchen vorst , dat het voornaemfte oogmerk van den koning van „ Portugal is, hem en zijn volk te onderrech„ ten in den Christelijken godsdienst, waer„ van hij alle dc voordeden openbaert, en „ hij eindigt met het verzoeken van verlof om „ een huis voor zijn volk te ftiebten, ver„ ftaende daer door eene fterkte om deze „ barbaren in bedwang te houden. Befchouw „ met welk eene aendacht' hij wordt aenge„ hoord. Zijne aenbiedingen omtrent den „ godsdienst worden met vermack acngeno„ men; maer het voorltel om eene woning te • „ bouwen wordt zonder uitzonderinge ver„ worpen, dewijl de plomphcit der Negeren „ hun niet belet hunne belangen te verftaen. Azambuza verdubbelt zijne aenzoekingen j 9> en de koning geeft eindelijk zijne toeftem- » ming,  Honderd en Zevenenzestigste Brief. 125 „ ming, en vertrekt. De Portugezen verbrij„ zelen eene rots om hun gebouw te beginnen; „ doch de Negers, die deze rots als het voor„ werp van hunnen godsdienst houden, ach„ ten zich beledigd, en jagen de arbeiders „ weg. De zeevoogdt bevredigt de hevigHen „ door gefchenken: de werklieden komen we„ der; en de fterkte wordt voltooid. Onge„ voelig groeit dezelve aen ; en men geeft „ haer den tytel en dc voorregten eener ftadt, ,, onder den naem van St. George. Azam„ buza zet 'er zich neder met zestig mannen, „ en Huurt zijne vloot, met goudt beladen, „ weder naer Lisfebon. Op het gezigt dezer „ fchatten, begint de koning van Portugal te „ vreezen dat de vorften van Europa daerin „ zullen willen deelen. Hij doet de gift van „ den heiligen Hoel, ten zijnen voordeele, „ vernieuwen, en neemt den tytel van heer „ van Guinca aen. „ Tot dien tijdt toe had men zich verge„ noegd met houten kruifen in de nieuw ont„ dekte landen te planten; doch zijne Aller„ getrouwfle Majesteit beveelt 'er groote flee„ nen naertoe te voeren, om daer op zijnen „ naem, benevens dien van den kapitein, en „ het jaer van den togt, te fchrijven. Diego „ Kam is de eerfle die dez-e nieuwe orde uit„ voert op de rivier de Kongo , anders de „ Zaïre geheten , welke hij, zonder eenige „ zwarigheit te maken, vrij verre landwaerds „ in  126 De Nieuwe ReisiöeI „ in opvaert. De beide oevers vertooneii „ eene groote meenigte van Negeren , die „ door hunne teekens doen begrijpen, dat zij „ een' koning hebben , wiens verblijfpiaets „ niet verre van daer ligt, Kam zend hem „ afgevaerdigden met gefchenken, en laet hem „ voorftellingen van vrede en koophandel doen, „ die gunstiglijk aangehoord worden. Hij Ver„ trekt, met eenige zendelingen , naer San* „ Salvador, alwaër de koning van Kongo zijn „ hof houdt, en wordt geleid door een groot „ getal van Negerfche heeren, die op hetgeluidt „ van verfcheidene fpeeltuigen voorttreden. „ De ganfche Weg, tot aen de hoofdfiadt, is „ met eene ontelbare meenigte van menfchen „ vervuld; en men brengt van alle kanten een' „ grooten overvloedt van levensmiddelen en ,, allerlei voorraedt. De koning zelf ftuurt vele „ edelen met ververfchingen, voor de zendelin„ gen; cn het geheele hof ontvangt hen eene „ mijl van de ftadt, alwaer zij met eene on„ gemecne pracht' geleid worden. Kortom, „ de Portugezen vinden al het volk zoo wel „ gefchikt, men betuigt hun zulke groote ge-< „ negenheit, en men betoont zoo veel neiging „ voor den godsdienst, dien zij belijden, dat „ deze Europeanen berouw hebben, dat zij „ geen genoegzaem getal van euangelifche ar„ beideren, voor zulken ovcrvloedigen oogst, „ hebben medegebragt. De Afrikaenfche prins „ doet vier zijner voornaemfte onderdanen „ naer  Honderd e» Zevenenzestigste Brief, 12? „ naer Portugal vertrekken: zij hebben bevél ,, aldaer den doop te ontvangen, en met zen„ delingen te rug te komen. Op hunne we„ derkomst, fchijnen zij zoo ingenomen met „ den godsdienst, dien zij omhelsd hebben, „ dat de koning van Kongo geen oogenblik in „ twijffel ftaet om zich te laten onderwijzen. „ Befchouw dezen vorst, op eenen yvoren „ troon gezeten , daer hij gehoor aen den „ Portugefchen bevélhebber geeft. Hij is met „ het bovenlijf naekt; en het overige van zijn „ ligchaem is met een ftuk van blaeuw damast ,, omhangen. Gij ziet om zijnen linkerarm „ een' koperen armring, en op zijne fchou„ ders een' paerdeftaert, die de koningklijke „ waerdigheit aentoont. Zijn hoofdt is be„ dekt met eene muts, in de gedaente van „ een' mijter 3 van palmbladeren gevlochten, ,, Ik heb dezen vorst in deze kleeding afge„ beeld , om dat hij zich dus aen de eerfte „ Europeanen vertoonde. Het gebaer,'twelk „ hij met zijne hand' maekt, wijst de plaets „ eener kerke , die gebouwd moet worden,. „ als hij den doop ontvangen heeft. „ Eindelijk verfchijnt dees dag; en de pleg„ tigheit gefchiedt in het gezigt van honderd „ duizend zijner onderdanen, op het hangen „ van den berg , als in eenen fchouwburg, ,, gefchaerd. De vorst ligt op zijne knien op „ een kusfen-; en een monnik van de orde „ van St. Franciskus, opperhoofdt der zende- » lm-  ïaS De Nieuwe Reisigeu. lingen, houdt in zijne handt eene fchulp* „ vol met water, 't welk hij op het hoofdt ,, des konings uitftort. Zes monniken van de- zelfde orde, met koorkleederen en kruisban„ den omhangen, vormen eenen halven cirkel „ rondom hunnen kloostervoogdt, en fmecken j, den Hemel om de bekeering van deze talle- looze fchaer', die wel rasch het voorbeeldt van den oppervorst zal volgen. Achter „ hen zijn de Portugezen, die het zelfde ge„ bedt doen, hopende dat, als zij met deze ,, volken, door de banden van een' zelfden „ godsdienst, vereenigd zijn, niets bekwacm „ zal wezen om hunnen koophandel te vcr„ ontrusten. Men moet echter niet geloo„ ven, dat de ijver alleen de eenigftc hunner „ beweegredenen is. „ Ter regterzijdc van zijne majesteit, doch „ op een' zekeren afftandt, zijn de vier eerfte „ vrouwen van den vorst. Het bedroefde en „ ongeruste gelaet, 't welk gij aen haer bej, fpeurt, toont hare vrees dat de nieuwe „ godsdienst, die de veelwijverij uitfluit, den „ koning zal noodzaken haer te verftooten, „ en van hare tytelen en haren rang te beroo„ ven. Dejongfte, die tevens de fraeifte is, „ fchijnt minder bedroefd dan de anderen: ,, zelfs bemerkt men aen haer eene heimelijke „ blijdfchap, die dwars door het ernstige de„ zer plegtigheit heen dringt; dewijl zij over„ tuigd is dat, indien de vorst verpligt is zich » bij  Honderd ln Zevenen zestigsts Brief. 120 5, bij eene eenige vrouw te houden, de ver„ kiezing niet dan op haer kan vallen. Zij „ toont zich ijverig om gedoopt te worden, „ en wil Eleonora genoemd zijn, gelijk de „ koningin van Portugal, om dat de koning „ van Kongo den naem van Don Juan, zijnde ,, die van den Portugefchen vorst, aengeno„ men heeft. „ Deze voorbeelden worden gevolgd door ,, een groot getal van heeren, en in 't bijzon„ der door den vermoedelijken erfgenaem der „ kroone, die in den doop ontvangt den naem „ van Don Alfonfus, dien de prins van Bra„ zilië droeg. In de eerfte vurighcit van zij= „ nen ijver verbreekt en verbrandt hij alle de „ afgoden. Na den doodt van zijnen vader„ op den troon van Kongo geklommen, voert „ hij overal den nieuwen godsdienst in , en ,, zendt, om denzelven in zijne ftaten te ver„ eeuwigen, zijne zonen en neven naer Lis,, febon , om 'er hunne letteroeffeningen te „ voltooijen. In het vervolg zijn twee dezer „ prinfen tot de bisfchoppelijke waerdigheit „ verheven. „ Alfonfus legt de grondflagen der hoofd„ kerk'vanSan-Salvador, en draegt, benevens „ de koningin , op zijne fchouders de eerfte „ manden met fteenen en zandt, welke tot „ derzelver bouwing moeten dienen. Alk de j, heeren en juffers van het hof doen insgelijks, 5, en leenen godsdienstig hunne handen aen XIV, Ded, 1 „ de-  130 De Niïowï Reijiceb. „ dezen heiligen arbeidt. Het volk betoont „ geen' minder ijver; en men ziet het gebouw „ wel rasch tot deszelfs volmaektheit gebragt. r> Alle de landvoogden hebben tevens bevél, om in de fteden van hun verblijf kerken te „ bouwen, en overal het teeken onzer ver„ losfinge te planten. Niet vergenoegd met „ het opregten van de tempelen des Heeren „ in zijn koningkrijk, beveelt hij zijnen on„ derdanen alle hunne afgoden aen zijne offi„ eieren in handen te ftcllen, en aen dezen ,, dezelven aen het hof te zenden. Men ver„ zamelt, van alle kanten, de boomen, plan„ ten, blokken, fteenen, gefchilderde of ge„ fnedene afbeeldingen , vogels , flangen en ,, allerhande dieren , welke dees barbaerfche „ en bijgeloovige landaert, federt verfcheidene „ eeuwen, aenbad. Deze gedenkftukken der „ afgoderij' worden aen de vlammen opgeöf. „ ferd; en om het volk, dat altoos bezig wil „ gehouden zijn, dezelven te doen vergeten, r, bedeelt men het met kruifen, pronkpennin„ gen en beeldtenisfen van heiligen. ,, Dees vorst, wiens regering zeer kort is, „ heeft den tijdt niet om de laetfte handt te „ flaen aen de grondftichtingen , welke hij „ ontwerpt. Hij heeft tot opvolger zijnen? „ zoon Don Pedro, onder wiens heerfchappij de godsdienst nieuwe voortgangen maekt. „ Het eilandt St. Thomas, dat tot dien tijdt „ toe woest is geweest, wordt met Portuge. „ zen  Honöeró en Zevenenzestigste Êkizè. jj i j, zen bevolkt; en het hof van Lisfebon fielt ,, 'er een' bisfchop aen, om de geestelijke bë3, ftiering dezer ftadt en der kerke van Kongo ,j waertencmeni De kerkvoogdt begeeft zich ,, naer San - Salvador, om zijn nieuw bisdom 3, te bezoeken, en wordt 'er met betooningen ,, van onuitfprekelijke blijdfchap ontvangen; ,, De weg is met matten bedekt; en de ko,, ning, van zijn geheel bof vergezeld, gaet ,, voor den bisfchop, en geleidt hem in zijne „ hoofdkerk, alwaer men zorgvuldiglijk alles,„ wat het vieren van den godsdienst vereischt, en iets tot deszelfs uiterlijke praeht kan toe,, brengen, bereid heeft. „ Don Pedro in den bloei zijner jaren ge- ftorven zijnde, zonder nakomelingfchap na,, telaten, gaet de fcepter beurtelings over irt de handen van Verfcheidene prinfen van zijri 5, bloedt. Don Diego munt uit door eend „ pracht, die te gelijk in zijne kleederen en iri ,, \lë huisfieraden van zijn paleis uitblinkt. „ Eene fraeije ftof fcheen hem nimmer të 3, duur; en hij was gewoon te zeggen, dat dë „ zeldzame dingen alleen vöor de koningen „ gemaekt zijn. Hij droeg het zelfde kleedt 3, nooit meer dan eens, en gaf het vervolgens 5, aen de officiers , welke op dien dag den' dienst waernamen. Deze geneigdheit tot dë ,, pracht verfpreidde zich door het geheele' ,5 koningkrijk, alwaer de tapijten, gouden la„ kens, en de fraeifte ffoffen onzer lakenree„ derijen gemeen begonnen te wordeji.- I % ïi DV  ?3« De N i e tr w e Reisiger. „ De doodt van dezen prins is het tijdftip „ van het verval des Christendoms in dit ko» ningkrijk. Don Alvarez, één zijner opvol„ geren, verzaekt het geloof; en zijn voor„ beeldt doet de ftandvastigheit van een ge„ -deelte zijnes volks waggelen. Dees vorst „ wil een leenman worden van den koning van „ Portugal, die het zelve weigert, en zich „ vergenoegt met de befchermheer van het „ koningkrijk Kongo te wezen , gelijk zijne „ opvolgers nog tegenwoordig zijn. Don Al„ varez is, niettegenftaende zijne afvalligheit, „ ter aerde befteld in de kerk van San-Salvador, „ waerin de oppcrvorften des lands hunne be„ graefplaets hebben.. „ Na diergelijke zoo luisterrijke als fchie„ lijke voortgangen, is het Christendom, in „ den tijdt van weinig jaren, bijna geheelenal ,-, uitgedoofd.. Echter houdt, het zich nog in „ eenige landfehappen ftaende, door de zorg „ der zendelingen , de aenklcving des volks „ aen dezen godsdienst, en deszelfs eerbiedt „ voor de bedienaren der altaren. Dewijl 'er „ geene priesters genoeg zijn, om ijdere kerk „ met eenen herder te bezorgen, zijn de tem„ pels, welke 'er gebrek aen hebben, onder „ /het beftier van een' onderwezen Neger, die „ dc geloovigen op zekere uren verzamelt, „ en hun den rozenkrans of andere gebeden „ doet opzeggen. Gij,  Honderd en Zevenenzestigste Brief. 133 ,, Gij hebt kunnen opmerken dat alle de .„ perfonaedjen, die ik beurtelings onder uwe s, oogen heb doen komen, op de oude manier ,, des lands gekleed zijn; maer federt de aen,, komst der Portugezen, kleeden zich de .3, koning en de grooten op de Europefche „ wijs. Zij dragen Spaenfche kappen, beve„ ren hoeden, zijden kamizolen, iluweelen of ,, Turksch lederen muilen, laerzen en lange degens, op de manier der Spanjaerden. De „ juffers volgen ook de kleedingswijzen van 3, Lisfebon, en maken zich jakken en lange „ rokken van onze rijkfte ftoffen. Eertijds ,, beftond het gewaedt der mannen in een ,3 weeffel van palmboomen fchorfen, 't welk „ flechts de lendenen en dijen bedekte. De „ perfonen van een' aenzienlijke rang droegen ,3 daer over een' tweeden fchorteldoek, ge3, maekt van tijger- civetkatte- of martervel- len. Zij voegden bij deze ligte kleeding eene foort van monnikskap, die hun het hoofdt „ en het uiterfte der fchouderen bedekte, mits- gaders een hemdt, in de gedaente van een koorkleedt, en gelijk onze netten gevloch5, ten. De meesten gingen blootvoets , of s, hadden flechts houten voetzolen. 5, De vorst verfcheen nimmer in het open3, baer, dan in een heerlijk kleedt van eenige „ gouden of zilveren ftoffe, met een' fluwee„ len mantel. Hij droeg eene witte muts, 9, gelijk ook de grooten , die hij met zijne I 3 m goe~  \ 3 4 D« Nieuwe R e i s i q e r, », goede gunsten vereerde. Dit was zulk een „ zeker teeken van gunst', dat hij, op het „ minfte misnoegen , de perfonen , die het „ ongeluk hadden van hem te mishagen, daer „ van beroofde. De witte muts was daeren„ boven een kenmerk van den adeldom en der ridderfchap van Kongo , gelijk zulks fom„ mige roode of blaeuwe linten in Europa zijn. „ De juffers omwonden zich, van den mid,, del af naer beneden, met driedeiiei flag van ,, fchorteldoeken, waervan de binnenfte haer „ tot de hielen afhing. Zij hadden aen het „ lijf eene foort van ongeplooid jak, van vo„ ren open, en over de fchouders een man- teltje van palmboomenfchorsch. Het hoofde. „ was flechts met een kleene muts bedekt, „ In de kleeding der gemecne vrouwen was „ geen ander onderfcheidt, dan dat de ftof „ grover was. De ihvinnen en vrouwen van „ den laegften rang waren halverlijf naekt, „ De armen hebben het oude kleedt behou- den, te weten, den fchorteldoek van palm,, bladeren, die van den middel tot op de knien 5, afdaelt , en het overige van het ligchaem „ bloot laet. De gemeerie vrouwen hebben 9, 'er een grooter, die tot op hare voeten. afhangt. „ De inwoonders van Kongo zijn getrou-. wer aen de gebruiken hunner voorvaderen, ?, in het geen de fpijzen betreft. Het koorn „ des  Honderd en Zevenenzestigste Brief. 135 „ des lands en de wortels maken het voor„ naemfte van hun voedfel uit. Schoon zij „ verfchillende foorten van vleesch hebben, „ is dat der halle benevens het gevogelte zeer „ fchaersch : een kuiken kost een' pistool te „ San-Salvador; doch dit volk gewent zich „ zonder moeite aen de gemccnfte gerechten. „ Een reizende Kongoifer leeft alleen van „ water en wortelen". Het vernuftige en werktuigelijke famenftcl, 't welk ik u, Mevrouw, bcfchreven heb, heeft niets van de barbaerschheit, welke men aen het koningkrijk Kongo toefchrijft, en beantwoordt nog minder aen het denkbeeldt, •t welk men zich gemeenlijk in Frankrijk van het verftandt, den fmaek en de bchcndigheit der Kapucijneren vormt. Zij, bij wie ik gehuisvest ben, hebben de zes landfehappen van het koningkrijk onder hen verdeeld, om 'er het tooneel van hunnen ijver van te maken, en 'er de piigten hunner bediening' te oeffenen. Alle jaren doen zij 'er verfcheidcne zendingen; en ik moet u bekennen, dat ik fomtijds vermaek fchepte in hen hunne gevallen, en de historiën van toovenaren of gedrochten, welke zij te ontvlugten of te beitrijden hadden, te hooren vertellen. Ik bewaer de-ze bijzonderheden voor de volgende brieven; doch indien diergelijke ftoffen u luttel vermaek verfchaffen, zult gij 'er andere leerzamer onderrichtingen, omtrent de gelegenheit, gewoonten, zel 4 den,  ï 36" De Nieuwe R e i s i g e r. .den , natuur en voortbrengfels des lands, ia vinden. Ik ben, enz. S'an-Salvador, 3©y?e?2 vara April, 1753. Honderd en Agtenzestigste Brief. Vervolg van Kongo. Vader Felix van Lisfebon, als het alger meene opperhoofdt der zendinge, heeft het landfchap Pemba , waerin de hoofdftadc ligt, voor zich behouden. Dat van Bamba is onder de beftiering van vader Ambrczius van Parma. De vier anderen , te we ten, Songo, Batta, Pango en Sundi, worden in het geestelijke geregeerd door de vaders Felicius van Milaen, Melchior van Koïmbre, Bonaventura van Luques en Eugenius van Aveiro, „ Wij vertrokken van Italië, zeide vader s, Ambrozius, ten getale van tien monnikken, j, gezonden van de Roomfche vergadering' der 5, voortplantinge des geloofs, om deze arme 3, Afrikanen te bekeeren. Onze lastbrieven s, behelsden aenzienlijke voorregten, die on5, zer bedieninge eer aendeden. Wij wa?, ren gevolmagtigd, om de geloovigen van ij allerlei zonden, uitgenomen de veelwij- 3, verij  HONDPRD EN AgTêNZSSTIGSTE BRIEF. i37 verij en den voorbedachten doodflag , te s, ontheffen; ontflag te verléenen omtrent de „ huwelijken in den derden, cn zelfs in den 5, tweeden graedt van bloed ver wantfchap; den bekeerden Heidenen toeteftacn eene hunner „ vrouwen te behouden, en de keus daervan ,, aen hen overtelaten; vergiffenis van zonden „ te vergunnen in alle gevallen, welke tot den „ heiligen ftoel behooren; het linnen der kcr, kc, °de kapéllen en kelken te wijden , en twee misfen op éénen dag te doen, in geval „ van noodzakelij kheit; toetelaten op verbo„ dene dagen vleesch te eten; volkomene af„ laten te verkondigen, tot verlosfing der zier „ len uit het vagevuur; weereldlijke kleederen )8 te dragen in noodzakelijke gelegenheden, en verbodene boeken te lezen , uitgezonderd „ Bayle en Machiavél. „ Wij ontfeheepten in de haven van Loan, da, alwaer wij van één fcheidden, met bCü„ loften van ons, langs verfchillende wegen, „ naer het koningkrijk Kongo te begeven, „ Men gaf ons Negers om ons te geleiden, ,, en bezorgde ons hangmatten , welke het s, eenigfte gemak der reizigeren zijn in dit landt, „ alwaer men geene paerden aenfokt, ter oor„ zake van het gebrek van voeder. Wanneer „ men veel fpoeds wil maken, heeft men tel, „ kens verwisfeling van flaven, die geen' min3, der weg afleggen dan de beste paerden» Men verzekerde ons dat wij, in onze gév I $ 53 wo.  138 De Nieuwe Reisigo. „ wone kleeding, geene hoop moesten hebben „ om lang te voet te gaen; en wij waren, „ niettegenftaende onze af keerighcit, genood„ zaekt ons door menfchen te laten dragen. „ Men vindt geene groote wegen in deze „ woeste gewesten, maer alleen fmalle voet„ paden, waerop twee perfonen naeuwclijks „ naest eikanderen zouden kunnen gaen. Zelfs „ zijn zij niet altoos veilig: want de meeste „ edelen , die in ongunst en van het hof ver„ bannen zijn , verëenigen zich om op de „ openbare wegen te.rooven, en leven van „ dezen buit, tot dat zij weder in gunst her„ fteld zijn. Eenige zwarten , met hunne „ pakken beladen, maekten onze voorhoede „ uit: wij kwamen achter hen, gevolgd van „ het overige der Negeren, wier post was de „ dragers aftelosfen, als dezelve vermoeid wa„ ren. Men kan zich niet verbeelden hoe ge„ makkelijk zij over de ligtfte plaetfen heen „ ftrevcn. Zij zijn met bogen en pijlen ge„ wapend; en hun togt is altoos bepaeld tot „ één hunner dorpen, alwaer andere dragers „ hen opvolgen. „ Het opperhoofdt van ijdere verblijfplaets' „ toonde zich ijverig om ons te bezoeken, en „ huisvestte ons in de beste hutten. Dewijl „ de fteen hier niet zeer gemeen is, zijn alle „ de huizen van aerde gebouwd, met ftrooi„ jen daken , dikwerf zonder vensteren, of m eenige andere opening dan de deur. Onze „ gast-  Honderd en Agtrnzestigste Brief. V39 „ gastheer had een Huk ftofs, van de grootte „ eenes neusdoeks, om den middel, en een „ mantel van blaeuw laken, die hem tot op „ den grondt hing. Het volk was bedekt met „ boombladeren of apenvellen , de eenigfte „ kleeding dezer barbaren. Zij zelfs, die in „ het open veldt wonen , en geene andere „ huizen dan onder de boomen hebben, gaen „ gehcelenal naekt, zonder onderfcheidt van „ ouderdom of kunne. Men gelooft in Eu„ ropa, dat de jonge dochters, in dezen ftaet „ van naektheit, moeten ontfteiien op het ge„ zigt van een' man , dien zij niet kennen. „ In geenen deele: men mag haer vrij nade„ ren, aenraken of tergen, nimmer ziet men „ haer een gelaet van wellust' of vrijheit aenne„ men. Zonder befchaemd te fchijnen, heb„ ben zij niets in hare houding, dan dat be„ tamelijk en zedig is. Aen welke zijde, voeg„ de vader Ambrozius 'er bij, ik de oogen keerde in deze bekoorlijke ftreken, alles wat „ ik zag, fchetfte mij eene volmaekte en aen„ doenlijke afbeelding der zuivere nature. „ Eene aengename eenzaemheit, alleen bepaeld „ door het gezigt van een betooverend land„ fchap, de ftandt der hutten onder de boo„ men in het midden des velds, de ledigheit „ en verwijfdheit der Negeren, liggende in „ de fchaduwe hunner takken, de eenvoudig„ heit hunner zeden , en voornamelijk deze „ onnoozele en zedige naektheit, alles herin» ji nerde  -4o De Nieuwe Reisigu. „ nerde mij de gelukkige dagen onzer eerfte „ vaderen in het aerdfche paradijs. „ Het eerfte dorp, waerin wij vernachtten, „ bevatte omtrent honderd kleene hutten, „ van eikanderen afgefcheiden, met zoo wei„ nig orde als fierlijkheit. Men kan zelfs zeg„ gen dat zij bij dag niet bewoond zijn: de „ mannen verkeeren te famen , fpelen op „ fpeeltuigen, en vermaken zich in de open „ lucht, tot dat de nacht aenkomt. De vrou» „ wen gaen des morgens uit, om de aerde te „ bebouwen, dragende een kindt op den rug, „ een ander aen de borst , en leidende het „ derde bij de handt. De andere kinders vol„ gen acuter aen: want de vrouwen zijn hier „ zeer .vruchtbaer. Als de kinders groot zijn, „ laet men ze aen zich zeiven over; en de „ ouders dragen 'er dan gecne zorg meer „ voor, dan of zij ze nimmer gekend hebben. „ Deze vrouwen keeren des middags weder, „ om het eten te bereiden: de man is gemeen„ lijk alleen aen tafel; de moeder en de kin„ ders houden zich overeind rondom hem, cn „ eten het overfchot, wanneer hij verzadigd „ is. -, Het opperhoofdt dezer verblijfplaets' was een man van zestig jaren, met eenen wit» „ ten baerdt en grijze hairen. Op onze aen» „ komst, zat hij op het zandt, onder eenen „ boom, voor zijne hut geplant, te rooken p en met zijne buren te kouten. Zoo dra hij ?, mijn'  Honderd en Agtenzestigste Brïef. 14? j, mijn' medgezél en mij gewaer wierd, ftond; ,, hij op, en gaf ons driemael de handt, welke hij nu aen zijnen hals en dan aen zijne borst „ bragt, ons telkens naer onzen welftandt ,, vragende. Dit is de manier van groeten, ,, onder deze Afrikanen gebruikelijk. Vervol„ gens liet hij eene mat fpreiden , bad ons ,, daerop te gaen zitten , en ftelde zich op „ een' der hoeken, zonder dat het mogelijk „ was hem in het midden te doen komen. De „ zwarten gelooven dit teeken van achtingc ,, aen dc blanken verfchuldigd te zijn, en „ voornamelijk aen de Kapucijners, welke zij ,, befchouwcn als heeren, verre boven hen „ verheven. ,, Wanneer iemant van ons in eene plaets, „ alwaer geen priester is, acnkomt, laet het ,, opperhoofdt onze komst aen de inwoonders „ bekend maken, en beveelt hun hunne gees,, telijke behoeften voor ons open te leggen; „ cn zoo hij dezen pligt verzuimt, doen wij hem zijne bediening afnemen. Zie hier nog ,, andere keuren , welke wij hebben ingefteld, „ en wier uitvoering de regeerders verpligt ,, zijn te handhaven. De opperhoofden van ',, ijder regtsgebiedt zullen flechts eene vrouw „ hebben, op ftraffe van hunne bedieninge te „ verliezen. De bevruchte vrouwen zullen ,, een' gedenkpenning of een heiligkasje dra,, gen, en zich in hare zwangerheit van alle andere bewaermiddelen onthouden, op ftraf- ,, fe  142 De Nieuwe Rbisigeb. „ fe van gegeesfeld te worden. De vaders en „ moeders zullen hunne kinders , luttel tijds na derzelver geboorte, in de kerk vcrtoo- nen, en zich voor hun tot eenige godsdiens„ tige oeffening verbinden, als het opzeggen „ van den rozenkrans, of des vrijdags te vas„ ten, enz. „ Na de eerfte pligtplegingen , liet onze „ grijsaert den Negeren verwittigen, dat zij „ hunne kinders ten doop moesten brengen; 9, doch 'er waren 'er weinigen ongedoopt, om „ dat deze zending vrij zorgvuldig was acnge„ kweekt. De kinders, welke onze bediening „ noodig hadden , werden ons door hunne „ ouders aengeboden. Deze droegen in hunne „ handt een kuiken, zout, of eenigen dezer „ fchulpen, die tot gangbaer geldt dienen, en j, vereerden ons dezelven, fchoon wij in 't „ minste geenen loon eischten. Wij trachtten „ dezen volken nuttig te zijn, het zij door de j, diensten, welke wij hun om niet bewezen, „ het zij door hun de geestelijke hulpmidde„ len, die zij noodig hebben, zonder belang, „ toetedienen. „ Eenigen dezer kinderen, die nog geene „ Europeanen gezien hadden , werden ver„ fchrikt door onze tcgenwoordigheit , en 3> voornamelijk door onze kleeding. Zij na„ men, ijder van zijne zijde, de vlugt, en „ zochten eene fchuilplaets tusfehen de beej, nen hunner moederen. Zij maekten zich „ ech-  hondebd EN AgTENZESTIGSTE BRIEF. 143 echter gemeenzaem met ons; en wel rasch „ waren wij omringd van eenen hoop kleene „ jongens en meiskens, die de nieuwsgierig, j, heit tot ons trok. Sommigen raekten ons kleedt aen; anderen grepen onzen gordel en „ voornamelijk onzen baerdt, zich niet kun„ nende inbeelden dat dezelve konde groeijen „ tot de lengte, waerin zij hem befchouwden. „ De vrijheit, welke wij hun gaven om der„ zeiven te onderzoeken, 'vervulde hen met „ verwondering', toen zij hem wezenlijk aen „ onze kin vast zagen. Anderen eindelijk betast„ ten onze monnikskap, geloovende dezelve „ met tabak vervuld te zijn, ter oorzake van „ hare gelijkheit met eenen lederen zak, tot „ dit gebruik gefchikt , dien deze lieden ge„ woon zijn op de borst te dragen. ,, Toen ik aen het opperhoofdt van het „ dorp gezegd had , dat mijne meening was ,, des anderen daegs de mis te doen, werden „ verfcheidene Negers gelast hout en takken aentedragen; en men bouwde daervan aen„ ftonds eene kleene kerk, benevens een al,, taer, op eenen heuvel, op dat al het volk „ den offeraer konde zien. Men was met de„ zen arbeidt bezig, toen men ons kwam „ zeggen, dat het avondmacl was aengerecht. „ De grijsaert, zijne kinders en eenige vrien„ den zaten, met de beenen kruifelings over „ elkander, rondom een' grooten houten bak „ met pap,' uit honig en meel te famengefteld. » Hij  144- De Nieuwe Reisigep Hij deed ons bij hem zitten, en begon të 3, eten, nemende eene handvol van deze pap, . „ welke hij met zijne vingeren rolde: want deze barbaren kennen geene lepels noch . ,, vorken. Hij noodigde ons om hem nate. 3, volgen: wij vonden dit gerecht vrij onfma,, kelijk ; doch dit verhinderde niet dat de fchotel in een oogenblik geledigd was. De .,, maeltijdt geëindigd zijnde, bood een jonge ,, flaef, beurt om beurt, aen de gasten een „ vat vol water, waeruit ijder dronk, en .,, vervolgens daerin de handt , die hem tot ,, een' lepel geftrekt had, afwaschte. Dit is „ altoos de regte, zijnde de flinke gefchikt tot .„ gebruiken, die geene overeenkomst met de „ zindelijkheit hebben, ,, De Negers van Kongo houden onder . ,, eikanderen dikwerf diergelijke gastmalen. De ,, genoodigden vergaderen in een veldt, en „ gaen in het rond, onder eenen boom, op ,, den grondt nederzitten. In het midden van 3, den kring zet men een' grooten fchotel, die 3, een mengelmoes van verfcheidene gerechten ,, bevat. De oudfle der bende deelt dezelve ,, aen de bijzijnde perfonen uit. Insgelijks geeft hij hun eene fles met palmwijn, die 3, hij beurtelings aen den mondt van ij deren ,, gast brengt. Indien 'er onverwacht eenig ,, vreemdeling komt, plaetst hij zich zonder ,, omftandigheit in den kring , en ontvangt ,, zijn deel gelijk de anderen. -Ons  Honderd en Agtenzestigste Brief. 145 „ Ons avohdmael werd door een' gerusten „ flaep gevolgd. Des anderendaegs begaf men ,, zich vroegtijdig naer de kerk; en de verga„ dering was zeer talrijk. Na de mis verdeel„ den wij het volk in twee hoopen, om het „ zelve de grondbeginfels van den godsdienst, „ door middel van tolken, te verklaren. Ver„ volgens begonnen de Negers op fpeeltuigen „ te fpelen, te danfen en te zingen, met een • „ geraes, 't welk men een uur ver in het rond „ konde hooren. Toen wij gereed fchenen „ om ons van daer te begeven, deed het op„ perhoofdt een teeken, 't welk de ganfche „ vergadering tot ftilte bragt; en wij vertrok„ ken, na dat wij onzen zegen aen dit goede „ volk gegeven hadden. De danfen begonnen „ aenftonds weder met het zelfde geraes. „ Niets ongemeens ontmoette 'er ons in het tweede dorp; en onze oefeningen werden „ 'er gerustelijk volbragt. Doch wij kwamen „ in een derde, omringd met eene doornheg,, ge, waervan wij de deur gefloten vonden „ met ftruiken, wélke de inwoonders aen de „ opening des omtreks bijeen verzameld hadden. „ Men nam dezelven weg, om ons te ontvan„ gen; en het opperhoofdt wilde ons in zijne „ hut huisvesten; maer dewijl de hitte onge„ meen was, verkozen wij in de open lucht „ te flapen, in onze hangmatten, aen palen „ opgehangen. Omtrent den middernacht, „ naderde eenige tijgers de hegge , met een XIV. Deel. K „  1+6 De Nieuwe Reisiger. „ gebriesch, dat de aerde deed beven. Ont„ waekt door dit verfchrikkelijk geiuidt, ligtte „ ik een weinig het hoofdt op, om deze ge„ drochten in het fchijnfel der mane te ont„ dekken ; maer de hegge was zoo hoog en „ dik , dat ik ze niet kon gewaer worden, „ fchoon ik ligtelijk oordeelde dat zij niet verre „ af waren. Ik hield mij wel befioten en zon„ der beweging' in mijne hangmat, den dag „ verwachtende, met eene vreeze, welke ik „ u niet kan befchrijven. Zoo dra ik het licht „ zag aenbrcken, fpoeide ik mij naer mijnen „ medgezél, die door de koelte het voordeel „ van eenen diepen flaep genoten had. Ik „ wenschte hem geluk met zijne gerustheit, „ en zeide tot hem dat hij, indien de beesten „ hem verfcheurd hadden, van de aerde ten „ hemel' zoude zijn overgegaen , zonder te „ weten door welken weg hij 'er gekomen „ ware. „ Men wil dat deze dieren zich voornamelijk „ op de Negers toeleggen, en de blanken ont„ zien. Men heeft mij gezegd dat zij, een' „ Portugees en een' Afrikaen aengevallen zijn„ de, dezen laetften gedood hadden, zonder „ den Portugees eenig kwaedt te doen. Zij „ zijn alzoo wreed als de leeuwen, en brullen „ op dezelfde wijs. Men gaf mij eenen jon„ gen tijger, dien ik met geitenmelk opvoed„ de , en die mij gelijk een hondt volgde; „ doch behalve mij zou hem niemant zonder » ge-  Honderd en Agtenzestigste Buikf. 147 „ gevaer aengcraekt hebben; en in zijnen toorri „ had hij een verfchrikkelijk gezigt. De vrees ,, voor eenig toeval deed mij befluiten hem „ met een' lhaphaenfchoot te dooden. Het „ hair der lippen, of de knevels van een' tij3, ger worden, onder deze volken, voor een ,, doodelijk vergif gehouden; en zij gelooven 3 3, dat dezelve, onder de fpijzen gemengd, eene 3, razernij, die niet dan met den doodt ein3, digt, veroorzaken. Ook ftraft de koning ,, van Kongo geftrengelijk de perfonen, die 5, hem een tijgervel zonder de knevels bren» gen* „ Na dat wij in dit dorp verfcheidene kiri- ders gedoopt hadden, begaven wij ons weder „ op weg in onze hangmatten. Omtrent den 3, middag werden wij door onze gidfen geraden „ ftil te houden, om ons te verfrisfehen op „ den oever eener riviere , wier water uit3, muntend was. Wij plaetifen Ons onder ,, eenen boom , met oogmerk om 'er eenig 5, voedfel te bereiden. Een gedeelte van ons s, volk ging hout hakken: anderen verzamel,, den eene zekere foort van zwart koor rij 3, dat hier natuurlijk voortfpruit. Men maekte' vuur door het wrijven van twee ftukken „ houts, op de wijs des lands, en kookte dit ,, koorn met aerdappelen, waer door ons eeri 3, tamelijk gerecht werd opgedischt. 3, NaeuWelijks hadden wij dezen foberëri j, maeltijdt geëindigd, of wij befpeurden eenen K 2 oli-  348 De Nieuwe Reisigek. „ olifant, die in grootte niet behoefde te wi> „ ken voor een' wagen, met hooi beladen. „ Onze Negers grepen hunne wapenen aen, ,,, met een groot gefchreeuw , en befchoten „ hem met een' hagelbui van pijlen. Doch „ één van hun, ervarener dan de anderen, „ liep naer eene hut, die niet verre afftond, „ en frak 'er het vuur in. De vlam, die zich „ aenftonds verfpreidde , verfchrikte' dit ge„ drochtelijke dier, en deed het de vlugt ne„ men. Deze volken hebben nimmer getracht „ de olifanten te temmen, en maken 'er in „ hunne oorlogen in 't geheel geen gebruik „ van. Voor de aenkomst der Portugezen, ,, kenden zelfs de Negers de waerde van de „ tanden dezer dieren niet. Echter verzamel„ den zij dezelven in hunne huizen, veeleer „ uit nieuwsgierigheit, dan uit eenige inzich„ ten van belang. Hieruit ontftond het dat ,, de Europefche fchepen, in den beginne, zulk eene groote meenigte dezer tanden me3, debragten ; dewijl de zwarten die geenen „ welke in hunne hutten opëengeftapeld wa,, ren, om ftrijdt verkoften. Maer het landt werd uitgeput; en de inwoonders zijn te,, genwoordig genoodzaekt hunne toevlugt tot 3, andere landftreken te nemen, om'er genoeg 3, voor de ladingen der Portugezen te leveren. „ Het vuur , door ons ontftoken, floeg ,, over tot het kruidt, waer mede het veldt 3, bedekt was, en verteerde het, in één oogen- ,, blik,  Honderd en Agtenzestigste Brief . 149 „ blik, meer dan eene mijl verre. Dees brandt .„ verfpreidde den fchrik onder alle de beesten „ van het gewest, en maekte den weg vrij „ tot -aen het volgende dorp, Naeuwelijks ,, hadden wij het zelve verlaten, of wij ont-,, moetten eene gedrochtelijke flang, wier ,, lengte ons meer dan vijfentwintig voeten „ toefchecn. Wij bemerkten dat zij, in het „ voortgaen, zoo veel beweging in het kruidt „ veroorzaekte, als de tredt van tien mannen. ,, Op dit gezigt, gaven onze Negers, volgens „ hun gebruik, een' .grooten fchreeuw, en ,, deden ons op eene hoogte klimmen, om „ haer den tijdt te geven om voorbijtegaen of „ te deinzen. 'Wij hielden ons meer dan een „ uur op, om verzekerd te zijn dat 'er voor 3, hare wederkomst niet meer was te vreezen. „ Het eenigfte hulpmiddel, voor de reizigers „ zonder wapenen, is zich door de vlugt te „ bergen, of de kruiden in brandt te fteken. „ Het gezigt van dit gedrocht had mij zoo veel „ verwondering als fchrik veroorzaekt; doch „ onze leidslieden verzekerden mij , dat ik „ niets zonderlings in deze foort gezien had, „ en dat men niet zelden diergelijke flangen 3, vond , wier dikte die van een' gewonen „ mast van een fchip evenaerde. ,, De manier, waer op dit verfchrikkelijke dier de jagt verricht, is niet minder merk3, waerdig dan deszelfs gedrochtelijke grootte. Zijn ftaert is op zich zeiven gedraeid in twee K 3 „of  j 5 q D-k Nieuwe R e i s t a e m. „ of drie kringen, die eenen ronden omtrek van vijf of zes voeten middenlijns bevatten. ,, Vari boven fteekt zijn hoofdt met een ge?3 deelte van zijn ligchaem uit. In deze ge„ ftalte , en als onbewegelijk , laet het zijn .,"gezigt rondom zich weiden; eri wanneer 3, het zijnen prooi onder zijn bereik gewaer „ wordt, fchiet het daer op los , door middel „ van zijnen gekronkelden ftaert, die de uit„ werking eener fterker veer doet, Indien „ het beloerde dier te groot is , om geheel doorgezwolgen te worden , geeft de flang het zelve eenige beten met hare moorddadige ï? tanden; waerna zij het verplettert en des» zelfs gebeente breekt , het zij door zich 3, eenige reizen daerom te winden, of het eni', kei door het gewigt van haer ligchaem te ,, drukken. Vervolgens bedekt zij het met „ een fchuimachtig kwijl, die haer het middel „ verfchaft om het doortezwelgen , zonder 'a het te kaeuwen. Dit gedrocht, hoe ver,,' fchrikkelijk het ook zij , is zoo gevaerlijk 5, niet als gij zoudt kunnen gelooven. Zijne „ dikte , waer door het ligtelijk ontdekt „ wordt, is de veiligheit der dieren, welke „ zoo fterk niet zijn. Zijn ligchaem, fchroefs- gewijs op elkander gedraeid, vertoont zich \-an zeer verre ; en dit is een voldoend „ teeken voor de reizigers, en zelfs voor de 4, beesten , om van hun fpoor aftewijken, p M?ri verneemt niet dat deze flang de men- fchen  Honderd en Agtenzesttcïste Briëf. 151 „ fchen aenvalt; ten minlte zijn de voorbeeV „ den der geenen, die zich hebben laten ver„ rasfen, vrij zeldzaem. Daerenboven heeft „ zij weinig lust in de jagt op groote beesten, „ als osfen, harten, paerden, en andere vier,, voetige dieren, die hun heil in hunne bee„ nen vinden; het zij dat ze daer in te veel „ moeite heeft, of dat derzelver vleesch niet „ van haren fmaek is. Zij eet veel liever an„ dere flangen, kleener dan zij, hagedisfen, „ padden en voornamelijk fpringkhanen, die „ in deze heete gewesten flechts in meenigte „ fehijnen voorttekomen , om haren onver„ zadelijkcn honger te voldoen. Zij zuivert „ ook de landerijen, waerin fij zich bevindt, „ van eene tallelooze meenigte van gekorvene ,, en kruipende gedierten, die de inwoonders „ zouden doen verhuizen. „ Op den oever eener riviere komende, „ zagen wij een groot getal van hutten, on> „ ringd met eene hegge van versch afgcfnedene „ doornen. Een oogenblik dacrna , hoorde „ men een geluidt van trompetten, fluiten en .„ trommelen; en wij befpeurden wel rasch, „ twee honderd fchreden van ons af, vier „ Mulaters, met fnaphanen gewapend, bene„ vens eene meenigte van Negeren , die op „ fpeeltuigen fpeelden. Wij vernamen dat het „ één der grooten van het landt was, die, ;„ met zijn volk op reis zijnde, alle avonden „ een nieuw dorp liet bouwen, om in te huisK 4 » ves-  15a De Nieuwe Reisigeh. j, vesten. Zijn ftoet' beftond uit agttien hon,, derd mannen , zonder 'er de vrouwen en „ kinders onder te begrijpen. Dees toeftel „ gaf ons een vrij groot denkbeeldt van de „ pracht' der Negerfche heeren, wanneer zij „ op reis zijn. ,, Wij gingen, zonder ons optehouden, tot „ aen Bamba, hoofdftadt van het landfchap „ van dien naem, liggende aen twee kleene „ rivieren, die'er door heen ltroomen. Zij „ beflaet eenen wijduitgeftrekten grondt, doch „ wacrop de gebouwen , zonder orde ver„ fpreid, verre van eikanderen zijn, hoewel „ zij evenwel een groot getal van inwoonde„ ren bevatten. Het landt is vervuld met „ bergen , waerin men zilvermijnen vindt, „ die zich tot het koningkrijk Angola uitftrek„ ken. De handel der flaven is 'er zoo aen„ merkelijk, dat 'er de Portugezen's jaerlijksch ,, meer dan vijf duizend in hunne volkplantin„ gen vervoeren. Het zelfde landfchap bevat „ veie wouden : men ziet 'er olifanten van „ eene ontzagchelijke grootte, wilde paerden, „ leeuwen , tijgers en andere foorten van „ wreede dieren. Het volk is 'er dapper, „ fterk, behendig in de krijgsoeffeningen, en „ gevreesd van zijne nageburen. Een groot „ gedeelte doet belijdenis van den Christelijken „ godsdienst, onder de beftiering der Kapu. „ cijneren, eenige Jezuiten, en verfcheidene Negerfche en Mulaterfche priesteren. Dit „ landt,  Honderd en" Agtenzesttgste Brief. 153 „ landt, dat den tytel van hertogdom heeft, „ is het vruchtbaerfte en rijkfee landfchap des „ koningkrijks. Het hevat verfcheidene heer„ lijkheden ; en de prins, die 'er het bevél „ voert, is de vermogendfte leenman van den „ koning van Kongo. De Europeanen heb„ ben 'er de tytels van hertog, marquis, en „ graef ingevoerd : men geeft dezelven hier „ aen de landvoogden ; en eenige voorname „ officiers der kroone nemen ze insgelijks aen. „ De andere edelen voegen, gelijk de Span„ jaerds en Portugezen, het woordt van Don „ bij hunnen doopnaem. „ Behalve de zes algemeene landvoogden, „ zijn 'er nog andere bevelhebbers , welke „ met het ligten der fchattingen, en de beffie„ ring van de landerijen der heerfchappije, „ belast zijn. Zij behouden een gedeelte van den oogst, als den loon van hunne moeiten, " en de jaergclden hunner bedieninge. Het \\ hof zendt ook in ijder regtsgebiedt een' amp'„ tenaer des geregts, om alleenlijk de burgcr" lijke gefchillen te beflisfen : want de koning " vonnist gemeenlijk de halszaken. Dewijl 'er " geene gefchrevene wet is, zijn het gebruik en dc ervarenheit de eenigfte regel van alle ', de vonnisfen. Zij veroordeelen alleenlijk tot de flavernij, gevangenis of eene boete, en „ zelden tot den doodt. Deze volken hebben „ geene kennis van onze pijnbanken, die dik' werfonregtvaerdig, altoos onmenfchelijk zijn, " K 5 » noch  154 De Nieuwe Reisigee. „ noch van deze gewettigde voorbeelden eener „ ongevoelige wreëdheit, noch van deze bar, „ baerfche pijnigingen, die vruchteloos gepleegd „ worden omtrent kwalijkbewezcne of inge„ beclde misdaden. Meestentijds vergenoegd „ zich de vorst met de fchuJdigen op woeste „ eilanden te bannen: zoo zij 'er lang genoeg „ leven, om hunne feilen te doen vergeten, „ verkrijgen zij 'er vergiffenis van; en men „ maekt zelfs geene zwarigheit hen ten dienste „ van den ftaet te gebruiken, ris lieden, welke „ het ongeluk wijs en bekwaem tot den arbeidt „ en het ongemak gemaekt heeft. „ Een Portugees , die een regtsgcding te„ gens een' vrijen Neger wil ondernemen, „ moet hem voor zijne natuurlijke overheden „ dagvaerden ; doch indien een zwarte een' „ Europeaen wil vervolgen , is hij verpligt „ zich bij den Portugefchen raedt te vervoc„ gen, ten zij de koning, door een bijzonder ,, gunstbewijs , hem eenen anderen regter „ geve. In alle de regtsgedingen wordt 'er „ nimmer gefchreven; alles wordt op het ver„ flag van getuigen beflischt. De regter, op „ een tapijt gezeten, met een rijsken in de „ handt, houdt zijne vierfchaer onder eenen „ boom. Deeifcher, op zijne knien gelegen, n ftelt zijne redenen voor ; en de gedaegde „ antwoordt daerop in. dezelfde geftalte. Ver„ volgens worden de getuigen geroepen; en „ zoo zij niet aenftonds verfchijnen, wordt „ de  Honderd en Agtenzestigste Brief. 