D E NIEUWE REISXGER* O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT, Uit het Fransth van den ABT DE LA PORTE. VTFTIE NDE DEEL. Behelzende De Ivoorkust, de Peperkust, den Senegal, de Kanarifche eilanden en Portugal. TE DORDRECHT, By ABRAHAM BLUSSÉ en ZOON, 1773.   Pag! i D E NIEUWE ÏIEISIGER; Honderd én Negenenzeventigste Brief; De Ivoorkust: ir\en naem van Yvoorkust, Mevrouw , L) geven de reizigers aen het gedeelte van Guinéa, dat zich, oost en west, van de kaep Apoïlonia tot aen de kaep Palma uitftrekc. ÖngetwijfFeid hebben zij het dus genoemd, ter. oorzakc van de groote meenigte van ijvoor of olifantstanden , welke men m deze landftreek vindt. Wij hielden 'er ons niet op, om dat 'e.- de Europeanen geene eenige grondftichting hebben; en alles wat ik van dit landt weet, beb ik alleen uit de verhalen van bijzondere lieden vernomen. , , Eenige Franfche Jakobijnen , aldaer eene zending ondernomen hebbende , werden 'er door den oppervorst van Isfini vriendelijk ontvangen; én de vrucht hunner reizewas, onder andere, dat zij te Parijs bragten eene foorf van gelukzoeker, die, onder den naem en de. hoedanigheit van den prins Aniaba, het hot XV: Deel: A vtó  2 De Nieuwe Reisicer. van Lodewijk den veertienden kwam bedriegen. Hij was een jonge Neger, die zich uitgaf voor den zoon en vermoedelijken erfgenaem des konings van Isfini. Hij was in Frankrijk gevoerd door een' fcheepskapitcin, die zich had voorgeftcld hem tot zijnen knecht te nemen; doch hij werd hem vervolgens ontftoJen door eenige lieden , die hun voordeel vonden in hem voor eenen prins te doen doorgaen. Hij werd te Parijs gedoopt door den heer Bosfuet: de koning wilde zijn peter zijn: hij ontving het nachtmael uit de handen van den kardinael de Noailles; en hij won zoo wel de achting van het ganfche hof, dat zijne majesteit hem eene opvoeding, met zijne geboorte overeenkomende, en vervolgens eene ruiterbende (*) liet geven. De koning van Isfini geftorven zijnde, vond men goed den gewaenden prins weder in Guinéa te zenden , met twee oorlogfchepen , onder het bellier van den ridder d'Amou; doch in het aenkomen, werd hij bekend voor den flaef van eenen inwoonder des lands, in wiens dienst hij zich, ftraks na zijne aenlanding, weder begaf. Gij ziet dat, niettegemtaende de domheit, welke men den Negeren toefchrijft, en de doorzigtigheit, welke men in ons veronderftelt, zij nog verftands genoeg bezitten, om ons te bedriegen. De Compagnk.  Honderd en Negenenzeventigste Brief. 3 De ridder d'Amou verkreeg van den fco« ning van Isfini eene plaets, om 'er eene ftérktfl te bouwen; en de vorst vergunde hem revers een plegtig gehoor in Asfoko, zijne hoofditadt. D'Amou en zijn volk werden 'er geleid op het geluidt van een krijgsmuzyk, en gingen over drie pleinen, tusfehen twee rijen van foldatcn, met fabelen en musketten gewapend. Tot den troon genaderd, plaetften zich de Franfchen ■ zoo zij best konden, en zaten op de aerde of op banken, den tijdt van een uur lang, zonder één woordt te uiten; makende de trompetten en trommels een geluidt, dat men eikanderen niet zoude verftaen hebben. De gehoorzael had het aenzien van eene fchuur: zij was van riet gebouwd, en met bladeren bedekt. Men zag 'er noch verfierfels, noch huisraedt, noch zelfs eenen vloer; dewijl de grondt alleen uit zandt beftond. Eene enkele ftcl laedje maekte den troon uit, en rustte op fchragen, die door eenige tijgervellen bedekt wa« ren. Deze ganfche kust vertoont geen meer heerlijkheit: overal vindt men koningen, die naeuwelijks onze boeren opwegen , ftcden, die onze dorpen niet kunnen evenaren, huizen van rief gebouwd, fchepen uit den ïtamm' van een' boom gemaekt, een volk , dat zonder zorgen leeft, zonder kleederen gaet, zonder regelen fpreekt, zonder fchrift koophandel drijft, en in het water gelijk de visfehen, of op de boomen gelijk de eekhorens, of in gaten A a êe'  4 De Nieuwe Reisiger'. gelijk de wormen woont, alzoo naekt en bijna: zoo dom als deze dieren. De koning van Isfini zat op zijne fetiragénf, met hangende voeten, en de pijp in den mond', hebbende aen zijne zijden twee zijner vrouwen , die ijder een' blooten fabel op den fchouder droegen. Eene Hechte vödde bedekte het midden van haer ligchaem; en hare hairen, als ook de baerdt van den vorst, waren met gouden plaetjes doorvlochten. De werklieden des lands betoonen om ftrijdt hunne behendigheit in de gedaente, welke zij aen deze verfierfelen geven. Het muzyk hield niet op, voor dat de prins met het rooken van zijne pijp geëindigd had ; en zijne majesteit vraegde den Franfchen wat hen in zijn koningkrijk geleidde. „ Wij komen op deze kust , antwoordde „ de ridder, om onzen godsdienst in uwe fta,, ten te verfpreiden , den koophandel met 3, uwe volken opteregten, u onze eerbiedt te ,, betoonen en onze hulde te bewijzen". Het flot dezer gedienstreden'flxeelde den vorst; en van dien dag af, vonden de Franfchen alle de gemakkelijkheden om eene fterkte , w'aervun zij het ontwerp gemaekt hadden , opteregten. Dezelve was in weinig dagen gebouwd; doch de Hollanders , befpeurende dat deze grondftichting nadeelig aen hunnen koophandel zoude wezen , tastten dezelve met vier fchepen aen; en zonder de hulp der Negeren, die hen dwongen te rug te wijken, zouden zij 'er zich  Honderd en Negenenzeventigste Brief. j rcweldigerhandt meester van gemaekt hebben. De bezetting dezer Merkte leed veel, gedurende eenige jaren, om dat zij in 't geheel geencn voorraedt uit Europa kreeg. Lodewnk de veertiende, door haren toeftandt bewogen, liet haer in Frankrijk wederkomen, tot groot hartzeer der Isfmifche volken, die altoos zeer verknocht aen onzen Undaert gefchenen heb- • ridder d'Amou had ook de goede gunften der koninginne van Guiomré, naburig konmgkrijk van Isfini, gewonnen. Deze vorftm was Afamouche geheten ; en de gefchiedems vertoont haer als eene andere Elizabeth, gedurig bezig met de glorie van haren troon, en het aeïuk harer onderdanen. Dezelve hadden allen een gelijk; deel aen hare tcederheit, en gaven haer dezelfde fehatting van liefde en onderwerping'. Wanneer hare kloekmoedigheit haer de wapenen deed opvatten, zag zij hen om ftrijdt zich in de gevechten werpen; en hare voorzigtigheit, door het geluk onderfteund, verzekerde haer de zege. Bij.de deugden, waer. over men zich in de oppervorften verwondert, voegde zij de hoedanigheden, die de bijzondere lieden doen beminnen; en de levendigheit van haren geest evenaerde -de zachtheit van haren inborst. Zij had de ziel al te verheven, om flechts eenen Negerfchen prins te trouwen; een Fransen ridder hadde haer beter gevoegd; doch 'er haren echtgenoot niet van kunnende A 3 raa"  6 De Nieuwe Reisiger. maken, oordeelde zij ten minfte, volgens het denkbeeldt, 't welk zij van onzen landaert had opgevat, dat hij misfchien haer minnaer zoude kunnen worden. Ook toonde zij het levendig, fte hartzeer, toen zij ons volk de fterkte van Isfini zag verlaten. Men verzekert zelfs dat Zij tot den bevelhebber zeide : „ Indien gij, „ Franfchen, zoo veel naeuwkeurigheit in het „ houden van uw woordt betoonde, als gij „ bevalligheit en beleefdheit in uwe manieren „ laet blijken, zou de ganfche kust van Afrika w tcr uwer bevelen ftaen ; maer gij zijt zoo „ ligtvaerdig, en zoo gereed om uwe verbindtc, »» nisfen te verbreken, dat uwe vrienden zelfs 5, geen' ftaet op uwe beloften kunnen maken". Het koningkrijk Isfini is doorfneden van eene der fraeifte rivieren van Afrika. Deze rivier Zoude vaerbaer zijn, indien zij niet belemmerd ware door eene zandbank, die derzelver mondt fluit, Hare oevers zijn verfierd met groote boomen , zoo regelmatig gelchikt, als of zij het werk der kunst' waren. Agt mijlen binnen 's lands vormt zij een meir, in het midden bezet met een eilandt, waerop men eene grond, itichting zoude kunnen opregten, Hoogeröp zijn eenige rotzen , die den firoom in zijnen loop fluiten, en denzclven veranderen in wonderbacrlijke watervallen, waervan het geluidt Zich verfcheidene rnijJen ver doet hooren. Op deze rivier hadden de Fraiifche eene Herfcte j en de hoofdlladt ligt mede aen hare oevers,  Honderd en Negenenzeventigste Brief. 7 oevers, vier of vijf mijlen van de zee. Zij bevat twee honderd huizen , en duizend ot twaclf honderd inwoonders. Ik heb u gezegdwaerin deze huizen beftaen: dooreengevlochten rieten, met ïlijk beftreken, en met bladeren bedekt, maken derzelve geheele bouworde uit. De rijke is niet van den armen onderfcheiden, dan door de grootte van het gebouw: het paleis des konings biedt uitgelïrekter ruimten , maer geene fraeijer gedichten aen. Dit kleene landt is bewoond door twee loorten van Negeren, de Isfinoizen en Vcterezen. Deze twee volken leven in eene volmaekte cendra^t: ijder heeft zijn opperhoofdt, zijne wetten° en gewoonten. Gedurende het oorlog , verzamelden zij zich bij eikanderen, maekten flechts een eenig volk uit, entraden ftraks in den rang, die hen van anderen onderfcheiddc. De Isfinoizen zijn in het bezit der kuste; en men befchouwt hen als beter foldaten dan de Veterezen. Zij houden zich bezig met den koophandel, de anderen met de visfeherij'. Zij zijn vriendelijk en beleefd jegens de Europeanen, de anderen onbelchacid en woest. Zij dragen korte, de anderen lange hairen. Zij laten hunnen baerdt groeijen; de anderen fchcren denzelven af. Zij hebban fluijers of omhangfels van katoen, de anderen van kruiden of boomfchorfchen. Hunne houwers hebben de gedaente van een fnoeimes; die der andoren zijn op de wijs van dolken A 4 3e"  8 De Nieuwe Reisiger. gemaekt. De hutten der Isfinoizen zijn op het landt, die der Veterezen op palen midden in* het water gebouwd. De vrouwen der ecrft.cn bedekken zich een gedeelte des ligchaems; die der anderen gaen geheel naekt. Doch men verzekert dat men , noch in hare gebaren, noch in de aenfehouwingen der mannen zeiven, immer de onbetamelijkheit van den wellust befpèurt. Men ontdekt aenflonds aen haer. 't geen men kan begeren te zien: wacr de nieuwigheit ontbreekt, houdt de nieuwsgierigheit op ; en zonder nieuwsgierigheit is 'er luttel vermaek: want om vermaek te vinden, is ons de nieuwsgierigheit gegeven. De Veterezen zijn meester van een groot gedeelte der fraeije riviere van Isfini, en trekken 'er alles uit wat noodzakelijk tot hun onderhoudt is. Zij gebruiken netten, van kruiden gevlochten ; en hunne vischvijvers zijn greote rieten omtrekken , door palen onderfteund, in de plaetfen alwaer het water niet zeer. diep is. Men laet 'er Hechts eene opening in, om 'er de visch te doen inkomen;( en docr. dit middel kan men zich ten allen tijde ver/che bezorgen. De inwoonders zenden daervan aen de Negers van het gebergte, die hun in verwisfeling hunne eigene waren geven. Zij verkoopen weder een gedeelte daervan aen de Isfinoizen, die, zonder hun, van honger zouden üerven. Wanneer 'er cenig verfchil tusfehen deze twee volken ontftaet, breken de Vetere- zen.  Honderd en Negenenzeventigste Brief. 9 zen hunne markten af, en noodzaken daerdoor de Isfinoizen hunne eisfchen toeteftaen. • Beide zouden zij niet lang beftaen, zonder de hulp der Kompazen. Deze laetfter, worden in de vorm van een gemeenebest, ol veeieei van eene adelheerféhing', (*) geregeerd: want het zijn de opperhoofden der dorpen, die de' belangen des volks onderzoeken, en daerover bij meerderheit van ftemmen beflisfen. Hun landt beftaet uit aengename en vruchtbare heuvelen, welke zij met veel zorgvuldigheit bebouwen. Ter verwisfelinge van hunne voortbrcngfelen, ontvangen zij fluijers , zout en fchietgeweer; waervan zij volftrektehjk onvoorzien zijn, Benevens hunnen voorraedt, brengen zij ook goudt, 't welk zij van de verder bLen 's lands wonende Negeren trekken De Isfinoizen worden voor de.welgemaektfte lieden der ganfche kust' gehouden. Zij dragen eene ongemcene zorg voor hunne tanden,die in witheithet ij voor evenaren en ze fs overtreffen Zij onderhouden en vermeerderen de zwartheit hunner huit, dezelve wrijvende met palmboomenoly, vermengd met kolengruis. \ geen haer glad, zacht en blinkende maekt. Zif verfieren hun hair met itukskens goudt en kleene fchulpen. Zij wasfehen zich dikwils^ want de zindcliikheit des ligchaems is eene alaemcene neiging van het ganfche volk. m f*) Anf.ocratie, AS  i© De Nieuwe Re is r ge r. beminnen driftiglijk de Europefche hoeden en mutzen, en dragen dezelvcn in luisterrijke gelegenheden , als een verfierfel, dat hunnen hoogmoedt ftreelt. Dit volk heeft alle de gebreken der andere Negeren. De mannen zijn aen de dieverij overgegeven, en Hellen 'er hunnen roem in; de vrijfters aen de lief koozerij, waerdoor zij niet ontcerd worden; en de vrouwen aen de opgebondenheit, 't welk de algemeene ondeugdt der beide geflachten is. Hierbij moet men de bedriegerij, ondankbaerheit en gicrighcit voegen. De ziekte, die door de ontucht veroorzaekt wordt, is 'er ook zoo mcenigvuldig als gevaerlijk : allen zijn zij daervan befmet, en hebben daerom geen minder drift tot het vermaek. De godsdienstjgen zijn overreed dat de doodt de onvermijdelijke ftraf is van hun, die valIchelijk bij hunne fétiches of afgoden zweren. Een Neger, die zich door dezen bandt verbindt , vindt meer geloof onder hen, dan een Christen, die op het euangelium zweert. Zij hebben eenen anderen eedt, waerop men zich zonder wantrouwen mag verlaten , namelijk, wanneer zij zich aen den Hemel zeiven richten, en hem tot getuigen roepen. Zij nemen zandt in hunnen mondt; en de oogen en handen opheffende, doen zij deze vervloeking: „ o Godt, a, dood mij door dit zandt, indien deze zaek „ niet waer zij". Den fétiche of af godt doorzwel-  Honderd en Negenenzeventigste Brief, ii zwdgm is, in hunne tacl, het drinken van water, waerin men eenige deeltjes van den afgodt geraspt heeft. De ftaetzaken worden hier behandeld m gemeenzame gefprekken, waerin de heeren, met den koning rookende en redewisfelende, hunre meening vrijelijk openleggen. Deze manier van oordeelcn belet niet dat de beraedflagingen geheim zijn. Een Isfinois zou veeleer fterven, dan te openbaren 't geen in den raedt omgegaen is: de geringde misdaedt van deze natuur' wordt met de uiterfte geftrengheit geftraft. De grooten , waervan ik gefproken heb , en de koning zelf, maken geene zwarigheit om zelfs hunnen voorraedt te gaen koopen , en han, delen gelijk de geringfte flaven. De grooten worden onderfcheiden door de tytels van rijken en bevelhebberen. In de tacl. dés lands verwart men hen onder den naem van kabajehirs. Aen hen behoort het uitfluitende voorregt om met de Europeanen koopmanfchap te drijven. Alle andere Negers, die op dezen handel betrapt werden, zouden hunne goederen verbeurd zien verklaren. Ook zijn de kabafchirs de eenigftc, die zich verrijken ; en de overige Isfinoizen zijn zoo arm, dat de webcftcldftc naeuwelijks genoeg hebben om zich te voeden. Niet dat zij met eenige naerflighcit geene goederen kunnen verzamelen, noch dc waerdighcit van edelen verkrijgen ^ gelijk ik van de iivvoonderen der Goudkust' ge- zegd  ia De Nieuwe Reisiger, zegd heb; maer de plegtigheit der ontvanginge is niet in alles eveneens. Hier bepaelt men een' dag, waerop de koning en de hceren zich op den oever der zee begeven. De aenzoeker (*) betaclt eerst de koningklijke regten; cn vervolgens verklaert de vorst voor zijne hovelingen, dat hij zoodanig eenen tot koopman of edelen ontvangt. Wijders zich naer denoceaen keerende, verbiedt hij aen de golven den nieuwen edelman te fchaden, deszelfs kanoos omtewerpen, en de koopmanfchappen te doen vergaen. Hij eindigt de aenllelling met het gieten van eene fleseh brandewijns in de zee, óm derzelver goede gunlten te winnen. Hier. op nadert de nieuwe edelman den koning, die hem bij de handen vat, dezelven in eikanderen Huk, ze ftraks weder opent, en daerin blaest, tot hem zeggende: ga in vrede. Indien gij u herinnert, Mevrouw, verfcheu dene lijkplegtigheden, die in Ruslandt worden in acht genomen, zult gij u verwonderen over hunne overeenkomst met het geene, in diergelijk geval, op de Yvoorkust geoefend wordt. Wanneer een Neger den laetften fnik gegeven heeft, loopt zijne vrouw, of iemant anders, naer de deur van het huis, en geeft een' groo, ten fchreeuw; waerop aenftonds de ganfche ftadt van jammerklagten en zuchten weder-, galmt. Yder begeeft zich naer de woning van den (*) Candidat.-  Honderden Negènenzeventigste Brief, 13 den overleden, en doet hem honderd belagchelijke vragen, Waerom hij geftorven is? Ot het verdriet hem gedood heeft ? Of hij geen goudt, geene vrouwen , geen kooïn, geene flaven, enz., genoeg had? Vermits men ziet dat hij niets antwoordt, keert men te rug, koeltjes zeggende : hij is niet meer. Hierop verdubbelen de oude vrouwen haer gcfchreeuw, en maken duizend buiten fporige li gchaemswnnginsen. Sommigen, met pieken gewapend, gaen overal het huis doorfnuffelcn, veinzen de aerde te willen openen, om den vermochten perfoon te zoeken, en roepen hem met luider ftemme bij zijnen naem en zijne waerdigheden. Anderen loopen, als woedende, ter plaetfen, welke de overleden dikwerf bezocht, en vragen , al fchreijende , aen allen, die zij ontmoeten, of zij hem niet ergens gezien hebben? Men antwoordt haer, hethoofdtfchuddcn.de: hij is vertrokken, de arme man; hij is vertrokken. In het volgen van de kust', naer het westen', ontmoet men den landaert der Quaquazen, dus genoemd, zegt men, om dat zij, bij het naderen der fchepen , onophoudelijk roepen qnama, 't welk vreugde, blijdfchap, vergenoeging wil te kennen geven. Insgelijks hebben zij dit woordt gedurig in den mond', wanneer zij, na cregeten te hebben , vergenoegd fchijnen dat hunne maeg wel gevuld is , of wanneer zij eikanderen ontmoeten , en betuigen dat zu zeer  14 De Nieuwe Reisiger. zeer verheugd zijn malkaêr te zien. Hunne fteden, of liever hunne dorpen, liggen langs de zee, aen den mondt van zoo vele rivieren, waervan zij den naem dragen. Het binnenlle des lands is luttel bekend, dewijl deze Negers, federt het vertrek der Franfchen, niet hebben willen gedoogen dat eenige Europefche kndaert zich aldaer vestigde. Al de koophandel gefchiedt in de fchepen, en zelden op den oever. Het onderlinge wantrouwen doet ongemeene voorzorgen van wederzijden nemen : de inwoonders brengen olifantstanden, goudt, flaven, mondbehoeften, enz., aen boordt, en ontvangen bij ruiling onze koopmanfehappen. Het is altoos veiliger hen aftewachten: want met de voorzorg' van 'er flechts een zeker geul tevens op het dek te hebben, loopt men in 't geheel geen gevaer; daer zij op het landt, de iterkfte' zijnde, ligtelijk kunnen bezwijken onder de verzoeking om de kooplieden te vermoorden , en zich van derzelver goederen meester te maken. Op deze wijs ten minfte fchetst men hen aen ons af; maer de Europeanen hebben, in 't algemeen, ten aenzien dezer lieden al te veel fchuldt gehad , om 'er met waerheit van te fpreken. Zij begonnen omtrent hen met onregtvaerdigheden, en eindigden met de flagtoffers hunner onregtvaerdigheit te lasteren. Wat 'er van zij, dewijl 'er bij de Quaquazcn altoos veel ongerustheit overblijft, wagen zij nim-  Honderd en Negenenzeventigste Brief. 15 nimmer in een fchip te treden, voor dat dè fcheepsoverfte de plegtigheit van den eedt verricht heeft. Dezelve beftaet in zich een weinig waters in het oog te doen; 'tgeen, naer hunne gedachten, de geheiligfte verbindtenis is, die een fterveling kan aengaen. Zij zijn overreed dat hij, die zulken verfchrikkelijken eedt fchond , beurtelings de oogen, het verftandt en het leven zoude verliezen. Schoon zij, van hunne zijde, niet in gebreken blijven zich door denzelfden bandt te verbinden, moet men echter niets verzuimen, om zich tegens de verrasfing en het bedrog te beveiligen. Desniettegenftaende zijn zij aen deze bijgeloovigheit derwijze verknocht, dat zij, wanneer zij iets willen verzekeren of plegtig betuigen, dezelfde manier gebruiken. In eenige landftreken , en voornamelijk m de nabuurfchap van Isfini, vergenoegen zij zich met een aenkomend fchip nieuwsgierig te onderzoeken , verfcheidene reizen met hunne kanoos rondom het zelve te varen, en deszelfs maekfel, benevens de kleeding der matrozen, optemerken. Indien zij meenen te bemerken dat men hun in het Fransch antwoordt, komen zij zonder eenig wantrouwen aen boordt. Het is eene tijdkorting voor het fcheepsvolk, zich omringd te zien van meenigvuldige fchuiten, beladen met Negeren, die uit alle hunne magt* onophoudelijk quaqua , qmqua , fchreeuwen, en zich met dezelfde fnelheit verwijderen. De be-  i6 De Nieuwe Reisiger, beledigingen, welke zij dikwerf van de Euro ■ peanen, en voornamelijk van de Engelfehen, die hen tot de flavernij rooven , ontvangen hebben, boezemen hun een' gedurigen argwaen in. Zelden ziet men hen meer dan twee te gelijk op een fchip klimmen. De eerfte, 'die 'er zich waegt, flaet zorgvuldig gade of 'er wapenen en veel mannen op het dek zijn. Hij waerfchuwt 'er zijnen medgezel van ; en de koophandel gefchiedt met vrij veel gerustheit. Indien zij, in het naderen van het vaertuig, eenig gewëer ontdekken, keeren zij weder naer den oever, zonder dat iets hen kan te rug roepen. Kortom , hunne ongerustheit gaet zoo verre , dat zij Zich, op het minfte gerucht, 't welk zij hooren, in de zee werpen, en wederkeeren naer hunne kanoos , welke zij ten dien einde op eenen geringen afftandt houden, om 'er zich, in geval van noodt, in te verfchuilen. Indien men geloof flaet aen verfchillende verhalen, zijn deze volken te gelijk wreed en weldadig, mcnschlievend en menfchenëters. Zij drinken het bloedt hunner vijanden, en zijn gereed hun eigen bloedt voor een' vriend' te Horten. Hunne gewoonten zijn woest, en hunne zeden zachtmoedig. Hunne barbaerfche en bloedige handen verfcheuren het ligchaem van eenen levenden flaef; en hun medelijdend en aendoenlijk hart wordt bewogen, en Hort tranen over het lot van eenen dooden menfch. Men  Hondêrö en Negenenzeventigste Brief, 'i 7 Men ziet moeders, hopeloos over het verlies van een kindt, zich naer de begraefplaets begeven , aldaer klagten uitboezemen , haren boezem drukken, en het graf met hare melk èn tranen befproeijen. De vrouwen van dit landt zijn kleen, doch welgemaekt ï zij hebben regelmatige trekken, levendige oogen , witte tanden , en bezitten, alles wat tot de fchoonheit behoort, indieri men 'er de kleur harer huit van uitzondert^ Hare ganfche gedaente heeft eenen zwier van levendigheit en aenlokkelijkheit , waermede hare zeden en gedrag zeer wel ftrooken, De beide gcilachten zijn ongemeen venzot op ijzeren en koperen ringen, die met fdhel* letjes voorzien zijn, en waervan zij zich kragen , armbanden en broozen maken. . Het geluidt dezer fchelletjes doet hen des te meer vermaek vinden in het danfen, 't welk zij daercnboven driftiglijk beminnen. Na den tijdt des arbeids', hefteden zij dagelijksch vijf of zes uren in deze oeffening; en onze bekwaemfte meesters zouden pasfen en draeijingen, die tevens de volmaking hunner kunst' én de inrichting hunner balletten zouden bevorderen, van hun kunnen leeren. Deze danfen maken een' ge% deelte uit van hunne godsdienftige pïegtighe* den die dezelfde als op de Goudkust zijn. De eerbicdt dezer volken voor hunne opper», vorften en priesteren ontftaet minder uit liefde tot derzelvero'rde,' dan uit het begrip, 't w&j| XV. Deel. B' W  i8 De Nieuwe Reisiger. zij zich van deze twee waerdigheden vormen. Zij gelooven dat de tooverkunde, de waerzeggerijen en bezweringen hoedanigheden zijn, te gelijk aen de koningklijke waerdigheit en het priesterfchap verknocht. De armoede dezer koningen, en de elende dezer priesteren , noodzaken hen van deze ongemeene middelen gebruik te maken, de eenen om de onderwerping te verzekeren, ~xle anderen om het vertrouwen der volken te bevestigen. De Negers der Yvoorkust' worden voor de matigfte menfehen van Guinéa gehouden. Zij verkoopen den palmboomenwijn , dien zij in overvloedt hebben, aen hunne nageburen, en vergenoegen zich met eene foort' van gering bier, waerin bijna niets dan water komt. In 't algemeen hebben zij zoo veel afkeer van de dronkenfehap, dat de wet openbare ftraffen oplegt aen de geenen, die de dronkenfehap zoo verre uitftrekken, dat zij hun oordeel verliezen. Ook betoonen zij weinig genegenheit voor de fterke dranken van Europa; en hun grondregel is dat dezelve de gezondheit of het verftandt benadeelen, den mensch dooden, of hem in een beest veranderen. Hun lieffte gerecht is eene vermenging van rijst, gevogelte, geiten-en olifantenvlcesch, 't welk zij niet goed vinden, dan wanneer het eenigzins Hinkt. Men laet alles met oker en palmboomenwijn koken; en dit opftooffel wordt voor het lekkerite in de gastmalen ge- hou-  Honderd én Negenenzeventigste Ërief. i 9 houden. Een andere fchotel, zeer van huri geacht, is in de zon gedroogde en halfverrotte visch, welke zij in denzelfden oly laten merken. Een derde voedfel is het zwarte fop,' beftacnde in gevogelte, gekookt met verfehïl' lende kruiden, waerin mede oker en veel pe* per komt. Onder de rivieren , Welke deze kust befproeijen , roemt mert voornamelijk die vari St. Andréas, en de vruchtbaerheit van derzelver landftreek'. Men ziet 'er boschjes van palm- oranje- fitroen- en andere boomen i die uitmuntende vruchten zonder aenkWeeking' voortbrengen. De fuikerrieten komen 'er na-* tuurlijk tot de volmaektheit van hunne foort\ en zijn grooter en zoeter dan die Van Amerika* Men laet ze den olifanten over, fchoon men 'er met luttel moeite veel fuiker en rum vart zoude kunnen maken. Men heeft mij gcfproken van eene klcene roode vrucht', asfayaya genoemd, van de grootte eemer pruim, die, fchoon zelf zeer fmakeloos, deze zonderlinge eigenfchap heeft, dat, na men haer eenigen tijdt gekaeuwd heeft, de zuurfte Citroenen en fterkfle azijnen zoet gelijk firoop fchijnen.- Het vee is om deze rivier zoo overvloedig j dat men eenen uitmuntenden os voor eenige Hechte mesfen van twee Huivers heeft, en het overige naer evenredigheit. De olifanten moeten 'er van eene ongemeene grootte zijn, om dat men 'er tanden van bijna twee honderd ponden B 2 zwaer"  2o De Nieuwe Reisiger. zwaer koopt. De binnenlandfche ftreken leveren 'er meer dan de kust op; en derzelver ijvoor wordt hooger gefchat. Het landt is zoo vervuld met deze dieren, dat de inwooriders genoodzaekt zijn zich fpelonken op dë fteilfte bergen uittehollen , derzelver deuren zeer naeuw te maken, en allerlei listen te ge. bruiken, om ze van hunne plantaedjen te verjagen. Van welke nuttigheit zij ook mogen wezen, hebben de Negers nimmer bedacht ona ze te temmen. Zij {pannen hun ftrikken, om ze dood te krijgen, voeden zich met derzelver vleesch, verkoopen het ijvoor aen de Europeanen-, en doen de ooren dienen om hunne trommels te bedekken. Ik ben, enz. Op de Ivoorkust , den poften van Augustus, 1753. Honderd en Tagchentigste Brief. Be kust van Malaguette, anders de Peperkust. Wij befteedden Hechts drie dagen , Mevrouw, om ons te begeven naer de kaep Palma, alwaer de kust van Malaguette begint. Men noemt dezelve ook de Peperkust, om dat de- malaguette eene foort van lange peper isy welke-  Honderd en Tagchentigste Brief, ti welke het landt overvloedig voortbrengt. De Europeanen komen 'er dikwijler, en worden 'er beter ontvangen, dan aen de Yvoorkust. Ook hielden wij 'er ons eenigen tijdt op; en onze eerfte rustplaets was digt bij de rivier de Sestos, die haren naem aen twee dorpen en een koningkrijk geeft. Men noemt de twee dorpen het groote en kleene Parijs: zij werden dus geheten door de kooplieden van Dicppe, die 'er eertijds den koophandel van peper en ijvoor dreven. De Negers dezer landftreke hebben zelfs eenige Normandifche uitdrukkingen behouden; en wanneer zij onze fchepen zien aenlanden, houden zij niet op van uit alle hunne magt' te fchreeuwen, „ malaguette toui „ plein, malaguette tont plein", om te kennen te geven dat men 'er altoos veel peper vindt. Een oude Ierlander, die met ons naer den Senegal vertrok, vertelde ons dat hij, in zijne jeugd', den kapitein Oyle aen het hof van den koning van Sestos vergezelfchapt hadde. Het vermakelijke verhael, 't welk hij ons van deze ontvanging' deed, verdient wel dat men bet u mededeele. „ Dees vorst, zeide hij , was „ Peter genoemd: want de Franfchen hadden „ de gewoonte van de namen der heiligen te „ dragen onder dit volk ingevoerd. Dewijl „ hij het regt bezat om van alle de fchepen, „ die in zijne ftaten aenlandden, een gefchenk „ te ontvangen, achtten wij ons verpligt hem deze fchatting door een gezantfehap te -zen-. B 3 „ den.  32 De Nieuwe Reisigek, „ den. De ridder Clarck , die niet hooger w dan luitenant was, en ik, die de bediening s, van betaelmeester bekleedde , werden tot „ deze verrichting uitgekozen. In de koningk3, lijke ftadt komende, dat is, in eene foort „ van dorp, beftaende uit omtrent dertig hut„ ten, werden wij geleid in het paleis, wiens H heerlijkheit met die der ftadt overeenkwam, „ Men deed ons in de raedzael treden, en „ zeide ons dat wij daer zouden wachten, tot „ de koning gekleed , en gereed was om in „ het openbaer te verfchijnen. Hij verfcheen „ inderdaedt een uur daerna, vergezeld door „ zijnen adeldom, en voorgegaen door eenen „ flaef, die op eenen hoorn blies, en alleen al j, zijn muzyk uitmaekte, Dit ganfche hofge„ zin was naekt: de koning alleen had eenen „ tabberdt van eene oude roode en zeer vuile „ ftoffe, verfierd met meenigvuldige Hukken „ van verfchillende kleuren. Een Neger droeg „ den fleep ; en dees fleep was een ander ftuk, beneden «en den tabberdt vastgemaekt, „ Zijn hulfel beftond in ocne verflctene zwarte „ pruik, die in zeer langen tijdt niet was uit9, gekemd geweest. Zijn hoedt, de helft te „ kleen, en achter op zijn hoofdt gefchoven, s, hing met lappen aenéén. Zijne vuile en 3, grove wollen koufen waren zonder koufer ii banden, zijne fchoencn zonder gespen; en s, om aen dit optooifel, 't welk van deze Afri?i Ivaenfehc majesteit eene foort van molilf s? mack-  Honderd ex Tagchentigste Brief. 23 „ maekte, niets te laten ontbreken, droeg dees " vorst om zijnen hals eene keeten van geel ]] koper, die meer dan twintig ponden woeg. Naerdien wij in de'plegtigheden niet meer „ geoeffend waren, dan de koning Peter in „ de kunst van kleeden , maekten wij een „ begin met ons op onze knien te werpen; „ en wij zouden misfchien niet gedacht heb„ ben opteftaen, indien de koning zelf het ons „ niet hadden doen herinneren. Hij fchecn „ verwonderd dat hij ons deze geftalte .zag „ acnnemen, en zeide ons dat het een Euro„ pisch gebruik was, 't welk men in zijn hof , niet kende. Wijders komende tot de ge< - fchenken, waeraen hij zich meer dan aen de * plegtigheit bekreunde , verzocht hij dezel" ven te zien. Wij boden hem een' fnaphaen, ', twee ftukken gerookt osfenvleesch , eene , kaes, eene flesch met brandewijn , een " twaelftal pijpen , en meenigvuldige eerbe„ wijzingen aen. De koning, niets dienftigs ,„ voor zijne tegenwoordige behoeftigheden " daeronder vindende, fcheen 'er weinig ver„' genoegd over, en verzocht ons dat wij hem " onze °broeken zouden geven. Dewijl hij ons luttel geneigd zag om hem te voldoen, „ raedflaegde hij eenigen tijdt met zijne ftaets„ dienaren, en befloot eindelijk het aengebodene „ goedt aentenemen. Onmiddelijk daerna gaf „ hij ons affcheidt met een glas palmboomen„ wijn , en het atti-ho, 't welk de wijs van B 4 » Sr°e»  24 De Nieuwe Reisiger. 3, groeten is, wanneer men de vingers doet ,3 kraken. „ Om den vorst' een voordeelig denkbeeld!: 33 van onze beleefdheit te geven, verzochten 33 wij zijnen zone, den prinfe Thomas, aen-r S) geboden te worden. Dees laetfte ontving 33 ons met groote betooningen van blijd33 fchapp', wilde ons tot ons fchip geleiden, „ en deed zich zijne fluit (*) brengen, waerop 33 hij verfeheidene wijzen langs den weg fpeélde. 33 Dit gefchiedde om ook een gefchenk te 33 hebben : wij gaven hem een' gekreelden 3, hoedt, een' degen en eene pruik. Men .,3 voegde 'er bij een groot bladt'vart parkes, ment, in de gedaente van opene brieven, 3, waerdoor men hem tot hertog van Sestos, „ maekte. Zij werden geteekend door al het 3, fcheepsvolk; en tot zegel hechtte men 'er sr, aen een oud botermerk , 't welk men bij „ geval in het fchip vond. Deze koddige. ,', plcgtighcit was zeer naer den fmaek van. „ koning Peter; en in de eerfte beweging 9, zijner erkentenisfe zond hij óns twee geiten door Jozef, zijnen tweeden zoon, die ins„ gelijks zeer verheugd was, dat hij in onze „ edelmoed.igheit mogt deelen, Wij verhieven „ hem tot prins van Ba^os; en de Vorst fcheen 3, dOorgaens zeer erkennende voor deze blij|j ken yan onderfchcidinge. Hij ftond ons toe v % (*) Flageolet.  Honderd en Tagchentigste Brief. *| in de rivier te visfchen, vergunde ons de vrijheit om zijne dorpen te bezoeken, en beval zijnen onderdanen ons als weldoenders " van het volk te behandelen. Wij achtten - ons verpligt hem daervoor te bedanken, en " gaven hem een bezoek in eene naburige verblijfplaets, waerin hij korts aengekomen " was. Wij traden in een paleis, dat verre !' voor de Europefche ftallen moest wijken, " en gingen door eenen hof, alwaer men " eenige elendige hutten zag, welke men ons „ zeide de woning zijner bijzitten te wezen „ Dees vorst zat op eene ftellaedje, vrij wel ■, naer de tafel onzer kleêrmakeren gelijkende, " en was vergezeld van twee of drie naekte " vrouwen, die met hem rookten. Dit " fchouwfpel deed ons lagchen; en de koning " Beter, ons ziende, grimlachte zelf. De on" derhandeling duurde kort, en wij verlieten „ eikanderen met de gewone plegtigheit van ,, het am'-fco"- ■ De Franfchen hadden eertijds eene grondfbichtine in dit landt; en men behoudt 'er nog, met eenen grond' van aenklevinge voor onzen landaert, meenigvuldige woorden onzer tale doch zeer verminkt. Wij werden er verjaegd door de Portugezen, die op hunne beurt door de Hollanders en Engelfchen verdreven werden. Zij begaven zich binnen s lands , en verbonden zich door huwelijken met de JNe' jereg ; en hier uit ontftond. het geflacht der  20 De Nieuwe Reisiger. Mulaterfche Portugezen, welke men in deze gewesten vindt. Zij fcheppen vermaek in het fpreken van hunne voorvaderen, en het roemen van hunne wonderen van dapperheit; en deze wonderen beflaen in het uitroeijen der volken, en in het verwoesten van de fraeifte landftreken van Afrika. De Europefche Por. tugezen erkennen hen, door belang of ftaetkunde, voor hunne landgenooten, geven hun den tytel van edellieden, vergunnen hun de orde van Christus, ontvangen hen in de ge. wijde orden, en vertrouwen hun het bellier hunner flerkten. Deze Mulaters hebben zich, in verfcheidene landfchappen, van de zee af, gelegen, zeer magtig gemaekt ; en het aenzien, 't welk zij onder de Negers verkregen hebben, zou hen in flaet flellen tot het drijven van eenen aenmerkelijken koophandel, indien zij de waren van Portugal regelmatiger ontvingen. De inwoonders van Sestos doen meenigvul. dige invallen bij hunne nageburen, om 'er ge. vangenen te rooven. Eertijds leefden zij in vrede ; maer de Europeanen vonden , door eene helfche kunst, middel om verdeeldheit onder hen te zaaijen en te onderhouden, om zich een groot getal van flaven te bezorgen. Deze lieden , die eikanderen niets te betwisten hadden, in een landt, waer in de aerde alles overvloedig voortbrengt, zijn tegen, woordig bezig met malkanderen te befchadigen, te  Honderd en Tagchentigste Brief. 27 te vervolgen en te vernielen, ten dienfte van eeni-e vreemdelingen, die niet ophouden hun; ne fandfchappen te ontvolken. Ik zag fommieen dezer ongelukkigen tranen Horten, terwijl zij ons hunne keetenen toonden, en zich het geluk hunner vaderen herinnerden. Anderen werden in Hukken gehakt op de vleeschbanken der flagteren, om tot voedfel van de honden hunner overwinnaren te dienen. De koning van Sestos heeft eene volHrekte magt over zijne onderdanen; doch hij ftraft hen zelden met den doodt, om dat hij meer voordcel vindt in hen tot Haven te verkoopen. Alle avonden gaet zich dees vorst, aen het hoofdt van zijn volk, in de rivier wasfchen, cn buigt zich neder voor eenen afgodt, wiens «riesters de geneesmeesters des lands zijn. De vrouwen zijn als derzelver kruidmengers, ten minfte voor zoo veel het toedienen van de fpuitmiddelen (*) betreft. Ten dien einde bedjenen 7ü zich van hoornen pijpen, door welke zij de fpuitartzenij (t) blazen uit haren mond, dien zij verfcheidene malen vullen; en in vyt of zes fpuitingen komt het ganfche geneesmiddel in het ligchaem van den lijder. Men tracht den aenfchouweren niet te ontwijken; en dewijl deze lieden bijna naekt zijn, vereischt de plegtigheit geene lange bereiding. Deze . (*) Lavement. C10 Clïstere.  28 De Nieuwe Reisiger. Deze volken zijn aen alle de buitenfporigbeden der ongebondenhcit en onkuischbeit overgegeven. Zij fpreken mee de Europeanen of met eikandererr niet dan van de vermaken, ■welke zij met hunne vrouwen nemen. Zelfs vindt men 'er die dezelve ten beste geven; en wanneer men hun deze eerioosheit verwijt, antwoorden zij: „ het ftrekt tot onze eer dat „ men de ganfche uitgeftrektheit onzer verma. „ ken kent; en onze vrienden mogten 'er aen „ twijffelen, indien zij ze zelfs niet ondervon„ den. Wij gelooven niet dat de bekoorlijk. „ heden onzer echtgenooten alleenlijk voor „ ons zijn gefchikt. Dit is geenszins het oog, „ merk der nature: zij wil dat hare guriileri „ algemeen zijn. Daerenboven zijn wij met „ de fchoonheit onzer vrouwen zoo gemeen„ zaem geworden , dat hare bekoorlijkheden „ door deze uitfluitende bezitting lijden zou„ den, indien onze vrienden ons hart' de vu„ righeit, welke het begint te verliezen, niet „ wedergaven. Eindelijk, voegen zij 'erbij, „ hebben wij fomtijds het genoegen van te „ zien dat zij met anderen teedere manieren „ aennemen,. eene foort van wellust, welken „ wij in haer niet kenden, dien zij tot ons „ overbrengen, en waermede wij ons voor„ deel doen". Deze lieden , zoo doorflepen in de kunst der Kefkoozerij', hebben insgelijks van de Franfchen 'geleerd het ijzer, en itael te tempé-, ren j  Honderd en Tagchentigste Brief, «p ren; of veeleer , zij hebben deze kunst gebragt tot eene volmaektheit, waerbij de Europeanen niet halen. Zij maken het geweer en gereedfchap van eene hardheit, die voor alles beftand is. De kooplieden, die op deze kust handel drijven, verzuimen nimmer de fcharen, waervan men zich bedient om de ijzeren ftaven te fnijden, deze tempering te laten geven. Het grondgebiedt van Sestos brengt zulk eene groote meenigte van rijst voort, dat deze koopmanfchap geen twee oortjes het pondt beloopt. Het grootfte vaertuig kan 'er fchiejijk zijne lading van krijgen; doch zij is van de beste foort' niet. De peper is 'er zoo goedkoop, dat de honderd pondt geen tien Huivers kost. Men wil dat deze korrel den naem van malaguette van eene Afrikaenfche ftadt verkregen heeft. De plant, die dezelve voortbrengt, groeit meer of min-fterk, naer de deugdzaemheit van den grondt, en verheft zich gemeenlijk tot de hoogte van een heestergewas. Dikwerf blijft zij kruipende, ten zij ze zich hechte aen eenigen boomftam , die haer ter onderfteuninge ftrekt. Hare vrucht is eene fchel, gelijk aen eene kleene langwerpige vijg, bevattende een groot getal van driehoekige korlen, van eene roodachtige kleur, van binnen wit, van eenen fcherpen en bijtenden fmaek, zijnde zoo dik of rond niet dan de Indifche peper. De Portugezen fchrijven daeraen zes in' plaets'  «}o De Nieuwe R e i s i g e r, plaets van drie hoeken toe; en hieruit, zegt men, ontftaet de naem van Sextos of Sestos, waervan de Franfche dien van Sestre gemaekt hebben. De peper van Guinéa wordt in Europa gezocht, wanneer de fchaerschheit der Indifche de duurte daervan vermeerdert. De kooplieden bedienen 'er zich ook van , om hun voordeel te verdubbelen , door dezelve met de wezenlijke peper te vermengen, Het paradijskoren is eene andere foort van fpecerij', die luttel van de malaguette verfchilt, en insgelijks in dit landt groeit, gelijk de Spaenfche peper of de piment. Naer het westen vorderende, kwamen wij aen de kaep Mefurado. De Negers maekten dit woordt van dat van mifericorde of barmhartigheit, 't welk zij de Franfche matrozen, die door eene fchipbreuk op deze kust geworpen waren , onophoudelijk hoorden uitfpreken. Denzelfden naem heeft men gegeven aen het naburige landt, 't welk een koningkrijk uitmaekt, als ook aen de rivier, die het zelve befpoelt. Het is bewoond door een rijk en magtig volk, dat een' grooten koophandel in goudt, peper, ijvoor en Haven drijft. Het bevat verfcheidene dorpen, in een van welken het paleis des konings Hechts door eene gehoorzael van de andere gebouwen onderfcheiden is. In het midden der verblijfplaetfe ziet men eene foort van fchouwburg, die gelijk eene hal bedekt, en omtrent zes voeten hoog. V^'ü - '. ' ié*  Honderd en Tagchentigste Brief. 3ï is. Dezelve draegt den naem van Kalde, 'twelk plaets van onderhandelinge beteekent. Hier vergaderen de kooplieden, om van zaken te handelen , de luijaerts om te rooken, en de ftaetkundigen, benevens de lediggangers, om nieuwe tijdingen te vertellen of te hooren. De kaeD Monté is van dit koningkrijk flechts vijftien mijlen afgelegen; en wij deden dezen togt in zeer luttel tijds. Men noemt het voornaemfte volk van dit gewest Quojazen. Onder de hoedanigheden, die hun met de andere Negeren gemeen zijn , bemerkt men vooral hunne ongemeene neiging tot de ongebondenheid De vrouwen gebruiken verfcheidene kruiden, om de kragten harer mannen aenteprikkelen , of derzelver uitputting te herftellcn. Eene vrouw , van overfpel overtuigd, wordt geleid op de openbare plaets, alwaer de raedt vergaderd om haer te vonnisfen. Men noodigt eerst de Jananyns, die zoo veel als de heiligen of befchermgeesten des volks zijn: vervolgens blindt men haer de oogen, op dat zij niet zie, en doet haer gelooven dat men haer zal wegvoeren. Men laet haer eenige oogenblikken in deze vreeze; waerna één der resteren haer heure misdaedt voor oogen ftelt, enhaer met eene zware ftraffe dreigt, indien zij tot geenen inkeer kome en zich betere. Straks laet men haer hooren een verward gerucht van verfcheidene ftemmen, 't welk men haer zegt van de Jananyns te zijn, die haer dezen eer-  ga De Nieuwe R e i s i g ê r. èerften misfiag niet willen vergeven. Dezéifdè Hemmen leggen haer eene boete op, en bevelen haer zich in het toekomende beter iri acht te nemen.' Indien zij in dezelfde misdaedt Vervalt , begeven zich de opperpriester en zijne dienaers des morgens in haer huis, maken 'er een groot geraes met foorten van ratelen , brengen haer op de openbare plaets, en noodzaken haer drie omgangen op het geluidt derzelfde fpeeltuigen te doen. Na deze plegtigheit, geleiden zij haèr, zonder naer klagten, tranen of beloften te luisteren, in het geheiligde bosch der Jananyns; en men hoort niets meer van haer fpreken. In verfcheidene landfehappen dezer kuste zijn fcholen, waerin men de kinders van beide de geflachten onderwijst. De jongens leeren 'ér visfehen, jagen, danfen, zingen en vechten. Dees zang is Hechts eene verwarde herhaling van vuile uitdrukkingen, vergezeld van' nog onbetamelijker gebaren. Een Neger, volkomen in deze oeffeningen onderwezen , is bekwaem om allerlei ampten te bedienen. Zij,' die deze opvoeding niet ontvangen hebben,' worden als flechthoofden befchoüwd, en van allerlei voorregten verftokên. Deze fcholen' zijn gemeenlijk ih een bosch, waerin men hutten bouwt; en men zaeit 'er alles wat tot voedfel der fcholiercn noodzakelijk is. Zij blijven 'er vier of vijf jaren'; en het is dé vrouwen verboden' dit verblijf fe naderén; Önï  Honderd en Tagchentigste Brief. 33 Om haer daervan te verwijderen, overreed men haer, van hare kindschheit af, dat zij door de handt der geesten zouden fterven, indien zij ondernamen dit gebodt te overtreden., Eene andere wet beveelt dezen jongen heden in hunnen omtrek te blijven, en verbiedt hun eenigen omgang te hebben met de geenen, die het merk van het fchool niet voeren. Dit merk beftaet niet, gelijk in onze kweekfcholen, m het draden van een bijzonder kleedt, macr in lidteekens, welke men hun van den hals af tot de fchouders maekt. Terwijl zij in deze afzondering' leven, zijn zij geheelenal naekt; en als de opvoeding geëindigd is, geleidt men hert in kleene hutten, alwaer zij zich leeren wasfchen, het ligchaem zalvert, zich kleeden, en alle de gebruiken der famenlevinge in acht nemen Vervolgens brengt men hen op de openbare plaets der koningklijke ftadt, .alwaer zij, in het midden van het volk, eri voornamelijk in tegcnwoordighëit der vrouwen , de oeflfeningen, welke zij in hun fchool geleerd heb» ben, verrichten. Zij, die 'er zich flecht in kwijten, ftrekken ten fpot voor de aenfehouweren, welke uit alle hunne magt' fchreeuwem. „ zoodanig een heeft zijn' tijdt inet rijst te „ eten verloren". • De vrijfters hebben insgelijks hare fchool; maer deze opvoeding duurt Hechts vier maenaen. Men fcheert haer eerst het hoofdt, en, doet haer heure kleederen afleggen, op dat zij XV: Deel: C m  34 De Nieuwe Reisiger. in deze foort van nieuwelingfchap naekt zouden blijven. Eene oude vrouw geleidt haer bij eene beek, die in haren omtrek is, wascht en befnijdt haer. Deze bewerking is fmertelijk; maer men geneest haer met eenvouwige geneeskruiden, in den tijdt van vijftien dagen. Wijders leert men haer de danfen gn zangen van het landt, die altoos vuile of belagchelijke voorwerpen vertoonen. Zij ontvangen geen bezoek van een' eenigen man; en de vrouwen zelve, die haer komen zien, zijn verpligt hare kleedcren aen de deur afteleggen, en mogen flechts naekt binnen den omtrek treden. De fchooltijdt geëindigd zijnde, geleidt de opzigfter hare westerlingen naer de ftadt, alwaer zij in het openbaer proeven van hare vordering' geven. Weinige volken zijn 'er onder de Negers, bij wien dé welvoegelijkheden meer in gebruik zijn , dan bij de Quojazen; en het zckerfte middel, om hunne genegenheit te winnen, is fmaek in hunne plegtigheden te betoonen. Een man van aenzien, die in des konings ongunst vervallen is, en weder in gunst wil komen, doet eerst gefchenken aen de vrouwen van den vorst, en verzoekt zich voor denzelven te mogen nederbuigen. Indien hij dit verlof verkrijgt, nadert hij langzaem tot den koning, buigt zich met het halve ligchaem voorover; en de mat, waerop dezelve gezeten is, naderende, legt hij zich op eene knie teraerde, buigt  HondEPvD en Tagchentigste Brief. 35 buigt het hoofdt op den regterarm , fpreekt ecrbiediglijk den naem van heer uit; en de vorst antwoordt: ik bedank u. Wijders beveelt hij hem, op eenigen afftandt, op een zitbankje of eene mat nedertezitten. Van dat oogeftblik af is hij in de goede gunften des ko. nings herftelc. Indien dees laetfte vergiffenis weigert, geeft men den fchuldigen alle zijne gefchenken te rug; en hij verfchijnt niet weder aen het hof, dan wanneer het zijner majesteit behaegt hem genade te bewijzen. Wanneer de tijdt der vergiffenisfe gekomen is, zendt hem de vorst zijn fchildt met twee trommelflageren, die niet ophouden met den trom te roeren, voor dat hij zich op weg naer het paleis begeeft. Hij draegt in de eene handt het fchildt, en in de andere de gefchenken. Men zendt hem dit wapen alleen om hem tot een verwijt te dienen, en hem te doen verftaen dat hij, zich niet aen de wetten onderwerpende, naer de plaets van zijnen meester fchijnt te ftaen, en het opperile gezag wil oeffencn. Naeuwelijks hadden wij de kaep Monté uit het gezigt verloren, of een woedende ftorm wierp ons meer dan dertig mijlen van de kust'; en na eene zeer gevaerlijke fcheepvaert van agt dagen , kwamen wij , door eene groote "baei, in de rivier de Mitomba, anders gezegd Siërra-Leona of Tagrim, eene der aenmerkelijkfle van Afrika. Deze verfcheidenheit van namen ontftaet uit de geiteldheit van hareii C 2 mondt  30 De Nieuwe R e i s i g e r. mondt, die vief mijlen wijd, en door zandt en eilanden in drie kanalen verdeeld is. Men deed ons op derzelver oevers eene fonteinzien', wier water uitmuntend is, en alwaer de Normannen een kantoor hadden. De Engelfehen hebben-, op eene der eilanden aen den ingang der riviere , eene fterkte opgehaeld; doch dezelve heeft niets • merkwaerdigs, dan het voordeel harer ligginge. Onder de inwoondcrs van dit gewest zijn Christenen, Mahomctanen, afgodendienaers, en anderen-, die in 't geheel geenen godsdienst belijden. Deze Negers fchijnen , in 't algemeen, verflandiger, befchacfder en meer onderwezen dan die derzelfde kuste, fchoon zij echter ten naestenbij dezelfde wetten , gewoonten en zeden hebben. De armoede, naebtheit en morfigheit regeren eveneens inhunne perfonen , huizen, maeltijden, kleederen en huisfieraden. Hunne lieden gelijken naeuwelijks naer onze dorpen, hunne koningen naer onze hoevenaers , hunne paleizennaer onze Hallen. Zij hebben velé goden en geene-tempels, vele vrouwen en weinig huwelijken , vele danfen en weinig feesten, boerfche kunlten, wanvoegelijbe begrippen, gruwelijke wetten en-wreede beproevingen. Sommigen eten hunne gevangenen,- anderen verkoopen dezelven. Zij gelooven aen tooverijen, en ftraffen de toovenaers. Zij zijn minnenijdig jegens hunne vrouwen, en geven ze; ten-  Honderd en Tagchentigste Brief. 37 ten beste voor brandewijn, tabak, glazen kralen , een' ouden hoedt, vodden, enz. Onze zendelingen hebben de wet van Jezus Christus , en de Mahoractaenfche Negers die van hunnen profeet tot hen overgebragt. Beide hebben zij weinig nieuwbekeerden gemaekt, de eerften om dat zij de veelwijverij verboden, de anderen om dat zij het gebruik van den wijn verbanden. Hier ontmoet men gemeen ebesten, die de opregtheit, de kloekmoe.digheit, den geest van regtvaerdighcit, welke de vrijheit inboezemt, bezitten : ginsch ziet men de willekeurige oppermagt der vorften en prieftercn , op de dienstbaerheit der volken gegrondvest. Elders zijn net onafbangkelijke menfcheri, die zonder opperhoofden, zonder wetten, zonder regeringe leven , alzoo barbaersch 'en woest als de Iroquezen. Overal vindt men verfchillende begrippen en gevoelens van eere, en gevolgelijk hier wreede, daer menfchelijke Negers , hier krijgshaftige, ginsch bloode volken, enz. Het koningkrijk Barré is een der voornaemfte Haten van deze kust'. Langen tijdt is het erffelijk geweest; maer het was altoos de jongfte van 's konings zonen, die hem opvolgde , met zonderlinge plegtigheden. De grooten gingen hem bezoeken , zonder hem meer cerbiedt dan aen een' enkelen burger te betoonen. Na verloop van zekeren tijdt, bond men hem ; en in dezen ftaet geleidde C 3 ïïien  38 De Nieuwe Reisiger. men hem in het paleis, in het midden van het volk, dat op dien dag regt had hem met fcheld. woorden en befchimpingen te overladen, en hem zelfs met zweepflagen te mishandelen. Bij zijne aenkomst werd hij bekleed met de kcningklijke verfierfelen, en geleid in een vertrek , alwaer hij de kroon en de hulde van het volk ontving. De plegtigheden, die met de verkiezing' der regteren vergezeld gaen , fchijnen nog belagchelijker. Men laet den ampteling op een' houten ftoel zitten : de voorzitter flaet hem verfcheidene malen met het bloedige ingewandt van ecnan ouden bok in het acngezigt, wrijft hem het ganfche ligchaem met dezelfde ftoffe, en bedekt hem het hoofdt met eene roode muts; en na deze bloedige cn morfïgc piegtig. heit, wordt hij met zijnen ftoel, op de armen van eenige flavdn, verfcheidene malen gedragen rondom eene foort van hal, die het paleis omringt. Wanneer de advokaten pleiten, hebben zij een masker op het aengezigt, klepper, beentjes in de handen, en bellen aen de beenen, Hun ligchaem is bedekt met een' rok, met vederen verfierd; en men zou henaenzien voor zoo vele hofnarren, die op vastenavondt door de ftraten laopen. Vindt men in het ganfche landt van Guinda ten naestènbij dezelfde gebruiken en zeden, de natuur biedt 'er bijna insgelijks dezelfde vpoftprengfels en luclitllreek aen, Men ont der»  Honderd en Tagchentigste Brief. 39 derfcheidt 'er twee jaergetijden , het drooge en vochtige. Dit lactfte duurt vier maenden, namelijk, van het begin van Juni tot op het ketst van September. De ftortregens zijn er zoo geweldig, voornamelijk in de maendt Juli, en de ftormen, winden, blikfems en donders zoo verfchrikkelijk, dat men gelooft voor de verwarring der hoofdftoffen te moeten duchten. De fchijnbaerheden der lucht' zijn waerfchuwingen, die de onweders doen voorzien. Zij wordt zwart en droevig; en naermate de wolken naderen , komen 'er vuren uit, bckwaem om fchrik in de onverfaegdiïe zielen te verwekken. De blikfems volgen eikanderen zoo kort op, dat zij des nachts het licht onophoudelijk doen fchitteren ; en het gekrack des donders doet zelfs de aerde beven. Niettemin gefchiedt in dit jaergetijde de arbeidt van den akkerbouw; en in den tijdt van drie maenden , zijn de velden geploegd , bezaeid en geoogst. De droogte volgt op de inzameling; en naeuwelijks valt 'er eenige dauw, gedurende het overige van het jaer. De verfcheidenheit der boomen is ,1 m dit gedeelte van Afrika, verwonderlijk. Reeds heb ik van hunne grootte gefproken ; en ik vond geen einde, indien ik van hunne verfchillcnde foorten fprake. Gij kent het gebruik van den palmboom en deszelfs ongemeene nuttigheit. De palmboom, waeruit de Negers hunnen wijn trekken, is tevens de gemeenite en C 4 mcC£t-  4° De Nieuwe Reisigek. mecstgeachtfte. Dees wijn heeft de lijvigheit én kleur van den Spaenfchen , tintelt gelijk die van Champanje, en heeft bij zijne zoetheit" eene foort van'fcherpheit, die hem zeer aengenaera maekt. Ik heb elders zijne eigenfchappen, en de manier waerop hij uit den boom komt, bijgebragt. Het katoen , de indigo, de tabak, de bananen , pataten, ignamen, de gcerst, het Turkfche koorn en de rijst groeijen medé natuurlijk op deze kusten : ik heb op verfchillende tijden de verklaring van alle deze planten gegeven. " De kalabasboom, waeryan' ik n eertijds zeer weinig gezegd heb, vereischt hier eene langer bcfchrij vihg. Hij verfchaft dén Negeren, gelijk ik ook meen u gezegd te hebben, potten, fchotels en keukengereedfchappen. Men moet' hem niet vermengen met de plant', die onze kalabasfen of kauwoerden van Europa voortbrengt. De' kalabasboom van Afrika is een groote'boóm, wien bochtige fhim met eene graéuwe en knobbelige fchörsch bedekt is. Zijne takken zijn lang , dik en glad. Zijne' bladers, 'bij dén fteel fmal, verbreeden" zich allengskens , en zijn aen' het' üiterftè eindt" rond. De natuur heeft ze na élkanderen, langs den tak, op bijna gelijke aflfanden' gcplactst.' Op zijne bloemen, die'witachtig en in de gcdaente van klokjes'gemaekt zijn, volgen vruchten gelijk onze kalabasfen , befloten in eene zeer harde fchel, en vervuld met' een v'lcesch,' ".; ' ; dat'  ÜQNDERD EN TAGCHENTIGSTE BRIEF. 4? dat verfcheidene zaden bevat. Men weet dat zij rijp zijn, wanneer de iteel, die haer aen den boom hecht, verwelkt en zwart wordt; en men kan ze dan afplukken. Daer is er van allerlei grootte, van een ei af tot eene koornmaet Men weet derzelver vorm te veranderen , voor dat zij hunne rijpheit verkregen hebben. Men drukt haer met geweldt, naer de gedaente, welke men haer wil geven. De manier om haer te bereiden is dezelfde als die der Negeren van Amerika, waervan ik geleeenbeit gehad heb u te fpreken, in eenen mijner brieven over Guiana. Wanneer men er alle de binnenfte zelfitandigheit uitgehaeld heeft, laet men de kalabas droogen, waerdoor zij alzoo bekwaem als onze flesfchen wordt, om allerlei dranken te bevatten, zonder denzelven eenen kwaden fmaek medetedeelen. Om haer in tween te fnijden, en 'er bekkens of fchotels van te maken, bindt men ze, onmiddehjk na dat men ze geplukt heeft, in het midden met een fnoer : want de fchael is dan zoo zacht, dat zij ligtelijk verdeeld wordt. De kalabasboom is hier niet minder nuttig dan in Amerika; en gelijk ik u reeds gezegd heb, zijn 'er geene verblijfplaetfen, alwaer de Negers denzelven kunnen ontberen. Men maekt ook van deszclfs vrucht eene lozende fyroop, die in de geneeskunde zeer in gebruik is. Dezelve is zeer gemeen geworden in Frankrijk, alwaer. men ze voor de borst gebruikt. C 5 De  42 De Nieuwe Re is i ge r. De naem van Siërra - Leona, of den Leeuwenberg , door de Portugezen aen dit landt gegeven, ontflaet uit de meenigte dezer dieren, die dit ganfche gedeelte van Afrika bevolken. Bij deze gelegenheit zal ik u van deze viervoetige dieren fpreken, geenszins volgens mijne eigene waernemingenwant ik beken u dat ik 'er nimmer op mijnen weg ontmoet heb, maer volgens het bericht van eenige natuurkundigen , die derzelver historie befchreven, en mij zelfs de uitdrukkingen verfchaft hebben. „ Het fchijnt dat Afrika het natuurlijke „ landt van dezen koning der dieren is, niet „ alleen om dat 'er geene bekende gewesten „ zijn, alwaer de leeuwen in zulk een groot „ aental gevonden worden, maer ook om dat „ zij in geftalte en kragt die van andere landen „ overtreffen. Hunne gedaente is bedrie°e„ lijk , hun gezigt floutmoedig , hun tredt „ fier, hun ftem afgrijsfelijk, en hun gebrul „ zoo verfchrikkelijk, dat het, wanneer men „ het door den wedergalm des nachts in de „ wouden hoort, naer het geluidt des donders „ gelijkt. Alzoo gezwind als fferk, zijn zij „ noch met vleesch noch met vet overladen; „ en hunne onverfaegdheit openbaert zich ui„ terlijk door de ligtheit, vaerdigheit, ftout„ heit, onfluimigheit en hevigheit hunner be„ wegingen. Een flag van hunnen ftaert is „ bekwaem den wakkerften man ter aerde te „ werpen. Hunne manen rijzen ten berge, „ wan-  Honderd en Tagchentigste Brief. 43 „ wanneer zij toornig zijn ; en hun voor„ hoofdt, met diepe rimpelen bezet, ver„ meerdert nog het kenmerk hunner woede. Hunne levendige en doordringende oogen " zijn omringd met dikke winkbraeuwen, welke zij op eene vcrfchrikkelijke wijs bewe„ gen. „ De leeuwen bewonen flechts de heetfte „ Tanden van Azia en Afrika: echter ziet men „ ze in gematigde luchtftreken vrij lang be" ftacn en leven; maer men twijffelt of zij 'er „ kunnen vermeenigvuldigen. Zij zijn zeer „ vurig in de liefde; en wanneer, het wijf ken " hitzig is, wordt zij gevolgd van agt of tien. mannekens, die niet ophouden van te veen'1 ten , tot dat één van hun , overwmnaer van alle de anderen, vreedzaem bezitter van ' zijne overwinning' blijft. De leeuwin werpt „ fleehts eenmael in het jacr; en fchoon zij ' niet meer dan twee prammen heeft, zoogt zij echter zes jongen. De liefde , welke zij voor dezelven heeft, is ongemeen; en " hoewel zij zoo fterk noch kloekmoedig met , is als het manneken, wordt zij verfchnkke, lijk zoo dra zij moeder is. Zij werpt zich „ onverfcWUig op menfehen en beesten, be„ laedt zich met haren prooi, en verdeelt denzeiven onder hare leeuwtjes , welken zij „ vroegtijdig leert het vleesch te verfcheuren, „ en het bloedt uittezuigen. Indien men .ze „ haer wit ontrooven , wordt zij woedend,  44 De Nieuwe Reisiger. 3, en verdeedigt ze tot het laetfte uiterfte. Zoo v dra de Negers 'er eenigen in een hol vinr „ den, brengen zij ze bij de Europeanen, die j, nimmer nalaten dezelven te koopen. Indien 3, de leeuwin fchielijk genoeg te rug keert, „ om de roovers op het fpoor te volgen , wer3, pen ze haer één harer jongen toe; en terj, 'wijl zij het zelve naer haer hol draegt, ver}, hezen zij geen oogenbük om zien met de j, anderen te verwijderen. „ In de brandende en woeste Iandfixeken „ van Lybië, alwaer de menfchelijke fchran„ derheit noch de fterkte der leeuwen ver„ zwakt, noch derzelver kloekmoedigheit ont„ zenuwd heeft, zijn deze dieren nog zooda„ nig als de natuur hen heeft voortgebragt. „ Gewoon hunne kragten met de andere vier„ voetige dieren aftemeten, maekt de gewoon„ te van te overwinnen hen onverfaegd; en „ dewijl zij het vermogen van den mensch niet i» kennen, en de kragt zijner wapenen niet „ ondervonden hebben , worden zij door gec„ ne de minfle vrees bezield, en fchijqen hen „ zelfs te trotféren. De wonden vertoornen hen, doch fchrikken hen niet af. Een eeni„ ge leeuw dier woestenij' tast eene geheele „ bende van reizigeren aen; en wanneer hij, 3, na een hardnekkig en geweldig gevecht, „ zich verzwakt gevoelt, wijkt hij altoos aj „ .ftrijdende, zonder immer den rug toetekeer „ ren. In tegendeel verliezen de gecnen, die « de  Honderd en Tagchentigste Briëf. 45 „ de kragt van den mensch ondervonden en „ beproeft hebben, hunne kloekmoedigheit, „ en fchroomen hem aentetasten. Men ziet „ hen zijner ftemme gehoorzamen, en de „ vlugt nemen voor vrouwen en kinderen, „ die hun den geroofden prooi doen verlaten, „ wanneer zij zich van eenig vee hebben mees,, ter gemaekt. „ Dit verfchil in de geaertheit dezer vier„ voetige dieren bewijst dat zij in zeker opzigt „ kunnen getemd worden. Ook meldt ons de „ historie van leeuwen ,. aen de zegewagens ,, gefpannen , van anderen , welke men ten „ oorlog' en ter jagt' geleidde , en die, gc„ trouw aen hunne heeren, hunne kragt alleen „ tegens derzelver vijanden in 't werk ftelden. „ Zeker is het, dat deleeuw, jong gevangen, „ en onder de huisdieren opgevoed, zich hg„ telijk gewend met dezelven te leven, en zonder erg' te fpelen, dat hij zacht en zelfs „ liefkoozende is jegens zijne beitierders, en , dat hij zijne natuurlijke woestheit, indien Z dezelve fomtijds wederkeert, zelden tegens „ zijne weldoenders gebruikt. Zelfs kan men „ in het algemeen zeggen , dat dit edele en * trotfche dier niet wreed- is dan uit nood„ zakelijkheit, en niet meer vermeit dan hij verteert. Zoo dra hij verzadigd is, „ leeft hij in vollen vrede; terwijl de tijger„ „ wolf en andere woeste dieren alleen uit ^ vermaek moorden, en veeleer hunne woe- n de-  4ó De Nieuwe Reisicer. j, de dan hunnen honger fchijnen te verzadi33 gen. 3, Zoo lang dé leeuw jong en vlug is, leeft 33 hij van het geene dejagthem oplevert, en „ verlaet zelden de woestenijen en wouden. „ Hij eet gaerne het vleeseh der jonge olifan„ ten, en overmeestert dezelven hgtelijk, ten „ zij de moeder tot hunne hulp kome. De ,3 olifant, rhinosceros, tijger en het zeepaerdt „ zijn de eenigfle dieren, welke hem kunnen „ wederfraen, wanneer hij in de kragt' zijner jaren is. Als hij oud en zwaer wordt, na„ dcrt hij de bewoonde plaetfen , en is dan „ geyaerlijker voor den menseh en het vee, „ Doch hoe verfchrikkelijk hij zij , ontziet „ men niet jagt op hem te maken met groote „ honden , die door lieden te paerdt onder3, fteund en geleid worden. Doch de honden „ en paerden moeten tot den ftrijdt wel af«e„ richt zijn : want de meeste dieren lidderen „ en nemen de vlugt, op den enkelen reuk van eenen leeuw. Bijna nimmer doodt men „ hem met een' eenigen flag. Dikwerf vangt „ men hem, met behendigheit, in eenen kuil, „ gelijk de wolven. Hij wordt zachtmoedig, „ zoo dra hij zich gevangen vindt; en indien „ men zijn voordeel weet te doen met de eer„ fte oogenbjikken zijner verwondering' of „ fchaemte, kan men hem binden, muilbanden en leiden waer men begeert". Kb  Honderd en Tagchentigste Brief. 4? Elders heb ik gefproken van de olifanten, tijgeren,' apen en andere wilde dieren, die mede in groot getal op de kusten van AfMa gevonden worden. Ik fprak van de krokodillen , zeekoeijen, zeehonden en zeeleeuwen, die de zeen en rivieren dier zelfde kusten bevolken. Ik maekte gewag van de ftruisvogeien , pellikanen , pappegaeijen en andere vogelen , die de bosfchen bewonen. EmdeüjK meldde ik van den kameleon, de mieren, muskiten en andere ondiertjes, die m dit ganicne gewest zoo hinderlijk als algemeen zijn. Ik ben, enz. Op de Peperkust, den ódenvanSeptember, 1753- Honderd en Eenentagchentigste Brief, De Senegal. T^e rivieren, liggende tusfehen Sicrra-Liona \J en Gambra, hebben op hare oevers ontelbare dorpen, wier inwoonders eene vermen-ain* van Negeren en Portugezen zijn. Ydcr huis heeft een voorpoortael, zeer fraei met huisraedt voorzien, waerin zij de vreemdelingen ontvangen; dewijl de minnenijdt hun met vergunt dezelven verder te laten doordringen. Vrouwen en bijzitten zijn in het zelfde vertrek befloten; maer zij zijn zoo afgrijsfelijk lcelijk, dat  |8 De Nieuwe Réisiger, dat men of bootsgezel moet zijn óm haer te beminnen, of Neger om 'er minnenijdig van te wezen. Wij gingen een' der oppervorften van het landt zien; zijnde insgelijks één dier koningen, van wien gij uwen hoevenaer niet zoudt maken. Van onze aenkomst' onderricht, bereidde hij zich om ons te ontvangen. Hij gaf ons gehoor onder eenen boom, tegenover zijnen omtrek. Zijn kleedt was een zwart omhangfel, dat hem tot halfwegcn de beenen afdaeldé , benevens een' mantel, een'.hoedt en voetzolen van dezelfde kleur; en het overige van het ligchaem was naekt. Hij gaf ons een middagmael in den fmaek van het landt, waerin de overvloedt iri plaets van de lekkernij' heerschte. De landftreek wordt befproeid door eene kleene rivier, die haer zeer vruchtbaer maekt. Men vindt 'er wascb, ijvoor, katoen, ftruisvogélsvederen en goudt, 't welk van binnen 's lands komt. Men brengt 'er ook Haven: want del wijl deze volken het oorlog beminnen, hebben zij dikwerf gelegenheit om krijgsgevangenen té maken; en de geenen , die in den ftrijdt gevangen zijn , worden tot de dienstbaerheit verkoft. Rio-Grande aen onze regterhandt latende, gingen wij ankeren aen de eilanden van Bisfao. Het grootfte geeft zijnen naem aen den ganfchen Archipél, en is omtrent dertig of veertig mijlen in zijnen omtrek.' Deszelfs gezigt is bekoor  Honderd en EenentAgchentigste Brief. 45* koorlijk : de grondt verheft zich allengskens tot aen het middenpunt van het eilandt; en het midden is bezet met vruchtbare en aengename heuvelen, die meenigvuldige dalen vormen. Hier vergaderen zich de wateren , en maken rivieren, die, na het landt bevochtigd te hebben, zich door verfchillende monden in zee werpen. Het geheele eilandt is, om dus te fpreken, flechts eene wijduitgeftrekte beemdt, waerin men, van afftand'tot afftandt, boschjes van palm- oranje- fitroen- en andere boomen vindt, die fchaduw en frischheit geven. Men ziet 'er geene verzameling van huizen , waeraen men den naem van dorp kan toefehrijven. De hutten zijn ginsch en herwaerds verfpreid, en met plantaedjen omringd; Dé vette en diepe aerde brengt overvloediglijk voort het geene tot het leven noodzakelijk is j en voornamelijk geerst, rijst en Turksch koorn. De osfen en koèijen zijn 'er van eene ongefflee* ne grootte, maer men ziet 'er geene paerden, fchapen of varkens. Zelfs zijn de Negers van deze laetfte dieren afkeerig; doch zonder door eenigen grondregel van godsdienst geleid te worden: want wij zijn noch Joden noch Mahometanen. De koeijen ftrekken hun tot rijdieren: zij maken denzei ven een gat in de neusgaten, en Heken 'er een touw door, dat hun tot een' toom dient. Het eilandt Bisfao is verdeeld in négen kndfchappen : de landvoogden nemen den tytet XV* Deel D  5'ü D s Nieuwe R e i s i g e r. van koning, en de koning dien van keizer aeiï.Dees laetfte heeft over zijne volken een vollirekt gezag, en kan zich, door eenen zeldzamen weg , ten koste van zijne onderdanen, gemakkelijk verrijken^ Een Neger, op eenenzijner geburen misnoegd, gaet den vorst vinden , en doet hem een gefchcnk van het huis zijnes vijands. De koning neemt het aen, en maekt 'er zich meester van, zonder de toeftemminge van den eigenacr aftewachten. Dees bevindt zich in de noodzakelijkheit om het zelve weder te koopen, of een ander te bouwen.. Doch het middel om zich dacrover te wreken is gemakkelijk, door denzelfden trek aen zijnen vijandt te fpelen. Dus heeft de vorst twee huizen in plaets van één. Gij begrijpt wel, Mevrouw, dat dit vreemde gebruik een vermogend middel is, om den vrede onder deze eilanderen te onderhouden. Deze willekeurige magt Itrebt zich uit over allen, die in het eilandt wonen; en de Europeanen hebben voor den vorst zoo veel eerbiedt, als gedienffigheit en ontzag. Op zekeren dag gaf de keizer in de bewaring der Portugezen eenen gevangen, die zich verhing. Natuurlijk was het dat hij zelf deze fchade droege; maer hij beval dat het lijk op dezelfde plaets zoude blijven, tot dat de Portugezen hem eenen anderen ïlaef befchikten. De onaengenaemheit van hem voor hunne oogen te zien verrotten , deed hun befluiten zijne plaets te vervullen. - Met  Honderd en Eenentagchentigste Frïef. s£ Het paleis des konings ligt Hechts eene mijl Van de haven van Bisfao. Het getal der hut: ten, die het zelve uitmaken, geeft aen deze verblijfplaets het aenzien van een dorp. Verfcheidene Negers, met fabelen, bogen en pijlen gewapend, houden de wacht aen de eerfte poort. Vervolgens komt men in. eenen doolhof van banaenboomen, vermengd met wönift: gen voor de vrouwen, kinderen , dienstboden en flaven. In het midden is een groot plein} alwaer een oranjeboom van eene onmetelijke dikte deze geheele uitgcftrekte ruimte befchaduwt. Hier verflijt zijne majesteit zijne oogen» blikken van verlustiging', en geniet te gelijk den reuk der bloemen, de frischheit der fchaduwe, en de liefkozingen zijner vrouwen. Wanneer de keizer befloten heeft oorlog te voeren, luidt men eene foort van brandklok; bnnbalon geheten. Het is een zeer ligt houten fpeeltuig, waerop meri met een' hamer flaet, en wiens geluidt zeer verre gehoord wordt; Men heeft diërgelijke'ïórakZowï op de kusten en binnen 's lands, bewaerd door mannen , die' het zelfde'getal van Hagen herhalen, en den wil van den vorst in de geheele uitgeftrektheit zijner Haten doen weten; Op dit teeken ver: gaderende krijgslieden op eene beftemde plaets; en indien iemant weigert te gehoorzamen, wordt hij voor flaef verkoft: Deze ftaetkuudige ftraf houdt ijder in de onderwerping5 en de vorst,; wien de ongehoorzaemh'eit zijner onderdanèri  $*■ Nieuwe Reisiges, voordeelig is , bekiaegt zich fomtijds dat bij zijne onderdanen te ijverig vindt om hem te dienen. Zelden begeeft hij zich aen het hoofdt van zijn heir : hij vergenoegt zich met zijne goden raedteplegen; en dewijl de priesters in zijne belangen zijn, komt het antwoordt altoos met zijne begeerten overeen. De krijgsbenden begeven zich met vertrouwen te fcheep; en de optogt is derwijze geregeld, dat men in de duisternis op het grondgebiedt van den vijandt komt. Indien men eene afgelegene en Önverdeedigde hut aen treft, omringt men dezelve, maekt zich meester van de bewoonderen, en fcheept zich weder in. Op het geringfte voordeel van deze natuur', fchrijft men zich de overwinning toe, en keert in zegeprael te rug.. De helft van den buit komt den koning toe; en het overige wordt onder de foldaten verdeeld. De krijgsgevangenen worden aen de Europeanen verkoft; en deze koopen ze zonder zwarigheit, als of al hun geldt hun het regt konde geven, om een' eenigen mensch, zijnesondanks, in de dienstbaerheit te houden. Yder , die zich bij diergelijke krijgstogtcn bevonden heeft, pronkt met zijne voordeden in alle de deelen van het eilandt. Hij toont, zijne wonden, vertelt zijne verrichtingen, en doet zich van zijne gevangenen volgen. Het is geen gebruik hen te pijnigen, gelijk in Kanada, maer hen te noodzaken den lof hunner overwinnaren optezingen. Doch indien de onder-  Honderd en Eenentagchentigste Brief. 53 derneming is vergezeld geweest met eenige ongelukkige gebcurtenisfe, gelijk den doodt van eenigen aanzienlijken perfoon des landaerts, loopen de krijgsgevangenen altoos gevaer van opgeofferd te worden. Men viert, door treurgezangen en lijkplegtigheden , den roem der pccnen, die in den ftrijdt omkomen. De vrouwen, die, in deze gelegenheden, de ccrfte rol fpelen, wenden alle hare poogingen aen om deernis inteboezemen. Zij fchreijen, zuchten , kermen, trekken zich het hak uit, en krabben haer vel aen ftukken; en wanneer zij door deze oeffening zijn afgemat, geeft men haer palmwijn, die haer eene bron van nieuwe tranen verfchaft, en ftof tot nieuwe tooneeJen oplevert. Het koningkrijk Bisfao is niet erffelijk. Om den troon te bekleeden , bieden zich geene andere mededingers aen dan de landvoogden, wier waerdigheit, in het kleen, kan vergeleken worden bij die der keurvorften van Duitschlandt of pairs van Frankrijk. Zij vergaderen "rondom 's konings praelgraf, 't welk alleen uit riet beftaet. Het wordt opgeheven van verfcheidene Negeren, die het in de lucht werpen; en de keurvorst, op wien het valt, verkrijgt de kroon. Dit eilandt is zeer bevolkt, en zou het nog meer wezen, indien 'er de Negers van het vastelandt geene gedurige invallen deden. Men heeft opgemerkt dat deze eilanders, op de geD 3 ring-  54 D» Nieuwe Reisiges. ringfte oorzaek van kwelling', zich verdrinken verhangen of in eenen afgrondt werpen. Zij zijn daerenboven zeer wreed, en derwijze aen den brandewijn overgegeven , dat een vader zijnen zoon verkoopt, en een zoop zijn' eigen vader overlevert, om zich dien drank te bezor: gen. De zwakfte wordt de prooi van den ïterkften; en het zijn altoos de Europeanen, die op diergelijke koopen winnen. De Portugezen hebben hier eene fterkte, eenige foldaten, om dezelve te verdeedigen, eene kerk, en eenige Kapucijnen , om dezelve te bedienen. De andere naburige eilanden vap Bisfao zijnv genoemd Boulam, Guinala, Kasnabak, Gattina, Kasfegut, Busfi, enz. Zij zijn meer of min bewoond, volgens den graedt van vruchtbaerheit, die hen meer of min bewoonbaer maekt. Het zou Hechts van Frankrijk afhangen aldaer nutte grondftichtingen voor den koophandel opterichten. Deze eilanders, welke ons beminnen, zouden met genegenheit de handt leenen , om dezelven te bevorderen. Met vermaek herinneren zij zich de aloude verdragfchriften, die hen aen onzen Jandaert verbonden, en toonen nog de plaetfen, alwaer wij kantoren hadden, verwijtende ons dat wij dezelven al te ligtvaerdig verlaten hebben. Ten noorden van deze eilanden, en eenige mijlen van de zee, ligt de fladt Kachao, aen de rivier van dezen naem, alwaer de Portugezen  ■Honderd en Eenentagchentigste Brief. 55 *ën verfcheidene fterkten gebouwd hebben. Het bevel over deze plaets rust op een kapitein-majoor , die van den landvoogdt vande eilanden der Groene kaep afhangt. De b.zctting wordt 's jaerlijksch voltallig gemaekt, met dertig of veertig foldaten, die bijna allen, om eenige misdaedt, uit hun vaderland' zijn gebannen. Zij worden zoo flecht betaeld, dat de meesten geene zwarigheit maken bij nacht te itelcn. De koning van Portugal onderhoudt te Kachao een' ontvanger voor de regten, die tien ten honderd zijn, op de vertrekkende pf acnkomende koopvaerdijfchepen. Het kenpcl wordt bediend door priesters , wier armoede hunne onkunde evenaert. Zij worden geholpen door twee of drie Kapucijnen, die geenszins voor de verlichtten hunner orde gehouden worden, De huizen, die flechts cene verdieping hebben , zijn op regenachtige dagen met bladeren ■ van katoenboomen , en in droog weder met een enkel zeil bedekt, om de inwoonders voor de zonne en den dauw te befchuttcn. Zij leven in zulk eene groote zorgeloosheit, dat zij liever alles willen ontberen, dan de moeite nemen om in hunne behoeften te voorzien. Om water te hebben, zijn zij genoodzaekt met eene wacht uit hunne vesten te gaen , dewijl zij anders zouden blootltaen voor de beledigingen der zwarten, hunne doodeliike vijanden. Echter hebben ecnigen dezer Negeren zich gemeenD 4 zaem  $6 De Nieuwe Reisiger. Eaem met hun gemaekt, en houden hun verblijf in de ftadt. Zij doen belijdenis van den afgodendienst ; maer ten aenzien van den grondt der zeden, hebben zij die der Portugezen aen, genomen; gelijk deze zich ook een gedeelte van derzelver gebruiken hebben eigen gemaekt, voornamelijk, hunne ongebondenheden met de vrouwen, welke de beide volken ten hoogften topp' voeren. Zij eten geen vleesch dan des middags; en des avonds leven zij van visch, welke hunne rivier , fchoon met krokodillen vervuld, hun in overvloedt verfchaft. Alle hunne maeltijden beginnen met vruchten, welke de landftreek van zelve en zonder aenkweekinge voortbrengt. Schoon men des nachts zelden uit de huizen kan komen , zonder eenig gevaer te loopen, is 'er niettemin eene foort van nachtzwerveren, die 'er zich een tijdverdrijf van maken , en wiens toerusting iets merkwaerdigs heeft. Zij dragen op hunne kleederen een kleen fchootsvel, dat niet meer dan vier vingers breedte boven den gordel komt, mitsgaders eene flab, be, die een harnas bedekt. Dit fchootsvel is vol gaten, waeraen pistolen en verfcheidene dolken vastgehecht zijn. De linkerarm is beladen met een kleen fchildt, aen wiens onder-, eindt een lange degen hangt, wiens fcheede zich door middel van eene veer opent. Wan-: neer zij zonder bepaeld voornemen uitgaen, en alleenlijk om, zich te vermaken, hebben zij pver-  Honderd en EenentagchentigSTs Brief. 57 over dit ganfche optooifel een' zwarten mantel, die hun tot op de kuiten hangt; maer indien zij zich eenige ontmoeting, dat is, eenen tweeftrijdt op de Portugefche wijs, voorftellen, voegen zij bij alle deze wapenen eene korte karabijn, geladen met twintig of dertig kogeltjes , benevens een forkétftok , om de karabijn, in het fchieten, daerop te laten rusten. Eindelijk , om zulk een vreemd optooifel te volmaken, hebben zij op den neus een' grooten bril, die aen wederzijden van de ooren is vastgemaekt. Op de plaets der uitvoeringe gekomen, plant de heldt zijne karabijn, neemt zijnen degen, en wacht, in deze geftalte, den man, dien hij wil vermoorden, kloekmoedig af. Zoo dra hij hem onder het bereik van den fnaphaen ziet,"geeft hij vuur, hem waerfchuwende op zijne hoede te zijn. Het zoude be. zwacrlijk wezen hem mis te fchieten : want diergelijk geweer verfpreidt de kogels derwijze, dat het daermede de grootfte deur zoude bedekken. Indien de ongelukkige, die den fchoot ontvangt, niet volkomen dood is, nadert hem de moordenaer, vermaent hem denamen van Jezus en Maria uittefpreken, en vaerdigt hem roet eenige degen- of dolkfteken voorts af. Dikwerf gebeurt het dat deze moordenaers, de partij gelijk vindende, gegrepen worden door de perfonen , op wier leven zij toeleggen ; maer zij weten zich wel rasch uit de verT icgenheit te redden, betuigende dat zij bedroP § gen  5§ De Nieuwe Reisigek. gen zijn , en dat zij op eenen anderen tijdt hunnen vijandt beter zullen weten te onderscheiden. Kortom , het is te Kacbao altoos ieer gevaerlijk bij nacht uittegaen ; en 'er is met veel meer zekerheit in alle de andere Portugefche volkplantingen. Wel is waer dat de kapitein-majoor eene ronde doet optrekken, om de wanorden te beletten; maer deze foldaten zelfs zijn des te gevrecsder dieven , om dat eene lange oeffening der misdaed', om welke zij tot de ballingfchap veroordeeld zijn, hen behendiger in dit ambacht mackt. De huizen zijn luttel zekerer dan de ftraten, om dat men, door hunne ligtheit, gemakkelijk den ingang daervan kan overweldigen. Ook verzuimt men 'er niet, den ganfchen nacht door, lantaernen te laten branden , en Europcfche honden te houden , om door hun geblaf het onraedt te ontdekken: 'want ik meen u reeds gezegd te hebben dat die van dit landt niet blaften. Men laet ook de dienstboden waken met bevel van op alles, wat rondom de wonine verfchijnt, te fchieten. Men ziet hier weinig wezenlijk Portugefche maegfchappen : de meesten zijn van een vermengd geflacht, en zelfs zoozwart, dat men ze naeuwelijks van de natuurlijke inboorlingen des lands onderfeheidt, De vrouwen leven zeer afgezonderd; en de blanke komen zelfs niet uit om ter kerke te gaen. Zij hebben huifelijke kapéllen, wier bedienaer te gelijk depriester, mmnaer en knecht der juffer is. De  Honderd en Eenentagchentigste Brief. 59 Dc zwarte of Mulaterfche vrouwen mogen uiteen, doch met eenen fluijer bedekt. De vrilfters zijn, in dit opzigt, minder bedwongen dan hare moeders: want zij hebben flechts een kleen ftuk lijwaets, om hare voornaemfte naektheit te verbergen. Zij bedekken zich meer na het huwelijk, om dat zij 'er de gevolgen van beter kennen. De Portugezen zijn zoo minnenijdig, dat men in de bezoeken, welke men hun geeft, geene begeerte moet toonen om hunne vrouwen te zien, noch vragen hoe dezelve varen. Men zou tevens zijn leven en dat der vrouwe, het eene door het ftael, en het andere door het vergif, in de waerdchacl (tellen. Het koningkrijk Kachao is omringd van meenigvuldige kleene volken, wier zeden, wetten, gebruiken, koophandel en godsdienst mets behelzen, dat hen van de andere Negeren onderfcheidt: ook oordeelden wij niet raedzacm tot hen doortedringen. Wij verkozen de betooverende oevers der riviere de Gambra, welke wij meer dan zestig mijlen van haren mond' af ppvoeren. De Portugezen hadden dezelve Rio-Grande genoemd, ter oorzake van derzelver breedte: doch gij hebt gezien dat dees naem federt aen eene andere rivier gegeven is. Men rekent zes mijlen van het Vogelenëilandt tot de kaep S Maria, tusichen welke zij zich in zee werpt. In het inkomen, aen de linkerhandt, vonden wij  ■6b De Nieuwe Reisiger. wij eenig lommerrijk geboomte, de vlag van den koning van Barra geheten. Wanneer een dezer boomen ontbreekt, draegt dees vorst groote zorg om aenftonds een' anderen in deszelfs plaets te Hellen; en hij eischt dat alle de fchepen , die in de rivier komen , deze gewaende vlag groeten. Hij verbiedt den koophandel, en doet al het kwaedt, dat in zijn vermogen is, aen de geenen, die hem deze eer weigeren. Wij zagen op de beide oevers eene meenigte van kleene koningkrijken, welke men in eenen dag kan doortrekken. Somtijds zelfs leidde ik, in den tijdt van één uur, het bezoek bij vier kleene koningen af; en ik vond overal dezelfde gebruiken. In Frankrijk, onder een' zelfden meester, heeft ijder landfchap verfchillende gewoonten : hier vertoont het landt, onder verfchillende meesters, altoos dezelfde gebruiken. Indien gij de barbaerfche namen dezer kleene Haten begeert te weten, de voornaemHe worden genoemd Barra, Kanter, Tomani, Badela, Jamarrow , Kropina, Sanjally, Jannina, Jagra, Burfaly, Kaen, Fonia, Kambo, Woolli, Vani, enz. De volken, die de meesten dezer gewesten bewonen, hadden nimmer blanken gezien, toen 'er de Engelfchen hunnen koophandel opregtten. De vrouwen waren 'er derwijze van verfchrikt, dat zij zich achter hare mannen verbergden ; maer men trok haer wel rasch door gefchenken tot zich, Dep  HONDERD EN EeNENTAGCHENTIGSTE BRIEF, 6t Den Europeanen werd vergund zich in hét landt te vestigen; en de Negers, ziende de genegenheit, welke hunne opperhoofden aen deze vreemdelingen betoonden , maekten zich allengskens met hun gemeenzaem. Zij bragten van alle kanten waren en koopmanfchappen j en de oevers der Gambra werden zoo zeer bevolkt , als de vermaerdfte kermisfen van Europa. Men fpreekt van een volk, dat, voor dezen tijdkring , lang koophandel met de Arabieren gedreven had, zonder zich ooit te hebben willen doen kennen. Deze laetften, gelijk ik u eertijds van de Tunifiërs zeide, plaetften hunne koopmanfchappen in eenen beilemden oordt, verdeelden ze met hoopen op den oever, en begaven zich eenige mijlen van daer. Het volk, dat niet wilde gezien zijn, naderde dan in groote barken , onderzocht de koopman-fchap , lei het goudt-, 't welk het daervoor wilde geven, ter zijde, en verdween op het oogenblik. De Arabiers kwamen weder, lieten hunne waren blijven, en namen het goudt met zich, indien zij de koop behoorlijk oordeelden; doch in het tegengcftelde geval, ver deelden zij de hoopen , en plaetften bij het goudt het geene zij dachten deszelfs waerde optehalen. De Negers kwamen op hunne beurt weder, leiden meer goudt neêr, of lieten de koopmanfchappen blijven, en begonnen dezen koophandel, die altoos zonder eikanderen  és 33e Nieuwe Reisiger. ren te zien en te fpreken gefchiedde, niet weder voor het volgende jaer. Niet verre van dit fprakelooze en onzigtbare volk is het koningkrijk Yani, wiens inwoonders, federt een voorval, 't welk zij met de Engelfchen gehad hebben, eene afkeerigheit voor alle de Europeanen hebben opgevat. Het gebruik is dat hij, die des morgens iets verkoft heeft, des avonds zijne koop kan breken, met het wedergeven van den ontvangen prijs, mits hij zijnen eisch voor het ondergaen der zonne doe; Een Engelsman had eene koei gekoft, en daervoor Hechts eene ftaef (*) gegeven. Men noemt dus eene zekere hoeveelheit van koopmanfchap, die eigenlijk het gewigt of de waerde van eene ijzeren ftaef uitmaekte. De Engelsman had, na deze koei betaeld te hebben, raedzaem geoordeeld dezelve den ftaert aftehakken. De verkooper , die dit was gcwaer geworden , kwam haer wedereisfchem Toen men haer te rug wilde geven, veinsde hij grootelijks verwonderd te zijn; en verklaerde dat men zijne koei veranderd had, dat de zijne met een' ftaert was voorzien, en dat hij zeer vreemd vond dat men hem zochte te bedriegen. De Engelsman hem duidelijk van het gebeurde onderrichtende; „ hoe, fchreeuwde „ de Neger, gij hebt de ftaert van mijne koei „ afgehakt? Ik fchatte dit dier met zijnen ftaert ii op (*) Barra  Honderd en Eenentagchentigste Brié?, fa „ op drie honderd ftaven: gij moet mij de^ • zeiven betalen". Alle de inwoonders kozen zijne zijde , uit hoofde van het gebruik; en het kostte den Engelsman drie honderd ftaven, voor den ftaert eener ;koei. Hoewel hij over dezen hoon zeer aengedaen was , ontveinsde hij zijne gevoeligheit, om 'er zich op eene ruchtbarer wijs over te wreken, Het volgende jaer liet hij eene floep met eenige ftukken kanon wapenen, en verbreidde dat zij fleehts tot den koophandel beftemd was. Zes Negers, onder welk getal de meester der koei was, begaven zich aen boordt, en zagen zich aenftonds met keetenen beladen. Echter liet men 'er één los, om te berichten dat men in ftaet was de wraek verder voorttezetten, indien zij de drie honderd ftaven niet wedergaven. De ontftelde inwoonders haestten zich om de Engelfchen te voldoen; doch 'er bleef, tusfchen de twee volken, eene afkeerigheit, die in 't algemeen invloedt heeft op alles, wat den naem van Europeaen draegt. De Engelfchen drijven bijna alleen den ganfehen koophandel der Gambra; Zij hebben 'er veertien of vijftien kantoren gehad, waervan het voornaemfte is de fterkte James, gemeenlijk James-Fort geheten. Zij is gefticht op een eilandt van denzelfden naem, liggende in het midden van den ftroom, vier mijlen van deszelfs mondt af. De Franfchen hadden 'er zich j op het ketst der voorgaend© eeuwe, meester van  (?4 De Nieuwe Reisiger* van gemaekt, en gaven haer weder bij der>. Vrede van Rijswijk. Zij is nog verfcheidene malen genomen en wedergegeven ; doch het geene haer merkwaerdigst maekt is eene overlevering , waertoe zij gelegenheit gegeven heeft. Door de zeeroovers geplonderd en verwoest zijnde, zond de Engelfche maetfchappij den kapitein Masféy, om de fterkte te herflellen. Masfey, wien men eenige oorzaek tot ongenoegen gegeven had, verkoos het beroep van vrijbuiter, en oeffende eenigen tijdt de zee^ rooverij. Doch naderhandt eenen tegenzin daerin krijgende, keerde hij weder in Engelandt, fchreef aen de beftierders der maetfchappij', bekende zijne misdaedt, en beleed dat hij den doodt waerdig was. Men fchreef hem geen ander antwoordt, dan dat hij wezenlijk verdiende opgehangen te worden , maer dat men zich te vreden hield met geene vervolgingen te doen. Echter verborg hij zich niet, nam eene herberg in het midden van Londen, ging des anderendaegs de amptenaers van het geregt vinden, en vraegde hun of zij geen bevel hadden gegeven om den kapitein Masfey, om de misdaedt van zeerooverij', gevangen te nemen? De amptenaers geene de minfte kennis van deze zaek hebbende, verklaerde hij hun dat hij zelf de misdadiger was, en gaf hun kennis van de plaets zijns verblijfs. Eenige dagen daerna werd hij gevangen genomen, en tot de ftraf veroordeeld. •  Honderd en Eenentagchentigste Brief. 6£ Wijders de rivier opvarende, vindt men liet kantoor van Joar, dat, bijna twintig jaren geleden , geplonderd wierd door den koning van Burfaii. Dees vorst, aen het hoofdt van twee honderd mannen, maekte zich eerst meester van het bedt van den faktoor, deed zich met geweld' den fleutel van het magazijn geven, nam 'er een okshoofdtbrandewijnsuit, en was dronken zoo lang dezelve duurde. Een zijner broederen, zoo dronken als hij, nam water in zijnen mondt, als om het te drinken, en blies het in het aengezigt van den faktoor; De Engelsman, die jong en van eenen oploopenden aert was, nam het vat, en wierp het overige water naer den prins; De woedende Neger trok zijn mes, en fmeet het naer den faktoor, om hem te doorboren, De aenfehouwcrs fluitten de flagen; en den prinfe de onwaerdigheit van zijn gedrag vertoond hebbende, wekten zij zijne fchaemte zoo verre op, dat hij zich aen de voeten van den Engelsman wierp,.zijne misdaedt beleed, en niet opftond eer hij vergiffenis verkregen hadde; In het vertrekken, nam de koning de boeken van het kantoor mede, en wilde dezelven aen een' Marabout (*) verkoopen; maer deze 'er in 't geheel geen gebruik van kunnende maken, werden zij, door bevel van zijne majesteit j te rug gezonden. JJe (*) [Eene foort van Mahometaenfchen priester.-] XV. Doel. E  é6 De Nieuwe Reisiger;, De talrijkfte landaeit, aen de rivier de Gas*fera gevestigd , is die der Mandingos , welke men als de befehaeffte volken van dit gewest befchouwt. Zij drijven bijna den ganfchen koophandel des lands , worden voor uitmuntende akkerlieden gehouden, en dragen groote zorg voor hun vee. Zij kleeden en voeden zich gelijk de andere Negers, maken zich infnijdingen op. het ligchaem , bedekken hun hoofdt met korael en gouden plaetjes, en verSlopen alle deze verfierfels, waerover zij echter zeer naerijverig zijn , om zich daer door brandewijn , waernaer zij zich nog gretiger betoonen, te bezorgen» De grooten ftellen hunnen roem in het voeden van vele flaven, en behandelen hen met zoo veel zachtheit, dat men moeite zoude hebben om hen van hunne heeren te onderfeheiden. Het is eene misdaedt hen te verkoopen, wanneer zij in het huisgezin geboren zijn , ten zij ze eenige misdaedt, waerover men zelfs de vrije lieden verkoopen zoude, bedreven hebben. De andere flaven zoudendeze onregtvaerdige meesters verlaten, en in de naburige koningkrijken een verblijf, 't welk men hun niet zoude weigeren, gaen opzoeken. Het gebruik van dit landt wil dat men de mannen groet door hunne handt te fchudden, en de vrouwen door haer driemael met den neus te naderen, als om haer te rieken. Na eene  Honderd en Ee;;entagchentigste Brief. 67 bene afwczendheit van eenige dagen , groet eene eerlijke vrouw haren man op de knicn; en zij nioet hem in de zelfde gcftalte te drinken geven, en zijne pijp of tabak aenbieden: Terwijl hij zijnen tijdt in een ledig onderhoudt doorbrengt, is zij in de weer om hem voor de vliegen te beveiligen; en na hem , gedurende* zijnen maeltijdt, zediglijk gediend te hebben, gaet zij het overfchot in de keuken eten. Deze buitengemeene onderwerping is noodzakelijk iri een landt, alwaer de meerderheit der vrouwen fchijnt te vereisfehen dat zij meer dan elders onderworpen zijn. Deze gebruiken, die ons ongemeen voorkomen , zijn derhalve op de noodzakelijkheit en reden gegrond. Wanneer een Neger overeen gekomen is ten aenzien van dei) prijs eener vrijfter, waermede hij ftaet te trouwen, begeeft hij zich des nachts' bij zijne minnares, én fchaekt haer. Het gefchreeuw der jonge dochter trekt rondom haer alle de vrouwen van het dorp, welke toelcopen om haer te helpen; maer. dewijl het Hechts' eene gewone plegtigheit is , blijft de zege aèn den fchaker , die op het oogenblik zelfs van! de regten eenes echtgenoots gebruik maekt: Schoon de Mandingos, ten aenzien van hunne landgcnooten, zeer minnenijdig zijn , achtten zij zich vereerd dat een blanke van eenig aenzien zich gewaerdige met hunne vrouw', zuster, moeder of dochter te flapèh.» Zij bieden' ze zelfs den amptenaren der maetfehappij' aèn; E è ètf  63- De Nieuwe R e i s i g e r'. en deze, uk beleefdheit, weigeren ze zelden.Dc vrouwen zelve hebben veel genegenhek voor de Europeanen, en doen met blijdfehapp' haer. voordeel met de gedienftigheit harer echtgenooten , en de befchaefdheit der vreemdelingen, ; De Iiedcn, welke men hier de Guiriots noemt, zyn foortcn van hofnarren, poëten en muzikanten , overeenkomende met de aloude Franfche dichteren, Troubadours geheten. Zij vergezellen hunne fpeeltuigen met verfcheidene liedéren, waervan het gewone onderwerp de aloudheit, de adeldom en de krijgsverrichtingen hunner oppervorften is. , Zij maken dezelven op allerlei voorkomende omftandigheden y, en de hoop van eenige glazen brandewijns doet hun honderd geestige invallen, tot roem van* de Europeanen, voortbrengen. Een Guiriot, die niets verkreeg van de geenen, welke hij geroemd heeft, zal niet nalaten zijne loftuitingen in hekelingen te veranderen, en alles wat hij fchandelijkst bedenken kan in de naburige dorpen gaen verbreiden. De Negerfche heeren zijn zoo aendoenlijk voor de gedienstredenen hunner poëten, dat zij zich, uit erkentenisfe, zelfs van hunne kleederen berooven, om ze aen de verachtelijke vleijers te geven. Voor het overige, beftaen deze foj> .tuitingen alleen in duizendmael te herhalen dat 2uik één een groot man, een groot heer, een magtigj rijk en edelmoedig man is, die noch  Honderd en Eenentagg-hentigste Brïef. 69 tabak noch brandewijn fpaert. Deze lafheden zijn vergezeld met nog belagchehjkcr lchreeuwen, gebaren en grillen. Zoo veel achting men uitwendig voor deze muzikanten betoont, zoo veel verachting heeft men inwendig voor hun. Men behandelt hen als onze tooneelfpeelderen: zij genieten, in bun leven, de voorregten der famenlevinge; men zet hen aen de tafels der grooten ; en na hunnen doodt, zijn zij van. het graf verfteken. Men gedoogt zelfs niet dat hunne lijken in den ftroom geworpen worden, uit vreezc, zegt men, dat zij het water zouden bederven , en de visfehen doen Herven. Hunne vrouwen zijn beter opgetooid dan die des konings, en ongeregelder dan onze toonccljuffcrs, overreed dat zij zich de geringe achting, welke zij uit haer beroep trekken, niet aenóeg kunnen vergoeden, door de verbastering harcr zeden, en dat zij, in eenen flaet, tot vermaek van het algemeen gefchikt, zich geen ecnig vermaek mogen weigeren. Do Mandingos belijden het Mahometaenschdom, en zijn zeer ijverig voor dezen godsdienst; doch zij nemen denzelven Hecht waer, zoo door de onkunde der geencn, die 'er in onderwijzen , als door de ongebondenheit der nieuwelingen. Hunne priesters, welke zij Ma* rabouts noemen, hebben een groot vermogen op hunnen geest en hun gedrag. Yder dorp beeft den zijnen, die hen driemael daegs ver, gadert , en hun dc gebeden en wasfehingen, E 3 «  ?o De Nieuwe Reisigu, in den alkaren aengewezen , laet doen. Zij houden de vasten, befnijdenis, bairam en andere plegtigheden, door de wet voorgefchreyen. De Marabouts brengen hun leven door, met het houden van fcholen , en het maken van papieren ftrooken, waerop zij Arabifche letters trekken. Ydere ftrook heeft'hare bijzondere kragt;' en de priesters, die dezelven verkoopen, halen 'er een groot voordeel uit. Onder deze Negers eeren de geenen, die de afgoderij aenkleven , onder den naem van Mumbo-Jumbo, eene foort van godheit, welke de ftaetkunde, veeleer dan de bijgeloovigheit, hun heeft doen uitvinden. Het is een molik, pm hunne vrouwen vrees aentejagen, en haer. in haren pligt te houden." Men overreed haer. dat de Mumbo-Jumbo over hare gangen waekt, in den grond' harer harten leest, hare verbor' genite misdagen ftraft, en voor de rust' en èer' der mannen zorg draegt. Deze gedrochtelijke, en verfchrikkelijke bceldteiiis is bedekt met eenen langen tabberd' van boomfchorsch, poet eene ftrooijen muts op het 'hoofdt. Een Neger, in den buik van den afgodt verborgen, geeft afgrijsfelijke fchreeuwen , die dcnzelvcn nog verfchrikkelijker maken; doch dit gefchiedt altoos des nachts, ten einde de duisterheit de bedriegerij begunftige. ïn de huistwisten vervoegt men zich aen de godheit, die nimmer feilt ten voordeele van den man te beflisfen. pe vrouw wordt voor den afgodt geleid, en ont-  Honberö en Eenentagciienticste Brief. ?£ ontvangt, in tegenwoordigheit der priesteren, de kastijding , welke hare misdaedt verdient» Alle de Negers zijn van de bedriegerij' niet onderricht: zij, die door hunne voorzigtigheit of jaren waerdig fchijnen in deze verborgenhcit toegelaten te worden, verbinden zich , met eede, dezelve nimmer te ontdekken. Zij maken onder zich eene foort van genootfchap, gelijk dat der vrije metfelaren, doch waerin het geheim beter bewaerd wordt. Men verhaelt Hechts één voorbeeldt, waerin het gevaer liep van ontdekt te worden , door de zwakheit en onbefcheidenheit van eenen koning des lands, Dees vorst kon zich niet onthouden van de nieuwsgierigheit van eene zijner vrouwen, waerop hij zeer verliefd was, omtrent dit punt te' voldoen. Deze achtte niets noodzakelijker, dan deze gewigtige ontdekking aen hare gezel, linnen medetedeelen; en het geheim zou wel rasch ruchtbaer geworden zijn, indien men 'er geen vaerdig hulpmiddel in verfchaft hadde. Verfcheidene heeren, opperhoofden der broederfchap , kwamen fchielijk bijéén; en overreed dat zij veel moeite zoude hebben om hunne vrouwen te regeren, indien hun den teugel, bekwaem om haer te wederhouden, ontfljpte, beüoten zij den koning, benevens zijne onbefcheidene vertrouwden, aen hunne eigene gerustheit opteofferen. Zij gingen den vorst vinden; en den toon van gezag, dien de gods-^ dienst geeft, aennemende , dagvaerdden zij E 4 hem  fa De Nieuwe R e i s i g f. r. hem om voor den afgodt te vcrfchijnen. Mum, bo-Jumbo verweet hem zijne onvoorzigtigheit, beval hem zijne vrouwen te ontbieden, en veroordeelde hen allen tot den doodt , wor, dende het vonnis op ftaendevoet uitgevoerd, Door deze geweldige daedt bleef het geheim verborgen ; en het vermogen van den godt werd 'er Hechts des te verschrikkelijker door. Thans is hij zoo geëerbiedigd van deze barbaren, dat zij hem met eene blinde onderwerping' gehoorzamen. Niemant durft zich in deszelfs tegenwoordigheit dekken; en zijn naem wordt in de plegtigfte eeden gebruikt. Door eene foort van wellust, in andere landen onbekend, zijn de koningen van Mandingcs altoos vergezeld van vrouwen, die hen zacht, kens krauwen en kittelen, om hun vermaek te verfchafFen. Zij zijn zoo aendoenlijk voor deze foort van lief koozingen , dar de geenen, die 'er zich best in kwijten, het meeste deel in de gunften van het hof hebben. Indien deze vorften een' Marabout ontmoeten, verzoeken zij hem om zijnen zegen, en hebben de armen kruifelings op de borst, terwijl de priester geheden voor hun heil doet. Gedurende dien tijdt, houdt zich ijder op de knien; en deze zonderlinge tegenflrijdigbeit van godvrucht' ep aendoenlijkheit, deze vermenging van wellust en godsdienst, verwondert noch ergert iemant. In verfcheidene koningkrijken, wanneer de koning over eenige gewigtige zaek wil raedple-> gen, _  ïïonqsrden EeNENTAGchentigste brief. 73 2en, doet hij zijnen racdt in het midden van Pen bosch vergaderen. Men graeft een groot rat, rondom het welke alle de raedsheeren zitting nemen, en, met het hoofdt naer uea grondt gebogen, aendachtig luisteren naer het geene zijne majesteit hun voorftelt. Pe gevoelens worden verzameld, en de befluitcnm dezelfde geftalte genomen. Pe raedsvergade, ring geëindigd zijnde, flopt men het gat weder toe, om te kennen te geven dat alles, wat men verhandeld heeft, aldaer moet begraven blijven. Pe geringftc onbefcheidenheit wordt met de uiterfte geftrenghcit geftraft; en deze manier maekt de grootfte oogmerken ondoorgrondelijk. . De landerijen en hoornen van alle deze ko, ningkrijken behooren aen de koningen in eigendom. Niemant durft den oogst inzamelen, of wijn uit de palmboomen trekken, zonder het verlof dezer vorften. Zij ftaen zulks gaerne aen hunne onderdanen toe; doch eisfehen tevens van dezelven eenen arbeidt van t wee dagen in de week. Zij leggen ook fchattingen, op de vreemdelingen; en de Portugezen, zelfs de "eenen, die uit het landt oorfprongkehjk zün, geven eene fqmmegelds, die regelmatigKjk gelieven wordt. De fchepen, die hunne, lading in de havens innemen, betalen de waren van honderd ftaven, behalve de gefchen, ken, welke de vorst naer zijn welgevallen re, Sdt' e , Om  74 Ce Nieuwe Reisiger.. Om den Europeanen flaven te leveren, zen, den deze vorften wachten rondom de dorpen, met bevel om alle de inwoonders , welke zij kunnen verrasfchen, wegtevoeren. Men windt de kinders in een' zak, en ftopt den grooten lieden den mondt, om te beletten dat zij door hun gefchreeuw de onrust zouden verfpreidcn. Indien de wachten, tot diergelijke rooverijcn uitgezonden , de zwakften zijn , worden zij door de inwoonders gevat, en geleid tot den koning, die nimmer nalaet hunnen last te ontkennen ; maer om niets van zijne verwachting' .te verliezen, en onder den dekmantel van • regtvaerdigheit , verkoopt hij op ftaendevoet de fchuldigen tot de flavernij. Het zeldzaemfte is dat zelfs de geenen, die in het begin zijn genomen geweest, het zelfde lot als de roovers ondergaen , als of het geweldt, 't welk men hun aengedaen heeft, een regt op hunne vrijheit wierde. Alle deze rampzaligen worden met touwen aen den hals vastgemackt, op eenen afftandt van drie of vier voeten van eikanderen. Ik heb 'er tot veertig toe op eene zelfde rij gezien. Men belaedt hen met een' zak kobrns , een' olifantstandt, en hunnen voorraedt van water , 't welk zij in lederen zakken dragen. De verkooping dezer gevangene flaven is een der eerfte takken van den koophandel der Mandingos. Men vindt ook onder hen eene ongemeene hoeveelheit van wasch. In het be.  Honderd en Eenentagchentigste Brief.. 75 begin drukken zij het zelve, om 'er den honig te°doen uitkomen, waervan zij een' drank gelijk onze mee maken. Vervolgens laten zij het wasch in water koken , zijgen het door eene zeef van paerdshair, en maken 'er brooden van , die omtrent honderd ponden wegen, Pe biekorven zijn van ftrooi, en gelijken naer die van Europa. De Jalofs, of Oualofs, gelijk zij zich zeiven in het landt noemen, zijn een ander Afrikacnsch volk, dat de oevers der Gambra bewoont, en behoeft in getal, kennis en dapperheit, niet voor de Mandingos te wijken. Zij zijn gelijk dezelven zwart, ongebonden , hoogmoedigen , leugenaers , gulzigaerts, dieven en ontuchtigen. Insgelijks verkoopen zij hunne kinders, ouders, geburen en vrienden; en tot deze barbaerschheit maken zij zich meester van de geenen, die zich van de Europeanen niet kunnen doen verluien. Zij brengen ze aen de kantoren, als om 'er pakken te dragen; en veinzende dat het gekofte flaven zijn, leveren zij ze aen de Engelfche of Portugefche kooplieden, zonder dat deze rampzalige flagtofFers eenig wantrouwen hebben, tot op het oogenblik dat men ze in keetens kluiftert. Een oude Neger , bciloten hebbende zijnen zoon te verkoopen , geleidde hem naer het kantoor; doch de ander, aen deszelfs oogmerk twijftelende , trok fchielijk eenen faktoor ter mj'de, en verkoft zelf zijnen eigen vader. De grijs-  ?ó De Nieuwe Reisiger, grijsaert, gereed om weggevoerd te worden, zeide dat hij de vader van den jongen Neger was: dees betuigde het tegendeel: en de koop bleef, gefloten, Maer de zoon , in triomf wederkeerende , ontmoette het opperhoofdt der landftreke, die hem het ontvangen geldt afnam, en hem aen denzelfden faktoor verkoft. De Oualoffche vorllen zijn de onbefchaemfte bedelaers van geheel Afrika. Eerst maken zij een begin met u eenige beuzelingen aftevragen; en indien zij bevinden dat gij ligtelijk naer hen luiftert, worden zij zoo lastig, dat zij u noodzaken of hen te voldoen, of de vriend, fchap met hun te breken. De eenigfte manier, om zich van hun te ontflaen, is dat men hun niets toefta, ten zij ze 'er met eene langdurige aenhoudenheit om verzocht hebben. In het algemeen moet men niet hopen immer hunne gretigheit te verzadigen. Indien zij aen eenen vreemdeling iets, dat hun behaegt, als een' mantel, koufen, fchoenen, een' broek, enz., gewaer worden, verzoeken zij beurtelings dat men hun vergunne dezelve te pasfen, en komen dus bij trappen in het bezit der ganfche kleeding'. Dewijl de Europefchc faktoors voor deze vorften niet verfchijnen, dan om eenige gunst te verkrijgen, of hun eenige klagten over hunne amptenaers voortedragen, gaen zij 'er nimmer met ledige handen. .Hunne gewone ge. fchen?  Honderd en EenentagCHEntigste Brief, ff fchenken zijn tien of twaelf potten brandewijns. Zoo lang 'er iets van overblijft, zijn hunne majesteiten onophoudelijk dronken; en men moet geen het minftc antwoordt verwachten, voor dat zij het ganfche vaetje geleegd hebben. Wanneer zij hun verftandt beginnen wedertekrijgen, vereeren deze vorften zelfs aen de faktoors, inhunaffcheidsgehoor, één of twee flaven, in eenig naburig dorp geroofd. Ongelukkig voor de geenen, die dan in de handen hunner wachten vallen: want zij nemen, zonder onderfcheidt, de eerstkomenden. De Oualofs , als ook de Mandingos, hebben eene zeldzame wijs om hunnen oppervorst te naderen , en hun hof bij hem te maken. Zij buigen eerst de knie, naderen vervolgens den perfoon des konings, laten hunne handt tot op de aerde zakken, brengen ze op hun hoofdt, raken het been van den vorst aen, en leggen ftof op hun voorhoofdt : dit is het grootfte teeken van eerbiedt, 't welk een omderdaen aen zijnen heer kan geven. Ik ben, enz. Aen den. Senegal, den iCften van September, 1753' Hon-  ?3 De Nieuwe Reisiger Honderd en Tweeentaöchentigste Brief; Vervolg van den Senegal. Tö e n wij de kantoren „ op de oevers der Gambra verfpreid, bezocht en de nabu-' rige koningkrijken doorkruist hadden, zakten v/ij den ltroom af, en ankerden aen de eilanden van Cabo Verde of de Groene kaep. Schoon door Negers bewoond, zijn dezelve der Portugefche heerfchappije onderworpen , en belijden den Christelijken godsdienst. Men telt 'er tien of twaelf, onder welke voornamelijk uitmunt dat van San-Jago, waerop de bisfchop en landvoogdt hun verblijf hebben. De anderen worden genoemd de eilanden do Sal, Ihnct Vista, Mayo, San-Phiiippo, Sdn-Joanüo, SanNicolas , San- Vincente, San - Antonio, Santa Lucia , ënz; Toen de Portugezen dezelve ontdekten, op het einde der vijftiende eeuwe,' gaven zij ze den aigemeenen naem van de eilanden der Groene kaep, om dat zij tegenover deze kaep en niet zeer verre daervan af liggen. Zij noemden ze ook de Groene eilanden, ongetwijffeld ter oorzake van een zeker kruidt, 't welk in de omliggende flreken groeit, en 'er zoo dik wordt, dat het de fchepen in hunnen vaert kan fluiten, wanneer de windt niet fierk genoeg is, om hun dezen hinderpael te doen over-  Honderd en Tweeentagchentigste Brief. j$ overwinnen. Dit kruidt gelijkt naer waterkers, en zijne vrucht naer onze kruisbeziën. Men kan niet bedenken wat dit kruidt kan voortbrengen, op zulken grooten affiandt van de kusten van Afrika, in eenen oordt, alwaer de zee geenen grondt heeft. Ik ken geen gewest, alwaer de hitte grooter, en de lucht ongezonder is, dan aen de eilanden der Groene kaep. Dewijl het 'er zelden regent, is de grondt zoo brandende, dat men op de plaetfen, alwaer de zon hare ltralen fchiet, zijne voeten niet kan nederzetten. De noord-oosten windt verwekt daerna eene fchielijke koelte, wier uitwerkingen doodelijk zijn, wanneer men verzuimt zich daervoor te beveiligen. De inwoonders hebben dan de voorzigtigheit van hun hoofdt met eene muts, die hun tot op de fchouders afdaelt, en het ligchaem met een katoenen tabberd' te bedekken. De voortbrengfels zijn dezelfde als op de kust: men ziet 'er ook fuikerrieten; en de wijngaerden, welke 'er de Portugezen geplant hebben, dragen tweemael 's jaers. De geiten en paerden zijn 'er ongemeen vermeenigvuldigd, 't geen de deugdzaemheit en den overvloedt deiweiden aentoont; maer men heeft moeite om deze dieren te temmen. De osfen en koeijen zijn 'er fchaersch; maer men vindt zulk eene groote meenigte van ezelen, dat'er de Engelfchen eenen bijzonderen koophandel in drijven, • voor hunne Amerikaenfche volkplantingen. De  öo D e N i e u w E R e i s i g e r.' De voornaemitc rijkdommen der eilandere-W beftaen in geitenvellen, welke zij op de manier der Levant bereiden, en voornamelijk in de verkoöping van hun zout, waermede zij 's jaerïijksch meer dan twee duizend fchepen kunnen vullen. De manier des lands is, dat de koop-Meden het in de mijn zelve ontvangen, en het op weinig afftands vervoeren, in eenige bekwame plaets om het te droogen. De inwoonders laden het vervolgens op ezels , die hctnaer het fchip brengen; en een eenige Neger kan zelfs vijftien van deze dieren drijven. Dit zout dient ter bewaringe van het fchilpaddcnvleesch, dat van hier, alwaer het zeer gemeen is, gezonden wordt in de volkplantingen, alwaer het niet minder vertierd Wordt dan de abberdaen in alle de landen van Europa, De koning van Portugal had de meeste eilanden der Groene kaep aen heeren van zijn hof gegeven, en alleeh het eilandt San-Jago,waerbij men vervolgens dat van San-Philippo voegde, voor zich behouden. In den beginne Werden zij geregeerd door een' fïedehouder, wiens gezag zeer bepaeld was: want het voornaemfte vermogen kwam den algemeenen landVoogd' van alle deze eilanden toe. In deze laetfte tijden heeft men 'er eenen amptenaer aengefteld, die met het burgerlijke regtsgebiedtbekleed is, en den bevelhebber Hechts het be-Huur van het krijgswezen overlaet. De haven van San-Jago is als-hetPortugefehe tolhuis voor alle  Honderd en Twèeentagciientigste Brie?. 8r alle de fchepen van dezen landaert, die dèfi koophandel van Guinéa drijven. Het kost weinig om dezelve te onderhouden : want behalve dat de verfterkingen middelmatig zijn, is 'er tot derzelver verdéediging niets dan het krijgsvolk des lands. Deze foldaten hebben het aenzien van lieden, die van honger fierven; en hun bevelhebber fch'ijnt niet beter gevoed te zijn. San-Jago, het groótfte van de eilanden der Groene kaep, heeft meer dan tagchcntig mijlen in zijnen omtrek. Zijne eerfte bewoonders waren om misdaedt gebannene Portugezen, die zich met de zwarten vermengd, en een geflacht van Mulateren voortgebragt hebben. Indien gij den veraclitelijkftert onder heri vraegt, wie hij is, en hoe hij genoemd wordt, zal hij u antwoorden dat hij uit eën der voornaemfte geflachten van Portugal afftamt,' en dat zijne voorouders door een onregtvaerdig vonnis zijn gebannen geworden; en de zedigHe vart hun geeft zich ten minfte voor den zoon van een' kolonel uit. „ Niettegenftaènde 5, hunne hooge afkomst, zeide ónze kapitein tot mij, „ raed ik u op uwe hoede te zijn { 5, want deze lieden zouden u uwen hoedt op 6, den vollen middag afnemen; en de vlugt zou hen aen uwe naervorfchingen onttrekken; j, Terwijl twee of drie onder hen zich affloo# ven , om uwe oplettèndhcit, door hunne" £ redenen, tot zich te trekken, önïnéemt iï XV. Deel. F „. een  #2 De Nieuwe R e i s i g e r. „ een ander uw'neusdoek, degen, enz. Zy „ rooven alles wat zij vinden, en vertrouwen „ op hunne gezwindheit: want zij hebben „ geene minder ligtheit in de beenen , dan „ behendigheit in de handen. Zij zijn zoo on„ befchaemd , dat zij een' man in het aenge„ zigt kijken , terwijl zij een fruk van zijn „ kleedt fnijden, of zijne beurs ligten". Zij zijn van eene hooge geftalte, en ongefchikt van leden: voornamelijk zijn de vrouwen afgrijsfelijk leelijk, hebben dikke lippen , een' platten neus, en de neigingen alzoo ongere. geld, als haer aengezigt affehuwelijk is. Uitgezonderd den landvoogdt, den bisfchop, en eenige monniken of priesters, uit Europa gezonden , is al het overige van dezelfde kleur en dezelfde mismaektheit. De bisfchop en de kanonniken moeten Portugezen van oorfprong zijn; maer tot den dienst der andere eilanden, laet men de Mulaters en zwarten in den geestelijken ftaet toe. Behalve de hoofdkerk, zijn 'er in de ffadt San-Jago, hoofdïladt van het eilandt, insgelïjks Ribeira-Grande genoemd, drie kloosters,, één van Negeren en twee van Negerinnen. De geestelijkheit en de kloosters van Portugal, die eenige ergerlijke leden onder zich hebben, zenden dezelven naer San-Jago; en gij befeft ligtelijk dat diergelijke priesters, voor de onderwijzing der volken en de hervorming der zeden, een zwak hulpmiddel zijn. De Negers,  Honderd en Tweeentagchentigste Brief. 8j gers, die zich tot het priesterfchap aenbieden, Ontvangen de opvoeding, Welke met deze waerdigheit overeenkomt. Indien men niet ilaegt in hen geleerd te maken , poogt men hun ten minfte zoo veel eèrbiedt voor hunnen ftaet, als ijver voor de verrichtingen hunner bedieninge, inteboezemen; en hoewel Negers, zijn zij geenszins de onkundigfte en ongeregeldiïe geestelijken des lands. De bisfchop, die van den aertsbisfehop van Lisfebon afhangt j telt alle de eilanden der Groens, kaep*in zijn bisdom. Het eilandt San-jago heeft doörgaenS onder de heerfchappij van den koning van Portugal geweest; en de landvoogdt, die 'er uit naem' van dezen vorst het bevel voert, firekt zijri regtsgebiedt uit over alle de bezittingen dier' zeffde mogendheit in hoog Guinéa. Men kan, zonder zijn verlof, geene levensmiddelen noch eenigen voorraedt koopen: hij alleen heeft het regt^tot het verkoopen van vee, 't welk hij zich altoos in geldt laet betalen. Des anderendaegs Van onze aenkomst', Zagen wij den oever bedekt met kooplieden, die ons oranjeappels , limoenen , kokosnooten, erlz. aenboden. De een hield eene geit tusfchen zijne bcenen, de ander een varken om zijne handt gebonden, dees een' aep op zijne knien, geene eenige Guinéfche hoenders, enz™ Onze matrozen ruilden dezelven rasch tegens •oude kleeders: want niets wordt hier beter dan F ?. oud  %" De Nieuwe Rei si ge r. oudgewaedt verkoft. Het zelve is de gewoon-lijkfte koopmanfehap, waervan de inwoonders minst af kecrig worden. Ik heb- deze: eilanders , met hunne vruchten,: hun gevogelte, en at* hét beste dat zij hadden,- naer de haven zien loopen, elkandercn de voorkeur van- eenenverlieten broek betwistende, en van verdriet, fehreijende, om dat zij denzelvcn aen een' anderen zagen geven. Het is een zeldzaem fchouwipel hen de gekofte oude vodden trotfelijk te zien aerïtrekken; terwijl alle dagen het zelfde tooneel vernieuwd wordt. Hij, die een' ouden hoedt, met een' linten ftrik verfierd, een verfcheurd kleedt, een paor lubben , eenfcheepsbroek, met een' langen degen, kan magtig worden, hoewel zonder koufen en fchoenen , treedt met een fier gelaet, zich zeivendoorgaens befchouwende , en zou voor den eerften- heer van Lisfebon niet willen wijken. Hunne klecding, als ook hunne tael, is eene Hechte navolging van-de Portugezen. Hunne minfte woorden zijn met zoo vele bewegingen, on gebaren vergezeld, dat men hunne gedachten-, verftaet, eer zij dezelven volkomen hebben uitgedrukt. Ribeira - Grande, anders gezegd' San - Jago ,. ligt tusfehen twee bergen, alwaer eene rivier ftroomt> waerdoor het befpoeld wordt. Aen het einde der ftadt, naer den kant van het noorden, opent het dal zich genoeg om meenigvuldige boomgaerden en tuinen , vervuld met  HONBKO» M TwEEENTAGCIIENTIGSrB'BftlEF. 85 Biet oranje» en fitroenboomen , fuikerrieten, cn verfcheidenerlei foorten van boomen en vruchten , te bevatten. Behalve de hoofdftadt, zijn 'er in het eilandt drie of vier andere lieden en verfcheidene dorpen , die wel bevolkt zijn. Men vreest zoo iterk dat 'er eemg inwoonder op de vreemde fchepen zal ontfnappen, dat men hier zelfs geene booten duldt. Met dit inzigt' onderhoudt men eene wacht, zoo lang 'er zich eenig vaertuig in de haven bevindt. Ik zal Hechts een enkel woordt zeggen van de andere eilanden der Groene kaep. Het eilandt Mayo dracgt dezen naem , om dat het den cerften dag der maend' Mei ontdekt werd. Het is beroemd door de deugdzaemheit en meenigte van zijn zout. Het zelve ontftaet in eene foort van vijver , waerin men , bij hoogen vloedt, het zeewater door waterleidingen doet komen. Alle de inwoonders, zonder 'er zelfs den landvoogdt van uittezonderen , zijn Negers j en bun getal beloopt weinig boven de ïwee honderd. Het eilandt Mayo maekte een aedeclte uit der huwelijksgifte van Katharina van Arragon , toen zij met Henrik den agtftcn trouwde. Men kan denken dat de Engclfchen dit landt niet zouden verlaten hebben, jndicn zij het waerdig geacht hadden bewaerd pe worden. Het eilandt San-Philippo, dus genoemd, om dat 'er de Portugezen op dezen feestdag aei> F 3 teö*-  86■' , D e Nieuwe Reisiger* landden , wordt het eilandt del Fuego of het Vuureilandt geheten » om dat men 'er een' vuurberg vindt , d;e onophoudelijk brandt , werpende vlammen uit, welke men des nachts van zeer verre befpeurt. Uit dezen kolk Hijgen fotsftecnen, van eéne ongelooffelijke grootte, die zich tot eene-jontzagchelijke hoogte verheffen. Het geluidt, 't welk zij in hunnen val verwekken, rollende langs het hellen van den berg, kan men meer dan eene mijl ver hooren. Op het eilandt San-joanno telt men naeuwelijks twee honderd bewoonders. De Portugezen verontwaerdigen zich aldaer het bevel ip perfoon te komen voeren, en laten gaerne den Negeren den fytel van landvoogdt aennemen. Ook is het zelf een Neger , die het ampt van kerfpelpriester bedient. Hij verflaet geen woordt Latijn; maer dewijl hij in het misboek heeft keren lezen, doet hij de mis, en bedient de verbondsteekens, De landvoogdt vonnist over de verfchillen, welke tusfehen het volk ontftaen. Hij heeft het vermogen om de fchuld'gen te laten zetten in eene gevangenis, die Hechts een open perk is, gelijk de geenen ? waerin men in Europa het vee fluit. Zij blij* yen 'er fomtijds eenige dagen, zonder te ondernemen zich in vrijheit te Hellen. Het is ten minfte zeidzaem wederfpannigen onder hen te zien; en wanneer 'er zich eenigen bevinden, hééft de bevelhebber het regt om hen te doen pjnden ? tot dat zij het geregt voldaen, en het  H0N.BEM» «N T WEEENT ACCHENTICSTE BaiSf. 8? algemeen om vergiffenis verzocht hebben. Zija gezag ftrekt zich niet verder uit; en m geval van moordt, wacht de misdadiger, m de keetens, het vonnis van den landvoogdt van SanJago of van het hof van Portugal. Om de ligte misdaden, geeft men denfchuldigen Hechts zijne hut tot eene gevangenis, 't geen als eene grootc gunst befchouwd wordt: want de openbare gevangenis is op dit eilandt zulk eene gevreesde kastijding, als de uiterilc ftraf in Europa is. Bona Vista, of Goed Gezigt, werd dus eerst genoemd door de Portugezen , in de verrukking hunner blijdfchapp', toen zij het zelve ontdekte. De mannen zijn 'er op de Europefche wijs gekleed, hebbende geene anderekleeders, dan die zij van de Engelfchen ontvangen; en nog dragen zij dezelven niet dan op feestdagen: want gemeenlijk zijn de beide geflachten bijna naekt. De rokken der vrouwen, en de broeken der mannen, hebben Hechts de voikomene grootte om de betamelijkheit te bewa, ren. Het eilandt do Sal, of het Zoutcilandt, is niet bewoond; en men kent het alleen dooiden overvloedt dezer koopmanfehap, welke het . aen onze fchepen levert. Het eilandt San-Ni. colao, het grootfte na San-Jago, biedt niets bijzonders aea , niet meer dan Santa Lucia, San-Vincente en San-Antonio, welke het ge* &oeg is u optenoemen. F 4 Vsn  83 De Nieuwe Rkisigee. Van het eilandt San-Jago gingen wij opdec zeil naer de Groene kaep, en wierpen het anker op eene mijl van den oever. Schoon wij ons fpoedden om in'den Senegal te komen, konden wij de begeerte om het wonderbare verfchiet, 't welk deze kust vertoont , van naderbij te bezien niet wederflaen. Zij ontleent haren naem van de gedurige lommer harer boomen en bosphjes. Men ontdekt van verre twee ronde heuvels, welke de Franfchen mmmelles of borsten genoemd hebben , ter oorzake van derzelver gelijkheit met den boezem eener vrouwe. De kaep is omtrent eene halve mijl breed, Heekt ver in zee uit, en wordt, na de kaep der Goede Hooj), voor de grootfle van Afrika gehouden. Den inwoonderen , hoewel naekt , ontbreekt noch beichaeidheit noch kennis. Vy"ij begaven ons in eene Hoep, met den kapitein aen ons hoofdt, en vonden, aen den oever komende, een honderdtal van Negeren, die 'er fchepen gekomen te zijn om ons te ontvangen. De nadering gefchiedcie van wederzijden zonder wantrouwen; en volgens het gebruik Heiden wij hun voor, eikanderen over en weder gijzelaers te geven. Deze aenbieding werd aengenomen, en gefchiedde ter goeder trouwp, waerop men aenflonds van den koophandel fprak. Wij hadden verfcheidene wollen en linnen floffen, ijzer, kaes en andere koopmanfchappen medegebragt. De Negers beloofden ons muskus, goijdt en peper te geven. Ge*  JÏONPERB EN TWSEENTAGCHENTIGSTE BRIEF. 80 Getroffen door de fchoonheit van het landt, de uitmuntendheit dezer reede, en den overvloedt der levensmiddelen, dachten wij allen eenigen tijdt te blijven in eene plaets, alwaer men wil dat de matrozen kragt verkrijgen, om de ziekten der zee te wederflaen. De Negers zelfs vertellen daer omtrent ongelooffelijke dingen. Wij fchenen flechts in hunne denkbeelden te treden, om onzen voorraedt van water te doen vernieuwen: want wij oordeelden wel dat het oogmerk dezer Afrikanen was ons onder hen te houden , hopende dat wij hun nuttig zouden kunnen zijn. Niettemin werd ons vertrek eenige dagen uitgefteld, ter voldoemnge van het fcheepsvolk, op het welke deze redenen indruk maekten. Ik deed mijn voordeel met dit uitflel, om mij te begeven naer Rufisco, dus genoemd, door verminking, naer Rio-frisco, PortugccsCh woordt, dat frisfche rivier beteekent. Deze ftadt, alwaer de Franfchen een kantoor hebben , vertoont een zeer aengenaem gezigt. Hare ligging bp eenen heuvel, met boomen beplant, de kleene beek, wier water ter regterzijde kronkelt, om 'er een fchiereilandt van te maken, het altoos groene bosch, dat zich van achteren als een fchouwburg verheft, ver-, toonen een bekoorlijk landfehap. De huizen, fchoon op de wijs der Negeren gebouwd, dat is, van riet en palmboomenbladeren, zijn groot én gemakkelijk. De inwoonders, die voor de. y f- - F 5 beste  $o De Nieuwe R e i s i g e r. beste flaven van Afrika gehouden worden, hebben geene andere kleeding dan een kleen ltuk ftofs, ter bedekkinge van het geene men nimmer moet laten zien; en nog maken zij geene zwarigheit het zelve aftedoen, wanneer zij in hunne kanoos treden. De vrouwen binden haer hm op het hoofdt, en maken 'cr kleene plankjes aen vast, om het voor de zonne te befchermen. Zij zijn zoo ontuchtig, dat zij zelfs de blanken op flraet aendoen; en wij hadden veel moeite, om ons van hare vervolgingen te ontflaen. De mannen zelfs geven haer ten beste voor geringe beuzelingen, en bieden haer, meestentijds om niet, den eerstkomende aen. Deze volken fchenen mij daerenboven zeer arbeidzaem. Sommigen waren bezig met het kloppen van aloëbladeren, om 'er het vlas van aftefcheiden : anderen twijnden net zelve, en maekten 'er lijnen en netten voor de visvangst' van. Na alle de huizen bezocht te hebben, was ik zeer verbaesd als in eene pieuwe ftadt te komen. Het was eene verzameling van hutten, die eenigzins kleener en met zandt bedekt waren, en gelijk praelgraven dienden om de doode ligchamen te bedekken. Rufisco Is eene der voornaemfte fteden van het koningkrijk Kayor. De amptenaers van den vorst houden 'er hun verblijf, het zij ter bedieninge van de openbare zaken, het zij om 'er des konings regten te ontvangen; doch men kan zich van hunne vierfchaer beroepen op die van  H0NDF.ro EN T'.VEEENT ac, CHENTIOSTE BrIEï'. Qï van den algemeenen krijgsoverften, die als het ampt van eerften ftaetsdienaer bekleedt. Men heeft hier eene onverdragelijke hitte, voornamelijk op de zeekust, alwaer de kalmte gemeenlijk zoo groot is, dat men 'er niet den aeringften windt bcfpeurt. Ook kunnen er de menfchcn en dieren naeuwelijks adem halen. Daerenboven wordt dees oordt nog gevaerhjker, door den onverdragelijken flank der doode visfchen, die, op den oever geworpen, aldaer eene doodelijke befinetting verfpreiden. Men legt ze 'er alleen, om ze te laten verrotten, dewijl de Negers ze flechts in dezen ftaet eten. Meenigvuldige visfcbers leveren dezelven aen de ftadt, en bewijzen dcnzelfdcn dienst aen de naburige dorpen. Rufisco, door de Franfchen Rufisquc geheten, ligt aen het einde eener baeije, welke zij de Franfche baei genoemd hebben. Dezelve vloeit over van allerlei foorten van visfchen; en hare omliggende ftreken zijn -vervuld met vee en gevogelte, welke tot een' zeer lagen prijs verkoft worden. De kudden zijn 'er zoo talrijk, dat ik, dezelven om zich te baden naer de zee ziende komen, vergeeffche poogingen deed om ze te tellen. Yder fchip geeft aen de* konings amptenaers eene zekere hocvcelheit van koopmanfchappen, voor het regt' om hout en water intenemen. De Negers, tot het leveren van dezen voorraedt gebruikt, brengen donzelven op hunnen rug in de booten, ep ■ - \ ach-  92 De NiEüwi Reisigjs. -achten zich door eenige glazen brandewijns zeer wel betaeld. De Sereies , in de nabuurfcbap van deze ftadt, en in 't algemeen rondom de Groene kaepverfpreid, maken een onaf hangkclijk volk uit, dat nimmer eenen oppervorst heeft willen erkennen. Het fchijnt zelfs dat zij zich aen de overige menfchen fchijneta te onttrekken: want hunne woningen worden Hechts in het midden der wouden gevonden. Zij vormen onder zich verfchillende gemeepebesten ; maer dewijl de belangen van het ganfche volk dezelfde zijn, vereenigen zich alle de gemeenebesten in een eenig, om de poogingen hunner gemeene vijanden te wederflaen. De Sereres volgen geene andere wetten, dan die der nature. Zij zijn naekt, en hebben geen het minne denkbeeldt van een Opperwezen, noch van een ander leven. Zij komen dikwils uit hunne fchuilhoeken, en gaen ter zijde de wegen de voorbijgangers aentasten , om derzelver wapenen te hebben. Hunne nageburen befchouwen hen als wilden; en men hoont eenen Neger, door hem Serere te poemen. Niettemin zijn zij ar. beidzaem, zachtmoedig, eerlijk, liefderijk, edelmoedig zelfs jegens de vreemdelingen, bebouwen de aerde, en kweeken kudden aen; terwijl de geenen, die hen voor barbaren fchelden, liever in de elende leven en den honger verduren, dan hun onderhoudt door den arbeidt te Verzekeren.. De  Honderd en Tweeentagchentigste Briet. §$ De andere ftaten, die de Groene kaep omringen , zijn de koningkrijken Sin , Baol erf Kayor, die eertijds zoo vele landfchappen vari het keizerrijk der Oualofs uitmaekten. De landvoogden Boegen aen het muiten , en namen den tytel van koning aen, zonder dat de opperVorst hert tot hunnen pligt kon doen wederkeer en. _ Het eilandt Goêreê, niet ver van de itadü Rufisco pelegen, is onder de heerfehappij des konings van Kayor, die den tytel van Damel aenneemt; en de Franfchen hebben 'er eene grondftiehting. Het kreeg zijnen naem van de Hollanderen , die denzelven ontleenden vanéén hunner eilanden, waermede zij 'er eenige overeenkomst meenden te vinden. Het werd hun' afgeftaen door een' koning der Groene kaep, en zij bouwden 'er eene flcrkte, welke zij Nasfau noemden ; maer dezelve niet bekwaem oordeelende om de reede te verdeedigen, ftiehtten zij eene tweede fterkte, onder den naem van Oranje. Zij werden 'er van afgcjaegd door de Engelfchen , hernamen het weder , vermeerderden dé verwerkingen, en dachten niet meer dan 'er zich te handhaven, toen de graef van Estrées, aen het hoofdt van twaelf oorlogfchepen , hen noodzaekte zich op befcheidenheit overtegeven. De Franfche maetfchappij van den Senegal nam 'er bezit van, en floot een verdrag van koophandel met; den koning van Rufisco , op dezelfde voor-' waer-  t}ft Dé Nieuwe Reisigér. «dingos, welke flaven koopen om ze weder aen de Engelfchen te verkoopen. De koning vart Salum is, van aflle de vorften der kuste, dè magtigfte, rijkfte en bestgelegenfte voor den koophandel; doch men kan den minften flaet op hem maken, om dat hij noch zijne onderdanen eenige zwarigheit maken hunne verbindtenisfen te breken. De Franfche maetfchappij heeft drié telboeken , om met alle deze volken te handelen; het eene flxekt tot een' regel voör den koophandel met den koning, hét andere met de grooten, en het derde met het volk. De voornaemfte koöpmanfchap, die met den vorst' gefchiedt, betreft den handel dér flaven. Men draegt veel zorg om hen te onderzoeken; en de geringfte gebreken zijn genoeg, om hen te doen verwerpen, of 'er den prijs van te verminderen. Twee kinders gaen voor één' man, of drie voor twee door, volgens hunne jaren of kragten. In de Omzigtigheit omtrent dit Huk beftaet de behendigheit der faktoren. De koopmanfchappen , welke zij in ruiling geven, worden door verfchillende namen onderfchèidèn. De groote makaion is eene vierkante zilvèrefi doös,' met ringen, om 'er een fnoer of eene keeten aen vasttemaken. De Negers hebben dit verfierfel in de gcdaente van een' bandelier, en bedienen 'er zich van , om hun reukwerk, goudt en juweelen in te bewaren. De koningen dragen ze zelfs niet: zij geven deze eer Hechts aen den  H0NÖerB EN TwEEENTA'CCHF.NTfÖSTE BRIEF, den alkoran ; maer zij laten ze dragen door eenen amptenaer, die altoos gereed is hun aentebiedcn wat zij eisfchen. Somtijds bevat de makaton niets anders dan tandenftokers , of dient alleen ter beichouwinge. De cornet d'argent, of zilveren hoorn , is wezenlijk eene foort van hoorn, die insgelijks aen eene keeteri hangt , en welken de Negers tot dezelfde gebruiken als de makaton bezigen.. Mortodes noemt men foorten van valfche paerleh, of holle en langwerpigronde zilveren kralen, waervan dë vrouwen zich halsfnoercn en armringen maken; De bugis zijn die kleene fchulpen, welke ik ü gezegd heb in plaets van geldt te dienen; Gi| weet ook wat men door eerië barre of ftaef verftaet. De verroterie of het kraelwerkj bcftaet in kleene glazen kralen , van allerlei kleuren , welke hier in eene ongelooffelijkc' meenigte verkoft worden. Deze verfchillende namen tóoneri dé ondérfcheidene prijzen aen i de groote makaton is de waerde van een' flaef j dertig ftaven halen eene groote makaton op; eii eene zekere hoeveelheit van mortodes, bugis en kraelvcrk komen met de waerde van eene fiaef overeen. De andere koopwaren , welke dë Europeanen in verwisfeling voor de flaven geven, zijn fnaphanen, buskruit, kogels, mes* fen, trommels, pistolen, fchariaken, papier, brandewijn, enz. De Franfchen hebben de achting van de hesi te koopmanfchappen te hebben, het getrouwfte XV. Deel G U  ?8 De Nieuwe R e i s i g e r. te handelen , en goedkooper dan de andere volken te zijn. De Negers geven hun den voorrang boven de Engelfchen, die in alle denaburige koningkrijken der Groene kaep algemeenlijk gehaet worden. „ Het ware te wen„ fchen, zeide één der faktoren van Goêreê met eenige gemelijkheit tot mij, „ dat wij, „ ter bevorderinge en tot voordeel van onzen „ koophandel, de gelukkige gefteldheit dezer volken, ten onzen aenzien, beter ten on„ zen nutte hadden weten te gebruiken. Doch 5, de geenen, die tot heden toe de volkplan„ ting uitgemaekt hebben, hebben meer voor „ hun eigen belang dan voor dat van den ftaet „ gewerkt. De verlokking van eenen fchiey, lijken rijkdom heeft alle hunne zorgen bezig „ gehouden; en niemant heeft iets buitenge„ woons willen doen, het zij tot nieuwe ont,, dekkingen of nieuwe grondftichtingen. Yder „ heeft zich in de vermaken gedompeld, en „ door den wellust ontzenuwd. Enkele be„ dienden , die niet dan geringe inkomflen „ hadden, onderhielden minnaresfen, en ver,, rijktcn bijzitten. Om gevestigde voortgan„ gen te maken , behoort 'er nacrfb'gheitj. 