•3>   D E NIEUWE REISIGER» O F BESCHRIJVING van de OUDE en NIEUWE WEERELDT. Uit het Fransch van den ABT DE LA PORTE. DRIEËNTWINTIGSTE DEEL. Behelzende Hongarijen en Oostenrijk. TE DORDRECHT, 3ij ABRAHAM BLUSSE en ZOON, 1780.   Pag. J D E NIEUWE REISIGER. Tweehonderd Vijfentagchentigste Brief '. Hongarijen. De vrees om fteile en met fneeuw bedekte bergen overtellijgen heeft mijnen moed niet afgcfchrikt. In een geftreng jaergetijde trok ik over de bergen Karpaths, die Hongarijen van Polen affcheiden; en van' de oeveren der Weisfel bevond ik mij aen de boorden van den Donau. Ik ontmoette verfcheiden fteden, op mijnen doortogt in de engten dezer bergen * en hield mij in geehe eenige. op. Een enkel buis vestigde mijne aendacht, en deed hetlevendigfte belang in mij opkomen. Een afftammeling van dien öngelukkigen Nadasti, die de misdaden , welken zijne maegfchap nog voor denkbeeldig houdt, op een fchavot boette, leeft 'er, verre van de ftervclingen, uit de inkomften eener bedieninge, welken hij met zijne moeder en zuster deelt. Het geval, of liever de dwaling van mijnen gids , geleidde mij in deze eenzame woonplaets 5 de nacht en het goeKXUI. Deel. A de  2 De Nieuwe Reisiger. de onthael bewogen mij om 'er een verblijf aentenemen; en een fobere maeltijd, maermet blijdfchapp' gegeven, werd gevolgd van een onderhoud, waerin ik zeer veel belang nam. „ De naem van Nadasti is u bekend", zeide mij deze teedere moeder, wier jaren het gevoel der droefheid niet verzwakt hadden. ,, Deze „ naem, vermaerd in de Jaerboeken van Hon- garijen, heeft Europa bezig gehouden om- trent het midden der voorgaende eeuwe. De j, weereld heeft van onze rampfpoeden ge„ waegd; onze onheilen zijn in alle de histo„ riën gemeld, en onder de afgrij fel ij kfte kleu- ren vertoond. Omgekofte of vooringenomen „ fchrijvers hebben onze vaders hatelijk, ge„ maekt, door hunne poogingen aentewenden om hen fchuldig te maken; maer geloof dat „ deze ongelukkige heeren, die door het „ zwaerd gefneuveld zijn , ongelukkiger dan „ misdadig zijn geweest» „ De Hongaren leden ongeduldig dat de kei,j zer zich van alle onze plaetfen meester maek- te; en verfcheidenen geloofden nog bijzon. „ dere oorzaken van klagten te hebben. Na„ dasti was verontwaerdigd dat men hem het „ ampt van Palatijn van Hongarijen, 't welk ,-, men regtmatig aen zijne geboorte en dienflen „ venchuldigd was, geweigerd had. De graef „ van Serin, mijn grootvader, beklaegde zich dat hij de fladvoogdij van Karelflad niet had „ kunnen verkrijgen. „ Hier  TwEEH. VlJFENTAGCHENTTGSTE BRIEF. 3 „ Hier beginnen de befchuldigingeri van „ moord, brandftichtinge en vergiftiginge. In5, dien men onze vijanden gelooft, hadden „ Serirt en Nadasti, reeds in het jaer 1666, „ vijf honderd mannen gezonden ih een oord, waer de keizer, van weinig volk vergezeld, „ moest doortrekken ; maer de bevelhebber, „ gelast om hem te doorftooten, Iqwam te laet „ aen ; en deze ontijdigheid verbrak alle de „ maetregels. Nadasti, wanhopend over dezen „ kwaden uitflag, deed, zegt men, het paleis „ in brand fteken, opdat de faemgezworenen, ,; gedurende de wanorde, zich van den perfoon van Leopold meester konden maken; maer „ deze vorst had nog het geluk van zich der „ vervolginge zijner moorderen te onttrekken. „ Kortom, de ongelukkige Nadasti, altoos „ misdadig, en nimmer befchuldigd, nimmer verdacht, heeft nog de vrijheid om een' der„ den aenflag te ondernemen , namelijk den „ keizer te vergiftigen; en ten dien einde noo„ digt hij den vorst en deszelfs geheel hofge„ zin, nergens wantiouwen ophebbende, om „ het vermaek der visfcherije te Puttendorf bij„ tewonen. Deze uitfpanning wordt gevolgd „ van een heerlijk ontbijt, met oogmerk om „ voor Leopold, die het gebak beminde, eene „ vergiftigde taert optedisfchen; maer de graj, vin van Nadasti, wie men wil dat haer ge„ mael dit gruwelijke geheim had toevertrouwd, j, vond middel om eene andere taert te zetten A 2 „in  4 De Nieuwe Reisicér. „ in plaets van die geehe, welke men voor den „ keizer fchikte. De graef, die den vorst zon„ der letfel de tafel zag verlaten, had 'er eenig „ vermoeden van ; en op de bekentenis der „ gravinne, voegt men 'er bij, om zijne gru„ welen ten hoogften top te brengen, dwong ,, hij haer een kookfel Vleesehnat te gebruiken, „ waerdoor zij voor zijne oogen ftierf. Ani}, dere vergenoegen zich met te zeggen dat hij „ zijnen kok met eigen hand' doodde, zonder „ van deze tweede vergiftiginge gewag te maken. „ Terwijl de misnoegden zich van den keizer „ trachtten te ontdoen, arbeidden zij om den „ adel aen zich te verbinden. Onder anderen „ wonnen zij den prins Ragotski, zoo vermaerd „ in de gefchiedenisfe der onlusten van dit ko„ ningkrijk, den graef van Tattenbach, en den „ markgraef van Frangipani, fchoonbroeder „ van den graef van Serin. Tattenbach maekte „ zijn verdrag met dezen laetften ; doch hij „ werd verraden door één van zijn volk, die ,, 'er een affchrift van had, gefchreven met de hand' van zijnen meester. Deze famenzwe„ ring deed het hof van Weenen beven, heb„ bende het zelve nog geen ander licht, dan ,, zoo veel 'er noodig was, om de grootte van „ het gevaer te befefïen. Een brief van Fran- gipani ontdekte wijders het geheim. Dez? „ brief was van een' jongman, die zich aen alle „ de levendigheid van zijnen aert overgaf; en „ zoo min verknocht aen zijnen godsdienst als „ aen  TWEEH. VlJFENTAGCHENTTGSTE BRIEF. 5 „ aen zijnen vorst, haekte hij, volgens zijn „ zeggen, alleen naer het tijdftip om de Duit„ fche hoofden aftehouwen, en zijne muts in „ een' tulband te veranderen. „ Het ontwerp eens ontdekt zijnde, was het „ niet moeijelijk zich van de faemgezworenen „ meester te maken. Schoon de keizer geneigd „ was hun vergiffenis te verleenen, verbitter„ den zijne ftaetsdienaers het gemoed van den „ vorst derwijze, dat hij, tegen zijnen dank, „ befloot hen met de uiterfb geftrengheid te „ behandelen. De gevangenen fchreven hem, „ en deden hem zelfs door den paus fchrijven; „ maer hij liet zich niet verbidden, en wilde „ de Hongaren, door een voorbeeld van ftreng„ heid, affchrikken. Men verwittigt Nadasti „ zich tot den dood te bereiden; en men ver„ klaert hem niet, dan op het tijdftip der ftraf„ oeffeninge, dat men hem de hand niet zal af„ kappen, gelijk zijn vonnis medebrengt. . De „ rampzalige graef gevoelt,, op deze tijding, „ eenige aendoening van blijdfehapp'; en ne„ derknielende beveelt hij zich aen de godde„ lijke barmhartigheid. Na het eindigen van „ zijn gebed , doet hij zich ontkleeden door „ een' zijner ftaetjonkeren, die hem de oogen „ blindt. Vervolgens plaetst hij zich op eene „ foort van fchabelle; en de fcherpregter houwt „ hem, met een' fabelflag, het hoofd van het „ ligchaem. Dusdanig was het beklagelijk einde „ van dezen ongelukkigen graef Nadasti, dien A 3 „ zij"  6 De Nieuwe Reisiger. „ zijn aloude adel, zijne groote goederen en „ zijne doorluchtige verbindtenisfen de ge„ ftrengheid der llraffe niet konden onttrekken. „ Serin twijffelde niet of men zoude hem „ genade bewijzen, uit aenmerkinge van zijne „ dienften. Zelfs durfde hij, in eenen brief, „ dien hij aen den keizer fchreef, dezen vorst „ voorftellen dat de Hongaren het regt hebben ,, de wapenen optenemen, om hunne voorreg- ten te verdeedigen, en te beletten bet ko„ ningklijke gezag te vestigen in een land, „ waerin de regering uit haren aert gemengd, „ en de koningklijke waerdigheid verkiesbaer „ is; dat 'er tusfchen dezen vorst en zijne on„ derdanen eene onderlinge verpligting is, die „ de overeenkomende partijen derwijze ver„ bindt, dat het, indien een van beiden de „ voorwaerden niet, nakomt, aen den anderen „ geoorlofd is dezelven te verbreken,. Ook „ liet hij zich uit tegen het langdurige open„ ftaen van het palinaetfchap van Hongarijen, „ 't welk Nadasti verzocht had, en het fchen„ den der verdragpunten, welken zijne majes„ teit gezworen had in acht te nemen. Ein„ delijk befloot hij, dat alle deze omftandighe„ den de onlusten van dit koningkrijk moesten doen befchouwen als minder misdadig, dan „ de oproeren, welken erffelijke onderdanen verwekten; en hij herinnerde Leopold, dat „ het huis van Oostenrijk de muitende Honjs garen altoos met meer zachtheid en gema- „ tigd-  Tweeh. Vijfentagchentigste Brief. 7 „ tigdheid, dan zijne andere onderdanen, ge„ handeld had. ; De gravin van Serin fchreef insgelijks aen , den keizer, en bezwoer dezen vorst dat de L graef, haer gemael, in geen eenig verdrag „ tegen deszelfs perfoon getreden was, en dat zijn ongeluk alleen ontftond uit de kwade in" drukken, welken zijne vijanden wegens zijn ' gedrag gegeven hadden. „ Indien hij echter, || voegde zij 'er bij, ongelukkig genoeg was om u reden gegeven te hebben, om aen zijne || onfchuld te twijffelen, fmeek ik om uwe " goedertierenheid , zoo natuurlijk aen de vor" ften van uw huis. Gij hebt ons uwe magt " genoegzaem doen kennen; geef ons blijken " van uwe barmhartigheid. Bedenk dat het " meer roem is zich zei ven te overwinnen, dan " over zijne vijanden te triumferen. Volg hét * voorbeeld van God, wiens afbeeldfel gij zijt; " hergeef eenen echtgenoot aen zijne bedroef. " de vrouw ; en wees verzekerd dat wij het " overige van ons leven zullen hefteden om de " misdaden, waermede men ons beticht heeft, " fchoon wij 'er niet fchuldig aen zijn, door || onzen ijver en onze onderwerping, te her„ ftellen" , Deze twee brieven werkten niets ter wec„ "eld uit: Frangipani, die zijnen fchoonbroe|| der in het verderf wilde ftorten,* om deszelfs || ampten te verkrijgen, deed het geheim der famenzweringe aen de ftaetsdienacrs van den A 4 » kc!-  Z De Nieuwe Reisiger. ,, keizer kennen; en het vonnis veroordeelde „ hen beiden om het hoofd op een fchavot $e „ verliezen. Zij werden onthoofd te Neuftad, „ en ftierven met gevoelens van godvrucht, „ die de tranen uit de oogen der omftanderen „ trokken. Wij bewaren in onze maegfehap den „ brief, dien de graef van Serin, daegs voor „ zijnen dood, aen zijne vrouw fchreef. „ Hij „ betuigt daerin geene de minile. wroeging, „ omdat hij zich aen geene eenige misdaed „ fchuldig achtte , en zich beriep op een „ regt, door onze koningen vergund. Albert „ de II- deed, in het jaer 1222, eene verkla„ ring afkondigen, die ijderen edelman verlof „ geeft, om zich tegen zijn' eigen oppervor.st „ te wapenen, indien d.cze laetfle onderneemt „ onze vrijdommen aentetasten. De Hongaren, „ misnoegd over de Oostenrijkfche regering, „ beklaegden zich ook, in een betuigfehrift, „ over de fchending van alle onze voorregten. „ Onze Iandaert, zeiden zij, is zoo oud als het „ land, 't welk wij bewonen. Wij fhmmen af „ van die dappere Pannoniërs, die altoos hunne „ opperhoofden, waeraen zij de magt om te „ bevelen en niet om te ftraffen gaven, ver„ kozen hebben. Onze vaders kenden geene „ andere heeren dan de goden, geene andere „ regters dan de priesters; en dusdanig was ten „ allen tijde dit aloude Pannonië, 't welk niet „ verooverd konde worden, dan door Alex3, ander, Cefar en de Romeinen. De Hunnen, „ baer-  TwEEH. V-IJFENTAGCHENTIGSTE BRIEF. 9 „ barbaerfche volken, getogen uit de omlig„ gcnde ftreken der Palus Meotidcs , over„ ftroomdcn ons in de viifde ecu we;. maer zij „ werden verdelgd of verftrooid door eene an„ dere volkplanting , die , uit Scythië geko„ men, onder den naem van Hongaren, zich „ onder ons vermengden en vestigden. „ Indien wij van deze duistere tijden over„ gaen tot die. geencn, welken het licht des „ euangcliums beftracl.de, verloor Hongarijen, „ het Christendom in de tiende ecuwe omhel„ zende, noch zijne dapperheid, noch zijnen ,, roem, noch zijne vrijheid. Het behield het „ regt om zijne vorften te verkiezen; enSt Ste„ fanus, eerfte Christen koning des landaerts, ,, gaf regels van regeringe, die eer geleken naer „ de vermaningen van eenen vader aen zijne „ kinderen, dan naer de wetten van een' op„ pervorst aen zijne onderdanen. „ Andrdas de II-, eene foort van cvenwigt „ tusfehen de magt der koningkhjke waerdig,, beid en het regt der vrijheid willende ftel„ len , beroofde de eene van het geene zij „ overweldigd had, en hergaf aen de andere „ het geene zij had verloren. Maer men begon „ naeuwelijks de zoetheden dezer befturinge „ te finaken, of het koningkrijk werd door de „ Tartaren verwoest. Het hcrftelde zich en „ werd bloeijende , tot den aenwas, van de ',' Ottomanfche magt in Europa. Vervolgens „ verzwakte het, het zij door verfchciden verA 5 j> dee-  io De Nieuwe Reisiger. deelingen, het zij door den inval der Turj, ken. Tot dien tijd toe was deze kroon ver,, kiesbaer geweest, en was het nog toen zij, „ in het jaer 1540, in het huis van Oostenrijk overging, in den perfoon van Ferdinand, „ koning van Bohème en Hongarijen". „ Het geene de opftellers van het betuig„ fchrift meest verontrustte was dat zij het koningkrijk van verkiesbaer erffelijk zagen „ worden, en dat zij voor altoos beroofd wa- ren van het regt om -zich een' meester te „ verkiezen, zonder het zelfs meer te kunnen wezen; doch de maetregels, welken eenige „ grooten des landaerts wilden nemen, om dit uitmuntende voorregt te bewaren, zijn juist het geene ons het zelve deed verliezen. JLeo„ pold handelde ons als een overwonnen volk, zond ons vreemde krijgsbenden op den hals, trok al het geld uit het land, vernietigde het ampt \Tan Palatijn, ftelde in deszelfs plaets j, dat van Onderkoning, waervan hij nog het „ gezag bepaelde, en hield zelf de magt om het „ weder aftefchaffen. De Raed van Wee^en „ achtte zich alles geoorlofd, zoo dra hij zich „ in ftaet zag om alles te ondernemen. Hij verklaerde het koningkrijk erffelijk in het „ huis van Oostenrijk; en de Staten waren ge,, noodzackt den acrtshertog Jofefus, oudflen „ zoon van den keizer, voor hunnen opper,^ vorst te erkennen. Zij bevestigden de op„ volging tot den- troon aen de mannelijke kin- „  TwEEH. VïJFENTAGCHENTIGSTE BRIEF. II deren van dit huis: in geval van de uitfter„ vinge dezer laetften, wilde men ons het regt „ om ons eenen meester te verkiezen wel we„ dergeven; en men herriep de keur van den „ koning Andreas, die nieuwe onlusten zoude „ hebben kunnen veroorzaken, in eenen tijd, „ waerin zelfs de oude nog niet geftild waren. „ Inderdaed, de misnoegden gaven het be„ ftuur van hunne krijgsbenden aen Teken. „ Dees veldheer tastte die van den keizer aen, „ behaelde verfcheiden overwinningen, maek„ te zich meester van een groot getal van plaet„ fen, en verdiende Jen roemrijken tytel van „ Befchermer zijns Vaderlands. De Groote „ Heer beloofde zijne befcherming aen alle de „ Hongaren, die zich onder de vendels van [ den nieuwen bevelhebber fchaerden, en dreigde geene de minfte lijfsgenade te geven „ aen de geenen, die weigerden zich te onderli werpen. De Turken drongen met een ont» zagchelijk leger in Oostenrijk, naderden tot ,', aen Weenen, en belegerden het zelve; maer " het voordeel, dat de keizerfchen behaelden, ' ,', wierp den fchrik in het gemoed der Hongaren; en de meesten oordeelden raedzaem zich " te onderwerpen. Tekeli verkreeg het prins„ dom van Zevenbergen, en omhelsde, met meer drift dan ooit, de zijde van het Otto„ manfche hof. „ Na agttien jaren oorlogs , bewerkte de. 3, prins Eugenius, altoos overwinnende, met „ de  12 De Nieuwe Reisiger. de Turken het vermaerde verdrag van Car„ lowitz, 't welk de rust in het keizerrijk her„ ftelde; maer Ragotski, dien men in de kluisteren hield , vond middel om zijne gevange„ nisfe te ontvlugten ;. en toen hij zich in „ vrijheid zag, verwekte hij op nieuw een' op„ ftand onder de Hongaren. Leopold was toen „ in oorlog met Frankrijk, 't geen hem noodzaekte zijne kragten te verdeelen; en van toen af waren wij in ftaet hem de wet te ftellcn: doch wij moesten zwichten voor de Oostenrijkfche wapenen , die ons eindelijk „ gebragt hebben ondef een juk, waervan wij ons niet trachten te ontheffen. Overreed dat wij in het toekomende geene andere op„ perheeren dan vorflen uit het huis van Oostenrijk zullen hebben, hebben wij, door een ,, plegcig. getuigfehrift, toegeftaen dat het erf„ regt voor altoos overginge in de vrouwelijke. linie , als flechts een zelfde ligchaem van ,, alleenhcerfchingc met de andere ftaten van. dit huis uitmakende. „ Na den dood van keizer Karei den Vlen, was de eerfle zorg der aertshertoginne Maria „ Therefia, zijne oudfte dochter, de vriend„ fchap der Hongaren te winnen. Zij onder-, „ wierp zich goedwillig aen het doen van den „ eed van, onzen koning Andréas; en deze gedienftighcid verbond aen hacr de harten van „ eenen fleren doch eddmoedigen landaert, den „ geesfel van zijne tirannen , en den fleun „ z'ü-  TWEEH. VlJFENTAGCHENTIGSTE . BRIEF. 13 zijner opperheeren. Hoe afkeeriger de voor„ ouders der aertshertoginne zich getoond had„ den, om zich aen den eed hunner voorzaten „ te onderwerpen, des te dierbarer maekte de „ voorzigtige ftap dezer vorftinne haer aen de „ Hongaren. Dit volk, 't welk ongelooffelijke „ poogingen aengewend, en ftroomen bloeds vergoten had, om zich aen deze heerfchappij „ te onttrekken, fchiktë zich van zeiven on„ der het juk, 't welk de nieuwe koningin hen 5, wilde opleggen. Een oogenblik van vriende„ lijkheid, 't welk hare voorvaders bijna nim„ mer kenden, deed twee honderd jaren van , haet, verdeeldheid en burgerlijke oorlogen 11 vergeten. De Oostenrijkfche vorften waren gevreesd en gehaet geweest; Maria Therefia werd bemind en aengebeden. Zij verbande „ alle de plegtigheid en trotschheid, die den ]] troon hatelijk kunnen maken, zonder den„ zeiven meer aenziens te geven. „ Gij weet dat deze vorftin, aengetast door „ alle de mogendheden van Europa, gcnood„ zaekt was hare hoofdftad te verlaten, met zich voerende den aertshertog haren zoon, „ en in haer belang overtehalen dezelfde dap„ pere Hongaren , welken de geftrengheid harcr „ voorvaderen vijanden van haer huis gemackt 11 had , maer die door hare zachtmoedigheid " onfchendbaer aen haer verbonden waren. De „ koningin verfcheen voor de ftenden des lands, „ houdende den jongen aertshertog, eenige „ maen-  14 De Nieuwe Reisiger. „ maendeh oud, in hare armen, en fprak hen „ aen met deze bewegelijke woorden: „ Ver,, laten van mijne vrienden , vervolgd door „ mijne vijanden, aengevallen door mijne naes„ te bloedverwanten, heb ik geene andere toe„ vlugt dan in uwe getrouwheid, in uwe kloek„ moedigheid, en in mijne ftandvastigheid. Ik „ ftel in uwe handen de dochter en den zoon „ van uwe heeren , die hun heil van u ver„ wachten". De Palatijnen worden bewogen, „ ftorten tranen, trekken hunne fabels uit, eri ,, roepen: ,, laten wij fterven voor onzen ko„ ning, Maria Therefia". Deze vorftin deed, „ in het jaer T751, op den rijksdag van Pres„ burg, den aertshertog Jofefus, haren oud„ lten zoon , tot haren opvolger in dit ko„ ningkrijk verkiezen". Deze historifche en ftaetkundige ftoffen hielden ons een groot gedeelte van ons avondmael bezig: vervolgens fprak men van verfchiilende vorften, die Hongarijen geregeerd hebben; en wij ftemdcn overëen dat deze alleenheerfching meer groote heiligen dan groote koningen had voortgebragt. Stefanus de h was als de apostel zijner rijksftaten. Hij maekte verftandige wetten, en gaf uitmuntende voorbeelden van deugd. Hij was een zoon van Geifa, vierden hertog der Hongaren, federt hunne komst in Pannonië. Zijn vader had den Christelijken godsdienst begunftigd; Stefanus predikte denzei ven aen zijn volk. Eenige heeren, verftoord over  Twe'kh. Vijfentacchentigste Brief. 15 Over den voortgang dezer nieuwe wet., floegen aen het muiten, en plunderden de landerijen der kroone. Stefanus verzamelde zijne krijgsbenden, trok tegen de muitelingen op, overwon hen, maekte zich meester van hunne bezittingen, en ftichtte 'er kloosters. Het eerfte werd gebouwd ter eere van St Martijn, voor wien Pannonië, waerin deze heilige bisfchop geboren was, altoos veel eerbieds gehad heeft. Om zijne onderdanen in den nieuwen godsdienst te bevestigen, deed de hertog van Hongarijen zendelingen komen. Eene bende van monniken wijdde zich tot dit goede werk. Stefanus fchepte vermaek in hun onderhoud, en hoopte hen op met zijne weldadigheden. Dit was de oorfprong van deze meenigvuldige rijke abtdijen, die zich in dit koningkrijk vestigden. Hij onderzocht het gedrag der kloosterlingen, beftrafte de nalatigen, en gaf aen de ijverigften uitmuntende blijken van zijne toegenegenheid. Deze vorst had het vergenoegen van de afgoderij uit zijne ftaten te verbannen; maer deze opkomende kerk zonder herderen niet kunnende beftaen, verdeelde hij het land in tien bisdommen , waervan Strigonia de hoofdkerk was, en verkoos alle deze bisfchoppen uit de kloostercn. Een der vermaerdften was de monnik Aftrik, dien hij naer Rome zond, om de koningklijke kroon te verzoeken, in het vertrouwen, waerin men toen was, dat de paus over de troonen befchikte. De heilige ftoei be-  iè De Nieuwe Reisigêr, Bevestigde de tien Bisdommen , en zond den vorst' de kroon niet den tytél van Apostolifche, dien zijne opvolgers niet verwaerloosd hebben. Stefanus werd voor koning erkend, gezalfd en plegtig gekroond; maer het geene hem voornamelijk eerwaerdig bij zijne volken maekte zijn de wonderwerken, welke gefchiedden op zijn graf te. Albe-Royale of Stoel-Weisfenburg, alwacr hij begraven werd. In het leven van Ladiflaus, een' anderen koning van Hongarijen, dien de kerk insgelijks onder het getal der heiligen gefield heeft; vind ik geene grondvestingen van kloosteren, noch ftichtingen van bisdommen, noch eenigen dier godsdienftige inflellingen, die de regering van Stefanus zoó gedenkwaerdig in de kerkelijke jaerhoeken maken. Ik lees 'er alleenlijk dat hij den koning van Polen te hulp kwam tegen deszelfs muitende onderdanen, hem op den troon herflelde, de Bohemers onderwierp, de Hunnen verjaegde, de Rusfen overwon, de Bulgaren bedwong , de Kumanen onder het juk bragt, de Tartaren verfloeg, zijn koningkrijk vergrootte, Dalmatië en Kroatië daerbij voegde , en met alle deze verooveringen de deugden van een' eerlijken man verëenigde. Hoewel verftoken van de eere der heiJigverklaringe, is Andréas de II ' nog in eerbied bij alle de Hongaren. Hij had eene dochter, die zich op den troon aen de godvrucht toewijde, en welke dit land als eene befchermfter aenroept. Eli-  Tweeh. Vijfentagchentigste Brief. "17 Eüzabeth, geboren in het jaer 1207 j was uitgehuwelijkt aen den landgraef van Hesfen, en werd vroegtijdig weduw: de heeren beroofden haer van het regentfehap, 't welk hare geboorte en de laetfte begeerten van haren echtgenoot haer fchenen te verzekeren. Zij had hare huwelijksgift, hare juweelen en haer tafelgoed tot onderhoud der armen beftecd; en men wil dat zij zich genoodzaekt zag haer brood van huis tot huis te bedelen. Uit dezen ftaet' van vernederinge verlost, nam zij het kleed der derde orde van Sr- Franeiskus aen, en floot zich in een klooster op, waerin zij in den ouderdom van tagchentig jaren overleed. Het huis van Nadasti, fehoon iri eene eenzame plaets gefticht, is niet ver van de hoofdftad, .alwaer ik in minder dan zeven uren aenkwamu Presburg of Pofon (want alle de fteden hebben hier een' Hongaerfchen en een' Hoogduitfehen naem) beflaet den flinker oever van den Donau, tien mijlen beneden Weenen, met eene fchipbrug over denzelfden ftroom. Zijn omtrek is luttel meer dan van twee duizend vademen; maer zijne voorburgten zijn vrij uitgeilrekt. Het openbare plein is fraei , men kan zelfs zeggen groot, ten opzigte van de kleenheid der ftad. Het is verfierd met twee fonteinen, en met zulke zindelijke en welgebouwde huizen, als de middelen der inwoonderen hebben kunnen gedoogen. Men telt 'er flechts drie kerken, waervan de voornaemfte XXIII. DeeL B de  18 'De Niküwï Reisiger. de domkerk van St Martijn is, waerin de krooning der koningen van Hongarijen gefchiedt. Men bewaert de gewijde kroon, den mantel en degen van Stefanus, als mede het apostolifche kruis, dat hem door den paus gezonden werd , in een' der torens van het kasteel, federt dat de Turken zich van Vicegrade meester gemaekt hebben. Zeven groote floten fluiten dezen toren, waervan de fleutels bewaerd worden door zoo vele heeren, die denzelven niet openen dan op den dag der inhuldiginge. De fterkte is gebouwd op eene hoogte, die de Had beftrijkt. Eertijds was den grave van Palfy, die 'er burggraef van is , en 'er zijn verblijf houdt, de bewaring van dit kasteel toevertrouwd ; maer de getrouwheid der Hongaren verdacht zijnde geworden, heeft 'er de keizer een' Duitfchen krijgsbevelhebber in gelegd, die vijftig mannen van zijnen landaert onder zich heeft: de burggraef heeft 'er zoo veel van de zijnen ; en deze twee benden dienen te famen aen de poorten der fterkte. Presburg is omringd met graften, die noch breed noch diep genoeg zijn, om' het in ftaet van verdeediginge te ftellen. Men leest op eene der poorten . dit opfchrift: Omne Regnum in fe divifum defolatibur; 't welk de onlusten, waerdoor dit koningkrijk geteisterd is geworden , had behooren te beletten, en den inwoonderen vooraf de droevige gevolgen hunner verdeeldheden te leeren. Deze ftad is de ver-  Tweeh. Vijfentagchentigste Brief. ï§ vcrblijfplacts van den palatijn des koningkrijks, die, na den koning, de eerfte perfoon van den ftaet is. Hij moet een Hongaer van geboorte zijn; en aen hem wordt gemeenlijk de ftadvoogdij dezer hoofdplaetfe toevertrouwd. De aertsbisfchop van Strigonië houdt 'er insgelijks zijn verblijf federt het jaer 1741, en heeft'er een heerlijk paleis. De inwoonders, gedeeltelijk Hongaren , gedeeltelijk Duitfchers, zijn *er bcfchaefd , en leven onder eikanderen, fchoon van verfehillende godsdienften , met veel eenigheid. De Katholyken en Protestanten hebben 'er ij der eene fchool. Men vergunt aen deze laetften de vrije oeffening van hunnen godsdienst; maer de Katholyke is de heerfchende. Op een' geringen afftand van de ftad is de Koningsberg, naer welken de nieuwe koningen, bij ijdere krooning, zich te paerd begeven , met den degen van St Stefanus in de hand, waermede zij de lucht flaen naer de vier deelen der weereld, om te betoonen dat zij het koningkrijk tegen alle deszelfs vijanden zullen befchermen. Op deze wijs begon Maria Therefia deze roemrijke regering y eene regering, die zulk een luisterrijk tijdperk in de gefchiedenisfe der beroemde vrouwen moet beflaen. Zij heeft het onheil bij de intrede van hare ïoopbarië gekend; ert in dert gelukkigen loop van haren voórfpoed , heeft de dochter van Karei den Vlen doen zien dat zij den opperften rang, dieri  20 De Nieuwe Reisiger. men haer betwistte , waerdig was. In beide gelukftanden, heeft deze vorftin de ftandvastigheid, den moed en de begaefdheden, die de groote koningen uitmaken , en de deugden, die de goede vorflen doen beminnen, aen Europa getoond. Ik zal verfcheidenmael , Mevxouw, gelegenheid hebben, om u het gewigtige tafereel van hare daden van weldadigheid, van hare keuren en nuttige inzettingen te vertoonen, het zij om de misbruiken te hervormen , het opleggen der fchattingen min omflagtig te maken, de orde en krijgstucht onder de oorlogsbenden te herftellen , het zij om den landbouw aentekweeken, de kunften aentemoedigen, den koophandel te begunftigen, de bevolking te doen aengroeijen, en den overvloed alöm te verfpreiden. Men roemt de vruchtbaerheid der omliggende ftreken van Presburg, en voornamelijk de lekkerheid van hare wijnen; maer zij zijn doodeliik aen de jichtigen; en onmatig gebruikt, geven zij gelegenheid tot meenigvuldige ziekten. De vruchten zijn 'er aengenaem, de granen overvloedig, het vee talrijk, en de osfen van eene ongemecne grootte. Men ziet 'er ook eene foort van rammen, wier hoornen, die verfcheiden kringen op hun hoofd vormen, hun eene foort van kroon' maken. Om tot de wijnen van Hongarijen wedertekeeren, gij zult misfchien vermaek fcheppen in den oorfprong van dien van Tokai, en deszelfs ver-'  Tweeh. Vijfent agchentigste Brief. 21 verfchillende hoedanigheden., te kennen. De kooplieden zijn in het vooroordeel , dat de wijn der landftreke, waerin deze ftad ligt, te verkiezen is boven die der naburige wijngaarden, fchoon alle deze wijnen bijna eveneens zijn, en in 't algemeen den naem van lokai aennemen. Men moet echter toeftaen, dat er een zeker gedeelte dezer landcrije is, van omtrent honderd treden uitgcftrektheids, en regt tegen het zuiden gelegen, waervan de wijn uitmuntend is. Men fpreekt insgelijks veel van den wijngaerd van Tarzal , die omtrent drie duizend treden breedte, cn negen duizend treden lengte zal hebben. Schoon de wijn van deze beide landftreken uitnemend is , maekt men 'er echter Hechts zulk eene kleene hoeveelheid van, dat hij, gelijk men zegt, alleenlijk op de tafel des keizers gebruikt wordt. . Deze wiin wordt voor de beste van Europa gehouden;"en de kenners fchrijven de oorzaek daervan niet min toe aen de manier om denzelven te maken, dan aen de dcugdzaemheid der druiven , waervan men verfcheiden foorten onderfcheidt: fommigen noemt men Augfter, omdat zij in de maend Augustus tot hunne rijpheid beginnen te komen: de inwoonders laten ze droogen; en men bedient 'er zich van , in plaets van de druiven van Damaskus, met welken zij eenige overeenkomst hebben : de anderen zVn muskadellen genoemd, omdat zij den reuk en finaek van muskact hebben. Deze B 3 twee  22 De Nieuwe Reisiger. twee foorten zijn de meestgeachte: men verzamelt ze afzonderlijk, laet ze vervolgens in de zon of in een' oven droogen , doet de druiven van den. tros af, legt ze onder de pers, en drukt 'er een lekker fap uit. Men laet het gisten, totdat het verandert in een' zoeten en olyachtigen wijn, dien men ten einde van ^en jaer aftapt. Eene andere foort van wijn maekt men van druiven, welken men onder de pers legt, zoo dra zij van den wijnftok komen, en zonder ze te laten droogen. Alleenlijk gebruikt men de voorzorg om 'er den tros uittenemen; en nadat men 'er een zeer zoet fap uitgedrukt heeft, werpt men 'er halfgedroogde druiven in. De most trekt, in het gisten, alle de zoetheid der vrucht naer zich; en 'er komt een aengename wijn uit voort, doch die minder dan de eerfte geacht is. ' Men maekt 'er eene derde foort van het zuivere fèp der druiven, welken men noch voor den oven noch voor de zon blootftelt. Deze wijn is geestrijk en zeer helder, doch min zoet en van een' minder prijs dan de voorgaenden. Deze laetften hebben dit bijzonders, dat zij langen tijd hunne zoetheid behouden, een' welriekenden fmaek en reuk hebben , en geene hoofdpijn of verzwakking in de leden veroorzaken , zelfs als men 'er veel van drinkt. Eindelijk verfchalen zij niet ligt, en worden eene reeks van jaren bewaerd, zelfs in ontiloken of  Tweeh. Vijfentagchentigste Brief. '23 of ongeftopte vaten, zonder eenige verandering' te ondergaen. Een kamerdienaer van den overleden koning van Polen was bezig met drinken , toen men hem verwittigde dat zijn meester, die op eene langdurige reis ging, reeds in zijne postchaife was. De dienaer floot zijne ongeftopte flesch, die Hechts half vol was, fchielijk weg, en had. zelfs den tijd niet om zijn glas te ledigen. Omtrent twee jaren daerna te rug gekomen , vond hij denzelfden wijn zoo goed, als die voor zijn vertrek geweest was. Men fchrijft de heilzame en uitmuntende hoedanigheid van den Tokaijerwijn gemeenlijk toe aen het goud, 't welk de grond, wacrop de wiingaerden groeijen, in zich beflmt. Men verhack zelfs verfcheiden historiën, in weiken men verzekert zeer glinfterende gouddeeltjes ra de kernen gevonden te hebben. Doch het zoude niet moeijelijk zijn alle deze fabels te wederleggen, en te doen zien dat noch het goud noch de andere metalen iets kunnen toebrengen, om het aerdrijk vruchtbaer te maken, en nog minder om de fappen der planten te verbeteren. Indien de wijn van Hongarijen zijne zoetheid langer behoudt, het is alleenlijk omdat men eene verfchillende manier gebruikt, om denzelven te maken. Ik meen u ergens reeds gezegd te hebben, dat onze kooplieden het "eheim bezitten, om ons Tokaijerwijn te bezorgen, zonder denzelven uit Hongarijen te B. 4. doen  24 De Nieuwe Reisiger. doen komen. Zij vermengen de hef daervan, of eene foort van vlies, dat zich daerop vormt, met Champanjc- en Malagawnneri; en dit mengfel levert den wijn van Tokai, die op de mecsten onzer tafelen voorgediend wordt. De ftad van dezen naem is eene fterke plaets van opper Hongarijen, in het graeffchap van Zemblyn , bij den famenloop der Bodrog en Teisfe. Zij viel onder, de magt van het huis van Oostenrijk , door de overdragt, welke Ragotski het zelve daervan deed, na het verlies van Zevenbergen. Deze prins , van wien ik reeds in dezen brief gefproken heb, zich aen het hoofd der misnoegden gevoegd hebbende , werd door het hof van Weenen verbannen. Men plakte in alle de ftraten eene belofte van tien duizend guldens voor de geenen, die hem levend zouden overleveren, en zes duizend voor hun, die zijn hoofd aen, de amptenaers des keizers zouden bezorgen. Hij werd daerdoor niet dan te dierbarer aen de Hongaren, die hem tot prins van Zevenbergen en befchermer van het koningkrijk uitriepen. Doch de zaken van gedaente veranderd zijnde , verwierf Ragotski van de erkentenisfe, zoo wel als van de edelmoedigheid van Lodewijk den XlVen, eene verplijfplaets in Frankrijk , en dat aenzienlijke onthacl, 't welk alle de volken van Europa toegejuicht hebben. De-  Tweeh. Vijfentagchentigste Brief. 25 Deze doorluchtige banneling, wiens onheil zijnen moed niet verzwakt had, hield zijn kleen hof te Clagny, 't welk de koning hem tot verb'ijfplaets gaf , met aenzienlijke jaerwedden, die hem zijn geheel leven werden toegevoegd. Zijne neiging tot de èenzaemheid van Grosbois deed hem zijne eerfte woning verlaten. Hij bepaelde zich eenigen tijd tot het leiden van het leven der Kamaldoliten, hoewel vermengd met een groot getal van grilligheden en zwakheden. Eindelijk , misfehien vermoeid van zijne eigen verkiezinge, of geftoord van zich minder geacht te zien door den regent, dan door den grooten koning, wiens befcherming hij genoten had, of ontwaekt uit de godsdiènftige flaepziekte, door de werkzame geaerthcid en de krijgskundige bcgaefdheden, welken hij zoo lang aen het hoofd der hcirlegeren geöeffend had, bezorgde hij zich, door heimelijke kuiperijen , eene andere verblijfplaets bij de Turken , onder voorwendfel van 'er gemakkelijker de gelegenheid te vinden of te doen ontflaen , om zijne zaken in Hongarijen te herftcllen. De Groote Heer gaf hem , tot fchuilplaets, de ftad Rodosto, op den oever van het kanael der Zwarte zee , alwaer hij ftierf in het jaer '1735, in den ouderdom van vijfenvijftig jaren, bemind en geacht van het Ottomanfche hof. Men heeft onder zijnen naem een Werk , getyteld Testament politique & moral du Prince Ragotski, in het licht geB 5 ge-  2.6 De Nieuwe Reisiger. geven; maer men twijfelt of hij 'er de fchrij. ver van is. Insgelijks fchrijft men hem toe eene gefchreven befchrijving van Zevenbergen, met aenmerkingen over Bulgarië, Walachijë en Moldavië , welke men zegt eene der vruchten van zijne afzonderinge te zijn. Ik weet niets van alle deze landen, dan het geene ik in dit verhael gelezen heb ; en het gelezene heeft mij geene de minfte begeerte ingeboezemd, om 'er in te reizen. Gij zult daervan oordeelen door den volgenden brief, die zakelijk bevat alles, wat dit handfchrift behelst. Ik ben, enz. Presburg, den 2o« van Ottober, 1756., Tweehonderd Zesentagcjientigste Brief. Vervolg van Hongarijen. „ f~TT\ RANSYLVANië of Zevenbergen,. » JL tegenwoordig aen deze alleenheer„ fching gehecht, was een gedeelte van het „ aloude Dacië , en maekte een koningkrijk M uit, eer de Romeinen 'er zich meester „ van gemaekt hadden. Zij gaven het den „ naem, dien het. draegt, uit hoofde van » zij-  Tweeh. Zesentagchentigste Brief. 27 „ zijne ligging aen de andere zijde der bos„ fchen, die het van Hongarijen fcheiden. „ De letters en wetten der Grieken waren 'er ,, ingevoerd, en hadden 'er ftand gehouden tot de komst van Trajanus, die zijne ver„ oovering uitftrekte over een land, 't welk „ deszelfs ligging en enge wegen ontoegangelijk „ fchenen te moeten maken. Rome zond 'er „ volkplantingen , die 'er de Latijnfche tael „ invoerden,# en maekte 'er een burgemees. „ terlijk landfchap van, gelijk aloude opfchnf„ ten nog bewijzen. „ Van de hcerfchappije der Romeinen ging bet fchielijk over onder die der Sarmaten, Gothen , Hunnen en Hongaren. S\ Ste„ fanus ontnam het zijnen oom , die hem teoörioogde, uit haet' tot onzen godsv dienst Een zijner opvolgeren gaf verlof M gen Je Germanen en Saxen , om 'er zich „ te vestigen , en vergunde hun verfcheiden „ fteden , welken zij bewoond , verlierd en „ vermaerd gemaekt hebben. Zij behielden 'er „ hunne wetten en gebruiken , in welken „ de omwentelingen van hun land geene de „ minfte verandering hebben vcroorzaekt. „ Een misnoegde landvoogd lokte 'er de „ Ottomanfche krijgsbenden in. Joannes „ Corvinus, bijgenoemd Hunniades, muntte „ uit tegen de Turken, en maekte zich zoo „ ontzagchelijk aen deze ongeloovigen, dat de „ moeders , hare kinders hoorende fchreeu- jj wen,  28 De 'Nieuwe Reisiger. „ wen, geen zekerer middel haddon, om hen „ te doen zwijgen , dan hen met de komst' „ van Hunniades te dreigen. Hij verhinderde „ Mahomet den II 1 Belgrado , 't welk dees Sultan belegerd hield, te verooveren. Hij „ had gewigtige veldflagen tegen de krijgs„ overften van Amurath gewonnen ; en op „ het punt van 'aen zijne wonden te fterven , „ deed hij zich in de kerk vervoeren, biegte, gebruikte het nachtmael , en ftierf in de „ armen der priesteren, die hem ondcrfteun,, den. Mahomet de II', zegt men, betreur- de het verlies van dezen held, en achtte „ zich ongelukkig dat 'er geen genoeg door„ luchtig hoofd meer in de weereld was, tegen het welke hij zijne wapens keeren, en den ,, hoon , dien hij voor Belgrado ontvangen „ had, wreken konde. Paus Calistus de Illè „ Hortte insgelijks tranen, toen hij den dood ,, van dezen veldheer vernam ; en alle de Christenen namen den rouw over hem aen. ,, Zevenbergen heeft verfcheiden omwente„ lingen ondergnen : nu is het aen de heer- fchappij der Turken onderworpen geweest; „ dan heeft het den koningen van Hongarijen „ toebehoord; ftraks heeft het zijne bijzon- dere vorften gehad, die het als leenmannen , der Ottomanfche Porte regeerden. Na den „ dood van Mlchaël Abaffi , die reeds eene „ Hoogduitfche bezetting ontvangen had, ver„ zekerde zich de keizer van dit landfehap, „ deed  TwEEHi Zesentagciientigste Brief. 29 , deed het aen hem afftacn als afhangclijk vari ,', zijne kroone, en heeft het altoos behouden, niettegenftaende de eisfchen van Ragotski, „ die, in vcrfcheiden gelegenheden, vruchte„ looze poogingen gedaen heeft, om het te ,, herwinnen. „ Dit land wordt beftuurd, uit naem' van 4 den keizer , door rijksdagen , die te Hcr- man-Stadt vergaderen , en in Hooge en „ Lage Tafel onderfcheiden zijn. Aen de „ eerfte zitten de landvoogd , de kerkvoog„ den, graven en baronnen. Een gevolmag„ tigde heeft 'er de voorzitting wegens den „ vorst, en ontvouwt 'er op eene plegtige „ wijs deszelfs bevelen en eisfchen. Het zelfde „ heeft plaets aen de Lage Tafel, waeraen de „ afgevaerdigden der ftcden , graven en ge„ regtshovcn te famen in onderhandeling zijn. „ De landvoogd wordt onderfteund door ver„ fcheiden raedsheeren , uit de Lutheranen, „ Gereformeerden, Socinianen en Katholykcn „ genomen; want alle de godsdienften worden „ in Zevenbergen toegelaten; doch de Katho„ lyke , fchoon zoo talrijk niet als die der „ Augsburgfche Belijdenisfe en Geneve , is „ de heerfchende. Ook zijn 'er Grieken, Ar„ rianen, Mahometanen en Doopsgezinden. „ Men onderfcheidt 'er insgelijks drie foor„ ten van volken, de Hongaren , Saxen en „ Sikulianen , dus genoemd naer het kleene „ landfehap Sikulië, waerin zij zich fchijnen » be-  3° De Niéuwe Reisiger. „ befloten te hebben. Men ziet 'er ook Wala„ chijers en Moldaviê'rs in afgelegen lieden gei, vestigd, en eeniglijk bezig met de zorg' over „ het vee* Alle deze landaerten, onderfchei,, den door hunne wetten, talen, kleedingen, j, zeden en gebruiken, konden eertijds meer ,, dan tagchentig duizend mannen onder de „ wapenen brengen : tegenwoordig zijn 'er „ weinig meer dan zes of zeven regementen, „ waerover een opperveldheer bet bevel „ voert, ter verdeediginge van het land. „ De Hongaren beflaen het westelijke ge„ dcelte, bevattende agt graeffchappen, waer„ van ik de voornaemfte lieden zal opnoemen. „ Koloswar, in het Hoogduitsch Klaufenburg, „ liggende in eene vruchtbare vlakte, is groot, „ handeldrijvende en volkrijk, omdat 'er alle „ de godsdienften te gelijk befchermd worden. „ De Jezuiten hebben 'er eene hoogefchool, „ de Hervormden en Socinianen ijder eert „ kollegie. Deze laetften zijn 'er zeer talrijk, „ en hebben hunne bijzondere drukkerij; maer ^ de voornaemfte kerk, welke zij in hun bezit „ hadden, is hun door de Jezuiten benomen^ Het is irt het kasteel van Klaufenburg, dat „de Staten van het landfchap vergaderen, en „ de Raed gehouden wordt. Torda, of To„ renburg, is eene andere lïad, merkwaerdig door hare zoutkeeten , hare Romeinfche „ oudheden, en voornamelijk door de gefchie„ denis eener vrouwe, die, haren man vaii „ over-  Tweëh. ZesentaGchentigste Brief. 31 » overfpel overtuigd hebbende, van het geregt „ verkreeg hem op de openbare plaets zelve „ het hoofd afteflaen. „ De Saxen bezitten elf graeffchappen of „ landftreken , die voor de uitgeftrektfte, „ rijklte, en overvloedigfte in koorn, wijn en „ weiden gehouden worden. Dit land wordt „ doorftroomd door een groot aental van „ rivieren, en bevat goud- en zilvermijnen. „ Men is onbewust op welke wijs en in welken „ tijd deze volken in Zevenbergen gekomen „ zijn. De fabelhistorie heeft verfierd dat „ een rattenvanger, in de derde eeuw', eenige „ jonge Duitfchers in een' berg vervoerde, „ en dat zij van daer onder de aerde in dit „ landfchap overgingen. Het naeste aen de „ waerheid fchijnt dat Karei de Groote , na „ het overwinnen van de Saxen, eene volk„ planting van dczelven daerin zond; en men „ mag gelooven dat zij 'er in het begin der „ negende eeuwe reeds waren. Zij bewonen „ het midden des lands, aen de rivier de Marozck, en fpreken eene Hoogduitfche „ tael , zeer nabij komende aen die der ora„ liggende ftreken van Keulen. Hunne hoofd„ Had, die tevens de hoofdftad van hetganfche „ landfchap is, wordt Seben of Herman-Stadt „ genoemd. Men kent dezen Herman niet, „ wiens naem zij draegt, noch weet in Welk. „ jaer zij geliicht is. Alleenlijk weet men dat! „ zij, in de twaelfde eeuwe, met verfcheidem fchoo»-  32 De Nieuwe Reiniger; „ fchoone gebouwen vermeerderd wierd, eii i, dat in de dertiende de koning Andréas haer „ verfcheiden voorregten toeflond. De opper., vorftcn hielden 'er eertijds hun verblijf: zij „ is tegenwoordig de zetel van de regeringe, „ van de koningklijke kamer , van de vier„ fchaer der beroepen, en van de vergaderinge „ der Staten. De ftad is groot, fterk, wel i, bevolkt, liggende aen de rivier de Scben, ,, en verdeeld in de hooge en lage Had. Kroon„ Had, op de grenzen van Walachijen, over„ treft haer misfehien door het getal harer ,, inwoonderen, en door het gewigt van haren „ koophandel. De Hongaren, Sikulianen en „ Walachijers mogen 'er alleen de voorburgten ,, van bewonen. De Saxen alleen bevolken ,, de ftad, en hebben 'er eene Protestantfche „ fchool en eene boekerij. Deze Had is wel „ verfterkt , en heeft haer kasteel op eene „ hoogte , gelijk het gebruik is ; en men „ houdt 'er alle jaren eene woelige kermis. „ De Sikulianen bewonen de nabuurfchap' „ van Moldavië, en houden hunne vergade„ ringen te Neumark , hoofdplaets van hun „ landgebied. Zij achten zich allen van eenen „ gelijken Hand, en kennen geen het minfte 5, onderfcheid van adel en bürgerftaet. De „ verdeeling van de waerdigheden en ampten gefchiedt 'er door middel Van het lot. Zij j, belijden den Griekfchen godsdienst, en hebj} ben een' bisfehop te Fogorasch, die in ge- j, meen--  Tweeh. Zesentagchentigste Brief. 33" meenfchap met de Roomfehe kerk' is. Deze j, volken, welken eenigen Bulgaren noemen, „ ftammen af van die aloude Scythen, die, uit „ Pannonië verjaegd, zich in dit land neder„ floegen, en hunnen naem veranderden, om „ de woede der volken, die hen trachtten te „ verdelgen, te ontwijken; Hunne zeden zijn „ nog zeer onbefchaefd; en hunne tael gelijkt „ naer die der Hongaren, fchoon de uitfpraek daervan ruwer is. In de zeven graeffchap„ pen , die hun land verdeelen , en waerin „ zich zoo. vele geregtszetels bevinden , is geene eenige ftad, Neumarck misfehien uit„ gezonderd, welke verdient aengehaeld te worden. „ De twee graeffchappen van Alba- Julia en „ Hunniades, liggende in het zuiden, langs de rivier de Marozck, zijn bewoond door de „ Hongaren en Saxen. Alba-Julia, ofKarels„ burg, is de zetel van den Latijnfchen bis„ fchop van Zevenbergen, en de aloude ver„ blijfplaets van deszelfs oppervorften. De „ Ragotskies hebben 'er eene hoogefehool ge„ fticht, en dezelve aen de Jezuiten toever„ trouwd. Het fchijnt, uit eenige opfchriften, „ dat deze ftad haren naem ontleend heeft van „ Julia, moeder van den keizer Markus Au„ relius. De Duitfchers gaven haer dien van „ Weisfenburg , en de Hongaren van Gala„ feiwar. Men noemt ze Karelsburg, ter „ eere van Karei den VI*", die ze heeft doen XXIIL Deel G „ her-  34 De Nieuwe Reisiger. „ herftellen en verfieren; doch zij is min aen„ zienlijk dan Herman-Stadt, dat 'er flechts „ twaclf mijlen van af ligt. Men ziet, door „ de gcdenkftukken, welken men 'er ontdekt, ü dat zij veel van hare grootheid verloren „ heeft. Zij wordt verdeedigd door eene „ fterkte , die het gebied heeft over eene „ vlakte, bedekt met beploegbare landerijen „ en wijngaerden , waervan de Jezuiten en „ de bisfchop een gedeelte hunner inkomften „ trekken. Hunniades, de voornaemfte plaets „ van het graeffchap van dezen naem, is eene „ gewigtige fterkte, liggende op eenen berg. „ Beneden is eene burgt , wier omliggende „ ftreken zeer goed ijzer opleveren. Doch „ het geene haer beroemder maekt is dat zij „ de geboorte gegeven heeft aen den ver- maer den graef Joannes, den fchrik der ongeloovigen. „ De Walachijers , die eene vierde foort ,, van inwoonderen van dit landfchap uitma„ ken , zijn een överblijffel der aloude Ro„ meinfche volkplantingen, wier tael eenige „ verwantfchap heeft met het Latijn , ver„ mengd met het Sclavonisch. Zij eten en „ kleeden zich genoegzaem in den fmaek der „ Romeinen, fpreken gaerne Italiaensch, ont„ bieden hunne artzen van Padua, en zenden „ 'er het klee-^ getal der geenen, die zich aen de letteroefeningen overgeven. „ Toen  Tweeh. Zesektagchentigste Brief. 