155 „ de zaek tot eenen anderen dag uitgefteld. Als zij ten voorfchijn komen , hoort de Z regter hen aen, weegt de getuigenisfen, en „ fpreekt het vonnis daer naer uit. Hij, die „ het regtsgeding wint, buigt zich voor de „ voeten van den regter, en betuigt hem zijne „ erkentenis door eene geringe vergelding. „ Zijne vrienden geleiden hem in zegeprael; „ en hij is verpligt hun een feest te geven, „ 't welk fomtijds verfcheidene dagen duurt. „ Nimmer gebeurt het, gelijk onder ons, dat „ de verliezer van het geding in morringen „ uitberst. „ Men neemt fomtijds, in de halsgedingen, „ cn voornamelijk bij de afgodiiche Negers, „ zijne toevlugt tot bijgeloovige proeven, die „ door den dienst der priesteren gefchieden, „ en dikwerf gelegenheit tot groote bedriege„ rijen geven. De proeven van het gloeijende ijzer en kookendc water, zoo langen tijdt door onze barbaerfche voorouders geoeffend, '„ om den onfchuldigen van den misdadigen " te onderfcheiden, zijn insgelijks in eenige '„ gedeelten van het koningkrijk in gebruik, " en dit is geenszins de eenigfte trek van ge\ lijkenis, die 'er tusfehen onze voorouders ', en de inwoonders van Kongo gevonden „ wordt. „ Naeuwelijks waren wij te Bamba aenge„ komen, of men kwam ons wegens de her„ torin verwellekomen , en ons te kennen „ ge-  i$5 De Nieuwe Reisiger. „ geven dat zij ons verlangde te zien. Dewijl „ wij door de vermoeidheit en hitte waren „ afgemat, verfchoonden wij ons, den eerften „ dag, van zulk een fchielijk bezoek afteleggen. „ Omtrent den avondt zond zij ons eene fles „ met palmwijn ; maer denzelven niet goed „ genoeg bevindende, gaven wij hem onzen „ flaven te drinken. Des andarendaegs, gin„ gen wij onzen pligt bij haer afleggen ; en „ verftaen hebbende dat de koning flechts „ eenige dagreizen van deze ftadt af was, na„ men wij deze gelegenheit waer , om hem „ onze hulde te bieden. Wij vonden hem, „ terwijl hij het vermaek der wandeling' nam. „ Hij werd voorgegaen door vierentwintig „ jonge Negers, ajle zoons van hertogen of „ marquizen, en was vergezeld met meer dan „ honderd heeren, die zijnenftoet uitmaekten. ,, Eenige officiers droegen zijnen zonnefcherm, „ armftoel en hangmat, die van goudt en zijde „ fchitterden. Wij deden hem eene diepe „ buiging; en hij fcheen erkennende voor den „ ijver, die ons in zijn koningkrijk geleidde. „ Dees vorst heeft eene willekeurige magt „ over het leven en de goederen zijner onder„ danen. De eigendom der landerijen komt 5, hem alleen toe: hij befchikt daerover met „ een volftrekt gezag, gelijk ook over alle de „ bedieningen en waerdigheden van zijn ko„ ningkrijk. Zijne kinders zelfs zijn aen deze 3> wet onderworpen; sn op het geringfte mis- 3, noe-  Honderd en Agtenzestigste Brief. 157 „ noegen, ftelt hij hen in den ftaet van amp„ tclooze lieden. Zijn oudfte zoon volgt hem „ niet altoos op; maer de grooten mogen, „ uit het koningklijke geflacht, den bekwaem„ ftcn om te regeren verkiezen , en onver„ fchillig de zonen , broeders of neven tot „ den troon roepen. „ De plegtigheit der krooninge heeft niet „ altoos eveneens geweest; doch zie hier de „ geene, die na de invoering van het Chris„ tcndom ftand gegrepen heeft. De Portuge„ zen, mitsgaders de adeldom van San-Salva„ dor , vergaderden op een groot plein, al„ leenlijk tot dit gebruik gefchikt. In het „ midden was 'er een armfael en een kusfen, „ waerop men de kroon en eenige goudene „ armringen plaetfte; en eene fiuwcelen béurs „ belloot de bulle van den paus, die de ver„ kiezing wettigde. Wanneer al het volk was „ aengekomen, trad een edelman in het mid„ den der vergadcringe , en deed met luider „ Itemmc deze afkondiging : G'j , die onze „ koning zijn moet, wees niet roofziek, gie„ rig noch wraekzuchtig; word de vriendtder „ armen; geef aelmoesfen tot verlosfing der „ gevangenen ; onderfteun de ongclukkigen; „ wend alle uwe poogingen acn om de rust in „ uw koningkrijk te bewaren; en leef in goe„ de verflandhouding met uwen broeder, den „ koning van Portugal. Dit gefprek werd ge„ volgd van eenige muzykftukken ; cn men 33 ging  158 De Nieuwe Rïisigeh. » ging den prins, wien de troon was tocge„ fchikt, afhalen. Men plaetfte hem in den ,, armftoel, deed hem dc armringen aen, om • „ hing hem met den koningklijken mantel, en „ zette hem de kroon op het hoofdt. Een „ priester bood hem het euangelium aen; en „ de nieuwe koning zwoer alle dc ftukken, in „ de afkondiging vervat, in acht te nemen, „ Ydcr wierp hem dacrop een weinig aerde ,, en zandt toe , als om hem te kennen te „ geven , dat de opperfte waerdigheit hem „ niet zou beveiligen van ten eenigen dage in „ ftof te verkeeren. Vervolgens begaf hij „ zich in zijn paleis, vergezeld van zijnen adel„ dom, en ontving, agt dagen lang, de ge„ lukwenfehingen van alle de orden van den „ ftaet. Den negenden dag, verfcheen hij op „ de openbare plaets, alwaer hij zijne belof„ ten, bij zijne krooning gedaen, vernieuw„ de; en men antwoordde hem met betuigiu,,'gen van getrouwheit en gehoorzaemheit, „ Onder verfcheidene tytels van den koning „ van Kongo, voert dees vorst die van koning „ van Matama, Loanga, Quizama, Angola, „ de groote en wonderbare rivier de Zaïre, „ Angoi, Kakongo, Ambondos, enz., fchoon „ hij de meesten dezer heerfchappijen, eertijds 5, aen zijne kroon gehecht, verloren heeft, „ Hij heeft een talrijk hofgezin , en eene „ groote meenigte van officieren, dienstboden „ en flaven; maer zijn raedt beftaet flechts uit „ tien  Honderd en Agtenzestigste Brief. 159 „ tien of twaelf perfonen, op welke de be„ ftiering van alle de zaken rust. Tweemael „ ter week' geeft hij gehoor aen de grooten, „ De geringen , die zijne befcherming vrij „ meer noodig zouden hebben, naderen nim„ mer zijnen troon. Wanneer hij uit zijn pa„ leis gaet, 't geen zelden gebeurt, laet hij „ zich niet alleen van zijnen adeldom en lijf„ wachten, maer zelfs van alle de vreemde,, lingen, die zich aen zijn hof bevinden, ver„ gezellen. Hij eet alleen, in tegenwoordig„ heit van de prinfen van zijn bloedt, die zich „ overeindt houden. Een edelman proeft de „ gerechten, welke door honderd officieren, ,, gelijkvormig gekleed , worden opgedischt. ,, Wanneer hij zijne gunstelingen wil ontha„ len , zendt hij hun de fchotels van zijne „ tafel, en begeeft zich met hun aen het drin„ ken en rooken, tot dat eene dubbele dron„ kenfehap van wijn en tabak hen allen in een* „ bedwelmenden flaep werpt. „ Zoo lang de koningen van Kongo belij„ denis van den Christelijken godsdienst deden, trouwden zij flechts eene vrouw; maer de beltraffingen van de geesteüjkheit belet„ ten hen niet een groot getal van bijwijven „ te houden. De inkomsten der koninginne „ beftonden in eene jaerlijkfche fchatting op „ ijder huisgezin , verpligt om haer een zeker „ getal van Haven te leveren. Deze prinfes „ heeft verfcheidene ftaetjuffers, die haer „ beur-  i6o De Nieuwe Reisiger. „ beurtelings bedienen, en in 't algemeen een zeer ongebonden leven leiden. De koningin zelve bedwingt zich niet, wanneer zij 'er ge,, legenheit toe vindt, en de mannen ftout„ moedig genoeg zijn om in haer vertrek te ,, fluipen. Doch zij heeft groote voorzorgen ,, in acht te nemen, indien zij haer eigen en „ haer minnaers leven niet in gevaer wil ftel„ len. ,, In een kort onderhoudt, 't welk wij met „ den koning van Kongo hadden, fcheen dees „ vorst te wenfchen dat wij eenige dagen bij „ hem zouden vertoeven; doch dit voorftel „ niet met de pligten onzer bediening' fcroo„ kende , verontschuldigden wij ons op de „ noodzakelijkheit onzer tegenwoordigheit te „ San - Salvador , cn vervolgden onzen weg. „ Den zelfden avondt kwamen ons eenige per„ fonen van beide de kunnen den huwiijksze„ gen verzoeken. Onze grootfte moeilijkheit ,, was dit volk te bewegen, om zich met eene „ vrouw' te vergenoegen. Men trouwt hier, gelijk bij alle de barbaren, zonder vele plegjj tige gebruiken. De ouders van den jongk- man zenden een gefchenk aen die der jonge dochter; en indien dezelve het aennemen, is 'er geene andere toeftemming noodig. Eene vrij zonderlinge gewoonte, die in ver,, fcheidene landfehappen plaets heeft, is elkan„ deren op de proef te nemen. Men brengt te famen eenige weken door, om eikanderen ,, te  rföN0r.l5.D tN AGTtKZESTIüSTÏ'; BlüEF. réi te leeren kennen; en indien één der perfo3, nen, na deze toets, weinig voldaen van den j, anderen is, feheidt men met wederzijdfchë „ toeftemming'. De Christelijke manier fehijnt j, hun ftrijdig met het welwezen der famenle„ vinge; en wij hebben veel moeite om hun „ eene gewoonte, die hun zoo redelijk fehijnt, ,, te doen verlaten. Men heeft opgemerkt dat ,, de dochters, in diergelijke beproevingen j ,, gemeenlijk de ongemakkelijkften zijn , en ,-, meenigvuldiger gebruik maken van de vrij,, heit om zich te onttrekken. Zij worden ,, daerom met geene meerder verachtinge aer.» ,, gezien, en vinden geene minder gelegenheit ,, om wel haest eene nieuwe proef te onder» ,, gaen.- Volgens deze manier van denken, ,,■ oordeelt gij wel dat de ftraf van het over,, fpel hier niet zeer geftreng moet wezen.„ De minnaer is daer van ontflagen, met den „ man de waerde van een' flaef te betalen, eri ^, de vrouw met hem vergiffenis van hare ongetrouwheit te verzoeken. Eerie vrouw ,* „ die hare pijp van een' man laet nemen, en „ hem toelaet zich daervan te bedienen, geeft „ hem zoo veel regt over haer, dat zij hem hare gunsten niet meer kan weigeren. „ Eene ongefteldheit,- aen mijnen medgezéf ,*, overgekomen, vertraegde onzen togt, en ,-, noodzaekte ons in het eerfte dorp te vertoe-,, ven. Ik deed toen twee misfen op deazelf- den dag, en verrichtte de tweedein de naestë XIV, Deel, L- # v@r>  i62 De Nieuwe Reisigbr. „ verblijfplaets. Men onthaelde ons alleen op „ boonen en moeskruiden, en gaf ons zelden „ iets beters. Gelukkiglijk werden ons drie „ kiekens vereerd, door eenen kanonnik van „ Loanda, die van San-Salvador wederkeerde, „ en een' goeden voorraedt van dezelven voor „ zijne reis bij zich had. De foberheit van „ onze Negeren was ongclooffclijk: wanneer „ wij hun niets te geven hadden, fchenen zij „ daerover niet gemelijker. Zij namen een ,, ftuk houts, en groeven den grondt rondom „ het kruidt op, halende daeruit zekere kleene ,, wortelen, die hen verzadigden cn weder „ aenmoedigden. Vervolgens begaven zij zich „ tot lagchen en danfen, als of zij van een „ groot gastmael kwamen; en ik zag hen niet „ vergenoegder, wanneer zij beter fier gemaekt „ hadden. „ Behalve het gebrek aen voedfel, werden „ wij nog geplaegd door eene meenigte van „ groote ratten, die ons in onzen flaep aen de „ voeten knabbelden. Wij hadden geen ander „ middel, om ons daer tegen te verdeedigen, „ dan onze bedden in het midden der kamer „ te plaetfen, en ons volk rondom ons op „ matten te doen flapen. Maer deze vervloekte „ dieren lieten daerom niet na ons in dezen „ ftandt aentevallen; en daerenboven was de „ flank der Negeren niet minder onverdrage„ lijk dan deze vervolging. Om in beide te „ voorzien, gaf men ons een' kleenen getemden „ aep,  HoNdp.rd en Agtenzp.stk;ste Biuef. ltfg „ aep , ons verzekerende dat dit het beste „ hulpmiddel voor deze twee onheilen was. „ De aep was gewoon de ratten door zijn „ geblaes te verjagen; en de natuurlijke reuk „ van zijn vel, die naer muskus zweemde, „ was genoeg om dien onzer flaven tc verdrij„ ven. Hij bewees ons inderdaedt deze twee „ diensten , en reinigde daerenboven onzen „ baerdt, dien hij handiger uitkemde dan wij „ zelfs hadden kunnen doen". Hier eindigt het verhael van vader Ambrozius, die te San-Salvador de bezoeken en liefkoozingen van verfcheidene perfonen der ftadt ontving. Maer dewijl 'er flechts twee monniken waren, betoonde men hun geenszins alle de gewone eerbewijzingen , welke 'er in de fteden van Angola en Kongo, bij de aenkomst van een grooter getal van zendelingen, plaets hebben. Zie hier waerin deze eerbewijzingen beftaen. Zoo dra 'er verfcheidene Kapucijners in de haven gekomen zijn, gaen hunne broeders, vergezeld van den ganfehen adeldom en de officieren, haft tot aen het fchip te gemoet'. Zij ontvangen hen in eene bark, en geleiden hen aen den oever, alwaer eene bende van kleene jongens, in rijen gefchaerd, en als Kapucijners gekleed , hen verwachten, om hen ommegangsgewijze naer de kerk te vergezellen. Hier zingt men het Te Deum; en vervolgens komen de landvoogdt, de geestclijkhcit en alle de orden der ftadt, hun dc eerbiedigheden, welke L 2 zij  26% De Nieuwe Reisiger. zij gelooven aen de bedienaers des euaiagelinme verfchuldigd te zijn, bewijzen. Het volk kust hun de voeten, deze voeten, welke de fchriftuur zoo hoog acht! Praeclari pedes evangelizantium (*).' Ik ben, enz, San-Salvador, den %den van Mei, 1753. Honderd en Negenenzestigste Brief.. Vervolg van Kongo. Ik zou vreezen, Mevrouw, u met mijne Kapucijneren te vermoeijcn , indien uwe liefde voor den godsdienst, van welken de Kapucijners hier de predikers en. apostels zijn, mij niet bekend ware. Gij zult mij dan vergunnen nog eens tot hen wedertekecren, en liet verhael van vader Felieius bij dat van vader Ambrozius te voegen. Doch ik moet u te voren melden hoedanig de aloade godsdienst was, bij de aenkomst der eerfte Eendelingen , in Benguela, Loango, Angola en alle. andere landen, vervat in het geene men toen het koningkrijk Kongo noemde. Deze volken erkenden flechts één*' opperIten Godt, maer hadden verfcheidene godheden van den tweeden rang, welke zij hunner aen- C*3 Lieffelijk zijn de voeten der, geenen , dier het euangelium verkondigen.  Honderd en Negenenzestigste Brief. 165 aenbiddinge waerdig oordeelden. Zij vertoonden dezelven door ftandbeelden en fchilderijen, richtten hun tempels en altaren op, deden hun geloften en gebeden, en eerden hen met offeranden en dankzeggingen. Alle'hunne godsdienstige oeffeningen bepaelden zich tot den dienst dezer afgoden. Zij gaven hun onderfcheidene namen, verbeeldden hen onder verfcheidene gedaenten, en fchreven hun verfchillende werkingen toe. Sommigen hadden het bellier over de winden, den regen en de jaergetijden ; anderen over de velden, boomen , vruchten en den oogst. Dezen hadden eene volftrekte heerfchappij over de zee, de rivieren , béken en visfehen; geenen over het vee > de gezondheit, den voorfpoedt, enz. Onder deze afgoden, wier algemeene naem was Mokisfo, vertoonden fommigen menfchelijke gedaenten , en anderen afbeeldingen van dieren. Verfcheidenen waren niet dan wonderlijke en grillige voorwerpen , als ftukken houts, met ijzer beflagen, en met een weinig beeldwerk voorzien, touwen met vederen verfierd, rieten die om den hals gedragen werden, zakken van vellen, aerden ketels, vervuld met zandt, fcliulpen en oude vodden, hoornen van buffelen , met fchildpadden of y voren ringen, enz. Volgens het denkbeeldt hunner aenbidderen, zijn deze afgoden eikanderen zeer wangunstig, en zou men hun allen dezelfde eerbewijzingen en godsdienstigheden moeten betoonen, indien L 3 men  166 De Nieuwb Reisigbr. men zich niet aen de gcvoelighcit der geenen, die zich verwaerloosd achten, wil bloedcellen. Men bezat eene kunst om deze belagchelijke goden te fcheppen, die door de priesters onderwezen werd. Wanneer iemant een' godt wilde maken , vergaderde hij zijne geburen, vrienden en bloedverwanten , om hem eene hut te helpen bouwen. Hij floot zich daerin op, den tijdt van vijftien dagen, waervan hij 'er negen met ftilzwijgen doorbragt, hebbende in zijnen mondt twee groote pappegaeisvederen, om hem het fpreken te beletten. JNa het verloop vajj dien tijdt, begaf zich de vergadering in eene vlakte, en danste op het geluidt van den trom, zingende den lof der nieuwe godheit. De aenbidder vervolgde deze oeffening tweemael vierentwintig uren, zonder zich door iets anders te laten ftoren, dan door de onvermijdelijke noodwendigheden der nature. Op dien ftondt verfcheen 'er een priester, die verfchrikkelijke fchreeuwen gaf, geheimzinnige woorden uitfprak , en op het ligchaem van zijnen leerling verfcheidene figuren trok, om hem tot het ontvangen van den afgodt te bereiden. De aenbidder fcheen daerop door geweldige ftuiptrekkmgen aengedaen, maektc afgrijsfelijke gebaren , gaf vervaerlijke fchreeuwen , nam vuur in zijne handen, en beet daerin dat zijne tanden knersten , doch zonder eenig gevoel van pijn te toonen. De priester nam dit oogenblik waer, om hem te vragen welke  Honderd en Negenenzestigste Brief. 167 welke verbindtenis hij met zijnen afgodt wilde aengaen. De leerling antwoordde hem, met het fchuim op den mondt, en het betoonen eener ongemeene ontroering'. Ten Hot van het tooneel deed men om den hals jan den aenbidder een' ijzeren ring , dien hij al zijn leven moest dragen, om hem zijne beloften te herinneren. In gewigtige gelegenheden, zwoer hij bij dezen ring; en hij zou liever duizend dooden geleden hebben, dan een' diergelijken eedt te breken. Geen huisgezin of geflacht werd 'er gevonden , of het was aen eenige moeijelijke inzetting , betreffende den dienst dezer afgoden, onderworpen. Bij de geboorte van een kindt, belastte het de priester met eene wet, welke het nimmer mogt fchenden. Gedurende deszelfs" opvoeding, droegen de ouders groote zorg het zeiven zijne verbindtenisfen te herinneren, en eene oneindige eerbiedt voor zulken geheiligden pligt inteboezemen. De verpligting, welke het aenging, was zich van zekere fpijzen te onthouden, niet dan op zekere uren te eten, niet dan zekere kleeders te dragen, niet dan zekere vrouwen te zien, enz. Acn de verbreking dezer pligten weten deze volken hunne giekten, kwellingen, zwakheden, verliezen, en alle de rampen, die hen bedroefden. De grooten waren, gelijk de anderen , aen deze -algemeene bijgeloovighcit onderhevig. Wanneer eene prinfes een kindt, dat door zijne L 4 Se"  ï 6-8 De Nieuwe R e i s i s e r. geboorte ten troon' werd geroepen, ter wcereld' had gebragt, was zij verpligt zich in een dorp te begeven, en voor altoos van het varkensvleesch aftezien. Als de jonge prins begon te fpreken , geleidde men hem tot den 'opperpriester , die hem eene wet oplei; en naermate hij in jaren vorderde, ging hij nieuwe verbindtenisfen aen, ^ zoo dat hij, tot den troon gekomen, voor een' volmaektcn man gehouden wierd. Het opperhoofdt van den godsdienst, of de hoogepriester der Negeren, werd als de ftede, houder van Godt op aerde befchouwd. Men gaf hem de eerftelingen der vruchten, voordat men den oogst inzamelde; en men bad hem de velden te zegenen, eer men ze bezaeide. Hij onderhield in zijn huis een eeuwigdurend heilig vuur, en gaf eenige brandhouten aen de landvoogden , als zij bezit van hunne heer* fchappij' gingen nemen. Het volk erkende hen niet in deze waerdigheit, ten zij ze hulde aen • den opperpriester gedaen hadden. . Zij vertoonden zich voor deszelfs deur; cn al het volk bad hem, al knielende, dat hij hunnen landvoogdt in zijne befcherming wilde nemen. De kerkyoogdt wierp dan water en flof op den nieuwen gezaghebber, liet hem op den rug leggen, en trad hem verfcheidenemalen over den buik, hem verpligtende te zweren dat hij de priesters zoude beminnen, en afhangkelijk van den hoo, gepriester blijven. Dees had nog een ander voor-  Honderd en Negenenzestigste Brief. 169 •voorregt', te weten, dat hij door nieraant kon gevonnisd noch geftraft worden , welke mis» daedt hij ook bedreven had; of veeleer, men achtte hem onfeilbaer , en gevolgelijk onbekwaem om eenige misdaedt te bedrijven. Wanneer hij zijn kerkgebiedt ging bezoeken, bereidde men zich om hem te ontvangen, door vasten en onthouding. De getrouwde lieden fpeende zich van de huwlijksvereeniging', zoo lang hij zijn verblijf onder hen hield, zich inbeeldende daer door aen zijne gezondheit bevorderlijk te zijn: want zijn leven fcheen van zoo veel aengelegenheit, dat men geloofde dat het geheeld zoude vergaen, indien hij eenen natuurlijken doodt ftierve. Om dit onheil voortekomen, werd hij, zoo dra men hem volkomen ziek zag, door zijnen opvolger verworgd, of met eene knods doodgeflagen. De uitvoering gefchiedde in het gezigt van alle de inwoonderen , die geloofden dat het aerdrijk voor altoos zijne vruchtbacrheit zoude verliezen , indien deze plaets een' eenigen dag ledig ware, De andere priesters der hooge geestelijkheit waren de groote profeet, de prins van den berg, de koning van het water, de godt der hoofdftoffen, de gernael der elf vrouwen, enz. De eerfte vermat zich niet alleen de toekomende zaken te voorzeggen, maer ook begaefd pe zijn met eene verborgene en onfeilbare kragt, om allerhande foorten van ziekten te L 5 ge^  -7o De Nieuwe Reisiger. genezen. Hij was altoos voorzien met meeniVvuldige geneesmiddelen, waerin de Negers zoo veel vertrouwen Hellen, dat zij, wanneer zij niet genezen, dezen ongelukkigen uitflag flechts aen hunne eigene fchuldt toefchrijven De prins van den berg, dus genoemd naer de plaets , welke hij bewoonde, droeg in zijne hairen kleene afbeeldingen van afgoden , die hem het voorwerp van de godsdienstige eerbewijzingen des volks maekten. Men fprak niet tot hem dan op de knien, en durfde hem niet m het aengezigt befchouwen, ten zij hij het door eene bijzondere gunst toeftonde. Wanneer hij zich in het openbaer vertoonde, gingen 'er vooraf eenige geestelijken , die een ftandbeeldt op eene draegbaer voor hem droegen. De koning van het water overreedde het volk, dat hij van den grond' der rivieren behoedmiddelen tegens allerlei kwalen trok. Ten bewijze hier van, verzamelde hij het op den oever eener riviere, waerin hij eene ledige en open pot wierp, en denzelven dacrweder uittrok vol met deze gewaende artzenijen, welke hij aen de omftanders uitdeelde. De priester, die zich beroemde het beftier over de hoofdftoffen te hebben, richtte, om zijn vermogen te toonen, eenen aerdhoop digt bij zijn huis op; en na de gewone aenroepingen kwam 'er een dier uit in de lucht vliegen. De regen , blikfem en donder waren het gevolg dezer eerfte betooveringe, en zoo dezelve niet ge-  Honderd en Negenenzestigste Buief. 171 gelukte, vond de priester in de onnoozelheit des volks altoos een gereed middel om zijne achting te bewaren. De gemael der elf vrouwen had rondom zijne woning elf afgoden, waervan ijder den naem van eene zijner echtgenooten droeg. Men bewierookte dezelven, door het branden van ftrooi. Hunne aenbidders ontvingen 'er den rook van; en hoe overvloediger dezelve was, hoe aengenamer zij aen de godheit geloofden te wezen. Indien iemant zich aen zijnen vijandt wilde wreken, vervoegde hij zich bij dezen man, die, voor eene belooning', vervloekingen tegens den belediger en zijn geheel geflacht uitfprak. Kortom, alle deze priesters gaven zich aen de zwartekunst over, en maekten hun werk van de tooverij'. Volgens hun zeggen, hadden zij magt om de leeuwen te temmen, met de tijgeren te verkeeren, cn op den rug der krokodillen de rivieren overteftcken. Zij betooverden de hanen, maekten hen onkwetstbaer , en namen hun eekraei in acht, om 'er voorfpellingen uittetrekken. Nicttcgenftaende de veranderingen , welke het Christendom en de omgang der Europeanen aen dezen godsdienst hebben toegebragt, onderhoudt nog een groot gedeelte der inwoonderen verfcheidene oeffeningen der aloude plegtigheden. Men eert altoos deze afgoden onder verfchillende afbeeldingen : de meesten zijn van hout, onder de gedaente eener geite, met  1/2 De Nieuwe Reisiger. met het hoofdt eener fchildpadde, en de beenen en voeten van eenig ander gedierte. Men plaetst dezelven in het midden der fteden en dorpen, en gelooft dat zij den goden tot zintuigen ftrekken, om zich te verklaren. Men eert ze door danfen, en veronderftelt dat de afgodt dezen tijdt waerneemt, om in het ligchaem van een' der omftanderen te dringen0» wien hij zijne antwoorden ingeeft, en hen omtrent het voorlcdene en toekomende onderrecht. Men laet zich hier, door de priesters, fommige fpijzen en dranken verbieden ; en de Negers , volkomen overreed dat derzelver gebruik hen zou doen fterven, zijn zeer zorgvuldig om zich daervan te onthouden. Zelfs gebeu, t het fomtijds dat dc fchrik aen deze rampzaligen den doodt veroorzaekt, wanneer zij 'er onvrijwil-. lig van gegeten hebben. Eene andere gewoonte , door den godsdienst geheiligd, beftaet hierin, dat men op de bezaeide akkers ftelt eene mande, met geitenhoornen gevuld, die voor den befchermgodt van den oogst gehouden wordt. Een reiziger, van zijnen last' vermoeid, mag denzelven onbefchroomd op den openbaren weg laten , mits hij de voorzorg gebruike van hem met een bondel gras vasttebinden, 't geen te kennen geeft dat hij hem onder de befcherming van eenige godheit ftelt. De ftoutmoedigfte dief zou zwarigheit vinden in denzelven aenteraken. De  Honderd en Negenenzestigste Brief. ij% De priesters des lands worden derwijze geëerbiedigd, dat men hun geene andere namen geeft, dan die van aerdfche goden. Gij zult niet verwonderd zijn over hunnen haet tegens de zendelingen, wanneer gij verneemt dat deze laetften hen met de uiterfte geftrengheit vervolgen. In alle de oorden, aen de Portugefche heerfchappij onderworpen, veroordeelt hen de vierfchaer van het geloofsonderzoek tot de ballingfchap en fomtijds tot de zwaerfte ftraf. Somtijds zijn deze priesters toovenaers gedwongen hunne onwetendheit te belijden, en hunne kundigheden aen die der Kapucijneren te onderwerpen. De vader Felicius , een groot vijandt der toovenaren, verhaelt 'er meer dan een voorbeeldt van, en begint zijne vertelling aldus. „ De inwoonders der eerfte haven, waerin „ ik ontfeheepte, vernemende hoedanig mijn „ beroep was, cn dat ik de handelingen der „ toovenaren veroordeelde , begonnen over ,, mijne aenkomst te morren. Doch de too„ venaers, om den ijver en het vertrouwen „ dezer volken te bevestigen , veinsden mij: „ tc verachten, en verklaerden dat de Mokis„ fos, of de afgoden, over mijne tegenwoor„ digheit vertoornd , gedurende het ganfche „ jaergetijde, geenen regen zouden verkenen. „ Echter had ik mij naeuwelijks bereid om „ voor eenige Christenen de mis te doen, of „ een overvloedige regen overftroomde het „ veldt;  -74 De Nieuwe R e i s i g e u. „ veldt; en de toovenaers waren gedwongen „ te erkennen, dat hunne magt voor de mijne ,, moest wijken. „ Toen ik mijnen ordenbricf voor de zen„ dingen van het landfchap Songo ontvangen „ had, verzuimde ik niet mij naer de plaets „ mijner beftemminge te begeven. Dit landt „ bevat verfcheidene fteden, waervan de voor„ naemfte zijn Kiova en de hoofdltadt, wacr„ van het landfchap zijnen naem ontleent. „ Men telt in deze luttel meer dan vier hon„ derd afgezonderde huizen , met ftrooi ge„ dekt, wier muren uit takken en bladeren „ van palmboomen beftaen. Men ziet 'er nog •„ de kerk, welke 'er de Portugezen bouwden „ in de zestiende eeuwe. Behalve deze zijn „ 'er nog twee anderen, waervan de eene tot „ een kerkhof dient; en de andere is de kerk „ der Kapucijneren, die in deze ftadt een „ klooster voor de reizende monniken heb„ ben. Zij hebben 'er ook een gasthuis, „ dat, benevens het klooster en de kerk, aen ,, St. Antoni van Padua is toegewijd. „ Het landfchap Songo draegt den tytel van „ Graeffchap. Het is het eerfte van het ko„ ningkrijk, 't welk zich aen den Christelijken „ godsdienst heeft onderworpen, en het laetfte „ waer in dezelve heeft ftandt gehouden. De „ landvoogdt, of veeleer de oppervorst, houdt „ 'er zijn verblijf en hof. Ik noem henrden „ oppervorst, om dat hij een volftrekt gezag „ over  Honderd en Negenenzestigste Brief. 175 „ over het volk heeft, en flechts een leenman „ en tolpligtige van den koning van Kongo is. „ Zijne plaets is verkiefelijk; en het regt om „ hem te benoemen ftaet aen negen heeren, ,, die den eerften rang in den ftaet houden. ,, Wanneer hij fterft, moeten zij hem een' ,, opvolger geven , voor dat hij begraven „ wordt; en gedurende het tusfchenrijk, dat „ door dit middel niet dan zeer kort kan zijn, ,, wordt het landt door een kindt geregeerd, „ eene nieuwe reden om de verkiezing van een „ nieuw opperhoofdt te verhaesten. Eertijds „ hadden wij, zendelingen, het regt om de ver,, kiezing te bevestigen; en dezelve was van „ geene waerde zonder onze toeftemminge. ,, Misfchien zouden wij ze tegenwoordig nog ,, wel hebben, indien de Portugezen niet, van ,, dag' tot dag, koeler wierden voor den gods,, dienst en deszelfs bedienaren. De vrouw ,, van den overleden verliest dc meeste voor,, regten, welke zij bij het leven van haren „ gcmael genoot , ten zij ze den opvolger ,, trouwe. Anders moet zij, op ftraffe van „ den doodt, in den weduwlijken ftaet blijven, ,, en de geftrengfte onthouding in acht nemen. ,, De kinders vervallen insgelijks tot een' amp„ tcloozen ftaet. „ De verkiczers doen alle jaren, aen het ,, hoofdt van het volk, den eedt van getrouw„ heit aen den graef van Songo. Deze plegj, tigheit, vergezeld van fpelen, danfen en „ fchouw-  ifó De Nieuwe Reisioêr. j, fchouwtooneelen, gefchiedt in de kerk of op de openbare plaets, en wel op het paesclv 1, feest of op St. Jakob, den befchermheiiig „ van het landt. Yder verkiezer geleidt aen „ de voeten van den vorst eenen hoop volks, ,, dat hem eene proef van de jaerlijkfche fchat,, ting', welke het hem tot onderhoudt van ,, hem en zijn huisgezin zal leveren , komt aenbieden. De een brengt hem visch, dc „ ander vleesch, dezeoly, geene ooft, koorn, „ moeskruiden, enz. De vorst befchikt dan' ,, over de burgerlijke ampten, krijgsbedienin„ gen en regtersplaetfen, en berooft daervan „ de geenen, die overtuigd worden zich kwa„ lijk daervan gekweten te hebben. „ Op denzelfden dag toen ik te Songo kwam ,• „ lei de graef een bezoek bij mij af, en bad „ mij den volgenden zondag te prediken. Dc„ wijl ik de tael des lands nog niet genoeg „ verftond, ontwierp ik met haeste eene pre„ dikaetfie in dc Portugefche tael, welke ik „ in de kapél der broederfchap, in tegenwoor,, digheit van den vorst en de aenzienlijkften „ der ftadt, uitfprak. Het is altoos onder dc „ leden van deze broederfchap dat men den „ oppervorst verkiest, mits dat men hem uit „ het heerfchende geflacht' neme. Men had mij dikwerf gefproken van de neiging', wel„ ke deze volken hebben om eikanderen te „ vergiftigen , in de geiïngfte gefchillen, die s> hen verdeden, fchoon.de misdadiger, wan-- neer'  Honderd-en Negenenzestigste Brief, tjj neer hij ontdekt wordt, de ftraf des doods „ ondergaet, zonder hope van vergiffenisfe. „ De navorfchingen gefchieden echter, met „ zoo veel geftrengheit, dat deze misdaedt van „ dag' tot dag zeldzamer wordt. „ Wat 'er van zij, ik was dermate met deze „ denkbeelden van vergiftiging' ingenomen, dat ik mijne predikaetfie over den doodflag „ deed, en tot tekst nam deze woorden der ,, wet : non o c c 1 d e s, gij zult niet dood,, flaen. Naerdien het woordt doodjlaen dik,, werf in mijne redevoering kwam , liet de „ vergadering eenig gemor hooren ; maer ik „ niettemin kloekmoedig vervolgende , ver„ meerderde het gerucht, en de prins alleen „ bewaerde het ltilzwijgen. Toen de predi3, kactüe geëindigd was, ondervraegde ik eenigen „ der toehoorderen, over de oorzaek van dit „ gemor, doch kon in't geheel geen antwoordt ,, krijgen. Zij befchouwden mij al lagchende, „ en vervolgden hunnen weg, zonder zich te „ durven verklaren, Dit maekte mijne nieuws„ gierigheit nog te meer gaende; weshalve ik één' mijner toehoorderen met vijf of zes ,, glazen brandewijns onthaelde , en het ge„ heim, 't welk men eenparig trachtte voor mij te verbergen, uit hem trok. ,, Het geene gij voor een algemeen teeken „ van misnoegen genomen hebt, zeide hij tot ,, mij, was een blijk van eenparige goedkeu„ tinge. Gij konde niet gepasters zeggen, XIV. DeeL M „ noch  178 De Nieuwe Reisïger, „ noch een welvoegelijker onderwerp voor dé j, omftandigheden verkiezen. Het is eenige maenden geleden , dat de oeffeningen van „ den godsdienst, gedurende de heilige week, „ een groot getal van Christenen in de kerk „ geleidden, waerdoor de graef, ik weet niet )-, waerom , het denkbeeldt opvatte dat een „ groot gedeelte dezer vergaderinge, onder de „ fchijnbaerheden van godvrucht', verderffe„ lijke oogmerken bedekte. Gevolgelijk gaf Si hij op ftaendevoet bevel , in verfcheidene „ oorden zijner ftaten, eenige perfonen, wier ,, getrouwheit hem verdacht was, de verbind- tenis van de Bohmgo te doen ondergaen. De■>■> wijl gij misfehien niet weet wat deze ver,-, bindtenis is, zal ik het u zeggen. „ Een man, van verraedt befchuldigd of ,-, enkel verdacht, wordt overgeleverd aen de „ toovenaers, die hem een zeker mengfel doen „ inzwelgen, om te weten of de misdaedt weit, zcnlijk is. Men zegt dat hem niets kwaeds „ ontmoet, als hij onfchuldig is; doch zoo hij y, de misdaedt waerlijk bedreven heeft, ge„ voelt hij door alle zijne leden eene beving, van eenen zekeren doodt gevolgd, ten zij „ men hem fpoedig een tegengif doe innemen* „ Gij oordeelt wel dat een toovenaer, die een' „ misdadiger wil behouden , alles wat hem „ fchadelijk kan zijn uit zijn mengfel laet, en ,, in tegendeel geene de minfte zwarigheit vindt f> Ilct vergif te gébruiken, wanneer hij een' ,-, on-  HONDERD EN NEGENENZESTIGSTE BRIEF. j, onfchuldigen wil doen fneuvelen. Toen gij s, over den doodflag predikte, waren 'er reeds „ meenigvuldige perfonen door deze verfoei„ jelijke gewoonte omgekomen ; en dit was „ de oorzaèk van de algemeene morring', die „ u fcheen te verontrusten. De prins alleen ,, bewaerde de ftilzwijgendheit, om dat hij dë „ eenigfte was, wiens wroegingen gij gaende „ maekte. Hij had allen inwoonderen, op dë „ geftrengfte ftraffe , verboden u te fpreken „ van het wreede bevel, dat zoo vele onge„ lukkigen deed fneuvèlen; maer ik fchroom „ niet li het zelve te kennen te geven, door ,, het regtmatige vertrouwen, dat ik op uwe „ befchéidenheit heb. , . ,, Bedenk eens welk een' indruk eene dier„ gelijke ontdekking op mijn hart maken moest, „ Ik beloofde mijnen man het geheim te be„ waren, hem niettemin verzekerende dat ik, ,, zonder hem in de waegfchael te Hellen, mid„ del zoUdë vinden om de ergernis te fluiten. „ Inderdaëdt, mij denzelfden avondt nog naer ,, het paleis begeven hebbende , deed ik het ,, onderhoudt met zoo veel behendigheit vallen „ op het onderwerp, 't welk mij bezig hield, ,•, dat dë gelegenbeit zich van zelve aenbood, „ om den graef de onwaerdigheit zijner beve- len te verwijten. Ik kan niet gelooven, ,, zeide ik tot hem , dat uwe hoogheit, uit ,, hare eigene beweginge, bekwaem is geweest j, öm hare onderdanen te dwingen deze afgrijsM 2 ,, fe-  1 Só De Nieuwe ft e i s i ö ê ft. „ felijfcë en wrcede verbindtcnis te doen on„ dergaen: liever wil ik denken, dat zij zich „ door kwaden raedt heeft laten misleiden, „ en dat , indien zij haer hart, de mensch„ lievendheit en den godsdienst had geraed„ pleegd , een diergelijk bevel nimmer door „ haren mondt ware uitgefproken, noch door „ hare handt onderteekend.- De bewogen graef „ wierp zich aen mijne voeten, en zeide tot „ mij met de tranen in de oogen: ik gevoel „ hoe fchuldig ik ben, dat ik deze barbaerfche „ proef van de getrouwheit van mijn volk heb „ gevorderd ; en zonder den volgenden dag „ aftewaehten, wederriep hij zijne bevelen nog denzelfden nacht. „ Deze trek geeft u eene fchets van de ge„ aertheit van dezen vorst; en dit denkbeeldt ,, moet gij u van bijna alle de inwoonderen „ van Kongo vormen. Zij zijn zachtmoedig, „ gezellig , beleefd omtrent de Europeanen, „ onderworpen aen de zendelingen , handel„ baer in de zaken afhandelingen des levens, „ fchoon fomtijds aen eenige trotschheit en „ gramfchap onderhevig. Hun omgang is le„ vendig , vrolijk en verftandig; en zij druk„ ken zich zoo bekoorlijk uit, dat de vreem„ delingen het gjrootfte vermaek fcheppen in „ hen aentehooren. Echter is het waer dat ,, de onkunde eene algemeene ondeugdt onder „ hen is, en dat zij zich op geene eenige we„ tenfchap toeleggen. De eerfte Portugezen,. „ welke  Honderd en Nigenenzestigste Brief. 181 „ welke in hun landt aenkwamen, vonden 'er v eenen landaert, in eene afgrijsfelijke bar- baerschheit gedompeld, hebbende in 't ge5, heel geen gebruik van het fchrijven, noch „ geene de minfte gefchiedkundige overleve,, ring. Zij telden hunne jaren bij de winters, ?, hunne maenden bij de volle manen, de da„ gen der weke bij hunne markten, de dag„ teekening der gebeurtenisfen bij den doodt 5, van eenen merkwaerdigen perfoon, en ma. j, ten de grootheit van een landt af naer het ,, getal der markten of dagen, welke men be* ,, fteedde om het doortereizen, ,, Hoewel dikwerf in oorlog met hunne na,, geburen, zijn deze volken daerom niet meer 33 in de krijgskunde ervaren , waer door de Europeanen altoos zoo veel voordeel op hen 3, bchaeld hebben. De manier van ltrijden, 3, in alle deze landftreken , beftaet in eene 3, grilligheit zonder voorbeeldt. Twee krijgs,, heiren van Negeren, tegens eikanderen ge- fchaerd, beginnen koeltjes de oorzaek hun- ner twisten te onderzoeken. Zij gaen on,, gevoelig over tot de verwijtingen en fcheld-, ,, woorden; en de hevigheit bij trappen ver,, meerderende, komen zij eindelijk tot flagen, ,, De trommels laten zich met veel gerucht cn ,, verwarring' hooren. Zij, die met fhapha-r s, nen gewapend zijn, werpen dezelve weg, s, na de eerfte losbranding, om dat zij meer 33 door hunne eigene vrees gedreven worden M 3 ,, dan  ïSj De Nieuwe Reisige^, „ dan door den lust om dezelve hunnen vjjgn„ den inteboezemen. Daerenboven is de ma^ „ nier, welke zij gebruiken om op hentefchie„ ten , zelden gevaerlijk : zij zetten de kolf „ van den fnaphaen tegens hunne borst, zon„ der op de menfchen te mikken,'zoo dat de „ kogels over hen heen vliegen, om dat het „ de gewoonte is op het eerfte vuur nederte„ huiken. Vervolgens "rijzen de beide legers „ op, en bedienen zich van hunne'bogen. „ Als zij op eenigen afftandt zijn, fchieten zij ,, hunne pijlen in de lucht, geloovende dat „ dezelve in het nedervallen meer vrucht doen; „ maer wanneer zij zich digter bij bevinden, „ fchieten zij in eene regte lijn. Hunne fchich„ ten zijn fomtijds vergiftigd ; en het eerfte ,, hulpmiddel, dat zij daertegcn gebruiken, is „ hun eigen water. „ De fchranderheit dezer Negeren, in het „ ftuk der kunsten, bepaelt zich tot het ma,, ken van verfcheidenerlei foorten van ftof„ fen, met zeer dunne draden, welke zij uit „ de fchorfche of bladeren van fommige boo.„ men trekken. De Portugezen brengen hun, „ onder verfcheidene koopmanfehappen , Ih„ dïche linnens, Engelfche lakens, koperen „ ketels , haisfnoeren , ringen , en andere „ koopmanfehappen van weinig waerde. Men „ heeft in het koningkrijk geene gouden, zil„ veren noch koperen munt. De meeste „ koopmanfehappen gefchieden door ruiling, „ maer  Honderd en Negenenzestigste Brief. 