3, naeuwkeurigheit , vroomheit, kundigheit, en vooral omzigtigbeit omtrent de koningen, „ welke men noodig heeft. Dit vereischt wa„ re burgers, die, met hunne jaerwedden ver?, genoegd, niet voor zich zeiven, maer voor het welzijn der maetfchappije arbeiden, en „ den  HÓNDERD EN TwEEENTAGCHENTIGSTE BRIEF. 99' den geest der Negeren weten intenemen, # om hen aen zich te verbinden. Zie daer het geene de bijzondere perfonen aengaet. Bej, treffende de volkplanting in het algemeen, „ is de beste weg, om haren koophandel te onderhouden en te vermeerderen, defterk„ ten en bezettingen in eenen flaet, waerin , zij in oorlogstijden niets van de vijanden, / en in vrede niets van de zeerooveren te j, vreezen hebben, te bewaren , zijne maga, zijnen wel voorzien te hebben, altoos eenige # fchepen wel gewapend te houden ,' om de „ fmokkelvaertuigen te verwijderen, en ein: „ delijk onophoudelijk in flaet te zijn om de „ Negers door den fchrik te beteugelen, en „ hen tot onderhouding der verdragfehriften „ te dwingen. Vooral moet men zich toeleggen om den naerijver tusfehen de konin'„ gen des lands te vöeden, en hun te beletten „ nieuwe regten inteflellen, dèn prijs der wa„ ren te verhoogen , en ons de vrijheit te „ ontrooven om water en hout in hunne ha„ vens intenemen". De bewoonders van het eilandt Goêreê, en in 't algemeen van alle de omliggende flreken van Rufisco en de Groene kaep, worden wreedelijk geplaegd door ondiertjes , welke zij vagvagues noemen. Dezelve zijn witte mieren,* gelijk de onze , die , in plaets van fpitfche hoogten te verheffen, in den grondt bedolven blijven, en zich niet ontdekken dan door kleenë G * ton^  loo De Nieuwe Reisigek. langwerpigronde gangen , van de dikte eenef ganzefchacht, welke zij verheffen op de ligcha-j men, die door hun acngevallen worden. Zij bedienen 'er zich van als bedekte wegen, om onzigtbaer te arbeiden , en verfcheuren , in luttel tijds, alle de ftoffen, waeraen zij zich vasthechten. Indien zij een bedt belegeren, is het bijna onmogelijk hen te verjagen ;. en als men des avonds deze bedekte gangen vernielt, hebben zij. dezelven, voor des middernachts, tot aen het hoofdkusfen opgeworpen. Wanneer zij de lakens en matrasfen doorknacgd hebben , bijten zij onbarmhartiglijk de perfonen , die zich daerin bevinden, en veroorzaken hun de hevigfte finerten. Onder de andere zeldzaemhcden , moet ik niet vergeten de tallooze meenigte van middelbare visfehen , die deze kust overffroomen. De zee fchijnt daermede vervuld; en wanneer zij door de grooten vervolgd worden, ziet men hen met geheele banken den oever naderen,, en 'er fomtijds ftranden. Sommigen dezer banken hebben eene uitgeftrektheit van meer dan vijftig vademen; en de visfehen zijn daerop zoo ineengedrongen, dat zij over eikanderen' rollen, zonder te kunnen zwemmen. Zoo dra de inwoonders ze digt bij landt befpeuren, werpen zij zich in het water, dragende eene korf in de eene handt, terwijl zij met de andere zwemmen. Het is eene zeer vermakelijke zaek hen, in deze geftalte, in het midden van dit . • - le-  HONOSRD EN TWESENTAGCUENTIGSTE BlUEF. IOI eekriel te zien doordringen, enkel hunne korf in het water dompelen , ze weder opheffen, eh met hunnen prooi beladen te rug keeren. In deze visfcherfjen vangt men fomtijds, met een groot net, bij de zes duizend visfehen, waervan de minflen eenen fraeijen karper m grootte evenaren. De Negers dragen 'er ijder hunne lading van weg; de matrozen vullen 'er hunne floep mede , en laten het overige op den oever. Dewijl het volk deze visfehen op de daken der hutten laet droogen, trekken derzelver gezift en reuk de wolven, leeuwen en tijgers naer de dorpen , en doen hen onophoudelijk in de nabuurfchap waren. Wee den kinderen, en zelfs den mannen, die zich dan verre van hunne hutten bevinden. Men heeft in deze gelegenheit opgemerkt, dat de wolf en leeuw te famen verkeeren, zonder elkandcrente vreezen of eenig leet te doen. Niet dat de geftalte van den Afrikaenfchen wolf, veel grooter dan de onzen , dert koning' der dieren eenigen {chroom inboezemt, maer alleen om dat het vleesch van den wolf hem niet verlokt; daer hij, in tegendeel, op het eerfte paerdt of kindt, 't welk hij op zijnen weg ontmoet, aenvalt. Geene dagen zijn 'er, waerop deze verflindende dieren den Negeren niet een groot getal van visfehen ontrooven; en wanneer men hun vraegt, waerom zij de moeite niet doen om ze hij nacht intenemen, antwoorden-zij koeltjes, G 3 dat  ïc3 De Nieuwe R e i s r g e r. dat men ijder moet laten leven, en dat zij daerenboven meer moeite zouden hebben met ze alle avonden wegtefluiten, dan anderen te gaen vangen. In zeker gedeelte van het jaer geven deze visfehen gelegenheit tot merkwaerdige proeven. Men moet onzen faktoor zeiven rekenfehap van zijne waernemingen hooren geven. „ Mij„ ne kamer, zeidehij, was. vervuld met tob3, ben vol zeewater, waerin ik doorgaens Je„ vende visfehen bad, die des nachts een licht, „ gelijk dat der brandfleenen (*) , van zich „ gaven. De flesfehen , met fchulpen ver,, vuld , en de visfehen zelfs , die dood op „ mijne tafel uitgeftrekt lagen , gaven ook „ licht van hunne zijde. Alle deze lichten, ?, te famen vereenigd, en op de verfchillende „ deelen van mijn vertrek te rug kaetfende, fchenen het zelve als in vlam te zetten. Ik „ fchepte veel vermaek in het zien van dit 3, fchouwfpel; en het bckoorlijkfte was, dat 3, ijdere visch zijne gedaente deed uitblinken 3, door het licht, 't welk 'er van afftraelde. „ Eveneens was het gefield met de fchulpen en 3, alle de zeegewasfen, welke ik in mijne kamer 3, had. Duizend verfchillende liggingen, waer3 in ik dezelven konden piaetfen , vergunde „ mij deze lchittcreude en verlichtende verfie3, ring tot in het oneindige te veranderen; en ,, de (t) Phosphor.cs.  Honderd en Tvveeentaohhentigste Brief. ic3 de tobben zelfs fchenen gloeijende vuurovens. ?' De ontftelde zee vertoonde mij in bet groot " het zelfde verfchijnfel Hare waterbergen „ fchenen zich in vuurbergen te herfcheppen, en leverden voor mijne oogen een wonder,', baerlijkfchouwfpel, bekwamer om verwondering dan vrees te verwekken. Onze Fransman, zulk een goede waernemer als ijverig liefhebber des vaderlands, gaf mij deel aen verfcheidene opmerkingen , die natuurlijkerwijze aen het vervolg van het zoo even nclezene moeten geplaetst worden. Hij gat mij bericht van een ander verfchijnfel, dat zien „og niet aen mijn gezigt vertoond, en waervan ik twijffel of icmant ooit gefproken heelt. Het was, zeide hij, eene foort van vuur" hoozr», gelijk aen eene rookkolom, die op " zich zelve draeide. Zij rustte met haren " voet op het water, en de oostenwindt dreet !! haer regt naer ons toe. Zoo dra de Negers haer befpeurd hadden, roeiden zij uit alle " hunne magt' om haer te ontvlugten. Zij wisten dat derzelver gewone uitwerking is de perfonen, die daervan omringd worden, " door hare hitte te verflikken, en fomtijds " zelfs de hutten te verbranden. Zij waren " gelukkig genoeg van haer meer dan agttien „ vademen achter de floep te laten, en vcr, heugden zich over hunne ontfnapping van '5, dezen vuurllroom, dien het licht des daegs " flechts als eenen dikken rook liet zien. DesG 4 55 zeits  ic>4 De Nieuwe Reisigek. „ zelfs hitte ,• fchoon op eenen afftandt van „ meer dan honderd voeten, was zoo heftig, „ dat zij zich tot bij ons deed gloeien. Zij j? iTerfpreidde onder ons eenen falpeterreuk, „ die ons ecnigen tijdt befmette , en wiens „ eerfle indrukfej was eene ligte prikkeling in ?, den neus, die in fommigen eene niezing, en in anderen eene moeijelijke ademhaling 3, veroorzaekte. „ In dit landt verzamelt men de oesters op ,, de boomen , gelijk men ze elders van dé rotzen los maekt. De oevers der ïlroomen .,, zijn , aen derzelver mondt, voorzien met ,, manglieren, die den oesteren hunne wortels „ aen bieden, om *er zich aen vast te hechten ; ep het water verliest 'er nimmer zijne zit-3, tigheit. Wanneer de zee gezakt is, laet zij s, de oesters bloot; en de Negers fnijden al5, leen den tak af, waeraen zij hangen. Een eenige draegt 'er fomtijds meer dan twee „ honderd; en zoo hij in verfcheidene takken „ verfpreid is, maekt hij een' hoop oesters. „ uit, dien een man niet dan met veel moeit©, 3? zoude voortliepen. ,, De wanorden, welke de Ipringkhanen in de velden der Groene kaep veroorzaken, is 3, iets verfchrikkelijks. Op zekeren morgen ,3 zag ik de lucht, als door eene dikke wolk, „ eensklaps verduisteren. Het was eene ontzagchelijke meenigte dezer ondiertjes , .die j. omtrent vijfentwintig of dertig vademen bo-  honde*» en Tweeentagchentigste Briee. log „ ven het aerdrijk verheven waren, en eene „ uitgedxektheit van verfcheidene mijlen landa bedekte. Deze wolk werd door een' vrij " Herken oostenwindt voortgedreven, en was „ den ganfchei morgen bezig met de omlig„ gende Breken te doorkruifen. Deze dieren „ voerden de verwoesting overal waer zij door„ trokken; en na dat zij de kruiden, de bla„ ders en vruchten der boomen verteerd hadden, tastten zij derzelver fchorsch aen. „ Zelfs het riet van de daken der hutten, hoe ,, droog het ook was , werd niet gefpaerd. , Ik ving een groot getal dezer ondiertjes, " welke ik nog in mijn kunstvertrek laet zien. Het geene u zal verwonderen is de vaerdig!-, heit ,b waermede het fap der boomen het ', verlies, 't welk deze fpringkhanen veroor5 zackt hebben, hcrltelt. Vier dagen na de- . zen verfchrikkelijken doortogt, waren deze boomen reeds geheel met nieuwe bladeren bedekt. Niet ligtelijk zal men gelooven, " dat zulk een lcclijk dier, als de fpringkhaen, „ den mensch tot voedfel kan verltrekken: , het is echter zeker dat verfcheidene volken, j' van Afrika denzelven tot hunne fpijs gebruiken. Zelfs bereiden zij deze walgchelijke ge, rechten op vcrfehiUende wijzen: fommigen X\ villen ze, en maken 'er een opkookfel met ]] melk van : anderén laten ze enkel op de kolen braden , en vinden ze in het etep ., zeer lekker". Cr 5 De  ï.o6 De N i e u,w e Reisiger. De bewoonders van den Senegal hebben zuil? eene grooce eerbiedt voor de Hangen, dat zij ze zelfs in hunne hutten laten opgroeijen en vermeenigvuldigen , fchoon deze dieren dikwerf hun gevogelte vernielen, en, om dus te fpreken, met hun durven gaen flapen. Op zekeren dag dat ik met eenige Negeren op eene mat gezeten was, naderde mij een adder, na dat hij het gezelfchap was rond geweest. Deze gcmeenzaemheit mishaegde mij ; en om alle toevallen voortekomen, vond ik raedzaem hem met een' flokflag te dooden. Al het volk Hond aenflonds op , overluid fchrceuwende ; ijder verwijderde zich, en nam de vlugt. Dewijl de zaek ernlb'g wierd, en het gerucht zich door het ganfche dorp verfpreidde, zou men mij een' kwaden trek gelpeeld hebben, indien ; de heer des huizes, een man van gezag en gezond verflandt, het oproer niet gehuld hadde. De Negers verbeelden zich dat de Hangen van het geflacht der geene , welke men gedood heeft , nimmer nalaten derzelver doodt op eenigen bloedvriendt van den moorder te wreken.Ik ben, enz. Rufisco, den 17den van OEtober, 1753.  Honderd en Drieentagchentigste Briee. io? Honderd en Drieentagchentigste Brief. Vervolg van den Senegal. Het onvoordeelige jaergetijde , voor de fcheepvaert, deed ons beiluiten van Rufisco over landt naer de fterkte St. Louis te vertrekken. De Franfchen hebben dezen weg nopend, tot gemak van hunnen koophandel tusfehen de Gambra en den Senegalom dat de koers ter zee langdurig en onzeker is. Met deze reis liep dikwerf eene geheele maendt heen, fchoon de afftandt, langs de kusten, flechts omtrent veertig mijlen is; doch gedurende het grootfte gedeelte van het jaer, zijn de winden en ftroomen voor de fcheepvaert nadeelig. Na eenen togt van omtrent twaelf mijlen, hielden wij ons op bij het meir der Serreres, om 'er ons gevolg te laten verfrisfchen. Wij vonden 'er eene foort van valk, zoo groot als eene gans, die met eene wonderbaerlijke behendigheit vischt. Wanneer 'er een visch de oppervlakte van het water nadert, werpt de valk, op eenen boom aen den oever van het meir geplaetst, zich met onftuimigheit op hem, en rooft hem met zijne klaeuwen. Ik doodde 'er een op het oogenblik dat hij opvloog, houdende eenen visch, die meer dan vier ponden woeg.  ïo8 De Nieuwe Reisïger, woeg. De Negers befchouwden mij met een kwaed oog, om dat dees vogel, onder hen, in eene foort van heilige eerbiedt is. Zelfs gaet hunne bijgeloovigheit zoo ver, dat zij hem Hellen in liet getal hunner marabouts, dat is, hunner priesteren, welke zij als goddelijke man. nen, of misfchien als verflindende dieren be. fchouwen. Des anderendaegs kwamen wij in het dorp ' Makaya , eene der verblijfplaetfen van den JDamel, die 'er toen zijn hof hield. Wij vonden aen de poort van het paleis eene wacht van veertig Negeren , met eenen troep van zangeren, die, op onze aenkomst, onzen lof begonnen uittegalmcn. Twee officiers vertoonden zich om ons te ontvangen, en leidden ons in de gehoorzael van den vorst. Het was ons niet gemakkelijk door de eerfte poort van dit Verfailles des koningkrijks Kayor te treden. Het klinkdeurtje was zoo lacg, dat wij genoodzaekt waren te bukken, en zoo naeuw, dat wij 'er niet dan op zijde intraden. De omtrek befloot meenigvuldige gebouwen, in het midden van welke men eene foort van groote zael', aen alle zijden open, befchouwde. De Damel, die gezeten was, Hond bij onze aenkomst op; en ons de handt aenbiedende, omhelsde hij ons met vele dankbetuigingen over ons bezoek. Het bevel werd gegeven , om ©ns op kosten van het hof te onthalen, en de paerden en kamelen, welke wij te Rufisco ge-» huurd  Honderd en Drieentagchentigste Brief. 109' huurd hadden, te rag te zenden. Vervolgens leidde men ons ter gehoor bij de vrouwen. De vorst had vier echte gemalinnen, volgens de wet van Mahomet; maer zijne bijwijven waren talrijk, niettegenflaende de vertooningen der marabouts, die fomtijds de vrijheit namen om hem zijne ongebondenheit te verwijten. „ De „ wet, antwoordde de koning, is voor u en „ het volk gemaekt; maer wij oppervorftcn jj zijn boven alle wetten". Hoewel de Negers van dit gewest de veelwijverij oeffenen, is het hun niet gcoorlofd twee dochters van een' zelfden vader te trouwen. Dit is insgelijks eene wet, waervan de' Damel zich ontflagen acht: want hij heeft twee zusters onder zijne echtgenooten. De priesters morren daerover, maer in het heimelijk, om dat decs vorst niet zeer handelbaer is omtrent het geene zijne vermaken kan verontrusten. -Dewijl hij twee koningkrijken bezit, acht hij zich magtiger dan alle de mogendheden van Europa. Hij vraegde mij hoe de koning van Frankrijk gekleed was, hoe vele vrouwen hij had, welke zijne kragten ter zee en te landt waren, mitsgaders het getal zijner lijfwachten, paleizen en inkomften. Ik had veel moeite om hem te overreden, dat dees vorst twaelf duizend foldaten voor de gewone wacht van zijn huis had, dat hij een leger van driemael honderd duizend mannen in het veldt brengen y en tevens honderd duizend bootsgezellen, twee hon-  iio De Nieuwe Reisiger. honderd oorlogfcbepen en veertig galeijeri,' zonder te fpreken van eene ongelooffelijke meenigte van kleene vaertuigen, onderhouden' kan, en dat zijne jaerlijkfche inkomst, behalve de buitengewone fchattingen, op meer dan drie honderd milioenen beloopt. Doch het geene dezen Afrikaenfcben vorst' ongelooffelijk voorkwam, was dat een zoo groot koning Hechts eene vrouw hadde. En hoe kan hij het ftel„ len, vraegde hij, wanneer zij zwanger of „ ziek is? Hij wacht, antwoordde ik hem, j, tot zij beter vaert. Goed, hernam hij, hij heeft al te veel vqrftandt om zoo veel gedult „ te hebben". De Damel vereerde den faktoor van Rufisco eene' vrouw, die van een' hooger flaet dan de flavernij fcheen; en inderdaedt had zij de echtgenoote van een' der groote amptenaren van de kroon' geweest. Haer man, haer van eenige ontrouwheit verdenkende , zou zich met zijne eigene handen hebben kunnen regten maer dewijl zij - van een aenzienlijk geflacht was, had hij liever zijne klagten voor den koning willen brengen. De vorst, haer fchuldig geoordeeld hebbende, doemde haer tot de dienstbaerheit , en gaf haer aen den faktoor. De bloedverwanten dezer rampzalige fmeekten den Fransman , dat hij eene veel jonger flavin, waervan hij, zeiden zij, meer voordeel zoude kunnen trekken , en die hem meer vermaek zoude verfchaffen, in verwisfelinge wilde aen- ne-  Honderd ew Drieentagchentigste Brief, tit hemen De faktoor Hemde 'er in toe; en de vrouw werd door haer maegfchap buiten de Haten van den Damel geleid. Deze geflrengheit in het ftratfen maekt de vrouwen der grooten vrij kuisch, of veroorzaekt haer ten minfte veel meer verhindering in hare minnelisten. Dewijl het regt om haer te verkoopen , na hare overtuiging , aen den koning toekomt, Zijn zij verzekerd van Hechts eenen onverbiddelijken regter, die den beledigden en misnoegden mannen altoos een vaerdig regt verfchaft, in hem te vinden. Om ons, gedurende ons verblijf te Makaya, eenige tijdkorting te bezorgen, deed de koning de monftering van zijne krijgsbenden, in onze tegenwoordigheit. Het ganfche leger beliep op twaelf honderd mannen, onder het beflier van een' algemeenen krijgsoverften. Zij waren gewapend met fabelen, bogen en pijlen, en bedekt met pantzieren, die uit twee Hukken Hofs, in de gedaente van een misgewaedt, beftonden. De grondt was van wit, rood of anderkleurig katoen, bezaeid met Arabifche merkteekenen, welke de marabouts te gelijk gefchikt achten, om den fchrik onder de vijanden te verfpreiden, en de perfonen , die dezelven drageny voor allerlei wonden te beveiligen. Echter zonderen zij 'er die van het fchietgeweer van uit, om dat het zelve na de tijden van Mahomet is uitgevonden. Onder deze pantziers hebben de Negers eene meenigce van behoedmid- de-  lil De Nieuwe ReiSiger. delen om den hals hangen; en hij, die 'er hek meeste mede beladen is , moet de dapperfte zijn, om dat hij de minflc gevaren te vreezen heeft. De krijgsoverfïe, zich aen het höofdt zijner bende gefield hebbende, liet den koning' verwittigen dat hij gereed was hem te ontvangen. Zijne majesteit klom te paerdt, vatte zijne lans, en deed dezelfde bewegingen, als of hij gereed ware geweest tot flrijden. De krijgsoverfte nam, op het gezigt van zijnen meester, zijnen tulbandt af, wierp zich op de knien,' en bedekte driemacl zijn hoofdt met ftof. De vorst liet hem zijne bevelen brengen door een' zijner krijgszangeren; en de bevelhebber , na ze in denzelfden flandt ontvangen te hebben, dekte zich, en deed ze ter uitvoer brengen. Vervolgens hernam hij zijne cerfle geflalte, wachtende op nieuwe bevelen, die niet dan onregelmatige bewegingen voortbragten, zoo dat het moeijelijk zoude zijn diergelijke benden te hereenigen, indien hare rijen gebroken waren. Deze krijgsoeffening duurde drie of vier uren y waerna de koning in zijn paleis wederkeerde, op het geluidt der trommelen, en voorgeg;ien door zijne dichterlijke muzikanten, die zijnen lof opzongen , als of hij eene uitmuntende zege behaeld had. De vrouwen van den Damel droegen zorg: voor onzen voorraedt, om onzen weg te vervorderen. De vorst zelf belast zich met deze bij.  Honoepd en Drieentagchentigste Brief. 113 bijzonderheden, wanneer hij bij zijn volkomen verftandt is, maer zijne drift voor den brandewijn hem niet toelatende een oogenblik doortebrengen, zonder daervan te drinken, was hij doorgaens dronken, zoo-lang de twee vaetjes van dezen drank, die ons bezoek vooraf gegaen waren, duurden. De volgende dagreis was lang, doeh door het midden van een volkomen bebouwd landt; Men ziet 'er geheele vlakten met tabak bedekt; Het eenigfte gebruik, 't welk de Negers van deze plant' maken, is om te roöken: want zij zijn geene liefhebbers om denzei ven te kaeuwen of te fhuiven. Den vierden dag komt men te Biurt. Dit iè het verblijf der amptenareh van den Damel,1 voor de regten en fchattingen. Bijna de ganfche koophandel gefchiedt door middel der vrouwen; doch de meesten komen, onder voorwendfel van hare koopmanfchappen te brengen , zich met de bootsgezellen verlustigen. Van de haven dezer ftadt begaven wij ons naer het eilandt St. Louis, door de Franfchen bezeten, omtrent den mondt van den Senegal; Dewijl dit ganfche gedeelte der kust' van Afrika zijnen naem van dezen vermaerden ftroom ontleent , is het dienftig 'er hier een ligt denkbeeldt van te geven. De Latijnen nnemen dcnzelvert Niger, ter oorzakc van de kleur der volken? die zijne oevers bewonen. De hedendaegfehert hebben de Latijnfche benaming, die in onze XV. Deel. H tael  ïi4 De Nieuwe Reisices, tael door den Zwarten ftroom kan vertolkt wofr den, behouden. Thans geeft men denzei ven gemeenlijker den naem van Senegal j en fchoon men geene naeuwkeurige kennis van de geheele uitgeflrcktheit van zijnen loop heeft , Hemt men niettemin daerin overeen, dat hij een van de grootfte ftroomen der weereld' is. Men gelooft dat hij zijnen oorfprong neemt bij de grenzen van opper Ethiopië, een gedeelte van Nigritië doorloopt, vervolgens wijder wordt, een meir vormt, en daeruit vloeit door twee openingen, die twee rivieren uitmaken, zijnde de eene de Senegal, en de andere de Gambra, wacrvan ik u reeds gefproken heb. De meeste lieden en dorpen liggen op den flinker oever; de regter oever is luttel bewoond, om dat men 'er voor de flrooperijen der More» blootftaet. De koning van Marokko zendt 'er krijgsbenden , die het landt verwoesten, en de inwoonders in flavernij gevangen voeren. Maer deze breede, diepe en fnelle Aroom is eene onoverkomelijke hinderpael, die de overzijde van den oever beveiligt. Mijn oogmerk was den Senegal optevaren, en binnen 's lands tot aen zijne eerfle watervallen doortedringen; doch ik werd daervan afgewend door het lezen van een bericht, waerdoor ik vernam het geene ik zelf wilde onderzoeken. Het is de eigenlijke befchrijving van deze rivier', opgelteld door eenen man, die ze geheel doorkruist heeft. „ Haer loop, zegt hij, is  Honderd en Drieentagchentigste Brief, ttf $ is omtrent negen honderd mijlen van het oosten naer het westen, van het meir Borno " af, alwaer men zegt dat zij haren oorfprong „ heeft , tot op twee mijlen van de zee. H Hier, eene kromte makende, dracit zij „ eensklaps naer het zuiden, en ftroomt nog „ door eene groote uitgeflrektheit lands, "om „ zich eindelijk in den oceaen te Horten. Haer „ mondt is bedekt door eene bank, gevormd „ door den overvloedt van het zandt, 't welk ,, 'er door den ftroom aengevoerd, eridoorliet „ tij gefluit wordt. Deze bank is dubbel ge„ vaerlijk, niet alleen om dat zij weinig water heeft, maer ook om dat dè onfluimige gok ,, ven, die ten tijde der overftroomingen uit J, den vloedt komen, haer dikwerf van plaets „ doen veranderen; De ingang van den Se»; j, negal zou ontoegangkelijk zijn , indien de „ kragt van zijnen loop geenen doortogt, van „ honderd en vijftig of zestig vademen breed, „ en twee vademen diep , geopend hadde: „ Dees doortogt ontvangt alleen barken vari veertig of vijftig tonnen; kunnende de groo-" % te vaertuigen niet tot het eilandt St. Louis komen. Dan dezelfde zwarigheit, die hen belet aldaer aentelanden , wordt eene vei,-, ligheit Voor de flerkte, en maekt den koop» ,, handel der Franfchen geruster. De maetfchappij onderhoudt kanoos en Negers, die „ tevens behendig en fierk zijn , om hare" ft fchepen te ontladen. Deze lieden hebben  ïiö Dé Nieuwe Reisigee. „ zich zoo gemeenzaem met deze bank' ge> jj maekt, dat men 'er zelden eenige ongeluk„ ken ziet gebeuren; doch men moet 'er eene „ diepe flilzwijgendheit houden, om het bevel „ niet te Horen, en hen naer hunnen zin lai, ten handelen, zonder hun eenige orde of „ racdt te geven, „ Na dat men dezen gevreesden dam over jj is, vindt men eene rivier van eene fraeije „ wijdte, en van een helder en glad water, „ wier loop zoo aengenaem is, als de ingang „ moeijelijk had toegcfchenen. De grondt aen wederzijden is Hechts een drijfzandt. „ De westelijke oever vormt eene landtong, „ van vijfentwintig mijlen lang, wier grootfte „ breedte Hechts twee of drie mijlen is. De „ oostkust is hooger; maer beide zijn zij even f, onvruchtbaer, of brengen niet dan lage „ planten voort. Men vindt geene boomen „ dan twee mijlen hooger; en nog zijn het „ alleenlijk manglieren, die bijna de eenigfle „ foort zijn, welke men ontmoet tot aen het „ eilandt St. Louis, dat ook het eilandt van „ den Senegal geheten wordt. Alsdan wordt „ dit fchiereilanclt minder onvruchtbaer , en ,, vertoont fraeije weiden , waerin de Fran,, fche maetfchappij geheele kudden van fcha„ pen en geiten, tot wier bewaring zij ver- fcheidene Negers onderhoudt, doet voeden. „ Voor dat de Senegal in zee valt, verdeelt j, hij zich in verfcheidene takken 5 die eene „ mee-  Honderd en Drieentagchentigste Brief. iï7 „ meenigte van kleene eilanden uitmaken. De M voornaemften zijn genoemd Bokos , Mag„ hera, Bifeche, Doremur, Gallet, Bukfar, „ Grielle, Sor, enz. Dat van St. Louis ligt „ in het midden van den Broom, zeven oi „ agt mijlen van deszelfs mondt. Men geeft „ het eene mijl in den omtrek, en zijne breed„ te is zeer ongelijk. Het is de hoofdplaets „ der maetfehappije, en de algemeene beftier„ der houdt'er zijn verblijf. Niettegenftacnde „ zijne onvruchtbaerheit, is dit eilandt be„ woond door meer dan drie duizend Negers, „ aldaer gelokt door de Franfchen, aen wier s, dienst zij zeer verknocht fchijncn. Zij heb„ ben 'er hutten gebouwd, dip meer dan de „ helft van dep grondt beflaen. Men zou dezelven aenzien voor duivenhokken, wier " muren'van riet zijn, digt aen eikanderen ]\ gevoegd , en onderfteund door palen , in " den grond' geplant. Deze Baken verhellen " zich tot de hoogte van vijf of zes voeten, ', en dragen een ftrooijeii dak, dat fpits toe" loopt. Ydere hut heeft flechts eene ver„ dieping boven den grondt, en ftrekt zich „ van tien tot vijftien voeten middenlijns uit. I, Geene andere opening is 'er dan eene enkele M vierkante deur, die nog zeer laeg, en dit „ werf met een' drempel, van een' voet hoog „ boven den grondt, bezet is, zoo dat men, „ om 'er in te komen , het ligchaem moet ,, buigen en het been opiigten, 't geen zulk H 3 v esiw  II? De Nieuwe R e i. s i g e r. 3, eene ongemakkelijke als belagchelijke geflaltq j, doet aennemen. Een eenig bedt is dikwerf 3, de flaepplaets van een geheel huisgezin, daer,, onder begrepen de dienstboden, die met de 3, meesteren en kinderen vermengd zijn. Deze 3, bedden beftaen uit eene horde, liggende op 3, dwarsbalken, onderfteund door kleene gaf,', fels van een' voet boven den grondt. Eene 5, mat dient in plaets van eenen bultzak, eene 3, matras, en gemeenlijk van lakens en dekens. 3, Zij hebben geene kennis van oorkusfens; 3, en hun gewoon huisraedt bepaelt zich tot 3, eenige aerden potten, kalebasfen, "enz. „ Schoon de Negers, in 't algemeen, in de 3, fchikking hunner woningen de evenredigheit l, luttel in acht nemen, hebben de Franfchen 5, des eilands van den Senegal hen gewend tot „ het in acht nemen van eene zekere regelma3, tigheit, welke zij derwijze behartigd hebben, dat hunne huizen eene kleene ftadt met lij n3, regte ftraten uitmaken. 'Dezelve zijn nietge3, plaveid, en gelukkiglijk hebben zij zulks niet 3, noodig: want men zou zeer verlegen zijn om „ fteenen in het landt te vinden. De inwoon3, ders trekken zelfs voordeel uit hun zandt: de„ wijl het zeer diep is, ftrekt het hun tot een' a, ftoel. Het is hun fofa, hunne zitbank en hun „ rustbedt." Het vallen is 'er ook niet gevaer., lijk; en het zandt is bovendien zeer zindelijk, 3, zelfs na de fterkfte regens: want men heeft' L flechts één uur fraei weder noodig om het „ te  Hüküerd en Drieëntachtigste Brief. 1^ 5, te droegen. Voorts is deze ftadt de fchoonfte, giootfte en regelmatigfte van alle de ! lieden des lands. Zij is niet minder dan eene „ vierde mijl lang, en bijna zoo breed als het „ eilandt, waervan zij het middenpunt bcfiaet, „ vrij gelijk verfprcid aen wederzijden der „ fterkte, die haer in bedwang houdt. Deze „ fterkte heêft geene betere verdeediging dan „ hare natuurlijke ligging. Haer geichut be„ ftaet uit dertig ftukken kanon, op verfchei„ dene fchietlchanfen verdeeld. Het wapen„ huis is met allerlei geweer en krijgsvoorraedt „ voorzien. Betreffende de bezetting , dezel„ ve kan niet zeer talrijk zijn: want de maet.„ fchappij gebruikt weinig meer dan twee hon„ derd mannen in de verfchillende grondftich„ tingen, welke zij op deze kust heeft. Zij „ zijn volgens de bevelen van den landvoogdt 3, verfpreid. „ Het noordelijke gedeelte van het eilandt „ St. Louis is bedekt met groote boomen , die „ het aenzien van een bosch hebben, en in ^ wier midden zich eene vijver bevindt, tcr„ wijl'er nog eene kleener vijver naer het mid„ denpunt van het eilandt is. De zandachtige „ grondt van het landt belet niet dat 'er gras „ genoeg groeit om het vee vet te mesten: de „ vijvers zijn vervuld met varkens , die 'er „ zich in den modder verfrisfehen. Geduren„ de een gedeelte van het jaer, ontbeert het „ eilandt water: men is genoodzaekt putten H 4 » ül  $ao De Nieuwe Reisiger, in het zandt te graven, ter verkrijginge van ,, een hrak water, waervan men geen gebruik }, kan maken, dan na dat men het door een' „ fponsachtigen fleen gezegen heeft. Om het ,, te verfrisfehen, zet men het in aerden pots, ten voor den noordenwindt bloot. Men „ verwondert zich, met reden , dat'het water. „ in deze putten zout wordt, wanneer het „ rivierwater zoet is, en dat in tegendeel de „ rivier zout begint te worden, als deze put„ ten hunne zoutheit verliezen. ,, Men kan oordeelen van de vertooning', „ welke de landvoogdt van het eilandt des ,j Senegals in het landt maekt, door de ma„ nier, waerop hij de prinfen en koningen, ,3 die hem komen bezoeken, ontvangt. Een onder hen , de kleene Brak genoemd, zond hem eene kano, om hem van zijne komst' „ te verwittigen , en hem te bidden dat hij „ hem in eéne floep zou doen overnemen. In „ de haven der fterkte aengekomen, ging hij „ met zijn gevolg op de aerde zitten, en bleef ter dezer plaetfe , rot de wederkomst van „ zijnen tolk, die bevel had hem in de ge'v hoorzael te geleiden. Hij liet zich vergezel„ len van twee amptenaren, en twee dichterj, lijke muzikanten, die, in diergelijke gele„ genheden, zich nimmer van hunnen meester „ afzonderen. De beftierder zat' op eenen leuningftocl, met gedekten hoofde, en zijne L amptenaren rondom zich. In de zael trq- „ den-  Honderd en Drieentagchentigste Brief. iaï a dcnde, nam de Negerfché prins zijne muts „ af, naderde den bevelhebber, en greep hem „ bij de handt, die hij verfcheidene malen tot „ aen zijn voorhoofdt ophefte, zonder een „ enkel woordt te fprekcn. De beftierdcr „ deed het zelfde, doch zonder opterijzen of „ zich te ontdekken. De prins ging op een „ zeetje (*) zitten, hebbende zijne twee „ amptenaers aen zijne zijden, en zijne twee „ zangers achter hem. Hij nam eenigen tijdt „ eene diepe flilzwijgendheit in acht, befchouw,, de den beflierder met veel oplettendheit, en „ richtte eindelijk deze rede tot hem : „ Uwe aenkomst in dit landt, met de waer„ digheit van opperbevelhebber voor de Fran„ fphe mactfehappij' van den Senegal, verno„ mei en niet dan lof van uwen perfoon ge„ hoord hebbende , achtte ik mij verpligt „ voor u te komen, en u mijne vriendfehap „ aentebieden. Ik heb altoos veel genegenheit „ voor uwen landaert in mij befpeurd, en alle ij dienften, die van mij afhingen, daeraen be„ wezen. Ik beloof u in dezelfde gevoelens ,', te volharden; en gij, bevelhebber derFran„ fchen, kunt in 't bijzonder op mijne tocge„ negenheit flaet maken : onlang zelf, op „ dit oogenblik, eene opregte getuigenis dacr„ van, in het aennemen van dezen jongen „ flaef, dien ik u ten gefchenke aenbiede. „ De C*~) Tabourzt. V II 5  ?22 De Nieuwe R e i s i g e r, „ De befrierder antwoordde niet op deze „ pligtpleging, dan door een bevel dat men 3, brandewijn zoude aenbrengen: want indien 3, de hoedanigheit van Mahometaen eenige Ne3, gers zeer omzigtig omtrent dezen drank 5, maekt, befchouwen de meesten het voor-, 3, lchrift van den alkoran Hechts als eenen 3, raedt, dien men onbefchroomd mag oveiv 3, treden. De vorst zag met blijdfehap zijne 3, flesch aenkomen. Een zijner amptenaren 3, vulde een glas, proefde daervan , en gaf „ het blijmoedig aen zijnen meester. Dees 3, Hond op, dronk op de gezondheit van den „ bevelhebber, en gaf het glas aen den amp„ tcnaer, met een overfchot van den drank; ,, 't geen voor eene gunst onder de Negers „ gehouden wordt. Na den eerflen dronk, „ Hak de prins zijne pijp aen, en begaf zich 3, tot rooken , terwijl de dichterlijke muzikanT „ ten zijnen lof opzongen. Zij paerden hunne „ Hemmen met het geluidt der fpeeltuigen; „ en het maetgezang eindigde met geloften 3, voor de gezondheit van hunnen oppervorst, ,, Dees laetfte, fchoon in eenen gevorderden „ ouderdom , had een-edel en hoogachtbaer 3, gelaet. Zijn aengezigt was mager en gerim„ peld; maer hij had levendigheit in de oogen, ü en het geluidt der flemme zeer aengenaem. „ De koning van Hoval, wiens Haten het „ noordelijkfle gedeelte van Guinéa bellaen, ,, voert ook den tytel van Brak, die koning „ der  Honderd en Drieentagchentigste Brief. I*J „ der koningen beteekent. Het is enkel een , naem van majesteit, gelijk die van Damel, koning van Kayor, van Siratik, koning van " Foule, en oudtijds die van Farao en Celar, koningen en keizers van Egypte en Rome. „ De groote Brak, want men onderfcheidthem ,,' dus van den geenen, van wien wij zoo eyen „ gefproken hebben , houdt zijn verblijf te „ Ingherbel , ten noorden van den Senegal. „ Dezelfde beflaerder zond hem eenen tolk, '„ met een gefchenk van eenige flesfchen bran„ dewijns, om hem te bidden zijn bezoek te „ ontvangen. De afgevaerdigde kwam des „ anderendaegs weder , en zeide tegens den ', bevelhebber dat de vorst, begonnen hebbende met zich dronken te drinken, bij de ,', aenkomst van het gefchenk, in geene twee dagen in ftact zoude zijn hem te zien. De " beflaerder gaf hem den tijdt om zijn verltandt weder te krijgen; en hem des anderendaegs , bezoekende, fteldehij hem voor, het verdrag % van koophandel en vriendfchap , dat hem aen de maetfchappij verbond, te vernieuwen. Dit voorftel werd gevolgd van twee verzoeken: het eerfle was, dat het zijner majesteit behaegde zich van het vermaek van „ drinken te onthouden , zoo lang de on„ derhandeling duurde , ter ontwijkinge van 1 alle de wanorden, die hunne goede verftand„ houding zouden kunnen verontrusten ; cn „ het tweede, dat de vorst dit jaer geen ge• - „ fchenk  £64 E E Nieuwe Reisiger. ,„ fchenk vorderde, om dat 'er in de magazij* 3, nen niets dan de noodzakelijke waren voor 3, den koophandel was. De koning beloofde „ het eene en andere; maer gedurende de on^ jr, derhandeling zelve zijne belofte vergetende, „ verzocht hij zoo dikwerf brandewijn , dat „ de Franfche bevelhebber zich verpligt achtte „ denzelven te laten bezorgen; en voor deze keer alleen dronk de vorst daervan met matig-: ?, heit. Hij was van eene zijner vrouwen en drie zijner dochteren vergezeld, en zat in eene „ ongedwongene geftalte op eene kist, met het „ been uitgeftrekt op de knien der koninginne, „ die met hem op dezelfde kist zat. Eene „ zijner dochteren, zich tusfeben zijne beenen „ zettende, omhelsde zijne dij met haer eene arm. De twee anderen, op den grondt bij „ hare moeder fpelcnde, maekten mecnigvul„ dige aperijen , om zijne majesteit te verma- ken. Hunne geftalte zou het onderwerp „ van een zeer koddig fehilderij geweest zijn. „ Denzelfden dag ontving de landvoogdt het „ bezoek van twee zusteren des konings. De 3, oudfte was met eenen Negerfchen heer ge„ trouwd , doch de jongfte nog ongehuwd, „ Beide waren zij fraei en welgemaekt, gelijk 3, .bijna alle de Senegalfche vrouwen zijn. Zij hadden in haer gevolg twee flaven en eenen „ zanger, wiens hoofdhair beladen was met j, behoedmiddelen (*), in een groot getal van „ kleene CO Cris-grh.  Honderd en Drieentagchentigste Brief. i$£ „ kleene zilveren doozen , van verfchillende „ gedaenten. Na eene lange onderhandeling, waerin deze prinfesfen veel verftandt en ge„ zond oordeel lieten blijken , zongen zij een „ liedt des lands, en lieten haren muzikant „ danfen. De bcBierdcr fchonk haer ijder een „ verrekijker , en begroette haer , op haer „ vertrek, met eene losbranding' van het gc- fchut. „ Op zijne aenkomst, had men hem eene ,, jonge Negerin van eene fraeije gedaente aen„ geboden, om hem allerlei dienften te bcwij„ zen , gelijk zij gewoon was bij de andere Franfchen te verrichten. Zij droeg zorg, „ zeide zij, om hunne voeten te wasfehen > „ hen te kemmen , te wrijven , en binnen „ hunne kamer te dienen , als zij vermoeid „ van den arbeidt wederkwamen. De land„ voogdt , zich over de wcllustigheit zijner " faktoren verwonderende, ontving deze doch- ter om zijn linnen te wasfehen, en ontfloeg „ haer van heure overige aenbiedingen, 't geen haer niet veel vermaek fcheen aentedoen. " „ ln een bezoek, 't welk de voornaemfte „ 'echtgenoote van den vorst, met de jufferen , van haer hof vergezeld, aen den Franfchen bevelhebber gaf, waren zij allen op ezels ,, trezeten, met eenen ftoet van tien of twaelf „ vrouwen te voet, en zoo vele mannen, „ onder welke twee muzikanten waren. De beftierder geleidde de fultane jp zijne kamer, „al-  ■Ï5l6 Di Nieuwe Reisi'cer, alwaer zij zich, met drie harer ftaetjufFereri,' ,, op het bedt nederzette. De anderen namen ,, de plaetfen, welke het geval hun aenbood; „ en de leuningftoel bleef voor den bèvelhcb- ber. Na de eerfte beleefdheden, trokken ,, de vrouwen een gedeelte harer kleederen }, uit, waerdoor zij bijna naekt waren. Dit „ is eene beleefdheit, waermede men de aen,, zienlijke perfonaedjen vereert. De fultane i, was van geene zonderlinge fchoonheit, maer ,, had een bevallig aengezigt en eene welgc,, maekte gehalte. Zij deed pijpen voor haer 3, en haer gevolg komen; en bemerkende dat 3, de vreemdeling niet rookte , bood zij aen dezelven te rug te zenden, indien hem de ,, rook verveelde. Hij antwoordde dat hij 'er 3, zich alleen van onthield uit eerbied' voor ,, eene vorftinne van haren rang, en dewijl zij ,, hem wilde noodzaken hare pijp aentenemen, 3, liet hij 'er zich eene brengen. Het gefprek 93 werd levendig; en de Fransman was niet lut3, tel verlegen om te antwoorden op alle de j, vragen, welke men hem door den mondt van 3, zijnen tolk deed. Dezelve liepen over de 3, vrouwen van zijn landt, derzelver fchoon,-, heit, kleeding en minnarijen, als ook over 3, de manier, waerop zij met hare mannen leef- den. Het geluk van ijder de hare te hebben 3, was het onderwerp, waerop men het meeste 3, aendrong, en 't welk den grootften lust in 3,' de Afrikaenfche juffers verwekte. 33 Op  Honderö en Drieentagchentigste Brief. 127 „ Op het uur van het middagmael, nam de 3, bevelhebber, wetende dat zij nimmer in te„ genwoordigheit der mannen eten, gewillig ,, het befluit om te vertrekken. Hij liet haer volgens hare gebruiken opdisfchen, en zond „ haer eenige gerechten van zijne tafel, en in „ 't bijzonder verfcheidene Hukken van Fransch „ gebak. De fultane was daerdoor zoo aen3, gedaen, dat zij op zijne gezondheit dronk, „ en hem liet bidden op de hare te komen drin,, ken. Hij ging aenftonds in de kamer der „ jufferen, en vervolgde zijnen maeltijdt aen „ hare tafel. Hij fchonk haer koffy, welke „ zij lekker vonden; en bij haer vertrek, ge,, leidde hij de fultane te rug, en hielp haer 3, op haren ezel klimmen* ,, De Franfche beftierder, affcheidt van den ,, grooten Brak nemende, vond hem bezig met ,, het vonnisfen over een regtsgeding, 't welk ,, hem verlegenheit fcheen te baren. Een ma,, rabout, zich met eenen Negerfchen heer' verbonden hebbende, om hem een behoed,, middel (*), dat hem in den krijg onkwets,, baer zoude maken, te geven, ontving, voor 3, zulk een kostelijk gefchenk, een paerdt van ,, eene zeldzame fchoonheit; doch dit wonder- baerlijke behoedmiddel (f) had niet belet dat ,, de Neger, in het begin van den ftrijdt, was 3, gedood geworden. Zijne erfgenamen, die 3, van (*) Gris-gris. (t) Amukttt.  .12$ De Nieuwe Reisic-er. van den koop niet onkundig waren, ei§ch* ,, ten het paerdt van den marabout weder. De ,, Brak, ziende den landvoogdt van het eiiandt St. Louis aenkomen , vraegde hem zijne „ meening. Het fchecn dezen laetflen klaer„ blijkelijk , dat, het behoedmiddel zonder „ kragt geweest zijnde, het paerdt moest wej, der gegeven worden j en zijn oordeel ftrekte ,, ten vonnisfêi „ In de flaten van den grooten Brak, op ,, den regter oever van den Senegal, is eene landftreek, de Woestenij geheten. Het is „ eene wijduitgeftrekte en onvruchtbare vlak„ te, die met bergen van rood zandt omringd is , en geene boomen heeft, dan eenige ,, heesters, zonder eenige andere lommer. De 5, Europefche handeldrijvers en de Moren be,, geven 'er zich van alle kanten naer toe, om 'er den koophandel der gom te verrichten.5, Schoon deze koopmanfehap van luttel gewigt fchijnt, is zij echter een voorwerp van een' „ aenzienlijken handel geworden ; ccrftclijk 1 om dat zij hier goedkoop is , en buiten „ Afrika zeer duur verkoft wordt; en ten „ tweede, om dat zij een groot gedeelte van Europefche Boffen doet vertieren, en het „ onderhoudt aen meenigvuldige lieden be„ zorgt. Men noemt ze Senegalfche of Ara„ bifche gom, om dat zij, eer de Franfchen „ kantoren in dit landt hadden , alleen uit js Arabië kwam. Men ontvangt ze zelfs nog 35 uit-  Honderd en Drieentagchentigste Brief. 11$ uit de Levant; en men wil dat zij beter is „ dan die van Afrika, ongetwijffeld om dat „ zij duurder is: want inderdacdt zijn zij beide „ even goed. De kunstftreek beftaet in bet „ afzonderen van de fraeiftc, dat is, de zir> „ verfte, helderfte, droogfte en grootite ftuk„ ken, en dezelven ftoutelijk voor de wezen„ lijke Arabifche gom uittcventen: voor het „ overige hebben zij dezelfde hoedanigheden „ en kragten: men bezigt ze tot dezelfde ge„ bruiken, en trekt 'er dezelfde nuttigheit „ van. Men fchrijft haer verfcheidene uit» „ muntende eigenschappen toe, als het gene„ zen van het zijdewee, als men deze drooge^ „ rij in melk laet ontbinden, de bloedloopen „ te Buiten, de waterachtige vochtigheden të verdikken, en dezelven te beletten zich met „ het bloedt te vermengen. Zij ftrekt tot „ voedfel van de Negeren, die langs den Ni., ger wonen, en van de Moren, die ze aeii „ de Europeanen verkoopen. Zij is hun eenig" „ onderhoudt, gedurende de ganfche reis. De„ ze volken gebruiken geene andere mondbê„ hoeften, niet uit noodzakelijkheit, noch bij „ gebrek van andere voedfelen, maer uit fmaek. „ Allen eten zij dezelve met vermaek: zijkhap„ pen ze als fuiker, of laten ze in het water „ week worden, om zë te drinken. Dezelvé „ geeft hun kragt en gezondheit. De frischtè „ gom, dat is, die pas is verzameld , opent „ zich in tween , gelijk eene rijpe abrikoos; XV. Deel. I ,, Vaö  T30 De Nieuwe Reisiger'. ,-, Van binnen is zij zacht, en komt in fmack „ vrij wel met dezelve overeen. De boom, „ die haer voortbrengt, is eene foort van aka- cia, die vrij kleen en altoos groen is. Zijn 5, fap is zoo werkzaem , dat het door den ,, fchorsch heen dringt, alwaer het door de zon verdikt, en tot gom gemaekt wordt. „ De inzameling gefchiedt twecmael 's jaers, „ in de maenden Maert en December. De 3, laetfte is de overvloedigfte en gcachtfte. Zij wordt verzameld na den rcgentijdt, wanneer 3, de boom vervuld is met een fap , 't welk dc ,, zon volmaekt, zonder het al te veel hard- heit medetedeelen. Dit vindt men niet in ,, de gom der maend' Maert, die de branden3, de hitte moet uitftaen, en daer door ver,, droogt. De gom wordt, in het verkoopen, 3, gemeten in een vat, 't welk bij de twee hon3, derd ponden daervan inhoudt, en omtrent ,, honderd ftuivers van onze munt' geldt. Men ,, vindt , in de omliggende ftreken van den 3, Senegal , drie bosfehen van -gomboomen, „ die gelegenheit tot eenen grooten koophan3, del geven. ,, Ten noorden van denzelfden ftroom ligt 3, het meir van Kayör, omtrent vijftig mijlen ,, van het eilandt St. Louis. Het wordt ge- vormd door de overfixoomingen , die het 3, alle jaren regelmatiglijk vullen; en wanneer 3, het water te rug wijkt, blijft het in het groot33 lle gedeelte van zijne uitgeflrektheit droog. De  Honderd en Drieentagchentigste Brief. 131 L De Moren en Negers, die deszelfs oevers " bewonen, maken'er hunne geerst- en rijstL plantaedjen; en de oogst is 'er altoos zeer ,, overvloedig. Zij voeden 'er talrijke kud„ den,'en leiden een zeer gemakkelijk leven. „ Deze kudden worden geplaegd van fommige „ roofvogelen, die op derzelver rug gaen zit,, ten, en het vleesch daervan eten zouden, indien men geen zorg droege haer van dezeiven te bevrijden. Het meir van Kayor ,, heeft gemeenfchap met den Senegal, door „ eene zeer diepe graft, waeraen de dorpen ,', Ingrin en Queda, door Negerfche heereri beftuurd, getocht zijn, Het ganfche landt is aengenaem en wel bebouwd. De rijst en „ het Turkfche koorn leveren 'er rijke oog„ Ben. De pompions, foorten van zeer gel] achte watermeloenen, zijn 'er niet min over'„ vloedig. De Franfche en Spaenfche meloenen groenen 'er volmaektelijk. De Negers •, verzamelen 'er het zaedt van, braden het „ in ijzeren pannen , en maken 'er een ge„ recht van, waerop zij zeer graeg zijn. De ij, vrüchtbaerheit van dezen grondt belet niet „ dat het landt dikwerf door den honger ver„ woest worde; 't geen niet min ontftaet uit „ de lüiheit der inwoonderen , dan door de „ vernieling der fpringkhanen , die, in fom,, mige jaren , alle de planten en vruchten verflinden". I % Hier  132 De Nieuwe Reisiger. Hier breek ik de lezing van mijn bericht af, Mevrouw, om het in den volgenden brief te hervatten. Ik ben, enz. In de fterkte St. Louis, op het eilandt van den Senegal, den 2 5ft en van Ottober, 1753. Honderd en Vierentagchentigste Brief. Vervolg van den Senegal. » TTE t meir en de graft van Kayor fchei„ li den de Baten van den Siratik, koning „ der Foulezen, van die des grooten Braks, „ oppervorst van Hoval. De befluurder van „ het eilandt St. Louis werdt aen het hof van „ den Siratik, even aen dat der naburige ko„ ningen, ontvangen. Een prins, bloedver„ want van den vorst, kwam hem aen het „ hoofdt van dertig pacrden te gemoete. Zoo „ dra hij hem gewaer wierd, naderde hij op „ den grooten draf, zijne lans fchuddende, „ als of hij 'er den bevelhebber mede had wil„ len treffen. Dees klampte hem aen op der„ zelfde wijs, namelijk, met het pistool ge„ reed om te fchieten; maer toen zij digt bij„ één kwamen, ftegen zij af, en omhelsden „ elkander. Vervolgens weder te paerdt ge„ klommen, geleidde de prins zijnen gast in ,, een  Honderd en Vierentagchentigste Brief. 133 „ een huis, 't welk hij had doen gereed ma,, ken. Men dischte hem een avondmael op „ naer de wijs van het Jandt; en uit beleefd3, heit proefde hij van alle de Afrikaenfche ge3, rechten. ,, Na den maeltijdt, kwam men hem verwittigen dat alles gereed was tot een bael, ,, waervan men hem het vermaek wilde geven: 3, dit is het geene de Negers de folgar noemen, 3, De jonge lieden vergaderen op een plein, 3, in het midden van het welke een groot vuur ,, ontftoken is. De grijsaerts rondom hen ge33 zeten, onderhouden eikanderen opeeneaen3, gename manier, terwijl de jongkheit danst; ,, en deze bijeenkomst, die de kanier geheten 3, wordt, is eene hunner grootfte tijdkortingen. 3, In deze gezelfchappen, waerin zij zich met ,, edele en uitgekipte woorden uitdrukken, ,, bemerkt men de fchoonheit hunner verbeel,, ding', de uitgeftrektheit van hun geheugen, ,, en de vorderingen, welke zij in de weten3, fchappen zouden maken, indien hunne na3, tuurlijke begaefdheden door de letteroeffe,, ning wierden aengekweekt; 't geen men ,, echter alleen moet verflaen van de aenzien,, lijke perfonaedjen, als de heeren, bevelheb,, beren en kooplieden : want de landlieden, ,, arbeiders en het volk zijn niet minder onkun,, dig noch plomp, dan in de andere gewesten van Afrika. ï 3 %> Dan  $34 De Nieuwe Reisiger. „ Dan om tot de folgar wedertekeeren, de 9, jongelingen en jonge dochters zijn op twee ,, rijen tegenover eikanderen gefchaerd. Zoo 5, dra het geluidt der fpeeltuigen zich begint te 3, laten hooren , heft de ganfche bende een 3, liedt op. Ten zelfden tijde treedt een danj, fer uit zijne rij, en nadert de Negerin, die 3, regt over hem geplaetst is. Hij houdt op eenigenafftandtft.il, keert haer den rug toe, 3, en wacht in dezen ftaet het teeken van den 3, trom af. Op den eerften flag, nadert hij 3, de .vrijfter, en doet met haer een' zeer on: 3, kuifchen dans. Ydere bedrijver verricht, 3, op zijne beurt, dezelfde oeffening; waerna 5, zij zich verëenigen, en met dezelfde onbe,, tamelijkheit, geftalten en gebaren , onder 3, clkanderen vermengen. „ In deze foorten van balen, komen de lie3, den van den eerften rang fomtijds met hun3, ne paerden danfen. Niets is vermakelijker 3, dan deze hoogmoedige dravers , voor dit ,, oogenblik hunne vurigheit vergetende, zich 3, naer het oogmerk van dit feest te zien fchik„ ken. Zij ligten hunne voeten op, en raken 3, den grondt even en op de mact aen. Alle 3, de bewegingen hunner ligchamen komen, 3, met eene wonderbaerlijke juistheit, met het 3, geluidt der fpeeltuigen overeen ; en niets 3, gelijkt meer naer een' welbeftuurden en af3, gemeten dans, dan hun fiere en regelmatige 3, trcdt. Het fchijnt dat het feest voor hup 53 is  Honderd en Vierentagchentigste Brief. 13S is in^efteld, zoo zeer toonen zij 'er deel in ?' te nemen , en door de toejuichingen der I aenfchouweren aengefpoord te worden. De ruiters zelfs vermeerderen de vermakehjkheden van alle deze fpelen niet weinig. Zij ?' geleiden hunne paerden derwijze, dat zij ! hun alles, wat zij al fpelende willen vertoo, nen , een gevecht, eene worfteling, eene II jagt, enz., door hunne houding en geftalte, doen nacrbootfen. 3 In het naderen van Gumel, gewoon ver, blijf van den Siratik, ontving den Franfchen 3 landvoogdt eene bezending van dezen vorst, " die hem met zijne aenkomst' geluk wenschte. " Het paleis des konings beftaet uit een groot getal van hutten, door een omtrek van ge, " vlochten riet omringd, en door eene hegge verdeedigd. De beftuurder vond den vorst, " met eenige zijner vrouwen , op een bedt " zitten ; en anderen zaten op matten. De " koning Bond op, ging den vreemdelingeeni'„ ge treden te gemoete, en plaetfte iiem aen „, zijne zijde. Men fprak van het vernieuwen der ver-, bindtenisfe, die 'er federt een' onheugelijken M tijdt tusfehen den landaert der Foulezen en 5' de Franfche maetfehappij van den Senegal " ftandt greep. De beftuurder drong aen op " de onderlinge voordeden dezer vereenigm" ge, en verzekerde, ten befluite, den Sira', tik van zijne bijzondere gevoelens van eer1 4 „ bied  f30 De Nieuwe Reisiger. „ bied' en ijver. Terwijl de tolk deze red© „ verklaerde, blonk de vergenoeging op het „ aengezigt van den vorst, die verfcheidene malen de handt van den landvoogdt nam, en „ ze tegens zijnen boezem drukte. Zijne vrouwen en hovelingen zeiden en herhaelden met „ dezelfde blijdfchapp': de Franfchen zijn een „ goed volk [ zij zijn onze vrienden. Ik ver, „ gun u, voegde 'er de vorst bij, kantoren j, te bouwen in de ganfche uitgeftrektheit mij-, „ ner Haten, aldaer flerkten voor uwe veiliga, heit opteregten, mij in allerlei gelegenheden „ te hulp te roepen, en altoos op mijne bc-j „ feherming en vriendfchap ftaet te maken. ,, Om de ganfche waerde eener diergelijke „ gunst' te bcleften, moet men opmerken dat „ de Negerfche koningen, fchoon zij den „ koophandel der Europeanen, en bijzonder„ lijk die der Franfchen, driftiglijk beminnen, om dat deze laetllen meer beleefdheit en ge, „ dienfligheit dan de andere volken voor hun over hebben , echter niet minder vreezen a, dezelven grondHichtingen in hunne Haten te „ zien opregten. Zij kunnen de wreedheit, „ waermede zij door de Portugezen en Hol„ landers zijn behandeld geworden, niet ver„ geten; en dit wantrouwen voor hunne vrij„ heit doet hen alles, wat naer eene fterkte „ gelijkt, met affchrik aenfchouwen. Aen „ den anderen kant Hellen de Europeanen, die, door eene lange ervarenis, de gretig, » 'heit  Honderd en Vierentagchentigste Brief. 13? „ heit van de vorften des lands, en de kwade „ trouw der inwoonderen , geleerd hebben, „ hunne koopmanfchappen niet gaerne bloot „ voor de beledigingen en plondering. „ Eene der koninginnen , opgemerkt heb„ bende dat de beftuurder, gedurende hetge„ hoor van den Siratik, eene jonge prinfes „ van zeventien jaren met oplettendheit aen„ fchouwde, verbeeldde zich dat hij liefde voor „ dezelve had opgevat, en ftelde den koning voor, hem dezelve ten huwelijk'te geven. De „ koning ftemde'er in toe; maer de Fransman „ verfchoonde 'er zich van, met bijtebrengen „ dat hij reeds getrouwd was, en zijn gods„ dienst hem niet toeliet verfcheidene vrou„ wen te hebben. Dit antwoordt deed mee„ nigvuldige aenmerkingen en gefprekken, over „ het geluk der Europefche vrouwen, tusfchen „ de Negerfche juffers ontftacn. Zij vraegden „ den beftuurder hoe hij zoo lang zonder de „ zijne konde leven, wat hij van hare getrouw„ heit in zulk eene lange afwezendheit dacht, „ en of hij zelf zich fomtijds niet in het geval „ bevond om daerin te feilen ? Hij voldeed „ haer op alle deze vragen, en voornamelijk „ op de laetfte, zeggende dat de gelegenheit „ niet altoos zoo gevaerlijk was, dan die waer„ in hij zich bevond, als hij het geluk had van „ haer te zien. Deze Franfche liefkoozerij „ werd hem vergolden door een teeder gezigt M wegens de jonge prinfesfe, en een bekoor- lijken glimlach van alle de anderen. I 5 » De  Ï38 De Nieuwe Reisïger. ,, De koning vertrok des anderendaegs met „ zijn hof, om zich naer een ander paleis te „ begeven. De beftuurder zag den optogt van „ dezen ftoet, die door eene bende van hon3, derd en zestig paerden begon. De koningin3, ncn en prinfesfen kwamen na deze voörhoe3, de , zittende op kamelen , en beflotcn in 3, groote tcencn korven, waeurit men niets 3, dan haer hoofdt zag, Yderc kameel droeg ,, twee vrouwen, onder het bcftier van twee 3, ftalmecsteren, die de korven vast hielden, ,', om dezelven het dracijen te beletten. De 3, volgjuffers zaten op ezels, en reden, zoo „ veel mogelijk was, aen de zijde harer mees- teresfen, om haer door heure onderhouding 3, te vermaken, derzelver pijpenaentefteken, en haer andere dienften te bewijzen. Deze ,, bevallige bende groette den landvoogdt met ,, veel beleefdheit, en wenschte hem eene ge„ lukkige reis. Zij werd gevolgd door een' 3, 'langen fleep van kamelen, ezelen en osfen, „ beladen met het reistuig van het hof. Een ,, hoop van drie honderd paerden floot dit „ eerfte gedeelte van den togt. Op een' gc,, ringen afftandt' lieten zich de trommels, ,, trompetten en keteltrommen des konings ,, hooren , aen het hoofdt van eene andere „ bende pacrdevolks. De koning volgde alleen ,, te paerdt, bekleed met een fcharlaken bo,3 venrok, .met eenen gordel, degen en hoedt op de Franfche wijs. In het naderen van ,, den  Honderd en Vierentagchentigste Briee. 139 , den beftuurder, die hem met ontdekten hoofde ontving, nam hij insgelijks zijnen hoedt in dé'handt 5 en na eenige beleefdheden, na\ men zij affcheidt van eikanderen. De vorst „ was gevolgd door vier of vijf honderd paer„ den, die vier op eene rij gingen. De eerfte j rijen beftonden uit de voornaemfte heeren 3] van het hof. Behalve den fabel en fpeer, „ had ijder zijnen boog en verlieten pijlkoker, „ in de gedaente van een St. Andries kruis, " op den rug, met eenen fjérp van verfchei„ dene kleuren om den middel. Al dees adel„ dom groette beleefdelijk den beftuurder, die ■ denzclven met trompetgefchal en eene los. „ branding' zijner musketterij' vereerde. De „ rijtuigen des konings volgden in goede orde ; '„ en dees lange optogt werd befloten door :, twee honderd paerden, die de achterhoede „ uitmaekten. „De Siratik kan een talrijk leger in het veldt , brengen , om dat zijne landvoogden verpligt zijn hem zoo vele krijgsbenden als hij eischt " te leveren. Ter vergoedinge van hunne kosten, hebben zij her regt om alle de Negers, "3 welke zij in de uitgeftrektheit van hun gel biedt ontmoeten, tot flaven te maken, een „ voorregt, 't welk de koning zelf niet geniet „ dan ten opzigte der geenen, die zich aen !, eenige misdaden fchuldig gemaekt hebben. ■ „ Volgens de wetten, in de meeste Afri„ kaenfche ftaten vastgefteld, vervalt de kroon „ niet  140 De Nieuwe Reisiger. ,, niet van den vader op den zoon, maer op „ den broeder, en bij gebrek van denzei ven „ op den neef des koning^, van de zijde zijner „ zuster, dewijl de vrouwelijke lijn als de ze- kerfte befcbouwd wordt. De koninginnen >, houden de grootheit van haren rang ftaende, „ met eene zonderlinge edelheit. De plegtig„ heit van dit Afrikaenfche hof vereiscbt, dat „ deze prinfesfen nimmer het hoofdt omkee„ ren , om oplettendheit te toonen op het gee„ ne omtrent haer omgaet. Doch deze fierheit „ verandert in gemeenzaemheit jegens de Ep„ ropeanen, en in liefkoozingen met de Fran- fchen. „ Het koningkrijk der Foulezen beflaet bij „ de twee honderd mijlen, van het oosten „ naer het westen, op de beide oevers van „ den Senegal; maer zijne uitgeftrektheit is „ minder bekend van het noorden naer het. „ zuiden, dewijl de vreemdelingen, tot heden „ toe, hunnen koophandel bijna aen de oevers van dezen ftroom bepaeld hebben, zonder „ dat zij hebben getracht in het landt doorte, „ dringen. Het landt is zeer bevolkt, en de „ grondt vruchtbaer; en indien de inwoonders „ naerstigcr waren, zouden zij hunne voort„ brengfels tot een' voordeeligen koophandel „ kunnen maken. De voornaemfte plaetfen, „ die in deszelfs lengte, in het opvaren van 5, den Senegal, gevonden worden, zijn het „ kleepe eilandt Menage, alwaer de Negers, 33 na  Honderd en Vierentagchentigste Brief. 141 „ na de overftroomingen, hunne plantaedjen ,, van tabak , rijst, geerst en peulvruchten, die hun rijke oogften opleveren, aenleggen; 5, het meir van Pania-Fouli, gevormd, gelijk ,,. dat van Kayor, door de overloopingcn der ,, riviere; de warande Rouge, eene vermaer,, de plaets door den koophandel der gom, ,, wier ruiling hier gelijk in de Woestenij ge- fchiedt; het eilandt Yvoor of Morfil, dat ,, eene ruimte van meer dan veertig mijlen 3, beflaet, eh zijnen naem ontleent van de ,, meenigvuldige olifantstanden , welke 'er de ,, Franfchen koopen; het eilandt Bilbas, dat, 5, fchoon zoo groot niet als het Yvoorëilandt, ,, waervan het Hechts door eenen kleenen arm ,, van den Senegal gefcheiden is, het zelve ten ,, aenzien van den grondt, de voortbrengfels 3, en den koophandel gelijkt; en eindelijk de ,, ltadt Agnan, gewoon verblijf van den Sira„ tik, en de hoofdftadt van deszelfs koningk,, rijk. ,, Van de warande Rouge af, tot aen het ,, eilandt Bilbas , vertoonen de beide zijden „ van den Broom een bekoorlijk gezigt. Zijne ,, oevers zijn bedekt met groote lommerrijke ,, boomen, bevolkt met eene oneindige ver,, fcheidenheit van vogelen, apen en eekho„ rentjes, wier bewegingen en kluchtige draei,, jingen een vermakelijk fchouwfpel opleve,, ren. De vogels, om het vervolg der apen, „ die voor het water fchroomen, te ontwij- ,, ken,  142 De Nieuwe Reisiger. s, ken, maken hunne nesten aen het einde der j, takken, die over de rivier hangen. Niets is 5, zoo vermakelijk, dan deze viervoetige die3, ren van de toppen der boomen te zien afda,, len, om zich van digt bij over de voorbij,3 varende booten te verwonderen. Zij be- fchouwen dezelven eenigen tijdt, fchijnen eikanderen te onderhouden over het geene j, zij gezien hebben, en verlaten hunne plaets j, voor de geenen 5 die na hen komen. Ver„ fcheidene worden zoo gemeenzaem, dat zij ,, drooge takken werpen naer de voorbijgan,, geren, die hun met fnaphacnfchoten bcant3, woorden. Men doodt 'er ïomtijds eenigen; 3, anderen worden gekwetst; en de overigen ,, worden door eene vreemde ontfteltenis be,, vangen. Een gedeelte geeft' afgrijsfelijkc 3, fchreeuwen; een ander raept fteenen, om 3, ze naer hunne vijanden te werpen; fommi,, gen ledigen den buik in hunne handen, en ,, doen hun best om dit gefchenk aen de aen- fchouwers te zenden. Dewijl deze dieren ,, zeer fchadelijk aen de plantaedjen zijn, doen ,, de Negers hun gedurig den krijg aen , en j, kunnen niet befeffen wat de Europeanen kan' bewegen om dezelven te koopen, dewijl zij „ alleen bekwaem zijn om kwaedt te doen. „ Verfcheidene onder hen namen daeruit gc- legenheit om aen het Franfche kantoor rat,, ten te koop te brengen, geioovendc dat de5, zelve van geen' minder prijs dan de apen ,, moes-.  H 0NDERD EN VlERENTAGCIIENTICSTE BRIEF. ïj\.% moesten wezen, om dat zij niet minder verderffelijk of fchadclijk zijn. „ De landvoogdt verliet het koningkrijk der „ Foulezen niet, voor dat hij een laetfte be„ zoek bij den koning, in deszelfs hoofdftadt, „ had afgelegd. Dees vorst was reeds in jaren „ gevorderd; en zijnen geest verzwakte met „ het ligchaem. Hij verviel eensklaps in eene „ overmaet van godsdienftigheit, die hem den „ teugel der heerfchappije deed ontflippen. „ Hij begaf zich onder de marabouts , om „ zich , zeide hij, in den Mahometaenfchen „ godsdienst te volmaken. Hij werd zoo verzot op den aikoran , dat hij dcnzelvcn in „ een dik foliant, 't welk den tekst m& de „ uitlegginge behelsde, gedurig om zijnen hals „ droeg°; en fchoon hij dezen ontzaggelijken. „ last naeuwelijks konde uitftaen , wilde hij ,, nimmer dulden dat men 'er het gewigt van „ verminderden. Eene bedevaert naer Mekka ', was in zijne oogen eene daedt van heiligheit; ., en het einde van zijn leven was, gelijk dat „ van alle zwakke en godsdienftige vonten, „ de regering der priefteren, der bijgeloovig„ heit en fchijnheiligheit. „ Wanneer de Siratik het regt omtrent zijne „ volken oeffent , doet hij zich vergezellen „ door twaelf grijsaerts, die de twisters afzon„ derlijk hooren , en het geene zij verftaen „ hebben den koning' overdragen. De vorst „ fpreekt, op het bericht zijner raedsliedcn, 5, het  Ï44 De Nieuwe Reisiger. „ het vonnis uit; en het zelve wordt op ftaen„ devoet uitgevoerd. In deze gehoorgevingen s, zijn 'er geene advokaten noch pleitbezorgers: „ ijder bepleit zijne eigene zaek; en in de bur- gerlijke zaken neemt de koning een derde „ van de kosten en fchaden. De doodflag en het verraedt zijn de eeniglte misdaden, wels, ke men met den doodt ltraft. Een onver3) mogende fchuldenaer wordt met zijn ganfche „ huisgezin verkoft, tot de volkomene vol- doening van den fchuldeisfcher; en de koj, ning trekt een gedeelte van den prijs der „ verkoopinge. „ De Foulezen hebben zulk eene fraeije j, zwarte huit niet als de andere Negers; maer „ de meesten zijn van eene zeer bruine kleur, „ 't geen ontftaet uit hunne meenigvuldige hu„ welijken met de Moren. Zij zijn zoo hoog noch fterk niet als de Oualofs: hunne gc- ftalte is middelmatig , fchoon welgemaekt. Met een teeder voorkomen, zijn zij echter „ zeer bekwaem tot den arbeidt. Zij bebou5, wen zorgvuldiglijk de landerijen, en voeden „ een groot getal van vee. Hunne geiten en „ fchapen zijn van een volmaekte hoedanig- heit, hunne osfen zeer groot; en de maet- fchappij heeft geen beter noch volmaekter „ leder, dan het geene zij uit dit gewest trekt. „ Het landt is vervuld met allerlei foorten van „ dieren, van het konijn af tot den olifant toe. „ Ook zijn deze volken grootelijks aen de jagt „ over-  Honderd en Viérentagciientigste Brief. 145 •„ overgegeven, en oeffenen dezelve met veel ■„ behendigheit. Zij hebben een' levendiger „ geest en befchaefder manieren dan de Oualófs; maer zij zijn geen minder röovers noch j, gaeuwdieven. Hunne natuurlijke zaehtmoe^ „ digheit doet hen van alle hunne nageburen „ beminnen; en dé perfonert , die hdn hoo„ nen, onteeren zich zeiven. Onder hen ver'„ valt een mensch nimmer tot behoeftigheit: „ zij ondérfteunen, metmenschlievendheit, de „ zwakken en grijsaerts. De twisten zijn on„ der hen zeldzaem ; en 'er verloopen ver„ fcheidene jaren, zonder dat men hoort zeg„ gen dat een burger eenen anderen veronge„ lijkt heeft. Deze zachtmoedigheit oiitftaet „ echter niet uit gebrek van moedt: want 'er , zijn weinige volken zoo dapper in geheel ■j" Afrika. Hunne neiging tot het danfen is •„ bun gemeen met alle de Negéren. Hoewel „ Mahometanen, hebben zij eene gelijke drift „ voor den brandewijn, en zouden een' vet„ ten os voor eène pint van dezen drank ge,, ven; doch men moet zorg dragen hun geene „ halfvolle flesch aentebieden : want, het zij „ eenvoudigheit, hoogmoedt of bijgeloof, zij „ verkiezen eene kleene volle kan voör een „ geheel vat, waeraen flechts een duim van „ zijne maet' ontbreekt. Zij zijn zeer keurig „ in het verkiezen van BöfFeri : de vrouwen vooral vinden niets tb fraei in de lij waden y 9, welke de Franfchen of Moren haer verkoo*XV-. Deel; K „ pem  Ï4# De Nieuwe Reisiges. ft Pen- De zij^e is 'er nog niet ingevoerd, 3, fchoon zij dezelve met blijdfchap ontvangen. „ Zij zijn zacht, befchaefd, aenjokkelijk, en 33 alzoo bekwaem als eenige vrouw ter wee3, reld', om met de zwakheit der mannen haer ,5 voordeel te doen.- 33.' ïn het opvaren van den Senegal, als men3, zich naer het oosten begeeft, ontmoet men „ het koningkrijk Galam, dat aen de ftatcn ,-, van den Siratik paelt. Onze Franfchen, ,3 die deze reis deden, onthielden zich eenigen tijdt op de grenzen dezer beide koningkrij,, ken, alwaer zij eene zeldzame foort van ,, koopmanfebap oeffenden. De vrouwen van dezen oordt, zich in het hoofdt gebragt heb,, bende dat het water , 't welk men uit de booten pompte, verfchillende foorten van „ ziekten genas , bragten melk ter verwisfey, linge van dit gewaende geneesmiddel. Een heelmeester , Fcrand genoemd , had. zich ,, tot beftuurder van dezen handel opgewor3, pen , en beleide denzelven zoo behendig, ft dat hij , op zekeren dag met eene dezer ,, vrouwen, wegens de hoeveelheit der melk, ,, welke hij eischte, niet kunnende overeenkomen, ernsthaftig zijn water weder in de „ pomp deed, als of hij gevreesd hadde den ,, geringften druppel van dit kostelijke en heih „ zame vocht te verliezen. Dees zelfde man ,, had kleene platte fchulpen, welke hij aen de Negers gaf, om hen voor eenige diensten te »■ he-  Honderd en V i e renta g c h ent i g ste Brief. 147 '„ belooncn, van den mond' des Scnegals mé„ degebragt. Dewijl deze lieden 'er veel waer, debaen hechtten , dezelven rond fncden als „ gedenkpenningen, en 'er letters óp graveeren „ om hün tot behoedmiddelen (*') tc dienen' v befloot hij het voordeel daervan met de ma„ rabouts te dcelen, en dreef daermede, om „ dus te fpreken , een' geheiligden koophan,; del, waeruit hij geen middelmatig voordcel „ trok. „ Betel is het laetfte dorp van het konmgk„ rijk del- Foulezen, en Ghildé de eerfte plaets van dat van Galam. Geen landt is 'er 111 " geheel Afrika, alwaer het gevogelte in zuh „ ken grooten overvloedt als in dit gewest is. L De kiekens zijn'ef beter dan de beste kapuins „ van Europa; en de beste kapuin wordt 'er „ voor een vel papiers verkoft. „ Tegenover Ghildé is de ftadt Tuabo , ge„ woonverblijf van den koning van Galam, en vermaerd om eenige fteengroeven van " zeer fraei marmer. Tusfchcn Tuabo en " Dramanet, ftort zich de rivier van de Fa„ lamé, na eenen loop, wiens lengte nog niet „ wel bekend is, in den Senegal, naer den. „ kant van het zuiden. Zij vormt een onme„ telijk eilandt, bevattende de gewesten van „ Bambouk , Makonna , Jaka , Gadda , en „ verfcheidene andere plaétféri , waervan de „ E* C"0 Gris-gris. : !v 1  !$ De Nieuwe Reisiger. „ Europeanen nog geene kennis gekregen hefc,, ben. „ De rijkdommen van het koningkrijk Bam„ bouk prikkelden, federt langen tijdt, allen s, den ijver der Franfche maetfehappijen aen. ,, Zij hadden geenen algemeenen beftuurder ge,, had, of hij had zijnen zaekvoerderen aen„ bevolen alle hunne zorgen aentewenden, ter „ ontdekkingc van een landt , waeruit het ,, goudt kwam, 't welk zij van de onderdanen „ van den Siratik ontvingen. Dit was geene 3, gemakkelijke onderneming : de inwoonders ,, begrepen gelijkelijk dat het hun belang niet 3, was vreemdelingen,-- wier voornaemftc zorg. ,, misfehien zoude zijn hen uit hunne bezittin- gen te verdrijven, bij hen inteleiden. De eerfte en onvermijdclijkfte ftap was, zich 3, eerst in het koningkrijk Galam te vestigen. 3, De Franfchen kregen verlof om te Dramane-t 3, eene fterkte te bouwen , en noemden dezel3, veSt. Jofef; doch door de Negers aengetast 3, en vernield zijnde, ftichtte zij eene andere, ,, onder denzelfden naem , te Makanet, en ,, eene derde, St. Peter geheten, digt bij Ka,,, niura, aen de rivier de Falamé. Deze laet,, ftc is des te gewigtiger, om dat zij den in,, gang van het koningkrijk Bambouk , zoo „ vruchtbaer in goudmijnen, onder bedwang houdt. 5, De Franfchen zijn de ontdekking van dit „ rijke gewest verfchuldigd aen eenen faktoor,. , ,, Conv  Honderd en Vierentagchentigste Brief. 149 „ Compagnon genoemd, dien men fcdert bouw„ meester van Parijs gezien heeft. Hij was de eerfte Europeaen, die'er doordrong, en „ verkreeg genoegzame kundigheit der plaet„ fen, om 'er verfcheidene malen wedertekce„ ren. In den tijdt van agttien maenden, „ welke hij in dit landt reisde, bezocht hij het „ zelve aen zoo vele verfchillende kanten, dat „ hij geen' eenen oordt om te doorkruifen fcheen „ overgelaten te hebben. Hij liet zijne op„ merkingen gaen over alle de voor-verpen, „ die zich op zijnen weg voor hem vertoon„ den, niet alleen om zijne nieuwsgierigheit te voldoen, maer ook om de inzigten van „ de maetfchappij', die hem gebruikte, te be„ antwoorden. „ De ftaten van Bambouk zijn aen geen' „ eenigen koning onderworpen, fchoon men „ hun den tytel van koningkrijk geeft. De „ inwoonders hebben , om hen te regeren, „ alleen de opperhoofden der dorpen , die, „ onder den naem yaafarim, een oppermag„ tig gezag oeffenen. Alle deze opperhoofden „ zijn onafhangkelijk van elkandcren; maer „ hun pligt en belang noodzaken hen zich tot „ de algemeene befcherming te vereenigen. „ Het landt is zeer bevolkt, gelijk men kan „ oordcelen uit het groote\getal van dorpen, „ liggende ten oosten der riviere. Men vindt „ 'er witte mcerlen en groene duiven, twee „ bijzonderheden aen dit gewest eigen. Onder K 3 „ de  '430 De Nieuwe R e'i s i g e r. „ de andere natuurlijke zcldzaemhcden, fpreekt ,, men van eenen boom, die een zeker vet, „ boter van Bambouk genoemd, voortbrengt. ,, De Negers bedienen 'er zich van, om hunne jj peulvruchten te bereiden. De Europeanen „ vinden het niet onderfcheiden van het fpek, ,, uitgenomen eene kleene fcherpheit, die zelfs „ niet onaengenaem is. De vrucht, waerin „ dit vet befloten is, is rond, zoo groot als „ eene noot, en door eene fchelp, met een „ droog en glinfcerend vlies, bedekt. Na 'er een gedeelte, dat naer kaersroet gelijkt, af- gefcheiden te hebben, fchilt men het ovc„ rige , en legt het in heet water, waervan„ men de boter, die 'er op drijft, afligt. Men „ telt , in dit landt, zes voorname mijnen, waeruit men goudt trekt. Alle de béken' „ voeren het met hun zandt mede ; en het „ zou de inwoonders verrijken ,- indien zij „ meer nacrftigheit of minder luiheit bezaten. „ De ftadt Dramanet, alwaer de Franfchen „ eene fterkte, in het koningkrijk Galam, aen ,, den Senegal, gebouwd hebben, heeft niet „ minder dan vier duizend inwoonders, die „ de regtvaerdigfte en bekwaemftc kooplieden ,, zijn , welke men onder de Negers kent. ,, Hun koophandel ftrekt zich. uit tot, aen „ Tombut, dat, volgens hunne rekening, vijf ■„ honderd mijien meer landwaerds in is. Zij 3, trekken 'er goudt en flaven van, en drijven 3, eenigen koophandel met de Franfchen van \i ;' t 35 den  BONDEED EN ViEEENTAGCHENTlGSTE BlUEF.. t& den Senegal; doch zij brengen het grootte : g eelte hunner waven bij de Engelfchen , aen de rivier de Gambra. Hunne betend^e gewoonte is derzelver prijs te laten regelen door twee of drie hunner voornaemte kooplieden ; en deze bepaling wordt eene wet voor alle de anderen. Een mannehjKe flaof, „ tusfchen de agttien en dertig jaren, kostte „ eertijds twintig Franfche livrcs, een oncc gouds twaelf guldens , en het morfü of „ ijvoor vier Huivers het pondt. Morjil , noemt men de olifantstanden, in den ltaet „ zoo als zij op de kusten van Afrika verhan„ deld worden, dat is, voor dat zij door de „ kunst eenigzins gevormd zijn. _ _ De uitgcftrektheit van het koningkrijk „ Galam is omtrent vijfenveertig mijlen. Het eindigt aen de watervallen van Félu, alwaer Z de Senegal, den doortogt tusfchen twee bcrgen als overweldigd hebbende, zich met een verfchrikkelijk geraes, ter hoogte van veer„ tig vademen , van de rotzen aftelt. De " bergen , die dezen val bereiden, beginnen op eene halve mijl van het dorp, en maken het landt bijna ontoegangkelijk. De water„ vallen van Govine, liggende omtrent vecr„ tig mijlen van die van Félu , bieden nog „ meer moeijclijkheden aen; niet dat het ka„ nael geene breedte genoeg heeft, maer het „ is vervuld met rotzen, door welke het wa„ ter , alle de aerde der omliggende ftreken Iv 4 „ mede  15a De Nieuwe R e i s i g e k. mede flepende , zich eenen doortogt fchijni „ geopend te hebben. Het loopt dus zeer„ fnel door honderd graften, waervan 'er geen „ één vaerbaer fchijnt. „ De volken van Galam zijn onrustig, op„ roerig , en bekwaem om hunnen koning, „ onder de geringfle voorwendfels, te ont: „ trooncn. De voornaemfte heeren zijn zoo „ vele kleene oppervorften , die geen ander „ gezag kennen, dan het geene zij zich aenr „ gematigd hebben, Het koningkrijk Kasfon bepaelt dit gebiedt aen bet oosten. De vorst „ houdt zijn verblijf op een groot eilandt, of „ liever fchiereilandt, gevormd door twee rit ,, vieren, ten noorden van den Senegal. Dc „ koning- wordt gehouden voor eenen rijken en „ magtigen vorst, die niet minder van zijne 5, nageburen dan van zijne onderdanen geëerd „ wordt. Men heeft luttel kennis van de grens„ fchcidingen van deszelfs ftaten; maer men wil „ dat de koning van Galam zijn tolpligtige is, „ Men vindt 'er goud- zilver- en kopermijnen, en verzekert dat deze metalen zich bijna aen „ de oppervlakte van het aerdrijk veitooncn". Hier eindigt het verhael, vyaeruit ik de ftukIcen, die mij uwer nieuwsgierigheit. meest waerT dig fchenen, getrokken heb. De fchrijver, die tot den oorfprong van den Senegal niet is doorgedrongen , tvvijflèlt of'er wel eenig Eujopeacn gekomen zij. Hij oordeelt dat dees ftroom dezelfde hoedanigheden als de IN7 ijl heeft, na-  Honderd en Vierentacchentigste Brief. 153 namelijk, dat hij op- en afloopt, en daerdoor het landt vruchtbacr maekt; en na eenige an^ dcre diergelijke opmerkingen, fpreekt hij van de gewoonten, die hem op zijne reis meest getroffen hebben. Hij zegt, bij voorbeeldt, dat fommige Mahometaenfchc Negers „ aen de „ dochters de volgende bewerking, die haer „ in plaets van de befnijdenisfe dient, verrich, ten Wanneer zij den ouderdom van twaelt ' jaren bereikt hebben, Beckt men haer in het „ lijf een ftokskcn , bedekt met mieren, die „ haer het vleesch afknagen ; en uit vreeze dat deze verzadigde ondiertjes in hunne vu, riohcit zouden verllaeuwen, draegt men zorg !, dezelven verfcheidene malen te vernieuwen. Deze arme vrijfters worden dus gepijnigd, " tot dat het bedrijf der mieren de verwachte " uitwerking heeft te weeg gebragt. , Deze zelfde volken erkennen, onderden naem van Horey, eenen hclfchen geest, die, " volgens alle wacrfchijnlijkhcit, niets anders " is dan een vermomde Neger, door de ma" rabouts of priesters omgekoft. Wanneer men geloof flaet aen de redenen van deze " n-oede lieden , worden de plegtigheden der befnijdenisfe altoos vergezeld door het geloei , van dezen afgrijs fel ij ken duivel. Dit geluidt , gelijkt naer den laegften toon der meniche„ lijke ftemmc, en niets boezemt der jpngfc „ heit zoo veel fchriks in. Zoo dra het be, gint, bereiden de Negers fpijzen voor dep K £ „ boo-  ¥54- De Nieuwe R e i s i g e r. ,, boozen geest, en brengen hem dezelven int ,, eenig naburig hol Het geene men hem aen, „ biedt wordt aenftonds verflonden; en indien s, de voorraedt niet genoeg is, vindt hjj mids, del om een' jongkman, die nog niet befne? den is, te rooven, en bewaert zijnen prooi i, in zijne maeg, tot dat hij meer voedfel ont3, vangen heeft Het flagtofter blijft, zelfs pa j, zijne verlosfmg, zoo vele dagen Hom, als ,, hij in den buik van den duivel heeft doorger 3, bragt. Ik zag een voorbeeldt van dit voiks- vooroordeel in eene ftadt der Foulezen. Een jonge Neger van. omtrent vijftien jaren, 3, zeide men, was den voorgaenden nacht uit ,, het ligchaem van Horey gekomen; en alle „ mijne poogingen konden hem niet doen fpre, 3, ken , fchoon ik hem den tromp van een' ,, fnaphacn, dien deze volken grootelijks vree3, zen, voor oogen hield. Eenige dagen daer,, na verfcheen bij vrijelijk in het midden van }, ons , en vertelde ons wonderlijke dingen, 3, welke zijne verbeelding hem waerfchijnlijk ,, opgaf. Kortom , alle de Negers fprakep ,, met fchrik van dit gedrocht; en men ftaet ,, verbaesd over het vertrouwen, waermede 3, zij verzekeren dat zij, door dezen boozen ,, en gulzigen geest, niet alleen weggevoerd, ,, maer zelfs ingeflokt zijn geworden. ,, De marabouts, die hen in deze meening 3, houden, verflijten de eerfte jaren van het ,, priesterfchap in de beoeffening' der grootfte „ ge-  Honderd en Vierentagchentigste Brief. 155 gcltren-hcden. Doch zij vergoeden zich dit 1 in het vervolg, en geven zich, zonder we" derhoudisge, aen allerlei ongebondenheden „ over. Men ziet hen met vodden bedekt , „ en meestentijds half naekt. Zij loopen als „ zotten door de ftraten; en de eerlijke vrou„ wen, welke zij op hunnen weg ontmoeten, „ zijn gemeenlijk de flagtoffers hunner onbe„ fchofthcit. De aenfehouwers , wel verre „ van zich tegens dit geweldt te verzetten, ge„ looven dat eene vrouw, die dus behandeld „ wordt, een' bijzonderen graedt van heihg„ heit verkrijgt, en haesten zich om hare klee„ ders te kusfehen. De man , hoewel zeer „ misnoegd, is genoodzaekt goed gelaet te „ toonen, en den marabout een gastmacl te „ creven, om de uitftekende gunst, die dczelve zijner echtgenoote heeft gelieven te be' wijzen, te erkennen. Deze priefters gaen geene huwelijken aen dan met priefterlijke r ^{lachten; en alle de mannelijke kinders zijn " gefchikt om dezelfde bedieningen als hunne ff vaders te bekleeden. Eene der voornaemfte „ is de jongkheit te onderwijzen, en hunne % fcholen zijn fomtijds zeer talrijk. De mees„ ten onder hen bezitten groote rijkdommen; " dewijl zij, behalve het voordeel hunner bchoedmiddclen (*), nog eenen grooten koopL handel drijven. Het vólk heeft voor hun „ zulk (*) Gns-gris.  %$6 Ds Nieuwe Reisisi». „ zulk eene diepe eerbiedt, dat het hunne „ droomen aenziet als voorzeggingen, en als „ openbaringen van Mahomet, wien zij zich j, beroemen heimelijk te fpreken. De eerbiedt „ der grooten wijkt niet voor die des volks. Indien lieden van het hoogfte aenzien eenen „ marabout ontmoeten, flaen zij eenen kring rondom hem, en vallen op hunne knien, „ om te bidden en zijnen zegen te ontvangen. ,, Het zelfde gebruik wordt in des konings ka,, mer geoefFend ; en in 't algemeen hebben „ deze lieden zulk een hoog denkbeeldt van de „ hciligheit hunner priesteren, dat zij geloo- ven dat de geenen, die hen beledigen, niet „ meer dan drie dagen leven zullen. „ De onderwijzing der kinderen, door de }, marabouts, gefchiedt één of twee uren voor „ den dag. De lesfen zijn gefchreven op klee,, ne plankjes; en wanneer zij ze kunnen le„ zen, leeren zij ze van buiten. Een vreemde„ ling kan gemakkelijk hunne fcholen kennen ,, aen het gerucht, 't welk zij maken in het „ herhalen van de onderwijzingen hunner mees, „ teren , met alle de kragt' hunner ftemme. ,, Deze laetften leeraren hunne wetenfehappen 3, niet alleen in de fcholen; maer zij verfprei,, den zich door de dorpen, om hunne leer te „ prediken aen de geenen, die dezelve willen ontvangen. Het landt is voor hun altoos open; en in de bloedigfte oorlogen zeiven, s, hebben zij de vrij heit om van het eene ko- ,, ningk-  Honderd en Vierentacciientigste Brief. 157 „ ningkrijk tot het andere overtegaen. Doch , zij ftrekken op de reis nimmer ten laste van „ anderen: zij dragen hunnen voorraedt met „ zich; en wanneer zij uitgeput zijn, dienen 3, eenire bladen papiers lang tot hun onderhoudt. „ Zij maken 'er behoedmiddelen (*) van, die „ hun wel rasch nieuwe voedfels verfchaffen. „ In het gedeelte van Afrika, 't welk door „ de Gambra en den Senegal befpoeld wordt, „ zijn de voornaemfte talen die der Mandin„ gos, Oualofs en Foulezen. De eerfte is de „ gemeenfte aen de Gambra ; en met dezen „ flcutel kan men zonder hindernisfe voortrei„ zen , van derzelver mond' af tot aen den „ oordt, alwaer zich deze rivier met den Ni„ eer vereenigt, indien zij, gelijk men zegt, wezenlijk een der voornaemfte takken van dezen ftroom zij. Behalve deze gemeene " landfpraek, hebben de Mandingos nog eene ,' geheimzinnige brabbeltael, die aen de vrou„ wen gebeelenal onbekend is, enwaervan de mannen geen gebruik maken, dan bij gelegenheit van Mumbo-Jumbo, hunnen afgodt. „ Eene verminkte Portugefche fpraek is de gc', wone tael van den koophandel tusfchen de * Europeanen en Negers geworden. Misfchien „ zou men dezelve te Lisfebon niet verftaen: echter leeren ze de Engelfchen gemakkelijk; „ en hunne tolken gebruiken nimmer eene an- " dC1'e- „ De Gris-gris.  i$8 De Nieuwe Reisices. „ De Negers van den Senegal zijn Maho,, metanen, die door;de Moren bekeerd zijn; ), doch dees godsdienst beltaet onder hen alleen ,, in het geloof van Gods éénheit, en in eeni„ ge bijzondere beoeffeningen. Zij erkennen ,, de zending van Mahomet, zonder den naem ,, van dezen profeet aenteroepen; Zelfs heb- ben zij eenige verwarde overleveringen van ,, den perfoon van Jezus Christus, en fprckcn „ van hem als van eenen man , die groote „ wonderwerken gedaen heeft* Dan het gee,, ne zij van deszelfs magt en heiligheit vertelSi len is een famenweeffel van fabelen, zonder ,, orde en waerfchijnlijkheit; Zij gclooven de „ voorbefehikking (*), en flellen alle hunne „ onheilen op rekening der voorzienigheid „ Godt heeft het dus gewild, zeggen zij; wij. ,', 'kunnen ons tegens zijnen wil niet aenkantem & Plegen zij eenen diefflal, het is Godt die 3, hun het geflolene heeft toegezonden, Ver3, liezen zij hunnen vader , hunne moeder, 3, hunne broeders, hunne kinders, enz., Godt 3, had dezelven noodig, en haelt hen uit deze ,, weereld'. Dus vermengen zij de gruwelen 3, van het Mahometaenschdom met de waer,, heden van den Christclijken godsdienst. Zij 3, hebben noch tempels, noch moskees, noch 3, kerken. Indien zij godsdienftige vergade,, ringen hebben, houden zij dezelven in hef operr Predestinatiori.  Honderd en Vierentagchentigste Brief. i$# 0 open veldt, in de fchaduw van eenige groo„ te boomen. Zij trekken eenen kring ter „ zijde van bünrie woning', in het midden van „ welken zij allerlei ligchaemswringingen, welft ke hunne verbeelding hun ingeeft, verrich„ ten. In het algemeen zijn zij zeer bijgeloo., vig: wanneer zij eene reis te doen hebben, a dooden zij een kieken; en het geene zij in „ deszclfs ingewanden waernemen, ftrekt hun „ tot een' regel, om hun vertrek te bevorde„ ren of te verfchuiven. „ Deze Negers noemen kouslou eene foort j, van gerecht, waervan zij hun gewoon voeci„ fel maken. Het wordt famengefteld uit meel „ van geerst, 't welk zij op de volgende wijs p bereiden. Eerst pellen zij het graen , en zijgen het door eene teems, om 'er de ze„ melen van aftefcheiden. Vervolgens maken i, zij 'er een deeg van, 't welk zij in eenen aerden pot op het vuur zetten, en roeren e het onophoudelijk, om te beletten dat het "n tot een broodt bakke. Door de fterke be, weging, verdeelt het zich in kleene drooge " enlrardc klootjes, als hagel, en blijft lang '„ goed, indien men het voor de vochtigheit ,, beveiligt. Om 'er gebruik van te maken, „ befproeit men het met warm water of vleesch„ nat, waerdoor het week .wordt en als rijst opzwelt. Dit voedfel is gezond, ligt, ge„ malxkelijk te vertéren, en vooral zeer ver„ frisfehende. De fanglet is.niet anders dan de  ïfio De Nieuwe R é i s 1 g e ê. 3, gort der geerst', die, gelijk de tarwgort ge* bruikt, ten naestenbij dezelfde uitwerkingen doet; „ Nergens vindt men zulke fraeije rtoch zoo „ vele tamarinden, dan op den zuidelijken oever „ van den Senegal. Alle de kusten van Afri3, ka zijn 'er mede bezaeid; maer zij zijn klee- ner in foort en veel minder in hoedanigheit ,, dan deze; Dees boom, wiens vrucht in de artzenijkunde altoos is aenteprijzen ,■ is ge3, meenlijk zoo groot als een notenboom, doch 3, veel digter. Zijne takken (trekken zich re„ gelmatig naer alle kanten uit, en zijn ver,, deelt in verfcheidene fpruiten , bezet met ,, bladeren, welke fchaduvv ëh frischheit ge- ven. De bloemen groeijen met tuiltjes* ,, van vijf of zes duimen lang: echter bevat3, ten deze tuiltjes niet meer dan negen of tien ,, bloemen , om dat dezelve op eenigen af3, Handt vart eikanderen zijrt. Zij fpruiten aen 3, het eindt der takken, en veranderen in eene ,, Vrucht, die in grootte en gedaenté naer eene ,, boonfchel gelijkt. Derzelver vleesch en ,, zaedt, van de buitenfte huit afgefeheiden ,■ 3, brengt men, als .een deeg, in Europa. De ,, Afrikanen maken 'er, met water, fuiker en 3, honig, eenen drank van, of eenige andera 3, toebereidingen, welke zij bewaren om hun-,, nen dorst te lesfchcn. De bladers, enkel „ gedroogd, hebben dezelfde kragt I de Ne3, gers doen ze in hunne rijst, hun kouskou * • -. : ,, en  HONDÏRD EN VlERENTAGCIIENTÏGSTE BRIEF, l6l „ en in 't algemeen in bijna alle hunne fpijzeq. „ De tamarinde, in water geweekt, geeft zulk „ een aengcnaem vocht als. de hmoendnink". Het bericht, waervan gij het uittrckfel gelezen hebt, heeft mij de moeite van eene lange reis gefpaêrd; en alle mijne togten, gedurende mijn verblijf in de Berkte St. Louis, bepaclden zich tot enkele wandelingen in de omliggende Breken van het eilandt. Het dorp Sor is de eerfte verblijfplaets, welke zich aen den oostclijken oever van den t ftroom vertoont. Het eilandt, waerop het gefticht is, heeft eene mijl in lengte, en is verdeeld door kleene rivieren , welke men Marigots noemt. Deszelfs zandgrondt, die in 't algemeen vrij vruchtbaet is, vormt in het midden verfcheidene zachtafhcllcnde heuvels, die met gom- of andere doornachtige boomen bedekt, en zeer moeijelijk te genaken zijn. Om in het dorp te komen, moest ik verfcheidene rivieren overftcken. Wanneer dezelve niet te diep waren, had ik een hulpmiddel bij de handt, namelijk, mij door Negers te laten dragen. Een van hun leende mij zijne fchouders; en dewijl zijne kleeders hem weinig hinderden, was hij wel rasch tot de borst in het water, en bragt mij in één oogenblik en al loopende over. Deze lieden zijn gewoon in het water alsxpp het landt te wandelen , eri kennen 'er alleVe wegen van. Ook had ik geen ander rijdier (vergeef mij deze uitdruk-, king) wanneer wij eene rivier, eenen vijver, of XV. Deel. ' L ^  i62 De Nieuwe Reisïger. een meir van middelmatige diepte moesten overlieten. Niettegenftaende alle mijne oplettcndheit, hadden mijne voeten de golven aengeraekt^ doch zij werden wel rasch droog 'op het brandende zandt, 't welk dezen oever bedekt. Mijne fchoenen krompen, fcheurden en vielen met Hukken van een. De enkele wederfluit deihitte van den grondt ligtte mij he(> ganfche vel van het aengezigt. De natuur heeft onder de voeten der Negeren zulk eene dikke huit geplaetst, dat dezelve hen van het gebruik der fchoenen ontllaet, en hun tot eene verdeediging voor de hardlle ligchamen dient. Onder de verfcheidene planten, die op den oever van den Senegal mijne oplettendheit tot zich trokken, zag ik deze foort van pompoenen , die aen de heetc landen eigen, en gnomons genoemd zijn. Zij wijken in grootte niet Voor die der koude gewesten; en hun fuikerfmaek heeft iets fijns en lekkers in zich. Men vindt 'er ook het groote doornachtige kruidjeroer-me-nict, 't welk de Negers gnerakiao of goeden dag noemen, om dat het, als men het aenraekt of van nabij 'er tegen fpreekt, zijne bladeren buigt, als om goeden dag te wenfchcn , en te betuigen dat het gevoelig is -over de beleefdheit, welke men het bewijst. Ik heb u gefproken van eenen boom der Goudkust', wiens grootte alles wat ik van deze foort' gezien heb overtreft; doch hij haelt niet - bij  Honderd en Vierentagchentigste Brief. 163 bij den boom, dien men hier het apenbroodt noemt. Ik mat deszelfs ftam met een ftioer, en bevond hem agtcnzeventig voeten in zijnen omtrek, dat is, meer dan vijfentwintig voeten middenlijns. Zijne hoogte is niet ongemeen, en weinig meer dan zestig voeten. Van boven aen den ftam fpruiten verfcheidene takken, waervan 'er eenigen zich waterpas uitftrekken, en met hunne einden den grondt raken. Zij zijn van vijfenveertig tot vijftig voeten lang; en ijder van hup zou een' der dikfte eiken van Europa uitmaken. Kortom , alles te famen fchijnt minder een' boom dan een bosch te vormen. Een wortel, die door het water eener riviere ontbloot was geworden, fcheeh mij meer dan honderd en tien voeten lang te zijn, zonder te rekenen het gedeelte, dat nog onder de aerde verborgen bleef. „ Verfcheidene dezer ,, boomen dragen namen van Europeanen s' „ wier letters diep in den fchorsch genheden „ zijn. Een dezer namen is gedagteekend in „ de vijftiende eeuw'; en de letters zijn om-' „ trent zes duimen lang. De apenbroodeii „ zijn misfehien de oudfte boomen van deri 5, aerdkloot. Indien Afrika, in het voortbren„ gen van den ftruisvogel en olifant, zich kart „ beroemen de reuzen der vogelen en viervoe„ tige dieren geteeld te hebben, ontaert het „ niet van zich zeiven ten opzichte der plan„ ten, kweekende in zijnen fchoot den groot,j ften boom der geheele weereld".' L z ï)é  i6*4 De Nieuwe Reisiger. De ftruisvogel, waervan ik zoo even gemeld heb, is de voornaemfte vogel des lands. Hij is 'er zoo gemeen, dat men 'er fomtijds talrijke benden van op den oever der rivieren ontmoet. Zij zijn gemeenlijk zeven of agt voeten hoog; doch hun ligchaem, hoewel vrij dik, heeft luttel evenredigheit met hunne grootte; Zij hebben zeer hooge pooten , eenen zeer langen hals, een ongemeen kleen hoofdt, met eene foort' van dons bedekt. Hunne oogen gelijken naer die van een' mensch: hun bek is kort en fcherp ; en hunne vleugels , te kleen om te vliegen, ftrekken om hen met eene wonderbaerlijke fnelheit te doen loopen ,- voornamelijk als zij den windt van achteren hebben.- Wanneer dezelve hen tegen is , hebben zij geen hulpmiddel dan in hunne pooten. Hunne veders zijn week, zacht, wollig, genopt en zeer digt. Die der mannekens zijn witter, langer en dikker dan die der wijfkens. Dees vogel heeft grove en vleezige dijen, bedekt met een hard, dik én gerimpeld vel; en zijne pooten hebben de gedaente van die eenes ftiers, doch aen het hoorn verdeeld in leedjes, gewapend met klaeuwen, die hem dienen tot het opnemen van het geene hij wil vatten. Zijn ftaert is gefloten, rond, en famengefteld uit fchachten, die bij het manneken wit, en bij het wijfken bruin zijn. Zijne pluimen worden fterk gezocht voor de helmen. Indien iemant hem vervolgt, neemt hij fteenen, welke hij met. veel  Honderd en Visrentagchentigste Brief. 165 fTeci kragt' achter hem uit werpt. Hij verflindt onverfchillig alles wat men hem aenbiedc, le, der , kruidt, broodt , vleesch , hair , enz, Echter verteert hij geenszins het ijzer, noch de andere harde ligchamen , welke hij door-, zwelgt, maer loost ze gcheelcnal van achteren weder uit. Het koper verandert, in zijne maeg, in vergift. Men heeft ftruismagen geopend, waerin men bij de zestig oortjes, door hunne onderlinge wrijving bijna drie vierden verteerd , gevonden heeft: het ijzer , de ftce, nen en de beenders waren met koperrood geverfd. Dit dier teelt ongemeen voort, om dat het verfcheidene malen in het jaer broeit ; en ijdere broeijing is van vijftien of zestien eneren, wier grootte evenredig is aen die van den vogel, dien zij moeten voortbrengen. Sommigen dezer eijeren houden een pint nats in; anderen wegen zelfs vijftien pondt, en zijn genoeg om zeven of agt menfchen te verzadigen. Zij hebben eenen fmaek als ganzenëijers. De fchael is wit, glad en zeer hard, fchoon van een middelmatige dikte. De Turken en Perfianen hangen ze aen het gewelf hunner tempelen. Men maekt 'er drinkfchalen en verfierfels voor de kunstvertrekken der liefhebberen van. De ftruisvogels leggen ze in het zandt, alwaer men langen tijdt heeft geloofd dat zij ze verlieten, latende aen de hitte der zonne, zeide men, de zorg om ze te doen voortkomen,' L 3 Ech-  ÏÓ6 Dë Nieuwe Reisigkr. Echter is het zeker dat zij ze aen den Senegal uitbroeijen, doch alleenlijk bij nacht; 't geen hen regtvaerdigt van de onverfchilligheit, waermede men hen befchuldigt. Dus ftrekt het geene, 't welk men hun als eene foort van onnoozelheit verweet, tot hunne eer, dewijl zij, in plaets van gedurig op hunne eijers te zitten, dezelven alleen broeijen als het noodzakelijk is. Vergeefsch heeft men gepoogd deze eijers in de zon in eene broeibak te doen voortkomen. De jagt op dit dier is een van de grootfte vermaken der Afrikaenfche heeren. Zij komen in de vlakte, gezeten op Barbarijfche paerden, als hazewinden afgericht. Zij vertrekken en vervolgen de ftruisvogels, die met eene wonderbare fnclheit vlugten. Deze dieren trachten de bergen te winnen, met behulp hunner vleugelen ; doch men neemt in acht hen altoos tegens den windt voorttedrijven. Zoo dra zij beginnen vermoeid te worden, werpt zich de jager met een' grooten draf op hen, en maekt hen met pijl- en fpietsfteken af. Somtijds vangt men ze levend, maekt ze tam, en verkoopt ze aen de kooplieden, die ze naer Europa zenden, alwaer hunne veders tot de verhemelten, hoeden, helmen, ledekanten, tooneelkleeders, enz., dienen. Zij worden bereid, witgemaekt en met allerlei kleuren geverfd. De Arabicrs achten den Bruis vogel niet alleen om deszelfs veders, die, gelijk ik reeds ge-  Honderd en Vierentacciienticste Brief. 167 gezegd heb , eene zeer gezochte koopmanfehap zijn,°waerin groote handel gedreven wordt, maer insgelijks omdeszelfs vleesch, 't welk, hoé hard het ook zij, onder hen voor een lekker gerecht gehouden wordt. Men vertelt dat keizer Heliogabalus, op zekeren dag, de hoofden van zes honderd dezer vogelen op zijne tafel deed opdisfehen, om 'er de hersfens van te eten. In het verfche water van den Senegal vindt men een' visch, dien de Franfchen den Trembleur of Bever noemen, uit hoofde van de zonderlinge eigenfehap , welke dit dier heeft om eene zeer fmertelijke beving in de leden der geenen, die hem aenroeren, te veroorzaken. Zijne uitwerking , luttel verfchillende van de elektrifche fchokking, wordt zelfs medegedeeld door de enkele aenraking met een' Bok,, zoo dat men alles, wat men in de handt heeft, oogenblikkelijk laet vallen. Het ligchaem van dezen visch is rond, zonder fchubben, en glad celijk dat van een' ael, doch veel dikker ten aenzien van zijncgrootte. Zijn vleesch, fchoon van een' vrij goeden fmaek, is niet even gezond voor ijder. De haei is insgelijks een visch, die zeer gemeen langs de kusten en in de rivieren van Senegal is. Hij is de grootfte en verfchrikkelijkfte der zeehonden, en het ftoutfte en verflindenfte waterdier , waervoor de mensch te vreezen heeft. Hij is omtrent vijfentwintig vocL 4 ten  ï63 De Nieuwe Reisigee. ten lang, en vier voeten breed. Zijn bek flrekt zich uit tot het midden van den hals, en is aen ijder kakebeen voorzien met drie rijen tanden, zoo gefloten en hard, dat niets dezelve wederflaen kan. Men heeft 'er fommigen gevangen, die ménfchelijke ligchamen in de maeg hadden; 'c geen hun, zegt men, in het begin de Latijnfche benaming van requiem, rust beteckenende, heeft doen geven. Verfcheidene lieden geloovcn ook dat hij het wezenlijke gedrocht is, in wiens buik de profeet Jonas is begraven geweest; en zij voegen 'er bij dat, indien men hem den muil ergens mede open fpart, de honden 'er gemakkelijk in komen, en het geene hij in de maeg heeft opeten. Zijne kakenbeenders hebben zulk eene zonderlinge veêrkragt, dat hij zijn' bek volgens de grootte van zijnen prooi kan openen, en eene ongemeene wijdte daeraen geven, Allerlei vleesch is zijne gilding; echter fchijnt het dat hij grager naer het vleesch van een' Neger dan van' een' blanken, en nog gretiger naer het hondenvleesch is. Dit gedrocht, 't welk de natuur alleen fchijnt voortgebragt te hebben om te verllinden, tast alles aen wat hij ontmoet; en zonder zijne bezwaerliikheit in het bijten, zou hij den gai> fchen oceaen ontvolken : doch gelukkiglijk is zijn muil zoo ver van het einde zijnes fnuits, dat hij zijnen prooi niet voordeelig kan aengrijpen. De fchepen , die op deze kusten varen, zijn 'er altoos van omringd ; en indien eenig ma-  Honderd en Vierentacciientigste Briee. 169 matroos bij ongeluk in zee valt, wordt hij aenftonds door deze verfchrikkelijke dieren verfionden. Wanneer men een' dooden mensen buiten boordt werpt, ziet men hem oogenbhkkelijk door dezelven in Bukken fcheuren. Hunne gretigheit is zoo groot, dat zij als woedenden vechten; en de helft van hun lijf uit het water heffende, fchieten zij tegens eikanderen met een geweldt, dat de lucht van hunne Hagen doet wedergalmen. Men heeft niet veel behendigheit noodig, om dezen visch te vangen. Dewijl hij ongemeen gulzig is, werpt hij zich gretig op alles wat men hem aenbiedt. Gemeenlijk is het een groote hoek, met een Buk fpeks bedekt, vastgemaekt aen een' ijzeren keeten, die aen een touw gebonden is. Indien de haei geen' honger heeft , nadert hij het aes, befchouwt het, draeit het om , en fchijnt het te verfmaden. Hij wijkt 'er een weinig af, keert te rug, fchijnt het te willen inflokken, en veiiaet het. Wanneer men genoegzaem vermaek gehad heeft met hem te befchouwen, trekt men het touw te rug, als of men den hoek weder wilde inhalen. &Doch dan wordt zijne graegte opgewekt; en hij werpt zich in ernst op het Buk fpeks, ?t welk hij inzwelgt. Als hij zich gevangen voelt, heeft men geen minder tijdverdrijf met het befchouwen der bewegingen, welke hij aenwendt om zich losbmakep. Nu tracht hij met zijne kakenbeenL 5 derep  tfo De Nieuwe Reisiger. deren de keeten aen Hukte bijten; flraks fchiet hij vooruit, en doet geweldige rukken om het touw te breken. Sommigen ziet men zich vergeefsch afflooven, om het geene zij ingenomen hebben overtegeven', terwijl zij alle hunne ingewanden door den muil fchijnen te willen uitwerpen. Wanneer zij volkomen afgemat zijn, trekt men hen met den kop buiten het water, en maekt met een touw eene lits, die men om bet midden van bun lijf toehaelt. Op deze wijs ligt men hen gemakkelijk in het vaertuig , alwaer men hun voorts het leven bêneemt. Geen dier is moeijelijker omtebrengen: want na dat men bem in Hukken gefneden heeft, ziet men nog alle zijne leden bewegen. Als hij gevangen en aen boordt gehaeld is, is geen eenig matroos Hout genoeg om hem zonder voorzorg' te naderen. Behalve zijne beten, die altoos eenige leden wegnemen , zijn de Hagen van zijnen ftaert zoo verfchrikkelijk, dat zij de armen of beenen van allen, die zij bereiken, verbrijzelen. Het vleesch van dezen visch is taei, mager, lijmachtig en van kwaden fmaek. De eenigfte eetbare plaets is de buik : men zult hetzelve vierentwintig uren in, en laet het koken, om het met oly te eten. Indien men een wijf ken met jongen vangt, neemt men haer dezelven af; en na dat zij een of twee dagen in versch water geHaen hebben, zijn zij vrij goed om te eten. Onze matrozen verwerpen het vleesch van  Honderd en Vierentagchentigste Brief. 171 van den haei zeiven niet; en de Negers gebruiken het tot hun gewoon voedfel. Zij bewaren het tot het begint te Binken; en in dezen ftaet wordt het onder hen voor een lekker eten gehouden. Ook gefchicdt 'er een aenmerkelijke koophandel van in Guinéa, en bijzonderlijk op de Goudkust. Het vet van dezen visch blijft lang goed, en wordt droog en hard gelijk varkensfpek; maer gemeenlijk laet men het koken, om 'er oly uittetrekken. Men zet de grootfte en gladfte haeijentanden in zilver, om'er bellen voor de kinderen van te maken, op dat zij daerop zouden bijten , om hunne tanden te doen voortkomen. Eindelijk wordt het haeijenvel bij verfcheidene werklieden gebruikt, om kokers te bedekken, het hout glad te maken, enz. Men heeft opgemerkt dat dit dier bijna altoos omringd is van kleene visfehen, die in zijnen prooi deelen, als hij 'er zich meester van gemaekt heeft. Zij komen zelfs vrijelijk in den muil van dit gedrocht, 't welk (eene wonderbare zaek) hen laet vertrekken, zegt men, zonder hun kwaed te doen. Eene andere bijzonderheit van den Senegal zijn de pellikanen, anders gezegd de groote fcholfers, die gelijk de zwanen fier op het water Breven. Na den ftruisvogel zijn dit de grootfte vogels des lands. Onder hunnen bek, die omtrent anderhalven voet lang is, hangt een zak, die meer dan tien pinten waters inhoudt, en wiens gebruik alleen tot het visfehen dient. Het is eene  172 De Nieuwe Reisiger. eene foort van werpnet, 't welk de natuur de* zen vogel' gegeven heeft, ter bevorderinge van de middelen om deszelfs groote behoeften te voldoen. Ah'mmer zou zij het in een dier, 't welk zich beter daervan had weten te bedienen , hebben kunnen plaetfen; en men kan zeggen dat hij het visfehen volmaekt verilaet. De liholfers zwemmen gemeenlijk met zwermen op de drooge gronden, en vormen eenen groo, ten kring, dien zij, eikanderen allengskens naderende , digter toefluiten, om de visch, welke zij door de beweging hunner pooten in deze kleene ruimte houden, voorttedrijven. Wanneer zij 'er genoeg van verzameld zien, dompelen zij hunnen open bek in het water, en fluiten denzelven weder toe, zoo fchielijk als een visfeher zijn net uitwerpt en te rug haelt. Om het water, waermede hun zak vervuld is, uittegieten, houden zij Hechts hunnen bek op zijde en even open. Aenftonds loopt 'er het water uit, en laet de visch droog, welke zij pp het landt vreedzaem gaen opeten. Ik ben, enz. Aen den Senegal, den i ft en van November, 1753. Hon-  Honderd en Vijfentacchentigste Brief. 173 Honderd en Vijfentacchentigste Brief. De Kanarifche eilanden. Gij zult te gelijk, Mevrouw, mijn vertrek uit Afrika en mijne aenkomst in Europa vernemen. Van de oeveren van den Senegal tot aen de boorden van den Taeg telt men omtrent zeven honderd mijlen langs de kust; maer door den koers, die wij namen, leiden wij ten minfte tweemael zoo veel wegs af. Na eene inlooping aen de fterkte Arguin, gingen wij beurtelings aen de Kanarifche eilanden, aen het eilandt Madera, en aen de Acorifche of Vlaemfehe eilanden ankeren ; en na eene fcheepvaert van zes weken, landden wij gelukkiglijk in de haven van Lisfebom Nimmer heb ik zoo veel volks door de zeeziekte aengetast gezien, dan gedurende deze laetfte reis. U is niet onbekend dat deze ziekte beftaet in eene foort van verzwakkinge en magteloosheit, die meer of min brakingen veroorzaekt, volgens de natuursgefteldheden. Sommige lieden hebben dezelven nimmer ondervonden* Anderen gevoelen 'er de uitwerkingen alleen van gedurende de eerfte dagen, cn zijn 'er vrij van met eenige ligte verdoovingen. In eenigen verfchijnt deze kwael niet dan wanneer de zee zeer ontroerd , cn de beweging van het fchip  174 De Nieuwe Reisiger. fchip geweldig is. Anderen eindelijk zijn in de korte zoo wel als in de lange reizen, in ftil zoo wel als in ruw weder, daeraen onderworpen. De fterke en zwakke gefteldheden worden gelijkelijk daerdoor aengetast; en dit of geen natuursgeftel, bij voorbeeldt dat der kinderen of door ziekte verzwakte perfonen , is alleen daervan bevrijd. Zij, die niet lang genoeg op zee blijven ,om aen brakingen onderhevig te wezen, geven fomtijds over twee of drie uren na dat zij geland zijn. Zelden veroorzaekt deze kwael de koorts: zij ontftelt alleenlijk de maeg, zonder den etenslust te benemen. Men befpeurt dat 'er de vrouwen meer wederftandt aen bieden, dan de mannen; als ook de perfonen, die een zwak en kort gezigt hebben, dan de geenen, die fterk en ver af zien. Eindelijk heeft men opgemerkt dat de lieden, op wien de zee meest vat heeft, zich altoos veel beter op het landt bevinden , dan de geenen , die gedurende de fcheepvaert het fterkfte gefchenen hebben. In onze fcheepvaert werden wij dikwerf afgetrokken , door het vermaek, 't welk ons de vliegende visfehen gaven. De zee was 'er, om dus te fpreken , mede bedekt. Hunne grootte komt met die van den wijting overeen. Zij hebben twee vinnen , bijna zoo lang als hun geheel ligchaem, die hun tot vleugels dienen , om boven het water te vliegen. De zeebraesfems en bonetten, andere zeedieren, die 'er  Honderd en Vijfentacchentigste Brief. 175 'er zeer gretig naer zijn, deden hun een gedurig oorlog aen; en men zag, ijder oogenblik, zwermen van visfehen boven het water vliegen, om-dezen wreeden vervolgeren te ontwijken. Dewijl zij zich alleen in de lucht kunnen ophouden, zoo lang hunne vleugels nat zijn, was hunne vlugt kort; en de meesten der geenen, die boven bet fchip vlogen, vielen 'er aenftonds op neder, 't geen ons zulk een overvloedig als lekker voedfel verfchafte. De nacht bezorgde ons andere tijdkortingen. Zoo dra de zon, zich achter den gezigteinder , verfchuilende , de duisternisfen hadde aengevoerd, beftraelde ons de zee met haer licht. De voorfteven van het fchip, derzelver water doende opbAüsfchen, fcheen het zelve in vlam te Bellen. Wij ftreefden dus in eenen lichtenden kring, die, ons als een gloedt omringende, ons tot het eilandt Arguin volgde. Dit eilandt, dat zijnen naem geeft aen de golf, waerin het ligt, is niet meer dan vijf mijlen in zijnen omtrek. Het is overal toegangelijk voor de floepen ; maer de groote fchepen kunnen 'er niet aenlanden. De vaertuben, die niet meer dan tien of twaelf voeten diep gaen, kunnen het tot op het bereik van een' fnaphaenfehoot naderen. Het eilandt Arguin , 't welk de Arabiers het eilandt Ghir noemen,'werd, in de vijftiende eeuwe, ontdekt door de Portugezen, die 'er op de punt eener rotze , naer het noord - westen, eene Berkte  176 De Nieuwe ReisiGee. fterkte bouwde. Deze fterkte is omtrent twirk tig vademen breed; en hare muren, van tigcbelfteenen opgehaeld , zijn niet • minder dan vier voeten dik, en dertig of veertig voeten hoog. Naer de landzijde zijn 'er twee torens, met eikanderen vereenigd door eene gordijn, in wier midden de poort is. Het overige van den omtrek is door de zee befpoeld, en met .een groot getal van fnijdingen doorboord. Binnen de plaets ziet men een' regenbak en een .magazijn, die een' vuurkogel kunnen wederftaen. De Portugezen bezaten deze fterkte, benevens den koophandel der naburige ftreken, den tijdt van twee eeuwen; maer de Hollanders, met derzelver zwakhcit hun voordeel doende, bcmagtigden deze grondftichting, cn vermeerderden derzelver vestingwerken. Zij behielden deze fterkte bij de twintig jaren, met het voordeel van een' aenmerkelijken koophandel, voornamelijk in de gom, welke zij tot een' onmatigen prijs deden fteigeren , met oogmerk om den Franfchen handel aen den Senegal in den grondt te helpen. Dit noodzaekte de Franfchen om; de fterkte te belegeren , ert 'er zich meester van te maken. De vrede van Nimegen bevestigde hen in derzelver bezit; maer federt dit tijdftip, is zij genomen, wedergegeven en hernomen door de Franfchen en Hollanders, en eindelijk gebleven aen de Franfche Indifche maetfehappij, gelijk ook het kasteel cn kantoor vaii  Honderd en VijfentAgchentigstë Brief. 177 Van Portendik, liggende op dezelfde kust, halverwege tusfchen Arguin en den Senegal. Na dat wij de Witte kaep te boven gezeild waren, ftevenden wij, zonder ons optehouden, naer de Kanarifche eilanden , aen de ouden bekend onder den naem, Van de Gelukkige eilanden, uit hoofde van de gezondheit der lucht en de vruchtbaerheit van den grondt. In het naderen van het eilandt Ferro, herinnerde ik mij dat de Berrenkundigen, door den kardinael van Richelieü, in het wapenhuis van Parijs vergaderd , om te onderzoeken over welke plaets men de eerfte middaglijn trekken moest, befloten dat dit best zoude gefchieden over dit eilandt, als het wèstelijkfte der Kanarifche eilanden. In gevolge hiervan, gaf Lodewijk de dertiende eene verklaring, die den Franfchen verbiedt deze middaglijn elders te plaetfen, cn hun beveelt'den eerften graedt der lengte naer het oosten van daer af te rekenen. Dit is alles wat dit kleene landt zeldzaems aen een' Fransman kan opleveren : want ik befchöuw als eene fabel het geene men vertelt van eeiieri boom des lands, die bij dag gedurig van wolken omringd is, en des nachts, even als eene fontein, water tot de behoeften van menfchert en beesten oplevert. Digt bij het vlek, dat gelijk het eilandt genoemd wordt, is een vuurberg, die zich fomtijds opent, en 'er grootö verwoestingen aenricht. XV. Deel M Mefi  175 De Nieuwe Reisiger, Men wil dat de Kanarifche eilanden hunnen naem ontleend hebben van eene zekere foort van rieten (*), die in groot getal op een' zelfden wortel groeijen. Wanneer men dezelven met de hand' drukt, leveren zij een melkkleu.rig fap, dat voor een fterk vergift gehouden wordt. Het fchijnt' dat de eerfte inwoonders van deze afgezonderde eilanden beftonden in eene volkplanting van Egyptenaren, wier zeden en godsdienst zij medegebragt hadden; maer zij vervielen allengskens in de afgrijsfelijkfte barbaerschheit. Echter hadden zij niets van de wreedheit, welke men den barbaren verwijt. Zij befchouwden de bloedftorting met affchrik; en de haet deed hun geen' ftrenger wraek tegens hunne vijanden uitdenken, dan dezelven te gebruiken om de geiten te hoeden en te reinigen, 't geen bij'hen voor het alierverachtelijkfte bédrijf gehouden werd. De Guanchezen (dit is de naem, dien men toen dit volk gaf) waren groot, fterk, en zoo gezwind, dat zij van de toppen der bergen afkwamen, met van rots op rots te fpringen. Ten dien einde bedienden zij zich van een' pols van negen of tien voeten lang, waermede zij van de eene plaets op de andere overhelden. Hun kleedt was van geiten vellen, en hun voedfel een deeg van gepelde gerst, water en honig. In de gevechten bedienden zij zich van ftcenen, welke zij  Honderd en Vijfentacchentigste Brief, 179 zij met zoo veel kragt'.alsbehendighcit wierpen, Hunne huizen waren fpelonken , 111 de rots uitgehouwen, of door de natuur gevormd. Zn, hadden koningen, cn waren denzei ven zeer on. derdanig. De geenen, die zica m het huwelijk begaven, vernieuwden hun den eedt van gehoorzaemheit voor zich en hunne kinderen, en itunden hun het eerfte regt op den maegdom hunner vrouwen af. Wanneer een nieuwe vorst op den troon klom, waren de jonge lieden gewoon hem niet alleen hunne getrouw* heit en diensten, maer zelfs de offerande van hun leven aentebieden; en men vond 'er die van de aenbieding' tot de uitvoering overgnv oen. Zij begaven zich , met een talrijk gevolg , op den boordt van een diep dal, en wierpen zich, na meenigvuldige plegtigneden , in het gezigt van al het volk , van boven neder. Het zelfde gebruik verpligtte den vorst eene bijzondere aenmerking voor de bloedverwanten van den dooden te hebben, en hen door eer, bewijzingen en weldaden te onderfcheiden. Deze volken erkenden een opperwezen, waeraen zij offeranden toebragten. Zij hadden eenig denkbeeldt van de toekomende ftraffe der misdaden, en befchouwden den vuurberg deipiek van Teneriffe als de hel der boozen. Zij hadden het geheim om hunne dooden derwijze te balzemen, dat zij nimmer bedierven, van hunne voorvaderen behouden 3 en zij plaetften de lijken in groote kelderen, onder de rotzen.  ïZö De Nieuwe ReIsigek. gegraven. Tegenwoordig ziet men nog foittrnigen dezer graf kelderen, waerin de ligchamen bijna geheel zijn, fchoon zij 'er verfcheidene eeuwen in gelegeri hebben. Men onderfcheidt, tevens in de beide geilachten, de oogen, de ooren, den neus, de tanden, de lippen, den baerdt, en zelfs de natuurlijke deelen. Van deze gebalzemde lijken, ftaen fommigen overeindt, cn anderen liggen op bedden van zulkcn harden hout, dat geen ijzer bet zelve kandoorboren. Deze lijken zijn alzoo ligt als ftrooi: de zenuwen, pezen en zelfs de aders cn flagaders fchenen als zoo vele kleene touwtjes. Volgens het bericht van de afftammelingen dezer aloude Guanchezen, was 'er onder hunne voorouders een bijzondere ftam, die de kunst om de ligchamen te balzemen alleen bezat, en dezelve bewaerde als eene heilige verborgenheit, die nimmer aen het gemeen moest medegedeeld worden. Dezelfde ftam maekte het priesterdom uit; en de priesters vermengden zich door geene huwelijken met de andere rangen der burgeren. Doch na de veroovering dezer eilanden , werden de meesten vernield door hunne overwinnaers ; cn hun geheim verging met hun. Alleenlijk weet men, door eene foort van overlevering', dat men tot deze bewerking onder anderen gebruikte boter, vermengd met beerenvet, 't welk men ten dien einde in geitenvellen bewaerde. Men liet dit ïnengfel koken met eene foort' van lavendel, die  ÏÏONDERB EN VIJFENTACCHENTIGSTE BRIEF. ï8l die in overvloede tusfchen de rotzen groeit: men voegde 'er bij wilde faly en andere kn» den, wier vermenging den mtmuntendften bafrm uitmaekte. Na deze bereiding, ledigde men eerst het ligchaem van deszclïs ingewanden, en waschte het vervolgens met een loog, gemaekt van fchorlchen van pijnboomen, in de zonnc gedroogd. Deze reiniging werd verfcheidene malen herhaeld; en voorts verrichtte men dikwerf de zalving van binnen en buiten, met oogmerk om dezelve telkens te laten droogen. Men hield daermede aen, tot dat de balfem het lijk geheclcnal was doordrongen, en men, door het verdwijnen van het vleesch, alle de fpieren zag verfchijnen. Men belpeurde dat 'er niets aen de bewerking ontbrak, wan, neer het ligchaem ongemeen ligt was geworden. Alsdan naeide men het in geiten Vellen * en de naedt daervan was zoo glad en gelijk, dat men zich nog tegenwoordig over de handigheit en netheit verwondert. Yder omwindfel is naeuwkeurig gefchikt naer de grootte van den doQr den- . De Kanarifche eilanden waren langen tijdt aen de hedendaegfehen onbekend: de Kastilianen ontdekten ze niet dan omtrent het einde der veertiende eeuwen, en richtten 'er zelfs geene grondftichting op. Het was flechts twintig jaren daerna, dat twee Franfche edellieden, Betancourt geheten, van den koning van Spanje verlof verkregen om ze te verooveren. Zij ' M 3 ea«  ï82 De Nieuwe Reisiger. onderwierpen 'er vier aen hunne gehoorzaenj* heit, en Honden ze, in het vervolg af aen den koning van Portugal, die hun in verwisfeling eenige landerijen in het eilandt Madera gaf. Eindelijk, werden alle de Kanarifche eilanden, door een verdrag tusfchen de Portugezen en Kastilianen, aen de kroon van Spanje gehecht. De eerfte vrucht, welke de Spanjaerds daeruit trokken, was een zeker kruidt, orchel geheten, 't welk zij naer Kadix overvoerde, tot gebruik der verwerijen. De geitenvellen, het kaersi ïmeer en de kaes maekten het overige, van den koophandel uit. In den beginne betoonden zich de bewoonders der Kanarifche eilanden niet zeer leerzaem voor de waerheden van den Christelijkcn godsdienst; de zendelingen bragten 'er hen toe bij trappen. Hunne verblijfplaetfen waren enkele dorpen, zonder vestingwerken cn verdeediging' in de vlakten, maer zoo wel verfterkt in het gebergte , dat men eene belegering noodig had om ze te overweldigen. Men telt twaelf Kanarifche eilanden; doch daer zijn 'er Hechts zeven, die eenigzins aenmerkelijk zijn : de anderen zijn eigenlijk niet' dan eilandjes. Groot Kanarie, liggende in het midden van alle de anderen , die 'er hunnen ■naem van gekregen hebben , is het rijklie, fchoon niet het grootHe: want het is niet meer dan veertig mijlen in zijnen omtrek. Men vindt 'er vier Heden, waervan de yoornaemHe den  Honderd en Vijfentagciientigste Brief. 183 den naem van het eilandt draegt ^ ftadt is : men noemt ze ook de ftadt Palma. Hare huizen zijn fraei, en hebben twee verdiepingen, met een plat van boven. Dae, is een kasteel; maer het is luttel bekwaem tot wcderBandt. Palma bevat omtrent twaelf dmzcnd inwoonders: het is de zetel van den opperftcn raedt der zeven eilanden , van de vierfcnacr des gewetens, van den bisfchop en landvoogdt; doch deze laetften, gelijk ook alle aenzicnlnke lieden, houden gemeenlijker hun verblijf op het eilandt Teneriffe. Behalve de hoofdkerk, wier kapittel uit agt eeramptcnaren , zestien kanunniken en twaelf domheeren beftaet, zijn 'er Dominikanen, Minderbroeders, Kordeliers, Tezuiten en nonnen, die den regel van St. Berpardps volgen. De Franfchen hebben 'er een konful. De andere Beden zijn Telda, Galder en Guia, rondom welke men talrijke fuikerreederijen ziet , welke men voor zoo vele ' dorpen zoude nemen, door de meenigvuldige perfonen , die 'er in arbeiden. Het eilandt Teneriffe, het grootfte cn tevens het vruchtbaerfte en bestbebouwdfte der Kanarifche eilanden , is vervuld en f omringd met ontoegangelijke bergen. In de engte dezer bergen vindt men de fraeifte bosfehen van oranje- fitrocn- vijgen- granaet- en andere boomen , die allerlei foorten van vruchten voortbrengen. De dalen dragen het fchoonfte koorn van het aerdrijk; en de heuvels , met wijnM 4 gaer-  $84 De Nieuwe Reisiger. gaerden beplant, leveren de uitmuntende wijT nen , die, onder den naem van Kanarie- en Malveziewijn, de grootfte vermaerdheit gekre: gen hebben. De eerfte wordt getrokken uit eene groote druif, die een fterk en hoofdig vocht verfchaft: echter is dit de gewone wijn. Den anderen maekt men van eene kleene druif, die rond en zoet is, en een uitmuntend vocht, *t welk verdient in alle de weerelddeelen vervoerd te worden, oplevert. Gemeenlijk fchrijft men de hoedanigheit dezer wijnen aen de natuur van den grondt toe; maer de aenkweeking en de manier , waerop men de wijngacrderi bearbeid, heeft 'er, ten minfte, zulk een groot deel in. Men verkiest de heuvels, die naer het zuiden gekeerd zijn , bebouwd derzelver bcncdenfte gedeelte, en maekt op den grondt, tot den wijnberg gefchikt, kleene muren borstweringshoogte, op den afftandt van vier of vijf voeten van eikanderen. Deze muren ftrekken tot verfcheidene einden: want vooreerst beletten zij, door het wederhouden der aerde, dat de voet der wijnftokken ontbloot worde: ten tweede ftuiten zij het regenwater; en eindelijk bezorgen zij, door het weêromkaetfen der zonneftfalèn , den wijngaerdranken eene grooter hitte. De achterkant dezer heuvelen , dat is de zijde, die naer het noorden ziet, is onvruchtTjaer en onbebouwd, en vertoont aen het gezigt Hechts eene keeten van naekte en graeuwe iéijen rotzen. In  Honderd en Vijfentacchentigste Brief. 185 In het midden van het eilandt verheft zich een berg , wiens loodregte hoogte meer dan eene mijl is, en geene minder verwondering van digtbij dan van verre verwekt. Hij ftrett zijnen voet bijna tot aen de zee uit, vanwaer men twee en een' halven dag reizens tot aen den top rekent. Schoon hij in eene fcherpe punt fchijnt uitteloopen , gelijk een fuikerbroodt, waermede hij eene groote gehjkheit heeft, is hij aen hetuiterBe eindt echter plat; en zijn top vormt eene vlakte van meer dan eene mergen lands. Het midden van deze ruimte is een afgrondt, waeruit groote Beenen met vlamme cn rook opftijgen. Men kan 'er opklimmen, gedurende eenen togt van zeven mijlen, op muilen of ezels; maer men moet de reis te voet, met groote moeijelijkheden, ver, volgen. De rug des bergs is, in de vier eerfte mijlen, met de beste boomen verfïerd, en de grondt doorkneden met kleene beken , die uit hunne bronnen ontfpringen, en tot aen de zee afdalen. Wanneer men halverwege is, wordt de koude onverdragelijk, en eindigt niet dan op twee mijlen nabij den top, alwaer de hitte niet min hevig is dan in het diepfte van het dal. De gefchiktfte tijdt tot deze reis is het einde van den zomer, om dat men dan de ftroomen, welke het fmelten van den meeuwveroorzaekt, ontwijkt. Geen regen valt 'er op den top van den berg: de lucht is 'er klaer éQ helder; en de windt wordt nimmer gevoeld. M 5 Schoon  i86 De Nieuwe Reis i oer. Schoon het eilandt met rotzen vervuld is, vertoont het zich , van den top des bergs, als eene fraeije en wijduitgeftrekte vlakte; doch het geene men voor het aerdrijk neemt Js, inderdaedt, niets anders dan de wolken, welke men verre beneden zich ziet. Het ganfche bovenfte gedeelte van den berg is onvruchtbaer , zonder eenige fchijnbaerheit van boomen of heesteren. Indien men in den afgrondt, waeruit het vuur voortkomt, eenen fteen werpt, geeft hij daerin een' klank als in een koperen vat, tegen het welke men met een' ijzeren hamer flaet: ook hebben hem de Spanjaerds den naem van des duivels ketel gegeven. De opening is niet minder dan honderd voeten middenlijns , en ftrek't zich naer den grondt de ruimte van omtrent duizend vademen uit. Zijne gedaente gelijkt naer die van een' trechter: zijne boorden zijn bedekt met kleene zachte fleenen, met zwavel' en zand' vermengd. Men verzekerde ons dat fommige reizigers, den moedt gehadt hebbende om tot den bodem der diepte nedertedalen , aldaer flechts eene foort van heldere zwavel', die naer zout geleek, gevonden hadden. De aerde is zoo kneedbaer als deeg; en indien men dezelve eene langwerpige gedaente gelijk eene kaers geeft, ziet men haer met verbaesdheit gelijk zwavel branden. Dusdanig is de vermaerde piek van Teneriffe, die, volgens het algemeene begrip , de hoogfle berg der weereld' is, wiens  Honderd en Vijfentacchentigste Brief. 187 wiens fpits het verfte van het middenpunt des acrdkloots uitfteekt. Wij begonnen denzelven meer dan op twintig mijlen in zee te zien; en van zijnen top ontdekt men alle de Kanarifche eilanden. Laguna, hoofdftadt van het eilandt, ligt aen den voet dezes bergs: zij ontleent haren naem van een loc of meir, aen wiens oevers zij gcfticht is. Zij is verdeeld in twee kerfpellen, en bevat verfcheidene mannen- en vrouwenkloosters. De meeste huizen zijn van Been, met pannen bedekt , en bijna allen verfierd met bloemperken en verheven wandeldreven van fraeije oranje- en fltroenboomen. De ftratcn zijn daerom niet'regelmatiger; maer in het midden der Badt is een groot plein, met fchoone gebouwen omringd. Men heeft 'er eene waterleiding gebouwd , die zeer goed water oplevert. Kortom, indien men in deze hoofdftadt de. ligging, de uitgeftrektheit van het ge. zigt naer den kant der zee, hare tuinen, lanen, boschjes, hare vlakte, haer meir, en de zachtheit der winden, waerdoor zij verfrischt wordt, in aenmerking neemt, moet zij voor eene aengename verblijfplaets gehouden worden. De andere fteden zijn genoemd Santa-Cruz, Oratava, Riajelo cn Garachiko. De heilzame luchtgcftcldheit van het eilandt Teneriffe, en de uitmuntendheit zijner weiden, brengen veel toe tot de uitnemendheit van het vee.& Men ziet 'er geheele kudden van osfen cn  i88 De NieuweReisiger. en geiten, wier vleesch ongemeen lekker is 5 doch de fchapen zijn 'er zoo gemeen niet. Men kweekt 'er allerlei foorten van gevogelte aen; maer het wildt, voornamelijk in vogelen, is 'er zeer zeldzacm; en men merkt op dat het kana-i rjevogeltje, 't welk in Frankrijk wit wordt, hier bijna zoo donker graeuw is als, het fijsje, 't geen ongetwijffeld uit de grooter koude onzer luchtflxeke ontftaet. De geenen, die in Frankrijk geboren worden, hebben noch het geluidt zoo zoet, noch den zang zoo aengenaem. De boom, die het drakenbloedt voortbrengt, is insgelijks eigen aen het eilandt Teneriffe. Men noemt dus eene harstachtige , drooge, breekbare , zelden doorfchijnende, en donker roodc zelfftandigheit, die fmaek- en reukeloos is, uitgezonderd wanneer zij gebrand wordt, Men gebruikt dezelve in de artzenijkunde; en. de drogisten onderfcheiden 'er verfcheidene foorten van., Die der Kanarifche eilanden vloeit van eenen boom, die op de hoogten groeit, en wiens takken altoos groen zijn. Deszelfs ftam is knobbelig en op verfcheidene piaetfen gefpleten, en ftort in de hondsdagen een vocht, dat zich in de gedaente van bloedtranen verdikt. |t Dit eilandt heeft verfcheidene havens, wacrvan die van Oratava de vermaerdfte voor den koophandel is. De Engelfchen hebben 'er een' konful en verfcheidene kooplieden. Het best? water wordt te Santa-Cruz gevonden; cn de fche-  Honderd en Vijfentacchentigste Brief. 189 fchepen van Oratava zelfs zenden 'er hunne floepen. Op de reede vermaekten wij ons met makreel te visfehen. Deze visch was 'er zoo overvloedig, dat het fcheen dat zij allen van de naburige zee akker verzameld waren. Men had flechts de lijn uittewerpen, om verzekerd te zijn van een' visch optehalen, dikwerf zelfs zonder behulp van het aes. De inwoonders des lands verrichten deze visfeherij nog op eene voordceliger wijs. Zoo dra de nacht gekomen, en de zee Bil is, voorzien zij zich van fakkelen, en verfpreiden zich met hunne fchuiten rondom de reede, eene mijl in het ronde. Gekomen ter plaetfen, die hun het vischrijkfte toeichijnen, houden zij zich aldaer op, en zien demakreelen rondom het licht verzamelen. Zij werpen het net uit, 't welk zij aenftonds in hunne fchuiten ledigen, en gaen dus doorgaens al visfehende voort, tot dat zij hunnen voorraed hebben ■opgedaen. Zoo lang het visfehen duurt, ziet men ijder oogenblik niet dan geladene booten , die hunne visch komen verkoopen, en ze voor een' geringen prijs geven. De makreel der Kanarifche eilanden is niet van dezelfde foort' dan de geene, dien men in Europa eet. Hij is fmaller en kleener, zijn wit en vast vleesch, fchoon minder dan dat van onze makreelen, heeft echter een' vrij goeden fmaek. Het eilandt Gomera heeft eene kleene ftadt, met eene haven van denzelfden naem. De Indifche fchepen onthouden 'er zich gaerne, om  190 ' De Nieuwe Reisiger. om 'er verfrisfchingen intenemen. Deze ftadt behoort aen den hertog van Gomera; maer zijne onderdanen beroepen zich van deszeifs vonnisfen aen de koningklijke amptenaers, die bun verblijf te Kanarie hebben. De wijnen van Palma maken het eilandt en de ftadt van dezen naem vermaerd. Het is niet minder vruchtbaer in vee en vruchten. Lancerota heeft den tytel van graeffchap, en behalve dit bijna niets opmerkenswaerdig. Fucrta-Ventura heeft veel geleden van een' vuurberg, die zich, in het jaer 1730, op een? der bergen van het eilandt van dezen naem opende, en verfcheidene inwoonders verfmoorde. Lancerota is alleen vermaerd wegens zijne paerden; Groot Kanarie, Palma en Teneriffe wegens" hunne wijnen; Fuerta-Ventura wegens zijne zeevogels, en Gomera wegens zijne°dasfen. Deze eilanden zijn eene vruchtbare bron van gerijffeiijkheden en vermaken ; maer het water is 'er Hechts middelmatig. De Spanjacrds, bezitters van de Kanarifche eilanden, vonden 'er op hunne aenkomst noch wijn noch koorn. Zij zaeiden''er granen, en plantten 'er wijngaerden. Dezelve werden 'er gezonden, volgens het zeggen van fommigen, van de boorden van den Rijn, naer het denkbeeldt van anderen, van het eilandt Kandia, en misfehien van deze beide plaetfcn te gelijk, onder de regering van Karei den vijfden. Deze wijngaerdranken,'dus verplant, bragten, zegt men,  Honderd en Vijfentacchentigste Brief. 