35 „ Toen deze volken het Christendom om$ hclsden , vielen zij over aen de zijde der Griekfche kerke; maar federt het land aen „ het huis van Oostenrijk toebehoort, leggen j, 'er zich de Jezuiten op toe, om hen tot j, onzen godsdienst te brengen , onder den „ dubbelzinnigen naem van vereenigde Griej, ken. Hunne geestelijkheid bepaelt hare „ wetehfchap bij te kunnen lezen en zingen. „ De overigen zijn zoo weinig onderwezen, i, dat men van twintig lieden 'er naeuwelijks „ één vindt, die lezen en fchrijven kan. De j, boeren van Zevenbergen zijn lijfeigenen geworden , ter ilraffe van eenen opftand, „ dien zij in het begin der zestiende eeuwe verwekten. „ De Katholyke kerk beftaet uit Hongaren, Sikulianen en een kleen getal van Saxen, „ die dezelfde regten als de Katholyken van Hongarijen genieten. Zij hebben aen hun „ hoofd den bisfchop van Weisfenburg, die „ ondergefchikt is aen den aertsbisfchop van j, Kolotza. De Gereformeerden tellen onder hen niet dan Hongaren en Sikulianen, onder „ het opzigt van een' bewindsman. De Saxen „ zijn bijna allen Lutheranen; en hunne kerk, „ die de talrijkfte is, wordt verdeeld in veer„ tien landftreken, die zitting of item in de kerkvergaderingen hebben. Een bisfchop „ of bewindsman, die altoos zijn verblijf te j, Birthelm heeft, zit voor onder de geesteCj „ lijk-  36 De Nieuwe Reisigek, „ lijkheid, en vonnist onwederroepelijk over „ alle de kerkelijke zaken. Keizer Karei de „ VI- heeft de belastingen, waerop de Protes„ tantfche geestelijkheid gefchat is , aen de „ Jezuiten van Klaufenburg verpand. De Soj, cinianen, die eertijds de heerfchende partij „ uitmaekten, ondergaen dagelijksch eene mer„ kelijke vermindering. Zij hebben mede een' „ bewindsman ; en hunne kerken zijn door „ de wetten van het koningkrijk bevestigd. „ De Oosterfche Griekfche kerkdienst , tot „ welken de Grieken en Walachijers belijden te behooren, wordt alleen befchermd door „ een bijzonder voorregt van den vorst, en „ verdeeld in vereenigde Grieken en Disfiden„ ten of afwijkelingcn. De doopsgezinden „ bewonen de plaetfen, die bij verdrag bepaeld „ zijn. Men telt in het geheele* landfchap „ honderd duizend Katholyken , honderd en „ veertig duizend Gereformeerden , honderd en vijftig duizend Lutheranen, vijftig dui- zend Socinianen, en meer -dan vijf honderd „ duizend Walachijers. „ De bediening van het geregt, in burger„ lijke zaken, gefchiedt, uit naem' van den „ keizer , door de onder- en oppergeregts„ hoven van ijder dezer verfchillende volken. In de vrije en koningklijke fteden der Saxen, „ neemt de burgerlijke regter, en vervolgens „ de Raed, kennis van de regtszaken tusfehen „ dc burgers: van daer kan men zich beroepen »> op  Tweeh. Zisentagchentigste Brief. 37 „ op den rijksdag der fteden, tot welken een „ graef des landaerts door den vorst wordt „ voorgefteld; en het hoogfte beroep gefchiedt „ aen de koningklijke tafel. In de graeffchap„ pen , welken de Hongaren bewonen , be„ hooren de edellieden onder adelijke regters, „ en vervolgens onder den ganfchen adel „ van het graeffchap : de beroepen worden insgelijks ter koningklijke tafel gebragt. „ Betreffende de Sikulianen , die hunne bij„ zondere gewoonte hebben , zij zijn onder„ worpen aen koningklijke regters, die opper„ geregtshoven erkennen; en in buitengewone „ gevallen , kan men zich op het hof zelf „ beroepen. In kerkelijke zaken , gaen de „ regtsgedingen der Katholyken van de vier„ fchaer' des bisfchops tot die van den aerts„ bisfchop, tot den afgezant van den paus, ,, en tot den heiligen ftoel over. „ Moldavië, 't welk aen dit landfchap paclt, „ heeft zijnen bljzonderen oppervorst, dien „ men Waiwode of Hospodar noemt, dat is, „ opperhoofd der krijgsbenden, of landvoogd „ van het landfchap. Deze vorst, een Grieksch „ Christen van godsdienst, is een leenman „ van den Grooten Heer , en betaelt hem „ eene fchatting. Hij trekt in deszelfs legers „ tot bijftand op , en zendt hem alle jaren „ vijf honderd paerden, en drie honderd „ valken tot hulde. Dit land werd oudtijds „ geregeerd door hertogen, tolpligtingen aen C 3 „de  3? De Nieuwe Reisiger. „ de koningen van Hongarijen. Selim de Ifc „ maekte 'er zich meester van, en fteldc 'er „ foorten van onderkoningen, die 'er als „ oppervorften regeren. De Sultan benoemt „ de vorften , Welken hij de magt heeft te herroepen, wanneer het hem behaegt, en „ zelfs eer het jaer verftreken is , zonder ,, andere oorzaek dan zijne grilligheid, of het „ belang zijner ftaetsdienaren. Echter mag hij „ ze niet verkiezen dan onder de Christenen, „ noch den godsdienst aentasren, noch da „ minfte bediening aen een' Mufulman geven. Deze vorften worden genomen uit de Grie- ken, onderdanen derPorte, die, uit eenen bijna flaeffchen ftand, in welken zij te Konrt ftantinopelen zuchten , in dit land tot de „ opperftc magt en de voordeeligfte bedienin- gen overgaen. Ook voeren zij onder elkan„ deren een' wreede-n burgerkrijg, en winnen „ onder de hand, door onmatige gcldfommen, de ftaetsdienaers en minnaresfen. Ten dien „ einde doen zij beleeningen tegen twintig of dertig ten honderd , welken zij zich door „ knevelarijen- en geweldadigheden vergoeden. „ Doch dezelve zijn nog niet voldoende; want naeuwelijks heeft een vorst bezitting , van deze plaets genomen , of men kuipt om hem te doen herroepen; en het gebeurt j, dikwerf dat hij op eenig eiland gebannen, „ of om fchulden in de gevangenis geworpen wordt. Echter draegt men gemeenlijk zorg, » om  Tweeh. Zesentaochentigste Brief. 39 „ om hem niet aftezetten dan op het tijdftip, „ waerin hij bevestigd moet worden; en in„ dien deze bevestiging plaets heeft, kost zij „ hem gewoonlijk eene derde minder dan zijne „ eerfte inhuldiging. „ Moldavië wordt beftroomd door verfchei„ den rivieren , waervan de voornaemfte de „ Pruth genoemd wordt. Deze naem herin„ nert ons den vermaerden veldtogt van Peter „ den Grooten, die op het punt was om zich „ gevangen te geven aen de Turken, gele- gerd op de oevers dezer riviere. Men weet „ met welke behendigheid zijne gemalin Katha„ rina , door het omkoopen van den groot„ vifier, hem uit deze flechte omftandigheid „ wist te redden. Eenigen hebben dezen „ ftaetsdienaer willen verontfchuldigen; doch „ de Czaer, toen hij deze vorftin deed kroo„ nen, zeide uitdrukkelijk dat zij hem tot een „ groot onderftand geweest was in den veld„ flag aen de Pruth , waerin zijn leger zich „ tot op tweeëntwintig duizend mannen ge„ fmolten zag. „ De heerfchende godsdienst van Moldavië „ is de afgefcheurde Griekfche, geregeerd door „ een' aertsbisfehop en drie bisfehoppen, 011„ derworpen aen den patriarch van Konftan„ tinopelen. Men ziet 'er ook verfcheiden „ Kathol jTken, vermengd «net Armeniërs, Lu„ theranen en eenige Joden. Dagelijksch ge„ fchieden 'er volksverhuizingen, die dit geC 4 „ west  40 De Nieuwe Reisiser. „ west ontvolken , uit hoofde van de fchat, »> ting', welke dc Groote Heer eischt, en van de onmatige belastingen , welken de vorst „ genoodzaekt is zijnen onderdanen opteleg-, v gen, om hem te betalen. „ De gewone tael des lands is eene ver„ menging van verfcheiden fpraken, namelijk, ,, het Selavonisch, Turksch, doch vooral het „ Latijn en Italiaensch. Men ontmoet 'er „ zelfs meenigvuldige Italiaenfehe woorden, „ die van het Latijn niet afgeleid zijn; 't geen „ fchijnt te bewijzen dat de groote verwant„ fchap der Moldavifche tael' met het Latijn „ niet voortfpruit uit de aloude Romeinfche „ volkplantingen, maer uit den koophandel, „ dien de Italianen hier gedurende eenige „ eeuwen gedreven, en uit de grondftichtin- gen, welken zij 'er gevestigd hebben. Een „ Moldavisch edelman heeft mij gezegd dat te „ Suciava , eertijds hoofdftad van deze land,, ftreek, twee mijlen van Jasfy, oude kerken „ vol met Genueefche opfchriften waren, en „ dat men in het kasteel, 't welk tot een puin-, „ hoop vervalt, nog de wapens van dat Ge3, meenebest ziet. „ Dezelve onderrichtte mij dat men te Jasfy een handfehrift bewaert, behelzende de ge„ fchicdenis van Moldavië, federt eenige jaren „ famengefteld, doof de bevelen van Gregorius „ Ghika, oppervorst des lands. Hij had het „ zelve doen vervaerdigen uit eenige gedenk- 3, Huk-  Tweeh. Zesextagchentigste Brief. 41 „ ftukken , acn alle kanten opgezocht, en „ met de grootfte zorgvuldigheid verzameld. „ De volksoverlevering behelst dat een Hon„ garisch ridder, Dragus Voda genoemd, in „ dit landfchap gekomen zijnde , het zelve „ woest bevond, en 'er Hechts een' eenigen „ man ontmoette, met eene bijenkorf, waer„ uit hij zijn voedfel trok. Hij floeg 'er zich „ neder, en geleidde 'er eene volkplanting van „Hongaren. Zijn hond , Moldau genoemd, „ in de rivier gevallen zijnde , verdronk 'er „ in, en gaf zijnen naem aen dezen ftroom, „ en dien van Moldavië aen het ganfche ge„ west. „ Jasfy is 'er de hoofdftad van, en het ver„ blijf van den Hospodar of vorst des landaerts. „ Schoon van eene middenmatige grootte, ma„ ken hare ligging en de werken, waermede „ zij voorzien is , haer tot eene gewigtige „ plaets. Sotzaba, eene andere ftad, liggende „ in het westelijke gedeelte, is de zetel van „ den aertsbisfehop, die den tytel van geeste: „ lijken ftcdehouder aenneemt; maer hij woont „ gemeenlijk te Jasfy. Choczim behoort aen „ den Grooten Heer, die 'er eene fterke bc„ zetting onderhoudt. De Turken befchou„ wen het als de borstwering van hun rijk, „ tegen de aenvallcn van Rusland en Polen. „ Het wordt verdcedigd door zes bolwerken „ en honderd tagchentig Hukken gefchut. „ Rondom de ftad zijn vijftien mijnen , welC 5 „ ken  42 De Nieuwe Reisicü'h. » ken men zeer gemakkelijk kan laten fprin* » gen. „ Men heeft, in geheel Moldavië, de bar„ baerfche gewoonte van zich , ten dienfte „ van het algemeen , meester te maken van „ alles , wat men ontmoet, osfen, wagens, „ paerden, enz., zonder iets te betalen. Men „ ontneemt ze den landlieden in de dorpen, den reizigcrcn op de openbare wegen, en den vreemdelingen zeiven, die zich op weg bevinden; en men geeft ze niet weder, dan „ wanneer men ze niet meer noodig heeft, „ verondcrfteld dat ze door vermoeidheid niet „ gefneuveld zijn. Dit land is tegenwoordig bevolkt met omtrent honderd en zestig duizend mannen , zonder de vrouwen en kinderen te rekenen. „ Niets gelijkt meer naer de inwoonders van „ Moldavië, dan de Walachijers, die eertiids „ met hun het zelfde volk uitgemaekt, en dezelfde omwentelingen beproefd hebben, „ denzelfden godsdienst volgen, aen dezelfde „ wetten gehoorzamen , dezelfde levenswijs „ en regeringsvorm hebben, en bijna dezelfde tael fpreken. „ Walachije maekte eertijds een gedeelte „ van Dacië uit, zoo wel als Moldavië, en „• was onderworpen aen een' vorst of erf„ hertog, leenman en tolpügtigen der koningen „ van Hongarijen. De gefchiedenis heeft ons „ den naem van een' dezer hertogen, Drakula » ge-  Twee». Zesentagchentigste Brief. 43 „ genoemd , die tegen de Turken de onge„ hoordfte wi eedheden oeffenden , overge„ leverd. Amurath had hem afgezanten gei, zonden, die hem op hunne wijs begroetten, „ zonder den tulband aftenemen. De hertog ' „ beval dat men hun denzelven met fpijkeren „ op het hoofd zoude hechten, om hem des te „ beter te doen houden. Men zag hem fomtiïds zijnen maeltijd laten opdisfehen in het mid„ den van eenen kring van Turken, welken „ hij aen palen had doen fpitten; en wanneer „ hij ecnigen gevangen van hun had, het hij y] hun de ballen der voeten villen , en met zout en .azijn wrijven. , Deze wreede vorst werd gedood in een „gevecht tegen de Turken, die zich, in het • i vervolg, meester van dit landfchap maekten. De Walachijers herfteiden zich in vrijheid .. maer zij hervielen welrasch onder de magt " van den Grooten Heer , en zijn 'er federt ' altoos onder gebleven, onder het gezag van " een' Waiwode of Hospodar, die hen opperV ma-nig regeert. Deze betaelt aen de Porte eene jaerlijkfche fchatting van meer dan vijf * honderd duizend Franfche guldens, en kan ", afgezet worden , indien een ander eene H grooter fomme aenbiedt. Hij trekt honderd duizend kroonen alleen van de tiende van " het wasch en den honig, waervan deze " volken hunnen voornaemften koophandel maken. Het landfchap onderhoudt meenig- „ vul-  44 • De Nieuwe R e r s i g e s. „ vuldige paerden van groote waerde, osfen en woldieren, welken men in verfcheiden „ oorden van Europa zendt. Men vindt 'er ook mijnen van allerlei metalen , en vele „ goudkorrels in het zand der rivieren. »» De vlakten van Walachijen zouden zeer „ vruchtbaer zijn, indien zij bebouwd waren; „ maer de inwoonders zijn zoo lui, dat zij 'er „ het grootfte gedeelte van brack laten liggen. „ Anderen worden verlaten, uit gebrek van akkerlieden, en behooren aen den eerftcn, „ die 'er zich wil nederzetten ; want 'er is „ geene bepaelde bezitting. Het land is on„ verfchillig bewoond door Walachijers, Saxen „ en Hongaren. Hunne huizen, gedekt met „ riet, dat hier overal gevonden wordt, ziïn „ Hechts gebouwd van flxooi, met potaerde „ aenéen gekleefd. Het hout is 'er zoo fehaersch, dat men vuur ftookt met hennip, „ en meestentijds met koedrek, in de zonne „ gedroogd. De Griekfche monniken hehben „ 'er veie kloosters. „ De Hospodar houdt zijn verblijf te Bucha„ rest, eene ftcrke ftad, in een vrij uitgeftrekt „ paleis, doch dat onregelmatig is, en .eene „ geringe vertooning maekt. In het jaer 1718 „ drong eene Duitfche krijgsbende, uit Zeven„ bergen gezonden, in deze plaets, en nam den vorst met zijn geheel hofgezin gevangen. „ Deze vond geen ander middel , om zijne „ vrijheid weder te krijgen, dan het land aen „ den  Tweeh. Zesentacchentigste Brief. 45 „ den keizer overtelaten; maer door het ver„ drag van het jaer 1739 is het aen den Groo„ ten Heer te rug gegeven. Tergowista is de „ hoofdftad van geheel Walachijen, en de ver„ blijfplaets van. den aertsbisfchop. Zij was „ het insgelijks van den Waiwode , waervan „ men -nog het paleis ziet. Se verin is eene „ derde ftad , die haren oorfprong en naem „ aen den keizer Severus verfchuldigd is. „ Men toont, in dit zelfde land, de ver„ vallen overblijffels ecner brugge , welke „ Trajanus over den Donau had doen bouwen. „ De ftroom is, ter dezer plaetfe, niet wijder „ dan duizend fchreden ; en de twee eerfte , zuilen der brugge niet verder van elkande" ren zijnde, dan omtrent agttien vademen, „ befluit men ciat zij vierentwintig zuilen moet „ gehad hebben, welken de keizer Adriaen tot „ op de oppervlakte der riviere deed flechten. „ Bulgarië, oudtijds bekend onder den naem „ van Neder-Mefië , was bewoond door de „ Treballianen. Eenige volken, beflaende de l, oevers van deWolga, in het koningkrijk van 11 Bul^ar, een gedeelte van het Afiatisch „ Tartarijen, kwamen 'er ziqh in het laetst der „ vijftiende eeuwe vestigen, en gaven hunnen „ naem aen dit gewest. Zij ftichtten 'er een £ koningkrijk , dat in het vervolg aen Hon„ garijen onderworpen wierd, en 't welk „ Amurath de II* met zijne andere ftaten „ vereenigde. - » De  46 D ë Nieuwe r é i s i g e r; ■ „ De Bulgaren j zoo vermaerd ih de historie j, door hunne togten, verwoestingen, voor„ en tcgenfpoeden, hadden allen, ichoon in ,, vcrfchillende landftrcken gevestigd, niet j, dan eeii' zelfden öorfprong. Groot Bul„ garië, huii gemeen vaderland, was langs de „ Palus Méotides. Een hunner vorften liet „ vier zoons na: de oudfte bleef in het land: „ de tweede wendde zich naer het oosten, ,> en flocg zich neder op de oevers van den ,, Tanaïs: de derde voer den Donau op, en „ verkoos Pannonië: de vierde drong in het „ grondgebied van Ravenna , en ftelde zich „ onder de befcherming der Romeinen. Van „ deze vier punten van onzen aerdkloot „ vertrok dit gedenkwaerdige volk , om de „ fchrik van Europa en Azia te worden. „ Deze volken hadden naeuwelijks den Chris„ telijken godsdienst omhelsd, of zij namen „ de dwalingen der Manicheen aen , en ver„ fpreidden ze in het overige van Europa. „ Zij vergiftigden vooral de zuidelijke landj, fchappen van Frankrijk , en gaven de ge„ boorte aen de ketterij der Albigenzen. De„ wijl zij ten aenzien van hunne zeden in „ een' kwaden reuk waren, bediende men „ zich van hunnen naem , dien zij Boulgres „ fchreven , ter beteekenisfe van verdorven „ lieden, die de natuur beledigen, en de men„ fchelijkheid ontëeren. In de Franfche tael' „ heeft men 'er een eerloos woord van ge- ,,, fmeed,  Tweêh. Zesêntagchentigste Brief. 4^ „ fmeed, die het onbefchaefde gemeen niet „ dan al te dikwerf in den mond heeft. „ De ketterij der Albigcnzen ontleent haren „ naem van het land van Albi , waerin de „ Bulgaren hunne dwalingen overgcbragt had„ den. Zij vestigden 'er zich onder begun„ ftiging van de onderfteuning' of verdraeg„ zaemheid, welke de graven van Touloufe „ aen deze nieuwe gezindheid vergunden. „ Door verfcheiden meesters gevormd, hiel„ den zij zich niet volftrekt aen dezelfde leer„ ftukken, en droegen niet allen denzelfden „ naem. Sommigen hadden tot opperhoofd „ Peter de Bruys , en noemden zich PetroBrufienfers. De anderen hieten zich Wal„ denzen, naer den naem van Peter Wal do, „ wiens leerlingen zij zeiden te wezen. Zij „ werden gemeenlijk befchuldigd van het be„ ftaen van twee Beginfelen te gelooven; het „ eene weldadig, oorfprong van het nieuwe „ verbond, en fchepper der onzigtbare en „ geestelijke dingen; het andere boosaertig, „ fchepper der ligchamen, en oorfprong van „ het oude verbond. Zij fielden ook twee Christusfen ; de goede had onzigtbacr in „ St Paulus gewoond ; de kwade had Maria „ Magdalena tot bijzit gehad. De Roomfche „ kerk fcheen hun de groote hoer der Open„ baringe ; en aen deze grondbeginfeïs, zoo „ ftrijdig met de reden als met den godsdienst, „ paerden zij de grootfte verachting voor den „ uit-  48 De Nieuwe Reisigèr* „ uitwendigeri eerdienst, de verbondsteekens „ en het geloof der wederopftandinge van „ den Zaligmaker, „ Het was welvoegelijk deze begrippen „ door een ftichtelijk leven te onderfteunen: „ dit is altoos een punt van de ftaetkunde „ der aenhangeren eener nieuwe gezindheid „ geweest. Hun uiterlijk voorkomen was „ inderdaed zeer bedriegelijk ; niaer de ge* „ fchiedenis verwijt hun zich overgegeven te „ hebben aen de heimelijke gruwelen, die ,', eertijds door het vuur des hemels geftraft „ zijn; Het vreemdfte is dat zij het huwelijk „ ais eene ontuchtigheid befchouwden. Wan„ neer men de tegenftrijdigheid van zoo vele „ lcerftelJingen overweegt , is men dikwerf „ geneigd te gelooven dat men vele misdaden „ aen derzelver voorftanders heeft toegefchre- ven, om de wreedheid, waermede men hen behandeld heeft, te regtvaerdigen. „ De kerkelijke regering der Albigenzen „ beftond uit bisfehoppen, priesteren en dia„ kenen. Hun paus was, zegt men, in Bul„ garië. Men heeft geloofd dat hun beftaen „ in Frankrijk begonnen was onder den koning „ Robert, die hen geftrengelijk had doen „ ftraffen in eene kerkvergadering', te Orleans „ gehouden. Gedurende eene eeuw ftil ge„ weest zijnde , verfchenen zij weder onder „ het geleide van Peter de Bruys, Provencael J} van een' zeer onrustigen aert. Eene kerk- » ver-  Tweeh. Zesentagchetntigste Brief. 49 vergadering van Touloüfe leverde hem over j, aen den weereldiijken arm , die hem deed 3, verbranden ; maer zijne leerlingen werden ,, daerdoor des te vuriger, om zijne leer te „ verdeedigen. Verfeheiden andere kerkver- gaderingen veroordeelden hen; en men nam „ eindelijk tegen hen het befluit om eene „ kruisvaert aftekondigert, gelijk toen gebrui,, kelijk was. Eenige monniken van Citeaux „ fmeedden dit ontwerp , en oeffenden in „ Frankrijk het ecrfte de hatelijke bediening vail geloofsonderzoekeren. De kruisvaert j? werd gepredikt; en mcrt liet zieh met drift opteekenen. De krijg begon in de dertiende ,, eeuw , om niet dan twintig jaren daerna „ te eindigen. Simon van Montfort was de „ held daervan, en de ongelukkige Raimond „ de VI , graef van Touloüfe, het flagtöffer, „ Arnaud, abt van Citeaux, en tWee monr „ niken zijner orde, Castelnau en Raoul, „ ontvingen de magt van den paus om deze '„ ketters te vonnisfen , en de weereldlijke „ heeren te dwingen hen te vervolgen, door „ het verbeurdverklaren van derzelver goe,, deren, door de verbanning, en zelfs door ,, de uiterfte ftraifen. Men vervoegde zich „ aenftonds aen den graef van Touloüfe, dien ,, Castelnau in den ban deed; doch deze „ monnik door het ftael van een' moorder gefneuveld zijnde, viel het vermoeden op „ den graef, en werd het teeken des oorlogs,- XXIII. Deel. D „ De  5° De Nieuwe Reïsigër* „ De volken werden ontflagen van den eed „ Van getrouwheid , en door allerlei aflaten „ aengefpoord om zich tegen-hunnen opper„ heer te wapenen. Raimond onderwierp „ zich vergeefsch aen de kerkvergadering: „ men noodzaekte hem zich tegen zijne eigen „ onderdanen te verzetten. Beziers was de „ eerfte veroovering ; en men vraegde den ,, abt van Citeaux, door welk middel men de „ Katho.lyken van de ketteren zoude onder„ fcheicten. „ Dood hen allen, zeide de heilige „ abt; God kent de geenen, die hem toebe„ hooren". Inderdaed, zestig duizend inwoon„ ders werden door het zwaerd omgebragt. „ Simon van Montfort en de graef Raimond „ troffen èlkanderen aen te Castelnaudari, en „ beproefden hunne kragten met een' gelijken „ uitflag. Simon, apostel en veldheer, deed „ fchavotten oprcgtên , onderwierp fteden, „ en won ten zelfden tijde den gewigtigen flag „ van Murat. Hij ondernam zelf deze plaets „ te verdeedigen met twee duizend mannen, „ terwnjl honderd duizend zich gereed maekten „ dezelve acntetasten. Dit gedrag was on„ voorzigtig; maer niemand had beter gere„ kend dan hij wat de geestdrijverij kan voort„ brengen. Afkeerig van zich langer binnen „ d:t kleene fteedje te verdeedigen, fmeedde „ hij het ontwerp om de aenvaller te worden. „ Hij verdeelde zijne kleene krijgsmagt in drie „ benden , ter eere van de heilige Drieë'en- „ heid,  Tweeii. ZesentaGchentigstè Brief. 51 ,, hcid, en beloofde, hun dat zij regelregt naer „ den hemel zouden gaen, zonder in het va„ gevuur te komen, indien zij gelukkig genoeg s, waren om in deze roemrijke onderneming te „ fterven. Hij ftort, met twaelf honderd „ mannen, op het vijandlijke leger, en drijft 5, het zelve op de vlugt. Men verwondert „ zich hedendaegsch over zijnen voorfpoed, „ die naer de fabeleeuw fehijnt te zwemen. „ Behalve deze nederlaeg, waren twee ge- beurtenisfen voor de zaken van Raimond ,, zeer nadeelig: het hof van Frankrijk meende „ redenen te hebben om zich tegen hem te' verklaren; en de paus beroofde hem, in de „ Lateraenfche kerkvergadering', van deszelfs ,, landen. Touloüfe, driemael belegerd, werd „ toen het tooneel van een' wreeden krijg $ ,, waerin Montfort het leven verloor., door „ den flag van een' ileen , die door eene „ vrouw, zegt men, geworpen wierd; Zijn „ zoon, buiten hoop om zijne verooveringen ,, te kunnen behouden , bood dezelven aen „ Filippus Augustus, die ze weigerde. Maer na den dood van dezen vorst, poogde Lo„ dewijk de VIII ', die den voorfpoed dezer ^, kruisvaert' ter harte ham , dezelve ijverig „ voorttezettèn. Zijne eerfte krijgsverrich„ tingen vielèn op Avignon , dat hem defl doortogt om zich in Languedoc te bege- ven weigerde. Men wilde ze hem , met „ eenige perfonen V$h zijn gevolg, wel verE> ^ gun--  52 D ë Nieuwe Reisiger. „ gunnen; maer men eischte ze voor het gej, heele leger. „ De historiefchrijvers verzekeren dat het „ oogmerk der Avignonneren was zich van „ den vorst meester te maken, door hem den „ weg door hunne ftad niet dan met een kleen „ gevolg te openen , en dat het voornemen „ des konings was de plaets te bemagtigen, „ door zijn geheel leger daerdoor te laten „ trekken. Wat 'er van zij, men bleef van „ wederzijden halsfterrig. Lodewijk dreigde de „ inwoonders dat hij hen zoude belegeren; en „ zij antwoordden dat zij gereed waren zich te „ verdeedigen. Men bereidde de werktuigen; „ men regelde de aenvallen ; en het geene „ tegenwoordig ongelooflijk zal fchijnen is dat „ de belegering, ten einde van drie maenden, „ niet meer gevorderd fcheen dan den eerften » dag. „ De geringe zorg , welke men droeg om „ de lijken te begraven , veroorzaekte eene „ algemeene befmetting: de ziekten volgden; „ en de koning befloot tot den aenval. De „ brug over de Rhöne bezweek onder zijne „ krijgsbenden, en ontnam hem drie duizend mannen. De befegerden floegen , in een' „ hevigen uitval, twee duizend andere krijgs„ lieden van hem dood; maer de ftandvastig„ heid van den vorst zegepraelde over alle deze hinderpalen; en de inwoonders verzoch„ ten tot verdrag te komen. De doortogten „ wer-  Tweeh. Zesentagchentigste Brief. 53 „ werden geopend; maer Lodewijk bediende " 'er zich niet van ; want eene vroegtijdige „ dood bepaelde de verooveringen van dezen „ vorst. De minderjarigheid van Lodewijk „ den IXen vergunde hem niet dezelven te „ vervolgen. Men trad in onderhandeling; „ en het befluit was dat het land van den „ graef van Touloüfe, indien hij zonder kin„ deren ftierf, met Frankrijk zoude vereenigd „ worden. Deze vorst verzoende zich met „ Rome: het geloofsonderzoek werd in Lan„ guedoc gevestigd; en de elendige overblijf„ fels van de gezindheid der Albigenzen wer„ den vernietigd. „ Maer waerheen heeft mij deze uitweiding „ over de zeden en de meeningen der aloude „ Bulgaren vervoerd? Van de landen van den „ Grooten Heer naer die van den koning van „ Frankrijk, van de boorden van den Donau „ tot aen de oevers der Rhöne en Garonne ? „ Ik keer weder tot mijn onderwerp. Bull, garië , 't welk aen Moldavië , Walachije, , Romanië en Macedonië paelt, telt meer dan ,', honderd en twintig mijlen lengte , tegen „ eene ongelijke breedte. Men vindt 'er Hon„ garen, Duitfchers, Turken, Protestanten, „ Katholyken, Mahometanen en Joden. De „ Griekfche godsdienst is de heerfchende. Het „ land is vol bergen, waervan fommigen zoo „ hoog zijn, dat zij negen maenden van het „ jaer met fneeuw zijn bedekt; maer de dalen D 3 „ en  54 D e Nieuwe R e i s 3 g e r-, ,, en vlakten fcbijncn ongemeen vruchtbaer, „ en brengen koorn en wijn in overvloed „ voort. Men onderhoudt 'er een groot aen„ tal van vee. Onder deszelfs natuurlijke „ zeldzaemheden moet men tellen de heete „ baden en meenigvuldige arenden, wier ve„ ders dienen om 'er pijlen van te maken. ,, Dit gewest maekt een gedeelte der groote „ landvoogdij van Romanië uit; en de Turken „.hebben het verdeeld in vier Sangiakatcn „ of bijzondere regtsbannen , die den naem „ hunner hoofdlieden dragen, Widin, Sofië , „ Nikopoli en Silistrië. De eerfte is eene „ fterkte aen den Donau, die het gebied heeft „ over eene ftad, van hout gebouwd, waerin „ verfcheiden moskeen gevonden worden. De „ tweede, welke men meent het aloude Sar„ dika te zijn, is groot en handelrijk; zij is „ de hoofdftad van geheel Bulgarië, de ver„ blijfplaets van den landvoogd, en de zetel van den Griekfchen aertsbisfehop. Hare „ ftraten zijn ongelijk, vuil en flechts langs „ de huizen geplaveid. Men fchriift hare „ ftichting toe aen den keizer Justiniacn \ en ,, zij is zeer veel vergroot door de vervallen „ ovcrblijffels van Sardika, alwaer in het „ jaer 347 eene vermaerde kerkvergadering, „ beftaende uit meer dan drie honderd bis-. „ fchpppen, gehouden wierd. Zij werd door „ de keizers vergund , op het verzoek van den heiligen Athanafius,; cn men meent dat ?, de"  Tweeh. Zesentagchentigste Brief. 55 i de groote Ofius van Cordua 'er voorzitter was. „ Het voorwerp dezer vergaderinge was het „ onderzoek van de klagten van Athanafius „ tegen de Eufebianen, zijne vijanden. Andere „ lieden kwamen insgelijks klagen over derzelver gewelddadigheden en den dood, dien " zij hunne bloedverwanten hadden doen lij', den. Sommigen toonden de keetens, waes, mede men hen beladen had , anderen de 11 degenfteken, welken zij ontvangen hadden, „ om hen te noodzaken gemeenfehap met de Arriancn te hebben. De Eufebianen, overtuigd dat deze kerkvergadering eene enkel kerkelijke vierfchaer zoude zijn , waer de " graven en hunne ifoldaten geen' den minften " invloed zouden hebben , weigerden aldaer r te verfchijnen , onder voorwendfel dat zij , zich niet mogten bevinden in eene vergadering', waerin men lieden toeliet, die zelfs " fchuldig waren aen de misdaden, waermede " zij hunne tcgenftrevers befchuldigden. Deze " bewezen hunne onfchuld; en het gedrag der " Eufebianen, hunne misdaden en lasteringen " werden in' het dielderfte daglicht gefteld. r Verontwaerdigd over zoo vele bedriegerijen , bevestigden de vaders der kerkver" gaderinge Athanafius in hunne gemeenfehap, " en ontvingen hem als onregtvaerdig ver" volgd Zij veroordeelden de Eufebianen, " verklaerden hen afgefcheiden ka.  58 De Nieuwe Reisiger. „ kamers en gaenderijen zijn zoo laeg , dat „ men 'er naeuwelijks overeind kan ftaen. Het ,, dak, de vloer en de muren worden geheel „ zwart door den rook. Een grof doek, „ 't welk de inwoonders in verfcheiden rijen „ langs de balken vastmaken, zijn de eenigfle „ optooifels, waermede zij deze akelige wo„ ningen verfieren. Hun huisraed beltaet in „ eenige matten , op den grond uitgeffcrekt, „ met kleene dunne matrasfen , eene deken „ en eenig keukengereedfchap. De vrouwen „ dragen tot fieraed Turkfche geldftukken, „ die omtrent een' Franfchen ftuiver waerdig „ zijn. Zij hechten dezelven aen haren hals, „ aen haer hulfel en aen hare hairen, die haer „ van achteren tot half wegen de beenen af?, hangen; en zij zijn gewoonlijk ongefchoeid. „ De tael dezer volken is eene bijzondere „ uitfpraek der Sclavonifche tale. Hun gods„ dienst is de Christelijke; en hunne priesters „ gehoorzamen aen kerkvoogden , die den „ patriarch van Konftantinopelen erkennen. „ De pastoors nemen, om dus te fpreken, de „ kerfpellen in pacht van hunnen bisfchop, „ en ftellen de boeren onder fchatting voor „ het doopen , trouwen en begraven; en „ hunne onkunde is ongelooifeiijk. Zij weten „ van hunnen godsdienst niet anders dan de „ vasten- en feestdagen , maken het teekeh „ van het kruis, eerbiedigen eenige beeldte„ nisfen, onder welken 'er afgrijfelijkc gevon- „ den  Tweeh. Zesentagchentigste Brief. 59 - den worden, en onderwijzen noch het volk, „ noch de kinderen , omdat ijder huisvader ' zelf met deze onderwijzinge belast is. „ Nikopolis, hoofdftad van het Sangiakaet „ of regtsgebied van dien naem , is eene J groote ftad, digt bij den Donau, en door „ een kasteel verdecdigd. Men fchrijft des„ zelfs ftichting toe aen den keizer Trajanus, „ die het zelve deed bouwen, na zijne over„ winning op de Daders. Deze ftad is vcr„ maerd door den eerftcn ongelukkigen veld„ fla*, dien 'er de Christenen tegen de Turken „ leverden, in het jaer 1396. Men befchuldigt „ de Franfchen, die 'er in hoedanigheid van „ hulpbenden waren , van oorzaek dezer „ nederlage geweest te zijn, door hunne „ verhaesting in het begin van het gevecht. ,ï Twintig duizend Christenen werden m ftuk" ken gehouwen ; en Bajazeth verloor 'er meer dan zes duizend mannen. Dit tijdperk " is bovendien zeer gedenkwaerdig , omdat " toen de geleerden van den Grieklchen gods- " dienst, den val.van het Oosterfche keizerrijk voorziende , zich naer Italië begaven, en " de tael en wetenfchappen van hun land in „ het westen overbragten. „ De berg Hcemus, zoo dikwerf geroemd „ door de poëten , ligt in dit gewest , en wordt Argentaro geheten. Men verhaelt " dat F-ilippus van Macedonië, gehoort heb- " bende dat men van den top dezes bergs de „ Al-  60 De Nieuwe Reisiger. „ Alpen zag, klom pp denzelven; maer hij „ kon ze niet befpeürén, uit hoofde van de „ duistere wolken, „ In het Sangiakaet of regtsgebied van Silis„ trië , eertijds bewoond door de Scythen, „ ontdekt men nog eenige overblijffels van „ de ftad Tomi, thans Tomiswar , bij de „ Zwarte zee, waer de ongelukkige Ovidius „ verbannen werd en ftierf. Silistrië, 't welk „ de Turken Dorestero noemen , kwam mij „ groot en wel verfterkt voor. Varna, bij de „ Pontus-Euxinus, is het noodlottige oord, „ waer Amurath, in het jaer 1444, de neder„ Iaeg toebragt aen Uladiflaus , koning van „ Polen en Hongarijen, die het leven op het „ flagtveld verloor met dertig duizend Chris- tenen. Zij hadden vrede met den Sultan „ gemaekt, en hem een' gewijden ouwel ge„ zonden , ten onderpand van hunne goede „ trouw'. Niettegenftaende zulke plegtige „ verzekeringen , Tiet zich Uladiflaus door „ den paus, Eugenius den IV^n, overhalen „ om dit verdrag te breken. In den flag, die „ op deze vredebreuk volgde, helde de over„ winning, in het begin, naer de zijde der „ Christenen. Amurath werd hetgewaer; en „ den heiligen ouwel , dien hij eerbiediglijk „ bewaerde, ten hemel' heffende, bezwoer „ hij Jezus Christus de verraderij der geenen, „ die zich naer deszelfs naem noemden, niet „ ongeftraft te laten. Eensklaps veranderde ,, het  Tweeh. Zesentagchentigste Brief. 6t , het lot; en niet alleen de koning van Polen, !' maer de afgezant van den paus zelf, wasch„ ten hunne trouwloosheid in hun eigen „ bloed af. „ Tusfchen Silistrië en de monden van den Donau, vindt men een volk, eertijds uit „ het Aziaenfche Tartarijen gekomen, en „ welks herbergzaemheid men nog roemt. „ Waaneer een reiziger , van welk land of „ welken godsdienst hij zij, in een dorp komt, „ verfchijnen de huisvaders of huismoeders " voor hunne deur , noodigen met aenhou„ dendheid den vreemdeling om bij hen inte, treden, en voeden hem en zijn paerd, drie dagen lang, met eene edelmoedigheid, waer* 5, van men elders zeer weinig voorbeelden , vindt. Zij bereiden eene hut, eeniglijk tot " dit gebruik gefchikt, en voorzien dezelve , met kleene bedden, rondom het vuur ver", vaerdigd 5 en de reiziger kan 'er zich op „ zijn gemak van bedienen". Zie daer, Mevrouw, 't geen 'er merkwaerdigst in het gefchreven verhael van den prins Ragotski gevonden wordt. Geen dezer landen heeft mijne nieuwsgierigheid opgewekt; en ik heb mijne Hongaerfche reis bepaeld tot de voornaemfte Heden , die den Donau bezoomen, van Presburg tot aen Belgrado. Ik ben, enz. Presburg, den 22f" van October, 1756. Twee-  <& Dé NrEUWE il eisiger, Wjoxderö Z^vexentagchentigste Briee, Vervolg van Hongarije^ Vijftien 0f agttien mijlen van Presburg ■ aen de rivier de Tvrnau, ligt de £1 ft* dezen naem, de eenigfte va'n he ganfSe land waer eene hoogefchool is. EenVnef JgEfterhaf, , palatijn' van het toS^jf Achtte dezelve ten voordeeïe van de tèS ten cüe 'er de leerftoelcn bezitten, en 'er het beftuur over hebben. Men ziet 'er eene zeer fiaeije kerk, waerin deze heer begraven is en eene kweekfchool voor de ganfche gees' tehjkheid van Hongarijen. ë De ftad Neytra, die haren naem aen dit graeffchap geeft , en haren naem ontvangt van de rivier die haer befpoelt, is de zetel van een bisfchop, die meer dan veertig duizend guldens inkomen heeft: zijn Daleis en de hoofd kerk zijn heerlijke geftichten. Het kasteel h>t op eene hoogte; en beneden is eene zeer volkrnke burgt waerin de huizen laeg en de kelders ongezond zijn. De burgt en het kasteel die beurtelings onder de heerfchappii van dcii vor ronder 'er „ den Kaed kennis van te geven. De vreem», delingen, die zich des nachts in de ftad „ bevinden, worden opgefloten. ,, De inkomften van het gemeenebest bc» draSen niet boven de honderd duizend du„ katen. De jaerlijkfche fchatting, welke het „ aen de Venetianen betaelt, beloopt op tien „ duizend fequinen, en die van den Grboten M Heer, om zijne befcherming te behouden „ op twintig duizend , daer onder begrepen „ de kosten van het gezantfchap, 't welk het „ hem alle drie jaren zendt. Het erkent ook „ den koning van Napels voor zijnen befcher„ mer , en vereert hem 's jaerlijksch twaelf „ valken. „ De Ragufianen volgen in alles het geloof „ en de plegtigheden der Roomfche kerken, „ met dit eenige onderfcheid, dat zij, na het „ euangeïium in het Latijn gelezen te hebben, „ het zelve in het Sdavonisch herhalen voor' „ het volk, dat insgelijks de Italiaenfche tael „ fpreekt. Men vergünt de openbare gods„ dienstoeffening aen de Armeniërs en Maho„ metanen. , 1 „ Stagno  Tweeh. Agtentagchentigste Brief. 95 „ Stagno is, na Ragufa, de voornaemfte „ ftad van den ftaet, op het vaste land Het l is tevens eene zeehaven , een bisdom en „ eene fterke plaets. „ Het aenmerkelijkfte eiland wordt Mehda „ geheten; men telt 'er twee duizend mwoonders, verdeeld in zes dorpen. Schoon zeer , vruchtbaer in wijn en ooft, brengt het geen „ koorn genoeg voort, om dit kleene getal . van inwoonderen te voeden. In den inham „ eener golf, op eene rots, is eene beroemde „ abtdij van Benediktijnen , hoofdplaets van „ eene bijzondere broederfchap dezer orde. Men heeft, gedurende verfcheiden eeuwen, gelooft dat het eiland Maltha herberg" zaemheid verleend had aen den apostel PauV lus, na zijne fchipbreuk. Maer de Melidiën? fers betwisten het dezen roem. De uitdruk* " king van Mria, toegepast op de zee, welke ", de apostel bevoer, is het eerfte bewijs, 't welk zij ten hunnen voordeele bijbrengen. Meiida, zeggen zij, is onbetwistbaer in de , Adriatifche zee, waervan het eiland Maltha ]] meer dan honderd mijlen af ligt. In de uitdrukkingen der tegenwoordige aerdrijks, befchrijvinge , en volgens de bepalingen, " welken de hedendaegfehen aen deze zee " geven, is dit bewijs eenvouwig, kragtig en [] buiten tegenfpraek; maer, antwoorden de " Malthezers , men moet de Adriatifche zee '„ nemen in de uitgeftrektheid, welke men „ haer  c>6 De Nieuwe Reisiger; „ haer gaf ten tijde van St Paulus , of van „ St Lukas, die de historie van deze fchip* » breuk befchreven heeft. Strabo, een geloof* „ waerdig en gelijktijdig fchrijver, ftrekt der,s zei ver oevers uit tot de zee van Sicilië, in „ welke het eiland Maltha gevonden wordt, „ Maer, hervatten de Melidiënfers, de fchrif„ tuur leert ons dat de heilige apostel van eene „ venijnige adder gebeten wierd; hij kan der„ halve niet geworpen zijn op dit eiland, waer „ de adders geen venijn hebben. De Malthe„ fers zijn met deze tegenwerpinge niet ver-' „ legen; zij weten zich door een wonderwerk „ daeruit te redden. „ Voor de aenkomst „ van S'. Paulus op ons eiland, zeggen zij, „ waren de adders venijnig gelijk elders; maer „ door eene zonderlinge gunst van den heili„ gen apostel , hebben zij hun venijn voor „ altoos verloren". Men werpt hun tegen „ dat St Lukas de eilanders, die den apostel „ na zijne fchipbreuk ontvingen , Barbaren „ noemt, eene benaming, die op de Malthe„ zers, toen allen Grieken of Romeinen, niet „ toegepast konden worden. Zij antwoor„ den : „ het grootfte gedeelte van hun uit ,, Karthago zijnde, fprekende deszelfs tael, „ welke St Paulus niet verftond, nam hij hen „ wezenlijk voor Barbaren ; 't geen hij de „ bewoonders van Melida, alwaer men bijna „ niets dan Grieksch fprak, niet zoude gedaen „ hebben". 99 Dë  Tweeh. Agtentagchentigste Brief. 9? „ De Turken bezitten het geheele oostelijke „ gedeelte van Dalmatië; en de Paeha heeft 0 zijn verblijf te Mostar. Narenta, eene an„ dere ftad, liggende, gelijk de voorgaende, „ aen de rivier van dezen naem, was eertijds „ de hoofdplaets van het ganfche landfchap, „ waervan het noordelijkfte gedeelte, op fom, mige kaerten door den naem van Korbavie aengeduid, tegenwoordig onder de heer„ fchappij der keizèrinne-koninginne is. Karelftad, 't welk 'er de voornaemfte ftad van is, is eene gewigtige plaets door hare vcs' tingwerken,„het verblijf van den landvoogd, en de zetel van een' bisfchop, ' Albanië, 't welk de Turken Arnawd noemen , ontleent zijnen naem van de aloude " Albaniërs, die zich door hunne dapperheid " beroemd gemaekt hebben. Het behoort aen •' den Grooten Heer, federt dat Amurath " de He het verooverd heeft. Dit land is " zeer bevolktj vol van bergen, en bevoch" tjgd door verfcheiden rivieren, die zich in " de Adriatifche zee werpen. Het is in het " noorden vruchtbarer en meer bebouwd dan " in het zuiden ; en men maekt 'er zeer j| goeden wijn. Het grootfte gedeelte der ] inwoondertn belijdt den Griekfchen gods" dienst: ook vindt men 'er, die de Roomfche " kerkgewoonte volgen, Beide worden zij " beftuurd dóór aertsbisfchöppen en bisfchop]] pen van hunnen godsdienst. De Katholyken ' XXIII. Dsel. G ii heb-  $r8 De Nieuwe Reisiger. „ hebben fcholen te Fermo en Loretta, om „ 'er jonge kerkdijken te vormen. „ De andere fteden hebben niets, dat hen on„ derfcheidt: Scutari, tegenwoordig de hoofd„ ftad en woonplaets van den Padia, was „ eertijds het verblijf der koningen van Illyrië „ Alesfio, eertijds Lysfus, is de plaets, alwaer ,, de beroemde Georgius Castrio, prins van Al„ banië, bekend onder den naem van Scander„ beg, dat Alexander-Heer beteekent, overleed. „ Deze held , die in den eerften rang der „ gelukkige krijgslieden mag gefield worden, bevond zich in tweeëntwintig veldflagen, ,, en doodde met zijne eigen hand, zegt men, „ meer dan twee duizend Turken , zonder eenige wonde ontvangen te hebben. Zijne „ kragt was zoo ongemeen , dat Mahomet „ de IL, verwonderd over de ontzagchelijke „ flagen, welken deze prins met zijnen fabel toebragt , hem denzelven liet afëifchen, ,, geloovende dat dit geweer iets bovenna„ tuurlijks had; maer het te rug gezonden „ hebbende , als een onnut werktuig in de „ handen zijner krijgsoverflen , liet Scander„ beg hem' zeggen, dat hij hem zijnen arm niet „ gezonden had. Zijn dood was een verlies ,, voor het Christendom , welks befchermer „ hij geweest was. De Albaniërs, te zwak na „ den dood van hun opperhoofd , ondergin„ gen op nieuw het juk der Ottomanfche heer„ fchappije. Dit is dezelfde held, dien La j, Motte  Tweeh. Agtentagchentigste Brief. 99 5, Motte verkozen heeft, om 'er het onderj, werp eener opera van te maken. „ De berg Athos , op de grenzen van „ Albanië, verdient eenige aendacht van den „ kant eens reizigers. Zijne lootregte hoogte „ is van omtrent vier mijlen; en men verzekert dat zijne fchaduw, in den zomerzonne„ ftand, korts voor het ondergaen der zonne, „ zich uitftrekt tot aen het eiland Lemnos, „ dat 'er meer dan twintig duizend fchreden „ van af ligt. De aenpalende bergen vormen „ eene kcetcn , die zich tot aen Macedonië „ uitftrekt , en tweeëntwintig kloosters be„ vat, door meer dan zes duizend monniken j, bewoond. Alle dagen, naden dienst, houdt „ men hen bezig met handwerken , die hen „ tot den aert hunner inftellinge bepalen. „ Sommigen kweeken den wijngaerd en olijf^, boom aen; de anderen zijn timmerlieden, „ fteenhouwers, metzelaers, wevers, enz. ,, Men weet dat de aloude kloosters in den beginne alleen gefticht waren op onvrucht„ bare rotzen, in het midden van woeftijnen, of in moerasfige dalen; maer de monniken „ maekten, door hunnen arbeid en hun ver„ nuft, deze moerasfen droog, en veranderP den de oorden , welken men tot dien tijd „ toe onbewoonbaer geacht had, in vrucht„ bare beemden ; want men moet niet ge„ loovert het geene eene gezindheid van „ fpaerzame invoerderen van nieuwigheden, G 2 we-  ioo De Nieuwe Reisiger. „ wegens de nutteloosheid der kloosterorden, „ met nadruk herhacft; niet alleen hebben zij ■ „ hunne goederen verbeterd, maer bovendien „ tot raed en voorbeeld verftrekt aen de land„ lieden, die gehuchten, dorpen en vlekken „ aengelegd hébben. De Engelfchen zelfs heb„ ben erkend dat de monniken alleen meer „ dan het derde gedeelte van Engeland be„ bouwd .hebben, en dat hunne verwoesting „ een der voornaemfte tijdperken van het ver„ val van den landbouw, onder hen, geweest „ was. Laten wij dan , met den hervormer „ der Orde van la Trappe, zuchten over het „ ophouden van den arbeid der handen , in ,, den monnikenftaet, en over de ongeregeld„ heden, waerin de ledigheid en het verblijf „ in de Heden eenigen zijner leden gedompeld „ hebben. „ Men roemt de kloosterlingen van den „ berg Athos, hunne liefddadigheid voor de „ armen, hunne zorgen voor de zieken, en „ de hulp, welke zij hun in derzclver zwak„ heden en behoeften bezorgen. Hunne nut„ tigheid wordt insgelijks bewezen door de „ herbergzaemheid , welke zij omtrent de „ vreemdelingen oeffenen: de gasten worden „ heerlijk onthaeld; en de monniken leven in „ groote foberheid. Zij leiden eene zeer ge„ ftrenge levenswijs,. eten geen vleesch, en „ voeden zich alleen met brood ; vruchten moeskruiden, kaes, enfomtijds, doch zeld- „ zaem.  Tweeh. Agtentagchentigste Brief, ioi „ zaem , met visch. Zij dulden in hunne „ gebergten geene vrouwen, noch zelfs geene „ wijfjes van huisdieren. Hunne vastens zijn „ langdurig en meenigvuldig ; en deze leef„ regel, gepaerd aen eene gezonde lucht, ,-, bezorgt hun eene goede gezondheid en een „ lang leven. Verfcheiden van hun worden H over de honderd jaren oud. In ijder kloos„ ter zijn twee of drie monniken , die zich „ alleen met de boekerij' bemoeijen; want het „ is eigenlijk hier dat de Grieken de godge„ leerdheid leeren; doch zij kennen bijna niet „ anders dan handfehriften; en de monniken , leggen zich zelden op de letter oeflening toe. „ Zij zijn niet minder in aenzien om hunne „ heiligheid en hunne leer. Voor het overige gelijken deze kloosters meer naer fterkten dan huizen van monniken; want om ze voor de invallen der zee• rooveren enkruiferen te dekken, heeft men .. ze befloten met muren, bezet met torens, " en voorzien van gefchut. Zij hebben, voor '-' het grootfte gedeelte, zes verdiepingen; de " kamers zijn 'er zeer ruim en meenigvuldig; " maer het gebouw is zeer Hecht gefchikt. ' Derzei ver kerken zijn overheerlijk, en van eene fraeiheid, die alles, wat men van den " arbeid der Grieken kan verwachten , te " boven gaet. De vloer is gemeenlijk van. „ marmer met ecnig ingelegd werk ; en het „ dak, met lood gedekt, glinftert in de zon G 3 » §e-  ro2 De Nieuwe Reisiger. „ gelijk zilver. De muren zijn met fchildcr„ werk verfierd; en in fommigen dezer kerken ziet men zelfs tot vijf koepels,' door „ fraeije kolommen onderfteund. Vier dezer „ kloosteren , door Bulgarifche vorften ge„ fticht, zijn alleen door monniken van dezen „ landaert bewoond. Anderen zijn door de „ Mingreliërs en Rusfen gebouwd; en in de „ lactftcn ontvangt men niet dan Moskoviten „ enKofakken. „ In het midden dezer monnikenwoningen „ is eene burgt, waerin alle faterdagen eene „ markt gehouden wordt. Zij is de zetel en „ het gewoon verblijf van den bisfchop, die „ geen het minfte regtsgebied over de monni„ ken heeft, en hun de orden niet toedient, „ dan wanneer zij hem roepen. Deze belag,, chelijke vrijflelling , die hen het bisfchop„ pelijke gezag onttrekt, is niet bij de Griek„ fche monniken alleen bepaeld. Het is eene „ algemeene voorwending , onbekend in de „ eerfte ecuwen der kerke, waerin de onder„ werping aen de bisfchoppen een wezenlijke pligt fcheen , waervan men niet mogt af,, wijken , zonder zich aen eenen hoogmoe,, digen opftand tegen de wettige magt fchul„ dig te maken. De heilige Bernardus zag „ met verwondering' abten van zijne Orde „ dezen regel van ootmoedigheid overfchrij5, den. Monniken , riep hij , hoedanig is „ uwe verwaendheid ! want zijt gij minder „ kloos-  Tvvéeh. Agtentagchentigste Brief. 