■  D E NIEUWE REIS IG ER» O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT. Uit het Fransch van den ABT DE LA PORTE. EENENTWINTIGSTE. DEEL. Behelzende Denmarkt en Zweden. TE DORDRECHT, Bij ABRAHAM BLUSSE en ZOON, 1778.   ** gfr. Pag. t D E NIEUWE ÏIEISIGER* Tweehonderd Agtenvijftxgste Brief. Denemarke. TTet groote voorregt van Scandinavië i 3, 1 I zegt de heer de Montesquieu, 'cwelk j, de landaerten, die het zelve bewonen, boj, ven alle de volken der weereld moet verhef„ fen, is dat zij de oorfprong der vrijheid van „ Europa, dat is, van bijna alle die geene, „ welke onder de menfchen plaets heeft, ges, weest zijn. De Goth Jornandés heeft het iy Noorden van Europa de reederij van het menfchelijke geflacht geheten. Ik zou het „ veeleer noemen de reederij van de werktui3, gen , die de kluisters, in het Zuiden ge„ fmeed, verbreken. Aldaer vormen zich de „ dappere volken, die uit hun land trekken, „ om de tirannen en flaven aftefchaffen, en. „ den menfchen te leeren, dat, dewijl de na„ tuur hen in gelijken Hand gefteld heeft, de „ reden hen niet afhangelijk kan gemaekt heb- ben, dan tot hun geluk". XXI. Deel. A Hoe  ft De Nieuwe Rëisiger. Hoe dikwerf, Mevrouw , hebt gij , deze heerlijke loffpraek van de Noordfche volken in VEsprit des Loix lezende, niet gewenscbt dat eenc goede pen ons bijzonderlijk hunne gefchiedenis overleverde ? Vertot en Puffcndorf hebben Hechts een gedeelte uwer begeerte vervuld; en ik ken nog geene goede historie van Denemarke. Niettegenftaende den invloed der aloude inwoonderen van dit koningkrijk op het lot der: andere volken , zijn 'er weinige landaerten, wier oudheden minder bekend zijn. Hunne eèrfte fchrijvers, door de volgende tijden tot historiefchrijvers verheven, maekten van de beginfelen hunner jaerboeken een dichtftuk, vol van verzieringe, waervan alle de gevallen naer het wonderbaerlijke zwemen. Doch indien men weinig geloof kan flaen aen de gebeurtenisfen , welken zij verhalen, men kan 'er ten minlte eenig licht, wegens den godsdienst , de zeden en de gebruiken van hunnen tijd, uit trekken. Vele misdaden, en weinige deugden , zijn de voorwerpen, die ons in de eerfte eeuwen dezer alleenheerfchinge ontmoeten. Zij hebben een kenmerk van die natuurlijke woestheid, die de ziel van het Noorden fchijnt te wezen , en welke de kunften en famenleving der andere bewoonderen van Europa zoo 'bezwaarlijk hebben kunnen befchaven. De Denen doen hunnen oorfprong tot het tijdperk van den zondvloed opklimmen, en be-  Tweehond. Agtenvijftigste Brief. 3 befchouwen één' der zonen van Noach als den ftamvader en ftichter van hunnen landaert. Hunne opperheeren hadden de hoedanigheid van regteren, en werden door het volk verkozen. Dan, een ftrijdbaer prins, was de eerfte, zegt men, die de kroon en den tytel van koning ontving; en het land werd, naer zijnen naem, Dania of Denemarke geheten. Wanneer de onderdanen een' prins op den troon verhieven ,. was het gebruik hem , in het open veld, te doen nede;zitten op groote fteenen, in de aerde geplant, om de vastigheid en behendigheid van hunne aenklevinge aenteduiden. In eene tuïfchenruimte van meer dan tien eeuwen, die voor de regering van Dan verliepen, zie ik niets, 't welk verdient bijgebragt te worden. Lother, zijn zoon, baende zich den weg tot de oppermagt door eene euveldaed: hij ontroofde zijnen broeder de kroon, en regeerde met eenen ijzeren fcepter; maer hij ondervond , dat men de geesfel van zijn volk niet kan zijn, zonder zich blootteftellen, om het flagtöffer van deszelfs wraek' te worden. Dit verdrukte volk, om zijne aloude vrijheid wedertekrijgen, bezoetelde zich met het bloed van zijnen koning; en de naem van den vorst was bij den landaert dermate in afgrijzen , dat niemand zijner opvolgeren denzelven wilde voeren. A 2 Skioldj  4 De Nieuwe Reiniger1. Skiold, zoon van Lother, klom op deïl troon, bijna duizend jaren voor de Christelijke jaertelling, en bragt 'er zeden op , verfchillende van de zeden zijns vaders. Hij was1 de eerfte, die de grenzen van het koningrijk tot over de Elve uitftrekte. Getroffen door de hevigfte liefdedrift voor Alwida, dochter van een' Germanifchen heer, wapende hij zicht tegen Skat, een' Saxifchen prins, die haer ten huwelijke aanzocht. Déze twee medevrijers wilden, om hun bijzonder belang, het bloed hunner onderdanen niet ftorten. Zij naderden -in het midden der beide legeren, en ftrederi in derzelver tegenwoordigheid. Skiold triomfeerde over zijn' mededinger, en trouwde Alwida. In zijne ftaten wedergekeerd, befteedde hij zijne zorgen, om de geregtigheid en vrede met hem te doen regeren. Hij was minzaem, weldadig, onbaatzuchtig, en be■hield nimmer het minfte gedeelte van den buit, op den vijand behaeld. Hij zeide dat het geld het deel van den foldaet, en de roem dat vaiï den veldheer was. In de duistere of fabelachtige tijden van deze alleenheerfching' wroetende , vind ik de gefchiedenis van een'vorst, Hadding genoemd, wiens dochter, ongeduldig om te regeren 3 eene famenzwering fmeedde, om hem te vermoorden Zij noodigde hem op een gastmael: Hadding liet 'er zich vinden ,• maer van het gevaer verwittigd, verborg hij eenige foJdaten, die  Tweehond. Agtenvijftigste Brief. 5 die de faemgezworcnen verraschten en ombragten. Ondertusfchen verfpreidde zich het gerucht, dat hij zelf in het oproer gefneuvcld was. De koning van Zweden , zijn vriend, die gezworen had hem niet te overleven, verdronk zich op de tijding van deszelfs dood. Hadding die denzelfden eed gedaen had , het treurige uiteinde van zijnen bondgenoot vernemende , doorftak zich met een' dolk, door eene heldendaed, waerdig deze barbaerfche en romanachtige tijden , meer dan agt honderd jaren voor de komst van Jezus Christus. De volgende eeuwen vertoonen een geval van eene andere natuur'. Een oppervorst, Helgon genoemd, misbruikte, door geweld, eene jonge maegd, Thora geheten. Deze verloste van eene dochter, welke zij in het geheim opvosdde. Hare moeder, haer vohvasfen cn van eene luisterrijke fchoonheid ziende, bragt haer aen het hof, zonder het geheim van hare geboorte te ontdekken. Helgon verliefde 'er op, en won bij haer een' zoon, Roolw genoemd. Toen gaf Thora, om zich aen den koning te wreken , hem zijne bloedfchande te kennen. De vorst, indien men den historiefchrijver daerin gelooft, kon het denkbeeld van deze onvrijwillige misdaed niet verdragen; en zijne wroegingen fleepten hem in het graf. Roolw, die hem opvolgde, deed door zijne deugden de fchande van zijne geboorte vergeten; en zonder nakomelingfchap geftorven zijnde, werd A 3 hij  S De Nieuwe Reisiöer. hij opgevolgd door Hother, den naesten erfgenaem der kropne. Hother begaf zich naer Noorwegen, om de dochter des konings te trouwen; maer verfcheiden medevrijers betwistten hem deze prinfes. Niets minder was 'er toen noodig, dan ruchtbare en dappere daden, om den voorrang boven zijne medevrijers, bij de vrouwen, te verdienen. Geldel, een Saxisch prins, en Balder, een Deensch heer, vertoonden zich in het ftrijdperk; maer Hother, de overwinning behalende, verwierf het hart en de hand van de dochter des konings van Denemarke. Hij had tot opvolger zijn zoon Rorik. Deze laetfte was naeuwelijks op den troon, of de Wandalen deden hem het oorlog aen. Een onder hen, van eene origemeene grootte en fterkte, vertoonde zich in den naem zijns volks, om den twist, die de twee volken wapenden , door een' tweeftrijd te beflechten. De Wandael zegepraelde zonder moeite over den eerften tegenftrever, die zich tegen hem durfde kanten; maer Ubbon, één der krijgsbevelhebberen van het Deenfche leger, velde op zijne beurt den ftoutmoedigen reus ter neder. Deze trekken, die gering fchijnen, zullen u de volken van het '«Noorden doen kennen; het is hunne wijs van regeren, ftrijden, en de zege te beflisfen; zij treden niet uit dezen kring' van gebeurtenisfen. De vrouwen zelf be-  Tweehond. Agtenvijftigste Brief. 7 betwisten eikanderen den troon, met de wapenen in de hand. De overwinning wettigt de onregtvaerdigheden, overweldigingen en de gruwelijkfte euveldaden. Men plaetst onder de regering van Dan den Men, elf honderd jaren voor onze jaartelling, de vermaerde verhuizing der Cimbren en Teutonen. Zij deden den fchrik, de verwoesting, den moord en den dood voor zich treden. De historie fchildertze ons af als verfchrikkelijke reuzen, welken niets konde wederitaen. Het was een buitengemeen volk, geboren voor het oorlog en de verwoesting. Daer verfcheen een zekere Sterkathcr, beroemd door zijne reusachtige geftalte en ontzagchelijke fterkte. Men moet gelooven, dat deze man de Herkules van het Noorden was, waeraen men alle de gewaende daden van den Griekfchen held toefchreef. Oude vrouwen, die zich voor tooveresfen uitgaven, waren de priesteresfen van deze ftrijdbare volken. Hare offeranden beantwoordden aen hare zeden Zij flagtten de gevangenen, om in derzelver ingewanden het toekomende en de goden te raedplegen. Eene andere verrichting dezer bejaerde vrouwen was, dat zij, gedurende den fcrijd, trommelden op gefpannen vellen, die een dof en verfchrikkelijk geluid gaven. De krijgstogt der Cimbren in Italië, gelijk Zij in de Romeinfche historie gevonden wordt, A 4 is  8 De Nieuwe Reisiger. is een ftrael van licht, die één oogenblik de eeuwen der duisterheid kwam verlichten. Hij werd gevolgd van de beroemde omwenteling' , die de gedaente van Scandinavië veranderde , en het onder een vreemd juk deed bukken. De naeuwkeurigfte historiefchrijvers plaetfen deze gebeurtenis zeventig jaren voor de geboorte van Jezus Christus; zie hier op welke wijs zij dezelve vertellen. „ De Cimbren bezaten, in de allervroegfte „ tijden, aen het uiterfte eind van Germanië, „ het Cinibrifche Cherfonefus, in onze dagen ,, bekend onder den naem van Holftein, Slees„ wijk en Jutland; en de Teutonen bewoonden de naburige eilanden. Deze twee volken trokken uit hunne moerasfige wouden, „ in één' landaert vereenigd, om in de Galiiën „ roof, roem en eene zachter luchtftreek dan die zij verlieten te zoeken. Zelfs bereidden „ zij zich om de Alpes overtetrekken, wanv neer Rome oordeelde dat het tijd was, om „ dijken tegen de onftuimigheid van dezen ftroom te ftellen; maer deze barbaren zege?> praelden over alle de veldheeren van dit trot„ fche gemeenebest, tot aen het gedenkwaerv dige tijdperk, waerin zij door Marius verj, delgd wierden. ,, Hun land , bijna geheel woest, na dit yerfchrikke'ijke voorval, werd op nieuw 3, bevolkt door de Scythen, die, van de oe,3 veren der Kaspifche zee en de Pontus Euxi- 3, nus  Tweehond. Agtenvijftigste Brief. 9 „ rus door Pompejus verjaegd, in het Noorden en Westen van Europa de veiligheid " zochten, welken zij niet meer in hun vaderj, land vonden. Men wil dat Odin , hun op]] perhoofd, vriend en bondgenoot van Mitri,] dates, alleen zoo vele gewesten doorkruiste, „ en dezelven trachtte te ondertebrengen, ten „ einde alle de gemoederen tegen de ontzag„ chelijke en tyrannilche magt der Romeinen \ optehitfen. Zijn wezenlijke naem was Sig]l ge; hij had dien van Odin, die de opperfte god der Scythen was, aengenomen, om de „ eerbied der volken, welken hij wilde onder„ werpen, te verkrijgen. De jongelingfchap onder zijne banieren vereenigd hebbende , rukte hij eerst naer het noordwesten van de Zwarte zee voort, " en onderwierp eenige landftreken van Rus'', land, over welken hij een' zijner zonen tot heer aanftelde. Vandaer trok hij in Saxen, " verooverde hetzelve, en verdeelde het on, der zijne andere kinders. Verfcheiden ge" Hachten in Duitschland achtten zich gefproH ten uit eenigen der afftammelingen van de5, zen vorst. „ Na zijne nieuwe heerfchappijen bevestigd „ te hebben, nam Odin den weg van Scandi„ navië door Holftein en Jutland. Hij trok „ in Funen, dat zijne veroovering geworden „ was, zoo dra hij 'er zich vertoonde, en „ bouwde 'er de Had Odenzee, die nog tegen• A 5 » woor-  -ie> De Nieuwe Reisiger. „ woordig, in haren naem, de gedachtenis ,, van haren ftichter bewaert. Vandaer ftrekte „ hij zijne wapens uit over al het overige ,, van het Noorden, onderwierp Denemarke, „ en deed 'er zijn' zoon Skiold in hoedanigheid „ van koning erkennen. „ Odin begaf zich naer Zweden, alwaer „ een onnoozel prins, Gilphe genoemd, rej, geerde, die hem als een' god eerde. Onder „ de begunftiging van deze meening', welke j, de onkundige volken, volgens hunne ge„ woonte , met. gretigheid omhelsden, ver„ kreeg hij welrasch onder hen het zelfde ge„ zag als in Denemarke. De Zweden kwa„ men in meenigte hem hulde bewijzen, en j, droegen de kroon op aen zijnen zoon Yngue j, en deszelfs nakomelingfchap. „ Zoo vele verooveringen vergenoegden „ nog zijne üaetzucht niet; hij wilde 'er die „ van Noorwegen bijvoegen; en ditkoningk„ rijk gehoorzaemde aen een' anderen zijner „ zonen, Scemungue geheten. Indien alle zijne „ zoons op dezelfde wijs hadden moeten voor„ zien worden, geheel Europa zoude niet ge. „ noeg geweest zijn , om hen te vestigen; ,„ want men wil dat hij 'er meer dan dertig „ bij zijne vrouw' Frigga had. „ Deze vorst, zijnen dood voelende nade„ ren, riep zijne medgezcllen van fortuin „ bijéén, gaf zich met de punt van eene lans „ negen wonden, in de gedaente van een cir. kei,  Tweehond. Agtenvtjftigste Brief, i r „ kei, maekte met zijnen degen verfcheiden „ andere figuren op zijn vel, en verklaerde „ dat hij in Scythië plaets ging nemen aen ,, een eeuwigdurend gastmael met de goden. „ De kunstftreek, welke hij met het beste » gevolg gebruikt had , om het vertrouwen , der volken te winnen, was dat hij, in de moeijelijke zaken, raedpleegde met het hoofd „ van een' zekeren Mimer, die, gedurende „ zijn leven, den grootften roem van wijsheid „ genoten had. Dezen mann' het hoofd afge", Hagen zijnde, deed Odin het zelve balfemen, „ en wist de Scandinaviërs te overreden, dat „ hij het, door zijne betooveringen, defpraek „ wedergegeven had. Hij voerde het gedurig „ in zijne reizen mede, en deed het alle de „ orakels, die zijne inzigten begunftigden uit„ fpreken. De aloude kronijken malen dezen „ vorst af als den welfprekendften van alle „ menfchen. Somtijds mengde hij in zijne redevoeringen veerzen, welken hij op ftaen" devoet maekte; doch het geene het meeste „ toebragt, om hem voor een' god te doen „ doorgaen, was zij bekwaemheid in dc too- „ verkunst". ., j r\„ Sedert Odin, tot den tijd, waerop de Denen den Christelijken godsdienst omhelsden, erkenden deze volken een opperfte Wezen, waerbij zij verfcheiden onderhoor.ge goden voeden. Dit Wezen werd altoos aangeduid S den naem van Odin. Dewijl bij het oor-  i"2 De Nieuwe Reisïger. log befluurde, geloofden zijne aenhangers hem te verëeren, door hem den God der heirlegeren, den Vader van den moord, den Omvol, ker , den Brandftichter te noemen. Zij. die ten ftrijd' gingen, deden geloften van hem een zeker getal van menfchelijfce flagtofferen te brengen. Het algemccne geloof was, dat Odin zich m de veldflagen vertoonde, nu om de geenen, die zich met kloekmoedigheid verdeedigden, te befchermen , dan weder om de gelukkige flagtoffers, gefchikt om hem te volgen in het verblijf des hemels, 't welk alleen voor de krijgslieden geopend was, zelf te treffen: men liep in den dood, en in de marteling, om deze vergelding, die de bloeddorffige neiging van dit ftrijdbare volk tot den top van yerrukkinge opvoerde, te verdienen. Schoon deze verwoestende geaertheid een gevolg was van het wilde leven, 't welk de Denen leidden, was zij nog bijzonderiijker het werk van den godsdienst van Odin. Deze bedriegende verooveraer vergrootte, door bloedige leerftelliqgen , hunne natuurlijke woestheid. Hij wilde dat alles, wat tot den krijg diende, de degens, de bijlen, de pieken, vergood wierd. Men bevestigde de heiligfte verbindtcnisfen door deze werktuigen van den moord. Eene lans, in het midden van het veld geplant, trok tot het gebed en tot dc offeranden de Jnwoonders van deze afgrijfelijke gewesten, alwaer dc rotzen en bosfehen door hec  TwEÉHOND. AgTENVIJFTIGTE BRIEF. 13 het menfchelijke bloed geverfd en gewijd Waren. De voornaemfte godheid, na Odin , was met billijkheid zijne vrouw Frigga. Het fchijnt dat men haer, in het vervolg, vermengde met de Venus der Grieken en Romeinen; want de volken van het Noorden noemen den Vrijdag, die aen deze godin is toegewijd, Freijdag, dat is, de dag van Frigga. De ondergefchikte godheden waren belast met verfcheiden verrichtingen in het heelal. Zij hadden eene brug gemaekt, die van den hemel tot de aerde reikte; en deze brug was de regenboog. Een zekere Hemdal had de zorg om aen één der einden de wacht te houden , iiit vreeze dat de reuzen zich dacrvan zouden willen bedienen, om het uitfpanfel des hemels te beklimmen. Moeijelijk was het dezen waekzamen wachter te bedriegen; want de goden hadden hem het vermogen gegeven, om losfer dan een vogel te flapen, en de voorwerpen, zelfs des nachts, op den afftand van meer dan honderd mijlen, gewaer te worden. Hij had zulk een fijn gehoor, dat hij het gras der weiden en de wol der fchapen hoorde groeijen. Hij hield in de eene hand een' degen, en in de andere eene trompét, wier doordringend geluid in alle de weerelden klonk. Het hof der goden werd gehouden onder een' eik, alwaer zij de vierfchaer fpanden. Hij was de grootfte van alle de boomen: zijne takken  14 De Nieuwe Retsiger; ken overfchaduwden de oppen/lakte van deri aerdkloot; en zijn top reikte tot den hemel zeiven. Hij was gevestigd op drie groote wortels , een van welken zich tot de hel uitftrekte Een arend, wiens fcherpziend oo? alle dé voorwerpen van het heelal ontdekte, rustte op deszelfs takken. Een eikhorentje klom 'er gedurig op- en nedervvaerds, om zijne berichten te brengen. Eenige Hangen, om deszelfs ftam geflingerd , poogden hem te vernielen: Onder een' anderen wortel ftroomde eene fontein , waeiïn de wijsheid verborgen was; en digt bij dezelve was de bron der voorleden zaken, waeruit drie maegden geduriglijk een kostelijk water fchepten , waermede zij dezen geheimzinnigen eik befproeiden. Dit water onderhield de fchoonheid van deszelfs bladeren; en na zijne takken verfrischt te hebben, viel' het weder op de aerde , vormende aldaer den dauw, waervan de bijen haren honig maekten. De drie maegden onthielden zich altoos bij den boom, alwaer zij, onder den naem van het Voorleden, Tegenwoordige en Toekomende, over de dagen en jaren der menfchen befchikten. De fchepping van het heelal is een merkwaerdig deel in de verdichtfelbefchrijving van het Deenfche volk; en zie hier op welke wijs dit gewigtige Huk behandeld is door een' aiöu den dichter des volks, dien ik eertijds, van IJsland handelende, flechts neb aengewezen. ?j In  Tweehond, Agtenvijftigste Brief, ijp In den dageraed der eeuwen , was 'er 3, noch zee , noch ftrand, noch lieffelijke „ wind; en men zag noch aerde noch hemel. „ Alles was flechts een wijduitgeftrekte af„ grond, zonder kruid en zaden. De hemel „ had geen paleis; de Herren kenden hare "„ woonplaetfen niet; de maen was onkundig van haer vermogen. Toen was 'er eene „ verlichtende, brandende en ontvlamde wee3, reld, naer den kant van het zuiden; en van 3, deze weereld vloeiden onophoudelijk in den „ afgrond, die in het noorden was, glirifte- rende ftroomen van vuur, die, zich van „ hunne bronn' verwijderende, geffremd in den „ afgrond vielen, en denzelveri met modder „ en ijs vervulden. Dus werd deze afgrond „ allengskens gedempt; doch 'er bleef eene „ ligte en ftilitaende lucht, waeruit ijsdampen „ waesfemden. Een geblaes van hitte, uit „ het zuiden komende, fmolt toen deze dam'„ pen, en vormde levende druppels, die de 3, geboorte aen den reus Ymer gaven. „ Terwijl hij {liep , bragt eene buitenge. „ meene zweeting, welke hij onder de armen ,, had , een'man en eene vrouw voort, waer„ uit het geflacht der reuzen, een goddeloos „ en bedorven geflacht, niet min dan Ymer, „ zijn ftamvader, is voortgekomen. Vervolgens „ ontftond 'er een beter geflacht, dat zich met ~„ het eerfte vermengde : men noemde het }) zelve het huisgezin van Bor, of anders het  ö De Nieuwe Reisiger. „ geflacht der goden. Het deed den reus 3, Ymer fterven; en het bloed liep uit zijne 3, wonde in zulk eene groote meenigte, daè j, het eene algemeene overftrooming, waerin 3, de andere reuzen omkwamen, veroorzaek3, te. De goden, of dc zoons van Bor, „ Ileepten het Jigchaem van Ymer in den a£ „ grond, en maekten 'er den acrdkloot van. „ Van zijn bloed werden de zee en de vloeden „ gevormd, de aerde van zijn vleesch, de 3, groote bergen van zijne beenderen, de rot„ zen van zijne tanden, en van zijn bekkeneel ,, het verwulf des hemels, onderfteund door „ vier dwergen, genoemd Zuiden, Noorden, „ Oosten en Westen. Zij plaetften 'er fakkels , „ om den aerdbol te verlichten, en bepaeldeh 3, de ruimten, welken dezelve moesten doof„ loopen. De dagen werden onderfcheiden; „ en de jaren hadden hun getal. De goden ,, maekten de aerde rond, en omringden haer met den diepen oceaen. Op zekeren dag, „ dat zij op den oever wandelden, vonden ,, zij twee ftukken drijvend hout, welken zij „ opnamen, en 'er den man en de vrouw van „ vormden, waaruit het menfchelijke geflacht „ gefproten is". Deze beuzelarijen der godgeleerdheid van het Noorden zijn nog, ten opzigte van de ongerijmdheid, boven die der Grieken en Romeinen. Aldaer vindt een dichter eene onuitputbare bron voor alle de gelukkige droomen ,  Tweehond. Actenvijfttgsté Érief. '-'ff welken de inbeelding met hare glinfterendë kleuren verfiert. Men ontdekt niettemin, hl de fabelen der Scandinaviërs, eenige overeenkomst met die der andere volken. Moeijelijk zoude het zijn de lèeritellingeri der aloude Denen , over den ftaet van den mensen na den dood, en het laetfte lot der? door hem bewoonde weereld, te ontwikkelen i zie hier alleenlijk het denkbeeld, 't welk deze Volken zich van het paradijs en de helle gevormd hadden. Zij onderfcheiden twee verfelijfplaetfen voor de welgelukzaligen: de eerfte was het paléis van Odhr: deze god ontving 'er alle de geenen <, die op eene geweldige wij* ftierven. In de tweede kwam men op het einde der weereld, en bleef 'er gedurende de ganfehe eeuwigheid. „ De heiden, die in het paleis van Odiffc „ ontvangen worden, zeggen de Scandinavifehe dichtere, „ hebben dagelijksch het ver,, maek om zich te wapenen, gemortfterd te i, worden, zich in flagorde te fcharen, eri „ eikanderen in ftukken te kappen; maer zo<$ „ dra het uur van den maeltijd nadert, keerea zij te paerd weder in de zael van Odin , ed „ begeven zich tot eten en drinken. Schoort „ 'er eene ontelbare meenigte van deze gasten „ is, hebben zij genoeg aen het vleesch vart 3, het wilde zwijn Sérimner: ij deren dag discht 5, men het op; en ijderen-dag komt het weder1 •j, geheel te rug. Hun drank is het bier en de XXI, Deeh B*  28 Djs Nieüwe Reisiger. j, mee: eene geit alleen verfchaft 'er genoeg „ van, om alle de helden dronken te maken* j, Hunne glazen zijn de bekkeneelen der vijan„ den, die in den krijg gedood zijn: Odin ,i alleen, aen eene bijzondere tafel gezeten, }, drinkt wijn, zonder ander voedfel te nutti* „ gen. Eene meenigte van maegden, naekc 3, gelijk de waerheid, waervan zij de beeldte3, nis zijn, bedienen de helden aen tafel, en j, vullen de bekers, zoodra dezelve geleegd s, worden. „ Men verlaet dit verblijf niet, dan om j, overtegaen in een verheven paleis, glinfte„ render dan de zon, en om 'er zich eeuwig „ in te verlustigen. Zij , die niet tot het „ zelfde geluk gefchikt zijn, moeten 'er in den 3, aenvang eene kortftondige hel ondergaen, 3, voor dat zij in eeuwigdurende afgronden ge„ worpen worden. In den eerften oeffent de „ Dood hare heerfchappij: haer paleis is de „ angst, haer tafel de honger; hare dienaers „ zijn de verwachting en traegheid; de drem„ pel van hare poort is de fteilte, en haer bed j, de magerheid. ,, Vandaer gaet men over in een verblijf, „ dat van de zonne verwijderd is, en welks 3, poorten naer het noorden gekeerd zijn; „ het vergift regent 'er in door duizend 3, openingen; het is alleen famengefteld uit 3, lijken en flangen; en door het zelve vlieten 3, wijde ftroomen, waerin men de moorde- naers 5  Tweehond. Agtenvïjftigste Brief. 19 5, naers, de meinëedigen , en die geenen, „ welke de getrouwde vrouwen verleiden, „ ziet zwemmen. Een zwarte en gevleugelde „ draek vliegt onophoudelijk rondom deze af„ grijfelijke woning, en verfcheurt gedurig de „ ligchamen der rampzaligen, die 'er in opge„ floten zijn". De Scandinaviers hadden, gelijk de andere volken, hunne tempels, priesters, afgoden, feesten, godfpraken en offeranden , in welken zij» gelijk gij gezien hebt, zelfs het menfchelijke bloed niet fpaerden. De aenmerkelijkflen waren die geenen, welke, alle negen jaren, te Upfal gefchiedden. De koning en de raed waren verpligt dezelven bijtewonen, en hunne offeranden te brengen : deze offeranden plaetften men in den grooten tempel. Deze tempel was geheel glinrterende van goud; eene keten van het zelfde metael omringde het dak, welks omtrek meer dan drie duizend voeten was. De vreemdelingen vloeiden 'er , des jaers van de offerande, in meenigte naertoe. Men verkoos onder de gevangenen, in tijd van oorlog, en onder de flavcn, in tijd van vrede, negen perfonen, die geflagt moesten worden. De ongelukkigen , op welken de keus viel, werden door de vergadering met zoo veel eere behandeld, en men overlaedden ken met zoo vele liefkoozingen, dat zij zich over hun lot gelukkig achtten. Wanneer het flagtoffer aengekomen was, lei men het op B % een'  m De Nieuws Reisigër» een' fteen, Waèrop het aanftonds verfinoordl «n verpletterd wierd. Men doorftiet het vervolgens, om 'er het bloed uit te doen ftroomen , en m een groot vat te ontvangen; men befproeide daermede het volk, de altaren en oen tempel. Het waren niet altoos geringe lieden, Welken men ten offer flagtte. In groote rampipoeden, bij voorbeeld, in een' dringenden hongersnood, indien het volk geloofde eenig voorwendfel te hebben, om de oorzaek daervan aen zijnen koning toetefebrijven, offerden het hem zonder eenig bedenken op, als den hoogften prijs, waermede het de genegenheid zijner goden konde koopen. De koningen, op hunne beurt, fpaerden het bloed hunner Onderdanen niet; en verfcheiden zelfs Hortten dat van hunne kinderen. De aloude historie van het Noorden is vruchtbaar in diergelijke voorbeelden. Deze trekken van woestheid zijn wonderbaerlijk in een land, 't welk de bistoriefchrijvers ons onophoudelijk vertoonen als de wieg der Europefche liefkoozerije. Op welke plaets men deszelfs jaerboeken opent, men vindt'er zulke hoffelijke als onverfaegde ridders, wier heuschheid en beleefdheid zich voornamelijk in Spanje, Frankrijk, Italië en Engeland verfpreid hebben, met de zwermen van Scandinaviërs, die 'er zich vestigden. Dan  Tweehond. Agtenvijfttgste Brief. at Dan het geen u meer zoude kunnen verwonderen is de liefde, de fmack en neiging dezer volken voor de veerzen en de dichtkunst. Men ziet in alle de kronijken, dat de koningen van Denemarke nimmer optrokken, zonder vergezeld te zijn door hunne Scaldes of Veerzenmakers. Harald gaf hun , in de gast. malen, de eerfte plaetfen op eene bank, gefchikt voor de amptenaren van het hof. De prinfen vertrouwden hun de gewigtigfte zaken ^ en deden geen' eenigen togt, zonder hen in hun gevolg te hebben. Een doorluchtig krijgsheld waegde zijn leven niet met onverfaegd, heid, dan om geroemd te worden door zijnen Scalde, getuige en belooner van zijne dapper, heid. Men verzekert inderdaed dat zij, hoe groote poëten ook, onkundig waren van de> vleijerij', en noch de helden noch de koningen roemden , dan over volkomen bevestigde heldendaden. Een oppervorst van Noorwegen plaetfte 'er, op eenen dag, waerop een veld. flag voorviel, verfcheiden.rondom zijnen perfoon, en zeide tot hen: „ gij zult niet ver. „ halen het geene gij gehoord, maer het gee* " ne gij met uwe eigen oogen gezien hebt . Deze dichters genoten een ander voordeel,, 't welk van de poëten onzer dagen, meer benijd; zoude worden: men zag hen hunne veerzen. niet aen hen hof opzeggen 5l zonder dat zij ergefchenken voor ontvingen. De achting, wet-, le men voor hun had, ging zoo ver, dat men b 3 tow  ï% De Niéuwe Reisiger. hun de ftraf der misdaden, welken zij mogten bedrijven, kwijt fchold, mits dat zij hunne vergiffenis in veerzen verzochten. Na diergelijke voorregten, moet men niet verwonderd zijn, dat het getal der poëten in Denemarke zoo fterk vermeenïgvuldigd is: men telt 'er meer dan twee honderd en dertig, die zich door bekende werken onderfcheiden hebben. De fmaek hunner poëzij' was zoo ver verwijderd van de gewone tael', dat de Grieken, Romeinen en de hedendaegfche volken , bij vergelijkenis, niet dan zwakke onrijmfchrijvers geweest zijn. Deze aloude Scaldes hadden, voor ijder denkbeeld, eene uitdrukking, gegrond op eenige fabel van hunne verdiehtfelbefchnjvinge. Zij noemden den hemel het Bekkeneel van den reus Ymer, den regenboog de Brug der goden, het goud de Tranen van Fngga, de poëzij den Drank van Odin; de aerde was onverfchillig de Echtgenoot van Odin, het Schip drijvende op de eeuwen, de Voetzuil der lucht. Een gevecht werd een Bloedblad of de Hagel van Odin, de zee het Veld der zeerooveren of den Gordel der aerde, het ijs de grootfte der bruggen, de tongde Degen der fprake, en een fchip het Paerd der baren geheten. Met één woord , om poëet te zijn, of om veerzen te lezen, was 'er eene bijzondere oeftening van deze verbloemde' tae];' noodig. De  Tweehond. Agtenvijftigste Brief. 23 De meeste dichters, die het Deenfche volk doorluchtig gemaekt hebben, zijn uit IJsland gekomen; en men befchouwt met leedwezen, dat de geest van dit volk noch door de voordeden eener gunftige luchtftreke, noch door een' gemakkelijken omgang met de andere befchaefde volken , is aangekweekt geworden. Onder de regering van Harald, maekten de IJslanders , vertoornd dat men écu hunner koopvaerdijfchepen ,. in Denemarke , in beflaggenomen had, om zich te wreken, gebruik van de wapenen, die hun gemeenzaemst waren, dat is, dat zij hekeldichten tegen dezen vorst opftelden. Harald, door deze onbefcheiden ftoutheid hevig getroffen, rustte eene vloot uit, om hun land te gaen verwoesten, en noodzaekte hen tot het maken van eene wet, die op ftrenge ftraffen verbood hekelfchriften tegen de koningen uittegeven. De Denen waren gewoon hunne op ver var. Hen te verkiezen, en verkozen gemeenlijk den naesten bloedverwant van den overleden koning , of eenigen prins van het koningklijke bloed Men ziet nog deplaetfen, waer deze verkiezingen gefchiedden, Twaelf groote rotzen, in een' kring gefchaerd, waren de zetels van twaelf keurheeren , door het volk benoemd. In het midden was eene andere hoo* ger rots, op welke zich de nieuwverkoren ko, ning plaetfte; en deze gedenkftukken, welken hunne grootte en zwaerte voor de verwoesting B 4 te  S4 Be Nieuwe Reisiger/ beveiligd hebben, worden nog in verfcheiden landfchappen van Denemarke gevonden ' Ik ben, enz. Kappenkage, den 3o?« van Juni,_ 1756-. Tweehond. Negenenvijftigste Brief. Fervolg van Denemarke. l\fKX heeft wei'nig kennis van de aloude, JLTX wetten van dit koningkrijk, tot aen de regeringen Frothon, zijn' derden opperheerfcher. Deze vorst, dien men als den wetge. ver van het Noorden kan befchouwen, maekte burger- en krygskeuren, welken de historiefchnjvers ons overgeleverd hebben. Hij be, veelt dat in de verdeeling van den buit, „ de „ bevelhebber 'er het grootfte gedeelte van ». hebbe; dat het goud, \ welk onder denzei* i, ven gevonden wordt, de veldheer, en het ?? zilver den foldaet worde overgeleverd.- dat „ die geenen, welke meest in den ftrijd'heb,, ben uitgemunt, de wapens der overwonne, * nen hebben; en dat de fchepen, van den i, vijand genomen , aen het volk gegeven * worden. ö s 4 i Kkim^ het geenè hij bezit wegfhA * ten; en. indien het zelve voor dc hand  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 2* „ latende, iets wegraekt, zal het hem dubbel 3| uit de koningklijke fchatkiste wedergegeven „ worden. Hij, die in zijn koffer, of anders„ zins, cenigen zijner goederen verbergt, zal „ aen den koning een pond gouds betalen. „ Hij, die een' dief verfchoont, zal geftraft „ worden, als of hij zelf den diefftal gepleegd 3, hadde. Hij, die in den ftrijd eerst de vlugt „ neemt, zal eerloos verklaerd worden, en „ niet meer voor het geregt mogen verfchij3, nen. Hij, die buiten de gelederen rukt,. „ om voor het ipits van het heir te ftrijden, „ zal van flaef vrij, van burger edel, en ade„ lijk zijnde tot landvoogd gemaekt worden,' „ Hij, die eene aanzienlijke post in het leger ,3 verkrijgen wil, moet, in alle gelegenheden, ,, een' vijand aentasten, aen twee het hoofd „ bieden, niet meer dan eene fchrede terug „ wijken,. indien 'er zich drie vertoonen, en „ niet op de vlugt tijgen, dan wanneer hij 'er „ zelfs vier op hem ziet afkomen". ƒ De aloude Denen ademden niet dan het oorlog: het zelve was bij hen te gelijk de bron van de eer', den rijkdom en het eeuwige geluk. Zelfs kon men zich niet vleijen met de vrouwen te behagen, dan naermate men kloekmoedigheid en behendigheid in de krijgsoefeningen betoonde: zij zochten hare aenbidders alleen onder de dapperen ; en de proeven, welken zij eischten, om van de verdienfte eens jminnaera, en van de fterkte zijner liefde te B- 5 oor-  %6 De Nteuwe Reisiger, oórdeelen, waren de gevechten , overwinningen en zegepralen. Zij zouden haren minnaer liever hebben zien fterven, dan hem zien vlug. ten: met één woord, de luister der wapenen was de eenigfte, die de oogen dezer betooverende kunne bekoorde; de roem der wapenen de eenigfte, die hare flaetzucht voldeed; de liefde der wapenen de eenigfte, die zich met de wezenlijke teederheid kon vereenigen: ook is, in een' alöuden zang, een koning van Noorwegen zeer verwonderd, dat, niettegenflaende hij agt verfchillende oeffeningen kon verrichten, eene RusfiTche maegd hem had durven verfilmden. De Deenfche vrouwen volgden hare man, nen in den krijg, om hen tot den ftrijd aentefporen. Men maekte, met het reistuig, eene verfchanfmg, waerin zij zich plaetften, gedurende het gevecht. De overwonnenen zochten vergeefsch eene fchuilplaets in hunne vlugt; deze dappere echtgenooten verwachten 'er hen meestentijds niet, dan om hen te noodzaken zich weder in den ftrijd te werpen. Indien zij 'er hen niet toe konden bewegen, wikkelden zij zich zelve in de algemeene nederlaeg, veel, eer dan in de handen van den overwinnaer te vallen. De godsdienst, de eeuwige zaligheid 3.en het beroep der wapenen hechtende, gaf aen de krijgshaftige drift dezer volken den uiterften graed van werkzaemheid, en ontnam hunalle gevoel van vreeze, op het gezigt van de yslijkheden en den dood* G|e-  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 27 Gelijk de helden van Homerus , durfden die van het aloude Scandinavië, in de vlagen hunner ziedende kloekmoedigheid, zelfs hunne goden uitdagen. Een dapper man, Biarcon genoemd, zeide, van Odin fprekende: „ waer- is hij, deze zoo wel gewapende krijgsman > " die Hechts één oog heeft, om zich te beftu3 ren ? Ach! indien ik hem konde betrappen, dien ontzagchclijken echtgenoot van Friggal Vergeefsch is hij met een glinfterend fchilct 3, bedekt; vergeefsch is hij op'een fterk en. „ wakker paerd gezeten; hij zou niet uit mijne woning' komen, zonder eenige zware won' den van mij ontvangen te hebben. Dat hij verfchijne, die verwoestende en brand" {lichtende god; en mijn ontzagchelijke arm 9 zal hem onder het gewigt zijner flagen doen * bukken. Zijn oog zal, met wangunst', dc *t grootheid mijner krijgsdaden zien; en zijne * tong zal, zijns ondanks, gedwongen zijn ,', dezelven te verkondigen". Een jongeling, voor de eerftemael in den krijgsdienst opgefchreven, ontving een' geheel gladden beukelaer, dien men het fchild van verwachtinge noemde. Hij droeg het, totdat hij, door luisterrijke daden, verlof gekregen had, om 'er de roemrijke teekens zijner dapperheid op te doen fnijden. Ook durfden alleen de lieden, die door hunne dienften uitmuntten, zich bedienen van een' beukelaer ^ Hjet eenige zinfpreuken vernerd, 2?f«  De Nieuwe Reisiger. Behalve deze wetten, die de oorlogstijden betroffen, kondigde Frothon andere af, betreffende het huwelijk, den tweeftrijd, enz.. ,, Eene vrije vrouw mag met een' flaef trou„ wen; maer zij verliest dan hare vrijheid, „ Hij, die eene vrijfter misbruikt, indien hij „ de eerfte is , die omgang met haar gehad 3, heeft, is verpligt haer te trouwen. Een 3, man, die een' minnaer bij zijne vrouw ver3, rascht, heeft het regt om hem te ontman. „ nen. De gefchillen moeten niet door den „ eed, maer door het ftael beflecht worden; „ want het is fraeijer zich van zijnen arm in „ een' gevecht, dan van zijne tong' in een „ regtsgeding te bedienen". De tweeftrijd heeft zijne geboorte in Scandinavië gekregen. De volken van deze gewesten levende zonder wet, zonder tucht, zonder famenlevinge, zonder ander regt dan het geweld te kennen, was het door het ftael dat zij hunne eifchen ftaende hielden, en hunnetwisten befleehtten. Frothon maekte eene wet van deze bajrbaerfche gewoonte, en fchreef door bijzondere keuren, de gedaente van den ftrijd voor. Eene onder anderen hield in, „ dat die geene van de twee ftrijderen, welke „ zijnen voet buiten de rondom hem getrokv ,, ken lijn zoude zetten, als overwonnen zou3% de befchouwd worden". Deze manier, om. zkh regt te verfchaffen, was derwijze in gebruik, dat alle*, wat men begeerde, alleen XSSs  Tweeh. Negenenvijftigste Rrïèf. 4y vc-rkregen wierd met den degen in de vuist. Op dezelfde wijs handelde men , wanneer men eene dochter ten huwelijk' verzocht; en de weigering, hoewel gegrond, werd door eene uitdaging gevolgd. De geringffe der onderdanen kan den koning zeiven ten ftrijd' beroepen. Albon, een zeeroover van hantéringe, verzocht Unguin, koning der Gothen, deszelfs dochter ten huwelijk', en tot eene huwelijksgift de helft van het koningkrijk. Hoe beledigend ook dit voorftel was, zoude Unguin zich met eere niet hebben kunnen ontflaen van hem de prinfes te vergunnen, of met hem te ftrijden, indien Albon, door een' bijzonder perfoon ten tweeftrijd' beroepen, niet in het gevecht was gedood geworden. Zelfs de misdadigers, tot den dood veroordeeld, durfden hunnen opperheer uitdagen; en deze zoude zich ontëerd geacht hebben, door de uitdaging niet aentenemen. Een man , van eene misdaed' befchuldigd, ilreed tegen den befchuldiger; en zijne overwinning was een bewijs van zijne onfchuld: in het tegengeftelde geval werd hij als misdadig befchouwd. Insgelijks waren 'er ftoutmoedige krijgslieden , die hun werk maekten van de vcrongelijkingen, de fchoonheid, deugd en rechtvaerdigheid aengcdaen, te wreken ; mitsgaders anderen, die het lot der volken in een' tweeftrijd beflisten ; en dikwerf eindigden de gefchillen der koningen, in tegenwoordigheid «er heiiiegercn. Somtijds werd het algemeene be-  39 De Nieuwe Reïsïger. belang toevertrouwd aen een' kampvechter, die voor de algemeene zaek ftreed. In deze rijksgefteldbeid, op het ftael gegrond, achtte men niets dan de ftoutheid en het geklank der wapenen wedergalmde zelfs in het midden van den vrede. De feesten, de fchouwfpelen vertoonden overal de beeldtenis der veldflagen; en de bijeenkomften van vermaek waren bijna altoos tooneelen van bloed en moord. Men vraegde eenen man niet of hij begaefdheden had, maer of hij moed bezat; men vernam niet of hij zich wel wist te befturen, maer of hij wel konde vechten. Van den tweeftrijd maekte het algemeene begrip eene eer, de neiging een vermaek, de gewoonte een' pligt. Door de onkunde onderfteund, door den godsdienst geduld, door de ftaetkunde aengemoedigd, vond hij overal niet dan flaven , blindelings aen zijne heerfchappij onderworpen. Op zijne ftem verliet de landbouwer zijnen akker, de werkman zijn gereedfcbap, de krijgsman zijnen post, de hoveling zijnen vorst, de priester zelf fomtijds zijn altaer en zijnen God, om in het ftrijdperfc eikanderen omtebrengen. Sommigen zochten 'er den roem, anderen de waerheid, verfcheiden de onfchuld. Het vooroordeel verblindde derwijze de gemoederen, dat eenigen niet wanhoopten de godvrucht aldaer te ontmoeten; en men zag meer dan eens den overwinnaer, den degen uit de ingewanden van zijnen mede- din-  Twëeh. Nëgenenvijftigste Brief. 3* dinger trekkende, een flagtoffer, 't welk hij aen de woede had toegewijd, aen den godsdienst opofferen. Het zuiverfte bloed van den ftaet werd geftort door handen, die belang hadden om het te fparen. De ftervende vader liet aen zijnen zoon de zorg om zich te wreken over een' dood, die dikwerf den dood van den wreker zeiven niet dan eenige oogenblik•ken voorafging. De vriend wilde, op het graf van zijnen vriend, den geenen, die hem deszelfs verlies deed betreuren, ten offer Aagten. De fterkfte was altoos de minstfchuldige, en dikwerf eindigde de twist van een' eenigen niet dan met het bloed van een geheel geflacht. Vergeefsch zou de wijsbegeerte zich aen deze barbaren hebben doen hooren: vergeefsch ■zou zij hun gezegd hebben, dat een tweeftrijder wel een onverfaegde fchermer kan wezen , maer geenszins een held, wiens plaets in het midden der vijandlijke benden, en niet op het lijk van een' geflagten burger is; dat den dood uit pligt te trotféren eenen grooten mann' betaemt; maer dat de uitdaging van denzelven, uit wraekzucht, de daed van een woest beest is; dat het geweld nimmer de plaets der reden kan bekleeden; en dat men noch zijnen roem herfteld, noch zijne onfchuld betoogd heeft, alleenlijk omdat men zijnen befchuldiger beeft gedood; dat men, een eerloos mensch zijnde, deze fmet niet uitwischt door een' moordenaer ie worden; dat de banden der eere die der na-  p Ds Nieuwe Reisiger; nature niet losmaken; en dat het, om een* tegenftrever te verwijderen of te ftraffen gruwelijk is fomtijds een' vriend omtebren*en Deze grondbeginfels der menfchelijkheid, regtvaerdigheid en heldenmoed zouden door deze barbaren noch, aengenomen zijn, noch hun gefmaekt hebben. Dezen naem verdienden buiten twijffel deze volken van het Noorden, die niet dan gevechten, moorderijen en doodflagen ademden. Het regt van den degen was hun tytel j zij oeffen*len het zonder wroegingen , gelijk het regt der nature. Maer wat waren zij ontzagchelijk! Wat waren zij verheven boven de befchaefde landaerten! Hunne eenvouwige en ftrenge zeden kenden zelfs den naem der weelde niet • alles voldeed aen hunne matigheid 5 hunne li fchuldiger hem opraepte, was het eene wederzijdfche verbindtenis; en de partijen mogten zich niet met eikanderen verdragen, zonder de tocftemminge van den heer. De twee tegenftrevers vochten niet altoos in perfoon; het ftond hun vrij iemand in hunne plaets te ftellen. De vrouwen, de jonge lieden beneden de twintig jaren , de grijsaerts boven de zestig, en de zieken vochten zelfs niet, zoo min als de kerkdijken , ten zij deze laetften daertoe verlof van hunnen bisfchop gekregen hadden. Men noemde de geenen, die om het gefchil van anderen vochten, Voorftanders of Kamp- vech-  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 35 Vechters. De éerften wikkelden 'er zich in uit zuivere vriendfchap, de tweeden om geld. Ook werden deze laetfte voor eerloos gehouden, van de kerkelijke begraeffenisfe verftoken, en fomtijds met den dood geftraft, wanneer zij het ongeluk hadden van overwonnen te worden. Voor het gevecht, zwoeren zij naer geweten te ftrijden, en deden offeranden aen de kerk, om zich in de gunst des Hemels te bevelen. Het minde, 't welk hun kon overkomen, wanneer zij bezweken, was dat hun de regterhand wierd afgekapt; dewijl men veronderftelde dat zij een meineed gedaen, en zich onbehoorlijk verdeedigd hadden. De dag, het uur en de plaets van den tweeftrijd waren bepaeld. De twee partijen kwamen met eikanderen overeen, wegens de fooit van wapenen, waervan zij zich zouden bedienen; en deze verkiezing moest goed gekeurd worden door de kerkedienacrs, de edelen en de ridders, die voor eerlijke lieden bekend ftonden. De ftrijders , in het befloten veld aengekomen zijnde, vertoonden zich voor den koning, of aen den geenen, die deszelfs plaets bekleedde. Na het tceken van het kruis gemaekt te hebben , betuigden zij beiden, de een dat hij onfchuldig was van de misdaed, waermede men hem betichtte, en de ander dat hij niets dan de waerheid gezegd had. De koning zond hen naer hunne tent; en het was dan aen alle de omftanders, od de geftrengftë C % * ftraf.  36 De Nieuwe Reisiger. ftraffen, verboden te gaen zitten, te fpreken, te fpuwen , te fnuiten , en eenig gebaer te maken. In het midden van deze groote ftilte, haelden de legerwachten den befchuldiger; en zoo dra hij in tegenwoordigheid van den koning was, boog hij zich op eene wijs, dat zijn ligchaem de gedaente van een kruis vertoonde. Men deed hem eene korte vermaning; en hij zwoer op het kruisbeeld, dat de befchuldigde misdadig was. Deze zwoer het tegendeel, met dezelfde plegtigheid; waerna zij voor een kruis nederknielden : zij hoorden dan eene tweede vermaning, treffender dan de eerfte; en gedurende de redevoering, hielden de twee tegenUre vers eikanderen met de linkerhand vast, hebbende ijder de regterhand op het kruisbeeld Indien één van hun, door berouw getroffen, fchroomde een' tweeden eed te doen, ftelde hij zich ter genade van den koning, die hen beiden wegzond, en naer zijn goedvinden beval , wat men met den berouwhebbenden zoude doen. Indien zij beiden in den wil om te zweren volhardden, fprak de maerfchalk den eed uit, vervat in uitdrukkingen, die ijder doen ijzen. Zij herhaelden denzelven na hem, kuschten vervolgens het kruisbeeld, en keerden naer hunne tent te rug. Wanneer alles in het ftrijdperk gereed was, riep de wapenheraut driemael: „doet uw' „ pligt"; en een oogenblik daerna begon het gevecht. Naeuwelijks was het geëindigd, of de  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. ff. de overwinnaer naderde den vorst, en vraegde hem al knielende, of hij zich met eere gekweten had? Vervolgens ftond hij op, klom te paerd, en keerde weder naer zijn huis, vergezeld van zijne vrienden, dragende in zijne hand het geweer, waer mede hij zijnen vijand geveld had. Indien de overwonnen nog leefde, fneed hem de wapenheraut de nestelingen van zijn wapenrusting' af; zijn harnas werd verbroken , en de ftukken in den wind verftrooid. Indien hij dood was, ontnam men hem zijne wapenen; en het ligchaem bleef op het flagveld, totdat men beflecht had of men het de begraeffenis zoude vergunnen. Maer ik keer weder tot Denemarke. De regering van Frothon, dien zijne overwinningen en de langdurige vrede, welke de vruchten van zijne krijgsverrichtingen waren, den Augustus van het Noorden hebben doen noemen , heeft zijn begin genomen met de Christelijke jaertellinge» Om zijne volken, van nature tot de dieverij geneigd, te beteugelen , en hun den fchrik inteboezemen, deed hij aen de galg een' dief, en ter zijde van hem een' wolf vastmaken, zoo dat het dier hem konde verfcheuren, wanneer het zijnen honger wilde verzadigen. Frothon vond ook het middel om de waekzaemheid der magiftraten aentefporen, door hen verantwoordelijk te maken voor de diefftallen, in hunne regtsbannen gepleegd. Men hechtte, door zijne hevelen, C 3 gou-  38 De Nieuwe Reisiger. gouden armringen aen kolomnen op de groote wegen, dreigende met zijne hoogfte gramfchap de rcgters, d,e dezen fchat lieten rooven.- Zij droegen 'er inderdaed zoo veel zorg voor, dat niemand 'er aen durfde raken. Deze vorst, dien de historie ons vertoont met alle de deug! den van den held zijner eeuwe, werd door een' ftier ge«vond en flierf van dit toeval. Om dezen dood wonderbaerlijk te maken, vertelt men dat de ftier een toovenaer was, op deze. wijs berfchapen door de kragt zijner betooveringen. De erfgenaem van den troon, Fridlef genoemd, was naer Rusland vertrokken; en het gerucht liep dat hij dood was. De Denen, die toen gewoon waren zich eenen oppervorst te verkiezen, kwamen overeen de kroon optedragen aen den geenen, die de gedachtenis van den overleden koning in de fraeifte veerzen zoude vieren. Een man van eene duistere geboorte, Hiarn genoemd, bekoorde den landaert door de edelheid zijner poëzij' dermate, dat hij met eene algemeene ftemme verkozen wierd. Ondertusfchen kwam Fridlef, dien men dood achtte, weder in Denemarke, en maekte zich bekend aen de grooten van het rijk, die zijne zijde begunitigden. Hiarn, on-, derfteund door het volk, dat den voorrang geeft aen een' dichterlijken koning, vertoont zich aen het hoofd van een leger; maer hij verlaet, gelijk Horatius, zijne wapenen, Hecht ver-  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 39 verzekerd in handen , bekwamer om de lier dan het ftael te behandelen, neemt de vlugt, en begeeft zich op een woest eiland, alwaer hij onbekend blijft. Het verdriet der eenzaemheid, en de hoop om weder om den troon te klimmen , doen hem het zelve verlaten. Hij vermomt zich als een gemeen man, en verzoekt om in den dienst des konings te treden. Men ontvangt hem m het paleis; en hij wordt 'er gebruikt om zout te maken. Vervolgens bekend geworden, en voor den vorst geleid, ftelt hij hem den ftrijd voor. Ik ftem 'er in toe , hernam Fridlef, die, op ftaendevoet, zijne wapenen doet brengen; en de overwonnen poëet heeft ten minfte den roem van te fterven door de hand eens konings. Men doet hem met eere be-, «raven in het eiland zelf, dat hem tot eene fchuilplaets gediend heeft, en 't welk men nog Hiarnon noemt, naer den naem van dezen gelukzoekenden poëet. Niettegenftaende de gedurige oorlogen, die dit land moesten verzwakken, trokken 'er doorgaens talrijke legers uit, die verre af volken en ftaten opzochten, om dezelven te overwinnen en te verooveren. Het land alleen diende hun niet meer tot een tooneel van hunne dapperheid; de oceaen opende hun eene andere loopbaen: omringd van twee zeen, zag men hen overgaen tot de zeerooverij, die, voorde barbaerfche volken, altoos de eerfte fchool C 4 dci'  4° Be Nieuwe Reisiger. der zeevaert is. In het begin beproefden zij hunne kragten op de naburige ftaten, en maekten zich meester van het kleene getal van vaertuigen , die de Baltiiche zee doorkruisten. Beze eerfte voordeden moedigden hunne onrust aen, en Helden hen in ftaet om grooter ondernemingen te beproeven. Zij verontrust, ten, door hunne rooverijen, de zeen en kusten van Schotland, Ierland, Engeland, Frankrijk, Italië zelf en Spanje. Somtijds drongen zij in de binnenfte gedeelten van deze wijduitgeftrekte gewesten, en verhieven zich tot de veroovering van Normandië en GrootBnttanje. Voor dit tijdperk, laten de gefchiedenis, en zelfs de fabel, eene langwijlige tusfchenruimte, gedurende dewelke men onkun. dig is van het geene de regering, de daden, en fomtijds zelfs den naem der koningen van Denemarke betreft. De gewoonte moest deze volken gemeen, zaem met den oceaen maken, en hen tegen deszelfs onftuimigheid wapenen. Zonder akkerbouw, weinige kudden weidende, en niet dan eene zwakke toe vlugt vindende op de jagt m een land, met fneeuw en ijs bedekt, ver. bond hen niets aen hun grondgebied. De gemakkelijkheid om vloten te. houwen, die niets anders waren dan vlotten, ten ruwfte aen elkandcren gevoegd, om langs de kusten te varen, gaf hun de middelen om overal te gaen Janden, plunderen, en zich weder febeep te ki-  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 4* begeven. Het ambacht van zeeroover was voor hun , gelijk voor de eerfte helden van Griekenland, de loopbaen van den roem en de welvaert, en het beroep der eere, welke zij in het verachten der gevaren Helden. Dit vooroordeel boezemde hun een' onverwinnelijken moed in , op hunne krijgstogten , nu onder verfchillende opperhoofden vereenigd, en dan weder in zoo vele bijzondere uitrustingen als volken verdeeld. Deze fchielijke invallen, op honderd plaetfen te gelijk gedaen, lieten aen de bewoonders der flechtverdeedigde kusten niets anders dan de droevige keus, of om door deze roovers vermoord te worden, of hun leven vrij te koopen, door het overleveren van het geene zij kostelijkst bezaten. Frankrijk werd, meer dan eens, het tooneel van diergelijke buitenfporighedcn , gepleegd door den vermaerden Reinier, die, onder Lodewijk den Goedertieren, Europa met het gerucht zijner heldendaden vervulde. Hij Helde de Had Rouan onder brandfchatting; en dewijl hem niets wederflond, naderde hij tot Parijs, trok 'er zonder moeite in, en plunderde het zonder wederftand. Maer vreezende verrascht te worden door het Franfche leger, verzocht hij dat men hem met zijne vloot' liete vertrekken, zonder hem te vervolgen, en verbond zich van niet wedertekomen. De omflandigheden waren zoo ongelukkig, dat men genoodC 5 zaekt  42 De Nieuwe Reisiger. zaeJct was deze vernederende voorftellen intewilligen. Gelijk een andere Herkules, bevocht en verfloeg Rejnier de monlterdieren en tirannen. Hij verloste het Noorden van eene afgrijfelijko flang, die 'er, zegt men, verfchrikkelijke verwoestingen aenrichtte. Thora, dochter van den oppervorst van dit gewest, was de belooning zijner overwinninge. Hij noodzaekte de muitende inwoonders van Jutland en Scania tot hunnen pligt wedertekeeren. Hij doodde met zijne eigen hand een' koning van Zweden, die vele wreedheden in Noorwegen pleegde. Hij deed verooveringen in Engeland en Schotland, waervan hij de landvoogdij aen zijnen zoon gaf. Hij naderde tot de ftraet van Gibralter, kwam in de Middenlandfche zee, drong door tot in den Archipel, plun derde alle de kusten, en keerde weder in Denemarke, overladen met roem en buit. De regering van dezen vorst is vervuld mét zoo vele gebeurtenisfen, zijne krijgstogten en overwinningen zijn zoo talrijk, dat de historie fchnjvers geloofd hebben, dat 'er verfcheiden koningen van dezen naem geweest zijn, ge lijk verfcheiden Herkulesfen, waervan alle de heldendaden aen een' eenigen toegefchreven worden. Na duizend zeetogten, in afgelegen landen beproefde Reinier eindelijk de grilligheid der fortuine in Engeland. Hij werd gevangen ge- no-  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 43 nomen door Ella, oppervorst van een gedeelte van dit eiland, en fheuvelde door de beten der {langen , waermede men zegt dat men zijne gevangenis vervuld had. Dewijl hij geen minder dichter dan krijgsheld was, maekte hij voor zijnen dood een' lierzang, waervan ijdere afdeeling begon met deze woorden: „ Wij heb„ ben met den degen gevochten". Het is eene korte fchets der historie van zijn leven, in een' poëtifchen ffijl gefchreven, en vol van* beeldtenisfen: ik zal 'er flechts twee veerzen. van bijbrengen. „ Wij hebben met den degen gevochten, „ in den tijd, toen ik, nog jong zijnde, m „ het Oosten een' Moedigen prooi voor de „ verflindende wolven ging bereiden. De ge,, heele zee fcheen flechts eene eenige wonde; „ en de ravens zwommen in het bloed der gekwetften. „ Wij hebben met den degen gevochten, „ op dien dag, toen ik tien duizend mijner „ vijanden in het ftof heb zien nedcrliggen. „ Een dauw van bloed droop van onze fabe„ len: de pijlen listen in de lucht, terwijl zij „ de helmen opzochten. Dit was voor mij. ,, een grootcr vermaek, dan eene fchoone „ maegd in mijne armen te houden". Het voorbeeld en de krijgsdaden van dezen vorst onderhielden langen tijd, onder de Denen, de neiging en den fmaek tot de zeerooverij; maer de oprichting van het Christendom wierp  44 De Nieuwe Reisicer. wierp alle de denkbeelden van eene diergelijke plonderzucht orn verre. De zendelingen moesten hunne nieuwbekeerden een zittend leven doen leiden , orn met vrucht aen derzelver onderwijzing te arbeiden ; en zij flaegden in hen een afkeer in het zwervende leven te doen Krijgen, door hun andere middelen tot hun beflaen inteboezemen. Zij waren gelukkig genoeg om hen behagen in den landbouw en de visfchenj te doen krijgen: de overvloed van haring, dien de zee op de kusten voerde, verschaften hun een gemakkelijk middel van beitaen; het overtollige van dezen visch werd tegen de waren der naburige landen verwisfeld Een zelfde geloof, nieuwe betrekkingen, onderlinge behoeften, eene wederzijdfche veiligheid moedlgden deze opkomende verbindtenisfen aen; en de omwenteling was zoo groot, dat men, federt de bekeering der Denen en No ren, geen' eemgen flap meer van hunne krijgstogten en ftrooperijen in de historie vindt Het was in het begin der negende eeuwe, dat het Christendom in dit koningkrijk wierd ingevoerd. Ebbon, bisfchop van Reims, vergezellende de afgezanten, door Lodewijk den Goedertieren in Denemarke gezonden, om een verdrag van bondgenootfchap te fluiten hekeerde en doopte een groot aental van on-' geloovigen. De koning, zijne vrouw, een gedeelte der heeren, en verfcheiden van hunne onderdanen, kwamen den keizer te Ment?, vin-  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 45 vinden, en ontvingen 'er den doop , in de kerk van St. Alban. De monnik Anfcher de Corbie, en een ander Aubert genoemd, volgden hen in hunne ftaten, en werkten 'er nieuwe bekeeringen uit; doch het euangeüe maekte geene groote voortgangen in Denemarke, dan onder de regering van Erik. Deze vorst, eerst een vervolger, werd naderhand eenbefchermer der Christenen; en de geestelijkheid werd zeer magtig, voornamelijk federc de regering van Canut den IVen, die de bisfchoppen met weldaden , eere en voorregten overlaedde. De pracht en rijkdom, die alle ftaten bederven, verbasterden welrasch de zeden der kerkdijken; de kerkvoogden, zoo vele willekeurige vorften in hunne ftichten geworden, ftelden zich aen het hoofd van hun volk, en ftreden, met de wapenen in de hand, tegen hunne eigen opperheeren. Trotsch op hunne rijkdommen en het getal hunner leenmannen, verhieven zij zich allengskens tot kleene oppervorften, deden hunne kasteelen verfterken, onderhielden 'er bezettingen, gingen nimmer op weg, zonder van krijgslieden vergezeld te zijn, en waren de hoofden van alle de kuiperijen en aenhangen. De beroemde Margareta van Waldemar, die in het jaer 1385 regeerde, vereenigde onder hare heerfchappij Zweden , Denemarke en Noorwegen, en maekte een eenig oppergebied van deze drie koningkrijken. Zij beriep de al-  46- Be Nieuwe Reisiger. algemeene Stagen te Kalmar, alwaer veert* ^evaerd,,den van eiken landaert zich ve™ derd vonden. Deze koningin fprak zelve me zoo veel welfprekendheid, dat de vereenil, dezer drie kroonen van het Noorden, doofde hereemgde volken, algemeen goe'dgekeuS vSIeed™ be^tigd, onder den naem van de Vcreenigmg van Kalmar; en om een begm te maken met dezelve in krakte brengen werd va^tgefteld dat de jonge frik, n "f van M rgaret ? d vorftin zoude > Deze Vereniging behelsde vier voorname artikels, i Lat de koning, beurt om beurt, in de drie ftaten zoude verkozen wondm 2 Da hy er beurtelings zijne verblijfplaets zoude verdee en. 3. Dat ijder landaert zijne wetten gebrmken en voorregten zoude behouden' 4- Dat de waerdigheden en bedieningen do"; de natuurlijke inboorlingen des lands Zo^e vervuld worden. Deze vermaerde koningin, bijgenoemd de Semaramij van het Noorden, was de dochter van VValdemardenlIfen, die zijne echSL te, op eenig vermoeden, in een fterk kasteel" had doen opflmten. Op eenen avond, dat h van de jagt te rug keerde, hield hij aldaer m om er den nacht doortebrengen. Eene vrouw' die zijne voedfter geweest was, bragt S lijk deze ongelukkige gemalin i„ hefbedTn den vorst. De koning fliep bij haer, zonder haer  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 4? haer te kennen, omdat zij voor den dag vertrok; en uit deze bijligging' kreeg hij deze beroemde dochter, die in voorzigtigheid en ftaetkunde hare doorluchtigfte voorzaten evenaerde. Deze deugden deden niet vergeten, dat men aen eene vrouw gehoorzaemde: eenige vijanden fpanden famen om haer van den croon' te bonfen, en betoonden, door onbetamelijke redenen , de verachting , welke zij voor haren perfoon veinsden te hebben. Zij noemden haer den vorst zonder broek, en de dienstmaegd der monniken. De koning van Zweden, Johan Albert, ftrekte den hoon zoo ver uit, dat hij haer een' flijpfteen toezond, om haer te beduiden, dat zij minder moest denken om zich van een' degen te bedienen, dan om hare fcharen of naelden te flijpen. Doch Margareta, eene overwinning behaeld, en dezen vorst gevangen genomen hebbende, noodzaekte hem, ten einde het geheugen van deze onbetamelijke fpotternij' te vereeuwigen, om zelf dezen fteen, aen eene keten vastgemaekt, te fpijkeren in de hoofdkerk van Rofchild, alwaer hij bleef, totdat een andere koning van Zweden, Karei Gustavus, hem deed wegnemen, en in de kerk van Upfal plaetfen, alwaer hij nog tegenwoordig gezien wordt. Erik, neef van Margareta, al te zwak om het gewigt van drie kroonen te dragen, ontbeerde, om dezelven te behouden, die ftaetkunde, welke haer vereenigd had. Hij verliet den  48 Dë Nieuwe Reisiger/ den troon in het jaer 1439 > en begaf zich3 met zijne minnaresfe, in het eiland Gothland, alwaer hij, vertroosting in de letteren zoekende, eene tijdrekenkundige historie der koningen van Denemarke famenftelde. Eene bijzondere gefchiedenis van dien tijd onderricht ons, hoe men de minnaresfen der koningen, en vooral der zwakke koningen, toen behandelde. Op zekeren dag, dat die van Erik met haer rijtuig eene wandeling deed, liet de raedsheer Olaüs haer aenhouden; en het rijtuig om ver werpende, gaf hij haer, met het plat van zijnen degen, twee flagen op de billen, met bevel om aen haren minnaer te zeggen, dat zijn fchandelijk gedrag hem zeiven welrasch van zijnen troon' zoude werpen. De volken verkozen, " tot hunnen oppervorst, Christoffel van Beijeren, die, zonder kinderen geftorven zijnde, opgevolgd wierd door Christiaen van Oldenburg, ftamvader van het huis, dat tegenwoordig in Denemarke regeert. Dit huis ftamt af van de graven van Oldenburg, oorfprongkelijk uit Duitschland, die, tot aen Frederik den Ven, geboren in het jaer 1723, twaelf achtereenvolgende koningen aen de Denen gegeven hebben. Derzelver oorfprong is zoo oud, dat hij zich in de duisterheid der tijden verliest. Men weet dat eene erfdochter van Oldenburg, voor de twaelfde eeuw, een' heer van Friesland trouwde, en dat dit huwelijk het beftaen gaf aen eenen an-  TVeéh. Negenenvijftigste Brief. 4^ tfnderen tak, van welken de graven van Holftein afdammen. In hét jaer 1749 deed Fre= derik de Vde een groot eeuwfeest vieren, ter gedachtenisfe van de drie honderd jaren , dat de vorften van zijn huis den troon van Denemarké bekleeden. Zij zijn beurtelings Christiaen eri Frederik genoemd geweest: de kleenzoon wordè altoos als zijn grootvader geheten; en de zoon draegt nimmer den nËem van Zijnen vader. Christiaen de Ie ftelde, zegt men, ter gelegenheid van her huwelijk van zijnen zoon, deti erfprins, de orde van den Olifant ih. Anderen' gelooven, dat hij dezelve alleen vernieuwde; en zij doen de inftelling daervan opklimmen tot de twaelfde eeuw, onder de regering van den koning Kan ut. Het getal der ridderen is op dertig bepaeld; en men neemt 'er niemand iö aen , dan lieden van den hoogften rang. Het teeken der orde is een blaeüw gewaterd lint, waeraen een gouden olifant, die een' toren op zijn' rug, en een' Moor op zijn' hals heeft,; gehecht is; De tweede orde van Denemarke is die van Danebrug, die, als onze orde van St. Michiel, niet dan aen lieden van eene middenmatige geboorte gegeven wordt. Het is éen blaeuvv ïint, met rood geflikt, 't welk op den fchoUder gedragen wordt, en waeraen een gouderil kruis hangt. Voor op het kleed is eene geborduurde ftar, met dit opfchrift: Godvrucht eri Gtregtighrid. Men fchrijft daeraen een' zeer XXL Deel. D &h  $o De Nieuwe Reisiger. alönden en zelfs fabelachtigen oorfprong toe; want men vertelt dat een koning des lands, Dan genoemd, een wit kruis, met roode kanten, in de lucht gezien hebbende, deze orde inileide, en dezelve noemde naer zijnen naem en dien van Brug, dat is, fchilderijV Anderen bepalen hare inftelling tot min vroeger eeuwen . doch geven haer geene minder wonderbacrlijke geboorte. Zij zeggen dat Waldemar de Ile, zijne vendels verloren hebbende, en tegen de ongeloovigen vechtende, 'er één uit den .hemel zag vallen, op het welke een kruis ftond. Dit fchouwfpel verlevendigde den moed der Christenen, die daerop de overwinning behaelden. In de tael, toen gebruikelijk, werd een vendel Danebrug geheten: dit was de naem der orde, ingefteld ter gedachtenisfe van dit voorval. Van dien tijd' af, droegen de Denen wel zorg om het hemelfche vendel medetevoeren , wanneer zij ten oorlog' trokken ; maer dit wonderbaerlijke gefchenk in een' veldibg verloren zijnde, geraekte de orde in verval, en zoude het hoofd niet weder opgebeurd hebben, indien Christiaen de Vde haer geen nieuw leven gegeven hadde, gelijk men ziet door het woord Resütutor of Herfteller, rondom het kruis., en den naem van den vorst in het midden. Bij het vieren van het huwelijk van Christiaen den Vien met de prinfesie Sofia van Brandenburg, bchaegde het der koninginne de or-  Twe eh. Negenenvijftigste Brief, jff orde der Getrouwheid intertellen, waervan het teeken is een kruis, met wit gefchakeerd, met eene koningklijke kroone op de vier hoeken. Dit kruis, op welks rug men dit gefchrift leest,1 In felicisfima unionis memoriam, is gehecht aen een blaeuw gewaterd lint, met zilver geborduurd. Christiaen de He verbitterde zijn volk door eene onmenfchelijkheid, die hem den Nero1 van het Noorden deed noemen. Onder verfcheiden trekken van wreedheid, verhaelt men het geval van een' hoofdfchout van Koppenhage, die, de onvoorzigtigheid gehad hebbende, om te belijden dat hij de minnares des konings bemind had, fchoon 'er niets misdadigs tusfchen hen was voorgevallen, aen de vierfchaer van het geregt wierd overgeleverd. De raed weigerde een' man te veroordeelen, op zulk een ligten grond, als dien van eene enkele begeerte. De vertoornde vorst zeide in gramfchap: „ fchoon deze fchout een' hals als een' ftier had, „ zal hij hem verliezen". Christiaen liet twaelf boeren uit de omliggende ftreken komen; en rondom hen een vierkant met vier fpietfen gemaekt hebbende, verbood hij hun daeruit te komen , voor dat zij uitfprack over deze zaek geda.n hadden. De vrees deed deze ongelukkigen alleenlijk zeggen: „ wij vonnisfen hem „ niet; maer zijn antwoord veroordeelt hem". De koning weigerde zijne genade aen alle de D 2 ®r»  $t De Nieuwe Reisicer. orden van den flaet, en aen de koningin zelve, dieze hem met tranen verzocht. Eene herhaelde en gedurige wreedheid vervreemden de harten zijner onderdanen van hem; en zijn berouw kon de tegenfpoeden, welken de neigingen, die hij had doen ontftaen , hem bereidden, niet afwenden. De raden en de adeldom Honden af van den eed van getrouwheid; en het opperhoofd des geregts van Jutland, Magnus Munce, bragt zelf de akte van afzettinge aen den koning. „ Mijn ,, naem, zeidé deze magiftraetsperfoon, moest „ op de deur van alle kwade vorften gefchre„ ven worden". De wreedheden, die de kroon en vrijheid aen dezen koning ontnamen, hadden, van zijnen kant, tot voorwendfel de verdeediging van den godsdienst. De ketterij van Luther had fnelle voortgangen in Zweden gemaekt; en uit dien hoofde had de paus korts te voren den banblikfem op dit koningkrijk uitgefchoten. Christiaen nam deze gelegenheid waer , om eenen vrijen loop aen zijne woestheid te geven. Hij zond krijgsbenden uit; en om zijne bloedige ftrafoeffeningen te wettigen, deed hij de buile van den opperpriester, die hem beval de Lutheranen als verbannenen te handelen, ©veral aenplakken. Ijdere ftraf werd voorgegaen door het lezen van deze bulle, en door eene afkondiging, gedaen door den mond vaneen'  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 53 een' krijgsbevelhebber, welke verklaerde dat men zich alleen gedroeg naer de bevelen van den heiligen vader. Op het zien van de rampen, die zijn vaderland verfcheurden, ftortte een Zweedsch edelman eenige tranen: zij werden opgemerkt; en om hem te ftraffen over zijne misdadige teederhartigheid, deed Christiaen hem het hart, 't welk deernis met de onheilen zijner landgenooten durfde hebben, uit den boezem rukken. Deze barbaerfche vorst, om zich te wreken over de verooveringen van Gustavus Wafa, die hem het koningrijk Zweden ontnam, deed de moeder en zuster van dezen held verdrinken. Door eene overmaet van wreedheid, had hij haer gedwongen, om zelf den zak te naeijen, waenn zij gebonden werden. Alzoo onverftandig als woest, zag deze Nero van het Noorden niet, dat hij, hoe ha. telijker hij zich maekte, zich des te meer afgronden dielf. Zijne eigen verdrukte onderdanen matigden zich het regt aen, om een onverdragelijk juk aftefchudden; en Christiaen kon niet herfteld worden door Karei den V«n, zijnen fchoonbroeder. Frederik, hertog van Holftein, zijn oom, werd tot koning van Denemarke , en Gustavus Wafa tot koning van Zweden verkozen. Deze gefchiedenis heeft aen onzen dichter Piron het onderwerp van zijn treurfpel Gustavus opgeleverd. D ot Men  54 De Nieuwe Reisiger. Men zag welrasch, in deze koninkrijken eene verandering van godsdienst, des te merkwaerdiger, omdat zij, bijna zonder d^vang en onrust uitgevoerd vvierd. De bulle van Leo den X -n, die tot dekmantel aen zoo vele ijsfe]ijk':eden gediend had; de koophandel der aflaten , waervan het beloop tot op twee millioen.°n klom; de onmetelijke rijkdommen der geestelijkheid, hare onafhangelijkheid en heerfchappij over het volk ; de overweldigingen van de bisfehoppen , die zich zelfs van de meeste fterkten des koningkrijks meester ge. maekt hadden; alles deed de hervorming wenfchen aen ijder, dié de oogen op de misbruiken opende. Gustavus en Frederik begunftigden behendiglijk het Lu'herdom, zonder in 't minde het zelve toegedaen te fchijnen. De geestelijkheid raekte in beweging: dit was eene reden te meer, om de verandering te voleindigen : de ftaten van Denemarke omhelsden pleg. tiglijk de leer van Luther, als een middel om zich te ontflaen van de heerfchappij' van dit ontzagchelijke ligchaem, en zich van deszelfs wijduitgeftrekte bezittingen meester te maken. Welrasch veranderde het volk van geloof, naer het goedvinden zijner opperhoofden. Frederik deed eene keur afkondigen, om aen zijne onderdanen, op ftraf des doods , te verbieden eenige onrust, ter oorzake van godsdienst', aenterichten. „ Dat ijder zich in zijn geloof gedrage, zeide hij, ais geene rekenichap „ daer-  Tweeh. Negenenvijftigste Brief. 55 „ daervan fchuldig zijnde, dan aen God al„ leen". Ondertusfchen verzuimde deze vorst mets, om den hervormden godsdienst te doen omhelzen; hij gebruikte zendelingen , om denze!ven in zijn koningkrijk te prediken en te verfpreiden ; hij vergunde aen de monniken en nonnen, hunne kloosters te verlaten, en zich in het huwelijk te begeven. De ftad Malmoe was de eerfte, die zich openbaerlijk aen de gehoorzaemheid der kerke onttrok; en dc anderen volgden welrasch haer voorbeeld. De geestelijkheid wilde Christiaen den II'-1", die van den troon' gebonsd was , weder dacrop roepen, en deed nog meer andere poogingen tegen Frederik; maer de adeldom, die een bijzonder belang had in de vernedering van dit eerfte ligchaem van den ftaet, verhaestte deszelfs val, en onderfteunde de voornemens van den koning, door het Lutherdom, op deszelfs voorbeeld, te begunftigen. Het was voornamelijk Christiaen de IIIJ, zoon en opvolger van Frederik, die het zelve, in het jaer 1537, op de puinhoopen der Roomfche geestelijkheid vestigde. Men verhaelt dat deze prins, nog jong zijnde, en den keurvorst van Brandenburg aen het hof van Kurel den Ven vergezellende, de predikaetfie van een' Kordelier, die tegen de nieuwe gevoelens hevig uitvoer, bijwoonde. Het eind van den gordel des monniks door eene opening van D 4 den  SS De Nieuwe Reisiger. «jen predikfbel komende, knoopte Christiaen, d.e er z,ch onder bevond, denzelven vast zoo dat de geestelijke zich niet kon ontwikkelen, dan door de hulp van één' der omftanderen, die de koord Josmaekte. De woedende monnik verzocht den keizer regt over deze belediging; maer Karei, ftaetkundiger dan godsdienftig, vergenoegde zich met te antwoorden : „ ik vrees zeer dat deze jongeling eens een „ wreede vijand van de kloosterorde zal weL' 5fn ' 0olf ^ vervolger van de geestelijkheid geworden zijnde, daegde hij alle de bisfchoppen voor de vergadering der ftaten, befcbuldigde en overtuigde hen van hoog verjaed, deed hen van hunne waerdigheden afftaen , en npodzaekte hen toevJugt tot zijne goedertierenheid te nemen. ' De adeldom verrijkte ziqh met hunnen buit, en kon zich zei ven niet hoeden voor den hoog moed, die de grootheid en den rijkdom verge zelt. Altoos vervuld met dezen heerfchenden geest die alles tot het geweld opleidt, bragt hij onder zijne geboorzaembeid de burgers deV fteden, de bewoonders van het platte land, de Lutheraenfche geestelijkheid , en deed zelft aenflagen op het gezag zijner koningen. In het jaer 1648, fedcrt de komst van Frederik den.Uien tot den troon van Denemarke,tl te de adel voornamelijk zijne eifchen uit, en wilde z,ch onafhangelijk maken. Hij eig nde Zich de groote bedieningen, de tyte/s en eer! 'be.  Tweeh. Negenenvijftigste Brief, 57 bewijzingen toe, weigerde zich aen eenige fchatting te onderwerpen, en iets aen de gemeene lasten toetebrengen, zelfs in de dringendfte behoeften van den ftaet. Dit gedrag verbitterde en vertoornde de andere orden van het koningknjk , die , in eene vergadering, gehouden in het jaer 1660, befloten het volItrekte en onbepaelde gezag weder in de handen van den vorst te ftellen; en zij, die hen tot deze daed van wanhoop' gedwongen hadden , zagen zich genoodzaekt om zelfs dit verderffelijke voorbeeld te volgen. Ik ben, enz. Koppenhage, den y» van Juli, 1756. Tweehonderd: Zestigste Brief. Vervolg van Denemarke. Voor de omwenteling van het jaer 1660, de fpoedigfte, zeldzaemfte en misfchien de onvoorzigtigfte, welke de jaerboeken der volken opleveren , Was dit koningkrijk, gelijk alle de Gothifche regeringen, verdeeld tusfchen een' verkozen koning, de grooten des lands en de ftaten. De oppervorst had bijna geen ander regt, dan dat hij in den raed voorzat, en het gebied over de legers voerde: de D 5 ft»-  58 De Nieuwe Reisiger. ftaten, beftaende uit de edelen, de geestelijk, heid en de burgers, regelden in hunne vergaderingen alle de zaken der befturinge. De adeldom, of door zijne voorregten, of door zijne aengenomen heerfchappij, befliste 'er alles naer zijn goedvinden; en wanneer de ftaten verdeeld waren, werd zijn aenzien nog grooter, dewijl hij eenigermate de oppermagt met den vorst deelde. Zelfs waren 'er vier groote amptenaers, uit deszelfs Jigchaem verkozen, de grootmeester van het koningknjk, de kanfelier, de marfchalk en de admirael, die zoo vele mededingers van het hoogfte gezag waren. De koningen, die voor Frederik den Ölen den troon bekleedden, nadeelige verdragen onderteekend hebbende, ltelde Zweden onder het getal der voorwendfelen, waervan het zich bediende, om eenen inval in Denemarke eene kleur te geven, de beweegreden om den koning tegen den Raed te helpen. De Dcenfche landaert, door de ervarenheid geleerd, dat een bepaeld gezag fomtijds onvoldoende is tot verdeediging van een' ftaet, en geërgerd over het gezag, 't welk de adeldom zich toeëigende, nam, gelijk ik gezegd heb, in de fpijt zijner gevoeligheid, het zonderlinge en verbazende befluit, om den vorst' eene volftrekte, onbepaelde en willekeurige magt optedragen. De kerkdijken, de gevolmagtigden des volks en de burgers, vcreenigd om dit verwonderlijke ontwerp uïttevoeren, noodzaekten den adel om  Tweehonderd Zestigste Brief. 59 om zich bij hen te voegen, en zich te onderwerpen aen den koning, dien men eene erffelijke en onbepaelde magt ging aenbieden. Frederik nam dit uitmuntende getuigenis van den ijver en het vertrouwen zijner onderdanen met blijdfchap aen, en vorderde dat alle de edellieden plegtiglijk den eed van getrouwheid bij hem kwamen afleggen, en van hunne regten, eisfchen en voorregten afftonden-, in tegenwoordigheid van het leger en het volk. De poorten van Koppenhage werden gefloten , tot dat deze groote zaek beflist was. Men richtte eene fchouwplaets op, tegenover het kasteel, om 'er dc bende der lijfwachten en de bezetting te plaetfcn. De burgers waren onder de wapenen: de koning verfcheen in allen den luister der majesteit, met zijn geflacht, in het midden der amptenaren van zijn huis, omringd van een ontelbaer volk, dat de lucht van het vreugdegejuich deed wedergalmen. Ten zelfden tijd' kwamen de edelen en afgevaerdigden van alle de orden aen den voet van den troon , om den vorst' de hulde van hunne perfonen en goederen aentebieden: ijder ging vervolgens in de geregtskamer , om de akte van een' nieuwen eed van getrouwheid te teekenen. Dus werd de regering van Denemarke, die in veie opzigten eene adelheerfehing was, eensklaps , zonder eenige poogingen, zonder dat de koning het eischte, zonder dat hij 'er hetvoorö ftel  6o De Nieuwe Rei siger. ftel van deed, zonder dat hij het zelfs fcheen te wenfchen, in eene volftrekte en willekeurige regering veranderd. Deze ongelooffelijke omwenteling werd met blijdfchap ontvangen, zonder dat iemand het minfte leedwezen over de ftervende vrijheid betoonde. „ Mogten de „ koningen , uwe opvolgers , zeide de heer Gersdorf, grootmeester van het koningkrijk, j, uwe majesteit ten voorbeeld' nemen , en „ zich van deze onbepaelde magt bedienen, „ tot het welzijn van hunne volken". Men ftelde den vorst de voorwaerden, die zijne nieuwe regten bepaelden, in handen, en verphgtte hem, met eede , dezelven in alle hunne kragt te handhaven. De wet, bij welke zij bevestigd worden, bevat veertig artikels, waervan ik hier de voornaemfie fchikkingen zal opgeven. „ De erffelijke koningen van Denemarke „ en Noorwegen zullen, door hunne onder„ danen, befchouwd worden als de eenigfte „ oppermagtige hoofden, welken zij op aerde „ hebben. Boven alle de menfchelijke wet„ ten verheven, zuilen zij voorr&en, inde „ kerkelijke en weereldlijke zaken, niemand „ anders boven zich hebben dan God alleen „ Zij zullen het opperfte regt genieten, om „ wetten temaken, dezelven uitteleggen, af„ tefchaffen, daer bij of af te doen, de be„ dieningen te geven of te ontnemen, naer >, hun goedvinden , de ftaetsdienaers en alle de  Tweehonderd Zestigste Brief. Ct de amptenaers van den ftaet te benoemen, " over de heirmagten en fteden van het ko\] ningkrijk te befchikken, oorlog en vrede te „ maken met wie en wanneer zij het noodig " oordeelen, fchattingen opteleggen, de pleg„ tigheden van den goddelijken dienst te bepa„ len en te regelen, kerkvergaderingen te be. „ roepen; met één woord, de koning alleen „ zal alle de uitmuntende regten der opper„ heerfchappij', welke namen zij ook mogen „ hebben, in zijn' eigen perfoon verëenigen, „ en uit kragt' van zijn eigen gezag oeffenen. „ Hij zal meerderjarig worden , zoo dra hij in zijn veertiende jaer zal getreden zijn; en „ van dit oogenblik af, zal hij zelf m het „ openbaer verklaren, dat hij zijn eigen mees„ ter is, en dat hij gcene voogden meer wil „ hebben. Hij zal niet gehouden zijn eenigen „ eed afteleggen, noch eenige verpligting aen„ tegaen, onder welken tytel het moge we„ zen, dewijl zijne onderdanen hem, in hoe„ danigheid van een' vrijen en volftrekten „ opperheerfcher, noch de noodzakelijkheid „ van den eed opleggen, noch eenige voor. „ waerden , die zijn gezag bepalen, voor„ fchrijven kunnen. Hij zal dus bekleed zijn „ met zulk eene magt, dat alles, wat ten voordeele van een' volftrekten en erffehj" ken Christen koning kan gezegd en gefchreven worden, zich in den uitgebreidlten en voordeeligftenzin, ten aenzien des konings 55 „ van  <** De Nieuwe Reisiger. „ vari Denemarke, moet uitftrekken. Het " delf. k Z!jne betrekking hebben op >, tijd, de kroon aen eene prinfes van het ko » nmgklijke bloed verviel. Indien iemand n ?h ' • 'd,g met dit V0,ft^te en onbe. " PaeJd^gezag, durfde maken of verb-iten ;; iZe?z'rop deze wijs 2££ » &egen zoude Zljn, voor onwettig en van " gee"e gehouden wordenden zi " " 16tS ?erge'ijkS ™lt wezen „ zul en geftraft worden als fchuldig aen ge! „ kwetfte majesteit in den hoogften graed ' Dusdan,g ls de inhoud van het ge§ene men hier de Komngklijke Wet noemt, de ee, il n welke het den oppervorst zeiven niet gTo ' lofd is iets te verzwakken, de eenigfte8 de" vanDef' Gods g-ade ,§ Koning " J3,n Denem^rke en Noorwegen, der Wan- ! ï' lm Cn DitI™fen, Graef " van OWcnburg en Delmenhorst" D*Z vorst beat nog in de Indien de volkplamin, de eilanden lïZ%2^^ omtrent den noordpool IJsland, Groenland xiïELT LapJand> De  Tweehonderd Zestigste Brief. 63 De koning van Denemarke beflist, in zijnen Raed, over de algemeene belangen van den ftaet. De wetten worden voorgefteld, onderzocht en voorzien met het zegel van zijn gezag. De voorname ftichtingen en veranderingen worden 'er goedgekeurd of verworpen : hier vergunt hij de voorregten, en doet uitfpraek over de verklaring der wetten, derzelver uitftrekking en verkorting. Met één woord, hier verklaert hij zijnen wil over de gewigtigfte zaken van zijn rijk. Hij vermijdt dus de gevaren der overijlinge en verrasfchinge; en om 'er zich nog zekerer voor te behoeden, gaet alles, wat in den Raed moet gebragt worden, door de kanfelarijen, alwaer het eerfte werk is de verzoeken en fmeekfchriften te zenden aen de amptenaers zijner majesteit, door hunnen ftaet gewettigd omze tegentefpreken. In ijdere bijzondere befturing, onderzoekt eene raedsvergadering, op het verflag van één harer leden, de tytels en redenen, van wederzijden bijgebragt, en maekt bet befluit op, 't welk ten bericht dient. Aen het hoofd van ijdere kanfelarij' is een geheimfchrijver van ftaet, die in deze vierfchaer voorzit. Zij, die dezelve uitmaken, zijn gedeeltelijk lieden, geoeffend in de kennisfe der wetten , en gedeeltelijk jonge heeren, die 'er de zaken, welke hun ten eenigen dage kunnen toevertrouwd worden, komen leeren. Hier ondergaen de zaken haer eerfte onderzoek, en worden voor- be-  &f. De Nieuwe Reisicer; bereïd, om overgebragt te worden in de raedsvergadering der ftaetsdienaren, dieze op nieuw onderzoeken, eer zijze onder de oogen van den vorst brengen. Niet vergenoegd met deze reeks van onder, zoekingen voortefchrijven, heeft men nog gewild, dat de verfchillende vierscharen elkanderen zouden opwegen. Zoo dra eene zaek de minfte betrekking heeft met een ander geregtshof, dan het geene tot het welke zij natuurlijk behoort, moet dit andere geregtshof ook geraedpleegd worden; en de wil van den vorst is m dit opzigt zoo vol/bekt, dat, wanneer zelfs het eene hof uitfpraek gedaen hadde, het andere, 't welk niet gehoord was geworden , regt zoude hebben, om zijne vertoogen daer tegen te doen. Het is niet mogelijk, dat eene zaek, dus voorbereid zijnde, °de volko.' mcnfte rijpheid niet verkregen hebbe, wanneer zij aen den voet van den troon komt, of dat de eenzijdigheid haer eenigzins zoude kunnen vermommen. Misfchien is 'er geen hof in Europa, waerin de zaken door zoo vele handen gaen, en fchielijker afgedaen worden. Het oog van den meester, altoos tegenwoordig, verlichten bezielt alles. En van welken meester ? Het is de vader zijner onderdanen. Men moet dit wonder van regeringe befchouwen! Welk een famenloop van onhandigheden is 'er noodig geweest, om het voorttebrengen 1 Een koning,  Tweehonderd Zestigste Brief. 6$ ning, regtvaerdiger dan de wet zelve; ftaetsdienaers, even als hij, blakende van de verrukking' tot het algemeene welzijn; een hofgezin , gevormd uit burgeren, die den vader des volks omringen. . Zijne lijfwachten volgen hem in de ftad, omdat hij genoodzaekt is hen te dulden; maer. indien hij zich op het land begeeft, is hij naeuwelijks aen de fluitboomen^ of hij zendt hen te rug; en dan ziet gij hem onder de arbeiders en boeren, ondervragende de eenen , ontvangende zelfde verzoekfchriften der anderen, en toelatende dat zijne onderdanen hem influisteren 't geen zij hem niet overluid durven voorftellen. De geldmiddelen, het oorlog, de zeevaert en de koophandel zijn de vier voornaemfte befturingen van dit koningkrijk. Het ampt van grootfehatmeester , tegenwoordig afwezend, wordt bediend door eene raedsvergadering, beftaende uit afgevaerdigde heeren, en verfcheiden bijzitters, die de geldzaken onder elkanderen verdeelen. Het oorlog en de zeevaert hebben ijder eene diergelijke vierfchaer, alwaer alles onderzocht worde, om aen den koning voorgedragen te worden, door de ge-? heimfchrijvers van ftaet, met dit gedeelte der, befturinge belast. De raedsvergadering van den koophandel en de algemeene huishoudingé onderzoekt de ontwerpen, ftrekkende om de koopmanfehap te vergrooten, de handwerken te vermeenigvuldigen, de zeevaert uittebreiXXI. Deel. K den;  66 De Nieuwe Reisiger. den, en den akkerbouw te volmaken. Hier hoort men de perfonen, die eenige (richtingen en verbeteringen hebben voorteftellen; en hier verkrijgen zij den onderftand, dien de koning altoos gereed is hun te vergunnen, wanneer hunne ontwerpen goedgekeurd zijn. De tegenwoordige orde, die in de geldmiddelen heerscht, is dit rijk verfchuldigd aen Frederik den IVen. De inkomften van den koning van Denemarke komen uit de heerlijkheden en fchattingen. De eerften worden beftuurd, en beftaen in landerijen, aen de kroon toegewezen, tot onderhoud van de ruiterij', en in anderen, welken zij ten allen tijde bezeten heeft, of die , door verfchillende onhandigheden , met haer vereenigd zijn geworden. Beiden zijn zij toevertrouwd aen de befturing van verfcheiden opzigteren, die tweederlei regten van de boeren ontvangen. De eene is de jaerlijkfche prijs der landhoeve, welke de akkerman van den voret, als eigenaer, in huur heeft; de andere beftaet in de fchattingen, welken hij hem , als aen zijnen oppervorst, fchuldig is; en ijder jaer doen deze opzigters rekening aen de kamer der geldmiddelen. Deze fchattingen zijn of op het platte land of op de fteden gelegd. In het eerfte geval, betalen de akkerlieden, ten zijze door een bijzonder voorregt daervan ontflagenzijn, evenredige regten aen hunne bezittingen. Voeg bij deze belasting die der tienden, welke tus- fchen  TwEEIIONDÊRD ZESTIGSTE ÉriEF. 6? fchen den koning, de kerk en den leeraer verdeeld worden. De koningklijke tienden behooren genoegzaem algemeen aen maetfchappijen, aïs de hoogefchool, de gasthuizen, de fenolen, enz;, oFaenheeren der naburige landerijen, die dezelven van den oppervorst 'verkregen hebben. De landbouwer is insgelijks verpligt de bruggen en wegen te onderhouden, en paerden en rijtuigen voor den koning, deszelfs ftaetsdienaren en bedienden te bezorgen , wanneer zij reizen. Eindelijk moet hij in de kosten van het gevangennemen der kwaeddoenderen en het onderhoud der fcholen dragen , en is belast met eenige leendienften voor den leeraer van zijn kerfpel. De bewoonders van het platte land* die geene landerijen bebouwen, zijn aen hoofdgeld onderworpen. De fchouten , hunne fe* kretarisfen , de opzigters, de kastelein der koningklijke huizen , en andere amptenaers zijner majesteit, mitsgaders de heeren, die bevoorregtcn heerlijkheden bezitten, betalen hoofd voor hoofd twee kroonen , evenveel voor hunne vrouwen, en voor ijder hunner kinderen, boven den ouderdom van tien jaren. Indien zij paerden hebben , geven zij eene kroon, voor ijdere plaets, alwaer zij de» zeiven houden; De leeraers der kerfpellenj het zij voor hunne vroüwen, het zij voor ijder kind boven de twaelf jaren, betalen aen den koning eene fom van omtrent vier livres, eri E 2, eens  68 De Nieuwe Rëisiger. eene kroon voor hunne paerden. Hun perfoon is van deze fchatting' bevrijd, uit aenmerkinge van de moeiten, welken zij hebben om de rollen der fchattingfchuldigen opteftellen. De onderleeraers, de zangers, de kerkmeesters, de moienaers, en alle de boeren , die fchattingvrije goederen in pacht hebben , de opzigters der heeren, derzelver fekretarisfen * knechts en dienstmaegden , de arbeiders en en ambachtslieden worden gefchat op eene fom, overeenkomftig met hunnen ftaet, met hunne foort van arbeid, en met hunne winst' j maer de werklieden , die zich alleen bezig houden met de kunften, welke den akkerbouw betreffen, zijn van alle fchatting' bevrijd. De kamer der geldmiddelen, belast met de voorzittinge in de befturinge van de goederen zijner majesteit, en met de befcherminge van de boeren, in de landerijen der heeren, treedt ten dezen opzigte in de bijzonderheden, welken de goede orde, federt langen tijd vastgeiteld, alleen in 't werk kan doen ftelJen, De vorst ontvangt zijne inkomften niet altoos in geld: indien hij granen of voeder noodig heeft, wordt hij in waren betaeld: dit is eene fpaerzaemheid voor hem, en een gemak voor het volk. De baljuwen zijn verpligt, verfcheidenniael 's jaers, hun gebied rond te reizen, om den ftaet van ijderen landbouwer, deszelfs gedrag, vermogen en onderftand te kennen; maer  Tweehonderd Zestigste Brief. 69 maer deze oplettendheid heeft eigenlijk geene plaets, dan ten aenzien der landlieden, die de heerlijkheden des konings bezitten; want ten opzigte der geenen, die aen andere eigenaers toebehooren, is het de pligt dezer laetften. het: oog daerover te hebben, dewijl zij 'er verantwoordelijk voor zijn; eene wijze inftelling, die de heeren verpligt tot eene voorzigtige bcfturing, de inkomften van den oppervorst ver-, zekert, en de landlieden beveiligt voor de gretigheid der gaerderen, harde en gierige menfchen , gelijk gij weet, die onkundig zijn van de verzachtingen, welken de Hechte oogften en de andere toevallen van het platte land zoo. noodzakelijk maken. Alle deze fchikkihgen (trekken om het willekeurige der belastingen voortekomen ,. en derzei ver beloop , met de minfte kosten, in de fchafckist te bréngenBetreffende de imposten , die hunne betrekking op de fteden hebben, ftel ik in den eerIten rang de tolregten , die overal verpacht zijn, behalve in de hoofdftad, en waervan de pachtbrief alle drie jaren, vernieuwd wordt. Men fchat dezelven gemeenlijk, het eene door het andere, op tien ten honderd van alles , watin het koningkrijk komt. Een andere aenmerkclijke tak van de inkomften der kroone in de lieden is de belasting, die op alle de dranken en waren betaeld wordt. Het tolboek, 't welk 'er de regten van regelt, is reeds oud; maer men heeft korts den impost op den brandewijn. E 3 ver-  73 De Nieuwe Reisiger. verhoogt, bevelende dat de ton tarw, tot dit gebruik gefchikt, eene grooter fomme zoude betalen , en dat de vervoering van dezen drank, van de eene plaets naer de andere, met eene nieuwe bezvvaring' zoude belast zijn. De belasting van zes ftuivers voor ijder fpelkaerten maekt een gedeelte der fommen uit, gefchikt tot onderhoud van drie honderd armen. De nutteloosheid van het fpel, zijne gevaren zelfs, en de ongeregeldheden, welken de brandewijn veroorzaekt, hebben deze dubbele belasting doen toejuichen. Dus is het niet gelegen met het regt, op de huwelijken gefteld, waerdoor de geheiligfte en onvermijdelijkfte daed der fainenlevinge gekluisterd wordt. Het is waer dat het talrijkfte en armfte gedeelte van den ftaet, de boeren, matrozen en foldaten aen dit hatelijke regt niet onderworpen zijn; maer indien het huwelijk behoort aengemoedigd te worden, verdient het des te meer dat men het van alle hinderpalen ontlaste. Behalve de zoo evengemelde belastingen, betaelt ijdere ftad, om zich van de huisvesting der krijgslieden te bevrijden, eene zekere fomme gelds aen de bezetting; en de verdeeling daervan gefchiedt over alle de huizen, in evenredigheid van derzelver grootte. Deze fchatting wordt gedaen door de magiftraet, gepaerd met dc voornaemfte inwoonderen; en zij is, in de lactfte plaets, onderworpen aen het onderzoek van eene vierfchaer, beftaende uit de af-  TWEEHONDRRD ZESTIGSTE BRIEF. 71 afgevaerdigden van alle de klasfen van ftedelingen De noodwendigheden van ijdere ftad hebben daerenboven gelegenheid gegeven tot twee andere belastingen; de eene is over den «rond der woningen, naer evenredigheid van derzelver uitgeftrektheid; de andere is eene foort van hoofdgeld, waervan het aendeel alle jaren bepaeld wordt, door een zeker getal van burgeren, beurt om beurt uit de aenzienhjkcn verkozen. Het beloop van het eene en andere komt in de kas der ftad, om aen de openbare onkosten befteed te worden. Het gezegelde papier is in dit koningknjk met des te meer grond ingevoerd, omdat de geregtskosten zeer gematigd zijn, en men in de verdragfchrifcen en andere bijzondere over. eenkomften,, niet verpligt is zich van bearnptfchrijveren te bedienen. De fchuldrentebneven , van welken aert zij ook zijn, moeten cefchreven worden op dit papier, waervan de prijs evenredig is aen de geldfomme, die 'er in uitgedrukt wordt. Indien zij tot tien duizend livres beloopt, kost het gezegelde papier vijftig kroonen, zonder eenige verdere verhooging', tot welke waerde vervolgens de Ichuldrentebrief moge opklimmen. De betaelde fchuldbrieven worden op dezelfde wijs gefchreven; maer de prijs daervan is veel minder ; want voor twintig duizend guldens en daerboven geeft men weinig meer dan zesendertig livres van onze munt. Men bedient E. 4 ZIC^  ji De Nieuwe Reisiger. zich van het zelfde papier, in de gedingfchrif, ten, voor de vonnisfen, in een oppergeregtshof uitgefproken, voor die der mindere geregtshoven, voor de dagvaerdingcn, geregtsrollen, verzoekfcbriften, open brieven, gunstbrïeven, brieven van, adeldom, aenftellingbrieyen van ampten , waervan de prijs verSchillende is, volgens de waerdigheid en de verhevenheid van den tytel, ten zij dat zijne majesteit, uit gunst', dezelven voor niet doe afvaerdigen. - > • Een van de fchoonfte regten der kroone van Zweden is de tol van de Zond. Deze vermaerde zeeëngte , door welke jaerlijksch wel drie duizend fchepen zeilen , is één der oorden van Europa, waervan het gezigt het merkwaerdigffe is. Twee zeen , verëenigd. door een kanael, 't welk flechts eene mijl breed is, bekoorlijke kusten, eene gedurige én onophoudelijke fcheepvaert, vormen de vermakelijkfte en aengenaemfte vertooning.' De- tol, waeraen alle deze vaertuigen onderworpen zijn, is gegrond op een onbeugchehjk gebruik, 'twelk alle de landaerten door verdragfchriften erkend hebben. De betaling, ten naestenbij dezelfde voor de ganfch'e weereld, verfchilt alleen in de manier, waerop zij gefchiedt. De Hollanders, die zulk een aenmerkelijk gedeelte aen de fcheepvaert Van de Baltifche zee hebben, worden op hunnen reis-' brief geloofd; daer in tegendeel de Engelfcheri aen.'  Tweehonderd Zestigste Brief. 73 aen het onderzoek onderhevig zijn. Schoon het tolboek verfchillend is, naer de verscheidenheid der kQOpmanfchappen, betalen zij luttel meer dan één ten honderd, voor dit regt van doortogt. Deze fchatting , die aen den ftaet twee millioen vijf honderd duizend livres opbrengt, wordt ontvangen op de reede van Elfeneur, befchermd door de fterkte van Kroonenburg. Deze geheele tak van de in, komften der kroone gaet in de kasfe der konings, en wordt voornamelijk hefteed aen de, perfoonlijke onkosten zijner majesteit. De koningklijke kamer en de raed der geldmiddelen zijn, gelijk ik reeds gezegd heb, door Frederik ingefteld. Dit gefchiedde, na dat deze vorst de algemeene ontvangers en de raed der fchatkamer had afgefchaft. De leden van deze kamer hebben alleen dc behandeling, der penningen: hunne bijzitters hebben de. zorg van het ontvangen der belastingen, het. zij in geld, het zij in granen; en alles, wat, eenige betrekking kan hebben tot verbetering van de inkomften des koningkrijks, behoort tot hun bellier. Zij teekenen ook alle de verzoekfehriften, welken de kamer aen den koning overlevert. Deze kamer heeft twee kanfelarijen , de Deenfche en Hoogduitfche, en, eene regtbank, voor welke alle de twistzaken gebragt worden. De onderhandelingen van den raed der geldmiddelen, worden afgevaerdigd door agtüen gevolmagtigde bedienden, welke. E 5 be"  74 De Nieuwe Reisigek. belast zijn met de overziening van de rekeningen der gaerderen, die in bijzondere befturingen verdeeld zijn. Daer zijn zeven kantoren voor Denemarke, vijf voor Noorwegen, zes voor Duitschlandj en ijder van dezelven heeft een afgevaerdigde. De maetfehappijen van koophandel, door de Denen m de Indien en Amerika opgericht, moeten ook aengemerkt worden als een gedeelte der geldmiddelen van dit koningkrijk uit. makende. Aengezet door dezelfde onrustigheid, die altoos de Scandinavië™, hunne voorouders, in beweging gebragt had, drongen zij, van de negende eeuwe af, in Groenland; en men meent zelfs, dwarsch door de historifche duisterheden, over de gedenkftukken van het Noorden verfpreid , gedeeltelijk te zien , dat deze ftoutmoedige zeebouwers hunne togten tot de kusten van Labrador en Terra-Nova uitftrekten. Het is derhalve waerfchijnlijk, dat zij den roem van de Nieuwe Weereld eerst ontdekt te hebben aen Christoffel Columbo kunnen betwisten; maer de hinderpalen, welken de regering tegen hunne fcheepvaert ftelde, de oorlogen, welken zij hadden uitteftaen, de vergetenheid en werkeloosheid, waerin deze ondernemende landaert verviel, deden hem de grondftichtingen , en de betrekkingen, welken hij op de kusten van Amerika konde hebben, verliezen. Meer dan eene eeuw was 'er vei' loopen, fmts de Genuefche zeeman de veroo- ve-  Tweehonderd Zestigste Brief. 75 vering van dit gewest, in den naem van Spanie, begonnen had, wanneer de Denen de oogen wierpen op dit zelfde wcerelddeel, t welk zij nader waren dan alle de volken, die er zich meester van gemaekt hadden. Door den kortften weg daerin willende dringen, zonden zij den kapitein Munck, om een' doortogt door het noordwesten te zoeken; maer zijne poogingen waren niet min vruchteloos , dan die van zoo vele anderen, die zulks voor of na hem ondernamen. Indien Denemarke deze afgelegen gewesten nog uit het oog verloor, was het daertoe genoodzaekt door de oorlogen , welken z.jne zwakheid het op den hals haelde; en het verrees eindelijk uit zijne nietigheid, om een kleen eiland, onder den naem van St. Thomas bekend, in Amerika te gaen bezitten. De volkplanting zag 'er aliengskens, op een' zandachtigen en bekrompen grond, de fiükerplantaedien aengroeijen. Met zulk een' zwakken akkerbouw zoude echter dit land nooit beroemd zijn geworden; maer dc zee heeft 'er eene uitmuntende haven uitgehold, waerin meer dan vijftig fchepen in veiligheid kunnen liggen. De verbindtenisfen van dit eiland met de hoofdïlad vermeerderden , door de bebouwing van het eiland St. Jan, liggende digt bij St. Thomas. De Denen voegden 'er bij het eiland St. Croix, waervan Frankrijk hun den eigendom  pó" De Nieuwe Reisiger. tem toeftond, voor honderd en vierenzestig duizend rijksdaelders. nestig Dit eiland ligt onder de verzengde lucht ftreek, maer dewijl het niet meer dan vijf£ den van den keerkring af is, is »er de\IfefJ ganfche jaer door niet eveneens. De maenden Juli en Augustus zijn de heetfte, en tevens meest onderhevig aen orkanen, die verwoestingen in de woningen verS™ Doch het zonderlinpfte is L 2 « ■ ,?* ftd, de hemel helder; maer de droogten ziin er zeer nadeelig, wanneer zij hngd^^n tgeen met zeldzaem is, dewijl het 'el b na nooit regent Des avonds verheft 'er zie i Z mist, die heilzaem voor de planten, doch ongezond voor de ligchamen is. Men is °" zorgvuldig in dezelve te ontwijken. Indien men een groot getal der geenen, die dit land komeï bewonen ziet Welen, men moet de fcl?uld daervan alleen aen de natuur der luchtje met toefchrijven; het is meestentijds de elende en de ongeregeldheid die hen doodt. Van dacg dronken morgen geftorven; het regtsgedinf is fchielijk geëindigd. ' b9UUJ«». Het midden van het eiland is bezet met hooge heuvelen, die het van verre voor eene wanfehapen verzameling van fteile bergen zou! den doen aenzien: hun grond, bekwaem om be»  Tweehonderd Zestigste Brtef. 7? bebouwd te worden, beflaet geene mijl in uitge^ ftrektheid; maer zij vormen eene gordijn , die het zuidelijke gedeelte tegen de noorden winden befchut, en het katoen , dat men 'er aenkweekt, behoedt. De Denen hebben 'er de eerfte grondftichtingën gehad; want wanneer zij het verkregen , was het land nog geheel bedekt met hout, 't welk zij aen de Engelfehen en Hollanders zeer duur verkoften. Een der grootfte ongemakken van dit eiland is het gebrek van water in groote dröogte. Men heeft geen ander dan dat der regenbakken ; en dewijl bet zelden regent, zijn deze bewaerplaetfen dikwerf droog. Dit was eene der voornaemftc oorzaken, welke de tranfchen deden befluiten St. Cröix voor St. Domingo te verlaten. De hoofdplaets wordt Christiaenftad geheten: zij is gebouwd in eene vlakte, en vertoont een aengenaem verfchiet. De ftad wordt dagelijksch vergroot en verfierd. De huizen zijn flechts twee verdiepingen hoog, en gedekt met houten latten, in plaets van pannen. Het gewone voedfel is het Tndiacnfche koorn, wortels en visch. Het gevogelte en het hall vleeseh is 'er ongemeen duur. De aenmerkelijkfte visfeherij "is die der fchildpadden, wier eijers een zeer overvloedig voedfel opleveren. De Negers bebouwen den grond, even als in alle de eilanden, van welken men de fuiker verkrijgt. Men doet hen met zweepflagen vóort- gaen'  7? De Nieuwe Reisiger. gaen en arbeiden. Des morgens wekt hen de opzigter door het geluid van een'hoorn, die naer dien onzer veehoederen gelijkt. Het zelfde fpeeltuig roept hen tot den maeltijd, den arbeid en den aftogt. Men telt hier zeven duizend dezer flaven, die geen' eenigen godsdienst belijden. De eigenaers zijn van verfchillende landaerten, die in vólkomen vrijheid het geloof hunner vaderen volgen, zonder dat deze vermenging van eerdienst den minlten onlust doet ontftaen. Zij hebben ijder een' leeraer van hunne gezindheid: de Franfchen alleen ontberen 'er priesters; doch zij zijn 'er in kleen getal. Van dit eiland meester geworden zijnde, fcheen deze mogendheid van het Noorden diepe wortels in Amerika te moeten fchieten j maer ongelukkiglijk deed zij hare aenkweekingen onder de tyrannij van een uitfluitend voorregt zuchten. Naerftige lieden van allerlei gezindheden, en vooral de Moravifchö Broeders, konden nimmer dezen grooten hinderpael overwinnen. Men beproefde verfchei den mael, of men de belangen der bewoonde^ ren en die van hunne onderdrukkeren konde vereenigen: deze matigingen waren vruchteloos ; de twee partijen deden eikanderen gedurig een' bitteren krijg aen , totdat de regering de regten en goederen der maetfchappij' gekoft hadde. Een gedeelte van den prijs werd betaeld in gereed geld, het overige in fchuldren» te-  Tweehonderd Zzstigste Brief. 79 tebrieven óp de openbare fchatkist. De zee. taert OP deze eilanden werd toen geopend voor Ille de onderdanen der Deenfche heerfchappn . Christiaen de IVe was de eerfte koning van dit rijk, die eene maetfchappij van Koophandel op de Oost-Indien in zijne ftaten oprichtte, maer de geringheid van derzelver eerfte geld™mmen was §eene der eerfte oorzaken v^in haren val. Eene andere ontftond er ondxr Christiaen den V«; maer noch de weldaden van dezen vorst, noch de poogmgen van Fiederik den IV-, zijnen opvolger, konden dezelve ftaende houden Men richtte eene derde oo, waervan de kroonprins, federt Chnst.aen de VI=, zich niet verontwaerdigde voorzitter te zijn. Dit genootfehap, na dat tet,»*> meer vrucht dan de voorgaenden, gearbeid had, maekte plaets voor eene maetfchappij in voac. di?en vorm; en het is eigenlijkin het jaer nW dat men de ftichting der géene, die tegenwoordig ftand grijpt, kan dagtcekenen. Zij genie het uitfluitende voorregt om koophandel te drijven, van de kaep der Goede Hoop af tot aen China 5 en niets is verzuimd geworden, ten einde haer in ftaet te Hellen , om met de «rootfte vrijheid te handelen. Dc voorraed, tot het maken en uitrusten harer fchepen gefchikt, is van alle regten bevrijd; de werkheden, welken zij tot haren dienst doet komen, zijn aen de keuren der gilden niet onderworpen; m * onttogen van het gezegelde papier  3o De Nieuwe Re'isiger. in hare eigen zaken te gebruiken , en oefFent een volkomen regtsgebied over allen, die van haer afhangen. De vonnisfen, door hare bewindhebbers geveld, zijn aen geene eenige overjemng onderworpen, ten zijze eene hooldftraf behelzen; en in dat geval moeten zij, bij wijze van beroep, tot het opperfte geregtshof van het ko.ningkrijk gebragt worden. Qm allen fchijn van dwang te vermijden, mogen noch de koning zelf, noch eenig per! foon van het koningklijke geflacht, fchoon deelgenootcn van de maetfchappij' zjjnde, zich met de verkiezing' van bewindhebberen be-' moeijen. Het genootfchap benoemt zijne amptenaren, en heeft onder zijne bevelen de bezetting, welke het betaelt. Het mag met de Aziatifche mogendheden de verdragen flui ten, welken het welvoegelijk oordeelt: de koning belooft dezelven te bekragtigen., en vor dert niet meer dan één ten honderd, van alle de Indifehe en Chinefche koopmanschappen, die uitgevoerd, en twee en een half van die geenen , welke in het koningkrijk gefleten worden. ° Ten einde den deelgenootcn de vrijheid te laten, om meer of minder belang in de ondernemingen van koophandel te nemen, ondericheidt men twee foorten van geldfommen; de eene noemt men de Beftendige, met welke men de bezittingen der oude maetfchappij' verkrijgt; de andere worde de Loopende geheten, en  Tweehonderd Zestigste Br*ef. #r en is geregeld naer het getal der fchepen * die ijder jaer vertrekken. Deze fchikking, die de zwarigheid om groote fommen in kasfe te heb* ben, voorkomtj laet aen. ijder aktiehouder de vrijheid,, om in zulk of zulk fchip deel te nemen of niet. Op de weigering van een' der aktiehouderen, is het aen een' der anderen vergund zijne plaets intenemen; en bij de wederkomst van het fchip, maekt men eene bijzondere rekening, wegens de onkosten en het voordeel van ijder vaertuig. Om de beftendige geldfomme, die de fteun der maetfchappije is , te vermeerderen', trekt men, na. het verkoopen van de Indifche goederen in Europa, tien ten honderd van het beloop af; en deze fomme wordt nog vergroot door een' regt van vijf ten' honderd op alles, wat van de kust' van Koromandel vertrekt. In den aenvang had men fleehts vier honderd aktiën gemaekt; maer in het jaer 1744 ijdere aktie in vier anderen verdeeld zijnde, bezit 'er de maetfchappij tegenwoordig zestien honderd. Men moet eigenaer van één dezer aktiën zijn, om ftem in de vergaderingen te hebben. Zij, die 'er drie bezitten, hebben twee ftemmen, en dus, in dezelfde evenredigheid , tot het getal van twintig aktiën , die twaelf ftemmen geven, zonder dat men boven dezelven kan komen. In deze algemeene vergaderingen worden de bewindhebbers gekozen. Men fielt 'er de gewigtige zaken voor, voornaXXI. Deel. F me*  82 De Nieuwe Retsiger. melijk die geenen , welke hunne betrekking hebben op de uitrusting der fchepen, derzelver getal, de befchikking over het geld en de leeningen, welken de bewindhebbers niet zonder de toeftemminge der deelgenooten mogen doen. De befturing van de maetfchappij' is toevertrouwd aen een' voorzitter, die een groote van het koningkrijk moet wezen, en aen vier beHuurders, onder welken zich drie kooplieden en één wetgeleerde of zeebevelhebber bevinden. Alle vijf moeten, in gewigtige gevallen, raedplegen met de voornaemfte deelgenooten, die insgelijks ten getale van vijf zijn. Deze laetften ontvangen de boeken der maetfchappij', de rekeningen der kantoorbedienden , den ftaet der magazijnen, en geven de kwijtbrieven'en ontlastingen. Om voornaem deelgenoot of bewindhebber te wezen, moet men ten minlle tien aktiën bezitten. De bewindhebbende kooplieden behouden hun ampt den tijd van negen jaren; en de voornaemfte deelgenooten verlaten het hunne niet, dan om in het bewind te komen. Denemarke drijft zijnen koophandel van Azia in dezelfde gewesten, als de andere volken van Europa. Het bezit te Koromandel een uitmuntend grondgebied, met eene bevolking' van dertig duizend zielen. Drie honderd Denen, waervan honderd en vijftig de bezetting uitmaken, zijn alle de Europeanen, die zich  Tweehonderd Zestigste Brief. 83 zich in de volkplanting bevinden. De maetfchappij geeft 'er hare zaekbezorgers weinig bezigheid; want zij ftuurt hun alle drie jaren flechts twee vaertuigen toe; en deze fchepen brengen in alles niet meer dan agttien honderd balen gemeene linnens mede. De zaekbezorgers zelf kunnen, door de werkeloosheidj waerin men hen laet, hun eigen voordeel niet behartigen. Alle hunne naerftigheid bepaelt zich tot het leenen van de geringe geldfommen, waervan zij de befturing hebben, tegen • hooge renten, aen de lndifche kooplieden, Ook heeft Tranquebar, fchoon zeer oud', dat zweemfel van leven en rijkdom niet, 't welk eene vevfhandige werkzaemheid aen jonger volkplantingen gegeven heeft. Echter is de toeftand der Denen op Koromandel nog luisterrijker dan in Bengale. Zelden ontvangen zij 'er fchepen regelregt uit Europa. De koophandel, waeraen de maetfchappij den meesten ijver fchijnt te hefteden," is die van China. Zij zendt 'er alle jaren één of twee fchepen; en de thee, die het grootfte gedeelte der terugreis uitmaekt, wordt gedeeltelijk in Engeland vertierd. De Deenfche Merkurius, dien ik onder de oogen heb, onderricht ons dat zij, in de veertien eerfte jaren van hare vergunninge, eenendertig fchepen heeft uitgerust. Hunne lading in geld beliep meer dan tien millioenen van onze munt, en één millioen in koopmanfehappen. In den.  H De Nieuwe Reisiger. zelfden tijd heeft zij ontvangen vierentwintig ichepen, wier lading voor meer dan tweeëntwin. tig miJhoenen verkoft is. De hoofdftad heeft er zoo weinig van vertierd, dat de uitvoer daervan bij de drie vierden bedragen heeft. In evenredigheid, is 'er misfchien geene Indifche maetfchappij in Europa , die zoo nuttig aen haer land geweest is, dewijl 'er geene Zoo veel aen den buitenlander verkoft heeft. Sedert dit tijdftip, heeft haer koophandel zich uitgeftrekt; en hare jaerlijkfche verkoopingen zijn tot boven de zes millioenen vijf honderd duizend livres geftegen. Zij vindt in de mijnen van Noorwegen het ijzer, 't welk zij naer Azia overvoert; en de regering betaelt haer een' voordeeligen prijs voor het falpeter, 't welk zij haer verpljgt te rug te brengen. Het ganfche Noorden en een gedeelte van Duitschland openen haer, door hunne ligging, eene gemakkelijke vertiering. Zij heeft goede Wetten ; en 'er zijn weinige befturingen, welken men, ten aenzien van de opregtheid en fpaerzaemheid, bij de hare kan vergelijken. Niettegenftaende deze voordeden, zal de vertiering der koopmanfchappen altoos middenmatig zijn, in een gewest, 't welk de natuur tot de armoede heeft veroordeeld, en de naerftigheid niet kan verrijken. De hoofdftad is noch genoegzaem bevolkt, noch magtig genoeg, om haer groote middelen, tot uitbreiding van haren koophandel, te verfchaffen. Hare geldmiddelen zijn  Tweehonderd Zestigste Brief. 85 zijn gering; en de vreemdelingen zijn omzigtig in het vertrouwen van hunne hoofdfommen aen een genootfchap , 't welk aen het willekeurige gezag eener volftrekte alleenheerfchinge onderworpen is. De Afrikaenfche maetfchappij , opgericht om eenen koophandel, dien eenige bijzondere perfonen ondernomen hadden, te vervolgen, is voorzien met een uitfluitend voorregt, 't welk veertig jaren duurt. Haer voornaemfte koophandel is bovenal in de havens van Saffy, Salé en St. Croix. Zij haelt 'er wollen ftoffen en koper, en brengt 'er lakens, linnens, fpeferijen en de andere waren, welken Afrika uit Europa trekt. Het voorwerp der algemeene maetfchappij', opgericht in het jaer 1747, met inzigt om van Koppenhage de ftapelplaets der geheel c BaltiV fche zee te maken, geniet het uitfluitende voorregt van den koophandel van Groenland, en van de walvisvangst op deszelfs kusten. Haer voornaemfte koophandel beftaet in het overvoeren van visch , hout, ijzer, koper, hennip en teer in Frankrijk, Portugal, Spanje en Italië , en deze waren te verruilen tegen wijn, oly, amandelen, rozijnen, koffy, zijden, marmer, zout en droogerijen. Zij haelt ook Negers van Guinéa, voor den landbouw der Deenfche eilanden in Amerika. Men behoeft flechts de vergun brieven, aen de IJslandfche maetfchappij toegeftaen, te leF 3 aen>  %6 De Nieuwe Reisxger, zen, om overtuigd te zijn van de oplettendheid der koningen van Denemarke, om in de behoeften der bewoonderen van dit eiland te voorzien. Zij is verpligt om hun de noodzakelijke dingen tot hun onderhoud, hunne vis. fcherij, hunne fchepen en huizen te bezorgen, en dezelven tot in hunne havens te brengen. Alle deze noodwendigheden moeten van goede foort zijn; en opdat 'er niets in dit opzigt ont'breke, onderzoeken eenige amptenaers, door het hof gezonden, en van getuigen vergezeld, de lading van ijder fchip, en houden de flechte koopmanfehappen te rug. De maetfchappij ontvangt, op hare beurt, geene afzendingen, dan voor zoo ver zij niet bedorven of gebrekkig zijn, en aenvaertze op den voet van een tolboek, waerin men van wederzijden toegeftemd heeft. De eilander levert zijne visch en gezouten vleesch; en ziende, door het befchouwen van het tolboek, wat 'er de waerde van is, als mede die van het meel, 't welk hij noodig heeft, weet hij juist hoe veel hij daer■van kan vorderen. De maetfchappij moet zich alleen bedienen van fchepen, te Koppenhage gebouwd , en mag niets overvoeren dan de waren en voortbrengfels van de reederijen des lands. Alle foort van handel met de vreemdelingen is aen de IJslanders verboden ; en de maetfchappij betaelt aen den koning, ter vergeldinge van haer voorregt, zestien duizend kroonen, behalve de valken, welken men hem van  Tweehonderd Zestigste Brief. 87 van IJsland zendt, en waervan hij gefchenken doet aen alle de vorften van Europa. De ligging van dit koningknjk is voordeelig voor den koophandel, en maekt het bekwaem om de ftapelplaets der Baltifche zee te zijn. Eertijds dreven de Hanfefteden alleen den koophandel van Denemarke; maer de Engelfchen, en voornamelijk de Hollanders, hebben haer dien ontnomen. De Denen begonnen, onder de regering van Christiaen den Illen, door zich zelfs handel te drijven. Christiaen de IVe begunftigde hen uit al zijn vermogen; en onder Christiaen den Ven {levenden zij uit hunne havens met hunne eigen fchepen. Niettemin is Frederik de Ve eigenlijk de ftichter van den Deenfchen koophandel; Christiaen de Vle onderfteunde denzelfden; en Frederik de Vle bragt hem tot deszelfs volmaektheid. De waren en koopmanfchappen, welken deze volken jaerlijksch uitvoeren, zijn granen, vruchten, vee, leder, linnens, touwwerk ijzerwerk, aerdewerk, lakens, haring, eedrootfde visch, hout en voornamelijk want voor de fchepen, bedragende alles voor meer dan zeven millioenen. De invoer overtreft deze fomme niet, zoodat de verzendingen en terugladingen altoos eene foort van evenwigt fchijnen te behouden. Misfchien zou het den Denen met gemakkelijk vallen, groote vloten in alle de gedeelten der weereld te zenden, zonder hunne eilanucn F 4 van  88 De Nieuwe Reisiger. yan inwoonderen te ontvolken. Echter heb ben zij z,ch fcdert eenige jaren, toegelegd om hunnen koophandel bloeijende te maken, rZZ? Indiënr??1n Amerjk*> e» ^hoon de EngeJfchen en Hollanders hen niet dan met wangunst' befchouvven, hebben zij hen ev^n wel, tot nu toe, niet kunnen beletten hun oogmerk te bereiken. Ik ben, enz. Koppenhage, den $en vm juli> J?s^ Tweehonderd Eenönzestigste Briee. Vervolg van Denemarke. npERWijL u thans, Mevrouw, de voorX naemfte omwentelingen van dit koningknjk, de algemeene gedaente zijner regeringe, de grondwet zijner flaetsgefteldbeid, de beftu nng van znne geldmiddelen , en zijne maetfchappijen van koophandel bekend ki n', zal ik u onderhouden over eenigen zijner Jandfchap. pen, voornamehjk over die geenen, welken tb mm Vertl'Ck V3n Lubek' do0i*r^ zeilenl^r2^1^5^' naer ^nhage zei ende, h eld zich eenige dagen op bij Fa]! £er, è welk men den boomgaerd van Dene- mar-  Tvveehond. Eenenzestigste Brief. 89 jnarke kan noemen. Dit eiland vloeit over in koorn, vruchten en wild, ep was oudtijds het erfdeel der koninginnen weduwen, die 'er langen tijd haer verblijf gehouden hebben. Men fchat het op zes mijlen lengte, en op vier mijlen in zijne grootfte breedte. Nicoping, dat 'er de voornaemfte ftad van is, wordt door een kasteel verdeedigd. Het is eene der alöudfte fteden van het koningkrijk; en zijn koophandel is zeer aenzienlijk: doch het is zoo bloeijende niet meer, als toen de koninginnen en andere perfonen van het koningklijke geflacht 'er hun verblijf hielden. Men ziet 'er nog het kasteel, 't welk zij bewoonden: het is het fchoonfte fieraed der ftad. Deszelfs ligging voornamelijk is aengenaem en bekoorlijk. Het heeft gediend tot eene afzondering voor de koninginne Sofia, die 'er meer dan veertig jaren woonde, en aen Charlotta , Amelia, weduw van Christiaen den Ven, die 'er in het jaer 1714 ftierf. Sedert dien tijd is het niet meer bewoond geworden: ook ziet men 'er niet dan oude huisfieraden in eenige vertrekken: het overige van het kasteel is van huisraed beroofd: de tuin alleen is vrij wel onderhouden. De zeeëngte van Guldburg fcheidt het eiland Falfter van dat van Laland, dat luttel van het eerfte verfchilt, ten aenzien van de vruchtbaerheid en grootte. Het is van alle de oorden, die onder de kroon van Denemarke behooren, het overvloedigfte en rijkftein allerlei F 5 foor-  9° De Nieuwe Reisiger. foorten van waren, en voornamelijk in koorn De erwten, welken men fchimpenderwijs dé druiven van Laland heet, worden zeer geroemd; en men eet 'er uitmuntende vruchten. De adeldom is 'er vrij talrijk, en bezit 'er groote landerijen. Nastkow , hoofdftad van het eiland, is eene middenmatige ftad, wier inwoonders , door den koophandel, rijkelijk leven. De Joden hebben 'er eene fynagoge; en dit is de eenigfte vreemde godsdienst, dien men 'er duldt. Wij zeilden langs het eiland Moën, waervan de kleene ftad Stage, de hoofdplaets is. De koningen hadden 'er een lusthuis, 't welk vernield en in eene fchool voor de zeevaert veranderd werd. Sedert is het een dol- en werkhuis geworden. De kusten van het eiland zijn zeer hoog, en fchijnen als zoo vele krijtbergen , welken men van zeer verre op zee befchouwt. Eenen derzelven noemen de bootsgezellen den zetel des konings, omdat zij daerin de gedaente van een' troon meenen te beJtpeuren. Zeeland, van Zweden afgefcheiden door de zeeëngte de Zond, welke men den fleutel der Baltifche zee noemt, is het grootfte en volkrijkfte der eilanden van Denemarke. Men meent dat het niet minder dan zeventig mijlen in zijnen omtrek is, en agttien of twintig mijlen middenlijns heeft. Men vindt 'er veie meiren, vijvers, bosfchen en vlakten; en het voedt  Tweehond. Eenenzestigste Brief. 9* voedt eene groote meenige van vee. Koppenhage, dat 'er de hoofdftad van is, gelijk ook die van het ganfche koningkrijk, ontleent zijnen naem van de voordeelige ligging' zijner haven, eene der fchoonfte van het heelal, en eene der bekwaemfte voor den koophandel. Zij is zoo groot en veilig, dat zij zelfs vijfhonderd fchepen kan bevatten, zonder dat de winden of de vijanden hun eenige fchade kunnen veroorzaken. Derzelver ingang is zoo wel bewaerd, en tevens, zoo naeuw, dat er ilcchts een eenig vaertuig te gelijk door kan. Zij wordt verdeedigd door twee groote fterkten en eene groote linie , die zeer verre in zee uitfteekt. De plaets, alwaer zich de vloot onthoudt, is omringd van eene gaenderij', van welke men de fchepen zoo nabij kan zien, als of zij aen den wal lagen. De huizen, die de haven bezoomen, maken, met de kerk', een van de fchoonfte gedeelten der ftad uit. De heer de la Beaumelle, een jonge Lannuedokkcr, die in deze hoofdftad lesfen over de Franfche letterkunde geeft (*), was mij bij mijne ontfeheping komen opwachten. Hij was te voren, door een' brief van mijne aen- komst' (*•) De heer de la Ikaumelle, is Men eentee jaren te Parijs overleden : hij was een man van verdand, feen goed lêKrtkundige', beroemd geworden door zijne ■Ccdenkschriften van Mevrouw van Matntcnon , en voornamelijk door. zijnen haet tegen den heer de Voitaire.  92 De Nieuwe Reisiger. komst' verwittigd, met verzoek van mij eene herberg te bezorgen. Hij beitelde mij in een huis van een' burger, alwaer hij zeifin de kost was; en ik ben hem de meeste kundigheden, welken ik wegens dit land verkregen heb, verfchuldigd, en in het bijzonder de kennis met den heer voorzitter Ogier, afgezant van Frankrijk, die zijnen meester en zijn vaderland geen minder eer aendoet door zijne wetenfcbap, verftand en opregtheid, dan door zijne zachtmoedige, gezellige en eerlijke geaertheid. Deze gelukkige hoedanigheden hebben hem de achting en vriendfchap van eenen landaert, die ons zoo dierbaer door zijne verbindtenis, zoo achtenswaerdig door zijne deugden is, doen winnen. En zoude hij niet hebben kunnen flagen in een hof, alwaer men kennis van verdienften heeft, en zelf allerlei voorbeelden daervan vertoont, van den koning af te beginnen ? Willekeurig van regtswegen, heeft deze laetfte zulks nimmer geweest in zijne befturing, die ftrijdig is met het groote grondbeginfel van Montesquieu: door de liefde, en niet door de vrees, zijn zijne volken, welken hij als een vader regeert, aen hem verbonden Hij leeft, om dus te fpreken, als een vriend met die geenen zijner onderdanen, die gefchikt zijn om hem te naderen. De heer de Ja Beaumelle, met wien ik woon, heeft omgang met alle de geleerden van het komngk/ijk, wier getal, ten opzigte van de ge-  Tvveehond. Eenenzestigste Brief. 93 geringe uitgeftrektheid dezes lands, zoo groot is alsbin eenig ander koningknjk van Europa. De meesten zijn leden der hoogefchole van Koppenhage, gefticht in het jaer 1478, verrijkt door de koningen van Denemarke, en famengefteld uit vier kollegiën, wier inkomften genoeg zijn tot onderhoud der fcholieren, die 'er hunne letteroeffèningen houden. Zij is haer' tegenwoordigen ftaet bijzonderlijk aen den regerenden vorst verfchuldigd. De Schoolvoogd heeft den rang na de Geheimraden, en de Onderkanfelier den tyte] van Raed van ftaet. . , n Behalve de höogefchool cn hare vier kollegiën , de akademie van Soroé, en het kweekfchool van Odenfée, telt men tweeëndertig openbare feholen, waerin men de Latijnfche tael om niet onderwijst, en zelfs een gedeelte der leerlingen onderhoudt. Bovendien is 'er in de hoofdftad eene akademie der wetenfehappen, eene andere, wier voorwerp de volmaking van de gefchiedenisfe en de talen van het Noorden is, eene huishoudelijke akademie, eene der geneeskunde, eene der fchilderkunst', beeldhouwerij', bouw- en letterkunst', enz., eene zael der ontleedkunde en verfcheiden kostelijke boekerijen. Menziet,onder die van den koning,die zeer wel voorzien is, één der fchoonfte kabinetten van zeldzaemheden, welken men in Europa ontmoet. Het beftaet uit agt groote vertrekken, bevattende de  94 Dé Nieuwe Reisiger. de wonderbare voortbrengfels der natuur' eri kunst', waermede verfcheiden opperheerfchers van Denemarke het zelve zorgvuldig verrijkt hebben. De verzameling van gedenkpenningen, die alleen eene der zalen van het kabinet beflaet, is eene der volkomenften, welke mij bekend zijn. De aloude penningen zijn bijzonder, en in orde gefchikt. Eene andere kas bevat de nagemaekte pronkpenningen, en bijzonderlijk de Paduaenfchen, die de oorfpronGelijken zoo volmaektelijk gelijken. & De andere zalen vertoonen merkwaerdige zeldzaemheden. Men ziet het vermaerde ver. fteende kind, waervan Bartholinus, Paré en andere fchrijvers gewag gemaekt hebben. Deze menfchelijke vrucht, al zoo hard als een fteen, werd in het jaer 1582 gehaeld uit het ligchaem eener vrouwe uit de ftad Sens, welke het, zegt men , meer dan twintig jaren bij zich droeg. Verfcheiden geneesheeren en heelmeesters waren tegenwoordig, bij het uithalen van deze vreemde verfteening, die nog zoodanig als zijze befchreven hebben gezien wordt" Het hoofd, de fchouders en de buik komen nabij albast. De rug en de lenden trekken naer het bruine, en zijn harder dan de voorgaende deelen. Het overige is roodachtig; en het geheele ligchaem fcheen mij toe de grootte van een kind van zeven maenden te hebben. Wanneer de lieden der kunst' hunne nieuws." gierigheid voldaen hadden, bragt men het van Sens  Tweehond. Eenenzêstigste Brief. 95 Sens naer Parijs, alwaer de man dezer vrouwe het verkoft aen een' juwelier van Venetië, die 'er toen doortrok. Frederik de Ille, koning van Denemarke, zich in Italië bevindende, koft het van dezen zelfden koopman, en voegde het bij zijne verzameling. Men toont 'er ook twee olifantstanden, gehaeld uit eene fteengroeve in Saxen , alwaer zij in een blok verborgen waren. Zij wegen ijder twee honderd en vijftig ponden; en men gist dat zij dus verlteend zijn geworden ten tijde van den zondvloed, of in eenige andere omwenteling, op onzen aerdkloot voorgevallen. Eindelijk bewaert men 'er een ei, zoo groot als dat van een hoen, 't welk men zegt door eene vrouw gelegd te zijn, na dat zij van een welgefchapen kind verlost was. In eene andere kamer zijn twee ftukken zilverërts, de aenmerkelijkfte misfchien, die in de weereld zijn. Het grootfte weegt vijf honderd en vijftig ponden, en wordt op vijftien duizend Franfche guldens gefchat. Het is vijf voet en zes duim lang, en heeft de gedaente van een' ouden balk. Deze ertzen zijn zoo rijk, dat zij ten minfte drie vierden zilvers inhouden. Het overige is een fteen, die naer marmer gelijkt; doch hij is veel harder, en vervuld met fpleten van ruw zilver, vertoonende takken van boomen, verre boven die door kunst gemaekte heesters, welke de fcheikunftenaers den boom van Diana noemen. Men  96 De Nieuwe Reisïger. Men doetftukken van barnfteen zien, wae» van eemgen zestig oneen wegen. Men beefc ze gevonden in oude boomen, bedolven in de graften, welken men rondom de ftad geopend h:ad. Men vertoont het been van eene mansdij, hebbende omtrent de lengte van drie en een half voet. Ook zijn 'er twee fchulpen van alikruiken, alzoo hard als een fteen, welken men zegt dat ijder twaelf pinten waters inhouden. Ik had diergelijken in Engeland gezien, in den tuin van mylord Burlington. Men bewaert, als een achtenswaerdig gedenkftuk, in dit zelfde kabinet, eene groote marmeren tafel , waervan de aders natuurlijk de juiste gedaente van een kruisbeeld vertoonen. In eene andere kamer heeft men geplaetst de door kunst gemaekte zeldzaemhedcn, onder welken men opmerkt een yvoren geraemte, volmaektelijk met de natuur' overeenkomende een oorlogfcbip met al zijn want, een uur! werk, waervan alle de raders insgelijks van yvoor zijn, en 't welk, zegt men, zeer regelmatig loopt. Elders zijn de kleeders en wrpens van alle de landaerten der gebeele weereld. Men ziet 'er den grooten Deenfchen hoorn, van louter goud, die drie honderd oneen weegt, en twee voet negen duim lan* is. Hij werd bij geval gevonden, in het jae? 1639, in het bisdom van Ripen, in Jutland, door eene boerin. Buiten twijffel is het een ftuk van eene groote aloudheid, gelijk men kan  Tweehond. Eenenzbst'igste Brief. 97 kan oordeelen uit de zinnebeelden en gedrochtelijke gedaenten, die waerfchijniijk dc alöude goden van het land verbeelden: het is te vermoeden , dat men 'er zich in dc offeranden .van bediende. De verklaring van de beeldtenisfen, getrokken tusfchen de zeven kringen, waermede hij vcrfierd is, heeft vele moeijelijkheden onderhevig geweest, én vele letterkundige twisten veroorzaekt. Eindelijk toont men een' kerfenfteen, op welken twee honderd en twintig menfchenhoofden gefneden zijn, doch allen vrij fiecht. De boekzael des konings is twee honderd voeten lang, en bevat meer dan tagchentig duizend boekdoelen. Eer wij overgaen tot de andere bijzonderheden, wegens de zeldzaemheden dezer ftad, zal het gevoegelijk zijn u derzelver ftand te doen kennen. Koppenhage, liggende aen dén oever der Baltifche zee , vijf mijlen van de Zond, op een' lagen en möerasiigen grond, is omringd van verfcheiden meiren met levend water, die uitmuntende fonteinen opleveren. Het heeft van buiten eene grootfche vertooning; en zijne omliggende ftrekeri zijn aengcnaem, voornamelijk aen den kant van het eiland Amak, 't welk de haven vormt. Dit eiland, 't welk aert de ftad gehecht is l door middel van twee bruggen, kan als de tuiri der hoofdftad. befchouwd worden. Het zendt 'er tweemael 's weeks allerlei foortcn van moeskruiden, en voornamelijk veel bocer, melk eri XXL Dsd. G iaë'Ii  q3 De Nieuwe Reisiger, kaes. Insgelijks brengt het eene meenigte \'an hazen voort; maer zij fmaken naer de kool, waermede zij zich voeden. De vosfen komen 'er over het ijs, en vernielen 'er het wild. Een gedeelte van het eiland is bevolkt géworden , door eene HoJJandfche volkplanting* welke Christiaen de IIc, 0m te behagen aen Izabella, zijne gemalin, zuster van Karei den V'-", aldaer deed komen in het begin der vijftiende ([*) eeuwe. Het andere gedeelte is befloten in de vestingwerken van Koppenhage. Hier vindt men de beurs, dc munt, het kasteel en wapenhuis, alwaer men een' hemelkloot bewaert, van zes voeten middcnüjns, gemaekt door den beroemden Tycho Brahé. De laetfte oppervorftcn hebben zich toegelegd om het te verfterken en te verfieren; en FredrikdeVe, tegenwoordig regerende, heeft'er een paleis doen bouwen. Het geheele eiland, omtrent zes duizend fchreden lang,- en vier duizend breed, zal omtrent agt honderd huis* gezinnen bevatten. Men verdeelt het in twee kerfpelien : het eerfte beftaet uit negen dorpen , bewoond door Denen , met Hollandercn vermengd ; het tweede door Hollanders alleen. Van dit hangt ook af het Dorp Dragoa, dat het acnzien van een vlek heeft, bevattende bo- [(*) Zekerlijk eene fchrijf- of drukfout, moetende het de zestiende eeuw v/ezen, zijnde Christiaen de lle geftorven in het jaex 1558, na eene tweeëntvvintigjarige gevangenis.] OJ 6  Twèehond. Eenenzestigste Brief. 99 boven de honderden vijftig huisgezinnen, die van de fcheepvaert' en visfchérij' leven, en door hunne zeden, hunne Weeding, levenswijs en tael van de andere Denen verfchillcn. De ftraet der Gothen, die dwarsch door Koppcnhage loopt, en het in eene oude en nieuwe ftad verdeelt, is meer dan twee duizend fchreden lang , daeronder begrepen de koningklijke markt, en de ruimte, die langs de haven loopt. De ftraten der nieuwe ftad zijn breed en lijnrcgt. Ook heeft men die der oude itad verbreed, na den hevigen brand, die een gedeelte dezer hoofdftad in de asch gelegd heeft; doch men heeft ze niet volkomen regt kunnen maken. In het jaer 1728 vatte hét vuur, bij toeval, in een Meen huis, ftaende bij de westpoort. Het vërfpreiddé zich met zoo veel woede en fnelheid, dat het grootfte en fraeifta gedeelte der itad, in den tijd van agtënveertig uren , doov de vlammen verteerd wierd. De brandfpuiten werden buiten gebruik gefield; de arbeiders waren uitgeput en kragteloos. Men zag zich eindelijk genoodzaekt alles aen dc Voorzienigheid 0vertegeven, en haer* wie het vuur en water tevens gehoorzamen * te laten werken. Vierentwintig ftraten, verfcheiden Openbare pleinen, zestien honderd en vijftig huizen, vijf kerken, de gebouwen der hoogefchole, het ftadhuis, een groot aental van paleizen en aenzienlijkc geltichten^ G % wer-  ïqo De Nieuwe Rèisiceh, werden tot in hunne grondvesten vernield. Da kostelijke boekerij van den Ronden Toorn, waerin meer dan twintig duizend handfehriften waren, werd verteerd, met de vermaerde werktuigen der natuur- en fterrekunde, waervan Tycho-Brahé zich bediend had. Deze toorn, dien zijne vastheid het geweld van het vuur deed wederftaen , is tegenwoordig eene der fchoonfte fterrenfchouwplaetfen deigeleerde weereld. Frederik dc fVe, en de prins zijn zoon, gaven in deze gelegenheid dc grootfte blijken van belang en genegenheid voor hunne onder, danen: zij waren tweeënvijftig uren te paerd, gedurende welken tijd zij zich overal, waer de hulp noodzakelijk was, lieten vinden. Men fchafte den impost op de eetwaren af; en men bezorgde levensmiddelen aen alle de geenen, die dezelven noodig hadden. Verfcheiden inwoonders fneuvelden in dezen brand, of onder de puinhoopen der gebouwen. Men viert alie jaren , op den 23-n van October, deze droevige gebeurtenis, door eenen plegtigen dienst. De ftad is herbouwd geworden volgens de rooijing, door de magiftraet voorgefchreven. Men telt in Koppenhage vier koningklijke paleizen, tien kerfpelkerken, negen ander» tempels, een groot aental van openbare of bijzondere heerenhuizen, meer dan vier dui zend burgerhuizen, elf pleinen, en omtrent twee  Tweeiiond. Eenenzestigste Brief. i©ï twee honderd ftraten, waerin de zindelijkheid niet altoos naeuwkeurig in acht genomen wordt; maer zij zijn des nachts door lantaernen verlicht. Een gedeelte der huizen is van fteen gebouwd; het andere is van timmerwerk 5 in het algemeen hebben zij eene vrij goede vertooning; en Koppenhage moet befchouwd! worden als eene der fraeifte ftcden van Europa. In verfcheiden oorden vindt men diepe graf, ten, waerin de grootfte fchepen zoo gemakkelijk komen, dat zij ligtelijk aen de pakhuizen kunnen liggen, om de koopmanfehappen te laden en te losfcn. De merkwaerdigfte gebouwen der oude ftad zijn de Hoogduitfche kerk van Sr. Picter, het kollegie van Walkendorf, gefticht tot onderhoud van vijftien leerlingen, de hooimaikt, het groote gasthuis van Wartow, waerin meer dan drie honderd bedden zijn, door zoo vele armen bezet, de gevangenis de ftad, hare kerk, en het weeshuis ter zijde van de nieuwe;markt. Oudtijds was 'er, in dit oord, eene akademie, die in eene krijgsfchool voor adelborllcn; veranderd werd. In het vervolg fchikte men deze zelfde plaets tot de opvoeding van honderd kinderen, zestig jongens, en veertig meisjes. Dit huis heeft zijne kerk , zijnen» artzenij winkel, zijne drukkerij en boekzaeL Twee genootfehappen houden 'er hunne vergaderingen, namelijk, dat van het algemeene.