191 men, beter en overvloediger wijn voort dan op Kandia zeiven. Men wil dat 'er in een enkel jaer vijftien duizend vaten van dezen wijn in Engelandt zijn gekomen. De vervoering over zee doet hem des te beter worden. Ik geloof u eertijds gefproken te hebben van de ontdekking' van het eilandt Madera, 'twelk eenigen onder de Kanarifche eilanden plaetfen-, fchoon het 'er zestig mijlen van af ligt. Wij beBeeddcn twee en een' halven dag tot het afleggen van dezen togt. Madera, dat voor de bekoorlijkfte verblijfplaets der weereld' gehouden wordt, brengt eene aenmerkelijke inkomst aen den koning van Portugal op. De lucht is 'er van eene wonderbare zachthcit : alle de Europefche vruchten Hagen 'er volmaektelijk wel; en die des lands zijn 'er meer geacht dan dezelfde foorten, die in andere gewesten groeijen. Niettemin , fchoon dit landt zeer vrucht>baer zij, brengt het geen koorn'genoeg voort, tot onderhoudt van zijne inwoonderen; 1 en zij zijn genoodzaekt het zelve van elders te Balen. Maer de overvloedt en uitmuntendheit van hunne wijnen en hunne fuiker vergoeden hun zulks rijkelijk. De wijn van. Madera heeft deze eigenfehap, dat hij door de hitte der zonne tot volkomenheit gebragt, of, zoo hij eenige verandering ondergaen heeft, weder herfteld Wordt; maer tot deze werking moet het bomgat open zijn, en hij de vrije lucht heeft kunnen ontvangen. De inkomst van cfljen wijngaerdt wordt  102 De Nieuwe Reisiger. wordt gelijkelijk verdeeld tusfchen den eigenaet en de bebouwers. De Jezuiten bezitten de landftreken, alwaer men den besten wijn maekt. Zij onderfcheiden 'er twee foorten van; welke zij tinto en malvezie noemen. Men verzekert dat de eerfte zijnen naem ontleent van eene roode verf, welke men hem geeft; maer de eigenaers blijven het hardnekkig ontkennen, en houden ftaende dat deze kleur hem natuurlijk zij. Men rekent dat het eilandt Madera 's jaerlijksch gemeenlijk dertig of zevenendertig duizend vaten wijns oplevert. De inwoonders vertieren 'er een derde van ; en het overige wordt naer de Oost-Indiën, op de eilanden, of in Europa overgevoerd. Toen de eerfte Portugezen Madera ontdekten, vonden zij 'er flechts een wijduitgeftrekt en eenzaem woudt. Zij ftaken 'er het vuur in; en men wil dat de brandt zeven jaren duurde. Vervolgens verdeelden zij de verfchillende gewesten van het eilandt onder eikanderen, zuiverden het landt, en maekten, in weinige jaren, dit woeste landt tot eenen hof van vermakelijkheden; Deze volkplanting beliep toen niet meer dan agt honderd mannen j die 'er derwijze zijn vermeenigvuldigd ,#dat zij in ftaet is, zegt men, om 'er tegenwoordig meer dan tien duizend in de wapenen te brengen. Hunne voornaemfte verblijfplaetfen veranderden zij in fteden ; en Funchal, dus genoemd naer de groote meenigtfc van venkel, die in de nabuur- fchap  HóNösfcD en Vijfentacchentigste BrIef. 103 fchap groeit, werd tot de hopfdftadt benoemd. Manchiko cn Santa-Cruz zijn de namen der andere Beden. Het geheele eilandt heeft zesendertig kerfpellen , tweeëntagchentig Muizenarijen , vier ziekenhuizen , meenigvuldige kasteden en buitcnplaetfen. Fünchal, liggende zeer digtbij de zee, wordt verdeedigd door eene fterkte en eenige andere vestingwerken. Zijne ftraten zijn bedompt, en zijne huizen zeer eenvouwig, hebbende flechts eene verdieping en venfters zonder glazen , die des avonds met houten blinden gefloten worden. De bisfchop hangt af van den aertsbisfchoppelijken ftoel van Lisfebon: zijne hoofdkerk, onder de befcherming der heilige Maegd', is in den hedendaegfchen fmaek gebouwd, en zijne geestelijkheit rijk en in grooü getal. De andere kerken zijn fraei en wel onderhouden , voornamelijk die dér Jezuiten, v/elke 'er eene kweekfchool hebben. Men telt 'er tien duizend inwoonders, waervan het tiende gedeelte ten minfte beftaet in monniken of nonnen, die met veel vrijheit onder eikanderen leven. Het overige is eene vermenging van Portiigezen, Negeren en Mulateren, makkende de Portugezen het kleenfte getal uit. Daarenboven maekt de koophandel hen allen gelijk; en zij vinden geene zwarigheit om zich door huwelijken aen eikanderen te Verbinden*. Zij zijn in het zwart gekleed, en dragen allert een' degen , tot zelfs de dienstknechts, in . XV. Deel. N het  194 De Nieuwe Reisiger. het bedienen der tafel. De landvoogdt heeft zijn verblijf in de fterkte. De ftadt wordt verfriseht door meenigvuldige' kleene beckskens, die van de bergen afdalen; en men ziet, niet zonder verwondering', eene ongemeene vruchtbaerhcit in de verhevenfte plaettèn zelve. Zij zijn ook bebouwd gelijk onze vlakten in Frankrijk; en het koorn groeit 'er' niet min voordeelig. Het landt is vervuld met tuinen , wijngaerden en vermakelijke huizen. De boschjes en lanen van oranjeboomen maken de lucht welriekende, verfpreiden de verfcheidenheit in dit verfchiet, en maken het nog be-koorlijker. De zang der vogelen doet 'er een gedurig maetgeluidt hooren. De zee en de fchepen vormen van verre een ander fraei gezigt. Kortom, naer welke zijde men de oogen wendt, men vindt onophoudelijk nieuwe bekoorlijkheden in deze wonderbaerlijke verfcheidenheit van voorwerpen, waermede men omringd is. Des zomers hebben de armen bijna geen ander eten dan broodt en druiven. Zonder deze matigheit zou het hun moeijelijk zijn, in het hevigfte van dit jaergetijde, de koorts te ontwijken ; en de zinnelijke vermakelijkheden, waeraen zij zich zonder omzigtigheit overgeven , gevoegd bij de onmatige hitte, zou wel rasch de fterkfte natuursgefteldheden ondermijnen. Ook fchrijven zich de Portugezen, zelfs, de rijkften, in dit opzigt regels voor, waeiv van  Honderd en Vijfentagciientigste Brief. I halen zij hep over of dwingen hen in kloosters te gaen. Echter heeft deze armoede hen niet belet hunne hoofdfladt te verfieren, De kerken zijn in den fmaek der grootfche bouwkunde, door de haoge floepen, platten en gallerijen, die 'er den ingang van bereiden, en een groot gebouw aenduiden. Schoon de fladt niet op eene gelijke oppervlakte geflicht is, noch luchtige llraten heeft, is zij echter aengenaem door de uitwendige netheit der huizen, en de fraeiheit der fonteinen , die in alle de wijken verdeeld zijn, Eene beek, die dwars door de fladt loopt, dient tot het malen van verfcheidene molens, en verfchaft water aen meenig, vuldige bloemperken; en deze vermenging van landt, zee, gebouwen en lommer maekt het bekoorlijkfte gezigt der weereld' uit. De andere Acorifche eilanden worden genoemd St. Michaël, §ta Maria, St. George, Gratiofa, Fiores en Korvo, De. Vlamingen beroemen zich dat zij 'er het eerfle aengeland zijn, en 'er grondflichtingen opgericht hebben. Om dit ware of gewaende regt te behouden, teekenen zij ze op hunne kaerten alleen met den naem van Vlaemfche eilanden. Maer dg , Por,  Honderd en Vijfentacchentigste Brief. 201 Portugezen hebben een wezenlijker regt, door hunne bezitting van meer dan drie eeuwen. Zij noemden ze Acorifche eilanden, ter oorzakc van de meenigvuldige gieren , welke zij 'er, in het ontdekken van dezelven, beipeurden Men noemt ze ook de Tercenfche «landen, naer den naem van het voornaemfte eilandt Tercera, dus geheten, om dat men het, als men van Portugal komt, het derde ontmoet. Het eilandt St. Michaël is beroemd door den vermoerden zeedag, dien 'er de marquis van Santa-Cruz won op Don Antomo, die den koning' van Spanje de kroon van Portugal be- twistu, - De Acorifche eilanden waren zonder natuuiHjke inwoonderen, toen'er de Portugezen aenlandden. Men ontmoette op het eilandt Fayal verfcheidene Vlacmfche huisgezinnen, die door eene fchipbreuk, of eenig ander toeval, waerichijnlijk aldaer geworpen waren. De Portugezen hadden in het begin hunne eerfte middaglijn over Flores en Korvo getrokken, om dat zij meenden opgemerkt te hebben, dat het kompas in hunnen togt geene miswijzing onderworpen was; doch men verzekert thans dat deze opmerking valsch is. Zeker is het dat zij tegenwoordig hunne eerfte middaglijn over de piek der Acorifche eilanden trekken. Men vond, op het eilandt Korvo, eenftandbceldt te paerdt, gemaekt van eene foort' van gebakkene aerde, en ftaende op eene rots, die b " N 5 he«  èo2 De Nieuwe Rei'siger. het zelve tot eene voetzuil verltrekte. De ridder, die bloodhoofds en met een' mantel omhangen was, hield met de linkerhand' den toom van het paerdt, en wees met de regter naer het westen, als om te kennen te geven dat men aen dien kant landen zoude'ontdekken. Aen den voet der rotze waren eenige gegraveerde letters , die niet verftaen wierden, en voor wier behoudenis of overlevering men geene zorg gedragen heeft; maer het fcheen duidelijk dat het teeken met de hand' op Amerika floeg. De Viaemfche eilanden verlatende, om ons naer Lisfebon' te begeven , hadden wij naeuwelijks veertig mijlen afgelegd, of een geweldige windt uit het zuid-westen verhefte zich op het vlak der zee, en deed ons eenen florm, wiens hevigheit ik u niet kan affchetfen , uitluien, Verbeeld u den toellandt van een zwak vaei% tuig, dat tot eenen fpeelbal van eene verholgene zee verftrekte, nu op eenen berg van water ten hemel' gevoerd , ftraks in eenen afgrond' gedompeld, van ter zijde door eene golf aengevallen , overftroomd door eene andere, die het, in het nedervallen , fcheen te verzwelgen. De windt werd onftuimig, ongelijk en wrevelig ; en wij waren genoodzaekt alle zijne grilligheden te beproeven. Hij veranderde van ftreek' tot breek, en liep zoo fcbielijk rondom den gezigteinder, dat hij te gelijk uit de vier hoeken der weereld' fcheen voorttekornen. Vervolgens zich als een dwarlwindt ver, hef-  Honderd en Vijfentacchentigste Brief. 203 heffende,"viel hij met geweldt neder, als ware hij uit den hemel' geworpen, en dwong de golven onder het gewigt te duiken. Een oogen-. blik daerna, voerde hij ons fchip in de lucht', om het in de verfchrikkelijkBe wanorde te doen hervallen. Het vaertuig was niet minder geplacgd door de geweldige fchuddingen, welke het buiten de baren ontving, terwijl de windt een geluidt als de donder maekte. Schoon wij digt "bij eikanderen waren , moesten wij nog digter bijeen komen, en uit alle onze magt' fchreeuwden, om ons te doen verBaen. Alle de ontbondene zeilen werden aen flarden ge-, ilao-m Onze groote mast, drie vademen boven het dek brekende , viel in zee. Het fchokl-cn was zoo verfchrikkclijk, dat het water over het boordt heen Boeg, en in het ruim liep. Alle.de pompen gingen onophoudelijk; en het water doorgaens acnwasfende, begonnen de matrozen te fchreeuwen: „ wij vergaen; „ wij zinken; o Hemel! wees ons genadig". De^c doodelijk kreet deed al het fcheepswerk: ophouden; en ij der begaf zich tot bidden, als in het laetfte oogenblik zijnes levens. De winden, die elkander tot nu toe beftreden hadden, vcrecnigden zich om de golven tot aen de wolken te verheffen. Deze verandering deed het 'chip eenigzins rijzen ; en men fchepte we.:•!■ mdédti, ziende dat het veel minder water in liet. Dusdanig was onze toeftandt, gedur-endc den tijdt van meer dan vier uren. Verbeeld  304 De Nieuwe Reisiger. beeld u onze ongerustheit, en de verlegenhcit van eenen ftuurman, die zijnen koers vergcefsch in den flerrenhemel zoekt, in het midden deinevelen en baren, tegens hem famengezworen. In dezen flaet zworven wij tot op de kusten van Portugal, alwaer eene flilte, waermede wij ons voordeel wisten te doen, ons toeliet eene fchuilplaets in de haven van Lisfebon te zoeken. Ongetwijffeld zult gij verwonderd zijn, Mevrouw , dat het onmetelijke gedeelte van Afrika, 't welk ik doorkruist heb, geen eenig gedenkfluk van aloudheit vertoont; en dat zelfs de plaetfen, die van onheugelijke tijden af bekend waren, in dit opzigt niets hebben om der nieuwsgierigheit van eenen reiziger te voldoen. Zekerlijk moet men dit verlies aen den hoogmoedt der Romeinen wijten. Toen zij Afrika onderworpen hadden, lieten zij alle de boeken verbranden , en wischten alle de opfchriften uit, op dat de nakomelingfchap flechts van hun mogte fpreken, en 'er in de toekomende eeuwen alleen van den Romeinfchen naem wierde gewag gemaekt. Wel is waer dat de inwoonders de tael hunner voorvaderen behielden; maer zij waren genoodzaekt dezelve met Latijnfche letteren te fchrijven. De werken der Arianen vergingen insgelijks. De kalifs zich meester van het landt gemaekt hebbende, deden een naeuwkeurig onderzoek naer de boeken , die over de gefchiedenisfcn cn weten. fchap-  Honderd en Vijfentagchentigste Brief. 205 fchappen handelden , en offerden ze aen de vlammen op, uit vreeze dat men, andere boeken dan die hunner gezindheit lezende, minder gefchikt mogte zijn om in hunnen profeet te gelooven. De aloude Afrikanen baden de fterren, het vuur en de zon aen. Gij hebt gezien dat de koningin van Seba, van Jeruzalem wederkeerende , den Joodfchen godsdienst onder hen invoerde. Zij ontvingen het licht des euangeliums door den kamerling der koninginne Kandace, dien de heilige Filippus bekeerd had. Zij leden groote vervolgingen onder de regering der heidenfche keizeren , en onder de heerfchappij der Wandalen. Tegenwoordig vindt men 'er Katholyken , Joden, fchcurmakers, Mahometanen en afgodendienaers. Dit gewest, dat bijna niet meer dan barbaren voortbrengt, is geweest het vaderlandt van Hannibal, Asdrubal, Terentius , Tertullianus, Cyprianus, Athanafius, Augustinus, Fulgentius, enz. De Romeinen, Karthago verdelgd hebbende , zonden verfcheidene volken in Afrika; en in het vervolg van tijdt vermengden zij zich met de natuurlijke inboorlingen des lands. De Wandalen vestigden 'er zich onder het beBier van Genferik, en oeffenden 'er verfchrikkelijke wreedheden tegens de priesters en regtzinnigen.. Belifarius, veldheer van het leger des keizers Justiniaen, jaegde 'er hen uit, en nam hunnen koning Gclimer gevangen. De Sarafijnen be- mag-  2có De Nieuwe Reisigee. magtigde het, onder de heerfchappij van Konftantius. De Turken verooverden 'er een gedeelte van; en uit alle deze verfchillende vok ken ontftond eene vermenging , waerin ijder moeite heeft om zijnen oorfprong te kennen. De fteden zelve veranderden van naem, in het veranderen van heeren : men verdelgde de ■oude; men bouwde nieuwe; en hier uit fproten deze verwarringen en meenigvuldige tegenftrijdigheden in de aerdrijksbefchrijvercn. De ouden hebben Hechts het kleenffe gedeelte van Afrika gekend , te weten, Barbarijen , Numidië , Ethiopië en Egypte. Zij geloofden dat het overige onbewoond was, uit hoofde van de ongemcene hitte der luchtftreke; Deszelfs voornaemfte bergen zijn Atlas, SierraLiona en de piek van Teneriffe; de verrnaerdfte kapen zijn de kaep der Goede Hoop, de kaep Guardafu en de Groene kaep; eindelijk zijn deszelfs grootfte rivieren de Niger , de Nijl, de Zambefé, de Gambra, enz. Ik ben, enz. Lisfebon, den ^den van Februari, 1754.' Kon-  Honderd en Zesentagchentigste Brief. 207 Honderd en Zesentagchentigste Brief. Portugal. Eer wij te Lisfebon kwamen, zagen wij, aen onze linkerhandt, de kleene Badt Kaskaës, vervolgens het vlek, het klooster en de fterkte Belem, liggende aen de oevers van den Taeg. Kaskaës, hoofdftadt van een markgraeffchap van dien naem, behoort in eigendom aen hecren, die, naer men zegt, Van een' aloudcn koning van Kastilië afftammen. Wanneer de fchepen deze plaets voorbij varen, vertelt het fcheepsvolk bijna altoos de volgende gefchiedenis , gebeurd aen een' der voorvaderen van den tegenwoordigen bezitter dezes lands. Als men een Auto-da-fè viert, is het gebruik dat de voornaemfte heeren, als amptenaers der vierfchaer van gewetensdwang, de rampzalige flagtoffers van dit afgrijsfelijke geregtshof tot den brandftapel vergezellen. Zij houden ze in het midden van zich, terwijl de monniken hen met vermaningen en gebeden overladen. Eer zij. ter ftrafte gaen, leidt men hen in de kerk der Dominikanen, en leest hun aldaer, in de te», genwoordigheit van het volk, de bekentenis, welke men hen gedwongen heeft van hunne misdaden te doen,- overluid voor. Het ge-; beurde  ao8 De Nieuwe Reisicer. beurde dat een zeer rijke Joodt, die een lusthuis in de nabuurfchap van den markgracf van Kaskaës had, in de gevangenis van het geloofsonderzoek gebragt wierd. Dees heer leefde in goede vriendfchap met zijnen nagcbuur , en maekte veel werk van fommige vijgen, die in overvloedt in den tuin van dezen Joodt groeide ; maer dewijl dit volk de Christenen niet bemint, had dees guit de onbefchoftheit en boosaertigheit , om alle deze vijgen over de onzindelijkfte en onzuiverfte plaets zijnes ligchaems te ftrijken. Door zijn' eigen dienstknecht verraden , bekende hij de daedt, diö openbaerlijk in het vonnis werd gelezen. De markgraef, die, volgens het gebruik, den misdadiger vergezelde, hoorde deze befchuldiging; en den Joodt met zijnen elleboog ftootende; „ eerlooze, zeide hij toornig tot hem, het is ,, dan waer, dat gij mij dezen onwaerdigen trek „ gefpeeld hebt ? Ja, mijnheer, antwoordde „ de fchuldige; en dewijl uwe cxellentie het „ eerfte gefchenk, met dit reukwerk doortrok„ ken , uitmuntend had gevonden, heb ik „ vervolgd met hem naer zijnen fmaek te be„ dienen". De vijgen van den markgraef van Kaskaës zijn tot een fpreekwoordt geworden; en dees heer, zegt men, ftierf daerdoor van fchaemte en hartzeer. Dit markgraeffchap, eene der aengenaemfte oorden van Portugal, ligt aen den voet eener hoogte, van ouds het voorgebergte der Mane, te-  Honderd en Zesentagchentigste Brie*, ocu tegenwoordig de berg Cintra geheten. Op eene zi?ner zijden is eene kleene ftadt, die denzelB den naem draegt; en op dén top ziet men een klooster van Hieronimermönmken , .en eene kerk, waerin men meenigvuldige bedevaerten • en ncgcndaegfche gebeden doet. De huizen zijn in de rots uitgehouwen, gelijk ook de herber«T)laets, gefchikt om de bedevaertgangers te ontvangen. Van den top des bergs heeft men een aengenaèm gezigt: aen de eene zijde befchouwt men den Oceaen, aen den anderen kant de Tae*, en in de omliggende ftreken rijke en fraeije velden, die een bekoorlijk en vermakelijk 'landfehap vormen. Omtrent denzelfden top vindt men eene groote verzameling van keifteenen , die wel tien voeten middenlijns hebben , en zonder eenige famenvoeginge op eikanderen geftapeld zijn. Men denkt dat zn gediend, hebben tot den grondftag van eene aloude fterkte der Moren , waervan men nog ëenige voetftappen befpeurt. De Portugezen p-clooven dat 'er geftelde geesten zijn, ter bewaringe van de fchatten, in deze puinhoopen Verborgen; en de ftoutmoedigfte van hun zou niet durven ondernemen daerin doortedringen \ ten dienfte der kroone van Portugal. ,Maer. het fraeifte gedenkftuk van aloudheit, 't welk in dezen omtrek gevonden wordt, is een vijver, van vijftig voeten lang, en tien voeten diep,, wiens altoos helder water nimmer vermeerdert bi* vermindert. *»,.«. XV. Deel Ö Bë*  aio De Nieuwe R e i s i c e t Beneden den berg, naer den kant der zee, is een groot en fraei dal, 't welk bijna voor de ganfche Badt Lisfebon vruchten, koorn en uitmuntenden wijn levert. 'Men wandelt 'er altoos in de fchaduw ; en wanneer men 'er onder eenen boom rust, vindt men zich wel rasch geheel met bloemen bedekt. Tusfchen dit dal cn den top des bergs zijn de ftadt en het kasteel van Cintra gefticht. De waters ftroomen 'er in overvloedt, en trekken waerfchijniijk hunnen oorfprong uit den vijver, waervan ik gefproken heb. Verfcheidene graften leiden ze in alle de gedeelten, en voeren ze zoo hoog, en in zulk eene groote hoeveelheit, als men dienftig oordeelt. Te Cintra ademt men de beste lucht van het koningkrijk in, en geniet 'er eene frischheit, welke oorzaek is dat dit verblijf al zoo veel bezocht wordt, als het bekoorlijk en aengenaèm is ; maer federt deze plaets tot eene gevangenis eens konings van Portugal gediend heeft., fcheppen de prinfen van het koningklijke huis luttel vermaek in het zelve te bewonen. Dees gevangen koning, Alfonfus geheten , was tevens, verftandeloos en onmagtig. Boven Kaskaës werpt de Taeg zich in den Oceaen, door eenen mondt, van omtrent eene mijl wijd , en door verborgen rotzen onder water in twee doortogten gefcheiden. Deze doortogten zijn bewaerd door twee fterkten, zoo dat de fchepen, gedwongen het landt te na-  Honderd en Zesentagchentigste Brief, &u naderen, niet kunnen in- of uitloopen, zonder zich onder het kanon te vertoonen* Zij zun „iet even wijd: die ten noorden !s hctnacuwfte en gevolgelijk het gevaerlijkfte. Bet* byna onmogelijk 'er door te komen , zonder door lootzen beftuurd te worden. Deze komen zieh den fchepen aenbieden, wanneer dezelve aenlanden. De fterkten worden St. Juliaen en St Laurens geheten. De eerfte is gebouwd op eene rots, de tweede op palen m eene zandbank. De eene beftaet uit bolwerken en uitfpringende vestingen, met gehouwen iteenen bekleed; de andere is flechts eene foort Van fchietfehans in het midden der zee. In deze liggen flechts honderd en vijftig n mnen in bezetting; de fterkte St. Juliaen heeft 'er bijde drie honderd, en veertig Hukken gelchuts. De moeijelijkheit van dezen doortogt heeft de heeren de Forbin en Dugué-Trouin niet belet» Lodewijk den veertienden het verbranden van het paleis des konings van Portugal , en der Engelfche vlote, die zich voor alle belediging Veilig achtte, aentebieden. Doch het is waer dat 'er toen weinig orde in deze fterkten was, en de flotvoogden hun gewoon verblijf in de hoofdftadt hadden, zoo dat men een' fchiehjken aenflag konden uitvoeren , voor dat zij zich in ftaet hadden gefteld om denzelven voer* tekomen. t,r. Van deze twee fterkten tot aen Lisiebon, den Taeg opvarende, is het eerfte voorwerp, O 2 ^ WS.tR  2'ia De Nieuwe Reisiger. 't welk zich vertoont, het kasteel Belem. Een groote toren , die in den Broom uitfteekt, noodzaekt de vertrekkende of aenkomende fchepen hun Vrijgeleibrief te toonen , en de fterkte met een'kanonfehoot te begroeten. De onderBe verdiepingen van dezen toren kunnen tot magazijnen dienen ; cn het bovenfte is, gelijk de Baftilje te Parijs , eene gevangenis, waerin men eenige gevangenen van Baet opfluit. Het klooster Belem , door monniken van St. Hieronimus bezeten, werd gefticht door Don-Emmanucl, om de begraefplaets der koningen van Portugal te zijn. De kerk, aen de heilige Maegdt toegewijd, onder den tytel van de Geboorte des Zaligmakers , verkreeg den naem van Bethlehem, waeruit in het vervolg die van Belem, dien het vlek en de Berkte mede aengenomen hebben,. gefproten is. De kerk en het klooster, beide van gehouwen Beenen geBicht, zijn twee gebouwen, waerin eene koningklijke grootheit en heerlijkheit uitblinken. De eerBe is een wijduitgeftrekt geBicht, waervan de vloer, de zijden en het verwulffcl, in den Arabifchen fmaek gebouwd,, famertgèfteld zijn uit zeer fraeije Beeneu, die naer marmer gelijken. Men ziet 'er de graffteden van verfcheidene prinfen, gedragen door afbeeldingen van olifanten, met fieraedjen en zinnebeelden, betrekkelijk tot de waerdigheit en den rang der doorluchtige perfonen, die 'er in rusten. Het  Honderd en Zesestagciientigste Brief. 213 Het klooster, wijduitgeBrekt en ruim, kan twee honderd monniken bevatten. Een gedeelte der cellen heeft het gezigt over den Broom: de'anderen zien op boomgaerden van fitroen- oranje- en andere zeldzame en kostelijke boomen. De flaepkamer heeft het aenzien van eene koningklijke zael. De rijkdom der inkomften beantwoordt aen de fchoonheit der gebouwen: tuinen met bloemen en vruchten beladen, een perk overvloedig van wildt voorzien , vijvers met visfehen vervuld , talrijke kudden en groote hoven, omringden oudtijds, zegt men , deze heerlijke geBichten. Men heeft mij gezegd, dat men eertijds, op dezelfde plaets, een huis voor oude officieren en arme edellieden gebouwd zag. Het was, voegde men 'er bij , het af beeldfel van het koningklijke gasthuis der verminkten te Parijs : men onderhield 'er, in eene eerlijke afzondering , oude krijgslieden, die, hunne jcugdt voorbij zijnde, en hun goedt in dén dienst verteerd hebbende, in eenen gevorderden ouderdom iweuwelijks genoeg hadden om hun leven te rekken. Geen enkele voctflap is 'er van, dit geBicht overgebleven. Het vlek Belem paelt aen de Badt Lisfcbop, en zou eenigermate als eene van derzelver voorlieden kunnen aengemerkt worden. Een korte togt bragt ons in deze hoofdBadt, boven welke de Taeg vijftien mijlen vaerbaer is. Zes mijlen beneden dezelve valt hij in zee; en in O 3 deze  si4 De Nieuwe Reisiger, deze tusfchenruimte geniet men een verrukkelijk gezigt. De fchuiten , die onophoudelijk deze rivier overBeken , fchepen van allerlei grootte en allerlei volken, de aenkomst of het Vertrek der Brazilifche vlote, de groote oper ning van den Broom boven de reede, een fraei en wijduitgeftrekt veldt, met vlekken cn dorpen bedekt, het kasteel Belem, en voornamelijk het heerlijke gezigt van Lisfebon, als een fchouwburg op zeven heuvelen gebouwd, alle deze voorwerpen vormen een bekoorlijk tafereel, 't welk men tot in het midden der hoofdBadt zelve befchouwt. Het verfchict daervan is zoo vermakelijk , dat deze Badt den prijs zoude flrijken in het denkbeeldt der geenen, die zich met de uiterlijke befchouwinge vergenoegden, zonder 'er aentelanden. Ik twijffel of 'er een fraeijer gezigt in de wecreld' is, indien men 'er misfehien dat van Konftantinope, len, aen den kant der zee, van uitzondert. Tc Lisfebon aengekomen, was mijne eerBe zorg mij te huisvesten, niet in eene herberg, dewijl dezelve 'er verfoeijelijk zijn , maer in eene bijzondere woning, welke ik, volgens het gebruik des lands, verpligt was van huisraedt te voorzien. Dit verblijf was in de wijk van St. Paulus, eene van de voornaemBe der Badt, waerin de vreemdelingen hunne woningen hebben. Men ziet aen de venfters Bukken papiers, die te kennen geven dat dusdanig een huis te huur is; en door middel van eenig huisraedt, 't welk  Honderd en Zesentagchentigste Briee. 215 • ' .'. : . . • i De koning fprak tot de andere misdadiger* rnet dezelfde uitdrukkingen, van goedheit en zachtmoedigheit: zij beleden hunne fchuldt, en fmeekten om de barmhartigheit zijner majesteit, die hun genade bewees. Gemeenlijk erkennen de Joden zich niet . fchuldig , , voor dat zij, in de kerk van St. Dominikus, bij het lezen van de gedingftukken, hunne vrouwen of kinders zien onder het getal der geenen'x welke bekend hebben Joden te zijn., Dewijl ?ij met hun derzelver. ongeoorloofde kerkplegtigheden hebben bijgewoond, twijffelen zij niet of men heeft genoegzame proeven om hen te overtuigen; en dan verzoeken zij openbaerlijk genade aen de heilige vierfchaer. , Op dien dag zijn de, ftraten met foldateri bezet, zoo tot de openbare veiligheit, als om de ongeregeldheden, welke de verborgene Joden in de ftadt zouden kunnen veroorzaken,, yoortekomen. Voornamelijk moeten de vreemdelingen zich wachten , voor het uiten van eenig woordt, dat de bijgeloovigheit der Portugezen kan ergeren. Zij dienen wel verzekerd te zijn. met welke lieden zij zich bevinden: want, op. het gezigt van dezen toeftel, is het volk van, Lisfebon niet minder ijverig voor den roem der heilige regtbank', dan de wijnpapinnen oudS % tij'ds  276 De Nieuwe Reisiger. tij cis voor de eer Van hunnen godt waren. Eeri Engelsman of Hollander, die zich onder dei mecnigte begaf, zou door het graeuw mét fcheldwoordcn overladen worden. ,, Ziet, „ zoude het zeggen, dezer, ongeloovigen, de„ zen ketter! Hij zou zelf ook wel verdienen „ met de noodlottige famaer bedekt te wor„ den". Vervolgens overlaedt het de ongelukkigen, die verbrand zullen worden , met duizend vervloekingen; en indien het befpeurt dat eenig aenfchouwer een droevig gelaet daerover toont: ,, ongetwijfteld, zegt het tot hem, „ beklaegt gij uwen broeder, uwen vriendt, „ dien men naer het fchavot geleidt". Vervolgens, verhouden van ijver op het gezigt der ftervende misdadigen, roept het, met famengevöuwcne handen, en de oogen godsdienftig ten hemel' gekeerd : „ o Godt, welk eene groote genade! Gezegend zijn 'voor altoos „ de goedheden der heilige vierfchaer" f Om ziclr: voor de beledigingen van dit graeuw niet blocttefiellen, is het best zich alleen aen een venfter te plaetfen, en een gedrukt bladt, bevattende de namen, misdaden, het vonnis en de Hraf der geènen , welke men zal te regt Hellen , in de handen te hebben. Zich met deze lezing? bezig houdende, heeft men geene vrees om, door onnutte of gevaerlijke' vragen, eenige onbefcheidenheit te 'begaen. Fené der misdaden, welke de vierfchaer Van gewetensdwang met de meeste geftrengheit ftraft, is  Honderd en Agtentagchentigste Brief. 27? is de oeffening van den Joodfchen godsdienst, verboden door de wetten des lands. Echter ' zijn 'er vele Joden in Portugal; maer zij houden 'er zich verborgen, en geven zich ailèfcn aen eikanderen te kennen door beftemde teekens, gelijk bij ons de vrije metzelaers. Wanneer men zegt dat de vierfchaer van gewetensdwang zich meester maekt van de goederen der geenen , die het ongeluk hebben van in hare gevangenisfen te komen, verdient dit zeggen eenige opheldering, en moet op de volgende wijs verftaen worden. De misdaden, die tot deze regtbank behooren , zijn tevens eene fchending der grondwetten van den Baet j en de perfonen, die 'er zich aen fchuldig maken, ondergaen de verbeurdverklaring hunner goederen, gelijk in Frankrijk, wanneer men tot hoofdftraffen veroordeeld is. Deze verbeurdverklaerde goederen komen den koning' toe ; maer de gewetensvierfchaer neemt van dit geldt het onderhoudt der gevangenen, die fomtijds zeer talrijk zijn, en waervoor zij de meeste zorg dracgt. Het overfchot gaet in de koffers zijner majesteit, ten zij de vorst goedvinde zijne amptenaers, ftaetsdienaers of gunBelingen daermede te begiftigen. De verlustigingen van het Auto-da-fè, de omgangen van fakramentsdag , de mommerijen van de vasten, dienen hier in plaets van de vastenavonds vermakelijkheden: men kent geene andere te Lisfebon. De vrouwen hebS 3 ben,  2/S De Nieuwe Reisigèsu ben, gedurende de heilige week, de vrijheit om des nachts uittegaen, met zwarte kaperen bedekt, terwijl de minnaers, onder het zelfde gewaedt vermomd, zich met haer in de meenigte vermengen, enden mannen wreede kwellingen veroorzaken. • Vergeefsch doen deze laetften hpnne echtgenooten vergezellen door Negerinnen, die op derzelver gedrag acht geven : de getrouwheit dezer flavinnen is niet beftand tegens de verleiding; en zij zijn zelfs de eerfte in hare meesteresfen overtehalen, derzelver minnarijen ten dienfte te ftaen, en de bijëenkomften in de huizen der minnaren te bevorderen. ' De verkeering met de vrouwen in Portugal is alzoo lastig als moeijelijk. Men gelooft vastelijk dat een man zich niet alleen met haer kan bevinden, zonder haer eenig geweldt te doen. Om in haer gezelfchap toegelaten te worden, moet men zoo veel afkeer voor de lief koozerij' als onverfchilhgheit voor haer betoonen, en eene goede achting omtrent dit teedere ftuk trachten te verkrijgen; en wanneer het fchijnt dat men haer noch bemint noch zoekt, mag men vriendfchap met haer Onderhouden. Doch men betaelt de nieuwsgierigheit om haer te zien zeer duur, door de belagchelijke plegtigheit, welke men genoodzaekt is in acht te nemen; Indien men verlof verkrijgt om in haer vertrek te komen, vindt men haer op den grondt zitten op eene mat, aen het eindt van welke de E ! -"'■ ■ man-  Honderd en Agtentagchentigste Brim. g?9 mannen tot haer {preken, op eenen afftandt van vijftien voeten. De monniken alleen hebben het regt om zich, ter zijde van haer, op Boelen te plaetfen, terwijl een eerlijk man, een man van de weereld', haer met aurft naderen. Dikwerf dringt zich een kloosterling, onder voorwendfel van biegte, in het huis zijner boetelinge , en Buit zich met haer op , met toeBemminge van den man, om haer, m een dringend geval, de geestelijke hulp des te eer te kunnen toedienen. ; Hoe zal men dit overmatige vertrouwen op de monniken kunnen overeenbrengen met het geene men van derzelver ontuchtigheit zegt? Mits datzij, ten voordeele van hetklooster, hun gewoon gedeelte van voedfel verlaten, wordt hun vergund, zegt men, zich buiten de geestelijke woning te onthouden, mingevalletjes te zoeken, en zelfs onbefchroomd in de plaetfen der ongebondenheit te flapen. Men vertelt dat Don Pedro, voorzaet van den laetstoverleden koning, deze huizen van vermaek bezoekende, eenen monnik, die voor een' heilig gehouden werd, onder eene bende van naekte Negerinnen vond. De vorst, verontwaerdigd dat hij Jeen' man van zulk eene achting' en waerdigheit in diergelijk gezelfchap zag, liet hem neus en ooren affnijden, en zond hem in zijn klooster te rug. Des anderendaegs begaf zich de koning zelf naer het klooster, alwaer alle de monniken, in eene rij gefchaerd, zijne majesteit, volgens S 4 het  a.8o Ds Nieuwe Reisiger. het gebruik, ontvingen. De vorst, den gemelden heilig niet ziende, vraegde den kloostervoogdt naer denzelven , roemde zijne verdienfte en deugdt, en betuigde de grootfte begeerte om hem te zien. De kloostervoogdt bragt verfcheidene voorwendfels bjj, om het afwezen van zijnen geestelijken te verfchoonen. De koning hield aen ; men moest gehoorzamen. De monnik verfcheen geheel mismaekt; en de vorst, na zich wreedelijk met deszelfs ontfteltenis verlustigd te hebben, deed, hem, in tegenwoordigheit van alle de kloosterlingen , die den koning op hunne knien aen7 hoorden, eene geftrenge beftraffing. Na het feest van het Auio-da-fé, waerop gij de Portugezen zoo verliefd gezien hebt, is het ftierengevecht hunne voornaemfte verlustiging. Luttel ftede'n zijn 'er in dit koningkrijk , die geene beftemde plaets voor dit fchouwfpel hebben ; en zelfs de boeren, in de dorpen, maken 'er hunne tijdkorting van. Wanneer het hof de viering van dit feest te . Lisfebon bevolen heeft, kondigt men het met luister af; en van dit oogenbbk heerscht 'er eene algemeene vreugdt door de ganfche ftadt, Men hoort aen alle kanten het lieffelijke geluidt van ftemmen en fnaren ; en dees tijdt is derwijze aen de blijdfehap toegewijd, dat men zich aen duizend kluchten overgeeft: men gaet zelfs zoo verre, dat men eikanderen overlaedt met bittere fcheldwoorden, die, in andere  Honderden Agtentagchentigste Brief. a8ï dere gelegenheden, door den dolk zouden gewroken worden. Des daegs voor dit gewerjschte feest, wandelt ijder op het koningklijke plein , om de voorbereidingen tot het gevecht te zien. De voorgevel van het paleis is bezet met eene fchouwplaets ; en boven dezelve bouwt men uitftekken tegenover de venfters, door welke men 'er uit de vertrekken in gaet. Het uitBek des konings beflaet het midden, onder een heerlijk verhemelte; en de perfonen , welke zijne majesteit goedvindt bij zich te hebben, nemen bunne plaets aen deze venfters. Men verhuurt de vertrekken der fchouwplaetfe; en het geldt, 't welk men 'er van trekt, dient om de onkosten van het feeft te betalen. De Lisfebonfche minnaers doen hunne uiterfte poogingen, om 'er hunne minnaresfen te plaetfen, en haer allerlei verfnaperingen aentebieden; en iemant, die noch broodt noch geldt in huis heeft, verpandt alles wat hij bezit, om op dien dag in zijne liefde niet te kort te fchieten. Behalve deze eerfte plaetfen, ziet men eene oneindige meenigte volks aen de deuren deihuizen, in de venfteren, en op de fteliaedjen, in de naburige ftraten opgeregt. De verfcheidene rijen van uitftekken, die aen alle kanten het binnenruim der fchouwplaetfe omringen, zijn met heerlijke zijden ftoffen behangen, en met alles wat 'er grootst en aenzienlijkst in Portugal is bezet, Aen de regterhandt des ko^ S 5 nings  28* De Nupwt Riisicer, nings zijn de leden van verfcheidene raedsvergaderingen , welke men kent aen hunne wapens , met goudt op tapijten geborduurd. Aen de. andere zijde ziet men de vroedfchap en overheden , ijder volgens zijnen rang en zijne waerdigheit. De afgezanten zijn vlak over zijne majesteit. De overige vertrekjes zijn aen verfcheidene bijzondere perfonen tot een' overmatigen prijs verhuurd. Het gezigt van zoo veel vergaderd volk, vooral der jufferen, met hare gefteenten verfierd, heeft iets treffende in zich. Dewijl zij zeer begerig naer bloemen en goudwerk zijn, en zich allen in het baar kappen, zou het moeijelijk zijn zich iets bekoorlijkers en rijkers te verbeelden. Zij verfcbijnen ontdekt, beladen met alles wat zij kostelijkst bezitten, en verzuimen niets van al het geene den luister van hare fchoonheit en haer optooifel kan verheffen. Zoo dra de koning zich op zijn uitftek vertoont, en het feest een begin neemt, treden de hellebardiers op het midden van het plein, om het volk te doen wijken , en het op de ftellaedjen te plaetfen. Vervolgens fchikken zij zich op eene zelfde rij onder het vertrek des konings. Hierop ziet men twee benden van jonge lieden, eenparig in rood taf gekleed, aenkomen, dragende volle potten met water, waermede zij het ftrijdperk befprengen. Na hen komen de amptenaers des geregts, vergezeld van hunne dienaren, om te beletten dat 'er  Honderd en Agtentagchentigste Brief. a?3 ,'er geene ongeregeldheit worde aengericht. Deze 'fluiten zich zeer'digt ïn een : want' aen hunne zijde noch ftellaedjen 'noch fluitboomen hebbende, is het hun, als een Bier haer hen toekomt, niet geoorlofd te rug te Wijken; alle hunne toevlugt beflaet ih de punt hunner hellebaerden, welke zij het woedende dier aenbieden; en indien zij het dooden, laet men hun het Voordeel daervan behouden. De Taurèadorës, dat is, de ridders, die met de Bieren moeten ftrijden, komen het laetfte op het geluidt van een krijgsmuzyk, en worden gevolgd van lieden in lievrei, die hunne fperen dragen. Deze mannen te voet verlaten nimmer hunnen ridder : 'zij houden zich aen zijne zijden, en zijn zijne voornaemfte befcherming. Men begint met den koning en de ganfche vergadering te groeten; men vraegt verlof öm te ftrijden; en het zelve' verkregen hebbende, gaet ijder ridder beleefdelijk zijne eerbiedt aen de vrouwen van zijne kennis bewij. zen. Men'moet een edelman zijn, om het regt te hebben van te paerdt te ftrijden: ten minfte wordt deze eer zelden aen burgerlieden vergund. Somtijds begint het feest met eene mommerij', beftaende uit reusachtige beeldtenisfen , welke men, irt het midden van het ftrijdperk, op eene onbetamelijke wijs laet danfen. Zij worden vervangen door drie Negerfche koningen, wier talrijk gevolg van mannen en vrouwen an-  a84 De Nieuwe Reisiger. andere niet min onkuifche en kluchtige danfen uitvoert. . Vervolgens komen 'er beeldtenisfen van kinderen, die, als zij om ver geworpen worden, van zeiven weder opftaen. Men. laet op hen eenen woedenden ftier los, wiens toorn verdubbelt, als hij hen dus ziet oprijzen, wanneer hij meent hen geveld te hebben. Op deze vertooning volgt die der meldzuilen , in de vorm van een bloemperk gefchaerd, tegens welke het dier met dezelfde woede losberst. Zij zijn vervuld met vogelen, hazen, katten en konijnen , die niet weten waer zij zich zullen bergen. De ftier loeit van toorn, vindende niet anders dan voorwerpen , die, fchoon zijne gramfchap zoo luttel waerdig, hem ontfnappen, wanneer hij ze wil vervolgen. Hij loopt, huppelt en blaest een' dikken nevel uit zijne neusgaten. De knechts hitzen hem door hun gefchreeuw en gefluit aen, en maken hem verders woedende door het fchieten van werppijlen , voorzien met papieren zwachtelen, gelijk aen de rankftaven (*) der wijnpapinnen. Verfcheidene dezer werpfchichten zijn met buskruidt gevuld, en flaen gelijk een vuurpijl, zoo dra zij aen het ligchaem van het dier gehecht zijn: niets pijnigt of vertoornt hen meer. De ridders nemen dit oogenblik waer, om op hem aen te rijden; doch zij gaen 'er (*) Tbyrfis.  Honderd en Agtentagchentigste Brief. 283 'er niet allen te gelijk op los; maer de eerfte, naer wien bij toeloopt, begint den aenval. De anderen begeven zich ter zijde , zonder het ftrijdperk te verlaten, en wachten tot het beest op hen aenkomt, om het 'te beftrijden. Zij moeten zich van geene andere wapenen dan de fpeer bedienen, en mogen den degen of fabel niet gebruiken, dan wanneer zij gekwetst of van het paerdt geworpen zijn, of hunnen mantel of hoedt verloren hebben £ zij zijn dan door de eer verbonden dezen hoon te wreken, en gewettigd om den degen in de handt te nemen. De voorname kunst van dezen tweeftrijdt beftaet in de fpeer zoo behendig op den ftier te ftooten, dat het ftael in het vleesch van het dier, en de fteel in de hand' van den ridder blijve. Dees geeft ftraks. zijn paerdt de fporen, om voorttevaren ; dewijl de ftier zich nooit omkeert om hem tegen te loopen. Indien men zich van den degen bedient, om hem te beftrijden, fteekt men hem denzelven tusfchen de hoornen: deze fteek, die hem nedervelt en ter aerde ploft, wordt van i de toejuichingen der ganfche vergadering' gevolgd; en. de overwinnaer behaelt den prijs. Maer alle deze dingen gebeuren zelden, zonder dat 'er eenig mensch gedood of gekwetst worde ; en het minfte kwaedt, 't welk'er voorvalt, is het verlies van het. paerdt. Zoo dra de ftier gedood is, wordt hij weggenomen, door muilezels buiten het plein gevoerd,  «86 Di NiEUwt Reisiger. voerd, en aen het graeuw overgeleverd, om hem onder zich te verdeden. Om eenen anderen uit een naburig Vertrek te doen komen , houdt men eene ladder achter de deur; en: de man, die de deur opent, klimt op het dak, om zijn leven te bergen: want het dier heeft, de natuurlijke neiging om hem achter deze deur te zoeken, met oogmerk om hem te dooden, indien . hij hem konde betrappen. , Wijders begeeft zich dees man op een' draf van daer; en dewijl het hem niet geoorlofd is zich te verdeedigen, is zijne geheele toevlugt in de ligtigheit van zijn paerdt. De tweede ftier, in vrijheit gefield, gaet wel rasch eenen anderen vijandt in den hoop. der ftrij deren zoeken. Deze doen in het begin, niet dan kortswijleh, (tekende hem den flip van hunnen mantel toe. . Zij weten met be-. hendigheit, en bijna zonder van hunne plaets, te gaen, de ftooten van het woedende dier te ontwijken. In het toefteken fluit de ftier zijne, oogen : de ridder doet eene halve trede ter, zijde met het omdraeijen van het ligchaem; cn beide hervatten zij zeven of agtmael het zelfde bedrijf.' Daerna laet de ridder, op een gegeven teeken der trompetten, zijne fpeer varen, om den degen aentevatten; en het beest van voren aentastende geeft hij het den doodfteek. De trompetten klinken voor de derde keer» Vier bedekte muilezels komen binnen, en voeren den ftier uit het ftrijdperk. Men doodt dus,  Honderd en Agtentagchentigste Brief. 28? dus, op denzelfden dag, bij de dertig dezer dieren; en verfcheidene van dezelven Brijden alleen eenige oogenblikken. Somtijds fpringt de ftier op de fchouwplaetsj maer de perfonen, die de eerfte rijen beflaen, huane bloote degens in de handt houdende, noodzaken hem te rug te wijken; en dikwerf wordt hij gedood eer hij weder in het perk is. Wanneer een ftierbevechter heftig vervolgd wordt, fpringt hij achter den fluitboom, door middel van eene uitftekende plank, die hem ter onderfteuning' Van den voet dient. Men hitst op het dier eenige fterke honden, die hem bij den hals en de ooren grijpen; waerop verfcheidene toekijkers, met hunne degens uit de fchouwplaetfe komende, hun best doen om hem het hart te doorboren. Zij loopen in het minst geen gevaer, naerdien zij zich voor de fteken der hoornen beveiligen, met hem hunnen mantel, waertegens de ftier alle zijne woede richt, voortehouden. Daerenboven zijn deze mannen in zulk een groot aental, dat zij eikanderen vaerdig onderfteunen, door het afwenden van het dier, indien zij het tegens denzelfden perfoon vergramd zien. Veel meer is 'er voor de ridderen te vreezen, om dat hunne paerden al te vurig zijn om zich te laten regeren. Zij kunnen dus niet gemakkelijk de ontmoeting van den vijandt ontwijken; en zij zouden alle oogenblikken in gevaer zijn van om ver geworpen te worden , indien zij door de voetgangers niet onderfteund wier den. Men  "së8 De Nieuwe R e i s i g e e. Men ftrijdt insgelijks door middel van eene groote, ftijve en zware fpeer, met hét einde vast in de aerde geplant, en met de punt gericht naer de poort, waeruit de ftier komen moet. De ftrijder onthoudt zich ter zijde öf achter deze fpeer, en loopt dikwerf veel gevaer: want indien het dier het ftael misloopt, is 'er ölles voor het leven der ridderen te vreezen. Doch deze mannen zijn zoo behendig, dat het beest zelden mist het ftael in den hals of in de fchouders te ontvangen. Deze gevechten, die veel overeenkomst met onze aloude fteekfpeleh hebben , zijn buiten kijf eene van de fraeifte vêrtöoningen der weereld', het zij men daerin enkel hèt gezigt in aenmerking'neemt, het zij door het belang, vermengd met vreeze en blijdfehap, 't weik de ohverfaegdheit , kloekmoedigheit, behendigheit en' gezwindheit der bedrij veren inboezemen. Dé Spanjaérds hebben zulk eene drift voor dit wreede feest , dat 'er geene vrouw is, of zij verkoopt haer huisraedt, ter verkrijginge van geldt, om hare plaets op de uitftekken of op de ftellaedjen te betalen. Men is zelfs verbaesd, wanneer men ziet dat vrouwen van den eerften rang hare fchoone oogen, die •voor- zoeter wreedheden gemaekt fchijhen, in deze bloedige fchouwtooneelen laten weiden. - Men kan niét ontkennen, dat dit gevecht een overblijffel zij van de wrëedheit der Sarafijnen of Moren., of misfehien van de Romeinen ' 7.ek  t30NDSRD EN AgTENTACCHENTIGSTE BRIEF. 2§9 zeiven, de goedkeuring van den befchouwer ^ in het Bille fchrijfvertrek, of eener teedere en medelijdende ziele , luttel waerdig. Den op^ perprieBeren is het.nimmer gelukt dit vvreedë vermaek aen de Portugezen- en Spanjaerds te verbieden: zij hebben alleenlijk bedacht eenige kerken met aflaten te begiftigen, voor de gee^ nen, die zich in gevaer Bellen om op die moorddadige feest gedood te worden. „ Ni „ dit alles , zeide een Engelsman tot mij , „ moet men deze foorten van fchouwfpeleh „ niet ten ftrengfle onderzoeken, uit vreezë' „ dat al te veel filofofie ons lafhartig z'ou„ de maken. Een zekere graedt van natuur„ lijke woestheit is aen de menfchelijke na„ tuur noodzakelijk; en indien het van aenge„ legenheit is dat dezelve binnen hare juiste „ palen befloten zij, moet men ze echter niet „ geheel verbannen, om deze ftandvastigheit ,< „ die de geaertheit van den kloekmoedigen man: „ uitmaekt, niet te verliezen. De ftierenge„ vechten zijn juist in den graedt, waerin ik „ die vereisch, en hebben niets zoo woest in „ zich, om derzelver gebruik te moeten ver., bieden. Zij vernieuwen de verrichtingen' '„ der aloude ridderfchap : zij verwekken de „ zielen der aenfehouweren tot groote en heer3, lijke daden : zij kunnen alle de goede üit- werkingen der gevechten in beflotene vel„ den voortbrengen, zonder de afgrijsfelijk„ heit, die daermede gepaerd ging, en zonder KV: Deel; T 'U ü  290 De Nieuwe Reï'siger. „ de uitftorting' van het menfchenbloedt,waer„ mede het tooneel gedrenkt werd. Ditfchouw„ fpel gewent ons- het gevaer te verachten: het „ leert ons dat de beste weg, om het zonder „ fchrik te overwinnen , is het zelve tegemoet'' „ te treden, en het met ftandvastigheit te zien „ naderen. Men leert 'er insgelijks eene vaer„ dige hulp toetebrengen aen de geenen, die „ voor het gevaer blootftaen, en zijnen eigen 3, perfoon kloekmoedig te wagen , om hen daervoor te beveiligen. Met één woord',„ fchoon dit feest niet volkomen ftrookt met de wetten der nature en menfchelijkheit, „ kan men echter zeggen dat het hoedanighe„ den, welke men zich tot eer rekent, in de 3, ftrijdenden vereischt". Ik ben , enz.- Lisfebon, den 4den van April, 1754. Honderden Negenentagchentigste Brief„Vervolg van Portugal. It hield mij met de zeldzaemheden der hoofcfftadt dermate niet bezig, dat ik ook niet" fomtijds de landfchappen doorkruiste; en dikwerf ftrekten zich mijne togten tot aen de uiterfte einden van het koningkrijk uit. Deze reizen gefchiedden nu te landt, dan weder te zee  Honderd en Negenentagchentigste Brief. SpT zee; en dus bezocht ik de voornaemfte fteden van Portugal. . • Het noordelijkfte landfehap, waerin zich Braga en Porto bevinden, is beflotcn tusfchen twee rivieren, te weten, de Minbo en Douro.^ De grondt is 'er zoo vruchtbaer, en de lucht zoo gezond, dat de inwoonders 'er tevens eene volmaektc gezondheit en eenen öngemeenen overvloedt genieten. De vrouwen ontvangen 'er tot den ouderdom van vijftig jaren ; en het is niet zeldzaem vijfentwintig kinders iri één huisgezin te zien. Ook is het landt zeer, bevolkt; en in eene ruimte, die flechts zestien mijlen in het vierkant is, telt men vijftien honderd kerfpellen, zes zeehavens, honderd en dertig kloosters, twee honderd fteenen bruggen en meer dan vijf duizend waterbronnen, die' nimmer uitdroogen. Deze vruchtbaerheit wordt grootelij ks bevorderd door de meenigvuldige rivieren, waermedehet landfehap doorfnedenis» Dewijl het de grensfeheiding van Galicië uitmaekt, hebben het de Portugezen met fterk© fteden voorzien , om het voor de invallen hunner nageburen te dekken, Eene dezer fteden , Moncaon genoemd heeft tot haer wapen eenen muur, waerop, ■ eene vrouw zit, met twee brooden aen hare', zijden. Men. vertelt, dat deze plaets, door. de Spanjaerds belegerd, dermate door den honger gedrukt wierd , dat zij zich gereed', maekte om zich bij verdrag overtegeven; maer T 2 èené  29» De Nieuwe Reisigee. eene vrouw liet van het meel, dat den belegerden overfchoot, eenige brooden bakken > en wierp dezelven , van de muren, in het leger der vijanden.: Deze geloofden dat deovcrvloedt in de ftadt heerschte,. en braken derhalve de belegering op. De aloude en vermaerde ftadt Porto o£ Oporto, die, gelijk ik reeds gezegd heb, haren naem aen het ganfche koningkrijk gegeven heeft, is , na Lisfebon , de aenmerkelijkfte van Portugal. Door hare ligging op het hangen van eenen berg, wiens voet door den Douro befpoeld wordt, is men genoodzaekt gedurig op- en afteklimmen. Voor het overige is de ftadt fraei, en zelfs vrij zindelijk, tegens de gewoonte van alle de fteden des lands, zonder 'er de hoofdftadt van uittezonderen, wier ftraten , doorgaens vol vuiligheden, daerenboven bcfmet worden door eene meenigte van honden , die buiten 's huis flapen, en den ganfchen nacht niet ophouden met blaffen. Te Lisfebon alleen' telt men meer dan tagehentig duizend dezer dieren; en deze hoofdftadt is niet verlicht dan door lampen, die voor eenige Madones of beeldtenisfen der' Moedermaegd' branden. De huizen, zoo morfig als ongemakkelijk, zijn vervuld met mugr gen, wandluizen en andere ongedierten , die uit den drek voortkomen, en het verblijf der fteden onaengenaem maken. De ligtheit der daken en muren befchermt de inwoonders niet voor'  'Honderd en Negenentagchentigste Brief. 293 voor de noordenwinden , noch voor de geftrengheit des winters. Te Porto is een geregtshof, 't welk, na dat van Lisfebon , het eerfte des koningkrijks is. Het beflaet uit een' voorzitter, een' kanfelier, een zeker getal van raedsheeren en andere overheden. Dit hof maekt, om dus te fpreken, een gedeelte uit van dat der hoofdfladt, Defemr largo do Pap geheten, waervan het afhangt. Zijne befluiten zijn overziening onderworpen; en het vonnist niet altoos zonder hooger beroep. De hoofdkerk heeft een kapittel van twintig kanunniken 5 en het bisdom bevat bij de vier' honderd kerfpellen. Uit dezen zetel' werd Don Thomas d'Almeida beroepen, om den vermaerden Aartsvaderlijken (*) Stoel, die uitmuntende kerkvoogdij, om welke de laetstoverleden koning zich zoo vele bewegingen gaf, zoo vele poogingen te Rome deed aenwenden , zulke groote geldfommen verfpilde, met zoo veel aendrang aenhield, en zoo veel moeite had, eer hij denzelven verkreeg, het eerBe te bezitten. De koning fchönk hem een regtsgebiedt, een bijzonder aertsbisdom, met aenmerkelijke inkomften , uit dat van Lisfebon getrokken. Men zag toen, het geene tegens de kerkregels (f) Brijdt , en misfehien nimmer gezien was, twee bisdommen, onaf hanghel ijk van £*) Patriarchale, (f} Canons.. T 3  294 P E Nieuwe Eeisigee» van eikanderen, in eene zelfde ftadt. Onge» twijffeld dat de ongeduldige vorst, den doodt van den ouden aertsbisfchop niet kunnende afwachten, noch hem verzenden, het befluit ham deszelfs regtsgebiedt te verdeelen, om des te eer zijne begeerde inftelling tot ftandt te zien. Men had zich gevleid dat de afvaerdiging der bullen kosteloos zoude gefchieden, uit aenmerkinge van den ijver , dien zijne Portugalfche Majesteit toen voor het belang van het Christendom toonde, door het voeren van het oorlog tegens de Turken. Het hof van Rome matigde 'er den prijs van, en vergenoegde zich, voor deze keer, met vijfenzeventig duizend livrei. Deze bullen werden te Lisfebon ontvangen, met vervoeringen van blijdfchap en vreugdebedrijven , die verfcheidene dagen duurden. Gij weet dat de naem van Patriarch, of Aertsvader, eertijds alleen gegeven wierd aen de bisfchoppen, die de groote zetels, onaf hangkelijk van de kerk' van Rome, gelijk die van Konftantinopelen, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem, bekleedden. Deze kerkvoogden hielden den eerften rang in de kerkelijke heerfchappij'; en bij trappen van den mijter tot de driedubbele kroon (*) opklimmende, had de enkele bisfchop alleen het beftuur over het grondgebiedt zijner ftadt; de aertsbisfchop (f) voerde het bevel over het landfehap, de eerfte kerkvoogdt (£) over - dc Thiare. (f) B'ïetropoUiain. Q') Primat.  Honderd en Negenentagchentigste Bxief. 295 .de aertsbisfchoppcn, en de patriarch over de eerfte kerkvoogden. Eenige lieden gelooven dat deze onderfcheidenlijke waerdigheden door de apostelen zijn ingefleld; maer anderen meenen dat zij zelfs niet eens aen de kerkvergadering van Nicea bekend waren. Wat 'er van zij, het gezag der patriarchen bij trappen aengegroeid zijnde, werden alle de voorname zaken voor hun gebragt; en hunne befluiten worden met dezelfde eerbied' als die der oppervorften uitgevoerd. Het fchijnt dat Juan de vijfde wel overreed was van het gewigt en dc ukgeftrekthcit van bun gebiedt, door de eerbiedt, welke bij het volk voor deze uitmuntende en verhevene waerdigheit trachtte inteboezcmen. Hij liet prachtige toerustingen voor den kerkvoogd' maken, en wilde dat deszelfs optogt altoos het zweemfel eener zegeprael' hadde. Het aertsvaderiijke kruis werd gedragen door een' ridder, op een heerlijk paerdt gezeten. De par triarch, die hem volgde, zat in een' draegze•tel, van twintig lijfknechten omringd. Wijders kwamen 'er vier zeer groote en rijkverfierde karosfen, door zes muilezels getrokken, endoor prachtig gekleede mannen geleid. De eerfte was ledig, cn ftrekte tot eene eerekoets. De andere bevatte de amptenaers van den kerk» voogdt. De kanunniken, uit den eerften adeldom verkozen , en rijkelijk begiftigd, deden den optogt in draegzetels, ijder van zes dienstT 4 boden  £Qcj De Nieuwe Reisiger, boden gevolgd. In de omgangen van fakramentsdag droeg een klerk een' groenen hoedt voor hen uit,' en een kerkelijke de fleep van hunnen tabberdt. De koning en de infanten kwamen na hen, vervolgens de groote amptenaers der kroonè, en zes honderd ridders der orde van Christus, met hunne plègtgewaden. Wanneer dé patriarch dienst deed , miste de koning nimmer in het bijwonen zijner misfe, waerin hij door agttien zijner kanunniken aen het altaar vergezeld werd. Reeds heb ik u gefproken van 'zijne kleeding', overeenkomftig met die der kardinalen. Dees kerkyoogdt geniet alle de eerbewijzingen van het hof, en heeft de voorzitting boven de grooten, boven de aertsbisfchoppen van het koningkrijk, en zelfs boven den eerften kerkvoogdt (*). Dees laetfte was in het bezit van, in de omgangen, het aertsbisfchoplijke kruis in Ljsfebon voor zich te laten dragen. De nieuwe opperpriefter betwistte hem dit voorregt, als ook verfcheidene andere kerkelijke eeibewijzingen; 't geen tusfchen hen een groot regtsgeding deed ontftaen, 't welk ongetwijffeki ten voordeelt van den patriarch, als hoofde van den godsdienst, en begunstigden kerkvoogdt van het hof, zi[ eindigen. Deze plaets zou, ten eenigen tijde, zeqr padeelig voor den heiligen ftoei kunnen worden, en (*) Primat*  Honderd en Negenentagchentigste Brief, eo? en eene fcheuring, welke de Engelfchen ni'et zouden nalaten met alle hunne magt' te onderBeunen , kunnen veroorzaken. Inderdaedt zou het Portugefche volk zich des te meer gewettigd achten, om den paus en de kardinalen te kunnen misfen , om dat de patriarch en de kanunniken reeds dezelfde kleeders hebben, wanneer zij dienst doen, en men hun wel rasch dezelfde waerdigheit en het zelfde vermogen zoude toefchrijven. Dan zou het te vreezen zijn dat het opperhoofdt van den godsdienst m Portugal , met toeftemminge des konings en des volks, het vergunnen van alle de vergiffenisfen, vrijdommen, toelatingen en ontflagingcn, die van Rome komen, op zich zoude nemen , door welk middel het onnoemelijke geldt, 't welk de paus daervan trektT in het koningkrijk zoude blijven. Aen den flinker oever van den Broom, is 'er te Porto eene heerlijke kaei, waeraen men de fchepen vast maekt, en ijder inwoonder heeft het vermaek van het zijne voor zijn huis te zien. Men heeft hier kweekfcholen, waerin de jonge lieden hunne oeffeningen kunacn lee. ren, en een tuighuis, alwaer men de oorlogsfchepen, die 'er alle jaren gebouwd worden, toerust. De Portugefche zeevaert was, onder de laetBe regering , in den elendigBcn Baet. Vijf of zes reddelooze fchepen, en zoo vele fregatten, zonder bevelhebberen, zonder matrozen,' zonder foldaten, maekten de zeemagt T 5 van  298 De Nieuwe Reisiger. van dit koningkrijk uit. In weinige jaren, fchikte de vermaerde fbietsdienaer Sebastiaen Jozef Carvalho, wiens onver wrikbare, onbuigzame en geftrenge geaertheit op aïie de voorwerpen der beftieringe invloedt heeft, de zeevaert op depzelfden voet met de andere declcn der regeringe. Hij riep vreemdelingen, Franfchen , Engelfchen, Zweden, Hollanders en Denen , om de Portugezen in de fcheepvaert te onderwijzen: want deze laetften, die zich, ■federt drie eeuwen , door hunne zeetogtcn, vermaerder dan de Feniciërs en Karthagers gemaekt hadden , kenden naeuwelijks meer de •kunst der ,fcheepvaert'. Hunne zeemagt beftaet tegenwoordig uit tien fchepen van rang en twintig fregatten; doch zij hebben bijna geene koopvaerdijfchcpcn. De koophandel ter zee is, niettegenftaende alle de poogingen van den heer Carvalho, nog in de handen der Engelfchen. Wel is waer dat dezelve door maetfehappij en op de fchepen zijner majesteit gefchiedt; maer de Portugezen leenen flechts hunne namen, en misfehien handelt dit volk liever met de vreemdelingen , gelijk gij zelf uit het volgende zult kunnen oordeelen. De koning had het uitfluitende voorregt, om alle de wijnen van Porto, die voor de beste van Portugal gehouden worden, te verkoopen, aen eene maetfehappij toegeftaen. Deze maetfehappij , die dezelven voor den laegften prijs wilde hebben, weigerde ze in het behoorlijke jaer-  Honderd en Negenentagchentigste Brief. 290 jaergetijde te koopen, en nam ze alleen op borg aen ; zoo dat de ejgenaers , beroofd van de aflevering' hunner wijnen, welke de Engelfchen te voren koftcn en gereed betaelden, zich in de onmogelijkheit bevonden om hunne wijngacrden te laten bearbeiden. Dees hatelijke opkoop verveelde eindelijk de inwoonders van Porto, en verwekte eene beroerte, die door de vrouwen en kinderen begon. Men hoorde aen alle kanten het gefchreeuw van „ leve de „ koning, leve het volk, en fterve de maet„ fchappij". " Men luidde de Bormklok ; _ en op dat oogenblik liepen de mannen in meenigtc naer den befluurder der maetfehappij', die eenige 1 fnaphaenfehoten op hen liet'doen. Dit graeuw, nog meer verbitterd, liep de deuren van het paleis open ; en niettegenflacndc 'ereen rot van geregtsdienaren ter hulpe was toeoefchoten , verbrandde het de huisiieraden, en verfcheurde de rekenboeken. De ftadt yoogdt verzamelde de krijgsbenden der bezettinge ; maer een hagelbui van Beenen noodzaekte hen , gelijk al het volk , te roepen: fterve de maetfehappij. Deze toegevendheit Bilde den oploop niet: om 'er een einde van te maken, droegen de Kordeliers het heilige fakrament in omgang; en alles werd bevredigd. Terwijl men de beflisfing van het hof verwacht , verkoopt ijder zijnen wijn aen wien hij wil, en van wien hij het meeste geldt kan krijgen; eene vrijheit, waervan het zoo on- ; regt-  joo De Nieuwe Reisiger. regtmatig als gevaerlijk zoude zijn het volk te willen berooven. Het oogmerk van den ftaetsdienaer, in het oprichten dezer maetfchappijen, was den koophandel, en gevolgelijk het vermogen der Engelfchen , te verminderen, den ijver der Portugezen aenteprikkelen, en hen uit de foort' van dienstfeaerheit, waerin zij door de Engelfchen gehouden werden, 'te trekken. Hierop heeft hij zich bijzonderlijk toegelegd, federt hij in bediening is; doch dit volk fchijnt noch den vereischten ijver, noch de noodzakelijke werkzaemheit te hebben, om deze lofwaerdige en vaderlandlievende voornemens te onderfteunen. De Portugezen laten zich liever door de elende overladen, dan zich te ontwikkelen uit dezen flaet van zorgeloosheit, dje hen, in het fchoonlte landt der weereld', tot eene bijna ongenoegzame noodwendigheit bepaelt, en hun den honger en de ziekte in de gezondfte en heilzaemfte luchtftreek doet ontmoeten. Tegenwoordig fpreekt men van het oprichten eener maetfehappij', voor de landfehappen Para en Maragon, beftaende alleenlijk uit Portugezen, aen wier hoofdt de ltaetsdienaer zelf zijn zal; maer om eenen vasten ftandt aen deze grondilichting te geven, zou men met het hervormen van des volks luiheit moeten beginnen. Eene geheele eeuw van eene regering' gelijk die van den heer Carvalho was 'er noodig, om dit koningkrijk in den ftaet van vermogen, waer-  Honderd en Negenentagchentigste Brief. 30* waervan het, tot heden toe, door de onachtzaemheit zijner inwoonderen, beroofd is, te herftellen. Onder verfcheidene fraeije gebouwen der ftadt Porto , onderfcheidt men voornamelijk de kerk en het klooster der geestelijke kanunniken van St. Augustijn. Men ziet 'er een groot getal van andere mannen- en vrouwenkloosteren, en onder andere eene abtdij van Benediktijnen, die meer dan honderd en dertig geestelijke dochters bevat. Deze grondftichtingen zijn hier, gelijk in geheel Portugal, zoo vermeenigdvuldigd, dat één der ontwerpen van de tegenwoordige regeringe is dezelven tot op de helft te brengen, twee tot één te verzamelen, 'hen aen geftrenge regels te verbinden, en te beletten dat men eenige nieuwelingen, jongelingen of jonge dochters, voor den ouderdom van vijfentwintig jaren ontvange. De weinige geregeldheit, die 'er in deze huizen heerscht, zal der ftaetkunde ten voorwendfel dienen, om dezelven te vernietigen. Men verzekert dat fommige nonnen de liefkoozerij zoo verre voortzetten , dat de Engelfchen haer de gekloosterde ligtekooijen noemen. Men heeft veel gefproken van het klooster van Olivelas, digt bij Lisfebon, waerin drie honderd fraeijeen minzieke nonnen een vrouwentimmer voor den laetstoverleden koning uitmaekten, ijder één of verfcheidene minnaers hadden, en voor de aentrekkelijkfte minnaresfen van den Portu-  goa Di Nieuwe -Rkisiger.' gefchen adel gehouden werden. Men wil mij verzekeren dat de vermaerde Portugefche Brieven, die in verfcheidene andere talen zijn overgezet, uit dit minzieke en wellustige klooster zijn gekomen. Men bevestigt dat zij geen fpel der verbeelding' zijn, gelijk wij beide geloofd hebben , maer dat dit werk, dat de vurigfté en edelmoedigfte liefde ademt, en dezelve in alle hare fchakéringen en bijzonderheden fchetst, waerin men hare ftormcn, hare onrustigheden, hare wispelturigheden, hare oogenblikkelijkë befluiten, de naeuwgèzetheit harer vreezen en het heldhaftige harer opofferingen ontmoet,' wezenlijk door eene verliefde non en eenen' óhgetrouwen minnaer gëfchreven zijn. Oporto, minder door de kunst dan door de natuur verflerkt, is zoo ongenaekbaer aen den zeekant, dat de Portugezen niet noodig geoordeeld hebben het zelve, met veel zorgvuldigheit, te voorzien: Oude muren , met flechte torens en eenige bolwerken bezet, maken deszelfs ganfche verdeediging uit. De ftadt Guimaraéns, ten noordoosten vande zoo even gemelde , heeft langen tijdt het verblijf dér koningen van Portugal geweest; en men befchouwt dezelve als de wieg der alïeenheerfching'. Men meent dat zij méér dan' vijf honderd jaren voor de geboorte van Jezus' Christus gefticht is; en omtrent het begin der vijftiende eeuwe heeft men haer meer dan de helft vergroot. De roem van een klooster der orde  Honderd en Negenentagchentigste Brief. 303 orde van St. Benediktus eene meenigte van bedevaertgangeren aldaer trekkende, lieten de monniken huizen bouwen , om dezelven te huisvesten, Het getal groeide allengskens aen 5 en 'er ontBond een groot vlek , dat in het vervolg eene genoegzame gewigtige Badt werd, om. het verblijf harer oppervorften te wezen. Zij Bichtten 'er eene rekenkamer , eene gehoorzael, eene gevangenis, en eenen toren, ter bewaringe van de Baetsgefchriften, die federt naer Lisfebon zijn overgebragt. Alle deze gebouwen zijn tegenwoordig nog in.wezen; en hunne grootte, gevoegd bij andere insgelijks merkwaerdige gedenkBukken, maekt van het oude en nieuwe Guimaraens eene der eerfte fteden van het koningkrijk. Men telt 'er vijf kerfpellen, agt kloosters, vijf gasthuizen, vijftien pleinen, zevenenvijftig ftraten, agt poorten, vier bruggen, en omtrent twee duizend huisgezinnen. Het klooster is veranderd in eene kanonikale kerk, bediend 'door vijfentwintig of dertig kanunniken, onder den tytel van de koningklijke en kanonikale kerk' van Onze Lieve Vrouw van Oliveira, Indien men de overlevering gelooft, beflaet zij de plaets van een' alouden tempel van Ceres, die door den apostel Jakobus verwoest werd. Men zegt dat hij op het voetftuk der godinne de beeldtenis van Onze Lieve Vrouw' liet plaetfen. Dit verhael fteunt op een opfchrift, dat in den muur zeiven gevonden wordt. In het vervolg werd  304 De Nieuwe Reisiger. werd deze plaets aen den heiligen apostel toegewijd ; doch mén bewaerde 'er het ftandbeeldt der Moedermaegd'. Om het aen de woede der Sueven, Alanen en andere barbaren, die eertijds dit gewest overftroomden, te onttrekken , verborg een bisfchop het zelve in eenen naburigen berg, van waer het, na de vervolging, op zijne oude plaets herfteld werd. Het verliet dezelve ten tweedemale, en werd geplaetst in de kerk', welke het tegenwoordig beflaet. Deze kerk is den koningen van Portugal altoos zoo dierbaer geweest, dat zij niet alleen de priesters, die dezelve bedienen, maer zelfs de dienstboden, ja de huurders, die de huizen deikanunniken bewonen, van allerlei fchattingen bevrijd hebben.' Eenige jaren voor mijne aenkomst te Guimaraens, gebeurde 'er een voorval, 't welk u zal doen zien tot hoe ver de Portugezen den minnenijdt uitftrekken. Een amptenaer des geregts, zijne echtgenoote van eenen vreemdeling hebbende zien groeten , ging in huis,nam hamer en fprjker, floeg den fpijker in den hals zijner vrouwe, welke hij ontrouw achtte, hechtte haer aen de deur harer kamer, en ging de fraeije daedt, door hem bedreven, gerustelijk aen zijnen fchoonvader vertellen. Hij gaf hem tevens den fteutel van het huis, ten einde de goede man zijne dochter mogte verlosfen , indien hij het dienftig oordeelde, enhet nog tijdt ware. De verfchrikte vader liep tot  Honderd en Negenentagchentigste Brief. 305 tot hare hulp.- Dewijl zij niet veel bloedt verloren had, het hij haer verbinden; en zij genas van hare wonde, betuigende dat hare geheele misdaedt bellond in het wedergroeten van eenen man , djen Z,J voor de eerftemael zag. De vader fprak 'er over met haren echtgenoot, die, zijne onregtmatige en wreede behandeling reeds overwogen hebbende ,, bekende dat zij hem nimmer reden gegeven had,- om.hare getrouwheit te verdenken. Hij Hortte tranen van . droef heit, en wierp zich aen de voeten zijner vrouwe. Deze. ontving, hem met goedheit, en Hond hem zijne vergiffenis toe. Sedert hebben zij altoos wel met eikanderen omgegaen, en zijn beide nog in het leven. Het geregt kreunt zich luttel aen het geene 'er binnen de huishoudens., uit hoofde vanminnenijdc, voorvalt; en een minnaer zeif doodt onbefchröomd zijne minnares, zonder dat men eenige moeke.doet om. den fchukligen optezoeken. Geen minder zwarigheit maekt hij in het dooden van zijnen medevrijer, voornamelijk als dezelve een vreemdeling is., Diergelijke misdaden blijven bijna altoos ..ongeftraft. Üm deze toevallen te vermijden, leven de vrouwen in zulk eene .geftrenge eenzaemheit.,. dat het tot een fpreekwpordt geworden is dat Zij flechts drie mael in haer leven ter kerke gaen , te weten, om .'er gedoopt, getrouwd ,en begraven, te worden. Daerenboven, vindt hare lhedigheit genoegzame middelen, om minnenijdige. XK Deel V mans'  3o6 De Nieuwe Reisigeï. mans te Bedriegen, en zich te wreken ovev de flavernij, waerin men hier de fchoone kun-ne houdt. In 't algemeen, zijn de Portugefche vrouwen geestig en wel onderwezen maer minneziek en ligtvaerdig. Toen de Sueven dit gewest overweldigd hadden, werd de aloude ftadt Braga de zetel hunner alleenheerfching': tegenwoordig is zi) de ftoel van een' aertsbisfchop, van wien zijten aenzien van het tijdelijke en geestelijke af-1 hangt. Om deze dubbele magt te kennen te geven, treedt de kerkvoogdt met den ftaf in de' hand' en den degen op zijde. Hij geniet een inkomen van meer dan veertig duizend dukaten , en betwist den aertsbisfchop van Toledo den tytel van opperkerkvoogdt (*) van Spanje» Hij grondt zich hier op, dat, toen deze laetfte ftadt, door den inval der Moren, van deze waerdigheit beroofd was, het opperkerkvoogdijfchap tot de kerk van Braga wierd overgebragt. De Spanjaerds hernamen Toledo; en de aertsbisfchop, weder in zijne regten willende treden, ontmoette zwarigheden wegens dennieuwen opperkerkvoogdt. Dit twistgeding werd dikwils vernieuwd, en bijzonderlijk op de kerkvergadering van Trente; maer de pauzen het zelve nimmer hebbende willen beflisfen, erkennen de Spaenfche bisfchoppen den aertsbisfchop van Toledo , en de Portugezen dien van Braga. Men Primat.  Mondsrden Negenentagchentigste Brief. 307 Men telt in dezen laetften Boel eene reeks Van honderd en veertien kerkvoogden, waervan 'er verfcheidene door hunne gefchriften en verdienften bekend zijn. Tegenwoordig wordt deze plaets bekleed door een' der natuurlijken zonen van denlaetstoverleden koning, en Van eene dier minzieke nonnen van Olivelas, waeruit zoo vele andere zijner aterlingen zijn voortgekomen; In een gevecht tusfchen de inwoonders van deze ftadt en die van Porto, hadden de vrouwen van Braga het grootfte deel aen de overwinning. Om de gedachtenis van dit voorval te bewaren ,. fchreven de overwinnaers den burgeren van Porto voor, als eene der vredesvoorwaerden , dat in het toekomende geen eenig man in de bedieningen hunner ftadt zoude mogen treden, zonder de bewilliging' eener vrouwe van Braga; . Dit bisdom bevat twaelf honderd kerfpelleiii en omtrent honderd en vijftig kloosters., dë meesten rijkelijk begiftigd, of wier luiheit het gemeen begunstigt, door overvloedigeaelmoesfen. Onder andere telt men 'er negen abtdijen van Benediktijnen, waervan de voornaemfte, an zelfs de eerfte van deze orde in Portugal de abtdij van St. Martijn van Tibaens is, drie mijlen van deze ftadt. Op eene zeer fterke noodiging van den abt * die tevens algemeeri overfte zijner broederfchap is, befloot ik twee dagen in dit klooster te gaen doorbrengen,V % Men  3'o8 De Nieuwe Rïisicïj, Men toonde 'er mij eene zeer talrijke boekerij / waerirr, volgens ds orde der ftoffen, de Portugefche fchrijvers, die m alle de takken der wctenfchapperi en letterkunde uitgemunt hebben', verzameld zijn-, Aen- het hoofdt van ijder werk, vindt meh de bijzonderheden wegens de geboorte , den ouderdom , het leven en de verdienften dezer fchrijveren. Het fcheen mij toe, dat deze aenteekeningen u des te aengenamar moesten zijn, óm dat van alle de deelen, die het geleerde Europa uitmaken, de Portugefche letterkunde ons misfchien minst bekend is. De uittrekfels der boeken (*), die de wieken der faem vermeenigvuldigen , in dit koningkrijk buiten gebruik zijnde, hebben'er ons niets van kunnen berichten; en de Lufiade van Camoëns is bijna het eenigfte' werk, dat ons een dcnkbeeldt van de Lufitanifché dichtkunde gegeven heeft. Ten aenzien van de letteren-, is het voor ons met dit landt, even als met die gewesten, welke onze reizigers alleen van verre befchouwd, en verders verwaerloosd hebben. Dewijl ik dezelfde onverfchilligheit voor de Portugefche fchrij vers in u niet ver onderflelle, -2al ik, uit de verfchillende klasfen, de meesten der zestiende en zeventiende eeuwen bijbrengen. In de godgeleerdheit vindt men eenen Antonio- de Senna,- wien men de kennis van twee ver- CO Journaux.  AïflNDERD.SN NfcGSNENTAQC^KNTIGSTEBttJEF. 2P9 verklaringen van St. Thomas, die nog niet in het licht verfchenen waren, de eene .over Geïiefis, en de andere over de Macchabeen, verfchuldigd is; eenen Bartholomeus Quental, die hier het eerBe huis der priesteren van het Oratorie Bichtte, en wiens kerkredenen met kragt' en ijver vervuld zijn ; eenen Antonio des Chagas, die, eer hij Kapucijner wierd, een ongeregeld leven geleid, en, voor het famenBellcn zijner geestelijke werken, een ongebonden dichtftuk uitgegeven hebbende , het gevaer zijner veerzen voor de kuilche ooren befchreide, de afdrukfels opzocht om ze te verbranden , en aenbood zich te kastijden naer het goedvinden der geenen, die ze hem bragten; eenen Joan de St. Thomas, van de orde der Dominikanen, die, zich tot biegtvader des konings benoemd ziende, tot zijne broeders zeide: „ deze last .,, gaet mijne kragten te boven ; het is met 9, mij gedaen; ik zal Berven". Hij hield zijn woordt, en ftierf weinige dagen daerna. Zijne redenkunde. werd gedrukt te Rome, zijne fiks. folie te Madrid, zijne godgeleerdheit te Lion, zijne verklaring over de Christelijke leer te Valens, zijne oeöening om wel te Jeeren Berven te Saragosfa, en zijne verhandeling over de algemeene biegt te Lisfebon. Wijders ontmoet men eene Franciskus Ferreiro, Dominikanermonnik, die, op zijne wederkomst van Parijs, alwaer hij zijne letteroeffeningen in de godgeleerdheit volbragt had, leermeester van V 3 den  3to Di Nieuwe ReisIgesu den infant Don Antonio, daerna prediker deé konings was, en vervolgens op de kerkverga? dering van Trente gezonden werd, predikende alle donderdagen voor deze doorluchtige vergadering'. Op zekeren dag, op den kanfel geklommen , liet hij vragen in welke tael mep begeerde dat hij zijne leerrede uitfprake, 't geen ijder verbaesde. Hij arbeidde aen de hervoi> ming van het Roomfche getijdeboek, en aen, het famenftellen van den kathechismus der kerk-: vergadering', werd biegtvader van den heiligen Karei Borromeus, en eindelijk van Juan den derden, koning van Portugal. Zijne werken zijn eene verklaring over Izaïas, eene andere over het boek van Job, en een Hebreeuwfche bijbel. Fradico Espinofa, van de orde der Citeënzeren, maekte den „ Sleutel van het „ paradijs en de Ladder des heils, beftaende 3, uit drie honderd en vijftig kortbondige fpreu, ken, dienende tot fporten om tot den top ■' der euangelifche volmaektheit opteklimmen". Gregorius Coronel fchreef eene verhandeling van de kerk', en eene andere, tegens Machiavel, over den besten Baet van een gemeene, best; en Franciskus Almeida maekte een gefchrift tegens den vader Quesnel, en een Buk over de kerkelijke plegtigheden. De andere godgeleerden, of geestelijke fchrijvers, waerop Portugal roemt, zijn Joan de Silveira, George Cardafo, Balthazar Quedos, Joan Vincenten ^ Antonio des Reys, van de orde van het Ora- ' torie,  Honderd en Neg'enentagghentïgste Brief. 311 iorie, die het leven der heilige Maegd' in den buik harer moeder, en dat van Jezus Christus jn het ligchaem der heilige Maegd', uit het ïtaliaensch in het Portugeesch vergeld heeft Tegenwoordig Begint zich de fmaek eener betere leeringe en gezonde oordeelkunde over de godgeleerdheit te verfpreiden. Deze eerwaerdige wetenfchap , langen tijdt tot de ijdele fchoolfche fpitsvindigheden bepaeld, begint eindelijk het hoofdt optefteken uit den mengelklomp, waerin zij gedompeld lag. De regtsgeleerdheit noemt Ferdinand Paez, fchrij ver van een fraei werk, waerin onderzocht wordt „ of de groote meenigte van kin„ deren een' vader of voogdt van de openbare 5, bedieningen kan ontflaen"; de beide Gouveaes, waervan de een, na de regtsgeleerdheit in verfcheidene Franfche Beden onderwezen te hebben, te Turin zijn leven eindigde, geacht van Cujas, en van ongodsdienftigheit befchuldigd door Kalvijn ; de ander, die de regten op de hoogefchool'van Koïmbra onderwees, liet een gefchrift na, om „ de regtmatigheit der 3, uitroepinge van Juan den derden tot den 5, troon van Portugal" te betoogen, benevens eene redevoering over ,, de verraderij der „ Duitfcheren, in het gevangen houden van s, deh infant Don Eduard". Antonio Homem bekleedde eenen Boel in dezelfde hoogefchool, alwaer zijne opBellen nog in gefchrift bewaerd worden, Befchuldigd en overtuigd van den V 4 Jood-  312 De Nieuwe Reisiger, Joodfchen godsdienst aentehangen, werd hjj tot den doodt veroordeeld. Zijn huis te Koïmbra, zijn vaderlandt, alwaer hij' een domheersplaets bezat, 'werd verwoest; en men regtte 'er een gedenkftuk op, dat tegenwoordig nog in wezen is, en den naem^vanprceceptor infelix of ongelukkiger! hoogleeraer voert. ■ Costa, Barbofa, Velasko, Lopez, Macedo, Correa, Soares, Payra, Gil, Aboïm, Leam, Filipe, zijn insgelijks vermaerde namen in de Portugefche regtsgeleerdheit. De geenen, die thans op de hoogefchool van Koïmbra uitmunten, zijn de heeren Scara, Azevedo en Ferreira* te gelijk in het Roomfche regt, en in de wetenfchap der keuren, ervaren. 1 De artzenijkunde telt onder hare keraers Franciskus Sanchez , die een Kortbegrip der Ontleedkunde, eene Verhandeling over de Duïing van het menfchelijke leven, en eene Samenfteiling der Geneeskunde uitgegeven heeft; Filip'S Montalvo, die over het gezigt, de ziekten des hoofds en de gezondheit heeft gefchre, Ven; Ferdinand Mandez, die Lesfen over de Geneeskunde, onder den tytel van de kunst van Jlpnllo, nagelaten, en een zeer bekend geneesmiddel, onder den naem van- Engelsch ■ water, uitgevonden heeft; Fonfeka Henriquez, die eene verhandeling over het gebruik van de kwik, eene andere over het zijdwee, eene derde ovór Üen Baet van het kindt voor deszelfs geboorte, en over de manier om het optevoeden , en . ■ - ■ ■ ■ 1 ein*  Honderd en Negenentagchëntic-ste Brief. 313 eindelijk eene vierde over de genezing der venusziekten heeft opgéfteld ; Ferdinand Cordofo, die te Madrid een gefchrift over het kinderbaren op de twaelf of veertien maepden in het licht gaf, en Portugal verliet om den Joodfchen godsdienst te Venetië te belijden; Castro Sarmento, lidt van de koningklijke maetfehappij' te Londen, fchrijver van eene redevoering' over de inënting', eene verhandeling' over de uitgedolvene ligchamen, eene historie van het ertzenrijk, en een bericht over de heelkundige bewerkingen; Xaverius Leitam, die zeven jaren Jezuit was, vervolgens trouwde, agt kin-, deren won, de geneeskunde te Lisfebon gelukkig oeffende, na den doodt zijner echtgenoote priester werd , en zich met ftichting' van de piigten zijner bedieninge kweet. Zijne werken zijn eene redevoering over de koortfen, die den ouden onbekend waren , eene verhandeling over de ziekten der vorBen , eene rede over het beftaen van den pellikaen , en een ander over de tuinen van Semiramis. Men maekt insgelijks melding van eenen Henriquez, eenen Vieyra, eenen Carvalho, eenen Ramires, eenen Fragofo, enz. In 't algemeen worden de Portugefche artzen niet voor de geleerdBe van Europa gehouden. De ontleed- en heelkunde , twee wetenfehappen , die hunne Tolmaektheit aen eikanderen verfchuldigd zijn, worden hier luttel aengekweekt. Echter zijn ;er twee hoogleeraers in de ontleedkunde, de V 5 een  $14 De Nieuwe Reisiger. ,een te Lisfebon , en de ander te Koïmbra 3 aengefteld. De kruidkunde wordt zoo verWaerloosd, dat de artsenijmengers zelfs niet dan eene zeer geringe kennis van de planten en derzelver eigenfchappen hebben. Men ken 'er flechts één, dien men met eere kan noemen, namelijk, Bartholomeus da Fonfeka, die een kruidboek, 't welk in alle andere landen zoude uitmunten, bezit. De hedendaegfche filofofie is zijnen eerften öorfprong aen de Portugezen verfchuldigd, indien het waer zij dat Deskartes zijn ftelfel van de zief der beesten uit een werk van Gomez Pereira getrokken heeft. Cordeiro, vermaerd Jezuit te Lisfebon, was mede één der voorgangeren van dezen grooten filofoof, door zijnen afkeer voor de Aristotelifche gevoelens, waerin hij nieuwe fcherpzinnigheden begon te mengen. De vordering der zuivere natuurkunde is veel trager geweest. De arts Leitalo, en Alexander Gusman, een der gunftelingen van den laetstoverleden koning, zijn de eerften die dezelve in Portugal voerden. Deskartes , Newton en Leibnitz hebben 'er tegenwoordig eenige aenhangers, voornamelijk onder de Theatijnen en Vaders van het Oratorie. Men roemt de filofofifche verlustigingen van den vader Almeida , en het kabinet der natuurkunde van de geestelijke kanpnniken van St. Augustijn. Pen heer Verney , die eene uitmuntende redenkunde, tot gebruik zijner lands-  Honderd en Negenentagchentigste Brief, gig landsgenooten in het Latijn gefchreven heeft, moet ik hier niet vergeten. Reeds had hij m het licht gegeven eene verhandeling over de letteroeffeningen, en eene inleiding tot de filofofie , die niet kunnen misfen in de fcholen van zijn landt aengenomen te worden, gelijk zij reeds in de meeste fcholen van Italië ingevoerd zijn. De heer Louis Antonius Verney, aertsdiaken van Evora, woonachtig te Rome* alwaer hij door zijne kundigheden uitmunt, is een Portugeesch filofoof, wiens afwezendheit niet moet beletten dat zijne verdienfte tot roem van zijn vaderlandt Brekke. De zeevaert- en aerdrijkskunde leveren den beroemden Magellanes, van wien een graedboek der fcheepvaerten is overgebleven; Gomes de St. Estevan, die zijne Europefche reizen befchreven heeft; Franciskus Dos-Santos, die de fcheepsbouwkunst, met platen, die de gedaente en alle de deelen van een fchip vertoonen, heeft uitgegeven; Ferreira Reyman, opfteller van een zeer geacht graedboek der Indien; Franciskus Alvares, wien men eene his-torifche befchrijving van Ethiopië verfchuldigd is; Joan Baptista Lavanha, die eenen Baet van de tweeëntwintig landfchappen van Spanje, en een werk over het beftier der zeevaert' heeft nagelaten ; Carvalho da Costa , die de Portugefche landbefchrijving , een kortbegrip der aerdrijkskunde , den weg der fterreloopfcunde, en eene fterrekundige leerwijs gemaekt  3r6 De Nieuwe R e i s i g e e. maekt heeft; Gaspar Barreyros, Franciskaner, van wien men eene redevoering over het lande van Onr, waeruit Salomon zijne fchatten trok, heeft overgehouden.; Laurens de Gusman, die de verfchillende manieren leert., om de lekke fchepen van water te ontlasten, zonder hulp van het fcheepsvoik; Mendez Pinto, die beurtelings lijfknecht, matroos, koopman en zendeling was, en in Spanje ging trouwen en fterven, nalatende eene zeer fabelachtige historie zijner voorvallen, die in vericheidene talen if overgezet. De gefchichtkunde roemt Bernard de Brito, Bernardijnermonnik, die, met zoo veel zuiverheit als edelheit en naeuwkeurigheit, de gefchiedenisfen van zijn -landt en zijner orde gefchreven heeft; Joan Dos-Santos, Dominikanerzendeling, van wien men eene vrij goede historie van Ethiopië heeft ; Andréas de Refenda, die, onder meei- dan vijftig werken yan verfchillende foorten, verfcheidene Bukken over de aloudheden van zijnen landaert heeft nagelaten ; Jakob de Couto , die de historie der Indien, begonnen door Joan de Barros, den Titus Liyius van Portugal , vervolgd heeft; Damianus Goès, die, onder meenigvuldige voortb'rengfels , een bericht over het gezantfehap yan Priester-Jan, en eene befchrij. ving der belegering' van Leuven gemaekt heeft; Lopez de Castanhéda , die als pedél van de hoogefchool yan Koïmbra Bierf, en de opftel- ler  Honderd en Negenentagchentigste Brief, fer was van een verhael' wegens de ontdekking' enveroovering' der Indien, waerin hij gereisd had, Freyre Maskarenhas, die alle de Europefche landen doorkruiste, alle derzelver talen fprak , lidt van alle de Portugalfche genootfchappen was, en over alle de gebeurtenisfen van zijnen tijdt, den vrede van Rijswijk, de opvolging tot de kroon van Spanje, den flag van Oudenaerde , den doodt van Lodewijk den veertienden, de geboorte, de huwelijken en het afftcrven dér vorften en aenzienlijke perfonaedjen , de gevechten , belegeringen, veldfiagen, vredehandelingen, onttrooningen, moorderijen , aerdbevingcn en {meer andere zaken fchreef. Hij heeft alles wat hij gefchre> ven heeft gezien, cn alles wat hij gezien heeft gefchreven. Hij is de eerfte,, die de nieuwspapieren , in liet jaer 17155 in Portugal invoerde; doch onder de tegenwoordige regering is hier geen eenig nieuwspapier meer in gebruik» Een andere Maskarenhas, bisfchop, en zoon van den marquis van Montalvo , heeft meer dan veertig gefchrevene werken, over allerlei onderwerpen , en voornamelijk over historifche en kerkelijke ftoften, nagelaten. De geflachtrckenkundige gefchiedenis van het ko-. hingklijke huis, door den vader Gaë'tan de Soufa , Theatijner, is gefchikt om zoo lang ftandt te houden, als de grootheit en luister van het doorluchtige huis, dat 'er het onderwerp van uitmaekt. De  §18 Di Nieuwe Reisioee. De bijzondere gefchiedkunde levert meer dan een goed werk uit; maer dees lof behoort voornamelijk aen het Leven van den Infant Don Louis, door den heer graef van Vimiofo, wiens vloeijende, edele eh keurige ftijl noodwendig alle Hemmen moest winnen, De Portugezen beginnen eenen afkeer te krijgen van die nadrukkelijke vertellingen, diepe fpitsvindigheden, gezochte woordfpelingen en gedwongene vergelijkingen , die, eertijds voor verftandt genomen, de onkundigen beguichelden. Zij ftellen ook minder vertrouwen op de aloude bijgeloovigheden, en llaen zoo veel geloof niet meer aen de bovennatuurlijke voorvallen. De fpraekkunst verfchaft eenen Jeronimo Cardofo , die te Lisfebon eene vermaerde fchool opende. Toen hij blind geworden was, nam zijne dochter zijne plaets in, en vervolgde met het geven harer lesfen. Dees fpraekkunftenaer heeft verfcheidene werken zijner kunfte uitgegeven, en onder andere eene wederlegging van Despautere, en een Latijnsch en Portugeesch woordenboek, het eerfte dat in dit landt ten voorfchijn' kwam. Men Ipreekt insgelijks van eenen vader Alvares, een' Jezuit, die aen de fpraekkunst gearbeid heeft-; maer de gebreken zijner leerwijze ontftaken den ijver van Antonius Felix de Mendez, die zich, in een werk over het zelfde onderwerp, tot den eerften rang verhief. Ferreira da Costa on-  ÏÏomdkbd en Negenentagchentigste Brief. 31$ onderfcheidde zich door zijne Latijnfche famenBellingen, gelijk mede Jozef Caëtano, die eené vrij goede achting in deze kunst' verworven? heeft. De broederfchap van het Oratorie acht men hier zeer geoeffend in deze wetenfchap, over welke deze heeren verfcheidene geroemde werken hebben uitgegeven. De gewijde en ongewijde wellprekendheit kwijnt nog in Portugal; en niettegenftaende de leeringen van Ciprianus Soarès, een' geleerden Jezuit, die over de rederijkkunst gefchreven heeft, is de overheerfchende finaek tot de leenfpreuken , tegenftellingen en Oosterfche grootfpraek nog op verre na niet van den kan.fel' en uit de pleitzael' verbannen. Echter heeft de hoofdftadt eenige goede fchrijvers, die, zich door de naervolging der Franfchen gevormd hebbende, de groote drijfveders der aendoening' en overreding' kennen. De vader Caëtan de Bern, de heer Pegado de Silva, de vader de St. Antonius en de Jezuit Vieira, hebben onze beste predikers tot voorbeelden genomen, Dees laetfte heeft eene verzameling van leerredenen voor de vasten, die hem bij Bourdaloue heeft doen vergelijken, uitgegeven. Daerenboven verftond hij, onder alle de Portugezen, best zijne tael. Om zijne vrijheit van prediken, werd hij tweemael in de gevangkenis der gewetensvierfchaer' geworpen. Men fpreekt met lof van de lijk- en lofredenen van Gama, en van de prcdikaetliën des  §2o De Nieuwe Reisioer. des Vaders Quental, waarvan ik reeds heb geswag gemaekt. . . De heldendichtkunde draégt roem op de Lufiadevan Camoëns, de Ulysfesym Perreira de Castro , de Groniftichting van Lisfebon door Antonius de Soufa, het dichtftuk der Macchaheen door Miehaël Sylveira, dat van Alfonfus door Vaskoncellos, het Heroeverde Portugal yan Don Menezès, en de Henriade door zijnen zoon , den graef van Ericeira. Andere dichters, als Baccellar, Monte-Mayor, Ribeiro, Emmanuel en Rodrigo Lobo, hebben in herderszangen uitgemunt. Ik moet hier niet vergeten gewag te maken van Sa da Miranda, wiens herdersdichten hem den naem van dep Portugefchen Virgilius, gelijk aen Rodrigo Labo dien van Theokritus, verworven hebben. Miranda is de eerfte, die het hekeldicht aen zijne landgeiaooten getoond heeft; en hij voerde het ten hoye in,, onder het kleedt van het blijfpel. Don Ferdinand de Soto-Mayor, die eene kjeendochter van dezen dichter getrouwd had, maekte zoo veel werks van deze gefchriften,. dat hij. dezelven , voor eene aennierkelijke fomme van de huwelijksgift' zijner vrouwe nam. Men kent van Jozef Freyre een honderdtal van bijfchriften, van Fiavius Jacobo twee.deelcn. van tweeregelige zedendichten , van Diego d'Andrade een dichtftuk op de overwinningen der Indianen, van Hentik; Gomez een heldendicht van Samfon, van Ah-  Honderd en Negenentagchentigste Brief. 321 Antonius des Reys de fabel van Polifémus, en' een groot gedeelte van Oyidius herfcheppingen in boertige veerzen. De fchoenlapper Bandora was te gelijk de Nostradamus en de meester Adam der Portugezen. Poëet en profeet te zijn was te veel, om niet het voorwerp yah de pplettendheit der heilige vierfchaer' te worden. Ook was hij één der fchuldigen , die in het /hto-da-fé, des jaers 1641, gevonnisd werden; maer hij werd daervan ontflagen met eene gevangenisfe van eenige maenden.. Men verzekert dat hij den opftandt, die het huis van Braganca op den troon plaetfte, in zijne veerzen voorzegd hadde. Dit landt verheft zich insgelijks op de dichtkunst van den vader Caëtano van Lima , EuBachius van Almeida , en de heeren Pereira da Costa, FelixMendcz, Villar-Mayor, Texeiraj enz. • Het Portugefche tooneel Belt in den rang zijner tooneeldichteren eenen,Dias Balthefar, yan het eilandt Madera, opBelier der aloude tooneelftukken , Auto geheten , waervan de meesten over godvruchtige onderwerpen liepen , gelijk in Frankrijk onze aloude Mysteres of Verborgenheden; eenen Henrik de Gomez, dichter van tweeëntwintig blijfpelen, van welke men bijna niets meer kent dan eenige uitBekende tytels, als: „ bedriegen om te regeren „ de vermoedens bezwalken de zon niet; wal» „ 'er des middernachts voorvalt; de Bilftaende „ zon , enz". Gil Vincent, dien men ais XV. Deel. X den  3-2 De Nieuwe Reisiger. den Plautus van Portugal befchouwt, heeft toC sen voorbeeldt aen Lopez de Vega en Quevedo* gediend. Erasmus leerde enkel'hetPortugeesch,om deszelfs- blijfpelen te lezen.. .Men heeft in? vier deelen verzameld, en fpeelt dagelijksch te Lisfebon, de ftukken van Antonio Jozef, dieóm de misdaedt van een Joodt te zijn verbrand is. Bij zijnen derden afval r wilde hij liever Berven dan herroepen.. Men verzekert dat hij, naer de Braf gaende, tot de kettermeesters Zeide: „ Ik belijde eenen godsdienst, dien „ gij zelfs weet dat Godt bemind heeft : ik „ denk dat hij nog bij Godt waerdig is : gij „ denkt het tegendeel; en om dat gij dus oor„ deelt, doemt gij de geenen, welke geloo„ ven dat Godt altoos bemint het geene hij „ bemind heeft , tot het vuur. Gij verwijt den Mahometanen met reden, dat zij hun„ ncn godsdienst door het Bael hebben geBicht;. „ maer Bicht zelfs den uwen niet door het „ vuur, zonder 't welke gij al uw voordeel op' „ de Mahometanen verliest. Gij bewijst dat 3, uw godsdienst goddelijk is, met te zeggen dat hij is aengègroeid door de vervolgingen 3, der Heidenen, en het bloedt der martelaren ;. 3, maer tegenwoordig fpeelt gij de rol der Dio„ kletianen, en doet ons de uwe aennemen, ,., Gij wilt dat wij Christenen.zijn; en gij wilt ,, het zelfs niet wezen. Zijt ten minfte men3, fchen, en handelt ons gelijk gij doen zoudt, 5, indien gij geenen godsdienst hadde, om u te » ge-  Honderd en Negenentagchentigste Brief. 323 „ geleiden, noch openbaring om u te verlich„ ten. Zoo de Hemel u genoeg bemind heeft, om u de waerheit te doen zien, zijt gij de „ geliefde kinders; maer past het den kinde„ ren, die de erftënis van hunnen vader heb„ ben, de geenen, die daervan beroofd zijn, te haten ? De aert der waerheit is over de „ harten en geesten te triomféren; en belijdt men dus zijne onmagt niet, als men dezelve „ door de ftraffen wil doen aennemen ? Indien „ iemant, bij de nakomelingfehap, ooit durft zeggen dat in de eeuw, waerin wij levert, „ de volken van Europa zich befchaefd gedra- gen, zal men u bijbrengen, om te betoogen dat zij barbaren waren". De kennis der oude handfchriften draegt roem op den arbeidt van Cardofo , vader da Cruz , Barreto , Brito en Freitas , waervan de eenen naervorfchingen geleverd, en de anderen berichten nagelaten hebben, van welke de geleerde Diego Barbofa, van Lisfebon, zich bediend heeft, om cur,e hLstorifche, oordeelkundige en tijdrekenkundige bockzacl van alle de fchrijveren zijnes lands, in twee of drie dcelen in folio, opEefteflejl. Voor eenigen tijdt drukte men te Lisfebon een letterkundig uittrekfel (*), in non iimek van die van Parijs en Londen; maer dc onbelcheidciiheit van den fchrijver, en zijne overhalende neiging tot het (*) Journal. X 2  324 De Nieuwe Reisïgek. 1 het fchimpen , haelden hem eene regtmatige ftraf op den hals, en zijn voorregtsbrief (*) werd ingetrokken, De Portugefche letterkunde noemt nog Macedo , Moraes, Oforio , Mello , Menezès-, énZ. De vermaerde vader Macedö, een Jezuit , geboren te Koïmbra, verliet de maetfehappij, om zich in de orde van St. Antonius, en vervolgens in die der Kórdëlieren te begeven. Hij vergezelde verfcheidene afgezanten in Frankrijk, Italië en Engelandt, en ftierf ia den ouderdom van tagehéntig jaren , latende in verfchillende gewesten van Europa eene ongèlooftêlijke meenigte van allerlei werken. Te Venetië hield hij Hellingen de omni feibid ftaende, fprak alle de aloude en hedendaegfche talen , was een dichter, redenaer , historiefchrijver , filofoof, letterkundige, en godgeleerde ; en geen Portugeesch fchrijver heeft immer grooter achting genoten. Hij heeft zestig Latijnfche redevoeringen, drieënvijftig lof. en tweeëndertig lijkredenen in het openbaer uitgefproken. Hij heeft agtenveertig dichtftukken, honderd eri drieëntwintig klaegliederen , honderd en vijftig graffchriften , twee hohdërd en twaelf opdragtbiieven , en meer dan twee duizend bijfchriften gemaekt. Onder andere werken , merk ik op eene poëtifche befchrijving van den heiligen balfein, eenige veer- (*) Privilegie,  ■Honderd en Negenentagchentigste Brief. 325 veerzcn op het ridderlijke ftandbeeldt van Lodcwijk den dertienden, eene befchrijving van het lusthuis des aertsbisfchops van Abt, het treurblijeindende fpel van Örfeus , vertoond voor Lodewijk den veertienden, eene vergelijking tusfchen Scotus en St. Thomas, eene akademifche redevoering, waerin men onderzoekt „ wie het meeste vermaek zoude genie5J ten, bij de vprtooning van een tooneelftuk, ,., een doove die het zag, of een blinde die „ het aenhoorde".. De naem van Macedo is gelukkig voor de Portugefche letterkunde: want behalve dep geenen, van wien ik zoo even gefproken heb, ontmoeten wij nog Eduard en Antonius, wier werken eene talrijke naemlij§t zouden uitmaken. Eduard heeft, onder andere voortbrcngfels, den Aristippus van Balzac in het Portugeesch uitgegeven; en Antonius fchreef, benevens verfcheidene andere gefchriften, onder den zonderlingen tytel van Eva en Ave, de twee Baten der weereld', in Eva gevallen, en ip Ave weder opgebeurd. Moraès, geboren te Braganca, in het begin der zestiende eeuwe, is de fchrijver van PaU merijn, eene roman der ridderfchap, waervan Cervantcs zulk een voordeclig getuigenis geeft, wanneer hij den priester , in Don Quicbot, doet zeggen , dat zij verdient alzoo kostelijk bewaerd te worden, als de werken van Homerus in het koffertje van Darius. Moraès X 3 heeft  gaö De Nieuwe R. e i s i g e &, heeft mede de roman van Primakon , zoon van Palmerijn gemaekt. Dees fchrijver werd verraderlijk omgebragt aen de poort van Evora, Jeronimus Oforio , de Portugefche Cicero geheten, zich te Parijs in de filofofie oeftenende , maekte 'er kennis en ging eene naeuwe vriendfchap aen met den vermaerden Ignatius Loyola, federt ftichter van de maetfehappij' der Jezuiten , en tegenwoordig St. Ignatius, Men acht zijne verhandelingen van den burgerlijken en Christelijken adeldom, in hetFransch vertaeld door Guillotiere, als ook de verhandeling van den roem, om het verlies van een werk des Romeinfchen redenaers , over het zelfde onderwerp, te vergoeden , en waerin de Portugefche fchrijver volmaektelijk den ftijl van zijn voorbeeldt heeft naergevolgd. Zijne andere gefchriften zijn eene verhandeling over de inftclling van een' vorst, eene uitbreiding van Job, eene historie van den koning Emmanuel, redevoeringen over de regtvaerdigheit en wijsheit, en eene vertaling, in Griekfche veerzen, van de klaegliederen van Jeremias, welke hij opftelde toen hij nog fcholier was, Verfcheidene fchrijvers, die den naem van Mello voeren, hebben een' uitmuntenden rang in de Portugefche letterkunde. Emmanuel, ridder der orde van Christus , is één der vruchtbaerfte ichrij veren, welke dees landaert heeft yoortgebragt. - Bekwaem ftaetkundige, goed rilq-  Honderd en Negenentagchentigste Brief. 307 filofoof, welfprekend histpriefchrijver, vernuftig dichter fchreef Mello in allerlei wetenfchappen; en men telt bijna Honderd werken, .uit zijne penae voortgekomen. Bijzonderlijk ' acht men zijn krijgsregeerkunde , zijne historie der beroerten van Katalonië, zijne regels van gedrag voor de getrouwde lieden. Insgelijks heeft men van hem vier famenfpraken, getyteld: „ de Sprekende Uurwerken, de Vrekke 3, Inktkoker , het Bezoek der Fonteinen, en „ het Gasthuis der Letteren". Onder zijne handfchriften vindt men eene befchrijving van Brazilië, onder den tytel van het Paradijs der Mulateren, het Vagevuur der Blanken en de Hel der Negeren. Van de twee Menezés, grootvader en kleenzoon, graven van Erice'ïra, fchreef de eerfte het leven van Juan den eerften, een gedeelte der Portugefche gefchiedenisfe, de historie van Tanger, enz.; en de tweede, wien zijn grootvader het Latijn, zijne moeder het Fransch , zijn vader het Italiaensch, en zijne grootmoeder het Spaensch geleerd hadden, was de fchrijver van meer dan honderd werken, onder welke men telt agtenveertig vergelijkingen van Portugefche doorluchtige mannen, en twaelf van vrouwen , een bericht over de waerde der munten van Portugal, eene. verzameling van dichtkundige werken , en eene verhandeling over het getal van tweeëntwintig, ter gelegenbeit van de tweeëntwintig fooiten van RomcinX 4 fche.  gaS De Nieuwe Reisigük, fche munten, 'gevonden te Lisfebon den 2 aften van Oétober, en den koning' aengeboden op den dag toen dees vorst tweeëntwintig jaren bereikt hadde. Zoudt gij geloofd hebben, Mevrouw, dat de Lufitanifche letterkunde , welke gij bijna niet kende dan door Camoëns, of door eenige befchrij vingen van reizen, zoo vruchtbaer in fchrij veren ware ? Door de Moren overheerscht, hebben de Portugezen lang in de ilavernij , onkunde én barbaerschheit geleefd. De dapperheit deed hen eindelijk het juk affchudden; maer, aen het behandelen der wapenen gewoon, werden zij bezield door eene krijgshaftige neiging , die hen onlijdzaem iri de rust maekte. Zij voerden het oorlog in Afrika , Azia en Amerika, doorkruisten de onmetelijke zeen, én verwonderden het heelal door hunne ontdekkingen; doch deze wijduitgeftrekte reizen deden hen de letteren verwaerloozen: de degen was in de handt der geenen, die de penfeélen van Kalliopé zouden hebben kunnen behandelen; en Mars alleen was hun Apollo. Eindelijk zag men eenige ftralen van licht ih de hoogefchole van Koïmbra fchitteren; én Portugal veranderde van gedaente. Deskartes leerde hun vervolgens denken , cn verloste hen van de kluisteren, waerin de aloude voorbordeelen hen hielden. Reeds zijn de wêtënfchappen boven haren opgang geftegen; en Uit de bijzonderheden, welke ik van alle dö dcc-  Honderd en Negenentagchentigste Brief. 329^ deden der letterkunde gemeld heb , kunt gij een juist denkbeeldt van derzelver tegenwoordigen Baet verkrijgen. "De, tegenwoordige regering voorfpelt nog verlichter dagen. De vorst vereert de wetenfchappen en fraeije kunften met zijne befcherming', en fpoort den naerijver door belooningen aen. De uitftekendfte onder de jonge Fidalgos vormen onder eikanderen kleene letterkundige genootfchappen , waerin men alle onze fraéije werken leest. De tooneelltukken van den heer Voltaire, de Henriade , de Ziel der Wetten, de Krijgskunst van den koning van Pruisfen, enz. , zijn gedurig in de hapden van dezen leergierigen adeldom, die, om zich dezelven gemeenzamer te maken, zelfs zich toelegt orn ze te vertalen. Hij weet de behandeling der wapenen met deze oeffeningen van het vcrBandt te paren; en ik ken Portugefche heeren, die, in het midden der krijgsbedrijven, nimmer hunne - verkeering met de zanggodinnen hebben afgebroken. Verfcheidene fpreken het Latijn, Fransch, Italiaensch, Engelsen en Spaensch, op eene fierlijke wijs, en bezitten de historiewis- en natuurkunde. De teederheit zelve van het vrouwelijke geflacht, en de verftrooijingen des vermaeks , benemen de hofjufferen haer gedeelte van dezen gelukkigen fmaek nier. Ik zal niemant noemen dan de hertogin Anna van Lottbcringen, Baetjuffer der koninginne, die allerlei talen verBact, en, de wetenfchappen X 5 met  330 De Nieuwe Reisiges. met de fraeije kunften parende, zoo volmaektelijk fchildert, dat zij eenen kunBenaer kan doen verwonderen. Ik ben, enz. Braga, den 2$Jlen van April, 1754. Honderd en Negentigste Brief, Vervolg van Portugal. TT Jet landfehap Beira paelt aen het zoo jt Jl even gemelde. Zijne voornaemBe Beden zijn Lamego, Aveiro en Koïmbra. Aveiro, zegt men, heeft dit zonderlinge voorregt, dat het geenen vreemdeling geoorlofd is aldaer te overnachten, zonder verlof van den magiBraet. Men ziet 'er een nonnenklooster, waerin men alleen aenzienlijke dochters, die uit oude Christenen, dat is, noch uit het Joodfche noch uit het Moorfche geflacht', gefproten zijn, ontvangt. Het landt van Aveiro is een der aenmerkelijkfte van Portugal. Na de omwenteling, die den hertog van Braganca op den troon plaetBe, ontnam het dees vorst deszelfs wettigen bezitter, om dat dezelve, onverbrekelijk aen de zijde van den Spaenfchèn koning verknocht, nooit eenen anderen opperheer wilde erkennen, Koïm-  Honderd en Negentigste Brief. 331 Koïmbra of Konimbra is eene vrij groote ftadt, liggende zes of zeven mijlen van de zee, aen het eindt eener vlakte, en op eene hoogte , wier afhelling zich tot aen de rivier de Mondego uitftrekt. Het gezigt daervan is fraei, en men vormt 'er zich van verre een grootcr denkbeeldt van, dan zij verdient. Men oordeelt echter, wanneer men 'er in treedt, dat zij, ter verblijfplaetfe aen de oppervorften gediend hebbende, van hare heeren verlaten is geworden. De weinige oude gebouwen, die 'er zijn overgebleven, zijn minder in den Moorfchen dan in den Gottifchen fmaek. Koïmbra is de zetel van een bisdom, van eene vierfchaer' van gewetensdwang, en van eene eertijds zeer vcrmaerde hoogefchool', de moeder der geleerden in Portugal, doch waerin men bijna niets anders kent dan de filofofie van Aristotelcs, opgevuld met alle de godgeleerde drogredenen, ert alle de fpitsvindigheden der fchole cn waenwijsheit (*). Men telt 'er zeven hoogleeraers in de godgeleerdheit, tien in het burgerlijke regt, zeven in het kerkelijke regt, zeven in de geneeskunde, één in de wiskunst één in het muzyk, en meer dan vier duizend feholieren, die hun leven in de verkwisting ep onwetendheit doorbrengen. Hunne voorname bezigheit is tandenftokers van palmboomenhout te maken. Het Latijn, 't welk men in alle deze £Q Pedanterie,  33Ü De Nieuwe Reisigïe. deze fcholen fpreekt, is eene half Indiaenfche half Portugefche brabbeltael. De vierfchaer van gewetensdwang behoudt hier een gedeelte van haer aloud gezag; en hare amptenaers zijn 'er nog zeer vermogende, fchoon deze regtbank minder eene geregtskamer over moorderijcn en vergiftigingen, gelijk eertijds, dan een burgerlijk regtsgebiedt is, dat door de ftaetkunde geleid , en door de regering befiuurd wordt, Ik zag een'lijfknecht, die een pistool en eenen dolk droeg, 't geen niemant zelfs te Lisfebon durft doen. Men berichtte mij dat een dienaer van den grootkettermeester nog erger zoude kunnen doen, zonder dat men 'er iets op te zeggen vonde; maer dat ik niemant zoude zien, die hem durfde naervolgen. De ftadt Koïmbra heeft vele voorregten ontvangen van de Portugalfche koningen , van welken 'er zeven geboren, en verfcheidene begraven zijn. Men ziet 'er een groot getal van kerken , kloostcren en andere voortreffelijke gebouwen, als de hoofdkerk, eene heerlijke brug en eene prachtige waterleiding. Het huis der Jezuiten, beftaende uit zestien woningen, is een der fraeifte van hunne maetfehappij'. Het kan meer dan drie honderd geestelijken bevatten, en beflaet de voornaemfte ftraet der ftadt. Men toont hier nog een aloud gefticht, waerin meq zegt dat geldt geflagen wierd, toen de koningen hun hof te Koïmbra hielden. Het eerfte  HoNDtRQ in Negentigste Brief, 333 eerBe geldt in Portugal werd gemunt te Porto, en had op de rugzijde de wapenen dezer ftadt, beftaende in torens, door eenen ftroom befpoeld. Dewijl 'er toan in het koningkrijk geen eenig werkman bekwaem tot dezen arbeidt was, ontbood men vreemdelingen uit andere landen , en vergunde hun groote voorregten. Het hof over de muntzaken is tegenwoordig te Lisfebon gevestigd. Hier wordt het beftuurd door eene regtbank, waerin de fchatmeester voorzit, geholpen door twee regters over het gewigt, en twee fchrij vers over de ontvangst en uitgaef. Het heeft een' fmelter , een' louteraer (*), een' toetfer (f), en meenigvuldige onderamptenaers, die door den fchatmeester benoemd worden. Dit hof hangt af van de regtbank deigeldmiddelen ; en de Vedor of opzigter, die het bewindt der Indien heeft, geniet 'er het regt van voorzitting', wanneer hij 'er zich bevindt.1 Het zoude moeijelijk zijn den öorfprong van het geldt in Portugal, en wie van deszelfs koningen het eerst heeft doen flaen, met zekerheit aentêtoonen. Men weet dat men oudtijds met ponden telde; en men had zilveren en koperen ftukken van zeer geringe waerde. Tegenwoordig tellen de Portugezen met reis, die geenen penning ophalen, en waervan 'er honderd en tagchentig een pondt uitmaken. De oudfte bekende 'munt van dit koningkrijk is een ftuk- £*) Jffineur. Ct) Esfayeur.  334- Nieuwe Reisigee^ ftuk gouds, dat vijfhonderd reis waerdig was, en waervan 'er zestig een mark woegen. Dezelfde is van de twaelfde eeuwe, en vertoont aen de eene zijde Sanche den eerften te paerdt en gewapend , en aen den anderen kant een kruis met vier fterren, omringd van deze woorden , bij verkorting: in nomine Patris, £sf Filü, & Spiritus SanÜi , amen. Deze munt bleef gangbaer tot aen de veertiende eeuwe : ten minfte vindt men geene andere federt Sanche den eerften tot aen Alfonfus den vierden. Dees laetfte liet dezelve in zilver flaen te Lisfebon en Porto ; want men ziet fommige ftukken met eene L, en andere met eene P geteekend, om te kennen te geven in welke ftadt zij gemunt zijn. De beeldtenis van den vorst wordt 'er niet op vertoond; maer boven zijn naem is eene kroon met dit opfchrift, 't welk het zelfde voor de rugzijde is: Sit nomen Domini benedittum. Dit zijn de oudfte zih veren ftukken, die in Portugal bekend zijn; en op den tegenwoordigen voet gefqhat, kunnen zij veertig reis ophalen. Mijn oogmerk is niet u te fpreken van alle de munten, die onder de volgende regeringen zijn geflagen geworden ; doch ik moet niet fchroomen te herhalen dat Alfonfus de vijfde, toen hij de kruisvaert aengenomen, en gelofte gedaen had om met zijn leger naer het heilige 'landt te vertrekken, eene bijzondere munt voor ie kruisvaerderen liet flasn, van het fijnfte goudt,  IÏojnsërd en Negentigste Brief. 33$ goudt, en twee azen zwarer dan de andere dukaten van het Christendom, ten einde zij eenen vrijen gang op den ganfchen togt zoude hebben. Men noemde dezelve Crufado, uit hoofde dat zij tot gebruik der kruisvaerderen beftemd was. Men zag 'er op eene der zijden een kruis van St. Joris, omringd met deze letteren : Adjutcrium nostrum in numine Domini; en op de andere Bond het gekroonde koningklijke fchildt, geplaetst op het kruis van Avis (*), met dit opfchrift: Crufatus Alphonfi quinti Regis. In het vervolg floeg men ook zilveren Crufados; en dees naem is nog tegenwoordig eene der gebruikelijkBe in de Portugefche munt'. Van deze laetBe foort' van Crufados zijn 'er geene beneden de vier honderd en tagchentig reis. De aloude goudmunt beftaet in drie foorten van Bukken , waervan dezwaerBe van tweeëntwintig en eene halve in het mark zijn, en vier duizend agt honderd reis ophalen: de anderen zijn halve en vierde ftukken. Men maekte 'er ook nieuwer ftukken van, die trapswijs van vier honderd eri tagchentig tot zes of zeven duizend reis waerdig zijn. De lacgfte, zijnde die geenen, welke men crufados noemt, maken het tiende gedeelte der aloude gouden munt' uit. Wijders is al het geldt, dat van onvervalscht zilver gemaekt wordt, zoo fchaersch in Por- C*) [Krijgsorde van Portugal.]  336 De Nieuwe Reisiger. Portugal, dat de rijkfte koopman 'er paeuweÜjks voor vijftig pistolen van zou kunnen verzamelen. Gij zült niet verwonderd wezen, wanneer ik u zeg dat, dewijl deze munten, naer evenredigheit van het goudt, tien ten honderd minder dan in de andere landen waerdig zijn, de vreemdelingen dezelven bij voorkeur vervoeren , en dat 'er in de omwandeling gebrek aen is.' Dè regering-voorziet daerin door kleene gouden ftukjes, en meenigvuldige koperen munt. Men wil dat het vereffenen van de waerde des zilvers naer die van het goudt, gelijk in de andere koningkrijken, belet .wordt" door de vrees dat deze verandering insgelijks den prijs der koopmanfchappen en waren zoude doen veranderen. Het is,- op ftraffe van het leven , verboden' ftofgoudt uit Brazilië te laten komen , om dat de vreemdelingen , die niet zouden nalaten het zelve te vervoeren, den koning zouden berooven van het aenmerkelijke voordeel, 't welk hij op het munten van het geldt heeft.' , Zoudt gij gclooven, Mevrouw, dat men te Koïmbra zoo morfig gehuisvest is, als men in de flechtfte dorpkroeg zoude kunnen wezen. De menfehen eten 'er gelijk de dieren, zonder zich van hunne handen te bedienen. Men geeft aen ijder zijn gedeelte van moeskruiden, in de gedaente eener naeldzuil', op een tafelbordt; en allen zetten zij 'er hunnen mondt aen, en bijten 'er in. Wij hadden in onze herberg nog le-  Honderd en Negentigste Brief, lepels noch vorken ; en de tafel was alleen voorzien met een mes, 't welk men elkandéreri toewierp, na het gebruikt te hebben. De Badt inkomende , had ik verfcheidene vrouwen in den zonnefchijn zien zitten, houdende het hoofdt harer mannen in haren fchoot, om hen te luizen. De vangst van dezelven was overvloedig; en deze vuile fchepzels, om des te meer liefde voor hare echtgenooten te betoonen , knapten dit walgchelijke ongedierte op, gelijk de lekkerfte gerechten. De mans bewezen, op hunne beurt, dezelfde beleefdheit aen hunne vrouwen. Beide toonde zij geene de minfte verlegenheit het hoofdt vol luizen te hebben. Het vrouwelijke geflacht overlaedt zich met poeder en krullen, die tot voeder en fchuilplaets voor deze dieren verftrekken. Niettemin draegt het veel zorg voor het hair ,' en gaet altoos met ontblooten hoofde, zelfs over Braet. Men gewent het 'er aen van de kindschheit af; en de mannen zijn 'er derwijze aen gewoon , dat zij, zelfs des winters, zoo dra zij in huis zijn, de pruik afleggen , geene muts opzetten , en nooit hinder daervan hebben. Ongetwijffeld is dit nog meer de uitwerking der luchtftreke dan der gewoonte: want eene Franfche vrouw heeft mij gezegd dat zij, gedurende de eerBe jaren van, haer verblijf te Lisfebon met zinkingen geplaegd was, en men haer geraden had blootshoofdt te gaen, in welk hulpmiddel zij de eenigfte baet had gevonden. XV. Deel Y Om  33*3 De Nieuwe Rsisigeh; Om tot de morfigheit der herbergen weder-" Êekeeren , het gebruik is het vleesch , eer men het in den ketel doet, in ftukken te mijden, en het ais eene foort van gehakt voortedienen. Men laet een' bout zonder fchotel of pan braden: men begiet hem met oly, die, in de asch loopende, het vlecseh eenen walgchelijken fmaek en reuk doet aennemen. Dit is.het niet al: men geeft aen het gebradenemet een mes groote fneden, die 'er al het lap doen uitloopen , en het zoo droog als parkement maken. Een reiziger vindt weinig bedden in de herbergen: men levert alleen zoo vele ma-" trasfen als men wil betalen ; en affchuwelijke keukenjongens , die altijdt blootsvoets zijn, komen u aen tafel en in de flaepkameren bedienen. . De waerdin , hoe leelijk ze ook zij, vertoont zich zelden aen de vreemdelingen, om geenen minnenijdt aen den man te geven : echter laet" zij zich gaerne zien , als ze 'er flechts de minfte gelegenheit toe heeft. De Portugefche vrouwen hebben, in't algemeen, behalve vrij veel poezeligheit, eene fraeije vleeschkleur, fchoone oogen, fchoon hair en fraeije tanden. Hare kleeding is niet voordeelig: zij dragen den boezem te hoog, te veel vooruit en te geperscht»Eertijds hadden zij altoos, over haer gewaedt, een' grooten zwarten rok, op het hoofdt opgefchort, zoo dat haer aengezigt en hare geftalte niet konden befchouwd worden, dan door  Honderd k« Negentigste Brief. 339 door de geenen, wien zij deze gunst geliefden te bewijzen, 't geen zij, deze foort van mantel openende , op zulk eene eenvoudige wijs fchenen te doen, als of zij niet anders dachten dan om zich een weinig lucht te bezorgen. Eenige lieden bedienen 'er zich nog van, doch alleenlijk in de kerk. Het gewaedt der mannen is op de Europefche wijs , maer wordt onbevallig gefneden en gedragen , met eenen langen degen onder den mantel, waermede zij zich omwinden. De hovelingen dragen bijna allen eenparige kleeders. De burgers en het gemeene volk zijn van eene morfigheit, die naer het Jodendom riekt. Eenige aenzienlijke vrouwen, zijn op de Franfche wijs gehuld; maer gewoonlijk zijn zij thans in het hair gékapt. Hare fchoenen zijn zeer hoog en breed;' en bijna allen hebben zij een' grooten voet, èn gaen kwalijk: ook gaen zij zeer weinig. Zij zitten gedurig op hare hielen , en wandelen nimmer. Men houdt haer dermate opgefloten,' dat men zelfs de enkele kooplieden gemeenlijk kapéllen in hunne huizen ziet hebben, waerin zij mis laten doen, om haer alle voorwendfel van uitgaen te benemen. De armften zijn bij. na in geen minder bedwang; 't geen niet belet uat zij beide zich zindelijk opfchikken. Eenige mijlen van Koïmbra is eene wonderbare fontein, die, fchoon zij, naer men zegt, flechts eenen voet diep is, alles inzwelgt wat. men 'er in werpt. De Portugezen geven vcor. Y a dat  34o D s Nieuwe R e i s i é e r . dat een boom, een os, een paerdt, bij onge-" Juk daerin gevallen, allengskens dieper zouden' zinken, zonder dat men ze 'er zoude kunnen uittrekken, of weten wat 'er van geworden zij j: maer de Portugezen zijn, in hunne vertellingen , gelijk in hunne historiën , altoos opgepropt van wonderwerker!, fnorkerijen en on-; gelooffelijke zaken. Eene andere nog opmerkelijker zeldzaenv heit, welke ik in het zelfde landfehap wilde zien, is het vermaerdemeir van den berg Strella. Indien men ook hierin den Portugezen gelooft y verneemt men- daerin van tijd' tot tijdt overblijffeis van fchepen , fchoon het meer dan/ twaelf mijlen van den oceaen af zij; en zoo dikwerf de zee ontfleld is, béfpeurt men dezelfde beweging in het meir. De inwoonders zijn zoo eenvoudig van te gelooven, dat de duivels 'er hunne woning gevestigd hebben, en dat ijder mensch , die eene doodzonde bedreven heeft , en zoo flout is van het te durven naderen, onvermijdelijk daervan ingezwolgen wordt. Eer wij den kans ondernamen , hielden wij ftil om onze paerden te laten rusten: vervolgens gingen wij een uur lang y en kwamen aen een kleen kruis, alwaer mijne gidfen, uit al hun hart', Gode hunne ziel bevalen. De aerde gaf een doof geluidt onder onze voeten, als of wij op een verwulffel geweest waren. Ik luisterde met mijn oor op het zelve, en geloofde eenen ftroom met eenver-  iHONDERD EN NeCENTIGSTE B-EIEF. 34.I yerfchrikkelijke geweld' te hooren vlieten. Wij deden verfcheidene vragen aen onze geleiders, die ons, in den naem van Jezus Christus en deszelfs moeder, bezworen Godt niet te verzoeken , door het verblijf des duivels te digtbij te naderen. In minder dan drie uren naderden wij boven aen den berg ; en na dat wij in de groote beemden, die aen den top zijn, lang gewandeld hadden, kwamen wij eindelijk aen de oeyers van het meir. Het fcheen in het midden te trillen ; en zelfs verheften 'er zich kleene opborlingen , die eenen vreemdeling, welken wij bij ons hadden, niet verhinderden zich in het meir te baden. Op eenigen afftandt van den oever gekomen, voelde hij zich door het water voorttrekken; waeruit men kan opmaken dat het zelve, terwijl het zich uit den boer zem der aerde verheft om dit meir te vormen, door eene andere opening daerin komt. De bader had geene der duivelen, waermede men ons gedreigd had, te beftrijden: niemant van dezelven vertoonde zich, om hem in hunnen afgrondt te liepen; en zoo dra onze gidfen 'er hem gezond en behouden zagen uitkomen, liepen zij hem omhelzen, duizendmael deze woorden van verwondering' herhalende: ü fanto! ü fantg! Wij klommen , langs eenen. anderen weg, den berg af, en kwamen in eene plaets, waerin natuurlijke hoopen fneeuws, welke de windt Y 3 in  342 Pk Nieuwe Reisiger. in de diepten jaegt, gevormd worden. Men bedekt dezelve met kruidt en aerde , om ze voor de zon te beveiligen; en in dezen oordt maekt Lisfebon zijnen voorraedt van ijs, voor den zomer. Men vervoert het des nachts met muilezelen tot aen de oevers van den Taeg, "en fcheept het wijders in tot aen de ftadt, alwaer het voor twaelf of vijftien ftuivers het pondt verkoft wordt. Men heeft nog geene bekwamer plaets gevonden, om 'er de hoofdftadt mede te voorzien; een bewijs van cic geringe naerftigheit der inwoonderen, die, niettegenftaende hunne bergen in de nabuurfchap van Lisfebon , alwaer des winters dóorgaens veel fneeuw valt, nog geene ijskelders hebben bedacht. Van den topp' des bergs Struella, ontdekt men het vlek Kavilhaon, eertijds voorzien met verfcheidene handwerken van laken, fersjes en kouien , welke de tegenwoordige ftaetkunde Van dit koningkrijk nutteloos maekt. Toen ik laetst met eenen Portugefchen heer over deze ftof fprak, zeide hij tot mij: „ De vreemde„ lingen, die in meenigte den koning' berichi, ten komen aenbieden, om dit landt vrucht. % baer te maken, en'er reederijen optcregren, zijn onkundig dat deze ondernemingen noch " met het belang van den ftaet, noch met de' % aerustheit der inwoonderen, -overeenkomen. " Godt heeft ons meester gemaekt van het " goudt, 't welk wij zonder moeite in Brazilië. f ,, vin-'  'ÏÏONBER.B EN NEGENTIGSTE BRIEF. 343 s, vinden: indien dit metael in Portugal was, ,, zouden wij voorzien zijn van alle de reedes, rijen, welke men in Frankrijk en Engelandt „ heeft, dewijl onze rijkdommen ons in Baet „ zouden Bellen om Berke plaetfen te Biclv ,„ ten, en krijgsbenden te onderhouden, om. „ dezelven te bewaren; maer dewijl ons goudt „ in Amerika is, zou men ons, door het af„ nemen van eene onzer zeefteden, buiten „ Baet Bellen om onze fchatten te genieten, „ Wij hebben niets te duchten, zoo lang de ?, Engelfchen gelegenheit hebben, om de vrucht „ hunner landerijen eh naerBigheit onder ons „ te vertieren. Zelfs befchermen zij ons , en 5, zullen den laetBen druppel van hun bloedt „ vergieten, om ons tegens de vijanden, die „ ons zouden durven aenvallen, te verdcedij, gen. Wij verfchafFen hun meer voordeel „ dan de andere volken met eikanderen; en zij zijn de eenigften , die onze wijnen en „ koopmanfchappen in waerde brengen. Dat „ zij al ons goudt niet vervoeren, gefchiept „ uit vreeze dat de andere mogendheden zich „ mogten vereenigen, om ons Brazilië te ont',, nemen. Zij zouden niet Berk genoeg zijn om ons te verdeedigen; en Spanje zou niet „ verzuimen zich in den twist te mengen, om „ ons te onderwerpen. „ Om dezelfde reden laten wij onze zilver„ en kopermijnen, aen de noordelijke deelen van het koningkrijk , niet bearbeiden: wij Y 4 ,,, vree-  344 De Nieuwe E.eisiger. „ vreezen den naerijver onzer nageburen ^ „ verwekken; onze rijkdommen van Brazilië „ baren hun reeds wangunst genoeg; en doo* „ het bewerken van onze tin- en loodmiinen, „ zouden wij den koophandel van Engelandf „ bederven. Zweden , 't welk ons koper aen„ brengt, moeten wij insgelijks ontzien; en „ wij zijn zelfs blijde van de Hollanderen» „ eertijds onze vijanden, verfcheidene goede,, ren te koopen, en onder anderen het fal„ peter', fchoon de enkele vuiligheden van „ Lisfebon het zelve overvloediglijk oplevc„ ren. „ Wij befeften volkomen de voordeden, 5, welke wij uit de ons voorgeftelde ontwer,, pen zouden trekken; maer nog eens, da „ reden van Baet laet het nieif toe; en onze ,, magt is zoo luttel te vreezen, dat wij flechts 3, moeten trachten met alle volken in vrede ,, te leven, of ons derwijze te gedragen, dat, „ indien fommigen tot ons verderf iamenfpan„ nen, de anderen, door hun eigen belang, ,, verbonden zijn tot onze behoudenis te ar3, beiden, „ Op dit heilzame grondbeginfeh yan wij^heit en ftaetkunde zijn onze rust, ons geluk „ en de overyloedt van het noodzakelijke gebouwd. De Engeifchen brengen ons koorn,, gezouten vleesch , Bokvisch , tin, loodt, „ aerdkölen , lakens , fersjes , eBemijnen , 3, drogetten en baeijen , bijzondere ftof van' > ' ' „ hun  Honderd en Negentigste Brïee. 34^ 5, hun landt, waervan wij een zeer groot ge.,, bruik maken. De Hollanders leveren ons 3, fijne en grove linnens, zeildoek, fpecerijen, „ touwen , vlas, hennip, buskruit, kaes en 3, zelfs bier , fchoon het verboden is. De „ Italianen bezorgen ons linten , naeizijde, „ fchrijf- en drukpapier, Piemontefche en „ Venetiaenfche rijst, koorn van Sicilië en „ Sardinië, fpiegels en glas. De Hamburgers „ Buren ons blik, duigen, koper, fcael, enz, „ De Zweden zenden ons fchrijnwerk- en tim„ merhout, ijzer , zout en teer. Van de „ Spanjaerden krijgen wij meenigvuldige muü3, ezels en muilezelinnen, ruwe zijden, Gre„ nadifche taffen, wollen, indigo en faffraen, „ De Franfchen verfchaffen ons lij waden, „ koufen, waeijers, handfchoenen, mutfen, „ naelden, fpelden, enz. De inbrenging van „ allerlei koopmanfchappen is geoorlofd, uit:, genomen van zijden , gouden en zilveren „ ftoffen , en voornamelijk wijn en brande„ wijn , uit hoofde van den meenigvuldigen ,, wijn, dien wij inzamelen, en om dat onze ,, brandewijnen zoo verre voor de uwe moe,, ten wijken, dat wij geene gelegenheit zou,, den vinden om 'ér ons van te ontdoen. Ten „ opzigte van de lakens, ontvangen wij geene ,, anderen dan die van Engelandt en Hollandt; 3, dees voorrang ontfpruituit een oud verdrag, „ 't welk hen uitzondert van het algemeene „ verbodt van geene lakens in het koningkrijk 5, te laten komen. Y 5 „ Be-  De Nieuwe Reisiger. pi Betreffende onze eigene kooplieden , is hun handel zeer bepaeld; dewijl zij, zonder de moeite te nemen om de waren uit de eerBe hand' te krijgen, zich vergenoegen met „ dezelven uit de handen der vreemdelingen te 5, breken, om ze in het kleen te verkoopen. Ook komen deze vreemdelingen, en voornamelijk de Engelfchen, het fchielijkfte tot grooten rijkdom. Zij bepalen zich niet tot „ den enkelen handel van de voortbrengfelen ,, hunnes lands: zij halen goederen uit alle de 5, deelen van Europa, en voeren 'er die van „ Portugal weder heen. „ Oudtijds dreven de Franfchen hier bijna den ganfchen koophandel; en het getal hun„ ner huizen kon alleen dat van alle de ande„ ren te iamen opwegen. Doch gedurende ?, het oorlog over de opvolging tot de Spaen,, fche kroon, de koopwaren van Frankrijk ^, niet dan met veel moeite kunnende aenko„ men, arbeidden de Engelfchen en Hollan„ ders om 'er hunnen handel te vestigen. De ,, rijke goudmijnen van Brazilië,, welke men „ toen ontdekte, waren voor hun eene nieu,, we beweegreden, die hen aendreef; en-zij zijn daerin geflaegd, door zich te fchikken ,, naer den fmaek van onzen landaert, die in 't ,, algemeen beftaet in het verkrijgen van op„ gefmukte en goedkoope waren , zonder zich „ al te veel te bekommeren of dezelven van „ duur zijn. De goede ftaetkunde zoude ver- „ eifchen  Honderd en Negentigste Brief. 34! „ eifchen dat wij, in plaets yan de bijzondere '„ voörregten, welke wij aen deze twee volken ;, vergunnen, de Franfche kooplieden bevoor„ deelden, om 'er een grooter getal van te „ trekken. Zij zijn bijna de eenigBe katholy„ ke vreemdelingen : de gelijkheit van gods„ dienst maekt dat zij 'er zich in het huwelijk „ begeven, en het koningkrijk bevolken, wor„ dende, in het vervolg, zelfs Portugezen; terwijl de anderen, na 'er rijk geworden te „ zijn , met hunne rijkdommen weder naer *,, hun vaderlandt keeren. „ Uw koophandel is zoo verre vervallen, „ dat 'er hier bijna geen wisfel op Frankrijk is: „ uwe kooplieden zijn zelfs genoodzaekt, ter „ betalinge van het geene. zij van Parijs ont„ vangen, hunnen medehandelaren te bevelen „ het beloop daervan op Amfterdam te trek„ ken; en de Hollanders betalen zich zeiven „ door het trekken op Lisfebon, vanwaer zij „ hunne fommen in geldt doen komen. Kort-' j, om, gij ontvangt van ons in leder, vruch„ ten, verfhout, enz., alleen de waerde van „ het geene gij ons levert; daer in tegendeel „ de andere volken een' onmetelijken koop„ handel drijven, denzelven vermeerderende ,', naermate onze Brazilifche goudmijnen over3, vloediger zijn. Nimmer kunnen wij, door „ het verkoopen van onze wijnen en andere 3, goederen, de waerde der voortbrengfelen, „ welke zij ons bezorgen , opwegen; en wij „ zul-  De Nieuwe Reïsiger. ?, zullen altoos verpligt zijn het overfchot met 3, eene groote 'meenigte van gemunt goudt te 9, betalen. Schoon de uitvoer dezer ftoffe 3, verboden zij, vervoeren zij ze echter zonr „ der gevaer: fommigen fturen het naer Ita„ lië op Engelfche oorlogsfchepen, waervan „ de gelegenheit zeer meenigvuldig te Lisfebon „ is; en de anderen zenden het naer Engelandt ,, op de paketbooten, die hun dit kostelijke 3, metael met geringe kosten overvoeren. „ Verfcheidene Europefche volken hebben 3, hier konfuls, wier voornaemfte werk is hen in hunne VQorregten pe handhaven. Zij 3, hebben daerenboven het regt qm zich eenen „ Portugefchen regter te verkiezen; doch des3, zelfs verkiezing moet door zijne majesteit 3, bevestigd worden. Wij kunnen de vreem3, delingen , wanneer wij eenige twistzaken „ met hun hebben, niet betrekken dan voor „ dezen magiftraet, die alleen geacht wordt kennis van hunne handvesten te hebben. „ Het beroep van zijne vonnisfen gefchiedt „ aen het opperfte geregtshof % de/embargo do „ paco , 't welk hier gelijk in Frankrijk het „ parlement is. Hunne andere voorregten „ zijn dat zij geen regt van inkomen betalen „ voor het geene het onderhoudt en de klee„ ding van hun huisgezin betreft ; maer de 3, geenen , die dit voordeel willen genieten, ,, moeten met het begin van het jaer verklaren welke zaken zij voornemens zijn te laten „ ko.  