103 jl kloosterlingen, omdat gij abten zijt"? Deze uitvaring verhinderde het kwaed met rate" kruipen; bijna alle de oude kloosters ver„ zochten het voorrecht van vrijftellmge, en 1 verkregen het; menfchen, die zich aen de beoeffening der euangelifche raedgevmgen „ toegewijd hadden, fchroomden met zich te „ onttrekken aen een gezag, dat hun geboden is. Behalve de kloosters voor de Cenobiten, „telt men in deze gebergten een veertigtal * van afgezonderde cellen, gefticht m eene ' afrrijfelijke eenzaemheid, en door zoo vele kfuizenaers bewoond. Deze leven van den arbeid hunner handen, en Vergaderen, om " hunne godsdienstoeffeningen te verrichten , " in eene der voornaemfte abtdijen. Alle deze " kloosters hebben, in hun grondgebied, " kleene kapéllen, gepaerd met eene woning ' voor een of twee Griekfche monniken die " Ie landerijen bebouwen , en het voordeel " aen den abt opbrengen. , De kloosters van den berg Athos, waermt men de meeste bisfchoppen der Griekfche " kerke trekt, zijn onder de befchermmg van " den Boftangi Pacha, en betalen hem sjaerlijksch twaelf duizend kroonen behalve de gewone fchatting van omtrent honderd dui" zend Franfche guldens, welken zij aen den " Grootenlleerfchuldigzijn. De reden van deze belasting is, naer de meening der Turken, dat de aloude Griekfche keizers alle hunne *' G 4 » f°hat*  ro4 De Nieuwe R e i si g e r„ „ fchatten op dezen berg in veiligheid gefield 3, -hebben , en dat deze rijkdommen 'er nog „ gevonden worden. Op de minfee vertraj> ging? iö het betalen van dezen tol, dreigen „ zij de kloosters te onderzoeken : alle de „ kloosters fchatten dan zich zeiven; en het „ geld, waervan men een gedeelte uit de ael„ moesfen neemt, wordt naer Thesfalonika „ gezonden. „ Twee andere landen, die aen Hongarijqn „ grenzen, en 'er oudtijds van afhingen, zijn „ Kroatië en Karniole. Het eerfle is verdeeld „ tusfehen de Oostenrijkers en Turken. De 99 inwoonders hebben den roem van den oor„ log te beminnen; en het landfchap brengt >> goeden wijn voort. Karelflad is de hoofd„ plaets van het Oostenrijkfche Kroatië , en „ het verblijf van den landvoogd. Het zuide„ lijke gedeelte is bezet door de Uskoken en „ Morlakken. Deze laetflen hebben een ver& fchrikkelijk gelaet, en gaen altoos gewapend. „ Zij zijn het, die, in de laetfle oorlogen met „ Frankrijk, onder den naem van Panduren, 't welk roovers der groote wegen bctee„ kent, zulke groote dienflen aen de koningin „ van Hongarijen bewezen hebben. Dit is „ eene reden om hen beter te doen kennen. „ De opregtheid en het vertrouwen van dit „ volk ont'icrten dikwerf in eene ongemeene ,, eenvoudigheid. De Italiaenfche kooplieden, „ en de bewoonders van den oever der zee „ ma-  Tweeh. Agtentagchentigste Brief» 105 „ maken 'er meestentijds een misbruik van; l, en de trouw van een' hond geldt bij het " zelve zoo veel als de trouw van een' Itah„ aen. Desniettegenftaende opent de Morlak, „ gezellig en edelmoedig geboren, zijne hut „ aen den vreemdeling, en geeft hem deel aen „ alles, wat hij heeft. Wanneer hij reist, en „ zich bij lieden van zijne kennisfe ophoudt, „ gaet de oudfte dochter van het huis, of de „ nieuwgetroude, indien 'er eene is, hem te „ gemoet, en ontvangt hem met eene kusen, „ Maer een reiziger van een' anderen landaert „ mag dezelfde gunst niet genieten. De jonge „ vrouwen verbergen zich dan , of houden „ zich ingetogen. In de maeltijden, welken j zij eikanderen over en weder geven, vinden „ de armen altoos hun onderhoud; ook ver, nederen zij zich nooit om eene aelmoes te vragen. De minfte oorzaek van blijdfehap " is, voor de Morlakken, een voorwendfel " om in eenen dag te verkwisten het geene genoeg voor de geheele week zoude zijn. " Wijders zijn zij zeer huishoudelijk in alles, „ wat hen voor de fchadelijkheid der lucht of de ongematigdheid der jaergetijden kan „ beveiligen. Zij zijn gewoon , wanneer zij „ flijk ontmoeten, hunne fchoenen uittetrek', ken , uit vreeze van ze te bederven , en '„ wanneer het regent blootshoofd te gaen, om hunne muts niet nat te maken. G 5 . » De'  io6 De Nieuwe Reisicer. „ Deze lieden ftacn naer eene juiste naeuw„ keurigheid in het houden van hunne belofte. „ Een fchuldenaer overtreedt zelden den voor„ gefchreven tijd; en in geval van eene on„ overkomelijke noodzakelijkheid, begeeft hij „ zich naer zijnen fchuldeifcher met een ge„ fchenk ,■ om eenig uitftel van hem te ver„ werven. De vriendfchap is onverbreeklijk w bij de Morlakken; zij maken 'er een punt „ van godsdienst van; en deze knoop wordt „ aen den voet der altaren toegehaeld. De „ Sclavonifche kerkgewoonte heeft een bij„ zondere zegen, om twee vrienden, in te„ genwoordigheid van al het volk, plegtig te „ verëenigen. De mans, onder hen door eene „ diergelijke plegtigheid verbonden, noemen „ eikanderen halve broeders, en de vrouwen „ halve zusters. De pligten van dezen ge„ heiligden band zijn zijnen vriend , in alle „ gelegenheid, en in alle zijne behoeften, te „ helpen. De voorbeelden der geenen, die „ hun leven voor hunnen vriend gewaegd ,, hebben , zijn niet zeldzaem in dezen land„ aert. In tegendeel zijn de vijandfchappen zoo „ duurzaem, dat zij van vader tot zoon over„ gaen, en zich tot in de verfte nageflachten „ vereeuwigen. Een hunner fpreekwoorden „ zegt dat hij, die verzuimt zich te wreken, „ zich niet kan heiligen; en het zelfde woord „ dient onder hen om de heiligmaking en „ wraek uittedrukken. Een moordcr is ge- „ nood-  Tweeh. Agtentagchentigste Brief. 107 „ noodzaekt van oord tot oord te dwalen, „ om zich te onttrekken aen de woede der „ geenen, die hem vervolgen. Indien hij „ hunne naervorfchingen heeft kunnen ont„ fnappen, tracht hij, na voorzigtiglijk eenige „ jaren te hebben laten verloopen, den vrede te verkrijgen , door het betalen van eene geldfomme, die door bemiddelaers wordt „ vastgefteld. Deze volken zijn ongemeen bijgeloovig, en gelooven aen fpookfels, duivelskun" ftenaers, toovenaers en damplichten. De I' oude vrouwen vermeten zich verfcheiden " betooveringen te doen, waervan de voornaemfte is de melk van de koeijen hunner " naburen aftewenden, om zich een grooter " overvloed daervan te bezorgen; maer men " vindt andere tooveresfen, die het vermogen " hebben om déze verzweringen te verbreken; " en wee hun, die in het hoofd zouden krijgen " hier omtrent den minften twijffel te flaen. " De onnoozelheid en natuurlijke vrijheid van het herderlijke leven houden nog ftand " onder de Morlakken. Eene fraeije dochter, " die eenen man ontmoet, omhelst hem met " toegenegenheid, zonder dat iemand daerop " iets te zeggen vindt. Niets is gemeener " dan deze wederzijdfche omhelzingen van " mannen en vrouwen, tot zelf aen de poort " der kerken. De dochters zijn zeer zorg" vuldig ten opzigte van haer hulfel , voor „ haer  io8 De Nieuwe Reisiger. „ haer huwelijk ; maer vervolgens geven zij „ zich over aan eene onzinnelijkheid, die de „ verachting, welke hare mannen voor haer „ hebben, zeer wel regtvaerdigt. Echter zijn „ zij , hoe opgefierd zij zijn , nog zeer wal„ gelijk, dewijl de boter, waermede zij hare „ hairen fineren, een' zeer onaengenamen „ reuk voortbrengt. De kleeding der vrou„ wen verandert , volgens den oordt en „ ftand der perfonen. De getrouwden zijn „ onderfchciden door de verfierfels van het „ hoofd, waerop zij flechts een' effen neus„ doek mogen hebben; maer men laet haer de „ keur der kleuren. De dochters hebben eene „ fcharlaken muts, van welke gemeenlijk eene „ breede fluijer afhangt, die tot op de~ fchou,, ders afdaelt. „ Wanneer eene jonge perfqon ten huwelijk „ gevraegd wordt , vergaderen de grijsaerds „ der twee huisgezinnen, en handelen over „ de voorwaerden ; en het is zeldzaem als „ men haer weigert. Het verzoek eens in„ gewilligd zijnde, zien de jonge lieden elkan„ deren.; en indien zij eikanderen niet mis,, hagen, wordt het huwelijk aenftonds geflo„ ten. De mannen handelen hunne vrouwen „ met zoo veel verachtinge, dat zij nimmer „ van haer preken , zonder te voren het „ voorfchrift van verfchooninge, behoudens uwe „ eer, te gebruiken. Zij dulden haer niet in „ hun bed ; en de vrouwen moeten op den. „ grond  Tvveeh. Agtentagchentigste Brïet. 109 „ grond flapen, en gehoorzamen als men haer roept Zij veranderen niet van leefregel, " en ftaken hare vermoeidheden noch loopen ;', niet, wanneer zij bevrucht zelfs verlosfen zij in het open veld, heffen. ~ zelfs haer kindt op , wasfchen het m de ' eerfte beek, welke zij ontmoeten, dragen het naer huis, en keeren , den volgenden " dag , wederom tot haer' gewonen arbeid. " Men bakert deze kinders in flechte lakens; en zii blijven dus den tijd van vier maenden "kwalijk bezorgd. Vervolgens laet men ze in de hut en in de velden, gaende aldaer " in het gezelfchap hunner moeder, die hen " zoo^t tot eene nieuwe zwangerheid. Zij " brengen hunne eerfte jongheid in de bos" fchen met het bewaren van het vee door, " en oeffenenzich, gedurende dientijdt, met " het maken van geringe werkftukken , als fluiten en fchalen , met verfcheiden plat" beeldwerk verfierd, tot welken zij met an" d»rs dan het mes gebruiken. Deze figuren, " fchoon wonderlijk famengefteld, zouden m " onze fteden niet veracht worden. De geronnen melk is het gewone voedfel der Morlakken. Zij maken 'er zelf eene " verfche kaes van, waervan de wei hun tot " drank dient. Deze kaes, in boter gebraden, " is het beste gerecht, 't welk zij een' gast, " die hun fchielijk overvalt, kunnen voorzetten. Zij maken geen gebruik van brood,  üo De Nieuwe Rëisige». w op onze wijs gebakken ; maer van onze bi meel maken zij verfchillende wafels , en „ leven van alle foorten van moeskruiden. „ Zonder zich op de kunften toeteleggen, „ hebben zij eenige kennis van de verwen; W cn hunne kleuren zijn niet te verachten. „ Zij verwen zwart met esfenfehorfchen, wel„ ken zij acht dagen lang met ijzervijlfel ge„ fmolten houden. Men roemt insgelijks het „ fchoone blaeuw, 't welk zij uit wilde latuw, „ in zuiver look gewasfen, weten te trekken. „ Deze volken, om de magt der Turken te „ ontwijken, zijn uit Albanië zich in dit land„ fchap komen verfchuilen. Zij houden zich „ bezig met het^voedfel en de zorg van het „ vee, en belijdèn den Griekfchen godsdienst. „ De Uskoken hebben de grootfte zeeroo„ vers van de Adriatifche zee geweest. Het „ is een ruw en wild volk, van eene hooge „ geftalte , kloekmoedig, maer zeer genegen „ tot rooverije. Zijne tael is die der Wala„ chijers; en zijne godsdienst die der Grieken. „ Ecnigen volgen den Roomfchen eerdienst. „ Zij doopen hunne kinders niet dan op een' „ zekeren ouderdom , en begeven zich eerst „ aen het nachtmael op achtentwintig of dertig „ jaren. Hun naem komt van Scoco, 't welk „ vlugtende bcteekent., De keizer gaf hun een „ verblijf in Kroatië; maer dewijl zij wanorde „ aenrechtten, verbande men hen in het ge„ bergte van Karniole. „ Dit  Tweeh» Agtentagchentigste Brief, iii , Dit landfchap , dus genoemd naer den „ naem der Karncs , een volk der Alpen, „ werd langen tijd onderworpen aen de hertogen van Beijeren, en had vervolgens bijzondere opperheeren, wier geflacht zich tot de dertiende eeuw uitftrekte. Het gaf zich vervolgens aen de hertogen vanOostenk rijk , waervan de opvolging overging aen " Rudolf van Habsburg. De rivier de Save, die 'er haren koers neemt, en het van het ' westen tot het oosten doorloopt, kan het , echter niet vruchtbaer maken,'ter oorzake van de rotzen en bergen , waermede het " land als bezaeid is. Het wild is 'er zeer " gemeen 5 maer de grootfte rijkdom beftaet l in iizcr- ftael- en kwikmijnen. De inwoonZ ders, die Katholyk zijn en Sclavonisch fpre" ken , leiden een hard , arm en arbeidzaem ■ leven. Laubach, liggende op de rivier van dezen naem, is 'er de hoofdplaets van, en was het verblijf der aloude hertogen. Het l is niets dan eene groote ftraet, maer zmde" bik gebouwd, en die met het kasteel en de voorburgt twaelf duizend zielen kan bevat" ten Het huis , waerin de ftaten van het " landfchap vergaderen , is een prachtig gefticht Het kapittel van de hoofdkerk, die " zeer fraei is, beftaet alleen uit zes kanunniken. Keizer Karei de Vla heeft te Lau" bach doen bouwen eene houten brug, " lang vijf- of zeshonderd voeten, aen wier » ian§ J „ eind  Ii2 De Nieuwe Reisïger. „ eind het ftandbeeld van 8c Jan Népomücènus is. „ Karniole heeft niets merkwaerdigs , dan ,, het raeir van Czirnick, waeraen eene kleene „ ftad gebouwd is, van welke het den naem „ aengenomen heeft. Zijne lengte is van twee „ Duitfche mijlen , tegen eene mijl breedte; „ en zijne grootfte diepte, wanneer het vol „ is, van omtrent dertig voeten. Het is om„ ringd met hooge bergen, waervan het alle „ de waters ontvangt, en heeft dit bijzonders, „ dat men 'er in vischt, en alle jaren eenen „ oogst vergadert. Het water verdwijnt, om,, trent het einde van Juli, door onderaerdfche holen,- waerdoor het als door eene zeef „ loopt; en dan vangt men 'er eene groote „ meenigte van visfchen in. De klok der nacste „ kerk'geeft het teeken der vischvangst; en alle ,, de inwoonders, mannen en vrouwen, zon„ der eenig denkbeeld van zedigheid en beta„ melijkheid, treden naekt in het meir, en nc„ men zonder uitzonderinge alles, wat zij vin„ den. De heer van de plaets heeft regt tot „ de helft; het overige behoort aen de vis„ fchers. Dewijl de grond ongelijk is, zoo dat „ 'er hoogte en holligheden van verfchillende „ diepten zijn, worden deze kuilen niet te ge„ lijk geopend; 't geen zeer gemakkelijk voor „ den verkoop van de visch is. Men vindt 'er „ fnoeken van dertig tot veertig, zeelten van „ zes en zeven, en murellen van drie en vier „ ponden. ?j Zoo  Twéeh. Agtentagchentigste Brief. 113 „ Zoo dra de groote visfcherij geëindigd is, „ waerfehuwt dezelfde klok de verder afgelegen „ dorpen , wier inwoonders, insgelijks naekt, „ de visch, die in de holen of rieten gebleven „ is, komen opzoeken; want het is aen ijder „ geöorlofd deze oplezing te doen, na de „ eerfte visfchers , die dit voordeel aen het „ algemeen overlaten. „ Wanneer de grond van het meir begint te „ droogen, neemt men 'er de biezen af, die „ tot verfcheiden gebruiken dienen. Het wa„ ter heeft den bodem derwijze vruchtbaer „ gemaekt, dat hij welrasch met een uitmun„ tend gras bedekt is. Men ziet dan het wild, „ de hazen , de rosfe beesten en de beeren „ zelfs van de bosfchen en naburige bergen „ afkomen, en eene aengename jagt verfchaf„ fen. Het gras wordt zoo hoog, dat men „ het ten einde van twintig dagen afmaeit; en , men verzamelt 'er zeer goed hooi. Eindelijk ^ zaeit men 'er geerst, die fchielijk rijp wordt; „ en wanneer de oogst geëindigd is, valt het „ water , dat van de bergen afkomt, met „ onftuimigheid in het meir, en vult het op „ nieuw. Gemeenlijk blijft het droog tot de „ maend November : echter is dit geen ze„ kere regel ; want men heeft jaren gezien, „ waerin het driemael geleegd en weder vol „ geweest is- „ Zij, die de oorzaek van dit verfchijnfel „ gezocht hebben, verbeelden zich dat onder ' XXIIL Deel. H » het  114 De Nieuwe Reisiger. „ het meir van Czirnich een ander onden aerdsch meir is , waermede het door ven „ fcheiden gaten gemeenfehap heeft. Dit laet„ fle, door de regens van den herfst en den „ winter vergroot, doet zijn water, en met „ het zelve verfcheiden visfchen, naer boven „ klimmen. Het boven meir, eens vol zijnde, „ blijft in dezen toeftand , tot zoo lang het „ andere zich niet ontlast; maer zoo dra het „ onderaerdfche water vermindert, moet het „ meir van Czirnich zich insgelijks veranderen. „ Alles herneemt dan zijnen natuurlijken ftaet, „ tot dat eene andere overftrooming het meir „ op nieuw vervult". Maer alle deze uitweidingen hebben mij verwijdert van Hongarijen , wacrover ik u nog moet onderhouden. Schoon dit koningkrijk erfiijk en opperhoofdig is, fielt de koning 'er niets in, voornamelijk over het opleggen en heffen der fchattingen , zonder den raed en de toeftemming der Staten , beflaende uit de geestelijkheid, den adeldom, de afgezondenen der fteden en graeffchappen. De eerfte rang bevat de kerkvoogden; maer de palatijn van het koningkrijk wijkt alleen voor den aertsbisfehop van Gran, die 'er de kerkvoogd, de eerfte fecretaris en de kanfelier van is. Hij alleen heeft regt om de koningen te zalven. Hij kan den adeldom toedeelen, is afgezant van den heiligen ftoel, prins van het heilige keizerrijk, aenblijvende graef van het graef-  Tvveeh. Agtentagchentigste Brief. 115 graeffchap Gran, en doet geen' eedt dan door zijne amptenaers. Men doet zijne jaerhjkfche inkomften tot honderd en tagchentig duizend guldens opklimmen, waervan een gedeelte voorkomt uit de mijnen, als zijnde te voren algemeen Esfaijeur van alle de munten., De aertsbisfchop van Kolokza is de tweede in waerdigheid, en heeft, gelijk de andere bisfehoppen, het geestelijke en tijdelijke regtsgebied over zijn bisdom. Zij hebben den eerften rang in de rijksdagen. De abten, waervan de voornaemfte die van St. Martijn is , die alleen van den paus afhangt , en de groote proosten der kapittelen hebben ook hunne ftemmen in de vergaderingen; en eenigen genieten dezelfde voorregten als de bisfehoppen. Eene andere aenmerking is dat de Jezuiten, Premontrezen en de Minderbroeders insgelijks als Staten van het koningkrijk geacht worden , en met de Magnaten zitting in de rijksdagen hebben. De tweede rang is die der groote amptenareri der kroone, als de palatijn en zijn onderregent, de hofmeester en zijn luitenant, de hofregter en zijn onderkanfelier, de grootschatmeester, de grootmarfchalk , enz. , wier bedieningen, gelijk ook de groote kerkelijke waerdigheden, niet dan door natuurlijke inboorlingen kunnen vervuld worden. Zij zijn het, die den Staet van het koningkrijk, of de opperfte vierfchaer van het geregt uitmaken. H 2 De  n6 De Nieuwe Reiügïr. De regering van Hongarijen wordt, uit: naem' van den koning en der Staten , beftuurd door den rijksdag des landaerts, de kanfelarij, de koningklijke kamer en derzelver ftedehouderfchap, de hoofden der graeffchappen, en de raedsvergadcringen der fteden. De rijksdag of de vergadering der afgevaerdigden worden , alle drie jaren , door koningklijke brieven, te Presburg beroepen, wanneer het belang van den ftact of den prins het fchijnt te vereifchen. De kanfelarij , beftaende uit een' eerften magiftraet , zes referendarisfen, drie fecretarisfen en verfcheiden onderhoorige regters , heeft hare zitting te Weenen. De amptenaers verdeelen de openbare en bijzondere zaken, als die der fteden , van het geregt, van den godsdienst en de geestelijkheid, onder zich. Alles, wat van den wil van den oppervorst, in burgerlijke, kerkelijke of regtzaken afhangt, behoort tot hunne bediening. Zij worden niet geacht eenigen invloed te hebben op de algemeene befturing, maer alleen de orde van den vorst te vervaerdigen. Vijfentwintig raedsheeren, die den koning uit de bisfehoppen, de magiftraten en de edelen verkiest , vormen te Presburg het geene men het koningklijke ftedehouderfchap noemt, onder het voorzitterfchap.van den ftedehouder zijner majesteit. Karei de VIe richtte het zelve op in het jaer 1723 , om fommige zaken, die hij aen zich behouden had, in zijnen naem, te befturen. De  Tweeh. Agtentagchentigste Brief. 117 De koningklijke kamer, beftaende uit een zelfde getal van amptenaren, heeft het opzigt cv df heerlijkheden en inkomften der kroonPn de verbeurte, der tol en den impost van bet'zout De inkomften beftaen in fchattinnen tolteken, en in het voortbrengfel dei fouten mijnen, die voor rekening;van den koning bewerkt worden : men doet ze op meer dan agt millioenen beloopen. De goudmijnen van Kremnits en K^nigsberg Polen, legt in een dal tusfchen hooge bergenTnaeuwelijks telt men 'er dertig huizen, Set twee kerken , een klooster van Fran^ kanen en een kasteel; maer zijne voorburgten, de van grooter uitgeftrektheid zijn, vormen negen toten, een gasthuis, eene koningknke kamer en eene munt. Hier zendt men het goud en zUver, dat in de andere mijngroevenbewerkt - wordt; en men flaet 'er jaerlijksch1 bij de honderd duizend dukaten. Behalve de komngklyke mijnen, zijn 'er andere, die aen bijzondere perfonen toebehooren. Beide hebben zij veel geleden in de laetfte onlusten, die dit komngbqk verwoest hebben. In het jaer 1751 had de ftad Kremnits de eer van den gemael harer oppervorftinne, Francois den Ien, te ontvangen : hy deed zich, in een kleed van een'mijnwerker, in een' der diepfte putten van den berg afdalen. H 3 e  zit De Nieuwe Reisicer. De gracffchappefl van Hongarijen zijn kleene landfchappen, in verfcheiden regtsbannen verdeeld, waerin een graef of palatijn , een burggraef, een ontvanger, een beamptfehriiver, vier groote en vier mindere regters, die uit den adel moeten genomen worden en eenige bezitting hebben , de voorzitting bekleeden. Eene bijzondere kas betaelt hunne jaergeldcn, die van vijftien honderd guldens voor den graef, en van vijftig voor een' enkelen regter zijn. In twaelf graeffchappen is deze waerdigheid erffelijk. In de andere is zij gehecht aen eenige groote bediening der kroone , of aen het bisfchoppelijk ampt; en in verfcheiden anderen is zij de vrucht van bedreven dienften of van gunst. De andere amptenaers ftaen ter benoeminge van de edelen, die 'er een' verkiezen van de drie, die de graef hun aenbiedt. De bevestiging van het hof is niet noodzakelijk voor deze foorten van bedieningen, die, ten einde van zes jaren, vernieuwd of herftcld worden, naer dat de adel meer of min voldaen is. In de landdagen of vergaderingen van ijder graeffchap, handelt men van de burgerlijke en huishoudelijke zaken. Behalve de voornaemfte fteden, heeft Hongarijen nog bevoorregte vlekken, en eene meenigte van dorpen, die het regt om markt te houden genieten. Het koningkrijk is echter zoo bevolkt niet als het zoude kunnen zijn; v/ant beter bebouwd zijnde, zoude het tot on-  Tweeh. Agtentagchentigste Brief. 119 onderhoud van eene trits zijner inwoonderen kunnen dienen. Sommigen derzelven flammen S*van die aloude Hongaren, die zich van Pannonië meester gemaekt hebben; en fbhoon zij befchaefder zijn dan hunne voorouders, behouden zij nog de trekken van M«g fprong. De anderen zijn van het Sclavonisch «tracht als de Bohemers , Kroaten, Rasüfnen Wandlen en Rusfen. De Hoogduitse nwois zijn tt^fiSS^ g5« B-iieren, Frankenland, Zwaben en baxe. KIS zp 'er nog anderen die de oor fog , de koophandel en de vruchtbaerheid de laSds aldaer getrokken hebbe,, en«Jeg voornamelijk is aengegroeid , federdat £ koninakriik aeri het huis van Oosteniyk tocbe foort De Hongaren, Sclavoniërs en Hoogduitfchers hebben alleen den tytel van onderst-en deze laetften zelfs kunnen geene adelijke goederen verkrijgen, dan door het bekomen van het geboorteregt, dat op eene fomme van den dmzend guldens bepaeld is. Dit onderfcheid van oorforoi g en omftandigheid moet noodlakelSk eenig0 verfchil in hunne geaertheid nS echter doet eene vrij gelijke levenswijs hun natuurlijk overeenkomen. De adel is talrijk en zoo zeer befchaetd als eeS'e anderen van Europa. Sedert de regering Xel den VI,, zijn bijna alle de grooten len Duitfche maegfchappen getrouwd; en de bouwen van aenzienoverlaten de Hongaerfc e H 4 Me  12» De Nieuwe Reisigkh. kleedij, die zoo voordeelig fchijnt, om Oostenrijkfche tabberden te nemen. De edelen genieten verfcheiden voorregten , als de be, vrijding van alle leenregt voor hunne landerijen; maer dewijl deze vrijdom een groot getal van burgeren aenfpoorde om zich, ten nadeele der kroone, adelijk te laten maken, heeft men 'er eenige bepalingen in gemaekt. De landbouwer bezit niets in eigendom, en is niets anders dan de hoefpachrer van den edelman, die hem kan afdanken naer goedvinden; en zonder lijfeigen te zijn, is zijn toeftand bijna zoo elendig als dien van den Rusfifchen of Poolfchen boer. In de oorden, alwaer het hout minder gemeen is , bewoont hij onderaerdfche holen, die derwijze'gebouwd zijn, dat de fchoorfteen alleen boven den grond uitkomt. Men fprcekt hier vier foorten van talen, het Hongarisch, Hoogduitsch, Sclavonisch en Walachychs, dat gemeenfehap met het Italiaensch heeft, en van het Latijn en Sclavonisch gevormd is. De Latijnfche tael is niet alleen in gebruik onder de geleerden en aenzienlijke lieden , maer bij het volk zelf; en in de geregtshoven wordt alles in deze fpraek verhandelt. Men moet eene vergunning van het hof hebben , om zijne leeröeffeningen buiten het land te vervolgen. De Protestantfche fcholen zijn bepaeld aen de fpraekkunst : alle ander onderwijs in de wetenfehappen is hun verboden»  Tweeh. Agtentagchentigste Brïïf. 121 den. Echter hebben zij, fcdert eenige jaren, de vrijheid verkregen , om een kollegie te (Edenburg, een ander te Eperies te hebben, en hunnen koers der filofofie te Presburg te C1Degbegrippen van Lutber en Kalvijn werden, gedurende hun leven , -in Hongarijen ingevoerd, en hadden groote aenvallen mtteftaen, toen de Jezuiten, door het keizerlijke vermogen begunftigd, in het koningkrijk werden geroepen. De Protestanten verloren een gedeelte van hunne kerken, onder den1 keizer Ferdinand, en een grooter getal onder de regering van Leopold, dien men dan Jezuit met den korten tabberd noemde. Deze vaders zün de eenigften, die de wetenfchappen aenkweeken, en in de hoogefcholen onderwijzen. Eenige Benediktijnen en Minderbroeders leggen zich ook op de leeroetreningen toe, naer dat hunne iniïelling er hen meer of min toe aenzet. De Vaders der Godvruchtige Scholen bepalen zich tot de ondeiwijzing der fraeije letteren. Wat de Protestanten aengaet, zij verkrijgen de eerfte grondbeginfels in hunne fcholen, en gaen vervolgens C indien zij 'er de vrijheid toe verkrijgen, alzoo zij hier omtrent zeer gehinderd worden) in eenige Hoogduitfche, Hollandfche of Zwitferfche hoogefchool. De lesfen over de regten en regtsgeleerdheid , die eertijds in het bijzonder gegeven wierden, gefchieden  122 De Nieuwe Reisicer. thans in het openbaer te Erlau en in de fcholen te Tirnau. De koningin van Hongarijen doet Kroatië door een' Ban of Heer, Sclavonië door een' Waiwode , en Zevenbergen door een' Landvoogd regeren. De adeldom is uitmuntend, en bemint driftig de paerden , jagt en gastmalen. De grootfte kragten van het koningkrijk beftaen in de ligte ruiterij, die den naem van Hustaren aenneemt, terwijl het voetvolk die van Heidukken of Tolpaches voert. Deze volken zijn van eene brave geftalte, dapper en oorlogzuchtig, naerijverig omtrent hunne vrijheid en voorregten; doch zij hebben , voor den laetften oorlog., de grootfte proeven van hunne getrouwheid en aenkleving aen hunne oppervorftin gegeven. Voor het overige zijn 'er vele Hoogduitfchers en Saxers met de natuurlijke inboorlingen des lands gemengd. Beiden zijn zij onderworpen aen eene zonderlinge ziekte, gemeenlijk de Hongaerfche fmert geheten. Zij begint aen de uiterfte dcclen van den arm, gelijk de hand, en verdwijnt wanneer men ze met knoplook, azijn en zout wrijft. De overmaet van wijn en voedfel, de koude van den nacht , die aen de hitte van den dag volgt , worden als de voornaemfte oorzaek van deze ziekte befchouwt. De grond brengt overvloedig alle de gerijffelijkheden des levens voort: hieruit ontftaet dit Latijnfchc fpreekwoord , „ dat men niet „ leeft  Tweeh. Agtentagchentigste Brief. 123 uitzondeit, zie ns. ci meeste andere rijken gevonden ..Me^e nogthans bekennen dat dit land f } ^ baer en overvloedig is. in granen, ooft, moc^ kruiden, wild, visfchen, vetfchmende|^ van metalen,'heeten fonteinen en^onn^an mijnftoifelijke wateren. Het vee is ^™ der talrijk: men rekent dat 'er alle jarentienen L duizend osfen van Hongarijen m de enke.e ftad Weenen inkomt, en dat 'er meer dan M en veertig duizend uit het koningkrg M De paerden zijn 'er zoo gemeen, dat zij 'er als wilde beesten in de bosfchen ioopen: en iemand, die ze weet te krijgen en te temmen , is ohtflagen van ze te koopen. D koophandel, geheel in handen der Rasfilcn en Grieken, gefchiedt met zeer veel naerftigheid tusfcheii de inwoonders de, fteden 1 vlekken. Men levert aen de vreemdelingen w'jn, olie, fafraen, metalen, leder, Imnen fineer, wasch en voornamelijk granen; want Hongarijen kan als de graenfchuur van^Oostenrijk Ongemerkt worden. Men zendt er in tgendeel fpecerijen , tin, zijde en eenige andere waren. De munten , die m dit koningkrijk koers hebben , zijn de Pens , wier waerde vijf penningen is , de Patas die zes penningen geld, de Kreutzer, die drie oortjes  124 De Nieuwe Reisiger. beloopt, de Poltracke tegen eene ftuiver, de Garas tegen twee Poltracken, de HetesCh tegen zeven, de Sesftak tegen zeventien, de Gulden tegen vijftig Kreutzers , en de Dukaet tegen vier en een halve gulden. Hongarijen kan gemakkelijk een leger van honderd duizend mannen op de been brengen, waervan vijftig duizend ter bezoldinge van den Staet ftaen; het overige wordt door de landfchappen geleverd. Hetgeregt, in burgerlijke zaken, gefchiedt uit naem van den opperheer, na de wetten van het land , en volgens de toeftand der regtspleginge. De gedingen worden van de vierfcharen der fteden tot die der graeffchappen gebragt, indien de fteden vrij zijn, of tot het regtsgebied der heeren , wanneer zij zich in dcrzelver afhangelijkheid bevinden. Men pleit ter eerfte regtsgeding voor de regters der plaetfe, en vervolgens voor de raedsvergadering, van welke men zich aen den voorzitter der koningklijke tafel kan beroepen. De mindere vierfcharen zitten, in ijder graeffchap , bij den heer, voor de gemeene lieden: de edelen kunnen niet anders dan edele regters hebben. De kerkelijke zaken gaen van den bisfchop tot den acrtsbisfchop, van den aertsbisfchop tot den afgezant van den paus , en van den afgezant naer het hof van Rome. Hongarijen heeft honderd en veertig mijlen lengte van het oosten tot het westen , en negentig van het noorden naer het zuiden. De  Tweëh. Agtentagchentigste Brief. 125 De Donau, die het in zijne geheele uitjetoktheid o'verftroomt, vormt 'er verbeid* Z^e^^s vruchtbaerheid toe. H t Cn groeit 'er zoo overvloedig at de eraenfchuren niet genoeg zijn, om het te be Sn men is genoodzaekt om het op■ hoogn op het veld te laten liggen, en het met neten te dekken. De rivieren geven zoo vee v1Sf hen als de bosfchen en velden wild uitleveren De Teisfe voornamelijk brengt zulk eene Troóte meenigte karpers voort, dat men er r^sln loor een fcuiver geeft. Wanneer hrf water , na eenige overftroommg, te rug wn] vond  140 De Nieuwe R e i s i g e «. vond don jongen herder met een boek in de eene hand, en in de andere zijne verrek ijker. Dit fchouwfpel trof hem ; en Duval kwam welrasch uit den verachtclijken ftaet, tot welken hij niet geboren was. Hij werd ge. zonden naer de hoogefehool van Pont-a-Mousfon', alwaer hij verfcheiden jaren zijne leeroeffeningen vervolgde. Gedurende het verblijf, 't welk hij in deze ftad deed, werd hij verliefd op eene vrouw, tot welke hij nooit gefproken had. Hij deed alle poogingen , om deze opkomende vlam te verfmoren ; en de hulp, welke hij vergeefsch van zijne kragten gewacht hadde, in de heilige boeken zoekende, vond hij in een' kerkvader dat de fcheerling of dolle kervel een fterk hulpmiddel tegen de liefde was. Ongelukkiglijk nam de jongman te veel daervan in ; hij genas van zijne hartstocht, doch het fchcclde niet veel of hij had daerdoor het leven verloren. Te Luneville wedergekeerd , benoemde hem de hertog Leopold tot zijnen böekbewaerder. Geroepen naer Florence, bij de verandering van den ftaet, werd hjj vandaer naer Weenen gezonden, om tot de opvoeding van den aertshortog medetewerken. Het keizerlijke kasteel, liggende in de nabuurfchap van den wal, ter zijde van het klooster der Augustijnen, is een middelmatig gebouw, dat geene de minfte overeenkomst heeft met de grootheid van den meester, die het zelve bewoont. Deszelfs trappen zijn ftecht cn zonder  Tvveeh. Negenentagchentigste Brief. 141 der fieraden, de vertrekkenlaeg en naeuw, de zolderingen met gelchilderd doek bedekt, de vloeren van dennenhout de venfters en deuren enkele openingen zonder fieraden,en de muren zoo dik als die cener fterkte. Men ziet 'er geen' anderen tuin, dan een kleenen omtrek onder de kruisramen van de kamer der keizerinne, in welken men eenige groente ge5d heeft. Echter moet men bekennen dat de nieuwe vertrekken, aen dit oude paleis gehecht, een beter gezigt uitleveren, en by gftaé|e walhutten kunnen vergeleken worden Het zekerfte is dat onze eenigzms prachtigfte kloosters den ganfchen voorgevel van het Wecnerhof fchande zoude aendoen. Hier vindt men nogthans d» aertshcrtoghjken fchat, waerin men zien kan het geene de weercld kostelijkst en zeldzaemst in allerlei foorten van zeidzaemheden bevat. Men ziet 'er ook die prachtige operazacl, waerin de luisterde weiken van den vermaerden Metaftafio de Geneugten van dit hof uitmaken. Poëet en abt, doch minder arm dan Pelegrm, geniet hii hier die achting, welke de gaven van den geest geven, wanneer zij, verfierd door de deugden van het hart, nog door de bekwaamheid vereezeld worden. Door den vermaerden Gravina opgevoed, verzekerende geenen, die het voordeel hebben om met hem te leven dat hij de geleerdheid van zijnen meester paert Jnet eene teedere neiging en eene zachtheid van «icrt«]  T42 De Niéuwe R e i s i c é r. acrt, welke deze nimmer gehad heeft. Ziin flijl is zuiver, fierlijk en fomtijds treffende eö verheven; en de grond zijner ftukken is ede], gewigtig en tooneelachtig. Hij heeft de opera aen regels onderworpen; hij heeft haer beroofd van de werktuigen en het wonderbare, 'twelk de oogen verwondert, zonder tot het hart te fpreken ; en alle zijne tafereelen zijn uit de natuur' geput. Zij zijn niet anders dan beroemde daden, groote en aenhoudende karakters, en faemverbonden handelingen, die wel befhiurd en gelukkig ontknoopt zijn. Met één woord, niets is bekwamer om een denkbeeld van de opera van dezen doorluchtigen dichter te geven , dan* onze goede treurfpelen; men ziet dat hij zich naer deze fraeije voorbeelden heeft willen fchikken. Hij ontdekt in zijn onderwerp het gewigtigfle, dat daerin opgefloten is, en drukt zich altoos door ftoutc trekken uit; maer een toeval,-t welk men niet verwachtte, eene afdwaling, fchoon gelukkig, verraedt hem, en doet zijn vaderland kennen. De fierlijkheid en welluidendheid zijner veerzen fchijnen aen de muzyk weinig werk overtelaten,en doen deze!vemetvermaefclezen; terwijl de woorden van onze opera onverdragelijk voor de lezing zijn. Eene laerire proef, ten voordeele dezer lierifche tooneelftukkcn, is datmen ze in Italië fpeelt, en ze als onze treurfpelen uitvoert. Men berooft ze vafi de ariëtte, ëeniglijk aen den zang toegewijd; en het Ruk, fchoon  Tweèh. Negenentagchentigste Brief. 143 fchoon van dit fieraed en van dat der muzyk ontbloot , wordt niet minder gevolgd noch toegejuicht; Deze dichter is natuurlijk, eenvouwig, gemakkelijk in de famenfpraek verftaet de fijnheden en hulpmiddelen der kunst uitmuntend, zet zijne tael' nieuwe bevalligheden bi], en verfpreidt in zijne werken, ze is die de zwakfte zijn, het belang en de hitte der aendoeninge. Maer men weigert hem de uitvinding; en terwijl men hem aen het hoofd der fraeije geesten plaetst, fluit men hem uit den rang van vernuftige mannen. Onder de gebouwen, die de ftad Weenen verfiercn , onderfcheidt men de keizerlijke vergadqrplaets, de wisfelbank, de munt, de verfchillende kanfelarijen, het postkantoor, liet ftadhuis , de tuighuizen, enz. Men ziet er ook verfcheiden heerenhuizen , welke men voor zoo veie paleizen zoude nemen; vooral zoudt gij u verwonderen over dat van den prins van Lichtenftein, verrijkt met eene gaenderij' van fchilderwerk, waervan me» de ver-fierfels en de tafereelen roemt. Het Mufeum, de Schilderakademie en de Starrentoren zijn andere gebouwen, die tot de hoogefchool behooren, en waerin men verfcheiden kuaftige, natuurlijke en mathematifche zeidzaemheden vindt. De voorburgten, die de ftad omringen, en 'er het fchoonfte verfierfel van uitmaken, door de fchoonheid der paleizen, lusthuizen en tui.  i-44 De Nieuwe R e i s t g e s. tuinen, zijn alleen federt de laetfte regeringê gebouwd; Die van Leopold , waer het aloude paleis de Gunftelinge, en de wandeling van dezen naem, gevonden worden, overtreft de ftad zelve ; maer des winters is zij aen overftroomingen onderworpen. Men noemde hét de ftad der Joden : de keizer , die hen verjaegde in het jaer 1620 , gaf haer zijnen naem, en maekte eene Christenkerk van hunne fynagoge. Men heeft 'er hutten voor de ruiterij, een verbeterhuis en verfcheiden openbare baden langs den Donau gemaekt. Op den flinker oever van dezen vloed is de groote voorburgt vanRosfau, alwaer de graven van Kaunitz, Kolalto en'Zinzendorf lusthuizen hebben. Dezelve paelt aen die van Lichtental, wier ftraten met moêrbeziënboomen beplant zijn. Men maekt 'er, in eene porfcleinwerkplacts, uitmuntende ftukken, die, fchoon beneden het porfelein van Saxe voor zoo ver het uiterlijke aengaet, het zelve ten opzigte van de ftoffe overtreffen. Het aerdwerk, waeruit zij beftaen, wordt met de grootfte zorg' verzameld op verfcheiden plaetfen van de erflanden van Oostenrijk. Het heerlijke kasteel des prinfen van Lichtenftein ftaet in dezelfde voorburgt; maer alle deze gebouwen zijn omringd van huizen , die niets acngenaems voor' het gezigt Opleveren. De ftraten, des winters vol modder, omdat zij niet geplaveid zijn, en des zomers , met ftoffe bedekt, maken deszelfs toegangen ongenaekbaer. j)e  Tweeh. Negenentagchentigste Brief. 145 De andere mcrkwaerdige gebouwen in de yoorburgten zijn het prachtige klooster der Serviten in Rosfau; de kerfpelkerk in Karelftadt ; het Spaenfche gasthuis in WaringerGasfen; het huis der verminkte foldatén en der Uefddadigheid, de abtdij van Montferrat, het klooster der Tinitarisfen, de hutten van het voetvolk en het lusthuis der graven van Schcenborn in Alftergasfe; de kerk en het klooster van de Vaderen der godvruchtige Scholen in Jozefftadt; het paleis van Trautfon in St TJlrik; de kerk van St Karei Böromeus, het Therefiaenfche kollegie en de nieuwe Gunftelinge in Wieden ; het kasteel en de tuinen van dén prins Eugenius in Rennweg; de krijgskundige akademie in Leim-Grube; de fchool des vernufts in Gunpendorf; het huis der Augustijnen en twee gasthuizen in Landftrasfe. De Benediktijnen van Onze Lieve Vrouw van Schotten zijn heeren van de voorburgt van S; Ulrik , waerin mén meer dan veertig duizend inwoonderen telt. De voorregten, aen den abt toegeftaén, door dezelven het opzigt en gebruik der gewone regtbank te onttrekken., doen 'er oneindige ongeregeldheden ontftaen , en vermecnigvuldigen de plaetfen der ongebondenheid. Richard , koning van Engeland, werd gekend en gevangen genomen in eene herberg der voorburgt van Erdberg.,, die tegenwoordig tot een jagthuis dient. Het keizerlijke perk, zegt le Prater., XXM. Deel. K is  146 De Nieuwe Reisiger, is een eiland van den Donau , dat bezet is met bosfchen, die van losfe beesten krielen. Niet verre van de ftad is de groote fchouwburg , waerin gevechten van leeuwen , beeren , wolven, buffels en honden gefchieden, tot verlustiging van het volk , op de feestdagen. Weenen is bewoond door Hoogduitfchers, Hongaren, Italianen, Franfchen, Spanjaerds, Vlamingen, Lottheringers, Savoijaerdcn, Zwitfers , Rasfianen , Grieken, Armeniërs, Turken en Joden , die koophandel drijven , of aen verfchillende ambachten arbeiden. Dit onderfcheid van volken , gebruiken , godsdienften , geaertheden en tael belet het wederzijdfche vertrouwen, 'en fluit alle foorten van verëeniging' uit. Het getal der geenen, die, zonder regt van burgerfchap te hebben, hunne belijdenis kunnen oeffenen, beloopt op meer dan zestig duizend. De Lutheranen en Gereformeerden hebben de oeffening van hunnen godsdienst in de huizen der Protestantfche afgezanten , en de Grieken in een bijzonder huis, of bij den RushTche afgezant. De Armeniërs , de Joden en Turken worden 'er alleen verdragen , en belijden hunnen godsdienst , zonder gerucht te maken, in de voorlieden. De openbare rust wordt des daegs door de gerechtsdienaers, en des nachts door de wacht te voet en te paerd, onder het opzigt eener vierfchaer' van veiligheid, gehandhaefd. De  TvVEEH. NSGENENTAGCHENTIGSTE IklEF. 147 De v-rfehilHicle hoven ,■ die hier hunne gewone zitting houden , het groote aental van vreemdelingen, welken hunne zaken ol de koophandel daerheen lokken , en de meenigte der werklieden, die 'er in allerlei handwerken arbeiden, maken deze hoofdftad zeer levendig. Men bereidt 'er koufen en zijde ftoffen, gouden en zilveren linten , tapijten , fpiegels, porfclein, fpeeltuigen , lak en verfcheiden koopmanfchappen van ijzer- en koperwerk en verdere kramerijen. De keizerlijke huizen, in de omliggende 1 ftreken der ftad liggende, zijn het Belvedère, dat den prinfe Eugenius toebehoorde; Scheenbrunn , eene mijl van Weenen , dat alle de andere in fchoonheid overtreft; Laxenburg, aen alle kanten door het water omringd; Bretenfurt, 't welk een rijk burger aen keizer Karei den VI -" fchonk ; en Klauftenburg, alwaer deze vorst dikwerf zijne godsdienften ging verrichten. Dit laetfte is zijnen oorfprong verfchuldigd aen de rijke domkerk der geestelijke kanunniken van St. Augustijn, gefticht in het jaer 1114, en met veel fmaeks herbouwd in het jaer 1730. Zij bewaert, benevens het ligchaem van St Leopold, haren ftichter, de aertsbisfchoplijke kroon en verfcheiden oudheden. De keizerin, weduw van den keizer Jozefus, hield 'er hare verblijfplaets. Oostenrijk,-waervan Weenen de hoofdftad is is een der beste Duitfche landen. De K 2 Do  148 De Nieuwe RëisïgeIu Donau , Ens, Traun en Morave, die het befpoelen, maken deszelfs grond vruchtbaer, en bevorderen 'er den koophandel. De visch is overvloedig in de rivieren, het wild in de bosfchen, het vee in de velden, de vruchten in de tuinen, en de inwoonders in de fteden, vlekken en dorpen. Niemand hoor ik klagen over de duurte der eetwaren. De mannen zijn noch aen de pracht der tafel , noch aen de onkosten der kleederen onderworpen. Het hof, waerin men in het zwart moet verfchijnen, beneemt hun de gelegenheden om zich door de klecding te doen gelden; en behalve eenige feestdagen, waerin men zich met luister vertoont, kunnen zij, door hunne fpaerzaemheid, de wanorden, welken de ijdelheid hunner vrouwen veroorzaekt , herftellen. Tusfchcn dezelven is een naerijver, wie het beste zijnen fmaek in dit opzigt zal voldoen; en het zijn niet alleen de grooten , die zich hierin toegeven ; de burgeresfen zelf wijken hen weinig in dit ftuk. Het volk is derwijze aen den godsdienst overgegeven, dat 'er geen uur op den dag is, waerin de hoofdkerk niet vervuld is met menfehen, die God met luider flemme bidden, onder het beftuur van een' priester, die bezolding geniet om in deze vergaderingen voortezitten. Het overvoeren, 't welk men van Hongarijen naer Weenen gedaen heeft, van eene beeldtenisfe Onzer Lieve Vrouwe, vrij flecht  Tweeh. Negenentagchentigste Brief. 149 Hecht op eene plank gefchilderd , en welke men zegt tranen geftort te hebben, voor de hetfte omwentelingen, is de voornaemfte oorzaek van dezen ongelooffelijken toevloed de bdde kunnen. De heilige ftaet opeen groot altaer; en de wonderwerken, die dooi haren invloed gefchieden, zijn zoo meenigvuldig, dat de muren der kerke, tot aen het verwuf van de Ex voto beladen, hetzij m zilver het zij in fchilderwerk , geene plaets meer overlaten, om 'er nieuwe gaven optehangen Van des morgens af tot twee uren komt eene meenigte van priesteren 'er de mis lezen Uit deze plaets van godsdienst gaen de werkelooze lieden in de koffyhuizen waerin de liefhebbers van wat nieuws bijeenkomen, om de nieuwspapieren te doorlezen, en oyer.de zaken van den tijd te redenkavelen. Gij befeft n et met welke vrijheid men 'er het gedrag der veldheeren, ftaetsdienaren en zelfs dat van d n keizer berispt. Het vermaerde verdrag tusfchen de hoven van Weenen en Verfailles gefloten, het gewigtigfte federt den vrede vjm Westfalen gemaekt, het beroemde maegfchapverbond, eene vrucht van de onderlinge overeenkomst der twee oppervorften, en van de kennisfe, welke zij beide van het wezeriijke belang van Europa hebben, maekt het onderwerp van alle famenfpraken uit, en verdeelt de gevoelens. Sommigen denken dat het zelve het evenwigt van het keizerrijk verdeelt, en alle K 3 '  ï5o De Nieuwe R e i s i g e r. de onlusten van Duitschland veroorzaekt Anderen houden ftaende , dat dit evenwi^t geene de minfte fchokking kan ontvangen van eene verbindtenisfe, die geen ander oogmerk heeft dan de onderlinge verdeediging der°twee koningen, die belang in het bewaren van den vrede hebben; dat het maegfehapsverbond, indien het huis van Oostenrijk , tegen de wetten, de bcmagtiging van Duitschland ondername , geene de minfte toepasfing op dit bijzondere geval zoude hebben ; en dat eindelijk een prins, indien hij, onder den dekmantel van een herfchenfehimmig gevaer, de rust van het Èrqïs van Oostenrijk verfto'ort zelfs het vuur , 't welk hij fchijnt te willen voorkomen, aenfteekt; want hij fielt Frankrijk in de noodzakelijkheid om der kcizerinne onderftand te zenden, welken zij nimmer regt om te eisfchen zoude gehad hebben , indien zij het eerfte had aengetast. Wie zonder vooroordeel op deze verëeniging acht geeft, zal dezelve als het nuttigfte werk tot de rust der ftaten, tot handhaving van eenen duurzamen vrede, en tot behouding van de regten van alle mogendheden befchouwen. Het is zoo valsch dat zij het oogmerk bevat, om dat der prinfen van het keizerrijk nadeel te doen , en den Katholyken godsdienst op de overblijffek van den Protcstantfchen te vestigen, gelijk men tracht voortewenden, dat de twee hoven van Weenen en Vcrfailles, in  Tweeh. Negenentagchentigste Brief. 