- G 3 QQr  jo2 De Nieuwe Reisiger. opzigt over de kerken, en dat der buitenlandfche zendingen. Dit laetfte ftuurt naer de Indien eenige kerkelijkcn, gefchikt om het licht des euangeliums onder de afgodendienaers te verfpreiden. Hun arbeid is niet zonder vrucht geweest, dewijl men, in het laetstverloopen jaer, in de ftad Tranquebar bij de vijf duizend bekeerde lieden telde, en nog een grooter getai ten platten lande. Deze zending, beftaende uit tien priesteren, en tweeëndertig inlandfche noodhulpen, doet rekenfchap van haren arbeid en hare noodwendigheden aen eene gevolmagtigde vergadering, door den koning te Koppenhage benoemd , om aen de voortplanting van het Christelijke geloof te arbeiden. Een ftaetsdienaer zit 'er in voor, vergezeld door twee bijzitters, den eenen een' kerkdijken, en den anderen een' leek. Deze vergadering bezorgt aen de zendelingen den onderftand, dien de godsdienftige mildheid van den koning en van heftldadige perfonen hun ter hand' ftelt. Onder de kosten, gedaen ten behoeve van een voorwerp, zoo waerdig voor eenen Christenvorst, verdient de ftichting van eene drukkerij',, in Mnlabaerfche en Portugefche boekftaven, des te meer opgemerkt te worde n, omdat zij de eenigfte is, welke de Christenen van Azia bezitten. Het ftadhuis is een nieuw gebouw, 't welk de oude en nieuwe markt van elkandcren af-. feheidL  Tweehond. Eenenzestigste Brief. 103 feheidt Op de eerfte is een fraeije waterfpronV, en op de andere eene geregtsphets, met een' muur omringd. Het konmgkhjke paleis, ftaende digt bij het kasteel Chnstiacnsburg, was eertijds het huis van een rijken burger^ Wigand genoemd, die het zelve had doen bouwen gelijk ook de gehcele itraet, welke zijnen naem draegt, Frederik de IVU koft het voor zijnen zoon, den erlprins, en verfierde het met een' nieuwen voorgevel. De westpoort is de meestbezochte doortogt van de ftad. Men ziet 'er een gasthuis van honderd en zestig armen. De kerk van Onze Lieve Vrouw', of van S:e Maria, ia eene domkerk, waerin men de bisfehoppen van Denemarke en Noorwegen wijdt. De hoogte van haren toren, de verhevenfte en zigtbaerite van alle de torens van Koppenhagc , is van drie honderd tagchentig en eenige voeten. De noordpoort, voor welke een gasthuis voo, de foldaten is, is de fraeifte en het njkfte verfierd. , Het kasteel Christiaensburg, alwaer de koning zijn verblijf houdt, is een ongemeen oroot en heerlijk gebouw, dat m het jaer 1740. voltooid en door het koningklijke. geflacht bewoond is. Op de eerfte verdieping is het eeregtshof, de zetel van het paleis, en dealgemeene befturing der gebouwen. . De vertrekken van de tweede verdieping, de koningklijke verdieping' geheten, zijn heerlijk: & G 4  JU De Nieuwe Retsiger-, geftoffeerd. Hier houdt de opperde raedsvetv gadering hare zittingen. Men noemt de ver." dieping van den erfprins die geene, waer hij en de prinfesfen van zijn bloed gehuisvest zijn. Het gezigt van het ganfche kasteel is edel en deftig; en deszelfs omliggende ftreken vertoonen een aengenaem en bekoorlijk verfehier. De kanfelarij is aen het paleis gehecht, door eene overdekte gaenderij. Het grootfte gedeelte der benedenwoning' is verwulfd, en dient ter bewaringe van de handvesten. Op de tweede verdieping is de zael van den Raed der geldmiddelen , en die van den geheimen' Kaed. Deze, in bet jaer x676 opgericht,wordt voor de eerfte vaa alle de vergaderin gen des koningkrijks gehouden. Hij beftaet me v;er leden; en de koning zelf zit 'er in perfoon voor. Men behandelt 'er de gewfei tïgfte zaken van den ftaet; en die geenen, welke 'er voorgemeld moeten worden, gaen door de Deenfche en Hoogduitfche kanfelarijen. De eerfte ontvangt alle de verzoekféhriften, dengeboden ter verkrijgingë van geregtsbedieningeri en andere ampten, zoo burgerlijke als kerkelijke, in Denemarke en' Noorwegen. Dezelfde zaken, in de hertogdommen Slceswiik en Holftein, en in de graerlchappen Oldenburg en Delmenhorst/ worden in de Hoogduitfche kanfelaoj afgevaer' fjgd. Voeg. hierbij de vergunningen, de b^ krag.  Tweehond. Eenenzestigste Brief. io£ kragtiging der uiterfte willen, de herftelling in vorigen ftaet, de verzachting of bevestiging der yonnisfcn, die de ftraf des doods behelzen. „ De vorst, zeide de heer de Beaumelle tot mij, „ vereenigt in zijnen perfoon alle „ de regten van het opperfte gezag; maer „ hij ocffentze niet allen door zich zeiven. „ Het regt om te oordeelen is toevertrouwd „ aan vierfcharen, waerin de koning wil aen„ gemerkt worden als tegenwoordig bij de „ befturing van het geregt. Zijn troon ver„ toont 'er onophoudelijk, voor de oogen „ der regteren, de opperfte majesteit, wier „ plaets zij bekleeden, en de verpligtingen, „ welken deze eer hun oplegt. Het is aen, „ hem, het is aen den koning zeiven, hoewei „ afwezend, dat zich de advokaten in liet „ pleiten, en de regters in het ftemmen rich„ ten. Alle jaren opent hij, in perfoon, deze „ regtbank op eene plegtige wijs, en geeft „ haer, wanneer hij het noodzakelijk oor„ deelt, nieuwe onderrichtingen nopens hare pligten. Hij is tevens de bcftuurder des.geregts, en de bron van alle regrsgebied. , Hij laet de bediening daervan over aen „ geftelde geregtshoven, zoo lang het alleen „ de goederen van zijne onderdanen betreft: L maer wanneer het op hunne eer of hunjj, leven aenkomt, heeft hij de zorg aen zich „ behouden , om de vonnisfen goed te keuren of te verzachten . kunnende dezelve niet G 5 „ uit-  io4 De Nieuwe Reïsiger, ,s uitgevoerd worden , dan na dat zij door ,, zijne hand geteekend zijn. „ Ijder burger heeft regt om de herftelling & van de verongeüjkingen , welke hem aen„ gedaen zijn, het zij door de amptenaers, * liCt ziJ door zijne eigen regters, te bevor„ deren , en zijne klagten voor de gewone „ vierfcharen , of onmiddelijk aen den voet „ van den troon te brengen. Geen beroep „ gcfchiedt 'er van het eene hof naer het „ andere, zonder dat een onderregter voor. den opperregter wordt gedagvaerd, om'er „ zijn gegeven vonnis te verdeedigen; en men „ geeft 'er fomtijds voorbeelden van geftreng„ heid, bekwaem om de onervarenheid en „ onregtvaerdigheid aftefchrikken. „ De overheden van het opperfte geregtshof „ worden door den koning betaeld; 't geen, de zittingkosten matigende, den onderdanen ,, het vervolgen van hunne regten gemakke„ lijk maekt , en de wacrdigheid van eene der fchoonfte verrichtingen van dc famen», levinge verheft. De uitvoering van een „ vonnis wordt onmiddelijk toegeftaen op „ de goederen en den perfoon des geenen, ,,, die veroordeeld is geworden ; en de zaek is des te fpoediger afgedacn , omdat de„ regters, in het uitfpreken van het vonnis, ,-, gehouden zijn de kosten van het regtsgeding „ te regelen, en den loon der advokaten te ,-, bepalen. » De  Tweehond. Eenenzestigste Brief. 107 D- gedingen van ijder jaer worden gefchreven op een tafereel, dat gedrukt en" aengeplakt wordt, om volgens de rolbeurt vervolgd te worden. Niets kan derzei ver !I loop ftuiten, dan de lijfftraffelijke zaken, „ die , uit haer' eigen aert, zonder uitftel moeten afgevaerdigd worden. Het geregts, hof moet het getal en de during zijner 5 Zittingen vermeerderen > indien het voor" ziet dat het anderszins alle de zaken , die ' voor het zelve hangen , in dat jaer met „ zal kunnen beoordeelen. Om het afdoen , van dezelven des te meer te bevorderen, \ is het aen het zelve gcoorlofd, in de een- vouwigfte regtsgedingen, de langwijl.gheid van het pleiten met den korter weg vair " het verflag te vervangen. Met één woord, " dè fchikkingen, in dit opzigt genomen, " zijn zoo veilig, dat ditkoningkrijkmisfchicn " het eenigfte is, 't welk zich kan beroemen, 5' dat het alle de twisten, door beroep voor het opperfte geregtshof gebragt, ijder jaer „ ziet eindigen. „ Het geene ons gunftig over de wetten , van dit land moet doen oordeelen, is het j kleene getal van regtsgedingen, welke 'er 3, ontftaen , de vaerdigheid , met welke zij' „ afgedaen worden, en de manier, op welke men 'er de regtsgeleerdheid befchouwt. " Elders wordt zij aengezien als eene we„ tenfchap, die 113 de advokaten en regte- - „ ren  *»8 De Nieuwe Reisiger; „ ren de ernftigfte letteroeffeningen vereïschC „ Hier is het genoeg lid van den ftaet té „ zijn, om de wetten te vcritaen, en zijne „ medeburgers te verdeedigen en te vonnis„ fen. De wetten, op de tegenwoordige „ zeden toegepast , zijn niet beladen met ,» die willekeurige grondbeginfelen, die her„ fenfchimmige verdichtfelen , waervan het „ Pvoomfche regt niet bevrijd is. De advo, „ katen zijn niet minder gehouden, om ge„ tuigenisfen van bekwaemheid te vertoonen, j, en proeven van hunne begaefdheden te », geven. Men verpligt hen, in de zaken, „ waermede zij belast zijn, een uittrekfel van „ alle de ftukken van het regtsgeding te ma„ ken , 't welk ter onderrichtinge aen een' „ anderen advokaet, in geval van ziekte, „ kan dienen, om alle uitftel te vermijden. „ Geene vrije regering is 'er, waerin 'de „ regtspleging over halszaken op een'voordee„, liger voet voor de vrijheid der onderdanen „ geregeld is , dan in die van Denemarke, „ Geene buitengemeene gevolmagtigden wor„ den 'er aengefteld : alle de regtsgedingen ^ worden beoordeeld door de vierfcharen, „ voor welken de zaken hehooren. Geen „ befchuldigde is 'er, of hij heeft regt, na „ het eerfte onderzoek , om óe bekwaemfte. ,, middelen tot zijne verdeediging in het werk te Hellen. Hij, die eenig regtsgebied heeft, „ benoemt > zoo dra hem eene misdaed wordt aen-  Tweehond. Eenenzestigste Brief, tof ,, aengekondigd , een' advokaet van zijn ge* .„ regtshof, om 'er de herftelling van te ver. volgen , en geeft tevens een' verdeediger 1 aen den befchuldigden. Indien deze geen w behagen in hem heeft, kan hij een' anderen „ verkrijgen , door' zich regelregt aen den koning te vervoegen. Door deze fchikking, laet de vorst , die niet gewild heeft dat 9, men de flraf van zijne onderdanen in zijnen , naem zoude vervolgen, aen de menfcbelijke maetfchappij de zorg, om zich te wreken l\ over de verongelijkingen, haer door hare J leden aengedaen. De uitvoering van geen , eenig vonnis wordt verhacst ; het beroep " gefehiedc van het eene hof op het andere, *' wanneer het de eer , de vrijheid en het .! leven der burgeren betreft; en 'er is geen 11 regtsgeding van dezen aert, 't welk niet door drie verfehillende regtbanken gaet, ]\ voordat het eindvonnis uitgefproken wordt. - ,, Niemand wordt in de gevangenis gefield, ten zij men hem verrascht heeft op het H oogenblik, waerin hij eene misdaed, die „ aen eene hoofdftraf onderworpen is, ben ging» of dat hi-' $9 misdrijf voor, het ge„ regt beleden heeft, of eindelijk dat hij „ gevonnisd en overtuigd is. Voor het ove, „ rige kan ijder, die gercgteüjk gevat is, door , het ftellcn van borg, de noodzakeli;ke vrij, ,', heid genieten , om zich tc verdeedigen. „ De pijnbank, dat gevaerlijke middel, waer- » van  lio De Nieuwe Reistger. * Jan de drifcen z°ö Kgfejijk een misbruik „ kunnen maken, is in alle gevallen verban„ nen, behalve in dat van gekwctfte majes„ teit, of wanneer de misdadiger reeds ver„ oordeeld is om het leven te verliezen: „ daerenbovcn eischt zij het uitdrukkelijke „ verlof van den koning, die haer niet dan „ zeer bezwaerlijk toeftaet. „ De dieffial wordt niet met den dood „ geftraft, dan in geval zich iemand daeraen „ fchuldig gemaekt hadde; nadat hij uit de ge„ vangenisfe ontfnapt was, of zich onttrokken „ hadde aen den openbaren arbeid , waertoe ,, men hem mogt veroordeeld hebben. Dan „ het geene ik u voornamelijk moet doen „ opmerken , is een overblijffel van dezen „ geest, die de aloude volken van bet Noor. „ den bezielde, en hun alle de daden , die „ ftoutheid en moed aenduidden , met eene „ foort' van toegevendheid deed befchouwen. „ De Denen maken een groot onderfcheid „ tusfehen een' dieffial, met geweld gepleegd j „ en een', die met behendigheid bedreven „ wordt. Het laetfte wordt aen het ligchaem „ geftraft; daer in tegendeel de wet tégén het „ andere niet dan eene ontëerende~ boete „ uitfpreekt. „ De moord en roof zijn zeer zeldzame „ misdaden onder deze volken, federtdat door „ de ftrengheid der flraffen de voortgang vair » eenü geestdrijverij', die weinig voorbeelden „ heeft,  Tweeïiond. Eenenzesttgste Brief. ï i 1 k heeft, gefluit is. Droefgeestige lieden had" den zich wijs gemaekt, dat het de weg des u hemels was op een fchavot te fterven. ' Moede van het leven, verblind door de " bewegelijke gefteldheden , welken eenigen i, van hunne gelijken in dit droevige oogenblik getoond hadden, en de voorbereiding ,j tot een naderend einde befchouwende ate ,', het zekerfte middel om hunnen vrede met „ God te maken, durfden zij, door moorde* „ rijen, in koelen bloede gepleegd, de handen „' van het geregt wapenen, en den dood als „ eene weldaed verzoeken. De langdurigheid •' der gevangenisfe, in welke men hen onder verdubbelde roedenflagen deed zuchten, eer " mcn hen ter ftrafte geleidde, fmoorde dez, teugel niet is, ter wederhoudinge van menj, fchen, die door hunnen ftaet gemeenzaem zijn geworden met de beeldtenis van den „ dood, in welken te verachten zij eene ver* » dienfte tellen. Hij, die de galeijen gei, vreesd zoude hebben, zal niet vreezen door „ de wapens te fneuvelen. De ftraf van een' ,, verlooper, dien men doet. fterven , treft „ flechts een oogenblik de perfonen, die 'er „ getuigen van zijn: dë indrukken, welken ,, dit fehouwfpel doet op lieden, weinig aen „ het leven gehecht, worden welrasch uitge,, wiseht; maer de foldaet, die dagelijksch ,, deze fchuldigen gekeetend, flechc gekleed, ,i flecht gevoed, veracht en tot den arbeid „ veroordeeld zage, zou 'er levendiger en „ dieper door getroffen zijn. Welke uitwer,, king zou dit gezigt niet hebben op menfchen, „ gevoelig voor de fchande, vijanden van ,, den arbeid, en verliefd op de vrijheid (*) ? * Dart (*) Deze brief was gefchreven voor dé afkondiging der keure, betreffende dc verloopers uit den krijgsdienst.  Tweehond. Eénenzestigste Brief, ïïj „ Dan het geene men niet genoeg kan l opmerken . tot eer der regeringe van dit koningkrijk, is dat de misdaden tegen het }, belang van den vorst, als de ontrouw of „ het wanbedrijf in de geldmiddelen , met „ meer zachtheid geftraft worden , dan dé „ misflagen, die de bijzondere perfonen be- ledigen. „ In de kerkelijke Zakeh, oeffent de koning 5, van Denemarke , gelijk de andere Protes* tantfche opperheerfchers, het reut vari opperhoofdigheid , fpreekt bet hoogfte von,, nis uit over alles , wat den eerdienst be„ treft, begeeft de groote waerdigheden der „ kerke, en befchikt over de meeste geeste,, lijke bedieningen.. Aen een' anderen kant s, fchijnt mij de kerkelijke regering het midden „ te houden , tusfchen de Engelfche kerk„ heerfchappij en de Gereformeerde kerktucht. „ Aen de eene zijde zie ik 'er bisfchoppen, om de geheiligde orden uittedeelen, en de „ priesters in hunnen pligt te houden. Aen de andere zijde vind ik, in ijder kerfpel, „ eene inftelling, die, ter verbeteringe van „ de zeden gemaekt, vrij veel naer den kerkeraed der Kalvinisten gelijkt. „ Beroofd van alle weereldlijke regtsgebied, en van alle heerfchappij' over de gewetens, „ hebben de bisfchoppen geene andere reg„ ten, dan die geenen, welke hun noodzake„ lijk zijn , om de orde, de betamelijkheid irt XXL Deel. H ï, da  h4 De Nieuwe Reisigée. „ de kerken te handhaven, en den voortgang „ van den godsdienst te bevorderen. Zij „ hebben het regt van opzigt over alle de „ priesters hunner bisdommen, welken zij ten „ minfte eens in de drie jaren moeten be„ zoeken ; en in deze reis onderzoeken zij „ den ftaet der fcholen , doen zich reken„ fchap geven van de armpenningen, zien „ door hunne eigen oogen of die welbeftuurd „ worden, en of de kerken wel op eene beta„ melijke wijs onderhouden zijn. Zij moeten „ ook op het gedrag der kerkleeraren acht „ geven, dezelven vermanen, berispen, door „ boeten ftraffen, en in hunnen dienst fchor„ fchen, zoo het noodig is. Maer hun regts„ gebied gaet niet verder ; en in dit geval „ zelf is het nog onderworpen aen dat van „ het opperfte geregtshof des koningkrijks. „ Ijder bisfchop heeft, in zijn bisdom, „ vertrouwde kerkdijken, die zijnen perfoon „ verbeelden. Deze bisdommen zijn verdeeld „ in verfcheiden regtsbannen , die wederom „ verfchillende kerfpellen in zich befluiten; en „ ijder dezer regtsbannen heeft tot opziender „ een aertspriester, die, onder den naem van „ Proostf acht geeft op alle zaken, waervan de bisfchop zelf kennis zoude nemen, in„ dien hij op die plaetfen tegenwoordig ware. „ Deze aertspriesters , door de kerkleeraers „ bij meerderheid van ftemmen verkozen, „ zijn derzelver regters ter eerfte regtsple- w gin-  Tweehond. Eenènzestigste Brief, i i 5 0, ginge* en nemen, rnet twee bijzitteren van hunne verkiezing', kerkdijken gelijk zij, „ kennis van alle misflagen, welken de pnes„ ters in de beöeffening van hunne bediemnn gen bedrijven. Zij hebben het oog over „ de fchoolmeesters, de armpenningeri en het „ onderhoud der kerken. Zij moeten twee\ mael 's jaers in eene kerkvergadering bij „ één komen: de bisfchop zit 'er in voor; ,1 en de grootbaljuw laet 'er zich vinden, in „ den naem des konings. Deze vergadering „ maekt de tweede regtspleging van het kerkelijke regtsgebied uit; en indien men zich £ van hare vonnisfen beroept, wordt de zaek 5' gebragt voor de opperfte vierfchaer van het " koningknjk , die ter laetfte regtspleginge over alle de burgerlijke en lijfftraffelijke 5, zaken vonnist. „ In Denemarke zijn zes, in Noorwegen „ 'vier, en in IJsland twee bisfchoppen. On3, af hangelijk van eikanderen , zijn zij allen „ onmiddelijk aen den koning onderworpen. Die van Christiania en Koppenhage hebben i geen ander voorregt, dan dat van den u koning te kroonen * en andere bisfchoppen ^ te verkiezen, om hen in deze plegtigheid ï, bijteftaen. De tytel van aertsbisfehop is „ afgefchaft. Het hertogdom S lees wij k , als ook het Deenfche Holftein , heeft een' „ algemeenen opperöpziender. De koning be„ noemt alle deze kerkvoogden; en de bisH 2 h fchoP  n6 De Nieuwe Reisigèr. ,, fchop van Zeeland wijdt hen, m de kerk „ van Ste Maria te Koppenhage. Zij nemen „ rang onder de Raden van ftaet. „ Oudtijds was het gemeen in Denemarke, „ lieden van het kof, en zelfs vermaerde „ krijgslieden, tot de bisfchoppelijke waerdig„ heid verheven te zien, zonder dat zij na„ lieten de wapens te voeren. De bisfchop„ pen waren, in deze onbefchaefde tijden, „ onkundig dat de kerkleeraers bedienaers „ van vrede en liefddadigheid, en geenszins „ de werktuigen der gramfchap en wraekzucht „ moesten zijn. In het jaer 1158 werd „ Abfalon , een Deensch heer, die in den „ krijgsdienst had uitgemunt en zijnen koning „ fterk aenkleefde, door de geestelijkheid tot „ bisfchop van Rofchild verkozen. Hij ver„ gczelde Waldemar den Ien- m alle deszelfs „ krijgstogten, werd opperveldheer over de „ hciren , eerfte ftaetsdienaer, en de fchrik „ der vijanden van zijn vaderland. Hij oor„ loogde tegen afgodifche volken, die hij door „ zijne overwinningen te onderbragt, en door „ zijne predikaetfiën bekeerde. De paus „ vergold 's mans apostolifchen ijver, en „ Waldemar deszelfs krijgsverrichtingen. Ab„ falon vereenigde het bisdom van Rofchild „ met dat van Lunden, en de opperkerk„ voogdij' van Denemarke. Dees beroemde „ man was het voorbeeld der geestelijkheid, „ door de geregeldheid zijner zeden, de apostel „ van  Tweehond. Eenenzestigste Brief. 117 van den. godsdienst, door zijnen ijver voor " de voortplanting des geloofs , de fteun van ' zijnen koning, door zijne ervarenheid.m het „ oorlog, en de, verdeediger van zijn volk, „ door zijne dapperheid. „ Andreas Sunonis, achterneef van dezen „ kerkvoogd, kanfelier van Denemarke, en , aertsbisfehop van Lunden , muntte uit, „ gelijk zijn voorzaet, door dappere krijgs„ verrichtingen. Hij onderwierp dc inwoon ders van Oostgothland, die een opftand „verwekt hadden, en maekte Ladiflaus, oppervorst van Pruisfen, cijnsbaer aen de : Denen. Een andere aertsbisfehop van ?' Lunden en verfcheiden van zijne opvolge" ren droegen ook de wapenen ; maer zij bedienden 'er zich meestentijds alleen van, " om hunne onaf hangelijkheid ftaende te hou„ den, en dc onderdanen tegen hunne opper, heeren optehitzen. „ Wanneer dit land den hervormden gods, dienst omhelsd had, verkoft de koning het \ gedeelte der tienden, 't welk aen de kerk behoorde, ten voordeele der geenen, die het „ wilden koopen, en gaf hun tevens het regt \ om de ledigftaende leeraersampten te ver' vullen. Deze vorst behield aen zich de " vergeving van bijna alle de kerkelijke be'] dieningen van Noorwegen ; en in zijne „ andere ftaten heeft hij insgelijks de befchikM king over het grootfte getal dcrzelvcn. De " H 3 » an'  UB Dê Nieuwe Reïsig-sx, m anderen ftaen ter begevinge van de heeren » dcr landerijen, waerin de kerfpellen zich ,, bevinden, of wel van die geenen, welke i, afzonderlijk het regt om een' geestelijken „ te beroepen verkregen hebben. „ Zoo dra 'er een beroep open is, wanneer f» hct ter benoeminge van den koning ftaet, „ geeft de bisfchop van het ilicbt kennis daer„■ van aen het hof, met aenwijzinge van de „ perfonen, die zich aenbieden om het te ?, bekleeden. De geheimfchrijver van ftaet, 3, die 'er het beftuur over heeft, brengt hun„ ne namen onder de oogen van den vorst, „ die den geenen , dien hij het waerdigfte „ oordeelt, verkiest. Om hen des te zekerer ?, te kennen , moeten de hoogleeraers der godgeleerdheid, alle jaren, een bericht van 3, de manier', hoe zich dé leerlingen van 3, Koppenhage gedragen, aen het bof zenden. ?, De bisfchoppen handelen op gelijke ïvijs,' „ ten opzigte der geenen, die in hunne bis„ dommen zijn. 5, Na de benoeming, "doet de aertspriester, „ in wiens regtsgebied de openftaende plaets „ is, den nieuwen leeraer prediken, in tegen3, woordigheid van deszelfs leeken, die allen „ gewettigd zijn, om befchuldigingen tegen ,, hem intebrengen, indien zij dezelve wigtig „ genoeg achten , om in regten te dienen. „ Op het bericht, 't welk men daervan aen „ den bisfchop doet, wordt de zaek gebragt m voor  Tweehond, Eenenzestigste Brief. 119 voor zijne majesteit, en van daer tot de gewone rcgtbank, indien de twist tusfchen " deleeken en den ambachtsheer is. Indien in t tegendeel de herder door de kudde wordt goedgekeurd, heeft hij zich flechts te vertoonen aen den bisfchop, die hem onder„ vraegt, en, als hij hem bekwaem vindt, „ hem de gewijde orden opdraegt. „ De inkomften der kerkdijken zijn ge„ fchikt naer den rang, dien de wetten hun „ in den ftaet geven. De bisfchoppen en „ predikanten trekken dezelven voornamelijk „ uit het beloop der tienden , die m dnen „ gedeeld worden, namelijk, die van den koning. die van de kerk', en die der pnesteren ;' de eerfte is met het gedeelte der " bisfchoppen belast. De predikanten ont', vangen nog, op fommige feesten van het jaer, offeranden, die, voornamelijk in de ' fteden , het voornaemfte gedeelte hunner " inkomften uitmaken. De huwelijken en het " doopen zijn een andere tak van het geeste" lijke voordeel, zonder te rekenen de lp. " redenen, waervan het voordeel echter zoo „ aenmerkelijk niet meer is; want men be„ gint een gezigt te krijgen van het belagr chelijke eener gekofte lofrede, en van de H onbetamelijkheid dezer pluimftrijkerijen van „ de overledenen, in eene plaets, enkel aen „ de betamelijkheid en waerheid toegewijd. „ De wet legt aen de weduwen der prediH 4 » kan"  ?*o De Nieuwe Reisiger, » kanten toe het agtfte gedeelte der inkomfte,; » welke: hare mannen genoten. De ,ee te' » ïifkhfid van ijder bisdom heeft daerenboven " g£ kas waeruit de weduwen „ nog eene rente trekken, naer evenrediS » van het geld, 't welk hare overleden man- 2 Sen? Urend£ hM ,eV£n' S^d De voortgang der hervorminge de ver5, niet.ging der kapittelen uitgewerkt hebben>, de , bleven 'er in ijdere hoofdkerk niet " meer dan vijf of zes jaerweddcn van ka„ nunmken, waervan de hoofdfommen toe3, gewezen werden aen de bisfchoppen, proos„ ten en predikanten, en in eenige oorden " ïwV? ^^esbeeren van het Jandfchap. a, Deze laetfte, als kanunniken aengemerkt, " Wonen d<: ^gaderingen van het kapittel » bij , en nouden , onder de befturing van „ den baljuw, foorten van kerkeraden, waer" ? - over huwelijkszaken, die " Strhet regtsgebied van de"bis- lenop onderworpen waren". Ik ben, enz. XtyÓfcft, den io-« van Juli, Twee-  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 121 Tweehonderd Tweeenzestigste Brief, Vervolg van Denemarke. Ik heb de befchrijving van Koppenhage afgebroken , om u de aenmerkingen van den heer de la Beaumelle medetedeelen ; ik keer weder tot de wijk van Christiaensburg, waerin het magazijn der mondbehoeften, het posthuis en de beurs gevonden worden. Deze laetfte is een Gothisch gebouw, vier honderd voeten lang, en omtrent zeventig voeten breed. Het benedenfte gedeelte is gefchikt voor de inpakking der koopmanfcbappen; en deze fchikking is des te gereeder , omdat aen wederzijden van het gebouw twee graften zijn , die het grootfte gemak geven, in het afvaerdigen van kisten en balen. Op de eerfte verdieping, in het noordelijke gedeelte, is de plaets, alwaer de kooplieden vergaderen. In het midden zijn de winkels der boekverkooperen, en aen de zuidzijde de koningklijke bank en het magazijn, waerin men de lakens en ftoffen, die in de hoofdftad gemaekt worden, bewaert. Het was in het jaer 1736, dat de koning verlof gaf tot het ftichten van eene bank te Koppenhage. Deze vorst gaf, in alle zijne ontvangften , koers aen de briefjes, welken hij invoerde, zonder iemand te verpligten deH 5 zei-  122 De Nieuwe Reïsiger. zeiven te ontvangen. Men opende eene in. fchnjvmg van duizend aktiën van vijf honderd kroonen, die aenllonds vol was; en in het volgende jaer begon de bank reeds hare verrichtingen. Men verhandelde de wisfelbrieven van aenzienlijke kooplieden, leende tegen vier ten honderd op de beste goederen, en flaegde m den intrest van het geld in het koningkrijk op dezen prijs te brengen. De uitdeeling van deze maetfchappij' heeft geweest van negen tot twaelf ten honderd voordeels, ook zijn de aktiën genezen van vijf honderd tot twaelf honderd kroonen. Deze bank., welke men kan befchouwen als de ziel en drijfveder van allen den koophandel dezes lands, wordt geregeerd door tien beftuurders, waervan 'er drie uit den adeldom genomen, twee regtsgeleerden en vijf kooplieden moeten zijn. Zij worden beurtelings afgewisfeld, de edelen van twee tot twee jaren, de anderen alle jaren. Men beroept jaerhjksch, op den iien van Maert, eene algemeene vergadering der deelgenooten, waerm men rekening doet van de winflen , verhezen , en den ftaet der bank'. Men benoemt vijf kooplieden, omze te bewaerheden; en twee onder hen hebben de zorg om ijder* week den ftaet der kasfe te onderzoeken. In de wijk van Rozenburg, dus genoemd naer den naem van een aloud paleis der koningen van Denemarke , vindt men de kerk der  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 123 der heilige ' Drieëenheid , ten gebruike der leerlingen gefticht, en federt tot een kerfpel verheven. Men noemt haer de ronde kerk, uit hoofde van de gedaente haers torens, die voor een mcesterftuk van de uitvinding' des vermaerden fterrekundigen Longomontanus ge? houden wordt. Hij is van boven plat, en omringd van een ijzeren roosterwerk. Men klimt 'er op door een' trap, in de gedaente van eene fchelpflak gemaekt, met zoo veel vastheid gewerkt, en zoo gemakkelijk gefchikt, dat men 'er te paerd en in rijtuig kan op- en af klimmen. Peter de Groote nam 'er de proef van in het jaer 17x6. Deze toren is gefchikt voor de fferrekunde, waervan de werktuigen, in den vermaerden brand in de asfche gelegd, op nieuw bezorgd zijn door den laetstöverleden koning. Van alles, wat toen verging, beklaegde men het meeste de heerlijke boekerij der hoogefchole, geplaetst onder het verhemelte van deze kerk'. Een aenmerkelijk getal van zeldzame boeken en kostelijke handfchriften werd door de vlammen verflonden. Sedert heeft men eene nieuwe verzameling gemaekt, vervuld met fraeije ftukken over de historie van het Noorden. Het koningklijke kasteel van Rozenburg is een half Gothisch gebouw, niet zeer uitgeftrekt, en door eene graft omringd. Het heeft zijnen bijzonderen bevelhebber, en wordt bewaerd door de bezetting der itad, die dagelij ksch  124 De Nieuwe Reisiger. lijksch afgelost wordt. De tuin is ruim, en dient tot eene openbare wandelplaets. In eene groote zael, die de ganfche lengte van het kasteel beflaet, bewaert men vijf tafereelen, in oiyverf gefchiiderd, door den vermaerden Deenichen fchilder Henrik Krogk. Men vertoont 'er ook twaelf uitmuntende ftukken tapijtwerk, verbeeldende de daden van Christiaen den -Ven, mitsgaders drie zilveren leeuwen, van eene natuurlijke grootte, welken men, op den dag van de inhuldinge der koningen van Denemarke, bij den troon plaetst. In twee kabinetten , die ter zijde van deze zael' zijn , vindt men de oude en nieuwe koningklijke verfierfels, als ook andere; huisgeraden, met gefteenten bezet, en bijzonderlijk een tafelftclfel van louter goud. Een derde kabinet bevat eene verzameling van kostelijke vaten, en een tafereel, vertoonende de gedaente van alle de kroonen der mo-* gendheden van Europa. De oostelijke wijk bevat de kerk van St. Nikolaes, de grootfte na die van $te Maria," en eene der bestverfierde van de ftad. Het huis der algemeene gevolmagtigden is een wijduitgeftrekt gebouw, waerin dc admiraliteit hare vergaderingen houdt. Digt hierbij bevinden zich de noodzakelijke dingen, tot de uitrusting der fchepen. Het wapenhuis der zeevaert', één der grootfte van Europa, is de plaets alwaer zich de koningklijke vloot onthoudt'. De-  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 125 Deze gevolmagtigden regelen alles, wat betrekking heeft tot het bouwen of het onderhoudt der fchepen; en het kollegie der admiraliteit neemt, ter laetfteregtspleginge, kennis van de vonnisfen, door de onderadmirahteit geveld, in alle zoo burgelijke als lijfftraffehjke gefchillen. , De wetgevers der Deenfche zeevaert, beJast met de zorg' om de belangen van de fcheepvaert' en den koophandel te vereenigen, hebben daer omtrent alle fchikkingen gemaekt, welken de vrijheid dezer twee gewigtige voorwerpen vereischt. Zij hebben, om dus te fpreken, de bevelhebbers der koopvaerdijfchepen met'hun eezag gewapend, hun toelatende de oproerige bootsgezellen in afgelegen gewesten te laten ; en door een gevolg van dit zelfde grondbeginfel, hebben zij gewild dat de geenen , die in geval van fchipbreuke, of wanneer zij door zeeroovers aengetast wierden , een fchip verlieten, met den dood geftraft zouden worden. Tot dezelfde ftraf veroordeelen zij de Huurlieden, die, door hunne onervarenheid, oorzaek mogten wezen van het verlies van het fchip , in geval zij niet rijk genoeg zijn, om de fchade te vergoeden. Zij hebben hunne zorg zelfs uitgeftrekt over de tijdkortingen der officieren, hun verbiedende te fpe. len, wanneer zij in zee zijn; en verders hebben zij alles, wat de orde en het voordeel der fcheepvaert' kunnen vereifchen, uitdrukkelijk  1-2.6 De Nieuwe Reisiger. lijk bevolen. Zelfs zijn 'er gevallen, waerifï men, het belang der bootsgezellen aen dat van den koophandel onderwerpende, den fcheepsbevelhebber ontflagen heeft van de voorwaerden, met hun gemaekt, ten ftrengite in acht te nemen; gelijk, bij voorbeeld,1 wanneer het voordeel der kooplieden vereischt dat de bevelhebber zijnen koers anders richte,dan hij met de bootsgezellen overeen gekomen is. Hij is dan bevoegd om zich te begeven in de haven , alwaer hij reden heeft om te gelooven dat hij het meeste voordeel zal doen; en indien hem geld op zijne reis ontbreekt , kan hij de goederen , die hem toevertrouwd zijn, verkoopen, ter vervullinge van zijne noodwendigheden, mits hij 'er rekening van houde op de fcheepsvracht. Deze voorbeelden kunnen voldoen, om den aert der wetten van de Deenfche zeevaert' omtrent dit punt, te ontwikkelen. Geen minder billijkheid noch minder wijsheid is 'er in die geenen, welke vastftellen dat de fchade, veroorzaekt aen eenige koopmanfchappen, ter behoudenisfe van het vaertuig, verdeeld moet worden over de ganfche lading van het fchip, en op het fchip zelf, indien zij ter behoudenisfe van het zelve geleden hebben. Wanneer twee vaertuigen tegen eikanderen ftooten, buiten fchuld der geenen, die dezelven belturen , moet de fchade gelijkerhand gedragen worden. Men houdt zich niet meer aen dé  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 127 de barbaerfche gewoonte ; die de wrakken eener fchipbreuke verbeurd verklaerde, ten voordeele des geenen, die het opzigt over de kusten heeft: het regt van eigendom wordt niet vernietigd dooreen ongeluk, 't welk het zelve nog meer moest bevestigen. De wet begeert dat alle de goederen van het vaertuig, 'twelk fchipbreuk geleden heeft, verzameld en in goede bewaring gefield worden , om ze den eigenaer weder in handen te Hellen, indien hij zich in jaer en dag opdoet: indien hij niet te voorfchijn komt, neemt men 'er de kosten af, en het overfchot wordt verdeeld tusfchen den koningen de geenen, die de geftrande goederen geborgen hebben. De doodftraf is verordend tegen den geenen, die zich dezelven durfde toeëigenen. De bewoonders der naburige oorden moeten allen voor eikanderen verantwoorden, wegens de plunderingen, die in dit opzigt gefchieden, en waervan men de daders niet kan ontdekken. De gevaren, onaffcheidelijk van de zeereizen , hebben de verzekeringen noodzakelijk gemaekt voor den koophandel. De prijs wordt Itraks na de teekening van het verdragfchrift betaeld ; en indien het vaertuig blijft, kan men de fomme vorderen, in den tijd van drie maenden, na het vertoonen van de bewijzen, die dit ongeluk bevestigen. Bij gebrek van bewijzen in gefchrift, wordt een fchip, dat naer eenige haven van Europa onder zeil ge- gaen  ia8 Ds Nieuwe Reisiger. gaen is, geacht gebleven te zijn, indien men 'er in één jaer geene tijding van gehad heeft, en na het verloop van twee jaren, indien het buiten Europa vertrokken is. Insgelijks gebeurt het, dat de zeelieden fomtijds genoodzaekt zijn geld te Jeenen in afgelegen landen, alwaer zij geene borg hebben, noch koopmanfchappen om dezelve te verkrijgen. Het is hun dan geöorlofd bun fchip te verpanden, zoo nogthans dat de leener, indien het vaertuig mogt blijven, geen regt meer heeft om zijne fchuld intevorderen. Indien verfcheiden fchepen zich verbinden om met eikanderen te zeilen, ten einde zich voor een' gemeenen vijand te beveiligen , is het hun niet meer geöorlofd van eikanderen te fcheiden, op ftraffe van alle de fchaden» welken de deelgenooten mogten lijden , te dragen. Indien zij , in hunne herëeniging, eenigen buit behalen, wordt het voordeel gelijkerhand onder hen verdeeld. Een fchip van den landaert zeiven , van den vijand hernomen , wordt hun eigendom, mits dat het vierentwintig uren in deszelfs bezitting geweest is; anders wordt de prijs verdeeld tusfchen den vorigen eigenaer en den geenen, die het fchip weder gekregen heeft. Het wetboek der zeemagt' gaet over alles wat de fchepen betreft, zoo dra zij in zee zijn , en bepaelt in alle bijzonderheden de regten en het vermogen der admiraliteit, de  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 129 pligten van ijdaren officier, en de verpligtingen van alle de perfonen, dié tot de vloot behooren. De vorm der lijfftraffelijke regtspleging' is 'er geregeld voor allerlei misdaden \ maer de wetgever betoont zich niet minder oplettend in het beloonen van de werkzaemheid en dapperheid , dan in het ftrafieri van de lafhartigheid en het verzuim. In tijd van vrede, beftaet de koningklijke vloot uit agtcntwintig fchepen van rang, zestien fregatten en vijf branders. De ftaet heeft altoos in zijnen dienst agt honderd timmerlieden , vier honderd kannonniers, en drie of vier duizend bootsgezellen, die het ganfche jaer door betaeld worden. In oorlogstijd, kunnen de Denen rtog vierentwintig groote vaertuigen Uitrusten, omdat Noorwegen nimmer noodzakelijke bouwftoffen tot het vervaerdigen derzelven ontbreekt, en men irt Denemarke altoos fcheepsbehoeften en bootsgezellen vindt. . Het kasteel Charlottebitrg beflaet het oostelijke gedeelte der wijk van Stc Anna, in de nieuwe ftad. Het is een middenmatig groot; regelmatig eh gemakkelijk gebouw, gefticht in het jaer 1672, voor de koningin Charlotta Emilia, waervan het de naem aengenomen en behouden heeft. Tegenwoordig houdt 'er de akademie der fchiklerkunst', bouwkunde eri beeldhoiiwerij' hare zittingen. Insgelijks heeft men 'er een kabinet der natuurlijke historie ëli XXL DeeL I hx^~  i'3o Dê Nieuwe Rëisigèr. J3uish0nkun.de opgericht, 't welk men voorzien heeft met twee leeraersftoelen , betrekkelijk de twee gedeelten , waeruit het zelve beftaet. De gelegenheid van dit kasteel is aengenaem en bekoorlijk. De voornaemfte voorgevel heeft zijn uitzigt op het koningklijke plein, waeröp men het groote ftandbeeld van Christiaen den Ven te paerd, vellende een wangedrocht met drie hoofden, van verguld lood befchouwt: het zelve is opgericht in het jaer 1688, door Abraham FAmoureux. De andere gebouwen, die deze plaets verfieren, zijn de fmelterij, het wachthuis, de Dcenfchefchouwburg, enz. Een ander plein, waerdig opgemerkt te worden, is het geene, waeröp de kolom van den verrader Uhlefeld deszelfs naem, misdaed en oneer vereeuwigt. Dees man, wiens begaefdheden hem nuttig aen zijn vaderland en zijnen meester konden maken , veroorzaekte hun nog meer onheil door zijne ftaetzucht, zijne onrustigheden, zijnen hoogmoed en zijne verraderijen. Tot de eerfte waerdigheden van Denemarke verheven , wilde hij dit koningkrijk onderdrukken, en was genoodzaekt eene fchuilplaets te zoeken in Zweden, alwaer hij eerfte ftaetsdienaer wierd. Eenige famenzweringen , welken men hem befchuldigde tegen deze mogendheid te fmeden , ten voordeele van zijnen oppervorst, bij wien hij wenschte weder in gunst te komen, deden hem te Mal- moë  Tweekond. Tweeenzestigste Brief. 131 tnoë in hechtenis nemen. Hij ontfnapte de wackzaemheid zijner wachten, en kwam wederom «^Koppenhage, waer Frederik de LU* hem vergiffenis verleende, en hem m deszelis goederen herftelde. Dees onrustige en bemoeizieke man, gedurig het verderf van zijïien weldoender overpeinzende, deed oen keurvorst van Brandenburg voorftellen, zich van de kroon' van Denemarke meester te maken, en verzekerde hem van een magtigen aenhang , waervan hij het hoofd was. De keurvorst verwittigde den koning van de gruwelijke oogmerken van deszelfs muitzuchtigen onderdaen, en Uhlefeld , die gevlugt was, werd veroordeeld om gevierendeeld te worden. Het vonnis werd uitgevoerd op dit plein zelf, aen een wasfchen beeld , waerin hij naergebootst was. De beeldtenis zijner misdaden en veroordeelinge volgde dezen oproengen. Hij vermomde zich, en begaf zich naer Bazel met zijne drie zonen , welken hij deed doorgaen voor Hollandfche edellieden, wier zedenmeester hij was; maer herkend zijnde , en zien niet meer veilig achtende, wierp hij zich in eene kleene boot op den Rijn , alwaer de itrengheid der koude hem deed omkomen. De wijk van Frederikftad heeft ook haer plein, omringd van paleizen, en verfierd met het ftandbeeld van Frederik den Ven*, tegenwoordig regerende. De kerk, die den naem van dezen vorst draegc, is gebouwd naer het j a voor-  132 De Nieuwe Reisiger." voorbeeld van die van St. Pieter te Rome, en gefticht tot roem van het Oldenburgfche huis , dat thans den troon van Denemarke bekleed. De kruidtuin behoort tot Frederikftad. De koning van Denemarke, wiens deugden hem de liefde zijner onderdanen, en de achting van Europa verwekt hebben, en die, omringd van de wanorden en verwoestingen des oorlogs, zijne landen daervoor heeft weten te beveiligen, en 'er de kunften van den vrede te doen bloeijen, heeft dezen tuin in zijne hoofdftad aengelegd; en de leeröeffening der kruidkunde nuttiger en gemeenzamer willende maken , heeft hij bevel gegeven tot het verzamelen van alle de natuurlijke planten, die in de landen zijner heerfchappij' groeijen , dat is , in dat gedeelte van het Noorden, 't welk zich van de Elve tot den poolcirkel uitftrekt. Men fchept behagen in het kennen van de gedacnten , kleedingen , wetten en zeden der menfchen, die andere gewesten dan de onze bewonen; de boomen, vruchten en bloemen der andere Iandftreken, onder onze oogen gebragt, kunnen ons een gelijk vermaek veroorzaken. Het Deenfche Plantboek zal, in deze laetfte foort, de gewigtiglte vertooning opleveren. Alle deze planten, waervan de verzameling reeds meer dan zes honderd bevat, zijn op de plaets zelve geteekend, en met de uiterfte naeuwkeurigheid gefneden. Men zal "li eene befchrijving van geven, in de Deenfche,  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 133 fche Hoogduitfche en Latijnfche talen, ten einde deze arbeid nuttig aen alle landaerten 2ij De platen zijn van de befchnjvmg afgezonderd , tot gemak der geenen , die het eanfche werk niet willen bekostigen. Niet verre van dezelfde wijk is de koningklijke akademie der adelborsten. Deze jonge adeldom heeft 'er huisvesting, licht, vuur en kleeding, en ontvangt daerenboven nog eene bepaelde fomme tot zijn voedfel, behalve no* de meesters, die tot zijn onderwijs betaetd worden, en de amptenaers om op zijn gedrag te letten. De adelborsten , tot dc zeevaert gefchikt, nemen hunne lesfen in het zelfde gefticht, maer zijn 'er niet gehuisvest. Deze twee genootfchappen zijn eene foort van kweekfchool, waerin men voorwerpen voor den dienst te land en ter zee vindt. Het gedeelte van Koppenhage, Christiaenshaven genoemd, vertoont de fchoonfte kerk der ftad, op welke men van buiten kan opklimmen, tot aen het fpfos van den toren, die de pedaente eener naeldzuil' heeft. Het groots werkhuis bevat meer dan zes honderd perfonen van beide geflachten, en voornamelijk vrouwen, welken men noodzaekt wol te fpmnen, tot de kleeding der krijgsbenden. In dezelfde wijk is de fuikermakerij, het huis der OostIndifche maetfehappije, eene plaets voor het verdubbelen van de fchepen, de falpeterhut, l 3 e!a  134 De Nieuwe Reisigee, en eenige bijzondere fcheepstimmerwerven ten dienfte der zeevaert'. Tusfchen de ftad en Christiaenshaven, ziet men in het midden van het water, op eene opgerichte kolom, eene naekte vrouw, met welke eene zwaen, die haer den bek in den mond houdt, op het naeuwfte verknocht is. Deze beeldtenis van Leda, het zinnebeeld van Koppenhage genoemd, werd gevonden in het jaer i<5n, bij Kalmar in Zweden, en overgevoerd naer Denemarke , om als het Palladium van deszelfs hoofdftad te zijn. Deze ftad, die in de elfde eeuw flechts eene verblijfplaets van visfcheren was, werd in de dertiende eene fterke plaets, in de vijftiende de hoofdftad van het rijk, en na den brand, die haer in de asfche Jeide, in het begin der agttiende eeuwe, eene groote en fraeije ftad. Door de langdurige en hardnekkige belegeringen , welken zij onder Frederik den Ien, Christiaen den Hfen en Frederik den IJJen heeft uitgeflaen , kan men oordeelen dat de kunst en de natuur evenveel toegebragt heb. ben, om haer te verfterken. De koning heeft 'er verfcheiden paleizen, en houdt 'er zijn gewoonlijk verblijf. Frederik de lHe vergunde aen de burgers de eer en het voorregt van den adeldom , ter erkentenisfe van hunne dappere verdeediging' tegen de Zweden , en het volftrekte gezag, 't welk zij hem hadden opgedragen. De  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 135 De regten van den adeldom zijn , in het algemeen, die van de jagt, visfeherij' en het kerkelijke beroep, als ook het regt om over, handfche erfmakingen te doen, en zich meester te maken van de goederen , in hunne landerijen verloren, wanneer de cigenaer zictj in jaer en dag niet vertoont. De edelheden , wanneer het hun leven of hunne eer betreft, moeten voor de opperfte vierfchaer van het hof gedagvaerd' worden 5 maer wanneer het alleen op fchulden aenkomt, behoort het tot het landfchapsgeregt, om 'er kennis van te nés men. Christiaen de Va voerde eerst de waerdigheid van leengraef en baron in. De edelen van dezen rang mogen oudfte erfgenamen m hun geflacht aenfteüen. Hunne uiterftewillen hebben , om van waerde te zijn , de beves* tieing van den oppervorst niet noodig ; en hunne voornaemfte woning is van fchatting bevrijd. De baronnijen en graeffchappen kunnen voor fchulden niet verpand worden; en hun tegenwoordige bezitter kan dezelven met vervreemden,zonder de toeftemming' van den vermoedelijken erfgenaem, en de vergunning des konings. De verbeurdverklaring heeft geene plaets, ten aenzien van deze bezittingen , dan voor de misdaed van gekwetfte majesteit; en in dat geval,, komen zij weder in denaestelinie. De graven, in t bijzonder, hebben den eigendom der mijnen en fchatten, welken in hunne landerijen gevonden worden. I 4  J3ö De Nieuwe Reisiger. Zij hebben het regtsgebied over hunne dienst, boden. Wanneer zij huizen te Koppenhage. bouwen , zijn dezelve vrij van imposten, en huisvesting van krijgslieden, en gaen aen den. oudften zoon over, even als het graeffchap. De kanfelarij geeft aen de baronnen den tytel van doorluchtigen , en aen de graven van doorluchtigften. „ Voor den tijd van Frederik den Ilfen, zeide mij la Beaumelle, „ waren de landlieden „ bijna allen lijfeigenen in Denemarke. Deze „ vorst, gevoelig voor den roem om.over „ vrije menfchen te gebieden , befloot de dicnstbaerheid aftefchaffen. Met dit inzigt „ gaf hij, in het jaer 1702, eene keur, door „ welke hij beval dat 'er voortaen geene men„ fchen meer aen eenig land verbonden zou. „ den zijn; maer eer hjj deze verandering ,, maekte, geloofde hij voorzorgen te moeten „ nemen , om te beletten dat de boeren, „ door hunne nieuwe vrijheid verleid , de. „ landerijen verlieten. liet was niet min om, „ hen in de afhangelijkheid van hunne heeren „ te houden, dan om de krijgsmagt van het „ koningkrijk te vermeerderen. dat hij eene „ bende van waerdgelderen aenftelde. Men. „ beval, dat alle de jongens, die op'eenige „ landerijen geboren wierden, op de krijg?. „ rollen aengeteekend zouden worden, van den ,, ouderdom van veertien tot dien van vijfën „ dertig jaren, cn dat zij hun verblijf, waer- ■  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 13? , in de krijgsdienst hen wederhield, niet meer mogten verlaten. Dus verbond men den boer op nieuw tot het bebouwen der lan„ derijen , doch door beweegredenen , die „ hem edeler moesten voorkomen, en tevens „ ten voordecle van den ftaet zouden ftrek* „ ken. „ Een heer is volkomen meester om den „ geenen zijner onderdanen, dien hij gevoe„ gelijk oordeelt, tot foldaet overtegeven, „ en hem vervolgens te rug te nemen, om „ een' ander, waerover hij niet vergenoegd ,, is, in deszelfs plaets te Hellen , als mede „ om een' boer, die, na dat hij zijne dienst„ jaren geëindigd heeft, geene landhoeve van „ hem wil nemen, in de krijgsbenden des ko,, nings te laten opteekenen, en den geenen, die, om zijne achteloosheid, van zijne „ landhoeve beroofd is geworden , tot den „ ouderdom van vijfenveertig jaren te doen „ dienen. ,, Verbeeld u echter niet, dat de wetten den, boer volftrektelijk aen de befcheidenheid van „ zijnen heer overgeleverd hebben. In ijder landfchap zijn baljuwen, waervan eene der „ voornaemfte verrichtingen is alle onder„ drukking te beletten. Een boer , die zich „ beledigd acht, heeft regt om zich bij hen „ te vervoegen ; en indien zij zich niet in ftaet achten om hem regt te doen wederva,3 ren, geven zij hem een' advokaet, die hem I 5 „ voor  J3S De Nieuwe Reisiger. „ voor niet verdeedigt voor alle de vierfcha„ ren, alwaer hij daerenboven aen geene de „ minfte kosten onderworpen is. Deze amp„ tenaers zijn derwijze door de wetten gekee„ tend , dat zij niets dan door dezelven en „ voor dezelven kunnen verrichten. Zij zijn „ met geen het minfte gezag bekleed, 't welk „ gelegenheid kan geven tot willekeurige be„ flisfmgen, en kunnen den toegang tot den „ troon niet fluiten voor die geenen , welke „ eenige bezwaren tegen hunne befturing heb„ ben. intebrengen , noch hen zelfs van de „ opperfte geregtshoven verwijderen; 'tgeen „ de regering van het platte land al zoo zacht „ en gematigd maekt als die der fteden. In „ de ganfche uitgeftrektheidderDeenfche wet„ geving', zult gij deze billijkheid, deze ma„ tiging, deze achting voor de kleenen, deze ,, oplettendheid voor de burgeren , deze be„ fcherming eindelijk, welke een oppervorst „ aen alle zijne onderdanen fchuldig is , en „ waervan dc koningen van Denemarke het „ meeste werk fchijnen gemaekt te hebben, „ altoos aentreffen. „ Een heer kan niet dan door de bediening „ van het geregt eenige ftraf aen zijnen boer „ doen opleggen ; en deze heeft regt om „ zich , van alle de vonnisfen , tegen hem „ geveld , aen het opperfte geregtshof te „ beroepen. Merk daerenboven op, dat de „ heer verantwoordelijk is aen den koning, „ we-  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 139, „ wegens zijnen leenman; 't geen tevens de „ onderdrukkingen der gaerderen , dikwerf , gretig om de invorderingen ten ftrengfte te doen, belet, en den heer noodzaekt, ten "f zij hij blind omtrent zijne belangen is, zijne „ onderdanen te fparen, dewijl zij, door het „ verlaten van zijne landerijen, hem zoo veel v leed als fchade zouden veroorzaken. „ Een landbouwer, die een eigendom heeft, „ en zijnen grond laet bederven, kan daervan „ afgezet worden ; en in dat geval , wordt zijne bezitting zijnen naesten bloedwanten ', aengeboden, mits 'cr de waerde van bèta„ lende. Indien deze laetften dezelven weige„ ren, wordt zij in het openbaer aen den hoogst„ biedenden verkoft, hebbende dan de heer „ altoos het regt van voorkeur. Het geene „ van de kooppenningen overblijft,wanneer de „ fchulden voldaen zijn, behoort en wordt te „ rug gegeven aen den boer, die van dien tijd „ af niet meer dan aen een vierde der leendienften onderworpen is. „ Indien een heer zelf zijn land doet bear„ beiden, moeten het zijne boeren op hunne „ kosten bebouwen , door leendienften ter „ zijner befcheidenheid. Eertijds, indien hij „ eenige bezitting , zijnen leenmannen toe„ behoorende , noodig hadde, mogt hij die „ met de zijne vereenigen , mits den bezit„ ter fchadeloos ftellende; maer dit voorregt, „ ftrekkende om het getal der hoefpachteren  De Nieuwe Reisiger. ,, te verminderen, en hunnen arbeid te ver„ meerderen , is wijsfelijk vernietigd gewor„ den. „ Ijder koopman in het kleen moet op zijne j, boeken , en op die der landlieden, ichrij„ ven het geene hij hun gedurende het jaer „ geleverd heeft; en hij heeft geen regt meer j, tegen hen, indien hij een jaer Jaet voorbij. „ gaan, zonder de rekening, welke zij te fa5, men hebben, te fluiten. Dezelfde gewoon„ te heeft plaets tusfchen den heer en den „ leenman : de eerfte heeft geen regt tegen ,, den anderen , dan voor zoo ver hij jaer„ lijksch de fommen , welken deze hem fchul„ dig blijft, geregtelijk vastftelt; en de fchik„ king der rekening' is insgelijks op hunne wederzijdfche boeken gegrond. „ Uit dezen ftaet der boeren van Dene„ marke volgt, dat de geregelde krijgsbenden „ van het koningkrijk bijna alleen uit vreemde „ foldaten beftaen. Voor de omwenteling, „ die de regeringsvorm veranderde, had men ,, geene toevlugt tot hen genomen, dan wan,, neer het de omftandigheden vereischten; „ maer federt dien tijd , heeft Frederik de „ llle, voornemens om altoos een leger van „ vierentwintig duizend man, zoo ruiterij als „ voetvolk, op de been te hebben, hen mees„ tentijds uit de Hoogduitfchen genomen. „ Echter was de ruiterij nog ten platten „ lande verftrooid, ten koste van de huislie- „ den  Tweehond. Tweeenzestigste Brief. 14* den toen Frederik de Ve op den trooti " klom' Deze vorst ftelde twaelf wijken, " welken hij van zijne eigen heerlijkheden vormde, zes in Zeeland, één in Funen, drie in Jutland, één in Lalland, en een in Falfter, die de krijgsbenden van mondbe" hoeften en voeder voorzien. De Deenfche ruiterij, die voor eene der bestopzeten van Europa gehouden wordt, " beftaet uit twaelf regimenten, en ijder re" Piment in vier ruiterbenden, onder welken !' men de lijfwachten en dragonders onderfcheidt Uit hoofde van eene nieuwe fchik" king', federt de regering van Frederik den IVen gemaekt, hebben drie van deze " twaelf regimenten hunne legerplaetfen ra Zeeland, twee in Funen, drie in Jutland, en vier in Holftein. Het voetvolk beftaet uit zestien regimenten, waervan 'er twee ter bewaringe van den koning gefchikt zijn. Ijder regiment heeft twee benden , en ijdere bende zes " vendelen van bijna honderd koppen. Drie ' andere dezer regimenten worden gebruikt '' ten dienfte van het gefchut, het eene ra Denemarke, het andere in Noorwegen, en " heC derde in het hertogdom Holftein. De " bende der vestingbouweren is verdeeld ra " drie deelen, waervan ijder twintig officiers " van verfchillenden rang bevat. Ik fpreek " niet van eenige vendelen uitgediende fol55 » da-  Ï42 De Nieuwe Reisiger. p daten, zoo in Noorwegen als in Denëff marke. ,, Doch dit is nog alleen het kleenfte ge„ deelte der krijgsmagc* van dit koningkrijk? » de inlandfche benden maken het aenmerke„ lijklte deel daervan uit. Ijder cigenaer van j, een zeker gedeelte lands, ijder bezitter van „ eene zekere hoeveelheid van tarw', is vers, phgt één man voor de waerdgelderen, en een ander voor de noodhulpbende te le. 3, veren. De waerdgelders maken de inland- fche regimenten uit, en hebben gelijkvor„ mige kleeders. De noodhulpbende heeft die 3, niet, en wordt zelfs niet opontboden, om „ geregeld te dienen; zij is alleenlijk een rug„ fteun, gereed om in tijd van nood den ftaet bijtefpringen. „ Door de geregelde verdeeling over de 99 uitgeftrektheid der landerijen, levert Dene„ marke zeven duizend man, Holftein twee „ duizend , de graeffchappen Oldenburg en j, Delmenhorst twaelf honderd; maer Noor„ wegen brengt het meeste toe , tot ver„ grooting van het inlandfche leger. Be„ halve de kusten des koningkrijks, tot „ den dienst der vlote gefchikt, mitsgaders „ eenige baljuwfchappen , die door een bij„ zonder voorregt, van het leveren van Jand„ troepen bevrijd zijn, is al het overige des „ lands daeraen onderworpen. Ijder regts„ gebied geeft een' foldaet, of een' dragonder „ met  Tweehond. Tweeenzestigste Buief. 143 met het paerd, 't welk de inwoonders ver- * plïgt zijn te onderhouden ; en na eenen " dienst van tien of twaelf jaren, gaet men * over in eene krijgsbende, beftemd om de plaetfen te verdeedigen. Deze fchikking " bezorgt aen den koning vijf regimenten „ dragonders, en twee vendels oude foldaten. „ Het voetvolk beftaet in dertien regimenten , ijder van twaelf honderd mannen, " en in vier vendelen tot verdeediging der " fteden. Ik moet niet vergeten gewag te „ maken van eene zekere foort' van ligte „ troepen, die, door hunne behendigheid om de bergen te beklimmen , en door hunne ]\ gezwindheid om met hunne fchaetfen over het ijs te ftreven, van eene groote nuttig„ heid in het land zijn. De bevelhebbers dezer verfchillende ben„ den worden , ten naestenbij, als die der „ geregelde krijgsmagt betaeld ; maer de foldaet ontvangt geene betaling, dan wanneer 11 hij in den dienst gebruikt wordt; en dan is " dezelve eveneens als die van een' gewonen " foldaet. De jaerwedden der kapiteinen zijn " twintig kroonen ter maend' onder het voetvolk , cn vijfentwintig onder de ruiterij: „ doch hierin beftaet de inkomst van hun " vendel alleen niet; zij kunnen nog van den dienst' ontflaen een zeker getal van foldaten, „ die, werklieden zijnde, hun ambacht gaen oeffcnen, en den kapitein hunne bezolding „ la-  Ï44 De Nieuwe Reisiger. laten genieten. Dit voordeel ftrekt tevens „ tot goedmaking van de kosten der wervini» gen s tot welken de ftaet nog eene zekere fomme gelds uitfchiet. Ten overvloede ,, heeft men hier , gelijk in alle de andere gedeelten dér regeringe, de naeuwkeurigfte, ,, zekerfte en verftandigfte maetregels geno„ men, om den bevelhebber te beletten den „ koning te beftelen, en zijn gezag over den „ foldaet te misbruiken. „ Zoo dra de nieuwgeworven foldaten in „ Denemarke aenkomen, fchrijft menze op ,, ih het eerfte kantoor; en geen één fterft „ 'er, zonder dat zijn naem in de doodln>t ,, van ijder regiment gevonden wordt. Be,, halve de inkomften der gevolmagtigden, „ zijn de kapiteinen nog gehouden, alle jaren, „ een' ftaet van hun vendel, door den kolonel ,, bewaerheid, overteleveren; zoo dat men, ,, om de geringfte ontrouw te vermoeden, „ zulk eene hatelijke als moeijelijke verftand„ houding zoude moeten veronderftellen. » „ Volgens de laetfte opgaef der krijgsben„ den te land, rekent men omtrent tien dui„ zend man, zoo ruiterij ais dragonders, en „ bij de zestig duizend voetknechten. Men „ houdtze gedurig in beweging, het zij door „ gedurige oeffeningen, het zij door het vor„ men van legerplaetfen , waerdoor zij in ,, alle de handelingen der krijgskunst' ondera wezen worden. De geregelde benden zijn :i ver-  Twee hond. Tweeenzestigste Brief. 145 verdeeld in dé verfcheiden plaetfen van hea „ koningkrijk ; als Koppenhage, alwaer ge,, meenlijk agt duizend man in bezecting is, „ Kroonenburg , Korfoër , Nyburg, Frede,, ricia en Flastrand, in Denemarke; Rends„. burg , Gostorff, Frederikforth , Geluk„ ftad, enz., in de hertogdommen Sleeswijk „ en Holftein; Oldenburg en Apen, in het ,, graeffchap Oldenburg. Noorwegen heeft ,, ook zijne fterke fteden en bezettingen. Wat -j, dc inlandfche krijgsbenden belangt , men oeffent ze alle zondagen na den godsdienst; j, en tweemael 's jaers vergadert men haer, ,,. om de krijgsbewegingen te verrichten. Dit „ maekt goede foldaten voor het leger, gelijk ,, de fchool der adelborsten het zelve van uit5, muntende bevelhebberen verzekert. ,, Het beftuur van oorlog berust in eene raedsvergadering, waerin een algemeen „ opperkrijgsbcvelhebber voorzit, die, zoo „ dra hij deze plaets. * bekleedt , moet „ afltaen van het bevel over alle bijzondere ,, krijgsbenden, om zelfs het vermoeden van „ een- * Dtze plaets heeft, in onze dagen , bekleed geweest door een' Frnr.fchen vel.lheer, gefchikt om insgelijks het hertuur over de krijgsmagt van zijnen landaert te hebben. Wie in Europa heeft van zijne deugde;', niet hooren fpreken? Aen het hoofd der legeren is hij een held, in den tegenfpoed een wijs man, in den voorfpoed een filofoof, in den godsdienst een voorbeeld, in de famenleving een vriend, en in het üaetibeftuur een burger, . XXI. Deel. K  146 De Nieuwe Riisigee. „ eenzijdigheid te ontwijken. Men richt aen „ hem de gefchriften, rakende het krijgswe. „ zen , de bevordering der bevelhebberen, „ de befturing van het geregt onder de troe„ pen, de handhaving der krijgstucht' in het „ heir. Hij doet daervan bericht aen den „ koning, en geeft kennis van het oogmerk „ en den wil van den vorst. Het geene de „ betaling der krijgslieden, hunne kleeding, „ de verzorging der magazijnen, de verfter„ king of herftelling der fterke plaetfen be„ treft, behoort tot het beftuur van eene „ bijzondere vergadering', beftaende uit zes „ perfonen, waerin de ftaetsdienaer zitting „ neemt. Men noemt dezelve de algemeene „ vergadering der krijgsgevolmagtigden. „ Ijder regiment wordt alle drie jaren in j, het nieuw gekleed; en men doet het nood„ zakelijke laken, 't welk ten dien einde in het „ koningkrijk vervaerdigd wordt, den kolonel „ in handen ftellen: de ftaet onderhoudt eene „ ftoffereederij, die het ganfche leger verzorgt. ,, De koning betaelt den prijs van het verzor- gen en maken van ijder kleed. Betreffende ,, de hemden, koufen, fchoenen en hoeden, „ de kapitein ontvangt, met toeftemminge „ van den kolonel , de waerde daervan, en „ levert dezelven aen den foldaet. ,, De regimenten hebben hunne legermees„ ters, welken men eigenlijk als hunne zaek„ bezorgers kan aenmerkèn. Deze trekken „ van  f WEEHOND. TvVEEENZESTlGSTÈ BrIEF. 147 van de gevolmagtige vergadering', of van ?' gevestigde kashouderen in de landfchappen, " de beftemde wisfels tot betaling der krijgsL benden ; en dewijl de bevelhebbers alle , maenden flechts een gedeelte van hunne bezolding', en het overige op het vieren„ deeljaers ontvangen, betaelt hun de leger„ meester in voorraed. Indien zij eenige 3, winften op de verzorgingen hebben, is het ,, met toeftemmingen des konings, die het ge„ ringe voordeel, 't welk zij daervan trek„ ken, goedkeurt. ; ■ ■ De oerfonen , die het leger uitmaken, 'harden alleen van het krijgsgeregt af; en " indien men eenige aenklagt tegen de bevel" hebbers en foldaten heeft intebrengen, " moet men zich voor een' krijgsraed vervoe\ gen. Deze vierfchaer beftaet uit dertien S' regteren, genomen uit alle de klasfen vart " het regiment, van den kolonel af, die'er " in voorzit, voornamelijk wanneer het op *' het leven of de eer van den befehuldigden " aenkomt, tot de foldaten toe, niettemin in " acht nemende , dat de mindere nimmer " zijnen meerderen oordeelt. De bevelheb. bers komen 5 beurt om beurt, in dezen raed, en zitten 'er zoo lang dezelfde zaek l duurt. Men neemt 'er de eerfte kennis van ]\ gemeene en HjfftraffeÜjke zaken. De audi„ teur, die een wetgeleerde is, beftuurt het Si regtsgeding , verzamelt de ftemmen , en K 2 s)  148 De Nieuwe Reïsigér; „ ftelt het vonnis op. Betreft het eene hoofd„ ftraf, of die ontëerende is, de befluiten „ worden overgebragt aen den ftaetsdienaer „ van oorlog, die 'er bericht van doet aen „ den koning zeiven. In de gemeene zaken, „ wanneer men zich van het vonnis kan be„ roepen , benoemt de vorst eene buiten„ gewone raedsvergadering , beftaende ge,, deeltelijk uit opperkrijgsoverften, die zon„ der hooger beroepen vonnisfen. " Ik ben, enz. Koppenhage, den i2«« van Juli, 1756. Tweehonderd Drieenzestigste Brief. Vervolg van Denemarke. TTn het doortrekken van Zeeland , heb ik X twaelf fteden geteld, doch alleen de voornaemften in aenmerkinge genomen. Rofchild, oudtijds de hoofdftad van het koningkrijk, tegenwoordig de tweede van het eiland, ligt aen het einde der golf, die deszelfs naem draegt. Men heeft 'er zelfs zevenentwintig welgebouwde kerken of kloosters gezien : de hoofdkerk getuigt nog van hare eerfte heerlijkheid. Het verval dezer ftad is veroorzaekt ge- wor-  Tweehond. Drieenzestigste Brief. 149 worden door het dikwerf ontftaen van brand, door de onverdraegzaemheid en hardheid van derzelver bisfchoppen, door de nabijheid van Koppenhage , dat 'er flechts vier Franfche mijlen van af ligt, en eindelijk door de hervorming, die dc priesters en monniken noodzaekte het land te verlaten. De kerken, welken men in de nabuurfchap vindt, en te voren in haren omtrek waren, dienen om hare aloude grootheid te ontdekken, en bewijzen dat hare ftraten zich tot den oever der zee uitftrekten. De koningen van Denemarke, die 'er verkoren en gekroond wierden , hielden 'er hun verblijf; en men ziet'er nog de praelgraven, waerin de asch dezer vorften rust. Deze graflieden , van gepolijst marmer, en van eene verwonderlijke bouwkunst', zijn het fraeifte fieraed der hoofdkerk'. In het bovenfte gedeelte befchouwt men de graflieden vanChristiaen den Ven,en de koningin, zijne cchtgenoote. De gefchiedenis maelt ons den eerften met kleuren, die zijne gedachtenis inzegening doen blijven. Deze vorst, geftorven in het jaer 1699, was van eene vriendelijke geaertheid, en fchepte behagen in geluk, kigen te maken, Zijn gelaet en zijne daden duidden eene zachte en weldadige ziel aen; en nooit maekte hij, gedurende den loop zijner regeringe, een misbruik van het volftrekte ge. za^, 't welk het volk zijnen voorzaet had opgedragen. Hoewel gematigd in zijne neigingen, K 3 ze'  Ï50 De Nieuwe Reisiger. zedig in zijne kleederen , vertoonde hij zich met waerdigheid ; en de luister van zijn hof gaf zijne magt te kennen. De eerbied, welke hij voor den godsdienst had, paerde hij met eene genoegzame verdraegzaemheid, om den Fran» fchen Protestanten te vergunnen eene kerk te Koppenhage, en den Katholyken een kapél te Glukftad te bouwen ; 't geen nog in geen eenig koningkrijk van het Noorden, federt de hervorming, gezien was, „ De overreding, „ zeide hij, moet het verftand en de gewetens treffen ; het gezag verontrust dezelven. " De liefde trof het hart van dezen vorst voor de dochter van een' burgerman , aen welke Christiaen den tytel van gravinne van Samfoë gaf, fchenkende haer dit eiland, bene? vens een groot jaergeld. Ter regterzijde van het altaer, is eene keider , die in drie vakken verdeeld is, en de graflieden van Chriftiaen den IVen. en Frederik den Wen befluit. De eerfte beminde het oorlog; en deze neiging putte zijne ftaten uit van manfehap en geld. Men verwijt hem zijn vertrouwen gegeven te hebben aen een' ftaetsdienaer, die het einde van 's vorftcn regering' tirannisch maekte. De tweede verloor , in de grootfte tegenfpoeden , geenszins de achting, welke zijne volken van zijne voorzigtigheid en dapperheid hadden opgevat. De landaert offerde hem vrijwillig zijne regten op; en Frederik toonde zich waerdig om over  Tweehond. Drieenze*tigste Brief. 151 over zulke ijverige onderdanen te regeren door den luister der koningklijke majefte.t met al het vermogen der opperheerfchappije te vermeerderen. In dezelfde plaets ziet men de grafftede dei vermaerde Margareta van Waldemar. Deze vorftin had, zegt men, in deze kerk een altaer doen oprichten, verfierd met hare bee dtenis en die der twaelf apostelen van louter Coud, welken een zekere Erik, prins van Fo. meren , medevoerde , toen hij Denemarke verliet. , De Deen, die mij deze bijzonderheid verhaelde , maekte mij deelgenoot van een gewigtiger voorval, waervan hij wil dat het benog in zijne maegfchap berust. Het » een brief van Christiaen den Ven , die tot eene les aen de koningen en derzelver gunftelingen kan dienen. Deze Deen noemde ach achterneef van den vermaerden Griffenfeld, wiens gefchiedenis het tafereel van b.jna alle de levens- en gelukftanden der menfchen vertoont Staetsdienaer van Christiaen en zoon van een' wijnkooper van Koppenhage, droeg hij in het begin den naem van Schumaker, gelijk zijn vader, en deed zich fpoedig kennen, door zijn gelukkig verftand en zijne bekwaemheid in de openbare zaken. Welrasch trad hij in het ftaetsbeftuur ; en Christiaen ftelde in hem zulk een groot vertrouwen, dat hij in zijn koningkrijk geene verheven waerK 4  j$i De Nieuwe Reisiger. digheden genoeg vond, om 'er zijn' gunftelma mede te bekleeden. Hij begon met deszelfs naem te veranderen , gaf hem brieven van adeldom , vei eerde hem met den tytel van graaf, en maekte hem, na zich zeiven, den eerften perfoon van den ftaet. Men kan zeggen , dat de zeldzame hoedanigheden van dezen eerften ftaetsdienaer niet beneden zoo vele eerbewijzingen waren; maer hij maekte zich de gunst van zijnen meester onwaerdig, door dezelve tot zijnen hoogmoed en zijne gierigheid te doen dienen. De koning , die hem beminde, fchreef hem wegens dit onderwerp een' fraeijen brief, die als het fchoonfte gedenkftuk der regeringe van dezen vorst kan geacht worden. Misfchjen zult gij niet moeijelijk zijn hier de vertaling daervan te zien. „ Ik heb u, zeide deze vorst tot Griffen. „ feld , de gevoelens van mijn hart willen „ openbaren, en u fchrijven het geene mij in „ uw gedrag mishaegt. Ik wil dat de krijgsoverften en mindere bevelhebbers, in hunne „ plaets gehandhaefd, niemand aenkleven, en ,, alleen van mij afhangen; dar ijder, in welke „ bediening hij zichbevinde, zelfde verrich„ tmge daervan waerneme; en dat niemand „ zich bemoeije met hem te regeren, 't geen „ mij alleen toekomt. Matig u geen al te „ groot gezag aen ; doe u geene buitcnfpo rige eer bewijzen; en werp mij eeene eindelooze zwarigheden tegen, omtrent zaken., „ die  Tweehond. Drieenzestigste Brief. 153 , die uitgevoerd moeten worden. Wacht u „ van iets te bevelen in mijne tegenwoordig„ heid, waerin ik niet toegeftemd heb: wan„ neer ik iets zeg, onderfteun mijne ged;ch„ ten; en trek mij van mijn gevoelen niet af, j, om mij een ander te doen omhelzen. „ Ik kan die weifprekendheid, en die !ang- durige redevoeringen, waerin gij u uitlaet, „ zoo dikwerf gij mij iets wilt zeggen, niet 5, dulden. Wanneer ik u raed vraeg, hebt gij „ denzelven flechts in weinige woorden te g@„ ven ; want de groote redevoeringen zijn „ regelregt ftrijdig met mijnen aert; en ik be„ min noch de tegenfprekingen, noch de lange „ vertoogen. Wacht u voor vleijerijen; en overweeg dat alles , wat men , ten uwen „ opzigte doet, niet gefchiedt uit liefde tot u, „ maer om dat kleenen en grooten alleen hun „ belang op het oog hebben. „ Draeg zorg dat niemand zich door ge„ fchenken laet winnen; gij weet dat ik u, „ van het begin af, mijnen afkeer daervan „ betuigd heb. Ik wil dat de brieven, uit „ welken oord' zij mogen komen, mij aen„ ftonds ter hand' gefteld worden; want het „ is niet betamelijk dat ik het laetfte van „ mijne zaken onderricht worde. Gij doet „ niet wel met mij altoos de geenen, die u „ beftaen of van u afhangen, aentebevelen. Dring mij niet, wanneer eene zaek éénmael „ befloten is. K 5 >i He£  154 De Nieuwe Reisiger. „ Het is, door alle de omftandigheden, „ ligtelijk te zien dat men van de krijgszaken „ geen groot werk maekt, en dat men alle „ middelen zoekt om 'er mij van te verwij„ deren; maer men zal 'er niet in flagen; „ want ik wil zijn, waer mijn leger zich zal bevinden, en waer de gewigtigfte ontmoe„ tingen zullen voorvallen. „ Eindelijk , gij wilt alles doen en alles „ weten ; zoo dat het fchijnt dat ik flechts „ den naem heb, en gij in tegendeel het ge„ zag en den roem bezit, dewijl men u meer „ zoekt dan mij zeiven. Ik gebruik de gee„ nen, welken gij tracht te bevorderen; maer „ gij denkt niet aen hen , die mij dierbaer „ zijn, en doet 'er mij niet aen denken. Ik „ heb u dit alles willen openbaren; dewijl het „ verdrietig voor mij zoude zijn diergelijke ,, handelingen langer te verdragen. Hierom „ heb ik dit aen het fchrifc toevertrouwd, „ kennende mijne geaertheid , en wetende „ dat ik het u niet met de levende ftemme ,, zoude kunnen zeggen, zonder mij te ver,, toornen: gedraeg u dan daernaer. Gij weet „ daerenboven dat ik groote zorg voor uw ,, voordeel draeg; ik zal het u nogmaels be„ toonen , en u als voorheen beminnen. „ Verricht, in Gods naem, mijne zaken; ik „ zal ook de uwe verrichten". Deze brief, gefchreven van Rensburg den 21 en van Augustus 1675, deed in den beginne eeni-  Tweehond. Drieenzestigste Brief. 155 eenigen indruk op den geest van Griffenfeld. Men zag inderdaed eenige verandering in zijn gedrag : maer de klagten begonnen welrasch op nieuw; en de koning befloot eindelijk hem zijn regtsgeding te doen opmaken. Ik zal niet treden in de bijzonderheden der befchuldigingen, tegen dezen ftaetsdienaer ingebragt; het is genoeg te zeggen dat men , na een lang onderzoek van deszelfs' befturing', hem veroordeelde om het hoofd te verliezen. De dag tot de uitvoering van het vonnis werd vastgefteld : men geleidde hem naer de geregtsplaets; en wanneer de beul den fabel had opgeheven, riep een heraut met luider ftemme: „ Vergiffenis van wegen den koning". In de verbaesdheid, waerin deze tijding, zoo weinig verwacht, den fchuldigen wierp, riep hij uit: „ de Heer vergeef het u: mijn hart was vergenoegd te fterven; maer ik dank God en „ den koning". Zijne ftraf werd in eene eeuwige gevangenis veranderd. Hij betaelde zes jaren van gunst' met eene hechtenisfe van drieëntwintig jaren. De koning vergunde hem vervolgens zich bij zijne maegfehap te begeven. Wanneer een man van fortuin zich zeiven vergeet, is 'er een Deensch fpreekwoord , 't welk zegt: „ Mijn zoon, gedenk aen Griffenfeld". De kerk van Rofchild, vermaerd door de graffteden der koningen van Denemarke, is insgelijks merkwaerdig door meenigvuldige graf-  T56 De Nieuwe Reisiger. graffchriften van edellieden , kerkdijken en verfcheiden geleerden, als Saxon den fpraekkunftenaer, Nikolaes Hemming, enz. Deze laetfte, de zoon van een' fmit van het eiland Laland, zijne leeroeffeningen onder Melanchton, wiens achting en vriendfchap hij won, volbragt hebbende, werd predikant, vervolgens hoogleeraer te Koppenhage, en eindelijk kanunnik te Rofchild.1 Hij heeft godgeleerde gefchriften nagelaten, die te Geneve gedrukt zijn, en van welken men onder de Kalvinisten eenig werk maekt. Het koningklijke paleis is aen deze kerk gevoegd, door middel van eene overdekte gaenderij'. Aen de andere zijde is het aloude kwcekfchool , dat tegenwoordig alleen dient tot de vergaderingen der proosten van het Richt. Het getal dezer proosten is honderd en tweeënveertig, waerbij men nog een' opziender moet voegen; en hunne verrichtingen beftaen in een jaerlijksch bezoeken van de predikanten , kerkmeesteren en fchoolmeesteren hunner proostdije. In het zelfde oord is de fchool der hoofdkerke, die zes hoogleeraren heeft, en veertig leerlingen onderhoudt, Daerenboven is 'er, in deze ftad, een kapittel, beftaende uit eene abtdis en vijfentwintig jufferen, die allen van eenen goeden en alöuden adeldom moeten wezen. De bisfchoplijke zetel, in het einde der tiende eeuwe opgericht, is één der aloud* ften  Tweehond. Drieénzestigste Brief. 157 ften van het koningkrijk. Deze kerk is nog beroemd door het houden van eene kerkvergadering', en de ftad door een vredeverdrag. Dit verdrag, gefloten in het jaer 1658, hield in dat Denemarke aen Zweden verfcheiden landen, omtrent welken men overeenkwam , zoude afftaen , en den Zweedfchen fchepen den vrijen doortogt door de zeeengte der Zond vergunnen. De twee koningen hadden te famen eene bijeenkomst, waerin zij eikanderen betuigingen van eene wederzndfche vriendfchap deden. Maer deze vrede duurde niet lang: de begeerte tot wraek haelde den koning van Denemarke over, om een bondgenootfehap tegen Zweden te vormen; en de ftaetzucht deed Karei Gustavus, in het zelfde tóer, de wapens opnemen. Kroonenburg en Elfeneur zijn als de fleutels der Zond, als ook die van Zeeland aen den kant van Zweden. Het eerfte is eene gewigtige fterkte , waervan Frederik de Ile de grondflagen gelegd heeft. Het ganfche gebouw, gefticht van groote gehouwen fteenen, is éen der alöudfte koningklijke huizen van Denemarke De Zond is, nabij dit kasteel, flechts omtrent eene halve Franfche mijl wijd. De Zweden belegerde het in het jaer 1659, en maekten 'er zich meester van; maer zij gaven het weder, bij den vrede. Elfeneur, 'twelk men ook Helfingor noemt, is, na Koppenhage, de fchoonfte en vooral de  153 De Nieuwe Reïsiger. de rijkfte ftad van Zeeland. Zij is vermaerd door den overtogt der Zweden en Noren, die in het koningkrijk komen, en voornamelijk door den tol, dien de fchepen, welke door de zeeëngte varen , aldaer betalen. Alle de volken, die in de Baltifche zee handel drijven * hebben 'er konfuls. De ftad heeft geene haven, maer eene goede reede; en het tolkan^ toor is een ruim en welgebouwd huis, derwijze gefticht, dat men 'er alle de fchepen kan onderfcheiden en herkennen. Men ver* toonde mij de herberg, waerin de koningin Christina huisvestte, wanneer zij , na haren afftand , met weinig gevolg , en onder een mans kleed, in Zeeland kwam, zonder 'er den koning Frederik kennis van te geven. Deze vorst werd 'er van verwittigd, en veinsde 'er onkundig van te zijn. De koningin van Denemarke had de nieuwsgierigheid, om zich, onder begunftiging eener vermomminge , in deze herberg te begeven , gelokt door het zeldzame gezigt van eene nog jonge vorftinne, die haer land, den troon, en eenigermate de teederheid harer kunne, vrijwillig afftond^ Christina zond alle hare vrouwen te rug, en behield alleen in haren dienst vier edellieden, die van hare oogmerken onkundig waren. Men zegt dat zij, genaderd tot eene kleene beek, die de twee koningkrijken van één fcheidt, uit hare karos fprong, en uitriep: „ zie mij dan eindelijk in vrijheid, en buiten „ mijn  Tweehond. Drieenzestigste Brief. i$f „ mijn land, waerin ik hoop nimmer wederte keeren". De koophandel, dien de ftad Kioge, aen den oever der Baltifche zee gelegen, op dezelve drijft, is een gering overfchot van den geenen, dien zij eertijds oeffende. Men roemde bovenal hare wollen werkftukken; en men wil dat de fraeije tapijten , die het kasteel Rozenburg verfieren , aldaer gemaekt zijn; doch de Denen kunnen eigenlijk de ftichting van hunner ftoffenreederijen niet hooger brengen, dan tot de regering van Christiaen den Ven, vader van den tegenwoordigen koning. Deze vorst, al het gewigt daervan befpeurende, wierp de zaden van deze kunst', welke men onder zijnen doorluchtigen opvolger ziet vermeerderen. De moeijelijke onderneming, om buitenlandiche kunften overtebrengen bij eenen landaert, wien zij bijna onbekend waren, eischte eene verftandige befcherming, en eene weldoende hand, altoos gereed om haer optebeuren, Met dit oogmerk ftichtte men den raed van koophandel en algemeene huishoudinge , belast met dc zorg' om alle de ontwerpen, die des konings ftaten rijker en zijn koningkrijk bloeijender konden maken, te onderzoeken en aen den vorst overtebrengen. Om de verrichtingen van dezen raed, die in de meenigvuldige bijzonderheden der ftoffenreederijen niet mogt treden, te bevorderen, richt-  ï6o De Nieuwe Rei si gei.' richtte Christiaen eene bijzondere befturing opi en verbood aen de kooplieden de lakens eh Itoffen, welken zij konde leveren, van den buitenlander te trekken. Het voornaemfte oogmerk van deze nieuwe inftelling' was de handel der ftoffenreederen te verlichten, hun het vertier hunner koopmanfchappen gemakkelijk te maken, en de uitvoering van de bevelen zijner majesteit te verzekeren. Uit dien hoofde kan iemand, die een ftuk ftof gemaekt heeft, en geene gelegenheid vindt om het te verkoopen, indien hij geld noodigheeft, het zelve in een magazijn, aen de befturing onderworpen, bezorgen, en twee derden van deszelfs waerde daerop leenen. Men geeft hem dit geld zonder intrest; en het overige derde wordt hem geteld, zoo dra de ftof verkoft is. Indien de koopman den ftoffenreeder niet wil noch kan betalen, geeft hij hem een briefje , in het welke hij de hoedanigheid , den prijs , de ellenmaet en het talmerk der gemaekte ftoffe uitdrukt. Het magazijn voldoet dit briefje bij het vertoonen, en vergunt aen den leener een uitftel van agttien maenden, tegen eenen intrest van vier ten honderd. Indien het hof , de landfchappen, de koningklijke maetfchappijen een gedeelte van koop manfchappen noodig hebben , belast zich het magazijn met de zorg' om 'er last toe te geven, de verdeeling daervan onder de werklieden te doen, en hen, door gedurigen onder- ftand.  Tweehond. Drteenzestigste Brief. i6i ftand, te helpen, om dezen last te volvoeren' Niet aiieenlijk de wollen en zijden ftoffen, maer in het algemeen alle de voortbrengfels der reederijen, moeten in het magazijn gebragt worden, om 'er gelood en gezegeld te worden. De opzigter houdt 'er eene naeuwkeurige lijst van, en neemt 'er een monfter af; en indien men een ftuk, 't welk niet in het magazijn opgefchreven is, in eenigen winkel vindt, wordt het verbeurd verklaerd. Men telt te Koppenhage meer dan honderd en vijftig weefgetouwen in de verfchillende lakenreederijen, en omtrent honderd en tagchentig in de zijdeweverijen. Beiden is het haer gelukt in alle de eisfehen van het koningkrijk te voorzien i en indien de prijzen nog eenigzins hoog zijn, kan men ten minfte de fchoonheid van het werk niet tegenfpreken. Sedert eenigen tijd, zijn de reederijen der wollen ftoffen zeer vermeerderd ; en tegenwoordig worden de fergies, de baeijen en pstemijnen met goed gevolg in verfcheiden fteden van het koningkrijk gemaekt. Men maekt 'er fnaphanen voor het leger, goudfmeden. werkj zeep, pijpen, tabak, hoeden, fluweel, enz. Men onderhoudt 'er molens voor de ijzeren en koperen gereedfehappen, zuiverplaetfen voor definieer, aluin en vitriool, reederijen van papier, gefchilderd linnen, aerdewerk en porfelein. De fteden Randers in Jutland , en Odenfée in Funen , munten uit door hunne XXL Deel. L looi-  lóz De Nieuwe Reisiger. looijerijen, en zenden een' grooten overvloed van handfchoenen, die zeer gezocht worden » naer de buitenlanders. De ftad Tonderis is beroemd door hare kanten ; de linnens van Sleeswijk en Oldenburg hebben een zeer groot vertiefi Om wijders de vlijt en den naerijver zijner onderdanen aenteprikkelen, heeft de koning, in 't algemeen , alle buitenlandfche werkftukken, die de kleedij en het optooifel betreffen g verboden, en de kragtigfte maetregels genomen , om die van den landaert in deszelfs plaets intevoeren. Hij heeft, op de voordeeligfte voorwaerden , eene zijdereederij, die hem toebehoorde, overgegeven; en federt ik mij te Koppenhage bevinde, heb ik allerlei werklieden na eikanderen zien aenkomen, waervan 'er eenigen door zijne bevelen, doch een nog grooter getal door het gerucht zijner weldaden gelokt waren, Geen naerftig man is 'er, dien men niet in ftaet gefield heeft om te arbeiden , en die de mildheid van den vorst niet ondervonden heeft. Door eene uitwerking van deze beftendige edelmoedigheid, ftrektzich het getal der werklieden in allerlei ftoffen , 't welk , bij zijne komst tot den troon, in den omtrek der hoofdftad geene twaelf honderd beliep, tegenwoordig tot boven de vier duizend uit; en alle de Denen, die nuttige Richtingen voorgefield hebben, zijn begunftigd geworden. Boven-  Tweehond. Drieènzestigste Brief. 163 vendien heeft hij aen de ftoffenreederijen een nieuw fteünfel gegeven in een godshuis , gefchikt bm té gelijk de fchool der naerlhgheid j de fchuilplaets der armoede , en de toevlugt der reederen te wezen. Twee honderd kinders , en dit getal zal in het vervolg buiten twijffef vermeerderd worden^ worden opgevoed .en vroegtijdig gevormd tot alle de oeffeningen, die 'er ten eenigen tijde nuttige vooawerpen van kunnen maken , hiet zij tot deri koophandel, het zij tot de zeevaert. Ijder meester kan , in deze foort van kweekfchool, de leerlingen, welken hij noodig heeft, veri krijgen, mits vijftig kroonen, voor ijder Van hun, aen het huis betalende; en door middel van deze fomme, zijn deze jonge lieden verpligt negen, jaren te dienen j zonder andere belooning', dan die van hun onderhoud. Ik keer' Weder tot de andere fteden van Zeeland. Soroe, liggende in eene aangename landftreek, omringd van drie meiren met levend water , en omfmgeld van bosfchen , in dé ruimten tusfchen deze meiren , wordt door een kasteel verdeedigd. Voor de hervorming, was 'er eene rijke eri vermaerde abtdij van Bernardijnen, waervan de kerk tot eene begraefplaets aen verfcheiden koningen, prinfen en geleerden van Denemarke gediend heeft. Men ziet 'er , onder anderen , de grafftede Van Waldemar den Men, vader dier beroemde Margareta , wier zonderlinge geboorte ik u L 2 *et*  164 De Nieuwe Reisiger. verhaeld heb. Hij is dezelfde, die, door den paus-met den bann' gedreigd, hem antwoordde: „ ik heb het leven van God, de kroon „ van mijne onderdanen , de goederen van „ mijne voorouderen, en het geloof van uwe „ voorzaten : indien gij waent voordeel daer„ mede te doen , ik geef het u bij dezen weder. " De opperpriester meende dat hij een' vorst, die zoo weinig den kerkblikfem vreesde , en misfchien alleen een' dekmantel zocht, om 'er zich van aftèfcheiden , moest ontzien. Waldemar de IIIe ftierf te Gurrée , een lusthuis in de nabuurfchap van Elfeneur. Minder krijgsman dan ftaetkundige , wist hij de verdeelde aenhangen zijner ftaten te her. eenigen, zijn voordeel doende met de bijzondere belangen, en de tweefpalt der huifelijke tirannen. Hij deed altoos zoo veel regtvaerdigheid in zijne ontwerpen, en wakkerheid in zijn gedrag, als ftandvaftigheid in zijne ondernemingen uitblinken. Men verwijt hem zijne onkuischheid en zijne geftrengheid jegens zijne gemalin, die eenigen tijd voor hem ftierf. De abtdij, waerin de asch van dezen vorst rust, werd in het jaer 1586 veranderd in een kollegie van dertig adelijke leerlingen, en van dertig andere uit burgerlijke geflachten. Christiaen de IVe maekte 'er eene openbare akademie van , vermeerderde hare gebouwen, en fchonk haer aenmerkelijke inkomften. Zij was, gedurende den tijd van veertig jaren , zeer bloei-  TwEEHONr. Drieenzesttgste Brief. 165 bloeijende, door den toevloed van den adeldom, zoo inlandfchen als vreemden, die hare fcholen bezocht. Karei Gustavus, koning van Zweden , opvolger van Christina , volbragt 'er zijne leeröeffeningen, en fpaerde deze ftad, uit erkentenisfe, toen hij, in het jaer 1659, Denemarke verwoestte, door den fchrik zijner wapenen. De inkomften door het oorlog uitgeput zijnde, werd de akademie overgebragt naer Koppenhage, en in eene krijgsfchool van adelborsten hervormd. Frederik de Ve. herfteldeze in het jaer 1747; en de goederen', waermede men haer toen voorzag , werden vermeerderd door de mildheid van den beroemden baron van Holberg, den eerften blijfpeldichter des landaerts. Zij heeft een' grootmeester, een' opziender, hoogleeraers voor allerlei wetenfchappen , tael- fcherm- dans- en teekenmeesters , en eene drukkerij , die bijzonderlijk voor haer gefchikt is. De grootmeester is tevens opperhoofd der ftad, en baljuw van de ganfche ftreek'. De-akademie heeft haer bijzonder rcgtsgebied, de vierfchaer van het hof geheten, waerin deze amptenaer voorzit , vergezeld van den opziender en de hoogleeraren , die de verrichtingen van bijzitteren waernemen. De ftad Ringftet, gefticht door een' koning van Denemarke , van wien zij haren naem ontleend heeft, ligt in het midden van Ze land, en moet, na Rofchild, de oudfte v, L 3 1  i66 De Nieuwe Reisiger. het land zijn. Verfcheidenmalen heeft zij door brand aenmerkelijke fchade geleden ; maer na den laetften brand herbouwd zijnde , maekt zij tegenwoordig eene regelmatiger vertooning. De groote kerk was eertijds vermaerd door hare heilige overblijffelg. Men ziet 'er nog de grafReden van verfcheiden prinfen en andere groote heeren van het koningkrijk: de. koningen Erik en Kanut hebben 'er hunne begraefplaets. Deze Erik, door Jutland trekkende, wilde eenige rust nemen te Sleeswijk , bij zijnen broeder, den hertog Abel, die hem uiterlijk met de opregtfte vriendfchap ontving. Zij hielden te famen gerust het avondmael, en fpeelden na den maeltijd op het fchaekbord; waerna Abel , zijnen broeder de rampen, waermede Denemarke worftelde , eensklaps verwijtende, hem deed gevangen nemen, en pnder de bewaring van een' zijner kamerlingen fcheep brengen. Een Deen, Lagon genoemd, die , misnoegd over den koning , zich aen de zijde van Abel begeven had, vraegde aen dezen laetften, wat hij begeerde dat men met hem zoude doen. Al wat gij wilt, hernam de hertog op eene koele wijs; en op het zelfde oogenblik wierp zich Lagon in de fcbuit, die den ongelukkigen Erik, met ketenen beladen, voerde. Deze vorst, de ftem van zijnen vijand herkennende, verzocht een' priester en biegte. Lagon deed hem het hoofd afflaen, en  Tweehond. Drieenzestigste Brief. 167 en beval dat men zijn lighaem in de rivier zoude werpen. Men zegt dat de koning, gedrongen om te zeggen waer zijne fchat, ten waren , antwoordde dat hij ze gelegd had in een koffer in het klooster der Kordelieren te Rofchild. Men opende het inderdaed; en men vond 'er niets in dan een monnikskleed, met een gefchrift , waerin hij verklaerde gelofte gedaen te hebben, om in het gewaed deiorde te fterven , verzoekende om met dit kleed begraven te worden. Zijn lijk werd, na verfcheiden maenden , uit het water gehaeld, en naer Ringftet in het graf zijner vaderen overgevoerd. Deze vorst , die in den rang der heiligen gefield werd , offerde een gedeelte zijner volken aen het handhaven zijner regten op. Hij beminde den godsdienst, deed denzelven aen zijne nog afgodifche voL ken prediken , en ftichtte verfcheiden kloosters St. Kanut is misfehien dezelfde niet, als die geene, welke te Ringftet begraven is. Deze laetfte was insgelijks zeer godvruchtig, en verdiende 'er den naem van, door zijne aenkleving aen den godsdienst, en zijne naeuwkeurigheid in het volbrengen van zijne phgtcn. Hij waseenteeder en getrouw vader, een regtvaerdig en wakker koning, die de verdienften edelmoedig beloonde, en de fchuldigen genadig behandelde. Zijne onderdanen betreurden hem. minder als hunnen oppervorst, dan al,: L 4 hun-  x68 De Nieuwe Rëisiger. hunnen vader. Eene geweldige ziekte fleepte hem in weinige dagen weg ; en het gerucht liep dat men hem vergiftigd had. Men ziet nog, in dezelfde kerk, de graflieden der twee Waldemars, eerften en tweeden van dien naem. De eerfte , zoon van den heiligen Kanut, en vader van Ingerburga, echtgenoote van Fiiips Augustus, verkreeg den bijnaem van Grooten, door zijne deugden en daden. De godvrucht, regtvaerdigheid en voorzigtigheid waren de grondbeginfels van zijn gedrag. Hij was werkzaem , onverfaegd en onvermoeid, wanneer hij de ongebondenheid en woede zijner vijanden moest beteugelen ; maer de goedertierenheid ontwapende hem na de zege ; en hij zegepraelde zoo ligt over zich zeiven als over de muitelingen. Men heeft twee wetboeken van dezen vorst j gemeenlijk genoemd de wetten van Zeeland en Scania, die, met de Cimbrifche , de eenigfte wetten van het koningkrijk zijn geworden. Waldemar de He, genoemd de Overwinnende , uit hoofde van den voorfpoed, die zijne eerfte krijgsdaden vergezelden , was menschlievend, edelmoedig en bemind van zijne volken. Dikwerf bediende hij zelf het geregt aen zijne onderdanen, en drong in de bijzonderheden van de zaken der regeringe. Hij was kloekmoedig, tot onvoorzigtigheid toe, doch zonder de noodzakelijke bedaerdheid voor een' veldheer te verliezen. Hij was groot, door zij-  Tweehond. Drieenzestigste Brief. 169 zijne gematigdheid in het midden van den luister zijner zegeprael', en nog grooter door zijne ftandvastigheid in den fchoot van den ramp en tegenfpoed. De ftad Ringftet is nog merkwacrdig, door de zitting van het landfchapsgeregt, dat 'er alle maenden gehouden wordt. Men beroept zich , op deze vierfchaer, van de vonnisten van alle de andere regtbanlcen des landfchaps; en het beroep van hare uitfpraken kan alleen voor den opperften Raed van Koppenhage gebragt worden. Uit het middenpunt van Zeeland, doorkruiste ik met vermaek de buitenftreken van het eiland, en befchouwde, op mijnen weg, de merkwaerdigftc voorwerpen. De koningklijke huizen trokken voornamelijk mijne oplettendheid; en weinige landen vertoonen 'er zoo vele in zulk eene kleene ruimte. Men ftelde mij eene jagtpartij voor, waerin ik vernam dat alle heeren, wanneer zij edel zijn, niet alleen op de uitgeftrektheid hunner landerijen, maer insgelijks op die geenen, welken zij in gemeenfehap met anderen bezitten, tot op twee mijlen in het rond van zijn verblijf, mogen jagen; daer in tegendeel de burger binnen de palen van zijne eigen bezittingen befloten is, Frederiksburg is een vermaerd k; eenige mijlen van de hoofdftad gelegen, Christiaen de He , die het deed herbou bruikte daertoe de bekwaemfte werkmeestëi L 5 Eu-  ï?o De Nieuwe Reisiger. Europa. Het is verdeeld in drie voorname gedeelten, met water omringd, en door bruggen verëenïgd. Het eerfte beeft de gedaente van een hoornwerk, met metzelwerk bekleed, door welks midden eene regte ftraet loopt, bezet met huizen voor verfcheiden werklieden, voor de dienstboden en ftaUen. Vandaer, over eene fteenen brug gaende, komt men aen de poort, die haer' uitgang heeft op het voorhof, alwaer de keukens en woningen voor verfcheiden amptenaren zijn. Eene andere brug, over eene diepe graft geplactst, geleidt u vervolgens naer een heerlijk poortael, met beeldwerk en verguldfel verfierd, vormende den grooten ingang van het kasteel. Het voornaemfte gebouw beftaet uit drie rijen van vier verdiepingen, bedekt met koper, en verfierd met verfcheiden torens, waervan die der kerke de hoogfte is. In het intreden, verwondert men zich over de deftigheid van het gefticht, de fchoonheid der marmeren, en de rijkheid der fieraedjen. Voornamelijk roemt men , als een voorbeeld van pracht' in de aloude bouwkunde, de boogwulven, in het middenfte gebouw boven eikanderen gepJaetst, en met verfchillende ftandbeelden verfierd. De kerk, waerin tegenwoordig de inhuldiging derkoningen gefchiedt, vertoont overal een' arbeid, die zoo door de rijkheid derftoffc, als door de volmaaktheid van het werk , even kostelijk is. Achter het altaer, in eene groote ruim-  Tweehond. Drieenzestigste Brief. 171 ïuimte, befpeuit men den koninglijken troon, rondom denwelken op den muur, met karmozijn fluweel behangen , de wapens van alle de ridderen der orde van den olifant vastgemaekt zijn. De vertrekken van het kasteel zijn heerlijk. Bovenal vestigt men het oog op de onmetelijke zael der ridderen, eertijds tot de ralaes en andere vermakelijkheden van het hof gefchikt. De fchoonheid der tuinen beantwoordt aen die der gebouwen; en ik kan u niet befchrijven met welke vergenoeginge ik, zelfs in het midden van Gothland, deze ge. lukkige herëeniging der kunften van Griekenland en Rome befchouwde Friedensburg, dat is, Vredeburg, dus genoemd, om dat men 'er in het jaer 1720, toen men voleindigde met 'er de laetfte hand' aenteleggen, den vrede met Zweden teekende, is een zeer aengenaem lusthuis, in een bekoorlijk gewest, eenige mijlen van Kroonenburg. Frederik de IVe, die deze verblijfplaets beminde, had zich toegelegd om dezelve gemakkelijk te maken en te verfieren. Zweden, beroemd gemaekt, doch tevens uitgeput door de veldtogten van Karei den XHen, had den vrede, waervan ik zoo even gemeld heb , verzocht. Het verdrag hield hoofdzakelijk in, dat het hertogdom Sleeswijk vereenigd zoude blijven met de kroon' van Denemarke, gelijk ook de opperheerfchappij en de tol aen de Zond, waeraen de Zweed- fche  172 Dè Nieuwe Reisiger. fche fchepen , even als die der andere landaerten, zouden onderworpen zijn; dat de ftad Wismar in hare aloude voorregten herfteld zoude worden ; dat Straelfond , het eiland Rugen en Maftrand aen Zweden wedergegeven zouden worden. Deze vrede werd te Koppenhage, met degrootfte plegtigheid, afgekondigd. Het binnenhof van het kasteel Friedensburg is een regelmatige agthoek, in wiens midden een waterfprong is, cn in het middenpunt een marmeren ftandbeeld , te Florence gemaekt, verbeeldende de Godin des Vredes. De vertrekken zijn fierlijk en prachtig geftoffeerd. De tuin is niet groot; maer hij is fraei door de meenigvuldige ftandbeelden, vazen en andere fieraedjen, waermede hij pronkt. Het bosch , waervan hij omringd is, is doorfneden met lanen, vervuld met wild, en eindigt aen het meir Esfero , dat de aengenaemheid van het gezigt vermeerdert. De oranjerij, de kerk, de diergaerde, en een zeer fraei jagt, om zich op dit meir te verlustigen , zijn insgelijks voorwerpen , die de oplettendheid tot zich trekken. Het koningklijke huis van Irfcholm, dat uitwendig eene fchoone vertooning maekt, munt voornamelijk uit door eene groote zael, in het midden van welke een waterfprong is, die zich tot de hoogte van tweeëntwintig voeten verheft, en weder in eene koperen kom  Tweehond. Drieenzestigste Brief. 173 kom nedervalt. De overleden koning, Christiaen de Vle ftierf in dit kasteel, 'twelk b.H had doen bouwen voor de koninginne zijne echtgenoote , Sofia Magdalena van Brandenburg. Deze vorst beminde zijne volken; hij was hun weldoender en vader. Men zag hem altoos verftandig in zijne oogmerken, edel in zijne gevoelens, oplettend om de oorlogen voortekomen, bekwaem om de verfchillende belangen der landüerten te verëenigen, en zijne eigen te handhaven. Hij ftelde eene verwonderenswaerdige orde in de befturing van het geregt, in de zeevaert, in de geldmiddelen, en in alle de gedeelten der regeringe. Hij verzamelde de geleerden en kunftenaers, als liefhebber en als koning; en de neiging van dezen vorst, zijne liefde voor het algemeene welzijn, zijne kunst van regeren, gingen met Zijne magt over tot den doorluchtigen en roemrijken prins, die, onder den naem van Frederik den Ven, tegenwoordig de teugels van den ftaet in handen heeft. Valloë is een koningklijk huis en abtdij. De koningin Sofia , gemalin van den overleden koning, plaetfte 'er zestien kanunnikesfen; en derzelver inwijding gefchiedde op de plegtigfte wijs. Men verkoos, tot eerfte abtdis, mevrouw Frederika van WürtemburgNeuftadt. Deze plaets moet altoos bekleed worden door eene Duitfche prinfes , en die van priores door eene gravin. Het teeken van  174- , De Niéuwé Reisïcer. van dit kapittel is een rood lint , 't welk dé kanunnikesfen van de regter- naer de linkerzijde dragen , en onder aen het welke een kruis hangt, met de beeldtenisfe van de moedermaegd en haren zoon. Anderskow was oudtijds een klooster der orde van St. Jan, waervan men een koningknjk huis maekte, na de hervorming. Frederik den Jlen ftierf 'er, na het hernieuwd en vergroot te hebben. Men las 'er, tot roem van dezen vorst, dat hij den moed, do werkzaemheid en neiging der groote krijgslieden bezat; maer dat hij boven deze fchittercnde hoedanigheden die der goede koningen Helde. Dikwerf Rond hij liever van zijne eifcben af, dan dat hij den vrede ftoorde, trachtende altoos zijnen volken denzelven te doen genieten. Befcherj mer van de verdienften en begaefdheden zijnde, deed hij de kunften en deugden met hem regeren. • • • r • .■: Ik ben, enz. .. . • !& ns ainri ' ' lino's] noa ■ V Ringftet, den zzf» van Juli, xfgètt Twéé-  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 175 Tweehonderd Vierenzestigste Brief. Vervolg van .Denemarke. De zeeëngte, welke de aerdrijksbefchrijvers 'de Groote Belt noemen, overftekende^, bragt mij een korte togt in het eiland Funen, 't welk kleener dan Zeeland is. Men roemt deszelfs vruchtbaerheid , paerden , en voornamelijk appels, waervan men uitmuntende cider maekt. De inwoonders leggen 'er zich insgelijks toe op het houden van honigbijen : hieruit ontftaet die groote voorraed van meê, welke naer den buitenlander gevoerd wordt. Dit eiland is ééne der voornaemfte landvoogdijen van bet koningkrijk, en het erfdeel van de oudfte zonen der koningen van Denemarke. Deszelfs hoofdftad, Odenfée genoemd, naer den naem van den ouden god des lands, wien men de ftichting daervan toefchrijft, ligt in het midden van het eiland, in eene zèer fchoone vlakte, aen den oever eener vischrijke riviere, die eene vierde mijls vandaer zich in eene golf werpt. Het is eene middenmatige groote ftad, genoegzaem bevolkt, doch waervan de meeste huizen oude gebouwen zijn. Onder hare kerken, moet men voornamelijk de hoofdkerk opmerken, niet ten opzigte van de fchoonheid harer bouworde, die, in het alge-  ï75 De Nieuwe Reisiger. gemeen, weinig vertooning maekt, maer ten aenzien van de gedenkftukken, die haer van de inwoonderen doen eerbiedigen. Achter het altaer is een bemuurd verwuif, waer men de beenders van St. Kanut, haren eerften ftichter, in eene koperen lijkbus hefchouwt. Deze vorst, een groot voorftander van de geestelijkheid, wilde dat de bisfchoppen dezelfde eerbewijzen als de prinfen van zijn bloed ontvingen , dat zij zitting in alle de raedsvergaderingen hadden, en voor de raedsheeren gingen. Deze onderfcheidingen vertoornden de grooten, en veroorzaekte den ondergang van. den koning. . Ondernomen hebbende het gebruik der tienden. intevoeren, ten voordeele der kerkelijken, betuigden alle de orden, van den ftaet, met eene algemeene ftemme , tegen eene diergelijke dienstbaerheid. De ooiland der volken noodzaekte den vorst naer Odcnfée te vlugten; en de kerk, waerin hij met zijn hofgezin de wijk genomen bad,diende hem tot eene fterkte. Hij was in den gebede aen den voet der altaren, wanneer hij aen het hoofd een' flingerflag, die zijn bloed overvloedig deed ftroomen , en vervolgens een' dolkfteek, die hem dood deed nedervallen, ontving. De priesters ftelde hem in den rang der martelaren, en de kerk onder het getal der heiligen. Het oude klooster der Minderbroederen van Odenfée vertoont het graf van twee koningen van  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 177* Van Denemarke, Joan en zijn zoon Christiaen den Hen. Joan beminde de wetenfchappen en künften, én onthaelde dezelven als een verlicht en edelmoedig vórst. Hij verkoos zijne afgezanten en ftaetsdienaers uit de leden der hoogefchole van Koppenhage. De raedsheeren befchouwden hem als hün orakel, en hadden het hoogfte denkbeeld van zijne voorzigtigheid; maer de goede trouw en öpregtheid zijner oogmerken maektën hem het fpeeltuig van de eeden en beloften zijner vijanden. Deze vorst was vriendelijk, regtvaerdig eh weldadig. De godvrucht heiligde zijrie daden; hij ondernam niets, zonder den Hemel, door zijne gebeden, aengeroepen te hebben ; eri fchoon hij eenvouwig in zijne zeden was* wist hij, in de gelegenheden, de majesteit eri glorie van den troon ftaende te houden. Zijn zoon Christiaen was , in tegendeel* de zwakfte en boosaertigfte van alle devorflen„ Men zag hem, met de tranen irt de oogen* de onderfteuning van zijn volk affmeeken , en bij de geringfte edellieden om onderftand en raed bedelen. Door het herdenken van zijne wreedheden vervolgd , belaedde hij verfcheiden fchepen met den fchat en de kostelijkfte fieraedjen der kroone. Hij voerde de handvesten van het koningkrijk met zieh, en ging fcheep, met zijne vrouw', kinderen en minnaresfe. Hij was negen jaren zwervende en vlugtende ; en zijne vijanden hem gevangen XXL Deeh M ge-  .178 De Nieuwe Reisiger. genomen hebbende , lieten zij hem twintig jaren in hechtenis, waerin de dood hem van zijne wroegingen en moeijelijkheden ontfloeg. Eene ongehoorde wreedheid maekte hem den geesfèl der volken. Hij was een wangedrocht, altoos dorstende naer bloed. Alle de gebreken eener zwakke ziele maekten den grond zijner geaertheid uit. Zijne misdaden haelden hem den algemeenen haet op den hals; en zijne zwakheid maekte hem een voorwerp van verachtinge. Het; koningklijke kasteel van Odenfée is noch groot noch merkwaerdig door zijne fieraedjen; maer deszelfs verdeeling is gemakkelijk, dewijl Frederik de IVe. het deed Richten, om een verh :'J te hehhjm , als hij door Funen trek. Deze .vorst ftierf 'er in het jaer 1730, in den ouderdom van negenënvijftig jaren en één dag. De verjaring: der geboorte van dezen godvruchtigen, regtvaerdigen en goedertieren vorst, d::n-vriend der waarheid, doorgaens bez'g met de zakgn van.zijn koningkrijk, en oerrieeikmdig in de verkiezing zijner fceftdjoaftneti, was den vorigen dag gevierd, nbt door vreugdebedrijven, maer door openbare gebec'en voer de h-sriteliing van zijne gezondheid. Msn zag dezen vorrt in den krijg QPiYerfaegd , ondernemende en bekwaam om den vermaerden Karei den Xlfen wederftand tp bieden; maer de luister der wapenen en de neiging tot veroovering verblindden hem nimmer.  Tweehond. Vierenzestigste Brief. ijj> mer. Hij beminde zijn vaderland , waervan hij de vader wilde zijn; hij beminde de wetenfchappen , en befchermde de geenen, die 'er in uitmuntten. Deze filofofifche koning befpeurde de voordeden, welken de geletterde lieden aen eenen ftaet verfchaffen , door het vuur van den geest te ontvonken, de naerftigheid der volken optewekken , den koophandel en de kunften te doen bloeijen. Hoe vele nuttige en roemrijke ftichtingen vermeer» derden pok, onder zijne regering, de grootheid, en den rijkdom van zijn koningkrijk! Odenfée is de zetel van den bisfchop, en van het landfchapsgeregt, dat 'er alle maenden vergadert. Vele edellieden en aenzienlijke geflachten houden 'er hun verblijf; en men gelooft dat 'er het beste Deensch van het ganfche rijk gefproken wordt. Deze tael, die, op eenige woorden na, niet verfchilt, dan in den tongval, van die geene , welke men in Noorwegen en Zweden fpreekt, is famengefteld uit het aloude Gothisch, vermengd met het Friesch en Hoogduitsch. De uitfpraek heeft vee] overeenkomst met het Engelsch; en deze twee fpraken hebben meenigvuldige uitdrukkingen met eikanderen gemeen. Men bedient zich in Sleeswijk van drie voorname talen, het Hoogduitsch, Friesch en Deensch: De ftad Odenfée verzorgt bijna het ganfche heir, en bijzonderlijk de ruiterij, van de zeemen en lederen werkftukken, welken het nooM 2 dig  ï8b De Nieuwe Reisiger. dig heeft: hare handfchoenen vooral zijn zeef beroemd. Men maekt 'er ook lakens en andere wollen ftoffen; en hare kooplieden onderhouden op de golf meer dan dertig fchepen. Voor eenige jaren vond men , bij het iloopen van een' ouden- toren, in eene koperen doos, een aloud handfchrift in de Celtifche tael. Een geleerde, die zich bijzonderlijk in deze tael geöeffend had, flaegde in het zelve te vertalen, en ftelde zijnen landaert in ftaet, om het ganfche ftelfel van den godsdieust en de zedenkunde der eerfte Scandinaviè'rs te kennen. Dit boek, 't welk ontwijffelbare kenmerken van aloudheid draegt, is het geenö men de Edda noemt; een gedenkftuk, volftrekt enkel in zijne foort, zeldzaem door de daerin vervatte zaken, en zoo bekwaem om licht te verfpreiden over de gefchiedenis der begrippen en zeden, dat men zich moet verwonderen, dat het zoo weinig bekend is, buiten de palen van Scandinavië. Het woord Edda, dat van het aloude Gothisch afkomt, beteekent Grootmoeder, en geeft de aloudheid der leeringe, die 'er in befloten is , te kennen. Dewijl ik elders verfcheiden trekken van deze verdichtfelkunde bijgebragt heb , zal ik het geene u reeds bekend is afknippen van de fchets, welke ik u van dit boek geven zal. De fchrijver veronderftelt dat een koning des lands, Gylphe geheten, ziende de eerbied van zijn volk voor de vreemdelingen, die in zijn  Tweehond. Vie renzestigste Brief, i 8 i zijn koningkrijk kwamen, niet wist of hij in hen iets goddelijks moest erkennen. Met oogmerk om daerin verlicht te worden, befloot hij zich te begeven naer Asgard, het verblijf der goden , onder de gedaente van een' grijsaert van gemeen en ftand. Hij kwam aen den ingang van een heerlijk paleis , waer hij een' man ontmoette, die hem zijn' naem vraegde. De vermomde koning antwoordde dat hij Gangier genoemd was, en verzocht van zijnen kant in het paleis geleid te worden. Hij zag 'er drie troonen, boven eikanderen verheven, en op ijder een' man zitten. Gangier deed hun verfcheiden vragen over de daden en werken der goden, over de fchepping der weereld en hare verfchillende foorten van inwoonderen, over het laetfte noodlot van het heelal, deszelfs ondergang en vernieling, over den gelukkigen ftaet der brave lieden, en het onheil der boo* zen. De drie mannen voldeden aen alle deze vragen; en na het verhalen van de geboorte van den reus Ymer, gelijk u bekend is, voegden zij 'er bij: „ Dezelfde dampen, die hem het leven ga„ ven , deden de koei CEdumla ter weereld" „ komen. Vier melkbéken ftroomden uit ha„ re uijeren, en ftrekten tot voedfel aen den „ reus, De koei voedde zich, op hare beurt, „ door het aflekken van de fteenen, die met „ zout en rijp bedekt waren. Den eerften „ dag kwamen 'er menfchen hairen uit voort ? M 3 „ den  iZz De Nieuwe Reisiger. den tweeden dag een hoofd, en den derden „ dag de geheele raensch , die de vader „ van Bor was. Deze trouwde de dochter „ van een' reus; en uit dit huwelijk fproten drie zoons, Odin , Vile en Ve, die den „ reus Ymer deden omkomen. Zij bouwden, ,, in het midden van het heelal, de fterkte As„ gard, waerin de goden en hun geflacht wo,, nen. Wanneer Odin zich aldaer op zijnen „ verheven troon zet , ontdekt hij vandaer „ alle de landen, ziet de daden der menfchen, ,, en bevat alles wat hij ziet. Ter zijde van ' „ het paleis van Asgard, bouwden de goden ,, een huis, in het welke zij ovens, hamers, ,, aembeelden en alle de gereedfchappen eener „ fmeederij' plaetften. Zij bewerkten 'er het „ metaei, de fleen, het hout, en fmeedden „ 'er zulk eene groote hoeveelheid gouds, dat zij 'er alle de tuigen hunner paerden van „ maekten , uit welken hoofde men dezen 3, tijd de gouden eeuw noemt. Deze duurde „ tot de aenkomst der vrouwen, die uit het ,, land der reuzen kwamen, en denzelven be,, dienen. „ De reus Nor had eene dochter , welke „ men den Nacht noemde. Zij trouwde Da„ linger , gefproten uit geflacht der goden. „ Zij teelden te famendenDag, die fchoon „ en luisterrijk is, gelijk het geflacht van zij„ nen vader. Toen nam Odin den Nacht en „ den Dag, en plaetfteze in den hemel. Hij  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 183 „ gaf hun twee paerden en twee zegekarren, , om na eikanderen de weereld rond te rij- den. De Nacht ftreefc vooruit op haer paerd , Rinfaxe of bevrozen Manen gehe„ ten. Alle morgens, zijnen loop beginnen. „ de , befproeit dit dier de aerde met het „ fckuim, dat van zijnen teugel afdruipt. Het ., paerd van den Dag wordt Skinfaxe of ver„ lichtende Manen geheten ; en met deze „ glinfterende manen verlicht dit dier het wa- ter, de aerde en de lucht. " De andere godheden, waervan in de Edda gemeld wordt, behalve de geenen, van welken ik elders gefproken heb, zijn Thor, Lo. ke, Balder, Tyr, Hoder en Hermode. „ De „ eerfte is de fterkfte der goden en menfchen. „ Hij bezit een paleis , in het welke vijf hon„ derd en veertig zalen zijn. Zijne zegekar „ wordt voortgetrokken door twee bokken; „ en op dit rijtuig reist hij in het land der reu. „ zen. Hij bezit drie kostelijke dingen; eene „ knots, tegen welke niets beftand is; een „ bandelier, die, als hij zich daermede om„ gordt, hem meer dan de helft fterkermaekt; „ en ijzeren handfchoenen, zonder welken hij „ geen gebruik van zijne knots zoude kunnen maken. „ Op zekeren dag, dat hij met Loke in „ zijne zegekar reisde, ging hij bij een' boer „ huisvesten. Het uur van het avondmael „ gekomen zijnde, doodde hij zijne twee M 4 » bok-  ï§4 De Niéuwe Reïsiger. ?, bokken , en deedze koken. Hij noodigds „ den boer, deszelfs vrouwen hunnekinders, „ om met hem te eten. De zoon van zijn' 9, waerd was Tiulfe en deszelfs dochter Raska 3, geheten. Thor beval hun; alle de beenders 3, te wei-pen in de vachten dezer bokken, „ welken hij bij de tafel uitgeftrekt hield; „ maer de jonge Tiulfe brak met zijn mes „ het been van eene poot, om het merg te ?> krijgen. „ Na den nacht in deze plaets doorgebragt „ te hebben, ftond Thor 's morgens vroeg „ op; en zich gekleed hebbende, raekte hij „ alleen de fteel der knotfe aen, waeröp de „ twee bokken oogenblikkeljjk hunne gedaen- te en het leven wederkregen. De god, „ ziende dat één derzelven hinkte, giste „ de oorzaek, en raekte in een' verfchrikke„ lijken toorn. Hij neemt zijne knots, en ,, nijptze met zoo veel kragt, dat men de ge„ wrichten zijnen vingeren ziet verbleeken. #, De fidderende boer vreest door een' enke„ len opflag van deszelfs gezigt nedergeveld „ te worden. Zijne kinders voegen zich bij „ hem, om den god fmeeken, dat hij hun ver„ giffenis verleene. Door hunne vrees ge. „ troffen , wordt Thor bevredigd, en vers, genoegd zich met Tiulfe en Raska met zich „ te geleiden. Hij jaët zijne bokken op deze plaets, en flaet weder op weg, om zich in het land der reuzen te begeven. „ Bij  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 185 (4, Bij het begin van den nacht, een verblijf „ zoekende om te flapen, treden zij in een „ huis, gaen in eene kamer, eri begeven 'er „ zich te rust. Des anderendaags ziet Thor, „ bij deze woning, een' man van eene ont„ zagchelijke grootte, die tot hem zegt: „ ik „ heet de reus Skrymer: wat u belangt, ik 9, weet dat gij de god Thor zijt; en ik behoef „ u niet te vragen, of gij mijn' handfchoen „ niet genomen hebt?" Tevens ftrekt hij de „ hand uit, om denzelven te hernemen; en „ Thor befpeurt dat dit huis, waerin zij den „ nacht doorgebragt hebben , dezelfde hand„ fchoen, en de kamer eene van deszelfs vin„ geren is. Den volgenden nacht, terwijl de , reus in een' diepen flaep ligt, neemt Thor „ zijne knots, en werptze hem met zoo veel „ geweld in de wang, dat zij 'er tot de fïeel , toe indringt. De reus ontwaekt, en brengt de „ hand aen zijne wang, zeggende: „ zitten 'er „ vogels op dezen boom? Het fchijnt mij toe, dat 3, mij eene veder op het aengezigt gevallen is. " „ Onze reizigers ftaen 's morgens zeer vroeg „ op; en hunnen weg vervolgende, befpeu„ ren zij eene ftad , liggende in het midden 3, van een uitgeftrekt veld. Zij treden 'er in, „, en komen aen het paleis van den koning. 3, Indien ik mij niet bedriege, zegt de vorst, „ moet die kleene man, dien ik voor mij zie, „ Thor wezen: laten wij eens zien, voegde „ hij 'er bij, het woord tot hem richtende» M 5 » in  iZ6 De Nieuwe Reisiger. „ in welke kunften gij u oefFent, gij en uwe medgezellen ; want niemand mag hier blij„ ven, ten zij hij eenig beroep ken, en 'er „ in uitmunt. „ Loke fprak eerst, en zeide dat zijne „ kunst beftond in meer dan iemand te eten. „ De koning deed een' zijner hovelingen ko„ men , die Loge genoemd was; en men „ bragt eene ton vol vleesch, 't welk onze twee kampvechters begonnen te verflinden. „ De ton werd in een oogenblik geleegd; „ maer Loke had van zijn deel flechts het „ vleesch gegeten, daer in tegendeel de ander „ het vleesch en de beenders opgeflokt had. „ Ijder oordeelde dat Loke overwonnen was. „ De vorst vraegde aen Tiulfe wat hij konde „ doen. De jongman antwoordde , dat hij „ tegen den vlugften der hovelingen wilde be„ twisten, wie het fnelfte op fchaetfen zoude j, rijden. Men gaf hem een' fchaetsrijder, „ Hugo genoemd , tot tegenftrever. Deze „ had reeds het doel bereikt, toen Tiulfe pas „ de helft van den weg had afgelegd. De prijs van den loop werd aen den verwinnaer toe„ gewezen. Thor zeide tot den vorst, dat „ hij tegen het ganfche hofgezin wilde betwis„ ten , wie het meeste zoude drinken. De koning deed een' grooten hoorn brengen; de fcnenker vulde denzelven; en de drinker 5, verzwolg eene ontzagchelijke hoeveelheid „ van het geene daerin vervat was, zonder „ adem  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 187 adem te halen. Toen hij den beker van l zijn' mond genomen had, om 'er m te zien, werd hij naeuwelijks gewaer dat het " vocht vermindert was. Hij herhaelde het " tot driemael toe ; maer 'er ontbrak veel aen , om den ganfchen hoorn te ledigen. ", Hij 'gaf hem den vorst weder, zonder deze '„ foort van fchermkunst' langer te willen ver„ volgen, willende liever bekennen overwon„ nen te zijn. „ Thor bragt, met zijne medgezellen, 3, 'den nacht in deze plaets door; en des an■ derendaegs bereidde hij zich om te vertrekken. De koning vergezelde hem tot buiten ", de itad; en terwij! zij op het punt waren '„ om eikanderen vaerwel te zeggen, zeide de vorst tot hem : Thans moet ik u de waerheid ontdekken. Ik verzeker u, dat ik u ' niet in mijne ftad zoude hebben laten ko" men, indien ik voorzien hadde dat gij zoo " fterk zoudt geweest zijn ; maer ik heb u j, door mijne beguichelingen betooverd. In " het begin wilde gij mij, in het bosch, „ waerin ik u ontmoette , met uwe knotfe flaen. Ik verborg mij achter eene rots, " tegen welke de flag aenkwam, en zijn doel miste. Ik heb mij van dezelfde beguicbelingen bediend, in de ltrijden, welken gij te„ gen de lieden van mijn hof hebt onderno „ men. In den eerften heeft Loke, als een " uitgehongerde wolf, zijn volkomen aen- „ dceS  iSS De Nieuwe Reisiger. „ deel verflonden; maer zijn tegenftrever was „ een dwalend vuur , dat het vleesch , de j, beenders en het vat, waerin dezelven ver„ vat waren, verteerde. Hij, die den loop„ prijs betwist heeft, was mijn geest, dien „ Tiulfe in fnelheid niet konde evenaren. „ Toen gij den hoorn hebt willen ledigen, „ deed gij een wonderwerk, 't welk ik niet „ zoude kunnen gelooven, indien ik het niet „ gezien hadde; want eene der einden ftrekte „ zich tot de zee uit, 'tgeen gij niet befpeurd ,, hebt; en wanneer gij aen den oever van „ den oceaen gaet, zult gij zien hoe veel hij „ geledigd is. Tegenwoordig, nu wij elkan„ deren zullen veriaten, verklaer ik u dat het „ voor beiden voordeelig is, dat gij mij nim„ mer komt wederzien. „ Terwijl hij deze woorden eindigde, nam „ Thor , ten hoogfte verontvvaerdigd, zijne „ knots op, en wilde den koning flaen; maer „ deze verdwijnt; en de god, weder naer de „ ftad keerende, om dezelve te verwoesten, „ vindt niet anders dan een veld, met groen „ overdekt. Hij vervolgt zijnen weg, en ,, komt, zonder te rusten , in zijn paleis te » rug. „ Loke, die eenigen den Lasteraer der go„ den , den Werkmeester der bedriegerijen „ noemen, is de zoon van den reus Forban„ ter. Hij. is fchoon en welgemaekt, doch „ heeft een' Hechten , ligtvaerdigen en on- „ ftand-  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 189 ftandvastigen geest. Hij overtreft alle men" fchen in die wetenfchap, welke men arglis" tigheid en trouwloosheid noemt, heeft dik" werf de goden aen de grootfte gevaren ", blootgefteld, en 'er hen door zijne kunst. '„ ftreken uitgetrokken. Hij heeft drie kinders gehad bij de reuzin Angerbode , de „ bodin van het onheil. Het eene is de woit „ Fenris , het tweede de groote Slang, het derde Hela of de Dood. De goden, alle de rampen, welken deze kinders hun ten ',' eenigen dage zouden veroorzaken, door de ,1 orakels vernomen hebbende , wierpen de „ Slang in de groote zee; maer dit gedrocht groeide 'er zoo fterk, dat het op den grond „ des waters den geheelen aerdkloot omrmg' de en nog in het eind van zijnen ftaert " konde bijten. Hela werd in de hel geban," nen Belangende den wolf Fenris, de go' den voedden hem bij zich op; en niemand ,', dan Tyr durfde hem te eten geven. Dewijl „ zij echter zagen dat hij ontzagchelijk groei„ de, zochten zij hem te overreden, dat hij „ zich liete vastmaken, als of zij alleen lust " hadden om zijne kragten te beproeven; „ maer de wolf, vreezende dat zij hem niet „ weder zouden willen ontbinden , weigerde , beftendig het geene men hem verzocht, tot dat Tyr zijne hand ten pand' in deszelfs bek " geftoken had. De goden niet raedzaem ge„ oordeeld hebbende dit pand te losfen, beet » de  190 De Nieuwe Reisiger. „ de wolf de hand van Tyr af, die federt ,, dien tijd flechts eene hand heeft. Fenris „ zal zijne banden breken bij de fchemering „ der goden, dat is, op het einde der wee„ reld. „ Balder is een weldoende god, voor wien ,, alle de godheden genegenheid hebben. Op „ zekeren dag, terwijl hij fliep, had hij een5 ,, droom, waerin zijn leven in gevaer fcheen „ te wezen. De goden, wien hij zijnen droom ,, mededeelde , ftemden overeen om alle de „ gevaren , waermede Balder gedreigd was, ,, te bezweren. Zij vorderden eenen eed van ,, het vuur, het water , het ijzer, de ftee„ nen , het aerdrijk , de boomen , dieren, 5, vogelen , ziekten , visfchen en wormen * „ dat zij hem geen kwaed zouden doen. Al„ leenlijk gewaerdigden zij zich niet den ma„ rentak eenen eed aftcnemen , omdat hij ,, hun te jong en zwak toefcheen. „ Dit gedaen zijnde , vermaekten zich de „ goden , in hunne groote bijeenkomften, „ fommigen met pijlen en fteenen naer Bal„ der te werpen , anderen met hem degen,, fteken toetebrengen . zonder dat hem iets „ konde kwetfen. Loke, nijdig over dit ge,, luk, rukte den marentak af, dien de goden „ niet bezworen hadden, en begaf zich weder „ in de vergadering. Aldaer was Hoder ter ,, zijde geplaetst, zonder iets te doen, omdat „ hij blind was. „ Doe gelijk de anderen, i> zei»  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 191 „ zeide Loke tot hem ; en bewijs eer aen „ Balder, door hem dit rijsken toetewerpen; ,', ik zal u wijzen waer hij is. Hoder nam „ den marentak; en Loke hem de hand be„ Hurende, wierp hij denzelven naer Balder, „ die 'er van doorboord wierd, en levenloos „ nederviel. De goden waren daerover zoo ,', vertoornd, dat Loke, genoodzaekt te vlug„ ten, zich in het midden der wateren verborg , onder de gedaente van een' zalm. " Zij vlochten een net, om hem te vangen; „ en wanneer zij hem in hunne magt hadden, „ maekten zij hem vast aen eene rots, en „ hingen boven zijn hoofd eene flang, wier , venijn hem mee druppe'en op het aengezigt ! viel; 'tgeen hem met zoo veel geweld doet ' fidderen en brullen , dat 'er de aerdkloot " door beweegd wordt. Dit is het geene men " onder de menfchen eene aerdbeving noemt. Loke zal in de keetens blijven tot het einde }, der weereld. „ Tyr is de floutmoedigfte en onverfaegdite der goden. Hij deelt de overwinningen " uit; en men roept hem als den meester der gevechten aen. Hermode, bijgenoemd de ■ Gezwinde , ondernam eene reis naer de hel, om 'er zijnen broeder Balder te zoe„ ken, en de Dood te bezweren hem het le„ ven weder te geven. Hela zeide tot hem, dat, indien het waer was dat Balder zoo zeer betreurd werd , gelijk hij voorgaf, „ al-  192 De Nieuwe Reïsigeiu „ alle de bezielde en onbezielde dingen des-' „ zelfs dood moesten beweenen ; dat zij , in „ dat geval, hem zoude te rug zenden; en „ dat zij, in tegendeel, hem in den afgrond „ zoude houden , indien een eenig wezen ,j weigerde tranen te ftorten. Hermode hernam „ den weg naer Asgard, en verwittigde het ,, antwoord van Hela aen de goden. Deze „ zonden boden door de ganfche weereld, „ met bede dat men toch wilde weenen, om „ Balder uit de helle te verlosfen. Alle din,, gen fchikten 'er zich gewillig toe; de men„ fchen, de beesten, de aerde, het water, „ defteenen, deboomen, de metalen, alles „ fmolt in tranen; het was als een algemeene „ zondvloed. De boden kwamen te rug, „ geloovende hunnen last wel volbragt te ,, hebben; maer zij vonden onderweg in een „ hol eene oude tooveres , Thok geheten, „ die tot hen zeide : Thok zal met een „ droog oog op de houtmijt van Baider wee„ nen ; dat Hela haren prooi beware. Bal. ,, der bleef in de hel. " De fchemering der goden, en de verbran*. ding van het aerdrijk, zijn de twee laetfte fabels der Edda. Deze gebeurtenisfen zullen voorgegaen worden door een' harden winter, gedurende denwelken de fneeuw van de vier hoeken der weereld zal vallen. De ganfche weereld zal in tweedragt zijn ; de broeders zullen eikanderen uit boosaertigheid dooden; nie-  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 193 niemand zal zijn' vader, zijn' zoon , noch eenigen zijner bloedverwanten fparen. Dan zullen 'er verbazender wonderen voorvallen; en deze verfchrikkelijke gebeurtenisfen vertoont men op de volgende wijs. De reus Rymer komt van het Oosten, „ rijdende op eene zegekar. De zee zwelt op; de groote flang wentelt zich woedende „ in de wateren, en beroert den Oceaen. Dé „ arend verflindt, al fchreeuwende, de-doo„ de ligchamen: het fchip der goden wordt „ vlot gemaekt. Het heir de kwade geesten vaert op dit fchip ; Loke geleidt hen; „ hunne woedende benden trekken op, ver„ gezeld door den wolf Fenris; en Loke ver„ fchijnt met hun. Surtur, de zwarte prins „ van de geesten des vuurs, ftreeft uit het „ Zuiden , omringd met vlammen. De de« ,, gens der goden glinsteren gelijk de zon: de ,, waggelende rotzen zijn op het punt om té „ vallen; de reuzinnen dwalen rondom, bit,, terlijk weenende ; de menfchen volgen in „ meenigte de paden van de Dood; de he„ mei is gefpleten. Odin gaet ten ftrijd' te„ gen Fenris: welrasch wordt de echtgenoot „ van Frigga verflagen. De doorluchtige zoon van Odin komt den dood van zijnen vader „ wreken: hij tast het gedrocht aen, 't welk „ den moord bedreven heeft, en doorftoot „ het mét zijnen degen het hart. De zon j, wordt verduisterd; de zee overftroomt het XXI. Deel. N ,j aerd-  194 De Nieuwe Reisicër; „ aerdrijk; de glinsterende fterren verblee„ ken ; het vuur oeffent zijne woede ; de „ eeuwen hellen naer hun einde; de vlam „ verfpreidt zich , en verheft zich tot den „ hemel. Men ziet dan de aerde , met een „ aengenaem groen overdekt, uit den boe„ zem der golven te voorfchijn komen ; de „ wateren vlieten weg; de arend vliegt reeds „ in volle vrijheid, en vangt visfchen op den „ top der bergen. De velden dragen vruch„ ten, zonder bebouwd te worden; de rara„ pen zijn uit de weereld' verbannen. Balder „ en zijn broeder komen het paleis van Odin „ weder bewonen. Weet gij wat 'er toen „ voorvalt? De goden vergaderen in de vel„ den van Ida ; zij onderhouden eikanderen „ over de hemelfche paleizen , waervan zij de puinhoopen befchouwen; zij herinneren „ zich hunne voorgaende gefprekken, en de „ aloude redenen van Odin. Een paleis „ glinsterender dan de zon, ontdekt zich; het is verfierd met een gouden dak; men noemt „ het Gimla. Aldaer zal het volk der brave „ lieden wonen, en zich gedurende alle eeu„ wen aen de vreugd overgeven. " Op deze Wijs werden alle de punten der Celtifche verdichtfelkunde aen den koning Gylphe voorgefteld , in het onderhoud, 't welk hij, onder den naem van Gangier, en onder de gedaente van een' grijsaert, met de drie mannen in het paleis van Asgard had. » Wij  Tweehond. Vierenzestigste Brief. 195 j, Wij raden u , zeiden zij tot hem , „dit „ verhael getrouwelijk in uw geheugen tepren„ ten. " Hierop hoorde Gangier, van alle zijden, rondom zich , een verfchrikkelijk geluid. Hij zag overal heen , doch befpeurde niet anders dan eene wijduitgeftrekte vlakte: Hij begaf zich derhalve op weg, om wedertekeeren in zijne ftaten , alwaer hij alles, wat hij gezien en gehoord had, vertelde; en fe^ dert dien tijd heeft dit verhael van mond' tot mond onder de volken geloopen. Wanneer men deze fabels der Edda met ëenige oplettendheid leest, befpeurt men, dwarsch door hunne fchijnbare wanorde, dat alles vrij wel verbonden, vrij wel aen één gefchakeld is. Doch men befchouwt hier , om' dus te fpreken, niet anders, (vergeef mij de uitdrukking) dan het leerftelfel van den alöuÜen eerdienst: wat de zedekunde der Scandinaviërs betreft, het zelfde boek vertoont 'etons verfcheiden trekken van , in een ftuk, aen Odin toegefchreven , waerin deze god geacht wordt den menfchen lesfen van wijsheid te geven. Weinigen zijn 'er , die niet goed en verftandig zijn; maer dewijl eenigen al te gemeene waerheden behelzen, bepael ik mij tot de merkwaerdigften, onder welken ik dezen heb uitgekozen. „ Niets is den menfchen fchadelijker, dan „ al te veel bier te drinken ; want hoe meer men drinkt, hoe meer men de reden N i „ ver»  i$6 De Nieuwe Reïsiges, „ verliest. De vogel der vergetelheid zingt „ voor hen , die zich dronken drinken , en „ ontrooft hun hunne ziel. De gulzige mensen „ eet zijnen eigen dood; en de gretigheid van den zot doet den wijzen lageben. „ De mensch, van verftand ontbloot, „ waekt alle nachten ; hij overweegt alles; maer wanneer hij moede is bij het aenbre- ken van den dag, is hij niet wijzer dan hij „ daegs te voren was. Hij meent ailes te we„ ten, wanneer hij iets gemakkelijks geleerd „ heeft; maer hij kan niets antwoorden, wan„ neer men hem over eene duistere zaek on5, dervraegt. „ De vrede fchittert meer dan het vuur, „ gedurende den tijd van vijf nachten , tus„ fchen flechte vrienden; maer hij wordt uit„ gedoofd, wanneer de zesde nadert; alle de „ vriendfehap verkeert dan in haet. Toen ik jong was, zworf ik door de weereld; het „ fcheen mij toe dat ik rijk geworden was, „ wanneer ik een medgezel gevonden had: ,, een mensch verwekt vermaek aen een' an„ deren mensch. „ Dat een mensch matig wijs zij, en geene „ voof zigtigheid meer hebbe, dan hij behoeft; „ dat hij niet trachte zijn noodlot te weten, „ indien hij gerust wil flapen. Het is beter „ wel dan lang te leven; wanneer een mensch „ vuur ontfteekt, is de dood bij hem, eer het „ uitgedoofd zij. „ Het  Tweehond. Vierenzestigste Briee. 19 > „ Het is beter laet dan nooit een' zoon te „ hebben. Zelden ziet men graffteenen op , de graven der dooden opgericht, door an- dere handen, dan door die hunner zonen. „ De rijkeommen verdwijnen gelijk een „ oogwenk ; zij zijn de ohftandvastigfte der „ vrienden. De kudden fneuvelen; de bloed„ verwanten fterven ; de vrienden zijn niet „ onfterffelijker; gij zult zelf fterven ; maer „ ik ken eene eenige zaek, die niet fterft; „ dit is het oordeel, 't welk men over de doo„ den velt. „ Prijs de fchoonheid vatt den dag , wan» „ neer hij geëindigd is, eene vrouw, wan„ neer gij haer gekend hebt, eenen degen , „ wanneer gij 'er de proef van genomen zult „ hebben , eene vrijfter , wanneer zij ge„ trouwd zal wezen, het ijs, wanneer gij 'er „ overgegaen zult zijn , het bier , wanneer , gij het zult gedronken hebben. Vertrouw " niet op ijs van eenen dag, nog op eene „ flapende flang , noch op de liefkoozin„ gen der geene , met welke gij moet trou" wen, noch op een' gebroken degen , noch , op den zoon van een' vermogenden man, „ noch op nieuw bezaeid veld. „ Geene wreeder ziekte is 'er , dan niet , vergenoegd over zijn lot te zijn. Het hart kent alleen het geene 'er in het hart omgaet; en de geest wordt verraden door den geest „ zei ven. r N 3 11 Ia-  jp8 De Nieuwe Reisïger. „ Indien gij uwe minnares wilt bewegen, „ gaet haer alleen des nachts bezoeken: wan„ neer drie perfonen die dingen weten, ge„ lukken dezelve niet. " De ftad Nyeburg is , naest Odenfée, de aenmerkelijkfte van het eiland Funen. Het is eene fterke plaets op de groote Belt, van eenemiddenmatige grootte, maer welgelegen, en niet kwalijk gebouwd. Van het aloude kasteel, waerin Christiaen de Hen ter weereld' kwam , is niet mèer dan één vleugel over. Men zegt dat hem, in zijne kindschheid, een aep op den nok van het dak, en vandaer weer te rug bragt, zonder hem kwaed te doen. Het geene van dit gebouw overgebleven is dient tegenwoordig tot een wapenhuis èn magazijn. Men roemt de haven der kleene ftad Faburg , en de weiden van het eiland Fanoé. Middelfort is op.de kleene Belt, eene zeeëngte, die Funen van Jutland affcheidt. Dit is de gewone overtogt, om op dit fchierèi.land te komen, waer wij door Kolding, in dè zeeëngte van Ripen, aenlandden. Ik bert, enz. Kolding, den ij™ van Juli, 1755. Twee-  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. 199 Tweehonderd Vijfenzestigste Brief. Vervolg van Denemarke. Jutland, of het aloude Cimbrifche Cher. fonefus, bevat het beste gedeelte der ftaten des konings van Denemarke.' Deszelfs lengte, van het zuiden naer het noorden, is van omtrent vijfenzeventig .Franfche mijlen , en deszelfs grootfte breedte, van het westen naer het oosten, van dertig tot vierendertig mijlen. Men verdeelt het in twee landen, het eigenlijke Jutland, en het hertogdom Slceswijk. Het eerfte wordt wederom verdeeld in vier ftichten, Ripen, Arhufen, Wiburg en Aelburg; het andere in twee deelen, namelijk, dat geene, 't welk altoos onder de Deenfche heer-, fchappij' geweest is, en een ander , dat den hertogen van Holftein toebehoorde. Jutland is aen drie zijden van de zee om. ringd, en ten zuiden van het hertogdom Sleewijk afgefcheiden , door de rivieren de Holding en Skothburg. Delandftreek, welke'er 3er het middenpunt van uitmaekt, beftaet, om dus te fpreken , alleen uit moerasiën en heiden, onder welken men echter eenige weiden, en zelfs landerijen, bekwaem om te bebouwen, ontmoet. Het overige des lands is van eene onvergelijkelijke vruchtbaerheid, en IeN 4 ve.rt  aoo De Nieuwe Reisiger. vert alle jaren eene ongelooffelijke hoeveelheid van graen aen Holland, Zweden en Noorwegen. Men zegt dat 'er jaerlijksch vier duizend osfen, varkens en paerden naer evenredigheid , uitgevoerd worden. Ook noemt men het zelve het Spek- en Roggeland. Men bemerkt in Homerus, dat de Grieken een zeer nadeelig denkbeeld van dit gewest hadden: zij geloofden, dat het nimmer door de ftralen der zonne verlicht wierd: Homerus, gelijk bijna alle de poëten, was noch natuur- noch aerdrijkskenner, Meenigvuldige kleene rivieren befproeijen Jutland: de voornaemfte ftroom is de Guden; hij wordt vaerbaer bij Randers, en valt in de golf van Kallegat, nadat hij alle de wateren, welken hij ontmoet, in zijnen boezem ontvangen heeft. De oostkust is rijkelijk voorzien met bosfchen ; doch het is dus niet gelegen met het tegenoverliggende gedeelte , alwaer men niet dan turf en heide vindt en brandt. De ftrenge en koude'lucht, welke men 'er inademt , is niet nadeelig aen den overvloed van het wild, noch aen de gefteldheid der inwoonderen. Van alle de Denen zijn zij die geenen, welke de grootfte vrijheid genieten, en voor de rijkfte in landerijen gehouden worden. Zij fpreken de tael zoo naeuwkeurig niet, als in de andere landfchappen van het koningkrijk, omdat 'er zich dagelijksch meenigvuldige Duitfchers , welken 'er de Staet naer toe loke, om  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. 201 om de bevolking te begunftigen, onder hen vermengen. Het hertogdom Slees wijk voert den naem van zijne hoofdftad : men noemde het oudtijds Zuid - Jutland ; doch deze benaming is niet meer in gebruik. Het volk oeffent 'er den Lutherfchen godsdienst; de Gereformeerden hebben 'er de vrijheid van geweten, de Katholyken die van hunnen'godsdienst alleenlijk te Fridericia en in het eiland Noordftrand; de andere eerdienften worden 'er insgelijks toegelaten of geduld. In alle tijden heeft dit hertogdom een gedeelte van het koningkrijk Denemarke uitgemaekt. St, Kanut gaf het, als eene;opperheerfchappij, aen zijnen broeder; en deze misflag werd door verfcheiden zijner ppvolgeren vernieuwd, tot groot nadeel van de kroon'. In het vervolg, bezaten zij. 