HoNr/érd én Negentigste Brief. 34$ jr, komen. Zij zijn' bevrijd van onderftandgel» j, den, huisvesting van krijgsvolk, enz., eiï mogen eenen rotting dragen , 't geen den j, Portugezen verboden is. „ De Engelfchen en Hollanders zijn de eenig3', Ben, die het regt hebben om eenige huizen 3, van koophandel in Brazilië opteregten; maer „ zij trekken 'er weinig nut uit, door de moei,, jelijkheit, welke de vreemdelingen hebben ,, om met de inwoonderen des lands overeen,', tekomen, en door de doodelijke toevallen, 3, die fomtijds uit deze tegenBrijdigheit kan .j, ontftaen. Zij verkiezen liever hunne koop„ manfehappen aen Portugefche medehande,, laers te zenden, geloovende dat ze veiliger 3, in derzelver handen zijn. ,, De Engelfchen hebben de magt om pa,-, ketbooten van Falmouth naer Lisfebon te 3, Buren, om hunne brieven over te voeren. „ Dit is een voorwendlèl en middel om 'er on„ vrije goederen in te brengen, en de waren, „ wier uitvoer verboden is, met meer gemak „ en minder gevaer uit te krijgen. Deze bood,, fchappers zijn fnelle zeilers, en uitmuntend „ op zee; en dewijl zij, op het voorbeeldt der „ oorlogsfchepen , vrij van onderzoek zijn, „ keeren zij altoos rijkelijk geladen te rug". Het Portugefche Estramadura ftrekt zich in lengte, van het noorden naer het zuiden, aen wederzijden van den Taeg: Tornar, Santaren, Leiria, Aianquer en Setubal zijn deszelfs voor- naem*  |jgo Di Nieuwe Reisiger. haemfte lieden na Lisfebon. De eerfte werd gefticht door een' grootmeester der Tempelieren, en na de verdelging dezer geestelijken, werd zij gegeven aen de ridders van de orde van Christus , die 'er hunne hoofdplaets van gemaekt hebben. Zij bezitten 'er een heerlijk huis, beftaende uit twaelf woningen van eené fraeije bouwkunde, benevens eene talrijke boekerij. In dit gefticht huisvest de ondergrootmeester, die onmiddelijk van den heiligen ftoel afhangt, en een bisfchoppelijk regtsgebiedt heeft. Hij geniet het vierde gedeelte van allé de ridderlijke inkomften. Deze orde alleen wordt van den koning van Portugal gedragen: ook wordt zij het meeste gezocht, fchoon zij tevens het meeste veracht is. De grooten hebben de verwaendheit om ridders, met het zelfde lint verfierd , als knechts achter zich aen tafel, of achter hunne karos te hebben. Om aengenomen te worden , is het genoeg te bewijzen dat men, in de hoedanigheit van vrijwilliger, drie jaren gediend heeft in de ftadt Magazan in Afrika, alwaer de Portugezen eene fterke bezetting onderhouden , en de kwaeddoenders zenden. Ter gelegenheit van de vernedering' der orde van Christus, zal ik een enkel woordt zeggen van die van Maltha , die mede verfcheidene ridderfchappen in dit koningkrijk heeft. Men neemt het kruis daervan aen: men verlaet het èp dezelfde wijs; en men draegt her uit grillig- heit 5  Honderd en Negentigste Brief. 35! heit, zonder proeven, zonder onderzoek, err zonder aen deze orde verknocht te zijn, 'tgeen de achting, welke men elders voor dit kruis heeft, grootelijks vermindert. Santaren, op den weg van Tornar naer Lisfebon, is eene aloude ftadt, liggende in een fraei veldt, op eene hoogte, aen den-oever van den Taeg, Deszelfs grondt, ongemeen rijk in koorn, wijn, vruchten en olijven, is van zulk eene fchielijke vruchtbacrheit, dat men 'er de tarw , twee maendcn na dat men ze gezaeicf heeft, inzamelt. De naem van Santaren is eene verminking van Santa Irena, maegdt eri martelares, wier ligchaem, zegt men, 'er door een wonderwerk gevonden werd. In de nabuurfchap dezer ftadt groeijen de fraeije oranjeboomen , waervan de Portugezen de eerfte loten uit China gebragt hebben, en die federt anderhalve eeuw derwijze vermeenigdvuldigd zijn, dat men 'er tegenwoordig geheele bosfchen van in Portugal vindt. De vrucht wordt van Lisfebon in de verfchillende deelen van Europagezonden; en de oranjeappels, welke men, meer dan vier maenden lang, te Parijs eet, komen bijna allen uit het landfehap Estra-" madura. Op den weg van Santaren naer Lisfebon ontmoette mij het rijtuig van den patriarch, zonder gevolg, zonder geleide van krijgsvolk, en alleen door eene bende van kinderen vergezeld. Ik was des te meer daerover verwonderd, om dat  35* De Niéuwe Reisigèr^ dat dees kerkvoogdt zich niet dan rnet een' grooten ftoet op weg begeeft; maer ik vernam dat' dit rijtuig flechts bezét was mét eene jonge dochter, welke men uit het huis harer ouderen geroofd had, om haer te geleiden naer het paleis van den opperpriester, die haér door het huwelijk zoude verbinden. Men neemt zijn toevlugt tot dit middel, wanneer baetzuchtige óf onregtvaerdige vaders dochters van eenen rijpen ouderdom, en bekwaem om over haer hart en hare handt te befchikken , hacrs ondanks , ongehuwd houden: want de wet vergunt haer volgens hare genegenheit te trouwen , zelfs met mannen van eenen geringer flaet; maer in geval de vrouw een' hooger tytel heeft, behouwt zij denzelven, en de man draegt zijnen enkelen naem. Het verzoek volgens de regels gedaen zijnde, verzuimen de ouders niet het zelve te verwerpen. De minnaer, na verfcheidene weigeringen uitgeflaen te hebben , brengt zijne klagt voor den aertsbisfchop Of patriarch, en vertoont hem de trouwbelofte, welke hij van de juffer heeft. De kerkvoogdt zendt om de dochter, welke men verpligt is hem overteleveren; èn indien zij in hare begeerte volhardt, verbindt hij hen in het huwelijk, doch zonder dat de ouders gehouden zijn hun iets mcdetegeVen. Dit ff.uk behoort niet tot de geestelijke magt: de man mag zich voorzien zoo als hij best goedvindt; maer zij kunnen niet weigeren hem met zijne vrouw' in huis te  Honderd en Negentigste Bxief. 353 te ontvangen , en hen gerust het huwelijk te laten voltrekken. Diergelijke verfchillen eindigen gemeenlijk door bevredigingen, dikwerf door regtsgedingen, en fomtijds door treurige voorvallen. Wanneer het acnzicnlijke lieden zijn, neemt 'er de koning kennis van, en bcvordert, door zijne milddadigheden, de ver, zoening tusfchen de partijen. In 't algemeen, niettegénftaende de wet, die deze verbindtenisfen bcguniïigt, trouwt de adel niet dan met toeftemminge zijner majesteit. Dewijl het geval mij- op deze Bof doet komen , moet ik niet vergeten te zeggen wat 'er wordt in acht genomen , wanneer een man zic'ü bereidt om eene wettige vrouw te nemen. Ik zeg eene wettige vrouw: want de meesten leven in gemeenfehap, lang voor dat zij aen het fakrament denken. Het gevaer , 't welk de jonge lieden in de plaetfen der ongebondenheit loopen, en de hitte der luchtftreke, die hun bezwaerlijk toelaet eene vrouw te ontbé» ren, halen hen vroegtijdig over, om zich van eene minnaresfe te voorzien. De gekamerde juffer, alleen haren minnaer ziende, baert hem gemeenlijk een groot getal van kinderen, voor dat het belang van het maegfehap, de wil der ouderen , of de toeftandt van zaken eenen jongkman vergunnen te trouwen. Wanneer de tijdt nadert om eene ernftiger verbindtenis aentegaen, is één der eerfte punten van het verdrag, dat de minnares zich in XV. Deel. Z een  354 De Nieuwe Reisiger. een klooster begeven, en 'er zich door plegtige geloften aen verbinden zal. Men regelt de kosten van haer onderhoudt: de kinders komen in het vaderlijke huis ; en bij gebrek van wettige zonen, wanneer de ouders onedel zijn, erven zij de goederen van het huisgezin, fchoon zij, zelfs Mulaters waren. Niet eveneens is het met den adeldom : de Mulaterfche onechtelingen hebben in 't geheel geen regt tot de nalatenfchap. Dc blanken zelfs kunnen 'er niet naer ftaen, dan met toeltemminge van het hof, bij het leven des vaders vergund. In Portugal zijn groote huizen, die van deze aterlingen afftammen, wier nakomelingfchap niet fchaemrood wordt over zijne voorvaders. Eertijds werden de vondelingen geacht edel te zijn , ( op de verondcrftelling dat zij kinders van edellieden konden wezen, en op een grondbeginfel van regt, dat, in eene twijffeling van het goede of kwade, het goede altoos moet verkozen worden. In den rang des adeldoms volgen de oudfle zoons hunnen vader in deszelfs bedieningen op, wanneer dezelve erffelijk zijn. De jongfte zoons leggen zich toe op de letteroeffeningen, om op het raedhuis of in de kerk te vorderen, en beftaen middelerwijl alleen van de jaergelden , welke zij verkrijgen van hunne oudfte broederen, wien alle de goederen zijn toegewezen. Deze laetften houden hunne broeders bij zich, behandelen ze met vriendfchap, en ge-  Honderd en Negentigste Brief. 35^ geven hun een betamelijk onderhoudt. Hier, gelijk bij ons, zijn de jongfte zoons, door kerkelijke ampten, bedieningen of ridderfèhappen verrijkt, gemeenlijk zeer nuttig aen hunne geflachten. In Portugal maekt men geen onderfcheidt, gelijk in Frankrijktusfchen den adeldom van den tabberdt en den adeldom van den degen: de kinders der grootfte heeren omhelzen oi> verfchillig het overheitsampt of den krijgsdienst. De edelen zijn verdeeld in verfcheidene klasfen: de hertogen zijn meer dan de marquizen, de marquizen meer dan de graven, de graven meer dan de baronnen, en de baronnen meer dan de enkele edellieden. Deze tytels zijn zelfs niet altoos erffelijk: men ontvangt dezelven alleen door de gunst van den vorst, die ze fómtijds geeft voor verfcheidene levens , gelijk 's lands' inwoonders fpreken, dat is, voor verfcheidene voorttélingen. Na het verloop van dien tijdt, kan de zoon van een' man van ftaet tot den enkelen tytèl van edelman vervallen. Het gebruik der Portugefche edelen , die de Indien bewonen, is het grootfte gedeelte van het geene zij bezitten hunner dochteren ten huwelijk' te geven, ten einde de zoons, beroofd van de hoop' op de vaderlijke goederen, zouden trachten in den krijgsdienst te vorderen. In de gewone klasfen der burgeren noodzaken de ouders , om de oudften te verrijken",' de jongften monniken te worden ? en deze "£ % jö'n'ge  356 De Nieuwe Reisiger. jonge lieden gaen 'er des te ligter toe over, om dat zij dezén Itaet als zeer gefchikt ter bevorderinge van de ongebondenheit befchouwen. Daerenboven is een kindt, 't welk een priester of monnik wordt, een bewijs dat zijne ouders niet aen het Jodendom verknocht zijn; dewijl de geenen, die daervan verdacht mogten wezen , voor altoos van het prielterdom zijn uitgefloten. De vaders gebruiken denzelfden dwang omtrent de dochters, en noodzaken haer nonnen te worden, het zij uit gebrek van vermogen om haer een beflaen te bezorgen, of uit vreeze dat zij zich zouden bedienen van de vrijbeit, welke de wet haer geeft om naer haren zin te trouwen. Dewijl de meeste kloosters zeer arm zijn , cn men 'er flechts een middelmatig uitzet vordert, zouden deze dochters van honger fterven, zonder eene kleene jaerwedde van hare ouderen, de geringe werk. ftukken, welke zij tot haer voordeel verkoopen, en de milddadigheden van eenige vrienden, met welke zij leven en zich onderhouden. Ik wilde het landfehap Estramadura niet ver. laten, zonder het vermaerde klooster van Maffra , dat tevens een koningklijk huis en een monnikenklooster is, te bezoeken. In eene ziekte, die het leven des laetstoverleden konings in gevaer bragt, deed de vorst gelofte van een ander Eskuriael te ftichten, ter plaetfe zelve, alwaer het armfte mannenklooster van zijn ko-  Honderd en Negentigste Brief. 357 koningkrijk Bond. Na een naemvkcurig onderzoek , vond men dat het klooster van Maffra, alwaer, in het midden eener woestenije, eenige Kapucijners onder eene foort van rietendak huisvestten, het elendigfte huis hunner inBellinge was. Het bevel werd op Baendevoet gegeven om een ontwerp uit Italië te doen komen, om naer het zelve een heerlijk gebouw, dat de geheugenis van den koning zoude vèreenigen, opteregtcn. De fchikking is dus, dat de kerk het middenpunt beflaet. Achter het koor ziet men bekwame cellen ter huisvestinge van twee of drie honderd Franciskanen, om dezen prachtigen tempel te bedienen. De regtcr- en linkerzijden van het gefticht vormen een ruim paleis voor den koning', de koninginne, het koningklijke geflacht, en derzelver amptenarcn. Het heeft het gezigt over de zee, en Brckt den zeelieden tot eene back. De monniken van Maffra, droevig dat zij gedurig onder de oogen van eenen meester zijn, hadden liever, gelijkte voren, willen omzwerven, om hun onderhoudt te zoeken, dan in deze foort' van omtuining' te leven, fchoon men 'er overvloedig in hunne noodwendigheden voorzien heeft. Tegenwoordig, nu men befpeurt hoe nutteloos cn zelfs hoe lastig het is zoo vele ledige menfehen te voeden, is het ontwerp der regeringe deze meenigte van luiaerts zich van zeiven te laten verfpreiden, cn derzelver inkomften tot nuttiger gebruiken te hefteden, Z 3 Se-  V 353 De Nieuwe Reisiger. Setubal, liggende aen het-üiterfte eindt van Estramadura, is allcngskens aengegroeid door de gemakkelijkheit zijner haven , de voortbrengfels zijner landftreke, den rijkdom zijner visfcherije, en de meenigvuldigheit zijner zoutkeeten. Men,maekt 'er eene groote mecnigte van wit zout , 't welk de fchepen naer het noorden voeren; en in 't algemeen overtreft'deszelfs grondgebiedt vele anderen, het zij door de 'uitmuntendheit zijner wijnen en vruchten, het zij door den overvlocdt zijner granen en kudden , het zij door de aengenaemheit zijner luchtftreke en de vruchtbaerneit van zijnen grondt. Voornamelijk krijgen wij van hier, gelijk van Santaren, de zoete oranjeappels, die naer alle landen verzonden worden, en alleen voor die van Maltha wijken. De aerde is 'er, in alle ' jaergetijden , met bloemen bedekt : de bijen verlchaffen eenen lekkeren honig, de olijf boomen uitmuntenden oly, de rivieren meenigvuldige visfehen, de bergen verfcheidene kostelijke fteenen; en de Taeg zou zelfs goudt aen 'de inwoonders Opleveren, indien het hun geoorlofd ware het zelve daerin te zoeken. Kortom , men geniet 'er eene bijna eeuwigdurende lente. '" Aléntejo, dus genoemd uit hoofde van zijne ligging' boven den Taeg,-is het vijfde landfehap des koningkrijks. Wij kwamen 'er in door de fladt. Estremos , vermaerd door de overwinning, welke de Portugezen, onder het ■ ■ :' s':. be:  Honderd en Negentigste Brief. 359 bevel van den graef van Schombcrg, op de Kastilianen , door Don Juan van Oostenrijk geleid, behaelden. Na den flag, vond men in het koffer van dezen prins eene lange lijst van de krijgsbenden, het gcfchut, den voorraedt, en algemeenlijk van den ganfcben fleep des Spaenfchen legers, 't welk tot de veroovering van Portugal moest dienen. Hier omtrent moet gij opmerken de kwaedaertige boerterij van eenen geheimfchrijver van Baet, aen het Lisfebonfche hof, die, deze lijst aen het hof van Madrid zendende , onder dezelve fchreef: „ wij getuigen dat deze tegenwoordige Baet „ naeuwkeurig en wezenlijk is, zijnde gevon„ den op het llagveldt , na de nederlaeg der „ Spanjaerden, den 8Ben van Juni, 1663". Ueze Badt, die eene oorlogsplaets is, en op de hoogte eene aenzienlijke fterkte heeft, is te gelijk merkwaerdig door hare zindelijkheit en de aengenaemheit harer ligging'. Men maekt 'er veel aerdewerk. Ten zuiden van Estremos is de ftadt Ebora, welke men meent door de Feniciërs gebouwd te zijn; dewijl zij reeds zeer aenzienlijk was voor de Christelijke jaertelling. Cefar gaf haer het regt van Latijnfche ftadt; en Sertorius liet 'er eenen omtrek van muren bouwen. Paulus de derde verhefce haer tot een' aertsbisfchop. pelijken zetel; en haer eerfte aertsbisfchop ■ ftichtte 'er eene hoogefchool. ' Z 4 Het  360 De Nieuwe R e i s i c e r. Het huis van Braganca heeft een heerlijk pa. leis te Villa Vicola, in het zelfde landfehap; en de koningen doen 'er bijna alle jaren eene reis. Zij hebben 'er eene zeer fraeije zael, waerin alle hunne afbeeldingen zijn; en twee mijlen van de ftadt is een heerlijk park, zoo groot als het bosch van Boulogne, doch waerin meer rosfe beesten zijn. Elvas, eene bisfchoppelijke ftadt, is twee dagreizens van Ebora. Ik deed dezen togt met eenen Portugefchen edelman , op de manier van het landt. Wanneer een man van aenzien op reis is, gaet hij van klooster tot klooster huisvesten, en wordt 'er altoos wel ontvangen. Zijn ftalknecht draegt de wapenen des konings op het dekkleedt van zijn paerdt; en dit teeken van onderfcheidinge dopt hem in alle de landfchappen eerbiedigen. Zonder deze voorzorg', zoude ik geenen vreemdeling' raden van, den grooten weg aftewij ken : want alles is aen het Portugefche volk verdacht. .De omliggende ftreken van Elvas zijn zeer vruchtbaer; en de ftadt, op een' heuvel gebouwd, is eene der bestverfterkte plaetfen van het landt. De-huizen zijn 'er wit en zeer zindelijk ; en men ziet 'er eenen grooten en fraeijen regenbak, die genoegzaem water kan bevatten , om den inwoonderen den tijdt van Zes maenden daervan te voorzien. Het wordt 'er in geleid door eene waterleiding, die met vier bogen boven clkandcrcn is opgehacjd, maer  Honderd en Negentigste Brief. 361 maer boven dat niets wonderbaerlijks in hare bouwing heeft. Het landfehap Algarve beflaet het zuidelijkBe gedeelte van het koningkrijk. Zijn naem, van het Arabisch afgeleid, geeft deszelfs ligging te kennen. Zijne voornaemfte fteden zijn Tavila, Faro, Silva en Lagos. Van zich zelve hebben zij niets merkwaerdigs; maer men kan van dit landfehap , gelijk in 't algemeen van gansch Portugal , zeggen dat de landerijen 'er bijna zonder arbeidt voortbrengen , en de geringe moeite en zorg, welke men acnwendt om ze te bebouwen, honderdvouwig vergoeden. Ik ben, enz, Lisfebon, den igdenvanMd, 1754. Honderd en Eenennegenticste Brief. Vervolg van Portugal. De landfehappen doorkruist hebbende, naderde ik de hoofdplaets, en zag ten tweedemale deze vermaerde ftadt, waervan LJlysfes, zegt men, na de verwoesting van Troye, de eerfte grondflagen leide. De Latijnfche naem van Olysfipo fchijnt deze meening, die mij echter zeer fabelachtig voorkomt, te onderBeunen, Ik deed deze tweede intrede, gelijk de eerfte, door den mondt van den Taeg, en Z 5 kwam  36a De Nieuwe Reisiger. kwam gelukkiglijk over dit naeuwe en gevaerlijke rif, door rotzen en zandbanken gevormd. Aen de fterkte St. Juliaen zag ik geenszins de metalen flang, die een' kogel van honderd ponden fchiet, en, indien men de Portugezen daerin gelooft, in de ftadt Diu gevonden werd, toen zij dezelve van de Indianen namen; maer de vestingwerken en fchietfchanfen fchenen mij in goeden ftaet. Men toonde mij van verre het paleis Adjuda , zijnde het gedeelte van Belem, 't welk de koning bewoont. Het is dus geheten naer den naem eener kapelie, aen de heilige Maegdt toegewijd. De kerk, waervan ik elders gefproken heb, even merkwaerdig door de ongemeene hoogte van den buik, en door de teederheit harer uitgehouwene kolommen, is een meesterftuk der bouwkunde. Wij bleven liggen in het gezigt van dén toren, die in zee uitlteekt, en dien de fchepen niet mogen voorbij zeilen, eer zij door gevolmagtigden der gezondheit onderzocht zijn. Naermate men den Taeg opvaert, wordt de ftroom wijder, en vormt voor Lislëbon eene haven van drie mijlen wijd, altoos met fchepen vervuld. Luttel meer heb ik u te melden van deze ftadt, waeruit ik binnen weinige dagen meen te vertrekken, om mij naer Madrid te begeven. Heb ïlv u gezegd dat wij hier een klooster van Kapucijneren, uit het landlchap Bretagne, benevens eene Franfche kerk, op kosten  Honderd en Eenennegenttgste Brief. 363 ten des konings bediend en onderhouden, bezitten ? Een dezer monniken heeft mij verteld, dat in het jaer 1641 verfcheidene vaders uit zijn landfehap, in de hoedanigheit van zendelingen naer de kust van Guinéa fchecp gegaen, de eerften waren die den landvoogd' van het eilandt St. Thomas van de komst' des hertogen van Braganca tot de kroon van Portugal verwittigden. Ter belooninge van déze goede tijding', vergunde hun dees bevelhebber zich op dit eilandt nedertezetten , en verfchafte hun , even als de inwoonders , alle de noodzakelijke hulp tot deze grondftichting. Déze monniken gelegenheit gehad hebbende om eenige wezenlijke dienften aen de Portugezen te bewijzen, gaf men daervan kennis aen het hof vefn Lisfebon; en ter vergeldinge, kregen zij van den koning verlof om eene verblijfplaets in de hoofdftadt te hebben, om hun de zendingen naer de volkplantingen te gemakkelijker te maken. Men gaf hun eenen tuin en eenige gebouwen op den oever van den Taeg, alwaer tegenwoordig de kerk en het klooster gefticht zijn. Doch federt lang wordt hun niet meer vergund zendelingen naer de Portugefche volkplantingen te fturen; en de Italiaenfche Kapucijners , in deze hoofdftadt gevestigd, genieten alleen dit voorregt. Insgelijks was 'er een klooster van Franfche Kapucijner nonnen, federt bijna eene eeuw gefticht , door de koningin Maria Francoife Eli- za-  364 De Nieuwe Reisiger. zabeth van Savoye. Deze vorBin had uit het klooster der plaetfe van Vendöme, te Parijs, vier dezer dochteren genomen : dezelve werden opgevolgd door andere nonnen van denzelfden landaert; doch 'er is niemant meer overgebleven dan eene oude, diewaerfchijnlijk door geene andere zal vervangen worden: want de Franfche huisgezinnen zijn in Portugal te gering in getal, om eenige hoop te hebben om aldaer nieuwelingen te maken. Onze kerk, aen St. Lodewijk toegewijd, is zeer fraei, en aen den gewonen bisfchop niet onderworpen. Daer is eene woning voor eenen kapellaen, en ruimte voor vele bedden. Lodewijk de vijftiende heeft 'er eenige inkomften aen gehecht, en onderhoudt 'erheen' heelmeester. De fcheepstimmerwerf, tot bouwing der oorlogsfchepen, paelt bijna aen het paleis; en men arbeidt 'er onophoudelijk.' Betreffende de koopvaerdijfchepen , men doet dezelve uit vreemde landen komen, om dat het hout zeer fchaersch in Portugal is, en men 'er, zelfs om te branden , bijna niet dan het pijnboomhout kent. De fchepen, boven de vijf jaren oud, die in de haven van Lisfebon verkoft worden, betalen twintig ten honderd van regten; doch de vaertuigen, die beneden de vijf jaren zijn , geven flechts tien ten honderd, om de handeldrijvers te verpligten niet dan goede fchepen te koopen, Aen  Honderd en Eenennigentigste Briet. 365 Aen het eene eindt der ftadt is een huis, de Galei geheten. In het zelve fluit men arme ongelukkigen, door de gewetensvierfchaer veroordeeld , vlugtende flaven, die eenige ftraf verdiend hebben , of galeiboeven , door dePortugezen genomen in de oorlogen, welke zij gedurig met de Moren hebben. Deze elendigen , twee en twee gebonden aen eene zeer zware keetcn, die om hun middel vastgema'ekt en daerdoor onderfteund is, arbeiden des daegs op de fchepen des konings, of dragen hout, water , enz., in de huizen der voornaemfte zeebevelhebberen. Des avonds brengt men ze weder in de galei, alwaer zij in groote zalen op matten flapen. Men geeft hun kleeders en mutfen van blaeuw laken, benevens een ftuk graeuwe fersje , dat hun des daegs tot een' mantel, en des nachts tot dekfel dient. Zij worden flecht gevoed, ten zij hun eenige hulp door de aelmoesfen wordt toegebragt. Alle morgens, met het aenbrjeken van den dag, geleid men hen naer de fcheepstimmerwerf; en des zondaegs geeft men hun onderwijzingen, die met hunnen ftaet overeenkomen. De geneesheeren bezoeken hen in ziekten; en wanneer zij in gevaer zijn , dient men hun de bondzegels toe. Om de geringde misflagen, worden zij geftrengelijk geftraft met een beteerd touw, dat tevens het vleesch met de huit wegneemt. Niets  366 De Nieuwe' Reisiger. Niets melde ik u van de wandelwegen of openbare tuinen van Lisfebon ; dewijl 'er hoth in de'fladt , noch in derzelver nabuurfchap, gevonden worden. Alleenlijk ziet men eenige vrij aengenam'e lusthuizen , welke de Portugezen Qjtintas noemen. De fraeifte behooren aen de Engèlfchen, die 'er de vreemdelingen naer toe lokken, en gaerne ontvangen. Ik bezocht 'er een van een' koopman, èen' liefhebber der kruidkunde, en vond aldaer de fchoonfte en zeldzaemfte planten vereenigd.' In deze Oidntas vergadert het goede gezelfchap, ik wil zeggen de rijke kooplieden, de eenigften die hier in ftaet zijn deze kosten uittehouden, en 'er de vermaken van te genieten. Ik zou hebben kunnen gewag maken van eenen tuin 'te Lisfebon , wiens ingang aen de vrouwen verboden is , doch waerin de mannen gaen wandelen. Ik heb ü gefproken van de zachtheit dezer luchtftreke: ten tijde der grootfte hitte, wordt 'er de lucht verfrischt door eenen zeewindt, die dezelve zuivert. Het ftortregent 'er vijf maenden van het jaer, gedurende welken tijdt de lage ftraten onbruikbaer zijn, door het water, dat van de hoogten afdaelt, en ganfche béken vormt. De koude is 'er fomtijds zeer ftreng \ en echter bedient men 'er zich van geene fchoorfteenen dan in de keuken : men is in het vooroordeel dat zij ongezond zijn r zelfs is het gebruik der vuurwagens vrij zeld- zaeifl.'  Honderd en Eenennëgentïgste Briee. 36? zaem. Men neemt zijne toevlugt tot den mantel, dien ijder draegt, om zich, zelfs in den zomer, voor de fijnheit der lucht te beveiligen. Gedurende de zeven maenden droogte, verheffen 'er zich meenigvuldige orkanen, die zulk een dik Bof veroorzaken, dat het de zon verduistert. Zelden regent het in dit jaergetijde; maer de frischheit des nachts belet dat de vruchten verdroogen. Daerenboven heeft men, op de lusthuizen, groote regenbakken, waeruit het water , door kleene graften , in alle de plaetfen, alwaer het noodig is, geleid wordt. Men hoort 'er zelden donder; en 'er gaen geheele jaren voorbij, zonder dat 'er onheilen gebeuren. Dit landt brengt het beste graen van Europa voort; maer het levert de helft niet van het geene 'er tot onderhoudt der inwoonderen vereischt wordt. Zij krijgen het zelve ook van de Vlaemfche eilanden, uit Frankrijk en de Oostzee. Onder de verfchillende oorzaken van dit gebrek, zou men kunnen tellen de al te groote meenigte van landerijen, die met wijngaerden beplant zijn , en het al te groote getal van Portugezen, die, naer Brazilië vertrekkende, den akkerbouw van handen beroofd hebben. De bevolking is niet half genoeg, naer evenredigheit van den grondt. Zij zou tweemael zoo groot kunnen zijn , zonder het landt te overladen. Zij beliep boven de vijf miilioenen van zielen onder de Romeinen, en vier mil- li-  S63 De Nieuwe Reisiger. lioenen ten tijde van den koning Emmanuel, de luisterrijke regering van Portugal. Tegenwoordig rekent men 'er minder dan twee miilioenen en vijfmael honderd duizend inwoonders. Behalve het broodt en gevogelte , worden 'er de levensmiddelen tot een' zeer lagen prijs verkoft. Men roemt voornamelijk het beftuur, 't welk in de vleeschhallen plaets heeft. De binnenmuren zijn bezet met gebakken tegeltjes, en op de hoogte van zes voeten met vleesch behangen. De koopers wijzen de Bukken, welke zij begeren ; en de llagters , geplactst op Ballen , in de gedaente van een tooneel, leveren hun dezelven langs eene plank af. In het midden van dezen omtrek zit een gevolmagtigde met fchalen , altoos gereed om de wanorde te beletten , en regt te verfchaffen aen de geenen, die zich benadeeld vinden. De visch wordt zoo duur niet als het vleesch verkoft; en het vertier daervan is des te gemakkelijker, om dat de inwoonders, 'uit zuinigheit, op de flempdagen gaerne eenen fchralen maeltijdt houden, bijzonderlijk des avonds. Zij voeden zich bijna alleen met fchapenhutspot, leng èn voornamelijk fardijnen, welke de Taeg zoo overvloediglijk voortbrengt, dat zij niet meer dan drie of vier ftuivers het honderd, en dikwerf zelfs flechts tien of twaelf Buivers het duizend gelden. Somtijds gebeurt het dat de visfehers 'er zoo veel van vangen, dat zij genoodzaekt zijn een  Honderd ën EenennegenTigstë Brief. 369 een gedeelte wegtewerpen, uit vreeze dat zij, na het betalen van de regten, die aenrnerkelijk zijn, geene gelegenh'eit zullen hebben om 'er zich van te ontdoen. Men is gewoon deze visch intezouten voor de Jandfchappen, alwaer zij den armen lieden tot eenen grooten onderBandt verftrekken. Deze groote ftadt had eertijds niet meer dan drie fonteinen, die daerenboven bijna in deszelfde wijk waren. Men voerde het water op ezels rond, en verkoft het voor drie of vier Huivers de vracht. Tegenwoordig is 'er eene heerlijke waterleiding , door dsn laetstoverleden koning gebouwd, die hetzelve overvloediglijk door alle de deelen dezer hoofdftadt verfpreidt. In de kuizen bedient men zich van zeer dunne kleene potten, gemaekt van eene roode aerde, zeer gemeen in Portugal, waerin het, des nachts in de lucht'gezet, volkomen frisch wordt. De ftraet der Konfijtmakeren heeft dit bijzonders, dat, niettegenftaende haer grondt waterpas ligt met de riviere, die altoos zout, en Hechts drie' honderd treden daervan af is, de huizen echter putten met uitmuntend versch water hebben ; zoo dat de bewoonders geen ander gebruiken. De huur der huizen, die in 't algemeen vrij fraei zijn, is niet zeer duur te Lisfebon, vooral indien men zich niet verbindt aen fommigen wijken, en bijzonderlijk aen dat der kooplieden. JXaerdien zij vrij groote vertrekken hebben, XV. Ded. Aa door-  3?o De Nieuwe R e i s i g e r. doorgaens wel gewit, in ijdere kamer rondom met tegeltjes borstweringshoogte bezet, de zolderingen befchiiderd of van eene ongemeene witheit, en de vloeren met zeer fijne matten bedekt zijn, kan men 'er zeer gemakkelijk en vermakelijk in huisvesten , indien men eenigzins hooge plaetfen uitkieze, en zorg drage om de zindelijkheit te onderhouden , 't geen men in Portugal een weinig te veel verwaerIoost. Men kan de behangfels ligtelijk ontbcren; en de gewone huisfieraden beftaen flechts in eenige ftoelen, eene tafel, eene kas, een' bultzak en twee matrasfen , welke men des avonds, zonder hout en gordijnen , op biezen matten uitfpreid. De huizen der grooten zijn gebouwd van fraeije fteenen, waervan men, digt bij de ftadt, rijke fteengroeven vindt: de anderen zijn flechts van blokfteen , tigchelen of beplaesterd hout. Oudtijds bediende men zich weinig van glas voor de venfteren, en had niets anders dan traliën. Tegenwoordig is men, wanneer men een vertrek huurt, nog verpligt zich te voorzien van glazen ramen, welke men, bij het verhuizen , mede neemt , gelijk zijn bedt, tafel en ander huisraedt. Ik zal befluiten, na nog eenige bijzonderheden wegens de verfchillende klasfen van inwoonderen in deze hoofdftadt. In 't algemeen is het hof treurig en vol plegtigheden , de koning ernftig en Weinig te genaken; en behalve op eenige feest- of vreugdedagen, is hij altoos on-  Honderd en Eenennegentigste Brief. 371 onder zijn huisgezin of op de jagt. Dikwerf doet hij kleene reisjes naer zijne lusthuizen in de nabuürfchap van Lisfebon. De koningin, die ongemeen aen hem verknocht is, vergezelt hem overal, in de fchouwfpelen, in de wandelingen, op de jagt, welke zij driftiglijk bemint, en in alle zijne togten: ook is zij zeer bruiri van kleur. Deze vorftin is zeer wel onderwezen , bezit verltandt en veel voorzigtigheit; Zij behoudt nog de gevoeligheit, haer veroorzaekt door hare te rugzending uit het hof van Frankrijk , alwaer zij was opgevoed, oiri met Lodewijk den vijftienden op den troon te zitten. De koning verflijt zes weken of twee maenden, omtrent den tijdt der vasten, te Salvaterra, alwaer hij alle de vreemdelingen, voöf aenzienlijke lieden bekend , op zijne kosten onthaelt. Hij onderhoudt 'er eene opera, tafels en jagtpaerden voor ijder zonder onderfcheidt. Hij blijft ook eenigen tijdt te VillaVicofa, Pin-Heyro en Maffra, doch leeft 'er' zoo prachtig niet; Zijne andere huizen zijn Pankos, Almarin, Cintra, enz. Op de dagen van St. Jan en St. Peter , geeft de infant Don Pedro , broeder des konings j aen hunne majesteiten en het koningklijke geflacht, twee heerlijke gastmalen, in zijn huis van Quelus, eene kleene mijl van Lisfebon,alwaer alle de vreemde gezanten genoodigd Worden. Men begint met een dierengevecht-* A a 2 gat»  372 De Nieuwe Reisiger. gevolgd van een tooneelfpel en muzyk, waerin zelfs de koningin, de prinfcs van Brazilië en de infantes zich niet verontwaerdigen te zingen. Het feest eindigt met een prachtig avondmael en vuurwerk. Nimmer eten de heeren of juffers met hunne majesteiten. Het huis van Qj-ielus is niet regelmatig , maer zeer aengenaèm : de koning heeft nergens zulke rijke buisiieraden, noch zulke fraeije vertrekken. Op de groote feesten en plegtige dagen, laet zich zijne majesteit in het openbaer zien in zijne kapél , alwaer alle de grooten verpligt zijn zich te laten vinden. Dees vorst onthoudt zich in het koor, onder een verhemelte, ter zijde van den patriarch. De heeren, die bedieningen aen het hof hebben, mogen'er alleen in komen: de anderen blijven in den buik der kerke , alwaer de marquizen op zeetjes (*), en de graven op banken zitten. De koningin vertoont zich in een groot open geftoelte, met de prinfesfen hare dochteren, en meenigvuldige juftéren van haer gevolg. Op witten donderdag gaet zij te voet, gelijk ijder een, in het begin van den nacht , de kerken bezoeken. Voor haer gaen eenige mannen, beladen met groote planken, welke zij op den grondt leggen , om haer voor de morfigheit der ftraten te beveiligen. Door dit middel maken zij eenen vloer, met zoo veel orde en vlijt, dat de koningin " C*y Tabourats.  Honderd en Eewennegentigste Brief. 373 ningin en haer geheel hof droogvoets voorttreden , zonder eenige verhindering'. Hare karosfen volgen haer van verre; en zij bedient 'er zich van in het te rug kecren. De koning doet zijne bezoeken later, alleenlijk van eenige heeren vergezeld, en zonder dezen toeftel. De grooten gaen 'er in hunne plégtgewaden', en altoos door eene meenigte van dienstboden gevolgd. Doch het hof vertoont zich met den meesten luister op de verjaerdagen van den koning en de koninginne. Na de mis begeven zich hunne majesteiten in hun vertrek, alwaer den adeldomme, rijkelijkuitgedoscht, en den vreemdelingen , die er begerig naer zijn, wordt toegelaten hunne handt te kusfchett'. Het feest eindigt altoos door een muzyk, dat des avonds in het paleis gegeven wordt. De grooten komen zelden bij den koning dan op deze dagen: ik fpreek niet van het openbare gehoor, 't welk dees vorst hun alle faterdagen geeft. De gezanten verfchijnen 'er mede alleen op deze feesten , ten zij eenige zaken 'er hen geleiden; en in dit geval verzoeken zij een bijzonder gehoor. De vrouwen zelve, hoewel aengeboden, moeten bijzonderlijk acngediend worden, zoo dikwerf zij bij de koningin gaen. Deze vorftin geeft den dag te kennen aen de Camaréra-Mor, of eerfte ftaetjuffer; en deze geleidt haer in het vertrek, alwaer zich de koningin, de prinfes van Brazilië en de andere infantes, overeind Aa 3 en  374 De Nu»wi Riisicu, en op dezelfde rij gefchaerd , bevinden. Do koningin fpreekt nooit eerst, en antwoordt, alleen op het geene men tot haer zegt. Niemant zit in hare tegenwoordigheit, en men kent bij haer noch het gebruik noch de eer van het zeetje (*). Hunne majesteiten eten niet in het openbaer, maer alleen in het bijzijn van eenige heeren van den eerften rang. Het koningklijke huis komt bijna alle dagen te famen, het zij tot het muzyk of om pharaon te fpelen; en fomtijds worden 'er dezelfde heeren toegelaten. De overige edelen, genoodzaekt voor den ftaetsdienaer te kruipen, vertoonen zich zelden ten hove. Ook zijn zij zonder aenzien, geldt, vermogen of luister, en overmatig met fchulden beladen : want zij gelooven , gelijk wij, dat de kunst om fchulden te maken, en niet te betalen, de wetenfchap van de lieden der fraeije weereld' is. Onder de edelen der drie eerfte klasfen, de hertogen, marquizen en graven, verkiest de koning voorwerpen , om de bedieningen vap het hof en het oorlog, benevens de landvoogdijen der volkplantingen , te vervullen. Zij genieten het vporregt der grooten , en een jaergeldt uit de koningklijke fchatkist, volgens de waerdigheit van hunnen tytel, Betreffende den enkelen adeldom, die geene tytels heeft, nemen de perfonen , die denzelven bezitten, de Cj Tcibouret.  Honderd en Eenennegentigste Briee. 375 de waerdigheit van Fidalgos of edellieden aen> en deelen insgelijks in eene jaerwedde, waervan de hoofdfom veertien duizend crufados is. Niemant neemt hier den tytel van Don, die een teeken van aenzien is, zonder verlof van den koning; terwijl in Spanje de geringde burgers zich denzelven aenmatigen. De bedieningen van den degen en den tabberdt zijn niet verkoopbaer; en de vergunningsbrieven daervan worden alle driejaren vernieuwd. De vrouwen, die het huis der koninginne uitmaken", zijn , behalve de Camaréra-Mor, verfcheidene juffers, Asfafaitas geheten, welke nimmer voor den koning verfchijnen. Zij dienen in de bijzonderfte vertrekken, en verlaten het hof niet dan om te trouwen. Wij maken hier geen gewag van de kamer- of hofjufferen. De amptenaers, die den perfoon des konings meest naderen, zijn de grootmeester, de grootftalmeestcr, de edelheden der kamer, Camaristas geheten, die met de week dienen, benevens meenigvuldige andere amptenaers," als hofmeesters, kamerdienaers, ftaetjonkers , deurwaerders, enz. Het huis der koninginne en dat der prinfen zijn, ten opzigte van de mannen , naer evenredigheit , gelijk dat des konings gefchikt. Dees vorst heeft geene bijzondere noch duurzame lijfwacht, gelijk in Frankrijk: hij laet zich vergezellen door eene bende van ruiterij' of voetvolk, te Lisfebon in bezetting liggende. De lijfwacht der koninginne Aa 4 be-  g?6 De Miecwf. R e i s i o e r. beftaet in cèmgft hel bardieren, die zelfs geene montering hebben. • Hoe arm ook de adeldom zij, is hij echter gewoon zich van een talrijk gevolg van huisgenooten te laten bedienen; doch derzelver voedfel is zoo middelmatig, dat men ze met luttel kosten onderhoudt. Ook zijn 'er lborten van edellieden , die voor vijf ftuivers daegs dienen. Alle deze lijfknechts, edel of onedel, hebben onder den mantel een' langen degen, en fommigen een' grooten rozenkrans, of gebedenfnocr, in de hand', dien zij onophoudelijk prevelen, zelfs in het midden van hunne verrichtinpen of vermaken. Het is waer dat het grootfte getal min werk maekt van deze uiterlijke gods,dienftigheit, die bijna niet meer dan onder eenige vrouwen cn onder de monniken beftaet; maer zonder, gelijk oudtijds, eene vertooning met dit gobedenfboer te maken, behoudt men 'er doorgaens bet godvruchtige gebruik van. Des avonds ten agt uren, in den winter, verzuimen de burgers en het gemcene volk niet hunnen rozenkrans, in eene foort van luid gezang , op den drempel van hun huis optezeggen. Dit getier duurt een goed uur, na welken tijdt de ftraten met kamerpotten, dieven, honden en geregtsdienaers overftroomd zijn. Doch men vindt hier geenszins, gelijk te Parijs , zoo vele ontuchtige vrouwlieden, die, met don voet in de goot, een geblanketwezen, cn een gezigt alzoo ftout als hare gebaren , op een'  Honderd en Eenennegentigste Brief. 377 een' fchaemteloozen en krijgsmkns toon, den mannen zulke onbefchofte als fmakelooze vermaken aenbieden. De geregtsdicnaers , ■ die in een vrij groot getal zijn, gaen met benden van vijftien of twintig, gewapend met lange degens , welke zij den voorbijgangeren bloot voor de oogen houden, hen ondervragende op eene wijs om hun fchrik aentejagen. Deze bende is zoo luttel gevreesd van de kwaeddoenderen, dat de ftaetsdienaer genoodzaekt is ronden te laten doen door de bezetting , bellaende uit vier of vijf duizend mannen. Een gedeelte dezer wanorden wordt vcroorzaekt door de armoede des volks-, en nog meer door honderd en vijftig duizend Negers of Mestifen, die deze hoofdftadt overftroomen. Geene regtbank van maerfchalkcn is 'er in het ganfelie koningkrijk; maer dewijl de Portugezen weinig reizen, hoort men zelden van diefftallen op de groote wegen fpreken. De gevangenhuizen zijn het verblijf der barbaerschheit en wanhoop. De edelen, krijgsbevelhebbers, fchuldenaers en vreemdelingen zijn 'er met de grootfte fchurken vermengd , zonder ander onderfcheidt van rang of behandeling', dan volgens het geenen zij den ftokwaerder betalen; en hoe rijker zij zijn, hoe meer men hen mishandelt, om 'er des te meer geldt van te trekken. Men komt 'er berooid uit, als men onfchuldig is , en berooid doch tevens vrijgefproken , als men rijk hoewel misdadig A a 5 be-  378 De Nieuwe Rusiger. bevonden wordt. De armen zijn 'er ter genade van de openbare Jiefddadigheit: want de koning betaelt mets voor de gevangenen; en dit is de oorzaek dat men, met zoo veel ligtvaerdigheit zoo veel volks vastzet. Men telt meer dan vier duizend dezer ongelukkigen in de gevangenisfen van Lisfebon. De aertsbisfchop van Evora is, door zijne bediening, gelijk de kanfelier van Frankrijk, het opperhoofdt des geregts in het ganfche koningkrijk. Hij is tevens de rijkfte kerkelijke, die het meeste vermogen en de grootfte pracht heeft. De defambargo do pap, die, gelijk ik u reeds verfcheidenemalen gezegd heb, de eerfte vierfchaer is, werd opgeregt in het begin der vijftiende eeuwe. Hier worden de wetten en willekeuren gemaekt, en de verfchillen over het regtsgebiedt geregeld. Zij is verdeeld in twee kamers; te weten, de kamer der fmeekfchriften , beftaende uit negenendertig magiftractsperfonen, en die der burgerlijke regtszaken, welke uit vierentwintig leden beftaet De overige raedslieden worden extravagante* geheten , en komen met onze honoraires overeen. Het regt om den koning onderdanige vertogen te doen is in dit hof onbekend, gelijk ook het wanhebbelijke gebruik, 't welk in Frankrijk plaets heeft, om over de uitgeftrektheit en de palen der oppermagt' te twisten. Men heeft hier mede geene kennis van de gezegelde lastbrieven ; doch de mondelijke bevelen zijn ten minfte  Honderd en Eenennegentigste Brief. 379 minfte alzoo meenigvuldig, cn misfchien meer te vreezen. Te Lisfebon zijn nog andere vierfcharen; namelijk , de krijgsraedt, beftaende uit vier raedslicden en een' geheimfchrijver , die gemeenlijk bewindsman des oorlogs is; de reedt der geldmiddelen , die tot overopzieners drie der voornaemfte heeren van Portugal heeft; de raedt des gewetens, voor de zaken, die de ridderorden betreffen; de raedt der drie ftaten, die over fommige inkomften befcbikt, en de mondbehoeften benevens het voeder voor de krijgsbenden regelt. De fenaet is eigenlijk het geene men te Parijs de ftads bureau noemt, met dit onderfcheidt dat men 'er van alle de bevoorregte ampten des koningkrijks handelt. De voorzitter is altoos een man van de eerfte geboorte. In de landfchappen zijn opzigters (*), die ten naestenbij dezelfde bedieningen als de onze bekleeden. Men heeft hier-geen' algemeenen tegenboekhouder (f) der geldmiddelen: de heer Carvalho heeft dit gedeelte voor zich behouden. De bisdommen, flotvoogdijfchappen, landvoogdijen, onderkoningdommen, gczantfehappen, verbindtenisfen, voorname huwelijken , enz., ftaen ter befchikkinge van den ftaetsraedt, beftaende uit vier kerkelijke en vijf weereldlijke raedslieden, benevens een'geheimfchrijver , die insgelijks de heer Carvalho is, Dees rtS Intendant. (+) Controleur genera!.  380 De Nieuwe Reisicer. Dees ftaetsdienacr laet den koning' alle de bevelen, welke hij omtrent al Je de deelen der regeringe geeft , teekenen , zonder anderen tytel dan dien van geheimfchrijver der vergeldingen en gunstbewijzen aentenemen. Dagelijksch kan hij gezien worden van de geenen , die eenige zaken bij hem te verrichten hebben. Ik heb u gefproken van de vierfchaer' van het geloofsonderzoek, die niet meer eene kerkelijke maer koningklijke regtbank is. Hare vonnisfen gaen bijna niet meer dan over eeren fchaemtelooze fielten, in alle landen waerdig gegcesfeld te worden. Dit is bijna de eenigIte ftraf, welke men tegenwoordig aen dit gefpuis oeffent. Ook zullen de Portugezen in het vervolg de Auio-da-fè van weinig aengelegenheit vinden, wanneer zij 'er geene figurons, meer befchouwen; dezen naem geeft men ,aen de perfonen, die verbrand worden. Meest te beklagen zijn eenige priesters, die, om dat zij kwalijk van de heilige vierfchaer' gefproken hebben, tot eene eeuwige gevangenis veroordeeld zijn in de kotten hunner vijanden, die, gelijk gij wel kunt oordeelen , hunne eigene zaek ijverig wreken. Behalve deze opperfte regtbanken, worden de landfehappen en lieden geregeerd door Currégidors of amptlieden , waeraen andere amptenaers en bijzondere magillraten, even onbefcheiden en gretig, onderworpen zijn. Wijders wordt het regt zeer flecht bediend, en ongemeen  Honderd in Eeninnsgentigste Brief. 381 meen langzaem uitgevoerd , niet alleen door de listen en uitvlugten der advokaten, de dubbelzinnigheit der wetten, en de tallooze pleitingen , maer tevens door de onachtzaemheit, onbekwaemheit en knevelarijen van alle deze regteren. De wet noodzaekt de geenen, welke eenige pleitgedingen ondernemen en dezelven verliezen, eene boete van het tiende gedeelte der betwiste fomme, ten voordeele van den koning, te betalen. De regters, in lijfftraffelijke zaken, paren hunne gewone traegheit met eene zeer groote toegevendheid. Hunne geftrengfte vonnisfen belteen bijna altoos in het veroordeelen der fchuldigen naer de Indien of Afrika. De ftraffeloosheit der misdaed' verhard dezelve: iemant heeft mij gezegd , gezien te hebben dat een dienstknecht zijnen makker op den vollen middag vermoordde , zich koeltjes wegmaekte, met het mes in de hand', al lagchende in de gevangkenis werd geleid, en eenige maenden daerna 'er uitkwam, om het beroep van beul waercenemen. Niets zou gemakkelijker zijn dan den koning van deze fnoodheden te verwittigen : want de vorst verleent driemael ter weke gehoor aen alle zijne onderdanen, waervan de Negerfche flaven of llavinnen zelfs niet zijn uitgefloten. De twee eerfte gehoorgevingen zijn voor het volk , en de laetfte voor den adel. Geen  38a De Nieuwe Reisiger. Geen katholyk landt is 'er, waerin men zoo veel vertrouwen op de verdienden der heiligen ftelt, dan in Portugal. In het oorlog over de opvolging tot de kroon van Spanje, kregen de krijgsbenden, die aen de zijde van den aertshertog verknocht waren, verlegen zijnde om een' veldheer van hunnen Iandaert, in het hoofdt om 'er een' in het paradijs te verkiezen. De keus viel op St. Antonius, befchermheilig van Lisfebon , dien zij federt altoos als hunnen krijgsoverften befchouwd hebben. De koning Don Pedro vaerdigde den lastbrief daervan in volledige vorm af, en liet de beeldtenis van den heilig, in eene heerlijke rosbaer, naer het leger voeren, alwaer het volk dezelve alle de eerbewijzingen , aen deze waerdigheit verfehuldigd, betoonde. Volgens de gewoonte, welke men altoos heeft in acht genomen , gaet de koning alle jaren, des daegs voor het feest vari den heilig, in deszelfs kerk de vesper hooren, en brengt met zich driemael honderd duizend reis, om hem zijne jaerwedde te betalen. Alle de katholyken, of de geenen, die het fchijnen willen, zijn verpligt, na paesfchen, een getuigfchrift van biegt en nachtmael aen de priesters hunner kerfpellen te brengen.- De Joden zijn niet min naeuwkeüring in zich van dezen pligt te kwijten, om alle vermoeden van Jodendom wegtenemen ; 't geen echter niet belet dat zij in eene gedurige ongerustheit erf dwang leven;' dewijl zelfs de geenen, die zich be-  HoNDÏRD en EeNENNKGENTIGSTE BrIIE, 383 bekeeren, nog veel verdriets ondergaen. Zij worden gemerkt met den fmadelijken bijnaem van nieuwe Christenen, die hun alle hoop om zich immer met de oude door huwelijken te verbinden beneemt, en hen, benevens hunne nakomelingen, voor altoos beroofd van de weereldlijke en kerkelijke bedieningen. Deze echtverbindtenisfen hebben echter fomtijds plaets, doch alleen bij gelegenheit van eenig mingeval, of wanneer de rijke nieuwe Christenen arme vrijfters bevoordeelen. De kinders, die uit deze huwelijken voortkomen, noemt men halve nieuwe Christenen, de kleenkinders vierde nieuwe Christenen , en zoo vervolgens , tot dat men het geheugen van den grondt hunner afkomfte verloren beeft. Alsdan worden zij gedeelten van nieuwe Christenen geheten; zoo dat deze foort van fchande bijna nimmer wordt uitgewischt. Sommige geflachten noemen zich puriteinen of zuiveren, om te kennen te geven dat zij met het bloedt der Joden of Moren niet vermengd zijn. Zij ftellen hunnen roem in zich nimmer met anderen te vereend gen; en om deze reden ziet men de Portugezen gemeenlijk met hunne bloedverwanten trouwen , niettegenftaende de groote onkosten, welke 'er te Rome voor diergelijke vergunningen moeten betaeld worden. Men heeft mij verzekerd, dat de Joden van Lisfebon aengeboden hadden twee miilioenen Crufados te betalen, ten einde hun mogte ver- gund  384 De Nieuwe Reisiger. gund worden den berg Armada, liggende aen den flinker oever van den Taeg, te bevolken, en dat dit verlof hun is geweigerd geworden. De Portugezen zullen ten eenigen dage befpeuren hoe belagcbelijk het was voor een volk, zonder opperhoofdt, zonder inzettingen, over de ganfche aerde verfpreid , buiten ftact om zich te verzamelen, in ijder landt te gering in getal om gefchroomd te worden , en bovenal geen het minfte belang hebbende om zich te doen duchten, eenige vrees te betoonen, en het zelve wreedelijk te vervolgen. Dewijl de Joden geene regering hebben, hun bijzonderlijk eigen, zijn zij des te meer verknocht aen de oppermagten, die hen befchermen; en, om dus te fpreken, uit geen eenig landt zijnde, zijn zij bevrijd van dat heimelijke vooroordeel, 't welk ijder mensch , die buiten zijn vaderlandt is , voor het landt zijner geboorte behoudt. Men late hun derhalve het regt der burgeren genieten; en zij zullen voorzeker eene burgerlijke ziel hebben. Hoe verknocht de Portugefche Christenen aen de uiterlijke oeffeningen van den godsdienst Zijn-, nemen zij dezelven niet altoos met eene behoorlijke betamelijkheit in acht, zelfs ter plaetfen, alwaer het fchijnt dat ze meest moesten geëerbiedigd worden. In de kerken worden gemeenlijk de minnetreken gefmeed , de bijecnkomften bepaeld, de brieven en berichten bezorgd, de teekens en detaelder vingeren in  ttóNDsar) en Èenknnegentigstk Brief. 383 in plaets der woorden gebruikt 5 cn dit alles op zulk eene behendige en omzigtige wijs, dat een vreemdeling, van deze gewoonte niet onderricht , zoude oordeelen dat men eikanderen niets gezegd heeft. De inboorlingen zijn 'er derwijze aen gewoon , dat de geregelften 'er zich zelden aen ergeren. Ondertusfchen gefchieden de eerwaerdi'gfte plegtigheden van onzen godsdienst op eene deftige cn prachtige wijs*. Men brengt het fakraa ment met veel majesteit bij de zieken. De priester is onder een verhemelte, 't welk door zes lieden gedragen wordt, en vordert met langzame fchreden, voorafgegaen door eenige trompetters , en gevolgd door een twintigtal zijner' medebroederen. Deze zijn met eenparige roodö overrokken bekleed, en ijder met eene wasfehen kaers voorzien, dragende in de hand' de noodzakelijke dingen tot de bediening van het heilige bondzegel. Reeds heb ik gefproken van de heeriijkheit, waermede de patriarch dienst doet: het koor, beftaende uit dertig kerkelijke amptenaren, die het altaer met den mijter bedienen , en den eert5rtel van mijn heer (*) voeren , wordt onderfteund door een muzyk op de Romeinfche wijs, dat is, zonder fpeeltuigen (f); doch onder het groote getal van Item* men, en voornamelijk de bovenzangen, worden 'er uitmuntende gevonden. Sedert de verbind1 (*) Monfeïgneur. (f) Symphoniés XVS Deel, B b  3"6* De Nieuwe Reisicer. bindtenis der Portugezen met de Engelfchen, is St. Joris, na St. Antonius, de grootfte van alle de heiligen des lands. Zij, die de inkomften des konings van Portugal het hoogfte fchatten , begroeten dezelve niet boven de zestig miilioenen; onder welke fomme zij nog bevatten de verbeurdverklaring, welke alle drie jaren gefchiedt, van de goederen der landvoogden en andere openbare perfonen, die uit de Indien wederkeeren. Herinner u wat ik u gezegd heb van de onderkoningen van Goa, die, op hunne terugkomst, Veeltijds een regtsgeding over lijfftrafFelijke misdaden moeten uitftaen , en zich gelukkig achten dat zij het leven of de vrijheit, door het verlies hunner rijkdommen, mogen koopen. De anderé inkomften worden voornamelijk getrokken van het tolhuis, van het regt van inkomen en uitgaen, van de drie orden, waervan de koning grootmeester is, en van de goudmijnen van Brazilië. De kroon is erffèlijk, en gaet, bij mangel van mannelijk oir, tot de dochters over. De vorst begeeft alle de voorname kerkelijke bedieningen; en de katbolyke godsdienst is de eenigfte, die in het koningkrijk wordt toegelaten. In gewigtige gelegenheden, was het aloude gebruik de algemeene ftaten des lands te vergaderen; maer onder de tegenwoordige regering geloof ik niet dat iemant dezelve zoude durven voorftellen. Deze toeziende en magtige regtbank, die ijder rekenfehap afvordert,  Honderd en Eenennegentigste Brief. 387 derf., mishaegde tevens den vorst' en den ftaetsdienacr'. ' Portugal vertoont geen eenig treffend voor-: werp voor de natuurlijke historie. De zeldzacmfte plant is de vliegplant: dezelve gelijkt zoo zeer naer het dier, wiens naem zij draegt,' dat men nimmer in het hoofdt zoude krijgen derzelver bloem afteplükken, ten zij men te voren gewaerfchuwd ware. Daer is 'er vari verfcheidene kleuren, die allen eene wezenlijke vlieg fchijnen. Dit is, in deze foort, de zeldzaemfte fpeling der nature, welke mij bekend is. Ik ben, enz. Lisfebon, den 2^ften van Mei, 1754' Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. t\eze brieven zijn gefchreven voor de XJ? aerdbeving, waerdoor de Badt Lisfebori is omgekeerd; weshalve zij van dezen rampfpoedc, of van de veranderingen , federt dit tijdfbip voorgevallen, geen gewag konden maken. Wij zullen dit gebrek vervullen, en een begin maken met den geesfel zeiven, die allé deze veranderingen heeft veroorzaekt. Op den eerften van November , des jaers 1755 ? des morgens ten half tien uren , ver» toonde zich de lucht zuiver en zonder wolken, Bb 2 èk  388 De Nieuwe Riisioir. en men verwachtte eenen fchoonen dag, wanneer men eensklaps een afgrijsfelijfcgeraes hoorde , en eene verfchrikkelijke fchudding gevoelde. Verfcheidene huizen Horten in: anderen flingeren gelijk een fchip op zee. Sommigen blijven 'er onder begraven : de vlugtenden worden tegens eikanderen geworpen, of tegens de muren gefmeten. Het gekraek van het timmerwerk , de val der gebouwen, de onderaerdfche geluiden vermengen zich met de jammcrklagten. De kerken, paleizen , openbare gedichten en bijzondere huizen vertoonen niets anders dan eenen puinhoop; en alles is in ontroeringe, ontdeltenisfe en wanorde. De hoofddoffen verecnigen zich om de ongelukkige inwoonders te overdelpen. De winden berden met geweld' los: het water wordt met kragt' opgeheven : het vuur waesfemt met onduimigheit uit : de aerde fchudt, en geeft eene geheele omkeering te kennen. De ontroerde zee overfchrijdt hare oevers, zwelt buiten haren boezem , en fchijnt den ganfehen aerdkloot in te zwelgen. De rivier vloeit over, en fleept eene tallooze meenigte volks mede: de fchepen dootcn tegens elkandercn, worden verbrijzeld, en vergaen in de haven. De woede van het vuur vermengt zich met die des waters: de vlam verflindt de gebouwen, wint meer en meer veldt, grijpt de puinhoopen aen , door de hulp van eenen hevigen dorm, die alle deze fchuddigen vergezeld; en reeds  Bijvoegsel op de voörgaende Brieven. 38O reeds is deze rampzalige hoofdftadt niets anders dan een wijduitgeftrekte en verfchrikkelijke gloedt. Het gefmolten loodt ftroomt aen alle kanten: de daken doen de vloeren inftorten, en werpen de muren om verre: de grijsaerts, de kinders, de zieken worden in hunne bedden verfmoord, of door de vlammen verteerd; en de ganfche ftadt, al het verderf, 't welk de losgeberftene hoofdftoffen kunnen veroorzaken , beproevende , wordt een tooneel van verwoesting', afgrijsfelijkheit, vernieling' en den doodt. Welk een ijsfelijk fchouwfpel, op de hoeken en dwarswegen van alle de ftraten te zien vcrfchijnen geheele zwermen van ongelukkigen, die, als bleeke en mismaekte fchimmen, met de verfchrikkingen des doods op het aengezigt gefchilderd, in meenigte naer alle kanten loopen, om zich op de pleinen of in de velden te bergen; fommigen half gekleed, anderen bijna naekt; dezen het dierbaerfte voorwerp hunner teederheit, half ftervende of gereed om den geest te geven , met zich ilepende ; geenen naeuwelijks zelfs kunnende voortkruipen ; de grootfte meenigte, onder den fchrik, deontfteltenis en algemeene verbaesdheit, de perfonen , in welke zij het meeste belang neemt, zoekende en met eene klagelijke ftemme roepende. Hier ziet men eene teedere moeder , ginsch ouderlievende kinders ', wat verder minnende echtgenooten zich om ftrijdt fpoeden, om Bb 3 elkan-  393 De Nieuwe Retsiger. eikanderen wedertevindcn. Dees kan , door de uitwerking van den fchrik, zich niet langer pnderflcunen, en ontbeert een' flut om flaende te blijven : geene laet zich ter aerde vallen, en fchijnt flechts eene grafflede te eisfchen: allen fmeeken zij , met een erbarmelijk gefchreeuw en diepe zuchten, om de hulp des Hemels, en durven dezelve naeuwelijks hopen. In de cerfle oogenblikken dezer verfchrikkelijkc gebeurtenisje , loopen de inwoonders zich met meenigte in de kerken verfchuilen, geloovende aldaer veiliger te zijn ; maer de kerken, de groote gebouwen, florten met het meeste geweldt in; en de ongelukkigen, welke de godsdienst of de vrees in deze heilige wijkplaetièn geleidt, worden door derzelver val verpletterd. Hoewel de fchudding algemeen was, deed zij zich echter in fommige wijken meer dan in andere gevoelen. Haer grootfte geweldt baerde zij van de munt' af tot aen de geregtszuilen; en van daer voortfnellende tot aen het kasteel, 3t welk zij om verre wierp, vernielde zij de geheele oude fladt der Moren , en meer dan zeventig der voornaemfte ftraten van Lisfebon, De geenen, die de aerdbeving wederflaen nadelen, waren voor het vuur niet beveiligd. De brandt duurde'verfcheidene dagen; en dit verwijderde misfehien den geesfel der peste, waeryoor men reden had te vrcezen, door de meenigvuldige lijken, door welke de lucht beimet was.  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 391 was. De ongemakkelijkhcit der woningen en de ongeraatigdheit der lucht' veroorzaekten ontelbare ziekten. Tot overmaét van onheil, fcheen de ftadt door den honger gedreigd; en in het midden van deze afgrijsfelijke verwoesting', vertoonde de menfchelijke onbefcboftheit nog alle hare razernij. Eene meenigte van bootsgezellen , foldaten en Negeren , wien deze gebeurtenis de gevangenhuizen opende, verfpreidden zich door alle de wijken, doorwroetten de puinhoopen , traden al plonderende, foovende en moordende in de huizen, en vermeerderden , door deze wanorde, nog den fchrik en de ijsfelijkheit. Dagelijksch ontvingen de rijke lieden ongeteekende briefjes, in welke men hun dreigde hen te verbranden, indien zij het geldt, 't welk men hun afvorderde, niet op de aengewezene plaetfen bezorgden. Men heeft, in verfcheidene verhalen, gefchreven dat eenige brandflichters deze afgrijsfelijke omftandigheden hadden waergenomen, om zich over oude beledigingen te wreken. Dit is des te minder waerfchijnlijk, om dat 'er, voor de fielten zeiven, fommige oogenblikken van vreeze zijn, die de wraekzucht noodzaken te zwijgen. Daerenboven is het volkomen bewezen dat de brandt veroorzaekt is door het inftorten der gebouwen; dewijl het vuur, 't welk men toen in de huizen ontdoken had, zich door de puinhoopen verfpreidende, dezelve verteerde , en tot de naburige gedichten overfloeg. B b 4 Het  tói .De Nieuwe Reist c e k. Het verlaten van Lisfebon is het onvermijdelijke gevolg van dit verfchrikkelijke voorval/ Verbeeld u een geheel volk, dat al dwalende ,' , vlugtende cn wanhopende in de velden omzwerft , zonder beweegredenen, waerdoor het beftuurd, zonder oogmerk, waerdoor het geleid wordt. Van fmerte doorgriefd, de oogen met tranen bevochtigd, de ziel door de vrees ontroerd, het hart door het verlies zijner welvaert' cn naestbeftaenden gefloten , befchouwt het nog van verre, al zuchtende , deze geliefde en rampzalige ftadt, den brandftapel en het graf harer inwoonderen. Dit gezigt verdubbelt de tranen cn zuchten, de ontroerenis, wanhoop en vlugt. Wel verre van dit verbaesde volk gerust te ftellen, te wederhouden en te rug te leiden , vervulden de priesters en monnikken, pit grondbeginfelen van godvrucht', alzoo valsch als oabefcheiden , hunne leerredenen met verschrikkingen, en, vermeerderde de ontfteltenis. Anderen verfpreidden valfche profefycn , en voorfpelden den geheeien ondergang van dit tweede Ninivé. Het fidderende hof had, agt dagen lang, geene andere verblijfplaets dan het open veldt cn ' eenige rijtuigen. Gelukkiglijk was het toen te Belem , alwaer het federt altoos zijn verblijf gehouden heeft, In den beginne fprak men Van het te Porto te vestigen, cn vervolgens fe Belem zelfs eene nieuwe ftadt te ftichten, jpct zuik eene fraeije en gemakkelijke haven als,  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 393 als die van Lisfebon. Tot heden toe heeft men 'er niets anders gebouwd dan wijduitgeftrekte barakken met groote zalen, waerin de gezanten hunne fchrijfvertrekken hebben, cn de koning zijne gehoorgevingen verleent. Men heeft de goedheit van dezen vorst lang vermoeid met ontwerpen van herbouwing', die uit alle de dcelen van Europa kwamen; maer het aenhouden der aerdbevingen verijdelde deze voornemens, of fchortte 'er de uitvoering van op. In den tijdt van eene maend', voelde men meer dan dertig fchuddingen , waervaa 'er eenige zeer geweldig waren. Eindelijk befloot men de eerfte plaetfing te behouden , en de kerken , paleizen en huizen te herftellen , zoo veel ,als de nieuwe rooijing en verwijding der ftraten zouden toelaten. Qm 'er van te oor,deelen naer het geene men 'er tot heden toe verricht heeft, zal de herftichting van Lisfebon ' het werk van meer dan eene eeuw' zijn. Deze ongelukkige ftadt was langen tijdt niet dan een puinhoop, waerin men , door de fteenen hier en daer opteruimen, eenige wegen en doortogten gemaekt had. Men ging over de vorige plaetfen der huizen , dwars door de overblijffels, die, behalve eenige overgeblevene gebouwen, ginsch cn herwaerds verfprcid, overal het verichrikkelijke gezigt van eene fterkte, door de werking eener mijne in de lucht' gefprongen, vertoonde. Men durft bijna geene vaste gebouwen meer ftichten: de meeste huizen zijn Bb 5 van  394 de Nieuwe Riisiem, van hout; en de koning zelf, gelijk zoo even gezegd is, huisvest in eene barak. Sommige dezer huizen heeft men laten maken in Hollandt, vanwaer ze de fchepen, om dus te fpreken, volkomen gereed medebrengen; en men heeft ■flechts de moeite om ze in één te zetten, en •met eene enkele beftrijking' van pleister te verbinden. Men heeft des te meer reden om te vreezen, dewijl 'er geen jaer voorbij gaet, zonder dat dit landt eenige aerdbevingen beproeft. De dikke en olyachtige dampen, die zich uit den Taeg en de nabuurfchap van Lisfebon verheffen , bewijzen dat het landt van binnen vervuld is met jodenlijm , wiens gedurige werkzaemheit ongetwijfféld deze geregelde fchuddingen veroorzaekt. Door het vergelijken van het laetfte onheil, 't welk deze hoofdftadt verdelgd heeft, met den rampfpoedt, die haer meer dan twee eeuwen te voren had verwoest, hebben de Portugezen de voorteekens van het geene hun laetst is overgekomen kunnen zien; maer men heeft geen befef van den handel van fommige volken, in het ftichten van hunne verblijfplaetfen op landerijen, door derzelver verwoestingen bcfaemd. Lima is driemael omgekeerd, en driemael op zijne puinhoopen herbouwd. Is de dorst naer rijkdom dus den menfehen dierbarer dan het leven? Lisfebon is tweemael vernield geworden ; en de Portugezen willen het op nieuw aen denzelfden oever ftichten. Verlokt door  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 393 door de liefde tot het vaderlandt, kunnen zij zich niet onttrekken aen een gewest, dat, onder eene luchtftreek, alwaer de bloemen aen alle kanten voortfpruiten , niet minder zijne inwoonders verflindt. Indien men uit het voorledene eenige gistingen wegens het toekomende kan opmaken, is het te vermoeden dat deze groote ftadt, welke men op dezelfde plaets wil herbouwen , na eenen zekeren omloop van jaren, en in denzelfden tijdkring der eeuwe, weder door nieuwe verwoestingen in den afgrondt zal bedolven worden. Verbeeld u , Mevrouw , de ontfteltenis, welke eene ftadt, die' hare inwoonders dreigt intezwelgen , aen alle kanten moet verfpreiden; en gij zult befeften hoe veel tegenwoordigheit van geest, ftandvastigheit van ziel' en voortreffelijkheit van verftandt, 'er vereischt wierd , om fchielijk hulpmiddelen voor zoo vele rampen te vinden. De verwonderenswaerdige keuren, door zijne Portugefche majesteit gemaekt, zijn een uitmuntend bewijs van deszelfs wijsheit, aendoenlijkhcit en teederheit voor zijn volk. Het ontzagchelijke aental van gekwetsten en kranken, wier leven de val der huizen gefpaerd had, was een bewegelijk fchouwfpel voor de menschlievendheit; en op dit gewigtige voorwerp werd eerst de oplettendheit van den koning gevestigd. Dees vorst befnoeide zelfs zijne tafel, om hun gevogelte te verfchaften. Men verzamelde alle de  396 De Nieuwe Reisiger. de hulpmiddelen, welke men konde vinden; en de grootfte heeren woonden alle de behandelingen bij. Yder öeffende, op het voorbeeldt van zijnen meester, als om ftrijdt, de verrichtingen der herbergzaemheit. De koningin zelve , en de doorluchtige infantes, werkten met hare eigene handen aen het nacijen van linnen, of het maken van plukfel voor de gekwetsten; en alle de juffers van het hof, door zulke groote voorbeelden aengemoedigd, hielden zich met denzelfden arbeidt bezig. De andere onderfteuningen, van allerlei foort', werden alzoo vaerdig als overvloedig toegebragt; en men kan niet te dikwils herhalen, dat een groot getal van onderdanen aen de vaderlijke zorgen van den koning en deszelfs doorluchtig geilacht het leven verfchuldigd zijn. De eerfte beweging van de milddadigheit des vorften was zijne koffers te openen, cn met eene cdelmoedigheit, -overeenkomende met de uitgeffrektheit en aendoenlijkheit van zijn hart, aelmoesfen uittedeelen. Jn de keukens van het paleis deelde men fpijzen uit aen meenigvuldige perfonen , die , aen alles gebrek hebbende, aldaer hun onderhoudt kwamen zoeken. Onder ' deze ongelukkigen zag men aenzienlijke lieden, welke één oogenblik uit den fchoot' des rijkdoms tot de vernederendfte armoede had doen overgaen; maer de orde werd derwijze in acht genomen , dat de armen genoeg hadden om hunne behoeften te voldoen, zonder andere befeber- ming'  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 397 ming' dan hunne armoede. Men verbood de magazijnen, in de nabuurfchap van Lisfebon, van koorn te ledigen, tot dat de overvloede in deze ftadt herfteld was; en de koophandel van alle zaken der uiterfte noodzakelijkheid werd door vergeldingen aengemoedigd. Eene der dringendfte noodwendigheden was het huisvesten van een talrijk volk, dat geene verblijf plaets meer had. Men liet de legertenten , die in de naburigfte tuighuizen opgefloten waren, aenvoeren. De planken en het timmerhout werden van alle regten bevrijd: men verbood de huur van de nog overgeblevene huizen te verhoogen; en men gebruikte alle de bouwftoffen van de ingeftorte woningen. Men liet eene groote meenigte van hooi en ftrooi aenbrengen, om het gebrek aen barakken te vervullen, en den armen, wien de vochtigheit. van de grondt fchadelijk zijn mogt', tot bedden te dienen. Dees verfchrikkelijke dag, dees dag van rampfpoedt en ijsfelijkheit, is het roemrijkfte tijdftip van het ftaetsdienaerfchap van den heer de Carvalho, federt graef van Oeïras, en tegenwoordig marquis van Pombal. Hij aljeen verliest den moedt niet, in deze algemeene verflagenheit, en behoudt alle zijne tegenwoordigheit van geest. Dees ftaetsdienaer neemt geene de minfte rust; en tot bedt, kantoor eri tafel, geen ander verblijf hebbende dan het rijtuig, dat hem van het eene eindt der ftadt tot  398 De Nieuwe R e i s i g e r. tot het andere voert, doorkruist hij nacht en dag en ijder oogenblik alle de wijken van Lisfebon. Zijne tcgenwoordigheit vertroost de ongelukkigen, verdrijft de vrees, en doet de hoop herleven. Door zijne bevelen bluscht men het vuur, begraeft de lijken, verbrandt dezelve in de kalk, of werpt ze in zee. Twaelf bataiijons vormen een veldleger, waervan men ronden uitzendt tegens de roovers , die de sust verftoren ; en men regt overal galgen op, waeraen deze guiten de verfchuldigde ftraf voor hunne misdaden ondergaen. Sommige lieden worden gebruikt tot het omwroeten der puinhoopen, om 'er de goederen uittehalen : anderen zijn aengefteld om dezelve te ontvangen; en ten einde zij in hunnen arbeidt niet geftoord zouden worden, door een gretig en 'nieuwsgierig graeuw, zijn agt regimenten onophoudelijk bezig met het zelve te verdrijven. Verfcheidene onderftanden komen 'er uit de landfchappen ter zee aen, en weren den honger uit de hoofdftadt. Overal zijn'de pakhuizen en winkels open; en fchoon de waren in het algemeen eenigzins duur verkoft worden, is de prijs daarvan echter niet buitenfporig, door de verftandige keuren, die derzelver waerde betalen. In ftede der vernielde kerken fchikt men bekwame plaetfen tot den goddelijken dienst. Men ftelt eene regtbank acn voor de hoogdringende zaken , en voornamelijk voor die geenen, welke den koophandel ter zee en het  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 399 het vertrek der fchepen betreffen. In minder dan agt dagen verfchijnén 'er drie honderd keuren over de voorzorgen, welke men te nemen, de onheilen, welke men te ontwijken, en de verhezen, welke men te herBellen hebbe. Kortom, de marquis van Pombal wederhoudt, door zijn voorbeeldt, Bandvastigheit en voorzigtigbeit, het volk van Lisfebon, gereed tot het verlaten van eene Badt, alwaer zijne zorgen de hoop en den overvloedt herBeld hebben, door 'er de orde en regering te handhaven. Kan de grondlegging van eene nieuwe heerfchappij' zoo roemruchtig zijn, als de behoudenis van een koningkrijk, wiens fchielijke en vermeenigvuldige wonden de vaerdigBe hulpmiddelen vereischten ? Ook geniet dees groote man, in eenen gevorderden ouderdom, tevens den grootBen roem, dien een bijzonder perfoon kan verkrijgen, en het hoogBe gezag, *t welk een oppervorst aen eenen onderdaen fcan vertrouwen. Jozef Sebastiaen Carvalho, in het jaer 1699 te Koïmbra uit een aenzienlijk geilacht geboren, werd in deze hoogefchool opgetrokken, en muntte 'er uit door een voortreffelijk verftandt en goede letteroeffeningen. In het begin omhelsde hij den krijgsdienst; en alles gaf te kennen dat hij geboren was om'er m te {lagen Hij had eene hooge en voordeehge geftalt* , eene ongemeene kragt, een' edelen zwier, een innemend gelaet en eene fraeije ge-  4oo De Nieuwe Reisiger. gedaente; en niettegenftaende alle deze voordeden, verliet de jonge krijgsman den dienst, om den koers der onderhandelingen te volgenHij was getrouwd met eene juffer uit het doorluchtige huis van Aveiras ; en dit huwelijk, 't welk van de bloedverwanten zijner vrouwe niet werd goedgekeurd, bragt het meeste toe, om hem eenen nieuwen ltaet te doen omhelzen. Hij werd gezonden naer Weenen , in de hoedanigheit van geheimfchrijver van het gezantfehap. Weduwenaer geworden, en vervolgens tot afgezant in dit zelfde hof benoemd , trouwde hij met de nicht' van den veldoverften ' Daun. Zijne voortreffelijke begaefdheden ontwikkelden zich in zijne nieuwe bediening; en zijne verrichtingen Itrekten tot verwondering, van den raedt van Lisfebon. Men begreep van hoe veel nuttigheit een man van zijn vernuft' in het ftaetsdienaerfchap konde zijn; en niettegenftaende het gefchreeuw van den nijdt, die altoos het naderen der verdiende fchroomt, werd hij in Portugal te rug geroepen. Geplaetst in den raedt, waervan hij het orakel was, werd hij wel rasch deszelfs opperhoofdt; en zoo dra hij de teugels der regeringe in zijne handen zag, vreesde hij niet, om dezelve volftrekter te maken, zich aen de gevoeligheit van alles wat 'er grootst in het koningkrijk was blootteftellen. Alleenlijk bezig met het gezag van zijnen meester te vermeerderen, onderwierp hij alle de vernuften , overwon alle  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 401 alle de hinderpalen, deed de dapperlten beven, en de nerften buigen. Zijn algemeen verftandt omhelst alle de deelen van den ltaet, tast alle de misbruiken aen, ontdekt alle de kwalen , en kent de middelen om ze te genezen. Alles voorziende'en niets verzuimende, paert hij de vaerdige en uitgeftrekte befchouwingen met de kenniste der bijzonderheden, te gelijk begaefd met het vermogende vernuft om de ondernemingen te bedenken, en de vurige kloekmoedigheit om ze uittevoeren. Dees ftaetsdienaer is de eerfte, die de hoop heeft opgevat om zijnen landaert van het juk der Engelfchen, met betrekkinge tot den koophandel, te verlosfen, toonende zoo veel naerftigheit als ijver m het leggen van de vaste en duurzame grondflagen dezer edele onafhangkelijkheit. Het is voor hem niet genoeg een groot ftaetsman te zijn; hij heeft daerenboven debekwaemheit om over allerlei foorten van ftoffen te fchrijven. Verfcheidene werken, die te Lisfebon tegens de Jezuiten , tegens de opperhoofdigheit van den paus, over den landbouw en de opvoeding , zijn uitgekomen , zijn uit zijne penne voortgefproten. Geen Portugeesch is"meer onderwezen, bekwamer tot groote zaken , geoeffender in de ftaetkunde, welfprekender in zijne redevoeringen, fierlijker in zijne gefprekken, zachter in de bijzondere famenleving, meer geacht van zijnen koning, bemind Van het volk, gehaet van de grooten, gevreesd XV. Deel* Ce van  4oa De Nieuwe Reisigee. van zijne vijanden , bcfchaefder omtrent de vreemdelingen , of grooter vricndt van de letteren , welke bij uit genegenbeit befehermt, en uit fmack aenkweekt. Hij weet dat dezelve de roem van een volk zijn, en dat dees roem, in welk landt bet ook zijn moge, een wezenlijk voordeel is, fchoon het gemeen deszelfs nuttigheit niet altoos befpeurt. Overreed dat de behoudenis van den flaet eenigermate van die zijns perfoons afhangt, heeft de marquis van Pombal, tot zijne veiligheit, eene bende van veertig lijfwachten te paerdt, die hem overal met den blooten degen volgen; terwijl de koning dikwerf zonder krijgsgeleide gaet, of voor zijne gewone lijfwacht flechts eenige foldaten der bezettinge van' Lisfebon beeft. Dan ik keer weder, tot deze fladt, waervan deze uitweiding mij heeft afgetrokken. Dewijl het zekere getal harer inwoonderen nimmer is opgegeven, heeft men den flaet der menfehen, die in dezen rampfpoedt zijn omgekomen, niet naeuwkeurig geweten. Men heeft lang geloofd dat zij vijfmael honderd duizend zielen bevatte; maer in het jaer 1748 durfde een Engelsman wedden dat men 'er geen driemael honderd duizend in zoude vinden. Altoos heeft men gedacht dat het hof van Londen deel in de weddingfehap had, en dat de nieuwsgierigheit van dezen bijzonderen perfoon niets anders dan een ftaetkundig voorwendfel was. Wat 'er van zij, deze  Bijvoegsel op de voorgaenbe Brieven. 403 deze weddenfebap, die zeer aenmerkelijk was \ verfchaftc de middelen om, van huis tot huis, eene juiste optelling te doen ; en men vond niet meer dan tweemael honderd en tagchentig duizend inwoonderen , de vreemdelingen zelfs daerónder begrepen. Doch dewijl de regering geene kennis van dit onderzoek nam, werd het ten opzigte van den weereldlijken ftactréngemerkt als niet voorgevallen; en de dwaling des volks houdt doorgaens ftandt, Het was derhalve niet mogelijk kennis te hebben van het juiste getal der geenen, die iri de aerdbeving waren omgekomen, ten zij het ftaetsbeftuur ijder burger noodzaekte eene lijst van zijne dooden optegeven; maer de voorzigtigheit Helde zich tegens deze verklaring;want dewijl Portugal reeds een zeer ontvolkt koningkrijk was, kon deze nieuwe vermindering van onderdanen den naburigen mogendheden gelegenheit geven , om eenige ondèrne, ming te ontwerpen. Dus vereischte het belang van ftaet het getal der gefneuvelde menfehen te verbergen; doch men is verzekerd dat het bij de twintig duizend beliep.' . . . De grootfte fterfte was in de kerken, wier inftortende gewelven de perfonen, die 'er hunne gebeden deden , verpletterden. Gelukkiglijk was het nog de tijdt der groote misfen niet, eene omftandigheit, die veel volks behouden heeft; en men heeft opgemerkt dat, door eene andefé omftandigheit, het zwaerfte van dezen Cc d gèës-  404 De Nieuwe R e i s i g e k. geesfel op het gemeene volk gevallen is: want het is een beftendig gebruik in Portugal, dat de eenigzins welgeftelde heden eene kapél in hunne buizen hebben, alwaer de geburen van eenen zekeren rang de mis gaen hooren. Eindelijk vonden zich, door eene laetfte omftandigheit, vele perfonen toen op het landt; dewijl het jaergetijde der maend' November alhier met het faeizoen van onze maend' Mei overeenkomende, de rijke lieden, uit de ftadt geweken , de zoetheden eener tweede lente genieten. Dan indien het getal der gefneuvelde menfehen zoo hoog niet liep als een diergelijk onheil fcheen te doen vreezen, was dat der gebouwen veel grooter dan men moest verwachten. Van twintig duizend huizen, waeruit deze hoofdftadt beftond, bleef 'er naeuwelijks het vierde gedeelte ter bewoninge over: want fchoon zij niet nedergeveld zijn geworden, zijn hunne grondflagen derwijze gefchokt, dat de geringfte beweging hen zou kunnen dóen inftorten. De ontfteltenis en fchrik waren onder de inwoonders zoo fterk verfpreid, dat zij zelfs het bovenfte gedeelte der huizen vernielden, om niet onder derzelver puinhoopen verpletterd te worden. Men telde tweeëndertig kerfpellen, behalve de hoofdkerk, zestig kleene kerken, behalve die van den patriarch, drieënvijftig paleizen , behalve dat des konings, en negen openbare geftichten , onder welke een  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 405 een der fraeifte fchouwtooneelen van Europa, dertig mannen- en eenentwintig vrouwenkloosters , geheelenal nedergeveld , of grootelijks befchadigd, gevonden werden. Men fchat dit verlies op twee honderd, dat der bijzondere huizen op zeven honderd, dat der verbrande huisgeraden op twaelf honderd, dat der gewijde vaten, verfierfelen, Bandbeelden, fchilderijen, enz., op tweeëndertig miilioenen. Wat het gemunte geldt betreft, fchoon Portugal in het algemeen zeer arm zij, was 'er echter te Lisfebon een groot getal van Brazilianen , wier rijkdom in goudt zeer aenmerkelijk was. Alle deze fchatten werden in de aerde begraven , of door de vlammen verilonden. De kas van het tolhuis, de fchatkist des konings en die der buitengewone onkosten hadden het zelfde lot; en men begroot het verlies der diamanten, zoo van de kroon' als van de Portugefche jufferen, op meer dan tagchentig miilioenen, behoudende de koningin en de prinfesfen alleen de geenen , welke zij toen aen zich hadden. De Braten der goudfmeden en juweliers leden het meeste door de aerdbeving 'en den brandt. Twee honderd winkels, vol geBeenten en juweelen, werden onder de puinhoopen bedolven , of door de vlammen verteerd. Men verzekert dat het geheel, van het geene de vreemdelingen aen zilver of koopmanfchappen verloren hebben, twee honderd en veertig miilioenen te boven gaet; te weten, C c 3 En-  4Ptï Di Nucw! Reisicer. Engelandt honderd en zestig, Hamburg veertig, Italië vijfentwintig, HoIIandt tien, Frankrijk vier, Zweden drie, Duitschlandt twee, enz. Door deze bijzonderheit ziet men dat de Engelfchen en Hamburgers het meeste geleden hebben, om dat zij hier inderdaedt den grootIten koophandel drijven: want de Hollanders bepalen zich meest tot de goederen, die op orde gezonden worden. Dit doodelijke voorval heeft verfchillende Uitwerkingen onder alle de kooplieden voortgepragt. Zij, die op het punt waren om ban» keroet te fpelen, hunne boeken verloren hebbende , vonden zich eensklaps van hunne fchulden ontflagen. Anderen, die alle hunne rijkdommen in hunne papieren hadden, zagen zich in één oogenblik tot armoede gebragt. Ook waren de verfchillende verhalen, welke zij hunnen medehandelaren toezonden, allen door bijzondere inzigten befluurd. Sommigen, hun aenzien willende ftaende houden, wachtten zich wel van de geenen, die hun hunne goederen hadden toevertrouwd. De anderen vergrootten het kwaedt, om hunne ichuldeisfchers des te edelmoediger in dit verlies te doen deelen. De verflagenheit', de fmert , de vrees , dé wanhoop, de ongebondenheit, de verwarring, de rooverij, die noodwendig in deze dagen van rampfpoedt en fchrik heerfchen , verdrijven daerenboven de vertroostende voorwerpen, en Vestigen dc befchouwingen op de geenen, die' V" " .' • • ' op  Bijvoegsel o? de voorcaende Brieven. 4^7 op eene gevoeliger wijs treffen. Wat is 'er nu vcrfchrikkelijker dan een koningkrijk geheelenal omgekeerd, eene hoofdftadt onder hare puinhoopen bedekt , duizenden van huizen verbrand , een geheel volk ten prooije van de vlammen, twintig duizend perfonen door den doodt getroffen, de welvaert van tweemael honderd duizend onderdanen vernietigd , _ en een verlies van meer dan twee duizend miilioenen. „ Niettemin, zeide een Fransman, geheim„ fchrijver van het gezantfehap te Lisfebon, „ indien men dit onheil flechts van de zijde der ftaetkunde befchouwt, heeft Portugal „ in deze omkeering niets verloren. Het om„ vallen van eenige fteenen, het inftorten van „ eenige gebouwen, het vernielen van eenige „ koopmanfchappen, die bijna aken aen vreem„ delingen toebehoorden, het verbranden van „ eenige huisfieraden, en de doodt van eenige „ ledige onderdanen , die noch akkerlieden „ noch handwerkers waren , kunnen geen „ ijdel in deszelfs algcmecnen tceftandt vor„ men. Het verfchijnfel viel flechts op de „ büiiwftoffen , die, wel verre van de oor„ zaek der groothcit dezer alieenhcerfchinge „ te wezen, in tegendeel de bronnen van der„ zeiver verderf waren. De vreemde hoven „ hadden met deze gebeurtenisfc hun voordeel „ moeten doen , om dit koningkrijk voorts uit „ de handen der Engelfchen te trekken. De C c 4 „ groote  4Q8 Dl Nieuwe Rmsicu, ,, groote ftaetkunde was het zelve den afgrondt, „ dien het door eenen anderen afgrondt ont» fnapt was , te doen zien ; maer ten dien „ einde moest men het zijne aloude ftaet„ kundige vooroordeelen ontrukken, zonder „ 't welk dit verfchijnfel voor de Portugezen, „ cn voor het overige van Europa geheel ver„ loren was. ,, Een dezer vooroordeelen vertoonde aen „ dit volk de Spaenfche wapenen altoos gereed „ om op hen aentevallen, met oogmerk om „ zich ten tweedemale van deszelfs landt meesj, ter te maken. Dan indien de inzigten, wel„ ke men Spanje toefchrijft, eenigen grondt „ hadden , zou nimmer oogenblik gunftiger „ geweest zijn. In de droeffenis, waerin Por„ tugal zich na de aerdbeving bevond, zonder „ hoofdftadt, zonder geldt, zonder levens„ middelen, zonder heften, zonder vermogen; „ in dit tijdftip, waerin een plotfelijke fchrik „ alle zielen had overmeesterd , waerin de „ vrees alle harten had aengegrepen, waerin „ niemant aen de algemeene zaken dacht, en „ waerin ijder flechts met zijne bijzondere be„ langen bezig was, had Spanje flechts vier „ of vijf duizend m'annen behoeven te doen „ naderen, om dit koningkrijk te verooveren. „ Heeft men in tegendeel niet gezien dat het hof van Madrid deel in deszelfs onheil nam, bevelen ter onderfteuninge van deze alleen« heerfchinge gaf, en dezelve geldt en ondei<-  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 409 „ {tandt toezond ? Dit merkvvaerdige tijdftip „ in Europa moet eindelijk het algemeene „ vooroordeel, in de ftaetkunde opgevat, dat „ de Spanjaerds het gunftige oogenblik om Por„ tugal te overmeesteren befpiedcn, voor al„ toos doen verdwijnen. „ De andere vooroordeelen, welke de En„ gelfchen zorgvuldig in den geest des volks „ hebben onderhouden, en die het zelve veel „ verdcrftelijker geweest zijn, dan de ramp„ fpoedt, die deze hoofdftadt heeft overftelpt, „ zijn dat het landt, van nature onvruchtbaer, „ niet kan voldoen aen het onderhoudt zijner inwoonderen; dat de akkerbouw, hetzelve „ onnut wordende, de andere landen verpligt ,, zijn het noodzakelijke daeraen te bezorgen; „ dat dit koningkrijk geene land- of zeemagt „ noodig heeft ; dat geheel Europa belang „ heeft het zelve in zijne gefteldheit te onder„ fteunen; dat het tegenwoordig rijker is, dan „ het voor de ontdekking zijner mijnen was; „ dat het de handwerken wel kan ontberen, „ en met zijn goudt de gercelle ftollen beter „ koop kan hebben , dan het dezelve zoude „ maken ; dat, wanneer het deze beroepen „ wilde opregten, het geen vermogen daertoe „ zoude hebben, vermits de natuur der lucht„ ftreke zich daertegen fielt; dat dit volk de vreemdelingen niet kan misfen; dat de„ zelve het gezelliger gemaekt, en van bar9, baersch, gelijk.het was, met de befchaefdcCes „ vol-  4io De Nieuwe Reisiger. „ volken gelijk gefteld hebben; eindelijk, dat „ het tot de orde der dingen behoort dat ge„ heele volken ledig zijn, terwijl anderen ar„ beiden. „ Door deze grondbeginfels al te zeer te „ volgen, is Portugal het juk der Engelfchen „ onderhevig geworden, 't geen ongetwijffeld „ deszelfs ondergang zoude veroorzaekt heb- ben, indien dit laetfte toeval het zelve gee„ ne middelen verfchaft hadde, om zich van „ deze ftaetkundige wanorden te verlosten. „ Voor deze gebeurtenis, zouden alle de her„ vormingen , welke het mogte ondernomen „ hebben , verkeerd zijn uitgevallen. Wan,, neer de grondbeginfels eener regeringe een„ maei bedorven zijn, hebben de beste wetten „ geen vat; en 'er is dan een donderdag noo„ dig, om alles te overfteipen. Dit koningk„ rijk vond zich , na zijnen ramplpoedt, in „ het geval van een opkomend volk. Het „ algemeene onheil had eene foort van gelijk„ heit in de bijzondere bezittingen voortge„ bragt. Eene openbare elende vereenigt ge. „ meenlijk de harten en gemoederen. Wat ,, kan dan eene groote hervorming niet te „ weeg brengen ? De behendigheit is het gun„ ftige oogenblik aentegrijpen, en deze groote „ gebeurtenis zich ten nutte te maken". Het toeval, 't welk de hoofdftadt vernielde, heeft zich in alle de andere deelen van het koningkrijk doen gevoelen. De fteden Porto, San-  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 411 Santaren, Setubal, Guiaraaraenz, Braganca, Viana , Lamego , Cintra , Villareal , Beja, Portalegro , Elvas , enz., vertoonen , ij de? afzonderlijk, droevige overblijffels van de ichade, welke 'er de fchuddingen veroorzaekt hebben. Verfcheidene bergen werden fterk beweegd , en eenige half geopend. De ongemeene zwelling der wateren van den lacg, Guadiana, Minho en Douro, verwekte overftroomingen , die bijna alle de gemeenfehap tusfchen de verfchillende landfehappen hebben afgebroken. Dezelfde toevallen hebben een gedeelte van Spanje, doch met minder geweldt, aengetast, Tc Madrid werden 'er flechts twee kinders, door den val van een fteenen kruis, dat van den voorgevel eener kerke afftortte, verpletterd. Te Sevilié' vielen eenige huizen om verre. Te Gibralter wierp zich een gedeelte van den berg, naer den kant der haven, op de ftadt, en veroorzaekte 'er eenige fchade. Te Kadix zwol de zee geweldig, en 'er verheften zich drie of vier verfcbrikkelijke baren, die, met verhaeste golven aenftuivende, deze rijke en handeldrijvende ftadt fchenen te verzwelgen. Zij wierpen een gedeelte van den muur om verre, en drongen binnen den omtrek, doch zonder zich zeer verre te verfpreiden: alleenlijk verdronken 'er eenige weinige perfonen. Andere baren fpoelden met onftuimigheit over de landtong, die van Kadix naer een naburig ei-  41* De Nieuwe R e i s ï g e r. eilandt geleid, en fleepten alle de daerop zijnde menfchen mede, zoo dat 'er meer dan twee honderd lieden het leven verloren. Van alle de droevige fiagtofteren dezer onvoorziene overftroominge is het geene ons het naeste raekt, en waerin de Franfche zangberg bijzonderlijk belang heeft, de jonge Racine, kleenzoon van den grooten treurfpeldichter van dien naem , en zoon van den fchrijver der Poè'me de la Grace. Hij was naeuwelijks in zijn tweeëntwintigfte jaer, en had reeds kennis van de aloude en hedendaegfche talen : hij had geest, oordeel, fmaek en begaefdheit tot de dichtkunst, paerde zijne voordeelige gedaente met de zacbtfte zeden, en gaf aenleiding om te denken dat hij, indien hij de loopbaen zijner vaderen gevolgd hadde, roemruchtig in derzelver voctftappen zoude gewandeld hebben. Maer de zanggodinnen verlatende, om de fortuin te volgen, liet hij de letteren voor den koophandel varen. Hij leerde de befchouwing daervan in de beste boeken van dat beroep, en wilde de beoeffening in de handeldrijvendfte ftadt van Europa verkrijgen. Hij was met een' zijner vrienden afgefproken, den eerften van November, het middagmaal te gaen houden bij zijnen medegenoot, die in het dorp van het eilandt Woonde. Zij hadden het ongeluk van zich op den dijk" te bevinden, wanneer de zee denzelven bedekte; en zij vergingen 'er alle beide. Het ligchaem van  Bijvoegsel op e>e voorgaende Brieven. 413 van den jongen Racine werd des anderendaegs, onder verfcheidene anderen, gevonden en gekend; en men bragt zijne droevige overblijffels in de hoofdkerk, waerin het ter aerde befteld wierd. Alle de Franfchen woonden , door droefheid getroffen , deze lijkplegtigheit bij: want fchoon 'er niet meer dan zes weken verloopen waren, federt hij in dit landt was aengekomen , had hij zich algemeen bemind gemaekt. Afrika heeft dezelfde onheilen als Spanje en Portugal beproefd. De twee derde deelen der huizen van Mequinès , in Barbarij ë, zijn om ver geworpen : vier duizend Moren en meer dan agt duizend Joden verloren 'er het leven. Weinige dagen daerna opende zich de aerde; en de ftadt werd derwijze ingezwolgen, dat 'er geen voetftap meer van overbleef. Te Marokko werden meer dan twaelf duizend perfonen onder de puinhoopen der huizen begraven; en eenige mijlen van daer , vergingen twee Arabifche veldlegers op dezelfde wijs: het landt, zich geopend hebbende, veranderde in eenen afgrijsfelijken afgrondt, die hen verzwolg. Zes duizend ruiters, in de nabuurfchap gelegerd, hadden het zelfde lot. Wanneer men alle de kusten van Afrika doorwandelt , en van daer in Italië, Zwitferlandt, Frankrijk, Duitschlandt, Bohemen, Pruisfen, Zweden , Groenlandt, de eilanden van den Oceacn en Amerika overgaet, zal men geen de-  4*4 De Nieuwe R e i s i o e e. dézer landen vinden , of het voelde eenige fchuddingen van deze algemeene aerdbeving', die onzen ganfehen weereidkloot fchijnt te hebben doen waggelen, en in alle deze gewesten de ontlteltenis en den fchrik verfprcid heeft. Eene diergelijke gebeurtenis kon niet nalaten de fchranderheit onzer natuurkundigen optewekken, en vele llelfels en gisfingen te doen ontllaen, om van dit verfchrikkelijke verfchijnfel de oorzaken te verklaren , de teekens te kennen, en de gevaren voortekomen. Sommigen Hellen tot een grondbeginfel , dat 'er holligheden in de ingewanden der aerde zijn^ waerin ontzagchelijke hoopen van brandbare lloffen, als zwavel, falpeter, vitriool, joden11 'm, enz., gevormd worden. „ Indien een „ Heen, zeggen zij, van het verwulffel dezer „ diepe holen losrakende , op een' anderen j, fieen valt, en daeruit eene vonk op eenen „ hoop jodenlijmsof zwavels fpringt, gefchiedt „ 'er aenftonds eene gisting tusfchen de zwa- velachtige deelen, waerdoor 'er een brandt „ in veroorzaekt wordt. De ontvlambare kor„ flen, aen de inwendige oppervlakte der on= „ deraerdfche holen gehecht, worden vervol- gens aengelloken; en indien het vuur gee„ nen uitgang vindt, om te ontfnappen, wor„ den deze lloffen verdund; de lucht zet zich „ uit; zij breekt de ruimten, waerin zij be,, floten is; en hare vereenigde werking is dan' j, zoo verfchrikkelijk, dat zij het bovengewest ,\ doet  Bijvoegsel op de voorcaende Brieven. „ doet beven , ontzagchelijke ligchamen op„ heft, de bergen doordringt, de rotzen doet }, fpringen , de fteden omkeert, en geheele „ landfchappen verwoest, indien 'er zich geene „ vuurbergen , waerdoor de gloedt kan uit„ waeslemen, hier en daer openen. De on„ gcmeene kragt dezer onderaerdfche vuren „ ontftaet derhalve, gelijk die van het bus. „ kruit , uit de veêrkragt' der lucht', in de „ brandbare ligchamen befloten , en uit den „ wederftandt der aerde, ftrekkende, gelijk „ die van het kanon, om meer dan eene veêr„ kragt te gelijk tc doen werken. De aerdbe„ vingen zijn dus één der voornaemfte uit„ werkfelen dezer vuren, ten raestenbij ala „ het buskruit, in de mijnen ontftoken, een „ bolwerk opheft en doet fpringen". Eene andere verklaring, die luttel van de voorgaende verfchüt, is de volgende. „ Men „ weet dat 'er in de aerde ftollén, acn ont„ vlamming of opzwelling onderworpen, ge„ fchikt in beddingen, aderen, voren, lagen, „ alleen of vermengd, in eene meerdere of „ mindere hoeveelheit, doch aen alle kanten, „ verfpreid zijn. Zij zijn noodzakelijk tot de „ inwendige gisting, den algemeenen omloop „ en de voortbrenging van eene beftendige „ hitte, ftrekkende tot de groeijing der plan„ ten , het onderhouden der gemeene bron„ nen , liet bewaren der heete bronnen en „ mineraelfonteinen, tot alle de vurige verhe- „ ve-  4i6 De N i e u w-e R e i s i g e s. velingen , kortom, tot het geheele werfc- tuigelijke geftel van onzen aerdkloot. Deze 5, ftoffen ? bevochtigd zijnde , worden heet, gisten en ontvlammen zelfs fomtijds, 't geen }, door vermaerde proeven bewezen is. Le5, mery, die de werkingen der nature zoo wel ,j, heeft nagevolgd , deed in de aerde vijftig ponden zwavel en ijzervijlfel, onder elkan5, deren gemengd: hij maekte de aerde allengs„ kens nat; en na het verloop van agt of ne„ gen uren zag men eene kleene afbeelding „ van den Etna of Vefuvius: daer was aerd„ beving , uitberlting , rook en vlam. De „ plaetfen, alwaer zich deze ftoffen meest bij „ eikanderen bevinden , zijn ook meest aen 5, aerdbevingen onderworpen. Indien zij allen j, in eenen oordt op één gehoopt waren, zou- den zij in ltaet zijn om den ganfcben aerd„ kloot te verbranden; en misfchien zal hij op „ deze wijs eindigen. „ Schoon men deze veronderftellingen, zeg„ gen andere natuurkundigen, op eenige aerd„ bevingen , in fommige bijzondere plaetfen „ voorgevallen, konde toepasfen, zouden zij „ nimmer kunnen dienen om reden te geven „ van de beweging', die in het jaer 1755 den ganfchen halven aerdkloot deed waggelen. In„ dien inderdaedt derzelver grondbeginfel in de „ ontvlamming van de zwavel' en het jodenlijm „ beftaet, wie zou de hoeveelheit dezer ftof„ fen, welke zoude hebben moeten ontvlam- „ men,  Bij VOEGSEL OP DS VOQRGAENDE BRIEVEN^ .$17 j, men , kunnen oprekenen ? Hoedanig zou de „ uitholling dezer natuurlijke mijnen geweest „ zijn?. De geweldigfte uitberfting van eene s, door kunst gemaekte mijn , volgens alle de „ regels gebouwd, en met agt duizend pon-" „ den kruit beladen , Brekt zich niet boven „ de zestig voeten uit. Men zou derhalve „ moeten veronderfteilen eene hoeveelheit van „ zwavel' en jodenlijm , die evenredig was „ met de uitgeftrektheit der fchuddingen j „ 't geen men niet kan toeftaen. De gelijktij„ digheit (*) der geweldige bewegingen, h> ,, dien ik mij dus moge. uitdrukken, is eene „ andere klip , waerop deze veronderftelling „ te berBen Boot, Men heeft dezelve in „ het zelfde oogenblik op zeer afgelegene' „ plaetfen gevoeld: deze uitwerking kan niet „ met de wetten der beweginge, noch ge5, volgelijk met de oorzaken, die in de mijnen „ werken, overeen gebragt worden". Men moet dus zijne toevlugt nemen tot een ander grondbeginfel; en men meent het zelve gevonden te hebben in het hoofdltoffelijke en aentrekkende (jr) vuur, dat overal beftaet.Overal kan dezelfde werkzaemheit den weder-7 Handt van alle de ligchamen overwinnen, maekt? het wezen van de veêrkragt' der lucht' uity geeft het water de vloeibaerheit en uitfpanning j dringt door de hardfte ftoffen, verfchaft der* Simultanëité. (f) Èkftriqtte; %V: Deel,- ' D d-  4i8 De Nieuwe Reisiger. öorfprong van het licht en vuur, 't welk wij befchouwen, en voert de oogcnblikkelijke uitbreiding van deszelfs beweginge tot ongelooffelijke afftanden. Met één woord', men wil dat de aentrekking (*) de voornaemfte oorzaek der aerdbevingen, als ook van meenigvuldige andere verfthijnfelen zijn. Maer, zal men zeggen , deze oorzaek is zeer verborgen. Het zij zoo; doch zij is niet min waer. Men kent de magnetifche vloeiftof niet, en redenkavelt echter over de eigenfchappen van den zeilfteen. Thans komt het aen op het kennen der teekenen , door welke men de aerdbevingen kan voorzien: deze teekens vinden zich vereenigd in het droevige tijdftip der verwoestinge van Lisfebon. „ De droogte en onvruchtbaerheit „ hadden Spanje en Portugal benaeuwd. De „ befmetting had , door geheel Europa, ge„ dreigd het nuttighVen noodzakelijkfte vee „ te vernielen. Sedert zes maenden waren 'er „ verwoestingen in de gebergten van Enge„ landt, en nieuwe uitberftingen in de vuur„ bergen voorgevallen. De geheele omkee„ ring der ftadt Quito, algemeene overftroo„ mingen, door de buitengewone fmelting der „ fneeuw veroorzaekt, onregelmatige bewe. „■ gingen en merkelijke veranderingen in de „ wateren , groote beroeringen in de lucht, „ vreemde luchtverfchijnfels, aerdregens, ge- „ lijk (*) EkStriaté.  ÊtJVOtCfSïÊL OP DE V00RGAENDE BRIEVEN. 4!^ }, lijk aen die geenen, welke de vuurbergen" „ uitbraken, alle deze uitwerkingen waren het „ droevige lot van Lisfebon voorafgegaem „ Yder dezer teekenen is, buiten kijf, twijf„ feiachtig, indien het alleen is; maer wan„ neer zij gepaerd zijn, en zich op dcnzelfdert „ tijdt openbaren, zou het gevaerlijk wezen „ in eene filofofifche zekerheit te fluimeren.„ Alle de dieren, die in de lucht, op de aerde „ en in het water leven , kunnen insgelijks „ door hunne onrustigheden tot eene waer* ,-, fchuwing dienen, of door hunne vlugt een „ voorbeeldt geven. „ De natuurkunde biedt een hulpmiddel aen* „ om deze rampen voortekomen. Men kan „ ter uitvoer brengen het geene men in eene „ landllreek van Perfië, die, door hare ligging. ,, en natuur, aen meenigvuldige aerdbevingen 5, onderhevig was, in het werk Helde. Men „ gaf uitgang aen de lijmachtige floffen, door' „ het openen van luchtgaten , die haer alle „ gemeenfchap affneden. Dus groef men de' „ mijn door, en voorkwam de uitberflingen 5 „ en met één woord', het was eene voorzorg ,■ ,, welke de Perfianen met vrucht' namen. Se„ dert langen tijdt maekte men, onder ons, „ putten en loopgraven in de Heenkuilen en ., mijnen, het zij om het water te ontlasten, „ of om 'er de kwade lucht uittejagen.- Indien „ de Romeinen de kunst, om de onderaerd„ fehe dampen doortefnijden en afteleiden, D d % ver*  420 De Nieuwe Reisiger. „ verftaen hadden , zouden zij dezelve om„ trent den Vefuvius hebben kunnen oefie„ ncn; en Hcrkulaneum, waervan fleehts het „ geheugen en eenige puinhoopen zijn over„ gebleven-, zou waerfchijnlijk nog in wezen „ zijn. Door dezelfde fchranderheit zou Lis„ febon meer dan twintig duizend inwoonders, „ en eenen rijkdom van twee duizend millioc„ nen., hebben kunnen behouden. Het is „ derhalve het belang der Portugezen, Span„ jaerden en van alle andere volken, die met „ aerdbevingen gedreigd worden, de Pcrfianen „ natevolgen, en dezelfde middelen te beproe„ ven; vermits dezelve ontwijfielbaer ziükp. ,, gelukken, indien de grondt het toelaet, dat „ is, indien de brandftoffen oppervlakkig en „ niet zeer uitgeftrekt zijn : want indien zij „ wijdverfprcid en diep waren, zou alle menfchelijke magt dit verfehrikkelijke verfchijn. „ fel niet kunnen beteugelen". Portugal was naeuweiijks bekomen van de rampen, veroorzaekt door het doodelijke voorval, zoo even gemeld, of eene niet min verdcrffelijker gebeurtenis dompelde het wederom in andere onheilen; ik fpreek van defamenzwering' tegens den perfoon en het leven des konings, welke uitberstte in het jaer 1758. Den 3den van September, des avonds ten elf uren, terwijl de vorst van een kleen lusthuis (eenigen zeggen van de jonge gravinne van Atoguia) wederkeerde, door een' eenigen ka-  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 421 kamerdienaar vergezeld, vertoonden zich drie mannen te paerdt voor het rijtuig. Een van hun, met eene karabijn gewapend, legt dezelve op den koning aen (anderen zeggen op den voerman); maer gelukkelijk gaet de fchoot niet los , en de verfchrikte voerman drijft zijne muilezels voort, en neemt met losfen toom de vlugt. Op het zelfde oogenblik fchieten de twee anderen van achteren.. De fnaphanen, met grof fchroot geladen, maken twee ronde openingen in het rijtuig; waerop de moordenaers , denkende den koning, die flechts gekwetst is, gedood te hebben, zich op de vlugt begeven. Men brengt den vorst bij deszelfs wondarts, Antonio Soarès, te voren een' leerling van onzen beroemden Alliot. Men klopt aen de deur: binnen's huis gelooft men dat het dieven zijn; men flaet met vreeze ten bedde uit; men komt af; de verfchrikte Soarès kent den koning, ziet hem met bloedt overftroomt, onderzoekt de wonden aen den arm en fchouder, haelt 'er kogels, leder, ftoffe en linnen uit, verbindt dezelve, fielt den vorst gerust, en doet hem naer het paleis voeren. Welk eene droefheit voor het koningklijke huisgezin ! men is onkundig van de uitvoerderen van den moordt: het hof tracht denzelven te verbergen; maer in minder dan twee dagen is ijder daervan onderricht. Men arbeidt, met het grootfte geheim , om de Samenzweerders Dd 3 te  422 De Nieuwe R e i s i g e r. te ontdekken. Niets lekt 'er uit: niemant ontbreekt in Lisfebon : op wien zal men zijne vermoedens laten vallen ? Daerenboven, is het de koning, dien men te lijf wilde? Of is het de kamerdienaer, dien men alleen in het rijtuig dacht te zijn? De gevoelens zijn verdeeld. Zij, die best onderricht fchijnen , verzekeren dat men het op den vorst zeiven heeft gemunt, gn fchrijvcn dezen aenflag toe aen zijne al te groote gemeenzaemheit met de gravinne van Atoguia. In deze omflandighedcn, verfchijnt 'er eene afkondiging , die de vleijendfte vergeldingen belooft aen de geenen , die de uitvinders óf medepligtigen ontdekken, Alle gemeenfehap ter zee en te landt wordt verboden, tot dat deze groote zaek is opgehelderd: de fchepen zelfs, welke de Engelfchen in de havens hebben , onderwerpen zich om niet te vertrekken, zonder verlof van zijne majesteit. Men doet in alle huizen geftreng onderzoek, maekt zich meester van alle de wapenen, welke men daerin vindt, en neemt lieden van allerlei rang gevangen: de ganfche ftadt is in ontftekenis; ijder maekt droevige gisfingen; en de fchrik is op alle de aengezigten gefchilderd. Eindelijk ontdekt men de hoofden der fa* menzweringe , die gevangen genomen en in keetens gekluisterd worden. De voornaemften zijn de herlog van Avciro, grootmeester van des konings huis, het geflacht van Tavora, de graef  Bijvoegsel op de voougaende Brieven. 423 graef van Atoguia , enz. Deze misdadigers werden gepijnigd door de handen der wondartzen van de vierfchaer' des gewetensdwangs, die de eenigfle zijn welke ter degen met de pijnbank kunnen omgaen. Uit hunne bekentcnisfe, en het vonnis daerop geveld, kan men opmaken: Voor 1. „ Dat de hertog van Avei„ ro een' onverzoenlijken haet tegens den ko„ ning had opgevat, niet alleen om dat zijne „ majesteit niet had willen toeftaen dat hij de „ rijke kerkelijke inkomften, welke de beftier„ ders van zijn geflacht, gedurende hun leven „ bezeten hadden , met zijne vaderlijke gsc„ derén vereenigde, maer ook om dat de vorst „ zich gekant had tegens het huwelijk van den „ marquis van Gouvea, zoon van den hertog, ,, met de zuster des hertogs van Cadaval, waer„ van hij alle' de goederen in zijn huls wilde „ doen vervallen: Ten ^^ Dat dezelfde her„ tog van Aveiro, door eenen geest van hoog„ moedt en ftaetzucht' bezield, met genoegen ,, hoorde zeggen, dat hij geenen anderen trap „ meer kondc beftijgen, dan den troon zel„ ven : Ten 3 Dat dees heer , die altoos „ met de Jezuitcn had overhoop gelegen , zoo „ lang deze vaders wel met het hof ftonden, „ zich met hun vereenigde, zoo dra hij hen „ in ongenade zag: Ten 4e Dat men alle de „ geenen, die over de regering misnoegd fche„ nen, had opgezocht, en zij te famen mee„ nigvuldige bijeenkomften hielden, waervan D d 4 ,, al-  424 De Nieuwe R ë i s r g e r. „ altoos het befluit was, dat men de noodza,, kelijke verandering van het tegenwoordige „ bcftier niet konde uitwerken , dan door den „ doodt des konings. - „ Men trok in deze verfoeijelijke famenzwe,., ring de oude marquizin van Tavora, niet,, tegenftaende hare aloude afkeerigheit voor den hertog , wiens huis zij met droefheit „ boven het hare verheven zag, Het geene „ de marquizin tot dezen ftap deed komen was ,, het verdriet van voor haren echtgenoot den „ tytel en de waerdigheit van hertog, welka „ zij met zoo veel ijver als hooghartigheit ver„ zocht had, niet te hebben kunnen bekomen. „ Door deze weigering getroffen, vereenigde y> zij zich met den hertog van Aveiro, haren „ fchoonbroeder, en trad in den toeleg. Men „ zegt, in het vonnis, dat zij 'er zich, door „ eene geestelijke afzondering, onder de beflie„ ring der Jezuiten, en bijzonderlijk van den „ vader Malagrida, toe bereidde, en federt een „ van de voornaemfte hoofden der famenzwe„ ringe wierd. Geene moeite had zij in het over, „ halen van haren gemael, over wien zij eene „ voiftrekte heerfchappij bezat, gelijk ook over „ haer ganfche maegfchap, dat is, hare zoons, dochters , haren fchoonzoon en hare fchoon„ broeders, welke zij allen in deze famenzwe„ ring trok. Zij verbonden zich onder elkan„ dei-en, en maekten eene fom uit van twaelf v honderd livres, welke zij aen drie fchelmcn, „ met  SlJVOEGSEI. op de voorgaende BrIEVK'- „ met de uitvoeringe van den moordt belast,, „ uitdeelden. Vervolgens verdeelden zij zich „ zei ven in twee hinderlagen, op dat de ko„ ning, de eerfte ontfnappende, onvermijde„ lijk in de andere mogte fneuvelen. Doch „ zijne wonde hem genoodzaekt hebbende te „ rug te keeren, om het huis van den wond„ arts te bereiken, ontvlugtte hij gelukkiglijk „ deze twee benden van faemgezworenen. „ De uitkomst niet aen de verwachting der „ fchuldigen voldoende , nam de hertog van „ Aveiro de karabijn, die op den voerman „ geweigerd had, in zijne handen, en zeide „ in toorn: Valhaó-te os diabos ; que quando eu „ te quero, naó me ferves: dat alle de duivels u „ wegvoeren; wanneer ik u noodig heb, zijt ge „ voor mij van geen' dienst: en de marquis van „ Tavora eenigen twijftel. over den doodt des „ konings latende blijken, zeide dezelfde her„ tog tot hem deze woorden: Naó importa, „ que fenaómorreo, morrera: geene zwarigheit, „ indien hij niet dood is, zal hij ftervui '. Ik zwijg meenigvuldige bijzonderheden, in het vonnis bijgebragt, om u voorts alleen over de ftraf te onderhouden. Den 13de;! \-an Januari, des jaers 1759, dat is, meer dan vier maenden na den aenllag op des konings leven, alles gereed gemaekt zijnde op de plaets, alwaer de ftï afoefféning moest gefchieden, fchaerden zich twee regimenten van ruiterij' en twee van voetvolk, des morgens ten agt uren , aen weD d 5 der-  426 De Nieuwe Reisiger. derzijden van den weg, langs welken de misdadigen moesten komen. Korts daerna zag men de marquizin in eenen draegftoef naderen. Zij verfcheen op het fchavot met een gerust gelaet; en na dat zij op een zeetje (*) was vastgemaekt, floeg haer de beul het hoofdt af. Hare beide zoons, de graef van Atoguia, haer fchoonzoon, en eenige buisgenooten, werden eerst geworgd , en vervolgens de leden met agt knodsllagen verbrijzeld. De marquis van Tavora, geacht zijne kinders in de misdaedt getrokken te hebben, werd levend geledenbraekt, en onderging deze pijn, zonder een enkel woordt te uiten , zonder de geringfte klagt uitteftorten, of den minften fchreeuw te geven. De hertog van Aveiro, tot dezelfde Itraf veroordeeld, kwam het laetst, met ontblooten hoofde, en een neêrflagtig en wanhopend gelaet; en toen men hem de leden brak, gaf hij een afgrijsfelijk gehuil, en fchreeuwde verfchrikkelijk. Vervolgens bond men de geenen , die op den koning gefchoten hadden, aen palen, en flak het vuur in eene houtmijt, welke men rondom hen had opgeregt. Men verbrandde 'er de ligchamen van alle de geftrafte perfonen; en toen de lijken verteerd waren, verzamelde de beul de asch, en wierp dezelve in zee. De marquis van Gouvea, zoon van den hertog van Aveiro , werd gefchoren, en ■ia Tabouret,  . BtJVQSGSSI. OP DE VOOR.GAENDE BRIEVEN. Ó^J in het klooster der Kartuizeren te Ebora gezonden. De jonge gravin van Atoguia ging, op bevel des konings, de onheilen, van welke zij voor de oorzaek gehouden werd, in een klooster betreuren. Dus werden de twee bloeijendfle huizen van Portugal uitgerooid. De marquis van Tavora, na het bevel in de Indien gevoerd te hebben, en met eere en goederen opgehoopt te zijn, was raedt van oorlog en opperhoofdt der ruiterij' geworden. Op het oogenblik zijner ftraffe, keerden de twee regimenten hem den rug toe , ten bewijze van zijne eerloosheit, om dat hij hun bevelhebber was. De koning, genoodzackt zoo vele doorluchtige misdadigen te flraffen, was door de hevigfte fmert getroffen , en Hortte bittere tranen over het lot dezer rampzaligen. De koningin en de prihfesferi weenden en baden , gedurende den ganfehen tijdt dezer verschrikkelijke ftrafoeffeningen. De Jezuiten, in dezen gruwcüjken vorflcnmoordt gewikkeld, hadden reeds de ongunst van het hof ondervonden , ter gelegenhcit van hunne zendingsplaetfen in Paraguai. Toen Spanje aen Portugal de fladt St. Sakrament en derzelver onderhoorigheden afflond , befchuldigde men hen dat zij zich tegens dit verdrag gefield, en de volkplantingen , die onder de Portugefche heerfchappij moesten overgaen, tïoen muiten hadden. Het landfehap St. Nikolaes flond op in het jaer 1751; en indien men fi'C-  428 De Nieuwe Rustest. geloof geeft aen eenige verhalen , bragt het dertien duizend krijgslieden te veJdt , onder het bevel van twee Jezuiten. Deze bezwaren, gevoegd bij andere befchuldigingen, deden deze geestelijken verzenden van het hof van Lisfebon , met zeer hevige verwijtingen aen de opperhoofden der orde, vergezeld van alle de blijken eener hoogfte ongenade. Van deze klagten onderricht, benoemde, verkoos en bevestigde de paus, door eenen brief, geteekend in de maend' April 1758, den kardinael Saldhana tot onderzoeker en hervormer van de maetfehappij' der Jezuiten in Portugal. Dees kerkvoogdt, zijne magt gebruikende , bezocht de huizen dier geestelij. ken, en liet vervolgens dezen vaderen weten dat zij hem, binnen drie dagen, de fleuteïs van alle hunne pakhuizen, hunne reken- en handelboeken , benevens de verklaring van hunne koopmanfchappen , wisfelbrieven , roerende goederen, en den ftaet van hunne hoofdlbmmen, renten, kerkelijke ampten, leenfchattingen en inkomften, moesten overleveren. Op denzelfden tijdt benam hun de kardinael patriarch en aertsbisfchop , Don Jozef Manuel Athalaïa, de magt om te prediken en te biegten, en vergunde hun alleen de mis te lezen. Hun werd verboden de gevangenhuizen te bezoeken , en gebruik van hunnen artzenijwinkcl te maken, om de geneesmiddelen aen de in, woonders te verkoopen. In  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 420 ln deze omftandigheden gebeurde de afgrijsfelijke aenflag, die het leven des konings ia gevaer bragt, en de zoo even gemelde bloedige ftrafoeffeningen veroorzaekte. De Jezuiten werden verdacht gehouden zich te hebben willen wreken; en de vaders Malagrida, Mathos en Alexandro werden aenftonds gevangen genomen , als medepligtigen aen den moordt. Echter werden zij niet met de andere misdadigen geftraft, het zij ze inderdaedt zoo lchuldig niet waren als men voorwendde, het zij dat men in Portugal nog eenvoudig genoeg ware, om te gelooven dat men de geestelijken niet tot den doodt mogte veroordeelen, zonder de toeftemminge van den heiligen ftocl. De hoven van Rome en Lisfebon waren lang in twist over dit onderwerp , en men vreesde zelfs dat de Portugezen het overalpifche juk zouden affchudden, gelijk eertijds de Engelfchen gedaen hadden; maer de llaetsdienaer, zoo veel flandvastigheit als toegevendheit betoonende , liet de drie Jezuiten in de gevangkenisfe, en jaegde alle de andere uit het koningkrijk. De koning werd eindelijk gebragt tot het overleveren van Malagrida aen de vierfchaer van gewetensdwang , als een' ketter en valfchen profeet; en in deze hocdanigheit werd dees Jezuit tot het vuur veroordeeld, zonder dat men hem eenigzins over de misdaedt van voritenmoordt onder vracgde. De  43° De Nieuwe RfisiceH. De graef van Oeiras nam de gelegenheit van dezen aenflag waer, om den troon te bevestigen , den adeldom te verpletteren, de geestelijkheït te vernederen, het vermogen der Engelfchen te verminderen , en het getal der krijgsbenden te vergrooten. Niets was elendi-' ger dan het Portugefche krijgsvolk , tot het oorlog van het jaer 1762. Naeuwelijks telde men 'er tien duizend mannen in; en nog waren dit minder foldaten dan boeren, zonder montéring', zonder wapenen, om een aelmoes bedelende , en wier officiers hunne kolonels aen tafel bedienden. Tegenwoordig beftaet het voetvolk, vrij wel geoeffend in de behandeling van het geweer, doch niet genoeg in de groote verrichtingen des oorlogs, in drieëndertig batailjons, makende te famen zesentwintig duizend koppen; en de ruiterij uit zesentwintig esquadrons of vier duizend ruiteren , op uitmuntende paerden van Andaluzië en Beira gezeten. Ik fpreek niet van meer dan honderd duizend boeren, die zonder bezoldinge dienen , maer wier manier van oorlog, hinderlagen en verrasfingen hen ontzagchelijk maekt. Voeg hier bij nog veertien esquadrons van kurasfieren, vrij wel geoeffend, een regiment van vrijwilligeren te voet en te paerdt, beftaende uit twaelf honderd mannen , drie batailjons over het gefchut en eene lijffchutbende. De Portugezen hebben , gelijk wij, luitenants-generaels, veldmaerfchalken, enz.; doch zij.  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 431 zij kennen geene legeropzigters (*) , overften (f) noch monfterheercn De ziekenhuizen zijn niet ten koste van den koning; maer de monniken moeten 'er zorg voor dragen. De tuighuizen zijn mij, in 't algemeen, zeer flecht voorzien voorgekomen; en de lijffchutbende is noch Hechter famengefteld. Geene goede vestingbouwers noch bekwame bevelhebbers over het gefchut zijn 'er, dan vreemdelingen. De graef Vander Lippe, een Hoogduitsch heer, dien men als den herfteiler der Portugefche krijgsmagt' kan aenmerken, heeft den tytel van kapitein-generael, die met den eernaem van onze maerfchalken van Frankrijk overeenkomt. Dit landt heeft meer fterke plaetfen dan 'er noodig zijn ; en zij kunnen niet allen met krijgsbenden voorzien worden. De voornaemfte hebben eene bezetting van krijgsvolk, en de andere flechts eene burgerwacht. De ftadswacht van Lisfebon heeft geene montéring. Weinige edellieden treden in den dienst, om dat 'er weinige verlof toe - verkrijgen. Dewijl zij eertijds de ftoutheit en wreedheit tot het uiterfte punt gebragt hebben , laet de ftaetsdienaer niemant in den krijgsdienst' komen dan de geenen , die bijzonderlijk aen hem verknocht zijn. De (*j Intendant d'armèe. (f) Etat-majot: (\~) Commisfiüres des guerres.  432 De Nieuwe Reisicie, - De zorgen der regeringc doen den marquö van Pombal de herbouwing der hoofdftadt niet verwaeiioozen. Deze ftadt, de voorlieden daer onder begrepen, heeft tegenwoordig eene . uitgeftrektheit van meer dan twee mijlen langs den Taeg; maer hare groote ongelijkheit maekt de verfierfels daervan zeer moeijelijk. Men heeft flechts een' fraeijen vlakken grondt aen den oever van den ftroom, alwaer te voren het koningklijke paleis was. Dit is tegenwoordig een groot plein, op het welke men komt door de ftraet Augustus , die op eene overdekte gaenderij uitloopt. Dit plein, 't welk nog niet voltooid is, en waerop het ftandbeeldt des konings moet geplaetst worden, heeft aen de eene zijde het tol- en tuighuis, en aen den anderen kant de beurs. Het overige van dezen grondt is bezet met lange en fraeije ftraten, die lijnregt, wel geplaveid, met fchoonegebouwen verfierd, en met gelijkvormige huizen betimmerd zijn. Lisfebon moet verfracid worden met een' openbaren tuin , van welken men reeds de grondteekening getrokken heeft, cn waeraen men arbeidt. Men fpreekt ook van het bouwen van fchouwburgen: want hier zijn gemeenlijk drie fpeeltooneelen , op één van welken menltaliaenfche kluchtige operaes fpeelt; en op de twee anderen vertoont men Portugefche ftukken, waervan de meesten uit het Fransch of Spaensch vertaeld zijn. De uitmuntende opfteller van muzykftukken, de heer Pe-  Bijvoegsel op de voorgaende Brieven. 433 Perès, door geheel Europa voor een' der bekwaemfte muzikanten dezer eeuwe bekend, leeft in Portugal. Om de plaets der Jezuiten te vervullen, heeft de heer van Pombal, in hun huis te Lisfebon, het genootfehap der edelen gevestigd. Ook heeft hij in verfcheidene wijken dezer ftadt, als mede in de landfehappen, bekwame hoogleeraers aengefteld: deze, aen een' algemecnen beftuurder der letterocffeningen onderworpen, houden 'er openbare fcholen, waerin men het Latijn, Grieksch, de letterkunde en rederijkkunst om niet onderwijst. De hoogefchool van Koïmbra, met uitmuntende leermeesteren voorzien, is tot de. hooger wetenfchappen gefchikt. De keuren , welke de ftactsdienaer zelf omtrent dit ftuk gemaekt heeft, zijn roemenswaerdig, en dringen in alle de bijzonderheden eener zeer uitgeftrekte opvoedinge. Hij wil dat zijne medeburgers onderwezen worden, en 'er onder hen weder uitmuntende fchrijvers, die de feboone dagen der Portugefche letterkunde doen herleven, ten voorfchijn' komen; zeer verfchillende van deze middelmatige menfehen, die, wangunftig dat zij de geletterde lieden, welke zij uit fchimp Auteurs noemen, de oogen des volks tot zich zien trekken en hun vaderlandt eer aendoen, belagchelijk veinzen dezelven te verachten, en ten hunnen aenzien des te onregtvaerdiger zijn, om dat zij zelfs, in- XV. Deel. Ee dien  t 434 De Nieuwe Reisiger. dien zij eenig verftandt, eenigen fmaek, eenige kundigheden fchijnen te bezitten, dezelven aen de fchriften dier zelfde Auteuren verfchuldigd zijn. Daerenboven weet de heer van Pombal dat de geletterde lieden de zachtmoedigfte, eerlijkfte, zedigfte en vroomfte burgers zijn; dat de flaet hun de zorg om de grondbeginfels van allerlei deugden te ontwikkelen toevertrouwt; dat zij, gcfchapen om hunnen landaert te ver. lichten , gefchikt zijn om hunner eeuwe de maet te ftcllen, de daden naer waerde te fchatten, en de menfchen op hunne regte plaets te fchikken; dat zij des te kloekmoediger moeten wezen, om dat zij te gelijk de hoonende verachting van fommigen en de onnoozele redenen van anderen moeten trotféren ; maer dat de regtmatige beroemdheit, terwijl hunne tegenftrevers verwelken , niet nalaet hunne edele poogingen te bekroonen; dat de gaven van den geest, in de oogen der verlichte reden, zwarer wegen dan de rijkdom, de waerdigheden of de geboorte ; dat hunne heerfchappij zich over het heelal uitftrekt, en dat hun roem, de palen van het graf overfchrijdende, geene andere meer dan die der onfterffelijkheit kent. Einde van het Vijftiende Deel. BLAD-  BLADWYZËR DER VOORNAEMSTEZAKEN, In het Vijftiende Deel begrepen; Honderd en Negenenzeventigste Brief; De Tvoorkust, UBladz, itgeftrektheit en ligging van die landt. \ r Gefchiedenis van den prins Aniaba. - j De Franfchen vestigen zich te Isfini. - 3; Van den koning van Isfini en deszelfs vrouwen. - - . _ . " 4; De minnarijen der koninginne van Guiomré. 5; Volken des lands; de Quaquazen; - 7* Hun handel met de Europeanen. - 14. Voortbrengfels des lands; de olifanten. - 19. Honderd en Tagchentigste Brief. De Peperkust. Ligging en befchrijving van deze kust'. - 2ö5 Bijzonderheden wegens den vorst Peter, koning van Sestos, deszelfs kinderen en onderdanen. - ÖI; Voortbrengfels en onder anderen de peper. 29. De kaep Mefurado; deszelfs koophandel. - 30; De Quojüzen en andere bewoonders dezer kuste. - - " 3*; Bewoonders der oeveren van Sierra-Leona. 36; Gebruiken van het koningkrijk Barré* - $fs E e 2 Luehi^  BLADWYZER der Bladz, Luchtftreek ; voortbrengfels ; de kalabasboom. - 29. De dieren van Sierra-Leona; de leeuw. - 42. Honderd en Eenentaqchentigste Brief. De Senegal. Zeden der bewoonderen van den Senegal. - 47. De eilanden van Bisfao; hunne regering. - 49, Gebruiken van den koning en de inwoonderen. - 50, Kachao door de Portugezen bezeten. - 54, Geaertheit der Negeren van deze ftadt. - \ f Zeldzame foort van nachtzwerveren. - j & ' Gewoonten der vrouwen ; minnenijdt der mannen. *- g8. De rivier de Gambra ; gebruiken der bewoonderen. - . £p,# Voorval dat hen oneenig met de Engelfchen maekt. - 62. Kantoren der Engelfchen op de Gambra. - 63. De landaert der Mandingos ; deszelfs gewoonten. - gg. Poëten en muzikanten des lands. - 68. Men eert 'er Mumbo-Jumbo. - - 70. Wellust van de koningen der Mandingos. - 72. Waerin hunne inkomften beftaen. - 73. De Oualofs, andere landaert der Gambra. ' - 75. Honderd en Tweee'ntagchentigste Brief. Vervolg van den Senegal. Eilanden der Groene kaep, aen de Portugezen onderworpen, - - 78. Hun-  VOORN A EMS TE ZAKEN. Bladz. Hunne voortbrengfels; hun koophandel. - 79. Bewoonders van San-Yago; voornaemfte eilandt. - - - - 81. Eilandt Mayo en anderen. - - 85. RuBsko, zijne bewoonders en gebruiken. - 89. De Sereres, een onafhangkelijk volk. - 92. Goêreê , door de Franfchen bezeten. - 93. Hun koophandel met de naburige koningen. 96. Slecht gedrag der Franfchen. - - 98. Mieren op het eilandt Goêreê. - - 99. Meenigvuldige visfehen. - - 100. Zij zijn de prooi der verflindende dieren. - 101. Proeven waertoe zij aenleiding geven. - 102, De vuurhoozen, zond^ing verfchijnfel. - 103, Oesters, die op de boomen verzameld wor-"^ den« - - - - , I0. Wanorden door de fpringkhanen veroor- * zaekt. - - - - J Welke eerbiedt men voor de fiangen heeft, 106. Honderd en Drieentagchentigste Brief. Vervolg van den Senegal, Valken van het meir Sereres. - 107. De Damel, oppervorst van Kayor. - 108. Hij ontflaet zich van de wetten des huwelijks. .- - '- - - 109. Wat hij van den koning van Frankrijk"; denkt. f na. Hij verkoopt de trouwlooze vrouwen. - J Krijgsbenden; kleeding; wapenen; krijgs- oefFeningen. ... m. Befchrijving van de riviere de Senegal. - 113. Hoe men op het eilandt St. Louis komt. - 115. De eilanden, die den Senegal uitmaken. ^ Het eilandt St, Louis ; gebruiken der in- V 117. woonderen. J E e 3 De  BLAD WYZER der Bid:. De landvoogdt met de koningen des lands. "| pe groote Brak, koning van Hoval, ver- l nieuwt een verdrag van verbintenisfe met » I20, de Franfchen.- - J De landvoogdt ontvangt het bezoek van de . zusteren des konings , en bezoekt haer - wederom. - 124. Manier waerop dees koning regt doet. - 127, Woestenij, waerin de boom, die de gom draegt, gevonden wordt. - - 128. Befchrijving van het meir van Kayor. - 130. Honderd en Vierentagchentigstk Brief. Vervolg van den Senegal. De Baten van den Siratik, koning der Fou- leze-n. - - - - 133. Befchrijving van een bael, Folgar genoemd. 133. De Siratik en de landvoogdt van St, Louis. 135. Het hof van den koning der Foulezen. - 138, Welke krijgsbenden hij te veldt kan bren-1 gen. - - - - U39. Orde van opvolging' in zijn koningkrijk. J Voortbrengfels en koophandel des lands. - 140. Levenswijs van den Siratik. - - 143. Hoe hij zijnen volken regt doet. - I Hunne geüertheit en bezigheden. - . j* Zeldzame koophandel der Franfchen. ' • 146. Het koningkrijk Bambouk, vruehtbaer in goudt. - 148. Deszelfs regering en voortbrengfels. T 149. De ftadt Dramanet; derzelver koophandel. 150. Het koningkrijk Galam; deszelfs watervallen. 151, Het koningkrijk Kasfon. "j ' Gebruiken van den Senegal; befnijdenis der M52. dochteren. - - . - J De helfche geest, dien zij Horey noemen. 153. " .' £ 3 üé  VOORNAEMSTE ZAKEN. - Bladz, Pe Maraborits, priesters des lands. - 154. Godsdienst der Negeren; hun voedfel. - 158, De tamarinde, gemeen aen den Senegal. - 160. Het eilandt, waerop het dorp Sor gefticht is. I l6u Hoe men de rivieren averfteekt. - f De giraumom en andere voortbrengfels. - 162. Befchrijving van den itruisvogei. - 104. De jagt op dit dier. " ' " l 166. Deszelfs veders en vleesch. - " I De bever, een visch; de haei. - - 167. De pellikanen, gemeen aen den Senegal. - \fU Honderd en Vijfentagchentigste Brief. De Kanarifche eilanden. De zeeziekte; hare uitwerkingen. - 173. Vliegende visfehen ; zonderling verfchijnfel. 174. Het eilandt en de fterkte Arguin. - 175. Het eilandt Ferro , waerover onze eerfte middaglijn gaet. - 177- Kanarifche eilanden; derzelver bewoonders. 178. Verfcheidene punten van hun geloof. - 179. Manier om de ligchamen te balfemen; ge- balfemde lijken. ... 180. Ontdekking dezer eilanden. - - • 181. Groot Kanarie; deszelfs bewoonders. - 182. Het eilandt Teneriffe; deszelfs wijnen, - 183. Befchrijving van de Piek van Teneriffe. - 185. De ftadt Laguna, hoofdftadt van het eilandt. ib7< Dieren en andere voortbrengfels, meenigte van makreelen ,p]antsedje van wijngaerden. 188, Madera; deszelfs wijnen en luchtftreek. - 191. De ftadt Funchal, hoofdftadt van het eilandt. 193. Zeden en gebruiken der inwoonderen. - 194. De Acorifche of Vlaemfche eilanden; het eilandt Fayal. - 196. Vuurberg van dit eilandt. I o Het eilandt Pico; deszelfs voortbrengfels. \ J ' E e 4 Ter-  BLADWYZER der Bladz. Tercera, waervan Angra de hoofdftadt is. 199. De andere Acorifche eilanden ; derzelver ontdekking. - 200. Befchrijving van eenen ftorm op zee. - 202. Algemeene waernemingen omtrent Afrika. 204. Honderd en Zesentagchentigste Brief. Portugal. De ftadt Kaskaès; koddige historie. - 207. De berg Cintra; deszelfs ftadt en dal. - 209. Befchrijving van den mondt des Taegs. - 21c. Kasteel, kerk en klooster van Belem. - 212. Gezigt van den Taeg tot aen Lisfebon. - I Huisvesting der vreemdelingen in deze ftadt. f 2I4* Wat zij 'er moeten in acht nemen. - 215. Kort begrip der historie van Portugal. - 217. Wapens en orden van Portugal. - - 218. Aerdbeving in het jaer 1531. - - 220. De valfche Don Sebastiaen. - - 222. Historie van Don Antonio, - - 226. Honderd en Zevenentagchentigste Brief. Vervolg van Portugal. Staet van Portugal in het jaer 1754. - 232. De Portugezen hangen af van Engelandt. - 233. Bijzonderheden wegens de ftadt Lisfebon. - 235. Heerlijke omgang op fakramentsdag. - 237. Befchrijving der ftadt Lisfebon. - - 239. Opregting der vierfchaer' van gewetensdwang in Portugal. ... 241. De broederfchap der Barmhartigheit. - 244. Vertooning door de nonnen gegeven. - 246. Zon-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Zonderling fchilderij. - - - l 2,g Het paleis des konings van Portugal. - f * * Het tolhuis. - - 251. Huis waerin men flaven bewaert. - 252. Hoeveel vee men te Lisfebon flagt. - 1 ^ Plein van het ftadhuis. - - | 3+' De zeven heuvels , die Lisfebon verdeelen. t ^ Deszelfs morfigheit en luchtftreek. - f öi5* Staet der wetenfchappen in Portugal. - 257. Honderd en Agtentagchentigste Brief. Vervolg van Portugal. Zeden en koophandel der Portugezen. - 265. Gezag des konings van Portugal; de laetst- overleden koning. - 267. Viering van het Auto-da-fê. - - 273. Goederen door de heilige vierfchaer' ver-*| beurd verklaerd. . - - - I 2_7 Wat in plaets der vastenavondsvermake- C J.'t* lijkheden dient. J De vrouwen, mannen en monniken. - 278. Historie van een' fchijnheiligen monnik. - 279. Befchrijving van het ftierengevecht. - 280. Honderd en Negenentagchentigste Brief. Vervolg van Portugal. Verfchillende landfchappen van Portugal. - 291. Befchrijving der ftadt Porto. - - 292. Bisfchop van Porto , eerfte patriarch van Lisfebon ; bijzonderheden wegens deze waerdigheit. - 293, De  BLADWYZER dek _ r Bladz. De Portugefche zeemagt. -] Oproer te Porto , over den verkoop der 298; wijnen. - - n, j Maetfehappij en van koophandel. - 300, JViinnarijen der Portugefche nonnen* - 3011 Guimaraens, aloud verblijf der koningen. - 302. Groote minnenijdt der Portugezen. - 304. Tot welke kerk het opperkerkvoogdijfchap behoort. - 306. Zonderling verdrag tusfchen Porto en Braga. 