183 „ maer meestentijds door fimbos, welke men, „ in het koningkrijk Angola zimbis noemt. In ., eene pistool gaen 'er vijf honderd. „ Het landt van Songo brengt katoen, zout, „ yvoor, dadels, en het beste koper van het s, ganfche koningkrijk voort. Daer gefchiedt „ ook een vrij groote handel in flaven : de „ Engelfchen hebben een kantoor omtrent de „ hoofdfiadt gehad, en de Hollanders eenige „ faktoors. De inwoonders hebben veel bc„ kwaemheit omtrent den koophandel: zij ver„ ftaen volmaektelijk de maten en gewigten; „ en hun wantrouwen evenaert hunne behen„ dighcit. Zij eisfchen in den beginne altoos „ het dubbel van den prijs; en hunne aenhou„ dingen duren twee uren, om een mes bo„ ven het verdrag te verkrijgen. „ Het volk bedekt zelden meer dan het „ voorfte des ligchaems; en het is zelfs een „ vrij algemeen gebruik, in de huizen volko- men nackt te zijn, ter oorzake van de on„ gemeene hitte, die negen maenden na „ elkander duurt. De edelen dragen een' „ ftrooijen kamizool zonder mouwen, dat tot „ over den middel hangt, en in twee ftroo» „ ken, die tot op den grondt afdalen, eindigt. „ Sommigen hebben eene zijden muts, zinde„ lijk gewerkt; doch dit is eene onderfchei„ ding, die ijder niet vergund wordt. De „ vrouwen van eenen hoogen rang hebben „ eenen ftrooijen rok, die haer tot op de voe, M 4 » tca  184 De Nieuwe Reisigek. ,, ten hangt, en omwinden zich voorts me^ „ een ftuk ftoffè , dat gemeenlijk tweemael wordt omgedraeid, en met het eindt haer,, hoofdt bedekkende tot een' fluijer dient, „ De gewoonte der beide kunnen is lange pij-, „ pen te dragen, en geduriglijk daeruit te roo,, ken. De kleeding en hoffloet van den vorst „ behoeft voor die van den koning van Kongo „ niet te wijken. „ Ik was niet lang in dit landfchap, zonder „ onderricht te zijn dat eene juffer des lands ,, toovermiddelen tot genezing der zieken ge,, bruikte. Zij liet een' tromflager voor zich ,, gaen, droeg hangende hairen , en een on,, gewoon gewaedt, om haer beroep aente,, toonen. Een harer zonen, die zijn verblijf „ bij haer had, oeffende dezelfde kunst. Ik „ geloofde dat de pligt mijner bedieninge ver,, eischte, dat ik eene geregtelijke befchuldi,, ging tegens hen opftelde; en ik gebruikte al ,, mijn gezag om hen in hechtenis te doen „ nemen. De moeder werd daervan gewaer,, fchuwd, en nam de vlugt; doch de zoon „ had den tijdt niet om tc ontfnappen. Hij „ werd geleid in het paleis; en ik verwachtte „ hem voorbeeldelijk geftraft te zien , toen ,, men mij kwam zeggen dat de wachten hem ,, gelegenheit tot ontvlugten gegeven hadden. ,, Hij begaf zich inderdaedt op één der eilanden ,, der riviere de Zaïre, alwaer hij befcherming vond. De vader van dezen jongkma», die „ ins-  Honderd en Negenenzestigste Brief, i8<§ „ insgelijks de handt aen deszelfs ontfhapping geleend had, vreezende gevangen genomen „ te worden, veinsde ziek te zijn, en deed „ mij bidden hem. te biegten. Volgens de ge„ woonte dezer volken, is een mensch, die „ vergiffenis van den priester verkrijgt, vrij „ van alle bcfchuldigingc , om dat het men» „ fchelijke gcregt, zeggen zij, de perfonen, „ welke Godt zelf onfchuldïg vcrklaérd heeft, „ niet als misdadig moet befchouwen. Toen „ ik wist dat dees man mij bedrogen had, „ klaegde ik daerover aen den graef, die mij „ niets anders had te antwoorden, dan dat het „ de gewoonte was, p De misdaedt der tooverij' is zoo gemeen „ in dit gewest, dat ik geene genoegzame s, waekzaemheit om dc fcluildigen te ontdekken , noch te veel ijver om hen te doen ftraffen, kon in 't werk ftcllen. In de ecr„ ftc jeugdt der Negeren, bindt men hen met „ fommige kleene touwtjes, door de toove„ naers gemaekt , met eenige geheimzinnige „ woorden, die deze plegtigheit vergezellen, „ Wanneer ik deze toovertouwtjes vond aen „ de kinders, welke men ten doop' aenbood, „ noodzaekte ik de moeders op hare knien te „ gaen liggen, en liet haer geesfelen, tot zij „ hare dwaling erkend hadden. Eene zekere „ vrouw, welke ik tot deze ftraf veroordeeld „ had, fchreeuwde onder het ontvangen der „ flagen: genade , mijn vader , om de liefde M 5 33 van  18<5 De Nieuwe Reisigek. van Godt: ik heb drie dezer touwtjes onf . ,, bonden, eer ik in de kerk kwam; en het is „ door verzuim dat ik het vierde vergeten heb „ lostcmaken". Gij wilt wel, Mevrouw, dat ik hier de vertelling van vader Felicius afbreke, en het einde van zijn verhael tot den volgenden brief fpare. Gevallen van deze nature , zonder tusfchenpoozinge verteld, zouden verdrietelijk kunnen worden, niettegenftaende mijne oplettendheit om dezelven, zoo veel mogelijk was, van hunne ferafijnfche verlichtingen te berooven. Gij weet dat de Kapucijners een' ftijl en eene manier van fpreken hebben, die alleen aen hunne orde eigen is, en welke zij, federt de grondlegging hunner inftelling', zorgvuldiglijk in alle landen behouden. Ik ben, enz. San-Salvador, den 6den van Mei, 1753. Honderd en Zeventigste Brief. Vervolg van Kongo. v 0P Zekeren daS> hervat vader Felicius, ,, had ik verfcheidene kinders beginnen „ te doopen, in een naburig dorp van Songo , „ digt bij het huis eener toovenaerfter. De „ vergadering, die zeer talrijk was, niet kun~*: ,, nende  Honderd en Zeventigste Brief. 183 « pende, ontgaen eenige wanorde op het erf „ dezer vrouwe te veroorzaken, kwam zij al 1, woedende uit, en fchrecuwde afgrijsfelijk. „ Dewijl zij mij in mijne bediening verhinder„ de, deed ik een teeken met mijn' ftok, al„ leen met oogmerk om haer tot zwijgen te „ verpligten ; maer zij nam deze beweging „ voor een dreigement, en greep, in de ver„ voering harer razernije, eene fpade, waer „ mede zij de aerde rondom mij uitgroef: want „ de toovenaers beginnen hier mede altoos „ hunne zwarte kunsten. Vervolgens ver„ nieuwde zij haer gefchreeuw, met eene on„ gemeene gramfchap. Hoe, zeide zij, durft „ een vreemdeling eene burgeres dreigen? „ Zal ik uit mijn huis gcjaegd worden door „ eenen man, dien ik niet ken? Neen, het „ zal zoo niet gaen; en ik zal mij aen hem wreken, door hem de ziel uit het ligchaem „ te rukken. Zij verdween op.ftaendevoet; „ weshalve ik , mijne bedieningen verricht „ hebbende, het volk affcheidt gaf, en ver,, trok. Doch wel rasch zag ik mijne vijandin „ weder ten voorfchijn komen : zij had zich „ flechts voor een oogenblik weg begeven, „ om een' jongen toovenaer tot hare hulp te „ roepen. Men kende hun beroep aen hun hulfel: zij hadden rondom hun hoofdt een' „ neusdoek, die hun het linkeroog en de reg„ tc zijde van den mondt bedekte. In dezen „ ftaet, wierp de vrouw op mij een ftrak ge. 33 zi$»  j88 De Nieuwe Reisiger. 3, zigt, onder het uitfpreken van woorden, ,, welke ik flechts ten halve verftond; en oogenblikkelijk maekte zij met hare nagelen een „ kleen gat in de aerde, vulde het zelve met „ haer eigen water, waschte daerin hare han,, den, en fpuwde op het uiterfte van haren 3, voet, op hare hairen, en in haren boezem. ,, Van mijne zijde, riep ik alle mijne kloek„ moedigheit te hulp, en maekte mij gereed „ om alle de helfche magten te trotfen. In de ,, eene handt nam ik mijn kruis, en in de an„ dere mijn' rozekrans , en draeide dezelven „ in een' tegenftrijdigen ftandt met alle de ,, bewegingen, welke ik de oude zag verfich,, ten. Zij deed zulke ongemeene daden, dat „ ik mijne toevlugt nam tot de bezweringen ,, der kerke. Ik begon met den boozen gees„ ten te verbieden mij te naderen; doch dit „ bevel verhinderde de toovenaerfter niet hare „ duivelerijen te vervolgen. Telkens als ik 3, den naem van fatan uitfprak , fcheen mij 3, deze vrouw in eene nieuwe ontroering te ,, komen. Op de tweede bezwering, gaf zij ,, den jongen toovenaer een' oorbandt, en ,, beval hem haer alleen te laten; doch op de 3, derde, vertrok zij zelve al kermende in eene „ foort van woede. Zij verfcheen kort daer ,, na; maer om de moeijelijkheden aftefnijden, ,, rees ik op, en ging mij op den kant van het „ water plaetfen. De tooveres volgde mij, 3, ftrekte zich tegenover mij ter aerde uit, > „ en  Honderd en Zeventigste Brief. 18$ 5, en hervatte hare verfoeijelijke werkingen. Meenigvuldige inwoonders, nieuwsgierig onl het eindt van dit gefchil te zien, hadden zich „ verborgen in een veldt met geerst, vanwaer „ zij alle de omflandigheden van den ftrijdt „ konden befchouwen. Eindelijk met allen „ den ijver, waer toe ik bekwaem was, mij zeiven Gode bevelende, blies ik zachtelijk ,, naer den kant, alwaer zich mijne vijandin „ bevond; en na het uitfpreken van de eerfte „ woorden van St. Joannes euangelium, beval „ ik deze vrouwe te vertrekken. Aenftonds „ rees zij op, deed drie fprongen , gaf zoo „ vele fchreeuwen, en verdween in één oogen„ blik. De beweging van hare vlugt was zoo „ fchielijk, dat alle de aenfchouwers , van „ verwondering' getroffen , oordeelden dat de„ zelve het vermogen der nature te boven „ ging. Ook vertoefden zij niet zich te ver„ toonen; en de tooveres met verwijtingen „ en fcheldvvoorden vervolgende, fchreeuwden „ zij allen met eene algemeene ftemme : de „ duivel is overwonnen; dat hij de toovenaers „ en de tooverijen wegvoere. „ Sedert dit voorval, gebeurde 'er niets „ ongemeens voor paesfchen des volgenden „ jaers. De verkiezers en alle de grooten des „ lands waren in het hof van Songo vergaderd, „ om den eedt van getrouwheit te vernieuwen. „ Het was eenige maenden geleden dat ik den „ graef in den ban had gedaen , volgens de „ magt,  ïgo De Nieuwe Reisiger. magt, welke ik daer omtrent van den ois3, fchop had ontvangen, om dat zijne hoog- heit haren onderdanen vergund had den haiv ,, del der Negeren met de ketteren te drij,, ven. Wij Kapucijners hadden welvoege,, lijk geoordeeld de Engelfchen buiten dezen ,, koophandel te fluiten, uit vreeze dat zij den „ flaven, als zij dezelven naer Barbados voer,, deri, eenen afkeer van de grondbeginfelen ,, der Roomfche kerke zouden inboezemen. ,, Echter had de graef, meer voordeel vinden,, de in den handel met de Engelfchen , dan 3, met de onderdanen van den koning van Por,, tugal, niet alleen deze koopmanfchap toe,, gelaten, maer fcheen ze zelfs te begunstigen. ,, Deze reden kwam mij meer dan voldoende ,, voor, om hem uit onze heilige gemeenfehap te fluiten; ,, In deze omftandigheden kondigde men den ,-, eedt van getrouwheit voor het paeschfeest af; maer ik wendde alle mogelijke poogingen aen , om eene plegtigheit, welke de uitfluiting vari den vorst in eene heiligfchen5, nis zoude veranderd hebben , te beletten. „ Zeer koel ontving ik in den beginne de be3, leefdheit van verfcheidene heeren, die mij ,, naderden' om mij te begroeten, en antwóord,, de hun alleen door ver wijtingen, dat zij hun „ geweten gekwetst hadden , door hunnen omgang met de ketteren; Dit gefprek ver,, toornde het opperhoofdt der verkiezeren, ,<, die  HoNDÈRD EN ZkVENTIGSTB BrIEF. ï$i die in zijnen toorn uitriep: wat wilt gij toch 3, zeggen met uwe gedurig® onderfcheidingen ,, van ketteren en katholyken? Zijn wij niet ,, allen Christenen ? En hebt gij zelf ons niet „ duizendmael verzekerd , dat wij door den ,, enkelen doop zullen behouden worden. Ik ,, zal u niet verbergen, vervolgde vader Fe„ licius, dat ik op mijne beurt het geduldt verloor ; en niet kunnende lijden dat de godsdienst door deze overmatige ftoutheit ,, beledigd wierd, gaf ik een' oorbandt aen den ,, vermetelen , die eene diergelijke lastering 5, durfde uiten. ,, Een hoon van deze nature veroorzaekte ,, veel beweging onder het volk. Men ver„ zamelde zich rondom mij; en de graef, ver3, nemende wat 'er gebeurd was, kwam fchielijk ten voorfchijn, om de hevigften te ftuiten. Hij geleidde mij zelfs tot het klooster, mij vertoonende, met zoo veel zachtmoe,, digheit als vriendfehap, van hoe veel aen,, gelegenheit het voor het welwezen der zen„ dinge en zelfs voor mij was, mij met den ,, beledigden te verzoenen ; maer ik vreesde ,, het gezag der kerke te krenken; en in deze verdeeling van gevoelens, bedacht ik een „ middel, dat alle harten en regten moest „ vereenigen. Dit was aen den verkiezer te ,, zenden een' onzer monniken, die na eene ,, beleefde groet hem aenbood ontflag te ver,j leenen, onder voorwaerde dat hij de tael, 3, door  ipa De N i e o w e Reisiger. w door hem gevoerd, zoude herroepen, eri „ mij vergiffenis komen vragen, met belofte „ van in het toekomende gematigder te zullen „ wezen. ,, Uw voorftel is wel zonderling, zeide de „ verkiezer tot den afgezonden vader: hoe 1 „ ik ben beledigd; en gij wilt dat ik mij fchulj, dig erkenne? Wie heeft den oorbandt ont„ vangen, bid ik u, uw medgezel of ik? De j, zendeling antwoordde, dat het geene, 't welk „ met geen kwaed voornemen gefchiedde, niet „ als eene belediging kon aangemerkt worden; „ dat hij, wel verre van den oorbandt, door „ hem ontvangen , eene belediging te noe„ men, denzelven moest opvatten als eene „ heilzame beftraffing, en de uitwerking eener „ waerlijk vaderlijke genegenheit wegens zij„ nen kerkdijken overften. Herinner u, voeg„ de hij 'er bij, den kinnebakflag , dien de „ bisfchop bij de vorming geeft; en bekért ,, dat het minder eene fmet, dan een eertee„ ken is, op den wang des geenen, die den„ zeiven ontvangt. „ Deze redenen fchenen zoo overtuigende „ aen den goeden verkiezer, dat hij, na zich „ fchuldig erkend te hebben , toeftond eene „ openbare wederroeping aen de deur van de „ kerk' te doen. Alleenlijk vergunde meri „ hem, om zijne vernedering te verzachten, „ 'er bij te voegen dat hij flechts door eene „ vervoering van gramfchap gezondigd, en iri „ den  HoNDERD EN ZEVENTIGSTE pR.rEF. l  ai<5 De Njeuwe Reisiger. gaen; en de vrouw, die tot hem fprak, zou met haren medepligtigen op de openbare plaets gebragt worden , om 'er door eene wreede ïlraf het leven te verliezen. Dit vrouwentim» mer is zeer talrijk; en onder alle de vrouwen, -waeruit het zelve beftaet, kiest de koning 'er eene uit, welke hij zijne moeder noemt, en die een onbepaeld gezag heeft. Hij raedpleegt met. haer in alle gewigtige zaken, en hangt dermate van haer af, dat zij, naer men zegt, het regt zoude hebben hem met hare eigene handen te dooden, indien zij de minfte belediging van hem ontving. Wanneer hare jaren haer nog lust tot het vermaek overlaten, kan zij een' man naer haer behagen verkiezen; en hare kinders worden geacht van het koningklijke bloedt te zijn. De minnaer , op wien hare verkiezing valt, ondergaet de ftraf des doods, indien hij met eene andere vrouwe betrapt wordt. In eene lange ftraet, die op het groote plein uitloopt, vergaderen alle morgens vele kooplieden , zoo uit de ftadt als de omliggende ftreken , welke ftofïen , gevogelte, visch, oly, kporn en andere waren verkoopen. Op deze zelfde plaets viert men de openbare feesten, en de koning houdt 'er zijnen krijgsraedt. Men £iet 'er een' vermaerden afgodt, die door dq in» woonders als de befchermende godheit des lands geëerd wordt. De huizen der burgeren zijn gelijkvormig; en ijder beftaet flechts uit twee Qf  Honderd en Eknenzhventigste Brief. 217 of drie kamcren. Dc woonplaetfcn der heeren befiaen eene grooter ruimte; en men ziet zeven of agt gebouwen in een' zelfden omtrek, bewoond door een' eenigen meester. De gewone huisfieraden beftaen in eenige aerden vaten, kalabasflesfen , matten voor bedden , korven en andere keukengereedfehappen van luttel waerdc. Deze hoofdftadt heeft eene zeehaven, alwaer men twee afgoden, een' mannelijken en eene vrouwelijke , aenbidt, en op wier rekening men eene meenigte van fabelen verfpreidt. De vrouw, zegt men , begaf zich van zelve in dit gewest, uit liefde tot dc inwoondèren. Men viert ter harer eere een plegtig feest, dat voornamelijk beftaet in onmatig tc drinken. De trommels en trompetten klinken door de ganfche ftadt; eri de priesterin doet eene onderaerdfche ftem hooren, welke de Negers voor die der godheit nemen. De mannelijk afgodt heeft tot zijnen tempel eene kleene hut, ftaende op den weg naer de zee. Alle de voorbijgangers groeten denzelven met het klappen in de handen; en de kooplieden doen hem offeranden , om zijne gunsten te verwerven. Het volk, wiens bijgeloovigheit ongemeen groot is, aenbidt nog andere afgoden, welke ruw bearbeid , en waervan fommigen bij de zes voeten hoog zijn. Dezelve zijn voor de huizen geplaetst; en het is de algemeene gewoonte hen met een zeker poeder te wrijven, 0 5 °P  a18 De Nieuwe Reisiger. op den eerften dag der nieuwe mane. Wanneer dit geftarnte verfchijnt, buigen zich de Negers ter aerde, en roepen onder het klappen der handen: „ mogt' mijn leven op dezelfde wijs „ verjongd worden, gelijk gij u vernieuwt"! Als zij, in tijdt van tegenfpoedt, hunne afgoden vruchteloos hebben aengeroepen, verbranden zij dezelven, zeggende: „ indien zij ons „ in het onheil niet te hulp komen, in welken „ tijdt zullen zij ons dan dienstig zijn" ? De inwoonders van Loango hebben, voor hunne koningen , dezelfde eerbiedt als voor hunne goden. Deze vorsten voeren inderdaedt den tytel van famba of pango, 't welk godheit beteekent. Men gelooft dat zij, onder verfcheidene bovennatuurlijke kragten , het vermogen hebben om den regen van den hemel te doen vallen. Ook vervoegt men zich bij hen ,, wanneer de aerde water noodig heeft. Yder brengt hun zijn gefchenk; cn al het vergaderde volk bezweert hen deze gunst toeteftaen. De koning bepaclt een' dag tot deze plegtigheit. Alle de edelen verfchijnen voor hem, als in tijdt van oorlog gewapend, doen in zijne tegenwoordigheit verfcheidene krijgsverrichtingen, en eindigen met hem hulde te bewijzen, door zich voor den voet van zijnen troon te buigen. Na een barbaersch geluidt van trommelen en andere fpeeltuigen, ftaet de koning op, en fchiet een' pijl naer den hemel. Indien het geval wil dat het dien dag of des an-  \\ONOF.R.0 EN EENKNZEVtNTIGSTE Baitr. 219 anderendaegs regene, * geen meestentijds gebeurt, om dat het hof en de priesters altoos hunnen tijdt wel weten waertenemen, wordt het volk meer dan ooit in de godsdienstige eerbiedt voor zijne heeren bevestigd; en de toejuichingen, danfen en handklappingen worden tot buiterifporigheit toe uitgeftrekt. De oppervorst van Loango eet alleen; en door eene aloude wet , die op ftraffe des doods verbiedt zijne maeltijden bijtewonen, heeft hij geene officieren noch huisgenooten om hem te bedienen. Alle overtreding, fchoon onvrijwillig , hier in begaen , ftelt ijder aen eene onvermijdelijke ftraf bloot. Een kindt van agt jaren werd, gedurende het middagmael des konings , flapende in de zael gevonden: om deze reden iloeg men het met een' hameihet hoofdt in; en dc priesters befprengden de afgoden van het palcis met deszelfs bloedt. Men brengt vele voorbeelden van deze natuur' bij en verzekert dat de wet zich zelfs tot de beesten uitftrekt. Deze barbaerfche gewoonte ontftaet uit het bijgcloovige denkbeeldt, 'twelk de Negers hebben, dat de koning fchielijkzoude fterven , indien .iemant hem zage.eten of drinken; en men ^cloojffc dit door den fchuldigen in zijne plaets te doen fncuvelen. Echter gebeurt het fomtijds dat de prins drinkt in tegenwoordighcit zijner hovelingen; doch dan keeren de officiers, die hem den beker aenbieden, hem den rug toe, en lm-  2oo De Nieuwe Reisigee. kiden eene klok, om de omftanders te waerfchuwen zich ter aerde te buigen, tot dat hij gedronken hebbe. Het is aen niemant geoorlofd de fpijzen, welke men hem heeft voorgediend, aenteraken: alles wat van zijne tafel komt wordt op ftaendevoet begraven. Na het middagmael geeft de vorst aen het volk gehoor, waerin de bijzondere en openbare zaken beflischt worden. De plaets der vergaderinge is de grootfte en bestvcrlicrdc zael van het paleis. Zij beflaec het midden van eenen grooten hof, alwaer men den troon gewaer wordt, tusfehen twee roode en zwarte korven, in welke de koning, naer het zeggen der Ne' geren , de befchermgecsten , die voor zijne veihgheit waken, opfiuit. lemant, die zijne majesteit wenscht te fpreken, verklaert zijn oogmerk, met twee- of driemael in zijne ban den te klappen. De omftanders antwoorden hem op dezelfde wijs; waerop hij met eene luide ftemme deze weinige woorden uitfpreekt„ in den naem van Godt, hoor mij". Ver' volgens begint hij zijne rede, die niet lang is en welke hij eindigt met te zeggen: „ het is „ dus dat ik befluite". Zij, die eenige tegenwerpingen op zijne verzoeken hebben intebrengen , beginnen en eindigen op dezelfde wijs, Het gehoor duurt tot acn het avondmael van den prins, die vervolgens het zelve tot middernacht hervat. Op  Honderd en Eenenzeventigste Bruf. 221 Op verfcheidene plegtige feesten vertoont zich de vorst in allen den luister zijner grootheit. Men regt op de openbare plaets een heerlijken troon op, achter denwelken een pylaer is, waeraen zijn wapentuig hangt, met rijke ftoffen omwonden. Rondom zijn groote waeijers, welke fterk bewogen worden, en eene aengename koelte verfpreiden. Voor den troon is een breed tapijt, waerop de heeren in eenen kring zitten, hebbende ijder in de handt een' buffelftaert, dien zij heen en weêr flingeren, om de koelte te vermeerderen. Het volk bezet het overige der plaetfe, cn blijft overeindt ftaen. Zoo dra de koning is aengekomen , doen hem de edelen de kilomba , eene wonderlijke groetenis, welke beftaet in twee of drie fprongen voorwaerds en zoo veel achteruit te doen. De vorst ftrekt dc armen uit, als om hen te ontvangen ; maer zij werpen zich aen zijne voeten, en rollen verfcheidene malen over den grondt, om des tc meer eerbiedt te toonen. Zij, die het meeste deel in zijne gunst hebben, leggen de beide handen op zijne knien , en rusten met hun hoofdt tegens zijne borst. De aenzienlijke lieden doen eikanderen fomtijds ook de groetenis der kilomba cn de koning zelf verontwaerdigt zich niet deze beleefdheit aen zijne gunstelingen te toonen. De onderwerping van het volk aen den adeldom ftrekt zich alzoo verre uit , als die der edelen aen den op  322 De Nieuwe Reisiger. oppervorst. De gemeene Negers werpen zich op hunne knien, wanneer zij dezelven op de ftraet ontmoeten, en keeren het hoofdt om, als of zij zich niet waerdig achtten hen te befchouwen. Indien een edelman hen aenfpreckt, geven zij hem antwoordt, maer altoos in dezelfde geftalte, en zonder immer het gezigt op den perfoon te vestigen. Na den doodt van den koning, behoort de kroon geenszins aen zijnen zoon , maer acn den oudften zijner broederen, of aen de kinders zijner zusteren. De naeste erfgenamen moeten him verblijf houden in fommige fteden, die hun tot een erfdeel ftrekken. Zij zijn meer of min van het hof verwijderd, volgens den graedt van hun regt tot de opvolging. De naeste tot den troon houdt zijn verblijf te Kaia, en wordt dermate van het volk geëerbiedigd, dat ijder zich, op deszelfs doortogt , op de knien werpt en in de handen klapt. Insgelijks bewijst men ook groote eerbiedt aen de andere prinfen, deszelfs bloedverwanten. Ydcr landfchap van het koningkrijk heeft een' algemeenen landvoogdt, en ijder regtsgebiedt een' bijzonderen bevelhebber. De landvoogden maken tevens den raedt des konings uit; en de bevelhebbers bedienen het geregt. Op het enkele vermoeden van eene misdaedt, gëleidt men den befchuldiger voor den regter; en indien het misdrijf door de gewone wegen niet kan bewezen worden, neemt men zijne toe-  Honderd en E&nenzeventigste Brief. 223 toevlugt tot de proef der Bonda. Men noemt dus een geweldig vocht, 't welk bijna nimmer feilt den perfoon , dien men aen deze foort van pijnbank onderwerpt, in zwijm te doen vallen. Een priester (want in dit landt zijn de bedienaers van den godsdienst bijna altoos toovenaers of beulen) doet den misdadiger eene pint van dezen drank doorzwelgen, en werpt eenige ftukken van een' banaenboom voor hem, zeggende : „ val neder, indien gij fchuldig „ zijt; of houd u regt op, en loos vrijelijk „ uw water , zoo gij u onnoozel bevindt". Is de befchuldigde zoo ongelukkig dat hij, in het treden over deze ftukken houts, niet vast genoeg op zijne beenen ftaet, of belet hem de vrees zijn water te maken, de vergadering geeft een' grooten fchreeuw, en dankt de goden voor het ontdekken der waerheit. De misdadiger , niet min door dit gerucht dan door dampen, die hem in het hersfenvat opftijgen, bedwelmd, fehijnt door afgrijsfelijke ftuiptrekkingen beroerd. Door deze teekens wordt hij voorts overtuigd, en het vonnis op ftaendevoet uitgefproken. Wanneer de misdaedt den doodt verdient, wordt de befchuldiger door het volk verfcheurt; maer indien het misdrijf ligt is, of dat men hem met toegevendheit wil behandelen , doet men hem tegengif innemen. De onfchuldigen worden, met gejuich en in zegeprael, weder naer huis geleid. Gij gelooft wel dat de zwakfte , dat is te zeggen, de armfte on-  224 De Nieuwe Reisiger. onfeilbaer bezwijkt, en dat deze proef, in de handen der priesteren, een vermogend werktuig is , 't welk zij altoos tot hun voordeel beftieren. De vrouwen des konings zijn 'er in hunne zwangerheit aen onderworpen; of ten minfte doet men eenen flaef de bonda voor haer doorzwelgen. Indien dees laetfte geene kragt genoeg heeft om dezelve te wederftaen, wordt de vrouw met haren minnaer tot dezelfde ftraf veroordeeld. In ijdere ftadt zijn 'er tien of twaelf dezer priesteren of bedienaren der bonda, altoos gereed om de betichtingen tegens eenen fchuldigen te ontvangen. Zij onthouden zich zittende in de groote ftraten , en roepen de voorbijgangers, om hun gefchil te beflechten, ten naestenbij gelijk men te Parijs de winkeldochters van het paleis hare koopmanfehappen om ftrijdt ziet aenbieden. De befchuldiger levert hem de namen der geenen, welke hij verdenkt, en zweert bij zijne goden dat deze getuigenisfen opregt zijn. De befchuldigden worden, met hun ganfche huisgezin , en dikwerf met de ganfche buurt, gedagvaerd : want het voordeel van den priester vermeerdert, naermate van het getal der misdadigen. De koning van Loango onderhoudt talrijke legers, die hem van zijne nageburen doen ontzien ; maer de kunst des oorlogs is bij deze barbaren alzoo onbekend , en de krijgstucht alzoo flecht, als in het koningkrijk Kongo. De  Honderd en Eenienzeventigste ÖRifefr. 225 De foldaten hebben lederen fcbilden, die huil bijna het geheele ligchaem bedekken ; cn zij weten de fpiets en den fabel met zoo veel kragt als behendigheit te behandelen. Deze wapens dieri^^hun te gelijk tegens de vijanden van den ftaet, en tegens de beesten der wouden. De jagt van den tijger en luipaerdt is ééne hunner voornaemfte tijdkortingen. Wanneer een dezer dieren zich in een naburig bosch vertoont, geeft men daervan kennis aen de inwoonders, door het geluidt der trompetten ;• waerop zij zich allen verzamelen, om het dier aentetasten. Met pijlen, fperen en werptpietfen gewapend, maken zij een' grooten kring rondom het bosch , en trachten , door hun gefchreeuw en het geluidt van hun fchietgeweer, het beest uit deszelfs fchuilplaetfe te trekken. Zoo dra het verfchijnt, wordt het door de meenigte overvallen. Men brengt het in zegepraei in de naeste verblijfplaets j en dc jagers brengen den nacht door, met rondom hunnen prooi te danfen. De aenzienlijkfte van den hoop ftroopt het dier het vel af, 't welk in het hof gezonden wordt. Men begraeft het vleesch en de ingewanden; en de gal, welke men voor een gevaerlijk vergif houdt, wordt in tegenwoordigheit van getuigen in ftukken gefneden, eh in de rivier geworpen, uit vreeze dat zich de toovenaers daer van zouden be* dienen tot eenige bezweringen.- De koning XLV. Deel* F -  22ó De Nieuwe Reisiger. bevindt zich dikwerf op deze jagten; doch men draegt zorg een groot net voor hem te fpreiden, uit vreeze voor eenig toeval. Men volgt hier den alouden godsdienst van Kongo, waervan dit landt is ^jtfeheurd, en voegt 'er de beoeffening der befoijdenisfe bij, doch minder als eene daedt van godsdienst, jdais door 'een grondbeginfel van zindelijkheit. De denkbeelden dezer volken komen luttel overeen , omtrent de natuur en het lot der zielen na den dgjodfe Deze gelooven dat dezelve gefchikt zijp om het leven aen andere wezens te geven; geenen denken dat zij met het ligchaem vergacn: het grootfte getal ftelt het beftaen van een ander leven , maer zonder eenige kennisfe van dien toekomenden gelukkigen of rampzaligen ftaet, die bij de meeste befchaefde volken een fcheipael is tusfehen het hart en de ondeugdt, tusfeb.cn den mensch en de misdaedt. De onderfteuning, welke de deugdt vindt in de hoop van een eeuwig geluk, en de vrees, die den boozcu het verfchrikkelijke gezigt der eeuwige pijnen inboezemt, zijn aen de Negers van Loango even onbekend. Ook hebben zij in 't geheel geene wroegingen over misdaden, die ongeftraft kunnen blijven, geen denkbeeldt van de geestelijke magt', geene keeten, die de weereldhjken met de kerkdijken famenbindt, geene beweegreden , die de levenden belang doet nemen in de gedachtenis der dooden, en met eén woord', geen grondbeginfel van zeden-  HoNorRD en Ëenenz'kvkntigste Br:Lf. 2$f denkunde in alle hunne daden. Zij zijn gulzig* bedriegclijk, trouweloos, en aen alle de bui» tenfporigheden der ondeugd' en ongebondenheit overgegeven. Men geloofthier, gelijk te Kongo, datVwei* nige lieden een' natuurlijken doodt fterven"; cn dit barbaerfche vooroordeel ver'oorzaekt du> zend hatelijke naervorfchingen, die vele onnoozelcn doen fneuvelen. Men begeeft zich bij den naestert toovenaer ; cn dewijl hij dit bezoek verwacht, is hij achter zijne hut op' den grondt gezeten, met een groot mes voor hem, 't welk hij dikwerf aenraekt en beweegt, zonder een enkel woordt te fpreken. „ Ken „ zoodanige is dood, zegt men tot hem; heeft „ eene tooverij zijne dagen geëindigd? Heb„ ben dc moküfos, de afgoden, zijn leven op-' „ geüiseht"? Opzijn antwoordt, neemt men zijne toevlugt tot de proeven, die den fehul» digen moeten overtuigen. Voor eenige dagen ftorf hier een Europeaen, Wiens ligchaem in de zee geworpen werd. Ui Vraegde 'er dc reden van; en eert Neger antwoordde mij: „ Wij dulden niet dat men de 5, vreemdelingen in ons landt begraeft, én zou-5j den hun zelfs niet toelaten levend dacrirt ,, te wonen, indien wij ftaet maekten dat zij „ 'er altoos in blijven zouden. Overal, waer „ zij zich gevestigd hebben, matigden zij ziel* 5, een gezag aen, Waervan men hen niet weder j5 heeft kunnen berooven. Wij hebben gelukP % a  223 De Nieuwe Keisiger. „ kiglijk de vrijheit van dit rijk bewaerd;. maer „ wij zouden niet verzekerd wezen dat onze „ dooden het zelfde zouden doen, indien de „ uwe zich onder hen bevonden". Alles wat de onwetendheit en bijgeloovigheit aen de barbaren kunnen inboezemen, wordt hier bij de lijkplegtigheden waergenomen. Men begraeft, met de overledenen, fpijzen, Ideeders , huisfieraden, levende vrouwen en Haven , om hen te voeden, te klceden , te huis*, vesten, te dienen, en hunne vermaken in de andere weereldt te bevorderen. Hoe. gtooter waerdigheit de doode bekleed heeft, hoe meer flagtoffers men voor hem opoffert. Twee mij • len van de hoofdfiadt is de ftadt Longeri, alwaer dc koningen hun graf hebben. Deze treurige plaets is omringd met olifantstanden, die eene foort Van paelwerk uitmaken.. Men vindt te Loango lieden uit alle de landfehappen des koningkrijks, waervan de voornaemften zijn Gobbi , Setté , Mayomba, Piri, Kilongo, Kakongo en Angoi, op eenen geringen afftandt van de kust' gelegen. Hoewel de gebruiken dezer verfchillende landen ten naestenbij dezelfde als die der hoofdfiadt zijn, bemerkt men evenwel in fommigen zonderlinger gewoonten. Een Neger van Gobbi, onderricht van onze manieren en die van Azia, waerin hij in dienst van een' Engelschman gereisd had, zeide tot mij: „ Wij zijn zoo wei„ nig minnenijdig, dat ééne onzer eerfte be- „ leefd-  Honderd en Eenenzeventigste Briet. 229 „ leefdheden, welke wij aen de vreemdelingen „ bewijzen, is hun onze vrouwen voor den „ nacht aentebieden. Wij hebben geene ken„ nis van dc cerloosheit, welke gij aen het „ overfpel hecht ; en volgens onze manier van „ denken, is deze misdaedt veeleer een voor„ werp van lof dan van laster. Niet dat de „ mannen hier geen meer heerfchappij dan „ elders over de kunne hebben , en hunne ,, vrouwen met geen meerder hardheit behan„ delen; maer zij zijn deze geftrengheden zoo „ gewoon , dat zij niet gelooven bemind te „ wezen, wanneer men haer niet dan zelden „ flaet. Zij moeten zich in de tegenwoordig„ heit harer mannen ter aerde werpen , en „ niet dan knielende tot hen fpreken. De „ Èuropeaen aenbidt de vrouwen als goden, voegde de Negerfche reiziger 'er bij ; de „ Aziaen keetent en liefkoost haer als dieren, „ tot zijne vermaken gefchikt ; de Afrikaen „ flaet haer , doet haer arbeiden, en houdt „ zelf zijn gemak". Eene dochter, die zich voor het huwelijk laet verleiden, is hier, even als tc Loango, verpligt met haren minnaer voor den koning te verfchljnen, en hem hare misdaedt te verklaren. Zij verkrijgt altoos vergiffenis ; en daerenboven is deze bekentenis niet onteerende, maer zoo noodzakelijk, dat men het landt met een' aenftaenden ondergang zoude gedreigd achten , indien eenige misdadige dochP 3 ter  230 De Ni eu w c ft e 1 8 1 g e ter weigerde zich acn deze wet te onderwciv pen. De ftadt Mayomba, hoofdfiadt van het land. fchap van dien naem , is eene groote flract, zoo digt bij den oever, dat de inwoonders genoodzaekt zijn, bij de hoogen vloeden, hunne huizen te verlaten. Niet verre van daer, js eene rivier, die dit bijzonders heeft, dat zij, zeer naeuw aen haren mondt zijnde, brceder en dieper wordt , naermate zij het landt verder indringt. De inwoonders zijn te gelijk de grootfte jagers van Afrika, en het meeste aen de beoeffening der tooverije overgegeven, Hunne jagten gefchieden met de honden des Jands, die niet blaffen; maer zij hebben om den hals houten ratels, wier geluidt de jagers geleidt. Op de geringfle oorzaek van haet, oeffenep deze volken hunne bezweringen, en zijn zoo overtuigd van de kragt dezer tooverkundige werkingen , dat men , wanneer 'er iemant fterft, alle de geburen doet zweren, dat zjj 'er in 't geheel geen deel aen hebben. Zij hebben een' afgodt, waer van de priesters en priesterinnen hunne wijding niet ontvangen , dan na het uitftaen van langdurige proeven. Men fluit ze op in eene duistere kamer, waerin zij tot eene geftrenge vasten veroordeeld worden, Vervolgens geeft men hun de vrijheit om uit te gaen, maer met bevel van de ftilzwijgendbeft te bewaren, niettegenftaende alles wat men PP-  Honderd en Eenenzevemtigste Brilf. 231 onderneemt, om hen tot het breken derzclve o vertehalen. Eindelijk geleidt hen het opperhoofdt van den godsdienst voor den afgodt, maekt hun op de fchouders verfcheidene, infnijdingen, en beveelt hun bij het bloedt, 't welk uit deze wonden ftroomt, te zweren dat zij getrouw zullen zijn aen de godheit, tot wier dienaers hij hen verklaert. Het teeken hunner ipwijdinge is eene kleene doos, welke zij aen hunnen hals1 dragen, en waerin eenige heiligdommen befloten zijn. Hij verbiedt hun het gebruik van fommig vleesch , en belast hen met andere pligten, welke zij naeuwkeurigüjk in acht nemen ; maer geen eenige verbindt hen tot de kuischheit. Zij zijn altoos verwonderd over de wet, die de zendelingen daeraen ön> éei-wèrpt} en dit is het ccnigftc ftuk, waer omtrent zij wel willen bekennen dat onze priesters eenig voordeel op hen hebben : want behalve dit leiden zij een aliergeftiengst leven. Voor het overige kennen deze Afrikanen, gelijk alle de andere Negers, geene de minfte keurigheit in het verkiezen der fpijzen. Behalve" op fommige feesten, waerop zij eenig vee en gevogelte dooden, leven zij alleen van verfche of gerookte visch, welke zij met vcrfchillende kruiden bereiden. De vrouwen verzamelen oesters aen den mondt der rivieren, laten dezelven droogen cn voéden 'er zich verfcheidene maenden mede. Dit ganfche gewest P 4 *  S3» De Nieuwe R e i s i <5-e b, Js zoodanig met bosfchen bedekt, dat men 'er in de fchaduw kan wandelen , zonder immer door de hitte der zonne gehinderd te zijn; maer deze bosfchen zijn dermate met apen en groote papegaeijen vervuld, dat de ftoutmoedigfte reiziger 'er niet zonder geleide zoude doortrekken. Van alle de landfehappen des koningkrijks is Kakongo het bckoorlijkftc. Deszelfs ligging, tusfehen. de havens van Loango en Kapinda, verfchaft het allerlei foortcn van gerijffelijkheden, en maekt zijnen koophandel zeer bloeijende. De haven van Kapinda, liggende aen de rivier de Zaïre , en zeer dikwerf van de Europeanen bezocht, is in het landt van Angoi , dat den tytel van koningkrijk draegt. Dit landt is bewoond door een volk , dat tevens een vijandt is van de koningen van Kongo en Loango, welke het tot nageburen heeft, en wier juk het op verfchillende tijden heeft afgefchud. Onder verfcheidene gebruiken, dezen landaert' bijzonderlijk eigen, merkt men op dat de prinfesfen van het koningklijke bloedt, in het verkiezen harer echtgenooten, alleenlijk met hare neiging' racdplegen, zonder eenig inzigt' op derzelver geboorte; doch zij houden over hen eene volftrekte magt. Hoewel het getal der vrouwen, bij alle deze Afrikanen, onbepaeld zij, en dat verfcheidene 'er agt of tien hebben , nemen 'er de gemeene Negers niet meer dan drie of vier, welke zij haer  Honderd en EenenzeventigstÏ Brief. 253 haer affcheidt kunnen geven als het hun goeddunkt. De gevoelens omtrent den oorfprong van het koningkrijk Loango zijn verdeeld. Sommigen zeggen dat het van ouds door verfcheidene opperhoofden werd geregeerd; maer dat deze vervolgens oneens wordende, om redenen met hunne belangen overeenkomende, één van hun de behendigheit had om zich met iommigen der magtigften te verbinden, om de anderen te verdelgen, en verders, twist zoekende met de geenen, die hem onderftandt geboden hadden , hen allen beurtelings onder het juk bragt. Toen hij zijn gezag wel gevestigd oordeelde , verdeelde hij zijne ftaten in verfcheidcne landfehappen, en verkoos het regtsgebiedt van Piri voor het middenpunt zijner heerfchappije; doch door eenigen afkeer, dien hij voor dit verblijf opvatte , bragt hij zijn hof te Loango over. Anderen willen, en ik geloof het u gezegd te hebben, dat dit gewest aen de koningen van Kongo had toebehoort. Deze vorsten hadden de onvoorzigtigheit om eene foort van opperheerfchappije te vergunnen aen eenige landvoogden, die deze magt gebruikten om zich derzelver gezag te onttrekken. Die van Loango was onder dit getal; cn dit koningkrijk heeft federt altoos een' bijzonderen vorst gehad. Na eene fcheepvaert van eenige uren, zagen wij aen onze regterhandt de kaep van Lopez p <- Gom  234 De Nieuwe Rusiger. Gonfalvo, welke dezen naem verfchuldiVd is aen een Portugefchen kapitein , die dezelve ontdekte. Zij is gemakkelijk te kennen, om dat zij aenmerkelijk in zee uitfteekt. Behalve dit is zij flechts eene naeuwe en lage landtong, die zeer moeraslig en met hout bedekt is, en ten zuiden de golf van Guinea bepaeit De oever vertoont flechts een kleen gehucht van een twintigtal hutten, die alleenlijk op de aen komst der Europefche fchepen bewoond worden Alle de voertuigen, welke op de recde aenlanden hebben de gewoonte-om van hunne komst kennis te geven , door het losfen van vier ftukken kanon. Op dit geluidt fpo den zich alle de naburige volken Lr dén Ge ver met water, hout, mondbehoeften en allerlei voorraedt, welke zij tegens onze koop manfchappen verruilen. Een weinig boven de haven vindt men eene ftadt, gefticht aen ecne rivier Olibato genoemd. Dit is de voornaemfte verblijfplaets der Negeren, en de zetel van een kleenen en zeer armen prins, dien dè Europeaenfche koopheden echter met den naem van koning vereeren. De Hollanders drijven op deze rivier een' grooten koophandel van yvoor, wasch, honig en verfhout. Het landt vloeit over van buffelen, olifanten, diaken, flangen en andere gedrochten, alzoo afgrijsfelijk als verfchnkkelijk. Men vindt 'er ookmeemgvuldige apen en graeuwe pappegaeijen. De fchepen verzorgen 'er zich van bananen, pata- ten,  Honderd en Eenenziventicste Brief. 235 ten, ignamcn (*), varkensvleesch, gevogelte,' en allerlei foorten van ververfchingen. De kust is zoo overvloedig met visch bezet, dat men fomtijds, met een' enkelen worp van het net, eene geheele boot vol vangt. De oesters zijn 'er niet min in overvloedt; men ziet dezelven hangen aen de takken der boomen, die de baei omringen. Ten noorden van de kaep Lopez is het gewest van Gabon, liggende regt onder de evennachtslijn. Het zelve wordt befpoeld door eene rivier van denzelfden naem, die aen haren mondt meer dan vier mijlen wijd is. Men ziet 'er kleene eilanden, waervan 'er eenigen bewoond zijn ; en de oppervorsten, die dezelven onder den tytel van heeren of prinfen regeren, bezitten andere heerfchappij en op de oevers der riviere. Hoewel dit landt niet zeer aanmerkelijk is, geeft het echter flof tot een verhael van vrij zonderlinge zeden. Welk eene drift deze volken voor den brandewijn hebben, drinken zij denzelven nimmer op onze fchepen, voor dat zij door eenig gefchenk daer toe zijn overgehaeld. Wacht men te lang met het hun te geven, „ gelooft gij „ dan, zeggen zij, dat wij lieden zijn om hier „ voor niet te komen drinken" ? En zoo men het hun weigert, werpen zij het glas weg; en men (*) Zie over deze vruchten het XldeDeel, pag. 358-362..  236 De Nieuwe Reisïger. reen moet niet hopen den minften omgang met hun te hebben. Indien zij zelfs eenige gefchenken aen de vreemdelingen geven, is het alleenlijk op voorwaerdc dat zij het dubbel daervan weder ontvangen zullen; en als men hun niet terftondt voldoet, fchamen zij zich niet het aengebodene wederom te nemen. Deze handelwijs kwetst alleenlijk de wetten der beleefdheit; doch befchouw 'er eene, welke tegens die der nature ftrijdt. Dc moeders ontvangen openlijk de liefkoozingen harer zonen , en de dochters die van hare vaderen; en in 't algemeen zijn de vrouwen zoo onkuisch, dat zij de begeerten en aenzockingen der mannen voorkomen. De beide kunnen hebben op hun vel de lidteekens van meenigvuldige wonderlijke afbeeldingen. De mannen gelooven wonderbaerlijk opgefchikt te zijn, wanneer zij eenige fiechte matrozen kleeders of eene oude paruik door inkoop kunnen verkrijgen; en dc manier, waerop zij dezelven dragen, maekt hen ongemeen verfchrikkelijk. Zij zijn niet gewoon onder hun eten te drinken; maer na den maeltijdt, fcheppen zij vermack in zich dronken te drinken met palmboomenwijn, of met een mengfel van honig en water , dat naer onze meê gelijkt. Wanneer de dronkenfehap hen begint te verhitten, maekt de geringfte twist hen handgemeen : de koning zelf vermengt zich met vuistflagen in het gevecht; en wel rasch worden de hoe-  Honderd en Eenemzeventigste Brief. 