'er niet meer dan de helft van; de andere helft behoorde aen het hertoglijke huis van Holftein-Gottorp ; maer de koning van Denemarke dit ganfche landfehap hernomen hebbendé, is het hem gebleven door het verdrag, gefloten in het jaer 1720, en verzekerd door alle de Mogendheden van Europa. Van Kolding, alwaer wij aenkwamen, tot aen Slceswijk , hoofdftad van het la ld , rekent men zeventien of agttien mijlen. Kolding is gebouwd tusfehen twee bergen , aen den mond eener riviere, die zich in de golf nabij de kleene Belt werpt. Deze;ftad is N 5 kleen»  202 De Nieuwe Reisiger, kleen, doch fraei en vrij handelrijk. Zij is de ftapelplaets van Jutland en de eilanden van Denemarke. Op hare brug moet men voor de osfen en paerden, die buiten het Jandfchap gevoerd worden, een regt van een kroon' het ftuk betalen, 't welk men denOsfentol noemt. Men ziet, op eene hoogte, het aloude kasteel Adelaersburg, welks eerfte grondvesten in het midden der dertiende eeuwe gelegd zijn; de koningen Christiaen en Frederik hebben 'er verfcheiden veranderingen aengemaekt, in het be gin en einde der zeventiende eeuwe. Onder de dingen , welken men 'er vertoont, befchouwt men een' toren, van boven verfierd met een hek, met ftandbeelden, van zeven voeten hoog, op de vier hoeken. Christiaen de Ille verkoos dit kasteel voor zijn gewoon verblijf, en eindigde 'er zijne dagen in het jaer «1559. Deze vorst had alleen het geluk zijner volken op het oog. Van nature dapper, en een beminnaer van den roem der wapenen, verós hij echter de onderhandeling boven het ;rlog, en de zoetheden van den vrede boven ën luister der overwinninge. Hij ftond alleen iaer den tytel van weldoender des vaderlands, en wendde zijne zorge aen, om den koophandel, en de letteren te doen bloeijen , den .odsdienst, dien hij omhelsd had, te befchersen, en aen zijn hof het voorbeeld van alleri deugden te geven. De armen hadden een' ge-  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. 20.3 gemakkelijker! toegang tot zijn' perfoon ; hij hoorde hunne klagten met goedheid aen; en de geregtigheid als den wezenlij kften phgt van troon aenmerkende, deed hij het wetboek van den Denemarke, met toeftemmingeder. rijksraden, vermeerderen en verbeteren. Zijn zoon Frederik ftichtte , in de kerk van Rofchild, alwaer 's vorften lijk begraven wierd, tot deszelfs gedachtenis het heerlij kfte praelgraf, 't welk toen in het Noorden bekend was. De koningin Dorothea, gemalin van Christiaen, ftichtte te Kolding eene fcbool voor de Latijnfche tael', en begiftigde dezelve rijkelijk. Apenrade, tusfehen deze ftad en Sleeswjjk, is eene der rïjkfte en aenmerkelijkfte fteden van het ganfche hertogdom ; en men is nog gedurig bezig met het te vergrooten. Het beftaet een' lagen grond, aen eene breedeenopen golf, die door de Baltifche gevormd wordt. Zijne haven is noch uitmuntend noch zeer veilig, vooral wanneer de oostenwinden fterk doorwaeijen. Echter heeft zij genoegzame diepte, om de fchepen tot de brug te doen naderen. Het, eiland Alfen, vlak voor de golf, heeft niets merkwaerdigs, dan dat het, den tijd van zeventien jaren , de gevangenis van Christiaen den Ifen geweest is. Deze vorst was opgefloten in het kasteel van Sonderburg, hoofdftad van dit eiland , 't welk zijnen naem gegeven heeft aen een' tak van het koningklijke huis van Denemarke.  £04 De Nieuwe Reisioer. Ik week ter regterhand' af, om in het voorbijgaen de ftad Flensburg te bezigtigen, dewijl men mij zeide dat zij eene der gewigtigfte fteden dezer landftreke is. Zij is aen drie zijden omringd van hoogten , en wordt aen den anderen kant befpoeld door het water van de golf, die van de Baltifche: zee af tot bij de vier mijlen in het land dringt. De heuvels, die het binnenfte van deze baei omringen , vormen 'er eene zekere en vaste haven , diep genoeg om de grootfte fchepen te voeren. De ftad, fchoon zeer uitgeftrekt in lengte , heeft niet meer dan eene voorname ftraet, en twaelf anderen , die kleener zijn. Van St. Michiel af tot Paesfchen toe, zijn zij des nachts allen door lantaernen verlicht. De openbare gebouwen zijn drie Hoogduitfche kerken, eene Deenfche , een kollegie een gasthuis , een weeshuis , en eene beurs, of gebouw, aen eene maetfchappij van kooplieden toebehoorende. Drie omftandigheden maken deze ftad merkwaerdig in de gefchiedenis. De eerfte is het overlijden der koninginne Margareta , die, naer Zeeland willende vertrekken, in de haven van Flensburg overleed, op het fchip, waerin zij zich begeven had. De tweede is de hulde, welke de ftaten van het koningkrijk, in het jaer 164S , op het ftadhuis, aen Frederik den Uien deden. De derde is de geboorte van Christiaen den Ven in het oude kasteel, dat  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. £©5 dat tegenwoordig gefioopt is. Ik zal 'er bijvoegen, dat het hof, en alles, wat toen de regering van Denemarke uitmaekte , zich in het jaer 1655 te Flensburg onthield, terwijl de pest de hoofdftad verwoestte. Deze ftad bevat daerenboven niets merkwaerdigs , dan het kunstkabinet van een' rijken burger, waerin ik eene verzameling van oorfprongkelijke afbeeldingen van verfcheiden groote perfonaedjen van Denemarke gezien heb, waervan eenigen de wetenfchappen befchermd, aengekweekt, of'er zich in beroemd gemaekt hebben. De eerfte is die van Joachim Gersdorf, oorfprongkelijk uit Bourgonje. Hij was geen geleerde , maer beminde de letteren en de perfonen, die 'er zich aen overgaven. Deze genegenheid ftrekte zich uit tot de leerlingen der hoogefchole, wier vertrouwen hij derwijze gewonnen had , dat hij , om dus te fpreken, zich aen hun hoofd gefteld hebbende, hen overhaelde om Koppenhage te verdeedigen tegen de Zweden , die het in het jaer 1651 belegerden , en gedwongen werden de belegering optebreken. Gersdorf kwam tot de hoogfte bedieningen van den Staet. De tweede afbeelding vertoont Jozias van Rantzau, die in het jaer 1635 Lodewijk den XI Hen zijnen dienst aenbood, en in den ou. derdom van zesëndertig jaren met den marfchalksftaf van Frankrijk vereerd wicrd. Hij werd  %o6 De Nieuwe Reisiger. werd beftendig gèhouden voor één' der grootRe veldheeren zijner eeuwe, en tevens voor den beminnelijkften bij de vrouwen, die hem den fchoonen Rantzau noemden. Dewijl hij behagen in de verkwisting fchepte , en niet rijk was, vond hij meenigvuldige hulpmiddelen in hare edelmoedigheid. Zijne drift voor den wijn was overmatig; en in zijne dronkenfchap, liet hij zich tot allerlei onbetamelijkheden vervoeren. Hij verftond het beroep des oorlogs volmaekt, en fteldezich, gelijk de geringfte foldaet, voor het gevaer bloot. Hij had zoo vele wonden ontvangen , dat hem bijna niets dan de helft van zijn ligchaem was overgebleven. Hij had een oog , een oor, een' arm, een been, enz, verloren, 't geen gelegenheid gaf tot dit graffchrift: Du corps du grand Rantzau tu n'as qu'une des part s; L'autre moitié refta dans les plaines des Mars, II disperfa par-tout fes membres & fa gloire. Tout abattu quil fut, il demeura vainqueur. Son f«ng fut en cent lieux le prix de fa vi&oire; Et Mars ne lui laisfa riett d'entier que le cceur. Dat is: Van het ligchaem van den grooten Rantzau hehï gijjlechts een gedeelte; de andere helft bleef in het veld van Mars. Overal verfpreidde hij zijne leden en zijnen roem. Zoo geknot als bij was; bleef hij overivinnaer. Zijn bloed was op honderd plaetfen de prijs zijner zege; tn Mars liet hem niets geheels dan let hart. Welk  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. 207 Welk eene meenigte Van helden, Mevrouw, heeft dit geflacht van Rantzau, aen den Deenfchen landaert voortgebragt! In de ftaten van Denemarke is geene eenige aenmerkelijke bediening , aen welke deze roemrijke naem geene eer heeft toegebragt. Een Deensch fpreekwoord zegt, om de getrouwheid van een' onderdaen jegens zijnen vorst uittedrukken : „hij is getrouw aen den koning , gelijk een Rantzau. " Men telt tweeëndertig edellieden uit dit huis, welke zich door merkwaerdige daden , of door uitmuntende dienften, beroemd gemaekt hebben. Ticho Brahé, wiens tafereel hier de derde plaets beflaet, was van eene geboorte om naer de eerfte waerdigheden van het koningkrijk te kunnen ftaen. Maer zijn fmaek voor de fterrenkunde liet hem geene andere eerzucht over, dan om 'er nieuwe ontdekkingen in te doen; en Frederik de Ile. verfchafte 'er hem de middelen toe. Hij gaf hem tot een eigendom , gedurende zijn leven , benevens aenmerkelijke inkomften, het eiland Huen in de Zond , op eenigen afftand van Koppenhage, om 'er zijne fterrenkundige waernemingen te doem Irf deze eenzame plaets, gaf zich Brahé eeniglijk aen de letteröeffening over, en bedacht dat vermaerde ftelfel, 't welk hem zoo beroemd gemaekt heeft. Verfcheiden vorften gaven hem bezoeken; en in het bijzonder ontving hij het bezoek van Jakobus den Ien, ko-  ao8 De Nieuwe Reisicer,* koning van Engeland, die in Denemarke gekomen was, om met de prinfesfe Anna te trouwen. Deze vorst bragt agt dagen met Brahé door , en beval hem, in het affcheidnemen, dat hij alles, wat bij wilde, van hem zoude verzoeken. Onze filofoof begeerde niets anders dan eenige veerzen van 's vorftenmaekfel en een' Engelfchen hond. De koning nam de pen op , en maekte op ftaendevoet eenige flechte veerzen, tot lof van den fterrenkundigen. De hond was , voor Brahé, een verderffêlijk gefchenk; want op zekeren dag , dat de koning Christiaen de IVe. hem kwam bezoeken, wilde de grootmeester Valkendorf, die dezen vorst vergezelde , iri het vertrek van den filofoof treden, en werd gebeten door dit dier , 't welk hij een' fchop gaf, om het weg te jagen. Brahé verftoorde zich daerover, en fprak den grootmeester onbefcheiden toe. Valkendorf werd 'er doör geraekt; en dewijl hij alle gezag op den geest van zijnen koning had, gelukte het hem, onder verfcheiden voorwendfels, Brahé alle zijne jaerwedden te doen ontnemen , en noodzaekte hem eene wijkplaets buiten het koningkrijk te zoeken. De keizer gaf hem een verblijf in zijne ftaten van Bohème ; en de fterrenkundige vond in Praeg het zelfde gemak als te Koppenhage , om zijne geleerde waernemingen te vervolgen. Hij hield daermede aen tot het jaer iobi, wanneer hij ftierf door eene  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. 209 eene opftopping van water, in den ouderdom van vijfenvijftig jaren. Ticho Brahé paerde zijne groote hoedanigheden met vele gebreken; hij was al te zeer met zich zeiven ingenomen, fchepte behagen in alles te berispen, vond vermaek in onmatig te fchertfen, en vertoornde zich als men insgelijks ten zijnen opzigte handelde. Hoe verhcht hij ook was, ftrekte hij de bijgelovigheid zoo verre uit, dat hij de ontmoeting van eene oude. vrouw' als een kwaed voorteeken aenrnerkte. Hij dacht niet op dezelfde wijs van de jonge dochteren voor welken, zegt men, hij veel fmaek had. Hij werd ook voor een' onmatigen liefhebber van den wijn gehouden ; twee hoedanigheden , die luttel met de ernftige bezigheden van een' fterrenkundigen overeenkomen, en hem twee groote misflagen deden begaen. Op eenen dag dat hij te veel gedronken had , kreeg hij twist met -een' jongeling, die hem noodzaekte den degen in de hand te nemen. . Dewijl, hij den pasiër beter dan. den degen behandelde, werd hem, in dit ongelijke gevecht, een gedeelte van den ne'us weggenomen; maer hij maekte-'er zich een van zilver , zoo wel gewerkt, dat men hem voor natuurlijk aenzag. Hij kreeg de iterkfte neiging voor eene jonge boerinne , Christina genoemd.' De bekoorlijkhe. den van deze landfehoonheid deden zoo veel indruk op zijn hart, dat hij zijne geboorte en .XXI. Deel. O zij"  tio De Nieuwe Reisiger. zijne filofofie zelve vergat, en haer trouwde. Na dezen doorluchtigen geleerden , ziet men twee beroemde zeelieden, Adeler en Tordenskiold, van eene lage geboorte, doch van eene luisterrijke verdienfte. De eerfte verliet vroegtijdig zijn vaderland, en ging dienst in het gemeenebest van Venetië zoeken. Hij diende tegen de Turken met veel voorfpoed ; en het gerucht van zijne overwinninge deed den koning van Denemarke hem in zijne ftaten te rug roepen. De dood vergunde hem niet zijn vaderland zoo lang te dienen , als hij de Venetianen gediend had; doch hij hield 'er de hóoge achting ftaende, welke hij door zijne eerfte krijgsverrichtingen verkregen had. Tordenskiold had reeds een groot denkbeeld van zijné verdienfte gegeven, en zich de. waerdigheid van onderzeevoogd, waermede hij bekleed was, waerdig getoond, wanneer een punt van eere hem noodzaekte te vechten. Hij had het ongeluk van overwonnen te worden ; en zijn dood beroofde het vaderland van de groote dienften, welken het van hem verwachtte. Deze reeks van tafereelen in het kunstkabinet van Flensburg wordt befloten door de afbeelding van den doorluchtigen Niels Juel, Luitenant- Admirael-Generael van Denemarke. Zijn leven was eene aenëenfchakeling van gevechten en overwinningen. Zijne zeetriumfen mogen met die der grootfte vlootvoogden vergeleken wor-  Tweehond. Vijfenzestigste Brief, aii worden; en zeven zeedagen, welken hij teeen de Zweden won, zijn zoo vele gedenktekenen , die zijne gedachtenis vereeuwi- §Cïk trad niet in Hufum, tusfchen Flensburg en Sleeswijk , dan om deze ftad , die matig groot en vrij wel gebouwd is, terloops te befchouwen. Ik vernam dat de vermaerde Antonetta Bourignon , zich aldaer opgehouden hebbende, in het jaer 1673, 'er eene drukkerij in haer huis oprichtte , en 'er hare werken drukte; maer de afdrukfelswerdengeligt, door bevel van de regeringe. De overftrooming van het eiland Noordftrand , voorgevallen m het jaer 1634, veroorzaekte veel fchade aeri de inwoonders, door de berooving van de levensmiddelen, welken zij gewoon Waren daerüit te trekken. Dit eiland, in de nabuurfchap van Hufum, was eertijds vijf of zes mijlen lang, en omtrent de helft breed. Het bevatte tweeentwintig kerfpellen , en was buitengemeen vruchtbaer in granen en vee. Den 11 en-van Oótober, des avonds ten tien uren, werd het derwijze overftroomd, dat 'er bij de zeven duizend menfchen, meer dan dertien honderd huizen, en omtrent vijftig duizend fluks vee vergingen. Van geheel Noordftrand bleef volftrekt niets over, dan het kleene eiland Belworm, dat hooger dan het overige lag. Vijf-, tien of zestien honderd menfchen, het verderf O 2 onfc  212 De Nieuwe Reisiger. ontfnapt, hebben het land opnieuw bevolkt, met den onderftand der Vlamingen, die met groote kosten goede dijken maekten, om het voortaen voor. de omftuimigheid der zee te beveiligen. Zij bezitten het nog met den tytel van erfgrond, en hebben het burgerlijke en lijfftraffelijke geregt over de inwoonders, half Lutherfchen , half Katholyken, Beiden hebben zij 'er eene bijzondere kerk, en de vrije oeffening van den godsdienst. . Men fprak mij nog van andere eilanden, liggende in de naburige ftreken , als Sylt, Heigeland, enz, bewoond door oorfprongkelijke Friezen, die hunne aloude kleeding, en do tael , welke zij ten tijde van Karei den Giooten 'fpraken , behouden hebben. De vrouwen dragen tabberden, die haer naeuwelijks- tot de.knicn hangen. Zij 'bebouwen het land, en verrichten' al het veld- en huiswerk. Be mannen verlaten de zee niet, en verkoopen te Hamburg en Bremen de visch, welke zij vangen, Zij brengen hout, voeder en anderen voorraed te rug. Ik heb u weinig te zeggen van Sleeswijk, alwaer men naeuwelijks het geheugen van zijn' alöuden luister bewaert.. Eertijds was het keizerlijk en in het Hanfifche verbond; maer het beeft zijne heerlijkheid verloren , door het verliezen van een gedeelte van zijnen koophandel. De meenigvuldige brand en de oorlogen hebben het noch andere onheilen'doen on-  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. .213 ondergaen. De koning van Denemarke ontnam het den hertog van Holftein , en deed 'er de muren van flechten. De hoofdkerk door het vuur vernield zijnde , vergunde de kerkvergadering van Bazel aflaten aen die gee. nen, welke dezelve hielpen opbouwen. Het is tegenwoordig een zeer fraei gefticht, waerin Frederik de Ie, verfcheiden hertogen en b^fchoppen hunne grafftcden hebben: het altav r voornamelijk is een uitmuntend werkftuk. Frederik de lk. vernietigde het bisdom % en maekte zich meester van het grootfte gedeelte van deszelfs bezittingen. De aloude abtdij van St. Jan is veranderd geworden in een kapittel van jufferen van den Protestantfchen godsdienst. Het kasteel van Gottorp is gebouwd digt bij Sleeswijk , in eene aengename ligging. Het was eertijds de verblijfplaets der bisfchoppen, die het verruilde aen de hertogen; en het werd door den tijd eene goede fterkte. De koningen van Denemarke, dit land aen hunne kroon gehecht hebbende, verbeterden het gebouw, en verrijkten het met fieraedjen. Zij vertierden deszelfs verfchillende vertrekken met fraei ■ je fchilderijen en kostelijken huisraed. In dit kasteel vergadert het opperfte geregt, als mede dat van het landfehap ; en de landvoogd houdt 'er zijn verblijf. Men bewaerde 'er oudtijds de vermaerde globe, gemaekt door Andréas Busch, onder het beftu.ur van (JlejO 3 rins,  ai4 De Nieuwe üeisiger. rius , en waervan Frederik de IVe. een gefchenk deed aen Peter den Grooten. Te Sleeswijk het avondmael houdende met een' tooneelfpeler van Hamburg, had ik het vermaek van hem als een' verftandigen man, die .n zijne kunst geöeffend was, te hooren fpre]ken, en bijzonderlijk over het Deenfche tooneel, waervan hij den voortgang, en de geboorte zelf, aen den beroemden baron van Holberg toefchreef. „ Deze fchrijver , zeide hij tot mij , te „ Bergen in Noorwegen geboren, en federt „ twee jaren overleden , was uit een edel ,, doch arm geflacht gefproten. Beroofd van ,, zijne ouderen, welken hij vroeg verloor, a, zonder goed, zonder onderftand, aen zich 3, zeiven overgelaten , fchoon hij flechts ne„ gen of tien jaren bereikt hadde, volhardde 3, hij in zijne begeerte om zich in de letteren „ te oeffenen, en ging van het eene fchool „ tot het andere, bedelende zijn brood en de „ wetenfehap. In den ouderdom van zeven„ tien jaren, befloot hij te reizen; en zonder „ geld of aenbeveiing', ondernam bij Europa „ op zijn voeten rond te wandelen. Hij „ doorkruiste Duitschland, Italië, Frankrijk, „ Holland, Engeland, enz, om allerlei kun. „jdigheden te verkrijgen. Hij ging bij dag; „ en des avond zong hij aen de deuren der ,, huizen , om een fober mael te verwerven » Verrijkt met alie de kundigheden van Europa," „ her-  TWSKHOND. VlJFlNZESTÏGSTE BRIEF. 21 ƒ hernam hij den weg naer Koppenhage, " alwaer zijne werken hem veel achting baerden, M Hii was beurt om beurt poëet, histone" fchriiver, filofoof; en indien hij in dit alles " niet volkomen flaegde, werd hij echter voor één* der beroemdfte letterkundigen " van Europa gehouden. Zijne gefchiedenis van Denemarke is eene der geachtften, fchoon zij vol van beuzelachtige gevallen, en van behagelijkheden beroofd is. Als " filofoof is hij bekend door twee deelen van " zedenkundige gedachten, waarin men, onder eenige juiste aanmerkingen , een groot aental van wonderfpreuken en geringheden " aentreft Maer hem alleen als blijfpeldichter " befchouwende, vel ik het volgende vonnis over zijne werken, waervan'er verfcheiden " in het Fransch vertaeld zijn. Dees man heeft zesëntwintig bhjfpelen „ gemaekt. Zijne manier is naeuwkeung en natuurlijk. Hij is bijna altoos zoo befchaefd als Terentius, fomtijds zoo vermakelijk als " Plautus. Het lezen van de Franfche bly" fnelen van dezen tijd heeft hem niet bedorven. " Hij heeft geene koele famenfpraken, geene " bovennatuurkundige tooneelen, geene uit! gezifte cevoelens. Onder zijne landgenooten, verwijten hem de aenfchouwers van een " kiefchen fmaek al te lage fchertferijen, en den al te erooten overvloed van dat grove " zout, 't welk alleen het gehemelte van hec " ' 0 4 §e  t\6 De Nieuwe Reisiger. „ gemeene volk prikkelt. Zij willen dat deze „ dichter noch den fmaek van het goede gezel„ fchap„ noch de kennis van de gewoonten „ der groote weereld heeft; dat hij niet dan „ geringe zeden uitkiest, dat hij fchitterende „ belagchelijkheden tot het voorwerp van „ zijne geestigheden hadde moeten nemen, „ en dat hij gewigtigerperfonaedjen, karakters „ en tegenftrijdigheden zoude hebben kunnen 3, vinden. „ Deze verwijtingen zijn te ver uitgeftrekr. 3, De baron van Holberg verdient toegevend„ heid, voor zoo ver hij niet alleen de vader „ van het tooneel zijns landSerts is , maer „ daerenboven om dat hij geen'opvolger heeft. „ Mélampe, de Eerlijke Staetzucht, de Wispel„ turige, Henrik en Pernüle zijn geene kluchten. „ Men vertaelt dagelijksch Engelfche ftukken l 5, die dezelven niet opwegen. Ik ben overtuigd, dat eene bekwame hand 'er voordeel mede zoude kunnen doen, enze zelfs be„ kwaam maken voor het Franfche tooneel, „ het zuiverfte en edelfte van alle de fcbouw„ burgen. „ Het tooneel van Denemarke zoude jremak„ kelijk tot volmaektheid gebragt kunijen wor„ den: men zoude moeten beginnen, door het „ verbannen van alle de kluchten, getrokken „ uit uwe Hukken, welken de vertalers vlijtig „ in het Deensch brengen, voor tien kroonen s, ijder fpel. Een fchouwhurg moet niet ver. „ ta-  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. 217 talen, dan om zich te hervormen , en " behoort niet dan groote voorbeelden te " volgen. De Vrek, de Menfchenhater, de " Speler , de Hoogmoedige zullen den fmaek " der fchrijveren en van het algemeen befcha' ven. De Dokter tegen dank en het Gast" mael van Peter zullen denzelven bederven. " Het is zonderling dat de Denen geene , 't'reurfpelen maken. Zij hebben flechts eenige ,', tooneelerf van den Cül, vertaeld door Rots„ gaerd, den besten hunner dichteren. Eenigen ,' befchuldigen hunne tael van niet bekwaam tot „ het treurige te wezen; maer is het waer„ fchijnlijk dat eene fpraek, wier toonen zoo klagelijk, zoo bewegelijk zijn, het zielroe, rende niet zoude kunnen uitdrukken ? Ande" ren willen, dat de gemoedsgefteldhe'id van " den landaert 'er afkeerig van is. Maer hoe " kan men wanen, dat een fier, edel en li grootmoedig volk geene fchrij vers kan heb' ben, die gewigtige onderwerpen behandelen, " het menfchelijke hart kennen, en de harts" tochten weten te befturen? Indien de Denen " oeene treufpelen hebben , het is noch de fchuld van het vernuft, noch diedertalc; ' het is de fchuld der omftandigheden. Het " tooneel is onder hen flechts in zijne geboorte; en de tael hunner poëten is nog de tael der „ goden niet. „ Het beroep van tooneelfpeler, in Dene„ marke noch door de wetten noch door den O 5 » g°ds'  3i8 De Nieüwe Reisiger, „ godsdienst gevvraekt zijnde , wordt geöeffend door jonge lieden , die meestendeels „ hunne letteröeffeningen volbragt hebben, „ In Frankrijk, worden uwe fpelers en fpeel„•fters door het volk veracht, en door de „ grootengeliefdkoosd: in Denemarke, indien „ de grooten hen niet zoeken , heeft het volk „ voor hun geene de minfte verachting. Het „ zoude te wenfchen zijn, dat zij de groote „ weereld mogten zien, om haernatevolgen. „ Hunne falétjonkers zijn zoodanig , als zij „ wezen moeten in een land, alwaer 'er geene „ anderen dan gebrekkigen zijn. Men beklaegt „ zich dat de tooneelfpeelfters geenen fmaek „ in hunne kleedij' hebben , en dat zij zich „ zonder verbeelding' en zonder fierlijkheid „ optooijen. Het tooneel, dat de kleedings„ wijs in zwang moest brengen, ontvangt de„ zelve van het hof; het hof ontleentze van „ de ftad ; de ftad kriigtze van Hamburg, „ 't welkze van Parijs haelt, enze bederft door „ 'er verandering in te willen maken. „ De Deenfche tooneelbende heeft beftuur„ ders, die, door eene verkeerde fpaerzaem„ heid, niet genoegzaem bedacht zijn, om zich „ nieuwe voorwerpen te bezorgen: nimmer „ ziet men een' beginnenden, nimmer een' „ nieuwen fpeler. Dit is echter het eenige „ middel om een tooneel in ftand , en de ,, nieuwsgierigheid van het algemeen gaende „ te houden. De jaerwedden der fpeleren » zijn  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. 219 zijn niet zeer aenmerkelijk s die der fpeelfteren zijn noch naer hare begaefdheden, ]\ noch naer hare gedaente, noch naer hare „ wijsheid gefchikt. ' „ De fchouwzael van Koppenhage is mee „ verftand gebouwd; de logies zijn wel verdeeld, en de werktuigen met veel kosten *' en eenvouwigheid gemaekt. Men roemt het muzyk van het orchest; maer de tusfchen' bedrijven zijn zoo lang, dat het mij aftoos " grootelijks verveeld heeft. Ook is 'er eene " bende van Franfche tooneelfpeleren , die eene jaerwedde van den koning genieten. I Dc doorluchtige vorst, welke regeert over onderdanen, trotsch over hunne beteuge- ' ling van de Romeinen , fchijnt de rampen, " welken de voorouders zijner volken aen de " kunftcn verwekt hebben, te willen herftel" len. Hij roept haer in zijne hoofdftad, om " de krijgshaftige drift van zijnen landaert t» " verlichten , te verzachten en te matigen, " en haer, om dus te fpreken, tot het ver' leenen van vergiffenis aen hare verwoesters II overtehalen. Welk eenen voortgang moe" ten zij niet maken, onder eenen opperheer, " die haer zelf aenkweekt, en niet fchroomt " zich, ten haren behoeve, van een gedeelte van zijn gezag te ontdoen? „ Ik wil, zegt „ deze vorst, dat zij vrij blijven in mijne „ ftaten, en dat 'er het vernuft noch veronc„ rust noch gedwongen worde". » De  220 De Nieuwe Reisigeb.. „ De uitwerkingen beantwoorden aen deze „ fraeije grondregels: alle de kunften worden ,, bemind, geëerbiedigd en onthaeld in Dene„ marke: eene bloeijende hoogefchool , let„ terkundige genootfchappen, akademiën der „ fchilder- beeldhouw- en bouwkunde, kunst5, vertrekken der natuurlijke historie, fcholen „ der geneeskunde, openbare kollegiën, mee„ nigvuldige handwerken , eene aenzienlijke „ zeevaert, die van dezen landaert de derde „ koningin der zeen maekt, eene talrijke en „ geoeftende krijgsmagt, zijn voorwerpen, ,, die van alle kanten de verwondering der „ reizigeren tot zich trekken. „ Overreed van de voortreffelijkheid uwer „ letterkunde, voegde de tooneelfpcler'er bij, „ ftelde Frederik zijne onderdanen in ftaet, „ om uit uwe werken den fmaek van Athene, „ Rome en Parijs te putten. • Hij heeft een' „ leerftoel der Franfche tael' en fraeije lette„ ren gefticht. De opening der openbare „ lesfen gefchiedde door eene redevoering, „ waerin de nieuwe hoogleeraer, de heer de „ la Beaumelle dit letterkundige en tevens „ ftaetkundige voorftel onderzocht: of een „ rijk zich eerwaerdiger maekt door de kun„ ften , welken het uitvindt, dan door die, ,, welken het aenneemt? Dit onderwerp, naer „ de omftandigheden uitgekozen , werd met „ eene mannelijke welfprekendheid behandeld, „ en het gefchil beflist ten voordeele van de „ aen-  ïweehond. Vijfenzestigste Brief. 221 „ aengenomen kunften, en tot roem van den verlichten vorst, dieze aenneemt. Echter is het vooroordeel, 't welk den „ menfchen van een' zekeren rang eene edele „ onkunde oplegt, noch niet geheel uit het ko., ningkrijk gebannen. Hoe kan men dit over„ blijffel van barbaerschheid overeenbrengen ., met de beleefdheid , waeröp de Deenfche „ adeldom zich beroemt ? Kan men gelooven „ dat 'er op aerde een rijk is, waerin men „ het befchermen van de letteren tot eer, en „ het aenkweeken van dezelven belagchelijk „ rekent; waerin de vorst haer een verblijf „geeft, haer aenmoedigt en beloont, en „ waerin het aenzienlijkfte gedeelte van het „ koningkrijk zich door de letteröeffening ," denkt te vernederen ? Zulk eene vreemde „ denkwijs is niet gefchikt, om een befchaefd „ volk lang onder bedwang te houden. „ De redenaer eindigde zijn gefprek door „ den lof der Denen , wier groote mannen „ hij tegen die der andere landen ftelde, 11 doende zien dat hunne begaefdheden in " gansch Europa waren doorgedrongen. Twee „ van hun leefden toen in Frankrijk, en ge„ noten de grootfte achting. De een , het „ fieraed van eene der geleerdfte akademiën „ der weereld, bezig met nieuwe ontdekkingen in de zekerfte en nuttigfte wetenfchap „ te doen, droeg zorg voor de planten van „ den fchoonften tuin van het heelal. De an- „ der,  22ï De Nieuwe Rèisióer. „ der, tot de moeijelijkfte en doornachtigfte „ verrichtingen gebruikt, in de gewigtigfte „ zaken geraedpleegd, tot de Juisterrijkfte „ eertrappen verheven, tastte onverwinnelij>, ke fteden aen , en verooverde dezelven. ,, Geene verlichtte Frankrijk ; deze verdees, digde het. De eerfte behield het in dien voortreffelijken roem , welken het in de „ wetenfchap van het menfchelijke ligchaem „ had. De tweede, de vriend, voedfterling „ en mededinger van Mauritius * en Mars, „ vertroostte het zelve over het verlies van „ dien onverwinnelijken Sax, die hem tot de „ overwinning gevormd had. in den eenen „ achtte het eenen geleerden; in den anderen ,, bewonderde het eenen held. In Windflow „ befchouwde het den god der gezondheid, „ in Lowendahl den god des oorlogs. " Jakob Benigne Winfiow werd geboren te Odenfée, in het jaer 1669, van Pieter Winflow, leeraer dier ftad. Hij werd zelfs tot dit beroep gefchikt door zijnen vader , die hem in de grondbeginfelen van het Lutherdom opvoedde; doch hij was tot een' anderenftand geroepen. Nadat hij, den tijd van een jaer, lesfen in de geneeskunde genomen had, in hst kol- * [Graef Maurits van Saxen, natuurlijke zoon van Frederik Augustus , koning van Polen , en beroemd door zijne overwinningen voor Frankrijk , in de eerfte helft van deze eeuw'.]  TtfEEHOND. VlJFENZESTICSTE BrIEF. 222 kolle°ie van Koppenhage , befpeurde hij de noodzakelijkheid om de bekwaemfte meesters in alle landen te zien, ten einde zich in deze wetenfchap te volmaken ; en de koning van Denemarke bevorderde, door zijne weldaden, deze geleerde reizen. Winflow vertrok naer Holland, alwaer hij eenigen tijd bleef, en be. gaf zich verders naer Parijs, alwaer hij zich oeffende onder den vermaerden ontleedkundigen du Verney. De Uitlegging der Katholyke Kerke, door den beroemden Bosfuet, viel bij geval in zijne handen: hij werd door dit lezen bewogen , en deed afzwering in de handen van den doorluchtigen kerkvoogd. Zijne achting verfpreidde zich van dag' tot dag; de koningklijke akademie der wetenfchappen oordeelde hem waerdig om onder hare leden aengenomen te worden. Hij billijkte deze verkiezing door zijne uitmuntende gefchriften; maer het grootfte werk , uit zijne penne voortgekomen , is de Ontleedkundige Uitlegging van het menfchelijke ligchaem. Hij had langen tijd, voor den heer du Verney, openbare lesfen over de ontleed- en heelkunde gegeven , in den tuin des konings; hij vervulde zelf deze plaets, en ftierf in den ouderdom van eenennegentig jaren, met den roem van een' deugd, zamen man, en een' der bekwaemfte ontleedkundigen van Europa. Wrik Frederik Woldemar, graef van Lowendahl, geboren te Hamburg, in het jaer 1700,  224 De Nieuwe Reisiger, 1700, had tot vaderlijken grootvader een'natuurlijken zoon van Frederik den Uien, koning van Denemarke, die hem tot graef van Guldenleeu'w verhief, en. hem vervolgens ridder van den olifant, algemeenen marfchalk der heiren, kanfelier van het koningkrijk en landvoogd van Noorwegen maekte. Lowendahl droeg eerst de wapens in Polen, vervolgens in Denemarke, daerna in Hongarijen en Italië , in dienst' van den keizer. Vandaer ging hij over in Rusland, en verzocht eindelijk bezigheid in Frankrijk, waer onze koningen de vreemdelingen , door hunnen krijgsbegaefdheden beroemd, altoos gunftig ontvangen hebben. - Voor mijne te rugkomst te Kolding , van• waer ik mij naer Noord.Jutland moest begeven, wilde ik Frcderikftadzien. Het is eene Rad van ' middenmatige grootte , regelmatig, vierkant , op de Hollaudfche wijs gebouwd , en wier ftraten , zindelijk onderhouden , • gedeeltelijk met lindenboomen beplant zijn. Zij is haren oorfprong verfchuldigd aen eenige Arminianen of Remonftranten , die uit Holland vlugtten, na het Synode van Dordrecht , en ontleent haren naem van'Frederik den ÏVm, hertog van Sleeswijk , i die toen in dit gewest regeerde. De magiffcraet is 'cr half Lutersch , ep. half Remonftrantsch. De kerk dezer laetften dient tevens voor. de Gereformeerden. Ook zijn 'er Kwakers , doch in een gering getal, Doops-  Tweehond. Vijfenzestigste Br tef. 225 Doopsgezinden en Joden. De inwoonders trekken hun onderhoud van allerlei zijde- en wolJereederijen, van de zeevaert'en den koophandel. De itad is in 't geheel door geenen muur omringd ; haer ganfche omtrek beftaet in eene graft , met groote boomen bezet. Verfcheiden vaerten en kostbare fluizen leidden 'er de rivier de Treen in den Eider. Het eigenlijke Jutland , anders Noord-Jutland, bevat de vier ffichten van Ripcn, Aerhufcn, Viburg en Stelburg, welken ik na elkanderen doorkruist heb , tot aen de haven dezer laetfte ftad, waerin ik mij fcheep moet begeven , om naer Zweden te vertrekken. De ftad Ripen, liggende eene mijl van de kleene Belt, aen deNipfa, die'ereene haven vormt, heeft in hare hoofdkerk', die met verfcheiden marmeren kolommen verfierd is, de grafftede van eenen koning Erik , en van eenen anderen , Christoffel geheten. Voor zoo ver men van deze twee vorften kan oortleelen, uit de oude opfchriften, welken men met moeite op den grafzerk leest, moet de eerfte vriendelijk en weldadig geweest zijn, en gedurende zijne regering de grootfte Zorg getoond hebben, om de geregtigheid jegens zijne volken te oeffenen. De onderdrukte vond in hem een' vader, en de booze een' geftrengen regter. Als een ijverig befchermer van den godsdienst en deszelfs bedienaren, verrijkte hij de kerken, ftichtte kloosters, en XXI. Deel. P had  zz6 De Nieuwe Reisiger. had echter geen'minder fmaek tot de vrouwen, zoo voor als na en gedurende zijn huwelijk. Alen vertelt van dezen vorst een geval, 't welk men meent hem /.niet alleen gebeurd te zijn. Een harpfpeler had dc begaefdheid, om alle de hartstochten, welken hij op zijn fpeeltujg uitdrukte, in de ziei zijner toehoorderen te doen overgaen.. Erik wilde hem hooren, en beval hem een ftuk van de grootfte hevigheid uittevoeren. Dc muzikant , zich lang yerontfehuidigd hebbende , geboorzaemde , en bragt den koning in zulk eene oyermaet van woede, dat deze vorst, buiten zich zeiven vervoerd , zich met den degen in dc hand wierp ©p dc geenen , die hem omringde , en vier perfonen doodde , eer hij van zijne razernij' bedaerdc. Eindelijk weder tot zich zelvcn gekomen , cn wanhopende dat hij zich dus met het bloed zijner onderdanen bezocteld hadde, deed hij gelofte, ten einde zijne misdadige nieuwsgierigheid te boeten , om eene andere foort van nieuwsgierigheid te voldoen, door het be-, zoeken van de heilige plaetfen, cn vertrok tot deze heilige bedevaert. Het graffchrift van Christofi'el bericht niets anders , dan dat hij de geestelijkheid met weldaden overlaedde, en door een' bisfchop vergeven wierd. Een kasteel ter verdeediginge van de ftad, een kollegie tot onderwijs van de jeugd, een kerkeraed voor de kerkelijke zaken, eene ichool der godgeleerdheid voor de kerkdijken, eene boe-  Tweehond. Vijfenzestigste. Brief. 22? s b skerij voor bet algemeen , zijn het merkWaerdigfte , 't welk de bisfchoppelijke ftad Ripen, na de hoofdkerk, aen de vreemdelingen vertoont. Met kollegie is het oudfte, dat in Denemarke gevonden wordt. Het kloosterder Dominikaneren is in een welbegiftigd cn welonderhouden gasthuis veranderd. In deze. plaets zijn eene. volks- en twee landfchaps-kerkVergaderingen, in de dertiende, vijftiende en. zestiende eeuwen gehouden. De ftichting van Fridericia, eertijds Frederik-Odde, aen de kleene Belt, klimt weinig boven de honderd jaren. Deszelfs vestingwerken waren nacuwelijks voltooid, wanneer dc Zweden het in dc asch leiden. Om het tehcrftelicn, cn 'cr inwoonders te lokken, vergunde Christiaen de V.e het zelve het regt van fchuilplaets en vrijdom, voor alle de vreemde Cn inlandfche bankeroetiers, met de vrije oeffening van alle de godsdienften. Met alle deze; voordeden voorzien, werd de ftad welrasch, herbouwd , op nieuw verfterkt, en voornamelijk bevolkt,- gelijk.gij ziet, met zeer eerlijke lieden. ,. . , . , t .... , , Aerhufcn, hoofdftad van het fticht van dien naem, ligt in eene vlakte tusfehen de zee eneen meir, welks water door eene vrij breeds vaert ftroomt, cn de ftad in twee ongelijke dcclcn verdeelt. Dezelve is luchtig, groot, welbewoond, en heeft alles, wat eene ftad bloeiende kan maken; nutte ftichtingen,' een' aën-. P % mer-  S28 De Nieuwe Reisigér. merkelijken koophandel, openbare fcholen, een' geregtszetel , pleinen , markten , eene haven, enz. De hoofdkerk is eene der oucifte kerken van het land, en het fraeiftegebouw van het landfchap. Randers is eene andere plaets van het zelfde fticht, bekend door hare handfciioenen, zalmen, haer aerdewerk, fchoorfteenroet, en voornamelijk door haer uitmuntend bier. Viburg, hoofdftad van het kleenfte der vier ftichten, waeruit Jutland beftaet, en van geheel Jutland zelf, is gebouwd aen den oever van het meir Asmild, dat zeer overvloedig in visch is. Men wil dat zij oudtijds Cimberberg genoemd wierd, cn dat zij de eerfte ftad der Cimbren was. Het landfehapsgeregt, of parlement van het landfchap, zit 'er alle maenden. Het gebouw, waerin deze raed vergadert, is merkwaerdig , niet alleen omdat men 'cr de handvesten van het land bewaert, maer ook omdat het behoed wierd voor den verfchrikkelijken brand , die in het jaer 1726 de hoofdkerk , het paleis van den bisfchop , en de meeste andere gebouwen in de asch leide; doch alle deze geftichten zijn herbouwd geworden , en zelfs veel heerlijker dan zij voor dezen rampfpoed waren. Men bewaert, in eene blikke kas, de beenderen van Erik den V-n, vermoord door zijne eigen onderdanen. In het koningkrijk was een heimelijk eedgenootfehap tegen dezen vorst. Vermoeid door eene  Twkekond. Vijfenzestigste Brief. 225* eene langdurige jagt, had hij zich opgehouden in het dorp Finderup, in de nabuurfchap deZer ftad. Eenige edellieden, die hem vergezeld hadden traden vermomd in zijne kamer, en doorgriefden hem met vijftig ponjaerdfte' teen. Denemarke verloor in hem een' vreed/ zamen en weldadigen koning, zeer gefteld op het geluk zijner volken, welken hij als zijne kinderen beminde. De naem van Aelburg is aen de hpofftad van dit fticht gegeven , uit hoofde van de groote hoeveelheid van ael, welke men vangt in den zeearm , aen wiens oever zij gefticht is. Deze golf, die haer' ingang in de Baltifche zee heeft, vormt eene genoegzaam diepe haven, om 'er de fchepen in veiligheid te bergen. Men prijst de fnaphanen, pistolen, pacrdenzadels en handfehoenen van Aelburg, als de beste en geachtfte van het koningkrijk, Voornamelijk roemt men de beleefdheid harer. inwoonderen, die haer het tweede Koppenhage heeft doen noemen. Alle deze landen, die, het een voor, het ander na, de Deenfche heerfchappij vergroot hebben, zijn langen tijd onafhangelijk van eh kanderen geweest. Verfcheiden- meest zeldzame omwentelingen hebben, hen onder denzelfden meester vereenigd , en. aen dezelfdewetten onderworpen. Zij zijn meer of min bloeijende geweest, naermate zij onderhevig waren aen de onbeftendigheid van den oceaen % P 3 die  23© Be Nieuwe Reisiger. die nu zich van zijne ocveven verwijdert, en ftraks hen inzwdgt. Men ziet in deze gewesten eene halsfterrige worfteling tusfehen de menfchen en de zee , een' eeuwigdurendeu ftrijd , waervan de voordeden elkanderen doorgaens evenaren. De luchtftreek van deze afgelegen gewesten is zoo geftreng niet, als men'volgens hunne hemelsbreedte zoude oordeelen. Indien de golven, waervan zij omringd zijn, fomtijds de zeevaert zien afbreken, gefchiedt dit minder door het ijs, 't welk 'er gevormd wordt, dan door het geene 'er de winden aen voeren , en 't welk 'er zich op een hoopt. De naburige landfehappen van Duitschland genieten hare getemperdheid. De koude is'er zeer gematigd, zelfs op de kusten van Noorwegen. Het regent-er dikwerf des winters; en zijne haven van Bergen is naeuwelijks eens door de ijsfchotfen gefloten , terwijl die van Lubek, Amfterdam en Hamburg zulks zesmael in het jaer zijn. Doch het is waer dat dit voordeel duur gekoft wordt, door de dikke en gedurige nevels , die het verblijf van Denemarke onacngenaem, treurig en ongezond, en deszelfs inwoonders zwaermoedig cn droefgeestig, maken. Daerenboven zijn 'zij zeer aen het fcheurbuik onderworpen ; doch de ongematigdheid der lacht brengt minder toe tot deze, ziekte , dan het ■ meenigvuldige gebruik van gezouten vleesch, wa«rmcde zij zich voeden. De  Tweehond. Vijfenzestigste Brief. 231 De landbouw zonde van een acnmerkelijker voordeel in dit koningkrijk kunnen zijn , indien de boeren'er meer acn-cmocdigd of meer onderwezen waren. Na eenen goeden oogst, zouden zij in ftaet zijn ,J om vele granen uittevocren. Het voordeeügfte vertier gcfchiedt naer de zuidelijke gedeelten van Noorwegen , alwaer men geene rogge dan van Denemarke durft verkoopen, fchoon men ze zich van elders beter koop zoude kunnen bezorgen. De eilanden Funen , Laland , Langeland en het fchiereiland Jutland leveren 'er de grootfte hoeveelheid van. Het eiland Zeeland brengt fpelt voort ; en het baljuwfchap van Eiderftad, in het hertogdom Slecswijk, drijft een' grooten koophandel fri boter en kaes. Reeds heb ik gefproken van de vruchten van Falfter, den honig van Funen, enz. Denemarke is genoegzaem voorzien van tuinvruchten en hop. Men plant'er tabaken meekrap. Waerhet hout ontbreekt, brandt men turf. De kusten, meiren, vijvers en ftroomen zijn zeer vischrijk. Het land verfchaft krijt, trippel, volders aerde, aluin en vitriool. Maer dc wijn en de metalen ontbreken'er; en het weinige zout, 't welk men 'er verzamelt, js van eene flcchte hoedanigheid. Dit koningkrijk, liggende ten noorden van Duitschland, cn van het keizerrijk afgefcheiden door den Eider, beftaet, gelijk gij gezien, hebt, uit verfchillende gedeelten, die, allen ■p 4 te  23* De Nieuwe Reïsicer. te famen, eene ruimte van omtrent twee bon.' derd muien kunnen uitmaken; maer op deze onmetelijke oppervlakte zou men naeuwelijks vijftien honderd duizend zielen tellen, 't geen in geenen deele evenredig met hare uitgeftrektheid is. In de Jangverloopen eeuwen werd dit land door meenigvuldige verhuizingen ontvolkt. De rooverijen, die daerop volgden, en de regeringloosheid, die 'er het onvermijdelijke gevolg van is, verhinderden den ftaet zich te herftellen. Andere oorzaken zullen misfchien zelfs de hoop van eene grooter bevolking' geheel uitdoovcn: de eene is de Ja 1756. P 5 Twee-  *34 De Nieuwe Reisiger. Tweehonderd Zesenzestigste Brief. f: , fsé ■ ;'• ):.' 'j£ mm iaorrnno -Aai} .timnA' Zweden. Tk kom in een land, dat, tusfchen DcneJL marke, Noorwegen en Rusland, in eene kromme lijn, rondom de Baltifche zee, eene ruimte van omtrent veertien honderd mijlen omtreks beflaec. Deszelfs kusten zijn omringd van landtongen , eilanden en rotzen , die de fcheepvaert van Aelburg naer Gottenburg vrij gevaerlijk maken; maer wij wisten 'er ons gelukkig uit te redden. Gottenburg, waeruit ik u fchrijf, is eene bisfchoplijke ftad, de grootfte en handelrijkfte van Zweden, na Stokholm, en de hoofdftad van een landfchap, dat een gedeelte van eigenlijk Gothia of Gothland uitmaekt. Deze ftad ligt nabij de zee, aen den mond van den ftroom der Gothelbe, die uit het meir Wener voortfpruit, en al het water, vt welk vierentwintig andere rivieren in het meir ontlasten , naer den Oceaen voert. De vestingwerken , de haven , de bezetting, de graften , de ftoffereederijen , de maetfehappijen van koophandel, de tolhuizen, de geregtsbanken, de admiraliteit, dc drukkerijen, het bïsfehopshuis, de kweekfchool, brecde, zindelijke en regte ftraten, bezoomd met huizen, van fteen gebouwd;  Tweehond. Zesenzestigste Brief. 235 bouwd; dit alles, Mevrouw, duidt eene ftad van aengelegenhcid acn, voornamelijk, iedert de daerin dikwiis oncftane brand gelegenheid tot herbouwingen gegeven heeft, waerdoor zij vergroot en verfraeid is. Op de brug vertoonen zich de vier wecrelddcelen, om te beteckencn dat alle de volken 'er vrijelijk mogen handelen. Dc haven is ruim genoeg, om gemakkelijk vijftien fchepen van rang te bevatten ; en federt dat het Wenermeir , door eene graft , aen dat van Meier gevoegd is, kan men de koopmanfehappen, te water, tot aen Stokholm vervoeren. Door eenige wandelingen, in de omliggende ftreken, kreeg ik kennis van dit landfchap, in Zweden beroemd door zijne uitmuntende kazen. Gij oordeelt hier uit, dat het zeer vele cn vruchtbare weiden heeft, en dat men 'er veel vee houdt. De inwoonders hebben daerenboven den onderftand van de visfeherij' en den koophandel; en men maekt 'er ijzer en papier. Van de kruin' eens bergs ontdekte ik agtën dertig kerken ; en van een' anderen berg telde ik drieëntwintig meiren. De rotzen hebben bijna allen de gedaente van lönifche of Korintifche kolommen. Men toonde mij eene diepte , waerin men zeide dat de Heidenen, in de afgodifche eeuwen, zich ter liefde van hunne goden wierpen, wanneer zij hun leven aen dezelven opofferden. Men geleidde mij sen den hoogen en vreefelijken waterval van Trol-  236 De Nieuwe Reisiger. Trolhoeta, beftaende uit drie ftortingen, waervan ijder meer dan zestig voeten hoog is. Eene mijl herwaerds, boven een' anderen waterval, is eene brug, die op twee rotzen ligt, en onder welke eene uitmuntende zalmvisfcherij is. Twee mijlen lager, ziet men een' waterva-l, dien de vaertuigen, door middel van drie Huizen, te boven ftevenen. De fcheepvaert, opgericht tusfchen Stokhslm en Gottenburg, dat is, van de Baltifche zee tot den Oceaen, gaet door. het meir van Meier, den ftroom en de graft van Arboga, de Wener, zoo even gemeld, en van daer in de Gothelbe. Door be. hulp van deze verfchillende famenvoegingeri', alleenlijk federt eenige jaren gemaekt, kunnen de Zweden naer alle de gedeelten der weereld varen, zonder dat zij de Zond of de Belt behoeven te moeijen. De bekendfte plaetfen , in de omliggend* ftreken van het Wenermeir , zijn de lterkte Elfsburg, welke men als het kasteel van Gottenburg kan befchou wen, en de ftad Skara, de alöudfte van West-Gothland, en eertijds de hoofdftad van het koningkrijk. De koningen hielden 'er hun verblijf; en tegenwoordig is zij nog de zetel van een' bisfchop. De hoofdkerk is een merkwaerdig gebouw, door hare fraeiheid en oudheid. Karelftad ontleent zijnen naem van koning Karei den JX^n , die het zelve ftichtte in het begin der laetfte eeuwe* in een oord, alwaer men veel Zalm vangt. Hi-  Tweehond. Zesenzestigste Brief. 237 Fifingen, een kleen driehoekig eiland, door de Gothelbe gevormd , hing oudtijds af van de koningkrijken Zweden, Noorwegen en Denemarke : ook heeft men 'er drie koningen, zegt men, te famen aen eene fteenen tafel zien eten, terwijl ijder van hun op zijn eigen land zat. Het meir Wener, in welks nabuurfchap deze verfchillende landen liggen , is veertig mijlen lang, en vierentwintig breed op zijne «rrootfte breedte. Men ziet 'er verfcheiden eilanden, en onder anderen één, op het welke een kasteel is, Loekoë genoemd, 't welk aen liet huis van La Gardie behoort. De Weter, die ten nacstenbij van de zelfde lengte, maer veel naeuwer dan het eerfte meir is, ontlast zich, door den ftroom der Motele, in de Baltifche'zee. Uit de gewesten, welken deze twee meiren befpoelen, kwamen voornamelijk die Noordfche volken, wier dapperheid den ondergang van dat ontzagchelijke rijk, 't welk zich onbefcheidenlijk het Rijk der Weereld noemde, voorbereidde of voltooide. De eenen, onder den naem Ostrogothen, vestigden zich in Italië; de anderen, onder dien van Vifigothen, iloegen zich in Spanje neder. Verfchillende trekken van de aloude heirtogtleideren dezer ftrijdbare volken vertoonden zich voor mijnen geest, en deden mij des te meer belang in deze landen ftellen. Ik vergezelde Alarik tot voor de poorten van Rom«; ik zag den Raed een ge-  238 De Nieuwe Reis i ge &, gezantfchap aen hem afzenden , en hem den vrede voorftellen ; terwijl de trotfche vorst eischte dat men hem het goud, het zilver, de huisfieraden en de flaven zoude overleveren. „ Wat zullen de Romeinen dan behouden? 3, vraegden de afgezondencn. — Het leven", hernam Alarik; cn dit was zijn. laetfte antwoord;. : , Ik zag den ontzagchelijkcn Attila, geboren om de ganfche weereld te doen waggelen, cn de fchrik der ftervelingen te wezen. Het was zijn lot dat het geheele aerdrijk beefde, op bet enkele gerucht van zijnen naem, en dat de Faem zijne krijgsverrichtingen vooruit liep, om den volken angst aentejagen. Zijn trotfche gang., zijne rondom weidende oogen fchcnen eene bekentenis van de vreeze,.welke hij inboezemde, te zoeken; cn hij deed geene enkele beweging , die geen' indruk van zijne grootheid gaf. Ik zag Theodorik, ik zag Totila de wapens in het hart van Italië voeren, gevolgd van taüooze krijgsbenden, gefchaerd. onder de vendels dezer twee vorften. Ik fchepte vermaek in mij deze vermaerde volksverhuizingen te herinneren, dit zelfde land te betreden, en de verfchillende togten optemerken, door welken het hun, na het vernielen van de heerfchappij' der Romeinen , gelukte om in de rijkftc en vruchtbaerfte gewesten van Europa troonen opterichten, Dit  f weehÖnd. Zesenzestigste Brief. 23$ Dit Gothia ofGothland, dat oudtijds zijnen naem aen .geheel Zweden gaf, is tegenwoordig niet meer dan een landfchap, 't welk het sadelijkfte gedeelte van het koningkrijk beflaet. Men verdeelt het in andere landen, verfchillende genoemd naer hunne ligging, als West-Gothland, Oost-Gothland en Zuid-Gothland, die weder in andere onderdeden verdeeld worden , als Dalia, Vermeland, Smaland , het eiland Goth* land, Scania, Bleking, Halland, enz. Kalmar , liggende aen den oever van dé zee, met eene goede haven, is de hoofdftad van Smaland, en eene der beroemdfte fteden van Zweden. Eertijds befloeg het eene andere plaets ; maer- de vlammen het verflonden hebbende , deed de koningin Christina het herbouwen op het eiland Quarnholm, een' fnaphaenfehoot van het oude, opdat 'er de fchepen des te gemakkelijker konden aenlanden. Elders heb ik gefproken van de vermaerde Vereeniging' van Kalmar, opgefteld door de koningin Margareta , uit kragt van welke de drie koningkrijken van het Noorden aen denzelfden meester onderworpen wierden. In Smaland is nog merkwaerdig de beroemde vlakte van Brawalla, alwaer de Denen geflagen wierden door de vrouwen, in het afwezen harer mannen, die elders tegen dc vijanden bezig waren. Deze gebeurtenis bezorgde de Smalandfche vrouwen de eer, dat zij zich met krijgsvcrfierfelen oppronkten, en half .  t4=> De Nieuwe Reisiger. half in de nalatenfchappen met de mannen deelden. De andere middenmatige fteden van dit kleene landfchap zijn Wexfio, liggende in een land, waerin men korts eene goudmijn ontdekt heeft, en Jonkioping, alwaer de groote raedsvergadering van het koningkrijk Gothland gehouden wordt. :! Men bezorgde 'er mij de tijdkorting eener yischvangst', die in dit gewest zeer in gebruik is, en met otteren, die op het visfchen afgericht Zijn, gefchiedt. Gij weet dat dit tweeflagtige dier dc rivieren verwoest, gelijk dc wolf en vos de bosfchen berooven. Het heeft grooter en holler longen dan de andere dieren; en na dat het eene zekere hoeveelheid van lucht heeft ingeademd, onthoudt het zich vrij lang onder water. De visfchen ftrekken tot zijn gewoon voedfel; en de fchade , welke het veroorzaekt, is des te aenmerkelijker, omdat het boyendien de netten der visfeheren verfcheurt. Ook heeft men in Zweden de manier uitgevonden, niet alleen boe men deze dieren moet uitrooijen , maer insgelijks hoe menze moet temmen en nuttig maken. Na dat men een' levenden otter, in eenen ftrik, gevangen heeft, maekt men hem zorgvuldig vast, en voedt hem eenige dagen mee visch en water: vervolgens mengt men, onder dit voedfel melk , foep , kool en andere groente; en zoo dra men befpeurt dat hij aen diergelijk voedfel gewoon wordt, ontneemt men  Tweehond. Zesenzestigste Brief. 241 'men hem de visch, waervan men hem geheel afwent. Wanneer men meent , door hem dikwils te zien en tot hem te fpreken, hem volkomen getemd te hebben, maekt men hem aen den hals met een leizeel vast; en men gewent hem goedwillig te volgen , op het eerfte bevel te gehoorzamen , en alles wat men hem eischt te brengen. Dus afgerichts leidt men hem aen den oever eener rivierê: men neemt eenige kleene doode visfchen met zich, benevens anderen, die een weinig grooter en levend zijn. Eerst werpt men hem de kleenen toe, die het dier vaerdig opneemt, doch welken men hem noodzaekt aenftende overteleveren. Insgelijks is het met de levenden., welken hij even fpoedig aengrijpt, ert mede aen zijnen meester komt brengen. Hij, die mij het vermaek van deze jagt bezorgde , verzekerde mij dat de otter, dien hij zelf op deze oeffening afgericht had , dagelijksch zoo veel visch vong , als hij noodig had , om zijn geheel huisgezin te fpijzigen. Voor het overige, is deze manier van jagen niet nieuw in Zweden , waer men zegt dat de koks gewoon zijn otters in de vijvers te fturen , om de visch, welke zij noodig hebben, te vangen. Het eiland Gothland, 't welk de bootsgezellen het oog der Baltifche zee genoemd hebben, had oudtijds zijne bijzondere koningen; en deszelfs naem heeft het gekregen,- omdat XXL Deel. Q ' welke hij zijnen vijanden had doen lijden. ' Na zijnen dood, vindt men in de historie „ van Zweden eene gaping van verfcheiden eeuwen. " „ Het jaer 829 is het tijdperk van degrond5) vesting' des Christendoms in dit koningkrijk.  554 De Nieuwe Reisiger. „ Lodewijk de Goedertieren zond 'er predl„ kers , die 'cr het euangelium invoerden? „ doch niet dan iangen tijd daerna, ontvins» gen 'er de koningen den doop. Olaüs de „ lle was de eerfte , die dit voorbeeld aen „ zijne volken gaf. Men ziet noch, digt bij ,, Husbye, de fontein , waer St. Siffroy, „ wiens naem zij voert, hem doopte. De „ godvrucht van dezen vorst muntte voorna„ melijk uit door eene fchatting , welke hij „ zich verbond alle jaren aen den heiligen „ ftoel te betalen, en die hem den fchande„ lijken bijnaem van Tolph'gtigen deed geven; „ De godsdienst deed nieuwe aenwinningen, „ onder de regering van deszelfs zoon , die „ zich onderfcheidde door de geftrengheid „ met welke hij de geregtigheid deed hand„ haven. Eene zijner wetten beval dat men' „ een gedeelte van het huis des geenen, die eenige fchade aen dat van een' ander ver,, oorzaekte , zoude verbranden ; en deze „ zonderlinge wet deed hem den Kolenbran„ der noemen. „ Zweden levert flechts een kleen aental „ van gebeurtenisfen, waerdig om 'er eenige „ aendacht op te vestigen, tot aen de rege. „ ring van Margareta van Waldemar , die, „ door de Vereeniging van Kalmar, deze al,, leenheerfching aen dia van Denemarke voeg„ de. Voor dit tijdperk, was dit koningkrijk j, nog verkiesbaer; en fchoon de naeste j,: bloed-  Tweehond. Zesenzestigste Brief. 255: bloedverwanten van den vorst echter tot de kroon opvolgden, gefchiedden het fomtiids zonder opzigt tot de orde der geboor" te, en altoos uit kragt' eener verkiezinge. " De Zweden bedienden zich zelfs van dit regt als van een' tytel, om hunne opper" vorften aftezetten , wanneer deze laetften " een' aenfiag maektcn op de vrijheid of de 11 voorregten van den landaert. De magt van , den koning was zeer bcpaeld ; hij mogt " geen oorlog voeren , noch vrede maken, " en noch minder krijgsbenden of geld ligten, zonder de toeftemminge van den njksraed £ en de algemeene ftaten. Het was hem met geöorlofd nieuwe fterkten te bouwen , noch ' het bevel over de aloude kasteden aen an" deren te geven, dan aen 's lands inboorlin" gen. Hij zou zich aen een' algemeenen op, ftand bloot gefteld hebben, indien hij ondernomen hadde vreemde krijgsbenden in " het koningkrijk te brengen. Alles, wat " zijn gezag konde uitbreiden of verfterken, was te gelijk verdacht en hatelijk; en deze ' volken vreesden niet minder de magt van hunnen opperheer, dan die van hunne ff vijanden. „ De bezitting der kroone beftond alleen „ in eenige landerijen van weinig uitgeftrekt„ heid, en in eene zeer ligte fchatting, die „ de landlieden betaelden. In het vervolg a voegde men daerbij de kopermijnen , den „ ei-  2s6- De Nieuwe Reisiger* „ eigendom der meiren Meier , Wener eri „ Weter , met het regt der visfcherij' op „ de kusten der Baltifche zee. De leengoede„ ren en landvoogdijen , die in het eerst ,, flechts voor het leven gegeven wierden, „ waren allengskens erffelijk geworden ; de „ adeldom, die dezelven bezat, bleef nalatig „ in het betalen van de leengelden. De bis„ fchoppen hadden zich insgelijks van deze j, regten ontflagen; en de bezitting der kroo„ ne was, door deze verfchillende overwel„ digingen, zoo verminderd, dat zij naeuwe,, lijks toereikende was, tot het onderhoud van „ vijf of zes honderd paerden. De koning „ werd bijna alleen aengemerkt als den alge„ meenen veldheer in tijd van oorlog, en den ,, voorzitter des rijksraeds gedurende den vrede. „ Deze rijksraed, die bijna al het gezag had, „ beftond uit twaelf heeren, die meest Jand„ voogden waren , of de eerfte bedieningen „ bezaten. Zij begaven zich in de hoofdftad „ bij den koning, wanneer 'er eenige gewig,, tige zaek voorviel. Hunne waerdigheid was ,, niet erffelijk: als 'er eene plaets open was, „ verkoos de vorst uit de bisfchoppen of de „ grooten des volks den man , dien hij be,, kwaem oordeelde om dezelve te vervullen. „ De aertsbisfehop van Upfal was geboren. „ rijksraed ; doch de andere kerkvoogden „ werden het flechts door de benoeming van „ den koning. 35 Schoon  Tweéhond. Zesenzestigste Brief. 257 „ Schoon de rijksraed in den aenvang alleen ,, aengelteld was , om den vorst' tot eene „ raedsvergadering te dienen, ftrekte hij toen „ zijn gezag over deszelfs gedrag uit; en ijder „ lid meende het regt te hebben om hem te „ waerfchuwen , wanneer hij de palen van „ zijne magt overtrad. De Zweden befchouW„ den de rijksraden als de befchenners der „ vrijheid en voorregten. In dit ligchaem „ huisvestten eigenlijk de magt en majesteit. „ De geestelijkheid bezat alleen meer goe„ deren , dan de koning en alle de andere „ ftanden te famen , en hield hare waerdig„ heid ftaende met allen den luister, diende „ groote rijkdom geeft. De bisfchoppen wa„ ren, voor het grootfte gedeelte, weereld„ lijke heeren van hunne bisfch'oppëlijke fte„ den; en behalve de voordeelen, aen hun. „ ne bedieningen gehecht, hadden zij zich e, bovendien meester gemaekt van de nalaten3, fchap van alle de kerkdijken , die zonder „ uiterftewil ftiérven. Zij genoten de regten 3, der boeten en verbeurdverklaringen , die 9, eertijds tot de bezitting van den vorst behoorden. Die der geestelijkheid mogt wel 3, door giften vermeerderen , maer nimmer 5, door vervreemdingen of verkoopingen ver„ minderen. De wetten verboden dezelven „ uitdrukkelijk; en deze wetten waren zooJ ,, ongunftig voor de weereldlijken, als voor„ deelig voor de kerkdijken, ïrotsch op XXL Ded< R 3, hiaat  ,558 , De Nieuwe Retsigek. „ hunne tytels en het getal hunner leenman* „ nen, verhieven zich de bisfchoppen onge „ merkt tot kleene oppervorften. Zij deden „ hunne paleizen verfterken, onderhielden 'er „ bezetting, en gingen nimmer op eenen „ togt, dan vergezeld door krijgslieden. Men „ zag hen aen het hoofd van alle de kuipe„ rijen , van alle de aenhangen, en fomtijds „ zelfs oorJogsbenden tcgen;rden koning aen„ voeren. „ De heeren eh edellieden, zich in hunne „ kasteelen onthoudende, leiden dezelven tot fterktenaen, en wapenden hunne leenman„ nen, om tegen hunne naburen uittetrekken. „ Men kende niet meer de geregtigheid der „ wetten , dewijl 'er geene magt meer be„ kwaem was, om dezelven te doen in acht nemen. De inwoonders der fteden , die „ alleen door den koophandel beftondcn, wa„ ren meer onderworpen, en zouden gaerne „ toegeftaen hebben , dat dc vorst al het „ gezag genomen hadde; maer zij hadden „ weinig aenziens op de rijksdagen. De boe„ ren, in tegendeel, die het voorregt genokt ten om 'er afgevaerdigden te zenden, volg„ den blindelings de bewegingen hunner hee„ ren, en verdeedigden halsfterrig de regten „ hunner landfchappen. In de vruchtbare „ ftreken hielden zij zich met den landbouw „ bezig: de anderen bragten hun leven door „ met de jagt op de rosfe beesten , wier „ vleesch  Tweehond. Zesenzestigste Brief. 259 , vleesch hun tot voedfel diende, terwijl de * pelterijen ftrekten om de fchatting aen den " oppervorst te betalen. Het waren woeste ' lieden, voor het grootfte gedeelte in de bosfchen opgevoed, naerijverig over hunne " gewoonten, en altoos gereed om, onder het geringfte voorwendfel, te muiten. " , Zoo veel onafhangel ij kheid in de onder, danen, zulk een bepaeld gezag in den vorst, " was voor dit koningkrijk eene onuitputte" like bron van burgeroorlogen. Verfcheiden " koningen van Zweden haekten naer een volftrekter gezag , en poogden , door hunne , gunftelingen en vrienden onderfteund, zich " van de reguïnge meester te maken; maer de volken ftonden zoo dikwerf op, als hunne opperheeren aenflagen op de vrijheid " en voorregten maekt en. De minfte fchijn * van willekeurige magt deed de wapens op-' nemen , en verëenigde alle de bijzondere „ perfonen tegen den koning. „ In het tijdperk der regeringe vanMargas reta van Waldemar, begint de gefchiedenis " van dit land gewigtig te worden. De Zweden hadden welrasch berouw van zich aen " de gehoorzaemheid eener vrouwe, en voor. " al eener uitheemfche, onderworpen teheb" ben. Deze vorftin , die eene bijzondere « genegenheid had voor Denemarke , het koningkrijk harer vaderen, de grondvest van „ hare raagt' en heerfchappij', befchouwde R 2 v Zwe-  ifo De Nieuwe Reisïgé r'. „ Zweden alleen als een verooverd land, 't wélfc }i men onder brandfchatting moest fteJler* „ Deszelfs voortbrengfels,. zeide zij tot haren „ neef Erik, beftemd om haer ©ptevolgen , £ zullen tot uw onderhoud (trekken; de pel- terijen van Noorwegen zullen dienen om u „ te kieeden; maer de volken van Denemarr, ke zullen uwe befchutting en onderfteuning „ wezen. " ii Margareta maekte zich meester van de j, fterkten van Zweden , vertrouwde de re„ gering en de ampten aen de Denen , en ,, vervreemde de inboorlingen des lands van }, de bedieningen. Dc eenigfte Zweed, dien 3, zij tot waerdigheden verhief , was een jongeling , wiens voornaemfte verdienfte „ beftond in eene fraeije gedaente , die aen. y, de koningin behaegde. Deze verkiezing ,,' ontfnapte geenszins de berisping der mïs„ noegden, die te famen, voorzien met hun- ne handvesten, deze vorftinne gingen vcr•■„. wijten , dat zij hunne voorregten gefchon„ den had; maer Margareta, de magt in han„ den hebbende , verachtte deze onvermo„ gende vertoogen. „ Bewaert uwe perka„ menten wel f zeide zij tot hen; ik zal uwe fterke fteden bewaren. " „ Erik mishaegde, door zijne wreedheden, aen de Zweden, die gemcenerhand tegen ,, Christoffel cn Christiaen, zijne opvolgers, „ opitonden. De vergaderde ftaten droegen 53 de  Tweehond. Zesenzestigste Brief. i6t de kroon op aen Karei Kanutzoon, groot$', raarfchalk van Zweden, en landvoogd van " Finland. Trotsch op zijne nieuwe magt, " fmeedde Karei het ontwerp om de ke ki *» voogden, wier vriendfchap hij had benoo. ren te winnen , te vernederen. Zij be» '„ fchuldigden hem van ketterij'; en de aerts„ bisfchop van Upfal deed , aen het hoofd „ der geestelijkheid, in eene plegtige misfe, 5, den nieuwen koning in den ban: vervolgens ■ zijne priésterlijke kleeders afdoende, en die „ op het altaer leggende, verbond hij zich, met „ eenen eed , dezelven niet weder aentrekken, dan wanneer hij den verbannen vorst „ uit het koningkrijk zoude verdreven hebben. Hij liet zich een' degen en een har* ]l nas brengen, en trad dus gewapend uit de „ kerk', vergezeld door eene meenigte van „ priesteren, die denzelfden ijver betoonden» , en dezelfde wraekzucht ademden. Men zag. " niet anders dan kerkvoogden, die, hunnen mijter voor een' helm hunnen ftaf voor een' degen verwisfelende, tegen hunnen opper" heer ftreden. Schoon diergelijke krijgslieden niet zeer ontzagchelijk fchenen, overJ, wonnen zij den ongelukkigen Kanutzoon» , die zich naer Dantzik begaf. De aertsbis. fchop van Upfal , verfcheurd door wroc *, gingen, omdat hij de wapens tegen zij, \ nen koning gedragen had , nam zijne toe? ' vlu^c tot den paus, die hem eenj breeds K 3 » vot*  262 De Nieuwe Reisiger. „ voerige vrijfpraek zond, voor hem en alle „ zijne medepligtigen. Kanutzoon, gefchikt „ om tot eenefpeelpop der fortuine te dienen, „ werd op den troon herfteld, fteeg 'er op „ nieuw af, klom 'er ten derdemale op; maer de dood ontroofde hem dien voor altoos. ,, Zweden had toen een' beftuurder , die „ in de heirlegeren al het gezag had; maer in. „ de openbare vergaderingen was hij verpligt „ het zelve afteftaen aen den aertsbisfehop „ van Upfal. De beroemde Gustavus Wafa „ verëenigde deze dubbele magt, met de „ waerdigheid van koning, die hem, met eene „ algemeene ftemme, door de ftaten des „ lands, werd opgedragen. Deze vorst, zoon „ van den rijksraed Erik Wafa , en achter. „ neef van Kanutzoon, was begaefd met alle „ de hoedanigheden, die de helden uitmaken. ,, Hij had v erfcheiden voordeden behaeld op „ de Denen, die zijn hoofd op prijs (te! en, ,, en hem noodzaekte*] om, doorgaens ver„ borgen en vermomd, van landfchap tot ,, landfchap te zwerven. ,, Alleen en zonder onderftand in de ge„ bergten van Dalécarlië, onder volken alzoo ,, woest als hun land, was hij genoodzaekt, om zjjn brood te winnen, in de kopermijnen ,, te arbeiden. In dezen droevigen ftaet, 9, herkende de heer van het dorp Gustavus, „ zijnen ouden leermakker, beloofde hem zijne" dienften / en verbond zich om  Tweehond. Zesenzestigste Brief. 263 „ onder de boeren zijner landftreek', tot „ deszelfs voordeel, eenen opftand te ver„ wékken; maer dit waren niet dan ïjdele be" Joften. Gustavus vervoegde zich aen een' ,. anderen edelman, bij wien hij ook niets an„ ders vond dan een'verrader, die hem aen „ de Denen zoude overgeleverd hebben, m„ dien zijne vrouw , door het goede gelaet „ van Gustavus getroffen, hem van de oogmerken hares echtgenoots niet verwittigd 5, hadde. Een enkel priester opende den jongen „ vlügtëlmg den weg naer den troon. Met „ eene kloekmoedigheid en grootheid van „ ziel', welken geen eenige ftaet behoort uitte, fluiten, verwekte de priester de boeren van " zijnkerfpel tot eenen opftand, fteldeGusta,', vus aen hun hoofd , en boezemde Hun " eene geweldige begeerte in , om hunne " vrijheid weder tekr ij gen. Vier honderd van " hun fchaerden zich rondom hunnen vela" heer, en vormde een kleen leger , waer" mede hij de eerfte fterkte, welke hij aentas* te, ftormenderhandinnam. " Eenige Zweedfche edellieden, door den - koning van Denemarke verbannen , begaven zich bij Gustavus; en op het voorbeeld , van Dalécarlië , ftonden verfcheiden land" fchappen op.. De omwenteling werd algel] meen; de kasteelen en fteden onderwier'gl pen zich aen het nieuwe opperhoofd; en R 4 » Gus"  *04 De Nieuwe Reisiger. ,, Gustavus trad overwinnende in Upfal, de „ eerfte ftad van het koningkrijk, na Stokholm. De landaert verkoos hem toen tot ,, zünen beftuurder , vervolgens tot zijnen „ koning; en in deze hoedanigheid, deed hij, „ onder de toejuichingen van alle de Orden ,j van den ftaet, eene zegepralende intrede in j, de hoofdftad. In het midden van zijnen voorfpoed, ,, vergat hij geenszins den priester, die hem ,, eene fchuilplaets verleend , en in den tegenfpoed zoo wel gediend had. Zijne eerfte „ zorg was om hem te zenden; maer ongelukkiglijk leefde de priester niet meer; en de koning, om zijne erkentenis te vereeuwigen , deed eene vergulde koperen kroon ,, op de torenfpits van deszelfs kerfpel zet„ ten. ,, De voornaemfte krijgsmagt van Zweden ,, was nog in de handen der bisfchoppen, al„ toos gereed om 'er zich tegen hunnen op3, perheer van te bedienen. Gustavus, van ,, nature fier, zag niet dan met verontwaerdi»> g'ng* zijn vermogen evenaren door de ker- kelijken, die hem in rijkdommen overtrof! 3, fen; en met oogmerk om hen daervan te berooven , begon hij de gevoelens van Lu- ther te begunftigen. Lepe leer , die de w priesters en monniken verbant ,ftrookte al te ?, veel met zijne inzigten,om dezelve niet ijverig „ intehalen. Hij deed kerneis uit Duitschland ko-  Tweehond. Zesenzestigste Brief. 26$ komen , die de nieuwe hervorming met " zoo veel ijver als voorfpoed predikten; en " 0m den volken de verandering aengenaem " te maken , tastte hij fommige voorregten - der geestelijkheid aen, die hun hatelijk wa" ren , en in misbruiken ontaerten. Onder " dit getal was eene foort van eene fchatting', " welke de priesters voor de openbare zon' den opleiden; eene boete, welke zij eischten van alle de geenen, die gedurende den ' godsdienst ter jagt' gingen; en eene andere van die geenen , welke voor het trouwen " gebruik van het regt des huwelijks gemaekt " hadden. Gustavus verbood aen dezelfde '! priesters hunne fchuldëifchers of vijanden, ' volgens hun gebruik, in den ban te doen, en aen de bisfchoppen de nalatenfchap der " kerkelijken, naer bunne gewoonte, te be,, magtigen. Hij leide op de landgoederen, waeruit zij hunne inkomften trokken , zijne " krijgsbenden in winterlegering , bediende ' zich van de monnikenkloosteren, om zijne *! ruiterij te huisvesten, en beval alle de heil, lige vaten en de klokken der kerken in geld „ te veranderen. „ Dit laetfte ontmoette eenige zwarigheden, „ en verwekte een' opftand onder de boeren. " Van hunnen kant, wendden depriesters en „ monniken hunne poogingen aen, om het „ volk te doen muiten. Voornamelijk zag « men de bedelmonniken de landfchappen door^ R 5 « krui-  *ó*<5 De Nieuwe Reisiger. „ kruifen , onderfteund door de godsdienffr „ gen, en bijzonderlijk vrouwen, die in de ge„ zelfchappen famenfpanden, en de gemoede„ deren tegen de regering verbitterden. Gus„ tavus, van deze aenflagen onderricht, ver. „ bood den monniken uit hunne kloosteren te „ gaen, liet de godsdienftigen fchreeuwen, en „ verdreef met eene ruiterbende een heirleger „ van boeren. Vervolgens deed hij de ftaten „ vergaderen, en ftelde eene wet voor, die „ den kerkdijken in het algemeen beval, de door „ hen overweldigde goederen wedertegeven, „ en den bisfchoppen , in het bijzonder, „ de fterkten , die tot eene fcbuiiplaets aen „ de oproerigen dienden, wederom overtele„ veren, en voortaen geen' voet meer in den ,, rijksraed te zetten. ,, De geestelijkheid ftelde zich heftig tegen „ heiligfchendende bevelen, welken zij be„ fchouwde als niet min fchadelijk aen hare ei„ gen belangen , dan aen het welwezen van „ den godsdienst. Zij werden verworpen door „ den grootmarfchalk der kroone, die tegen „ diergelijke nieuwigheden uitvoer. Gusta. „ vus, door fpijt vervoerd, liet zich uit in „ verwijtingen tegen de ondankbaerheid der „ Zweden, en verklaerde dat hij liever van „ den troon wilde afftaen , dan een' ijdelen „ tytel van koning dragen ; dat men hem „ flechts de kosten, welken hij gemaekt had, „ om het koningkrijk van de onderdrukking' » der  Tweehond. Zesenzestigste Brief. 267 M der Denen te bevrijden, hadde te yergoeden en dat hij aenftonds dit hatelijke land " zoude verlaten , om 'er van zijn leven " nooit weder in te komen. Deze woorden " eindigende, liet hij eenige tranen glippen» , en verliet haestelijk de vergadering. „ Deze voorbedachte vertooning veroor. zaekte de uitwerking, welke hij daervan verwacht had. De bisfchop van Stregnez, " die door het hof omgekoft was, deed zijn " voordeel met den indruk , dien de toorn ' des konings in de gemoederen nagelaten had , en wist dezelven met zoo veel be" hendigheid te befturen , dat hijze tot het " begeerde oogmerk bragr. De akte, die da " geestelijkheid van hare regten en fchatten " beroofde, werd door den rijksraed in den wet" tigften vorm opgefteld; en Gustavus wilds " 'er zelf de uitvoerder van zijn. Hij toog " door de landfchappen, aen het hoofd eener " ruiterbende, onderzocht de regten van de " goederen der kerke, en vond, of veinsde " te vinden, bij de dertien duizend landerijen, 11 door de priesters overweldigd , welken hij " met zijne eigen bezittingen verëenigde. Deze vorst, de geestelijkheid beroofd en on" derworpen ziende, terwijl het Lutherdom, „ in het ganfche koningkrijk bloeide, zwoer den Roomfchen godsdienst plegtig af, ea „ deed belijdenis van de nieuwe leere. „ Gustavus behandelde den adeldom even „ als de kerkdijken ,■ hij ontnam hem de T „ »ets-  HÓS De Nieuwe Reisigïr. „ meesten van deszelfs voorregten, voor, „ namelijk de verkiezing van een' opvol„ ger tot de kroon, welke hij erffelijk maeks, te ; en hij vernieuwde eeni e oude reg>, ten , welken de edellieden oudtijds be„ taelden voor de leengoederen die zij al„ leen, op voorwaerde van fchatting' opte9, brengen , door de mildheid der opperheeren „ verkregen hadden. Eindelijk, gelukte het „ hem de gedaente van den ftaet te verande„ ren. den onrustigen geest zijner volken te » beteugelen, en zijnen troon te bevestigen „ Tot rust gekomen , begunitigde hij den „ koophandel, deed kasteden bouwen ftfcht„ te koningklijke huizen, en regeerde zonder „ ftaetsdienaer in vrede gelijk bij in het oor„ log zonder krijgsoverften gedaen had. Men ,, verwijt hem . met reden, dat hij den gods„ dienst zijner vaderen vernietigd, de Katho ' „ lyken vervolgd, en de ketterij in zijne ftaten ingevoerd heeft; maer men weet dat „ hij, ftaetkundiger dan godsdienftig, inden „ aenvang geen ander oogmerk had, dan het „ verzwakken der geestelijkheid, die toen het » onbuigzaemfte , rijkfte en ontzagchelijkfte >, hgchaem van zijn koningkrijk was " Ik fpaer het overige dezer redevoering' tot den volgenden brief, en ben, enz. Nikopmgy den lv» van Augustus, i7S6. Twee-  Tweekond. Zevenenzestigste BrI*f z6$ Tweehonderd Zevenenzestigste Brief. Vervolg van Zweden. Gustavus Wa s a liet drie zoons na, Erik, Joan en Karei, die na elkan„ deren regeerden , en waervan 'er geen de " voetftappen van zijnen vader navolgde. Erik „ was geplaegd door eene krankzinnigheid, " die hem bij vlagen aengreep, en altoos in ' woede verkeerde. Eene andere foort van ' zotheid deed verders het hoofd van dezen " vorst omdraeijenj hij floeg geloof aen de herfenfchimmen der fterrenwichélarij'. De" ze beide ziekten vervulden zijn hart met " verdriet en gemelijkheid, 't geen het onheil " van zijn leven, zijn geflacht en zijne vol„ ken vcroorzaekte. Hij kreeg in het hoofd, gelijk de meeste andere vorften van Europa, om Elizabeth " van Engeland te trouwen, minder uit lief" de voor deze koninginne , dan uit begeerte " om aen hunne kroonen die van hare drie " koningkrijken te voegen. Maria, koningin , van Schotland, en de prinfes van Lotherin. ' gen ontvingen, beurt om beurt, zijne hulde; 3' maer deze onderhandelingen, zoo dra afgebro" ken als aengevangen, vielen vruchteloos uit. Z Deze onftandvastige vorst ftond op het „ punt  s.?o De Nieuwe Reisiger.' punt orn zich te vereenigen met Christina, fl, dochter van den landgraef van Hesfen-Kas9, fel , terwijl hij nog minnebrieven aen de „ koningin van Engeland fchreef Deze brie„ ven werden onderfchept, en overgeleverd 3, aen den landgraef, die, over de ontrouw„ heid van dezen prins verfbord, de Zweed„ fche afgezanten , overgekomen om over „ het huwelijk te handelen en zijne dochter 3, aftehalen, fchandelijk te rug zond. „ De wispelturige Erik , dien zoo vele j, prinfesfen niet hadden kunnen verbinden, „ werd eindelijk gekluisterd door eene jonge „ boerin, Katharina genoemd, die geene an„ dere verdienften had, dan de bevalligheden „ van haren perfoon en veel listigheid. Het „ geval vertoonde haer voor zijne oogen, „ terwijl zij ooft op de markt van Stokholm „ verkoft. Hij werd door hare fchoonheid 3, getroffen, deed haer in het paleis geleiden, „ en onder de hofjuffers opvoeden. Hare al „ te groote jongheid gedoogde nog niet haer „ onder het getal van 's konings minnaresfen „ te plaetfen; maer zij had reeds, in het hart „ van den vorst, den voorrang boven alle de anderen ; en zoo dra hare bekoorlijkheden „ hunne rijpheid verkregen hadden, verklaer„ de hij haer tot zijne begunftigde minnares. „ Verre van dat het genot de hevigheid van ,, zijn vuur verminderde , ftrekte Erik zijne „ liefde zoo verre uit, dat hij, door haer te }} trou-  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 171 trouwen, zijn bed en zijne kroon met haer \ verdeelde. Zulk eene ftandvastige hartstocht, in zulken wispelturigen prins, fcheen „ aen fommigen het werk van eenigen min„ nedrank, veeleer dan de uitwerking van",de „ bekoorlijkheden en behendigheid eener en„ kele boerinne. „ De ziekte des konings vervoerde hem tot „ wreedheden , die zijnen arm tegen zijne „ eigen onderdanen wapende. Deze barbaer„ fche vorst doorftiet zelf, op zwakke ver,, moedens, eenen zijner hovelingen. Nils„ Sture ( dit is de naem van dezen ongelukkij> gen) tr0^ *ict u^ae^u't zijne wonde, kuschte het eerbiedigli]k , en bood het den tiran aen. Deze daed , die den koning weder " tot zich zeiven had behooren te brengen» bragt eene tegenftrijdige uitwerking voort; " zij vertoornde Erik, die hem door zijn volk deed afmaken. De dood van een' onderdaen , zoo onderworpen aen den wil van zijnen vorst, werd gevolgd door die van zijne nabeftaenden; en de ftaten van het „ koningkrijk hingen het zegel aen alle deze ,, wreedheden. Denys Beurré, die het beftuur over de opvoeding van den nieuwen Nero " gehad had , durfde 'er hem verwijtingen „ over doen; en zijn ijver kostte hem, even „ als aen Seneka, het leven. „ De wroegingen, door zijne natuurlijke „ onftandvastigheid veroorzaekt, verfcheur- „ den  a/2 De Nieuwe Reisices. den Welrasch het hart van dezen woedendetf Ü en zinneloozen koning. Zijn herfengeftel, „ vaerdig om gezigten en fpoken te baren, ,, vertoonde hem de fchimmen van zoo vele „ heeren, die door zijne bevelen omgebragt „ waren, als rondom hem dwalende. Door deze „ verfchrikkelijke gezigten getroffen, onttrok hij Zich van zijn hóf, en wierp zich in het „ diepfte der bosfchen , waerin hij zich drie ,, dagen onder boerenkleederen onthield. Men „ zocht hem van alle kanten , en herkende „ hem eindelijk in het huis van een' priester, „ nabij Upfal. Zijne minnares, die meer be. lang dan anderen had om hem te rug „ te brengen , ftelde alle hare kunst in „ het werk, om hem dit zwervende leven te „ doen verlaten, en de treurige denkbeeld „ den , die zijne droefgeestigheid onderhiel. „ den, te verdrijven. „ Maer het herdenken van zijne oude eu« „ veldaden maekte plaets aen de begeerte om ,, nieuwe gruwelen te begaen. Na vergeef„ fche poogingen , om zijnen broederen de „ landfchappen, die hun erfdeel uitmaekten, „ te ontrooven, befloot hij zich van hun te „ ontdoen; en om dit ontwerp uittevoeren, „ verkoos hij den dag, gefchikt omzijn hu„ welijk met Katharina te vieren. Deze doch„ ter had een afgrijzen van een'aenflag, die „ een droevig voorteeken voor haer huwelijk „ moest zijn, en verwittigde zelf deze onge* 5> luk*  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 27S ,; lukkige broeders van bet gemeene gevaef, „ dat hun dreigde. Met de misnoegde heeren ., verbonden, vervolgden zij den koning met „ de wapenen in de hand, overwonnen hem in verfcheiden gevechten, belegerden heni ,< in zijne hoofdftad, en hielden hem zoo digt „ befloten, dat zij hem noodzaekten zich bij „ verdrag overtegeven, en van de kroon' af„ teftaen. Hij bleef in het kasteel opgeflo* ,i ten , onder eene geftrenge wacht; terwijl „ de hertog Joan , zijn broeder, zich door ,, de ftaten,. te Stokholm vergaderd, tot ko,j ning van Zweden deed uitroepen. Dezelf„ de ftaten verklaerden de kinders van Erik ,, onbckwaem om nimmer den troon te be„ kleeden, en veroordeelden dezen vorst om „ zijne dagen te eindigen in eene gevangenis, waerin hij door vergif ftierf. „ De nieuwe koning, fterk verknocht aen „ den Roomfchen godsdienst , of veinzende „ het te zijn, om aen zijne vrouw te beha„ gen , wilde denzelven in zijn rijk herftel„ len, en 'er het Lutherdom uit verdrijven; „ hij ondervond daer omtrent onverwinnelij„ ke hinderpalen; en zijn Zoon Sigismundus *, „ die hem opvolgde , dezelfde inzigten heb„ bende, won niets ten opzigte van deri „ godsdienst, en verloor zijn koningkrijk. „ De derde zoon van Gustavus, de hertog „ Karei, had de liefde van het volk weten te * [Hij was tevens koning van Polen.] XXL Deel; $  274 De Nieuwi Reisiger. „ verkrijgen , door zijne aenkleving aen de ,, Aiigsburgfche geloofsbelijdenis, zijneeerbied „ voorden rijksraed, en de zachtheid van zijne „ geaertheid. Deze vorst nam openlijk de wa„ pens op, onder voorwendfel van den gods„ diensten den ftaet teverdeedigen; en zijnen „ neef overwonnen hebbende, hield hij zich „ ftaende aen het hoofd der regeringe. Ein„ delijk droeg hem de landaert, met eene aL „ gemeene ftemme , de kroon op ; en zijn „ zoon Gustavus , federt zoo bekend , ver„ maerd en beroemd geworden , onder den „ naem van Gustavus Adolfus , bijgenoemd „ den Grooten, werd tot zijn' opvolger ver„ klaerd. „ Adolfus, op den troon klimmende, vond „ Zweden van alle kanten aengetast; maer de „ oorlogen, welken hij had te voeren, waren „ voor hem niet anders dan eene reeks van „ triomfen. Geërgerd over de trotschheid „ van het huis van Oostenrijk , 't welk de „ koningkrijken van het Noorden trachtte te onderwerpen , befloot hij zijne overwin„* nende wapens in Dnitschland overtebren,, gen, en den keizerlijken hoogmoed te ver* „ nederen. Het hof van Weenen noemde „ hem den Koning van Sneeuw , dien één „ winter gevormd had, en één zomer zou doen „ fmelten. De veroovering van het eiland » Rugen , en het winnen van den flag van „ Leipfich, waren zijne eerfte krijgsverrich- tin-  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 275 tingen tegen vijanden, welken hij wilde " verootmoedigen. Men zegt dat hij, m het ' hevigfte van het gevecht, van het paerd aflteeg, zich op de knien wierp, de hulp " des Hemels affmeekte, en de foldaten ver" maende om voor het heilige euangelie te „ ftrijclen. ' , in het zelfde jaer 1631, trok Gustavus „ over den Rijn, in het gezigt van een Vijandelijk heir, op den anderen oever gelegerd. " Dezeovertogt, niet minder vermaerd en wezenlijker dan die van Lodewijk den XIVe«, is niet minder door de dichters gevierd ge„ worden. Oni 'er de gedachtenis van te vereeuwigen , richtte men, aen den kant van den " ftroom, een gedenkftuk op, 't welk men " nog bij Oppenheim befchouwt. Het is een „ marmeren leeuw, liggende op eene kolom, hebbende het hoofd met een' helm bedekt, " en houdende een' blooten degen in de reg" terpoot. Een officier van den keizer durf, 1 de, om zijn hof bij hem te maken, in het „ vervolg dezen degen wegrukken, en zijner " majesteit aenbiedcn ; maer de vorst, wel „ verre van deze verachtelijke daed te prij" zen, ftond op het punt om den officier te ,-, doen ophangen. . „ Men wil dat Gustavus Adolfus, na den ,, togt over den Rijn, eene famenkomst deed' „ verzoeken aen Lodewijk den XlIIe», die „ zich toen in de ftad Metz bevond. Lode-  tj6 De Nieuwe Reisiger. Wijk, die, in vele opzigten, verre beneden „ den koning van Zweden was , ontweek „ voorzigtig eene onderhandeling, waervan „ de eer voorzeker niet aen zijnen kant zoude „ geweest zijn, en gaf ten antwoord dat hij, dewijl zijne gezondheid hem niet toeliet de bijeenkomst aentenemen, den kardinael van „ Richelieu in zijne plaets zoude zenden. „ Ik zal dan ook een' mijner knechten fturen} „ antwoordde trotfelijk de koning van Zwe„ den, om met den kardinael te handelen. „ Geheel Duitschland ftaet in vuur en „ vlam. Het paerd van Gustavus wordt door „ een' kanonfehoot gedood. Men helpt zijn' „ meester op, die met bedaerdheid zegt: „ ik -,, ben het fchoon ontfnapt; maer waerfchijn„ lijk was de peer nog niet rijp. " Het was in „ den flag van Lutzen, in Opper Saxen, dat „ deze vorst, na Europa met het gerucht zij„ ner krijgsdaden vervuld te hebben , even „ als Turenne , in de armen der overwiny, ninge fneuvelde. Het begin van het ge„ vecht was niet voordeelig voor de Zwe„ den , wier gelederen door de keizerfchen „ verbroken wierden, zelfs ter plaetfe waer „ de koning gebood. Wanhopend over de „ lafhartigheid zijner krijgsbenden , Rijgt hij „ van het paerd af, en houdt, met de piek „ in de hand, de v'ugtelingen tegen : „ blijft „ ten minfte, zeide hij tot hen, om mij te „ zien fterven. " Deze woorden gaven moed „ aen  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 277 „ aen de foldaten , die met zoo veel woede ,, op de keizerfchen te rug keerden, dat zij dezelven op hunne beurt deden zwichten; maer Gustavus, zich vermetelijk in eenen „ drom van kurasfieren gewikkeld hebbende, „ ontving twee pistoolfchoten , waeraen hij „ ftierf, dragende met zich in het graf den „ naem van Grooten, de droefheid van het „ Noorden , de verwondering van Europa, ',' en de achting zijner vijanden. Eenigen „ hebben zottelijk gewaend , dat de fchoten „ gedaen waren door een' verfpieder van den „ kardinael van Richelieu , die de hoonende „ woorden des konings van Zweden, na den „ togt over den Rijn, niet vergeten had. Men heeft dezen vorst eene onftuimig„ heid van moed verweten, die hem als een' ,' gemeen foldaet aen het gevaer blootftelde. Hij veroordeelde zelf deze vermetele on" verfaegdheid , bekennende dat zij hem ten , eenige dage doodelijk zoude kunnen wezen. Gereed om naerDuitschland te vertrekken, ' zeide hij tot de vergaderde ftaten: „ ik heb ,' mij in duizend gevaerlijke gelegenheden ge„ vonden, waerin ik mijn bloed niet gefpaerd heb, voor het welzijn van het vaderland: " ik ben 'er altoos met behoudenis van het " leven afgekomen; maer ik twijffel niet of ik " zal het 'er eens inlaten; want de kruikgaet " zoo lang te water, tot zij eindelijk.breekt." Zich in Pruisfen bevindende , raedpleegde. S 3 „ hij  s;8 De Nieuwe Reisiger. ,, hij met den kanfelier Oxenftiern, zijn' ver,, trouweling en vriend, over eene gevaerlij,, ke onderneming, waervan deze hem wilde ,, afwenden. „ Gij zijt te koel, zeide Gus„ tavus tot hem; gij vertraegt altoos mijnen „ loop. Sire , antwoordde Oxenftiern , in„ dien mijne koudvochtigheid uwen gloed ?, niet temperde , zoudt gij al voorlang ver3, teerd zijn geworden " „ Christina , dochter van Gustavus , had ,, noch geen zes jaren bereikt, wanneer de dood van haren vader haer meesteres liet ,, van een koningkrijk, 't welk de krijgsver,, richtingen van dezen vorst één der bloei3, jendfte rijken van Europa gemaekt hadden, s, In de vergaderde ftaten, wanneer de marfchalk van den rijksdag haer tot koningin ,, van Zweden uitriep, viel hem een lid van ,, den boerenftand in de rede , vragende: Wie is toch deze dochter van Gustavus? „ Wij kennen haer niet ; wij hebben haer ,, nooit gezien; dat men haer aen ons vertoo3, ne. " Christina kwam te voorfchijn ; en ,, na haer oplettend be'fchouwd te hebben, ,, riep hij uit: % zij is het zelve; zie daer ,, den neus , de oogen en het voorhoofd „ van Gustavus Adolfc; dat zij onze konin„ gin zij. " Men gaf haer de groote ampte,, naer,'- der kroone tot raedsliedèn en voogden. „ De Muskovifche afgezanten , zich aen het 3, hof van Zweden begeven hebbende , om „ der  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 279 der nieuwe koninginne geluk te wenfchen, " fcheen men te vreezen dat deze vbrftin, " die noch flechts een kind was , hen met " geene genoegzame waerdigheid zoude ont" vangen; en men achtte zich verpligt haer " wegens de plegtigheid te onderrichten. Men vermaende haer vooral geene de minfte vrees ', te hebben, wanneer zij mannen met lange " baarden zoude zien , van eene geftalte en „ gedaente, bekwaem om haer te verfchnk. , ken. Christina, in lagchén uitberftende, „ zeide tot hen: „ Ach! wat raekt mij hun „ baerd ? Gij hebt dien al zoo groot als zij; en echter vrees ik u niet. " Maria Eleonora , zuster van den keur- 'vorst van Brandenburg , weduw van den " grooten Gustavus , en moeder der jonge " koninginne, treurde onophoudelijk, federt „ den dood van haren gemael. Zij beminde , Zweden niet, waer zij geen het minfte deel had in de befturing der openbare zaken, " van welken zij inderdaed niets verftond. i De afkeer en het ongenoegen deden haer ,, befluiten, zich te begeven bij den koning van Denemarke, op wien men wil dat " zij verliefd was. Om zulks te bewijzen, brengt men een' brief bij , dien de graef „ van Avaux aen de hertogin van Savoye ., fchreef, en waervan de inhoud ten naestenbij hierop uitkomt. Een koning en c»ne " koningin van het Noorden , gefcheiden S 4 » door  aSo De Nieuwe Reisigir. ?, door een' arm der zee, die tot eene grens,, fcheiding aen hunne koningkrijken ftrekt, wenschten nader bij eikanderen te zijn. Hunne verftandhoudjng begon door gehei„ me gezantfchappen; dezelve werden toe. „ vertrouwd aen de behendigheid ecaerfchran?, dere vrouwe, die 'er voorzeker meer van „ weet dan alle onze andere afgezanten. Op „ eenen fchoonen morgen, voor de opkomst ,, van den dag, Rijgt de bekoorlijke vorftin „ te paerd, alleenlijk van eene juffer en een' „ ridder gevolgd , begeeft zich ," door bos„ fchen en onbekende rotzen, aen den oever „ der zee, en fleekt, in eenen flcchten boot, ?1 de zeeëngte over , met meer moed dan' „ Leander deed. Jn het midden van haren 3, togt , wordt zij ontmoet van een' admiv rael , die haer aen zijn boord ontvangt, v onder het gebalder van al zijn gefchut, doende dus een geheim , 't welk men tot „ dien tijd toe zorgvuldig verborgen had ge,, houden, aen alle kanten wedergalmen. Het „ fchip van den admirael Was heerlijk ver„ fjerd, en met de keurigfre gerechten belaH den' Zelf;> liad men 'er muzikanten op ge" Vh™l; ten einde 'er "iets aen zulk een » noftelijk feest ontbrake. Met dezen toeftel „ werd de koningin, weduw van Gustavus „ geleid op een eiland van Denemarke, al! ,? waer Christiaen de IVe haer ging ontvan-' ,a gen. 3? In  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 281 „ In het jaer 1644 neemt Christina , ag£, den jaren ouel zijnde, de teugels van den l, ftaet in handen. Verfcheiden aenzienlijke „ perfonen haekten naer het huwelijk met de., ze vórftinne. Dc twee zoons van den ko- ning van Denemarke, de keurvorsten van „ de Palts en Brandenburg , de koning van „ Portugal, en zelfs de Jezuit Cafimir, kar- dinael van Polen , kwamen na eikanderen ,, op het tapijt. Doch Karei Gustavus, her„ tog van Tweebrugge, uit de Palts-Beijer- fche linie , kleenneef van den grooten Gus„ tavus, en neef der koninginne, fcheen den „ voorrang te zullen hebben. Hij drong haer , om zijne begeerten te beantwoorden; en in '„ zijne verliefde verrukkingen , zwoer hij „ Zweden voor altoos te verlaten, indien zij „ halsfterrigbleve in hare weigering. Chri.sti„ na deed niet anders dan lagchen over zijne „ romanachtige redenen, en fpotte met hem: „ als met hare andere minnaren. Op het ,, voorbeeld van Elizabeth, had zij befloten „ zich fflmmer een' meester te geven. Men „ durft niet zeggen dat zij zich van dezelfde „ middelen bediende, als de koningin van En„ geland, om het verdriet van den ongehuw„ den ftaet te verdrijven. Het is waer dat „ zij gunftelingen had, waervan de doorluch„ tigfte de graef de la Garde was; maer het „ fchijnt dat hare natuurlijke fierheid haer be. „ ftendig tegen de zwakheden der liefde S 5 9> ver-  a82 De Nieuwe Reisiger. „ verdeedigde. Ten minfte is het zeker, dat s, zij altoos een' onverwinnelijken afkeer voor 3, het huwelijk had; en men heeft haer fom,, tijds hooren zeggen, dat zij nimmer zoude ,, dulden dat een man met haer even als met ,, zijnen akker zoude handelen. Op zeke„ ren dag dat men haer fterk drong om een' „ echtgenoot te nemen, antwoordde zij: ,, ik wil liever een' prins, wiens begaefdhej, den ik ken , tot mijnen opvolger benoe33 men, dan een' erfgenaem van mijne magt, „ die mij misfchien door zijn gedrag zoude 3, ontëeren , op den troon laten. Daer kan ,, zoo wel een Nero als een Augustus van 3, mij voortkomen. " „ Men vierde in Zweden eene plegtige vasten , vergezeld met openbare gebeden. „ De koningin begaf zich in de kerk, om 'er ,, de predikatie te hooren. Een man drong „ door het volk heen, en wierp zich binnen ,, het hek der vorftinne. De lijfwachten ,, kruisten hunne pieken over elkanderen, „ en maekten 'er eene foort van*olwerk „ van; maer dces verwoede fchoot met zoo „ veel geweld toe, dat hij 'er over heen ,, fprong. Christina keert, op het gerucht, ,, het hoofd om, en ziet een' man haer nade,, ren, als om haer te vermoorden. Zij ftoot ,, den kapitein harer lijfwachten aen , die, „ aenftonds oprijzende, zich tusfchen beiden ,, werpt, en dezen man bij den hals; grijpt. 3, Men  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 283 Men vindt bij hem twee mesfen zonder " fcheeden het eene in zijn' mouw, het an" dere in zijn' zak. Na de naeuwkeurigfte " onderzoekingen , ontdekte men dat deze " man flechts een zot was. die het meer op de priesters dan op de koningin geladen /Christina had de gelukkige gefteldheden, haer door de natuur verleend, aengekweekt, en onderfcheidde zich bijzonderlijk door de meenigvuldige talen, welken zij magtig was. a Zij onderhield een' letterkundigen omgang " met de geleerdften van Europa , en noo' digde hen om zich aen haer hof te begeven ZijfchreefaenGrotius: „ kom fpoe" dia in uw nieuw vaderland, om de zoete " bekoorlijkheden der eenzaemheid op uw gemak te fmaken. Uwe tegenwoordigheid ' is zoo nuttig aen dit koningkrijk , als die van God aen de natuur " Bekoord door de " nieuwe fllofofie van Deskartes, drong hem V dp koningin insgelijks door hare noodigin" gen Toen hij te Stokholm gekomen was, " ontving zij hem met alle de eerbewijzin" gen, aen zijne verdienden verfchuldigd, " en verzocht hem , alle morgen ten vijf 1 u^en haer, in hare boekerij, te komen onS derhouden. Maer Deskartes werd aenge, tast door eene koorts, vergezeld van eene " ontllcking. ^iel^m in weinige dagen weg" nam. Men heeft gemeend dat hij van „ ver-  %H De Nieuwe Reisiger. „ verdriet geftorven was, omdat Christina „ zijne manier van filofoferen niet goedkeur. „ de, waerin hij zich den naem van filofoof ., weinig waerdig toonde. Men zegt dat een „ Zweedsch officier, belast om het ligchaem „ van dezen grooten man , naer Parijs , in „ de kerk van Srè. Genoveva, overtevoeren, „ heimelijk de doodkist opende, en het bek», keneel 'er uitligtte, verbergende het zelvo „ in zijn huis, waerin men het na den dood „ van den officier vond, met deze merkwaer„ dige woorden: men zou de befchermgoden „ van Zweden ten hoogfte beledigen, indien „ men het edelflc gedeelte van dezen grooten „ Franfchen filofoof aen zijn ondankbaer va3, derlandi wedergave. Het is niet waerdig „ zulk een' kostelijken fchat te bezitten, noch „ zulk eene groote weldaed te genieten. Het „ befchreije zijn verlies , indien het eer wil „ behalen in de gedachtenis der menfchen. " „ Salmafius was één van de geliefdfte „ geleerden der koninginne van Zweden» „ die hem dikwerf bezocht. Op zekeren „ dag dat zij hem in zijne ziekte was gaen „ zien, vond zij hem in het bed, lezende in „ een boek, 't welk hij, op hare komst, uit „ eerbied'toedeed. „ Ach! Ach! zeide zij, „ laten wij zien wat het is; toon 'er mij de ,, fraeije plaetfen van. Salmafius wees 'er haer „ eene van de beste, welke zij glimlagchende „ zachtjes las, vervolgens, om zich meer * ver-  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 285 vermaek te verfchaffen , zeide zij tot de " fchoone Sparre, hare gunftelinge, die het , Fransch verftond : „ kom Sparre , kom " etn fraei godsdienftig boek zien, getyteld, Le Moyen de parvenir , of Het Middel om " voorttekomen ,■ daer, lees mij deze bladzijde." ]\ De jonge juffer had geen drie regels gele" zen, of zweeg ftil al blozende ; maer de " koningin , die hare zijden door het fterk " lagchen vast hield , beval haer te vervol- ,, gen ; en men raPest de geheele bladz1Jde '' uitlezen. Het was één van de groote ges[ breken dezer vorftinne, dat zij de welvoe,', gelijkheden van hare kunne en haren rang niet genoeg in acht nam. Zie hier iets vermakelijks wegens den , 'poëet Benferade , waervan Christina wei" nig werk maekte. „ Raed hem, zeide zij in ,', eenen brief, levendiger en geestiger veer,, zen te ftempelen, indien hij kan. Vooral, ',' raed hem aen een weinig minder ftijffeldaer' in te doen. Gij ziet dat ik mij vermete de fraeije geesten, die in het hof van Lode' wijk leven , zonder hem te verlichten, ,', ftoutmoedig te berispen. Naer mijne ge„ dachten, is Benferade een pruldichter, zoo „ koud als ijs. Echter hebt gij allen de grove „ plompheid, om u over hem je verwonde„ ren; en ik, ik fluit hem uit." „ Christina, aen de leeröeffening der we3S. tenfchappen overgegeven, haekte naer een 33 ge-  286 De Nieuwe Reisiger. „ .gerust leven , 't welk haer toeliet hare neih PW te volgen. Zij had eenen doodelij„ken afkeer voor de openbare zaken opgeV vat' en °P zekei'en dag , wanneer twee ge,, heimfcbrijvers haer eenige fchriften ter teekeninge kwamen aenbieden, zeide zij tot den „ prins Karei Gustavus : „ wanneer ik die ,, heden zie , dunkt het mij den duivel te ,, zien. " Bovendien was zij verzadigd van „ eere ; haer roem was ten hoogften° topp' ,, geftegen, en kon niet anders dan dalen. lp „ deze omftandigheden, neemt de koningin ,, van Zweden het beflüit, om zich van dere„ gering' te ontflaen, ten behoeve van Karei „ Gustavus. en fielt haren afftand voor in de „ Vergadering der ftaten. Straks ontftaet 'er „ een algemeen gemor , waeruit bleek hoe „ zeer een diergelijk oogmerk aen alle de ftan„ den mishaegde. De prins zelf, dien zij tot „ de kroon riep, fcheen haer ontwerp aftekeu„ ren, en wendde zijne poogingen aen, om'er „ haer van aftetrekken; maer haer befluit was „ genomen; niets kon haer doen veranderen. „ Karei, door de koningin ontboden, begaf j, zich bij haer, en herhaelde zijne aenzoeken, „ ten einde haer overtehalen om op den troon „ te blijven ; maer haer onverzettelijk vinj, dende, begon hij te handelen over devoor- waerden, waeröp zij hem de kroon wilde „ overgeven. De vorftin behield aen zich » eenige eilanden, fteden cn landerijen, voor 33 haer  Twèïhond. Zevenenzestigste Brief. 287 haer erfdeel, met het vermogen, zoo veel " haer' perfoon betrof, om naer haer goed" vinden te handelen , zonder gehouden te " zijn eenige rekenfchap te geven , dan aen ',' God alleen, zoo van haer voorgaende ge" drag, als van het geene zij na haren afftand ! zoude houden. Indien men eenige historiefchrijvers gelooft, ftrekte Christina hare L eifchen zoo veruit, dat zijmiet wilde dat haer „ opvolger de geringde verandering maekte in de gewigtige bedieningen, welke zij aen " hare gunftelingen gegeven had; dat zij een „ gedeelte van het koningkrijk met deszelfs „ inkomften wilde behouden, en om dus te „ fpreken deel in de oppermagt van het zelve hebben. Karei antwoordde, dat deze fcha« 1 duw der koningklijke waerdigheid hem niet " konde behagen , en hij geene magt, die ,', de zijne evenaerde , in zijne nieuwe fta„ ten zoude dulden. De koningin , dit antwoord hoorende , zeide overluid: „ ik ! heb deze voordellen aen den Paltsfifchen " prins alleen gedaen, om zijn hart te toet" fen. Tegenwoordig geloof ik dat hij ver*! dient te regeren, dewijl hij de onmededeelj", bare eigenfchappen der oppermagt zoo wel >> kent." „ Christina , met haer koningkhjk gewaed , bekleed , treedt in den rijksraed , ver" gezeld door den prins Karei, haren neef, !' en doet zich de akte van afdand voorlezen. „Op  aS8 De Nieuwe Reisige^ Op eene verheven plaets, van drie trappen „ hoog, was een ftoel van louter zilver, „ voor deze vorftinne gefchikt. . Aen hare s, regterhand zat Karei Gustavus in een' lea„ ningftoel. Na de lezing, ontdeed zich de ,, koningin van hare fieraedjen , en fteldeze ,, in de handen der groote amptenaren , die „ dezelven op eene tafel nederleiden. Het be„ hoorde tot het ampt van den groot baljuw des koningkrijks , haer dc kroon aftenc,, men; maer welk teeken zij hem gaf om te „ naderen , hij wiide zich nimmer van deze „ droevige verrichting' kwijten; en Christina „ was verpligt om zelf haer hoofdfierfel afte. „ leggen. De koningklijke mantel werd in „ ftukken gefchcurd door de geenen , die ,, zich het digtfte bij den troon bevonden, h willende ijder eenig overblijffel behouden,' „ 't welk hem de gedachtenis eener konin' „ ginne , welke zij aenbaden , herinnerde. „ De vorftin trad vervolgens voorwaerds, in „ dagelijksch gewaed van wit taf, verant. „ woordde hare regering, en deed eene lof. „ fpraek van haren opvolger, waerna alle de „ orden van den ftaet haer de hand gingen „ kusfehen. Karei Gustavus geleidde haer we„ der in haer vertrek, en deze prins werd, op ,, denzelfden dag, gekroond tot koning van „ Zweden, met zoo veel pracht, als de Uit„ putting der fchatkist' konde gedoogèn. Om zijne erkentenis aen zijne nicht te betuigen, deed  Tweehönd. Zevenenzestigste Brief. S89 „ deed hij een' gedenkpenning flaen , met dit ,, opfcbrift: „ ik houde de kroon van God! „ en Christina. "Dit mishaegde aen de Sta. „ ten van Zweden , die van begrip waren dat hij dezelve niet dan met hunne toeftem- minge bezat. „ Christina fpoedde zich óm éen land te „ verlaten, waerin zij niet meer regeerde; „ maer zij was verpligt nog eenige dagen „ te Stokholm te blijven , om te voldoen „ acn de begeerten van een volk, dat haer ,, niet dan met leedwezen zag vertrekken^ „ Zelfs moest zij , om het koningkrijk te ,, verlaten , zich bedienen Van het voort 4, wendfel der wateren van Spa , als noodi zakelijk tot hare gezondheid , met belo£ „ te van in Zweden wedertekeeren , al^ „ daer het overige harer dagen doortëbren-i „ gen , en de inkomften , welken zij voor jt zich behouden had, in het land te vertérem „ Men vermoedde dat zij haer vaderland niet „ verliet, dan met oogmerk om den Röom„ fchen godsdienst te omhelzen. De rijksraed ,, zond haer een' afgevaerdigden , om haer „ van dit ontwerp aftewenden 5 maer zij floeg geen acht op deze vertoogen, en deed aft i, zwering van haren godsdienst te Infpruk» j, Men zegt dat, toen zij op de grenzen was 4 jj Karei Gustavus haer nog zijne hand deed „ aenbieden; maer Christina antwoordde óp dit voorftel ,• gelijk eertijds Elizabeth aen XXL Dert. T h Heri.  290 De Nieuwe Reïsiger. i, Henrik den Uien: „ indien ik voornemens „ geweest ware een' echtgenoot te nemen, „ zoude mijn wil geweest zijn hem koning te maken, en niet dat hij mij koningin maekte. " ri Dus verliet deze zonderlinge koningin „ hare ftaten, in den ouderdom van zeven„ entwintig jaren; terwijl haer afftand door „ fommigen als de grootfte heldendaed , en door anderen als de uitwerking der griilig,, heid , ijdelheid en onftandvastigheid wierd „ aengczien. Indien de begeerte om de rust „ van een afgezonderd leven te ftnaken , zich zonder verftrooijing' aen de letteröeffening „ overtegeven , en eene aengenamer lucht„ ftreek dan die van Zweden, in den fchoot „ der filofofie, te genieten, Christina hadde „ overgehaeld, om zich van de beflommerin,, gen van den troon te ontflaen, gelijk hare ,, loftuiters voorgeven, zoude men haer niet, ,, gelijk een gelukzoekfter, van land tot land ,, hebben zien omzwerven, trachtende door ha3, re heimelijke aenftagen den vrede van alle j, de koningkrijken te verftoren, en te treden ,, in de onderhandelingen , die tusfchen de „ mogendheden ftand grepen; zij zoude met ,, den paus niet overhoop geraekt zijn , in ,, hare reis naer Rome; en bij den dood van „ Karei Gustavus, zoude zij niet in Zweden „ zijn wedergekeerd, om te zien of men ge„ zind ware haer hare ftaten wedertegeven. „ Men zeide in Frankrijk, dat deze vorftin „ al.  Tweehond. Zevenenzestigste Brief. 29! % alleen hare kroon verlaten hadde, om eeni„ ge dagen te Parijs te komen fchitteren. Men weet dat zij, minnenijd tegen Monal„ defchi , haren opperftalmeester , opgevat „ hebbende, hem in de gaenderij der herten „ te'Fontainebleau , in hare tegenwoordig. „ heid , deed vermoorden. Zij keerde weder „ naer Rome, alwaer zij hare dagen eindigde in het jaer 1689. 5> Deze vrouw, die zoo langen tijd de aen„ 'dacht van Europa heeft bezig gehouden ,| •' had zich, door hare kundigheden, boven hare kunne verheven; maer zij had de wel", voegelijkheden en deugden, die dezelve be\ minnelijk maken , verlaten , zonder zich " van eenigen harer zwakheden te ontdoen. Zij had geene fterke vriendfehnp , waerin „ dc fchijnbaerheid der liefde niet uitblonk; 5, en de haet volgde altoos op de onëenig„ heid. De minnaers , welken zij verlietl 3, fchenen in ongunst vervallen. De graef de la Garde, die alle hare gunst gehad had, werd haer zoo hatelijk, dat zij hem in het „ verderf wilde ftorten. De arts Bourdelot „ regeerde haer, en werd met verachting' af„ gedankt. Op dezen Fransman volgde de „ Spanjaerd Pigmentel; en de jonge Dutot, een Zweed , deed hein vergeten. Hare grilligheid groeide aen met hare geneigdhe„ den; en hare onftandvastigheïd had geene ,j palen meer. T % 33 Chris-  292- De Nieuwe Reisiger. „ Christina had haer hof met buitenland„ fche letterkundigen opgevuld; en de bezui„ nigde penningen werden verkwist tot. het m aenkoopen van handfchriften, dikwerf zeld„ zamer dan nuttig. Zij maekte van haer pa„ leis een kollegie, waerin de uitleggers van „ het Griekseh en Hebreeuwsch, de fpraek„ kunftenaers en woordafieiders den eerften „ rang hadden. Zij doorliep alle deelen der „ letterkunde, en had welhaest de verwaend„ heid van ccne halfgeleerde. Verfcheiden „ malen verloren de Vosfiusfen en Salmafius„ fen, in haren geest, hunne verdienfte en ach„ ting. Zij zag in hunne vertoogen en ver„ handelingen niet dan de brabbeltael der we„ tenfchapp'; en hunne waenwijze geleerdheid „ fcheen haer eene kwakzalverij, luttel waer„ dig om 'er zich mede bezig te houden." Ik ben, enz. Nikopihg, den 14*» van Augustus, 1756. Tweehonderd Agtenzestigste Brief. Vervolg yan Zweden. 5> TTV regering van Karei Gustavus ver»..Jl>/ toont niets anders dan krijgsverrich„ tingen : deze vorst voerde oorlog veeleer „ uit  Tweehond. Agtenzestigste Brief. 293 uit neiging' dan uit noodzakelijkheid , en " maekte zijne onderdanen ongelukkig. Zijn „ zoon, Karei de Xle, arbeidde om het ge„ zag van den rijksraed, en benevens hetzelve de vrijheid van zijn vaderland te onderdrukken. Dan indien hij aen den eenen kant „ den naem van dwingeland verdiende, deed „ hij tevens eene zaek, die hem de algemeene " erkentenis waerdig maekt; hij vormde eene „ krijgsmagt , die nog tegenwoordig in we„ zen is , en noch ten laste van den ftaet ), ftrekt, noch al te zwaer aen de ingezete„ nen valt ; zij verfchaft foldaten aen den " landaert, zonder de landerijen van akker" lieden te berooven. De rijkfte heerlijkhe" den van de eigen bezittingen des konings ',' onderhouden een' ruiter , op hare kosten; ', de boeren van ijder dorp leveren 'er één'of " verfcheiden, naer evenredigheid van hunne 11 inkomften. Men moet een zeker goed, ' bij voorbeeld, tien of twaelf duizend gul'| dens bezitten, om verpligt te zijn een' fob „ daet uitterusten. De landman, die flechts ,] de helft bezit, voegt zich bij den geenen, „ die mede zoo veel heeft. Bedraegt zijne „' bezitting niet meer dan drie duizend gul, dens, hij brengt zijn gedeelte nevens anderen op; en allen te famen leveren zij een* " man aen den f:aet. Wanneer hij fterft, „ wordt zijne plaets weder vervuld door de geenen, die hem geleverd hadden ; en het T 3 » §e-  294 De Nieuwe Re is ig er. „ getal dier krijgsbenden blijft altoos het zelf. „ de. De landlieden doen een huis ftichten „ voor den foldaet, dien zij onderhouden, ,, en bezorgen hem, voor zich en zijn huisje gezin, een gedeelte lands, 't welk hij ver„ pligt is te bebouwen. Deze lieden, in dor„ pen verfpreid , verzamelen zich , ten beftemde dage, in het voornaemfte vlek der „ landftreke , onder het geleide van hunne „ opperhoofden , die uit de algemeene fchat„ kiste betaeld worden. Volgens deze inftelj, ling, zijn de krijgslieden niet, gelijk elders, „ gekerkerd in de ledigheid der bezetting>, plaetlen. Van den opperbevelhebber af, tot den foldaet toe, hebben zij allen een „ verblijf, en een gedeelte lands, 't welk zij, „ als hun eigen goed, ten hunnen voordeele ,, befturen. De uitgeftrektheid en wezenlijke „ waerde van dit land zijn evenredig aen de j> krijgsgraden; en deze eigendom wordt niet „ vergund, dan in de heerlijkheden, die aen „ de regering totbehooren. „ Levendig getroffen door de elende der „ volken, onder eenen koning, die hen wjl„ lekeurig behandelde, fchonk de koningin, „ zijne echtgenoote, al het geld, 't welk zij „ bezat, aen de ongelukkigen, die onophou,, delijk de poort van haer paleis belegerden. ,,' Zij verkoft zelfs , om hen te verlichten, „ hare gefteenten, hare huisfieraedjen, ja ha,, re kleederen. Na zich van alles beroofd te „ heb-  Tweehond. Agtenzestigste Brief. 295 hebben , beproefde zij om het hart van den " koning te vermurwen; maer deze onbuig" zame vorst gaf haer dit wreede antwoord: " Mevrouw , wij hebben u genomen , om ',' ons kinders te baren, en niet om ons raed 5 te geven. De koningin vertrok, tot in de ziel geraekt over de ongevoeligheid van ha„ ren gemael; en het verdriet, 't welk zij daer„ over had , wierp haer in eene droefheid, „ waeraen men de oorzaek van haren dood „ toefchreef. Op het punt van fterven, „ deed zij hare kinders naderen; en het woord „ richtende tot den; geenen , die ten troon' „ moest opvolgen , riep zij uit: „ mijn „ zoon , indien gij immer koning zijt, hebt „ medelijden met uwe onderdanen; beha del „ hen met goedheid ; herftel hen in hunne „ goederen , in hunne voorregten ". Deze „ vorftin was Eleonora, dochter van den ,] koning van Denemarke , en moeder van 5, Karei den Xllen. „ Op dezen naem, riep de redenaer, zie ik „ dat uwe aendacht weder opgewekt wordt. „ Zoon van eenen vorst, dien Zweden bij Fi„ lippus vergeleek , trad Karei in het voet, „ fpoor van Alexander, en wendde de uicer„ fte pooging aen, om hem te gelijken. Zijn „ proefftuk was eene landing in Denemarke, „ in het gezigt van Koppenhage. De Denen „ „ op den oever gefchaerd, deden eene hagel„ bui van kogelen regenen. De koning van. T 4 » Z.\ve-  g& De Nieuwe Reïsiger. „ Zweden , dezelven rondom zich hoorenda „ gonzen, zeide al lagchende, dat hij voortij aen geen ander muzyk meer wilde hooren. „ Hij landde ondanks den tegenftand der „ vijanden, dreef hen op de vlugt, en maekte „ zich meester van hunne verfchanfingen. De 5, geestelijkheid en de voornaemfte "burgers „ baden hem hunne hoofdftad te fparen. Ka„ rel, bedaerd na de overwinning, verklaer-, „ de dat hij de wapens opgevat had, niet om de fteden te plunderen, maer om de verdragen te doen uitvoeren. De vorst be. „ reikte toen niet meer dan agttien jaren. „ De Czaer, aen het hoofd van een le<*er. van tagchentig duizend mannen voortrukkende, floeg de belegering neder voor Nerva. Karei trok op tot hulp van deze ftad, a, en zeide: „ ik ga de Muskoviten fJaen; en „ wanneer ik Nerva ontzet heb , zal ik de, „ Saxen nedervellen ", Men vertoonde hem s, het gevaer om met acht duizend mannen „ zulk een talrijk heir aentetasten. Hij fcheen „ verwonderd, dat men zich konde verbeel„ den , dat tagchentig duizend Muskoviten „ bekwaem waren om het tegen acht duizend v Zweden uittehouden. In het hevigfte van „ het treffen , verrichtte deze vorst den „ dienst van foldaet en kapitein. Twee paerden ,, werden onder hem dood gefchoten; en het ». derd? beklimmende, zeide hij dat de MusjAkoviten hem zijne oefleningen deden ver- jj rich-  Tweehond. Aotenzestigste Brief, ap? „ richten. Deze laetften lieten hunne verv fchanfmgen, hun kanon en reistuig ten prooij' van den overwinnaer. De krijgsbe" velhebbers, en de veldheer zelf, de prins „ van Groy, gaven zich over aen Karei den ' XHen, die hen ongemeen vriendelijk ont',, ving, hun hunnen degen deed wedergeven, „ en , vernemende dat zij gebrek aen geld „ hadden , duizend kroonen acn den veld„ heer, en vijf honderd aen eiken bevelhebber " zond. Ter gedachtenisfe van dezen ver", maerden veldflag, floeg men te Stokholm„ verfcheiden gedenkpenningen , waervan de „ merkwaerdigfte op de eene zijde pronkte „ met een* gekeetenden Muskoviet, Deen en ,] Polak, en op de andere met een' Herkulés met zijne knots , tredende een' Cerberus " met voeten , benevens een Latijnsch opfchrift, beteekenende: „ meteen' enkelen , flag, heeft hij drie hoofden geknot. " " „ Ik zal dezen held niet volgen in zijne ze„ gerijke togten tegen den Czaer en den ko„ ning van Polen Deze laetfte , befloten hebbende hem den vrede te verzoeken , be. " val dezen last aen de vermaerde gravin van 'j Koningsmark, zijne minnares, eene vrouw, " doorluchtig door hare geboorte, haer ver„ ftand en, hare fchoonheid. Augustus verbeeldde zich misfchien, dat Karei de Xlle l, niets zoude kunnen weigeren aen de be. „ koorlijkheden van eene diergelijke bemiddeT 5 » ha-  298 De Nieuws Reïsiger. „ Jaerfter, Doch de Zweedfche monarch, „ verflonden door de enkele begeerte om te „ heerfcben, was geen man, om zich de wet „ door eene vrouw te laten voorfchrijven. Hij wilde zelfs geen gehoor verkenen aen „ de gravin , die vergeefsch hare poogin„ gen aenwendde , om hem te ontmoeten. „ Haer op zekeren dag onder weg aenge„ troffen hebbende , vergenoegde zich Ra. „ rel met haer te groeten, en reed aen,, Ronds met vollen toom weg , zonder # haer te preken. De gravin , in Polen te ,, rug gekeerd, vergat niet de ongevoeligheid ,, van dezen koelen koning te verheften, in ,, een dichtftuk , waerin alle de goden , de ,, verfchillende hoedanigheden van dezen vorst „ roemden , en Venus en Bacchus de eenig. „ Ren waren , die 'er niets van wilden zeg„ gen. Karei , befloten hebbende den koning „ van Polen te onttroonen , maekte zich ,, meester van Warfchauw ; en dewijl men ,, hem drong deze kroon voor zich zeiven te ,, nemen, gaf hij dit roemwaerdige ant„ woord: „ ik wil geene koningkrijken ver„ . ooveren, dan om de glorie te hebben van. „ ze wegtefchenken ". Bekoord door de zweem! „ van opregtheid , die op het aengezigt van ,, den jongen palatijn van Posnanië , Stani., flaus Leczinski, uitblonk, befloot hij hem ,, te kroonen, deed deze verkiezing door den 33 rps-  Tweehond. Agtenzestigste Brief, m „ rijksdag bevestigen , en woonde zelfs verkiezing onbekend bij. Men vertelt da een foldaet van zijn leger , ha imldagmael van een' boer geroofd hebbende, door de" Zen laetften bij den koning werd acngeklaegd. De foldaet, ondervracgd wordende, !', antwoordde den vorst : „ Sire , gij hebt den keurvorst' van Saxen wel de kroon ontnomen, waerom zoude ik dezen dorpeling ! geen kalkoen ontrooven? Het is waer, her. „ nam de koning , dat ik Augustus ecn ko„ ningkrijk ontnomen heb ; maer ikjieb ~r „ niets van voor mij zeiven behouden . Lcb„ ter verleende hij vergiffenis aen den fol" daet, om den geestigen flag , cn zond „ den boer te rug met tien dukaten, tot vergoeding van deszelfs fchade. ' ,, Dc onverzoenlijke gramfchap des konings , 'van Zweden, tegen den Czaer, deed hem , ondernemen dezen keizer te onttroonen. „ Zijne foldaten , door zoo vele veldtogten vermoeid , begeerden wedertekeeren. De " opperWermeester, wien de koning den weg " van Leipzich naer alle de hóofdfteden der " weereld gevraegd had, ftelde met voordacht aen het hoofd zijner lijste , „ weg van ,', Leipzich naer Stokholm ", om hem cie be„ geerten van zijn geheel leger te doen veriaën. Maer Karei, de eerfte woorden le' zende, zeide: „ zie daer een' weg , dien „ wij in langen tijd niet zuilen nemen., „ De-  3 welken hij uit de onvoorzigtigheid van zij,, nen vijand konde trekken. Karei, nadat „ hij, zonder omflag , het ontbijt met hem „ gehouden had , liet zich de vestingwerken „ toonen, en was zoo gerust, als of hij in „ zijne hoofdftad gewandeld hadde. Eindelijk, „ zijne nieuwsgierigheid voldaen hebbende, „ nam hij affcheid van den keurvorst , hem „ omhelzende , en vervoegde zich weder bij „ zijn leger, dat in de grootfte ongerustheid „ fcheen te zijn. Des anderendaegs verza„ melde Augustus eene buitengemeene raeds„ vergadering, 't geen de kortswijligen deed „ zeggen: „ deze vorst beraedflaegt van „ daeg over het geene hij gisteren hadde moeten doen. " „ De Czaer, verontrust over den fpoedi„ gen optogt des konings van Zweden, „ zond hem eenige voortellingen van vrede; „ maer deze fiere vorst antwoordde, dat hij „ in Muskou met den keizer wilde handelen. „ Vol van dit ftreelende denkbeeld, belegerde j> b'j  Tweehond. Agtenzestigste Brtbf. 301 , hij Pultawa , 't welk hij met eene onge' looffelijke vurigheid aentastte; maer de " Muskoviten , welken hij zelf in de kunst " des oorlogs onderwezen had , gingen hem " met den hevigften wederftand te keer. Ka" rel ontving 'er eene wonde, die de artzen " deed overwegen, of men niet genoodzaekt " zoude zijn hem het been aftezetten. Een " kundiger heelmeester ftelde een middel " voor,°om het te behouden; maer hij durf. " de het niet in 't werk ftellen, om dat het te fmertelijk was. „ Hoe ! zeide de ko' ning in gramfchap; ik wil niet dat men mij " meer ontzie , dan den geringften mijner foldaten ; ik wil dat men mij op dezelfde ' wijs behandele; en ik beveel het ". Door " dit gefprek gerust gefield , deed de heelmeester diepe infnij dingen , zonder dat de lijder het minfte teeken van fmert' liet blij. „ ken. „ lk ga de bijzonderheden van den ver„ maerden veldflag van Pultawa voorbij. Men „ weet dat Karei de Xlle, op eene rosbaer , gedragen, aldaer ongelooffelijke poogingen \] van dapperheid deed ; en dat 'er dit leger „ van overwinnaren, wier voorfpoed, federt '„ negen jaren, zoo fnel, beftendig en won„ derbaer geweest was, vernield wierd. „ Karei, de wijk naer Bender genomen „ hebbende, trachtte het Ottomannifche rijk „ tegen Muskovië te wapenen, en kuipte s, on.  302 De Nieuwe Reisiger. „ onophoudelijk aen de Poite, om den Groo„ ten Heer tot dit oorlog overtehalen. Hij „ flaegde 'er eindelijk in; en de Sultan beval „ den gröotvjfier tegen de Muskoviten opte„ trekken. De Czaer naderde, van zijne zij„ de, om de Turken te ontmoeten; en zich „ in een' gevaerlijken toeftand ziende, vond „ hij middel om den vifier door gefchenken „ omtekoopen , en hem tot het fluiten van „ den vrede overtehaJen. De koning van „ Zweden , ongeduldig om handgemeen te 5, worden , kwam te viervoet aenrennen; en „ na dat hij de gefteldheid der twee heiren on„ der-'zócBfe had, zeide hij tot den Turkfchen „ veldheer: „ geef mij tien ftukkcn kanon; „ en ik verbinde mij om u binnen twee uren „ dit ganfche leger gevangen te doen nemen i „ met den Rusfifchen vorst en zijn geheel „ hofgezin. " De vifier, die andere denk„ beelden had, antwoordde: j, indien ik hem „ gevangen neem', wie zal dan zijn rijk in zijn „ afwezen befturen " ? Hij floot vervolgens een verdrag met dezen vorst; en Karei, „ wanhopend zijnde, keerde weder naer Beri„ der, met de woede in het hart. „ Sedert vier jaren overladen met de wel„ daden van den Grooten Heer, was de ko„ ning van 'Zweden nog niet voldaen. Hij „ had in het hoofd gekregen , dat de Turk„ fche keizer hem, met een talrijk heir, naer „ zijne ftaten moest te rug zenden; en fchoon » zij-  Tweehond. Agtenzestigste Brtef. 3^3 , ziire Hoogheid hem gefchreven had , om hem tot vertrekken te bewegen , bleef hij " hardnekkig in zijne weigering volharden. Men kan uit het begin van des keizers brief " oordeelen , welk denkbeeld hij van dezen " vorst had opgevat. „ Zeer magtige onder ' de koningen aenbidderen van Jezus , her" fteller der verongelijkingen en beledigingen, " befchermer der geregtigheid in de koningk' rijken en gemeenebesten van het zuiden en " noorden , vriend van de eere, den roem " en onze verheven Porte , Karei, koning ?' van Zweden , wiens ondernemingen God „ bekroone." De Sultan, eindelijk verontwaerdigd over 'zoo veel wederftand , verzamelde een Di" van of raedsvergadering , waerin' befloten " wierd dat men geweld zoude gebruiken, om den koning uit zijne fchuilplaets te verdnjf ven Deze vorst vernam, zonder bevreesd " te worden, de bevelen en bedreigingen van " den Grooten Heer , en antwoordde met " fierheid, dat hij zich tot den laetften drup" pel'van zijn 'bloed zoude verdeedigen, en " niet vertrekken voor dat hij het raedzaem " oordeelde. De Turken berenden het huis; " en in eene andere Divan , waerin de Sultan l in perfoon voorzat, werd befloten, dat de " koning van Zweden met openbaer geweld " zoude aengetast worden, en dat men zijn' ï dood niet voor eene misdaed konde reke' nen,  gtjf ■ Nieuwe Reisïgeiu ,5 nen, indien hij volhardde in zich te verdee„ digen. De Janitzaren, die zijne kloekmoe„ digheid hoogachtten , en zijne edelmoedig„ heden ondervonden hadden , bezwoeren ., hem, dat hij haer niet zoude noodzaken hun„ ne wapenen tegen hem te keeren, bieden„ de zich aen om hem te geleiden waer hij „ wilde. Verre van hun te bedanken, dreigde „ hij hun den^baerd te doen affnijden, indien „ zij niet aftrokken. „ Deze lieden , regtmatig vertoornd , ver„ toefden niet met hem ae'ntetastent Zij tra„ den met meenigte in de vertrekken , eri „ begonnen dezelven te plunderen. Karei, „ fchuimende van woede , viel op hen met * den degen In de hand, en werd , in het ,,. gevecht, getroffen door een' pistoolfchoot, „ die alleen zijnen neus fchaefde, en een ftuk „ van zijn oor wegnam. Daer bleef nog „ eene groote zael over, waerin de Turkeii „ niet hadden kunnen doordringen. Deze J} vorst deed de deurderzelveopenen, fcheptè „ eenigen adem, en monfterde zijne kleene ben„ de, beftaende uit zestigftrijderen. Hij Helde „ zich aen hun hoofd , wierp zich met on. „ ftuimigheid op de Turken, doodde 'er ver„ fcheiden met zijne hand, dreef de anderen ,, op de vlugt, en, 't geen ongelooffelijk is, „ jaegde hen allen uit het huis. De Janitza„ ren eindelijk, befchaemd dat zij zoo veel volk j, en tijd verloren, befloten het huis in brand ii te  Tweehond. Aotenzestigste Brief. 303 „ te fteken ; en in één oogenblik ftond het „ ganfche gebouw, 't welk van hout was, ih „ volle vlam. In dit uiterfte, ried een Zweed dat rnen „ het naestftaende huis, 't welk van fteen ge„ bouwd was, moest zien te bereiken. Karei ), maekte hem op ftaendevoet kolonel ; en }, zich een' doovtogt willende banen, met den j, degen in de hand, om dezen nieuwen post „ te winnen, verwarde hij in zijne fporeri, „ viel op den grond, en werd door twintig „ Janitzaren gevangen genomen. Hij wierp „ zijnen degen weg, om de fchande van hem „ ovcrtcgeven niet te ondergaen, en liet zich „ in de wijk van den Pacha geleiden Deze „ 'vefontfchuldigde zich Over het geweld, dat „ hij genoodzackt was geweest te gebruiken ; maer de koning , die alleen op zijnen dappe„ ren tegenftand dacht, zeide tot hem: ,, gij „ zoudt wel Wat anders gezien hebben , ih„ dien ik onderfteund was geworden. " , Eindelijk de ftaten van den Grooten • Heer verlaten hebbende , trok de koning „ van Zweden door Hongarijen , Moravie, „ Oostenrijk, Beijeren, Wirtemberg, de Palts, Westfalen , Meklenburg , en kwam met :een' eenigen man, na eene reis van dertien „ dagen, des morgens ten twee uren, voor „ de poorten van Straclfond. Hij vertoonde „ zich aen den fchïldwacht als een' buitcnge„ meenen postbode, die gewigtige en dringende XXL Deel. V J," tij»  006 De Nieuwe Reiniger. „ tijdingen medebragt, Men geleidde hefn ,, voor den ftadvoogd , aen wien hij zich „ aenftonds bekend maekte. Zijne aenkomst 3, werd verwittigd door het gebaider van al 3, het gefchut, en het gelui van alie de klokken ; en niettegenftaende de verwoedheid ,, van zulk eene ongemeene reis, had hij de „ kragt om denzelfden dag gehoor te verlee,, nen. Hij klom vervolgens te paerd , bezigtigde de vestingwerken , monfterde de „ bezetting, en deed haer de krijgsverrichtin3, gen doen. Zijne onderdanen waren des te ,, meer verblijd over zijne wederkomst, om,, dat zij 'er van begonnen te wanhopen. ,, Doorgaens in oorlog met Denemarke, „ ondernam Karei de Xlh de veroovering „ van Noorwegen : hij vertrok in eene flede, „ alleen door een' krijgsbevelhebber verge„ zeld. Op zijnen weg een' flagboom geflo„ ten vindende , beval hij den officier der „ wacht denzelven te openen. Deze , die „ den koning niet kende , antwoordde hem „ op eene barfche wijs: „ open hem zelf'V Karei herhaelde het zelfde bevel, en voeg„ de 'er eenige bedreigingen bij. „ Gij zoudt dus • niet tegen mij fpreken , hernam de „ officier , indien gij mij niet zonder degen „ zaegt; doch hij is' hier digtbij: wacht een >, oogenblik; en wij zullen zien wie van ons >, beiden den flagboom zal openen. Ga hem j, halen, zeide de vorst tot hem. Deze man „ liep  Tweehond. Agtenzéstigste Brief. 307 „ liep aenftonds naer zijne wijk; maer eene „ vrouw ontmoetende, die hem onderrichtte dat de perfoon, tot wien hij gefproken had, „ de koning was, wachtte hij zich wel Van „ wedertekeeren. Ondertusfchen bleef de „ vorst, uit het rijtuig geftegen , al wande„ lende op deszelfs komst vertoeven ; maer „ Jiem niet ziende aenkomen, opende de ,, krijgsbevelhebber den flagboom, en vraeg,, de aen den koning, of hij, die de tweegevechten verboden had, geftredsn zoude „ hebben? ., Ach! antwoordde de vorst, ik „ was wel verzekerd dat hij niet zoude weder» „ keeren. " ,, Gedurig bezig met zijne denkbeelden van „ oorlog en veroovering', belegerde Karei de „ KlU , in het jaer 1718, Frederikshall in „ Noorwegen. Den ïir.eii van December, deö. „ avonds tusfehen agt en negen uren, begaf „ zich deze vorst in de loopgraven , om de „ werken te bezigtigen. Hij klom op eene ,, fchanskorf, en leunde op eene borstwé„ ring, die voor het vuur van het gefchut „ bloot ftond. Maigrct, een Franfche ves,, tingbouwer, hem in gevaer ziende, zeide „ tot hem: „ Sire , het is dacr uwe plaets „ niet; het regent 'er kogels en ballen ". De ,, koning antwoordde: „ zijt niet bevreesd ". s, Ik vrees niets voor mij zeiven , dien de „ borstwering befchut, hernam Maigret, maer j, voor uwe majesteit, die 'er hetzelfde geV 2 „ bruik  3©$ De Nieuwe Reisiger. „ bruik niet van maekt". Karei, altoos ott„ verfaegd, voerde hem te gemoet: „ begeef u „ bij uwe arbeiders; ik kom af ". De officiers, ., die tegenwoordig waren, trokken den ves„ tingbouwer ter zijde , om hem te verwitti„ gen, dat 'er geen zekerer middel was, om „ den koning op deze plaets te doen blijven, „ dan hem te zeggen dat 'er gevaer was. Op „ denzelfden tijd hoorden zij een' kogel gon„ zen. ,, Goede God , riep Maigret , zou deze fchoot niet getroffen hebben " ? Hij „ liep naer de borstwering ; en ziende den „ koning nog in dezelfde geftalte , riep hij „ bem twee- of driema'el: geloovende dat de „ vorst in flaep geraekt was , trok hij hem ,, bij zijn' rok. Dewijl de koning niet ant„ woordde , eischte hij licht; en men vond „ den vorst geheel bebloed, hebbende de lin„ kerhand op het gevest van zijn' degen, en „ het hoofd bijna geheel naer achteren ge„ draeid , door het geweld van den fchoot, „ die hem het flaepbeen verbrijzeld, een oog ?) ingedrukt, en het andere uit zijne holte ge„ dreven had. Dus fneuvelde in den ouder„ dom van zevenendertig jaren, die vermaer„ de Karei de Xile , wiens daden allen het „ waerfchijnlijke overtroffen hebben, en die „ alle de hoedanigheden van den heldenmoed •„ te ver heeft uitgeftrekt. ,„ Zijne zuster Ulrika Eleonora, prinfesvan „ Hesfen-Kasfel , had haer erfregt verloren, ,5 door  Tweehond. Agtenzestigste Brief. 309 „ door een' buitenlander te trouwen. De „ Staten , te Stokholm vergaderd , haelden s, haer over om plegtig van de kroon' van „ Zweden afteftaen, ten einde zij dezelve al5, leen van de vrije ftemme des landaerts fchene „ te houden. Zij deed meer ; zij vernietigde „ de hatelijke oppermagt, welke hare voor„ gangers hadden ingevoerd, gaf den rijksraed zijn eerfte gezag weder , en hcrftelde den „ alöuden regering vorm. Het vermogen van ,, den troon werd door dat der Staten getem, perd. Het volk kwam weder in de bezit' ting zijner voorregten ; en de vernietiging der „ willekeurige magt was het werk eener vrou- 3> „ Wij verklaren , zeide deze vorftin, dat „ wij , bezield door de opregte begeerte tot „ het geluk onzer volken, willen voorzien in alle nieuwigheden , die onder de konin„ gen onze voorzaten zijn ingevoerd ; en „ wij vernietigen geheelenal de onbepaeldo „ magt, van welke wij , zoo voor ons als , voor onze opvolgers, voor altoos afftaen. „ Ons oogmerk is derhalve de regering van „ het koningkrijk in zijne aloude orde te her„ ftellen, overtuigd dat de koningklijke magt „ nooit beter bevestigd kan worden , dan „ wanneer wij dezelve, door de geregtigheid „ en zachtmoedigheid, in het hart onzer on„ derdanen vastgefteld hebben. Zelve niet te „ veel afkeer kunnende toonen voor eene V 3 ;> magt,  ejio De Nieuwe Reisiger. ,, magt, wier uitwerkingen, bet zi] regelregt, „ het zij door heimeiijke ftreken, zoo vele „ rampen aen den Staet veroorzaekt hebben, ,, ftaen wij toe dat de geene , die zich een diergelijk gezag wilde aenmatigen, van den „ troon' vervallen zij, als een vijand van het 9, koningkrijk befchouwd, en in deze hoeda5, nigheid tot het verlies van zijne goederen, 5, zijne vrijheid en zijn leven veroordeeld „ worde." ,, Van de alöudfte tijden af, was de magt „ der koningen van Zweden bppaeld door die „ der Staten , die het grootfte gedeelte van ,, het opperfte gezag , in de befturing der „ openbare zaken , aen zich behouden had. „ den; maer deze regeringwij- onderging eene j, verandering , wanneer de landaert, door „ erkentenis overgehaeld, of door bijzondere >5 gevallen gedrongen , den vorst' eene vol- ftrekte heerfchappij opdroeg, ten nadecle ,, van zijne eigen voorregten. Op deze wijs ,, ftonden de Staten van hunne regten af, ten ,, behoeve van Karei den Xlen; maer de on„ heilen en de onderdrukking, waerin zij on- der Karei den Xllen zuchtten, deden hen „ de gelegenheid , die zich natuurlijkerwijs j, bij den dood van dezen vorst aenbood, gre„ tig aengrijpen, om hunne aloude befturing 3, te herlldlen. ^ „ Men moest een Jlagtöffer hebben, om de ,5 wanorden dezer laetfte regering' te boeten; ,, en  Tweehond. Agtenzesttgste Brtef. 311 „ en men vond het in den perfoon van den „ 'baron Görts , dien vermaerden ftaetsdie„ naer, die Karei den XIIen beheerscbt had, en „ wien men verweet zijn aenzien misbruikt te „ hebben, om zijnen meester tot de dwinge„ landij te vervoeren. Voornamelijk had hij „ zich hatelijk gemaekt, door eene fchatting „ te leggen op de geestelijkheid, die diergc„ lijke ondernemingen ongeduldig lijdt. De „ verontwaerdigde kerkdijken, hem als een' „ godloozen afmalende, hadden den algemee„ nen hact ten hoogften topp' gevoerd. Men „ befloot derhalve hem aen de vernietiging „ van de willekeurige magt opteöfferen ,• en „ hij onderging, aen den voet der galge, het „ vonnis van den rijksraed van Stokholm, „ die hem veroordeelde om onthoofd te worden. „ Naer de nieuwe inftelling der Zweedfche 3, alleenheerfchinge, hebben alle de mannelijke kinders van het koningklijke geflacht regt „ tot de kroon, volgens de orde der eerstge5, boorte; doch hij, dien zijne geboorte tot ,. den troon roept, is verpligt, eer hij de teugels der regeringe aenvaert, met eede te „ beloven, dat hij een afgrijzen van het wil„ lekeurige gezag zal hebben, en ijder, die hefi , zelve op nieuw mogt trachten intevoeren,. " als een' vijand van het koningkrijk en den „ landaert zal ftraffen. Hij mag geene landgoe-„ ren of inkomften van den Staec verdeden: V 4 „de  §12 De Nieuwe Reisiger. „ de prinfen en prinfesfen van den bloede ?, mogen ijiet begiftigd noch bedeeld wor,, den, dan met gereed geld. De koning moet „ te gelijk met den rijksraed regeren, zonder ,, wiens toeftemminge hij ge* n oorlog aenvan„ gen, geene wet vastftellen, geene fchatting ?» 0PIeggen, de waerde van het geld niet ver„ minderen, de inkomften der krijgsbenden niet „ aenroeren , en de keuren , die de fcheep„ vaert, de ftoffereederijen en den koophan- del betreffen, niet krenken mag. De laetfte „ rijksdag heeft nog nieuwe bepalingen om„ trent de opperfte magt gemaekt, en vastge,, field dat men in alle de zaken, waerin de ,, onderteekening des konings vereischt wierd, „ indien hij dezelve weigerde, zich op eene „ voldoende wijs van het afdrukfel zijns naems „ zoude bedienen. „ De fehielijke overgang van den ftaet der „ flavernij' tot de grootfte vrijheid veroor,, zaekte geenszins de geweldige fchokken, „ die gemeenlijk de omwentelingen vergezel„ len. De Staten verbeterden de misbruiken „ van eene gebrekkige befturing'; maer alle 3, de vera: (deringen gefchiedden met eene rijpe 3, overweging'. De noodzakelijkfte beroepen, „ tot dun tijd toe onbekend of veracht,* ,, trokken de eerfte befchouwingen der regel ,, nnge tot zich. Vervolgens ging men over 3, tot de kunnen, die tot vermaek en gerijf itreRten. Over de diepfte wetenfehapnen »> ver-  Tweehond. Agtenzestigste Brief. 