307; Bijzonderheden wegens alle de deelen der Portugefche letterkunde, met de namen der fchrijveren over allerlei wetenfchappen , en eene aenwijzing van derzelver voornaemfte werken. - - 308. Honderd en Negentigste Brief* Vervolg van Portugal. Befchrijving der ftadt Koïmbra. - 331,Bijzonderheden wegens de munten van Portugal. - 333. Moriigheit der inwoonderen van Koïmbra. 336* Kleeding der Portugefche vrouwen ; hare afbeelding. - 338. Wonderbare fontein ; berg en meir van Strella. - 339. Handwerken en koophandel van Portugal. 342. Tornar, hoofdplaets der orde van Christus. 349* Santaren, om zijne oranjeappels beroemd. 351. Gewoonten betreffende de huwelijken. - 352* Gebruiken omtrent de erffenisfen. - 354. Mattra, koningklijk huis en klooster. - 356* Stadt en grondgebiedt van Setubal. - "] Estremos, vermaerde ftadt door een' veld- [» 358. flag. J Evora of Ebora, Braganga en Elvas. - 359.- Hon-  VOORNAEMSTEZAKEN. Honderd en Eenennegentigste Brief* Vervol? van Portugal. Bladz, Andere bijzonderheden wegens Lisfebon; Kapucijner monniken en nonnen. - 361. Scheepstimmerwerf voor de fchepen ; de galei. - 364. Lusthuizen; luchtftreek* - - 366. Bevolking, flagthuizen, visch. - 367. Fonteinen, huishuur. - - 369. Bijzonderheden wegens het hof van Lisfebon. - - - . - 37°* Stadsregering, gevangenisfen, vierfcharen, regters. - 377» Gedrag der Portugezen, ten opzigte der heiligen , Joden en godsdienstplegtigheden. 382. Inkomiten van den koning; natuurlijke historie. - 386. B IJ VOEGSEL op de veorgaende Brieven. De aerdbeving te Lisfebon. - - 387. Gedrag van den koning en den ftaetsdienaer in deze gelegenheit. - 395» Afbeelding en lof van den heer van Pombal. 399. Getal der gefneuvelde perfonen. - 403. Hoe veel men het verlies der goederen begroot. - 4°5« Waertoe dit onheil kan dienen. - 407. Aerdbevingen in Europa. - - 410. Oorzaken en teekens dezer verfchijnfelen; middelen om ze voortekomen. 414. Aenflag op het leven des konings van Portugal. - 420- Ver-  BLADWYZER der VOORN: ZAKEN. Bladz. Verdrijving der Jezuiten. - . 427. Staet der Portugefche krijgsmagt'. - 430. Hoe men de plaets der Jezuiten vervuld heeft. - - - - 433. Einde van den Bladwijzer van het Vijftiende Deel. TE ROTTERDAM, Ter Drukkerye van 3TEFANUS MOSTERT en ZOONEN, Boekdrukkers in den Groenendael.  ö ë Nieuwe HEISIGERi O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT, Uit het Fransch van den ABT DE LA PORTË, ZES TIENDE DEEL, Behelzende tiet koningkrijk Spanje-* TÉ DORbRËCtiTf By ABRAHAM ELUSSE en ZOON, 1773.   Pag. t D E NIEUWE REISIGEPu Honderd en TweeennegentiGste Brief. Spanje. Ts 'er eene gelegenheit, waerin de Boeken X noodzakelijk zijn , om het. verdriet vaii eenen langen togt te verdrijven, het is voorinamelijk als men in Spanje reist. Het weinige volk, 't welk men op de wegen ontmoet, de traegheit der rijtuigen, en het gebrek aen gezelfchap in de fteden , waer men doortrekt; laten den reizigeren geen ander hulpmiddel dan in het lezen. Ook had ik mij, toen ik vari Lisfebon vertrok, voorzien van verfcheidene boeken, en onder anderen van een groot werk j getyteld Spaenfche Jaerboeken. Ik haelde daeruit verfcheidene kundigheden, welke de reis alleen mij niet 'zoude gegeven hebben ,- en zonder welke eene reisbefchrijving echter een onvok maekt werk is. Alle avonden maekte ik hel korte begrip van het geene ik des daegs in mijri rijtuig gelezen had, en door deze foort var! uittrekfel, Mevrouw, heb ik mij voorgefteli dezen brief te beginnen. RVI; Deel: A- Wé*  2 De Nieuwe Reisiger. Weinige volken doen de aloudheit van hunnen öorfprong hooger opklimmen, dan de Spanjaerds. Indien men daerin geloof aen hunne inbeeldingen geeft, hebben Tubal, één der zonen van Jafet, Iberus, Hispal, Hespcr en Gérion in hun landt geregeerd; en zelfs heeft de aertsvader Noach Galicië en de Afturiën met zijne bezoeken vereerd., ïubal voerde 'er den waren godsdienst in, deed denzelven door zijne kinderen in acht nemen; en na zijnen doodt bevolkten zijne afftammelingen het landt, door hunne gelukkige vruchtbaerheit. De eerfte koning, waervan in hunne gefchiedenis gefproken wordt, was Gargoris geheten. Abidis, zijn opvolger, leerde hun de aerde bebouwen, gaf hun wetten, en haelde hen over tot het bouwen van vaste verblijfplaetfen. Omtrent dit zelfde tijdperk , zegt men , beproefde Spanje eene droogte van zeventien jaren, in welke 'er geen regen viel. Eene niet min ongemeene en luttel waerfchijnlijke ge• beurtenis, bijna op denzelfden tijdt voorgevallen , is de opening der ftraet van Gibralter, die Europa van Afrika afgefcheiden, en den Oceaen met de Middelandiche zee vereenigd heeft, Het aen zee liggende Spanje werd ontdekt door de Feniciërs, gelijk Amerika federt door de Spanjaerds. Bezield door de liefde tot den koophandel, en de begeerte om zich te verrijken, ftichtten 'er de Tyriërs eene volkplanting, en bouwden 'er de ftadt Kadix, tegen- woor-  Honderd en Tweeennkghntigste Brief. 3 woordig nog eene der handeldriivendftc fteden van Europa. Dezelfde inzigten van belang trokken 'er andere volken naer toe. De Karthagers opende 'er zulke rijke mijnen , ■ zegt men, als die van Mexiko en Peru, maer welke de tijdt heeft uitgeput, gelijk hij die van Peru en Mexiko zal uitputten. Wel rasch zag men aen alle kanten bloeijende fteden opkomen , en Spanje met nieuwe volkplantingen vermeerderen. Dit alles gebeurde voor de ftichting van Rome; doch federt vereenigden zich de Spanjaerds met deze nieuwe mogend- f heit, om den Karthageren te beletten al te ver in hun landt te dringen. De veldheeren , welke Karthago in Spanje zond, zijn Amilkar, Asdrubal, Hannibal, een andere Asdrubal en Imilkon. De twee eerften fneuvelden 'er: de een, na de nederlaeg van zijn leger, door eene vijandelijke krijgsbende vervolgd, wierp zich met zijn paerdt in den Iber en verdronk: de ander werd doorftoken door eenen huisgenoot van eenen Spaen'lchen prins, om den doodt van zijnen meester, dien Asdrubal in eenen ftrijdt gedood had, te wreken. De Romeinen , de verooveringen der drie andere veldheeren vernemende , zonden dé twee Scipioos, Knejus en Publius, tot hulp van hunne bondgenooten. Gij kent de roemrijke krijgsbedrijven dezer twee bevelhebberen, die beide, in het ftrijden voor de verdeediging' A 2 der  4 De Nieuwe Reisiger. der Spanjaerdcn , fneuvelden. Een andere Scipio , Kornelius , nam wraek over hunnen doodt, en verloste voor altoos het landt van de heerfchappij' van Karthago. Spanje werd toen aen de Romeinen onderworpen ; maer de Celtiberiërs , volken van Katalonië en Arragon , wierpen het juk af. Dees opftandt deed het oorlogsvuur weder blaken; doch na verfcheidene heldendaden van wederzijden, na de veroovering en verwoesting van Numantia, noodzackte Scipio Spanje de wet te ontvangen, en maekte het zelve tot een Romeinsch wingewest. Het was niet geruster onder de heerfchappij zijner nieuwe heeren, en werd het tooneel van bijna alle de burgerlijke oorlogen, die het gemeenebest verwoestten. Sertorius, door Sylla verbannen , maekte 'er eenen magtigen aenhang, die zich lang tegen Metellus en Pompejus verdeedigde. De laetfte eindigde gelukkiglijk dit oorlog , en herftelde de goede orde. Hij had het algemeene gebiedt over Spanje; maer toen Cefar ondernomen had alleen meester te zijn, kwam hij Pompejus aldaer aentasten, overwon hem, en noodzaekte dit wingewest zich ten zijnen voordeele te verklaren. Het genoot, van dien tijdt af, dezelfde voort regten als de inwoonders van Rome : want men vindt dat een Spanjaerdt, Balbus genoemd, en te Kadix geboren, tot het burgemecsterfchap verheven wierd. Omtrent denzelfden tijdt kwam  Honderd en Tweeennegentigste Brief. 5 kwam Seneka, de vader, geboortig van Kordova, zich met zijne drie zonen in Italië nederzetten, om 'er de wellprckendheit te onderwijzen. Na dat de apostels de geloofsbelijdenis, welke zij den volken moesten onderwijzen, hadden opgefleld, verfpreidden zij zich in de verfchillende deelen der weereld'; en jakobus, bijgenoemd de meerdere, kreeg Spanje tot zijn deel. De vrucht zijner zendinge beantwoordde niet aen de grootheit van zijnen arbeidt cn de vurigheit van zijnen ijver; weshalve hij, verdrietig over zijnen gcringen voortgang, uit het landt vertrok, aldaer eenige leerlingen naliet, en wederkeerde naer Jeruzalem, alwaer hij den rnarteldoodt onderging. Zijn ligchaem, zegt men, werd overgevoerd in Galiaë, een landfehap van Spanje ,v alwaer zijn graf nog tegenwoordig het voorwerp van de eerbied' aller bedevaertgangeren is. Zijne leerlingen lieten zich wijden te Rome, door den apostel Petrus, die hen in hun landt te rug'zond. Zij ftichrten 'er kerken, verordenden 'er priesters, wijdden 'er andere bisfehoppen ; cn de meenigte deiChristenen dagelijksch talrijker wordende, zag Spanje, gelijk de andere wingewesten van het keizerrijk, het bloedt der geloovigen aen alle kanten flroomcn, om aen de bevelfchriften der tyrannen te gehoorzamen. De Spaenfche fchrijvers, welke toen bloeiden , waren Seneka de füofoof, Kolumella, A 3 Lu-  6 D e Ni k u w È R e i s i g e r. Lukanus , Quintilianus , Martialis cn FJorus. In welk koningkrijk van Europa kunnen de letterkundige jaerboeken, gedurende het zelfde tijdperk, zulke doorluchtige namen opleveren? .Seneka eri Lukanus , zijn neef, waren van Kordova, en Kolumella van Kadix. Quintilianus , geboortig van Kalahorra, volgde den keizer Galba naer Rome, toen dees vorst Spanje verliet, om bezitting van het keizerrijk te gaen nemen. Martialis was geboren te Bibiiis, tegenwoordig Kalatayud in Arragon. De liefde des vaderlands deed hem Rome, alwaer hij een gedeelte van zijn leven verlieten had, verlaten, om in zijn landt te komen llerven. Spanje kan ook roemen opperhoofden aen het keizerrijk gegeven te hebben: Trajanus, Adrianus en Maximus waren Spanjaerds. De Wandalen , Alanen en Sueven , hun voordeel doende met de bezigheit, welke de Gotthen aen de Romeinfche wapenen gaven, overweldigden dit fchoone koningkrijk. De historiefchrijvers geven ons een afgrijsfelijk fchilderij van de verwoesting, welke 'er deze wilde menfehen in aenrechtten, tot den tijdt, waerin zij deze rijke landfehappen verdeelden. De inboorlingen des lands hadden geene rust, voor dat zij zich aen deze nieuw gekomenen onderwierpen ; en Rome verloor een zijner fracifte wingewesten. De Gotthen, Christenen geworden, maer altoos barbaren blijvende 3 vgrjaegden de Wandalen, mackten zich mees-  Honderd en Tweeennegentigste Brief.. 7 meester van het beste gedeelte van Spanje; en hunne koningen verkozen de ftadt Toledo, tot de hoofdplaets hunner alleenheerfchinge. Onder deze vorftcn, fchoon inderdaedt zeer barbaersch , vindt men echter eenigen , die hun werk van de filofofie maektcn. Men wil eenen Wamba , achtenswaerdig om zijne geboorte, zijne jaren, zijne dapperheiten vroomheit, tot koning verkiezen. Wamba weigert de kroon; en de grooten werpen zich aen zijne ■ voeten, om hem te bezweren dezelve aentenemen. Zijn wederftandt is zoo hardnekkig, dat één van hun zijnen fabel trekt, en hem dreigt te dooden, indien hij in zijne weigering volhardt. „ Iemant, zegt hij, die halfterrig ,\ blijft om het welzijn van den ftact niet te „ bevorderen, is niet min de vijandt des volks, ,y dan de geene, die tegens den ftaet famen„ fpant". Wamba geeft zich over; cn deac verkiezing wordt in 't algemeen toegejuigd. Het is hier de plaets om u de zeden, gebruiken en de regering dezer volken te doen kennen. De Gotthen, door Arriaenfche zendelingen tot het geloof bekeerd, waren in den beginne zeer aen deze gezindheit verknocht. Hunne onkundige, bijgeloovigc en gevolgelijk onverdraegzame koningen vervolgden de regtzinnigen; cn in het midden der oorlogen en ftrijden , hielden zij zich bezig met nieuwbekeerden te maken. Arrianen of katholyken, hadden de Gotthen dezelfde uitwendige vertooA 4 ning  8 De Nieuwe Reisiger. ping van godvrucht', welke de Spanjaerds hcdendaegsch hebben: hun eerbiedt voor de priefteren was zonder palen ; en de bisfchoppcn werden bijna de meesters van den ftaet: Zij namen kennis van de weereidlijke zaken!; en ijder van hun was, in zijn bisdom, eene foort van onderkoning, die het opzigt bad over de graven, regters en andere overheden , wier vonnisfen hij vopr zijne vierfehaer betrok. Dit gezag over de weereldiijken had luttel te beduiT een, in vergelijking' van het vermogen eenes bisfehops over zijne geestelijkheit. Hij kon zijne kerkdijken afzetten, in een klooster opfluiten en doen geesfelen. Gelukkiglijk voor Spanje werden 'er deugdzame en achtenswaerdige kerkvoogden gevonden, gelijk St. lüdorus, .St. Ildefondus en eenige anderen, die, verre van hun vermogen te misbruiken, zelfs arbeidden om het binnen de juiste palen te befluiten. De rijkdommen der bisfehoppen kwam met de onmetelijke uitgeftrektheit van hun gezag overeen. Geen één was 'er , of hij genoot het derde gedeelte der inkomften van ijdere kerk' van zijn bisdom: de andere deelen waren gefchikt tot het beftaen van den priester en het onderhoudt der gebouwen; maer meestentijds mackten 'er zich de bisfehoppen meester van Ook waren de groote heeren zeer ijverig om hunne kinders eenen ftaet, die zoo vele fchoone voorregten had, te doen omhelzen; en de gunst  Honderd en Tweeennegentigste Brief. 9 gunst van het hof hen tot de bisfchoppelijke waerdigheit verheffende , voerden zij voorts de magt der geestelijkheit ten hoogften topp', De wetten des koningkrijks zelve verpligtien hen het oorlog bijtewonen, en het tienue gedeelte hunner flaven te wapenen. Hun voor> beeldt had zoo veel invloeds op de lage geeste? lijkhcit, dat 'er in alle kerkvergaderingen alleen van derzelver gierigheit, onkuischheit en hoog? moedt wierd gewag gemaekt. De kroon, die gedurende eenigen tijdt erfr felijk had gefchenen, werd weder verkiezelijk, dat is, dat de grooten zich flechts herftelden in de bezitting van een regt, 't welk hunne voorouders, het vrijfte van alle volken, beftendig genoten hadden. Zag men eenige prinfen hurïl ne vaders opvolgen, het was om dat de verr kiezers, door gefchenken gewonnen, dezelven deel aen de kroon gaven, zelfs bij het leven van den vorst. Vruchteloos is het u te zeggen tot welke onlusten, tot welke ongeregeldheden, tot welke regeringloosheit deze infteiling gele* genheit gaf. Van vijfendertig koningen , die deze allecnheerfching beftuurden, iheuvcïticn 'er vijftien door een' geweldigen doodt, en werden 'er vier afgezet; en indien de anderen ger.ustelijk ftierven, het was uit hoofde dat zij gelukkig of bekwaem genoeg waren , om de famenzweringen te ontdekken of voortekomen. De koningen van Spanje, van het gcilacht der Gotthen, genoten langen tijdt een volftrekt A 5 cn  10 De Nieuwe Reisiger. en willekeurig gezag; maer het misbruik, 'twelk zij daervan maekten, gaf gelegenheit tot verandering, die het zelve weder tot een bepaeld vermogen bragt. De nieuw verkozen prinfen, om zich op den troon te bevestigen, gedoogden dat men hunne magt verminderden, en onteerden hunne waerdigheit , door het verzwakken der regeringe. Zij fielden zich in de noodzakelijkheit van geene tollen te hellen, zonder de toeftemminge hunner onderdanen, noch geene nieuwe wetten te maken, dan die in de kerkvergaderingen overlegd of goedgekeurd waren. Behalve de lasten, welke de vorst van zijne volken hefte , had hij het genot van groote landerijen, welke aen de inkomften der kroone gehecht en aen hoefpachters verhuurd waren. De onnoemelijke fchattingen , welke hij van de Joden trok, het voordeel op het geldt en zijne vaderlijke goederen, vermeerderden dacrenboven zijn inkomen. Gedurende het oorlog verzorgde hij in het onderhoudt der foldaten, waervan het ligten hem niets kostte, zijnde ijder Goth verpligt verfcheidene jaren te dienen. De hertogen en graven waren, na den koning , de eerfte burgers van den ftaet. De hertogen regeerden een groot landfehap, met een bijna onbepaeld gezag over de krijgsbenden , fchattingen en het geldt. Hieruit ontftact, zegt men , het woordt jDukaet [ af- ge-  Honderd en Tweeennegentigste Brief, it geleid van Dux of hertog] 't welk in Spanje nog in gebruik is. De voornaemfte verrichting der graven was het bedienen van het geregt. Zij bezaten ook ampten in het hof, en hadden zelfs het bevel over eene krijgsbende, gedurende het oorlog. De regters waren als derzelver ftedehouders in de bevoorregte bedieningen. Deze waerdigheden , langen tijdt herroepelijk, werden erffelijk; maer men befnoeide derzelver gezag. De Gotthen, Spanje verooverende, maektcn zich meester van twee derde deelen deigoederen van ijderen onderdaen, en lieten hem het andere derde gedeelte vreedzaemlijk genieten. De beide volken waren, eenen zeer langen tijdt, in dezelfde alleenheerfching, twee landaerten, waervan ijder zijnen godsdienst, zijne wetten , gewoonten, zijne kleeding en tael had. De aloude inwoonders waren katholyken, fpraken Latijn, en kleedden zich op de Romeinfche wijs. De godsdienst der Gotthen was het Arriaenschdom, hunne tael de Celtifche ; en hunne kleeders beftonden uit vellen en pelterijen. Lang en dik hoofdhair werd onder hen voor een tceken van onderfcheiding' gehouden. Geene vernedering was voor een' Goth onteeTèndef , dan het hoofdt gefchoren te hebben: alle waerdigheit was hem dan verboden ; en men telde hem zelfs niet meer onder het getal der burgeren. De Spanjaerds, in tegendeel, droegen kórt hair; en dit onderfcheidt der beide  li De Nieuwe Reisiger. de volken , in een zelfde vaderlandt, bleef itandt houden tot de afkondiging der wet, welke het huwelijk tusfchen hen toeliet, en beval dat zij door dezelfde overheden, volgens het wetboek der Wester-Gotthen, zouden gcvonnisd worden. De Spanjaerds waren in het begin van dea dienst uitgefloten: de Gotthen maekten al te weinig werk van hun, om ze in hunne legers te gedoogen; maer in het vervolg deed men deze beledigende verachting ophouden , en noodzaekte hen, gelijk de anderen, de wapens te dragen. Wanneer men een leger op de been wilde brengen, gaf de koning zelfs zijne bevelen aen de hertogen en graven, die, ijder in zijn regtsgebiedt, het opontbodt der onderbeveihebberen afkonuigden , de landfchappen doorkruisten , den optugt der krijgsbenden verhacstten, zich aen derzelver hooide Heiden, en den vorst op de algemeene verzamelpiaets gingen vinden, Yder, die in gebreken bleef aldaer te verlchijnen, werd geftraft, de grooten door de verbeurdverklaring hunner goederen, de anderen door de boete, het verhes van hun hoofdnair, of de geesfeling. De Gotthen hadden geene achting dan voor de krijgskunst: de godgeieerdbeit, regtgelecrd, heit en geneeskunde waren het deel der Spanjaerden. Eer men eenen kranken aenfloeg, kwam men wegens den prijs overeen j en indien de  Honderd en Tvveeennegenttoste Brief. 13 de zieke ftierf, verloor de arts zijnen loon. Indien hij zijnen lijder door het aderlaten verminkte, betaelde hij eene boete; en hij onderging de ilavernij, als de man aen zijne wonde ftierf. Wanneer men eenige regtszaken had, begaf men zich voor den regterftoel der graven, op de openbare plaets , alwaer ijder, zelfs devrouwen, zijne zack in eigen perfoon kwam bepleiten. De koning en de bisfehoppen hadden , uit aenmerkinge hunner uitmuntende waerdigheit, alleen het regt om zich van advokaten te bedienen. Een of twee gehoorgevin* gen eindigden alle de regtsgedingen. De heerfchappij der Gotthen bleef ftandt houden tot het begin der agtfte eeuwe, eenen tijdt, waerin men eene der grootfte omwentelingen, die in dit koningkrijk gebeurd zijn, zag voorvallen. Ik fpreek van de veroovering' van Spanje door de Moren, welke gebeurtenis men op de volgende wijs verhaelt. De vorst Rodrigo, verliefd op de dochter, anderen zeggen op de vrouw van den graef Juliaen, had met geweld' de uiterfte gunst van haer genoten. Woedende over dezen hoon, befloot de graef zich dacrover te wreken. Hij had de bezittingen des konings in Afrika vcrdeedigd tegens Muza, veldheer over de legers van den kalif; maer uit wraekzucht' bewoog hij denzelfden Muza om het oorlog weder te beginnen , en beloofde hem de veroovering van  14 D £ Nieuwe R e i s i g e r. van Spanje. De Moorfche veldheer nam deze gelegenheit waer , om de ftaten van zijnen meester te vergrooten ; en zijne maetregels werden zoo wel genomen, dat de ongeloovigen, zonder verhindering', tot binnen in het koningkrijk doordrongen. Rodrigo wilde zich tegens hunne wapenen ftellen; maer hen ontmoet hebbende, werd hij geflagen, en ging, zegt men, zijne droevige dagen als een kluizenaer eindigen. Anderen willen dat hij op het" flagveldt ftierf. Doch dusdanig was het lot van den laetften Gottifchen koning, dat hij, door zijnen doodt of zijne vlugt, zijn koningkrijk ten prooije aen de woede der Sarafvnen liet. Misfchien is het voorval der ongelukkiglijk vermaerde dochter van den graef Juliaen, gedeeltelijk , zijnen öorfprong verfchuldigd aen dat van Lukretia, zonder door beter bewijzen geftaefd te zijn. Om de Afrikanen in Spanje te roepen, had men het voorwendfel der verkragting', altoos zoo moeijelijk te bewijzen als uittevoeren , niet noodig. De aertsbisfchop van Sevilië , die het voornaemfte werktu/g dezer omwentelinge was, als zijnde de zoon van Vitiza, door den rijksoverweldiger Rodrigo onttroond en vermoord, had dierbarer belangen , dan die van de eerbaerheit eener dochter, ftaende te houden. De Moren onderwierpen Spanje met die fchielijke onftuimigheit, die in alle hunne krijgs- ver-  Honderd en Tweeennegentigste Brief. 15 verrichtingen uitblinkt. Zij voerden 'er den Mahometacnfchen godsdienst, de Arabifche tael en de zeden van het Oosten in, als ook den fmaek tot de kunften, de pracht en fierlijkheit, welke de kalifen in hunne Haten hadden begonnen aen tekweeken. De edelen, die, onder de Gotthen, weigerden zich aen het juk dezer ongeloovigen te onderwerpen, gingen zich in de ontoegangelijke bergen der Alturiën verfchuilcn, wel te vreden dat zij, in hunne wijkplaetfen , de oeffening van den Christelijken godsdienst, en het gezag hunner aloude wetten, behouden hadden. Een groot aental der dapperften en ftoutmoedigften hunner landgenooten zich bij hen gevoegd hebbende, vormden zij kleene benden, die zich onvoorziens op de naburige grondftichtingen der Moren wierpen; maer in deze kortltondige en meenigvuldige invallen, trachtten zij meer te plunderen en zich te wreken, dan te verooveren. Niettemin groeiden hunne kragten allengskens aen: hunne inzigten werden uitgebreider; en zij vormden eene regelmatige regering. De Goth Pelagius , bloedverwant van Rodrigo, den laetften koning, Helde zich aen hun hoofdt, en werd met de kroon' befchonken. Hij nam den tytel van koning van Aliuriën en Leon aen; en de edelen deden hem den eedt op hunne fchilden, roepende met luider femme: „ zie „ daer de ware koning des volks". Dees  i6 De Nieuwe R e i s i g e e. Dees vorst, wiens geheel oppergezag zich aenftonds bepaekle om geen flacf te wezen; herftelde eenigermate de Gottifche regering. Zijne volken vervolgden hunne aenvallen met eene altoos aenwasfende vurigheit, bezield door den ijver van hunnen godsdienst , door den dorst naer wraek, en door de hoop om hun landt te verlosfen van het juk der onderdrukkinge en tyrannije. Hunne krijgsverrichtingen werden beltuurd door de natuurlijke kloekmoedigheit van mannen, die geene andere bezigheit dan het oorlog hadden; en een gedeelte van Spanje werd aen den nieuwen koning onderworpen. De twee mogendheden leefden zelden in vrede; en de historie vertoont ons meer dan één afgrijsfelijk tooneel van oorlogen en wreedheden, door de ongeloovigen tegens de Christenen, en door de Gotthen tegens de Moren geoeffend. Pelagius behield den feepter negentien jaren; en zijne gcheugenis is des te dierbarer aen de Spanjaerds, om dat zij hem als den Hichter hunner alleenheerfchinge bei fchouwem De grooten verkozen Flavilla, deszelfs zoon, om hem optevolgen: want dit nieuwe koningkrijk was niet erffelijk ; en de oppervoriten werden , gelijk ten tijde der Gotthen, door verkiezing gemaekt. Flavilla regeerde Hechts twee jaren, en werd op de jagt door een' beer gedood, AU  HONBERD EN TwEEENNEQENTICSTE BrIEF. ïf Alfonfus, bijgenoemd de Katholyke , om dat hij de ongeloovigen onmenfchelij'k aen zijnen godsdienst opofferde, had eene gelukkiger regering. De verooveringen, welke hij op°de Moren deed , breidden de grenspalen zijner ftaten uit. Doch 'er gefchiedde toen eene nieuwe omwenteling: Abderamus, landvoogdt voor den khalif, lei de grondflagen eener onaf hangkelijke alleen heer fchin ge, deed zich tot koning van alle de landen, welke de Sarafynen in Spanje bezaten, verklaren , en ontroofde zijnen meester, na vele gevechten, een der fraeifle gedeelten van deszelfs rijk; Zie daer Spanje verdeeld tusfchen twee magtige koningen, den eenen een' Christen, den anderen «en' Moor, die eikanderen een gedurig oorlog aendoen, waerin de Christenen bijna altoos de overhandt hebben. Dan men kan Abderamus den roem van den voortreffelijkften, regtvaerdigften , gematigften en edelmoedigften der vorften van zijnen tijdt geweest te zijn, niet betwisten. De kloekmoedigheit, naêrffigheit* voorzigtigheit, werkzaemheit en zachtmoedig' heit maekten zijne geaertheit uit. Hij onderwees , verrijkte en verfierde Spanje; Kordova was hem zijnen luister, zijne paleizen, moskeen , fchatten, geleerden en kunfïenaers verfchuldigd* Froila, zoon en opvolger van Alfonfus , be'. zoetelde zijne regering door eenen Broeder^ moordt, en werd op zijne beurt örtfiettèfcfi XVL Deel, g "  18 De Nieuwe Reisiger. Aurelius, Silo en Alfonfus , bijgenoemd de Kuifche, om dat hij, zegt men, eene jaerlijkfche fchatting van honderd jonge dochteren voor het vrouwentimmer van den Moorfchen vorst weigerde, en zelf van den omgang der vrouwen afzag, bezaten beurtelings den troon Van Spanje. Alfonfus beproefde meenigvuldige tegenfpoeden, werd tweemael gedwongen de kroon te verlaten, hernam dezelve tweemael, en ftierf oud en zonder nakomelingfchap. De gedenkwaerdigfte gebeurtenis dezer regeringe is de verheffing van Navarre en Barcelona tot twee prinsdommen. Asnar was de eerfte graef van Navarre: hij had dit landfehap ontroofd aen Pepyn, die 'er de bezitter van was. Barcelona behoorde insgelijks aen Frankrijk, 't welk 'er landvoogden onderhield. Deze laetften maekten 'er zich meester van; en Spanje werd in vier oppervorftendommen verdeeld: Kordova, door de Moren geregeerd; Leon en de Asturiën , onder de heerfchappij van Ramirus; Navarre, dat federt in een koningkrijk veranderd wierd ; en eindelijk het graeffchap Barcelona. De ongeloovigen bezaten het grootfte gedeelte dezer fraeije landen. De wetenfchappen bloeiden in hunne hoofdftadt : de uitgezochte vermaken, de pracht en wellust regeerden aen het hof der Moorfche koningen; en deze vorften, door alle de kunften omringd, toonden zich derzelver hulde vvaerdig, verfSchaffende  Honderd en Tweeenjïegentigste Brief. i§ fende haer de gebeurtenisfen hunner regeringe tot voorwerpen van haren arbeidt. Zij hadden fchouwfpelen , ridderfpelen en zeifs tooneellpelen, die, hoe boersch men dezelven vero'nderftelle, niettemin eene groote meerderheit boven hunne nageburen aentoonden. De Barbaren waren het befchaefde volk van Spanje, en de Spanjaerds Barbaren geworden. Deze waren onwetende van de kunftcn, die de welgemanierde volken verneren , en ontbeerden zeifs de deugden , die de wilde volken doen uitmunten. Kordova was het eenige landt van het westen, waerin de meet- ftèrre- fchei- en geneeskunde werden aengekweekt. Een koning van Leon was genoodzaekt zich te ftellen in de handen van eenen Arabifchengeneesheer, die, aangezocht om den koning te bezoeken begeerde dat de koning bij hem kwame. Men kan hier de bloeijende tijden der Moorfcheen Grenadifche liefkoozerij' plaetfen. Deze wellustige lieden bragten zelfs de kunst in hunne minnerijen, en paerden 'er het bedwang mede Om derzelver vermaken des te prikkelender tedoen worden. Niettegenftaende deze uitvorfching , deze leeroeffening van den wellust, waren zij de eerften en misfehien de eenigften'dié, in plaets van door de liefde verwijfd te worden, flechts des te kloekmoediger en werkzamer daer door wierden. Zij leiden zich alleen toe op luisterrijke daden, om hunne minnaresfen des te waerdiger te wezen." Daer waB z rery*  ao De Nieuwe Reisiger. ren eerbewijzingen voor de geenen, die door hunne gezwindheit en behendigheit uitmuntten; en de vrouwen waren de aenfchouwfters en beoordeelfters van diergelijke oeffeningen. Van hare zijde bedachten zij alle middelen om den luister harer fchoonheit te verheften. Zij droegen lange haken, doorvlochten met rijen van barnfteen en korael, bedekten haren boezem met haislhoeren, die als halve firkels nederhingen, en fielden hare gunften zoo hoog op prijs, dat men 'er lang om moest fmeeken om ze te verkrijgen. Deze volken waren te gelijk verliefd tot aenbidding, dapper tot woedens toe; en men befchoüwt hen nog tegenwoordig ais de grondleggers en voorbeelden der liefkoozerij7 en ridderfchap. Spanje, tusfchen vier oppervorften verdeeld, was aen gedurige onlusten onderworpen, dooide wangunst en mededinging zijner heeren. De tyrannen ftierven, en maekten plaets voor nieuwe tyrannen , zonder dat het doodelijke lot van den laetffen , die altijdt door eenen geweldigen doodt fneuvclde, deszelfs opvolger verfchrikte; en dewijl zij minder gezag dan ftaetzucht hadden, fielden zij alles in 't werk wat de fterkte konde vervangen. De verrasfingen, verraderijen, vergiftigingen en moorden waren gemeen onder deze zwakke, naburige en mededingende vorften. Verheften 'er zich , onder dit graeuw van gekroonde gedrochten, eenige opperheeren, die menfehen wil-  Honderd en Twfeennegentigste Brief. 21 wilden zijn, zij waren wel rasch het flagtofFcr der boosacrtigheit en verraderij'. Hieruit ontltond deze onkunde, deze barbaerscbheit der volken, die, beroofd van eene welbeftuurde regering', en van de perfoonlijke veiligheit, die 'er een gevolg van is, zich op de wetenfchappen niet konden toeleggen, noch de kunften aenkweeken , noch hunnen frnaek zuiveren, noch hunne zeden befchaven, in deze tijden van onlusten, verdrukking' en rooverijen, zoo ftrijdig met de volmaking' der kundigheden en de gezellighcit. Alfonfus de tweede, bijgenoemd de Groote, niettegenftacnde zijn leven Hechts een famènweeffel van wreedheden en verraderijen was, had zich naeuwelijks door zijne verooveringen op de Moren doen uitmunten, wanneer een huifelijke ftorm hem van zijn koningkrijk beroofde. Zijne vrouw en zijne kinders maekten tegens hem eene famenzwering; en Garcjas, de oudfte zijner zonen, noodzaekte hem den troon aen hem overtegeven. De jonge prins was door Mahometaenfche leermeesters opgevoed; en Alfonfus was geenszins de eerde Christen koning, die hun de opvoeding van zijnen zoon had toevertrouwd. Deze kunst van niet meer voor zich zeiven te zijn, om geheel voor zijnen voesterling te wezen, zich geen woordt, dat geene les, geenen flap, die geen voorbeeldt zij, te vergunnen, de verfchul digde eerbiedt aen het kindt, dat koning zijn; B 3 zaj,  ?2 De Nieuwe R e i s j g e r. zal, te vereenigen met het juk, 't welk het moet dragen om koning te leeren worden, het dikwerf te laken, zonder deszelfs vertrouwen te verliezen, het forstijds teftraffen, zonder deszelfs vriendfchap te misfen; deze kunst eindelijk, zoo noodzakelijk en moeijelijk, van eenen jongen prins tot den troon te vormen, was reeds bekend onder de Moren, toen de meeste Christenen van Spanje nog niet wisten dat de kinders der koningen anders dan die van het gemecne volk moesten opgevoed worden. De grooten, in hunne kasteden verfterkt, maektcn hunne onderdanen tot flaven, fielden de reizigers onder brandfchatting, verwoestten de landerijen hunner nageburen, verbrandden derzelver huizen, en ontvolkten derzelver dorpen. De bewoonders van het platte landt, vermoeid van verdrukt te worden, werden op hunne beurt onderdrukkers: nu foldaten, flraks roovers, wisten zij zich gelijkelijk te doen yreezen. De koningen, overtuigd dat, wanneer het volk ongelukkig is, deszelfs regeerders fchuldig zijn , wilden zich vergeefsch tegens deze ongeregeldheden verheffen: de vrees, om van eenen waggelenden troon afgetooten te worden, noodzaekte hen te veinzen. Wel is waer dat de wetten nog flandt grepen; maer welke hulp konde men daervan verwachten, wanneer de oppervorst, met derzelver befcherminge belast, zonder vermogen was, de overheden geen aenzien hadden, en de grooten de wet-  Honderd en Tweeennegentigste Brief. 23 wetten met voeten traden, of alleen derzelver geltrenghelt deden gevoelen ? Overreed dat de gebeden der monniken hunne ongeregtigheden uitwischten, plunderden zij met de eene hand' de weduwen en weezen, om met de andere de rijkdommen te Horten in de kloosteren, waerin men een verwijfd leven leidde, zonder zich met de onheilen, die elders het menfchelijke gedacht verwoestten, eenigzins te bekomr meren. Ik ben, enz. Madrid, den ï^ften van Januari, I755< Honderd en Drieënnegentigste Brief. Vervolg van Spanje. Gij zaegt zoo even, Mevrouw, welke de gefteidheit van het Spaenfche koningkrijk, tot aen het begin dertiende eeuwe, geweest is. De verooveringen der Christenen op de Mahometanen gefchiedden vervolgens onder verfchillende opperhoofden: ijder van hun richtte eenen ftaet op van het grondgebiedt, 't welk hij den vijanden had ontnomen ; en Spanje vond zich verdeeld in zoo vele bijzondere ftaten als het landfehappen bevatte. Ydere ftadt zelve , die eenigzins aenmerkelijk was , had eenen opperheer, die 'er zijnen troon vestigde, B 4 en  ** D e • Nieuwe R k i s i g k en 'erallen den toeftel der koningklijke waer, oigheit vertoonde. dez^™' die M elkande™ alle deze kioonen droegen, is Sanche de derde, bAlgenoernd de Groote, een' tytel den rijks! oyerweldigeren akte mildelijk toegedeeld, de koning, wiens regering de meeste gebeurtenissen oplevert. Eene der voornaemfte is de hereenigmg van Kastilië met Navarre, en de verdeling der heerfchappijen van dezen vorst onder zyne zoons waeruit de laieuwe koningkïijken vanKastihëen Arragon ontftonden. mM^ km?S^k ?ordava , in verfcheidene takken verdeeld, gaf de geboorte aen andere oppervorftendommen. Zij verkregen de na -en van Sevilië, Toledo, Valencfen W gosia; en deze vier Haten werden door de Sarafynen bezeten. Dan naermate de Mahometaenfehe rnagt door de ftaetzucht verSd Wierd werd het den Christen vorften dTtt gemakkelijker dezelve te vernietigen De verrpaerdc Rodrigo, bijgenoemd de Cid in wien Corneilie, in zijn treurfpel, ons zoo veel belang doet nemen, verooverde voor zi, nen meester den koning van Leon, het ko-~ nmgknjk Valeneia, en voerde daei'over et oppergebiedt tot aen zijnen doodt. De fchrij vers , om den roem van dezen beidt te verS fen, hebben ongelooffelijke dingen van hem De  Honderd en Drieennegentxgste Brief. 05 Dc Cid was van Burgos , uit een doorluchtig gedacht van het koningkrijk Kastilië. Aen de fortuin van Don Sanche verknocht, vergezelde hij hem in zijne krijgsverrichtingen, en huwde met de vermaerde Chimene , dochter van eenen heer uit de Afturiën, wier vader hij gedood had. Eenig misnoegen van het hof ontvangen hebbende, verliet hij Kastilië, en deed eenige togten tegen de Mahometanen. Hij vond 'ër gelegenheden om zich te doen uitmunten; doch het geene hij roemrijkst voor zich zeiven , en voordeeligst voor het Christendom verrichtte, was dat hij zich van de ftadt en het koningkrijk Valencia meester maekte. Van dien tijdt af waren 'er in Spanje weinige koningen magtiger dan hij; maer hij onthield zich van den koningklijken tytel te voeren , het zij hij dien van Cid, welkea zijne krijgsverrichtingen zoo beroemd gemaekt hadden, hooger achtte, het zij dat de geest der ridderfebap, dien men toen tot de verrukking toe uitftrekte, hem getrouw aen zijnen koning maekte. Rodrigo regeerde zijne ftaten met het gezag van eenen oppervorst, ontving afgezanten, en werd van alle de volken geëerbiedigd. Dusdanig was dees vermaerde krijgs,. heldt, niet min bekend in Frankrijk door de fraeije veerzen van Corneille, dan hij in Spanje door zijne gevechten en zegepralen was. Daer waren toen meer dan twintig koningen , Christenen of Muzelmanne;i, behalve B 5 een  26 Ds Nuuwi RKISIGU. een zeer groot getal van onafhankelijke heeren, die te paerdt, en met alle ftukken gewapend, hunne dienften aen de oorlogvoerende vorften en vorftinnen kwamen aenbieden. Deze gewoonte, vandaer door Europa verfpreid, verkreeg nergens zoo veel aenziens dan in Spanje. De vorften , aen welke zij zich verbonden , omgordden hen met den draegband', en gaven hun eenen degen, waermede zij hen op den fchouder lloegen. De Christen ridders voegden nog andere plegtigheden bijhet ndderllaen, en fchermden voor een altaer der heilige Maegd'; doch de Mahometanen vergenoegden zich met het ontvangen van den label. Dit was de öorfprong der dwalende ridderen, en van alle die bijzondere gevechten, «vaeruit onze tweeftrijden hunne geboorte verkregen hebben. De invallen der Moren op de landen der Christenen deden insgelijks de orde van Kalatrava ontftaen. Eenige monniken, magtig genoeg om de kosten tot de verdeediging dezer ftadt te verfchaffen , wapende hunne leekebrocdersen verfcheidene fchildknapen, die met het kloostermanteltje omhangen ftreden. Hieruit ontftond deze aloude orde der ridderfchap, die tegenwoordig noch eene geestelijke noch eene krijgsorde is , in welke men mag trouwen , en die bijna niet meer dan in het genot yan eenige rijke ridderlijke inkomften beftaet. De  Honderd en Drieennegentigste Brief. 27 De orde van St. Jakob werd omtrent denzelfden tijdt opgericht. Een gedeelte van Spanje was aen de Moren onderworpen; en het andere gedeelte Hond bloot voor de verwoestingen van eene bende rooveren, die de reizigers gevangen namen, en de bedevaertgangers beroofden ; weshalve eene orde, ingeffeld om de ongeloovigen te beftrijden , en de openbare rust te verzekeren, noodwendig eene algemeene aenmoediging moést vinden. Ook werd zij zoo rijk en magtig, dat de grootmeester, na den koning, in deszelfs landen het meeste aenzien en gezag had. De ridders deden gelofte van gehoorzaemheit, armoede en huwelijks kuischheit. De orde leverde duizend mannen van wapenen, die, volgens het gebruik dezer eeuwe , door hunnen ftaet vergezeld , eene ontzagchelijke ruiterij uitmaekten. Zij bezat vierentwintig ridderlijke inkomften, twee honderd prioryen, en een groot getal van andere kerkelijke bedieningen. Gij begrijpt wel hoe zeer een onderdaen, die zoo vele krijgsbenden gebood, zoo vele inkomften beftierde, over zoo vele ampten en bedieningen befchikte, in een koningkrijk geducht moest zijn. Toen 'er in Spanje geene ongeloovigen meer te beftrijden waren, offerde de bijgeloovigheit aen de ridders van St. Jakob een nieuw voorwerp, tot wiens verdeediging zij zich verbonden alle hunne kloekmoedigheit te gebruiken. Zij voegden bij hunnen gewonen eedt het volgende voor-  a8 Di Nieuwe Reisiger. voorfchrift: „ Wij zweren te gelooven cn „ ftaende te houden, in het openbaer en bij„ zonder, dat de maegdt Maria, Gods moe•>•> der, zonder de vlek der oorlprongkclijke „ zonde ontvangen is". In deze meenigte van koningen , die na eikanderen in Spanje regeerden, en waervan men naeuwelijks de namen kent, ondericheidt men Alfon&s den tienden , bijgenoemd den Wijzen, die eene uitmuntende verzameling van wetten uitgaf, en in de gemeene tael de eerfte algemeene historie des lands fchreef. Europa gedenkt, met erkentenisfe, dat het hem de fraeije fterrekundige tafels, naer zijnen naem genoemd, verfchuldigd is. Hij had deel aen andere werken, onder welke men twee boeken over den filofofifchen fteen, met beeldfprakige letteren gefchreven, bewaerd heeft. Niettegenftaende de onlusten , waerin de verfchillende koningkrijken van Spanje, gedurende verfcheidene eeuwen, gedompeld waren, en de daerop volgende omftandigheden, die de hereeniging van alle deze ftaten tot eene eenige en wijduitgeftrekte alleenheerfching zigtbaerlijk bereidden , fchenen de andere oppervorften van Europa niet veel acht te geven op zulk eene gewigtige omwenteling. Zij zagen gerustelijk eene magt, die ontzagchelijk aen alle bare nageburen wierd, allengskens aengroeijen en zich verfterken, De  Honderd en Drieennegentigste Brief, ao De wreede Don Pedro droeg den fcepter van Kastilië in het midden der veertiende eeuwe. De historie van zijne regeringe is flechts een famenweeffel van onmenfchelijkheden, waervan hij zelf eindelijk het flagtoflèf wierd, wordende vermoord door Henrik van Tranftamara, zijnen natuurlijken broeder. Men vertelt dat een priester hem, wegens St. Dominikus, zijnde komen aendienen dat hij door de handt van Henrik zoude doorftoken worden; het is noodig , antwoordde hem de vorst " koeltjes, dat gij .dezen grooten heilig reken„ fchap van uwe boodfchap gaet geven"; en op ftaende voet liet hij hem in eene brandende houtmijt werpen. De doodt van dezen wreeden koning maekte een einde aen den wettigen ftam der koningen van Kastilië. Een onwettige tak volgde hem op; en dezelve verkreeg den roem van flechts eene eenige en zelfde alleenheerfching van geheel Spanje te maken, door het huwelijk van Ferdinand en Izabella , en door de vaste en duurzame vereeniging der kroonen van Kastilië en Arragon. Doch laten wij de gebeurtenisfen niet vooruit loopen. Henrik de vierde, één der afftammelingen van Tranftamara, begon zijne ongelukkige regering omtrent het midden der vijftiende eeuwe ; en deze regering was tevens het tooneel en de zegeprael der misdaed' en ©ngebondenheit. De koning zelf, de koningin, , de  30 De NiEUWE R e i s r g e r. degunftelingen, de ftaetsdienaers, de bisfchoh deugdt, betamelijkheid billijkheit, den eods dienst en de eerbaerheit als ijdele namen S d" koningin vooral bedekte bare ief koozTngen nfe geen eenigen ftuijer; weinige vrouwen S den, in bare minnerijen, minder eerbiedt voot de welvoeglijkheden. Henrik verfteet S£ dagen met de minnaren zijner vrouwe £ J!:r • J 10 Cene erSer]ike gemeenzaemheit, medevrijers en medevrijfters van e&d7ren üe ovei hunne eigene ongetrouwheden, en Ö,S S?» 'et voorbeeld de ïcnandJ; ,kfte ongebondenheit vn^^0026 gedl'ag moes£ noodwendig het volk tot oproer verwekken : de misnoegden namen dit voorwendfel om te muS ef 2 2S - het hoeder misnoegden. Men zag toen dezelfde ongere geluheden, die de regering van Lodewhkln Zaehtmoedigen verontrust hadden, vervolgen" in Frankrijk onder Henrik den derden w? opkwamen, en Engelandt onder Kareden eerften verwoestten, in Spanje ontftaen De ' muitehngen, door de zwakheit van den konfng magtig geworden, matigden zieh bet egt om hunnen oppervorst te vonnisfen; en om de beoeffening van dit vermogen alzoo onen baer te maken, als hunne voLend^S" moe-  Honderd en Drieennegentigste Brief. 31 moedig was, noodigden zij alle hunne aenhangelingen, om te Avilate vergaderen. Men richtte een wijduitgeftrekt tooneel op, in eene vlakte buiten de muren der ftadt, en plaetfte 'er de beeldtenis des konings, op zijnen troon gezeten, met de kroon' op het hoofdt, den fcepter in de hand', den degen der geregtigheit op zijde, en met koningklijk gewaed' bekleed. De befchuldiging tegen den vorst werd met luider ftemme gelezen, en het vonnis, waerdoor hij afgezet wierd, voor eene talrijke vergadering uitgsfproken. Toen aen het eerfte punt van befchuldiging' gelezen hadde, Kaderde de aertsbisfchop van Toledo, en nam de kroon van het hoofdt der beeldtenisfé. Na de lezing van het tweede punt, maekte de graef van Haifanca den degen los. Men las het derde ftuk, waerop de graef van Berevent den fcepter wegnam; en na het vierde lidt, wierp men de beeldtenis 'omver. Een jonge broeder van Henrik, die hem flechts eenigen tijdt overleefde, ontving de kroon op dezelfde ftellaedje. Dit blijfpel werd vergezeld van alle de treurige afgrijsfelijkheden der burgerlijke oorlogen. De aertsbisfchop en zijn aenhang verklaerden den koning onmagtig, ten tijde zelfs dat hij van zijne minnaresfen omringd was; en door eene ongehoorde regtsoeftening, maer volgens een regtmatig gevolg, deden zij uitfpraek dat zijne dochter Johanna onwettig, uit overfpel geboren , en onbekwaem was om de kroon van Kastilië te dragen. De  32 Bk Nuuwï Rüisigu. ; De ftoutmoedigfl-e hoofden der fkmèmw* nnge hadden nimmer tot diergelijke uiterfteö durven komen, indien zij niét aengemoedigd waren geworden door de denkbeelden, welke zich bet volk zelf wegens de koningklijke waerdigheit gevormd had, of zoo de natuur der Spaenfche regeringe de gemoederen niet had voorbereid, om deze buitengewone flappen goedtekeuren. De koning oeffende de uitvoerende magt, maer met een voorregt, dat on* gemeen bepaeld was. Het wetgevende gezag berustte bij de algemeene ftaten, bekend on der den naem van de Cortes, beftaende uit den adeldom, de kerkdijken en de afgezondenen der fteden. De leden dezer drie orden, welke regt van flemmen hadden, vergaderden in eene beftemde plaets; en hunne befluiten werden gevormd door de uitfpraken van het grootfte getal. Het regt om fchattingen te heffen, wetten te maken, en de misbruiken-te hervor men , behoorde tot deze vergadering Nergens muntten de edelen zoo zeer uit, gelijk in Kastihë, door den geest der onafhanekeliikheit, en de floutheit hunner eisfchen De gefchiedenis dezer alleenheerfchinge verfchaft de treffendfte voorbeelden van hunne waekzaemheit in het gadeflaen van alle de flappen hunner opperheeren, en van de wakkerheit waermede zij zich tegens derzelver ondernemingen kantten , wanneer zij dezelve ftriidig met hunne wetten achtten. Zij hadden zulk een  Honderd' en Dmeennegenttgste Brief, 'een hoog denkbeeldt van hunnen rang, dat dë grooten der eerfte klasïè, zelfs in den bijzonderen omgang met den vorst', als één hunner voorregten befchouwden zich in deszelfs tegenwoordigheit te dekken , en hem veeleer als3 zijns gelijken, dan als zijne onderdanen, naderden. „ Indien gij u herinnert,"zeide een Engelsen „ ftaetkundige tot mij , de verfchillende gej, beurtenisfen, die in Spanje op eikanderen ü zyn gevolgd, federt den inval der Moren; i, tot aen de hereeniging van deszelfs onder„ fcheidene koningkrijken onder Ferdihand en „ Izabelle, zult gij Jigtelijk de oorzaek dezer j, regeringsvorm ontdekken; Het gelukte den „ Spanjaerden niet dan met moeite , en bij „ trappen , hunne verkregene landfchapperi „ van het juk der Mahometanen te verlosfen. „ De edelen, den ftandaerdt van eert uitftej, kend opperhoofdt in de oorlogen volgende | „ ftreden niet voor hem alleen, maer wilderi h m de vruchten der overvvinninge deélen: 3, Zij vorderden derhalve een gedeelte der h landen , welke zij uit de handen van den „ vijandt gerukt hadden ; en hun vermogen „ vermeerderde, naermate de heerfchappjjeri 5, van den vorst zich uitftrekten: Genood* „ zaekt hunne toevlugt tot de dienften van deri „ adeldom te nemen, befpeürden de koningen „ de noodzakelijkheit om denzelven , door' « |^eV^"gen en voorre^eh) aen zich te ® ver-.  3+ De Nieuwe R e is i g e e. „ verbinden. Dacrenboven waren de opper„ vorftendommen , die dus in de verfchillende „ deelen van Spanje gevormd werden , niet „ zeer aenmerkelijk; en de meester van . een „ dezer kleene koningkrijken was van de gee„ nen, die hem geholpen hadden om het te „ verooverën , bijna niet onderfcheiden. Hij „ durfde derhalve niet veel onderwerping eis„ fchen , noch een groot vermogen oeftenen; „ en de adeldom, die zoo weinig afftands tus„ fchen den troon en zich zeiven zag, kon „ zijne koningen niet behandelen met de eer,, bied', welke de andere oppervorften hunnen onderdanen inboezemden. „ Verfcheidene andere omftandigheden brag„ ten ook veel toe, om de Spaenfche fteden „ aenzien en gezag te geven. Gedurende de .„ oorlogen met de Moren, ftond het landt ,, gedurig bloot voor de ftrooperijen van den „ vijandt, en de lieden van allerlei rang zagen „ zich gedwongen hun verblijf te nemen in de „ fteden, alwaer een groot aental van men„ fchen zich tot de algemeene befcherming „ vereenigde! De Spanjaerds , ' die zich het „ juk der overwinnaren onttrokken, gingen » 'er eene wijkplaets zoeken.; en de huisge,„ zinnen der geenen, die de wapenen tegens „ de ongeloovigen opnamen, verfchuilden zich „ binnen derzelver muren. Deze fteden, al„ lengskens zeer volkrijk wordende, belastten „ zich met het onderhoudt der. krijgsbenden, „ die  Hónderd en Drieennegentigste Brief. 35 ft die tot de openbare veiligheit noodzakelijk „ waren ; en de koning , zich genoodzaekt „ vindende ondcrftandt bij haer te zoeken, „ trachtte haer ■ aen zich te verbinden door „ vrijdommen, die hare magt vermeerderden. „ Dusdanig was de gefteldheit van het ko,, ningkrijk Kastilië ; en het was den vorst' f, bijna niet moeijelijker de ±\toren uit zijnd „ ftaten te verjagen, dan zijne eigene onder„ danen te beteugelen. Indien gij de oogen ,, op Arragon werpt, zult gij 'er koningen „ zien, die zelfs de fchaduw van het opperfte „ vermogen niet bezitten. De wezenlijke be* „ oeffening der koningklijke waerdigheit be- hoorde aen de Cortes, dat is, aen de alge„ meene ftaten. Zij alleen leiden de fchattin,, gen op, verklaerden het oorlog, mackten „ vrede, hadden het beftuurover de munten, ,, overzagen de vonnisfen der vierfcharen, „ waektcn over de deelen der regeringe, ep „ hervormden de misbruiken. „ Niet vergenoegd dezen fluitboom tegen „ de koningklijke magt opgeregt te hebben, „ verkozen de Arragonnen; uit zich een' op„ perften regter, die, onder den naem van „ Opperregter, gelijk de regters (*) van „ Sparte, of de gemeensmarinen te Rome, de „ bedieningen van opzigter van den vorst en „ befchermer des volks waernam. Zijn per"* i-, lboil G 2  36 De Nieuwe Reisiger. „ foon was heilig, en zijn regtsgebiedt bijna „ onbepaeld. Hij was de uitlegger der wet» ten j en niet alleen moesten de mindere reg„ ters, maer zelfs de koning , zich naer zijne „ bcflisfing i'cbikken. Mij mogt, zonder dat „ 'er tusfchenberoepen plaets hadden , alle „ zaken tot zich betrekken , den gewonen „ regeer verbieden het onderzoek daervan te „ vervolgen, de befturing der regeringe her„ vormen, den loop van het geregt regelen, „ de willekeuren van den vorst onderzoeken, „ en dezelve toelaten of verwerpen naer zijn „ goedvinden. Hij behoefde flechts aen de „ ftaten rckcnfchap te geven van zijn gedrag „ in de ©effening zijner bedieninge. Volgens „ de wetten van Arragon, de edelen der eer„ fte klasfe aen de hoofdftraffen niet onder„ worpen zijnde, vereischtc de algemeene vei„ ligheit dac dees overheitsperfoon uit den „ adeldom van den tweeden rang moest ver„ kozen worden: want dewijl hij verantwoor„ delijk was voor het gezag , dat hem was „ toevertrouwd , wilde men hem, door de „ vrees voor alle de geftrengheit des geregts, # in ziJnen pligt houden. In ijdere vergade„ ring der algemeene ftaten,, verkoos mep „ door het lot zeventien perfonen, die eene „ vierfchaer uitmaekten, ahvacr ijder regt had „ zijne kiagten tegens den opperregter inte„ brengen. Deze regters velden hunne von„ nisien bij eedzwering, en mogten den fchul- „ di-  Honderd en Drieennegentigste Brief. 37 „ digen met verbeurdverklaring' zijner goede„ ren , de ontiideling of den doodt ftraffen. „ De gedurige vrees voor deze geftrenge cn „ oneenzijdige naervorfchingen was een krag„ tig middel, om dezen magiftraet tot eene „ naeuwkeurige vervulling van de pligten zij„ ner bedieninge te verbinden. „ De Arragonncrs waren dermate gewoon „ hunnen heeren den ftaet van onvermogen, „ waerin zij hen wilden houden, te doen be„ fpeuren , dat zij in den eedt van gehoor,, zaemheit, dien men den oppervorst' deed, „ een voorfchrift, bekwaem om hem zijne „ afhangkelijkheit te herinneren , geveegd „ hadden. Gedenk , zeide de opperregter, „ uit naem' zijner fiere vrijheeren, tot hem, „ gedenk dat wij, die zoo goed zijn als gij, „ u tot onzen koning maken, op voorwaerde „ dat gij onze wetten en voorregten zult hand„ haven; anders zullen wij ontfiagen zijn van „ u te gehoorzamen. Uit kragt' van dezen „ eedt, fielden de edelen, als eene grondwet „ des koningkrijks , dat, indien de koning ,, hunne regten fchonde, het volk wettiglijk ,, eenen anderen mogte verkiezen. Echter „ ziet men geen één voorbeeldt, dat het ge„ bruik van dit vermogen gemaekt he Ferdinand en Izabelle bezitting van de ftadt Grenada, en deden 'er hunne intrede. Zoo dra de Sarafynfehe koning zijnen overvvinnaer zag naderen, ging hij hem te gemoete, cn wilde hem , m zijne tegenwoordigheit gekomen,, de handen kusfehen; maer Ferdinand, hem voor de Jaetftemael als koning behandelende, reikte hem de armen toe, en omhelsde hem. De Mahometaenfche vorst bood vervolgens den koning' van Arragon de fleutels der ftadt aen. De Christenen.traden 'er in, en gingen aenftonds het kruis op den top der hoocr fte torens planten ; terwijl een wapenkonhS met luider femme uitriep: „ Kastilië,Kastilië r „ Grenada voor de onverwinnelijke koningen ■j, Ferdinand en Izabelle", • Op het zien van het kruis, bogen zich de koningin en het ganfche leger met het aengezigt'. ter aerde ftomen tranen van blijdfehap, en betuigden Gode hunne dankerkentenis, dat hi ^ndaerdt van onzen godsdienst te doen triomfe en m een landt, alwaer de ongodsdienftig/ heit zoo vele eeuwen geregeerd had. Na deze nmg afxuLe dt van zijne overwinnaren, en ver- waïhtïe % ganfdie hUiSg6Zin' *W hem wachtte. Gekomen op eenen heuvel , van- ^oTt ^,^ -g , keeklij z cn om , om dezelve voor het laetst te be gouwen, ÉJy hield zijne oogen lang gevestigd  Honderd en Drieennf.gentigste Brief, 41 tigd op de torens en heerlijke paleizen, welke hij nu voor altoos verloren had. Dit gezigt trof hem zoo levendig, dat hij zuchtte en tranen Hortte , uitroepende : 0 Heer, Godt der veldjlagen ! „ Het is met reden, zeide zijne „ moeder tot hem , dat gij thans als eene „ vrouw fchreit, dewijl gij, als een dapper „ man, uw eigen landt niet hebt kunnen be„ waren". Dees vorst, niet als een bijzonder perfoon kunnende leven in plaetfen, alwaer hij zich meester gezien had, begaf zich naer Afrika met een groot getal zijner onderdanen. Het gerucht der verooveringe van Grenada verfpreidde zich in alle de gewesten van het Christendom; en deze overwinningen, gepaerd met den ijver van Ferdinand en Izabelle tot de bekeering der Moren , verwierven den twee echtgenooten den naem van Katholyke Koningen , dien hunne opvolgers federt altoos gedragen hebben. Ferdinand behaelde zoo veel eer niet, toen hij het koningkrijk Navarre bij zijne andere kroonen voegde. Joan van Albret, die dezen troon bezat, had zich verbonden met den koning van Frankrijk, tegens Spanje, Engelandt, en den paus, met eikanderen vereenigd. Julius de tweede, die toen den kerkdijken fcepter voerde, deed den koning van Navarre, als fcheurmaker in den ban, ontfloeg deszelfs onderdanen van den eedt van getrouwheit, en. fchonk deszelfs ftaten aen den eerften, die 'er C 5 zich  42 De Nieuwe R e i s i g e r. zich meester van konde maken. Ferdinand' trad gewapenderhandt in dit koningkrijk , en ontnam het deszelfs wettigen bezitter. Deze onregtvaerdige veroovering onderwierp hem eindelijk geheel Spanje. Inderdaedt, meester van Kastilië door zijne gemalin, van Arragon door zijne geboorte, van Grenada door zijne wapenen , van Navarre door overweldiging, fteeg hij, gelijk gij ziet, onder allerlei tyteis, tenhoogften trap der koningklijke waerdigheit. Van toen af werd hij, -in Europa, befchouwt als de wreker van den godsdienst, en de herfteller des vaderlands. Niettemin werd zijn gezag nog beteugeld, , door de onmatige voorregten van den adeldom, en de ongemeene magt der fteden: het groote oogmerk van dezen vorst was dezelve binnen de juiste palen te befluiten. Onder verfchil lende voorwendfels , fomtijds door geweldt meestentijds uit kragt' der vonnisfen, door de regtbanken geveld, beroofde hij *le edelen van een gedeelte der landen , welke zij door de edelmoedigheit of zwakheit der aloude vorften verkregen hadden. Hij behandelde en bclioo'dikwerf, zonder hunne kennisfe, zaken van het uiterftc gewigt, en verhefte verfcheidene malen geringe lieden, aen zijne belangen verknocht , tot uitmuntende bedieningen Hij bragt in zijn hof een toeftel van pligtpieging' en waerdigheit, in Spanje onbekend, zoo lang het m kleene koningkrijkcn verdeeld was, doch 't welk  Honderd en Drieennegentigste Brief. 43 5t welk den adeldom gewende den troon met meer plegtigheit te naderen, en het meer eerbiedt voor zijne koningen inboezemde. Hij vereenigde de waerdigheden van groot-meester van St. Jakob, Kalatrava en Alkantara met de kroon', en vermeerderde daerdoor de inkomften en de magt van den oppervorst. Deze drie waerdigheden, de gewigtigfte van den ftaet, ten aenzien van het gezag en de rijkdommen, verheften de geenen , die 'er mede bekleed waren, bijna tot denzelfden rang als den koning. Het volftrekte regtsgebiedt, 't welk de edelen in hunne landen oeffenden , ftreelde het meeste hunnen hoogmoedt. Zij fielden in dit voorregt zoo veel belang, dat zij het met de wapenen in de hand' zouden verdeedigd hebben, indien men ondernomen hadde hen daervan te berooven. Ferdinand zocht de middelen , om heimelijk te ondermijnen het geene hij niet met geweld' konde verkrijgen; en om zijne vrijheeren van een gezag, dat het zijne fchadelijk was, te berooven, wist hij behendig zijn voordeel te doen met de vermaerde broederfchap, federt de dertiende eeuw in Spanje bekend , onder den naem van Stf Hermandad. Zie hier wat aenleiding tot derzelver grondftichting gaf. De gedurige verwoestingen der Moren, het gebrek aen krijgstucht onder de benden, welke men t^gen deze ongeloovigen gebruikte , de wreede  44 De Nieuwe Reisiger. wreede verdeeldheden, die zich onophoudelijk - tusfchen den vorst en de edelen vernieuwden, de woede, met welke deze Jaetften eikanderen beoorloogden, vervulden alle de Jandfchappen met onlusten en verwarringe. De plundering, de brpdigmgen en moorderijen werden zoo gertèen, dat 'er naeuv/elijks eene veilige gemeenfchap van de eene plaets tot de andere overbleef. Het kwaedt fcheen onvardragelijk; en het belang hunner eigene behoudenisfe noodzaekte de volken toevlugt te nemen tot een buitengemeen hulpmiddel. De fteden van Arragon, en, op haer voorbeeldt, die van Kastihe, vereenigden zich, en vormden eene • maetfehappij, die den naem van Heilige Broederfchap aennam. Yder van haer bragt eene zekere fchatting op: men ligtte krijgsbenden, gefchikt om de misdadigen te vervolgen : cn men benoemde regters, die hunne vjerfcharen m verfchillende deelen van het koningkrijk openden. Allen, die van doodflag, dieverijof eenig ander misdrijf, ftrijdig met de open, bare rust, overtuigd werden, leidde men voor deze magiftratcn, die, zonder op de cisfehen yan den hefer der plaetfe achtteflaen , den fchuldigen vonnisten en oordeelden, Wel rasch zag men de inwendige orde en rust herleven De edelen alleen beklacgden zich over deze nieuwigheit, als eene inbreuk op hunne reeten Ferdinand , befpeurende dat de broederfchap' van Stc Hermandad niet alleen zeer nuttig was tot  Honderd en Drieennegentigste Brief. 4$ tot handhaving der regeringe, maer dat zij insgelijks ftrekte, om het bijzondere regtsgebiedt der vrij heeren te verzwakken en zelfs te vernietigen, gebruikte al het vermogen van zijn gezag, om dezelve ftaende te houden. Men erkende zoo wel derzelver voordeden, dat zij nog tegenwoordig in wezen is, fchoon zij niet meer noodzakelijk zij, noch om de magt der grooten te matigen, nodi om die der kroone uittebreiden. Ferdinand en Izabelle vonden Spanje-geenszins in den ftaet, waer in men het tegenwoordig befchouwt, noch zelfs gelijk het federt onder de regering van Karei den vijfden was. De vermenging der aloude Wester-Gotthen, Moren, Christenen en Joden, vernielden den grondt, dien zij eikanderen betwisten; en het landt, onvruchtbaer onder de ftroomen bloeds, waermede zij het overdekt hadden , was zoo wreed en barbaersch geworden als de menfchen, die het zelve verwoestten. Het fcheen alleen vruchtbaer onder dc handen der Mahometanen. De overwonnene Moren waren de hoevenaers der overwinnaren; en de Christenen beftonden flechts door den arbeidt hunner vijanden. Aen de andere zijde , gefchiedde de ganfche koophandel door de Joden, die ongelukkiglijk al te noodzakelijk waren bij een fier volk, dat alleen wist te ftrijden. Zij trokken, door de koopmanfehap en den woeker, ai het geldt van den ftaet tot zich 5 en gelijk men in Frank-  4<$ Di Niiuwe Reisiujh, Frankrijk de groote heeren , ter hétlMfngfe van het geene hunne verkwisting hun kost', dochters van tollenaren ziet trouwen, fchaéitfden zich de Spaenfche edelen , welken niets meer dan tytels overbleef, insgelijks niet in de Hebreeufche geflachten hulpmiddelen tegens de armoede te zoeken. Hieruit ontfiacn de uitdrukkingen , in Spanje niet min dan in Portugal gebruikelijk, van oude en nieuwe Christenen, om de geflachten, die op Joodfche of Mahometaenfche ftammen geënt zijn, te onderfcheiden van de geenen, die zich nimmer mishuwelijkt hebben. Het is hier de plaets eene korte febets te geven van de verfchillende vervolgingen, welke dit werkzame, handeldrijvende en woekerende volk in Spanje heeft moeten ondergaen, federt het begin des koningkrijks tot aen het tijdperk, waervan wij fpreken. In de zevende eeuw kondigde een Gotsch koning eene willekeur af, die den Joden beval zich te laten doopen, op llraffe des doods. De vrees maekte onder hen vele valfche nieuwbekeerden, en verdreef uit het landt nog een -grootèr getal, 't welk zijne naerftigheit en zijnen rijkdom in de naburige Haten bragt, even als onze gereformeerden, na de herroeping van het edikt van Nantes. Het fchijnt echter dat deze bloedige wet niet ten geftrengfte wierd uitgevoerd: want dertig jaren daerna ziet men dezeffde keuren van verbanningen vernieuwen ; en men ver-  honderd en ürieennegent1gste BrIEE. 1 4?' verklaert in eene kerkvergadering , dat geen vorst op den troon zal mogen klimmen, zonder dat hij gezworen heeft deze keuren in achttcnemen. s De Spaenfche Joden , uit kragt' van deze geftrcngd wetten doorgaens vervolgd, flaen aen het muiten , en verbinden zich met die van Afrika; maer zij worden daerover geftraft door het verlies van hunne goederen, van hunne vrijheit, of met de ballingfchap. De koning Vitiza roept hen te rug, overlaedt hen met weldaden, en vereert hen met al zijn vertrouwen. In het jaer 1391, ftookt de uitzinnige ijver van een' eenigen prieftcr, door bewegelijke en oproerige predikaetfiën, het volk van Sevilië tegens hen op; en meer dan vier duizend dezer rampzaligen worden in eenen dag omgebragt. Het voorbeeldt wordt befmettelijk teKordova, Barcelona, en in de meeste andere lieden. Overal is men bezig met plunderen, branden en moorden. In de volgende eeuw fpoort een monnik, met een kruisbeeldt gewapend, het volk aen, om Jezus Christus te wreken, door het bloedt der geenen, die hem geflagt hebben; en eindelijk dwingt men hen, door eene willekeur van Ferdinand en Izabelle, zich te bekeeren of het koningkrijk te verlaten. Dit verbannen volk biedt vergeefsch onnoemelijke geldfommen aen, en verbindt zich tot het betalen van ongeloof- felijke  48 De Nieuwe Reisigee, felijke fchattingen, om dit verderffelijke vop> nis te doen wederroepen. Men verleent huri flechts zes maenden, om zich daecnaer te fchikken. Men wil hun wel vergunnen hunne goederen te verkoopen, doch verbiedt hun,&op ftraf van het leven, eenig goudt, zilver of gefteente met zich te Voerem Vijftig duizend Joden trokken 'er toen uit het koningkrijk. Sommigen begeven zich naer Afrika, andere naer Portugal of Frankrijk: verfcheidene kceren te rug, veinzende Christenen geworden te zijn; en het is voornamelijk tegens hen dat het geloofsonderzoek in Spanje wierd ingevoerd, ten einde men hen, op de minfte uiterlijke daedt van hunnen godsdienst, geregtelijk van hunne goederen en hun leven mogte berooven» Ik heb u zoo dikwerf Van deze beruchte vierfchaer' gefproken, Mevrouw, dat het niet ondienftig is hier de historie en den oorfpron» van dezelve te doen kennen. In de eerfte eeuwen der kerke, onder de Heidenfche keizers, ftrafte men de ketters alleenlijk door den kerkelijken ban; en 'er was tegens hen geen ander regtsgebiedt dan dat der bisfehoppen. De Christen vorften maekten wetten, die hen van hunne goederen beroofden, en hen tot de 'faallingfchap veroordeelden ; en van toen af waren 'er twee vierfcharen, de kerkelijke, die hen met den ban floeg, en de weereldlijke, die hun de ftraffen, door de keuren voorgefehreven, opleide. Meri  Honderd en DrieenNegentigste Brief. 49 Men ging op deze wijs te werk tot de negende eeuw, wanneer de bisfehoppen zich een uitgeftrekter gezag aenmatigden: want de regten der leeken overweldigende, gebruikten zij de gevangenis en het vasten ; cn dit gebruik greep Handt tot aen de twaelfde eeuw. Dewijl de ketters toen zeer vermeenigvuldigdcn en magtiger wierden , kon de geestelijkheit niets anders doen dan prediken, om hen te bekeeren. Dit gefchiedde voornamelijk in Languedok, ten tijde der Albigenzen. De monniken van Citeaux., bij welke zich St. Dominikus voegde, Helden daer toe allen hunnen ijver in 't werk. Zij werden geholpen door eenen afgezant van den heiligen Hoel; doch zich met het enkele zwaerd' des woords niet vergenoegende , beraedïlaegdeh zij, in eene kerkvergadering, teTouloufe gehouden, over de middelen om de lêhuldigea optezoeken en te ftraftcn. Zij maekten keuren, welke men kan'aenmerken als de gróndflagen der vierfchaer' van gewetensdwang, ingefteld om te vonnisfen over de gedachten der menfehen , waerover Godt tot hier toe zich alleen het oordeel behouden had; gevolgelijk eene nieuwe foort van moedwil , te gelijk ftrijdende tegens de grondbeginfels van den godsdienst, de menschlievendheit en ftaetkunde. Deze vierfchaer hing in den beginne alleen af van de bisfehoppen, natuurlijke regters in de gefchillen van den godsdienst; maer de paus, niet befpeurende dat deze kerk- XVI. Deel. D voog-  $0 Di Nieüwi ReisiCeK, voogden genoégzamen ijver in dit ftuk gebruikten,'vertrouwde dezelve alleen aen de Dominik?.nen. Deze monniken, om de al te grodte toege^ vendheit, welke men der geestelijkheit verweet, te ontwijken, vervielen tot een tegen^ ftrijdiguiterfte, en oeffenden hunne bediening met zoo veel geftrengheit, dat het volk en de graef van Touloufe hen uit de ftadt jaegden. Zij keerden 'er te rug, werden op nieuw verdreven , en eindelijk omgebragt. Alfonfus, broeder van St. Lodewijk, riep hen wederom; en zij begonnen hunne magt weêr in alle vrijheit te oeifenen. Maer, na verloop des tijds, de Albigenzen verdwenen zijnde, geraekte de gewetens vierfchaer, die alleen zaken van ketterij'onderzocht, in verval. De onbefcheiden ijver harer amptenaren, die dikwerf onnoozele heden in hunne befchuldigingen wikkelden, had deze regtbank reeds grootdijks in verachtinse gebragt. De paus Alexander de derde wilde 'er ock eene in Frankrijk opregten, onder de regering van St. Lodewijk. De kloostervoogdt (*) der Kordelieren en de landfehapsoverfte (f) der Dominikfnea waren de grootkettermeesters. Door de bulle van den opperpriester moesten zij met de bisfehoppen raedpJegen; maer zij hingen op geenerlei wijsvvan dezelven af. Dit vreern- O Gardien. (f) Provinciah  Honderd én Drieknnegentigste Brief. 5t vreemde regtsgebiedt, gegeven aen menfchen* die gelofte doen van de weereldt te verlaten , vergramde" de geestelijkheit en de leeken; en wefrasch liet de opftandt van alle de gemoederen aen deze monniken flechts een' blooten tytel. Verfcheidene eeuwen daerna, waren de hertog van Guife en de kardinael van Lotteringen, deszelfs broeder , Katharina de Medicis^ fterk aen, om hare toeflemming tot de herftelling dezer hatelijke vierfchaer' te geven. De koningin ftelde 'er zich flandvastig tegen, latende den bisfehoppen de zorg om het regtsgeding der ketteren optemaken, en den gewonen magiftraten den last om dezelven te ftraften. In navolging' van de gewetensregtbank te Touloufe, ftelde de paus die van Rome in, en vertrouwde dezelve aen de Dominikancn en Kordelieren , te famen met de hooge geestelijkheit , en de weereldlijke regteren, belast met het ftraften der fchuldigen. Deze ihfteU ling, het Heilige Ampt geheten , werd door geheel Italië niet toegelaten. De ftaten van Napels, toen met den heiligen ftoei overhoop liggende, weigerden de>:elve aentenemen. Ech> ter zijn 'er geene ketters in dit koningkrijk * \ geen bewijst dat de gewetensvierfchaer minder het bolwerk van het geloof dan de geesfel van het menschdom is. Venetië heeft dezelve ontvangen , maer met bepalingen , die haer van den raedt doen afhangen, en aen het geD % mee-  52 De Nieuwe Reukjes. meenebest onderwerpen. Zij beftaet uit dennuntius, den patriarch, een Kordelier, grootkettermeester, en twee of drie edele Venetianen , zonder wier tcgenwoordigheit alle de regtshandelingen van geene waerde zijn. De ftaet, dus eenig mishagen in dezelve fcheppende, kan ze opfchorten of vernietigen. De wijste voorzorg, welke de raedsheeren namen, was dat de boeten en verbeurdverklaringen den kettermeesteren niet zouden toebehooren. Men matigde den ijver dezer laetften, door hun de aenvechting om zich door hunne vonnisfen te verrijken te benemen. Deze en verfcheidene andere keuren, niet min ftaetkundig, vernietigden het gezag van het Heilige Ampt te Venetië , door het. zelve ten grootften decle te ontzenuwen. De ketterij is bijna de eenigfte ftof, waervan deze vierfchaer kennis neemt; en nog is zij niet zeer geftreng. Twaelf kardinalen, door zijne heiligheit benoemd , met een zeker getal van bisfehoppen en godgeleerden , wier gevolmagtigde altoos van de orde van St. Dominikus is, maken te Rome de heilige regtbank uit. Deze kerkvoogden worden algemeene kettermeesters geheten, om dat hunne magt zich nitftrekt in alle de plaetfen van het Christendom, alwaer dit regtsgebiedt ontvangen is. Gij kunt u herinneren dat deze vierfchaer hare bediening te Lisfebon en Goa met de grootfte geftrengheit oeftent. De paufen hebben ze uit ftaetkunde opgeregt, de  Honderd in Drieennecentigste Brief. 53 de Portugezen hebben 'er de wreedheit bijgevoegd. Dezelfde regtbank was in Arragon bekend, lang voor dat zij in Kastilië overging, en werd flechts na de veroovering van 'Grenada door geheel Spanje ingevoerd» Ferdinand, de Moren zoo fchielijk als hij hun landt bemagtigd had willende bekeeren, nam zijne toevlugt tot een vaerdiger middel dan de overreding, en gebruikte het geweldt. Dus fchond «en het verdrag, volgens het welke deze volken zich onderworpen hadden : men had hun beloofd hun hunnen godsdienst te laten behouden, en men dwong vijftig duizend van hun tot het omhelzen van eenen anderen, aen welken zij niet geloofden. De Joden, in dit zelfde verdrag begrepen, ondervonden geen meer toegevendheit; en de gewetensvierfchaer behandelde hen met dezelfde geftrengheit als de onreloovigen. Gij hebt gezien hoe vele Joodfche en Mahometaenfche huisgezinnen liever Spanje wilden verlaten, dan de geftrengheit van deszelfs vonnisfen uitftaen. De overblijvenden veinsden Christenen te wezen; maer de grootkettermeester 'Torquemada deed hen aenzien voor menfehen , die met verbeurdverklaring' hunner goederen en berooving' van hun leven moesten geflraft worden. Dees bloeddorftige monnik, die Izabelle, eer zij koningin wierd, had doen zweren dat zij, indien zij immer tot den troon kwame, de Joden, Mahometanen en D 3 ket-  £4 De Nieuwe R e i s i g e r. ketters zoude verdelgen, gaf aen deze wreede mftelling eene gedaente , ftrijdig met alle de wetten der menschlievendheit. Wat is 'er indsrdaedt bekwamer om de gemoederen te verfchrikken , en de rust der famenlevinge te verfforen, dan de gloeijende vuurovens, ont. ftoken door eenen v/reeden en onverzoenlijken ijver, en altoos gereed tot het inzwelgen der flagtofferen, welke dezelve aentoont, veeltijds; pp enkele vermoedens, of volgens de berichten van de wangunst', den baet en de onkunde ?• De ^erfchrikkelijke onmenfchelijkheit, welke Torquemada in de verrichting van zijn ampt oeffehcfe, deed hem het vonnis opmaken aen meer dan vijftig duizend menfchen, waervan •'er ten minfte.zes duizend met de pracht' cn den toeftel van plegtige feesten verbrand werden. Alles, wat men ons vertelt van de barbaerfche volken , die menfchen aen hunne godneden opofferden , haelt niet bij deze afgnjsfehjke ftrafoeffeningen , vergezeld met godsdienffige •plegtigheden. In den beginne flagtte men alleen Joden en Mahometanen; maer wel rasch werden de Spanjaerds zelfs de ongelukkige flagtoffere dezer gruwelijke infbellinge : want toen de Ieerftukkcn van Luther zien begonnen te veripreiden, beproefde ijder burger, dien men vermoedde dezelven te om heizen, het zelfde lot als de Mahometanen en Joden. De verfchrifckelijke ftraffen dezer rampzaligen, van welke men te gelijk feesten van gods-  Hondehd *n Drieennegenti&ste Brief. 55 godsdienst en fchouwfpelcnvan afgrijzen maekte , verfpreidden onder deze volken eene akelijke treurigheit. fder floeg op zijne woorden, op zijne daden, op zijne gebaren acht; en de Spanjaerds, fflzwijgende, wantrouwendeen argdenkende geworden , verloren , door de vrees voor de brandftapelen, waervan zij omringd waren, de vrolijkheit van hunnen geest, en de levendigheit van hunnen aert. Men behoeft ook geene andere oorzaken te zoeken van den geringen voortgang, dien zij in de wetenfchappen, kunften en wijsbegeerte maekten, terwijl Duitschlandt, Engelandt en Frankrijk zoo vele nuttige waerheden ontdekt hebben. Indien het geloofsonderzoek ben voor de ketterij' beveiligd heeft, hoe vele andere misbruiken fleept een regtsgebiedt, dat de wangunst , den haet, de wraekzucht, verraderij en gierigheit begunftigt, niet met zich ? Hoe dikwerf heeft men den bedienaren van het Heilig Ampt niet verweten , dat zij onfchuldige burgers in het verderf geftort hebben, om zich van derzelver goederen meester te maken, en om verborgene vijandfehap, heimelijke wraekzucht , enz., te voldoen ? Daerenboven, is deze magt, uitgevonden om de ketterijen uitterooijen, niet juist het geene de Protestanten meest van de Roomfche kerke verwijderd? Het is voor hun een voorwerp van afgrijzen; en de bezwavelde hemden van het Heilige Ampt zijn de ftandaerds, tegens welke zij .altoos zullen verecnigd zijn. D 4 Het  56 De Nifuwe Reisiger, Het geloofsonderzoek werd ook ingevoerd ift Sicilië Sardinië, Amerika, de Indiém, en algemecnlijk in alle de ftaten van den koning van Spanje behalve, gelijkikgezegd heb, in het koningkrijk Napels, alwaefhet volk zelfsden naem daervan niet mogt hooren uitfpreken Vergeefsch hebben Karei de vijfde door willekeuren, Filips de tweede door de wapenen, cn de hertog van Alba door ftrafoefteningen, getracht het zelve in de Nederlanden intevoeren. Het geweldt bragt niets anders te weeg dan gedurige oorlogen, die den Spaenfchen landaert meer en meer verzwakten Tegenwoordig beftaet deze vierfchaer bijna alleen in de landen van den paus, den koning van Portugal en zijne Katholyke majesteit. Het" hof van Rome, deze inftelling goedkeurende, befchouwde dezelve zonder twijffel als eene aengroening van zijn gezag; en onder dit oogpunt bedacht het niet eenige palen daeraen te ftellen. Het vergunde eene voïftrekte magt aen den kettermeester, en behield in 't geheèl geen opzigt over deszelfs vonnisfen aen zich Het gebruik is dat de koning van Spanje aen de paus eenen algemeenen kettermeester voor alle zijne koningkrijken benoemt, en dat zijne heihgheit denzelven bevestigt. D^es eerfte amptenaer verkiest dc anderen ; maer deze mogen hunne bediening niet oeftenen , voor dac zij de toeftemmmg zijner majesteit verkregen hebben. Zij maken, met den voorzitter, een  Honderd en Drieknnegentigste Brief, gf een opperrcgtsgebiedt uit, dat zijn verblijf in de hoofdftadt houdt. In ds voornaemfte fteden zijn diergelijke vierfcharen; maer zij hangen allen van den opperften raedt af. Men neemt geenen kerkdijken of man van aenzien gevangen, zonder den algemeenen kettermeester daervan gewaerfchuwd te hebben; en alle jaren zendt men hem den ftaet der gevangenen. Het is eene dwaling te gelooven dat de Dominikanen de regering van het Heilige Ampt hebben. Wel is waer dat zij 'er als de ftichters van zijn; maer zij hebben alleen regt om één' hunner monniken in het getal der amptenaren te hebben. De andere leden worden uit de kerkdijken, magiftraten en^monniken gekozen. Alle de misdaden behooren Zonder oi> derfcheidt niet tot hunne regtbank: zij nemen alleen kennis van de ketterij', het Jodendom, Mahometaenschdom, de Sodomie, de godslasteringen, de veelwijverij', de ongodsdienftigheit en de tooverijen. Zoo wel hier als in Portugal worden de aenzicnlijkfte heeren amptenaers dezer vierfchare, onder den naem van far-iliaris, willende liever derzelver geregtsdienaers dan flagtoffers zijn. De eerfte daedt hunner bcdieninge is de fchuldigen gevangen te nemen, en derzelver grootfte voorregt dat zij buiten vermoeden van fchuldt zijn. In Spanje zijn meer dan twintig duizend cüergelijke bedienaers , zonder te rekenen de kettermeesters, bijzitters , regtsvorderaers, D 5 god-  •56 Dï NIEUW£ R£,siG!li( godgeleerde uiteers, raedgevers, ontvangers en andere amptenaers dezer vierfchare. Men zoekt alle deze ampten met ijver, om dat zij als eene befchutting tegens de befchuldigingen deraenbrengeren zijn, en daerenboven de per, ionen, die dezelven bedienen, veel aenziens bijzetten. De eerbiedt, welke men voor hun heeft, en de fchrik, dien de enkele naem van kettermeester inboezemt, ftrekken zich zoo verre uit, dat een mensch zich laet vatten en wegleiden, zonder een eenig woordt te uiten, ?oo dra een famiiiarcs deze verfchrikkelijke woorden heeft uitgefproken : van wegm het Hilkge Ampt. Geen vriendt,' geen gebuur, durft eenigzins morren: de vader levert zijne kmders, de man zijne vrouw over; cn indien 'er een opflandt gefchiedt,'en de fchuldige verdwijnt, vat men in deszelfs plaets aije de geenen, die geweigerd hebben de handt te leenen om zijne ontfnapping te beletten. Men fluit de iclipldigen afzonderlijk, of twee aen twee, m kleene cellen, uit w^elke zij niet Komen dan om ondervraegd te worden. Men zegt hun met waerover men hen befchuldigt maer vraegt hun alleen welke misdaden zij be' dreven hebben. Men wil dat zij hunne eigene bexcimluigers zijn, dat zij de misdaedt, welke men in hen veronderflelt, en die hun zeiven meestentijds onbekend is, raden cn bekennen. hunne bloedverwanten nemen den rouw aen, en fpreken niet meer van hun , dan als van  Honderd ek Drieennègentigste Brief. 59 van doode lieden. Zij durven noch derzelver vergiffenis verzoeken, noch derzelver gevangenis naderen, dewijl zij vreezen zich verdacht te maken, en in het zelfde onheil gewikkeld te worden. Indien de bewijzen niet voldoende zijn, om penen gevangen te veroordeelen , geeft men hem zijne vrijheit weder, doch onthoudt hem een gedeelte van zijn goedt, om de kosten van het gewetensonderzoek goedtemaken. Wanneer men hem fchuldig bevindt, wordt het geheim der geregtshandeling' zoo naeuwkeung in acht genomen, dat men niet weet van welke natuur zijne misdaedt is, noch op welken dag het vonnis zal uitgeroerd worden. Dees dag is dezelfde voor alle misdadigeren, en beftaet in het geene men het Jutc-da-fé noemt. Ik zal niet herhalen het geene ik gezegd heb van deze afgrijsfelijke plegtigheit, die tevens eene feest, eene" verlustiging, eene offerande en eene Aagtbank vertoont, en waerin men de menfchen verbrandt, terwijl men godsdienftig de gebedender kerke opzingt. De kettermeesters, allen kerkdijken zijnde, fpreken het vonnis des doods niet uit: zij fteljèri alleenlijk een gefchrift op , 't welk zij den befchuldigden voorlezen , en waerin gezegd wordt dat de misdadiger van eene diergelijke misdied' overtuigd zijnde, de heilige vierfchaer hem met droef heit aen den weéreldlijken arm overlevert. Zij bid de regters hem met zacht-. moe-  De Nieuwe Reis rG er. moedigheit te behandelen; doch indien dezelve hem fpaerden, zouden zij gevaer loopen van voor fchuldig gehouden te worden. Men bewijst, voor de eerftemael, genade aen de geenen, die, na het ontdekken van hunne medePhgtigen, beloven van het Jodendom aftezien; maer indien zij hervallen, is 'er geene vergif, fin» meer. Men vergelijkt de befchuldigden met met de betichteren; en alle aenbrengers worden aengehoord. Een openteer misdadiger., door het geregt geftraft, een kindt, eene Iigtekooi worden tot het getuigenis toegelaten. De zoon zelf kan tegens zijnen vader, de vrouw tegens haren man getuigen. Een behendig en ftoutmoedig befchuldigcr heeft een zeker middel om zijnen vijandt te .verderven, en zijne wraekzucht, onder den dekmantel van godsdienst, te voldoen. Wel is waer dat de ftraf der wedervergeldinge tegens de valfche betich ters is mtgefproken; maer men maekt ten ftrengfte geen gebruik van dezelve, uit vreeze van de ware getuigen aftefchrikken. Daerenboven zoude men vreezen de befluiten van het Heilige Ampt, welke men door het volk als geheiligde vonmsfen en onfeilbare uitfpraken wil doen befchouwen, in verachtinge te brengen Het ftrekt zijne magt tot over de dooden uit • men geeft hun een'-voorfpraek; en indien zij fchuldig bevonden worden, graeft men hen op, en verbrandt hunne beenders met eene bordpapieren beeldtenis, die hun gelijkt; hunne goederen  Honderd en Drieennegentigste Brief. 6t ren worden verbeurd verklaerd, en den erfgenamen ontnomen. Dusdanig, Mevrouw, is of veeleer is langen tijdt geweest deze verwoestende regtbank, wonderbaer voorftel voor alle volken, voorwerp van afgrijzen voor de eenen, van eerbied' voor de anderen, en welke men, met verbaesdheit, onder de befchaefde volken, in den boezem van het Christendom zeiven, ziet ftandgrijpen. Ik weet dat men haer wreedheden, welke zij niet bedrijft, ten laste legt; maer waerom moet men haer door de logen zoeken hatelijk te maken ? Is de waerheit niet genoeg, om haer te doen verfoeijen? Niettemin erken ik dat Spanje en Portugal, in deze menfchelijke, befchaefde en verlichte eeuw, Wijfeiijk de geftrengheit van derzelver grondregelen gematigd, en de grootheit van derzelver magt verminderd hebben. De kettermeesters zelfs zijn omzigtiger, minder onverbiddelijk en billijker geworden. Ik ben, enz. Madrid, den *\den van Februari, 1755. Hom  62 D b Nieuwe Reisigeü. Honderd en Vieren/negentigste Brief Vervolg van Spanje. T"JE' erfgename van alle de kroonen van XJ Spanje, Joanna, dochter van Ferdinand en Izabelle, was gehuwd met Don Filips, aërtshertog van Oostenrijk; en uit dit huwelijk werd keizer Karei de vijfde geboren. Deze Joanna was eene primes, wier van nature zwak en bekrompen verftandt eenige wanorde deed voorfpellen. Haer gemael ftierf jong, en werd ongemeen van het Spaenfche volk betreurd; doch niemant betoonde meer droefheit dan zijne echtgenoote, die hem met drift'beminde. Zoo dra hij de oogen gefloten had, weigerde deze ontroostbare prinfes eenig voedfel te gebruiken, en bleef langen tijdt met haer aengezigt tegens dat van den dooden prins liggen. Zij ftond eindelijk toe dat men hem in eene doodkist leide; maer deze lijkbus vergezelde haer onophoudelijk: zij voerde dezelve met zich in alle de fteden van Kastilië, met den droevigen toeftel van haren weduwelijken ftaet, geen ander vermaek vindende dan in het gedurige vernieuwen van dezen uitvaert. Zij wilde alleen des nachts optrekken, met een lang gevolg van lieden te voet, die haer met fakkelen Vergezelden. De afgrijsfelijkheden van den minnenijdt volgden haer nog: zij was in eene on-  •Honderd en Vierennegsntigste Brief. 63 onophoudelijke ongerustheft , gedurende deze nachttogten , en keerde zich ijder oogenblik orn, om te zien of geene vrouw het ligchaem van haren echtgenoot naderde. Op het aenbreken van den dag bij een klooster gekomen , wilde zij 'er de lijkbus, tot aen den nacht, in b.-waring Hellen ; maer vernemende dat dit klooster eene abtdij van nonnen was, wilde zij dien dag liever in het veldt legeren, dan té dulden dat haer gemael denzelven onder de vrouwen doorbragt. Somtijds deed zij de doodkist openen, om den geenen, wiens denkbeeldt altoos voor haren geest tegenwoordig was, op nieuw te befchouwen. Dit gezigt verlevendigde hare fmerten en teederheit: Joanna omhelsde het lijk, 't welk zij met hare tranen befproeide , en vervolgde met het te befchouwen , tot dat de overmaet harer kwelling' haer de kennis deed verliezen. Weder tot zich zelve gekomen, begon zij weder te fchreijen, te kermen en te zuchten. Nimmer zag men voorbeeldt van zulk eene langdurige en hevige droef heit, over het verlies van eenen echtgenoot ; en dees echtgenoot had nooit zijne vrouw1 bemind, om dat zij ontbloot was van alle de bekoorlijkheden der gedaente, en alle de hoedanigheden van den geest, die het hart van eenen man kunnen vestigen. Haer verftandt, van nature zwak, was aen meenigvuldige mijmeringen onderworpen. Zij had haren gemael heftig bemind; maer hare buitenfporige ea- kia-  H De Nieuwe Reisiger. kinderlijke teederheit .was bekwamer om afkeer dan liefde te verwekken; en haer ongemeene mtanenijdt, die inderdaedt niet dan al te wei gegrond was, vervoerde haer tot de grootfte ongerijmdheden. Ook nam Filips zeifs den fchijn van het geene hij aen deze ongelukkige prinfes verfchuldigd was niet in acht, wanneer eene koorts, door eene overmatige ongebondcnheit veroorzaekt, zijn leven in het agtentwmtigfte jaer zijnes ouderdoms eindigde. Dit verlies benara voorts al het verftandt zijner ecbtgenoote, die eindelijk zelf ftierf, na langen tijdt' opgefloten te zijn geweest met het geene zij haren fchat noemde. De luisterrijke en roemruchtige regering van Karei den vijgen deed den Spanjaerden de onheilen , door de krankzinnigheit dezer ongelukkige koninginne veroorzaekt, vergeten. Gijweet met welk eene heerlijkheit dees groote vorst te gelijk den troon van Spanje en dien van het keizerrijk bekleedde. De gedenkwaerdigfte gebeurtenis van het leven dezes vorften was de afftandt zijner erffelijke ftaten , ten voordeele van zijnen zoon Filips den tweeden. Zoo dra hij het gunftige oogenblik, ter uitvoennge van dit groote oogmerk, meende avonden te hebben , wilde hij deze laetfte daedt van opperheerfchappjj' onderfcheiden door eenen luister, die eenen diepen indruk in de ziel van zijnen opvolger en zijn volk maekte. Hij beriep de ftaten van VJaenderen te Brusfel; ea 'er  Honderd en Vxerenneqentigste Brief. 6$ *er voor de laetftemael zitting houdende, had hij ter zijde van zich, op zijnen troon, zijnen zoon Filips, vergezeld van de prinfcn des kei-, zerrijks en de grootfte heeren van Spanje. Men las 'er het gefchrift van afftandt, door het welke Karei alle zijne heerfehappijen aen Filips overgaf, en zijne volken van den eedt van getrouwheit ontfloeg. Vervolgens zich zeiven tot de vergadering richtende, verhaelde hij met deftigheit, doch zonder verwaendheit, alles wat hij groots gedaen had , federt het begin zijner regeringe; en hij voegde 'er bij dat, dewijl zijne zwakheden hem noodzaekten de weereldt te verlaten, zijne plaets gelukkiglijk zoude vervuld worden door eenen prins, die de kragt der jeugd' met de rijpheit van verftandt en ervarenisfe paerde. Wijders zich keerende naer zijnen zoon, die zich op de knien geworpen had: „ prins, zeide hij tot hem, indien „ ik u de rijke erffenis, wier grenspalen ik „ zoo zeer heb uitgebreid, flechts door mij; ,, nen doodt naliet, zoudt gij eenige fchatting „ aen mijne geheugenis verfchuldigd zijn; maer ?, wanneer ik'u affta het geene ik nog langer had kunnen behouden, heb ik regt om van „ u de grootfte erkentenis te verwachten. Gij „ kunt mij dezelve op geene aengenamer wijs „ betoonen, dan door de volken, welke ik u ,, toevertrouw, gelukkig te maken. Mogt'gij „ ten eenigen dage uwe kinders befchouwen iri j, eenen ouderdom en eene verdienfte, waer- XVI. DecL E h doot  66 De Nieuwe R ei si g er. „ door gij werd overgehaeld om voor hun te „ doen het geene gij mij voor u ziet verrich„ ten"! Terwijl hij fprak, fmolten alle de omftanders in tranen. Filips, die nog aen de voeten van zijnen vader lag, ftond op, en bedankte hem7, met eene zachte en nederige ftemme, voor de gifte, welke hij van deszelfs goedheit ontving. Van alle zijne wijduitgeftrekte bezittingen , behield Karei flechts een jaergeldt van honderd duizend kroonen, voor de bedieningen van zijn huis, en zijne bijzondere liefdadigheden. Hij had Spanje tot zijne verblijfpiaets uitgekozen; en zoo dra hij 'eraengekomen was, kuschte hij de aerde, zeggende: „ o algemee„ ne moeder der menfchen, ik ben naekt uit „ den fchoot' mijner moeder gekomen; ik zal „ naekt in uwen fchoot wederkeeren". Karei de vijfde begaf zich naer Burgos, alwaer eenige Spaenfchc edelen hun hof bij hem maekten ; doch zij waren in kleen getal, en hunne eerbewijzen zeer koel. De vorst befpeurde, voor de eerftemacl, dat hij geen opperheer meer was, en had de zwakheit om zich te bedroeven dat men voorheen de eerbewijzen , welke hij meende dat men zijnen perfoon verfchuldigd was, flechts aen zijnen rang-bewezen had. Hij kwelde zich nog meer "over de ondankbaerheit van zijnen zoon , die in gebreke bleef om hem het eerfte vierendeel zijner jaerwedde, te Burgos, te laten betalen. Karei  Honderd en Vierennecentigste Brief. 67 Karei kon niet nalaten eenig misnoegen daerover te betoonen; doch dit geldt eindelijk aengckomen zijnde, vervolgde de keizer zijnen weg naer Piaifanca, in Estramadura. Eertijds door deze ftadt trekkende, was hij- bijzonderlijk getroffen geworden door de gelegenheit van het klooster van St. Justus, door Hieronimermon* niken bewoond, en eenige mijlen van Piaifanca gelegen. Hij verkoos het zelve tot zijn verblijf, en liet 'er een gebouw tot zijn gebruik ftichten. Hier Wilde hij de lieffelijkheden van het amptelooze leven fmaken , in een kleen vertrek, dat eenvouwig met huisraedt voorzien was, en het uitzigt had op eenen tuin, waervan hij zelf het ontwerp gemaekt had. Hij hield flechts eenige huisgenooten bij zich, en onderwierp zich aen eene foort van leven, die naeuwelijks eenen enkelen edelman zoude gevoegd hebben. Verre van eenig deel in de ftaetkundige gebeurtenisfcn van Europa te nemen , had hij zelfs de nieuwsgierigheit niet om 'er zich van te laten onderrichten. Andere voorwerpen hielden hem in zijne eenzaemheit bezig. Somtijds kweekte hij met eigene hand' de planten van zijnen tuin aen, of hield zich met het maken van eenig werktuigelijk werklf.uk bezig. Het overige van zijnen tijdt werd in godvruchtige oeffeningen doorgebragt; en hij had meenigvuldige gefprekken met de monniken van het klooster. Zes maenden voor zijnen doodt fcheen zijn geest te verzwakken; E % en  63 De Nieuwe R e i s i g e e. en van dat oogenblik af, wilde hij zijn leven aen alle de geftrengheit van den kloosterregel onderwerpen. Hij fchepte geen behagen meer dan in het zingen der lofzangen van het misboek in het koor. Hij ging zelfs zoo ver van zich te kastijden ; en de grilligheit van zijne inbeelding' vervoerde hem om zijne eigene uitvaert voor zijnen doodt te vieren. Hij trok een rouwkleedt aen, flrekte zich op den grondt uit, liet zich met een llaeplaken bedekken , zong zelf den dienst der dooden, en mengde zijne tranen met die der omftanderen, als of hij eene wezenlijke lijkitaetfie. gevierd hadde. De uitvaert eindigde met het werpen van wijwater op de doodkist; en de vorst, uit zijn graf komende , begaf zich in zijn vertrek , vervuld met de treurige denkbeelden van deze droevige plegtigheit. De indruk, dien zij op zijnen geest maekten, veroorzaekte hem eene koorts, wier aenvallen hij niet konde uitluien; en hij overleed eenige dagen daerna, in het agtenvijftigfte jaer zijns ouderdoms. Spanje had eene nieuwe gedaente aengenomen, onder de roemrijke regering van dezen vorst. Dees keizer , geene palen aen zijne heerfchappij noch aen zijne verooveringen Hellende, deed de neiging zijner volken naer de zijde der wapenen en der ftaetkunde overhellen. Zijne raedsvergaderingen werden famengefteld uit de bekwaemlte ftaetsdienaren van Europa, zijne legers beftuurd door de grootfte  Honderd en Vierennegentigste Brief. 69 fte bevelhebbers, en zijne landfchappen geregeerd door mannen , wier begaafdheden met het gewigt hunner bedieninge overeenkwamen. Filips de tweede , niet vergenoegd met de onmetelijke landen , welke zijn vader hem had overgelaten, wilde 'er nog het koningkrijk Portugal bijvoegen. Zijne regten waren niet onbetwistbaer: die van den hertog van Braganca fchenen alzoo wel gegrond; maer Filips, de fterkfte zijnde, deed zijne regten gelden met de wapenen in de hand', en dwong de Portugezen hem voor haren heer te erkennen. Dus vonden de verfchillende ftaten, die eertijds het wijduitgeltrekte gebiedt der Gotthen uitmaekten, zich wederom, voor de eerftcmael federt den inval der Moren , der heerfchappije van eenen eenigen vorst onderworpen. Ferdinand had reeds ondernomen het koningkrijk Napels daer bij te voegen. Karei de vijfde vereenigde 'er nog andere aenmerkelijker landen mede; maer bij gebrek van dezelven derwijze te hebben kunnen verbinden, dat zij in ftaet waren eikanderen te onderfteunen, liet hij zijnen zoon' eene alleenheerfching, welke zoo vele afgezonderde gedeelten bijna onmogelijk maekten in derzelver geheele uitgeftrektheit te behouden. De grootheit van diïrijk was derhalve eene der oorzaken van deszelfs zwakheit; en tegenwoordig, nu Spanje een gedeelte zijher ftaten verloren heeft, is het magtiger dan onder de vorften uit het huis van Oostenrijk. Deze E 3 laet-  fo Di N i e u w E REISICE R> lactfton , de al te wijduitgcftrekte heerfchaopijen niet door zich zeiven kunnende regeren, waren genoodznekt 'er onderkoningen te zcm den; en uit vreeze dat hij, die den oppervorst moest verbeelden, de genegenheit der volken zouden trachten tot zich te trekken, verkoos men altoos eenen vreemdeling, minder bekwaem om zich te doen beminnen dan te doen vreezen. Welke hoedanigheden hij daerenboven mogt bezitten, was hij het voorwerp van den nijdt der grooten, door de meerderheit zijner bedieninge; en zijne verheffing was des te hatelijker, om dat zij in hem Hechts een' enkelen onderdaen zagen. De gedurige acnkieving, waervan zij zich eene eer bij den vorst zouden gemaekt hebben, fcheen hen te onteeren voor eenen man, dien zij geloofden niets boven hen te bezitten dan de gunst van eenen ftaetsdienaer of eene minnaresfe. Ook leefden de meestem op het landt, verkiezende deze eenzaemheit boven de pracht der fteden en den luiste» van het hof. De ambachtslieden hadden geen werk meer; de rcedcrijen vervielen; de omwandeling van het geldt was gefluit; én de openbare ampten insgelijks in verval geraekt zijnde, wierp men zich op de landerijen die de eenigfte bezittingen van de edelen en het volk werden. De elende deed zich gevoelen, en groeide dag op dag aen: alle de orden van den ftaet klaegden, en gewenden zich tegens de'befturing te morren,'den vorst te haten, en  Honderd en Vierennegentigste Brief. 71 en naer eenen opftandt, die hen daervan verloste, te reikhalzen. De andere oorzaken van zwakheit, in deze aloude gefteldhcit van Spanje, waren de ontdekking van Amerika, het onbebouwd liggen der landerijen, het verlaten der velden en de ontvolking. De Spanjaerds, door de bekoorlijkbcit der rijkdommen verlokt, wierpen zich in meenigte in de nieuwe wecrcld', moesten 'er langdurige oorlogen uitftacn , cn ontvolkten hunne Europefche ftaten, om de fchattcn van Amerika te gaen verzamelen. De weelde, die eenen grooten overvlocdt op de hielen volgt, uit de mijnen van Mexiko en Peru voortgekomen , kwam in Spanje de zeden der inwoonderen verderven , en de volken door den luister van fchielijke rijkdommen verblinden. Van toen af verfmaedde ijder werkzaém burger de al te langzame hulpmiddelen van den arbeidt en de fpaerzaemheit, en verliet zijn vaderlandt, om in afgelegene gewesten den rampzaligen Indianen hun leven en goudt te gaen ontroovcn. Zij, die de fchipbrcuken der zee, de^aenvailen der ziekte, de gevaren der gevechten ontfnapt waren , bragtcn in Spanje onnoemelijke rijkdommen , welke zij met eene onmatige verkwisting' verfprcidden. De vreemdelingen, zich fpoedende om hunne naerftigheit in dit koningkrijk overtebrengen, maekten zich noodzakelijk, verkoften hunne begaefdheden cn hunnen arbeidt ten duurfte, en trokken het groot. E 4 • fte  ra De Nieuwe R e i s i g e r. fte gedeelte dezer fehatten naer zich. De behoeden des levens werden bezwaerlijker te voldoen : de overvloedt des zilvers ftelde een' hooger prys op de waren; en de Spanjaerds, aen de te rugkomst der gallioenen gewoon, vervielen in de elende, wanneer het oorlog of de zee hunne verwachtingen vertraegden of verzwolgen. De ongehuwde ftaet was een noodwendig gevolg van deze buitenfporige weelde. Bijna alle de burgers, hunnen ftandt overfchrijdende leefden adelijk in hunne armoede. Laste zoude het voor hun geweest zijn eene vrouw en kmders te hebben, in eenen onzekeren gelukftandt, die aen luttel verbetering onderheviwas. De kloosters werden bevolkt met overlooperen van den koophandel en dehandwerken Het was zoet voor lafhartige en luijelieden, in eerwaerdige verblijfpketfèn, het aenzien en de eerbewyzen, aen de verdienfte en deugdt ver, f huldigd te genieten; en de al te meenigvuldige, de al te gezochte kloosters werden ak zoo vele afgronden, waerin de toekomende geflachten vernietigd wierden. De onverdraagzame giondregels van Spanje hadden reeds de Joden en Moren pit dit koningkrijk verdreven; deze godsdienftige geihehten verzwolgen nog een aenzienhjk gedeelte van deszelfs onderdanen en mkoml en ; en de meenigvuldige vrijdommen deden al het gewigt der fchattingen op de werk" zaemfte en nuttigfte burgers vallen. Ter-  Honderd en Vierennegentigstr Brief. 73 Terwijl deze mogendheit, eene al te wijduitgeftrekte heerfchappij bcoogende, zijne menfchen tegens ftaven verwisfelde , en liever metalen dan granen oogfte , weigerde haer de vruchtbare aerde hare gaven; en het menfchelijke gedacht verminderde te gelijk met den arbeidt. Spanje had dus geene genoegzame handen meer om zijne fehatten te dragen: beroofd van de noodwendigfte zaken, hield hét alleen een onvruchtbaer metael overig; en wel rasch had het zelfs geen zilver genoeg, om de naerftigheit zijner nageburen te betalen. Dusdanig waren de gevolgen der ontdekkingen van Amerika, bron van voorfpoedt en onheil, die dit koningkrijk verrijkt en ontvolkt heeft. Ten tijde van Cefar telde men 'er meer dan veertig miilioenen inwoonderen; onder de regering van Ferdinand en Izabelle waren 'er nog twintig miilioenen; cn tegenwoordig is dit getal meer dan de helft verminderd. De dapperheit der krijgsbenden van Filips den tweeden, de bekwaemheit zijner veldheeren en ftaetsdienaren, de pracht zijner afgezanten, zijne onmatige onkojcen, zijne gemaekte deftigheit, zijne diepe geveinsdheit, en meer dan dit alles, zijn geluk om zich uit de gewigtigfte zaken te ontwikkelen, verwierven hem den roem van den grootften vorst van Europa; terwijl zijn hoogmoedt, zijn wantrouwen, zijne wreedheden, de opftandt zijner volken, en vooral de doodt van zijnen zoon, hem voor E 5 den  74 De Nieuwe Rkisigu. den fnoodften mensch zijner eeuwe deden aenzien. Eenige fchrijvers hebben ondernomen hem van de raisdaed' van kindermoordt vrij te fpreken: anderen, en dit is het grootfte getal, hebben hem openbaerlijk daervan befchuHigd. Een Spanjaerdt, die zich verbeeldt wel onderricht te zijn, heeft mij deze droévige gebeurtenis op de volgende wijs vertelt. „ Don Carlos, zeide hij tot mij, was het „ flagtoffer van zijne ftaetzucht', en van het „ minnenijdige vermoeden van den koning, „ zijnen vader. Elizabeth van Frankrijk, oud„ fte dochter van Henrik den tweeden, was „ eerst gefchikt geweest voor dezen jongen „ prins; maer Filips, weduwenaer geworden, „ verzocht haer voor zich zeiven. Zijn zoon, „ die zich herinnerde dat zij het geluk zijns „ levens had moeten uitmaken, kon niet na„ laten haer te beminnen. De koningin, zegt „ men, zonder van haren ph'gt te wijken, zag „ hem met vermaek; en dit was genoeg om „ den minnenijdt des konings optewekken, cn „ zijnen jongen medevrijer aen hem hatelijk „ te maken. Op zekeren nacht dat de prins „ in diepen ilaep was, trad de koning in des„ zelfs kamer, van gewapende lieden verge„ zeld, en maekte zich meester van een kof. „ feitje, dat' de brieven der koninginne in „ zich befloot. Don Carlos werd fchielijk „ wakker, en werd, op het gezigt van het „ geene 'er omging, zoo wanhopend, dat hij ,, zich  HONBKRD VlF.RENN£GTTNTÏ GSTE BRIEF. 7g „, zich zeiven het leven zoude benomen heb„ ben, indien men het hem niet belet hadde. „ Men beroofde zijn vertrek van allen huis„ raedt, en liet hem alleen eene flechte matras „ behouden , met verbodt aen zijne ampte„ naers van immer voor hem te verfchijnen. „ Hij werd doorgaens in het oog gehouden, „ en bedient door menfchen, die hem onbe„ kend waren. Wel rasch betichtte men hem „ met heimelijke verftandhouding' in Viaende„ ren en Duitschlandt; en de gewetensvicr,, fchaer, die kennis van deze zack' nam, ver„ oordeelde hem tot- eene eeuwige gevangenis. „ De gevociigheit, welke hij daerover toonde, „ deed de perfonen, die hem dit vonnis gc„ bragt hadden , beven; en zij rustten niet „ voor dat zij hem geheel in het verderf ge„ ftort hadden. Men mengde in alles wat hij „ gebruikte een Iangzaem vergift, dat hem wel „ rasch eene doodelijke kwijning moest vcr„ oorzaken. Dan, het zij hij zich van te„ genmiddelen bediende , of dat zijne na„ tuursgeftcldheit flerker dan het vergift was, „ men moest zich klater uitdrukken ; cn da „ prins vernam dat men hem flechts de keur „ van de foort' zijns doods overliet. Hij ont„ ving deze tijding met die onverfchilligheit, „ die, iets meer dan het leven beminnende, „ het zelfde lot vreest voor het geene zij bc„ mint. Hij vraegde op eene koele wijs of „ zijn badt gereed was; en zich de aders heb; „ bende  76 De Nieuwe R e i s i g e r. m bende doen openen, beval hij al het volk „ te vertrekken. Wijders de afbeelding der j, koninginne in zijne hand' nemende, bleef „ hij met de oogen op dit fchilderij gehecht, „ tot dat de rilling des doods hem in deze zoete „ befchouwing Hoorde; en dus verloor hij de 5, kennis en het leven". Ik vermoede dat onze Spanjaerdt het einde van zijn verhael heeft opgefierd, door 'er romanachtige denkbeelden in te vermengen. De doodt der koninginne volgde dien van den prins; en men befchuldigt Filips insgelijks dit flagtoffer aen zijnen minnenijdt opgeofferd te hebben Andere zeggen dat Elizabeth ftierf van droefheit over het verlies van haren minnaer. Deze gebeurtenis heeft den dichter Campistron het onderwerp van zijn treurfpel van Andrmikm opgeleverd, waerin hij flechts de Spaenfche namen vermomd heeft, volgende in den grond' de histonfche roman van den abt van St Real Dees dubbele vorftenmoordt is ongetwijffeld eene der redenen, die den Spaenfchen koningden hatehjken bijnaem van den duivel van fot zuiden hebben doen geven. Uit het hart' van zijn koningkrijk ontrustte hij alle de andere ftaten; en men wachtte zijnen doodt niet af, gelijk aen andere vorften gebeurt , om hem zijne wreedheden te verwijten. De prins van Oranje befchuldigde hem van verraderij', fchijnheiligheit, kindermoordt, doodflag, veelwijverij' en duizend andere misdaden, welke hij niet  Honderd en Vierennegentigste Brief. 77 niet fchroomde voor de oogen van Europa ten toon te ftellen. Filips beval de moordenjen, met het kruis in de hand'; en in zijne gebedenplaets, aen de zijde van zijnen biegtvader, tcekende hij de doodvonnisfen. Niettemin is de fraeije eeuw van Spanje, de eeuw van kennisfe, geest en vernuft, die van Filips den tweeden. Gretig naer allerlei foorten van roem, had dees vorst nog de eer van zijn vaderlandt meer verlicht te zien. Hij be- | gunstigden de wetenfchappen en de geleerden; en het is onder zijne regering dat de goede historiefchrijvers, de bekwame regtsgeleerden, de grondige godgeleerden , de uitmuntende dichters, en met één woord' de vermaerdfte fchrijvers, als ook de grootfte mannen in het oorlog , de zeevaert en ftaetkunde ten voorfchijn' kwamen. De Spanjaerds overtroffen toen alle andere volken : hunne tael werd gefproken te Parijs, Weenen , Milaen , Turin, enz.; hunne kleedingswijzen, hunne manier van denken en fchrij ven hadden de overhandt op de gemoederen. Hun tooneel werd door de Franfchen nagevolgd. Corneille cn Molière hebben zich federt zeer verrijkt door de Spaenfche tooneelwerken. De historie , de romans, de vernuftige verdichtfels en de zedenkunde werden met nog gelukkiger gevolg dan dat van het tooneel behandeld. De wijsbegeerte alleen bleef onbekend in een landt, waerin het geloofsonderzoek de fchoolfche dwalingen vereeuwigde. Onder  ?8 De NiEUVVE Reisig„. Onder Filips den derden, beproefde Spanje het lot der groote rijken, en waggelde onder het gcwigt van zijne al te wijduitgeftrekte heefichappy . Indien de koning en de ftaetsdienaers nunne magt van binnen vermeerderden , zij verloren hun aenzien en gezag buiten 's lands De wetten verzwakten onder den opperften wil der regeringe; men beroofde de landfchappen van hunne voorregten; men kwelde de rhke burgers; men lei onmatige fchattingen op alle de voorwerpen van den koophandel ; men leende veel; men verkwistte meer; cn de openbare inkomften werden onvoldoende om s lands fchulden te betalen. Een gedeelte der landen, voorheen zoo vruchtbaer, vertoonde reeds niet meer dan de ruwe en wilde gedaente der woestenijen. De nieuwe weereldt, min verkwistende met hare fehatten, fcheen dezelven in haren fchoot te Wederhouden. De over-' matige elende had de naeribghcit ontworteld, den koophandel verdorven, het getal der onderdanen verminderd; en de ftaet, van geldt foldaten en fchepen ontbloot, vond zich zon' der kragt' fn wakkerheit. De landfchappen werden befchouwd als zoo vele koningkriiken die aen eikanderen vreemd waren. Yder 'dezer kleene ftaten had een bijzonder tolhuis; en op ydere grensfeheiding deed men nieuwe re-ten betalen. ° Voeg bij" deze misbruiken de geheele verdrijving der Moren, welke de gewetensvierfchaer on-  Honderd en Vierennegentigste Briee. 79 onophoudelijk vervolgde, en eindelijk uit alle de deelen van Spanje verjaegde. Men hield zich alleen bezig met nuttige en arbeidzame burgers , enkel aen den akkerbouw en koophandel overgegeven, buiten het koningkrijk te vervoeren. Sommigen namen de wijk naer Afrika, hun aloud vaderlandt: anderen begaven zich naer Frankrijk , alwaer zij den hervormden godsdienst omhelsden; en deze verhuizing deed den ftaet' meer dan zes mael honderd duizend inwoonders, die zich, in dit landt van ledigheit en luiheit, alleen op den arbeidt tocleiden , verliezen. De naerftigheit onderfteunde niet meer de gefchenken der nature: de fraeije zijde van Valentia , noch de fijne wol van Andaluffë, werden niet meer door de handen der Spanjaerden bereid. Alle de voorwerpen der pracht' werden verboden; en niets van het geene het leven gemakkelijk en aengenaèm maekt werd toegelaten. Men reedde geene gouden of zilveren ftoffen meer ; en niettegenftaende de goud- en zilvermijnen, zag zich de regering genoodzaekt wetten tegens de overdaed aftekondigen, gclijk.men in een kleen gemecnebest zoude hebben kunnen doen. Eindelijk vervielen de zaken derwijze, dat de heer van Mexiko en Peru eene koperen munt liet flaen, om zijne fchulden te betalen, Hellende dezelve op bijna gelijke waerde als het zilver. De volgende regering was eene aenëenfchakeling van verlies en tegenfpoedt; en echter deed  8o De Nieuwe Reisiger, deed de gunsteling van Filips de vierde , de' graef-hertog van Olivarès, 'zijnen meester den bijnaem van groot aennemen. Toen dees vorst Rousfillon , Portugal en Katalonië verloren hadde, gaf men hem, uit vleijerij' of befehimping', tot zinnebeeidt eenen poel, met deze woorden: „ hoe meer men hem ontneemt, y> noe grooter hij wordt". Op zekeren dag dat hij op de wolvenjagt gjng, riepen hem de inwoonders van Madrid toe : „ het zijn de „ Franfchen en uw Itaetsdienaer , welke gij „ moet verjagen. Zie daer de wezenlijke wol„ ven , die ons verfcheuren" Filips, befchaemt dat het volk hem zijnen pligt herinner, de, vertrok inderdaedt naer Katalonië, en Paf zich over aen de wenfchen des volks, dat hem de ongenade van Olivarès verzocht. De hovelingen, om dezen itaetsdienaer in het verderf te (torten, verontwaerdigden zich niet gebruik te maken van 's konings voedfler, die tot Filips durfde zeggen: „ Hoe! is het op uwe jaren „ geen tijdt u uit het voogdijfchap te begeven" ? De koningin voegde zich bij de vijanden van den graef-hertog, en vertoonde zich voor den koning, metbetraende oogen, houdende haren zoon bij de handt: „ ziehier, zeide zij, onzen „ eenigen zoon. Hij loopt gevaer om de arm- ' „ fte edelman van Europa te worden, indien „ gij u niet ontflaet van eenen man, die het „ koningkrijk zoekt te verderven". Filips kon zoo vele aenvalien niet wederflaen, en ver- klaerde  Honderd en Vieren negentigste Brief. Öt klacrdc dat hij geen' anderen eerften ftaetsdienaer dan zich zeiven zoude hebben. Des anderen daegs plakte men aen het paleis deze woorden: „ tegenwoordig zijt gij Filips de groote; „ de graef-hertog maekte u kleen". Hij was echter daerom noch grooter noch gelukkiger. Het einde zijner regeringe is het tijdperk vari het verval der wetenfchappen cn kunften iri Spanje. Dezelve hadden beginnen te bloeijen ten tijde van Ferdinand en Izabelle. Met dezelfde hand', waermede deze vorften de vijanden van den ftaet vernederden, verhieven zij de verftandige lieden , en vérfpreidden over dezelven zoo vele weldaden, als de verwoestende vierfchaer van het geloofsonderzoek konde gedoogen. Karei de vijfde betoonde nog meer fmaek voor de begaefdheden. ,, De adel„ dom berooft mij, zeide dees vorst; de koopje handel verrijkt mij; de wetenfchappen cn ,, kunften onderwijzen mij, cn maken mij ón„ fterffelijk. In één uur, voegde hij 'er bij, tot zijne hovelingen fprekenae, „ kan ik hon„ derd grooten van Spanje gelijk u maken; cn ih twintig jaren, zoude ik geen' goe„ den dichter, historiefchrijver of fchilder ma„ ken". Men weet dat hij op zekeren dag het penfeel van Titiaen opraepte, en op eenen anderen tijdt zich niet verontwaerdigde hem een bezoek te geven. Zijne regering was dé wieg der letterkunde en Spaenfchc dichtkunst;'.,Dees roem hield ftandt tot Filips den vierden, XVI. DeeU F die  ?>2 De Nieuwe Reisiger. die zelf, zegt men, in deze loopbaen trad, en een trcurfpel famenftèlde. Terwijl liet volk in meenigte naer het ftierengevecht liep, genoot het hof, en alles wat niet onder het volk behoorde, het keuriger vermaek van de ftukken van Lopez de Vega en Calderon te zien fpeleh. Bij den doodt van Filips , hield men met fchrij ven op , of verwijderde zich van den weg, dien de groote fchrijvers gebaend hadden -y en de fmaek der goede letterkunde raekte toen in Spanje in verval. Een man van verftandt kon 'er geen eenig werk meer uitgeven, zonder zich aen de befpotting blootteftellen; en de beste boeken bleven in het duister. De onverfchiJligheit voor de letteren was ongelooffelijk; en voor eenige lieden, die dezelve nog aenkweekten, bleef het overige in de barbaerschheit gedompeld. De beoeftening der talen werd bovenal verwaarloosd -y en een Spanjaerdt, die Latijn. Lende, werd voor een wonder verfchijnfel gehouden: men had zelfs geene woordenboeker , om het te leeren. Bij het drukken van een boek, waerin eenige Griekfche aenhalingen waren, maekte men geene zwarigheit dezelve wegtcwerpen, om dat niemant deze tael verftond. Deze onkunde van de aloudheit was des te • onverfchoonlijkcr, om dat 'er, na Italië, geen gewest in Europa is, waerin men meer aloude gedenkftukken dan i:< Spanje vindt. Dit landt is  Honderd en Vierennegentigste Bgief. 3j is vervuld met puinhoopen van bruggen, waterleidingen, tempelan', fchouwburgen, ren? plaetfen en andere openbare gebouwen, welke de verwoesting des tijds zoude gefpaerd hebben , indien de inwoonders , denkende eene godsdienftige dacdt te verrichten, deze gedenkftukken der Heidenen, dat is, der Romeinen, niet vernield hadden. Men dreigde de geenen, die de oogen op een aloud afgodsbeeklt fioegen j met de helle: ook droeg men groote zorg om de beelden, die men opgroef, te verbrijzelen; en uit vreeze dat hun gezigt zelf de zon zoude bezwalken, wierp men de ftukken in de grondflagen der gebouwen. Vond men het borstbeeldt van een'keizer, dichter of redenaer, het was eene verfoeijelijke godheit, welke men op het fchielijkfte moest verbreken. Dees ijver, uit de barbaerschheit en onkunde voortgefproten, durfde zelfs de duurzaemfte gedenkftukken aentasten. Te Morviedro was een aloude fchouwburg', die nog in volkomen ftandt zoude zijn, zonder de godvruchtige woede der inwoonderen, die 'er een gedeelte van vernielden , om 'er een klooster van te bouwen. Te; genwoordig zoude 'er geen eenige fteen van overblijven, indien de vastheit van het werk het geweldt van het ijzer niet wederflaen hadde j of de magiftraet niet door eenen geleerden van aenzien ware overgehaeld tot eene keur, waer; bij verboden wordt in het vervolg 'er iets van wegtenemen. Eenige Engelfchen , het land; F % fehap  Sj. De Nieuwe R e t s i g e r. fchap van Tarragona doorkruifende , lacddcn twee fchepen met ftecnen, die met opfchriften bedekt waren, en door hen naer Londen gevoerd werden. De Spanjaerds geloofden dat 'er tooverij in deze aloude Ietteren was. Een man, in de aloudheit ervaren, cn zich bezig houdende met dezelven te ontfijfFeren , zou de voorbijgangers ten hoogfte verwonderen. Sommigen , over deze nieuwigheit verbaesd, zouden onbewegelijk blijven; en anderen zouden gelooven dat hij eenige bezwering oeffende. De filofofie kon geene groote voortgangen maken in een landt, waerin men openbaerlijk de fterrewichelarij, de kabalistifche wetenfehap, de droomerijen van den talmud, en de herfenfchimmen der Arabieren onderwees. De leer van AristoteJes was de heerfchende ; en zoo men van deszelfs meening' of van die zijner fchole afweek, fchreeuwde men van nieuwigheit, dikwerf zelfs van ketterij'. Men beminde de hairklooverijen, de veronderftellingcn over de iftögelijkheit- der dingen; en de uitwerkfels der nature wekten de nieuwsgierigheit luttel op. Met één woord', eene duiftere en van gezond verftandt ontbloote filofofie was meest van den fmaek dezer volken. Men roemt echter eenen zekeren vader Tosca, van bet Oratoric, die met alle de ftelfelen zijn voordeel wist te doen, zonder zich aen geen eenig in het bijzonder te onderwerpen. Hij was, zegt men, derwijze in den fmaek, dat zijne natuurkunde in de hooge-  Honderd en Vierennegentigste Brief. 85 hoogefchool van Valentia onderwezen wierd; maer dit zeifis een bewijs dat zij luttel verfchilt van de geene, welke men voor hem volgde: want de hoogefcholen zijn foorten van gemeenebesten , waerin men niet gemakkelijk iets nieuws kan invoeren. In een landt, alwaer nog de vrijheit van denken, noch die der drukperfe heerschte, was het moeijelijk dat de wetenfchappen eenigen voortgang maekten. Gij kunt u niet verbeelden , aen hoe vele vergunningen en onderzoe. kingen de fchrij vers zich moesten onderwerpen, voor dat zij een werk konden uitgeven. De fpons der Dominikanen ging ten minlte driemael over een gefchrift, 't welk men tot de drukpers fchikte; en nog gaven zij hunne toeftemming niet, dan behoudens het regt om het boek te doemen, of het in het vervolg te doen verbranden, indien zij het voor het welzijn van den godsdienst gevoegelijk oordeelden. Zoudt gij gelooven dat de lijst der verbodene werken toen reeds twee groote deelcn in folio uitmaekte ? Gij weet wat Michiel Cervantes heeft geleden, om dat hij de vooroordeelen van zijnen landaert wilde beftrijden; en moest de vermaerde Jezuit Mariana geen twintig jaren in eene duistere gevangenisfe doorbrengen ? De godgeleerdheit beftond voornamelijk in eene kundigheit van de oudvaderen, kerkvergaderingen , befluiten der paufen, erf voornaF 3 Pielijk  85 De Nieuwe R e i s i c e e. mclijk der leerftellingen van Thomas Aquinus en den oudvadef Augustijn. De kennis der gewijde talen, en de overeenftemming der fchrïftuurplaetfen , werden zeer verwaerloosd. In tegendeel maekte men veel werk Van de oplosfingen van gewetensgevallen : een biegtvader moest alle de omftandigheden eener zonde\ weten uittepluizen, en 'er, om dus te fpreken, eene wetenfchap, eene kunst, een flelfel van maken. Het boek van Sanchez over het huwelijk is 'er een bewijs van. Betreffende de genees-en heelkunst, fcheen Spanje, ten opzigte van Frankrijk, ten minfte twee eeuwen achteruit te zijn. Luttel leide men 'er zich op tóe, ongetwijffeld om dat het volk, meer vertrouwen in de overblijffelen der heiligen dan in de geneesmiddelen der menfchen Hellende, de artzen verliet, om tot de kerken zijne toevlugt te nemen. Men dacht in het geloof te kort te fchieten, wanneer men zich aen de artzenijen overgaf. Men had geenen openbaren hoogleeraer voor deze wetenfchapp'; en mettegenftaende het belagchelijke, 't welk Le Sage , in zijne roman van Gilblas , over de genezingswijs van den dokter Sangrado verfprejd heeft, hebben de Spanjaerds bijna nog geen ander hulpmiddel dan zuiver water. Langen «Jdt hebben zij geloofd dat de venusziekten geen nadeel aen hunne gefteldheit konden toebrengen, en dat men, om gezond te zijn, ai toos eenige overblijfTels daervan moest behouden.  Honderd in Vierennkgkntigste Brief. %7 den. Tegenwoordig leggen zij zich op de kruidkunde toe, en verftaen dit gedeelte vnj wel. Men zegt dat de landfchappen van Galicië en Valencia uitmuntende geneeskruiden en planten opleveren. In de gefchicdenisfe tellen deze volken verfcheidene goede fchrijvers, onder welke de Jezuit Mariana de eerfte plaets beflaet. Hij werd geboren te Taiavera in nieuw Kastihe, volvoerde zijne letteroeffeningen te Alkala, en onderwees te Rome, in Sicilië, te Parijs en m Spanje , met een' ongemeenen roem. Hy maekte een bock over de onderwijzing der koningen, dat te Parijs door de Sorbonne veroordeeld, en door het parlement tenvure gedoemd werd. ' Men houdt 'er in ftaende dat het geooriofd is eenen tyran te dooden, en prijst.de vermoedelijke daedt van den koningsmoorder Clement. Mariana fchreef in het Latijn een ander werk over de munten, om het welke hij, door bevel der regeringe, in de gevangenis geworpen werd. Gedurende zijne hechtenis, arbeidde hij aen die vermaerde historie van Spanje, welke ik onbefchroornd bij de beste werken der aloudheit zoude durven vergelijken , door de grootheit van het ontwerp,' de edelheit van den ftijl, 'en de deftighcit der aenmerkingen, indien de fchrijver zich van het bijgeloof zijner ecuwe, en de ligtgeloovigheit van zijn landt had weten te onthouden. Deze historie werd eerst in het «Latijn, en vervolgens in het Spacnsch F 4 Se-  flö De N i e u w e R.e i s i e e üu gefchreven 5 maer de eerfte overtreft de twee, de zeer verre, en derzelver Latijn is de eeuw van Augustus waerdig. Mariana durfde niet verder gaen, dan de regering van Ferdinand en Izabelle: want Salcedo, Soto en Miniana, die de historie vervolgd en beurtelings tot het einde der zeventiende eeuwe uitgeftrekt hebben, moet men voor niets rekenen. De andere meestgeachte historiën zijn het yerhael van den oorlog van Grenada tegens de Moren , door Mendoza; de jaerboeken van Arragon , door Zorica; de algemeene tijdrel kening van Spanje, door Moralcs; de gedenkfchnften van het oorlog om de opvolging, door den marquis St. Filippe; de kerkelijke historie van dit koningkrijk, door den vader Flores, enz. De Kastiliaenfche tacl, waerin verfcheidene dezer werken gefchreven zijn, heeft zoo veel overeenkomst met het Latijn, dat men ziet dat zij er noodwendig, van afgeleid wordt. De Romeinen, zich in dit gewest nedergezet hebbende., na de verwoesting van Karthago, bevalen dat-ijder inboorling des lands met delandvoogden en andere bevelhebberen Hechts in de Romemfche tael' zoude fprckcn. De noodzakelijke en gedurige betrekking van dit volk met zijne heeren verpligtte het derhalve tot het eeren van het Latijn, dat eindelijk de gemeene landtael werd, en tot de vijfde eeuw der Chris, teh ke jaertellinge in gebruik bleef. Tot dien tijdt  HONBE&D EN VlERENNEGENTIGSTE BRIEF. 89 tijdt toe zag men geen eenig opfchrift van openbare gebouwen , tempelen, altaren, fcbouwburgen , praelgraven, en andere gedenkft.ukken, of het was in de Latijnfcbe tael'. Was het verblijf der Wandalen niet duurzaem genoeg, om de gevestigde tael te veranderen, zij hebben dezelve ten minfte kunnen vcrvalfchen, door 'er hunne uitdrukkingen mede te vermengen; en dit is misfehien de eerfte oorzaek van het verfchil van uitfprake, 't welk men tusfchen de onderfcheidene landfchappen van dit koningkrijk opmerkt. De Gotthen hielden zich aen de tael der Romeinen, waervan zij in . het begin de bondgenooten en vrienden waren. Zij fpraken hunne landtael flechts onder eikanderen , en in den bijzonderen omgang. Hunne wetten werden in het Latijn gefchreven; maer het is waerfchijnlijk dat zij 'er hunne fprcekwijzen , hunne woordfchikkingen, en de gedurige herhaling van lid- en voornaemwoordèn, die het eigen kenmerk van onze levende talen uitmaekt, onder vermengden. Gedurende den tijdt van bij de agt honderd jaren, welke de Arabiers hun verblijf in Spanje gehad hebben, heeft de tael des lands nog veel verandering ondergaen. Zij heeft meenigvuldige woorden en uitfpraken , welke men tegenwoordig duidelijk befpeurt, van hun overgenomen. De Gotthen, in de gebergten der Asturiën ge vlugt, geene bekwaemheit noch geenen tijdt hebbende om de letteren acntckwecF 5 ken,  90 De Nieuwe Rusicu. ken, bedierven het Latijn ongemeen, en maekten 'er «ene nieuwe fpraek van. Hunne fchuilplaetfen verlatende, om verooveringen te doen, ftrekte zich hunne tael met hunne heerfchappij' uit. De onderworpene, volken wd>:m genoodzaekt dezelve te fpreken, doch behielden doorgaens eenigen hunner uitdrukkingen ; en uit deze vermenging' ontftond de hedendaegfche Spaenfche tael, waervan het Latijn de voornaemfte grondt is. Alfonfus de Wijze of de Geleerde, want hij was het beide,.beval dat alle de openbare gefchriften in de Kastiliaenfche tael moesten gefchreven worden; en van dien tijdt af lei men zich toe, om dezelve te verfieren, te befchaven en te verzachten, door het bijvoegen of afnemen van fommige letteren. Vervolgens kwamen de goede fchrijvers ten voorfchijn ; en de tael werd geacht, door hunne werken, hare volmaektheit en vastigheit verkregen te hebben. Dezeifdc omwenteling gebeurde in de dichtkunst. Voor den tijdt der Romeinen, hielden de inwoonders van Galicië zich met het maken en zingen van veerzen bezig ; en misfehien hadden zij dit gebruik van de ïyriërs, die het eerfte in hun landt aenkwamen. De voorIpoedt, vvaermede zij deze kunst aenkweekten, . toen zij door de Romeinen onderworpen waren , doet ons pordéelen dat dezelve hun zeer gemeenzaem geweest was. De eeuw van Augustus, die zulk een" groot getal van uitmuntende  HONDERD EN VlERENN EGENTIGSTE BRIEF. 9* tende dichteren aen Rome gaf, was niet min, der vruchtbaer in Spanje. Hyginus en Hena waren in dit landt geboren. Seneka, Lukanus en Martialis kwamen na hen. Ik fpreek alleen van de bekendften : want Licianus, Canius en Decianus waren van denzelfden tijdt. De dichter Prudcntius leefde in de vierde eeuw'. De inval der barbaren, in het begin der vijftiende eeuwe , deed dit volk den fmaek deigoede dichtkunde verliezen; en Christenen geworden , 'floegen zij geene acht meer op de groote voorbeelden, als gevaerlijk voor de goede zeden. Zij fchreven, zonder vernuft' en zonder kunst', lofzangen, graffchriften en andere ftukken , tot gebruik der kerken, trekkende de geloovigen af van het lezen der Heidenfche dichteren. Dees blinde ijver was eene der oorzaken van hunnen bedorven fmaek. Dus fchreef men tot de aenkomst der Moren, die hunne wapenen en dichtkunst met zich bragten. De Spanjaerds vergaten het Latijn, om het Arabisch te leeren; en wei rasch maekten zij veerzen in deze tael', met meer beval, lighcit dan de Moren zelfs. Hunne gefchrevene werken worden nog in verfcheidene boekerijen bewaerd: de meesten handelen over de zeden-, kunde, den godsdienst, de ftaet- en letterkunde en de natuurlijke historie. Ik moet hier niet vergeten, Mevrouw, tot roem van uwe kunne, te zeggen, dat de Spaenfche juffers, voornamelijk van Andalufië, de wetenfchappen  91 De Nieuwe Reisiger. gelukkig aenkweeken. In de handfchriften van het Eskuriael vindt men de dichtwerken van verfcheidene vrouwen , onder welke uitmunt de vermaerde Maria Alphaifuli, geboortig van Sevilië, die voor de Saffo der Arabifche dichtkunde gehouden wordt. De Provencifche en Portugefche talen in verfchillende landfchappen van dit gewest ingevoerd zijnde, werd 'er de dichtkunde mede onder de twee fpraken aengekweckt. Het Baskisch en Gallicisch hadden 'er ook hunne voorftanders; doch dit laetfte was godvruchtiger dan aengenaèm ; en vergenoegd van tot een werktuig voor de godsdienstigheit der bedevaertgangeren van St. Jakob te dienen, verwaërloosde het de. fieraedjen. Behalve eenige Spaenfche heldenveerzen (*), kent men geene andere voortbrengfels in de Baskifche tael, dan lofzangen en heilige liederen. De Provencifche dichtkunst , tot verliefde twisten bepaeld, durfde de verhevene voorwerpen niet behandelen. Zij was teeder, boertig, maer onbekwaem om het hooge of wonderbaerlijke te bereiken. Sedert de Portugefche zanggodinnen door den mondt van Camoëns gefproken hebben, kunnen zij zich tot de waerdigheit der heldhaftige onderwerpen verheften. De Arabifche dichtkunst bemint de woordfpelingcn, de dubbelzinnigheden, de zinfpelingen en leenfpreuken. Zij Romances.  Honderd en VierennegentiGste Brief. 93 Zij is vernuftig in het famenftellen der veerzen, en welluidend in de maet; maer wanneer zij zich met majesteit wil vertoonen, zondigt zij bijna altoos door eene overmatige verrukking. Het Kastiliaensch leidde zich op alles toe. Gonzalo de Berceau, monnik uit het klooster van St. Milan, is de eerfte die veerzen in deze tael' gemaekt heeft. Hij leefde in het begin der dertiende eeuwe, en maekte het leven van verfcheidene heiligen. Hij beging het leven van eenen heiligen Dominikus van Silos op deze wijs: „ Ik wil het onrijm van eenen bicgtva„ der in Kastiliaenfche veerzen fchrijven. Het „ is de tael, die tusfchen geburen gefproken , wordt. Ik ben zeer bedrogen, indien mijne veerzen geen glas goeden wijns waerdig „ zijn". Berceau werd gevolgd van den koning Alfonfus, bijgenoemd den Wijzen, die de historie van Alexander in veerzen bragt, en eenige lofzangen opftelde. Onder zijne regering verfcheen de dichter Juan Ruiz, fchrijver van een werk, waerin het oorlog tusfchen Don Carnaval (*) en Don Carême ff) gevonden wordt. Het geene men 'er mij van gezegd heeft fchijnt mij zeldzaem genoeg, om 'er u eene fchets van te geven. „ Car- fj*S De vastcnavondt of vleeschtijdt, CD De vasten.  94 De Nieuwe Reisicer. „ Carnaval, des nachts van aschwoensdai i, overwonnen zijnde, blijft krank tot de hei! „ hge week, wanneer zijne kragten wederkoSi men, om hem in ftaet te ftellen van te ftrij„ den. Geholpen door eenen braven worfte„ laer, die de heer Ontbijt is, zendt hij eene „ uitdaging aen Carême; en de zondag van „ Paesfchen wordt tot den dag van het gevecht „ bepaeld. Carême, zich te zwak bevinden,, de, kleedt zich als een bedevaertganger; en „ om eenen tweeftrijdt, die hem verontrust, „ te ontwijken, fpringt hij das faterdaegs over „ de muren, en neemt de vlugt". Met diergelijke bijverdichtfelen is het ganfche werk vervuld. De fchrijver verdeedigt de kleene tegens de groote vrouwen, en eindigt met deze woorden : „ dewijl de groote niet beter dan de klcc„ ne zijn, is het voorzigtig het minfte kwaedt „ te kiezen ; en van twee vrouwen moet men „ de kleenfte den voorrang geven". Dusdanig was ten naestenbij de fmaek der Spaenfche dichtkunde, tot aen het einde der veertiende eeuwe, eenen tijdt, waerin de Franfchen, in eene barbaerfche tael', nog belagchelijkcr zaken fchreven. Juan de tweede, die omtrent het jaer 1454 ftierf, begunftigde deze kunst, en gaf dezelve eenen nieuwen luister. Men zag toen werken • met meer zorgvuldigheit beftuurd, en met meer fmaek gefchreven. Villena gaf een dichtftuk uit over de bedrijven van Herkulés, Perèz de Gus-  Honderd en Vierknnecentigste Brief. 