237 hoeden, paruiken en oude vodden in den ftroom geworpen. Het geheele aerdrijk heeft geen barbaerfchcr noch elendiger landaert. Yder leeft voor zich zelve, zonder zich met zijne goden , priesteren of koningen te bekommeren ; en met dit alles is dit domme volk zoo onnoozel om zich gelukkig te achten. De kust van Agra, ten noorden van Gabon, heeft niets merkwaerdiger, dan eene rivier en eene baei van denzelfden naem, mitsgaders de kleene eilanden van Korisko , waervan het grootfte niet meer dan agt mijlen in zijnen omtrek heeft. De Portugezen hebben ze dus genoemd, ter oorzake van de verfchrikkelijke donderflagen, welke zij 'er hoorden , en de meenigvuldige blikfemen , waermede zij omringd fchenen, toen zij dezelven ontdekten. De landerijen zijn 'er zoo laeg, dat de hoornen , waermede zij vervuld zijn, uit den grond' van het water fchijnen tc rijzen. Op fommv gen groeit het fchoone roode hout , 't welk vele lieden boven dat van Brazilië ftelleru Men telt in deze twee eilanden , die het middenpunt der bacijc beflaen, flechts vijftig of zestig inwoonders, die door een' Negerfchen prins geregeerd worden. De Hollanders hebben verfcheidenemalen ondernomen aldaer eene volkplanting opteregten. Zij hadden 'er zelfs eene fterkte opgehaeld ; maer dewijl de moeijelijkheden en de ongezonde lucht 'er bijna de helft van hadden doen fneuvelen, werd  238 De Nieuwe R e i s i o e k. werd deze grondftichting door de anderen Vöflaten. Van de baei van Angra af, altoos ten noorden opvarende, tot aen de rivier de Kamaro» ne, ontmoet men beurtelings verfcheidene zeeftranden, die luttel bekend zijn. De volken , welke de oevers dezer riviere benevens die van Rio-Del-Rey, die meer ten westen is, bewonen, drijven eenigen koophandel met de Europeanen, en maken geen meer zwarigheit om hunne ouders en bloedverwanten te verkoopen , dan onze kooplieden om dezelven te koopen. De Hollanders halen 'er ook blaeuw korael, een gemeen voortbrengfel in dit landt, en voornamelijk eene groote meenigte van olifantstanden. Het gewest, dat deze twee rivieren fcheidt, wordt Ambozi genoemd. Men onderfcheidt het ligtelijk door de hoogte zijner bergen, waervan 'er fommigen alzoo hoog als de piek van Teneriffe zijn. Men heeft mij gefproken van eene groote ftadt, gelegen aen de Kamarone, en genoemd Biafara, die haren naem aen de ganfche kust geeft. Van Rio-Del-Rey af, tot aen de kaep Formofa, zeilden wij gedurig, van het oosten naer het westen, in eene regtc lijn langs den oever. Dezelve is doorfneden van verfcheidene rivieren, waervan de aenmerkeiijkfte de Kalabar is. Men ziet 'er insgelijks een groot getal van fteden en dorpen , als Doni, Bandi, Foko, Bëlli, en meer anderen, wier inwoonders,.  Honderd en Eenenzeventigste Brief. 239 ders, niet van de overige Negeren verfchillen, clan door eene meerdere of mindere plompheit, barbaerschheit, bijgeloovigheit, wreëdheit, verraderij', enz. Sommigen leven onderkoningen, anderen in de onaf hangkelijkheit: dezen bidden de afgoden aen; geenen kennen in 't geheel geenen godsdienst: eenigen zijn gekleed, anderen naekt. Insgelijks vindt men dezelfde zeden, van de kaep Formofa af, tot aen de rivier de Benin. Ik ben, enz. Benin, den liften van Juni, 1753. Honderd en Tweeenzeventigste Brief. Het Koningkrijk Benin. TeNf noorden van Loango ligt het koningkrijk Benin, waervan de hoofdfiadt, die denzelfden naem draegt, omtrent zestig mijlen van de zee af is. Wij landden 'er door eene rivier, van de Portugezen PJo-Formofa geheten , aen wier oever deze ftadt gebouwd is, en welke men insgelijks de rivier de Benin noemt. Haer mondt is, op de grootfte breedte, zeven of agt mijlen wijd; en de meenigte harer armen vormt een groot getal van eilanden, waer onder 'er eenigen drijven, en anderen alleenlijk met heestergewas en riet gedekt zijn. In het  240 De Nieuwe Reisioee. hét opvaren van den ftroom, eer wij aen dc hoofdftadt kwamen , ontmoetten wij op den oever de fteden Bqdodo, Arobo, Aguana en Agaton, welke dikwerf door de Hollanders, die 'er hunnen flavénhandel drijven, bezocht worden. Men brengt 'er allerlei foorten van waren, bij de aenkomst der fchepen; en alle weken houdt men 'er markten, die deze oorden zeer kooprijk maken. De koning van Benin onderhoudt 'er landvoogden en andere mindere bevelhebbers, wier gezag tot de burgerlijke zaken bepaeld is. In het landt draegt de hoofdftadt den naem van (Edo; maer de Europeanen geven haer gemecnlijker dien van Benin. Zij ligt in het midden eener bekoorlijke vlakte, in eenen om* trek van verfcheidene mijlen. De ftratcn zijp 'er van eene ongemeene breedte, de huizen gelijkvormig , op dezelfde rij gefchikt , cn flechts van eene verdieping' voorzien. Die der grooten zijn hooger opgetrokken, en hebben aen den ingang een' open voorhof, doch waerin men voor den regen en de zonnc bcfchut is. De binnenkamers hebben insgelijks eene opening in het midden van het dak, om aen de lucht cn het licht doortogt te geven. De muren zijn zeer dik; maer hun mctfclwcrk is alleen van aerde; cn in 't algemeen gelijkt deze ftadt, volgens de manier waerop zij gebouwd is , meer naer een groot dorp , dan naer de hoofdftadt van een wijduitgeftrekt landt. Zij  Honderd en Tweêeneeventicste BrIèf. 241 Zij is nögthans met paelwerk befloten , en met grachten omringd. Het paleis des konings befiaet eene onmetelijke ruimte, en beftaet in eene verwarde verzameling van gebouwen» hoven, tuinen, galderijen, magazijnen, ftah len, enz-. De vorst vertoont zich zelden aen zijne önderdanen; maer wanneer hij in het openbaef' verfchijnt, gefchiedt zulks met de grootfte pracht en heerlijkheit. Hij wordt voorgegaen en gevolgd van alle de heeren van zijn hof; en men ziet aen het hoofdt van den ftoet, eene bende van dwergen en ftommen , geleidende gekeetcnde luipaerden, tijgers en andere dieren. De plegtigheit eindigt gemeenlijk door den doodt van twaelf flaven, welke men ter eere van den koning opoffert. Dees vorst onderhoudt zulk een ontzagchelijke meenigte van dezelven, dat men geen' voet in de ftadt verzet, zonder 'er verfcheidene benden van aen te treffen. Zij dragen vruchten, oly, water, hout, voeder, en andere behoeften,. tot onderhoudt van het paleis* Somtijds doet de koning zijnen gunstelingen de eer'van hun gefchenken te zenden. Dezelve worden met veej pracht' door deze zelfde flaven gedragen; en deze optogten worden geleid door officieren, die witte ftokken in de handt hebben, om den aendrang van het volk aftekeeren. De inkoms-* ten des konings beftaen in jaerlijkfche fommen, welke hij van de landvoogden ontvangt, mits^ XIV. Deel. Q; g**  242 De Nieuwe Re i si gek.' gaders in de fchattingen van vee, floffen en allerlei foorten van waren, die hem door de mindere bevelhebbers betaeld worden. Op de koopmanfehappen is 'er in 't geheel geene belasting; maer men vordert een zeker hoofdgeldt van allen, die koophandel drijven willen. De koning van Benin, op den troon klimmende, doet alle zijne broeders fterven, om de gerustheit zijner regeringe te verzekeren. Om het koningklijke bloedt niet te vergieten, draegt men zorg hen te verfmoren, na hun den mondt, den neus en de ooren toegeftopt te hebben. Wanneer de vorst zijn einde voelt naderen, benoemt hij aen zijnen vertrouwden ftaetsdienaer den zoon, die hem moet opvolgen. Dit is een geheim , dat onfehendbaer bewaerd wordt tot den doodt van den regerenden vorst; maer zoo dra hij overleden is, ontdekt het de ftaetsdienaer aen den krijgsover. ften, dien fommige Europeanen hier den grooten kroonsmarfchalk noemen. Dees doet het zich verfcheidenemalen herhalen, en vraegt of men zich niet bedriege, of men het wel verftaen en den eenen naem niet voor den anderen genomen hebbe; en wanneer hij van den j wil des overledenen wel verzekerd is, gaet hij zich in zijn huis opfluiten. De ftaetsdienaer laet dan den prins, tot de regering gefchikt, bij hem komen, en beveelt hem zich bij den grooten marfchalk te vervoegen, om hem te bidden eenen meester aen den ltaet te geven. Als  Honderd en Tweeenzeventigste Brief. 843 Als alles tot de uitroeping gereed is , werpt zich de prins op de knien , en verklaert hem de bevelen van den overleden koning. Terftondt wordt hij met de teekenen der oppermagt' bekleed, en ontvangt de hulde van de grooten en het volk. Na deze plegtigheit, begeeft zich de nieuwe vorst in een dorp, op eenigen afftandt van de hoofdftadt , om 'er zijn hof te houden, tot dat hij vah de wetten der regeringe onderricht is. In dien tusfchentijdtzijn de koningin moeder, de eerfte ftaetsdienaer en groote marfchalk met het bellier belast; en wanneer de tijdt der onderwijzinge geëindigd is, komt de koning bezitting van het paleis en de opperfte magt nemen. Dees prins heeft, gelijk alle de Afrikaenfche vorsten , een volftrekt gezag over zijn volk. Hij vertrouwt zich voornamelijk op drie ftaetsdienaers, die de regering onder eikanderen verdeelen, en den eerften rang in den ftaet houden. Hun pligt is geduriglijk bij den koning 'te zijnen hem rekenfchap van alle de gewigtige zaken te geven. Ik fpreek niet van den grooten marfchalk , die bijzonderlijk met de krijgsverrichtingen belast is. Men verzekert dat de vorst, in een' enkelen dag, een leger van twintig duizend mannen kan verzamelen, 'en dat hij in een weinig meer tijds 'er honderd duizend in het veldt zoude kunnen brengen. De krijgstucht is zoo geftreng, dat indien iemapt zijnen post verlaet, hij de ftraf des doods Q 2, moet  344 De Nieuwe R e i s i ö ê tt. moet ondergaen; doch alle deze Negers zijn, zoo wel als hunne nageburert, ontbloot van kloekmoedigheit, kennis en bekwaemheit in het oorlog. Hunne wapenen zijn dezelfde als die der andere Afrikanen, De foldaet heeft geene andere kleeding dan een' enkelen fluijer : de officier bedekt zich met een harnas van olifantsvel, dat tegens den fchoot van een' pijl beftand is, en draegt op zijn hoofdt eene groote roode muts, waeraen een paerdeftaert tot fieraedt hangt. Na de drie ftaetsdienaers en den grootert marfchalk, die, om dus te fpreken, met den prins, de eerfte orde van den ftaet uitmaken , onderfcheidt men de ftaetsdienaers van den tweeden rang, alhier onder den naem van opperhoofden der ftraten bekend. Zij hebben in de fteden het beftier over verfchillende wijken: fommigen hebben het opzigt over het volk, anderen over de flaven, dezen over het vee, geenen over de vruchten, waren, koopmanfehappen, enz. Uit dezen verkiest de vorst de ftad- en landvoogden, die altoos aen het gezag der ftaetsdienaren onderworpen zijn: want deze laetften hebben wezenlijk het beftier der oppermagt' in handen , terwijl de koning niet dan de eerbewijzingen van een' ijdelen tytel heeft. Men heeft nog eene derde orde van amptenaren, welke door het hof benoemd worden. Deze zijn zoo veel als zaekbezorgers, die zich  Honderd en Tweeenzeventigste Brief. 245 zich in den koophandel tusfchen de vreemdelingen en inwoonders mengen. Hunne voornaemfte nuttigheit is dat zij voor tolken dienen. Alle de Europeanen, die in het landt handev len, zijn verpligt hunne toevlugt tot deze makelaers te nemen, en hun eenige regten te betalen , als zij op de kust komen. De groote amptenaers der kroone zijn onderfcheiden door een koralen fhoer , die in plaets van onze ridderorden ftrekt. Deze gunst wordt fomtijds toegeftaen aen bijzondere perfonen, wier deugdt of diensten de koning wil vergelden. Wanneer men de eer heeft van met dit roemrijk verfierfel omhangen te zijn> is men verpligt het zelve geduriglijk te dragen; en de doodt zou de onvermijdelijke ftraf wezen der geenen, die het een oogenblik afgelegd hadden. Iemant, die het in zijn huis vergat , of het onderweg verloor, of wien het de roovers door geweldt afnamen, zou aenftonds tot de ftraf geleid worden. De koning zelf bewaert deze fnoeren; en wie de ftoutmoedigheit had van dezelven natemaken, zou den doodt niet ontgaen. Hoewel zij den naem van korael dragen , zijn zij alleenlijk famengefteld uit gebakken aerde, die minder naer korael dan naer mopfteen gelijkt. Meer eer aen de menschlievendheit van dit volk doet eene wet, die een betamelijk onderhoudt toeftaet aen de armen, welke door zwakheit of ouderdom onbekwaem tot den arbeidt Q 3 ziK  246 De Nieuwe Reis'ice k'. zijn. Zij worden om Gods wil door den ftaet onderhouden , voornamelijk in de groote lieden, alwaer derzelver getal aenmerkelijker is. Men gebruikt de geenen , die nog bekwaem zijn om hunnen kost te winnen, tot verfcheidene bezigheden: ook ziet men in de ftraten geen' eenigen bedelaer; en een Franschman is altoos verwonderd dat, in dit deel, deburprregering bij de barbaren beter dan in zijn landt gehandhaefd wordt. Het regt van opvolginge, in Benin vastgefteld, doet alle de goederen van den vader tot den oudften der zonen overgaen. Dees geeft zijnes broederen en zusteren niet meer dan hem goeddunkt; maer indien zijne moeder nog in leven is , is hij verpligt haer een onderhoudt, met haren ftaet overeenkomende , toetewijzen, en haer alles wat zij van haer maegfchap ontvangen heeft te laten genieten. Aen de andere weduwen van zijnen vader is hij niets verfchuldigd; maer wanneer hij zc naer zijnen fmaek vindt, mag hij 'er zijne bijzitten van maken. Indien hij ze zijne genegenheit niet waerdig acht, worden deze ongelukkigen tot eenen moeijelijken arbeidt veroordeeld, en als flavinnen behandeld. Het getal dezer vrouwen is zeer groot in het ganfche koningkrijk, waerin her gebruik der veelwijverije in het algemeen ftandt grijpt; en dewijl 'zij zeer arm zijn, hebben zij geen ander middel tegens de elende, dan de hoererij. Het  Honderd en Tweeenzeventigste Brief. 2471 Het overfpel wordt met den doodt geftraft onder de grooten, die de twee misdadigers op ftaendevoet ombrengen , en derzelver ligchamen voor de wilde beesten werpen. Eene gemeenevrouw, vanongetrouwheit overtuigd, wordt fchandelijk uit den huize gejaegd , na het ontvangen van vele ftokflagen; en alle hare goederen zijn ten voordeele van den man verbeurd. Bij de verftandige perfonen fluit men de oogen, en tracht, gelijk in Frankrijk, diergelijke zaken te fmoren, om de fchande en ergernis te ontwijken. De bloedverwanten der vrouwe bevredigen den man door gefchenken. Hij verzoent zich weder met haer; en het is hem, na deze vereeniging, niet meer geoorlofd haer verwijtingen te doen. Zij treedt weder in alle de regten der getrouwheit en deugd'. . Het gebruik der geregtehjke proeven is hier niet minder meenigvuldig, dan in het koningkrijk Konro. Men onderfcheidt dezelven in verfcheidene foorten; en het zijn insgelijks de Driesters, die het ampt van beulen waernemen. In de eene doorboren zij de tong van den betichten met eene penne, met vet beftreken. Indien 'er deze pen gemakkelijk doorgaet, is het een toeken van onfchuldt; maer als zij wederftandt ontmoet, heeft de misdaedt geen ander bewijs noodig. De tweede proef is zoo wreed niet: de priester kneedt een ftuk aerde, ter degen met water befprengd, en fteekt 'er Q 4 ver-  S48 De IN i e ü w e R e i s i g e r. verfcheidene pennen in , welke de verdacht© perfoon beurtelings moet uittrekken. Als zij 'er gemakkelijk uitgaen, wordt hij onfchuldig verklaert; maer indien hij ze 'er met moeite uithaelt, acht men hem misdadig. Op een' ande• ren tijdt werpt men fap van zekere kruiden in de oogen van den betichten perfoon. Indien hij 'er geene fmert van gevoelt, wordt hij vrij gefproken; maer als hij pijn lijdt, wordt hij zonder ander onderzoek veroordeeld. Eindelijk doen de priesters aen anderen een' koperen cirkel, in het vuur heet gemaekt, om de tong; en de onfchuldt hangt af van gebrand of niet gebrand te worden. Allerlei misdaden, uitgenomen de doodflag, en in fommige gevallen .het overlpel, worden met geldt geboet 5 en indien de misdadigers onmagtig zijn om te betalen, veroordeelt men hen tot ligchamelijke itraffen. De verdeeling der boeten gefchiedt onder verfcheidene perfonen. Men voldoet eerst den beledigden : de land- of itadvoogdt heeft het tweede gedeelte; en het overige behoort aen de drie ftaetsdienaers. Het geen ik zoo dikwerf van de gebruiken en de geaertheit der Negeren, van derzelver luiheit , matigheit, voedfel, huisfieraden, bezigheden, danfen, muzyk, huwelijken, gastvrijheit, en eindelijk van hunne deugden cn gebreken gezegd heb, is in vele opzigten op de Negers van Benin toepasfelijk. Geene volkep zijn oplettender ep gedienstiger voor de vreem--  Honderd en Tweeenzeventigste Brief. 249 vreemdelingen: een Europeaen te verongelijken, is bij dezen landaert bijna eene doodwaerdi^e misdaedt. Voornamelijk roemt men hunne" edelmoedigheit en goed hart. Niettemin hebben zij eene bijzonderer gencgenheit voor de Hollanderen , dan voor de Portugezen, welke zij niet beminnen. De ontuchtighcit is onder hen eene algemeene ondeugdt; maer zoo zeer als zij de al te grove onkuifche redenen in hunne famenfprekingen vermijden, zoo zeer beminnen zij de dubbelzinnige 5 en de perionen, die de vuile denkbeelden onder eerlijke uitdrukkingen weten te bedekken, zijn bijna de eenig-' fte , die onder hen voor verftandige heden gehouden worden. In de verhevene ftaten zijn de kleeders rijker, prachtiger en in een' beter fmaek dan te Loango; maer alle de bovenfte deelen van het ligchaem blijven naekt. Echter hebben de vrouwen eenen fluijer, die haer het hoofdt en de fchouders bedekt. Het gemeene volk kleedt Zich *elijk de andere Negers, dat is, dat het zich niet enkele omhanglelen vergenoegt; en nog nemen zij, zoo jongens als meiskens, dezelven niet acn, dan op den ouderdom van tien of twaelf jaren, en fomtijds niet voor hun huwelijk. Men moet een hijzonder verlof van het hof hebben , om zich voor dien tijdt te kleeden; en dit wordt voor. zulk eene groote gunst gehouden, dat men het in de geflachten door plegtige vreugdefeesten viert. q. 5  250 De Nieuwe R e i s i g e r. De meerderhcit der vrouwen , de verpligting om 'er zich in hare zwangerheit van te onthouden , de foort van fchande aen hare onvruchtbaerheit gehecht , dc gebruiken welke zij in hare maendelijke ongefteldheden moeten in acht nemen, de infnijdingen op bet ligchaem der kinderen, de oeffening der befnijdenisfe aen beide de kunnen, de aenbidding der mindere godheden, de gemeenfehap der priesteren met de duivelen, hunne raedpleging in de ziekten, de b'jkklagten, dc begraving der levenden met dc dooden, cn met cén woord' alle deze gro've dwalingen, deze godsdienstige zotheden, deze buitenfporige geloofftukken, deze ongerijmde leeringen, deze dwaze kerkgebruiken, deze dikwerf barbaerfche offeranden, door welke zoo vele volken zich verbeelden de godheit te ceren, deze altoos wezenlijke bewijzen van de zwakheit en ongenoegzaemheit der reden, wanneer zij in het Huk van godsdienst door geene hooger kennis verlicht is, zijn geene bijzondere gewoonten, alleen eigen aen het koningkrijk Benin ; gij hebt dezelven zien Handt grijpen op bijna alle de kusten van Afrika. Doch zie hier eenige andere gebruiken, welke bijzonderlijker in dit landt geoeffend worden. Wanneer eene vrouw een mannelijk kindt ter weereld' brengt, brengt men het voor den koning , die zich met deszelfs opvoeding beast; maer de dochters worden in het vaderlijke huis opgevoed, en verlaten het niet  Honderd en Tweeenzeventigste Brief. 251 niet voor haer huwelijk. De moeder van tweewen beproeft een verfchillend lot, volgens de onderfcheidene plaetfen. Te Benin en in de meesten der andere fteden, worden diergelijke verlosfingen als een gelukkig voorteeken befchouwd, en door feesten gevierd; maer 111 andere landfehappen , en bijzonderlijk m de ftadt Arobo, offert men de moeder met de twee kinderen op. Echter is het waer dat de man hen kan vrijkoopen, en dat de Negers verfcheidene middelen in 't werk ftellen om deze wet kragteloos te maken. Op den zevenden dag na de geboorte van een' zoon, lteit de vader op de groote wegen eenige fpijzen en dranken, in verwachtinge dat zij den nieuwgeboren voor de boosheit van fommige geesten zullen beveiligen. De inwoonders van Benin moeten altoos begraven worden ter plaetfe , alwaer zij ter weereld' zijn gekomen. In welken oordt zij ook wonen, wordt het ligchaem in de hoofdftadt gebragt, 't geen dikwerf niet gefchiedt dan eenige jaren na het overlijden. Om het intusfehen te bewaren, laet men het voor een langzaem vuur droogen; en wanneer 'er geene vochten meer in blijven, fluit men het in eene doodkist. Het geene ik van de Indianen van Malabar en den Ganges gezegd heb, is niet te vergelijken bij de barbaerschheit der Negeren van Benin , op den doodt van hunnen koning. ' Naeu-  252 De Nieuwe Reisiger. Nacuwelijks heeft hij de oogen gefloten , of men opent een'grooten kuil, waervan de grondt zeer wijd, en de ingang zeer naeuw is. Men werpt 'er eerst het ligchaem van den vorst in, en vervolgens, in het gezigt van eenen ontclbaren hoop volks, eene meenigte van dienstboden , vrouwen en flaven, die de geheele ruimte van dezen wijden en verfchrikkelijken kelder vervullen. Na deze verrichting, ftopt men de opening toe: des morgens komt men weder ter zelfder plaetfe, neemt den fteen weg, en vraegt aen deze ongelukkigen of zij den koning ontmoet hebben; doch op het minfte gerucht, dat zij maken, wordt het graf weder toegefloten. Men vervolgt dezelfde plegtigheit verfcheidene dagen , tot dat men van den doodt van alle deze flagtofferen verzekerd is, door de ftiJte, die 'er in dit afgrijsfelijke graf heerscht. De erfgenaem van den troon begeeft zich dan op deze plaets , alwaer hij eene meenigte van vleesch en palmwijn doet komen, en onthaclt al het volk. Het einde van dit, feest is alzoo barbaersch als het begin : want deze lieden, ■ door de dampen van den wijn verhit, loopen door alle de ftraten, en vermoorden alles wat zij ontmoeten. Zij fhijden het hoofdt der gefneuvelden af, en brengen derzelver ligchamen in den rampzaligen kelder, als eene nieuwe offerande, welke het volk zijnen vorste opdraegt. Het  Honderd ên Twëeenzkventigstê Brief. 253 Hét jaerlijkfche feest, 't welk men ter eere van den dooden viert, heeft dit bijzonders, dat men hun niet alleen een groot getal van dieren, maer verfcheidene menfchelijke flagtoffers opoffert. Het gebruik vereischt dat men, in deze gelegenheit, vijfentwintig mannen flagt, die gemeenlijk tot den doodt veroordeelde misdadigers zijn. Indien dit getal m de gevangkenisfen niet gevonden wordt, rooft men bij nacht op de ftraten onverfchilhg de eerfte perfonen, welke men ontmoet. De rijken mogen zich vrijkoopen , mits zij aen de priesters eene zekere fomme gelds geven, 't welk geene van de minfte inkomsten der gees- teliikheit is. ; Eene andere bijgeloovigheit van dit landt is eene zekere godsdienstige eerbiedt voor fomrrrbe zwarte vogelen, waeraen het, op ftraffe des°doods, verboden is eenig kwaedt te doer. Daer zijn priesters ingefteld om hen te dienen, en hun fpijzen te bezorgen op eene plaets, welke hun is toegewijd. Een ander leerftuk van den godsdienst dezer volken is te gelooven dat de fchaduw een dadelijk wezen is, 't welk, nimmer opgehouden hebbende ons te vergezellen, ten eenigen dage getuigenis van onze goede of kwade levenswijze geven zal. Men gelooft ook aen het paradijs en de hel, welke men beide in het diepfte der zee plaetst. . Gedurende mijn verblijf in deze ftadt, zag ik dagelijksch Portugezen., Engelfchen, Hol-  254 De Nieuwe Reisiger. tenders en zelfs Denen, die in de omliggende ftreken handelden , aenlanden. Zij kwamen van Overri, Gabon, Angra , Ambozi, de eilanden van Korisko, St. Thomas, Prince, Fernando, en de landen, die door de rivieren van Kalabar , Bandi , del Rey, Kamarone, Doni, enz. befpoeld worden. _ De ftadt Overri , hoofdftadt van het koningkrijk van dien naem, ligt aen eene rivier, welke de Europeanen Rio-Forcados genoemd hebben, dertig of veertig mijlen van derzelver mond' af. De Portugezen drijven bijna den eenigften koophandel van dit gewest, die voornamelijk in den handel der Negeren beftaet: de eerften hebben 'er eenige grondftichtingen. Men roemt de geftalte der mannen , en de fchoonheit der vrouwen , welke beide bijna naekt gaen. Eene andere wet onderwerpt aen den vorst alle de vrouwen, die weduwen worden. Hij neemt dezelve in zijn vrouwentimmer, of verkoopt ze op de markten, en befchikt 'er over volgens zijn belang of fmaek. De andere gebruiken zijn dezelfde als te Benin, uitgenomen de menfchelijke flagtoffers, waervan de inwoonders van Overri niet dan met affchrik fpreken. Zelfs hebben zij eenige kennis van het Christendom behouden; en men ziet nog in hunne ftadt eene foort van kerk', met een kruis, en eenige afbeeldingen, welke de moedermaegdt en de apostelen vertoonen. Men vertelt bij deze gelegenheit een vrij merk- waer-  Honderd en Tweeenzeventigste Brief. 255 waerdig voorval, mij door een' Portugeesch verhaeld, en 't welk ik u overlever gelijk hij het mij gezegd heeft. „ Omtrent het einde der laetstvoorgaende „ eeuwe , ontvingen twee zendelingen, van „ het eilandt St. Thomas gekomen, een aller„ gunstigst onthael van den koning van Overri. „ Dees vorst was beter opgevoed dan de mees„ te Negerfche prinfen; en eenige Portuge„ zen, die zich, gedurende zijne kindschheit „ aen het hof van den koning zijnen vader „ ophielden, hadden hem lumne tael geleerd, en aenegenheit voor liet Christendom ingeboczemd. In de eerfte gehoorgeving zeiden „ de twee zendelingen tot den vorst: gij be„ geert, o koning, dat wij in uwe ftaten zul„ len blijven; maek dan een begin met uwe „ onderdanen te verpligten zich, volgens de „ wetten van onzen godsdienst, aen het hu„ welijk te onderwerpen; 'en geef hun het „ voorbeeldt daervan, door u zeiven met eene „ enkele vrouw' te vergenoegen. Ten aen:„ zien van mijn volk, antwoordde de prins, ben ik niet vreemd van u uw verzoek toe„ teftaen; maer voor zoo veel mij in 't bij„ zonder betreft, zal ik 'er niet in toeftem, men , dan op voorwaerde dat gij mij zult bezorgen eene blanke vrouw, deugdzaem „ genoeg om zich aen een' enkelen man te „ houden, en fchoon genoeg om mij aen haer „ alleen te verbinden; eene vrouw, die tevens „ de  256" De Nieuwe R e t s i g e r» i, de bekoorlijkheden der jongkheit met dé i, beftendigheit van rijper jaren, de liefkoo}, zingen eener minnaresfe met de betamelijk<,, heit eener echtgenoote, de teederheit eener >, vriendinne met de waerdigheit eener ko„ ninginne vereenigt, en met één woord' zoo„ danig eene als men hier de prinfesfen van j, Europa affehüdert, met welke men, naer 5, men zegt, het genot van verfcheidene vrou„ wen in de bezitting van eene eenige kan „ hebben. „ De zwarigheit was hoe men eene fraeije „ Portugefche vrouw, die eenen Negerfchen ,, prins wilde trouwen, zoude vinden: want „ voor het overige twijffelde men niet of de „ goede koning zou haer, als zij flechts fchoon „ was, alle de hoedanigheden, welke hij ver„ eischte, ligtelijk tocfchrijven. De zendelin„ gen keerden fpoedig naer St. Thomas terug, „ om de middelen tot vergenoeging van den „ vorst te zoeken. Zij ontdekten gelukkiglijk s, eene arme doch deugdzame jongedochter, „ die onder het beftier van een' ouden oom, „ van wien zij alleenlijk afhing, leefde. Dees „ man was zeer godsdienstig, en bovenal ijve„ rig tot de voortplanting des geloofs; wes„ halve het niet moeijelijk was hem te bewe„ gen , om zijne nicht aen den koning van „ Overri te geven, op hoop van de bekeering' „ van den vorst en deszelfs onderdanen te be„ vorderen. Hij liet zich door zulk eene  Honderd en Tweeenz-.vent,gsïe Briee. 257 „ godvruchtige beweegreden overhalen; en de „ zendelingen hadden het vergenoegen om dë „ jongedochter, vergezeld door eenige perfo* „ nen van haren landaert, tot den koning te „ geleiden. Zij werd met zoo veel genegen* „ heit als blijdfchap ontvangen; en de vorst „ vertoefde niet haer met de plegtigheden der „ kerke te trouwen. Dit gelukkige huwelijk „ werd gevolgd door de bekeering van het „ ganfche koningkrijk"* Dc koning van Overri , hoewel cijnsbaer aen die van Benin, geniet een volftrekt gezag in zijne ftaten. De vorst, die tegenwoordig regeert, is een Mulater, en bijna altoos op zijn Portugeesch gekleed. Het eilandt St. Thomas, van waer insgelijks' vele kooplieden komen, om te Benin handel tc drijven, ontleent zijnen naem van den dag, op welken het ontdekt is door de Portugezen , die het federt meer dan drie eeuwen bezitten. Zij verwaerloosden het een' zeer langen tijdt; cn het was niet dan honderd jaren daerna, dat zij 'er eene vaste grondftichting oprigttcn, ter oorzake van deszelfs gelegenheit, om 'er hunne fchepen , die naer Oostindiën ftevenen, ver* verfchingen te doen innemen. De Hollanders namen het hun af in het jaer 1641; maer zij verlieten het wel haest, naerdien zij 'er de lucht zeer ongezond vonden. De Portugezen het weder bemagtigd hebbende, lieten 'er eene fterkte , tot deszelfs verdeediging , bouwen, XIV. Deel R Meö  258 De Nieuwe Rei sic er. Men geeft aen dit eilandt, dat eene ronde gedaente heeft, zesendertig of veertig mijlen omtreks. De lucht is 'er zoo heet, dat de Europeanen dezelve niet kunnen verdragen, en 'er weinig meer dan vijftig jaren leven : de Negers alleen kunnen zich aen deze luchtftreek gewennen. Het koorn en de wijngaerdt willen 'er niet flagen, het zij ter oorzake van de ongemeene hitte , of dat 'er de grondt te vet is; maer men heeft 'er veel fuiker, mitsgaders aerdappels, waer van men broodt maekt, palmboomen , die wijn uitleveren, en zeer lekker varkensvleesch. De ftadt, die den naem van het eilandt draegt, is de verblijfplaets van den landvoogdt en bisfchop. Men telt 'er drie kerken, en daer onder de hoofdkerk, die onder het aertsbisdom van Lisfebon ftaet. De kapucijners hebben 'er een klooster, 't welk als de verzamelplaets is van alle de zendelingen, gefchikt tot de bediening van den godsdienst op alle de kusten van Afrika. Ik geloof u gezegd te hebben dat het koningkrijk Kongo van dit zelfde bisdom afhing. Ten zuiden van dit eilandt ligt dat van Annobon, en ten noorden het Prinfeëilandt: zij werden op denzelfden tijdt ontdekt, en behooren aen dezelfde meesters. De Portugezen , die dezelven bezitten, noemden het eerfte Annobon, om dat zij 'er den eerften van het jaer aenlandden. Men vindt 'er twee zeer hooge bergen, die altoos met fneeuw' bedekt zijn.  Honderd en Tweeenzbventigste Brief. i$9 Zijn. Insgelijks zijn 'er zeer vruchtbare dalert * voornamelijk in katoen. De inwoonders, wiergetal niet zeer aenmerkelijk is, doen de landerijen door de Negers bebouwen* Het Prinfe» eiland^ bevat flechts een kleen dorp en eenige gehuchten, alwaer veertig of vijftig Portuge-fche huisgezinnen zich door drie duizend flaven doen bedienen. Het eilandt Fernando is ten naestenbij in het zelfde geval. Het ontleend Zijnen naem van een' Portugeesch , die het omtrent het einde der vijftiende eeuwe ontdekte*Ik ben, enz* Overri, den poften van juni, 1753' Honderd én Drieenzeventigste Brief* Bet koningkrijk Ardra. DË eilanden, rivieren eri ftedenj wae'rVaiï iku, Mevrouw, in mijnen voorgaenderi brief gefprokcn heb, zijn ten zuiden en oosteri van Benin* Insgelijks komen 'er kooplieden van Offra, Asfem, en van alle de deelen vari het koningkrijk Ardra, 't welk ten westeri ligt» Dit landt is voornamelijk van groote aerigële-genheit voor de Franfchen, ter oorzake vari deszelfs aloude verbindtenisfen met onze Indische maetfchappij', en de betrekkingen; vari R % koop*  a6o De Nieuwe Reisiger. koophandel, die 'er tusfchen de twee volken geweest is. Zij Huurden eikanderen wederzijdsch afgezanten; en Lodewijk de veertiende verontwaerdigde zich niet dc afgevaerdigden van het hof van Ardra te ontvangen met allen den Juister, die de majesteit van eenen koning van Frankrijk omringd. „ Ook hebben deze ,, volken , zeide mij laetst één onzer kooplieden , „ het geheugen daervan nog niet ver„ loren. Zij hebben een verhael, ten tijde „ van dit gezantfchap te Parijs gedrukt, in „ hunne tael doen overzetten; en deze vern tolking wordt onder hen bewaerd, als het „ roemrijkfte teeken van eene onderhandeling', „ waerin zij altoos hunne eer zullen Hellen. „ Ik heb zelf, voegde hij 'er bij, bij eenige „ inwoonders der hoofdftadt, verfcheidene „ dezer afdrukfelen gezien , waervan de ge„ zanten, op hunne terugkomst uit Frankrijk, „ een' grooten voorraedt medegebragt hadden, „ Hierin las ik dat de Indifche maetfchappij," „ in het jaer 1670, gebrek aen Negerfche „ flaven in hunne volkplantingen hebbende, „ te Havre-de-Grace twee fchepen tot de reis „ naer Guinéa toerustte. De heer d'Elbée „ bezorger der zeezaken, werd met het op„ perbevel bekleed, en had tot medgezel de„ zer onderneminge den heer du Bourg, be„ noemd om het bellier te hebben van het „ kantoor, 't welk men zich voorflelde op de „ kust van Ardra te bouwen, mitsgaders eenen „ vreem-  Honderd en Drifenzeventigste Briet. 261 vreemden koopman, Karlof genoemd, die Z in dienst der Hollanderen op deze zelfde Z kust geweest was, en eene volmaekte kei> Z nis van den koophandel van dit gewest ver„ kregen had. „ Op de reede gekomen zijnde, landde „ Karlof op den oever , om naer de ftadt „ Offra te trekken, en den onderkoning van „ de komst' der Franfche vlote kennis te ge„ ven. Hij fchreef aen den koning zeiven, „ om hem hunne oude vriendfehap te herin„ neren: want in hunne jongkheit hadden zij „ verfeheidenemalen, volgens de tael van het landt, te famen mondt aen mondt, dat is, „ uit het zelfde glas gedronken; en dit teeken , van genegenheit wordt gehouden voor de " arootfte proef van vertrouwen en achtinge, " welke twee mannen eikanderen geven kun" nen. Het hof van Ardra liet langen tijdt ' naer zijn antwoordt wachten; doch men befloot daerom niet minder de gefchenken, Z welke de Indifche maetfchappij aen den vorst " zond , overtevoeren. Onder anderen was 'er eene zeer fraeije vergulden karos, met " heerlijke paerdentuigen : want de Portugezen hadden het gebruik van dit rijtuig in het „ landt ingevoerd. „ Na eenig vertoef, verzocht een Neger„ fche kapitein , te Offra aengekomen ,; uit naem' van zijne majesteit, Karlof te zien, en zeide tot hem dat de koning ongemeen R 3 » vo1'  $6z De Nieuwf R n s i g e r, ?, voldaen was zijne oude vrienden wedertevln. „ den, wanneer hij dacht dat zij waerdig waren voor hem te verfchijnen. Hij voegde 'er „ bij dat de vorst zoo ingenomen was ten voor. „ deele van de Franfchen, dat hij hun alle de „ voorregten, welke de andere volken in het ?, landt genoten , gaerne zoude tocftaen, en „ dat hij den prins zijnen zoon bevolen had „ zich naer Offra te begeven, om Karlof te ontvangen, en hem in het hof te geleiden, Inderdaedt kwamen de erfprins en groote kapitein te famen, en lieten zich in de wo„ ning der Franfchen geleiden. Van daer gin„ gen zij naer den oever, alwaer d'Elbée, die zijne fchepen niet verliet, eene onderhan. |? deling met hun moest hebben. Dees laetfte „ trad eenige fchreden naer den prins, die hem „ de handt aenbood, in welke de Franfche r bevelhebber eerbiediglijk dc zijne leide, De ?, prins drukte dezelve zachteüjk, en zag hem fterk aen, zonder te fpreken. Na een oogen. „ blik ftilzwijgens, begroette d'Elbée den prins 9, in het Portugeesch; en het antwoordt was „ zoo voldoende als men zoude hebben kun, ?, nen begéren, Deze teekens van hoogach» ?, tinge verwekten nijdt jn de Hollanders, die „ nimmer met zoo veel eere waren behandeld, s, Zonder dc deftigheit van zijnen rang te ver„ liezen, liet de prins veel lieftalligheit en Ie„ vendigheit blijken, Zijn ganfche perfoon li Vertoonde eene zwier van groothcit en waer, 3>  Honderd en Drieekz.ventigste Br«*. 263 rlkheit, gematigd door eene zachtheit, die " S veel liefde° als eerbiedt tot hem trok Sme kleedera beftonden in twee fluijers of oXngfel, die tot op de aerde fleepten de eene' van fatijn en de andere van taffetas, met een' fjerp rondom de lendenen. Het overige van rijn ligehaem was naekt; maer ' hij had eenen hoedt met pluimen op het I hoofdt, en roode voetzolen aen zyne voe„ ten. De meeste inwoonders van Ardra gelooven op geene betamelijke manier gekleed e zijn, dan wanneer zij vijf of zes fluijers, " waerVan 'er fommigen met getrokken of ge" IZZ goudt verfierd zijn, boven eikanderen " Sm de lendenen en dijen hebben. De " aanzienlijke perfonen voegen'er gemeenlijk " een witlUdtbij, boven het welke zy een " korten mantel dragen. De vrouwen van * aenzien gebruiken de rijkfte ftoffen van Indie " erChina§, en verzuimen in het overige van " hun optooifel geene verfierfels, welke de " weelde heeft ingevoerd. De beide kunnen " w sibben zich zorgvuldighjk 's morgens en" ïavonds, maken hun ligchaem welnekcn? de en zijn in 't algemeen zeer zmdchjk, " en voornarnelijk de vrouwen, door den lust " om hare mannen te behagen, dewijl zij wc" Z dat dezelve op dit ftuk zeer teeder zijn. " Dan ik keer weder tot mijn onderwerp " „ Op het uur van het middagmael, fpreidde „ men damasten kuslens op matten; en toen " R 4 55  Q.6\ De Nieuwe Reisiceü, ,, de prins zich had nedergezet, deed hij d'El9, bée aen zijne regter- en du Bourg en Karlof „ aen zijne linkerhandt zitten, en'de anderen „ plaetften zich volgens hunnen rang. Het „ gastmael beftond uit verfcheidene foorten „ vap gekookt en gebraden vleesch, als van „ osfen, wilde varkens, reebokken, gevogel„ te, en verfcheidene opftooffels met palm„ boomen oly. Men had geen ander vaetwerk „ dan volgens de gewoonte des lands, dat is, „ halve kalebasfchulpen, met zulk een glinfte„ rend vernis beftreken , dat men dezelven „ voor fchildpadt zoude aengezicn hebben, «,, Gedurende de maeltijdt, verkoelden twee „ mannen den prins onophoudelijk met waeijc„ ren van welriekend leder. De Negers, die achter hem waren, bedienden hem op hunne 9, knien, met groote betuigingen van eerbiedt. ,, Onder dezelven waren drie officiers, welken j, hij een teeken gaf om te naderen, waerop 9, hij hun eenige brokken in den mondt Hak. ,, Dit is het grootfte blijk van gunst', 't welk „ de prins geven kan; en men zou zich zijne 3, ongunst op den hals halen, indien men het „ aengebodene met de hand' aenraekte , of „ liete vallen. Men diende geen drinken voor, 3, en niemant vraegde daer om onder den maelv tijdt; maer na het laetfte gerecht, bood „ men water in kristallen glazen aen, om zich 9, den mondt te wasfehen. Vervolgens werd 91 ypor ij'deren gast nieuw tafelgoedt gezet; en  IloMttRD W DRIf EN ZEVENTIGSTE BRIEF. *65 de officiers van den prins bragten palmwijn , ^ mitsgaders Spaenfchen , Portugelchen en Franfchen wijn, waervan men zonder onmatigheit dronk: want men dwongmemant, Se men dikwerf genoodigd1 wierd zijn las aentevatten. De prins liet d'Elbée verfcheidenemalen uit het zijne drinken, z jnde dit een bewijs van achting' en J-nendfdtaP, „ waeraen, gelijk wij gezegd hebben, onder „ dit volk niets evenaert. „ Toen de Franfchen affcheidt van den erf„ prins namen, vernieuwde hij zijne beleefdheden, en wilde d'Elbée in zijne floep zien f, treden! Du Bourg en Karlof volgden zijne hoogheit, vergezeld van derzelver hjfwachten, fpeelliedcn en eene groote meenigte volks. De prins gaf een feest te Grand' Foro, een ruim vlek tusfchen Offra en de hoofdftadt, alwaer eene foort van herberg voor dc reizigeren is. Terwijl zij bij den , prins waren, hadden zij het voorregt van ' het landt bij dag te zien, eene gunst, welke „ men den vreemdelingen niet dan m buiten„ gemeene gevallen toeftaet. Toen zij in de hoofdftadt aengekomen „ 'waren, werden du Bourg en Karlof in het paleis geleid en gehuisvest. Dit is een wijduitgeftrekt gebouw, waervan de muren van „ aerde en de daken van ftrooi zijn. Het be, vat verfcheidene groote hoven , omringd |, met galderijen, welke van onderen met woS "  *66 De Nieuwe R e i s i g e r. „ ningen voorzien zijn. Men ziet 'er tuinen, „ met muren befloten, en in menigvuldige „ naeuwe en lange wandeldreven van boomen „ verdeeld. De huisfieraden der vertrekken n zijn in 't algemeen van eene zeer groote „ eenvoudigheit ; echter vindt men 'er Chi„ neefche tafels , vuurfchermen, kasfen en „ kabinetten, Turkfche tapijten, en eenige „ damasten armftoelen, welke de Europeanen „ aen den vorst vereerd hebben. In plaets van » glazen zijn de.venfters linnen ramen, met „ armozijnen gordijnen : de hitte der lucht„ ltreke laet niet toe veel opening daeraen te „ geven._ Behalve dit paleis, waerin de ko„ ning zijn gewoon verblijf houdt, is 'er no^ „ een ander, altoos gereed om hem, in geval „ van brandt, tot eene fchuilplaets te dienen „ Asfem, of Azem, gelijk het de AWs „ noemen , hoofdftadt van het koningkrijk „ Ardra, is zestien mijlen landwaerds in gel©. „ gen. De ftraten zijn 'er van eene onge„ mcene breedte, en de huizen door omtrek„ ken van eikanderen afgefcheiden. Men geeft „ aen de ftadt verfcheidene mijlen in de rond„ te; maer een goed gedeelte van dezen uit„ geftrekten grondt is zonder woningen. Men „ komt 'er flechts van eene zijde in, en gaet „ beurtelings door vier groote poorten , die „ ijder door eene gracht en wachthuizen wor„ den verdeedigd : insgelijks moet men over „ bruggen, die in den noodt ligtelijk kunnen „ af-  Honderd en Duisenzeventigste Brief. 267 afgebroken worden. De helft van Asfem " f omringd van eene rivier, die het zelve " ^otTene natuurlijke gracht dient, en met " verhinderd dat de ftadt een kleenen inwen" digen muur in dezelfde uitgeftrektheit heeft De andere zijden zijn door dikker en hooger " muren befloten. Dezelve zijn gebouwd van " eene roodachtige aerde, die zonder eenige vermenging' van kalk volkomen is famenge" voegd, en dezelfde hardheit en gladheit als " de pleister verkrijgt. Alle de huizen der ftadt zijn insgelijks gebouwd, en met ftrooi " credckt Het huisraedt beftaet alleenlijk m " ccni-e'keukengereedfchappen, welke tot de l behoeften des levens volftrekt noodzakelijk " Z1JDes anderendaegs van zijne aenkomst' in de hoofdftadt , had du Bourg zijne eerfte " «ehoorgeving, in dc hoedanigheit van afge" zant Hij werd ingeleid door den erfprins, " den'opperpriester en de groote kapitemen. Dezen tytel nemen alle de officiers van het " hof aen De groote hofmeester noemt zich " Litein van de tafel, de fchafmeester kapitem der levensmiddelen, de fchenkcr kapitein van den wijn, enz. " De koning liet du Bourg bij den troon „zitten, en hoorde zijne begroeting 111 het Portugeesch, 't welk zijne majesteit volmaek" telijk verftond en fprak: niettemin het hij " het'zich door zijnen tolk verklaren. Dezebe- ,, cue-  268 De Nieuwe Reisiger. „ diening is zeer aenmerkelijk 3 maer de ge„ nngfte dwaling is aen de ftraf onderworpen. " £! VOVS gf CDen Ver^tend antwoordt, na * het welke du Bourg hem de karos en de an» dere gefchenken der maetfchappije aenbood. „ Hij verzocht hem vervolgens verlof om een „ kantoor te Offra te bouwen, belovende dat „ Frankrijk s jaerlijksch vier fchepen tot den „ koophandel zoude zenden. De koning antwoordde, dat de Hollanders alle jaren meer „ fchepen ftuurden , dan 'er konden laden, „ dat er verfcheidene genoodzaekt waren zon„ der adinge te rug te keeren, dat hij derhalve „ noch fchepen noch koopmanfehappen noodi„ had, dat daerenboven dezelfde Hollanders „ hem aenmerkelijke aenbiedingen deden, om „ hem tot een uitfluitend verdrag overtehalen „ dat hij des te meer reden had om het zelve „ aentenemen , om dat het de Engelfchen „ fchenen te verwaerloozen, en dat de Fran „ fchen zelfs, na het eertijds aengekweekt te „ hebben, met getrouwer aen hunne verbind „ tenislen waren ; verwijtingen , zeide hii „ welke hij aen de Hollanders niet konde doen „ Echter voegde hij 'er bij, dat het geene hij „ van de grootheit des konings van Frankrijk „ vernomen had in zijn hart eene hevige be„ geerte verwekte, om de achting van zulken „ grooten vorst te verdienen, door de guns „ ten, welke hij befloten had deszelfs onder„ danen toeteftaenj dat hij, met dat oogmerk, „ zij-  Honderd en Drieenzeventicste Brief. 