151 a 1 tpn s?rond' van hunne handeling in tegendeel, ten grona Westfaien> gekozen hebben het verdi g va* ^ Ö tVS^ ^XV. heeft plegtig 'Sfe ^^derSetÏ aenwenden, om de reöiui u , dooi d. ben. nieuwspapieren weder- ftendom Saxe Den j>* ^ hct ebcn landen ondeiguv _^ 1 „ j Vnnin1» van Pruisien, die Ci eene men, had de con^J?ve derpiaets voor de bezetting hield, eene yer| P ^ : ontvangmg van de £ ° doen f u Tn fl^d der handvesten van het huis 'TT De^«n ontrusten de 6 ?f; nrhSr. L het Germanifche ligchaem; me?erinncrd=n aen Frankrijk de verbindt* . K 4 J  ÏS2 De Nieuwb Reisigeb. Westfalcn genomen had , om de wetten van het keizerrijk, en de voorregtcn van alle deszelfs leden te handhaven. Lodewijk konde ' zonder ónregtvaerdighcid, het zélve "zijne hulp niet weigeren; en het is, volgens onze ftaet kunde de eenigfte beweegreden , die hem overgehaeld heeft om een leger in Duitschland te doeh overgaen. Twee groote gebcurtenisfen hielden toen de koffyhuizen van Weenen bezig, te weten, de veroövcring van Mahon en het regtsgedine van den admirael Byng. Ik liet mij een Fransch nieuwspapier brengen , dat de inneming van Minorka met dezen nadruk vcrhaelde : „ Ri„ chelieu beveelt een algemeenen aenval: hij „ fpreekt , de graften worden vervuld, de „ ladders met foldaten voorzien; de overwin„ mng geleidt hen; met bloed bevlekt, en met „ wonden overdekt, werpen zij zich neder; „ de vlam omringt hen; de blikfem van het „ kanon velt hen ter aerde; duizend afgronden „ van vuur openen zich; duizend ontvlamde „ pumhoopcn rollen over hunne hoofden; zij „ ftrijden voor Lodewijk ; Richelieu beveelt „ hen; wie kan hen Ruiten? De muren drei„ gen inteftorten ; de vijanden, verbaest en „ verfchnkt, verdeden zich, mengen zich „ ondereen, en Worden ontroerd. 'De Frans„ man, met den Engelsman vereenigt, treedt „ binnen en dringt door; de wraekzucht hitst „ den moord aen, voedt en houdt hem leven- » dig»  Tweeh. Negenentagchentigste Brief. 15S „ dig ; de flagting vermeerdert ; het bloed „ ftroomt aen alle zijden;.... valt neder, fiere „ Britten, en erkent uwe meesters". 1 De Engelfchen, vertoornt over het verlies van Mahon, wierpen het zelve op den admirael Byng, dien zij bcfchuldigden dat het hem aen goeden wil en kloekmoedigheid ontbroken had, in zijn gevecht tegen den heer de la Galisfonniere. In het bijzonder beticht men hem, dat hij niet dan van verre, gelchoten heeft, en den Franfchen admirael niet digt genoeg genaderd is. Anderen verdeedigen hem, en verzekeren dat hij, met zeer ongelijke kragten aen die der vijanden, geen' oogenbhk in twijffel geftaen had, fchoon hij in een'kwaden ftaet was, om het Franfche vlootdeel aentetasten. De gebeurtenis was zoodanig als zij behoorde te zijn; Byng, na zich met zoo veel ftandvastigheid" als bedaerdheid vertoond hebbende, zijne fchepen ziende mishandelen, heeft zijn geheel vlootdeel niet willen verliezen; en Minorka werd ingenomen. Aen het oordeel van een' krijgsraed overgeleverd, gaf deze admirael, ter zijner verdeediginge, een gefchnft over, waervan men dit ftuk in de nieuwspapieren plaetfte. „ Ik tracht den blacm , dien men mij wil „ doen dragen, geenszins op anderen te fchui„ ven; maer is het regtmatig dat ik bezwijke „ onder den haet van een' landaert,. wiens '„' oordeel vooringenomen is? Men heeft denK 5 » zel'  154 De Nieuwe Reisiger. », zclven gewend, orn mij als den veroorzaker „ zijner rampfpoeden te befchouwen; ik ben „ in zijne oogen den hatelijkfte en verachte, „ lijkften misdadiger ; waerom zoude ik de „ laetfte poogingen niet doen , om hem te „ onderrichten? Mijne afbeelding is aen eene „ galg gehangen; men heeft mij door de af, „ grijsfelijkfte paskwillen ontëert; men heeft „ mij van mijne ampten beroofd; men heeft „ zich van mijnen perfoon verzekert ; men „ heeft mij de tot nu toe ongehoorde mis- handelingen doen beproeven; en eindelijk „ hebben mijne vervolgers de boosaertigheid „ zoo verre uitgeftrekt, dat zij mij van het „ leven willen berooven. Ik ben alle deze rampen te boven gekomen ; en mijne rust is daerdoor niet ontroerd; zij fteunt op het getuigenis van mijn geweten". De fchouwfpelen van Weenen verfchaffen ook een wijdluftig onderwerp van gefprek aen de werkelooze lieden, die de koffyhuizen bezoeken. „ Verwacht niet, zeide een Frans* man, de fchilderij van de zeden van dezen „ landaert op deszelfs tooneel te vinden. De „ Duitfchers willen niet dat men hen befpotte; „ zij zijn noch vermakelijk gelijk wij , noch „ boertig gelijk de Italianen. Het hof en de „ adeldom blozen over de kluisters, welke de onwetendheid voor den voortgang der kun„ ften en gefchiktheden fmeedt; maer zij heb„ ben verftand genoeg, om andere volken tot „ hun  Tweeii. Negenentagchentigste Brief. 155 hun verraaek te doen werken. En welke " volken? Zulken, die eikanderen de kunst " om te behagen en te betooveren betwisten; " de Italiaen en Fransman. Onder de regering van Karei den V*» , was de overbergfche opera het geliefde fchouwfoel van dit hof. Deze vorst lokte uit Italië naer Weenen den aendoenlijken en bekoorlijken poëet, den vermaerden Metaflafio, die alleen eenen geruimen tijd het ' ■ keizerlijke tooneel bezig hield ; maer het „ fchouwfpel zijner operaes was zoo kostbaer, dat men het niet dan eens of tweefriael m ' het jaer konde vertoonen. Men moest " derhalve , van het verheven des lierifchen ", treurfpels, tot de grove kluchten van het ", Hoogduitfche blijfpel vervallen. „ De°tegenwoordige keizer, in de.Franfche tiel o^evoed, en de keizerin, die dezelve " atzqoNvel als het Hoogduitsch fpreekt, l, voerden in het jaer 1752 het Franfche „ tooneelfpel in hun hof in, en ftelden het „ bepaeld daerin vast. Men behield de Italiaenfche opera voor den winter, waerin de natuur, den mensch' de fchoonfte vertooningen weigerende, hem dwingt tot die der " kunst' toevlugt te nemen, en de rijke eige,1 naers verpligt zich in de fteden te vergade\\ ren, voor het fpel, den dans en de muzyk. \\ Men geniet alle deze vermaken te gelijk op het tooneel van het Weenerhof. In „ den  156 De Nieuwe Reisiger. „ den omtrek van het gefticht, dat tot de „ vertooningen gefchikt is, heeft men fpccl„ zalen, die aen de zael van den fchouwburg „ eindigen. Men gaet beurtelings van de eene „ naer de andere, om zijne tijdkortingen te „ verwisfelen. „ De opera , welke men thans vertoont, „ wordt onderfchraegd door twee even gewig„ tige Tooneelfpeelfters. Men gaet 'er in, „ om de eene te zien, en de andere te hoo„ ren. Niet dat de bekoorlijkheden der ftemme „ en verbeeldinge tusfehen mejuffers Piccinelli en Giacomazzi afzonderlijk zouden verdeeld zijn; maer in deze verfiert de verbeelding „ de ftem; in geene verfiert de Rem de verbeelding. Hare rollen zijn daerenboven zeer „ verfchillende. De eerfte fpeelt die eener „ priesteresfe; en hare perfonaedje vertoont „ zich aenftonds in hare hooge en luchtige „ geftalte, en op haer aengezigt, waerin eene „ foort van edelheid en majesteit uitftraelt, „ die de geheimen en verborgenheden der „ goden verbergt. De tweede fpeelt de rol „ van eene onnoozele en eenvouwige herdc„ natie , die met hare bijna kinderlijke trek„ ken, met hare oogen, vol van opregtheid, „ en met hare wezenskieur, die het blanket„ fel kan ontbéren , volkomen ftrookt. „ De tooncelfpelers van den Franfchen fchouwburg, om iets tot de vermaken van „ het jaergetijde toetebrengen, gaven de Co- „ qu;tte  TVeËH* N£GENÈNTAGCHEfCfT16STE BWÉF. tS? nueite corrigeê, welke men aen dit hof nog ï niet gezien had. Zij fchenen allen overeen- * teftemmen, om het werk van een'hunner medebroederen te doen gelden In plaets van de famenrottingen, welken de wangunst te Parijs dikwerf voortbrengt, ziet men hier niets anders dan een' algemeenen aenflag om de openbare vermaken te bevorderen, en eene gedurige pooging om hunne majesteiten te behagen. Maer in een land, waerin men l deze foort van minnehandel niet kent, heeft * men minder toejuiching voor de fraeiheid van het ftuk , dan voor het fpel der tponeelfpeelfter , die in het algemeen behaegt door de bekoorlijkheden van eene aendoen- l lijke vertooning en hare natuurlijke beval- ligheden. ,. Het gedeelte der fchouwfpelen , die mij ., \* Weenen best behagen , is dat der Balletten Ik heb dezelven met de grootfte " pracht befchouwt, maer het geene mij het meeste trof was de Haven van Marfeüle. De levendige danfen , de blijgeestige wij" zen, de luchtige kleeden, alles toonden ',' het landfchap Provence aen. De verfierm' gen, die de zee verbeelden, de fterkte van S" Jan, en de galeiroeijers, welken men op ■ de haven zag arbeiden, vertoonden deze " ftad op het natuurlijkfte. Eenige vrouwen ' kwamen de galeiüaven verlosfen; en men t, hoorde, op de violen, het geluid van de „ vijl  158 De Nieuwe Reisiger. „ vijl, die hunne kéetens brak. Dit ballet „ maekte een geheel ituk met verfcheiden too„ neelen uit. Eene aenzicnlijkc en uitmun„ tende plaets, die door het vermaek eenen „ heer aen dc perfonen hunner keizerlijke ma„ jefteiten hecht, is die van den beftuurder „ der muzyk : zij heeft de dubbele bekoring „ van een' aenzicnlijken loon te genieten, en „ niets dan verdienfle te kosten. Dit ampt „ werd vertrouwd aen den graef van Durazzo, „ de ziel der fcbouwfpelen, en de geest der ,, feesten van het hof. „ In Duitschiand heeft men geene kennis „ van het geene wij te Parijs geletterde lieden ,, noemen ; men noemt ze geleerden, en zij „ zijn meestendeels in de fenolen verbannen. „ Hieruit befeft gij dat men veel eerbied „ voor de talen heeft, en voornamelijk .voor „ het Latijn , 't welk men 'er gemeener cn „ beter fpreekt dan in Frankrijk , alwaer de' „ Latijnfche tael door den fraeijen geest be„ dorvcn wordt. Het geheugen doet hier „ alles ; de fpreuken van Cicero komen na„ tuu rl ijker wijze in de redenvoeringen der „ lioogduitiche hoogleeraren, en zelfs in de „ bevelen der bisfehoppen. Na het Latijn, „ zijn het Italiaensch en Frarsch het geene „ men te Weenen de goede opvoeding noemt, „ namelijk , die van den adeldom , en fom-, „ tijds zelfs die van het gemeene volk; want een dienstbode , die zich in het hof » Of  Tweeh. Negènentagchentigste Brief. 159 of in een groot huis wil plaetfen , draegt 'zorg dat hij, onder zijne begaafdheden, l doet befpeuren dat hij Fransch en Itahaensch « ^Sli'rhael het, alle de wetenfchap berust 'in de fcholen, die in eenige opzigten beter b-ftuurd ziin dan in Frankrijk : men krijgt " 'er ten minfte eene flaeuwe kennis van de l historie en het openbare regt. Wat de ', godgeleerdheid betreft, dank zij de waekzaemheid van eenen kerkvoogd , die dit * bisdom als een' man van ftaet regeert men l put daerin de heilige leer uit verfchillende bronnen, zonder de verderving'te vreezen. De Hoogduitfchers fchijnen alle de kragt Z van hunnen geest tot den krijg te behouden; derhalve begrijpt gij dat de bekooring ' d«r letteren en kunften nimmer veel heer* '', fchappij onder hen zal hebben: ook vindt men "'er weinige meesterftukken , zeld^ !' ware kenners , en nog zeldzamer een' btminnaer. Niettemin zijn zij allen muzikanten " en zelfs fchilders. Men ziet in dit uitgc- ftrekte deel van Europa geheele fteden, " wier huizen met figuren bemorst zijn , en " in alle de dorpen herders , die op eenig ■ muzyktuig fpelen. Deze volken hebben een " juist oor en werktuigelijk hoofd; maer alle " hunne bewegingen zijn fterk en met het " kenmerk harer meesteren geteekend. Hun " Zang, hun dans, alles draegt het merk van " naeüwkeurigheid , maer weinig van afwij- „ king\  Jób Dé Nieuwe Reisigek, „ king', weinig van geestige invallen, en bijna „ nimmer van verhevenheid". Men moet de koiFyhuizeh van Weenen niet alleen befchouwen als des zomers tot plaetfen van rust' en verkwikkinge dienende, maer men moet ze insgelijks aenmerken ais eene foort van wijkplaets voor een zeer groot aen tal van burgeren, weiken hun fmaek en fomtijds hun geringe gelukftand daerin vergadert. Sommigen zoeken 'er eenig vermaek meer; anderen vinden 'er eenige fmert minder. Men behandelt, beurt om beurt, en dikwerf te gelijk, de openbare en bijzondere zaken, de geldmiddelen en fraeije letteren, den koophandel en de regtsgedingcn, de wetenfchappen en kunften; metéén woord de ftaetkundige , letterkundige, huishoudkundige, regtsgeleerde en zedelijke ftoffen worden 'er beurtelings het voorwerp van het gefprek. Deze koftyhuizen krijgen gemeenlijk jttpH., iti-ookende met de verfchillende onderwerpen der gewoonlijkfte redenwisfelingen van hun, die 'er dikwerf verzamelen. De goede orde in acht genomen zijnde, kan de regering niet anders dan goedkeuren dat 'er in eene groote ftad diergelijke verzamel plaetfen zijn, een eerlijk en minkostbaer middel voor bezige lieden, die uitfpanningnoodighebben, en voorledige menfchen, die het onaffcheideliike verdriet of de vervéling der werkeloosheid niet beter zouden kunnen verdrijven. Ik ben, enz. Weenen, den io dee  ig-8 De Nieuwe Reisiger. „ deelden ; men weet alleen dat uit deze » verdeeling' eene tot dien tijd toe onbeken, de regering ontftond , welke thans onder » den naem van leenregtftelfel ondcrfcheiden „ wordt. „ De verooveraers moesten hunne aen„ winningen niet alleen verdeedigen tegen de „ alöade inwoonders, wien zij het leven ge„ laten hadden, maer insgelijks tegen nieuwe „ gelukzoekers, die hun dezelven wilden be„ twisten. Deze verdeediging was dan een' ,, der eerfte voorwerpen hunner zorgen; en „ zij gevoelden de noodzakelijkheid om zich op eene naeuwer wijs te verëenigen , en „ eenigen hunner bijzondere regten opteöffe„ ren, om eene grooter veiligheid te genieten. „ IJder vrij man, wien men een zeker gedeelte „ lands toewees, verpligtte zich om de wapens „ tegen de vijanden des landaerts optevatten. „ Deze krijgsdienst was de voorwaerde , op „ welke hij zijne bezitting ontving en behield. „ De koning of de veldheer , dien zij ten. „ oorlog volgden, altoos het hoofd der volk„ plantingen blijvende, moest voor zijn deel „ het grootfte gedeelte lands hebben. Hier„ door vond hij het middel om de dienften, „ welken men hem deed , te vergelden , en „ nieuwe aenhangers te winnen. Zij , aen wien hij eenig gedeelte zijner bezittingen „ overgaf, verbonden zich om de wapens ter „ zijner verdeediginge optevatten, en hem ten » ftnj-  Tweehonderd Negentigste Brief. 169 ftrijde tc volgen met zoo veel ma'nfchap, " als overeenkwam met de uitgeftrektheid van " het land , dat zij ontvangen hadden. De „ voornaemfte amptcnaers volgden het vooibeeld van den vorst na; en het gedeelte, !! dat hun overgegeven was, weder met anderen verdeelende , hechtten zij daeracn " dezelfde voorwaerde. IJder eigcnaer van "landerijen, met eenen degen gewapend, " was gereed om op den cisch van zijn oP" perhoofd zich tot den optogt te begeven, en tegen den gemcenen vijand ten ftrijde „ te gaen. Dez-° regering had zigtbare zaden van wanorde en verderving', die zich wclrasch " ontwikkelden, en de grootfte verwoestingen veroorzaekten. De magtigfte leenmannen " der kroone verkregen aenftonds dat de be- zitting der heerfchappijen, die zoo lang " moe=t duren als het den vorst behaegde, " hun gedurende hun leven verzekerd wierd. " Zij hadden toen flechts eene fchrede te doen, " om hunne overweldigingen te voltooijen, l] en deze bezittingen erffelijk te maken. Zij ,' eigenden zich vervolgens eertytels toe, die, \\ aen hunne maegfehappen verknocht,' van de " vaderen tot de kinderen overgingen. „ Na zich van den eigendom hunner lande- , rijen en waerdigheden verzekerd te hebben, ■ ondernamen zij nog gevaerli]ker aenflagen " op de voorregten van den oppervorst. Zij L 5 » ver'  i?° De Nieuwe Rei si oer. ,, verkregen het vermogen om alle de zaken » op hunne landerijen volkomen te beoor„ deelen, het regt om geld te flacn, en het „ voorregt om, in hunnen eigen naem, hunne vijanden te beftrijden. Met zulk een opper„ magtig vermogen voorzien, verontwaerdig», den zij zich als onderdanen befchouwd te ê worden, reikhalsden om zich onafhangelijk „ te maken, en verbrijzelden de banden, die hen met de kroon verëenigden. Een koningk,, rijk werd verdeeld in zoo vele prinsdommen, „ als 'er vermogende vrijheeren waren; en dui„ zend oorzaken van tweedragt, zich aen allen „ kant verheffende, fbaken zoo vele oorlogen „ aen. Ijder geWest van Europa, 't welk deze „ bloedige twist in gedurige onlusten plofte, „ was bedekt met kasteelen en fterkten, om * de inwoonders, niet tegen de buitenlandfche „ invallen , maer tegen de huifelijke vijand„ fchap, te verdeedigen. De edelen, welken „ door geenen teugel wederhouden werden, „ verdrukten hunne onderdanen, en beledig„ den hunnen oppervorst; en de koning, „ zonder het minfte gezag, kon noch den „ onnoozelcn befchermen , noch den fchul„ digen ftraffen. „ Dusdanig was, tot de regering Van Karei „ den Grooten , de ftaet van Europa , ten „ opzigte van de innerlijke befturinge. Deze „ vorst verëenigde tot een eenig ligchaem „ alle deze verdeelde leden, en gaf aen het »> be-  Tweehonderd Negentigste Brief. T71 ■beftuur deze werkelijkheid en kragt, die de Z gebeurtenisfen zijner regeringe de verwon1 dering der nakomelingfchap waerdig gemaekt P hebben. Maer deze ftaet van wakkerheid " en verëeniging' was niet natuurlijk aen het " ftelfel van leenregt; ook was het van genn!' gen duur; en bij den dood van dezen vorst, de orde niet meer gehandhaefd zijnde door den geest, die hem bezielde, werd zijn rijk, " in verfcheiden koningkrijken verdeeld, ten prooije aen alle de rampen , ^ welken de „ heerfcheloosheid met zich fleept". Het geene noch eenige duisterheid over den oorforong der leengoederen verfpreidt beftaet daerin dat men fommige leenregten verward heeft met de krijgsampten, door de Romeinen inèefteld. Meenigvuldigc lieden gelooven dat de eerfte fchreden daervan gedaen zijn door Karei den Kalen, toen hij den heeren, die zich der weereld wilden onttrekken, vergunde hunne ampten en bedieningen aen anderen oyertegeven Dit was niet anders dan de plaetfen, die tot dien tijd toe flechts voor het leven gegeven waren, erffelijk temaken. Lodewijk de Stamelaer, zijn zoon, fchoon hij onbetwistbare regten tot de kroon had, koft, om dus te fpreken, de Hemmen der heeren, door hun een gedeelte zijner bezittingen overtel aten. Raöul, die 'er door de regten des bloeds niet toegeroepen was, deed nog grooter gefchenken; en fommigen brengen tot zijne regering het  i?2 De Nieuwe Reisioer. ' het juiste tijdftip der leengoederen; maer niets bewijst meer dat zij reeds ingefteld waren, dan dat Karei de Eenvouwige , eenige jaren tflj voren, Normandië had afgeftaen aen Rollon, met alle de plegtigheden, die de opregting van een nieuw leengoed aenkondigden. Wat 'er van zij, de zwakheid van Karei den Kalen , Lodewijk den Stamelaer , Karei den Eenvoudigen , en van alle de vorften , die ten dien tijde regeerden, moedigden de onder, nemingen der heeren aen. De befturingen dezer laetften erffelijk geworden zijnde, maekten zij zich allengskcns meesters. Het juiste tijdftip der. overweldiging' aentetoonen zoude eene onmogelijke en misfehien onnuttige zack zijn. Zoo dra de gewoonte van de overdragt der leengoederen vastgefteld was, wilden de°leenmannen der kroone andere leenmannen onder zich hebben; en hieruit ontftonden de achterleengoederen , die dikwerf weer anderen voortbragtcn; want de opklimming ging voort, of kon. tot in het oneindige voortgaen. Men vergenoegde zich niet met de landerijen als leengoederen overtegeven; men gaf, onder dezelfde voorwaerden, overheidsampten , de grootfte bedieningen van den ftaet, cn de vrijheid zelve. Niets was tegenftrijdiger aen het opperfte gezag ; want indien de leenman zijne pligten omtrent den koning moest vervullen, had hij ook tyteis om hem gehoorzaemheid te weigeren. De achterken-  Tweehonderd Negentigste Brief. 173 leenmannen gedroegen zich insgelijks omtrent den koning en hunnen heer; waeruit diKwert een wreed oorlog ontftond. Verre dus van zich te verwonderen over de inwendige verdeeldheden, die in deze ongelukkige tijden de riiken beroerden, moet men, in tcgendee*, verbaesd ftaen dat 'er nog geene onlusten meer geweest zijn. D« koningen van Frankrijk, uit het derde genacht, onophoudelijk bezig met het temmen van dit gedrocht , zoon en vader der heerfcheloosheid , die , gedurende zoo vele eeuwen, Europa met onregtvaerdigheden, geweldenarijen , misdaden , tyrannen en flaven bedekt had , deden geen' eenigen tred, die niet tot dit oogmerk ftrekte. Hunne eerfte zor* was het beftuur van het geregt, 't welk de heeren overweldigd hadden , aen zich te trekken ; en de leenregering viel eindelijk onder de poogingen hunner ftaetkunde. Zij heeft zich echter ftaende gehouden in Duitschland- en fchoon men niet volftrekt kan zeggen dat hare wetten nog dit rijk regeren, is een groot gedeelte der tegenwoordige opperheerfchanpijen wezenlijk zijne geboorte verlchuldigd aen de gereedheid van fommige keizeren, om nieuwe leengoederen optérichten , voornamelijk ten voordeele der kerkdijken. " Na de verdrijving van dit ftaetkundige gedrocht in Frankrijk, vergunden onze koningen nog leengoederen , maer met bepalingen van der-  j?4 De Nieuwe Reisiger. derzelver uitgeftrektheid. De eerfte leenmannen waren overweldigers geworden; de tweeden waren wettige bezitters. De groote leengoederen der kroone, de pairfchappen werden niet meer dan aen prinfen des bloeds gegeven, onder voorwaarde van wederkeering'. Deze veranderingen vielen voornamelijk in de dertiende eeuwe voor. Allengskens vereenigden onze vorften fommige landen voor altoos; en de wet van de ontvreemding' der heerfchappij', en die der minder erfdeelen van de jongstgeboren kinderen der vorften, begonnen bekend te worden. Men befefte toen hoe gevaerlijk het was, dat de koning van zijne onderdanen afhing, om het oorlog te voeren; en de heeren, na hunnen dienst, in de heiren bewezen, keerden weder na hunne landerijen, leefden met hunne leenmannen, en leiden zich voornamelijk toe om den fmaek tot de wapens onder hen aentekweeken. Men begon kriigsbenden te ligten ; men dntfloeg de heeren Van den oorlogsdienst; eindelijk ftelden de fchattingeu en het hoofdgeld den vorst in ftaet om de legers te bezoldigen. De heeren , werkeloos geworden, begaven zich naer het hof, en vestigden 'er zich door hunne vermaken en kuiperijen. De pairfchappen, nieuwelings opgericht, waren geene magtige ftaten meer ; zij waren niet anders dan al te bepaelde landerijen, om 'er eenige krijgsbenden te werven; en 'er bleef van de  Tweehonderd Negentigste Briee. 17S de leengoederen niets over dan het afleggen van den eed van getrouwheid, benevens zekere regten, aen de heeren verfchuldigd, uit hoofde van hunne opperlcenigheid. Doch üc befpeur dat deze uitweiding mij eenigzins te verre van mijn onderwerp afleidt. De kroon van Duitschland wordt voor altoos van die van Frankrijk onderfcheiden; en de afftanimelingen van Karei den Grooten flichten twee groote alleenheerfchingen, die, door hunne wederzijdfche ligging, mededingers en vijanden van eikanderen worden. De Karolijnfche vorften , die óp den keizerlijken troon klommen, waren minder ontaert dan die m Frankrijk regeerden. Het opperfte gezag behield eenige wakkerheid in de handen der eerHen, en de edelen van Germanië, fchoon uiteeftrekte voorregten genietende, en aenzienlijke heerfchappijen bezittende, konden niet dan traeglijk zich onafhangelijk maken. De groote amntenaers der kroone Honden gedurig ter befchikkinge van den oppervorst; en deleeneoederen bleven , een' zeer langen tijd , in hunnen eerften Hand, zonder erffelijk te warden of zich in de maegfchappcn, wien zij toegeHaen worden, te vereeuwigen. n De Duitfche tak van het geflacht van Karei den Grooten Hierf eindelijk uit; en de lafhartige afflammelingen van dezen vorst, die den troon van Frankrijk beklommen , waren in zulk eene verachting vervallen , dat de Duit-  fj6 Dé Niéuwe Rèisigêr. Duitfchers , zonder inzicht voor derzelver eifchen, het regt van een vrij volk gebruikten , en in eene vergadering des landaerts Konradtis, hertog van Frankenland, tot hunnen keizer verkoren. Na hem werden Henrik van Saxe en de drie Othoos, zijne afkomelingen, beurtelings op denzelfden troon verheven. De ruime heerfchappijen dezer Saxifche prinfen, hunne ondernemende geitertheid en hunne gaven liepen niet alleen te famen, om den luister der keizerlijke kroon' te vermeerderen , maer insgelijks om derzelver kragt en vermogen te vergrooten. Otho de Groote trok in Italië aen het hoofd eener ontzagchelijke krijgsmagt', en gaf, op het voorbeeld van Karei den Grooten de wet aen het ganfche land. Hij ftelde paufen aen, en zetten dezelven af, door de bedrijven van zijnen opperften wil, en hechtte het kor ningrijk Italië aen het keizerrijk van Duitschland. Door zijnen voorfpoed verhoovaerdigd, nam hij den tytel van Cefar aen; en men zag een' prins , in het midden van Germanië geboren, zich opdoen als een' mededinger van de keizeren van het aloude Rome, en als den erfgenaem van hunnen naem en hun vermogen. Otho de II-, zoon en opvolger van dezen vorst, trekt naer Parijs, met een leger van zestig duizend mannen. Een zijner neven vermeet zich zijne fpeer in eene der poorten van de  Tweehonderd Negentigste Brief. 177 de ftad te boren: hij deed het inderdacd; maer de Parijüanen , op denzelfden tijd een' uitval doende, verfloegen den vermetèlen. Men wil dat de keizer aen Hugo Capet deed zeggen, dat hij het Hallejuia op Montmartre door zooi vele ftemmen zoude doen zingen,.dat men het in de kerk' van Onze Lieve Vrouw' zoude hooren. Men verhaelt een geval, onder de volgende regeringe gebeurt, dat ons verwittigt van een gebruik , waervan weinig lieden kennis hebben. Wanneer adelijke muitelingen zich aen hunne opperhceren Onderwierpen , waren zij verpligt zich met den degen aen den hals hangende te vertoonen, om te beteekencn dat zij zich waerdig oordeelden het leven te verliezen. De burgers kwamen 'er met eene koord, om te kennen te geven dat zij eene andere foort van dood verdienden. De inwoonders van Tivoli aen het muiten zijnde, flbeg Otho de ille de belegering voor deze ftad. Hij was gereed 'er zich meester van te maken, wanneer het volk, op de aenmaning van den paus,1 zijne toeftemming gaf om zich ter zijner befcheHenheid overtegevcn. De voornaemfte burgers trokken naekt uit, dat is, dat zij niets aen hadden dan broeken. In de eene hand* droegen zij eenen degen, en in de andere eenen geesfel; en in dezen ftaet gïngen zij naer de tent van den keizer , hem zeggende dat hij meester was hen door het ftael te doen fterXXIII. Deel. M ven,  178 De Nieuwe Reisiger, ven, of hen met roeden te doen flaen. Othö bewees hun genade van beide deze kastijdingen. De vroegtijdige dood van dezen vorst vervulde geheel Duitschland met onlusten. Henrik de II1;, hertog van Beijeren , werd tot keizer verkoren, en door den aertsbisfehop van Ments gezalfd. Schoon de fortuin alle zijne ondernemingen begunstigde, befloot deze vorst, de menfchelijke grootheden verachtende, en het opperfle gezag met verontwaerdiginge aenziende, het keizerrijk afteftaen. In een verblijf, 't welk hij te Straetsburg deed, werd hij derwijze gefticht door de orde, met welke de kanunniken den goddelijken dienst verrichtten , dat hij met hun en even als zij wilde leven. De Duitfche heeren verzetten zich tegen dit befluit; maer om eenigermate te voldoen aen de ftilzwijgende belofte, welke hij gedaen had, Richtte hij in deze hoofdkerk een kanunnikfchap, dat de plaets, welke hij zelfs had willen hebben , altoos moest bezitten. Dit kanunnikfehap is nog in ftand; en de kanunnik, die het zelve geniet, wordt om deze reden de koning van het koor geheten. Henrik de II? , reeds te Ments gezalfd, wil nog in Italië gekroond worden, met zijne echtgenoote de keizerin Kunegunda. De paus ontvangt hem op de trappen der hoofdkerk' van St_ Peter, en zegt tot hem: ,, wilt gij de verdeediger der Roomfche kerk' zijn , en » mij  Tweehónderd Negentigste Brief. 179 •3, mij en mijne opvolgeren altoos getrouw blij„ ven"? Henrik belooft het; en de opperpriester vereert hem , in de plegtigheid der krooninge, eenen gouden kloot, met een kruis daerop, en met gefteenten verrijkt, De kloot verbeeldt de weercld; het kruis vertoont den godsdienst, waervan de vorst zich tot befchermer verklaert; en de gefteenten verbeeh den de deugden, welken een vorst moet hebben. Men wil -dat dezelfde kloot nog een gedeelte van den keizerlijken fchat uitmaekt. De eer om denzelfden in de plegtigheid der zalvinge te dragen kwam den grootmeefter van het paleis tóe , en behoort thans aen het keurvorftendom Beijeren. De godsdienftige Henrik ., in Duitschland wedergekeerd, trekt door Verdun, en geeft een bezoek aen Richard, abt van Vannes. Hij treedt in het klooster, en zegt: „ hier is „ mijne rustplaets ; dit is de woning, welke „ ik verkozen heb". Deze woorden werden overgebragt aen den abt, die hem eerbiedig naer het kapittel vergezelt. Hier ondervraegt hij hem, voor alle de monniken , over het oogmerk , dat hem in deze eenzaemheid geleidt. Henrik, het aengezigt met tranen bedekt hebbende, antwoordt hem, dat hij boete onder hen doen wil, dat hij de weereld en het keizerrijk wil verlaten, en het monnikenkleed'' aennemen. „ Wilt gij, zeide de abt, volgens „ den regel en de navolging van Jezus Chris- M 2 „ tus';  180 De Nieuwe Rèïsigér; „ tus , gchoorzaem zijn tot den dood". Di keizer antwoordt ootmoedig , dat hij geen ander oogmerk heeft. „ Wel nu, hernam de abt, „ ik ontvang u , en belast mij met de zorg' „ voor uwe ziel; maer ik begeer dat gij ver„ richt het geene ik u zal bevelen". Henrik beloofde alles; en Richard hervat aenftonds: „ ik gebiede u het keizerrijk te regeren, en „ al uw gezag in 't werk te ftellen, om onder „ de volken , die u onderworpen zijn , den „ vrede, de rust en het geluk te bezorgen". Henrik houdt niet verder aen, en vertrekt uit het klooster. Deze vorst fterft in den ouderdom van tweeënvijftig jaren. Zijn ligchacm werd gevoerd naer Bamberg, en begraven in de hoofdkerk, welke hij zelfs had doen bouwen. Zijn einde voelende naderen , zeide hij tot de bloedverwanten zijner vrouwe: „ gij hebt haer „ maegd aen mij gegeven; ik geef haer maegd „ aen u weder": een ffichtclijk gefprek misfchien in een' bijzondcren perfoon, maer zeer ongewoon in eenen vorst, die alleen behoort te trouwen, om de rust en het geluk zijner onderdanen , door zijne kinderen , te verzekeren. Honderd jaren, na den dood van dezen v n*st, verzochten en verkregen de kanunniken van Bamberg zijne heiligverklaring te Rome. Henrik was bracf en godvruchtig ; maer hij gaf een' te hoogen graed van magt' aen de kerkdijken ; en deze ongelukkige toegevendheid  Tweehonderd Negentigste Brief. 181 heid veroorzaekte alle de kwalen van Duitsch- ^Kunegunda begaf zich in de abtdij van Kauffung, digtbij Kasicl; en de paus, die, honderd en itënzestig jaren na den dood der keizerinne°, haer heilig verklaerde in het jaer 1201, zeide bevestigenderwijze in zijne balie , dat Kunegunda maegd gcftorven was. Echter ftond zii niet minder ten doel' aen de gruwc ijkfte lastering. Beticht van overfpel, verzocht zij aen haren gemael verlof om zich door_ de proef van het vuur te zuiveren; en de keizer had de zwakheid om daerin toetcftemmen. Z.ij trad naektvoets, zegt men, op gloeijend ijzer, zonder zich te branden, en bewees dus hare onnoozelheid. Het tusfchcnriik , dat op den dood van , Henrik volgde, de deuren aen. alle de wan-, orden der alleenheerfchinge geopend hebbende, haestte zich de bisfchop van Ments om eene algemeene 'vergadering der Haten te. beroepen, waerin Konradus , hertog van Frankenland ,-de Salifche bijgenoemd , omdat hij aen de'rivier , de Sal geboren was, tot keizer verkoren werd. Deze vorst begaf zich , onmiddelijk na zijne verkiezing , naer Ments , om 'er gezalfd te worden. Terwijl hij in eenen omgang naer de hoofdkerk ging, wierpen zich drie burgers aen zijne voeten, en fmeekten hem hun regt te doen over eenige fchaden, welken zij we, *^^ de vorSedert Karei den , Dwgc omtr nttt opperhoofd des keizerrijk*, dien omtrent n-i u^ , , ne niCUwe verhij opvolgt zonder dat er ee t teekenen; doclAet zelve geeft hem eenetet minfte vermogen; en men doet hem geene reeering te haken, hCm htrLT,TLnVuL Ook bedrijft T Ï dan in den naem en als een' aenge- van ton vorst, wien hij den tytel van fielden van dezen dan n^n den ban van het keizerrijk mttefprepnnen , den na Qp de kn\,och'op het gebruil'gevestigd zyn, moe^ teSmhle tw&lachtig Schijnen niet nnn dan die van den voorrang op de andere ge kroonde hoofden. - ■ M 4 ■  184 De Nieuwe Reisiger. Eertijds twistte men grootelijks, of men een' Roqmschkoning konde kiezen, tegen den wil des keizers. De keurvorfl.cn , die met een' zwakken vorst te doen hadden, hielden de bevestiging daervan met voorfpoed flaende, en Relden in een verdrag dat zij vrijelijk dit regt mogten genieten, het zij om zijne majesteit te verligten , of dat de noodzakelijkheid het vercischte. In eene andere gelegenheid kwam men'overeen, dat de keurvorflen, indien men een' Roomschkoning mogt verkiezen, bij het leven van het hoofd des keizerrijks , met clkanderen de beweegredenen en nuttigheid van deze verkiezing© zouden overwegen , op flraffe van onwettigheid. Eindelijk eischten de Franfchen en Zweden, in het verdrag van Westfalen , dat deze verkiezing niet meer'plaets zoude hebben, dan na den dood van den keizer ; maer deze voorflellen werden verworpen, als nadeelig aen de regten der Duitfche prinfen. Henrik de III- Rerft te Goslar., in den ouderdom van negenendertig jaren , en liet tot zijn' opvolger Henrik den IV-n , zijnen zoon, die niet meer dan zes jaren oud was. Agncs, moeder van den jongen vorst, maekte zich meester van het regentfehap: zij was eene Franfche vrouw, dochter van den hertog van Guiennc, die tot haren raed nam haren vertrouweling en gunstgenoot', den bisfchop van Augsburg, met wien men niet fchroomde haer met  Tweehonderd Negentigste Brief. 185 met een' misdadigen omgang te befchuldigen. De eerfte jaren van dit regentfehap werden met onlusten vervuld: de leenheeren kenden geene wetten dan hunne grilligheden, en geene eereztiprheid dan hunnen degen. Zij doen eLkanderln den oorlog aen, leveren gevechten verbranden de dorpen en oogften, en tiehken dikwerf een landfchap in hunne twisten De vorst komt niet tot zijne meerderjarigheid, dan om zich in fchandelijke ongebondenheden te werpen.' Hij gebruikt onverfchrihg *et goud, het geweld en de verleiding, om alles, wat zich tegen zijne ongebondenheid aenkant, te overwinnen. De keizerin alleen, zijne echtgenoote Bertha , is voor hem een voorwerp van verachtinge; en op hoop van eene waerfthijniijke beweegreden te vinden om haer te verftooten, onderneemt hij alle middelen om haer ongetrouw te maken. De volgende trek fchijnt gelegenheid tot eene vertelling van la Fontaine gegeven te hebben. Henrik haelt een' heer van zijn bof over, om eene liefdeverklaring aen de keizerin te doen De gewaende minnaer, verfcheidenmael afgewezen, vreest niet telkens zijn aenzoek te vernieuwen. Bertha eindelijk, door zijne vervolgingen verwonnen, fchijnt zich overtegeven! en ftelt hem eenen nacht, mits hij zich alleen in haer vertrek zal laten vinden. On het beftemde uur, wapent zij ijder harer vrouwen met een' ftok, en beveelt haer den M 5 h0"  186 De Nieuwe Reisicer, hoveling , zoo dra hij door de eerfte deur getreden is, onbevreesd te flaen. Gedurende dezen tijd, gaet de vertrouweling des keizers zijnen meester verflag doen van het gelukkige gevolg zijner liefdeverklaring'. Henrik , ten hoogfte verblijd, wil zelf getuige van de ontknooping' van dit voorval zijn. Met zijnen gunfteling' verzeid, treed de vorst eerst binnen; maer de deur ftraks gefloten zijnde, wordt hij overvallen met een' hagelbui van ftokflagen, wier geweld hij vergeefsch tracht te keeren. Zijn naem, dien hij gedurig herhaelt , dient alleen om de flagen te doen verdubbelen. Men duwt hem toe, dat de keizer geene list noodig heeft, om zijne echtgenoote te bezoeken; men behandelt hem als een' bedrieger en verrader ; en na het vermoeijen van de armen van alle deze vrouwen , wordt .hij , door flagen vermurwt en bijna ftervende, buiten het vertrek geftooten. Duitschland wordt het tooneel van eene gebcurtenisfe, toen verwonderlijk, en tegenwoordig bijna ongclooffelijk. De paufen, die flechts aen de weldadigheid en de befcherming der keizeren het vermogen en de waerdigheid der driedubbele kroon' verfchuldigd waren, begonnen eene opperhoofdigheid van regtsgebied te eifchen; en uit kragt van een gezag, 't welk zij alleen van den hemel meenden ontvangen te hebben, zag men hen hunne oude heeren veroordeelen , doemen, in den ban doen  Tweehonderd Negentigste Brief. 187 doen e* afzetten. Zonder de toeftemming' van het keizerlijke hof aftewachten, was Alexander de Ile verheven , en had zich op den ftoel van St Peter ftaende gehouden. Zijn vermaerde opvolger Hildebrand , uit geringe ouderen in Toskane geboren, tracht m zijne pla-ts te komen; en zijne verrichtingen gelukken hem. Deze paus, onder den naem van Gre-orius den Vil--, gewijd, openbaert van dit oorenblik af het ftelfel, dat hij gefmeed heeft, om° de geestelijkheid van de gehoorzaemheid der weereldlijke vorften te onttrekken , het keizerrijk onder de afhangelijkheid van den heiligen ftoel te brengen, alle de komngkrijfeeft aen het priesterfchap te onderwerpen, en te Rome eene algemeene kerkvergadering vastteftellen, ter befturinge der algemeene zaken van Europa. : Grewrius begint ziine vredebreuk met Henrik onder een waerfchijnlijk en gemecnzaem voorwendfel : hij beklaegt zich over de verkooping , door dezen keizer in de begeving der geestelijke ampten ingevoerd: hij wil dat het re*t om dezelven optedragcn hem toebehoort, als aen het hoofd der kerke, eisfchende dat de vorst zich houde binnen de palen van zijn burgerlijk regt, zonder het geestelijke gezag van den heiligen ftoel te overweldigen. Henrik, weigerende afteftaen van de regten, welken zijne voorzaten genoten hadden, ziet alle de blikfems van het Vatikaen op zijn hoofd  i88 De Nieuwe Reisïger,* ftorten. De overleden paus had, op het aenr ftaen van Hildebrand en deszelfs raedgcvingen, den keizer voor zijne vierfchaer doen dagvaerden. Doch Gregorius de VII', veel fierer, heerschzuchtiger en ftoutmoediger , wil hem van den troon ftooten, en alle de kroonen der Christen weereld aen de driedubbele kroon onderwerpen. Hij begint met het hoofd des keizerlijks in den ban te doen, (preekt deszelfs afzetting uit, fpoort deszelfs moeder, vrouw en kinderen tegen hem aen, en ontflaet deszelfs onderdanen van den eed van getrouwheid. Men moet niet denken , dat deze ondernemingen niets anders waren dan buitenfporige q^aesheden der ftaetzucht' van eenen paus, bedwelmd door dehooge denkbeelden, welken hij van de kerkelijke magt heeft opgevat: Gregorius is niet minder behendig dan ftoutmoedig; en zijne verwaendheid wordt onderfteund do^(r groote ftaetkundige begaefdhcdcn, Henrik ziet zijn verderf genaken: om het zelve voortekomcn, befluit hij de Alpen overtetrekken , en verzoening aen den voet van den pausfelijkcn troon te zoeken. Hij vertoont zich aen de poort der fterkte van Canosfe, waerin Gregorius zich toen bevond, met de vermaerde gravinne Mathilda, welke de vijanden van dezen paus deszelfs minnares noemen. Hij wordt opgehouden in den hof van het kasteel: men berooft hem van zijn gev/acd: men bedekt hem met een haircnldeed; en met paekte voe-  Tweehonderd Negentigste Brïef. 1S9' voeten, verwacht hij dat de fiere Hildebrand L lot zal beflfefen. Men laet hem drie dagen in dezen ftaet kwijnen, onder de yenfters van den opperpriester. Eindelijk verkrijgt hj de gunst om zich nedertebuigen voor de voeten van zijnen regter , die zich gewaerd^d^ vriitefpreken, doch onder voorwaerde, dat hy zich aen deszelfs vonnisfen zal onderwerpen, fchoon hij onttroond mogte worden; dat hy niet zal regeren, indien hij de kroon behoudt, dan overeenkomftig met de oogmerken van het hof van Rome ; dat hij, het befluit afwachtende, zich van alle opperheerfchappij zal onthouden, en zich van alle zijne regten vervallen verklaren, indien hij eenigen dezer voorwanden durft fchenden. '. Terwijl de keizer zich 'onteert, ter benoudenisfe van eene kroon, die hem ontfnapt, bevestigen de heeren en bisfehoppen plegtig zijn ontfla", en verkiezen Rudolf van Zwaben, dien zij een verdrag doen teekenen, inhoudende dat de keizerlijke waardigheid m het vervols verkiesbaer zoude zijn ; en dat de rijksdag , zonder eenig inzigt op de regten der geboorte, het regt zoude hebben om den onckdaen , die hem het waerdigfte fcheen, te verkiezen. Gregorius vernauwt don kerkban en de afzetting van Henrik den V ' ., ccvestiat op eene wettige wijs de verkiezing van den hertog van Zwaben , en verkondigt door eene voorzegging, die geene uitwerking heeft, den  190 De Nieüvve Reisiger; den toekomenden dood van den afgezetten keizer. In tegendeel, lheuvelt Rudolf in eenen Rag, waerin hem eene hand wordt afgehakt; en men wil dat hij , gereed om te Rerven,' deze hand tot zieh deed brengen, zeggende : „ zie daer het werktuig , met het welke ik „ aen mijnen vorst Henrik den eed van ge„ trouwheid gedaen heb, dien ik, door orde „ van den paus, en op het aenhouden der i, bisfehoppen, heb gefehonden, om tot eene „ eer, die mij niet toebehoorde, door een' „ meineed te komen"; De onlusten dezer regeringe zouden de leenmannen , minder ftoutmoedig dan den Duitfchen adel, aengemoedigd hebben, om zich nieuwe regten töeteëigenen, en hunne voorregten te vergrooten. De keizer is verpligt de onderdanen, wier ónderRand hij Verzoekt, te ontzien, hunne geweldenarijen te dulden, en ze dikwerf zelfs te wettigen. De leengoederen worden allengskens erffelijk, en blijven in de maegfehappen Rand houden: ijder baron begint eene opperheerfchappij op zijn grondgebied te oeffenen. De hertogen en graven doen hun voordeel met de omfïandigheden, en wenden hunne poogingen aen, om hunne heerlijkheden tot bijzondere en onafhangelijke Raten te maken. Hunne ontwerpen en handelingen ontfnappen de oplettende oogen der keizeren niet; maer dewijl deze vorften het meeste belang Relden in den voorfpoed hunner wa- pe-  Tweehonderd Negentigste Ëriee. 191 penen in Italië, en dezelven niet konden ftaenUe houden, dan door de hulp van den adel, droegen zij wel zorg om de hoofden dezer geduchte orde niet te verontrusten of te vertoornen, door het aentasten van hunne voorre-ten; maer denkende door' flinkfche wegen tot het zelfde oogmerk te komen, gaven zij onbezonnelijk nieuwe bezittingen aen de geestelijkheid, welke zij met eere overladen, geloovende dat derzelver magt vervolgens tot -een tegenwigt aen die des adels zoude kunnen dienen. . . De paufen, voorziende dat de Duitfche geestelijkheid, zoo magtig als de adel geworden, den geenen, die zich de befchermer van hunne onaf bangelijkheid zoude verklaren, met alle hunne kragt' zoude onderfteunen, traden in onderhandeling met deze twee orden. De twist tusfchen Gregorius den VII™ en Henrik den IV^n gaf de geboorte aen de twee groote aenhan-en der Guelfen en Gibelijnen, die Italië en Duitschland, den tijd van drie eeuwen, onophoudelijk beroerden. De eerften onderfteunden de eifchcn van den heiligen ftoel; de anderen verdeedigden het gezag van den keizer ; en in het midden van deze onlusten zag men een regelmatig ftelfel voortkomen, welks oogmerk is het gezag der koningen gedurig te bepalen. De paufen, de vrije ftaten van Italië , de adeldom en geestelijkheid van Duitschland , hebben alle belang om deszelfs goed gevolg  192 Dé Nieuwe Reisiger; volg te verzekeren ; en gedurende dit lange tijdperk van onlusten en tweedragt', gefchiedt 'er eene geheele omwenteling in de befturing van het Germanifche ligchaem. De vorften, de groote adel, de hooge geestelijkheid en de vrije fteden doen hier mede hun voordeel, om hunne overweldigingen te bevestigen en uittebreiden. Zij kondigen wetten af, verklaren het oorlog, gaen verbindtenisfen aen, leggen fchattingen op, doen geld munten, en oeffenen eindelijk alle de daden der opperheerfchappij', die de onaf bangelijke ftaten eigen zijn. In de gefteldheid van Duitschland is geene genoegzame kragt meer, om de algemeene orde te handhaven, noch de bijzondere veiligheid te verdeedigen; en het keizerrijk beproeft alle de onheilen , aen welken de landen, waerin de radars der regeringe hunne werkzaemheid en wakkerheid verloren hebben , onderworpen zijn. De verdrukkingen, rooverijen en mishandelingen worden algemeen; de koopmanfehap . wordt geftuit, de naerftigheid verwaerloosd; en alle de landfchappen fchijnen niets meer dan gewesten, die door den vijand geplunderd en verwoest zijn. Ik ben, enz. Weenen, den 14.™ van December, 1756. Twee-  Tweehond: Eenennegenticsté Brief. 