313 „ verfchenen 'er voortreffelijke werken, wel„ keverdienden door de verlichtfte landaerten „ zelfs aengenomen te worden. De jonge adel, ging zich oeffenen in alle de ftaten „ van Europa, waer eenigerlei onderwijs te halen was ; en de burgers, die zich van „ dit woeste land verwijderd hadden , bragten „ 'er alle de begaefdheden, welken zij verkre„ gen hadden, door hunnen omgang met an„ dere volken. De goede orde, de ftaetkun„ dige huishouding , de verfchillende takken „ der befturinge, werden het onderwerp van „ alle de gefprekken ; alles, waerin het ge„ meenebest belang had , werd rijpelijk on„ derzocht in de algemeene vergaderingen, en vrijmoedig berispt of goedgekeurd in de „ openbare gefchrifcen. Men bragt kundig„ heden van alle zijden aen ; en de vreemde„ lingen die met eenige uitvindingen, eenige „ nutte wetenfehappen aenkwamen, werden „ gunftig ontvangen. „ De koningin Ulrika, na dat zij een ge„ deelte van haer gezag aen de Staten had „ overgegeven, ontfloeg 'er zich geheel van, „ ten voordeele van haren echtgenoot, Fre„ dcrik den [en , prins van Hesfen-Kasfel, „ dien zij tot koning van Zweden deed uit„ roepen. In den tijd van eens menfchen „ leven , heeft men in dit koningkrijk twee ,, gébeurtenisfen gezien , waervan de andere „ landen geen enkel voorbeeld oplévëren. V 5 J5 TweS  3H De Nieuwe Reisiger. j, Twee vorfHnnen traden van den troon, dien ,, hare vaders bezeten hadden; maer Christina „ had den troon verlaten, door eenen geest van „ onftandvastigheid; en Ulrika verliet denzels, ven, uit genegenheid voor haren echtgenoot. De eene hackte om zich vrij van allen dwang „ te zien; de andere wilde de belofte, welke „ zij bij haer huwelijk gedaen had , getrou„ welijfc voldoen. Deze twee koninginnen „ geleken elkandercn niet meer , ten aen„ zien van hunne perfoonlijke hoedanigheden: s, Christina, met veel geest en weinig oordeel begaefd , wilde zich verheffen boven den 55 opperften rang, waarin de geboorte haer geplaetst had; Ulrika, met minder vernuft „ en meer deugd voorzien, vergenoegde zich met een lot, beneden het geene, waertoe de „ Hemel haer geroepen had; en indien de eene 5, de oplettendheid der historie tot zich fcheen te ,, trekken , de andere was gefchikt om ten 5, voorbeeld' in een' bepaelder kring te dienen. „ Beiden waren zij het leven verfchuldigd aen vorften, wier namen altoos in de jaer„ boeken des landaerts zullen blinken. Gusta„ vus Adolfus verecnigde in zijnen perfoon de „ verwonderlijke hoedanigheden , welke de „ Voorzienigheid mildclijk uitdeelt aen defter„ velingen, gefchikt om de grootfte ontwer„ pen uittevoeren. Karei de Xk had een „ vernuft, dat bekwaem voor zijne eeuwe „ was, en met den aert van zijne ontwerpen 3, over-  Tweehond. Agtenzestigste Brief. 315 „ overeenkwam. De eerfte zag alle voorwer„ pen in h~'t groot. De tweede verzuimde " de geringfte bijzonderheden niet. Gustavus aenvaerdde de teugels eener «geringe, die „ door huifelijke oneenigheden gefchud wierd: „ Karei, op den troon klimmende, vond de „ fchatkist ledig, en de bronnen der inkom„ ften opgedroogd. Gustavus breidde de gren„ zen van het koningkrijk uit, vormde groote „ mannen, vestigde de achting en den roem „ van den Zwecdfchen naem. Karei vermeer„ derde dc openbare inkomften , en bragt „ weder de orde in de befturing der geldmid„ delen. Gustavus , om zijne groote oog„ merken uittevoeren , deed geen' den min„ ften aenfiag op de vrijheid van zijn volk; „' en Karei maekte een' aenvang met dezelve , aentetasten, De één grondde zijne magt op '„ de fchranderheid, den koophandel en den „ welftand zijner onderdanen; de ander wend„ de alleen zijne poogingen aen, om alle de „ rijkdommen van den Staet tot zich te trek„ ken. Gustavus had , bij zijne komst tot „ den troon, zijne volken verbitterd en mis„ noegd gevonden; doch hij wist hunne liefde „ en achting te winnen. Karei verloor hunne „ genegenheid, en wierp het zaed v?n twee„ dragt', 't welk de regering van zijnen zoon „ verontrustte, en eindelijk de palen van het „ koningkrijk deed inkrimpen. Men één „ woord', de neiging van Gustavus moest den  316 De Nieuwe Reisiger. den Staet tot het toppunt der glorie en ,, magt'brengen; daer, in tegendeel, die van „ Karei denzelven niet dan in den eigen toe„ ftand konde laten. De beide vorften heb„ ben de palen der gematigdheid overtreden, „ de eerfte in zijne oorlogen, de tweede in „ zijne huishoudelijke befturing; maer beiden „ fchijnen zij verontfchuldigd te kunnen wor3, den : de één had zich omringd gezien van onlusten en verdeeldheden; de ander had te 3, ftrijden met de armoede , moeijelijker te overwinnen dan de vijanden zelf. „ De gemael van Ulrika, Frederik de Ie, 3, hield zich alleen bezig met de wanorde, ,, door rampzalige oorlogen veroorzaekt, in „ den fchoot van den vrede te herftellen. „ Doch het geene voornamelijk de regering 3, van dezen vreedzamen vorst doet uitmun. ,, ten is de omwenteling, welke wij in onze' ,, zeden en manieren ondergaen hebben; het „ is deze foort van fchepping', die een nieuw ,, leven aen de kunften, wetenfchappen, de „ fchranelerheid , den koophandel, de zee„ vaert, den landbouw en de bewerking der ,, mijnen gegeven heeft; een tijdftip , dat ,, misfchien niet zeer fchitterende in de oogen ,, van het gemeen gefchenen heeft, doch ,, waervan men de voordeden niet genoeg „ kan herinneren; een tijdftip eindelijk, waer,, van de uitwerkingen ons met verwondes, ringe getroffen, en den naerijver dervreem- „ de-  Tweehond. Agtenzestigsté Brief. 31? „ delingen opgewekt hebben. De troon was „' de bron, vanwaer zich de beweging, het leven , de werkzaemheid en de aenmoedi" gingen op het verfte uitftrekten. Men be', hoefde zich niet door duistere omwegen in ,', het paleis van den vorst te dringen, zich in " noodelooze bezoeken te vertéren, den ijdelen hoogmoed van een' gunfteling te „ vleijen, of zijne befcherming tot een' hoo„' gen prijs te koopen. Het binnenfte der vertrekken ftond voor het vernuft en de kun„ digheden open. Hier vond men grondtee„ keningen en ontwerpen , waervan de uit' voering onze grenzen in veiligheid moest ',' ftellen, en het koningkrijk uit zijnen zwak' ken ftaet trekken. Daer ftaerden de oogen met vermaek op boekerijen , kabinetten " van pronkpenningen en de natuurlijke histo• rie; en men Zag zich, met het uiterfte ge' noegen , omringd van geleerde mannen, " bekwame kunftenaren, en lieden van verH dienfte in allerlei wetenfchappen. Ijder was ontvonkt door de liefde tot kennis, en ,', door den ijver tot het algemeene welzijn; en de onwetendheid zelve verborg zich voor „ eenen tijd, met oogmerk om zich te doen „' onderwijzen, en naer den algemeenenfmaek „ te vormen. " De redenaer eindigde zijne redevoering ,• met eene welverdiende loffpraek van den regerenden vorst Adolf Frederik van Holftein-Eutin, wel-  3i3 De Nieuwe ReIsicer, welken Frederik de Te, die zonder kinderen ftierf, tot zijnen opvolger deed benoemen, en van wien men de ftreelendfte hoop van èene gelukkige en bloeijeüde regering heeft opgevat. Niettemin ontving men op den dag, toen deze rede wierd uitgefprolcen , de tijding van eenejamenzwering', die bijna de inftellingen van den Staet om verre wierp, de verbindtenisfen, door Ulrika en baren gemael aengegaen, verbrak, en de eeden van den nieuwen koning vernietigde. Men kreeg bericht, dat men, op den 22 w van Juni dezes jaers, had -voorgenomen de vergaderde Staten te verrasfchen, de wetten en den regeringsvorm te veranderen. Het ontwerp der famenzweringe was , dat men des nachts eene bende van gewapende lieden in eene van de voorlieden der hoofdftad zoude zenden, om zich van het wapenhuis meester te maken, en 'er het gcfchut uitteligten , terwijl verfcheiden burgers andere ftedelingen door beloften en vergeldingen zouden overhalen, om in de famenzwering te treden. Zij moesten vooral, door het aenlokfel van het goud, de gemoederen van het graeuw betooveren, en bijzonderlijk de bende van de lijfwachten des konings , die in deze ftad in bezetting lag. Wanneer men ijder gereed achtte om eenen opftand te verwekken, had. den de faemgezworenen bevel, om zich aen het hoofd der muitelingen te bevinden , op het oogen-  f weehond. Agtenzestigste Brief. 31? oogenbük dat de officiers zich zouden vertoonen, fommigen om hen te geleiden, anderen om hun wapens en kruid te verfchaffen. Om het graeuw des te ligter deel in den opftand te doen nemen , moest men uitroepen dat de perfoon des konings in gevaer was, en tevens veel geld ftrooijen. Anderen hadden bevel, om rondom het kasteel te verzamelen, zijne majefteit te bidden aftekomen, en hem van wegen den landaert eene grootcr uitgeftrektheid van gezag en magt aentebieden. De uitmuntendfte leden van den rijksraed, en de perfonen, die de gewigtigfte ampten van den Stact bekleedden, moesten gevangen genomen worden , en het volk vergaderd blijven, tot dat de Staten toegüftemd hadden den koning een min bepacldcr gezag te geven. De gevangenen , om m'sdadsn in hechtenis zittende, moesten in vrijheid gefield worden , cn de hand leenen tot het wegrooven van alle de papieren en gefchriften. Men ried het ftorten van bloed te vermijden, indien het mogelijk ware, doch niets tefparen, in geval van wederftand. Reeds hadden de faemgezworenen , belast . om het volk te verzamelen , eikanderen des avonds ten elf uren in een koffyhuis verlaten; en ijder had zich op zijnen post begeven, om de geenen , welken men omgekoft had , te verwittigen, dat zij zich, op den eerften tromfiag, gereed moesten houden om optetrekken; maer  32o De Nieuwe Reisiger. maer zij werden, tusfehen één en twee uren na middernacht, zelfs verwittigd, dat de hoofden der famënzweringe de uitvoering tot den volgenden nacht hadden mtgëiteld; De béweegöorzaek van dit uitilel was, dat de graef van Brahé , die op zijne landgoederen eene groote meenigte van wapenen, kruid en kogelen verzameld had, om in een vaertuig naer Stokholm vervoerd te worden , door een' zwaren ftorm, op het meir ontftaen , opgehouden was. Dit onverwachte toeval, den faemgezworenen het mi.'del benemende om hun ontwerp op dien dag uittevoeren, kwam den moord voor; want des anderendaegs verwittigde de rotmeester Schedvin zijnen luitenant, den graef van Creutz, van de famenzwering'. Deze gaf 'er kennis van aen de Staten, die aenftonds het grootfte getal der fchuldigen deden vatten. Men bragt de bende van busfehieteren , op wier getrouwheid men konde ftaet maken, in . de wapenen. De burgerruiterij deed de ronde in alle de wijken der ftad , terwijl eenige wachten van voetvolk de gewigtigfte posten innamen. Des niettegenftaende deden de muitelingen nog eenige poogingen, om de verwarring in de hoofdftad te brengen, en Richtten brand op verfcheiden plaetfen; maer de goede maetregels, welken men genomen had, bragten 'er een vaerdig hulpmiddel aen töe. Vervolgens hield men zich bezig met het opmaken van het  Tweehond. Agtenzestisste Brief, jsi het regtsgeding' der faemgezworenen; en den 27 e!! van juni zong men het Te Deum in alle de kerken, tot dankerkentenis van deze gelukkige ontdekkirtge. De gemoederen zijn tegenwoordig geftildj ën men befchouwc deze ongelukkige onderneming als de laetfte pooging van een' aenhang,die tot de vergetenheid gedoemd is; of indien deszelfs gedachtenis niet uit de jaerboeken van dit koningkrijk gewischt kan worden, zal deze gebeurtenis ten minfte aen de nakomelingfchap betoonen, dat, zoo 'er verraders onder den landaert geweest zijn , de geregtigtieid door de deugdzaemheid van hare zaek', en door het getal van hare edelmoedige verdeedigeren, gëzegepraeld heeft. De rotmeester Schedvin , als het eerfte werktuig, dat tot ontdekking van de famenzvvering'gediend had, werd Voor zijne getrouwheid en zijnen ijver beloond. De Staten fchonken hem eene gift van honderd duizend kroOi hen, om befteed te worden tot het verkrijgen van een landgoed, 't welk door hem en zijne afftammelingen voor altoos zoude bezeten worden. Men vergunde hem brieven van adeldom, met den gunstbrief en het jaergeld Van luitenant; en dewijl een zekere Lustig, foldaet onder de lijfwachten, mede geene onduidelijke blijken van zijnen ijver voor het vaderland gegeven had, fchonk men hem twaelf5 duizend kroonen, met belofte van hem tot XXI. Dett. X deri  322 De Nieuwe Reïsiger. den rang van onderofficier te bevorderen , indien hij begeerde in den dienst te blijven, of hem zijn affcheid te vergunnen , zoo hij wilde vertrekken. Vervolgens ging men over tot het opzoeken van de fchuldigen ; en men maekte een' aenvang mer zich te verzekeren van den perfoon des graven Erik Brahé, kolonel van de lijfwachtbende zijner majesteit. Men meent dat hij onthoofd zal worden, met een groot getal van medepligrigen , welken men dagelijksch ontdekt, en wier hoofd men op prijs gefield heeft. Ik ben, enz. Nikoping, den ï 6 uugedosch , alleen naer de vergadering en deed er eterïdevoeringlezen,overdentoeftandr indebeftnjdersvan de komngkbjke magt 1 koningkrijk gebragt hadden. De vorst bgftogt Sn red , met den rijksdag voorteftellen net weder oprichten van den alöuden en wezenhiken Zweedichen regeringvorm , beftacnde in agtcnvijftig artikels, die gelezen en me toejuiching' ontvangen wierden ^ » den van den Stact tekenden deze.ven, en zwoeren deze nieuwe ioft.Uing te handnavcn De voornaemfte artikels .hielden w 1 n aa„ de rijksdag alle drie jaren zoude vergaderen, indien de koning het welvoogelijkooroeekie, 3' dat deszelfs zitting niet meer dan drie maen" den zoude mogen duren ; dat men alciaer de belastingen, tot welken zijne majesteit ce toeftemming zoude doen eiichen, zoude goed. " keuren ; dat men voor het overige a " over geene andere zaken zoude beraeddaV aen, dan over die. geenen, welke n de vorst " zoude voorftellen; dat zijne majesteit oor- • log zoude mogen voeren of vrede maken en de wetten afkondigen , aflcharkn of " veranderen , met overleg van de Staten; dat hij alleen de befchikking over alle de " ftaets- burger- en krijgsbedieningen zal her.. * ben ; dat de rijksraden in het vervolg % " X 4 » ^en  S*$ De Nieuwe Reisiger. „ leen raed zouden geven, en dat de koning ,, zoude beflisfen naer hij het dienftig oordeeb „ de, enz. M • Deze omwenteling, door een* jongen vorst ter uitvoer gebragt, zonder bloed te ftorten , en met toejuichinge van alle de orden van den Staet, bewijst inderdaed dat men zich zeer kwalijk met de regeringe bevond. De alge. meene kreet des landaerts fchijnt niet alléén de klagten van den koning, maer tevens de hoop, welke deze vorst, wegens een gelukkiger lot, aen zijn volk gaf, bevestigd te hebben. Zie hier de gedenkwaerdige woorden van zijne re. devoering' tot de Staten , op den zien van Augustus, 1772. „ De vrijheid, dat edelfte regt van het „ menschdom, was veranderd in eene wille„ keurige adelregering', in de hand van den „ heerfchenden aenhang ; en deze werd wel„ rasch vernield door den tegenftrijdigen aen„ hang, die zelf aen een kleen getal van bij- „ zondere perfonen onderworpen was „ Het eenigfte einde, 't welk ik mij heb voorge-' „ fteld , is eene wezenlijke vrijheid te her„ Reilen; zij alleen, mijne waerde onderda„ nen , kan u gelukkig maken. Om tot dit „ geluk te komen, moet het koningkrijk ge„ regeerd worden door eene onveranderlijke „ wet, waervan de klare en juiste letter geene gelegenheid tot valfche uitleggingen 3, overlaet; die niet alleen den koning, maer  TwEEfiOND. Agtenzestïgste Brief. 329 „ tevens de Staten verbindt; die niet afge" fchaft noch veranderd kan worden, zonder „ hunne en des vorftcn toeftemminge ; die „ eenen ijverigen koning voor zijn vaderland „ toelaet met de Staten te raedplegen, zonder „ dat deze laetften daeruit eene oorzaek van „ onrust en fchrik opvatten ; die eindelijk „ den koning en de Staten in een zelfde be„ lang vereenigt, namelijk het algemeene be„ lang van het koningkrijk." Tweehonderd Negenenzestigste Brief. Vervolg van Zweden^ De andere landfchappen van Suéonië, of het eigenlijke Zweden , zijn Nericië, Westmanië , Dalekarlië en Upland , die tot hoofdlieden hebben Orébro, Westeras, Fulhum en Stokholm, 't welk tevens de hoofd, ftad van het ganfche koningkrijk is. Men zegt dat de vermaerde Margareta van Waldemar, die beroemde koningin van Denemarke , welke, door de Vereeniging van Kalmar, alle de kroonen van het Noorden op haer hoofd vereenigende, op een ftuk gelds, te Orébro geflagen , eene groote O , zijnde de eerfte letter van den naem dezer ftad , deed fnijden , met eene kleene loodregte ftreep in het midden , die de natuurlijke deelen harer X s kun-  33° De Nieuwe Reisigek. kunne verbeeldde, om de Zweden te vernederen, dat zij zich door eene vrouw lieten regeren. Men roemt te Orébro , zijne aloudheid, zijne geweer- en tapijtmakerijen, zijn ver. fterkt kasteel, zijne haven op liet meir van Hilmer, aen welks uitloop men, door middel yan eene graft , te Stokholm komt, zijnen koophandel , zijn Jandfchapshof, en voornaJyk de juistheid zijner gewigten en maten. De bisfchoppelijke ftad Arofe of Westeras want men zegt het beide, is beroemd door de overwinning van Gustavus Wafa, behaeld op Christiaen den Il.n, koning van Denemar. ke, en door de vergadering der Staten, die de kroon erffelijk in zijn huis maekte. Christiaen had, om de vurige drift van Gustavus te fluiten , de moeder en zuster van dezen held naer Koppenhage doen voeren , met bedreiginge van zich door den dood der gevangenen te wreken, indien dc overwinnaer. niet naliet het volk tot den opftand aentezettcn. Deze omftandigheid heeft aen onzen dichter Piron het gewigtigfte'tijdftip van zijn treurfpel gegeven, *t welk anderen vervolgens getracht hebben naerte volgen. Het voorftcl om de kroon' erffelijk in zijn geflacht tc maken werd, met eene algemeene ftemme, aen Gustavus vergund, als eene vergelding, welke men aen zijne groote dienften Verfchüïdigd was; maer Christiaen deed in het fchild van Denemarke de wapens van Zweden  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 331 den plaetfen, als eene foort van openbare betuiginge tegen deze vergunning. De hoofdkerk van Westeras is beroemd door hare fraeiheid en de grafftede van Erik den XIV . Men zegt tot een fpreckwoord , dat men Zweden niet kent, wanneer men Falhum niet gezien heeft, om de aengelegenheid van deze ftad , die echter alleen van hout gefticht is, aentetoonen. Het is de hoofdftad der Dalekarliërs , onder welken de meeste omwente. lingen , in dit koningkrijk voorgevallen , be. gonnen of geëindigd zijn. Men acht hen gefproten uit de aloude Scythen; zij behouden derzelver zeden, kleeding en kloekmoedigheid, en hebben eene bijzondere tael, die zeer naer deGothifche zweemt In fommige wijken kent ijder inwoonder alle de ambachten , die tot het leven noodzakelijk zijn. Deze lieden verfpreiden zich in de landfchappen, en arbeiden in alle de beroepen, waerin men hen wil gebruiken. Ten oosten van Falhum is de vermaerde mijn , die jaerlijksch zestig honderd duizend ponden kopers opleverde; doch tegenwoordig geeft zij 'er niet meer dan dc helft van. Upland, dat zijnen naem van de ftad Upfal ontleent, is het bevolktfte cn vruchtbaerfte landfchap van geheel Zweden. Behah e de twaelf rivieren , welke 'er doorftroomen, vindt men 'er meenigvuldige meiren , onder welken dat van Meier het merkwaerdi0fto is. Men meent dat het twaelf honderd eilanden be-  33* Nieuwe Reisiger. bevat; en deszelfs voornaemfte fieraed zijnde fteden, kasteelen , kerken, lusthuizen, adelijke landgoederen en hoeven, die het in zijne gebeele uitgeftrektheid omringen. Upfal, eene der alöudfte fteden van het Noorden, liggende aen den ftroom den Fyris , die het in twee deelen verdeeld , is de hoofdftad van Zweden, de verblijfplaets der vorften, de woning van den aertsöfferpriester, de zetel van het opperfte geregtshof, en het fchoonfte fieraed van het aloude Scandinavië geweest. Het is nog tegenwoordig het eenigfte aertsbisdom van het koningkrijk, de eerfte van deszelfs hoogefcholen, de plaets waer de krooning en zalving van deszelfs koningen gefchieden, het verblijf van den landvoogd en het landfchapshof, het oord waer de Zweedfche aerdrijksbefchrijvers hunne eerfte middaglijn trekken, en 't welk verfcheiden koningen voor hunne begraefplaets verkiezen. Ook is het aenzienJijk door zijne beroemde kermisfen, die des winters op het ijs gehouden worden, zijne koningklijke akademie der wetenfchappen , gefticht in het jaer 1728, zijnen fterrentoren , opgericht door den fchranderen hoogleeraer Celfius, zijnen kruidtuin, aengelegd door Linnasus, zijn kabinét der natuurkunde , zijne zael der ontleedkunde , zijne kerkvergadering, gehouden in het jaer 1593 , waeröp de Staten zich verbonden de Augsburgfche geloofsbelijdenis te omhelzen, zijne uitmuntende  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 333 tende boekerij, waerin men meer dan zestig duizend boekdeelen telt, mitsgaders omtrent duizend bandfchriften, waervan het kostelijkfte eene vertaling van de vier euangehsten in de Gothifche tael is. De boekbewaerder verzuimde niet mij, onder de boeken , die deze rijke verzameling uitmaken, de werken van alle de geleerden des koningkrijks, die door eenigen tak van wetenfchap of letterkunde uitgemunt hebben', te doen opmerken. Hij toonde mij eerst, onder de historiefchrijvers , Olaus Ma, kunde te onderrichten , men had geene 3> kundigheden genoeg, om het voordeel van „ een' gcöeffenden geest te befpeuren , en betreurde alleen dat het Zweedfche geld in andere handen dan in die van 's lands in,, boorlingen overging. Om te oordeelen van „ den ftaet der barbaerschhcid , waerin het koningkrijk toen was , moet gij weten ,, dat de beroemde Bourdon , een, Fransen 3, fchilder, in de ftallincen van het paleis vijf tafereelen van Corregio vond, welke diende om de openingen der venfteren te fluiten. ,, Sedert zijn zij overgebragt in de gaenderij ,, van den hertog van Orleans, met het over. 3, fchot van het kabinet van Christina. ,, ik weet, vervolgde de heer Polus, dat een algemeen vooroordeel de aloude in3, woonders van het Noorden vertoont als ,, eene bende van Barbaren, die geene onzer ,, kundigheden, kinders van de weelde en den 3, wellust, bezaten; doch indien de Zweden, SJ OP  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 343 op het voorbeeld der Scythen, hunne voor" voorouderen , de fraeije kuöften niet aen" kweekten, men kan volftrektelijk niet zeg11 gen dat zij in eene volmaekte onkunde ge- leefd hebben. Odin, eerfte wetgever dezer „ volken, achtte het noodzakelijk de weten„ fchappen intevoeren in een land, welks op„ pervorst hij geworden was. Hij ftelde „ twaelf opperhoofden aen, wien het onder„ wijs van den eerdienst der Godheid, en de „ manier om dezelve door offeranden te ver„ eeren, was aenbevolen. Zij waren ook de „ regters des landiierts, en zijn de oorfprong „ van den rijksraed, die nog tegenwoordig in „ wezen is, en wiens leden, gedurende ver„ fcheiden eeuwen, op het zelfde getai bepaeld „ worden. Werd het in het vervolg vermeer„ derd , het gefchiedde federt de invoering „ van het Christendom, omdat de bisfehops, pen 'er zitting in hadden, en 'er niet buiten „ gefloten werden , dan bij het vermaerde „ verdrag van Westeras. „ Verdeeld in de verfchillende landfchappen „ van het koningkrijk, voorzag ijder opper„ hoofd het zijne van de keuren, welken hij „ welvoegelijk oordeelde ; en alle jaren verJ? gaderden zij bij den koning, om hem met hunnen raed te dienen. Men kent nog te„ genwoordig de verzameling der wetten, „ door verfcheiden dezer opperhoofden ge„ maekc, waerin men de voetftappen van de Y 4 „ wet-  344 Öe Nieuwe Reisiger. , wetten der Vifigothen van Spanje, en der. ?, Lombarden van Italië wedervindt. Zij „ waren niet, gelijk de Roomfche wetten, „ overladen met wijdloopige hairklopverijen, ,, onderworpen aen duizend verfchillende ver„ anderingen, en zoo talrijk dat zij het wijd„ uitgeftrektfte geheugen ontfnappen. Zij ,, waren onveranderlijk , eenvouwig, kort, „ duidelijk , en overeenkomftig met de be,, velen van. een' huisvader. Ook hadden zij „ in de Galliën, in Spanje en Engeland, den ,, voorrang boven de wetten van Théodofius. ,, Alle de bewoonders der zeekusten hebben ,, het zeeregt, op het eiland Gothland inge„ field, aengenomen en tot een volksregt ge,, maekt. Dc gedaente zelve der wetgevin3, ge , bij de Gothen , gaf aen hunne wet„ ten eene onverwrikbare vastigheid. Zij ,, werdert -onderzocht door den vorst en de ,, voornaemfte perfonaedjen van alle de orden ,, van den Staet; en tniets ontfnapte aen hun„ ne doordringende befchouwingen. Alen „ voerde alles , wat de algemeene toeftem. „ ming vastgefteld had , met ijver en ftand„ vastigheid uit. „ De geneeskunde was insgelijks bekend bij „ deze a:öude volken; maer zij fchenen meer ,, verknocht aen de wetenfchap der uitwen„ dige middelen, dan aen die der inwendige „ artzenijen. Deze laetften zelf fchenen hun » des te «utteloozer, omdat hunne 'matig. „ heid  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 345 heid hen voor de meesten onzer ziekten " behoedde. Maer de heelkunst was onver" mijdelijk voor lieden, die niet dan naer de " jagt of den krijg haekten; de koningen en " koninginnen leiden zich voornamelijk op ", deze heilzame kunst toe ; en men brengt 'er meer dan één voorbeeld van bij. Een " zekere Jemskiold, in een gevecht gekwetst " zijnde door den koning Rolff, werd van dezen gevraegd: is uwe wonde gevaerlijk? Hoe zou zij gevaerlijk zijn , antwoordde " Jemskiold op een fiere wijs ; gij hebt mij „ dezelve toegebragt. Laetze mij zien, her" nam de vorst. Jemskiold trekt zijne kleeders uit; en men bevindt dat zijn buik ge" heel open is. Rolff zegt tot hem : uwe wonde is verfchrikkelijk; maer indien gij u " aen mij overgeeft, zal ik u genezen, mits dat uw ingewand niet gekwetst zij. Jemskiold ftemt 'er in toe ; de koning wascht de wonde, naeitze toe, legt 'er zijnen balfem op, verbindt hem den buik; en Jemskiold " is g'enezen. Een' anderen krijgsman werd de vuist half afgehakt, in een gevecht tegen „ een' reus; maer de koningin Ingebord verbond hem zoo wel, dat de vuist herfteld [] wierd, en even als te voren diende. De ,', vrouwen hadden insgelijks kennis van de '„ planten en derzelver kragten ; maer zij y mengden 'er vele bijgelovigheden onder. Y 5 » De  346 De Nieuws Reisiger, „ De fpeel- en zangkunst was mede in ach9, ting onder de bewoonders van het Noorden. ?, Men had geene feesten, geene vergaderin» gen , geene gastmalen , geene gevechten, die door geene gezangen en fpeeltuigen ver„ gezeld wierden De bekwaemfte zang- en „ fpee'kunftenaers werden door verfcheiden „ eerteekenen onderfcheiden ; en men ge„ bruikten hen in de gewigtigfte gezantfehap5, pen. Maer al dit aenzien verviel allengs„ kens; en men vindt onder de wetten van „ Westgothland , voor het vermoorden van „ een' muzikant, zulk eene matige fchatting „ opgelegd , dat dezelve duidelijk bewijst, „ hoeveel zij van hunne aloude achting ver„ loren hadden. • „ Men behoeft zich niet te verwonderen, ti dat men de raedfelkunde ziet aenkweeken „ door een volk , welks voorvaders uit het s, Oosten gekomen waren. Men deed elkan» dcren onderlinge uitdagingen , in welken „ men eikanderen raedfelachtige vragen, die „ de wetenfehappen, de ftaet- en zedenkunde „ betroffen, voorftelde. De overwonnen „ was verpligt een gefchenk aen den overwinj, naer te geven. Men bediende zich van „ denzelfden ftijl in de opfchrifcen : hieruit „ fproten die beeldenfpraken of zinnebeelden, „ waervan men nog zoo vele overblijffels in „ de overgebleven gedenkftukken befchouwt. „ Dezelve zouden nog in grooter getal zijn, n zon*  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 347 zonder den ijver der eerfte Christenen, die " zich verbeeldden alles, wat uit het Heiden. !' dom voortkwam , te moeten vernietigen. ' Men vindt 'er afbeeldingen van koningen, \\ gewapende helden , menfchen met twee „ aengezigten, ridders, leeuwen, griffioenen, „ paerden, vogels, fchepen, enz. , De zedenkunde der volken van het Noor, den , minder eene wetenfchap dan eene ', deugd, beftond in eene onverfaegdheid, eene kloekmoedigheid, welke de dood zelf " niet deed deinzen noch verbleeken. Zij be'„ fchouwdenhem met bedaerdheid, en waren van gevoelen dat de ftoutmoedigheid het ze„ kerfte bolwerk der koningkrijken is. „ Hij, „ die vreest, zeiden zij , is half overwon„ nen; de befchroomde harten zijn noch tot „ deugden noch tot misdaden bekwaem". Zij „ fielden zelfs eer in vrolijk te fterven; en „ men vertelt, op eene verheven wijs, de „ laetfte oogenblikken van den held Agnard, „ die viel, lachte en ftierf. De begeerte tot „ roem ontvonkte hun hart, en boezemde „ hun deze edele fierheid in, doch alleenlijk '„ in de gevechten; want zij fcbroomden ,', eenen dood , die op ziekte of ouderdom „ volgde. Zij vonden 'er fchande in , en „ achtten het hunnen moed onwaerdig denzel„ ven niet voortekomen. Hun krijgszuchtige „ aert veroorzaekte dit zeldzame ongeduld: „ zoo dra zij de wapenen niet meer konden, „ han.  343 De Nieuwe Reisiger. „ handelen, verachtten zij het overfchot van een nutteloos leven , en verkozen de eer „ om het zelve vrijwillig te verlaten, boven „ de lafhartige begeerte om het te verlengen. „ Zij bedroefden zich niet over de ziekten, ,, dan omdat zij een' elendigen dood voort„ bragten. Eene andere fchande, onder hen, „ was in de handen van den vijand te vallen: al hun bloed kon de eerloosheid van eene „ gevangenisfe niet afwasfchen; en dit is het „ dat hen onverwinnelijk maekte. Oordeel „ in welk een afgrijzen de geene, die in den „ fchrik de vlugt genomen hadde, zoude ge„ weest zijn. Het was een wangedrocht bij „ een' landaert, waer de voorzigtigheid, die „ het bloed fpaerde, voor eene lafhartigheid ,, gehouden wierd. Het was beter onder de „ meenigte begraven te worden , dan een' „ verftandigen aftogt te doen. De vermetel„ ften waren de dapperften, en ergerden zich „ dat het getal in evenwigt met de kloekmoe,, digheid gefield wierd. „ De aloude Zweden, en voornamelijk de ,, grooten en koningen , leiden zich voorna„ melijk toe op de historie en poëzij. Ik heb „ u reeds gefproken van hunne Scaldes, die ,, de daden der vorften en helden vereeuwig„ den. Hunne veerzen werden gezongen aen „ het hoofd der heiren, om de foldaten aen„ tefporen, en der jeugd' kloekmoedigheid in„ teboezemen. Zij werden gezongen op de „ gast-  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 349 „ gastmalen , om den gasten de dapperheid hunner voorvaderen te herinneren. Zij ver" geleken den roem bij echos, die in den be. " girine wedergalmen, en niets meer herha" len, indien men niet op nieuw hervat. Zij " beleften dat zij in de gedachtenis der men' fchen niet konden leven , indien de pen \\ van een' fchrij ver hen niet voor de vergetenheid behoedde. „ Dezelfde volken hadden foortcn van akademiën, waerin zij hunne kinders zonden; " en dikwerf lieten zij hen reizen in de landen waerin zij eenige kundigheden konden " verkrijgen. Zij bepaelden hief hunne op" voeding niet: zij oeffenden hen in het loopen, gewenden hen de diepfte graften " overtefpringen, met de dapperfte lieden te vechten, zich tot op den grond der zee te " dompelen, en de wijdfte en fnelfte ftroo" men overtezwemmen. Ook moesten de jongelieden de wetten verftaen en het regt " weten , ervaren zijn in de kunst om de " raedfels optelosfen, enz. " , Dusdanig was de ftaet der wetenfchappen,, in dit gedeelte van het Noorden, voor de ' vastftelling vau het Christendom. Indien " de godgeleerdheid in Zweden aenwakkerde, " door de verandering van godsdienst-, het " was niet eveneens met andere kundigheden; het fchijnt dat de geestelijkheid alles aenge„ wend heeft, om 'er zelfs de minfte voet- „ ftap-  350 De Nieuwe Reisiger. „ flappen van te vernietigen. Naeüwelijks „ had de nieuwe godsdienst in dit gewest wor„ tels gefchoten , of deszelfs bedienaers be3, gonnen alle de gedenkftukken der voorgaende eeuwen te verwoesten, even als zoo » vele werken des duivels, die enkel dienden „ om de volken in de tooverkunst, bij>eloo„ vigheid en afgoderij te onderhouden. Hier », uit ontftaet dat gebrek van aloude gedenk" i, Rukken, en de verlegenheid, waerin zich „ de geleerde bevinden , om de gefchiedenis „ van den landaert te ontwarren. Deze ijver „ werd zoo verre uitgeftrekt, dat men zelfs „ woedde tegen de letters, waervan men zich „ toen bediende, dat is, tegen de Runifche „ boekftavcn, die waerfchijnlijk het werk van „ Odin waren. Door een bevel van paus Sii„ vester den Hen, werden deze letters met „ den banblikfem geOagen, in eene kerkver„ gadering, die omtrent de elfde eeuw in „ Zweden gehouden wierd ; en uit hoofde „ van dit barbaerfche vonnis, werden de op' „ fchriften afgerukt, en de boeken 'in het „ vuur gefmeten. Met één woord , alles ! „ wat eenige betrekking tot de aloude kundig! „ heden had, werd alsbijgejoovigbefchouwd• „ en zij, die dezelven begunftigden, begon! „ nen verdacht te worden. Men befchuldigde „ hen van altoos eenige aenkleving voor het „ Heidendom te behouden ; en om met de „ geestelijkheid , die hen onderdrukte, niet j, over-  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 351 „ overhoop te raken , verkozen zij zich te „ onderwerpen, en het oor aen de onkunde „ te leenen. De monniken werden dus de „ orakels der wetenfchap, die nergens meer „ in beftond dan in eenige Latijnfche woor„ den te ftamelen , de regten der priesteren „ te kennen, de vrijdommen der kloosteren „ en de voorregten der kerken te verdeedi„ gen , en derzelver inkomften te vermeer. „ deren. „ Men leefde dus gedurende den tijd van „ vier eeuwen, dat is, federt Erik den Heili„ gen, tot de ftichting der hoogefchole van „ Upfal. Echter verfchenen 'er eenige ftra„ len van licht, die dezer ftichtinge vooraf „ gingen, als eene Zweedfche vertaling van „ den bijbel, gedaen ten behoeve van gte Bri„ gitta, die geen Latijn verftond, eene over5, zetting van het boek der Machabeen , en „ de Openbaringen dier zelfde heilige, welken „ haer biegtvader uit haren mond ontving, „ en in een' werk bijéén bragt. Niets bewijst ,, meer het groote aenzien, waerin dit boek, „ gedurende de twaelfde eeuw, geweest is, „ dan het geene 'er de fchrij vers van dien tijd „ van zeggen. Zij, die het bij zich droegen, „ hadden noch den haet hunner vijanden, „ noch een flecht einde, noch een' fchielijken „ dood, noch een rampzalig toeval te vree,, zen; en zij waren verzekerd van de heilige „ moedermaegd, drie dagen voor hun over- lijden, te zien, s> Niet-  35* Di Nieuwe Reisiger. „ Niettegenftaende de barbaerschheid der „ eeuwen, werd de leeröeffening der regts„ geleerdheid niet vergeten; maer om ze be„ ter te kennen , bezochten de Zweden de „ buitenlandfche hoogefcholen; en verfchei„ den verkregen de doktersmuts te Mont„ pellier, Parijs , Orleans , enz. Wat de „ geneeskunde betreft , het fchijnt niet dat „ zij als eene wetenfchap in dit koningkrijk onderwezen wierd: de genecsheeren waren niets anders dan kwakzalvers, die door het „ land liepen , en hunne zieken , zonder „ grondbeginfelen en zonder regelen , afvaer- digden. Deze kunst verviel vervolgens aen „ de geestelijkheid, die de genezing verrichtte „ door het gezigt van eene fchilderij, waeröp j, eene afneming van het kruis afgebeeld was: „ het klooster der zwarte munnikken te Stok„ holmwas, in dit opzigt, voornamelijk in zeer' groote achting. De wiskunftenaers tellen in „ hunnen kring een' munnik, die het uurwerk van Upfal famenftelde, en een' bisfchop, die eene kerkelijke tijdrekening maekte. Men „ weet de namen van tweeëndertig poëten, „ die gedurende dit tijdperk geleefd hebben; „ maer men kent geene hunner werken. „ Hunne veerzen hadden ten naestenbij de maet en den toon der Safifcbe dichten. „ Einarskule, die in de twaelfde eeuw leefde, }, voerde de eerfte rijmen in. Bijna de ge„ heele Zweedfche poëzij was in de klooste. „ ren  Tweekond. Negenenzestigste Brief. 353 s, ren verbannen; en men Vindt 'er nog eeni„ ge voetftappen van in de boekerijen. „ Echter werden kunften niet geheelenal vef„ zuimd: Andréas And, de rijksraed en proost „ van het kapittel te Upfal, koft een huis in ,, de Serpentftraet te Parijs , om 'er twaelf ,, arme leerlingen van zijnen landaert te on,, derhöuden. S« Brigitta deed te Rome, op „ het veld van Flora, digt bij het paleis vart ,, Farnefe, een verblijf voor Zwèedfcbe fcho„ lieren bouwën; en de groote Gustavus ver„ bande voorts de onkunde ; zijne regering „ was het begin van de heerfchappij' der we',, tenfehappen en letteren; „ Men bezit eerie kunst, welke men bij,, zonderlijk aen de volken van het Noorderi „ toefchrijft, doch waervan men hun de uit„ vinding zoude kunnen betwisten. liet is die bouwkunst, zoo bekend in Europa, „ onder den naem van Gothifche, en die , hóé „ grof en lomp men dezelve veronderftelle, „ meer famenvoegingen vereischt, dan zwer,, vende menfchen , altoos in oorlog met hun„ ne nageburen, konden uitvoeren. Uit het „ diepfte Van hunne moerapfen gekomen, wa„ ren de Gothen niet anders dan een hëir, ,, gretig naer plondering, Hortende nu op het ,, eene, dan op het andere landfchap, befte. ,, dende zijne rust aen het fmeden van wape- nen , en denkende noch aen het ftichteri „ van kerken, noch aen het bouwen van hui- XX/. 'Deel. Z zen*  354 De Nieuwe Reisiger. „ zen. Indien zij zich eindelijk tot een' ge„ regelden landaert gefchikt, en alleenheer„ fchingen gevormd hebben, zijn deze ftaten, „ om dus te fpreken , flechts voor een oogen„ blik verfchenen; en van de agtfte eeuw' af, „ kent men geen koningkrijk der Gothen „ meer. De tempels, die tegenwoordig den „ naem dezer volken dragen, waren toen niet „ in wezen; en gevolgelijk kan men 'er hun „ de eer niet van toefchrijven. Het is na„ tuurlijker deze foort van bouwkunde toete„ eigenen aen de bederving van den fmaek, „ aen het verval der kunften, 't welk den „ ondergang van het keizerrijk op den voet „ volgde; en dewijl dit tijdperk met dat der „ Gothen overeenkomt, is uit dezen famen„ loop van omftandigheden de volksmeening „ ontftaen, dat deze Barbaren de Griekfche „ bouwkunde vernietigd hebben, om in plaets „ van dezelve die van hun land intevoeren." De perfoon, die mij in de hoofdkerk van Upfal vergezelde , mij de grafftede van Katharina van Saxen - Lawenberg , die 'er met Gustavus Wafa , haren echtgenoot, begraven was, toonende, zeide mij dat de koningin dezelve in het jaer 1746 deed openen , om verzekerd te zijn of Katharina inderdaed naer Keulen overgevoerd was, gelijk het gerucht verfpreid had. Men vond haer ligchaem, federt honderd en zestig jaren begraven, in een' grooten tabberd van zwart fluweel gewonden, heb-  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 355 hebbende den fcepter in de hand, de kroon op het hoofd, en om den hals eene gouden keten , waeraen eene pronkpenning hong. Zoo dra men dezen tabberd aenraekte, veranderde alles in ftof; maer aen het ligchaem bemerkte men geene de minfte vlek van bederving'. In het jaer 1702 ontftond te Upfal een he* vige brand , die de drie grootfte gebouwen der ftad ia asch verkeerde. Het eerfte is het aloude koningklijke kasteel, 't welk de regerende koning heeft doen herbouwen; het tweede is het gefticht der hoogefchole , dat vernieuwd en in zijn' vorigen ftaet herfteld is; en het derde is de hoofdkerk, die voor de' fraeifte kerk van het koningkrijk ge. houden wordt. Men had dezelve beginnen te bouwen, omtrent het midden der dertiende eeuwe; maer zij werd niet dan in de vijftiende eeuw voltooid. De befturing daervan werd toevertrouwd aen een' Franfchen bouwmeester , die het gebouw regelde naer het voorbeeld der kerke van Onze lieve Vrouw' té Parijs. Dit gefticht heeft verfcheidenmae! aen brand onderworpen geweest; maer federt dien van het jaer 1702, is het volkomen herfteld, behalven de torens, die doorluchtig waren, en niet meer dezelfde hoogte hebben. Men vertoonde ons, in denzelfden tempel, eene zilveren doos, bevattende de asch èri overblijffels van Erik den IXen, die in dé Z 2 twaelfc  356 De Nieuwe Reisigék. twaelfde eeuw regeerde. Deze vorït tastte de Finlanders aen , die toen in de afgoderij leefden, onderwierp hen aen zijne heerfchappij , deed hun den Christelijker] godsdienst kennen, bekeerde 'er een groot getal van, en wendde vervolgens zijne poogingen aen, om den vrede te onderhouden , en zijne volken gelukkig te maken. Hij' ftichtte verfcheiden kerken, verbeterde vele misbruiken, gafverftandige bevelen , en arbeidde aen' een' wetboek , dat nog tegenwoordig den naem vart zijnen opfteller draegt. Het is geweest de grondflag der geenen, die in de volgende eeuwen gemaekt wierden , en welken men bijéén gebragt heeft in eene verzameling, die op de rijksdagen onderzocht, door de Staten goedgekeurd, door den oppervorst bevestigd, en in het ganfche koningkrijk afgekondigd is. Men vindt 'er , onder anderen , de keur betreffende de manier van pleiten ; zij is kort, eenvouwig en naeuwkeurig. De fteden en het platte land hebben ijder eene vierfchaer, voor welke de zaken eerst gebragt worden: men beroept zich van dezelve voor de opper, geregtbank van het landfchap, en vandaer op de hooge raedsvergaderingen van het hof. De geregtshoven der dorpen hebben altoos twaelf boeren tot bijzitters. De godvrucht van den koning Erik , zijne regtvaerdigheid en deugden , die hem als een' heiligen doen befchouwen , beveiligden hem echter niet voor de woe-  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 357 woede van een' hoop muirelingen , die hem het hoofd afhieuwen , en zijn paleis plunderden. De hoogefchool van Upfal, welke Christiaen de Ie, in het jaer 1477, voor de drie koningkrijken , toen vereenigd, oprichtte, is hare rijke bezittingen en haren grootften luister aen Gustavus Adolfus , en aen deszelfs dochter, de koningin Christina, verfchuldigd. Zij beftaet uit een' kanfelier , die altoos de voornaemfte amptenaer is , een' onderkanfeh'er en een' fchoolvoogd, die uit de hoogleeraren verkozen wordt. Men telt 'er agt of negen honderd fcholieren ; en het getal derzelver is fomtijds bij de vier duizend geweest. Men heeft 'er fommige ftichtingen van koningen, fommigen van aenzienlijke lieden , waerin verfcheiden edellieden voor niet onderhouden worden. De aertsbisfehop van Upfal , primaet van het koningkrijk, is geboren onderkanfelier de, zer hoogefchole. Voor de hervorming, was hij in hoog aenzien, en bezat zeer groote rijkdommen. Hij wordt doorgaens zeer geëerd, heeft zitting in den rijksraed en op de rijksdagen, en den voorrang boven de tien bisfchoppen van Zweden, zijnde die van Linkoping, Skara , Strengnès , Westeras , Wexio , Abo , Lunden, Borgo, Gothenburg en Kalmar. Deze kerkvoogden hebben onder zich zeven of agt opzienders, die, zonder denzelfden naem te Z 3 heb  35"3 Dis Nieuwe Reïsiger. hebben, het zelfde gezag bezitten. Ten platten lande is 'er een proost voor tien kerken, behalve de kapellanen, pastoors, kerfpeipriesters en leeraers. De koning vergeeft de bisdommen en opziendersplaetfen. Ik zal u niet zeggen of Upfal eene ftapelftad is: men noemt dus die geenen, welke het uitfluitende regt hebben, om door de Zond te ftevenen , en op hunne eigen fchepen den koophandel met de buitenlanderen te drijven. Die geenen, in tegendeel, welke van deze vrijheid beroofd zijn, en niet dan met de ingezetenen mogen handelen , worden Landlieden geheten. Schoon zij aen zee gelegen zijn, noodzaekt men hen hunne waren in de bevoorregte havens te brengen, en 'er zich te voorzien van koopmanfehappen , welken zij zich uit de eerfte hand' konden bezorgen. Men verwondert zich dat deze hatelijke onderfebeidingen, bedacht in de tijden der barbaerschheid, nog kunnen ftand houden. De verftandigfte befpiegelaers, in zaken van befturinge en koophandel , wenfehen dat dezelve vernietigd mogen worden , ten einde eene algemeene mededinging eene grooter werkzaemheid voortbrenge. Niet eveneens is het met eene andere wet, die den vreemdelingen verbiedt andere voorthrengfels dan die van hun eigen land in de ha. vens van Zweden te brengen , en koopmanfehappen van de eene naer de andere haven, yan het koningkrijk overtevoeren, Deze ver- maar-  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 359 maerde wet, bekend onder den naem van Produaplakkaet, deed de bijna vernietigde zeevaert: herleven. De Zweedfche vlag, tot dien tijd toe onbekend, vertoonde zich op alle de zeen; en zij, die dezelve van hunne Hengen lieten waeijen, verkregen welrasch de noodige bekwaemheid, om hunne fchepen te beitu- ren. , , Het landfchap Upland pronkt overal met koningklijke huizen , die niet voor die yan Denemarke behoeven te wijken. Frederikshof is een lustkasteel, gebouwd door Frederik den len op den oever der Baltifche zee, en met verre van de diergaerde. Men ontmoet er fraeije bosfchen , bekoorlijke landouwen, en twee fonteinen van mijnftoffelijk water. Karelsberg is een ander lusthuis, omringd van tuinen, en verfierd met gebouwen, die op eenen arm van het meir Meier gefticht zijn. Men noemde het eertijds Magnusberg, naer den naem van den rijksraed Magnus de la Garde, wien het toebehoorde. De koningin Ulrika Eleonora, gemalin van den willekeunsen Karei den XJ>, overleed 'er in het laetfte der voorgaende eeuwe. Deze vorftin had 'er zich doen overvoeren, na eene ziekte, die aen de ongevoeligheid van haren gemael werd toegefchreven. Het marmeren ftandbeeld van den koning Frederik, 't welk den ingang van dit kasteel verfiert, is een kunstftuk, dat van de kenneren hooglijk geroemd wordt. Een Z4 an'  $6o De Nieuwe Reisicer. andere de la Garde had ook zijnen naem Ke geven aen Jakobsdal, eene lustpjaets, waer de prins Ulrik geboren wierd, wiens vroeetii'. dige dood niet verhinderd heeft dar. men het Uiriksdal noemde. Drottningholm', naer het voorbeeld van V erfailles gebouwd, en zoo ver van de hoofdftad als dit laetfte van Parijs gelegen, wordt voor het prachtigfte der koningklijke huizen van Zweden gehouden. Het ligt op een eiland , en beflaet de plaets van een alöud kasteel, dat dooreenen brand in de asch gelegd is. Onder de merkwaerdige dingen, welken het bevat, moet men de gaenderij der fchilderijen, de waterwerken en wandelingen befchouwen, en bovenal het kabinet der natuurlijke historie, door de zorg der koninginne verzameld , en de oplettendheid der eerfte natuurkenneren van Jiuropa waerdig. De buitenfte zael van het paleis van Drottmngholm, ter linkerzijde van den grooten trap is verfierd met vijf fchilderijen van de hand van Ehrenftral. Het eerfte vertoont den landman Pieter Olfon , een' man vol van opregcheid en een' ijverigen onderdaen , die de eer had gehad van doopheffer van één'der zonen van Karei den Xen te zijn. De konin„ zond hem verfcheiden ftukken fluweel, opdat hij met eere bij de doopplegtigheid zoude verlchijnen. Pieter Olfon , om zijnen ftaet en aert met te verzaken, liet zich een kleed van  Tweehond.Negenenzestigste Brief. 361 grove pij vervaerdigen, en gebruikte het fluweel alleen tot de voering. Men ziet in de oogen van dezen eerwaerdigen grijsaert, door bevel van de koninginne gcfchilderd, dat hij veel gezond verftand en een uitmuntend oordeel had, Boven het tafereel, leest men eenige Zweedfche veerzen , gemaekt door den graef van Lindfchiold, welke beteekenen dat deze landman, een goed burger en een goed vriend, wel leefde, dacht en fprak, en nog beter dronk. Het tweede fchilderij verbeeldt den meester der mijnftoffelijke wateren van Médevi, met zijne twee zonen. De vader vertoont 'er zich fober, zedig en vergenoegd; maer men ziet ontvvijffelbaer in één' zijner zonen , dat het een jongman was, aen de ongebondenheid overgegeven. Men befpeurt in zijne oogen, hoe zeer hij zijn natuurgeftel en verftand, door de buitenfporigheid van een ongeregeld gedrag, bedorven had. De drie andere fchilderijen zijn afbeeldingen van dieren ; men ziet 'er een' witten beer, een' grooten Deenfchen hond, en eenige andere honden, die een' vermoeiden jager omringen. Ehrenftral is de alöudfte fchilder van den Zweedfchen landaert. Hij deed verfcheiden reizen , en keerde nimmer te rug, zonder nieuwe rijkdommen in zijn vaderland te brengen. Hij nam in Italië de fchilderwijs van, Z 5 Pie-  3*1 D* Nieuwe Reisiger. Pieter Cortonne aen; en de ftukken, welken men te Drottningholm van hem heeft, zijn volmaekte kunstftukken in hunne foort. Maer zoo dra hij zijn penfeel tot afbeeldingen en dieren wilde gebruiken, verflaeuwde zijne levendigheid; hij verloor het voetfpoor van zijne eerfte denkbeelden, en was genoodzaekt zijne toevlugt te nemen tot afbeeldingen, in koper gefneden , waeruit hij gedeelten ontleend heeft, die het geheel van zijn fchilderij des laetften oordeels uitmaken. Echter kan men nog dezen kunftenaer onder de goede dierenfchilders tellen. Hij is zelfs vrij wel geflaegd in andere gedeelten der kunst'; maer de krooning van Karei den Xlen js zjjn meesterftuk. Lambken kan met regt den Zweedfchen Bourguignon genoemd worden ; want hij gelijkt derwijze in alle deelen naer dezen grooten gevechtfchilder, dat de fchranderfte oogen 'er in bedrogen kunnen worden. De twee gaenderijen van Drottningholm zullen altoos ge. denkftukken van zijne bekwaembeid en zijnen roem wezen. Hij ftierf, tot fchande van zij. nen landaert en zijner eeuwe, in de grootfte armoede, in den ouderdom van negentig jaren. Andere Zweden, nog levende, willen liever de andere landen dan hun vaderland ver tijken : zoodanig zijn een Richter en een Muytens te Weenen, een andere Richter en een  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 363 een Undhal te Londen, een derde Richter te Venetië, een Roslin te Parijs, een Desmarais te Munchen. Lundberg, gevormd m de fchool van Rofalba , en die zijn gelijk niet heeft ten opzigte van het pastél; Archenius, die door de juistheid en fchoonheid der teekening'uitmunt; Posen, die in de fieraedjen en dieren niets ter begeerte overlaet , hebben zich aen de wenfehen hunner medeburgeren overgegeven. Zweden heeft dan uitmuntende fchilders en bekwame kunftenaers voortgebragt; maer zoo dra zij tot een zeker punt van volmaektheid gekomen waren, ontroofden hen de vreemde landen aen het zelve. Gedurende het oorlog van Duitscbland, verrijkte men het met verfcheiden werken, welken 'er de onverwinnehjke Gustavus, uit verfcheiden landen, deed overbrengen : men kende in het begin derzelver waerde niet; men lietze overal flingeren, of een gedeelte daervan naer de buitenlanders te rug keeren, door dezelve tot een' geringen prijs te verkoopen; en de geenen, die in Zweden blijven, zijn misfehien teh prooije van het ftof en ongedierte. Twee merkwaerdige geboorten ftrekken nog om deze landftreek beroemd te maken , te weten, die van Gustavus Wafa en van S« Brigitta. Deze laetfte , onderfcheiden van die van Ierland, deed met haren echtgenoot, na dat zij agt kinderen gebaerd had, gelofte van 9 ont.  304 De Nieuwe Reisiger. onthoudinge. De man werd monnik onder de orde derCiteaux; enBrigitta vestigde te Rome de orde des heiligen Zaligmakers, beftaende uit mannen en vrouwen, onder eikanderen vermengd » gelijk die van Fontevrault. Hunne kerk was gemeen: de monnikken verrichtten den dienst beneden, en de nonnen boven; en de abtdis had het hoogfte gezag. Deze regel, dien Brigitta verzekerde van God zeiven ontvangen te hebben, werd bevestigd door Urbanus den Ven, in het jaer 1370; en hare orde' beftaet nog in Duitschland, Italië en Portugal. De heilige vertrok vervolgens naer Jeruzalem; en op hare terugkomst, fchreef zij aen Gregorius den Xlen, ten einde hem overtehalen om te Rome wedertekeeren, waer zij weinige dagen daerna overleed, nalatende een boekdeel van openbaringen, die in de kerkvergadering van Bazel aengeklaegd werden, en op het punt Ronden om veroordeeld te worden. Ijder heeft van de gebeden van St? Brigitta hooren fpreken, Ik kom zoo even in de hoofdftad van het koningkrijk, de verblijfplaets zijner koningen, en de zetel van alle zijne vierfcharen. De ftad Stokholm is groot, fraei, rijk, wélbevolkt en zeer handeldrijvende. Hare ligging op zes of zeven kleene eilanden, door houten bruggen aen eikanderen gevoegd r hebben haer haren naem doen geven ; want het woord Holm beteekent, in het Zweedsch, een eiiand, en  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 365! eri Stok een ftük hoüts, omdat zij op paleri gebouwd is. De vereeniging harer bruggen, graften- en eilanden , beflaet eene plaets van eene halve mijl lang, en Vormt, tusfchen het meir Meier en de Baltifche zee, eene ftad zoo groot als Rotterdam, waerin men zout en zoet water vindt. Twee groote voorfteden, op het vaste land gebouwd, aen wederzijden van den mond des meirs, vertoonen nog niets anders dan houten huizen. Die der ftad zijn van gebakken of aehouwen fteen, en gedeeltelijk met geflagen ijzer of koper gedekt. Hare ftichting klimt niet tot boven de dertiende eeuw, onder de regering van Birger-Jerl, die te gelijk vader en eerfte ftaetsdienaer was van den koning van Zweden, dien het volk boven hem verkoos. Birger was toen aen het hoofd van een leger in het landfchap Finland : bij zijne wederkomst, zag hij niet dan met wangunst' de ver, heffing van den jongen Waldemar, en trachtte ijder inteboezemen , dat zijne jaren en zijne ervarenheid in het oorlog hem bekwamer tot de koningklijke waerdigheid dan' zijnen zoon maekten. Men luisterde niet naer dezen ftaetzuchtigen vader; en ziende dat het niet in zijne magt was zelf te regeren, vergenoegde hij zich met de teugels der regeringe te befturen, gedurende de minderjarigheid van den jongen koning. Vader en ftaetsdienaer van den vorst, arbeidde hij om deze regering bloeijende te maken, deed  $66 De Nieuwe Reis i geft. deed de ftad Stokho-lm bouwen en verfterken, verzamelde de wetten van het koningkrijk in een nieuw wetboek, en kondigde nieuwe wetten af, wier wijze famenftelling men nog roemt. Deze hoofdftad, zonder 'er de voorfteden onder te begrijpen, wordt verdeeld in zoo vele wijken, als zij uit eilanden beftaet; en in ijdere wijk zijn aengeftelde lieden , om den brand te fluiten. Deze voorzorg verhinderde niet dat 'er, in het jaer 1751, op denzelfden dag op vijf plaetfen brand ontftond, dat vijf honderd huizen in de asch gelegd wierden, en dat de kerk van St. Klara geheel afbrandde. De kerk van St. Katharina was agtëntwintig jaren te voren, en het koningklijke kasteel op het einde der vorige eeuwe afgebrand; maer alles is tegenwoordig herfteld , of op nieuw herbouwd. Sedert dat de koningen van Zweden , naer de ontwerpen, uit Italië gekomen, in hunne hoofdftad een ander paleis gefticht hebben, 't welk zij beginnen te bewonen, is het oude kasteel niets meer dan eene fterkte, met gefchut voorzien. Onder andere merkwaerdige oorden te Stokholm, ziet men de kerk van een aloud klooster van Kordelieren, welke de oppervorrten tot hunne begraefplaets verkozen hebben. Men toont 'er de grafftede van eenen Magnus Ladelaus, die het eerfte den tytel van koning der Zweden en Gothen aennam. Zijne opvolgers heb-  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 367 hebben denzelven behouden, met bijvoeginge van koning der Wandalen, groothertog van Finland, erfgenaem van Noorwegen, hertog van Sleeswijk , Holftein , Stormarn en Ditmarfen, graef van Oldenburg en Delmenhorst. Deze koning Magnus, die den troon waerdig geweest zoude zijn, indien hij dien zijnen broeder niet ontweldigd , en de kroon door eene misdaed verkregen hadde, is zijnen toenaem Ladelaus verfchuldigd aen eene keur, die op ftrenge ftraffen verbood, iets uit het huis van een' boer wegtenemen, zonder het te betalen. Deze vorst, nog alleenlijk hertog van Sudermania zijnde, was eenefommegelds fchuldig aen eenen burger, Portze geheten. Deze, verdrietig over de gedurige uitftellen van zijnen fchuldenaer , bereidde een heerlijk gastmael, op het welke hij den hertog noodigde zich te laten vinden. Magnus begaf zich derwaerds, zonder eenig wantrouwen; doch zoo dra hij binnen getreden was, verzekerde men zich van zijnen perfoon, en verklaerde hem dat hij zijne vrijheid niet zoude verwerven, voordat hij zijnen fchuldeifcher voldaen hadde. Het *eld werd welrasch geteld; maer eer men dtn gevangen los liet, deed men hem zweren zich niet te zullen wreken. De prins beloofde het; en wel verre van eenige verftoordheid tegen Portze te behouden, overlaedde hij hem federt onophoudelijk met zijne weldaden. Dit  358 De Nieuwe Reisiger, Dit is misfchien de eenigfte keer, dat men* door het wedereisfchen van zijn geid , zich geenen vijand gemaekt heeft. In dezelfde kerk zijn Karei de Villa, Gustavus Adolfus, Karei de X?, Karei de Xlle, Frederik de I , en < erfcbeiden koninginnen, prinfen en prinfesfen van het koningklijke bloed begraven. Oudtijds gefchiedde 'er de aenneming der ridderen van de orde der Serafijnen, welke Magnus omtrent de veertiende eeuw inftelde, en die met den Roomfchen godsdienst vernietigd wierd; De koningin Christina ftichtte insgelijks eene orde, die niet meer in wezen is, en ook niet gefchikt was om in ftand te blijven. Zij gaf haer den naem win Amarante, dien zij zelve, in een vermomd bal, had aengenomen. Deze orde beftond uit dertig perfonen, vijftien jufferen en vijftien ridderen; en.het voorregt hunner waerdigheid was, dat hun vergund wierd, a!le Saterdagen, met de koninginne te eten, in eene der voorlieden van Stokbolim Eene der voornaemfte en zeldzaemfte inftellingen behelsde dat de geenen, die niet gehuwd waren, wanneer zij het lint der orde ontvingen , verpligt zouden zijn ongehuwd te blij. ven, en dat. de gehuwden niet mogten hertrouwen , indien zij weduwen of weduv/enaers wierden. Dit lint was verfierd met een merkteeken van diamanten, beftaende uit twee A , verkeerd in eikanderen gevlochten, in het mid-  Twee hond. Negenenzestigste Brïkt. 369 .midden van eene lauwerkroon', met dit Ita* liaenfche opfchrift: dolce nella memoria. Adolf Frederik en Ulrika, zijne gemalin, ftichtten in het jaer 1747, ter gedachtenisfe' van de geboorte des prinfen Gustavus, eene nieuwe Orde , die haren oörfprong verfcbuldigd is aen eenen waeijer der vorftinne, welke brak toen zij in hare floep trad, en waervan de ftukken onder verfcheiden heeren, die haren hofftoet uitmaekten, verdeeld wierden. Het teeken der Orde is eene langwerpig» ronde plaet, wit gebrandfchilderd, waeröp men eene pdolftar met eene floep befchouwr,. Deze plaet is, door vier gebroken waeijerftaefjes, gehecht aen een' gouden ring, onder het naemmerk der koninginne, en hangt aen een geel lint. Aen de eene zijde leest men deze woorden : de verdeeldheid is mijn onderganga* en aen de andere zijde: de eendragt is mijns behoudenis. Dezelfde vorflen hebben de Orde van den Degen , ge [licht door Gustavus Wafa, en waervan het lint ook geel is. vernieuwd, en de Orde der Serafijnen, welke Karei de IXe vernietigd had, herfteld. Men geeftze aen de koningen en grooten, als een teeken van achtinge en vriendfchap. De prinfen van het bloed ontvangen dezelve bij hunne geboorte; de raedsheeren en eerften van het koningkrijk zijn 'er insgelijks mede verfierd. Het getal der ridderen is bepacld op tweeëndertig, waervari XXL Deel. A a '*&  37° De Nieuwe Reisïger. 'er vierentwintig inboorlingen van Zweden, en agt buitenlanders zijn. De vier groote amptenaers zijn een kanfelier, een fchatmeester, een geheimfchrijvcr en een meester der plegtigheden, waerbij zich twee edele herauten moeten voegen. De keten der Orde-beftaet uit elf gouden ferafijnshoofden, met zes uitgefpreide vleugelen, en elf aertsvaderlijke kruifen ? blaeuw gebrandfchilderd, met gouden ringen aen eikanderen gehecht. Bovenop deze keten , hangt het teeken der Orde aen een groot Jblaeuw gewaterd lint, dat van den regterfchouder naer de linkerzijde afdaelt. Het is een wit gebrandfchilderd kruis , in de hoeken gefpleten, en in het midden pronkende met de wapenen van Zweden, op eenen weereldkloot, waeröp men deze drie letters befchouwt:j. H. S. beteekenende Jefus hominum falvator. Geen vast getal van ridderen is 'er voor de Orde van den Degen , welke gegeven wordt aen die geenen, welke dit geweer met roem, tot verdeediging van het vaderland, gedragen hebben. Ijder kan dezelve verkrijgen , van den kolonel af tot de eerfte krijgsgraden toe. De ridders worden gemaekt, in één van de vertrekken des konings, door zijne majesteit, die zelf het teeken der orde geeft. De bevel, hebbers dragen het lint op den fchouder, en de enkele ridders aen de knoopgaten van hun kleed *. De * Gustavus delllc, die tegenwoordig 'regeert, heeft bij  Tweehond. Negenenzestigste Brief. 371 De voornaemfte gebouwen , die , na het paleis, de hoofdftad van Zweden verfieren, zijn de bank , de munt , het ftadhuis , het paleis van den adel, waerin de vergadering van de Staten des lands gehouden , en de handvesten der kroone bewaerd worden. Reeds heb ik iets gemeld van het aloude kasteel, waerin het geiegtshof en alle de raedshoveri van het koningkrijk vergaderkamers hebben. Men ziet 'er den toren van Trekonor , op wiens fpits drie kroonen van verguld metael zijn , die de alöude Vereeniging der drie Noordfche koningkrijken verbeelden. Maer het fchoonfte fieraed van Stokholm is zijne haven, die zoo veilig, gemakkelijk en rüimis, dat bij zijne krooning de Orde van Wafa ingefteld, voornamelijk gefchikt ter belooninge van die geenen. welke in de wetenfchappen, den landbouw en de huisbefturing uitmunten. In het benoemen van de ridderen, fhe: zijne majefteit alleen acht op de verdienste, en geenszins op de geboorte noch op de ampten. Deze Orde draegt den naem van Wafa, die in het Zweedsch eene koornfchoof beteekent, zoo om de gedachtenis te veiëeren van den vertosfer van Zweden, en der koningen zijne aframmelingen, wa'eruit het regerende huis. dat zoo veel hetft toegebragt, om den landbouw, dë lunlten en den koophandel in dit koningkrijk te doen bloei jen, zijnen oorfprong heeft, als om dat de koornfchoof, die het onderfcheidende teeken van dit hui» was , tevens het nadrukkelijkfte zinnebeeld van deni landbouw is. , , Gustavus de III» is te Stokholm gekroqnd, door de», aertsbisfehop yan Upfal, den aee11 van Mei, 177* Aa %  372 De Nieuwe Reisiger. dat 'er zich duizend groote fchepen kunnen bergen , en in veiligheid zijn. Het moeijeb'jkfte van dezelve is dat de vaertuigen, die van het Noorden komen, eer zij 'er aenlanden, genoodzaekt zijn een' togt van meer dan honderd en vier mijlen tusfchen de rotzen te doen ; maer men vindt 'er goede gidfèn, voornamelijk federt men 'er een kantoor van lootfen , tot voordeel en veiligheid der zeevaert, opgericht heeft. Men heeft korts , op den Sabbathsberg , een' prachtigen fterrento ren gefticht, waerin de koningklijke akademie der wetenfehappen tegenwoordig hare zittingen houdt. Het zou hier de plaets zijn, om u te onderhouden over verfcheiden ftichtin* gen , tot wier nut deze gebouwen gebruikt worden; maer ik fpaer deze ftof tot den volgenden brief. Ik ben, enz. Stokholm,• den 2om van Augustus, 1777. Tweehonderd Zeventigste Brief. Vervolg van Zweden. TT\ e bank van Stokholm is opgericht in het \Jr jaer ióóS ; de koningen van Zweden hebben de fterkfte verzekeringen gegeven, om de-  Tweehond. Zeventigste Brief. 373 dezelve te handhaven, en het geheele bewind daervan te laten aen de afgevaerdigden der Staten, ten getale van drie uit ijdere klasfe genomen, en door een'gevolmagtigden beftuurd. Deze bank, door wier handen alle de rijkdommen des landaerts gaen, leent geld op onroerende goederen , bezittingen en huizen , tot het beloop van drie vierde van derzelver prijs. Zij leent ook op goud en zilver, doch voorde geheele waerde. Eindelijk leent zij op allerlei metalen, op graen, zout, wollen, zijden, en niets op juweelen en kleenoodiën, uit vreeze, buiten twijffel, dat men 'er gcftolen goederen verpandt. Op ij deren, rijksdag benoemt men drie perfonen, tot het ontvangen en overzien van de rekeningen der beftuurderen, die met het bewind belast zijn. Zij heeft het regtsgebied over hare kantoor- tol- en huisbedienden; en in de burgerlijke zaken, met bijzondere perfonen , ls zij niet verpligt verantwoording te doen, dan voor den hofracd van Stokholm. Deze bank, die eeniglijk aen den Staet be. hoort, en waervan de landaert, op een' rijksdag vergaderd , alleen de befchikking heeft, leent haer papier op landerijen, verdragfehriften , roerende goederen , enz. en bevordert dus de omwandeling van het grootfte gedeelte der bezittingen van het koningkrijk; waeruit gij kunt opmaken, hoe veel hare voordeden moeten vermeerderd zijn , dewijl alle twaelf A a 3 of  374 De Nieuwe Reisigïr. of vijfden jaren de hoofdfom weder kan inkomen , door middel van de intresten , die alle zes maenden voldaen worden. Deze voordeelcn worden aengelegd ten nutte der verfchillende orden van den Staet, als waerborgen van de bank', wier aenzien des te noodzakelijker is, omdat 'er , niettegenftaendc al het geld , 'c welk Frankrijk aen Zweden verfchaft heeft, misfchiengeene twee millioencn gereede munt, door het ganfche koningkrijk, in de wandeling zijn: alles gefchiedt 'er met papier. De verpligting, welke de perfonen, wien de bewaring daervan toevertrouwd is, onder de verzegeling van den eed, zich opleggen, om een diep ftilz wijgen te bewaren , omtrent alles, wat betrekking tot hunne verrichtingen heeft, belet dat men kan weten tot hoe hoog dit papier, 'twelk in plaets van geld dient, geftegenis. Eenige rekenaers willen dat het ganfche beloop der briefjes niet boven de zeventig of tagchentig millioenen livres gaet. Dc geldmunten , die in dit land rondwandelen , zijn, gelijk in de andere ftaten , gouden, zilveren en koperen ftukken , van verfchillende namen en onderfcheiden waerde. Ook zijn 'cr ingebeelde munten als het mark, de kroon., de Pioète en de Karolijn, om eene bepaelde fom , of een zeker getal van deze of geene ftukken te beteekenen. De gouden dukaet wordt gefchat op vijf livres agttien ftuivers van ons geld, de bankkroon op  Tweehond. Zeventigste Brief. 375 op vijf livres agt Huivers negen penningen, de loopende kroon op vier livres anderhalve ftuiver , de karolijn op één livre zeven Huivers, enz. De eerfte geldmunten van Zweden zijn geflagen door dc Christen koningen, onder het beftuur van Engelfche munteren; en de alöudftcn waren van zilver. Het eerfte gouden ftuk werd gemaekt ondar de regering van Joan den XI ^. De koperen ftukken zijn van later oorfprong ; en de platten zijn flechts begonnen ten tijde der koninginne Christina. De ftadvoogd van Stokholm heeft de voorzitting op het ftadhuis, en voorziet, met de magiftraet, in het welzijn en de veiligheid van de hoofdftad cn deinwoonderen. Hij moet insgelijks acht geven op het kasteel en het huis des" konings , en de goede orde en burgerregering , zoo veel in hem is , onderhouden. Zijn bijzondere pligt is de burgerij tegen allerlei geweldenarijen , onderdrukkingen en onregtvaerdigheden te verdeedigen, kennis te nemen van de monftcringen en wapenen der burgeren , hunne voorregten te handhaven, den koophandel te befchermen , zich rekenfchap te doen geven van de inkomften en openbare gebouwen, en de goederen der kroone te bewaren. De grootmarfchalk van het koningkrijk beveelt en befchikt het geene de tafel zijner majesteit betreft. 9 Zweden heeft vijf algemeene landvoogden, Vier oppervoorzitters van het geregt, voor A a 4 zoo  37.6 De Nieüwe Reisiger. zoo vele parlementen of oppergeregtshoven, en vijfentwintig algemeene kapitcinen, of bqftuurders van landfchappen. Deze amptenaeig zweren de landftreek , die bun toevertrouwd is, voor den koning en zijne opvoigercn te bewaren, volgens de wetten des landaerts te regeren, zich te gedragen naer de onderrichT tingen, d:e hun door den vorst gegeven zijn, en het landfchap te verlaten, op bet eerfte bevel , 't welk zij daertoe van zijne majesteit zullen ontvangen. Geen vreemdeling, van welken ftaet hij zij , mag in eenige bedieningen des koningkrijks gebruikt worden. De vijf groote amptenaers zijn de opperregter , die het regt heeft om de kroon op het hoofd des konings te zetten , bij de plegtigheid zijner zalyinge., de konncfrabel, de grootadrnirael, de. groot Ichatmeester en de kanfelier. Wanneer, deze bedieningen open vallen, geeftze de koning gemeenlijk aen de oudfte rijksraden. De ftad Stokholm heeft vier burgemeesters ; en de magift aer is verdeeld in vier kollegiën, die ijder een zeker getal van raedsheeren hebben. De Staten van Zweden befiacn uit den adeldom , geestelijkheid , de. burgerij en dc boeren. Deze Jaetften , die nergens zoo vrij, nergens zoo gelukkig, nergens zoo flerk aen ,hun vaderland verknocht zijn , maken eene magtige orde in den Staet uit, en hebben regt'' om hunne af^vaerdjgden te zenden op de rijks,- '' da-  Tweehond. Zeventigste Brief. 377 dagen , alwaer men, zonder hunne toeftemminge , geen eenig gewigtig beduit over de fchattingen en de andere punten der regeringe nemen mag. Indien iemand dezer afgevaerdigden, gedurende den rijksdag, derwaerds gaenl de, of te rug koerende, aengetast of mishandeld wierd, zou dit geweld als eene hoofdmis. daed befchouwd en geftraft worden. Ook kan hij niet vastgehouden worden , dan om zeer zware misdaden ; en dan geeft men 'er Jzennïs van aen de Staten. De geestelijkheid, die voor den adeldom zat tot den tijd der hervorminge , heeft thans flechts den tweeden rang in dit -koningkrijk. Zij beftaet uit den aertsbisfehop van Upfal, die 'er het hoofd van is, Uit bisfchoppen en afgevaerdigde kerke! ij ken van de tweede orde. Deze kerkdijken zijn proosten, dekens, kapiéllaheii en dornpredikers. Men telt 'er omtrent vier duizend in geheel Zweden, die twee duizend kerken bedienen. Zij zijn allen in het land gehoren , cn de meesten zoons van burgeren of boeren: ook maken zij geene groote vertooning, en vergenoegen zich met geringe jaerweeïden. De aertsbisfehop van Upfal zelf heeft, ten hoogfte, niet meer dan agtdötzend livres inkomen. De adel is verdeeld in drie klasfen ; de betvtelde edellieden , de gedachten , d;c uit hoofde van groote ampten doorluchtig zijn, en de enkele edelheden. Eertijds kende men Je Ae 5/ ty-  3?S De Nieuwe Reisiger, tytcls van marquis, graef en baron niet, zoo min ais de erffelijkc namen in de gedachten. De koning Erik, zoon en opvolger van Gustavus voerde het eerst de graeffchappen en baronnijen in. Volgens het gebruik der Noordfche volken, was men gewoon den naem van den vader bij dien van den zoon te voegen; dus bctcekendc Erikfon , Karelfon, zoon van Erik, zoon van Karei. Men geeft, in de geregtshoven , den tytel van doorluchtigen aen de baronnen, en van zeer doorluchtigen aen de graven j en de edellieden , beneden den rang van kolonel, worden welgeboren edelen geheten. Het huis der graven van Brahé wordt voor het acnzicnlijkfte des koningkrijks gehouden. Dewijl 'er in Zweden meer adel js , dan de Staet kan dragen , is 'er vastgefteld, dat het den koning zoude gelieven niemand meer met het adelijke wapcnf'child te begiftigen , tot dat dc omftanuigheden het kunnen toelaten. Men rekent dat de vergadering der Staten beftaet uit duizend edellieden, die 'er de oudften uit de gedachten zenden , honderd en vijftig burgeren, en twee honderd cn vijftig boeren. Ijdere klasfe heeft haer opperhoofd of fpreker. Die van den aJel wordt de marfehalk van den rijksdag genoemd. Indien het moeijelijk is dc verrichtingen dezer bedicninge uittevoeren, is het misfebien niet minder moeijelijk u een juist denkbeeld van derzei-  Tweehond. Zeventigste Brief. 379 welver aeit en gewigt te geven. Verbeeld u eene vergadering van lieden, door duizend hartstochten geflingerd, en altoos tot dc grootfte uiterften overhellende. Welk eene menfchenkennis , welk eene toegevendheid, welk eene behendigheid, welk een.geduld moeteen opperhoofd niet hebben, om zoo vele verfchillende geaertheden, inzigten en gevoelens "naer een zelfde doelwit, naer een zelfde oogmerk te leiden, de oploopende gemoederen te beteugelen , de onverfchillige aentefporen, de befchroomden te bemoedigen, de wispelturigheid te - doen befi uiten, de hardnekkigheid te verbeteren, de ftaetzucht en begeerlijkheid te matigen, alle de harten tot het algemeene belang overtehalen , en eindelijk te Hagen in hen allen te noodzaken, om de zuiverheid zijner oogmerken , en de bellendigc or.ëenzijdigheid. van alle zijne handelingen te erkennen. Ds aertsbisfehop van Upfal is gemeenlijk da fpreker der geestelijkheid, één der burgemeesteren van Stokholm die der fteden; en de boeren hebben hunnen Taclman , die dezelfde bediening in hunne orde verricht. De rijksraden hebben, als rijksraden, geene ftem in diergelijke vergaderingen ; maer ijder adelijk gcllacht; ijder bisfchop of kerkelijke opziender, ijdere kerkekamer heeft de zijne. Ijdere landftreek va,i boeren, en de meeste fteden hebben 'er flechts één; eenige fteden hebben 'er twee; de ftad Stokholm heeft 'er vier. Ijdere. or-  380 De Nieuwe Reisiger. orde , ijdere klasfe heeft hare plaets om te vergaderen en te beraedflagen; maer om den rijksdag te vormen, begeven zij zich allen in het koningklijke kasteel, alwaer zij beraedflagen over het geene fedeit de laetfte famenroeping is voorgevallen, over bet geene in den rijksraed verhandeld is, kortom over alle de onderwerpen, die den landaert betreffen. De koning is verpligt alle drie jaren een' rijksdag bijéén te roepen ; en in geval de vorst afwezend of de troon ledig is, moet de rijksraed dezelve befchrijven: deze rijksdag duurt driemaenden. In buitengewone gevallen, kan 'er de koning bevel toegeven, met toeftemminge van den rijksraed; cn in den tusfchentijd der rijksdagen, heeft hij de.magt, doch altoos met dezelfde toeftemminge , om vredehandelingen , wapenfchorfingen en verbindtenis.cn te fluiten, willekeuren, bevelen en fchikkingen te maken, die echter door de Staten onderzocht en aengenomen moeten worden, om kragt van wet te hebben. Alle ligting van fchattingen , onderftandgelden , foldaten en andere belastingen , alle veranderingen in de geldmunten vereifchen hunne bckragtiging. In geval van eene inwendige verdeeldheid , of eenen onvoorzicnen aenval der vijanden van buiten, mag de vorst, met goedkeuringc van den rijksraed , maétregels nemen , om het kwacd te fluiten. Maer hij mag niet buiten het koningknjk gaen, noch zelfs de grenspa-  Tweehond. Zeventigste Brief. 3§* palen overfchrijden, zonder de toeftemminge der Staten. Zij hebben de oplettendheid zoo verre uitgeftrekt, dat zij een ontwerp van onderrichtinge opgefteld hebben, voor den beftuurder j wien de opvoeding van den erfprins aenbevolen is ; en in dit ontwerp wordt gezegd, „ dat de Staten deze zorg aen zich behouden „ hebben , ten einde hunne vrijheid boven ,, de eerfte voortteling van het koningklijke „ geflacht te vereeuwigen , en dit geflacht „ derwijze optevoeden , dat het in ftaet zij ,-, om de regering, die het zelve toevertrouwd , is, met zoo veel orde als wijsheid te beftu„ ren. Waeruit volgt, dat alle onderwijs j „ 't welk flechts eene algemeene opvoeding j, ten voorwerp' heeft, niet beantwoordt aen het oogmerk, 't welk zij zich vborgefteld „ hebben ; dat die geene, welke de verdea. , ling van tijd, het lezen, de keus der boeken, enz. voorfchrijft, voornamelijk haer „ opzigt heeft op den beftuurder, die zijnen „ voedfterling volgens dc regten en grondbeginfels van een vrij volk moet vormen; dae dezelfde beftuurder hem moet leeren, dat „ een prins , door zijne geboorte geroepen om over het zelve te regeren, nimmer het „ regt zijner onderdanen moet krenken;- dat it de koningen van geene andere ftoffe ge„ maekt zijn, dan de overige menfchen; dat „ zij hun gelijk zijn in zwakheden , federt „ hun»  38a De Nieuwe Reisiger. „ ne komst in deze weereld> gelijk in ligcba„ melijke ongefteldheden , gedurende den „ loop hunnes levens, gelijk ten aenzien van „ het algemeene lot der ftervelingen , niet min dan zij verwerpelijk voor God op den „ dag des oordeels , en even als zij verdoe„ melijk om hunne zonden en misdaden; dat j, de verkiezing des volks de grond van hunne „ grootheid is ; met één woord , dat het „ Opperwezen geene ganfche vo'ken, om 3, het bijzondere vermaek van een' eenigen „ mensch, gefchapen heeft. „ Welk eene zorg is het, belast te zijn met „ de jeugd tot oppervorften te vormen , en in deze zielen, tot den troon gefchikt, de „ eerfte zaden van het geluk der volken en „ rijksftaten te werpen; de driften, die geen' anderen teugel dan het gezag zouden heb„ ben , te regelen; gebreken voortekomen j „ of deugden inteboezemen, die, om dus te j, fpreken, de algemeene deugden en gebreken j, moeten zijn; hun de bron van hunne groot* heid onder het menschdom aentetoonen; „ hun te doen gevoelen dat zij groot zijn, en j, hun te leeren het zelve te vergeten; hunne „ gevoelens te verheffen , door hun hart té j, verzachten ; hunne aendoenlijkheid te be5, fturen, en hen van de zwakheid te verwij„ deren ; hen door de gematigdheid tot den „ roem optevoeren; neigingen, voor welken «, alles het vergif der ondeugd zal bereiden i „ tot  Tweehond. Zeventigste Brief. 383' „ tot dc godvrucht te doen overhellen; mees,, ters 'en vaders van hun te vormen! Maer ,, deze grondbeginfels zullen flechts een' zeer ,, zwakken indruk op hen maken, indien zij, „ buiten de tegenwoordigheid der geenen, diè met hunne onderwijzihge belast zijn , in „ alles, wat rondom hen voorvalt, de wc„ dcrlcgging der fchoonfte grondregelen be„ fchouwen. „ Jn een' oppermagtigen ftaet is een koning „ noodzakelijk ; maer wie hij ook zij, zijne „ regering is onverfchillig voor flaven , die „ de vrijheid niet kennen. In een vrij koningkrijk , is het een wezenlijk vereischte 3, dat hij , die den troon bekleedt, meer ,, mensch dan koning zij. Onder een' oppermagtigen vorst, wordt de begeerte om ver3, ooveringen te doen voor eene deugd gehouden; doch het is geene deugd bij een' „ onafhangelijken landaert, waer men niet „ groot is, dan voor zoo ver men dierbaer Ï4 aen zijn volk zij , en waer het volk in den 5, oppervorst niets bemint dan de deugden, 3, die zijne regering gelukkig maken. Het is „ een ongegrond denkbeeld, te gelooven dat „ een jong prins zich niet met waerdigheid in y, de hoedanigheid van koning zoude kunnen „ vertoonen , indien hij 'er niet vroegtijdig „ toe opgevoed is. In eene vrije regering „ "maekt de koning alleen eene vertooning in zijnen rijksraed. „ De  384 De Nieuwe Reisïger. „ De Staten willen dat de erfgenaem van „ den troon middenmatig in kleederen en „ voedfel onderhouden worde, ten einde zij„ ne eigen fpaerzaemheid ten voorbeelde aen „ de onderdanen diene ; dat hij dikwerf ten „ platten lande reize, en zich in de hutten „ der boescn begeve, om zelf den toeftand „ der armen te zien; dat hij leere verzekerd ,, zijn dat het volk niet rijk is, fchoon de overvloed aen het hof heerscht; en dat de ,, overtollige uitgaven van den vorst de goe,-, deren van den uitgehongerden landman ver„ minderen , en deszelfs gebrek vermeerde„ ren. Dikwerf worden de koningen tyran„ nen, niet zoo zeer omdat hun een goed „ hart ontbreekt, als wel omdat de toeftand „ der armen zelden tot hunne kennis komt. „ Dewijl men de menfchen in hunnen pligt „ houdt, door de bekoorlijkheid der goedkeu„ ringe, en door den affchrik van dc ftraffen, „ moet men den prinfen tevens de berisping „ der nakomelingfchap en de lieffelijkhedeh van een goed geweten voorftellen. „ Men moet hun insgelijks leeren, dat, de„ wijl hunne waerdigheid, haren eerften oor„ fprong uit het welbehagen des volks ont„ leent , dit zelfde volk het regt heeft „ om zulk een gedeelte van dc oppermagt, ,, als het tot behoudenis en welzijn van het „ gemeenebest noodig oordeelt, aen zich te si behouden. Het is geenszins de koning, „ het  TVsehonö. Zeventigste Bri^f. '3$$ y, het zijn de wetten, die over de menfchen „ moeten heerfchen ; de vorst is flechts de „ bedienaer en eerfte bewaerder van dezel„ ven. Het ftaet aen haer het gebruik van ,, het gezag te regelen; eh het is door haer, „ dat het gezag geen juk meer is voor de onderdanen, maer een regel, die hen geleidt» eene hulp, die hen befchermt, eene vaderlijke waekzaemheid, die hun geene gehoorzaemheid afvordert, dan om zich van hunne „ teederheid te verzekeren. De menfchen achten zich vrij te zijn, wanneer zij door „ de wetten geregeerd worden : hunne on„ derwerping ftrekt tot hun geluk, omdat zij 5$ hunne rust en hun vertrouwen uitmaekt. ,, De kennis van God is het eerfte onder„ werp der onderwijzinge, 't welk de Staten ,, van Zweden willen dat men aen de kinderen „ van hunnen koning geeft, en de vrees van ,, dit opperfte Wezen de eerüe pligt, welken ,, men hun inboezemt. Uit deze twee bron„ nen moeten zij eene regtmatige eerbied voor ,, de grondwetten van dit koningkrijk putten ; „ want een vorst, die door dezelven regeert, „ moet op zijne beurt haer gehoorzamen. De „ rijksraed is zijne eenigfte en wettige racds,, vergadering : de veiligheid van een vrij ,, volk vereischt, dat deze raed verantwoor„ del ijk zij voor deszelfs gedrag , en 'er re*, kenfehap van aen den landaert geve.. Hier door heeft de koning alle de magt* al het XXI. Deel. B b nood-  386 De Nieuwe Reisiger. „ noodzakelijke gezag om goed te doen, en „ geniet alleen de eer daervan, benevens de ,, erkentenis der burgeren : in het tegenge„ Helde geval , wordt de rijksraed met „ al het hatelijke belast. Door de wetten „ verbonden, zijn de rijksraden verpligt „ hunne veiligheid daerin te zoeken , door „ dezelven tot een' regel van hunne daden te ,, nemen. De koning ftaet, van zijnen kant, 3, minder voor ftrikken bloot, heeft meer „ vrijheid om op de zaken der regeringe acht „ te geven, en is meer van den goeden uitflag 3, verzekerd. „ Men moet daerenboven opmerken , dat 3, de historie insgelijks zal dienen, om de erf„ genamen van den troon in de grondbegin„ fels van eene diergelijke befturing te ver3, Herken. Het is derhalve noodzakelijk, wan,, neer men hen de gebeurtenisfen der voor„ gaende eeuwen doet doorloopen, hun den „ Zweedfchen landaert aen deszelfs voordeelig3, fte zijde te vertoonen, en zijne dapperheid, „ zijne getrouwheid omtrent den vorst, zijn af,, grijzen van het vreemde of binnenlandfche „ juk, zijne naeuwgezetheid in zijn woord te „ houden , zijne liefde voor de waerheid, „ zijnen afkeer van den dwang, zijne ftand„ vastigheid in het verduren van den arbeid, „ zijne matigheid, enz., voorteftellen. Door ,, dit middel, zullen zijdenzelven leeren hoog„ achten ; en men zal hun doen gedenken 5r dat  Tweehond. Zeventigste Brief. 387 3, dat zij, ten opzigte van alle deze roemrijke 3, hoedanigheden, zelfs geboren zijn om ten „ voorbedde te dienen, fchoon dit middel nier zoo fchielijk werkt bij een vrij volk, 3, dat bezwaerlijker zijne wijs van denken ver„ andert. „ De Staten begeren bovendien , dat de 3, jonge prinfen een gedeelte van het jaer op ,, dc hoogefchool van Upfal doorbrengen, en ,, dat zij, in een'rijper ouderdom, de andere „ hoogelcholen bezoeken , het zij opdat de „ jeugd , door hunne tegenwoordigheid op„ gewekt, en door hunne vordering in de „ deugden en kundigheden aengemoedigd, zich ,, gewenne om de geenen, die gefchikt zijn „ om haer te regeren, te eerbiedigen en te „ beminnen; het zij om hun, van de teeder,, fte jaren af, fmaek voor de wetenfehap,, pen en boogefcholen inteboezemen. Ten ,, opzigte van den tijd , tot deze reizen be,, ftemd j gedragen zich de Staten aen heC „ welbehagen zijner majesteit, om denzelven „ naer de omftandigheden te bepalen , mits altoos met den rijksraed raedplegende. De„ wijl het van groot belang is alle lieden, die „ dezen prinfen een flecht voorbeeld zouden ,, kunnen geven , van hun te verwijderen, „ zal men omtrent dit ftuk geen het minfte 3, aenzien van perfonen of verfchooning in „ acht nemen ; en alle de geenen, die tot „ ongodsdieuftigheid, ongebondenheid of anÊb s 2, ders  388 De Nieuwe Reisiger* „ dere ondeugden, ftrijdig met de hoedanig„ heden, eenen koning betamende, fchijnen „'overtehellen, zullen dadelijk van hun afge,, fcheiden en weggejaegd worden, fchoon zij in derzelver dienst waren. „ De Staten ftemmen toe , dat de groote en „ wijze voorzigtigheid van den tegenwoordi„ gen beftuurder hun verfcheiden zaken met „ ftilzwijgen hadde kunnen doen voorbijgaen; maer dewijl men, in deze opvoeding, aen „ de eene zijde de regten zijner majesteit, in „ hoedanigheid van vader, en aen den ande„ ren kant de voorregten van een vrij volk, op de grondwetten der alleenheerfchinge ge„ grond , in aenmerking moet nemen, heb„ ben zij noodzakelijk geoordeeld de behoor,, lijke palen van beiden aantewijzen. " Indien de troon ledig wordt, of dat men tot eene nieuwe verkiezing moet overgaen, zijn de Staten verpljgt zich naer Stokholm te begeven , op den dertigften dag na den dood des konings. Wanneer men verzuimt hen op den voorgefchreven tijd bijéén te roepen, wordt alles, wat de vorst of rijksraed na het bepaclde tijdftip mogten doen, als onwettig en van geene wacrde geacht. Als 'er in 't geheel geen beroepbrief te voorfchijn komt, moeten dc ftadvoogd van Stokholm en de baljuwen der landfchappen het zelve aen den landaert berichten, opdat zich de Staten uit zich zeiven naer de hoofdftad mogen begeven ; en de eer-  Tweehond. Zeventigste Brief. 389 eerfte zaek , welke men onderzoekt, is de reden , die drt verzuim heeft kunnen veroorzaken. Een afgevaerdigde, die den rijksdag niet bijwoont, wordt geacht alles, wat 'er voorvalt, goedtekeuren. Op deze vergaderingen moet zich een lid van ijder geflacht van graven , baronnen en edellieden bevinden , 't welk den vollen ouderdom van vierentwintig jaren bereikt heeft. Behalve de bisfchoppen en opzienders, zendt 'er ijdere kerkeraed een' geestelijken. In Zweden zijn honderd en vijf fteden, die regt hebben om dezelve bij afvaerdiging bijtewonen, ijdere ftad benoemt ten minfte een' afgevaardigden , en ijdere landftreek een' boer, die 'er eene vaste woonplaets heeft. Indien 'er zaken, die niet openbaer mogen worden , voorvallen , worden dezelve in eene geheime bijéénkomst , of in eene vergadering , tot dit oogmerk aengelegd, behandeld. De ingezetenen hebben regt om hunne klagten voor de Staten te brengen, doch alleenlijk in gevallen , waerin zij elders geen regt vinden , en met gevaer van geftraft te worden, indien zij het ongelijk, waerover zij klagen , niet kunnen bewijzen. In de zaken, die van alle de orden van het koningkrijk afhangen , worden hunne ftemmen gelijkelijk vereischt, om een befiuit te vormen ; maer zoo dra alle de klasfen der burgeren 'er geen belang in hebben , heeft de ftcm van het Bb 3 * groot  39o De Nieuwe Reisiger. grootfte getal kragt van wet. Wanneer eene zaek in eene orde befloten is, moet dit befluit aen de drie anderen medegedeeld worden. Na de koningklijke majesteit, is de eerfte waerdigbeid van het koningkrijk Zweden die der rijksraden ; eene zeer hagchclijke waerdigbeid , omdat zij, aen de eene zijde, verpligt zijnde de voorregten hunner vergadcringe, tegen de ondernemingen van een' ftaetzuchtigen vorst, te verdeedigen, aen den anderen kant, zich onophoudelijk in gevaer zien, om het fpeeltuig van de grilligheden des volks te worden. Zonder de onderfteuning' van de eene of andere dezer twee magten, moet hun gezag. noodwendig vervallen , ten zij 'er een' tijd kome, waerin zij deze twee fteunfels te gelijk kunnen ontberen. De rijksraden worden gemaekt door de Staten , die drie perfonen voorftellen , van welken de koning den geenen, dien hij welvoegelijk oordeelt, verkiest. Deze bediening beftaet in het waken voor de waerdigheid en den welftand des landaerts , het handhaven van deszelfs grondwetten, inzettingen en voorregten , en het afwenden van alle ondernemingen , die denzelven zouden kunnen onderdrukken , en de voiftrekte heerfchappij invoeren. De koning moet volgens den raed van den rijksraed , en nooit tegensx deszelfs gevoelen regeren. Zijne majesteit ftelt de ftoffen voor, welke onderzocht moeten worden. De za-  Tweehond. Zeventigste Brief. 39* zaken worden met de meerderheid der ftemmen beflist; en de koning teekent deze beflisfingen. Indien de vorst ziek of op reis is, nemen de rijksraden, in zijne plaets, de tetf«reis der regeringe bij de hand, en teekenen de bevelen, die geen uitftel dulden. Indien het getal der ftemmen van wederzijden gelijk is, heeft het gevoelen van den oudften de over* hand .in de beraedflagingen ; en wanneer de koning tegenwoordig is, ftaet de beflisfing aen zijne majesteit. Zij mogen zich niet ontflaen van de vergaderingen bijtewonen , op ftraf van hunne onwettige afwezendheid te verantwoorden , noch de zaken flepende houden, op ftraf van rekenfchap van hun gedrag te geven. Behalve de algemeene beftuurders der landfchappen , die insgelijks leden van den rijksraed moeten zijn , beftaet dit ligchaem uit zestien perfonen, onder welken men den voor- • zitter der kanfelarij' en den grootmarfehalk be-: grijpt. Niet meer dan twee rijksraden mogen 'er van een zeffde geflacht zijn, noch minder dan zeven in de beraedflagingen. Volgens deze inftelling , berust het vol-' ftrekte gezag onder de Staten, die als de wetgevende magt befchouwd worden; en de befturing der zaken is toevertrouwd aen den rijksraed , die insgelijks de voorname bedieningen der koningklijke kollegien en geregtshoven benoemt, door het voorftellcn van drie perfonen, van welken de koning 'er één verkiest. B b 4 Eeni»  394 De Nieuwe Reïsiger. Eenige koningen van Zweden, en hetfïelijk de regerende koning, hebben gemeend dat de beflisfingen dezer vergadering' geene kragt van wet konden hebben , dan voor zoo ver het zijner majesteit behaegde dezelven door zijne toeftemmjng te bevestigen, en dat deze toeT Remming een voorafgaend onderzoek van de beweegredenen, door de rijksraden bijge. bragt,'vereischte. Deze, in tegendeel, befchouwen dit onderzoek als een grondbeginfel, 't welk tot het opperfte gezag leidt; „ want, „ zeggen zij, wij zonder dan flechts eene be„ raedflagende Rem hebben; en de beflisfinv gen zuücn niet meer van de meerderheid der Remmen, maer van het welbehagen des „ regerenden perfoons afhangen. Volgens den „ vorm, in het jaer 1720 vasi gefield, en „ door den eed des konings bevestigd, moet „ deze vorst zijne ftaten volgens onzen raed , nooit zonder ons , en nog minder „ tegen ons gevoelen regeren. Wij zelfs heb„ ben gezworen te beletten dat men geen „ eenig befluit tegen de vrijheid name, ftrek, j, kende om eene oppermagtige regering inte. „ voeren. Het komt den Staten alleen toe, „ onze befluiten, onze ftemmen cn ons ge„ drag te onderzoeken. Indien ons gevoelen „ aen het onderzoek zijner majesteit onder. „ worpen ware, zoude het geene waerdemeer „ van zich zeiven hebben; en de koning v zou tegen de belangen van den Staet kun- ?5 neu  Tweehond. Zeventigste Brtef. 393 „ nen handelen , en deszelfs grondwetten kren„ ken , zonder dat wij 'er ons tegen konden ftellen. Dan op deze wijs regerende, zoude men het ganfche aenwezen der tegenwoordige „ ftaetsgefteldheid vernietigen. Een welge„ zind koning moet zulk eene regeringwijs, „ waerin hij geenen eenigen misflag kan be„ gaen, waerin hij alleen alle de erkentenis „ dei- onderdanen verwerft, en waerin de „ klagten der ingezetenen niet dan tegen de „ meerderheid der ftemmen kunnen uitber„ ften, als de gelukkigfte befchouwen. " Door den aert zijner regeringe, zal dit koningkrijk nimmer met eenen glansrijken luister fchitteren; maer het verzekert zijne vrijheid , die voor fommige volken een goed is, waerbij geen ander kan vergeleken worden. En wat is de luister van een rijk, die meer voor den oppervorst dan voor den landaert is ? Zweden heeft, buiten twijffel, groote koningen gehad, gelijk Gustavus Wafa, Gustavus Adolfus, Karei de XI* en Karei den Xllen. Hunne krijgsdeugden hebben het, in geheel Europa, eenen luister gegeven, dien het nimmer zonder hun zoude gehad hebben; maer wat is 'er Uit alle hunne overwinningen voor het zelve gefproten? De uitputting zijner geldmiddelen; de verdrukking zijner volken, en eene onbedenkelijke fchaerschheid onder de menfchen, welke verfcheiden jaren van vrede nog niet herfteld hebben. De roem , waernaer het B b 5 te-  394 De Nieuwe Reisioer. tegenwoordig haekt , is minder luisterrijk, doch beftendiger. Een vreedzaem koning, die 'er zich op toelegt, om de raders der regeringe, overeenkomftig met den geest, die dezel. ve gegrondvest heeft, te doen bewegen , is voor het zelve een voortreffelijker fchat, dan 'alle deze helden , die flechts tot het groote werk der willekeurige opperheerfchappij' gearbeid hebben. Het zeggen van Karei den XII-n, die aen den rijksraed fchreef dat hij hem eene zijner laerzen zoude zenden , om hem te bevelen , is nimmer uit deszelfs geheugen gewischt. Naerijverig over eene vrijheid, die niet dan door de groote hoedanigheden zijner koningen konde lijden, is het Zweden gelukt hunne ilaetzucht te beteugelen, door hunne magt' palen te ftellen. Men kan den dood van dezen vorst befchouwen als het tijdftip van de verdelging' der dwingelandij',, als ook van de plegtige akte, ten dien einde opgefteld, en in alle de handvestkamercn des landacrts bewaerd. Da Staten zelfs hebben 'er den regeringvorm, waeraen voortaen de koningen van Zweden moeten onderworpen zijn , in voorgefchreven. Het is de pligt van zijne koningklijke majesteit, de wetten , de geregtigheid en waerheid te bevestigen, te befchermen , bet geweld uitterooijen, de ongeregtigheid te vernietigen, en te beletten dat iemand in zijne goederen, in zijn ligchaem., in zijne vrijheid en eere beledigd.  Tweehond. Zeventigste Brief. 395 digd worde. Eer men geftreng met eenen burger handelt, is het noodzakelijk dat de wet uitfpraek doe: zij is de eenigfte regter, dien hij behoeft te vreezen. Het geene de algemeene befturing des koningkrijks , de huishoudelijke inrichting des lands, en alles , wat het voorwerp van het gemeene belang zijn kan , eenigzins betreft, moet in de vergadering der Staten onderzocht worden ; waeruit volgt, dat de Zweedfche regering eene loutere volksregering is, en dat de wetgevende magt onder het volk berust. Indien de koning, of de rijksraed, eenige keuren in den tusfehentijd der rijksdagen maekt,. worden dezelve niet eeuwigdurend , noch hebben kragt van wet , dan door den wil des landaerts , die door de Staten verbeeld wordt. Dit evenwigt van magt'' zoude eene gelukkige regering aenduiden , indien de Zweden voor omkoopinge bevrijd waren , en bijzondere beweegredenen de overhand niet 00 het algemeene welzijn konden hebben , noch de geest van partijfchap de ftem van het vaderland konde verfmoren ; indien de rijksraed, fchoon zeer magtig , gematigd genoeg ware, om zijn gezag niet te misbruiken, en het koningklijke voorregt, dus beteugeld, ten minfte invloed genoeg hadde , om de oproerige te wederhouden, en een middenpunt van eenig-  396" De Nieuwe Reisiger. eenigheid, tusfchen alle de deelen van den Staet te vormen. Ik ben, enz. Stokholm, den 32*» van Augustus, 1756". Tweehonderd Eenenzeventigste Brief. Men telt in dit koningkrijk vier geregcshoven of parlementen, die onherroepelijk vonnisfen, en geene hooger vierfchaer erkennen; te weten, een te Stokholm, voor het eigenlijk genoemde Zweden; een ander te Jonkoping , voor Gothland ; het derde te Abo , voor Finland ; en het laetfte te Wismar, in den Nederfaxifchen kreits, voor de Duitfche landfchappen , aen de Zweedfche heerfchappij onderworpen. Deze hoven beftaen uit een' voorzitter, een' ondervoorzitter , en verfcheiden raedslieden of bijzitters. Zij hebben het opzigt over de mindere geregtbanken der fteden en het platteland ; en in alles , wat de vrijheid, het leven of de eer der burgeren betreft , mag de adel niet dan voor hunne vierfcharen gevonnisd worden. Qn- Vervolg van Zweden.  Tweehond. Eenènzeventigste Brief. 39/ Onder den naem van kollegiën , begrijpt men andere bijzondere raedsvergaderingen, die het oorlog, de zeevaert, de geldmiddelen, de kanfelarij, de mijnen, den koophandel, enz., ten voorwerp' hebben. De eerfte heeft een oppergezag over alles, wat betrekking tot het krijgswezen heeft. Een voorzitter, een grootmeester van het gefchut, een algemeene legermeester en verfcheiden raedslieden zijn 'er de voornaemfte leden van. Hunne verrichtingen beftaen in zorg te dragen voor het leger , het gefchut, de vestingwerken, wapenen , krijgsbehoeften , wervingen, de nieuwgeworven manfehap, de kleeding der krijgslieden en het monfteren der benden. Voor Gustavus Wafa, was ijder Zweed foldaet. Op de eerfte algemeene noodkreet, verliet de landbouwer zijne ploeg, en wapende zich met eenen boog of eene lans. De geheele landaert was in den krijg geöeffend, door de burgerlijke onlusten en inwendige verdeeldheden. De Staet bezoldigde niet meer dan vijf of zes honderd mannen , die altoos gereed moesten zijn om optetrekken. Dit zwakke ligchaem werd vervolgens vergroot tot zes duizend koppen, zoo ruiterij als voetvolk , welken men bij de boeren inlegerde. Deze vonden den last te zwaer; men moest hen daervan ontheffen. Om daerin te fla. gen , vereenigde men , door verbeurdverklaring, de onbebouwde landerijen met de be-  398 De Nieuwe Reisiger. bezittingen van den Staet, deed dezelven be= ploegen, en plaetfte 'er de nieuwe verdeedigers van bet vaderland op. De Zweedfche krijgsmagt Wordt verdeeld in aengeworven en in landfchaps benden: deze laetften maken het grootfte getal uit. Het is binnenlands krijgsvolk, 't welk door het land geleverd en onderhouden wordt, volgens de keur van Karei den Xlen, die het aendeel van ijder landfchap bepaelt. De kroon geeft alleen de kleederen, de wapenen en de jaerwedden der bevelhebberen. De landfchappen betalen insgelijks de ruiterij, huisvesten dezelve, voeden de paerden, en onderhouden de uitrusting; De bevelhebbers hebben hunne beftemde bezolding, gelijk de gemeene ruiters. Gedurende den optogt en in het veld, voorziet de Staet in hun onderhoud, en bezorgt hun de noodzakelijke krijgsbehoeften, behalve twaelf fchoten met fcherp, welken de hoevenaer verpligt is aen den man, dien hij levert, te geven. De boeren mogen de foldaten voor behoorlijken loon doen werken; cn wanneer deze eene zekere hoeveelheid van landerijen en weiden hebben , begeven zij zich gemeenlijk in het huwelijk, en helpen de bevolking bevorderen. De geworven benden maken dc bezetting der fterke fteden uit. Wanneer men 'er agttien honderd lijfwachten, en drie duizend busfchieters onder begrijpt, beftaen zij te famen trit twaelf of dertien duizend koppen: de landfchaps  Tweeöond. Eenenzeventigste Brief. 399 fchaps benden bevatten 'er vierentwintig duizend ; waerbij tien of twaelf duizend ruiters gevoegd zijnde, zult gij bevinden dat het ganfche leger op agtënveertig of vijftig duizend mannen moet begroot worden. Ik fpreek niet van eene andere krijgsmagt, die tot een' rugfteun dient, welke de hoevenaers verpligt zijn in tijd van oorlog te onderhouden, en die op twee derde der voorgaende beloopt, om de landfchaps voetknechten, welke fterven, omkomen of krijgsgevangen gemaekt worden, te vervangen. Te Wadftena is een huis van verminkten , waerin de foldaten en hunne opperhoofden , gevoed, verwarmd, gehuisvest en gekleed worden; en het gasthuis betaelt, bovendien , eene jaerwedde in geld, aen meer dan duizend krijgsbevelhebbers en vier duizend foldaten. Men heeft ook eene bijzondere fchool voor de gefchut- en vestingbouwkunst opgericht. Daer zijn vestingwerken te Stokholm, Orébro en Jonkoping, waer de voornaemfte geweer-, makerijen zijn , die voor rekening van de kroon' gefchieden. De gefchutgieterij is in de hoofdftad , de kogel- en bombegieterij in verfcheiden fteden van het landfchap ; en alles,wat voor de toerusting van het leger noodzakelijk is, wordt in het land gewerkt. Voornamelijk legt men 'er zich op toe , om op de grenzen , en bijzonderlijk in Finland, de aloude plaetfen te herftellen, en 'er nieuwe te verfterken. De  4»ö De Nieuwe Reisi-ger. De vergadering der admiraliteit heeft een' voorzitter, en zoo veie bijzitters, ais 'er zich bevelhebbers en admiraels tegenwoordig bevinden. Zij houdt hare zittingen te Karelskroon, in het landfchap Bleking, op de kust der Baltifche zee; want hier vergadert gemeenlijk de Zweedfche vloot, die echter nog twee andere havens heeft, te weten, Gottenburg en Stokholm. Deze landaert, dien de uitgeftrektheid zijner kusten, de uitmuntendheid zijner havens, zijn timmerhout, zijne ijzer - en kopermijnen, kortom alle de noodzakelijke bouwftoffen tot de zeevaerdij, ter fcheepvaert' noodigen, had dezelve verlaten , federt hij afkeerig van de zeerooverij' geworden was. Lubek was in het bezit van hem deszelfs voortbrengfels aftehalen , en het zout , de ftoffen en alle de koopmanfchappen, welken het van den buitenlander trok , te leveren. Men zag op de Zweedfche reeden niet anders dan dc fchepen van ;dit gemeenebcst, en in de fteden geene andere pakhuizen, dan die de Lubekkers'er in aengelegd hadden. Deze afhangelijkheid ergerde de moedige ziel van Gustavus Wafa, die zijne havens voor de naburige volken floot, fchepen deed bouwen , kooplieden vormde * Perfifche en West-lndifche maetfehappijen oprichtte. De kusten van Noord-Amerika zagen de grondflagen eener nieuwe volkplantingen leggen ; en de zweedfche vlag geleidde de voort-  Tweehond. EenenzeventigsteBkiee. 40 r voortbrengfels van hét Noorden in alle de zeen van Europa. Deze voorfpoed duurde flechts een' korten flond: de oorlogen van den grooten Gustavus in Duitschland deden deze opluikende naerftigheid verdwijnen. Christina wilde die weder opbeuren; maer nieuwe oorlogen> die tot den dood van Karei den Xljai duurden,, deden dezelve wederom vervallen; en zij herkreeg haren alöuden luister niet dan bij trappen. De geheele Zweedfche vloot beftaet tegenwoordig uit agtëntwintig oorlogfchepen van den eerften tot den zesden rang, twaelf fregatten van zevenëntwintig tot veertig ftukken kanon , drie berkentijnen, eenige bombardeergaljooten,en een zeker getal van galeijen. De landaert meent in ftaet te zijn om vijftig fchepen van rang të wapenen. Hij heeft wel alles, wat noodig is , • omze uitterusten ; maer het ontbreekt hem aen bootsgezellen. Op den laetften rijksdag heeft men befloten, dat men èene bende van adelborften voor de admiraliteit zoude oprichten. De hèiren ter zee en te land, de opper- eh onderbevelhebbers moeten den eed van getrouwheid doen aen den koning, de Staten en het koningkrijk. De vergadering der kanfelarij'heeft tot voorzittereen' rijksraed, dien men als den eerften ftaetsdienaer kan befchouwen. Hij heeft onder zich twee kanfeliers , geheimfchrijvers van ftaet, raedsheeren en geheimfchrijvers, wien de overziening is aenbevolen. Deze vergadering XX/. Deel ' Cc ver-  4oa De Nieuwe Reisiger. vervaerdigt en verzendt alle de bevelen, keuren en wetten, die het koningkrijk in het algemeen betreffen, als ook de bijzondere zaken der fteden en perfonen, dezelver volmagtén brieven, bevelfchriften, enz. Ook richt men aen haer de verzoekfchriften, de bewijsfchriften der rijksdagen en ftaetsbijè'enkomften, de verbindtenisfen met de vreemde mogendheden , het voorftellen van afgezondenen, het ontvangen van ambasfadeuren , en derzelver voorfchriften. Met cén woord , van deze vergadering' hangen af de befluiten, door den koning, met toeftemminge van den rijksraed, genomen , de aenteekenlijsten , welken men daervan houdt, en alles , wat in den naem en met de onderteekening' zijner majesteit wordt afgevaerdigd. De zorg over de posten , in de ganfche uitgeftrektheid van het koningkrijk , is haer insgelijks aenbevolen ; zij moet acht geven dat dezelve in juiste orde onderhouden worden, onder de befturing van den grootmeester. De zaken moeten derwijze verdeeld zijn , dat niemand zich het beftuur cn de verrichtingen zijner amptgenooten aenmatige. De kamer der geldmiddelen, beftaende uit voorzitteren en raedslieden, heeft het opzigt over de inkomften van den Staet, en over alle perfonen , gevolmagtigden en bedienden, belast met dezelven te ontvangen, naeuwkeurig te doen inkomen, en zelfs te vermeerderen, in-  Tweehond. Eënenzevenïigste Brief. 403 indien het mogelijk' is. Eene andere vergadering, ovcreenkomftig met onze rekenkamer, en welke men het kantoor noemt., voorziet in de uitdeeling der penningen , vervaerdigt alle jaren de rekening der onkosten, bewaert eene zekere fomme, ter bijzondere befchikkinge van den koning , en eene andere voor dé gewone kosten, waerover zijne majesteit insgelijks befchikt, doch alleen met kennisfe van ■ den rijksraed. De kamer der overziening' moet de jaerlijkfche rekeningen der kroone nazien , ophelderen, en naeuwkeurig bepalen. Gustavus Wafa heeft de inkomften van deri Staet vermeerderd , door zich van de kerkelijke goederen meester te maken , en Karei de Xle , door de landgoederen , welken de toegeeffelijkheid zijner voorzaten, en de nooddwang der omftandigheden vervreemd hadden, de bezitting' der kroone intelijven. De onkosten van het laetfte jaer , tot onderhoud van het huis' en de kastcelen des konings, voor den rijksraed en de gcregtskameren, voor de vergaderingen en de gezanten der vreemde hoven, voor de land- en zcemagt, derenten van de fchulden der kroone, de lijfwachten, het onderhoud der vestingwerken, en andere kosten , buitengemeene uitkeeringen en verfchotten, zijn tot elf millioenen rijksdaelders" geftegen. Om aen deze onkosten te voldoen, Heeft de Staet eene inkomst van omtrent agtC e % tien1  404 De Nieuwe ReisIger. tien millioenen van onze munt', fpruitend* uit eene fchatting' op de landerijen, het voor* deel der tollen, de regten op het koper, het gezegeld papier , het hoofdgeld en eene vrijwillige gift. Men wil dat de regten van Finland niet toereikende zijn voor de kosten, welken het veroorzaekt; Zweden is verpligt daeraen te gemoet te komen. Dc fchulden. beliepen op zeven millioenen vijf honderd duizend livres, bij de komst van Karei den Xlen tot den troon van Zweden. Deze vorst betaelde dezelven , en loste verfcheiden zijner bezittingen in Duitschland, welke aen magtige naburen verpand waren. Insgelijks loste hij de diamanten der kroone, op welken koningin Christina aenmerkelijke lommen van de Hollanderen geleend had. Hij verfterkte de grensfteden, onderfteunde zijne bondgenooten, en rustte dikwerf vlootdeelen uit, om zijne heerfchappij in de Baltifche zee te handhaven. De gebeurtenisfen , die op zijnen dood volgden, dompelden de zaken weder in den bajerd, waeruit hij dezelven gered had. De wanorde is van tijd tot tijd vermeerderd ; en tegenwoordig is Zweden meer dan tagchentig millioenen fchuldig , voor welken het ten minfte eene rente van vier ten honderd betaelt. De voorzitter , de twee raedsheeren, en de vier bijzitters, die het beftuur van de vergadering' of den raed van koophandel hebben, moe-  Tweehond. Eenenzeventigste Brief. 405 ' moeten de koopmanfchap te land en ter zee volmaektelijk verftaen. Het is hun pJigt, in gewigtige zaken, met de kooplieden en ftoffenreederen te raedplegen, eer zij iets befluiten en uitvoeren. Deze volken , fchoon voordeelig tusfchen twee zeen gelegen, zijn langen tijd onkundig van den koophandel geweest. Zij bragten hun ijzer te Dantzik, waer het de Engelfchen gingen koopen. Eenige Vlamingen, zich in Zweden nedergezet hebbende , leerden den inwoonderen het geheim om koper- ijzer- en ftaelreederijen opterichten. Men befpeurde het onmetelijke voordeel, 't welk de vreemdelingen , die deze koopmanfchappen kwamen zoeken, zouden aenbrengen; en men befloot omze zelfs in de plaetfen, waer zij vereischt wierden , overtevoeren. Men leide zich toen toe op de handeldrijvende, en daerna op de oorlogende zeevaert, die altoos een gevolg van de voorgaende is. In den aen vang waren de vreemdelingen zeer wellekom in dit koningkrijk ; en men vierde de Engelfchen, Hollanders en Franfchen , als de bekwaemften om 'er den koophandel te doen bloeijcn. Het gevolg beantwoordde aen de inzigten der regeringe ; en de bank van Stokholm was in de grootfte achting, zoo lang de Staten deel in de befturing des lands hadden: maer de willekeurige heerfchappij van Karei den Xlen bragt dit ftelfel in wanorde; en de zaken veranderC c 3 den  4o(S De Nieuwe Reisiger. den van gedaente. Hij eigende zich een gedeelte van de goederen der vreemde kooplieden , die in zijn koningkrijk ftierven, noodzaekte de geenen , die 'er zich wilden nederzetten , krijgslieden te huisvesten, en de anderen lasten te helpen opbrengen , even als dc perfonen, die 'er geenen herbergden. Indien zij elders wilden vertrekken, ontroofde hij hun het zesde gedeelte van hunne bezitting', voor het regt van verhuizinge. Eindelijk ver. bood hij allen vreemdelingen koophandel te drijven , zonder het regt van burgerfchap in eenige ftad zijner heerfchappij' gekoft te hebben. De koophandel van Zweden heeft nog andere fchokken ondergaen: de Rusfen hebben zich meester gemaekt van Lijfland , waeruit het koningkrijk, in tijd van gebrek, het grootfte gedeelte zijner levensmiddelen kreeg. Tegenwoordig zou Rusland het graen , 't welk men uit dit landfchap haelde, zeer duur, en in gereed geld , doen betalen. Een ander voordeel der Zweden, voor dit tijdperk , was dat het ginsch en weder door de zeeëngte der Zond mogt zeilen, zonder iets te betalen voor dc koopmanfehappen, waermede hunne fchepen beladen waren. Uit dien hoofde konden zij die buitenslands vervoeren , én weder andere goederen in hun land brengen, met minder kosten en meer winst'. Van dit voordeel hebben zij afgezien, door den vrede van het Noor-  Tweehond. EenenzeventigsteBrief. 407 Noorden, gefloten in jaer 1720; en men doet hun dezelfde regten als de anderen volken betalen. Deze koopmanfchappen zijn planken , buskruid, leder, talk, huiden, ijzer, koper, pek en timmerhout, welken zij verruilen tegen wijn, zout, brandewijn, ftoffen, linnen, tabak, fuiker, papier, fpecerijen, enz. Op het voorbeeld der andere volken van Europa, heeft Zweden ook maetfchappijen van koophandel willen hebben. In het jaer 1731 , bood een koopman van Stokholm, Henrik Koning , het ontwerp daervan aen, en deed het op den rijksdag goedkeuren: men ftichtte eene Indifche maetfchappij, waeraen men het uitfluitende voorregt, om aen de andere zijde van de kaep der Goede Hoop' te handelen , voor vijftien jaren toeftond. Om de voordeden van een' vrijen koophandel met die eener bevoorregte maetfchappij' te vereenigen, werd 'er vastgefteld, dat de geldfommen niet bepaeld zouden worden, en dat ijder deelgenoot zijnen inleg, op het einde van ijdere reize, te rug mogt nemen. Dewijl de deelgenooten meest vreemdelingen waren, fcheen het regtmatig den landaert van eenig voordeel te verzekeren, door hun het betalen van eene zekere fomme opteleggen, voor ijder fchip , 't welk zij zouden uitrusten. Deze maetfchappij heeft haren zetel opgericht te Gothenburg, dat eene voordeehger ligging voor de fcheepvaert dan de andere havens Cc 4 heeft.  408 De Nieuwe Reisiger. heeft. Hare hoofdfom verfchilde, in het begin , van de eene reize tot de andere; maer federt is zij op negen millioenen bepaeld geworden. Tot heden toe heeft zij nog niet meer dan omtrent vijftig fchepen uitgerust, waervan 'er drie den koers naer Eengale, drie anderen dien naer Suratte, en de overigen dien naer China genomen hebben ; en verfcheiden zijn elendig vergaen. Nieuegenffcaende deze rampfpoeden, heeft de uitdeeling jaerJijksch gemeenlijk eene winst van tweeëndertig ten honderd opgeleverd. Men heeft in Zweden eerst kennis van de ftoffcreederijcn beginnen te krijgen, onder de regering van den eerften der Gustaven. De Hanfefteden voerden de voortbrengfels des lands uit, en kwamen de waren, welken zij daervan gemaekt hadden, weder aen de inwoonders verkoopen. De Zweden befpeurden de noodzakelijkheid , om zelfs hun hout en hunne metalen te bearbeiden; en omtrent het midden der zeventiende eeuwe maekten zij allo bande werkftukken ; maer hunne werklieden waren meestendeels uit Duitschland of de Nederlanden. Zij ftichtten vervolgens eene glasblazerij, ftijffef zijde- geelkoper- fpeldentabak- Turkschleder- porcelein- zwavel- zeep. ijzer- en ftaelreederijen, plaetfen om de fuiker en den aluin te zuiveren, looijerijen, zaegmakerijen, papier- en kruidmolens, zoutkeeten, boekwinkels, enz. Maer de meesten dezer ftich,-  Tweehond. Eenenzeventigste Brief. 409; (lichtingen gingen ten gronde, gedurende de oorlogen van Karei den Xllen. Tot op den tijd der omwentelinge , die Zweden deszelfs vrijheid wedergaf, was de landaert in het algemeen met vreemde ftoffen gekleed. _ Men befpeurde toen de onmogelijkheid om dit misbruik voortekomen, met de grove wollen des lands; en men deed fchapen uit Spanje en Engeland komen , welken , door de genomen voorzorgen, zeer luttel ontsiert zijn. Men is de tegenwoordige fchikkjng der fchaepskooijen voornamelijk aen de zorgen van den ridder Alftrom verfchuldigd. Ook heeft men uit Angora eene foort van bok, die aen dit gewest bijzonderlijk eigen is, doen komen, om geiten, hair te maken. Naermate de kudden vermeenigvuldigd zijn, zijn de ftoffereederijen derwijze vermeerderd, dat zij tegenwoordig meer dan tagchentig duizend handen bezig houden. Alle deze handwerken beurden het hoofd op onder de regering van Frederik den [en. Men vergunde aen de vreemde werklieden en ftoffenreeders de vrije oeffening van hunnen godsdienst; en men maekte andere voordeelige keuren , die nog duren, en welken men, van dag tot dag, tot grooter volkomenheid brengt. Echter hadden de Zweden nog geene volkomen kennis van de manier' om de metalen te vol • maken. Men telde, in hetverloopenjaer, vier honderd vierenvijftig weeftouwen van zijden Cc 5 ftof-  4io De Nieuwe Reisiger. ftoffen, tvsaelf honderd en vier van wollen ftoffen, vierhondert eenentwintig van gemeen linnen; en men had niet meer dan tweehonderd en negen ijzer- ftael- en koperreederijen. De geheele fomme van alle deze handwerken beliep op meer dan twaelf millioenen. Maer deze voordeden beantwoorden nog niet aen de begeerten des landaerts, die zich beklaegt dat de koopmanfchappen des lands weinig vertier hebben , en ten nadeele der eigenaren opgeftapeld worden. Men denkt, met reden, dat de fiuikerij veel deel aen deze hindernis moet hebben. Het voordeel van het ftaefijzer is grootelijks vermindert, federt dat de mijnen zich uitgeftrekt hebben. Het is derhalve het belang van Zweden, zijn ijzer op verfchillende manieren te bewerken, om het aen den buitenlander te verkoopen; en dewijl het beter en zoo duur niet is, kunnen de inwoonders op een'zekeren uitvoer ftaet maken. Ondertusfchen is het twijffelachtig , of de buitenlandfche koophandel hun voordeelig is, dat is, of het geene zij van den vreemdeling krijgen niet overtreft het geene zij hem toevoeren. Eenigen denken dat de invoer verfcheiden tonnen gouds meer bedraegt, en dat dit de oorzaek is van de ongemeene fchaersheid van geld, welke in het koningkrijk heerscht. Ook heeft men alle overtollige en de weelde bevorderende koopmanfcbap , die van buitenslands komt, verbannen ; en om de  Tweehosd. Eenjlnzeventigste Brief. 411 de fiuikerij tc beletten, is 'er bevolen dat de koopmanfehap , die door dezen weg inkomt, met alleen verbeurd verklaerd;, maer ingepakt, verzegeld, en aen het kantoor der reederijen overgeleverd zal worden, ten einde het dezelve aen eenigen Zweedfche konOU verzende, omze in het openbaer , ten voordeele van dit kantoor, te verkoopen. 1 De haringvisfeherij is ,■ federt eenige jaren, één der nuttigfte takken van koophandel voor het koningkrijk. Zij is niet ouder dan het jaer 1740; want voor dien tijd ontvlood deze visch de kusten van Zweden. Zij begaf zich toen naer die van Gothenburg, en is 'er nog niet van afgeweken. De jaerlijkfche uitvoer van dezelve beloopt tweemael honderd duizend tonnen , die eene fomme van omtrent vier millioenen bedragen, en waervan een gedeelte op de Engelfche eilanden in Amerika verkoft wordt. Het voordeel der mijnen was langen tijd de grootfte rugfteun van dezen Staet. Sedert werden dezelve afhangelijk van de Engelfchen en Hollanderen , door het aenmerkelijke verfchot, 'i welk de kooplieden dezer beide landaerten aen derzelver eigenaers vooruit betaelden. Een beter beftuur heeft hen vervolgens uit 'deze dienstbaerheid gered. De zilvermijnen. * geven jaerlijksch vier duizend vijf honderd mark', de kopermijnen agt duizend ftaven, en dc ijzermijnen viermael honderd duizend der-  412 De Nieuwe Reisioer. derzelven. De eerften zijn bij de honderd vademen diep ; en fchoon zij tamelijk veel opleveren , hebben de geenen, die 'er doen arbeiden , naeuwelijks genoeg om de kosten der bewerkinge te betalen , wanneer 'er de regten des konings afgenomen zijn. De tweeden zijn zeer rijk, doch min overvloedig dan zij eertijds waren. Het vierde gedeelte van het geene men 'er uit haelt komt den koning toe; en men betaelt twintig ten honderd van het onbewerkte koper , 't welk men buiten het koningkrijk ftuurt. De mijnen zijn in zulken flechten toeftand , dat het leven der arbeideren 'er dikwerf in gevaer is. De onderaerdfche gewelven ftorten in , onder het onmatige gewigt der aerde, welke men 'er uit haelt, en 'er boven op laet. De ijzererts is zoo overvloedig, dat zij zich gemeenlijk gelijks gronds vertoont; en dewijl zij van eene uitmuntende hoedanigheid is , bezorgt zij groote inkomften aen den Staet, fchoon 'er het ijzer op een' zeer lagen prijs zij. De voornaemfte verrichtingen van het genootfchap der mijnen, deszelfs voorzitter, raedslieden en bijzitteren, beftaen injderzelver verbetering te bevorderen. Ook vereischt men van hun, dat zij alle deelen der metaelkunde, en de befturing, welke men 'er moet in acht nemen, in den grond verftaen. Deze vierfchaer neemt kennis van de burgerlijke en lijfftraffelijke zaken, die tot hare regtbank be-  Tweéhond. EënenzevênTïgste Brief. 412 behooren, en heeft lager regters onder haer gebied. j. Behalve de vergaderingen , van welken ik gefproken heb, en die alle verpligt zijn rekenfchap van hun gedrag aen de Staten te geven, onderhoudt de ftad Stokholm nog een bijzonder kantoor , het eenigfte van deze foort', 't welk men in Europa heeft, waermen kennis kan krijgen van het getal der inn woonderen , welken de dood jaerlijksch aen dit koningkrijk ontrukt. Volgens deze uitrekeningen , vergezeld met oordeelkundige en leerzame waernemingen, fchijnt het betoogd, dat 'er van de vijfëndertig perfonen jaerlijksch één fterft; dat 'er te Stokholm vijf van de honderd overlijden , en dat men 'er in het algemeen korter dan ten platten lande leeft, zelfs in die klasfe van menfchen, welke in de kragt hunner jaren zijn; dat Zweden het vierde of vijfde gedeelte der kinderen van één jaer of daer onder verliest; dat men in de uitgeftrektheid van het koningkrijk , gedurende den tijd van negen jaren, twee duizend en zesëndertig mannen, en drie duizend vijf honderd en veertig vrouwen telt, die meer dan negentig jaren geleefd hebben ; dat onder de eerften twee honderd en twaelf, en onder de tweeden drie honderd en agtëntwintig, boven hun honderfte jaer geftegen zijn; dat verfcheiden hun honderd en tiende , eenigen hun honderd cn twintigftc, tweeëntwintigfte en zevenëntwin- tigfte  4i4 De Nieuwe R.ei^ï.ge^ tigftejaer bereikt hebben; dat.de perfonen, die tot hun honderfte jaer komen , nieuwe ■kragten fchijnen te krijgen; dat de grijsaerts langer ftand honden dan de vrouwen van hunnen ouderdom; maer dat. men het tegendeel befpeurt in de perfonen der beide geflachten, die beneden de honderd jaren zijn. Volgens .de naeuwkeurigeaenteekenlijsten , die in dit kantoor gehouden worden , is het betoogd dat 'er meer menfchen van dertig tot vijfendertig jaren fterven, dan in de jaren, die dezen tijdkring voorafgaen of volgen ; waeruit men befluit, dat deze ouderdom de gevaerlijkfte voor liet menschdom is. De laetfte overweging js dat uwe kunne, Mevrouw, bekwamer"is dan de onze, om den last dés ouderdoms te draden. De Zweden genieten gemeenlijk eene%olmaekte gezondheid, wanneer zij zich niet overgeven aen het onmatige gebruik van de fterke dranken en vreemde wijnen, naer welken de Noordfche volken des te gretiger ,fchijnen te haken , naermate de natuur' hun dezelven weigert. De wetenfehappen en kunften hebben , in deze Iretfte dagen, een' aenmerkelijken voort- • gang in dit land gemaekt. De inwoonders leggen zich voornamelijk toe op de ftaetkundige befturing , de natuurlijke historie , het onderzoek der aloudheden en de aerdriikskunde0 De hoogefchool van Upfal is de voornaemfte en alöudfte van het koningkrijk. De tweede is  Tweehond. EÉNENZEVENTtcsTÈ BrieE. 415 is té Lunden in Scanië, en de derde te Abo in Finland. Deze zal nimmer vergeten welke eer zij genoten heeft, door den graef van Tesfin . tot kanfelier te hebben, noch deszelfs zorgen om gelukkiger dagen voor de volgende gedachten te bereiden. De geleerden en fraeije geesten putten nieuwe kundigheden , nieuwe verlichtingen uit de vruchtbaerheid en levendigheid van zijn vernuft. De kunftenaers bëfchouwen hem als hunnen meester in de werkftukken van fmaek ; en de fchilders voornamelijk roemen de juistheid zijner befchouwing', en de fcherpzinnigheid van zijn oordeel. . De koningklijke akademie der wetenfchap. pen , te Stokholm , is gefticht in het jaer 1739- Wat was het miJ een vermaek' den hoogften adel van het koningkrijk , rijksraden , belast met het gewigt en de eer' der openbare befturinge, doorluchtige krijgslieden, achtenswaerdige bedienaers van den godsdienst, kooplieden, niet min edel door hunne gevoelens dan [door hunne geboorte, en die het vaderland door hunne welvaert verrijken , in het zelfde ligchaem Vergaderd, en door denzelfden geest vereenigd te"zien; en onder hen brave vreemdelingen , die door hunne dienften in den landaert zijn ingelijfd, lang voor dat dès vorsten brieven hen daertoe wettigden, filofofen en, geleerden, die niets edel en hunner waerdig achten, dan de wetènfchappen', die het  4-16 . De Nieuwe Reisiger. het meeste toebrengen, om het geluk van hei menschdom te bevorderen ! De neiging van den landaert is tot de nuttige wetenfehappen bepaeld, en fchijnt 'er voor altoos aen toegewijd , federt de vrouwen , die zoo dierbare helft der famcnlevmge, niet vergenoegd met het beminnelijkfte gedeelte daervan te zijn, zelfs in de akademifche oeffeningen hebben willen doelen, en dezelven aengenamer en levendiger maken. Eene onder haer, de gravin van Ekeblad, geboren gravin de la Garde , zoo doorluchtig door haren rang als door hare geboorte, heeft verdiend door de akademie verkozen te worden, om hare geheele kunne te verbeelden. Men is de uitvoering van de vermaerde fluizen der vaert' van Trolhatta , eene deigrootfte overwinningen, welken de kunst immer op de natuur behaeld heeft, verfchuldigd aen kundigheden , welken men iri deze geleer. de maetfchappij' heeft verkregen. Waters, die" zich met zoo veel fnelheid als kragt nederftorten , door hot midden van afgrijfelijke rotzen, en verwonderd dat zij voortaen in eene geruste bedding ftroomen , zullen het werktuig zijn van eenen koophandel en heilftaet, tot dien tijd toe op hunne oevers onbekend. Dït werk, dat deze eeuw en deze regering voor altoos gedenkwaerdig aen Zweden maekt, was buiten twijffel den arbeid der akademie waerdig. Op welk eenen voörfpoed kon eene maet-  Tweekond. Eënenzeventigste Brief. 417 maetfchappij, waervan de koning de geboren befcbermer is , en welke de koningin , door haren fmaek in de Wetenfehappen , insgelijks befchermt, inderdaed niet hopen? Doorluchtige echtgenooten, die zoo veel wegens den landaert verdiend hebben, door het verwekken van drie prinfen, die deszelfs dierbaerfte én wclgegrondfte hoop Uitmaken! . Men vindt ook in deze hoofdftad eene bewaerplaets van oudheden , een kollegie der geneeskunde, eene fchool der veftingbouwing' en landmeterij', een ftoökhuis der fcheikundes eene werkplaets der werktuigkunde, eene akademie der fraeije letteren èn fchilderkunst', eene koningklijke boekerij , en verfcheiden voorname drukkerijen. In de voornaemfte fteden zijn kollegiën, en in de kleenfte zelve fcholen. Met één woord, men telt in dit koningkrijk drie duizend kerkelijke bedieningen s dertien honierdbaljuwfchappen , die door regts. geleerden beftuurd worden, zes honderd overheidsampten , en twee duizend zes honderd geneesheer eti: Van Stokholm begaf ik te fcheep naer het groothertogdom Finland, tegenwoordig eeö landfchap van Zweden, en oudtijds door koningen geregeerd. De Muskoviten overheerden het zelve, en voerden 'er hunnen godsdienst in» S;- Erik ontnam het hun, omtrent het midden' der zestiende eeuwe; en de Zweden hebben het altoos behouden. Men ziet 'er groote XX/. Deel. D d wou-  413 Ds Nieuwe Reisiger. wouden, bergen, meiren, beemden en fchoone velden. De eenigfte aenmerkelijke ftad is Abo, deszelfs hoofdplaets, liggende aen den mond der riviere de Aurajok, die zich in de Bothnifche golf werpt. Zij heeft eene vrij gemakkelijke zeehaven, een bisdom, eenehoo.gefchool, gefticht door de koningin Christina, een oppergeregtshof en een' ftadvoogd. Die is bijna alles, wat men 'er van kan zeggen , gelijk ook van het overige des landfehaps , dat volftrekt niets zeldzaems vertoont. De ftad Neuftadt is alleen vermaerd, door het vrede, verdrag, dat in het jaer 1721 de Zweden met de Rusfen vereenigden. De andere oorden, aen de heerfchappij des konings van Zweden onderworpen, zijn Lapland, 't welk u bekend is, het eiland Rugen , en eenige landfchappen in Duitschland, waer. over ik u, bij gelegenheid, zal kunnen onderhouden. Om alleen te fpreken van het geene de uitgeftrektheid van het koningkrijk in zich befiuit, bevat deze ruimte eene oppervlakte van bij de zeven duizend vierkante mijlen. Een groot gedeelte daervan is alleen bezet met meiren , golven , rotzen , wouden, heiden moerasfen , bergen, enz; zonder te rekenen eene ontelbare meenigte van kleene eilanden, liggende langs de kusten, en wier getal eenigen op twaelf duizend begroot hebben. Des. zelfs grond , fchoon in het algemeen zandig, moerasflg, met ijzerftoffen vermengd , en moei-  TWEEHÖJTD. ÉENEXZEVSXTrGSTE B'fiïEF. 4T$ moeijelijk om te bebouwen , is echter niet minder yruchtbaer. De meenigvuldige fneëuw, die denzelven bedekt, bewaert cn voedt deszelfs planten, die, niettegenffcaende de lengte des winters, tot. volkomen rijpheid komen; maer dé kortheid' der dagen is fchadelijk aen den.arbeid van het veld, waer de behoefte de' ïnwoönders" vlijtig maekt. Eene hunner manieren , om de landerijen vruchtbaer te maken , voornamelijk in FinTand , beftaet in het verbranden van de he'estergewasfen. Mén bezacit ook een gedeelte der bosfehen, na dat 'er de boomen omgehakt en tot asch verbrand zijn. Deze grond Wordt vruchtbaer, gedurende eenige jaren ; maer dit gebruik is des te fchadelijkcr , omdat in de oorden, waer het plaets heeft, geen hout óf gras meer groeit. Dewijl deze manier om het land te bereiden ongemeen veel hout vcrflindt, is het verboden dezelve voortaen iri de noordelijke gedeelten te volgen. Dc landlieden maken eene foort van brood van berken- cn dennenfehorfchen , ftrooi én wortelen , met meel vermengd en gekneed. Men haelt nog uit dezelfde boomen, wanneer' zij hunne nieuwe telgen gpfchóten hebben, eene andere foort van voedfel: men neemt de fchorsch rondom van den tak af; en 'er komt dan eene foort van fjeleiuit, welke men 'er met een mes afftrijkt, en 'er kleene klom. pen van maekt: men bedient zich daervan, D d 2. ' zon-  420 De Nieuwe Reisiger. zonder andere bereiding', zoo lang deze foort van harst' hare frischheid behoudt. De landbouw was in Zweden tamelijk bloeijcnde, voor dat Gustavus Wafa den uitvoer der granen verbood; maer federt dit verderf. felijke gebod, is hij van tijd' tot tijd verminderd. De poogingen, welken men in de laetfte dagen gedaen heeft, om denzelven zijne aloude levendigheid wedertegeven, zijn geenszins naer wensch geflaegd. De Staet koopt jaerlijksch het elfde gedeelte van het koorh,; 't welk men tot onderhoud noodig heeft. Lijfland en Ingemerland vervullen, in dit opzigt, het geene 'er aen verfcheiden landen van dit wijduitgeftrekte koningkrijk ontbreekt. Deze behoefte kan lang duren, doordemoeijelijkheid' om een talrijk vee te voeden. Men moet het negen maenden op ftal fpijzigen ; en men ontbeert handen, om het meenigvuldige voeder, 't welk de lengte des winters noodzakelijk maekt, te maeijen en opteftapelen. Zweden heeft weinige weiden; en de paerden, die 'er zeer kleen zijn , leven bijna alleen van het gras, dat in de bosfehen ontfpruit: het hooi is 'er fomtijds zoo fchaersch, dat de landlieden genoodzaekt zijn hunne huizen te ontdekken, en zich van het ftrooi der daken te bedienen , om hun vee te voeden. De paerden, fchoon van eene minder dan middenmatige geftalte, fchijnen des te bekwamer om bereden te worden , omdat zij in het algemeen vlug zijn, en zelden ftruikelen. De  Tweehond. Eenenzeventigste Brief. 421 De andere huisdieren , als de geiten, varkens, koeijen en fchapen , zijn kleener dan de onze; en die geenen zelfs , welken men uit Duitschland doet komen , fchoon zjj van eene grooter foort zijn, ontacrlen in weinig tijds. Hetgevogelteis'eryrijgemeen. De velden verfchaffen aen de jagers allerlei foorten van vogelen , en bijzonderlijk . patrijzen , boschhoenderen en valken: dezen laetften duen de duiven een gedurig oorlog aen. Men verhaelt dat 'er , omtrent het midden der vorige eeuwe,. één in het noorden van Finland gevangen wierd , die aen het eene been een klecn ftuk gouds had, met deze woorden: „ ik bc„ hoor den koning toe "; en aen het andere been een ftuk zilver, waeröp ftond: „ de „ hertog van Chevreufe bewaert mij. " Zweden ligt in eene gezonde luchtftreke: wel is waer dat 'er de koude des winters zeer groot is ; maer de lucht is, zuiver en heilzaem: daerenboven verfchaft het land aen de rijkheden pelterijen, om zich voor dc geftrengheid van het jaergetijde te dekken; en de armen bedienen zich van fchapenvellen. De lange nachten zijn door de maen, de fneeuw en het fchijnfel der Harren derwijze verlicht, dat men des nachts zoo gemakkelijk als bij dag kan reizen. Schoon 'cr de zomer zeer heet is, zijn 'er de ftormen zeldzaem. De noorden wind verfrischt cn zuivert de lucht. Deze groote hitte doet de eetwaren in weinige D d 3 maen-  4*2 De Nieuwe Reïsiger. • : . ■ :,;T maen den rijp .worden. Dp tijden van gebrek worden aengekondigd door het wasfen of afnemen van fommige wateren', wélken de lieden des lands Hongerbronnen noemen, het -ij 'dat zij niet beginnen te vlieten , dan wanneer de regenbuijen, het aerdrijk overftroómd hebbende , de tarw doen verrotten; het zij omdat , als zij 'uitgedroogd zijn ,: het gebrek van water' .den grond verdroogt, en het zaed doet fterven'. Men telt, in gehéél Zweden, weinig meer dan honderd en vierentwintig fteden; en zelfs zijn 'cr landfchappen , waerin geene eenige ftad is. Geen land is 'er , waer men zoo veel voorzorg neemt, om de juiste maét van ijder oord te bepalen. Eenige officiers zijn , als gewone en buitengewone landmeters , door hef ganfche koningkrijks verfpreid, met bevel om de afftanden tusfehen de fteden, het vlakke land en de landerijen te meten-, niet alleen in de fchoonc jaergetijden , maer des winters zelfs , wanneer de bcvrozen meiren gelegenheid geven, om deze afmetingen naeuwkeurigcr te doen. Zij zijn yerpligt rekenfehap van hunnen arbeid' te ge vennen een kantoor, te Stokholm opgericht , 'aen het welke men eene algemeene befchrijving van Zweden, en bijzondere kacrten van 'v'crfchóiden Jandfcbapperf, op 'kosten van de kröon' gelhtden , verfchu'digd-is. De openbare wegen, volkomen wel onderhouden, in de ganfche uitgeftrektheid - van  Tweehond. Eenenzeventigste Brief. 423 van dit rijk , zijn naeuwkeurig gemeten, en deafftanden, op ijdere vierde muls, afgeperkt door palen , welke beletten dat eenig reiziger op zijnen weg kan verdwalen. De fteden zijn zeer fchaersch in het noorde. lijke gedeelte van Finland ; 't geen fomtijds den landman noodzaekt dertig of veertig Franfche mijlen afteleggen, efef hij eene ton koorns kan vertieren. Hieruit fchijnt men te kunnen befluiten , dat dit koninkrijk, 't welk men de reederij van het menfchelijke geflacht genoemd heeft , nimmer zoo bevolkt geweest is , als men heeft willen doen gelooven. Het is waerfchijnlijk , dat de talrijke benden , die, onder den zoo zeer gevreesden naem van Go. then cn Wandalen , zoo vele gewesten van Europa overftroomden en onder het juk bragten , 'niet anders waren dan zwermen van Scythen en- Sarmaten , die 'er zich door het noorden van Azia naertoe begaven , en elkan-' deren van tijd' tot tijd ópvolgden. •Echter zoude het eene dwaling zijn, wanneer men zich verbeeldde dat dit wijduitgeftrekte gewest altoos zoo eenzaem geweest was , als wij het tegenwoordig befchouwen. Hjstorifcbe bewijzen , aen de laetstgehouderi rijksvergadering aen gebóden , bevestigen dat dit land , niettegenftaende den ongchuwden ftaet der geestelijkheid en der kloosteren, voor drié eeuwen, driemacl meer volk had. Eene optelling, door orde van de regeringe geJacn, D d 4 bc-  424 De Nieuwe Reisiger. bewijst dat Zweden thans geen twee millioenen vijf honderd duizend inwoonders heeft. Het getal daervan zoude grooter zijn, indien de landfchappen .niet gedurig verlaten wierden door die geenen, welken de nieuwsgierigheid, of eene natuurlijke onrust, zonder bepaeld' oogmerk, of uit begeerte om fortuin te maken, van het eene land naer het andere doet overgaen , en van hun vaderland verwijderd houdt. Bovendien bevindt men dat de Zweden niet zeer vruchtbaer zijn , en gemeenlijk niet meer dan vier kinderen uit een huwelijk voortbrengen. Qm de bevolking en het getal der fteden te vermeerderen , heeft men geraden aen den oever der rivieren of meiren foortcn van beftendige Jegerplaetfen aenteleggen, waer de foldaten , voor hunne rekening,-de aengrenzende landerijen zouden bebouwen , en waeruic men allengskens fteden zoude zien. voortkomen. Men heeft voorgefteld , dat men den boeren zoude vergunnen hunne landhoeven te verdeden, een grooter getal van huisbedienden te houden, fchikkingen te maken om fommige ziekten voortekomen , en voornamelijk goede vroedvrouwen , in ijder oord, te onderhouden. Onze verdragen van bondgenootfehap met Zweden hebben dezen edelmoedigen en dapperen landaert, tegenwoordig eene der befchacfften van Europa, ten aiien tijde aen ons verknocht. Door eene pooging, zoo roemrijk ais  Tweehond. EenenzeventigsteBrtef. 