269 zijnen grooten kapitein bevolen had een '„ kantoor voor de Franfchen te Offra te bou" wen; dat hij hunnen koophandel zoude befchermen, en met al zijn vermogen aenmoe„ dben. Du Bourg liet zich de kostelijkite „ koopmanfehappen der beide fchepen bren„ gen, bood den koning de keur aen, en het „ hem meester van den prijs. Deze hoffehjk, heit «af een groot denkbeeldt van dc beleefd" heit der Franfchen; en een officier bragt " een Zeker getal van flaven, tot de betaling ", der goederen, welke zijne majesteit had uit„ gekozen. „ D'Elbée, van deze gelukkige bcgmfclen „ onderrigt, deed eene reis naer het hof. De '„ ftadvoogdt van Offra bezorgde hem hang11 matten en dragers; maer dewijl hij den erf" prins niet tot leidsman had, gelijk du Bourg '„ en Karlof , gefchiedde de togt bij nacht. ", De kapitein der vreemdelingen, met de ge" leidinge belast, droeg zorg om gedurig de , fteden te ontwijken, en maekte vele omwe" gen, om dezelve altoos op eenigen afftandt 11 te houden. Zij kwamen in de hoofdftadt ", voor het opgaen der zonne; doch d'Elbée '„ had, gedurende zijn verblijf aldaer, de vrij„ heit om de ftadt overal te bezien. De ko" ning zond hem ververfchingen; en de prins, '', de opperpriester en alle de heeren hem dezelfde beleefdheden betoond hebbende, had ',' hij genoegzamen voorraedt om tweehonderd ».per-  s.70 De Nieuwe Reisiger. ,, perfonen te onthalen. Hij ontving in zijne ,, woning alle de grooten des koningkrijks; ,, maer de erfprins verontfchuldigde zich van ,, hem niet te zien, dewijl hij, kortelijks één' „ zijner zonen verloren hebbende, zich in zijn paleis hield opgeiloten , 't geen hier voor 3, een blijk van ongemeene droef heit gehouden jj wordt. De koning legt nimmer een bezoek af; s, maer hij gaf denzelfden dag gehoor. D'Elbée werd geleid in een' tuin, alwaer de vorst onder eene galderij zat. Dees vorst, die „ Tofizon genoemd was, fcheen omtrent ze,, ventig jaren oud. Hij had eene voordeelige geftalte , groote en levendige oogen ; en „ zijn gelaet en manieren waren ongemeen ,, edel. Het verftandt en oordeel blonken in ,, zijne redenen en antwoorden uit. Hij ,, wordt van zijne onderdanen zoo geè'erbie,, digd , dat niemant in zijne tegenwoordig,, heit verfchijnt, zonder zich met het aenge„ zigt tegens de aerde te buigen, durvende de „ oogen niet op hem flaen. Wanneer zij gejj noodzaekt zijn hem te antwoorden, ligten 55 zij het hoofdt flechts een weinig op , en ,, buigen het weder op den grondt, als zij ge3, fproken hebben. De grootftcn van den ftaet 55 zijn niet bevrijd van deze vernederende pleg35 tigheit. De erfprins en opperpriester zijn 35 alleen daervan ontflagen. Zij fpreken ftaenj» de tot den koning; en hun rang. en geboorte  Honderd en Drieenzeventigste Brief. 271 „ geven hun vrijheit om dag en nacht en ter „ aller uren in het' paleis te komen, zonder „ 'er geroepen te zijn. „ Toen de vorst d'Elbée gewaer wierd, „ bood hij hem de handt aen, nam de zijne, „ en deed driemael zijnen duim knakken, 't geen „ in dit hof voor het grootfte teeken van ge„ negenheit en gunst' gehouden wordt. Na „ de eerfte gedienstpligten, bad de Franfche „ bevelhebber zijne majesteit, hem te vergun„ nen een kantoor naer zijnen zin te bouwen, „ dewijl dat van Offra te kleen en ongemak" kelijkwas. Ik zal bevel geven, antwoordde de vorst, om 'er de gebouwen te doen ver„ grootten; maer ik kan met voorzigtigheit u , niet vergunnen 'er een naer uw goeddunken " opteregten. Ik ken uwe ftaetkunde : gij \\ begint met eene fchietfehans van twee ftuk" ken kanon; 's jaers daer aen zult gij 'er een " van vier hebben; en bij trappen zal uwkan" toor eene fterkte worden, waer door gij u " meester van mijn landt zoudt maken. Deze " redenkaveling vergezelde hij met zoo vele „ beleefdheden, dat d'Elbée zich niet kon ver" ftoren over zijne weigering. Ik ben zeer verwonderd, hernam de vorst, „ dewijl Frankrijk zulk een wijduitgeftrekt , landt , en met zulke bekwame werklieden vervuld is, dat gij uwe fchepen beladen hebt „ met gemeene koopmanfehappen, gelijk 'er „ uit Engelandt en Hollandt komen. Heer . » ko-  27a DeNieuweRbisiges. „ koning, antwoordde d'Elbée, deze eerfte ,, reis is flechts eene proef, om den aert van ,, den koophandel uwes koningkrijks te kennen : „ in het vervolg zal men uwer majesteit het „ kostelijkfte en zeldzaemfte van Frankrijk, en „ voornamelijk het geene men haer het aen„ genaemfte gelooft te zijn, toezenden. Dc „ koning verzocht om een' degen met een' „ zilveren greep, een jagtmes, eenige groote ,, fpiegels , fraeije linnens , fcharlaken, flii„ weelen muilen , gereukwerkte handfchoe„ nen, zijden koufen , en andere koopman„ fchappen, tot de kleeding behoorende. De„ ze onderhandeling werd gevolgd door een „ gefchenk van twee pistolen en eenfnaphaen, „ met zilver ingelegd, welke de vorst met vee „ blijdfchap fcheen te ontvangen. „ D'Elbée verkreeg van zijne majesteit ver„ lof om in het binnenfte van het paleis te „ gaen, en alle de vertrekken te zien, uitge,, nomen dat der vrouwen , waerin niemant „ toegelaten mag worden. De koning fpoorde „ hem ook aen den prins zijnen zoon te be„ zoeken, hem verzekerende dat hij wel zou„ de ontvangen worden, fchoon de fmertvan „ 's prinfen verlies nog versch was. Vervol„ gens hem bij de handt vattende, gaf hij hem „ zijn affcheidt met meer teekenen van ach„ tinge, dan hij nog ooit aen eenigen Euro,, peaen betoond had. » De  Honderd en Drieenzeventigste Brief. 273 „ De Franfche bevelhebber werd bij den erfprins ingeleid, door den grooten kapitein „ der ruiterij', aen het hoofdt van honderd ' Negeren te paerdt,. met fabelen en vuur" roeren gewapend. Hunne kleeding beftaet „ in een' enkelen fluijer, eene fpïtfe muts ge„ lijk die van onze dragonderen, lederen laer„ zen, die flechts tot halfwegen de beenen komen, en groote fporen , die alleenlijk j, eene énkele punt hebben. D'Elbée en zijn '„ gevolg waren in hangmatten; en men hield „ hem eene zon nefcherm boven het hoofdt. ??, De prins hield zijn gewoon verblijf niet in de hoofdftadt, maer bewoonde een kleen ?j ftedcken , dat 'er flechts eene mijl af lag. " De gehöorzael was met een Turksch tapijt bedekt; en men liet de Franfchen op matten „ nederzitten. Na eene onderhandeling van een uur, waerin de zoon des konings hun zijne betuiW gin§en van vriendfchaP en W®. ycrnjeuwdei, \\ liet hij. eenige dranken brengen, en dronk " mondt aen mondt met den bevelhebber,- die langs denzelfden weg en met denzelfden ftoet " te rug keerde. Hij begaf zich naer het huis " van den opperpriester, die hem ten avondZ male genoodigd had, en werd 'er ontvan?', gén met eene beleefdheit, waervan men '', géene voorbeelden bij deze Afrikanen, en voornamelijk onder hunne priesters, vindt. Overal blonken de zindeiijkheit, rijkdom, XIK Diet. S » fmaek,  a*4 De Nieuwe Reisiger. „ fmaek , verandering en overvloedt in uk. ,, Heerlijke Levantfche tapijten verfierden de „ feestzaelj matten van eene ongemeene fijn„ heit ftrekten tot tafellakens; ftapels van zij„ den en armozijnen kusfens dienden in plaets „ van ffcoelen; de fcrvetten, grooter dan de „ onze, waren van fraei Friesch linnen; en & het vaetwerk was van Chinecsch porfelein. „ Geen minder pracht en overdadigheit heersch„ ten 'er in dc hoedanigheit en bereiding der „ fpijzen: acn dit feest hadden eenige Euro„ pefche koks gearbeid, zoo dat onze lekker„ fte kerkvoogden, die het meeste op goede „ fier gezet zijn , zich op het zelve zouden „ hebben kunnen verhoovaerdigen. Allerlei „ wijnen en dranken werden 'er overvloedig „ geplengd ; en dc prachtige kerkvoogdt had niets gefpaerd, om zoo veel verdienfte in „ het hart van zijnen meester, als eer in dc „ oogen der Franfchen te verwerven. In het 5, midden van den maeltijdt liet zich een fpecl„ geluidt hooren ; en dewijl d'Elbée eenige „ verwondering toonde, zeide de opperprics„ ter tot hem: het zijn mijne vrouwen, wel„ ke ondernomen hebben u dit tijdverdrijf te „ geven. Wij zijn niet gewoon haer aen de „ vreemdelingen te vertoonen ; maer om u „ van mijne genegenheit te overtuigen, ben „ ik gereed u dit vermaek te verfchalfen, in„ dien gij het begeert. D'Elbée was zeer aen- gedaen over dit teeken van vertrouwen; en „ na  Honderd en Drieenzeventigste Brief. 275 l:y na het eindigen van den maeltijdt, geleidde 3, hem de wellustige kerkvoogdt in eene gal- derij , alwaer hij eene meenigte van half „ naekte vrouwen, die hare ftemmen met het ,, geluidt van eenige fpeeltuigen vermengden, 3, ontdekte. „ De opperpriester, die alle de zaken van ,, den godsdienst beftiert, is te gelijk eerfte ftaetsdienaer. Hij draegt een kleedt, wei5, nig verfchillende van dat van den koning, „ en heeft altoos een' ftok in zijne handt, be„ halve als hij bij den vorst intreedt; Zijn „ gezag is zoo wel gevestigd, dat het bijna dë „ magt van den koning evenaert. Hij geeft „ ijder huisgezin deszelfs goden of fetiches, „ gelijk men die in het landt noemt. Dezen „ wijst hij eenen berg, anderen eenen boom, ,, eenen fteen , of eenige andere onbezielde zelfftandigheit toe. Dees gemakkelijke gods„ dienst, ontbloot van gebeden, offeranden ,, en plegtigheden, beftaet alleen in deze "af. „ goden eene diepe eerbiedt toetedragen. De „ afgoden van den ftaet, welke men als de bc„ fchermgoden van het koningkrijk befchouwt, ,, zijn groote zwarte vogels, die men zorg„ vuldig in de tuinen van het paleis opvoedt. ,, Men is gewoon de afgoden, welke ijder in „ zijn huis bewaert, met eene aerden pot toetedekken. Men haelt ze daeruit, om ze „ raedteplegen , en ftelt ze weder op hunne 'j, plaets, na ze met eenige druppelen voehts '„ befprengd te hebben. S 2 3> Dt  Ïj6 De Nieuwe Reisigeü. De aenzienlijke lieden hebben hunne ver„ trouwde priesters, die als de geneesheereri ,, vart het huisgezin zijn. Men ontbiedt hen „ in de ziekten; en zij komen de afgoden be„ fprengen met het bloedt van dieren, wier „ vleesch zij vöor zich behouden. Als de „ offerande middelmatig is , blijft de afgodt i5 ftom van toorn: het getal der flagtofferen „ wordt dan vermeerderd; en de priester ver„ laet den zieken niet, voor dat hij genoeg ,, heeft om alle zijne vrienden te onthalen. „ Indien hij Jferft, wonen alle de bloedver„ wanten de lijkpligten bij, en de overleden „ wordt begraven in het huis zelf , waerin „ hij geleefd heeft. Eene merkwaerdige zaek „ is dat lieden, die in hun leven bijna naekt „ gaen ,. van het hoofdt tot de voeten ge„ kleed moeten zijn , als zij begraven wor„ den. Zij, die niets bezitten om deze kos„ ten goedtemaken, eisfchen zonder fchaem„ te kleederen van dc rijken , die ze hun „ gemeenlijk niet weigeren , fchoon zelf de „ overleden hun doodelijkfte vijandt geweest „ ware. „ De beleefdheden van den opperpriester » omtrent de Franfchen fchoten nergens in ,-, te kort. Hij vergezelde hen tot aen de » Poort van zijn paleis, en wilde niet intré„ den , voor dat hij hen in hunne hangmat „• gezien had. In denzelfden nacht werden p zij naer Offra gevoerd, met het zelfde ,j gé-  Honderd en Vierenzeventigste Brief. 277 „ geleide , dat hen in de hoofdftadt gebragt „ had. Ik ben, enz. Benin, den ^den van Juli, 17 5 Z; Honderd en Vierenzeventigste Brief. Vervolg van Ardra. 3' T"\E Hollanders zagen niet zonder wan, M \J gunst', vervolgt de fchrijver van dit yerhael, „ dat de Franfchen met zoo veel eer„ bewijzingen in dit koningkrijk ontvangen „ wierden; en zij vreesden dat dezelve aen " hunnen koophandel fehadelijk zouden zijn. „ Hun misnoegen ging zoo verre, dat zij gee- , ne mactregels meer in acht namen, en de " Franfche vlag van het kantoor van Offra „ durfden rukken. De beftierder, Marriage „ genoemd , verfcheen fpoedig met al zijn „ volk, om zich tegens deze geweldenarij te „ ftcllen; en de ftadvoogdt gebruikte zijn ge', zag zoo gclukkiglijk aen wederzijden , dat " hij eenige fchijnbaerheit van vrede tusfchen 5, de twee volken herftelde. „ Niettemin zond ïjdere landaert een' post- „ bode naer de hoofdftadt, en ontving bevel 2, om 'er zich naer toe te begeven, om zijne redenen voorteftellen. De beide handeldrijf S 3 33 vers  278 De Nieuwe Reisiger. „.vers kwamen aldaer aen; en het vuur óm „ verdeeldheit was gereed weder te ontfteken, ter gelegenheit van een nieuw verfchil. De ,, Hollandfche handeldrijver wilde den voor, ,, rang boven zijnen mededinger hebben ; maer Marriage antwoordde hem koeltjes, dat, in,, dien hij denzelven durfde nemen, hij hem 3, zijnen degen dwars door het ligchaem zoude ftooten. De erfprins, om dit gefchil voor„ tckomen, gaf de regterhandt aen den Fran3, fchen, en de linkerhandt aen den Holland,, fchen beftierder , en geleide hen in deze j, orde in de gehoorzaal. De koning vraegde ,, den laetften, welke de oorzaken zijner klag,, ten waren? De Hollander deed eene lange 3, redevoering, waerin hij op de oudheit zij„ ner bezittinge acndrong; maer hij kon niet ,, loochenen, dat de Algemeene Staten altoos 3, de meerderheit der Franfche Vlag erkend 3, hadden. Marriage verzuimde niet hem te ,, vernederen, door hem den oorfprong van 3, zijn gemeenebest te herinneren, mitsgaders 3, de verpligting, welke het aen de Franfchen 3, had van een vrije ftaet geworden te zijn. ,, Men begon van wederzijden driftig te wor„ den, wanneer de koning, den tweeftrijde„ ren ftilzwijgendheit opleggende , met zoo ,, veel wijsheit als majesteit dit gefprek tot 3, hen voerde: „ Het regelen van de regten des voorrangs „ behoort aen uwe meesters; en dewijl mij „ hunne  Honderd en Vierenzeventigste Brief. 279 hunne magt niet bekend is, kan ik omtrent " dit ftuk niets beflisfen; weshalve gij u alleen " bij hen moet vervoegen. Ik fta toe, zeide " hij tot den Hollander, dat de dagteekenmg " uwer grondftichtingen in mijne ftaten u eenig ' voorregt fehijnt te geven; maer dc groote „ zaken, welke men mij van den keizer der Franfchen, en van de uitgeftrektheit zijner ' heerfchappijen verteld heeft, halen mij veel' eer over om uwe eisfeheri een weinig te " krenken , dan in eerbiedt omtrent zulken " grooten vorst te feilen. Dus verbiede ik u " bride uwe vlaggen te planten, tot dat gij de " beflisfing uwer opperheeren ontvangen hebt; " en dewijl ik zeer begerig ben om de groot" heit van den koning van Frankrijk te kennen en hem van mijne achtinge te ver" zekeren , benoem ik als afgezant bij hem " Mattheo, den tolk van mijn hof. Ik verzoek u voor dezen ftaetsdienaer, vervolgde " hij zich tot Marriage koerende, den over" togt op uw fchip, hopende dat gij zorg voor " hem zult dragen, en hem veilig aen het hof " van uwen meester doen geleiden. Onder" tusfehénis mijne begeerte dat gij eikanderen " omhelst, in mijne tegenwoordigheit , en !', belooft in goede vriendfehap te leven. De beide handelaers vonden al te veel billijkheit in deze beflisfing, om 'er niet in " te bewilligen : zij omhelsden eikanderen m j", tegenwoordigheit van den koning, aten te S 4 3' a"  aflo De Nieuwe Reisicer. ,, famen, en werden door dezen vorst, in één ,', der vertrekken van het paleis, heerlijk ont„ haelt. Zijne majesteit zond hun verfcheidë„ ne gerechten zijner tafel, en liet hun zeg„ gen dat hij hun gaerne gezelfchap zoude „ gehouden hebben , indien hij door de plig„ ten der welvoegehjkheit en de gebruiken des „ lands niet ware belet. „ Naerdien het Franfche fchip gereed was „ om te vertrekken , had Mattheó' weinige „ dagen om zich tot de reis te bereiden. Dees „ Neger ging fcheep op het fchip deEendragt , „ in de maendt Maert, en landde niet te Dieppe ,, voor den 3den van December, zijnde gé,, noodzaekt geweest te Martinique intclooperi. „ Zijn ftoet beftond in drie zijner vrouwen', „ twee kinderen, cn zeven of agt dienstboden. „ Hij fprak de Portugefche tael zeer gemak„ kelijk, en was in de grondbcginfcls van den « Roomfchen godsdienst opgevoed ', zonder „ echter den doop ontvangen te hebben. De „ witheit van zijne hairen en zijnen bacrdt „ deed hem voor eenen grijsaert kennen; maer „ hij ging met eenen vasten tredt, had leven,, dige oogen, en een bekoorlijk gelaet. Hij „ was met verfcheidene gezantfehappen in de „ hoven van Benin en Juida belast geweest, „ en bekleedde, benevens het ampt van ecr„ ften tolk, de bediening van geheimfchrijver 3, van ftaet. „ De-  Honderd en Vierenzeventigste Brief. 181 „ Dewijl men in het winterfaeizoen was, en „ dat zijne Meeding geenszins met de lucht„ ftreek' van Europa overeen kwam , deed „ men hem, gelijk ook allen den perfonen van „ zijn gevolg, kleederen op de Franfche wijs „ aenncmen. Men bereidde hem eene woning „ te Parijs, in de voorftadt St. Germain; en " de bewindhebbers der Indifche maetfchappij', " zonden hem twee karosfen, met zes paer„ den befpannen, die hem te St. Denijs m„ namen. Hij kwam in de hoofdftadt den " i5den van December, des jaers 1670, en werd op denzeïfden dag door de maetfchap" pij verwellckomt. Dezelve gaf hem twee " rijtuigen tot zijn gebruik, en liet hem heerlijk onthalen. Men zeide hem, dat de ko" ning den iaden derzelfde maend' te Parijs „ zoude komen , en hem het eerfte gehoor tocftacn, des morgens ten tien uren, in zijn " kasteel der fhuïlerïes. Hij antwoordde: ik " moet nergens verfchijnen, voor dat ik zijne " majesteit , die het voornaemfte voorwerp ', mijner reize is, gezien heb; en ik wilderhal" vc niet meer uitgaen, voor dat ik deze eer " heb ontvangen. Een der bewindhebberen " hem gevraegd hebbende hoe hij voer, gaf " hij ten antwoordt : mijne gezondheit was middelmatig; maer ik bevind mij beter, federt ik de heeren der maetfchappije gezien " heb- wanneer ik den koning zal aenfchouwd " hebben , zal ik volmaektelijk wel varen. " - S s » Hij  2S2 De Nieuwe Reis ig eu. » Hij zeide insgelijks, op het ontvangen der» n-)ke kleederen, welke men hem op den da* „ zijner gehoorgevinge vereerde : Frankrijk 5, wil zijne rijkdommen doen uitblinken, door » de perfonen, wien de armoede is ten deel' „ gevallen, op deze wijs te kieeden. „ Hij werd, door den meester der plegtig„ heden, in de karosfen des konings, en zijne „ kinders m die der koninginne, naer deLowre s, geieid. Hij befchouwde met eene bijzon,, dere aendacht de heerlijkheit der vertrekken; " doch icmant he{h gevraegd hebbende wrI „ hij er van dacht, antwoordde hij 5 Ik heb „ den koning gezien; hij is ver boven deze „ dingen verheven. Dus wist de Neger Mat„ theo de vleijerij, Welke hij zeide het geldt » van alle hoven te zijn, te gebruiken. Schoon „ deze munt valsch is, heeft hij federt gezegd, „ deed ik dezelve in Frankrijk ontvangen, als „ of zij van louter goudt ware : voor het „ overige is zij overal gangbaer; en men zag „ tot nog toe geenen vorst de perfonen , die ,, met dezelve handel dreven, ftraffen. „ Men kwam den gezant waerfchuwen zich „ in de gehoorzaeJ te begeven. Dees Neger „ trad door eene fchaer van aenzienlijke lie„ den, en naderde niet zonder moeite tot den „ voet des troons. De koning, omringd van „ prinfen en zijn geheel hof, muntte uit niet „ alleen door den zwier van groötheit, die » hem natuurlijk was, maer door de ov'erda- » dige  Honderd en Vierenzeventigste Brief. 283 j dige meenigte van diamanten , waer mede zijne kleeders bedekt waren. Mattheo deed " drie diepe buigingen , van den ingang der „ galderij tot aen de voetbank , waerop de „ zetel zijner majesteit was. Hij klom 'er op „ met zijne kinderen , die hem volgden, en „ zich , benevens hem , voor den voet des „ troons nederwierpen. Hij Hgtte het hoofdt „ een weinig op, cn begon zijne begroeting, „ die in de Portugefche tael was. De koning „ deed hem opftaen; en befpeurende dat hij „ een papier in de handt hield, met eenige tee„ kenen van fchroom cn verlegenheit, vraegde „ hij wat het was. Dc tolk antwoordde, dat „ de afgezant, vreezende dat het ontzag zijner „ koningklijke majesteit eenige wanorde in zijn „ gefprek zoude veroorzaken, het zelve des „ avonds te voren had gefchreven, en in het „ Fransch doen vertalen , op hoop dat de „ koning hem de gunst zoude bewijzen van de „ lezing daer van aentehooren. De vors£ „ betuigde dat hij zulks toeftond, cn gaf bevel „ tot het overluid lezen van deze redevoering, ,, welke in deze uitdrukkingen vervat was. „ Sire, de koning van Ardra, mijn meester, heeft mij als afgezant bij uwe majesteit bc„ noemd , om u alles aentebieden wat zijn „ koningkrijk bekwaem is opteleveren, bene„ vens zijne befcherming voor alle de fchepen, 5, welke het u behagen zal in zijne havens te „ zenden. Om u volkomener te verzekeren, „ heer  284 De Nieuwe Reisiger. „ heer koning , van zijne opregte begeert© |, om vrieadfchap met zulken grooten vorst te ,, onderhouden, heeft hij mij belast 11 te ver,, klaren, dat de bevelhebbers der maetfchap„ pij', in plaets van tachtig flaven, welke hij „ tot nu toe voor zijne regten gevorderd ,, heeft, 'er in het toekomende niet meer dan „ twintig zullen betalen, dat is, minder dan „ alle de andere Europeanen, die tegenwoor»o> dig koophandel op Ardra drijven. Insgelijks „ heeft hij mij bevolen uwer majesteit in het „ bijzonder te verzekeren , dat hij uwe oiir „ derdanen tegens de onderneming der Hol„ landeren zal befchermen, en dat de fchepen „ der maetfchappij' in onze havens hunne la„ ding zullen geëindigd hebben, voor dat de „ anderen verlof verkrijgen om hunne lading „ te beginnen. Daerenboven heeft de koning, „ mijn meester, mij bevel gegeven uwe ma„ jesteit te onderrigten, dat hij, ter gelegen5, heit van het verfchil tusfehen uwe onderda„ nen en de Hollanders, den Franfchen han„ deldrijver aen zijne regter- en den Holland„ fchen acn zijne linkerhandt geplaetst heeft, „ en dat hij den eerften in zijn paleis en den „ tweeden flechts bij zijn zoon heeft gehuis„ vest. Hij wenscht van uwe majesteit te „ weten, welke eerbewijzingen zij voor hare „ vlag vereischt, ten einde hij haer dezelven „ doe betoonen in alle de landen zijner ge„ hoorzaemlieit. „ Onze  Honderd en Vierenzeventigste Brief. 285; „ Onze verfcheidene gunsten , welke ^ hij fy van uwe majesteit verwacht, fmeekt hij u, ' heer koning, zendelingen in zijne ftaten te „ fturen , om 'er het Christelijke geloof te prediken, en zijne onderdanen , die het „ zelve wenfchen voortteplanten , te onder„ wijzen. Hij heeft mij ook bevolen twee „ mijner zonen uwer majesteit aentebiedan, „ en u te bidden dezelven gunstigüjk te ont„ vangen. Dit zal het grootfte geluk zijn a , dat mij kan overkomen, door de voordee' len , welke zij in den dienst van zulken " grooten vorst zullen vinden. Eindelijk, heer " koning, is mij belast u twee dolken, twee " fperen, een' tabberdt en een tapijt ter hand' " te ftellen. Indien het landt iets kostelijkers of meer naer den fmaek uwer majesteit " voortbragt, de koning, mijn meester, zou het u met veel blijdfchap hebben toegezonden, wenfchende u te overtuigen dat zijne ftaten niet min aen u dan aen hem toebe„ hooren. „ Lodewijk de veertiende , die me. veel „ aendacht naer deze rede geluisterd had, „ antwoordde dat hij den koning van Ardra ■ verpligt was voor zijne eerbetuigingen, en voor het toefturen van eenen afgezant, ■', wiens perfoon hem zeer aengenaem was; „ dat hij deszelfs aenbieding van twee zijner kinderen met vermaek aennam ; dat deze '„ twee zoons bij hunnen vader zoude blijven, „ zoo  m De Nieuwe Rei si ge ü 5, zoo lang dezelve zich te Parijs onthield, eri „ dat hij 'er vervolgens zelfzorg voor zoude „ dragen ; dat hij ten opzigte van de zaken „ des koophandels hem naer de maetfchappij „ zond. Na dit antwoordt wierp zich de aft ,, gezant voor de voeten zijner majesteit, „ ftond weder op, en maekte eene diepe bui„ ging,' welke hij , achterwaerds wijkende, „ zonder zich om te keereri, aen de deur der 5, galderij' nog eens herhaelde; waer na hij in ,, des konings karos klom, en naer zijne wo„ ning te rug keerde. „ Des anderendaegs kwam de meester der „ plcgtigheden den gezant afhalen, om hem „ ter gehoor bij de koningin inteleiden. Deze ,, vorstin was vergezeld van alle de jufferen „ van haer hof, zoo fierlijk opgetooid als de „ rouw, waer in men toen was, konde toe„ laten. De afgezant deed zijne eerbewijzin,, gen als bij den koning, wierp zich vervol„ gens met zijne vrouwen en kinderen ter „ aérde; en allen begonnen zij in de handen ,, te klappen, op de manier van hun landt, „ om hunne eerbiedt, verwondering en blijd„ fchap uittedrukken. Mattheo ftelde zich op „ zijne knien, en deed zijne begroeting in het „ Portugeesch. De koningin verpligtte hem „ opteftaen , niettegenftaende zijnen weder„ ftandt, en antwoordde hem in het Spaensch.„ In het vertrekken, nam hij dezelfde pleg„ tigheden in acht; en zijne vrouwen en'kin-- .ders  Honderd en Vierenzeventigste Brief. 287 ,, ders volgden zijn voorbeeldt. Het gedrang was. zoo groot, dat zij niet dan met veel moeite aen de karosfen kwamen. Den vol„ genden dag werd de afgezant ter gehoor ge* ,, leid, bij den Daüfijrt, tot wien hij zeide dat „ de erfprins van Ardra, die hem bevolen had „ den prins van zijne eerbiedt te verzekeren, „ grootelijks wensehte zijne achting en vriend,, fchap te verdienen. Hij wensehte den her„ tog van Montaufier geluk, dat hij verkozen ,, was tot beftierder der opvoedinge van den doorluchtigen zoon des grootften konings 5, van 't heelal. „ De afgezant bezocht vervolgens de ftaets„ dienaers en voornaemfte heeren van het „ hof, die hunne tegenbezoeken bij hem af„ leidden, met alle bedenkelijke lief koozingen „ en beleefdheden. De beftierders der maet„ fchappije gaven hem een gastmael in de ,, vooiftadt St. Antonie. Men plaetfle zijne vrouwen aen eene bijzondere tafel, met „ verfcheidene Franfche jufferen, welke ver„ maek fchepten in haer te vergezellen. Deze ,, tafels waren heerlijk aengerecht ; en ijder „ verwonderde zich over de beleefdheit en „ goeden fmaek van den afgezant. Hij zeide „ verfcheidenemalen zeer bevalliglijk: zij zul„ len mij voor een' logenaer aenzien , wan„ neer ik hun zal vertellen wat ik in Frankrijk „ gezien heb; en mijn verhael zal hunne ver„ beelding te boven gaen. Origetwijffeld wa- ,,, ren  288 De Nieuwe R e ï s i g e r; ,, ren de eerbewijzingen , welke men dezen ,, ftaetdienaer betoonde, een weinig te over- 5, matig; doch Lodewijk de veertiende be- „ minde de pracht, en trachtte voorname- „ lijk de vreemdelingen daer door te verblin- 5, den. „ De gehoorgeving , welke Mattheo had ,, bij den heer de Lionné, dié met de vreem- „ de zaken belast was, gefchiedde in de te- „ genwoordigheit van een groot getal vari ,, aenzienlijke lieden , die gewenscht hadden „ ooggetuigen van dit bezoek te wezen. On- „ der verfcheidene voorftellen, welke hij deri „ afgezant deed, vraegde hij hem welke ha- „ vens de koning zijn meester in zijne fta- „ ten had , of het koningkrijk Ardra van „ eene groote uitgeftrektheit was, of de vorst „ een willekeurig gebiedt voerde, of hij dik- 5, werf oorlog met zijne nageburen had, door „ welke wetten zijne volken geregeerd wer- „ den, welken invloedt de godsdienst had op „ de burgerlijke regering , welke de natuur- ,, lijke voortbrengfcls, én hoedanig de koop- ,, handel, de bevolking , de luchtftreek eo. „ de gcnèigdheit der inwoonderen waren , ènz. ,, De afgezant antwoordde dat het koningk- „ rijk Ardra eene groote en wélbevolkte land- „ ftreek was, die zich niet verre'langs de kust „ uitftrekte, maer binnenslands eene aenmer- .„ kelijke breedte befloeg. Men vindt 'er geene ,, ha-"  Honderd en Vierenzeventigste Brief. a&'d havens noch ftroomen, voegde hij 'er trij* „ maer goede reeden j alwaer de grootfte fche„ pen in veiligheit kunnen ankeren. De ftorm,, winden zijn 'er zeldzaem en 'er is geerï ,, ander ongemak omtrent de ontfeheping,- dart „ de geweldige en gedurige beweging der zee „ bij den oever* De fteden, die het naésté „ daerbij liggen, worden genoemd Foulaon,' .„ Praya, Jakin, Offra, BaenYago,- zonder „ van de hoofdftadt te fpreken. „ Het landt is vlak, effen en in 't algemeen „ zeer vruebtbaer. Men verzamelt 'er eene „ groote meenigte van Indiaensch koorn, geerst, ignamen, pataten, limoenen, oran„ jeappels, kokosnoten én palmboomen wijn. „ Het levert ook veel zout, 't welk in de „ moerasfige plaetfen gevormd , en door de' „ inwoonders van Benin in hunne kanoos af„ gehaeld wordt. De gemeene voedfels, na „ de rijst, vruchten en wortels,- zijn het os-~ „ fen- en hondenvleesch, benevens het gevo-r „ gelte. De drank is eene foort van bier, dat „ met water vermengd een vrij aengenaem „ vocht is; maer het verzuurt ligtelijk, en1 „ kan de vervoering niet verdragen. „ De lucht van dit koningkrijk is zeer on~ „. gezond voor de Europeanen,- die de kwaed,-, aertigheit harer invloeijingen zelden weder- ftaen; maer de natuurlijke inwoonders gc„ niéten eene fterke gezondheit,~ etï kómen1 h tot eenen hoogen ouderdom ,' hebbende gee- MV. Deel. f # ***  290 De Nieuwe Reisiger. „ ne andere ziekten te vreezen, dan de kim „ derpokjes, die fomtijds verfchrikkelijke ver„ woestingen onder ons aenregten. „ De luchtftreek fehijnt niet zeer voordee„ lig tot de bevolking : het is zeldzaem dat „ eene vrouw vele kinders heeft. Zij, die „ 'er twee te gelijk ter weereld' bragt, zou „ voor ongetrouw gehouden worden; dewijl „ men niet kan gelooven dat zij 'er meer dan „ één van denzelfden vader kan hebben. On. „ der ons begeeft zich ijder tot het huwelijk; „ en zoodanige mannen, die in Frankrijk de „ hoedanigheit van ongetrouwden aenncmen, „ zonder van eene medgezellin van tafel en bedt „ beroofd te wezen, zijn in onze fteden on„ bekend. Dewijl ons genoegzame aendoe„ ning voor de vermaken der onfchuld' is „ overgebleven, zijn wij, gelijk gij, nog niet „ afkeeng van die des huwelijks. Daercnbo„ ven kan de vrees om een huisgezin optevoe„ den geen plaets hebben in een landt, waerin „ weinig weelde heerscht. Niet dat de groo„ ten onder ons niet insgelijks door eene foort „ van pracht trachtten uittemunten; maer deze „ ziekte is nog niet tot het volk ovcrgeflagen; „ en gij weet dat men uit de neigingen van „ het volk alleenlijk van den voortgang der „ weelde, in alle de rangen eenes landaerts, „ kan oordeelen. „ Wij hebben, vervolgde Mattheo, magtige „ nageburen, met welke wij dikwerf in oorlog „ zijn;  Honderd en Vierenzeventigste Brief. t$i „ zijn; en in deze gelegenheden trekt de ko„ ning altoos aen het hoofdt van een talrijk „ leger i want de roem is de heerfchendc drift " onzer koningen, zoo wel als van uwe vör„ ften ; en hunne gemcene en ingewortelde „ dwaling is denzelven door de wapenen td „ zoeken, dat is, in het wederzijdfche onheil ïl hunner onderdanen en nageburen. „ Onze krijgsbenden beftaen Uit voetvolk „ en ruiterij', beide aen de wetten eener ftren„ ge krijgstucht' onderworpen. Alle dc ort„ derdanen zijn verpligt zich te laten opfchrij-, vert, wanneer de koning hen onder zijnd " ftandaerds roept. De beWoonders der kus* \\ ten zijn met musketten en fabelen gewa-„ pend; maer binnenslands, dragen zijbogen „ en pijlen , dolken , fpietfen en knodfen, „ Onze trommels loopen puntig uit, en wöf« den op eene zekere maet' geftagen. Insge-„ lijks hebben wij foorten van bellen, wief „ geluidt de kloekmoedigheit van den foldaefi „ aenprikkelt, Eenige danfers en bootfema-„ kers trachten, van hunne zijde, door lie„ deren en heldhaftige gebaren de krijgsbenden „ aentemoedigen. „ De godsdienst, zoodanig als hij onder on§ „ is vastgefteld , maekt geen gedeelte onzer „ ftaetsregeringe uit. Zijne wetten hebben iiï „ 't geheel geen' burgerlijken invloedt in den „ ftaet; en men zou hem zelfs kunnen aen„ tasten, zonder-de openbare orde te verT 2 >, fto-  ar>2 De Nieuwe Reisiger. y> ftoren, de rust des volks te krenken, of de „ grondbeginfels der beftieringe om verre te „ werpen. Wij befchouwen hem niet als een' „ teugel voor de grooten, noch als eene toe„ vlugt voor dc ongelukkigen, noch als eene „ gemeenfehap van de aerde met den hemel. „ Doen hem onze priesters dienen tot hunne „ betooveringen en bezweringen, tot het aen„ roepen der geesten , en het genezen der „ zieken , dit gefchiedt om dat het moeijelijk „ is dat een Meen getal van lieden, beter on„ derwezen dan de anderen, niet bezwijken „ onder de verzoeking van voor ongemeene „ heden gehouden te worden. Doch zij heb„ ben in 't geheel geene kennis van deze uit„ muntende wetenfehap, die onder u van de „ godheit handelt, uwe denkbeelden en ge„ voclens ten aenzien van het eerfte wezen „ regelt, uwen godsdienst daer naer fchikt, en „ met welke uwe godgeleerden en priesters „ zich bijzonderlijk bezig houden. De ganfche „ kennis van onze priesteren bepaelt zich tot „ belagcbelijke bijgebovigheden , kinderlijke „ en fomtijds verfoeijelijke verborgenheden, „ en in zotte verbeeldingen, gefchikt om hun „ aenzien en gezag te bevestigen, en het blin„ de volk daer door te bedriegen. „ De vreemdelingen drijven een' grooten „ koophandel op de kust van Ardra: de Hol„ landers alleen halen 'er 's jaerlijksch drie dui» zend flaven, waervan een gedeelte uit ge- » van-  HONDERD EN VIERENZEVENTIGSTE BRIEF. 293 „ vangenen beftaet, en de anderen uit de „ cijnsbare landfehappen zijn geroofd. Eeni„ gen zijn misdadigers , tot de ballingfchap „ veroordeeld, of onmagtige fchuldenaers, die „ ten voordeele hunner fchuldeisfcheren ver- koft zijn. De andere koopmanfehappen be„ palen zich tot eenige katoenen ftoffen, die „ in het landt gemaekt worden, en fommige „ kleene blaeuwe fteenen, zeer gezocht van „ de Europeanen. De koophandel der En„ gelfchen, zonder zoo uitgeftrekt als de eer„ fte te zijn, geeft hun alzoo groote voor- deelen. Het beste geldt, 't welk zij ons „ kunnen toevoeren, en dat in het koningkrijk „ alzoo gangbaer is, als het goudt, zilver en • koper in Europa, beftaet in eene foort van fchulpen , min of meer kostelijk, volgens „ zekere hoedanigheden , welke wij daerin „■ weten te onderfcheiden. De gevangenen • worden halfin koopmanfehappen, en half " in dit geldt betaeld: het zelve komt altijdt ',' in de eerfte plaets, en de ijzeren Itaven in de tweede in aenmerking. Uwe wijnen, " fterke dranken, kleeders, ftoffen, wapenen , en fnuisterijen worden ook zeer gezocht \\ op de kust, tot aen de rivier de Gabon „ toe. „ De eerfte verbindtcnisfen van koophandel „ gefchieden altoos met den koning. Op de „ aenkomst van een fchip, vervoegt zich de „ kapitein aen den ftadvoogdt van Praya, om T 3 „ zich  2j?4 De Nieuwe Reisiger. „ zich met zijne gefchenken naer het hof te n doen geleiden. Het gewone gebruik voor „ de Europeanen is den vorst, zoo voor de „ vrijheit om te handelen, als voor zijne reg„ ten op ijder fchip , de waerde van vijftig „ flaven te betalen; en de andere bijzondere „ regten, voor de koningin, den erfprins en „ de grooten van het hof, zullen omtrent de helft dezer fomme beloopen. „ De koning heeft het eerfte gezigt van al„ les, waerin de lading beftaet; en nimmer „ leent hij den kooplieden iets af, noch ftelt „ eenige fnoode listen omtrent hen in 't werk; „ kunnende men zich gerust op zijne goede „ trouw verlaten. Wanneer hij zijne koop „ gefloten heeft, behoort de keur der koopwaren , benevens het regt om de eerfte s, flaven te verkoopen , aen den prins, den „ opperpriester en de amptenaers der kroone. ,, De vreemde handelaers en de kooplieden „ des lands handelen vervolgens met dc bij. „ zondcre kooplieden ; en dewijl deze laet. „ ften duurder betalen dan de koning en de „ lieden van het hof, heeft men de gewoonte „ om het beste, dat 'er in het fchip is, voor 9, hun weg te leggen, „ Overal is het koningkrijk Ardra voorzien „ van gemakkelijke wegen en rivieren , be. „ kwaem tot het vervoeren der koopman„ fchappen. Schoon 'er in de landltreek van „ Asfem vele paerden zijn, worden zij zelden » ge*  Honderd en Vierenzeventigste Brief. 295 „ gebruikt dan om 'er opteflijgen: het gewone reistuig is de hangmat; en de Europeanen bedienen 'er zich alzoo gaerne van als de natuurlijke inboorlingen; doch men laet hun , niet toe dan bij nacht te reizen, door het „ wantrouwen, 't welk men gedurig over hun„ ne opmerkzaemheden opvat. . „ De openbare markten zijn zeer talrijk m alle de gedeelten van het koningkrijk. De " markt van Ba, welke om de vier dagen ge" houden wordt, is vermaerd wegens het zout, " dat in vcrfchillcnde landfehappen wordt vervoerd Het volk van Ardra is onkundig van de lees- en fchrijf kunst', en beeft voor de rekeningen des koophandels, en om zijn " geheugen te hulp te komen, niet dan kleene touwtjes met knoopen, die ijder hunne be" duidenis hebben. De grooten verftaen en fprekenPortugeesch; maer zij hebben geene , letters voor hunne eigene tael. De bewoonders der kust' houden zich met de viscn" vangst en den koophandel bezig: binnensl lands geven zij zich aen den akkerbouw over, en beploegen de aerde met alle magt " en eene gedurige naerstigheit tot den arbeidt. Wij maken veel werk van dit gedeelte des " volks, zoo veracht onder ulieden, en ech„ ter zoo nuttig, en zoo noodzakeljk om on,, derfteund en verlicht tc worden. „ Het gezag onzer koningen is volftrekt; cn „ men vertoont zich niet voor hen, dan met " T 4 » eene  ao6 De Nieuwe R e i s i g e r. „ eene eerbiedt, die naer aenbidding gelijkt, s, Men bedient hun alleenlijk op de knien, en „ bewijst dezelfde eer aen de fchotels , dip „ naer hunne tafel gaen of 'er af komen, dat „ is te zeggen, dat, op de nadering van den 3, officier, die dezelven geleidt, al het volle ,, zich ter neder werpt, en het aengezigt tot ,, op de aerde buigt. Het is zulk een groote „ misdaedt de oogen daerop geflagcn te hebs, ben, dat de fchuldigc met den doodt geftraft, „ en zijn ganfche huisgezin tot de ilavcrnij „ veroordeeld wordt. Deze gewoonte is in,, gefteld, om het leven van den vorst voor „ allerlei foorten van betooveringen ep bezweringen te beveiligen. „ Hoewel de vrouwen van den koning in ,, een zeer groot getal zijn, is 'er echter eene, „ die met den tytel van koninginne wordt ver3, eerd, te weten, die geene, welke moeder ,, van het eerfte mannelijke kindt wordt: de ,, anderen zijn minder hare gezellinnen, dan hare flayinnen. Het gezag, 't welk zij over „ dezelve heeft, is zoo ver uitgeftrekt, dat „ zij haer tot de dienstbaerheit aen de Euro, „ peanen kan verkoopen, zonder den koning ,, zeiven te raedplegcn. „ Gedurende zijn verblijf te Parijs, had de „ Negerfche afgezant verfcheidene onderhal „ delingen met de bewindhebberen der Indh ,, fche maetfchappij', die hem de volgende s, voorftellen deden; te weten, dat de Fran* 3? fche  HONDEUD EN VIERENZEVENTIGSTE BRIEF. 297 fche fchepen, op de kust van Ardra gezon" den den voorrang boven die der andere " volken zouden hebben; dat dezelve flechts " twintig flaven voor de regten des koopnandels zouden geven; dat de koning van Ardra ziin gezag zoude gebruiken , om de fchul" den, door zijne onderdanen gemaekt, aen " de maetfchappij te doen betalen ; dat oe Franfche handeldrijvers ontflagen zouden " zijn van den hovelingen te borgen, indien zi derzelver naeuwkeurigheit in het betalen Z eenigzins wantrouwden; en dat eindelijk zijne Afrikaenfche majesteit de handeldrijf " vers en goederen der maetfchappij' onder Z zijne onmiddelijke befcherming zoude nc- •» men. „, , , , Op deze voorwaerden, beloofden de be„ windhebbers hun kantoor te Ardra van alle de noodzakelijke koopmanlchappen, tot de waerde van vijf honderd flaven, over„ vloediglijk te bezorgen , 's jaerlijksch een zeker getal van fchepen op deze kust te zen" den , en zich met geenen anderen prins, " omtrent den handel der Negeren, intelaten. " De afgezant, over deze aenbiedmgen verZ genoegd, maekte over de vier eerfte punten *in het minste geene zwarigheit. Ten op„ zigte van het vijfde, zeide hij, dat hij, de „ voornemens van zijnen meester met weten„ de, voor de uitkomst niet konde inftaen; " maer dat hij alle zijne poogingen zoude aenT 5 » wen-  298 De Nieuwe Reisiger. „ wenden, om den koning zijnen heer tot het „ bekragtigen van dezelven overtehalen. „ Mattheo was, den overigen tijdt van zijn „ verblijf te Parijs, alleen bezig met het ont „ vangen en afleggen van bezoeken; en ner » gens bleef men in gebreken hem met uit„ muntende bewijzen van achtinge en beleefd » heit te behandelen. De aenzienlijke lieden „ overlaedden hem met gefchenken. De juf„ fers gaven dezelve aen zijne vrouwen, die „ een groot onderfcheidt tusfehen de Franfche „ en Afrikaenfche manieren wisten te maken. „ Zij gaven , door hare uitdrukkingen ,• te „ kennen, dat zij gaerne het lot harer kinde„ ren gekozen zouden hebben, en hoe zeer -ii „ het geluk der Parijfche vrouwen benijdden. „ De afgezant had zijn gehoor van affcheidt, „ met dezelfde plegtigheden als het eerfte. Hij „ had zich zoo fchielijk aen onze gebruiken „ gewend, dat hij, voor den koning verfch ij „ nendc, zoo weinig in zijne houding als in „ zijne redenen gedwongen was. Hij vertrok „ uit de hoofdftadt omtrent het einde van „ van Januari, des jaers 1671 , ging juCtcl „ tijds daerna te Havre-de-Grace fcheep, en „ kwam op de reede van Ardra den iften'van October daer aen volgende". Hier eindigt, Mevrouw, het verhael, 't welk ik in het geene 'er, tot flot dezer gebcurtenisfe, ontbreekt, zal aenvullen. Niettegenftaende de voordeden, welke de maetfchappij zich  Hondsrd en Vierenzeventigste Brief. 