95 Gusman deed zinfpreuken in veerzen ^ over de manier van wel te leven ten voorfchijn' komen. Lopez de Mendoza was te gelijk een hoffelijk en zedenkundig fchrijver. Aen Rodrigo de Cotta fchrijft men toe een treprfpel van Kalrxta en Melibéus, en een hekeldicht tegens het hof. Doch de dichtkunst verkreeg haren grootften luister door den vermaerden Juan de Mena, geboortig van Kordova , die als de Ronfard van Kastilië was. George Manrique maekte flrafveerzen, met meer gemak dan eenig ander fchrijver van zijnen tijdt: men vergelijkt hem bij onzen Desportes. Ik herinner mij, onder de handfehriften van de boekerij' des konings te Parijs , Dichtwerken van den grooten filofoof Alonfo de la Torre gezien te hebben. Enzina, een uitmuntend fchrijver, yertaelde de herderszangen van Virgilius in veerzen, en paste dezelve toe , door vernuftige zinfpelingen, op de roemrijke daden van Ferdinand en Izabelle. Op het zelfde onderwerp maekte hij een kleen dichtftuk van de faem. In deze gelukidge eeuw voor de dichtkunde, veranderde deze kunst van gedaente, en ontdeed zich van hare eerfte ruwheit. Mena deed haer een' edeler toon aennemen : Manrique befchaefde derzelver ftijl, en maekte zijne -ijmen regelmatiger: Mendoza gaf haer de maet der Provicialen en Italianen: Enzina deed het denkbeeldt der naerbootzing opkomen, en den besten der Latijnfche dichteren Kastiliaensch fpre-  96 De Nieuwe R e isig e ft. Ipréken. Doch het gcene deze fchoone kurist voorts volmaekte was deze meenigte van groote mannen, die in de zestiende èeuwe verfchcnen , Juan Boskan , GarciJasfo de la Vera, Diego de Mcndoza, Giittiere de Cerina, Louis de Hai-o, Franciskus de Miranda, Pedro de Pudilla , Ferdinandez de Veiasko , Jeronimus Bermudez, Lopez de Ruëda, Franciskus de Mediano, Ferdinand de Herrera, ManueJ de Villegas, Louis de Lcon, Reboiledo, Ulloa, Lspinofa, Quevedo, Espinal, enz. De dichtkunde moest natuurlijk bloeijen met de andere kunften, welke men toen in dit landt aenkweekte; doch na dezelve met langzame fchreden gevolgd te hebben, verviel zij in eere kwijning', waervan zij tot nog toe niet hcriieid is» De Italianen, van mén de Spaeniche fchnjvers in het begin ièsfen ontvangen hadden, bragten veel toe tot dit verval De valfche luister der concctti, aertigheden, leenspreuken, tcgenftcllingcn, zinfpelingen, dubbelzmmgheden, ging uit Italië in Spanje over, en werd de heerfchende fmack des landaerts De dichters der zestiende eeuwe , de goede letteroefeningen verlatende , om zich acn de fpitsvmdigheit van hunnen geest overtegevên vergaten zelfs de regels der kunst': fommigen voerden het gebrek van regelmatigheit en betamelijkhcit, het wonderbaarlijke, wacnwijze, winderige en boertige op het tooneel: anderen itelden de verdienden van een werk in het uit-'  tioNDKRD EN VlEÜENNEGENTIGSTE BRIEF. $f uitpluizen, de gemaektheit, duisterheit of het vergezochte. Eenigen bedienden zich van nieuwe woorden, welluidende klanken, kragtige uitdrukkingen , buitengemeene woordvoegingen $ en eene brabbeltael', zélfs vreemd in het midden van hunnen landaert. Voor den uitvindei* dezer laetfie foort' houdt men Don Loüis de Gongora, die, gelijk Marivaux, de aertsvader eener bijzondere gezindheit van fchrijveren was^ De fraeije geesten, door deze riieuwigheit verleid, volgden hem met zoo veel voortgang' en buitenfporigheit, dat zij hun opperhoofdt fchande aendeden, en zich met hem het voorwerp Van de befpottinge hunner eeuwe maektem Dus werd de fmaek der goede letterkunde eerst in Spanje bedorven door Gongora, gelijk te Athene door Lykofron, te Rome door Plinius fen Seneka, in Italië door Marino, in Engelandt door Butler, en in Frankrijk door Marivaux;Ik ben j enz; Madrid, den Zjien van Februari, 17534 XVL DeeL ö tid*  Go De Nieuwe Reisicer. Honderd en Vijfennegentigste Brief, Vervolg van Spanje. FlE onlusten, die gemeenlijk onder de JL-p zwakke regeringen voorvallen , de geringe kunstlfreken , die den fchok en de tegenwerking der bijzondere belangen doen geboren worden , de onbeftendigheit in het verkiezen van ftaetsdienaren, de gedurige wankelmoedigst in de openbare zaken, cene reeks van valfche flappen, in het gedrag van den vorst en der geenen, die hem omringen, zijn de voorwerpen , Mevrouw, welke de regering van Karei den tweeden, zoon en opvolger van Fiïips den vierden, vertoont. De koningin moeder werd verklaerd tot regentes van het koningkrijk , en voogdes van den jongen vorst, die toen fiechts den ouderdom van vijfde half jaer bereikt had. Zij had van Weenen met -zich gebragt den vader Nitard, Jezuit, haren biegtvader, die federt hacr vertrouweling en ftactsdienaer was. Men zag toen in Spanje het geene men in Frankrijk gezien had, onder, den kardinael Mazarijn, het hof en de ftadt in twee aenhangen verdeeld. De juffers van het paleis namen zelfs deel in den twist; en om te toonen welke zijde zij omhelsden, noemden zich de eenen Oostenrijkers , dat is, aen Don Juan van Oostenrijk ver-  Honderd en Vijfennegentigste Brief. 09 verknocht; de anderen NitarSijnen , of van den aenhang van vader Nitard. Men weet het vermaerde antwoordt van dezen Jezuit aen eenen grooten, die eerbewijzingen van hem eischte. „ Gij zijt het, zeide hij , die mij „ eerbiedt verfchuldigd zijt, dewijl ik dage* 5, lijksch uwen Godt in mijne handen, en uwe koningin aen mijne voeten heb". Hoe veel lust de regentes had om haren biegtvader te behouden , -was zij echter ganoodzaekt hem wegtezenden. Toen , geene poogingen meer doende om zich te bedwingen, gaf zij een' vrijen loop aen hare tranen; eri zich met droef heit op haer bedt werpende, herhaelde zij deze door hikken afgebrokene woorden: ,, helaes! helaes! waertoe dient het » mij koningin en regentes te wezen" ? Men wil dat deze vorftin, die eene Hoogduitfché en graeg in het eten was, zich door de plegtigheit van het hof in haren etenslust' bedwongen vindende, hare behoeften aen vader Nitard te kennen gaf, en hem bad daerin te voorzien; De Jezuit weigerde zijne hulp niet, en bragt dagelijksch eenigen voorraedt onder zijn opperkleedt. pe koningin betoonde hem daervoor hare erkentenis , door hem tot het ftaetsdie; naerfchap te verheffen, en hem vervolgens deri kardinaels hoedt te bezorgen. Zoo dra Karei de tweede de huwbare jareti bereikt hadde, verlangde dees vorst , op dé afbeelding , welke men hem gaf van Loüiz-i G 2 varl  ioo De Nieuwe Reisiger. van Orloans, dochter van den hertog van dien naem,. en nicht van Lodewijkden veertienden, met dezelve te trouwen. Het hof van Frankrijk ontving dit voorftel met vreugde; maer de jonge prinfes befchouwde Spanje ais eene plaets van ballingfchap. De plegtighedën, dezeden, de gewoonten, de treurige ert akelige deftigheit van het hof van Madrid, vergeleken met de aengenaemheden van dat van Verfailles, fchenen haer onverdragelijk. Zij verliet Frankrijk, in tranen fmeltende, en als een flagtoffer, 't welk aen de ftaetkünde werd opgeofferd. Men weet dat zij gehoopt hadde met den Daufin, 's konings zoon, te trouwen. Op hare af kcerigheit om te vertrekken, zeide Lodewijk de veertiende tot haer: „ ik zoude niets beters „ voor mijne dochter kunnen doen". „ Ach I „ antwoordde hem de prinfes, gij zoudt iets „ meer voor uwe nicht' kunnen doen". De koning van Spanje ging haer te gemoete tot Burgos ; en indien hij haer in deze ftadt niet gevonden hadde, was hij voornemens tot op de grenzen voorttereizen, zoo zeer werd hij door ongedult en liefde gedreven. Deze gefteldheit deed ijder oordeelen dat de prinfes gelukkig zoude zijn. Zij ontving den koning in een Fransch gewaedt, doch verliet het zelve des anderendaegs om zich op de Spaenfchc wijs te kleeden; en Karei vond haer veel fraeijer. Om dit doorluchtige huwelijk te vieren, hield men een Auto-da-fé. De toeloop was des te groo.  Honderd en Vijfennegentigste Brief, ioi grooter , om dat men 'er federt vijftig jaren geen gezien had. Tweeëntwintig fiagtoffers fneuvelden in de vlammen; en meer dan zestig andere gevangenen werden tot -de geesfeling, de galeijen of de gevangenis veroordeeld. De Spanjaerds, menschlievend uit geaertheit, en wreed uit grondbeginfelen , gaven in deze gelcgenheit de duidelijkfte blijken van dat barbaerfche medelijden, 't welk de ongelukkigen, die het opoffert, beklaegt. Weinige dagen daerna gebeurde 'er een voorval, 't welk de geneigdheit en de zeden van dezen landaert doet kennen. De koning, be  102 De Nieuwe R e. i s i g e r. tegenftaende de geftrengheit der wet, green de een den teugel van het paerdt, terwijl de ander den voet harer majesteit los maekte. Naeuwelijks hadden zij dezen gewigtigen dienst bewezen, of zij, denkende aen de ftraf, welke zi], om het fchenden van zulk eene doorluchtige wet, verdiend hadden, klommen te paerdt, en begaven zich met losfen toom op de vlugt. De koningin, tot zich zelve gekomen, verzocht hare verlosfers te zien, en vernam, met vërbaesdheit, dat zij de flxaf des doods onderworpen waren. Gij begrijpt dat hunne vergiffenis niet moeijelijk te bekomen was. De jonge koningin had zulk een volftrekt vermogen op den geest van haren gemael, dat dees vorst, ten haren voordeele, bijna alle de geftrengheit der Spaenfche hofplegtigheit vernietigde. Karei de tweede betoonde een' ongemeenen afkeer voor onzen landaert ; en fchoon hij zijne vrouw gróüteips beminde, zag hij het getal der Franfchen, die haer vergezeld hadden, met blijdfchapp' verminderen. Hij zond hen niet regelregt te rug; maer men maekte hun het hofleven zoo onverdragelijk, dat zij genoodzaekt waren te vertrekken. Men ' verftond niet dat zij een enkel Fransch woordt, in het bijzijn hunner meesteresfe, voortbragten; en men bekeef hen onophoudelijk, wanneer zij te dikwerf of te veel tegens hen fprak. Niets was droeviger dan het leven dezer prinfesfe. Zij begaf zich naer bedt ten half negen uren,  Honderd en Vijfennegentigste Brief. 103 uren, dat is, een .oogenblik na dat zij van tafel was opgeftaen. Zij fpeelde dagelijksch drie of vier uren met den koning een klcen fpel, 't welk dees vorst grootelijks fcheen te beminnen, en waerin men, met een buitengemeen ongeluk, eene pistool kan verliezen. Zij betoonde dacrover geen het minde verdriet, en fcheen zelfs door deze bezigheit bekoord te zijn. Karei deed haer dikwils kleene vereeringen, en vertroostte haer op deze wijs. Hare wandelingen waren nog vervelender. Zij zat met den koning in eene ongemakkelijke karos , met alle de gordijnen toegefchoven, Des dsegs voor de groote feesten, en de feestdagen zelfs, bragt zij agt of negen uren in de kerk door; en des avonds gaf men haer fomtijds het vermaek der mommerijen, Alle de grooten loopen twee aen twee in een renperk, met een' fakkel in de hand'; en dc koning zelf loopt met zijnen grootftalmeester. De vastenavonds vermakelijkheden beftaen in het werpen van veel water uit het venlter op de voorbijgangers. Hunne majesteiten en de hofjuffers vechten tegens eikanderen . met eijerfchalen, 1 met welriekend water gevuld. Karei geleidde zijne gemalin in de kloosters ; doch dit was geenszins een feest voor haer. Zij zaten trenfc jrig in een' leuningfhocl, met de nonnen aen hunne voeten, en de hofjufferen, die hunne handen kwamen kusfen. Men bragt het. avondontbijt op; en de koningin deed dezen maeitijdt G 4 al-  f ©4 De Nieuwe R e i s i g e r. altoos met een gebraden kapoen. Zij at vicrmael daegs vleeseh: de koning befchcuwde haoy met vcrmaek, en bevond dat zij veel at. Dusdanig, Mevrouw, bragt deze jon?q vorftin, zeer verfehillende van het geene zij in Frankrijk gedaen had , hare dagen door, en betoonde daerin geene mindere zachtheit en onderwerping aen haren gemael. Doch zij begon eene grooter vrijheit te genieten, toen men de eerfte ftaetjuffer veranderd hadde. De gedaente van het paleis werd geheel anders, en de koning insgelijks. Hij vergunde der koninginne tot half elf uren opteblijven, en te paerdt te klimmen wanneer zij begeerde, 't «een tegens het gebruik ftreed; en 't geen niet minder tegens de gewoonte aenliep, zij mogt zoo veel zij goedvond uit een venlter kijken, dat zijn uitzigt op een tuin van nonnen had. Gij zult moeite hebben u te verbeelden dat eene prinfes, in het koningklijke paleis opgevoed, dit voor een vermaek kon rekenen. Maria Louiza van Orleans ftierf, na eene ziekte van drie dagen, in den ouderdom van zevenentwintig jaren, den i2den van Februari, des jaers 1689; en het volgende jaer trouwde de koning, in een tweede huwelijk, met de dochter van den keurvorst van de Palts. Karei bevond zich zonder nakomelingfchap, en kon zelfs niet hopen van dezelve immer te verkrijgen ; en men wil dat zijne eerfte vrouw zulks m vertrouwen hadde geopenhaerd aen Lodewijk den.  Honderd en Vijfennegentigste Brief. 105 den veertienden, die dacrmede , zegt men, zijn voordeel wist te doen, om zijnen kleenzoon, den hertog van Anj.ou, op den troon van Spanje te plaetfen. De koning ging de jonge Paltfifche prinfes ontvangen te Valladolid, alwaer het huwelijk met veel treurigheit gevierd werd ; want de koning had doorgaens het hart vol van zijne waerde Louiza van Orleans. De Spanjaerds konden der nieuwe koninginne het ongemeen? vertrouwen, 't welk zij ftelde in eenen Kapucijner, en eene kamerjuffer, die met haer uit Duitschlandt gekomen waren , en haren ganfchen raedt uitmaekten, niet vergeven. Daerenboven befchouwden zij in haer noch het verftandt, noch de vriendelijkheit, noch de bekoorlijkheden , die de overledene koningin zoo dierbaer aen hen gemaekt hadden; en het geene hunne harten voorts vervreemde was de hardnekkigheit, waermede zij de belangen van den aertshertog Karei van Oostenrijk, dien zij op den troon van Spanje wilde verheffen, ftaendc hield. Dees prins was opgevoed in eene beledigende verachting voor de Spanjaerden: hij fprak alleen van hun in hoopende uitdrukkingen, en noemde hen alleen met fcheldnamen. De afgezant van Madrid te Weenen vergrootte deze redenen, vergiftigde dezelve in zijne brieven, en fchreef zelfs nog beledigender zaken voor den raedt van Oostenrijk, „ De ftaetsdienaers G 5 „ van  lo6 De Nieuwe Reisigir. „ van dit hof, fchreef hij,, hebben het ver. „ ftandt, even als de hoornen der geiten van „ mijn landt,, kieen, hard en krom". Dees brief werd openbaer: de afgezant' werd te rug geroepen ; ■ en zijne wederkomst deed flechts den afkeer der Spanjaerclen voor den aertshcrtog vermeerderen. Niets bragt meer toe, om alle de kroonen, waeruit de Spaenfche alleenheeriching beftond, in; het huis van Bourbon te doen overgaen, dan de kennis dezer volken van de geringe achtinge, welke de oppervorst, dien men hun toefchikte, voor hun had. Noch de deugden van-dézen prins, noch de kragten van Europa, noch de onvoorzicnlle voorlpoeden; konden de gevoelens van een volk", al te trotsch om de verachting te vergeven, ten zijnen voordeele veranderen. De biegtvader des konings, de kardinael Porto-Carrero en de algemeenc kettermeester zijn in het belang van den hertog' van Atfjou ; dóch de graef van Oropefa is hem tegen, en heeft het vertrouwen van den koning. Men verfpreidt een gerucht dat de vorst betooverd is, eh merkt het zelve aen als sde cenige oorzaek dat hij zich zoo gemakkelijk door dezen gunftcling laet regeren. De biegtvader onderfteunt dit ongerijmde gerucht, en ttck voor de gewone middelen in diergelijke gclegenheit te gebruiken, namelijk de bezweringen der kerke te verrichten. De kardinael en kettermeester keuren dit denkbeeldt goed, in hoop dat het hulpmiddel, door het open-  Honderd en Vijfennegentigste Brief, io"* openbaer maken der kwale, de haet des volks zal verwekken tegens de geenen, welke men 'er als de bewerkers van aenziet. Deze laetften verdragen dezen handel met ongedult; maer zij durven 'er zich niet tegcrftellen, om geenen fchijn te geven van te wederftaen het geene men als eene verügtenis voor het lijden van den koning befchouwt. Dees ligtgcloovige vorst ftaet de duivelbanning toe; en de vrees, welke hij 'er voor heeft, werpt hem in eene diepe droefgeestigheit. Door de kragt en nadruk der bezweringen verfchrikt, gelooft hij wezenlijk van den duivel bezeten te zijn. Dit denkbceldt brengt hem in zulken beldagelijken ftaet , dat het medelijden zijner onderdanen eindelijk in eene foort van verachting' verkeert. Dewijl echter het vermoeden , 't welk de biegtvader wil wettigen, door geen eenig bewijs geftaefd wordt, neemt hij zijne toevlugt tot nieuwe middelen. Hij^verneemt dat 'er te Gangas, eene kleene fb.dt van Asturië, eene vrouw is , welke men zegt bezeten te zijn. Hij zendt hene om den duivel te vragen, welk de ware oorzack van het lijden des konings is? De duivel houdt doorgaens ftaendc dat de vorst betooverd is , en noemt , als bewerkers der betoovering', aile de vijanden van den biegtvader; maer dezelve zijn zoo veel in getal, dat deze befchuidiging geen kwaedt doet dan aen den geenen , die dezelve ondernomen heeft: de biegtvader krijgt zijn affcheidt. Niet-  Io8 De Nieuwe Reisicer, Niettegenftaende deze ongenade, wenden de kardinael en kettermeester alle hunne poogingen aen, om alles, wat het volk tegens den gunfteling kan verbitteren, in het openbaer te verfpreiden. Zij grijpen de gelegenheit van een onvruchtbaer jaer aen, om hem de duurte en het gebrek toetefchrijven. De oproerigen bcrften in een dreigend gefchreeuw uit, en eisfehen overluid broodt, en den doodt van den graef. De blinde onfruimigheit, die hun ten gids vei-' fcrekt, geleidt hen op de plaets van het paleis, alwaer zij verzoeken dat de koning in een venfter verfchijne. Men bericht hun dat de vorst nog flaept. „ Hij flaept federt een' al te Jan« gen tijdt, antwoorden deze baldadigen, het a, is nopdig dat hij ontwake". Zijne majesteit Jaet zich zien: zij eisfehen op nieuw broodt. Men roept hun toe dat zij zich bij Oropefa moeten vervoegen. Zij gelooven dat men hun het hoofdt van dezen ftaetsdienaer overgeeft, en fpoeden zich naer deszelfs huis. De graef,' zijne vrouw en kinders nemen de vlugt over de naburige daken, Alles wordt geplonderd. De corregidor of amptman van Madrid verfchijnt te paerdt, met een kruis in de hand', in het midden van het oproer, op hoop van het zelve te ftillen. Men kan 'er niet in flagen , fchoon men 'er zelfs het heilige fakrament brengt; maer eene item, met kunst' uit het paleis voort-' gekomen, laet zich hooren dat men de oproerigen zal aentasten met twee honderd paerden, wel-  Honderd en Vijfennegentigste Brief. 109 welke de koning in het hof verzameld heeft. Dit doet de meenigte oogenblikkelijk verdwijnen. : . In deze omftandigheden geeft de koningin van Spanje haren gemael' kennis van een zonderling voorftel, 't welk haer door de begunftigers van Frankrijk was ingeboezemd. „ Men „ wil, zeide deze vorftin tot hem, dat ik, na uwen doodt, den Daufin trouwe, op voor„ waerde dat ik mij zal voegen bij de Fran„ fchen , die uwe kroon voor hem beflem„ men". Deze woorden verwekten de verontwaerdiging des konings tegens een volk, dat dus over zijne ftaten en zijne vrouw befchikte. Hij liet te Verfailles en Londen groote klagten doen over het beruchte verdrag, dat zijne nalatenfchap bij zijn leven verdeelde. Gij weet dat men 'er Spanje en de Indien aen den aertshertog , en Milaen aen den hertog van Lotteringen toewees : Lotteringen, zoo dikwerf door Frankrijk bemagtigd, moest voor altoos met deze kroon' vereenigd blijven; en de Daufin, zoon van Lodewijk den veertienden , moest de koningkrijken van Napels en Sicilië bezitten. De ftaetkundige inzigtcn waren te beletten dat Spanje, noch aen den keizer, noch aen den koning van Frankrijk onderworpen wierde , om dat, in het eene of andere geval, het evenwigt, 't welk tusfchen de Europefche mogendheden moet Handt houden, zoude vernietigd zijn geworden. Maer het  Iio De Nieuwe Reisigej. het hof van Madrid befchouwde dit verdrag als eenen hoon; eh Karei de tweede, vernemende dat men zijne alleenheerfching op deze wijs verfcheurde , was daerover zoo gramftori'o-, dat hij, eenige dagen voor zijnen doodt, bij uitérftewil, alle zijne ftaten aen den hertog van Anjou maekte. Karei pleegde alleen raedt met het belang van zijn koningkrijk, de wénfchen en misfchien de vrees zijner onderdanen: want Lodewijk de veertiende deed zijne krijgsbenden de grenzen naderen, om zich een gedeelte der erffenisfe te verzekeren , terwijl het hof van Spanje befloot hem alles te geven. Na den ondergang van zijn huis, en de grootheit van dat van Frankrijk geteekend te hebben , eindigde Karei de tweede, alzoo zwak van geest als van ligchaem, en vermaerder bij de nakomelingen door zijn' uiterftewil dan door zijne regering, in den ouderdom van negenendertigjaren , eindelijk het duistere leven, 't welk hij op den troon geleid had. Dus verkreeg het huis van Bourbon, na twee honderd jaren°vergeefsch geoorlogd te hebben, om eenige grenzen van Spanje te verkrijgen, door eene enkele trek der penne de ganfche alleenheerfching. Lodewijk de veertiende beval den raedt van ftate en het parlement van Parijs te overwegen .of men deze nalatenfchap zoude aennemen. Zij, die kennis hadden van alles, wat hij gedaen had om dit oogmerk te bereiken, zagen wel dat deze gewaende twijifeiing flechts een ipel  Honderd en Vijfennegentigste Brief, ui fpel was; en de hertog, van Anjou werd, onder den naem van Ellips den vijfden , voor koning van Spanje erkend. Alle de Spanjaerds, die zich te Parijs bevonden , kusten hem de handt in deze hoedanigheit. Sommige lieden hebben voorgewend dat de beraedflaging van Lodewijk den veertienden geene veinzerij was. De ervarenhcit en het bloedt, 't welk dit rijk aen Frankrijk gekost heeft, hebben niet dan al te zeer getoond hoe vele overwegingen het aennemen van Kareis uitérftewil vereischte. Filips de vijfde, vergezeld door zijne brpej ders, de hertogen van Bourgonje en Berry, begaf zich in optogt, om naer zijne ftaten te vertrekken. Men herinnert zich altoos, met teedere aendoening', het bewegelijke vacrwel van zijnen doorluchtigen grootvader, en des. zelfs nadrukkelijke woorden , die tranen van blijdfehapp' doen vlieten: „ mijn zoon, daer „ zijn geene Pyreneen meer". Geheel Europa erkende den jongen koning, behalve de keizer, die niet verzuimde , met de wapenen in de hand', zijne eisfehen te doen gelden. Hij verbond zich met de zeemogendheden, den ko. ' ning van Portugal, en den hertog van Savoye, fchoonvader van Filips. Gij weet de gevolgen van dit oorlog, 't welk voor altoos de kroon van Spanje aen het huis van Frankrijk verzekerde; doch zie hier eene zeer zeldzame trek van getrouwheit en ijver, die u misfehien-nimmer is ter ooren gekomen. De  Jti2 De Nieuwe Reisiger. De Portugezen , die den aertshertog aenkleefden, waren in de nabuurfchap van Madrid gelegerde De Jigtekooijen dezer ftadt befloten derzelver heir te vernielen , zonder dat het eenige mahrten of geldt kostte. Ten dien einde, gingen zij des nachts met hoopen naer de tenten der vijanden , en verfpildcn 'er hare verraderlijke lief koozingen, die het verderf van meenigvuldige foldaten veroorzaekten. Deze jagen in de ziekenhuizen ten getale van meer dan zes duizend, die bijna allen ftierven. De befmetften, onder deze vrouwen, tooiden zich zorgvuldig op , en voorzagen zich van reukwerk en blanketfel, om te ligter door hare bekoorlijkheden te verleiden, en door haren omgang de mannen, welke zij verfoeiden, te veiliger te vergiftigen. Zoudt gij gelooven dat men, in eertige gefchiedenisfe, voorbeelden van zulk eene wreede deugd' vindt? Terwijl de ligtekooijen van Madrid zieh deden uitmunten, dooi» hare aenkleving aen den koning Filips, toonden de monniken van Valentia geen' minder ijver voor de belangen van den aertshertog. Deze geestelijken gaen deszelfs leger te gemoete. De Kordelieren en Kapucijnen vormen eene zelfde bende, waervan de eerfte de regter zijde bekleeden. Zij naderen in tegenwoordigheit van den bevelhebber ; en ij der kloostervoogdt groet hem met de krijgsplegtigheden. Op dit fcbouwfpel begint de veldheer te lagchen, en zegt tot de gee-  Honderd en Vijfennegentigste Brief. 113 geenen, die hem vergezellen: „ wij zijn hier „ niet kwaed , mijne fpitsbroeders; de ftrij„ dende kerk komt ons ontvangen". Van alle de veldilagen, door de Franfchen en Spanjaerds op de Oostenrijkfche krijgsbenden gewonnen, zal ik alleen fpreken van dien van Almanza, geenszins om 'er eene bèfchrijving van te geven, maer om 'er één of twee bmftandigheden van bijtebrengen: De hertog van Orleans kwam op het einde van den ftrijdt aen; en de heer van Berwick, die het bevel over het leger voerde, ging hem te gemoete, tot hem zeggende : „ ik heb alles, wat in mij„ ne magt'was, in 't werk gefteld , om het „ gevecht tot de aenkomst van uwe hoogheit j, te verfchuiven, zonder dat ik het zelve heb >s kunnen vermijden, dewijl ik aengetast wierd; „ maer ik ben wel verzekerd dat het gerucht „ van uwe komst', fehrik in de vijanden eri j, kloekmoedigheit in onze krijgsbenden vers „ wekt hebbende , ons den flag heeft doen ., winnen". De hertog van Orleans antwoordde hem, dat hij niets behoorde te verminderen van den roem der gelukkige uitkomfte, welke men hem alleen verfchuldigd was. De koning van Spanje wilde dat men de uiP vaert der geenen, die op dezen gedenkwaerdis gen dag gefneuveld waren , met de grootfte pracht' zoude vieren ; en men verkoos de keizerlijke kerk der Jezuiten, als de bekwaemfté tot diergelijke plegtigheden , uit hoofde varf XVL Dtth H nari  H4 De Nieüwe Reisiser. bare onmetelijke uitgeftrektheit, de fchikking harer geftoelten , en hare heerlijke bouwing. Zijne majesteit liet vijftig duizend misfen doen, voor de rust der zielen dezer doorluchtige dooden, en beftemde het noodzakelijk geldt voor deze godvruchtige milddadigheit. De Jezuiten , met het beftuur dezer iijkftaëtfie belast, geloovende dat demeenigvuldige vendels, in het gevecht gewonnen, een groot fieraedt daeraen zouden toebrengen, verzochten dezelven van den koning. „ Ik prijs uw „ oogmerk, antwoordde de vorst ; maer ik „ denk dat het niet welvoegelijk is de zegetee„ kens van roem met eene rouwftaetfie te ver„ mengen. Het is hier flechts eene Christe„ lijke vergelding van de getrouwheit en den „ ijver van waerdige onderdanen , die zich „ voor hun vaderlandt en hunnen koning op„ geofferd hebben. In eene diergelijke gele„ genheit moet men niet hoogmoedig zijn op „ eene overwinning, waerin de Goddelijke „ Voorzienigheit zoo zigtbaerlijk getoond heeft „ ons begunftigd te hebben". Deze vaders verzochten dat zij dan ten minfte den oorlogsbuit en de wapenrustingen, die voor de krijgslieden gediend hadden , uit het tuighuis mogten verkiezen. Zij verkregen het zelve, en arbeidden om het fraeifte en heerlijkfte praelgraf, dat immer te Madrid gezien is, opteregten. Het was een regelmatig kasteel, op eenen evenredigen grondt, in de ge- daente  Honderd eN Vijfennegentigste Brief'. lij daente van eenen vijfhoek , zijnde zevenentwintig voeten hoog. Men maekte vijf altaren in de vijf gordijnen, en deed 'er onophoudelijk misfen, van het krieken van den dag tot des namiddags ten een ure. Yder bolwerk had zijnen fchildwacht, houdende een zwart vendel in de hand'; en verfcheidene {tukken gcfchuts waren langs de ftrijkweren verfpreid. Uit het midden der wapenplaetfe , met verfehillende zegeteekenen verfierd, verhefte zich eene fchiet-» kat, van vijfentwintig voeten hoog, zijnde insgelijks een vijfhoek, evenwijdig aen de gordijnen. Dezelve eindigde in eene doodkist, bedekt met een doodkleedt van zwart fluweel ,• geborduurd met gouden oorlogszegeteekenen, In plaets van kandelaren pronkte deze lijkbus rondom met groepen van allerlei wapenen, wacrop meenigvuldige dikke waschkaerfen fton^ den te branden; en dwarsch door al het vuur ontdekte men twee geraemten, die volmaektelijk de verfchrikkingen des doods afbeeldden.Alles was omringd van een hek, dat den weg der ronden vertoonde; en aen de beide hoeken , tegenover de deur der kerke, zag mert zes kleenen metalen ftukken gefchuts. In dit ganfche famenftel, had men, met veel kunst', eene ontelbare meenigte van fakkelen en verzilverde fchilden verfpreid : de eenen waren vervuld met fpreuken , zinnebeelden en opfchriften; en de anderen dienden om het floers # waermede dit gebouw bedekt was, te meer te li » doeiï  iïö De Nieuwe Reisigee. doen affteken, zonder iets van de evenredigheden cn verfierïeïeh te verbergen. Filips de vijfde was gehuwd met Maria Louïza Gabrielle van Savoye. Deze vorftin, jong, fchoon , zachtaertig , vol van vcrftandt en kloekmoedigheit, regeerde over de harten van haren gemael en hare onderdanen. Men verwijt hem alleen , dat hij zich te fterk verbond aen de prinfes des Urfins, uit het huis van la Trémouille, welke men befchuldigde van het onmatige gezag, 't welk zij aen het hof had, misbruikt te hebben. De koningin baerdc den prins Lodewijk, die, van dit oogenbük af tot aen zijnen -doodt toe, de liefde en het vermaek des volks was. Naeuwelijks had hij twee jaren bereikt , of Filips de vijfde deed hem openbaerlijk voor den vermoedelijken erfgenaem der kroone erkennen. Een grijsaert, die bij deze plegtigheit tegenwoordig was, deed mij daervan een verbad , 't welk gij misfehien met geen ongenoegen lezen zult. „ De koning , met dè koninginne en den „ jongen prinfe in de kerk' gekomen, klom „ op zijnen troon , waerop hij zich niet „ nederzette voor dat de koningin hare plaets ,, genomen hadde. Haer zoon zat beneden „ haer, en ter zijde van de prinfesfe des Ur- fins, die, op dit oogenbük , de bediening „ zijner beüuurfter wacrnam. Achter haer ty onthielden zich de grooten van 'Spanje. „ Tom  Honderd en Vijfennegentigste Brief. 117 „ Toen het ganfche hof geplaetst was, liet „ zich de kardinael Porto-Carrero den mijter „ opzetten, nam den ftaf in de hand', en deed, „ alleenlijk door twee bedienden vergezeld, _ „ drie diepe buigingen, eene aen den koning," „ eene aen de koningin, en eene aen den prins „ der Asturiën. Hij groette de grootcn , de „ amptenaers der kroone , den adeldom, de „ afgevaerdigden der fteden, en naderde het „ altaer. Hij deed de mis in het hoogepricstcr„ lijke gewaedt;-cn toen men aen het euange„ lium gekomen was , nam de patriarch der „ Indien, groot aelmoesfenier, het bock, en „ gaf het hunner majesteiten te kusfehen. De „ jonge prins, getrouw navolger van alles wat „ hij zag verrichten , kuschte het op zijne „ beurt, en bedankte den patriarch met eene „ beweging' van het hoofdtj 't geen alle de „ geenen , die het zelve konden befpeuren, „ deed lagchen. Een oogenbük dacrna, nam „ dezelfde kerkvoogdt het wierookvat, en be„ wierookte driemael den koning, de koningin „ en het kindt, dat op deze plegtigheit lachte, „ en eene bevallige buiging deed. „ Gedurende de ganfche mis, toonde zich „ de prins zoo verftandig en lustig , dat hij de „ aendacht van ijder tot zich trok; doch toen „ de patriarch, in priesterlijke kieeding, zich „ aenbood om de vorming aen hem te bedienen, „ begon hij uit alle magt' te fchreeuwen, uit yreeze voor dezen gemijterden kerkvoogd', H 3 » Hij  ïi» De Nieuwe Reisiger, Hij verdubbelde zijn gefchreeuw, toen hij „ hem de armen zag opheffen, om hem den „ kinnebakfiag te geven. Dan het geene hem het meeste verdriet baerde, was de zwach„ tel, dien de kardinael Porto-Carrero, zijn s, vormpeter, hem omdeed; hij wendde dui„ zend poogingen aen , om zich daervan te „ ontflaen; en naeuwelijks was hij tot de ko„ ningin te rug gekeerd, of zij deed hem den- zeiven af, waerna zijne tranen ophielden. Wijders kwam ijder, volgens zijnen rang, „ den eedt afleggen en hulde bewijzen. Men frelde voor hunne majesteiten, en onder het „ zelfde verhemelte, eenen leuningftoel, waer„ in men den jongen prins plaetfte, om des. „ zelfs handt te kusfehen. De koning dekte „ zich; en een wapendrager riep driemael om „ gehoor, houdende telkens eenigen tijdt flil, „ De eerfremae! keerde hij zich naer het volk, „ de tweede keer naer de grooten , en de dcr„ demael naer den koning en het hof. Men „ las het gefchrift, door het welke men den „ prins der Asturiën voor den eenigen erfge„ naem van alle de Spaenfche kroonen erken, „ de. De juffers fronden op , zoo dikwerf „ men den naem hunner majesteiten uitfprak, „ en deden groote eerbewijzingen. „ Meer dan twee honderd perfonen leiden „ den eedt af, en kuschten de handt van den jongen prins, die dezelve zeer beval'ig toe, reikte, met meer gedult dan men van een „ kindt  Honderd en Vijfennegentigste Brief. 119 „ kindt van twintig maenden konde verwach„ ten. Echter was men op het einde genood„ zaekt de minne te roepen. Onder het zui„ gen, gaf hij zijne handt gelijk te voren, „ doch op eene wijs, welke fcheen te vragen „ of dit rasch zoude eindigen. Na het Te Deum, begaven zich hunne majesteiten in ■h hun vertrek. Het volk kon geen meer blij„ ken van ijver en liefde voor zijne oppervor„ ften toonen , dan het in deze gelegenhcit „ betoonde. Het hof was prachtig; en ik ge„ loof dat 'er nimmer geregelder feest, of dat „ met zulk eene algemeene vergenoeging' ein« „ digde, gezien is". Wij naderen tot den tijdt, waerin Alberoni in Spanje kwam. Dees man, wiens verftandt, ftoutmoedigheit en voorfpoedt geheel Europa verwonderd hebben, was de zoon van eenen boer uit Italië. Hij bezat een priesterfchap bij Piacenfa, zijn vaderlandt, toen hij werd aengeboden aen den hertog van Vendöme, wien hij door zijne kundigheit van de plaetfcn, alwaer het tooneel des oorlogs was, nuttig, en door de levendigheit van zijnen aert en geest aengcnaem werd. De hertog verbond hem aen zich, en bragt hem in Spanje. Het groote gezag, 't welk de prinfes des Urfins op den geest des konings had, (lelde den heer de Ven* döme in de noodzakelijkheit om meenigvuldige onderhandelingen met haer te hebben; en hij verkoos zijnen aelmoesfenier, om hunne ge, H 4 meen,  ÏQo Be N i e o w e R e i s i r s p, meenfchap te onderhouden , terwijl hij zich aen het hoofdt der heiren zoude bevinden. ' Bij den doodt der koninginne , vleide zich mevrouw des Urfins met Filips den vijfden t^ zullen trouwen; maer alle hoop daervan verloren hebbende, Helde Alberoni voor, dezen vorst uittehuwen aen Elizabeth Farnefe , en fchiiderde dezelve, aen deze begunftigde, als eene prinfes zonder verftandt, welke zij naer haer goedvinden zoude regeren. Zelf met deze onderhandeling' belast, vertrok hij naer net hof van Parma, en voleindigde deze groote zaek in luttel tijds. Zijne eerfte zorg was Elizabeth te doen verftaen , dat zij alleen met luister, zoude regeren , en geacht, geëerbiedigd en aengebeden worden, indien zij eene trotfehe. en ftaetzuchtige gunstgenoote , die gewoon was te heerfchen, van haer hof jaegde. De jonge koningin kwam in Spanje , met het voornemen om het aenzien en gezag over haren gemael voor zich alleen te behouden, en alles, wat eenige verhindering daeraen zoude kunnen toebrengen , te verwijderen. Zij werd op de grenzen ontmoet van de prinfesfe des Urfins, die, na de eerfte beleefdheden, tot haer zeide dat zij niet naer de mode gekleed was. De koningin , over deze les geraekt, gebood den bevelhebber har er lijfwacht' „ deze zinnelooze uit hare tegenwoordigheid te drij„ ven, haer in een rijtuig te zetten en buiten s> het koningkrijk te geleiden". Men. gehoor, zacmde  IIonberd en Vijfennegentigste Brief. 121 zaemdc op ftacndevoet ; en men deed eene vrouw, die een uur te voren als eene oppervoren in Spanje was geëerbiedigd, als eene gevangene daeruit vertrekken. Geene gebeurtenis veróorzaekte meer verbaesdheit. Men is onkundig van het geene 'er de koning van dacht; maer hij ontving zijne jonge gemahn met de grootfte blijken van teederheit. Hij fcheen alles, wat zij gedacn had, goedtckeuren, en beval dat mevrouw des Urfins hare reis tot de eerfte ftadt van Frankrijk vervolgde. Alberoni genoot wel rasch de vrucht van het acnzien der nieuwe koninginne. Zij deed hem in de raedsvergaderingen ontvangen ; en zijne geneigdheit tot de regering bekend wordende , werd hij beurtelings met het purper vereerd, en tot eerften ftaetsdienaer verklaerd. Van dien tijdt af maekte hij ontwerpen, om Spanje allen deszelfs roem wedertegeven, bragt alles'in beweging, deelde zijnen ijver aen het volk mede, ligtte krijgsbenden, rustte fchepen uit, en deed het verbaesde Europa zien welke hulpmiddelen een verdorven ftaet in een' eenigen man kan vinden. In Frankrijk ontdekte men eene famenzwering, ontworpen door dezen ftaetsdienaer, en beleid door den prins van Cellamare, afgezant van Spanje, om het regentfehap den hertog' van Ürleans te onttrekken , en door de ftaten des volks aen Filips den vijfden optedragen. De geheimfchrijver van den afgezant had zich, in H 5 *  122 De Nieuwe R e i s i g e r. de dronkenfcbap van den wijn en de ontucht, door eene Jigtekooi eenige papieren laten ontrooven , waer door dit gewigtige geheim ontdekt wierd. Het oorlog werd aen Spanje verklaerd; en de tegenfpoeden, welke dit koningkrijk onderging, vergramden den koning tegens- den ftaetsdienaer , als den bewerker dezer onlusten. De hertog van Orleans eischte de ballmgfchap van Alberoni; en dees kardinael werd aen het heil van den ftaet opgeofferd. Door Europa omzwervende, was hij nergens .veilig, om dat hij alle de oppervorilen vertoornd had. Eindelijk , na eenige jaren van moeijelykheden en vervolgingen, vond hij rust na den doodt van den paus, die hem haette, en was zelfs op het punt om tot het opperpnesterfchap verheven te worden. Het jaer 1724 begon met den afftandt van Filips den vijfde , ten voordeele van zijnen zoon Lodewijk , prins der Asturiën. Luttel Ojds daerna, viel 'er eene openbare oneenigheit voor tusfchen den jongen koning en deszeifs gemalin , dochter van den hertog regent van Frankrijk. Deze prinfes meende dat zij zich mogt' ontflaen van de ernsthaftigheit en deftigheit, welke de plegtigheit van het Spaenfche hof vereischt: hare openhartigheden, hoewel onfchuldig , werden door de bezadigdheit des landaerts veroordeeld; en deze vrijheden werden aengeftookt door eenigen harer vrouwen, die weinig werk van de bevelen der eerfte ftaet-  Honderd en Vijfennegentigste Brief, leg ftaetjuffer maekten. Men verwittigde den koning van alles wat 'er omging. Lodewijk zond, met toeftemminge van zijnen vader en zijne ftaetsdienaren, de jonge koningin naer het palcis te Madrid, met verbodt van haer uit haer vertrek te laten komen, cn met iemant te fpreken, behalve met de vrouwen, welke men haer gaf. Deze openbare kastijding deed op deze prinfes meer indruk, dan alle de bijzondere vertooningen, die dezelve vooraf gegaen waren. Deze gevangenis duurde zes dagen: den zevenden dag ging de koning haer ontmoeten; en in plaets van toetelaten dat zij hem de handt kusehte, omhelsde hij haer, nam haer in zijne karos, en bragt haer weder in het paleis, alwaer hij vervolgens met haer in de teederfte ecnigheit leefde. De hertogin van Orleans fchrcef aen hare dochter een' zeer verftandigen brief, in welken zij bij de vermaningen eenige ligte beftraffingen voegde, alles wat de koning, derzelver gemael , gedaen had, goedkeurende. De jonge vorllin befpeurde toen, dat de gebruiken van een volk wetten zijn , waeraen de oppervorften zelfs zich moeten onderwerpen. Men jaegde uit het paleis dertien harer vrouwen, die het meeste hadden toegebragt om haer de hofplegtigheit zoo Houtmoedig te doen overtreden. Deze vorftin, weduw geworden door het verlies van haren echtgenoot, die het zelfde jaer aen de kinderpokskens overleed, keerde weder naer Frank* rijk,  124 De Nieuwe R e i si g e r. rijk, ahvaer zij, tot haren doodt, het paleis van Luxemburg bewoonde. Filips de vijfde weigerde eenigen tijdt den troon weder te beklimmen , bijbrengende de gelofte, welke hij gedaen had van nimmer zijnen afftandt te verbreken. De begeerte des volks, de vertoogen der grooten en ftactsdienaren , de gebeden der koninginne , de aenzoeken der afgezanten waren niet bekwaem om hem te doen wankelen; maer eene vergadering van godgeleerden zijne gelofte vernietigd hebbende, en zijn biegtvader hem de vergiffenis weigerende, indien hij zijne neiging tot de eenzaemheit niet aen het welzijn van den ftaet opofferde, liet zich Filips eindelijk overhalen om de teugels der regeringe weder te aenvaerden. Ik ben, enz. Madrid, den aden van Februari, 1755. Honderd en Zesennegenttgste Brief, Vervolg van Spanje. De eerfte daedt van opperheerfchappij', welke koning Filips de vijfde verrichte, toen hij weder op den troon klom, was het bijeenroepen der algemeene ftaten, om den infant Ferdinand tot prins der Asturiën te doen erkennen. Deze ftaten, las Cortes, de laet- ften  Honderd en Zesknnegentigste Erïef. 125 ften welke gehouden zijn, genoten federt lang niet meer dat oppergezag, 't welk gij bij het begin der alleenheerfchinge in hen gezien hebt. Zij beftonden, gelijk ik gezegd heb, uit afgevaerdigden , door de inwoonders van ijdere ftadt verkozen. De oudfte der afgezondenen van Burgos voerde het woordt, om dat deze ftadt langen tijdt de hoofdftadt van Kastilië geweest is, en in dezelve de ftaetsvergaderingen gehouden worden. Deze ftaten verzamelden vervolgens in de kerk van St. Laurens te Madrid. De meerderheit der ftemmen was niet genoeg , om in diergelijke volle hoven een ftaetsgefchrift te doen doorgaen: de algemeene toeftemming van alle de leden was volftrekt noodzakelijk; en de koning moest het zelve bekragtigen. Hij alleen had het regt om de ftaten bijeen te roepen en te doen fcheiden; doch 'er bleef altijdt aen het hof een gaheime raedt (*), beftaende uit agt bijzondere leden, uit deze algemeene vergaderingen genomen. Aen denzelven behoorde het regt om de inkomften der kroone te bewaren; maer Karei de vijfde, dezelven zoo gemakkelijk als hij wel wilde niét kunnende verkrijgen, bragt het at lengskens zoo ver dat hij 'er zelf meester over wierd. Tegenwoordig wordt 'er in Spanje van de algemeene ftaten, of van bepaelde regering', niet meer gerept: het gezag is geheelenal in de han- (*) Comité.  is3 De Nieuwe Reisiger. ren de onbevlekte ontvangenis der heiligé • Maegd', omtrent en tegens allen, te verdeedigen. | Dezelfde raedt benoemt ook de regterlijke bedieningen, waervan 'er geen één vcrkoopbaer is. Deze vergadering beftaet uit een' voorzitter, zestien raedsheeren , een'algemeenen regtsvorderaer , en ver/cheidene onderamptenaren. Zij zijn verdeeld in vier kamers, die verfchillende genoemd worden, volgens de natuur der. zaken. Zij vergaderen tweemaej ter weke ; en ijdcre zitting duurt drie uren. In de verzoekfchriften, welke men den raedt aenbiedt, geeft men hem den tytel van hoogheit, en in fommige gevallen zelfs dien van majesteit. De raedsheeren laten zich mijnheer (*) en uwe heerlijkheit noemen, en genieten de grootfte achting onder het volk, dat hen ziet zonder hen te naderen, en hen eerbiedigt zonder hen te kennen. De twee huizen van Frankrijk en Spanje, om de banden , die hen vereenigden, meer en meer toetehalen, overwogen de doorluchtige verbindtenis van Lodewijk den vijftienden met de infante, dochter van Filips den vijfden, welke de hertog regent te Parijs liet komen, om als de gemalin des konings en de toekomende koningin van Frankrijk opgevoed te worden. Zij was toen weinig meer dan vier jaren; en dewijl het belang van den ftaet eene vrouw, be- (*) Monfiigneur.  Honderd en Zesennegentigste Brief, 1213 bekwacm om erfgenamen aen de kroon te ge* ven, vorderde, werd de maerfchalk van Tesfe naer Madrid gezonden, om de wederkomst der prinfesfe te doen goedkeuren. Het voorHel wordt verworpen, en veroorzaekt eene verdeeldheit tusfehen de twee kroonen. Het hof van Frankrijk Huurt de infante naer Spanje te rug; en de gevoelighcit van Filips Hijgt, op die tijding, tot zulken hoogen top, dat hij den Franfchen afgezant en de konfuls verzendt, mejuffer de Beaujolois, voor Don Carlos beHemd, naer Parijs doet vertrekken , de jacrwedde der koninginne, weduwe van Lodewijk den eerflen, weigert te betalen, zijne afgezanten, in de vreemde hoven, verbiedt eenigen omgang met de onze te hebben, een verdrag van verbindtenisfe met den keizer en Ruslandc teekent; en het is alleen uit onvermogen, dat hij zich tot geene grooter uiterHen laet vervoeren. Lodewijk de vijftiende fchreef tweemael aen zijnen oom, om hem ter neder te zetten. Men komt tot den weg der bevrediginge; en de reden eindelijk alle de nevels verdrijvende, herkrijgt men aen wederzijden de regtmatige gevoelens, welke de banden van het bloedt en de onderlinge belangen der beide volken vorderen. Don Carlos ,- tweede zoon van Filips den vijfden , wordt, door eene aencenfcbakeüng van onderhandelingen en gelukkige voorvallen, op den troon der beide Siciliën geplaetst. Hij XVI. Deel. I Wordt  130 De Nieuwe R e i s i g e e. wordt gekroond door deNapolitanen, vervoerd van blijdfehapp' dat zij aen eenen bijzonderen opperheer moeten .gehoorzamen ; en dees vorst houdt zich ftaende in de bezitting dezer twee koningkrijken, in het midden der wapenen. Frankrijk neemt deel in alle deze oorlogen, en ftaet voor de helft in alle de gebeurtenisfen. Hier is het de plaets, Mevrouw, u te fpreken van eenen prins, dien de zwakke gezondheit des konings van Spanje, zijnen broeder, ontwijffelbaer wel rasch tot deze kroon zal roepen : een man van het hof van Napels fchreef, nopens dit ftuk, het volgende aen eenen Spanjaerdt, verknocht aen het hof van Madrid. „ Don Carlos is groot, heeft de ,, fchouders eenigzins rond, eene zeer bruine „ kleur, en een' langen neus op zijn Romeinsch. „ Hij is altoos op eene zeer eenvouwige wijs „ gekleed; en men ziet aen zijn gewaedt, dat „ de pronkerij zijne eerfte zorg niet is. Hij „ heeft flechts eene drift, namelijk, die van „ de jagt'; doch hij voert dezelve tot eenen „ trap , waervan men weinige voorbeelden „ vindt. Zijn leven is zeer geftreng en regel„ matig : hij verdeelt het zelve tusfehen deze „ oeffening en de zorgen der regeringe. Des „ morgens ten zeven uren ftaet hij op, fchuift „ zelf zijne gordijnen open , fchrijft zijne brie„ ven; en wanneer hij zijne zaken heeft afge„ vaerdigd, gaet hij ter jagt', welk weder het „ ook zijn moge. Hij is gewoon te zeggen, „ dat  Hónderd en Zis4nnegentigste Brief. 131 „ dat de regen de beéndérs niet verbrijzelt. „ Nimmer heeft het Hechte weder eenige zijner „ verrichtingen vertraegd. Hij is vergezeld „ van eenige heeren, en heeft altoos in zijn „ gevolg verfcheidene karosfen, als ook eene „ bende van lijfwachten en eenen wond„ arts bij de handt, om in geval van onheil „ hulp toetebrengen. Decs prins fchiet zeer „ wel, is zijnen fchoot zeker, en treft ecri „ ftuk gelds, in de lucht geworpen. Als hij „ ter jagt' gaet, is bij gekleed met een' lederen „ b.'oek , kamizool en laerzen, in Engelandt „ bereid en gemaekt. Gemeenlijk dracgt hij „ eenen fnaphaen op fchoüdér, en is nimmer „ zonder zijne handfehoenen aentehebben. „ Voor den middag keert hij altoos te rug, ,, en houdt zijn middagmael in het openbaer, ,, in tegenwoordigheit der vreemde ftaetsdie^, naren en grooten van zijn hof. Hij eet van „ vijf of zesderlei gerechten, drinkt weinig, „ en blijft niet lang aen tafel. Des namiddags j, gaet hij weder ter jagt', en komt niet voor „ des avonds te rug. Alsdan geeft hij, een ,, uur lang, gehoor aen zijne fbaetsdienaers, of woont eenige raed.%ergadering bij, gaet „ van daer naer de koningin, alwaer hij ecni„ gen tijdt praet, en begeeft zich tuslchen ,, negen en tien uren naer bedt. „ Dusdanig is doorgaens zijne levenswijs,1 j, het zij te Napels, het zij in de verfchillende j, koningkiijke huizen der omliggende iïreken; I 2 ;, Som-  132 De Nieuwe Reisicïï. „ Somtijds neemt hij , om de verandering, „ het vermaek der vischvangst', of doet, op „ de v/ijs der Tartaren, eene algemeene jagt „ houden door vijf of zes honderd mannen, „ die het wildt drie of vier mijlen in het ronde „ voor zich jagen. Wanneer hij dit vermaek „ neemt,'is hij gemeenlijk vergezeld van het „ koningslijk© gcllacht,. de afgezanten en hee„ ren van zijn hof. „ Don Carlos is een prins vol van opregt„ heit, vroomheit cn godsdienst. Hij heeft „ een natuurlijk verftandt, fpreekt zeer wel „ Italiaensch, Fransch en Spaensch, ontbeert „ geene kundigheden, en bezit volmaektelijk „ alle die geenen, wacrop hij zich heeft willen „ toeleggen. Zij, die hem in Spanje gezien „ hebben, weten dat hij een goede zoon en „ goede broeder is ; zij, die hem in Napels „ befchouwen, kennen hem voor eenen goe„ den vader, goeden echtgenoot en goeden koning. Alles gefchiedt door zijne bevelen „ en onder zijne oogen ; en indien hij gunfte„ lingen heeft, heeft niemant van hun eenigen ,, invloedt op de openbare zaken: zelfs ver„ gunt hij hun niet hem daervan te fpreken, „ en houdt hen in des te grooter eerbiedt, 'om „ dat hij luttel gemeenzaem is, hen zelden ziet „ dan gedurende zijne maeltijden, of in korf„ durende gefprekken , waervan de vreemde „ gezanten een gedeelte wegnemen. Ook is „ hij van een ondoorgrondelijk geheim ;. en „ men  Honderd en Zesennegentigste Brïef. 133 men weet niet wat hij befloten heeft, dan „ op het oogenblik, waerin hij zijne bevelen „ geeft. Voornamelijk wil hij gehoorzaemd " wezen , en duldt geene vertooningen of „ tegenfprekingen. Hij wordt door nicmant „ beftuurd of geleid; en alles wat hij verricht komt van hem zeiven. Alle boosaertige ge„ heimfchriften,.die hem eene heimelijke ver„ hindtenis toefchreven, zouden van kwalijk' onderwezene of trouwlooze lieden voortkol] men. Ook is zijn hof noch wellustig noch " aen de minnerij verflaefd. Een fpaerzaem V en^elcreng leven, zonder pracht', zonder " kunstftreken , is alles wat het voorbeeldt van den meester voortbrengt. " „ De koningin, zijne gemalin, Amélia van Saxe, is van eene groote geftalte, en heeft " het gelaet eenigzins mannelijk ; maer het " verftandt weegt in haer de bekoorlijkheden " der fchoonheit op. De geaertheit der Polen " vertoont zich op haer aengezigt; en eene " fterke en levendige inbeelding blinkt in hare " gefprekken uit. De volgende trek is eene " afbeelding van de ftandvastigheit harer ziele, " en de verhevenheit harer gevoelens. " Eenige kwalijkgczinde burgers hadden een „ gerucht verfpreid, dat men te Napels eene " vierfchaer van gewetensdwang zoude invoc" ren: het volk flaet aen het muiten; de lladp ]] wedergalmt niet dan van morringen; men „ loopt naer het paleis; de koning wil zien aen 1 3 «de  Ï34 De Nieuwe R f.'i si ge r. „ de oproerigen laten zien; zijne hovelingen „ beven voor zijnen perfoon, en wederhöu„ den zijne eerfte bewegingen. Men fmeekt i, hem zich niet te wagen, door hetoverkrui)en „ van een onmetelijk plein, vervuld met eene „ meeiügte van woedenden en misdadigen. De „ koningin treedt in de raedsvergadcring, om „ haren gemaël te bezweren zich niet aen het „ gevaer biootteftelien; maer wel rasch hare „ gi-ootc ziel tot zich roepende, begrijpt zij „ dat men, door het betoonen van vróezc, „ in diergelijke volksberocrten, ltoutheit in„ boezemt, en dat 'er oogenblikken zijn, „ waerin men over bet gevaer triomfeert, „ door het zelve te verachten. Zij prijst de „ edelmoedige gevoelens van den vorst, en „ zegt tot hem, met eenen toon van gezag, „ dien een mannelijke geest en een onverfaegd „ hart inboezemen: Sire, wij moeten ons m. „ de ftadt vertoonen. Zonder uitflel begeven „ zich hunne majesteiten in de karos, laten zich in de voornaemfte ftraten van Napels „ zien, verzekeren het volk dat deszeifs on„ gerustheden ijdel zijn, en dat het niets voor „ de gewetensvierfchaer te vreczen heeft, zoo „ lang het door hen geregeerd wordt. De „ Napolitanen beantwoorden deze betooning „ van kloekmoedigheit en goedheit door toev juichingen; en het oproer verdwijnt zoo dra „ het ontftaen is. Korts na dit tijdftip, ver„ valt de koningin in eene kwijning, die alle „ de  Honderd en Zesennegentigste Brief. 135 de zocthcit hares levens verftoort: de gc" beurtenisfen , welke zij tot dien tijdt toe met de meeste vergenoeging' befchouwdhad, " dompelen haer in eene akelige droefgeestig" heit- niets kan derzelver uitwerkingen op" fchorten, noch de aennaderingen beletten; " en de onheilen van Saxe voeren dezelve ten „ hoogilen topp'." .. , ,. • Filips de vijfde, altoos door zijne godsaienftigheit geplaegd , door zijne liefde tot zijne vrouw, door de vermindering van zijnen geest, en door eene overmatige ligchaemsgefteldheit waeraen de natuur niet konde voldoen, uitgeput, bemoeide zich niet meer met de zaken der regeringe. De koningin alleen genoot de volftrekte oppermagt. Een Spanjaerdt drukte in twee woorden, en op eene zeer nadrukkelijke wijs, de karakters van den koning en deszeifs gemalinne uit: „ Filips de vijfde, zei~ de hij, is de gemael der koninginne". Vervolgens eensklaps in eene welfprekende verrukking, overeenkomstig met het vernuft zijnes landaerts, tredende: voegde hij'er bij: „ Elizabeth Farnefe werd door den Hemel geroc" pen, om de rijken te regeren, de kunstra" dërs der ftaten te bewegen, de volken te " kluisteren, de grooten te misleiden, de oude " ftelfels der ftaetkunde te hervormen en nieu" We te fcheppen, de gebeurtenisfen te voor" zien, derzelver loop te bellieren, de ver" wondering der vreemde landaerten te verI 4 (' ' » wek-  I3<5 D e Nieuwe R e ï s i c e r. „ wekken, cn den roem van haer ei~cn volk „ uittemaken. Door de kloekmoedigheit van „ geest, de grootheit der oogmerken, en de „ edelhert harer ziele, vernieuwde deze vor„ ftin, voor de oogen van het heelal, door „ verbacsdheit getroffen, alles wat de geltVe. „ denis ons vertelt van Waldemar in het Noor* „ den, Izabelle in Spanje, Elizabeth in En„ gelande,- Anna. van Oostenrijk in Frankrijk. „ Echtgenoote, moeder en grootmoeder van » koningen, zag zij verlbhcidene troonen van „ Europa door hare nakoineiingfchap vervuld. Zij vormde hare zoons tot groote prinfen „ door hare wijze raedgevingen , tot roede „ hceren door hare menschiievende gevoelens „ en tot. waerlijk katbolyke koningen door het „ voorbeeldt harer deugden. Indien zij hen „ van hunne grootheit verwittigde , het ge, „ fchiedde om hun de pligten daervan afte„ fdhetfen, den hoogmoedt te vernietigen en „ de neigingen, welke de vleijerij aenmoedigt „ mitsgaders de ondeugden, welke de verlei' „ ding verfterkt, te beftrijden. In de handen dezer groote koninginne had Fihps den last zijner kroone toevertrouwd De zorgeloosheid en onachtzaemheit van den vorst heten haer volkomen meesteres; en zii vervolgde met een onbepaeJd gezag te regéren tot aen den doodt van haren gcmael Tegen! woordig is hare magt geheeienal vervallenwant dewijl zij voor Fercünand, toen hij flechts prir^s  Honderd en Zesennegentigste Brief, 137 prins van Asturië was, alle de behoorlijke eerbiedigheden niet getoond had , kreeg zij, na den doodt des konings, bevel om het hof te verlaten, en werd, met den infant Don Louis, in het paleis van St. Udefonfus gebannen. Gij hebt gezien met welke ftandvastigheit zij de prinfes des Urfins weder in Frankrijk gezonden had ; bij deze trek van gezag zal ik voegen wat zij deed, toen Filips de vijfde den teugel der regeringe weder aenvaerd hadde. Dees vorst, zonder 'er iets van tegens Elizabeth te zeggen, zond aen den raedt van Kastilië eenen nieuwen afftandt zijner koningkrijken. Toen hij dacht dat het gefchrift onherroepelijk was, zeide hij tot de koningin: „ Ik „ heb u bedrogen , Mevrouw; gisteren heb „ ik mij van mijne kroon' ontflagen". Deze woorden wierpen eerst de ontfteltenis in het hart dezer vorftinne; doch, zonder één oogenbük te verliezen, zond zij bevel aen den voorzitter der raedsvergadering', om haer aenftonds het gefchrift van afitandt ter hand te ftellen; en zij werd op het zelfde tijdftip gehoorzaemd. Men vertelt dat Ferdinand , toen hij nog prins van Asturië was , benevens de prinfes van Portugal , zijne gemalin , veel vermaek fchepte in den vermaerden Farinelli, in zijn vertrek, te hooren zingen. De koningin deed, op eenig misnoegen, den muzikant verbieden op zekeren dag bij den prins te gaen zingen. Farinelli floeg geene de minfte acht op dit verI 5 bodt,  138 De Nieuwe Reisiger. bodt, en antwoordde op eene wijs, die hem in het gemoedt der Spanjaerden veel eer aendeed. „ Zeg tegens de koningin, dat ik de „ grootfle verpligtingen aen hunne hoogheden „ heb, en niet zal gehoorzamen, ten zij ze „ mij hare bevelen met haren eigen mond' „ geve, of de koning zelf het mij gebiede". Dees beroemde zanger, die dus eene oppervorftin wederiiond , geniet tegenwoordig de grootfle gunst aen het hof van Ferdinand. Hij bezit een der fraeilte vertrekken van het paleis , en heeft zoo veel volks bij zijne morgengroet , als de koning. Hij wordt tot de vertrouwde onderhandelingen hunner majesteiten, en, naer het geene men zegt, tot het geheim der regeringe zelve toegelaten. De koningin weduw, Elizabeth vanFarnefe, hoewel meer dan zestig jaren oud, heeft nog niets veranderd van het leven, 't welk zij onder de oude regering leidde, makende van den dag den nacht , en van den nacht den dag. Wanneer zij gehoor geeft, is zij altoos vergezeld van twee jufferen, die haer in het flaen onderfteunen; doch indien haer ligchaem een gedeelte zijner kragten verloren heeft, behoudt haren geest no«h alle zijne wakkerheit. Sedert den doodt van haren gemacl, wiens nagedachtenis zij alle jaren door eenen diepen rouw viert, heeft men haer geene de minfee kennis van de openbare zaken laten nemen. Deze vorflin heeft een fchrandcr gclaec, eene middel-  Honderd en Zesen negentigste Brief. 139 delbare geftalte , en eene ondoorgrondelijke geaertheit. De infant Don Louis, haer derde zoon, is van een' zachten en genisten aert, leeft zonder list' en ftaetzucht', bemoeit zich met niets, verzoekt geene eenige gunst, en bezit eindelijk alle de hoedanigheden, welke in den broeder eenes konings vereischt worden , op dat de vrede niet geftoord zij. Vroegtijdig heeft hij zich afkeerig van den geestelijken ftaet getoond ; en ichoon hij, bijna van zijne geboorte af, tot kardinael, aertsbisfchop van Toledo en Seviliè' is verheven geworden, fchoon hij de fracifte en rijkfte waerdigheden van Spanje ve'reenigd heeft, kon hij nimmer fmaek in dê eerbewijzingen der bisfchoppelijke bedieninge vinden. Ook heeft hij afftandt gedacn , alleenlijk eene jaerwedde van honderd duizend kroonen op zijne kerkelijke ampten behoudende. Bijna zijnen ganfchen tijdt befteed hij aen de jagt, en aen het maken van klecne werktuigelijke ftukken , voor welke hij veel bekwacmheit en fmaek heeft. Hier eindigen de jaerboeken, wier lezing mij van Lisfebon tot Madrid heeft bezig gehouden. Het geene ik nu van de regeringe van Ferdinand den zesden (*) zal zeggen , heb ik uit den (*) [Dewijl dees vorst ons , in de historiën, fomtijds voorkomt onder de benaming van Ferdinand den derden, is het noodig aememerken dat hij  14-0 De Nieuwe Reisiger. den mond' van Spanjaerden zeiven. Eerbiedig zoon, getrouw onderdaen, teeder echtgenoot, deugdzaem prins, klimt Ferdinand op den troon, en doet 'er alle de deugden eener wijze befturinge uitblinken. Hij was de vierde en laetfte zoon uit het eerfte huwelijk van Filips met Maria Louiza, prinfesfs van Savoye. Drie broeders, die het eerstgeboorteregt voor zich hadden, fchenen hem voor altoos van de kroon' uittelluiten; maer dezelfde drijfveders, die het noodlot van Frankrijk beftuurd hebben, hadden invloedt op dat van Spanje. Dezelfde overeenkomst van rampfpoeden had plaets tusfchcn Lodewijk den veertienden en Filips den vijfden : beide zagen zij de talrijke fteunfels van hunnen troon onder de flagen van den ' doodt vallen; en het is alleen door het midden der verwoestingen van hun huis, dat Lodewijk de vijftiende en Ferdinand, tot geluk der volken , door den Hemel tot de oppermagt geleid zijn.' De doorluchtige opvolger van Filips den vijfden begint zijne regering door bedrijven van weldadigheit. Hij geeft de vrij heit aen de gevanhij de derde van dien naem in Arragon, doch de zesde in Kascilië geweest is. Naer die laetfte, als het voornaemfte der Spaenfche koningkrijken, wordt hij meestentijds Ferdinand de zesde geheten. Over geheei Spanje is hij de tweede van dien naem , alzoo Ferdinand de Katholyke, fchoon uit het huis van Arragon, mede onder de koningen van Kastilië geteld wordt.]  Honderd kn Zesennegentigste Brief. 141 vangenen, doet eene algemeene vergiffenis ten voordeele van de fluikeren en overlooperen afkondigen , beftemt twee dagen in de week, om zelf de verzoekfehriften zijner onderdanen te ontvangen, ontheft zijne volken van de beastingen en vervolgingen der pachteren, vesS de todwerkent befehermt den koophandel, de kün»en en den akkerbouw, doet verfcheidene graften en groote wegen maken, om de gemeenfehap tusfehen de landfehappen te bevorderen, bant de tranen en de elende uit de lieden en velden, vertroost de ongelukkigen, onderfleuntdcbehoeftigen, hervormt de geestelijkheit , vernietigt de vierfchaer van spaufen afgezant, zoo hatelijk aen den ftaet, herfteltdezeevaert, enz. Om den vrede te handhaven, veracht hij de overwinningen , en wil dat zijne onderdanen gelukkig, en zijne zegepralen in hunne harten zijn. De Hemel fpare de kostelijke dagen van dezen komng , en Spanie zal wel rasch weder een der bloeijendfte Anten van Europa worden: want, men moet het bekennen, niettegenftaende de verftandige;z»rg van den vorst, die het zelve regeert, bh ven 'er nog verfcheidene misbruiken in deze alleenheerfching ftandt houden: de geldmiddelen, de akkerbouw, de koophandel, de kunften , de handwerken, de zeevaert zijn verbetering 01^ dcrhevig, en vereisfchen nog eenige hervorming Oordeel zelf, Mevrouw, van de ftaetkundige gefteldheitvan ditkoningknjk, volgens  i/f.2 De Nieuwe R e t s i g e h. de opmerking van eenen Fransman , in aÜö deze zaken bedreven. „ De geldmiddelen, beftuurd op eene wijs, „ die verdérifeiijfc voor den ftaet, en hatelijk s, voor het volk is , verfchaftén den vorst' „ Hechts een ^ogenblikkelijk voordeel, dat ter „ algemeene verwarringe ftrektë, Spanje was „ wezenlijk arm, om dat het de fchatten der „ nieuwe wcereld' als de voornaemfte bron „ zijner rijkdommen befchouwde. Gelukkig„ lijk is het geene onuitputtelijke bron ; en „ ijdere eeuw ziet dezen hoorn van overvloedt, „ die, met het goudt, den hoogmoedt, de „ luiheit en de elende uitftort, verminderen. „ Uit deze groote meenigte gouds ontftaen „ noodwendig twee gebreken, de overmatige „ rijkdom en de uiterfte armoede. Al het „ Spaenfche volk is verdeeld onder deze twee „ ftaten , rijken , door de bezitting vcrhoo„ vaerdigd, en armen, door de behoefte „ vernederd. En naeuwelijks hebben de cer,, ften nog het genot van het geene zij bezit„ ten , geen gebruik makende van die weel,, de of pracht', die onder de anderen den naer„ ijver en de naerftigheit , en bij gevolg de „ vertiering en het gemak zouden bezorgen. „ Men kan hier bijna de armoede van den „ rijkdom niet onderfcheiden , dan door de „ meerdere of mindere flerheit. Ik zag deze ,, bezitters der mijnen van Peru met eenen }, flechten mantel omwonden, en het ganfche „ jaer  Honderd en Zesennegentigste Briee. |*$ _ „ iaer door erwten eten. Een groot voordel zou 'er uit ontftaen, indien men wiste waer al dit geldt pevonden wordt, en het weder " in den koophandel konde ftorten door eene Z fehatting, welke alleen over de njkeni geheven wierd; maer ongelukkiglijk blijft het " in de kofferen opéén geftapeld, en begra, ven in de kelderen der groote huizen of kloosteren, wier fehatten voor den ftaet vxrtoren zijn. De eenigfte vertiermg gefchicdc " bij den vreemdeling: de hoven van Frankrük, Parmaen Napels, mitsgaders defebui* " den des lands, flepen deszelfs zuiverftegouat mede. Spanje in zich zeiven geene hu,p" middelen ten opzigte van het voedfel en de " kleeding hebbende, verzwelgt de naerft.gheit zijner nageburen al het voordeel: zij leveren het zelve, tot groote kosten, de " voornaemfte goederen, als het koom, de ' U°vaden en lakens, die alle deszelfs rij.dom" men uitputten. Zij, die de inkomften der " kroone op honderd en dertig milhoenen be" grooten, trekken 'er bijna een derde af, " voor de achterftallige fchulden van den ftaet. " ook neemt men dikwerf zijne tpcy ugt tot " nieuwe belastingen, die voornamelijk op de " naerftigbeit vallen ; naerdien de inrichting l der geldmiddelen volftrekt tegens dezelve " ^Door 'heï invoeren van eene nieuwe orde „ 'in dezelve, heeft de opvolger van Ktipd*  144 De Nieuwe Reisiger, „ vijfden, gelijk ik u gezegd heb, het begin „ zijner regeringe willen doen uitmunten; doch „ eer wij van deze verrichting' fpreken, moe„ ten wij een enkel woordt zeggen van de „ imposten , in dit koningkrijk vastgefteld. „ Men verdeelt derzelver jaerlijkfche beloop „ in algemeene en bijzondere renten. De „ eerften zijn de tollen , de posterijen, de „ regten op de fchepen, die den koophandel „ op Amerika drijven, de verkooping van ta„ bak , zout, loodt, kwikzilver, gezegeld „ papier, enz. De landfchapsrenten , dus „ genoemd om dat zij flechts de tweeëntwin„ tig landfchappen der kroone van Kastilie „ aengaen, bevatten verfcheidene takken, en „ onder anderen het regt van tien ten honderd „ van ijdere verkofte en verruilde zaek'. Het „ is mogelijk dat eenig goedt, 't welk door „ vele handen gaet, den koning verfcheidene „ malen zijne waerde opbrenge, zonder in het „ vervolg nog van betalen vrij te wezen. De „ geestelijkheit is aen deze wet niet onderwor,, pen: de kerkelijke amptenaers, integendeel, .,, genieten verfcheidene voorregten in zaken „ van vertéringe; doch de geenen, die geene „ vaste goederen hebben, betalen de fchatting „ gelijk de andere onderdanen des konings, „ om dat zij dan in den gemeenen rang der ge„ wone burgeren komen. „ De tweede tak der landfchapsrenten is het „ regt van millioenen. Dit was in den beginne „ flechts  Honderd en Zesennegentigstï Brisf. 145 „ flechts eene foort van vrijwillige gifte, die „ alleen.eenige jaren moest ftandgrijpen, doch „ door de behoefte van den ftaet verlengd en „ eindelijk eene" eeuwigdurende fchatting ge„ worden is. Het regt van peilinge, het tien* 3, de op de voortbrengfels der aerde, en de „ fchatting van vierentwintig ftuivers voor 3, ijdere haerdftede, zijn andere belastingen, „ die dikwerf het algemeene gefchreeuw des „ volks verwekt hebben. „ Een gedeelte dezer inkomften wordt be„ fteed, gelijk ik gezegd heb, tot het betalen „ van de renten der hoofdfommen, die voor „ meer dan eene eeuw zijn opgenomen. Het „ onderhoudt, gefchikt om het ftaetkundige „ ligchaem te voeden , tot andere gebruiken „ aengelegd zijnde , is het niet te verwonderen „ dat°hct zelve zwak, en onbekwaem om de „ geringfte toevallen te wederftaen, geworden " is. Men heeft zich op het verhelpen van ', dit kwaedt niet toegelegd, om dat deze fchul- den zoo aenmerkelijk zijn, dat zij de ftaets, dienaers altoos moedeloos, en zelfs lieden, die het bekwaemfte zouden geweest zijn om ',' de eerfte plaetfen te bekleeden, daervan af„ gefchrikt hebben. Men heeft dus dezelven „ moeten vertrouwen aen menfehen, die meer „ hun eigen belang dan dat van den ftaet op het oog hadden; en het volk voelde al het „ gewigt van deze flechte beftiering'. Men „ voerde nieuwe lasten in; en men vermeer- XVI. Deel. K „ derde  146 De Nieuwe Reisiger. „ derde de oude fchattingen , die bijna allen op den landbouw en koophandel geheven „ wierden. Ook ziet men de landerijen en „ handwerken verlaten; dewijl de arbeiders en „ akkerlieden moede waren van eenen last, „ dien niemant met hun deelt, zonder vrucht' „ te dragen. Het huwelijk zelf, verre van „ eene der zoetheden van het leven te zijn, ,, wordt een ondragelijk pak ; en het geene „ afgrijsfelijk is te denken , men tracht het „ gewigt daervan te verminderen , door het „ min vruchtbaer te maken : men vermijdt „ onderdanen te geven aen eenen ftaet, die „ dezelven met geftrengheit moet overladen; „ en in het midden zelfs hunner hevigfte ver„ rukkingen , trachten de echtgenooten een „ kindt uit hun huis te weren, gelijk men een „ wild dier van zich afdrijft. „ Tegenwoordig wordt de regering alleen „ bezig gehouden met het ontwerp van een' „ eenigen impost, eene bepaelde en voor„ waerdelijke fchatting, onder den naem van ,, Cadastre. De koning moet bijzondere ge„ volmagtigden aenftellen, om deze nieuwe ge,, daente van belastinge intevoeren. De naer„ vorfchingen, verklaringen en bekragtigingen „ over de waerde der goederen en naerftigheit „ van ijderen burger , zullen gefchieden ten „ koste zijner majesteit, die 'er meer dan „ twintig duizend perfonen , en eene millioen „ piasters 's jaers, toe gebruiken zal. Doch „ niet-  Honderd sn Zksennegentigste Brief, itf ,, niettegenftaende de verftandigfte voorzorgen „ tot de naeuwkeurige waerneming der verj, deelende geregtigheit , denk ik dat 'er nog „ vele misbruiken zullen influipen. De op,, zieners zullen niets kunnen vastftellen, dan „ op de gedane berichten aen de rechters der ï, verfchillende regtsbannen, door de inwoon„ ders , die met de inzameling' hunner wijk belast zijn, en de haet, de vriendfchap en alle ,, de hartstogten zullen 'er regelmatig hunne ,, rol fpelen. Men zal een' koophandel aen den „ geenen, die 'er geen' heeft, aen den ande- ren winst in plaets van verlies toefchrijven; „ en de aenzoekingen, benevens hetaenzien, „ zullen niets van hunnen ouden invloedt ver- loren hebben. „ Dagelijksch biedt men den koning' gefchriften aen, of fielt zijner majesteit eenig „ nieuw ontwerp voor. Verfcheidene zijn ,, aengenomen en reeds begonnen in 't werk 3, gefield te worden; maer men vervolgt zé „ met zoo veel traegheit, en zij worden zoo „ dikwerf afgebroken , dat 'er geene wacr„ fchijnlijkheit is van 'er immer de uitvoering „ van te zien. In een dezergefchriften, 't welk het geval mij bezorgd heeft, fielt men in den rang der bekwame middelen , om de 3, geldzaken van Spanje te herflellen, de vermindering der priesteren en monniken.- Dë „ geestelijkheit, zegt men, is in de tweeën; twintig landfchappen van Kastilië Hechts aeri K 2 a deö  148 De Nieuwe Reisioer. „ den enkelen impost der roillioenen onderwor„ pen; en nog heeft zij deze fchatting altoos be„ fchouwd met een misnoegd oog, en als ftrijdig „ met hare vrijdommen. Dikwerf zelfs heeft „ zij vele verhinderingen in derzelver ontvang „ toegebragt; en de maetregels, welke men „ tegens haer nam , werden onnut, om dat de „ regters, gelijk ook de pachters, verfchrikt „ voor de verbanningen, waermede men hen „ dreigde, hunne vervolgingen niet durfden „ voortzetten. Het is klaer dat de kerkelij„ ken , bezitters van een groot gedeelte der „ landerijen zijnde, het koningkrijk van een „ acnzienlijk deel van deszelfs regten beroo„ ven, dat dit voorregt nog de waerde van „ hunne bezittingen vergroot, terwijl de waer„ de van de goederen der leeken vermindert „ door de onmatige imposten, en dat alle de „ talrijke aenkoopen, welke de geestelijkheit „ in ftaet is te doen, zoo veel verlies voor de „ openbare inkomften zijn. „ Men vertoont derhalve aen zijne majes,, teit, dat men, om in deze zwarigheit te „ voorzien, een gedeelte dezer onnutte lieden „ moet affchaffen , gelijk ook het grootfte „ deel der feestdagen, die de werkzame bur„ gers van den arbeidt aftrekken. Behalve de „ misbruiken , die uit de al te meenigvuldige „ kloosteren ontftaen, is het geene, 't welk „ op den monnikenftaet zei ven te rug ftuit, „ geenszins het minfte. De ongeregeldheit „ fluipt  Honderd en Zesennegenticste Brief. 1+9 „ fiuipt 'er allengskens in: want gij weet dat „ men minder de begeerte tot een volmaekter „ leven, dan de bekoorlijkbeden der ledigheit, „ en eene fchuilplaets tegens de armoede ra „ de kloosters zoekt. Ondertusfchen wor„ den de weereldlijken arm, om dat delasten „ van den ftaet alleen op hen vallen, en de „ monniken, die 'er van bevrijd zijn, zich „ verrijken met goederen, die niet weder uit „ hunne handen komen. Insgelijks zou het „ dienftig wezen de leerfcholen, in de kleene „ fteden opgeregt, aftefchafFen: derzelver nas, buurfchap trekt de kinders der akkerlieden „ van de bezigheden , waerin zij opgevoed „ zijn, en maekt 'er hen af keerig van. Daer„ enboven keeren zij bijna allen onwetend te rug, om dat hunne meesters onkundig zijn. ]] Betreffende demeenigvuldige.feestdagen, de ' • arbeidt is van zulk eene wezenlijke nuttigheit 11 tot behoudenis van een koningkrijk, dat een ' vorst behoort te zorgen dat dezelve niet af, „ gebroken worde door een al te groot getal " van rustdagen; en het fchijnt noodzakelijk " dezelven derwijze te fchikken, dat men noch l] de pligtenvan den godsdienst, nochdenood" wendigheden der famenlevinge, als den akkerbouw, den koophandel, de handwerken en „ de kunften, verzuime. „ De koophandel kwijnt noodzakelijk m een „ landt, waerin de handwerken verwaerloosd „ worden : Spanje levert een droevig voor-. K -> „ beeldt  ï5° De Nieuwe Riisic e r. „ beeldt daervan op. Dit koningkrijk zou, „ benevens de noodwendige waren tot onder3, houdt der werklieden, de volmaektfte ftoffen tot de reederijen overvloediglijk voortr „ brengen, en niettemin ontbreken 'er werklieden, ftoffen en reederijen; waeraen moet „ men deze wanorde toefchrijven ? Is het aen „ de ledige deftigheit der Spanjaerden ? Doch 3, er is een tijdt geweest, waerin zij ijverig 3, en werkzaem waren. Is het aen de ontvol3, king? Maer de kloosters vloeijen over van „ volk, en kunnen niet voldoen aen alles wat „ zich aen biedt. Zij , die de ware redenen „ van dit verval hebben naergefpeurd, meenen „ dezelve gevonden te hebben in de onma„ tige regten op de eerfte ftoffen, de kunften „ en handwerken, waerdoor het den volken ,, onmogelijk is hunne koopmanfehappen voor „ denzelfden prijs als de vreemdelingen te geven. 3, De lieden, met de ontvanginge dezer regten „ belast, kwijten zich van hunnen post met „ denzelfden ijver, dat is, met de wreedheit „ en geweldenarij', welke de kommijzen, tol„ bedienden, en alle die kleene tyrannen der „ geldmiddelen in alle landen oeftenen. De „ ganfche omflag dezer belastingen wordt be„ ftuurd door meer dan dertig duizend perfo„ nen, daeronder begrepen de wachten, waer„ van niemant minder dan. vijfentwintig ftui,, vers daegs ontvangt; en meer dan tien dujs, zend dezer tolbedienden zijn lieden van de 33 penne,  Honderd en Zesennegentigste Briet. 15* „ penne, die vrij groote jaerwedden genieten. „ Echter zal ik tot hunnen lof zeggen, dat „ men, onder deze hatelijke klasfe van men- fchen, in Spanje, nog geene kennis heeft „ aen deze ijdele vertooning van rijkdom en „ pracht', door welke geringe lieden zich tot „ groote heeren willen verheffen. Zij befef„ fen dat hun voorfpoedt noch lofwaerchg „ noch eerlijk genoeg is, om 'er hunnen roem „ in te ftellen, en vergenoegd over de voor„ deelen van eenen heimelijken rijkdom, heb„ ben zij ten minfte het verftandt van eenen „ luister, die flechts den nijdt der grooten en „ den haet des volks zoude kunnen vervvek- ken, te ontwijken. „ De duurte der levensmiddelen, en de on„ gelijkheit van derzelver prijs , veroorzaken „ insgelijks een aenmerkelijk nadeel aen de „ handwerken, en gevolgelijk aen den koop„ handel. Indien fommige landfehappen over„ vloedige oogften inzamelen, hoe vele ande„ re bevinden zich niet in het gebrek ? Zij „ kunnen eikanderen niet onderfleunen, niet „ alleen uit hoofde van de verfchrikkelijke on„ kosten der vervoeringe, maer tevens door „ de geringe zorg, welke men heeft aenge- wend om de rivieren vaerbaer te maken, „ door het gebrek van bruggen om ze over„ tekomen, door de meenigvuldige regten op „ de waren, en door het flechte beftuur in „ de herbergen , waerin de voerlieden eene K 4 33 on-  I 152 De Nieuwe R k.i s i, g i e. „ ongemeene duurte ondervinden. De Joon „ der werklieden vermeerdert naer evenrcciig„ heit: de arbeidt kan niet goedkoop wezen, „ wanneer men zaken van de uiterfte noodza„ kelijkheit bij het gewigt van goudt koopt; „ eri dit is juist het geval, waerin zich deSpan,, jaerds bevinden: alles is geftegen tot eenen „ prijs, die de armoede affchrikt, en den rijk„ domme zeiven zwaer valt. „ Bevonden zich de landerijen in waerde, „ en werd de naerftigheit door den winst en „ de vrijdommen aengemoedigd, het rijk van „ Spanje zou den ihet eene grooter kragt en „ wezenlijker rijkdommen toebrengen, dan alle „ de fchatten der nieuwe weereld'. Schoon „ de koning veel gclds trekt van de imposten, „ welke hij legt op de ftoffen, die tot dehand„ werken gebruikt worden, zou hij nog meer ,, voordeel doen met het vernietigen dezer ha„ telijke regten: hij zou zijne inkomften ver„ meerderen; de ftaet zou meer bevolkt wor„ den; het geldt zou in het landt blijven, en „ in den koophandel rond wandelen. Madrid, „ de hoofdftadt en het middenpunt des koningk! ,, rijks, zou het voornacmfte punt van deze „ binnenlandfchekoopmanfchapzijn. Men zou „ gebaende wegen tot in de landfehappen aen„ leggen, en voornamelijk eenen grooten weg „ van Barcelona , die de gemeenfehap tus„ fchen de ftaten van Valencia en Katalonië „ zoude openen : men zou den Taeg, van „ Aran-  HONDERD EN ZïSENNEGENTICITE BRIEF. 153 „ Aranjucz tot op de grenzen van Portugal, vacrbaermaken, en meerandere wegen naer „ dit koningkrijk banen. Door het verzamelen ,, van alle de bronnen en béken, die uit het gebergte , waer uit de Manganarès ont,, fpringt, voortvloeijen, zou men daervan „ een kanael kunnen vormen, ter vervoeringe van de uitrusting' in de reizen van het hoi, „ 't geen 's jaerlijksch meer dan tweemael hon- derd duizend piasters zoude uitwinnen. Het „ zelfde kanael zoude dienen ter overbrengin„ ge van de bouwfteenen, die men van zeer „ verre op muilezels moet halen; en eindelijk „ zou het eene verfraeijing, eene betamelijke „ verfiering, voor de hoofdftadt zijn. Men „ zou eene vaste fcheepvaert van Anduxar tot „ de zee, door den Guadalquivir, opregten, „ en met eenen dijk van Anduxar tot Madrid „ den koophandel van Andalufië openen. Men zou eene andere gemeenfchap van Kadix ',' met de binnenfte deelen des koningkrijks „ vastftellen, en door middel van den Iber en „ andere rivieren een kanael, gelijk dat van „ Languedok, van de golf van Biskaye tot de „ Middelandfche zee maken. „ Verfcheidene reederijen zijn 'er in Spanje; „ maer de meesten zijn duur , en zoo goed 1 „ niet dan de vreemde handwerkfels. Eenigen „ zijn aen rivieren gefticht; maer de Span„ jaerds hebben zoo luttel kennis van de wa„ terleikunst', dat de ondernemers 'er geen K 5 „ het  *54 De Nieuwe Reisigee. „ het minfte voordeel mede kunnen doen, om „ de handen van meenigvuldige werklieden, „ welke men alleen door kragt van geldt kan „ doen arbeiden, te ontberen. Daerenboven ,, hebben deze koopmanfchappen luttel ver„ tier, 't geen-doorgaens, gelijk ik zoo even. „ gezegd heb, bij gebrek van kanalen en we„ gen toekomt. Hier door ontftaet het ook, „ dat de akkerman, zijne waren niet kunnen„ de vervoeren, genoodzaekt is dezelve ten „ laegften prijze te verkoopen; weshalve hij, „ geene winst daerop vindende, zijnen arbeidt „ tot het enkele noodzakelijke bepaelt. Ook ., zijn de kusten alleen bebouwd: het binncn„ fte des koningkrijks is al te ver van het voor„ deel afgelegen, om in de moeiten te dcelen. ,, De koophandel ter zee beproeft geene „ minder zwarigheden dan die te landt. De „ voornaemfte hinderpael is de ftoutheit, waer„ mede de roovers van Barbarije , die deze „ oevers onophoudelijk plagen , op de vis,, fchersfchuiten aen vallen, en uitfporige los„ gelden eisfehen. Het getal der matrozen, „ die in de keetenen dezer tyrannen zuchten, „ belet de anderen zich aen het zelfde lot bloot,, teftellen , maekt de visfeherijen eenzaem, ,, en geeft den laetflen doodfteek aen den kwij„ nenden en elcndigen koophandel op de kus„ ten der Middelandfche zee. Die van Mur,, cia, Grenada en Andalufië zijn bijna verla„ ten; en de yruchtbaerheit dezer' fraeije lan- „ den,  Honderd en Zesennegentigste Brief. 155 „ den, de uitmuntendheit van derzelver lucht„ ftreek' en grondt, worden nutteloos, door „ de zeer natuurlijke vrees van vermoord, of „ als flaef in het diepfle van Afrika gevoerd 5, te worden. „ De koningen van Spanje, aengedaen door „ de gedurige verwoesting van de weinige in„ woonderen, die deze ongelukkige gewesten „ bevolken, hebben van afftand' tot affianot „ kleene fterkten doen bouwen, tot veiligheit „ hunner onderdanen, en om tot herzameling „ van eenige krijgsbenden, tot derzelver be„ fcherming gebruikt, te dienen. Doch deze „ fchikking ter verdeediginge is met vele zwa„ righeden vervuld: want het hof, de ftich„ ting dezer gebouwen niet op zich hebbende „ willen nemen, door de overmatige onkosten „ der onderneminge, heeft 'er verfcheidene „ bijzondere perfonen mede belast, die 'er alle „ de kosten van gedragen hebben, en welken „ men , tot fchadeloosftelling, tytels, flot„ voogdijen, eertrappen en verfcheidene voor„ regten heeft toegeftaen. Gij begrijpt ligte„ lijk dat deze lieden fpaerzaem geweest zijn , „ en dat de meesten zelfs geenen eenigen regel „ van vestingbouw gevolgd hebben: want de „ Spanjaerds zijn in deze kunst flechts middel„ matig bedreven , en hunne beste boeken „ over deze ftof alleen door monniken opge„ fteldo „ De  156 De Nieuwe Reisigs». m De ondernemers, vergenoegd dat zij eene „ flotvoogdij verkregen hebben, genieten de „ voordeden , die 'er aen gehecht zijn, en „ laten de fterkte tot eenen puinhoop vervallen. „ De krijgsbenden in deze flechte posten ver„ fpreid , vervvaerloozen zich zelve, nemen „ de wacht Hecht waer, en laten zich, bij „ mangel van kloekmoedigheit en krijgstucht', „ vermoorden of opligten. Daerenboven is „ de vrees voor den doodt of de flavernij' zoo „ groot, dat de foldaten, zoo wel als de boe„ ren van fchrik getroffen, zich op de vlugt „ begeven en de plaets verlaten, zoo dra zij „ het genngfte vaertuig in zee ontdekken. De „ Moren, voornamelijk die van Algiers, heb„ ben zoo weinig te zeilen, de overvaert van „ hunne kusten tot die van Spanje is zoo kort „ en gemakkelijk, zij hebben bij zich zoo vele „ Kastiliaenfche renegaten, die het landt ken„ nen, hunne vaertuigen zijn zoo ligt engaen „ zoo ondiep, zij verkiezen zoo behendig de „ plaetfen hunner landinge , dat zij nimmer „ hunnen flag misfen; en hunne minfte ver„ richtingen , indien het hun al niet gelukt „ menfchen gevangen te nemen, zijn het vee „ wegtevoeren, de huizen te verbranden, en ,, de dorpen te verwoesten. „ Men heeft, ter bewaringe van de kusten van ,, Andalufië en Grenada, een regiment ruiterij „ opgeregt, 'twelk gefchikt is om zich overal, „ waer de ontfleltenis deszelfs hulp noodzake- „ lijk „ zoo ondiep, zij verkiezen zoo hehpnrtf <, A<*  Honderd en Zesenneoentigste Brief. 157 „ lijk maekt, op het fchielijkfte te begeven i maer deze bende, uit het volk des lands famengeraept, bezit niets krijgshaftigs, is bij„ na nimmer te famen, belet niets, noch her„ ftelt niets. Yder ruiter, verpligt zijn paerdt „ te onderhouden, is noch begerig noch ge„ reed tegens de zeeroovers ten ftrijd' te gaen, , met gevaer van zijn rijdier te verminken of den bek afterijden, en genoodzaekt te zijn 5, een ander te koopen. Daerenboven, wat „ kunnen vier ruiterdrommen (*) in eene uitgeftrektheit van twintig mijlen langs de kust verrichten ? Hoe zal men lieden, die des " nachts aenlanden, flechts eenige uren blij„ ven, de vlugt nemen en weder fcheep gaen, „ zoo dra zij den geringflen tegenftandt zien, 3, ooit aentreffen en beftrijden? „ Deze gedurige verwoestingen hebben eene „ foort van hulpmiddel, wel liefderijk inderdaedt, maer zeer luttel met de ftaetkunde „ ftrookende, doen uitdenken; ik oog op de Losfing der Gevafigenen. Depaufen, om de vurigheit en den ijver der Kastilianen opte" wekken, hebben 'er aflaten aengehecht, en, hunne eigene belangen opofferende , het geldt van de vergunningen der vasten aen " deze inftelling afgeflaen. Dit verfchafte eens„ klaps eene aenzienlijke fomme; de Orde der Barmhartigheit werd ingefteld; en de Span- „ jaerds (*) Ejcadrons.  158 De Nieuwe Reisiger. „ jaerds zagen hunne bloedverwanten en vrien,, den uit de flavernij' wederkeeren. Doch j, men befpeurde wel rasch, dat het vrijkoupen ,, der gevangenen den Moren de middelen om ,, meenigvuldiger uitrustingen te doen aen de „ handt gaf, hun eenen fchandelijken en voor „ de Christenen verderfFelijken koophandel j, opende, en hunne gretigheit en verwoedheit „ nog vermeerderde, Deze overweging kon „ den koning van Spanje wel eens overhalen, „ om zich deze -inkomst toeteëigenen, de ver„ deediging zijner kusten zelf op zich te he„ men, en het geldt van de bulle der vasten „ daertoe te gebruiken. Deze bul vergunt het „ eten van vleesch , boter en eijeren, mits „ betalende eenentwintig ftuivers; en 'er wor„ den omtrent voor drie millioenen van dicr„ gelijke vergunningen uitgedeekh Men kan „ niet twijffelen of de vorst heeft regt, zoo „ dra hij aen het oogmerk dezer beiastinge vol,, doet, zich van dezelve meester te maken, „ en deze geldfommen te- hefteden tot het on„ derhouden van een vlootdeel tegens de roo„ vers , om zijne onderdanen voor de ver„ rasfching dezer ongeloovigen te beveiligen. „ Maer ondcrtusfchen zijn de kusten overal toegangelijk, de landingen en verwoestingen „ meenigvuldig, de fterkten flechts enkele „ huizen, met graften omringd, zonder ver„ mogen tegens eenen geweldigen aenval • en „ de ongelukkige inwoonders, door de Moren *> weg»  Honderd en Zesennkgentigste Brief. 159 weggevoerd, verzekerd van een gedeelte hun" nes levens in de flavernij' doortebrengen, zuchten in de dienstbaerheit:ien wanhoop. Men heeft den koning' voorgefteld, allen „ zijnen onderdanen der Balearifche eilanden „ en kusten der Middelapdfche zee te vergun'„ nen uitrustingen tegens deze Barbaren te „ ondernemen, eene kas uit de uitkomften „ der bulle te maken en door de admiraliteit „ te laten befturen, de uitgeftrektheit van het „ kruifen voor ij der vaertuig te bepalen, het „ zelve derwijze te regelen dat 'er altijdt fche„ pen in de zee zijn, en om hen aentemoedi„ gen vergeldingen vastteftellen voor ijderen „ gevangen Moor of genomen ftuk kanon, be„ halve het voordeel van den prijs, dat inder„ daedt zeer middelmatig is, en voorts krijgs„ raden, eertrappen, brieven van adeldom, „ jaerwedden, enz., volgens de verdienften, toeteftaen. Geen vorst heeft hier toe meer \\ middelen dan de koning van Spanje : de „ krijgsorden van St. Jakob, Kalatrava en Al „ kantara, verfchaffen ontelbare gunften, die den ijver van alle zijne onderdanen zouden aenprikkelen. Deze inftelling, onderfteund , door de geestelijke hulpmiddelen, die 'er het hof van Rome zoude kunnen bijvoegen, „ gelijk de aflaten en vergiffenisfen, die veel „ uitwerking zouden doen op de verbeelding „ van een volk, van nature godsdienftig en „ ligtgeloovig , zoude de Middelandfche zee „ zui-  I6b De Nieuwe Reisiger. „ zuiveren, en eene zeemagt van Icaperen vor„ men, die van de grootfle nuttigheit, ineen „ oorlog tegens de Kngelfchen, zoude wezen. „ Het zoude niets aen den ftaet kosten, om „ dit dubbele oogmerk te voldoen; en de gees„ fel der zeerooverij' zou, ten aenzien van » Spanje, ophouden". Ferdinand de zesde begon zijne regering met den grave de Gages het bevel over het leger te ontnemen, en deszeifs plaets te vervullen met den marquis de Las Minas. Deze twee veldheeren hebben uitgemunt aen het hoofdt der Spaenfche krijgsbenden, waeraen zij een gedeelte van derzelver alouden roem wedergegeven hebben. Vooral heeft de eerfte een der grootfle bevelhebberen van zijnen tijdt geweest. Hij ftierf gedurende deze regering, door het meenigvuldige verdriet en ongenoegen, hem door het hof aengedaen, in eenen armoedigen ftaet. De koning benoemde tot zijnen eerften ftaetsdienaer Don Jofef de Carjaval; en korts daerna kondigde men eene willekeur af, waerbij de vorst beloofde alle de verbindtenisfen van zijnen voorzaet met zijne bondgenooten natekomen. Doch het oorlog lastig aen zijn volk geworden zijnde, ftemde hij, met overleg van Frankrijk, tot den vrede, en dacht niet meer dan aen de befturing van zijn koningkrijk en muzyk, waerin de koningin en Farinelli hem de handt boden. Ik ben, enz. Madrid, den i6den van Februari, 1755. Hok-  Honderd en Zevenènnegentigste Brief. iör Honderd en Zevenènnegentigste Briefs Vervolg van Spanje. TTolgens de lezing der voornaemfte ge~ V beurtenisfen , in Spanje voorgevallen, fedé'rt het begin dezer alleenheerfchinge, tot het negende jaer der regeringe van Ferdinand, hebt gij u, Mevrouw, een dehkbeeldt van de geaertheit en de zeden van dit volk künneri vormen. Men heeft de Engelfchen bij de Romeinen $ de Italianen bij de Karthagers, de Franfcheri bij de Atheners, en de Spanjaerds bij de inwoonders van het aloude Egypte vergeleken. Deze laetften waren dorre, magere, zwartachtige , trotfche, hoogmoedige, geestige en bijgeloovige menfchen , geloof flaende aeii dö tooverijen , ingenomen met de beoeffeninge" hunner godgeleerdheit, bezield met eene diepe eerbiedt voor hunne pn'esteren , latende na hunnen doodt geldfommen na, tot onderhoudt der tempelen, en het beftaen der kerkediènaren, plaetfende op hunne vendels de afbeeldingen hunner goden, deftig in hunne houding,ernflig in hunne gefprekken, bekwaem tot dö wetenfchappen, traeg in het befluitëri, ftandvastig in het voortzetten hunner onderneming gen, matig, omzigtig, herbergzaem, getroLivr aen hunne koningen, verfmadëndë de aüdöfë XVI. Deel. Ê VoU  3ö2 De Nieuwe Reisigee, volken, dapper voor een' korten tijde, onverwrikbacr in de uitvoeringc, lijdzaem, minnenijdig, overmatig in plegtigheden, wraekzuchtig, morfig en groote zwetfers. ■ Dusdanig is de afbeelding, Mevrouw, welke verfcheidene fehrijvers van de aloude Egyptenaren gefchetst hebben: ik durfniet zeggen dap het de beeldtenis der Spanjaerden zij; niettemin zult gij, indien'gij 'er naeuwkeurig op let, verfcheidene trekken van gelijkheit tusfehen deze twee volken vinden. De Kastiliaenfche zwetferij was zelfs van den tijdt hunner grootfle dapperheit afbekend. Dit is de uitwerking van dezen alouden fmaek tot de ridderfchap, van dezen geest van fnorkerij' en grootfpraek', die natuurlijkerwijze tot denvalfchen roem geleidt. Hunne zinfpreuken en werken geven blijk van deze verwaendheit; en alle hunne gefprekken zijn van deze zotheit opgezwollen. De morfigheit is in dit landt zoo groot, dat 'er zelfs zeer rijke lieden zijn, die flechts een hemdt te gelijk bezitten. Zij trekken het nieuw aen, houden het zes maenden aen hunligchaem, en leggen het niet af, voor dat het met ftukken van één valt. Zij wasfehen zich nimmer, en zijn geene mindere vijanden van de reinigingen , door Mahomet voorgefchreven, dan van den valfchen profeet, die dezelve beveelt. Hunne kleeding fchijnt gemaekt, om deze onremheit te vereeuwigen, en hunne luiheit te be>  Honderd en Zevenènnegentigste Brief. 163 begunfligen. Dezelve beftaet in een vrij kort kamizool^ een' zeer langen mantel, dien men kaper noemt, een' grooteö hoedt met nederhangende randen , die hun het aengezigt bedekt, en een' degen van drie en een' halveh voet, dien zij onder den arm dragen. De mantel befchermt hen voor de hitte en koude, en llrekt hun tot bedt en huis: want 'er zijn te Madrid meer dan tien duizend perfonen, die, in dezen overrok gewonden, op de ftraet flapen. Des daegs ziet gij hen , op het midden van een plein, in de zon uitgeftrekt, in hunnen mantel gebakerd, hunne pijp rookende, en eene flechte cyter roerende, hebbende niets dan broodt, knoflook en water, om zich te voeden. Gij zult hen van daer niet trekken, om hen te doen arbeiden , dewijl zij liever hunne handt naer de Voorbijgangeren uitfirrekkcn, en van aelmoesfen leven. De gemakkelijkheit, waermede da»Spanjaerdt zijne handen en zijn aengezigt onder deze mismaekte en boerfche kleeding kan verbergen, maekt hem onbefchaemd , kakelachtig, ongebonden en ondeugend. Al het volk kan aen paren, en bijna naekt onder den mantel gaen, wapenen bij zich hebben, een diefftal verbergen , zich aen ontucht overgeven, moorderijeri plegen , enz., alle misdaden , die in Spanje noch zeldzaem zijn, noch genoeg geftraft worden, en welke men misfchien zoude beteugelen , door het hervormen van den mantel en h 2 hoedt;  ïÖ4 De Nieuwe Reisicer. hoedt. De regering is bedacht om dezelvcn ta befnoeijen, als ftrekkende om de ledigheit err ondcugdt te begunfligen, Zij gelooft, met reden, dat het middel, om de Spanjaerds werkzaem te maken, is hen van deze kleeding' te ontzwachtelen. Doch zij zal tegenflandt vinden van de zijde des volks, dat, aen dit gewaedt zoo wel als aen hunne lujheit verknocht,, niet zal nalaten eenen opflandt te verwekken y op het minfle ontwerp van verandering' of hervorming'. Het is geenszins twijffelachtig dat het, minder bedekt zijnde, genoodzaekt zoude wezen te arbeiden, om zich een huis en de andere gerijffelijkheden, die het nu, met behulp van dezen mantel kan ontbéren, te bezorgen. Eene andere kleeding zou het zelve hen gebruik zijner handen wedergeven, zijne naerlligheit aenprikkelen, het tot de zindelijkheit aenzetten, en het uit de fchandelijke en verderftelijke werkeloosheit, waerin het als begraven blijft, trekken. Lieden van eenigen rang maken gebruik van de Franfche kleedij'; maer gewoonlijk past dezelve hun kwalijk, en 'er ontbreekt altoos iets aen hun gewaedt. Het is niet zeldzaem een' grooten van Spanje gekleed te zien met een' geboorden rok en wollen koufen, een kamizool van gouden flof en vuil linnen, een' bepluimden hoedt en eene oude paruik. De krijgsbenden zijn ten naestenbij gekleed als de onze. De magiflraten, landlieden en eenige oude Kasti- hanea  Honde-rb en Zevenènnegentigste Brief. 165 sh'anen hebben langer hunne aloude kleedingswijzen behouden, en fommigen dezelven niet afgelegd. De eerften droegen kragen van bordpapier, bedekt met linnen of kant, die hun, nen hak regt en gefloten hielden. Dit gebruik, •eertijds zeer gemeen, is thans bijna geheel afgefchaft. Het donker bruin, naer het zwart trekkende, is de begunftigde kleur der Spanjaerden; 't geen doorgaens de natuurlijke deftigheit van dezen landaert aentoont. De juffers kleeden zich op de Franfche wijs, doch zonder fmaek, fchikking' en bevalligheid De burgervrouwen komen ten voorfchijn' in haer rijglijf, met eene keurs van zwart fatijn, het hair in een netwerk befloten, en het aengezigt met een' witten fluijer bedekt. Onder deze kleeding, hebben zij de grootfle vrijheit, en weten 'er zeer wel haer voordeel mede te doen. Een betamelijker gewaedt, 't welk de vrouwen van aenzien dragen, als zij in de fladt gaen , is een zwarte tabberdt, die beneden eene keurs met een' fleep vormt, en op het hoofdt de uitwerking van een' opgefchorten monnikskap, of van een nonnenkleedt, doet. Een zwarte gazen of kanten fluijer bedekt haer aengezigt, zonder het te verbergen. In hare plegtige bezoeken verfchijnen zij altoos opgetooid , en met diamanten beladen. Ik fpreek niet van de geenen , wier echtgenooten op reis of in gezantfehap zijn: want in zulken gevalle wijden zij zich aen eenigen heilig toe; L 3 en  t66, De Ni e uwe R e i s i g e r. en om deze foort van wcduwfchap te beter ta betoonen, hebben zij, benevens het graeuwe of witte kleedt, kleene gordels van leder of touw. De algemeene welvocgelijkheit verciscbt, dat op de fixaet en in de kerk' alle de mannen op dezelfde wijs toegerust, en de vrouwen insgelijks op dezelfde manier gekleed zijn; maer in de bezoeken volgt ijder zijne eigene zinnclijkheit en fmaek. Gij begrijpt ligtelijk van hoe veel voordeel het voor de liefkoozcrij is, dat ijder in het openbaer een gelijkvormig gewaedt heeft. Het huisraedt is in 't algemeen zoo karig als de klecding. In eene groote mat, die den vloer bedekt, eenige ilrooijen floelen om rondom Nifi videro, non eredam. Op het einde der vertooninge, maekt een kluchtfpeler eene zinfpeling op de woorden der misfe,.en ftuurt de aenfehouwers heen, met te zeggen: ite, comedia est. Bijna alle deze ftukken zijn getyteld:' la Famofa Comedia. Men ziet 'er tooneelfpclers als monniken, aertsbisfehoppen en kardinalen gekleed. Zij fpelen meenigvuldiger in de fteden, alwaer weinig vreemdelingen zijn, om dat 'er de vooroordeelen nog in alle hunne kragt heerfchen, daer in tegendeel te Kadix, Barcelona, Valencia en Madrid , de Engelfchen , Franfchen en Duitfchers, die 'er zich hebben nedergezet, de Spanjaerds gedeeltelijk |an deze M 5 be'  i85 Di Nieuwe R e i s i g e r. belagchelijke fehouwfpelen afgetrokken hebben. Men kan niet befeffen hoe verftandige lieden boe Christenen vermaek kunnen fcheppen in het heilige Sakrament, door ArJequin of Scaramouchc, over het tooneel te zien dragen. In de eerfte tijden van het Spaenfche tooneel , terwijl de klucbtfpelers, tooneelzotten en poetfemakers het gemeene volk door deze buitenfporige vertooningen verlustigden, zagen de verftandige lieden, de natuur in de meesterftukken der aloudheit opmerkende, met leetwezen hoe zeer deze grillen van de wijsheit en den fmaek der alouden afweken. De begeerte om daerin te voorzien , deed hun famenfpraken, welke zij tooneelfpelen noemden, doch die voor geene vertooningen gefchikt waren, opftellen. Dan zij leiden zich niet altoos toe op het verbannen van het geene de goede zeden konde fchaden, en dikwerf vereenigden zij de kwaedaertigheit met de onbetamelijkheit. Dusdanig is het vermaerde treurblijeindendfpel van Kalixta en Melibeus, waerin de befchrijvingen zoo levendig, de karakters zoo vrij, en de afbeeldingen zoo ongebonden zijn , dat het gevaerlijk zoude wezen dezelven op het too. neel voortedragen. Daerenboven waren deze fpelen te lang om gefpeeld te worden, gelijk ook de rijmelooze vertalingen van eenige Griekfche en Latijnfche ftukken, uitgegeven door de geenen, die alle hunne poogingen aenwendden om den fmaek der goede tooneelwerken te behouden. Lopez  Honderd en Zevenènnegentigste Brief. i8f Lopez de Rueda , geboortig van Sevilië, was de eerfte die eenigen luister aen het Spaenfche tooneel gaf, door de dubbele kunst der vertooning' en famenftelling'. Cervantes, die hem gekend had, zegt dat hij uitmuntend in het herderdicht was, en het zelve tot tusfchenbedrijven aen zijne blijfpelen deed dienen. Ten dien tijde belfond al het gewaedt van een' tooneelfpejer, 't welk in eenen zak kon befloten worden , in vier witte vellen, verfierd met gouden franje, vier baerden, zoo vele ftelfels hoofdhair, en eenige herdersftaven. Men gaf den naem van tooneel aen eene ruimte, befloten door vier banken, op welke men planken leide; en de fpelers waren omtrent vier voeten verheven. Een oude deken, door twee touwen getrokken, maekte al het fieraedt van het tooneel uit. De fpelers kleedden zich achter dezelve; en de muzikanten zongen oude heldenliederen (*). Rueda fpeelde, op eene bekoorlijke wijs, de rollen van flechthoofdt, zwetfer en Biskayer. De vermaerde fchrijver van Don Quichot, Michiel Cervantes, gaf zich in den beginne aen het blijfpel over. Eene gelukkige en vruchtbare uitvinding deed hem verfcheidene ltukken, die toen ten voorbedde aen zijn volk konden dienen, opftellen. Lopez de Vega verachtte de aloude regels, bande de waerfchijnlijkheit, re- (*) Romances.  188 DeNiewweReisiger. regelmatigheit en betamelijkheit van het tooneel, en deed zijne helden, in het beloop, eener, enkele vertooninge , ter weereld' komen , opgroéijen, oud worden en fterven. Zij doorkruifen de aerde van het westen tot het oosten, van het zuiden tot het noorden; en fbmtijds doet hij hen door de lucht vliegen. De lijfknechts fpreken als hovelingen, de prinfen als zwetfers, en de aenzienlijke juffers als gemeene vrouwen. De fpelers komen in meenigte binnen, en gaen heen met verwarring: een eenig ftuk vertoont dikwerf zestig peifonaedjen, en eindigt door eenen omgang. Cervantes laekte deze vrijheit; „ maer, antwoordde Lopez de Vega, „ dewijl het volk ons be„ taelt, is het zeer billijk dat wij , om het „ zelve te behagen, als onkundigen dacr tegen „ fpreken. Ik houde , voegde hij 'er bij, „ Aristoteles en Horatius opgefloten, om dat „ hunne voorfchriften mij beledigen. Ik heb „ Plautus en Terentius uit mijn boekvertrek „ gebannen, om dat hunne werken mij overal „ eene berisping van de mijne vertoonden". In de werken van Calderon zijn de kunstregels niet beter waergenomen. Men vindt daerin insgelijks het leven van eenen man , van deszelfs geboorte tot aen zijnen doodt, en een historisch of romanachtig voorval, dat veertic of vijftig jaren duurt, zonder eenig ontwerp, voorbereiding of waerfchijnlijkheit in de uitvoering. Het tooneel verandert eensklaps, en zon-  Honderd en Zeven ennecentfcste Brief. 189 zonder omzigtigheit, van het eene einde der aerde tot het andere. De opftellêr {licht zeehavens te Kapua, Verona en Parijs. De ern-" fligite tooneeien zijn met kluchten vermengd. Een prins, in eenen bewegelijken toefland', wordt geiloord door de onbefchofte fpotternijen van zijnen knecht, enz. Niettegenflaende deze gebreken, wordt Calderon befchouvvd als de godt van het Spaehfche tooneel. Zijn overtreffelijk vernuft deed hem groote zaken in het midden der beuzelachtigfle dingen voortbrengen. In zijnen-flijl verwondert men zich over de edelheit eener fierlijke bewoordinge zonder duisterheit, en roemt zijne verflandige manier om de aenfchouwers altoos in onzekerheit te houden. Solis, Moreto, Zamora, Condamo en Canizarez verdienen lof, 'dat zij zich eenigzins nader aen de regels van het goede tooneelfpel gehouden hebben. Het verwonderlijkfte in de tooneeldichteren van dezen landaert is hunne ongemeene vruchtbaerheit. Men kan niet zonder verbaesdheit hooren, dat Lopez de Vega twee duizend tooneelftukken gemaekt heeft; maer wanneer men den aert en de gedaente van diergelijke werken kent, is dit vreemde verfchijnfel gemakkelijker te befeffen. De Spanjaerds hebben een groot getal van famenflanfingen, onder den tytel van kronijken, jaerboeken, heldenliederen, legénden, enz. Men vindt 'er eenige historifche bijzonderheden, eenige  loo De Nieuwe Reisigee, eenige gewigtige voorvallen, bedolven in eenei onnutte meenigte van wonderbaerlijke , buitenfporige, kinderachtige en bijgeloovige omHandigheden, welke de overlevering des volks onophoudelijk daerbij voegt. Een fchrijver verkiest één dezer voorvallen, fchrijft zonder verkiezing' en uitzondering' alle de bijzonderheden daervan uit, Hek alleenlijk in famenfpraek het geene vérhalenswijs voorkomt, en geeft aen dit mengelmoes den naem van tooneelfpel. Gij begrijpt ligtelijk dat een man, die eenige bekwaemheit en hebbelijkheit van fchrijven heeft, veeleer veertig diergelijke werken zal maken, dan een hedendaegseh dichter een ftuk van een enkel bedrijf, waerin hij verpligt is karakters aftefchetien, eene kunstftreek aenteleggen , te beleiden en te ontwikkelen, en zich aen alle de wetten van betamelijkheit, fmaek, waerfchijnlijkheit en gebruik te onderwerpen. Onze dichter Hardy maekte zijne tooneelfpelen in drie dagen; maer wanneer men dezelven leest, is men niet verwonderd dat hij 'er meer dan zes honderd gegeven heeft. Door de manier, waerop men deze Spaenfche tooneelwerken famenftelde, zult gij begrijpen dat het niet moeijelijk moet zijn romans daer van te maken: men behoeft flechts de famenfpraken in een verhael te brengen. Le Sage .heeft 'er verfcheidene van in Gilblas vertaeld; en dezelve zijn de geringfte plaetlèn niet van zijn werk. Zijne gefchiedenis van Aurora de  Honderd en Zsvensnnkgintigste Briet. 191 de Gusman is uit een blijfpel van Moreto getrokken; en het is insgelijks met vele anderen. Bijna alle de fraeije Vertellingen (*), die in de laetstvoorgaende eeuw zoo veel opgang gemaekt hebben, waren niets anders dan tooneelftukken, in verhalen hervormd. Ik fpreek u niet van de Spaenfche treurfpelen: ik ken onder dezelven geen één goed ftuk, 't welk men van de blijfpelen kan onderfcheiden. De fchrijvers verkiezen onverfchillig, tot hunne famenfprekers, koningen, prinfen, ftaetsdienaers, burgers en boeren. Dikwerf zelfs gefchieden de boertige tooneelen tusichen de eerften, terwijl het belang, de teederheit en het onheil op de perfonaedjen van den laegften rang vallen. De onderfcheidingen , tusfchen het blij- en treurfpel ingevoerd, zijn hedendaegfche uitvindingen in de JKastiliaenfche letterkunde. Geenszins dat de Spanjaerdt, door zijne neiging en zijn vernuft, den treurftijl niet kan bereiken: hij bezit verhevenheit van geest, grootheit van denkbeelden en edelaertige gevoelens; maer in werken van deze foort' is het niet genoeg vernuft en zelfs begaefdheit te hebben , 't geen men voorzeker dezen landaert niet kan betwisten: om tot de volmaektheit te komen, is'er oordeel, juistheit, fmaek en voornamelijk eene geftrenge waerneming der kunstregelen noodig. Daa (*) NouveUes.  192 De Nieuwe Reisiger. Dan hoedanig onze voortreffelijkheit boven de Spanjaerds zij, wij kunnen niet ontkennen dat zij onze eerfte leidslieden in de tooneeldichtkunst' zijn geweest, en dat wij, indien zij ons niet voorbereid hadden tot de lezing van Sofokles en Terentius, misfchien nimmer gedacht zouden hebben dezelven naertevoigen. Onze fehrijvers hebben de ontelbare fchoonheden, welke zij zoo mildelijk over onze tooneelen verfpreid hebben, in goede Kastiliaenfche dichteren gevonden. Lopez de Vega en Calderon hebben aenkweekelingen onder ons gemaekt. De enkele naem van Cid geeft te kennen uit welke tael' Corneille het oorfprongkelijke dacrvan genomen heeft. En heeft zelf Molière, de herfchepper van ons blijfpel, niet uit dezelfde bronnen geput ? Het is echter waer dat de leerlingen, zich boven hunne meesters verheffende, tegenwoordig tot voorbeelden kunnen verftrekken aen de geenen, die hun het fpoor gebaend hebben. Behalve de fchouwfpelen van het hof, wier zalen tevens door de duisterheit, morfigheit en den ftank wanvoegelijk zijn, heeft men te Madrid twee tooneelen, die om ftrijdt fchijnen te ijveren om eikanderen in flechtheit te overtreffen. Het beste, waerin zij flagen, is de klugtige boert: de gefchrevene blijfpelen«ijn vervélend ; en de uitfpraek, voornamelijk die der vrouwen, is door den neus en onverdragelijk. De bedrijven zijn afgebroken door tusfchen- fp'e-  Honderd en Zevenènnegentigste Brief. 193 fpelen , die voor de vuist gefpeeld worden, De Spaenfche tooneelfpelers fiagen volmaekte^ lijk wel in dit ftuk, waertoe zij zoo veel begaefdheit als neiging hebben, Deze ftukken, die eene uitgelatene vreugdt inboezemen, zijn gemeenlijk met boertige aenmerkingen en hekelingen vermengd. Somtijds eindigen zij met arietten, in den Italiaenfchen fmaek opgefteld» Het gefpeel is vrij goed; maer de Hemmen zijn afgrijsfelijk: geene eenige tooneelfpeelfter ver* ftaet het muzyk. Ik fpreek niet van de fchouwfpelen van het'hof, onder de befchikking van Farinelli, die den ftaet regeert, en eene der beste operaes van Europa beftuurt. Ik ben, enz. Madrid, den 2ijlen van Februari, 1755, Honderd en Agtennegentigste Brief Vervolg van Spanje. T~"|~et is tijde, Mevrouw, in de bijzonder* 11 heden mijner reize te treden, en u re* kenfehap te geven van het geene ik gezien heb van Lisfebon tot Madrid, door den weg van Elvas, Badajos, Merida, Truxillo, Talavera* la-Reina en Toledo. Men gaet fcheep op den Taeg, die op deze plaets meer dan twee mijlen breed is; en men komt te Aldea-Galléga, lig* XVL Deel, N gendö  194 De Nieuwe Reïsigebl. gende aen het andere eindt der riviere. Dert eerften dag gaet men flapen te Venta Nova, ahvaer zijne Portugcfche Majesteit een paleis had doen ftichten , toen zij zich naer Elvas begaf, tot de dubbele verbindtenis tusfchcn Portugal en Spanje. Dit gebouw , dat niet voltooid is, is zeer uitgeftrekt. Daerzijn ftallen Voor drie duizend paerden, en vele keukens, met fchoorfteenen in het midden, alwaer men aen vier zijden fpeten kan aenleggen. Alle de vertrekken zijn van huisraedt ontbloot; en 'er blijven flechts eenige fchilderijen aen de zoldering. De koning heeft 'er nooit meer dan tweemael geflapen ; en het is, eigenlijk gezegd, alleen eene koningklijke en heerlijke herberg, ten gebruike van het hof. Tusfchen Elvas en Badajos is de kleene rivier de Kaya, die de twee ftaten van eikanderen fcheidt. Dewijl het verboden is goudt uit Portugal te voeren, is men, op deze grensfcheiding komende , niet weinig in verlegenheit , wanneer men zoo onvoorzigtig is geweest om zich daermede te beladen. Zelfs veronderfteld dat men het ligtelijk en zonder gevaer heeft kunnen overvoeren, is het niet even gemakkelijk het zelve te verwisfelen in Spaenfche pistolen , die alleen gangbaer zijn in dit koningkrijk. Gelukkiglijk had ik verkozen mij te voorzien van wisfelbrieven op de bankiers te Parijs, om bij mijne aenkomst in deze hoofdftadt geldt te ontvangen. Het is ten hoogfte nut-  Honderd en 'Agtennegsm-igste Brief. 19^ nuttig 'er meer dan één te hebben, om zich niet te leur gefield te vinden : want dewijl deze brieven dikwerf met betuiging' worden te rug gezonden, heeft men, wanneer de een feilt, ten minfle toevlugt tot de anderen. Insgelijks heeft men zijne maetregels te nemen, wanneer men met de muildrijveren handelt. Men moet eerst de rijtuigen wel onderzoeken , den meester noodzaken ze zelfs te geleiden , hem een' overdag van de dagen, welke hij meent op reis te zijn, afcisfehen, hem niets in voorraedt geven, en indien hij een' knecht heeft hem vergen denzelven te toonen: want het is gevaerlijk zich op hem te vertrouwen; ten zij hij wel bekend zij, en eene goede en deugdzame borg flelle. Vooral is het zeer dienfiig dat hij in 't geheel geene kennis hebbe van het geldt of de goederen, welke men bij zich heeft. Ook is het nuttig voorzien te zijn van een geleibrief van den Spaenfchen gezant j die zich te Lisfebon bevindt. Alle deze voorzorgen nemende, kan men in veiiigheit reizen, zonder zelfs de dieven te vreezen: want zelden maken zij hunnen aenflag op eenen bekenden voerman, wiens gemis groote naervorfchingen zoude veroorzaken. Eene chais, met vier muilezelen befpannen, bragt mij van Elvas naer Badajos. Ik had zorg gedragen om niets, dat aen eenige verbeurtverklaring onderworpen was, met mij te nemen. De voerlieden verzuimen zelden de tol-  196 De Nieuwe Reisig-er. bedienden te waerfchuwcn, wanneer zij weten dat men eenige koopmanfchap bij zich heeft. Zij hebben onder eikanderen eene ftomrne fpraek, en bijzondere teekens om zich te doen verftaen. Dikwerf is een zweepklap, op eene zekere wijs geflagen, genoeg om het volk van het tolhuis te onderrichten; en de reizigers zijn doorgaens de fpeelballen dezer guiten, indien zij iets van hunne zaken laten uitlekken. Van Elvas vertrekkende, had ik eenige gouden Portugefche ftukken in Spaenfche piasters veranderd, met verlies van vijf ten honderd. Dees woekerhandel wordt door de priefters gedreven; en indien gij hun al uw goudt niet laet, zijn zij de eerften in u te verraden. Te Badajos gekomen , maekte ik mijne fchifckingen tot een rijtuig, en verzuimde geene der voorzorgen , waervan ik gefproken heb. Deze ftadt, hoofdplaets van Estramadura, liggende op eene hoogte aen den oever der Guadiana, heeft niets merkwaerdigs dan eene heerlijke brug, door de Romeinen gebouwd, beftaende uit dertig bogen, lang zeven honderd, breed veertien treden, en volkomen regt. Zij wordt verdeedigd door eenige werken, in den hedendaegfchen fmaek gebouwd; doch fchoon zij zich beroemd twee belegeringen uitgehouden te hebben, zonder zich overtegeven, denk ik echter dat zij bezwaerlijk eenen geweldigen aenval zoude wederftaen , en zelfs niet voor eenen fchielijken aenftag veilig is. Men noemde haer  Honderd en Agtennegentigste Brief. 197 haer oudtijds Pax-Augusta ; en van dezen naem hebben de Moren, die geene P in hunne tael hebben, eerst door verminking Bax-Aujos en vervolgens Badajos gemackt. Deszelfs grondgebiedt is zeer vruchtbaer, en het ganfche veldt beplant met wijngaerden, fitroen- oranje- en olijfboomen. Men voedt 'er veel vee, en in het bijzonder fchapen, die met eene zeer fijne en kostelijke wolle voorzien zijn. Wijders is de ltadt niet groot; en men telt 'er luttel meer dan vier duizend inwoonders. De huizen zijn 'er wel gebouwd, en de flxaten vrij breed. De hoofdkerk, als ook het huis van den ftadvoogdt, ftaet op de wapenplaets. De andere kerken zijn die der drie kerfpellen en eenige kloosteren. Te Badajos is men flecht gehuisvest, en genoodzaekt voor zijn eigen voedfel zorg te dra- " gen. Voorts is dit vrij gemeen door geheel Spanje; maer op de plaetfen , alwaer de voerlieden pleisteren, om het middag- of avondmael te houden, is voor de deur der herberge eene foort van kleene markt van moeskruiden, vleesch en wildbraedt. Somtijds doet men zijnen voorraed op bij den bakker en in de vleeschhal, alwaer men evenwel niet altoos vindt het geene men begeert. Men moet zorg dragen groote flesfehen met zich in het rijtuig te nemen , om wijn in de herberg te halen, dewijl men anders gevaer loopt' om vergeven tc worden door flecht vertinde koperen vaten, N 3 die  ïq8 De Nieuwe Rnsicm. die met koperroest beladen zijn. Men bereidt zelf zijne keuken: want de herbergiers geven zelden meer dan het bedt. In den tijdt der kleene erwten, doet men 'er een' ruimen voorraedt van op, en verdrijft den tijdt met ze onderweg te pellen. De peulvruchten' hebben eenen uitmuntenden geur en fmaek, zelfs als zij raeüw gegeten worden. Deze voorzorgen nemende, heeft men nimmer gebrek aen diergelijke voedfels, waervan men zelfs genoeg heeft, om 'er van medetedeclen aen de kluizenaers, welke men , op weg ontmoet, en die den reizigeren water aenbieden; doch men moet zich niet vertrouwen op deze valfche godsdicnftigen , die flechts van aelmoesfen leven , als zij zich de zwakfte achten, of van rooverijen , als zij ongelukkiglijk de fterkfie " zijn. Overal vindt men fcbaone lakens; en men betaclt het flapen, volgens het getal der matrasfen , welke men eischt. Men levert 'er twee voor vier ftuivers: men neemt daervan het geene men begeert, ftapelt ze op eikanderen; en wanneer men de herberg verlaet, geeft men eene beuzeling voor de guasto , dat is, voor de ongelegenheit, welke men veroorzaekt heeft. Ik heb fommige Franfchen deze levenswijs zien verkiezen, boven de gewoonte om volgens de grilligheit van eenen flechten kok te eten,, het geene men achterlaèt te betalen, en met eene dienstmaegd' te krakkeelen, om fchoone  Hondeed en Agtennegentigste Brief. 199 fchoone lakens te hebben. De bedden zijn doorgaens zindelijk, dewijl men ze mackt van twee banken en eenige planken, waerop men de matrasfen fpreidt. Nimmer wordt men 'er van de vlooijen of wandluizen geplaegd, gelijk in de meesteo onzer herbergbedden, met gordijnen behangen. Wanneer verfcheidene reizigers denzelfdcn weg volgen, wachten de voerlieden eikanderen , en vertrekken te famen, om des te veiliger voor de rooveren te wezen. De eerfte merkwaerdige ftadt, na Badajos, is Merida. Zij werd gebouwd door den keizer Augustus, die haer aen de oude foldaten gaf. Hij noemde haer Emêrita Augusta , waeruit haer tegenwoordige naem gevormd is. Eertijds was zij de hoofdplaets van het landfehap, en de hoofdfbadt van Portugal. Deze twee tytels werden haer ontnomen door den inval der Moren, die haer verfcheidene eeuwen bezaten. De Romeinen bouwden over de Guaduana, waeraen zij gelegen is, eene heerlijke brug •> die door eene overftrooming werd weg-, gefpoeld, en ftichtten in de ftadt eene prachtige waterleiding, waervan niet meer dan eenige voetftappen zijn overgebleven. Men ziet 'er andere overblijffels, die hare aloude ver» maerdheit aentoonen. Zij is daerenboven beroemd door hare kerkvergaderingen en martelaers. Men fpreekt van eene heilige Eulalia» eene dochter van twaelf jaren, welke de dichter N 4 Pru-  200 De Nieuwe Reisige*. Prudentius vereeuwigd heeft in zijne veerzen , waerin hij eene lange optelling van hare niarte. lingen doet. Als eene grensftadt, is Merida verfterkt met een kasteel en eenige werken, op de hedendaegfche wijs. Men roemt de aengenaemheit harer velden, de deugdzaemhcit harer vruchten, de uitmuntendheit harer weiden, de meenigte harer kudden, en voornamelijk de ongemeene godvrucht harer inwoonderen. ïruxillo, liggende in het gebergte, op het hellen van eenen' heuvel, wordt in bedwang gehouden door eene fterkte, op de hoogte gebouwd, Zijn naem wordt afgeleid van het Latijn Tunis Julia, om dat men gelooft dat het door Julius Cefar gefticht is. Deze ftadt roemt op de geboorte van den onfterffelijken Pizarro, die Peru verooverd heeft, en wiens paleis men nog vertoont. De overwinnaer van Mexiko, de vermaerde Kortez, was van het zelfde landfchap ; twee helden, wien Spanje den aenwas van zijnen roem, de uitgeftrektheit zijner magt', en den overvloedt van zijn goudt verfchuldigd is, Estramadura is insgelijks het vaderlandt van Velasko Nunès de Balbao, diq de Zuidzee ontdekte, en 'er bezit van nam met dezelfde plegtigheden, als de hertog van Vene-, tië , wanneer hij de Adriatifche zee trouwt. Truxillo, dat den tytcl van bemuurde ftadt (*) voert, heeft zes kerfpellen, tien en daer onder vier 00 C/V.  Honderd en Agtennegentigste Biuee. 201 vier mannenkloosters, een opperregter en corregidors. Eertijds werden in Spanje de bisfchoppelijke fteden alleen met dezen naem'vereerd. In het vervolg, ftrekten de koningen dit voorregt uit, 't welk onder andere regten behelsde het zenden van afgevaerdigden in de algemeene ftaten, het regt van door corregidors geregeerd te worden, en andere fteden onder zijn gebiedt te hebben. De fteden , waerin deze eerfte amptenaers des gcregts niet gevonden worden, hebben een alcade-mayor, geholpen door regidors , die hem tot bijzitters of raedslieden dienen , en wier vonnisfen, door beroep, tot het koningklijke geregtshof, de kanfelarij , den raedt des konings, of andere vierfcharen , volgens den natuur der zaken, betrokken worden. De fteden, die den tytel van bemuurde itadt niet dragen, hebben hunne alcades, fchouten en regters , wier vonnisfen van de corregidors afhangen. Tusfchen deze Spaenfchc en onze landreg» ters (*) is dit onderfcheidt, dat deze lactften zich alleen met de bediening' van het geregt bemoeijen, daer in tegendeel de anderen nog belast zijn met alles, wat de inwendige orde eener ftadt betreft. Een corregidcr is te gelijk een burgerlijke regter, een baljuw, een ma» giftraetsperfoon, een provoost der kooplieden, een fchepen, een meijer, een konful, en zelfs dik» (*) Prcfidiaux. N 5  202 De Nieuwe Rei si ges. dikwerf, wanneer het geene oorlogsplaets is, een bevelhebber en ftadvoogdt. Hij beveelt en regelt alles met raedt der regidors en alcades, die de gewigtige zaken met hem in de vergaderingen overleggen: want omtrent de dagelijkfche bezigheden neemt hij niemands raedt in. Het geene ik van dezen overigheitsperfoon zeg, moet ook verilaen worden van de geringfte alcades in de vlekken. De corregidor mag de verrichtingen van zijn ampt niet in zijne geboorteplaets oeffenen , daer in tegendeel de regidor geboren moet zijn in denzelfden oord', alwaer hij in bediening' is De ftadt Talavera, bijgenoemd la Rcyna, of de koningin, om dat zij het erfdeel eener ko» ninginne van Kastilië was, is de eerfte plaets, welke men , Estramadura verlatende, op zijnen weg ontmoet. Hare ligging aen den Taeg maekt haer handeldrijvende; en zij telt onder hare inwoonders een groot getal van aenzienJijke lieden. Hare ftraten zijn breed , hare huizen vrij fraei; en. men ziet 'er, gelijk in alle de fteden van Spanje , vele kerken en kloosters. Zij wordt verdeedigd door eene fterkte ; en de bisfchoppep van Toledo, die 'er de weereldlijke heeren van zijn, houden 'er een grootftedehouder. Men maekt 'er aerdewerk, dat bijna zoo hoog als het porfelein geacht wordt; en het is niet meer dan twintig jaren geleden, dat men 'er eene goudmijn ontdekt heeft. Ook vindt men hier de rijkite rce- derij  Honderd en Agtennegentigste Brief, 203 derij van gouden en zilveren ftoffen, die 'er ifi geheel Spanje is. De koning, die dezelve befchermt, tracht haer door allerlei aenmoedigingen en voorregten te doen bloeijen. Eene ongefteldheit van mijnen muilezeldrijver noodzaekte mij twee dagen in deze ftadt te blijven. Ik deed mijn voordeel met deze omftandigheit en de nabuurfchap, om het klooster van St.'Justus, zoo vermaerd wegens de afzondering van Karei den vijfden , te bezoeken. Zie dacr , zeide een monnik , Wijzende de plaets, alwaer dees keizer gewoond had, ipottende tot mij: ,, zie daer de treurige eenzaem„ heit, waerin dees vorst, zwak en godsdien„ ftig geworden, zijne dagen doorbragt met „ uurwerken uit malkander te doen , de gees„ telijken te kwellen, zich zeiven te kastijden, „ de muren zijner celle met gefchriften over „ de voorverordinéring en genade te vervul» „ len, zich over het verlaten van alle zijne „ kroonen te pijnigen, en 'er berouw van te ,, hebben. Zie daer waer hij het kiuchtfpcl 9, van zijne eigene begraeffenisfe vertoonde, zich in eene doodkist leide, het De profurtdis „ voor zich opzong, en alle de dwaesheit van 3, een ontroerd hersfengeftel liet zien. Op „ zekeren dag dat hij , op zijne beurt , de 3, nieuwelingen op het uur der metten ging opwekken, voerde één van hun, dien hij 1, al te fterk fchudde, om hem te doen ontT „ waken, hem te gemoet': hebt gij dan de „ rust  20+ ÜK NlIUWl ^EISIGEK. rust der weereld' niet lang genoeg geftoord, „ zonder u nog te kanten tegens die van vreed„ zarae menfchen, die dezelve veriaten heb„ ben"? Voor dat men te Toledo komt, befpeurt men de overblijffels van eenen fchouwburg, door de Romeinen gefticht. Spanje is vervuld met deze foorten van aloude gedenkftukken, die naer de fchouwplaetfen onzer tooneelzalen niet gelijken. Deze laetften, gelijk gij weet, zijn verhevene plaetfen tegenover het tooneel, vanwaer men gemakkelijk het fpelen der vertoonderen kan zien ; in tegendeel waren het bij t de Romeinen ruime ronde of eironde gebouwen , ■ waervan het plein , omringd van verfcheidene rijen van zitbanken, trapswijze gefchikt, met overdekte galderijen van binnen en buiten, tot de vertooningen des volks, gelijk de gevechten der zwaerdfchermeren , wilde beesten , enz., diende. De fchouwburg van Vespafiaen, het Colizée genoemd, en die van Verona, zijn de vermaerdfte der aloudheit. Een Fransman moet echter niet vergeten ook * die van Nimes bijtebrengen. Toledo, eertijds de hoofdftadt van het koningkrijk der West-Gotthen, en vervolgens van eene bijzondere alleenheerfching' onder de Moren , was eene aloude volkplanting der Romeinen. De overlevering'behelst dat zij eerst gebouwd wierd door de Joden, uit de gevangenisfe van Babyion verlost, dat Cefar'er eene wa=  Honderd en Agtenneoentigste Briee. 205 wapenplaets van maekte, en Augustus 'er eene keizerlijke kamer oprichtte. De Gotthen vergrootten deze ftadt, die, door de Sarafijnen verfierd , door de Kastilianen verfterkt, met een heerlijk kasteel voorzien, langen tijdt de verblijfplaets harer koningen was, en nog tegenwoordig eene der voornaemfte fteden van nieuw Kastilië is. De Taeg, die tusfchen fteile rotzen heen ftroomt, omringt haer van twee zijden; en het overige is omvangen van oude muren, bezet met een ontzagchelijk getal van torens, welke men zegt het werk der West-Gotthen en Moren te zijn. Hare ligging op eenen berg maekt haer ongelijk, en is oorzaek dat men bijna altoos moet opklimmen of afdalen. Hare ftraten zijn eng , maer de huizen vrij fraei. Men ziet 'er zelfs heerlijke gebouwen, die groote pleinen omringen. Het koningklijke kasteel is in deze laetfte oorlogen verwoest; doch 'er zijn vrij acnmerkelijke puinhoopen van overgebleven , om van deszelfs aloude heerlijkbcit te doen oordeelen. Het beflaet ' een' der uiterfte hoeken van de ftadt, en is gebouwd op eene rots, vanwaer men het ganfche landt ontdekt. Het beftond in vier groote woningen met vleugelen. Men klom naer de vertrekken door een' grooten trap , dien men nog aen het eindt der plaets, waervan hij de geheele breedte beflaet, befchouwt. Toledo, verdeeld in drieëntwintig wijken, is niet bevolkt naer evenredigheit zijner grootte. Mea  2o6 De Nieuwe Reisiger. Men telt 'er luttel meer dan vijf duizend hufe gezinnen, verdeeld in zevenentwintig kcrfpellen, waervan 'er twee het Mozarabifcbe kerkgebruik volgen. Ik moet u verklaren wat dit kerkgebruik is , en 'er u den ooribrong van doen kennen. Na de bekeering der Ariaenfche Gotthen tot het Katholyke geloof, regelde St. Ifidorus onder hen den goddeJijken eerdienst, en maekte, op bevel der kerkvergadering' van Toledo, eene kerkplegtigheit'en een misboek, die in alle de kerken van Spanje werden aengenomem Deze inftelling duurde tot den inval der Moren, waerin alle de Christenen verfpreid wierden. Die van Toledo hadden de vrij heit om in de ftadt te blijven , èn werden Mozaraben genoemd , naer den naem van Moza , opperhoofdt der Sarafijnen, die hun toeftond hunnen godsdienst te volgen. Zij behielden de kerkplegtigheit van St. ilidorus; en het was alleen na de uitdrijving dezer ongeloovigen, -dat men fprak van hun het Roomlehe kerkgebruik te doen aenncmen. De geesteiijkheit, de adeldom en het volk kantten 'er zich tegen, uit eerbied' voor de aloude gewoonte; en 'er hadden groote twisten plaets , om ce weten welke van beide kerkmanieren, de Roomfche of Mozarabifche, de aengenaemfte vorm van eerdienst voor de Godheit behelsde. Volgens den fmaek van deze onwetende en barbaerfche eeuw', werd 'er vastgefteld dat dit gefchilftuk door  Honderd en Agtennegentigste Brief. 20? door eenen tweeftrijdt zoude beflccht worden. Twee ftrijders , met alle ftukken gewapend, traden in het vechtperk. Het hof begunftigde het Roomfche kerkgebruik; maer de tegenpartij behaelde de overwinning , en de. geheele ftadt twijffelde niet of Godt had zich voor de goede zaek verklaerd. Dan dewijl de wapenen wisfelvallig zijn, vond men goed eene andere proef in het werk te fteliem Na verfcheidene vasten, omgangen en gebeden, liet men een groot vuur ontfteken; en men kwam overeen, dat men 'er een affchrift van ijderen kerkdienst in zoude werpen, ten einde het geene, 't welk de vlammen wederftónd, in alle de kerken zoude ingevoerd worden. De Mozarabifche kerkplegtigheit behaelde wederom de zegeprael: want indien men den Spanjaerden geloof geeft, werd het affchrift zelf niet befchadigd, terwijl men het andere in asfche veranderd zag. Doch het hof, niet in het ongelijk willende gefteld worden , en ondanks het wonderwerk in het verwerpen van het misboek van St. Ifidorus volhardende , had nog kunst en gezag genoeg om deze beflisfing ten tweedemale te leur te ftellen; en het gebruik van het Mozarabifche kerkboek werd alleen in eenige kerken toegelaten. Dees dienst verloor allengskens zijn aenzien ; en het geheugen zelf zou 'er geheelenal van uitgewischt zijn geworden, indien de kar- dinael Ximcnes , aertsbisfchop van Toledo, denzei ven nietherfteld hadde, in het begin der zes-  £oS De Nieuwe Reisiöer. zestiende eeuwe. Hij ftichtte een kapittel, beftaende uit twaeif kanunniken en een' deken, die de Mozarabifche kerkgewoonte volgden, en lei vijftig duizend kroonen te koste, om de mis- en getijdeboeken tot dit gebruik te doen drukken. De hoofdkerk van Toledo, van eene Gottifche bouworde, is de aenmerkelijkfte kerk van Spanje, en eene van de rijkfte der Christenheit. De aertsbisfchop, primaet van het koningkrijk, grootkanfelier van Kastilië, en ge, boren raedsheer in den raedt van ftate, heeft meer dan twaelfmael honderd duizend livres aen inkomften. De tegenwoordige kerkvoogdt geniet geenszins deze geheele fomme; ik heb elders gezegd dat de infant Don Louis, deze bediening afftaende, eene jaerwedde voor zich behouden heeft. De aertsbisfchap is heer van zeventien fteden of groote vlekken , en van een oneindig getal van dorpen. Wanneer hij, om bezit van zijne waerdigheit te nemen, zijne intrede van inwijinge doet, is het gebruik dat de geestelijkhcit en voornaemfte burgers hem, tot op eene mijl van de ftadt, te gemoet'gaen. De kanunniken, gezeten op pragtig verfierde muilezels, en voorgegaen van hunne ftalmeesteren, komen hem de handen kusfchen, en de ftadvoogdt, gevolgd van de voornaemfte magiftraten, komt zijne pligtpleging bij hem afleggen. Men geleidt hem met plegtigheit tot aen de deur der hoofdkerke, wier voorregten hij ba-  Honderd en AgtenNegentigste Brief. 