425 als die geene, welke Gustavus Wafa op den troon bragt, verbrak hij de ketens, waermede hij zich beladen had , en verkreeg zijne vrijheid met geweld; en misfchien zal dc gedurige bondgenoot van Frankrijk de dagen, waerin hij de fchrik des aerdrijks was, onder eenen derden Gustavus, zien herboren worden. De Zweden zijn welgemaekte, goede foldaten , en bekwaem om dc grootfte vermoeidheden uitteftaen. Puffendorf, die langen tijd onder hen leefde , fchrijft hun eene achterhoudende geaertheid toe, die in wantrouwen verkeerd, wanneer zij niet door den omgang met andere volken getemperd is. Andere fchrijvers vertoonen hen als een volk, dat, even als de aloude Germanen, vijand van de rust is, en echter de ledigheid mint; dat wantrouwend en ligtgeloovig', buigzaem en onrustig, trotsch en wangunftig, ontzagchelijk voor zijne vijanden in het oorlog , cn fomtijds verfchrikkelijk voor zich zelf in tijd van vrede is; dat eertijds het lot van Europa geregeld heeft, en het zijne nog niet heeft kunnen- bepalen. Ten aenzien van dc wetenfehappen , hebben zij eene genoegzame gefchiktheid, om dcrzelver grondbeginfels te leeren-, maer geen geduld genoeg, om 'er zich in te volmaken. Niettemin vindt men , in de meeste groote fteden , de bekwaemfte ftichtmgen en hulpmiddelen , om eene algemeene kennis van de Dd 5 we-  42ö De Nieuwe Reisiger. wetenfehappen. te verkrijgen. Dewijl men. 'er, in het algemeen , weinig met dc werktuigelijke beroepen op heeft, worden zij bijna niet geoeffend, dan door vreemdelingen, die alleen, gelijk ik u gezegd heb, de handwerken doen bloeijen. De aenzienlijke lieden kleeden zich gelijk de Franfchen, en nemen derzelver manieren aen. De vrouwen zijn blank, welgemaekt, en luttel tot minnarij geneigd. Allen houden zij zich met den arbeid bezig, volgens hunnen ftand , bebouwen het aerdrijk ,Ö en doen alle de andere verrichtingen van het boerenleven. De plaetfen , bckwaem om bebouwd tc worden, hebben nacuwelijks een' voet vasten grond, en worden zoo gemakkelijk bearbeid, dat eene dienstmaegd , met be. hulp van een' eenigen os, ligtelijk de ploeg kan befturen. Dc aloude Zweden kenden niet dan den roem der wapenen , en hielden 'er zich te yeel mede op. Hunne aframmelingen hebben de edele hoedanigheden , doch wier luister altoos te duur gekoft wordt, met dierbare cn voor het menschdom vriendelijke deugden weten te paren. Ja , Mevrouw , Zweden levert een groot.getal van die werkzame en doordringende vernuften, welke, door een' min luister, rijken dan onfcjlbaren weg, naer de onfterffelijkhcid lire ven;, van. die groote mannen , welke de krijgsmagten vermeenigvuldigcn , door de iukomiten van den Staet te vermeerderen l ' 1 of  Tweehond. Eesexzevextigste Brief. 427 of te fparen ; die, door het bcoeffenen van de wetenfehappen en kunften , de zeevaert en den kóóphandel doen bloeijcn", en, door eene onvermoeide bcfplegeling van dc natuur', hunne fchatten 'ten algcmccnèr. nutte openen. Dusdanig zijn een.Cclfius, die, door zijne waernemingen onder dc poïcn, met zoo veel roems het zijne heeft "tocgebragt, om de ware gedaente van onzen aerdkioot' te ontdekken; een LiritóeuS , die de natuurlijke vóórtbrengfels , de planten" cn gekorven' diertjes, gereed om onzer kenn^fo te ontfnappen, gefchikt en in Orde g'ebragt Éeeft ; een Ahlftrom, die ondanks duizend hinderpalen, zijne goederen, zijne.gezondheid en zijn leven gc'waegd heeft, om zijn , vaderland met handwerken te verrijken; een Grill, die, om zijnen kóóphandel uittebreiden cn fcaende te houden ;, een groot Seiïtal van zijne fcndgenoóten met zijn geld'heeft geholpen, cn derwijze zijnen rijkdom doen rondwandelen , dat hij den overvloed'iri Het koningkrijk gebragt heeft; een' CumbclI:, die voer de voortbrengfeien des lands. Chinefche koopmanfebap-* pen heeft ingevoerd , een Arvidsfon , die Zweden' met zijne eigen visfchen voorzien heeft; een Kalm j dié in de woestenijen van Amerika boomen , kruiden en cnkelvouwige geneeskruiden 'gezocht , plantaedjcn daervan achgeicgd , en' ze met deze luchtilreek' gemeenzaem gemaekt heeft. Hun-  428 De Nieuwe Reisiger. Hunne oogen hebben de eerfte uitwerkingen eener groote verandering' in de geneigdheid van hunnen landaert gezien -; en door zijne vorderingen getroffen, hebben zij de zorg op zich genomen, orn zijne fchreden, nog wankelende in de Joopbaen der nuttige wetenfehappen , te befturen. Opgerichte handwerken, bebouwde landfchappen , fchenen hun waerdiger verooveringen dan die geenen , welke de vergelding van het bloed en de tranen der burgeren zijn. Door hunnen raed , hebben de akademiën en hoogefcholen van het koningkrijk hoogleeraers voor .de wetten en keuren van den koophandel, de algemeene en bijzondere befturing , den landbouw en de fchaepskooijen aengefteld. Zweden heeft fcholcn , eigenlijk tot alle deze voorwerpen gefchikt. De landbouw vooral, de eerfte der nuttige kunften, had flechts eene fchrede te doen, om onder de wetenfehappen, waerdig de yerlichtfte natuurkenners bezig te houden , gefteld te worden. Men onderricht den landaert wegens deszelfs voordcelen: men verdrijft de vooroordeelen , die 'er een groot aental van burgeren van verwijderen; en men verrijkt den Staet, door de onbekende aenkwee-. king van verfcheiden planten intevoeren. Een koning, die- dc liefde en het vermaek zijner onderdanen.-is , houdt zieh, tot hun geluk, met dit gewigtige voorwerp bezig, en verleent het zelve de klaerblijkelijkfte befcherming. Deugd-  Tweehond. EenenzevenTïsste Brief. 429 Deugdzame ftaetsdienaers, die de inzigten van hunnen vont bnderfteunen , moedigen door ftreelende vergeldingen leergierige menfchen aen om himne ontdekkingen aen het algemeen medetedeelen ; nieuwe Triptolemusfen geven het éehe nieuwe kragt, eene nieuwe wakkerheid. De heiligdommen, aen de wetenfehappen toegewijd, rekenen het zich tot eer de akkerlieden aentefporen en te oekroonen , en voor den landbouw, de algemeene en vruchtbare moeder van het menschdom, tempels opterichten. De Griekfche en Romeinfche zanggodinnen beklagen zich in Zweden, over de al te langdurige afwezendheid dier wetenfehappen, welken zij beminnen, en die door de Hefiodusfen, Théokriten, Varroos, Catoos, Columellaes en Virgüiüsfen met hunne verftandige en bekoorliike pennen vereerd zijn , in de befchaefdfte eeuwen der aloudheid. De akkerbouw, de eenigfte grondflag van een' duurzamen koophandel, is eindelijk in aenzien gekomen. Krijgslieden, in de vreemde heiren bekroond met eenen roem, die niets aen den Staet kost, keeren weder in hun vaderland , 't welk zij, door hunne tegenwoordigheid , tot veiligheid verftrekken , terwijl zij tevens verftandige huishouders op hunne landerijen zijn. Jnderdaed roemrijke eeuw voor Zweden ! Gelukkig geflacht, waerin de kinders, verftandf-  43*3 De Nieuwe R'éistcer. ' ger dan hunne vaders, een nog beter geflacht beloven. Ik ben, enz. Abo j in Finland, den 25011 VCin Augustus, 1756. Einde van het Eenentwintigde Deel. BLAD.  BLAD WYZER DER VOORNAEMSTE ZAKEN, In het Eenëntwintigfte Deel begrepen. Tweehonderd Agtenvijftigste Brief. Denemarkt. Bladz. Het Noorden de reederij van het men- i r fcheiijke geflacht geheten. - ï Zijne aloudheden zijn zeer onbekend. f 2< Zijne voorgevens wegens zijnen oorlprong. I Zijne eerfte koningen. _ • - 3» Huwelijk van den koning Skiold. - . De dochter van Hadding wil haren vader l 4. vermoorden. - * Zeldzaem voorbeeld van vriendfchap. I Historie van Helgon en Thora. - f Strijd om eene vrouw te verkrijgen. - . Overwinning van den koning Ronk op del 6. Wandalen. - i Verreizing der Cimbren en Teutonen. . Zeden van deze krijgshaftige volken. f Opkomst van Odin. - - " L 0. Zijne verooveringen in het Noorden. f* Hij verdeelt dezelven onder zijne kinderen. IQ> Zijn dood. - - " Zijne gcaertheid. - - " J" n. Hij wordt als een' god geëerd Uitwerkingen van den godsdienst van Odin. 13, De andere godheden van het Noorden. | Befchrijving van het hof der goden. -f3* Fabelkunde van het Deenlche volk, - , Schepping van het heelal; f Het 1  BLADWYZER der Het ligchaem van den reus Ymer, - Êladz, Staet des menfchen na den dood. - | Het paradijs van Odin. - - V 17. Befchrijving van de helle. - 1 jq Priesters en tempels der Scandinaviërs L Hunne bloedige offeranden. - 1 f 19. De koningen zelfs worden ten offer geflan. t Hoffelijkheid dezer volken. - 0 I 20, Hunne iiefde voor de dichtkunst. - T Voordeel der Scandinavifche dichteren 2r' Aert hunner dichtkunde. -' 1 22 IJslandfche dichters. - . . 1 * Verkiezing der koningen van Denemarke f 23- Tweehonderd Negenenvijftigste Briee, Vervolg van Denemarke. Deenfche wetten door Frothon. _ 2, Wetten ten opzigte van den diefftal. - I De vrouwen achten alleen de dapperheid f Zij volgen hare mannen in den krijg. ^6. De Denen dagen hunne goden zelfs uit. L Eerfte opteekening in den krijgsdienst.' • 27* Wetten betreffende het huwelijk. 1 Wetten betreffende den tweeftrijd. - » s3- Men daegt 'er de oppervorrten toe uit. L Krijgslieden wrekers der verongelijken. 1 29> Men acht alleen den roem der wapenen. L Uitwerkingen vandeiiefde tot den tweeftrijd. ' 3°» Barbaerfche geaêrtheid dezer volken. - * ot Zij leggen de Romeinen aen kluisters. - o2'! Zij voeren den tweeftrijd in Frankrük in. o*. Bijzonderheden wegens diergelijke gevech-* ten. - . . _ I De Vonrftanders of Kampvechters, - ƒ Wetten dezer gevechten, - . ^ Lor  VOO RNA EMS TE ZAKEN, Blad:?,, Lot der overwinnaren en verwonnenen.- - 36. Regering van den koning Frothon. - I Straf aen de dieven. [ 37» Een poëet wordt tot koning van Deneinar- . o ke gekozen. - - - . f Hij verlaet de kroon, en wordt door Frid-» , lef gedood. 4 39, De Denen beginnen tër zee te varen. - J Zij doen togten in Spanje. - L Zij oefFenen het beroep van zeerooveren. ■ * * Zij verwoesten Frankrijk. " - L Verrichtingen van den zeefchuimer Renner. ' ^ 0 Zijn dood; zijne diehtftukken. - L n Invoering van het Christendom. - • De monnik Anfcher, eerfte apostel. - ^ Weelde en rijkdom der kerkdijken. - f 45» Margareta van Waldemar. * Vereeniging van Kalmar. - - L Historie der geboorte van Margareta. - ' *»■ Margareta door de Zweden gehoond. - j Hare wraek. - - > 47, Zwakke regering van den koning Erik. - « Hoe men zijne minnares handelt. - L « Oorfprong van het regerende huis. - • 4 • Oprichting van de Orde des Olifants. - L Orde van Danebrug. - - *' Herftelling van de Orde door Christiaenj den Verr. - - -F 50. Orde der Getrouwheid. - * Wreedheden van Christiaen dèn Hen. - 51. Zij doen hem de kroon verliezen. - l S2 Vervolging tegen dë Lutheranen. - | Hervorming in Denemarke ingevoerd. - 54.. De geestelijkheid fpantfamen, ten voordeele 1 van Christiaen denTIen. - I Christiaen de IHe, een vijand der mon- j *>30 niken. - - - 1 De adel wil zich onafhangelijk maken, - 56; De koning wordt oppermagtig vorst, - 57« XXI, Deel. E e Twee=  BLADWYZER der Tweehonderd Zestigtigste Brief. Vervolg van Denemarke. Bladz. Denemarke voor de omwenteling. - 57. Beweegoorzaken dezer omwenteling'. - 58. Hoe deze groote zaek gefchiedt. - 59, Wet ter bepalinge van het koningklijke ge-j zag.. - - > 60, Uitgeftrektheid van dit gezag. - 3 Tytels des koning van Denemarke. - 6a. Raed des konings. - - .. Andere vierfcharen des koningkrijks. - f 3* Lof des konings. - 64. Raed der geldmiddelen. - - 65. Inkomften des konings en der kroone. I Wie de fchatting'onderworpen zijn, - | * Aert d^er imposten ten platten lande. - 67. Imposten in de fteden. - ^ Regten op den brandewijn, de kaerten ent 69. huwelijken. ƒ Op de woningen en het gezegelde papier. 70, De tol; van de Zond. - - ! Wat hij aen den Staet opbrengt. - \ Kamer der -geldmiddelen. - - 73. Scheepvaert der Denen in Amerika. - 74, Eiland van St. Thomas. - I Eiland van Sr. Croix. - - [75* Gelegenheid van dit eiland. - - 76» Maetfchappij van' koophandel op Amerika. 78. Maetfchappij der Oost-Indien. - j Hare verfchillende foorten van bezittin-> 79. gen. - - . - J Getal harer aktiën. - - - 81, Befturing der maetfchappij'. - - I „ Koophandel op Koromandel. - j* 2<* Voordeel der maetfchappij'; hare vertierin- 1 o„ gen. - - - I ^ Maet-  V O O R N A 8. M S t Ë ' £ A K E£& Rladz; Maetfchappij van Afrika. - , - ♦* Algemeene maetfchappij, opgericht in hetl g^ jaer 1747. _ - •' - " - f Muerfchappij van Jsland. - - J De üeenfche koophandel; deszelfs ftich-% ter. - - - > 87, Uit- en invoer. - - - * Tweehonderd Eenenzestigste Brief. h Vervolg van Denemarke. Hét eiland Falfter, verblijf der koningin- gg^ nen-. Nikoping, deszelfs hoofdftad. - l og Het eiland Laland; deszelfs voortbrengfels. 1 y' Het eiland Moën. - - " r" 00=; Het eiland Zeeland; * - is-3 Haven van Koppenhage. - - 91. De Heer Ogier, afgezant van Frankrijk. I Lof van den koning van Denemarke. - 1 J ' Hoogefchoel van Koppenhage. - •% Andere gekerde-maetfchappijen. - > 9$. Kabinet van zeldzaemheden. - » Verfteend kind. - 94« Verfteende Olifantstanden. - t ^ Stuk zilverëns. Marmer, dat een kruisbeeld vertoont. - | Zeldzaemheden, door kunst gemaekt. - I 96, De vermaerde Deenfche hoorn, - i Boekerij des konings. - - L Het eiland Amak. Deszelfs bewoonders. - - , BefcH-ijving van Koppenhage. - I Brar.J.dezerftad, in het jaer 1728. - \^J' Paleizen, kerken en huizen. - - ioo.' K-ollegiën, markten, gasthuis. - icri, É e 3 Kol"  BLADWYZER» e r Bladz* Kollegie der buitenlandfche zendingen. L Het ftadhuis'; het koningklijke paleis. ' * Kerk van Onze lieve Vrouw'. - L Kasteel van Christiaensburg. - li* Deenfche en Hoogduitfche kanfelarij. r ,104. Oeregtelijke vierfchaer. - - % Manier van het uitwijzen der regtsgedin-> 105» gen. - - - - 3 Gering aental van regtsgedingen. - 107. Eenvouwigheid der Deenfche wetten. [ 0 Regtsgeding over halszaken. De pijnbank is afgefchaft. - - 109. Straf op dieverij. - 110. Soort van geestdrijvende misdadigers. 1 Het verloopen uit den krijgsdienst wordt \ iii. met den dood geftraft - j Kerkelijke zaken. - - \ j Regten en regtsgebied der bisfchoppen, (* Regering der bisdommen. - - 114. De opperkerkvoogdij behoort aen den ko- I - ning. | 5' Krijgszuchtige bisfchoppen in Denemarke. 116. Verkooping van de tienden. - 117^ Begeving der kerk'ampren. - I „ Hoe men een voorwerp voorftelt. - | 11 . Inkomften der kerkdijken. - - 119, Kapittel der kanunniken. - - 120. Tweehonderd Tweeenzestigste Brief. Vervolg van Denemarke, De beurs van Koppenhage. - . I De bank van Koppenhage. - ' I21- De kerk der Drieëenheid. I Koningklijk kasteel van Rozenburg, - • I23" Tuighuis der zeevaert'. - - 124. Wet-  VOORNAEMSTE ZAKÈN. Bladz. Wetten der Deenfche zeevaert'. - 125. Wetten , betreffende de geftrande fchepen. J. Prijs der verzekeringen. Scheepsbuit. - > I2g. Wetboek van de zeevaert' ten oorlog . Staet der koningklijke vloot'. - J» I2„ Kasteel van Charlotteburg. Kolom van den verrader Uhlefeld. - 1 I,0> Zijn dood. - f Wijk van Frederiksftad. - - I3X« Kruidtuin. - - " " r 1^2. Plantboek, door den koning aengelegd. School der adelborften. - ^. Christiaenshaven. - - '3J" Standbeeld van Leda. - 1 «1 Stichting en aenwas van Koppenhage. f Regten van den Deenfchen adel. - 135. Deenfche boeren. ^ - - - 136- Waeraen zij onderworpen zijn. - I De baljuwen, befchermers der boeren. f J'* Regeerwijs ten platten lande. - 138. Deenfche krijgsmagt. - - 14°' De ruiterij. - - " }* 141 Het voetvolk. - ~ Inlandfche krijgsbenden. - - L Geheel getal van 't krijgsvolk. - 1 * • Bezolding der officieren. - - 143. Befturifig van de Deenfche krijgsbenden, 144. Bezettingfteden. - - l Krijgsraed. - - * - \ Kleeding der krijgsbenden. - - f g Bezonderheden, wegens het krijgsvolk. - { * Krijgsgeregt, - 147» E e 3 Twee-  BLADWYZER D er Tweehonderd Drieenzestigste Brief. Vervolg van Denemarke. Bladz. Pe ftad Rofchild, in Zeeland. - 148. Graflieden der koningen van Denemarke. 1 Geaertheid van Christiaen den Ven. . \ x49Christiaen de IVe, en Frederik de Ilfe. - 150. Grafftede van Margareta'van Waldemar. | . Historie van Griffenfeld. - - f Brief van Christiaen den Ven aen dezen , ftaetsdienaer. - - 5» I52* Uitwerking van dezen brief. - ie* Geleerden, in de kerk van Rofchild begraven. 155'. Vergadering der proosten van het bisdom. L * School der hoofdkerk'. - . 1 i5<5- Verdrag'van Rofchild. - 1 Kroonenburg en Elzeneur. - > I57' Herberg, waerin de koningin Christina huis- L „ vestte. - . f 15". Aiöude handwerken van Kiöge. - L Raed van koophandel en huishoudinge. « *59Wetten, betreffende de handwerken. - 160. Verfchillende foorten derzelven. - 161! Aenrhoediging van dezelven. 1 162*. Grafftede en geaertheid van Waldemar den L * illen. - . f School der ftad Soroe. L De ftad Ringllet. - Grafftede en geaertheid van den koning Erik. 166. Grafftede en geaertheid van den koning Ka- I * nut. - " - l . > 107. " Waldemar de Ie, en Waldemar de Ue. - 168, Regten van de jagr. - - [ Het kasteel van Frederiksburg. - ( l^9' De kerk, waerin men de koningen zalft. 170. Fricdtnsburg, ofVredeburg, een lusthuis. I Verdrag van Friedensburg. f '71*- Ir-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Irfcholm, koningklijk huis. - i?2. Lof van Christiaen den Vieu. - L l?„ Valloë , koningklijk huis en abtdij. - | Frederik de lie fterft te Andcrskow. - 174. II II ll^MII III I Tweehonderd Vierenzestigste Brief, Vervolg van Denemarke. Odenfée, hoofdftad van Funen. - 175- Dood van den heiligen koning Kanut. 176. De koningen Joan en Christiaen de Me. 177. Lof van den koning Frederik den I Ven. 17Ó. Deenfche tael. ' " l i7o. Koophandel van de ftad Odenfée. - [ J De Edda, Fabelbefchrijving der Denen. 180. Gevoelen over de vorming der weereld. 181. De Dag en Nacht. - - «a. Godheden der Edda. - L rg3t Fabels der Edda; de bok. - - 1 De reus Skrymer , en de god Thor. - Fabel van Loke. - Iöö« Fabel van Balder. - - -.. 19°. Andere ftukken der Deenfche fabelbefchrij- I ipi> Zedenkunde der aloude Scandinaviërs. - 195. Kasteel van Nyeburg; geboorte van Chris- J, ^ tiaen den ilen. Tweehonderd Vijfenzestigste Brief. Vervolg van Denemarke. "Welk denkbeeld 'er de alöuden van hadden.) I99' E e 4 Het  BLADWYZER der tt i , Bladz, Het hertogdom Sleeswijk. - *j De ftad Kolding. - . „ t- 2Qï. Christiaen de if Je, koning van Denemarke.J 202. De ftad Apenrade. - . 20, De ftad Flensburg. - _ *) Pmftandigheden, die dezelve gedenkwaer- }■ 204, dig maken. . _ . ): , Afoeeldingen van doorluchtige Denen. 1 Jozias van Rantzau. - - r 205. Ticho-Brahé - „ a J 2p_ Adeler en Tordenskiold. ' - ' . 1 Niels-Juel - _ _ _ ?2io. De ftad Hufum; Antonetta Bourignon. H Het eiland Nordftrand.' ' L _ ? 211. Eilanden van Sylt en Heigeland. - i De ftad Sleeswijk. . _ . ? 212. Het kasteel Gottorp. _ „ De baron Holberg. - - Deszelfs tooneel. = 2 *' Het Deenfche tooneel. , - 2I6 De tooneefpelers in Denemarke. - 217.' Franfche tooneelfpele'rs. '- - *) Lof van den koning van Denemarke. - S-siQ Zijn gunftig onthael van de kunften - J Hij fticht een' leerftoel voorde FranfcheT tael. - _ / „„ t» j . « r..... > 2co. Redevoering van Beaumelle. De heeren Winflow en Lowendahl. - C22 De Frederiksftad. - . H ' Het bisdom en de ftad Ripen. - *} Grafftede der koningen Erik en Christoffel. f 225* Geval van een' harpfpeler. - - „o* De ftad Frfdericia. - 1 •• De ftad Aerhufen. - }- 227. De ftad Viburg. - . r1 „„., De ftad Aelburg. - _ ™' Luchtftreek en omwentelingen van Noord- » Jutland. - - - . ( Getetnperdheid der lucht en voortbrenefek f 23°' van Denemarke. - . 6 J Dit  VOORNAEMSTE ZAKEN. Blad?. Dit koningkrijk is weihig bevolkt. - 232. Zachtheid der Deenfche regeringe. - 233. Tweehonderd Zesenzestigste Brief. Zweden. De ftad Gottenburg. - t 234- Het landfchap Gothland. - - 235. De waterval van Trohoera. - T De bisfchoppelijke ftad Skara. - J> 236. Andere fteden van Gothland. - J Gothen en Vifigothen uit dit landfchap ver-1 trokken. f 237* Alarik, Attila, Totüa, Theodorik. - j De ftad Kalmar. - - - 'I 2,g Het landfchap Smaland. - - J ö>' Visfcherij mee otteren. - ? 240. Het eiland Gothland. - - 241. Lunden , hoofdftad van Scania. - 242. Karelskroon , hoofdftad van Bleking. 243. De Zweedfche tael. - - 244. Omwentelingen in Zweden, - 245, Opkomst der Zweden. - *! g De eerfte opperhoofden des landüerts. _f ^ " Historie van den prins Reinier. - 248, Geaertheid der aloude Zweden. - *»24.Q. De koning Fiolm. - J De koning Vismur. - - 25°' De koningen Agnius en Ingo. - 251. De koning Haquin doet zijne kinderen fter-*l ven. - - - «-252. Ingo de ile, berucht door zijne wreedheden. J Jnvoering van het Christendom. - 253, Staet van Zweden in de negende eeuw. 254. Gezag van den alöuden rijksraed. - 246. Rijkdom der geestelijkheid. - - 257. E e 5 Magt  BLADWYZERdek ■»» , , Bladz. Magt der heeren. *t De boeren. - F 25&' Regering van Margareta van Waldemar. \ Zij handelt de Zwt-den kwalijk. - J 259- Regering van Karei Kanutzoon. - *» Deze vorst verliest zijne kroon. - r 2°i. Zweden aen een' beftuurder onderworpen. \ Begin van Gustavus Wafa. - - r 2o°» Hij wordt door een'priester otiderfteund. ^ 263. Hij treedt zegepralende in de hoofdftad. *» Hij vernedert de geestelijkheid. - > 2Ö4« Hij berooft haer van hare regten. - J Q6<-. Hij ftichc het Lutherdom in Zweden. \ ~ Gustavus vernedert den adel. - r 2o7' Hij verfterkt de koningklijke magt. - ^ 268. Tweehonderd Zevenenzestigste Brief. Vervolg van Zweden. Erik, zoon en opvolger van Gustavus. *> Hij wil de koningin van Engeland trouwen. J 2"2' Hij trouwt eene boerin. - . 2~0> Hij valt in eene foort van krankzinnigheid,*! Zijne wreedheid en woede. - - j z7l* Hij verliest zijnen troon en zijne vrijheid. ") De hertog Joan, zijn broeder, volgt hem op. }> 273. De hertog Karei volgt den hertog Joan op. j Begin van Gustavus Adolfus. - *j Oorlogen van dezen vorst tegen den keizer. J" "74Gustavus Adolfus trekt over den Rijn. 275. Deze vorst wordt in den flag van Lutzen"* gedood. - ^ 27ö. Onverfaegdheid van dezen held. - 277. Zijne dochter Christina volgt hem op. 278. De koningin van Zweden begeeft zich naer*! Denemarke. - - f 2"9» Chris-  VOO RNA EMS TE ZAKEN. Bladz. Christina ten huwelijk'verzocht. - ^i. Gevoelens dezer vorftinneomtrent dit ltuk. ^ ^ Gevaer waeraen zij bloot ftaet. - J Hare verbindtenisfen met de geleerden. ^ ^ Dood van Deskartes. - - ^ Bezoek van Christina bi] Salmafius, - 284, Haer oordeel over Benfeiade. - ^ Zij is bedacht om den troon te verlaten. ^ ^ Op welke voorwaerden. J Zij voert haer ontwerp uit. - - 2^7Karel de Xe volgt haer op. - - ^ Christina verlaet Zweden. - - ^cy. Beweegredenen van haren afftand. - ^ 290. Geaertheid dezer vorftinne. - 1, 2QI. Hare onftandvastigheid. -> TWEEHONDERD AcTENZESTIGSTE BrIEF. Vervolg van Zweden. De regering van Karei den Xfen. - 292. Keur, betreffende de krijgsoenden. - 29oGeftrengheid van dezen vorst jegens de ko- > 2Q+> Beng"ngvan Karei den XHen. - 295. Hifwinc den flag van Nerva. - 290. Hij weigert mevrouw van Koningsmark tej. ^ HiTonttroont Augustus, koning van Polen." 298. Hij onderneemt den Czaer■te onttroonen. 299. Hij gaet den koning van Polen te Dresde y ^ bezoeken.. - " Hij wordt te Pultawa gekwest. - I Hii verliest den ilag. - 201. Hij begeeft zich naer Bender. ■ - J De Turken willen hem te rug zenden. 303. Hij wordt handgemeen met de Janitzaren. 304. Hij  BLADWYZER der Bladz. Hij worde gevangen en ontwapend. - *ï Hij begeeft zich op weg naer Zweden. ƒ 3°5' Hij vertrekt naer Noorwegen. - \ * Hij wil tegen één' zijner officieren vechten. J 3°"* Hij belegert Frederikshall - - 307. Hij wordt dood gefchoten. - - *! n „ Zijne zuster volgt hem op. J* 0 ' Zij vernietigt de willekeurige magt - *i Aloude Zweedfche regering. - j 3°9> Straf van den baron Görtz. - - 310. Nieuwe regeringvorm. - * 311. Uitwerkingen der nieuwe regeringe. - 312. De koningin doet haren gemael tot koning*} uitroepen. ƒ 3*3- Vergelijking van deze vorftinne met Chris-j tina. - y 214. Van Gustavus Adolfus met Karei denXIeu.J Regering van Adolf Frederik. - \ < Hij begunftigt de wetenfehappen en kunften.j 310Samenzwering, ten voordeele van den re-*ï r> gerenden koning. j 310, Zij wordt ontdekt en valt vruchteloos uit. 320. Belooningen en ItrafFen. - - 321, Aenhangsel, wegens de omwenteling** 322. in het jaer 1772. J 309. Tweehonderd Negenenzestigste Brief. Vervolg van Zweden. Orébro, hoofdftad van Néricië. - 329. Westeras, hoofdftad van Westmanië. - 330. Falhum, hoofdftad van Dalekarlië. - "» Upfal, ftad van het landfchap Upland. j 331» Geleerden en letterkundigen van Zweden. 332. Hunne werken. - 333. Olaus, Mesfenius, Oxenftiern. - 335. Lin-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz, Linnseus. - ï 337* Mijn vanTaberg. y - ■- - -» Vergeldingen aen Linnseus. \ De'graef van Tesfin. -. - - l 038. Aenteekening over denzelven en den graet f Hoepken. - - - „.„ Aloude onkunde der Zweden.' - ^ 34z« Hunne aloude wetgevers. - i. 343. Hunne aloude wetten. - * 3 Genees- en heelkunde. ^ 344- Zweedfche muzykkunftenaers. - i, 346. Raedfels en zinnebeelden. - j Zedenkunde der volken van het Noorden. ^ Hanne verachting voor den dood. j Hunne poëten en historiefchrijvers. - 34^ Opvoeding vari hunne kinderen. - 349» Aloude gedenkftukken vernietigd. - 35°' Openbaringen van St. Brigitta. - 351- Zweden, bij de buitenlanders onderwezen. 352. De Gothifche bouwkunde. - - l Zij is niet uitgevonden door de Gothen. f Grafftede der gemalinne van Gustavus Wala.^ 354. Brand van Upfal. > - 1 Grafftede van Erik den lXen; wetten van j> 355, dezen vorst. - " " -J Hoogefchool van Upfal. - - I Aertsbisfehop van Upfal, opperkerkvoogd 357. van Zweden. ■ J Stapelfteden. - - ~ Wg. Wetten rakende den koophandel ter zee. I JJ Frederikshof, Karelsbergen Drottningholm J» koningklijke huizen. - Buitenzael van Drottningholm, enderzelver 1 ^ fchilderijen. - * * * Schilders van Zweden. - - 361. Orde van Ste. Brigitta. - ï De ftad Stokholm. - - > 3°4» Befchrijving van deze hoofdftad. Waerdigheden en tytels der koningen van» ^ Zweden, - • Bij-  B L A D W Y Z E R r> e & Bijzonderheid, wegens den koning Magnus. 367. Orde door de-koningin Christina ingefteld, 368. Orde ingefteld doer de koningin Ulrika'. j Orde van den Degen. - - ? 369. ' Orde der Serafijnen. - J Aenteekening-, wegens de orde van Wafa,i door Gustavus den Illcn ingefteld. - ?37°. Voornaemfte gebouwen van Stokholm, 1 De haven van Stokholm - - /371- Tweehonderd Zeventigste Brief. Vervolg van Zweden, De bank van Stokholm. - » Geldmunten, van Zweden. I Stadhuis van Stokholm. - - F 372, De groote amptenaers der kroone. - J De Staten van Zweden. - - 376, De geestelijkheid. .... Deadei. - . . }37?> Vergadering der Staten. - - » De marfchalk van den rijksdag. - ƒ 37"» Afgeyaerdigden der Staten. ~ 370. Vergadering der rijksdagen. - 3^0! Opvoeding van den_kroonprins. - j Beftuurder van den erfprins. - S 381, Wat men den jongen prinfe moet leeren. ■* Zijne reizen. . Zijne onderwerping aan de wetten, - A3y+« De rijksraed is de raed des konings. - 385. Geaertheid van den Zweedfchen landaert. 386; Pligten der Staten, bij het ledigftaen van den v. Oo troon. - . fSbo. Wie deze Staten uitmaken. - 389. Waerdigheid en pligt der rijksraden. 1 Wat den rijksraed uitmaekt. - f399* Ge»  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Gezag van den koning en den rijksraed. 3924 OnheÜ der al te magtige regeringen. - 393' '/eggen van Karei den Xilen. - f294. Wat goed de koningen moeren doen. ) Wat de Staten moeten verrichten. - 395» Tweehonderd Eenenzeventigste Brief. VerHolg "*'an Zweden. Geregtsvicrfeharen in Zweden. - 39Ö- Krijgsraden. • 39/* Zweedfche krijgsmagr. - - 39«- Bezetting der fterke plaetfen. - 399« Kollegie der admiraliteit.^ - - Woo. Zeevaert ter koopvaerdij'. > Zweedfche vloot. ^ - V401' Kollegie der kahfelarij . - S Kamer der geldmiddelen. - - 4°2. Onkosten en inkomften van den Staet. - 4°3' De geldmiddelen onder Karei Xien, - 4°4- De Zweedfche koophandel. - - 405« Welke fchokken hij ondergaen heeft. - 4°6- Maetfchappijen van koophandel. - l ^o7> Indifche maetfchappij. - X Handwerken in Zweden. - - 4oe» Hun aenwas. - 4°9- In- en uitvoer. _ - - " 4IO« De haringvisfcherij. " f411. De mijnen van Zweden. - - . , > Uitrekening over het leven en den dood der £ ^ inwoond'eren. ' , " „ * Vordering der wetenfehappen en kunften. 414. Koningklijke akademie der wetenfehappen. 415. Sluizen van Trolhsetta. - - * 41»» Verfcheiden kollegiën en fcholen in Zweden, i Het groothertogdom Finland. - * I Uit-  BLAD WYZER enz, Üitgefirektheid van het koningkrijk Zwe- i^f" den. . - . . f4i8. Vruchtbaerheid der landerijen. - 1 Brood met boornlchorfchen gemaekt. - ?4J9» Akkerbouw in Zweden. ... Vee en huisdieren. . . f420. Luchtftreek en getemperdheid van dit land. 421. Manier om de landen te meten. - a.ó2' Bevolking van het koningkrijk zweden. 42Y De Zweden zijn, ten allen tijde, bondge-l nooten van Frankrijk geweest. - f424' Geaertheid der Zweden. - . aq? De aloude Zweden. - ?2g] Groote mannen nog in leven. - . 1 Wat zij voor het vaderland gedaen hebben, f W7> School voor den akkerbouw. - - * 42g JJver van den landaert voor deze kunst'. - 429.' Einde van den Bladwijzer van het Eenentwintigde Deel, 'TE ROTTERDAM, Ter Drukke ry e van STEFAKUS MOSTERT en ZOONEN, Boekdrukkers in den Groenendael.  D E NIEUWE REIS IG ER> O F BESCHRIJVING V A N D E OUDE en NIEUWE WEERELD T. Uit het Franscb van den ABT DE LA PORTE. TWEEËNTWINTIGSTE DEEL. Behelzende Koerland en Polen. TE DORDRECHT, Bij ABRAHAM BLUSSE en ZOON, 1778-   Pag. i .DE... ' bg£ NIEUWE R E I S I G E R. Tweehonderd Tweeönzeventigste Brief. " Koerland. T Tit Finland,'cle golf van dezen'naem en '\J die van Lijfland ovcrflckende , komC men in Polen door Koerland. Dit hertogdom, aen de Baltifcbe zee liggende, heeft gedurende verfcheiden eeuwen weinig bekend geweest. De Denen bragten 'er het licht dés euange'üums; en Waldemar delle ftichtte 'er een bisdom; maer de vólken den beeldendienst weder omhelsd hebbende, trachtten de Toutonifche ridders hen te onderwerpen, onder voor. 'wendfel van hen te bekceren: De groothertogen van Lithauwen , die eenigen eisch op dit land hadden, betwistte;! het aen de ridders. Deze behaelden de overhand op hunne mededingers, en vereenigden dit landfchap met Lijfland , 't welk zij tot de zestiende eeuw beza. ten.' Doch door een verdrag , gefloten tusfchen den grootmeester Ketlcr en den ko'ning 'van Polen, regeerde deze laetfte over dë lijfXXII. Deel. • 'A ]m'  •z De Nieuwe Reisiger. landers; en Koerland werd tot een erfhertog* dom verheven, ten behoeve van den grootmeester , die , den Lutherfchen godsdienst omhelsd hebbende , zich van de wetten des ongehuwden ftaets ontflagen achtte. Dit huis van Ketler heeft dit vorftendom bezeten tot het jaer 1737 , wanneer , de laetfte hertog zonder nakomelingfchap geftorven zijnde, de Staten den graef Maurits verkozen-, federt zoo bekend onder den naem van den marfchalk van Saxe. Maurits, geboren te Dresde, in het jaer 1696, was de eenigfte vrucht der liefde van Augustus den Hen, koning van Polen, en de gravinne van Koningsmark, gefproten uit een der doorluchtigfte huizen van Zweden. Zijne moeder, die zoo veel verftand als fchoonheid bezat, had zelf het opperbeftuur over zijne opvoeding, en boezemde hem die verhevenheid van ziel' in, welke de helden uitmaekt. Naeuwelijks kon de hand van haren zoon het gewigt van een'degen dragen, of hij kende, gelijk Achilles op het eiland Scyros, geen ander tijdverdrijf meer, en fcheen alle de kunften , behalve de kunst van overwinnen, te verachten. De natuur had, om hem in alles te onderfcheiden, die ligchaemskragt gefchonken, waerover de heldeneeuwen zich in hunne Thefeusfen en Herkulesfen verwonderden; en met deze ocgemeene hoedanigheden, Jeide hij welrasch de grondflagen tot zijnen roem. In  Tweehond. Tweeenzeventigste Brief. 3 In den ouderdom van twaelf jaren, deed hij zijne dapperheid in Vlaenderen uitblinken, onder de bevelen van Eugenius en Marlbörough, en voerde zijne eerfte wapenen tegen Frankrijk , in het zelfde land , waer hij het zelve federt zoo dikwerf deed zegepralen. Hij bevond zich in de belegeringen van Rijsfel, Doornik en Bergen , als ook in den flag van Malplaquet; en door dezelfde handen, die den troon van Lodewijk den XlVen deden waggelen , werd de held, die den troon van Lodewijk den XV« ten eenigen dage moest beves. tigen, ten ftrijd' gevormd. Peter de Groote vervulde toen Europa eri Azia met het gerucht van zijnen naem. Door den roem van dezen zeldzamen man gelokt, vliegt Maurits naer het beleg van Riga ; hij vliegt naer de belegering van Staelfond, verdeedigd door Karei den Xllen, en toont 'er de grootfte onverfaegdheid. De begeerte om dezen vorit te zien voert hem op de gevaerlijkfte plaetfen, de eenigfte, waer hij denkt dat de koning van Zweden zich moet bevinden. Hij wordt hem gewaer , gekleed als een foldaet, en ftrijdende in het midden zijner grenadieren. Dit fchouwfpel boezemde hem voor dezen held eene eerbied in, welke hij al zijn leven behield. Het was de tweedemael, dat de graef van Saxe te Straelfond verfcheen. Hij had 'er zich bevonden in het jaer 1711 s met den koning, zijnen vader, en zwom'er Aai «te  4 , De Nieuwe Reisiger. de rivier over, met het zinkroer in de hand', in het.gezigt der vijanden. Tot den roem geneigd, en begerig om onderwezen te worden , wordt Maurits op nieuW de leerling van Eugeniu?. Hij begeeft zich "naer''Hongarijen , woont de belegering van Belgrado bij, cn bevindt zich in den Moedigen flag , dien de keizerfchcn tegen de Turken winnen. De graef van Charolóis en de prins van "Dombcs , die 'er zich ook in hoedanigheid van vrijwilfigcrcn bevonden, hadden dik\-.v;f den hertog van Orlcans, Regent van Frankrijk, over de begaefdheden van den jongen Maurits gelproken. In het jaer 17 üo deed hij zijne eerfte reis naer Parijs, waer zijn roem reeds voor hem gekomen was ; en om hem in Frankrijk te vestigen, ftelde hem de Regent eene veldmarfchalkplaets voor, welke hij aenriarn. Europa was toen in vrede ; de graef befteedde dien tijd aen de beöeffening der wiskundige wetenfehappen, en werd 'er zoo be'kwaem in, dat hij in de belegeringen, waer'mede hij belast was, Zelf de werken beftuurde. Maer eer hij deze kundigheden tot den krijg befteedde, wijdde hij dezelven ten dienfte van zijn nieuw vaderland. Hij vond een werktuig uit, om de fchepen de Seine te doen opvaren , zonder paerden te gebruiken. Dit ontwerp is niet ter uitvoer gebragt ; • maer men is hem de volmaking van een ander werktuig verfchuldigd, dienende om de vaertuigen, te  Tweehond. Tweeenzeventigste Brief. 5 te Parijs, van de koningklijke brug af, tot de nieuwe brug toe, optehalen. Terwijl Frankrijk dezen held vormde, werd het met het verlies van denzelven gedreigd. Polen en Rusland betwistten eikanderen het regt om Koerland te befchermcn, dat is, het zelve het juk opteleggen. Deze zwakke doch vrije Staet had een' grooten man noodie, om zijne onafhangelijkheid tc bewaren Deze volken moesten eenen prins hebben, wiens roem hunne keus wettigde , die ftandvastigheid genoeg bezat, om dezelve ftaende te houden , en verftand genoeg omze te verdeedigen. Zij wierpen de oogen op den jrraef van Saxe , reeds zeer vermaerd in het Noorden, en verkozen hem tot hunnen oppérheer. Straks verhief zich tegen hem een geweldige - ftofm ; Rusland , 't welk regt van aenforaek' meende te hebben , was verontwaerdigd dat dit volk zich een' meester, zonder deszelfs toeftemminge, durfde verkiezen. De Czarin wilde dit hertogdom doen vallen op Menzikoff , dien gelukkigen zwerver , die, van pasteibakkersjongen , gunftehng , Véld* overfte en prins geworden, nog de ftaetzucht had om oppervorst te willen zijn. Deze mededinger van den graef -van Saxc , om zich van zulken ontzagchehjken wederftrever te ontflaen , bcfloot hem te doen opligtcn. Hij zond agt honderd Rusfen naer Mittau, om het paleis intefluiten ; maer Maurits, die flechts A 3 zes'  ü De Nieuwe Reïsiger. zestig mannen bij zich had, verdeedigde zich met zoo veel kloekmoedigheid, dat hij het beleg deed opbreken. Wanhopende zich langen tijd te kunnen verdeedigen, tegen zulke ongelijke kragten, bepaelde hij zich tot het doen van betuigingen, zwak doch eenigst hulpmiddel in den tegenfpoed. Men weet dat, in deze gelegenheid, toen hij in groote verlegenheid van volk en geld was, de onfterffelijke tooneelfpeelfter Le Couvreur , die hem beminde , haren inboedel verpande , en hem eene fomme van veertig duizend livres overmaekte. Indien hij genoodzaekt was te wijken, fchoot hij ten minfte in zijnen verheven ftand niet te kort, en deed zijnen volken zien, dat hij waerdig was hen te regeren. Een andere keizerin van Rusland had zoo veel invloed, dat zij den graef van Biren, die toen bij haer in de hoogfte gunst was , tot hertog van Koerland deed verkiezen. Dees vermaerde man, die zulk eene luisterrijke vertooning in eene der grootfte alleenheerfchingen gemaekt heeft, had een' vertrouwden dienaer gehad, die zich te Mittau had nedergezet. Ik zag denzelven bij gelegenheid, en hoorde van hem eenige bijzonderheden wegens het begin van de opkomst' zijns meesters. „ Joan Ernst Biren, die den naem van Bi„ ron aennam, was van oorfprong de zoon „ eens goudfmits, dien zijn vader tot het be. „ roep van beamptfehrijver ichikte. Hij had al-  Tweehond. Tweeenzeventigste Brief. 7 , alle de hoedanigheden , die daertoe vereischt worden , verkregen, wanneer hij, verdriet in het verblijf eener kleene ftad " beginnende te krijgen , gelegenheid vond om den eerften ftaetsdienaer van Karei den " Xllen, den baron van Görtz, die, door den " onvoorzienen dood van zijnen geheimfchrijver, genoodzaekt was geweest zich eenige da" gen aldaer optehouden, zijne dienften aente" bieden De jonge Biren bood zich bevallig " genoeg aen, om behagen in zijnen perfoon en zijne begaefdheden te doen fcheppen. " Hij volgde den baron naer Stokholm, waer " de kennis van verfcheiden talen, en de be" kwaemheid om allerlei fchriften te lezen " en uittefchrijveri, hem zeer nuttig maekten. " Biren , federt zijne kindschheid gewoon , oude gefchriften, meest op perkament, te behandelen, had zich aengewend dezelven, " onder het fchrijven, tusfehen de lippen te " houden; en hoe onaengenaem men zich den " fmaek daervan kan verbeelden , was hij !! allengs zoo ver gekomen dat hij 'er eene foort van vermaek in ftelde, even als die " geenen, welke zich aen het kaeuwen van " tabak gewennen. Deze neiging eene drift " wordende , was hij nimmer zonder eenig ftuk hoornperkament, 't welk hij enkel fneed " om te kaeuwen ; en dewijl zijne bezighe" d-n hem gedurig in het midden van eenige J' A 4 -» ou'  S De Nieuwe Reisiger. „ oude gefchriften (telden , vond hij ligtelijk ;„ middel om zich te voldoen. ,, Op zekeren dag , dat hij zich in het ka„ binetvan den baron van Görtz bevond, om „ eenige gewigtige zaek te verrichtten, deed „ hem zijn lust tot het perkament een berookt 3, ftuk, dat op den hoek eener tafel lag, ontdek ,, ken. Niet verder denkende, nam hij het tus„ fchen zijne tanden, met begeerte echter orri. „ het alleen te zuigen , ten einde 'er niet dan den ,, geur uittetrekken; maer in de oplettendheid „ op zijnen arbeid, deed hem het genot van „ het vermaek vergeten wat hij te vreezen „ hadde. Drie of vier uren was hij bezig ge„ weest, eer hij, bij zich zeiven gekomen, „ befpeurde dat hij niet alleen het zelfde per! ,, kament nog in den mond had, maer tevens „ dathij het, doorzijn langdurig, onvoorzigtig ï> en onbedachtzaem kaeuwen, derwijze mis. vormd had , dat het geheel van gedaente ,s veranderd was. Zijne verbaesdheid ver. „ meerderde nog, wanneer hij, het fchielijk' „ open doende , om te ontdekken wat het « inhie!d ' aen eenige overblijffels van bijna uitgewiscbte letteren befpeurde , dat het een „" zeer gewigtig ftuk was, behelzende de ftof „ van een zeer hevig gefchil tüsfchen Karef ,, denXifen en Peter den Grooten, ter gele-„ genheid van Lijfland. Hij achtte zich on„ herftclbacr verloren, wanneer dé baron' « van Görtz, fchielijk in zijn' kabinet 'komen- „ de,  Tweehond. Tweeenzeventigste Brief. 9 de , ' hem met dit noodlottige ftuk in de " hand vond , en op zijn aengezigt blijken ' van zijne verlegenheid meende te zien. " Maer hoe groot was zijne verontwaerdi" ging, wanneer hij, de oogen op het per' kament geworpen hebbende, aen verfcheiden ?' teekens ontdekte, dat hij toen nietsnoodza" keiijkers noch dierbarers bezat! In de eerfte ", aendoening, twijffelde hij niet of het was een " verraed vap zijnen geheimfchrijver, die zich " door den afgezant van den Czaer had laten " winnen; en zonder iets te willen hooren, " liet hij hem, met duizend verwijtingen, in eene naeuwe gevangenis zetten. „ Schoon Biren , in eenige vrijheid om zijn ongeluk te overdenken, niets vond dat hem vvezenlijk fchuldig maekte, waren de ?' fchijnbaerheden van dienaert, dat zij nim' mer opgehelderd konden worden, waeruit " hij begreep dat zijn verderf onvermijdelijk " was. Reeds dacht hij minder om zich te " regtvaerdigcn, dan om zich tot den dood " te^bereiden. Dewijl echter de bekentenis * van de omftandigheden zijner misdaed hem niet fchadelijk konden zijn, befloothijdezel", ven eenvouwig te verhalen , met ge" vaer van niet veel gefchiktheid, om hem \] te gclooven , tin zijne regteren te vinden. Men toefde niet lang met hem te on" dervragen : vier der deftigftc rijksraden " van Stokholm verweten'hem zijne misdaed, As » en  io De Nieuwe Reisiger. „ en drongen hem om zijne verftandhouding mee „ Muskovië te belijden. Biren antwoordde hun "i alleen, door een kort verhael, 't welk hij „ met de tranen in de oogen deed, van de „ manier', waeröp hij gewoon was oude perj, kamenten te kaeuwen. „ Hoe zwak deze verdeediging was, deed j, het gelaet, waermede hij dezelve voort„ bragt, indruk op een' der rijksraden, die „ genoegzame ervarenheid van de weereld „ had, om de kenmerken der opregtheid en j, onfchuld te ontdekken. Zich meer en meer „ toeleggende om hem te ondervragen, be„ merkte hij dat Biren, terwijl men de betui„ gingen fchreef, alleen bezig met de vra„ gen, welken men hem voorftelde, en met „ de zorg' om daerop te antwoorden, bij tus5, fchenpoozen zijne hand uitftak naer den „ inktkoker, die op de tafel ftond , kleene „ ftukjes perkament, waermede dezelve bej, kleed was, daeraf trok, en door eene na„ tuurlijke beweging aen zijnen mond bragt. Men deed hem verfcheiden vragen over „ den oorfprong en de kragt van zijne ge„ woonte, en eischte hem omfiandigheden en j, bewijzen daervan af. „ Gelukkiglijk had de befchuldigde dezelven „ bij zich, in een groot aental van perkamen„ ten rolletjes , welken hij uit zijne zakken „ haelde. Hunne gedaente, hun fmaek, alles „ ftrookte met het denkbeeld, 't welk hij „ daer-  TWMHOtfb. TwEEENZEVENTIGSTE BrIEF. 11 „ daervan had ingeboezemd ; en de brave ! rijksraed werd zijn verdeediger, zoo wel als ziinregter. Andere naervorfchingen, wel" ken men wegens zijn gedrag en zijne ver" bindtenisfen deed, zijn karakter verders heb- bende leeren kennen , was de baron van *' Görtz de eerfte om deszelfs vrijheid en ver" giffenis te verzoeken. Niettemin , het zij ï? vreesde dat deszelfs zwakheid hem aen " eenige nieuwe zwarigheid zoude blootftel" len, het zij dat het gerucht van een dier" gelijk voorval hem afkeerig van deszelfs " dienst' gemaekt had, gaf hij hem zijn af3, fcheid, na hem aenzienlijk beloond te neb- „ ben. . , , , Weinig waerfchijnlijkheid was er dat een man , door den ftaetsdienaer afgedankt, " andere gelegenheden zoude vinden, om zich " in het rijk te vestigen. De ongelukkige ge" heimfchrijver nam het befluit om Zweden te " verlaten ; en zich naer Koerland begeven" de waer zijn geval niet bekend was, ver" bond hij zich aen den eerften amptbedie" naer, die hem wilde gebruiken. De For" tuin, die hem bij de hand geleidde, bezorg" de hem bij den algemeenen ontvanger van " Mittau, een' man aen het vermaek overge" geveri) die een' bekwamen fchrij ver zocht, op wien hij zich van den arbeid en de zorg H zijner bedieningekonde ontlasten. De nieuwe , eeheimfchrijver, met veel verftand en naer-  12 De Niéuwe Reisiger. „ ftigbeid begaefd, deed welrasch alle de hoe„ danigheden, welken men begeerde, in zich„ kennen. Zijne gedaente en een kortftondig „ onderhoud wonnen hem de achting van den „ hertog van Koerland; en de gunfteling van ,, dezen vorst geworden , werd hij korts daer,, na ook de gunfteling der hertoginne, nicht' van Peter den Grooten. „ Deze genegenheid, die tot den dood van den gemael duurde , openbaerde zich met „ meer vrijheid , toen deze vorftin op den „ troon van Rusland verheven was. Op ha„ re aenbeveling , gaf Polen de . leenbuldij, ging van Koerland aen Biren; maer de ,, dood der keizerinne beroofde hem van den „ eenigen fteun, die 'er hem ftaende konde „ houden. Hij werd met zijn ganfche huisge, „ zin gevangen genomen, naer Siberië gezon„ den, en burgerlijk dood verklaerd. De „ Staten verkozen, tot hunnen nieuwen her„ tog, Lodewijk Ernestus van Brunswijk„ Wolfenbuttel. Deze verkiezing bleef zon„ der gevolg, en hadde het niet kunnen heb„ ben, zonder geweld te gebruiken. Tegen- woordig fpreekt men van den prins Karei, „ zoon van den keurvorst van Saxe, koning „ van Polen ; maer ik wanhoop niet de af„ ftammelingen van mijnen ouden meester, „ ten eenigen dage, weder in dit gewest te „ zien regeren. Ondertusfchen wordt het be„ ftuurd door de Staten des lands, onder het » ge-  Tweehond. Tweeenzeventigste Brief. 13 gezag van het hof van Rusland , dat alle 1 vermogen op dit landfchap heeft^ ' . Koerland.., fchoon met hout bedekt , en door de laetlle.. oorlogen van het Noorden verwoest, is echter daerom niet mm der vrucht baer in koorn, vee, vlas en henmp. In den herfst cn tegen de lente zijn de beemden m de lage landftreken liggende , overdekt met water , dat haer eene foort Van mestmge bezorgt. Devischis'er zeer overvloedig , alsook deknddieren enhet wild. De oevers derBaltifche zee brengen veel amber voort; en er zijn koper- en ijzermijnen, fteen-en pleisterZeven, en bronnen van mijnftoffehjk water. Zijne voornaemfte rivieren zijn de Duna, die het van Lijfland affcheidt, en de Windau, die de ftad van dezen naem befpoelt. Zijne lengde is omtrent zestig mijlen , tegen eene ongelijke breedte , die in eene punt m het oosVn uitloopt , wordende onderfcheiden in twee deelen, namelijk , het eigenlijke Koerland en Semigaüë. Het eerfte wordt verdeeld in twee landvoogdijen ; te weten , ■ die van Goldingen , waerin de ftad van dezen naem, en de fteden Windau en Libau gevonden wor. den ; de andere landvoogdij is Tucum , die haren naem van hare hooftftad ontleent. Goldingen , eene plaets met een oud kasteel was eertijds eene aanzienlijke ftad door haren koophandel, en het verblijf harer hertogen Windau heeft langen tijd de zetel van  H De Nieuwe Reisige*. den grootmeester der Teutonifche Orde geweest, als ook de plaets, waer de vergaderingen van het landfchap gehouden wierden Jpibau drijft een' vrij uitgeltrekten koophandel op ae Baltifche zee , alwaer zij eene gemakkelijke haven heeft voor de Jigte fchepen, ledert dat de hertog van Biren dezelve heeft doen uitgraven, omze voor uitdroogt te be veihgen. Tucum heeft niets, waerdoor het uitmunt, dan een oud vervallen kasteel eh eenige ijzermijnen in de omliggende ftreken. Eenige mijlen van het voorgebergte Domefnefs, dat ten noorden in de golf van Lijfland ukfteekt, is eene grondelooze kolk, die aen geen het minfte geluid te kennen is. ' Om de bootsgezellen te wacrfchuwen, heeft men op den oever bakens tegenover eJkanderen gefticht, op welken men een groot vuur, dat den ganfchen nacht duurt, onderhoudt. Zoo dra men niet meer dan één dezer bakens begint te zien, is men verzekerd buiten gevaer te zijn; maer het zelve duurt, zoo lang meri de beide vuren gewaer wordt. Men brandt 'er jaerlijksch bij de duizend ftapels hout. Eert groot bosch, dat 'er digt bij is, levert 'er genoegzaem van tot dit gebruik. Het hertogdom Semigalië beftaet het oostelijke gedeelte van Koerland; enMittau, deszelfs hoofdftad, is tevens die van het ganfche landfchap. De Muskoviten namen dezelve in, in het jaer 1705, ondermijnden het paleis der her-  Tweehond. Tweeenzèventigste Brief. 15, hertogen , die 'er hun verblijf hielden , en hebben het federt fierlijk herbouwd. De ftad is fterk, van eene middenmatige grootte, doch wel bevolkt. De Katholyken hebben 'er eene kerk , die door de Jezuiten bediend wordt: de andere tempels behoorén aen de Lutheranen en Gereformeerden. Onder eenen vleugel van het kasteel, in een' verlichten grafkelder, rusten dé lijken der hertogen van Koerland, onder welken men ook het lijk van een' boer ziet, ter erkentenisfe van dat hij zich had laten dooden, in de plaets van eenen hertog Ferdinand, door edellieden, welke tegen den vorst faemgezworen hadden. Pilten, eene andere ftad van Koerland, ontleent haren naem van een aloud kasteel, 't welk de koning van Denemarke , Waldemar de IL, deed bouwen , wanneer hij 'er een bisdom ftichtte , ter bekeeringe van de afgodendienaren. Maer dit bisdom , waeröp de Katholyke bisfchop van Lijfland zijne eifchen heeft, werd vernietigd in de zestiende eeuwe; en zijne heerfchappij is met die van den oppervorst verëenigd. Het Lutherfche kapittel is nog in ftand; en de vrije oeffening van den Protestantfchen godsdienst is aen de inwoonders bevestigd geworden. Het regtsgebied van Pilten wordt tegenwoordig beftuurd door zeven rijksraden van Polen ; en de beroepen gefchieden regelregt op de vierfchaer des konings. De bisfchop van Samogitië neemt ook  Ï6 De Nieuwe Reisiger. ook den tytel van bisfchop van Pilten aen; echter heeft deze landftreek haren bijzonderen kerkeraed, en haren eigen opperopzigter. Koerland , dat den Protestantfchen godsdienst aennam in het jaer 1522;, Hemde iri eene gemeene geloofsbelijdenis met de inwoonderen van Riga , en was geheelenal Luthersch; wanneer het zich aen de Polakken onderwierp. Maer de twisten, die 'er vervolgens tusfchen den hertog, en den adel ontftonden; en ver! fcbeiden raedsbefluiten wegens Polen veroorzaekten, baenden 'er den weg tot den Katholijken godsdiènst, én-bezorgden dënzelven kerken De huwelijken der hertogen , met Kaïvinifche prinfesien , hebben ook gelegenheid gegeven' tot het invoeren der Gereformeerden ; maer zij zijn van alle de bedieningen uitgefloten. - •< De edelen genieten groote voorregten ;-macr de aloude gèflachten kunnen alleen totdewaerdigheden komen. De nieuwe gèflachten worden zelfs niet op de rijksdagen toegelaten , ten zijze door eenig alöud geflacht aengenómen zijn,óf eenigen grooten dienst aen den Staet bewezen hebben. Een Koerlandsch edelman heeft regt van inboorlingfchap in Polen, gelijk ook een Poolsch edelman in Koerland; maer geen van beiden kunnen 'er aenfpraek opmaken, indien zij niet in het land gevestigd zijn. Ook heeft de eerfte moeite om eene bediening in Polen te krijgen, indien hij niet Katholyk zij; daer  Tweehond. Tweeenzeventigste Brief. 17 daer, in tegendeel, een Polak van dezen gods. dienst hier de eerfte plaetfen kan bekleeden, behalve die van kanfelier. De wetten maken een' edelman meester van de mijnen, welken hij in zijne landgoederen ontdekt; en indien hij den oever der zee bewoont , geniet hij het ftrandregt. Volgens eene aloude keur , is zijn huis eene fchui1plaets, waeruit het niet geöorlofd is iemand, die 'er zich in verbergt, te ligten. Eene andere keur verbiedt eenen edelman, uit hoofde van misdaed , gevangen te nemen , of zijne goederen verbeurd te verklaren, voordat hij geregtelijk voor de vierfchaer gedagvaerd .en overwonnen is. Dc onderdanen, leenmannen en andere lieden , aen den dienst der edelen verknocht, zijn bevrijd van tol, imposten en huisvesting' van krijgslieden. Behalve verfcheiden andere voorregten, hebben de edellieden over hunne onderdanen eene onbepaelde magt, als ook het regt van leven en dood; maer voor de uitvoering van het vonnis, moeten zij het regtsgeding over den fchuldigen in volledigen vorm doen opmaken. De andere lijfftraffen, als het d Den flaen en geesfelen van hunne boeren , hangen van hunnen wil af. Zelden komen zij tot het bannen, om geenen onderdaen , wiens behoudenis hun ter harte gaet, te verliezen. Zij hebben allen , in gemeenfehap met den hertog, het regt van het beroepen van geestelijken in de kerfpellen, en XXII. Ded. B kun*  i8 De Nieuwe Reisiger. kunnen wegjagen wie en waer het hun bèhaegt, behalve in eenige landen omftreeks Mittau, die alleen ter befchikkinge van den oppervorst ftaen. Jn tijd van oorlog, of wanneer de verbindtenisfen met Polen het vereifchen, doen zij hunnen «ienst bijzonder; en de hertog kwijt zich insgelijks van de pligtens tot welken hij zijne leenmanfchap verbindt. Maer indien zij allen te gelijk dienen, moet de oppervorst in perfoon aen hun hoofd optrek* ken; en zij verkiezen zelfs hunne krjjgsoverIten, die dan onder zijne bevelen ftaen. De inkomften van den hertog van Koerland zijn zeer aenmerkelijk; zijne erfëigendommen bedragen meer dan een derde gedeelte des lands. De vier voornaemfte bedieningen des landaerts zijn de grootmeester, de kanfelier, de grootburggraef en de marfchalk. Bovendien zijn 'er twee regtsgeleerden of doétors, die den tytel van 's vorften raedslieden hebben. De eerften befturen het hertogdom , in den naem van den oppervorst ,< in geval van afwezenheid, minderjarigheid, ziekte of affterven. Men telt nog vier groote kapiteinen, die ter eerfte regtsvordoringe de zaken deiburgeren vonnisfen , in de landftreken , aen hun regtsgebied onderworpen. Plet beroep van hunne vonnisfen wordt gebragt voor de vierfchaer van het hof, beftaende uit den hertog en de groote amptenaren , vanwaer de zaken, die boven de zes honderd guldens zijn, door  Tweehond. Tweeenzeventigste Brief. 19 door beroep tot den koning van Polen overeaen De lijfflrafbare zaken, die den adel betreffen , worden door den hertog en de vier opperraedsheeren beoordeeld ; maer men kan zich regelregt aen den koning vervoegen, buiten gevallen van openbaren doodüag, brandftichtinge , fcheldwoorden , dieffial of openbare geweldenarijen. De kanfelier, opper, opziender en vier proosten vonnisfen de kerkelijke zaken. Betreffende de twisten , die tusfchen den adel des lands en Zijne Poolfche majefteit ontftaen , zij worden onmiddehjk voor den koning gebragt. De geregtsöeffening in de fteden behoort aen den Raed van het hof Alle jaren moet 'er te Mittau een landfchap* rijksdag gehouden worden, waeröp ijder kerfpel een' afgevaerdigden zendt. Ik ben, enz. Mittau, den 29*» van Augustus, ijs*. Tweehonderd Driecmzeventigste Brief, Polen. T\k banden, die ons aen dit vaderland der JL) Caflmiren , Sobieskies en Staniflausfeci verbinden , moeten u, Mevrouw , dit land  ié De Nieuwe Reisi6er. dierbaer, en deszelfs gefchiedenis gewigtig maken. De Polakken (lammen af van de Sarmaten, vermaerd door hunne woestheid en hunne liefde tot de onafhangelijkheid. Omtrent de zesde eeuw fielden zij eene regeringsvorm in. Hunne opperhoofden waren in het hegin niet anders dan' hertogen, dat is, heirtogtleiders of krijgsoverften. Vervolgens hadden zij koningen , daerna weder hertogen , die eindelijk weder vervangen werden door koningen, wier tytcl niet meer veranderd is. Een zekere Lecb, uit de Palus - Meotides voortgerukt, wierp zich op dit land, en bouw»de 'er de ftad Gnefne , in een oord , waer men verhaelt dat hij een arendsnest gevonden had. Hieruit , voegt men 'er bij, heeft de ftad den naem, dien zij voert, ontleend, en is de arend in de Poolfche vendels overgegaen. Men Weet niet hoe lang zijne nakomelingfchap, onder den tytel van hertog, deze veroovering behield ; maer na het uitwerven van zijn geflacht, werd de befturing van den Staet toevertrouwd aen heeren , door den landaert uitgekozen. De verdeeldheid floop welrasch onder deze opperfte regters, wier gelijk gezag de onderlingc belangen verdeelde. Het volk, 't welk 'er het flagtöffer_van werd, was bedacht om zich op nieuw onder eenig opperhoofd te vereenigen : Cracus werd verkozen, en maekte zij-  Tweehond. Driecnzeventigste Brief. 21 Zijne onderdanen gelukkig. Hij gaf hun de eerfte denkbeelden der regtvaerdigheid, door het opregten van vierfcharen, om 'er de verfchillen te vonnf fen ; en de orde regeerde waer te voren de losbandigheid heerschte. De oudfte der zonen van Cracus moest zijn' vader opvolgen; doch de jongfte offerde hem aen zijne ftaetzucht op, en benam hem de kroon met het leven. Maer deze laetfte kon de magt, waervan hij zich onwettig meester gemaekt had, niet lang behouden: zijne misdaed werd ontdekt; en zijne onderdanen droegen'aen zijne zuster Vanda het opperfte gezag op. . , Alles is onzeker in de gefchiedenis dezer eerfte oppervorften; want ik weet niet of men het geene men verhaelt van deze prinfesfe, wier fchoonheid hare geboorte evenaerde, onder het getal der historifche gevallen moet ftellen Ritiger , een Hoogduitsch prins , door hare bekoorlijkheden getroffen , werd op haer verliefd, en wilde haer trouwen. Zij luisterde niet naer zijnevoorftelling; weshalve hij, om zich daerover te wreken , den Polakken het oorlog verklaerde ; maer zijne krijgsbenden niet geneigd zijnde om een liefdegeval te vechten , doodde hij zich zeiven uit wanhoop. Men zegt dat zijne laetfte aenfchouwingen, naer Polen gekeerd, nog.zijne hartstocht fchenen uittedrS. ken. Vanda, vreezende dat hare bekoorlijkheden haer nieuwe minnaers zoude B 3  22 De Nieuwe Reisiger. verwekken, nam het zeldzame en rampzalige befluit om zich in de Weisfel te werpen. Dit historifche of romanachtige geval heeft den dichter Linant het onderwerp tot een kpel treurfpel van Vanda verfchaft. De volgende trek zal nog minder geloof in uwen geest vinden. Popiel de He deed zijne oomen omkomen, en ftrekte de onmenfchelijkheid zoo verre uit, dat hij hun de grafftede weigerde. Maer zie hier het wonderbaerlijke: uit hunne verrotte lijken kwam zulk eene groote meenigte van ratten voort, dat het paleis daervan vervuld wierd. Popiel nam allerlei voorzorgen, om zich voor derzelver beledigingen te beveiligen; doch hij kon zich niet onttrekken aen de woede dezer dieren, die, een meir overzwemmende, om hunnen prooi te betrappen, den hertog, met deszelfs vrouw cn kinderen verflonden , tot ftraf van zijne misdaden. Gij zijt al te verftandig, om diergelijke fabels aentenemen. Geene historie 'brengt, in dezelfde uitgeltrektheid van eeuwen , meer wonderen bij, dan die van Polen. De eerfte reeks dezer hertogen eindigde met den dood van dezen Popiel, die, door zijne euveldaden, verdiende de laetfte van zijn gedacht te wezen. Men vindt minder fabelachtige gebeurtcnisfen onder de regeringen van het Piastifché huis. Het opperhoofd van dit geflacht was een gemeene invvoonder van het dorp Kruswitz, in Kujavië, dien de landaert ver-  Tweehond. Drieënzeventigste Brief. 23 verkoos, gelijk Abdolominus , uit het midden van een' middelbaren ftaet, om hem op den troon te verheffen. Piast toonde, door zijne deugden, dat hij waerdig was denzelven. te bekleeden; en zijne nakotóelingfchap h*ft langen tijd den rijksftaf van Polen m handen iehad Een zijner afftammelingen, Boleflaus Chrobri, bcfchaefde zijne volken, hervormde hunne barbaerfche gewoonten, en droeg het eerfte den tytel van koning. Dc Polakken hadden den Christelijken godsdienst omhelsd , onder de voorgaende regering. Mieciflaus liet zich doopen , om aen de fchoone Ambrowka, dochter van den hertog van Bohème, zijne echtgenoote, te behagen. Voor het overige weet gij dat Polen het eenigfte land van Europa niet is, 't welk zijne bekeering aen eene vrouw te danken heeft. Om deze volken te noodzaken volgens de wetten van den nieuwen godsdienst te leven, handelde men met de uiterfte geftrengheid en wreedheid tegen de geringfte misdrijven. Men ftrafte de zonden, die tegen de onthouding, kuischheid en het vasten bedreven wierden, als misdaden van ftaet. Men ontrukte de tanden aen de geenen , die vleesch m de vasten gegeten hadden. Men fpijkerde den overfpeler vast, door het werktuig zijner misdaed ; en men leide bij hem een fcheermes, met vrijheid om 'er zich van te bedienen, en los te komen door zich te ontmannen, of in B 4 de-  a+ De Nieuwe Reisiger. deze fmerten te fterven. Wanneer de priester het euangelium in de mis las, moesten de geenen , die een' fabel droegen , denzelven half uit de fcheede trekken, om te toonen dat zij altoos gereed waren het afgodifche bloed te vergieten. Boleflaus Chrobri, een krijgshaftig vorst, had bloedige oorlogen te voeren tegen het keizerrijk. Bohème, Rusland en Prqisfen. Hij putte zijn koningkrijk uit, om het te vergrooten, en deed zijne triomfen aen zijn volk beweenen. Deze vorst werd eindelijk moede van het bloed zijner onderdanen te zien vlieten , en wilde dat de vrede den overvloed en het geluk weder aenbragt. Als een andere Herkulés, deed hij, bij de famenvloeijing der Elve en Sala, drie kolómmen oprichten, om het herdenken zijner krijgsverrichtingen te vereeuwigen , en aentetoonen tot hoe ver hij zijne overwinnende wapenen gevoerd had. Hij vormde eene raedsvergadering, beftaende uit twaelf burgeren, minder aenzienlijk door hunne geboorte, dan door hunne vroomheid, ervarenheid en kundigheden, ftelde hen aen tot tolken van het volk bij den vorst, en wilde dat zij hem rekenfchap gaven van alles , wat 'er gewigtigs in het koningkrijk voorviel. Dusdanig is., zegt men, de oorfprong van den rijksraed van Polen , die tegenwoordig, gelijk het hoogerhuis in Engeland, het midden tusfchen den koning en het volk houdt. De  XWEEHONDo DRlEeNZEVENTIGSTE BrIEF. SiDe landaert, die, onder het betoonen van gehoorzaemheid, altoos naer den kant der vrijheid had uitgezien , vernam met vermaek de eerfte beeldtenis derzelve. Gij hebt gezien dat hij, van het begin af, de regering van een* eenigen verlaten had, om zich aen twaelf opperhoofden te vertrouwen. Dit fchielijke denkbeeld van gemeenebcst had denzelven nimmer verlaten; en fchoon zijne vorften eikanderen door het regt van het bloed opvolgden, bleef hij altoos overtuigd dat 'er gevallen waren, waerin hij zijne kroon konde wedernemen. De gefteldheid van den tegenwoordige rijksraed zal u doen zien of hij daerin gelukkig geflaegd is. Deze rijksraed, die in den beginne flechts uit twaelf Palatijnen of Waiwoden beflond, heeft langen tijd alleen het ganfche koningkrijk geregeerd. Tegenwoordig maekt hij de tweede orde daervan uit, en houdt het evenwigt tusfchen den adel en den troon. Deze heeren doen zich, gelijk de Romeinen , Befchreven Vaders noemen, om te toonen dat zij de volken als vaders behooren te behandelen, en hun de eerfte voorbeelden van de liefde des vaderlands te geven. Door de ervarenheid meer verlicht dan het overige des land'aerts, is het hun pligt denzelven tot het goede, 't welk hij behoort te volgen, opteleiden, en van het kwaed, 't welk hij dient te ontwijken , aftewenden. Men geeft hun ook den naem van Getrouwen B 5 Raed;  sö De Nieuwe Reisi»er. Raad; en deze twee woorden duiden genoeg, zaem den aert van hunne pligten en verrichtingen aen. De rijksraden zijn de geboren raedslieden des konings, en hebben , in deze hoedanigheid , regt om altoos bij zijnen perfoon te zijn. Ten allen tijde moeten 'er ten minfte vier aen het hof wezen, om voor de belangen van hunne orde tegen d# ondernemingen der ftaetsdienaren te waken; en niemand van hun mag uit het koningkrijk vertrekken , zonder verlof van het Gemeenebest. Hunne verrichting beftaet in het handhaven Van de orde in de oorden, waer hunne bediening hun eenig gezag geeft, en in het bijwonen der rijks- en landdagen. De koning, die hen tot deze waerdigheid verheft, kan hun dezelve niet benemen, dan met hunne toeftemminge, noch zonder een vonnis van den Staet, 't welk altoos eene hoofdmisdaed veronderftelt. Betreffende de eerbewijzing, aen hun ampt verknocht, zij hebben bijna geene andere, dan dat zij in een' leuningftoel in de openbare Vergaderingen zitten, en buiten dezelve, bij de burgeren , den eerften rang aen tafel bekleeden. Bovendien zijn zij zeer vrij in het waememen van hunne bedieningen : niemand kan hen dwingen de pligten daervan te vervullen. De Staet verfchaft niets tot hun onderhoud; en verfcheiden onder hen, geene voordeden noch vergeldingen te hopen hebbende, maken gee-  Tweehond. Driecnzeventigste Brief. 27 geene zwarigheid om hunne ampten te verlaten Zij dienen gelijk men hen betaelt: gelukkig nog,-indien de armoede hen met vervoert, om de belangen des landaerts te vérra, den, en met des te meer vrijheid knevelarijen te plegen , dewijl zij minder gevacr loopen om geftraft te worden. Deze Orde beftaet uit kerkdijken en weereldlijken ; en deze laetften worden verdeeld in den eerften en tweeden rang, in Palatijnen of Waiwoden en Kastellanen. Eerlijs gaf men in Europa den naem van Palatijnen aen de geenen, die eenige bediening in de paleizen der koningen of keizeren hadden • dit was een eertytel , dien men verkreeg door dienften , aen het hof bewezen, en die bijna niet meer in gebruik is dan in Polen , om een' bevelhebber of beftuurder van een landfchap te beteekenen. Deze amptenaeris het opperhoofd van den adel, in znne landvoogdij'of waiwoodfehap, zit voor in deszelfs raedsvergaderingen , geleidt hem in het keurveld, ter verkiezinge van zijne koningen , en ten oorlog', wanneer 'er eene opontbieding aefchiedt, doet de burgerregering in acht nemen, bepaelt den prijs der eetwaren, en regelt de gewigten en maten. De palatijnen zijn buiten de ftaetsbefturing gefloten, en mogen, behalven die van Krakau en eenige anderen, geene eenige ftarostdij in de geheele uitge. ftrektheid hunner waiwoodfehappen bezitien. Men  28 De Nieuwe Reisiger. Men onderfcheidt de Kastellanen van den grooten en kleenen zeteJ, of de opperfte en de gewone Kastellanen.' De eerften, die den tyteJ van Heerlijken hebben , volgen onmiddelijk op de Palatijnen, en zitten op dezelfde rij in de raedzael. De anderen , die flechts den tytel van Edelmoedigen hebben, beflaen eene bank achferwaerds; en dit is ten naestenbij het eenige onderfcheid , 't welk men tusfchen deze twee rangen in acht neemt, die daerenboven dezelfde regten , dezelfde voordeden genieten, en aen dezelfde wetten onderworpen zijn. De kastellanen fchijnen mij in Polen te wezen 't geen gij ziet dat de luitenantgeneraels der landfchappen in Frankrijk zijn: zij bevelen onder het gezag van den palatijn, dien zij in zijne afwezendheid vertoonen. Een aloud gebruik heeft aen het hoofd der weereldlijke rijksraden den kastellaen van Krakau geplaetst, die onder den adel van zijn regtsgebied de voorzitting heeft, zelfs ten nadeele van den palatijn. Dit voorregt heeft hij verkregen, zegt men , federt een koning van Polen, om een' palatijn van deze ftad, die onophoudelijk het volk opftookte , te ftraffen , hem in de gevangenis deed fterven, en om zijne wreekte vereeuwigen eene landwet verkreeg, bevelende dat voor altoos de kastellaen van Krakau den rang boven zijnen palatijn zal hebben. Dc koning geeft hem den tytel van zeer Door» lucbtigen. Voor  TvVEEtfOND. DRTEëNZEVENTTGSTE BRIEF. £9 Voor het overige brengen deze zoo gezochte bedieningen niet dan eer , en weinige of geene i nko m ften aen. H et grootfte voordeel, Welk men'er uittrekt, is het aendcn, 't welk zij bezorgen, wanneer zij door lieden van verdienfte bekleed worden. Zij maken een' man aenzienlijk , zoo in het hof, 't welk de bron der gunften is, als in de ridderorde, wier vriend■ fchap een' grooten beer zelfs op den troon kan verheffen. Men ziet flechts een' ftarost in den rijksraed, namelijk, die van Samogitië, die, uit hoofde van zijne aloudheid, zijne plaets onder de palatijnen heeft. Men telt 'er twee aertsbisfchoppen, vijftien bisfchoppen, drieëndertig palatijnen, zesëndertig kastellanen van den grooten zetel , en negenenveertig van den kleenen , in alles honderd zesëndertig rijks, raden *. Men geeft hun den tytel van Exetientie ; en zij matigen zich dien van Monftigneur aen , welken hun de knechts , de lijfeigenen en de arme adel gereedelijk ge. ven. De aertsbisfehop van Gnefne is, in hoedanigheid van primaet des koningkrijks , de eerfte ftaetsdienaer van het Gemeenebcst, en ver. vult, gedurende het ledigftaen van den troon, de verrichtingen van den vorst, onder den naem van tusfehenkoning. Ook beantwoorden al- * Het getal is federt tot honderd drieën vijftig gs. bragt.  De Nieuwe Reisige*, alle de eerbewijzingen, welken men hem betoont , aen de verhevenheid zijner bediening'. Wanneer hij uit zijn paleis gaet, draegt een priester, deftig opgezeten, een gouden kruis voor hem; en zijn marfchalk, uit de Kastellahen verkoren, den ftaf om hoog houdende, rijdt onmiddelijk voor hem te paerd. Op deze wijs begeeft hij zich naer den koning; en men laet den ftaf niet zalcken, dan voor de poort van het vertrek, waer de marfchalken van het hof hem ontvangen, en uit naem' van zijne majesteit verwellekomen. Zoo dra hij in de voorzael treedt, wordt het kabinet geopend; en de vorst verfchijnt, als om hem te gemoet te komen. Hij heefr, gelijk de koning, zijne amptenaers, eene talrijke lijfwacht te paerd, een pauker en trompetters, die, als hij aen tafel is, fpelen en den op- en aftogt flaen. Hij geeft gehoor, zittende onder een verhemelte, en heeft altoos zijnen kanfelier aen zijne zijde. Men geeft hem den tytel van Hoogheid en Prins; en onder de groote voorrcgten zijner bedieninge, de nuttigfte voor den Staet, is de beftraffing, waervan hij zich bijna altoos met toejuichinge des landiierts bedient. Regeert de koning kwalijk, de kerkvoogd heeft het regt om hem zulks, in het bijzonder , onder het oog te brengen. Indien hij hardnekkig blijft , beproeft de aertsbisfehop in den vollen Raed, of op een' rijksdag, of hij hem weder tot zij» nen pligt kan brengen. De Polakken zouden de  Tweehond. Driecnzeventiöste Brief. 31 deze uitgeftrcktheid van magt aen geen' weereldlijken gegeven hebben, uit vreeze dat hijde ftaetzucht zoude hebben, om zich van de kroon' meester te maken. De primaet legt geene bezoeken af, zelfs niet bij de afgezanten der gekroonde hoofden. De gezant van den paus is de eenigfte , dien hij eens gedurende deszelfs gezantfchap gaet zien. Hij weigert beftendig den rang aen de kardinalen; 't geen de oorzaek is dat het, om alle mededinging te ontwijken, den Poolfchen bisfchoppen verboden is naer het Roomfche purper te ftaen, en dat de koning altoos eenigen vreemdeling benoemd. Meü één woord, de primaet heeft de magt om geld te doen flaen, waervan de oppervorst zelf beroofd is. De koning geeft hem den tytel van Hoogëerwaerdigften; en de paus, wiens geboren afgezant hij in Polen is , voegt bij alle deze regten, dat hij zich, gelijk een kardinael, in het rood kan kleeden, uitgenomen den hoed. De bisfchop van Kujavie vervangt den aertsbisfehop vanGnefne, enoeffent de verrichtingen van den primaet, gedurende het ledigftaen van den ftoel. De bisfchoppen van Krakau en Plocko genieten alle de regten van oppervorften , de één in zijn hertogdom Severië , de andere in zijne heerlijkheid van Putulsk. De eerfte verleent zelfs brieven van adeldom; maer dezelve hebben geene kragt buiten de palen van  32 De Nieuwe Reisiger. van dit hertogdom. De geestelijkheid heefc den eerften rang in den rijksraed : dit voorregt is haer vergund door een grondbeginfel van godvrucht : de landaert heeft zich verbeeld , dat hij in de hoofden van den godsdienst ijveriger verdeedigers zoude vinden , om denzelven in alle zijne kragt te handhaven. De paus heeft hun, door eene bulle , vergund in het oorlog te ftemmen, en doodvonnisfen uittefpreken , zonder onbevoegd tot hunne bediening verklaerd te worden. De ftaetsdienaers hebben ook zitting in den rijksraed: hunne ampten geven hun zelfs eene uitgeftrektheid van magt en verrichtingen, welke de enkele rijksraden niet hebben; waeruit ontftaet dat de palatijnen met vermaek hunne landvoogdij verlaten , om eene dezer bedieningen te bekieeden. Vier ftaetsdienaers zijn belast met het regelen van den Staet, ijder in eene befturing', welke hem is toegewezen: de grootveldheer is het opperhoofd des oorlogs; de grootkanfelier zit voor in het geregt; de grootfchatmeester heeft de zorg over de geldmiddelen , en de grootmarfchalk het beftuur over de burgerregering. Deze vier takken waren , buiten twijffel, in hunnen oorfprong regten, die aen de koningklijke waerdigheid verknocht waren ; maer het Gemee. nebest heeftze verftandig onder vier hoof. den verdeeld, om het gezag van den vorst, meer en meer, te beteugelen. Het heeft op het  Tweehond; ÜRiEë'NZEVENTiesTE Brief. 33 het vermogen aen hunne bediening gehecht „ een juist evenwigt tusfchen de majesteit en de vrijheid willen vestigen. Dusdanig is inderdaed de verrichting van deze lieden van ftaet, daC zij derwijze gebruik van hunne magt' moeten maken , dat de ftoutmoedigfte oppervorst de voorregten des lünd^erts niet durft aentasten, en dai de onge matjgfte losbandigheid ten eerfte binnen de palen van haren pligt treedt. De groote amptenaers der kroone gaen voor die van Lithauwen , fchoon zij eikanderen gelijk in waerdigheid zijn. Buiten den rijksdag , doet de rijksraed de raders der regeringe , onder de oogen van denkoning , bewegen ; maer hij beflist niet dan bij voorraed ; en. de vorst kan de ftemmen niet d.vingen noch 'verdraeijen. De vrijheid vertoont zich zelfs in de uiterlijke plegtighedW; de rijksraden bedienen zich van.den leuningftoel, en dekken zich, zoo dra de vorst gedekt is. Op den rijksdag worden zij wetgevers , benevens den koning en de kamer der landboden. Deze drie ftenden zijn onafhankelijk, van eikanderen; en men eigent aen ijder van hun eene waerdigheid toe, door welke zij pnderfcheiden en afgebeeld worden; aen den koning de majesteit, aen den rijksraed hef jeza.T en aen de ridderorde de vrijheid. Zf telled het volk flechts onder het vee hunner landerijen , en zien, zonder aendoening', de dienstbaerheid van tien millioenen menfchen, XXIL Deel C  34 De Nieuwe Reuigee, eertijds gelukkiger, toen zij niet dan Sarmaten waren. De regering van den opvolger van Boleflaus , Mieciflaus de Ile, was noch langdurig noch roemrijk. Indien de gevaren den nieuwen koning noodzaekten uit zijne onachtzaemheid te ontwaken, wierp hij 'er zich welrasch weder in; en zijn verftand, door het onmatige gebruik der vermaken verwilderd, maekte plaets voor eene fchandelijke razernij , die welrasch door den dood gevolgd werd. Gedurende de minderjarigheid van Cafimir, werd de koningin, zijne moeder, met de regeringe van den Staet belast. Maer de hoogmoed, de onregtvaerdigheden en tyrannij de. zer heerschzuchtige vrouwe verwekten eenen opftand onder de Polakken , die haer noodzaekten met haren zoon te vlugten. Zij begaf zich naer Saxe , alwaer zij den nonnefluijer aennarn, en Cafimir heimelijk naer Parijs zond. De jonge prins gaf zich aen de lceröeffening der wetenfehappen over; en wanhopende om den troon te klimmen, werd hij monnik in de Orde van Clugny. De onlusten van Polen deden den landaert beiluiten hem te herroe. pen ; en de afgezanten, die de plaets van zijn verblijf ontdekten, zagen met verwondering* hunnen oppervorst onder de kap. Hij was monnik en zelfs diaken, wanneer men hem de kroon kwam aenbieden. De paus ruimde deze twee hinderpalen uit den weg; maer hij eischte eene  Twee hond. Drieënzeventigste Brief. 35 eene fchatting, den St. Peters penning geheten; en om eene foort van vergoeding aen de kloosterorde te doen, wilde hij dat de Polakken eene monnikskroon op hun hoofd zouden dragen. _ r . Onder Boleflaus den Ilen, zoon van Cafimir, vernamen zijne onderdanen, terwijl zij buiten 's lands oorloogden, dat hunne vrouwen, verdriet in deze foort van weduwfchap krijgende , nieuwe echtgenooten uit hunne flaven verkozen hadden. De warörde was algemeen; eene eeniee flechts verborg zich, uit vreeze van zich te laten verleiden, in den toren eener kerke. De Polakken werden zoo woedende, toen zij hunne onëer vernamen , dat zij , niettegenftaende het verbod van hunnen vorst, het leger verheten, om zich te gaen wreken. Maer de wapens vielen hun uit de handen, op het gezigt van deze trouwelooze echtgenooten, die fchoon misdadig, misfehien daerom geene minder bekoorlijkheid in hunne oogen bezaten. Zij lieten eenige tranen vlieten, die haer des te dierbarer maekten. Men omhelsde malkanderen; en alles werd vergeven, omdaj: men 'er te veel zoude hebben moeten ftraffen. De koning had dezelfde toegevendheid niet: gedwongen in zijne ftaten wedertekeeren , eer dan hij voorgenomen had, kwam hij te rug met een' ijzeren fcepter, en ftrafte aen deze fchuldige vrouwen het verloopen van hare mannen. Hij deed de rampzalige vruchten C 2  #6 De NrEüWE Reisïge*. frater onkuischheid uit hare armen rukken, órrï dezelven in het veld te vondeling te leggen, haer bevelende in" derzelver plaets honden te zöogen , en nergens te verfchijnen , zonde? die aen hare boriten te hebben hangen. Deze. Boleflaus, die zich, in het begin zijner regeringe, vrij wel gedragen had, eindigde met een tyran, fchaker en moordenaer tè worden. Hij roofde dc vrouw van een' Poolfchen heer, en doodde met eigen hand, in de kerk', Staniflaus , bisfchop van- Krakau, die fom tij ds de vrijheid nam om hem te beftraffen. Het hof van Rome wapende zich met alle zijne blikfemeri : Gregorius de VHe, die toen den paufelijken zetel bekleedde, én zich, gelijk gij weet, het regt om de oppervorfteri aftezetten aenmatigde, vergenoegde zich niet met met den moorddadigen vorst in den ban te doen, maer deed tevens een ontzeg aen de volken , ontfloeg hen van den eed van getrouwheid , en verbood aërt alle de bisfchoppen des koningkrijks voortaéfi eenigen koning van Polen te kroonen , zonder de toefteml ininge van den heiligen ftoel. Uit hoofde van dit onregtmatige vonnis, namen de opvolgers van Boleflaus niet meer dan den tytel van hertog aen; en federt dit vermaerde tijdftip, verviel dit land in eenen ftaet van kwijning', waeruit het veel moeitte had om zich optebeuren. Eene-  Tweehond. Drieënzeventigste Brief. 37 . j7ene volgreeks van verfcheiden hertogen vertoont niet anders dan oorlogen, wier bijzonderheden u zouden kunnen vervelen. Het volgende ?eval is van een' anderen aert Een dezer vorften, Uladiflaus de II*, had eene jonge cn weelderige vrouw, doch welke hij deugdzaem achtte. Pieter Dunin , een rijk heer, bekend door de ftouthcid zijner invallen , ontzag niemand , zelfs niet de perfoon der hertoginne, wier treken de andere hovelingen eerbiedigden. Op zekeren dag met zijnen meester op de jagtafgedwaeld, overviel hen de nacht inhetbosch, en noodzaekte hen zich op den grond onder een' boom nederteleggen. Na eenigen tijd geboert te hebben over de foort van bed, waervan de de nood hen dwong zich te bedienen, zeide de hertog tot Dunin: ,, ik wil wedden dat de abt van Skrzyn tegenwoordig meer naer „ zijn genoegen is dan wij; want hij is in de „ armen uwer vrouwe Dobiefs, uwedel- „ man, hernam Dunin , zonder zich te ont„ roeren , is ten minfte zoo gelukkig als de „ abt; want hij heeft deel aen het bed der , hertoginne". Uladiflaus was des te meer over dit antwoord getroffen, dewijl hij nog nimmer aen de deugd zijner vrouwe getwijffeld had. Bij haer gekomen zijnde , deelde hij haer deze boerterij mede; cn zij was derwijze daerover vertoornd, dat zij Dunin, onder eenig voorwendfel van muiterij', gevan. C 3 gen.  38 De Nieuwe Reisiger. gen hebbende doen nemen , hem de oogen deed uitfteken en de tong ontrukken. Het verval der zeden en tucht was in alle de rangen der burgeren ingedrongen. De geestelijkheid , wel verre van den voortgang der ondeugd en losbandigheid door haer voorbeeld te fluiten, wettigde dezelven door een nog ergerlijker gedrag. De inwendige verdeeldheden hadden 'er de list, verwijfdheid en onkunde ingevoerd. De godvruchtige milddadigheden der Christenen, en het erfgoed der armen, dienden nergens anders toe, dan om de weelde en ongebondenheid te onderhouden. De meesten geloofden dat de geftrengheid van den godsdienst alleen de gemcene zielen aenging, en trachtten minder het geloof der volken door grondige onderrichtingen te voeden , dan hunne ligtgeloovigheid door bijgeloovige godsdienftigheden ftaende te houden. Zij eischten , voor hunne ongeregeldheden , dezelfde eerbewijzingen , welken men aen hunne waerdigheid verfchuldigd was. Hunne losbandigheden hadden geen' anderen teugel dan de welvoelijkheid. Daer was'er zelfs, die verkozen hadden dezelven niet meer te verbergen, omdat zij de ergernis daervan niet konden bedekken. Zij poogden dezelven door het gebruik te wettigen , en achtten zich minder ondeugende , omdat zij minder fchijnheilig waren. Zij hadden bijna allen bijzitten of vrouwen; en  Tweehon». DRiEëNZEVENTiGSTE Brief. 39 en hunne kinders volgden hen op als wettig Gii oordeelt wel hoe de kudde moest gehoed worden door diergelijke herders. De hervorming in de zeden werd te weeg gebragt door een bisfchop uit het huis van Leczinski; een huis, dat federt langen tijd in de bezitting is om der weereld' voorbeelden van deugd te geven. De Teutonifche ridders fpelen ook eene groote rol in de gefchiedenis van Polen, omtrent het begin der dertiende eeuwe Deze Orde kreeg hare geboorte in het midden d.r kruisvaerten. Eenige Hoogduitfche bedevaertnaneers' waren 'er de grondleggers van , en rekenden de zorg om de armen en zieken te onderfteunen als hunnen eerften pligt. Boudewijn, koning van Jeruzalem, ziende de nutJhdd van deze ftichtinge, bouwde in de ftad Acre een gasthuis, waervan h,j hun de befturing -af. Korts daerna keurde de paus hunne inftelling goed : het teeken was een zwart kruts op eene witte fchouderftrook: hun regel was die van St. Auguftijn. Deze Orde droeg oudtijds den naem van Onze lieve Vrouw' van den Berg Sion , en werd gefticht in hef jaer * W, ten behoef van den Hoogduitfchen landaert. Z»j moes Ie gelijk krijgshaftig en herbergzaem zijn; en hare eerfte' wetten eischten bewijzen van adeldom. De ridders verbonden zich om de ClriVtelijke kerk en het heilige land te veren moesten de herbergzaemheid je. U 4 "  43 De Nieuwe Reïsiger. gens de bedevaertgangers van hunne landaert oeffenen. Vierentwintig leekenbroeders en zeven pries■ ters waren de eerften , die het kleed der Orde ontvingen. Het was aen deze laetften geöorlofd dc ms te doen, met den degen op zijde, en het harnas op den rug: en allen moesten zij een langen baerd dragen, en op den harden grond flapen. De Christen vorften vergunden hun groote voorregten, als eene eeuwigdurende bezitting van de landerijen en landfchappen, welken zij van de ongeloovigen zouden kunnen verpoveren. Filippus Augustus , koning van Frankrijk, vergunde den grootmeester op de vier einden van zijn kruis leliën te voeren ; en Henrik Walpoth , onmiddehjk edelman van het keizerrijk, werd de eerfte tot deze waerdigheid verheven Deze geestelijke krijgslieden, allen edel van ■ afkomst, en Duitfchers van geboorte, uit het heilige land verdreven zijnde , werden door de Polakken ingeroepen, om Pruisfen te be dwingen en aen het euangelium te onderwerken. Men gaf hun het grondgebied van Kulm en andere heerlijkheden , op voorwaerden, die flecht nagekomen werden. Dronken door hunnen voorfpoed, en niet meer dan naer de ftem der ftaetzucht'luisterende, fmeedden zij het ontwerp om zich in Polen uittebreiden wUteif V™ d6SZ^ Jandl^iaPP^ te ver! woesten. Zij poogden zelf' dit koningkrijk on-  Tweehond. DrtecnzeventigsteBrief. 41. onder hét juk te brengen; en door een zonderling verfchijnfel van ftaetkunde en godsdienst . zag men een kerkelijk genootfchap, aen de'ootmoedigheid en armoede toegewijd, alleen alle magt van eenen vermogeruien landaert opwegen.' De ootmoedigheid , de godvrucht , alle de deugden , die het taimé * moesten zijn van deze Orde, gefticht om het geloof uitiebreiden , en de zieken te onderfteunen, verdwenen voor de goederen, waer mede zij verrijkt werd. De ridders maekten zich meester van Pruisfen, Lijfland en Koerland, ftichtten bisdommen , deden kasteden bouwen , mitsgaders fteden , welken zij met Hoogduitfchen bevolkten. Zij voerden hunne wapens zelfs in Rusland , bemagtigden Samogitië, en fabelden allen , die den doop weigerden , ter neder. Men rekende dat 'er , in een' twaelfjarigeri krijg, agttien duizend dorpen verbrand waren, en dat driemael honderd duizend ftrijders het tooneel des oorlogs met hun bloed geverfd hadden. Zoo vele verwoestingen en flagtoffers , aen de ftaetzucht dezer geestelijken toegew'ijd^ fchrikten hen niet af: zij flagtten, in koelen bloede, meer dan tien duizend inwoonders van Dantzik, en deden , in het midden van een gastmad , eene meenigte van edelen, welke weigerden aen hunne geweldenarij de hand te Jeenen , het hoofd afhouwen. J „ Cs De  4» De Nieuwe Reisiger. De koningen van Polen waren langen tijd bezig met hen te beoorlogen. De ridders waren meester van Pruisfen , welks inwoonders zij ongemeen hard behandelden. Deze begaven zich tot een' opftand; en hunne tiran, nen werden eindelijk verdreven uit een land, waerin zij zich aen de fchandelijkfte buitenfporigheden overgaven. Zij verfpreidden den fchnk in de huisgezinnen ; zij fchonden dik. werf door hunne onbefcheidenheid die geenen, welken zij door hunne ongebondenheid ont, eerd hadden; en nooit eischten zij meer eerbied voor hunne waerdigheid , dan als zij de betamelijkheden van bunnen ftaet afzwoeren. Na vele gevechten en overwinningen, gelukte het den Polakken met de Orde in onderhandeling te treden; en zij noodzaekten haer het land, 't welk men tegenwoordig het koningklijke Pruisfen noemt, voor altoos te verlaten. Men ftelde vast dat ijder nieuw opperhoofd, ftraks na zijne verkiezing , in perfoon zijne hulde aen den koning en den rijksraed zoude komen bewijzen. Echter deed de grootmeester , Albert van Brandenburg, die den Luterfchen godsdienst omhelsd had, nog eeni-e poogingen tegen Polen ; maer niet kunnende flagen , verried hij zijne Orde , en bedong dat de landftreken van Pruisfen, oudtijds aen de ridders afgeftaen, hem alleen zouden toe. behooren , en na hem aen zijne nakomelingen; en dat, bij hun uitftervcn. deze bezit- tin-  Twoneehd. Driecnzeventigste Brief. 43 tingen weder onder de Pool fche heerfchappij zouden komen. Albert verbond zich voor hem en zijne opvoeren-, hulde daervan aen het Gemeenebest te doen, en wilde dat niemand van hun daerover mogt befchikken, zonder de toeftemminge der rijksdagen. Eindelijk moesten deze vorften als leden van den Staet befchouwd worden , en in de vergaderingen deslandaerts de eerfte plaets na den koning bekleeden. Sedert dien tijd, is het koningknjk Pruisfen, de aloude bezitting der Teutomfche ridderen , verdeeld geweest tusfchen de koningen van Polen en de keurvorften van Bran- den burg. , . ... . Deze Orde, in den ftaet, waerin zij tegenwoordig is, verdeelt zich in verfchillende landfchappen , te weten, den Elfas, Bourgonje Oostenrijk, Frankenland, Hesfen , Westfalen, Lotteringen, Saxe, Thunnge enz. Ilder landfchap heeft zijne bijzondere riddergoederen ; en hij, die 'er de oudfte bezitter van is, neemt den tytel van landichapsbevelhebber aen; maer hij is, gelijk de anderen, onderworpen aen den grootmeester van Duitschland , hun opperhoofd , die gewoonlijk zijn verblijf te Mariëndael houdt. Deze landfchapsbevelhebbcrs , wanneer zij vergaderd zijn, hebben regt tot het verkiezen van een grootmeester , of een' medehelper, die Katholvk moet wezen, fchoon verfcheiden ndder3 ■ goe-  44 De Nieuwe Reisiger. goederen bezeten worden door Protestanten, die verpligt zijn ongehuwd te Wijven. Ik ben, enz. Midnik, den %™ van September, 1755. Tweehonderd Vierenzeventigste Brie?. Vervolg van Polen. Dit land werd, in het jaer 1295, geregeerd door Premiflaus, die den tytel van koning aennam, zonder zich aen het hof van Rome te kreunen; maer zijn geflacht, dat meer dan vijf honderd jaren den troon met roem bezeten had, eindigde bij den dood van Cafimir den HLn, bijgenoemd den Grooten, minder om zijne krijgsverrichtingen, dan om zijne vreedzame hoedanigheden. Afkeerig van zijne gemalinne, wier minnenijdige geaertheid hem in het midden zijnetvermaken Hoorde , verbande haer Cafimir in het binnenfte van een kasteel , en ging een ander huwelijk aen met eene jonge maegd, die hem had weten te bekoren. Deze verbindtenis was eene kunstftreek , om de gunften, welken men hem niet dan tot dezen prijs wilde toeftaen, te verkrijgen. Deze deugdzame en fie-  Tweehond. Vierenzeventigs'te Brief. 4$ fiere minnares, die , om tot den troon te komen , dé vervolgingen van haren minnaer met behendigheid wcdcrftond, eischte zelfs dat het huwelijk in tegenwoordigheid van den bisfchop van Krakau zoude gefchieden; maer het viel gemakkelijk haer in dit ftuk te bedriegen; want dewijl zij nimmer den kerkvoogd gezien had fpeelde de abtvanTynik, die door den koning' gewonnen was, de rol van den bisfchop. Cafimir, walgende van deze nieuwe veroovering', verliet dezelve voor eene jonge Israëfttifche , welke hij beter naer zijnen fmaek vond; en op haer verzoek vergunde hij den Toden verfcheiden voerregten, die Polen hun mradijs hebben doen noemen. Zij kwamen 'er uit Duitschland , waervan zij de tael behouden hebben ; cn zijn 'er derwijze vermeenigvuldigd, dat zij tegenwoordig bijna het Vierde gedeelte des koningkrijks uitmaken. Men befchouwt hen als de rijkfte inwoonders des lands, waervan zij zich als de pachters gemaekt hebben. De zaekbezorgers van het hof en der grooten geworden, leveren zij. aen den koning en den rijksraed de geldfommen, welken dezelve in de dringendfte behoeften noodig hebben. Zij verkoopen zeer duur aen de edellieden het geene met derzei ver weelde overeenkomt , en koopen tot een' geringen prijs de voortbrengfels van derzelver landerijen, welken zij naer de buitenlanders vervoeren. Zii leven verfpreid in de fteden, ten platten 3 lan-  40" De Nieuwe Reisigèr, lande en in de vlekken . drijven in het öpertbaer allerlei foort van koophandel . bezitten de winkels en herbergen en oeffenen vrijelijk hunnen godsdienst. De ingang van het paleis ftond hun open , onder de regering van Soa bieski ; en één van hun,Betbfal genoemd, was voornamelijk, gelijk een andere Mardoeheus , zeer verre in de.goede gunfren der koninginne. Hij had de koninklijke tollen gepacht, en vertrouwde de befturing van dezelven aen deelgenooten van zijnen landaert; maer dewijl men met ongeduld verdroeg da't de koopmanfchappen der Christenen aen hunne knevelarijen onderworpen waren , borst de algemeene verontwaerdiging uit ; eh na den dood des konings, veroordeelde hen zijn opvolger tot geftrenge ftraffen , indien zij, onder welk voorwendfel het ook ware, zich met de befturinge der tollen bemoeiden, of zich daerin drongen. Verontwaerdigd over de wreedheid , met welken de Poolfche edellieden hunne boeren behandelden, antwoordde Cafimir de Ille aen deze laetften, toen zij hunne klagten over de onderdrukkingen hunner heeren voor zijnen troon bragten: Hoe! mijne vrienden, be„ zit gij dan geene fteenen of ftokken " ? Hij zeide tot de edellieden, om hen te vermurwen omtrent het lot dezer geringe en door de keetens der dienstbaerheid gekluisterde lieden: j, Befchouw deze ongelukkigen , van hunne ?> ge-  TwEEHOND. ViERENZEVENTICSTE BRIEF. 47 . geboorte af overgeleverd aen alle de ram. * pen dezes levens. Door de armoede verwezen tot den laetften rang der famenle" vinge, opgevoed in den arbeid en de be, " hoefte, genoodzaekt den honger, den dorst, " da geftrengheden der jaergetijden , de on" aefteldbeden der lucht te verdragen , en ' naeuwelijks gekleed met eenige vodden, brengen zij moeijelijke dagen door met de aerde om te fpitten , begeven zien , van vermoeidheid afgemat, in eene naeuwehut, " eten, bij het licht der fchemeringe , het " overfchot van eenige geringe fpijzen, met " hun zweet en misfehien met hunne tranen befproeid, en hebben, om te rusten, geen ander bed, dan een weinig bar ftrooi , en ï' fomtijds zelf de aerde , die hun tot eene *' wieg gediend heeft». Hoe zeer bekoort het mij de ziel van dezen vorst deel te zien nemen in het lot dezer ongeluklrigen, en hem hetmededoogen der aendoenlijke harten^ hunnen toeftand te zien opwekken 1 Hij maekrverfcheiden nuttige wetten voor toe ongelukkige klasfe van burgeren ; maei deze verftandige wetten, die hem den tytel van koning der boeren verworven, hielden geen ftand dan tot zijnen dood. Hii had tot opvolger Lodewijk van Hongaren , zijnen neef, die de kroon niet verkreeg , dan door het maken van een verdrag Bet den landaert, 't welk aengeraerkt kan wor-  4* Dé Nieuwe Reisïger. worden als den oórfprong van die vermaerde Pactr, Cnnventa, zoo heilig onder de Polakken. Gii weet dat men door deze woorden verftaet zeki re overeenkomften, beroemd in de befturing van dit koningkrijk, waervan zij als de grondwetten ziin. Men vermeerdert of vermindertze bij ijdere verkiezing; en de nieuwe koning , die dezelven zweert in acht te nemen, ontflaet de landmaten van den eed van getrouwheid, indien hij zelf nalaet daeraen getrouw te zijn. Sedert Lodewijk van Hongarijen, heeft her Gemeenebest diergelijke verdragen met de meesten zijner, oppervorften gemaekt; en de artikels daervan worden geplaetst onder de inftdlingen van dit koningkrijk. Zij werden in het begin in. het Latijn gefchreven; maer Uladiflaus de IVe deedze iii het Poolsch opftellen; en deze verandering is federt in gebruik geraekt. Het oogmerk dezer volken, door het verkiezen van een' vreemdeling, in den perfoon van Lodewijk, was het verkrijgen van voorregten , die zijn gezag konden verzwakken^ en toen men zich in ftaet zag om den troon aentetasten, ontroofde men hem een gedeelte zijner regten. De koningen, die, voor deze omwenteling, over het oorlog en den vrede beflisten , wetten maekten , de gewoonten veranderden, inzettingen affchaften, fchattingen opleiden , en over de openbare fchatkist befchikten, zagen alle deze drijfveders der op"*  TWEEHDNÖ. ViERfiNZEVENTISSTÊ BRIEF. 4^ Opperfte magt in de handen van den adel overgaen, en gewenden zich derwijze aen tegengefproken worden , dat een bevelfchrifts tegen de begeerte des landaerts van den troon afgekomen, door den fabel dezer nieuwe flaetsgezinden in ftukken wierd gehouwen, onder de oogen van den koning zei ven. Dus verhief zich, door eene omwenteling , lang te voren bereid, en altoos, in het midden der grootfte hinderpalen, met kunst' beftuurd, in den boezem van een groot koningkrijk^ eensklaps een oppermagtig ftaetsgebied , dat 'er zich nog in onze dagen ftaende houdt; pene zeldzame gebeurtenis , die de gedaente van den Staet zal veranderen , en 'er twee mogendheden toonen, altoos bezig om eikanderen te vernielen. Aen de eene zijde, gebruiken de koningen de magt, waermede zij bekleed zijn, alleen tot wederverkrijging Tan die geene, welke men hun ontrooft; en aen den anderen kant poogt een geheel volk de voorregten zijner meesteren aentetasten , om die geenen, welken het zich toegeëigend heeft, te beter te verdeedigen. De landaert, door gedurige horten gefchokt, zalvoortaen, beurt om beurt, of naer de verwarring of naer de tyrannij overhellen , zonder iets in zich te vinden, bekwaem om de Jwoede van eenen adel , naerijverig om te regeren, of den argwaen zijner koningen, vijanden van alle verdeelirig' der magt', te beteugelen. Naeuwelijks zijn zij op XXII. Deel. D deri  j© De Nieuwe Reïsïger. den troon gezeten , of zij zouden alles, Wat iets toegebragt heeft om hen daerop te verhef, fen, wel willen vernietigen; en dikwerf ontftaen 'er niets anders dan ftormen , vanwaer men eene zaphte en lieffelijke kalmte verwachtte. Hieruit fpruit deze gedurige ftrijd tusfchen de majesteit en vrijheid. Door het vestigen van de eendragt' tusfchen deze twee mogendheden s zouden de koningen gewaer worden dat de fterkfte fteun van hunnen troon, hun roem, hunne welvaert, bun voorfpoed en hunne rust alleen beftaen in de liefde hunner volken ; en de adel, ontheven van de vreeze om door den koning verdrukt te worden, zou alzoo naerijverig zijn over de achting en getrouwheid , welken hij aen zijne vorften verfchuldigd is, als over de vrijdommen, die heitf eigen zijn. Dit rijk is opperhoofdig , dewijl het een koning heeft; en deze koning is, niettegenitaende de wetten, die zijne magt beteugelen fomtijds genoodzaekt als een oppervorst te regeren, voornamelijk in. den tusfchentijd der rijksdagen, wanneer de behandeling der zaken geheel aen hem vervallen is. Dit rijk is insgelijks eene volkheerfching , dewijl de rijksraed en ridderftand het zelve, onafhangelijk van den koning, regeren. De verdeeling der opperhoofdigbeid, waervan een gedeelte in de handen van den vorst blijft, en het andere tus-  Tweehond. Vierenzeventigste Brief. 51 tusfchen de Arenden van het koningkrijk verdeeld wordt, kan niet beftaen, zonder eena meenigte van wanorden te verwekken. De koning , bij voorbeeld, ftelt de overheden aen , en begeeft de voorname bedieningen. De grootveldheer vindt zich , in het gebied over de heirlegers, en de grootfchatmeester j in de befturing van de inkomften des landaertsj met koningklijke regten bekleed. De vierfchaer des geregts vonnist zonder hooger beroep ; de rijksraed beflist over de gevvigtigfte zaken ; de ridderftand geeft wetten , in de kleene vergaderingen en rijksdagen, en regelt het koningkrijk naer zijn'goedvinden. Met één woord , ijder bijzonder perfoon geniet koningklijke regten in zijne landgoederen, gebiedt 'er als oppervorst, en ftreeft naer het vermogen, de onafhangelijkheid en het gezagj die alleen aen het Gemeenebest moesten toebehooren. Uit dezen ftrijd van regtsgebied ontftaen verwarringen en onlusten, die niet dan door de onafgebroken verëeniging der drie ftenden kunnen vermijd worden. Doch hier vindt men geene ftaetsgefteldheid, waerin een ftelfel van gezag heerscht, 't welk de gemoederen herëenigt, en hun weder gelijkvormige gevoelens inboezemt. In tegendeel ontmoet men eene regering, waerin ijder bijzonder perfoon meent regt te hebben, om Volgens zijne inzigten te handelen ; waerin het belang de hartstochten beftuurt, de hartsD % tóch-  52 De Nieuwe ReisIger. tochten de wetten beknibbelen, en de wetten niemand verbinden. Lodewijk van Hongarijen had naeuwelijks bezitting van zijne nieuwe ftaten genomen, of hij vergat zijn verdrag , en verbrak zijne beloften. Zijne eerfte bedrijven vervreemden de harten zijner onderdanen van hem: hij beriep eene rijksvergadering buiten het koningkrijk , en begaf zich derwaerds met twaelf rijksraden , die zijne onregtvaerdige eifchen onderfchreven. Een eenige, Lubranski genoemd, weigerde de hand daeraen te leenen* en gaf aen Rafaël Granowski, grootmarfchalk der kroone, kennis van de lafhartigheid zijner amptgenooten. Deze laetfte beriep, mettoeftemminge van den primaet en den veldheer van Groot-Polen, eene vergadering, waerin de koning en de rijksraden van zijnen aenhang genoodigd werden. Granowski doet de elf verraders vatten, en beveelt dat men hun het hoofd afhouwe. De lijken dezer rampzaligen worden ter zijde gelegd , onder de trappen van den troon, met een tapijt bedekt. Lodewijk, onbewust van deze verfchrikkelijkeftrafoeffening', treedt in den rijksraed: de groot, marfcimlk neemt het woord, doet den koning verwijtingen en verbreekt alles, wat de vorst op den rijksdag gedaen heeft. Vervolgens het tapijt opligtende, en deze bloedige lijken toonende: „ zie daar, zeide hij, hoe de verra„ ders, die uwe belangen, ten nadeele van 3, die  Tweehond. Vierenzevïntigste Brief. 53 „ die van hét Gemeenebest zullen omhelzen, " in het vervolg zullen geftraft worden. " " Lodewijk wordt in de gefchiedenis vertoont als de vriend der geletterde lieden, welken hij beminde, niet om hunne goedkeuring te verwerven , of hunne berisping te ontwijken, maer omdat hij hen kende als de eenigfte lieden , bekwaem om zijnen volken reden, edelaertige gevoelens en deugd inteboezemen; om de menfchen te bekoren , te verlichten , te dienen, en door de liefde tot de wetten, veiliger dan door pligt of vrees, te onderwerpen; om hun de bron der beguichelingen en dwalingen , en de middelen omze te herftellen , aentewijzen. Dikwerf vermomde zich deze vorst als een gemeen man ; en onder het volk vermengd, kreeg hij kennis van die waerheden, welke dikwils, tot ongeluk der koningen , nimmer tot den troon komen. Dit bezorgde hem het voordeel, dat hij de behoeften van die ongelukkige klasfe van ingezetenen, welke eene blinde en onregtvaerdige ftaetkunde met voeten treedt en veracht, met eigen oogen befchouwde, en dezelve verligtenis toebragt. . De Polakken , die, tot dezen koning toe, door oppervorften van hunnen landaert geregeerd waren, gaen dezelven voortaen zoeken fn Lithauwen, Frankrijk, Zweden en Duitschland. De naerijver der heeren, die zich allen gelijk in verdienfte even als in geboorte achten, *>■ J p 3 doet  54 De Nieuwe Reïsiger. doet hen den voorrang geven aen koningen, wier opvoeding en zeden dikwerf geene de minfte overeenkomst met de vooroordeelen en gewoonten des Jands hebben. Men befeft jigtelijk hoe bitter -het den hoogmoed valt, wanneer men moet afhangen van een' man, die te voren ons gelijk was. Men gehoorzaerat, zonder afkeerigheid , aen vorften, die federt langen tijd in bezitting geweest zijn om wetten te geven. Doch dus is het niet gelegen met een' enkelen onderdaen, dien een gelukkig geval op den troon plaetst: men ziet hem niet dan met een oog van wangunst' eenen rang bekleeden, waernaer men zelf konde dingen; en de afhangelijkheid wordt dan een ondragelijk juk. Lodewijk liet , bij zijn overlijden , twee. dochters na: de Polakken verwierpen de oudfte, en droegen de kroon aen dejongfteop, cnder voorwaerde dat zij geenen anderen ge. mael dan van hunne handen zoude aennemen. Onder de mededingers deed Jagellon de kroon van Lithauwen fchitteren, welke hij aen die van Polen beloofde intelijven. Hij deed meer; hij onderfchreef de vorm eener vrije ftaetsre. geringe, welke de landaert had aengenomen; en tot dezen prijs trouwde hij de jonge Hedwige , regeerde over de Polakken , en werd de ftamvader van een geflacht, dat langen tijd dit koningkrijk regeerde. Men had nog tot eene voorwaerde gefield, dat hij den Christe- lij.  Tweehond. Vierenzeventigste Brief. 55 lijken godsdienst zoude omhelzen; en hij kwam dezelve beter na, dan die van zijne erffehjke goederen met het koningkrijk te vereenigeh. De begeerte om de bezitting, welke hij van zijne voorvaderen had, voor zijne nakomelingfchap te bewaren, en misfchien, in geval van onheil, zich zei ven eene wijkplaets te bezorgen, deed hem eene belofte breken , die niet dan honderd jaren daerna ftand greep. De andere artikels waren dat de Lithauwers en Polakken niet meer dan een eenig volk zouden uitmaken; dat zij, door hunne afge? vaerdigden, regt en zitting zouden hebben op alle de rijksdagen, en bijzonderlijk op die van de verkiezing' der koningen, die altoos in Polen zouden gefchieden ; dat zij hunne regering en gewoonten zouden behouden; en dat hen groothertogdom Lithauwen niet anders mogt befchouwd worden, dan als een oppervorftendom, bondgenoot van Polen; dat het altoos zijne grootamptenaejs, zijn leger, zijne fchatkist en bijzondere krijgsöverften zoude hebben; dat het niet meer dan het derde gedeelte van de inkomften des konings zoude opbrèn* brengen, dat de bedieningen niet dan aen in-? boorlingen zouden gegeven worden ; dat de munt aen de beide volken gemeen zoude zijn; en dat de rijksdagen beurtelings in Polen en Lithauwen zouden vergaderen , zoodanig echter dat, om de gelijkheid tusfchen de drie groote landfchappen , waeruit het GemeeneD 4 bes?  5$ De Nieuwe Reisiger, best beftaet, in acht te nemen, de beurt var. Lithauwen met weder zoude invallen, dan na twee rijksdagen, na eikanderen te Warfchauw gehouden, de eerfte voor de beurt van KleenPolen, en de tweede voor Groot-Polen Men noemt Rijksdagen , gelijk gij'weet, de algemeene vergaderingen van bet konink£jk, en Landdagen de bijzondere bijeenkom«en van een landfchap of grondgebied. De rijksdagen hingen oudtijds af van den wil des vorften, die den tijd , de plaets en during derzelven, naer zijn goedvinden, bepaelde; maer de wetten hebben federt vastgefteld dat zij alle twee jaren, en beurtelings, eens te .Grodno, en tweemael te Warfchauw, zouden vergaderen, en niet langer dan zes weken duren Het ftaet nog aen den koning dezelven bijeen te roepen; maer indien hij daerin nalat> is heeft het Gemeenebest de magt, om uit "zich Zeiven te vergaderen. Men maekt een begin met het afzenden van rondloopende brieven aen de grooten van het rijk, om hun gevoelen te hebben over de zaken , die verhandeld moeten worden. Men houdt vervolgens eene bijzondere bijeenkomst, of landdag, in ijder waiwoodfchap , ter verkieziuge van de gevol magtigden van den ridderftand, die, opden al gemeenen rijksdag , de kamer der landboden moeten uitmaken. Men beraedllaegt vervolgens over de voorfchriften, welken men hun 2al geven. Deze landboden zijn zulke gebei- ligde  Tweehond. VierenseventiGste Brief. 57 ligde perfonen, dat onder de aloude regering een Saxisch krijgsbevelhebber, die een' landbode ligt gekwetst had, om eene ontvangen belediging te wreken, tot den dood veroordeeld, en niettegenftaende alle de befcherming van den oppervorst omgcbragt wierd. Het belang van het hof vereischt , dat het zich onder hen voorziet van welgezinde perfonen, die hunne voorfchriften naer zijne oogmerken fchikken. De wet begeert dat de landdagen , om de kuiperijen te verminderen , allen op denzelfden dag gehouden worden , in de landftreken, door de inzettingen bepaeld , cn dat zij niet vergaderen dan in de kerken, ten einde de heiligheid derplaetfe, bijeenen landaert, zoo fterk aen zijnen godsdienst verknocht, het oproer te gemakkelijker voorkome of bevredige. Doch deze voorzorg, wier goed gevolg de godsdienst zoude fchijnen te moeten verzekeren , verhindert niet dat de gefchillen fomtijds zoo hevig worden, dat 'cr bloed geftort wordt. Oudtijds befliste de meerderheid der ftemmen het lot der vergaderingen ; maer de zwakheid der koningen , en de liefde tot eene kwalijk begrepen vrijheid, hebben dit gebruik doen veranderen ; en men heeft federt de algemeenheid van ftemmen vereischt. Indien een landdag , door de beftendige tegenkanting van één of meer leden afgebroken wordt , zendt hij geene landboden op den algemeenen rijksdag. Dus D j re-  58 De Nieuwe Reisicer, regelt men den ftand van een groot aental van burgeren, zonder [hen geraadpleegd te hebben; en het regt, dat de geboorte hun geeft, dit regt, dat hen vrij en onaf bangelijk maekt, en hen in eene volkomen gelijkheid met de andere onderdanen van het koningkrijk Helt, is hun ontroofd, of wordt hun onnut, door de droevige omftandigheid van eenen landdag , die niet gelukt is. Hunne gelijken onderwerpen hen met geweld aen hunne denkbeelden, welken zij, ep eenen rijksdag, hadden kunnen tegenfpreken, om te beletten dat men dezelven tot eene ftaetswet maekte. De Polakken, geloovende dit voorregt niet te kunnen affchaffen , zonder hunne vrijheid te kwetfen , zien niet dat zij zich van deze vrijheid zelve berooven, door eenen handel, dien zij den bekwaemiten achten om het verlies van dezelve te beletten, Inderdaed, indien hij , die 'er gebruik van maekt, eene verga, dering kan afbreken, is hij dan niet juist de eenigfte, die de magt bezk, welke aen allen gsmeen behoort te zijn ? Hij fluit de werkzaemheid der bijeenkomst', fchorscht de algemeene en bijzondere zaken, en kluistert het ganfche Gemeenebest. Wat zoude 'er meer kunnen gedaen worden door een' oppervorst die geweldigerhand zoude willen toonen tot hoe verre zijn gezag gaet over volken , die aen zijne bevelen onderworpen zijn? Waerom hebben zich de Polakken aen dc koningklijke magt  Tweehond. Vierenzeventïsste Brief. 59 magt ontrokken, indien zij zich flaven wilden maken van ijder, die de ftoutheid had, orn zich tegen hunne befluiten te kanten ? Kan men zich verbeelden, dat zij, hem dit vermogen gevende, zich zelfs hebben willen noodzaken zich daeraen te onderwerpen ? Een groot heer , die eenige oogmerken heeft, kuipt onder de hand , om lieden, die hem aenftaen, te doen verkiezen, of om de geenen, op welken hij geen vermogen heeft, uittefluiten. Anderen richten tegenbatterijen op: van wederzijden wordt dan alles, gefchenken en beloften, in het werk gefield, om zich van den ukflag te verzekeren ; en men befchouwt het in ftand houden , of het afbreken van eenen landdag, als de zegeprael van de vrije ftaetsgezinde bekwaemheid. Om'cr zijne ftem te geven, moet men een gezeten edelman zijn, of uit een geflacht, dat in het gebied, waerin de adel vergadert, landgoederen bezit, gefproten wezen, en ten minfte agttien jaren bereikt hebben. De oudfte rijksraed van het landfchap zit 'er voor, tot het verkiezen van een' marfchalk, die 'er de be? raedllagingen van. beftuurt. Zes weken voor den algemeenen rijksdag, worden 'er, zoo in Polen als in Lithauwen , vierenzestig van deze bijzondere vergaderingen gehouden * die, volgens de inzettingen , flechts vier dagen moeten duren. Dewijl zij nooit allen te gelijk afgebroken worden, gaet de groote rijksdag al-  oo De Nieuwe Reisiger. altoos voort des maendags na St Michiel Men fpreekt om denzelven te vervroegen, en" hem voortaen in de maend Augustus te be. palen. De koning, de rijksraden en landboden begeven zich plegtig naer de kerk , wonen 'er het doen van de misfe bij, en hooren de premicaetiie, na dewelke zijne majefteit zich gaet plaetfen op den troon, die hem in dc kamer van den rijksraed bereid is. Eene van de eerfte verrichtingen der landboden, in eene andere zael vergaderd, is de verkiezing van den mar. jchaik of voorzitter van den rijksdag. Deze benoeming, dikwerf vergezeld van zeer hevige twisten, prikkelt de eerzucht van alle de afge. vaerdigden; want behalve dat deze bediening groote voorregten heeft, geeft zij middelen aen de hand, om zich van de grooten te doen zoeken, van het volk te doen beminnen, van den koning te doen vrcezen, en van allen te doen eerbiedigen. Zijne verrichting beftaet m de beraedflagingen te befturen, en de orde m de vergaderingen te handhaven. Hij ont vangt de klagten , fteltze den Raed en den vorst voor, en waekt tot de hervorming van de misbruiken Het is het grootfte belanvan het hof, heimelijk te werken, om een' marfchalk, die een vriend van den vrede het algemeene welzijn en de kroon is, te doen benoemen. Deze verkiezing moest reeds in de eerfte zitting gefchieden ; maer de twisten gaen  Tweehond. Vierenzeventïöste Brief. 6i gaen zoo verre, dat de rijksdag fomtijds afgebroken wordt , zonder dat men omtrent dit ftuk heeft kunnen overeenkomen. Ijder edelman mag in de kamer der landboden komen , om getuigen van hun gedrag te zijn. Sommigen worden 'er geleid door eenig ernftig belang, anderen door eene enkele opwelling van nieuwsgierigheid. Gemeenlijk geeft men den naem van Scheidsmannen aen deze aenfchouwers, welken men noodzaekt te vertrekken , wamaeer 'er geheime zaken moeten verhandeld worden. Zeker afgezant, voorde eerftemael getuige van deze plegtigheid , en verftoord omdat hij zich uit de vergaderzae" moest begeven , zeide overluid in de volle vergadering: „ Ik vertrek, heeren, dewijl j, gij het mij beveelt; maer ik verwittig u dat mijn koetzier mij , binnen den tijd van -j, twee uren, alle uwe geheimen zal te ken„ nen geven. " Waerlijk, hoe zal men ftaet maken op de befcheidenheid van vier of vijf honderd menfchen , die deze beraedflagingen bijwonen ? Zoo dra een afgevaerdigde een woord fpreekt, om den marfchalk, dien hij begeert, te benoemen , kan ijder fcheidsman hem zeiven wraken, of als niet wettig verkoren, of als door eenig geregtsvonnis ontëerd. De landbode, tot ftilzwijgen veroordeeld, heeft dan zelf de vrijheid niet, om zijnen aenklager Ce beantwoorden. Doch zoo rasch de marfchalk ver-  6z De.Nieuwe Reisïger. verkozen is, onderzoekt men de befchuldiging; én-naer men het geval bevindt, geeft men den landbode zijne werkzaembeid weder, of fluit hem buiten de vergadering; 't geen eene onteering is. Op het oogenblik, dat men den marfchalk feenoemd heeft, wordt de rijksdag gevormd; en. hij begeeft zich, met de afgevaerdigden, in de zael van den rijksraed, om den koning te begroeten. De deuren ftaen voor ijder open j omdat men 'er van het algemeene welzijn handelt. Zij, die 'er alleen uit nieuwsgierigheid komen, ftaen verbaesd over de grootschheid der vertooninge; de koning alleen, zittende op een' verheven troon, wiens trappen met de groote amptenaren der kroone verfierd zijn; de eerfte kerkvoogd, die den vorst in luister bijna evenaert; de rijksraden, twee deftige en achtbare rijen uitmakende ; de ftaetsdienaers tegenover zijne majesteit; de afgevaerdigden^ rondom de rijksraden verfpreid, en overeind ftaende. De vreemde afgezanten hebben 'er ook beftemde plaetfen, mits dat men hen kan doen vertrekken, als de rijksdag het raedzaem oordeelt. De landboden keeren weder naer hunne kamer, na dat zij de hand zijner majesteit -e. kuscht hebben , die hun de eendragt en bde liefde tot het algemeene welzijn aenbeveelt. De eerfte verrichting van den rijksdag is het lezen van de JPaüa Conventa, die, gelijk ik u ge-  Twèehond. VierenzeventtgsteBrtef. - heb-  Tweehond. Vijfenzeventigste Brief. S3 hebben zich in Polen vermengd met eene Öosterfche pracht, die. meer rijkdom dan fmaek vertoont. Ijder jaer doen de wijnen van Hongarijen, en de huisfieraden van Parijs, Engeland, Perfië, Turkije en China onnoemelijke bommen verdwijnen; zoo dat het denkbeeld van de krijgsbenden te .vermeerderen , door middel van eene nieuwe fchatting', tevens de groote heeren, die alleen denken om met luister te leven, en de enkele edellieden, waervan de meesten naeuwelijks genoeg om te leven hebben, affchrikt; want terwijl een honderdtal van palatijnen , kastellanen en ftarosten , mitsgaders de bisfchoppen en groote amptenaers der kroone de rol van Aziatifche Satrapen fpelen, zoeken honderd duizend geringe edelen het noodzakelijke. Zij zijn nog minder in ftaet om , gelijk eertijds, wapens en paerden te hebben, óm te veld te trekken, zoo dra het welwezen van den Staet hen daertoe roept; en door een gevolg van dezelfde wanorde , hebben'de inkomften van den adel geen plaets meer, zoo min als andere gebruiken, die zijne krijgshaftige geaertheden voedden. De krijgsbenden van het Gemeenebest worden verdeeld in twee heiren; namelijk dat van het groothertogdom en dat der kroone. Zij zijn derwijze onderfcheiden, dat ijder, afzonderlijk legerende, niets anders kent dan zijne bevelhebbers, zijn' opper- en. onderveldheer. Onaf bangelijk van eikanderen, onder meestenF 2 tijd*  J?4 De Nieuwe Reisiger. tijds verdeelde opperhoofden, ontberen zij bijna altoos die eenigheid, welke de kragtért vereenigr; en het is meer dan eens gebeurdy dat. terwijl het eene optrok, het andere bleef liggen, en dat zij zelfs tot onderlinge bedreigingen zijn uitgëberften. De koning , hen 'benoemende , geeft hun den ftaf van bevel. Het is eene foort van wapenknots, die zeer kort en op het eind met een' zilveren of zilververgulden knop voorzien is. Dit teeken van waerdigheid wordt niet in deh krijg gedragen, maer dient alleeri, gelijk dë marfchalksftaf van Frankrijk, om de geflachtWapens of tafereelen te verfieren. Wanneer deze bevelhebbers in het leger verfchijnen, houdt een ruiter voor hen een regte lans, met linten en pluimen verfierd. Zij wordt altoos om hoog gehouden voor den koning, als hij in perfoon oorloogt; en dan wordt die der veldheeren, uit eerbied voor zijne tegenwoordigheid, nedergebogen op het ligchaem van het paerd gedragen. ■ Het vermogen dezer opperhoofden heeft geene palen; hunne vierfchaer is onafhangelijk van den koning zeiven; en zij geven geene rekenfehap van hunne verrichtingen, dan aen het Gemeenebest. Dit groote gezag wordt niet gefchorscht, dan wanneer de vorst zelf het bevel voert. Zij verzamelen de krijgsben- • den, regelen de optogten, beflisfen de veldflagen, deelea de belooningen uit, bevelen de ftraf-  Tweehonï). Vijfenzeventigste Brief. §5 ftraffen, verheffen en danken de krijgsbevelhebbers af, doen onthoofden, hebben regt van leven en dood, en beftemmen de wwterlegeringen en bezettingen. De krijgsbenden begeven zich derwaerds, langs wegen, welken zij zeiven uitkiezen; en dewijl zij geene vaste togten, noch verzorgers, noch magazijnen hebben , leeft de foldaet op kosten van het land. Men fpaert de landerijen der edelen, uit vreeze van hen te vertoornen; en alle da fchade -wordt gebragt op de ftarostdijen en de kerkelijke goederen, welken,men ookbezwaert met de jaerwedden der twee veldheeren, omtrent vijftig duizend livres voor den eerften, en veertig duizend voor den tweeden. Deze laetfte heeft geene andere magt, dan die hem de eerfte wil Taten; maer wanneer de opperveldheer afwezend is, wordt zijne plaets door den onderveldheer vervult. De inlandfche ruiterij, beftaende geheel uit edellieden, en onderfcheiden door het verfchil der namen, wapenen en kleederen, is buiten kijf de eerfte en voornaemfte bende der Poolfchekrijgsmagt. DeHusfaren, van het hoofd tot de voeten geharnasd, en met lanfen en zinkroeren gewapend, zijn in den eerften rang geplaetst. Zij moeten in dezen dienst geweest zijn, om tot waerdigheden en bedieningen optekhmmen. Het paerdevolk van het overige van Europa is niet bij hen te vergelijken, zoo ten aenzien van de bevalligheid als fchoonheid. Verbeeld F 3 u  86 De Nieuwe Reisïcer. u een' ruiter van eene voordeelige géftaïte, bedekt met een glinfterend harnas, een heim op het hoofd , eene pantherhuit), wiens muil voor op den linkerfchouder vastgehecht is, en het overige van achteren hangt, eene vergulde lans van tien of twaelf voeten, aen de punt voorzien met eene afhangende kwast, om de paerden van den vijand te verfchrikken, wijders twee zinkroers en twee fabels : dees man, dus gewapend, zit op een heerlijk paerd, welks gareel met gebrandfchilderde gouden platen verrijkt, en met gefteenten verfif rd is: ziedaer den Poolfchen Husfaer in zijn' geheelen krijgstoeftel. De Pancernes, dus genoemd naer hunnen maliënkolder, voeren den fabel en het korte vuurroer. Zij hebben eene ijzeren kap, die hen tot aen de fchouders bedekt, en alleen de helft van het aengezigt bloot laet. Deze twee benden beftaen uit edellieden , vereerd met den naem' van wapengenooten of raedgezellen, die aen alle adelijke krijgslieden, als een tytel van onderfcheiding' gegeven wordt. De opperbevelhebbers maken 'er zoo veel werk van, dat zij hen aen hunne tafel toelaten; cn ijder van hun mag tot dertig knechts toe hebben, Pakolets genoemd, gewapend ftrijdende als hunne meesters. Schoon deze ftrijd. bare knechts, volgens hunne inftelling, niet dan gemeene perfonen zijn, ziet men echter ook onder hen meenigvuldige arme edellieden. Hoe  Tweehond. Vijfenzeventigste Brief. Sv- Hoe meer Pakblèts een edelman heeft, des te meer geld trekt hij van het Gemeenebest; trekken , met de behoorlijke toerusting' naer zijnen ftand\ voorzien met den noodzakeiijken voorraed tot zijn voedfel, en verzeld van een rijtuig om denzelven te, vervoeren. Men zonderde niemand van de wet uit, dan de burgemeesters , gezworenen, fchepens en ftadvoogden der fteden, de jonge lieden beneden de zestien jaren, de grijsaerts boven de zestig jaren , de beamptfchrijvers, de geneesheeren, de regtsgeleerden, de bakkers, de molenaers, de armen , de zieken , de nieuwgetrouwden gedurende het eerfte jaer, en de vrouwen al haer leven. Om echter eenig voordeel uit alle deze vrijdommen te trekken , gebruikte men de armen om bruggen te bouwen, de moerasfen uittedroogen, nieuwe fterkten te ftichten, en op fchildwacht te ftaen op de grenzen. De Zieken waren gehouden iemand in hunne plaets t-e ftellen, indien hunne vermogens het toelie. ten; en de juffers moesten het getal van ridderen zenden, welken zij uit hoofde van hare leenen verfchuldigd waren. Dus liep alles famen tot de algemeene onderneming , die altoos door eenig groot belang van het vaderland was voorgefchreven; en opdat niets dezelve zoude verontrusten, bragten de brieven yan berdeping'dezelfde uitwerking voort, als onze brieven van ftaet., tegen welken men zoo zeer gefchreeuwd heeft, en die nogthans yan degrootfte aloudheid in het koningkrijk zijn. Men  Tweehond. Vijfenzeventigste Brief. 93 Men verzekert dat Polen, in pospoUte vergaderd , twee honderd en vijftig duizend edelheden te paerd, en meer dan honderd duizend voetknechten,, die met eene ongelooffelijke ftand vastigheid alle de moeijelijkheden des oorlog verduren , in de wapenen kan brengen. Maer deze beroeping heeft geene plaets, even als in Frankrijk , dan wanneer de Staet met een genakend gevaer gedreigd wordt. Om 'er toe overtegaen, moeten ook de rijksraed en ridderftand , op den vollen rijksdag , hunne toeftemming daertoe gegeven hebben. De koning vaerdigt dan zijne brieven af door alle de waiwoodfchappèn , regtsbannen en heerlijkheden. Men draegtze, in ijdere landftreek, ontrold en vastgemaekt aen het eind van een' ftaek, omze op de landdagen en in de fteden te lezen en aftekondigen met luider ftemme. Het gebruik wil dat menze driemael achteréén rond zendt, in den tijd van eene maend , of alleenlijk tweemael, met toeftemminge van den rijksdag. Alle de rijke edelen trachten dan alle hunne pracht te doen fchitteren. Gewoon op hunne landgoederen als oppervorften te le. ven , denken zij dat hunne weelde hen tot in het oorlogsveld moet volgen. Wat zeg ik? Zij toonen in deheirenmeer pracht dan op de landgoederen; hunne tenten-zijn kostelijker dan hunne huizen. Dit is de oorzaek van die tntelbare wagens , welke hunne ■ optogten ver-  $4 De Nieuwe Reisiger. verhinderen , en hunne verrichtingen vertragen ,! die hoeveelheid van paerden, die mee. nigte van knechten, welke den foldaet uithongeren , en het gebrek in het land brengen Deze lieden, die zoo veel afftand tusfchen zich zei ven en de andere rangen ftellen, trachten zien voornamelijk te onderfcheiden door dè pracht van hunne tafel, de grootheid van hunnen hofftoet, en de kostelijkheid van hunne kleederen. Stijgbeugels van louter zilver, overtrekfels met goud geborduurd j een Juipaerdtijger- 0f panthervel, met een'krijgszwier omhangen , befchilderde of vergulde fpietfen, fchildknapen , even als hunne meesters gekleed , die heerlijk opgetuigde paerden gelei» den, geven aen deze krijgsmagt een zweemfel van pracht, welvoegelijker aen eene zegeftaetfie, dan aen een heirlegcr, dat ten ftrijde optrekt. Alle de geregtshoven ftaen fr.il, wanneer de Anme-Ran beroepen is; de vierfcharen zwijgen ; de regtsgedingen blijven Gpgefchort, tot het einde van den krijgstogt. Het oorlogsgeregt alleen, en de vonnisfen, door den koning aen het hoofd van den rijksraed geveld zijn in kragt. De adel van ijder grondgebied fchaert zich onder zijne vendels, en wordt gemonfterd door zijnen palatijn , kastellaen , of eenigen anderen bevelhebber, door de opperhoofden benoemd. Hij begeeft zich vervolgens naer de  Tweehond. Vijfenzeventigste Brief. 95 de algemeene verzamelplaets. Alle de edelen, moeten 'èr zich laten vinden,' behalve de geenen , die te jong , te oud of ziek zijn; doch zij moeten 'er, volgens hun vermogen , een zeker getal van mannen zenden , voorzien van wapenen, kleederen en mondbehoeften. De geestelijkheid zelf moet foldaten leveren ; en in Lithauwen vooral genieten de kerkelijke goederen geene de minfte vrijheid. Echter ontflaet men, doch voor hunne perfonen alleen , de afgezanten in de vreemde hoven, en de lieden , wier bedieningen een gedurig verblijf vereifchen in de oorden , waer het algemeene welzijn hen gep3aetst heeft; maer zij moeten meer of minder mannen leverens naer de'fchatting van hunnen rijkdom. Een edelman, gevangen genomen om eenige mis» daed, die den dood niet verdient, moet, gelijk de anderen, in den 'Arrie re - Ban verfchijnen , en zich vervolgens weder in hechtenis begeven , om 'er zijn vonnis aftewachten, ten zij hij, door luisterrijke en dappere daden uitmuntende, in zijne regten herfteld, en zijn misflag vergeten worde. De koning , fchoon geboren opperhoofd der Pospolite, kan echter een' anderen krijgsoverften verkiezen ; maer hij is daerom niet minder verpligfin de gevaren van den krijgstogt te deelen. Behalve dit moet deze benoeming groote twisten veroorzaken; want indien deze bevelhebber een Polak is, zijn de Lithau- wers  ?ö De Nieuwe Reisigee. wers bekwaem om hem gehoorzaemheid ts' weigeren. Is hij een Lithauwer, hij zal geen meer onderwerping bij de Polakken vinden. Eindelijk , fchoon deze waerdigheid flechts voor een' korten tijd is , zal een voorzigtig koning dezelve niet opdragen dan aen een' man, wiens getrouwheid hem wel bekend is; want niets is gemakkelijker dan deze bediening tegen zijnen meester te misbruiken. De verbeurdverklaring der goederen, de be* rooving van adeldom en de eerloosheid zijn de eenigfte ftraffen , door de wetten vastge^ -fteld, voor de edellieden, die in gebreken blijven om zich naer den Arriere-Ban te begeven, of voor den bepaelden tijd te vertrekken. Dit wegloopen is des te misdadiger, omdat men hen niet kan noodzaken meer dan zes weken vergaderd te blijven, noch zich meer dan drie mijlen van de grenzen te verwijderen. De Lithauwers zelfs verlaten nimmer de landen van het Gemeenebest, ten zijze 'er vrijwillig toe befluiten. Schoon Polen genoegzaem drie- of viermael het getal zijner inwoonderen kan voéden vindt zich de Ppspolite, ten .einde van vier dagen , gemeenlijk uitgehongerd, omdat 'er de magazijnen en de befturing van de mondbehoeften onbekend zijn. De ruiter en voetknecht, die hunnen voorraed welrasch ver teerd hebben, begeven zich zonder uitftel tot plunderen. In eene week is de ondertand, dien;  TwEBHOND. VlJFENZEVENTIGSTE BrIEF. §f dien eene goede orde verfcheiden maenden zoude gefpaerd hebben , geheel verteerd; en het gebrek verdrijft deze groote krijgsbende, op het punt van haren voorfpoed , en fomtijds zelfs eer zij den vijand gezien heeft. De Polakken hebben bijna geene verfterkte iteden; zij laten hun land open, zoo als het in het begin der alleenheerfchinge was. Dewijl zij talrijke heirlegers op de been kunnen brengen, kreunen zij zich luttel aen het bezitten van fterkten en kasteelen. Kaminiek , die zoo geroemde plaets in de gefchiedenisfe, is wezenlijk niets anders dan een kleen fteedje, 't welk de Turken vermaerd gemaekt hebben. • Bialocerkieu, 't welk zij, die nooit iets beters gezien hebben, als het bolwerk des koningkrijks , naer den: kant van Ukranië , befchouwen , zoude het naeuwelijks vierentwintig uren uithouden, tegen eene bende onzer granadieren. Verfcheiden heeren bezitten ook kas, teelen, die eenige aenvallen van flechte krijgsbenden niet zouden kunnen uitftaen. Maer^, in het algemeen , bemint de landaert geene fterke lieden , omdat zij dezelven befchouwc ais zoo vele middelen, waervan de koningen zich kunnen bedienen, om zich volftrekt meester te maken. Niets is gemeener in den mond der edelen , dan deze in een fpreekwoord veranderde woorden: „ de fterkten zijn teugels „ der vrijheid ". Bovendien befchouwen zij zich als de beste borstwering, welke men, tot XXfl Dtel. O ver-  §8 Dé Nieuwe REisiess, verdeediging van het vaderland, kan opwerpen. „ Onze fabels , zeggen zij , hebben alleen onze grenspalen uitgebreid ; alleen zullen „ zij die ook befchermen ". Doch zij bedenken niet, dat dit gefchiedde in een'tijd, toen de anderen volken op dezelfde wijs dachten, handelden en ftreden. Tegenwoordig is het eene geheel andere geïteldheid. Welk vorst ook het oorlog tegen dit ongelukkige Gemeenebest wil verklaren, hij zal geen' eenigen hinderpael, die hem kan ophouden, ontmoeten. Niets zal hem beletten in het binnenfle des lands te dringen, aldaer brandfchattingen uittefchrijven, alles te verwoesten, alles te vernielen. Het bloed zal van alle kanten ftroomen; de burger zal zuchten, en onder het juk buigen. De overwinnaer zal als meester bevelen; en alles zal hem gehoorzamen. Wat zullen de volken dan verrichten ? Welke hulp zullen zij vinden in deze grootfche denkbeelden, die alle hunne veiligheid uitmaken? Zij hebben noch krijgsbenden, noch geld , noch gefchut , noch voorraed, noch wallen, die den optogt van den overwinnaer kunnen fluiten. Men zal de brandklok kleppen, om den landaert te vergaderen; men zal rijksdagen houden ; men zal bondgenootfchappen aengaen ; men zal tieren , fchreeuwen en woelen; men zal hulpmiddelen uitdenken ; en men zal dezelven niet vinden, dan wanneer het geen tijd meer zal zijn, omze te gebruiken. Geen ander hulpmiddel zal 'er over-  Tweehond. Vijfenzeventigste Brief. 99 overblijven , dan een vredeverdrag, waerin men , om zijne goederen , zijne vrijheid en zijn leven te redden, gedwongen zal zijn alle de voorwaerden, welken men zal willen opleggen , aentenemen. Dan zal men , gedrukt door het gewigt zijner onheilen, vergramd en wanhopend wezen dat men dezelven niet voorgekomen "is; dit koningkrijk zal de prooi van eenigen vermaerden verooveraer worden ; of de naburige Mogendheden zullen overeenftemmen, om deszelfs landfchappen onder eikanderen te verdeelen. Ik ben, enz. Midnik, den &»* van September, 1755. Tweehonderd Zesenzeventigste Brief. Vervolg van Polen. Sigismundus, bijgenoemd Augustus? was de laetfte koning uit het geflacht der Jagellons. Hij was nog niet meer dan erfprins, wanneer eene jonge weduw , van eene uitmuntende fchoonheid, in zijn hart eene drift ontftak , des te heviger, omdat zij dezelve wist te verfterken door een listig gedrag en behendige weigeringen, die hem tot het huwHjksfakrament bragten. De trouw gefchiedde G 2 bai-  jöo De Nieuwe Reï5ïöëiu .buiten weten van den koning', zijnen vader, "en den rijksraed; maer hij was naeuwelijks op den troon, of hij was bedacht om der koninginne dc eer, welke haren rang toekwam, te doen bewijzen. De landaert overwoog of hij eene verëeniging , ftrijdig met de wetten en den roem van -het Gemeenebest, niet zoude verbreken; maer de koning, niet kunnende bclluiten zich van die geliefde banden te ontheffen , had, de kragt en ftand vastigheid om de gebeden en bedreigingen der voornaemften van den ftaet te wederftaen. Nimmer drukte zich de vrijeftaetsgezinde fierheid op zulken heerfchenden en volftrekten toon uit. „ Gij „ kunt deze vrouw en uwe kroon niet te ge. „ lijk. behouden , zeiden de bisfchoppen tot „ hem : bewaer dan uwe kroon , en geef „ uwe vrouw haer affcheid. Indien gij denkt „ God te beledigen, door het verbreken van „ eene veiüenigmg', welke gij als wettig be3, fchouwt, ijder van ons belast zich gaerne „ met een gedeelte van uwe zonde ". Deze zaek werd langdurig en hevig betwist, .; tegenwoordigheid des landaerts. De koning ..iep zich op het gevoelen der kerke, ter .unftiginge van de onontbindbaerheid zijner , jibindtenisfe: de rijksraed hield ftaende dat . ij, zonder iets op de kerkelijke magt teonderi.men, het regt had om fommige huwelijken voor nietig te verklaren; en om voordeeliga gevolgen voor zijne meening te trekken, ftelde hij  TwEEHONB. ZESENZEVENTIGSTE BRIEF, loï hij eene onderfcheiding tusfchen het huwelijk en het fakrament. Het huwelijk, zeide1'hij. heeft ten allen a, tijden de onontbindbare verëeniging'van 9, den man en de vrouw' geweest; en Jezus Christus, zijn fakrament inftellende, heeft j, alleen op het oog gehad dezelve te zegenen „ en te heiligen. Deze verè'eniging is de-uitwerking van een louter burgerlijk verdrag-; 5) dewijl zij.zelfs beftond .voor:de inftelling van „ het fakrament van Jezus Christus. Indien 3, dit yef drag -nietig is, is 'er geene verè'eniging , en bij gevolg geen fakrament; naerdien een „fakrament, ingefteld om..'hét-te heiligenv 5, zonder het zelve niet kan beftaen , gelijk 3, men geen brood kan zegenen j waer-geer*. ,, brood is. Men kan de plegtigheden vant a, het fakrament v/el in acht nemen, omtrent j, twee perfonen, welken men getrouwd achty j en die het' echter niet zijn; maer in dit 3, geval, heeft 'er geen huwelijksfakrament „ meer plaets, dan 'er een fakrament des doops ,3 plaets heeft, wanneer men alle de plegüigs, heden van den doop verricht aen een wan3, gedrocht, 't welk men valfchelijk meent iS een mensch te wezen „ Om overreed te zijn dat het huwelijk, 5, en het fakrament, lt welk dezelve heiligt, volftrekt van eikanderen verfchillen, is het 3, genoeg zich dc bepaling van het huwelijk, yi door de gods- en regtsgeleerden aengenomen, G 3 ' ' rA  iCi Pe .Nieuwe Reisjg-ea. ,, te herinneren. Zij.itcrnrnen allé toe dat het beftaet in de verè'eniging van den man en cie vrouw', aengegaen .tusfchen twee perfönen, ,, die 'er volgens de wetten bekwaem toe zijn, 5, en waerdoor zij verpligt worden onaffcheid3, baer met eikanderen televen. Dit is zekerlijk' 3, geenszins de bepaling van een fakrament,. ï} 't welk ijder weet dat eene zigtbare plegtig3, heid is, door Jezus Christus in zijne kerke 3, ingefteld, om de genade medetedeelen aen ,, de geenen, wien dezelve wierd toegediend. „ Men weet ook dat 'er, voor de inftelling 3', van deze uitwendige plegtigbeid, huwelijken 3, waren; en men kan.niet twijffslen of Adam 3, en Eva waren wezenlijk gehuwd. Jezus 3, Christus heeft de natuur van het huwelijk a, niet veranderd; hij heeft het flechts tot 3, deszelfs eerfte inftelling te rug gebragt. 33 Toen deze Godmensen in de weereld ver3, fcheen, waren de veelwijverij en de echtp fcheiding onder de Joden gewettigd: hij heeft beiden afgefchaft; hij heeft vervolgens 3, een fakrament ingefteld, om het huwelijk 3, te heiligen ; maer deze heiliging is het 3, huwelijk zelf niet. Wanneer twee echt3, genooten, in den fchoot der afgoderije op„ gevoed , den Christelijken godsdienst om3, heizen, worden zij niet hertrouwd, omdat hun huwelijk van waerde was , eer zij 3, Christenen wierden : dus zijn 'er tegen3, woordig nog wezenlijke huwelijken, die geen s, fakrament zijn. tf Maer  Tweehond. Zesenzeventigste Brief. 103 Maer dewijl dit gevolg niet belet dat het huwelijk eene onontbindbare verëenigmg ' zii vraegt men hoe de rijksraed zich dan '/ geietigd kan achten het zelve te verbre' ken « Men antwoordt dat deze uitdrukking " oneigen is: een huwelijk verbrekende, zou " men fcheiden het geene verëenigd is; en " dit regt kan noch de kerk noch de Staet ?' zich aenmatigen. Maer wij verklaren fom! mige huwelijken voor nietig ; dat is, dat " deze en die perfoon nimmer met eikanderen Z gehuwd zijn geweest; dat hun huwelijk, gelijk het geene waerover heden gefchil " te*en de-wetten aengegaen zijnde, onwettig, of liever geen huwelijk is, Wij tasten " daerom het fakrament niet aen ; alleenlijk !