193 Tweehonderd Eenennegentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk: Gij hebt gezien, Mevrouw, dat het geene men tegenwoordig het Duitfche keizerrijk noemt niets anders is dan een gedeelte der aloude Franfche alleenheeriching', die j na vele omwentelingen, door eene meenigte van kleene tirannen geregeerd, het tooneel der geweldigfte twisten wierd. Echter behield zij een opperhoofd , welks waerdigheid erffelijk was: zij werd verkiesbaar, onder de regering van Henrik den TVf., dien Gregorius de Vlle verklaerde van zijne regten en zijnen rang vervallen te zijn. De jonge Henrik wapende zich tegen zijnen vader, onder voorwendfel van deb zaek' der kerke te verdeedigen. De paus ontfloeg hem van zijnen eed , . als of de eed alleen eene gruwelijke misdaed konde beletten. De keizer,- gevangen genomen zijnde, wordt gedwongen den troon te verlaten. Zijn zoon wordt gekroond te Ments, door de bedienaers van den paus, onder den naem. van Henrik den Ven. De keizer, tot de uiterfte elende gebrast, verzoekt den bisfchop van Spier eene kanunnikdij in deszelfs kerk , en vertoont den kerkvoogd dat hij bekwaem is om het ampt van zanger of lezer waertenemen. Men weiXXIIL Deel N gert  T94 De Nieüwe Reisiger» gert hem deze gunst; en hij zendt zijnen degen en zijne kroon aen zijnen zoon, om brood te hebben. Eindelijk fterft hij te Luik; en tot overmaet van afgrijzen , doet de onnatuurlijke zoon deszelfs lijk opgraven, door bevel van den paus, die dezen verbannen vorst tot aen het graf vervolgde. Dezelfde Henrik de V*e, die, met eene bulle in de hand', de gedachtenis van zijnen vader ontëert, houdt even als hij zijne regten tegen de kerk flaende, zoo dra hij meester van het keizerrijk wordt. Eene geweldige geestdrijverij berst ook weldra tegen hem los; en men blikfemt den ban tegen hem uit in verfcheiden kerkvergaderingen. De oproeren van het burgerlijke oorlog en de moorderijen worden vernieuwd; en de befluiten der kerke fchijnen wetten des bloeds te worden. Henrik eindelijk, na vele paufen gemaekt, afgezet, verjaegd eh herroepen te hebben, zoo dikwerf verbannen als zijn voorzaet, en gelijk hij door zijne groote leenmannen ontrust, is genoodzaekt het oorlog der leenhuldiging' te eindigen , en plegtig afteftaen van het regt om de bisdommen te benoemen. Men kan niet ontkennen dat alle de oppervorften , fedcrt Karei den Grooten , in het bezit waren om groote kerkelijke ampten wegtegeven. De onftuimige Gregorius de Vlle durfde het eerfte ondernemen hen daervan te berooven ; en zijne opvolgers betraden het zelf-  Twééhond. Ëenennegentigste Brief. 195 zelfde fpoor. Het is niet mogelijk te ontveinzen dat het beftendige regt der oppervorften fomtijds eenige misflagen voortbragt; want dewijl de bisfehoppen en abten niet in het bezit van hunne ampten konden treden, zonder de leenhuldiging daervan ontvangen te hebben , werden deze bedieningen door de vorften in het openbaer verkoft. Na den dood van Henrik den Ven, die geene kinders naliet, wordt het keizerrijk door tien keurvorften opgedragen aen eenen prins uit het huis van Saxe, die den naem van Lotharius den aenneemt. Men kan de invoering der twistgedingen in de Duitfche vierfcharen, zonder onregtvaerdigheid, aen dezen vorst toefchrijven, door het groote getal van aenteekeningen, gedurende zijne regering gemaekt óp het fustiniaenfche wetboek, wier gebruik verfcheiden eeuwen afgefchaft was. Lotharius is de eerfte keizer , die zich onderwierp om den ftijgbeugel aentebieden, en den muilezel van den paus te geleiden. Het hof van Rome heeft deze plegtigheid doen gelden als een bewijs dat het keizerrijk een leengoed van den heiligen ftoel was. De onverwachte dood van Lotharius hem niet vergunt hebbende fchikkingen tot de opvolging van de kroon' te ftellen, verkozen de ftaten van Duitschland Konradus den Uien s hertog van Frankenland. Deze vorst deed het begin zijner regeringe uitmunten door- het N % in-  196 De Nieuwe ReIsiger. innemen van Weinsburg, verpligt de inwoon, ders zich ter zijner bcfcheidenheid overtegeven, en vergunt alleen aen de vrouwen de ftad te verlaten, met het geene zij het kostelijkfle konden wegdragen. Doch hoedanig is zijne verwondering, wanneer hij haer ziet beladen met hare mannen op hare fchouders, en hare kinders tusfchen hare armen! Deze daed veroorzaekt de vrijheid aen de ganfche ftad. St 'Bernard komt de kruisvaert in Duitschland prediken; en de keizer is een der eerfte om zich in dit oorlog te wikkelen. Hij wil zijn leger in perfoon gebieden; en na zijnen zoon tot Roomschkoning te hebben laten verkiezen, fielt hij een' raed aen, om alle de zaken, in zijn afwezendheid, te beoordeelen. Echter volgt hem deze zoon niet op: de Duitfche heeren wachten zich wel van hem hunne Remmen te geven; zij hebben te veel belang om het regt* van een' meester te verkiezen te behouden. De rijksdag van Frankfort roept Frederik, bijgenoemd Barbarosfa, hertog van Zwaben, tot keizer uit. Deze vorst trekt op naer Italië. Adriaen de IVe, die van bedelmonnik op den troon van Sr_ Peter geklommen was, komt hem bezoeken in zijn leger; en 'er ontftaet tusfchen hen eenen twist ter gelegenheid van den toom en Rijgbeugel. Adriaen wil dat deze plegtigheid een pligt is , en brengt het voorbeeld van Lotharius bij. Frederik vindt deze plegtigheid ver-  Twiehond. Eenennegenttcste Brief. 197 vernederende, en weigert 'er zich aen te onderwerpen: alle de kardinalen vlugtten hierop we*, als of de keizer, door eene kerkfchending, het teeken tot een burgerlijk oorlog gegeven hadde; en de vorst ftond eindelijk toe de verrichtingen van een' ftalmeester waertenemen. De paus bevindt dat hij 'er zich flecht in kwijt; doch de keizer verontfchuldigt zich, omdat hij nimmer het ampt van ftalknecht verricht had. Adriaen fchrijft aen alle zijden, dat hij Frederik de vergunning van het Roomfche keizerrijk gegeven heeft. Barbarosfa, geërgerd over deze hoonende geruchten, houdt ftaende dat hij zijn koningkrijk van God, en van de verkiezinge der prinfen, en niet van de mildadigheid van den opperpriester ontvangen beeft. Een pausfelijke afgezant, in wiens bijzijn hij deze woorden fprak, durft hem dezelve betwisten. Otho van Beijeren, die den keizerlijken degen, volgens zijn ampt, ter zijde van den troon hield, trekt denzelven uit, om den vermetelen te treffen; doch de keizer wederhoudt hem, en vergenoegt zich met de verwaendheid van den kerkvoogd te verachten. De paus, die zich beroemde het këizerr^k aen dezen vorst als eene vergunning gegeven te hebben, is genoodzaekt zich nader uittedrukken, en verklaert dat eene vergunning, volgens zijn denkbeeld, eene weldaed en geenszins een leengoed beduidt, en hij niets anders heeft N 3 '■ vei'"  198 De Nieuwe Reisiger, verftaen dan de zegening of de zalving , en geene leenhuldiging. Dus beveiligde zich de paus door eene dubbelzinnigheid. Deze uitlegging maekte geen einde aen de twisten. De keizer eigende zich regten en voorrangen toe, welken hij niet bezat. Adriaen ftelde zich vergeefsch tegen de daden van gezag van Frederik. De paus verweet den vorst dat hij , aen hem fchrijvende, zijn' naem voor dien van hem gezet had. Barbarosfa befchuldigde, van zijnen kant, den paus van onregtvaerdigheid , hardnekkigheid en hoogmoed. Deze opperpriester fterft; en Frederik ftelt beurtelings drie tegenpaufen tegen deszelfs opvolger, Alexander den III n , die eindelijk over zijnen vijand triomfeert. De trotfche Frederik, genoodzaekt te buigen, erkent den paus, kuscht hem de voeten, geleidt deszelfs muilezel op de plaets van S\ Markus te Venetië, en ontvangt van hém vergiffenis. De vrede wordt bezworen door twaelf prinfen van het keizerrijk ; alles ftrekt ten voordeele der kerke. Frederik belooft weder te geven het geene aen den heiligen ftoel toebehoort; maer deze belofte, Recht uitgevoerd naer den zin van het hof van Rome, is het voorwerp van een' nieuwen twist, die door eene derde kruisvaert gefluit wordt. De keizer ontgaet den kerkban niet, dan door zich onder de kruisvaerders te fchikken; en hij fterft 's jaers daerna, door zich te baden in denzel'fden vloed,  Tweehond. Eenennegentigste Brief. 190 vloed, die, gelijk gij weet, Alexander bijna deed fneuvelen. Frederik liet ftervende een' vermaerden roem van veranderlijkheid en grootheid na, en bedekte de feilen van zijne ftaetzuchf door den moed , de opregtheid , milddadigheid en beftendigheid in geluk en rampfpoed. Deze vorst moet befchouwd worden als de herlteüer van het keizerlijke gezag. Hij regeerde Italië met eenen ijzeren fcepter, en werd gevreesd en geëerbiedigd in Duitschland. De geaertheid van& halsfterrige' kerkvoogden , en de ijver, met welken de rijksdagen gemeenlijk, m alle zijne oogmerken traden, fchijnen te betoogen dat de vorm van zijn beftuur weinig van eene willekeurigheid verfchilde, maer van eene willekeurigheid, verborgen onder het masker van eene vrije ftaetsregeringe. Hij ondernam niets zonder" de rijksdagen te raedplegen, en bezat de kunst om andere begrippen m zijne eigen denkbeelden te doen toeftemmen. Henrik de VI*, zoon en opvolger van Barbarosfa, laet zich, met zijne gemahnne Konftance, kroonen door den pans Celestmus, een' grijsaert van vijfentagchentig jaren, die, zonder priester te zijn , op den ftoel van St Peter geklommen was. Men zegt dat deze paus , na dat hij de keizerlijke kroon op het hoofd van den knielende vórst gezet had , dezelve met zijnen voet weder afftiet, om te kennen te geven dat hij geen minN. 4 der  2oo De Nieuwe Reisiger, der regt had om ze te benemen, dan om zé te geven. Henrik was getrouwd met de erfdochter van Sicilië. Tankredo, basterdzoon van den laet. ften oppervorst, had zich meester gemaekt van dit koningkrijk, en behield het tot zijnen dood. De beide Siciiiën beriepen zijnen jongften zoon; maer de wapens van den keizer behielden de overhand. Henrik liet het ligchaem van den koning Tankredo opgraven ; en met een gruwelijke wreedheid, floeg de beul het ligchaem het hoofd af. Men drukt zijn' zoon de oogen uit, en maekt hem tot een' gefneden : men fluit zijne moeder en zusters op; en de aenhangers van dit ongelukkige maegfehap fneuvelen allen door de ftraffen. Dus gaen Napels en Sicilië over aen de Duitfchers, na dat zij door de Franfchen verooverd waren. De keizer was zijnen voorfpoed fchuldig aen de vloten van Genua en Pifa. Deze gemeenebesten beriepen zich op zijne beloften, en ontvingen dit antwoord: „Wanneer gij mij getoond zult „ hebben dat gij vrij, en als mijne leenmannen „ mij geen' onderftand verfchuldigd zijt, zal „ ik u houden het geene ik u beloofd heb". Terwijl deze vorst zijne wreedheden oeffende , naderde de keizerin , die toen zwanger was, den ftond harer verlosfinge. Dewijl zij reeds bejaerd was , achtte men haer buiten ftaet om kinderen te krijgen; en men begreep dat deze gewaende zwangerheid Hechts eene vond  Tweehond. Eenennegentigste Brief, aoi vond was, om in het keizerlijke huis de erffenis van de beide Sicilië te behouden. Henrik doet eene tent oprichten in het midden der plaets van Palermo, en wil dat de grooten van het koningkrijk de verlosfing zijner vrouwe bijwonen , om dus het volk uit zijne dwaling te redden De vorftin verlost van een' zoon, dien gij onder den naem van Frederik den tt» zult zien regeren. De wreedheden van Henrik verwekken eenen algemeenen opftand. De keizerin zelfs onderfteunt de oproerigen , en belooft den graef Tourdan op den troon te plaetfen, indien ha denzelven van haren echtgenoot kan ontheffen. De keizer overftroomt Sicilië met zijne krijgsbenden, verdrijft de muitelingen, en doet den gl-aef en zijne medepligtigen in de afgrijsiehjkfte pijnigingen fterven. Door woede vervoerd, beveelt hij dat Jöurdan naekt op een ftoel van gloeijend ijzer gezet, en met eene kroon' van brandend koper, met vier gaten doorboord, bekroond worde, en terwijl men hem dezelve op het hoofd fpijkert, zegt hij tot dezen ongelukkigen : „ thans bezit gij dc kroon, „ welke gij begeert hebt; gij kunt het genot daervan hebben , zonder dat iemand u de, zelve benijde". Dus eindigde het gejacht dier vermaerde Normannen, die Sicilië, iedert twee eeuwen, vcrooverd hadden. Het overige des landaerts beproeft dermate de wraek van den keizer, dat hij daerdoor den bijnaem van jj 5 wree-  202 De Nieuwe R e i s i g e r. wreeden en blocddorftigen verkrijgt. Doch zijne gemalin, wier haet en misnoegen geene palen meer hebben, doet hem vergiftigen. Alles is in verwarring' in Duitschland: men telt 'er vier opperheeren , zonder dat men den wezenlijken kan onderfcheiden. Frederik de He, reeds Roomschkoning , was buiten twijffel de wettige vorst; maer te jong om te regeren, ftelt men hem onder de voogdij van zijnen oom , die zich zeiven tot keizer deed verkiezen. Andere heeren roepen den hertog Berthold uit, en andere eindelijk Otho, hertog van Brunswijk. Men verhaelt dat deze laetfte zich naer het hof van Frankrijk begaf, om önderftand te verzoeken aen Filips Augustus, die tot hem zeide: „ ik ben zoo wel overtuigd „ van de ongerijmdheid uwer eisfchen , dat „ik u, indien gij mij uw beste paerd met „ zijnen last' laet kiezen, in verwisfeling de keus van eene mijner drie voornaemfte fte,, den, Parijs, Etampes of Orleans zal geven, zoo dra gij verkoren wordt". Otho nam het voorftel aen; en Filips koos, uit vijftig paerden, met rijkdommen beladen, het geene het meeste zilver droeg. Tien jaren daerna. klom de hertog op den troon, en eiscbte van den koning van Frankrijk zijne ftad Parijs; doch Filips antwoordde , dat de omftandigheden de weddingfchap veranderd hadden. Otho verbond zich met den koning van Engeland ; maer de twee vorften verloren den ver-  Tweehond. Eenennegentigste Brief. 203 vermaerden flag van Bovines , die de kroon aen dert jongen Frederik gaf. Otho werd onttroond, en ftierf een' boetvaerdigen monnik, na dat hij zich door zijne keukenjongens met voeten had laten treden, en door de klooster; lingen had laten geesfelen, om het bloed van zoo veel duizende menfehen, die in den ftrijd gefneuveld waren, gelijk hij zeide, te boeten. Frederik de He , in Italië geboren, beminde deze aengename landftreek, en kon het land of de zeden der Duitfcheren niet dulden. Het fcheen dat zijn oogmerk was den troon der nieuwe Cefars aen de andere zijde der bergen te plaetfen: dit is de geheime knoop van°alle de twisten, welken hij met de paufen had. Gregorius de IXe , die hem niet kan wederftaen , dan door zich van hem te verwijderen, beveelt hem de gelofte, welke hij onder deszelfs voorzaten gedaen had, te vervullen , en zich naer het heilige land intefchepen. Men fpreekt den kerkban tegen hem uit, omdat hij ziek te rug was gekomen, na eene fcheepvaert van drie dagen. Hij gaet het volgende jaer weder fchecp; en omdat hij zich voor zijn vertrek niet heeft laten vrijfpreken, wordt hij op nieuw verbannen. Men begeert zijn verderf; alle zrjne handelingen worden misdaden. Niettegenftaende de kerkelijke vervloeking, maekt hij zich meester van Jeruzalem, en keert te rug tot hulp van zijne landen, die door den heiligen ftoel aengetast waren. De  204 De Nieuwe Reisiger. De paus blikfemt nieuwe kerkbannen tegen hem uit, Rookt Italië aen , veröoverd de Pouille, wapent den fchoonvader tegen zijnén fchoonzoon, biedt het keizerrijk allen prinfen aen, doch vindt de Duitfchers niet gefchikt tot den opftand. Hem fchiet niets over, dan den Roomschkoning tegen zijnen vader te doen muiten , gelijk zijne voorzaten tegen Henrik den IVen gedacn hadden; doch Frederik, gelukkiger dan Henrik , nam zijnen oproerigen zoon gevangen, overtuigt hem op den rijksdag te Ments, en veroordeelt hem tot eene eeuwigdurende gevangenis. Sardigne was insgelijks eene oorzaek van oorlog tusfchen den keizer cn de priesterfchap, en gevolgelijk van den kerkban. Gregorius den IX-5n meende, volgens het aloude vooroordeel, dat dit eiland den heiligen Roel toebehoorde: Frederik eischte het weder als een leengoed van zijne kroon'. Deze vorst wordt verlost van een' ontzagchelijken vijand, door den dood van Gregorius. Deszelfs opvolger , die den naem van Innocentius den IVen aenncemt, was van den aenhang des keizers geweest, toen hij niet dan kardinael was; doch hij werd zijn vijand, zoo dra hij paus wierd. In eene kerkvergadering, te Lion gehouden, doet hij dezen vorst in den kerkban , verklaert hem vervallen van het keizerrijk, en beveelt den keurvorflen eenen nieuwen meester te verkiezen. Frederik ontvangt  Tweehond. Eenënnegentigste Brief. 205 vangt de tijding daervan te Thurin; en zijne hand op zijne kroon flaende, zegt hij: „ Inno„ centius heeft mij deze kroon nog niet ont„ nomen, noch zal ze mij ontnemen, zonder „ dat het veel bloeds koste. Wij zullen zien „ hoe zijne vrienden en hij zich daermede „ zullen bevinden". De keizer, tot zijnen dood toe vervolgd, tracht altoos tot eene vereeniging met Rome; en niets kunnende verkrijgen, houdt hij zijne regten door de wapenen ftaende. Hij had de muitelingen van Italië onderworpen , toen Manfridus, zijn natuurlijke zoon , hem vergiftigde. Met hem eindigde de fchoone dagen van ^Duitschland. De onlusten , die zijnen dood volgden, en de zwakheid zijner nazaten, verduisterden den luister dezer alleenheerfchinge. De vreemde leenmannen hielden op van haer te vreezen en te eerbiedigen. De Italianen fchudden het juk af, dat hunne muiterijen flechts verzwaerd hadden; en de Germanifche Raten lieten hunnen opperheer' niets anders dan den roem van de eerRe onder zijne gelijken te zijn. IJder vermeestert het geene hem welvoegelijk voorkomt; ijder bevrijdt zich van de verpligtingen en leendienRen, die hem hinderlijk zijn : '&toen begint het openbare regt van Duitschland zich te ontwarren. Men ziet de vergadering der keurvorRen, der prinfen, der fteden en het ligchaem van den onmiddelijken adel niet meer afhangen van eenen bijzonderen vorst»  2oö De Nieuwe R e r s i g e r„ vorst. Van het begin der twaelfde eeuwe hack den de aertsbisfchoppen van Trier, Ments en Keulen, benevens de hertogen, het regt om eenen keizer te verkiezen , eer zij hem aen den rijksdag voorftelde ; dit is de oorfprong der kcurvorftelijke waerdigheid. Zij vestigde zich vervolgens veel vaster, omdat de andere prinfen zich niet bekreunden om de verkiezingen , welken zij zelfs niet deden, met groote kosten te gaen bevestigen. Geene eenige openbare wet was 'er ten voordeele der keurvorfl.cn ; het gebruik en de omftandigheden maekten hun regt uit. Hebben de meeste aloude regten een ander grondbeginfel? Voor dezen tijd van regeringloosheid , bë* taelden de meeste fteden fchattingen aen het opperhoofd des keizerrijks ; maer zij vonden de middelen om zich daervan te ontflaen, en namen de hoedanigheid van vrije fteden aen. Toen werd het Hanfifche verbond gevormd: Lubeck vereenigde zich met zijne nageburen, voor de zekerheid van den koophandel ; en welrasch kwamen meer dan tagchentig hloeijende fteden in dit bondgenootfchap. De tolpligtige volken, Denemarken, Polen en Hongarijen fchudden het juk volftrekt af; en 'er bleef niets meer aen de keizers dan de erffenis van hun huis. Men ftelde goedemannen van verdrag aen , die fommige zaken ter eerfte regtsvorderinge hooren, en de plaets der vierfcharen en wetten, die in Duitschland ontbreken, bekleeden. Kon-  Tweehond. Eenennegenïigste Brief. 207 Konradus den IV m, zoon en opvolger van Frederik den ïl>a, regeert alleen in het midden der onlusten en tegenfpocden. De paus bemagtigt het koningkrijk Napels , als aen den heiligen ftoel vervallen , en verkoopt Sicilië aen een' prins van Engeland. Konradus, vergiftigd door denzelfden Manfridus, die zijnen vader reeds had doen fterven, liet een' zoon van twee jaren na , Konradijn geheten. De paufen hadden zulk een' affchrik van dit huis, dat de jonge prins , naeuwelijks in zijn vijftiende jaer getreden, met den kerkban wierd geflagen, gelijk zijn vader en grootvader. Zijn moed was boven zijne jaren ; hij ftelde zich aen het hoofd van een leger, en kwam zijne regten in Italië handhaven. De verbannen Konradijn wordt in Rome ontvangen , onder de toejuichingen van al het volk, terwijl de paus zijne hoofdftad niet durft naderen. Hij geleidt zijne krijgsbenden in het koningkrijk Napels, 't welk de heilige ftoel gegeven had aen Karei , hertog van Anjou, broeder van St Lodewijk. Konradijn levert een' veldOag aen dezen vorst, krijgt de nederlaeg, en wordt als een verachtelijke flaef aen den beul geleverd. Het vonnis bragt mede dat men hem tot den dood veroordeelde , omdat hij den degen tegen de kerk getrokken had. Men zegt dat Karei, eer hij zich tot deze wreedheid liet vervoeren, het hof van Rome raedpleegde , en dat Klemens de IVe hem antwoord-  2o8 De Nieuwe R e i s i c ë r. wöordde : „ Het leven van Konradijn is dé ,i dood van Karei": De graef, die den heiligen ftoel raedpleegde , was volkomen verzekert van deszelfs befiisfmg'. - De dood van Konradijn wordt gevolgd door een tusfcheririjk van twee jaren. Men moest een opperhoofd voor het keizerrijk hebben. De keurvorften verzamelden zich te Frankfort ; en over de verkiezing niet overeen kunnende komen, gedroegen zij zich aen Lodewijk den Geftrengen, hertog van Beijercn en Paltsgraef, die Rudolf, graef van Habsburg, deed benoemen. Om zich des te magtiger te maken , begeerden de heeren een' zwakken keizer; en het is. waerfchijnlijk dat Rudolf zijne verkiezing alleen verfchuldigd was, aen de middelmatigheid zijner bezittingen. Hij was een Zwitfchers heer, zoon van Albert, graef van Habsburg, tusfchen Bazel en Zurich: hij Ramde af van een' ouden graef van den Elfas. Men zag toen niet dat hij de grondlegger zoude zijn van een huis, dat langen tijd het bloeijendRe van Europa zoude zijn , en waervan de oorfprong gemeen met die van het huis van Lotthcringen is. Rudolf had het bevel gehad over het krijgsvolk van Straetsburg en Zurich , en in de bijzondere oorlogen, die Duitschland verwoesten , den roem van een' braven veldheer en dapperen ridder gewonnen. Het noodlot, dat hem op den eerRen troon der wecreld, en zijn huis  Tweehond. Eenènnegentigste Brief. 209 huis tot den hoogften top van grootheid en voorfpoed riep, wilde dat 'er drie ongetrouwde keurvorften waren, en hij zelfs drie ongehuwde dochters had. Deze vorst weigerde naer Rome te gaen, om zich te doen kroonen, dewijl geen zijner voorzaten, zeide hij, vandaer gekomen was, zonder een gedeelte van zijn gezag en zijne regten verloren te hebben. Hij gaf den paus de verklaring van de fabel van den kranken leeuw: „Ik weet wel , zeide de vos , dat „ alle onze broeders dezen koning der dieren „ bezocht hebben; maer is 'er een eenige, die „ zich daerwel bij bevonden heeft"? Rudolf maekte echter een verbond met den heiligen ftoel, en verpligtte zich de goederen en voorregten der Roomlehe kerke te handhaven. Zijn regering werd ontrust door Ottokarus, koning van Bohème : hij behaelde op hem eene uitmuntende zege, waerdoor hijiïtirië, Oostenrijk en Karniole verkreeg. Een der groote voordeden, welken Rudolf de I- van zijne verheffing' tot het keizerrijk verkreeg, was de bevestiging van zijn huis, waervan hij de grootheid vermeerderde en verzekerde. Hij gaf aen een' zijner fchoonzonen het graeffchap van Tirol, en de leenhuldiging van het hertogdom van Karinthië. Albert, zijn oudfte zoon, had Oostenrijk, en was de eerfte van zijn huis, die den naem van dit landfchap voerde. Het hertogdom Zwaben KXIIl. Deel. O Ver-  tio De Nieuwe Reisiger. verviel aen den jongften zoon; en om de glorie van den vorst ten hoogften topp' te voeren , had hij zich in Italië kunnen vestigen , na zich van Duitschland verzekerd te hebben. Maer de tijd daertoe was verloopen: de keizer vergenoegde zich met de vrijheid te veilen aen de fteden , die dezelve wilde koopen , dat is, het regt om magiftraten te benoemen, zich volgens hare wetten te regeren, geld te flaen, krijgsbenden te onderhouden , enz. Luka , Florence , Genua en Bononië verzorgden zich , voor tamelijk middelmatige fommen , eene onafhangclijkheid, die de omftandigheden niet meer toelieten hen te ontrooven. Men weigerde Albert tot Roomschkoning te verkiezen: het keizerrijk, zeiden de keurvorften, heeft geene middelen genoeg om twee opperheeren te onderhouden. In het voorbijgaen zal ik aenmerken dat de inkomst, aen de keizerlijke waerdigheid gehecht , en die onder Frederik Barbarosfa zes millioenen kroonen bedroeg, toen niet meer dan het derde gedeelte van deze fomme opbragt; en het is nog derwijze vermindert, dat ren keizer geen vast inkomen meer heeft, dan twintig duizend guldens. Gij hebt gezien dat eene der groote inzigten van Rudolf was zijn huisgezin van bezittingen te verzekeren. Deze vorst had bij zijne eerfte vrouw zes zoons en agt dochters gehad. Hij jjjaf eene van dezelven aen den koning van Bo-  'TWXEHOND. EeNESTNEGENTICSTE BRIEF. 2IJ Bohème, zoon van Ottokarus, en eene andere aen den koning van Napels, die ook koning van Hongarijen was. De huwelijken, die de Oostenrijkfche vorften van tijd' tot tijd aenvingen, bragtcn niet weinig toe om dit huis tot den hoogften top van weereldfche grootheid te verhaffen. Een afftammeling van Ru.dolf trouwt de erfgenaem van Napels en Sicilië, en voegt deze twee koningkrijkcn aen zijne andere heerfchappijen. Het huwelijk van Maximiliacn met Maria van Bourgonje doet derzelver rijke landfchappen aen het huis van Oostenrijk overgaen. Dat van Filippus met Joanna van Kastilië en Arragon geeft hem den eigendom van deze twee heerfchappijen; en de verbindtenis van Ferdinand den fcn met de e'-fgenaem van Hongarijen en Bohème verzekert hem van de bezittinge dezer twee ftaten. Men kan dus op dit huis deze twee bekende veerzen tocpasfen: Bella gerant fortes ,. &c. ,, Dat anderen de „ wapenen opnemen, om keizerrijken te ver3, krijgen: wat u belangt, doorluchtig geflacht „ van den gelukkigen Rudolf, vermeerder „ flechts uwe huwelijken , en gij zult uwe „ kroonen vermeerderen". De dood van dezen vorst Werd gevolgd van .een vrij lang tusfchenrijk, gedurende het welke Albert, zijn zoon, hertog van Oostenrijk, de keizerlijke kroon bekuipte. Zijne groote .bezittingen waren een hinderpael voor zijne verheffing : men zocht een' vorst, die niex 9 ? .ip  2i2 De Nieuwe Reisiger. in ftaet was om de wet aen de keurvorften té geven; en Adolf van Nasfau vereenigde alle de ftemmen: men had nog geenen keizer zoo ontbloot van goederen en heerlijkheden gezien. Hij werd voor den grootften krijgsheld zijner eeuwe gehouden ^doch hij fneuvelde in eenen vcldflag, dien hij verloor tegen Albert, zijn' mededinger en opvolger. De twee vorften zochten en naderden eikanderen in het gevecht : Albert rukt met zijn paerd voort, en werpt met een' fabelflag Adolf aen zijne voeten. De merkwaerdigfte gebeurtenis der regeringe van Albert is de omwenteling der Zwitfercn. Schoon dit landfchap van het keizerrijk afhing, had het , even als Duitschland , fteden van eene gemengde regeringe, die groote voorregten genoten, en tevens zijne vrije fteden onder de befcherming, en niet onder dc heerfchappij van Oostenrijk. Albert zag alle oogenblikken zijn gezag bedwongen; en om deze volken tot eene volftrekte gehoorzaemheid te brengen, weigerde hij de bevestiging van hunne voorregten, welken ijder keizer gewoon was hun te vergunnen, bij zijne komst tot de kroon'. Hij zond hun vervolgens landvoogden , die hun voorftelde onder de wetten van een' bijzonderen opperheer te leven, of die van een' vertoornden vorst te volgen, die hen, hunnes ondanks, wel zoude Weten te onderwerpen. Tot dezen last had hij hardvochtige en wreede men-  Tweehond. Eenennegentigste Brief. 213 menfchen genomen, die, zoo dra zij eenigen wederftand vonden, tirannen werden; en Henrik van Melftal was hun eerfte flagtoffer. Dit was een achtenswaerdige grijsaert, die voor de ijverigfte verdeediger der vrijheid gehouden wierd. Hij beftuurde zijne ploeg, wanneer een uitzendeling van een' dezer onregtvaerdige regteren hem zijne osfen, die onder het juk waren, benam. „ Gij kunt deze dieren wel „ misfen, zeide hij tot den landman; gij hebt ' u zeiven Hechts in hunne plaets te ftellen". De zoon van Melftal, die hier tegenwoordig was , werd derwijze verontwaerdigd over de daed eri het bedrijf van den uitzendeling, dat hij hem met een' ftok op de hand floeg, hem een' vinger brak, en in het gebergte vlugtte. Men nam den vader gevangen; en dewijl hij. niet wilde, zeggen waer zijn zoon verbleven was, drukte men hem de oogen uit, na alle zijne goederen verbeurd verklaerd te hebben. Deze wreedheid was als het teeken van den algemeencn opftand; en men begon met de landvoogden. Een van hun was verliefd op eene fraeije vrouw geworden; en op zekeren dag vernomen hebbende dat de man afwezend was, verzocht hij haer hem een bad te bereiden : zij kweet zich daervan met ijver ; en terwijl hij gereed was zich in het water te begeven , verzocht hij haer hem daerin te vergezellen. Deze vrouw was in het begin verfchrikt van dit voorftel ; maer dewijl zij O 3 het  214 De Nieuwe Reisigek: het geweld vreesde , gebruikte zij geveinsd-' heid, nam een vrolijk ge'.act aen, en veinsde toeteftaen het geene hij begeerde ; en onder voorwendfel van zich, uit fchaemte, in een ander vertrek te gaen ontkleeden, ontvlugtte zij door eene achterdeur. De eerfte perfoon , dien zij ontmoet, is haer man, die, zonder benige plegtigheid, eene bijl neemt, en den landvoogd om hals brengt. . Een tweede, Gesier geheten, maekte zich hatelijk door eene andere foort van tirannij'. Om het geduld der Zwitferen te beproeven, gebruikte hij een wonderlijk middel. Hij zette een' hoed op het einde van een' ftack, dien hrj op de plaets van Altorf deed zetten, met bevel aen de voorbijgangers om dezen hoed als hem zeiven te groeten. Een enkel landman, Willem Teil geheten, weigert zich aen deze belagchelijke plegtigheid te onderwerpen; en Gesier veroordeelt hem tot den dood, of om zijnen zoon' eenen appel met een' pijlfchoot van het hoofd te fchieten. De vader fchiet den appel af; maer Gesier een' tweeden pijl onder het kleed van den akkerman befpeurendc, vracgde hem wat hij daermede wilde doen. „ U zelvcn „ te doorboren, zeide hij tot hem, indien ik ,, het ongeluk had gehad van mijnen zoon te '„ dooden". Teil wordt in kluisters gefmeten: men werpt hem in eene fchuit; cn de wreedaert Gesier treedt 'er zelf in , met voornemen dm zijnen gevangen, door het meir van Lu- cer-  Tweehond. Eenennegentigste Brief. 215 cerne, in eene fterkte te geleiden; maer gedurende den overtogt ontftaet 'er een ftormwind, die hem voor zijn leven deed vreezen. Willem Teil had den roem van een' uitmuntenden fchipper te zijn; weshalve men hem om ziine hulp aenhoudt, en nem zijne vrijheid belooft , indien hij de bark in eene goede haven brengt. Zoo dra hij 'er zich meester van ziet, nadert hij de oevers van het meir_, begeeft zich op eene rots, ftoot de fchuit terug , neemt zijnen weg naer het gebergte, ftelt zich in een' hinderlaeg onder eenen bedekten weg, waerdoor bij weet dat de landvoogd heen moet , doorfchiet hem met een piilfchoot, en verlost zijn vaderland. _ Dit nieuws, in alle de kantons verfpreid, is het teeken van een' algemeenen opftand. De vol, ken maekten zich meester van de fterkten, verwoesten dezelven, verjaegden de landvoog. den of veeleer tirannen , en leidden dus de grondflagen van dit Helvetifche gemeenebest, dat, federt meer dan vier honderd jaren, met zoo' veel wijsheid als roem beftaet. Drie üverige burgers hadden zich met eede verbonden, om de vrijheid van hun land, tegen de magt van het huis van Oostenrijk, te verdeedigen. Hunne namen , moeijelijk om in de Franfche tael uittefpreken , zijn hunnen roem fchadëlijk geweest: oordeel zulks uit den eerften, die Walther Furst genoemd wierd. O 4 Al-  216 De Nieuwe Reisiger. Albert, zich bereidende om de Zwitfers te bevechten, wordt vermoord door zijnen neef, den hertog van Zwaben, wiens vaderlijk erfdeel hij onregtvaerdig behielt. Onder zijneen de drie voorgaende regeringen, fchijnen de Duüfchers Italië uit het gezigt verloren te hebben; en alle de fteden, in hunne natuurlijke regten tredende, heffen den ftandaerd der vrijheid op. Genua en Pifa zijn de mededingers van Venetië; Florence wordt een doorluchtig gemeenebest; Bononië erkent noch paus noch keizer; maer de eendragt, die alleen het geluk vaq dit fchoone land had moeten uitmaken, was voor altoos daeruit verbannen ; en de eerfte ondernemende keizer, die over de bergen had willen trekken , kon de eifchen en regten van Karei den Grooten vernieuwen. Dit gebeurde aen Henrik van Luxemburg, opvolger van Albert den II-n: hij trekt over de Alpes, dwingt de ftad Milaen, ontvangt 'er de koningklijke kroon , wordt tot vorst van Genua erkent, en gaet naer Rome, om zich door de kardinalen te laten kroonen. Vervolgens ging hij den koning van Napels aentasten; maer hij flierf, zegt men, aen een' ouwel, dien hem een Dominikanermonnik in. het nachtmael toediende. Lodewijk van Beijeren en Frederik van Oostenrijk worden te gelijk verkoren, in het iniJden der verderffelijkfte onlusten. Een veldslag , in welken de Oostenrijker verwonnen en  Tweehond. Eenennegentigste Brief. 217 en gevangen wordt, geeft de kroon aen den Beijervorst. De paus verklaert de verkiezing van Lodewijk onwettig, en houdt ftaende dat het tot het regt van den opperpriester behoort, dezelve te onderzoeken en te bevestigen , en dat de regering van het keizerrijk hem toekomt, terwijl de troon ledig ftaet; en hij beveelt dezen vorst, op ftraf van den kerkban, daervan afteftaen binnen den tijd van drie maendcn, met verbod aen alle perfonen van hem te gehoorzamen , en hem zelfs met hunnen raed te dienen. Lodewijk, dus afgezet en met den kerkban geflagen, trekt fchielijk op naer Italië, waerin de paus zelf niet durft verfchijnen. Hij beroept in Rome eene algemeene vergadering; en deze vorst, op het plein van Sc. Peter, op de trappen der kerke, op eenen troon gezeten, met de kroon' op het hoofd, en een' fcepter in de hand, doet driemael door een' monnik uitroepen: „ Is 'er iemand, die „ de zaek van den priester van Cahors, die „ zich paus Joannes noemt, wil verdeedigen"? Niemand antwoordende, verklaert men Joannes van Cahors opcnbaerlijk overtuigd van ketterije, ontflagen van alle kerkelijke bedieningen, en de uiterfte ftraffen waerdig. Ten zelfden tijde wordt een Franciskaner op den heiligen ftoel geplaetst , en neemt den naem van Nikolaes aen; maer hij houdt 'er zich niet lang ftaende, omdat de keizer , genoodzaekt Italië te verlaten, hem ten prooüe aen zijne vijanden laet. Ö 5 De  218 Di Niéuwe R e i s i g é r.- De monnik , naer Avignon gevoerd , belijdt zijne misflagen, met de koord om den hals op een fehavot, en eindigt zijn leven in de gevangenisfe. Eindelijk tracht de keizer zich met den paus te vereenigen , en vrijfprack te verkrijgen: men eischt voor alles dat hij van de kroon' affta; hij ftemt daerin toe, en doet het voorftel daervan aen de keurvorften, die 'er zich tegenftellen , en verklaren dat de paus geen het minfte opzigt over de keizers heeft, noch eenig regt om de verkiezingen goed te keuren of te verwerpen; dat het de majesteit van het keizerrijk gekwetst zoude zijn, naer Rome te zenden om het vermogen van het zelve te regeren te verzoeken; en dat de paus de magt niet heeft om den vorst, dien de ftaten verkozen hebben, aftezetten. Men voegt'er bij dat ijder, die durfde zeggen dat Lodewijk verbannen is, of dat de bullen van zijne verbanhinge ontvangen moeten worden, als een verftoorder van de gemcene rust zoude befchouwd worden. Deze wijze verklaring, drie ecuwen te voren gegeven, zou veel bloeds en misdaden aen de Christenen gefpaerd hebben. Clementius de VI-, opvolger van Joannes den XXIIen Benediktus den XII *a , komt tot de laetfte uiterlijkheden tegen den keizer; en men leest niet zonder verontwaerdiging' de vervloekingen, die in zijne bulle, welke hij tegen dezen vorst uitdondert, verfpreid zijn. „ Dat  Tweehond. Eenennecèntigste Brief. 219' „ Dat de toorn van God, en die van St Pe„ ter , in deze en in de andere weereld op \, hem valle; dat het aerdrijk hem levend in-„ zwelge ; dat zijne gedachtenis verga; dat „ alle de hoofdftoffen hem tegen zijn ; dat „ zijne kinders in de handen zijner vijanden „ vallen, voor de oogen van hunnen vader". Deze ondernemende en hoogmoedige paus beroemde zich , dat geene zijner voorzaten de regten en de waerdigheid der driedubbele kroon' had weten ftaende te houden , gelijk hij gedaen had. Ik ben, enz. Weenen, den 17 ■» van December, 1756. Tweehonderd Tweeënnegentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Alles gelukte in Duitschland , ten genoegen van den heiligen Vader : zijne uitzendelingen bliezen het vuur van oproer aen ; en de keurvorften ftelden, ter zijner aenmaninge, op den troon der Romeinen Karel van Luxemburg, zoon van den koning van Bohème. De burgerlijke oorlog is de vrucht van dezen priesterlijken aenval; en Lodewijk de  22q De Nieuwe Reisiger. de V- , ovenvinnaer aen alle zijden , fterft toen hij gereed is om op de ftaren van zijnen mededinger te ftorten. Karei behoudt het keizerrijk , zonder bekwaern te zijn om het te ondcrfteunen: men noemde hem den keizer der priesteren. Zijne' krooning in Italië was eenigermate de laetfte" zucht van het keizerlijke gezag , dat in dit gewest op het gijpen lag. Men opende hein de poorten van Rome niet , dan na hem te hebben doen belooven dat hij 'er dien dag zelf uit zoude vertrekken, en niet meer in het land te komen , zonder de toeftemminge van den heiligen ftoel. Hij zoude de muil van den paus hebben moeten kusfchen , en den teugel van deszelfs paerd houden , indien Innocentius de VI-, die te Avignon zijn verblijf hield , hem van deze lage plegtigheden niet ontflagen hadde. Het is ongelooffelijk hoe veel hoon deze vorst wegens de Italiaenfche fteden onderging. „ Welk eene fchande, fchreef hem Petnircha, „ dat Rome het ver„ mogen of de ftoutheid heeft om u van het „ verblijf der Cefars te verwijderen, en eenen keizer, wien het durft verbieden als hoofd „ van het keizerrijk te handelen, te kroonen ? „ Welk een' hoon voor hem, die de weereld „ onderworpen moet zijn, dat hij geen mees„ ter van zich zelvcn is, en zich genoodzaekt „ ziet zijnen leenman te gehoorzamen"! Karei, onverzadigd van eerbewijzingen, door vernc- de-  Tweehond. Twee^nnegentigste Brïef. «f deringen gekoft, begeeft zich naer Avignon, om de kroon van Arles van Ürbanus den .te ontvangen. Het merkwaerdigfte gedenkftuk van dezen vorst is die vermaerde inftclling, zoo bekend onder den naem van de Gouden Bulle, opgefteld door den regtsgeleerden Bartholus , en afgekondigd in het jaer 1356 , met toeftemminge van het ganfche Germanifche ligchaem. De ftijl van dit gefchrift draegt kenmerken van den geest ten dien tijde : men brengt 'er d» zeven doodzonden, de zeven kandelaers van het boek der Openbaringe, en de zeven gaven van den heiligen geest bij, om de noodzakelijkheid der zeven keurvorften aentevoeren en vastteftellen. Deze wet van het keizerrijk werd te Neurenberg gemaekt, in tegenwoordigheid der vorften, bisfehoppen, abten en zelfs de afgevaerdigden der keizerlijke fteden, die, voor de eerftemael, deze vergaderingen des Tcutonifchen landaerts bijwoonden. De Gouden Bul , dus genoemd naer het gouden zegel, dat 'er aengehecht is, vertoont, in dertig hoofdftukken, de gedaente der Duitfche regeringe, de verkiezing der keizeren, het getal en de opvolging der keurvorften en hunne verrichtingen, de voorregten der leden van het keizerrijk, de algemeene vergaderingen, de plegtigheid van het hof, den dienst der tafel van den vorst , den dag van zijne krooning', en de dagen, waerop hij openbaer hof  222 De Nieuwe Reisiger. hof houdt. De weereldlijke keurvorften hebben 'er een' bepaelden dienst, behalve die van Hanover en Beiieren, die toen nog geen beftaen hadden. De keurvorst van Saxe raoct^ als marfchalk van het keizerrijk, in de plaets der zittinge verfchijnen, met eenen ftok in de eene hand, en in de andere eene zilveren maet, welke hij met haver vult, en aen den eerften ftalknecht overgeeft. De keurvorst van Brandenburg volgt daerop, en draegt eene lampetkan, een bekken en een' tafeldoek, om den keizer het handwater aentebieden. De Paltsgraef zet fchotels, met vleesch beladen , op de tafel ; en de koning van Bohème biedt, in eenen beker, met wijn vervuld, het drinken aen. Men weet dat de keurvorften toen ten getale van zes bepaeld waren. De aertsbisfchoppen van Ments, Keulen en Trier, federt langen tijd in bezit van de opperhoofden des keizerrijks te verkiezen, duldden niet dat de andere bisfehoppen , fchoon zoo magtig als zij , in deze eer deelden. Karei de fV-n was koning van Bohème, vijand van het huis van Beijeren, en wangunftig op dat van Oostenrijk: dus is het niet te verwonderen dat Bohème den voorrang boven Oostenrijk en Beijeren gehad heeft. De verkiezing moet gefchieden te Frankfort, en de zalving te Aken, door den keurvorst van Keuten. Het gewigtigfte der punten is het geene verklaert dat het regt. van verkiezen ■qn-  Tweehond. Twee§nnegentigste Brief, aas ondeelbaer is , en in het mannelijke geflacht tot den oudften zoon overgaet, zoo wel als de onverdeelde erffenis der keurvorftelijke landen. Deze bul werd in het Latijn gèfchreven, omdat toen de Hoogduitfche tael nog niet in de openbare gefchriften was ingevoerd. Daerenboven wilde Karei de IV* de lezing daervan gemakkelijk maken aen den paus en de prinfen van Italië, die het Hoogduitsch niet verftonden. Het is waer dat men 'er eenige vertolkingen van in deze tael' deed; maer behalve dat zij niet met het gouden zegel voorzien zijn , een noodzakelijk teeken van hare wettigheid , verfchillen zij zoo veel van eikanderen , en zijn in het algemeen zoo vol van misflagen, dat het moeijelijk is haer aentehalen. Zonder te onderzoeken of deze bul gemaekt is onder het gezag van alle de ftaten, of met de enkele toeftemminge der keurvorften, 't geen gelegenheid tot groote naerfporingen gegeven heeft, is het genoeg te weten dat zij fedcrt bevestigd is door alle de orden van het keizerrijk , en dat men over hare waerde niet kan twijffelen. De meesten harer beflisfmgen worden nog gevolgd; maer anderen zijn vernietigd; en eenigen zijn nooit in gebruik geweest. De twee derde gedeelten der gouden Bulle betreffen de pracht der krooninge, en de plegtigheid van het hof, waerop Karei de IV--- zeef ver-  224 Dë Nieuwe Reisiger. verzot was. Dit waren de groote voorwerpen' van eenen vorst, die alle zijne grootheid in plegtigheden Reiden , en zich den opperheer der koningen achtte, met zich door prinfen te doen dienen. Hij befJiste dat zijne tafel zesendertig duimen hooger dan die zijner gemalinne moest zijn , en die der keizcrinne drie voeten verhevener dan die der keurvorften, In een gastmael, 't welk te Ments gegeven wierd, en waerin men de laetRe punten dezer wet opftelde, dienden de hertogen van Luxemburg en Brabant tot fchenkers. En nogthans (zult gij het gelooven ?) was deze trotiche keizer, niettegcnflaende. deze ijdele vertooning, zoo weinig meester in zijne Raten , dat de vleesehhouwers van Worms , om voor hun verfchot betaeld te zijn, zijne rijtuigen gijzelden, en hem noodzackte zijne toevlugt tot de beurs van den bisfchop te nemen, om uit deze zwarigheid gered te worden. Meer borg vond hij in zijn koningkrijk Bohème, waer een enkel burger hem, op zijn handfchrift, honderd duizend kroonen leende; en drïe dagen daerna vond de vorst, in eenen maeltijd, dien deze fchuldeisfcher hem gaf, dit papier onder zijn tafelbord. Karei de IV - deed zijnen zoon Wenceflaus, die zeventien jaren oud was , tot Roomschkoning verkiezen. Om zich van de Remmen der keurvorRen te verzekeren , had hij hun onmetelijke fommen belooft ; maer het zij on-  Tweehond. TweeSnnegentigste Brief. 225 otU'ermogen of gierigheid, hij brak zijn woord, en hield meer van den Arend te plukken, gelijk men toen fprak., dat is , landerijen, regten, inkomften en fterkten zelfs weg te geven, dan geld. Ook werd de S'caet, door diergelijke vervreemdingen , derwijze verzwakt, dat Maximiliaen de Ie dezen vorst de pest van het keizerrijk noemde. Hij verloor Italië, verwoeste het overige der Duitfehe heerlijkheden, en liet geene inkomften aen zijne opvolgers , dan het geene hij niet konde vervreemden. Het keurvorftelijke kollegie is hem zijne gedaente en zijn' luister verfchuldigd; want het is alleen onder zijne regeringe, dat het gebruik van den naem van keurvorst wezenliik begint. Hij onderfcheidde hen zelfs in de tytels , en gaf hun dien van doorluchtigheid , die toen alleen aen de koningen toekwam. Karei de V*, zegt le Sage , regeerde in Frankrijk: de keizer deed in dit rijk eene reis; en dewijl hij flcchts eenen geringen gèest. had om vertooning temaken, verfcheen hij aldaer met die pracht' en dien luister, welken de groote zielen verachten. Hij bezag noch de kabinetten der geleerden, noch de winkels der kunftenaren, noch de verblijfplaetfen der armoede , noch de vierfcharen des geregts, fioch iets van alles, dat een verlicht volk en eene onmetelijke ftad gewigtigs en nuttigs kunnen vertoonen aen eenen vreemden vorst, die alles ten voor- XXHL Deel. P deele  %i6 De Nieuwe Reistgêr. deele weet aenteleggen , tot onderwijs vart zijn volk, den roem van zijn rijk, en het geluk zijner onderdanen. Op eene domme Wijs met de grootheid van zijnen rang bezet , eischte hij 'er alle eer van. Begeriger om keizer te fchijnen , dan om de verdienften te hebben van het te wezen, had hij noch de edele begeerte , noch de zachte voldoening van zich onder de meenigte te begeven, om 'er mannen te raedplegen, ongelukkigen te onderfteunen, en kundigheden te verkrijgen. Zijné huisvesting was het paleis van onze koningen , 't welk hij alleen waerdig achtte om hem te ontvangen. Men vertoonde hem de fchouwfpelen van dien tijd , waerin hij met alle de keizerlijke pracht' verfcheen. Wij hadden toen noch de Mahometln, noch de Nicomeden, noch eenige dier treurfpelen, gefchikt om tot het hart der wetgeveren en koningen te fpreken: doch deze van allen tocftel ontbloot zijnde, zoude hij 'er de fchoonheid noch de waerde van hebben leeren kennen. Hij moest ftukken hebben , die alles aen de oogen, en niets aen de ziel geven. Men diende hem naer zijnen fmaek : men deed een fchip met alle zijne masten, zeilen en touwen verfchijnen. Godefroi van Bouillon , omringd van zijne ridderen , vertoonde zich op het dek. Men zag de muren van Jeruzalem met zijnen tempel, en zijne torens met Serafijnen bedekt. Het fchip naderde de ftad ; de Chris. te-  TwEEIÏOND. TwEZë.XXEGENTIGSTE BRIEF. 