299 zich van dat gczantfchap fcheen te beloven, maekte een verfchil, tusfehen den Neger Mattheo en den handelaer Karlof ontftaen , het zelve vruchteloos. Dees laetfte wende voor dat het hem toekwam de gefchenken, welke men den koning van Ardra zond, te bezorgen; en de afgezant hield ftaende dat zij den vorst alleen door zijne handen moesten overgeleverd worden. Karlof behaelde de overwinning; en Mattheo was over dezen hoon zoo verftoord, dat hij al zijn gezag gebruikte om de Franfchen te fchaden. Een inval, door een' nabungen vorst in het landt gedaen , verdelgde voorts hunnen koophandel, en bragt het koningkrijk Ardra onder de heerfchappij eener vreemde mogendheit. Ik ben, enz. Benin, den loden van Juli, 1753- Honderd en Vijfenzeventigste Brief. Het koningkrijk Juida. ■j K weet niet, Mevrouw, of ik u gezegd heb 1 dat ons fchip, op de reede bij de kaep Formofa zijnde blijven liggen, ons aen den mondt der riviere de Benin afwachtte. Wij zakten dezen ftroom af in kanoos, en gingen onder zeü, om ons te ontfehepen in het koningkrijk Juida. Dit is  300 De Nieuwe R e i s i g e a. Lt "?T' diGn de/ranfche" geven aen een landt, dat niet meer dan zestien mijlen langs de kust en omtrent twaelf mijlen binnewaerds beilaet De Engelfchen noemen het Whida, en de Hollanders Fida; maer als een Franschman geloof ik mij aen de eerfte benaming te moeten houden. Dit gewest, hoewel zeer Meen, wórdt door de Europeanen meenigvuldig bezocht, door de Negers wei bebouwd, en is één der volkrijkfte, vruchtbaerfte en befchaefdfte landen , waerin de zeden , de wetten , de godsdienst en de gewoonte de zeldzaemfte en merkwaerdigfte bijzonderheden aenbieden. In het aenlanden leden wij bijna fchipbreuk, zoo om dat het ankeren zeer moeijelijk is, als ter oorzake van de gedurige beweging der baren. De golven verheffen zich en ftuwen eikanderen met zoo veel geweldt voort, dat de ontfeheping nimmer zonder gevaer is. Zoo dra de Negers ons op de reede zagen komen, verachtten zij alle gevaren, om ons visch en vruchten aentebrengen. De ervarenis verzekert hun dat zij wel betaeld worden, en daerenboven eenige glazen brandewijns, waer naer zij zeer gretig fchijnen, verkrijgen zullen. De kapiteinen van ijderen landaert geven door hen kennis van hunne aenkomst' aen de beftierders hunner kantoren. Wij begaven ons in eene floep, om tot op honderd treden na bij de baer, dat is, ter plaetfe alwaer de grootfte be.  Honderd en Vijfenzeventigste Brief. 301 beweging der zee begint, te naderen. Wij vonden 'er kanoos op ons wachten; cn men liet ons tot op het hemdt uitkleeden, om dat het minfte dat ons kan overkomen is wel doorweekt te worden. Inderdaedt kon alle de behendigheit der roeijeren niet beletten, dat wij van het hoofdt tot de voeten met water bedekt wierden. Gelukkiglijk werd de kano niet omgeflagen: de Negers fprongen 'er uit, en bragten, met hulpe der geenen, die hen op den oever wachtten, de fchuit met alle de daerin zijnde perfonen op het ftrandt. Gij vraegt, Mevrouw, wat dezen gevreesden overtogt, die zoo vele ongelukkigen heeft doen omkomen, zoo verfchrikkelijk maekt? Het zijn drie baren, welke beurtelings op het landt ftorten, en waervan de laetfte de gevaerlijkfte is, om dat zij zich boogsgewijs zoo hoog verheft, en zulk eene groote middenlijn vormt, dat zij eene geheele bark kan overftroomen, en in den grondt boren, voor dat dezelve den oever bereikt heeft. Deze golven beginnen op het bereik van een' fnaphaenfehoot van de kust'. De behendigheit der roeijeren beftaet in fchielijk in zee te fpringen, en de kano van wederzijden te onderfteunen, om het omflaen van dezelve te beletten. Dees arbeidt brengt haer aen landt, met zoo veel vaerdigheit als zekerheit voor de reizigers. Sedert de Europeanen den koophandel op Juida drijven, hebben de inwoonders tijdt gehad om zich met deze be- wer-  302 De Nieuwe Reisiger. werking gemeenzaem te maken; en het is tegenwoordig zeer zeldzaem dat men 'er in ver* gaet. De Negers dragen veel zorg voor de vreemdelingen; en wanneer men zich op hun beftier verlaet , gebeuren 'er bijna nimmer eenige ongelukken: doch hoe naeuwkeurig men op de koopmanfehappen acht geeft, is het moeijelijk zich voor hunne diefftallen te hoeden. Zij hebben eene foort van diepe mutzen, van riet gevlochten, welke eene kalabasflesch van eene pint kunnen bevatten, of eene kleene zak van dezelfde grootte; en hier in verbergen zij den brandewijn of de fchulpen, welke zij gewoon zijn te lteien. Dit volk is zoo geneigd tot de dieverij, dat 'cr, behalve eenige groote heeren, niet één is waerop men kan vertrouwen. Zij zijn inderdaedt niet wreed noch verraderlijk , gelijk hunne nageburen; maer men moet op zijne hoede zijn tegens hunne behendigheit. Worden zij op de daedt betrapt, zij betoonen in 't geheel geene verlegenheit , en voeren u koeltjes te gemoet; „ gelooft gij dat wij voor den middelmatigen „ loon, dien men ons geeft, zouden arbei- den, indien wij niet hoopten ons denzelven „ te kunnen vergoeden" ? Vruchteloos zou het zijn daer over te klagen; dewijl men geene wedergaef noch regt zoude verkrijgen. Wanneer de goederen ontfeheept zijn, plaetst men ze onder eene tent, welke de kapitein op den oever doet opregten, en op wier top eene vlag  Honderd en Vijfenzeventigste Brief. 303 vlag is, dienende om het beftemde teeken te geven: want fchoon de afftandt tusfchen het fchip en deze tent middelmatig zij, is het geraes der golven, die zich op de kust verbrijzelen, zoo verfchrikkelijk, dat het van wederzijden, zelfs met een' roeper, onmogelijk zoude zijn eikanderen te hooren. Toen wij aen landt geflapt waren, fchencn wij uit de helle in eene plaets van wellust' overgevoerd te wezen: want niets ter weereld' kan bij de fchoonheit van dit landt vergeleken worden. De boomen, van eene zonderlinge grootte, zijn in alle dc jaergetijden met een heerlijk loof bedekt. De velden , door verfcheidene rivieren en meenigvuldige béken befproeid, zijn met palm- tamarind- oranje- vijgeen banaenboomen verfierd. De grondt verheft zich van langzamerhand' van den oever tot op tien of twaelf mijlen , eii vormt een wijduitgeftrekt fchouwtooncel, alwaer van ijder punt de oogen tot aen de zee gaen weiden. De meenigte der dorpen, welke zich in zulk eene groote ruimte vertoonen , de boschjes, waer mede zij omringd zijn , het gezigt van den oceaen, die door de ftilte of beweging der baren ijder oogenblik verandert , vertoonen het heerlijkfle verfchiet, 't welk men zich kan verbeelden. Het oog wordt door gecne al te hooge bergen bepaeld. Alles is bebouwd, bezaeid en beplant, tot aen de huizen; en de gretigheit der inwoonderen gaet zoo verre, dat zij  304 De Nieuwe R e i s i c e r. zij des daegs na den oogst weder beginnen te ploegen, en niets dan de volftrekt onvruchtbare landerijen verlaten. Het ganfche landt is, in 't algemeen , zoo vervuld met woningen, dat het flechts eene eenige ftadt fehijnt, verdeeld in verfcheidene wijken, waerin zulke wclonderhoudene velden zijn, dat men ze voor tuinen zoude aenzien j en de dorpen liggen flechts een' fnaphaenfehoot van eikanderen af Het koningkrijk Juida bevat, in eene zeer kleene uitgeftrektheit, vele landfehappen. Men telt 'er tot zesentwintig, die hunnen naem van de voornaemfte fteden ontkenen, en ijder een' bijzonderen opperheer, wiens waerdigheit erf» felijkis, hebben. De koning, die flechts hun hoofdt is, regeert bijzonderlijk het landfchap Sabi, wiens hoofdftadt, insgelijks Sabi of Xavier genoemd, tevens de hoofdftadt van het geheele koningkrijk is. Zij ligt vier kleene mijlen van de zee, in het midden eener groote vlakte, op eenigen afftandt van de riviere de' Eufrates. Zij is de gewone verblijfplaets des konings en der Europefche handelaren. Yder huisgezin bezit eenen grondt, met muren omringd, en vervuld met een getal van hutten, evenredig met dat der inwoonderen. Alle deze omtrekken zijn van eikanderen' gefeheiden door ruimten, waeraen men den naem van ftraten Zoude kunnen geven , indien zij breeder waren: want naeuwelijks kunnen 'er twee perfonen naest malkander gaen. Dewijl alle de hui-  Hü-NDÈRD EN VIJFENZEVENTIGSTE BlUEF. 305 huizen van aerde zijn, en dat de Negers dezelve rondom hunne woning uitgraven, zijn de naburige plaetfen vervuld met gaten , die 'er' den doortogt, voornamelijk bij nacht, zeef gevaérlijk maken. De inwoonders werpen 'ef hunne vuiligheden, 't geen een' onverdragelijkeri flank door de geheele ftadt verfpreidt. Het palcis des konings beftaet eene zeer ruime plaets , met muren befloten , en verdeedigd door kleene ronde torens , die tot Woningen voor zijne lijfwachten dienen. Men treedt 'er in door een' grooten hof, met gebouwen omringd, in één van welken de gehoorzael is. Men ziet 'er den troon geplaetst in eene foort van alkove, op eene voetbank j met rijke tapijten bedekt. Het overige der zale is met matten bekleed , zonder andere huisfieraden , dan eenige armftoelen voor de Europeanen, die ter gehoor worden toegelaten. Alle deze gebouwen hebben flechts eene verdieping boven den grondt; maer de vertrek-' ken zijn te gelijk gemakkelijk en aengenaem, en tevens wel verfierd eh verdeeld. Dat deivrouwen is in eene afgezonderde wijk , maer in denzelfden omtrek befloten. Indien men den inwoonderen gelooft, zijn zij niet minder dan twee of drie duizend, allen tot vermaekof dienst van den vorst gefchikt. Men verdeelt ze in drie klasfen: de eerfte beftaet uit de jongften en fraeiften, waervan het getal niet bepaeld is. De vrouw , die liet eerfte XIV. Deel. V ^  306 De Nieuwe Reisiger. mannelijke kindt aen den vorst baert, voert het gebiedt over alle de anderen, uitgezonderd de koninginne moeder, die altoos met veel eerbiedt behandeld wordt. De tweede klasfe bevat de vrouwen , die kinderen bij den koning gehad hebben, doch welke de ouderdom of de zwakheden onbekwaem tot zijne tijdkorting maken. De derde, en tevens de talrijklle, beftaet uit de geenen, die geene bevalligheit, fchoonheit noch jeugdt bezitten, en wier ampt is de anderen te dienen , en in derzelver noodwendigheden te voorzien. Alle omgang met de mannen is haer verboden ; en zij mogen niet uit het paleis gaen, zonder een uitdrukkelijk verlof van zijne majesteit. De vorst gebruikt haer tot de laeglte en verachtelijkfte zaken , en ontziet zelfs niet haer aen de Europeanen te verkoopen , bij mangel van gewone flaven , om de ladingen vol te maken. Men beftempelt deze vrouwen met het merk der maetfehappije , die haer koopt; en de koning doet haer, zonder leetwezen, naer Amerika vertrekken. Op dat 'er nimmer eenige plaets zoude ledig wezen, zijn drie officiers gedurig bezig om nieuwelingen te werven. De bloedverwanten achten zich zoo vereerd met de vermaken van den vorst te bevorderen, dat niemant van hun weigert hem zijne vrouw, dochter, nicht of zuster overteleveren, wanneer dezelve hem eenigzins aengenaem fchijnen; maer naeuwelijks ontvangen deze  Honderd en Vijfenzeventigste Brief. 307 dezearme dochters eens of tweemacl de lief* koozingen van haren heer, of hij laet haer, voor het overige hares levens, ten prooije der begeerten, welke deze ongelukkige flagtoffers' der onthoudinge nimmer voldoen mogen. Ook ftaen de meesten dezer rampzaligen, wel verre Van door de verkiezing, die haer aen het hof roept, gediend te zijn, geenszins in twijffel om zich den doodt te veroorzaken , zoo dra zij kennis krijgen van het wreede lot, waertos zij gefchikt zijn. De vrouwen, welke de vorst met eene bijzondere genegenheit vereert, onthouden zich op hare knien rondom hem; en in deze geftalte doen zij haer best om hem met haer onderhoudt te vermaken. Vindt hij 'er eene, die zijne begeerte opwekt, hij raekt haer zachtjes aen, en klapt in de handen, 't geen voor de anderen een teeken is om te vertrekken. Zij wachten tot hij haer weder roept, of andere vrouwen bij hem vordert; en een nieuw too* neel brengt nieuwe vermaken aen. Indien hij uit zijn paleis gaet, het geen zelden gebeurt, beftaet zijn ftoet alleen uit zijne bijwijven, welke de mannen niet mogen naderen noch acnfchouwen. Zoo dra zij dezelven van verre gewaer worden, roepen zij hun toe ff.il te houden ; en de mannen werpen zich terftondt tegens de aerde, en blijven in deze geftalte, tot zij voorbij zijn. Een Neger, die eene vrouw des konings , het zij vrijwillig of bij geval, V 2 aen-  508 De Nieuwe Reisiger. aenraekte, zou zonder genade tot de flavernij of den doodt veroordeeld worden. De mans,, die door hun. ampt in het paleis geroepen worden, zijn verpligt een' fchreeuw te geven, om alle dc vrouwen daer door te waerfchuweri zich wegtemaken. Dees verfchrikkclijke fchreeuw verwekt de ontfteltenis onder haer; naerdien de wet haer zelfs liet aenzien verbiedt. De huizen der grooten en rijke burgeren van Juida hebben , naer evenredigheit , dezelfde verfierfels als die van den vorst. In navolging der Europeanen, die de weelde in dit koningkrijk hebben ingevoerd , hebben zij bekwame koks , welke in onze kantoren onderwezen zijn; en hunne tafels worden met dezelfde zindelijkheit als de onze aengerecht. Zij hebben, gelijk wij, het gebruik der Spaenfche, Kanarifche, Maderafche en zelfs Franfche wijnen. Zij drinken fijne wateren, en weten de besten te onderfcheiden. De ingeleide vruchten, de thee, koffy en chokolaed zijn hun niet vreemd. Zij hebben fraei linnen, rijke porceleinen en zelfs zilveren vaetwerk. Indien zij onze karosfen, lieverijen noch toerustingen niet hebben, het is om dat de luchtftreek ftrijdig is met het onderhoudt der paerden, en de zwaerte der kleederen; maer zij weten dit gebrek door eene foort van pracht te vervullen. Zij hebben hangmatten van eene kostelijker ftoffe, fierlijker gedaente, en uitvoeriger fmaek, dan ih het overige der ganfche kust'. Zij hebben an-  Honderd en Vijfenzeventigste Brief. 309 andere reistuigen, ferpentines genoemd, welke voor onze fraeifte vis-a-vis niet behoeven te wijken. Zij zijn bedekt met een rijk verhemelte , waervan armozijnen gordijnen en franjen kwispels aen wederzijden afhangen , en dezelven veel fieraeds bijzetten. Dezelfde pracht wordt in de kleedcren bcfpeurt. De roode kleur is onder het koningklijke geflacht in gebruik; maer alle de perfonen van aenzien dragen armringen, halsfnoeren en keetenen van goudt; en fomtijds zijn deze fieraedjen van pacrlen en korael. Wie zou gelooven dat dit barbaerfche landt, gelijk het onze, het verblijf der pracht' en verfiering' geworden ware? Yder wil 'er meer fchijnen dan hij is, meer rijkdommen vertoonen dan hij heeft, meer onkosten maken dan hij kan, en op hooger ftaet doelen dan hij behoort. De zwier van betamelij kheit en zedighcit wordt 'er veracht. Men wil iets, ik weet niet wat, ftoutmoedigs en baldadigs, en zelfs, 't geen bij de Negers ongelooffelijk fehijnt, de houding eens windbrekers. Dc Europefche kantoren, die hier den naem van hoven dragen, zijn in de nabuurfchap van het paleis. Zij omringen eene groote plaets, alwaer de markten gehouden worden. De Franfchen ftichtten 'er, in dc voorgaende eeuw , een ruim gebouw, dat door eenen brandt in het begin van deze eeuwe verteerd werd. Rondom deze plaets zijn 'er kleene V 3 loot-  '31 o De N i e ü w e R e i s i o e r. Jootfen , bezeten door gastbouders , die 'er allerlei foorten van gekookt vleesch verkoopen; terwijl eenige vrouwen , in andere Hutten, broodt, rijst, geerst en Indiaensch koorn veil hebben. Een vreemdeling befchouwt 'er altoos met verwondering' hondenvleesch, 't welk de Negers driftiglijk beminnen, gebraden apen, hagedisfen in de zon gedroogd, vledermuiz'en en groote ratten. Het bier, de wijn cn brandewijn worden in bijzondere winkels verkoft. Deze markten vloeijen over van lakens, linnens, wol, katoen, fpecerijen,,kramerijen, ijzer, vee, gevogelte en flaven. Dees laetfte koophandel wordt door de mannen geoeffend; de vrouwen hebben het vertier van alle de andere foorten van koopmanfehappen voor zich bewaerd; en onze fhedigfte handelaers zouden Jêsfen van haer kunnen ontvangen, het zij in de kunst van verkoopen, of in de wetenfehap Van rekenen. Ook laten het hare mannen vol» komen op hare fchranderheit en bèleidt berusten. In een landt, waerin men noch lezen noch fchrij. ven kan, houdt men geene fchuldboeken; en gevolgclijk weet men 'er weinig van borgen. Het loopende geldt beftaet in ftofgoudt, en in deze foorten van fchulpen, waervan ik meer dan eens heb melding : herinner u vooral wat ik omtrent de Maldivifche eilanden gezegd heb. De Negers bedienen 'er zich van, om zich optetooijen, en beladen 'cr hun hulfel, hunne kieeders en fluijers mede. De  HONDFRD CN VIJFENZEVENTIGSTE BRIEF. 3 I I De Franfchen hebben verfcheidene grondItichtingen in het koningkrijk Juida bezeten. Behalve die der hoofdftadt was 'er eene andere te Gréroué, eene kleene ftadt, die van Sabi of Xavier flechts twee of drie mijlen af ligt. Het verfchil, tusfehen den Neger Mattheo en den handelaer Karlof ontftacn , noodzaekte dezen laetften. zijne oogen op dit landt te werpen Hij ontving 'er van den koning zulk een gunstig onthael, cn zulke plegtige verzekeringen van eene beftendigc befcherming der Franfchen, dat hij in geen bedenken ftond om er zich te vestigen. Hij bouwde te Grégoué eene fterkte , beftaende in vier bolwerken , met grachten omringd. Deze fterkte bevatte vier vleu-els van gebouwen , waerin vertrekken voorde officieren, barakken voor de foldaten, huiskens voor dc flaven, cn magazijnen voor de koopmanfehappen waren. Dc Engelfchen hadden 'er insgelijks eene fterkte, op eenen ifftandt van honderd treden van de onze. Voor het overige waren zij beide luttel bekwaem tot wederftandt, en konden alleen dienen om dc kantoren tegens een' fchiehjken ftoo't te dekken. Geene andere vcilighcit is 'er hier voor de vreemdelingen, dan het belang der Negeren zelfs, die oordeel genoeg hebben, om tc befeffen dat een gedurig onderhoudt van den koophandel hun voordeehger is, dan eene raschvoorbijzijnde plundering. Zonder zulk eene kragtige reden , zouden alle deze V 4 fterk-  § 12 De Nieuwe R e ï s i g e rt. fterkten geen vierentwintig uren zijn beftandc geweest. De Portugezen , wien men de ontdekking der Afrikaenfche kusten verfchuldigd is, zijn de eerfte Europeanen, welke grondftichtingen in het koningkrijk Juida hebben opgeregt. De Engelfchen en Hollanders maekten zich meester van dezen koophandel; en vervolgens deelden de Franfchen in derzelver voordeden. Doch deze mededinging ftrekte allen dezen volken tot nadeel: want de prijs der Haven, die eertijds tien pistolen was, is in deze laetfte tijden tot vijftig pistolen geklommen. De Franfchen , en voornamelijk de Hollanders , die door hunne löberheit en fpaerzaemheit deze verhooging konden vergoeden, verdroegen dezelve gemakkelijker dan de Engelfchen. Deze konden geen psfenvleesch , punch noch poelding ontberen; terwijl de Hollander van zijn bier en zijne kaes leefde. Geen landaert drijft meerder koophandel noch verteert minder. Hij verzendt overal het beste dat hij heeft, en koopt het geene minst kost tot zijn gebruik, Hij verkoopt aen anderen dc dingen der weel•de, en behoudt flechts voor zich zeiven die der noodzakelijkheit. De Maleifers komen insgelijks handel drijven pp deze kust, alwaer zij zich over landt begeven, met geheel Afrika door te trekken. Zij zijp drie maenden met deze reize bezig , en brengen met zich Indifche koopmanfehappen, welke  Honderden Vijfenzeventigste Brief. 3'3 welke zij uit Arabic halen. Men gelooft dat zij oorfprongkelijk zijn uit het fchierëilandt Malakka, en dat zij, dewijl de Hollanders hun landt bemagtigd hadden, eene fchuilplaets tegens de onderdrukking gezocht hebben, en m verfcheidene oorden, bijzonderlijk omtrent den mondt der roode zee, in de omliggende ftreken der kaep van Guardafu, gevlugt zijn. _ IK heb verfcheidene dezer vreemdelingen gezien , en geloofde in hen eene bijzondere genegenhcit voor de Franfchen te ontdekken. Het is een zachtmoedig en beleefd volk, en een vnendt der geregtighcit. Hun godsdienst is die hunner aloude iandgenooten , dat is te zeggen , het Mahometaenschdom. Zij hebben in t geheel geene gclijkheit met de Negeren; en men kent hen aen de kleur van hun aengezigt, minder zwart dan olyfachtig, of aen de lengte hunner hairen, en aen de betamelijkheit van hun gewaedt. Behalve de markten, waervan ik gelproken heb, zijn 'er in het koningkrijk Juida verfcheidene groote kermisfen , voornamelijk m het prinsdom Aploga. De toevloedt is zoo aenmerkelijk, dat 'er zich gewoonlijk bij de vijf 0f zes duizend kooplieden laten vinden. De vrouwen des konings zelve hebben de vrijheit om de kermisfen, die in het open veldt, m de omliggende ftreken der koopftadt, gehouden worden, bijtewonen. Zij brengen er ftoffen en andere werkftukken harer handen. Daer v y 5 heerscht  314 De Nieuwe Reisiger. heerscht zulk een welgeregeld beftier, dat men 'er de minfte wanorde niet ongeftraft pleegt. Een regter, van vier welgewapende wachten vergezeld, heeft het regt van opzigt over alle de koopmanfehappen, neemt kennis van alle de verfchrllcn, beflischt dezelve door een fchielijk vonnis, en veroordeelt dc perfonen, welke overtuigd worden geftolen of den koophandel verontrust te hebben , tot de flavernij. Een ander magiftraetsperfoon is belast met de bekragtiging' der munten : hij onderzoekt dc fnoeren der fchulpcn , die uit vier ftukken moeten beftaen; en indien 'er één minder is, worden zij ten voordeele zijner majesteit verbeurd vcrklaerd. Ik zal niet fpreken van de gedaente, noch van dc geftalte, noch van de geaertheit, noch van het verftandt der Negeren van Juida. In het algemeen verfchillen zij luttel van de andere Afrikanen , die op dezelfde breedte liggen. Evenwel zijn zij befchaefder, gezelliger, edelmoediger en eerbiediger omtrent hunne opperheeren. Zij befchouwen als eene misdaedt in derzelver tegenwoordigheit te gaen zitten, of zelfs overeindt te blijven ftaen. Dc gewoonte is, als dezelve voorbijgaen of hen aenfpreken, zich op de knien te werpen, dricmael de aerde te kusfehen , en nedergebogen te blijven liggen, tot op het oogenblik der fcheidinge. In deze zelfde geftalte verfchijnen de kinders voor hunnen vader, en de vrouwen voor haren echt- ge-  HoND-KD EN VlJFENZ» VENTIGSTE BRIEF. 3^5 genoot. Het opperhoofdt geeft een verpligtend antwoordt, klapt zachtjes m de handen, cn neemt zijn affcheidt met eene groetenisfe van befchcrming'. Twee perfonen van gelijken ftaet werpen zich op de knien, als zij elkanderen ontmoeten, begroeten malkander met het klappen der handen, en doen wenfehen voor hunne wederzijdfche gezondheit en geluk Schoon zij eikanderen twintigmael op denzcltden dag wedervonden, zouden zij deze beleefdheit nimmer verzuimen. De Chinezen zelfs ftrekken de plegtigheden niet verder uit, noch nemen dezelve geftrenger in acht. Het geririefte verzuim in deze gebruiken wordt altoos niet eene bpete geftraft. Wanneer een man van aenzien niest, werpen zich al de omftanders ter neder, en doen wenfehen voor zijne welvaert. Kortom, alle de pügten der beleeklheit en onderwerping worden hier met meer naeuwkeurigheit bewezen, dan zelfs bij de bcfchacfdfte volken van Europa. Een edelman, die zich voorltelt een bezoek bij een' ftaetsdienaer afteleggen, laet hem verlof daer toe vragen; en na het zelve verkregen te hebben, begeeft hij zich op weg met een' talrijken ftoet, vergezeld' van fpecltuigen, en befiuit zelf den ton, wordende door twee flaven in eene hangmat gedragen. Als hij ter beftemder plaetfe gekomen is, houden de fpeeltuigen op; cn hij nadert tot de eerfte poort van het huis, alwaer •hij zich met zijn geheel gevolg ter neder werpt.  316 De Nieuwe Reisigbr. De dienstboden, afgezonden om hem te ontvangen , ftellen zich in dezelve geftalte; en men betwist eikanderen langen tijdt wie het eerfte zal opftaen. Eindelijk treedt hij in het eerfte hof; en wanneer hij in de gehoorzael is ingeleid , begint hij weder zijne knielingen, pligtplegingcn , buigingen en begroetingen. Hij verlaet het huis gelijk hij 'er intradt, en begeeft zich weder op weg in dezelfde orde als hij gekomen is. De naerftigheit en liefde tot den arbeidt zijn gemeene deugden der beide kunnen. De mannen houden zich met zware werken bezig; en het geene elders de ezels , osfen, muilezels, paerden, reen of kamelen verrichten, is hielden mannen ten deele gevallen. De vrouwen, wier handen teederer zijn , fpinnen katoen, maken ftoffen, matten en korven. en bereiden de fpijzen. De loonen der arbeideren zijn middelmatig; maer zij willen in voorraedt betaeld zijn. Zij weten zich daerenboven door het ftelen fchadeloos te ftellen , en worden ervarener in deze kunst geacht, dan de behendigfte gaeuwdieven van Parijs. De handel der flaven is de eenigfte bezigheit der rijke mannen, en de omgang met de vrouwen hunne voornaemfte tijdkorting. Het getal dezer laetften is niet bepaeld ; en ijder burger kan zijn vrouwentimmer hebben, waerin niets lastigs is: want zij moeten allen haer onderhoudt door hare handen winnen. Eene dochter,  Honderd en Vijfenzeventigste Brief. 317 ter, door hare minnarijen bekend, en die ver*, fcheidene proeven van hare vruchtbaerheit gegeven heeft, wordt daerom des te meer tot het huwelijk aengezocht. Men vreest niet vele kinders te hebben, om dat zij den rijkdom hunner vaderen uitmaken; en de onvruchtbaerheit is het grootfte gebrek, dat men eener vrouwe kan verwijten. Deze kunne is hier van zulk eene wellustige gefteldheit', dat de geftrengheit der wetten eene zwakke hinderpael tegens de ongebondenheit zoude wezen. Ook hebben de dochters de vrijheit om zich aen hare minnaers overtegeven, zonder dat men haer kan berispen; en om het regt tot trouwen te hebben , zonder de toeftemminge harer vaderen, zijn zij niet verpligt, gelijk onder ons, dezen ouderdom, waerin de natuur den kostelijkften tijdt harer vruchtbaerheit verloren heeft, aftewach- tCDe dochters, die in het openbaer haer werk van de onkuischheit maken , onthouden zich op de groote wegen in kleene hutten, die alleenlijk tot dit gebruik dienen. Zij zijn verpligt zich aldaer, op fommige dagen der weke, op hare beurt te laten vinden, om zich aen de voorbijgangers overtegeven. Dewijl het landt zeer volkrijk is, en de gehuwde vrouwen in bedwang leven, ontbreekt het dezen fchepfelen aen° geene oeffening. Men verzekert dat de geachtften bij de dertig mannen daegs ontvangen. De gewone prijs harer gunsten is drie kleene  318 De Nieuwe Reisiger. kleene fchulpen, die te famen een ooitje van onze munt' uitmaken. De godsdienstige vrouwen van aenzien, wanneer zij op haer doodbedde liggen, laten jonge dochters opkoopen, om in deze plaetfen der ongebondenheid om niet te dienen, en gelooven dwaefelijk dat het alzoo verdienstelijk is de vermaken der armen te bevorderen, dan hen in hunne behoeften tc onderfteunen. De vrouwen beginnen vroegtijdig moeders te worden, en zijn wel rasch tot de voorttéling onbekwaem ; maer haer getal gaet zoo verre dat der mannen te boven, in dit gedeelte van Guinéa, dat , fchoon zij in 't algemeen niet zeer vruchtbaer zijn, fommige vaders bij de twee honderd kinderen hebben. Een Neger van eenig aenzien, die 'er niet meer dan vijftig heeft, beklaegt zich over zijn lot; cn men vertelde mij, voor eenige dagen , dat een zeker onderkoning een' magtigen vijandt te rug dreef, zonder andere hulp dan zijne zonen cn klccnzonen, met hunne flaven. Dit gedacht, zegt men, beftond uit twee duizend perfonen, zonder de vrouwen en een vrij groot getal van doode kinderen tc rekenen. Men zal zich over deze ongemeene bevolking niet verwonderen, in een landt, alwaer de voortplanting van het geflacht het eenigfte oogmerk is van het vermaek, 't welk zij verwekt; alwaer de beste jaren eener dochter niet vervliegen met het wachten naer een' man, dien zij dikwerf niet kan  Honderd en Vijfenzeventigste Brief. 319 kan verkrijgen; alwaer de begeerte om voor eene maegdt geacht te worden, zonder van den wellust' aftezien, het grondbeginfel der voorttélinge niet vernielt; alwaer eene vrouw, die geenkindt bij een' man verwekt, het regt heeft om een' anderen te nemen, die haer vruchtbaer weet te maken; alwaer niets tegens de natuur gefchiedt, om dat men de eisfehen der wijze nature inwilligt; alwaer de gemakkelijkheit, om eikanderen te trouwen en te verlaten , de oorzaek is dat ijder zich in het huwelijk begeeft; en alwaer eindelijk de tijdt der liefde geheel in derzelver vermaken wordt hefteed. Het is aen de vrouwen, op zware ftraf, verboden in het paleis des konings te komen , wanneer zij hare maendelijke zwakheden hebben. Zelfs moeten zij het huis van haren echtgenoot verlaten , en van alle gemeenfehap met de mannen afzien , zoo lang deze ongefteldheit duurt. Eene afgezonderde hut, aen het einde van het hof of den tuin gebouwd, ftrekt haer dan tot eene verblijfplaets; en zij komen niet uit deze gevangkenis, dan na dat zij zich gewasfehen, gezuiverd en gereinigd hebben. Ik ben, enz. Sabi, den liften van Juli, 1753. Ho NT-  320 De Nieuwe R e i s i g e r* Honderd en Zesenzeventigste Brief. Vervolg van juidat Hoewel de godsdienst, in dit gewest vastgefteld, in 't algemeen luttel van die der andere Negeren verfchilt, heb ik echter eenige bijzonderheden opgemerkt, ten opzigte van de groote flang, die als de magtigfte god* heit- des lands aengebeden wordt. Verfcheidene pprfonen , welke gelooven dit dier gezien te hebben, gaven 'er mij deze befchrijving van: Deze flang is omtrent zeven of agt voeten „ lang, en twaelf of vijftien duimen dik. Haer „ hoofdt is groot en rondt, hare tong kort en „ fcherp , hare oogen glinfterende cn wijd* » opgefperd , en haer ftaert kleen en fpits. „ De grondt van hare kleur is geel, met brui* }, ne en blaeuwe ftrepen, over haer geheel „ ligchaem verfpreid. Zij kruipt langzaem „ voort ; en hare zachtmocdigheit is zoo „ groot, dat zij zelfs de perfonen , die op „ haer treden, niet bijt. Zij gebruikt hare „ kragt alleen tegens de venijnige kruipende „ gedierten, en tegens de ratten , met welke „ zij gedurig in oorlog is. Zij tast dezelve „ aen in welke plaets zijze vindt, en fehijnt „ vermaek te fcheppen in het verdeedigen der' „ menfchen tegens de boosaertigheit dezer die^ „ ren. De Negers betoonen voor ede flangen p- de*-  Honderd en Zesenzeventigste Brief, gif % dezer foorte zulk eene groote eerbiedt, dat j, zij dezelve, als zij ze ontmoeten, met hoog-" achting' opnemenen in hunne huizen hren^ gen , alwaer zij 'er eene ongemeene zorg *. voor dragen. Iemant, die eene dezer flan„ «en dood°de of alleenlijk kwetfte , zou voor „ alle de woede des volks blootftaen. De Eu-" „ ropeanen zijn , tot hunne zekerheit, ver* ,-, pligt zich in dit ff.uk naer de opgevatte denk,, beelden te fchikken; of zoo zij fomtijds daer' „ mede durven fchertfen, wijkende zwarten „ van hun af, om deze lasteringen niet te „ hooren. Wanneer het vuur een huis aan„ tast, en eene flang het ongeluk heeft van „ verbrand te worden, verfpreidt zich de ontfteltenis door de geheele landflreek. Yder „ flopt de ooren voor zulk eene droevige tij„ ding, en geeft eene zekere fomme, als eene i, boete, ter vergoedinge van de weinige zorg', „ welke men ter behoudenisfe van zijnen godt „ gedragen heeft. Het ontzag, 't welk men ,•, voor deze flangen heeft, maken dezelve zoo ,-, gemeenzaem , dat zij zeer hinderlijk wor,., den. Zij kruipen m de bedden, leggen 'er ,, hare eijers in, en broeijen ze uit; en wel „ rasch zouden zij het ganfche landt met hun „ geflacht vervullen, indien de varkens, zonder de minfte eerbiedt voor deze godheit, 'er geen groot gedeelte van vernielden, Oolc zijn deze laetfte dieren in afgrijzen bij het # volk, voornamelijk, federt dat een bevélvarr XIV. Deel.- X- #''derf  322 De Nieuwe Reisiger. „ den troon hen allen tot den doodt veroor„ deeld heeft". Men is onkundig van den oorfprong van zulken zonderlingen en wonderbaerlijken godsdienst. De Negers vertellen dat deze flang, haer geboortelandt niet kunnende verdragen, ter oorzake van de boosheit der inwoonderen, het zelve verliet om onder hen te komen wonen. Zij ontvingen haer met de grootfte eerbewijzingen , wonden haer in een zijden tapijt, en bragten haer in den tempel. Men ftelde priesters aen, om 'er zorg voortedragen , en wijdde de fraeifte dochters tot haren dienst; en wel rasch verkreeg dees nieuwe afgodt het gezag over alle de aloude godheden. De nakomelingfchap van dit edele dier is zeer vermeenigdvuldigd, en niet ontaert van de goede hoedanigheden hares eerften ftamvaders. Doch onder dit getal is 'er altoos één, welke men als het opperhooft befchouwt, en waeraen men bijzondere eerbewijzingen betoont. Het gemeene volk denkt dat het dezelfde flang is , welke men eerst vergood heeft, en befchouwen haer als de oorfprong van alle de anderen , die in wezen zijn ; weshalve de priesters , om niets van deze eerbiedt te verminderen, als zij fterft, behendig eene andere van dezelfde gedaente in hare plaets ftellen. Zij is prachtig gehuisvest, wordt met de lekkerfte fpijze gevoed, en door de handen der fraeifte jonge dochteren gediend. De koning zendt haer rijke gefchenken, en kwam voor.  HoWSAB EN ZüSENZtVENTlGStE BrIEF. voorheen !s jaerlijksch in perfoon, omrjaegaijgs* gewijs, een bezoek bij haer afleggen ; maer uit aenmerkinge van de onnoemelijke kosten en dc moeite dezer bedevaert', heeft hij gevoegelijk geoordeeld zich daervan te ontflaen. Hij vergenoegt zich met 'er zijne amptenaers te fturen, ten naestenbij als onze groote heeren, die eertijds de ommegangen op fakramentsdag bijwoonden , en 'er tegenwoordig alleen hun leverei zenden. Het gemeene volk, godsdiens* tigcr dan men in het hof is, heeft niets van zijne eerbiedigheit voor deze goddelijke flang verloren. De priesters, van hunne zijde , verzuimen niets tot onderhouding van eene ligtgeloovig* heit , die hen in ftaet ftelt om tevens hunne ongebondenheit en gierigheit te voldoen. Zij zijn zoo verre gekomen van den inwoonderen tc doen gelooven, dat het heilige dier, op eerf zekeren tijdt van het jaer, genegenhcit voor dc jonge dochters opvat; en het vervoegt zich altoos bij de fraeifte. Om zijne liefde te kennen te geven, verfchijnt het haer in den nacht, raekt haer met het eindt van den ftaert aen, cn boezemt haer eene woede in, welke bij de razernij der Bacchanten kan vergeleken Wor* den. Zij verbrijzelen en verfcheuren alles wat 'er onder hare handen valt, berooven zich van hare klecdercn, geven afgrijsfelijke fchreeuwen , werpen zich op de voorbijgangers , ea noodzaken de ouders om haer van de famen» X 2 ^  324 De Nieuwe Reisiger. leving' aftezonderen. Dit is het oogenblik? waerop de priesters haer verwachten. Men geleidt haer in een huis , tot dit oogmerk bij den tempel gebouwd, en waervan de priesters alleen de bevvaerders zijn. Hier blijven de dochters met dezelven opgefloten , tot dat zij haer verftandt weder gekregen hebben; en deze genezing duurt langer of korter , naer den graedt van genegenhcit, welke zij der godheit of derzelver bedienaren hebben ingeboezemd. Gedurende die tijdt , zenden haer de ouders alles wat noodzakelijk is, zoo voor haer bijzonder onderhoudt, als voor dat der priesteren , wien deze gewigtige genezing is toevertrouwd. Daerenboven zijn zij verpligt eene zekere fomme te betalen, voor de huisvesting cn dc zorg, welke men voor haer gedragen heeft; en dewyl het getal dezer kostgangfteren zeer aenmerkelijk is, brengt het een onnoemelijk geldt op aen de bedienaers der groote. flange; Wanneer ccne dochter nog niet door denkruipenden godt is aangezocht, het zij dat ze geene gencgenheit voor de priesteren heeft,, of derzelver waekzame ontuchtigheit ontfnapt is, trachtten zij eene geheime onderhandeling, met haer te hebben, en verleiden met zoo veel kunst' den ligtgeloovigen geest van deze jonge onnoozele, dat zij haer overreden zich zinneloos te veinzen. Van dat oogenblik af is zij in hunne magt, cn wordt een nieuw flagtoffer van  Honderd en Zesenzeventigste Brief. 325 van hunne onvcrzadelijke onkuischheit. Het gezag, 't welk men aen hunne waerdigheit toefchrijft, belet hunne bedriegerijen te ontdekken; en de meesten dezer doehteren bevinden 'er zich daerenboven vrij wel bij, om dezelve niet te openbaren. Daer zijn altoos eenige Negers van een goed verftandt, die 'er niet door bedrogen worden ; maer zij vergenoegen zich met 'er heimelijk den draek mede te fteken: want het zou niet veilig voor hun zijn het volk uit zijne dwaling' te willen trekken. Het gebeurt dikwils dat gehuwde vrouwen zelve, of af keerig van hare mannen, of door liefde tot de bedicnaers van dezen godt geraekt, voorgeven door de flang geftoken te z|jn, en hulp bij het onfeilbare geneesmiddel vinden. Een burgerman, zijne vrouw gevangen gezet hebbende, om haer zelf te genezen, werd door de priesters vergiftigd. Een ander nam zijne vrouw bij de handt, als of hij haer naer den tempel wilde geleiden, en bragt haer bij de kooplieden, die hunne lading van flaven op de kust innamen. Deze vrouw , ziende haren man in ernst gereed om haer te verkoopen , wierp zich aen zijne voeten, verzocht hem vergiffenis, en beloofde hem niet meer zinneloos te zijn. Gelukkig was het voor hem dat deze Hap niet tot kennis der priesteren kwame , dewijl dezelve hem het leven zoude gekost hebben. X 3 De  3^6 De Nieuwe Reisiger. De beide geflachten worden tevens tot de bediening van den godsdienst toegelaten; cn zie hier het geene bij de inwijding der vrouwen in de orde der priesterfchap wordt in acht genomen. De oude vrouwen , met knodfen gewapend , komen uit den tempel, en loopen door de ftraten der ftadt, roepende : houd vast, houd vast. Alle de jonge dochters , van agt tot twaelf jaren, welke zij kunnen rooven, komen haer van régtswegen toe: alleenlijk is het haer verboden in de huizen te treden; maer indien iemant haer in de ftraten wilde wederftaen, zou hij den doodt niet ontvlugten: want de priesters zijn altoos tegenwoordig om haer bijftandt te bieden. Deze oude razernijen geleiden haren jongen prooi in hare hutten, fluiten deze nieuwelingen op, onderwijzen ze , en drukken haer dc teekens der groote flange op het ligchaem. Deze laetfte bewerking veroorzae.kt acn deze kleene fchep? fels hevige fmerten, en doet hen geweldig fchreeuwen. Wanneer men ze verftandig genoeg acht, en hunne wonden genezen zijn, zendt men hen tot hunne ouders te rug, hen waerfchuwende dat de godt, die hen gemerkt heeft, hun de wreedfte pijnen zal doen lijden, indien zjj immer zijne verborgenheden ontdekken. Als deze dochters veertien jaren bereikt hebben , denkt men om haer te verecnigen met den grooten afgodt, waervan zij tevens de bruiden en priestereslen worden, Na haer met  Honderd en Zesenzeventigste. Brief, 327 met de fraeifte fieraedjen opgetooid te hebben , geleidt men haer bij nacht in eene kelder, alwaer zij jonge flangen, die haer bij vota.agt Jouwen ae°ntreffen. Terwijl het huwehjk voltrokken wordt, danfen en zingen de andere priesterinnen op het geluidt der fpeeltuigen, om het hooren van het geene 'er omgaet te beletten. De vrucht van diergelijke vereemgmaen is altoos de voortplanting van het menfchelijke geflacht. Van dien dag af, vertoonen zij eene onver dragelijke trotschheit en hoo^moedt: echter is het niet moeijehjk hen ten ouwelijk' te krijgen; in tegendeel worden zij weinig gezocht, om dat zij eene groote eerbiedt vereisfehen van hare mannen, die haer niet dan op de knien mogen aenfpreken. Ook trouwen zij niet dan verftandeloozen, tot welken zij hare toevlugt nemen, wanneer zij geene diensten meer van de jonge priesteren kunnen trekken. Zij , die geene gelegenheit vinden om te trouwen, verkoopen hare gunsten in het openbaer ; en tot eene overmaet van afgrijzen, drijft men met de jongften een eerloozen handel. De oude priesterinnen, aen wier zorg deze kleene onnoozelen zijn toevertrouwd, weten haer te overreden, dat de flang begeert dat zij zich zullen overgeven aen zoodanigen man, dien zij haer aenwijzen, 't geen altoos de geen is die het meeste betaelt. Zij doen deze jonge leerlingen hoopen dat zij, tot loon van hare gedienstigheit, onuitfprekelijke vermaken zullen genieten.  