« volgt 'er uit onze beflisfing', dat dit fakrament geen plaets gehad heeft, omdat 'er geen huwelijk geweest zijnde , het zelve " door geen fakrament geheiligd konde wor3' den ' Wij ondernemen derhalve mets op. " de regten der kerkelijke magt, dewijl wij over eene louter burgerlijke zaek oordee„ len ". Den palatijn Rafaël Leczinsky, overgrootvader van den koning Stanifiaus, deze redenkaveling willende onderfteunen , werd van den ongeduldigcn koning bevolen ftil te zwijgen. Rafaël Rond op , en vraegde den koning met eene ftoutmoedigheid , die elders Yoor eene misdaed zoude gehouden worden, G 4 ^  ï34 De Nieuwe Reisiger. en welke men hier als eene deugd befchou.wt, of hem vergeten was over welke mannen hij de eer had te gebieden ? „ Wij zijn Polakken, „ voegde hij 'er bij ; en de Polakken, indien „ gij hen kent, - Rellen zoo veel roem in het ,, eeren van de koningen, die de wetten eera, biecngen , a!s- in het vernederen van den „ hoogmoed der geënen , die dezelven ver. „ achten. Draeg zorg dat gij, door het fcben, den van uwe eeden , ons de onze niet we „ dergeeft. De koning, uw vader, hoorde naer onze raedgevingen; en het ftaet aen a, ons derwijze te handelen, dat gij voortaen „ de ooren leent aen die van een Gemeene„ best, waervan.gij niet fchijnt te weten dat a, gij Hechts de eerft© burger zijt. Plet geweld was een gevaerlijk middel, 'fc welk Augustus niet durfde gebruiken : hij nam MM toevlugt tot eene list, die hem gelukte. Hij veinsde alle de wetten in hare kragt S willen herftellen, heginnende met die geene we ke den edelen verbiedt verfcheiden waer! digheden te gehjk te bezitten. Dit voorftel deed de grooten beven ; zoo dat zij, alleen bedacht om de gunst van den koning te her" winnen , niet meer van echtfcheiding' fpraken, eiïzelfs de krooning der koninginne aendron'' Sigismundus voltooide een groot werk, dooi Poten TOor altoos met Lithauwen tê YeJëemgen. Om deze verëeniging duurzame* te  Tweehond. Zesenzeventigste Brief. 105 te maken , ftond de koning af van alle de regten, welken het geflacht der Jagellons tot dien tijd toe op het groothertogdom gehad had, begerende dat dit land in het toekomende befchouwd wierd, als aen het Gemee. nebest, en geenszins aen eenigen bijzonderen vorst toebehoorende. Men ftelde dan' vast, dat de tytel van Groothertog van Lithauwen voortaen alleen door de koningen van Polen zoude gevoerd worden , en dat de beide landaerten niet meer dan een volk zoude uitmaken. Sigismundus Augustus fterft zonder kinde. ren'; men denkt nog cm'bolwerken voor de vrijheid opterichten. Men onderzoekt de aloude wetten ; fommigen worden ingekrompen, anderen uitgeftrekt, eenigen afgefchaft. 3Na vele Onderzoekingen, beveelt men dat de koningen, door den landaert benoemd, geene poogingen zullen aenwenden , om zich een' opvolger te bezorgen; dat zij zelfs niet zullen o»dernemen hem voorteftellen, en zich nergens de hoedanigheid 'van erfgenamen der kroone aenmatigen ; dat 'er altoos zestien rijksraden bij hunnen perfoon zuilen zijn, om hun tot een' raed te dienen ; en dat zij, zonder derzelver toeftemming', geene afgezanten zullen mogen ontvangen of afzenden ; dat zij geene nieuwe krijgsbenden zullen lichten, noch den adel bevelen te paerd teftijgen, dan met goedkeuring' van alle de ftenden; dat zij geen' G 5 vrcem-  ioö De Nieuwe Rei si gek. vreemdeling in den raed zullen toelaten, noch hem bedieningen , waerdigheden en ftarostdijen opdragen ; en met één woord, dat zij niet zullen mogen trouwen , dan met verlof yan den rijksraed en den ridderRand. Gedurende den tijd van agt honderd jaren, had Polen geene andere koningen gehad, dan die in zijnen fchoot geboren waren. Bij den dood van Cafimir, befloot het vreemdelingen tot meesters te nemen , als of het bij zich geen eenig voorwerp, waerdig om te regeren, gevonden hadde. Deze omwenteling, die eene gewoonte, zoo oud als het koningkrijk, verzwakte , deed deszelfs grondvesten waggelen; Want niets ftrijdt meer tegen de reden, dan zich te vertrouwen aen de regering van een' vorst, dien men niet kent, dan op het bericht van zijne ftaetsdienaren, wier belang het is hem te verheffen. Reeds voor den dood van Sigismundus, was men bedacht hem Henrik van Valois tot opvolger te geven. Een Poolfche dwerg, die toen aen het hof van Frankrijk was, en heE vertrouwen van Katharina de Medicis gewonnen had, gaf te kennen dat het niet moeijelijk zoude zijn den hertog van Anjou op den Poolfchen troon te plaetfen. Krafocki , dit is de naem van dezen dwerg , begaf zich naer zijn land, waer hij zieh onophoudelijk liet hooren tot lof van den Franfchen prins, van wien hij niet dan met verrukkingen van verwon.;-  Tweehonp. Zesenzeventigste Brief. 107. wondering' fprak. De loftuitingen, welken Henrik van Valois toen verdiende, deden zulk een' fterken indruk op de meeste leden van het Gemeenebest, dat zij befloten hem tot hunnen oppervorst te verkiezen. Doch mettegenftaande deze gunftige gefteldheid der gemoederen, had Montltik, bisfchop van Vajence, nog veel moeite om alle de ftemmen ie. verëenigen. 1 Gij zult den aert van dit volk leeren kenaen en tevens zien hoe naerijverig het over zijne' vrijheid is, door het verdrag, 't-welk men dezen'kerkvoogd deed teekenen, in den naem van Henrik en Karei den IX™. De voornaemfte artikels hielden in, dat Frankrijk eene vloot zoude uitrusten , ten einde de Polakken in ftaet te ftellen, cm de haven en ftad van Nerva te herwinnen, en hen meester van de Baltifche zee te maken. Dat het, in geval van oorlog met de Muskoviten, hun vier duizend mannen van zijne beste krijgsbenden zoude geven , waervan het de bezolding zes maenden zoude betalen , en zelfs langer , indien het noodig ware; dat Henrik, zoo lang als hij leefde, alle jaren vier honderd vijftig duizend guldens van zijne inkomften zoude doen overkomen , en eenig, S tot welwezen van het koningknjk befteden • dat hij de fchulden van het rijk , gedurende het leven en na den dood van zy■ nen voorzaet gemaekt, zoude afdoen; dat hij, te  ioS De Nieuwe Reisiger. te Parijs of te Krakaü, honderd jonge Polak. Ken zoude onderhouden, om 'er op eene bèc tamelijke wijs naer hunne geboorte opgevoed te worden; dat hij niet dan een kleen getal van vreemdelingen met zich zoude brengen, en hun geene bezittingen, bedieningen noch waerdighcderi vergunnen; dat hij ze zelfs zoude tq rug zenden, zoo dra hij , aen de gebruiken van het land gewoon , hunnen diénst zoude kunnen misfen ; en eindelijk dat hij zijne nieuwe onderdanen van den eed van getrouwheid ontfloeg, indien hij immer in zijne verbmdtenisfen te kort febote, ofondername hunne voorregten te fchenden. De Poolfche afgezanten kwamen te Parijs, Men verwonderde zich over hunne bekwaemheid om zich in het Latijn, Fransch, Italiaensch en Hoogduitsch uittedrukken. Men vond aen het hof niet meer dan twee mannen van aenzien , die hun in het Latijn konden antwoorden. Zij werden enkel ontboden, om m dit ftuk de eer van den Franfchen adel ftaende te houden. Deze bloosde over zijne onkunde, en zou misfehien tegenwoordig niet minder daerover blozen. Men moest Henrik dwingen Frankrijk ta verlaten , om zich naer zijne ftaten te begeven. Op de grenzen gekomen , had hij. geene reden om zeer vergenoegd te zijn over zijne nieuwe heerfchappij. Naer welken kant bij de oogen liet weiden, zag hij onbebouwde lan-  f weehond. Zesenzeventigste Brief. ï©f landerijen ,,-verwaarloosde bosfchen, dorpen in de fnceuw of den modder bedolven, ftedesi zonder muren en bijna zonder huizen, overal een zweemfel van verwarring' en wanorde. Doch hij befpeurde welrasch dat zijne onderdanen nogthans zoo armoedig niet waren: inderdacd zijn 'er geene volken, die de weelde en pracht zoo verre uitftrekken , als de Polakken, vooral in luisterrijke gelegenheden. Zij gaven 'er blijken van , bij de aenkomst van hunnen nieuwen meester, die, verdriet in Polen krijgende , het zelve als een vijandelijk land verliet, om bezitting te gaen nemen van eene fraeijer kroon', die op hem wachtte. . Op de eerfte tijding van zijne vlugt, ftond het volk van Erakau op tegen alle de Franfchen; en de rijksraed, verftoord over het verhaeste en heimelijke vertrek van zijnen koning, liet hem aenzeggen, dat men hem, indien hij in negen maenden niet wederkeerde, een' opvolger zoude geven ; maer Henrik, luttel bevreesd voor deze bedreiging, had aeen' lust om wedertekomen. De troon werd ledig verklaerd; en de landaert verkoos Stefanus Battori , vorst van Zevenbergen , op voorwaerde dat hij de prinfes Anna, zuster van Sigismundus, zoude trouwen. Deze krijgshaftige en ftaetkundige koning wist den vijandelijken volken ontzag inteboezemen , en den ftaetsgezinden geest zijner onderdanen te vieren. Men verhaelt dat een af.  iro De Nieuwe Reïsiger. afgezant van den koning van Spanje , van wegen zijnen meester', hem de Orde van het gulden vlies kwam brengen, en dat Stefanus dezelve weigerde, terwijl hij den afgezant een diergelijk halsfierfel aenbood, behalve dat men 'er, in plaets van een fchaep, een'wolf, die de tanden liet zien, op befchouwde, tot hem leggende: „ zie daer wat mijne Orde is; dat „ uw meester dezelve eerst aenneme; ik zal „ de zijne ontvangen". Sigismundus de Ille , prins van Zweden,' door zijne moeder uit de Jagellons gefproten, verloor een erffelijk koningkrijk, om eene verkiesbare kroon te verwerven. Hij hadde 'er drie op zijn hoofd kunnen verëenigen: zijne geboorte gaf hem die van Zweden, de ftemmen des volks die van Polen, en het geluk die van Muskovië. Hij verloor de eerfte, door zijne volftandigheid in het befchermen van den Roomfchen godsdienst; de tweede ontfnapte hem bijna, door zijne ondernemingen tegen de Poolfche vrijheid; en hij miste de derde, door zijn verzuim en zijne geringe zorg om de losbandigheid zijner krijgsbenden te beteugelen. Sigismundus had, met verlof vari den paus, twee zusters na eikanderen getrouwd. De rijksraden waren 'er over geërgerd , en verwittigden den opperpriester, dat zij diergelijke verëenigingen, zelfs in hunne paerdenfto'eten, niet zouden dulden. Ula~  fvVEEHOND. Zesenzeventigste Brief. Hf Uladiflaus verëenigde , bij den dood van zijnen vader , alle de ftemmen. Een eenig edelman weigerde de zijne. Men vracgde hem wat hij dezen prins hadde te verwijten. Niets , antwoordde hij; maer ik wil niet " dat hij koning zij". De uitroeping werd eenige uren uitgefteld; en men befteedde dezelven om dezen edelman overtehalen. Men flaegde daerin ; en de verkoren vorst wilde eindelijk de beweegreden van deszelfs tegenkanting' weten. „ Ik wilde zien, antwoordde „ hij, of onze vrijheid nog ftand greep. „ Ik ben te vreden; en gij zult geen' beter „ onderdaen dan mij hebben". Men befpeurt de beweegreden van deze wet : het is een wijduitgeftrekt huisgezin, 't welk een vader aenneemt; alle de kinders moeten 'er over vergenoegd zijn. Deza befpiegeling is fraei; maer indien menze ten ftrengfte volgde, zoude Polen bijna nooit een' wettigen koning hebben. Dewijl het niet wel mogelijk is dat alle de ftemmen zich op een zelfde voorwerp verëenigen, moet men, uit volftrekte noodzakelijkheid, de vrijheid eenigzins dwingen, en de wet verzwakken. Deze zwarigheid zoude men kunnen ontwijken , door de ftemmen heimelijk en bij gefchrift te geven, enze in handen van den marfchalk des rijksdags te ftellen. Hij konde dezelven in het openbaer lezen; ijder zoude het getal dér mededingeren , en de hoeveelheid van ftemmen,  . De Nieuwe Reisïger; men, welken zij gehad hadden, juist weterh Men konde alle de voorgeftelde perfonen tot het getal van vier, die de meeste ftemmen vereenigdeu , brengen, en wijders den geenen , die zijne mededingers daerin overtrof, verkiezen. . De gebeurtenis van Cafimir den Ven, broeder van Uladiflaus, is treffende door harezeldzaemheid. Hij begaf zich onder de Jezuiten, en droeg 'er het kleed van. De paus verhief hem tot de waerdigheid van kardinael; en dc Polakken plaetften hem op den troon. Hij trouwde de weduw van zijnen broeder, dochter van den hertog van Mantua, verliet den fcepter, en kwam in Frankrijk, waer de koning hem eenige abtdijen gaf. Schoon hij alleen door den geest van boetvaerdigheid de kroon fchecn verlaten te hebben,.waren zijne zeden niet voor den argwaen beveiligd. Men verdacht hem van een' minnehandel met Maria Mignot, die van waschfter dc echtgenoote van een' raedsheer des parlements van Grenable en vervolgens van den marfchalk van het gasthuis geworden was. Weduw van hare twee mannen zijnde, was zij, zegt men, de minnares van Cafimir; en men voegt 'er bij dat zij voorgaf zijne vrouw te wezen. De redevoering van Cafimir den Ven, toen hij van den Poolfchen rijksftaf afftond , is door een' historiefchrijver geboekftaefd en vertaeld, als een verheven ftuk, waerdig om aen de  Tweehond. Zesenzeventigste Brief, de nakomelingfchap overgeleverd te worden. „ Polakken , reeds heeft mijn huis u twee „ honderd en tagchentig jaren geregeerd. Zij5, ne regering is voorbij; en de mijne eindigt. „ Vermoeid door het oorlog, de raedsverga„ derihgen en den ouderdom, afgefloofd door „ den arbeid en dc bekommeringen van eene „ twintigjarige regeringe, ftel ik, uW koning ,, en vader, het geene de weereld meest „ acht, de kroon, weder in uwe handen; en „ ik verkies tot mijnen troon zés voeten aer„ de, die mij met mijne voorvaderen zullen „ verëenigen. Mijne grafftede aen uwe kin„ deren toonende , zeg hun dat ik de eerfte „ in de gevechten , ën de laetfte in den aftogt was; dat ik van de grootheid der koningen ,, heb afgeftaen, tot welwezen van het vader„ land; dat ik de kroon weder overgeleverd ,, heb aen de geenen, dieze mij gegeven had,, den. Het is uwe genegenheid voor mijj „ die mij in den eerften rang plaetfte; en het ,, is mijne liefde voor ii, die mij denzelven ;, doet verlaten. Verfcheiden mijner voorza- ten hebben den fcepter aen hunne zonen of broederen overgebragt; wat mij belangt, ik „ geef hem weder aen het vaderlaind, waer- van ik het kind en de vader geweest ben; „ en van dit oogeriblik af, trede ik, van het „ toppunt der grootht-id , - weder onder het „ gemeen. Van heer word ik onderdaen, van h koning uw medeburger ; en ik laet mijne XXII. Desk II „ plaet*  H4 De Nieuwe Reisici*. „ plaets aen den geenen, wien gij uwe ftema, men waerdig zult oordeelen. De landaert „ zal eene goede verkiezing doen en voor- fpoedigzijn, indien de Hemel mij verhoort ,, in de afzondering, waerin ik mij ga bege„ ven. Mij blijft niets overig, dan het Ge^ „ meenebest te bedanken, voor alle de dien» „ ften, welken het mij bewezen , voor alle j, de raedgevingen , welken het mij medege„ deeld , voor allen den ijver, dien het mij ,, betoond heeft; en indien ik, tegen mijnen „ wil, het ongeluk gehad heb van iemand te „ mishagen, bid ik hem zulks aen den ramp j, der tijden of aen het geval toetefchrijven, „ en het mij te vergeven , gelijk ik vergeef „ aen de geenen , die mij mogten beledigd. „ hebben. Ik zeg u vaerwel, terwijl ik u „ in mijn hart medevoere. De afftand der „ plaetfen moge mij van het Gemeenebest „ affcheiden; maer mijne genegenheid zal al- toos bi1' deze teedere moeder zijn ; en ik „ beveel dat mijne asch in haren fchoot ter ,, ruste befteld worde ". Verfcheiden doorluchtige mededingers haekten naer den troon ; Fedor, zoon van den Czaer Alexis, en broeder van den doorluchtigen Peter den Ién, die toen nog niet geboren was; de vorst van Zevenbergen, Ragotzky; de groote Condé; de jonge hertog van Anguien, zijn zoon; de prins Karei van Lottheringen; de hertog van Nieuwburg, paltsgraef aen  Tweehond. Zesenzeventigste Brief. 115 aen den Rijn. In het midden der kuiperijen , verdeeldheden en onlusten, welken zoo vele mededingers veroorzaekten, verëenigden zicli de ftemmen van alie de Handen, ten voordeele van een' man, aen wien niemand dacht, en die zelf wel verre was van eenige gedachten te hebben op den hoogen rang, die hem befchoren was Het was Michaël Wiecnowiesky, die niets achtenswaerdigs had dan de geboorte» hij ftamde af van Koribut, oom van den grooten Jagellon. Hij was in een klooster vari Warfchauw, Wanneer de palatijnen, zonder hem hun voornemen medetedeelen, hem gaen afhalen, om hem in het verkiezingveld te geleiden. Zij bieden hem aen, Rellen hem voor, en benoemen hem. Een Zeker kerkvoogd roept met verrukking' uit: „ Lang leve de „ koning Michaël". Oogenblikkelijk loopt dit geroep van mond'tot mond; en Wiecnowiesky wordt tot koning van Polen uitgeroepen. Hij was naeuwelijks dertig jaren oud, en beftönd alleen van een zeer middenmatig jaergeld. Deze armoede zoude aen een' man van voortreffelijker hoedanigheden niet dan des te meer luister gegeven hebben ; maer Michaël bezat bekwaemheid noch vernuft. Hij ftierf in 't jaer 1673, na eene regering of veeleer beroering en verwelking van drie jaren, weinig betreurd van zijne onderdanen, en niets gedaen hebbende tot zijnen roem,iioch tot hun geluk. H 2 Zijn'  u6 De Nieuwe Reisïgek:. Zijn dood opent het flrijdperk aen nieuwe mededingers: maer de verdienfte behaelt de overhand;en Sobiesky wordt gekroond. Onze muskettiers kunnen onder hunne eertytels rekenen , dat zij dezen vorst tot medgezel gehad hebben. Hij kwam in Frankrijk, en diende in deze doorluchtige bende. In zijn vaderland wedergekeerd, muntte hij uit door zijne dapperheid en krijgskundigheden ; en de achting zijner medeburgeren verhief hem, bij trappen, tot de eerfte bedieningen van het Gemeenebest. Hij werd grootmarfchalk der kroone, en vervolgens opperveldheer. £er hij tot den troon kwam, trouwde hij met de dochter van den markgraef d'Arquien, Franseh edelman, welke Louiza de Gonzague, gemalin van Uladiflaus, onder hare ftaetjuffers in Polen gebragt had, zonder te denken dat zij eene andere koningin met zich geleidde. Sobiesky , met de opperfte magt bekleed, ftreeft van overwinning' tot overwinning, tart de trotschheid van Mahomet, en is zijne verooveringen zoo zeer aen zijne behendigheid als aen zijne dapperheid verfchuldigd. Ik zal hem niet volgen in de veldflagen, alwaer hij alle de begaefdheden van] een' grooten man en een' held vertoont; ik zal mij alleen be. palen tot de belegering van Weenen, eene van de grootfte gebeurtenisfen der laetfte eeuwe. Eenigen gelooven dat dezelve het gevolg was van den gemelijkenaertendekibbe- Ja-  Tweehond. Zesenzeventigste Brief. 117 ïarijen der markgravinne van Béthune; en zij verhalen deze zeldzame bijzonderheid op de volgende wijs, „ De markgraef d'Arquien was de vader van „ twee dochteren. De eene was, gelijk ik „ gezegd heb, met Sobiesky, de andere met „ den heere van Béthune getrouwd. De ko„ ningin van Polen, die haren vader bemin„ de, had eene ongemeene begeerte dat hij „ haer in den luister van den troon zoude „ zien; maer de markgraef, wiens zaken in l, wanorde waren, ontbeerde geld om deze reis te doen. Hij was daerenboven met fchulden beladen; en uit Frankrijk te gaen, „ zonder dezelven te betalen, was eene al te '„ fchandelijke zaek voor den vader eener ko, ninginne. Daer was één middel, namelijk, 11 zijne bediening van kapitein der Cents-Suis„ fes van Monfieur, '$ konings broeder, te , verkoopen. De markgravin van Béthune " kreeg 'er bericht van, en kantte zich tegen ", het ontwerp dezer verkoopinge- Zij was „ toen in Polen met haren gemael, afgezant „ van Frankrijk aen dit hof: om vrede te „ houden, moest hij zich naer de denkbeelden zijner vrouwe fchikken, en zijne vrienden te Parijs in 't werk ftellen, om zijnen " fchoonvader het verkoopen van zijn ampt te doen verbieden. Het volgende geval zal ?! de geaertheid der markgravinne doen kennen; " b H 3 » m  ii8 De Nieuwe Reisiger. 3, en men zal z;en of het gemakkelijk was haer 5, te wederftaen. Qp zekeren avond dat haer man hét „ avondmael gehouden had bij eene vrouw, 3, op welke zij minnenijdig was, kwam zij des „ nachts in de woning, waer zij wist dat hij n zoude flapen. De markgraef van Béthune , „ van hare aenkomst' verwittigd , wist niets 3, anders te doen, dan zich fchielijk onder het bed te verbergen. Dit was de eerfte plaets-, s, waer zijne echtgenoote hare oogen liet L weiden ; en na dat zij hare medevrijfter „ mishandeld had, nam zij een volle water3, pot, en fmeet die den afgezant in het aen- ,, Door deze heftige en hoogmoedige vrouw ,, aengezet, verkreeg de markgraef van Béthune 3, dat de bediening van zijnen fchoonvader ,, niet zoude verkoft worden. De koning en 3, de koningin van Polen waren 'er over ver- ftoord ; en in hunnen fpijt verboden zij. ,, den afgezant van Frankrijk , voorttegaen „ met het ligten van krijgsvolk in Polen, om 3, den aenhang van Tékeli tegen den keizer ,, ftaende te houden, waertiit dëmarkgraef van Béthune groote voordeden , ten aenzien „ van zijnen gclukftand, hoopte te trekken. 3, Tékeli, beroofd van den onderftand der Polakken, begaf zich naerKonftantinopelen, „ en bewoog den grootvifier, Kara Muftafa, „ om  Tweehond. Zesenzeventigste Brief. 119 „ om de belegering van Weenen te onder- „ nemen. c De verlosfing van deze [ftad , door So„ biesky , was insgelijks de uitwerking van het vermogen eener vrouwe op den geest van haren man. De koningin van Polen had Lodewijk den XIVen verzocht, dat hij „ den markgraef d'Arquién, haren vader, de „ gunst zoude bewijzen van hem hertog te „ maken. Het hof van Frankrijk geene de „ minfte acht op haer verzoek geflagen hebbende , bewoog deze vorftin den koning, Z haren gemael, om zich over deze weigering „ te wreken. Sobiesky dacht de gelegenheid 1 daertoe gevonden te hebben , door zijnen ,„ optogt tot onderftand van den keizer, wiens vernedering buiten twijffel niet onaenge" naem aen Frankrijk zoude geweest zijn. " „ De Turken hadden een leger van driemae! „ honderd duizend ftrijdbare mannen, waer» over de grootviüer het bevel voerde, in Duitschiand gezonden. De hoofdftad van het keizerrijk wordt met geweld aengetast, „ en tot den uiterften nood gebragt. De ko„ ning van Polen verfchijnt met zestig dui„ zend mannen, en doet den eerften aenval „ aen het hoofd zijner Polakken ; het leger. „ der Turken wordt geflagen, en op de vlugt „ gedreven ; en Weenen , met het ganfche ' keizerrijk, is verlost, omdat men aen een" H 4 » Frarv  ?2q De Nieuwe Retsiger, „ Franfchen edelman den tytel van hertoc ?> geweigerd heeft. . b „ De keizer, om geen' aenfchouwer van „ de zegeprael van Sobiesbyite zijn, ftelt zijne komst in zijne hoofdftad uit. Eeniglijk „ aen de hofplegtigheid verknocht, durft hij" „ vragen hoe men een' verkozen koning moet „ ontvangen. „ Met open armen, indien hij „ het keizerrijk behouden heeft", antwoordt „ een groot man , de hertog van Lottherin„ gen , die, in dit tijdftip , alleen naer de „ ftem der erkentenisfê luistert, Deze ftein „ gaet met verrukkinge over in den mond a, van alle de inwoonderen. De predikaet„ fie, die des anderendaags na de zege „ werd uitgefproken, had tot tekst deze woorden: daer was een man, van God gezon3, den; en zijn naem was Johannes ". De twee vorften zagen eikanderen in het open veld, met de grootfte onbevalligheid der weereld aen de zijde van Leopold. De famenkomst eindigde met deze woorden , welken Sobiesky in het fcheiden uitte: „ mijn Broe„ der, ïk^ben zeer blijde u dienst gedaen te „ hebben". De prins zijn zoon vertoonde zich om den keizer te groeten : „ zie daer, „ zeide Sobiesky , een' 'jongeling , dien ik „ ten dienfte van het Christenrijk opvoede ". Leopold , zonder één woord te fpreken, Snikte met het hoofd. Een palatijn naderde, om.  Tweehond. Zesenzeventigste Brief. 121 om de teers van zijne keizerlijke majesteit te kusfchen; 'maer hij haelde zich deze beftraffing van zijnen meester op den hals: „ Pala„ tijn, geene laegheid ". Dus fcheidde men van eikanderen. De koning van Polen, na het behalen van nieuwe overwinningen op de Turken , hernam den weg naer zijne Staten. De eerfte oogenblikken van eene langgevvenschte rust' worden hefteed tot het herftellen der bezettin. gen, het verfterken der kasteden. het fluiten van eene verbindtenisfe met de Muskoviten, en het verëenigen van een groot aental van fcheurmakeren, die de zuidelijke landfchappen van het koningkrijk bezaten, met de gemeenfchap der Roomfche kerke. De overige levenstijd van dezen vorst was vergiftigd met bitterheid. Zijne onderdanen fchenen vermaek te fcheppen in hem verdriet te veroorzaken, 't welk al de luister van zijnen roem niet konde verzachten. Hij beproefde huifelijke fmerten , die de gevoeligfte zijn, omdat zij den mensch bijzonderlijker raken, en dat de held altoos zwak tegenover de natuur is. Getroffen door een' aenval van geraektheid, die hem op den vloer nederwierp, kwam hij tot zich zeiven, en kreeg zijne zinnen weder. Eene krijgshaftige, filofofifche en Christelijke ftandvastigheid onderfteunde hem in zijn uiterfte; en hij ftierf in het jaer 1696, II 5 in  i22 De Nieuwe Reisiger.. in bet zesënzestigfte van zijnen ouderdom, ea het dricëntwintigfte zijner regeringe. StaniflausLeczinski, toen agttien .jaren oud, deed, aen het hoofd der landboden, op het graf van den overleden koning , eene redevoering', die eer aen zijne welfprekendheid deed. Deze kunst was reeds in Polen, gelijk tegenwoordig, de zekerfte ftem om tot de waerdigheden te komen. In dit Gemeenebest, gelijk eertijds in dat van Rome , hangt alles van de meenigte af; en de meenigte hangt af van de groote kunst' der overredinge. De .fpraek is 'er de eenigfte fleutel des harten, de eenigfte drijfveder der beraedflagingen; en dit is het geene de Polakken beweegt om de jonge lieden optevoeden in alles, wat hen bekwaem kan maken om door fchitterende redevoeringen uittemunten. Men gewende hen daeraen door aenfpraken, welken zij op fommige feesten aen hunne bloedverwanten deden; en men noodigde daertoe alle lieden , welken men bekwaem achtte om hun fmaek voor deze foort van welfprekendheid inteboezemen. Staniflaus wenschte dezelve te verkrijgen, en greep met drift de gelegenheid aen, om de koningin over den dood van haren gemael te begroeten. Deze vorftin was eerst getrouwd geweest met eenen Radzivil, palatijn van Sandomir, en prins van Zamosky. Weduw geworden, deed de koningin, die haer met eene bijzondere  Tweehond. Zesenzeventigste Brief, j 23, dere vriendfchap vereerde , in een tweede huwelijk met Sobiesky treden. Zij had bij hem vier kinderen, drie zoons en eene dochter , die keurvorftin van Beijeren werd. De prins Jakobus de Ie , die zich vleide na zijnen vader te zullen regeren , zag zich , in eene rijksvergadering , met den. fabel in de hand vervolgd, en kreeg, in plaets van den tr®on,. eene gevangenis te Leipzich , uit welke hijniet kwam dan om in Silefie te gaen leven. De prins Konftantijn , zijn broeder , ontfhapte dezelfde gevangenis, en trouwde in Polen als een bijzonder perfoon. De derde zoon Alexander genoemd, begaf zich naer. Rome,: alwaer hij , in eene doodelijke ziekte , het Kapucijnerkleed aennam , en de gelofte dier orde deed. De koningin , hunne moeder , nadat zij verfcheiden jaren in dezelfde ftad had doorgebragt, ging in haer vaderland fterven, in het jaer 17-16, in het kasteel van Blois, 'twelk Lodewijk de XIVc haer tot een laetfte verblijf gaf. Eertijds verloren de koninginnen weduwen dë inkomst,. die haer door het Gemeenebest was toegewezen, wanneer zij zich buiten 's lands gingen nederzetten. De geftrengheid van deze wet werd verzacht, ten behoeve der weduwe van Sobiesky. Men vergunde haer , niettegenftaende haer vertrek buiten het koningkrijk , het vrije en vreedzame genot van de goederen, welken zij, bij het  124 De Nieuwe Reisiger. het leven van haren gemael bezat. Haer vader, met wien mtn altoos verlegen geweest was, was kardinael geworden; en toen hij in het kollegie der kardinalen wierd toegelaten, zeide men dat dit het eerfte kollegie was, waerin hij zijne voeten gezet had. Schoon eene koningin geen het minfte gezag in Polen heeft, ontvangt zij 'er echter alle de eerbewijzingen van den hoogften rang. Haer huis beftaet uit hare grootamptenaren : zij heeft haren marfchalk, haren kanfelier, hare kamerlingen , en andere perfonen der beide kunnen, aen haren dienst verknocht. De koning mag haer geene goederen der heerfchappije geven, zonder toeftemminge van den rijksraed ; maer het Gemeenebest moet haer een vast inkomen, van oma-ent twee- of drie honderd; duizend livres , verzekeren. De vorst voegt daerbij honderd duizend guldens, en duizend gouden dukaten, te heffen op de zoutmijnen van Krakau; 't geen men den Gordel der Koninginne noemt. De zoons van Sobiesky hebben geene mannelijke kinders nagelaten; maer zijne nakomelingfchap beftaet nog in de vrouwelijke lijn. De keurvorst van Beijeren, de prins Eduard, anders'de Pretendent, en de prins van Turenne, tegenwoordig hertog van Bouillon, zijn zijne achterkleenzoons. De prins Jakobus had, uit zijn huwelijk met eene dochter van den hertog van Nieuwburg, twee dochters 5 de  T" weehond. Zesenzeventigste Brief. 125 de eene trouwde met Jakobus den Uien, of den Ridder van St. Joris, vader van den prins Eduard; de andere werd uitgehuwlijkt aen den hertog van Bouillon. Dus ftroomt het bloed van twee groote mannen, van twee helden der laetfte eeuwe , tegenwoordig in dezelfde aderen. Ik ben , enz. Midnik, den yan September, 1756. Tweehonderd Zevenenzeventigste Brief. Vervolg van Polen. Men ziet, iö dit land, alle de wanorden eener tusfchenregeringe, na den dood van zijnen laetften koning, weder opkomen. Polen wordt, zoo lang het zonder opperhoofd blijft, als het algemeene tooneel van een' burgerkrijg. De plunderingen, moorderijen, brandftichtingen, de geweldigfte en misdadigfte buitenfporigheden fchijnen geöorlofd en gewettigd; en de verdeelde heeren zijn de eerften, die, door hunne oneenigheden, medewerken tot het verderf van den Staet. JJder dag ziet verfchillende aenhangen opftaen; de zwakfte wordt door den fterkften vernield; de  ïz6 DÉ Nieuwe Reisigee. de naburige Mogendheden doen hun voordeel met de onlusten, die het Gemeenebest beroeren ; en de overwinnaers zijn daerdoor niet minder gedrukt, dan de overwonnenen. Indien de volken , om de regeringloosheid te doen ophouden, en de vreedzame dagen weder te herftellen , eindelijk overeenkomen om een' meester te benoemen, roepen zij te vergeefsch om zijne hulp: nog al te zwak om hen te verdeedigen , is hij gedwongen hen overtelaten aen het geweld óf de begeerlijkheid der geenen, die hem trachten onder het juk te brengen. In plaets van zich, tot behoudenis van hunne vrijheid, te verëenigen vernielen zij eikanderen , als onderlinge v% anden, en ftorten, in hunne bijzondere twisten, het bloed, 't welk zij voor de gemeene verdeediging behoorden te fparen. Bij den dood van Sobiesky, trachtten verfcheiden prinfen van Europa hunne eifchen te doen gelden. De zoons van den overleden koning, de keurvorst van Beijeren, de keurvorst van Saxe, de grootmarfchalk der kroone, de grootveldheer van Lithauwen , de prinfen van Lottheringen, Baden en Nieuwbure, maekten verbindtenisfen en aenhangen. De abt van Polignac , afgezant van Frankrijk te Warfchauw, ftelt de verkiezing van den prins van Conti voer, en flaegde in hem te doen uitroepen. Van  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief. 127 Van een' anderen kant, begeeft zich de keurvorst van Sase tot de Roomfche kerk, deelt geld uit, verëenigt, de ftemmen , en wordt verkozen. De prins van Conti was afwezend; hij flaet op weg naer Polen: maer Frederik Augustus was op de grenzen ; hij trotfeert zijnen mededinger, en doet zich kroonen. In de ijsfelijkheid der onlusten, dempt hij door de wapenen de geenen , welken hij door zijne deugden en mildheid niet heeft kunnen winnen. Maer hij wordt befchuldigd van zich onafhangelijk van zijne volken te willen maken; en hij verliest hun vertrouwen. Ijder beijvert zich om de vrijheid te verdeedigen; alles beweegt zich; alles verwart zich ondereen in eenen landaert, die alleen zijne onderdanen tot meesters begeert, en zijne koningen zelfs niet dan als de eerften zijner onderdanen befchouwt. De eerzucht van Augustus wordt door de hinderpalen aengeprikkeld; hij ontbiedt zijne hcirlegers; hij overlegt om zich van Lijfland meester te maken , en meent, door deze veroovering, den onbuigzamen hoogmoed eener vrije ftaetsregeringe , altoos tegen zijne oogmerken gekant, ftraffeloos te zullen kunnen trotféren. De koning van Zweden, niet min ijverig om zijne dapperheid te beproeven, dan om zijne ftaten van eene overweldiging , welke hij onregtvaerdig acht, te beveiligen, maekt zich gereed om tegen zijnen vijand optetrekken. Hij  Hi De Nieuwe Reisiger. Hij beftrijdt, verflaet en vervolgt hem. Gij weet het uiteinde van dit oorlog, zoo roemrijk voor Karei dm XII ;i, zoo nadeelig voor Augustus. Men had, ten behoeve van dezen laetften, een boidgenoorfchap te Warfchauw aengegaen. Staniflaus Leczinsky, jong palatijn yan Posnanië , werd naer den koniag van Zweden afgevaerdigd , om hem tot eene bevrediging overtehalen , door het aennemcn van de aenbiediugen van ihet Gemeenebest, dat zich ten waerborg' fteide van de begeerte,welke Augustus betuigde om zijne verongelijkingen te herftellen. Karei zag , in den jongen afgevaerdigden', zijne eigen neigingen, dezelfde eenvouvvigheid j dezelfde openhartigheid , dezelfde opregtheid van geest, dezelfde verwijdering van de fpitsvindigheden en beuzelingen des levens, en befloot om hem koning van Polen te maken. Geboren uit het bloed der oppervorften, kan hem de regering niet ontftaen, indien de troon de eenigfte plaets der deugd ware; indien de begeerte om de menfchen gelukkig te maken een regt ware om hen te regeren. Gefproten uit de aloude hertogen van Bohème, telde hij onder zijne voorvaders die doorluchtige opperhoofden , welke het Christendom eerst fn Polen ingevoerd hadden. Jablonousky , zijn grootvader, was de fteun, de wreker en de beflisfer van den Staet. D'è  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief. ï2$ De roem van Staniflaus , zijne geboorte, eene minnelijke en innemende gedaente, eene lieffelijke en overredende welfprekendheid; hadden de oplettendheid van den koning vari Zweden tot zich getrokken. De ijver , met welken hij voor de vrijheid fprak, bezorgdé hem de achting van den vorst; en zijné onverschilligheid zelve voor den troon deed herti het bezit van denzelven waerdig oordeelën. Hij wilde den overwinnaer alleen bewegen; hij behaegde hem. Hij ftrekte alleen zijne handen uit, om den vrede te verwerven; Karei de XII ■ plaetfte 'er den fcepter in. Hij verklaert dat de val van Augustus alleen hem een land 5 't welk dezelve verdrukt, kan doen verlaten. Drie palatijnen fchijnen tot de kroon geroepen te worden: de primaet fielt hen voor, eri wilze op denzelfden tijd 'uitfluiten. Hij zegt i Sapieha, trotsch en'heerschzuchtig, behoort „ geen vrij volk te regeren. Lubomirski is1 „ boven de jaren der kragt en kloekmoedige „ heid.. Leczin-ky heeft deugden; maer zijne? „ jongheid . Hij is deugdzaem , roept de „ driftige vorst; hij za! koning zijn ". Dier^ gelijk eene keus kon niet ingeboezemd worden 4 dan door de onvêrwinnelijke opgetogenheid van een' regtvaerdigen, onbuigzamen en overWinnenden held , ontvonkt door dé begeerte om de deugd te kroonen. Eenen vorst, die hem aengetast had, te onttroonen, eeneri XXII. Bed. I k@-  130 De Nieuwe Reisiger. koning te geven aen fiere ftaetsgezmden, die naerijverig over hunne vrijheid waren , hunnen wil te kluisteren, en hun fchrik aentejagen, dusdanig waren insgelijks de begeerten, of veeleer de verrukkingen der heldhaftige ziel' van den Aleides van het Noorden. Staniflaus weigert in het eerst de kroon; maer twee beweegredenen halen hem over om dezelve aentenemen; de dringende nood van het Gemeenebest, en de ftemmen zijner land» genooten. Hij wordt uitgeroepen , door den bisfchop van Posnanië, op de beftemde plaets der verkiezinge, én met de gewone gebruiken, tot deze plegtigheid voorgefchreven. Gedurende het tusfchenrijk, gelijk gij weet, is de aertsbisfehop van Gnefne, of, indien deze zetel ledig is, de bisfchop van Ploczko, geboren regent van het koningkrijk. Dit tusfchenrijk kan op vierderlei wijzen voorvallen: wanneer de koning fterft; en op deze manier ftaet de troon gemeenlijk ledig: wanneer hij van de kroon' afftaet; en dis gebeurt zeer zelden: wanneer hij, zonder afftand te doen, vrijwillig het koningkrijk verlaet, gelijk Henrik van Valois deed : en eindelijk, wanneer de dwingelandij, het verwaerloozen der wetten, of andere hatelijke oorzaken , den landaert overhalen, om den oppervorst aftezetten. Welk ook de reden van het tusfchenrijk zij, de regels zijn altoos ten naestenbij dezelfde; en ik zal alleen fpreken van dat geene , 't welk  Twebh. Zevenenzeventigste Brief. 131 Welk door den dood van den koning voorvale. Zoo dra men 'er de tijding vart weet, worden de verrichtingen van den primaet zeer 'tneenigvuldig. Zijne eerfte daed is het ledigftaen van den troon , zoo aen de waiwoodfchappen als aen alle de regtsbannen van Polen en Lithauwen, bekend te maken. Hij bepaelt den rijksdag tot de beroeping , als ook de landdagen , die denzelven moeten voorafgacn ; en dikwerf voegt hij 'er verfcheiden voorftellen bij, tot handhaving der algemeene veiligheid, in eenen tijd, zoo bekwaèm om de hartstochten gaende te maken. Gedurende deze afzendingen, legt men het gebalfemde lijk van den overleden koning op een praelbcd ten toon'; en het blijft aldaer tot dé kroaning van zijnen opvolger , die het naer Krakau, in de gewone grafftede der koningen van Polen , doet vervoeren. Op het ontvangen van de brieven des primaets, doen de perfonen, aen wien zij gezinden zijn, den dood van den vorst bekend maken. Aenftonds fchorfchen alle de vierfcharen hunne verrichtingen *; en dan begin- * De inzetting van het i«?r 17Ö8 heeft eene verandering in dit o;izist gemaekt. Alle de vierfcharen, behalve die van het hof, vervolgen hunne eittingan; èn de vonnisfen worden in den naem van het Geraesnebest geveld. I %  J3ï - Dè Nieuwe Reisiger. ginnért de landdagen. De adel verkiest 'er de landboden of afgevaerdigden , welken bij op den rijksdag der ve'rkiezinge moet zenden, geeft hun zijne voorfchriften , en benoemt buitengewone regters , doch alleenlijk voor lijfftrafbare , nimmer voor burgerlijke zaken. De pligt der veldoverften is de grenzen te bewaren, en te beletten dat eenig nagebuur eene. inbreuk binnen het koningkrijk doe. De landboden begeven zich ter plaetfe , door den primaet aengewezen : het is eene groote vlakte, eene mijl yan Warfchauw , het veld van Wola geheten. Ijdere bende rukt, langs verfchillende wegen, in fiagörde voort, en gaet den haer aengewezen grond beflaen. Het is dan niet zeldzaem, in dit oord, meer dan honderd duizend edellieden onder tenten vergaderd te zien, terwijl zij de verkiezing afwachten. Deze gefchiedde oudtijds te Peterskow, in het waiwoodfchap van .Siradië; maer federt de vereeniging van Lithauwen met Polen, willen de inzettingen dat dit géwigtige tooneel geopend en geëindigd worde in de vlakte van Wola. Echter drukken de wetten niet ftellig uit, da*c alle verkiezing , elders gedaen , nietig zij. Men toont verfcheiden vorften aen , , en bijzonderlijk Henrik van Valois, wettig verko ren in een ander oord. Het lot van den me" dedinger, die op den troon verheven wordt" hangt af van de ^algemeenheid der ftemmen* en  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief. 133 en niet van de plaets', waer dezelve gegeven worden. Eenigen tijd voor het openen van den rijks, dag, legt men eene fchipbrug over den Weisfel ftroom, zoo omlhet vervoeren van de levensmiddelen te Warfchauw te bevorderen , als tot gemak van den overtogt des adels , die uit de landfchappen aen de overzijde van dezen ftroom komt. Vervolgens fticht men, in de vlakte , een groot gebouw van hout, Szopa genoemd, gefchikt tot de onderhandelingen van den primaet met de rijksraden en ftaetsdienaren. De plaets, waer het zelve gezet is, bekend onder den naem van het veld der verkiezinge, is voorzien met banken , in de open lucht, voor de afgevaerdigden'. Eene breede graft omringt dezelve , met drie doortogten of poorten van gemeenfchap, voor den adel, rondom dezen omtrek gelegerd. Niets is, in de andere landen, bij deze vertooning te gelijken: verbeeld u honderd duizend edelen te paerd, die zich veeleer tot armoede zouden brengen , dan geene pracht , en heerlijkheid te toonen. Stel u alle de grooten , alle de magtigen , onder de Aziatifche pracht voor oogen. Befchouw dit nieuwsgierige volk, deze talrijke wacht, dit gefchut, welks gebalder zich vermengt met de toejuichingen van een geheel koningkrijk. In deze krijgs- en burgerpracht, gaet men voort tot de verkiezing van den vorst. Men benoemt I 3 eerst  134 De Kiguwü Reisigea, eerst den marfchalk van den rijksdag, 't geen zelden zonder hevige twisten gefchiedt. Men verpligt hem te zweren, dat hij zich getrouwelijk van zijne bediening' kwijten , geene de minfte gefchenken ontvangen, geene heimelijke verbindtenis met de mededingeren onderhouden , cn dc vcrkiezingbrief, zonder de toeftem, ming' van het Gemeenebest. niet teekenen zal. Gij oordeelt wel dat de verkiezing van een' nieuwen koning, die op het tooneel der weereld moet verfcbijnen, buiten't wijffel alle de Mogendheden moet ter harte gaen. Ook fturen zij 'er allen hunne afgezanten, onder welken de bode van den pjaus den eerften rang heeft, de ambasfadeur van. den keizer den tweeden , die van Frankrijk den derden, enz. De eer, welke men hun bewijst, is verfchillende naer hun karakter en de waerdigheid van hunne meesteren. Gedurende het tusfchenrijk neemt het Gemeenebest den tytel van door! luchtigfte aen ; en ijder afgezant , die een' brief, waerin deze tytel vergeten was, aenbood , of dezelven niet in zijne rede deed invloeijen, zoude gevaer loopen van een' hoon te ondergaen. In het gehoor, 't welk men hem verleent, fielt hij den mededinger.voor, dien zijn hof begunftigt, en vertoont zijnen meester op dc voordccligfte wijs. De een doet zijnen rijkdom, de ander zijne magt, zijne wijduitgebreide ftaten , zijne talrijke heirlegers, zijne bondgenootfchappen gelden. Allen maken  Tweeh. Zevenenzeventigste Btuef. 135 ken zij aanhangen in het koningkrijk , verfpreiden hunne mildheid, die de hoop voedt, zonder te begeerlijkheid te verzadigen, toonen doorgaens een vriendelijk gelaet, houden open -tafel, en fchenken rijkelijk Hongarifchen wijn. Toen de afgezant van den paus en de ambasfadeur van den keizer voor den hertog van Saxe kuipten , achtte hem de ganfche weereld Protestant; Men las in den aenvanggetuigfchriften , welke bevestigden dat hij zich te Rome had laten onderwijzen, en het Lutherdom had afgezworen. Vervolgens las men een gefchrift', 't welk zakelijk inhield dat de keurvorst van een zeer doorluchtig huis was, 'c welk keizers aen Düitschland gegeven had; dat hij jong was, zijnde niet meer dan zevenentwintig jaren; Katholyk, gelijk de getuigichriften bewezen; rijk, hebbende flechts een' zoon , die nooit tot last zoude zijn van het Gemeenebest, aen 't welk hij zelf een gefchenk van tien millioenen zoude geven; dapper, 't geen hij getoond had aen de Mein , den Rijn, in Brabant en Hongarijen, en gelijk ' hij nog zou doen zien; door de landfchappen, die zich van Polen afgezonderd hadden , met het zelve te verëenigen. Hoe groot deze onderneming was, de jonge, rijke en dappere keurvorst beloofde met zijne krijgsbenden, op zijne eigen kosten, daerin te zullen flagen, en ftond binnen voor de gelukkige uitkomst. I 4 Zie  Ï3Ö De Nieuwe Reisiger. Zie daer de drijfveders. die de verkiezinge in beweging helpen. Eertijds richtten de Polen, verlegen in het verkiezen yan een' vorst, eene kolom op, en hingen 'er eenen fcepter aen. Dezelve • moest de belooning zijn van de vaerdigheid en fnclheid van dien der mededingeren , die het eerst aen dezen ejndpael zoude'komen L*szek bezaeide het renperk met Halen punten, • onder hef zand verborgen ; en eenen weg, waeröp hij onbevreesd konde loopen , voor zich gebaend hebbende, liet hij allen, die hem in zijnen loop hadden kunnen voorbij ftreven, verre achter zich. Het betaemt flechts aen eene barbaeriche eeuw, Qp deze wijs over de verdienften der koningen te beflisfen. Maer wordt deze zoo vreemde manier niet nog dagehjksch vernieuwd?,Zoo dra het tusfchenrijk afgekondigd is, hijst bet Gemeenebest, indien ak dus moge fpreke, zijne kroon op, fteltze te koop voor de ftaetzucht van allen, die 'er naer durven dingen, en vergunt hun alle de omwegen, alle de middelen , welken'men kan bedenken , in 't werk te ftellen, om dezelve te verkrijgen. Hoe groot het getal der beraedflagingen, en de willigheid der verhinderingen zij ^e .alle «ogenblikken in de vergadering op, gomen , Js ijdere landhode verpliet aen. ftonds een getrouw bericht daervan ^aen den adel  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief. 137 adel van zijn waiwoodfchap te geven. Men ziet dan niet anders dan lieden te paerd, die gedurig ginsch en weder rijden, en door zoo. vele bewegingen , zoo vele angstvallige oplettendheden, betoonen dat de Polakken de verkiezing van hunne koningen als de heiligfle, gewigtigfte en plegtigfte daed hunner vrijheid befchouwen. Uit dien hoofde vergunnen hun de inzettingen -dagelijksch van landboden te veranderen; en dikwerf bedient zich de meenigte, van nature wantrouwende, van dit regt, om de zwarigheden, waerin het kleenfte getal, indien het gedurig de handelingen beftuurde, haer zoude kunnen flepen, te ontwijken. De edelen zijn verdeeld in waiwoodfchappen; en ijder van hun heeft regt van ftemmen , gelijk ook de afgevaerdigden der fteden; maer de edellieden , die in de heirlegeren dienen, mogen niet in eene bende, en onder hunne krijgsvendels , in ' het verkiezingveld komen. Zij, die ftem in de benoeming willen hebben, moeten zich onder de banier van hun regtsgebied voegen, en 'er niet dan als burgers verfchijnen. De rijksdag geëindigd zijndej naderen de weiopgezeten edelen, en plaetfen zich rondom den omtrek Zij, die geen vermogen hebben, om een paerd of eenen fabel te koopen , komen te voet, zijn met eene feisfe gewapend, en vertoonen zich met zoo veel I 5 vrij.  152 De Nieuwe Reisige*. .vrijmoedigheid cn regt, als de gewigtigfte perfonaedjen vari het Gemeenebest.. De zaken dus gefchikt zijnde, doet de primaet het Veni .-Creator in het midden van de Wola zingen; en door verfcheiden rijksraden vergezeld , rijdt hij de paerd voorbij ijdere verdeeling, cn fielt de voorhanden zijnde mededingers overluid voor. Het tooneel wordt dan omftuimig.: duizend verwarde fchreeuwen fchijnen nu den naem van. een' mededinger, ftraks dien van een' anderen, ten hemel' te voeren; en de tegenftrijdigheid van gevoelens de gemoederen verhittende, wordt men toornig; men fcheldt eikanderen; men neemt den fabel in de hand; men hoort de pistoolfchoten; terwijl de primaet en de rijksraden het woord voeren , de meenigte vleijen , en haer tót eenigheid trachten te brengen. Na dat de kerkvoogd , in zijnen gedanen ommekeer, de itemmen opgenomen heeft, vraegt hij nog driemael, of men toeftaet zoodanigen mededinger tot koning van Polen te ontvangen. Wanneer alle de ftemmen zich verëenigen , of dat ten minfte het grootfte getal zich bevestigenderwijze uitdrukt door deze woorden: „ dat hij leve; hij behaegt ons"; dan beftaet de verrichting van den aertsbisfehop in het benoemen van den vorst. Hij beveelt vervolgens aen de marfchalken denzelven uitteroepen; daerna heft hij het Te Beum op, waer-  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief. 1.39 waeröp de vergadering knielende.antwoordt, onder het gebaldcr van het gefchut en het geluid der fpeeltuigen ,. vergezeld van het vreugdgejuich. Het gebruik en de voorzigtigheid vereifchen, dat' men, na de uitroeping, de zael der Szopa, de graft en alles, wat het verkiezingveld uitmaekte, aenftonds vernield , ten einde de handelingen van een' ftrijdigen aenhang, indien 'er eenige fchcuring te vreezen ware, te vertragen, en hem dus eenige onwettigheid te doen bedrijven, in gevalle hij zich tegen dc. verkiezing ftelde. Des anderendaegs van deze groote plegtigheid, vergaderen de rijksraden en landboden in het kasteel van Warfchauw, ontwerpen 'er den aenftelüngbrief, en teekenen denzelven, om hem te bezorgen aen den nieuwen koning, die allen fpoed maekt om zich in zijne hoofd* Itad te begeven. De kanfeliers doen de aenfpraken van bedankinge; en de monarch, nederknielende, zweert de voorgéfchrevcn voorwaerden te zullen nakomen. De pnmaet ftelt hem het befluit zijner verkiezinge in handen; maer de vorst doet geene de minfte koningklijke verrichting voor zijne krooning, die niet kan gefchieden voordat de overleden koning begraven is, enimen de zegels op zijn graf gebroken en nieuwe gemaekt heeft. Aen den anderen kant bewijst men den dooden koning de eer der lijkftaetfie niet , voordat zijn opvolger verkoren is; moetende dit de eer-  149 De Nieuwe Reisiger, eerfte en eene der voornaemfte daden vaa zijne regering' wezen. Staniflaus Leczinsky werd niet dan een jaer na zijne benoeming gekroond. Oudtijds gefchiedde deze plegtigheid te Gneihe; maer fedort verfcheiden eeuwen, is de ftad Krakau in de bezitting van deze eere. Echter, indien het oorlog of andere omftandigbeden 'er zich tegen ftellen , kan een koning overal elders gezalfd worden. Getuige Staniflaus, die te Warfchauw ingehuldigd werd. Deze verrichting komt den primaet van het koninkrijk toe, uit kragt' van een voorregt, door Cafimir den IVen vergund, en door den paus bevestigd. Indien nogthans deze kerkvoogd overleden of ziek is, of indien hij, door eenige ongegronde redenen, weigerde een' wettigverkozen koning te kroonen, zoude de bisfchop van Kujavië, of eenig ander, deze verrichting kunnen doen. Zoo dra men den dag der krooninge vastgefteld heeft, begeeft zich de koning naer een kleen kasteel bij Krakau, vanwaer de krijgsbenden in twee rijen tot aen de ftad gefchaerd zijn. Zijne majesteit klimt te paerd, voorafgegaen door de rijksraden , ftaetsdienaers en den adel, die voor den vorst treden , ijder volgens den rang zijner waerdigheid. Deze ftoet is des te talrijker , om dat de groote amptenaers van Polen'en Lithauwen 'er niet welvoegelijk kunnen ontbreken , zijnde de kroo.  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief. 141 krooning de ftaetfie, waerin «hunne bedieningen voornamelijk te pas komen; in de andere omftandigheden, zijn dezelven meestendeels niet dan eertytels. Door de voorftad trekkende, Hijgt de koning af, en onthoudt zich eenige oogenblikken in eene kerk, waer hij God voor de ziel van zijnen voorzaet bidt, en de begroeting van den beftuurder der hoogefchole aen het hoofd zijner medeleden ontvangt. Aen de eerfte poort der ftad genaderd, vindt 'er zijne majesteit de overheden , die hem de fleutels der ftad in een verguld zilveren bekken aenbieden. De ftraten zijn verfierd met triumfbogen: het geluid der fpeeltuigen en het gebalder van het gefchut geeft aen alle zijden de openbare vreugd te kennen. Den eerften dag, die vóór de krooning gaet, komt de koning te voet met zijn gevolg te voorfchijn, begeeft zich naer de kerk van St. Staniflaus, ftaende op eenen heuvel, juist tér plaetfe, zegt men, waer deze bisfchop door Boleflaus vermoord werd; en hij boet, door deze foort van bedevaert , de misdaed van een' zijner voorzaten. Den tweeden dag, draegt men het ligchaem van den overleden koning in de hoofdkerk. Zijn opvolger volgt deze lijkftaetfie , houdende , gfclijk de anderen, eene waschkaers in de hand. De ftoet is zoo talrijk, en maekt zulk een' Jangen omgang uit, dat hij des morgens begint, en niet  i4£ De Nieuwe Reisioer. niet voor des avonds' eindigt. Den derden dag verricht men de lijkplegtigheden. Verfcheiden rijksraden houden 'er de kroon, den fcepter en het zwaerd het onderfte boven. De vendels der vvaiwoodfchappen worden insgelijks gedragen, door de amptenaers van den ridderftand. De maerfchalken van Polen en Lithauwen breken hunnen ftaf op het graf; de kanfeliers en wapendragers doen insgelijks met hunne zegelen, vendelen en fpietfen. Alen is overreed dat men, om den nieuwen koning met wijsheid te leeren regeren, hem op deze manier de verfchrikkelijkheden van den dood, en de broosheid der menfchelijke grootheden moét vertoohen ; dat men hem moet ftellen in dat gezigtpunt, vanwaer men de wezenlijke evenredigheid der dingen ontdekt, welke men elders niet dan in een' valfchen dag befchouwt; dat men hem op de treffendfte en gevoeligfte wijs moet zeggen, dat de dood alles gelijk maekt, alles onder één mengt, omdat hij alles tot eene foort van nietigheid brengt; dat hij de klip en eindpael van de heerlijkheid der koningen is; dat de loftuitingen, waervan men, gedurende hun leven, een misbruik maekt, met hun in het graf dalen, of ten hoogfte niet langer dan hunne weldaden duren; dat zij niets meer zijn, zoo dra zij niets meer kunnen doen. Men verheft op de overblijffels van de heerlijkheid des dooden dc heerlijkheid van den levenden: Dïeri  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief. 143 rnen verfiert met deszelfs gewaed en waerdigheid dén geenen, die hem opvolgt; maer men wil dat de treurige voorwerpen, welken men hem voor oogen ftclt, hem de ijdelheid van deze valfche grootheid doet kennen. De dag der zalvinge is niet minder woelachtig dan de voorgaeffde. Op het uur, door den primaet aengewczen , komen de bisfchoppen en abten, aen het hoofd van de geestelijkheid en de leden der hoogefcholen , den koning uit zijn paleis afhalen, gevolgd van de rijksraden , ftaetsdienaren , vreemde afgezanten , grootamptenaren en landboden, en geleiden hem in een vertrek , waer de grootmarfchalk der kroone hem de fieraedjen, welken hij dien dag moet dragen, op zijn kleed legt, 't welk op de Poolfche wijs gemaekt is. De primaet doet dan een kort gebed , befprengt den koning met wijwater, en geeft het teeken om zich naer de kerk te begeven. Voor den vorst gaen vier rijksraden, die de kroon, den fcepter, den weereldkloot en den degen op vier heerlijke kusfens dragen. In de kerk komende, plaetst hij zich op den troon; en één van de bisfchoppen der vergaderinge doet tot hem eene redevoering over de pligten der oppervorsten. Hij vertoont hem, „ dat een koning niet voor zich zeiven alleen geboren is; dat hij „ zich aen zijne onderdanen verfchuldigd is; , dat de volken, hem boven zich verheffen- » de,  144 Dé Nieuwe Reisicer. • ,j de , hem de raagt en het gezag toever5, trouwd , en daerentegen zijne zorgen, „ zijnen tijd en zijne werkzaemheid aen .zich „ behouden hebben; dat zij geen' afgod heb„ ben willen maken, om hem aentebidden, „ maer een' opziender, dien zij aen hun hoofd „ gefield hebben , om hen te befchermen en „ verdeedigen. Het zijn de volken, die hen „ gemaekt hebben het geen zij zijn : het is „ hun pligt het geene zij zijn flechts voor de „ volken te wezen. De uitgeflrektbeid- hun„ ner pligten beantwoordt aen die van hun„ ne magt; de fcepter is veeleer de tytel van „ hunne zorgen en dienstbaerheid , dan van „ hun gezag. De bijzondere deugden , die „ het heil der onderdanen verzekeren, zou„ den in ondeugd voor den oppervorst ver„ keeren. Een vorst behoort, door de wijs„ heid zijner wetten en voorbeelden, de wan„ orden uit zijne flaten te verbannen, de mis„ bruiken te verbeteren , de betamelijkheid „ der openbare zeden te behouden, de weelde „ en losbandigheid te beteugelen ; den gods„ dienst, het gezag, den luister, de majes„ teit, de gelijkvormigheid , die de ee.bied „ voor denzelven vereeuwigen , wedertege„ ven ; zijne volken als zijne kinders , zijn „ koningkrijk als zijn huisgezin te befehou„ wen ;. zijne magt niet te gebruiken , dan „ voor het geluk der geenen, die hem dezelve „ toevertrouwd hebben; ftaet te maken dat ?, hun-  Tvveeh. Zevenenzeventigste Brief. 145 hunne harten hem nog meer dan hunne „ perfonen toebehooren , en dagelijksch de ;, verkiezing van den landaert, die hem op „ den troon verheven heeft , te verdienen. Een koning van deze geaertheid zal altoos ,^ groot zijn; dewijl hij het in het hart zijner „ onderdanen is* De vaders zullen het geluk „ van onder zulk een.' meester te leven aen „ hunne kinderen vertellen ; deze zullen het ;, aen hunne naneven zeggen ; en in ijder „ huisgezin zal deze herinnering, van tijd' tot „ tijd bcwaerd , als een hui fel ijk gedenkfr.uk „ worden, 'twelk, binnen den omtrek der va„ derlijke muren opgericht, zijne gedachtenis 5, in alle eeuwen zal doen leven ". Na deze redevoering over de pligten van den oppervorst, doet hem de primaet drie vragen ; te weten , of hij het Katholyke geloof wil bewaren , de kerk befchermen, en het koningkrijk volgens de geregtigheid regeren ? De vorst antwoordt bevestigenderwijs, ën doet vervolgens een' eed, die van de grootfle aengelegenheid voor hem en het Gemeenebest is. „ Indien het immer gebeurt, zegt „ de koning, dat ik denzelven fchende, fta ik j, toe dat mijne onderdanen niet meer gehou„ den zijn mij te gehoorzamen; en ik houde „ hen bij voorraed van alle getrouwheid je5j gens mij behoorlijk ontilagen. Ik zweer „ daerenboven , nimmer eenig ontflag van 3, mijnen eed te verzoeken, noch zelfs hec KXIL Deel. K „ aen-  I4'6 De Nieuwe Reisiger. ,, aentenemën , wanneer men het mij aenbode ". Onmiddelijk na deze verbindtenis, gefchiedt de zalving met den heiligen olie, waerna zijne majesteit biegt, en het nachtmael uit de hand' van den aertsbisfehop ontvangt. Deze kerkvoogd fielt hem dan de kroon op het hoofd, biedt hem den rijksftaf en weereldkloot aen, en gordt aen deszelfs zijde het zwaerd, 'twelk hij gezegend heeft. Vervolgens geleidt hij hem naer eert' anderen troon , opgericht in het midden der kerke , tegenover het hooge altaer; en hem doende riederzitten, vermaent hij hem de plaets, welke God hem gegeven heeft, voortaen te bewaren. Het Te Deum, in muzyk gezongen, eindigt deze doorluchtige en vermoeijende plegtigheid, zoo vermoeijende , dat Augustus de Ile, de Herkules zijner eeuwe, in zwijm viel, op het oogenblik toen men hem de kroon op het hoofd zette. Het gejuich van lang leve de koning wordt duizendmael door de omftanders herhaeld; en terwijl de grootfehatmeester geld onder het volk werpt, ontneemt men den koning zijnen degen , om denzelven overtegeven aen den amptenaer, die hem opgeheven voor den koning draegt, wanneer hij naer zijn paleis te rug keert , beladen met zijne kroon', zijnen fcepter en andere teekenen zijner waerdigheid. Die  TWeshs Zevenenzeventigste Brief. 147 Die dag eindigt door een gastmael, wa*erop meestert der grootamptenaren hunne voorgefchreven verrichtingen hebben. Men richt twee tafels aen, in de fraeilte zael van het kasteel. De eerfte is eene trede verheven , voor den koning, de koninginne, den afgezant van den paus en de ambassadeuren. De tweede is lager, en gefchikt voor de rijksraden en de jufferen j die deel aen derzelver rang hebben. De overige adel wordt in andere kameren , en het volk in de ftraten en op het hofplein onthaeld. Des anderendaegs van de zalvinge , opent men den rijksdag der krooninge, die zes weken moet duren. De primaet ontdoet zich van het regentfehap , 't welk hij gedurende het tusfchenrijk heeft waergenomen, en doet zelf, benevens de rijksraden , den marfchalk en landboden, den eed van getrouwheid aen den koning. Op dit oogenblik geniet de nieuwe koning volkomenlijk de regten der koningklijke waerdigheid. Ook vaerdigen de kanfeiiers de bekendmaking daervan aenftonds aen de waiwoodfehappen af Gedurende dezen rijksdag , richt men op de plaets van Krakau, voor het ftadhuis, op eene foort van tooneel, met rood laken bedekt , eenen heerlijken troon op, dien de koning gaet bekleeden, omhangen met dezelfde fieraedjen, welken hij bij zijne zalving aenhad. De overheden van Krakau, en de af. K z ge-  i^S De Nieuwe Reisigek. gevaerdigdén van de andere voorname ftedfeii ^ des lands, komen hem hulde bewijzen , en doen den eed van hem getrouw te zijn. De eerften bieden hem duizend dukaten aen, in een verguld zilveren bekken: de anderen doen hem diergelijke offeranden , doch evenredig met hunne vermogens. Allen doen zij eene bijzondere aenfpraek aen den vorst, toonen hem hunne voorrcgtcn , en bidden hem dezelven te bevestigen Hij antwoordt hun gunftig, door den mond van zijnen kanfelier, en teekent alle de bewijsfchriften , waervan men hem de bekragtiging verzoekt. Hij neemt vervolgens het zwaerd uit de hand' van eenen amptenaer; en overeind ftaende , maekt hij daermede een kruis in de lucht, naer de vier gedeelten der weereld, om uittedrnkken dat hij, in den naem van Jezus Christus, de vijanden van het vaderland zal ftraffen, uit welk gedeelte van her aerdrijkmen hetkomeaentasten. De krooning van Leczinsky, te Warfchauw y> gefchieddc in tegenwoordigheid van Karei den Xlf-n, die getuige van deze plegtigheid wilde wezen , en den keurvorst van Saxe dwong om zelf de akte van zijnen afitand van de kroon' te teekenen. Maer deze troon, dien de. jonge Staniflaus niet dan tot het heil van zijnen landaert aenneemt, is nog waggelende onder de voeten* van dezen vorst. De koning van Zweden wordt overwonnen te Pultawa: tot vlugten genoodzaekt, gaet hij een'.verblijf bij.  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief, 14-9 bij de Turken verzoeken. Augustus rukt geweldigerhand in Polen. De eed, aen Staniflaus gedaen , wordt welrasch gefchonden. Deze laetfte verdeedigt zijne regten door wonderen van dapperheid: door de fortuin verraden , begeeft hij zich naer Bender, en tracht Karei den XILn overtehalen , om hem de kroon te laten afïlaen , ten einde de rust aen zijn vaderland wedertegeven. Hij kan de hardnekkigheid van den Zweedfche monarch, diezijnen roem ftelt in zijn werk ftaende te houden , niet overwinnen. Staniflaus zelf ontdoet zich van zijne grootheid ; hij vertrekt van Bender; en Moldavië, Zevenbergen en het ganfche keizerrijk doortrekkende, begeeft hij zich naer Tweebrugge, eene itad toen van Zweden afhangende. Gedwongen, door den dood van Karei den XIIc, deze fchuiiplaets te verlaten, geleidde hem zijn lot in Frankrijk; en zijne aenkomst in dit nieuwe vaderland is het tijdftip van zijn geluk en het onze, door het huwelijk van de prinfesfe, zijne dochter, met Lodewijk den XV De dood van Augustus, in het jaer 1733, geeft Polen aen Staniflaus weder. Het Gemeenebest verdeelt zich tusfchen den zoon van een' koning, deszelfs tranen waerdig, cn den landgenoot, dien het als burger bewonderd, cn als zijnen vader bemind had. Frankrijk neemt de wapens op : Leczinsky verlaet de oevers der Seine, om naer die der Weisfel te K 3 vKë,  15$ De Nieuwe Reisiger. vliegen, alwaer de liefde en wenfchen zijner onderdanen hem ten tweédbmale roepen. Hij ■verfchijnt; hij wordt gekroond. Eenige palatijnen , door' Augustus met weldaden overladen, veroorzaken eene fcheuring: Rusland fehiet toe op hunne ftem : Staniflaus hadde kunnen ltrijden; maer een al tegoed burger, otn het bloed van zijn- vaderland niet te fparen, poogt cn hoopt hij de gemoederen, door eene onderhandeling, tot bedaren te brengen. Hij fluit zich in Dantzich; hij wordt 'er belegerd; en zijns ondanks, begint het bloed tot zijne verdecdiging te vlieten. De Franfchen komen deze ftad te hulp: zij dringen; door tot de loopgraven] der Muskoviten : het vuur der vijanden is ongemeen hevig, en vooral de bombardéring. De val der tempelen en huizen, het gevaer van onder derzelver puinhoopen begraven te worden, de honger, die zich doet gevoelen, het gezigt der dooden en gekwetsten , de fcbrik der yrouwen, het gcfchrei der kinderen, de vrees voor nog verfchrikkelijker onheilen, niets kan de getrouwheid der Dantzigercn doen wankelen, noch hen vervoeren om het vertrouwen , van een' vorst, dien zij aenbidden, te verraden. Vijftien honderd Franfchen , onder het bevel van den graef van Plélo, afgezant van Frankrijk aen,het hof van Koppenhage, worden geflagen door de Rusfen. De graef zelf, een heer vol van kloekmoedigheid, be- kwaem-  Tweeh. Zevenenzeventigste Brief. 151 kwaemheid , verftand, bevalligheid en begaefdheden, verliest 'er het leven. De knjgskunst, ftaet- en letterkunde betreuren hem nog. Staniflaus is de eerfte om de ftad tot verdrag aentemanen, en bereidt zich, van toen af, tot de gevaerlijke ontfnapping, waervan hij zelf de omftandigheden befchreven heeft. Men befluit dat hij zich als éen' boer zal „vermommen; dat de generael Stenflicht, „ op dezelfde wijs gekleed, hem zal verge„ zeilen; en dat hij drie mannen, gelast om „ hem in de ftaten des konings van Pruisfen te brengen, tot geleiders zal hebben. Een " verlieten kleed, welvoegelijk aen de rol, „ welke hij gedwongen is te fpelen, een hemd ', van grof linnen, eene eeuvouwigfte muts, „ een ruwe doornen ftok, met een' lederen „ band, zijn in gereedheid. Hem ontbreekt „ niets meer dan laerzen, om te beter te ge- lijken naer de boeren dezer landftrcek', die s, gewoon zijn dezelven ten allen tijde te „ dragen. Men wil geene nieuwe gebruiken, „ en is zorgvuldig om met het oog alle bcenen „ te meten , wanneer men , bij geval, de „ laerzen van een' dienstknecht, die ten dien „ einde gemaekt fchenen, voor de hand vindt. „ De koning trektze aen , gelijk ook het „ overige van den opfchik. Zijne edele ge„ ftalte, en de helderheid van zijn gelaet, „ kunnen hem alleen verraden; maer de nacht „ bedekt, met een' gunftigen fluijer, deze K 4 » trek"  JS* De Nieuwe Retsiger. 9» trekken van grootheid en majesteit, die „ hem zouden hebben doen kennen. Hij' p grimlacht over de droefheid en vrees, dje » in alle oogen uitblinkt ; zijne ziel is be„ daerd, en zijn geest gerust, op het tijdftip „ dat hij zich aen het algemeene welzijn toe3> wijdt. „ Deze held, jn alle de oogenblikken , in 5, alle de omftandigheden, waerin de fortuin „ den burger, den krijgsheld , den man van »* gen»gen ftaet en den vorst kan plaetfen, .„ vertrekt des nachts, en vindt, eenige tre„ den van het huis, den generael Stenflicht, * die hera wacht. Beneden aen den wal ge,, komen, niet zonder moeijelijkheid wegens ., een' fchildwacbt, die hen niet wil doorla„ ten , begeeft hij zich in eene fchuit met „ zijne geleideren; en men vaert midden „ over het veld, om de Weisfel te bereiken, „ en met het krieken van den dag aen den an„ deren oever van den ftroom , buiten de posten van den vijand, te komen. Men „ ontmoet niet anders dan dikke rieten, die „ het vaertuig wederftaen, en niet onder het ,, zelve buigen , dan met een geluid, dat „ zich verre af verfpreidende, den togt kan „ ontdekken. Hunne kromte zelve toont den „ door togt aen, en geeft reden om te vree. ?, zen dat men het voetfpoor van den weg » zal ontdekken. Dikwerf is de vlugtende 35 vorst genoodzaekt uit de fchuit te. treden,: „ en  Tweeh. Zevenenzeventigste -Brief. 153 en in den modder gezonken den boot met '\ kragt te helpen voortrekken , om hem in ?', het diepfte water te brengen. Eindelijk bereikt men de Weisfel. Een der leidslieden bidt den koning een oogenblik aldaer te vertoeven, terwijl hij zal gaen zien of " het fchip ter plaetfe is, waer men beloofd , heeft het zelve gereed te houden. Deze man komt niet weder dan na het verloop „ van een uur, om te zeggen dat de Musko„ viten het fchip weggevoerd hebben. Men „ moet dan denzelfden weg te rug ke  jj8 Dè Nieuwe Reisïgeh. hangen , die de oppermagt onder elkandéren verdeelden; en dit land had tot heeren twaelf hertogen of palatijnen. Hieruit ontftonden bloedige oorlogen, verraderijen, doodflagen, allerlei foort van misdadenwaervan dit tijdperk zoo vele voorbeelden oplevert. Hieruit' fproot mede het onheil der volken , hoedanig ook de uitflag der oorlogen, listen en euveldaden ware. Deze rampen eindigden niet dan met de oorzaek', die dezelven deed geboren worden: eene alleenheerfching een ondeelbaer geheel zijnde, brengt men, door dezelve te verdeeïen , onverzoenbare mededingers met eikanderen in twist. Men kwam derhalve weder tot een eenig opperhoofd; en de grooten verkozen hem, met eene algemeene overeenftemmingc, uit het volk. De jonge Leskus was de ftamvader van een derde geflacht, waervan de laetfle Popiel genoemd was, zijnde dezelfde , dien gij door de ratten hebt zien verflinden. Dusdanig is, in weinige woorden, de fabelachtige historie van het Hddenfche Polen. Christelijk geworden onder het geflacht der Piasten, onderging het groote omwentelingen, en oorloogde tegen de Keizers, tegen Pruisfen, Rusland, Lithauwen en de ridders der Teutonifche Orde. Men kan niet twijffelen of deze heerfchappij was volftrekt oppermagtig , en de koningklijke waerdigheid erffelijk. Vergeefsch werpt men tegen, dat de grooten vergaderingen hiel-  Tweehond. Agtè.vzeventigsTe Brief, i59 hief"den ; deze vergaderingen zelf erkenden altoos de opperfte magt; en indien men'koningen onttroond ziet, hadden deze omwentelingen hunnen oorfprong uit bijzondere oorzaken, waeraen de grooten geen het minfte deel hadden. De adelheerfching kreeg hare geboorte onder de regering van den groote Cafimir; en zie hier hoedanig toen de ftaet van het koningkrijk was. De Christelijke godsdienst heerschte 'er; en de monniken waren 'er in het grootfte aenzien. Men beijverde zich om merifchfen, die geloften van armoede deden, te verrijken; men bouwde hun prachtige kloosters; men begiftigde dezelven met inkomften, overeenkomftig met den ftaet van lieden, welken men zoo heerlijk huisvestte. Een vorst, die nimmer eene ftad verfterkte, ftichtte meenigvuldige kloosters, welken men als zoo vele fterkten konde aenzien. De landploegers vergaten htm eerfte beroep; zij hadden leenmannen, ftichts eerregten , lijfeigenen zelfs. De koningen lieten hun toe in hunne raedsvergaderingen; eenigen eindelijk hadden!deel aen het opperfte gezag. Dezelfde omftandigheid voerde 'er de bisfchoppen in. Cafimir maekte palatijnen, kastellanen en andere overheden. De voorregten der geestelijkheid groeiden aen met den godsdienst, en die der edelen met de behoeften van den Staet. Men vergunde hun de vrije bezitting der metalen, de uitdeeling van het zout,  i6o De Nieuwe Iveisiger. zout, en andere koningklijke regten, welken zij zich ten nutte wisten te maken. De koningen geboden niet meer als oppermagtige vorften, maer regeerden door de wetten. Zij vergaderden den rijksraed, om hem over de befturing te raedplegen. Kortom, de Polakken waren geene fiaven meer, maer getrouwe onderdanen, die eenen wettigen meester gehoorzaemden. Lodewijk van Hongarijcn vermeerderde de magt der edelen, door de voorwaerden, op welken men hem de kroon opdroeg. Geene mannelijke kinders hebbende, verkreeg hij, door nog lastiger verbindtcnisfen , bet koningkrijk voor den echtgenoot zijner dochter;- en de regering veranderde in eene vol'kheerfchmg; Deze zelfde regering vertoont drie tijdperken; te weten, de meerderheid der ftemmen, haer kleenfte getal, en de algemeenheid. Deze laetfte is zoo noodzakelijk, dat de tegenkanting van eene eenige alle beraedflaging vernietigt. Het gelukte den ridderftand niet, dan na verfcheiden ondernemingen en herbaelde poogingen, de openbare befturing met den koning en den rijksraed te deelen. Dit regt werd hem toegeftaen door. Cafimir, zoon van Jagellon, en bevestigd door zijne opvolgers. Sedert dit tijdperk, erkende men geene andere wetten, dan die in de algemeene vergaderingen gebragt werden. De adeldom, in een ligchaem vergaderd, verklaerde het oorlog, regelde den vre-  Tweehond. Agtenzeventigste Brief, idi t vrede, en liet dén oppervorst alleen het regt om zijne handteekening onder de verdragen teftellen. De goederen van den koning en die der kroone werden toen. onderfcbeiden ; en de fchat van het koningkrijk was niet meer de fehat des konings. Zoo dra het gevoelen van bet .kleenfte getal overwoog, ontaerte de vrijheid in losbandigheid; en ijder heer was een kleene tyran in 't bijzonder. Men moet nogthans bekennen, dat federt dien tijd de voor; deeligfte wetten voor Polen gehandhaefd en vermeerderd zijn geworden : het is den koningen niet meer geöorlofd de inzettingen té ' veranderen. . Alles, wat de verkiezingen, de vonnisfen , den openbaren fchat, het oorlog, de begeving der kerkelijke eh Weereldlijke waerdigheden , de vorm der vergaderingen, enz, betreft , is federt de inftelling der algemeenheid geregeld, en houdt nog zonder veranderinge ftand. Augustus de Ille teekende, bij zijne komst Cot den troon , de verdragen , door welken de Poolfche koningen , met hunne volken, wederzijdfche verbindtenisfen aengaen ; en dewijl men voornamelijk in deze. wetten de karpis van de geaertheid eens landaerts moet zoeken , zal ik hier de voornaemfte voorwaerderi van dit verdrag onder uwe oogen brengen. „ De koning verbindt zich geenen opvolger „ aentewijzen, ten einde de vrije verkiezing, „ in hare geheele kragt, in de magt der ftaten KXll Deel. L vari  i6i De Nieuwe Reisïger. ,, van het koningkrijk blijve. Ten tijde varï „ Sigismundus den IIIcu, die eene talrijke nako„ melingfchap had, maekte men verfcheiden „ fchikkingen over de goederen , eerbewijzin,, gen, waerdigheden en regten, welken dezelve „ moest genieten, zonder echter boven den „ ftand van bijzondere perfonen verheven te „ worden. Deze inftellingen kunnen geenebe„ trekking hebben tot het keurvorftelijke buis ,, 'vanSsxe, tegenwoordig regerende, 'twelk, „ door zijne geboorte, boven den ridderftand verheven zijnde , voor de verkiezing van '„ Augustus den Hen, niet tot .den enkelen „ adelftand kan vernederd worden. „ De koningen en koninginnen van Polen „ moeten belijdenis van den Katholyken gods„ dienst doen. Toen Jagellön wilde regeren, ♦ » was hij verpligt zich aen deze wet te on„ derwerpen, en bood zelf deze voorwaerde „ aen. Men had verfpreid dat Sigismundus„ Augustus zijn geloof wilde verzaken , om ,» de Augsburgfche belijdenis te omhelzen. „ De kardinael Hofius , bisfchop van War„ mië , hem van dit gerucht fprekende, ant„ woordde de vorst: „ verlaet u niet op de „ redenen van het volk; ik heb nimmer deze „ gedachte gehad, ik wil beftendig, tot aen „ mijn laetfte oogenblik , aen de belijdenis „ van het Katholyke geloof, 't welk ik van „ mijne voorvaderen ontvangen , verknocht „ blijven ". De godsdienst van Stefanus Bat- „ tori  Tweehond. Agtenzeventigste Brief. i6$ „ tori was, in den beginne, vrij wat twijffèlach„ tig; en bij zijne aenkomst in Polen, zond ,] men hem iemand te gemoet, om hem te „ toetfen. De afgevaerdigde zeide hem onh bewimpeld, in een afzonderlijk onderhoud, „ dat hij , zonder eene opregte belijdenisfe „ van den Katholyken godsdienst, niet alleen „ de kroon nier. zoude ontvangen, maer dat „ hij zelfs Krakau, alwaer de krooning ge„ fchiedt, niet zoude zien. Hij voegde 'er „ bij, dat die godsdienst de fterkfte fteun van het koningkrijk , en de geestelijkheid het „ voornaemfte gedeelte van het Gemeenebest en het licht van den koning was. Stefanus „ gaf alle de verzekeringen, welken men we„ gens zijn geloof konde begeren, en hoorde „ des anderendaegs de mis, tot groot genoej, gen der Polakken. De echtgenoote van „ Alexander was van de Griekfche kerkgeP meenfchap; en die van Augustus volgde de „ dwalingen van Luther : ook zijn zij geen ,, van beiden gekroond geworden. „ Dewijl 'er in Polen verfcheiden godsdien„ ften zijn, die onder den naem van Düjiden' ten, de inwoonders van dit koningkrijk verdeelen, verbindt zich de vorst om hen „ allen te befchermen, uitgenomen de Men- noniten , Wederdoopers , Socinianen en Kwakers. Dit beloofde bijzonderlijk Henrik „ van Valois; en bij gelegenheid van eenige twisten, die ter dezer gelegenheid ontftonL 2 ,5 den,  164 De Nieuwe Re'isigèx. „ den, zeide een Poolsch edelman tot dezer* „ vórst: ,, Heer koning, indien uwe afge„ zanten dit artikel van uwen kant niet acn„ genomen hadden , zouden wij ons tegen „ uwe verkiezing gefield hebben; en indien „ gij het niet bekragtigc, zult gij nooit koning „ van Polen ' zijn". Men kwam derhalve overeen, dat deze vorst den vrede en de „ rust onder de Disfidenten zonde onderhou„' den , en zorg dragen dat niemand , uit „ hoofde van godsdienst, onderdrukt wierde; „ 't geen federt altoos door zijne opvolgers „ in acht genomen is. „ Het regt van gelijkheid, tusfchen alle de „ burgers, moet als één der eerfte voorregten „ van het Gemeenebest ftand grijpen , zonder ooit gefchonden of verzwakt te mogen wor,, den, door de verheffing van eeriige gèflachten '„■tot de tytels van prinsdom, grae'ffchap of „ markgraeffchap. De edellieden zijn de eenig„ ften , welken men burgers kan noemen, „ dewijl niemand dan zij het regt van het „ Poolfche burgerfchap genieten. Zij zijn „ het, die den rijksraed en de kamer der land„ bodeivuitmaken , die de zaken van den „ ftaet befturen , die de bedieningen van „ vrede en oorlog waernemen ; en alle de„ ze adel is in' eene volmaekte gelijkheid, „ dewijl zij allen met dezelfde regten en „ dezelfde verwachtingen geboren worden. 3, Men bemerkt in 't geheel geen onderfcheid „ tUS'  Twêehond. Agtenzeventigste Brief. 165 „ tusfchen den bezitter yan eenige mergen „ lands, en den heer van verfcheiden fteden. „ De eenen gaen voor, de anderen volgen, „ niet "it kragt van bezittingen en ty.tejep,, „ maer \ olgens de orde der waiwoodfehappen, „ wier afgevaerdigden zij zijn. Eveneens is „ het in den rijksraed: de plaets is geregeld, „ -niet naer de aloudheid en den luister.., der „ geboorte, maer volgens de bediening, -welke „ men bekleedt. . Ijder -rijksraed , die noch „ prins noch graef is, gaet voor een' graef of „ prins, die geen rijksraed is; en de ver„ fcheidenheid der namen., kan geen nadeel „ toebrengen aen deze gelijkheid van adeldom, „ welke men als den voornaemften grond, „ den oorfprong van den roem en dc vrijheid 'van,den ridderftand befchouwt. „ De koning mag geene .erfelijke goederen „ in Polen verkrijgen, noch voor zich zei ven, ,, noch Voor zijne nakomelingfchap, uk vree„ ze dat hij,- door het aenkoopen van bezit,, tingen , aen adelijke gèflachten toebehoo„ rende, zijne magt zoude vergrooten, en „ die der edellieden verminderen. Hij behoudt „ .die geenen, welken hij bij zijne komst tot „ den troon bezat ; maer zij blijven altoos ' van dezelfde natuur', genieten geene de „ minfte onderfcheiding, geene de minfte bij„ zondere bevrijding, 'en zijn aen de geregt„ banken en vonnisfen even als de anderen „ onderworpen ; en de beftuurders moeten • L 3 „ zic'i  ï6S De Nieüwe Reisigbk. „ zich daernaer gedragen, op verbeurte van „ in hunne eigen goederen of aen het lijf „ geftraft te worden. Indien men fomtijds „ deze wet verzwakt heeft, het is alleen met toeftemminge van het Gemeenebest gefchiedt. „ Augustus de He, met bet geld zijner fchatkiste , het paleis van Morstyn te War„ fchauw , met een gedeelte van het voor„ burg en andere landerijen, gekoft hebbende, omze met zijne gewone pracht te doen „ verneren, ftond de Staet toe, dat deze vorst », deze goederen wettig bezat, enze aen zijne „ erfgenamen mogt overdragen. „ De eed van den koning en de Patla Conven„ ta zullen den eerften dag van ijderen rijks„ dag gelezen worden; en ijder Jandbode zal „ zijn gevoelen mogen zeggen, en vertoogen „ over de inbreuken der wet doen. Deze „ lezing moet onderfcheidenlijk gefchieden, „ met luider ftemme, zonder eenig artikel te „ verzwijgen ; en het ftaet ijder vrij aente3, merken, of de koning daervan afgeweken is, „ en hem daervan te verwittigen. Eene der „ inzettingen houdt in, dat de vorst aen een „ zelfde geflacht geene twee groote bedienin„ gen zal opdragen , gelijk die van opper„ en ondermarfchalk, opper- en onderkan. „ felier, grootfchatmeester, enz. „ De oppermarfchalk is de derde perfonaed„ je van den Staet; hij ziet niemand dan den „ koning en primaet boven hem. Meester van ' » het  Tweehond. Agtenzeventigste Brief. 167 „ het paleis zijnde , fielt hij den afgezanten „ dag tot de gehoorgevingen; zijn vermogen „ is bijna onbepaeld aen het hof; hij zorgt „ voor de veiligheid van den koning, en tot „ handhaving der orde; hij neemt kennis van „ alle de misdaden ; en zijne vonnisfen zijn zonder beroep : de landaert alleen kan de„ zeiven hervormen. Hij beroept insgelijks „ den rijksraed, en bedwingt de geenen, die „ denzelven zouden willen floren: hij heeft „ altoos krijgsbenden ter zijner bevelen. „ De opperkanfelier bewaert de groote, „ en de onderkanfelier de kleene zegels. Een „ van hun is altoos een bisfchop , om de „ kerkelijke zaken te kennen. Beiden moeten „ zij antwoorden uit naem' des konings, in „ hetPoolsch of Latijn, naer de gelegenheid. „ Beiden hebben zij geregtbanken, en befiis„ fen ter laetfte uitfprake de regtsgedingen, die tusfchen de inwoonders der fteden ont„ ftaen , en de verfchillen, die de konïngk„ lijke goederen betreffen. „ De grootfehatmeester beftuurt de geld„ middelen van het Gemeenebest, en doet 'er „ geene rekening van, dan Op den vollen rijks„ dag. De landaert laet de fchatten van den „ Staet niet ter befcheidenheid van de konin. „ gen. De gelastigden , de ontvangers van „ de penningen, komende van de tollen, ,, fchattingen en andere imposten, hangen af „ van dezen grootamptenaer, die zorg draegt L 4 » V00I:  ,ï|8 De Nieuwe. Reisïger. ..M voor de kosten der gezantfehappen en and;„ re openbare onkosten , waervan de rijksraed dc fomme, regelt. ,, Deze vijf perfonaedjen zijn als de eerfte v ftaetsdienaers van Polen ; en zoo velen zijn » er ook, met het zelfde gezag , voor het „ groothertogdom Lithauwen. Onder Auus,, im den IU. werd, voor deeerftemael, vasth fcf» dat itwee bedieningen nièue ge „ lijkin het zelfde geflacht zouden! gevonden ,, worden. De Radzivils hadden te gelijk de M aml,ten van °PP«- en onderkanfelier van „ opper- en ondermarfchalk . de Lubomirs?, lus die der twee kroonmarfchalken, en de „ Sapiheas die van febatraeester en hofmar„ rchalk bezeten. Alle deze ftaetsdienaers ge„ lijken riet naer die der andere rijksftaten • ,i de koning ifcjt dezelven aen ; maer lS 3, Gemeenebest alleen kan hen afdanken .3, De openbare zaken moeten met het zegel „ oer kroone, 'C weJk aen den kanfelier toeV vertrouwd is, en nimmqr met dat der hu ,, mer of het geheime zegel bezegeld worden. „■ Die laetfte is het huilëhjke zegel van den „ vorst, voorde brieven, betreffende de » Wndp zaken. Het zegel der kamer voert de wapens van Polen en Lithauwen, 3, met die zijner majesteit in het midden. De „ konmg bedient 'er zich van, omtrent alles, wat zijne inkomften betreft, en in het al gemeen omtrent alles, wat zijn huis en  Tweehond. Agtenzeventigste Brief. 169 „ zijne tafel raekt, of ter zijner loutere be- : 'fchikkipge. ftaet. Men merkt aen dat aen ,, Sobieski vergund werd , uit hoofde van het „ uitftel zijner krooninge, van dit zelfde ze,, gel gebruik te maken , voor de brieven ,, van beroepinge tot de landdagen , en „ voor alle die geenen , welken hij aen „ de vreemde vorften, behalve den Czaer, „ afzond, doch alleenlijk voor dezen keer , 5, zonder het algemeene i regt te verzwak- .„ ken Uladiflaus de I Ve-bediende zich van „ het zegel 'der kamer, om nieuwe werj, vingen van foldaten te doen; maer op den „ volgenden rijksdag, 'verklaerde deze vorst ,, door eene inzetting, dat noch hij noch zijne , „ opvolgers zulks in het toekomende zouden doen.- . „ De brieven , algemeene uitfch rij vingen en gezantfehappen mogen niet afgevaerdigd „ worden , dan in het Latijn of Poolsch. „ Het is iets zonderlings , dat de tael der ,, Romeinen, die nimmer tot in Polen door„ drongen , tegenwoordig gemeenlijk in dit koningkrijk gefproken wordt. De algemeene 3, uitfehrijvingen, gemeenlijk Univerfalen ge3, noemd, zijn bevelen , door welken men ,, het algemeen bekend maekt wat men ,, het zelve wil gebieden. Zij dragen dezen „ naem, om dat zij altoos met de woorden ,, Univerfis en Singulis beginnen. Het hangt niet af van den koning alleen, noch zelfs L 5 van  i/s De Nieuwe Retsiger, „ van den koning, onderfteund door de rijks„ raden , die aen het hof zijn , dezelven : „ aftekondigen. „ De koning verbindt zich tot het waer„ nemen van de regtvaerdige en wettige ge„ legenheden, om alles, wat het koningkrijk „ ontrukt is, vvedertekrijgen ; maer hij belooft „ tevens.in 't geheel geen oorlog te verklaren, „ zonder het ganfche Gemeenebest geraed„ pleegd te hebben. Niettegenftaende. de „ aenmerkelijke verdeelingen, die door ver,, fchillende omwentelingen zijn veroorzaekt „ geworden , is dit rijk nog van eene zeer „ groote uitgeftrektheid. In het Noorden „ bepaeld door de Baltifcbe zee, die het van „ Zweden affcheidt, grenst het in het Oosten ,, aen Tartarijen en Rusland, in het Zuiden „ aen den Pontus lüixinus of de Zwarte zee, „ Walachijen , Moldavië, Zevenbergen en ,, Hongarijen, in het Westen aen Pomeren, „ Brandenburg, Silezië en Moravië. Zijne ,, lengte is van twee honderd mijlen, en zijne „ breedte bijna het zelfde, „ Niemand zal tot ambasfadeur, afgezant of „ bewindsman bij vreemde vorflen verkozen „ worden, dan de edelen, die bezittingen in „ Polen hebben, Hunne voorfchriften zullen „ in de ftaetspapieren van den rijksraed ge„ voegd, en op de rijksdagen gelezen worden, „ Bij hunne wederkomst, zullen zij hun „ verflag bij gefchrift geven, Men verpligt 5, hen  Tweehond. Agtenzeventigste Briee. iji ,, hen te zweren, dat zij met de vreemde „ hoven , aen welken zij gezonden zijn ge„ weest, niet gehandeld hebben, boven de „ voorfchriften, welken zij van de kanfclarij' „ ontvangen hebben ; en onder de tegen. ,, woordige regering is den kanfelieren aen, bevolen , zorg te dragen dat de Saxifche „ ftaetsdienaers geene zaken van Polen, noch „ de P,olakken die van Saxe behandelen, „ Men zal geene kerkdijken tot het gezant5, fchap van Rome gebruiken, uit vreeze dat ,, de afgezanten, uit deze orde gekozen, uic ,, eerbied voor den opperpriester, de voor„ deelen van den heiligen Stoel boven de be3, langen van het Gemeenebest zouden ftellen. „ De koningen van Polen behouden het regt om iemand tot het kardinaclfchap tebe„ noemen, een regt, 't welk het Roomfche hof „ hun heeft willen betwisten , en dat door Joan ,, Cafimir heftig ftaende gehouden wierd, toen , de paus weigerde deszelfs benoeming te be„ kragtigen. Het vermeerdert onze droefheid, „ zeide deze vorst, dat wij ten doel'ftaen voor de redenkavelingen der hovelingen, en - hooren zeggen dat wij een' nieuwen eisch „ vormen. Men moet zich niet veel ophou,, den met de aloudheid van het regt in ge,, fchil; want de waerdigheid der kardinalen, „ in de laetfte tijden, ongevoelig aengegroeid zijnde , kan het wel zijn dat de koningen „ zich niet zeer bekommerd hebben, om het 3? oog  :rjz De Nieuwe Reisiger, oog over de bevorderingen te Jaten gaen; ,, maer betreffende de majesteit en uitgeftrekf„ heid van het rijk, wijken de koningen van j, Polen voor geen' eenigen anderen vorst,; en zelfs heeft hunne diepe en opregte eer■ „ bied voor den heiligen Stoel hun meer dan „ eens. nadeelig geweest, in de aloude tijden ,, van het pausdom. Indien men op nieuw „ over ons regt handelt, zoude men zoo veel „ kunnen zeggen van die geenen, welken de -,, Roomfche opperpriesters zich nieuwelijks in ons koningkrijk aengematigd hebben, en „ wien de toegevende godvrucht onzer voorzaten al te veel voortgangen heeft laten maken. Wij behouden dezelven echter in hun geheel, hebbende, tot hiertoe niets heiligers geacht, dan het gezag van den paus ,, te handhaven , en de kerk van Rome te ,, verdeedigen, ten koste van onze goederen, ,, en van ons leven zelf". Clemens delXïver,, oordeelde zijnen voorzaet, omdat hij geene ,, aendacht op de benoeming van Joan Cafimir .,, gehad had ; en hij beloofde dat men, zoO dra de aenbeveling der vorften plaets hadde, aenmerking op den voorgeftelden perfoon ,, van Polen zoude hebben. Eene aenmerke„ lijkc zaek is, dat de andere Mogendheden 5, altoos hunne onderdanen tot kardinalen ,, benoemen, cn dat men hier, uit redenen „ van ftaet, niet dan vreemdelingen voor3, ftelt.. . ,, Een  Tweehond. Agtenzeventigste Brief. 173 Een der artikelen van de PatJa Conventa „ van Augustus den lUn bevat eene verbind,, tenis , om niets te ver waer loozen , tot ,, behoudenis van het regt van kerkeli jke aen„ ftellinge. Dit is de magt, welke de koning „.heeft om perfonen tot de bisdommen,abtdijen en andere kerkelijke bedieningen „ te benoemen. Aloude inftellinge'n dreigden„ die geenen , welken dit voorregt. mogtert ,, ondermijnen, met de geftrengfte ltraffen^ ïi Niettemin werd de zaek-in-verfcb.il getrok„ ken, onder dc regering van Sobieski. De „ monniken wilden zich de vrije verkiezing „ van hunne abten aenmatigen; en zich tot den paus vervoegd hebbende, onderfteunde „• het hof van Rome hunne eifchen. De „ koning nam deze zaek zoodanig ter harte, „ dat hij den kardinael Altieri fchreef: „ Wij „ kunnen ons niet genoeg verwonderen en „ beklagen, dat dit regt, 't welk tot nu toe „ altoos onbetwistbaer geweest is , onder onze regering verbroken zij , en dat de „ abten verkozen worden, zonder dat wij 'er „ deel aen hebben, terwijl anderen, welken „ wij volgens onze magt verkozen hebben, „ verontrust, onderdrukt en eindelijk van „ hunne bedieningen beroofd zijn geworden. Wij verklaren derhalve, dat ons' ftandvastig „ en onverwrikbaer befiuit is, nimmer te dulj, den dat onze regten ons ontrukt worden, „ of dat iemand bezit van de abtdijen neme, „ zon-  i/4 Dè Nieuwe Reïsigèk. * zonder onze benoeming'. Wij hebben dit „ gezag van God ontvangen , op denzelfden „ tijd toen wij den rijksftaf ontvingen ; cn „ wij zijn verpligt het zelve te verdeedigen „.tegen ijder, die 'er ons van zoude willen „ berooven ". Augustus de He beloofde de„ zelfde magt ftaende te houden, verpligten- de de ftaetsbedienaers en veldovcrften een „ wakend oog daerop te houden, en geweld „ te gebruiken, indien het noodzakelijk ware,- om de overweldigers te verdrijven , de j, hardnekkige te beteugelen, en de goederen,„ aengematigd ten nadeele van het kerkelijke „ regt des konings, te hernemen. ,, Dezelfde vorst verbond zich, om dehoe,, danigheid van Indigenes, of Ingeborenen, niet „ uit zich zeiven aen vreemdelingen te geven, „ zonder de toefremminge van het Gemcene„ best, en dezelve alleen optedragen aen de geenen, welken de veldovcrften en ftaetsdie„ naers zullen aenbevelen, en die zich door „ uitmuntende daden, het zij met den degen „ of in den tabberd, onderfcheiden zullen heb„ ben. Het Indigenat, of geboorteregt, is een „ een voorregt, 't welk de vreemdelingen ge„ lijk maekt met de edelen , in Polen gebo„ ren. Deze gunst is des te voordeeliger} „ omdat zij regt geeft tot de waerdigheden, „ bedieningen , ftarostdijen en andere bezit„ tingen , die alleen voor de burgeren ge. „ fchikt zijn. De vreemdeling y van welk „ aen-  Tweehqnd. Agtenzevëntigste Bmee. I7J „ aenzien hij zij, wordt noch in de raedsver,, gadering, noch tot de regering , noch tot „ de zaken van het Gemeenebest toegelaten. „ Zelf het hof des konings moet alleen be„ ftaen ui« perfonen , uit den Poolfchen of „ Lithauwfchen landaert genomen , van de „ voornaemfte amptenaren af tot de edelkna-. „ pen toe. „ Men mag vreemdelingen in het hof der „ koninginne toelaten ; maer het getal daer„ van is bepaeld. Dewijl deze vorftin alle „ de eerbewijzingen van den hoogften rang „ geniet , eischt de waerdigheid van den „ troon, dat haer huis ten naestenbij dezelfde „ amptenaers als dat van den koning bevatte. „ Haer grootmarfchalk gaet met den fcepter „ voor haer , wanneer zij in het openbaer „ verfchijnt. De verrichtingen van den kan„ felier beftaen in het fchrij ven van brieven, „ uit naem' harer majesteit, dezelven te tee„ kenen , de ontvangen brieven te lezen, „ daerop te antwoorden, enz. „ De koning belooft, in eene andere in„ Helling, zijner vrouwe te beletten zich met „ eenige zaken van ftaet, of met eenige bes „ vordering, te bemoeijen , het zij door zich „ zelve of door anderen. Dit artikel zoude „ ongetwijffeld geene plaets gevonden heb5, ben, indien 'er goene koninginnen van Po„ len geweest waren, welken men verweten „ heeft dat zij den landaert wilden regeren. „ Mea  176* ■ De Nieuwe Reisiger* ,i Men beklaegde zich , ten tijde van Joan ,, Cafimir, dat alles door de tüsfchenkomstzij„ ner vrouwe gefchiedde, en dat de toegang tot „ de gunst van dezen vorst geheelenal geflo5, ten was voor de geenen, die der koninginne ,, onaengenaem waren. Men heeft reeds gc,-, fproken van het volftrekte gezag, 't welk. „ Maria d'Arquien op den geest van haren echtgenoot had: zij hield bij zich bijzondere j, raedsvergaderingen, waerin de. zaken gerc. 5, geld werden , eer zij tot kennis van den ,, rijksraed en het'Gemeenebest kwamen. De- ze vorftin was echter niet zonder goedkeur„ deren. „ Men befchuldigt haer, zeide een „ Polak , dat zij, in plaets van te fpinnen, „ zich met de regeringe bemoeit , op eene „ manier , die harer kunne niet voegt?; < en „ men wil zich niet herinneren, dat 'er niets „ gewigtigs, niets roemrijks in dit koningkrijk ,-, is voorgevallen , dat niet door hare han- den gegaen is, en't welk zij niet geraden of „ ingeboezemd heeft. Wij keurden het toen „ goed wij hebben 'er haer zelfs over be,, groet. Beneemt ook de gewoonte , -die „ zich in Polen ingedrongen heeft, ons daeren„ boven niet alle reden om haer te veroor. „ deelen ? Zien wij niet, inderdaed, dat in „ onze huizen zelfs de heerfchappij vervallen fchijnt aen de perfonen harer kunne"? „ De regtszaken van bijzondere perfonen j, moeten , zonder eenige verkiézinge, op eene  Tweehond. Agtünzeventigste Brief. j77 ,s eene openbare lijst geplaetst worden, om „ vervolgens bij meerderheid van ftemmen ,, geoordeeld te worden, in die orde, waerin „ ijder dezelven aengebragt zal hebben, zon„ der dat deze orde veranderd mag worden, ,, zonder dat men. de voorgaenden achter„ waerds, of de volgenden voorwaerdsfehuift, „ zonder opzigt te hebben op de aenzoekin,, gen, of op de waerdigheid der perfonen, of op het verfchil der zaken, metéén woord, „ zoodanig als zij zich op de lijst geplaetst „ vinden; maer dewijl zij allen niet van de,, zelfde foort' zijn, moet ijdere foort hare ,, bijzondere lijst, en bepaelde dagen hebben. ,, De huishoudelijke goederen des konings, „ de ftarostdijen, die 'er van afhangen, de „ zoutmijnen de boeken der kanfelarij', de ,, regentfehappen, zijnde de bedieningen van ,, bewindhebberen en uitvoerderen van de za„ ken der kamer, en in 't algemeen de beftu„ ringen der koningklijke penningen, mogen „ niet dan aen perfonen van den ridderftand „ toevertrouwd worden. Het is den onadelij,. ken perfonen verboden, op ftraf van boete „ „ en voornamelijk den Joden , gelijk men „ reeds gezegd heeft, naer eenige landhoeve „ of verpachting te ftaen; en ijder edelman „ kan hun verdrag, door alledegeregtbanken, „ van geene waerde doen verklaren. Deze „ huishoudelijke goederen worden ook goedeJ4) ren der koningklijke tafel geheten, omdat; XXII. Deel. M zij  178 De Nieuwe Reisicer. „ zij inderdaed tot onderhoud van deze tafel3 „ en tot de huisfelijke onkosten van den vorst „ gefchikt zijn. „ De koningen van Polen trekken hunne „ inkomften niet uit alle de landfchappen van „ het koningkrijk: de wetten hebben fommige „ landgoederen, die dezelven opleveren, af„ gefcheiden, gelijk de ftarostdijen van San„ domir, Sanibor, Ozimin, Medenice, het „ het groote gebied van Krakau, enz. Deze „ huishoudelijke goederen mogen niet verdeeld, „ noch vervreemd, noch met jaergelden be. „ last worden. Een brief van Cafimir bepaelt „ de ftrengfte ftraffen tegen ijdtr , die het „ landgoed van Sandomir aen zich liete op„ dragen, en verklaert hem tot vijand van „ de algemeene rust', verrader van den koning „ en het vaderland, en fchuldig aen gekwetfte „ majefteit. Kortom, alle giften, alle vergun-„ ningen voor iemands leven, van de koningk„ lijke inkomften, zijn verboden, op ftraf „ van beroovinge , driedubbele vergoedinge „ en landdieverij'. Indien iemand een jaergeld „ op de zoutmijnen verkrijgt, en de beftuur„ der het zelve betaelt, worden zij beiden tot „ eene boete van tien duizend mark veroor„ deeld, de helft voor den aenbrenger, en „ de helft voor het geregt. Dezelfde goederen „ mogen ook niet vermeerderd worden, zon„ der de bijzondere toeftemminge van het „ Gemeenebest. • Het heeft de magt der konin- » gen  Tweehond. Agtenzeventigstë Brief. 179 ,, gen omtrent dit ftük beperkt, uit vreeze dat zij. hunnen rijkdom naer hun goedvin3, den vermeerderende, denzelven tot nadeel ,, der vrijheid mogten opftapelen. „ De vorst verbindt zich om het zout', 3, 't welk de adel gewoon is gebruiken, in ,, ijder waiwoodfchap te laten vervoeren, om 3, aen denzelven tot een' bepaelden prijs, en ,, minder dan aen de andere inwoonders, ver3, koft te worden. „ Het is verboden eenig vreemd leger iri ,, het koningkrijk te voeren , het getal van 3, de inlandfche krijgsbenden te vermeerderen,; ,, of eenigen daervan buiten de grenzen te. ,, laten trekken, zonder uitdrukkelijk verlof ,, van den landaert. Indien iemand dit verbod j, overtreedt, en zich ten dien einde bedient ,, van 's konings brieven , door verrasfching „ verkregen, worde hij oproerig, eerloos en „ vijand van den Staet vcrklaerd. Augustus' de II-* gaf een voorbeeld van merkvvaerdige „ onderwerping', wanneer hij, door een' bij„ zonderen brief, den adel vergunde, zijne 3, eigen krijgsbenden, die in Polen kwamen, ,, zonder toeftemminge van het Gemeenebest, „ als vijanden te handelen. Toen het Gemeene„ best Saxifche foldaten tot zijn' eigen dienst „ gebruikte, beloofde Augustus dezelven weg,, tezenden, zoo dra het mogelijk ware; en ,, indien het oorlog eindigde, zoude hij hen 5, nimmer in het hart van het koningkrjk M 2 óns-  i8o De Nieuwe Reisiger. „ ontbieden, en noch geld noch mondbehoef„ ten tot hun onderhoud eifchen. „ Wanneer de koning een vreemd vorst is, „ moet hij, met toeftemminge zijner volken, „ zijn verblijf in zijue erfftaten en zijne we„ derkomst in Polen regelen. Henrik van „ Valois verliet het koningkrijk heimelijk, en „ buiten weten zijner onderdanen;, doch het „ gefchiedde om 'er nooit weder te verfchij„ nen. Sigismundus de Iüe beloofde, bij ge„ fchrift , dat hij , genoodzaekt zijnde zich „ naer Zweden te begeven, bij het overlijde» „ van zijnen vader, eenen voldoenden borg „ voor zijne wederkomst zoude Hellen ; en „ hij hield zijne belofte. Uladiflaus de LV& M gin&> buiten weten derftenden, de baden ,, van Bade in Oostenrijk gebruiken ; maer „ men maekte aenftonds eene eeuwigdurende „ wet , die den koning verbiedt buiten de „ grenzen te trekken. Sobiesky, die zich eene „ diergelijke reis had voorgefteld , gaf den „ rijksraed daervan bericht ; maer de dood „ belette hem dezelve uittevoeren» Dus ver„ kiest Polen zich oppervorflen, veeleer om „ over hen te heerfchen , dan om van hun „ geregeerd te worden. Gedurende hun ver„ blijf buiten het koningkrijk, mogen deze vor„ ften geene eenige openbare zaek afvaerdi'„ gen; zij moeten tot hunne wederkomst wach„ ten, als of zij niet bekwaera waren iets uittes, voeren, zonderden bijftand en de raedgevin- r, ge»  Tweehond. Agtenzeventigste Brief. 181 „ gen hunner onderdanen. Men vergunt den „ keurvorst3 van Saxe alleen eene afwezend„ heid van drie maenden in het jaer, ten zij „ zijne gezondheid hem noodzaekt zich langer „ in zijne ftaten optehouden : hij geeft 'er " dan kennis van aen den primaet; en de „ kanfelier, die zich bij den afwezenden vorst „ bevindt, krijgt bevel om in Polen wederte5, keer en. „ De inkomften der munten komen het „ Gemeenebest toe; en de koning verbindt zich om het regt van geld te flaen niet te " overweldigen, zelfs met toeftemminge van» % den rijksraed: alles, wat deze zaek betrefty ]] wordt alleen op de rijksdagen behandeld. De gouden en zilveren ftukken moeten op l\ den voet van die des keizerrijks en der na„ burige vorften geflagen worden. De regten op de munt maekten oudtijds een gedeelte der koningklijke goederen uit; maer het „ geld vervalscht zijnde, wierp men de fchuld , daervan op de begeerte om deze inkomften H te vermeerderen ; en men wenschte dat zijne majesteit deze winst afftonde aen den " Staet, die beter geld zoude laten flaen. Sigis„ mundus de Ille ftemde 'er in toe, uit erken' „ tenisfedatmenhem vergund had verfcheiden „ ftarostdijen aen zijne nakomelingfchap over„ tedragen. Uladiflaus, zijn zoon, beloofde dat „ noch hij, noch zijne opvolgers, diergelijke „ regten immer zouden mogen te rug eilchen; M 3 » ea  i82 De Nieuwf, Reïsige*. 3, en alle de koningen hebben federt dezelfde ,, belofte gedaen. Het geld, in dit koningk,, rijk gangbaer, zijn de gouden dukaet, die omtrent zes guldens Franfche munt opbaelt, „ de zilveren rijksdaelder, die ten naestenbij' 9, de waerde van de Franfche kroon' heeft, ,", de abra van dertien en een halve fiuivers, ,, de tinfes van tien ftuivers , de chonJlaH' van agt ftuivers, en de groch of het halve „ ftuivers ftuk. ,, Het is geen' bijzonderen perfoon geoor„ lofd zich van de juweelen der kroon' te be„ dienen, noch de fchatkist te openen, fchoon „ zelfs door orde van den rijksraed , zonder 3, een uitdrukkelijk' verlof van bet ganfche „ Gemeenebest. Deze fchatkist is te Krakau, „ en wordt geopend en gefloten met ver» ,\ fchillende fleutelen, zijnde in de handen „ der kastellanen van Posnanië, Wilna, Kra„ kau , Sendomir , enz., die dezelve niet 3, mogen openen, dan met toeftemminge van alle de ftenden. Men opendeze in het jaer 1670 , om 'er de kroon en de noodige fieraedjen tot de zalving der koninginne EJec» nora van Oostenrijk , gemalinne van Mi„ chaël Wiesnowiecki , die te Warfchauw gefchiedde, uit te nemen. Men opendeze „ in het jaer 1673, om 'er eenige kostelijke 35 dingen , welke men tot andere gebruiken fchikte , uit te ligten ; in het jaer j 700, 33 om 'er de panden, den keurvorst' van ,, Bran*  TWEEHOND. AGTENZEVENTïGSTE BRIEF. i83 „ Brandenburg overteleveren, bij de weden" geving van Elbing , uit te nemen ; en in ", het jaer 1726 , om 'er in te bergen het „ geene de primaet Szembelc in eene veilige " plaets gefield had , gedurende het Zweed„ fche oorlog, 't welk op de grenzen van het j, koningkrijk gefchiedde. „ De akademie of hoogefchool van Krakau „ is in hare aloude voorregten bevestigd, „ omdat zij, zegt men, de grootfte dienften „ aen het Gemeenebest bewezen heeft, de „ meesteres van alle de wetenfehappen is, om „ vermoeide zorg tot het onderwijs der Jeer„ lingen draegt, en bekwame en verftandige „ perfonen aen den Staet tracht te bezorgen, j, üe koning vergunt dat men geene eenige 3, gelegenheid verwaerlooze, om haer zijne „ goedgunftigheid te betuigen , door haren 5, aenwas te bevorderen. Deze fchool, ge„ fticht in het jaer 1400, door jagellon, op „ het aenzoek zijner echtgenoote Hedwige , „ is de aloudfte en beroemdlte van het koning. krijk. Deze vorst bevrijdde de leerlingen „ van alle imposten, onderwierp hen, zonder „ hooger beroep , voor zoo ver de burger„ lijke regtszaken en ligte beledigingen betrof, „ alleen aen de vierfchaer van den fchoolvoogd , „ gaf hun een vrij huis', om 'er de lesfen in „ te ontvangen,■beftemde voor ijderenleeraer „ honderd mark 's jaers op den tol van Kra„ kau, ftelde den bisfchop van deze ftad aen M 4 5: tok  i84 De Nieuwe Reïsige*. tot befchermer^en bewaerder van hunn* v vrijdommen , inftellingen en voorregten* „ en dreigden de fchenders van alle deze „ handvesten met de goddelijke gramfchap „ en de verfchrikkelijkfte rampfpoeden ,, De koningen, zijne opvolgers, bekras„ tigden deze Richting, en voegden'er nieuwe „ voordeden bij; en Sigismundus de Ie be„ kleedde alle de hoogleeraers met de ridder„ hjke waerdigheid, dat is, dat die geenen, welke twintig jaren achteréén openbare „ lesten in deze akademie gegeven hebben, „ alle de regten der edelen genieten, enze „ aen hunne nakomelingen overdragen, indien „ het keken zijn. Bij hare eerfte oprichting, „ beriep men 'er leeraers der Sorbonne, om „ er de godgeleerdheid te onderwijzen; zoo ,, dat deze ichool zich aenmerkt als de dochter „ der hoogefchole van Parijs. Zij is altoos „ zeer bloeijende geweest, en heeft beftendfc „ den Katholyken godsdienst in Polen ftaende „ houden. De bedieningen des koningkrijks, zoo kerkelijke als weereldlijke , worden „ gemeenlijk alleen gegeven aen die geenen, ,, welke er hunne leeröeffeningen in eenigen „ harer elf kollegiën volbragt hebben. Alle „ de hoogleeraers , het zhze de godgeleerd>1 held' de wijsbegeerte, de regten of fraeije „ wetenfehappen onderwijzen, moeten pries„ ters of ongehuwd wezen: men zondert 'er „ alleen de artzen van uit. De hoogefchool, „ van  Twee hond. Agtenzeventigste Brief. 185 , van Wilna en het kollegie van Polosk !,' zijn insgelijks onder de befcherming zijnet' majesteit. „ De Tartaren, inwoonders van het groot, hertogdom, zullen gehandhaefd worden in '„ de bezitting van hunne vaste goederen, 9, wanneer zijze wettig verkregen hebben. 3, Deze volken leven in Lithauwen en Vol,, hinië, waer hunne voorouders eertijds ver„ lof hadden zich nedertezetten. Zij oorlogen „ ten dienfte van het Gemeenebest, voor eene „ zekere bezolding; en de koning handhaeft „ hen in hunne bezittingen, ter erkentenisfe 3, van hunne getrouwheid. „ Eindelijk, zegt de vorst, en dus eindigt „ de handeling of foort van verdrag, 't welk de Polen, na dc verkiezing, gewoon zijn met hunnen oppervorst te maken; „ ein- delijk, indien wij, waervoor God ons he„ hoede, de palen der wettige regten, vrij,, heden, artikelen en voorwaerden, te buiten ,, gaen, of aen dezelven niet voldoen, ver- klaren wij alle onze onderdanen van beide ,, de landaerten , Lithauwers en Polakken, ontflagen van de onderwerping' en trouw', „ welke zij ons verfchuldigd zijn". De in,, zettingen van den Staet bevelen drie waer„ fchuwingen , eer men in dit ftuk tot het „ weigeren van gehoorzaemheid komt. De eerfte en tweede moeten in het bijzonder ,, gefchieden, de eene door den primaet en M 5 5, de  t%6 De Nieuwe Reisiger. » de rijksraden , die bij den vorst zijn ; de 7, anderen door de Jandboden van het regts„ gebied, voor 't welke de zaek zal gebragt „ wezen, door een lid van den rijksraed, of „ door een' edelman, voor bet houden van „ den rijksdag. De derde gefchiedt in het ,, openbaer, door alle de vergaderde Renden, Maer indien iemand, zonder de voorafgaende „ en vereischte plegtigheden in acht genomen „ te hebben, in het hoofd krege den vrede „ te ftoren, en den ftandaerd der muiterij' „ opterichten , onder voorvvendfel dat de „ oppervorst tegen den welftand en de vrijheid 5, van den Staet gehandeld hadde , zoude hij „ voor den rijksdag gedagvaerd, en door de r> Renden van het koningkrijk gevonnisd worden, in het afwezen zijner majesteit". Na dit vertoog , Mevrouw, kunt gij de palen en uitgeftrektheit van het gezag en de magt der koningen van Polen kennen. Zij benoemen de ftaetsdienaers , de rijksraden, de bisfchoppen, de veldheeren en voorname amptenaers van het leger en het hof. Zij geven de bedieningen, landvoogdijen, ftarostdijen, enz., naer hun goedvinden. De vorst is de befchermer der fteden , vergunt haer voorregten, heeft het regt om den rijksraed te vergaderen, rijksraden te beroepen, afgezanten te ontvangen , doch dezelven niet te zenden, zonder het goedvinden van het Gemeenebest. flij heeft dc magt om de ver- „ fchil-  Tweehond. Agtenzeventigste Brief, i 87 fchillcnde orden der ridderfchap optedragen, en 'er op nieuw intertellen; maer hij kan geene nieuwe wetten maken, noch de oude aftehaffen * Hij heeft het regt niet om imposten opteléggen, krijgsbenden te werven, of dezelven te hervormen, edelen te maken, of een' vreemdeling in den landaert intehjven. Zelfs heeft hij, gelijk gij gezien hebt, geen regt om geld te flaen; maer het geene door orde van het Gemeenebest geflagen wordt moet aen den kant geteekend zijn, en den naem vanden vorst voeren. Hij verdeelt de opperfte magt met de edelen. Deze laetften maken de wetten, en onderwerpen 'er hem aen. Hij Zit voor in hunne raedsvergaderingen; maer dewijl hij, volgens hunne manier van fp' eken, niet anders is"dan de mond, die de gedachten van alle de leden moet uitdrukken , mag hij niets zeggen, dan het geene met hunne gedach-, ten overeenkomt. Hij keurt hunne befluiten aoed, kondigtze in zijnen naem af, en bevordert de uitvoering daervan , zoo veel als mogelijk is in een land, waer het regt om dezelven te maken bijna altoos het regt om. niet te gehoorzamen veronderftelt. Men laet hem niet dan het geene alleenlijk met zijne belangen ftrookt; hij begeeft de bedieningen, draegt de w; * Sedert het vertrek van de Reiziger, en voornamelijk op den rijksdag van het jaer 1768 , heeft men verfcheiden veranderingen gemaekt, waervan men zal fpreken in een Acnhangfel aen het einde vau dit Deel. ,  188 De Nieuwe Reisiger. waerdigheden op, en beloont de verdienden. Men zegt gemeenlijk dat 'er geen uur op een* dag is, waerin een koning van Polen geene gunften heeft te verfpreiden. Niets ontbreekt hem, dan het geene hem minst moet fmerten, name' lijk, het regt om zich te wreken en te benadeelen. Hij kan eenen misdadiger het leven vergunnen,' en geen ampt ontnemen, zonder de toeftem! minge der Staten. Men vergelijkt hem bij den koning der bijen, dien men zegt zonder angel te zijn. Hij wordt, om dus te fpreken, onder het oog gehouden, en gade geflagen door vier rijksraden , die hem nimmer verlaten. Zijn kanfelier weigert hem het zegel voor de zaken, welken hij onregtvaerdig acht; zijn kamerling heeft regt om hem te onderzoeken; en zijne onderdanen vergeven eikanderen over• tredingen , welken zij in hem zeiven niet zouden verfchoonen. Deze lieden, zoo hoogmoedig ten aenzien van hunnen meester , begroeten hem niettemin als flaven. „ Ik val aen uwe voeten; ik „ werp mij onder dc zolen uwer fcboenen ". Zij dulden zelfs wegens hem de vernederendfte uitfluitingen. Wanneer hij in plegtigheid eet, bij voorbeeld, op zijne zalving , hebt gij gezien dat hij de vreemde afgezanten aen zijne tafel toclaet; nimmer noodigt hij de grooten van den Staet. Zij zijn bezig met hem te dienen , terwijl zij hem de handen binden. „ Wij „ hebben een' koning, zeggen zij tot de „ an-  Tweehond. Aotenzeventigste Brief. 1S9 , andere landaerten; wat u belangt, de ko' ning heeft u; en hierin verfchillen wij juist " van de andere volken. Wij beteugelen het gezag onzer vorften, die niet vrij zijn om " ons willekeurig te verdrukken. Wij ftellen tegen hen ftaetsdienaers, als zoo vele fluit11 boomen voor hunne ftaetzucht, en als de „ bewaerders en befehermers van onze voorregten. Zij hebben het regt om alles, wat de" koning tegen het welzijn , tegen den „ roem van den landaert zoude willen onder„ nemen, te wederftaen. In dit geval, zijn „ zij niet alleen bevoegd, om hem rekenfchap „ van zijne regering' afteëifchen ; maer wij verhalen het op hen, indien zij, door eene „ lafhartige gedienftigheid, de begeerten van „ den vorst, die niets dan met hun overleg „ mag doen, oogluikende geduld hebben. „ Het is waer, om zich voor de verwijtin„ gen te dekken , vormt hij eene raedsverga. „ dering van eenige rijksraden , 'lieden aen „ zijne belangen verknocht, met welken hij „ de zaken van het koningkrijk befluit; maer deze beraedflagingen , fchoon zij van den „ ganfchen rijksraed afgedaeld waren, kunnen ,\ niet ter uitvoer gebragt worden, dan door „ de bevestiging van een' rijksdag. Wij be„ kennen echter, dat men den koning altoos „ gelegenheid geeft, om zonder de medewer„ king' van het Gemeenebest te regeren, wan„ neer men het zoo lang zonder kragt', zon- „ der  ioo De Nieuwe Reisiger. ,, der fteun', zonder raedsvergadering' laet. ,, Welk eene vastigheid kan het inderdaed „ hebben, in den langdurigen tusfchentijd"van ,, den eenen rijksdag tot den anderen ? En is het niet in de magt van den vorst , zijn 3, voordeel te doen met de tusfchenruimte van ,, twee jaren , gedurende dewelken hij niet ,, dan tot Zijn eigen nut kan werken ? Voeg 3, hierbij het nadeel, 't welk het regt onzer ,, oppervorften , om de ampten , weldaden ,, en gunften van de kroon' uittedeelen, aen 3, den Staet toebrengt. Zij kluisteren fom3, migen door gefchenken, verleiden anderen ,, door de hoop om dezelven te verkrijgen, 3, en benemen dus aen bijna alle de burgers ,, de vrijheid om hunne wezenlijke gevoelens ,, te doen kennen. ,, Niettegenftaende deze zwarigheden, zul3, len wij aitoos fterke dijken tegen de overjj ftroomingen hebben te nellen. Deze dijken 3, zijn de wetten , welken wij zelfs kunnen j, voorfchrijven aen de geenen , dieze ons 3, willen geven. Indien zij de heilige banden 3, die hen aen hunne onderdanen binden, 5, komen te verbreken, ftaet het ons vrij het „ juk, 't welk wij ons zeiven opgelegd hebben, ,, aftefchudden, en eenen fcepter, dien onze 5, meesters alleen van ons hebben, uit hunne' 5, handen te rukken. Zij moeten derhalve „ den oorfprong van hun gezag nooit uit het oog' verliezen. Hunne magt, allengskens » aen-  T WEEHOND. AgTENZEVÈNTIGSTE BRIEF, ï^t aengegroeid, gelijk groote ftroomen, moet „ zich, even als dezelve, binnen juiste palen „ houden. , Wij befchouwen nog als een trek van goede ftaetkunde, om het opperfte gezag te evenaren, dat wij beletten dit de verkiezing onzer koningen eendragtig zij. Hierdoor '„ onderhouden wij twee aenhangen, dieelkan, deren wantrouwen, en waeruït bijna altoos " bondgenootfehappen tegen de belangen van " den vorst Jontftaer. De naburige Mogend", heden fto'ken deze oneenigheid aen , ter " verdeelinge van de kragten van eenen Staet, " welken eène vertrouwelijke eendragt al te " ontzagchelijk zouden maken , gelijk zij in de fchoonfte dagen van ons Gemeenebest " waren, wanneer de Ladiflaus, de Sobieskys en andere oppervorften van die verdienften , 3 de teugels der regeringe in handen hielden. ^ Niettemin, ondanks de ontzagchelijke na. buren, die dit koningkrijk omringen, zoude ' het niets van hunne poogingen te vreezen " hebben, indien het in zijnen boezem nog geene gevaerlijker vijanden droege, die, ' onder voorwendfel van deszelfs regten ftaenH de te houden, alleen arbeiden om het te j, verlcheuren". De koning van Polen trekt jaerlijksch uit zijne ftaten, zoo van de verpachte landerijen, als van de zoutmijnen, tollen en fommige regten van de kamer der geldmiddelen te Dantzich, zes-  igz De Nieuwe Reisiger. zestien of agtiep honderd duizend livres inkomen. Deze middenmatigheid zal u niet verwonderen , indien gij overweegt dat deze vorst noch de krijsbenden, noch de amptenaers van zijn hof betaelt, eh dat dit geld eeniglijk befteed wordt tot onderhoud van zijnen perfoon , en de jaerwedden zijner huisgenooten. De edellieden van zijn huis dienen hem zonder jaergeld, in hope van deel aen zijne gunften te hebben; en zijne majesteit, ontvangt daerenboven vele gefchenken. VVijders is dit inkomen derwijze niet bcpaeld , dat het niet kan veranderen, naer de omftandigheden des tijds, en de bekwaemheid der beft uurderen. Men kent hier geen erfgoed, dan de landerijen en den rang van edelen j de zoon van een' palatijn en die des konings hebben in 't geheel geen regt tot de waerdigheden van hunnen vader. Echter heeft men de Polakken de kroon langen tijd in een' zelfde geflacht zien behouden ; en zonder de bekende gierigheid der vrouwe van Sobiesky , zouden zij misfchien hunne ftemmen niet aen zijnen zoori geweigerd hebben. Deze hartstocht werd zoo algemeen gelaekt in deze vorftinne , dat een prediker, van de biegt fprekende, deze woorden in haer bijzijn durfde uiten: „ de konin„ gen biegten de geringe zonden, en zwijgen „ de groote gebreken. Men kent een' vorst, „ die buiten twijffel niet gelooft dat het eene „ misdaed is de ampten van het Gemeenebest „ te  T weehond. actenzeventigste BrTEF. 193 „ te verkoopen, en 'zijn vaderland opteöffe„ ren aen zijne blinde infchikkelijkheid voor zijne vrouwe ". De verrukte prediker werd gedwongen zijn zeggen te herroepen ; maer zijne ftoutheid bleef ongeftraft. Men weet dat de koningin, om hare begeerlijkheid te voldoen , aenmerkelijke fommen verwedde met de edellieden van haer hof, dat zij voor zulk een' tijd zoodanig eene bediening zouden hebben , en hen daertoe deed benoemen, om de weddenfehap te winnen. Alle deze bijzonderheden, die niet min de vrucht van mijn» onderlinge gefprekken dan eene verkorting van mijne lezingen zijn, hebben het vervolg mijner reizen afgebroken; in de volgende brieven zal ik die weder opvatten. Ik ben, enz. Midnik, den iaën van September, 1756". ._m_____m_m_mtmmm__mm_ ________ [ : , , ! _ Tweehonderd Negenenzeventigste Brief, Vervolg van Polen. Uit de ftaten van Koerland kwam ik in Lithauwen; en Midnik is de eerfte itad, waer ik de weinige kundigheden, welken gij XX.IL Deel, N we;  304 De Nieuwe Reisiger. wegens Polen gelezen hebt, hebbe opgedaen. Het is de verblijfplaets van een' bisfchop, die mij verfcheiden dagen in zijn paleis ophield, en mij eenigen dezer bijzonderheden mededeelde. Hij berichtte mij ook, dat het landfchap van Samogitië, 't welk het grootfte gedeelte van zijn bisdom uitmaekt, beurtelings was geregeerd geworden door bijzondere hertogen, door de ridders der Teutonifche orde, en door dè groothertogen van Lithauwen; dat 'er de Christelijke godsdienst niet voor de vijftiende eeuwe is ingevoerd geworden; dat het land, fchoon met bosfehen bedekt, echter vele' vruchtbare landerijen heeft, cn eene groote hoeveelheid van honig opbrengt; dat de bisfchop, de groote ftarost, die het gezag van een' palatijn heeft, en de kastellaen zitting in den rijksraed hebben , en naer hun goedvinden landdagen mogen beroepen. Dezelve worden gehouden te Rofienne, eene kleene ftad van het zelfde landfchap. Kizidani, toebehoorende aen de Radzivils, is de hoofdplaats van een graeffchap van dit huis , 5500 doorluchtig, zoo magtig, zoo alöud in Lithauwen. Een der beroemdfte palatijnen van dezen naem was de vermaerde Nikolaes van Radzivil, die in de meeste hoven van Europa reisde. De bevalligheden van zijnen geest en zijne begaefdfieden verwierven hem de achting en vriendfchap van Sigismundus Augustus, die hem hopman zijner lijfwachten maekte. Hij voerde drie-  Tvveeh. Negenenzeventigste Brief. 195 driemael het bevel over de Poolfche heirlegers Jn Lijfland, en onderwierp dit landfchap aen het Gemeenebest. Hij omhelsde den Protestantfchen godsdienst op het aenzoek zijner vrouwe, deed de leeraers te Wilna prediken, en belastte hun den bijbel in de gemecne tael overtezetten. Deze tak is vernietigd door het huwelijk van eene dochter in het huis van Brandenburg. Zie daer alles, wat een reiziger kan zeggen wegens een land, 't welk niets heeft om de nieuwsgierigheid te voldoen. Wilna, hoofdftad van Lithauwen , beflaet verfcheiden heuvels, bij defamenvloeijing van twee rivieren , waervan de eene bevaerbaer is en 'er den koophandel doet bloeijen. Zij is'groot, en vrij wel bebouwd, doch met houten huizen, Waerdoor zij dikwerf voor brand blootftaet. Die van het, jaer 1737 verteerde de helft van de ftad. Zij onderging meer dan eens het zelfde lot in de volgende jaren » waerdoor 'er meer dan negen honderd huizen, en eene meenigte Van kerken, paleizen, kloosteren, gasthuizen en andere gebouwen» die tegenwoordig herfteld zijn, vernield werden. In het aloude kasteel, tot een' puinhoop vervallen , vindt men het wapenhuis» de zael van het geregtshof, eene kerk , en de fraeije marmeren kapél van St. Cafimir, wiens zilveren grafftede, zegt men, drie dui. zend ponden weegt. Deze prins , zoon vaa Cafimir den iVsn , oeffende bij den troon alle N % &  196 • De Nieuwe Rèisïgek. de geftrengbeden van het klooster , en verdiende , voornamelijk door zijne kuischheid, m den rang der heiligen gefield te worden. Men ziet ook het paleis, waerin de groothertogen huisvestten : het is een oud gefticht» met torens voorzien en van tigchelfteen gebouwd ,- 't welk noch pracht in de bewoond Sffc, noch bekwaémheid in den bouwmeester aen wijst. De voorburgen vertoonen bijna niets anders dan houten gebouwen, en hutten met planken gedekt. In de ftad zijn eenige plaetfen , wier fteenen gebouwen door vreemdelingen bewoond zijn; de inboorlingen fchijnen minder keurig in hunne woningen te wezen. • De kóóphandel lokt veel volks naer Wilna: alle de godsdienften hebben 'er hunne vergaderplaetfen , moskeen voor de Tartaren, fynagogen voor de Joden , tempels voor de Protestanten , kerken voor de Katbolyken, kapéllen voor de Muskoviten van den Griekfchen eerdienst. Weinige fteden zijn 'er, waerin God van meer volken geëerbiedigd , op meer wijzen gediend, en in meer talen aengebeden wordt. Het huis van Nikolaes van Radzivil was de eerfte fchuilplaets der Kalvinisten ; men zong 'er de pfalmen in de tael des lands. De hoofdkerk , gewijd omtrent het einde der veertiende eeuwe , geniet een aenmerkelijk inkomen. Het kapittel, de pastoors , de kerfpelpriesters , de mannen- en vrou-  Tweeh. Negenenzeventigste Brief. 197 vrouwenkloosters vervullen deze Had met kerkdijken en monniken. De hoogefchool, gefticht in het jaer 1570, is in het bezit der Jezuiten. Zij lieten mij niet onkundig van de namen der geenen, die 'er in het onderwijs uitgemunt hebben ; en ondêr dit getal was de vermaerde Poolfchè dichter, Cafimir Sarbiewski, wiens lier Grotius bij die van Horatius vergeleek. Ik had zijne dichtftukken in mijne jongheid gelezen; en 'er bleef mij een voordeelig denkbeeld van over. Een Jezuit van Wilna, zijn kleenneef, bewoog mij omze ten tweedemale te lezen; en ik bekén dat ik over deze lezing minder voldaen was. Ik vind, in de meeste ftukken, vuur, verhevenheid, edelheid, levendige en gewigtige afbeeldingen, fchitterende, luisterrijke en heerlijke uitdrukkingen; maer ik zie 'er ook dikwerf al te verre afwijkingen, wanftaltige verrukkingen, nieuwgefmeedde en luttel naer het Latijn zwemende woorden, invallen en zwieren, bij de Romeinfche aloudheid onbekend, kortom, duisterheid, wartael en alles wat men in de fchoolfche dichtftukken vindt. De fchrij ver verheft zich fomtijds tot het hoogdravende, ■ treffender misfehien dan alles , waerover men zich, in dit ftuk, in onzeiierdichters verwondert; maer dikwerf verliest hij zich in de wolken, en laet 'er zijnen fmaek, zijne reden, zijn gezond verftand; of liever, hij ftort, dompelten bedelft zich in eene verrukkende bedwel» N*3 ming,  jq8 De Nieuwe Reisiger. ming , meer barbaersch dan poëtisch. Hij heeft zich het vernuft, de fcherpzinnigheid, dé bevalligheden, den ftijl zeiven van Horatius eigen gemaekt; maer hij heeft deze verkregen fchatten vermengd met de elendige fieraedjen, welken hij een' Statius, een' Klaudiaen, enz, ontleend heeft. Het is een ftrijd tusfchen het licht en de duisternis; eene wonderlijke verzameling van de zuiverfte ftralen der zonne en grove dampen; een fiaeuw fchijnfel, dat. naeuwelijks door den nevel heendringt, en alle de helderheid der fijne lucht, die zich ontwikkelt. Ik herinner mij den lierzang, waerin *ij zegt: „ Ik verlaet de aerde: wolken, onderfteunt „ mij; winden, leent mij uwe vleugels. Wat zie ik? Deze ontoegangelijke bergen zijn „ eensklaps onder mijne oogen vernederd. „ Deze rijksftaten, deze talrijke volken veroot„ moedigen zich onder de fnelle vlugt, die „ mij in de onmetelijke ruimte der hemelen opheft. De heilige tempels , de paleizen „ der koningen vlugten verre van mij. Ik „ verwonderde mij over de uitgeftrektheid „ dezer fteden ; hare uiterfte palen zijn bij 5, één getrokken; alle de landaerten, onder „ een eenig gezigtpunt verëenigd, zijn het „ voorwerp mijner befchouwingen. o Be„ fchreijenswaerdige onftandvastigheid der for„ tuine! o Broosheid! Hoe vele dingen zie ik herboren worden, verdwijnen en zich in * den  Tweeh. Negenenzeventigste Brief. 190 ,, den afgrond der nietigheid nederploffen! o - Wijduitgeftrekte Oceaen der Godheid! o zee zonder oever! ontvang in uwen boe- zem, verzwelg in dé golven der eeuwigheid, „ uwen poëet, die vurig naer u hackt".- Sarbiewski, bekend door zijne dichtftukken onder den Latijnfchcn naem van Sarbievius, werd geboren in het jaer 1595 , in het hertogdom van Mafovië , uit een aenzienlijk geflacht onder den Poollenen adel. Hij begaf zich onder de Jezniten , in den ouderdom van zeventien jaren, en werd naer Rome gezonden , om 'er zijne Iceröcffeningen in de godgeleerdheid te volbrengen. Hij won 'er de achting en vrieridfehap der geletterde lieden ; en eenige lierzangen , welken hij Urbanus den Villen aenbood, verwierven hem de ccr om verkozen te worden tot het verbeteren van de lofzangen, welken de opperpriester in een nieuw getijdeboek moest gebruiken, In Polen wedergekeerd, onderwees hij beurtelings de letterkun. de , wijsbegeerte en godgeleerdheid in de hoogefchool van Wilna; en toen hij 'er als Doétor ontvangen wierd, trok Ladiflaus de Ve, du? deze plegtigheid bijwoonde, den ring van zij. nen vinger, gaf hem denzelven, cn nam hem tot zijnen gewonen prediker aen. Deze vorst vond zoo veel vermaek in deszelfs omgang, dat hij hem in alle zijne reizen met zich nam, Sarbiewski ftierf in den ouderdom van vijfënveertig jaren. Hij had zich bijzonderlijk toeN 4 Se-  200 De Nieuwe Reisiger. gelegd op het lezen van de Latijnfche poëten' ! en men verzekert dat hij de werken van Vjjrgilius zestigmael gelezen had. Men acht voornamelijk zijne lierdichten, waervan de Jezuiten een handfchrift bewaren. Hij had ook een begin gemaekt aen een heldendicht, verdeeld in twaelf zangen, -t we]k getyte]d ZQude de Lefckade, naer den naem van een' held, die Polen redde. De bisfchop van Wilna is de geboren kanfeher derheogeichoJe, en heeft onder zich een' onderkanfelier die 'er de verrichtingen van waerneemt. Behalve hun kollegie, hebbende Jezu.ten een ordenhuis en eene woning voor de nieuwelingen. De kerk van het kollegie, eene van de fchoonfte der ftad , beftaet het midden van het groote plein. Het bisfchoppe, hjke paleis, als ook de paleizen van den palatijn en het opperfte geregtshof zijn insgelijks fraeii gebouwen. Dit bisdom bevat het grootfte g deelte van Lithauwen, en grenst aen Rusland" Ditpalatinaet of waiwoodfchap heeft drie rijks .ra en, zijnde de bisfchop, palatijn en kastellaen. .Het geregtshof houdt zijne zittingen den tijd van zes maenden; en wordt overgebragt in de andere fteden, gedurende het overige van het jaer De overheden van Wilna zijn, even alS de Capuo.uh of raedsheeren van Touloufe gelijk aen den adel; en hunne kinders mogen vaste goederen bezitten, ~ g Men  Tweeh. Negenenzeventigste Brief. 201 Men heugt nog in deze ftad de verwoestingen der Rusfen, dre 'er zich meester van maekten in het jaer 165S. Cafimir de Ve hernam dezelve, maer het kasteel verdeedigde zich met eene hardnekkigheid, die gren voorbeeld heeft. De bevelhebber had eenig vermoeden dat men hem verried ; en zijne gedachten vestigende op een' priester des lands, liet hij hem in eene mortier fteken, en fchoot deze afgrijfelijke bombe op de belegëraers. Deze wreedheid, en een groot aental van anderen, welken hij gedurende de belegering bedreef, deden de bevelhebbers der bezettinge befluiten, om dezen barbaer aen de vijanden overteleveren. Deze veroordeelden hem om dóór beuls handen te fterven; maer dewijl 'cr geen in het leger gevonden werd, bood zich zijn kok aen, en fneed hem met zijn keukemes, het hoofd op een blok af, gelijk een ftuk osfenvleesch. Welk een meester! Welk een dienaer! Mijn oogmerk was, in het opvaren van de rivier', de oostelijke gedeelten van Lithauwen te bezoeken; doch ik werd daervan afgetrokken door een' Franfchen krijgsbevelhebber, dien het geval mij in mijne herberg deed ontmoeten,- en die deze reis gedaen had: „ Gij zoudt nog voor „ uwe nieuwsgierigheid betaeld , noch voor „ uwe moeite vergolden zijn , zeide hij tot 5, mij. Gij zoudt overal niet anders zien, dan w fteden van hout gebouwd, flechtbebouwde landerijen, wijduitgeftrekte bosichen, edelN $ „ tie-  zot. De Nieuwe Reïsickr.; Heden, die onderling twisten, vechten en „ eikanderen ombrengen , en boeren , die „ hunne flaven zijn. ik heb veeleer gedwaeld „ dan gereisd in de landfchappen , die aen „ Rusland palen ; en het geene 'er mij van „ overblijft heeft luttel te beduiden. „ Polosck, hoofdftad van het waiwoodfchap „ van dien naem, ligt digtbij de Dwina, en „ wordt verdeedigd door twee kasteden, „ waerin altoos bezetting is De ftad is vrij „ handelrijk; en de Jezuiten hebben 'er een , fraei kollegie. „ Witepski, 't welk zijnen naem ontleent „ van de rivier', die het befpoelt, is groot, kooprijk , en fterk door zijne ligging tus- fchen moerasfen, die 'er de toegangen moei„ jelijk maken. Het wordt daerenboven ver„ deedigd door een kasteel en eene. andere 9, fterkte , met krijgsbenden voorzien. De „ Rusfen hebben 'er een' bisfchop van hunnen „ kerkdienst, en de Jezuiten een kollegie j, voor de edelen. Het_ is de zetel van een' „ palatijn van dien naem, en van eqnen landdag. „ Mfciflaw is het oostclijkfte waiwoodfchap „ van Lithauwen. Zijne hoofdftad, eveneens ,, genoemd, en door den Nieper befpoeld, „ onderhoudt eene. kleene bezetting in eene „ fterkte. Zij is het verblijf van een' palatijn, „ een' kastellaen en een' ftarost, „ Mins-  Tweeh, Negenenzeventigste Beief. £93 „ Minsko wordt voor één der grootfte land, voogdijen des lands, en zijne hoofdftad,, die denzelfden naem draegt, voor eene der „ aenmerkelijkfte fteden van dit landfchap ge11 houden. De opperfte raedsvergadering yan „ Lithauwen houdt 'er hare zittingen , één van de twee jaren, gedurende den tijd van , zes maenden, beurtelings met de ftad Nqvogrodeck. Men ziet 'ervele Joden, waer„ van fommigen zich op den koophandel, 4e anderen zich op de geneeskunde toeleggen. Men vindt 'er ook Griekfche monnikten cn 11 Jezuiten. Ik breng dikwils deze laetften bij, , omdat zij -de rijkften zijn , mitsgaders dc ' eenigften, met welken men verftandig kan ' verkeeren; en nog is 'er veel te verkiezen; ]] want fchoon zij allen edel Zijn, kunnen zij, „ voor het grootfte gedeelte, onze Kapucijnen 3, van Frankrijk niet opwegen. „ Novogrodeck , zoo even genoemd , is „ eene ftad zonder verdeediging', eenige mijlen van de Niemen. De prinfen van 5 Radzivil bezitten groote heerlijkheden in dit waiwoodfchap, waerin men nog andere \ fteden vindt, die dit gewest verrijken. De '* geordende geestelijkheid is 'er talrijk en verj, mogend; en de meeste weereldlijke hedieningen kunnen niet dan door edelen der landftreke bezeten worden. De Joden hebben te Brzécie, hoofdé, plaets van het waiwoodfchap van dien naem, „ zoo  ,2©4 De Nieuwe Reïsiger. „ zoo niet de fraeifte, ten minfte de grootfte „ fynagoge van Europa. Zij wordt bezocht „ door de geleerdfte mannen van dit volk, i „ zoo uit hoofde van de vermaerdheid harer „ leeröeffeningen, als omdat men 'er tot rab„ bijn wordt aengenomen. De Katholyken „ en Rusfen hebben 'er ook geleerde fcho„ len , die dit landfchap dien zweem van „ boerschheid, welke mij in alle de anderen „ ergerde, ontnemen. Men reist 'er moeije- lijk , . door de meenigte van moerasfen en „ rfleiren, die 'er als eene zee van vormen. Uit het midden dezer wateren, verheft zich „ de ftadPinski, die een gedeelte van de erf be„ zittingen des konings uitmaekt. De Grieken „ hebben 'er een' bisfchop, verëenigd met „ de Roomfche kerke; maer eene zeldzamer „ zaek is eene wel onderhouden en welvoor„ ziene artzenijwinkel, die bij de Jezuiten in „ ftand blijft. De graef van Oginski heeft, „ door eene vaert, verfcheiden rivieren in eene „ eenige verëenigd; en de famenvoeging dient „ niet alleen om de moerasfen optedroogen, „ maer insgelijks om de fcheepvaert en den „ koophandel te doen bloeijen. Indien men „ insgelijks de Mouchawietz, die in de Bug „ loopt, en de Pina, die zich in de Pripetz „ werpt, met eikanderen verëenigde , zou „ men van de Weisfel in de Nieper kunnen '„ varen , en eene gemeenfchap tusfchen de 5i Oostehjke zee en de Pontus Euxinus of de i „ Zwarte zee openen ", \7er.  Tweeh. Negenenzeventigste Brief. 205 Vergenoegd met het geene ik hoorde, liet ik mijn eerfte denkbeeld zonder moeite varen, en nam geheel alleen den weg naer Grodno, in liet waiwoodfchap Trocki, de voornaemfte ftad van Lithauwen, na Wilna. Zij ligt aen den oever der Niemen, gedeeltelijk op eene hoogte, en gedeeltelijk in een dal, met bergen omringd. Het aloude kasteel, met zeer diepe graften omvangen , is tot puinhoopen vervallen; niets meer is 'er over dan een vleugel, dien men kan bewonen. Het kasteel, 't welk Augustus de IIL heeft doen bouwen, is fraei, ruim en regelmatig. De groote zael, de raedkamer en de kapél overtreffen in fraeiheid de andere vertrekken van het gebouw. Op de plaets , die tegenover het kasteel is, is het gedeelte, dat tot de kanfelarij behoort. De brug over de Niemen is de fraeifte, die 'er in het koningkrijk is. Dit is niet veel, noch zelfs genoeg gezegd, in een land, alwaer de bruggen dijken en kaeijen in 't geheel zeer verwaerloosd worden. Deze twee voorwerpen, 2oo meenigvuldig in Frankrijk, en welken wij als ten hoogfte nuttig tot bevordering van den koophandel befchouwen , houden de oplettendheid en zorgen der Poolfche regeringe bijna niets bezig. De Romeinen hadden eene andere beweegreden, in het aenleggen van die beroemde wegen , waervan eenigen nog in wezen zijn. Zij noemden dezelven heirwegen, een naem, die het gebruik, 't welk zij daer- >aen  s©6 De Nieuwe Rèisiger. aen toeeigenden, genoegzaem aentoont. Dé zorg voor derzelver onderhoud was den wijkmeesteren aenbevolen. In Frankrijk is de hertog van Sully de eerfte ftaetsdienaer, die zich met dit gedeelte heeft bezig gehouden: ook was hij de eerfte grootöpzigter der wegen, een ampt, 't welk hij zelf had ingefteld en eerwaerdig maekte. Sedert den dood van dezen burgerlijken ftaetsdienaer , tot den tijd van het regentfchap , waren de openbare wegen onder ons zoo verwaerloosd, als zij tegenwoordig in Polen zijn; maer een oneindige arbeid verzekert ons eindelijk van eene vrije en gemakkelijke gemeenfchap, van het eene tot het andere eind des koningkrijks. Men reist gemak kelijk in een rijtuig , waer men zelfs niet te paerd konde komen. Eenige overheden zijn gelast zorg te dragen voor alles, wat dit beftuur betreft; en eene reeds beroemde fchool belooft nog nieuwe vorderingen . in dit ge^ deelte der bouwkunde en uitvinding'. Alle deze hulpmiddelen ontbreken aen Polen ; en men ziet 'er met verwondering' eene brug, over wier famenftelling deze twee kunften het beftuur gehad hebben. Men gaet ook, uit nieuwsgierigheid, de heerlijke kerk der Jezuiten en die der Karmeliten zien. Het paleis van Radzivil en Sapiéha zijn twee andere verfierfels dezer ftad, die met genoegzame regelmatigheid herbouwd is, federt een felle brand haer, in het jaer 1753, in de asch  Tvveeh. Negenenzeventigste Brief. 