227 tenen traden op den wal, en begonnen den ftorm. De vijand verdeedigde zich ; het gevecht werd hevig; de ftad gaf zich over; en de keizer klapte in de handen *. Het grootfte kwaed, dat Karei de TV? aen zijne volken konde doen, was het nalaten van een' opvolger zonder oordeel ert zonder zeden, onbekwaem tot eenige zaken, en aen fchandelijke vermaken overgegeven : ik fpreek van zijnen zoon Wenceflaus, die niettemin de ver. metelheid had om de geestelijkheid te willen hervormen. Hij was een aenhanger van dé kerkvergadering' van Pifa, in Duitschland veroordeeld , en begunftigde de dwalingen van Joannes Hus. Zoo veel was 'er niet noodig, om hem hatelijk te maken aen de kerkdijken én monniken , die hem in hunne kronijken weinig fparen; hij werd plegtig afgezet, omdat hij, zegt men, de heerlijkheden van het keizerrijk verkwist, en de zorgen der regeringe verwaerloosd had. De Bohemers hielden hem Vier maendcn in de gevangenis, omdat hij S'- Jan Nepomucencs, die de biegt der koninginne niet wilde openbaren , in den ftroom had laten werpen. Is het waer dat deze vorst, altoos van een' beul verzeld, alle de geenen, die * De reis van Karei den IVen in Frankrijk gefchiedde in, het jaer 1378, dat is, vier honderd jaren voor die van den keizer, jozefus den llcn , dien wij te Parijs gèzim hebben in het jaer 1777. P 2  228 De Nieuwe Reisiger; die het ongeluk hadden van hem te mishagen j beval te ftraffen ? Wat 'er van zij, hij was niet zeer aengedaen over zijne afzetting', en eischte van de Duitfche fteden geene andere bewijzen van hunne getrouwheid, dan eenige tonnen van hunnen besten wijn. Sigismund, tweede zoon van Karei den IV<-*n, wordt tot keizer gekroond , en doet, gelijk zijn vader, eene reis in Frankrijk. De koning, om zijnen gast te verëeren, geeft hem zijne plaets in het parlement. Men pleitte 'er over het ampt van drosfaert van Beaucaire, dat door twee mededingers, een' edelman en een' burger, betwist wierd. Men was gereed om, bij gebrek van geboorte, tegen dezen laetften te befluiten; maer de keizer deed hem de gouden fporen aentrekken, en riep overluid : „ de „ reden, welke men bijbrengt, behoort geene „ plaets meer te hebben; ik heb hem tot „ ridder gemaekt". Men wil dat het parlement berispt wierd , omdat het dezen vorst die daed van oppervoogdije had laten verrichten. De eerfte voorzitter verontfchuldigde zijn gezelfchap, omdat het, verblind door den luister der keizerlijke majesteit, dezelve daerin niet had durven beletten. Anderen zeggen dat de kanfelier 'er zich tegenftelde, en dat Sigismund, eenig uitftel voor zijn' gunfteling verkregen hebbende, hem op de brug va» Beauvoifin geleidde en adelijk maekte, De*  Tweehond. TweeSnnegentigste Brief. 229 Deze vorst ftierf omtrent het midden der vijftiende eeuwe , en liet zijne nalatenfchap aen zijnen fchoonzoon Albert den II-» , die met gemeene ftemmen te Frankfort verkoren wierd. Dus viel het keizerrijk, het huis van Oostenrijk door den dood van Albert den Ien ontrukt, weder in deszelfs handen door eenen anderen Albert; en dit doorluchtige huis hield deszelfs grootheid en majesteit ftaende, gedurende den tijd van meer dan drie eeuwen. De voornaemfte gebeurtenis van de regering' van Albert den Ih» is de deeling van Duitschland in vier kreitzen. Dit woord beteekent een gedeelte van het keizerrijk , waerin de weercldlijke of kerkelijke oppervorften , bisfehoppen , abten, onmiddelijke adeldom of vrije fteden, onder eikanderen eene algemeene verbindtenis hebben, om hunne wederzijdfche regten , en de openbare rust te handhaven. IJdcre kreits heeft een' beftuurder; en volgens de uitgeftrektheid,zijner landen, is elk lid van dien kreits gefchat, om zijn aendcel in manfchap of geld optebrengen. Maximiliaen de Ie breidde deze verdeeling uit, en maekte de volgende kreitzen : Frankenland , Beijeren, Zwaben, de Boven-Rijn, Westfalen en Saxe. Welrasch telde men tien kreitzen, wacronder Oostenrijk, de Beneden - Rijn, Bourgonje en Opper-Saxe begrepen waren. Zij hebben ijder hunnen famenroependen vorst en hunnen beftuurder, belast met het vastftellen der ver- P 3 sa-  23° De Nieuwe Reisïger. gaderingen, dezelven te befluren, de bcvelfchriften des keizers te erkennen, het onderwerp der beraedflagingen voortefteiien, en de Hemmen optencmen ; met één woord , alle de verrichtingen te doen, die gemeenlijk den voorzitters van alle vergaderingen toekomen. De zes aloude kreitzen hebben ijder twee famenroepende piïnfen, den eenen weereldlijk, den anderen geestelijk. De vier anderen hebben 'er Hecht een, die tevens beftuurder is; want deze twee amptcn zijn dikwerf door denzelfden perfoon waergenomen. Eenige kreitzen hebben ook een' krijgsoverften, om opzigt over de oorlogsbenden en krijgskeuren te hebben. Decs bevelhebber heeft zijne medgezellen , die hem in zijne verrichtingen te hulp komen , of dezelven in zijne afwezendheid waerncmen. Gij begrijpt wel dat de kerkelijken, als ook de vreemdelingen, daervan uitgefloten zijn , maer de beftuurder kan deze plaets bcklceden. De Staten verkiezen hem gemeenlijk uit hun midden , zonder echter door de wet daertoe verbonden te zijn. Schoon het handhaven der openbare orde de voornaemfte beweegreden dezer Richtingen geweest is, vertrouwde men hun vervolgens andere zaken, als de keuren tot de befturing der tollen en het geld, de uitvoering der vonnisfen van de oppermagtige hoven des keizerrijks, de beraedflagingen over de voorwerpen, die op de rijksdagen moeten behandeld  Tweehond. TwEEëNNEGENTiGsTE Brief, ajr deld worden, enz. Men onderfcheidt drie foorten van vergaderingen; de algemeenen, waerin alle de kreitzen, door den keurvorst van Ments beroepen, zich verëenigen. Zij zijn zeer zcldzaem; en in den tegenwoordigen toeftand, raken zij geheel in vergetenheid. De anderen zijn bijzondere vergaderingen van eenige vereenigde kreitzen , of van de ftaten van een enkelen kreits. Deze laetften zijn niet gebruikelijk in de landen , die , gelijk Beijeren en Oostenrijk, van een eenig opperhoofd af. hangen. Men noemt iemand , die ftem en zitting op den rijksdag heeft, Staet van den kreits. Deze Staten , wanneer zij van verfchillende rangen zijn, verdeden zich in vijf regtsbannen , bezet door kerkelijke en weereldlijke prinfen , kerkvoogden , edelen en fteden. De keurvorften zitten op de bank der prinfen. De kreitzen hebben onder eikanderen geen< bepaelden rang; en de manier van regtsplegen in de vergaderingen is in alle de kreitzen niet gelijkvormig. De meerderheid der ftemmen wordt eene wet; maer de beraedflagingen moeten altoos onderworpen zijn aen de inzettingen van het keizerrijk, die in de handvesten van ijdere kreits bewaerd worden. Die van Hoogen Laeg-Saxe worden als zuiver Protestants . befchouwd, die van Bourgonje , Oostenrijk en Beijeren als volkomen Katholyk, de andere als van beide de godsdienften , wier gelijkp 4 vor-  %t2 De Nieuwe R e i s i c e r. vormigheicï 'er naeuwkcurig in acht genomen moet worcbn. Gij beiert wel hoe voordeelig de Richting van deze kreitzen aen de rust vari het keizerrijk is ; maer men beklaegt dat verfcheiden Staten zich aen de algemeene ampten onttrokken, en de meesten der wetten , verdragen en bevelen hunne kragt verloren hebben. Twee vorften weigerden de kroon, bij den dood van Albert den II-n, die flechts op den, troon verfcheen. Een hertog van Stirië, uit het huis vaq Oostenrijk , wordt tot keizer uitgeroepen , onder den naem van Frederik den III-» , en neemt tot eene zinfpreuk de vijf klinkletters, om bij verkorting te zeggen, dat het lot van dit huis is wétten aen het heelal te geven: Auflria Eu Imperare Orbi Univerfo. Dit is de verklaring, welke hij zelfs daeraen gaf , en die nog gelezen wordt in een handfchrift van de keizerlijke boekerij': niet dat de toeftand van Frederik met dit ftaetzuchtige opfehrift overeenkwam ; maer deze vorst geloofde aen de fterrenvoorzegkunde , die hem deze toekomende grootheid aenkondigde. Frederik de III- verheft het landfchap Oostenrijk tot een aertsbisdom, en bevestigt aen dit groote leengoed alle de voorregten, welken zijne voorzitters daeraen verknocht hadden. De oppervorften van Oostenrijk hebben alleen het regt om den tytel van aertshertog te dragen, dien de anderen vruchteloos verzocht hebben. Dit  Tweehond. Tweecnnegentigste Brief. 233 Dit land, peftendig in het huis van Habsburg gebleven zijnde, is deszelfs onderfcheiden naem geworden. De aertshertog moet dnemael de leenhuldiging zijner landen vragen: indien de keizer hem dezelve weigert, treedt hij er met volkomen regt in , en is niet vcrpligt dezelve te verzoeken. Geen befluit kan hem verbannen; en de aenflagen, tegen zijnen perfoon begaen , worden als misdaden van gekwetfte majesteit geitraft; een voorrecht, dat hem gemeen is met den Roomschkoning en de keurvorften. Het is zelfs op de grenzen van zijne bezittingen, dat de keizer de plegtigheid der leenhuldiginge komt verrichten. De aertshertog te paerd ontvangt hem als lid van het keizerrijk, die zich niet minder dan zijn opperhoofd acht. Hij is in een komngklijk gewaed, met een' bevelftaf in de .hand', en op het hoofd eene gefloten hertoglijke kroon, waerop een kruis gelijk aen dat der keizerlijke kroon ftaet. De aertshertog van Oostenrijk ftelt, met volkomen gezag, imposten op zijne volken, maekt edellieden , en zet ze weder af; en indien men hem tot een' tweeftrijd beroept, kan hij door den arm van eenen zijner onderdanen ftrijden. Hij is meester van geene fchatting' of eenig openbaer ampt in de landen van het! keizerriik te betalen, en kan niet gedwon, gen wordende vergaderingen bijtewonen. Het Germanifchc ligchaem is hem onderftand fchulP 5 diS'  234 De Nieuwe Reisiger. dig, zoo dikwerf hij denzelven eischt; en zijne leenmannen, behalve de kerkdijken, hebben de vrijheid niet om de leengoederen, zonder zijne toeftemmingc, te verpachten, op 'ftraf van verbcurtverklaringe. Eindelijk heeft hij regt om aen de prinfen van zijn bloed, indien de mannelijke lijn ontbreekt, de erffclijke bezitting van zijne landen, voorregten en heerlijkheden overtedragen. De zoon van Frederik, Maximiliaen de Ie, reeds Roomschkoning, volgt zonder tegenftand zijnen vader op, in het jaer 1493. Hij had, in zijn eerfte huwelijk, de erfgename van Bourgonje en de Nederlanden getrouwd; en deze echtverbindtenis, die hem uit de armoede trok, hielp zijne maegfchap aen deze dubbele en rijke erffenis. Weduwenaer geworden., durfde hij de vooroordeelen en morringen van den Duitfchen adel trotféren, door het huwen van de achterkleendochter van den houthakker, die, zegt men, de eerfte bekende ftamvader der Sforcen, hertogen van Milaen, was; zoo dat de kinders, welken deze prinfes mogt gekregen hebben , niet in den eerften rang zouden gekomen zijn. Een gewigtige dienst, dien de keizer aen het menschdom doet, is de vernietiging van deze gruwelijke en bloeddorflige vierfchaer', in Duitschland bekend onder den naem van geheimen Raed, die voornamelijk in Westfalen beftond. Deze ontzagchelijke en wreede regt- bank,  TWEEHOND. TwEEëNNEGENTIGSTE BRIEF. 235 bank, dien de overlevering tot den tijd van Karei den Grooten doet opklimmen, zond heimelijk regters of beulen af, die de landfchappen doorkruisten, de fchuldigen aenteekenden , en hen bij den Raed aenklacgden, alwaer zij befchuldigd en veroordeeld wierden, zonder gedagvacrd en verhoord te zijn ; en loontrekkende trauwanten voerden het hatelijke vonnis van dit verfchrikkelijke geregtshof uit. Een ander middel, door denzelfden vorst gebruikt, om de openbare rust vastteftellen en ^ te verzekeren, is de infteliing der keizerlijke * kamer. Tot dezen tijd toe, kwam men van dm gcringften twist tot vechtflagen ; en de regtsgedingen werden alleen' door de wapenen beflecht. "Maximiiiaen maekte eene wet, die alle geweld verbood; en hij Relde eene oppcrRe vierfchaer in, waerin de verfchillcn door het hoofd des keizerrijks moesten gevonnisd worden. Dit is het geene men den openbaren vrede , en vervolgens den ongewijdeh vrede noemt, omze te onderscheiden van den godsdienstvrede, dien Karei de Ve met de Protestanten maekte. De keizerlijke kamer is een opperfle geregtshof, waervan het regtsgebicd zich over gansch Duitschland uitftrekt. Zij werd eerst vastgefteld te Frankfort, vervolgens te Worms, te Neurenberg, te Augsburg , te Regensburg, te Spiers en eindelijk te Wetzlar, alwaer zij fchijnt bepaeld te zijn. Het hoofd van deze vier-  236 De N i e d w e R e r s i g e r. vierfchaer, de groote Regter geheten, ftaet ter benoeminge van den keizer, die niets anders dan een' prins of graef des keizerrijks mag nemen. De verkiezing van twee voorzitteren, den eenen Protestant, den anderen Katholyk, komt hem insgelijks toe. De zeventien raedsheeren of bijzitters worden gedeeltelijk door dezen vorst, en gedeeltelijk door de keurvorften en kreitzen gekozen. De groote Regter heeft in 't geheel geene ftèm in dit hof, maer is 'er alleen de beftuurder van. Hij doet de vergaderingen houden, verdeelt de regtsgedingen, en draegt zorg dat de inleveraer derzclven zijnen pligt betrachte. Volgens één der punten van het verdrag van Wëstfalen , moeten 'er vijftig bijzitters en vier voorzitters zijn; maer de nalatigheid der Staten, om de kosten van hun onderhoud te bezorgen , heeft hen tot vierentwintig gebragt, waervan 'er zeventien loon genieten. De anderen bezitten alleen den blooten eertytel, en hebben de verwachting der openvallende plaetfen. De keizerlijke kamer' oordeelt volftrekt over alle de regtsgedingen, tusfchen de leden van het Germanifche ligchaem ; maer haer regtsgebied ftrekt zich noch op de leenregtelijke zaken, noch op de lijfftraffelijke misdaden uit, behalve de overtreding van den openbaren vrede. Bij den dood der keizers, vervolgt zij hare verrichtingen, onder den naem des keizerrijks cn deszelfs twee ftedehoudcren, en kan niet ver-  Tweehond. Tweecnnegentigste Brief. 237 vernietigd worden, dan met toeftemminge van de^en vorst, der keurvorften en kreitzen. Schoon de keizer de voorzitters benoemt* h-eft hij geen regt om ze aftezetten, dan go zameiïk met de Staten. Bij het afwezen van den groot Regter, oelfent de oudfte van hun zijne verrichtingen. De perfonen , die de kamer van Wetzlar uitmaken, hebben 'er hunne eigen regtzaken, genieten verfcheiden voorrenen, en zijn bevrijd van imposten, tollen en"alle perfoonlijke belastingen. Schoon deze regtbank oppermagtig oordeelt, zijn 'er echter verfcheiden middelen, om zich te^en hare vonnisfen te ftellen. Het eerfte, dat aen alle pleiters gemeen is, is de overzienin''- van alle de verrichtingen, bij ij der onderzoek van de kamer. Het tweede is de kïagt aen den keurvorst van Ments , als aertskanfelier van het keizerrijk. Het derde*, waervan de Staten alleen gebruik kunnen maken, is de tocvlugt tot den rijksdag. Dit laetfte middel kan niet gebruikt worden, dan in gevalle de vierfchaer de plegtigheden , door de bevelen voorgefchreven, niet in acht genomen heeft * of dat hare vonnisfen een regt , op wettige tytels gegrond, volftrekt aentasten. De onderzoekingen van de kamer gefchieden door de afgezondenen der Staten, die, in vijf klasfen verdeeld, eikanderen beurtelings opvolgen, en wier bediening beftaet in het waken voor de naeuwkeurige befturing van het geregt,-in het  238 De Nieuwe Retsiger; het handhaven' der goede orde onder de amptenaers , cn in het hervormen van de vonnisfen, tegen welken men zich wettig verzet heeft. De keizerlijke kamer kan geehe kennis nemen van zaken, die in het eerfte, tweede èn derde regtsgeding, alle de trapswijze Vierfcharen niet doorgegaen zijn. Het beloop van deze regtbank is zoo langzaem, dat men 'er zelden het begin en einde van het zelfde fegtsgeding befchouwt. Sommige zaken blijven meer dan honderd jaren voor deze vierfchaer. Maximiliaen, vermoeid van het Germanifche keizerrijk , fincedt het ontwerp om het afteRaen, in verbeelding' van zich paus te maken. „ Wij zenden morgen naer Rome, fchrecf hij aen zijne dochter, „ om middel te vinden dat „ de paus ons tot zijnen medehelper neme, „ ten einde wij, na zijnen dood, verzekerd „ kunnen zijn van het pausfehap te verkrijgen, „ en priester en daerna heilig te worden, en „ gij in de noodzakelijkheid zijt om mij acnte„ bidden na mijnen dood, wanneer ik mij in „ heerlijkheid bevindc De paus heeft „ nog de dubbele koorts , en kan niet lang -,, leven". Deze vorst geeft in zijnen briefte kennen , dat hij het pausfehap zocht te koopen, maer dat hij niet rijk genoeg was, om deze zonderlinge kroon, zoo dikwerf te koop geveild, te verkrijgen. Julius de tweede wilde hem nimmer tot zijnen medehelper acnnemen. Het  Tweehond. Tweeënnegentigste Brief. 239 Het krijgswezen van Duitschland kreeg, onder dezen keizer, eene nieuwe gcdaente, die ten voorbedde verftrekte aen alle de keuren, in dezelfde eeuw door de andere mogendheden gemaekt. In de eerfte tijden der Germanifche alleenheerfehing', was men van eene geregelde en gedurige krijgsmagt onkundig gebleven. De legers beftonden alleen uit leenmannen van den eerften en tweeden rang. ITd-r prins, ijder onmiddelijk lid van het keizerrijk had in zijn gevolg een aental van gewapende lieden, gefchikt naer dat zijner achterleenmannen, en voegde 'er eemg voetvolk bij 't welk uit het platte land opgeraept, zonder' bevelhcbberen , zonder krijgstucht', zond-r gelijke wapenen, en meestal zonder bezoldinge was. Deze krijgsbende, dus gevormd, bleef bij eikanderen gedurende den tijd, die voorgefchreven was door den rijksdag, die 'er de werving van bepaeld had; en deze tijd eindbde altoos op het laetst van den zomer. Zij keerden dan weder naer haer land, en fcheiden 'er van eikanderen. Het oorlog werd het volgende jaer gevoerd met nieuwe wervingen; en 'er was niets dan de bende van 's vorften ruiterij', geheel uit adeldom beftaende, die m de behandeling' der wapenen geöeffend wierd. Maximiliaen, die den krijg uit grondbeginfelen geleerd had, maekte eene bende van voetvolk, verdeeld in verfcheiden regementen, die onder eene geft-renge krijgstucht gefteld wierden.  ?4° De Nieuwe Reisigu; Dewijl zij met lange pieken gewapend warén; gaf men hun den naem van Lansdragerën. De vaerdigheid hunner bewegingen deed het denkbeeld opvatten, om een gedeelte van hun te p'aerd te doen Hijgen; en dit paerdevolk, onder den naem van gewapende Lieden onder, feheiden, werd Reiters of Ruiters geheten, en kreeg geen minder roem dan de Lansdragerën. Deze vorst was ook de uitvinder van het gefchut der belegeringen : in het bijzonder is men hem de uitvinding der flang' verfchuldigd. Men wil dat hij eenige kennis van de letterkunde van zijnen tijd had; en hij deed 'er zelfs vorderingen in. Alen bewaert, in de boekerij' van Weenen , het oorfprongelijke van het leven van hem en zijnen vader, 't welk hij in het Lati'n fchreef. Het geene ik 'er van gelezen heb feheen mij wel gefchreven; en ik vond zijn verhael vrij natuurlijk. Na den dood van Maximiliaen , werd de keizerlijke Waerdigheid bekuipt door de twee magfigfte vorften van Europa, Franeiskus den L-n en Karei den Vin. De keurvorften, aenmerkende dat deze prinfen op eikanderen minijverig waren, en dat hij , die verkoren wierd, het keizerrijk in zijne bijzondere vijandfehap zoude trekken , befloten beiden uittefluiten, en zich te vereenigen ten voordeele van den keurvorst van Saxe. Deze vorst weigerde deze eer, maer tevens beval bij Karei den Ven zeer fterk aen, dewijl deszelfs landen zeer voor- dee-  Tweehond. Twee§nnegen'.cigste Brief. 24* deelig gelegen waren, om Duitschland tegen de Turken te verdeedigen. Hij ried den keurVorften alleenlijk eene foort van verdrag te maken, en daerin fommige voorwaerden, die hen tegen de ftaetzucht en de magt van dezen jongen vorst beveiligden, vastteftellen. Dusdanig was de oorfprong van de overeenkomst of verbindtcnis , welke de keizer, ommiddelijk na zijne verkiezing , aengaet en plegtig bezweert te onderhouden. Men heeft 'er, op verfchillende tijden, nieuwe punten bijgevoegd , naermate de omftandigheden het Vereischten. De keurvorften alleen hebben het regt van dezelven voortefchrijven aen zich behouden; maer zij kunnen 'er niets ftrijdigs met de gefteldheid van het Germanifché ligchaem inbrengen. Zoo dra de keizer of de Roomschkoning benoemd is , maekt men dit verdrag op; en indien de verkoren vorst weigerde dezelven te teckenen, zoude zijne verkiezing van geene waerdije zijn. Indien hij verzuimde de voorwaerden daervan in acht te nemen, kunnen de keurvorften hem verwittigen aen zijne verbindtenisfen te voldoen, en in geval van weigering' tot eene nieuwe ver* kiezing over gaen. Deze verbindtenisfen zijn geene ledigftaende leengoederen meer wegtegeve'n, maer dezelven met de keizerlijke kroon' te verëenigen, geene ampten van het keizerrijk dan aen Duitfchers té fchenken , en geen ontflag te vergunnen XXIII. Dsel. q. te-  242 De Nieuwe Reisige*. tegen het gemeene regt, zich alleen te bedienen van de tael' des lands in de openbare gefchriften der kanfelarije, en niemand in den ban van het keizerrijk te doen, zonder alle de regtsplegingen in acht genomen te hebben, dat is, zonder hem door den rijksdag of door de keizerlijke kamer te hebben laten vooroordeelen. Hij moet het Germanifche ligchaem onveranderlijk handhaven in de oeffening van de wetgevende magt , en het behouden bij het regt om vrede en oorlog te maken, keuren over den koophandel en het geld opteftellen, de gewone en buitengewone fchattingen te regelen , de vorm der ontvangingen voortefchrijven, de oppermagtige vierfcharen vastteftellcn, te onderzoeken en daerover te waken, de pcrfoonlijke regtsgedingen der Staten te beoordeelen , en het hooge gezag der kerke te befturen. Hij moet vooral de keurvorften raedplegen, en hunne toeftemmingen afwachten , om verbindtenisfen in den naem van het keizerrijk aentegacn , om eenig gedeelte van de bezittingen der kroone aen een' derden te vervreemden, verbinden of overtedragen, om rijksdagen bijeen te roepen, nieuwe tollen aenteftellen, de alöuden te verlengen of vermeerderen, het oorlog in den naem des volks te verklaren, en om fchattingen opteleggen, wanneer eene dringende noodzakelijkheid hem niet ' int het bericht van den rijksdag intenemen. Hij moet hen eindelijk handhaven in het regt van  Tweehond. TweeSknegentigsI-ê Brief. 243 van de keizers vrijelijk te verkiezen, zonder ooit te trachten de kroon erffelijk in zijne maegfchap te maken, verders aen de Staten in het algemeen, en aen ijder van hun in 't bijzonder, alle de regten vart oppermagtig grondgebied' of opperheerfchappij , wettig verkregen, volkomen behouden, en hen voor geene andere vierfcharen dan die van het keizerrijk trekken. Elders heb ik gefproken van de regering' van Karei den Ven-, dien Spanje met reden onder zijne grootfte koningen, en Duitschland onder zijne middelmatige opperhoofden plaetst. Deze vorst gaf het rijk over aen zijnen broeder, wien men de aenftelling van den keizerlijken rijkshofraed toefchrijft. Anderen doen de ftichting van deze vierfchaer' opklimmen tot den tijd der eerfte keizeren, die een hof hadden, waerin men het geregt oeffende ; maer men ftemt in het algemeen overeen, dat de keizerlijke rijksraed , zoo als hij tegenwoordig is, flechts ingefteld is onder Ferdinand den Ie», broeder van Karei den Ven. Zijne opvolgers gaven hem allengskens en bij trappen het gezag, waermede hij bekleed is. Gij hebt dikwerf van deze vermaerde vierfchaer' hooren fpreken: het zoude te laeg zijn de daertoe bchoorende regtszaken aentewijzen; maer gij befeft wel dat zij zich dikwerf als eene mededingfter in het geregt met de keizerlijke kamer möet bevinden. In geval deze twee Q.2' hd.'  244 De Nieuwe ReisigéR; hoven te gelijk zitten, is men meester van de verkiezing'; maer de keus eens gedaen zijnde, kan het regtsgeding niet van het eene naer het andere beroepen worden. De keizerlijke rijkshofraed hangt alleen af van den keizer, die 'er het eenige opperhoofd van is, en in wiens naem hij zijn regtsgebied oeffent. Alle de verzoekschriften worden aen hem gericht; hij alleen teekent de vonnisfen, en benoemt de amptenaers, die allen een onderzoek moeten ondergaen, en den eed bij zijne majesteit afleggen. De raed, die altoos het hof van dezen vorst volgt, beftaet uit een' voorzitter , een' ondervoorzitter, twee geheimfchrijvers, een' fiskael , en een zeker getal van raedsheeren, onder welken men zes Protestanten telt. De voorzitter en ondervoorzitter moeten Duitfchers van landaert ziin, prinfen , graven of baronnen van het keirerrijk. De raedsheeren zijn verdeeld in twee banken , de heeren en regtsgeleerden, die dezelfde voorregten als in de keizerlijke kamer genieten. Zij qordeelen alleen en met uitfluiting' in deze kamer de leenregtelijke gedingen en alles, wat de zaken van Italië betreft. Geen middel van beroep is 'er tegen hunne vonnisfen; maer de wetten vergunnen aen de partiien, die zich beledigd achten, de toevlugt der fmeekinge in verzoekfehrift. Dezelve richt zich volflxekt aen den keizer, en men kan 'er de  TWEEHOND. TWEEëNNEOENTIGSTE BRIEF. 245 de overziening der geregtsfchriften in vorderen. Eindelijk hebben de Staten hunne toeVlugt tot den rijksdag, wanneer het vonnis, waerover zij zich beklagen, bekwaem is eene algemeene bezwaring voorttebrengen. Het regt om deze vierfchaer te onderzoeken komt den keurvorst van xMents toe, die ook den onderkanfelier van het keizerrijk en de amptenaers der kanfelarije benoemt. De raed wordt gefloten, bij den dood des keizers; en de ftedefcouders van het keizerrijk Rellen eene andere aen, die, onder den tytel van.regentfchap, dezelfde verrichtingen oeffent. De keizerlijke rijkshofraed vonnist ter eerfte-regtsgeding en in geval van beroep, telkens dezelfde bepalingen als de keizerlijke kamer m acht nemende. Maer het getal dezer beroepen ver mindert van dag tot dag, door een noodzakelijk gevolg der voorregten , welken verfcheiden magtige prinfen en landen van Duitschland van de kelzeren verkregen hebben. De aertshertogen van Oostenrijk, de hertogen van Saxe en Wurtemberg hebben dezelven onbepaeld; en fommigen genieten die alleen tot het beloop van eene zekere fomme. De keurvorften hebben het regt om hunne onderdanen onher, roepelijk te beoordeelen, zonder dat de oppervierfcharen van het keizerrijk kennis van hunne verfchillen kunnen nemen. Ik ben, enz. Weenen, den 20"" van December, 1756- q 3 Twee-  246* De Nieuwe Reisiger. Tweehonderd Driecnnegentigste Brief. Vervol? van Oostenrijk. De openbare gedenkteekenen , de bijzondere gebouwen , het metael, het marnier, het doek, het fnijwerk, alles, Mevrouw, herinnert hier' het geheugen der opvolgeren van Ferdinand , en fchetst aen de oogen de voornaemfte gebeurtenisfcn hunner regeringe. Hier maekt deze vorst een' uiterftewil, begerende dat, indien zijne mannelijke nakomelingfchap of die van Karei den Ven uitftierf, zijne landen van Oostenrijk, Hongarijen en Bohème vervallen zoude zijn aen zijne oudfte dochter, de aertshertogin Anna, gemalin van den hertog van Beijeren. Het geval gebeurde in het jaer 1740, bij den dood van Karei den Vlen, vader van de keizerinne koninginne. De keurvorst van Beijeren eischt de uitvoering van den uiterftewil ; maer het hof van Weenen fielt hier tegen het oorfprongkelijke zelf,'dat, bij gebrek van wettige erfgenamen, en niet van mannelijke oiren , de landen aen de afftammelingcn der oudfte dochter van Ferdinand geeft. Gij weet welk het gevolg van dezen twist is geweest, die het vuur des qorlogs in alle de deelen. van Europa ontftak. Hier  TWEEHOND. DRIEëNNEGENTIGSTE BRIEF. Z47 Hier zien wij de afgezanten van Maximüiaen den Hen den paus verzoeken den ongehuwden ftaet der priesteren aftefchaffen, overtuigd dat de trLfder Katholyken op ^ Protestanten afhangt van de gemakkelijkheid des heiligen vaders om van dit punt afteftaen; maer Pius de Ve verre van zich tot deze bevrediging te verledigen, verklaert den keizer dat hij hem met den kerkblikfem zoude flaen, en zelfs door de Katholyke keurvorften doen afzetten, indien hij uit zich zeiven iets in zaken van godsdienst durft ondernemen. Deze geftrengheid verdreef de vreedzame oogmerken van oezen vorst, die van toen af niet meer werkte tot de vereeniging der Protestanten. Hier laet zich Rudolf de II , zoon en opvolger van Maximüiaen, omringd van kunst* draeijeren, horlogiemakeren, fchüderen, feheikundigen , fterrenwichclaren en zijne minnaresfen, onderwerpen door diergelijke lieden, die over de ganfche regering befchikken. Hij heeft de razernij om goud te maken , en de zwakheid om in de Herren te lezen. Welrasch maekt de vrees voor de ongelukken, waermede hij gedreigd wordt , hem wantrouwende en argwanende; hij vlugt den omgang en het gezigt der menfchen; hij fluit zich op in het binnenfte zijner vertrekken ; en een ongevoelig aenfchouwer van alle de rampen, waervan hij door zijne zorgeloosheid de oorzaek is, vervalt hij in eene akelige en diepe droefgeesQ 4 É'g-  *4S De Nieuwe Reisiges. tigheid, en fterft gehaet van den eenen, ver. acht van den anderen, van allen verlaten, en van niemand beklaegd. Hier fticht de broeder van Rudolf, de keizer Matthias, ten voordeele der Taxis, het algemeene oppertoezigt van de posten als een leengoed van het keizerrijk. Tot aen de regering van Maximiïiaen den Jen!," was men in Duitscmand van het gebruik der posten onkundig gebleven. Deze vorst ftelde de eerften m op den weg van Weenen naer de Nederlanden, en gaf de zorg daervan aen Franciskus, baron van Taxis. Eenigen tijd daerna, beval de koning van Spanje, Filips de He, aen een' anderen Taxis , nieuwe posten aenteftellen met toeftemminge van Ferdinand den ïe» opden weg van Augsburg naer Italië. De meeste landen van Duitschland volgden deze voorbed den, en richtten bodenfehappen en reiskoetfen aen. Men vond zelfs burgers, en voornamelijk vleeshouwers , die, uit hun eigen gezag, Wisfelplaetfen van de eene ftad naer de andere aenleiden. Rudolf de He verbood dezelven bevestigde aen de Taxis het oppertoezigt der posten van Nederland, en veranderde die geenen, welken Filips de IE> in Duitschland bad ingeftdd, in keizerlijke posten. Niemand ftelde zich tegen deze fchikkingen, zoo lang het huis van Taxis zich geen regt aenmatigde pp het oppergrondgebied der Staten , marr. toen het , mt kragte van het nieuwe leengoed",' zijn  Tweehond. DRiEëNNEOENTiesTE Brief. ï0 zijn ampt in alle de landen der vorften van het keizerrijk wilde oeffenen, zonder dat zij 'er deel aen hadden, zonder zelfs te dulden dat zij 'er hunne bijzondere posten hadden, fielden zij zich tegen eenen eisch, die hun oppergezag kwetfte. Dit verfchil werd hevig betwist, en duurt nog tegenwoordig met fommige Staten, die te zwak zijn om hunne regten ftaende te houden tegen een magtiger gezag. Men ziet in de kerk' der Kapucijnen het graf van Ferdinand den ÏUp , zoo vermaerd door zijn Bevelfchrift van Wedergeving', en zijnen fmaek voor het willekeurige gezag. Hij belastte, door deze gedenkwaerdige wet, op ftraf van. den ban des keizerrijks, aen alle de Protestantfche vorften en landen, zich aenftonds, ten nutte van de Katholyken, te ontdoen van alle de voordeden , van welken zij zich meester gemaekt hadden. Deze laetften gaf hij gezag om zich te bedienen van alle de middelen om het Protestantendom te vernietigen , benoemende gevolmagtigden, om deze wet te doen uitvoeren, en krijgsoverften om tegen de landen, die zich weigerden te onderwerpen, met geftrengheid te handelen. De bisfehoppen van Konftants, Bamberg en Osnabrug, de Zwabifche kreits, de keurvorst van Ments, de grootmeester der Teutonifche Orde gebruikten al het keizerlijke gezag; en Ferdinand ontving met fierheid de vertoogen, die de Protestantfche vorften aen hem deden, om den fchrikkeq 5 lij-  25° De Nieuwe Rïisicir, lijken ffeg, die hunnen aenhang moest verpletteren, aféekeeren: „ -De Katholyke godsdienst, zeide deze „ vorst, wil alleen aengehoord en gehoor, „ zaernd worden ; hij wil dat zijne kinders „ allen, die niet in zijnen fchoot' zijn, aen* „ merken als een' zieken , die door de pest „ getroffen is. Het is niet noodig te weten „ of hij in zijne eifchen al of niet gegrond is, „ noch zijne regtvaerdigheid of onregtvaerdig„ heid te bewijzen. Het is genoeg dat hij in „ het keizerrijk beftaet: men moet hem dan „ geheelenal vernietigen , of wanhopen tus,, fchen onverzoenlijke godsdienften eenen op„ regten en duurzamen vrede vastteftellen. „ Eene fchuldige verdraegzaemheid zou noch „ de onlusten noch de verdeeldheden herftel„ len , en in tegendeel de verwoesting van „ den godsdienst en den ftaet veroorzaken. „ Gezindheden , die van de ligtgeloovigheid „ der volken misbruik maken, de zedenkunde „ bederven en de algemeene rust ontroeren, „ de leden van den heerfchenden godsdienst „ verontrusten , en door den weg der bur„ gerlijke oorlogen, zich in aenzien willen „ brengen, moeten beteugeld en met alle de „ geftrengheid der wetten geftraft worden. „ Vergeefsch roemen zij op den ijver , dien „ zij voor het opperfte gezag getoond hebben, „ tot zelfs het priesterdom te berooven, om „ het keizerrijk te begiftigen. Hebben zij „ niet  Tweehond. Driecnnegentigste Briee. 251 „ niet insgelijks het keizerrijk beroofd , en „ met de eene hand aen Cefar gegeven het „ geene aen God was , en met de andere „ Cefar ontnomen het geene aen Cefar was? „ Dus, belloot deze vorst, is de onverdraeg„ zaemheid noch door Jezus Christus noch „ door zijne apostels veroordeeld , maer in „ tegendeel in de fchoonfte eeuwen der kerke „ bekend geweest , door de doorluchtigfte „ bisfehoppen aengeraden, door de verlichtfte „ kerkvergaderingen verzocht, en door de „ vreedzaemfte vorften gcöeffend ; en dus „ ftrijdt zij niet tegen de grondbeginfcls noch „ tegen de belangen van den godsdienst, en „ is niet minder voordeelig voor den troon' dan voor het altaer, dewijl zij, de dwaling „ beteugelende , het gezag van den vorst bevestigt , en de gerustheid der volken verl zekert , ftrookende dus met het licht der „ gezonde ftaetkundc , en zich tevens vcr„ eenigende met de reden en de menfchelijk„ heid". Op deze wijs geroepen tot de regering van verfcheiden landen, die, uit kragt' van plegtige verdragfehriften , de vrije oeffening van derf Lutherfchen godsdienst genoten, doet de keizer niets minder dan de ontzagchelijke gelofte van denzelven te vernietigen , na alvorens plegtig gezworen te hebben dien te handhaven. Deze gelofte, verfcheidenmael herhaeld, maekt hem tot een' vervolger; en zijne misleide verheel-  252 De Nikuwe Reisigeh, bedding brengt hiertoe zelfs de wraekzucht, welke hij tegen zijne vijanden oeffent. Het gelukkige gevolg, 't welk zijne ondernemingen kroont, doet zijne ziel fmaek krijgen in het herfenfehimmige denkbeeld van eene algemeene alleenheerfching'. Het ware gedaen geweest met de Gcrmanifche vrijheid, en misfehien met die van Europa, indien het vernuft van Richdicu en de onverfaegdheid van Gustavus Adolphus geen' dijk geiteld hadden tegen den verwoestenden ftroom, die dezelve dreigde. Eij het graf van Ferdinand den II-n is dat van zijnen zoon, den derden van dien naem, die alle de deugden van zijnen vader had, zonder deszelfs gebreken te hebben. Ijverig voor zijnen godsdienst, was hij geenszins de vervolger van andere eerdienften; en het begrip , 't Avelk hij van zijn gezag had, deed het zélve in geene willekeurigheid ontaerten, Hij vermeerderde dat van zijne opvolgeren, door agt nieuwe leden , de meeste leenmannen of onderdanen van het huis van Oostenrijk , in het genootfehap der prinfen te brengen. Gedurende de tusfehenregering, die den dood van dezen vorst volgde , ontitond 'eteen' twist tusfchen den hertog van Beijeren en den keurvorst van de Palts , ter gelegenheid van het ftedehouderfchap van Hoog-Duitschland. Een tafereel verbeeldt den keurvorst vertoornd tegen eenen Beijcrfchen ftaetsdienaer, die zich in eenige hoonende uitdrukkingen  'Tweehond. DRraëNNEGENTiosTE Brief. &53 gen in dezen twist had uitgelaten. Gij weet dat Duitschland, onderworpen aen de wanorden , die gemeenlijk het ledigftaen van den troon vergezellen, twee ftedehouders heeft mgefteld, om te beletten dat het keizerrijk, bij den dood van zijn opperhoofd, niet volftrekt zonder meester blijve. De gouden bul benoemt tot deze waerdigheid de keurvorften van de Palts en Saxe; maer men is onkundig van de beweegreden van dezen voorrang, en den tijd dat hij ingevoerd is: men weet alleen dat Rudolf van Habsburg dezelve aen den Paltsvorst door een' openbrief verzekerde, als een regt tot zijn kcurvorftendom behoorende. De gouden bul geeft hun het vermogen om het regt te bedienen, geestelijken tot de kerkelijke bedieningen voorteftellen , de inkomften des keizerrijks te ontvangen, de inhuldiging d^r leengoederen te geven, den eed van getrouwheid aftenemen, tytels, waerdigheden , voorregten, brieven van adeldom, enz., toeteftacn!3 Deze regten zijn hun daerenboven bevestigd door de verdragfehriften, niet alleen in gevalle van een tusfehenrijk, maer zelfs in eene lange afwezendheid van den keizer, of wanneer de omftandigheden hem verhinderden zelfs te regeren. Indien 'er echter een Roomschkoning was, zou hij het Germanifche ligchaem befturen, in den naem van het hoofd des keizerrijks. Da  254 De Nieuwe Reisigek. De palen der twee ftedehouderen zijn insgelijks door de gouden bullc vastgefteld. Zij benoemt den keurvorst van dé Palts voor Frankenland, de gedeelten van den Rijn en Zwaben, en den keurvorst van Saxe voor alle de landfehappen , waerin men het Saxifche regt volgt. De landen, die niet in deze grensfeheidingen begrepen zijn , worden te famen door de twee ftedehouders geregeerd. Bohème, Oostenrijk en de Bourgondifche kreits zijn daervan bevrijd door een' openbrief van Leopold , tegen welken niemand eenen eisch gevormd heeft. Wat Beijeren belangt, het kan geenen twist meer invoeren , federt de vereeniging, die het bewuste gefchil bijgelegd heeft. De keurvorst van Beijeren, denzelfden oorfprong van het Paltfifche huis hebbende, wilde dezelfde voorregten hebben, cn betwiste in het jaer 1657 aen den oudften tak de waerdigheid van fLdehoader van het keizerrijk. De hertog van Oostenrijk, dj keurvorften van Ments en Saxe, de keizerlijke kamer, en alle de Katholyk? landen in het algemeen verklaerden zich ten zijnen voordeele; en hij behield de overhand op zijnen mededinger. Maer de grond van den twist bleef ftandhouden tot het verdrag, d ;t de beurtwisfeling tusfchen de twee huizen vastftelde. Bij den dood van Karei den VII' •, bekleedde de hertog van Beijeren het ftedehouderfchap, tot de verkiezing van Fran-  Tweehond. DrieSnnegentigste Brief. 255 Franciskus van Lottheringen. De keurvorst van de Palts zal het zelve bedienen, bij het eerfte ledigftaen van den troon. Dit verdrag tusfchen de twee vorften, in het jaer 1745 gemaekt, is op een' rijksdag in het jaer 1752 bekragtigd. Het vermogen van deze waerdigheid itreKt zich zoo verre uit als die van het hoofd des keizerrijks, en moet dezelfde palen hebben. De twee ftedehouders zitten te famen voor in de keizerlijke kamer; en beide vestigen zij m hun hof eene vierfchaer, ter vervullinge van den keizerlijken rijkshofraed , wiens verrichtingen bij het.overlijden van den keizer ophouden. Zij hebben de magt om het geregt te oeffenen, alle de gedingen, die voor dezen raed begonnen of hangende zijn, tot zich te trekken , en de algemeene vergaderingen te vervolgen of bijeen te roepen; én dit vermogen eindigt, wanneer een nieuw, opperhoofd gezworen heeft het verdrag te handhaven, door het welke hij bevestigt het geene de ftedehouders in het tusfehenrijk vastgefteld hebben. " r Het keizerrijk heeft ook zijne Groote of Aurtsamptenaers, wier bedieningen onwederroepelijk aen de keurvorftendommen verknocht ziin. Be aertsbipfchop van Ments is aertskanfelier van het heilige Roomfche rijk in Germanië, die van Keulen in Italië, ^n die van Trier in het Logisch Gaule en het koningkrijk Ar.  255 De Nieuwe Reisigër; Asïes'j maer deze twee Iaetfte zijn' tegenwoor": dig zonder bedieningen, omdat de keizer geen verblijf meer in Italië heeft, en het koningkrijk van Arles of het grootfte gedeelte van het Belgisch Gaule het gezag van dezen vorst niet meer erkennen. De keurvorst van Ments is dan de eenige, die deze groote bediening waer. neemt, en in deze hoedanigheid het keurvorftelijke genootfehap beftuurd, waervan hij zich fomtijds den Deken noemt. Hij verwittigt aen de andere keurvorften den dood van het hoofd des keizerrijks, beroept den rijksdag der verkiezinge, neemt den eed af, en de ftemmen op , geeft bericht van de keus der vergaderinge, en zalft den vorst, wanneer de krooning in zijn bisdom gefchiedt. De keizer kan hem in deszelfs verrichtingen niet verontrusten , noch beletten dat hij de oorzaek van klagten, en de zaken, die het algemeene welzijn op het oog hebben , aen de vergaderde kolïegiën brenge. De afgezanten der vreemde mogendheden ftellen hem hunne geloofsbrieven ter hand': hij benoemt den onderkanfelier van het keizerrijk en alle de bedieningen der kanfelarije. De andere groote ampten of aertsbedieningen der kroone zijn aen de weereldlijke keurvorftendommen verknocht. De aertsfehenker is de koning van Bohème , de aemdrosfaerd de hertog van Beijeren, de aertsfthatmeester de vorst van de Palts, de aerfckamerling de mark--  Tweehostd. Driec^tsgéntigsté Brief. 2"57 markgraef van Brandenburg, de aertsmarfchalk de hertog van Saxe. Bij ijdere verkiezing van eenigen keurvorst, verzon men een' nieuwen tytel; en men fchikte dien vanGrootfchatmeester voor den keurvorst van de Palts, waervan het ampt van Grootdrosfaerd.aen den hertog van Beijeren was overgegaen. Men ftelde dien van Aertsvendrig voor den keurvorst van Hanover; maer de hertog van Wurtemburg kantte 'er zich tegen,, omdat hij 'er mede bekleed was. Deze hinderpael fcheen weggenomen, wanneer, na de verbanning van den . hertog van Beijeren, de Paltsgraef weder in zijn ampt van Aertsdrosfaerd trad , en dat van Grootfchatmeester aen het huis van Hanover overgaf; maer dezelve twist vernieuwde zich, toen de keurvorst van Beijeren in zijn ampt werd herfteld; want toen hernam de keurvorst van de Palts den tytel van Aertsfchatmeester, welken het huis van Hanover hem betwist. In verwachting' dat men een' anderen tytel gevonden heeft, behouden de beide keurvorften deze iaetfte waerdigheid, met wederzijdfche betuigingen ; en de keizer beloofd de beflisfing van deze groote zaek' in acht te nemen. Eene der voorregten van den koning van Bohème is den voorrang te hebben boven de andere weereldlijke heeren , onmiddelijk den keizer in de omgangen te volgen, en de derde in het keurvorftelijke genootfchap te ftemmen. De verrichtingen van den hertog van Beijeren,. XXIII. Deel. R %  25% De Nieuwe Reisiger. bij de krooning, beftaen in het dragen van dert keizerlijken weereldkloot, de eerfte fchotels op tafel te zetten , en de eerfte gerechten aentebieden. Op den rijksdag en de andere plegtighcden van het keizerrijk , draegt de keurvorst van .Saxe den degen voor den kei* zer, doet de woningen voor de keurvorften of hunne gezanten aenwijzen, regelt het geene tot de ftadsregering betrekking heeft, en oeffent het burgerlijke en lijfftraffelijke geregt over de dienstboden. De keurvorst van de Palts is belast met de kroon', en verdeelt het geld onder het volk. Deze Groote Amptcnaers hebben ij der hunne erffelijke ftedehouders , die hunne bedieningen in hunne afwezendheid waernemen. Die van den koning van Bohème is de graef van Althan, van den keurvorst van Beijeren de graef van Waldburg , van dien van Saxe de graef van Papenheim, van den keurvorst van Brandenburg de prins van Hohenzollern, van den Aertsfchatmeester de graef van Sinzendorf; en ijder van hun ontvangt zijne inhuldiging van den Aertsamptenaer, wiens ftedehouder hij is. De keizer belooft hen in alle de regten van hunne bedieningen te handhaven , en te beletten dat zij de voordeden , aen de groote ampten verknocht, niet zouden ontvangen. Het getal van zeven keurvorften heeft onveranderlijk ftand gehouden tot het verdrag van Wcstfalen, door het welke men een' agt  TwEEHÖND. DRIEëNNEGENTIGSTE BRIEF. 2$$ agtften keurvorst maekte, ten voordeele van het huis van Beijeren; en omtrent het einde der vorige eeuwe ftelde de keizer Leopold een nieuw keurvorftendom aen voor den hertog van Hanover, met wien hij naeuw verbonden was. Deze benoeming , in het heimelijk gedaen , zonder dat 'er de keurvorften deel in hadden , werd geenszins goedgekeurd, voornamelijk van de Katholyken , die met fmerte zagen dat het getal der Protestantfche ftemmen in het kéurvorftelijke genootfchap zoude vermeerderen. Men had toen groote verdeeldheden , die niet geëindigd wierden dan onder de volgende regering. Om niet in gebreken te blijven omtrent het woord, door Leopold aeU het huis van Hanover gegeven , verklaerde keizer Jozefus dat deze nieuwigheid geen nadeel aen de Staten of vorften zoude toebrengen , en dat men in het toekomende geene kéurvorftelijke waerdigheid meer zoude verkiezen , dan met toeftemminge van het ganfche keizerrijk. De keurvorften maken op den rijksdag een afzonderlijk genootfchap uit, en kunnen vergaderen om van hunne eigen zaken te handelen, om een' Roomschkoning te verkiezen, Zonder voorafgaende goedkeuringe of medewerkinge van den keizer. Deze vorst belooft hunnen raed te hooren in de gewigtige zaken, en hunne toeftemminge te vragen , om. een' nieuwen rijksdag te bevelen. Zij betwisten R 2 aen  t6o De Nieuwe ReisiGek. aen de gekroonde hoofden het regt om afgezanten te zenden, en geven aen deze laetften den tytel van Exellentie. De koningen noemen hen broeders. De keizer noemt hen neven en oomen. Den eerften tytel geeft hij aen de kerkelijke , den tweeden aen de weereld'Iijke keurvorften. Beide meenen zij den voorrang te hebben boven de gemeenebesten, onmiddelijk na de koningen, gelijk de kardinalen gelooven denzelven op hen te hebben; 't welk geene kleene oorzaek tot lagchen voor de Protestanten verwekt. De aenflagen tegen hunnen perfoon worden als misdaden van gekwetfte majesteit geacht; en de gouden bul bevat verfchillende ftraffen, die tegen de fehuldigen vastgefteld zijn. Zij zijn meerderjarig op hun agttiende jaer, en betalen geene de minfte fchatting, bij het ontvangen van de inhuldiging hunner leengoederen, noch bij het bezit nemen van het keurvorftendom. De prinfen noemen hen Monfieur, de graven Monfeigneur en Hoogheid. Na de keurvorften komen de prinfen van het keizerrijk, namelijk die geenen, die.op den rijksdag zitting en ftcm hebben. Men verdeelt hen in twee klasfen, de kerkdijken en weereldlijken. De eerften zijn hunnen Oorfprong en de grootheid van hun tijdelijk vermogen verfchuldigd aen Karei den Grooten, Lodewijk den Zachtmoedigen, de Othoos en eenige keizers, die de verheffing der bisfehoppen  Tweehond. Driecnnegentigste Brief. 