2ci) beloofd in acht tc nemen en mijnen wil toefehrijven. Dan het geene mij 5, de teederfte vertroosting geeft, is te zien „ dat ik, de laetfte uwer kinderen, den doodt „ om u ga lijden, en dat gij 'er anderen, die „ in ftaet zullen zijn om u te wreken, in uwen j, fchoot zult opvoeden". De doodt van Padilla maekte geen einde aen den opftandt. Zijns weduw, in plaets van zich aen eene bloohartige droefheit overtegeven, ondernam haren echtgenoot te wreken, en de zaek, waervan hij het llagtoffer geweest was, ftaende te houden. De cerbiedt, welke men voor hare kunne had, óf veeleer de ver* wondering, welke hare kloekmoedigheit inboe, zemde, deed alle de heerichappij, welke Pa, dilla op het volk gehad had, tot zijne echtge, . noote overgaen. Zij fchreef brieven, en ftuur, de zendelingen uit, om den ijver en de hoop van haren aenhang te doen herleven. Zij ligttq foldaten, en nam op nieuw hare toevlugt tot de kerk, om het noodzakelijke geldt tot dér, zei ver onderhoudt te verkrijgen . . Zij beval hun kruifen in plaets van vendelen te dragen, en wandelde door do ftraten van Toledo, toonende haren zoon, nog een kindt, in rouwgewaedt, hebbende voor zich een vendel, waerop da ltraf van zijnen 'vader was afgebeeld. Dus hield zij de inwoonders in eenen ftaet van beweging', die hen blind voor het gevaer inackte. De  Honderd en Agtennegentigste Brief. 217 De krijgsbenden des konings berénden de ftadt; maer de ontembare klockmoedigheit der onverfaegde Maria werd daer door niet verontrust. Zij verdeedigde zich met onbefchroomdheit, floeg de koningsgezinden, en bood den belegeraren het hoofdt, tot dat de geestelijkheit , na den doodt van den aertsbisfchop, haren aenhang verliet. De priesters, haer niet kunnende vergeven dat zij zich van hun goedt hadde meester gemaekt, overreedden het volk, dat zij een en gemeenzamen geest hadde, die, onder de gedaente eener Negerinne, alle hare verrichtingen en flappen regelde. De Toledehaers, vermoeid van de langdurige belegering', jaegden haer uit de ftadt , en onderwierpen zich. Donna Maria begaf zich in het kasteel, 't welk zij vier maenden verdeedigde ; doch zich tot het uiterfte gebragt ziende, had zij de behendigheit om te ontvlugten, onder de begunltiging eener vermomminge, en begaf zich naer Portugal, alwaer zij nog een gedeelte harer maegfehapp' had. De degen makerij, eertijds zoo vermaerd te Toledo, heeft oneindig veel van zijne aloude achting' verloren : men zegt echter dat zij in beter ftandt begint te komen. Derzelver klingen zijn uitmuntend; en men wil dat zij dezen graedt van volmaektheit bekomen door de vermengde waters van den Xarama en den Taeg, in de nabuurlchap hunner famenvloeijinge. Men heeft het water dezer beide rivieren afzonder- o 5 Hi*  £i8 De Nieuwe R ei si g er. lijk genomen , en bevonden dat zij dezelfde uitwerking niet voortbrengen. Het water, 't welk men te Toiedo drinkt, wordt aldaer gebragt door ezels, die zes reizen op een' dag doen. Eertijds trok men het uitdenTaeg, door middel van een werktuig, dat het zelve, van het kasteel, in de ganfche ftadt verdeelde; rnaer federt dit werktuig gebroken is , heeft men niet gearbeid om het te herftellen. Misfchien heeft alleen de noodzakeiijkheit, om zich tegens de vijanden te beveiligen , deze ftadt doen bouwen op eene rots, alwaer men geene putten kan graven. Daerenboven heeft zij eer het aenzien eener fterkte dan eener ftadt. De Spanjaerds laten ze geheel verval, len; en zij heeft tegenwoordig niets merkwaerdigs, dan hare oudheden en hoofdkerk. Ik ben, enz, Madrid, den ziften van Februari, 1755. Honderd en Negenennegentigste Brief, Vervolg van Spanje. Wanneer men Madrid tot op eene mijl genaderd is, begint men ecnen reuk, die de vreemdelingen belniet, en 's lands inboorlingen verheugt, te rieken. Men doet, ter dezer gelegenheit, eene vermakelijke vertel-  Honderd en Negenennegentigste Brief. 219 telling. Een Spaensch heer, die een gedeelte van zijn leven in gezantfchappen had doorge* bragt, in deze ftadt wederkeerende, met die blijdfchapp' en verrukking', welke men gevoelt, op het wederzien van de plaetfen en voorwerpen , welke ons meest ter harte gaen, liet zich in eene karos door de morfigfte ftraten rijden, en riep bij ijderen drekhoop, in de vervoering zijner zinnen : „ De Hemel zij geloofd ! Ik „ riek, ik riek eindelijk mijne geboortelucht". De artzen willen dat deze lucht al te doordrin. gend is, om eene grooter zindelijkheit te verdragen, en dat de gezondheit der Kastilianen grootendeels van deze heilzame befmetting' afhangt. (*) Onder de regering van Filips den vijfden, liet 'er Don Franciskus de Salcedo , corregidor van Madrid, alle de ftraten rooijen, de heuvels Hechten, de pleinen vergrooten, waterleidingen oprichten, fonteinen bouwen, wandelingen afperken, enz. Insgelijks is men hem verfchuldigd de opening van den doortogt deipoort' van Segovia tot die van St. Vincent, de groote brug van Toledo, de Groene brug, die (*) Sedert het vertrek van den reiziger, is Madrid eene der zindelijkfte fteden van Europa geworden. Deze verpiigting heeft deze ftadt aen den marquis de Squilacci , die haer heeft doen reinigen ,~ ftraten en vergeren , niet zonder een groot gemor wegens de inwoonders, waervan verf fcheidene nog deze gelukkige tijden van morfigheit en ftank betreuren.  s20 Da Nieuwe R e i s i 2 Di Nieuwe R e i s i ce r. heilig gemarteld was; en in dit denkbeeldt, beval hij den bouwmeester het zelve de gedaente van een' rooster te geven. Om zich naer dit vreemde bevel te fchikken , maekte de kunstenaer een groot vierkant, met regte hoeken, gelijke zijden , en met verfcheidene rijen van hoven, gelijk een fchaekbordt doorlheden. De fteel van den rooster maekt een langer en fraeijer gebouw dan de anderen uit, alwaer men de vertrekken hunner majesteiten en van het koningklijke geflacht geplaetst heeft. Deze gedaente werd niet alleen in de ftichting van het gebouw waergenomen; maer men ontmoet ze daerenboven op ijdere lchrede, welke men in het klooster doet. Men vindt 'er gebeeldhouwde , gefchilderde, ijzeren, houten, marmeren en andere fteenen roosters. Zij zijn op de deuren , venfters, plaeilèn, wandelgangen, galderijen , enz.: kortom, geen werktuig van martélaerfchap is ooit meer vermeenigvuldigd, geëerd en gevierd. Filips verkoos St. Hieronimus tot tweeden befchermheilig van het Eskuriael. Men zegt dat dees vorst, gedurende de belegering eener ftadt, genoodzaekt geweest zijnde een klooster van Hieronimermonniken te befchieten , dit middel bedacht, om zich met derzelver infteller te verzoenen , en tevens begeerde dat het nieuwe klooster door monniken van dezelfde orde zoude bewoond worden. De  Tweehonderdste BrIee. 263 De naem van Eskuriael komt van het woordt escoria, 't welk het fchuim van het metael beteekent, dewijl men oudtijds, zegt men, ijzermijnen in dit gedeelte van nieuw Kastilië bewerkte. Reeds had men 'er een dorp gebouwd, waervan het paleis den naem verkreeg, gelijk het dorp dien van het metaelfchuim gekregen had. Dit gefticht heeft geen duidelijk kenmerk van bouworde; meli moet het van zeer digt bij befchouwen , om te befpeuren dat men 'er de Dorifche orde in gezocht heeft. Het is een verfchrikkelijk gevaerte, gebouwd zonder fmaek , zonder edelheit, en geheel in eene kloosterlijke gedaente. Men heeft 'er meer dan zestig millioenen toe gebruikt, eene onmetelijke en ongelooffeiijkc forn voor de geenen, die dit gebouw niet gezien hebben. Ook zeggen de monniken onophoudelijk , dat zoo veel geldt alle de zonden ven deszelfs doorluchtigen ftichter moet uitgewischt hebben. Dees vorst vestigde 'er zijne woning, in de laetfte dagen van zijn leven; en toen hij zijn einde voelde naderen, deed hij zijn bedt aen den voet van het groote altaer brengen , om op eene ftichtelijker wijs te fterven. De plaets, alwaer hij overleed , werd omringd van een hek; en niemant heeft federt dezelve durven naderen. De monniken en het volk gelooven dat de onrustige en woelachtige geest van Filips alle nachten zijne oude ver blij fplaets komt bezoeken, en des middernachts door het ganfche klooster waert. R'4 Dees  8Ö4 De N i e ü w e RnistoEi, Dees vorst heeft dit huis gebouwd op eenen droogen grondt , omringd van onvruchtbare bergen; doch dewijl 'er de fteen zeer algemeen ' is, heeft men alle de geene, die tot de dichting van het 'gebouw gediend heeft , in dien oordt zeiven gevonden. De fteen gelijkt, wegens zijne hardheit, naer het marmer, en door zijne kleur naer den granitfreen. Het gefticht doet ijdcr verbaesd ftaen, door zijne onmetelijke uitgeftrektheit ; en men ziet 'er alles wat men in eene groote ftadt kan begeren, een paleis , eene kerk , een klooster , eene kweekfchool, eene boekerij, winkels, kooplieden , kunftenaers , woningen voor gehee'le huisgezinnen, wandelwegen, fonteinen, pleinen, tuinen, enz. Kortom, om u een denkbeeld van deze wonderbare ftichtinie te geyen, is het genoeg,te zeggen dat 'er"veertien duizend deuren , elf duizend venfters , meer dan agt honderd kolommen , tweeëntwintig plaetfen , zeventien monnikenwoningen , en eene oneindige meenigtc van kameren, groote en kleenc zalen , kabinetten , enz., waervan de fteutels alleen te lamen meer dan zeven honderd ponden wegen, gevonden worden. Eene kien, van eene halve mijl lang, gemaekt van vier rijen met boomen, ftrekt. zich uit van het dorp naer het paleis, en eindigt in eene groote vlakte, die rondom het gebouw loopt. Een muur, borstweringshoogtc, van afftand' tot afftandt met groote fteencn kiooten veis»  Tweehonderdste Brief. 265 verfierd, en met verfcheidene poorten doorfncdcn, fcheidt deze vlakte van een groot plein, dat de geheele lengte van den voorgevel beflaet. De ftcenen, waermede dit plein gevloerd is, zijn van verfchillende kleuren, en vormen perken van onderfcheidene gedaenten. De vier hoeken van het gebouw zijn bezet met vier vleugelen, uitloopende in een fpits, 't welk van boven met een kruis pronkt. De voornaemfle gevel, breed drie honderd treden, tegens eene hoogte van omtrent zestig voeten, heeft drie poorten, waervan de middenfte, die naer de kerk, het klooster en de vertrekken zijner majesteit geleidt, met agt kolommen verlierd is. Van boven is eene andere kleene orde, pronkende met de wapenen van Spanje in het groot, en hooger met, een ftandbeeldt van St. Laurens, mee een boek, zijnen rooster en zijn diakcnskleedt. Deze twee ftukken zijn van eenen uitmuntenden arbeidt, en hebben onnoemelijke geldfommen gekost. De andere poorten zijn met pilxsteren verfierd, en vormen te famen, met de twee vleugelen aen de einden , en omtrent drie honderd venfteren, waermede dees voorgevel pronkt, een heerlijk gezigt, waerdoor het oog verrukt wordt. Men gaet over een heerlijk voorhof, cn komt op eene groote en fraeije plaets, aen het einde van welke de voorgevel der kerke is. Aen wederzijden zijn twee gebouwen van eene edele en eenvouwige bouworde : dat aen de R 5 reg-  s.66 De Nieuwe Reisiger. regterhandt is het klooster, en het andere het kweekfchool. Men klimt naer de kerk door eenen floep van vijf of zes treden , die de geheele breedte derplaetfe beflaen. Het poortaei, dat over dezen floep uitfteekt , wordt gevormd door agt kolommen, die zes koningen van Israël verbeelden. De twee middenfle zijn David en Salomon , door welke men Karei den vijfden en Filips den tweeden, den eenen krijgshaftig , den anderen vreedzaem , heeft willen aentqonen. Aen wederzijden van het poortael, verheffen zich twee torens, die met klokken voorzien zijn, en ijder een uurwerk hebben. Door de opichrifcen ziet men dat 'er, tusfchen het begin en einde der bouwinge van dit gefticht, drieëntwintig jaren verioopcn zijn. De kerk, die naer het voorbeeldt van St Peters kerke te Rome gebouwd is, is drie honderd voeten lang, en twee honderd tagchentig voeten breed. Zij wordt onderfteund door vier rijen van pilaren, en overdekt door een' koepel, die 'er een' zeer helderen dag in verfpreidt. De verwulffels zijn door uitmuntende handen befchilderd en verguld; en de kerk vertoont overal heerlijke tafereelen, door de bekwaemfle meesters gemaekt. Men telt in het Eskuriael meer dan zestien honderd oorfprongkelijke ftukken van Rafaël, Titiaen, Tintoret, Guide, Paulus Veronefe , Corregio , Annibal Carrache, Rubens, Leonard Vinei, den ouden Palm,  Tweehonderdste Brief, 267 Palm, Jordacn en anderp groote Vlaemfche en Italiaenfche fchilderen. De tempel is gevloerd van marmer en gebnkken acrdewerk. Men ziet 'er veertig kapellen en zoo vele altaren, behalve het middenite, dat van onderen tot boven geheel van jaspis is. Men beklimt het zelve door zestien trappen; en aen wederzijden zijn twee gebedenbuiskens, alwaer Karei de vijfde en Filips de tweede, in konirgklijke kleederen, cn al knielende, met hunne kinderen en wapenen , in metael zijn afgebeeld. Negen orgelkoren, zinfpelende op de negen zanggodinnen, onderfteunen de Hemmen van twee honderd monniken , die, op groote en heerlijke lesfenaers van verguld metael , den heiligen dienst en psalmen zingen, Dagelijksch gefchieden 'er drie groote en twee honderd kleene misfen, zonder de buitengewone te rekenen. De fieraedjen der altaren, en de kleeders der priesteren, fchitteren allen van goudt, diamanten en paerlen. De vazen en kelken zijn van kostelijke lteenen, en alle de lampen, kandelaers en wierookvaten van fijn zilver of louter goudt. Het binnenfle van den tabernakel bevat onmetelijke rijkdommen: men ziet 'er eene esmerald van de grootte van een ei. De deuren, waerdoor men achter het altaer gaet, zijn van een zeer kostelijk Indisch hout; en men fchat deze kapél op meer dan vijf millioenen. Het  268 De Nieuwe R e i s r g e r. Het Pantheon is, buiten kijf, het allertreffendfte in het Eskuriael. Het is een heerlijk praelgraf, onder de aerde beneden het hooge altaer gemaekt, koepelswijze gebouwd, in navolging van het Pantheon te Rome, en gefchikt ter begraefplaetfe van de koningen en •koninginnen van Spanje. Karei de vijfde had 'er het ontwerp van gevormd: Filips de tweede had de tijdt niet om het ter uitvoer te brengen: Filips de derde lei 'er de eerfte grondflagen van ; en het werk werd alleenlijk geëindigd onder Filips den vierden, gelijk men ziet door dit opicbrift „ Deze plaets, gewijd aen de „ ftcnïelijke overbiijffels der Katholyke koningen, die, van den Plerfteller des levens, .„ den dag des Heeren afwachten, is een ge„ denkftuk der godvrucht'' van het huis van „ Oostenrijk. Het is het laetfte verblijf,'twelk „ Karei de vijfde, de grootfte der keizeren, „ voor zich en de zijnen begeerde. Filips de „ tweede, de voorzigtigfte der koningen, ver„ koos het zelve voor zijne begraefplaetfe. „ Filips de derde , een waerlijk godvruchtig „ vorst, 'maekte 'er een begin aen. Filips de „ vierde, wiens goedertierenheit, ftandvastig„ heit en godsdienst zijne grootheit uitmaek„ ten, vervolgde, veifterde en voltooide het ,, werk, in het jaer des Heeren 1654". Niettegenftaende de diepte van dit praelgraf, vond men het middel om het een' genoegzamen lichten dag te geven; en onder de fraeije ftuk- ken,  Tweehonderdste Brief. 2655 ken, waerover men zich verwonderd, munten voornamelijk uit de wapens van Spanje, dooide ichoonheit van het werk. Fijne fteenen, met kunst' famengevoegd, vormen derzelver fchakeerlcls en fchildt, door de verfcheidenheit harer kleuren. Men daelt 'er in neder, door eenen marmeren trap, in de kapél, wier binnenfte met de pracht' van het overige des gebouws overeenkomt. Het jaspis, porfir, metael, de gefteenten en verguldfels fchitteren aen alle kanten, en maken van deze akelige plaets' een der grootfte wonderen van Europa. De lijken worden 'er niet in gelegd, voor dat zij geene verderving meer onderworpen zijn; en ten dien einde laet men derzelver vleesch vertéren in eene foort' van fteengraf (*). Het Pantheon is van eene agtkante gedaente, en vertoont op ijdere zijde, tusfehen de hoeken, verfcheidene nisfen van eene gelijke grootte , gelijk ruiten naest eikanderen gefchikt. In ijdere nis is eene lijkbusch (f) van zwart marmer, in de gedaente eener tombe, door leeuwenklaeuwen onderfteund , met metalen lijsten , en het opfchrift of grafdicht, in gouden letteren, van den vorst of de vorftinne, wier gebcente de lijkbusch bevat. De vorften Beflaen de regtcr- en de vorftirinen de linkerzijde van het altaer. De eerfte is Karei de vijfde vervolgens komen de drie Filippen, ea Sarcopbage. (f) Urne.  2?o DE Nieuwe R e i $ i G E R. en na hen Karei de tweede en Lodewiik de eerfte. De graven der koninginnen bevatten! de asch van Izabella van Portugal, Anna Margareta en Maria Anna van Oostenrijk' Ehzabeth van Frankrijk , Maria Louiza van Savoye, enz. Den prinfen en der prinfesftn van het koningklijke huis, en zelfs der koninginnen, die geene mannelijke kinders nagelaten hebben, wordt geene plaets in dit praelgraf vergund; en men legt hen in twee andere kelders, onder de kerk gemaekt. Füips de vijfde begeerde te St. Ildefonfus begraven te worden; en men vertelt, ter dezer gelegenheit, een vrij vermakelijk voorval. Een Engelsch heer , het Eskuriael bezoekende, vraegde eenen monnik , die hem geleidde, waerom 'er flechts een eenig koning uit het Franfche huis in het Pantheon was. „ Mylord, antwoordde de geestelijke , hem Karei der! vijfden toonende , „ gij ziet dezen grooten „ man met lange knevels: door dezen worden s, verfcheidene dezer prinfen belet hier te ko~ „ men; Indien zij 'er allen verzameld waren * „ zou 'er tusfchen hen en die uit het huis van „ Oostenrijk zulk een verfchrikkelijke dooden„ dans zijn , dat men denzelvente Madrid zou„ de hooren"; Filips do vijfde was niet bemind van de monniken van het Eskuriael, niet zoo zeer om dat hij een Fransman was, als wel om dat hij nim* mer, zegt men, het geringfte gefchenk aen dit . kloos-  Tweehonderdste Brief. 271 klooster'gedaen heeft. Zelfs wilde hij 'er verfcheidene der kostelijkfte heilige overblijffelen uit laten voeren, om 'er de kapél van St. Ildefonfus, welke hij deed bouwen , mede te begiftigen. Op zijn bevel, bragten 'er de monniken de rijke heiligkasfen , welke zijne majesteit verzocht had ; maer zij vertoonde hem tevens eene bui van den paus, door welke ijder, die ondername eenige heilige overblijffels van het Eskuriael, of iets anders van dit huis, elders te vervoeren , ipfo fatto in den ban gedaen wierd. Filips keerde den afgevaerdigden den rug toe, en beloofde voorts niets meer aen deze monniken te verzoeken, ichoon zij in rijkdommen van deze iöort' overvloeijen. Zij hebben zeven geheele ligchamen van heiligen , • honderd en zeven hoofden, honderd en zevenentwintig andere ftukken, zoo armen als beenen, drie honderd en zesenveertig aders, veertien honderd anderfe kjeene heiligdommen, als tanden , vingers , hoofdhairen , enz., en nog vijftien honderd kleener ftukken , ijder met den naem van den heilig,, wien zij de eer hadden van toetebehooren. Toen men, na de bouwing van het Pantheon, den dag bcpaeldhad, om 'er de ligchamen hunner Katholyke Majesteiten overtebrengen, wilde Filips de vierde deze doorluchtige en treurige plegtigheit in eigen perfoon bijwonen. Bij de derde groote mis, deed een monnik de lijkrede over alle deze gekroonde hoofden , en nam  2?a De Nieuwe Reisigek. nam tot zijnen tekst deze woorden van Fze* chiè'1: ontvleeschte beeniers, hoort de woorden des Heeren-. Dit uitftekende fluk is gedrukt; en misfehien zal het u niet onaengenaem zijn 'er hier eenige brokken van te lezen. „ Groote Godt! welke geest zou niet van „ verwonderinge getroffen zijn! Zou de wee„ reldt immer gehoopt hebben een tooneel „ van Majesteiten te zien ? Wie zoude immer „ gezegd hebben dat zeven kroonen, welke „ zeventig eeuwen nimmer hebben kunnen „ vereenigen, zich zouden verzameld vinden, „ om een' eenigen man aentehooren ? Welke „ verbeelding kan zich deze vergadering van „ doode koningen , het oor aen mijne rede „ leenende, als of zij bezield waren, eenigzins ,, voorftellen? Wie heeft u dan hiergebragt, „ doorluchtige; keizerlijke Majesteiten ? . . . . „ Welk eene magtige vergadering van doode „ toehoorderen ! Oppermagtige vergadering, „ vergadering van oppervorften; ontvleeschte „ beenders, hoort de flem des Heeren. Hoor, „ keizerlijke Majesteit, Karei de Duitfcher, „ Karei de Fransman, Karei de Italiaen, Ka„ rel de Afrikaen, Karei de Indiacn, Karei „ de Spanjaerdt, Karei de roemruchtige, Ka„ rel de vijfde, hoor de flem van eenen'moi> ,„ nik van St. Hieronimus Ik begin met „ u. Karei, de grootfle der menfehen, over„ winnaer en nimmer overwonnen , altoos „ flrijdende en nimmer geflagen. Gij zijt 5, dood;  TWEEHONDERDSTE B R ï,t t, SZ3 5> dood; en Godt beveelt mij u te zeggen dat „ zijne Goddelijke Majesteit daerdoor; geëerd „ is, dewijl alles hier beneden voorbij gaet, „ uitgenomen de Allcrhoogfte". Sta mij toe, Mevrouw, dat men levendig getroffen moet zijn van de onbefiendigheit der menfchelijke grootheden , wanneer men zich bevindt in het midden van alle deze heeren der weereld', in zulk eene klcene ruimte bcfiotcn. Deze overweging maekte ik in deze onderaerdfche kapél, alwaer deze treurige gedachte fchijat gegraveerd te zijn op alle de voorwerpen, die dezelve omringen. Deze verfchrikkelijke godfpraken bevestigen, in allerlei levensflanden en jaren, dat wij op de overblijffels. van het menschdom treden, dat de gedachten zijn voorbijgegaen, dat het onze insgelijks zal verdwijnen , dat anderen in deszelfs plaets komen, cn op hunne beurt voorbijgaen zullen , dat wij allen fterffelijk zijn, en wel rasch zullen ftervcn: heden aenfehouwers, morgen voorwerpen van befchouwinge , ftorten wij tranen, en zullen dezelve doen fcorten : deze godipraken, zeg ik, deze droevige waerheden worden , om dus te fpreken , op alle de muren van dit praelgraf herhacld. Filips de tweede, begerende dat 'er onderfcheidt ware tusfehen eenen tempel, Goeie toegewijd, en het verblijf, voor enkele Vervelingen beftemd , vermijdde de ongemeene pracht aliec-n in dit gedeelte van het gebouw, XVL biel. S 't welk  274 De Nieuwe Reisiger. 't welk de mertfchen moesten beflaen. Zijn paleis zelf is naeuwelijks onderfcheiden van hec kweekfehool en de woning der monniken. Deze, fchoon in zeer groot getal, hebben ijder een gezond en gemakkelijk verblijf: de hoven, zalen, fonteinen en kloostervertrekken komen met het overige van het gebouw overeen. Doch, na de kerk en het Pantheon, heeft mij niets meer getroffen dan de boekerij, niet alleen door de fchoonheit van het gebouw en de fchilderijen , maer insgelijks door de meenigte en de keus der boeken, het getal en de zeldzaemheit der handfchriften. Plet is eene van de rijkfte en fraeifté verzamelingen der weereld'. De Arabifche handfchriften alleen zijn talloos; en de Griekfche handfchriften, allen zeer oud, zijn wel bewaerd en zeer leesbaer/ Men vindt Hukken van Titus Livius en Diodorus van Sicilië, die nimmer zijn gedrukt een werk van den oudvader Augustinus over den doop, 't welk men zegt door zijne eigene handt gefchreven te zijn, cn een ander werk door Ste Therefia zelve gefchreven. Een groot gedeelte van deze boekerij' werd door eenen brandt verflonden, in het jaer 1671 - Alle deze gehuchten zijn gebouwd volgens de teekeningen van joan Baprista van Toiedo een' vermaerden bouwkunftenaer , geholpen door Joan d'Hemera , zijnen leerling , dien een lang verblijf in Italië bekwamer dan zijnen meester gemaekt had. Zonder vergrootinge, kan  Tweehonderdste Brief. 275 kan men" dit huis den naem van overtreffelijk geven, niet alleen door de grootheit, waer< over men, op het gezigt van het geheele gevaérte des gebouws verbaesd ftaet, maer daerenboven door de regelmatigheit en den rijkdom van aile deszelfs deelen. Het is tot een {preekwoordt geworden , dat men in Spanje niets gezien heeft , indien men het Eskuriael niet heeft befchouwd. Niettegenftaende de meenigvuldige wijduitgeftrekte en kostbare ontwerpen , tot welke de eerzucht Filips den tweeden vervoerde , liet hij met zoo veel volharding* aen dit gedenkftuk zijner godsdienltigheit eri verwacndheit arbeiden , en befteédde 'er zöd veel gelds aen, dat hij eindelijk den koningen, zijnen opvolgeren , het heerlijkfte gebouw i 't welk van gekroonde hoofden bewoond wordt, naliet. 'i Indien het Eskuriael een wonder der kunst' is , kan het paleis van Aranjuez , gebouwd door Filips den derden, negen of tien mijlen van Madrid, door de bekoorlijkheden zijner liggihge, voor een wonder der nature gehouden worden. Men begeeft 'er zich uit nieuwsgierigheitnaer toe, gelijk naer Verfailles, MarlyJ Fontaineblcau, Chantilly , enz.; cn deszelfs voornaemfte fchoonheden beitaen in de uitgeftrektheit zijner tuinen, de overvloedt zijner wateren , de meenigte zijner fonteinen, grotten en watervallen , de verfcheidenheit zij; ner gezigteo , de koelte zijner boschjes, de S % hoogté  27ö De Nieuwe Reisiger, hoogte zijner boomen, enz. Men vindt 'er lanen, die langer dan die van Veriailles zijn, verfierd met meenigvuldige metalen beelden, die zoo vele wateriprongcn vormen. In de vertrekken zag ik niets merkwaerdigs , uitgenomen eenige fchilderijen ; en de voorgevel kwam mij tamelijk fraei voor. Het kasteel is gefticht op een fchiereilandt, gevormd dooiden Taeg en de Xarama, bij derzelver famenvloeijing. Men heeft 'er een geheel eilandt van gemaekt, door het delven van een kanael, dat de beide rivieren vereenigt; en mengenaekt het zelve door toegangen van eene mijl lang. Indien men 'er de onmetelijke fchatten, welke' men zoo ontijdig te St. Ildefonfus verkwist heeft, befteed hadde, zou men 'er de fraeifte plaets der geheele weereld' van gemaekt hebben. Het ligt in eene vlakte van vier of vijf mijlen'groot, omringd van kleene heuvelen en digte bosfchen, die met rosfche beesten vervuld zijn. St. Ildefonfus ligt eene dagreize van het Eskuriael, in oud Kastilië, aen de andere zijde der bergen, die het van nieuw Kastilië affcheiden. Het is het Verfailles van Spanje, 't' welk Filips de vijfde in het jaer 1720 begon, en voor het welke dees vorst altoos een' bijzonderen fmaek behield. Hij vestigde 'er zijn verblijf, toen bij de kroon afftond, en liet het, na' zijnen doodt, aen de koningipne, zijne echtgcnoote, die, in den fchoot dezer bekoorlijke eenzaemheit, zich noch bezig houdt met de  Tweehonderdste Brief. 277 de zorg'om gelukkigen temaken. Filips liet 'er een paleis en eene kerk bouwen, tuinen aenleggen, en gebruikte daertoe Franfche werklieden , wier arbeidt in marmer en metael onze achting in dit frak ophoudt. Hij ontbood uit Italië aloude ftandbeelden en fchilderijen, om de tuinen en vertrekken te verneren. De bronnen, die van de naburige bergen komen, worden verzameld in groote vijveren, en vormen dikker, heJdcrcr en hooger waterfprongen dan de meesten der geenen, welke wij in Frankrijk hebben. Doch deze bergen bepalen het gezigt, en verkleenen de voorwerpen door hunne grootte. De fneeuw , waermede zij bedekt zijn, kaetst eene zeer fijne en gevaerlijke koude van zich; en het water, dat flechts uit het fmelten van deze fneeuw ontftaet, is min overvloedig in de groote hitte, wanneer het noodzakelijkst zoude zijn. In de landfehappen zij.-» verfcheidene andere koningklijke huizen , welke het hof nimmer bewoont. Sedert alle de koningkrijken van Spanje tot eene eenige allccnheerfching vereenigd zijn, vervallen de paleizen der koningen tot puinhoopen; cn men ziet 'er niets meer dan de aloude overblijffels, die geene waerde dan in de nieuwsgierigheit der reizigeren hebben. Ik zal 'er u van fpreken, op mijne wederkomst uit deze verfchillende landen, naer welke ik binnen weinige dagen zal vertrekken. Mijn voornemen is Spanje te bewandelen door S 3 nieuw  2?S . D s Nieuwe Reisicer, nieuw Kastilië, Navarre, de Staten van Arragon en Valencia, de koningkrijken van Murcia en Grenada, mij eenigen tijdt de Kadix optehouden, en door Andalufië naer Madrid wedertekeeren. Van daer het koningkrijk Leon doorkruifende, zal ik Galicië en de Asturiën bezoeken, en mij naer Engelandt infchepen. Ik zal u ontflaen van de voorbereidingen der reize, alle de hindernisfen van den togt voor mij alleen behoudende. Ik ben, enz. Madrid, den 7den.van Maert, 1755. Tweehonderd en Eerste Brief. Vervolg van Spanje. TTROEGTijDro vertrekkende, reist men V in éénen dag van Madrid naer Segovia, dat 'er tien groote mijlen van afligt. Ik deed dezen togt met eenen amptenaer der munte, en eenen overften der Benediktijncn, die mij noodzaekte eene kamer in zijn klooster te nemen. Deze twee lieden zijn zeer geoeffend, de een in de kenhisfe der geldmunten, die in Spanje gangbaer zijn, de ander in de aloudheden van Segovia, 't welk hij mij zeide de plaets zijner geboorte te wezen. Het gefprek was levendig; en de weg kwam mij kort voor. Alle mijne  Tweehonderd en Eerste Brief. ï~9 mijne bezigheit beftond in naer hen te luisteren, en des avonds optefchrijven het geene zij gezegd hadden. Ik begon met het geldt. Kastilië, Navarre, Arragon, het konmgkrijk Valeneia en Katalonië hebben bijzondere munten, die aen ijder dezer landfchappen eigen zijn; doch eenige andere zijn aen geheel Spanje gemeen.' Het kopergeldt is , onder verfchlllcnde namen, gelijk het onze, in zeer kleene Hukken van luttel waerde verdeeld. Vervélende zou het zijn alle de bijzonderheden en onderfcheidingen, welke 'er in de genoemde landfchappen in gemaekt worden, aentehalen. Het zilvergeldt is de halve reael, de reael, de dubbele reael , de halve piaster, de piaster, en een ander Huk, 't welk men paria noemt, om dat 'er eene talletter , den naem'van Maria bcteekenende,- van boven met een kruis voorzien , op den drempel pronkt. Het zelve is alleen gangbaer in Kastilië cn deszelfs' onderhoorige plaetfen. Het aloude gebruik was door maravedis te teilen; doch tegenwoordig rekent men gemeenlijker door realen, piasters, dukaten en vierdubbele pistolen. Wanneer men van het eene koningkrijk naer een ander overgaet, kan men flechts zoo veel gelds mede nemen, als men van de plaets zijns vertreks af tot aen den ingang van het landt, waernaer de reis beftemd is, noodig heeft: het geene men meer bezit moet twee kwartjes voor ijdere pistool betalen; cn indien men het S 4-  s8o De Ni e u w k Reisicu. niet te kennen geeft, wordt het verbeurd ver. klaerd. Wel is waer dat de beftuurders der tolhuizen zoo naeuwkeurig niet zijn op deze fchattjng, als op de koopmanfebappen; echter wordt men vrij dikwerf onderzocht. De befnoeijers der geldftukken zijn zoo mee, nigvuldig in dit koningkrijk, dat 'er, behalve de geenen, die nieuwclijks uit de Indien komen, zeer weinige op hun volkomen gewigt, door de wet voorgefchreven, gevonden worden. Men is bijna altoos genoodzaekt niet alleen het goudt, 't welk men moet ontvangen, jijaer zelfs de piasters, die fomtijds veel te ligt z',;n , te wegen. Het Spaenfche mark haelt Hechts zeven en een halve oneen van het Franfche mark op. Echter wordt het mede door agt oneen het mark verdeeld; maer de oneen zijn ligter. De dukact en piaster zijn van dezelfde keur, dat is, dat zij beide een twaelfde gedeelte zijn vcrvalscht. Het goudt wordt niet, gelijk het zilver, met oneen en engelfen, maer met histiilans en thomins gewogen. De willekeuren, bctreijende het gemaekte zilverwerk , vercisfchen dat het, even als de piasters, een twaelfde vervalscht zij. Doch dees regel wordt niet ten geftrengfle jn acht genomen: want luttel van het zelve kan deze keur ophalen; en do meeste koopers nemen het zelve op het geval. De verfcheidenheit der geldmunten geleidt ons natuurlijkerwijze tot die der gewigtcn en rosten,., die in Spanje nog dezelfde zijn als die gee.  Tweehonderd en Eerste Brief. 23r geenen, welke deszelfs verfcheidene overwinnaers 'er ingevoerd hebben. Niets bewijst meer hoe zeer de neiging van dezen landaert van den koophandel vervreemd is, dan deszelfs achteloosheit in de wanorde te laten ftandt houden. In het eene landfehap., zijn de maten cn gewigten Romeinsch, in een ander Gottisch , in een derde Arabisch; en uit deze verfcheidenheit ontftaet eene eeuwigdurende verwarring. De gewigten , waervan men zich in Kastilië bedient, zijn in Andalufië niet in gebruik. In de eene ftadt is het pondt van zestien oneen, in eene andere van tweeëndertig, elders van veertig, enz. De maet, welke de Spanjaerds la barre noemen , is in Kastilië twae en een halve voeten lang, en ondergact in de landfehappen oneindige veranderingen. Te Burgos is zij niet eveneens als te Segovia, Sevilië, Valencia, enz. Volgens deze maet echter zijn de afftanden, van°de eene plaets naer de andere, geregeld; en zoo lang men derzelver lengte niet bepaeld heeft, zal het onmogelijk zijn juist te weten wat de Spaenfche mijl bevat. Zelfs is het niet genoeg het getal der voeten, welke de barre uitmaken, te kennen , indien men niet tevens wete uit welke foort' van voeten zij is famengefteld; en dit is wederom een ftuk, omtrent het welke het zeer moeijelijk is ove-reenteftemmen. De voet van Toledo is grooter dan die van Madrid ; en uit dit Verfchil ontftaen 'er S 5 an"  20a De Nieuwe Reisiger. andere verfchillen over de afftanden, die de bron zijn van zoo vele onderfcheidene gevoelens wegens de lengte der mijlen in Spanje. Het geene gij nu gelezen hebt, Mevrouw, is alleen het uittrckfel van het geene mij de amptenaer der munte gezegd heeft; doch betreffende de oudheden van Segovia zult gij den Benediktijner zeiven hooren fpreken. „ Deze „ ftadt is eene van de oudften des koningkrijks; „ 't geen voornamelijk blijkt door hare ver„ maerde waterleiding, waervan het niet ge„ makkelijk is den oorfprong te bepalen. Eeni„ ge fchrijvers geven de eer daervan aen Her„ kulés, wiens werken, zonder twijffel, mee„ nigvuldjg zijn; doch het is niet in het ftuk „ van gebouwen dat hij heeft uitgemunt. An„ deren fchrijvcn dezelve toe aen den keizer „ Trajanus; en de overlevering van het ge„ mcene volk wil dat dezelve door den duivel „ gebouwd zij: want de hoofden onzer Span„ jaerden zijn altoos met wonderwerken op„ gevuld. „ Deze verfcheidcnheit van gevoelens be„ wijst dat men niets zekers van den tijdt, „ noch van de uitvoerderen dezer bouwinge „ weet. Schoon 'er eertijds een ftandbeeldt „ van Hcrkulés in de nis, waerin men federt „ het beeldt van St. Sebastiaen gezet heeft, „ mogte geftacn hebben, zoude men daeruit „ geen ander gevolg kunnen trekken, dan dat „ de Heidenen hem dit gedenkil.uk hadden „ toe-  Tweehonderd en Eerste Brief. 283 w toegewijd. Insgelijks kan men de eer daer„ van bczwacrlijk aen Trajanus toeëigenen, „ om dat men 'er geen eenig Romeinsch op„ fchrift ziet; en men weet dat dees keizer _ „ gaerne zijnen naem ftelde op alle de werken, „ welke hij liet ftichten. Men noemde den„ zeiven muurkruidt, om dat men hem op alle „ muren gefchreven zag. Op de brug van „ Alkantara, alwaer flechts zes bogen zijn, „ is hij tot zesmael herhaeld. Daerenboven „ verfchilt de waterleiding van Segovia van de „ andere Romeinfche werken, zoo ten aenv zien van de wijze, waerop de fteenen gehou„ wen, als ten opzigte van de manier', waerop „ zij gelegd zijn. „ Dit groote werk is de brug genoemd, „ niettegenftaende het water 'er overheen „ loopt, daer de bruggen gemeenlijk over het „ water zijn gebouwd. De ligging van Segovia heeft ongetwijiTeld dezen arbeidt doen " uitvinden. De Spanjaerds, acht gcflagen „ hebbende op eene zeer hooge rots, die zich „ boven eene vruchtbare en aengename vlakte „ verhefte, bouwden 'er eene luidt, door de „ natuur zelve verfterkt. Eene kieene rivier „ befpoelt den voet der rotze; maer behalve „ de moeijelijkheit om 'er het water te put. ten, is het daerenboven zeer ongezond, en „ men moest het noodwendig van een' groo„ ter afftandt doen komen. Met dit oogmerk, „ vormde men een ontwerp, dat alleen door „ reu-  284 Dï Nieuwe r e i s i g ï r. „ reuzen kon ter uitvoer gebragt worden, na„ mehjk van eene geheele rivier in de ftadt te „ leiden , en over de toppen der huizen te „ doen heen gaen. Men bouwde derhalve „ deze wonderbaerlijke waterleiding, hóoger, „ zegt men, dan uwe brug du Gard, en wier „ bouwing edeler en ftouter is. De vastigbeit „ vindt zich met de Jigtheit vereenigd; cn ik „ zag nimmer iets in deze foort, dat mij van • „ zulken volmaekten fmaek of kiefcher arbeidt ,, voorkwam. „ Zij begint eerst met kleene bogen , die „ allengskens grootcr worden, totdat zij twee „ rijen boven eikanderen vormen. Men telt „ 'er honderd en vijfentwintig, van derzelver „ oorfprong tot binnen in de ftadt, zonder 'er „ de tweede rij onder te begrijpen. Gij be„ feft wel dat men, om het werk waterpas te „ houden, de bogen van eene ongelijke hoogte „ heeft moeten maken. Al het water dezer wa„ terleidinge wordt verfchaft door eene kleene „ rivier, die van de bergen afkomt. De eerfte „ boog, alwaer het zelve ontvangen wordt, is „ vijfhonderd fchreden van Segovia verwijderd. „ Het kanael, in dezen oordt, is niet meer dan „ zeventien voeten hoog; maer het vermeer. ,, dert bij trappen tot den vijfenzeventigften „ boog. De grootfte hoogte dezer waterleidin„ ge is omtrent twee honderd, de breedte der „ pylaren zes, derzelver dikte tien, en deope„ ning der bogen twaelf en een halve voeten, „ Het  Tweehonderd en Eerste Brief. 285 „ Het fchijnt niet dat men zich, tot derze!„ ver bouwinge , van leem bediend hebbe. „ De ftcenen zijn waterpas op elkandercn ge„ legd, en fchijnen zich onderling door hunne „ eigene zwaerte te onderfteuncn. Ecnigen „ willen dat zij met loodt verbonden, en d® „ flotftukken der gewelven door ijzeren ftaven „ aenéén gevoegd zijn. Verwonderlijk is het „ dat dit gedenkft.uk, federt zoo vele eeuwen, „ zoo wel in ftand' gebleven is, en dat de „ regen , de winden, de ftormen, en voor„ namelijk de verwoestingen des oorlogs geene „ fchade daeraen toegebragt hebben. De tijdt, „ die alles vernielt, heeft zijne handt over dit „ heerlijke gebouwniet verzwaerd. Hetzelve „ verdeelt de ftadt in het midden , vanwaer „ het water zich in alle de fonteinen verfpreidt. „ Op de twee hoogfte pylaren zijn twee nis„ fen; in de eene ziet men het ftandbeeldt der „ heilige Maegd', en in de andere den St. Se„ bastiaen, die de plaets van Herkulés ingeno,, men heeft, om dat dit gedeelte der water„ leidinge zich bevindt in het kerfpel, waervan hij de befchermheilig is. ' Rondom dit „ gedenkftuk heeft men zoo vele huizen en „ barakken gebouwd, dat een oudheitkenner „ met leetwezen het zelve zoo Hecht verge„ zeld ziet. Daerenboven verbergen het alle „ deze gebouwen ten deele, en beletten dat „ men het geheele gezigt van dit groote werk „ niet heeft. „ De  £36 De Nieuwe Reisigee. „ De Akasfar, of het paleis des konings, is, m na de waterleiding, het merkwaerdigüe van Segovia. De Moorfche vorfren hadden 'er „ hun verblijf gevestigd; en de eerfte letter„ greep van dit woordt, gelijk ook de bouw„ orde van het gefticht, bewijst dat het door „ de Arabiers gebouwd is. Deszelfs ligging „ op eene rots maekt het ongemeen fterk, „ en tevens tot een paleis en kasteel. Men „ floot 'er eertijds de ftaetsgevangenen in op; „ en het flxekte ter verzekeringe van den her„ tog van Ripperda, die het geheim vond om „ zich te bergen. Gij weet dat hij eerst met „ de Waerdigheit van afgezant wegens Hollandt „ was bekleed geweest, vervolgens zich in de gunst des kardinaels Alberoni drong , des„ zelfs afhangeling en korts daerna ftaetsdie„ naer wierd, en eindelijk het vermaerde ver„ drag van Wecnen, tusfchen Filips den vijfden „ en keizer Karei den zesden, floot. Dewijl „ 'er in de kamer, die hem ter gevangenisie „ flxekte, flechts eene deur was,' en dezelve „ nacht en dag door twee fchildwachten be„ waerd wierd, fcheen het onmogelijk dat hij „ konde ontfnappen ; doch zie hier de list, „ waervan hij gebruik maekte , en die hem „ gelukte. „ Een zijner huisgenooten ging den flotvoogd' „ meiden-dat zijn heer, ziek geworden zijnde, „ denzelven bad wel te willen gedoogen dat men „ hem den noodzakelijken onderflandt bode, „ 't geen  Tweehonderd en Eerste Brief. 08? „ 't geen hij zonder eenige moeite verkreeg. „ Een ander huisgenoot leide zich in het bedt, „ en nam de plaets van den gevangen in; waer,, op Ripperda, als een knecht vermomd, on,, der voorwendfel van iets te moeten verrich„ ten, uit de kamer ging, en niet weder te „ rug keerde. De flotvoogdt bleef negen dein in goed vertrouwen, waerna hij de list , niaekte; maer de gevangen was reeds bui„ ten gevaer. Anderen zeggen dat het hof „ geheime bevelen gegeven had , om zijne vlugt te bevorderen, dewijl het de kosten, „ welke zijne gevangenis veroorzaekte, moe„ de was. Na alle dé ftaten van Europa door'„ kruist te hebben , zonder 'er eene fchuil„ plaets te hebben kunnen vinden, ging hij in „ Afrika de befcherming der Barbarijiche ft» „ ten affmeeken.- Hij was beurtelings Prote„ ftant, Katholyk, Joodt, Mahometaen, en „ eindigde, zegt men, met niets te zijn. „ De Alcasfar is het zelfde als de toren van' „ Segovia, waervan zoo veel gefproken is in „ uwe fraeije roman van Gilblas van Santilia„ ne, welke men, federt kort, voor ons in ,, het Spaensch vertaeld heeft. Deze gevan„ genis is juist zoodanig, als zij in het werk „ van den heer Le Sage wordt afgefchilderd; „ en de meenigvuldige geregtsdienaers, ftok„ waerders cn regters, volitrekt dezejfde als „ de fchrijver hen vertoont, zijn voor het „ grootfte gedeelte dieven en truggelaers, en „ de  a88 De Nieuwe Reisicer. „ de kotten eene voorafbeelding van de hel, „ waerin de ongelukkigen, welke men 'er in „ opgefloten houdt, alleen behandeld worden M naermate van het geldt, 't welk zij dezen v verfchrikkelijken gevangenhoederen, die hun „ zelfs de kcetens, waermede zij gekluisterd .„ zijn, doen betalen, ter hand' Hellen. liet „ vermaek, 't welk men in het lezen van deze „ roman fchept, wordt nog vermeerderd, „ wanneer men geheel Spanje , 't welk de' „ fchrijver zoo wel fchijnt te kennen, door5, kruist heeft. „ Alen klimt naer het kasteel van Segovia, „ langs eenen trap, in de rots uitgehouwen; „ en men ontmoet fchildwachten in alle de „ hoven. Vervolgens komt men in verfchci„ dene heerlijk verfierde zalen: de fraeiftc is „ de zael der honingen, dus genoemd, omdat „ zij vervuld is met houten en wasfehen af> „ beeldingen van negentien koningen van Kas„ tilië, zes van Leon, twee der Asturicn, en „ zestien van Oviëdo , zittende op troonen „ rondom de zael, es geplaetst onder foortcn „ van verhemelten, ijder volgens zijnen rang, „ federt Peiagius tot aen de moeder van Karei „ den vijfden. De koninginnen, de hertogen „ en graven zijn 'er insgelijks afgebeeld ;ben „ men ziet .'er met vermaek den dapperen „ Rodrigo , dien vermaerden Cid, waervan „ men zoo vele wonderen verhaelt. Deze „ plaets heeft waerlijk een deftig aenzien, „ ver-  Tweehonderd en Eerste Brief. i?>g „ verhit de inbeelding , en boezemt grootë ,, denkbeelden in. „ De ligging van Segovia, op eene verhevene „ rots, maekt deszelfs toegang zeer moeijelijk» „ Eer men den top kan bereiken, moet men „ een groot getal van wegen, die rond loö„ pen, opklimmen. Deszelfs muren zijn ou,, derwets en op de Moorfche wijs, doch zeef „ wel gebouwd, met kantcelcn en fchietgaten» ,', Men befpeurt 'er eenige Romeinfche op., fchriften, doch bijna onleesbaer, om dat zij „ of te hoog of half verlieten zijn. ; Toen de „ Moren deze muren bouwden , namen zij „ ftecneri overal waer zij dezelven vonden, „ zonder zich eenigzihs te kreunen aen deze „ opfchriften, welke zij zelfs dikwerf binnen „ den muur keerden. De geheels ftadt ver» „ toont een wonderlijk gèzlgt: de gebouwén' „ hebben een wild aenzien, door hunne lij& ging op de ongelijke en ftrompelige deelen „ der rotze, waerop zij gefticht zijn, zonder „ dat men eenig richtfnoer heeft in acht gena-„ men! Daerenboven is het eene vermenging „ van alle de verfchillende fmaken van bomV„ orde , Romeinsch , Gottksch , Moorsch, „ Spaenscli, enz. Schoon * het houfdier zij, „ en de hitte der zonne het zelve doet fipllj» „ ten, is het voorree der buizen met dennen" „ hout bedekt , cn zoo onbevallig gefchikt, „ dat zij alle een elendig aenzien hebben, XVI. Deel. T » ïïoé  290 De Nieuwe Reisiger. „ Doch de hoofdkerk is een Gottisch ge„ bouw, waerin heerlijkhek en edelheit uit„ blinken. Deze kerk wordt voor zeer rijk in „ verfierfelen, fchilderijen, heilige overblijf„ felen en inkomften gehouden. Men be„ wacit 'er de overgefchotene Joodfche klee„ deren van eenige ongelukkige Hebreeuwen, „ welke een kettermeester onmenfchelijk liet „ verbranden, Men toont 'er ook een voor„ regt, in het jaer 1061, door de koningin „ Urraka, aen het kasteel van Segovia ver-' „ leend , eindigende met deze zonderlinge „ woorden: indien iemantditvoorregtfehendt, „ zal hij van Gods aengezigt' verbannen, met „ Dathan Cn Abiram eeuwig gepijnigd , en „ met den verrader Judas verdoemd zijn, en „ daerenboven aen den bisfehop betalen hon„ derd ponden. Dezelfde kerk roemt op het „ bezit der asfche van den vermaerden regts„ geleerden Diego Covarruvias, geboren te „ Segovia, en wiens graf men hier vertoont. „ Insgelijks laet men in deze ftadt zien het „ aloudftc munthuis, 't welk 'er in Spanje is. „ Eertijds was het de eenigfte munt; doch „ men heeft eene tweede opgeregt te Scvilië, „ alwaer de ontdekking der Indien haer nood„ zakelijker mackt. Het gebouw der munt' „ van Segovia, op den oever der riviere ge- plaetst, werd Vlngenio of de Vernuftige ge„ noemd, uit hoofde van de verwonderlijke „ en waerlijk vernuftige manier, waerop men » 'er  Tweehonderd en Eerste Brief. 291 3, 'er het geldt maekte. Door middel van verfcheidene raderen, welke het water deed omdraeijen, werd het geldt gewogen, ge„ fmolten, gefnoeid, geflagen en gemunt in „ één oogenblik. Deze uitvinding kwam van „ Infpruck, hoofdftadt van Tirol, en werd overgebragt in Spanje, alwaer men alle dé „ werklieden, die in ftaet waren om 'er in te ,, arbeiden, naertoe lokte. „ Het is eene zeldzame zaek, dat 'er in Se,, govia meer kloosters, kerken en kerfpelleri „ dan in Madrid zijn. Men telt 'er zeven of „ agt duizend huizen, onder welke men vijf „ fraeije gebouwen opmerkt. Dan het geene „ deze ftadt zeer vermaerd maekt,' zijn de „ laken- en papierreederijen. Men maekt 'er „ fraeijer beddedekens, dan 'er misfchicn elders in de weereld' zijn, en die, om deze „ reden , ongemeen duur verkoft worden; „ Talrijke kudden bedekken de velden van „ Segovia, en verfchaffen de heerlijke- wol> „ die zulk een gewigtige tak van den koophan» „ del van Spanje is. „ Dit koningkrijk vloeit over van deze „ koopmanfchap, die verfcheidene- andere vol„ ken deszelfs tolpligtigen maekt. De konin„ gen waren oudtijds eigenaers van het groot„ fte gedeelte dezer kudden; en hieruit önt? „ ftonden deze meenigte van keuren, ftraf„ wetten, voorregten en vrijdommen, Onder' ü verfchillende regeringen, nopens het befcuur Ti a 'km  292 De Nieuwe Reisigek. „ en' de behoeding der fchapen, vastgefteld, „ mitsgaders de vierfchaer, onder den tytel '„ van Raedsvergadering der groote koningklij„ ke Kudde opgericht, die tegenwoordig nog „ beftaet, fchoon de koning geene kudden „ meer heeft. Zij werden beurtelings vcr„ vreemd, voor verfcheidene noodwendighe„ den van denftaet. Filips de eerfte was ver„ pligt veertien duizend fchapen, de laeeften, fi die aen de kroon overbleven, te verkoopen , ,, om de kosten des oorlogs goedtemaken. „ Echter zijn zij altoos het voorwerp eener ,, bijzondere oplettendheit wegens de regering, „ en brengen 's jaerlijksch meer dan tien mil„ Jioenen in de febatkist. Inderdaedt is 'er „ een merkelijk vertier in onze wol , welke „ men in bijna alle de reederijen van Europa „ gebruikt. Hangt derzelver overtreffelijkheit „ alleenlijk van de luchtftreek' af? Of is de„ zelve toetefchrij ven aen eene bijzondere wijs < om de woldieren te regeren? „ Zij, die naer het laetfte gevoelen over„ hellen, zeggen dat wij in Spanje twee foor„ ten van fchapen hebben, zeer verfchillende „ ten opzigte van derzelver vacht, fchoon zij „ van denzelfden tuk fchijnen. De fchapen met „ grove wol blijven het ganfche jaer in den„ zelfden oordt, en worden , gedurende de „ winterfche nachten, in een' fchaepsftal op„ gefloten. De anderen, in tegendeel leven „ altoos in de open lucht, en reizen tweemae! . 55 'sjaers.  Tweehonderd en Eerste Brief. 293 5, 's jaers. Des zomers zwerven zij op de ber„ gen van Leon , oud Kastilië, Kuenca en „ Arragon; en de winters brengen zij door i,n de gematigde vlakten van la Mancha, Estr> „ madura en Andalufië. Volgens zeer naeuw„ keurige rekeningen, telt men in Spanje meer „ dan vijf miilioenen van deze reizende fcha: .„ pen met fijne wolle. Gij begrijpt' ligtelijk „ hoe vele zorgen , bijzondere nacrftighcit „ en werkzaemheit deze talrijke kudden ver„ eisfehen, wegens de geenen, die met derzel„ ver hoeding' belast zijn',. „ Men moet vooreerst de grootïïe oplet„ tendheit gebruiken , om hun geen zout te „ laten ontbreken , voornamelijk op hunne „ wederkomst uit het zuiden» in hunne zomer9, weiden. Dit onderhoudt hunne gezondheit, „ en maekt hunne natuur fte-rker, 't geen on„ eindig veel aen de fc;hoonheit der wolle toe„ brengt. Na den winter in eene gematigde „ lucht' doorgebragt te hebben, vertrekken zij „ in de maend' Apffl naer deze weiden. Dóór „ verfcheidene onrustige bewegingen, geven „ zij ■ zelfs de begeerte tot reizen te kennen; „ en deze begeerte is zoo fterk, dat de herders „ hen van nabij moeten bewaken, om hun het „ vlugten te beletten, „ Men begint hen te fcheren in de maend' „ Mei, het zij op reis of na hunne aenkomst. „ Het is noodzakelijk te wachten tot het we„ der fchoon zij: want indien de wol niet T 3- „ droog  294 D E N I £ ü W E R E I S I G E R. ?, droog ware, zou zij te famen pakken cn ?> verderven. Omtrent het einde van Juli, ?, mengt men het getal der rammen , tot de „ voortteling noodzakelijk, onder de fchapen. „ Zes of zeven rammen zijn voor een honderd-' tal van fchapen genoeg. Men verkiest de „ fraeifte en fterkfte uit eene groote kudde „ van rammen, welke men bijzonderlijk tot „ dit gebruik bewaert. In het algemeen zijn 'er zeer weinige fchapen in deze reizende 3, kudden , fchoon derzelver wol fijner , cn V het vleesch beter dan dat der rammen zij: ,, doch de wol van deze Jaetften is zwarer; zij ,, leven langer, en brengen dus over 't geheel meer voordeel toe. „ Men befchouwt als eene wezenlijke zorg, „ dat men deze dieren, in de maend' Septem?, ber, van den hals af tot aen het begin van 3, den ftaert, beftrijkt met eene ijzerachtige ,, aerde, in water geweekt. Men wil dat dit fmeerfel, met het vet der wolle vermengd, ondoordringelijk voor den regen en de koude 5, wordt, en een gedeelte der uitwaesfeming', die de wol ruw en grof zoude maken, verp zwelgt. „ Op het einde van September, beginnen de V fchaPen hunnen optogt naer de lage vlakten; ,, en dezelve is even als die der krijgsbenden „ geregeld. Zij leggen honderd en vijftig mij,, len in veertig dagen af; en korts daerna komt de tijdt dat de fchapen moeten werpen. De j? her-  Tweehonderd en Eerste Brief. 295 „ herders febeiden aenftonds de onvruchtbare „ van de geenen, die met jongen bezet zijn. „ Zij leiden deze laetften in de vciligfte oor„ den, en de anderen in de/koudlle gedeelten „ van het gewest. Men fpaert ook den bes„ ten grondt, en hetovervlocdigftegras, voor „ de lammeren, die laetst geboren .worden, „ ten einde zij, fchielijk door het goede voed„ fel verfterkt , in ftact zouden zijn met de „ anderen te vertrekken. Men hakt hun den „ itaert tot op de lengte van vijf duimen af, „ om hen te gemakkelijker zindelijk te houden. „ Het is eene dwaling te gclooven dat de „ fchapen den mcesten fmaek in de welriekende „ planten hebben, en dat dezelve hun heilza,, mer zijn. Het fijne kruidt, dat tusfehen „ deze planten groeit, is voor hun het ge„ zondfte yoedfel, en het bekwaemfte om hun „ vleesch fmakelijk te maken. Men moet zorg„ vuldig acht geven hen niet te laten weiden, „ voor dat de zon den dauw verdreven heeft, „ en hen nooit het water te laten genaken, „ wanneer 'er hagel gevallen is. Dit water, „ of het bevochtigde gras, maekt hen droef„ geestig, en doet hen kwijnen en ftervcn. „ Het fchijnt derhalve zeker, dat de over„ u-eflelijkheit van de wolle dezes lands niet „ alleen aen de luchtftreek is toetefchrijven, „ maer ten grooten deele afhangt van de zor.„ gen, waervan ik zoo even heb gemeld; de„ wijl, in dezelfde luchtftreek , de fchapen T 4 » van  S95 De' Nieuwe R e i s i g e k. », van Andalüfië , die van denzelfden tuk zijn „ doch niet op dezelfde wijs geregeerd wor! », den, grover wol hebben. Zou het voor>, deebg wezen overal onmetelijke landerijen, ,, tot de weiden dezer dieren, te gebruiken? „ Ea zou het voordeel, van fraeije wol te h bezitten, den eigenaer'het verlies, dat zij „ deze landerijen tot geene andere voortbreng,, leis doen dienen, kunnen vergoeden? In de „ gewesten , alwaer de landerijen voorfpoedig „ worden bebouwd, moeten de kudden min>, der om zich zelve, als wel om het nut, 't welk zij den akkerbouw' toebrengen, aen' „ gemerkt worden. De mest wordt 'er veol m noodzakelijker dan de wol; en dewijl de ,, reizende fchapen, terwijl zij op het gebergte „ zwerven, mets daervan opleveren, is het „ dienstig dat zij in vruchtbare landerijen verss zameld en ftil bijeen gehouden worden". Te Segovia gekomen, meende ik reeds'onderfcheidt tusfehen de inwoonders van Nieuw en die van Oud Kastilië optemerken. Ik ■ vond deze laetften beleefder, om dat de Vreemdelingen , welke de koophandel en handwerken 'er naer toe lokken, hen befchaefder gemaekt hehben. De anderen fchencn mij min gtkeÜia fierer , luijer , onzindelijker, maer getrouw aen hun woordt, van eene lijdzame dapper heit, en eene onwankelbare kloekmoediVheit Deze twee landfehappen, die het koningknjk van ivastihë uitmaekten, zijn bijna een vierde  Tweehonderd en Eerste Brief. 09,7 gedeelte van Spanje; maer hunne groote ontvolking verwekt deernis in de reizigers. De grondt is zeer ongelijk, en vervuld met zeer hooge bergen , die de luchtftreek vrij koud maken. Echter komen 'er allerlei vruchten voort; en het landt is zeer aengenaem. Kastilië is een hedendaegfche naem , wiens oorfprong niet tot boven de tiende eeuw opklimt. De koningen van Oviëdo en Leon, om de ftrooperijen der Moren te ltuiten, lieten meenigvuldige kleene kasteelen bouwen, die dezen naem aen dit gedeelte van Spanje gaven. Nieuw Kastilië is dus genoemd, om dat het laetst van deze ongeloovigen verooverd is. Langen tjjdt is het bekend geweest onder den naem van het koningkrijk Tolcdo; en men telt 'er verfcheidene landerijen , waeraen het Grandefchap verknocht is. Men verdeelt het gemeenlijk in drie landfehappen; Algaria, waerin Madrid , Tolcdo , Alkala , enz., gevonden worden; la Mancha, vermaerder door de bedrijven van Don Quichot, die 'er geboren wierd, dan door de daden der ridderen van Kalatrava, dis 'er hunne hoofdplaets hebben ; en la Siërra, waervan Kuenca, dat 'er de hoofdftadt van is, zich beroemt op de geboorte van den fchranderen uitvinder der genoegzame genade , den vermaerden Jezuit Molina. Michiel Cervantes, zijnen heldt in la Mancha vestigende , maekt het zelve tot het tooneel dier dolende ridderfchap, die mjsfehien alleen T $ in  198 De Nieuwe Reisicer. in de verbeelding' der romanfchrij veren beftond. Deze gewaende ridders verbonden zich , uit llaet' en neiging', om ijder regt te doen wedervaren, proeven van eene ongemeene dapparheit te geven, en de g'eringfte beledigingen, der jufferen aengedaen, te wreken. Men zag hen met deze edele inzigten de weereldt doorirruifen : eenigen noemden zich ridders 'der zonne, anderen van Amadis. Op andere tijden fteldcn zij zich eenig moeijelijk doelwit voor, bij voorbeeldt, eene veroovering, om aen eenige fchoonheit te behagen. Men zoude kunnen zeggen dat de dolende ridderfchap de fufferij of zinneloosheit der aloude ridderfchap was. Deze geraekte in verval, toen de razernij onze aloude helden overmeesterde. De tijden van vrede verfchaften hun vooral een luifierrijk tooneel ; dewijl zij, niet meer onledig voor den dienst des vaderlands, naer hun goeddunken gedrochten en Ipoken konden opzoeken, om dezelven te bevechten. Alkala, zoo even door mij genoemd, is de zetel der voornaemfte hoogelchole van het koningkrijk, na die van Salamanka. Dezelve is gefticht, ih het begin der zestiende eeuwe, door den kardinael Ximenes, die 'er wilde begraven zijn. Hij vestigde 'er zesenveertig hoog. leeraers 'loeien , verfcheidene kweekfcholen, waervan het voornaemfte dat van St.'Ildefonfus is, een gasthuis der kranke fcholieren, en een huis voor een zeker getal van arme leer-  Tweehonderd en Eerste Brief. 299 leerlingen. Toen hij ftierf, maekte hij de hoogelchool tot zijne erfgename, cn liet haer een inkomen van zestig duizend livres. De koning Ferdinand, een openbaer bedrijf in de fcholen van Alkala bijwonende, begeerde dat de fchoolvoogdt tusfehen hem en den kardinael ginge; en dit voorregt hebben deszelfs opvolgers altoos behouden. De koningin Johanna, bijgenoemd de zotte, beviel in déze ftadt van eenen prins , die federt keizer wierd, onder den naem van Ferdinand. Bij gelegenheit van deze geboorte , verkreeg Ximenes dat Alka? la, in het toekomende , van alle belastingen zoude ontflagen zijn; en ter gedachtenisfe van deze gunst', bewaert deze ftadt nog de wieg van dezen vorst, den broeder van Karei den vijfden. Oud Kastilië wordt verdeeld in verfcheidene gewesten of regtsbannen, welke de Spanjaerds Merindades noemen. De voornaemfte fteden zijn Burgos, dat de hoofdftadt van het ganfche landfehap is , Valladolid , Kalahorra, Osma, Avila, Soria en Segovia. Bij deze laetfte ftadt js een oordt, genoemd Pedraca de la Siërra, niet min vermaerd om dat hij het vaderlandt yan den keizer Trajanus geweest is, als om dat hij gediend heeft tot eene gevangenis, gedurende den tijdt van vier jaren, aen de twee zoons van Franciskas den eerften, die als gijzelaers overgezonden wierden, na den flag van Pavia. Men  30O De Nieuwe R ei s i g e a. Men begeeft zich van Segovia naer Valladohd door een iandt, waerin alle de iqwoonders gelijkelijk arm zijn. Deze ftadt is eene der fraeifte en aengenaemfte van Spanje. Men roemt hare ftoffereederijen en haren koophandel , die aenmerkelijker zoude kunnen zijn, zonder de moeijelijkheit der vervoeringen. Daerenboven blijven deze rcederijen doorgaens op dezelfde hoogte , terwijl het overige van Europa gearbeid heeft om dezelve te volmaken. Het fchijnt dat de Juiheit en onkunde zelfs de kunften overmeesterd hetfben. Filips de derde heeft bijna altoos zijn verblijf te Valladohd gehouden: men ziet 'er nog zijn paleis., mitsgaders de paleizen van verfcheidene heeren, die tot puinhoopen vervallen. Hier zijn openbare pleinen, die voor geene pleinen van Parijs behoeven te wijken; en alle de venfters zijn er met uitftekken. Zeventig kloosters, een bisdom, een genootfehap der fraeije letteren, eene hoogefchool, elf duizend huizen, verfcheidene kerken , gasthuizen, heerlijke fonteinen, met één woord', alles wat eene groote en fraeije .ftadt uitmaekt, vindt zich in deze vereemgd, met eene rivier', die haer van de voorfteden affcheidt. De kerk der Dominikanen munt bijzonderlijk uit, door de rijkhejt harer bouwkunde, en de meenigte harer verherfelen. Vervolgens treedt men in het klooster, alwaer de afbeeldingen van alle de martelaren der^orde gevonden worden. 'Met de ui-  Tweehonderd en Eerste Brief. 301 uiterfte verwonderinge ziet men onder hen dien vermaarden prioor der Jakobijnen, die, ten tijde van het eedgcnootfchap, in het befrormen gevangen wierd, terwijl hij zich, als een foldaet gewapend , op de vestingwerken van Parijs onthield. Geleid naer Tours, alwaer het parlement zijne zitting had, beleed hij de lofrede van Jakob Clement, wiens koningsmoordt hij vergeleek bij de daedt van Judith, die Holofernes ombragt, op den k<*nfel uitgefproken te hebben. Broeder Bourgoing, met vier paerden van één getrokken, fchittert daerom met geen' minder luister. Men heeft alleenlijk vergeten zijnen medgezel Clement daerbij te voegen. Kalahorra heeft zich aenzienlijk gemaekt, door zijne aloude getrouwheit aen zijne opperheeren. Augustus wilde eene bende van foldaten, uit deszelfs inwoonderen genomen, onder zijne lijfwachten hebben. Insgelijks roemt het op de geboorte van den vermaerden Quintiliaen. Echter ftemt de ganfche weereldt omtrent dit ftuk niet overeen: want verfcheidene gelooven dat hij te Rome geboren is. Men weet dat hij'er openbaerlijkde rederijkkunst onderwees , en de vermaerde inftitutiones oratoria-, welke de abt Gedoyn in de Franfche tael heeft overgezet, famenftelde. Zij bleven onbekend tot aen de vijftiende eeuw , toen le Pogge, zegt men, dezelve vond in eenen ouden toren der abtdijc van St. Gal. De  302 De Nieuwe R e i s i g e r. De Merindade van Osma heeft niets merk waerdigs, dan dat zij het vaderlandt van St Doimmkus, ftichter van de broederen Predikheéren, anders gezegd Dominikanen, geweest is Dees heilig werd geboren in het kleene vlek Kaïaruéga, en op zijn veertiende jaer gezonden naer Palencia, alwaer toen de vermaerdfle fchool van het koningkrijk was. Hij muntte 'er den tijdt van negen jaren uit door de dubbele verdienfte van verftandt en wijsheit. Na het voleindigen van zijne letteroeffeningen, werd hij geestelijk kanunnik, en onderprioor der hoofdkerke van Osma, Zijn bisfchop in Frankrijk gezonden zijnde, door Alfonfus den negenden, volgde hemDominikus; en zij bleven 'er beide j om 'er in Languedok aen de bekeering der ketteren te arbeiden. Hij leide 'er de eerfte grondflagen zijner Orde, die in den beginne'geene bedelorde, noch van het regtsgebiedt van den gewonen bisfchop bevrijd, maer alleenlijk eene gemeenfchap van geestelijke kanunniken was. Zij verkregen van de hoogefchool' van Parijs de kerk van St. Jakob, waervan zij den naem van Jakobijnen verworven hebben;. Hun ftichter maekte verfcheidene veranderingen in hunnen regel, en voegde 'er geftrenger oeffeningen dan die hunner eerfte inftellinge bij. Hij werd, gelijk billijk was, de eerfte algemeene overfte zijner orde, die derwijze vermeenigvuldigd is, dat zij tegenwoordig bij de vijftig, landfchappen bevat, zonder te rekenen twaelf bij-  Tweehonderd en Eerstê Briet. 503 bijzondere broederfchappcn , die door algemeene opzigters geregeerd worden. Elders heb ik gefproken van het deel, 't welk St. Dominikus, in de opregting van dc vierfchaer' des gewetens had, en van het verfchrikkelijke vermogen , 't welk zijne kinders in de verfchillende bedieningen van het Heilige Ampt oenenen. De inwoonders van Avila onderhouden de vreemdelingen geduriglijk over het dubbele voordeel, 't welk hunne ftadt heeft van getuige te zijn geweest van de geboorte van S« Therefia, wier mystike werken door de ganfche weereldt bekend zijn , en van het martelaerfchap van St. Vincent, 't'welk andere fteden zich weder durven toeëigenen. Therefin, na hare eerfte jeugdt in de verkwisting en het lezen van romans doorgebragt te hebben , werd non in een klooster , alwaer de weelde en de vermaken alzoo verre als in de weereld' zelve werden uitgeftrekt. Zij ondernam 'er den regel te hcrftellen; en in het midden van duizend tegenkantingen , had zij de vertroosting van het eerfte klooster dier hervorminge in haer vaderlandt gefticht te zien. Dees voorfpoedt haekle haer over om dc hervorming van de monniken dierzelfde Orde te ondernemen-; en dit was de oorfprong der ontfchoeide Karmeliten, waervan zij, bij haren doodt, veertien mannenkloosters, en zestien van Karmeliternonnen naliet. Hare inftelling werd, bij haer leven, zelfs te Mexiko ingevoerd, en ging vervolgens in alle de landen der  304 De Nieuwe Reisiger. der Christen weereld' over. Arnaud d'AndiÜy heeft bijna alle deze werken in hét Fransen vertaeld. Avila is insgelijks beroemd om zijne ftoffereederijen, waerin lakens, die in deugd' en fijnheit met die van Segovia om den voorrang twisten, gemaekt worden. Soria heeft 'niets merkwaerdigs, dan dat het van de puinhoopen van Numantia, zoo vermaerd in de aloudheit, gebouwd is. Het geene men van deze ftadt zegt, dat zij, zonder vestingen , zonder muren, zonder eenige hulp' van bondgenooten of vrienden , eene belegering van veertien jaren uithield, tegens een leger van veertig duizend Romeinen , is eene dier historifche wonderwerken, welke de fchrijvers, meer aen het wonderbaeriijke dan aen het ware verknocht, der overleveringe hebben toegewijd. In deze Merindade ligt de ftadt Agreda, waerin de beroemde non, Maria genoemd, die aen de koningen fchreef, hun rampfpoeden voorzeide, cn zich met vele zaken dezer weereld' bemoeide , geboren is en geleefd heeft. Zij had een gezigt, waerin Godt haer beval het leven der heilige Maegd' te befchrijven; maer een verftandig priester, die haer, gedurende de afwezendheit van haren biegtvader beftuurde, beval haer het zelve te verbranden. De laetfte deed, bij zijne terugkomst, het werk hervatten; maer het verfcheen echter niet dan na den doodt der fchrijfftcr. Men vond dit voortbrengfel, vrucht harer droomerijen, geheel-  Tweehonderd en Eerste Brief. 305 heelenal door hare handt gefchreven, net eene betuiginge dat alles, wat het zelve behelsde;, haer was geopenbaerd. De lezing daervan werd evenwel te Rome verboden, en een Minderbroeder van Marfeillc, die het in onze tael' had overgezet, door de Sorbonne veroordeeld; doch dit verhindert niet dat Maria van Agreda eene heilige zij in Spanje, alwaer zij de rang van Sibille heeft: want men gelooft nog tegenwoordig aen hare voorzeggingen. Burgos, liggende op het hellen van eenen heuvel, ftrckt zich in de vlakte uit tot aen de kleene rivier de Arlancon. Dc ftadt wordt verdeedigd door een kasteel, dat dezelve beftrijkt; en onder de zeer nacuwc ltrateh bcfchouwt men eenige fraeije pleinen, met ftandbeelden en fonteinen verfierd. Drie zaken maken deze ftadt voornamelijk merkwaerdig; hare hoofdkerk, eene der hecrlijkite van het koningkrijk, haer wonderdadig kruis, cn eene abtdij van edele jufferen , de vermaerdftej welke wij in deze foort' kennen. Het kruisbecldt van Burgos, wae'rvoór geheel Spanje eene bijzondere godsdieriftigheiC heeft, beflaet eene der kapéllen van het klooster der Augustijnen. Bezwaerlijk zoude men tellen de lampen , kandelaren, kruifen, gouden en zilveren kroonen, verfierd met ■ ; len , diamanten en andere edele gefceenten: waermede de godvrucht des volks deze kleeiiö ruimte verrijkt heeft. Deze kapél, mitsgaders XVI. Deel: V ;' tóS  306 De Nieuwe Reisiger, andere kerken , die in dit landt talrijker dan elders zijn , hebben alle de rijkdommen des landaerts verzwolgen. Het zoude een zeer groot en tevens een zeer wettig hulpmiddel zijn, indien men'er durfde aenraken. Buiten kijf, is'er op de altaren van Spanje genoeg, om alle de ongeloovigen te beftrijden , alle de ketters te bekeeren, in de behoeften van alle de ongelukkigen te voorzien, en eenen beftendigen en duurzamen vrede in geheel Europa te onderhouden. Dan de Hemel behoede den koning van 'er aentedenken: het is de laetfte hervorming , welke hij kan ondernemen ; en hij wordt gefluit door de kerkelijke magt, waeraen de Spanjaerds, tot het uiterfte punt van vernederinge, onderworpen zijn. Behalve de rijkdommen, zoo even gemeld, is deze kapél derwijze overladen met tafereelen, afbeeldingen, geloftegefchenken'(*) en vertooningen van wonderwerken, dat'er geene plaets meer is om 'er iets nieuws meer te ftellen; en men is verpiigt alles in de fchatkist opteiluiten. Onbegrijpelijk is het hoe veel kleene wonderwerken 'er in deze kerk voor het volk gefchieden, zonder te rekenen de groote, die voor het hof gedaen worden. Wat zoude het zijn, indien men 'er alle de geenen, die in de ganfche uitgeftrektheit van dit ligtgeloovige en godsdienffige koningkrijk gewrocht wor- . CO E-x voto.  Tweehonderd en Eerste Brief. 36? Worden, wilde bijvoegen ? Geen zoo kleene heilig is 'er, of hij geneest eenige ziekte, doet de druiven rijp worden, vcroorzaekt geldwinning, enz. Hierdoor gefehieden 'er ontelbare bedevaerten, geloften, misfen en voordeden voor de kerkdijken en monniken. St. Jakob houdt den eerften rang onder de voorwerpen der eerbewijzingen , en het kruisbeeldt van Burgos den tweeden. Het is op het altaer verheven in zijne natuurlijke grootte ; en men laet het niet zien, dan aen aenzienlijke perfonaedjen, en na zeer vele plegtigheden. Men moet eerst twee misfen hooren; en wanneer het vertoond wordt, luiden alle de klokken, terwijl de aenfchouwers nederknielen. Tiet is altoos bedekt met drie gordijnen, geborduurd met peerlen en gefteenten. Men verfchuift dezelve na eikanderen, en bcfchouwt dus het geheiligde beeldt , dat met eene volmaekté kunst' gewrocht is, en eene zeer natuurlijke vieeschkleur heeft. De Spanjaerds gelooven dat het uit den hemel' is nedergedaeld, en dat deszelfs hairen, baerdt en nagels, gelijk die det menfehen groeijen, waer door het genoodzaekt is, zeggen de bedevaertgangers en priesters, zich dezelven alle maenden te laten fnijden» De vermeerde abtdij de Las Huelgas , bij uitnemendheit de edele genoemd, beftaet alleen uit dochteren van prinfen en groote heeren» De abtdis is vrouw van zeventien andere kloosteren, veertien ffctden, en vijftig vlekken of V 1 dor»  $o8 De Nieuwe Reisiger. dorpen , waervan zij zelf de overheden verkiest ; en zij befchikt over twaelf ridderlijke inkomften. Dit koningkrijk, de heerfchappij der priefteren en monniken, is insgelijks, gelijk gij ziet, die der kanunnikesfen en nonnen. Het burgerlijke geregt heeft op hen geen het roinfte vermogen: zij hebben hun gedrag alleen te verantwoorden aen hunne opperhoofden > die veeleer denken om hen re beveiligen, dan om hen te ftraffen. Zelfs hen in het bijzonder vcroordeelende, houden zij hen in het openbaer ftaendc , om niets van hunne regten te laten Hippen. De afgezant van den paus is het hoofdt van dit ontzagchelijke leger. Het beftaet uit meer dan viermael honderd duizend ftrijderen, met blikfemengewapend, tegens een volk, dat zich niet durft verdeedigen, om dat het in hun het afdrukfel der Godheit meent te befchouwen. Gemeenlijk denkt men dat de onkunde der Spaenfche geestelijkheit hare rijkdommen evenaert, en dat hare ongcbondenheit niet voor haer vermogen wijkt. Dit kan waer zijn onder de kerkdijken van den tweeden rang; doch de bisfchoppen fchenen mij niet min onderwezen, noch min geregeld, dan die in Frankrijk: voornamelijk zijn zij liefddadiger dan in alle andere Katholyke landen; en deze hoedanigheit maekt hen ook achtenswaerdiger en dierbarer aen hunne volken. Deze plaetfen worden minder aen de geboorte, dan aen de verdienfte toe-  Tweehonderd en Eerste Brief. 309 toegedeeld; en dewijl de lieden van aenzien meestal verzuimen zich tot dezelve bekwaem te maken, komen 'er hier minder dan elders tot de bisfchoppelijke waerdigheit. Schoon de Spanjaerds in 't algemeen niet voor zeer geleerd gehouden worden , zijn echter de bisfchoppen , dewijl zij gewoonlijk uit de voorbeeldelijkfte en verlichtftc perfoncn gekozen worden, voor dc kwaedfprekendheit beveiligd. Het eenigfte gebrek , 't welk men hun met grond' kan verwijten, is eene'te groote aen. kleving aen de fchoolfche godgeleerdheid Dit is de fmaek des landaerts, die van nature een' fcherpzinnigen geest heeft; en misfehien belet hun de vrees voor de vierfchaer' van gewetensdwang zich uit dezen kring' te begeven. Dit verderffelijke gedenkftuk van bijgeloovigheit en barbaerschheit, dit onafhangkelijke geregts, hof van alle rneuichelijke magt's is ten allen tijde de teugel der volken en zelfs der opper, vorüen geweest; en gij weet dat de onkunde altoos dezen troon van wreedheit en geestdrijverije bekleedt. Ik ben, enz. Burgos, den iiden van Maert, 1755» V 3 Twee,  3 iO D B N I E V W K RsisiCF. B. Tweehonderd en Tweede Brief. ^ Vervolg van Spanje.' TVfA meenigvuldigemoeijclijkbeden, en langs onbruikbare wegen, kom ik eindelük, T?.uvv' op de g"c«zen van Navarre. Gclukkigüjk vind ik alle mijne zwarigheden vergoed door cle tegenwoordigheit van verfchei. dene Franfchen, weikc het geval mij te Vittopa heeft doen ontmoeten. Ik znl alleen fpreken van den heer Prémain, die, nieuweling Uit de orde der Jezuiten getreden, bezit van eene erffenisfe in Spanje komt nemen. Hij paert de deugden van zijnen eerften flaet met alle de kundigheden, welke men in denzeiven verkrijgt, en met alle de grondbeginfelen, die 'er ingefcherpt worden : de maetfchappij verlatende , heeft hij voor haer de teederlte aenkleving, en voor derzelver ftichter de groot/te cerbiede behouden. „ Ik nam, zeide hij tot ons, „ mijnen weg door Biskaye, om dat men „ mij verzekerd had, dat ik 'er nog eem'ge kos„ telijke en oude overbiijffels van het kasteel „ van Loyola zoude kunnen vinden. Goede „ Godt! welk eene zoete vergenoeging fmaek„ te ik, toen ik mij onder denzelfden hemel „ zag, dezelfde lucht inademde, cn dezelfde „ oorden bewoonde , alwaer Ignatius zijne „ kmdschheit had doorgebragt! flier is het, ,, zeide  Tweehonderd en Tweede Brief. 311 „ zeide ik tot mij zeiven, dat de Hemel, in „ eenen tijdt, zoo noodlottig aen Duit.sch.andt „ door den afval van Luther, aen Engelandt „ door de fcheuring van Henrik den agtïlen, „ en aen Frankrijk door de hervorming van „ Kalvijn, dezen ongemeenen man verwekte, „ om der dringende noodwendigheden der „ Christen weereld' te hulp te komen. „ Ignatius werd geboren in het jaer 1491, „ onder de regering van Ferdinand en Izabella, „ in dit gedeelte van het Spaenfche Biskaye, „ dat zich naer de Pyreneen uicftrekt, cn te„ genwoordig den naem van Guypuskoa draegt. „ Plij werd ftaetjonker van Ferdinand , om„ helsde vervolgens het beroep der wapenen, „ diende tegens de Franfchen, en werd ge„ kwetst in de belegering' van Pampeluna. „ Het leven eenes heiligs, 't welk men hem, „ gedurende zijne genezing, gaf, deed in hem „ de begeerte om zich Gode toetewijden ont„ ftaen. Eene romanachtige liefkoozerij had „ hem, tot dien tijdt toe, bezig gehouden; cn „ geboren met eene verbeelding', tot de ver„ rukking gefchikt, bragt hij dezelve in den „ godsdienst over. De zeden van zijn landt „ en van zijnen tijdt gaven aen de beginfels „ zijner godvrucht' eene vertooning van zeld„ zaemheit: want na zijne genezing, begaf hij „ zich naer Onze Lieve Vrouw van Montfer„ rat, droeg de wapenen tot eer der Moeder„ maegd', wijdde zich tot haren ridder, en V 4 3, wilde  312 De Nieuwe H e i s i q s r,. ,, wilde ftrijden tegens eenen Moor, die de ,, Onbevlekte Ontvangenis betwistte. ,, Na dit voorval, befloot Ignatius in bede,, vaert naer Bethlehem te gaen ; doch zich door de afzondering daertoe willende berei„ den, floot hij zich op in eenen duisteren en diepen kelder bij Manrèze: hier maekte hij het vermaerde boek der Geestelijke Oefening „ gen , waerin hij , de bekeering tot eene v kunst, en de godvrucht tot eene leerwijs ,, makende, zekere en beredenkavelde regels, ,, tot de hervorming der zeden, en de uitwer,, long der zaligheit, voorltelt, Aen de eene ,, zijde bewust van de verkeerde neigingen van ,, liet menfeheiijke hart, en aen den anderen „ kant van dc kragt', welke fommige waerhe, „ oen van het Christendom hebben om dezelve' „ te verbeteren, baende hij eenen meetkundi,, gen en betoogenden weg, langs welken de' V mcnsch uit zijne zonde gered wordt, en tot ,den hpogften trap der volinaektheit ftijgt. „ Hij begint door eene overweging, welke ,, hij het beginfel of den grondiflag der oeffe„ tyngen noemt, en waerop het ganfche Rel.' „ lel der bekeeringe gevestigd is : dit is de „ overweging van het einde des menfehen, en „ van het oogmerk, 'twelk zich de Schepper, „ in ons op het aerdrijk te plaetfen , heelt voorgefteld. Geen ander doelwit kan Godq ,3 dacrin hebben, dan zich te doen beminnen s> ?n eeren,; wacruit de heilig bcfluit dat allesl „ wat  Tweehonderd en Tweede Brief. 313 „ wat ons niet tot deze twee pligtcn geleidt, „ ons onvcrfchillig moet zijn; daer wij > in „ tegendeel, alles wat dit einde bevordert „ moeten verkiezen. „ Ongelooffeïijk is het hoe zeer deze wacr„ heit, wel doorgrond en begrepen, de ziel „ van den zondaer verlicht en beweegt. Na ,, 'er zich inwendig van overtuigd te hebben, „ moet men naervorfchen wat ons van ons „ einde verwijdert, namelijk, de zonde. Deze „ ontdekking brengt noodwendig het onder„ zoek van zijn geheel leven met zich: men ,, overpeinst alle de misdaden, welke men be„ dreven heeft; en het gevaer, waeraen men „ zich, in het bedrijven van dezelve , heeft „ blootgefteld, is eene reden om ze te ver„ foeijen. Zijn deze gedachten niet genoeg, „ om eener ziele het berouw, waerdoor zij „ moet aengedaen wezen, inteboezemen, Igna„ tius houdt haer bezig met verfchrikkeiijker „ denkbeelden, die haer levendiger treffen, „ gelijk de afgrijsfelijke afbeeldingen van den „ doodt, het laetfte oordeel en de helle. „ De eerfte oeffeningen ftrekken om het „ hart te zuiveren van de driften, die het zelve „ bederven. De ziel, zich dan gefchikt voe„ lende om de beweging der genade te volgen, „ befchouwt den Zaligmaker als het voorbeeldt, „ 't welk zij, in de waerncming der wet en de „ beoefrening der euangelifche deugden, bert hoort te volgen. Alle de "bedrijven van het V 5 » te-  314 De Nieuwe Reisigei. „ leven van Jezus Christus zijn derhalve zoo „ vele voorwerpen om te befpiegeïen cn naer„ tellreven. Hier ontmoet men die vermaer„ de overweging der twee ftandaerden, waerin 5, Jezus Christus en de duivel, onder dc gedaente van twee legerhoofden , krijgsbenden „ ligten, cn de menfehen noodigen om zich „ onder hunne vendels te fcharen. Eens aen ,, de zijde des Heillands verbonden, moet zich ,5 de ziel niet .meer dan met hare' volftandig,, heit bezig houden, 't geen natuurlijkerwijze „ geleidt tot de.verkiezing van eenen ftaet of „ eene foort van leven, als men behoort te „ omhelzen. De heilig vertoont verfcheidene middelen, om deze verkiezing met voorzig,, tigheit te doen, en raedt bovenal zich toc„ teleggcn op die geene, welke men, in het „ uur des doods, zoude wenfehen gedurende „ zijn leven gevolgd te hebben. „ Bezwaerlijk is het dat een niciny^-fteefr*-^ „ den mensch' niet eenige tegenkantingen ver. „ oorzake. Hij heeft dus kragt noodlg om de„ zei ven uitteftaen ; cn waer zal hij die beter „ vinden dan in dc overweging van het lijden „ van Jezus Christus ? De begeerte om denzel„ ven naertevolgen houdt hem eeniglijk bezig. „ In dezen toeftandt, blijft der zieleniets meer „ overig , dan hare gedachten en begeerten „ naer dén hemel opteheffen; en dit verricht „ zij, door zich de glorierijke verborgenheden „ der opftandinge, hemelvaert en verfchijnin- 35 gen  Tweehonderd en Tweede Briee. 315 „ gen van Gods Zoon, als de bekwaemften „ om haer geloof te verlevendigen, hare hoop „ te verfterken, en hare liefde te zuiveren, „ voor oogen te ftellen. Eindelijk, hangt de ,, befpiegeling van de weldaden en volmaekt„ heden van het Opperwezen het zegel aen „ het ganfche ftelfel, door de ziel op het „ naeuwfte met haren Schepper te vereenigen. „ Gij ziet den famenhang van alle deze oef„ feningen, en hoe zij aen malkanderen ver„ knocht zijn, om te famen de laetfte uitwer„ king te weeg te brengen , namelijk , den „ mensch tot de volmaektc liefde optelciden, „ na hem van de genegenheit der weereld' af,, getrokken te hebben. Dusdanig is de aert „ en inhoudt van dit vermaerde boek, dat „ federt de bron van alle de geestelijke afzon„ deringen, welke de Jezuiten in de meeste „ groote Heden , waerin zij gevestigd zijn, „ gefticht hebben, geweest is. „ De kluizenaer van Manrèze verlaet zijne „ grot, cn vertrekt naer het heilige landt. In „ Europa wedergekeerd , begeeft hij zich, „ fchoon drieëndertig jaren oud, tot de letter„ oeffeningen in de hoogefcholen van Spanje; „ maer de tegenheden, welke zijn vurig ver,, nuft hem veroorzaekt, doen hem befluiten ,, naer Parijs te vertrekken. Hij begint zijne „ letteroeffeningen op nieuw in het kweek3) fchool van Montaigu, bedelende van huis ,, tot huis zijn broodt, om te beftaen, en vol- „ cin-  3ió~ De Nieuwe Reisicsr. „ eindigt zijne wijsbegeerte in de kweekfchool „ van-S'e Barbara. Hij bad toen reeds beflo„ ten eene nieuwe Orde in de kerk te ftichten: „ met dit oogmerk, tracht hij zich te verbin„ den met eenige medgezellen, die door hun„ ne begaefdheden uitmuntten , waeraen hij „ zijn ontwerp poogt fmakelijk te maken. „ Onder dit getal is de vermaerde Franciskus „ Xaverius, die, den roem der letteren laten„ de varen , zich met zes of agt anderen, „ meest Portugezen of Spanjaerden , onder „ de ftandaerds van Ignatius begeeft. Deze „ eerfte leden der maetfchappij' verbinden zich „ door geloften in de kerk van Montmartre, „ en vertrekken vervolgens naer Rome, al„ waer zij den pauze het ontwerp hunner „ nieuwe broederfchap aenbieden. Paulus de „ derde maekt, in het begin, eenigezwarigheit „ om dezelve goedtekeuren ; maer Ignatius, „ bij de drie gewone geloften van den gods„ dienst, eene vierde gelofte van bijzondere „ en volftrekte gehoorzacmheit aen den heili„ gen ftoel gedaen hebbende, bevestigde de „ paus deszelfs inftelling, in het jaer 1540, „ onder den tytel van Maetfchappij' van Jezus, „ en vergunde derzelver kinderen den naem j, van Jezuiten aentenemen. „ Verkozen tot algemeenen overrte van het „ huisgezin, waervan hij vader is, heeft Igna„ tius het genoegen van het zelve in Italië, „ Spanje, Portugal, Duitschlandt, Nederlandt, „ Japan, China, Amerika, enz., te zien ver- „ fprei.  Tweehonderd en Tweede Brief. 317 „ fpreiden. Xaverius, en eenige andere zen„ delingen der nieuwe niaetfchappij', voeren „ derzelver naem tot aen het uiterfle der aerde. „ Doch zij beproeft groote tegenkantingen in „ Frankrijk, alwaer alle de leden van den Staet „ fchijnen famentefpannen, om 'er haer den „ ingang te verbieden. De lijdzaemheit en „ ftaetkunde verdrijven allengskens deze ftor„ men. De kardinalen van Tournon en Lot„ teringen verkrijgen voor de Jezuiten, bij de „ famenfpraek van Poisfy , de vrijheit om „ eenige grondftichtingen in het landt opterich„ ten, onder voorwendfel van hen tegens de „ nieuwsgezinden te flellen; en federt dit tijd„ Hip ziet men hen zich door alle de deelen „ der bekende weereld' verfpreiden, zich in „ alle de hoven indringen, hunne poogingen „ aenwendende om alle, zelfs de wildfte, vol„ ken tc winnen, altoos tot de grootile eer „ van Godt, volgens de zinfpreuk van hunnen wrondftichter, ad major cm Dei gloriam. „ Dees heilig, die in het jaer 1555 ftierf, zag " de vervulling der drie zaken, welke hij meest " begeerde; zijn boek van de Geestelijke Oef" feningen door den heiligenftoel goedgekeurd, de maetfchappij bevestigd, en zijne inftellin„ gen openbaer gemaekt. Tegenwoordig telt men bij de twintig dui„ zend Jezuiten (*), alle« aen een' aenblij- n ven- (*■) Dit getal is zeer verminderd, federt zij uic Portugal, Frankrijk, Spanje, Napels, enz., verdreven zijn.  3i8 De Nieuwe Reisicer, „ venden en willekeurigen overfte ónder» „ worpen. Men heeft hen alle de kroonen „ zien regéren , alle de gewetens bcfturen , alle „ de Christen kanfels bekleeden, door hunne „ ietteroeffeningen, door de opvoeding, wel„ ke zij aen de jeugdt geven, en door hunne „ zendingen ten platten lande, eenen grooten „ naem verwerven , door goede werken alle „ de gemoederen winnen, de wetenfchappen „ in China hervormen , het Christendom in „ Japan invoeren, aen de volken van Para„ guay wetten geven, wilde, menfchen befcha„ ven, en in alle de gewesten van Amerika „ het denkbceldt van den godsdienst, gepaerd „ met dat der menschlievendheit, voorftellcm „ Ik weet dat men hen befchuldigt van eene al „ te zachte zedenkunde , dezelve volgens de „ omftandigheden en hunne belangen te doen „ veranderen, geen vast grondbeginfel te héb. „ ben dan den roem van hun genootfchap en „ de middelen om denzelven te bevorderen, „ zich in alle de hoven ontzagchelijk te ma„ ken, de bellisfers van alle de gunstbewijzen „ te willen zijn, eenen magtigen en met de „ armoede van hunnen ftaet ftrijdenden koop„ handel te oeffenen, overal verfpièders ter „ hunner bevelen te hebben, om de geringfte „ gefprekken in de gezelfchappen optezameien, „ en voornamelijk van de Janfenisten, altoos „ onderdrukt, en nimmer onderdrukkende, „ met al te veel bitterheit te vervolgen. „ Dan  Tweehonderd en Tweede Brief. 319 „ Dan van alle de verwijtingen, aen deze „ maetfchappij gedaen, is de xwaerfte en gru„ welijkfte, dat zij' fpcelt met het leven harer „ vijanden , en bijzonderlijk met dat der ko„ ningen. Verfcheidene harer leeraren heb„ ben gefchreven, dat het geoorlofd ware zich „ van tyrannen te ontflaeh. Voor hen, beb„ ben anderen dit gruwelijke gevoelen ftaende „ gehouden; maer men fchreef het zelve toe „ aen de onkunde en het ongeluk der tijden: „ waerom heeft men dezelfde verfchooning „ niet ten voordeele van de Jezuiten ontvan„ gen ? De eerfte ftorm, dien deze moordda„ dige leer op hen haelde, vcrhefte zich ter „ gelegenheit van den aenflag op het leven „ van Henrik den vierden, door Jean Chatel, „ die in hunne fchool was opgevoed. Hunne „ huizen werden onderzocht, door bevel van „ het parlement; cn men vond, onder de pa„ pieren van den vader Guignard, beledigende „ lasterschriften, die het leven van den vorst „ in gevaer fielden. Het zelfde vonnis, 't welk „ Chatel veroordeelde om gevierendeeld te „ worden, verbande de maetfchappij, enfcelde „ de flraf des doods tegens Guignard. De „ meeste andere parlementen volgden dat van „ Parijs; maer de Jezuiten wonnen Henrik „ den vierden, die zelfs hunne zaek bepleitte „ en met al zijn gezag onderfleunde. Zij „ traden weder in het koningkrijk, luisterrij„ ker dan ooit, en verkregen eene héérlijke „ grond-  320 Dk N i e u w e Reisiger. „ grondfHchting te Ja Fleche , door dczeri j, goeden vorst zeiven opgericht. „ Eenige jaren daerna, de Venetianen, uit ftaetkundige inzigten, met den heiligen ftoel „ overhoop geraekt zijnde, deed de opperpriefter dit gemeenebest in den ban ; cn de Jezuiten namen, uit eerbied' voor den paus, „ het beiluit om te vertrekken. Men liet hen „ begaen, doch toen Venetië weder met het 3, hof van Rome verzoend was, wilde het niet „ meer van de maetfchappij' hooren fpreken , tot dat 'er dezelve, na eene afwezendheit 3, van vijftig jaren, door de bemiddeling van Ljdewijk den veertienden, weder wierd inj,, gevoerd* ; 39 De grondvesting der Jezuiten was van „ eene geheel nieuwe foort' in de kerk'. Hun „ ftichter wilde dat de nieuwelingen, na twee „ proefjaren, eenvouwige geloften deden, die „ hen perfoonlijk zoo veel als plegtige gclof„ ten verbonden, zonder het ganfche ligchaem „ der maetfchappij' met die bijzondere perfo„ nen intewikkeien. Deze nieuwigheit onder„ vond eenige tegenkantingen te Jiome, doch „' ging 'er eindelijk door. Tot de laetfte ge„ loften , die op drieëndertig jaren bepaeld „ zijn , behouden de Jezuiten den eigendom „ hunner goederen, en hunne maegfehap het „ vruchtgebruik. Eertijds hadden zij 'er het „ genot van, en befchikten 'er zelfs over, met dc toeftemmipge hunner opperhoofden; ii en  Tweehonderd en Tweede Brief. 32E j, en dit gebruik grijpt nog ftandt in Spanje, Italië en alle andere landen , behalve in 5, Frankrijk, alwaer de parlementen niet dien- ftig geoordeeld hebben, het geene door de „ kerkvergadering van Trente en den heiligen „ ftoel goedgekeurd is toetelaten» „ Door de laetfte geloften, welke de Je„ zuiten doen, worden fommigen Geestelijke ,, Medehelpers (*), en de anderen Georden,, den (f). De eerften beloven niets anders, ,, dan armoede, kuiscbheit en gehoörzaemheit. De anderen doen in het openbaer dezelfde „ geloften , en paren dezelve met eene ge- lof te van bijzondere gehoörzaemheit aen het opperhoofdt der kerke, door welke zij zich ,, verbinden, op deszelfs bevel, naer de zenj, dingsplaetfen , onder de öngeloovigen eri „ afgodendienaers, te zullen vertrekken. Ins., gelijks beloven zij geene kerkelijke waerdig,, heit aentenemen, zonder een uitdrukkelijk verlof van den opperpriefter.' Inderdaedc „ hebben zij Hechts een kleen getal van bis- fchoppen en kardinalen gehad. „ Uit deze onderfcheidene inzettingen volgt. ^ ,, dat 'er in deze broederfchap drie verfchillen„ de ftaten zijn , zonder te fpreken van de „ enkele Broederen, die Tijdelijke Medehel„ pers geheten worden. De eerfte is die der Goedgekeurde Scholieren, die , gedurende „ 'hunriè Coadjuteurs Spiritueh. (j) Prbfttl XVL Deel. X  g2S Di Nieuwe Reisisee. hunne letteroeffeningen, het fpoor der maet„ fchappij' bewandelen; de tweede is die der „ Geestelijke Medehelperen, welke de maet„ fchappij, hoewel om zwarer oorzaken, al- toos kan verzenden; de derde is die der Ge3, ordenden, die onwederroepelijkaendemaet3, fchappij verbonden zijn. Deze geestelijken „ vormen een volkomen alleenheerfchend lig„ chaem, dat van een eenig opperhoofdt af„ hangt; doch het is onwaer dat zij het zelve „ zulk eene gehoörzaemheit fchuldig zijn, dat zij deszelfs bevélen moeten uitvoeren, fchoon „ dezelve klaerblijkelijk tegens het geweten, j, de wet der nature en de Goddelijke leerinj, gen ftrijden. St. Ignatius onderfcheidde drie- derlei foorten van gehoörzaemheit, van 5, daedt, wil en verflandt. De eerfte is die geene, door welke men, fchoon met af„ keerigheit, verricht het geene door het op- perhoofdt bevolen is. Door de tweede voert de onderhoorige dezelfde bevélen uit, doch „ zonder af keerigheit, en zelfs met vermaek, „ In de derde onderwerpt men zich zonder ,, onderzoek; mits, voegt 'er de wetgever bij, „ dat 'er geene klaerblijkelijkheit van zonde „ zij, nifi fit evidentia peccati: want anders moet noch mag de geestelijke gehoorzamen» „ Dusdanig zijn de Geordende Klerken der fi Maetfchappij' van Jezus , van welke men „ zoo veel goeds en kwaeds gefproken heeft, „ «n die misfchien nimmer zoo veel kwaeds ,, als  Tweehonderd en Tweede Brief. 323 3, als men 'er van gezegd, noch zoo veel goeds „ als men 'er van geloofd heeft, bedreven 3, hebben. De begeerte om het oude kasteel van „ hunnen ftichter te zien had mij van den groo5, ten weg afgewend. Ik vfas met eenen vriend' ,, en twee huisgenooten van Bayonne vertrok„ ken; en het was'reeds nacht, toen wij den top' „ der Pyreneen bereikten. Deze bergen zijn 5 ,, ten allen tijde, de vermaerdfte van Spanje ge„ weest. Zij fcheiden dit koningkrijk van Frank- rijk, en ftrekken zich van de Middelandfchê ,, zee tot den Oceaen uit. Hunne breedte is verfchillende volgens de mijlen; en zij zijii „ zoo hoog en digt gefloten, dat zij naeuwe„ lijks vijf enge wegen, om van het eene ko,, ningkrijk tot het andere overtegaen, open 3, laten. Zelfs kan men 'er alleen te voet 3, reizen , of met muilezelen, bekwaem oiri op deze hoogten te klauteren. De fneeuw, „ die federt twee maenden gevallen was,: had 3, de afgrijsfelijke diepten , aen wederzijden „ van het padt, langs het welke men over „ deze fleilten trekt, geheelenal vervuld: „ Onze gids, die dronken was, dwaelde vari „ ons af; en in plaets van den weg te volgen, „ vonden wij ons eensklaps in de fneeuw ge3, zonken, met de muilezelen, die met onze „ pakkaedje beladen waren. Ik viel alle oogen„ blikken; en ftond alleen Weder op om dés ,3 te dieper in de fneeuw' te zakken. Dewijl  $24 De Nieuwe Reisiger. „ ik echter eene foort van vervallen huis ver„ nam, befioot ik dat de weg niet verre af was. Na vele poogingen , bereikte ik dit „ verblijf, en fchikte mij om op mijnen man'j, tel te gaen liggen, wanneer ik iemant in de fneeuw hoorde voortkruipen : het was mijn „ gids zelf, dien de koude zijn verlkndt had we,, dergegeven. Mijne reisgezellen voegde zich een oogenblik daerna' bij mij; en wij kvva„ men, half gaende, half rollende, in eene herberg, die beneden aen den berg is. „ Niet verre van daer is het vermaerde Fai„ fantenëilandt, zoo beroemd door de onder„ handelingen van Louis de Haro en den kar„ dinael Mazarijn , waeruit het Pyrenefche ,, verdrag en het huwelijk van Lodewijk den ,, veertienden met de Infante Maria Therefia „ voortfproten. Wij naderden het gedeelte „ van Biskaye, waervan Mevrouw d'Aulnoy „ ons zulk'eene aengename befchrijving geeft. 3, Hier zag zij de jonge boerinnen, die haer ,, de rivier de Andaye of Bidasfoa, wiens loop „ de grenzen van Frankrijk en Spanje afperkt, „ met zoo veel behendigheit als aertigheit overbragten. Deze dochters zijn groot, wel„ befneden, bruin van kleur, hebben fraeije „ tanden, zwarte en glinfterende hairen, welke zij tot op de fchouders laten afdalen, en >, met linten vasthechten. Op het hoofdt heb„ ben zij een' kleencn fluijer van neteldoek, (.," met zijde geborduurd , die los nederhangt, 3, m  Tweehonderd en Tweede Brief. 325 3, en een gedeelte van haren boezem bedekt. „ Zij dragen oorfierfels Van goudt en peerlen, „ halsfnoeren van korael, en foorten van mans 3, rokken, met naeuwe mouwen, gelijk onze „ Heidinnen (*). De zwier van vrolijkheit, 3, die op haer gelaet uitblinkt, het gezang, de „ dans en de Baskifche trommel, zetten dezer „ kleedinge nieuwe bekoorlijkiiedcn bij. Men „ zegt dat zij, onder de befturihg van eene 3, der oudften , in den ongehuwdcn ftaet le3, ven, en geene mannen of vrouwen onder 3, zich dulden. Maer wanneer zij willen trou„ wan, gaen zij ter misfe in de naeste ftadt. 3, De jongelingen verkiezen de geenen , die „ naer hunnen fmaek zijn, verzoeken ze van 3, de ouderen, en komen met hun overeen; „ en indien de partij aen de dochter behaegt, 3, wordt het huwelijk op het oogenblik gelloten. „ Biskaye, 't welk Guypuskoa en Alava be,, vat , geniet van alle de landfchappen des „ koningkrijks het grootfte getal van voorreg„ ten. Onder alle de burgeren hcerscht de „ volmaektfte gelijkheit; en de adeldom heeft geen ander voorregt dan dat der overredin55 ge. Het landt wordt door zijne wetten ge3, regeerd , verdeelt zelfs zijn hoofdgeldt, is 3, vrij omtrent den koophandel, en verdeedigt 39 zich met zijne eigene krijgsbenden. De ,, ku, f*) Bobémiennes. ?C 3  326 De Nieuwe Run « E ^ „ koning heeft het regt niet, om dit oorlogs„ volk buiten het landfchap te laten trekken 5 „ en het ontvangt in 't geheel geene betaling 3, van hem, maer alleen van het landt, in „ geval van noodzakelijkheid De Biskayers 3, worden voor het fraeifte en beste volk van 3, Spanje gehouden. Zij zijn dapper, vernuf,', tig, geestig en opregt, drijven een' groo„ ten koophandel met Frankrijk, en munten 3, uit in de fcheepvaert. Men noemt hen de 3, Gaskonjers van Spanje, om dat zij werka, zaem , vindingrijk en behendig zijn. Zij 3, hebben , benevens de Baskiërs , den oor3, fprong gegeven aen de eigenlijk genoemde 3, Gaskonjers over de Pyreneen, dat is, aen „ de Franfche en wezenlijke Gaskonjers. „ Bilboa is de hoofdftadt van Biskaye. Deszelfs ligging is bekoorlijk, het verblijf zeer 3, aengenaem, de grondt zeer vruchtbaer, de „ haven met vaertuigen vervuld, en de koop3, handel zeer bloeijende. De andere merk3, waerdige fteden zijn Fontarabië, St. Sebas3, tiaen en Vittoria. Het eerfte werd vruch3, teloos belegerd door den prins van Condé, „ van wien men verhaclt dat hij, dezen eer3, ften regel van een veers, 't welk hij meende 3, tot zijnen lof gemaekt te zijn, Le prince de Condé 3, pp de Nieuwe brug te Parijs hebbende hooy ren zingen , zijnen koetfier beval ftiï te „ hou-  Tweehonderd en Tweede Brief. 2>27 houden, en het hoofdt ter porfiere van de " karos uitftak, om het overige van het liedt „ te hooren; doch zoo dra hij dezen tweeden regel verftond, Eü prit Fontarabie, „ gebood hij den koetfier fchielijk voortteflaen , en wilde naer dit einde niet luifteren, Si Pon tut fecondé Sa valeureufe envie, &c. (*)' 9, St. Sebastiaen is eene vrij goede haven, „ die grooten koophandel met Frankrijk drijft; „ maer om in Spanje te komen, alle deze fte„ den aen mijne regterhandt latende, nam ik den weg van Navarre. De overleden graef „ de Gages, die doorluchtige legerbevclheb„ ber van onzen tijdt , zoo vermaerd door zijne krijgsverrichtingen , en van wiep de „ maerfchalk van Saxe zoo veel werks maek9, te, was onderkoning van dit landfchap, en „ hield zijn verblijf te Pampelona. Het was „ eenigermate eene eerlijke ballingfchap, waer„ in dees groote map gezonden wierd, na dat „ het bevel over het leger in Italië aen den • 3, heer de Las Minas gegeven was. De graef de 3, Gages verdroeg zijne ongenade met de ftand- „ vas- (*) De prins van Condé zou Fontarabië ingenomen hebben , indien men zijne kloekmoedige begeerte onderlteund hadde, enz. X 4  32Ö D x NiE'J Wj E lUlSICEjt, vastigbe.it, die bet kenmerk der helden is, „ Hij lcide zich toe op het befchaven der voi- ken, aen zijne heerfchappij onderworpen i „ foorten van Barbaren, diq, de voorregten„ „ hunnen lande vergund, misbruikende, zelfs 3, door den algemeenen teugel der nienfchelijks, heit niet wederhouden wierden. Eer dees „ onderkoning dit gewest regeerde, waren 'er de Franfchen gehaet en dikwerf beledigd„ maer door het af kondigen eener keure, die 3T de fchuldigen tot eene boete van twee pias„ teren veroordeelde , wist hij hen eindelijk tot reden te brengen. „ Eene der zaken, die, naer mijnegedach„ ten, der befturinge van den graef de Gages, „ der regtvaerdigheit zijner oogmerken , en „ zijner liefde tot het openbare welzijn, de „ meeste eer heeft aengedaen, is de vernieti„ ging van eene zeer lastige gewoonte voor „ Navarre. Dit Jandichap, of dit koningkrijk, ,, want het behoudt doorgaens dezen laetften „ naem, betaelt den koning' eene fchattins „ doch niet uit,hoofde van verpligting'. Men „ roept de ftaten bij een , om de vrijwillig „ gift te regelen; en uit deze vergadering' be„ ftaet de opperfte raedt des iands. De on„ derkoning zit 'er in voor, cn houdt 'er de „ belangen van het hof ftaende. Allen den „ tijdt, dien de ftaten duurden , hadden de v raedslieden eene pistool daegs; endezefchik|t ldng ftrekte het volk ten verderve. Gij 3, kunt'  TwEEHONDES.fi EN TWEEDE BrIEE, gag» „ kunt ligt denken dat men de beflisfing zoq iang ais mogelijk wasuitftelde : dikwerf duur„ de zij drie of vier maenden', daer vierentwintig uren genoeg zouden geweest zijn orn alles te regelen. De heer de Gages, die, „ in hoedanigheit van onderkoning , meester was om de vergadering, waer hij wilde, bij: een te roepen, gaf bevél aen den voorzitter, „ om zich, met den raedt, te begeven in een „ bosch, op eenigen afftandt van Pampelona; „ en na 'er de tafels voor de blafferen (*) te heb,, ben laten opregtcn , omringde.hij het-bosch met eene bende van dragonderen, begaf 'er 3, zich zeiven naer toe, en zei in het aenkomen: mijne heeren, ik ben zoo wel nuchteren ais gij; maer gij noch ik zullen eten „ noch flapcn, voor dat men de fomme, wel„ ke het landfchap kan opbrengen, vastgeÜeld „ hebbe. Vruchteloos zoude het geweest zijn „ zich te kanten tegens opperfte bevelen, door 5, eene ruiterbende onderlleund; en dezelfde dag j, zag de ftaten beginnen cn eindigen. Alle de j, inwoonders gingen, op deze tijding', in raeénigten hunnen iandvoogdt te gemoete, vers, gezelden hem tot aen zijn paleis, en overlaed„ den hem met toejuichingen cn lofredenen. „ Navarre is, in het algemeen, een arm „ landt: niettemin drijft zijne hoofdftadt een' „ vrij aenmerkelijken koophandel; en ik ken in deze ftadt zeer rijke handelaers. Poch (i*} Registres.  33° De Nieuwe Rsisicer. „ het is waer dat msn hen van de armften niet „ onderfcheidt. Zij voeden zich alzoo flecht „ als dezelve, en hebben zelfs geene fchoor„ fteenen, fchoon men 'er zeer hevige koude „ gevoelt. Na den ganfehen dag beneed te „ hebben,, om een geldt, waervan zij geen „ het mjnite gebruik weten te maken, door „ moeijelijke bezigheden te winnen , hebben „ zij geene andere tijdkorting, dandenavondt „ doortebrengen op eene foort van zolder, „ dien zij de gezelfchapszael noemen. Hier ,, haelt ijder-, na allen uit het zelfde glas ge,, dronken te hebben , een eindje tabak uit „ zijnen zak; en wel rasch heeft men, dwars „ door de wolken van eenen dikken rook, „ moeite om hen te onderfcheiden, fpelende, „ op lange tafels, met kaerten, welke onze ,, lijfknechts zich zouden fchamen te gebruiken. „ De geringfte betwistbare trek brengt hen in „ woede, en verwekt krakkeelen , die niet „ voor den nacht eindigen. Op dien tijdt „ beveelt zich ijder aen Godt en de heilige / „ Maegdt, en fcheidt van zijnen gebuur, met „ het geven van duizend zegeningen. „ Eenige dagen na mijne aenkomst te Pam„ pelona, ftelde men mij voor, mij in eene ver„ gadering' van vrouwen te geleiden. In de „ zael' komende, deed ik haer eene diepe bui„ ging op de Franfche wijs; en zij vereerden „ mij allen met eene knik van begunftiging'. „ PIqt komt met de waerdigheit der Navarre- „ fche  Tweehonderd en Tweede Brief. 334 „ fche vrouwen niet overeen , het ligchaem; „ of de knien in het openbaer te buigen; de „ juffers fparen deze bewegingen tot de ge„ heime bijeenkomflen. „ Ik was zeer verwonderd haer op eene rij „ gefchaerd te zien, in eene foort van alkove, „ welke zij estrada noemen.. De mannen ont,, hielden zich over haer, zonder een enkel 3, woordt te uiten. Vermoeid van zulk eene „ koele perfonaedje te fpelen, verliet ik mijne „ plaets, om bij haer de eer van mijhen land„ aert ftaende te houden, wanneer eenSpaen„ fche windbuil mij bij den mouw trok, „ en mij verwittigde van de eene knie op de „ aerde te buigen voor de juffer, tegens welke ,, ik begeerde te fpreken. Ik bedankte mijnen „ onderrichter, en begaf mij naer de geene, „ die mij het meeste behaegde. Het was eene „ jonge en fchampere weduw, die veel verftandt had, doch wier geheel gefprék zich j, bepaelde om mij te onderhouden over de „ monniken van St. Franciskus, van welke zij „ hare eerfte opvoeding ontvangen had. Ik „ zoude ondernomen hebben haer te overre„ den dat men beleefd kan zijn , zonder de 3, monnikskap te dragen , indien een dienst„ knecht, met een' ftapel van vaetwerk bela3, den, ons onderhoudt niet was komen ftoren. 3, Hij naderde met deftigheit, bood alle de jufferen een tafelbordt aen; en toen hij de 3, ronde gedaen hadde, bragt hij de chokolaed, ,3 welke  53? Di Nieuwe Reisicer. „ welke ijder ftiJzwijgen.de gebruikte , terwijl men het doorfuikerd ooft en de andere >, verfnaperingen gereed maekte. Dit is het „ geene de Spanjaerds een refresco noemen, 3, wordende gevolgd van eene fpeelpartij, „ waerin het de gewoonte is altoos te verlie„ zen, uit eerbied' voor de jufleren. Voorzoo verreik konde befeffen, was „ dc liefkoozerij de beweegoorzaek der ver„ gaderinge; geenszins deze Franfche liefkoo,, zerij, die flechts beftaet in een levendig en „ vrolijk tijdverdrijf, eene kortftondige en „ kortswijlige neiging, eene verbindtenis, door ,, de handt van het vermaek gevormd, en door „ die der onftandvastigheit afgebroken; eenen „ omgang, waerin men zijne dienften reeds „ in de eerfte bijeenkomst doet aennemen, in „ de tweede daervoor vergolden wordt, en „ in de derde van één fcheidt, zonder onge3, troüwheit en verwijtingen : men raekt alles „ ligt aen, zonder iets te verfJijten ; het ver„ maek wandelt 'er rond gelijk het geldt; men 3, neemt eene minnares, om 'er zich eens of „ tweemael van te bedienen; en men laet haer „ over aen anderen, die dezejfde grilligheden 3, mogen hebben. „ De Navarrees , veel kiefeber, in zijnen „ mantel bewonden, het hoofdt met een' ont, „ zagchelijken breeden vilt bedekt, terwijl in „ zijne rollende oogén de onbeteugelde begeerte, om het voorwerp zijner drift' te be. jj Zit—  Tweehonderd en Tweede Brief. 333 „ zitten, duidelijk is afgefchilderd, houdt zich „ overcindt tegenover zijne beminde. Des „ avonds volgt hij van verre de fchreden zij„. ner minnaresfe , laet alle nachten , onder „ hare venfters, het geluidt zijner guitarre of „ cyter hooren, en vertrekt niet voor dat de „ zon, uit minnenijdt, zulk eene aengename „ tijdkorting komt Horen. „ Des anderendaegs volgt hij haer In de „ kerk', verfcuijnt voor haer met een bleek „ en mismaekt aengezigt, biedt haer hst wij„ water in den bol van zijnen hoedt aen, „ neemt bovenal in acht de mis op dezelfde ,, plaets te hooren , en tracht de duegna, of „ opzienfter, in zijn belang te krijgen: dusda„ nig is de minnasr, die niet verzekerd is met „ wederminne beloond te zullen worden. Is „ hij in tegendeel gelukkig, hij volgt zijne „ minnares overal ; en ijder, die haer durft „ aenfehouwen, wordt het voorwerp van zij,, nen minnenijdt, en dikwerf het flagtoffer „ zijner vermoedens. „ Ik heb u nog niets gezegd van de gelegen„ heit vanPampelona, liggende op eene hoog-: „ te, en aen de zijde van Frankrijk bezoomd ,, met vrij bekoorlijke beemden. Deze ftadt „ moet Hechts van buiten en oppervlakkig be„ fchouwd worden. In den eerflen opllag „ fchijnt het gezigt daervan zeer aengenaem; ,, maer zij verhest veel, bij nader onderzoek. S} Derzelver ftraten zijn morsfig en vuil, de ge- „ bou--  334 De Nieuwe Reisiger. „ bouwen ongefchikt en zonder kunst'. Schoof] „ 'in 't algemeen vrij wel verfïerkt, zou zij 3, kunnen gefield worden in den rang der plaet„ fen, welke men dagelijksch zonder moeite „ kan innemen , indien zij door haer kasteel „ niet verdeedigd wierd. De Spanjaerds verzui„ men niet te zeggen, dat Alexander, indien „ hij het zelve op zijnen weg ontmoet hadde, j, wel rasch weder naer zijn Macedonië zoude 3, gekeerd zijn. De welgevestigde verbindte„ nis van Frankrijk met Spanje maekt dit landt 3, van minder aengelegenheit dan eertijds. Ech3, ter zijn deze zelfde Spanjaerds, zeer aen de 3, gewoonte verknocht, nog niet van meening' „ veranderd. Na Katalonië, hebben zij het „ zelve tot de eerfte landvoogdij in het krijgs„ wezen verklaerd , en onderhouden 'er tal3, rijke bezettingen. „ De Navarrezen genieten zeer groote voor3, regten; en alle hunne zaken worden geoor„ deeld door eenen opperften raedt, die zijne „ zitting te Pampelona houdt. Gij weet dat 3, dit landt, door het regt van den fterkiten „ degen, met Spanje vereenigd wierd, gedu„ rende het leven van zijnen wettigen opper„ heer Joan van Albret, tot wien Katharina 3, van Foix, zijne echtgenoóte, zeide: indien „ gij Katharina en ik Don Joan geboren wa33 ren, wij zouden Navarre nimmer verloren „ hebben. De naeuwgezette Karei de vijfde „ beval, op zijn doodbedt, zijnen zone het „ zelv@  Tweehonderd en Tweede Brief, 335 zelve weder te geven; Filips de tweede deed „ insgelijks aen Filips den derden; en deze we, dergaef i§, federt dien tijdt, eene van de ■', laetfte begeerten der koningen van Spanje geworden". Ik had wel gewenscht dat de heer Prémain mij tot in Arragon had kunnen vergezellen; doch dewijl hij door dringende zaken in zijn vaderlandt geroepen wierd, deed ik alleen de reis tot Saragosfa. Dit koningkrijk, ontleenende zijnen naem van eene rivier, die door het zelve heen ftroomt, had in den beginne flechts eene kleene uitgeftrektheit; maer zijne opperheeren werden allengskens grooter, door hunne verooveringen; en hetmaekte reeds eene vrij magtige alleenheerfching uit, op zijne vereeniging met Kastilië. Gij hebt van de geaertheit dezes volks kunnen oordeelen , uit het zonderlinge voorfchrift, waervan gij gezien hebt dat het zich eertijds bediende , bij het verkiezen en ontvangen zijner koningen. Dit landt bezat toen groote voorregten; doch het verloor dezelven ongevoelig, en werd daervan geheelenal beroofd, door zijne hardnekkigheit in het aenkleven van den aertshertog Karei tegens Filips den vijfden. Dees laetfte onderwierp het aen de wetten en den raedt van Kastilië, zoo dat dit landfchap geene opperfte vierfchaer meer heeft. Het wordt geregeerd door een' onderkoning of algemeenen veldheer; en het geregt wordt 'er bediend door een' voor-  33(5 De Nieuwe Reisiger. voorzitter en tien amptcnaers, die behoudens beroep op eene hooger vierfchaer vorinisfon. Saragosfa , dat de hoofdftadt van dit landfchap is, is eene der aenmerkelijkfte fteden van Spanje, cn tevens eene der aloudften, Indien het waer zij dat ze door de Feniciërs gebouwd is. Zij noemden haer Salbada, 't weik, zegt men, rijk van Baal beteekent. De Romeinen zonden 'er eene volkplanting, en heetten het Ccefarea Augusta, waeruit, door verminking, de naem van Saragosfa ontftaen is. Deze ftadt ligt in eene vlakte, aen de oevers van den Iber, die 'er door heen ftroomt. Zij is groot, fraei, rijk, zindelijk, welgebouwd en geftraet, en met heerlijke geftichten voorzien. Men telt 'er zeventien groote kerken,' en veertien kloosters. Zij is de zetel van een aertsbisdom , eene hoogefchool en eene vierfchaer van gewetensdwang. Men gaet over den Iber met eene der fraeifte bruggen van Europa, en komt in de ftadt door vier poorten , die hun uitzigt naer de vier hoofdpunten der weereld' hebben. Het aloude palcis der koningen is tegenwoordig het geregtshof van gewetensdwang, waervan men ook een kasteel gemaekt heeft, ter beteugelinge van een onrustig en oproerig volk, dat den Kastilianen en zijnen heeren vijandig is. De oevers van den Iber zijn bekleed met kaeijen, die tot. wandelingen dienen; doch eene noch fraeijer wartdelplaets is de Heilige ftraet, die ten aenzien van  T W*EHONDERD EN TwEEBï BRIEF. van hare breedte naer een plein, en ten opzigte van hare lengte naer eenen wijduitgeftrekteri en prachtigen hof gelijkt. Hier wandelen de lieden van aenzien; cn men ziet 'cr alle avonden een groot getal van karosfen rijden. Deze 'flract is bezoomd met paleizen, onder welke dat van den landvoogdt gevonden wordt; en men noemt ze Heilig, om daf'cr de Heidenen .het bloedt van meenigvuldige martelaren vergoten. Zij wordt voor de fraeiue van geheet Spanje gehouden. Onder de kerken van Saragosfa is eene der vermaerdften die der Pylaer , waerin men, op eene kolom van Jaspis, vertoont de beeldten is der heilige Maegd', die de bedevaertgangers van alle de landfehappen-naer zich trekt. Indien men den inwoonderen gelooft, werd zij aen St. Jakob gegeven, zelfs bij het leven van des Heillands Moeder, die hem op deze fraeije; pylaer verfcheen. De kerk is niet prachtigj maer men kan zich niets rijkers dan hare verhenels verbeelden. | , Dit landt was eerti jds zeer bevolkt, en bevat nog meer dan zeventig fteden , waervari 'er zeven of agt vrij aenmerkelijk zijn; Katalayud, oudtijds Bibilis, was het vaderlandt van den dichter Martialis; en men vindt nog in de omliggende ftreken goudt en ijzer , 't welk hij in zijne bijfebriften roemt. Deze ftadt is insgelijks dé geboortepiaets van den beroemden Gracian, wiens gefchriften, vol van eené verXVL Deel. Y W  33^ Dï Nieuwe Rtisiem, hevene ftaetkunde, door Amclot inhetFranscii zijn vertaeld. Ik wijs dé oorden, door eenige zeldzaemheden bekend, flechts met den vinger aen. Tervel is de geboorteplaets van Sanche Mugnos, dien kanunnik van Barcelona, die, ten tijde van de groote westerfche fcheuring', den tegenpaus Benediktus den dertienden opvolgde, en den naem van Klemens den zevenden aennam. Om den vrede aen de kerk te geven, verliet hij in het vervolg de driedubbele kroon, en vergenoegde zich met het bisdom van Majorka. De reizigers gaen te Daroka befchouwen eene wonderbare grot, die zeven honderd tagchentig vademen lang is; te Alaniz eene fontein, die het water door tweeënveertig pijpen uitwerpt; te Hueska het huis, waerin men wil dat St. Laurens geboren is; te Vililla eene klok, die varj zelve luidt, zegt men, zoo dikwerf Spanje eenige onheilen te verwachten heeft. Men wil dat zij het werk der Gotthen is, en dat deze 'er, onder het fmelten, eene der dertig zilverlingen, die den prijs der verraderij' van Judas waren, in geworpen hebben. Eerst begint zij te kleppen , en vervolgens ter vlugt' te luiden, zonder dat zij door den windt, of op eenige andere merkbare wijs , bewogen wordt. Honderd fchrijvers verzekeren dit geval; maer zij zijn alle Spaenfche fchrijvers. Ik ben, enz. Saragosfa, den zoften van April, 1755. Twee-  Tweehonderd en Derde Brief. 339 Tweehonderd en Derde Brief; Vervolg van Spanje. TTAn het koningkrijk Arragon komt men iii V het prinsdom van Katalonië. Dit is het fraeifte, bestbevolkte en rijkfte landfchap der alleenheerfchinge , en is alleen meer waerdig dan de helft van het koningkrijk. De luchtftreek is 'er uitmuntend, de grondt bebouwd en vruchtbaer; en het landt, vervuld met Heden , vestingen en zeehavens, levert alle dé voortbrengfels der nature op, en kan Spanje en dc ganfche weereldt ontberen; Katalonië is door de Pyreneen van Frankrijk gefcheiden, en heeft Barcelona tot zijne hoofdftadt. Eertijds maekte het een' wijduitgebreider ftaet uit; maer de graeffchappen van Konflans, Foix en Rouslillon zijn 'er van afgenomen , en aen Lodewijk den veertienden afgcftaen, door het verdrag, 't welk zijn huwelijk met de infante Vooraf ging. Niettemin is Katalonië nog zeer uitgeftrekt. Het bevat een aertsbisdom , ze^ ven bisdommen, agtentwintig abtdijen van Benediktijnen en Bernardijnen, en wordt befpoeld door een groot getal van rivieren , die zich onmiddelijk in zee werpen. De Kataloniërs zijn fier en gemeenebestgezinden, en zouden alles ter behoudenisfe van hunne vrijheit opofferen Men weet de bn» Y % her*  g40 De Niuwt Reisigée, heilen, waerin zij zich wikkelden, gedurend* het oorlog om de opvolging, door de bewegingen eener blinde woede. Zij openden hunne poorten aen den aertshertog Karei, ten nadeele van de gctrouwheit, welke zij Filips gezworen hadden; maer na eene wreede hardnekkigheit van negen jaren , werden zij gedwongen zich ter genade van den overwinnaer overtegeven. Men benam hun de middelen om op nieuw te muiten, door hen van hunne voorregten te berooven. Ook zijn zij doodelijke vijanden van de Kastilianen en de alleenheerfching gebleven. Insgelijks haten zij alle wettelijke, krijgs- en kerkelijke tucht, en hebben alleen eene buitcnfporige drift voor de vrijheit.. Earceiona is eene groote, fraeije, fterke cn handeldrijvende ftadt , vol van handwerken, rijkdommen, weelde en vermaken. Zij overtreft zelfs Madrid, ten aenzien van de bekoorlijkheit, de kunften, de nuttigheit en naerftigheit. Doch het is waer dat zij, boven deze hoofdItadt, het voordeel van eene zeehaven heeft. Men fchat haer zoo groot als Touloufe, en telt 'er honderd duizend inwoonderen. Luttel fteden hebben zich door een grooter getal van belegeringen doen uitmunten; en luttel belegeringen zijn gedenkwaerdiger geweest. Ik zal alleen fpreken van de geene, die, in het jaer 1714, den vrede aen Spanje wedergaf, en dit koningkrijk aen Filips den vijfden verzekerde. Bar.  Tweehonderd en Derde Brief. 341 Barcelona, in zijnen opftandt volhardende, deed Lodewijk de veertiende vier batailjons, onder het bevel van den hertog van Berwick, over de Pyreneen trekken, om deze ftadt, eene der fterkfte van Europa , te onderwerpen. Dees veldheer opende de loopgraven des nachts, tusfchen den I2den en I3den der maend' Juli; en niettegenftaende het verfchrikr' kelijke vuur der belegerden, werden de werken met eene ongelooffelijke wakkerheit voortgezet. De Kataloniërs deden eenen uitval, met drie duizend mannen , waerin zij veel volks verloren; en allen, welke men gevangen kreeg, werden opgehangen. De verwoesting heerschte in deze ftadt , die aen den zeekant door eene Franfche vloot was ingefloten, zoo dat ?er niets konde uitgaen of inkomen. Men zond twee trompetters aen de belegeraers, om hen te bidden., dat zij een zeker getal van jufferen den vrijen uitgang uit de plaets wilde vergunnen ; maer men weigerde naer hen te luisteren. Vierentwintig mortiers , en honderd zestig ftukken kanon, fchietende ijder twaelf mael in een uur, vermeerderden de ontftelte, nis dezer ongelukkigen. De hertog van Berwick, van hunnen toeftand' onderricht, vernam dat de bezetting gereed was zich overtegeven ; maer dat het volk , halfterriger dan ooit in den Opflartd', zich daer tegen ftelde; dat de kerkdijken, voornamelijk de monniken, en in 't bijzonder een kluizenaer, dien men als Y 3 eenen  34^ Dï Nieuwe Reisigi*. eenen heilig aenzag, de muiterij aenftooktcn, en van frraet tot ftraet liepen gelijk krankzinnig gen, om de razernij, waérdoor zij gedreven wierden, het graeuw inteboezemen; dat het gebrek in de ftadt was, dat men 'er de mondbehoeften flechts met mate uitdeelde, en dat verfcheidene zelfs het noodzakelijke ontbeerden. Ondertusfchen gipgen de werken voort: de Franfchen hadden den bedekten weg aengetast, en 'er zich meester van gemaekt. Op het verlies van dezen post, overmeesterden de woede en wanhoop alle de rangen der burgeren: de algemeene raedt werd vergaderd; men befloot dat men zoude voortgaen met zich te verdeedigen; en men ontwierp eene keur, die alle de inwoonders, op ftraf des doods, noodzaekte de wapens optevatten. Deze, ziende dat hunne muren wel rasch open zouden zijn, maekten eene fnijding in de ftadt, tot voltooijing van welke zij verfcheidene kerken moesten vernielen. Vol van vertrouwen in deze nieuwe verfchanfing', en altoos door hunne woede verblind, verfcheen eene bende van vrouwen en kinderen in de bres, alwaer zij, ten teeken van wanhoop, een zwart vendel, met doodshoofden bezaeid, plantten. Zulke duidelijke bewijzen van hunne gcfteldheit bewogen geenszins den hertog van Berwick om hen te ontzien. Hij deed de bolwerken ondermijnen; en de acnval werd bevolen voor  TWIÏHONBTSRB EN ÜERDI B8.IE*. 343 voor des anderendaegs. Driemael vertoonden zich de Franfchen; en driemael werden zij te rug geflagen. Zij keerden weder tot den ftrijdt, na°eene tusfchenpoozing van eenen dag; en het gevecht duurde van des avonds ten, tien tot des morgens ten zes uren. In het begin bleven zij meester van den post, en floegen 'er zich neder; maer de Barceloniërs jaegden 'er hen op nieuw uit. Men nam het befluit om de bresfen te vergrooten , en begon de vesten met meer wakkerheit te beltrijden; en dit verfchrikkelijke vuur fcheen eindelijk indruk op den geest dezer muitelingen gemaekt te hebben. Twee honderd inwoonders verlieten de plaets, roepende om genade, en paerden hun geroep met dat van lang leve Filips de vijfde, koning van Spanje. Deze gefteldheit haelde den Franfchen legervoogdt over, om den weg der genade inteflaen : hij liet de ftadt opeisfehen om zich overtegeven; maer een wachtmeester verfcheen boven op de bres, verzocht den bevelhebber der loopgraven, die de heer van Asfeld wae, te fpreken, en zeide hem de volgende woorden j „ de raedt heeft befloten geen eenig voorftel , te ontvangen. Begeert uwe Exelentie nog " iets meer"? Op deze verwittiging, beval de hertog van Berwick eenen algemecnen aenval. Op het gegeven teeken, raekten de benden in beweging , en trokken voort. De Barceloniërs , die zulks zoo fchielijk niet verwachtten, Y 4 ver.  344 De Nieuwe R e i s i g e r, verdeedigden zich flaeuwelijk. De belegeraers maekten zich meester van de bresfen, overweldigden de bolwerken , tasteen de fnijding aen, en floegen 'er zich in neder. Van toen af dachten de belegeraers, door het getal overrompeld , niet meer dan. om hunne veilighcit. Zij verlieten de oude ftadt, begaven zich in de nieuwe, en verzochten om tot een verdrag te komen. De onderhandeling duurde vierentwintig uren ; en het verdrag werd op de volgende voorwaerden gefloten: Dat de inwoonders zich, op befcheidenheit, aen Filips den vijfden zouden onderwerpen, met verzekeringe niettemin dat zij hun leven, hunne goede, ren en vrijheic zouden behouden; dat de ftadc zich van de regten der plunderinge, op eene verooverde plaets verkregen, door eene zekere geldfomme zoude vrij koopen ; dat zij eene andere fomme zoude betalen voor de bevelhebberen en foldaten van het gefchut, wien van .regtswegen de klokken der kerken toebehoorden ; en dat de geregelde krijgsbenden zich in Franfchep of.Spaenfchen dienst' verbinden, of werwaerds zij wilden begeven konden. Deze belegering, die eenenzestig dagen met, geopende loopgraven duurde, had zes duizend, mannen aen de belegerden, vijf duizend aen do Franfchen, en zoo veel aen de Spanjaerds gekost. Van wederzijden waren 'er meer dan honderd duizend fcanonfehoten gedaen; en de belegeraers hadden meer dan veertig, duizend bom-  TWEEHONDERD EN ÜERDE BRIEF, 34^ bomben in de ftadt geworpen. De heer de Gucrchi, onderveidheer, verdeelde de krijgs• benden door alle de wijken, voorzag de vesten met fchictfehanfen , tegens de ltadt. gekeerd, en liet de inwoondere ontwapenen. De maerfchalk van Berwick vernietigde alle de vtërffcha■i-en , wier - amptenaers afgezet wierden, benoemde andere overheden in derzelver plaets, om het regt te bedienen, en liet zestig vendels, van de muitelingen verooverd, naer den koning van Spanje brengen; doch dees vorst zond dezelven aen den maerfdhalk te rug, om op de openbare plaets, door beuls handen, verbrand te worden. Men verzekerde zich van de voornaemfte opperhoofden der muiterij', die in verfcheidene gevangenisfen des koningkrijks gezonden wierden ; en de rust werd in Katalonië herfteld. Digt bij de haven van Barcelona is een dok, om galeijen te bouwen ; doch dit gedeelte is niet min verwaerloosd dan al het overige der Spaenfche zeemagt'. Dezelve befiaet uit veertig fchepen van rang , en omtrent zoo vele fregatten, met een twintigtal van chebekken, om in de Middellandfche zee op de roovers van Barbarijen te kruifen. Eene zoo geringe zeemagt is niet genoeg voor een koningkrijk, tusfchen twee zeen gelegen, en wiens bezittingen, meer dan twee duizend mijlen van eikanderen liggende, eene onmetelijke uitgeftrekthcit van kusten beflaen. Het behoorde voorzien te zijn' Y 5 van  S46 De Nieuwe Reisioer. van talrijke vloten , bekwaem om gedurig de zee te zuiveren en fchoon te houden, zoo niet door eene meerderheit ten rainfte door eene « gelijkheit van kragten. Ik meen gezegd te hebben dat de Biskayers de beste zeelieden van Spanje waren; maer zij worden van de Kastilianen gehaet, en bij gevolg verwaerloosd. De foldaten, welke men aen boordt der oorlogsfchepen plactst, worden uit de krijgsbenden te landt, de busfchieters uit de gewone kanonnieren genomen, en de bevelhebbers voor zeer middelmatige zeelieden gehouden. De ijver tot de ontdekkingen, de naervorfchingen en waernemingen, welke de Engelfchen en zelfs de Franfchen bezig houden , zijn nog niet in de ziel' der Spanjaerden doorgedrongen, Hunne reizen naer de Indien gefchieden volgens de gewoonte; en het is iets zeldzaems dat eenige hunner fchcpen, of door nieuwsgierigheit, of door de begeerte om iets nieuws te ontdekken, immer van hunnen weg zijn afgeweken. Ook hebben zij het middel nog niet gevonden om hunnen koers te ver, korten, of hunne handelwijs te volmaken. In Europa zeiven ftrekt zich hunne fcheepvaert flechts tot op drie of vier honderd mijlen van hunne kusten uit; en nimmer zijn zij tot in de Baltifche of Noordzee doorgedrongen. Het is geenszins bij gebrek van bouwitofTen, dat deze volken eene goede zeemagt ontberen. Biskaye , Galicië , Navarre en de Asturiën ver-  Tweehonderd en Derde Brief. 347 verfchaflcn overvloedig hout, touwwerk, zeilen, raasten en ijzer, zonder de hulp'der vreemdelingen. Eertijds hadden zij zware en hechte fchepen , die zoo fterk als kasteden en verfchrikkelijk in het gevecht waren. Zij werden afkecrig van deze bouwing', die hun eigen was, om zich te fchikken naer die der Engelfchen, over wier ligte, vaerdige en gemakkelijke fcheepsbeftiering zij zich verwonderden. Doch zij hadden niet opgemerkt dat de meeste dezer voordeden afhangen van de behendigheit der matrozen, en de kundigheit der fcheepsoverften. Ook hebben zij met deze veranderinge niets gewonnen, dan dat zij ligter vaertuigen, en die bij gevolg van minder wederftandt zijn, bezitten. De eerften boden het hoofdt aen de Engelfcheii, die 'er dikwils van mishandeld wierden. Tegenwoordig worden ze bijna allen van dezelfde Engelfchen genomen; en de overblijvenden zijn ontredderd of van geringen dienst'. Elders heb ik gefproken van een' der fchandelijkfte geesfelen voor de Spaenfche zeevaert', te weten, de roovers van Barbarij e , die de kusten verwoesten , cn den koophandel verderven. De nabuurfchap van Barcelona herinnert mij het beroemde klooster van Onze Lieve Vrouw van Mont-Serrat, gefticht ter gdegenheit van eene wonderdadige beeldtenis der heilige Maegd', in de eeuw toen de beelden nog vele wonderwerken deden. Dit klooster is federt eene der ver-  348 De Nieuwe Rkisicer, vermaerdfte bedevaarten van Europa geworden. Het is eene abtdij van Benediktijnen, liggende in een gebergte, dat vier mijlen in de rondte, twee mijlen hoog , en bijna alleen uit fteile rotzeil gevormd is, Verfcheidene cellen zijn 'er verfprcid in het gebergte, waerin monniken van het huis en andere kluizenaers, geheelenal van de weereld' afgefcheiden, leven. Het klooster en de kerk beflaen eene vlakte aen den voet van eene hooge en fteile rots. Men doet dagelijksch eeup mis, om de heilige Maegdt te bidden, niet te gedoogen dat deze rots neder, valle, en de kerk met het klooster verplettere, Het genootfehap beftaet uit zestig of tagchentig monniken, zonder 'er de broeders, dienstboden, en dertig edele kostgangers, die 'er opgevoed en gelijkvormig gekleed worden, onder te begrijpen: men telt 'er in alles meer dan vijf honderd perfonen, Ik heb u gezegd, dat St. Ignatius eenigen tijdt in deze eenzaemheit gewoond heeft: men ziet 'er nog een opfchrift, dat 'er de gedachtenis van vereeuwigt. De heilige beeldtenis ftaet op het altaer, zeer zwart van koleur,( houdende eenen klecnen Jezus in hare armen. Men ziet haer door eene tralie van verguld ijzer; en zij wordt verlicht dooiden glans van meer dan honderd lampen. De kerk bezit een' zeer rijken fchat; en voornamelijk verwondert men zich over de kroon der heilige Maegdt, welke men op meer dan eene millioen waerdeert. Bar-  Tweehonderd en Derdé Brief. 349 Barcclona verlatende, en naer het zuidwesten trekkende, kwam ik den tweeden dag te Tarragona. In deze ftadt is niets merkwaerdigs, indien men 'er eenige aloude overbiijffels, welke aentoonen dat de Romeinen zorg gedragen hebben om dezelve te verüeren, van uitzondert. De Scipioos maektén 'er eene wapenplaets van tegens de Karthageren. Eenige mijlen van daer toont men het graf dezer groote mannen, of veeleer den voet en de overblijffels eener naeldzuile, ter hunner eere opgericht. Men ziet 'er twee afbeeldingen , op de Romeinfche wijs gekleed, die hen vertoonen: anderen houden dezelve voor Haven , die den doodt dezer helden betreuren. De inwoondevs van Tarragona waren de.eerften , die , door ccnc verfoeijelijke vleijerij, zelfs bij het leven van Augustus, in het hoofd' kregen dezen keizer' eenen tempel te bouwen. Zij hadden insgelijks de laegheit van hem afgevaerdigden te zenden, om hem te zeggen dat 'er een palmboom op het altaer gegroeid was. Dit is een teeken, antwoordde Augustus, „ dat dees tempel zeer veel bezocht wordt, „ en dat gij 'er dikwils offeranden doet. De andere lterke plaetfen van Katalonië zijn Figuere, Puicerda, Rofes, Palamos, Girone, Tortofa, Flix, Urgel en Lérida , die te famen dit prinsdom tot de voornaemfte krijgslandvoogdij van Spanje maken. De bevelhebber is gewoonlijk eenoorlogsheldt, die in deheiren uit-  35° De Nieuwe Reisigee. Uitmunt; en dit landfchap bef]uit bijna alleen zoo vele krijgsbenden, als het overige des koningkrijks. De landmagt dezer alleenheerfchinge kan in alles, met de. grens- en andere bezette Heden, vijfenveertig of vijftig duizend koppen uitmaken. Dit getal zou uitmuntend zijn, indien het beter beftuurd ware; maer het ontbeert genoegzame opper- en onderbevelhebbers. Het voetvolk beftaet uit omtrent zeventig batailjons Spaenfche krijgsbenden , twee Italiaenfche, drie Walfche, drie Ierlandfche en drie Zwitferfche regementen, zonder de verminkten en waerdgelders te rekenen. Deze laetften ontvangen geene betaling, dan wanneer zij gebruikt worden. De vrije kompagnien worden onderhouden door de fteden , waervan zij de bezetting uitmaken; en deze fteden genieten, ter vergeldinge, verfcheidene voorregten. Wanneer deze kompagnien te veldt trekken, of ten dienfte zijner majesteit in optogt' zijn, worden zij op kosten van den koning betaeld. Ik moet hier niet vergeten gewag te maken van de berglieden van Katalonië, eertijds onder den naem van miquelets, of ftruikrooveren, bekend, en tegenwoordig het beste ligte voetvolk van Europa. Zij fchieten en vechten volmaektelijk , doch voeren het oorlog met onmenfchelijkhcit. Men ijst van de woede, welke zij onder de ftandaerds van den aertshertog oeffenden. NieÊs kon hunne bloeddorftige  Tweehonderd en Derde Brief. 