207 asch gelegd heeft. Ik meen 11 gezegd te hebben dat de algemeene rijksdagen te Grodno gehouden worden, wanneer het de beurt van Lithauwen is. Trocki, liggende aen den oever van een meir, en verdeedigt door eene fterkte, is de hoofdftad van het waiwoodfchap van dezen naem. De groothertogen hielden 'er hun verblijf, totdat zij het kasteel van Wilna gebouwd hadden. Eene vermaerde afbeelding der heilige Maegd lokt 'er veel volk ,. onder welk woord ik ook verfta de edellieden , die het zelve niet wijken in eenigen der uiterlijke oeffeningen, waeraen men te onregt dén naem van godvrucht geeft. Kowno is eene andere ftad yan het zelfde waiwoodfchap, niet verre van een vermaerd klooster van Kamaldulen, 't welk vierentwintig kluizenaers op den top van een' berg bewonen. Het is een heerlijk gebouw, gefticht door Christoffel Patz, grootkanfelier van Lithauwen, die 'er meer dan agt duizend tonnen gouds aen te kosten gelegd heeft. Het marmer is 'er in grooten overvloed ; de verwulffels der kerke zijn verfierd met uitmuntende fchilderijen op natte kalk, door de hand der grootfte meesteren. Het klooster heeft onder zijn gebied eene landftreek van drie honderd boeren, die 'er de flaven van zijn. De ftichter is 'er begraven met zijne echtgenoot». Ik  ao3 De Nieuws Reisiger4 Ik trok door het waiwoodfchap van Bielski,, om mij naer Warfchauw te begeven, en zag onder weg de volgende fteden ;, Augustow, liggende aen een meir, en hebbende zijnen oorfprong en naem van den koning Sigismundus Augustus, die het deed bouwen; Bialüftok, toekomende aen den graef Branicki ,: alwaer men een kasteel en tuinen ziet , welken de Polakken, die in Frankrijk gereisd hebben, niet fchroomen bij Verfailles te vérgelijken; Tikotfchin , alwaer de laetstoverleden koning de Orde van den Witten Arend herftelde, als een teeken van getrouwheid en ftand vastigheid, bekwaem om den moed en ijver zijner aenhangeren optewakkeren. Deze orde was ingefteld door Ladiflaus den Ven, wanneer hij zijnen zoon Cafimir aen de dochter van den groothertog uittrouwde. De ridders dragen eene gouden keten, aen welke een gekroonde zilve* ren arend op de borst hangt. Een edele grijsaert, die, bij de vernieuwing van deze Orde , door Augustus daerin ontvangen was, leefde in de nabuurfchap dezer ftad, in het midden van een talrijk geflacht, waervan hij zelfs de vijfde voortteling onder zijne oogen zag. Hij "had langen tijd in dc heiren van Sobiesky gediend, en zich in bet ontzet van Weenen bij hem bevonden. Hij zocht de vreemdelingen op, ontving de reizigers, hield hen bij zich, en fchepte behagen in hen over zijne oude krijgsverrichtingen :' [ te  Tweeh. Negenenzeventigste Brief. %q$ te onderhouden. Zoo dra hij mijne aenkomst wist, zond hij mij twee zijner kleenzonen, die mij verpligtten mij aen hunne aenzoekeri overtegeven. Wij gingen een groot vierendeeluurs, voordat wij aen het huis kwamen. Deszelfs ligging was aengenamer dan het gebouw, hoewel men 'er, niettegenftaende zijne boerfche vertooning, alle de gerijffelijkheden van een landkasteel vond. Het beftond uit een twintigtal van kameren , alle bewoond door het zelfde geflachtwaervan het hoofd bij de honderd jaren was. Een zijner achterkleenzonen was oogenblikkelijk getrouwd; en ik vond ijder tot de vreugd bereid. Men richtte een tafel aen, rondom welke hij dertig zijner afftammelingen hadde kunnen tellen , indien hij aen geen twaelftal der jongden bevolen hadde achter te blijven, om ons te dienen. Het avondmael werd aenftonds opgebragt; het vleesch was vrij wel klaer gemaekt; en alles werd opgedischt in welbewerkte aerden fchotelen. Men at met graegte; en na dat wij op alle de gezondheden gedronken hadden, begon de grijsaert een gefprek , dat ons langdurig zoude gefchenen hebben, indien het niet met zulk eene bevalligheid was uitgefproken geworden. Hij begon met eene gedienstrede over het geluk van mij te mogen ontvangen: vervolgens breide hij zich uit over de gunst, welke God hem bewees, met zijne dagen te verlengen, om een geflacht, waer van hij niet XXII. Deel. O dan  210 De Nieuwe Reisiger. dan vertroostingen ontving, te zien bioeijeA „ Geboren onder-den laetften der Cafimiren, ti voegde hij 'er bij , heb ik Polen door zes ,, koningen zien regeren, terwijl mijne kinders, door deze vorften, in alle de bedie,, ningen van den ftaet gebruikt wierden, „ zonder zich ooit in eenige Confederatie, ftrij$ dig met deszelfs belangen, te begéven. Wij „ noemen dus, gelijk gij weet-, fommïge eed„ genoodfchappen, fommige verbindtenisfen, „ tegen het opperfte gezag geftneed, onder „ voorwendfel van het algemeene welzijn, en „ bijna altoos van een' burgerkrijg gevolgd. Wij hebben, federt eene eeuw, driederléi „ Confederatiën of eedgenootfchappen gezien. „ De eerften zijn aen den koning verknocht „ geweest: de tweeden waren tegen hem ge* kant; en de derden hebben het ganfche „ Gemeenebest aengetast. De onfchuldigfte 5, fchijnt die geene, ïwelke met kennisfe van „ den vorst gefmeed wordt, het zij hij dezel„ ve vormt uit verfcheiden leden van een' „ afgebroken rijksdag, het zij hijze zonder „ eene voorafgaende vergadering" doet ont„ ftaen. Bij voorbeeld, een magtige vijand 3, dreigt den Staet met een' naderenden inval; ,i of een fterker nabuur wil zijne krijgsben* „ den op het grondgebied van het Gemeene5, best laten trekken ; de koning , om zich „ tegen deze geweldadigheden te ftellen, verga„ dert een' rijksdag, onder de verbindtenis 3, van  Tweeh. Negenenzeventigste Briee. lïi1 van het eedgenootfchap, en verklaert ijder, „ die den ftrijdigen aenhang mogt omhelzen , ,j voor vijand van het vaderland. Deze rijks„ dag handelt gevolgelijk tegen de vreemde5, lingen en himne aenklevers. Van dat tijd„ ftip af, gelijk gij ligtelijk kunt begrijpen, „ is het een waer geluk voor het Gemeene„ best, indien alle de ingezetenen met dert „ oppervorst overeenftemroen. Maer indien , 'er, om onze tael te fpreken , eene Anti„ Confederatie, of tegenftrijdig eedgenootfchap „ is, wordt de afgrijfelijkfte toeftand onver„ mijdelijk; en het ontftoken vuur is des te „ verfchrikkelijker ^ omdat de losbandigheid „ van den lanckert het alle oogenblikken ver» „ meerdert , en men geen meester meer is „ om het tijdig uittedooven. In deze onftuimigc tijden , gaet de wanorde zoo „ verre, dat de vierfcharen genoodzaekt zijn 5, ftil te zwijgen, dewijl ijdere aenhang zich $r het regt aenmatigt, om ter laetfte rcgtsple.„ ginge te vonnisfen. Wanneer , zonder de medewerking' dec ,, konings, de ftaetzucht, de bitterheid, het „ misnoegen , of eenig ander belang, eene andere foort van eedgenootfchap doet ontftaen r noemt men het Rokofs, een' verfchrik. kelij ken naem bij de Polakken, en het teeken \ der afgrijfelijkfte wanorde. Debeteekenis van deze uitdrukking' is nog niet volkomen be\'. flist. Sommigen verklarenze door het woord O 2 «, op-  au De Nieuwe Reisiger. „ opftand; anderen gelooven, met meer ,, grond', dat het eene oorlogskreet is, welke wij den Hongaren ontleend hebben; dewijl zij „ zich , op eene oproerige wijs, verzamelden bij „ een dorp, Rokofs genoemd, en dat zij in „ het aenkomen eikanderen verwittigden dat „ het aldaer de plaets der bijeenkomst' was. „ Dit woord had, onder ons, zulk een ver„ mogen op den ridderftand , dat zoo dra een „ edelman goedvond het in het openbacr uit„ tefpreken , alle de geenen , die hem aen„ hoorden, verpligt waren zieh rondom hem „ te fcharen, op de geftrengfte ftraffen; en „ deze kreet, dikwerf herhaeld, lokte altoos 5, nieuwe medegenooten. De meenigte groei„ de alle oogenblikken aen; en welrasch zag „ men den ganfchen adel in de wapenen, „ fchoon de meesten zelfs niet wisten wat 'er „ van de zaek' was. „ Tegenwoordig ,snu de zeden verzacht zijn, „ zoude deze Sarmatifche inval niet meer den„ zelfden invloed hebben. Om in eene dier* „ gelijke onderneming niet te bezwijken, moet „ menze met voorzigtigheid onderwerpen, „ met behendigheid onderhouden , en geen „ gerucht maken, dan na .dat men zich den „ kragtigften onderftand bezorgd heeft. Wil „ eene magtige famenrotting eenige verande„ ring in den Staet verwekken, zij neemt vroeg„ tijdig hare maetregels, door zich van eene „ aenzienlijk meenigte van landboden te ver- tt ze-  Tweeh. Negenenzeventigste Brief. 213 „ zekeren, en zich, in den rijksraed, en in „ de landfchappen , een groot aentai van „ vrienden te maken. Niet meer twijfleiende „ of zij fterk genoeg onderfteund is, deelt zij „ haer ontwerp aen hare aen hangers mede, „ en verpligt hen om een' rijksdag, wanneer „ hij uit zich zeiven mogt breken , in een „ eedgenootfchap te verkeeren , niettegen„ ftaende het geringe aentaj van tegenftre„ veren. „ De opperhoofden van diergelijke verbind, tenisfen maken een begin met het verbre- " ken van alle beraedflagingen, die hun kunnen fchaden, om alle de gedane of nog te doen zijnde betuigingen te vernietigen, " Vervolgens beftemmen zij een' tijd , om " de regtmatigheid hunner handelingen te ko- '* men erkennen en onderfteunen; zij drei- l gen de geenen, die hen tegen mogten zijn, met verbeurdverklaringe van goederen en " beroovinge van adeldom, en eindigen met het opgeven van het voorfchrift van den \\ eed , door welken de hondgenooten zich ' verbinden, om de eer, de goederen en het 1, leven van de opperhoofden en leden der maetfchappij' te verdeedigen, , Een of verfcheiden Anti-Confederatien „ volgen altoos onfeilhaer de Rokofs. Natuurlijkerwijs verheft 'er zich eene voor de , belangen des konings. Dikwerf ook worden ! 'er anderen door verfcheiden heeren ge- ? O 3 ïj vormd,  si4 De Nieuwe Reisiger. „ vormd: op deze wijs wórdt het vaderland „ wreedelijk verfcheurd, en het volk, beurt om beurt, het flagtöffer van alle de aenhan,, gen, zonder te weten aen welken het zich behoort te onderwerpen. „ liet gebeurt fomtijds dat twee Confedera* 3, tien, afzonderlijk te zwak tegen eene derde, „ zich met eikanderen verëenigen. Hunne 3, famenvoeging dient alleen om de onlusten te 3, verlengen. Somtijds wordt een aenhang, 3, die flechts uit een kleen getal van aenkles, veren beftaet, en zelfs met een'fchielijken 5, val gedreigd fchijnt, eensklaps ontzagchelijk, ,, door de meenigte van overlooperen., welken 4, de overtolligheid dcrzelven of de behendig3, heid zijner opperhoofden hem bezorgen, j, Men zoude geen einde vinden, indien men 3, de moeijelijkheden en veranderingen , die ,, eikanderen in diergelijke omftandigheden }, fchielijk volgen , breedvoerig wilde ont3, vouwen. „ Onze gefchiedenis verfelvaft voorbeelden 3, van eene andere lbort van Cmfidastk, „ namelijk die van het logee Dit iï „ ftand der krijgsbenden , die, niet meer naer „ de ftem hunner vddhecren luiste ^, zich zei ven een opperhoofd ,,,'t welk zij fomtijds uit den laegften tang „ trekken. Eene meenigte van krijgsvolk, „ op deze wijs geleid, moet noodwendig tot „ de afgrijfelijkfte rooverij vervallen. In deze „ Op-  Tweeh, Negenenzeventigste Brief. 21 s opftanden, eertijds zeer meenigvuldig, na11 men de krijgsbenden altoos het gebrek van „ betalinge tot een' dekmantel; maer ten l, zelfden tijde rekende zij voor niets de plun„ deringen en brandfchattingen, welken zij aen , alle kanten in 't werk fielden; en het land werd verwoest, zonder dat de bezolding voldaen was. De wetten zijn zeer geftreng „ tegen diergelijke verbindtenisfen , en be„ 1 fchouwen de bewerkers of onderffceunders „ der muiterij' als verraders van het vader„ land, en als de uiterfte ftraf waerdig. De „ verbeurdverklaringen van de goederen der „ oproerigen, benevens andere vergeldingen, „ worden.beloofd aen de ijverige ingezetenen, 5, die hen met den dood ftraffen. „ Ijdere Confederatie wordt beftuurd door „ een opperhoofd , 't welk , zij zelf ver„ kiest *, dat den tytel van marfchalk voert, „ en alle de regten der aloude oppergezag. „ hebberen van Rome geniet. Hij zit voor j, in de vergadering der landboden, beflecht „ hunne gefchillen, ziet de klagten over, en 5, vervolgt de herftelling der verongelijkingen. }, In deze bediening is een man van verftand ,, in ftaet om den koning op den troon tc „ doen waggelen, en 'er hem fomtijds afte„ bonfen. Hij moet bedeeld zijn met behendig. „ heid, * Ronduit, geleidt of beftuurt, ftaet 'er in 'tFrar.sch; doch dit is waerfchijnlijk ingeflopen , in plaets van cboifst. verkiest, dat beter met den zin dezer afdeebr-é' ftrookt. J O 4  %i6 De Nieuwe Reisiger.' n heid> wehprekendheid en befchaefdheid, be„ kwaem om de harten der meenigte te winnen: „ hij moet ftandvastigheid en kloekmoedigheid ,, bezitten, om de eerbied en het vertrouwen j, van het algemeen te verwerven: hij moet rijk 3, en milddadig wezen, om zijne aenklevers „ aen zich te verbinden , en die 'van den 3, tegenftrijdigen aenhang te verleiden. De 3, faemverbondenen ftaen hem eene volftrekte oppermagt toe. Hij ontvangt de afgezanten, H 8eeft ziJne bevelen aen de vierfcharen te » kennen, en befchikt over de goederen der «t b|jzondere perfonen, de inkomften der ,? bisfchoppen, en die van den koning zelveu. :„ Hij werft krijgsbenden; bij oeffent het regt „ van leven en dood; en zijne vonnffeji worden, even als die van een' willekeurigen „ vorst, zonder vertraging', zonder plegti> 5, heid, zonder eenig aenzien voor iemand, 3, uitgevoerd. Doch om zijne magt optewegen, a, geeft men hem opzienders , die gehouden „ zijn rekenfchap van zijn gedrag te geven, 3, mitsgaders raedsheeren, die hem met hun5, nen raed dienen , en de bewegingen en „ werkingen van dit groote ligchaem met p hem regelen. De algemeenheid wordt in j, hunne beflisfingen niet vereischt; de meerit derheid der ftemmen. i.s genoeg. IJderq s, Confederatie wordt altoos gevolgd door een' y rijksdag van bevrediging', waeröp. de Staet, i\ afgemat door de onvermijdelijke rampen „ der  Tweeh. Negenenzeventigste Brief. 217 ?, der verdeeldheid, ernftig zoekt naer de „ middelen, om weder eenige rust te vcrkrij„ gen. De plegtigheden, welken deze ver„ gadering vereischt, zijn volftrekt dezelfde „ als die der gewone rijksdagen. „ Uit het geene ik gezegd heb volgt, dat „ fommige Conftderatiën geöorlofd en anderen „ onwettig zijn. De eerften worden gemaekt „ met toeftemminge van den koning , den „ rijksraed en den ridderftand. Men be. „ fchouwtze dan als gemeen; en zij ftrekken „ tot welzijn, van den landaert. De anderen hebben hunnen oorfprong in den onftuimi„ gen ijver of in de muiterij'van eenige leden „ van het Gemeenebest. In deze laetften, „ ongelukkiglijk al te meenigvuldig, fmeeken „ de onedelen, verdrukt door de fchattingen, „ welken de edelen hun opleggen, vruchteloos , qm de befcberming van een wettig gezag; „ en te vergeefsch nemen zij, om zich voor ^ de onderdrukking te befchermen , hunne „ toevlugt tot de wapenen, die niet gebruikt „ behoorden te worden, dan om den gemeenen „ vijand te wederftaen. De boeren, beroofd „ van de vrucht hunnes arbeids, rotten famen, „ om hunne rooverij ftaende te houden; de , veiligheid der wegen wordt gefchonden; en „ niets is voor hunne plundering beveiligd. De „ foldaet, wiens losbandigheid onbeteugeld is „ voldoet Zijne onbefchoftheid en gierigheid. J5 De kerken worden ontheiligd, de altaren O 5 j> om  218 De Nieuwe Reisiger. „ om verre geworpen ; en fin falie de oor„ den, welken de nieuwe faemverbondenen „ doorkruifen, bedrijven zij alles , wat het „ oorlog afgrijfelijkst heeft. De koophan„ del is afgebroken ; de landerijen worden „ woest en eenzaem, door de vlugt der inge„ zetenen; de fteden worden geplunderd of „ verbrand; de naburige Mogendheden dringen „ in een rijk, door zijne eigen kinders ver„ woest, en vallen 'er in als in een verooverd „ land. Polen gelijkt dan naer eene ontroerde „ zee , wier baren tegen eikanderen ftooten „ en zich onderling verbrijzelen. Doch zoo „ dra de rijksdag der bevrediginge bepaeld is, „ bedaert de ftorm; de kalmte wordt herbo„ ren; en het koningkrijk krijgt wéder eene „ geruste gedaente, om bij de eerfte gelegen„ heid weder ontrust te worden '\ Deze reden werd afgebroken door meenigvuldige bijzonderheden , tot het onderwerp betrekkelijk ; het overige van den tijd werd doorgebragt met betuigingen van vriendfchap, wegens dit geheele beminnelijke geflacht, 't welk vele poogingen deed om mij eenige da» gen tc houden. Ik hield mij in geene eenige der andere lieden op, door de onmogelijkheid om 'er goede flaepplaetfen te vinden. Men reist moeijelijk in Polen : in hét zelve zijn geene herbergen, waerin men kan huisvesten, of bedden krijgen. Men brengt u in eene foort van wagenichuur, (aen het einde eener Itallinge[, al-  Tweeh. Negenenzeventigste Brief. 2,19 alwaer gij flaept nevens de osfen , koeijen en paerden, die het overige van den ftal beflaen. Wel is waer dat 'er gemeenlijk eene kamer met een' kagchel voor den winter is; maer des zomers laten de vliegen, vlooijen en weegluizen niet toe dat men 'er zich in onthoude. Ook brengt men liever den nacht met het vee inden ftal door, dan in deze kamer te blijven; dewijl dezelve bovendien nog bezet is door den herbergier , zijne vrouw, zijne kinders, zijn huishouden en eene groote ton met wegwerpfel, wier ftank wijders dit afgrijfelijke vertrek bederft. Het beste is, wanneer het jaergetijde het toelaet, in eene fchuur op het ftrooi te flapen, en vooral zich versch ftrooi te doen geven; want de waerd verzamelt des morgens het geene des avonds aen zijne gasten gediend heeft, om het aen de nieuw gekomen gasten te geven , en dus verfcheiden lieden in dezelfde flaeplakens te leggen. De groote meenigte van bosfehen , de.afgelegenheid der woningen, dc gewoonte van zoo wel des nachts als des daegs te reizen, do onverfchilhgheid der fcarosten voor de veiligheid der wegen , alles fchijnt de dieverij en den doodflag te moeten begunftigen; en echter zoude men 'er, in tien.jaren, naeuwehjks ecu voorbeeld van kunnen bijbrengen. De welge. ftclde lieden reizen in een kalés met twee paerden , en voeren met zieh eene dunne matras, een kleen bed van vederen , een paer flaep-  229 De Nieuwe Reisicer. flaeplakens, een nböfdküsfen, eene deken, en een'ftrooizak, die, na dat men 'er des morgens het ftrooi uirgcdacn heeft, het ganfche reistuig omvat. Dit pak doet men in een' faeijen zak, die tot eene zitting in het riituiê dient. J b Deze lieden hebben ook eene kleene kelder van zes of zeven flesfehen, gevuld met bier, wijn en meê , benevens eene korf voor brood, gekookt vleesch cn kaerfen. Men doet er haver vöor de paerden en vet voor de wielen b,j. Door de fleden trekkende, moet men niet verzuimen den voorraed te vernieuwen ; want men vindt weinig op de dorpen. Wanneer men dus uitgerust is, reist men met weinig kosten; want de huisvesting kost niets. De adel acht zich ontflagen van de betaling' van het geene de boer hem verlchaltj ook weigert men hem alles , wat hij eischt}) met dit enkele antwoord: „ het is 'er „ niet". Ten opzigte van de vreemdelingen is het anders ; maer dewijl 'er weinig doortrekken, doen de herbergiers geen' voorraed op. De post dient alleen voor de brieven cn pakken. Dezelve werd opgericht, door bevel van het Gemeenebest, onder de regering van Ladillaus den lVcn. Voor dien tijd, werden de bevelen des konings overgebragt door de edellieden van het hof, die zich door de Rarosten rijtuigen lieten bezorgen. De-  Tweeü» Negenenzeventigste Brief, aai Dewijl Polen een vlak land is, zonder fteenen, en zonder bergen, rijdt men'er gemakkelijk in eene cliais, welke dc meesten zelfs mennen. Ook maken zij geene groote kosten,voornamelijk des zomers ; want zoo dra zij aenkomen , laten zij de paerden grazen , of doen hun een weinig hooi geven ; en nog hebben zij veel moeite om het zelve te verkrijgen; want de waerd vreest altoos niet betaeld te zullen worden. Zij, die te paerd reizen, hebben bij zich eene geflikte matras, van een' vinger dik , en anderhalven voet breed , welken zij toevouwen en onder den zadel leggen. Ter flaepplaetfe gekomen, geven zij eerst eenig geld aen den waerd, die hun brood, bier en een weinig haver gaet halen. Met vijf of zes ftuivers betaelt een reiziger het avondmael voor zich en zijn paerd. De heeren hebben goede rijtuigen, en doen wagens met bedden en mondbehoeften medevoeren. Men moet zorgvuldig wezen omtrent de bruggen, die gemeenlijk zeer flecht zijn; de Polakken bekommeren zich niet om dezelven te herftellen of te onderhouden. Des winters voorziet men zich met een' gevoederden zak voor de voeten; want de koude is zoo groot, dat men dezelve, zonder deze voorzorge, in de koets of kalés niet zoude kunnen wederftaen. Dewijl de rivieren, meiren en vijvers bevrozen zijn, en men dezelven over het ijs gemakkelijk overgaet, voorziet men zich , wanneer het land  i%ï De Niéuwe Rèistgzé. land met fneeuw bedekt is, van eene flede, waeröp men het rijtuig zet, en welke men door paerden laet voorttrekken; De vrouwen, min teeder en ftoutmoediger dan in Frankrijk, leggen dus honderd , twee honderd of drie honderd mijlen af, zonder voor de moeijelijkheid der wegen, de geftrengheid van het jaergetijde of de flechte herbergen te vreezen. De inwoonders des lands, die in de koude te paerd rijden, hebben groote laerzen, in welken zij eene zool van gekorven ftrooi leggen, en drinken voor hun vertrek een groot glas brandewijns, 't geen hun de voeten en de maeg beveiligd. De koetfiers gebruiken het zelfde middel, zonder welken zij de geftrengheid der lucht niet zoude kunnen uitftaen. Dezelve is zoo geftreng, dat de neus fomtijds bevriest, wanneer men met het aengezigt bloot reist. Het gewone hulpmiddel is dat men een handvol fneeuw daerop legt, en in geene al te hcetë plaets komt; dewijl men anders gevaer loopt van den neus te verliezen. Deze verfchillende manieren van reizen zijrj zeer oud in dit land; en op weinig na is alles aloud bij de Polakken. Het zijn dezelfde gewoonten , dezelfde voorregten, dezelfde regeringwijs, als in den tijd toen zij zich tot een Gemeenebest verhieven. Onbewegelijk in een' feoek van Europa, hebben zij den weêrftuit van geenen der omwentelingen, in deszelfs gebruiken voorgevallen, gevoeld. Zij hebben deel  f wèeh. Negenenzeventigste Brief. 223 deel in deszelfs oorlogen gehad; maer zij hebben de manieren der volken, die hen overwonnen hebben, of der geenen, welken zij op hunne beurt overwonnen ,nietacngenomen. Alles verandert rondom hen; zij alleen bevinden zich dezelfde, welken zij voor vier eeuwen waren. Ik ben, enz. Warfchauw, den 18™ van September, Tweehonderd Tagtentigste Brief. Vervolg van Polen. Men had mij te Warfchauw befleld eri aenbevolen aen een' Zweedfchen edelman , dien verfcheiden omftandigheden in deze hoofdftad gebragt en gevestigd hadden. Met eene bekrompen bezitting', maer veel orde, fpaerzaemheid en verftand, had hij zich eene levenswijs bezorgt, die te gelijk de beeldtenis der filozofie en het geluk vertoont. Des winters bewoont hij in de ftad een warm en gemakkelijk vertrek, waerin hij mij huisvesting gaf. Des zomers heeft hij een eenigzins afgelegen lusthuis, met een boschje en eene beek aen het einde van den tuin. Een kabinet met uitgezochte boeken, een kleen getal van deugzame cn verftandige huisgenooten, eene zin - de.  2*4 D,'e Nieuwe Reisiger.. delijke, zuinige en matige tafel, en een geleerde omgang met eenige vrienden, die hem van de openbare tijdingen verwittigen, minder om een ijdele nieuwsgierigheid te voldoen, dan om zich te verlustigen met het zotte gewoei der ftervelingen; dit alles vertoonde mij den fiiozoof, bij wien ik befteld was, en die zijne eenzaemheid wel wilde verlaten , om mij in mijne wandelingen te verzeilen. Wij begonnen met de hoofdftad. Warfchauw bcflaet het middenpunt van Polen, in eeri rijk 6h vruchtbaer veld, op den flinker oever der Weisfel. Zijne voorburgen maken 'er eene groote ftad van ; en men bouwt 'er dagelijksch nieuwe huizen. Men ziet 'er heerlijke paleizen, fraeije kerken en rijke kloosters. Het koningklijke kasteel, 't welk Sigismundus de Ilfc deed ftichten , en Augustus de He deed verfterkeri ,■ is een wijduitgeftrekt gebouw, verdeeld in drié' deeien; het eigenlijk genoemde paleis , waerin de koning zijn verblijf heeft; het flot, waer de Radvoogd zijn regtsgebied ceffent; en het kantoor der koningklijke huishouding'. Sigismundus vestigde 'er het eerfte zijn verblijf; zijne opvolgers hebben hem naergevolgd. De ftraten der ftad zijn regt, doch fleeht geftraet, de huizen van fteen, tigchelen en hout gebouwd. Eveneens is het met de kerken, waervan de voornaemfte de domkerk van St. Jan is. Doch het merkwaerdigfte is de lieer-  Tweehond» Tagtentigste Brief. 2%S heerlijke boekerij van het Geflacht der Zaluskies, gefchikt ten gebruike der inwoonderen, en beftaende uit meer dan tvveemael honderd duizend boekdeelen. Dezelve was begonnen -door een' bisfchop van dit huis, die, na verfcheiden gezantfehappen, als grootkanfelier der kroone ftierf, in het jaer 1714, nalatende eene verzameling vanLatijnfchebrieven, waerin men meenigvuldige zeldzame en gewigtige gevallen ontmoet. Deze kerkvoogd had in Frankrijk gereisd, volgens de gewoonte der Polakken, die hen hunne oogen aenftonds naer dit koningkrijk doet wenden: het is het eerfte voorwerp van hunne nieuwsgierigheid, het zijze niets bekwamers achten om-dezelve te voldoen, het zijzé zien haesten om eenen landaert te kennen, wiens vrolijkheid en levendigheid meer met de zachtheid en gemakkelijkheid hunner manieren overeenkomen. Maer indien deze reizen hunne nuttigheid hebben , hoe dikwerf worden zij fchadelijk aen jonge Heden, die alleen bezorgd zijn om hunne, vermaken te verwisfelen, en niet om hun re kundigheden uittebreiden. Gemeenlijk voegen zij bij de gebreken van hunnen landaert die der vreemdelingen, wier fpotternijen zij zich op den hals halen, en komen in hun vaderland te rug met meer belagchelijkheden en minder deugden. De Polakken , ih 't algemeen, vervallen zelden in diergelijke buitenfporigheden: het zijn minder jonge vreem- XX//. Deel. P d^  225 De NieuWe Reisiöe*: delingen, die reizen, dan filozofen, die zorgvuldig opmerken , ftaetkundigen, die met oordeel befchouvven , verftandigen, die met voorzigtigheid fpreken. Laten wij alle de rijksftaten van Europa ondervragen, zij zullen ons leeren dat dezelve, door de betamelijkheid van hun gedrag, en de omzigtigheid van hunne gefprekken, hunne eeuw wreken over de beuzelachtigheid . welke men haer verwijt. Gustavus Adolfus won een' vermaerden veldflag tegen Cafimir, digt bij het dorp Prag, eene der voorburgen van Warfchauw. Deze ftad is verfcheidenmael ingenomen door de Zweden, die 'er rijke verooveringen gemaekt, ên groote verwoestingen aengericht hebben. De aenmerkehjkfte oorden der omliggende' ftreken zijn de vlakte van Kola, waer de verkiezingen gefchieden , het lusthuis van den graef van Brühl, het kasteel van Ujasdow, toebehoorende aen den prins van Tfchartorinski , en het paleis van Willanow , waer de koning Sobieski overleed. In het zelfde oord deed Augustus de Ile een veldleger vormen door zijne krijgsbenden , op de Hoogduitfche wijs geöeffend , monfterde hen zelf, en deed hun alle de oorlogsverrichtingen doen *t geen men nimmer in Polen gezien had. Warfchauw , waervan het derde gedeelte der inwoonderen vreemdelingen en voornamel Duitfchers zijn , hangt in het geestelijke af van het bisdom van Posnanië. Men telt 'er  f WÉEHOND. TAGTENTIGSTE BRIEF. 22? 'er drieëntwintig kloosters en zeven gasthnizen De kanunniken van St. Jan moeten hunnen adeldom bewijzen. Alle de kerkdijken zijn, in het algemeen, zeer geacht in Polen; maer de monniken genieten 'er de grootfte eerbied , en worden in alle de gezelfchappen ontvangen; Zij doen de boetpreek in hunne kerken, dragen heimelijk het laetfte gerecht aen de zieken, en begraven fomtijds de dooden, zonder verlof van den bisfchop of pastoor De broeders bedelmonniken treden ftoutmoedig in de binnenvertrekken, zonder aen de deur te kloppen; De kloosterlingen zijn rijk, doch niet zeer geregeld; en hoe edel zij allen zijn, want hier roemen 'er zelfs de Kapucijnen op , gaen zij in de herbergen drinken In de ftraten ziet men fommigen , die zich naeuwelijks op de been kunnen houden, zonder dat 'er de weereld zich aen ergert, of dat de kloostervoogd'hen ftraft. Hunne vasten beftaet in de onthouding van vleesch, eijeren melk en kaes; nemende zij voorts de vrijheid om al het overige te eten, gedurende den ganfchen dag. Men kent hier geene Karthuifers noch Minderbroeders. Wat de weereldlijke priesters belangt, loramigen bezitten twee kanunnikdijën , anderen twee pastorijen; en bijna geen eemge neemt de pligten daervan waer. De pastoors doen hunne leeken door kloosterlingen onderwijzen .» en vertrouwen de andere verrichtingen hunner P i be=  De Nieuwe Reisicér; bedieninge aen 'kapellanen. De kanunniken Wonen zelden den! dienst bij ; zij doen dien door arme fcholieren waernemen; en de bisfchoppen, wel verre van deze misbruiken tc beftraffen, vreezen zelfs wel andere verwijtingen. De naerbootfing van eene ongemeene z'ndelijkbeid, die in plaets van optooifel verftrekt; de zwier van eene gezochte beleefdheid, in welke men alle zijne verdienfte doet beftaen ; de kunst van welfpreken, waervan ■men alleen werk maekt in onnutte en dikwerf onbetamelijke gefprekken; de gedurige omgang met eene uitgekozen weereld, waeraen men zich, door zijne vrolijkheid, noodzakelijk maekt; de regelmatige bijwoning van vermakelijke gezelfchappen , het gemakkelijke genot van een heilig inkomen, 't welk men als een bijvoegfel- van erfgoed befchouwt; zie daer dikwerf den grond van de verrichtingen der geenen , die-, uit hoofde van hunnen ftaet, geene andere dan ftichtende bezigheden moesten hebben. Het volk geeft veel aen de kerken en weinig aen de armen: ook zijn de altaren beter onderhouden dan de gasthuizen. Zij bidden God overluid, geven zich kinnebakflagen onder de mis, en rflaen hun hoofd tegen de banken den grond of de muren. Men zingt 'er altoos eenige lofzangen in het Poolsch; en in alle de kerken der Dominikanen, zegt men des avonds het gebedenfnoer op in dezelfde tael: de mannen zijn  Tweehond. Tagtentigste Brief. 229 zijn aen de eene, de vrouwen aen de- andere zijde: de eerften beginnen het Ave Maria, 't welk zij tot op de helft vervolgen; en de vrouwen eindigen het. De juffers en fommige heeren laten zich gevoederde zakken brengen, om 'er des winters de voeten intefteken; eene noodzakelijke voorzorg in een land, waer de koude zeer hevig is. „ Indien de volmaektheid van het Christen. „ dom . zeide mijn filozoof, alleen moest be„ itaen in de uitwendige oeffeningen , welken „ het voorfchrijft, zouden de Polakken, bui„ ten tegenfpraek, de volmaektfte Christenen „ der geheele weereld zijn. Van de eerfte „ tijden der alleenheerfchinge af, \'onden zij „ dezen godsdienst al te zacht voor zich, en „ de vasten te gemakkelijk en te kort. Zij „ begonnen dezelve den derden zondag te „ voren; maer een paus fchafte deze geftrenge overtolligheid af,' uit erkentenisfe. dat zij „ hem fchattingen gegeven hadden, om eenen „ Christen keizer te beoorlogen: hij vergunde „ hun zich aen het algemeene gebruik te hou„ den; doch zij nemen nog de onthouding van den woensdag in acht. Sigismundus '„ Augustus , in een' openbaren maeltijd, " dien hij ter lijkftaetfie van zijnen vader gaf, , op dien dag vleesch hebbende doen opdisl] fchen, ergerde zich het volk daerover; en 'er fcheelde weinig aen, of het was gereed „ om te muiten. P 3 » Ik  233 De Nieuwe Reisiger» „ Ik fpreek niet van de broederfchappén n der geesfclaren, in bijna alle de Heden op,, gericht, noch van de ontelbare bedevaarten „ naer fommige zoutmijnen, welken men ge3, looft op eene wonderdadige wijs uit Hon3, garijen overgebragt te zijn door 0ce Kuni„ gunda, noch eindelijk van die meenigvuldige j, heilige overblijffelen, uit Rome gekomen, „ in verwisfelinge van de blinde gehoorzaem„ heid, welke dit koningkrijk aen den heiligen „ Stoel heeft toegewijd. Gedurende twee ~„ eeuwen, durfde geen bisfchop een' koning „ van Polen zalven, ten zij deszelfs verkiezing 3, door den paus was goedgekeurd; en tegen„ woordig zelfs, nu men weet hoe zich ten opzigte van de paufelijke magt'te gedragen, „ wordt de vorst niet door den landaert erkend , dan wanneer hij uitgeroepen is 3, door den primaet, die dit regt alleen uit s, kragt' van eene Roomfche bulle geniet. 3Ï Een apostolifche afgezant heeft altoos zijn 3, verblijf te Warfchauw, en oeffcnt 'er eene „ magt, die in alle andere Katholyke rijken 3, onbekend is. Echter heeft hij geen ver3, mogen genoeg, om de onverbreekbaerheid 3, van het huwelijk te bandhaven; het is niet „ zeldzaem de mannen te hooren zeggen: „ mijne vrouw, die mijne vrouw niet meer is".. „ De bisfchoppen , getuigen en regters van „ deze echtfcheidingen, troosten zich daersi over met hunne groote inkomften. S) Zoo  Tweehond. Tagtentïgste Brief. 231 „ Zoo lang dit volk in de onkunde bleef, „ verontrustte het de anderegodsdienftenniet; j, maer naeuwelijks begon het verlicht te wor. , den, of het vervolgde de Protestanten. Ech" ter nam het weinig deel in alle de heilige oorlo11 gen , die Europa in. de zestiende eeuwe ' verwoestten : onder dezen landaert heeft " men de minfte menfchen verbrand, omdat zij in de leerftukken dwaelden. Hij heeft 11 in zijnen boezem geene oro^ders door hunne „ broeders zien ombrengen, noch geene kc„ ningen vermoorden , of op het fchavot „ fiepen Alle godsdienften worden 'er ge„ duJtë; en geen vorst kan de kroon verkrijgen, ,', zond :r gezworen te hebben dezelven te zullen „ verdragen. „ Onder Sigismundus den I<» was een , gedeelte der Polakken Lutheraensch, en konde, even als de Katholyken, de ampt'en '„ en waerdigheden van den Staet bezitten, „ Tegenwoordig is ijder Disfident , dat is, 5, elk die geene belijdenis van den Roomfchen „ godsdienst doet, volftrektelijk daervan uit„ gefloten. Eene naburige Mogendheid, die s, het grootfte belang heeft om Polen dienst3, baer te maken , werkt heimelijk om de 5, gelijkheid te doen herftellen, ten einde eens „ eenigen harer gunftelingen op dezen troon te „ verheffen. Inderdaed, wie zoude Rusland 5, beletten , in het eerfte tusfchenrijk, een „ mededinger van de Griekfche kerke voorte* P 4 » ftd"  232 De Nieuwe Reisiger, 3, Hellen ? Tot de gelijkheidtoegelaten, zal hij. „ de voorname bedieningen bezitten, in den „ rijksraed treden , en gevolgelijk tot de kor „ ningklijke waerdigheid komen kunnen. Ver„ geefsch zal zich de landaert daer tegen willen „ ftellen; deKusfen, krijgsbenden in de land „ fchappen fturende, zullen alle de hmdernisfeu „ verdrijven. Welk eene vreemde omwente, ling zal 'er, van dit tijdftip af, in alle de ftanden „ voorvallen ! Wie zal den nieuwen koning „ beletten, zich een' leenman van Rusland te „ erkennen, om door deze Mogendheid be„ fchermd en gehandhaefd te worden ? Welk „ een aenwas van vermogen voor de Musko„ koten ? Welk eene ontrusting voor het 3, overige van Europa ? „ Het is droevig dat een land, zoo uitge3, ftrekt, zoo rijk, zoo vruchtbaer-in voort„ brengfelen , zoo talrijk in kloekmoedige „ mannen, befpoeld door zulk een groot „ aental van rivieren, en welks inwoonders de „ dapperheid der Sarmaten, hunne vooroude-„ ren, paren met den fmaek tot de kunften, „ met dëgefchiktheid tot de wetenfehappen, en V met a,les' wat eigen is aen lieden, befchaefd 3, door de letteren, welken zij beminnen en „ aenkweeken, onophoudelijk door inwendige „ verdeeldheden verlcheurd zij. Meer onbaeta, zuchtigheid in den adel, meer. vrijheid onder „ het volk, meer gezag op den troon, zoude * het eea leven geven, het van zijne. „ na-  Tweehond. Tagtentigste Brief. 23 j „ naburen doen eerbiedigen i en het één van 3, de bloeijenfte koningkrijken der Christen „ weereld maken. Verlicht gelijk zij zijn, „ vaderlandsgezind gelijk zij fchijnen, onder„ wezen door hunne onheilen, bezield door eene edele hoop, beftuurd door een' bur" gerlijken koning , zouden de Polakken zich „ alleen met de belangen van den Staet bezig „ houden, en zieh bevrijden van het vreemde 3, juk, dat hen dreigt. Hoe magtig Rusland „ is, nimmer zoude het (lagen in het af hange„ lijk van zich te maken, indien zij, alle hunne 3, kragten vereenigende , dezelven Heen ge„ bruikten om de vrijheid te verdeedigen. „ Maer deze vrijheid, dat onwaerdeerbare ,, goed, welks genot de ziel verheft, is tegen3, woordig de voornaemfte bron van de ram„ pen, die hen onderdrukken. De koningen, „ de wet en de adel zijn de drie kragten die „ het werktuig der regeringe doen bewegen. „ Van haer evenwigt moet de regelmatigheid 3, van deszelfs drijfvederen afhangen ; maer 3, dit evenwigt is eene herfenfchim; want fchoon „ deze kragten eikanderen evenaren, ontftaen daeruit altoos ftuiptrekkende bewegingen, 3, die eikanderen verzwakken , en eens deszelfs „ verwoesting met zich flepen moeten. Zijne l koningklijke majesteit worftelt geduriglijk tegen de volksvrijheid, en deze tegen het gezag van den oppervorst. Hieruit ontftaen li deze eeuwigdurende verdeeldheden tusfchen P 5 » de  234 De Nieuwe Reïsigek. „ de onderdanen en den koning. De eerften „ vormen eedgenootfchappen; de tweede fterkt „ zich met een' vreemden onderftand. Het s, inwendige oorlog komt fchielijk op ; het „ geweld doet de geregtigheid zwijgen ; en „ dikwerf bedient zich de geregtigheid van „ eenen verwoestenden dwang, die haer „ ftaende houdt, ten koste van het fketkun„ dige ligchaem. Indien het eedgenootfchap 5, het fterkfte is, wordt de geene, dien men „ verkozen heeft om te regeren, omdat hij „ deugden , boedanigheden en begaefdheden „ bezit, van den troon gebonsd. Zijn, in „ tegendeel, de eedverwanten de zwakttcn, „ de koning regeert niet meer dan over flaven, „ De eedgenootfchappen kunnen niet door „ de wet bekragtigd worden , dan wanneer „ de wet door den vorst niet meer erkend „ wordt; maer het gebeurt dikwerf dat het „ belang der wet flechts tot een voorwendfe} „ aen de ftaet- of muitzucht dient. Het is „ moeijelijker het misbruik, 't welk de Polak„. ken van hunne vrijheid maken , dan de ,, hoogmoedige eifchen der kroone te beteu„ gelen. Het ware, tot gerustheid van den „ Staet, te wenfchen dat de koningen niet „ onttroond konden worden, of dat de adel, „ die niet vrij acht te zijn, indien hij geen' „ moed heeft om alles te durven onderftaen, 3, beroofd wierde van het gezag, 'r_ welk hij „ willekeurig over het overige gedeelte van „ den landaert oeffent. 5) jn.  jTweehond. Tagtentigste Brief. 235 „ Inderdaed, niets evenaert de regten van „ een' Poolfchen edelman. Met eene mid„ denmatige bezitting', zoude hij gelukkiger 3, dan de grootfte heeren der ganfche wee„ reld leven, indien de menfchen eene vol„ komen vrijheid konden genieten , zonder 3, dezelve te misbruiken. Hij is oppermagtig 3, in zijne landgoederen : zijn huis is eene „ vrijplaets, wacruit men niemand met geweld „ durft halen: welk eene euveldacd hij bedre3, ven hebbe, hij kan noch gevangengenomen, „ noch in de boeijen gezet worden, dan na l, dat hij overtuigd en door het Gemeenebest „ veroordeeld is, waerdoor bijna altoos het 3, misdrijf ongeltraft blijft. Hij heeft de magt 3, van het zwaerd en de geregtsoeffening over 5, zijne onderdanen, wien hij fchattingen op„ legt; en terwijl hij een misbruik van zijn „ vermogen maekt , durft hij de geringfte „ regten van de magt' des konings betwisten. „ Indien hij één' zijner boeren doodgellagen „ heeft, legt hij vijftien livres op den graf. 3, kuil: heeft hij dien van een' anderen edel„ man gedood, de wet der eere verpligt hem „ alleenlijk een'anderen boer in deszelfs plaets „ te leveren. Hij fchaekt de vrouwen en doch,, ters, zonder dat zij wederftand durven bieden; „ 'tgeen aen deze goede dorpelingen zoo natuur„ lijk, zooiuttel vreemd toefchijnt, dat zij-des „ niettegenftaende nog echtgenooten vinden. 53 Hij verkoopt een dorp met de inwoonde- „ ren,  a.j6 De Nieuwe Reisiger. „ ren, even als men eene landhoeve verkoopt 5, met de dieren, die dezelve bebouwen: s, meer dan eens zijn de man en zijn beest aen ,, het zelfde juk gebonden. „ Ijder edelman wordt, als lid van het „ Gemeenebest, tot de verkiezing zijner ko9, ningen geroepen, en deelt met hun in de 35 zorgen der regeringe. Hij mag zich tegen 3, hunne beflisfingen Hellen; hij alleen kan de 3, befluiten van den ftaet tegenhouden , en „ behoeft zich aen de belastingen niet te onder3, werpen, dan voor zoo verre hij die goedkeurt. „ Hij benoemt de opperfte regters der vier„ fcharen , kan zulks worden , en eindelijk „ zelf op den troon klimmen. De natuurlijke „ of verkregen begaefdheden laten het luiste„ rijkfte verfchiet voor zijne oogen fchitteren. ,, Schoon arm, indien hij innemende is, in„ dien hij verftand en beleid heeft, zal hij „ in den aenvang de voornaemften van. zijnen s, rang winnen. Deze eerfte ftap geleidt hem „ om het vertrouwen en de achting der rijks„ raden te verdienen; en het gelukt hem al„ lengskens de oplettendheid van het hof tot „ zich te trekken. Dan beginnen de Starost„ dijën, Tenuten en Advocaticn zijne fortuin „ te veranderen , totdat de intrede in den „ rijksraed of een ftaetsmansampt hem einde,, lijk uit den ridderftand trekt. „ De Starostdijën zijn een gedeelte van de „ aloude erfgoederen der koningen van Pp- „ len,  Tweehond. Tagtentigste Brief. 237 „ len, door deze vorften aen edellieden afge„ ftaen , of uit hoofde van vergeldinge, of „ ora hen de kosten van het oorlog te helpen , dragen. Zijne majesteit behoudt alleen aen ,. zich de zorg om hen te benoemen, hen be„ lastende met het vierde gedeelte van hun , inkomen ,■ tot onderhoud van een zeker ge„ tal van krijgslieden. Het woord Starostdij „ beteekent eigenlijk flotvoogdij ; maer de Polakken vinden het edeler het zelve door het woord landvoogdij te verklaren ; en in hun• ne oogen is een ftarost een landvoogd. „ Sommigen dezer ftarostdijën brengen jaer„ lijksch meer dan zestig duizend livres op; en een zelfde perfoon kan 'er verfcheiden „ bezitten ; maer zij kunnen noch aen de „ kinderen noch aen de weduwen overgaen, „ ten zij 'er de koning zijne toeftemming toe geve. Men telt vier honderd en tweeënvijftig van dezelven , zoo in Polen als in Lithauwen. De Tenuten , minder dan de „ ftarostdijën , bevatten noch fteden noch „ kasteelen, maer alleenlijk één of twee dor„ pen. De Advocatiën zijn de laetfte foort „ dezer koningklijke goederen, die, gelijk gij „ gezien hebt, niets anders dan de vergelding , der dienften en deugden moesten zijn, doch „ dikwerf de prijs van de onregtvaerdigheid „ en het verraed worden. Men verrijkt, „ ten koste van den Staet, de perfonen, die „ denzelven aen de driften van den oppervorst  23S -De Nieuwe Reisigèr. jj opofferen ; en dikwerf rukken de bedrei„ gingen, zoo gelukkig als de vleijerij, deze „ goederen uit de handen van den koning, die ,, dezelven niet durft weigeren . uit vreeze van zich vijanden te verwekken. Al te ,, dikwerf gaen zij nog van de mannen over ,, op de vrouwen, en van dezen op de kin. ,, deren , alzoo weinig bekwaem .om te die„ nen, als hunne vaders, die de inkomften in de weelde en verwijfdheid verteerd heb. „ ben ; en dan is 'er niemand der geenen, „ die voor het belang van het vaderland hun „ leven waegden en hun erfgoed opofferden , „ die 'er deel aen hebben kan. „ De Poolfche edelen worden verdeeld in „ twee rangen, de rijksraden en den ridder„ ftand, die, niet zonder eikanderen kunnen„ de werken, met den koning dat magtige en ,, ontzagchelijke ligchaem, 't welk men het „ Gemeenebest noemt, uitmaken. Niette. „ genflaende het onderfcheid , 't welk de „ goederen , de waerdigheden , de bewezen „ dienften , de aloudheid en doorluchtigheid „ der gèflachten tusfchen hen maken, achten „ zij eikanderen met zulk eene volmaekte „ gelijkheid, dat zij zich onderling den naem „ van broederen geven, als of zij uit het zelfde „ bloed geboren waren. De kleenen eerbie„ digen de grooten, zonder hen te vreezen j „ de grooten leven met de kleenen, zonder „ hen te verachten. De tytels van prinfen,  Twëèhond. Tagtentigste Brtef. ft3jf 3, graven en markgraven zijn flechts woorden, „ die niets aen hunnen ftand en hun aenzien 5, veranderen, en alleen door knechts en „ vleijers gegeven worden* De armften die,, nen de rijkften, en ontvangen , zonder ,, ontadeling'. den loon van hunne dienften. „ Eèn edelman, met het liverei omhangen, bedrijft eene misdaed , en wordt door de „ geesfelingdaervoorgeftraft; maer men draegt 3, zorg om hem een tapijt onder de knien te leggen , . uit achtinge voor zijnen tytel. „ Een heer, die op een' rijksdag wil uitmun„ ten, verzuimt niet zich te doen,vergezellen door een talrijk gevolg van deze loontrekkende wezens, welken de behoefte noodzaekt in de huizen te dienen. De hoogmoed, „ de onbefchaemdheid dezer lieden, die alleen „ door het toeval der geboorte aen den Staet „ verknocht zijn, heeft bijna altoos de over3, hand op de angstvallige omzigtigheid van » gegoede burgeren; en alles gelukt naer het „ goedvinden der geenen , wier oogmerken „. zij omhelsd hebben, en wier gefchillen zij • „ gereed zijn te onderfteunen. Inderdaed, ,3 wanneer de belangen van den meester, aen 3, wien zij zich overgegeven hebben, niet met 3, die van het algemeen ftrooken, kan men ,, dan hopen dat lieden, die hunne vrijheid „ verkoft hebben, hun vaderland, van 't welke zij geene eenige weldaed verwachten, fs ftellen zullen boven de voordeden des gee- „ nen,  ^40 De Nieuwe Reisiger. „ nen, die hen voedt, hen betaelt, hunné „ flavernij vergoedt, en wien zij niet kunnen „ behagen j dan door de laegfte onderwerping. ,, Eenigen wilden koopmanlchap drijven, om „ zich aen deze vernedering te onttrekken; ,, maer eene inzetting verklaerde dat de koop,, handel ontadelde ; weshalve men 'er van moest afzien. . „ Echter wordt deze zoo genoemde adeldom „ fomtijds gegeven aen den eerften, die 'er „ om verzoekt. Een Jood, die Christen „ wordt, verkrijgt denzelven, indien hij eeni„ gen voorftand heeft $ en maekt yervol,, gens zoo veel gerucht op de landdagen, „ als het zuiverfte bloed der Piasten en „ Jagellons. De onderfcheiding van hoo,, gen en lagen adel heeft geene plaets, dan „ om de gèflachten een' zekeren, luister in ,, den gewonen loop des levens te geven; „ Wat de algemeene zaken belangt, de ge„ boorte en de tytels hebben 'er geenen den „ minften invloed op. Een prins of een her„ tog heeft geen' voorrang boven een' gemee„ nen edelman , dan door de bedieningen, welken hij bekleedt; de minfte kastellaen gaet voor den ampteloozen prins; een edele „ van drie voorttclingen is al zoo vrij in het ,, Gemeenebest , al zoo wel meester in zijn „ landgoed, als de best getytelde heer. Hij „ regeert over zijne boeren, als een willekeu„ rig oppervorst over zijne flaven; want hier ti is  Tweehond. Tagtentigste Brief. 141 iy is de vrijheid alleen voor de geenen , die 5, dezelve misbruiken. Hij is het gemeenlijk, „ het is deze ridderftand, die het eerfte tegen „ de wetten opftaet, door zijne hevigheid in de raedsvergaderingen de eenparigheid der „ ftemmen verbreekt, door zijne listen ver„ deeldheden doet voortkomen, en door zij* 3, ne eedgenootfchappen het koningkrijk ver„ deelt en verfcheurt. Dikwerf hoont hij ^ „ door beledigende gefprekken, zijne konin- gen , de ftaetsdienaers eh dert rijksraed j „ doet zijne woede voor ijver, zijne onver3, winnelijke hardnekkigheid voor ftandvastig,, heid doorgaen , en denkt alleen tot hand. „ having van de vrijheid te arbeiden , wan,, neer hij zich aen alle de büitenfporigheden „ der losbandigheid overgeeft, „ De eer om Poolsch edelman te zijn is 3, door verfcheiden vorften bekuipt gewor- den ; en men moet erkennen dat geen rijk „ zoo veel adel van de grootfte aloudheid j, vertoont. Alle de geflachtlijsten der voor„ naemfte maegfehappen beginnen voor de „ tiende eeuwe. Het regt om zijne koningen ,, te verkiezen ftreclt hem meest, en brengt ,, hem het minfte vöordecl niet bij. Hij ver,l koopt zijne kroon aen den mededinger, die het meeste geld bezit. Hij fchreeuwt in het 3, verkiezingveld öm koningen, die met wijs„ heid regeren; en hij zoekt dezelven onder 3-5 vreemdelingen, die in 't geheel geene ken- XXII. Deel. Q. » nis  fyp. De Nieuwe Reisigee. „ nis van zijne zeden , ziine tael, zijne be„ langen, wetten en gewoonten hebben. Ik. 1 ben zelfs genoodzaekt te erkennen, dat eene , ftandvastige getrouwheid hem zelden in het „ o effenen zijner verkiezinge vergezelt. Toen .„ hij tegen Augustus opftond , bewimpelde „ bij zijne muitzucht met den naem' van ijver „ voor de vrijheid. Wanneer hij Staniflaus ,, verliet, nam hij weder tot voorwendfel de m üefde tot bet vaderland, en het welwezen 3, van den Scaet. Men was verontwaerdigd „ over de ontrouw en verraderijen, welken „ de primaet en de Poolfche heeren in 'fc werk „ fielden, om beurt om beurt Augustus en >l Scanifhus te bedriegen. Hoe vele Hemmen „ zijn door dezelfde perfonen aen de twee vor„ ften mededingers verkoft! Want de groot„ 11 e bron van het geld , 't welk in Polen M rond wandelt , is het verkoopen van de „ koningklijke waerdigheid. Hoe vele eeden „ zijngefchonden, hoe vele geheime raedge vin„ gen medegedeeld, tegen den aenhang, dien „ men fcheen te volgen! Hoe vele openbare „ verraderijen, e iz.! „ De Poolahe a .Jdom wordt door het bloed „ overgezet, even als in de andere landen;„ en dc onedele vrouwen, welken men in de „ gèflachten aenneemt, benadeelen dit voor3, regt niet. De bewijzen gefchieden door „ getuigen, en op het vertoonen van wettige ,, tyteieu. Men ontvangt, als zoodanigen, de- . „ vér-  Tweehond. Tagtentigste Brief. 243 j, verkrijging van een landgoed, den toegang op de landdagen , het waernemen van ^ eene bedieninge, van eene edele waer„ digheid, de brieven van veradeling', over„ zien en bekragtigd op de rijksdagen. De5, ze bewijzen moeten' voortgebragt worden „ in de vergadering der edellieden van dat „ oord. Indien het onderzoek voordeelig uit„ valt, wordt zijn ftaet bevestigd, en 'er is „ niets meer tegen intebrengen ; doch een „ onadekjk perfoon, die zich de eer van den 3, ridderftand aenmatigde, zoude door de verbeurdverklaring zijner goederen geftraft 3, worden; indien hij in 't geheel geene bezit3, ting heeft, houdt nien hem zes maenden in „ hechtenis; zelfs zou men hem ftiaffeloos ,, .mogen dooden , zonder aen. eenigen der „ wetten, tegen den doodflag beraemd, on,, derworpen te zijn ; en indien bloed v erwan5, ten of vrienden ondernemen zijnen dood te wreken j veroordeelt hen de wet tot eene 3, geldboete, en cenë gevangenis van agttien maenden. . iC, . . „ De adeldom wordt op den vollen rijksdag „ toegeftaen, door de algemeene famenftem3, ming der drie ftanden. De gèflachten, dus 9, veradeld, genieten in den aenvang de voor3, regten eener aloude afkomfte niet: men moet gemeenlijk wachten tot den derden 3, graed, om tot da groote ampten te komen. 33 Somtijds gaet men de geftrengheid van q I „ de-  244 De Nieuwe Reisiger. „ dezen regel te buiten , ten behoeve vari eene zeldzame verdienfte, of eenige bewezen dienften aen den ftaet. Indien het „ krijgsverrichtingen zijn , worden zij door „ eertytels vergolden; en de adeldom wordt met dezelven erffelijk. De merkteekens „ van het bloed, voor het vaderland geftort, „ worden nimmer uitgewischt; zij behouden „ hunnen luister onder de nakomelingfchap; „ en 'Polen ziet met blijdfcbap zijne verdeedi„ gers verbonden aen de aloude krijgshelden, „ die, door diergelijke bedrijven, de grond„ flagen der doorluchtigfte gèflachten gelegd ,, hebben. „ Men verliest den adeldom, of door groo„ te misdaden, of door het misbruik, 't welk' „ een edelman daervan maekt, het zij door „ zijne geflachtswapens aen een' onadelijken „ te geven, het zij door hem in het openbaer „ voor zijnen bloedverwant te erkennen. ,-, Men wordt ook ontadeld door het verrich„ ten van een verachtelijk beroep , waeriri echter niet begrepen is de ftaet van dienst„ bode, die alleen de werkzaemheid van item„ minge in de rijksvergaderingen opfchort: „ deze werkzaemheid wordt weder levendig, 3, zoo dra men den dienst verlaten heeft. „ Dit rijk, beftaende uit zoo vele ftaten ate „ 'er landgoederen, uit zoo vele opperhoof„ den als 'er edellieden zijn, is nog heden„ daegsch, gelijk in de zesde eeuw de meeste lan-  Tweehond. Taotentigste Brief. 245 , landen van Europa waren , onderworpen 3' aen groote adelheerfchers, die een'koning wapenen, om 'er het werktuig van hunnen „ wil van te maken; en deze inzetting, die zich met den naem van Gemeenebest ver. " eert, is inderdaed niets anders dan een ^ eedgefpan van kleene oppermagten tegen ■ „ het volk. Ijder edele voert 'er uit zich zeiven een perfoonlijk en erffelijk gezag „ over zijne leenmannen, en houdt het met „ zijnen degen ftaende, gelijk zijne voorou„ ders het verkregen hebben. De leenroe,5 rige regeering heerscht 'er in alle de kragt ',3 van hare oorfprongkelijke inftellinge , aen „ haer eigen noodlot overgelaten. De wetten ,, zijn 'er zonder uitvoering', de geregtigheid S, zonder nadruk, de koophandel zonder werkzaemheid, de vlekken en dorpen verwoest, „ de fchatkist uitgeput, het geld zonder inwendige waerde, het volk flaef en verdrukt, " de landfchappen arm, hoewel vruchtbaer, " De adel is 'er aen geen' eenigen pligt onderJ' worpen: de beraedflagingen der rijksdagen ' worden afgebroken, door de tegenkanting " van een' eenigen edelman: de groote zaken " worden met den fabel beflist: oproerige ' eedgenootfchappen, onder voorwendfel van " de wetten ftaende te houden, verlcheuren " het Gemeenebest: het gezag van een' ver" kozen koning"geeft veeleer argwaen aen de losbandigheid dan aen de vrijheid der edelen »? • ■ 3 q 3 „het  346* De Nieuwe Reisigetr. „ het land is open, omdat men vreest dat de „ fterke plaetfen het dienstbaer zouden maken: „ de krijgstucht is niet minder onbekend dari de burgerlijke orde: met één woord, men vindt 'er alle de misbruiken der alöudé 3, Hoogduitfche regeringe, met dit onder„ fcheid, dat het ligchaem des landaerts voor ?, niets gerekend wordt, en dat de bedorven ,, adel zijne ftemmen verkoopt". Ik ben, enz. Warfchauw, den 2oen yan September, 1756. Tweehonderd Eenentagtentigste Brief. Vervolg van Polen. Vergezeld door mijnen Zweedfchen edelman, die mij wel eenige oogenblikken van zijne rust' en eenzaemheid wilde opofferen , bezocht ik verfcheiden naburige landfchappen van de hoofdftad; en den loop der Weisfel tot acn Cantzich vólgende, hield ik mij op in de voornaemfte fteden , die op dezen weg gevonden worden. Plocsko, hoofdftad van het waiwoodfchap van dien naem, de zetel van een' bisfchop, een' palatijn , een' opperkastchaen ' en een' ' Ha-  ïvveek. Eenentagténttsste Brtef. 24; ïtarost, ligt aen den regrer oever van dezen ftroom , vijfentwintig mijlen beneden Warfchauw. Men verdeelt het in ftad en kasteel, die beide niets merkwaerdigs dan eenige kerken hebben. De hoofdkerk heeft een zeer rijk kapittel, welks proost den tytel van prins van een zeker regtsgebied voert, en 'er heer van is, als ook van den adel, die 'er zijne woonplaets heeft. De bisfchop bezit, in volle opperheerfchappije , hf vlek Pir u'sk , ocffent 'eihet regt van het zwaerd over de edelen, en vonnist ter laetfte regtspleginge. Bij de hoofdkerk ■ is een kollegie onder het beftuur van kanunniken, die de hoogleeraers benoemen , en dezelven uit de hoogefchooi' van Krakau beroepen: het is onafhangeiijk' van dat der jezuiten. Men ziet 'er ook eene abtdij van Benediktijnen, wier huis en kerk beide zeer wel gebouwd zijn. Maer een vreefelijke brand heeft korts meer dan de helft dezer ongelukkige ftad in de asfche gelegd. Het regtsgebied van Plocsko verlatende, vindt men ter {linkerhand Kujavië, een landfchap van groot Polen , dat den tytel van bisdom heeft, en waerin de fteden Wiadiflaw en Brzescië zijn, hoofdplaetfen der twee wai-' woodfehappen-, waervan zij den naem voeren. De bisfchop , onderprimaet van het koningkrijk, heeft zijn verblijf te Wadiflaw, liggendq in eene droogeen vlakke moeras, op den flinker oever der Weisfel. Zijn paleis en zijne hoofd» Q 4 kerk,  248 De Nieüwe Reisksek. kerk, die aloud en zeer fraei is, beflaen een gedeelte van het kasteel, even als de ftad van tigchelen gebouwd. DP huizen der kanunniken en de fcholen omringen dezen grond; en de ichatkist van den bisfchop wordt voor zeer rijk gehouden. Het bisdom brengt vijftig duizend kroonen inkomen op; en het Richt ftrekt zich j.n Pruisfen en Pomercn uit tot aen den Oder , in het markgraeffchap Brandenburg. Uit het waiwoodfchap van Plocskókomt men in dat van Kulm, 't welk, met die van Marienburg en Pomeren , de landftreek , welke men Poolsch Pruisfen noemt, uitmaekt. De eerfte aenmerkelijke plaets, welke zich opdoet, als men van den ftroom aenkomt, is de ftad Thorn, de alöudfte van dit gewest, en eene der grootfte van het land. Haer ftichter was een grootmeester der Tcutonifche Orde, die 'cr eene fterkte bouwde, in het begin der dertiende eeuwe. Hij gaf haer den naem van Thorn, 't welk eene poort beteekent, omdat zij aen de ridders eenen ingang in Pruisfen opende Zij werd allengskens eene beroemde en handeirijke plaets, die in eene oude en nieuwe ftad verdeeld wordt. Men doet 'er belijdenis van allerlei godsdienften'; maer de Luterfche is 'er de hcerfchende. De KathoJyken hebben 'er verfcheiden kerken behouden, onder anderen die van St. Jan, welke zij den Protestanten ontnamen , na een zeer hevig oproer, veroerzaekt door de leerlingen van? het  Tweehond. Eenentagtigste£ Brief. 249 het kollegie der Jezuiten. Een fcholier beledigde, in eenen omgang, eenige Lutheranen, die niet nederknielden , en werd door zijne makkers geholpen en onderfteund. Hetgraeuw, daeröver vertoornd, tastte de fcholieren aen, drong geweldigerhand in het kollegie, en veroorzaekte'er duizend ongeregeldheden. Het oproer werd zoo groot, en de zaek zoo ernftig, dat de voorzittende burgemeester der ftad en andere Proteftantfche overheden , omdat zij zich niet tegen de muiterij gekant hadden, door een vonnis van den rijksdag van Warfchauw, onthoofd werden. Men roemt de rapen , de zoete koek en zeep van Thorn; doch het geene deze ftad vermaerd maekt is de naem van haren geleerden fterrenkundigen Kopernikus, die 'er geboren werd in het jaer 1473, en wiens graf, fchrift men 'er nog befchouwt. Men had langen tijd geloofd dat de aerde onbeweegbaer in het middenpunt der weereld was; doch van de grenzen van Polen fchoot de lichtftrael, die tegenwoordig het heelal verlicht. Dees geletterde, die zich in den aen vang op de leeröeffening der Griekfche tael', wijsbegeerte en geneeskunde had toegelegd , bepaelde zich tot de fterrenkunde. Om 'er zich in te volmaken, deed hij verfcheiden reizen , hield zich op te Bononië , en vervolgens te Rome, alwaer hij de wiskunst onderwees. Jn zijn land wedergekeerd, kreeg hij eene kanunnikdij q. 5 in  $£« De Nieuwe Reisiger. in de kerk van Warmië, waer zijn oom bis. fchop was : hij gaf ons toen het vermaerdcfteliél., 't welk de zon in het middenpunt der weereld plaetst, en de planeten ronciöm dit gefternte doet dracfen Het aerdrijk heeit eene andere beweging rondom zijnen as , de maen rondom het aerdrijk; en de fterren zijn op een' onmetebjken afftand van de zonne, Het gewetenshof veroordeelde het gevoelen van Kopernikus, als kettersch in het geloof, en ongerijmd in de natuurkunde; en het is tegenwoordig eene der eerfte waerheden in de fterrcnkunst'. De ftad Thorn fchudde het juk der Teutonifche ridderen af, en gaf zich over aen de Polakken , die haer verfcheiden voorregten toeftonden , en onder anderen dat van zich zelve te regeren. „ Zij is fterk , cn met een' dubbelen muur omringd ; maer Karei de „ Xlle maekte 'er zich meester van , en deed „ dc vestingwerken Hechten De brug, over „ dc Weisiëi gebouwd , beftaende uit twee „ deeicn, dooreen eiland gevormd, is bijna ,, eene halve iniji lang. De zijde naer de ftad „ wordt de Hoogduitfche brug, de andere de „ Poolfche brug geheten. Dewijl zij niet „ fterk is, en het ijs 'er alle jaren een gedeeL „ te van wegneemt, is het onderhoud moeip jelijk en zeer kostbaer ". Van 1'norn tot Kuim, de rivier afzakkende, waren wij weinig minder dan agc uren bezig. Kulrn  Tweeh. Eenektagtentigste Brief. 25^ Kulm is de hoofdftad van het waiwoodfchap van dezen naem, en de zetel van het alöadfte bisdom van Poolsch Pruisfen. Een hertog van Mafovië ftond het af aen de Teutonifche ridderorde; maer het floeg aen het muiten, en gaf zich aen Polen over. Deze ftad is groot, doch flccht bevolkt, en heeft tevens het onheil der oorlogen en de verwoestingen van het vuur geleden. Eene vierfchaer, die ter laetfte regtspleginge vonnisde, vormde 'er eene fchool der regtsgeleerdheid, die geheel Pruisfen beftuurde. De plaets was daerenboven fterk en handeldrijvende, de geestelijkheid vermogende en talrijk ; maer federt dat de bisfchop en het kapittel hunnen zetel elders overgebragt hebben, en men 'er dc letteroeffeningen, kunften en koophandel verwaerloost, behoudt zij nacuwelijks dc gedachtenis van haren alöudcn luister. Eer men te Dantzich aenkomt, kan men ter regterhand afwijken, en de ftad Mariënburg, hoofdplaets van een kleen land, 't welk men Werderland noemt. , ter loops befchouwen. Zij ligt op den westelijken oever der Weisfel, ómtrent derzelver uitloop in de Middenlandfche zee. In het begin was zij Hechts eene fterkte, gebouwd ter eere van de heilige Macgd, door. de Teutonifche ridders , nadat zij de afgodifche Pruisfen te onder gebragt hadden. De. grootmeester 'er zijn verblijf gevestigd hebbende , werd zij vergroot, en voorts eene aen-  252 De Nieuwe Reisiger, aenzienlijke ftad, welke zij aen het Gemeenebest verkoften. De grond der omliggende ftreken is vruchtbaer en vvclbebouwd. De inwoonders belijden den Lutherfchcn godsdienst, maer 'er zijn vele Katholyken in de voorburgen. De rivier Elbing loopt midden door de ftad van dien naem, en verdeeltze in eene oude en nieuwe ftad. Zij zijn beide verfterkt, en onderhouden eene Pruisfifche en Poolfche bezetting. Daer zijn voorname kooplieden, die rijke magazijnen bezitten. De groote kerk behoort aen de Roomfchen: de Proteftanten hebben alle de anderen, als ook het kollegies gefticht door een' prins uit den huize van Brandenburg. Het geregt wordt 'er bediend in den naem des konings van Polen j en de kerkelijke zaken behooren onder het regtsgebied van den bisfchop van Warmië. In dit waiwoodfchap zijn twee rijksraden van den eerften rang, te weten, de kastellaen van Elbing en de palatijn van Mariënburg. Het westelijke Pruisfen , liggende aen den flinker oever der Weisfel , vormt het wilwoodfehap van Pomcren, of Pomerelië, en heeft tot hooftplaets de ftad Dantzich , eene der fraeifte, handcldrijvendfte, fterkfte, rijkfte en meestbezochte fteden van Europa. Het oord , waer zij, digt bij dezen ftroom, eene Franfche kleene mijl van de Baltifche zee, gebouwd is, was in den aenvang flechts het ver-  Tvveeh. Eenentagtentigstè Brief. 253 verblijf van eenige visfcheren; en hare beginfcls klimmen niet hooger op dan tot de twaelfde eeuw. Men bouwde'er eene fterkte, en rondom dezelve verfcheiden woningen, welken men het Deenfche vlek noemde. De Teutonifche ridders vergrootten deze plaets, en omringden haer met muren ; maer zij fchudde het juk dezer tyranncn af, om zich overtegeven aen de Polakken, die haer groote vóorregten vergunden. Doch fchoon zij van deze Mogendheid afhangt, wordt zij niettemin aengezien als eene vrije en Hanfe ftad, die geregeerd wordt door hare eigen wetten , hare magiftraten en eenen Raed , die den naem van Overheid draegt. Het geregt wordt 'er in den naem' des konings bediend; en men flaet 'er geld met het merk van den vorst. De helft der inkomende en tolregten zijn ten voordeele van zijne majesteit, wier wezenlijke heerfchappij niet dan aen eene van derzelver voorburgen begint. De koning benoemt den ftadvoogd; maer hij mag denzelven niet verkiezen dan uit de veertien raedshceren , die de gewone raedsvergadering uitmaken met' de vier burgemeestcren , waervan 'cr één door den koning verkozen wordt, om 'er de burgerregering te oeffencn. Insgelijks zijn 'er eenige fchepens en een groote Raed, die voor de gewigtige zaken vergadert. Indien 'er al te moeijelijke dingen voorvallen, worden zij gebragt voor den grootkanfelier van Polen» of  *54 De Nïeüwé Reisiger. óf op den rijksdag van het koningkrijk. Gij hebt gezien met welken ijver men hier de belangen van Staniflaus Leczinski, tegen deszelfs mededinger, omhelsde. Men had 'er reeds luisterrijke getuigenisfen van getrouwheid bewezen , door het wederftaen van de poogingen der Z weeden , die genöodzaekt waren de belegering optebreken. Deze ftad , verdeeld in twee deelen , dë oude en nieuwe ftad geheten , wordt voor «eer wel verfterkt gehouden, vooral naer de' zijde van den berg , die haer beftrijkt. Zij wordt daerenboven verdeedigd door de fterkte Weixelmonde , liggende aen den mond vari den ftroom. Men telt 'er meer dan honderd duizend inwoonders, zonder 'er de vreemdelingen , die 'er alleen om hunnen koophandel doortrekken , onder te begrijpen. De openbare gebouwen zijn 'er heerlijk , de burgerhuizen vrij wel gebouwd , maer de ftraten naeuw , donker en onzindelijk. Het wapenhuis , de beurs, het ftadhuis, het plein van St. Dominikus verdienen de oplettendheid der nieuwsgierigen. Hare haven aen de Weisfel, zonder zeer diep te zijn , is veilig en gemakkelijk, en ontvangt alle jaren meer dan duizend fchepen. Zij is de ftapélplaets van al het koorn van Polen, en defleutel van den koophandel van het Noorden. Alle de Mogendheden van Europa hebben 'er een' bewindsman; en in het jaer i?©6 maekten Engeland, Holland en Pruisfen èèn  Tweeh. Eenentagtenttgste Brief. 255 èen bijzonder verbond, om baren koophandel te befchermen. Men voert uit Frankrijk naer' Dantzich zout', wijn, brandewijn, azijn, fuiker, zi'denftoffen, en andere werkftukken onzer reederijen; in plaets' van welke waren wijt te rug brengen timmerhout , wasch, hennip, vlas, ftael, felóU, koorn er. falpeter. De Karbolyken . Lutheranen en Kalvinisten hebben hier de vrije ocffening van hunnen godsdienst; maer de overheden en het grootfte» gedeelte der-inwoonderen volgen de Augsburgfche geloofsbelijdenis. Zij bezitten 'er twintig kerfpellcih met een f' aei kollegie , waerin zij bekwame hoogleeraers onderhouden. De Katholyken hebben verfcheiden kerken en een groot getal van kl oosteren, zoo in de ftad als in de voorburgen. De Jezuiten onderwijzen 'er de filozofie en de fraeije wetenfehappen: de Kapucijnen , Kordelieren , Dominikanen en Karmeliten oeffenen 'er, met dezelfde vrijheid , alle de pligten van hun beroep. De bisfchop van Kujavië . die het tevens van het ganfche waiwoodfchap Pome: elië is, bewoont een heerlijk paleis in eene'harer voorburgen, waervan hij heer is, en die den naem van het ïticht draegt. Men kan van deze ftad niet fpreken, zonder Se denken aen den aerdrijkskundigen Cluvier, en den fterrenkundigen Hevel, wier wieg zij js , en die haer zoo veel eer door hunne kundigheden aendeden. Ciuvier reisde in Engeland-  856 De Nieuwe Reisigek. land , Frankrijk , Duitschland en Italië , en fprak volmaekteiijk alle de talen van Europa. Hij is de eerfte aerdrijkskundige, die orde in zijne naervorfchingen waergenomen, enze tot zekere en beredenkavelde grondbeginfels gebragt heeft. Men is aen zijne nachtwaken verfcheiden geachte werken verfchuldigd, waervan het voornaemfte , zijne inleiding tot de aloude en nieuwe aerdrijkskunde, in het Fransch vertaeld is door vader Labbé. Filips Cluvier was geboren in het jaer 1380, en ftierf in den ouderdom van drieënveertig jaren. Joan Hevel, fchepen en raedsheer van Dantzich, ontdekte het eerfte eene foort van flingering' in de beweging der mane, en verfcheiden vaste fterren, welken hij het uitfpanfel van Sobieski noemde. Zijne verdienfte werd bekend van de geleerden , die zijne vrienden werden , en van Lodewijk den XlVen, die zijn wcldoender wilde zijn. Men heeft gedenkpenningen tot zijn' roem geflagen; en twee koningen van Polen vereerden zijn'fterrentoren met hunne tegenwoordigheid. Dees geleerde wilde aen de vlekken der mane de namen der beroemfte iïlozofen van zijnen tijd geven; maer vreezende de geenen, die hij vergeten mogt hebben, aenftoot te geven, vergenoegde hij zich met 'er de woorden van onze aerdrijksbefchrijving' op toe te pasfen. Hevel heeft verfcheiden fchriften tot gebruik der fterrenkundigen nagelaten, en overleed in  Tweeh. EenentaGchentigstè Brief. 257 in het jaer 1688, in den ouderdom van zevenenzestig jaren. Men komt niet te Dantzich, zonder zich te begeven naer het klooster van Oliva, dat 'er flechts eene mijl van af ligt. In deze fraeije en rijke abtdij der Orde van Citeaux werd, in het jaer 1660, door de bemiddeling van Frankrijk, . een vredeverdrag tusfchen den keizer, den koning van Zweden , den koning van Polen en den keurvorst van Brandenburg geteekend. De monnik, die ons het huis liet zien, geleidde ons in de zael, Waerin de onderhandelingen gehouden werden, en vertoonde ons de afbeeldingen der voornaemfte onderhandelaren. Het gefprek viel op deze ftof; en onze Bernardijner fcheen ons meer dan iemand onderricht van alle de omftandigheden van dit vermaerde verdrag. „• Deze vrede, zeide hjj tot óns, eene der voornaemfte gebeurtenisfen der voorleden ;, eeuwe ,• maekte een einde van een oorlog, ,5 van wederzijden uitgehouden, door magti- ge en ftrijdbare landaerten, wier gevolmagtig- den zoo veel wijsheid en bekwaemheid in „ de onderhandelingen deden uitblinken, al hunne krijgsbenden en. veldheeren onver„ faegdheid en kloekmoedigheid in de gevech,', ten getoond hadden. Dit oorlog was in h het Noorden ontftoken, door de ftaetzueh „ van Karei Gustavus , wien de koningin j, Christina de kroon van Zweden had afge- XXII. Deel. R „ ftaen  25.8 De'Nieuwe Reisiger, ,i ftaen. Deze vorst ftelde zich niets minder „ voor , dan het voetfpoor van Gustavus ,, Adoifus te bewandelen Hij wilde zelfs ■>, den roem zijner wapenen nog verder uit,, ftrckken; ., want, zeide hij, wanneer ik meester van het Moorden zal wezen, zal ik mij naer Italië begeven, gelijk een andere „. Alarik, om nog. eens de ftad Rome onder >, de magt der ©othen te brengen". Deze ftaetzuchtige koning zag mét fmerte de Denen, Polakken en Hollanders den „ koophandel van de Baltifche zee met Zwe,t den deelen. Hij was toen naéuw verbon3, den met Frankrijk; en de kardinael Maza„ rijn ried hem Polen aentetasien , niet dat ,, hij de Polakken regelregt 'zocht te benadee„ len, maer omdat hij voorzag dat de keizer niet zoude nalaten krijgsbenden tot hunnen 3, onderftand te zenden, en dat deze afwen- ding hem zoude beletten volk te leveren ,, aen Spanje, 't welk toen Frankrijk beöor3, loogde. Karei Gustavus rukte in de landen ,, van het Gemeenebest; en zijne veroove„ ringen waren zoo fchielijk, dat hij zich , in ,, minder dan zes maenden , reeds meester 3 van Groot Polen en Mafovië gemaekt 3, had. ,, joan Cafimir was niet in ftaet hem te „ wederftaen; flecht onderfteund door zijnen 5, adel, was hij genoo.izaekt zijn koningkrijk 3, te verlaten , en de wijk naer Silezië te ne-  Tweeh. Eenentagchentigste Brief. 25^ a nemen. De Polakken riepen hem te rug; men nam de wapens in alle de landfchappen op; de keizer en de Tartaren zonden „' hem onderftand; de koning van Denemarke ,, verklaerde zich tegen Zweden; de keurvorst van Brandenburg floot met Cafimir een ,, aenvallend verbond. De voortgangen van ,, Karei Gustavus werden gefluit; men begon , te befpeuren dat hij overwonnen kon worden. Eindelijk maekten de tegenfpoeden, waeraen hij niet gewoon was, hem gemak3, kelijk om naer voorftellingen van vrede te 3, luisteren. De kardinael Mazarijn bood hem ,, de bemiddeling van Frankrijk aen; zijnde 3:, de inzigten zijner uitmuntendheid niet meer „ dezelfde , federt men zich met Spanje bevredigd had. „ De ridder van Terion en de heer van Lom,, bres, beide afgezanten van Frankrijk, de ,, een in Zweden, de ander in Polen , hadden , last om tot de vcreeniging der twee ho, ven te arbeiden. De eerfte was van geene l' aenzienlijke geboorte , fchoon men hem, £ in hoedanigheid van edelman, bij den kar3' dinael geplaetst had. Deze ftaetsdienaer had 11 hem in Zweden gezonden, om den koning j, over deszelfs huwelijk te begroeten, en hem , een gefchenk van zi'ververguld vaetwerk te " brengen. Terion behaegde aen dezen vorst, " door de bevalligheden van zijnen geest; en ii Mazarijn, niet onkundig dat hij flechts de " R % 5- zoors  2Öo De Nieuwe Reisigér. I, zoon van een' regtsbevorderaer was , bad „ bezwaerlijk kunnen befluiten , hem de „ waerdigheid van Ambasfadeur te. geven; maer de genegenheid, welke Karei Gusta„ vus voor hem had, haelde eindeiijk dezen „ ftaetsdienaer over, om hem een' tytel, „ die zoo verre boven zijne geboorte fcheen, toeteftaen. „ Het viel den ridder van Terion niet moeije„ lijk, den koning van Zweden te bewegen, „ om de bemiddeling van Frankrijk aentene„ men: Karei Gustavus was naeuw met deze $ kroon' verbonden; maer om dezelfde reden „ was deze bemiddeling aen de Polakken ver„ dacht; en de heer van Lombres had veel i, moeite om hen daerin te doen toeftemmen. „ Hij flaegde daer niet in, dan door de tusf> fchenkomst der koninginne, Maria Louifa ii van Gonzague, die eene Franfche van ge „ boorte en neiginge was, en alle de vermo- gen op den geest van haren echtgenoot had. „ Men zeide toen dat zij dezen vorst beftuur„ de, gelijk een kleene Ethiopiër een' grooten „ olifant geleidt. „ Men befloot dat de gevolmagtigden in de' „ abtdij van Oliva zouden vergaderen, en dat de heer vun Lombres 'er het amnt van be. „ middelaer zouden waernemen. Hij had alle „ de noodzakelijke vereischten om te flagen. ü Hij kende in den grond de verfchillende i, belangen der vorften, den aert van hunne  Tweeh. Eenentagchentigste Brief. %6i 3, afgezanten, en den toon, dien hij moest ,, aennemen , om hen te overreden. Hij ,, vermijdde bij de Zweden geneigdheid voor 3, Polen te toonen, en bij de Polakken al te „ ijverig voor de belangen van Zweden te ,, fchijnen. Men zag hem nimmer afwijken 3, van dat juiste midden, 't welk geene der 3, beide partijen konde kwetfen. Hij hoorde hunne wederzijdfche eifchen bedaerd aen, 5, ;celdeze getrouwelijk voor , bedacht ver,, fcheiden middelen, om hen te bevredigen; ,, en verre van 'er zich de uitvinding van „ toetëigenen , vertoonde hij hun dezelven ,, flechts als natuurlijke gevolgen van die geenen, welken zij zelfs voorftclden. Hij „ nam zijne toeviugt tot de indringing, wan3, neer het gevaerlijk was ruiterlijk tefpreken; ,, en hij gebruikte nadrukkelijke woorden, in ,, omftandigheden, waerin men de zachtheid 3, voor weekhartigheid zoude hebben kunnen ,, nemen. De koning en de koningin van Polen ,, begaven zich naer Oliva, om van dichtbij ,5 op het gedrag der onderhandelaren agtte,, geven. De vergadering was talrijk; men ,, telde 'er, behalven den afgezant van Frankrijk, zeven gevolmagtigden voor het Ge,, meenebest, twee voor den keizer , vier „ voor den koning van Zweden, en drie „ voor den keurvorst van Brandenburg. Het a, waren allen mannen, aenzientijk door hunne R. 3 55 be-  a62 De Nieuwe Reisiger. ,, bedieningen, of door hunne geboorte, en 3, die het vertrouwen hunner meesteren ge. ,, wonnen hadden, in de behandeling' van, ,, voorname zaken. Ijdere partij deelde hare „ eifchen mede aen den heer van Lombres, die 3, dezelven aen de belanghebbende te kennen ,, gaf, en hunne antwoorden ontving. Men ,, handelde in den aen vang bij gefchrifc; maer men befpeurde de zwarigheden van deze ,, manier', en verkoos liever met de levendige ,, ftemme in geregelde bijeenkomften te han* ,, delen. ,, De Zweden, door den eerften voorfpoed ,, hunner wapenen verblind, ftelden zich niet ,, minder voor , dan den Roomfchen gods,, dienst in Polen te vernietigen. In dit denk9, beeld, hadden zij een'gedenkpenning doen „ flaen , waeröp men aen de eene zijde de J5 afbeelding van Karei Gustavus zag, en op ,, den anderen kant de paufelijke kroon in 3, het midden van een' vuurgloed, met deze 3, woorden: „ Einde van het paufelijke rijk". 3, Kromwel juichte deze zegeprael van den Proteftantfchen eerdienst toe , en fchreef ,, aen den. koning van Zweden , om zijne ,, blijdfehap te betuigen, omdat „ Poien als ,, een afgerukte hoorn van de paufelijke waer-,, dighcid zoude worden". Maer na de tegen3, fppeden,, welke de vorst in het vervolg 3, van ciit oorlog ondervond , was 'er geen „ gefchil m:er om het Luthcrdom in dit ,, ko-  Tweeh. EENENTAGCHENTiesTE Brief. 263 „ koningkrijk te vestigen. Men bepaelde zich in deze bijeenkomst tot den eisch, dat de J Proteftanten van Polen, in het verdrag, „ onder de befcherming van Zweden gefteld zouden worden. Wij willen onze vijanden, antwoordden , 'de Polakken, niet tot apostels hebben, noch dat zij aengezien worden a's de befcherm'„ goden der geenen, die eenen anderen gods„ dienst dan wij belijden. De befcherming der vreemde vorften is ons verdacht; onze " koning is uit genegenheid en pligt gereed, , om aen alle zijne onderdanen eene volko" men vrijheid van geweten te laten; wij handelen de Proteftanten als onze broeders; " zij genieten alle onze voorregten. Het is: " waer, wij bidden den Heer onophoudelijk " dat hij hen wil verlichten; maer wij gebrui" ken geen geweld om hen te dwingen. " Door hen onder de befcherming van vreem- delingen te ftellen, zouden wij veeleer de ftaetzuebt onzer naburen begunftigen, dan in onze eigen gerustheid voorzien". " , Men twistte lang over den afftand van Lijfland. De Zweden eischten dit rijke " landfchap te rug, als een goed, 't welk hun \ toebehoorde. De Polakken daerentegen hielden ftaende, dat Zweden 'er geen het , minfte regt op had, en 'er flechts door eene openbare overweldiging een gedeelte " van bezat. De heer van Lombres, ziende 2' ' R 4 » dat  2#4 De Nieuwe Reisiger. „ dat de gemoederen in dezen twist verhit „ werden, geloofde zich met veel achterhou3) denheid te moeten verklaren. Hij verge„ noegde zich met de twee partijen te ver„ manen om een oorlog, dat reeds zoo vele » onheilen veroorzaekt had, te eindigen, en „ hun onophoudelijk dezen grondregel van „ Cicero te herinneren , dat de vrede, hoe „ onregtvaerdig zij wezen moog', altoos voor„ deeliger is dan het regtvaerdigfte oorlog. „ Terwijl de gevolmagtigden onder el'kan. „ deren, met veel drift', over alle zwarighe„ den twistten , noodzaekte hen eene on„ voorziene gebeurtenis den Joop der voor,, name onderhandeling aftebreken , om een „ gefchil van het Roomfche regt te onderzoe„ ken. Het gerucht van den dood des konings „ van Zweden verfpreidde zich eensklaps te „ Dantzich. De afgezanten van dezen vorst „ op de bijeenkomst te Oliva, fchenen daer' over ontfteld. Zij hielden, in het begin „ ftaende dat dit gerucht valsch was, dewijl », z>j 'er nog geene tijding van ontvangen had„ den. Maer in de twijffeling beraedflaegde men eenter of men de vergaderingen zoude „ vervolgen. Het gefchil was, of de vol„ magtbneven der Zweden niet geëindigd wa„ ren door den dood van hunnen koning Zij „ dreven dat deze gebeurtenis geen nadeel » daeraen konde doen , omdat hunne ma«t V nieC alleen van den monarch, maer van het „ ko-  Tweeh. Eenentagchentigste Brief. 265 „ koningkrijk kwam ; en dat , indien deze vorst waerlijk dood was , 't geen zij niet „ geloofden, de rijksraed, die hen gewettigd „ had, altoos in wezen bleef. „ De heer van Lombres, over deze ftof ge„ raedpleegd , antwoordde dat de dood des konings, het oorlog niet doende ophou„ den , ook geen hinderpael aen de vrede„ onderhandelingen behoorde te wezen; dat „ de prins van Condé , in Frankrijk , flag geleverd had aen de Spanjaerds te Rocroy, „ na den dood van Lodewijk den XlIIen, „ zonder nieuwe volmagtbrieven aftewach- ten ; dat het , indien de onderhandeling „ nog niet aengevangen was, niet welvoegé. lijk zoude zijn dezelve te' beginnen ; maer „ dat menze, in den ftaet, waerin zij was, ,, moest en behoorde te vervolgen; dat men „ echter onderfchcid tusfchen het verdrag en „ de onderteekening moest maken; dat men, buiten allen twijffel, altoos aen het verdrag „ mogt arbeiden ; maer dat de onderteeké„ ning, die 'er het laetfte zegel aen moest „ hechten , van grooter aengelegenheid zijn„ de, meer zwarigheid zoude kunnen ontmoe„ ten; dat het tijdftip tot het teekenen van de punten , waer omtrent men overeen „ zoude gekomen zijn , nog ver genoeg af „ was, om voor de Zweden in dien tusfchen>, tijd nieuwe volmagtbrieven te krijgen, inR 5 » dien  266 De Nieuwe Reisïger. ,, dien de Zweedfche regering dezelven nood>, zakelijk oordeelde „ Deze raed behield de overhand ; en de ,, bijeenkomst ging naer gewoonte voort, dat ,, is, met veel hairklooverijen en hardnekkig,, heid van wederzijden. In de vergadering, „ die onmiddelijk na de eerfte onderzoekingen ?, gehouden werd , had men zekere tijding 3, wegens den dood van Karei Gustavus. ,, Men vernam dat deze vorst te Gottenburg 3, was aengetast geweest door eene hevige ,, koorts, waeraen hij in den ouderdom van agt3, endertig jaren overleed. Deze gebeurtenis ,, veranderde niets aen het befluit, 't welk ,, men genomen had om aen het verdrag te ?, arbeiden, wordende het zelve eindelijk ge,, teekend op den 13011 van Mei , des jaers ,, 1660. De voornaemfte punten hielden in s „ dat Noord-Lijfland en Oostland voor altoos „ aen de kroon van Zweden zouden afgeftaen ,, worden ; dat het Gemeenebest van Polen v in de bezitting van geheel Poolsch Pruisfen ,, zoude komen ; dat de vrije oeffening van „ den Katbolyken in Lijfland, en die van den ,, Proteftantfchen in jPruisfen zoude gehand- haefd worden. Frankrijk nam de waerborg 5, van dezen vrede op zich ". De abtdij van Oliva, gefticht in de twaelfde eeuw, door een' hertog van Pomeren, werd in den "aenvang bezeten door de Benediktijnen. De  Tweeh. Eenentagchentigste Brief. zSj De afgodifche Pruisfen en Boheemfche foldaten Haken 'er op verfchillende tijden den brand In; de Dantzichers vernielden ze , en werden genoodzaekt ze weder optebouvven. De abt, die geordend is, moet een geboren Pruisfifche edelman zijn. Men ziet, in de kerk, de graflieden der aloude hertogen van Pome. ren, cn rondom de afbeeldingen der geenen, die eenige giften aen het klooster gefchonken hebben Aen den ingang van den buik der kerke, leest men op een marmeren ftuk, tegen den muur opgericht, een opfchrift ter herinneringe van het verdrag, 't welk dc Mogend: heden van het Noorden bevredigd heeft. Men ziet een dorp binnen den omtrek van dit klooster, welks abt één der rijkfte van gansch Polen is. Binnen de kerk verwondert men zich over het getal, de zindelijkheid en kosteiijkheid der altaren. Ik ben, enz. Dantzichy den 25'» van September, 1756. Twee-  i6S De Nieuwe Reisiser. Tweehond. Tweecntagchentigste Brief. Vervolg van Polen. De monnik, wiens gefprek ik u heb opgegeven , onderhield ons vervolgens o verdat gedeelte van Polen, 't welk tegenwoordig het koningkrijk Pruisfen uitmaekt. „ De Gothen, zeide hij tot ons, waren in „ het begin meester van dit land : nadat zij „ het verlaten hadden, volgden der Borusfen, „ volken van Scythië , hen op. Deze bar„ baerfche landaert leefde in de wouden, „ voedde zieh met vleesch en bloed, belfond „ van rooverijen, bad fchadelijke goden aen, ,, en verwoestte de naburige ftaten, terwijl „ hij in zijn land de gastvrijheid als een' gods„ dienstpligt oeffende. Deze lieden volgden „ den invloed der nature, eigenden zich de „ eerfte vrouw, die zich voor hunne oogen „ vertoonde ; en hunne liefde werd uitge„ bluscht met de begeerte, die dezelve had 5, doen ontftaen. „ De Teutonifche ridders deden dit volk 5, een langdurig en wreed oorlog aen, dwongen „ het den Christelijken godsdienst te omhel„ zen , en bragten het onder hunne heerj, fchappij. Een onder hen, uit den huize van Bran»  TwEEH. TvVEEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. 269 „ Brandenburg, de belangen zijner Orde la„ tende varen, verkreeg de leenhuldiging van „ dit gewest, onder den tytel van het hertog. „ lijke Pruisfen, en als een üfbangclijk leen „ van het koningkrijk Polen. Zijne opvolgers „ bezaten het op dezelfde voorwaerden van „ leenregt, tot het jaer 1657 - toen de keur„ vorst Frederik Wiiiem zich als oppervorst „ en onaf bangelijk deed erkennen. Maer men „ kwam overeen, dat, indien de keurvorfte„ lijke tak van Brandenburg uitltiei ve , Polen „ weder in zijne regten zoude treden, en dat „ Pruisfen , door de jonger takken van dit „ huis, als een leen zoude bezeten worden. „ Dusdanig was het lot van dit vorftendom, 3, tot het begin dezer eeuwe, toen de grootvader van Frederik den Grooten een verdrag „ met het hof van Weenen aenging, door 't , welk de keizer zich verbond hem voor koning van Pruisfen te erkennen, op voorj, waerde dat hij, op zijne kosten, een' onder„ ftand van tien duizend mannen tegen Frank„ rijk zoude onderhouden. Deze vorst deed zich „ in het zelfde jaer kroonen, en men merkte „ op dat de nieuwe koning, in de plegtigheid, „ zich ze&'en de kroon op het hoofd zette. Hij ftelde, ter gedachtenisfe dezer gebeur„ tenisfe , de ridderorde van den Zwarten „.Arend ia, en werd welrasch daerna door „ alle de Mogendheden van Europa erkend, jj behalve van Polen, die tot heden toe den  De Nieuwe Reisiger. „ tytel van Koning aen den keurvorst vati „ Brandenburg geweigerd heeft *". De orde van den Zwarten Arend, welke welke Frederik de I -, des daegs voor zijne krooning, te Koningiberge inftelde, heeft ten teeken een gouden kruis , blaeuw gebrandfchilderd en gelijkvormig aen een kruis van Maltha. Aen de eene zijde, en in het midden van het kruis, is een lettertrek, die den naem van dezen vorst, F. R. vertoont. De vier hoeken zijn bezet door zoo vele zwarte arenden met uitgefpreide vleugelen. De ridders dragen dit kruis van de flinker- naer de regtcrzijde, hangende aen een breed lint van oranjekleur. Ter flinkerzijde, op de borst, hebben zij een zilvergebordu'ïrde lief, wier midden pronkt met een' zwarten arend met uitgefpreide. wieken, houdende in den eenen klaeuw'eene lauwerkroon, en in den anderen een' blikfem met dit omfchriftr fuu:n cuique. De koning is altoos grootmeester van deze Orde; en het getal der ridderenis op dertig bepaeld, zonder de prinfen van het koningklijke huis te rekenen. De Orde der Verdienste, welke Frederik de Groote, die tegenwoordig den troon met zou veel roems bekleed, in het jaer i^fo inftelde, heeft tot teeken een gouden kruis , van eene agtkantige gedaente, blaeuw gebrandfchilderd, met * Het heeft hem eindelijk voor koning van Pruisfen erkend, op den befchreven rijksdag in 't jaer 1764.  TWEEH. TwEEëNTAGCHENTIGSTE BrIEI*. 171 niet dit omfchrift : Foor de Verdienfte. Het wordt om den hals gedragen, vastgemaekt aeri een zwart lint, met zilver geborduurd. „ Frederik Willem, hernam onze Bernar„ dijner, begon te regeren in het jaer 1713, „ bevolkte zijn koningkrijk met eene meenigte , van vreemdelingen, en maekte 'er zeer vele nuttige {lichtingen. Onder dit getal zijn de „ reederijen en handwerken, die van dag' tot „ dag vermeenigvuldigen en volmaekter wor' den, als de glasblazerijen, deijzerfmeltovens „ en fmederijen, de papier- en kruidmolens, ,, de koperfmederijen , de laken- kamelot„ koufen- en linnenweverijen, eftz. „ Deze vorst had tot opvolger Frederik den „ Hen , bijgenoemd den Grooten , die den „ koophandel ter zee oprichtte, de fchikking „ zijner geldmiddelen veranderde, nieuwe ge„ regsthoven in plaets der grootbaljuwfchap„ pen invoerde , tien landfchaps raedsverga. „ deringen ftichtte, alle de gedeelten der be„ fturinge hervormde , en zijne magt volftrekt „ maekte. Deze koning doet zijne ftaten re„ geren door een' algemeenen landvoogd, en „ eene raedsvergadering van regeringe , be. „ ftaende uit vier leden, zijnde de opperhof„ meester , de opperburggraef, de kanfelier „ en de oppermarfchalk. Bovendien is 'er „ een opperraedsvergadering , of parlement, „ te Koningsberge , die de beroepen van de 5, ondergeregtshoven vonnist. „ Dit  De Nieuwe Reisiger. „ Dit land is jninder bevolkt dan hetPooIsch „ Pruisfen, uit hoofde van de groote werviri„ gen van krijgsbenden , welken men 'er fe„ dert eenigen tijd gedaen heeft. De volken» „ die de fteden bewonen , zijn meest oor„ fprongkelijk uit Duitschland, waervan zij de „ gewoonte en tael behouden hebben. De ,, herders en landlieden verftaen luttel van „ deze tael', en fpreken 'er eene , die hun „ eigen is. Deze overblijffels der aloude Rus,, fen hebben den Roomfchen godsdienst be„ houden , even als verfcheiden aenzienlijke „ gèflachten van den adel; en men laet hun „ de vrije oeffening van denzelven door het „ ganfche koningkrijk. Het grootfte getal der „ inwoonderen is aen de Augsburgfche ge„ loofsbelijdenis verknocht: ook zijn 'er velé „ Kalvinkten ; doch zij leven allen in eene „ volmaekte eenigheid. De twee bisdommen, „ die oudtijds in dit land waren, zijn vervan„ gen door twee groote kerkeraden, wien het j, kerkelijke regtsgebied toebehoort. „ De uitgeftrektheid van dit koningkrijk, „ van het oosten tot het westen , is luttel „ meer dan zestig gewone Franfche mijlen, „ en vijfenzeventig van het zuiden naer hec „ noorden. Het grootfte gedeelte is vervuld „ met meiren en wouden; het overige fchijnè „ vrij wel bebouwd te zijn. De keurvorften „ van Brandenburg doen hun best om het tè „ verbeteren, en hebben 'er verfcheiden fte- i, deii  TwEEH. TwEEëKTAGCHENTIGSTE BRIEF. 279 5, den gefticht. De grond is vruchtbaer in „ koqrn ; maer men men plukt'er weinig „ poft. Men kweekt 'er vele paerden „ en hoornbeesten aen. Ook ziet men 'er „ meenigvuldige boschzwijnen, herten, elan„ den en allerlei foort van wilde vogelen, „ Behalve de visfchen , welken de Baltifche „ zee oplevert, vangt 'er Pruisfen nog in „ zijne meiren en rivieren. „ De gele amber of barnfleen wordt nergens „ zoo overvloedig als in dit koningkrijk gevon„ den. De inwoonders gaen denzelven opzame-; „ len, in het hevigfte vandenftorm, opdeoe„ vers der Baltifche zee, waeröp hij door de 3, golven geworpen wordt. Zij visfchen den„ zeiven in zandhoopen of onder de kruiden 5 „ en hoe koud het ook zij, begeven zij zich „ tot den middel toe in het water, om hem „ met brokken van verfchillende gedaenten en „ grootten te vergaderen- De bladers,, vlie= „ een, fpinnekoppen, mieren en andere on♦ gedierten, die.binnen deze zelfftandigheidj gevonden worden, bewijzen dat zij tot de j1, gewasfen behoort, en oorfprongkelijk vloei„ baer geweest is. VVanneer de vrouwen ,', den gelen amber gereinigd hebben, maekt „ men 'er ronde. of gefnedcn werkftukken „ van :. hij kan als .agaeth gepolijst worden. „ Dc Romeinen fielden 'er zoo veel waerde p in-, dat de Pruisfen, onder de keizers Nero „ en Dcmitiaen , den vrede tot dezen prijs. XX\Ü. Deel, $ „ vari  274 De Nieuwe Rëisigèr. van hun kbften. Dit voortbrengfel wordt w oiidcr koningklijke regten gerekend , en brengt jaerlijksch een zeker inkomen aen 'i% de koningklijke fchatkist op ,, Het koningkrijk Pruisfen bevat tweeën3, zestig fteden en omtrent zeven of agt honderd duizend inwoonders. De meesten der adelijke gèflachten zijn 'er uit Duitsch„ land gekomen : eenigen , doch in gering , getal, geven voor uit het land oorfprong^, kelijk te zijn. De onderdanen der adelijke 3> goederen zijn in't algemeen lijfeigenen; maer de boeren , in de baljuwfchappen van de 3, bezittingen des konings verfpreid, zijn vrij „ verklaerd , en niet meer dan tot de veld- die'nften gedwongen. De heeren,' de adel 3, en de fteden maken allen de Staten van het ,, koningkrijk uit. ,, De geldmiddelen worden beftuurd door „ twee kamers, de eene te Koningsberge, de ,-, andere te Gumbinnen opgericht. Deze ka- mers hebben het opzigt over 's lands heer,, lijke goederen, de belastingen, de hand„ werken en magazijnen. Ook hangen „ van hun af de koningklijke amptenaers en bedienden, de algemeene pachters , de 3, opzienders, de ontvangst van de inkomften der kroone, de imposten , enz. De voor3, naemfte bronnen dezer inkomften zijn de ,, landerijen der heerfchappij', verpacht voor „ zes jaren, de fchattingen der adelijke goc t, deren^  f WEEH. TwEEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. 2J$ 5, deren, de pachten in de fteden, het voor,, deel der bosfchen en posterijen, de regten „ op het zout en de tollen. Het geene deze • verfchillende voorwerpen opbrengen wordt „ in de algemeene kas gelegd, en op zes of zeven millioenen. van onze munt' gefchat. De zwaerte dezer belastingen maekt de on„ derdanen werkzaem en naerflig, en doet de „ handwerken en den koophandel bloeijen. ,, Het geregt wordt in de baljuwfchappen ^ bediend door de magiftraten, die op fommige tijden hunne zittingen houden. In de 3, meesten der adelijke landgoederen zijn eenigen „ dezer onderhoorige regteren , die kennis nemen van de regtsgedingen, tusfchen de onderdanen en leenmannen dezer zelfde landerijen 3, ontftaen. Alle deze bijzondere regrbanken 9 ,, als öok de vierfcharen, in de fteden opge„ richt, behóoren tot de negen geregtshoven 9 , die in geval van beroep over alle de kerke. 3, lijke j burgerlijke en lijfftraffelijke zaken , vonnisfen. Ijder dezer hoven beftaet uit 3, ëen' voorzitter , een zeker getal van 3, taèdsheeren en een' geregtsfchrijver, uit 3, den adel gekozen. Men kan zich daervan ,3 beroepen op het oppergeregtshof te Ko,, ningsberge, van daer op de opperfte vier,, fchaer, én wijders zijne toevlugt nemen toe ,, den koning zeiven. Wat de lijfftrafbare 3, zaken betreft, zij worden gebragt tot eene 5, bijzondere kamer, wier beflisfingen door S 2 33 dm  ■zjö De Nieuwe Reisiger. den monarch moeten bevestigd worden. „ De voornaemfte fteden van het koningk> „ rijk Pruisfen zijn Koningsberge, deszelfs ,. hoofdplaets, Pillau, Rastenburg, Mariën,, werder , Holland, Memel, Tilfe , enz. „ Koningsberge,- liggende aen den Pregel» „ zeven of agt mijlen van deszelfs uitloop „ in de Baltifche zee, is tegenwoordig eene ,, der handeldrijvendfte fteden van Europa. „ Men ftelt haren oorfprong in de dertiende „ eeuwe, toen Premiflaus, koning van Bohe3, men , de Teutonifche ridderorde tegen de ,, afgodendienaers kwam onderfteunen. In den „ aenvang bouwde men 'er het kasteel, ver„ volgens de ftad zelve, ter eere van dezen 5, vorst de Berg des Konings of Koningsberge „ geheten. Zij is omringd met een' wal van ,, twee mijlen in den omtrek, verdeedigd door 3, twee ravelijnen of halve manen, en voor,, zien met agt poorten. Zij bevat vele tui3, nen , een meir , eenige weiden , drie of ,, vier duizend huizen , en omtrent veertig ,, duizend inwoonders, zonder 'er de vreemdej, lingen , welken hare haven daernaer toe 3, lokt, onder te begrijpen. De gemeene ,, tael is het Hoogduitsch; maer de meesten ,, kennen het Poolsch en Lithauwsch ; en ,, eenigen het Koerlandsch en Rusfisch „ Koningsberge beftaet voornamelijk in drie 3, deelen , of drie fteden, verëenigd met drie ,» voorburgen en de fterkte Frederik. Men » telt  TwEEH. TwEEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. telt 'er negentien kerken, waervan 'er veer" tien aen de Lutheranen, drie aen de Kal„ vinisten , één aen de Roomfchen en eén , aen de Rusfen toebehooren. De Joden " hebben 'er ook eene fynagoge, De voor„ naemfte gebouwen zijn het kasteel, dat van eene ongemeene hoogte is, en waer men " met twee honderd tagchentig trappen op' klimt, het koningklijke paleis, het ftadhuis, " de beurs , het gasthuis , de munt en de „ hoofdkerk. Deze kerk was de zetel van „ den bisfchop van Samland, die uit hoofde van den Proteftantfcben godsdienst afge• fchaft is geworden. Men ziet 'er een uit" muntend orgel, beftaende uit vijf duizend , pijpen , en eene boekerij, die vijf of zes duizend boekdeelen bevat: dit gefticht paelt aen de gebouwen der hoogefchole , welke " men het kollegie noemt, en wier leerdoelen door agtëndertig. hoogleeraers vervuld " zijn De gemeene zael bevat agt tafels, " ijaer van twaelf teljoren voor zoo vele " fcholieren: agtëntwintig worden voor niet " aefbijzigd, behalve verfcheiden andere ftich. " tinken voor andere leerlingen, arme lieden, " en? Behalve de hoogefchool , zijn 'er in " d- hoofdftad zelf, en in de landfchappen, " verfchillende fcholen, wier meesters hunne iaerwedden trekken uit de inkomften vaa " den Berg der Barmhartigheid, te.Konings';)DÏÏge opricht, of uit andere b,urzen,  %f9 Dz Nieuwe Re isige*. 3, tot bevordering van deze zaek' f gefchikt ,, Het kasteel vertoont een langwerpig vierkant; het plein van binnen is honderd 3, en dertig fchreden lang, en vijfenzeventig ?, breed. Hier vindt men alle de kamers van ?, het geregt, het oorlog , den koophandel 3, en de geldmiddelen, de kerkekamer, het y, geneeskundige genootfchap, de vertrekken ,, des konings, die der ltaetsdienaren , de „ kanfelarij , de handvestkamer , de rijks3, vierfchaer, de leenregtkamer, die van den 3, geheimen Raed , der opperfte vierfchaer s „ der Staten, der bijzondere gevolmagtigden, 3, enz. Boven van den toren ontdekt men ,, de ganfche ftad , een groot gedeelte van ,, het naburige land, en de golf van Frisch.„ Haf, zijnde tien of twaelf mijlen lang, en „ van eene ongelijke breedte. Zij is van de 3, Baltifche zee afgefcheiden door eene land3, tong, welke men zegt door een' ftorm opgeworpen te zijn; en zij is ondieper dan ,, de Pregel, waerdoor zij van geene groote „ fchepen kan bevaren worden; maer men 3, roemtze ongemeen wegens de visfcherij ,, van de fteur. De andere geftichten, van „ het kasteel afhangende, zijn het wapenhuis, het groote en kleene jagthuis, de lusttuin, 53 en een andere tuin, gefchikt pm het 33 wilde zwijn te fchieten. ,3 Pillau, het bolwerk en de fleutel van 5S Pruisfen, aen den kant der zee, is tevens  TWEEH. TWEEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. 279 „ eene haven van aengelegenheid, eene zeer " a0ede fterkte, en eene welgebouwde ftad, " aen het eind der landtong', zoo even gemeld. „ Zijne ftraten zijn breed en gelijk, en zijne huizen in den Hollandfchen fmaek gebouwd J en geftoffeerd. Men ziet 'er een' eeuwig- durenden toevloed van zeelieden en reizi„' geren: de al te zwaer geladen fchepen bhj,, ven 'er liggen, en worden 'er geligt, om ' het Frisch- Haf overtefteken, en zich naer 3, Koningsberge te begeven. Men befchouwt 11 in de'poort der fterkte het ftandbeeld van „ Willem Frederik te paerd, in fteen uitge" houwen, en boven deze poort een' fraeijen " fterrentoren. Een ander afbeeldfcl van den 11 god Mars, in eene oorlogsgcdaente, heeft ,, het aengezigt naer Zweden gekeerd Men „ toont ook 'een koningklijk magazijn van s, mondbehoeften, mitsgaders de plaets, waer men dc ftaetsgevangenen opfluit. „ Men noemt het paradijs van Pruisfen het ,, fchierëikmd, waer deze ftad ligt, buiten „ twijffel uit hoofde van haren ftand, die de ,, aengenaemfte voorwerpen vertoont. Uit „. de fterkte gaende , komt men in eene vlak, te, waerin de zee eene kleene golf, in de l, gedaente van eene halve maen', uitgehold 3, heeft, op welke men eene ontelbare mee3, nigte van watervogelen ziet zwemmen. „ Men gaet 'er fcheep, om zich te begeven naer een dorp, vanwaer men alle de fcheS 4 j> pen  2So De Nieuwe Reisigsr. „ pen ziet, die in de haven komen: men „ brengt aidaer de fleur , en bereidt 'er de „ kaviaer, waervan het grootfte 'gedeeke ,, naer Engeland gevoerd wordt. 'Ten tijde „ van den overtogt .der Jjjsteren, vangt men 5, 'cr eene verbazende meenigte dezer vogeleq. „ Dit dorp is vervuld met ooft- en moe^„ tuinen , en hier digtbij ontmoet men een ,, boschje,- bezet met zulke lommerrijke boo,, men, dat men 'er noch regen noch zonne„ fchijn behoeft te vreezen. „ Rastenburgeene ftad van middenmatige „ grootte , liggende in het middenpunt van „ Pruisfen, en verdeedigd door een kasteej, „ heeft gediend tot eene verbiijfplaets aen .„ negen grootmeesters der Teutonifche rid„ derórde. De Katholyken hebben in de ,, nabuurfchap eene kapél, vermaerd. door de j, godsdienftigheid aen de heilige Maegd. Men „ vertelt dat een misdadiger , tot den dood „ veroordeeld , des avonds voor zijne ftraf. „ oefening, een houten panneel uit de har^ „ den der heilige ontving , met bevel van 3, 'er hare beeldeenis optefcbetfen, en dezelve 3, aen zijne regters te vertoonen. Schoon hij ,, in 't geheel geene kennis van teekenen had, voerde hij echter het werk zoo volmaebt ,, uit als de bekwaemfte meester; en dit mees3, terftuk verwierf hem genade. Men hing de ,, . bceldtenis aen een' lindenboom , waer° zij' 3, alle 'dagen wonderwerken wrocht, die de, ,, in-  TwEEH. TVEEëNTACCHENTIGSTE BRIEF. Ztl „ inwoonders bewogen om 5er eene kapél te ,, bouwen. Dezelve is vernield en herbouwd, „ en de kerk, die tegenwoordig in ftand is, „ is een zeer fraei gebouw, op 't welk men „ de afbeeldingen van denzelfden lindenboom „ en der heilige Maegd befchouwt. Op „ het hooga altaer is ook een naergemaekce „ boom geplaetst, met het ftandbeeld der „ heilige van zilver. - „ De bisfchoppen van Pomeren hielden „ oudtijds hun verblijf te Mariënweder, lig„ gende aen de rivier de Liebe, die zich in „ de Weisfel werpt. De hoofdkerk is de „ fraeifte kerk van hst koningkrijk Pruisfen. 5, Men ziet 'er verfcheiden graflieden van „ grootmeesteren der Teutonifche ridderorde; „ en zij zoude, door de bekwaemheid harer „ borstwéringe, tot een fterkte kunnen dienen. Deze ftad heeft, door overftroomingen, „ oorlog en brand, veel fchade geleden. Het „ kasteel is. ruim en op de aloude wijs ge„ bouwd. Men heugt nog den Czaer Peter, „ met wien Frederik de Ié eene bijëenkomst „ had, aldaer gezien te hebben. ' „ Het bisdom van Warmië, befloten in de „ Staten des konings van Pruisfen , is vol„ ftrekt daervan onafhangelijk , zoo wel als „ van Polen, en erkent, ten opzigte van het „ weereldlijke zelf, geen ander opperhoofd dan „ zijnen bisfchop. Deze kerkvoogd voert den „ tytel van prins des heiligen rijks, oeffent S 5 „ hoog  s82 De Nieuwe Reisige'eu „ boog en ~laeg regtsgebied over de edelen ,, van zijn ftieht, en heeft allé'de regten der oppermagt' over zijne onderdanen. Hij gfiniet het voorregt van geld te flaen , brieven „ van adeldom te geven, is aen geen' aertsbisw fchop onderworpen , en hangt onrniddeiijk 5J van den heiligen Stoel af. Omdeze plaets te vervullen , benoemt de koning van Polen „ vier kanunniken , uit Pruififche genachten ,, gefproten; en het kapittel verkiest gemeen?,'lijk den geenen , dien zijne majesteit het 3, zelve bijzonderlijk aenbeveelt. ,, De bisfchop van Warmië is geboren voorzitter van den rijksraed van Pruisfen , en ,, lid van dien van het Gemeenebest; maer ,, hij Huurt geene landboden op den rijksdag, 3, en betaelt niettemin dertig duizend guldens, 3) tot onderhoud van het heir der kroone. De „ twee derden van de goederen des bisdoms ,, komen hem toe, en het andere derde aen ,, het kapittel, 't welk zijnen zetel heeft te ,, Frauenburg , eene middenmatige ftad aen het Frisch-Haf, alwaer de hoofdkerk is, De kanunniken moeten zestien kwartieren ,, van adeldom bewijzen: Kopernikus had 'er 3, een kanunnikdij. De bisfchop houdt zijn ver,, blijf te Heilsberg, eene fraeije ftad aen de .,, rivier de Alle, met een fraei kasteel. De Jezuiten hebben 'er een kollegie zoo wel 5, als te Brunsberg, eene andere ftad van het 3, zelfde ftieht, waer de vermaerde Staniflaus ,, Ho-  TWEEH. TvVEEè'NTAGCCHENTIGSTEBRIEF. 283 , Hofius, kardinael en bisfchop van Warmië, „ hen op de overblijffels van eerf klooster yaï? ,, Kordelieren gevestigd heeft. „ Deze kerkvoogd , geboren te Krakau, 3, waer hij in den aenvang kanunnik, vervol9, gens geheimfchrijver des konings van Polen " was, kwam beurtelings tot alle de waerdig,, heden der kerke. Pius de IV>> zond hem tot den keizer Ferdinand , die , bekoord ,, door 's mans begaefdhedcn en deugden, tot ,, hem zeide, terwijl hij hem omhelsde, dat 33 hij geen' wederftand konde bieden aen een' ,, man , wiens mond de tempel , en wiens 3, tong de godfpraek van den Heiligen Geest 3, was. Hofius had last om dezen vorst te 3, bewegen tot het verlengen van de kerkver,, gadering' te Trente : hij verkreeg al wat ,, hij begeerde. De paus vergold hem dezen 3, dienst door den kardinaelshoed, en belastte s, hem de vergadering te gaen openen , in 3, hoedanigheid van afgezant van den heiligen 3, Stoel. De Proteftanten hadden geen' ont,, zagchelijker tegenftrever: hij fchreef tegen 3, hen verfcheiden werken , die hem den naem 3, van Vader der kerke verwierven. Zij zijn „ verzameld in twee boekdeelen, en bijna in 3, alle talen overgezet. Dan ik keer weder 3, tot de Haten des konings van Pruisfen, ,, waervan deze uitweiding mij afgetrokken 3, had. « De  &$4 De Nieuwe Reistger. „ De ftad Holland , dus genoemd door „ 'eenige Hollandfche edellieden , die 'er de „ wijk namen , na het ombrengen van graef „ Florus , is gebouwd op een' heuvel , en „ beflaet de oevers der riviere de Weeske. „ Hare ligging maekt haer van nature fterk, » behalve hare muren en torens. Hare ftraten „ zijn lang en breed hare huizen fraei en ?, welgebouwd; en men kan haer als eene der „ beste fteden van Pruisfen befchouwen. Zij „ heeft tweevoorfteden; en hare omliggende „ ftreken zijn verfierd met aengename tuinen „ en fraeije lusthuizen. Het kasteel / met „ graften en ophaelbruggen omringd, heeft „ een bekoorlijk uitzigt en heerlijke vertrekjj ken. „ Memel eene koopftad, met eene fterkte „ en haven aen de Baltifche zee, is de hoofd„ plaets van een land, bijna geheel ontvolkt „ door de pest , die in het jaer 1710 dit „ gewest verwoestte. Frederik Willem lokte „ 'er Franfchen, Zwitfers, Franken en meer „ dan vijftien duizend Saltsburgers , die uit „ hoofde van godsdienst vervolgd wierden. „ Deze meuwgekomenen bebouwden deze „ woeste landftreek, velden de bosfehen „ neder, droogden de wateren uit, ftichtten „ fteden , dorpen , landhoeven en kerken, „ en deden dus, in weinige jaren, de gedaente „ van hun nieuw vaderland veranderen.' Hes  IWEEH. TWEEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. is tegenwoordig het vruchtbaerfte gedeelte " van het koningkrijk Pruisfen , het zij in " weiden , het zij in granen , waervan een ■ deel in de koningklijke magazijnen opgelegd, " en het overige buiten 's lands vervoerd " wordt. Men kweekt 'er talrijke kudden " van koeijen en osfen, uitmuntende paerden „ en meenigvuldige fchapen aen, en maekt ., 'er lekkere boter en zeer goede kaes. De „ vischvangst is 'er overvloedig, en de bos„ fchen met wild vervuld. Men onderhoudt. „ 'er ook reederijen van laken, leder, enz.. „ De aloude inwoonders hebben hunne bfjn zondere tael, in welke men den bijbel, ,, katechismus en andere godsdienftige boeken '„ overgezet heeft. De Zwitfers hebben de „ bezorging van de weiden en het vee; de Fran„ fchen verftaen beter den koophandel en het „ aenkweeken van den tabak, dien zij in het j, land ingevoerd hebben, en de Saltsburgers „ bemoeijen zich met de huishoudelijke zaken. „ Tilfe is eene merkwaerdige ftad, en zelfs „ de grootfte van het koningkrijk , na de „ hoofdftad, met welke zij een' aenmerkelij„ ken koophandel drijft in graen, zout, boter „ en andere eetwaren. Welgeftichte gasthui„ zen, kerken voor alle de godsdienften, eene. „ verzamelplaets voor het zout, eenekoningk„ lijke fchool en andere nuttige ftichtingen -3-, geven haer het aenzien van eene zeer ?J levendige ftad. „ D«  z$6 De Niéuwe Reisige*. „ De inwoonders van aiJe deze fteden, tn ,, in 't algemeen de geheele landaert, hebben ,, zachte zeden. De edelen zijn befchaefd en „ beleefd , en hebben in hunne manieren ,, noch dien verontwaerdigenden hoogmoed, ,, noch die beledigende trotschheid j welken ,, men fomtijds den Hoogduitfchen adel ver,, wijt. De burgers zijn goedaertig en medelijdend, maer weinig edelmoedig. Met * hunne ei§en zake" bezig, fchijnen zij zelden 5, belang in die van anderen te ftellen. Ijder ,, volgt zijnen fmaek, en vreest niet zich voor „ fpotternij blootteftellen. Hunne levenswijs ,, is eenparig, en gelijkt vrij veel naer die der 5, Hollanderen. De mannen houden zich des „ morgens in hun huis bezig, en gaen des ,, avonds, in de openbare plaetfen, elkande„ ren over de gebeurtenïsfen van Europa ,, onderhouden. Indien hun gefprek fomtijds ,, een' min ernftigen toon aenneemt, bemerkt ,, men nimmer die keurigheid, die zuiverheid, van uitdrukkingen, welke eene kiefche ziel ,, aenduiden. De werkman, nog grover dan ,, zijne tael, is niettemin goedaertig en aen,, doenlijk; zijne onbefchoftheid iskortftondig. 3, Zijne weder bedaerde ziel wordt ligtelijk op de ftem van het belang bewogen; de hoop ,, van winst' maekt hem vaerdig en ijverig. ,, Zijn aert is koel en ernftig; hij fchijntdef' 3, tig , zelfs in het midden zijner vermaken, 3, Da vrouwen zijn meest blond en zeer poe-  TvVEEH. TvTEEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. zelig. Hare geftalte heeft noch de juistheid „ noch de fierlijkheid van die der Engelfche vrouwen. Men vindt bij haer noch die heimelijke ontroering, noch die teedereverlegenheid, welke de bekoorlijkheid der liefde uitmaekt. Indien zij fomtijds blozen, wor„ den zij Veeleer door de begeerte dan door „ eene kiefche aendoening ontvonkt". Gij vraegt, Mevrouw, of Polen nog eenige regten op het koningkrijk Pruisfen behoudt, en in 't algemeen welke tegenwoordig zijne eifchen zijn op alle de ftaten, die oudtijds een gedeelte van dit Gemeenebest uitmaekten ? Gij hebt gezien dat Albert van Brandenburg, grootmeester der Teutonifche ridderorde, van Sigismundus den Ien de inhuldiging van het hertoglijke Pruisfen ontving, op voorwaerde van trouw en hulde te bewijzen , in boedanigheid van grootleenman der kroone. De zaken bleven in dezen ftaet tot den tijd van Frederik Willem, die de bezitting van dit landfchap in volle oppermagt verkreeg. Het verdrag was dat, in geval van uitfterving', de opperhoofdigheid te rug zoude keeren tot het Gemeenebest, 'twelk dan verpligt zoude zijn het vorften» dom daervan opredragen aen den markgraef van Bareith, onder den tytel van leen. De Polakken zouden der hal ven. den koning van Pruisfen onregtmatig als hunnen leenman willen behandelen. Deze aenmatiging kan geene plaets hebben omtrent eenigen derafftammelin- gen  288 De Nieuwe Reisïger. gen van Frederik Willem in eene regte lijn, maer alleenlijk jegens de zijdlijnen. De heiligfte gedenkftukken bewijzen , dat deze vorst voor opperheer van het hertoglijke Pruisfen is erkend geworden ; en de wettigheid van deze erkentenisfe deed hem meenigvuldige legpenningen flaen, op welken men eene hand ziet, die eene kroon vasthoudt, met dit orrifchrift: Door God gegeven. Het Gemeenebest heeft zekerlijk regt, oni gunfiige gelegenheden waertenemen,. tot het herwinnen van Lijfland , Kiowié' , Ukraine, Smolensko, en verfcheiden andere aenzienlijke landen, welken Jagcllon met Polen verëenigd had, en die tegenwoordig in de handen def Muskoviten zijn. Indien men de Poolfchefiaetsregeringe tegenwerpt dat zij dezelven bij verdrag heeft afgeflaen, antwoordt zij dat deze' verdragen, tegen welken zij altoos betuigd' heeft, haer of door geweld, of in ongelukkige omftandigheden, ontrukt zijn. De Rusfen, van hunne zijde, bevestigen ook onophoudelijk de niettigheid derzelven, dewijl zij gèene' der voorwaerden , door welken zij 'ér zich den eigendom van aenmatigen', nakomen. Ook ziet men dat het Gemeenebest nimmer verzuimt in de verdragfehriften met hare nieuwe koningen te zetten, dat zij zorg zullen dragen om zich Lijfland te doen wedergeven.' Niet eveneens is het met de regten , welken Polen zich oudtijds op Silezië" aenmatigde: de  TwEEH. TWEEëNTAGCHB^TIGSTE BrIEF. 289 onverfchilligheid , met welke het dit hertogdom onder de heerfchappij des konings van van Pruisfen heeft zien overgaen , bewijst. duidelijk dat het' geenen eisch meer op het zelve behoudt. Men kan het zelfde zeggen van de vorftendoromen Walachije en Moldavië, wier ■yofïqn eertijds onder • de-zelfs be. fcherrhing waren, en het eene fchatting betaelden: ; dit regt , ;'t welk nimmer volkomen bevestigd is geworden, werd aen de Turken ■ afgefhen, door ,een verdrag, dat 'er hun de, bezitting van verzekert. Lijfland * , 't welk. zich, met toeftemminge van-zijnen vorst, aen het Gemeenebest overgaf, veroorzapktc- ver-., fcheiden wreede oorlogen, waerin men, beurt om beurt, het bloed der Polakken, Zweden en Rusfen zag vlieten. Deze laetften werden eindelijk meester van het grootfte gedeelte des lands, onder de zegerijke regeering van Peter den Grooten ,. en behouden het nog; maer Polen heeft tot nu toe geen eenig verdrag van weerde gefloten, waerdoor zijne handen gebonden zijn,; en het van zijne eifchen verftoken is. Wat de hertogdommen Koerland en Semigaliië aengae: , wanneer men de zaek eenig- * [In het Fransen ftaet eigenlijk Fïtnie, beteekenenle Funen, een groot eiland van Denemarke; doch dit zal zekerlijk eene drukfeil zijn, in plaets van Livonie, of Lijfltnd, omdat het geene hier gezegd wordt niet op dat'eiland, maer wel op Lijflmd past.] XXII. Deel, T  290 De Nieuwe Reisigèr. eenigzins onzijdig overweegt, zal men niet twijffelen of het heeft 'er een wezenlijk regt op , niet om zieh van het land meester té maken, gelijk het meent te mogen doen, maer om te beletten dat geene eenige Mogehheid zich de heerfchappij daervan aenmatige. Schoon de inwoonders van D.mtzich, vrij algemeen, wanen dat zij alleen onder de befcherming, en geenszins onder de heerfchappij van Polen zijn, is het niettemin zeker dat het Gemeenebest hen met regt onder het getal zijner onderdanen rekent. Ik fta toe dat de gewigtige ligging van hunne ftad , de rijkdom en de nuttigheid van hunnen koophandel, en de onderftand , dien zij op verfchillende tijden, veeleer in geld dan in foldaten, geleverd hebben, hun groote voorregten hebben bezorgd; maer Polen heeft daerom op hen geen minder regt van opperheerfchappij'. De hulde, de eed van getrouwheid, die van hunne overheden geëischt en gedaen wordt, de imposten, de tollen, de kamer der geldmiddelen , het opperregtsgebied , in hunne voornaemfte zaken, den koning toekomende ,behooren omtrent dit ftuk geen' twijfel overtelaten. Misfchien hebt gij nimmer hooren fpreken van delN'apolitaenfche geldfommen, welken het Gemeenebest, federt twee eeuwen, onophoudelijk van Spanje eischt, en waervan de grond in het volgende beftaet. Eene dochter van den her-  TwEEH. TwEEëNTAGCHENTlGSTE BRIBE. 29* hertog van Müaen was getrouwd met Sigismundus den Ien, van wien zij een' prins en vier dochters had. Weduw geworden , ging zij het overige harer dagen in het koningkrijk Napels doorbrengen, en maekte bij uiterftewil aen hare nakomelingfchap vier hónderd duizend rijksdaelders, welken zij geleend had aen den koning van Spanje, die toen over de beide Siciliën regeerde. Uit hoofde van deze regten , welke op Polen zijn overgedragen door verfcheiden vorlteri, gefpróten üit het bloed der erfmaekfter, is het genoegzaem gewettigd om deze nalatenfchap te rug teeifchsnj maer behalve dat 'er verfcheiden mededingers zijn, zoo in Frankrijk als in Duitschland, bedienen zich de koningen van Napels van deze zwarigheden tot hun voordeel, om eene betaling , die hen in groote ongelegenheid zoude brengen, te verfchuiven; want de weduw van Sigisrriundus vermaekte niet zoo zeer de hoofdfom als de jaerlijkfche rente; en dewijl déze rente n'mmer betaeld is, 'zoude zij tegenwoordig onnoemelijke fommen uitmaken. Wat 'er vari Zij, indien de Polakken met hunne mededingeren overeenkwamen, zoude hun regt tot de Napólitaenfche geldfommen onbetwistbaer zijn. Ik ben, enz. Dantzich, den 17 ™ van September, 17$6; T % Twee-  aja De Nieuwe Reisiger. TWEEHOND. DRIEeNTAGGHENTIGStE BrIEI*.. Vervolg van Polen. Te Dantzich wedergekeerd, bragt men mij door deszelfswijduitgeftrekte graenmagazijnen, waer ik mij verbeeldde alle de alöude koornfehuren van Egipte verëenigd te zien. Dewijl ik met verrukkinge uitriep over deze verbazende meenigte vangraen, en over het onmetelijke voordeel van diergelijken handel, zeide een handelaer tot mij: „ deze koopmanfehap, is s, wel verre van de groote voordeoen, welken „ gij dezelve toefchrijft; want van alle de eetwa„ren, die gekoft en verkoft worden, brengt het koorn volftrekt het minfte op , naer „ evenredigheid van zijne zwaerte en hoeveel„ heid. Eene ton wijns geldt tienmael meer, „ dan eene gelijke ton met tarwe en weegt „ minder, het vervoeren moet derhalve alle „ de winst verflinden. Het koorn is inden „ overtogt zeer aen vermindering onderwor„ pen; en ter beftemder plaetfe gekomen, „ loopt het insgelijks liet zelfde gevaer in de pak„ 'huizen, waermejihetopftapelt. Deze koop„ handel gefchiedt voornamelijk van de nacht„ evcning' der herfst tot die der lente, 'tgeen „ het gevaer cn de onkosten vermeerdert, „ omdat dan de zee het onftuiinigité is, de „ ri-  TWEEH. DRIEëNTAGCHENTIGSf E BRIEF. 293 „ rivieren door het ijs of de overftroomingen „ bezet, de wegen onbruikbaer , de dagen „ korter zijn, en het weder onbeftendiger Is. Daerenboven is het koorn de fchat of rijk„ dom niet van eenig land in het bijzonder; „ het wast overal; het kan overal ontbreken; „ 't geen deszelfs handel altoos los, onzeker, „ toevallig en kortdurend maekt. Verlaten „ door de meeste kooplieden, die 'er het ge„ vaer van befpeuren, is hij uit zich zeiven ,, tot een' bevoorregten opkoop gebragt. ïn- dien men hem in het groot met de buitcn„ landeren wil drijven; indien men hem, in „ tegendeel, in het kleen binnen'slands drijft, „ krielt hij van arglistigheden en'bedriegerijen. ., Met één woord , het koopen kan bijna „ nooit gefchieden . zonder klagten te ver„ wekken , en geheele landfchappen te ver. „ ontrusten. Maer indien het koopen moeije. „ lijk valt, is het inwendige vertier nog be„ zwaerlijker, en altoos aen verlies cn fchade „ onderworpen. Deze koophandel, die alleen „ behoorde te ftrekken om de aenkweekers te „ verrijken, gaet door zoo vele verfchillende „ handen, dat zij nooit dan eene geringe winst uit deszelfs duurte kunnen trekken. „ Indien dus het koorn het eerfte voorwerp onder het getal der noodwendigheden van „ den mensch is, is het ten aenzien van het voor„ deel het laetfte in den koophandel. Het is ,, het geene , waeraen men nimmer gebrek T 3 5, moet  394 Nieuwe Reisigejl „ moet hebben , en waarop echter een land „ het minfte behoort te rekenen om zich te „ verrijken ". Niets meer te Dantzich hebbende, te zien, hernamen wij , langs een' anderen weg, den togt naer Warfchauw ; en trekkende door het gedeelte van Poolsch Pruisfen, 't welk de. flinkerzijde der Weisfel beftaet, deden wij eene keer door groot of neder Polen, 't welk negen waiwoodfchappen bevat. Posna of Posnan is de hoofdftad van dat van Posnanië. Het is eene tamelijk fraeije ftad, liggende in eene vlakte, omringd met aengename heuvelen, op de oevers der Warta. In een eiland, door de rivier gevormd , is, het flot of kasteel, 't Welk voor één der fraeiften van het koningkrijk gehouden wordt; de palatijn houdt 'er zijn verblijf. De voorfteden zijn omringd met meiren en moerasfen , die het land onderhevig maken aen overftroomingen. De hoofdkerk is een heerlijk gefticht, als ook het paleis van den bisfchop , gebouwd in eene dezer voorfteden. Hier digtbij ziet men het kollegie van Lubranski, door een' bisfchop. van dezen naem gefticht: men onderwijst 'er de regtsgeleerdheid en wiskunst. Het kollegie der Jezuiten, voor de letterkunde en de filozofie, is in de. ftad. De Minderbroeders, Dominikanen en Karmeliten hebben 'er kloosters; en 4e ridderorde van Maltha heeft 'er een riddergoed. Men meent dat dit bisdom het oudfte van het ko- ningk-  TwEEH. DRlEëNTAGCHENTIGSTÏ BrTEE. 2$$ ningkrijk is. De koophandel van deze ftad met Duitschland maekt haer tamelijk bloerjende Men wil dat in hare nabuurfchap de Christelijke godsdienst eerst in Polen is bekend geworden. Gij hebt gezien dat Staniflaus Leczmski palatijn van Posnanië was , toen men hem op den troon verhief. Hij was geboren te Usfa,. eene kleene ftad in de nabuurfchap, waervan hij heer was, en welke hij verkoft, met alle hare afhangelijkheden, aen het huis van Sulkowski, dat haer nog tegenwoordig bezit. In den beginne was het flechts een middenmatig dorp; maer de graef Rafaël Leczinski 'er een groot aental van Proteftanten , uit Silezië, Bohemen , Moravië en Oostenrijk , gunftig ontvangen hebbende, groeide deze plaets aen, en werd eene handeldrijvende ftad, waer het hun geöorlofd was hunnen godsdienst te volgen. In Lisfa komende , gevoelde ik eene foort van vermaek, omdat ik mij bevond in eene ftad, die het daglicht gegeven heeft aen den besten der koningen. Kalisch, hoofdftad van het waiwoodfchap yan dezen naem, heeft niets merkwaerdigs dan een heerlijk kollegie der Jezuiten, alwaer men allerlei wetenfehappen en talen onderwijst, Gnefne, in het zelfde waiwoodfchap, was de hoofdftad van het koningkrijk, gedurende verfcheiden eeuwen ; maer een felle brand de drie vierde gedeelten daervan verflonden hebT 4 bende.  ?96.- De Nieuwe Reïsigea. • bende , is bet tegenwoordig, bijna niet meer dan een dorp, Ik heb u gefproken yan deszelfs .ftichtmge, en voornamelijk, van -deszelfs aertsbisfehop , voorzitter van den rijksraed en primaet van het koningkrijk. Gij kent alle. zijne voorregtcn, die misfehien nog beneden zijne re1fchen zijn. De kanunniken van zijne hoofdkerk' moeten edel wezen., bebalve.eenigen die een' fchoolrang hebben. Zijne kerk beroemt z!ch het ligchaem van St. Adelbert, dien de Pruisfen hebben doen fterven, te bezittenmaer de inwoonders van Praeg betwisten het haer, t geen tusfchen de twee fteden een gefebü, alzoo vruchteloos als moeijelijk te beftisfen, veroorzaekt. Ik zal u niet fpreken van Sirad, eene ftad van weinig aengelegenheid , indien zij haren naem niet gave aen het waiwoodfchap van Siradie, waervan zij .de hoofdpiaets is. Geleden m eene vlakte aen. de Warta, had zij eertijds den tytel van hertogdom , en was het erfdeel van den tweeden zoon der koningen van PolenPetrikow maekt een .gedeelte van het zelfde wanvoodichap uit, en heeft het voordeel, bo ven de hoofdftad zelve, dat het de zetel fe waer de zaken der edelen, gedurende den tijd van zes maenden, oppermagtiggevonnisd worden Het geregt wordt 'er beknopt bediend gehjk ,n Azia; men heeft geene regtsbevorde* raers , gfeene regtsgedingen, maer alleenlijkWmWtim oXvoojfpraken, welken roe,> regts-  TwEEH.-DRIEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF, 297 regtsgeleerden noemt; of men bepleit zijne zaek zelf. Eene nog beter fchikking is dat de arme lieden regt kunnen krijgen, dewijl het voor niet bediend wordt. Deze vierfcharen zijn wezenlijk oppermagtig ; want de koning mag dezelven door geene hooger beroeping voorkomen, noch hare vonnisfen verbreken: zij oordeelen ter laetfte regtspleginge. De misdaden van- gekwetste majesteit, oproer en landdieverij' worden op den vollen rijksdag gevonnisd. De grondregel dat de kerk een afgrijzen van bloed heeft betreft de bisfchoppen van Polen niet. Ik1 meen reeds gezegd te hebben, dat eene bulle van den paus hun vergund tot den dood te ftemmen.' Eene andere zaek, welke men elders zelden ziet, is dat dezelfde lieden, die in den rijksraed raedplegen, en in de vierfcharen vonnisfen, tegen den vijand optrekken; de tabberd is niet afgefcheiden van den degen. De regtsgedingen, die louter kerkelijk zijn, als die geenen , welke de bediening der fakramenten , de wettigheid der huwelijken, de geestelijke ampten en de kerkelijke tucht bètreffen, behóoren geheelal tot de vierfchaer van den paufelijken afgezant; want gij moet weten dat deze gezant hier niet alleen een openbare ftaetsdienaer is, maer dat hij 'er nog een zeer uitgeftrekt regtsgebied oeffent. Oudtijds waren de koningen van Polen belast met het vonnis van de regtsgedingen j en van T 5 al-  2t»S De Nieuwe Reïsigir, alle hunne verrichtingen werd deze waerfchijnlijk meest verwaerloosd: gewigtiger zaken lieten hun naeuwelijks den tijd, om de belangen van bijzondere perfonen naertevorfchen. De meesten hadden den moed niet, om in een naeuwkeurig onderzoek te treden, moeijelijk zelfs voor hun, die zich uit pligt met vermaek daeraen overgeven, hoe veel te meer. wanneer men 'er nie. dan met afkeer toe overgaet. Zij bevalen dat het geregt zoude bediend worden in ijder waiwoodfchap , waerin van dien tijd af twee vierfcharen waren; te weten, die derregteren van ijdere landftreek, waer de zaken ter eerfte regtspleginge beflist werden { en die geene , welke in de herfst gehouden werd, beftaende uit den palatijn, den kastellen en de andere amptenaren van het landfchap. Van deze vierfchaer' ging men tot den koning ^ maer het was niet mogelijk dat de vorst, volgens deze fchikking zelve, nog niet met het onderzoek van vele zaken overladen wierd. Henrik van Valois, die dezen moeijelijken pligt niet konde dragen , zeide ook fomtijds: „ Ik vind het zonderling, dat de Polakken „ flechts een' regtsgeleerden van mij hebben „ willen maken! Zullen zij mij niet welrasch tot een' advokaet willen verheffen " ? Onder de regering van Sigismundus Augustus, had men het oogmerk om, op het voorbeeld der parlementen in Frankrijk, een op. pergeregtshof te vormen, voor het welke de be-  Tweeh. DRiEëNTAGCHENTiGSTE Brief. 299 beroepen van de onderhoorige regtbanken zouden gebragt worden. Maer dit ontwerp greep geen ftand; de vorst vergenoegde zich met buitengewone regters aenteftellen, die, zonder over de voorgaende regterftoelen te heerfchen, zouden belast zijn met het afdoen van alle de zaken, die, of door zijn verzuim , of door dat zijner voorzaten , achterwegen gebleven waren. Stefanus Battori gaf aen den landaert het volftrekte vonnis over alle de beroepen regtszaken, welken hij zelf hadde moeten beflisfen : hij ftelde opperfte vierfcharen, en behield alleen aen zich. de kennis der voornaemfte zaken , die hem aengingen. De koningen, zijne opvolgers, vergrootten nog zijne achteloosheid, door al het regtsgebied ongevoelig in de magt van den adel en de geestelijkheid te laten overgaen. Dusdanig is het tijdftip van het verval van het koningklijke vermogen; want het regt van te vonnisfen en te ftraffen verliezende, verliest men het middel om de majesteit van den troon te doen eerbiedigen. Sedert dien tijd benoemt het Gemeenebest zijne magiftraten , welken zij afgevaerdigden heet, en die jaerlijksch twee vierfcharen vormen, de eene van de kroon', en de andere van het groothertogdom, beiden van het hoogfte gezag, en wier vonnisfen geen beroep dulden, dan op den algemeenen rijksdag.; en nog kan het zelve niet dan zeer zelden plaets, & ' heb-  3®o De Nieuwe Reisiger, hebben. Geene der vierfcharen is eeuwigdu. rend , noch ontvangt eenigen loon. De leden, die dezelven uitmaken, worden verkozen door de landdagen, welken aile de waiwoodfchappen en grondheerlijkheden van het Gemeenebest ten dien einde houden: waer. uit volgt dat een grondgebied, welks landdag afgebroken is, voor dit mael geen' afgevaerdigde van zijne zijde in de vierfchaer' heeft; 't geen niet belet dat men 'er deszelfs regtsgedingen vonnist. In het famenftellen van deze vierfcharen, benoemt men, behalve de afgezondenen van den ridderftand, ook de kerkdijken, uit de kapittelen der hoofdkerken gekozen. Niet eveneens is het ten opzigte van Lithauwen; maer dewijl het dikwerf gebeurt dat men 'er zaken verhandeld, waerin de geestelijkheid belang heeft, geeft men haer een' marfchalk, die, hoewel weereldlijk, bezonderlijk belast is met het verdeedigen van derzei ver belangen, i . den beginne vereischte men, dat deze afgevaardigden met eene algemeene toeftemminge verkozen wierden; doch tegenwoordig vergenoegt men zich met de meerderheid der ftemmen. De kerkelijken mogen ten einde van twee jaren, maer de leeken niet dan na het verloop van vier jaren, verkozen worden De weereldlijke benoemen onder hen een opperhoofd of eerften magiltraet, die den tytel van marfchalk der vierfchaer' aenneemt. De-  TwïEH. DlïIEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. 30I Deze verkiezing valt gemeenlijk op één der leden van dètj fnksVaed ,. of eenigen grooten amptenaer dér; kroone. De geestelijkheid verkiest Zich een' voorzitter, die bijna altoos een aenzienlijk kerkvoogd is. Deze twee opperhoofden hebben bijna geea ander voordeel, dan de eer van eene vergadering, die de welvaert en rust der burgeren in hare handen heeft , te befturen: voeg 'er bij het voorregt van twee ftemmen in de beraedflagingen te hebben. De vierfchaer der kroone houdt hare zittingen te Petrikow, voor groot Polen, federt de maend O&ober tot Pae.-fchen , en voor kleen Polen te Lublin, van Paesfchen. tot den oogst. Dat van Lithauwen vergadert des zomers altoos te Wilna,' en des winters nu te Nowogrodek, dan te Minsko, volgens eene beurtwisfeling tusfchen deze twee fteden vastgefteld. Uit vreeze dat onder zoo vele regters, wier waerdigheid niet dan aenzienlijk is, fommigen, die dezelve voórdeelig zochten te maken, mogten gevonden worden, hebben de wetten wijfelijk bevolen, dat ijder lid den volgenden eed zoude doen: „ Ik zweer dat ik volgens „ God, het gefchreven :regt en de regtvaer„ digheid zal vonnisfen; dat ijk, zonder eeni„ gen geest van eenzijdigheid en voordeel, „ de redenen van den rijken en armen, van „ den vriend en vijand, van den burger en „ vreemdeling zal. laten gelden; dat ik nóch „ op  302 De Niéuwe Reisiger. „ op gunst, noch ophaet, noch op gefcheri„ ken, noch op bedreigingen acht zal geven; en dat noch de ftaetzucht noch de begeerte iy mij de plaets, welke ik bekleede, hebberi „ doen bekuipen". Deze eed belet niet dat 'er nog vele misbruiken influipen. Eene der aenmerkelijkfte is, dat de voorname huizen de vierfcharen derwijze overheerfchen, dat zij 'er dikwerf alle de buitenfporigheden der willekeurige oppermagt oeffenem Men heeft regtsgedingen; men wil over zijne tegenftrevers triomferen; niets is beter om daerin te flagen, dan op de {landdagen te arbeiden , om de regters, welken men mistrouwt, uittefluiten , en dé geenen , die de wet naer de hun ingeboezemde lesfen zullen buigen, te doen benoemen. De zaek is nog zekerer, wanneer men, na Zich van de afgevaerdigden verzekerd te hebben, flaegt in eenen man, overgegeven aen den aenhang, die hen in beweging brengt, tot de waerdigheid van marfchalk te doen verheffen. Dit overleg, zoo bekwaem om dé gelijkheid eener vrije ftaetsregeringe om ver te werpen, maekt de voornaemfte bezigheid der Poolfche heeren uit. Een marfchalk der vierfchaer' is een perfonaedje van zulk eene aengelegenheid, dat de rijksraden, in de hoop van deze plaets' te verkrijgen , zich niet verontwaerdigen allerlei middelen te gebruiken , om onder het getal der  TwEEH. DRIEëNTAGCHENTrSSTE BRIEF 3©J der afgevaerdigden gefteld te worden; en hierin vertoonen de inzettingen eene foort van grilligheid, dewijl zij aen dezelfde rijksraden de hoedanigheid van landboden gedurende den rijksdag, verbieden. De eene is echter aenzienlijker dan de andere; want een landbode is éenlgermate de fcheidsraan van het noodlot des gemeenenlands, daer m tegendeel een afgevaerdigde flechts het lot van bijzondere perfonen beflist. Alle deze magiftraten zijn in het uiterfte aenzien ; hunne perfonen zijn geheiligd ; en wee hem, die hun de minfte belediging aendoet; het kost zonder genade het hoofd. Iemand, wiens naem nooit buiten zijn gehucht verfpreid was, wordt fchielijk, door het verkrijgen van deze waerdigheid, het voorwerp van de blijkbaerfte gedienftigheden en ootmoedigfte eerbewijzingen. Men ziet de eerfte leden van het Gemeenebest zich voor hem vernederen, met een gelaet van onderdanigheid en onderwerping'. De regelmatigheid van zijn gedrag, de eerlijkheid zijner zeden», de wijsheid zijner handelingen vermeerderen de achting, waermede hij overal geëerd wordt, het zij hij, in de vierfchaer gezeten, het ampt van regter waerneme, het zij hij, zich aen de famenleving toewijdende , met zijn© medeburgeren omga. De twee oppervierfcharen van Polen en Lithauwen vonnisfen bij beroep, over de zaken.  3°<^ De Nieuwe Reisiger. ken , die door de onderhoorige regtbanken voor haer gebragt worden. Ijder waiwoodfchap is verdeeld in een zeker getal van grondheerlijkheden ,.die hunne regtbanken hebben, welken men landgeregten noemt. De palatij- [ nen nemen ., in hunne land/treek', alleen kennis van de zaken der Joden. De kastellanen hebben insgelijks eene regtbankin de uitgeftrektheid van hun gebied. Van de magiftraten der fteden is 'er beroep op den kanfelier. De anderen zijn die der fchatkamer of geldmiddelen, welke te Random, gehouden wordt , die der oppcrveldheerén , van den oppermarfchalk,. enz., beftaende uit deze amptenaren, eenige rijksraden en de afgevaerdigden van den adel, op eenen algemeenen .rijksdag,benoemd . Dc. fteden worden beftuurd door.