261 pen noodzakelijk achten , om het gezag van hunne groote leenmannen optewegen. Behalve de drie kerkelijke keurvorftendommen, zijn 'er in het keizerrijk Hechts een eenig aertsbisdom, namelijk van Saitsburg, en een twintigtal van bisdommen. Hun aental was veel grooter, voor het verdrag van Westfalen, door het welke eenigen ophielden Staten des keizerrijks te zijn, en anderen weereldlijk gemaekt wierden. De tytel van kerkvoogden des keizerrijks, waervan eenigen ook dien van prinfen voeren , behelst te gelijk de abten, de abtdisfen, de proosten der kapittelen, de grootmeester der Teutonifche enS'. Jans Orden. Sommigen hebben hunne ftem bijzonder; anderen zijn verdeeld in twee banken, namelijk van den Rijn en Zwaben; en ijder dezer banken heeft niet méér dan eene ftem. Onder de wcereldlijke prinfen telt men een' aertshertog, hertogen, paltsgraven, markgraven , landgraven , prinfelijke graven, burggraven , enz. De aertshertoglijke waerdigheid geeft den eerften rang ; en gij weet.dat het enkelde huis van Oostenrijk dezen tytel geniet. De naem van hertog is ouder in Duitschland, dan die van keizer. Hun vermogen bcpaclde zich tot het regeren der krijgsbenden: vervolgens kregen zij 'er het burgerlijke gezag bij; en aüengskens werden zij befchouwt als meesters der volken, waervan zij in het begin niet dan landvoogden geweest waren'. Eindelijk pv 3 hun  2$2 De Nieuwe Reisiger; hun voordeel doende met de wanorden, vermeerderden en bevestigden zij hunne magt, naermate het erffelijke regt en de leenbaerheid zich in Duitschland bevestigden. De paltsgraven bedienden het geregt in de paleizen van den keizer, De markgraven verfchilden niet van de landgraven, dan omdat zij het gebied over de grenzen voerden, en dat de anderen over het binnenfte des lands waekten. Beide waren zij niet onderfchciden van de graven, dan omdat deze laetften minder regtsgebied hadden. De prinfelijke graven zijn die geenen, welke de keizer met hun graeffchap beleend önder den tytel van prinfen. Zij houden een onmiddelijken rang tusfchen de prinfen en de andere graven. De burggraven waren ridders, die het opzigt hadden over de burgten , of over de abtdijen, om 'er het geregt te oeffenen. De aenmerkelijkften zijn die van Neurenberg, Maegdenburg en Meisfen. Verfcheiden hebben den tytel daervan behouden , zonder dat zij 'er de verrichtingen van waernemen. Men maekt nog een onderfcheid tusfchen de prinfen, die men oud en nieuw noemt. De laetften klimmen niet boven de zestiende eeuw, en zijn enkel prinfen geheten , omdat de aloude huizen, die met den tytel van hertog, landgraef, enz., verwaerdigd zijn, zwarigheid maken hen als hunne gelijken te befchouwen. De meestbekenden der geenen, die tot deze waerdigheid door de Oostenrijkfche keizers ver-  Tweehond. DaiEëNNEGENTicsTE Brief. 263 .verheven zijn, zijn Nasfau Salm, Aremloerg, Lobkowitz, Furftemberg, Lichtenftein Mansfeld, Taxis, Waldek, enz. De aloude prinfen, als Saxe, Brandenburg, Bronswijk, Wolfenbuttel, Halberftad, Meidenburg, Wurtenbere, Hesfen, Baden, Holftein, Anhalt, enz, betwisten den rang aen de gemeenebesten, en meenen regt te hebben om ambasfadeurs van de eerfte orde te zenden gelijk de keurvorften; 't seen de keizer en de vreemde mogendheden hen weigeren. Deze aloude prinfen maken om dus te fpreken , een bijzonder ligchaem uit, en houden onder eikanderen eene naeuwe overeenkomst. Men heeft hier nog eene andere orde van prinfen, die, uit gunst' gekozen, met dan eene perfoonlijke waerdigheid hebben, en wien de keizer alleen den tytel vergunt , zonder dat 'e- de toeftemming der Staten toe noodyakeliik is. Wij hebben 'er verfcheiden m Frankrijk ; en gij befeft ligt dat diergelijke prinfen geen regt van zittmgc of ftem in Duitschland hebben. Men begrijpt onder den tytel van graven des keizerrijks de heeren, die op de rijksdagen vitten en de "vier banken van Wetterau, Zwaben, Frankenland en Westfalen uitmaken. 7ii hebben in de vergaderingen kreitzen van perfoonlijke ftemmen j maer op den rijksdag van het keizerrijk, hebben zij, gelijk de keikvoogden , Hechts de ftem van hunne bank, R. 4 LU  *64 De Nieuwe Reisigu. en nemen hunnen rang na de prinfen, in de groote plegtigheden. De keizer geeft hun den tytel van edelen ; en fommigen noemen zich graven door de genade van God. De graven, uit gunst' verkoren, komen in geene vergaderingen van het rijk: hunne waerdigheid, gelijk die van diergelijke prinfen , is het werk van den keizer alleen, die 'er zoo veel kan maken als het hem goed dunkt. De andere perfonaedje, die ftem en zitting op den rijksdag hebben , zijn de baronnen, edele heeren en afgevaerdigden der keizerlijke fteden. Het woord baron is een tytel van waerdigheid , die onmiddelijk dien van graef Volgt. De historiefchrijvers komen niet overeen omtrent de beteekenis of den oorfprong van deze uitdrukkinge. Ten tijde van de gouden bulle noemde men dus de geenen, die een adelijk goed bezaten, leenmannen hadden, bevrijd waren van het regtsgebied der graven, en fomtijds met hun gelijk ftonden: men noemde ze ook baenderheeren en vrije heeren. Toen het verbonden gemecnebest van Duitschland zijne gedaente verkregen had, en men, in den vermaerden rijksdag van Spiers, de rangen der perfonen, die in de vergaderingen verfchenen , onderfcheidde , werden de baronnen in den rang der Staten gefteld; en deze hoedanigheid gaf tevens de edelheid van den perfoon , en de oppermagt der heerlijkheden te 'kennen. Wanneer deze tytel zich, in  Tweehond. Driecnnegentigste Brief. 265 in eenig huis , vereenigde met andere voordeden om het zelve te onderfteunen, als de bezittingen van adehjke goederen en fterke kasteden; wanneer dit huis zijne leenmannen onder zijne eigen vendels geleidde, zich door verdragen met oppermogendheden verbond, en zijn eigen doorluchtigheid door zijne verbindtenisfen verhefte ; dan vormde zich uit deze vereenigde ftralen de luister der groote huizen, en het geene men den hoogen adeldom noemt, die geen' anderen opperheer ken, de dan het keizerrijk en deszelfs opperhoofd, en die aloude ridderorde, wier oorfprong in den nacht des tijds begraven is, in zijnen boezem voedde. Gelijk in het Germanifche ligchaem de opperheerfchappij zich van bloedverwant tot bloedverwant , van het hoofd tot de Iaetfte prinfen, uitftrekt, verdeelt de adel, uit dezelfde bronn' voortkomende , zich ook bij trappen , en vormt de verfchillende rangen; maer dewijl-alles ontaert, is de tytel van baron , eertijds zoo uitmuntend , in de meeste landen van Europa gemeen geworden. In Duitschland is hij niet aengenomen, dan om, trent het einde der vijftiende eeuwe. De gewone adeldom, die Hechts tot de regering van Maximüiaen opklimt, de vlek van haren oorfprong willende uitwisfehen door benoemingen , bekwaem om hen met den ouden adei°te doen vermengen, verkregen in de R c Duit-  266 De Nieuwe Reisicer. Duitfche kanfelarijen gunstbrieven, die hun den tytel van baron toeftonden ; en deze verkoopbaerheid werd niet dan in het begin der vorige eeuwe ingevoerd. De groote huizen zagen met imerte deze nieuwe invoëringen, en wisten de wezenlijke verfchillen, die hunnen oorfprongelijken en betytelden adeldom van dezen hedendaegfchen en koopbaren adeldom onderfcheidden, te handhaven. Dus moet men, in den tegenwoordigen ftaet der zaken, vier voorname rangen in de orde van den adeldom in Duitschland onderfcheiden. De eerfte is die der keurvorften, prinfen, hertogen, markgraven, landgraven en andere vorften van het keizerrijk. De tweede, die in het bezit is om tot de eerften opteklimmen, bevat de aloude adeldom of de heeren, door het regt van hunne geboorte betyteïd, onder welken fommigen onmiddelbaer zijn en volftrekt van het keizerrijk, afhangen; de anderen zijn middelbaer , of hangen af van eenig bijzonder opperhoofd, wiens leenmannen zij zijn,, en onder wiens "regtsgebied zij behooren. De derde is die der gemeene edelen door afftamjning ; en de vierde zijn de adelijkcn door gunstbrieven. De onmiddelbare adeldom, in een ligchaem gevormd, verdeeld zich in drie kreitzen, zijnde Zwaben , Frankenland en den Rijn , volgens de benoeming der oorden, waer zij gevonden wordt, en geniet de eerbewijzingen , regten cn  Tweehond. DRiEëNNEGENTïGsTE Brief. 167 en voorrangen van de andere Staten des keizerrijks. Deze drie kreitzen hebben een gemeen voorfchrift, 't welk zij beurtelings alle drie jaren beoeffenen ; en ijdere kreits heeft een' kapitein , raedslieden en een' gcvolmagtigde, die de edelen en onderdanen van hunnen kreits, voor zoo veel het burgerlijke aengaet, ter eerfte regtsgeding vonnisfen, behoudens beroep voorde keizerlijke rijkshofraed of de keizerlijke kamer. Belangende het lijfftraffefjke, is het nog niet bepaeld wien het toebehoort : de onmiddelbare adeldom wil geenen anderen regter erkennen , dan den Raed des keizers. Hij kan algemeene en bijzondere vergaderingen houden, die de beftuurder en de kapiteinen alleen regt hebben te beroepen. Sedert zij opgehouden heeft perfoonlijke dienften te bewijzen, levert hij geld voor de kosten van het keizerrijk , voor welken hij , als ook voor zijne eigen behoeften , fchattingen op zijne onderdanen kan leggen. Hij betaelt regelmatig op de aenzoeken van den keizer, doch alleen op den tytel van vrijwillige gift, en verkrijgt telkens de verkiezing, dat noch zijne vrijheid noch vrijftelling eenige fchade zullen lijden. Men noemt keizerlijke fteden zoodanige plaetfen , die onmiddelijk van den keizer afhangen , door hare eigen overheden geregeerd worden, en het oppermagtige regtsgebied genieten : fommigen van haer hebben zulk een aenmerkelijk grondgebied , dat zij zich den ty-  ac"8 De Nieuwe Reisige*. tytel van gemeenebest kunnen aenmatigen. Zij hebben ftem en zitting op den rijksdag, waerop zij het derde koilegie uitmaken, 't welk in twee banken, te weten, van den Rijn en Zwaben, verdeeld is. Men had eertijds zeer weinige fteden in Duitschland : de meesten wierden gebouwd door Karei den Grooten , om fchuilplaets te geven aen de inwoonders van het platteland, tegen de invallen der Hunnen en Wandalen; maer zij genoten geene vorftelijke regten, dan door het koopen of overweldigen van hunne vrijheid ; en voornamelijk leidden zij, door hunne onderlinge verbindtenis tegen de ondernemingen der grooten, de wezenlijke grondfla gen van hunne onafhangelijkheid, hun vermogen en hunne deelneming in de regeringe. Zij hebben op den rijksdag niet dan- afgevaerdigdcn, in plaets dat de andere Staten afgezanten hebben. Onder de overheden , die hen onder den naem van Raed beftieren, zijn fommigen uit de burgerij' getrokken, de anderen uit den rang der edelen , of uit beide dezer twee klasfen ; 't geen meer of min naer de volks- of adelregering gelijkt. Het regt van ftem en hoedanigheid van Staten des keizerrijks , 't welk zij federt het einde der zestiende eeuwe hebben, werd haer met het vermogen van het oppermagtige regtsgebied, dat aen het opperfte gezag gelijk is, door het verdrag van Westfalen bevestigd. Ten  Tweehond. Drïeünnegentigste Brief. 260 Ten allen tijde hadden deze fteden, en hebben nog tegenwoordige twist met de edelen over de voorzitting , die misfchien nimmer geëindigd zal zijn. Beide brengen zij de bezitting ten hunnen voordede bij ; want de fteden worden nu voor dan na dezen onmiddelbaren adel, die onder de eerfte keizers geen beftaen had , in de openbare gefchriften genoemd. Geene edelen waren 'er toen, dan de geenen, die, door hunne ampten, regt hadden om in de vergaderingen te raedplegen, als de hertogen, markgraven ert graven, thans onder den naem van opperadcldom bekend. De overige inwoonders van Duitschland waren verdeeld in vrije lieden en lijfeigenen. Eenigen der geenen, die de eerfte klasfe uitmaekten, begonnen zich allengskens van de anderen aftezonderen, door het ftaen naer krijgsbedieningen, onder den tytel van ridderen, en naer btirgerampten, onder den naem van ftaetsdienaren. Toen zag men dien ftaetkundigen ftand vormen, dien men adeldom noemde, en die, het gros des landaerts in eene foort van dienstbaerheid latende, als een fcheidmuur tusfchen den adel en het volk oprichtten. \ In dit tijdperk , waerin de werkdoosheid van het wettige gezag de ftaetzucht' al te zeer liet befpeuren , wat zij door haer eigen gezag vermogt, zocht de adeldom, niet meer geboden wordende, zelf te gebieden; en zij, die niet dan enkele waerdigheden hadden, of al-  £7o De Nieuwe Reisiger. alleen hunne heerlijkheden met den tytel van bedieningen bezaten , kwamen eindelijk tot den trap om hunne ampten en bezittingen erffelijk te maken. Welrasch verheften zij zich tot eigenaers, en Richtten deze nieuwe foort van magt, Welke men opperleenig noemt. De adeldom , tot dezen top geftegen , en het hoofd hoogmoedig opheffende, mat met zijnen degen, die bij hem de wet ftelde, zijne magt - af, en benoemde zich naer de grootheid zijner heerlijkheden en naer tytels , die zijne onaf* hangelijkheid meest ftreelde. Ik ben, enz. Weenen, den 22'» van December, 1756. Tweehonderd Vierennegentigste Brieï-. Vervolg van Oostenrijk. Elders heb ik gefproken van het verdrag van Munfter , de onlusten van Honga. rijen , de belegering van Weenen , de overwinningen van den prins Eugenius , gedenkwaerdige gebeurtenisfen der regeringe van Ferdinand , Leopold, Jozefus en Karei den Vlen, en door eene meenigte van gedenktee» kenen geheiligd. In het kunstvertrek van den heer  Tweehond. Vierennegentigste Brief. i?i heer Duval, boekbewaerder van den keizer, zag ik een halfverheven beeldwerk van metael, dat de krooning van dezen vorst, met zinnebeelden op de voornaemfte tijdperken zijnes levens, vertoont. Eene vruchtbare plant, die hare takken van de bron des Moezeis tot aen den mond van den Donau uitftrekt, verbeeldt het huis van Lottheringen , welks roemrijk lot is op den eerften troon der weereld te heerfchen. De seleerde boekbewaerder verhaelde mij , in weinige woorden, langs welke trappen dit doorluchtige huis tot dezen hoogen top van glorie en magt' geftegen is, en gaf dus een denkbeeld van de gefteldheid van Lottheringen in het midden der voorgaende eeuwe. De hertog Leopold, bezit van zijne landen nemende, was niet onkundig dat zijne voor' zaten zich in een' voordeeliger toeftand ' gezien hadden, en dewijl Frankrijk noch de ' drie Bisdommen, noch het Franche-Comte, " noch den Elfas bezat, dat Lottheringen Z onmiddeliik aen Duitschland paelde, 't geen ' dez- vorften de onderfteuning van het huis " van Oostenrijk bezorgde, en hunnen fiand des te voordeeliger maekte, omdat verfchei" den fterke plaetfen van hunne heerfchappij' " hen voor alle belediging beveiligde , zoo ' door hunne eigen wapenen , als door die „ van hunne bondgenooten. Maer Frankrijk den Elfas en de drie Bisdommen door het w „ ver-  272 De Nieuwe ReisiÖer; ;, vermaerde verdrag van Munfter, Franche„ Cornté door dat van Nymegen, en Straets„ burg door dat van Rijswijk verkregen hebj, bende, zag Lottheringen zich van toen af aen alle kanten omringd door deze ontzag- chelijke mogendheid, die hare aloude eisj, fchen op dit land niet vergeten had. „ De hertog Karei den IW.i, oudoom van „ Leopold, werkte ongelukkig mede om de„ zeiven optewekken en te doen gelden. Hij „ was een ondernemend en veranderlijk prins, vijand van de rust', en 7^0 naerijverig-over „ zijne onafhangelijkheid, als hij ontrouw aen „ zijne verbindtenisfen was. Zoo zwak als hij „ zich bevond, durfde hij zich verklaren tegen „ Frankrijk, dat hem welrasch zijne meerder„ heid deed befpeuren. Altoos de fpeelbal van ,, zijne onftandvastigheid, en zelden getrouw „ aen zijne verdragen , wettigde hij zijnen „ vijand om hem allengskens verfchillende ge,, deelten zijner landfchappen aftenemen., en zijne kasteden en fterkten te vernielen; zoo dat de hertog Leopold , wien men „ Lottheringen door het verdrag van Rijswijk wedergaf, zich zeiven niet in veiligheid „ vond in zijne hoofdftad , wier vestingen „ men verwoest had. „ Zulk eene hagchelijke omftandigheid deed „ dezen vorst befeffen, dat hij de voordeden „ van zijne opperheerfchappij' niet dan on„ volkomen zoude genieten; en hij werd 'er » nog  Tweehond. Vierennegkntigste Briee. 273 nog meer van verzekerd, toen hij, weinige ,, jaren na zijne herftelling, genoodzaekt was „ Nancy te verlaten , waerin Lodewijk de „ XlVe niet kon nalaten krijgsbenden te leg- gen. Dewijl bovendien een gedeelte van „ Bar van het parlement van Parijs afhing, „ zag Leopold zijn gezag gedurig gehinderd „ met zijne eigen onderdanen, die, door den j, weg van beroep , het middel vonden om j,. dikwerf het juk van gehoorzaemheid afte„ fchudden, en zich de lasten van den ftaet ^ te onttrekken. Eindelijk zag deze vorst , „ een der grootfte ftaetkundigen zijner eeuwe , „ dat het huis van Lottheringen, federt het |, Iaetfte verdrag van het eedgenootfchap, aen „ Frankrijk verdacht geworden was, en men „ vast voornemens was hem te vernederen, en buiten ftaet te ftellen om eenig nadeel te j, doen. Het is waer dat Leopold, om deze „ zwarigheden zelf te ontwijken, eene kleen^ dochter van Frankrijk getrouwd had; maer „ hij was niet onkundig dat de banden van het „ bloed zelden de belangen eener kroone opj, wegen; In deze overtuiging' oordeelde hij „ geen ander befluit te moeten nemen , dan „ zich volftrekt aen het huis van Oostenrijk te „ verbinden, behoudende nogthans met Frank„ rijk alle de omzjgtigheid, welke zijn toeftand „ vereischte; en hij gaf zich des te gewilliger „ daeraen over, omdat zijne neiging ten dezen „ opzigte met zijne belangen overëenkwam. XXIII Deel S >, Bé-'  $74 De Nieuwe R e ï s i g e r. Behalve de aloude verbindtenisfen , die „ tusfchen de twee huizen van Oostenrijk en „ Lottheringen beftonden, was Karei de Ve, „ zijn vader, gehuwd met de zuster van den „ keizer, wiens regering hij doorluchtig maek„ te door mecnigvuldige overwinningen op de „ Ottomanfche krijgsbenden. Leopold zelf, „ aen het hof van Weenen opgevoed, had 'er „ eene overhellende neiging voor het Germa„ nifche ligchaem aengenomen. Maer het „ geene hem nog fterker trok was de ontdek„ king van eenige historiefchrijveren, die aen „ Gcrard van Elzas, ftamvader van het huis ,, van Lottheringen, een' gemeenen oorfprong „ toewezen met Rudolf van Habsburg, hoofd „ van het huis van Oostenrijk. Karei de VI , „ die de verpligtingen van zijnen vader aen dien „ van Leopold niet vergeten had, en daerenbo„ ven dezen vorst, uit het zelfde bloed gefpro„ ten, en met wien hij opgevoed was, ten hoog„ fte beminde, gaf zijne toeftemming tot het „ huwelijk van de oudfte der aertshertoginnen, „ zijne dochters, met den oudlten zoon' van „ den hertog van Lottheringen. Deze Iaetfte „ vond, in deze verbindtenisfc, des te meer „ voordeel, omdat alle de erffelijke goederen ,, van het huis van Oostenrijk, bij gebrek van ,, mannelijke afkomelingen , overgingen aen „ de oudfte der prinfesfen, dochters van den ,, keizer, en dat zijn zoon, de eenige erfge„ name van dit doorluchtige huis trouwende, „ na  Tweehond. Vierennegentigste Brtef. 275 & na den dood van zijnen fcboonvader, met ï, grond' naer den keizerlijken troon konde i5 haken. „ De prins Klément, oudfte zoon van den „ hertog Leopold , was toen veertien jaren, j, Men moest hem nu naer Weenen zenden, „ om 'er opgevoed te worden tot den tijd van „ zijn huwelijk met de aertshertoginne Maria „ Therefia. Hij was een groot en welgemaekt „ prins, van een aenzienlijk gelaet. Hij bezat ^, wijsheid, geest, zachtmoedigheid en vrien„ delijkheid. Hij leide zich zorgvuldig toe op „ de "wetenfehappen , die zijnen rang voegde; ,, en het goed gevolg beantwoordde zijnen „ arbeid. Met één woord, hij was het voor„ naemfte voorwerp van de tcederheid en „ hoop van Leopold , en- het vermaek der „ volken, van welken hij acngebeden wierd. De Dood maeit met hare feis dezen jongen prins van den keizerlijken troon, dien zij van verre met de hand' aen zijnen broeder wees: dit is het tweede zinnebeeld van het halfverheven beeldwerk, 't welk mij de heer Duval verklaerde. „ De dag van zijn vertrek, vervolgde hij, „ was bepaeld, toen hij eensklaps werd acn„ getast van de kinderpokjes, die hem na eene „ ziekte van eenige dagen wegnam. Deze „ onverwachte flag bragt eene algemeene ver„ flagenheid irt den ftaet; en nimmer werd „ een kind meer betreurd. De prins Klément S 2 was'  f]6 De Nieuwe Reisiöee. „ was de derde zoon , dien een vroegtijdige ,, dood den hertoge van Lottheringen ontrukt „ had. Hem bleven 'er nog twee, waervan „ de oudfte, Franciskus genoemd, toen der„ tien jaren oud was. De keizer ftond toe „ dat hij de plaets van den overleden vervul„ de; en de jonge prins vertrok naer Weenen,alwaer hij met de grootfte blijken van achting' en teedcrheid ontvangen wierd. De„ wijl het hem voordeelig was het hart der Hongaren, Wier eifchen het huis van Oos„ tenrijk zoo veel verhindering veroorzaekt „ hadden, tot zich te doen overhellen, zond „men hem naer Presburg, om 'er onder hen „ opgevoed te worden, zich vroegtijdig naer „ hunne wetten en gewoonten te fchikken, „ en een' landaert, over welken hij eens „ moest regeren, fmaek in hem te doen krij» gen. „ De dood van den hertog, zijnen vader „ riep hem weder in Lottheringen , om be^ „ zitting van zijne landen te nemen; en ik had „ de eer van hem naer Vcrfaillcs te verge„ zeilen, voegde de heer Duval 'er bij, toen ,, hij hulde ging doen voor Bar en andere „ heerlijkheden, die van de kroon' afhingen, „ volgens het verdrag van Rijswijk, gelijk de „ hertog , zijn vader, dertig jaren te voren ,, gedaen had. Hij kwam te Parijs in de karos„ fen van den hertog van Orleans , zijnen „ vollen neef, die hem tot Claije te gemoet  Tweehond. Vierennegentigste Brief. 177 getogen was. Hij huisvestte in het koningk" Uik Leis, onder den naem van den graef ", vJan'Blamont, zag des anderendaegs den ' koning en de koningin, en lei drie dagen " daerna den eed af voor het hertogdom van " Bar De koning zat in een' leunigftoel en " was' „edekt; en de hertog van Lottheringen " deed bij het intreden, drie eerbewijzmgen, " toen 'hij naderde tot zijne majesteit , die " zich niét ontdekte. De hertog gaf zijn " de-m, hoed en handfchoenen aen den eer" ftcn edelman der kamer, en knielde neder '' op een kusfen , dat voor de voeten des konings lag. Zijne majesteit hield deszelfs handen tusfchen de zijne gevoegd , terwijl " de kanfelier van Frankrijk den eed-las, dien " d- herto? beloofde in acht te nemen. Lm" deliik ftond de koning op, ontdekte zich, " dekte zich acnftonds weder , en liet den " hertog van Lottheringen zich mede dekken: d« prinfen van den bloede en de kardinael " van Fleury dekken zich insgelijks een' oogen" blik daerna. De hertog vertrekt; en zijne " majesteit begeeft zich in zijn geheimvertrek. " De volgende dagen werden doorgebragt in prachtige en hoffelijke vermakelijkheden " en feesten. De vorst huisvestte, gedurende " ziin verblijf te Parijs, in het groote vertrek van het koningklijke paleis. Een tafel van " twaelf teljoren, zoo kpstbaer als keurig, " werd 's avonds en 's morgens aengerecht, S mcn had Van den. koning, die hem een rijk „ tapijt van fpooken, dat met goud bezet en „ naer de teekeningen van Rafaël uitgevoerd „ was, ten gefchenkc gaf. „ De hertog, gedurig bezig met het groote ,, ontwerp zijner grondvestiging', keert, na „ een verblijf van zes maenden, weder naer 19 Weenen in het jaer 1730, en vertrekt naer ,, Holland en Engeland, alwaer hij de harten „ derwijze tot zich wist te trekken, dat hij 'er „ in het vervolg de grootfte voordeden uit „ genoot, niet flechts door den Rerken onder. „ ftand, dien deze twee mogendheden het huis „ van Oostenrijk deden, maer zelfs door de „ onderfteuning, welke hij in eigen perfoon van haer genoot, om hem op den Germani„ fchen troon te verheffen. „ Het oorlog , dat in het jaer 1733 met „ betrekkinge tot Polen ontitond , waervan ,, de keizer den koning Stanifiaus had doen „ uitfluiten, niet voordeelig aen de Oosten- '99 rij-  Tweehond. Vierennegentigste Brief. 279 rijkers zijnde , ftemde Karei de VI*, om vrede tetejgen, toe dat de koning van£0len, fchoonvader van Lodewijk den XV-.., " zich in het bezit van Lottheringen ftelde, " dat op zijn overlijden dit hertogdom onwe" derroepelijk aen Frankrijk verbonden zoude " 7iin en dat in verwisfeling Toskane aen " den hertog Franciskus zoude toebehooren, " na den dood van den groothertog. " AU-s zich tot de bruiloften fchikkende, beeaf de prins Karei van Lottheringen zich " n4 Weenen, omdat de keizer, die eene " tweede dochter had, om de goederen van ziin huis des te beter aen zijnen tak te ver" zek-ren, zich voorftelde in het vervolg een " tweede huwelijk te doen aengaen. Dat van " den hertog werd gevierd den m« van Sprokkclmaend', in het jaer 1736; en ftraks !, daerna vond deze prins , aengemaend om zijn woord te houden, zich m de wreedfte ongerustheden. Aen de eene zijde befefte " hii wat zijn belang en roem van hem eischte; " en aen den anderen kant was hij getroffen " door het geene hij aen zijnen fchoonvader " en zijne echtgenoote verfchuldigd was. Door " zich te onderwerpen, verliet hij het erfgoed " zijner voorvaderen, 't welk zijn huis meer " dan zevenhonderd jaren bezeten had, op hoop van eene onzekere ruiling', op welke andere prinfen wettige regten meenden te " rrbben. Door het bieden van wederftand, S 4 53 le-  aSo De Nieuwe Reisiger. „ leverde hij eenen fchoonvader, wien hij „ voor de voordeeligfte verbindtenis, welke „ hij in Europa had kunnen doen , verpligt „ was, aen de voortduring van een ongeluk, „ kig oorlog. Deze overwegingen vervul„ den zijne ziel met bitterheid; maer zich aen „ de teedere en meenigvuldige aenzoeken der „ aertshertoginne overgevende, deed hij ein, delijk de volmaekte ovérdragt zijner Raten; „ en de Hemel, die eene grooter voorfpoed „ voor dezen vorst fehikte, gedoogde niet dat „ hij lang in dezen lagen ftaet bleef. De groot! „ hertog Rierf korten tijd daerna; en van toen „ af nam zijn opvolger bezit van een land, „ veel gewigtiger door zijne inkomften en „ koophandel, dan het geene hij verloren had. „ Door een vervolg van 's Hemels hooge fchik'„ kingen,'ftierf de keizer in het jaer 1740; de „ aartshertogin nam den tytel van koningin j, van .Hongarijen en Bohème aen; en de „ nieuwe groothertog , tot mederegent ver„ klaerd, en in alle de bezittingen zijne recht, „ genoote deel hebbende, vond zich van toen „ af in ftaet om naer den keizerlijken troon te '„ kunnen halten , te meer, gelijk ik gezegd 9; heb, omdat hij Engeland en de Algemeene „ Staten ten zijnen voordeele had ingenomen. „ Dit fchip, dat altoos op denzelfden vloed „ voortftrceft , zonder naer vreemde oevers ,, te wijken, is een ander zinnebeeld, dat de n §edurige opvolging der erffelijke landen van „ het  TwEffHOÏïD. VlERENNEGENTIGSTE BRIEF. l8l „ het huis van Oostenrijk in de Karolijnfchea „ ftara aentoont. Karei de VI-, zich zonder mannelijke „ kinderen ziende, voorzag de onlusten, wel. „ ke zijne opvolging niet zoude nalaten te verwekken; en om dezelven voortekomcn, " maekte hij eene fchikking, waeraen hij een . heilig karakter wilde geven, met dezelve, H onder den naem van Pragmatique - Sanctie, door alle de mogendheden van Europa te " doen bekragtigen. Deze vorst verklaert m " uitdrukkelijke en verftaenbare woorden, dat zijne landen, bij gebrek van mannelijke erf" re-namen, zullen overgaen aen de aertsher' toginnen , zijne dochters , en hare affhmmelingen van beide kunnen, behoudens de " orde °der eerstgeboorte cn de lijnregte en " onverdeelde opvolging. Uit hoofde van deze wet, heeft Maria Therefia, oud dne" entwintig jaren, Hongarijen, Bohème, Si" leüë, Oostenrijk, Zwabcn, Styrië, Karin' thië , Karniole Brisgaw , Frioul , Tirol, " Milanen en de Nederlanden geërfd. Frankrijk had, om het evenwigt van Europa te handhaven, groot belang om de " Oostenrijkfche magt te verzwakken , cn ' voornamelijk te beletten dat de keizerlijke kroon niet viel op het hoofd van hem, die " de erfgename van dit huis getrouwd had, " en bij het vaderlijke erfgoed zijner vrouwe nieuwe bezittingen van Italië voegde. Om " S S » tot  282 Dï Nieuwe Reisiges. „ tot zijn oogmerk te komen, paerde het de „ kragt zijner wapenen met de hulp der onder„ handelinge, met zulk een gelukkig gevolg, „ dat het den keurvorst van Beijeren tot kei„ zer deed verkiezen. Deze keus fcheen den „ groothertog , ten minfte voor langen tijd, „ van het voorwerp zijner eerzucht' te beroo„ ven, niet alleen omdat Karei de VIL niet „ ouder dan drieënveertig jaren was , maer „ tevens omdat het keizerrijk , zich in deszelfs „ huis bevindende, even als in dat van Oos„ tenrijk, verfcheiden eeuwen daerin gehand„ haefd konde worden; maer de Voorzienig„ heid, die over het leven der menfehen en „ den fcepter der koningen naer haer goed„ vinden befchikt , gedoogde dat de dood, „ twee jaren daerna, met de dagen van den nieuwen keizer , eene 'onrustige en onge„ lukkige regeringe eindigde. Zijn zoon, zich aen dezelfde tegenfpoeden niet bloot wil„ lende ftellen, weigerde de aenbiedingen van Frankrijk, en verkoor liever zich een'mag„ tigen keurvorst dan een' zwakken keizer te „ zien. Men wil ook dat de Paltsvorst insge„ lijks werd aengezocht, en op dezelfde wijs „ dacht. Men deed andere aenzoekingen bij „ den keurvorst van Saxe, die zich wezenlijk „ als een der dingeren naer het keizerrijk ver„ toonde ; maer niet meer in ftaet dan de „ anderen zijnde om het gewigt daervan tc „ dragen, zag hij van zijne oogmerken af; „ en  Tweehond. Vierennegentigste Brief. 2S3 cn dé groothertog zich zonder mededingeren " bevindende , gefchiedde de verkiezing ten „ zijnen voordecle te Frankfort, den t3* van Z Herfstmaend, des jaers 17 45- Alle de wegen, die dezen vorst ten topp der grootheid gebragt hebben , zijn zoo " ongemeen, dat zij, onder een eemg gezigt" nunt verzameld, aen de nakomelingschap " on-clooffelijk zullen toefchijnen. Hij was " Hechts de vierde zoon van Leopold; de drie " eerften ftierven om hem plaets te maken. " Schoon één der klcenfte prinfen van het , Christendom, trouwde hij, zelfs voor zijne ' regering, eene aartshertogin, wier verbind, " tenis de grootfte vorften zouden bekuipt " hebben, die hem de talrijkfte heerfchappijen ■ tcn huwelijk' bragt, cn zich eene der vol" macktftc. prinfesfen van Europa bevindt. " „ Gedwongen zijne landen te verlaten, om , een ampteloos man te worden , verkrijgt Franciskus van Lottheringen ftraks eene " rijker en gewigtigcr opperheerfchappij: ycr„ volgens bétaelt de keizer, zijn fchoonvader, ' in een' nog weinig gevorderden ouderdom, " den tol aen de natuur, en draegt hem, door ziinen dood, alle zijne bezittingen over. " Ontmoet hij hinderpalen, die hem beletten " na denzelven onmiddelijk op den troon te '', ftijgeö, dc opvolgende keizer fterft, na eene regering van twee jaren, m de kragt Z zijns lcv.ns ; en de hertog Franciskus bc" J „ vindt  2-H De Nieuwe Rkistcer. „ vindt zich, door eene zonderlinge gebeur„ tenis, de eenigfle dinger naer het keizerrijk, „ en alleen in ftaet om 'er de waerdigheid van „ optehouden, zonder dat Frankrijk, wiens „ magt zoo ontzagchelijk is, en 't welk, met M Spanje verëenigd , alle de poogingen van „ zijn vermogen en ftaetkunde had aengewend „ om zich tegen zijne verheffing te Itellen, „ eenigen vorst had kunnen overhalen om „ hem den keizerlijken fcepter te betwisten. „ Zes hoofden moesten 'er vallen, om zijne „ welvaert tot den hoogften top te doen „ ftijgcn; namelijk, die der drie oudfte broe„ deren, van den groothertog van Toskane, „ der kcizeren Karei den Vïen en Karei „ den VII i. Duerenboven wordt hij ver„ kozen in denzeifden tijd dat de koningin, „ zijne echtgenoote , in Italië mishandeld „ wordt, en in het midden der overwinnin„ gen van Lodewijk den XVen ; in den tijd „ dat de koning van Pruisfen drie veldflagen „ van haer wint. Hij wordt verkoren, fchoon „ hij geen Duitfcher van geboorte noch van „ oorfprong is, zijnde een leenman van Frank„ rijk, en hebbende geknield gelegen aen de „ voeten van een' vorst,, dien hij eens in „ waerdigheid zoude overtreffen. Zijn geluk „ is des te grooter, omdat hij reeds verfchei„ den zoons heeft , gefchikt om den luister „ van zijn huis ftaende te houden, en deszelfs „ geluk en roem te vereeuwigen. „ De-  TwEEHÖND. VlERENNEGENTIGSTE BRIEF. 285 Deze vorstis van eene middelmatige geftalte. mn gang is eenvouwig, en heeft mets bm" tenineens; maer tevens is hij zeer fraeg " S voorhoofd is groot en verheven; " heeft een zachtmoedig gezigt, de oogen " blaeuw en wetbefneden, het gelaet tevens gelukkig en geestig, den neus evenredig de kleuren fchoon, den mond rood en welgemaakt, en fraeije tanden Wat zijne gefteldheid aengaet, men vindt hem deftig zonder gemaektheid, koel zonder hoogmoed, omzigtig zonder dwang, deugdzaam, voorzigtig, fober, ftaetkundiger dan knjgszuchtig vol van opregtheid en godsdienst. Zijne " gematigdheid is onveranderlijk, zijne door'dringendheid verwonderlijk, en zijn geheim orifchendbaer. Hij heeft een goede zoon " geweest; hij is een goede echtgenoot en TO-de vader, > Hij leeft zonder gunftelmgen, " en" geeft zijn vertrouwen niet dan met i omzigtigheid. Hij heeft veel orde in zijn zaken en geneigdheid tot fpaerzaemheid, maer hij is groot in de gelegenheden, die luister en heerlijkheid veredchen. " Bij dez^ afbeelding van den keizer voegde de beroemde boekbewaerder den lof van Maria Therefia, deszelfs doorluchtige echtgenoote, en gedacht in weinige woorden de voornaemfte gebeurtertisfen harer regeringe. , Onderwezen door de deugdzame keizerin, « Elizabeth van Brunswijk, hare moeder, had de  236 De Nieuwe Reis ic2ri • „ de jonge Maria Therefia, van hare teederfte „ jaren af, de grootfte hoop doen opvaren „ Voorzigtig en vriendelfk, vertoonde hare „ kmdschheid zelf in haer hoedanigheden, „ die hare kunne te boven gingen. Een juiste ,, en doordringende geest, een aendoenlijk en „ edelmoedig hart, eene ftandvastige en kloek„ moedige ziel, edele en innemende manieren #, de bekoorlijkheden der fchoonheid, en nog „ meer de opgang eener geaertheid om te „ heerfchen, waren de gelukkige gaven, die „ hare jeugd deden aenbidden. Men bemerkte „ in haer een' zwier van zedigheid, zachtheid „ cn majesteit, die zoo veel vertrouwen als „ eerbied inboezemde. Het was voor haer ,, een geluk eenige gunRen toeteftaen. Edel„ moedig en prachtig, was alles, wat zij deed, „ vol van den luister harer waerdigheid en „ van de deugdzaemheid harer ziele. „ Na den dood van haren vader, Relde „ deze vörftin zich in de bezitting harer „ Raten , en deed in deze plegtigheid allen „ den tocRcl der opperRe majesteit fchitteren.„ Onder een kostbaer verhemelte geplaetst „ met de aertshertog!ijke muts op het hoofd * „ ontving zij de hulde van de afgevaerdigde „ der Staten van Opper- cn Neder-Oostenrijk. „ De eerRe daed van haer gezag was eene „ getuigenis van liefde , welke zij aen haer' „ gemael gaf, door hem tot mederegent aen„ teRellen , mits dat hij daeruit geene gele- * gen-  TwÈEHOND. VlERËNNEGENTlGSTE BrII*. iSf „ genheid zoude nemen,.om den voorrang te vorderen, noch immer iets tegen de erfge" namen van het huis van Oostenrijk te on- .., dcrncmcn. . AUe de dagen van deze nieuwe regering 'zijn' creteekend met daden van gunst' en ', weldaden. Hare hand verbrijzelt de kluis' ters , waermede Karei de Vïe de Wallis, " Seckendorffs en Neupergs overladen heeft; en de amptenaers, welken zij acn het hoofd ' harer raedsvergaderingen , krijgsbenden en huisgezin geplaetst heeft, de Komgfegs, Dauns en Starembergs, bewijzen tevens de " doordringendheid van haren geest, en hare ' bekwaemheid in de kunst' om menlchen te l beoordeelen, en hen hunne befcheiden plaets „ te geven. Verfcheiden vorften van Europa doen haer „'hunne betuigingen tegen hare bezitneming ' der erffélijke landen aankondigen. Zij ant' woordt dat zij tot den laetften zucht zal verdeedigen de vaderlijke erffenis, welke zij " bezit door hare geboorte en de plechtigfte " wetten , bekragtigd zelfs door hen , die dezelven willen overtreden. Het antwoord, " 't welk zij gaf aen den koning van Pruisfen, " die feaer Silefië afeischte , is vol van wijs" heid, van geest, en van de edele ftandyas]] tigheid, die het kenmerk van groote zielen ,yis. Mijne landen, zeide zij, genoten een' '' volkomen vrede, toen gij met de wapenen „ in  288 Dé Nieuwe Reisichr. „ in de hand in dit landfchap toog. Indien* „ dit, gelijk gij te kennen geeft, het middel is,: „ 't welk gij bekwaem acht om de Pragmatique„ Sanctie te bekragtigén en Verzekeren , heb ,, ik moeite om te befeffen welk het middel' „ zoude zijn om dezelve te vernietigen. Ik „ ben verre vervreemd van mijne regering „ door het afftaen van mijne heerlijkheden te „ beginnen 5 en ik ftem des te minder toe om „ u Silefië afteftaen ,- omdat de eerfte voor„ waerdc tot eene verzoening is, dat gij het „ zelve moet beginnen te ontruimen.' „ De koning van Pruisfen , ziende dat hij „ niets dan door het geweld van den ftrijd ,, zoude halen, keerde weder naer Berlijn, en „ maekte tocbereidfels tot een' nieuwen veld„ togt. Ondertusfchen deed de koningin van ,, Hongarijen hare klagt aen den rijksdag, over „ den inbreuk van den Pruisfifehen vorst op p de bekragtiging der Pragmatique-Sanctie van „ Karei den VI-". Frederik antwoordde daer,., oo door een gefchrift, waerin hij den in„ val in Silefië verdeedigde, bijbrengende dat „ hij alleen weder in de erffenis zijner voqr„ vaderen trok. , Eindelijk , na verfcheiden „ wederzijdfche gefchriften , werd men van „ beide kanten handgemeen; en gij wget naer ,, wat zijde het voordeel overhelde. „ In het midden van deze tegenfpoeden, ,, gevoelde Maria Thcrefia de hevigfte bliid„ fchap voor eene moeder en voor de erfge- „ na.  Tweehond. Vierennegentigste Brief. i8p „ name van het huis van Oostenrijk, namelijk, van een' aertshertog , toen hare vertroos, ting, en die eens het geluk van Duitschland " zoude uitmaken, ter weereld te brengen. In „ deze ömftandigheid gefchiedde te Presburg, „ met de grootfte betooning' van ijver wegens „ hare onderdanen , de plegtigheid van hare • krooning'. Verheven boven de eere, welke men haren rang bewees, genoot zij bovendien de opperheerfchappij van Hongarijen, '„ reeds met die van Oostenrijk vereenigd. In„ dien zij aen den eenen kant alle de onheilen " van het oorlog beproeft, wordt haer dit ge'„ noeg vergoed door het vergenoegen, 't welk „ zij in den boezem van haer huisgezin vindt. • Wij hebben haer zelf, in het midden van hare doorluchtige kinderen, voor derzelver j, opvoeding zien zorgen, om de deugden, die haer zoo dierbaer aen hare volken maken, " in hunne harten te doen ontfpruiten, en hun " de voorname lesfen te geven, die eens hef gpluk der weereld moeten bezorgen. Welke " teedere bewegingen van blijdfchap gevoelden i wij niet, ziende met welke menschlievend- heid alle hare dagen gebruikt werden, om ' hare onderdanen te verligten, en de fmerten ', der ongelukkigen te verminderen! Niets ont„ fnapte aen haer doordringend gezigt: dit was hare aengenaëmfte bezigheid , vooral wan' neer dagen van vrede en roem de onlusten van hare regering' kwamen vervangen. XXÜL Deel. ' T h De-  ago De Nieuwe Reisige*. „ Deze vorftin begaf zich naer Frankfort, „ cm de krooning van haren gemael bijte„ wonen. Zij zag van het uitftek van een venfter de plegtigheid der inkomfte, en deed j, het eerfte gejuich van lang leve de keizer „ hooren , waerop al het volk antwoordde, „ met uitroepingen van vreugde en verrukkin„ gen van blijdfehap. Deze groote dag, die „ voor haer de vergelding van zoo veel on- gerustheid en arbeid* was, werd als de fchoonfte van haer leven befchouwd. Ver„ volgens bezag zij haer leger , in flagorde „ gefchaerd bij Hidelberg; en de keizer, haer .echtgenoot, ontving haer, met den degen in „ de hand', aen het hoofd van zestig duizend „ mannen. Zij trok door de rijen , groette „ elk gunftig, hield het middagmael onder „ eene tent , en deed , opdat ijder in hare „ vreugde deel name , geld aen de foldaten „ uitdeelen. Doch het was het lot dezer ,, vorftinne , dat de gelukkige gebeurtenisfen harer regeringe gedurig door tegenfpoeden „ werden opgewogen , en zij verloor Silefië ,, en Vlaenderen, terwijl zij haren echtgenoot „ op den troon van haren vader deed ftijgen. „ Maria Therefia zag van dïgtbij de afgrijfelijk„ heden van het oorlog, de hutten verlaten, „ de dorpen verwoest , de koophandel afge„ broken, de naerftigheid verbannen, en de „ wegen bedekt - met ongelukkigcn , die de verdrukking ontvlugten, en een vaderland „ zoe-  Tweehond. Vierénnegentigste Brtef. 291 „ zoeken om hen te voeden. Zij hoort het „ gefchrei der elende, dat zich uit het midden 11 der velden verheft, en zoo zelden in het „ verblijf komt, waeruit de rampfpoeden , die „ hen bedroeven , voortfpruiten. Wat zal , deze groote koningin doen in deze verwoes' tende tijdgewrichten ? Door den raed van ", haren echtgenoot, zal zij toeviugt tot de „ onderhandeling nemen. Welrasch zal men „ zien dat edelmoedige bondgenooten haren „ twist omhelzen , zich wapenen , hunne „ kragten verëenigen , vechten en overwin„ nen, om haer te wreken; en deze roemrijke voordeden, vruchten van de wijsheid des 11 gemaels van Maria Therefia , zuilen , om " dus te fpreken, niet dan de proef van zijne " ftaetkunde zijn: zie hier derzelver voortgang of veeleer meesterftuk. Zijne bondgenoo',' ten omzigtig weten te behandelen, en hen \\ in eene tot hiertoe ongelukkige en bijna wan" hopige zaek' deel te doen nemen, was reeds ", de uitwerking van eene ongemeene voor" zichtigheid ; maer zijne grootfte vijanden, , in het midden van hunne overwinningen, te ontwapenen, en krijgsmagten, alleenlijk l, gefchikt om dezelve te vernielen, te doen " keeren tegen de geenen, die hem nog over„ bleven, is een dier trekken van diepe ftaet" kunde , waervan de historie weinig voor„ beelden oplevert; en dit is het geene Fran„ cisküs, de geheime raed van Therefia, haer T z „ in-  *oa De Nieuwe Reisiger. „ inblies te ondernemen, 't geen zij ondernam „ en uitvoerde. „ De vrede geeft eindelijk de rust aen „ Europa; en zoo dra de keizerin geene vijan„ den meer te beftrijden heeft, ziet zij niets „ meer dan onderdanen, om hen gelukkig te „ maken. De fchattingen worden verminderd^ „ en men gebruikt de verftandigfte middelen, „ om ze op de minst hatelijkfte wijzen voor „ de onderdanen te ontvangen. De krijgs,, bevelhebbers, die door hunne dienften den „ voorfpoed harer wapenen bevorderd hebben, „ vinden genoegzame belooningen van hunne „ getrouwheid en ijver in de onderfcheidingen „ en weldaden , waermede zij hen vereert. „ Zij vergunt eene algemeene vergiffenis aen „ de overloopers , op voorwaerde dat zij, „ binnen zekeren tijd, zich begeven tot het „ bebouwen der landerijen, die den onderftand „ van hunne handen eifchen, of de wapenen „ opvatten ten dienfte van hunne oppervor„ ftinne. Zij vernietigt de ftraf des doods, ,, tegen hen vastgefteld, en vergenoegt zich ,, met hun tot de openbare en nuttige werken ,, te veroordeelen. Zij verbiedt aen de geregts„ hoven de langdurigheid der regtsgedingen, „ bepaelt wanneer zij moeten afgedaen wor„ den , bevordert den koophandel, verbant „ de buitenlandfche linten en gouden en zil„ veren ftoffen, moedigt de aenkweekers van „ het vlas en den hennip aen, vermeerdert de ,, hand-  Tweehond. Vierennegentigste Brief. 295 „ handwerken der linnens , en Relt de vol„ maektfte eenparigheid in alle de deelen der „ regeringe. Met eene bekwaemheid boven [] hare jaren, met eene kloekmoedigheid boven „ hare kunne, zoo werkzaem als voorzigtig, „ zoo ftandvastig in het ongeluk, als verlicht „ om hulpmiddelen te vinden, de bekoorfter ,, der harten door hare goedheid, de onder„ fteuning van den Staet door haer vernuft, „ ziet men deze vorftin, aen het hoofd van „ haren Raed, zelfs de inzigten harer ftaets„ dienaren geleiden, tevens op de bijzondere „ belangen en het beftuur der algemeene zaken „ achtgeven , in de krijgsverrichtingen voor., zitten , de monftering over hare oorlogs„ benden doen, de krijgstucht in hare legeren onderhouden, en hare landfchappen bezoe'„ ken, om 'er belooningen en gunften uittedeelen. Nimmer weigert zij gehoor; nimmer " gaet men 'er misnoegd uit. In een luisterrijk " hof maekt zij geen gebruik van grootheid, ' dan om waerde aen de vriendelijkheid te * geven ; zij oeffent haer gezag niet aen de • grooten , dan om hulp en gunst aen de , kleenen te bewijzen; zij bezit geene fchatten, dan om ze op de openbare en verborgen " behoeften uitteftorten; en eindelijk acht zij " zich niet gelukkig, dan voor zoo veel zij " het geluk der weereld bevordert. Dochter, " echtgenoot en moeder van Cefars , en bef waerd in de moeijelijke omftandighedcn, waerT 3 » hi  494 De Nieuwe Reisiger. „ in haer huis zich gevonden heeft, geeft zij „ tegenwoordig aen Duitschland het voorbeeld „ van de roemrijkfte regering1, welke het „ federt Karei den Ven gezien heeft. De heer Duval , altoos zijn halfverheven beeldwerk verklarende, begeerde zelfs in eenige bijzonderheden te treden, ter gelegenheid van de verkiezinge en de krooninge van den keizer. ,, Deze vorst, vervolgde hij, is het hoofd ,, van het keizerrijk; deze waerdigheid is erf,, felijk geweest , federt Karei den Grooten „ tot de regering van Karei den Dikken, die „ door de Staten werd afgezet. Zij benoemden „ in zijne plaets Arnoud , natuurlijken zoon „ van Karloman, koning van Beijeren. Het „ keizerrijk werd toen verkiesbaer, niettegen,, ftaende de be\vegingen van Henrik den VI-", „ uit het huis van Zwaben, om het tot zijne ,, maegfchap te bepalen. De inzigten, welken „ men fomtijds voor de bloedverwanten van ,, den overleden vorst gehad heeft, was alleen „ de uitwerking van eene gedienftigheid, welke „ de vorften altoos onder den vorm van ver,, kiezinge bedekt hebben. ,, Het regt van den keizer te verkiezen is „ veel veranderd : in den beginne behoorde „ het aen de kerkelijke en weereldlijke prinfen, ,, aen de graven, edelen , overheden der fteden ,, en aen het volk zelf, zoodanig nogthans ,, dat de groote amptenaers van het keizerlijke „ hof uitgeftrekte voorregten genoten , als „ een  Tweehond. Vierennegentigste Brief. 