351 geneigdheit matigen. Hunne vrienden, hunne bloedverwanten zelfs waren hun leven niet. zeker. Men heeft begonnen hen in regementen te verdeelen; en zij zullen uitmuntend zijn voor het oorlog in de engten der bergen en bosfchen. Hunne kleeding is netter dan die der geregelde krijgsbenden. Zij beftaet in een kamizool, een' kleenen bovenrok (*), waer zij de armen nimmer doorfteken, en fchoenen van touw. Het Spaenfche voetvolk genoot, verfcheidene eeuwen, den roem van onverwinnelijk te zijn, en verloor denzelven niet eer dan in den flag van Rokroi. Het heeft zich niet weder herfteld van deze nederlaeg, die het proefftuk van den vermaerden prins van Condé geweest is. Zelfs fchijnt het, dat men alle mogelijke middelen aenwendt om het te vernielen, door 'er kwaeddoenders, roovers en allerlei zwervende lieden onder te plaetfen. Daerenboven wordt het niet dan om de veertig maenden met zeer Hecht laken gekleed, en heeft eene zeer harde levenswijs. Niettemin, zoo als het is, maekt het eene aenmerkelijke legermagt uit, en zou iigtelijk tot zijnen eerften ftact te brengen zijn, voornamelijk indien het goede bevelhebbers hadde. Het aenzienlijkfte, fchoon ongeoeffende en flechtonderhouden heir zijn de Spaenfche benden C*3 Redingotte-,  352 Dï Nieüwe Reïsioee, den van tweeënveertig kompagnien musket tiers, ijder van honderd koppen, en van zeven kompagnien granadiers. De Walfche benden zijn beter geoeffend , beter gekleed, zien'er netter uit, en worden voor het beste voetvolk van Europa gehouden. Uit deze benden zijn uitmuntende bevelhebbers voortgekomen, en , onder andere de vermaerde graef de Gages, één van de grootlte véJdheeren dezer eeuwe. Ik zeg niets van de andere Walfche, Ierlandfch'é, 'Itaiiaenfche en Zwitferfche benden, die in Spanje dienen: zij hebben 'er dezelfde achting van krijgstucht'en dapperheit, als bij-de andere volken , die hen in dienst hebben. Daer is eene heerlijke en uitmuntende bende van landfchaps granadieren, beftaende uit omtrent twee. duizend foldaten, die de bloem van de waerdgeideren des lands zijn. De ruiterij bevat naeuwelijks tien of twaclf duizend mannen ; maer zij is grooteüjks geacht, om dat de paerden van Spanje de beste van Europa zijn; Filips de vijfde is haer zijne kroon verfchuldigd : twee duizend ruiters jaagden den aertshertog uit Kastilië, en vernielden bijna deszelfs geheel leger. De eerfte benden dezer ruiterij' zijn de drie Spaenfche, Itaiiaenfche en Walfche kompagnien te paerdt, heerlijk opgezeten , en door voorname heeren geleidt.., Men telt twaelf kompagnien karabijners, ijder van vijftig koppen, die uit de ganfche ruiterij' gekozen worden, en de grootlte  Tweehonderd en Derde Brief. 353 achting genieten. Het overige zijn irilandfché rcgementen van vier esquadrons dragonders^ die te voet en te paerdt dienen, en eenige ligte troepen. Het Spaenfche gefchut is op een' vrij goeden voet: de busfchieters hebben in dit ituk eene juiste kennis , en zijn wel geoeffend; doch het kruit is 'er affchuwelijk, fchoon het landt de beste ftoffen verfchaft om het uitmuntend te maken. , De oorlogskunst is in Hechte orde, de vestingbouwers onkundig en onbedrcv cn in 't algemeen is de krijgsman, voorname de foldaet, in geringen ftaet, flècht betael d kwalijk gevoed en veracht. De fterke plaetfen' zijn vervallen , en veranderen in puinhoopen en het fcheen mij toe, dat men de meeste zorg draegt voor de vestingen, die zich op de grenzen aen den kant van Frankrijk bevinden, als of dezelve door een' toekomenden inval van onze zijde gedreigd wierden. Ik kom , Mevrouw , in het fchoonë koningkrijk Valencia, alwaer de natuur welgemaekte.en fterke ménfchen, bekwaem tot het vermaek, voortbrengt, en hun alles wat hunne zinnen kan ftreelen fchénkt. Het is de tuin van Spanje : alle de vruchten , die in de vier weerelddeelen groeijen , maken het Zelve als tot een tweade aerdsch paradijs. De Vrouwen zijn 'er fraeijer , beminnelijker èn acnvalliger, doch de mannen mlnijveriger dan' irt het. overige des koningkrijks; Het is het' xvi. bêtu t  35i ^ E Nieuwe R e i s i o e r. verblijf van den rijkdom, dc naerftigheit, deni koophandel en de pracht; en indien 'er het geluk, niettcgenftaende alles wat het zelve kan teweegbrengen, niet gevonden wordt, is het alleen om dat men filofofie en vrijheit moet bezitten, om de gaven der Voorzienighcit te genieten, en dat men hier beladen is met het juk der regeringe, vooroordeelen en belastin. ge. Het landt is'zoo wel bevolkt, dat men, in deze fraeije en rijke vlakten, om de'halve mijl, eene ftadt, een vlek of dorp ontmoetten men ziet, voor alle de huizen, eene bende van vrouwen en kinderen, bezig met zijde te fpinnen. De plaetfen, alwaer ik ben doorgetrokken, zijn, volgens de orde mijner reize opgenoemd, Morviedro, Valencia, Xativa , Alikante en Orihuela. Morviedro is het aloude en ongelukkige Sagunta, wiens inwoonders, door hunne aenkleving aen de Romeinen , zich liever met hunne rijkdommen lieten verbranden, dan zich aen Hannibal onderwerpen. Men toont 'er verfcheidene opfchriften en andere oudheden , en onder dezelven Bacchus, op eenen tijger gezeten, het hoofdt van den Karthagifchen veldheer , en de overblijffels van den fchouwburg, waervan ik elders gefproken heb. Valencia, 't welk zijnen naem aen dit koningkrijk gegeven heeft, is eene zeer groote en volkrijke ftadt, in eene aengename ligging, en verfiei-d met fraeije gebouwen, die het zelve  Tweehonderd en Derde Brief. 355 ve het fchoont Valencia hebben doen noemen. Een gedeelte van den adeldom houdt 'er zijn verblijf; de hoogefchool lokt 'er vele geleerde lieden, en de koophandel vele kooplieden. De aertsbisfehop hesft, op de plegtige dagen, regd om het kleedt der • kardinalen , en de kanunniken dat der bisfehoppen te dragen. Alle de orden hebben 'er kloosters; en deze ftadt krielt van kerkdijken en monniken. Xavita beroemt zich als het vaderlandt van Kalixtus den derden , en van dien anderen Borgia, zoo bekend, zoo verfoeid onder den naem van Alexander den zesden; Het werd ftormenderhandt ingenomen door den heer van Asfeld, in het oorlog om de opvolging, voorts geheel verwoest, en naderhandt'herbouwd onder den naem van St. Filippus. Een weinig verder is de fterkte Monteïa, de zetel eener ridderorde , die 'er den naem van draegt. Dezelve is alleen bekend in het koningkrijk Valencia, alwaer zij negentien kommanderijen, die niet dan door lieden des lands mogen bekleed worden, bezit. De omliggende ftreken van Alikante. zijn onvruchtbaer ; maer twee mijlen van daer is eene fraeije vlakte , wier voortbrengfels de voornaemfte rijkdommen van den koophandel dezer ftadt uitmaken. De uitmuntende wijn van dit gewest is niet gemeen: hij moet ten minfte twaelf of vijftien jaren oud zijn, om zijne volmaekte hoedanigheit te verkrijgen; en Z % de-  ggS Da Nieuwe Rïisigeï. dewijl de inwoonders, federt de laetfte oorle-1 gen, luttel goederen bezitten, wordt hij zelden, zoo lang bewaert. Men zegt tot een fpreekwoordt, „ het zij „ het regene of niet regene, Orihuela brengt „ altoos, koorn voort", • om de ongemeene vruchtbaerheit van het grondgcbiedt dezer ftadt aentetoonen. Zij is met aengename tuinen omringd, met een bisdom vereerd, met eene hoogefehool' verfierd , en door een kasteel verdeedigd. Het koningkrijk Murcia, 't welk aen Valei?, cia paelt, heeft Hechts twee aenmerkelijke fteden , Murcia en Karthagena. In de eerfte ziet men het praelgraf van Alfonfus den tienden, koning van Kastilië'. Dees vorst, die, in eene onkundige eeuw, door zijne gefchied- en fterrekundige wetenfehappen uitmuntte , verkoos zijne begraefplaets in de hoofdkerk, en wilde haer dacrdoor een blijk van zijne genegenhek en erkentenisfe geven: want zijne ftaten verlaten hebbende, om van het rijk, 't welk hem tot hoofdt verkozen had, bezitting te nemen, werd hij door zijnen zoon belet wedertekeeren, zoo dat hij geene andere fchuilplaets dan in zijne goede en getrouwe ftadt Murcia konde vinden. Men heeft mij de manier, waerop de burgerlijke regering geoeffend wordt, zeer ge. roemd. Alle de vruchten worden 'er bij het gewigt gekoft, gelijk ook het broodt, vleesch en  Tweehonderd en Derde Brief. ,en wildt. Men teekent den prijs dacrvan op eenen pilaer; en niemant mag duurer verkoopen dan de geftelde waerde, door de handt van den magiftraet zeiven aengefiagen. De waren moeten onderzocht worden, eer men ze mag verkoopenen indien iemant flechte koopmanfchap geeft, of op het gewigt bedriegt, geleidt men hem door de ftadt, op eenen ezel gezeten, en gevolgd van den beul, die hem met roeden geesfelt, terwijl 'er een trompetter voorafgaet, die met luider ftemme op de kruisftraten fchreeuwt: „ dit is de ftraf, welke het „ geregt oenent aen dezen man of deze vrouw, „ die, om het bedrijven van dusdanige mis„ daedt, veroordeeld is om zoo vele geesfel„ flagen te ontvangen". Het zeldaaemfte is dat de beul zelf, indien hij 'er meer geeft dan het vonnis inhoudt, op zijne beurt gegeesfeld wordt. Murcia is eene ftadt van omtrent vijftien duizend inwoonderen. Men heeft mij verzekerd dat 'er op haer grondgebiedt alleen meer dan drie milliocnen moêrbeziè'nboomen zijn. Ten opzigte van Karthagena, wiens naem zijne ftichters genoegzaem doet kennen , wil men dat zijne haven eene van de beste havens der Middelandfche zee is. De vermaerde Andreas Doria zeide : „ ik ken alleen drie goede ha„ vens; de maendt Juni, de maendt Juli, en „ Karthagena". Z | De  358 De Nieuwe R e i s i g e s. De plant, waervan men de weedasch maekt, is zeer gemeen in dc omliggende ftreken dezer ftadt. Zij fchiet eene loot, van agttien of twintig duimen hoog, die in de heete landen groeit, aen de kusten der zee, zich in de breedte uitftrekt en in verfcheidene takken verdeelt. Hare bladers zijn lang, fmal, vleezig en vol fap. Hare bloemen, die langs de fcheut groei, jen, zijn van verfcheidene blaedjes, en worden vervangen door ronde en vliesachtige vruchten , bevattende een zwartachtig en blinkend zaedt, dat naer eene kleene in een gerolde en gekrulde flang gelijkt. Men fhijdt- deze plant af, wanneer zij hare volkomene grootte heeft, laet haer als hooi in de zonne droogen, zet haer in fchooven, werpt haer in groote gaten, enkel tot dat einde gemaekt, en derwijze bedekt, dat 'er flechts zoo veel Iuchts om het vuur te onderhouden inkome. De ftof verandert niet alleen in asfche; maer dewijl zij veel zouts bevat, kleven hare deelen aeneen, en vereend gen zich derwijze aen eikanderen, dat 'er eene foort van zeer harden fteen uit voortkomt, dien men genoodzaekt is met hameren te breken , om 'er hem,, koud geworden zijnde, uittekrijgen. Dees fteen , dien men weedpsch, noemt, komt in het maken van de zeep en het glas te ftade, cn wordt gebruikt om het vet uit de ftoffen te doen, cn het linnen wit te krijgen. Hij is van veel nut in de landen, alwaer men alleen vlothout brandt, om dat dc asch,  Tweehonderd en Derde Erief. 359 ggch , welke het zelve voortbrengt, niet be:kwaera is om goede loog te maken. De besle weedasch komt van Alikante , en wordt verzonden met balen van zeven of agt honderd ponden. Men moet dezelve droog, klinkende , fponsachtig , van eene grijze blaeuwe kleur, en zonder Hinkenden reuk, verkiezen. Men onderfcheidt de weedasch van Barille en de weedasch van Bourde. De eeiile is de geachtfte. Hoe meer zij de werking van het vuur ondergaen heeft, des te bijtendcr is zij op de tong. De Spanjaerds vermengen haer dikwils, en doen 'er fomtijds fteenen of aerde in, om 'er het gewigt van te vermeerderen; 't geen de volmaektheit der reederije van het fpiegelglas verhindert. Men vertoonde mij te Karthagena eene galei, die eertijds Filips den vijfden gevoerd had, en v/elke men, uit eerbied', in de haven liet verrotten. Deze Mufulmanfche en Barbaerfche gewoonte, waerdoor een fchip, een paerdt, eene minnares of vrouw, die ten gebruike des vorften geweest zijn, niet meer ten dienfte van anderen kunnen ftrekken, ontleende de koningen van Spanje van de Moren. Filips de vierde eenen • omgang naer Onze Lieve Vrouw van Atocha bijwonende , werd hem door eenen heer een heerlijk paerdt aengeboden ; doch de koning weigerde het te beklimmen , om het fraeije dier, zeide hij, voortaen niet onnut te maken. Dezelfde vorst, eene juffer, waerop hij grooZ 4 telijks  3Óo De Nieuwe R e i s i c e r. ' telijks verflingerd was, .lang vervolgd hebben, dc , klopte op zekeren nacht zelf aen hare deur, niet twijffelende of dezelve zoude hem open gedaen worden. „ Ga heen, Sire, zeide deze vrouw tot hem, „ de Hemel behoede u; „ ik heb in 't geheel, geenen lust om gekloos„ terd te worden". : Hooge bergen fcheiden het landfchap Murcia van het koningkrijk Grenada, dat'ten aenzien van dep grondt en de luchtftreek' een heerlijk landt is. Men ziet 'er nog een groot getal van fteden, eertijds zeer bloeijende, tegenwoordig droevige overblijfïels van de luisterrijke heerfchappij' der Moren. Eenigen zijn nog fraei Cn wei bevolkt. Voornamelijk is de hoofdftadt, die haren 'naem aên het landfchap geeft, eene vermakelijke plaets. Zij ligt aen den voet van eene keeten van zeer fteile bergen, die zich in' eene onmetelijke vlakte , welke zij van twee zijden bezoomen , zeer verre uitftrèkken: Deze vlakte is bekoorlijk, zoo ten opzigte van de tuinen als dorpen, die, in deze wijde uitgeftrektheit' verfpreid , een verrukkelijk verfchiet opleveren. Grenada is eene opene ftadt: want de vermaerde muur, bezet door meer dan drie duizend torens, waervan in de aloude befchrijvingen gefproken wordt, is niet meer in wezen. Men vindt, in het inkomen, een groot plein" verfierd met verfcheidene fraeije gebouwen' die bijna niet anders dan kloosters en gasthuizen zijn»  Twbehonderd en Derde Brief. 361 zijn. In de hopfdkerk toont men de graven van Ferdinand en Izabelle, van Johanna, hunne dochter , en derzelver echtgenoot Filips den eerften, vader van Karei den vijfden. De fchoonfte wijk der ftadt is de Alhambra, alwaer men op eene hoogte befchouwt de aloude paleizen der koningen van Grenada, in den Moorfchen fmaek gebouwd, met torens, koepelen en fonteinen, met opfchriften in de Arabifche tael' verfierd. Karei de vijfde liet 'er een gebouw, dat niet voltooid is, bijvoegen. De voorgevel daervan is vrij fraei; ep de vertrekken zijn gefchikt rondom eenen grooten volkomen ronden hof, gepaerd met twee gaenderijen van marmeren kolommen. De tuinen van dit aloude verblijf der Moorfche koT ningen waren prachtig; en het oude paleis vertoont nog een heerlijk gezigt. Het is omringd met muren, en verfterkt met torens, die het zelve het aenzien van een kasteel geven. Van binnen is het vervuld met zinnebeelden en ipT gelegd werk. De meeste zalen zijn verwulfd, en ftout en keurig bearbeid. Het geene men het hof der leeuwen, noemt is eene groote ruimte, omringd met gaenderijen van ülbasteii kolommen, alwaer twaelf dezer dieren, water door den bek fpuwende, zoo vele altoos fpringende fonteinen vormen. Ik zal geene befchrijying van de andere deelen dezes gebouws geven : het is genoeg den fmaek daervan aengetoond te hebben. Z $ Wat  36a De Nieuwe Reisicek. Wat den naem van Grenada betreft: men is omtrent deszelfs afleiding verdeeld. Sommigen gelooven dat de -ftadt dus genoemd is naer de meenigvuldige grenaetboomen , die op haer grondgebiedt wasfchen ; anderen meenen we* gens hare gclijkheit met een grenaetappel, om dat 'er de huizen gefehikt zijn gelijk de granen in deze vrucht. De ftadt is verdeeld in vier wijken: het eerfte, door de geesteh'jkheit, de kooplieden en den adeldom bewoond , is de meestbezochte en bestbebouwde plaets der ftadt, waerin de hoofdkerk, de kanfelarij en de opperfte raedvergadering van het landfchap gevonden wordt. De hoofdkerk, hoewel klcen en in den hedendaegfchen fmaek gebouwd, is daerom de nieuwsgierigheit der rcizigeren niet minder waerdig. De wijk, Albaycin genoemd, werd langen tijdt door de Moren bezeten, zelfs na de veroovering van dit koningkrijk door Ferdinand; doch eenen opftandt tegens den kardinael Ximenes, die hen drong het Christendom te omhelzen , verwekt hebbende, werden zij allen als fchuldig aen gekwetfte majesteit vcrklaerd, en als 'zoodanig tot de uiterfte ftraf veroordeeld , ten zij ze liever verkozen den doop te ontvangen; 't geen zij inderdaedt deden. De andere Moren, zoo uit de ftadt als uit de nabuurfchap , volgden hun voorbeeldt; en wel rasch werd het ganfche landt Christen. Men zegt dat de laetfte koning van Grenada, zijn pa-  Tweehonderd en Derde Brief. 363 paleis verlatende, om zich aen zijnen overwinnaer oyertegeven, zijnen weg door eene poort der Albaycin nam , en voor alle gunst verzocht , dat niemant, na hem, door deze poort zoude uitgaen. Ferdinand ftond hem het zelve toe; en ten einde deze gunst altoos ftandt hielde, werd deze poort toegemuurd , gelijk zij nog tegenwoordig is. Alle de gefchiedichrijvers vertoonen ons de Moren, in dezen tijdkring, als een beminnelijk volk, en Grenada als het middenpunt der wetenfehappen-, kunflen, pracht', vermaken en hoffelijkheit. Dit bewijst nog tegenwoordig de lchoonheit van cle paleizen, zijner koningen, in alle de plaetfen van derzelver verblijf. De tuinen vooral waren merkwaerdig, wegens de acngenaemheit van het ontwerp, en de verdeeling van het water: want deze volken verftonden zeer wel de waterleikunde > en wisten dezelve , tot nut en verfiering te gebruiken. Hunne bouwkunde was edel, heerlijk en van eene verbazende duurzaembeit. Hunne paleizen zijn in volkomen ftandt overgebleven ; en in alles blonk eene uitvinding en fierlijkheit, waervan men geen befef kan maken, dan met dezelve te befchouwen. Welk eene luisterrijke eeuw voor Spanje, als die dezer volken! Hoe verre overtroffen zij, in de oogen derfilofofie, den godsdienst uitgezonderd, in alles de Spanjaerds ! De menschiievendheit, de zachtmoedigheit, de edelmoedigheit, de goede trouw blon-  S564 De Nieuwe Reisiger. blonken onder hen uit, niet min dan de kloel moedigheiü en liefde tot het vermaek; tervvi de Kastilianen, in de onkunde en barbaerschheit gedompeld, niets dan de gierigheit, verraderij , wreedheit en geestdrijverij kenden. Men zegt dat de kardinael Ximenes, bij het innemen van Grenada, meer dan vijf duizend deelen van Mahometaenfche werken liet veiv branden, met oogmerk . zeide hij, om alle de blijken hunner dwalingen uittewisfchen, en te doen vergeten dat men dezelve immer in Spanje gevolgd hadde. Men verbeeldt zich den kalif .Omar het vuur in de boekerij' van Alexan? drie te zien Heken. Ximenes behield alleèn eenige boeken der geneeskunde , dewijl de Moren altoos in deze wetenfchap hadden uitgemunt, en zond dezelven naer zijne hoogefchool van Alkala. Het verblijf van Grenada wordt voornamelijk bekoorlijk gemaekt, bovenal des zomers, door de meenigvuldigheit zijner béken en fonteinen. Men telt 'er tot duizend toe, en bijna zoo vele ijskelders, om den wijn te verkoelen. Ook ziet men 'er, in dit jaargetijde, veel adeldoms uit alle de oorden van Spanje aenkomen. De Moren vonden deze ftadt zoo verrukkelijk, dat zij geloofden dat het paradijs zijn moest in dat gedeelte des hemels, 't welk zich boven de ftadt bevindt. Men zegt dat de Kastilianen, door de Grenadijnen aengetast, dit koningkrijk kwamen verwoesten , cn de hoofdftadt beleger-  Tweehonderd en Derde Brief. 365 «erden , en dat de Moren den vrede koften door een gefchenk van twaelf muilezelen, beladen met vijgen, waervan ijder met een dubbelen dukaet voorzien was. In het begin der vierde eeuwe, hield men in eene niet ver afgelegene plaets, Elvire genoemd , eene kerkvergadering, vermaerd door de meenigvuldigheit en het gewigt harer inzettingen. In dezelve waren negentien bisfchoppen y-'en men maekte 'er meer dan tagchentig wetten van kerkelijke tucht, waervan een groot getal betrekkelijk is tot de afgoderij, waervoor de Spanjaerds nog eenige neiging hadden. Men maekte verfcheidene ftraffen tegens de misdaedt van manfiag uit boosheit, tegens de heeren, die hunne Haven dooden, tegens de befchuldigers en valfche getuigen, tegens de onnatuurlijke zonden en het overfpel, tegens de echtfcheiding cn de huwelijken in den verboden graedt, tegens de macgden, die de heiligheit van hunnen ftaet vergeten , en de vrijlters, die eenigen misdadigen omgang onderhouden, alle ondeugden , die ongetwijffeld in zwang gingen : want de wetten zoeken geene ingebeelde misdadend Eene keur derzelfde kerkvergadering' verbiedt den bisfehoppen eenig bevel te voeren over de geenen, die in een ander bisdom gedoopt zijn geworden ; eene merkwaerdige inzetting, door hare overeenkomst met het geene nog onder de geestelijkheit in Frankrijk ftandt grijpt, De  366 De Nieuwe Reisiger. De andere eenigzins aenmerkelijke fteden van het koningkrijk Grenada zijn Antequera, Loxa, Guadix , Almerie en Mallaga. In de eerfte maekt men de'groote aerden vaten, waervan men zich in Andaiufië bedient, om den wijn te bewaren. Daer is 'er van zoodanige grootte , dat zij den voorraedt van een geheel huisgezin voor een jaer'kunnen bevatten. Men maekt een gat in de aerde, en zet in het zelve een dezer vaten, met wijn gevuld, en digt toegeftopt; en op deze wijs wordt het vocht in vijf of zes jaren rijp. Dus bewaert men de uitmuntende wijnen van Mallaga, de beste en gezondfte van geheel Spanje, en die alleen vermaerdheit aen deze ftadt kunnen geven. Men maekt 'er ook vele van die druiven , welke men pasferilles of rozijnen noemt; Men onderfcheidt 'er twee foorten van , te weten, zonnerozijnen en loogrozijnen, welke op de volgende wijs bereid worden. Wanneer de druiven bijna rijp zijn , fnijdt men den fteel half af, ten einde het fap niet meer kunne doordringen, en de vrucht niettemin aen den wijngaerdrank blijve hangen. De zon hare ftralen daerop fchietende, wordt de druif gekonfijt, en, volkomen droog zijnde, in doozen gefloten. De tweede foort wordt op eene andere wijs gemaekt. Wanneer men den wijngaerdt fnoeit, bewaert men de afgefn eden ranken tot den tijdt van den wijnoogst. Men fteekt 'er dan een groot vuur van aen , en maekt  Tweehonderd en Derde Brief, 367 maekt van deszelfs asch'een loog, waerin men de nieuwelijks geplukte druiven dompelt. Vervolgens legt men dezelven, op eenen zuiveren dorschvloer, voor de zonne bloot; en wanneer zij genoegzaem droog zijn, fchikt men ze in biezen korven. Niet verre van Almeriü, zijn de vermaerde bergen V2n Alpujarras , wier top zoo hoog is, dat men van hunne kruin Gibralter en de ganfche kust van Barbarijen ontdekt. Zij zijn bewoond door een overblijffel van Moren, die eene vermenging van het Christen- en Mahometacnschdom belijden , en eene half Arabifche , half Kastiliaenfche tael fpreken. Zij worden, gelijk hunne voorouders-, voor uitmuntende akkerlieden gehouden, verfoeijen de Spanjaerds, en vermengen zich luttel met dezelven. Somtijds zelfs ontftaen 'er kleene beroerten in deze gebergten, voornamelijk als men hun nieuwe fchattingen wil opleggen. De zeden, de geaertheit, de gedaente dezer volken, en in 't algemeen van alle de Grenadijnen , hebben nog veel van het Moorfche. Hunne kusten worden verwoest door de Arabiërs, die 'er bijna alle jaren landen , en de ktwoonders en het vee weghalen. Ik ben, enz. Grenada, den 6den van Mei, 1755' Twee-  §53 De Nieuwe Reisicer. Tweehonderd en Vierde Brief. Vervolg van Spanje. Wat zoude het u vermakelijk zijn, Mevrouw, dit rijke-en bekoorlijke landfchap van Andalufië , waervan wij te famen zoo dikwerf de luisterrijke en dichterlijke befchrijving, in de aengename roman van Telemachus , gelezen hebben , met mij te doorkruifen! Alle de bloemen, welke de fchrijver iri deze plaets van zijn werk ftrooit, zijn geene verhe'rfels van enkele uitvindinge : hij heeft dezelven in Strabo, en de andere fchrijvers, die van dit landt gefproken hebben , gevonden, en brengt niets bij, dan het geene ddor de ouden gewettigd is. Konde hij den jongen hertog van Anjou , zijnen voedfterling , beter voorinnemen , ten voordeele van een koningkrijk , 't welk hem eens moest onderworpen worden? Luister naer den heer de Fenelon: ik kan u alles, wat zich tegenwoordig aen mijne bogen vertoont, met geene meer waerheit of bekoorlijkheit voorftellen , dan door mij van zijne eigene woorden te bedienen. „ De ftroom Betis vloeit door een vrucht„ baer landt, en onder eenen zachten hemel, ,, die altoos helder is. Het landt heeft zijnen 3, naem ontleend van dezen ftroom, die zich j, in den grooten Oceaen werpt, digt bij dé ,', ko-"  Tweehonderd in Vierde Brief. %C$ ,, kolommen van Hcrkulés, en den oordt, ,, alwaer de woedende zee, hare dijken ver„ brekende, eertijds het landt van Tarfis af„ fchcidde van het groote Afrika. Dit landt „ fchijnt de bekoorlijkheden der gouden eeu„ we behouden te hebben : dc winters zijn 'er „ laeuw; en de gure noordenwinden waeijen ,, 'er nimmer. De hitte des zomers is 'er al,, toos getemperd door de verfrisfehende zui,, denwinden, die de lucht omtrent het mid„ den van den dag komen verzachten. Dus is het gcheele jaer Hechts een gelukkig'huwe„ lijk van de lente met den herfst, die elkan„ deren de handt fchijnen te geven. De aer* „ de, in de dalen en velden gelijk en effen t „ brengt 'er alle jaren eenen dubbelen oogst „ voort. De wegen zijn 'er bczoomd met „ laurier-, granaet-, jasmijn- en andere boo^ „ men, altoos groen en met bloemen verfierd; „ De bergen zijn bedekt met kudden, die zeer „ fijne wol, van alle bekende volken gezocht $ „ opleveren. De vrouwen ipinnen deze fraei„ je wol, en maken 'er ftoffen van eene wonderbare witheit van". Dit landt is altoos het zelfde, om dat dé luchtftreek en de grondt niet veranderen; maer wat verfchillen de tegenwoordige inwoonders van de geenen, welke de fchrijver van ïelemachus affchildert! Zij zijn niet meer die cei> vouwige lieden, die, onder tenten v/onende 5 zich vcrontwaerdigden het goudt en zilver onder XVL Deel. Aa de  37° De Nieuwe Reisicer. de rijkdommen te tellen, en deze twee metalen tot dezelfde gebruiken als het ijzer bezigden; die het geldt konden ontberen, om dat zij den koophandel misten, en de kunften, die noch den akkerbouw noch het beftuur der kudden ten voorwerpe hadden, als onnut befchouwden. Zij werden noch door den minnenijdt verontrust, noch door de eerzucht gekweld, noch door de gierigheit geknaegd: zij leefden te famen, zonder de landerijen te verdeden, hielden hunne goederen gemeen , hadden geene belangen tegens eikanderen ftaendc te houden, beminden alle malkanderen met eene broederlijke liefde, en hadden geene andere onderfcheiding, dan die de wijsheit en ervarenis geven. Onder hen lieten het bedrog, het gewelclt, de onregtvaerdigheit, de hoogmoedt , de overweldiging en de tyrannij nooit hunne ftem hooren. Dc vrouwen waren fraei en bekoorlijk, doch eenvouwig, zedig en arbeidzaem ; de huwelijken vrecdzaem , vruchtbaer en onbevlekt. Deze volken befchouwden de zeevaert als eene verderffelijke kunst, en konden niet befeffen dat men onnutte zaken zoo verre ging halen , wanneer men zelf het noodzakelijke overvloedig bezat. Kortom , zij volgden in alles het regt der nature , en waren tevens deugdzaem, wijs en gelukkig. Stelt men tegenover deze afbeelding die der hedendaegfche inwoonderen van Andalufië, men zal over het onderfcheidt verbaesd ftaen. Dan  TwEEHONBERD EN VlER.DE BRIEF. 3/E Dan vergenoeg u met deze enkele trekken: dé mannen zijn fielten , gramftorigen, luiaerts en logenaers. De vrouwen , zonder fraei te wezen, zijn fchimpende, levendig, bedriegelijk, listig en minneziek. Beide worden zij voor geestig gehouden; en geen volk van Spanje is meer met den ftempel van de geaertheit des lands gemerkt. Eene gezonde lucht, een heldere hemel $ eene vruchtbare landftreek, eene uitgeftrekte kust langs den Oceaen , de aloude Bétis, de vermaerde Guadalquivir, die dit landfchap in deszelfs geheele lengte doorftroomt , maken het zelve rijk, bekoorlijk en handeldrijvende; Men ziet 'er bosfehen van olijf-, «oranje- en fitroenboomen. De wijngaerden brengen 'er uitmuntenden wijn voort; en de paerden van Andalufië zijn door geheel Spanje meest geacht; Homerus piactfte 'er de Elizefehe velden; anderen fielden 'er den tuin der Hcsperiden, enz* Sevilië is 'er de hoofdftadt van. Dit is eene der magtigfte fteden van het koningkrijk. Hare uitgeftrektheit, hare rijkdommen, hare pracht, hare gebouwen , hare kerken , de meenigte harer inwoondcren , hare ligging in eene onmetelijke vlakte aen de oevers van eenen grooten ftroom, alles geeft eene heerlijke en bloeijende ftadt te kennen. Men gelooft dat zij gefticht is door de Feniciërs ; dat haer oudé naem was Ispalis; dat de Moren, die geen® P in hunne tael hebben, daervan gemaekt heb"  37* De Nieuwe Kkisigek. ben Isbüis, Sbilia, en vervolgens, door verminking , Sevilla , anders Sevilië. Zij droeg ook den naem van Julia ten tijde der Romei1 nen, die 'er tempels, akademiën, tooneelen, fonteinen, en andere gebouwen, die tot fieraedt der fteden en nuttigheit der volken ftrekten, oprichtten. De invallen der Barbaren, Gotthen en Moren hebben alles omvergeworpen ; en men kent naeuwelijks eenige voetftappen van deze verfchillende geftichten. De koningen der Gotthen vestigden hun hof in deze ftadt, en hielden 'er hun verblijf, tot dat Leuvigilde het zelve naer Toledo overbragt. De Moorfche koningen hadden 'er ook lang hunne woning, en verlieten het niet, voor dat zij 'er door hunne overwinnaers toe genoodzaekt wierden. Sevilië bevatte zesmael honderd duizend inwoonders , toen Ferdinand, bijgenoemd de Heilige, viermael honderd duizend van dezelven aen den roem van den Christelijken naem opofferde. Deze ftadt befluit nog bijna zoo veel volks als Madrid. Eertijds was zij eene aenmerkelijke zeehaven, vanwaer de fchepen naer de Indiën vertrokken; doch de ingang van den ftroom is, door natuurlijke omwentelingen in deze zeen, derwijze met zandt vervuld, dat geen eenig groot fchip 'er bijna kan genaken. Kadix drijft tegenwoordig het grootfte gedeelte van dezen koophandel. De  Tweehonderd en Vierde Brief. 373 De merkwaerdigfte gedenkftukken der hoofdftadt van Andalufië zijn de hoofdkerk en het paleis der aloude koningen. Dc eerfte, die in het midden der ftadt is , wordt voor de fraeifte en bestgebouwde kerk van geheel Spanje gehouden. Zij is groot, wel gefchikt, en hechter gebouwd , dan die van Onze Lieve Vrouw te Parijs. Schoon in een' Gottiichen en Barbaerfchen fmaek gebouwd, bemerkt men 'er een zwier van majesteit en grootheit, die noch in grove plompheit noch in beuzelachtige teederheit ontaert. Haer verwulflel is vrij hoog , en aen ijdere zijde door twee rijen van fraeije en heerlijke pilaren onderfteund. De glazen zijn verrijkt met het fchoonfte fchit derwerk, 't welk gij ooit in deze foort' gezien hebt. Achter het hooge altaer, is eene kapél der Moedermaegd', gebouwd door den koning St. Ferdinand, die aldaer wilde begraven zijn. Zijn praelgraf, van louter zilver, is in dc gedaente van een fteengraf, waervan zich de aloude Romeinen bedienden ; en men bewaert 'er nog zijne overblijffels in. De koningin, zijne echtgenoote, zijn zoon Alfonfus, gezegd de Wijze, en zijne andere kinders rusten aen zijne zijde, 't geen dezer kapelle den naem van Onze Lieve Vrouw der Koningen heeft doen geven. De toren der kerk' kan als een meesterftuk befchouwd worden. Hij is gebouwd van tigchelfteenen, en doorboord met groote venfteren, die licht geven aen eenen trap, wiens Aa 3 af-  574- Nieuwe Reisiges. afhelling zoo zacht is, dat men 'er te paerdt kan opklimmen , fchoon de toren van eene ongemeene hoogte zij. Dit groote gebouw beftaet uit drie torens op eikanderen, met gefchilderde en vergulde gaenderijen en uitftekken, Ik fpreek niet van de gouden en zilveren fieraedjen en gefteenten, die deze rijke en heerlijke kruiskerk verneren. De zon alleen, waerin men op fakramentsdag het heilige fakrament draegt, weegt meer dan vijftien honderd mark; en 'er zijn ten minfte twintig mannen noodig, om dezelve te onderfteunen. Het is niets te veel gezegd, als men verzekert dat 'er meer zilvers in de kerken van Spanje is, dan de Kastilianen bij hunne aenkomst in Mexiko vonden. Vrij digt bij de hoofdkerk is het aloude paleis der koningen, gemeenlijk de Alkacar geheten, gedeeltelijk in den ouden fmaek door de Moren , en gedeeltelijk naer den hedendaegfchen trant door Pedro den wreeden gebouwd; maer het werk' der Moren is volmaekter. Indien men den Spanjaerden gelooft, is het gehaeid uit de puinhoopen van eenen ouden tempel , aen Herkulés toegewijd. Men ziet 'er overal den adelaer des keizerrijks,-met de zinfprèuke van Karei den vijfden, non plus ulirci. Men komt eerst in eenen hof, omringd van gaenderijen, door marmeren kolommen onderfteund, en vervolgens in zalen , vervuld met opfchriften en Arabifche letteren. Men toont de kamer, waerin Don Pedro zijne twee broeders  Tweehonderd en Vierde Brief. 375 ders deed vermoorden. Insgelijks toont men, op den hoek eener ftraet, een hoofdeloos beeldt, 't welk men zegt het ftandbeeldt van dezen vorst te zijn; en men vertelt tevens deze bijzonderheit. Don Pedro, die vermaek fchepte in des nachts door de ftadt te loopen., ontmoette op zijnen weg eenen fchoenlapper, met wien hij twist maekte, tot zoo ver dat hij dien man onbefchoftelijk doodde. Men deed naervorfchingen, om den fchuidigen te ontdekken, en bevond dat de koning de doodflager was. Hij ontkende het niet; en om het geregt te voldoen , wilde hij dat men zijner beeldtenisfe het hoofdt afiloege, ter plaetfe alwaer de misdaedt bedreven was. De beurs, alwaer de kooplieden vergaderen, achter de hoofdkerk gebouwd , is een ftuk, 't wélk verdient gezien te worden. Eertijds hielden zij hunne bijeenkomften in de gaenderijen der kerke; maer de gecstelijkheit grootelijks tegens dit misbruik gefchrecuwd hebbende, vergunde hun Filips de' tweede eene fchatting op de vreemde koopraanfchappen te heffen, waermede zij dit heerlijke gebouw, 't welk een der voornaemfte verfierfelen van deze ftadt uitmaekt, oprichtten.- Men heeft meer dan zestig jaren befteed om het te bouwen; en gelijk gij weet dat in alle diergelijke ondernemingen gebeurt, als ook in de geftichten, die door middel eener loterij e gemaekt worden, heeft men meer dan viermael de waerde daervan ontvangen. Aa 4 D«  tfS De Nieuwe Reisirfs, Dc rijke huizen der Kordelieren, Dominikanen , Hieronirniten , Augustijnen , Vaders der Barmhartigheit en Jezuiten, de voorburg Triana, hare fehiphrug, de munt, de tabakreederij, zijn der nieuwsgierigheit van eenen reiziger waerdig. Dan het wonderbaerlijkfte werkftuk is eene waterleiding, van zes mijlen lang, door de Moren gebouwd, waerdoor het water aep. de ganfche ftadt verfchaft wordt. Men zoude een dik boekdeel noodig hebben, ter befchrijvinge van alle de fchoonheden, die gelegenheit tot dit misfehien eenigzins vergrotende fpreekwoordt hebben gegeven: „• die Se, „ vilië niet gezien heeft, heeft geen,wonder „ gezien". Des anderendaegs van mijne aenkomst', ftelde men mij voor, in den fchouwburg te gaen. Men vertoonde 'er het Huwelijk in den doodt, van Augustijn Moreto , bevattende het vol, gende onderwerp : Bernard del Carpio , de vermaerde dolende ridder van Spanje, aterling: van den graef van Saldanha en eene zuster vap den koning Alfonfus den kuifchen, bergt tienmael het leven cn de kroon aen dezen^vorst, ter verkrijginge van de vrijheit zijnes vaders, die, federt de onwettige geboorte van dezen hcldt, in de gevangenisfe zat. Onder andere krijgsverrichtingen , flaet Bernard Karei den grooten, verfmoort Roelandt tusfehen zijne armen, cn fabelt dc twaelf pairs van Frankrijk te Roncevaux ter neder. Eindelijk vergunt hem,  Tweehonderd en Vierde Brief, 377 hem Alfonfus , na hem dikwerf bedrogen te hebben, de vrijheit van deszelfs vader. Bernard wil dat zijne moeder,, welke de koning gedwongen had eene non te worden, met dezen laetften zal trouwen., en hoopt dat dit huwelijk zijne geboorte zal wettigen. Hij fpocit zich naer de gevangenis, met bevel van den koning, om den rampzaligen gevangen te verlosfen; doch ongelukkiglijk vindt hij hem verworgd. Hij verliest echter de reden niet, maer laet zijne moeder uit het klooster halen, geleidt haer naer zijn huis , doet 'er het ligchaem van den overleden gevangen brengen, en verzekert dat hij hen te famen zal trouwen. De non wil 'er niet in toeftemmen; doch de zoon houdt aen, cn vertoont dat, het huwelijk voltrokken zijnde, 'er niets meer dan de plegtigheit aen ontbreekt. Eindelijk neemt hij de handt vin zijnen vader, en vereenigt dezelve met die zijner moeder; en wanneer de priefter den overleden vraegt, of hij in het huwelijk toeftemt, antwoordt Bernard Ja voor den dooden, doende hem het hoofdt buigen, ten teeken van goedkcuringe. Vervolgens geeft hij orde tot de begraeflénis , zendt de non weder in haer klooster, en verklaert zich tot wettigen zoon van den graef van Saldanha. Aen dit ftaeltje kent gij het Spaenfche toopéei : de andere dichtftukken zijn in denzelfden fmaek. Deze lieden tellen meer dan tagchentig heldendichten; en het eenigfte, waervan Aa 5 gij  g?8 De Nieuwe Reisicer. gij misfchiéh hebt hooren fpreken, is de Arau* cana van Don Alonzo d'Ercilla, waervan de heer de Voltaire eenige brokken vertaeld heeft. En hoe zouden 'er goede dichtftukken zijn bij ■eenen Jandaert, die zich aen geenen eenigen regel wil onderwerpen ? Zijne verrukking is bijna altoos eene heete koorts, zijn Pegazus een toomeloos paerdt, en zijn Hipokreen een bedwelmend vocht gelijk brandewijn; de Spanjaerds maken veerzen gelijk zij beminnen. Zij hebben eene verbazende meénigte van heldendeunen (*), welke zij van buiten kennen, en altoos op denzelfden toon zingen, terwijl zij ze met hunne wanklinkende fyteren (f) paren. Men verdeelt deze ftukken in twee foorten: fommigen zijn hoogdravend, en behelzen eenige voordeelige gefchiedenis hunnes lands: de anderen gelijken naer onze ftraetiiederen (^), doch ontbéren zeer veel van derzelver levendigheid, geestigheit en zout. Eene foort van Spaenfchen heldendeun was een zeker ftuk van gedicht van Sj» Therefia, in Frankrijk bekend door de vertaling van den heer de la Monnoie. De heilige heeft verklaerd dat deze veerzen een voortbrengfel harer liefde, en geenszins van haer verftandt waren ; en dit is het eenigfte harer werken, 't welk Arnauld d'Andilly niet heeft (*) Romances. Quitarres. Q~) Faude- villes.  Tweehonderd en Vierde Brief. 379 het ft durven vertalen. Yder veers of rust eindigt met dezen regel: Oue maero porque no mum, dat is: Ik Jièrf van rouw, om dat ik niet kan fterven. Overtreffen wij de Spanjaerds in onze liederen, dichtflukken en tooneelipclcn, zij hebben op ons het voordeel van de beste der romannen voortgebragt te hebben. Ik heb u gefproken van Cervantes, als den fchrijver van verfcheidene geachte blijfpelen; doch zijn Don Quichot heeft zijnen roem ten hoogften topp' gevoerd; Dit werk, bij alle volken bekend, en in alle talen overgezet, is het voornaemfte van alle diergelijke gefchriften , ten aenzien van het vernuft, den fmaek, den nadruk, de fraeije fchertlerij', de kunst om de voorvallen te fchakéren, en bovenal de begaefdheit om al vermakende te onderwijzen. Ydere bladzijde vertoont boertige tafereelen en oordeelkundige aenmerkingen. Men zegt dat Filips de derde, op zekeren dag, uit zijn venfter, een' fcholier zag lezen, en telkens zijn boek verlaten, terwijl hij door zijne gebaren ongemeene blijken van vermaek betoonde. „ Die jongkman is „ zot, zeide de koning, of hij leest in Don „ Quichot". De vorst had gelijk : het was inderdaedt het geene hij las, Mes  3§o De Nieuwe R-eisiger, Men is pnjrandig in welk landfchap Michiel Cervantes geboren werd,- en dit heeft hij metHomerus gemeen. Men weet dat hij zich liet ppfchrijven onder de vendels van Markus Ahtonius Colonna, zich als enkel foldaet in den flag van Lepanto bevond, en 'er zijne linkerhandt verloor. Vervolgens eenige jaren flaef zijnde, leerde hij vroegtijdig den rampfpoedt verdragen. In Spanje wedergekeerd , maekte hij blijfpelen ; en dc hertog van Lerma hem met luttel achtinge behandeld hebbende , ontwierp Cervantes, om zich daerover te wreken, een fijn hekelfchrift van den landacrt en ftaetsdienaer, toen opgepropt met denkbeelden van ridderfchap : dit is de roman van Don Quichot, waerin de fchrijver , in den mondt van den grootflen zot des aerdrijks , het middel heeft gevonden om zich den verftandigflen man der weereld' te toonen. Dit meesterftukhaeldehem eenige vervolgingen op den hals. Hij maekte andere vermakelijke werken, als de vertellingen der Heklinne (*) en der Kt agt van het Hoedt, de Werken van Perfilis en Sigismunde, eene berisping der Spaenfche priesteren, enz.; doch geen van deze gefchriften trok hem uit de armoede, waerin hij geftorven is, Een ander fchrijver, waerop Spanje roem draegt, is de vermaerde Quevedo , geboren te Madrid omtrent het midden der zestiende een- C*j) Bohémienne.  Tweehonderd en Vierde Brief, 381 eeuwe. Hij wordt voor ècn van de besté fchrijveren zijnes volks' gehouden, en had zich in allerlei foorten van dichtkunde geoeffend. Men heeft van hem verfcheidene helden- en lierdichten, kortswijiige cn hekelende ftukken, geachte vertalingen uit de Griekfche, Latijnfche en Franfche fchrijveren , en zelfs godvruchtige werken. Het bekendfte zijner gefchriftcn is eene foort van leenfpreukige verziering', vertaeld onder den tytel van Vermakelijke Reizen. Het voornaemfte doelwit mijner brieven zijnde, u de zeden der Spanjaerden te doen kennen , kan ik dit oogmerk niet beter voldoen , dan door u eenige bijzonderheden van dit berispende en zedenkundige famcnftelfel voortedragen. „ Dc fchrijver treedt in eene wijduitgeftrekte „ beemdt, in wier midden een heerlijk paleis „ is. Het eerfte vertrek is vervuld met vrou„ wen, die door den huwlijksbandt niet ver„ bonden zijn. De eene bedroeft zich, om „ dat zij maegdt is. De andere brandt voor „ eenen ridder, dien zij niet durft noemen. „ Eene derde verzoekt eenen avondzang aen „ haren minnaer, 't geen zoo veel is als de „ ganfche buurt te verwittigen dat zij van hem „ bemind wordt. Eenige willen met hare „ lijfknechten, andere met gehuwde mannen „ trouwen. • Deze laetften worden in den „ rang der ongeneefelijken geftcld. Om in „ geene grooter bijzonderheden te treden, „ ver-  332 De Nieuwe Rusicu. » verbeeld u alle de andere foorten van ver„ liefde buitenfporigheden; en gij zult dezel„ ve in dit eerfte vertrek vereenigd vinden. „ Het tweede,is dat der getrouwde vrou„ wen. Sommigen van dezelven beitelen hare „ echtgenooten , om andere mannen te ver„ rijken. De anderen, regte bedevaertgang„ fters, doen godsdienftige reizen , om de j, gunften harer minnaren te winnen. Daer is „ 'er die naer het badt gaen, en 'er onzuive„ rer uit te rug keeren. Eenigen begeven „ zich naer hare biegtvaders, en komen grooa ter zondaresfen uit de vierfchaer' der boete, „ Het volgende vertrek is dat der weduwen, „ zottinnen, vol van voorzigtigheit en erva„ renisfe. Men ziet 'er eene, die te gelijk om }> haren man fchreit, en voor haren minnaer ,, leeft. Eene andere tracht veeleer de levenden te verlustigen, dan de dooden te ceren. „ Voor het overige zijn deze weduwen de on„ verdragelijkfte van alle de zottinnen: want „ dewijl 'er weinige jonge onder zijn, en zij „ allen de gewoonte om in hare huizen den „ meester te fpelen hebben aengenomen, is 'er geene eenige of zij wil bevelen. „ De zotte maegden beflaen eene vierde „ woning. Zij fchenken hare teederheit niet, „ maer verkoopen dezelve, en zouden wel „ willen dat de wapens der mannen, welke zij „ beminnen, allen op het gouden veldtftonden. „ Verfcheidene ontftelen zich geheele jaren, „ om  Tweehonderd en Vierde Brief. 383 „ om zich jong te maken, en verzweren zich „ om dezelve niet weder aentenemen; maer „ zich van jaren beroovende, dragen zij groo„ tc zorg om zich fchoone dagen te bezorgen. „ Een groot getal maekt zich nieuwe aenge„ zigtcn door geweekte poeders en geleende „ kleuren. Zij liegen niet alleen door den „ mondt, maer door de wangen; en dusdanig „ is hare kwaedaertigheit, dat zij de mannen „ veeleer door poeders dun door hare fchoon„ heit,willen dooden. „ Zie daer een gedeelte van het geene Que„ vedo ziet in de wijk der zottinnen, 't welk „ men het dulhuis der Liefde kan noemen. „ Dat der mannen vertoont hem geen minder „ vermakelijk fchoüwipel. Zij doorkrnifen de „ plaetfen der bijeenkomften en wandelingen, „ en gaen van verblijf tot verblijf, gelijk de v ftukken van het fchaekfpel van ruit tot ruit, „ zonder de koningin te kunnen betrappen. „ Onder de zotte mannen vindt men 'er eeni„ gen, die alles doen wat hunne echtgenooten „ willen , dezelve vergelijkende bij oranje„ appels , die, gedrukt wordende, flechts de „ bitterheit, waermede zij vervuld zijn, op„ leveren. Indien 'er toegeeffèlijke vrouwen „ zijn, zeggen zij, het is om dat de mannen „ haer niet alles verfchaffen wat met haren „ ftaet overeenkomt. Eene echtvriendin, in „ den noodt, is eene plaets, onvoorzien van „ krijgsvoorraedt. De wijk der weduwenaren „ en  3§4 • De Nieuwe Reisiger. „ en jongelingen levert ftof tot andere verge^ 5, lijkingen en afbeeldingen. „ Bij bet uitgaen van dit paleis vertoont „ zich een grijsaert aen onzen reiziger , en „ zegt tot hem: ik ben Waermondt geheten. „ Mijne gefcheurde kleeders zijn het werk der „ geenen , die mij tot zich trekken ; mijne „ kneuzingen zijn de uitwerking der Hechte „ behandelingen, welke ik ontvang: want gij „ zegt allen dat gij de waerheit bemint; en 3, zoo dra men ze u gezegd heeft, vertoornt 5) gij u tegens hen, die den moedt hebben van 3, niets tegens u te ontveinzen. „ De grijsaert geleidt den fchrijver naer de 3, .ver^amelplaets van het Bedrog. Sommigen „ zijn de gewone inwoonders , de anderen „ flechts voorbijgangers; doch 'er is niemant, „ die 'er niet, zoo geen huis, ten minfte eene ,, kamer of geheimvertrek heeft. Dees wel„ uitgedoschte karei is een bedrieger, die zich „ als een kunstenaer voedt, en als een edel„ man kleedt. De adel fteekt zich in fchuf„ den om groot te fchijnen; de groote voert „ bij zich al het plcgtige der oppervorften in. 3, De fchoenlapper noemt zich fchoenmaker, „ het voddewijf naeifter, de reisbode koningk3, lijke postrijder, de deurwaerder lidt des ge„ regts, enz. De grijsaert doet dus alle de 3, verfchillende foorten van bedriegerij' de mon„ ftering doorftaen ; en ijder derzelve wordt „ met hare eigenaertige trekken afgebeeld. „ D©  Tweehonderd en Vierde Brief. 385 „ De fchrijver veinst vervolgens zich te „ bevinden in eene diepe kelder, alwaer zich „ allerlei foorten van voorwerpen aen zijn ge,, zigt vertoonen. De eerften, welke hij ge„ wacr wordt, zijn artzen, gezeten op rauil- ezels , met zwarte kleeden bedekt, kruid- mengers, gewapend met klisteerfpuitenj „ heelmeesters met proefijzereh en laetvlijmen, ,, en den Doodt, die den optogt fluit. Dees ftoet maekte een groot gerucht, om dat hij li, begon met den mortier der kruidmengeren, „ vervolgde met het gefnap der artzen , eu „ eindigde met het gezang der priesteren eri het luiden der klokken. ,, De Doodt zet zich op eenen troon, die „ voor hem bereid is; en rondom hem verza„ melen zich eene meenigte van gedaenten» „ in één opzigt met hem overeenkomende,; eri „ in alle de andere verfchillende. Dit zijn „ onderfcheidene foorten van Dooden g de ,, Doodt van liefde, de Doodt van hongers „ de Doodt van vreeze, de Doodt van kou-' „ de, enz. Onder deze laetften waren eenige „ gebaerden , eenige lastige geleerden en oude ,-, abten., die door hunne neven of huishoud„ fters beroofd waren , eer zij de oogen geflo,, ten hadden. Eenige duivels, die eenen her5, bergier, eenen beamptfehrijver, eenen deur„ waerder, enz., voor zich jaegden, zèideri „ tot dén eerften, die geheel mét zweet be„ dekt was: het is tijdt dat gij tot water finete/ XVL Detl: BV gij;  386 De Nieuws Reisiger. „ gij, die het zelve zoo dikwerf voor wijn „ verkoft hebt. De beamptfchrijver werd ver,., oordeeld tot het bleeken der papieren, wel„ ke hij met zijne fielterijen bezoeteld had. ^ Hij was gebonden met keetenen, gemaekt van de kromme vingeren der deurwaer- deren. „ De nederdaling ter helle is het vierde ge„ zigt van Quevedo. In het doorkruifen van „ deze afgrijsfelijke gevangenisfen, verneemt, „ hij Judas in het midden der hofmeesteren en „ opzigteren van huizen, die hem verflag doen „ van de treken hunnes beroeps, welke zij, „ hem naervolgendc, in 't werk geffceld heb» „ ben. Eenige harpijen fchcurden hun de na„ gels af, en knaegden hunne vingers. Hier digtbij was eene groote befiotene ruimte, „ geheel vervuld met verliefde gedoemden, „ die onophoudelijk herhaelden: ik dacht dat „ zij mij beminde ; ik geloofde dat zij mijn „ geluk zoude bevorderen; ik meende dat zij „ zich met mij alleen vergenoegde -7 'ik ver„ beeldde mij dat zij mij nimmer moede zoude w worden ; ik achtte, enz. In eene afgele„ gene plaets bevond zich een man, die door„ gaens riep: waerom was ik niet ftom, toen „ ik deze woorden in mijnen uiterftewil uit„ fprak: ik maek mijnen zoon tot mijnen al„ gemeenen erfgenaem; ik laet aen mijne „ vrouw de inkomst van dit landt; ik wil dat „ men , na mijnen doodt, mijnen flaef in „ vrij-  Tweehonderd en Vierde Brief. 38.7 5, vrijheit ftclle; ik befpreek mijnen diamant aen mijnen arts. Naeuwelijks had ik deze „ woorden geteekend, of de aerde, welke ik „ mijn ligchaem gegeven had, werd hongerig „ naer het zelve. Mijn zoon vraegde of mijne ziekte langdurig zoude zijn 5 de geneesheer voelde onophoudelijk mijnen pols , om mijhen diamant te befchouwen; de flaef liep „ naer de deur; mijne vrouw liet het huisraedt wegnemen ; en ik werd dc moordenaer van mij zei ven door dezen verderlfelijken uitere „ ftewil. „ De duivel der dieven wordt voor Lucifer „ befchuldigd, het heil der menfehen te weeg j, gebragt te hebben, door hen tot de dieverij te vervoeren. Men veroordeelt hen om gehangen te worden, zegt de befchuldigerj ,, en dewijl men, voor de ftrafoeffening, hen „ tot boete vermaent, biegten zij , ftcrvëri ,, en worden behouden. . Ik ftem het toe,s ,, antwoordt de befchuldigdc; maer men ver„ gelijke hun getal met de geenen, die zich „ ter hunner oorzake verdoemen; en ik hoop „ dat men mij niets te verwijten zal hebben. „ Hoe vele door geldt omgekofte getuigen! „ Hoe vele regters, die, enz ! Gaerne zoude „ ik eenen gehangen verruilen tegens dertig, „ welke verdienen gehangen te worden. De „ belooning van dezen duivel was, dat hij gc„ bruikt wierd bij eenige dikke aenzicnlijke abten, die uit vrije verkiezing' ;naer de hel Bb 2 „ gaen i  g88 Dè Nieuwe Reisiger. ,-, gaen, zonder dat men hen kwelt om 'er iri „ nedertedakn. De duivel der nonnen , in „ flaep gevonden zijnde, verontfchuldigt zich ,, met te zeggen dat deze dochters, .bezig met„ eene abtdisfe te verkiezen, kuiperijen, fa„ menzweringen, lasteringen en valfehe eeden „ in 't werk Hellen, en zich genoeg van zel,, ve verdoemen, zonder zijne hulp noodig te hebben". Bevindt gij niet dat deze afbeeldingen der Spaenfche zeden niet kwalijk die van ons landt veitoonen ? De fchrijver, die Luciaen naergebootst heeft, gebruikt eene foort van boertcrij', d;c dit hekelfchrift bevalligheit bijzet. Dan de nieuwfte en beste van alle de Spaenfche hekelaren, en die het meeste heeft durven redekavelen , is de vermaerde vader Feijoo, Benediktijnermonnik, zoo bekend door zijn Oordeelkundig en algemeen Tooneel , wegens de gemeene dwalingen in allerlei foort van ftojfen. Gedurende den tijdt dat dees geestelijke, die nog leeft (*), aen dit groote werk heeft gearbeid , heeft hij onophoudelijk ten doel' geftaen aen de fchichten der bijgeloovigheit en fame:> rptting'; en het is verwonderlijk dat hij met zoo veel vrijheit gefchreven heeft, in een landt gelijk Spanje, zonder met dc vierfchaer' van gewetensdwang overhoop te leggen. Hij had echter geene minder vijanden, die, zonder hera te (*) Hij is federt geftoryen in 't jaer 1765.  Tweehonderd en Vierde Brief. 389 te kunnen verderven , hem vele ongunft.cn veroorzaekten. Hij was de belijder der waerhcit, met gevaer van 'er meer dan eens de rnartclaer van te worden. Door het acntasten van het grootfte gedeelte der wonderwerken, de ongebondenheden der geestelijkheid, de onkunde der monniken, de onregtvaerdighejt der koningen, de flavernij der volken, de valfche filofofie,' de vooroordeclen, het misbruik der bedevaerten, de bezweringen, de onzekerheid der geneeskunde , enz. , haeide hij zich den hact van alle de orden van den Staet op den hals. De hekel- en lasterfchriften verfpreidden zich tegens hem met woede. Men rekende hem voornamelijk tot misdaedt, dat hij Bakpn» Deskartes en Newton geprezen hadde ; de eenen, om dat zij ketters waren ; den anderen, om dat hij van de leere van Ariftoteles was afgeweken. Niettemin had vader Fcijoo voor zich het grootfte gedeelte der wezenlijke ge* leerden zijnes landaerts , cn de fteinmen van alle de geenen , die het juk der vooroorucclen hadden afgefchud. Naeuwelijks was 'er een deel van zijn Oordeelkundig Tconeel in het licht gekomen, of de ganfche druk was vertierd, en men moest weder eene nieuwe beginnen. Men fchreef hem van alle kanten , om hem onderrichtingen en verlichtingen te verzoeken, en hem twijffelingen voorteftellen. Ondanks jalles wat hij tegen de artzen hadde uitgegeven, rekende hun genootfehap te Sevilië het zich Bb 3 tot  $J6: De Nieuwe Heisiger. tot eenen pligt hem onder het getal zijner Doktoren te ftellen , als een' dier mannen, die het ' verftandigfte van deze kunst' gefproken hadden. Zijne werken, die in veertien deelen befcaen, bevatten allerlei foorten van ftoften , en zijn het bekwaemfte om de Spanjaerds te verlichten. Hij onderzoekt, verlicht, oordeelt cn beflischt; of indien hij niet durft, brengt hij de lezers op den weg, en laet zijn gevoelen, dat altoos het juistfte is, ten halve zien. Doch verfcheidene zijner redekavelingen zijn nog met den ïtempel des landaerts gemerkt, en op den fchoolfchen leertrant ^eichoèid; echter is hij de verftandigfte filofoói' en vrijfte fchrijver van zijn, landt. Om nog één woordt van den ftaet der letterkunde en wetenfehappen in dit koningkrijk te zeggen, zal ik de fchrijvers, die tegenwoordig meest door bekende werken uitmunten, bijbrengen. Don Velasques heeft korts eene zeer geachte fchets, wegens de Kastiliaenfche geldmunten, uitgegeven. De vader lila, dien men als den Swift van Spanje kan befchouwen, is de fchrijver van een vernuftig hekelfchrift over de manier, waerop de monniken van zijn landt prediken. De kloosterlingen waren derwijze vertoornd tegens een gefchrift, dat hen in een belagchelijk licht ftelde , dat zij het I door de vierfchaer van gewetensdwang lieten verbieden. Dit verbodt deed eenigen tijdt ycricheidene blaeuwe boekjes uitkomen; maer de  Tweehonderd en Vierde Brief. 391 de fchrijver, ziende dat deze beuzeling hem eene ernftige vervolging konde verwekken, verliet het flagveldt. Doktor Diquer , hooglecraer der ontleedkunde te Valencia, heeft zijn vaderlandt verrijkt met eene vertaling' van Hippokrates, eene aloude en hedendaegfche natuurkunde, en verfcheidene fitofofifche en zedenkundige werken. Men kent een boek over de fcheepvaert, tot gebruik van de adelborften ter zee, door Don Juan d'Ulloa; beginfels der rekenen ftelkunde, door den vader de la Cerda; eene verhandeling der gewigten en maten, van het fchrift en de wetten der alouden, en een vcrhael van Kalifornia, door den vader Burriel, Jezuit; uitmuntende vertoogen over verfcheidene ftukken der genees- en natuurkunde, door Rodriguez; de beoeffening cn befchouwing van den koophandel, door Don Uftariz. De andere namen, den geleerden van Europa bekend, zijn die der heeren Magani-* Bayer , Burrera, Idianuez, Montiano, enz., der vaderen Pannel, Honce, Sarmicnto, Florez en meer anderen. Dc graef van Gazola, onderveldheer der Spaenfche legeren, opperkrijgsbouwmeester, ovcropziener der gebouwen en handwerken , doet de wetenfehappen en fraeije kunften oneindig veel eer acn. Hij is een wiskunftenaer, die eenen wijduitgeftrekten kring van diepe kundigheden paert met eenen Iriefchen fmaek in de poëzij', muzyk , fchilBb 4 der-  89? De N i e u w e R e i s i g e s. der- en bouwkunde. De twee heeren Ulloa ■ gebroeders, hebben eene yermaerdheit, die hunnen landaert de grootfte eeraendoet, verkregen. Zij zijn twee verlichte nlofofen, die eenen onderfcheiden rang onder de geleerden onzer eeuwe verdienen, Deze uitweiding heeft mij doen afwijken van Sevilië, waerover ik u nog verder wil onderhouden. Deze ftadt bevat drie koningklijke grondftichtingen , eene kanongieterij , eene fchool voorde ftuurmanskunst', en eenetabaks, reederij, zonder 'er de munt, waervan ik meen U reeds gcfproken te hebben, ónder te begrijpen. Ik zag 'er nieuwe gouden ftukken, diq yolmaektelijk geflagen waren. De Spanjaerds. zouden wel doen alle hunne ftukken op diergelijke wijs te munten : want bun geldt is van zulk eeqe onregelmatige gedaente, en derwijze befnoeid, dat men altoos genoodzaekt is , gelijk ik u reeds gezegd heb, het goudgewigt in de hand' te hebben. De dringende behoeften, waerin zich de regering dikwerf bevonden' heeft, hebben veel verandering in de munten pn bijgevolg in de geldmiddelen veroorzaekt! De heer Orry, die federt algemeen tegcnboek-' houder (*) in frankrijk geweest is, werd driemael door filips den vijfden ontboden, om 'er de orde in te herftellen. De ftukken zelden; herfmolten wordende, is 'er nog eene verbazende. Controleur-genera!, •  Tweehonderd en Vierde Brief. 393 zende meenigte van verfchillende munten. Dit alleen kan doen zien hoe luttel de neiging der. Spanjaerden zich uitftrekt tot den koophandel, waeraen niets tegenltrjjdiger is , dan gedurig genoodzaekt te zijn van geldt te verwjsféfen, wanneer men van het eene landt naer het andere overgaet. De aloudfte ftukken van Spanje zijn naer eene Punifche munt geflagcn. Alen noemt ze onbekende gedenkpenningen, om dat geen eenig geleerde derzelver merken heeft kunnen raden. Echter hebben de Spanjaerds deze wetenichap piet verwaerloosd: zij weten, gelijk wij, dat •er geen bekwamer gedenkftukken zijn, om de gedachtenis van meenigvuldige gebeurtenisfen te vereeuwigen, dan de afbeeldingen, opfchriften en fpreuken, welke men op de geldmunten, en gedenkpenningen vindt. De boeken moeten voor de verflindinge der vlammen of tijden wijken : de gebouwen vergaen door dc barbaerschheit der volken, de grilligheit der vorften, dc brandftichtingen , de oorlogen , en fomtijds door de eigene handen der geenen, die dezelven gebouwd hebben : de ftandbeelden worden" vroeg of lact verbrijzeld of verminkt, op de plaetfen zelve, alwaer zij zijn opgeregt geworden. De geldmunten zijn dus het eenigile hulpmiddel , 't welk ons overlchiet , om de tijdrekening en gefchiedenis te verzekeren. Hare ftof, en het groote getal, 't welk men ^aervan verfpreid heeft, hebben haer, eeniBb 5 ger-  594 De Nieuwe Reisiger. germate, tot algemeene en ohverderffelijke gedenkftukken gemaekt. Zij vertoonen ons, meihet leven, de afbeeldingen der vorften , die de Staten geregeerd, der vermaerde mannen, die hun vaderlandt gediend, der doorluchtige burgeren, die der weereld' groote voorbeelden van deugd' gegeven hebben. Deze , met de 'beeldtenisfe der oppervorften pralende, bevatten de dagtcekening hunner overwinningen, de weldaden , welke zij over dc volken ver* fpreid hebben, en de kennis van meenigvuldige zaken, die onder hunne regering ftandt grepen. Geene leeren ons wat de aloude godsdiehften ons gewigtigst aenbieden, de verrichtingen der bedienaren , de gedaente der tempelen , de werktuigen der offeraren, enz. Andere, eindelijk, vertoonen ons de wapenen, de krijgsvendcls, het uitzenden van volkplantingen, de plaets hunner grondftichtinge,' de fchattingen, derzelver trapswijze vermeerdering, de afbeelding der openbare plaetfen, bruggen, havens, torens, gaenderijen, zegebogen, enz. De koperen gcldftukken zijn in Spanje zoo lomp en flecht geflagen, dat men ze veeleer voor de munt van een wild en barbaersch volk, dan voor die van eenen befchaefden en kundigen landaert zoude aenzien. Wanneer men 'er den Spanjaerden de reden van vraegt, antwoorden zij, dat, de onheilen der voorgaende regeringen de geldmiddelen geheelenal uitgeput hebbende, men genoodzaekt is geweest in -de behoeften yan  Tweehonderd en Vierde Brief. 395 van den Staet te voorzien , door het fchielijk munten van ontelbare nukken van dit mctael; 7.00 dat men 'er tegenwoordig tienmael meer vindt. dan 'er tot eene vrije en gemakkelijke vertiering in een groot koningkrijk noodig zijn. Ook zijn zij in den koophandel zoo lastig geworden, dat de kooplieden liever anderhalf ten honderd verliezen, dan ze in betalinge te ontvangen. Aen den anderen kant, durft de regering ze niet affchaflcn, om dat men zilveren ftukken in verwisfelinge zoude moeten geven. Daerenboven vreest men dat de vermindering der koperen ftukken eenen opftandt onder het volk verwekken, en wanorde in de landfehappen veroorzaken zoude. Het fchijnt echter dat het hof ten minfte voor twintig millioenen daervan zoude kunnen intrekken, en 'er wit geldt voor invoeren, zonder eenigen onlust te weegtebrengcn. In tegendeel zoude men eenen grooten dienst aen het volk bewijzen; en het middelmatige verlies, 't welk de koning zoude mogen lijden, zou wel rasch vergoed zijn door de aengroeijing van den inwendigen koophandel, die levendiger worden en nieuwe kragten verkrijgen zoude. Het cenigfte middel, waervan men zich tot heden toe bediend heeft, is geweest eenige zakken met deze koperen penningen te vullen, en ze naer Amerika te fturen. De Spanjaerds rekenen met dukaten, in dc huwelijksverdragen, en in de optelling der kerkelijke ink^omften, jaerwedden en.renten. De re-  39ó" De Nieuwe Reisiges.. rekeningen des konings worden gehouden in maravedis; dat is, dat alle de inkomften der kroone , de onmetelijke rijkdommen , welke men uit Peru en Mexiko brengt, jaerlijksch gerekend worden in eene koperen munt' van dc waerde onzer oortjes. Dc Engelfche koopT lieden koopen cn verkoopen in ftukken van agtcn, en rekenen bij piasters. In de kantoren der tienden, door den aertsbisfehop van Tolcdo verzameld, gefchieden de rekeningen, volgens de aloude manier, in penningen, waervan 'er tien in een maravcdi gaen. Niet minder dan vijftig tolbedienden zijn gedurig aen dezen arbeidt bezig. Welke dikke boeken zijn ' ?er niet noodig tot eene rekening van honderd duizend guldens, wanneer dezelve gefchiedt in eene munt', veertienmael minder dan een Fransch oortje? ■ Gij moet opmerken dat de zilveren ftukken in 't geheel geene beeldtenis van koningen voeren ; dat de geenen, die een fchildt of wapenrok hebben, indien zij voor het jaer 1733 zijn, in Europa zijn geflagen ; en dat het geldt, dat Hechts een kruis of talletter draegt, in Amerika is gemunt. Maer federt het jaer 1733 zijn de geldmunten in Spanje en Mexiko met dezelfde teekenen gemerkt, en vertoonen dezelfde beeldtenisfen. De nieuwfte hebben, aen de eene zijde, de wapens van Kastilië en Leon, doorfneden met die van Frankrijk, met deze letteren : Ferdinand. VI. D. G. Hifpan.cj? Ind. rex. Aen  Tweehonderd en Vierde Brief. 397 Aen den anderen kant, ziet men twee weereldklooten , en daerboven eene kroon tusfehen twee kolommen, met deze woorden: Nee plus ultra. Utraque unum. De twee kolommen zinfpelen op die van Herkulés. Betreffende dj gouden ftukken , iommige voeren de beeldtenis van den vórst, de andere deszelfs kroon en wapens. ïk heb u gefproken van de tabaksreederij' te Sevilië , als van eene gewigtige grondftichtinge, de cenigfte zelfs van deze foort' in Spanje, alwaer eene ongemeene vertiering van deze waer is. Men gebruikt 'er agt of negen honderd menfehen , twee honderd paerden , en meer dan honderd en zestig molens. Een groot gedeelte van dezen tabak komt van Virginië over Engelandt , en het andere van de Spaenfche volkplantingen. De befpiegelaers meenen, federt vijftien jaren, opgemerkt te hebben, dat dees koophandel den koning' jaerlijksch drie millioenen meer dan de voorgaende jaren opbrengt ; en zulks uit hoofde, zegt men, dat men de prijzen van den fijnen tabak verhoogd, en die van den gemeenen tabak, waervan al het volk gebruik maekt, verminderd heeft. In Frankrijk is bijna alle de tabak op denzelfden prijs; en de metzelaer heeft denzelven alzoo goed als de hertog en rijksmaerfchalk. Ik ben, enz. Sevilië, dm zijlen van Mei, Twee-  393 De Nieuwe Rèïsïöer. Tweehonderd en Vijfde Brief: Vervolg van Spanje. Andalusië werd eertijds verdeeld in drie koningkrijken, Jaen, Kordova en Sevilië, waerin de aloude en verrnaerde ftadt Kadix begrepen was. Deze laettté is, na Sevilië, de aenzienlijkfte van het landfchap, en zelfs rijker dan deze hoofdftadt, wier koophandel en luister zij naer zich getrokken heeft. Zij is vol pracht , vermaek en rijkdom ; en men kent 'er bijna niets meer van de Spaenfche zeden. De inwoonders zijn befchaefd, vriendelijk en lustig: ook zijn zij bijna allen vreemdelingen , de meesten Franfchen; en men fprcekt 'er onze tael zoo veel of meer dan die des lands. Geplaetst op eene landtong , in een kleen zandachtig eilandt, alwaer niet een eenige boom groeit, is Kadix acn alle zijde van de zee omringd , uitgenomen ter plaetfe alwaer men 'er aenkomt: deze plaets is zeer wel verfterkt; maer de ftadt is kleen, firïal en ongezond. Men heeft, op de punt van het eilandt, een werk, St. Sebastiaen genoemd, gebouwd-, om de nadering van den vijandt te beletten; en tusfehen deze lterkte cn de ftadt heeft men eene aenmerkelijke ruimte zonder 'gebouwen ge-  Tweehonderd en Vijfde Brief. 399 gelaten, om de uitwerking der bomben te beletten. De uitmuntendheit der baeije heeft deze ftadt, ten allen tijde, voor volkrijk en handeldrijvende gemaekt. De zee laet, in het alloopen , een gedeelte der haven droog; en het midden alleen, ter breedte van agt of negen honderd vademen, blijft met water bedekt, op eene meer dan genoegzame diepte , om de grootfte gewapende en gcladene vaertuigen vlot te houden. In het gedeelte, 't welk de zee beurtelings bloot laet en weder overftroomt, vindt men niet dan modder, zoo dat 'er de fchepen zonder gevaer inzakken, en insgelijks uitkomen, wanneer de yloedt hen doet rijzen. Hier onthoudt zich het grootfte gedeelte der Spaenfche zeemagt'. Men heeft 'er graften begraven , om de fchepen - des konings in dc grootfte veiligheit te ltelien : wijders zijn 'er magazijnen en wapenhuizen gebouwd , mitsgaders alles, wat tot den zeedienst noodzakelijk is. Misfchien is 'er geene plaets in Europa, alwaer de waren duurer en het geldt gemeener zijn dan te Kadix. Allerlei volken landen 'er aen; maer wanneer men 'er, het zij door eenen gevestigden koophandel, of door groote belangen, niet wederhouden wordt, kan 'er het verblijf niet aengenaem zijn, om dat men 'er geen genot van de natuur' heeft. De ftadt heeft daerenboven niets merkwaardigs, dan < 'de  4Ó5 De Nieuwe Reisuer. de pracht harer in woon deren. De aloudheit heeft 'er verfcheidene fabels van verteld; en de Spanjaerds hebben dezelve Vermeenigvuldigd. De Feniciërs werden 'er gelokt door de rijkdommen, welke men in Spanje vond; de Syriërs bezochten het dikwerf, en richtten 'er grondftichtingen op. Dusdanig is de oorfprong der vermaerde haven van Gades, tegenwoordig Kadix, 't welk, bij de Grieken, voor het Uiterfte eindt der weereld', naer den kant van het westen, gehouden werd. Deze plaets werd zoo magtig, dat zij, ten aenzien van het getal der inwoonderen, zegt men, alleen voor Rome behoeft te wijken. Men verzekert dat zij veel van hare aloude üitgeilrektheit verloren heeft, dat de zee een gedeelte van den grondt heeft weggcfpoeld, en dat men, bij laeg water, nog de puinhoöpen der huizen befpeurt. Het geene bovenal het eilandt Gades, bij de aloudheit, beroemd maekte, was de godsdienst, dien men 'er oeffende: want behalve den ooffprongkelijken eerdienst van Syrië, aenbaden de inwoonders verfchillende godheden; zij richtten altaren op voor het Jaer, de Maenden, de Naerftigheit, den Ouderdom, dc Armoede, enz. Zij waren de eerften, die in het hoofdt kregen dén Doodt te eeren, niet als eene onverzoenbare godheit, maer als het zekere tijdftip der ruste voor alle de ftervelingen. Onder deze godheden was niemant zoo vermaerd dan Herkulés, wiens tempel door de Feniciërs ge-  Tweehonderd en Vijfde Brief. 4.91 gebouwd werd. De afgelegcnheit en aloudheid bragten te gelijk veel toe, om 'er ongemeend dingen van te doen gelooven. Men zag 'er twee kolommen van rood koper, op welke geheimzinnige letters, van wier beteekenis men onkundig was , gemeden waren; Apollonius van Thyane, over dit onderwerp geracdpleegd j antwoordde dat zij door de eigene handt van Herkulés waren getrokken, en tot eenen bandt verftrekten, om de aerde en zee aen elkander verknocht te houden. Men wil dat dees heldt de twee bergen Kalpe en Abyla, waervan dé een tegenwoordig in Europa, en de ander in Afrika°is, vanéén fcheidde, en door dit middel den Oceaen met de Middenlandfche zee vereenigde. Dezen oordt voor de grenspalen der weereld' nemende, richtte hij 'er de vermaerdde kolommen op, die zijnen naem dragen, ert graveerde daerin dit zoo bekende opfchriftl Non plus ultra. Kadix is het middenpunt van den ganfehen koophandel, die in de West-Indiën gedreven wordt: het is de plaets, alwaer alle de Franfche, Èngelfehe, Hollandfehe en Itaiiaenfche kooplieden hunne goederen zenden , om ze naer Amerika te doen vervoeren op de Spaenfche fchepen, die in drie klasfen verdeeld zijn, de vloot, de registerfchepen en gallioenen. De vloot beftaet in drie oorlog- en veertien of vijftien koopvaerdijfchepen, wier vracht van vier honderd tot duizend tonnen is< Deze XVL Deel Ge vaer*  402 De Nieuwe Reisioer. vaartuigen zijn beladen met alles, wat Europa kostelijkst in allerlei foort voortbrengt, wollen en zijden ftoffen , fijne linnens , fluweelen, linten, kanten, fpiegels, glazen, papier, mesfen, allerlei ijzeren gereedfchap, uurwerken, klokken , koufen , fchoenen, boeken , fchilderijen, wijnen, vruchten, enz. Dus hebben alle volken belang in de lading dezer vlote. Spanje heeft 'er luttel deel in, dan voor zoo veel zijne wijnen en eenige andere zaken van gering belang betreft; 't geen , gevoegd bij de fcheepsvracht, regt van makelaerdij', tollen enbelastingen voor den koning, al het voordeel is, 't welk het van dezen koophandel trekt. De vloot, te Kadix toegerust, is geladen naer Vera-Kruz. Het is haer niet geoorlofd vanéén te fcheiden, noch ergens inteloopen. Voor hare te rug reis neemt zij goudt, zilver, gefteenten, kochenille, indigo, kakao, tabak, fuiker, enz. De registerfchepen worden toegerust en vertrekken voor rekening van eenige burgeren van Sevihë en Kadix. Wanneer zij denken dat de havens van Amerika fommïge koopmanfchappen ontbéren , bieden zij den raed' der Indien een verzoekschrift aen, en vragen verlof om ijder, mits het betalen van eene zekere fomme, een fchip van driehonderd tonnen te verzenden. Zij zijn daerenboven verpligt aenmerkehjke gefchenken aen verfcheidene amptenaers te geven, ter verkrijging van eenige ge"  Tweehonderd en Vijfde Brief. 403 gerieffelijkheden, welke men alleen om geldt vergunt. Schoon de toeftemming, in het-rej gister overgcbragt, flechts voor drie honderd tonnen zij, vertrekt 'er geen eenig vaertuig} wiens lading niet ten minfte het dubbel daervan bedraegt. De vloot, de gallioenen geheten , beftaet uit agt fchepen van rang, voornamelijk ge= fchikt om Peru van krijgsvoorraedt te voorzien; doch zij zijn daerenboven vervuld met allerlei koopmanfehappen, voor rekening' van bijzondere perionen. Twaèïf andere fchepen vertrekken onder hun geleide; en deze vloot heeft, gelijk die van Vera-Kruz, hare palert en grensfeheidingen. Zij mag alleen den koophandel van Terra-Firma en der kusten van de Zuidzee drijven, gelijk de andere niet dan iri Mexiko mag ontladen. Elders heb ik gefproken van de vermaerde markten van Porto-Belo j Karthagena, Akapulko en Panama, en van de voornaemfte bijzonderheden van dezen üitge* ftrekten koophandel, die geheel in de handen der vreemdelingen is. Dezelve is, te Kadix,' tusfehen de Franfchen openlijk en de . Engelfchen onder de handt verdeeld. De Spanjaerds leenen alleen hunne namen. De Engelfchen klagen dat de koophandel} die eertijds, binnen het koningkrijk, tusfeheh hen en de onderdanen zijner Katholyke Majesteit, gedreven werd, meer dan een derde verminderd is. Ik vraegde 'er hun de reden van,' Cc 2. erf  404 D k Nieuwe Riisigir, en kreeg van een' koopman het volgende antwoordt : „ De ongemeens gierigheit onzer „ Londenfche kooplieden is eene der voor- naemfle oorzaken dezer verandcringe. Om „ hunne voordeden te vergrooten , hebben „ zij eenen prijs r die de Spanjaerds heeft af,, gefchrikt, op hunne goederen gefield. Daer„ enboven is het arbeidsloon in Frankrijk en „4 Hollandt veel minder dan in Éngelandt, „ waerdoor deze volken hunne goederen goed„ koóper kunnen geven. Eene derde reden „ is de komst van het huis van Bourbon tot „ den troon van Spanje; een tijdftip, waerin 5, de Franfchen hebben begonnen den koop„ handel in dit koningkrijk te drijven , en ons. „ den onzen te onttrekken. Zij verkrijgen „ tegenwoordig, in verwisfeling' hunner zij„ den , linnens , en andere werken hunner „ reederijcn, de fchatten van Mexiko en Peru. „ Ik zoude ook kunnen fpreken van de vor„ dcringen, welke de Spanjaerds gemaekt heb„ ben in eenige takken der handwerken, als „ ook van de aen moediging'en vergeldingen, „ welke de koningen , opvolgers van Karei „ den tweeden, aen de kunflen en naerfligheit „ gegeven hebben. Zij hebben vreemdelingen „ ingeroepen, en den naerijver hunner eigene „ onderdanen opgewekt; en deze oplettend„ heit heeft niet geheel vruchteloos geweest". Niettegenflaende alle deze klagten, is de koophandel der Engelfchen in dit landt nog zeer  Tweehonderd en Vijfde Brief. 405 zeer aenmerkelijk. Zij brengen 'er éene ontzagchelijke meenigte van gedroogde cn gezoute visch, lakens, gewerkte zijden , oorlogsen fcheepsbehoeften, uurwerken, loodt, tin, koper, hoeden , met één woord', alle de voortbrengfels van hun eilandt en hunner volkplantingen , vooi' welke zij die van Spanje cn Amerika ontvangen. De voornaemfte zijn de wijnen, het ooft, de kakad, de uitmuntende wol van Segovia, de degenklingen van Toledo, het fchietgeweervan Guipuskoa en Barcelona, de tabak van Sevilië en Havana, enz. De koophandel, tusfehen dit koningkrijk en deszelfs volkplantingen, is natuurlijkerwijze alles, wat deszelfs zeekragten in Handt houdt. Wat den inwendigen 'handel betreft, dezelve is in geenen deele gefchikt naer het getal der inwoonderen. Ongetwijffeld dat de ligging van het landt, de natuur der luebtftreke, de overvloedt van allerlei waren, tot het leven noodzakelijk , hen beletten elders te zoeken het geene zij zoo mildelijk bij zich zeiven vinden. Doch hunne groote ftactkundige dwaling is, dat zij niet genoeg gelet hebben op de waerheit van dezen grondregel: „ dat de naerftigheit, „ de kunften en de arbeidt , voornamelijk 5, voor dc behoeften van de uiterfte noodzake„ lijkheit, zekerer en duurzamer bronnen van „ rijkdom zijn, dan alle de goud- en zilver„ mijnen". Sedert eenige- jaren fchijnt de regering deze misgreep befpeurd te hebben; en Cc 3 om  4o6 De Nieuwe Reisigb*. pm denzelven te herftcllen, heeft het hof reederijen van wolle te Segovia, Guadalajara, Sarragosfa, Aguilar en Barcelona, van zijde te Murcia, Valencia, in Andalulië en Katalonië, van gouden en zilveren ftoffen te Talavera en Madrid, van linnens te Korogna en Segovia, van porfelein te Buen-Retiro en Madrid, van behangfelen en kaerten in deze zelfde ftadt, van glas te St. Ildefonfus, van degens te Toledo, van ijzer in Biskaye, van papier te Segovia, van aerdewerk te Talavera-la-Reyna, enz. De voornaemfte fteden van het aloude koningkrijk Andalufië zijn, na Sevilië en Kadix, Gibralter, Tarif, Algezire, Rota, Konil, Medina-Sidonia, Xerès, San-Lukar, Arkos, Almonte, Palacios, Jérenna, Osfuna, Ecija,' Baëca, Andaxar, Jaen, Ubeda, Kordova, enz. Gibralter is een ecuwig gedenkteeken van de zwakheit der Spanjaerden, die het zelve niet uit de handen der Engelfchen kunnen trekken. Deze laetften onderhouden 'er eene talrijke bezetting , en maken 'er dagelijksch nieuwe ver* fterkingen. Niemant is onkundig van de voordeden, welke zij trekken van dezereede, als ook van Port-Mahon, die hun den koophandel der Middenlandfche zee bezorgen. De ftadt ligt aen den voet en aen het westelijke gedeelte van eene fteile róts, die bijna eene halve mijl in zee uitfteekt, en alleen aen het vastdandt ge-  Tweehonderd en Vijfde Brief. 407 gehecht is door eene landtong , die met het water gelijk is. Ten tijde van den inval der Moren, ontfcheepte een overfte hunner krijgsbenden , Tarif genoemd, zijn volk aen den voet van dit voorgebergte, handhaefde 'er zich tegens de poogingen der Gotthen , en gaf daeraen zijnen naem, die , gevoegd bij den naem van berg, Gébel, door verminking, den naem van Gibralter gevormd heeft. Op zijnen top is eene heerlijke vlakte, vanwaer men het gezigt meer dan dertig mijlen in de Middenlandiche zee kan laten weiden. Men heeft 'cr een' zeer hoogen toren gebouwd, waerop zich altoos een fchildwacht bevindt, ter ontdekkinge van de vaertuigen, die in de ftraet zeilen. Deze wacht geeft 'er kennis van, zoo dra zij verichijnen, doof het ontfteken van zoo vele vuren, als hij fchepen gewaer wordt. Digi bij Agezire deden de Moren, door den graef Juliaen ingeroepen, hunne eerfte landing in Spanje. Zij bleven 'er meester van den tijde van zeven honderd jaren; en dewijl zij zeer werkzaem waren , maekten zij van dit landt eenen oordt van vermakelijkheden. Men' ziet 'er een kasteel , 't welk de inwoonders zeggen dat van den graef Juliaen te zijn; en indien men den Spanjaerden gelooft, ontvangt dit kasteel nog van tijd' tot tijdt het bezoek van zijnen alouden meester, die de fchatten, welke hij 'er verborgen heeft, komt befchouwen, en de lieden, welke hij 'er vindt, mis* Cc 4 han-  4o8 De Nieuwe R e i s i g e *. handelt. Dc nieuwsgierigen laten zich leiden in de kelders, die ruime ocdcraerdlche holen zijn, gelijk die der fterrenfchouwplaetfe te Parijs. Men ziet'er kristallchietingen , die, gelijk Hukken ijs, aen de gewelven hangen, °en waervan , als men ze met hameren breekt, brokken, die vier mannen naeuwelijks zouden kunnen dragen, afvallen. De ftadt Konil is vermaerd wegens de visfeherij van tonijnen, die 'er altoos zeer overvloedig zijn. Gij kent dezen vasten en zwaerhjvigen visch, bedekt met groote fehubben en een dun vel, hebbende eenen fpitfen en dikken bek, fcherpe en kleene tanden, dubbele kien, wen, ijder met twee vinnen voorzien, en den rug zwartachtig. Zijn b:eede ftaert, als eene halve maen gevormd , maekt bijna alle zijne kragt en verdeediging uit. Hij is daerenboven zeer vreesachtig; en ■ het minfte gerucht doet hem vlugten in de holen, alwaer de netten, om hem te vangen, gefpreid zijn. Men noemt deze ftrikken madragues. Derzelver ingang is gemakkelijk, en de .uitgang moeijelijk. Indien de tonijn 'er over heen wil fpringen, wordt hij daerin verhinderd door lieden , die zich in kleene barken rondom de madrague onthouden; en na het doen van eenige poogin^en blijft hij gerust in zijne gevangenisfe, tot drt de' visfehers hem op het landt trekken en dooden. Deze vislchen zwemmen met hoopen , en volgen eikanderen gelijk de fchapen ; zoo dat men,  Tweehonderd en Vijfde Briet. 409 men, als men 'er één in het hol, met netten befpannen, ziet dringen, verzekerd is dat 'er de anderen zich insgelijks in zullen begeven. Men befpeurt hunne aenkomst door het gerucht , 't welk zij door hunne geweldige beroering van het water maken. Men vangt ze ook met de lijn op fchuiten, die doorgaens onder zeil zijn. De hoek is bedekt met een ftuk van oud linnen of eenen kleenen zak, gefneden in de gedaente van een' fardijn of fprot, waerop de tonijnen zeer verlekkerd fchijnen ; en dewijl zij tevens zeer verflindende zijn, Bokken zij den hoek gretig in. Ydere fchuit brengt 'er fomtijds meer dan vijftig, die zoo dra zij gevangen zijn fterven. Men hangt ze bij den ftaert op, opent hun den buik, om 'er het ingewandt uit te halen, en fnijdt ze aen mooten. Hun vleesch, dat naer kalfsvleesch gelijkt, is vast en zeer voedzaem. Men eet ze gebraden, beftrooit ze met zout om ze te bewaren, of zult ze met oly en zout gekookt in, en doet ze in vaten met nieuwen oly, ge^ ftootene peper, kruidnagelen en laurierbladen. De inwoonders van Konil drijven 'er een' zeer grooten koophandel in. Zij beladen 'er de fchepen mede voor Italië, alwaer zij tot voedfel aen het fcheepsvolk van de galeijen der Middellandfche zee ftrekken. De hertogen van Medina-Sidonia, heeren dezer ftadt, trekken 'er alle jaren meer dan vijftig duizend kroonen van. De tonijn is een zeer groote ■ Cc j visch:  4IO De Nieuwe Reisiger. visch: men vindt'er, die zelfs tien voeten lang Zijn; doch de gemeenfte zijn van zeven of agt voeten, en wegen omtrent honderd en vijftig ponden. De zomer is het gewone jaergetijde van deze visfcherij'. Eene mijl van Medina - Sidonia toont men het kasteel, waerin Pedro de Wreede eertijds de koningin Blanche van Bourbon , zijne echtgenoote, gevangen hield, om aen zijne minnares Mana de Padilla te behagen. Xerès is beroemd door zijne wijnen , waervan een groot vertier zoo in Europa als in de Indien is. Het omliggende veldt is vermaerd door den flag, dien de ongelukkige Roderik, laetfte koning van het geflacht der Gotthen, tegen de Moren verloor, en die de hecrfchappij van Spanje beflischte. In de kerk van Arkos ziet men de afbeeldingen van alle de ketteren, die door de vierfchaer van gewetensdwang verbrand zijn. Mijn oogmerk is niet dus alle de fteden van Andalufië te doorloopen; ik zal voorts alleen fpreken van de geene, die hoofdlieden van het koningkrijk geweest zijn. Jaen is beroemd door de heilige Veronika, waervoor de Spanjaerds de grootfte godsdienftighejt hebben. Gij weet dat men dezen naem geeft aen de afbeelding van het aengezigt onzes Heeren, gefchilderd op den neusdoek van eene der vrouwen die hem op Kalvaria vergezelde. Men verhack dat deze vrouw, Veronika geheten, den Za-  Tweehonderd en Vijfde Brief. 41* Zaligmaker den fluijer, dien zij op het hoofde had, aenbood, om hem het aengezigt, met zweet en bloedt bedekt, aftedroogen, en dat zijne goddelijke beeldtenis op dit lijwaedt gedrukt bleef. Men zegt niet hoe dit heilige overblijffel in deze ftadt gekomen is; maer men bewaert het met eene godsdienftige zorgvuldig* heit. Het bevindt zich m;eene heerlijke kas, gefloten met zeven flcutclén, die door zeven yerfchiUende perfonen bcwaerd worden. Kordova , aenmerkelijk door zijne grootheit , zijne rijkdommen, zijne aloudheit, de aengenaemheit zijner ligging' aen den oever van den Guadalquivir, de fchoonheit zijner huizen , de meenigte zijner tuinen , en de vruchtbaerheit van zijnen grondt, heeft den tweeden rang onder de fteden van Andalufië. Het was reeds vermaerd ten tijde der Rorneir nen, ondef den naem van Korduba; en men vindt 'er nog overal opfchriften en gedenkftuk, ken, die zijne aloudheit en zijnen luister aentoonen. Het heeft voornamelijk vele groote mannen, als Lukanus en de twee Senekaes, onder de regering der Romeinen, en, volgens het zeggen der inwoonderen , Avicenna en Averroès, onder de heerfchappij der Moren , voortgebragt. Doch met meer reden gelooft men dat zij deze ftadt, toen dezelve het middenpunt der kunften en de verzamelplaets van alle geleerden was, door hun verblijf cn hunnen arbeidt ten fieraed' verftrekt hebben. De ver-  4is De Nieuwe Reisiger. vermaerde Ofius, die in de kerkvergadering van Nicéa voorzat, was één harer eerlïe bisfchoppen. De hoofdkerk is het merkwaerdigfte te Kordova. Zij werd gebouwd in de agtfte eeuwe door de Arabieren, welken zij tot eene moskee verftrekte. Zij behoudt denzelfden naem; dewijl men^ze nog tegenwoordig de Mesquüa noemt. Men gaet 'er in door vierentwintig deuren, beladen met beeldwerk en verfierfelen: het befchilderde en vergulde gewelf wordt ondcrfteund door meer dan drie honderd kolommen van albast, jaspis en marmer , van anderhalven voet middenlijns, en waervan 'er eenigen voorzien zijn met kapiteelen der Korinthifche orde , kostelijke overblijffels van eenen tempel, aen Augustus toegewijd. Deze kolommen hebben een verrukkelijk gezigt moeten verwekken, voor dat de Christenen, om deze kerk tot hun gebruik te fchikken, dezelven doorfneden hadden met kruifen , altaren en het koor, juist in het midden van den tempel geplaetst. Men toont 'er een kruisbeeldt, 't welk een Spanjaerdt, onder de Moren gevangen , naer men zegt, met zijne nagelen gemaekt heeft. Een Franschman behoort niet te vergeten de kapél van St. Louis, waerin een ridderbeeldt van dezen vorst gevonden wordt. Men heeft mij gefproken van een gebruik, 't welk in deze hoofdkerk plaets heeft, en u zeer  Tweehonderd en Vijfde Brief. 413 zeer zeldzaem zal toefchijnen. Wanneer een eerainptenaer (*) 'fterft, zonder zijn' uiterftewil te maken, wordt zijn goedt door den bisfchop geërfd, 't geen bijna altoos gebeurt ; want deze kanunnik kan geene erfmaking doen, zonder een uitdrukkelijk verlof van den paus, 't welk bezwaerlijk wordt toegeftaen. Indien hij het echter verkrijgt, kan de kerkvoogdt nog het geene hem meest aenftaet uit de goederen van den overleden verkiezen. Dit wordt de kttiuofa, de fchreifter, of het regt van den rouw geheten. Het aloude paleis der koningen van Kordova is een groot gebouw, gepaerd met een' ruimen tuin en een bosch van oranjeboomen. De vierfchaer van gewetensdwang heeft insgelijks een zeer fchoon gefticht op den oever van den ftroom. De plaets Mayor is omringd van fraeije huizen met gaenderijen. De bergen, aen wier voet de ftadt gebouwd is, zijn doorfneden met bekoorlijke dalen, befproeid met eene meenigte van béken en fonteinen , en bedekt met bosfchen van oranjeboomen. Wanneer deze boomen bloeijen , maken zij het ganfche landt welriekende; en het is een groot vermaek voor de inwoonderen , des nachts door het veldt te wandelen, om dien lieffelijken geur inteademen. Men vertelt dat Muza, dc vermaerde Moorfche veldheer, die dit ko- ningk- Dignitaire.  4i4 De Nieuwe R e i s i g e |. ningkrijk verooverde, gedwongen zijnde het zeive te verlaten, om in Afrika wedertekeeren, zich niet kon onthouden van uitteroepen : „ Ach ! „ Kordova, wat zijt gij bekoorlijk! Wat ge„ niet men bij u vele vermakelijkheden! Wat „ hebt gij groote voordeden van den Hemel „ ontvangen"! Na het uiten van deze woorden, vertrok hij, overkropt van rouwe, over het verlaten van zulken fchoonen oordt. De naburige hoogten dezer ftadt zijn een gedeelte van dc Siërra - Morena, naem dien men geeft aen de keeten van bergen, die Andalufië van Nieuw Kastilië fcheiden. Eenigen zijn met hout bedekt, anderen onvruchtbaer, doch met mijnftoffen vervuld. Zij zijn . ten minfte tagchentig mijlen lang, en van eene ongelijke breedte. Dit landt is nimmer bewoond noch bebouwd geweest, minder dooide Hechte hoedanigheit van den grondt, dan om dat het bijna altoos eene grensfeheiding geweest is tusfehen de landen, die eikanderen een bloedig oorlog aendeden. Het ontwerp om het te bevolken werd aen het hof voorgefteld in het jaer 1725,- maer men vond 'cr toen onoverkomelijke zwarigheden in. Eene der voornaemfte was dat geheel Spanje volkplantingen zoude noodig hebben, om dat alle zijne landfehappen onbebouwd waren, en dat het vruchteloos was een' onbekenden, bergachtigen en binnenlandfchen grondt verre te zoeken, wanneer men woeste velden, welke men  Tweehonderd en Vijfde Brief. 415 men verzuimde te bebouwen, aen de poorten der hoofdftadt zelve had. Dit zelfde ontwerp is korts op nieuw aengeboden; maer indien het aengenomen wordt, twijffel ik of het immer ter uitvoer' kan ge« bragt worden. Men fpreekt van vreemdelingen , en voornamelijk Hoogduitfchers en Vlamingen , te doen overkomen, om hen in deze gebergten te vestigen, ijder huisgezin een huis, met al het noodige huisraedt voorzien , vijf koeijen, tien fchapen, dertig hoenders, zes varkens , en de noodzakelijke gereedfchappen voor den arbeidt te geven, en 'er ten minfte duizend huisgezinnen naer toe te lokken. Maer hoe zal men in Spanje vijf duizend koeijen, tien duizend fchapen , dertig duizend hoenders , zes duizend varkens,- enz., verzamelen, zonder de andere landfchappen geheel te berooven ? Voeg bij deze zwarigheit de verhinderingen, welke men wegens de andere mogendheden zoude beproeven. Alle de vorften van Europa hebben de oogen geopend op het wegloopen hunner onderdanen, en zouden derhalve niet verzuimen zich tegens deze verhuizing te kanten. Wanneer men zelf veronderftelt dat geene der maetregelen, welke men tot welwezen der volkplantinge te nemen hebbe, kunne mislukken , dat het geldt overvloedig zij , dat de leveringen gemakkelijk en goed, de huizen vaerdig en in voordeelige landerijen gebouwd, de ziekten zeldzaem, en de oogften gelukkig zijn,  4ié Dè Nieuwe R e i s i o e as zijn, kan men echter verzekerd wezen dat dé uitvoering geen goed gevolg hebben , en de volkplanting van zelve verminderen zal, om dat de ontvolking van Spanje hare oorzaek heeft in het gebrek van arbeidt, koophandel en naerftigheit, en dat de ijver der volkplantelingen zoo wel als die der aloude inwoondéren zal uitdooven. Dit landt heeft juist geene nieuwe menfchen noodig: de bevolking kan niet fchiclijk uitgewerkt worden: eene goede regering van geheele eeuwen, wegen , graften, plantaedjen, eene wijze beftiering der geldmiddelen , eene gedaente van fchatting', die noch aen den akkerbouw noch aen de naerftigheit nadeelig is, zijn 'er toe noodig: men moet het getal der geestelijken verminderen, uit de hand' der grooten een gedeelte hunner uitgeftrekte bezittingen trekken , en de vierfchaer van gewetensdwang vernietigen. Eindelijk worden 'er een vast, onveranderlijk cn onafgebroken ontwerp, geldt, kloekmoedigheit, opofferingen en honderd jaren toe vereischt. Zoo even heb ik het woordt akkerbouw uitgefproken; en dit woordt herinnert ons doorgaens hoe zeer deze kunst in Spanje verwaerloosd wordt. Een der misbruiken , die het meeste nadeel daeraen toebrengen, is het verbodt van de vervoering' van koorn uit het eene landfchap naer het andere, behalve voor den koning en den dienst der heiren. Door deze Hechte ftaetkunde , zijn fommige landfchap*  Tweehonderd en Vijfde Brief. fehappen genoodzaekt het zelve uit Afrika, Italië of Engellandt te doen komen. Daerenboven, waertoe zou de vrijheit van den koophandel der granen kunnen dienen, indien men. groote wegen en rivieren, bekwaem om dezelven te vervoeren, ontbeert? Eene maetfchappij van Hollandfche kooplieden eh arbeideren, zich Karei den tweeden aenbiedende, om den Mancanares van Madrid tot den Taeg, en den Taeg tot aen Lisfebon vaerbaer te maken , bood aen al het verfchot zelf te dragen „ zonder dat het iets aen de kroon kostte, mits dat men haer een zeker regt op de koopmanfchappen , die langs dezen weg verzonden wierden , toeftonde. De raedt van Kastilië onderzocht dit voorftel ; en na meenigvuldige beraedflagingen , was het befluit , naer men zegt, „ dat, indien het der Voorzienigheit „ behaegd hadde deze twee rivieren vaerbaer te maken, zij geene menfchelijke hulp zou„ de noodig gehad hebben ; dat, dewijl zij „ zulks niet gedaen hadde, het een blijk was „ dat zij het niet noodig hadde geoordeeld; dat; „ men , door het zelve nu te ondernemen * „ hare befluiten fchenden, en eene begeerte „ ter verbeteriuge van de ohvolmaektheden „ welke zij met voordacht' in hare werken gcplaetst had, toonen zoude", , Een. ander nadeel voor den Spaenfchen akkerbouw is, dat de verkooping van een landt de huur van den hoevenaer verbreekt. Hieruit XVL DteU D & ont«  418 De Nieuwe R.eisiger. ontftaet dc verwaerloozing, die de meeste velden onbebouwd laet. Iemant, die door dit landt reist, befchouwt, met zoo veel medelijden als verbaesdheit, eene onmetelijke uitgeftrektheit van de fchoonfte landerijen, die zeer luttel graen voortbrengen^ Het grootfte gedeelte derzelve fchijnt verlaten en onbebouwd; en de anderen, welke men beploegd heeft, zijn zulks zoo onachtzaem , dat de airen voedfel en fap ontberen. Daerenboven zijn de velden doorgaens met onkruid' vervuld, en met fteenen bedekt. Men krabt eenigzins de oppervlakte van den grondt, en maekt eenige ligte voren , welke de minfte windt weder toe werpt. Na dezen moeijelijken arbeidt, laten de landlieden de aerde eenige dagen rusten, ftrooijen vervolgens bet zaedt, en befchouwen hun veldt niet weder voor den oogsttijdt, Een bewijs van de vruchtbaerheit van den grondt is het graen, 't welk dezelve nog Voortbrengt, ondanks de geringe zorg, waermede zij hem bearbeiden. Zoudt gij gelooven dat zij zelfs de moeite niet nemen, om hunne inzamelingen te verrichten? Inboorlingen van Auvergne, Languedok, Gaskonje en Biskaye, als ook eenige inwoonders van Galicië, welke men van deze algemeene achteloosheit moet Uitzonderen, doorloopen Spanje alle jaren ten tijde van den oogst. Men maekt nimmer fchooven voor de gerst', en zelden voor de tarw'.Men vervoert het pas gemeden graen noch op zol-  Tweehonderd en Vijfde Brief. 419 éolder noch in de fchuur, maer laet het in heC open veldt, op eene hoogte, in een droog ën gelijk landt, alwaer de muilezels het vertrappelen; hebbende de Spanjaerds geene Andere manier om het te dorfchen. Om het graeni in de opene lucht liggende, te bewaren, omringt men het met kleene barakken; ën dewijl deze plaetfen gemeenlijk in de nabuurfchap der ftedèn zijn, gaen 'er de inwoonders des avonds wandelen, en komen 'er bijeen om zich te verlustigen. Men danst 'èr op het ge. luidt der fpeeltuigen, en fpèèlt'er op de guitarre bf cytei\ De juffers van Madrid zelve verontwaerdigen zich niet diergelijke uitfpanningeri bij te wonen. Men zaeit in Spanje bijna niets dan gerst, rijst en tarw. De muilezels worden met het {Irooi van het koorn gevoed; doch dit ftrooi, dóór zijne lekkerheit en zijn fap zelfs boven het hooi té verkiezen, houdt deze dieren in hunne grootfte vermoeidheit op de been. De paerden zelfs hebben geen ander voedfel, ten zij men hun lange togten late doen; en in dat geval geeft men hun gerst. Men wil dat het gekapte ftrooi veel toebrengt tot het vormen van die fierlijke en fijne geftalte, die de Spaenfche paerden van die van alle andere landen onderfcheidt. Wat den haver betreft, men maekt 'er hier weinig gebruik van, fchoon hij 'er niet volftrektelijk onbekend is. Het koorn, gedorscht, gepeld en gewand zijnde, brengt Dd 2 men  42o De Nieuwe Reisiger. men het in eene openbare fchuur, waeruit het door bijzondere overheden, tot deze befturing . aengelleld, aen het volk wordt uitgedeeld. Het geene ik van den Spaenfchen akkerbouw gezegd heb , heeft geene betrekking tot de omliggende ftreken van Grenada, Murcia, Valencia en Barcelona, welke men, federt eenige jaren , zorgvuldig bebouwd en onderhouden heeft. De Kataloniè'rs zijn vooral naerftig, en kennen den prijs van den .arbeidt. De velden der drie. andere Iandfchappen vertoonen een bekoorlijk verfchiet van tuinen, die van allerlei foorten van granen en peulvruchten overvloeijen. Men vindt 'er kleene erwten, zelfs in het midden van den winter; en dezelve komen 'ér voort, zonder het behulp van ftookovens en kagchelen. Allqenlijk befpeurt men . dat 'er altoos een weinig naerftigheit ontbreekt: men ziet 'er noch omtrek, noch hegge, noch boom, maer wijngaerden en olijven. In Biskaye legt men alle zijn oplettendheit aen de ijzerreederijen te kost: de landerijen worden .'er volftrektelijk verwaerloosd, en nog meer in de beide Kastiliè'n. De luchtftreek van Spanje is misfehien de fchoonfte van Europa. De lucht, welke men 'er inademt, is zuiver en heilzaem, maer al te fijn voor de téringachtige gefteidheden. Des winters is de koude levendig en doordringende; en men moet zorg dragen om zijne borst té beveiligen. Des zomers is de hitte vervélende: men  Tweehonderd en Vijfde Brief. 421 men moet zich ftil in zijne kamer houden, zonder zich te bewegen of 'er den dag te laten indringen. Dit is het eenigfte middel om, zich voor de ongemeene hitte te befchermen. De verkiezing van het water is insgelijks eene zorg, welke men niet moet verwaerloozen. Dat van Segovia en Aranjuez is zeer ongezond; maer men verbetert het, door 'er een gloeijend ijzer intefteken, eer men het drinkt. Ik heb reeds gefproken van het water van Madrid, 't welk zoo uitmuntend is, dat de hoven van Napels en Parma het voor hun gewoon gebruik laten komen, Men vindt hier verfcheidene boomen , bijzonderlijk aen het landt eigen, als den groenen eik, den kurkboom, enz. De eerfte gelijkt volkomen naer een' gewonen eik, ten opzigt? van zijne bloem en vrucht, doch verfchiit 'er van ten aenzien van zijne bladen , die naer hulstbladers gelijken. Zij zijn vast, fcherp aen den randt, donkergroen, eenigzins ruig, van onderen witachtig, en vallen des winters niet af. Sommigen dezer boomen zijn vrij dik, en verfchatfen een hard hout, waervan men blokfchijvcn voor de zeevaert' maekt. Eenige foorten van dezen eik dragen een' zpeten aker, alzoo goed om te eten. als de kastanjen, zijnde misfehien dezelfde, waermede men zich in de gouden eeuw' voedde. Eene andere foort groeit aen heesters , voorzien met zeer kleene bladeren, op welke h§t D d 3 nut-  42ü De Nieuwe R e i s i g e r. nuttige en kostelijke ondiertje, 't welk men, kermes noemt, zijn voedfel trekt. Het wijf.' ken, jong zijnde, loopt op de takken; maer na eenigen tijdt blijft zij op eene zekere plaets zitten, en wordt 'er volkomen onbewegelijk^ Hier wacht zij op het manneken, dat, in eene' mug hervormd, haer aj vliegende zoekt. Wan. neer hij haer gevonden heeft, wandelt hij over haer hene, en gaet van het hoofdt tot den itaert, om haer tot den wellust optewekken. Het wijfken, alsdan getrouw en onderworpen' aen dep wensch der nature, beantwoordt zijne lief koozingen , die gelegenheit tot de daedt van bevruchting' geven. Haer lijf zwelt ftraks op; haer vel ftrekt zich uit, droogt en wordt gelijk de uitwasfen, welke men op de boomen. befpeurt. " In dezen flaet ftrekt zij niet meer dan tot 'eene fchulp, onder welke de eijertjes van het ondiertje belioten zijn. Door het vergrootglas gezien, zijn zij doorzaeid'met meenigvuldige glinftereade punten van eene goudkleur; en gefchud wordende, komen 'er zoo vele kleene diertjes uit, geheelenal gelijk aen het geene, van 't welk zij het leven ontvangen hebben. Zij verfpreiden zich op eenen groenen eik', tot dat zij zich, in de volgende lente, op de takken vastzetten, om 'er hunne jongen voorttebrengen. De inzameling van de kermes is meer of min overvloedig, naermate de winter, meer of min ftreng geweest is. De vrouwen maken ze met hare nagelen los, voor het op- gaen  TWEE30NQERD EN VlJFDtt BllIEF. 413 gaen der zonne, en fluiten ze in doozen, om ze aen de verwers of kruidmengers te verkoopen; dewijl men 'er zich tevens in de verwerij' tn geneeskunst' van bedient. De kurkboom is van eene middelbare hoogte, en gelijkt vrij wel naer den groenen eik, ten opzigte van zijne fchillen en akeren. Zijne fchorsch is dik, ligt, fponsachtig, van eene grijze kleur , fcheurt van zelve , en fcheidt zich van den boom , indien men geene zorg draegt om 'er haer van los te maken. Zij wordt weggeftooten door een andere fchorsch, die 'er zich onder vormt. Wanneer de in? woonders dezelve willen inzamelen, klooven zij den ftam in zijne geheele lengte, om, 'er de fchorsch gemakkelijker aftekrijgen. Zij weeken ze aenftonds in water, om ze zacht te maken , en laten ze vervolgens voor het vuur droogen , terwijl ze 'er zware fleenen opleggen , om ze plat te maken. Dusdanig is de kurkboom, welken men in balen door de ganfche weereldt vervoert, waervan men zich bedient om kurken te maken, en welken men in de visfcherij', zeevaert en tot andere gebruiken bezigt. De honig van Spanje kan bij dien van den berg Hymet vergeleken worden. De wijngaerden zijn 'er zeer overvloedig, 't geen oorzaek is dat men hier noch het bier noch de hier kent. De vreemde dranken , gelijk de rum van Jama'ïka, zijn 'er verboden.. Dq uitmunD d 4 tende  424 De Nieuwe Reisiger. rende wijnen des lands worden zeer duur verkort ; en men drinkt 'er zelden vreemde wijnen, uitgenomen in de zeehavens. Ik heb van de geachtfte Spaenfche wijnen gefproken, gelijk die van Xeres, Alikante, Rota, Malaga,enz. De beste muilezels zijn dc Kastiliaenfché, en voornamelijk die van Mancha. Zij vereenigen gemeenlijk de hoedanigheden der dieren ,van welke zij oorfprongkelijk zijn; dat is, dat zij de fterkte der paerden en de hardheit der ezelen hebben. Zij fchijnen geboren1 om lijdzaem eri langdurig zware lasten te dragen; «n in Spanje kent men bijna geene andere voorfpannen dan van muilezelen , zelfs voor de karosfen. Zij dienen op de bergen, en gaen alzoo ftoutmoedig als behendig langs de boorden 'der afgronden. Men heeft veel gefproken van de onvruchtbaerheit dezer dieren, welke men als onbekwaem befchouwt om voorttetélen en hun geflacht te vereeuwigen. Echter krengt men voorbeelden bij, om te bewijzen dat zij zoo onbekwaem niet zijn , als men zich volgens het vooroordeel verbeeldt, dewijl zij niet wezenlijk - onvruchtbaer zijn , maer dat hunne onvruchtbaerheit alleen van fommige uitwendige en bijzondere omftandigheden afhangt. Maer in 't algemeen komen alle da muilezels van dit landt uit de vereeniging' van een' ezel met eene merri, of van een paerdt met eene ezelinne. De eerften maken de grootfte foort uit; en de anderen zijn kleene r -J i • • muil-  Tweehonderd en Vijfde Brief. 42J muilezels, welke men pakmuilezels (*) noemt. Beide zijn zij in Spanje zeer duur: het is niet zeldzaem aldaer een' muilezel voor veertig of vijftig todken te verkoopen. Men kent geene trekpaerden: alles wordt vervoerd door muilezels , welke men voor wagens of karren fpant. Zij gaen veilig in plaetfen, welke een paerdt niet zoude durven naderen. De Spanjaerds hebben vele koeijen enosfen, doch trekken 'er luttel voordeel van. Hun olijfoly dient hun in plaets van boter; en zij gebruiken bijna niet anders dan geitenmelk. De fchapen zijn droog, mager en ontvleescht, bij mangel van'weiden; doch hun vleesch, dat uitmuntend van fmaek is, is zeer 'kragtig en voedfaem. Het gevogelte is niet fijn van fmaek; en het wildt mist den aengenamen reuk. De konijnen vermecnigvuldigen 'er op eene verbazende wijs. Ten tijde van Augustus was 'er zulk eene groote mcenigte dezer dieren , dat men genoodzaekt was bevel aen de Romeinfche foldaten te geven , om ze te vernielen, dewijl zij zeer veel fchade in de velden veroorzaekten. Men wil zelfs dat de naem van Spanje oorfprongkelijk is van het Fenicifche woordt Spanijam, 't welk landt der konijnen beieekent.' De visch is zeer fchaersch in de binnenfte deelèn van het koningkrijk, en men ziet 'er bijna *eene anderen , dan die men in de fneeuw brengt: ("*") Bardeaux,  426 De Nieuwe Reisiceh, brengt; doch men eet te Madrid eene ontzag. chelijke meenigte van kreeften. Alle de visch, waervan men gebruik maekt, komt van TerraNova ; en dees koophandel wordt door de Engeifchen gedreven. Ik ben, enz. Kordova, den poften van Md, 1755. Tweehonderd en Zesde Brief. Vervolg van Spanje. VVTedergekeerd te Madrid, alwaer VV ik zeer korten tijdt bleef, hield ik mij bezig met eenige aenmerkingen over de gefteldheit dezer alleenhecrfchinge en de gebruiken van dit hof. De kroon van Spanje was lang verkiefelijk; en de zoons der koningen konden 'er geenen eisch op maken, dan door de algemeene toeftemming der grooten en des volks. Tegenwoordig is zij erffelijk, en gaet beurtelings van den vader tot de kinders over, zoo lang 'er prinfen of prinfesfen van het koningklijke huis zijn : want de dochters hebben regt om optevolgen, bij gebrek van mannelijke kinderen. Men meent dat deze verandering, in de gedaente der opvolginge, in Kastilië is ingevoerd, omtrent de tiende eeuw. De verkieziiagen gefchiedden te Toledo, alwaer de ko? nin-  Tweehonderd en Zesde Brief. 42^ pingen gewijd en gekroond werden. Deze gewoonte is vernietigd: men heeft de koningklijke zalving afgefchaft, en houdt zich aen eene enkele afkondiging, die door de ftaten, in de kerk van Buen-Retiro vergaderd, gedaen wordt. Dit is het geene de Spanjaerds noemen den koning' zweren , of den eedt van getrouwheit afleggen. Eertijds voerden deze vorften de tytels van Roemruchtig, Godvruchtig en Overwinnaer, welke men tegenwoordig tot den enkelen naem van Katholyk bepaelt. De koning doet de benoeming tot alle de bisdommen van het koningkrijk, tot de abtdijen, ridderfchappën "der krijgsorden , verfcheidene kanunnikfehappen , en meenigvuldige enkele kerkelijke bedieningen. Geen vorst7 van Europa bezit eene grooter uitgeftrektheit lands. \n Amerika alleen heeft hij agtendertig bisdommen. Hij 'zendt vijf onderkoningen en vijfenvijftig landvoogden in de Oost- en West-Indien, zonder te rekenen eene oneindige meenigte van kleene landvoogden, waervan deze onderkoningen de benoeming hebben. Alle deze ampten zijn flechts voor vijf jaren; maer die tijdt is genoeg om de armften te verrijken. Een landvoogdt kan , gedurende den tijdt zijner bedieninge, twee millioenen winnen. ' Het huis des konings beftaet uit een' opperhofmeester (*), twaelf gewone hofmeesteren, en Mayor'domo-mayor.  4^3 De Nieuwe R e i s i e e r. en verfcheidene edellieden der kamer. De andere groote amptenaers van het hof zijn, gelijk in Frankrijk , de grootftalmeester, de grootmeester der kleerkamer, de-grootaelmoefenier, enz. Geene dezer plaetfen kan men bekleeden, zonder edelman te zijn. De -groothofmeesteres (*) is de eerfte ftaetjuffer der koninginne. Het is altoos eene wed.uw, die met deze bediening' bekleed is. De grootftalmeester vcreenigt in zich de bedieningen van grootjagermeester en grootvalkenier. De helbardiers beflaen het buitenfte der vertrekken, de lijfwachten den ingang, en de Walfche en Spaenfche benden de poort en het buitenfte van het paleis, Wanneer de koningen, bij hunne komst tot den troon , hunne openbare intrede moeten, doen , fticht men, op verfchilknde plaetfen der hoofdftadt,. zegebogen, en verflert de huizen met zinnebeelden, tapijten , fpiegelen, tafereelen en bloemkranfen, in alle de ftraten, alwaer hunne majesteiten moeten 'doortrekken; en de kooplieden in juweelen, bijzonderlijk dp goudimeden, Hellen alle hunne kostelijkheden in goudt, zjlver, gefteentcn, juweelen, enz., ten toon. De koning, de koningin, benevens het koningklijke geflacht, komen in de ftadt,, door de poort van Retiro, voorgegaen dooide helbardiers met hun muzyk, en eenigp krijgs- f_*) Camarera-mayor.  Tweehonderd en Zesdf. Brief. 439 krijgsbenden met hunne trompetten en keteltrommen. Vier vergulde karosfen, waerin de groote amptenaers derkroone zitten, en eenige andere voor de amptenaren der koninginneen de jufferen van het paleis, volgen dezen voortogt. Vervolgens komen negen rijtuigen, met vier paerden beipannen, voor de gewone edellieden en andere amptenaren der kamer. Een karos met agt paerden , rijkelijk opgetuigd, 'wordt vergezeld van vier lijfknechten en agt kamerdienaren, die op zijde van het rijtuig gaen. Eene. andere karos , eveneens belpanncn j n^t vierentwintig lijfknechten van den koning en de koninginne, gaet voor het rijtuig hunner majesteiten. Het zelve wordt geleid van de bevelhebberen der lijfwacht', en van twaelf ftaetjonkeren, in goudgeborduurde kleederen , die, met de verlierlëlen van het rijtuig, en den rijkdom van het gefpan, het luisterrijkfte gezigt der weereld' verwekken. Eene andere krijgsbende befluit dit gedeelte van den ftaet., De infanten en infantes, indien 'er zijn, volgen den koning, omringd van hunne amptenaren en wachten; en de optogt eindigt door verfcheidene karosfen, welke de andere heeren en juffers van het hof beflaen. De ftraten zijn vervuld met eene verbazende meenigte volks, zoo Spanjaerden als vreemdelingen ; en alle de aenzienlijke heden bevinden zich aen de venfters. Hunne  430 Di Nieuws Rïisigi/. Hunne majesteiten ; in de kerk gekomen, worden met eene redevoering' begroet dooiden aërtsbisfchap van Toledo , die hun het wijwater aenbiedt; ën hert geleidt naer een gebedenhuisken, 't welk voor hun gereed gemaekt is; waerop het muzyk des konings het Te Deum opheft. In het üitgaen neemt men eenen anderen weg, doch altoos in dezelfde orde; en dewijl het laet is; wordt de ftadt overal verlicht. In hét paleis te rug gekomen, zien hunne majesteiten het vuurwerk uit hun venfter, en des anderendaegs het ftierengeveCht; In de barb'aerfte tijden voegde mén 'er een Auto-da-Fé bij; maèr dit wreede feest is niet meer van den fmaek van dit befchaefde hof, noch des landaerts. Hiervoor heb ik u gefproken van den raedt van Kastilië. Die der vierfchaer' van gewetensdwang heeft geen ander gezag meer, dan het geene de vorst hem nog laten wil. De raedt van oorlog heeft de land- en zeeheireri ten voorwerpe, èn moet beftaen uit krijgsbevclhebberen, die in den dienst hebben Uitgemunt. De volkplantingen behooren onder het beftuur van den raedt der Indien. Die der kruisvaert' betreft fommige aflaten, door den paus vergund, onder beding van fommige fchattingen, die ten voordeele des konings ontvangen worden. Eene bul belooft één jaer aftaèt voor de fomme van twee realen: eene andere öntflaet, voor denzelfden prijs, deperfonen,1 die'  Tweehonderd en Zesde Brief. 431 die in doodïnoodt liggen, van alle hunne zonden. Gij kent da bul van de vasten, als ook de geene, die, voor eene geringe vergelding', de bezitting van een goedt, waervan de eigendom twijftëlacbfig is, verzekert. Dees raedt is belast met de inzameling' der penningen; welke de godvrucht van het volk aen den Staet geeft, tot onderhoudt van eenen oorlog tegens de ongeloovigen: Het is van zeer veel aengelegenheit voor Spanje, Cèuta op de kust van Afrika te -behouden, dewijl anders het voorredt om fchattingen te heffen, uit kragt' van deze bulle , zoude wederroepen worden 5 of dit geldt zoude naer Rome overgaen. In denzelfden raedt worden alle de boeken over den godsdienst onderzocht ; en men drukt noch mis- noch getijdeboek , zonder deszelfs toeftemminge. Hij heeft ook de fchatkist der verlaten goederen, waervan de eigendom niemant toebehoort. Alle de onderdanen van den koning zijn verpligt de aflaet der kruisvaert' te winnen, op ftraf van vergiffenis geweigerd te worden. De fchatting, op de geestelijkheit gelegd, is zeer zwaer, die der weereldlijken nog zwarer; en het beloop dezer vier bullen kan 's jaerlijksch, in Spanje alleen, drie millioenen , en meer dan tweemael zoo veel in Amerika, opbrengen. De raedt der ridderorden is ingefleld om derzelver voorregten te handhaven. Van alle deze adelijke linten is in Europa meest geacht dat  I&i De Nieuwe Reisiser. dat van het Gulden Vlies, waeraen men echter geenen zeer luisterrijken oorfprong toefchrijft. Filips de Goede, hertog van Bourgonje, beminde , zegt men , driftelijk eene juffer van Brugge, en vond, op zekeren dag, dat hij haer, met eenige zijner gunftelingen, ging bezoeken , op hare hultafel een kleen wit hair. De hertog befchouwde het zelve met oplettendheit; en de heeren van zijn gevolg, eene kwade uitlegging daeraen gevende , begonnen te glimlagchen, terwijl zij den vorst aenzagen.. Hij ried hunne gedachte; en geloovende dat dezelve luttel eerbiedig voor, zijne minnaresfe was, Zeide hij op eene fiere wijs tot hen; ,, hij, die thans met het vlies „ lacht, zal zich noch. eens gelukkig achten 5, daermede vereerd te worden". Eenigen tijdt daerna Helde hij eene ridderorde in, beftaende uit vierentwintig edellieden, adejijk federt vier afkomften, hebbende rondom hunnen hals een lint, waeraen een vlies gelijk dat van.Kolchos hing, met deze woorden: pretium non vile laborum , waerdige vergelding van' den arbeidt. De hertog verklaerde zich tot hoofdt van deze orde, die,tegenwoordig nog de eerfte orde der hoven van Weenen en Madrid is. Zij bewaren dezelve in haren luister, door de waerdigheit der perfonen, waeraen zij ze opdragen. Het getal der ridderen werd op eenendertig bepaeld, door de keur van Filips den Goeden, in het jaer 1431, zonder eenige amptenaers der orde daer-  Tweehonderd en Zesüe Brief. 433 daeronder te begrijpen. Tegenwoordig telt men 'er meer dan veertig. De koning van Frankrijk en verfcheidene zijner onderdanen zijn met dit lint veriierd. In het yoorbijgaeti zal ik zeggen, dat, door eene overeenkomst * tusfehen de twee hoven gefloten, de*gran Onderfcheiding der Gotthen en Spanjaerds. 11! Krijgskunst bij de Gotthen. - - I2, De Moren komen in Spanje. - - 13! De Gotthen vormen eenen nieuwen ftaet. - 15] R egering van Abderamus. - _ Nieuwe prinsdommen. r •» Bloeijend rijk der Moren. - _ r* Liefkoozerij dezer volken. - - J jn Afgrijselijke onlusten iq Spanje, * 2<^ HONr  BLADWYZER der VOORN: ZAKEN. Honderd en Drie'énnegentigste Brief. Vervolg van Spanje, Blad?. Meenigte van kleene koningkrijken. - 23. Rodrigo, bijgenoemd de Cid. - - 25. Oorfprong der ridderfchap. - - Orden der ridderfchap. - - - 27. Alfonfus de tiende kweekt de wetenfchap- pen aen. - - " " _ Regering van Pedro den wreeden. - . Minnarijen van het hof van Henrik den > 29. vierden. - j Onttrooning van dezen vorst. - - 3°. De Cortès of Algemeene Staten. - 32« Aloude regeringsvorm. - - l 33. Ongemeene magt der edelen. - I Gezag der fteden van Spanje. - - 3!-» Regering van Arragon. - - - L 35. De Opperregter. - I Eedt door den vorst gedaen. - - 37» Voorregten afgefchaft. - - - 3°- Huwelijk van Ferdinand en Izabelle. - 1 ^g. Veroovering van Grenada. - - f Veroovering van Navarre. - - 4r» Vernedering der edelen. - - 4-2> Ste Hermandad. - - 43* Staec van Spanje onder Ferdinand. - 45. Vervolging tegens de Joden. - - 46. Stichting der vierfchare van gewetensdwang. 40. De gewetensdwang in Languedok. - 49. De gewetensdwang te Parijs ingevoerd. - 50. De gewetensdwang te Venetië. - - 51. Deszelfs ftichting te Rome. _ - - 53« Deszelfs aloude woede in Spanje. - 53. De amptenaers der heilige vierfchare. - 57. Hoe men 'er de fchuldigen behandelt. - 58. Vorm van derzelver vonnisfen. - - 59. Deze regtbank wordt minder geftreng. - 61. F f 4 Hon-  BLADWYZER.de* Honderd en Vierennegëntigste Brikf, Vervolg van Spanje. _ ' . . T Bladz» De koningin Joanna, gezegd de Zotte. - 62: Roemrijke regering van Karei den vijfden. - 64; Afitandc van dezen vorst. ■■ Zijne afzondering. - 66: Zijne bezigheden. » - _ _ 67," Hij viert zijne eigene lijkftaetfie. - 68* Filips de tweede wordt meester van Por-•) } tugal. ■ - ' Staet van Spanje onder dezen vorst. - > 69, Wat de zwakheit van dit koningkrijk ver- j oorzaekr,. J Deszelfs volkplantingen; - - 71. De ongehuwde, ftaet; de monniken. - 72. Afbeelding van Filips den tweeden. - 73; Doodt van deszelfs zoon, Don Carlos - 74. Misdaden aen Filips den tweeden verweten. 76.Fraeije eeuw van Spanje. - 77, Verval dezer aUeenhcerfchinge.. - L -o Volkomerje uitdrijving der Moren. > [ Onheilen der rege.ringe van Filips den vier' den! .... . . . Verval der wetenlchappcn en kunften. - 8r. Onkunde c|er aloudheit. - ' . 2* Aloude gedenkftukken. - . Önwetendheit der natuurkunde. - l&j Moeijelijkheit van het drukken. - L è * Spaenfche godgeleerden. - |* «o» Staet der geneeskunde. - - - 86. Historie.fchrij.yers van Spanje. - - Qj[ bórfprong der Kastiliaenfche tale. - gg* Verbastering in de tale. - - Latijnfqhe dichtkunde in Spanje. - Q0> Arabifche en Provencaelfche dichtkunde. I Portugefche en Kastiliaenfche dichtkunde, f 9~' Schets yan een Kastiliaensch dichtftuk, - 05, Voortgang dezer dichtkunde. - - 04! Ver-  VOQRNAEMSTE ZAKEN. Bladz, Vermaerde dichters. , - L ' qö Verval der Spaenfche dichtkunde - f J Honderd en Vijfennegentigste Brief, Vervolg van Spanje. Zwakheiï der regeringe van Karei den tweeden. - - ■ - - De vader Nitard uit Spanje verzonden. - 99; Karei de tweede trouwt Louiza van Or- I lèans. V 100. Viering van een Auto-da-fé. | Toeval aen de koningin overgekomen. - 101. Leven dezer vorltinne in Spanje. - 10a. Tijdkortingen van dit hof. - - 103. De koning wordt weduwenaer, en her- ' trouwt.' - - - - - 104. Karei van Oostenrijk haet de Spanjaerds. - 105. Kunstftreken van het hof van Karei den tweeden. - 106. Dees vorst gelooft van den duivel bezeten te zjin. - - - - 107, Oproer tegens een' ftaetsdienaer. - 10B. Verdeeling der ftaten van Spanje. - 109. Uirerftewil van Karei den tweeden. - 110. De hertog van Anjou, koning van Spanje. m. Yver derligtekooijen van Madrid, - I ' Yv'er der monniken voor den aertshertog f De flag van Almanza. 1 Lijkftaetfie der doode krijgslieden. - f ^. Lodewijk voor prins der Asturiën erkend. 116. Gefchiedenis van den kardinael Alberoni. - 119. Tweede huwelijk van Filips den vijfden. I De prinfes des Urfins te rug gezonden. - p Alberoni eerfte ftaetsdienaer. Samenzwering van den prins van Cella- 121, rrfarc. - - - J Afftandr. van Filips den vijfden. - 122. F f 5 Ge-  BLADWYZER der Bladz. Gevangenis der jonge koninginne van "| Spanje. ! Deze prinfes fterft in het paleis van Luxem- f I23" Filips de vijfde nijgt weder op den troon. 124. Honderd en Zesennegentigste Brief. Vervolg .van Spanje. Nieuwe gedaente der Cortes. - - 124. De raedt van Kastilië. - 127. Aenkomst der infante in Frankrijk. - 128. Zij wordt in Spanje te rug gezonden. - 1 Don Carlos, koning van Napels. - 1 Zijne levenswijs. - - - 130. Geaertheit van dezen vorst. - - . 132. De koningin van Napels, zijne echtgenoote. 133. Afbeelding van Elizabeth van Farnefe. - 135. Zij wederhoudt Filips den vijfden op den [ troon. - - - - J» 137. Bijzonderheit wegens Farinelli. - | Afzondering van Elizabeth. - - 138. Geaertheit van Don l.ouis. - - 139. Afbeelding van den koning Ferdinand den zesden. - 140. Handelingen zijner regeringe. - , Toeftandt van Spanje. f I4-1" Deszelfs geldmiddelen. ... j^2. Tollen in dit koningkrijk ingevoerd, - 144. Ontwerpen aen het hof voorgefteld. - 147. Aenmerkingen op de ftoffereederijen. I Pachters van Spanje. - - - [ *5 • Koophandel van Spanje. - - 151. Verwoestingen der Barbarifche zeeroo- veren. - 154. Krijgsbenden om de kusten te bewaren. - 155. Orde van de Verlosfing' der Slaven. - Ï57. De bul der vasten, - 158. Uit-  VOORNAEMSTE ZAKEN, Bladz, Uitrusting tegens de zeeroovers. - 159. Begin der regeringe van Ferdinand. » i6o„ Honderd en Zevenennegkntigste Brief, Vervolg van Spanje. Spanjaerds bij de Egyptenaers vergeleken. i6r, Geaertheit der Spanjaerden. - - 162, Kleeding der mannen - 163, Kleeding der vrouwen. - 165. Huisfieraden der Spanjaerden, - - 166. Hunne bijeenkomften - I . Hunne wandelingen. - - - f 1 ' * Afbeelding der Spanjaerden. - - 168. Zij Hellen zich boven andere volken. - J , Bijzonderheit wegens dit onderwerp, - f '* Standvastigheit en kloekmoedigheit van dit volk. - - - tft, Deszelfs neiging tot de wapenen. - 173, Hoe bekwaem het tot de onderhandelingen is. - 173, Zijne getrouwheit jegens zijnen koning. - 175. Zijne foberheit. - 170, Het is haetdragende en wraekzuchtig, - 177. Zorgeloos en vijandt van den arbeidt. - 178. Godsdienftig en aen het vermaek overge-' 1 geven. - - - - l IJ9, Het put zich met zijne minnareslen uit. j Hoe de echtgenooten zich wreken. - 180. Manier van beminnen bij de Spanjaerds. - 181. Hunne liefde tot het danfen. - - 182, Hunne neiging tot het blijfpel. - 183, Hunne eerfte tooneelftukken. - ; I „ Ongerijmdheden derzelven. * J -M Het blijfpel wordt verbeterd. - - 185, Hunne voornaemfte tooneeldichters. - i$7. Gebreken hunner werken. - 188. Waeruit zij zijn famengefteld, - - 189. Men  BLADWYZER der Bladz, Men maekt 'er gemakkelijk romans af. - 190. De Spanjaerds hebben geen treurfpel, r 191. Zij hebben onze eerfte leidslieden ge- j weest. - > 192. De tooneelen van Madrid, - - I Honderd en Agtennegenticste Brief, Vervolg van Spanje, Reis van Portugal naer Spanje. - 193. "Welk geldt men moet hebben. - 194. Maetregels in deze reis te nemen. - 195. De ftadt Badajos., 196. Hoe men zich levensmiddelen bezorgt. - 197, Wat men in de herbergen vindt. t - 19B. De ftadt Merida. - r - 199» De ftadt Truxillo. 1 200. Voorregten der bemuurde fteden. - f Regidors en corregidors. - - 201. De ftadt Talavera-la-Reyna. - - 202. Leven van Karei den vijfden te St, Justus. - 203. Schouwburgen der Romeinen. > L 204. Befrhrijving der ftadt Tolcdo. - 1 ** Oorfprong van den Mozarabifchen kerkdienst. - - - - 20(3. Dees kerkdienst is te Toledo herfteld, - 207. Rijkdommen van de hoofdkerk' dezer ftadt. 208. Derzelver kapittel. - 209. Kloosters.. L 2II< Kerkvergaderingen van Toledo. - F ~ Oorlogen en verdeeldheden dezer ftadt. - 212. Gefchiedenis van Don Joan de Padiila. - 213. Zijne brieven voor zijn fterven. - 214. Zijne vrouw wreekt zijnen doodt. - 216. Zij begeeft zich naer Portugal. - i 2I7 Degenmakerij te Toledo. - - f'' Hon=  VOORNAEMSTE ZAKEN, Honderd en Negenennegentigste Bukt. Vervolg van Spanje. Blzdz Stank der ftadt Madrid. - - ^ Befchrijving dezer ftadt. - Boerterijen over den Mancanaves. - oao- De groote plaets van Madrid. _ . - De Gittani van Spanje, of Heiaens. - l 2a2. Zeden van dit volle. : - " 1 Welk deszelfs oorfprong is. - ' Vervolg der befchrijvmge van Madrid - 226. De wonderdadige Maegdt van d Atocha. - 227. Gasthuizen te Madrid. - .'* [,228. Befchrijving van het paleis des konings. - l De Spaenfche Akademie. - Hare inzettingen. - " Hare bezigheden. - " Haer woordenboek. - " De akademie der fraeije kunften. - | Onderwerpen der prijzen, welke zij vooi- V 234. ftelt' " •• " " - " - 2 29a. Derzelver reizen. - - - " I Wat de wol fraeijer maekt. _ - - syg. De inwoonders van Kastilië. - - 290, Wat den naem aen dit landt geeft. - 297. De dolende ridders. - - * " L 298. De hoogefchool van Alkala. 1 Gevangenis der zonen van Fran9iskus den eerften. - 299De ftadt Valladolid. - - L 300. Klooster der Dominikanen van deze ftadt. I J De ftadt Kalahorra. - " 3°l« Osma, vaderlandt van St. Dommikus. - l Stichting der Broederen Predikheeren. - I 0 Avila, vaderlandt van S« Therefia. - 3°3Het aloude Numantia. - L 304. Vaderlandt van Maria d'Agréua. - I De ftadt Burgos. - - 1305. Haer wonderdadig kruis. - - ' Vermaerde abtdij van Las-Huelgas. _ - 307. Heerfchappij der priesteren en monniken. 1 Geregeldheit der hooge geestehjkheit. - f Tweehonderd en Tweede Brief. Vervolg van Spanje. Het kasteel van St. Ignatius Loyola. - 310. Gefchiedenis van St. Ignatius. - - SU. Zijn boek over de geestelijke oefeningen. 312. Leerftell ige manier van bekeennge. - 313. Ignatius komt in Frankrijk. - - 3X5- Hij fticht de Maetfchappij van Jezus. - 316. Oogmerk dezer geestelijken. - - 317. Verwijtingen aen hen gedaen. - - 3'°« Moordt van Henrik den vierden. - 3*9- Van de initelling'der Jezuiten. - - 320.  BLAD.WYZER dér Bladz.' Verfchillende ftaten in deze orde. - 321, De bergen der Pyreneen. - - 323. Biskaye, vrolijkheit der inwoonderen, - 324^ Zijne voorregten. - 325. De ftadt Fontarabië ; bijzonderheit. - 326, Navarre ;■ de graef de Gages. - - 327. De ftaten van Navarre. - - 328.. De inwoonders van dit landfchap. - 329, Bijeenkomst der jufteren van Pampelona. - 330. Minnarij der Navarroizen. - - 332* Befchrijving van Pampelona. - - 333. Boerterij over het verlies van Navarre. - 334; Arragon verliest zijne voorregten. - 335.' Befchrijving van Sarragosfa. - - 336, De vermaerde kerk der Pilaer. - 1 . Bijzonderheden van Arragon. - 1 * Tweehonderd en Derde Brief.1 Vervolg van Spanje. Het prinsdom Katalonië. t , Geaerthek der Kataloniërs. f De ftadt Barcelona. - - - ■ 340» Vermaerde belegering van deze ftadt. - 341. Halsfterrigheit der inwoonderen. - 342. Zij verzoeken tot een verdrag te komen. 1 De ftadt geeft zich over. - - f 344» Haven van Barcelona. - - 34^.' De spaenfche zeemagt. - - '346!. Het klooster van Mont-Serrat. - - 347. Het graf der Scipioos. - - - \ Tempel van Augustus te Tarragona. - 1 349» Landmagt van Spanje. 1 De Miquelets. f 35°' Het Spaenfche voetvolk. - - 351, De ruiterij. - 352. Het gefchut en de vestingbouw. - y Het koningkrijk Valencia, f Mor-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Morviedro , het aloude Sagunte. - L 354. De ftadt Valencia. De ftadt Xativa. - - V 355' Wijnen van Alikante. De ftadt Murcia. - " , 'rAr \- 356Hoe 'er de burgerregering geoeffend wordt, f De haven van Karthagena. - Plant waervan de weedasch gemaekt wordt. 35»Gebruik der koningen van Spanje. - ÓSJ Schoonheit van het koningkrijk Grenada. I 36o. Befchrijving der ftadt. - >_ Aloud paleis harer koningen. - - a • De verfcheidene wijken der ltadt. - l ^fa. Uitdrijving der Moren. - , Geaertheit van dit volk. - W Grenada, bekoorlijk verblijf. - ' ^ Kerkvergadering van Llvire, digt bij t*rc- nada. - JV* Aerden vazen van Antequera. - - L ^66,. Gedroogde druiven of rozijnen. De bergen van Alpujanas. -» óW' Tweehonderd en Vierde Briee. Vervolg van Spanje. Befchrijving van Andalufiê. ■• r 3j> • 7eden der aloude inwoonderen. - - ó^J* Afbeelding der tegenwoordige inwoonderen, 370. Sevilië, hoofdftadt van het landlchap. - 371. Deszelfs merkwaerdige gebouwen. - 373Het aloude paleis der koningen. Het gebouw der beurs. - " " 375' Blijfpel in deze ftadt gefpeeld. - .1, Spaenfche dichtkunde. - r 3/7« Veerzen van S'.e The.refia. - 37°- De roman van Don Ouichot. - " o7y> Andere werken van Michiel Cervantes. - l „oQ> Werken van Quevedo, XVI. Deel. G g  BLADWYZER der Bladz Zeden en zotheden der Spanjaerden. - ogf' Bijeenkomst der zotten. - - . ngV Vervolg van de Spaenfche zeden. - qW Werk van Don Feijoo. - T ngg Zijne vijanden. - - _ „go" Tegenwoordige fchrijvers van Spanje. - "qö. Spaenfche geldmunten. - - ™ Wetenfchap der gedenkpenningen. - oen! Koperen geldt. - - - . {{* Manier van rekenen in Spanje. - 99?. Gouden en zilveren ftukken. - - 396. Bereiding en beloop van den tabak. - 397. Tweehonderd en Vijfde Brief. Fervilg van Spanje. De ftadt Kadix. - 399. Uitmuntendheit harer haven, - - 009* Oorfprong dezer ftadt. - - , Godsdienst der aloude inwoonderen. - f 4CQ* Kolommen van Herkulés. ■ De vloot voor den koophandel. - f De registerfchepen. - _ _ 402 De gallioenen. T _ 1 ' Vermindering van den Engelfchen koop- l 4.03. handel. - _ . j ^ J Koophandel der Spanjaerden. - . Hunne handwerken. f 4°5« De ftadt en haven van Gibraltar. - 406. Het kasteel van den graef Juliaen. - 407" De visfcherij van tonijn te Konil. - 408! Manier om dezen visch te bereiden. - 409" Andere oorden van Andalufië, - 1 De S« Veronika te Jaen. - - f 41°. Schoonheit der ftadt Kordova. - - 411. Derzelver hoofdkerk. ... ?I2* Zonderling gebruik van derzelver kapittel. 1 Aloud kasteel van deze ftadt. * f 4l3- De  VOORNA EMS TE ZAKEN. . Bladz, De Siërra Morena. - 4I4» Ontwerp om 'er eene volkplanting te zen- j den. - f4!5* Moeijelijkheden van dit ontwerp. - | Van den landbouw in Spanje. - - 410. Ontwerp over den Mancanai es. - - 417» Slecht bebouwde landen. 1 ^ Hoe men het graen bewaert. - f * Van het voediel der muilezclen en paerden. 419. Velden van Grenada en Valencia. - 1 ^ Luchtftreek van Spanje. - - f • Befchrijving van den groenen eik. - 421. Eik die den kermes voortbrengt. - 1 ,r>2. Befchrijving van dit ondiertje. - ft-* Befchrijving van den kurkboom, - 1 Van de wijnen van Spanje. - - f * J' Van de muilezelen en muilezelinnen. - 424, Schapen, gevogelte en wildt. - - 425. Tweehonderd en Zesde Brief, Vervolg van Spanje. Van de gefteldheit dezer regeringe. - 426. Uitgeftrektheit dezer alleenheerfchinge. 1 ^ Amptenaers van het hof. - - f Openbare intrede der koningen te Madrid. 428. Feesten ter dezer gelcgenheit gegeven. - 1 Verfcheidene raedsvergaderingen in Spanje, f T-S * Raedsvergadering der kruisvaert'. - 431. Jnftelling van het Gulden Vlies. - 432, Inftellin'g der andere orden. ~ " l .n* De raedt van ftate. - - f *60' Het wetboek. - - - - 434* Afbeelding der advokaten. l - Boekkeurders. ... - f+oa« Hoogefchool van Salamanka. - - 436. Hare boekerij. - T - Hare openbare oeffeningen. - > 437» Haer fchoolvQQgdt, ■» * 1 Gg 2 De  BLADWYZER der VOORN: ZAKEN. ■■■ _ Bladz. De ftadt Leon; hare hoofdkerk. - 4.38. Prinsdom der Asturiën. - - I Oviedo zijne hoofdftadt. j» 439. Hare heilige overblijffels. Het landfchap Galicië. St. Jakob van Kompostel. - - > 440. Zijne hoofdkerk en bedevaertgangers. - 1 Godsdienst der inwoonderen. - 44.1. De omgangen. ... Vertooning der geesfelaren. - t Kunst van zich te geesfelen. - 1 443« De Spaenfche leerredenen.. - - 445. Berechting aen de ftervenden, - 1 , Gelofte der zieken. - - f 44&- Eerbiedt voor den heiligen ftoel. Hoe men met deszelfs bullen handelt. - [> 447. Yder draegt brillen. - Vrijheit voor de huwelijken. - - 448. Hoe men het overfpel ftraft. - 1 Andere bijzondere gebruiken. - f 449- Men doet hier geenen voorraedt op. - 450. Zonderling gebruik in het fpel. Waerin de fchoonheit der vrouwen beftaet. j» 4.51. Artzen, heelmeesters, kruidmengers, enz. | Spaenfche fpreekwijzen. - 452. Einde van den Bladwijzer van het Zestiende Deel. DRUKFEIL. Pag. 16. reg. 24 en 28. ftaet Flavilla lees Favilla. TE ROTTERDAM, Ter Drukkerye van STEFANUS MOSTERT en ZOONEN, Boekdrukkers in den Groencndacl.