^ burgemeesters en raedsheeren, de rdorpen door.opperregters en bijzitters. Beiden hangen zij _gedeelcelijk. van den koning, gedeeltelijk van■de.heeicn, en gedeeltelijk van de geestelijkheid af, en worden veeleer, naer het goedvinden hunner meesteren , dan volgens vaste .en bekende wetten geregeerd; een onvermijdelijk gevolg van het gebrek aen kragt, 't welk men met grond' aen deze wetten verwijt. De uitvoering van de vonnisfen veroorzaekt fomtijds wanorden, welken men zich niet kan verbeelden in de landen , waerin de goede regering heerscht. Een magtige tegenftrever heeft zich van uw goed meester gemaekt; gij eischt  TvVEEH. DRIEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. 305 eischt de wedergeving van het zeïve; het géregt vonnist in uw voorde«l; maer de overweldiger houdt zieh niet voor verwonnen: gij moet, met het vonnis in de hand, krijgsbenden verzamelen, en uwen vijand, indien gij kunt , noodzaken om zich naer de veröordeeling te fchikken, zonder het welke gij gevaer zult loopen van langen tijd beroofd te zijn van het genot, 't welk het winnen van uwe zaek' u fcheen te verzekeren. Zie hier nog een ander niet min fchadelijk grondbeginfel : ,, de misdadiger is vrij ver■j klaei d, zoo dra niemand hem voor het ge- regt vervolgt ". Men heeft uwen vader vermoord, of uw huis afgebrand ; eene natuurlijke ongevoeligheid , de armoede , of eenige andere beweegreden, belet u een regtsgeding , 't welk uwe rust of welvaert zoude benadeclen , te ondernemen ; uw ftilzwijgen •fluit aen de vierfcharen den mond, omdat zij geene amptenaers hebben , die zich, in diergelijk geval, met de algemeene wrack' belasten. Van dat tijdftip af, gaet de misdadiger met opgeheven hoofde; en de wetten tegen de moordenaers en brandItichters worden vruchteloos. Wat middel om de goede orde te be. werken in een' Staet , waer de vierfcharen zonder geregtigheid zijn, gelijk de raedsvergadering zonder eenigheid, het heirlcger zonder krijgstucht, en de fchatkist zondergeld is; waer alles verdwijnt, verfmelt en vergaet, in XXII. Deel. V het  3©6 De Nieuwe Reisiger. het midden der verdeeldheid en tweedragt? •Ach ! Polakken , uwe voorvaders hebben u groote voorbeelden ter navolginge, en groote misbruiken ter hervorminge nagelaten. Men ftraft hier de kwaeddoenders op tweederlei wijs , door de galg of het zwaerd; eiï dit onderfcheid fpruit niet uit den verfchillenden ftand der fchuldigen , maer uit dien der misdaden. Men hangt een' dief op , van wel. ken ftaet hij wezen moge; en men flaet het hoofd af aen allerlei perfonen , voor alle andere misdrijven dan den diefftal; ten zij het eenig gruwelftuk betrof, om 'fwelk men den boos. wicht tot het rad veroordeelt. De heeren hebben ook het regt om hunne dienstboden te ftraffen. Indien de fchuldige een edelman is, doet men hem op den buik liggen , en geeft hem van achteren zoo vele ftok- of daggeflagen , .als het den heer' gelieft te bevelen. Hij, die dezelven ontvangen heeft, omhelst vervolgens de knien des geenen, dien hij ziinen weldoender noemt, Alle de onderfcheiding , welke men hem als edelman vergunt, beftaet daerin , dat men hem , gedurende de ftraföeffening , op een tapijt legt. Men heeft fommigen van die gegeelélde edele knechten tot den rang van rijksraden zien opftijgen. Lenciza en Rava , de voornaemfte fteden dezer twee waiwoodfchappen, verdienen luttef dat men 'er zich ophoude. De eerfte wordt verdeedigd door een kasteel, liggende op. eene rots ;•  TWEEH. DEIEëNTAGCHÈNTIGSTE BRIEF. 307 rots; de tweede vertoont niet anders dan een tame'lijk fraei kollegie, door de Jezuiten bezeten. Bijna eveneens is het met de meeste andere fteden van Polen, waerin de huizen van het volk van hout of aerde gebouwd, en met ftrcoi gedekt zijn ; niet dat men 'er geene Iteenen of tigchelen kan gebruiken; maer omdat het land niet verfterkt is, en dikwerf bloot ftaet voor dc ftrooperijen der Turken, Tarta* ren en Muskoviten, fteekt men , zoo dra mert van hunne aennadering' verwittigd is , den brand in deze huizen van weinig aengelegenheid, na dat men 'er eenig huisraed uit geborgen heeft; vervolgens verzamelt men zich in eene krijgsbende, om den vijand het hoofd te bieden. De fteden zijn vrij talrijk; maer gij ziet 'er bijna gean eenig over blij ffel van aloude geftichten, die eertijds de woning der eerfte koningen moeten geweest zijn; en dit is het onderfcheid tusfchen de Poolfche gebouwen en die der Egiptenarèri , Grieken en Romeinen , waervan nog meenigvuldige heerlijke overblijffels, na Zoo vele eeuwen, in wezen zijn. Hier, integendeel, zijn de prachtigfte paleizen, gemeenlijk van hout gebouwd, gelijk aen fchepen, welken men noodwendig dikwerf moet kalfateren , en na het verloop van eenige jaren vernieuwen. Ik zonder hiervan uit het kasteel van den aertsbisfehop van Gnefne , in de kleene ftad Lowiks , in het waiwoodfchap vanRava, waer deze kerkvoogd V % zijd  308 De Nieuwe Reisigér. zijn verblijf houdt. Het is een gebouw va» gehouwen fteen , even als de ftad , die zeer bundelrijk is, en waerin vermaerde jaermarktcn gehouden worden. Tc Warfchauw gekomen zijnde, heritelden wij ons van onze vermoeidheid, in het gezelfchap van eenige geletterde lieden, de eenigften, indien zij zich gewaerdigen gemeenzaem te zijn, die het afgrijfelijke ijdel, het vervelende en zelfs het walgchelijke der andere gezelfchappen vergoeden Inwoonders van een zelfde vaderland , fchoon onder verfchillende luchtftreken, heeren en regeringen , vindt men hen overal gelijk ; overal zijn het dezelfde grondbeginfels , dezelfde kundigheden, dezelfde zeden, dezelfde tael, namelijk, die der wetenfchap , reden en waerheid, van den fmaek en het verftand, van de filozofie, eere en deugd'. Men onderfcheidt, onder hen, noch den Franschman, noch den Duitfcher, noch den Rus, noch den Sarmaet: dit is het geene men in geen' eenigen der ardere rangen van burgeren opmerkt. Deze laetften, bezig met duizend voorwerpen , die noch tot het volmaken van de redenkaveling', noch tot het verkrijgen van kundigheden ftrekken, zijn niet anders dan het geene de gewoonte, de opvoeding en de vooröordeelen hen bevelen te zijn, onwetend , verwaend , laetdunkend , zonder aeneenfchakeling in hunne denkbeelden, zonder orde, zonder famenhang', zonder naeuw- keu-  TWEEH. DRIEëNTASCHENTIQSTE BRIEF. keurigheid, zonder juistheid. In het middsnpunt van Sarmatië zelf, omringd van landitreken , oudtijds bewoond door Scythen, Hunnen , Gothen en Wandalen , vindt men Parijs, Rome en Athene in deze letterkundige vergaderingen , waerin de weténfchap , de beichaefdheid, de beleefdheid en de fmaek voorzitten. Maer is het hier het tijdftip om u van de Poolfche zanggodinnen te fpreken , wanneer haer befchermer en vader op het punt is om zijne ftaten te zian verwoesten door een' Vorst, die de fraeije kunften met zich op den troon'gevoerd had? Hoe zouden zij in een land , door de natuur zijner regeringe zelve aen inwendige verdeeldheden onderworpen, door zijne ligging aen magtige en ontzaggelijke naburen overgeleverd, door de woede der wapenen onophoudelijk verwoest, die vastigheid cn dien luister, welken zij in de meeste ftaten van Europa hebben , kunnen verkrijgen? Zoo lang de rijksdagen zoo veel gerucht in Polen zullen maken, zult gij niet van hare akademiën hooren fpreken; men ftieht geen tempel der Gedachtenisfe ter zijde van dien der Tweedragc'. Befchuldig het gewet niet, wegens de onkunde zijner inwoonderen: Poolsch Pruisfen, onder dezelfde luchtftreek gelegen en door Duitfchers bewoond, heelt zijne Kopernikusfen, zijne Hevels zijne Claviers gehad; het bezit ,o% een' Hanows ^  310 De Nieuwe Reisiger. Longnich. Polen zelf heeft verlichte ftaetkundigen , bekwame krijgsaverften , goede, Latijnfche poëten en geachte historifchrijvers voortgebragt ; maer omtrent het einde der laetfte eeuwe , verviel het weder, ik weet piet door welk noodlot, in zijne eerfte barbaerschheid. Eene opgezwollen ftijl maekte al het vernuft van den landaert uit; en de weinige lieden van fmaek, die denzelven wederftand boden, konden niets anders doen, dan over het algemeene verderf zuchten. Eindelijk verfchenen twee mannen, en verbanden den kwaden fmaek, die, uit geheelEurop verjaegd, zich in Polen fcheen ta willen vestigen. De naem van Zaluski is alzoo gedenkwaerdig in het rijk der zanggodinnen, als dierbaer aen dit koningkrijk. Gelproten uit het bloed der Gothifche koningen , die de kunften vernield hadden, was het regtmatig dat dit geflacht denzelven herftelde. Een heer van dezen naem, Alexander Jozef, gaf het leven aen twee xoons, die den roem van hun huis en vaderhand deden ftijgen: de eerfte, Andreas Staniflaus , kwam op da rijksdagen, in den ouderdom van negen jaren, onder het beftuur van zijnen vader, opperkanfelier der kroone, om zich vroegtijdig in ftaetszaken te oeffenen; want in eene regering, waerin de edelen heerfchen, is hunne eerfte weténfchap die van hunne magt. Schoon door verfcheiden bedieningen aen de kerk verbonden, oeffendc hij zich in de wis- kuns|  TWEEH. DuTEé'tïTAGCHENTIGSTE BrIEJ\ 3II kunst te Dantzich, en voltooide zijne opvoeding door het reizen. Gedurende zijn verblijf te Rome, verkreeg hij den graed van Doctor in het kollegie der Wijsheid. In zijn vaderland wedergekeerd, werd hij belast met verfcheiden gewigtige verrichtingen , en ging beurtelings over tot de bisdommen van Plozko, Luzko, Kuim en Krakau, Hij befteedde zijn aenzien en zijne mildadigheden tot het oprichten van het kollegie der edelen , dat tegenwoordig één der voornaemfte fieraedjen van Polen uitmaekt. Hij ftrekte zijne zorg uit over de fcholen van Warfchauw, alwaer hij regelmatig alle de openbare oeffeningen bijwoont, de uitmuntende leerlingen aenmoedigt, en hen fomtijds, op zijne eigen kosten, in de buitenlandfche hoogcfcholen zendt, om zich nog bekwamer te maken. Gedurende zijne reizen, welken hij in Saxe met den koning deed, gafi hij allen zijnen ledigen tijd aen de geleerden des lands, en lokte verfcheiden van dezelven in dit koningkrijk. Zijn broeder, Jozef Andreas Zaluski, medgezel zijner letteroeffeningen , was ook zijn medearbeider in het herftellen van de wetenfehappen in Polen. Gelijk zijn broeder tot den kerkdijken ftaet gefchikt, volbragt hij zijne loopbaen in de godgeleerdheid, in het kweekfchool van St. Sulpitius te Parijs, waer hij zijne begaefdheid voor den predikftoel liet blijken. Nadat hij den rang van Meester in V 4 de  3n De Nieuwe Reisiger. de Sorbonne verkregen bad, kweekte bij zijnen fmaek tot de letterkunde aen, in het gezelfcbap der doorluchtigfte mannen, en inzonderheid van den kardinael van Polignac, een' ouden vriend van zijn huis. Te rug geroepen in zijn vaderland, voorzien van rijke kerkelijke bedieningen, verheven tot aenzienlijke ampten, liet hij zich aennemen tot Doelpin de regten in de hoogefchool van Krakau, en gaf verfcheiden werken over den gojsdienst, de gefchiedenis en ftaetkunde in het licht. De zijde van Staniflaus toegedaen, werd hij door dezen vorst belast met een gezantfehap bij Ciemens den Xllen, onderfteunde den tijd van driejaren de belangen van zijnen meester, en was onder het getal der geenen, die hem m Lotthenngen volgden. Dit hof verlatende, doorkruiste hij Holland , Engeland , Denemarke en Zweden, om 'cr de aenzienlijke geleerden te bezoeken , en kwam in Polen zijne hulde bewijzen aen Augustus den Uien, die hem ontving met die koelheid, welke één der Vrienden van Leczinski moet verwachten Hij vertroostte zich, over de ongunst der koningen, in den omgang der zanggodinnen; en de roem der kunften werd het eenigfte voorwerp zijner eerzucht en zorge. Sedert langen tijd had hij, met overleg van zijnen broeder, den bisfchop van Krakau, het ontwerp gelmeed, om eene openbare boekerij op tenchten; en met die oogmerk, had hij, op. Imn-  TWEEH. DRTEëNTAGCHENTIGSTE BrIEF. 313 hunne kosten, meer dan twee honderd duizend boekdeelen vergaderd , waervan de naemlijst alleen een juist denkbeeld van de Poolfche letterkunde kan geven. Het letterkundige Polen, door den heer Ja. nouski, een' Saxifchen fchrijver, is eene andere bron, om den tegenwoordigen ftaet der wetenfehappen, kunften en letteren in dit koningkrijk te kennen. Ik zal van twee nog levende dichteren fpreken: de een is de heer Jablonouski, prins van het heilige rijk, die de verlosfing van het Poolfche leger, digtbij Bukowno, in het jaer 1685, door de dapperheid van Staniflaus Jablonouski, zijnen grootvader, gezongen heeft. Dit huis is nog de wijkplaets der letteren: een heer van dezen naem, bloedverwant van den koning Staniflaus, heefteen Fransch werk, gctyteld het rijk der Sarmaten, famengefteld. Zijne boekerij ftaet open voor alle de geenen, die 'er voordeel uit kunnen halen. Vader Konarski, geestelijke der godvruchtige fcholen, en kleenneef van den bisfchop van Posnan, is bekend door drie boeken van treurdichten, en een tiental van lierzangen. Hij heeft in Frankrijk en Italië gereisd, om 'er fmaek in de fraeije letterkunde te krijgen. Staniflaus wederhield hem eenigen tijd te Luneville; maer de liefde tot het vaderland hem in zijn land te rug roepende, gaf hij 'er een bock uit over de gebreken der welfprekendheid, eq wendde zijne poogingen aen, om V 5 de  314 De Nieuwe Reisiger. de letteren in zijne Orde te doen bloeijen. Christoffel Opalinski, palatijn van Posnanië, en overgrootvader der koninginne van Frankrijk, heeft hekelfchriften over de regering en de zeden van dit eiland nagelaten. Wenciflaus Potocki , vertaler der Argenis van Barclai, heeft puntdichten op de voornaemfte gèflachten van Polen en Lithauwen gemaekt Het Latijnfche dichtftuk , getyteld de Zegeprael der Goden , heeft den tytel van Pooifcheq Ovidius aen Sebastiaen Kionowitz verworven. Hij beeft twee andere dichtstukken vervaerdigd, het eene over de zeevaert en den koophandel van Dantzich, en het andeje getyteld de Beurs der indien; het is een hekelend tafereel van fommige middelen pm rijk te worden. Hieruit ziet gij dat de Poolfche adel niet min het verlichtfte gedeelte des landaerts, dan de fterkfte fteun van den'Staet, en de zekerfte borstwering van het Gemeenebest is. Gelukkig de onderdanen, waeruit het zelve beftaet, indien zij zien zoo zeer oeffenden om hunne begaefdheden aentekweeken , als zij gefchikt zijn om dezelven te verkrijgen. De oorzaek van hunne onachtzaemheid is dat zij, allen edellieden zijnde, en zich in geboorte gelijk achtende aen alle de geenen, die in waerdigheid boven hen zijn, zien laten voorftaen op hunne beurt te zuilen voortkomen, door den enkelen tytel van adeldom, zonder zich te bekreunen ©m iets door de verdienfte te verkrijgen.  TWEEH. DRlEëNTAGCHENTISSTE BRIEF. 315 gen. Met deze vooroordeelen vervuld, hebben zij naeuwelijks hunne eerfte fcholen geëindigd, of zij haken naer alles, wat verhevenst is „ en denken dat het genoeg is reden, kunftenaers te zijn, orn zich ftaetsmannen te achten. Dit blijkt uit hunne redevoeringen, gemeenlijk werken zonder vernuft, zonder fmaek, zonder geest, elendige fchoolfche kinderachtigheden , waerin men meer ijdele wel. fprekendheid dan gezond verftand opmerkt: ontbloot van keuze, orde en eenvouwigheid, zijn dezelve niet anders dan opéén geftapelde beeldtenisfen, vervélende uitroepingen, waerin alles, loftuitingen en lasteringen, te ver getrokken is, en waerin men van niets minder fpreekt dan van het onderwerp, 't welk men 'er in moest verhandelen. Zij , die in deze loopbaen ftreven , verkiezen , boven de begaefdheid van te denken, de geringe verdienfte van tegenftellingen te maken , en op eene koele wijs groote woorden aftemeten , welken zij voor welfprekendheid nemen. Niettegenftaende deze gebreken , heeft deze jonge adel zulk een hoog denkbeeld van zijne bekwaemheid, dat het hem genoeg is eene redevoering in eene bijzondere vergadering gedaea te hebben , om zich waerdig te achten tot den aenftaenden rijksdag benoemd te worden. De jonge Polakken kunnen naeuwelijks lezen , of men leert hun het Latijn. Deze tael is zeer in gebruik , zelfs onder het gemeene volk?  3i6 De Nieuwe Reisiger. volk ; maer men kreunt zich noch aen dc uitfpraek, noch aen de zuiverheid. De ede. len voegen 'er de beöeffening van het Hoog. duitsch, Fransch, Italiaensch en Spaensch bij. Schoon het Slavonisch de voornaemfte fpraek des lands zij, is het niet te verwonderen, dat het eenige verandering in zulk een uitgeftrekt koningkrijk ondergaen heeft. In het zuidelijkfte gedeelte verfchilt het luttel van het Hon» garisch. De westelijke en noordelijke landfchappen hebben hunne uitfpraek met het Hoogduitsch gemengd. In Lithauwen bedient men zich van het aloude Scytisch ; en naer de Uk raine en Podolië , is de tael door eenea Hechten Griekfche tongval bedorven. De invoering van den Christelijken godsdienst in Polen lokte 'er vele vreemde kérkelijken , die 'er den fmaek tot de wetenfehappen bragtcn. In den beginne leide men zich toe op de welfprekendheid, vervolgens op de beöeffening der talen en filozofie ; maer deze ijver verflaeuwde; en men verviel weder tot de alöude barbaerschheid, tot de aenkomst van eenige Duitfche geleerden , die de liefde tot de letteren deden bloeijen. Maer men kan in het algemeen zeggen , dat de onkunde aen de gebrekkige gefteldheid dezer regeringe bijna verknocht is. De zanggodinnen ontwijken het geraes; en de wetenfehappen ontvlugten de oorden van beroeringe en onlusten. De verwarring en wanorde, die 'er onaffcheidbaer me-  TWEEH. DRTEëNTAGCHENTIGSTE BrIEF. 3*1 ƒ medé gepaerd gaen, doen de aengename kunften vlugten , en fchrikken zelfs de nuttige kunften af. Verfcheiden oppervorften hebben dezelven in dit koningkrijk willen lokken; maer geen eenige heeftze daerin kunnen vestigen. De vader van den grooten Sobieski heeft verfcheiden werken nagelaten ; men bewaertze Zorgvuldig in de boekzalen; allen zijn zij echter ten hoogfte midden matig. Men heeft eene verzameling der poëten van d-zen landaert gemaekt , die niets dan dat zeer zwak is behelst; en zijne beste historiën halen onze alOude' kronijken niet op. Wat de filozofen aengaet, men moet dezelven niet zoeken in een rijk, waerin de ftaetzucht, de regeringloosheid , het bijgeloof en de flavernij te gelijk heerfchen. Deze volken wilden , eenige jaren geleden, een inlandsch tooneel hebben,: het zelve moest opgericht worden door een' Italiaen, die'er de beftuurder van werd. Men fpeelde blijfpelen, die, door een'fchrij ver des lands famengefteld, niets anders dan vermomde Franfche ftukken waren. Men vertoonde 'er eenige treurfpelen, welken het niet aen verbeelding , maer aen leiding ontbrak. De eenigfte gefchriften, die een' eeuwigen roem op den Poolfchen landaert zullen verfpreiden, zijn die onfterffelijke voortbrengfels van een' koningklijken en weldoenden Filozoof, gemaekt om van alle menlchen, maer voorna, melijk van koningen gelezen en overwogen te wer-  3r2 De Nieuwe Reisige*. worden. Overal is het Markus Aurelius, oriderwijzende de ftervelingen , die hem dierbaer zijn , en van welken hij aengebeden wordt. De verzameling van zijne werken behelst allerlei ftoffen, met denzelfden fmaek', dezelfde uitgeftrektbeid van vernuft behandeld; maer zijne Aenmerkingen , over de regering van Polen , moeten als het wetboek van dit Gemeenebest befchouwd, en met die verftandige fchikkingen van Minos, welken de Kretenzers zoo lang en met zoo veel eerbied bewaerden^ vergeleken worden. Een reiziger, die dc zeden van een volk tracht te kennen, moet dezelven in de hoofdftad befpiegelen; en hierop leg ik mij toe, gedurende mijn verblijf te Warfchauw. De Polakken zijn rondborftig en fier; de fierheid is geaoegzaem natuurlijk aen een' edelman, die zijnen koning verkiest, cn het zelf kan worden. Zij zijn onftuimig cn oploopend iri de vergaderingen des landaerts, en beflisfen de zaken niet dan met den fabel in de hand'. Uit deze gedurige beroering, een onvermijdelijk gevolg van hunne ftaetsgefteldheid , ontftaet een bijzonder karakter, dat hen van de andere volken onderfcheidt. Oploopend uit geaertheid, gedienftig uit ftaetzucht, edelmoedig uit hoogmoed, verkwistende uit pracht, dapper en onverfaegd tot vermetelheid toe, zouden zij misfehien ontembaer zijn, indien de ondergefchiktheid beter in acht genomen wierd. Naer-  Tweeh. DrieSntagchentigste Brief. 315 Naerijverig over eene ingebeelde vrijheid, verduisteren zij alle deze hoedanigheden, door het mfbruik, 't welk zij daervan maken. Ik ken weinige landaerten, die treffender tegenftrijdigheden opleveren: de koningklijke waerdigheid wordt verzwolgen in het gezag der vrije ftaetsregering'; eenige regtvaerdige wetten fchijnen uit de heerfcheloosheid van het leenregt voorttekomen; de regering is eene wonderlijke vermenging van die der Romeinen met de Gothifche barbaerschheid; de overvloed is bijna altoos aen de zijde der armoede, en het volk altoos los in zijn gedrag, altoos gereed om den oppervorst, dien het verkozen heeft, te verwerpen, altoos in de weer met betuigingen tegen de beste ftichtiHgen. De Polakken zijn gemeenlijk groot, welgeöiaekt, fterk, en beminnaers van met kostelijke kleederen te pronken. De edelen hebben halve laersjes van eene zwavelkleur, welken zij alleen mogen dragen. De anderen hebben dezelven van eene witte of roode kleur. Eene gevoederde muts , en een rok, die hun tot half wegen de beenen hangt, en op dezelfde wijs gevoederd is, kosten hun fomtijds duizend kroonen ; maer zij bedienen 'er zich alleen van op de plegtige dagen, en bewarenze van vader tot zoon. Zij laten zich het hoofdhair tot boven de ooren affnijden , om de monnikskroon van hunnen alöuden koning Cafimir laertebootfen. Zij fcheren hunnen baerd, be-  3ïo De Nieuwe Reisicér. behalven de knevels, welken zij laten groeijen. Eenigen, doch dit is het kleenfte getal, zijn op de Franfche wijs gekleed. Zij verlaten den fabel niet, dan om zich naer bed te begeven, behouden denzelven als zij biegten, en leggen hem zelfs niet af bij bet nachtmael. Zij maken hem vast aen een' lederen riem ,• waeraen een neusdoek , een mes en een wetfteen hangt. De geneigdheid tot de tafel maekt hen prachtig in de gastmalen, voornamelijk op de maeltijden der bruiloften en lijkftatiën. Het geene de natuur hun geweigerd heefc is juist het geene zij het meest beminnen, de wijn en fterke dranken. De openbare zaken worden niet verhandeld noch befehikt, dan met het glas in de hand'. Indien zij, gelijk de andere volken van het Noorden, het drinken beminnen , eten zij op dezelfde wijs. De overmaet wordt bij hen voor eene deugd gehouden; en hunne gastmalen worden bijna altoos gevolgd van twisten, die met den fabel eindigen. Zij, die de meeste wonden hebben, worden voor de dapperften gehouden, en dragen roem op eene fnede in het aengezigt; Een oneindig getal van huisbedienden maekt den ftoet van een' landbode of afgevaerdigde in eene vierfchaer uit. Zij verkiezen dezelven onder hunne flaven , en geven hun levrei, koufen, halve laerzen, en een' louis 's jaers, tot hun onderhoud. Men deelt onder hen wekelijksch eene zekere hoeveelheid van brood uit j  TwEEH. DklEëNTAGCHENTIGSTÈ BRIEF. 32f uit,'en dageiijksch eene toefpijs, gemaekt vari eene foort van gerst, kool en zout. Deze lieden Zijn noodzakelijk, voornamelijk op reis, om de bedden, tafels, den voorraed, en de bekwame gereedfchappen tot het bereiden van denzelven, te dragen. Eene uitnemende gewoonte der heeren is dat zij het grootfte gedeelte van het jaer op hunne landgoederen doorbrengen. Zij maken zich hierdoor onafhangelijker van het hof, dat niets verzuimt om hen omtekoopen , en verlevendigen de landerijen , die meer bevolkt en bloeijender zouden zijn, indien zij door een vrij volk bebouwd wierden. De Polakken beminnen het geld; en 'er is geene onderwerping , waertoe zij zich niet vernederen , om het te verkrijgen; 'maer zij zijn gewoon het geene zij leenen nimmer wedertegeven. Indien men hen dringt, fpotten zij met den leener , en zeggen tot hem: doe, om uw geld weder te bekomen, alles wat ik gedaen heb om het te krijgen". Men kent geene verdragen van inftelling': een edele, die van een' edelman leent, verpandt zijn landgoed, cn komt 'er niet weder op dan met betalen , 't geen door middel van reg. ten gefchiedt. De burgers en kooplieden leenen niet aen den adel, dan op panden, tegen den veertienden penning, gelijk door de wetten van het koningkrijk geregeld is. Men maekt een dubbel gefchrift van de hoeveelheid eu XXII. Deel. X foort  3iï De Nieuwe Reisiger. foort der goederen, in het welke de geleende fomme is uitgedrukt, met belofte van dezelve wedertegeven , mits drie maenden te voren waerfchuwende. Indien men drie jaren laet voorbij gaen, zonder de acbrerftallige renten te betalen , is het geöorlofd dé panden te Dantzich te verkoopen: zonder deze voorzorgen , zou men gevaer loopen van zijn goed te verliezen. :De Polakken maken geene fchulden , om landerijen te verkrijgen, noch om huizen te bouwen, maer om zich te voorzien van ftoffen, bontwerken, paerden, en voornamelijk goeden wijn van Hongarijen. De dorst naer rijkdom is bij hen met geene gierigheid gepaerd; nimmer was een landaert prachtiger noch verkwistender. Ik heb heeren , van een' middenmatigen rijkdom , gastmalen zien geven, waerin de wijn , de gefchenken in juweelen, pelterijen , Perfifche ftoffen, wapenen, paerden , enz., op meer dan tien duizend dukaten beliepen. De vrees voor de armoede fielt niet dan zwakke hinderpalen tegen de pracht en overdaed dezer trotfche Magnaten. Deze volken zijn vriendelijk en herbergzaem, en ontvangen de vreemdelingen met eenen ijver , dien men onder de andere landaerten niet ontmoet. Ik ken fommigen , die Franfchen, Italianen en Duitfchers, welken het geval bij hem geleid had, in hun huis ontvangen , hun de tafel gegeven, gefchenken ge- daen,  TwEEH. DRIEëNTAGCSENTIGSTE BrIEF. 3^3 daen, en ampten bezorgd hebben. Echter is het bijna altoos een grond van ijdele vertooning', die de verrukking hunner beleefdheid aenprikkelt ; terwijl zij, vermoeid van deze kostbare oplettendheden, fomtijds trachten omhet den perfonen, die 'er het voorwerp van geweest zijn, onaengenaem te maken. Luchtige vrienden, geene hardnekkige vijanden, Verflijten zij hunne dagen in een' gedurige* vloed en ebbe van oneenigheden en bevrediging'. Deze buigzaemheid van aert, die aen den'eenen kant hen «behendige hovelingen maekt, ftrekt aen de andere zijde om hun de beledigingen en weldaden fchielijk te doen vergeten : insgelijks behoeft men niet op hunne erkentenis te rekenen, noch voor hunne bedreigingen te vreezen. Dewijl de gefteldheid hunner regeringe hun duizend middelen verfchaft, om zich tot den rijkdom te verheffen, wordt hunne begeerlijkheid van de eerfte jeugd af ontftoken. Zij hebben altoos het algemeene welzijn in den mond , terwijl het bijzondere belang alleen hunne daden aenprikkelt en beftuurt. Men moet echter teeftaen dat de deugd , opregtheid i fïandvastigheid en onbaetzuchtigheid geene onbekende hoedanigheden onder hert zijn, en dat hunne geaertheid hen doet overhellen tot eene zekere zachtheid, die hen van groote misdaden aftrekt. Twee eeuwen leveren hier minder doodflagen, vergiftigingen en X % mi'  3&jE De Nieuwe Reisiger. andere foqrtgelijke buitenfporigheden op, dan 'er in twee jaren in de befchaefdfte Janden voorvallen. De Poolfche juffers zijn zachtzinnig, eerbser, befchaefd, eenvouwig in hare zeden, prachtig in haer optooifel. Zij dragen over rene vrij korte keurs, van eene zeer kostelijke ftoffe, een bovenkleed gelijk de keurs, met fabel bont gevoederd, zeer laeg afhangende en met gefteente verfierd. Het hoofd insgelijks opgepronkt, is met eene rijke muts bedekt. De meeste vrouwen van het hof kleeden en huiien zich op de Franfche wijs, en doen onze dragten uit Parijs komen, welken de kooplieden haer zeer duur verkoopen. Zij gaen niet uit, dan in eene karos met zes paerden , fchoon zij flechts de ftraet dwarsch over reden, doen zich des nachts door vierentwintig fakkels verlichten, en leiden met zich eene oude vrouw, welke men hofmeestres noemt , een' fchildknaep om haer den arm te geven, cn Moren om haren' fleep te dragen. De fchildknaep volgt haer te voet, en komt nooit in het rijtuig. Zij worden voor zeer deugdzaem gehouden , en maken geen misbruik van de vrijheid, welke zij genieten. Niet eveneens i3 het, heeft men mij gezegd, met de dochteren van het gemeene volk, welke hare eer niet achten te verliezen, door verfcheiden kinders van verfchillende vaderen voorttebrengen. Ook beletten haer diergelijke voorvalletjes niet echt-  TWEEH. DRIEëNTAGCHENTIGSTË BrTEF. 325 echtgenooten te vinden. , Deze dochters die. nen tot minnen voor de aenzienlrjke kinderen. De getrouwde vrouwen , onder de burgers, het gemeens volk en de boeren ; willen alleen de vruchten van haer huwelijk zoogen. De juffers betwisten aen de mannen de oeffenfpelen , de jagt en de tafel vermaken De Polakken fchijnen noch door de tegenfpoeden van anderen , noch door hunne eigen onheilen aengedaen. Zij zien hunne huizen, meest van hout gebouwd, afbranden, zonder ' zich bijna te gewaerdigen, hulp daeraen toetebrengen. Zij zijn zoo gehard in den arbeid, dat zij de Duitfchers beschouwen als teedere volken, die de moeijelijkheden van den krijg niet, gelijk zij, kunnen verdragen. Zonder, gelijk wij, akademiën te hebben, waerin men danfen, te paerd rijden en fcnermen leert', geven zij zich niettemin aen alle deze oeffenmgen over. Zij zijn van nature onbedwongen, en beminnen vurig het danfen, zingen en .fpelen. Men ziet kleene kinders zich, onder het zingen hunner voedfteren , op de maet bewegen, en boeren op de viool fpelen, terwijl zij eene fchuit, met koorn-geladen , op de Weisfel befturen. Wanneer deze lieden een' maeltijd geven, brengt ijder zijn' lepel, zijn mes en zijne vork met zich; want het is niet gebruikelijk dezelven op den disch te leggen, zoo min als tafeldoeken. Men vergenoegt zich met denzelven X 3 te  826 De Nieuwe Reisiger. te dekken met een' gefteven linnen ftrook, op het tafellaken genaeid, om de handen en den mond aftevegen. Als ijder binnen gekomen is, fluit men de deuren; en men opent dezelven niet, dan na dat men van tafel opgeftaen is, en het zilverwerk geteld heeft, uit vrecze dat de knechts eenige ftukken van het zelve mogtcn ftelen , om welke reden men geen fcleen tafelgoed op den disch legt. In de groote huizen is eene zael, tot de gastmalen gefchikt, waerin het buffet, of de aenrechttafel, door een hek afgefloten, met zilveren vaetwerk bedekt is. Boven het zelve plaetst men het muzyk, beftaende uit violen en orgeIcn. Zoo dra men aen tafel is, fnijdt ijder de helft van zijn brood , en geeft het aen zijnen knecht, met een teljoor vol vleesch, ,'t welk deze ftaende achter zijnen meester opëet. Indien de laetfte drinken eischt, fchenkt de knecht voor twee, en drinkt uit het zelfde glas, zonder het te fpoelen. Men brengt niets in de keuken te rug; de dienstboden maken zich meester van het overfchot; en de juffers vullen hare zakken of neusdoeken met ooft en drooge ingelegde vruchten. Demaeltijd wordt bijna altoos door den dans gevolgd. De koning eet zelden dan met de koninginne; maer wanneer hij op reis of op d.e jagt is, laet hij de edellieden , zelfs die geenen , welken hem in de kamer dienen, aen zijne tafel toe. Het zoude gevaerlijk zijn anders te handelen: Si-  TwEEH. DaiEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. 317 Sigismundus van Luxemburg, dien Lodewijk van Hongarijen tot opvolger verkozen bad, werd van de kroon' uitgefloten , omdat hij geweigerd had den Poolfchen adel met zich te laten eten. De mannen, en nog meer de vrouwen, gebruiken alle morgens een' heeten drank van bier, gember, dooijers van eijeren en fuiken De gewone maeltijden beftaen meest uit osfenen kalfsvleesch, 't welk uitmuntend in Polen is. Het fchapenvleesch is flechter dan in Frankrijk , en wordt alleen aen de knechts gegeven. Men kent hier geene andere dan graeuwe patrijzen. De hazen zijn 'er algemeen , de konijnen zeer fchaersch; en het gevogelte is 'er zeer overvloedig. Men eet 'er allerlei foort van wild , behalve het konijri, voor 't welk men denzelfden afkeer als voor de katten heeft. De ganzen , eendvogels en fnippen verfchijnen alleen des zomers. Des winters zijn de meiren en rivieren bevrozen; en deze vogels, die het water beminnen, zoeken gematigder luchtftreken. Men vindt in 'Polen korhanen, in Lithauwen faifanten en kiekens, en in Pruisfen trapganzen. Men doodt het gevogelte niet, dan op het oogenblik dat men het wil koken. Men discht op de beste tafels een' grooten fchotel met erwten, bedekt met reepen van geel fpek; en men eet'er vele paddenftoelen. Dewijl men 'er geenefoep maekt, is het vleesch minder gekookt dan het X 4 on"  328 De Nieuwe Reisiger. üiaze; en het afziedfel daervan .is finakeb'jker. Men ziet faufen van allerlei kleuren , gele gemaekt men faffraen , witte. met. room, graeuwe met uijen , jzwarte met pruimen; cn men doet'er veel fuiker, peper, kaneel, gember, kruidnagels, muskaetnoten, olijven' kappers, pijnappelkornen en korenten in. Deze volken eten veel visch en wortels, welken zij beter dan wij gereed maken. Zij hebben eene foort van gort, welke zij op de vleeschdagen met melk en boter bereiden; op de andere dagen disfehen zijze met olie op. Doch eenigen beginnen zich van dezen regel te ontflaen, voornamelijk des fiterdaegs. Men drinkt in Polen gemeenlijk bier, in Lithauwen mee of honigdrank ; en na den maeltijd, gebruiken de welgefteldc lieden een glas wijns. Men onderfcheidt twee foorten van meê, de witte en heldere; en beiden zijn zij aengenaem, fchoon met een' waschfmack, waeraen men zich echter gewent. Men roemt ook het bier van Warka, van eene amberkleur, 't welk de adel tot zijn gebruik doet maken. Het is zoet, prikkelende en llerker dan het geene de brouwers verkoopen. Men brengt hier den wijn van Honganjen, met osfen , door de we^en van den berg Krapath, in groote tonnen, die vijf of zes Franfche okshoofden inhouden. Men voert hem dus tot Krakau, verdeelt hem vervolgens in halve okshoofden , cn verfpreidt hem in de landfchappen door de W.eisfefa Wan-  TWEEH. DRTEëNTAGCHENTIGSTE BRIEF. 329 Wanneer hij goed is , loopt hij op vijftien Franfche guldens de Poolfche pot, die omtrent drie pinten van Parijs uitmaekt. Hieruit Oordeelt gij'wel dat de armen denzelven weinig drinken. De wijn van Italië komt over land; doch men vertiert 'er minder van, dan van dien van Hongarijen, niet alleen uit hoofde van de verheid , maer tevens omdat zijne groote zoetheid hem flechts bekwaem voor de vrouwen maekt. De Franfche en Rijnfche wijnen komen door de Baltifche zee te Dantzich. De brandewijn wordt hier van koorn gemaekt; maer dewijl hij zoo goed niet als de onze is, maekt het gemeen 'er bijna alleen gebruik van. De bruiloften en lijkftaetfiën zijn de twee gelegenheden , waerin de Polakken de beste fier maken , en den meesten wijn drinken. Een edelman, arm of rijk, houdt drie dagen lang open tafel, wanneer hij zich in den echt begeeft. Wanneer hij eene ftaetjuffer der koninginne trouwt, gefchiedt het huwelijk aen het hof; en de koning belast zich met de kosten van het gastmael. Men verkiest eene groote zael , waerin men drie tafels aenricht: hunne majesteiten zijn aen de eerfte, met de nieuwgetrouwden , den afgezant van den paus, de ambasfadeurs en'den primaet. De juffers, de rijksraden, alle de amptenaers, behalve die geenen , welke dienen moeten , bezetten de twee andere tafels. Men roept hen na elkanX j deren  33© De Nieuwe Reisiger. deren op, ten einde niemand zich dan volgens zijnen rang plaetfe. Men begint des avonds om zes uren; en men volhardt met drinken en danfen, tot twee uren in den morgenftond. Van tijd' tot tijd ftaen de rijksraden van tafel op gaen voor den koning de knie buigen, en drinken op de gezondheid van den vorst. Hoe duur de wijn van Hongarijen zij, men fpaert hem minder dan het water ; en ijdere juffer heeft ten minfte een twaelftal volle glazen voor zich , om op alle de gezondheden , welken men haer toebrengt, befcheidt te doen : de zedigheid vereischt dat zij 'er alieen met het uiterfte der lippen aenrake ; en 'er wordt meer wijn op de tafels geftort, dan men wezenlijk drinkt. De maeltijd geëindigd zijnde, begint de dans; en het bal wordt altoos door de oudftc vrouwen geopend. Gij zoudt in den aenvang meenen eenen omgang van nonnen te zien, zoo deftig en Jangzaem zet men zijne fchreden; maer het bedrijf wordt allengskens woelachtig en eindigt met een groot geraes. Den tweeden dag geeft ijder gefchenken aen de bruid; en niemand is 'er of vereert haer eenig Ituk van zilveren tafelgoed. Deze giften gefchieden in tegenwoordigheid der koninginne : zij , die dezelven aenbieden , vergezellenze met eene korte aenfpraek; en de kanfelier dezer vorftinne doet hot antwoord. Den derden dag geleidt men de jonge lieden in de kerk, onder het  Tweeh. DrieSntagchentigste Brief. 331 het geluid van keteltrommen en trompetten, hier en daer op uitftekken geplaetst. Dezelfde ftoet vergezelt, bij de te rugkomst, hunne majesteiten met de bruid in het huis van den brui • degom, alwaer het trouwbankétgegeven wordt. Na den dans gaet ijder naer huis; en de droefheid overmeestert de jonge vrouw. Defchaemte of het gebruik eiseht dat zij tranen ftorte, welken de bruidegom welrasch zal opdroogen en in vermaek veranderen. De lijkflaetfiën gefchieden hier roet zoo veel pracht, dat het begraven van eenen doode een fchouwfpel voor de levenden is. Het ligenaem wordt gevoerd op eene zegekar , getrokken door zes paerden , met zwarte overtrekfelen bedekt. Een groot rluwselen doodkleed van dezelfde kleur, met een kruis van rood fatijn, is op de lijkbus uitgeftrekt; en de diensboden, in rouwkleederen, houden de hoeken daervan op. Voor de kar gaen monniken, priesters en eene meenigte van lieden, dragende brandende fakkels. Drie mannen te paerd dragen de wapens van den doode, zijn'fabel, zijne lans en werpfpiets. Deze ftoet gaet zoo langzaem , dat de aenfehouwers allen den tijd hebben om hunne nieuwsgierigheid te voldoen. De dienst geëindigd zijnde, rennen de mannen te paerd met losfen toom voort, treden in de kerk, en gaen de wapens van den overleden tegen de lijkbus breken: men begraeft vervolgens den doode, en keert weder naer huis, om  532 ' De Nieuwe Relsigeü.. om deel te hebben aen een' grooten maeltijd, waeröp men zich dronken zuipt.. De man. -nen dragen rouw als in Frankrijk ; maer de vrouwen zijn gekleed mee eene grove zwarte ltoffe; en al haer linnen is een doek, die naer zeildoek gelijkt. Hoe aenzieniijker zij zbn, des te grover zijn de ftof en het doek. -Deze kleeding past niet kwalijk aen de weduwen , wanneer zij fraei zijn, Ik ben, enz. Warfchauw, den %?n van Ocïober, 1756. Tweehond. Vierentagchentigste Brief. Vervolg van Polen. Van Warfchauw, de Weisfel op reizende, komt men te Krakau , hoofdftad van opper of kleen Polen; maer men volgt den loop van dezen ftroom derwijze niet, dat men hem'niet fomtijds verlaet, wanneer men 'er door voorwerpen, de nieuwsgierigheid waerdig, van verwijderd wordt. Dus ter {linkerhand' afwijkende, bezochr ik het waiwoodfchap 'van Lublin, waerin niets dan deszelfs hoofdftad te zien is. Lublin, eene handeldrijvende ftad, van middenmatige grootte, omringd van graften en muren, met een kasteel.op eene ver-  Tweeh-. Vierentagchentigste Böef. 335 verheven'rots , op den oever eener kleene riviere, in een aengenaem en vrtfehtbaer ge* west, is wel bevolkt, wel gebouwd, en bevat vrij fraeije kerken. De Jezuiten onderwijzen . 'er de godgeleerdheid, wijsbegeerte, gefchichtkunde, wiskunde en befchaefde wetenfehappen. De Joden bewonen de voorlieden , en hebben 'er eene heerlijke fynagoge. De Latijhfche bisfchop van' Kiovië en zijn kapittel hebben de wijk naer deze ftad genomen, en houden 'er hun verblijf. De Rusfen hebben 'er eene kerk van hunnen eerdienst. De kooplieden komen van aüe kanten.naer Lublin, op de vermaerde jaerma-kten , die driemael 's jr.ers gehouden worden, en ijder den tijd van een jaer duren. Gij hebt ook gezien dat 'er de groote vierfchaer der regtszaken van kleen Polen op fommige tijden vergadert. Dit waiwoodfchap is één der geenen, waerin de meeste adel is; men telt 'er twee duizend kasteelen of huizen van edellieden. Het grenst aen dat van Sandomir, 't welk zijnen naem ontleent van zijne voornaemfte ftad, liggende op eene hoogte, bij den famenloop van de San en de Weisfel. Het is een vrij bekoorlijk oord, 't welk beltreken wordt door een zeer fterk kasteel, op eene rots gebouwd. Deszelfs ligging is zoo aengenaem, dat de groote Cafi-mir en verfcheiden zijner opvolgeren 'er een gedeelte van het jaer hun verblijf hielden, en dat men 'er nog-veel adel ziet. Te  J34 De Nieuwe Reisiger. Té Lublin zag ik, voor de eerlïemael iri Polen, de konfenilje, welke anderen de Kermis van het Noorden noemen. Gij weet dat men dezen naem geeft aen een kleen gekurveri diertje, vol van een purpervérwig fap, 't welk men, omtrent het einde van Juni, aen den wortel eener plante gekleefd vindt. Men ver. zamelt het in den zomerzonneftand, met eend foort van kleene fchup, op de wijs van eene tuinfpade gemaekt. Met de eene hand'houdt men de plant vast, en ligtze van de aerde op; en met de andere, gewapend met dit gereedfchap, doet men 'er de gekurven diertjes van af. De boeren verrichten dit werk met eene ongelofelijke behendigheid en vaerdigheid. Na de konfenilje van hare aerde gefcheiden te hebben , door middel van eene daertoe gemaekte zeef, dragen zij zorg ddt dezelve niet in wormtjes verkeere. Ten dien einde befproeijen zijzc met azijn , en brengenze in eene warme plaets, waer zij ze voor de zon blootftellen, omze te doen fterven. Somtijds feheiden zij de kleene diertjes van dcrzelver blaesjes, doorze zachtjes met het uiterfte van den vinger te drukken, en maken 'er kleene ronde klompjes van. Deze uitdrukking moet zeer oplettend en behendig gefchieden, dewijl anders het gekleurde fap , door eene al te fterke drukking ontbonden, zijne purperkleur zoude verliezen. De kooplieden koopen deze verf, op deze wijs bereid, veel durer, dan wan-  TWEÉH. VlERENTAGCHENTIGSTE BRIEF. 335 wanneer zij nog in het zaed is. De Poolfche heeren verpachten deze inzameling aen de Joden ; en deze verkoopenze aen de Armeniërs en Turken, dieze gebruiken om'er wol, zijdel,' leder, marokijn en de ftaerten hunner paerden mede te verwen. Hunne vrouwen bedienen 'er zich van, om hare voeten en handen met een behagelijk inkarnaet rood te maken. Kortom, men bezigt in de geneeskunst het fap, uit deze gekurven diertjes gedrukt, tot dezelfde gebruiken als de kermès. De ftad Rakow, vernield federt het einde der voorgaende eeuwe, lag in het waiwoodfchap van Lublin. Zij was vermaerd door het verblijf van den aertsketter Socinus, die 'er het middenpunt van zijnen godsdienst vestigde. Fauftus Socinus werd geboren te Sienna, uit een geflacht, bekend en aenzienlijk door verfcheiden regtsgeleerden, die zich een' grooren roem verworven hadden. Zijn oom, Lelius Socinus, een zeer geleerd man, had de eerfte gronden tot de Socinianerij gelegd, in fchadelijke gefchriften, die het hart van zijnen neef bedorven. Fauftus oeffende zich grondig in dezelven, en begeerde in den beginne geene andere leidslieden, in het ftuk van godsdienst, dan de werken van zijnen oom. Hij week echter van deszelfs leer in verfcheiden punten af, en nam deszelfs grondbeginfels niet aen, dan voor zoo ver zij hem overeenkomftig met zijne denkbeelden fchenen. Gebruik makende van  336". De Nieuwe Reisigek. van de vrijheid, welke Luther, Kalvijn era andere, hervormers namen, om de fchriftuur volgens hunne bevattingen uitteleggen , ging hij verder dan zij, ontkende de Godheid van Jezus Christus, en verwierp alle de andere verborgenheden van ons geloof. Hij hield ftaende dat d@ Heilige Geest geen onderfcbeiden perfoon was; dat niemand dan de Vader; eigenlijk God was; dat de fchrift dezen naerri niet aen den zoon van Maria gaf, dan uit hoofde van deszelfs verheven deugden ; dat God zijn welbehagen in hem gefchept had, als in zijnen beminden zoon; dat hij, hem met eene opperfte magt over alle de fchepfels begiftigd hebbende, hem waerdig gemaekt had om van engelen en menfchen aengebeden te worden. Alles, wat Jezus Christus tot onze zaligheid, gedaen had, beftond , naer zijne meening, alleen daerin, dat hij ons de waerheid onderwezen , ons een groot voorbeeld van deugd gegeven, en zijne leer door zijnen dood verzegeld had. De erfzonde, genade en voorbefchikking worden door dezen vrijdenker voor zoo vele ongerijmdheden en herfenfchimmen gehouden. Hij befchouwt de bondzegels als enkele plegtigheden, en beneemt Gode alle de eigenfchappen , die de menfchelijke reden fchijnen te ergeren. Zij, die zijne gefchriften gelezen hebben , weten welk geweld hij genoodzaekt is geweest aen de heilige fchriften te doen, om dezelve met zijne dwalingen overeen  ÏWEEH. VlERENTAGCHENTIGSTE BrTEF. £3? een te brengen. Wijders ziet men in zijné werken meer geflepenheid én fcherpzinnigheid, dan bondigheid en oordeel. Zij beflaen de twee eerfte deelen. van de boekzael' der Poolfche Broederen, welken naem men aen de Socinianen in Polen geeft. Hij heeft fierlijk gefchreven , en óp eene wijs, verre vervreemd van de oploopendhedcn vanLüthór en Kalvijn. Men verzekert zelfs dat hij, fchoon hij alle de ketters , door het getal zijner dwalingen en de ftoutheid zijner gevoelens, overtroffen hebbe, luttel gelegenheid gegeven heeft om zijne zeden te berispen. De gevoelens van Socijn haelden hem meenigvuldige vervolgingen op den hals. De Proteftamten en Katholyken verhieven zich te gelijk tegen zijne leer, en veroorzaèkten hem oneindig veel verdriet. Eindelijk , na vele togten, welken hij in verfcheiden kohingkrijken deed , vestigde hij zich in Polen , waer hij bijna niet geruster was. Hij ontving duizend beledigingen te Krakau, waer men veel moeite had om hem voor de handen van hetgraeuw te beveiligen. Hij verloor, in dezen oploop, een gedeelte van zijne huisfieraedjen, en eenige gefchreven werken, welken hij zeide met zijn bloed te hebben willen koopen, voornamelijk het geene hij tegen de godverzakers had opgefteld. ... Om in het vervolg diergelijke gevaren te ©ntwijken,. begaf hij zich. in een dorp bij een . XXII. Deel. Y Poolsch  338 De Nieuwe Reisiger. Poolsch edelman , waer hij ftierf in het jaer 1604, in den ouderdom van vijfenzestig jaren. Men ftelde op zijn' zerk een graffchrift, waervan dit de zin was: „ Luther heeft het „ dak van Babüon vernield , Kalvijn de mu„ ren van het zelve om ver geworpen , So„ cijn de grondvesten daervan weggerukt". Zijne gezindheid , verre van door den dood van haer opperhoofd te verzwakken , werd aenzienlijk door het groote getal van geleerden en voorname lieden, die 'er de grondbeg-'nfels van aennamen. De Socinianen, die in Polen ook met den naem' van Arianen bekend zijn, werden magtig genoeg om, op de rijksdagen, de vrijheid van geweten ie verkrijgen. Zij hadden zelfs te Rakow eene drukkerij en kweekfchool; doch zij werden 'er verjaegd in het jaer 1643. Het waiwoodfchap van Sandomir paelt aen het Poolfche Rusland , 't welk eertijds zijne eigen hertogen had. Het verloor den laetften in het jaer 1340; en Cafimir, bijgenoemd de Groote, die dit gewest overmeesterde, maekte het tot een landfchap van zijn koningkrijk.. Het beflaet twee honderd mijlen van het oosten naer het westen, en honderd twintig van het noorden naer het zuiden. Men noemt het ook rood Rusland , dewijl men wil dat men 'er veel rood hair ziet. Om eene diergelijke reden misfchien noemen het anderen ook zwart Rusland. Dit land is ongemeen vruchtbaer,  TwEEH. VlERENTAGCHENTIGSTÉ BrIBF. 339 bacr, cn zoude het nog meer zijn , indien het beter bebouwd ware ; maer de inwoonders, aen de lirooperijen der Eofakken en Tartaren onderworpen, verzuimen de zorg over de landerijen, en zaeijen niet meer dan tot hun onderhoud noodig is. Men verzamelt 'er eene groote meenigte van wasch en honig; de zwermen van vliegen vermeenigvuldigen 'er derwijze j dat de bijenkorven en de ftammen der boomen haer naeuwelijks kunnen bevatten. Het landfchap is dooi fteden met vischrijke rivieren en meiren, als de Nieper enNiester, die aen deszelfs twee einden vlieten , en dé Bug, die zijnen loop tusfchen deze twee ftroomen heeft. Dewijl dit land het licht des euangeliums van de Grieken ontving, was het natuurlijk dat het hunnen godsdienst omhelsde; maer de meesten der geenen , die denzelven hedendaegsch belijden , hebben de fcheuring laten varen, en zich met de Roomfche kerke verëenigd. De Eatholyke eerdienst is zelf de eerfte in waerdigheid, voornamelijk federt de inlijving van dit landfchap aen de kroon. Men fpreekt 'er eene bijzondere tael, die eene uitfpraek van het Slavonisch is. Het westelijke gedeelte wordt het eigenlijke Rusland , het zuidelijke Podolië geheten; en het derde, dat ten noorden is, wordt Volhinië genoemd, en grenst aen Lithauwen. Het eerfte wordt verdeeld in twee waiwoodfehappen, te weten, Y 2 Leo-  §48 D£ Nieuwe Reisiger. Leopol en Belzko, die hunnen naem vos hunne voornaemfte fteden ontleenen. Leopol, 't welk de Duitfchers Lemberg,en de Polakken Luouf heten, is de hoofdftad van geheel Ppolsch Rusland. Zijne grootte, zijn rijkdom,- zijn koophandel, zijne ligging aen de rivier de Peltew, zijne vestingwerken , zijne twee kasteden , zijne voorlieden, het getal zijner inwoonderen, huizen en kloostcren, de fchoon leid zijner kerken, zijne fchoien , zijn wapenhuis, zijn openbaer koornmagazijn, de belegeringen, welken het tegen de Zweden, Turken, Kofakken, Rusfen en Tartaren heeft uitgeftaen, alles loopt famen, om deze ftad eene der gewigtigfte fteden van het koningkrijk- te maken. Zij is de zetel van een' palatijn, van een' kastellaen, van een' ftarost, van een landgeregt, van een' landdag, vaneen' Roomfchen aertsbisfehop,. van een' Griekfehen bisfchop , van een* Armenifchen aertsbisfehop , van eene ftichtinge voor de leeröeffening' der godgeleerdheid, voor de zendelingen van den paus, voor den jongen adel. De hoofdkerk is een heerlijk gebouw; en het klooster der Dominikanen, waerin men eene beeldcenis der heilige Maegd eerbiedigt, heeft zijns gelijk niet in geheel Polen. De aertsbisfehop is tegenwoordig de tweede kerkvoogd van het koningkrijk, en regeert de ftad zoo wel in het weereldlijke als in het geestelijke. De inwoonders zijn eene ver-  TwEEH. VlERENTAGCHENTTOSTE BrTEF. 341 vermenging van verfcheiden landaerten; de P oteftanten worden 'er niet geduld; maer de Joden hebben 'er twee fynagogen. De ajidere merkwaardige plaetfen van Pooisch Rusiand zijn dc ftad Presmils, aen de rivier de San , waer twee bisfchoppen , een Latijn* fche en een' Griekfche, een kasteel en eene kweekfchool zijn ; de ftad Chelm , die ook hare twee bisfchoppen , een kasteel en een regthuis heeft; de ftad Halitz, aen den Miester, waer oudcijds de prinfen van Rusland en twee aertsbisfchoppen hup vei blijf ha Jden; de ftad Jaroflou, die een kasteel, eene kweekfchool en meer dan twee honderd Joodfche huisgezinnen heeft; de ftad Belz, hoofdftad van het waiwoodfchap van dien naem, liggende in moerasfen, cn waervan alle de huizen van hout gebouwd ziju; de ftad Samostz met een kasteel en eene hoogefchool, die in verval is; de ftad Karva, waer de koning Augustus de IL, drie dagen lang, den Czaer Peter onthaelde; en de koopfteden Krosno, ftestow, Brezan en Sambor', die een gedeelte der inkomften voör de tafel des konings uitmaekt. Om u niet meer te vermoeijen, door eene meenigte van vreemde namen, welken gij bezwaerlijk zoudt uitfpreken , zal ik niet meer dan de hoofdlteden der andere waiwoodfchappen acnhalen. Kaminieck, in opper Podolië, wordt voor de fterkfte plaets van Polen gehouden. Een grootnertog van Lithauwen, Y 3 die  34& De Nieuwe Reïsiger. die dit landfchap den Tartaren ontroofde, ftichtte- deze ftad in het begin der veertiende eeuwe. Zij ligt op eene fteiie rots, omringd van de riviere de Samotcie en een' grooten kring van bergen. Twee bisfchoppen, een Griekfche en Latijnfche, verdeden het kerkelijke, en de palatijn, kastellaen en ftarost het weereldlijke regtsgebied. Daerenboven is 'er een kasteel en eene kweekfchool. Bracklau, aen de Bug, in neder Podolië wordt ook de ftad van St. Peter genoemd, om dat het deszelfs beeldtenis in zijne wapens voert. Dit is alles, wat men u kan zeggen van deze groote ftad , die niet anders dan uit barakken of hutten beftaet. Men kent bijna niet anders dan deze wijs van bouwen in geheel opper en neder Volhinië. Luzko , deszelfs hoofdftad , niettegenftaende zijne twee bisfchoppen, zijn' palatijn, kastellaen en ftarost, zijn landgeregt en zijne kweekfchool , vertoont overal niet dan houte huizen. De Latijnfche bisfchop , zijn kapittel en de Jezuiten hebben hnn verblijf op het kasteel. De Joden drijven 'er allen den koophandel. De godsdienftigen verzuimen niet, in dit landfchap , eene beeldtenis der heilige Maegd, waeraen men wonderwerken toefchrijft , te bezoeken. Zij draegt eene gouden kroon, die haer door den paus gezonden werd , in bet jaer 1753? en welke men haer, met groote plegtigheid, op het hoofd zette. Om  TvviïEH. Vierentagchenttgste Brief. 34.3 Om niets te vergeten van het geene ik te Luzko gezien heb, zal ik u fpreken van eene zekere ziekte, die in Polen regeert, en welke ik in geen eenig ander land gekend heb. De geneesheeren noemenze Plica; maer niemand van hun verklaert 'er- de oorzaek van. Alle de hairen van het hoofd vereenigen zich, verwarren zich in één, en kleven op eikanderen; en in dezen ftaet, groeijen zij ongemeen, en hangen fomtijds vrij laeg, zonder dat men hen kan ontwarren. Men zoude hen niet beter kunnen vergelijken, dan bij de lange en vuile hairftrengen van een' waterhond, dien men in langen tijd niet gefchoren heeft. De Polakken , altoos tot de bijgeloovigheid geneigd, zeggen dat deze ziekte de uitwerking is van .eenen inval der Tartaren, die, veel volks gedood hebbende, eene groote meenigte van menfehenharten, door hen vergiftigd, in het water wierpen. De vreemdelingen fchrij ven dezen ramp toe aen de onzindelijkheid der inwoonderen, en aen hun verzuim om zich te kemmen; maer hoe groot men dezelve veronderftelle, zij zoude zulk eene vreemde uitwer: king, en in zoo weinig tijds, niet veroorzaken; want de kwael komt fomtijds in éénen nacht. Het is insgelijks eene dwaling te gelooven dat het bloed uit het hair ftroomt, wanneer men het afnijdt; vericheiden lieden heeft men het altoos ftraffeloos zien doen. Niettemin zeggen eenigen dat zij, na het afgefneden te hebben, Y 4 het  344 De Nieuwe Reisiger. het gezigt bedwelmd gehad, en pijn in alle de leden gevoeld hebber.. Deze ziekte tast ooi? • de honden , paerden en andere dieren aen. De vreemdelingen zelfs zijn 'er niet van bevrijd ; maer zij maken in 't geheel geene zwarigheid om zich het hoofd te laten fche. ren. Uit zwart Rusland komt men in het waiwoodfchap van Krakau , het eerfte van het koningkrijk, waerin men zilver- zout- lood- ep kopermijnen vindt. De ftad, waervan het den naem draegt, is 'er de hoofdplaets van; en tevens is zij het van geheel opper Polen. Men fchnjft derzelver ftichting toe aen Krakus,, één' der eerfte oppervorften des lands , en vader van die verroerde Venda , die haren maegdom toewijdde aen den'god Van den ftroom, die de ftad bcfpoelt.' Deze plaets is groot, fraei, rijk, wélbevolkt en zeer handeldrijvende. De huizen , voor het grootfte gedeelte van vijf verdiepingen, zijn van fteen , en de ftraten breed en regt, doch onzindelijk, dewijl zij, m een dal liggende, zeer aen den toevloed van fb'jk onderhevig zijn. Ik kan , in hoedanigheid van Fransman, niet voorbij u te herhalen dat deze edele en aloude Itad, liggende aen het eind van eene wijduitgeftrekte vlakte, op de oevers van de Weisfel , pronkt met eene ftichting', die onzen landaert eer aendoet. Hare hoogefchool, de. vermaerdfte van het koningkrijk , welke men de  TwEEH. VlERENTAGCHENTIGSTE BRIEF. g4J de Sorbonnc noemt, is wezenlijk hare geboorte verfchuldigd aen leeraers van Parijs, die door Cafimir , in de veertiende eeuwe, beroepen werden. Voor de keus van het tooneel, verricht Polen, gelijk Frankrijk , de zalving zijner koningen, dat is , het geleidt hen, met groote kosten, in eene Itad , min gerijffelijk, min fraei dan de hoofdftad, te Krakau. Men verdeelt deze Itad gemeenlijk in vier deelen, die met de vior punten der weereld overeenkomen- De westzijde is eigenlijk de aloude ftad, waerin het paleis der koningen en de hoofdkerk gevonden worden. Het eerfte, waer deze vorften hun verblijf hielden, eer zij hunnen zetel naer Warfchauw oyerbragten, is gefticht op eene hoogte, en werd voor een uitmuntend ftuk der bouwkunde gehouden. Het werd door de vlammen vernield, gedurende dc laetfte burgeroorlogen van het koningkrijk. Het geene 'er overblijft is omringd van muren , torens en bolwerken, die het zelve het aenzien eener ftad geven. De hoofdkerk , twee andere kerken en verfcheiden huizen maken een gedeelte van dit gefticht uit. Deze hoofdkerk draegt den naem van St. Staniflaus, bisfchop von Krakau, dien Boleflaus met eigen hand doodde, ter plaetfe zelve , waer het altaer is. Men bewaert 'er de pverblijffels van den heilig in eene zilveren lijkbus. De kerk is ruim en fraei, doch fcheen Y' 5 mij  j4<5 öe Nieuwe Reisiser. mij te fmal voor hare lengte. Het koor js fchoon verfierd; en de buik der kerke pronkt met de praelgraven der koningen , die 'er hunne graflieden hebben. Men zingt 'er den goddelijken dienst nacht cn dag , zonder ophouden ; en men bewaert 'er eene rijke fchatkist, als ook de juweelen en de fieraedjen, die op den dag der zalvinge dienen. De inkomften van den bisfchop overtreffen die der andere kerkvoogden van het koningkrijk, en zelfs die van den primaet. Zijn kerkelijk regtsgebied ftrekt zich uit over drie waiwoodfehappen van kleen Rusland; doch fchoon zijn zetel de alöudfte is , heeft hij geen' rang, in de vergaderingen, dan naden aertsbisfehop van Lcmberg of Leopol. Zes bisfchoppen van Krakau zijn met den kardinaslshoed vereerd geworden. De kerk was eertijds een aertsbisdom ; maer deze waerdigheid werd verloren in den perfoon van een' zekeren Lampertus, die. van een vermogend geflacht zijnde, verzuimde naer Rome te zenden , om gewijd te worden. Het kapittel dat niet dan ui't-edelen beftaet, behalve zes waerdigheden , welke voor perfonen, die een' fchoolrang verkregen hebben , bewaerd worden , wordt voor het kweekfchool der bisfchoppen van Polen gehouden. Dit ftieht bevat agttien honderd kerfpellen; en men ziet 'er verfcheiden groote abtdijen. Die van Tyniek, liggende aen de Weisfel, eene  TWEEH. VlERENTAGCHENTIGSTE BRIEF. 347 eene Franfche kleene mijl van deze ftad, werd gefticht, onder den regel van St. Benediktus en de afhangelijkheid der abtdije van Cluny, door Cafimir den 1", die het kleed van deze Orde gedragen had. Zij heeft derzelver juk afgefchud onder den kardinael van Lottheringen, eerften ongeordenden abt van Cluny, en werd, op hare beurt, de hoofdplaets van alle de Beniktijnerkloosteren in Puien , die , even als zij, van dezelfde abtdije afhangende, zich federt in eene geestelijke broederfchap verëenigd hebben. Een andere wijk van Krakau, de ftad van Cafimir geheten , omdat deze vorst dezelve heeft doen bauwen, bevat de hoogefchool en verfcheiden kollegiën. Niet ver van daer is eene fynagoge, die aen meer dan twintig duizend Joden dient; ook zijn 'er heerlijke kerken , onder welRen die der Dominikanen is, waerin men de heilige overblijffels vau St. Hyacinthus bewaert. Het was een monnik van hunne Orde , in Silezië geboren , die het kleed aennam uit de nanden van hunnen ftichter te Rojne, en, in zijn vaderland wedergekeerd , aldaer verfcheiden kloosters ftichtte. Hij ging het geloof in het Noorden prediken; en na een groot aental van afgodendienaren en fcheurmakeren bekeerd te hebben , overleed hij te Krakau. De Joden , oudtijds door de ganfche ftad verfpreid, mogen niet meer wonen dan in de wijk  348 De Nieuwe Reisiger. wijk van Cafimir, die door eene brug aen de oude ftad gehecht is. De oorzaek van deze verandering' komt door een' brand, die een gedeelte van de huizen vernielde Men verdreef de Jode'n uit die geenen, welken zij tot dien tijd toe bewoond hadden, en verbande hen allen in dit oord. Krakau, in zijn geheel genomen, dat is, met zijne twee voorfteden, die twee andere wijken uitmaken, is omringd met dikke muren, verdeedigd door fterke torens. Men telt eimeer dan vijftien kerken, waervan eene der. fraeifte die der heilige Maegd is. Het ftaet aen het eind van een plein, waeröp tien groote ftraten uitloopen. De meeste inwoonders zijn vreemdelingen, en dc werklieden.bijna allen Duitfchers. De burgers hebben het voorregt om zich, van de vonnisfen der ftad, alleen op den koning te beroepen ; en den vorst kan hunne zaken niet uitwijzen, dan in de ftad zelve. De palatijn heeft het regt om de magillraten te verkiezen, maer niet omze aftezetten. Het vuur en de pest hebben 'er groote verwoestingen aengericht, voornamelijk het vuur, 't welk de ftad meer dan tienmael gedreigd heeft geheel te verflinden. De Duitfchers en Italianen maekten 'er eertijds den koophandel zeer bloeijend; doch tegenwoordig is hij fterk verminderd; en in het algemeen heeft deze ftad van haren alöuden luister veel verloren. Het platEe land in de nabuurfchap is nog  TWEEH. VlERENTAGCHENTIGSTÉ BrIEF. V^J nog met lusthuizen vervuld, lvomnik is een koningklijk kasteel , vanwaer de nieuw verkozen koningen hunne intrede in de hoofdftad deden. De abtdij van Claratumba, van de Orde der Citcaux, bevat bet praelgraf der koninginne Vanda; en men houdt 'er eene fchool, welke door de jonge monniken dezer Orde bezocht wordt. Buiten twijftel hebt gij hooren fpreken van de vermaerde mijnen der kleene ftad Wiliska, in de nabuurfchap van Krakau, welken het geval deed ontdekken, terwijl men naer een' put graefde, omtrent het midden der dertiende eeuwe, en die zout aen het ganfche koningkrijk verfchaffen. Men daelt 'er in neder door acht openingen , waervan 'er zes op het platte land , en twee in de ftad zelve zijn. Deze laetften dienen om 'er de arbeiders intelaten, en het zout uittehalen, de anderen om 'er -het hout en den anderen voorraed intewerpen. Deze openingen zijn vierkant, en vier voeten breed: zij hebben van boven een groot rad, 't welk een paerd doet omdraeijen; en door middel van een dik touw , laet men 'er de nieuwsgierigen , die de mijn willen zien, in afdalen. ^ Indien gij u herinnert op welke wijs ik eertijds de fpelonk van Antiparos bezocht, zult' gij ligtelijk begrijpen, hoe men in de onderaerdiche gewelven van Wiliska komt, Ken der arbeidercn maekt zich met een kleen touw aen het  35o De Nieuwe RêisïgE*. het groote va:t; en den vreemdeling in zijne armen nemende, geeft hij het teeken, 't welk het rad doet omdraeijen. Dewijl 'er gemeenlijk vele perfonen te gelijk in gaen, is het gebruik, wanneer de eerfte omtrent dertig voeten afgedaeld is, dat een tweede arbeider, op dezelfde wijs vastgemaakt, zich met een' anderen perfoon belast, en zoo vervolgens, zoo lang 'er nieuwsgierigen zijn, die willen afdalen. Het is niet zeldzaem 'er veertig aen het zelfde kabel te zien hangen. Wanneer eens het rad met draeijen aen den gang is, houdt het niet op* voor dat ijder zieh om laeg bevindt. Deze afdaling gefch'iedt waerlijk zeer langzaem; en ijder heeft den tijd om te overwegen hoe ligtvaerdig hij zijn leven in gevaer gefield heeft. Men komt dus, in deze naeuwe en duistere ruimte, tot de diepte van zes honderd voeten $ welken de vrees en het verdriet van den togt nog grooter doen fchijnen. Zoo dra de eerite mijnwerker den grond bereikt heeft, maekt hij zieh van het touw los, en fielt den geenen, met wien hij belast is, in vrijheid. Als het ganfche gezelfchap beneden is, fleekt men eene lamp "aen, met welke men het zelve, door naeuwe en bogtigé wegen, gedurig naer eene grooter diepte ge. leidt. De koude, de dampen, de duisternis dezer oorden, alles werkt mede om het zelve berouw over zijne onderneming te doen hebben: niet dan aen het einde wordt men vergolden  TwEEH. VlERENTAGCHENTIFSTE BrIBF. 351 golden door een wonderlijk fchouwfpel, dat alles, wat men konde verwachten, overtreft. Wanneer men niet verder heeft aftedalen , bevindt men zich in een duister hol, volkomen befloten aen alle kanten Gedurende den togt, veinst de gids groote vrees te hebben dat de lamp hem zal begeven ; maer naeuwelijks is men in deze plaets gekomen, of hij bluscht dezelve uit, als of het bij geval gefchiedde; en na dat hij geveinsd heeft eenigen tijd rond te tasten, neemt hij den geenen, wien hij ten gids verftrekt, bij de hand, en leidt hem binnen in de mijn. Hier wordt men door de zeldzaemfte verwondering getroffen: men ziet ftraten, pleinen, verwulfde wegen, huizen, rijtuigen en menfchen, verbeeldende vrij wel eene onderaerdfche ftad , uitgehold in eene rots van zout, glinfterende gelijk kristal. De verwulven zijn onderfteund door pilaren van dezelfde bergftoffe, die ook de zolder en den vloer uitmaekt, zoo dat men in een gebouw van het zuiverfte glas meent tc treden ; en dewijl men 'er, voor het algemeene gebruik, gedurig licht brandt , vormt deszelfs weêromkaetfing op de mijn den levendigften luister en het aengenaemfte gezigt. Somtijds is het zout, gelijk de kostelijke gefteenten , geel, groen, rood en blaeu w gekleurd; en fommigen dezer pilaren gelijken naer. klompen van robijn, esme^aud, amethist, fafier, enz. Behalve de verwmlven, pilaren en andere werkftukken der  35& De JNieuwe Reisiger. der kunst', ziet men 'er nog van dje wonderlijke gedaenten , welken de grilligheid der nature alleen kan gevormd hebben. ■ In verfcheiden oorden van deze ruime vlakte, ziet men de hutten der mijnwerkeren en hunne huisgezinnen. Eenigen zijn verfpreid, anderen bij eikanderen verzameld, en maken foorten van dorpen uit. Deze arbeiders hebben zeer weinig gemeenfehap met de weereld, die boven hen is; verfcheiden worden in deze diepe verblijfplaets geboren, en brengen 'er hun leven door, zonder zich te bekommeren om het daglicht te aenfehouwen ; anderen komen 'er dik wils uit, om de bovenlucht inteademen. In het midden der vlakte , bcfchouwt men den grooten weg , die naer de opening der mijne loopt, en bezet is met een groot aental van rijtuigen , beladen met klom-, pen zouts, welken men voert terplaetfe, waer het touw hen moet optrekken. Men houdt, ten dien einde, vele paerden, die, eens in deze orideraerdfche gewelven gekomen, nimmer daer weder uit gaen. Zij worden gemeenlijk blind , wanneer zij 'er eenigen tijd in geweest zijn; doch zij zijn daerom niet minder nuttig, en doen denzelfden dienst. De werktuigen, waervan de arbeiders zich bedienen, zijn houweelen , hamers en fcharen , waermede zij het zout fnijden, in de gedaente van' breede rollen, die omtrent twee of drie honderd ponden wegen. Vervolgens maekt men- ze  TwEEHVVWeNTAGCHENTISSTE BRIEF. 353' ze tot kleener brokken, welken men naer de molens zendt; en van de fijnfte en doorfchijnendfle ftukken maekt men kleene juweelen, welken men fomtijds voor kristal uitgeeft. Aen alle kanten ontdekt men kleene kapéllen , gemaekt in holten, waer altoos eene wasfehen kaers brandt, voor de beeldtenis van eenigen heilig ontftoken. De plaetfen, waer men het zout uitgéhaeld heeft, noemt men kamers; eh fommigeh zijn ruim genoeg om eene kerkte vormen. Anderen dienen tot hooimagazijnen» anderen tot ftal 1 en voor de paerden. Men telt, in deze onderaerdfche gewelven , wel zes honderd arbeiders , die jaerlijksch zestig millioenen ponden zouts uitgraven en bereiden. Deze mijnen zijn altoos aen de koningen van Polen toegewezen, tot onderhoud van hunne tafel, en brengen een inkomen van meer dan honderd duizend kroonen op. Het huis van Moritein bezit , door opvolging, het ampt van beftuurder dezer zoutmijnen, en trekt 'er een aenmerke'lijk voordeel van. Men verdeelt jaerlijksch aen den adel veertig of vijftig duizend tonnen van dit zoüt, 't welk hij flechts tegen een derde van deszelfs waerde betaelt. Deze mijn is zoo uitgeftrekt, dat menze naeuwelijks in eene week zoude kunnen doorkruifen. Het is eene gelukkige en wonderbare omftandigheid , dat 'er eene bron van zöet water, genoeg om alle derzelver bewoon«lers te voorzien, midden doorftroomt. Men XXII. Deel. Z vindt  354 De Nieuwe Reisigbe. CSE •1WMU ^T 'T '35*Tv .Ti hm vipdt 'cr ook zout water, 't welk men dpet ui'wacsiémen , om er zout uittetrekken; doch he: ieive is zoogoed niet als het andere. Wanneer 'er veel regen op het aerdrijk valt, wordt het zout der. mijne fmakeloos; en men moet zich dan bedienen van werktuigen , om het re >< iiwater aftekeeren. Somtijds verheffen zich, ifi déze onderaerdfche gewelven, zulke hevige winden, dat men moeite heeft om zich ftaende te houden Cc lucht is 'er ongemeen koud, en belaedt zich, iri eenige plaetfen, dermate niet falpetergeest , dat men 'er met geene ontftoken kaers durft naderen uit vreeze van haer te doen ontv lammen. Het geene de vreemdelingen voornamelijk bevreesd maekt , wanneer zij deze verfchijnfels befchouwen, is de noodzakelijkheid om door zulk ten' ongemakkelijken weg weder te moeten opflijgen Het wccorigheden fchuldig zouden maken, binnen vierentwintig uren met den dood geftrafÊ zouden worden. De aertsbisfehop van Gnefne maekte een' nieuwen kanfelier van het koningkrijk, een' geheimfchrijver , een' bijzitter-van de vierfchaer' des geregts, en een' bewindsman tot de befturing der ltaetszaken. De grootmarfcbalk deed, op ftraf van boete en gevangenisfe, verbieden bij nacht in de ftraten van Warfchauw zonder licht te verfchijnen , en oproerige gefprekken over de regering te houden. Men befliste ook dat men in de zekerheid der grenzen zoude voorzien ,• dat men genanten aen verfchillende hoven zoude zenden, en dat de algemeene bevelhebbers , door de rijksraden onderfteund, de rust zouden handhaven , zoo binnen als buiten het koningkrijk. Eindelijk befloot men der Czarinne den tytel van keizerinne, en den keurvorst' van Brandenburg dien van koning van Pruisfen , welken zij nog niet erkend hadden , te geven , op voorwaerde dat deze twee Mogendheden zich zouden verbinden, geepe den minften eisch, de eerfte op het Rusfifche Lithauwen, de twee-  BiJVOBGSEL, WEGENS POLEN. $?1 tweede op het Poolfche Pruisfen te maken, Katharina de lb fchreef aen den primaet, dat zij alle mogelijke middelen zoude in 't werk ftellen, om te beletten dat de vrije verkiezing van een' nieuwen vorst geen' aenftoot lede; en de koning van Pruisfen deed eene keur afkondigen , door welke hij aen alle zijne onderdanen verbood eenig geweld te gebruiken, of eenige handdadigheid te plegen tegen de Polakken , voornamelijk gedurende het ledigftaeri van den troon. Na zulke ftellige verzekeringen , werd de algemeene rijksdag te Warfchauw bepaeld in de maend Januari 1764; en dewijl de wetten van het koningkrijk den adel het regt vergunnen om naer de kroon te ftaen , ftelden zich de prins Czartörinski, de graef Poniatowski en de veldheer Braniki onder het getal der mededingeren. Hierbij voegde zich de prins Xaverius van Saxe, die, gedurende het leven van zijnen vader , de vriendfehap der voornaemfte leden van' het Gemeenebest had weten te verkrijgen. Niettegenftaende het woord van den koning vsn Pruisfen en de Czarinne, was men overtuigd, dat, deze twee Mogendheden heimelijk befcherming verleenden aen den graef Ponia. towski, wien Katharina, door haren afgezant, het lint der ridderorde van St. Artdréas, met een' degen met diamanten verfierd , en eene fomme van negen duizend dukaten deed ter Aa a hand5  374, Bijvoegsel, wegens Polen/ hand' ftcilen. De koning van Pruisfen zond hem het lint van den zwarten arend, en verzekerde hem, dat hij de uitvoering van deszelfs ontwerp met al zijn vermogen zoude bevorderen. Op denzelfden tijd zag men een' brief vart den Grooten Heer te voorfchijn komen, door welken zijne hoogheid verklaerde zich te willen fchikken naer de inzigten der geenen, die de vrijheid der verkiezinge begeerden; maer van alle dc gefchriften, welken de oppervortterj , die belang in de benoeming van een' koning van Polen hadden, toen uitgaven, waren 'er geene dan de verklaringen der hoven van Weenen en Verfaiiles, die overeenkomflig met de gevoelens van de grooten des landaerts , en ftrijdig met de oogmerken van de Czarinne en den koning van Pruisfen fchenen. De Rusfifche krijgsbenden overftroomden de grenzen, en verontrustten de vrijheid der landdagen. Anderen drongen binnen in het koningkrijk : anderen trokken in Lithauwen. , De Poolfche heeren gaven betuigfchriften' uit , om zich over deze geweldadigheden te beklagen, en deden vertoogen aen de kei. zerin van Rusland , welke antwoordde dat haer eenigsf, oogmerk was ben tegen allen aer> yal te befciiermen. Ten zelfden tijde ontfbnd 'er in Lithauwen een bondgenootfchap van meer dan vijfduizend edellieden, die, te WiL na vergaderd zijnde, niet ontveinsden dat zij zich  Bijvoegsel, wegens Polen. 373 zich vleiden door de Rusfen onderfteund te zullen worden. Op den dag, toen de rijksdag geopend wierd, plaetfte men verfcheiden wachten van Kofakken op de kruisftraten van Warfchauw , en omftreeks het kasteel. Naenweüjks had men de zittingen geopend, of men zag in alle de hoe. ken der zael' de bloote fabels en degens zwieren. De landbode van Krakau, Mokronowski, die geëischt had dat de vreemde krijgsbenden de vergadering zouden verlaten, zag zich op het punt om deze daed van vaderlandsliefde met zijn hoofd te betalen. De prins Czartorinski en eenige anderen wierpen zich fchielijk voor hem, en ftuftten tweemael, door hunne poogingen , de woede der oproerigen. Mokro. nowski, in het midden van het gevaer gerikt, itak zijnen degen weder in de fchecde; en zich met gekruiste armen vertoonende voor de geenen , die hem dreigden , zeide hij tot hen: „ Indien gij een flagtoffer moet hebben, hier „ ben ik; maer ten minfte zal ik vrij fterven, „ gelijk ik geleefd heb ", Uit hoofde van deze wanorde , werd de landaert in twee aenhangen verdeeld. Die van den grootmarfchalk der kroone, door den naem van Saxen onderflïheiden, had aen zijne zijde het grootfte gedeelte der krijgsmagten van het Gemeenebest ; maer die van Poniatowski bevond zich de fterkfte, door de ondersteuning der vreemde Mogendheden, en een A a 3 groet:  3F4 Bijvoegsel; wegens Polen. groot aental van heeren, aen zijne belangen verknocht. Men bevestigde het bondgenootfchap van Wilna, 't welk door den aertsbisfehop van Gnefnc, en alle de Magnaten, die 'zich te Warfchauw bevonden , geteekend werd. Deze heeren hielden meenigvuldige vergaderingen, om over de punten, die het qhderwerp van den aenftaenden rijksdag moesten zijn, te bcraedflagen; en men ftelde vast, dat de nieuwe koning van Poolfche ouderen geboren, aen de Roomfche kerk verknocht, jh het regt en de inzettingen van het koningkrijk onderwezen, met de vereischte hoedanigheden begaefd, en niet al te ver in jaren gevorderd moest zijn, dat hij zich altoos op de Poolfche wijs moest kleeden , en dat ijder, 'die ondernemen mogte een' vreemden prins op, den troon te plaetfen, als een vijand van het vaderland befchouwd, en van alle zijne bezitingen beroofd zoude worden. De primaet, (Teheel aen Poniatowski overgegeven , ftelde toen een algemeen bondgenootfehap voor, 't welk eene gemeene zaek met dat van Lithauwen zoude maken. Het zelve werd nog aenzienlijker , door. de bijkomst der bijzondere bondgenootfehappen, #'t welk ijder waiwoodfchap in zijn regtsgebied moest vormen. Ondértusfchen was men bedacht om de landboden met den rijksraed te verëenigen; en in de redevoering , welke de aertsbisfehop van Gnefne °P den beroepingsrijksdag uitiprak, fchets-  Bijvoegsel, wegens Polen. 375 fchetste deze kerkvoogd het tafereel der onlusten, die het koningkrijk verfcheu den. „ Wij „ wanen, zeide hij. een vrije en onafhange, lijke landaert te wezeia; en wij zim onder , het juk der flavermj'. Wij ondervinden " alle de onheilen dezer dienstbaerheid ; en ',' wij hebben geene genoegzame kragt om ons , zeiven te raden , noch genoegzame kloek\ moedigheid om ons lot te verbeteren. Onze " rampen aen ons gedrag te wijten hebbende, l, kwijnen wij onder den teugel der vreeze. Wij ïl hebben niets, waeröp wij kunnen rekenen, „ noch raadsvergaderingen , noch fterkten, „ noch bezettingen, noch grenzen voor aen„ vallen beveiligd, noch leger tot onze ver„ deediging. Dit rijk is gelijkvormig aen een' „ open huis, aen eene woning door de winden „ ontrampeneerd , aen een gebouw zonder 5, bezitter, en op het punt om op zijne wag„ gelende grondvesten inteftorten. De wetten „ zijn zonder werkzaemheid, en de moesten '„ verachtelijk gemaekt, de vierfcharen tegen de „ misdaden afgefchaft, de meineedigheid ge„ duid, de vrijheid onderdrukt door het ge]y geweld' en door eene willekeurige begeerte, „ de koningklijke fchatkist verminderd, door het invoeren van vreemd geld . de fteden % ontvolkt en beroofd van de voordeden des j, koophandels, enz. Welke denkbeelden moe„ ten de naburige volken niet van onze wan„ orden vormen? Sommigen verheugen zich Aa4 »iö£t  376 Bijvoegsel, wegens Polen. „ met de vleijende hoop' van verdeeldheden, „ die hun de overweldiging van het komVk „ rijk gemakkelijk maken , onder ons te zul„ len verwekken: andere volharden met on,s » Soud' onze bezittingen, onze rijkdommen J? uit onze handen te rukken". Het algemeene bondgenootfebap van Polen, met dat van Lithauwen verëenigd, zond den grootbeamptfehrijver der kroone, om onderiteuning van het hof van Petersburg te verzoeken; en om een volledig bewijs van zijne goede verftandbouding' met de Muskoviten te geven , bevestigde het den' hertog van Bjtron m deszelfs regten op Koerland Om echter de wetten, die de vreemde krijgsbenden verboden het keurveld te naderen, niet te overtreder. , hielden zich de Rusfen drie of vier franfche kleene mijlen van Warfchauw; en dewijl de beroepingsrijksdag het lot van het koningkrijk moest beflisfen , Helde men, op verfcheiden plaetfen, een' plegtigcn dank- vasten bededag in, om de zegeningen des Hemels, over de gewigtige verkiezing van een' nieuwen koning, aftefmeeken. De vergaderde Staten benoemden den graef Somowski tot marfchalk van den rijksdag; en zoo dra dezelve geopend was, twijffelde men met meer of de graef Staniflaus Poniatowski, opperbroodmeester van Lithauwen, den voorrang boven zijn mededingers zoude hebben. AUe de gemoederen hadden zich ten zijnen ' voor.  Bijvoegsel, wegens Polen. 377 voordeele verëenigd: alle de ftemmen waren hem toegedaen ; en hem ontbrak niets meer dan de plegtigheden der verkiezinge, om hem op den troon te plaetfen. Men merkte zelfs op , dat de afgezant van Berlijn , in eenen maeltijd, dien hij aen hem en deszelfs ganfche maegfchap gaf, hem zijne afbeelding verzocht, omze aen den koning zijnen meester te zenden. De graef beloofdeze hem , betuigende hoe zeer hij zelf begeerde die van zijne Pruisfifche majesteit te hebben. De primaet had naeuwelijks het woord gericht tot de landboden in het keurveld, of zij fchreeuwden met luiderftemme : „ Wij willen den opperbroodmeester van Lithauwen". Men zond den jongen graef Wiolopolski, om hem zijne verkiezing bekend te maken , en hem van wegen het Gemeenebest, met zijne komst' tot den troon, geluk te wenfchen. De nieuwe koning vertoonde zich toen aen een venlter; en men hoorde niets anders dan uitroepingen van blijdfchap , die onophoudelijk herhaelden: „ Lang leve Staniflaus Augustus". De graef Poniatowski, ridder van den witten Arend, en één der rijksraden van het koningkr rijk, ftamjt af van een aloud en doorluchtig Poolsch geflacht, dat zich, federt zes honderd jaren , altoos in een' aenzicnlijken rang gehandhaefd heeft. Deze vorst, die alle de verheven hoedanigheden, welken de geboorte, het verftand en de welfprekendheid kunnen Aa5 be-  378 B IJ VOEGSEL, WEGENS POLEN. bezorgen, in zijnen perfoon verëenigt, be?it Verfcheiden taicn , kent de zeden van alle de landen, waerin hij gereisd heeft, en verdiende, in het jaer 1757, het vertrouwen van zijnen oppervorst die hem in gezantfcbap naer het hof van Petersburg zond. Zoo vele begaefdheden , gevoegd bij de aenbeveling van de Czarinne en den koning van Pruisfen, haeldcn de Polakken over, om hem hunne ftemmen te geven. Hij werd uitgeroepen , onder het gebalder van het kanon; en men hoorde overal niet dan het .gejuich van „ Lang leve Staniflaus „ Augustus, koning van Polen, groothertog ,, van Lithauwen, de roem van zijnen land„ aert". Op den dag van St. Staniflaus, naemhcilig van dezen vorst , ftelde zijne majesteit eene nieuwe Orde in, die den naem van dien heiligen bisfchop voe-de, maekte verfcheiden ridders, en deed hun de eer van hen aen zijnen tafel toetelaten. Het teeken van deze Orde is een rood lint, met wit geboord, 't welk de ridders van de regt er naer de linkerzijde dragen, en waeraen een rood gebrandfchilderd gouden kruis hangt. Op ijdere zijde van den pronkpenning vertoont zich de Witte Arend van Polen, wiens midden, met een groen kruis verfierd, aen de eene zijde de beeldtenis van den naemheiiig der Orde, in bisfchoppclijk gewaed, en aen den anderen kant den naem des konings in ftrikletteren verbeeldt. De fter, • wel-  Bijvoegsel, wegens Polen. 379 welke de ridders op de linkerborst dragen, is van zilver en rnet een gouden kring verfierd, Augustus do III* had ook, in het jaer 1736, de Orde van St. Henrik ingefteld , waervan het teeken beftaet in eene fter met agt punten, in wier midden men het borstbeeld Van den heilig befchouwt. u , Om de krijgslieden getuigenis van zijne achting' te geven, maekte de koning van Polen eene bende van honderd adelborften, beftaende uit edellieden van den ouderdom van zestien iaren en daer boven, welken men onderwijst in de rekenkunde, aerdrijkskunde, vreemde talen, historiekunde, en algemeenhjk ir1 alles, wat dezen jongen adel nuttig aen het vaderland kan maken. Zijne majesteit gaf het bevel daerover aen den prins Czartorinski, en behield aen zich de plaets van hopman. Dewijl de Disfidenten hunne poogingen aenwendden om, even als de onderdanen van den Roomfchen godsdienst, tot de bedieningen van het Gemeenebest toegelaten te worden, kwamen twee edellieden, door de Proteftanten afgevaerdigd, uit naem' van den adel hunner aemeente, den koning' een fmeekfchrift aenbieden, in 't welk zij de wettigheid van hunnen eisch bewezen. De hoven van Berlijn, Londen, Koppenhage en Petersburg deden, door hunne afgezanten, een gefchriftten behoeve van dezelven inleveren. Zijne majesteit had, over dit onderwerp, eene langdurige onder- han-  3%o Bijvoegsel, wegens Polen. handeling met de bisfchoppen van zijn koningk, rijk; maer dewijl de uitkomst hun nietgunftig was, vormden zij een bondgenootfehap, onder de befcherming dier zelfde Mogendheden, waerbij zich verfcheiden verdraegzame of mis-, noegde Katb.lyken voegden. De prins van Radzivil werd tot algemeenen marfchalk van het zelve verkozen ; en alle de marfchalken van de bijzondere bondgenootfehappen der waivvoodfehappen en regtsbannen leiden in zijne handen den eed af. Hij begaf zich naer Warfchauw ; en dewijl hij 'er niet in zekerheid zoude geweest zijn , deed hij zich geleiden door twee honderd mannen , die tegenover Zijne woonplaets legerden. Het hof van Rome, door zijnen afgezant onderricht van alles, wat 'er ten behoeve van de Disfidenten gefchiedde, en ongerust over het gelukkige gevolg, 't welk zij reden hadden te hopen, zond een' brief aen alle de bisfchop. pen van het koningkrijk, om hen te vermanen de zaek van God, uit al hun vermogen , te verdeedigen, en hun aentebevelen dat zij, indien de zachtheid niets op den geest der faemverbondenen won , beftraffiagen , bedreigingen en zelfs lijfftraf zouden in 't werk ftellen. De boeren van Poolsch Pruisfen vormden ook een bondgenootfehap, cn gaven een gefchrift uit, door het welke zij , wanende te bewijzen dat hunne afkomst met die der edelen gelijk ftond , eischten dat men , zonder hen vol.  Bijvoegsel, wegens Polen. 381 volftrekt van allen dienst' te bevrijden , ten minfte hunne flavemij affchafte , en dat zij, in dit geval, alleen drie dagen in de week aen den arbeid onderworpen wierden. Zij vorderden ook, dat het hun vergund wierd, op de rijksdagen , de voorregten, aen den boerenftandin Zweden verknocht, te genieten. De kerkvoogden en rijksraden , die zich het meest tegen de begeerten der Disfidenten fielden , werden gevat en in Rusland gevoerd, door'de krijgsbenden van dezen landaert Deze opligting gaf gelegenheid aen zijne Poolfche majesteit, om te zeggen, „ dat het niet moei, jelijk is een fchip te regeren, wanneer de winden voordeelig zijn , maer dat een be„ kwaem ftuurman den ftorm behoort te we" derftaen, zonder het roer te verlaten". Deze vorst voegde 'er bij, „ dat hij meer dan eens „ voornemens was geweest , gelijk hij nog „ was , om de kroon , waervan hij den „ last ondervond, nederteleggen , maer dat „ zijne liefde tot het vaderland hem op den „ troon hield ". Het opligten van den bisfchop van Krakau veroorzaekte een' algemeenen opftand. Honderd adelijke gèflachten van dit waiwoodfchap verbonden zich , en vormden eene bende van zes duizend mannen , die , door vijftien duizend krijgslieden verfterkt , op de Muskoviten aenvielen. Deze gebeurtenis maekse de zaken ernftiger; en de Rusfen omringden de  3?2 Bijvoegsel, wegens Polen» de ftad Warfchauw derwijze, dat niemand 'er' in of uit kort , zonder hunne toeftemminge. Men handelde toen, in bijzondere bijeenkom-ften, met het geene de Disfitenren betrof; en de uitkomst der beraedflagingen was, dat men ■hun de vrije oeffening van hunnen godsdienst zoude vergunnen; dat men hun eene volken men gelijkheid met hunne medeburgeren zoude wedergeven; dat men eene gemengde vierfchaer , beftaende uit regteren van verfchillende gemeenten, zoude oprichten; dat zij het regtsgebied der Roomfche geestelijkheid onttrokken zouden zijn , en een gelijk deel met de Katholyken hebben in de verdeeling der ftarostdijën en andere goederen] van die natuur'. Om deze fchikkingen te verzekeren, beflistc men dat eene bende van veertig duizend Rusfen , ten kosten van het Gemeenebest, in het koningkrijk zoude blijven , en dat het leger van de kroon' uit een diergelijk getal van Polakken zoude beftaen. Wijders kwam meri overeen, dat de Proteftanten niet meer onder den naem van Disfidenten, en nog minder onder dien van Ketteren, zouden aengeduid worden; dat men, in het toekomende, zich zoude onthouden van hunne kerken en leeraers door hoonende benoemingen te ontëeren; en dat zij, even als de Grieken, alle de voordeelen der Katholyken zouden genieten. Men  Bijvoegsel, wegens Polen. 383 Men was op het punt om alles, wat een goc'sdienstkrijg wreed en verwoestende in zich bevat, te ondergaen, wanneer men, tot heil van den Staet. meende denzelven te moeten voorkomen, door alle deze artikels op eenen rijksdag te onderzoeken. Dezelve waren al te gunftig voor de B&fi'déitten-, dan dat zij zouden verzuimen die te doen bevestigen door een verdrag, gefloten tusfchen den koning, het Gemeenebest en de Mogendheden , die voor de uitwerkingen van het zelve iiiftonden. Deze artikels waren naeuwlijks vastgefleld, of Rome, altoos oplettende op de behoudenis van den Katholyken godsdienst, werd ongerust over de voorregten, welken men aen deszelfs Wederftrevers vergunde; en de paus, der vergaderinge van kardinalen deze tijding aen'kondigende, zeide dat de Roomfche kerk den wreedften en verderffelijkften aen val in Polen geleden had. In hope van daerin te voorzien, zond de opperpriester, Clemens de XHIe, den primaet een' zeer nadrukkelijken brief, in welken hij zich beklaegde over den geringen ijver, dien deze kerkvoogd voor den Katholyken godsdienst getoond had. Deze brief misbaegd hebbende aen de gevolmagtigden van den rijksdag, ftelde men aldaer voor, dat het apostolifche gezantfchap in het koningkrijk geene plaets meer zoude hebben , en dat de primaet, geboren Legaet van den heiligen ftoe! zijnde, de verrich. tingen van den Nuntius konde waernemen; doch  384 Bijvoegsel, wegens Polen: doch dit laetfte gedeelte greep geen' ftand, De rijksdag werd geëindigd door eene akte, welke verklaerde dat het verdrag, ten behoeve van de Disfidenten gemaekt , altoos zoude gelden, en dat de geenen, die het zelve zouden wederftaen , voortaen als verftoorders van de algemeene rust' en vijanden van het vaderland zouden befchouwd worden. Niettegenftaende deze fchikking, predikte een Karmelitermonnik , Markus genoemd, die den tytel van apostel aennam , en zijn geestdrijvend apostelfchap door de gevangenis eindigde, openbaerlijk de muiterij en het oproer. Hij vermaende zijne toehoorders om de wapenen, tot verdeediging van het geloof, optevatten ; en verfcheiden kerkdijken, die aen "het hoofd der muitelingen waren, deden den boeren zelfs den eed van getrouwheid afleggen. Deze nieuwe faemverbondenen voerden in hunne vendelen een' arend met uitgefpreide vleugelen, met deze woorden: „ over„ winnen of fterven"; en op de andere zijde ' deze fpreuk : „ voor den godsdienst en de vrijheid". Men fmeedde een ander bondgenootfehap in Podolië, een ander te Lublin, anderen in verfcheiden waiwoodfehappen, die zich allen de verdeediging van den Roomfchen godsdienst , de uitdrijving der Muskoviten en de .wederkeering van de vrijheid voorftelden: allen eischten zij de verlosfing van den bisfchop  Bijvoegsel, wegens Polen. 3S5 fchop van Krakau en de rijksraden, door de Rusfen gevangen genomen: allen verweten zij den koning zijne verftandhouding met den koning van Pruisfen en de Czarinne: allen, eindelijk, deden zij den vorst' op nieuw berouw hebben, dat hij zich ongelukkig met de zorgen eener kroone beladen en belemmerd had. De geestelijkheid van Warfchauw vergenoegde zich niet met eene foort' van kruisvaert' tegen de Disfidenten en koningsgezinden te prediken; zij verfchoot geld aen de faemverbondenen, die, op hunne beurt, ondernamen den primaet én den afgezant van Rusland opteligten. Zestig Polakken te paerd vertoonden zich voor hét paleis van den gezant; maer de fluitboom van den voorhof gefloten zijnde, verwekte de wacht een gerucht, en deed den aehflag mislukken. De krijgsmagten dezer verfchillende bondgenootfehappen werden dagelijksch zoo aenmerkelijk , dat de Muskoviten zich onmagtig bevonden, om haer het hoofd te bieden. Het ganfehd koningkrijk was in bekommering, en nergens zekerheid op de groote wegen ; de ftruikroevers plunderden alles, wat hun ontmoette. Hoe vele fteden en dorpen werden geheel verwoest in de landfchappen, waer zich de faemverbondenen verfpfeidden ! Een land genoot geene rust, dan wanneer het niets meer voor de begeerlijkheid der muitelingen ten toon' fpreide; cn de onlusten hielden in één Ml!. Detl. B b oord  386. Bijvoegsel, wegens Polen. oord niet op, dan om in een ander weder te verfchijnen. De onverëenigde Grieken van Ukraine en Kiovië, moede van het Poolfche juk te torfchen, Honden op tegen de Katholyke priesters en Joden, welken zij als hunne doodeüjke vijanden befchouwden. De boeren vergunden het leven noch aen de vrouwen, noch aen de kinderen, en hingen de geenen, die in hunne handen vielen , aenftonds op, zonder onderfcheid van rang, ouderdom, kunne of godsdienst: zij verlloegen alles, wat zich voor hen vertoonde; zij Helden alles in vuur en bloed; en de brand de muiterij' fcheen niet gefluit te kunnen worden , dan wanneer 'er bekwame Hof ontbrak om hena te voeden. De naburige Mogendheden waren verpligt de grenzen van Sikzië, Hongarijen en Moravië, door de Pruisfifche en Oostenrijkfche krijgsbenden , te doen bezetten. De Groote Heer , geenszins goedkeurende dat de Muskoviten zich meester van Polen mackten , deed den koning' vragen, waerom hij eene vreemde krijgsmagt in zijne Haten duldde , en of zijn voornemen was dezelve nog lang te houden? Het antwoord van Staniflaus zijner hoogheid niet voldaen hebbende, verklaerde de Sultan het oorlog aen de keizerin van Rusland, en deed de gezanten dezer vorftinne in de zeven torens fluiten, om haer te noodzaken de vrijneid weder te geven aen den bisfchop van Krakau en aen de andere Poolfche hee-  Bijvoegsel, wegens Polen. 387 heeren , die door haer bevel opgeligt waren. Hij beklaegde zich , in zijn verweerfchrifc, j, dat het hof van Petersburg, bij den dood „ van Augustus, toen de landaert tot de veri, kiezing van een' nieuwen koning wilde over. ,, gaen, op den troon verheven had een' en>, kelen Poolfchert amptcnaer, die, van zijnen j, oorfprong, nimmer eenigen oppervorst in „ zijn genacht gehad had, en aen wien de ko„ ningklijke waerdigheid in geenerlei wijze „ toekwam; dat het zelfde hof zich in alle de „ zaken van Polen gedrongen, en dezelven, '„ tegen het goedvinden van het Gemeenebest, „ gedwarsboomd had ". Op denzeifden tijd beval de Groote Heer zijnen grooten Vifir, met een leger Van tagchentig duizend mannen» den Neister overtetrekken. Hoedanig het gedrag der Polakken was, het zij ze zich tegen hunnen vorst verbonden, of dat zij ondernamen zijne verkiezing ftaende te houden, hun lot was even ongelukkig; want zoo dra de Rusfen fchenen derzelver land te willen ontruimen, zond men in hunne plaets Pruisfifche krijgsbenden , die zich niet beter dan de Muskoviten gedroegen. Het misnoegen van dit volk, gedwongen de wet van vreemdelingen te ontvangen , vereeuwigde de verdeeldheid der burgeren, en veroorzaekte dagelijksch nieuwe bondgenootfehappen, waerin men geene banden van bloedverwantfchap noch van het vaderland kende. De geestdrijverij deed, Bb % w»C  388 Bijvoegsel, wegens Polen. uit godsdienstijver, de afgrijfelijkfte buitenfporigheden bedrijven, tegen de geenen, die niet van denzelfden aenhang waren : men verwoestte de landerijen zijner geburen ; men ligtte brandfchattingen op de bezittingen zijner eigen broederen ; men maekte zich meester van de fteden; men vermoordde derzelver inwoonders ; men fpaerde zelfs de kinderen niet, welken de vrees in de ftraten deed vlugten. Met één woordj alle de wreedheden, moorderijen en plunderingen, welken de woede der buitenlandfche, burger- en godsdienstoorlogen kan inboezemen, werd zelfs door de opperhoofden dezer eedgenootfchappen gepleegd. Na den kastellaen van Wisfegrod vermoord te hebben, wierpen zij zijn ligchaem voor de honden , die het tot het gebeente afknaegden. Zij bragten zwangere vrouwen met hunne fabelen om, vilden levend een' magiftraetperfoon, en deden eerlijke burgers ophangen , om hun misdaden, waeraen zij niet fchuldig waren, te doen bekennen. Hunne onbefchaemdheid ging zelfs zoo verre , dat zij plegtig een betuigfchrift uitgaven , waerin zij den troon ledig verklaerden. Niet vergenoegd met de Disfi. denten te plunderen, verkoften zij alle derzelver mondbehoeften , ja zelfs de granen, gefchikt tot het bezaeijen van de landerijen • zij bedorven de vijvers en rivieren, vernielden de bosfchen , verkeerden de vruchtbaerfte velden in zoo vele woestenijen , deden de ker-  Bijvoegsel, wegens Polen. 389 ken tot ftallen voor het vee dienen; en "door eene verdoemelijke gierigheid , fchonden zij de graflieden, in hope van 'er geld in verborgen te vinden. Zoo dra de Rusfen een gedeelte dezer rooveren konden ontdekken,. vielen zij op hen aen, en gaven hun geene de minfte genade. Ondertusfchen werd de perfoon des konings allengskens zoo onverfchillig aen de meeste Polakken , dat men in' de hoofdftad zelve, waer de vorst zijn verblijf hield, alle nachten brandftoffen hier en daer verfprcid vond 5 doch dezelve werden altoos bij tijds ontdekt. Men befpeurde zelfs in het paleis zijner majesteit een pak met buskruid, waervan het ontftoken lont niet langer dan omtrent tien minuten te branden hadde , om 'er het vuur intefteken. Eindelijk kwam men tot eene famenzwering tegen het leven van den vorst. Vijftig vloek* genooten moesten zich in Warfchauw verfpreiden, terwijl anderen den aenflag zouden uitvoeren. Sommigen had men posten aengewezen in de donkerfle ftraten, waerin zij niemand toelieten met fakkelen of lantaernen te komen. Anderen hadden bevel zich bij het wapenhuis te plaetfen; en de eene post mpest de anderen verwittigen van het geene 'er omging. Het teeken van het opligten des konings beftond in zes fnaphaenfchoten; maer ijder moest zorg dragen om zich wegtemaken, indien men 'er meer hoorde, dewijl het een bewijs van den Bb 3 flech-  390 Bijvoegsel, wegens Polen, Hechten uitflag der onderneminge zoude zijn, In gevolge dezer fchikkinge, werd de koning, op den 3van November, 1771, des avonds om agt uren, door vijftien eedverwanten , overvallen in de ftraet der Kapucijneren; en men deed negen fnaphaenfehoten op de karos van den vorst, wiens hoofd door eenige kogels gefchaefd, en zijn kleed op twee plaetfen doorboord was. De perfonen, die dezen monarch vergezelden, verlieten hem aenftonds; een eenige heiduk, die zich voor hem geplaetst had, verloor het leven, om dat van zijnen meester te behouden. Negen fchoten, in plaets van zes, ontfteldende vloekverwanten, die, door dit valfche teeken bedrogen, zich verraden achtten en de vlugt namen. De moordenaers: geleidden den vorst buiten de ftad, alwaer zij driemael befloten hem aftemaken; maer hun bevelhebber, hem levend aen het opperhoofd van het eedgenootfchap willende overleveren, was oorzaek, zonderzulks te willen , van de behoudenisfe van het leven zijner majesteit. In de nabuurfchap bevonden zich gelukkig eenige Rusfifche legerwachten.: de booswichten, die den vorst gevangen hielden, werden verfchrikt door het gevaer, en namen de vlugt; een eenige bleef bij den koning. Staniflaus Augustus fprak dezen rampzaligen zoo bewegelijk aen, dat hij hem vermurwde. Hij wierp zich aen de voeten van zijnen opperheer , en liet hem in een na,-.  Bijvoegsel, wegens Polen. 371 mburig huis gaen. Deze vorst fchreef aenHonds aen den graef Cocceji een briefje, 'c welk deze weinige woorden behelsde: ,, ik ben van mijne moordenaren verlost, döor eene uitwerking van de Goddelijke magt; ,, haest u met mij van hier te komen halen met '„ een veertigtal van foldaten; ik ben gekwetst, „ maer niet gevaerlijk". Cocceji fpoeide zich op de bevelen van zijnen koning', en bragt hem te rug in Warfchauw, waer men het Te Deum zong, tot dankerkentenis voor de behoudenisfe. van dezen vorst. Door de naervorfchingen, welken men deed om de medepligtigen te kennen, wist men dat de faemgezworenen, als boeren verkleedin de ftad geflopen waren , en bij de Dominikanen en Kapucijners het tijdftip der uitvoeringe van hunnen aenllag hadden afgewacht; dat die geenen van hun , welke gevat waren, zich beroemd hadden, de vergiffenis van dezen voorbedachten koningsmoord, in alle behoorlijke manieren, gehad te hebben; dat één der opperhoofden, die zich Kofinski noemde, zonder dat hij van dit geflacht was, geboren was in Volhinië uit geringe ouderen; dat Pulawski, die zich den tytel van marlchalk van het bondgenootfehap aenmatigde, zijne medeplietingen, door een' plegtigen eed, verbonden had, dat zij hem den koning dood of levend zouden leveren. B b 4  392 Bijvoegsel, wegens Polen, Hoe meer de Polakken zich tegen hunnes koning aenkantten , des te meer vreemde krijgsbenden haelden zij in hun land. De Rusfen en Pruisfen hadden hun reeds de wet gegeven ; de Oostenrijkers begonnen op dl grenzen te trekken, en zich in het koningkrijk te vestigen. Niettegenfhende de plegtige betuigingen dezer drie Mogendheden, om nimmer het grondgebied van het Gemeenebest te bemagtigen, hadden zij zich reeds van een gedeelte, van deszelfs landfchappen meester gemaekt. In navolginge van de Pruisfen, namen de Oostenrijkfche krijgsbenden bezit van het waiwoodfchap van Krakau en het regtsgebied van Sandomir; én om deze overhecrfching te regtvaerdigen, vertoonden zij aiöude regten op deze twee Janden, welken het hof van Weenen zonder moeite zoude regtvaerdigen , bij het, wederkeeren van den vrede. Uit dien hoofde, deden zij den eed van getrouwheid afleggen door de heeren en boeren , als onderdanen van hunne keizerlijke majesteiten. Door Moldavië in Polen gerukt, vormden zij eeqe lijn van Zator tot Sandomir, en befloegen Podolië, Volhinië en PooJsch Rus-' land, tot aen Leopol. De Pruisfifche lijn, die zich allengskens tot aen Lowik had uitgeRrekt, was niet meer dan dertien mijlen van Warfchauw. Frederik deed Poolsch Pruisfen, en de keizerin koningin de zoutmijnen van Wjuska aen zich afftaen. Qn-  Bijvoegsel, wegens Polen. 393 Ondertusfchen verlieten de Rusfen hunne ftandplaetfen, naermate de Oostenrijkers en Pruisfen dezelven kwamen bezetten; en welrasch werd het ganfche koningkrijk door deze drie Mogendheden bemagtigd.- Rusland nam, tot fcheiding zijner grenspalen , de rivier- de Wella, van haren oorfprong af tot daer zij zich in da JNiemen werpt, en vergunde den inwoonderen drie maenden, om zich te bepalen om te blijven of uit het land te vertrekken. De aenwinningen van Frederik beftonden in Poolsch Pruisfen en een gedeelte van Groot - Polen. Het huis van Oostenrijk hield voor zich den geheelen flinker oever der Weisfel , van de zoutmijnen af, tot daer de Wiroz zich in dezen ftroom werpt, als ook het waiwoodfchap van Belz , rood Rusland en een gedeelte van Volhinië. Deze verdeelingen, zeer ongelijk onder hen, gelijk men kan zien door het befchouwen van de kaerten van Polen, waren betrekkelijk tot de eisfchen van ijdere Mogendheid, en overeenkomftig met de heimelijke verdingen, welken zij gemaekt hadden. Pruisfen had voor zijn gedeelte negenhonderd, Oostenrijk twee duizend zeven honderd ,• en Rusland drie duizend vier honderd en veertig vierkante mijlen; 't geen in 't geheel meer dan zeven duizend mijlen uitmaekt, welken men aen dit koningkrijk ontnam. Schoon de Rusfen van een' tiitgeftrekter grond meester waren, is dezelv© B b 5 ech-  394 Bijvoegsel, wegens Polen. echter van zoo veel aengelegenheid niet als die geene, welke de koningin van Honganjen en de koning van Pruisfen bemagtigd hadden. Deze verdeeling deed de tafel en het huis zijner Poolfche majesteit een derde verminderen, en veroorzaekte eene groote hindernis voor de krijgsmagt der kroone; dewijl de landfchappen, gefchikt om haer heur onderhoud te bezorgen, in vreemde handen waren. Ook werden, behalve de lijfwachten, de meeste krijgsbende afgedankt, door de onmogelijkheid om haer te onderhouden. In eene redevoering, welke in het jaer 1661 de koning Joan Cafimir in de vergaderde Staten deed, had deze vorst deze verdeeling voorzegd: „ ik voorzie, zeide hij, het onheil, „ 't welk ons vaderland dreigt; en behaegde het Gode dat ik een valsch profeet ware! „ De Muskoviet en Kofak zullen zich voegen bij het volk, dat dezelfde tael fpreekt als „ zij, en zich het hertogdom van Lithauwen „ toeëigenen. De grenzen van Groot-Polen „ zullen open flaen voor Brandenburg; en „ Pruisfen zal de verdingen of het regt der „ wapenen doen gelden , om zich op ons „ grondgebied uittebreiden. Het huis van „ Oostenrijk zal de- gelegenheid, om zijn „ gezigt op Krakau te vestigen, niet laten , voorbijgaen, Ijder onzer naburen zal liever gewapenderhand ecu gedeelte van Polen bes, 'magtigen, dan op de geheele bezitting van 5Ï een koningkrijk wachten, 't welk zijne « » a3-  Bijvoegsel, wegens Polen. 395 aloude voorregten nog voor een' geheelen ' vijandelijken inval fchijnen te beveiligen". De gezanten der drie verbonden Mogendheden maekten te famen een ontwerp, om in de vergadering van den rijksraed overgeleverd te worden , in 't welk ijder derzelven hare regten op de landfchappen , welken zij had doen innemen, ftaefde. De Czarin grondde de hare op de kosten van Rusland, voor de Muskovifche krijgsbenden, welken het Gemeenebest, onder de drie laetfte regeringen, jn Polen geroepen had. Niet twijffelende of hare twee bondgenooten zouden ten minfte zulke ontvvistbare regten hebben, ftelde deze vorftin voor, dat de koning en de Staten, op den aenftaenden rijksdag , deze eifchen wel gegrond, en de bezitneming wettig zouden verklaren; dat, na het voldoen van de vorderingen der drie kroonen, de grenzen van het koningkrijk door den rijksdag geregeld, en voor altoos bevestigd zouden worden ; en dat men eene landkaert, op welke de grenspalen op eene onherroepelijke wijs aengewezen wierden , zoude ontwerpen. Met inzigt om deze onderhandeling te ver. haesten, en de vergramde gemoederen te bevredigen, vergunde Katharina de He eindelijk de vrijheid aen den bisfchop van Krakau, en aen de doorluchtige gevangenen , welken zij, federt zulk een' langen tijd, in hechtenis hield. Wiiders, om over de ftemmen van den rijksdag  39^ Bijvoegsel, wegens Polen, idag naer beur goedvinden'te befchikken, deden de drie Mogendheden de ftad Warfchauw door krijgsvolk influiten ; en overftroomden het algemeen met gefchriften, die tot hare wederzijdfche regten betrekkelijk waren. Rusland drong voornamelijk op de poogingen, welken het, 'federt den dood van Augustus den Wen, gedaen had, om een' Piast, met regt van verkiezinge, op den troon van Polen te plaetfen, "en dc talrijke famenrottingen, die dit koningkrijk in de grootfte wanorde gedompeld hadden, te verdrijven. Zij beklaegde zich dat men haer door de hevigfte betuigfchriften had aengetast; dat men hare krijgsbenden gewapenderhand had beftreden , en den Turk overgehaeld om haer het oorlog te verklaren ; dat zij genoodzaekt was geweest zich met de hoven van Berlijn en Weenen te verëenigen, om het Gemeenebest tegen de woede zijner eigen ingezetenen te be. fchermen, de heerfcheloosheid, die den landaert verwoestte , te doen eindigen, en eene beter regeringswijs intevoeren. De rijksdag werd eenige dagen daerna geopend ; en men las 'er de verklaring der drie hoven. De koning, de voorgeftelde verdeeling niet kunnende toeftaen, zeide, „ dat hij „ de verbonden vorften , indien zij wezenlijk wettige eifchen op Polen hadden, verzocht 3, geene regters in hunne eigen zaek te zijn, maer eenige onzijdige Mogendheid tot mid„ delares te nemen , en zich eeniglijk aeu  Bijvoegsel, wegens Polen. 397 „ dezelve te gedragen". Dit voorftel , 't welk op de regtvaerdigheid gegrond fcheen, mishaegde zoo fterk aen de afgezanten der drie kroonen , dat zij cischten dat de zaek in agt dagen tijds bellist vvierde, daerbij voegende dat zij , in geval van weigeringe, niet inftonden voor de droevige gevolgen, die 'er uit raogten ontftaen. De verdeeling van Polen werd dan bekragtigd tegen de verwachting van den ganfchen landaert, en zelfs tegen den eed van den koning, die in de Patta Conventa gezworen had, niet te zullen gedoogen dat eenig gedeelte van het Gemeenebest vervreemd wierde. Echter is het waer dat deze vorst plegtig verkiaerd heeft, dat hij de tegenwoordige bezitneming van de landfchappen zijns koningkrijks, door de hoven van Weenen, Petersburg en Berlijn, befchouwde als onregtvaerdig, geweldadig en ftrijdig met zijne wettige regten. Deze betuiging verhinderde niet dat men , in de vergaderingen , en zelfs in zijne tegenwoor. digheid, onbetamelijke gefprekken van hem voerde. Hij beklaegde zich daerover in eene foort van openbare verantwoording', tot welke hij zich verpligt achtte. „ Om mij niets te ver „ wijten te hebben , zeide hij, heb ik .mij „ vervoegd aen de Mogendheden, die waer„ borgen van onze verdingen waren; maer niemand van haer heeft heure goede dien] ften ten onzen behoeve willen aenwenden. ;, In-  39* Bijvoegsel, wegéns Polen. ,, Indien ik mij hardnekkig tegen de overgift *, van onze landfchappen Kantte, zoude men mij kunnen verwijcen, dat ik, eenen ijdelen i, roem in eenen halsfterrigen en magteloozen „ wederftand zoekende, het overige van het „ vaderland aen rampzalige gevolgen bloot „ gefield heb. Ik doe derhalve de opoffering, „ die het meeste aen eenen oppervorst moet „ kosten; en zonder mij optehouden met het J} geene men in de volgende eeuwen zal zegj, gen, dat onder mijne regering aenzienlijke „ landfchappen aen het ligchaem van het Ge„ meenebest zijn ontrukt geworden , zal ik „ mij niet kanten tegen de meerderheid der „ ftemmen, die deze fcheuring zullen toeftaen. „ Hoewel verachtelijke lasteraers mij hebben „ durven befchuldigen van daertoe medege. „ werkt te hebben, indien ik eenig bekwaem mid„ del zie om alle deze landen te redden, zal mijn ,, hand zich nimmer verledigen, om 'er de '4 overdragtbrief van te teekenen , fchoon het zelfs ten koste van mijn leven ware. „ Maer dewijl de droevige omftandigheden „ ons ongelukkiglijk daertoe noodzaken, wat j, kan ik doen, om het te beletten ? „ Ik heb beloofd, zegt deze vorst elders, „ geen eenig gedeelte Van het Gemeenebest „ te vervreemden; ik fta het toe; maer hoe „ deze belofte te voldoen ? De aloude gebre„ ken onzer regeringe hebben den landaert „ zonder verdeediging' gelaten ; wij betalen „ de  BlJVOEOSEL, WEGENS F O L E Nf. 399 „ de gevolgen tegenwoordig duur. Het ge„ voel van onze zwakheid heeft ons genood„ zaekt vreemde hulp te verzoeken; wij heb„ ben ons vervoegd aen alle de hoveo, die „ geen deel aen de feheuring van onze ftaten „ hebben. Het is waer, zij hebben veel aendoening over onze onheilen betuigd; maer ,, zij toonen meer begeerte dan mogelijkheid om ons te onderfteunen. Hunne vreedzame „ neigingen laten ons geene de minfte redelijke „ hoop over, om hen de wapens ten onzen „ behoeve te doen opvatten". De koning, de rijksraden en landboden erkenden dat de landerijen, waervan de drie kroonen zich meester gemaekt hadden, deze drie Mogendheden toekwamen; men zonderde de fteden Dantzich en Thorn uit, waervan de opperhoofdigheid aen het Gemeenebest moest blijven. Men bemoeide zich niet meer met de Disfidenten, wier lot bepaeld fcheera door den rijksdag van het jaer 1768. Men had hun het regt van eene beflisfende en beraedftagende ftemme op de landdagen, als ook het regt van tot ftaetsdienaers en rijksraden benoemd te worden, toegeftaen. Men had, ten hunnen behoeve, eene vierfchaer opgericht, om kennis te nemen van de zaken, betreffende de openbare oeffening van hunnen godsdienst. Men beval dat men hun de kerken, gasthuizen, fcholen en ftichtingen, waervan men hua beroofd had, zoude wederge  400 BlJVOËGSEL,- WEGENS PoLEN". geven; men vergunde hun nieuwe kerken te bouwen , en nieuwe ft'ich tingen aenteleggen,. Met één woord', men ftelde hen, in alles, en in alle opzigten, gelijk met de Katholyken, uitgenomen het verbod, op ftraf van verbanninge , aen deze laetften gedaen , van der* Proteftantfchen godsdienst te omhelzen. De voorgaende rijksdagen hadden ook bevel gegeven tot verfcheiden veranderingen, die da gedaente der aloude befturinge, in verfchillende punten, fchenen omtekeeren. Die van het jaer 1764 gaf den koning' volftrekt het regt om geld te flaen, onder het bewind en opzigt der fchatmeesteren van het Gemeenebest. Die van het jaer 17Ó6 ftelde eene gevolmagtige krijgsvergadering aen, die alle de verrichtingen der opperveldheeren waernam; en men heeft hun gunst meenen te bewijzen, door hen tot voorzitters van deze vergadering' te maken; eene flaeuwe vergoeding van hun vorig gezag, alzoo uitgeftrekt, en onbepaelder dan dat van onze aloude konneftabelen. De luisterrijkfte onderfcheiding , welke de rijksdag van het jaer 1768 aen hunne bediening gehecht heeft* is dat zij hen onder het getal,der ftaetsdienaren heeft ontvangen. Dezelfde vergadering heeft de grootfchatmeesters van hunne voornaemfte voorregten beroofd, door het oprichten van eene fchatkamer, die tegenwoordig de geldmiddelen van het Gemeenebest beftuurt. De Poolfche wetten vergunde de ftraffeloosheid * aen  Bijvoegsel, vvegèïïs PöLEtf. 461 aen de edelen, die een' boer ombragten; zij waren vrij voor eene middenmatige fomma geTds; doch de inftelling van het jaer 1767 heeft deze boete in eene doodftraf veranderd. Eene andere wet heeft het gebruik vernietigd , 't welk zich, zonder eenige reden, had ingedrongen , namelijk het vorderen van de algemeenheid der ftemmen, tot de verkiezing van de landboden: tegenwoordig is de meerderheid* genoeg. , Einde van het Tweeëntwintigfte DteU XXII. Deel C e BLAD*  BLAD WYZER DER VOORNAEMSTEZAKEN, In het Tweeëntwintigfte Deel begrepen. Tweehonderd Tweecnzeventigste Brief. Koerland. HBladz. istorie van dit Hertogdom. i. Dc graef van Saxe. 2, Zijne eerfte krijgsverrichtingen. 3. Hij verbindt zich in den dienst van Frankrijk. 4. Hij wordt tot hertog van Koerland verkozen, 1 Rusland is hem tegen. f 5* Opkomst van den hertog van Biron. 6. Hij ïs geheimfchrijver van den baron van*> Görtz. - - > 7. Zijne gewoonte om perkament te kaeuwen.J Het geene hem ter dezer gelegenheid gebeurt, 8. Men betrekt hem in regten. 9. Men erkent zijne onfchuld. - - 10. Hij verbindt zich bij een' ftaetsman. - n. Hij wordt hertog van Koerland. - 12. Befchrijving van dit hertogdom. - • Stad van Koerland. - - - f I3« Semigalië; Mittau, deszelfs hoofdftad, 14. De ftad Pilten. - - 15. De godsdienst van Koerland, - - 16. De adel van Koerland. 1 Deszelfs voorregten, - - f *7* De voorname bedieningen van Koerland, 1 T 23. zelve. - . - - J Oorfprong van den rijksraed van Polen. 24, Tegenwoordige gefteldheid van den rijks- -\ raed. - - - f 25* Staet der rijksraden. - - J De palatijnen of waiwoden in Polen. - 27. De kastellanen. - " " {. s8. Historie van een' palatijn van Krakau. « Getal der rijksraden. - - 29, Eerbewijzingen aen den primaet, - i ^o. Zijne voorregten. * De kerkelijke rijksraden. - - 3r» De Poolfche ftaetsdienaers, - l ,3i Voorregten der rijksraden. Caümir, monnik in Frankrijk. - l „. Hij wordt koning van Polen. * Boleflaus ftraft de ontrouwe vrouwen, - 35. Hij doodt Staniflaus, bisfchop van Krakau. 36. Boerterij wegens minnehandel. - 37- Ongeregeldheid der Poolfche geestelijkheid. 38. Teutonifche ridders. - - V 39* Hunne inftellingen. - f Hunne verooveringen in Polen. - 4°- Hunne tyrannij. 4I* Grootmeester Albert van Brandenburg. 42. Tegenwoordige ftaet van deze Orde. - 43* C c 2 Twee-  BLADWYZER der Tweehonderd Vierenzeventigste Brief. Vervolg van Polen. Bladz Minnarijen van Cafimir den Uien. - 44* Geluk der Joden in Polen. - - 42* Cafimir de Me befchermr de boeren. - ±6. Befchrijving van hunnen ftaet. - . aj\ Oorfprong der Pac~ta Conventa. - \ Polen onder Lodewijk van Hongarijen. 1 Het wordt eene oppermagtige ftaetsregering, 49. Strijd tusfchen den koning en de ftaetsre- gering. - - _ - 74. medanen. - - - - J Befchrijving van Lithauwen, - L 13e boeren van Lithauwen. - » Minnenijd van Jagellon. - - j» 78, "Wetten tegen de lasteraers. - "a 1 De koningin van ontrouwheid beichuldigd. 79, Uladiflaus de IVe, zijne overwinningen. I ^ Roemrijke regering van Sigismundus. I Verzwakking van Polen. - - 81. Pracht der Polakken. - »2. De Poolfche krijgsmagt, - - «3. De veldheeren. " " °4» De inlandfche ruiterij. - - L Zij wordt in twee benden verdeeld. I J De Pakotets, Poolfche krijgsbenden. - 86. Verfcheiden rangen van bevelhebberen, 87, Andere krijgsbenden. - - J- 88, Zwakheid vah deze krijgsmagt. * l Slechte krijgstucht, weinig vooruitzigt. Kg, Ban en Arriere-Ban. L go. Wat dit in Frankrijk was. - - » Men noemt het in Polen Potpohte. I 9_ Prachc der edelen in de vergaderingen. I ™ C c 3  BLADWYZER der Bladz, Opfchorting der vierfcharen. - r Wetten betreffende de Pospolite. - f 94« Straf tegen de geenen, die afwezend blijven, i , Wanorden der Pospoliten. f 9«' Sterke plaetfen van Polen. i Denkwijs der Polakken in dit opzigt. ï 97* Zwarigheden van deze denkwijze. - 98, Tweehonderd Zesenzeventigste Brief. Vervolg van Polen. Huwelijk van Sigismundus Augustus. - 99^ De landaert wil het doen ontbinden, - 100. Onderfcheiding van het huwelijk en het 1 fakrament. - - - 1 ioi° Wat het verbreken van een huwelijk is. 1 Standvastigheid van Rafaël Leczinski. f I03* Van welk middel Sigismundus zich bedient. 1 Hij voltooit de verëeniging van Lithauwen. 1 10^' Bolwerken voor de vrijheid opgericht. 105, Polen verkiest een'buitenlandfchen koning, 1 ^ Een Polak fielt Henrik van Valois voor. f 14 Verdrag door dezen vorst geteekend. - 107. Poolfche afgezanten te Parijs. - 1 „ Henrik van Vaiois vertrekt naer Polen, f 1 Deze vorst verlaet het koningkrijk. - 1 Stefanus Battori, koning van Polen. f ï09' De koning Sigismundus de Me. - no. Een edele weigert zijne ftem aen Uladiflaus. 111, Cafimir, Jezuit, tot koning verkozen, »» Hij ftaet de kroon af, > Zijne reden, bij zijnen afftand. - J Verfcheiden mededingers bieden zich aen. 114. Wiecnowieski wordt tot koning verkozen. 115, Sobieski volgt hem op. - Zijn huwelijk met Maria van Arquien, - 117. De  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz, De markgraef van Arquien, vader der kc—j _ niriginne. - . - " L ll7 De markgravin van Béthune, zijne andere r < dochter. - - " . * Bijzonderheid wegens de belegering van-] Weenen. - ' " f ™9> Sobieski doet de belegering opbreken. J Ondankbaerheid van den keizer. - 120. Verdriet en dood van Sobieski. - 121. Poolfche welfprekendheid. - - L I22> De kinders van Sobieski. • Einde van de koninginne, hunne moeder. 123. Lot der koninginnen weduwen van Polen. I I2, JMakomelingfchap van Sobieski, - I Tweehonderd Zevenenzeventigste Brief. Vervolg van Polen. Wanorden eener tusfchenregeringe. - I2£. Verfcheiden mededingers naer de kroon. 126. De keurvorst van Saxe tot koning verkoren. 1 Zijne oorlogen metdenkoningvanZweden, f *g Staniflaus Leczinski. - -_ ." 128. Karei de Xlle maekt hem koning van Polen. 129. Verfcheiden manieren van tusfchenregeringe. 130. Rijksdag der verkiezinge. - - l$U Vergadering in het keurveld. - - I32« De zael Szopa genoemd. - - 133» De vreemde afgezanten wonen dezelve bij. 134. Men moet een' Katholyken koning verkiezen. 135, Alöud gebruik in het verkiezen van een'-j koning. - * ~ . f I3"« Bediening der landboden in de verkiezmge.J Wat de benoeming vooraf gaet. - ï%7Verrichtingen van den primaet. - 130» Wat na de verkiezing gefchiedt. - I39« Plaets der krooninge. - - I4f« Cc 4, De  B LA D W V Z E R n E „ Üag tot deze. plegtighcidbeflemd. - BlS? Pe koning gaet naer de kerk van St. Sta-i mflaus. I £ijkftaetfie van den overleden koning J UI° Rede ter dezer gelegenheid. - . i.B Plegtigheid der zalvinge. . i Rede over den pligt der koningen. - t* M3' Eed bij de zalving gedaen. - ^ Ti- Vervolg van de pïegtigheid der zalvingq. £%. Koningklijk bankét na de zalving . •> 4 * De koning ontvangt dé hulde van het volk f **t* Staniflaus verliest zijne kroon. . i4q Hij gaet naer Bender, vervolgens naer i ' I>ee-Brugge. - . _fa , ' Hij wordt in Polën te rug geroepen. J Hij neemt de wijk naer Dantzich. * - ,« Hij vermomt zich als een boer. - •» ^' Zijne deftigheid. - _ . }> 15L Gevaren, waeraen hij zich blootftelr" J' £2 Hij wordt door zijnen waerd herkend en i« gediend. - _ _ 34' Hij komt in Pruisfen. % Lof van dezen vorst. \- 154. Hij komt weder in Frankrijk. - »' j>£ Tweehonderd Achten zeventigste Brief. Vervolg van Poten. Augustus de We koning van Polen. - *j Korte fchets der historie van Polen' ^ T5ö. Derzelver duisterheid. . ' •* Het koningkrijk was in den aenvang erffelijk. ill". Rijkdom en magt der geestelijkheid. - •» JVlagt der edelen, - }»150, Volkregering. - J , De PaSta Conveuta. ' " l6°* Inftcllingen omtrent de opvolgers derko-liöi runden, f „ , „ jf ■ Ba-  VOQRNAEMSTE ZAKEN, Bladz, Betreffende den Katholyken godsdienst, "i Geloofsbelijdenis van Stefanus Battori. Jf f. De koning moet de Disfidenten handhaven. 163, Regt van gelijkheid tusfchen de medeburgers. 164. De rangen zijn alleen aen de bedieningen! verknocht. ----- I De koning kan in Polen geene erffelijke f goederen verkrijgen. - - J Lezing van AePaEla Conventa. - \ 166, De grootmarfchalk, * * De gfootkanfelier. \ jg7t De 'grooifchatraeester. - - S Kroonzegel, geheim zegel. - r 168,. De Univerfalen of keuren. - - 169. Landpalen van Polen. ~ " \ 170 Pligten der Poolfche afgezanten. - 5 Regt om kardinalen te benoemen. \ Brief van Cafimir ter dezer gelegenheid. J 1 ' Regt om een' geestelijken te beroepen. '\ Brief van Sobieski ter dezer gelegenheid. J Van het'geboorteregt in Polen. - T-74* Hof der koninginne. \ De koninginnen moeten niet regeren. J iZ>' Verwijt aen de vrouw van Sobieskigedaen.1 g Pligten der regteren. - - _> Befturing van de koningklijke penningen. - 177. Inkomften der koningen van Polen. - 173, Het zout aen de edelen uitgedeeld. - 1 ïnftellingen omtrent de vreemde krijgben- }> 179, den. - J Omtrent het verblijf der koningen. - 180. Omtrent het geld,. - - . 181. Verfchillende foorten van geld. - \ „ De fchat der kroone te Krakau. - j Hoogefchool dezer ftad. - - 183. Zij is de dochter van die van Parijs. - 184. Tartaren van Lithauwen. - - 1 Laetfte artikel der Pacïa Conventa. - I o,, Waerfchuwing aen den koning, indien hij f a* dezelve fchendt, - - J C c 5 Pai  BLADWYZER dfr „ , Bladz, Palen jder koningklijke magt* - j.86. De koning kan niets dan goed doen. - 187, Laegheid der hovelingen. - - *» Hoe zij zich tegen den oppervorst kanten. J l8°* Wat den koning nog doen kan. - 189. Wetten, die hem wedethouden. . iq0° Wat gebruik hij van zijne inkomften maekt. 191J De troon noch de bedieningen worden ge-") erfd. 1 "Gretigheid der vrouwe van Sobieski. f I92» Bijzonderheid omtrent dit ftuk. - J Tweehonderd Negenenzeventigste Brief, Vervolg v*n Pelen, Het landfchap van Samogitië. - ja,. Radzivil voert 'er het Lutherdom in. - Igj' Wilna, hoofdftad van Lithauwen. - T05! Alle de godsdienften in deze ftad ingevoerd. 196-.' Hare hoogefchool. - Dichtwerken van Sarbievius, JeziRt. - 198." Aenhaling van eenige veerzen. Leven van Sarbievius. ** *99» Bijzonderheden wegens Wilna. - * 200. Wreedheid van een' Ruslifchen landvoogd. 201J Steden van Lithauwen, Poloscki. - *» Witepski, Mfcislauw. - > f» 202. Minsko, Novogrodeck. - ^ Vermaerde fynagoge van Brzécie. . r" 203« De ftad Pinski. - - J 20, De ftad Grodno. - _ * Bruggen en dijken van Polen. . «* 205* Aloude en hedendaegfche groote wegen. \ Kerken en paleizen van Grodno. - »* 2°o. De fteden Trocki en Kowno. - ** 207. Augustow, Bialliftek, Tikotfchin. - V Orde van dea Witten Arend. - j 20"' Pool-  VOO RN AE MS TE ZAKEN. Bladz, Poolfche eedgenootfchappen. - T 2I0> Drie foorten van eedgenootfchappen. - J Het eedgenootfchap. Rokosf genoemd. - 011» Andere foort van eedgenootfchap. - 212. Opperhoofden der eedgenootfchappen, ^ Andere eedgenootfchappen. - j Eedgenootfchap van het leger. - 214, Marfchalk van het eedgenootfchap. - . Zrne ongemeene groote magt. * J Geoorloofde en ongeoorloofde eedgenoot- ■ fchappen. — - "' ' ' '"" f 2I7» Wanorden, welken zij veroorzaken. - J 1 Manier om in Polen te reizen. - 218. Reizen der welgeftelde lieden. - 219. Men vindt niets in de herbergen. - 220, Men doet weinige kosten. - 1, 22l< Reizen der heeren. - - - ^ Hoe men zich voor de koude beveiligd. 1 De Polakken veranderen weinig van ge- J> 222. woonten. J Tweehonderd Tagchentigste Brief. Vervlg van Polen. Komst te Warfchauw. - - 223. Befchrijving van deze hoofdftad. - 224. Boekerij van Zaluski. j. 2„- Reis der Polakken in Frankrijk. - j 3' De omliggende ftreken van Warfchauw. 226. Monniken zijn in Polen zeer geacht. De geestelijkheid is'er zeer ongeregeld. J *' Uitwendige godsdienstoefeningen. - 228. Vasten, broederfchappen, onderwerping aen den paus. - Z29Magt en regtsgebied van 'spaufen afgezant. \ De echtfcheidingen zijn meenigvuldig. _> ,<•» * De  BLADWYZER OElt De Polakken *ijn geene groote vervolgers. l)e Uisfiienten komen niet tot de bedie- J> 2*r ningen. , - _ _ \ , Wat de verdeeldheden zouden kunnen beletten 2*2 Oorzaek der.onlustcn, verdeeling van de magt." aw. Regten der edellieden. - . S ói Welk misbruik zij 'er van maken. - > 235Zij kunnen tot alles komen. - ^ De Starostdijen, Tenuten en Advocatiën. •* 236lelijkheid der edelen. - -* 2,o De armen dienen de rijken. - ' . 2„g Welke onderfcheidingen men in acht neemt. 240! De ndderftand. » . . * Zijne ontrouwheden. - . t* 241. Hoe den adeldom wordt overgedragen. i±o Hoe men dien verkrijgt, - S . Zi' Hoe hij verloren wordt. - . Deze regeering is leenroerig. - * Misbruiken en wanorde dezer regeringe. •* 245t TWEEHONDERD ESNENTAGCHGNTIGSTE BrIEF. Vervolg van Polen, De ftad Plocsko. - . , Wladiflaw in Kujavië. - . . „Tv De ftad Thorn. - . Opftand door de leerlingen der Tezuitenl veroorzaekt. - . _ l Kopernikus in deze ftad geboren. - f Voorregten dier zelfde ftad, - - om De ftad Kulm. - ^ 25°* De ftad Mariënburg. r . ^ 251, De ftad Elbing. ^ De ftad Dantzich. ^ 252, Derzelver regering. - . _ ^ 2-„ Befchrijving van deze ftad. . , n . Haer koophandel. ,» 1- 254,  VOORNAEMSTE ZAKEN*. BladzV Welke godsdienften men 'er belijdt. "] De aerdrijksbefchrijver Cluvier, te Dant-j-255, zich geboren. - - * J De fterrekundige Hevel. - 256. Het klooster van Oliva. - - 1 De vrede van Oliva, en de onderhandelin- y 257. gen. J Oorlogen voor den tijd van dit verdrag. *» g Verooveringen van den koning van Zweden, ƒ •> r Bemiddeling van Frankrijk. \ 2„ Da ridder van Terion. J Da heer van Lombres-; zijne kundigheden. 260. Onderwerpen der onderhandelingen. - 261. Eifchen der Zweden. - - *» 6 Zij verzoeken deProteftanten te befchermen. J * De Polakken weigeren het. - - T r£„ Twisten over Lijfland. - J J* Dood des konings van Zweden. - \ Moeijelijkheden daeruir ontftaen. J ** Men vervolgt de bijeenkomst. - T Artikles van'het verdrag van- Oliva. }> 266. Historie der abtdije van Oliva. - J Kerk der abtdije.- - 267. Tweehonderd TwEEëNTAOCHENTiGSTE Brief, Vervolg van Polen. Historie van het koningkrijk Pruisfen - ~ Het gaet over in het huis van Brandenburg./ -OÖ* Orde van den Zwarten Arend. - - 269. Orde der Verdiende. - - 270. Nuttige {lichtingen in Pruisfen. - \ Zeden en gewoonten der Pruisfen. - J -i ° Befchrijving van dit koningkrijk. - 272. Der gele amber van de Baltifche zee. - 273. Inwoonders van het koningkrijk Pruisfen. \ . Geldmiddelen van dit koningkrijk. - J '** Gs-  BLADWYZERder Geregtshoven m Pruisfen opgericht, * 275, Koningsberge, deszelfs hoofdftad. *> Befchrijving van deze ftad. - j 27o« Het kasteel van- Koningsberge, - *> De golf van Frisch-Haf. - - f 278* De Itad Pillau. - J 2?St Landi treek het paradijs van Pruisfen geheten. 279* De ftad Rastenburg. - •» Vermaerde beeldtenis der heilige Maegd, ** 2^°* De ftad Mariënwerder. - - T o Het bisdom van Warmië. j 2"x» De kardinael Hofius, - 28^ De ftad Holland. - - _ •» J" De ftad Memel. - J-284, De ftad Tilfe. ' - 2g- Zeden der Pruisfen. - - 28öl Regten van Polen op Pruisfen. - 287! Op Lijfland, Kiovië, enz. - I ' Op Silezië. f 288. Op Koerland-en Dantzich. - - 289, Op de Napolitaenfche geldfommen. - 290I Tweehonderd DRiEëNTAGCHENTicsTE Brief. Vervolg van Polen. Koophandel te Dantzich. - i Deszelfs gering voordeel. - r 292, De ftad Posnan in Posnanië. - 204, Lisfa, vaderland van Leczinski, . I De ftad Kalisch. - j* 295, De Itad Gnefne. - *| Sirad, hoofdftad van Siradië. - !> 206 De ftad Petriko'v. - - J Oppergeregtshoven. A Oorfprong van dezelven. r* 297- Zeggen van Henrik van Valois, - J 298, Op-  VOO RNA EMS TE ZAKEN.' Bladz. Oprichting van vierfcharen door Battori. I Gefteldheid dezer vierfcharen. - | Weereldlijke en kerkelijke regters. - 300, Waer zij hunne zittingen houden. - I 3QI> Eed der regteren. - - - 1 De misbruiken en onregtvaerdigheden. - 302. De marfchalk der vierfchaer'. - I Welke achting deze overheden genieten. [ J Onderhoorige regtbanken. - - 303. Uitvoering der vonnisfen. - - 304. Vervolging van de misdadigen, - 305. Sfaf der fcbuldigen. - - - 3°6* De fteden Lenciza en Rava. - 306. Manier om in Polen te bou wen. - 307. De maetfchappij der geletterde lieden. 308. De Poolfche zanggodinnen. - - - 309. De Zaluskis, hunne reizen. - - 301. Hun ijver tot den voortgang der letteren. 311. Hunne heerlijke boekzael. - 312- Poolfche geleerden; hunne werken. - 313. Poolfche edelen bekwaem tot de wetenfehappen. - 3H* Slechte fmaek van hunne rodevoeringen. 315. De leeröcftening van het Latijn en de talen. "\ Deze regering is ftrijdig met de weten- f 316. fchappen. - .'-. " J Werken van den koning Staniflaus. - 317. Aert en zeden der Polakken. - 318. Hunne kleedingen. - 3l9* Zij zijn liefhebbers van drinken. - -j Hunne dienstboden, derzelver kleeding en > 320. voedfel. - -* Manier om te leliën en wedertegeven. 321. De Polakken zijn prachtig. - I Zij zijn herbergzaem en vriendelijk. - f Buigzaemheid van hunnen aert. * Hunne zachtmoedigheid behoedt hen voor j- 323. groote misdaden. - - - 1 Kleeding der Poolfche jufferen. - I Haer itoet en. deugdz.aem.heid. - f 0 * Ze-  BLABWYZER öbr Zeden der doch teren van het gemeene volk. 324, De Polakken beminnen de ligchaemsoeffe- r ningen._ - - - L 3^. Hunne manier van eten. - - | Gebruik bij den koning. - a ^zói Voedfel. dezer volken. . f Hun wild en hunne faufen. f 327» Hunne verfchillende dranken. Hongarifc'he, italiaenfche en Franfche L 328* wijnen. Poolfche bruiloften. - 329, De danfen en gefchenken volgen op het gastmael. - o,0> De lijkftaetfïën in Polen. - - 33L* Tweehonderd Vierentagchentigste Brieft Vervolg van Polen. Waiwoodfchap en ftad van Lublin. - 332. Waiwoodfchap en ftad van Sandomir. ' - 333^ Konfenilje of kermès van het Noorden. I Manier om dezelve te verzamelen. - j* 334* De ftad Rakaw, wijkplaets van Socinus. I •. Historie van dezen aertsketter, - j* 335* Kort begrip zijner leere. - - 33^ Welke vervolging hij- in Polen ondergaet. 337. Zijne talrijke navolgers. - - - I „ Het Poolfche Ru,land. - - \ Z2fi' Godsdienst van dit land. - 339. De ftad Leopol of Lemberg. - - 340,' De fteden Presmils, Chalm, Halitz,enz, I De fteden Kaminieck, Braklau, enz. - p 341-* De ftad Luzko. ... 0^2. De ziekte Plica geheten. » I Bijgeloovigheid daer omtrent. - f 343» Waiwoodfchap en ftad van Krakau, - 344.,' Ver-'  VOORN AE MS TE ZAKEN. Bladz, Verdeelitlg van deze ftad. Hare hoofdkerk, aen St. Staniflaus toege. f" 34S* wijd. - - | Inkomen en regtsgebied. - > Kerfpellen en abtdijsn. - - 1 Overblijffels van St. Hyacinthus. - l . _ Wijk der Joden. - - - 1 ™' Stads amptenaers en inwoonders. - 3+3, Zoutmijnen van Wiliska. - r 1 ,5.^ Hoe men 'er in afdaelt f Hare inwendige befchrijving. - - 350, Woningen der mijnwerkeren. - I „,2> Hun arbeid en hunne werktuigen. - \ Onderaerdfche kapéllen en kerken. - "j Zout dezer mijnen , en haer beftuurder, J» 353. Beek die 'er door ftroomt. - - J üigenfchap der lucht, welke ontvlamd"J wordt. - - ■* * f 354* De wonderbare berg. * - J Fontein, die ontvlamt. - - 355' Verfcheiden mijnen in Polen. 4 1 g. Vruchtbaerheid van dit land. - [ " ' Vee en wild. ... L"C7 Waerom Polen geld ontbreekt. - f15" Driederlei foorten van goederen in Polen, "j Bijzondere bezittingen. - - > 358, Poolfche boeren. - J Zjj achtten zich niet ongelukkig. - - 359. Droevig gevolg van hunne flavernije. - 360. Hun huisraed en hunne levenswijs. - 361, Hunne kleeding. - "'.''" L "62 Manier om de landhuizen' te bouwen. - f J ' Manier om zijne inkomften optemaken. , g Gebrek van naerijver in de Polakken. - f ó ó' Niets hindert de uitvoering der granen. , g Koophandel in koorn te Dantzich. - J Aloude uitgeftrektheid van Polen. - *j Wapens van dit koningkrijk , tytels des > 366", konings. - - J XXII. Deel. D & D«s-  U A D W Y Ê Z R der Bladz. Deszelfs bevolking en verfchillende in- 1 woonders. - > 366, Goederen en inkomften der geestelijkheid. | Getal der kloosteren, kollegiën, enz. Welke godsdienften 'er niet geduld worden. > 367» Geestelijken , die de letters aenkweekert. * Naem en luchtgefteldheid van Polen. - 368» —MBga»—«eM*mBM»m»jj.»in—11111' urn maai— Bijvoegsel, wegens Polen. Verfcheiden veranderingen, in de befturing 1 van dit koningkrijk voorgevallen. - I „ 377. Lof en hoedanigheden van dezen vorst. I Hij (telt de Orde van Sr'. Staniflaus in. - . Hij richt eene bende van honderd adeibor- f-r,^ ften op. - - - I j7°' Ban-  V.OQ RN A EMS TE >Z AR £N. Bladz. Handelingen ten voordeele van de rJisfi» 1 ^ denten. - " ' Zii vormen ee-n bondgenootfehap. - I grief van den paus ter dezer gelegenheid. V 38ó, liseh der boeren van Poolsch Pruisfen. [ Opligting van den bisfchop van Krakau. 381. Overeenkomst ten voordeele van de Disfi- denten. - ~ n " " i Misnoegen van het hof van Rome. - L 383. Men kreunt 'er zich luttel aen. - | Een monnik predikt oproer. - I Verfcheiden bondgenootfehappenenfamen- j> 384, Wdkèwanörden zij in Polen veroorzaken De Sultan verklaert het oorlog aen Rusland. 386. De klagten ter gelegenheid des kóflings van . Polen > ^37. Droevige ftaet der Polakken, burgeroorlo- j" ^ Vedïhrikkelijkê gevolgen der geestdrijverije. 388. Men tast den perfoon des konings aen. - 389. Men fchiet op hem; hij wordt flechts ge- ^ kwetst. - , f ö' Hij blijft in de handen zijner moordenaren. [ Hoe hij 'er uit verlost wordt. 1 ^glt Men zoekt de medepligtigen. De Oostenrijkers rukken in Polen. - l Zij maken zich meester van verfcheiden ^ 392, waiwoodfehappen. - ~ Verdeeling tusfchen de drie Mogendheden. 393Men berooft den koning van Polen. f Cafimir de Ille had deze fcheuring voorzegd, f Regten der drie Mogendheden. - L ^ Hoe zij zich regtvaerdigen. Verklaring der drie hoven op den rijksdag I gelezen. ~ " „ ." f 3y • Antwoord van den koning van Polen. | De verdeeling van dit koningknjk woidt , bekragtigd. • " j> 397» Betuiging van den koning. Hoe dezè vorst zich regtvaerdigt. - | D d 2 nii  BLADWYZER txz. Hij erkent de regten der drie Mogendheden, f*** Verfcheiden veranderingen, onder de nieu- L «*t we regering voorgevallen. . f ÓJ9t Rijksdagen van 1764, 1766 en 1768. Vergadering van eenige Poolfche wetten, f 44°. Eindt van den Bladwijzer van bet Tviieëntwintigfie Deel. TE ROTTERDAM, Ter Drukksrye van STEFANüS MOSTERT en ZOONEN Boekdrukkers in den Groenendael. '