328 De Nieuwe Reisiger, Men heeft, in alle de gedeelten van hc!: kaningkrijk, tempels gebouwd, om deze flangen te huisvesten en te voeden: de vermaerdfte is eenige mijlen van de hoofdftadt. Ydere tempel heeft zijnen priester of zijne priesterin, en dikwerf beide , welke van de offeranden leven, en op de vragen der aenbidde.en antwoorden. Zij worden geregeerd door een opperhoofdt, wiens vermogen het koningklijke gezag evenaert. Het volk, overreed dat hij de eer heeft van met den grooten afgodt te verkeeren, gelooft dat hij in ftaet is zoo veel kwaedt te doen, als de vorst goedt kan verrichten. Dees opperpriester heeft alleen het regt om in het geheime vertrek van den krui. penden godt te komen. De andere priesters, wier getal oneindig is, zijn aen zijne bevelen pnderworpen; en zijne waerdigheit is erffelijk. In de mindere geestelijkheit volgen de mannelijke kinders insgelijks hunne vaders op. Dezelfde orde van opvolginge is in het regerende huis vastgefteld. Het koningkrijk gaet tot den oudften der zonen over, ten zij de grooten, om wezenlijke redenen, zich verpligt achten een' zijner broederen te verkiezen. Zoo dra de opvolger geboren is, brengt men hem op de grensfeheiding, om'er als een' gemeenen perfoon opgevoed te worden, zonder eenige kennis noqh van zijne geboorte noch van zijnen rang. Zij, wien men hem toevertrouwt, yoeden hem als hun kindt op ; en de prins, die.  Honderd en Zesenzeventigste Brief. 329 die in het begin dezer eeuwe den troon bezat, hoedde de varkens van eenen Neger, dien hij voor zijnen vader hield, toen de grooten hem voor hunnen oppervorst kwamen erkennen. Wanneer de doodt van den koning is bekend pcmaekt, worden de wetten, de orde en regering opgefchort, tot de krooning van zijnen navolger ; en dit is een teeken van vrijheit voor het ganfche volk. Zij, die eenigen haet of andere driften hebben te voldoen, nemen dezen tijdt van ongeregeldheit waer, om allerlei moedwilligheden te plegen. De dieverij, wraek, fchennis en moordt zijn ongeftraft: de "rooten en Europeanen durven met uitgaen zonder een talrijk geleide; en alle verftandige lieden fluiten zich in hunne huizen op. Om deze gruwelen te fluiten, fpoedt men zich om het volk bekend te maken dat de troon vervuld is De wetten verkrijgen dan weder hare kiagt : de koophandel wordt herboren : de markten worden geopend; en ijder keert te rug tot zijnen arbeidt. _ _ De eerfte zorg van den nieuwen koning is het ligchaem van zijnen vader ter aerde te doen beftellen: men begraeft daer benevens, gelijk in alle deze barbaerfche hoven, dc levende vrouwen , amptenaers en flaven, De gunsteling van dën vorst ondergaet eerst dit wreede lot. De ftaet van dezen man is zeer vreemd: hij is met geen eenig ampt aen het hof bekleed, en heeft zelfs geene vrijheit om 'erin te komen, X 5 ten.  330 De Nieuwe Reisiger. ten zij om 'er eenige gunst te verzoeken. Hij vervoegt zich bij den opperpriester, die 'er zijner majesteit kennis van geeft, en alle zijne verzoeken worden hem toegeftaen; doch hij draegt zorg om 'er geene dan regtmatige te doen. Hij heeft daerenboven meenigvukiige voorregten , die hem veei aenziens bijzetten. Hij is van alterlei fchattingen en arbeidt bevrijd, en op de markten neemt hij alles dat tot zijn gebruik dient. Deze vrijheit, gevoegd bij de getuigenisfen van achtinge, welke hij van het volk ontvangt, zou zijn leven zeer gelukkig maken, indien het niet onophoudelijk wierde vergiftigd door het denkbeeldt van het afgrijsfelijke lot, dat hem dreigt: want zijn hoofdt valt altoos het eerfte na den doodt van den koning. De lijkdiensten van den vorst worden gevolgd door de krooning van zijnen opvolger, welke plegtigheit door eenen grooten van het koningkrijk Ardra beftierd wordt. De Europeanen hebben het regt dezelve bijtewonen, en worden zelfs van den koning daertoe genoodigd. Zij zitten 'er met gedekten hoofde, behalve de Portugezen, die 'er overeind en blootshoofds moeten blijven ftaen; eene vernederende omftandigheit voor dezen landaert, wiens gezag derwijze verzwakt is aen het hof van Juida, dat een Portugees, door de Negers beledigd , geene vrijheit heeft om hen te flaen; daer in tegendeel een Franschman, tegens wien een  H«*0É«*8« ZtSVSZEVBNTIGSTEJ BRIEF. 331 een zwarte de handt opheft, het regt heeft om hem te dooden. Als de dag tot de krooning bepaeld is, verzamelt men de grooten van het koningkrijk; en men maekt een begin met eene plegtige goedkeuringe van het gedrag, dat zij in de tusfehenregering gehouden hebben. Eene losbranding van het gefchut geeft het gemeen daervan kennis- en aenftonds doet het vreugdegefchreeuw dc ganfche ftadt wedergalmen. Het zelve verfnreidt zich zoo fchielijk van dorp tot dorp, dat het, in dezen volkrijken ftaet, in minder dan één uur tijds, tot aen de afgelegenfte deeIcn van de hoofdftadt overvliegt. Al het volk is dan in eene beweging, welke men voor eene akemcene dronkenfehap zoude aenzien. Men moet den flaep vaerwel zeggen, en den algemeenen ftroom volgen , die flechts in eene onrocri^e vervoering van vreugdebedrijven en feesten&beftaet. De heer van Ardra, wiens peflacht, van onheugchelijke tijden af, de krooning verricht heeft, verfchijnt met eenen heerlijken ftoet, en wordt met allerlei eerbewijzingen onthaeld. De vrouwen des konings bedienen hem aen tafel: hij fpreekt tot zijne majesteit, zonder zich ter aerde te buigen, en legt in 't geheel geene bezoeken af bij de groot n des lands. Deze zijn, met het volk en de priesteren, bezig met het doen van omgangen rondom den tempel der groote flange, om te verzoeken dat de nieuwe heer met goedheit re-  332 De Nieuwe Reisiger. regere , den koophandel bloeijend make , de wetten doe in acht nemen , en de openbare vrijheit handhavene. Eene nieuwe losbranding van verfcheidene ftukken kanon geeft kennis van de aenkomst' van den vorst. Dees prins treedt uit zijn paleis, vergezeld van zijne vrouwen, die met alle de veriierfelen der kroone zijn opgetooid. Hij zelf is met alles wat heerlijkst is' bedekt; en in dezen ftaet gaet hij de hoven dwars over, cn op zijnen troon zitten. Dezelve is een groote vergulden armftoel, waerop men nog de wapenen van Frankrijk befchouwt, 't geen hem genoeg voor een gefchenk der Indifchc maetfchappij' doet kennen. Twee dwergen des konings, die regt tegens hem overftaen, vertoonen beurtelings aen zijne majesteit de goede hoedanigheit van zijnen voorzaet, enfporen hem aen om denzelven naertevolgen. De heer van Ardra nadert vervolgens tot den troon, en groet den koning met eene enkele buiging'; waerna hij, den helm, dien de vorst op het hoofdt heeft, in zijne handen nemende, zich naer het volk keert, zeggende : „ zie daer „ uwen oppervorst; zijt hem getrouw". Deze woorden hcrhaelt hij driemacl; en den helm des konings weder opzettende, doet hij zijner majesteit eene diepe eerbewijzmg. Het kanon, het kleene fchietgeweer, de fpeeltuigen en het handgeklap beginnen weder met eenen nieuwen ijver; en de vorst keert te rug, in het midden dei*  Honderden Zesenzeventigste Brief. 333 der uitroepingen en het vreugdegejuich. De kleeders en verfierfels, welke hij in deze gelegenheit gedragen heeft, behooren aen den heer van Ardra; maer dees laetfte vergenoegt zich met een gefchenk. Hij mag zich te Juida niet langer ophouden dan drie dagen na het feest, 't welk door eenen omgang naer den tempel der flange eindigt. Niemant , zelfs de grooten en de onderkoningen niet uitgezonderd, fpreekt tot den koning dan al knielende; doch deze onderwerping beftaet alleen in eene uiterlijke vertooning : want hunne onaf hangelijkheit ftrekt zich verder uit, dan in eenige andere landen. Zij deelen de regering met den oppervorst, en beoorlogen eikanderen, zonder dat hij met zijn gezag tusfchen beide durft komen. Wanneer zij bij hem ter gehoor zijn, en hun volk eenig ongeval voor hen vreesde, zou het de fluit'boomen van het paleis overmeesteren , en alle eerbiedt voor zijne koningklijke majesteit verliezen. De Europeanen buigen zich voor dezen vorst niet ter aerde: zij groeten hem alleen, gelijk men de aenzienlijke perfonen in hun landt doet. De koning ontvangt hen met vriendfehap, vat hen bij de handt, dringt hen om neder te zitten , en drinkt op hunne gezondheit; en zoo zij hem voor de eerftemael bezoeken, vereert hij hen met vijf of zes kanonfehoten, als zij vertrekken. De gewoonte is blootshoofds te blij-  334 De Nieuwe Reisiger. blijven, zoo lang de gehoorgevlng duurt; met dat hij dit teeken van onderwerpinge afvordert ; maer men weet dat hij daer mede in zijnen fchik is. Men legt ook de degens aen de deur af, om dat hij niet gaerne heeft dat men gewapend voor hem verfchijne. De koning van Juida eet nimmer in tegenwoordigheit zijner onderdanen ; en niemant weet in welk gedeelte van zijn paleis hij den nacht doorbrengt. Ik vraegde een' der amptenaren van den vorst, waer deszelfs kamer was ; cn hij deed mij , tot antwoordt, deze vraeg: „ waer gelooft gij dat Godt fiaept? „ Het is alzoo gemakkelijk, voegde hij 'er bij, „ het eene als het andere te weten". Men laet het volk in deze onwetendheit, om allerlei gevaren van den koning aftckeeren, dooide moeijelijkheit om hem te vinden , indien men op zijn leven wilde toeleggen. Zijne inkomsten zijn aanmerkelijk, cn beftaen in de voortbrengfels der landerijen van zijn gebiedt, in de tollen, die op de koopmanfehappen geheven worden, in de gefchenken , welke hem de Europeanen doen, in de aentastingen en verbeurdverklaringen der goederen, en in de boeten. Deze inzameling gefchiedt, gelijk in Frankrijk, door den dienst van uitgehongerde en onnutte lieden, die uit de bronnen niet kunnen putten , zonder ze te dempen, en niet minder den vorst door hunne plunderingen bederven, dan het volk door hunne  Honderd en Zesenzeventigste Brief. 335 hunne moedwilligheden verdrukken. Niettegenftaende deze rooverijen, zou de koning van Juida één der magtigfte vorften van Afrika zijn, indien hij minder oorlogen had te voeren, de ongemeene kosten van zijn huis verminderde , en de bedienaers der groote fiange de meeste rijkdommen van den ftaet niet licte verflinden. Het opperfte gezag berust in den wil van den oppervorst en de grooten des koningkrijks. De waerdigheden, welke de koning vergeeft, worden in drie klasfen verdeeld: de eerfte is die der onderkoningen of landvoogden, die in hun gebiedt zoo veel gezags voeren, en zoo luifterrijk hof houden, als de koning. De tweede klasfe is die der groote kapiteinen, en de derde die der gewone kapiteinen , als de kapitein der markt, de kapitein der flaven, de kapitein der gevangkenisfen, de kapitein van den oever , de kapitein der vreemdelingen, enz. De flaetsvergadering wordt alleen bij nacht gehouden , ten zij een dringend geval noodzaekt van dit gebruik aftewijken. Geene wetten zijn 'er in dit koningkrijk vastgefteld, dan tegens de hoofdmisdaden, in welken rang men alleen rekent den doodilag, en het overfpel met de vrouwen des konings. De ftraf is niet uitgedrukt, maer altoos wreed. Somtijds fnijdt men den fchuldigen , in het gezigt zijner medepligtige, het deel af, waer mede hij de misdaedt bedreven heeft , en nood-  336 De Nieuwe Reisiger. noodzaekt haer het zelve in het vuur te werpen. Vervolgens maekt men eenen kuil, van vier of vijf voeten diep, in het midden van welken de vrouw aen eenen pael wordt vastgemaekt , met de armen achter op den rug gebonden. Alle hare gezellinnen komen uit het paleis, even als op de groote feesten verfierd , onder het geluidt van fluiten en trommelen, Yder draegt op haer hoofdt een' grooten pot, vervuld met kokend water, 't welk zij beurtelings werpen op het ligchaem dezer rampzalige , die in deze fmerten den geest geeft. De minnaer wordt aen een fpit geftoken; en dezelfde vrouwen dragen takkebosfen aen, om hem te braden. Een zeker jongkman, als eene dochter gekleed, in het vrouwentimmer gegrepen, werd terftondt tot de ftraf geleid.! Toen hij op de gerigtsplaets gekomen was, begon hij te lagchen, ziende verfcheidene der geenen, die eenige zwakheden voor hem gehad hadden , ijverig hout voor zijnen brandftapel aendragen. Hij verklaerde de oorzaek zijner verwonderinge, maer had de befcheidenheit van niemant te noemen, hebbende tot dien tijdt toe niet dan reden gehad om over haer vergenoegd te zijn. De bijzondere perfonen rigten zich zeiven over de ongetrouwheit hunner echtgenooten: zij mogen dezelve het leven benemen ; maer de vrouwen zijn meestentijds daervan vrij met enkele ftokflagen. Waiv  Honderd en Zesenzeventigste BrieK 337' Wanneer de koning op eenigen grooten van zijn hof misnoegd is, zendt hij zijne vrouwen,; Om deszelfs huis te pionderen; en dewijl her; den mannen verboden is haer aenteraken, volvoeren zij gerustelijk haren last. Doch diergelijke ftrafplegingen zijn zeer zeldzaem: want dewijl de edelen eikanderen wederzijdsch onderfteunen, zouden zij eenigen opftandt kunnen verwekken. In 't algemeen heeft de wet der wedervergeldinge in dit landt plaets: eene. brandftichting wordt door het vuur, een dief in zijn geldt, en een moordenaer door het verlies van zijri leven geftraft. Indien de bcfchuldiging zonder bewijs is, neemt men, gelijk bij de andere Negers, zijne toevlugt tot de geregtelijke proeven. Een onvermogend fchuldenaer mag, benevens zijne vrouw en kinderen, tot het beloop der verfchuldigde fomme, verkoft worden. De fchuldeisfcher heeft daerenboven het zonderlinge regt om den eerften flaef, dien hij ontmoet, aentetasten,' mits hij tot hem zegge: „ ik neem u in beflag, voor ,-, zoodanig eene fomme, die zoodanig een mij; „ fchuldig is", De meester van dezen gevangen, wie hij ook zijn moge, zelfs de koning, is dan' verpligt de geheele fchuldt binnen vierentwintig uren aen den fchuldeifcher te bèta-, len , zonder het welke dees laetfte den flaef kan verkoopen; en indien een eenige niet genoeg is om de fomme te voldoen, mag hij 'er verfcheidenen aentasten'. De flaven der EuXIV. Deel Y tv-  • 38 De Nieuwe Reisioer. ropeanen zijn beveiligd voor, deze vreemde wet, die de rijken blootftelt om de fchulden der armen te betalen. Voor omtrent twintig jaren onderging het koningkrijk Juida eenen opftandt, die, zonder groote veranderingen in de beftiering van den ftaet te weeg te brengen, deze alleenheerfching onder de regering van eenen nieuwen heer heeft doen overgaen. De koning van Dahomay, een naburig vorst, die het landt van Ardra het juk had opgelegd , ondernam dit ganfche gedeelte van Guinéa, dat de Europeanen de Slavenkust noemen, onder zijne magt te brengen. Hij naderde tot acn eene rivier, die bij Sabi ftroomt; en de koning van Juida, in plaets van hem den overtogt te betwisten, vergenoegde zich met den opperpriester offeranden aen de groote flang te laten doen. Terwijl men zich met bidden bezig hield, trok Truro-Audati (dit is de naem van den overwinnaer) regt op de hoofdftadt aen , zonder wederftandt te ontmoeten, dwong zijnen vijandt om de vlugt te nemen, en gaf de ftadt ter plunderinge over. De Europeanen, in dit koningkrijk gevestigd, werden gevangen genomen. De verooveraer ontving hen met goedheit, wierp de mishandelingen, welke zij ondergaen hadden, op de onlusten des oorlogs, vergunde hun in hunne fterkte wedertekeeren, vereerde hun verfcheidene flaven, en verzekerde hun dat zijn voornemen was hunnen koop-  HONDEKÖ EN ZESENZEVENTIGSTE BaihF. ^ 3^ koophandel te doen bloeijen , zoo dra zijrte' verooveringen bevestigd warenOnder de papieren van het Engelfche kafltoor bewacrt men het affchrift van een' brief;, wiens vertaling u des te aengenamer zal zijn, om dat zij u de zonderlinge geaertheit van dezen vorst, en de verfcheidene gebruiken van zijn landt, bijzonderlijker zal doen kennen, Dees brief is van een' handeldrijver, Lamb genoemd, die, een gevangen des konings van Dahomay zijnde, denzelven, gedurende zijne gevangenis, fchreef aen den Engelfchen bevel* hebber der fterkte van Juida. Ik zal alleen affchrijven het geene dezen vorst betreft, „ Ik fpreek hem dikwerf, zegt de handel„ drijver, van eene gemeenfehap met de „ maetfehappije opteregten, en blanke men,, fchen aen zijn hof te doen komen. Ik ge* „ loof niet dat hij dezelven tegens hunnen „ dank zal willen houden; en indien hij ten „ mijnen opzigte verfchillende handelt, ge-* „ fchiedt zulks om dat hij mij als een' krijgsge* „ vangen aenmerkt. Daerenboven fehijnt hij „ mij grootelijks te achten, om dat hij nim„ mer andere blanken gekend heeft, dan een1 „ ouden Portugefchen Mulater, die hem zeer „ veel gekost heeft; en hoewel dees man zijn „ gevangen is, behandelt hij hem als een' heer „ van den hoogften rang. Hij heeft hem twee „ huizen gegeven, benevens een groot getal „ van vrouwen en flaven , zonder hem iets Y 2. „ an*  34-0 De Nieuwe Reisïger. „ anders opteleggen, dan fomtijds zijne klee,, deren te verftellen, om dat deszelfs hand„ werk het kleermaken is. Dus kan men ftaet „ maken dat ijdere vrije kunstenacr, die zich „ hier zoude willen begeven, wel zouden „ ontvangen worden, en een' aenmerkelijken „ rijkdom vergaderen: want dees vorst betaelt „ de perfonen, die voor hem werken, zeer „ mildelijk. Indien gij kennis hebt aen eenige „ ligtekooi, die buiten kostwinning is, of acn „ eenige fraeije minnares, blank of Mulater, „ welke men kon overreden om zich in dit „ gewest ncdertezetten, het zij in de hocda„ nïgheit van vrouwe des konings, of om'er ,, haer beroep vrijelijk te oeffenen, zou mij „ dit mingefchenk eenen ongemeenen voort„ gang in het hart des konings doen maken ; „ en eene vrouw, die dit beiluit nam, be„ hoefde niet te vreezen door geweldt ge„ dwongen te worden; dewijl 'er zijne majes„ tcit meer dan twee duizend heeft, die elkan,, deren derzelver gunsten betwisten. Zij heb„ ben geene andere bezigheit, dan hem te be,, hagen , en hem in zijn paleis te dienen. Toen ik in het landt "kwam, hadde voor„ noemde Portugees eene Mulaterfche dochter, „ welke dees vorst met veel achting behandel,, de, en met rijkdommen ophoopte. Wan„ neer zij aen de kinderpokjes geftorven was, y, wensehte de koning eene andere voor haer „ te hebben- en ik heb hem verfcheidenema- „ len  HoNDERD EN ZESENZEVENTIGSTE BRIEF. 34.Ï „ le-n hooren zeggen, dat geene blanke immer „ iets bij hem zoude ontbreken, zoo hij het „ flechts met goudt konde koopen. Hoewel 9, ik hem in 't geheel geenen dienst bewijze, heeft hij mij eea huis, met een twaelftal „ dienstboden van beide de kunnen, mitsga„ ders eene vaste inkomst tot mijn onderhoudt, „ gefchonken. Indien ik den brandexvijn be„ minde, zou ik mij in luttel tijds om het le„ ven brengen, door den grooten overvloedt, „ dien men mij daervan bezorgt. De fuiker, „ het meel, en de andere gerijffelijkheden, ,, worden omtrent mij niet meer gefpaerd. ,, Als de prins een' os doet flagten, 't geen „ dikwerf gebeurt, ben ik verzekerd een vier„ de daervan te hebben; en mijne minfte vrees ,, is van honger te fterven. „ Als hij in het openbaer verfchijnt, laet hij „ den Portugees en mij roepen, om hem te „ volgen. Wij zitten bij hem, den gcheclen „ dag , in de hitte der zonne , met verlof „ echter van onze zonnefchermen, door onze „ flaven, boven onze hoofden te laten hou„ den. Men brengt eene groote flesch met ,, brandewijn, om ons te verfrisfchen; en hij „ zendt ons andere flesfchen in onze huizen. „ Naerdien mij echter mijn toeftandt zeer ,, verveelt, bad ik hem, voor eenige dagen, „ mij in de handen van zijnen krijgsoverften „ te ftellen , en mij een paerdt te doen gc„ ven, om ten oorlog' te trekken. Hij vcrY 3 5> wierp  342 De Nieuwe Reisici rt. „ wierp mijn voorffel, onder vooiavendfel dac 9, hij mij voor den doodt niet wilde blootfteh „ len. De krijgsoverfte zelf keurde mijne aen„ bieding niet goed: want zoo gij fneuvelde, „ zeide hij tot mij, zou mij de koning nimmer „ vergeven dat ik de oorzaek daervan geweest „ was. Zijne majesteit heeft mij echter een „ paerdt doen geven, en tevens verklaerd dat „ ik altoos in zijn gevolg zoude zijn, als hij uit „ zijn paleis ging. Dewijl het lastig is te paerdt „ te rijden zonder zadel, bid ik u mij 'er eene, „ benevens eene zweep en fporen, tc bezoiv „ gen. De koning verzoekt u ook, voor hem, „ om de beste paerdetuigen, welke gij te Juida „ hebt: gij zult voor al uw verfchot mildelijk „ betaeld worden. Hij begeert tevens dat gij „ hem een' Engelfchen hondt en een paer „ gespen zendt. Vergeet niet 'er papier bij „ te voegen: want zijne majesteit heeft al liet „ mijne genomen, om 'er eenen vlieger van „ te maken. Ik mag hem vrij vertoonen dat „ dit eene kinderlijke oeflening is, hij houdt „ 'er zich niet te minder mede bezig, en be„ geert dat wij 'er ons te famen mede verma„ ken, Hoewel dees prins zeer verftandig „ fehijnt, helt zijne neiging over tot de beuze* „ lingen, die zijne grilligheit ftreelen. Indien „ gij iets van deze foort hebt dat hem kan be« „ hagen, zult gij mij vermaek doen met mij „ het zelve toetefturen. Voornamelijk werpt ?, hij" gaeme zijne oogen op de boeken : ge, „ woon^  Honderd en Zesenzeventigste Brief. 343 „ woonlijk draegt hij 'er een bij zich, 't welk „ hij van den Portugefchen Mulater genomen heeft, en wanneer hij eenige gunst, welke „ men van hem verzoekt, wil weigeren, door„ loopt hij het zelve aendachtiglijk, als of hij „ het verftonde. Het is een gebedenboek, in „ het Latijn gefchreven. „ Gij kunt mij het geene ik u voor hem en „ mij verzoeke toefturen. Het geringfte ge„ fchcnk van mijnent wegen zal hem zeer aen- gcnaem zijn , en mijn aenzien in dit hof „ verdubbelen. Deze gunst zou niet alleen ,, mijn lot verdragelijker kunnen maken; maer " de koning , ziende dat men mijne losfing , verwaerloost, zou misfchien befluiten mij, \\ in eenig gunstig oogenblik, mijne vrijheit te „ fchenken. Dewijl ik hem laetst fterk drong, " om mij te verklaren op welke voorwaerden hij mijn vertrek wilde toeftaen, antwoordde " hij mij dat hij, dewijl ik geen Neger was, ,, in 't geheel geene reden had om mij te ver- koopen. Ik hield aen ; cn hij nam mijn ', verzoek in fcherts op, zeggende dat ik ze'„ ven honderd flaven, tegens veertien ponden fterlings het ltuk, waerdig was. Ik vraegde " hem of hij mij voor den koning van mijn " landt aenzag, en kon niets anders dan een M Sr00t §elaCh UÏt trekken"- 5 De fchrijver van dezen brief bragt nog twee jaren door bij den koning van Dahomay. Eindelijk zond hem dees vorst, vertrouwende op Y 4 des-  g 44 O E N 1 E I.1 W E R E I S I GEK, deszelfs belofte van met andere blanken weder; tekeeren, overladen met weldaden te rug. Hijj hield zich in Juida luttel tijds op; en de gelegenheit zich aenbiedende om naer Amerika overtefteken, begaf hij zich naer Barbados, en van daer naer Europa, alwaer hij alle zijne belofte vergat. De koning beklaegde zich daer over, maer verzekerde tevens dat de blanken daerom niet minder gunstig aen zijn hof zouden ontvangen worden. „ Het geen ik hem ge,, geven heb, voegde hij 'er bij, is voor mij „ minder dan niets ; en indien hij met het „ grootfte fchip van zijn landt ware .weder„ gekeerd , zou ik vermaek gefchept hebben ,, het zelve te vervullen met flaven, waerover ,, hij naer zijn goedvinden had kunnen befchik,, ken". Hij voerde dit gefprek tegens de Engelfchen» die hem des volgenden jaers aengeboden werden. Dees vorst zat op een' gouden troon; en drie vrouwen hielden groote zonnefchermen v boven zijn hoofdt, om hém voor de hitte der zonne te befchutten. Vier anderen ftonden achter hem, met den fnaphaen op fchouder, en van den middel af tot beneden toe gekleed, volgens het gebruik des landaerts, waer onder het bovenfte des ligchaems altoos naekt is. Zij, die tegens dezen prins te fpreken hadden, kuschten eerst de aerde, en naderden met hunnen mondt aen het oor eener oude vrouwe, die hunne begeerten aen den koning te kennep  Hond'.rd en Zesenzeventigste Brief. 345 gaf, en zijn antwoordt ovërbragt. Hij verWaerde dat hij, niettegenftaende zijne regten van verooveracr, geen meerder tollen op de vreemde koopmanfehappen zoude leggen, dan men gewoon was aen zijnen voorzaet te betalen. De Engelfchen antwoordden, dat zijne majesteit een grooter vorst zijnde dan de koning van Juida , men hoopte dat hij minder van de kooplieden zoude vorderen. „ In te„ gendeel, hernam hij,',, dewijl ik magtiger , ben dan hij, moest ik zoo veel meer eis" fchen; doch, vervolgde hij, zich tot het opperhoofdt van het fchip richtende, „ dewijl gij de eerfte Engelfche kapitein zijt, dien ik „ gezien heb , wil ik u behandelen als eene " jonggetrouwde, aen wie men niets weigert". De kapitein, verbaest over deze wijs van uitdrukkinge, zag den tolk aen, en befchuldigdc hem van 'er iets in veranderd te hebben; maer de koning, door zijne verwondering geftreeld, herhaelde zijn antwoordt in dezelfde woorden, en beloofde hem dat zijne daden niet tegens zijne woorden zoude ftrijden. Ondertusfchen vereenigden zich de prinfen, wier ftaten Truro-Audati overweldigd had, ter gens hen, en behaelden in den beginne eenige voordeden. De bevelhebber der Engelfche flerkte voegde zich bij hen, en fmeedde het ontwerp om den koning van Juida op den troon te herftellen. Hij had zelfs de onvoorzichtigheit en wreëdheit, om een der voornaemfte Y 5 amp-  34<5 De Nieuwe Reisiger. amptenaren des konings van Dahomay verfcheidene geesfelflagen te doen geven , zeggende dat indien deszelfs meester onder .zijne handen verviel, hij het zelfde lot zoude ondergaen. Toen deze rede den vorst wierd acngediend, zeide hij met een vrij gerust gelaet: „ dees „ man moet een' natuurlijken haet tegens mij „ hebben, om dat hij zoo fchielijk de goedhe„ den, welke ik voor hem gehad heb, vergeten „ heeft". Zijne dienaers kregen bevel om hem te vatten, bij de eerfte gelegenheit, die zich wel rasch aenbood. Zij bonden hem de handen en voeten, en bragten hem tot den koning, die hem weigerde te zien, en hun vrijheit gaf om 'er naer goedvinden mede te handelen. Zij maekten hem vast tusfehen twee palen, met den buik tegens de aerde, en gaven hem verfcheidene fneden in de armen, dijen, beenen en op den rug, waerin zij hmoenfap deden, met peper en zout gemengd; vervolgens hakten zij hem het hoofdt af, deelden het ligchaem in ftukken, lieten het braden, en aten het op. Zij, die aen dit afgrijsfelijke gastmael deel hadden, zeide al fchertfende dat het Engelfche osfenvleesch lekker was. Men wilde den koning van Dahomay overhalen om zich van alle de blanken te ontdoen; maer hij , al te ftaetkundig om eenen raedt, die den geheelen koophandel zijner ftaten zoude vernietigd hebben, te volgen, antwoordde dat bij geene de minfte reden van haet tegens hen had,  Honderd cn Zesenzeventigste Brief. 347 had, en dat hij hoopte dat, dewijl de Engelfche bevelhebber zich een ongeluk, dat hem alleen betrof, had op den hals gehaeld, deszelfs landaert eene beter keus zoude doen van de geenen, die vervolgens in de fterkte moesten gebieden. Doch de oproerige verfchillen, waerin de Europeanen zich inwikkelden, hebben dc genegenheit van dezen Negerfchen koning in wantrouwen veranderd; en zijne onderdanen behouden altoos deze barbaerfche geaertheit, die met hun fehijnt geboren te zijn. Het landt van Dahomay, wiens oppervorst de naburige ftaten met zijne kroon5 vereemgd heeft, ligt landwaerds in, zestig mijlen van de fcust'. De inwoonders eten 'er hunne gevangenen, cn verkoopen derzelver vleesch op de openbare markten. Overreed dat hunne godheden alzoo wreed als zij zijn, offeren zij hun menfchelijke flagtoffers. Het bloedt is voor de goden, de hoofden voor den vorst, die er zegeteekens van maekt, en het vleesch voor de priesteren , van wie het volk het zelve koopt en opeet. Een ligchaem van knjgsDcnden, altoos in dienst, maekt de voornaemfte magt van dit koningkrijk uit. Yderc bende heeft hare vendels en officieren; en ijderc foldaet heeft altoos een' leerling, die op kosten van den ftaet onderhouden wordt. De inftellin* van een ligchaem van ruiterij, onder den naem van helden, wekt den moedt der krijgslieden op , en houdt den naerijver gaende, Het  348 De Nieuwe Reisiger. Het ridderteeken is een halsfnoer van menfchentanden, die hun tot op de borst afhangt Eenigen zijn beter verfierd dan de anderen,' 't geen een onderfqheidt van rang, zelfs in de orde der dapperheit, aenduidt. De wet verbiedt allen krijgslieden, op ftraf des doods, met dit fieraedt te pronken, ten zij het ge maekt zij van de tanden der vijanden, welke hij met zijne eigene handt in den ftrijdt gedood heeft. Men verzekert dat de paleizen des konings beftraet zijn met de hoofdichedelen der geenen , welke dccs prins zelf in het oorlog heeft doen fneuvelen. Deze zelfde vorst heeft zich ook meester gemaekt van de landen van Popo cn Koto, op deze kust gelegen. Zij maekten beide een gedeelte van het koningkrijk Juida uit. De oproerige landvoogden hebben zich altoos zoo wel verdeedigd, dat men hen nimmer heeft kunnen dwingen tot hunnen pligt wedertekeeren De inwoonders hebben, gelijk die van alle deze landftreken, een blind vertrouwen in hunne priesters. Zij noemen dezelve domme, een Latijnsch woordt, 't welk zij van eenig Europeesch volk ontleend hebben. Deze vol ken zijn in 't algemeen vrij arm , en vooral grootelijks aen de dieverij en rooverij overgageven. ° : Deze twee landen, gelijk ook dat van Juida, iggen onder eene ongezonde luchtftreek. Men kent derzelver Hechten invloedt aen een tee- ken.  Honderd en Zesenzeventigste BriïF. 349 ken, 't welk de zeelieden, die op de kust komen ankeren, gewaer worden. De dauw, die . bij nacht op de fchepen valt, verweid; meenigvuldige kleene ondiertjes, naer hagedisfen gelijkende, welke op de eerfte ftralen der zonne fterven en verdwijnen. Het water des hemels valt met geheele ftroomen neder, en is alzoo brandende, als of het op het vuur was heet gemaekt. Men ademt in de huizen eene verzengde lucht in, cn heeft geen ander hulpmiddel, dan zich, door de Negers, met'groote waeijeren van vellen, gedurig te doen verkoelen. De landerijen zijn hier zeer vruchtbaer, cn brengen 's jaerlijksch verfcheidene oogften voort. De geenen , die onder de erfgoederen van den koning behooren , worden zonder eenige onkosten wegens den vorst bebouwd. Zijne regten zijn zoo volftrekt over den arbeidt zijner onderdanen , dat hij hun zelfsgeen water levert om hunnen dorst te lesfehen. Dees dienst wordt driemaelin 't jaer vernieuwd; en voor het eerfte tecken, doet men des avonds te voren drie kanonfehoten, die des anderen» daegs, met het aenbreken van den dag, al het volk, gewapend met de werktuigen des akkerbouws-, voor het paleis doen komen. Men begint te zingen en te danfen, 't welk een vierde uurs duurt; waer na de geheele bende zich naer de beftemde plaetfen begeeft. De arbeiders beginnen ijverig hunnen taek, en vol-  35° De Nieuwe Reisiger, volgen met fpitten het geluidt van trommelen" en fluiten, die niet ophouden met fpelen, zoo lang het werk duurt: ook' gelijkt deze oeffening meer naer eene tijdkorting , dan naer eenen moeijelijken arbeidt. Des avonds keert al het volk weder naer de poort van het paleis , alwaer de zangen en danfen op nieuw beginnen, terwijl de grooten den koning rekenfchap geven van den arbeidt des daegs. Dewijl alle de landerijen der kroone niet omftreeks de hoofdftadt liggen, dragen de landvoogden dezelfde zorg voor die geenen, welke onder hun gebiedt behooren.° De oogften worden , met denzelfden onderftandt, in de koningklijke magazijnen opgelegd; en door dezelfde diensten, met dezelfde blijdfchap en het zelfde algemeene vergenoegen, worden de tempels der groote flange opgebouwd, herfteld of verfierd. Indien gij , Mevrouw, de blijdfchap dezer Afrikanen, in de algemeene werken, vergelijkt met de droefheit , die in onze leendiensten regeert, zult gij oordcelen dat dit onderfcheidt alleen kan ontftaen uit de geftrengheit, met welke men onze Europefche boeren behandelt : men overlaedt vrije menfchen met het gewigt der dienstbaerheit, en noodzaekt hen met geftrengheit een gedeelte van hunnen tijdt , arbeidt en zweet, de eenigfte zaken, waeraen zij eigendom hebben, te belleden ten dienste van den ftaet, waer-  Honderd en Zevenenzeventigste Brief. 351 waervan zij geene hulp noch befcherming trekken.Ik ben, enz. In het koningkrijk Juida, den ^den van Augustus, 17 5 3- Honderd en Zevenenzeventigste Brief. De Goudkust. npHANS, Mevrouw, ontvangt gij Hechts 1 een enkel dagverhael mijner reize, vergezeld met eenige aenmerkingen over de plaetfen, alwaer ik mij heb opgehouden, van de rivier' de Volta , daer de Goudkust begint, tot aen de kaep Apollonia, alwaer zij eindigt. Deze uitgeftrektheit, die omtrent honderd en tien mijlen beflaet, bevat een groot getal van verblijfplaetfen, die den oever der zee bezoomen, en door Europeanen en Negers bezeten zijn. Deze maken kleene koningkrijken uit; geenen worden als gemeenebesten geregeerd: de Franfchen , Engelfchen , Hollanders, Denen en Brandenburgers hebben 'er fterkten en kantoren gebouwd. Het landt ontleent zijnen naem van de groote meenigte gouds, 't welk aldaer gevonden, of door de bewoonders der kust' in de binnenfte gedeelten van Afrika gekoft wordt, om het weder aen onze Europe- fche  352 De Nieuwe Reisïger. fche handelaers te verkoopen. Behalve' dit hebben zij niets dat hen van de andere Negeren onderfcheidt; en dezegelijkheit van zeden, wetten , gewoonte , geaertheit, regering' en godsdienst, laet mij niet toe bijna iets nieuws meer omtrent deze ftukken te zeggen. De voortbrengfels zelfs verfchillen niet van die der andere gewesten van Guinéa; en behalve een zeer kleen getal van eigen gebruiken des lands, en eenige bijzonderheden, betreffende dcEuropefche verblijfplaetfen, zal dees brief niets dan eene ware reisbefchrijving, en, gelijk ik ureeds gezegd heb, een enkel dagverhael behelzen. Den 6den der maend' Augustus kwamen wij weder op de reede van Juida, en den /den aen den mondt der Volta, die de Goudkust van de Slavenkust' affcheidt. Deze rivier dringt diep landwaerds in; maer men is onkundig van hare juiste lengte , van het landt daer zij doorftroomt , en van de plaets alwaer zij haren oorfprong neemt. Haer water Hort zich met zoo veel fnelheit in zee, dat men het nog twee mijlen van den oever onderfcheidt. Haer mondt wordt verdeeld door een kleen eilandt , dat zeer fteil en met hout bedekt is , en derzelver ingang naeuw en moeijelijk maekt. Den 8ften wierpen wij ons anker bij Soko, voorheen eene vrij aenmerkelijke plaets in het koningkrijk Akra. Tegenwoordig is zij nog eene der volkrijkffce fteden van de kust', cn onderhoudt eenen fterken koophandel met de En--  Honderd en Zevenenzlventigsiü Brisf: 353 Engelfchen. De andere fteden zijn groot Akra " hoofdftadt van het ganfche koningkrijk, in het binnen gedeelte van Afrika gebouwd, kleen Akra en Orfoko , doch dit laetfte, door eenige naburige volken verwoest zijnde, is tegenwoordig flechts een enkel dorp; en kleen Akra is niet veel beter. Van de zee af, tot op drie mijlen van den oever, vindt men eene zeer vlakke landftreek, die als eene warande ftrekt voor geheele kudden van dasfen, Afrikaenfche hennen, wilde geiten, hazen en ander wild-' braedt. De Europeanen hebben drie fterkten op dé kust van Akra. De eerfte, welke den Denen1 toebehoort, is gefticht te Orfoko. Zij hebben1 haer den naem van Christiaensburg gegeven ter eere van een' hunner koningen. Zij is eeri zeer ruim en vierkant gebouw, en wordt verdeedigd door vier fchietfehanfehen van twintig ftukken kanon. De fterkte Creve-coeur, digt bij kleen Akra, bezitten de Hollanders, die 'er eene bezetting van niet meer dan twintig mannen hebben. De derde fterkte, James-Fort genoemd, behoort aen de Engelfchen, en beftaet den top van eenen iteenachtigen heuvel, op eenen geringen afftandt van de ftadt Soko.' Men moet zich verwonderen dat dé Negers,' wien het hier aen geen goed verftandt noch' moedt ontbreekt, hebben' toegelaten zich dus te laten breidelen door kasteelen, die de vreemdelingen, om dus te fpreken, meester van hun' XIV. Deel. Zr landtr  354 De Nieuwe Reisiger. landt maken; maer het bijzondere belang, en de liefde tot de gefchenken, hebben alle ftaetkundige aenmerkingen doen zwijgen. Ds Europeanen , om deze grondftichtingen opterichten, verzochten in den beginne verlof van den koning van Akra om een magazijn te bouwen, en verkregen het zelve door aenmerkelijke giften. Vervolgens overreedden zij dezen vorst, dat het, om zijne ftaten tegens zijne vijanden te verdeedigen, raedzaem ware deze magazijnen in fterkten te veranderen, en dezelve met gefchut te voorzien. Echter moet men bekennen dat deze kasteden, in verfcheidene gelegenheden, van zeer groot nut voor de inwoonderen van dit koningkrijk geweest zijn. Toen de koning van Aquambo, waer aen het cijnsbaer geworden is, het zelve verooverde, zou 'er geen eenige ontfnapt zijn, zonder dc hulp, welke zij in deze drie fterkten vonden. Den oden bleven wij liggen te Schindo, een Engelsch kantoor in het koningkrijk van Angouna, waervan Baraku de hoofdftadt is. Volgens de wetten van dezen kleenen ftaet, mogen de inwoonders alleen door eene vrouw geregeerd worden. De koningin, om altoos haer gezag te bewaren, begeeft zich niet in het huwelijk; maer het is haer geoorlofd eenen jongen flaef te verkiezen, om hare begeerten te voldoen; en wanneer hij haer niet meer behaegt, gelijk dit dikwerf gebeurt, roept zij wel rasch eenen anderen tot hare hulp. Het is  Kondekd en Zevenenzeventigste Öri*>. 355 is den geenen, dien zij met hare verkiezinge' Vereert, op ftraffe des doods, verbodeneenigen omgang met andere vrouwen te hebben, De oudfte dochter erft altoos de kroon; en de mannelijke kinders worden tot flaven verkoft. Zoo dra eene' prinfes benoemd is onl op den troon optevolgep, heeft zij, gelijk de koningin, de vrijheit om eenen flaef tot het zelfde gebruik te nemen. Terwijl ik mij in bet kantoor te Schindo onthield, fteide mij de beftierder voor, hem bij de koningin te vergezellen. Wij vonden haer zitten onder eenen boom, alwaer hij haer een vaetje met brandewijn aenbood. Zij liet, ter eere van ons, al het volk van haer gevolg voor haer danfen; en in den tusfehentijdt van ij deren dans, gaf zij den beftierder racenigvuldige kusfehem Zij had vriendfehap voor hem opgevat, cm dut hij een fraei man was, die de tael des lands fprak, en kennis van deszelfs gebruiken had. Zij ftrekte de beleefdheit zoo verre uit, dat zij ons ijder eene harer ftaetdochteren aenbood, zoo lang wij ons aen haer' hof wilden ophouden , om 'er ons mede td vermaken; maer wij ontfloegen ons zediglijk van deze aenbieding aentenemen; en om de jonge Negerin, die zich reeds bereidde om mij te volgen, niet te vernederen , verontfchuldigde ik mij op den korten tijdt, dien ik in dit koningkrijk moest blijven. Z 2, Den  35Ö De Nieuwe Reisiger. Den i2den derzelfde maend', na dat wij groot en kleen Akron aen onze regterhandt gelaten hadden, ontdekten wij de kaep Korfe. Groot Akron , meer landwaerds in dan het kleene gelegen, is eene foort van gemeenebest. Het andere is een kleene ftaet, die met het eerfte eene volmaekte eenigheit onderhoudt, onder de befcherming der Negeren van Fantin. Dit laetfte landt ftrekt zich omtrent tien mijlen langs de kust uit; en men vindt 'er een groot getal van fteden, dorpen en Europefche fterkten. De voornaemfte fteden zijn Anikan, Anamabo en groot en kleen Kormantijn, behalve nog de hoofdftadt, die haren naem aen dit ganfche gewest geeft. De oppervorst is eene foort van hertog,, wiens magt bepaeld is door het gezag van eenen raedt van grijsaerts. Ydere landfcreek heeft daerenboven zijn opperhoofdt , wiens onderwerping aen den hertog, alleen beftaet in hem den eerften rang te geven. Indien dit volk niet onophoudelijk door binnelandfche beroerten verdeeld was, zou het wel rasch zijne magt aen zijne nageburen doen gevoelen. Het landt brengt vruchten in overvloedt voort, mitsgaders uitmuntenden palmboomenwijn. Het zou al te langwijlig zijn melding te maken van alle de fterkten en kantoren, welke de Portugezen , Hollanders en Engelfchen , langs deze kust bezitten of bezeten hebben, of van de geringe oneenigheden, welke 'er tusfehen deze drie volken, zoo omtrent het  Honderd en Zevenenzeventigste Brief. 357 het oorlog als den koophandel, hebben plaets gehad. Wij kwamen niet voor den 13 den aen de kaep Korfe, in het koningkrijk Fetu, alwaer eene ftadt en ter zijde eene Engelfche fterkte, die denzelfden naem der kaep draegt, gefticht zijn. Dezelve is op eene groote rots, die in zee uitfteekt. Zij is eene der fraeifte en bestverfterkte plaetfen der ganfche kust'; en men ontbeert 'er geene vermakelijkheden en gerijffelijkheden des levens. Men houdt eene openbare fchool in den omtrek van het kasteel, tot onderwijzing van de jonge Negeren der ftadt, welken men , onder voorwendfel van hun te leeren lezen en fchrijven, eenen fmaek voor den Christelijken godsdienst tracht inteboezcmen ; maer tot nog toe heeft men 'er weinig vrucht van getrokken, om dat 'er zich de ouders met alle hunne magt' tegenkanten. Digt bij de poort is een torentje, waerin men de Engelfchen, die zich acn eenige misdaedt hebben fchuldig gemaekt, opfluit: men houdt hen daerin gevangen, tot men gelegenheit vindt om hen naer Engelandt te doen overvoeren, en hen aldaer volgens de wetten te doen vonnisfen. Onder de rots heeft men een groot verwulffel uitgehouwen, en door ijzeren traliën gefloten, om'er de flaven, van welke men eenigen opftandt vreest, vasttezetten. In een ander gedeelte van deze rots heeft men een' re. genbak gemaekt, waervan het water niet alleen Z 3 dient  S5 . Het zout verfchaft ongelooffelijke rijkdommen aen de Negers dezer kuste: deze koopmanfchap alleen lokt 'er alle de volken van de inwendige gedeelten van Afrika. In de landftreken, die de meeste flaven opleveren, geeft men twee menfchen voor eene handvol van deze waer. De Negers graven gaten, waeriri zij het zeewater laten loopen; . De waterachtige deelen vervliegen door de deelen der zoniie, waer door 'er een uitmuntend zout, dat geene andere bereiding vcreischt, overblijft; In eenige oorden ziet men regelmatige zout» plasfen, waer in men flechts de moeite heeft om dagelijksch een goedt, dat de natuur zoo; ■mildelijk aenbiedt, optezamelen. Dit zout ïsf tan eene ongcmeene blankheit, en meri zotf Bb 2 het  gS8' D'e Nieuwe Reisiger. het des te eerder voor fuiker aenzien, om dat' men het gemeenlijk de gedaente eener keget' geeft. De zwarten gebruiken het veel in hunne fpijzen; en niet vergenoegd met eene ongelooffelijke meenigte van het zelve op dc kust te verkoopen, vervoeren zij het in verfcheidene landen, alwaer de moeijelijkhcit der reize deszelfs prijs grootelijks vermeerdert. Deszelfs eenigfte gebrek is dat het bezwaerlijk de hitte der zonne kan verdragen: het wordt fcherp, en verkrijgt eene foort van bitterheit. Het geene ik nog merkwaerdigs op deze kust Viftde is een boom, die door zijne ongemeene grootte eenen herder met deszelfs kudde voor de zonne beveiligen , en met zijne fchaduw? een geheel leger bedekken kan. Ik heb 'er zulke breede en dikke boomen gezien , dat een fnaphaenskogel naeuwelijks van het eene uiterfte der takken tot het andere zoude gereikt hebben. Van een' eenigen ftam dezer boomen maekt men eene kano-, bekwaem om vijftig mannen te bevatten.- De Hollanders hebben 'er een' bij Axim nedergeveld , die agtenveertig voeten in zijnen omtrek had; Deszelfs hout is ligt en fponsachtig ; en de vrucht levert eene foort van katoen, dat gewoonlijk tot matrasfen gebruikt wordt, in de luchtftreken , alwaer de hitte niet toelaet op vederbedden tc flapen. De tamme dieren der Goudkust', als de paerden, koeijen, geiten en fehapen, zijn kleen,.  Honderd en Agtenzeventigste Bricf. 3.89 &leen, mager, droog,, uitgeteerd, van eene Hechte hoedanigheit en kwaden fmaek. De fehapen zijn flechts half zoo groot als de onze; en dc natuur,.die fomtijds de dingen averegtsch doet, heeft hen met hair in plaets van wol bedekt, gelijk zij den menfchen van het zelfde landt wol in ftec van hair gegeven heeft. Hoe elendig deze dieren zijn, gebruikt men ze echter tot flagtoffers in de offeranden , en tot fpijzen op de tafels der priesteren. Op zekeren dag dat ik de lijkrede over een' Neger van aenzien bijwoonde, nam de redenaer, bij het eindigen zijner rede, in zijne handt de kakebeencn van alle de fehapen, wejke de overleden in zijn leven had opgeofferd. Zij waren aen eikanderen gehecht als eene keeten, waervan de prediker het eene eindt in de handt hield, terwijl het andere in het graf hing. Hij vergrootte den ijver van den geftorven , cn fpoorde de omftanders aen, om deszelfs voorbeeldt te volgen. Hij had de begaefdheit van hen te overreden: want na de predikaetfie offerden zij ijder een fchaep, waervan de priester alleen den geheelen buit had, De Negers geven eene vrij koddige reden van den ftank der bokken. Zij willen dat, in den beginne der weereld', het aerdrijk geregeerd wierd door eene vrouw , die de reukwerken beminde, en haer ligchaem met welriekenden oly en balfem beftreek. De bokken baden haer dat zij hun haer middel wilde mededeclen B b 3 om  gpo De Nitüws Reisiger. om zich door het fineren met denzelfden oly aengenamer te maken. Verftoord over hun verzoek , en om hen over hunne zotheit te ftraffen ? gaf zij hun, in plaets van welriekende dingen, een ftinkend vet, waer van zij den kwaden reuk altoos behouden hebben. Reeds heb ik gefproken van de mieren van Guinca, en derzelver wonderbaren verflindenden aert. Zij komen zeer nabij die van Guiana, welke men de loopmieren noemt, indien zij dezelfde niet zijn. Zij maken hunne nesten in het midden der velden en op de heuvelen j en deze woningen, welke zij met eene oneindige kunst famenftellen , zijn fomtijds eene manslengte hoog. Zij bouwen dezelven insgelijks op zeer hooge boomen, en komen van deze plaetfen de Hollanders in hunne fterkten belegeren. Zij zullen een fchaep zoo zindelijk afkluiven, dat de bekwaemfte optlediger geen fraeijer geraemte van het zelve zoude maken. Een kieken is voor haer flechts het tijdverdrijf van één uur; en eene rat zelve, hoe fnel zij in haren loop zijn moge, kan dezen ge vreesden vijanden niet ontfnappen. Als eene enkele mier haer aenranst, is zij verloren: want terwijl zij haer best doet om dezelve aftefchud den, wordt zij befprongen door meenigvuldige anderen, die door het groote getal haer doen bezwijken. Zij fiepen haer dan op eene veilige plaets; en indien hare kragten niet genoeg gijn, doen zij eene verfterking komen, maken zich  Honderd en Agtenzeventigste Brief. 391 zich meester \ran haren prooi, en geleiden denzelven in goede orde. Een Engelschman verzekerde mij dat zij zich nimmer te veldt begeven, zonder aen haer hoofdt te hebben dertig of veertig gidfen, die de anderen in grootte overtreffen, en derzelver togt geleiden. „ Ik „ heb , vervolgde hij , eene ontzagchelijke „ meenigte dezer dieren ons een bezoek aen „ de kaep Korfe zien geven. Het was bijna „ dag, toen de voorhoede de kapél introk, „ alwaer eenige Negers op den vloer fliepen. .,, Zij werden wel rasch wakker; en na dat zij „ met eikanderen geraedpleegd hadden, namen „ zij het befluit om een' loop kruidt te leggen „ op alle de plaetfen, daer zich de mieren be„ gonnen te verfpreiden. Men liet dus ver„ fcheidene millioenen van dezelve fpringen; „ maer de achterhoede , het gevaer befpeu„ rende, keerde eensklaps te rug, en begaf „ zich weder naer hare woning". De andere dieren der Goudkust', de viervoetigen, de vogels, de visfchen, de flangen, de gekorvenen, enz., zijn ten naestenbij dezelfde als in het overige gedeelte van Afrika. Ik ben, enz. In de fterkte St. Antonie, in het koningkrijk Axim, den liften van Augustus, 1753- Einde van het Veertiende Deel Bb4 BLAD-  BLADWYZER D E li VOORNAEMSTE ZAKEN, In het Veertiende Deel begrepen. Honderd en Drieknzestjgste Brief. De kaep der Goede Hoop, T"\c gelegenheit der Kaep, derzelver ontdekJL>* king door de Portugezen, en waerom zij dus genoemd is. - . t- De reiziger vindt den, heer abt de la Caille aen ' de kaep der Goede Hoop ; lof van dezen wiskunstenaer. - • - 2, Welke nuttigheit men uit zijnen wiskunstigen arbeidt hoopt te trekken. 3, Hij was in Brazilië geweest, alwaer hij eenige aenmerkingen 'omtrent de üadt Rio-janeiro gelaten had. - - 4 Deze aenmerkingen, die de zeden van de in-T woonderen dezer Üadt doen kennen, wor- I den bijgebragt. - . . I j( «Zwarigheden der Portugezen om de vreem- 1 ' delingen in Brazilië' te laten komen. - J Befchrijving d.er Itadt Janeiro, om tot een aen-*) hanglël aen het dertiende Deel van dit Werk ' te dienen. - • . L 6, yalfche godvrucht der Portugezen van Rio- 1 Janeiro. - J Kleeding der inwoonderen van verfchillende raTigën en kunnen. - - . yt Morfigtieit der Portugezen van Brazilië in hun--i ne maelt'jden. - . . .1 Yerlcbil tusfchen hen en de Hollander?, die f ' het zelfde landt bewonen. ; J  BLADWYZER der VOORN: ZAKEN. BladzJ Men moet de Lufi.ide, een Portugeesch dicht- *| ltuk van Kamoë'ns lezen , als men,,op de oostkusten van Afrika, en voornamelijk aen ' de kaep der Goede Hoop reist. - ; f Verhael van Vasko de G3ma aen den koning van Meiinde, wien hij een gedeelte zijner 1 gevallen vertelt. - - , ~ Verfchijning van de kaep der Goede Hoop aen dezen Portugefchen bevelhebber. - r*. Deze Kaep, waervan de dichter een' reusT maekt, wil de Portugezen beletten naer de L. { Indien te ftevenen, en waerom. Hij voorfpelt hun duizend onheilen. - •> Treurige gefchiedenis van twee echtgenooten. 14. Historie van den doodt des Portugefchen bevelhebbers Almeida, bij de kaep der Goede Schipbreuk van eene Portugefche vloot bij de--j zelfde Kaep, - „,* ' : , " >■ ió. Verklaring van de treurige gefchiedenis der twee» echtgenooten. - ' . De kaep der Goede Hoop, altoos in een reus herfchapen, vertelt zijne gefchiedenis en mingevallen aen Don Vasko de Gama. - 17. Hoe hij door de zeegodés bedrogen is. _ - 1». Verklaring van den natuurkundigen , historifchen en zedelijKen zin dezer gefchiedemsle. 19. Waerom de Portugezen en Engelfchen geene grondftichting aen de kaep der Goede Hoop opregtten. - - " 2°' De bezitting dezer kaep was voor de Hollanders bewaerd; hoe zij op deze kust reisden. 21. Hoe de Engelfchen zich in deze gewesten gedroegen. - ■ *** Waerom dit landt nimmer de oplettendheit der-j Spanjaerden tot zich getrokken heeft. - ^ Waerom de Franfchen 'er zich niet gevestigd , r hebben. - - - * Historie van de grondftichting' der Hollande-T ren aen de kaep der Goede Hoop. - J» 14. Hoe de volkplanting tot ftandt gebragt wordt. J Welke veranderingen 'er in het vervolg ia voorvallen, -« - - - , 2f« Bbs Hos-  BLADWYZER der Honderd en Vierenzestigste Brief, Vervolg van de kaep der Goede Hoop. De mfchillende landftreken van de kaep der uoede doop, - - - 26 Befchrijving van den vermaerden Tafelberfj. - 27' Zonderling verfchijnfel, 't welk men op dezen •> berg belpeurt. I De Leeuwenberg; waerom hij dus genoemd f 2§' wordt. - J De Duivel- of Windberg. - 20. £i7Jïïng V3n de Ü3dt der KaeP . hoofdF£ nu JC^e!e ?°'landfche volkplanting'. 3o. Uadt der Kaep gedicht is. DltrIiFrÜerg; Vruchtbaerheit van deze Iand-n ' De Hout- en Saldagnebaeijen. - ~ V J 32" Algemeene befchrijving der andere landftreken.") Zij worden zeer door de Hangen geplaeed r 33' Be chrijving van het dal Drakeftein, een^ an-^ dere landi reek van de kaep der Goede Hoop. Uit welke heden deze volkplanting in den be- L M. ginne beftond, en wie 'er de grondlegger van j De Pikétberg, mitsgaders nog een andere waerop de heer abt de Ja Caille zijne fterre- f kundige waernemingen verrichtte. . > 3fHoe deze waernemingen gefchiedden - J Hollandfche regering aen de kaep dér Goeden Hoop. _ ( Verfchiliende vierfcharen , die het beftier derN6' zaken hebben. . . j Hoeveel de jaergelden van'alle deze ampténaren oeloopen, en hoe men in deze onkosten voorziet. . © Ferftandig gedrag der Hollandfche volkplanting' ' aen de kaep der Goede Hoop. - go. Ver-  VOORNAEMS.TE ZAKEN. Bladz. Verfchillende foorten van klagten der inwoon- deren tegens de regering. - " 39Welke ongeregeldheden de flaven bedrijven. 40. Uit welke landftreken de beste wijnen der kaep getrokken worden. - ~ 4 • Hoe men den wijngaerdt in dit landt geplant en<| aengekweekt heelt. - " > 4». Hoedanigheit van dezen wijn, en hoe hij ge-j maekt wordt. - " , De gemeende moeskruiden en vruchten aen de Kaep. " * Waerin de inkomsten der inwoonderen beftaen;. het getal hunner beesten, en de weinige melk en boter, welke zij 'er van trekken. - 44Waertoe men de paerden gebruikt. - 4fSlechte manier om broodt en bier te maken arn-j de kaep der Goede Hoop. - > 46. Men geeft hier den voorrang acn het gezouten j boven het verfche vleesch. - - •> Het wildt is 'er niet uitmuntend. - 47' De getemde ftruisvogels kunnen in plaets van-> paerden verltrekken. ~ . " 4& Overvloedt van apen; moeijelijkheit om ze tej . naderen. - " . ' , De wilde beesten houden zich verre van de K e af - - - - 49. De wolven en wilde honden veroorzaken veel fchade onder het vee. - S°* Wat men aen de Kaep den winter en zomer-j noemt. - " " ?■ ■ > 5-2, onderfcheidene namen dragen. - J Afbeelding der Hottentotten; manier waerop eij zich het ligchaem met vet fmeren. - Waerin de kleeding der maunen beftaet. - / f9, JJe kleeding der vrouwen. - - 60. Befchrijving van de woning' eens Hottentots. ót. Ue gewone bezigheden dezer barbaren beftaen in het hoeden der kudden. - - 62. Hoe zij dezelve voor de wilde beesten beveili-1 gen. - - . .j Hoe de Hottentotfche vrouwen de boter ma- f ^3- «en, - J Hoedanig de regering dezer Wilden is. - 64, Hoe de opperhoofden des volks aengefteld worden , en hunne manier om de regtsgedingen te vonnisfen en de fchuldigen te ftraffen. - 6r. Wat gemeenlijk de verdeeldheden en oodogenj -onder deze Wilden veroorzaekt. - S 66, Hunne manier om te oorlogen en te ftrijden. i Hoe een Hottentotfche jongeling in den rang der mannen ontvangen wordt ; zonderling voorregt, 't welk hij daer door verkrijgt. - 67. Wat ie pisbefprenging is, welke dit volk ia verfcheidene gelegenheden gebruikt, en voornamelijk bij de uitfnijding van den eenen teelbal; hoedanig en waerom deze uitfnijdine gefchiedt. . . - - 68. Manier waerop een jonge Hottentoi eene doch-n ter ten huwelijk' verzoekt; proef die de vrij- I fter verpligt is uitteftaen. - . > yQ flegtigbeden en wetten, welke'er bij diergelijke I huwelijken worden in acht genomen. - J De veelwijverij is bij de Hottentotten vastgefield. . . n r gt.  VOORfrAEMSTE ZAKEN. Wat men bij de geboorte van- tweelingen; en andere kinderen in acht neemt. - 7*» Ridderorde bij deze volken ingefteld. - 7 „ Plegtigheit bij de ontvanging in deze orde. ■ ƒ Feest der Hottentotten, wanneer hun iets aen-M genaems overkomt. - - ' Deze Wilden hebben in't geheel geen denkbeeldt . '* van godsdienst. - - - J Zij zijn groote waernemers van de herbergzaamheden tevens zeer wraekzuchtig. - 74» Insgelijks zijn zij, zoo mannen als vrouwen, Iterk aen de dronkenfchap onderworpen. - 7J. Vertrek van den heer abt de la Caille van de kaep der Goede Hoop. - - 7<*. Hij zendt een verhael betreffende het eilandt rislcj de France. - - - [, 77 Bijzonderheden rakende de vlugtendc Negers i « van dit eilandt. - - - J Honderd en Zesenzestigste Brief, Het koningkrijk Angola. Sietkte van St. Filippus, door de Portugezen op de kust van Benguela gebouwd. - 7^ Geaertheit der Negeren en andere inwoonderen van dit gewest. - - - 80. Verdeeling van het landt, in verfcheidene landftreken, derzelver regering. - - 81, Het koningkrijk Angola is een afgefcheurd deeH van dat van Kongo; hoe het daervan afge- J fcheiden is. ... > Sa. Gefchiedenis van Anna Zinga, koningin van j Angola. - - ~ J Zonderlinge geaertheit dezer prinfesfe. » - 83. Zij wordt van haren vader, in de hoedanigheit van afgezante, aen de Portugezen gezonden. 84, Zij omhelst den Christelijken godsdienst , en wordt oneenig met de Portugezen, - 8f, Zij  BLADWYZER der .jj Bladz» Zij verzaekt het Christendom, en bedrijft allerlei gruwelen. - S6i Hare wroegingen daer over; zij komt weder» uit hare dwalingen te regt. - > 87. Hoe deze bekeering gefchiedt, # Zij herilelt den Christelijken godsdienst in hare ftaten. .... go. Zij trouwt openbaerlijk een'jongkman, doorn den raedt van haren biegtvader. Gebeurtenis, die bijna hare ftaten weder in de > 90, afgoderij, -en de koningin in alle hare gru- ! welen werpt. - - - J Hoe het landt vooralle deze onheilen bewaerd vvotdt. - - - 92; Zij fchrijft aen den paus, en ontvangt een ant-ï woordt van hem. - - > 93. Z;j viert dezen dag door een plegtig feest. J Op welke wijs deze prinfes hare maehijden houdt. - - - 94, Zij dwingt hare volken om de afgoderij uit hare ftaten te verbannen, en Christenen te worden. - ' - 9f- Doodt van Zinga5 hare opvolgers. « "i Verfcheidene inwoonders van het koningkrijk > 96. Angola. - . - J Hoe men de misdaden in dit landt ftraft. - 1 Hoe vele flaven de Portugezen uit dit koningk-> 97. rijk trekken. - - J Welke koopmanfehappen zij daer tegen ver- wisfelen. • - - 98.- Levenswijs dér inwoonderen van Angola. "ï Ikzigheden der mannen en vrouwen. - j* De Portugefche bezittingen in dit koningkrijk. "j De lladt .Loanda, insgelijks de ftadt van St. f Paulus genoemd. j" °' Hare kerken en inwoonders. J Verfcheidene foorten van Europeanen. - \ ■ De Mulaters van Loanda, hunne geaertheit. J Hunne behandeling aen de Negers. - 103. De Negers van Loanda zijn allen aen de fla» vernij onderworpen. - - 104^ Hoogmoedt der Portugezen van Loanda. - tof. Door  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz; Door wien deze ftadt geregeerd wordt. - 106. Ligging van het eilandt Loando, in het gezigt der ttadt van dien naem. _ - - 107, Rivieren van het koningkrijk Angola - 'i Hoe de Portugezen dit'koningkrijk verkregen» 108. hebben. » HONBERD EN ZEVENENZESTIGSTE B&IEF, Het koningkrijk Kongo. De rivier de Kongo, anders gezegd de Zaïre; derzelver befchrijving. - " HO. Eilanden van de rivier de Zaïre; zeden der inwoonderen. - - " Iïl- Landfehappen van het Koningkrijk Kongo, en deszelts hoofdftadt Banza of San-Salvador genoemd. - -, - 112, Befchrijving van een' berg, waerop deze ftadtj ligt; fraeiheit dezer ligginge. - - > 113» Befchrijving der ftadt San-Salvador. - J Gefchiedenis van de ontdekking' des koningk-"| rijks Kongo door de Portugezen. - . > ii* Deze volken zijn de eerfte Europeanen, die 1 dit landt ontdekt hebben. - - •> De prins Henrik, zoon van koning Juan denn eerften, is de eerfte aendrijver dezer zeetog- J ten. - - - - > 116. Hij geeft zijne bevelen tot het vertrek der eertte fchepen, die de kaep Bajador ontdekken. J Ontdekking van het eilandt Madera. - 117. Gefchiedenis van den vermaerden Macham, die met zijne minnaresfe op dit eilandt aenkomt. - - 118. Men ontdekt nieuwe landen, en in 't bijzonder den Goudftroom. - - tip-. De ontdekking der Arguinfche eilanden; zeden der inwoonderen. - - 110. Gevaren, welke dc Portugezen moeten te boven komen, - - - Por-  BLADWYZER deé Bladz'-- Portugefche fcheepsoverften tot de ontdekking van verfcheidene landen gebruikt. - 121. De fcheepsoverfter. Homen , Bellarte , een Deen, en Noli, een Genuees. - 122. Afbeelding van den prins Henrik; deszelfs geaertheit. - 123* Onderhandeling van den Portugefchen fcheepsbevelhebber, Azambuza genoemd, meteen' Afrikaenfchen koning. 124. Hij krijgt van dezen vorst verlof om eenen fterkte te bouwen, waeraen de Portugezen den naem van St. George geven. - i » De koning van Portugal beveelt fteenen fterk- . ten te bouwen in de landen, welke zijne I fcheepsoverften ontdekken. - - j De Portugeesch Dio Kam komt aen het hofm van den koning van Kongo. - > 12Ó. Hoedanig hij 'er ontvangen wordt. - * De koning van Kongo ontvangt den doop. 1 Verhael dezer plegtigheit. - - j Des konings zoon omhelst insgelijks den Chris-n telijken godsdienst, en , zijnen vader op- J volgende, bevestigt hij denzelven in zijne > 129. ftaten. - - Hij doet overal kerken bouwen. - J De verfchillende prinfen die hem opvolgen. - 130. Verval van den Chrisfelijken godsdienst. - 132. Kleeding der koningen eii vrouwen van Kon-i go. - - - - > 133. Hoe zij beide eertijds gekleed waren. - j Voedfel der inwoonderen van dit koningkrijk. - - - - 134. De Kapucijners zijn zendelingen in Kongo. - >3f. Honderd en Agtenzestigste Brief, Vervolg van Kongo. Vermogen aen de zendelingen van het koningkrijk Kongo toegefchreven, - y,6. Hos  V0011NAEMSTE ZAKEN. Hoe zij hunne reizen doem • 137; Gevaer der we*;e;i. - " T Hoe de zendelingen in de fteden of dorpen ! ^„g ontvangen worden. - - 1 J Levensmanier der Negeren van Kongo; . J De dochters zijn over hare naektheit niet be- fchaemd. • - - Bezigheden der inwoonderen. * 140. Hunne manier van groeten. » - ï Keuren door de zendelingen in de verblijfplaet > 141. len der Negeren gemaekt. - - 1 Schrik der kinderen op het gezigt der Kapucijnéren. * 142Hoe gemakkelijk zij zich gemeenzaem ma-> ken. ■ - - ? »43- Maeitijden der Negeren van Kongo. - , J Zij danfen in tegenwoordigheit der zendelin--^ De. tijgers naderen bij nacht de verblijfplaet- 1 fen. - - J Deze dieren zijn voornamelijk verwoed op de Negers. ■ Een olifa, t verwekt vrees aen de zendelingen. 147.' Op de atnkomst der Europeanen, hadden de Negers geene kennis van de waerde der olifantstanden. - - - . 148. Het vuur, in de Veldgewasfenontdoken, doetn 'er vele wilde beesten uit ten voorfchijn ko- | men. * * . - * > I49- Befchrijving van eene vreefelijke flang; hoe zij hare jagt verricht. - - J Zij tast zelden de menfchen aen , maer de kruipende en gekorvene gedierten. - ïfö. Jvlanier hoe de heeren reizen. - - ijl. De ftadt en het landfchap Bamba. ■ - *v. ( Geaertheit der inwoonderen. • ; Regering van dit landfchap. - - "V ifï Hoe men 'er de misdadigers flraft. * è 13 Maniér hoe men'er het regt oeffent. - »f4- Bijgeloovige eeregtelijKe proeven. .* . iff. Onderhandeling der zendelingen met deri koning van Kongo; - * ■* XIV. Deel. O 6 t)S0  BLADWYZER der Biads, Dees vorst heeft over zijn volk eene willekeurige magt. - - - i ƒ6. Krooning van den koning van Kongo. - 157. Op v/elke wijs dees voist zijn rijk regeert. - iy8. Verhael zijner bijzondere levenswijs. - 159. Moeijelij kheit om den koning en zelfs het volk n van Kongo te bewegen om flechts eene ' , vrouw te hebben. - - > 1 o. Hoe de huwelijken gemaekt worden. - J De huwelijken gefchieaen op de proef. - 161. Ongelooffclijke' foberheit der Negeren van r Kongo. - - - > 162. De zendelingen door de ratten geplaegd, - J Eerbewijzingen, welke men den zendelingen betoont, wanneer zij in de fteden van Angola en Kongo-aenkomen. - - 163. Honderd en Negenenzestigste Brief. Vervolg van Kongo. Snet van den alouden godsdienst V3n Angola, Loango , Benguela en Kongo , voor de •komst der zendelingen. - - 16.5, Verfcheidene werkingen aen de godheden des lands toegefchreven. - - 16f. Op welke wijs de inwoonders zich goden maekten, ... j06v Verpligtingen, welke men met hun aenging. 167. De waerdigheit van den opperpriester des volks, f Eerbewijzingen, welke men dezen opperpries-> lóS. ter betoonde; voorregt van zijn ampt. - •» De andere priesters van een' minderen rang. n De prins van den berg. - . De koning des waters. - - - > 1Ö9. De godt der hoofdftoffen. - . .1 De man van elf vrouwen. ' - J De volken zijn nog aen verfcheidene dezer bijgeloovL'heden verknocht, - - jyj. Bijzonderhek dezer bijgeloovigheden, - 172. De  VOORNAEMSTE ZAKEN. . Bladz. De Negerfcrïe priesters worden door de Portugezen vervolgd. - ï 73- Hec landfchap Songo, en deszelfs hoofdftadt. | ,74 De oppervorst van het landfchap Songo. - f ™' Plegtigheit, welke"'s jaerlijksch door de eerfte officieren van dit landfchajj, de verkiezers genoemd , wordt in acht genomen. - tfji Neiging der Negeren yan Songo tot de vergjftiiipg ; predikaetfiè omtrent dit onderwerp. * - * '* i7ö. Welk uitwerkfel deze predikaetfiè voortbrengt. 177. Wat de verbindtenis van Bulongois. - 178. Rede van een' zendeling tot den' oppervorst van Songo, ter gelegenheit dezer ve-rbindtenisfe. 179. Geaertheit der Negeren van Songo. - 18c. Hunne onwetendheit in de krijgskunde , en hunne manier van ftrijden. - - iSr. Hunne geringe naerstigheit, en hun koophandel. .... 182.. Hunne manier om zich te kleeden. • 183. Zij zijn zeer aen de.tooverij overgegeven; gefchiedenis eener tooveresfe. - - 184. Yver der zendelingen tegens de toovenaers. ! jg . Straf tegens hen gebruikt. - - • Honderd en Zeventigste Brief. Vervolg van Kongo. Eene tooveres verhindert een' zendeling in het wp.ernemen zijner bedieninge. - iSö. Zonderlinge nrijdt tusfehen den zendeling en deze tooveres. - 0 " 187. Gevolg van dezen ftrijdt. - - 18S. De zendelingen gedoogen niet dat de Negers van Songo mêt de Engelfchen handelen. - 189. Groot verfchil ter dezer gelegenheir ontftaen tusfehen den oppervorst van Soi go en de Kapucijners, die hem in den ban doen. - (90. C c a Uit»  BLADWYZER des Uitwerking van dezen ban. - _ ~ Een Kapucijner geeft een' kinnebakflag aen [ een' der voornaemfte amptenaren van den ! vorst van Songo. - - . f Hoe de Kapucijners dezen kinnebakflag ver- j klaren. - J De aniptenaer, die denzei ven ontvangen heeft, is genoodzaekt openbaerHj.lt vergiffenis van den Kapucijner te verzoeken. - 192. De prins van Songo verkrijgt dat zijn ban wordt ingetrokken ; plegtigheit ter dezer gelegenheit in acht genomen. - - 103. Lof van dezen prins; zijne aenkleving aen den godsdienst. -' - - ,£ƒ. Droevige ftaet van den Christefjken godsdienst in dit landt. - - - - 196 Gefchiedenis van een' Mulaterfchen priester -\ die een' Kapucijn vergiftigt. . . ' | Een zendeling bijna door de mieren verflon- j" '97* den - - J Verhael van een' Kapucijner, die het euan^e--i lium in Mokokko heeft ingevoerd. - I Zonderling voorftel'door den koning des lands f aen dezen Kapucijner gedaeu. . J Wat een' zendeling' bij den overtogt eener riviere gebeurde. - 20O. Eelcnrijving van eenen afgocifchen tempel in het laudt van Kongo. - . 201. Hoe men zich tegens de wilde beesten bevei- * " - - Z02„ Arbeidt der zendelingen, en wat hun dezelve vergoedt. - - 2c. Handel der Engelfchen te Zaïre. - y ' Onderhandeling van eenen Engelfchen beftier-> 204. der en den koning van Zaïre. - - J Hoe deze gehoorgeving gefchiedt. - 20f, Befchrijving der ftadt Zaïre, de Koningklijke■» Staat genoemd. | Audere landfehappen van het koningkrijk Kon- T 2°7' go - - J Vooroordeel der Negeren omtrent de dooden. 208". Wat  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Wat 'er te Kongo bij de lijkdiensten wordt in acht genomen, - - 10"» Plegiigheden bij de begraving. - ico. Gemeene ziekten te Kongo, en hulpmiddelen welke men 'er omtrent gebruikt. - aio. Landfehappen van Pango en Batta. - "1 • Waerin de inkomsten des konings van Kongo > beftaen , en hoe zij ontvangen worden. ■* Goudmijnen en andere voorthrengfels des lands. - - - ' 2 '3* Luchtftreek, oogst, en manier om de landerijen te bebouwen. - - - 214. Honderd en Eenenzêventigste Briif. Bet koningkrijk Loafigo. Gelegenheit en befchrijving van de hoofdftadt des komngkrijks Loango. - - ztj"- Het vrouwentimmer van den koning van Loango. - - ■ " 2'6« Vermaerde afgoden van dit koningknjk - 2 7- Kragten aen de vorften van dit landt toege- fchreven. - - : - 210. Gellrenge ftraffen tegens de perfonen, die hen zien eten. - * " 2'9« Hoe z;j gehoor vergunnen. - - 210. Hoe zj zich aen hunne volken vertoonen opj. verfcheidene plegtige dagen. _ - > 221. Wat de groetenis van Kil nnoa is. - * Aen wien de kroon van Loango na den dooit•» des konings vervalt, - l> 222 Hoe het regt geoeffend wordt; wat de proef j der Bonda is. . . . J Legers van den koning van Loango. - 224. Hoe de tijgerjagt gefchiedt. - - • Welk denkbeeldt de Negers van Loango hebben van de godheit, en in 't algemeen van de» godsdienst. - - - 2*6. C c 3 Welk  blad w y zer d e r Bladz. Welk denkbeeldt z;j van de ftervenden hebben. -, Zij willen niet dat de vreemdelingen in het£ 227. landt begraven worden. - - J Hoe zij hunne dooden begraven. - \ Gebruik in het landfchap Gobbi, omtrent de> 228. vreemdelingen en vrouwen. - J Wat de dochters, die zich voor het huwelijk laten verleiden, moeten in acht nemen - 229, Zeden der inwoonderen van het landfchap*| Mayomba. - - * - '> 2,0t Op welke wjjs men er tot het priesterlchap 1 1 komt. - . - - J Voedfel dezer volken. - - 2V* Gebruiken van het landfchap Knkongo. - 222. Oorfprong van het koningkrijk Loango. - 233. De kaep van Lopez-Gonlalvo. - \,t>± Bewoning en koophandel van dit landt. - f De landltreek van Gabon; derzelver gebruiken. - - - - 23f. Belagchelijke kleeding der'inwoonderen. - 23Ó. De kust van Angta, en de eilanden van Ko- risko. - - - 237. Landen, befpoeld door de rivieren de Kame-j rone'en Rio-del-Rey. - - > 238. Landen, befpoeld door de rivier de Kalabar. J iriONDERD EN TwEEENZEVENTlGSTE b^IEF- Het koningkrijk Benin. De ftroom van Rio-Formofo, insgelijks de rivier van Benin genoemd. - - 239, Befchrijving der lladt Benin, insgelijks geheten de lladt (Edo, hbotdltudt van het koningkrijk Benin. ... j^q4 Met welken to^-fttl de kordng van Benin zich aen z:jne" onderzaten vertoom. - 241. Wat 'er wurdt in acht genomen bij den doodt van den koning van Btnin, ?n bij de komst van zijnen opvolger tot den trcon. - 242. Re-  VOORNAE3MSTE ZAKEN. ElaJz. Recerine van dit koningkriik. - - l 243. Geftrengheit bij de krijgstucht tn acht genomen f Verfchillende rangen van amptenaren in het koningkrijk Benin. - . - . ' ï44> Soort van ridderorde in dit koningkrijk vast-i eefteld. - - f 4y" Wet te» opzigte van de armen en zwaden J Wetten der opvolgingen in Benin vastgefteld 246. Gebruik der veelwijverij'; wetten tegens het* overfpei. - - " ' J '47' Verfcheidene geregtel.jke proeven. . - •» Zeden, gewoonten en geaertheden der Wege- ren van dit landt. * " SSSne SSett met de andere volken wït^reTnhf^SSenheit der begraeffe- nisfen wordt in acht genomen. Taerliiksch feest ter eere van de dooden. - f feeloovigheit van het volk omtrent een' vo- £ zf 3. ü!ftadt Overri, hoofdftadt van het konïngk-i riik van dien naem. - " | ! f?" Gewoonten en zeden der inwoonderen - ■» MeTkwSg voorval, betreffende een koning . DèTvi'tTroowt eene Portugefche vrouw. 256. Het eiland St. Thomas; deszelfs ontdekking. 2*7. SffltiobMjffl het Brin^k - Honderd en Drieënzeventigste Brief. Het koningkrijk Ardra. Oude betrekkingen der inwoonderen van dit landt met de Franfchan. * " Rdzen de Franfchen op de kust van Ardra. 260. Oaaedvandeling der Franfchen met den ertpnns. 26 . L c 4  BLADWYZER der Blad?. Zij worden gunstig van hem onth.cld. - 101. Kleeding van den prins en der inwoonderen - 263. De *■ rahfchen eten en drinken met den prins. 264. Zijn gunstbewijs aen den Franfchen r>eliierder.| Befchrijving van het paleis des konings vtriV z6r. Ardra. - _ . J Befchrijving van Asfem, hoofdftadt van dit koningkrijk. - - • 266. De handeldrijver der Franfche maetfchappij' verkrijgt gehoor bij den vorst. - 267. Voorftelien omtrent' den koophandel , door hem aen den koning gedaen. - 268. De Franfche bevelhebber, d'Elbée genoemd, doet eene reis naer het hof. * ■ 269. Zijne onderhandeling met denkoning; afbeelding van dezen vorst. - - 279. Wat 'er in déze onderhandeling voorvalt. y Verwijtingen en verzoeken, Welke de koningi 271. van Ardra aen d'Elbée doet. - 1 De Franfche bevelhebber krijgt verlof om her. _paleis te nezitn, en legt ook een bezoek bij den erfprins af. - r - 272. Onthael hem door den prins aengedsen; h'ji houdt hst avondmael bij den opperpriester. > 273. Befchrijving van dit avondmael. - i D'Etbée wordt geleid in het vertrek der vrouwen van den opperpriester. - ■ - 274. Welke de bedieningen en yoordeelen van den ï opperpriester zij.). - » 275. Afgoden des lands, feticbes genoemd. - J Bedieirngen der mindere priesteren. . -\ Beleefdheden van den opperpriester omtrent de> 276. Fiinfchen. ? « J Honderd en Vierenzeventigste Brief. Vervolg van. Ardra. Pe Hollanders wordtn den Franfchen wangunstig, ? t - 277.  VOORNAEMSTE ZAKEN. Blad? Zij begeven zich beide naer de hoofdfiadt. j Pflëeriigheit over den voo rang ; deze zaek> 178, Wurdt door den koning onderzocht J AntAoordt des konings op de redenen der*> Franfchen en H llanderen. Pe koning van Ardia benoemt zijnen tolk I Alattheo, tot zijnen afgezant aen het hof 1 van Frankrijk; afbeelding van dezen ltaets- I dienaer. ' • - J Hoe hij te Parijs ontvangen wordt. - 281. Zijne gefprekken, en komst in de Louvre. ■» Hem wordt veiwiltigd zich in de gehoorzaelV 282. te begeven. - J Wat 'er in de plegtigheit der gehoorgeving'^ voorvalt. - - Mattheo verklaert aen Lodewijk den veer- > 2S3. tienden de oogmerken van zijnen meester, J in eene redevoering over dit onderwerp. J Antwoordt van Lodewijk den veertienden. - 28f. De Negerfche afgezant wordt ter gehoor bij de koningin toegelaten. - - 286. Hij wordt den Daufin aengeboden, endoor de bewindhebbers der Indifche maetfchappij' onthaeld. - - - 287. Verfcheidene perfonen wonen het gehoor bij,"] 't welk hem de heer Lionne geeft. V ragen hem door dezen ttaetsdienaer der vreem- j de zaken gedaen. > 2S8. Antwoorden van den afgezant, betreffende de j gelegenheit van zijn landt, en deszelfs na- j tuuriijke voortbrengfels. J Andere antwoorden, rakende de bevolking, pracht, oorlog, enz. - - 289. De godsd'enst der volken van Ardra maekt geen gedeelte hunner llaetsregeringe uir. - 291. De vreemdelingen bedrijven een' grooten koop- * handel op de kust van Ardra. - - \ iqi. Hoe dees koophandel gedreven wordt. - J Gewone reisiuinen van het koningkrijk Ardra. 29 j. Open'tare markten van dit koningkrijk. - «1 tcroiedt en onderwerping des volks omtrentV 295-, den kuning. - - 5 C c ƒ Voor-  BLADWYZER der Voortellingen, door de bewindhebbers der . Jndifche maetfchappij aen den Negerlchen afgezant gedaen; deszelfs antwoordt. - 296. De afgezant krijgt zijn affcheidsgehoor. - 29a. V crfchil tusfchen Mattheo, op zijne wederkomst in Ardra, met een' Franfchen handeldrijver ontftaen. ... 2gg Honderd en Vijfenzeventigste Brief. Het koningkrijk Juich. Verfchillende namen aen dit landt gegeven. 1 Hoe moeijelijk het ankeren op deze kust is. f 300« Y ver der Negeren om den Europeanen te hulp -\ te komen. - . J Wat de ontfcheping op de kust van Juida ge- T 30r' vaerlijk maekt. J Neiging der Negeren van Juida tot de dieverij. 302. Schoonheit des lands van Juida; deszelfs be- fchrijving. .... Gelegenheit en befchrijving der ftadt Sabi of Xavier, hoofdftadt des koningkrijks Juida. 304: Befchrijving van het paleis des konings. - 305-. Verfchillende klasfen van vrouwen in het vrou- wentimmer. Droevig lot der vrouwen; hoe zij gehandeld) worden, k 307, De mannen mogen haer niet genaken. . - i De huizen der grooten van juida; pracht in de kleederen, in de maeltijden en reistuigen. 308. Europifche kantoren; openbare markten. - 309. De vrouwen drijven den koophandel in Juida. 310. Sterkte en kantoor teGrégoué, den Franfchen «1 toebehoorende. - | Andere Europeanen, welke grondftichtingen ?"3"« in het koningkrijk Juida hebben opgerecht. j De Maleifers komen ook op deze kust handelen; oorfprong van dit volk. • 312. Wel-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Biadz. Welgeregeld bellier op de kermisfen en openbare markten des koningktijks Juida. - 3«3- Ecrbiedt der kinderen in tegenwoordigheit hunner vaderen, en der minderen omtrent hunne meerderen. - " 3l4- Wederzijdfche eerbewijzingen dezer volken, en hunne naeuwkeurigheit in het geene de ^ plegtigheden betreft. - - De naerftigheit en liefde tot den arbeidt, ge- meene deugden der beide kunnen. - 316. Minnehandelingen en voorregten der doch-1)) teren. - - f 3'7» Openbare vrouwen in Juida. - - * Ongemeen getal van kinderen, welke de va-I d'ers in Juida hebben. - - ? 3t°« Oorzaken dezer verbazende bevolkinge. - Wet betreffende de maendelijke ongefteldheden der vrouwen. - 3'9» Honderd en Zesenzeventigste Brief. Vervolg van Juida. Wat de groote flang is, die in het koningkrijk Juida wordt aengebeden. *_ , 3*°' B'jgeloovige eerbiedt der Negeren voor dit dier. 321. Wat men van den oorfprong van dezen godsdienst vertelt. - - " 3*1» Bedriegerijen der priesteren hier omtrent. - I 3i, Hoe zij de jonge dochters verleiden. - 1 Wat'er de verl'tandige Negers van denken. •» Ontvanging der vrouwen in de orde der pries- | terfchap. - - " ** 325"« Men doet haer eene foort van proeftijdt ondergaen. - * _ - J Hoogmoedt dezer priesterinnen; eerbiedt welke zij van hare mannen vereisfchen. - 327. De tempels, die tót woning van de flangen» .dienen. - - - f3". Waerdigheit van den opperpriester, - J , Orde  BLADWYZER DER Orde van opvolginge, in het regerende huis-f1^' vastgefield. - - . | Hoe men den vermoedeJijken erfgenaem der ?" 328Kroone optrekr. - . J Bij den doodt des konings worden de wetten opgefchort. - . . Wat er bij'de lijkdiensten des konings wordt m acht genomen, bijzonderlijk ten aenzien van deszelfs gunsteling. . . 1 Plegtigheit der krooninge van de koningen •» van Juida. - . . 6 f IJoor w:en deze krooning verricht wordt. J iJe onderwerping der grooten voor den Ko-«\ ning belhet bijna alleen in de uiterlijke ver- I tooning. - . . L Hoe de huropeanen zich omtrent dezen vorst f gedragen. J ivlen weer nimmer waec hij flaept. . , Waerin zijne inkomsten beftaen, en door wien > rm zij ingevorderd worden. . i In wien de oppermagt huisvest. - 1 Vvetien tegens de hoofdmisdaden vastgefield. I 33f. Door welke handen de doodvonnisfen wor- den uitgevoerd. - , . 6 Andere ftraffen tegens andere misdadigers. 1 Vreemde wet tekens de fchuldenaers. - f 337. Omwenteling, voorgevallen in het koningkrijk Juida, dat in de magt van den koning van Uahomay oveigaet. . . , ,g Affchrift van een' brief, die de geaertheit vani ' dezen koning doet kennen. Met welke goedheit hij eenige Europeanen be- ' nandelt. - . . > 339. Hoe hij in 't bijzonder den fchrijvervan dezen I bnet benandelt. J Welke beuzelmgen hij verzoekt van de Engelfchen , welke hij begunstigt. . ,42 Hij wegert in den beginne de vrijheit aen den bnef fchrij ver. - . . Eindelijk Itaet hij *e toe; maer men breekt de Motte, aen hem gedaen. . . 344. Hoe  VOORN AE MS TE ZAKEN. Bladz, Hoe hij de Engelfchen in zijne gehoorgeving ontvangt. - 344» De naburige koningen verbinden zich tegens hem, gelijk ook de bevelhebber der Engelfche fterkte. - - - 345". Wreede behandeling en beledigende woorden van dezen bevelhebber, en hoe hij daerover getlraft wordt. - - - 34°"* Het landt van Dahomay en deszelfs inwoonders. ... - 347- De koningkrijken Popo en Koto; zeden van % deszelfs inwoonderen. Y 34°- De luchtftreek is 'er ongezond. - _ * Hoe en door wien de landerijen des konings bebouwd worden. - 349* Vrolijkheit der landbouweren, vergeleken met de droefheit onzer leenpligtige boeren. - 3fO. Honderd en Zevenenzeventigste Brief. De Goudkust. Gelegenheit en landpalen dezer kuste ; door wien dezelve bewoond wordt. - 35"r- Befchrijving der tiviere de Volta. - "1 Heetten van het koningkrijk Akra , op de> 3f i-. Goudkust gelegen. - * Europefche fterkten op de kust van Akra. - 353. Door welke middelen men de vrijheitom de-ï zelven te bouwen verkregen heeft. - j Het koningkrijk Angouna, op de Goudkust, >-3r+. wordt door eene vrouw geregeerd; welke j de voorregten dezer koninginne zijn. - J Bezoek haer door een' Engelfchen handeldnj- ver gegeven, en hoe zij riem ontvangt. - 3ff. Groot en kleen Akron, landfehappen derj Goudkust'. - - > 3fö- Regering van het gemeenebest Fantin. - 3 Kaep Korfe, en de üerkie die'er getouwd is. a.f7. Woningen der krijgsbenden en flaven, - 3^8. Vei-  BLADWYZER der Verhael der bezlttinge van kaep Korfe door def Engelfchen. - . . > aro De ftadt Ogoua, liggende bij kaep Korfe, X Zeden van derzelver inwoonderen. - •> De ftadt en de fterkte Del Mina, toebehoo- I rende aen da Hollanders en liggende in het f 3 " koningkrijk Fetu. J Handel der Negeren in de fterkte Del Mina. 361. De regering dezer Hollandfche volkpiantinge. 362. De bediening van den godsdienst. - ^63. Befchrijving van de ftadt Del Mina. - ■) Andere fteden van het koningkrijk Fetu, der > 364. 2e!ver inwoonders. J Het koningkrijk Kommendo, al waer de Nor-*) mandiers eene fterkte bezeten hebben. - I , Elendige ftaet der kleene naburige koninckrii T 3 S' ken. - - . 1' ■ J J De kaep der Drie Punten, door welke men ingang heeft in het landt van Asini , dat vruchtbaer in ftofgoudt is. - . De Europeanen hebben verfcheidene fterkten 1 ' in dit landt. De fterkte St. Antonie, behoorende aen de ' , Hollanders. - - . >t°7- Magt van den Holiandfchen beftierder op deze L kust. - - J Honderd en Agtenzeventigste Brief. Vervolg van de Goudkust. De inwendige landen zijn luttel bekend bij de Europeanen. - - . qgg^ Geaertheit der volken, die de nabuurfchap der zee bewonen. - . . ^6q, Hunne wreëdheit, wanneer hunne bloedver-*) wanten ziek zijn. Ongebondenheit van de vrouwen der Goud- f kust. - - - - j Hare  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Hare zorg omtrent haer optooifel , en hare zindelijkheit. - * 37°« Langkheit harer nagelen, en het gebruik datt zij van dezelve maken. - - > 37f- Vrouwen, genoemd multere-grande en bosfum.i Natuurlijke neiging van de vrouwen der Goudkust tofrden wellust. - " 37*- Hoe deze vrouwen in het beroep van openbare-| dochtereu ingelijfd worden. Diergelijke dochters heeft men in alle de fte- > 373. den; de vrees welke men heeft om dezelve te verliezen. - - - J Zij hebben een' meester, wien zij een gedeelte van haër voordeel geven. - - 374» Wreede gewoonte, welke 'er bij den doodt-j der koningen plaets heeft. - L. Andere gewoonten betreffende de moorde-j 3'J naers, het oorJog, enz. - - J Gewoonte omtrent de fchuldeifchers .en fchuldenaers. - 37°« Wat 'er in de bezoeken wordt waergenomen, zonderlinge hoffelijkheit en andere gebruiken der famenlevinge. - , - 377» Eedt der HuwelijUfche getrouwheit. - •} Vreemde plegtigheit om den duivel tc verjagen. f 37b. Feesten in navolging der aloude Saturnalën. j Meenigvuldige afgoden , welke 'er op' de Goudkust gevonden worden. - 379- Deze zelfde volken flaen geloof aen de ver-*» fchijningen. - - ^380. Zij hebben eenen rustdag in de week. - j Denkbeeldt dezer volken omtrent de gedaente j van den mensch, op het oogenbiikderfcbep- I pinge. «• f 35l« Verdeeling der Negeren in verfcheidene klas- j fen; armoede der koningen. - •> Slechte huwelijken van de dochteren der koningen. - " 3§2« De opperhoofden des geregts en dc edelen op de Goudkust. - 3^3* Hoe men tot den adeldom komt, ; 384. De  BLADWYZER. der VOORN: ZAKEN. «; Bladz< De edelen hebben geen ander beroep dan den koophandel. ... Waerin hunne.voorregten beftaen. - 385-. Het goudt van Guinea heeft den naem aen de»» Engelfche guinées gegeven. - I „0, Hoe de Negers het goudt verzamelen. - T 3 ' Men onderlcheidr bijzondere toonen van goudt. J •Fabels der Negeren omtrent hun goudt. - -> Het zout is eene gemeeue koopniaufehap op J> 387. deze kust. j Boom van eene ongsmeene grootte. - *> Tamme dieren, en in 't bijzonder de fehapen,^ 388. dikwerf tot offeranden gebru'kt. - j Reden die de Negers van denltank der bokken geven. - - - 380, De mieren van Guinea j hunne reistogten in de Europefche iterkten. . . 390, Einde van den Bladwijzer van btt Veertiende Deel* TE ROTTERDAM, Ter Drukkerye van STEFANUS MOSTERT en ZOONEN,. Boekdrukkers in den GroenendaeL