295 „ een natuurlijk gevolg van hunne verrichtin, gen. Gedurende de onlusten, die, onder ' Henrik den IV*>* Duitschland beroerden, , matigde zich de prinfen allengskens meer regt aen; en federt Konradus den 111-'" " werd 'er in de gefchriften der verkiezm' ge geen gewag meer van de ftemmcn des Z volks gemaekt. In, het vervolg namen de ' aertsamptenaers, magtig door hunne bcdieningen, dit vermogen met uitflintmge van ' andere prinfen; maer de keurvorften, om , hun uitfluitend regt te verzekeren, ucden plegtige betuigingen tegen dezen eisch ; een regt 't welk Lodewijk van Beijeren aoor " eene bijzondere keur bevestigde, en waer11 aen Karei de IV-', door de gouden bulle, „ het zegel hing. Sedert dien tijd verkiezen de keurvorften den keizer, zonder eenige onrust, uit kragt " van het vermogen , dat aen hun kcurvor" ftendom verknocht is; en het ftaet aen den " keurvorst van Ments alleen hen te beroe" nen, binnen het beloop van eene maend, " te rekenen van den dag, waerop de dood " van den keizer hem bekend gemaekt is. De "' keurvorften zün verpligt in den tijd van drie maenden te vergaderen, ten zij ze met " eikanderen overéénkomen denzelven te ver" korten of te verlengen. Indien iemand van " hun daervan uitgefloten wierd, of men hem met voordacht vergeten had , zoude znne T 4 » at"  «9$ De Nieuwe Reisiger. „ afwezendheid de verkiezing van geene waer„ de maken, ten zij zijne uitfluiting, op juiste „ oogmerken gegrond, door de andere keur„ vorften wierd goedgekeurd. De plaets der „ verkiezinge was eertijds willekeurig ; maer „ Karei de IVe bepaelde ze te Frankfort, „ zoodanig nogthans dat men , in geval van ,, verhindering', eene andere ftad konde ver„ kiezen , zonder aen de regten der eerfte „ eenig nadeel te doen. „ Eer de keurvorften zich naer Frankfort ,, begeven, bereidt de marfchalk van het rijk, ,, met de magiftraet der ftad, alle de wonin„ gen, en beraemt den prijs der eetwaren. De „ keurvorften mogen zelfs in perfoon verfchij. „ nen, of afgezanten zenden, voorzien met ,, eene volledige magt , welke zij den aerts„ bisfchop van Ments aenbieden. De gouden „ bulle vergunt hun flechts aldaer aentekomen ,, met een gevolg van twee honderd mannen, „ waervan vijftig alleen gewapend mogen zijn; „ maer de pracht, die in het hof der keur„ vorften ingefiopen is, heeft dit verbod doen ,, vergeten. „ Voor de verkiezing , beloven de magi„ ftraet, de burgerij en de bezetting der ftad „ met eede dezelve niet te zullen verontrus,, ten. Vervolgens beraedflagen de keurvorften, en ftellen de punten van het verdrag vast. Alle de vreemdelingen, wie zij ook „ zijn mogen , prinfen , afgezanten en ander „ ren,  Tweehond. Vierennegentigste Brief. 297 „ ren, die niet van het gevolg der keurvor„ ften zijn, krijgen bevel om de ftad te ver„ laten , om alle vermoeden van heimelijke „ verftandhouding', omkooping'of dwang weg„ tenemen; maer de groote geftrengheid, om „ deze wet te doen uitvoeren, heeft fomtijds " reden van twist gegeven, voornamelijk met „ de prinfen van het keizerrijk, die zich ver„ bonden hebben zich van deze wet te ont„ ilaen. Daerenboven , dewijl men tegen„ woordig gemeenlijk te voren weet wie ver„ koren zal worden, volgt men dit punt der „ gouden bulle zoo geftreng niet ; en men „ noodzaekt alleen de vreemdelingen om des daegs voor de verkiezing te vertrekken. " „ Den dag , op welken dezelve moet ge„ fchieden, ftiigen de keurvorften, of in hun afwezen hunne gezanten, in plegtgewaden, hebbende aen hunne zijden de erfmarfchal" ken, die den keurvorftelijken degen dragen, " allen te paerd, begeven zich naer de kerk, , waerin zij de mis hooren, doen den eed om ," hunne ftem zonder eenzijdigheid of eigen , belang te geven, en treden in de vergaderplaets, om tot de verkiezing voorttegaen. , De aertsbisfehop van Ments vergadert de " ftemmen, volgens de orde der keurvorften, " en geeft de zijne, die door den keurvorst " van Saxe ontvangen wordt. Zij kunnen 11 hunne ftem aen zich zeiven geven , en de beflisfing gefchiedt door de meerderheid. T 5 » De  298 De Nieuwe Reisiger. „ De vorst, op wien de keus gevallen is, of „ zijn afgezant, doet den gewoonlijken eed, „ teekent het verdrag, keert weder naer de „ kerk, wordt aen het volk vertoont en tot „ keizer uitgeroepen. ,, Men heeft verfcheidenmael geyraegd, wel-, „ ke de vereischte hoedanigheden waren, om „ verkozen te worden ? De gouden bulle ver„ klaert zich noch over den graed van adell, dom, noch over de jaren, noch zelf over ,, de kunne van den troonverzoeker; zij ver,, eischt alleen dat hij goed, opregt en nuttig „ zij. Men gelooft echter dat hij ten minfte „ onmiddelijke graef van het heilige rijk moet „ zijn. Men vindt geen voorbeeld in de ge,, fchiedenis van Duitschland, dat eene vrouw „ tot deze waerdigheid gekomen is; maer men „ kent geene wet, die 'er zich tegen ftelt. „ De Protestanten kunnen 'er naer ftaen, „ vooral federt het verdrag van Westfalen, „ dat hun alle de regten, welken de Katho„ lyken genieten, vergunt. Het is zelfs niet „ noodzakelijk een Duitfcher te zijn; doch de „ vaderlandsgezindheid zal altoos een groote „ hinderpael voor de verkiezing van een' „ vreemdeling zijn. Hoe het zij, de keus is ,, overgelaten aen de voorzigtigheid der kcur„ vorften , die, om zich een hoofd te ver„ kiezen, zelden verzuimen de regels van eene ,, gezonde ftaetkunde te volgen. Wat de jaren „ betreft, men heeft zelfs minderjarigen op „ den  Tweehond. Vierennegentigste Brief. 299 „ den keizerlijken troon verheven gezien; „ maer men deed den keizer Jozefus den 1$ „ beloven zich niet met de regering te zullen „ bemoeijen, ten nadeele van de ftedehouders „ des keizerrijks , voor den ouderdom van „ agttien jaren. „ De aloude Germanen waren onkundig van „ de plegtigheid der krooninge, en vergenoegJ den zich met hunne koningen uitteroepen, het zij door hen aen het volk op eenen beu„ kelaer te vertoonen, het zij door hen eene „ fpiets aentebicden. Karei de Groote liet „ zich zalven en kroonen, op het voorbeeld „ der Griekfche keizeren. Eenigen zijner opvolgeren kroonden zich zeiven; vcrvol" gens werd deze bediening overgegeven aen „ twee of drie bisfehoppen; en tegenwoordig zijn het de kerkelijke keurvorften , die ze , te gelijk oeffenen. Eertijds behoorde zij !-, aen den aertsbisfehop van Keulen alleen, " niet als hoofd van het bisdom , maer als " acrtskapelaen der huiskapél van Karei den " Grooten. Dit regt werd hem toegeftaen " door de gouden bulle , voor en na welke 11 hij ze altoos geöeffend heeft, behalve in ge" vallen van eene wettige verhindering'. De ' keurvorst van Ments heeft ze hem betwist, " bij de krooning van Ferdinand den IVen, en " ziine zaek gewonnen door de gunst van dezen vorst, niettegenftaende de betuigin' -ren van den keurvorst van Keulen. Deze „ twist,  3o° De Nieuwe Riisicir. » twist, die ten dien tijde een hevig oorlog „ tusfchen de fchrijvers veroorzaekte , werd „ bevredigd door een verdrag , waerbij men „ bepaelde dat hij, in wiens bisdom de kroo. 93 nmg plaets had, den keizer zoude wijden, 33 en dat, buiten de twee bisdommen, de s, zalving beurtelings door de twee aertsbis„ fchoppen zoude gefchieden. „ Op den bepaelden dag dragen de weereld„ lijke keurvorften, en in hun afwezen hunne „ afgezanten , de keizerlijke verfierfels, en „ vergezellen den keizer tot aen de poort der „ kerke, alwaer de drie aertsbisfchoppen hem „ komen ontvangen. Gedurende de mis, doet „ deze vorst den gewonen eed der gekroonde „ hoofden, en wordt zevenmael door den „ offerpriester gezalfd ; en na zich met de ,, fieraedjen zijner nieuwe waerdigheid bekleed „ te hebben , vernieuwt hij zijne beloften, „ maekt ridders, en laet zich als kanunnik van ,, Aken aennemen. „ Na de plegtigheid , keert deze vorst, „ onder een verhemelte , vergezeld van de „keurvorften, te voet naer het ftadhuis, „ alwaer hem een prachtig gastmael verwacht. „ Alle zijne lijfwachten fluiten den togt te „ paerd, en ftrooijen aen alle kanten gouden „ en zilveren gedenkpenningen, op wier eene „ zijde men den naem van den nieuwgekroon„ den vorst, en op de andere den dag der kroo„ ninge leest. Deze vorst eet alleen, en wordt „ be-  TWEEHOND. VlERENNEGENTISSÏE BrÏEF. 301 „ bediend door de aertsamptenaers des keizer„ rijks of hunne ftedehouders. De markgraef " van Brandenburg, in de hoedanigheid van „ aertskamerling, komt uit het paleis, klimt „ te paerd , en begeeft zich op het plein, J alwaer hij van eene tafel , -die men daer „ opgericht heeft, een bekken en een' tafeldoek neemt, en het den keizer aenbiedt om „ zich te wasfchen. Het bekken, de tafeldoek „ en het paerd behooren aen den graef van " Hohenzoller , als erfftedehouder van den „ keurvorst van Brandenburg. De keurvorst 11 van Saxe , op een heerlijk paerd gezeten, „ drijft het naer een' hoop havers , bij het , paleis opgericht, en vult daermede eene zilveren maet: de maet en het paerd komen ' den ondermarfchalk graef van Papenheim *, toe; en de haver wordt aen het volk overgelaten. De hertog van Beijeren ftreeft met ■, losfen toom naer de keuken, neemt 'er den „ eerften fchotel, die opgedischt moet worden, en brengt denzelven naer het paleis. ' De keurvorst van Saxe ontvangt hem, bij het [\ afklimmen van het paerd, en treedt voor „ hem, met een' zwarten ftok in de hand'. De „ fchotel en het paerd zijn voor den graef van Waldburg. De zegening der tafel' sjefchiedt door de kerkelijke keurvorften. Die van „ Ments brengt den keizer de inzetting en de „ zegels van het keizerrijk. De vorst neemt t\ de zegels, hangt ze aen den hals van den „ aerts-  §öé De Nieuwe Reisiger; ,, aertsbisfchop, verzekert de aertskanfeliers., „ de keurvorften. en andere orden van den' „ Staet van zijne genegenheid, en zweert te „ beletten dat 'er eenige aenflag op hunne „ regten gedacn worde , en ze zelfs met al ,, zijn vermogen uittebreiden. „ De groote amptenaers , na zich van de „ verfchillende pligten hunner bedieningen ge„ kweten te hebben, plaetfen zich aen tafels, „ ter regter en flinker zijde van die des kei,, zers, en meer verheven dan alle anderen. „ Ijder van hun heeft de zijne ; en zij zijn „ allen prachtig opgedischt. In dezelfde zael „ zijn nog andere lange tafels geplaetst, die ,, bezet zijn met kerkvoogden en andere prin„ fen van het keizerrijk. In het vertrek ter „ zijde zijn die der afgevaerdigden van Keulen, ,, Aken, Frankfort, enz. Voor het paleis is „ een arend met twee hoofden , die. door zijn' „ dubbelen bek, gedurende den maeltijd, twee „ beken wijns uitftort. Volgens eene aloude „ gewoonte , braedt men een' geheelen os, „ vervuld met verfchillende dieren, die weder „ anderen in hunnen buik hebben. Een ge„ deelte van dit ftuk wordt op de tafel van „ den keizer voorgediend ; het overige laet „ men aen het volk. Na het opnemen van „ de tafel, doet de aertsbisfchop van Trier de „ dankzegging, waerna de vorst met alle de „ teekenen zijner waerdigheid bekleed , en ,~, voorgegaen van de keurvorften, prinfen, „ her-  Tweehond. Vierennéöentïgste Brief. 303 „ hertogen, graven, baronnen en hunne deur„ waerders , in zijne woning geleid wordt. „ Des anderdaegs leggen de keizer en de keur„ vorften wederzijdfche bezoeken af". Ik ben, enz. Weenen, den 24.'" van December, 1756. Tweehonderd Vijfennegentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. ry elden zag ik den geleerden boekbewaer£_J der van den keizer, zonder nieuwe kundigheden wegens de voorwerpen, die de ftof van ons onderhoud uitraaekten, te verkrijgen. De heer Duval had , ter onderrichtinge van de jonge aertshertogen , eene verhandeling over de aerdrijks- historie- ftaet- cn letterkunde opgefteld, waervan hij mij eenige ftukken mededeelde ; en dewijl ik u thans niets gewigtigers te zeggen heb, zullen zij, indien gij het mij vergunt, het onderwerp van eenigen mijner brieven zijn. „ Duitschland is een der grootfte landen „ van Europa. Liggende in het midden van „ dit gedeelte der weereld , is het in het „ oosten door Hongarijen en Polen, in het ,, wes-  304 De Nieuwe Rêisiger. ,, westen door Frankrijk en de Nederlanden j „ in het noorden door de Baltifche en Noord„ zee, en in hét zuiden doör Italië en Zwit„ ferland bepaeld. Dit rijk heeft, ten allen „ tijde , dezelfde uitgeftrektheid of grenzen niet gehad. Zijne lengte, van het oosten „ tot het westen, is omtrent twee honderd „ mijlen, en twee honderd dertig van het „ noorden naer het zuiden. De Grieken en ,i Romeinen gaven het dert naem van Germa„ nië; deDuitfchers noemden hetTeutschland, „ de Franfchen Allemagne; maer in den ftijl „ van het hof en de regtbank noemt men het „ het Heilige Roomfche Rijk des Duitfchen „ Landaerts; heilig, omdat de keizer zich be,, fchouwt als de verdeediger van het Chris,, tenrijk ; Roomsch , omdat hij de geboren „ befchermer van den Heiligen Stoel is. Eeni,, ge lieden geven dezen vorst den tytel van ,, Opvolger der Cefars; maer ik geloof dat zij ,, zich bedriegen ; hij is alleen de Opvolger „ der koningen van Germanië , die zich den „ tytel van Roomsch - keizer hebben toege„ eigend, ongetwijfFeld omdat zij te Rome de „ keizerlijke kroon ontvingen. Franciskus „ de Ie , door de goddelijke genade verkoren v keizer der Romeinen, altijd Vermeerderaer „ des rijks , Koning van Germanië , zijn de „ namen en hoedanigheden, welken het tegenwoordige hoofd van het keizerrijk , benevens de lijst zijner varkregen of erffelijke „ lan.  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 305 „ landen, in de openbaregefchriftenaenneemt. Men geeft hem ook de tytels van Doorluch„ tige, Zeer-Magtige, Zeer-Onverwinlijke, „ Zeer-Genadige Keizer en Heer. Ik fpreek „ niet van die zijner Majesteit, die hem met „ alle de gekroonde hoofden gemeen is. Zijne „ wapens zijn een zwarte arend met twee „ hoofden, beladen met de keizerlijke kroon', „ en met uitgefpreide vleugelen op een gouden „ veld. Indien deze vorst den eerften rang „ onder de prinfen van Europa behouden ,, heeft, indien zijne afgezanten de voorzit„ ting boven die der andere mogendheden „ hebben, het is alleen omdat zij in het begin „ te zwak waren om het hem te betwisten. „ Deze voorrang is dan minder de vrucht van „ een voorregt, dat aen zijne waerdigheid „ verknocht is , dan de uitwerking van de „ toeftemminge der andere vorften ; het is „ minder een regt dan een verdrag. „ In de inzettingen van het Germanifche „ regt. wordt de keizer verklaerd zijne magt „ alleen van God te hebben; dus is 'er niets „ dan God en de dood , die hem dezelven „ kunnen ontrukken. De keurvorften willen dat hij vervallen is van de kroon', indien •„ hij zijnen eed breekt; doch de wetten geven „ geen gezag aen deze afzetting , maer ver„ nietigen alleen het geene tegen zijne ver„ bindtenisfen is , en vergunnen den Staten „ geweld te gebruikan, om hem te dwingen XXIII. Deel. V de-  3o6 De Nieuwe Reisïger. „ dezelven in agt te nemen. Men is, in het ,, algemeen, zeer verdeeld over de uitgeftrekt„ heid van zijn vermogen: fommigen gelooven „ dat hij alles vermag 't geen de wetten van „ het keizerrijk hem niet verbieden; de ande„ ren dat hij niets kan doen dan het geene hem „ dezelfde wetten toelaten. Bij voorbeeld, ,, indien hij een' prins of eenigen anderert „ Staet, die nieuwelijks gemaekt is, tot de „ zittingen van den rijksdag wil toelaten, heeft „ hij de toeflemming der keurvorften en der „ vergadering', waerin deze Staet moet ont„ vangen worden , volflrekt noodig. Deze „ toeftemming is insgelijks noodzakelijk om „ de ledigftaende prinsdommen optedragen, „ nieuwe keurvorften te verkiezen , eenig „ land van het keizerrijk te vervreemden of „ verpanden , fchattingen te ligten, plaetfen „ te verfterken, enz. „ Zijne inkomften beftaen in fommigen be„ lastingen op de Joden, in geringe fehattin„ gen, die hem de keizerlijke fteden jaerlijksch „ betalen, in verfchillende gelden voor de ver„ richtingen van den keizerlijken rijkshofraed, „ in eenige vrijwillige gefchenken, welken hij „ van verfcheiden Staten ontvangt, in eene „ foort van vrijegift, welke hem de onmidde-' „ lijke adeldom van tijd' tot tijd doet, en in „ de regten der kanfelarij' en leenhuldiging'. ,, Het geene men de Roomfche Maenden noemt „ is een andere onderftand, die in het begin „ wierd  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 307 „ wierd ingefteld , om de kosten der reize, ,, welke de keizers naer Rome deden, wanneer „ zij 'er zich lieten kroonen, goed te makenl „ Het was buiten twijffel eertijds veel aenmer„ keiijker, toen het geld, zeldzamer zijnde, „ meer waerde had. Ook heeft men het zeer „ vermeerderd , omdat men , in plaets' van eene Roomfche maend', gemeenlijk vier of ;, vijf maendcn geeft, en zelfs meer als het „ noodig is; 't geen echter zeer weinig is ter ,, onderfteuninge der keizerlijke waerdigheid, „ welke de Duitfchers belang hebben aen een' „ vorst, die van zich zeiven rijk en magtig is, ,, optedragen. Als keizer heeft hij geen leger; „ en dat van het keizerrijk wordt door dé „ Staten bezorgd : dit is het geene zij hun „ Aendeel noemen, en waerdoor de regemen„ ten der kreitzen gevormd worden. Men kwam op een' rijksdag overeen , dat het ,, keizerrijk gedurig een leger van veertig dui,, zend mannen zoude onderhouden, nameüjk, „ twaelf duizend ruiters, en twintig duizend „ voetknechten, behalve het geene ijdere Staet „ in geld geeft. „ De keizers doorreisden eertijds alle de „ deelen van Duitschland, om over de regts,, gedingen van hunne onderdanen te oordee„ len ; zij hadden kasteelen in alle de land-^ „ fchappen, waerin zij beurtelings hun verblijf „ hielden , totdat zij alle de zaken hadden „ afgedaen. Zij hadden dus geen vast verblijf; V 2 „' Lo~  3o8 De Nieuwe Reisiger, „ Lodewijk van Beijeren was de eerften, die „ het zijne in zijne erffelijk landen ftichtte. „ Zijne nazaten volgden zijn voorbeeld: Karei „ de IVü en Wenceflaus bragten in Bohème „ een gedeelte van het jaer door, Robert in „ de Palts, Sigismund in Hongarijen, Karei „ de Ve en zijne opvolgers in Oostenrijk. In „ het verdrag wordt gezegd dat de keizer ge„ durig in Duitschland zijn verblijf moet hou. ,, den , ten zij 'er de omftandigheden zich „ tegenRellen. „ Deze vorst is het hoofd en de opperfte ' „ regter van het keizerrijk, en het is in deze „ hoedanigheid dat de opperhoven in zijnen „ naem het vonnis uitfpreken, dat hij de „ openbare zaken beftuurd , dat hij de magt „ geeft om onherroepelijk te vonnisfen , en „ dat de Staten , in een' rijksdag vergaderd, „ niets kunnen doen, zonder zijn gezag. Hij „ geniet het regt der Eerfte Beden , dat is, „ eens gedurende zijn leven , een amptver„ zoeker voorteftellen voor de eerfte ledig„ ftaende kerkelijke bediening, in alle de ka„ pittelen en abtdijen van het keizerrijk, ten „ zij ze, door een bijzonder voorregt, daer„ van ontflagen zijn. Bij alle de verkiezingen „ van bisfehoppen of andere kerkvoogden „ zendt deze vorst zijne gevolmagtigden, wier „ tegenwoordigheid fomtijds invloed op de „ verkiezing der voorwerpen heeft. De ran„ gen der hooge fcholen kunnen niet dan in » zij-  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 309 „ zijnen naem gegeven worden; en de voor„ regten, welken hij vergunt, hebben hunne „ uitwerking in alle de deelen van Duitsch„ land. „ Als volftrekt heer van alle de leengoede„ ren van het keizerrijk, befchikt hij over de ,] geenen, die ledig worden, en geeft 'er de „ inhuldiging van, gefchiedende dezelve, ir> „ dien het prinfen of keurvorften zijn, door „ het kusfchen van den knop van zijnen bloo„ ten degen, na den gewonen eed, voor den „ keizerlijken troon en op het heilige evan„ gelie, al knielende gedaen te hebben. De „ graven, abten en andere mindere leenman„ nen nemen ftaende de inhuldiging van , hunne leengoederen voor den keizerlijken 11 rijkshofraed, het zij door zich zeiven, of „ door eenigen afgevaerdigden. De edele „ graven van Italië leggen zich op de knien. , Gelief optemerken dat de keizer alle deze ', regten niet geniet, dan op voorwaerde dat " hü niets zal doen tegen de wetten van het „ rijk, noch het geene aen eenigen van des„ zelfs leden, vooral aen het opperhoofdige „ grondgebied eenig nadeel doen kan. „ De keizerin heeft deel aen den rang en „ de waerdigheid van haren echtgenoot, maer „ nimmer aen de regering van den Staet, ten „ zij de gedienftigheid of zwakheid van den „ man haer daertoe wettigen. Zij heeft, ge„ lijk de keizer , hare aertsamptenaers; haer V 3 „ aerts.  31© De Nieuwe Reisiger, „ aertskanfelier is de abt, tegenwoordig bis„ fchop van Fulda, haer aertskapeiaen de abt „ van St Maxiraus , haer aertemarichalk de „ abt van Kempten. De groote hofmeestres „ is zeer gezien aep het hof. „ Duitschland heeft, gelijk alle andere lan„ den , zijnen bijzonderen regeringvorm, en „ bijgevolg een openbaer regt , dat daeraen „ eigen is. Deze vorm heeft verfcheiden ver„ anderingen ondergaen , door de omwente„ Iingen, die dit rijk, van zijnen oorfprong „ af, tot aen het verdrag van Westfalen, ver„ ontrust hebben. Zijne eerfte inwoonders, „ in kleene landftreken verdeeld, verëenigden „ zich, en maekten verfchillende volken uit, „ die, noch gefchreven wetten noch vierfcha„ ren hebbende , zich door de gebruiken, „ die veel van hunne woeste zeden hadden, „ regeerden. Overwonnen door de Franken, „ en vervolgens door Karei den Grooten, „ werd hunne regering volftrekt alleenheer„ fchend. Na de uitftervirtg van de afftam„ melingen van dezen vorst , verkozen de „ Staten zich een opperhoofd , welks gezag „ zij verminderden, om hunne magt te ver,\ grooten; en deze omwenteling was de wieg „ van de grootheid des keizerrijks. De on„ lusten, welken de paufen daerin ftookten, „ bragten veel toe tot den acnwas van dit 5; vermogen ; want aen den eenen kant waren „ de kerkdijken , aen hun gee;telijk opper- „ hoofd  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 311 „ hoofd verknocht, altoos gereed om het juk ., van den prins aftefchuddcn, terwijl aen de !, andere zijde de leeken trachten zich te vergrooten, door zich nuttig aen den vervolg„ den vorst te maken. Toen waren 'er geene algemeene wetten, die hunne wederzijdfche " regten bepaelden. Karei de IVe regelde 'er „ een gedeelte van door de gouden bulle; '„ maer hij nam 'er alle de misbruiken niet van " weg; het regt van den fterkften was altoos ftrijdig met de openbare rust'; en men meen" de zich te regtvaerdigen, door zijnen tegen„ ftrever in eenen tweeftrijd te doen fneu„ velen. „ Dit wreede gebruik , in een burgerlijk , oorlog ontaert, deed Duitschland , altoos ' ten doel' voor de ftaetzucht' der vorilen, langen tijd beven. Verre van het zelve te beteugelen , was men genoodzaekt het te " bevestigen , door het te onderwerpen aen \\ voorfchriften , door wier middel men zijn ' re^t kon vervolgen door diefftal, plondering en&brandftichting. Hieruit ontftond die talrijke hoeveelheid van kasteelen, die fommi-. „ gen ftichtten om hunne rooverijen met meer vrijheid te oeffenen , de anderen om zich " voor deze dieverijen te beveiligen. Hieruit \, fproten die broederfchappen , die verëeni„ gingen , welken de fteden met eikanderen „ aengingen, tot hunne algemeene verdeedi„ ging. Eenige keizers , overreed van de V 4 ' nood-  312 De Nieuwe Reisiger. noodzakelijkheid om deze wanorden te Rui. „ ten, wendden hunne poogingen aen om de „ rust te hertellen. De prinfen zelfs, ver„ moeid van het beroep van rooveren te „ oeffenen, en op hunne beurt den moedwil „ van een' Rerker of gelukkiger nabuur te „ dragen, dachten eindelijk ernftig op de rust „ van hun vaderland, en haelden Maximi„ haen den Lu over, om dezen vermaerden ■„ Algemenen Vrede aftekondigen, die wijders „ zoo dikwerf door zijne opvolgers beves„ tigd is. y „ Het oogmerk van deze wet was de inwen„ dige oorlogen voortekomen, cn de Staten „ te verpligten zich van het geregt te bedie,, nen , om hunne eifchen te beflisfen. Zij „ verbiedt de uitdagingen en tweeRrijden, en „ Relt de flraf van den ban tegen de overtre„ ders en hunne aenhangers ; en om den „ prinfen allen voorwendfel • van zich zeiven „ regt te doen te benemen, richtte men de „ keizerlijke kamer op, waerin zij volgens de „ wetten van het rijk gevonnisd moeten wor „ den. De beflisfihgen van dezen vrede zouden » blIlten twijfFel de zwakke Staten, voor de „ verdrukking' en onregtvaerdigheden der Rcr„ keren , moeten bevrijden , wanneer men „ het als eenen pligt achtte derzelfs fchik„ kingen te volgen. Karei de V< werd „ noodzaekt denzelven verfcheidenmael te ver» nieuwen; en den laetften, door het verdrag ,j van  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 313 „ van Westfalen bevestigd, is men gewoon aen„ tehalen, als den klaerften en uitgebreidften. „ Duitschland begon de zoetheden van deze „ wet te genieten, wanneer een verderffelijke „ godsdiensttwist deze volmaekte eendragt, ,, die de rust der volken verzekert, misfchien „ voor altoos daeruit verbande. Deze twee„ dragt liep, als een fnelle wind, van de „ fcholen tot in de hoven der vorften. Ver„ fcheiden prinfen , welken de-zoogenoemde ,, afperfingen van het hof van Rome voorlang „ tegen de pausfen vertoornd hadden, namen „ met ijver deze gelegenheid waer, om het juk „ der Roomfche kerke aftefchudden. Luther „ zelf ftelde hun de wapens in de hand , om het „ erfgoed der kerke te bemagtigen. Niets kon „ den voortgang der wanorde-fluiten, nadat „ men 'er het begin van verwaerloosd had. „ Het belang, de flaetzucht, de wangunst, „ de liefde zelf en de haet, alle de hartstogten, „ onder den fchijn van ijver vermomd, werden „ beürt om beurt de beweegraders dezer groote „ bewegingen. Het geheele Germanifche lig„ chaem verdeelde zich in verfcheiden tegen„ ftrijdige aenhangen, die te famenfpanden om „ eikanderen te vernielen. Duitschland werd „ dus het tooneel van een' verderffelijken „ oorlog, die het keizerrijk ontroerde, en het „ zelve meer dan eens in gevaer ftelde, om, „ onder zijne eigen puinhoopen begraven te „ worden. V 5 » Ka-  314 De Nieuwe Reisiger. „ Karei de V? meende de rust te herftellen „ door den vermaerden Godsdienstvrede, die, „ om dus te fpreken , de gedaente van h«t „ keizerrijk veranderde, door de regten, die „ aen de Protestanten vergund wierden. Deze „ vrede , afgekondigd met toeftemming' van „ alle de Staten, verzekert aen alle de orden „ der Augsburgfche Geloofsbelijdenisfe de vrije „ oeffening van hunnen godsdienst. De gee„ nen van hun, die zich meester gemaekt „ hebben van de kerkelijke goederen, in hun „ grondgebied gelegen, zullen 'er de bezitting „ van behouden. Men vergunt aen alle bij„ zondere perfonen van godsdienst te veran„ deren, tegen het goeddunken van hunnen „ heer , hunne goederen te verkoopen , en „ het land te verlaten; maer het is den Staten „ verboden eikanderen wederzijdsch van onder?, danen te berooven , door hen te kwellen „ over de voorwerpen van hun geloof. IJder Roomsch bisfchop, kerkvoogd of geestelijk amptenaer , die Protestantsch wordt , is „ beroofd van de vruchten zijner bedieninge; „ en de benoeming daervan is aen den gewonen „ begever vervallen. Door het verdrag van „ Westfalen is bepaeld dat deze beflisfing, „ onder den naem van kerkelijke omzjgtigheid „ bekend, insgelijks plaets zoude hebben tegen „ de Lutherfehe geestelijken , die van gods». „ dienst mogten veranderen. Dit zelfde ver„ drag, dat van alle kanten het gezag van den „ kei-  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 315 „ keizer verkort, heeft dat der Staten uitge„ ftrekt en bepaeld, en hen gebragt tot dien „ trap van magt', waerin wij hen befchouwen: " ook wordt het aengezien als de voornaemfte „ openbare grondwet van het keizerrijk. , Men ziet door dit verhael van de omwentelingen van Germanië , hoe zeer het in het begin onderworpen wierd aen eene " alleenheerfchende regering, hoe deze regering vernietigd wierd, en door welke mid", delen de Staten tot het gezag, 't welk zij „ thans genieten , gekomen zijn. Deze om„ wentelingen hebben het openbare regt van Duitschland doen voortkomen, en tot des„ zelfs volmaking medegewerkt. Dit regt, „ dat de regeringvorm , en de wcderzijdfche '„ betrekkingen van het opperhoofd en de „ leden van het keizerrijk op het oog heeft, is gegrond op de wetten des lands, als de ", gouden bulle, het verdrag der keizeren, „ het verbond van Osnabrug, de registers van „ het rijk, den weeraldiijken openbaren vrede, , den godsdienstvrede, enz., waeraen de Sta„ ten en het opperhoofd beiden onderworpen : zijn. De vorm hunner afkondiging' werd „ vereischt ten allen tijde van diergelijke rijks„ dagen, waerin men onder het gezag van den „ vorst vergaderde , om over de openbare „ zaken te raedplegen. Men verzamelde de ,, verdragpunten, en deze verzameling, welke „ men op het einde van ijderen rijksdag af- „ kon-  316 De Nieuwe Reis ro er. „ kondigde, werd Register van het rijk gehe„ een. Eertijds fchreef men het zelve in het „ Latijn • en dit gebruik is beftendig in acht „ genomen tot de regering van Maximüiaen, „ onder wien de Duitfche tael algemeen in de », openbare gefchriften werd ontvangen. Deze „ registers hebben geene kragt van wet, dan wanneer 'er de keizer zijne toeflemming toe „ geeft , en zij door dezen vorst , met het >, goedvinden der Staten, afgekondigd zijn. » Men is het niet eens over de wezenlijke „ gedaente der Germanifche regering'. Som„ migen maken het tot een geftel van faem„ verbonden gemeenebesten , de anderen een „ mengfel van alleenheerfching', adelheerfching' „ en volkheerfching'. Zijne alleenheerfching 9» vertoont zich door' de verpligtingf, waerin „ alle de leden van het volk zijn , om den „ eed van getrouwheid aen den keizer afte„ leggen , en hem de leenhuldiging hunner „ landen te verzoeken ; zijne adelheerfching „ blijkt, omdat deze vorst niets kan befluiten, „ zonder de medehulp' van de Remmen der „ pnnfen; zijne volkheerfching wordt aenge„ toond door de keizerlijke of onmiddelijke „ fteden, die hunne ftem in de rijksvergade„ ringen hebben. Anderen maken 'er eene „ bepaelde alleenheerfching van, waervan alle „ de leden flcchts een hoofd erkennen , die „ hun als meester fpreekt in de oeffening' van „ zijn gezag, in zijnen naem alleen alle de s, wet-  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 317 wetten afkondigt, en omtrent wien zij allen „ de misdaed van gekwetste majesteit kunnen „ begaen. „ De adelheerfching is misfchien, in de te„ genwoordigeomftandigheid, het bekwaemfte „ om de regering van het keizerrijk, ineen' „ rijksdag vergaderd, te beteekenen. Buiten „ dit, is Duitschland eene leenroerige regering, „ waerin de leenmannen de regten van het „ oppergezag , door de wetten des landaerts „ bepaeld , verkregen hebben. Het Germa„ nifche ligchaem erkent een opperhoofd, en „ geenszins een'meester. Inderdaedbefchouwt „ men hier geen' willekeurigen vorst, wiens ,, begeerte een wil, wiens wil een bevel, en „ wiens bevel eene wet is. Wat is dan, wat „ behoort het eigenlijke en zonderlinge karak„ ter van een' keizer te zijn? Dat van een' „ grooten prins die regeert, van een oordeel„ kundig opperhoofd dat de voorzitting heeft, „ van een' beminnelijken vorst die beftiert, „ en fomtijds van een' meester die beveelt, „ maer die nimmer moet vergeten dat hij aen „ opperheeren gebiedt. Een keizer, om hem „ met een' enkelen trek te fchetfen , moet „ hier beneden de beeldtenis van God zijn, „ die zijne bevelen doet kennen , dezelven „ zijnen fchepfelen inboezemt, en zelden de „ opperfte kragt en magt gebruikt om zich te „ doen gehoorzamen. » De  318 De Nieuwe Reisigir: „ De natuur dezer regeringe vereischt open„ bare vergaderingen , onder den naem van „ rijksdagen bekend, waerin de keizer , de „ Staten en prinfen beraedflagen over alle de „ zaken , waervan de beflisfing van de alge„ meene toeftemminge afhangt. Het regt om „ dezelven te beroepen behodrt aen het hoofd „ des keizerrijks ; maer hij moet raedplegen „ over den tijd en de plaets, waerin dezelven „ moeten gehouden worden. Deze beroeping „ gefchicdt door gedrukte brieven, die afzon„ derlijk aen alle de Staten gericht, en waerin b de voornaemfte punten, die in overweging „ moeten komen, vervat zijn. Volgens een „ alöud voorregt, moest de keizer zijne eerfte „ rijksdag te Neurenberg beroepen; maer in„ dien dit gebruik niet altoos plaets gehad heeft „ federt Karei den Ven , eischt de wet ten „ minfte dat het in eene ftad van het keizerrijk „ zij. De hedendaegfche rijksdag, dien zijne „ lange during de eeuwigdurende rijksdag heeft „ doen heten, wordt gehouden te Regensburg „ federt het jaer 1663 , en fchijnt 'er zich voor „ altoos gevestigd te hebben. ïri geval dezelve „ eindigt, belooft de keizer 'er ten minfte één „ te beroepen alle tien jaren, of zoo dikwerf „ als de nood en de rust. het vereifchen, en „ altoos met toeftemminge of op het verzoek „ der keurvorften. Eertijds verfcheen 'er deze „ vorst in perfoon; maer federt zij hare zittin,, gen onophoudelijk voortzet, is zijne tegen- „ woor-  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 319 ., woordigheid eenigermate onmogelijk geworden. Hij zendt 'er een gevolmagtigde, die " zijn' perfoon vertoont. Dit is gemeenlijk " een prins van het keizerrijk, die tot bijzitter „ een' regtsgeleerden heeft; en beide doen zg ' zich door geloofsbrieven wettigen. De aerts„ bisfchop van Ments, als algemeen beftuurder „ in hoedanigheid van aertskanfelier, fielt de *„ zaken voor, die in overweging moeten genomen worden; en alles wordt beflist, niet " door de willekeurige magt, welke de keizer zoude willen voorfchrijven, maer naer dat " het meer of min invloed heeft op de behoef" ten van den landaert of van eenigen bijzon" deren kreits. De Staten worden gefcheiden " om in drie kamers te raedplegen ; en dit " maekt de drie vergaderingen van keurvor" ften, prinfen en fteden uit. De aertsbisfchop ' van Ments zit in de eerfte voor, in welken de koning van Bohème geene ftem heeft, " dewijl hij niet als keurvorst befchouwd „ wordt, dan wanneer men een' keizer of Roomschkoning moet verkiezen. „ De prinfen verdeelen zich in twee banken, „namelijk, der kerkdijken en weereldlijken, l, beurtelings beftuurd door den aertsbisfchop „ van Saltsburg en den aertshertog van Oos, tenrijk. Zij veranderen bij ijdere zaek; en " het is altoos de aertshertog die begint. De „ ftemmen worden niet opgenomen door den „ beftuurder, maer door den erfmarfchalk van „ het  3*° De Nieuwe Reisiger. b het rijk of zijnen plaetsbekleeder, die beur„ telings van een' kerkdijken tot een' weereld„ lijken prins overgaet; 't geen insgelijks ge„ fchiedt ten opzigte van den beftuurder van „ de vergadering' der fteden , die insgelijks „ van de bank' des Rijns tot die van Zwaben „ verwisfelt. s, De gewoonte is dat de twee eerfte verga„ deringen wachten, totdat zij met eikanderen „ eens zijn, om met de fteden in onderhande„ ling te treden , en haer hunne beflisfing „ medetedeelen. Indien die der fteden daer„ mede overeenkomt, maekt men een befluit, „ 't welk Bericht van het rijk genoemd wordt: „ indien zij 'er mede ftrijdt, ftelt men een „ ander op, dat van dit verfchil gewag maekt „ doch niet belet dat het bericht der eerften^ „ indien de keizer daertoe overhelt, eene verbindende wet worde. Het gefchrift, waer„ mede deze vorst de befiuiten der vergaderin„ gen bevestigt, wordt vonnis van bekragtinge „ geheten; en het zijn deze befiuiten, onder„ teekend en gezegeld door den keizer, den „ keurvorst van Ments, en door eenige afge„ vaerdigden der Staten, op het laetst van ijde„ ren rijksdag, welken men Registers noemt, „ en aen alle de oppergeregtshoven zendt, om „ ze aenteteekenen en te volgen. „ Indien twee vergaderingen ten minfte niet „ tot een algemeen vonnis kunnen befiuiten, „ of indien dit vonnis, door de drie vergade- „ rin-  TvvEEHCNtf. Vijfennegentigste Brief. 32 j # ringen zelfs getcckend, niet door den keizerbevestigd wordt, blijft alles onbeflist. Uit l, alles, wat ik gezegd hebbe, volgt dat de „ meerderheid der ftemm.cn van de drie verj, gaderingen niet noodig is,! óm een .befluit „ van het rijk te maliën ; en dat dit befluit ten ,, ftrengfte kan gevormd worden door de ftem,, men van één der twee dppervergaderingen „ en de fteden. Alles, wat het keizerrijk in „ het gemeen betreft, wordt in ijder der drie „ vergaderingen bij meerderheid van ftemmen j, beflist, behalve in de-zaken van godsdienst, „ waerin de Staten zich in twee ■ligéhamen „ verdeden, te weten, dat der Katholyken, „ waervan de keurvorst van Ments de beftuur„ der is, en dat der Protestanten, waerin dp „ keurvorst van Saxen de voorzitting heeft, „ Ijder ligchaem beraedflaegt dan afzonderlijk,, „ én deelt elkandereff zijne befiuiten mede „ door zijnen voorzitter.- „ De kerkelijke prinfen hebben op den rijks„ dag hunne zitting ter regter-, en de wce„ reidliiken ter linkerzijde. De eerften zijn „ de aertsbisfchop van S'altsburg , de groot„ meester der TeutonifcheOrde, de bisfehop„ pen van Bamberg , Wirtsburg , Worms., „ Aichftet , Spiers, Straatsburg, Konftants., „ Augsburg, Hildcsheim, Paderborn, Freyfm„ gen, Regensburg, Pasfaw, Trente, Brixen, „ Bazel, Luik, Osnabrusg, Munfter, Lubtk „ en Coire. Van deze eenentwintig bisfehop' XXIII. Deel. X „ pen  32s De Nieuwe R e i s i g e r\ „ pen zijn 'er negentien Katholyken; die vart ,, Osnabrug is beurtelings Katholyk en Pro„ testant; en de bisfchop van Lubek is altoos „ Luthersch- Deze Iaetfte en die van OsnaS) brug, indien hij Protcstantsch is, zitten op ,, eene bijzondere bank, die overdwarsch ge,, plaetst is. Behalve de bisfehoppen, welken ik genoemd heb, zijn 'er nog anderen, die den tytel van prinfen van het heilige rijk „ aennemen, fchoon zij 'er geene leden van „ zijn , als de aertsbisfehoppen van Befancon en Kamerik , dc bisfehoppen van Metz, Toul en Verdun. „ De wetgevende magt behoorde oudtijds ,, alleen aen de keizers. Zij verminderde naerj, mate de Staten, hun voordeel doende met „ derzelver zwakheid of behoeften, zich die ,, magt met geweld aenmatigden, of ze door „ vrijwillige overgiften verkregen. De wetten „ hadden, voor het verdrag van Westfalen s „ derzelver uitgeftrektheid nog niet bepaeld; „ cn bet is niet dan federt dit tijdftip, dat zij „ met regt eene onbepaelde magt verkregen „ hebben, om op hun grondgebied zoodanige „ keuren, welken zij wclvocgelijk oordeelden, „ aftekondigen , mits zij niet ftrijdig waren „ met de algemeene of bijzondere inzettingen van het Germanifchc ligchaem. „ Van dit eerfte regt hangt noodwendig dat „ van vonnisfen af: zij hebben derhalve op „ hunne onderdanen het burgerlijke en lijf- „ ftraf-  Tweehond. Vijfennegentigste BfvIef. 323' i, ftraffeliike regtsgebicd , cn benoemen, om het uittevoeren, magiftraten, die ter eerfte „ regtsgeding of bij beroep vonnisfen. De „ keurvorften , behalve de geenen, die zich „ door bijzondere ovcrëenkomften bepaeld hebben,"hebben regt om onherroepelijk te „ vonnisfen in alle zaken en voor allerlei fom„ men. De andere Staten , meestendeels in „ hun regtsgebied bepaeld, gaen nimmer bo„ ven de vierhonderd guldens; 't geen dezelve „ overtreft wordt bij beroep tot den keizer„ lijken rijkshofracd of de keizerlijke, kamer 3, gebragt, ten zij men daervan bevrijd wordt „ door een bijzonder voorregt, waervoor de „ oppervierfcharen altoos achting moeten heb „ ben. „ In de lijfftraffelijke zaken vonnisfen alle ,, de Staten van het rijk onherroepelijk: het „ beroep kan door de keizerlijke kamer niet „ aengenomen worden , dan wanneer de be„ fchuldigde beweert veroordeeld te zijn, zon„ der dat men zijne middelen van regtvaerdi„ ging1 toegelaten heeft, of dat 'er onwettig" held in den plcithandel. is. In geval het „ beroep aengenomen wordt, moeten de oppervierfcharen vonnisfen volgens de wetten, 11 inftellingen en gewoonten van ijder bijzon„ der regtsgebied. Eindelijk hebben de Staten „ het vermogen, om ontflag van jaren, brie„ ven van uitftel, voorregten, brieven van fi genade en herftellin:;e, enz., te verkenen. X 2 Zij  324 De Nieuwe R e i s i g e r« „ Zij hebben het burgerlijke en lijfftraffelijke „ regtsgebied over hunne vrouwen cn kin„ ders , op de begiftigde prinfen in hunne ,j opperheerfchappij', en zelfs op de onmidde„ lijke leden van het keizerrijk, die 'er bezit„ tingen in hebben. „ Het regt om geld te munten, een gevolg „ van het-oppermagtige grondgebied zijnde, mag van alle de Staten geoeffend worden, „ maer altoos overëenkomftig met de wetten „ van het volk. Deze wetten bepalen de gey> halte en waerdij van het geld, en bevelen „ hoe veel vermenging men 'er in mag ge„ bruiken ; maer dewijl zij niet beftendig in „ acht zijn genomen, heeft Duitschland ver„ fcheidenmael alle zijne munten vervalscht gezien, en verre beneden de waerde, door „ de keuren geordonneerd. Dc rijksdag heeft „ dikwerf de middelen voorgefteld , om het „ flechte geld te vernietigen, en eene gelijke „ munt voor alle de kreitzen intevoeren; maer „ dewijl ijder met de verandering' van het „ geld voordeel tracht te doen , is men tot „ geen beflisfend befluit gekomen. „ De keurvorRen beraedflagen op nieuw „ over deze ftof, federt de verkiezing van „ den keizer Karei den Vlk" , die 'er zijne „zorg aen beloofde te beftcden ; maer'de „ tegenfpoeden , die alle de jaren van zijne „ regering' vergezelden, beletten hem op de 5i uitvoering van dit Ruk te denken. Mea „ voeg-  Tweehonö. Vijfennegentigste Baar. 325" „ voegde het in het verdrag van Franciskus „ den I si, die het rijk een befluit tot de uit„ voering van het zelve ter hand' ftelde. De „ rijksdag is 'er wezenlijk in verfcheiden zit„ tingen over bezig geweest, maer zonder een „ dadelijk befluit te nemen , dewijl verfcheiden „ Staten voortgingen met goede ftukken te „ fmeltén, om 'er nieuwe van flechter foort' „ van te maken; 't geen het geld verders m „ eene geheele minachting gebragt heeft. Ein„ delijk heeft men eene volmagtiging benoemd, „ die de proef moet nemen van al het geld, „ dat in Duitschland gemaekt wordt ; _ maer deze verrichting ontmoet zoo vele hinder" palen , dat het mocijelijk is de uitkomst ,, daervan te zien. „ De wetten verbieden den Staten, op ftraf „ van de berooving' van hun regt, elders eenig geld te flaen , dan in de fteden , welke " ijdere kreits dacrtoe heeft uitgekozen, ten „ zij ze goud- of zilvermijnen op hun grond, gebied hebben. Deze zelfde wetten willen dat het nieuwgeflagen geld in de bijzondere „ vergaderingen der kreitzen getoetst worde; maer deze proeven worden geheel verwaer„ loosd, fchoon de keizer altoos belooft de„ zeiven te herftellen. Hieruit ontftaen ver- fcheiden zwarigheden , die zeer fchadelijk „ aen den koophandel zijn : de eerfte is de „ onevenredigheid, die 'er tusfchen de munten „ van verfchillende Duitfche landen, en tusX 3 j', fchen  32Ó "De Nieuwe Reisiger. „ fchcn deze en het vreemde geld gevonden wordt: de tweede is de ontzagehelijke mce„ nigte van kleene ftukken , in welken de „ Staten, door het fnelten der grosfen, de „ vermenging twee- cn dricmael verdubbelen: „ dit vervult noodwendig het ganfche keizer-, rijk met flccht geld, 't welk bij den vreem„ deling verworpen wordt , en vermindert „ grootelijks het gecne de juiste waerde heeft. „ De keuren ftellen vergeefsch geftrengë ftraf„ fen tegen de geenen, die dit bedrijf oclfcnen; „ het verzuim der proeven maekt deze bedrei,,'gingen nutteloos. Sommige Staten geven „ het regt om geld: te flaen in pacht, cn ver„ deelen de winst met de muntcren. „ Eertj Is mogt de keizer alleen tollen in„ ftellen, cn dezelven tot zijn voordcel ont„ vangen. Vervolgens liet hij ze over, door vrijwillige vergunningen , acn de bisichop„ pen, kloosters en prinfen. In den tijd der „ onlusten, eigenden zich de Staten dezelven „ toe, zondjpr hem te raedplegcn, vermeerderdenzc en ftelden nieuwen in; maer het verdrag van Westfalen gedoogt niet dat zij „ 'er met dezelfde vrijheid gebruik van maek„ ten, als van de andere regten van het opper„ magtige grondgebied, wanneer het zegt „ dat „ alle de tollen, die uit eigen gezag, cn zon„ der toeftemminge van de keurvorften en den „ keizer, ingevoerd worden, vernietigd zullen „ zijn en blijven". De reden van deze wet is „ dat  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 327 „ dat de Staten de tollen niet alleen van hunne n onderdanen, maer van alle de leenmannen „ van het keizerrijk, die over hun landgebied „ trekken , zouden ontvangen ; 't geen hen „ meester zoude maken van de vrijheid of de „ vernietiging van den koophandel. Het ftaet „ aen den keizer de misbruiken over deze zaek „ te keer te gaen, en de keuren te doen mt„ voeren, zonder nadeel te doen aen de voor-. „ regten der Staten, gelijk hij in zijn verdrag „ belooft heeft. De perfonen , die van de tollen door geheel Duitschland bevrijd .zijn, " zijn de keurvorften , de prinfen of hunne ,', afgezanten, wanneer zij zich op den rijksdag „ begeven, de regters, voorzitters, bijzitters en andere amptenaers van de keizerlijke " kamer of de keizerlijke rijkshofraed. " „ Thans is het gemakkelijk te befeffen, dat , 'de Staten de magt hebben om alle de regten ',' van het oppergezag, die niet door.de wetten ' des volks bepaeld zijn , op hun grondgebied te oeffenen. Deze regten , eertijds genoemd ', vorftelijke regten, voorregten en regtsban' nen, worden tegenwoordig begrepen onder " den naem van oppermagtig grondgebied. De" wijl zij geenszins de vrucht van eene fchie" lüke omwenteling zijn, die in de regering is " voorgevallen, en dat ijde*e Staet dezelven ' ongevoelig verkregen heeft, naermate de " omftandighedenhembegunftigden, kan men dcrz-lver oorfprong en vergrooting onder X 4. » vier  5*8 DE Nunvs R e i s i g e r. vier tijdperken befcbouwen: het eerfte be& trekt zich t°t &>n tijd der Karolifche keize„ ren, die, door hunne zwakheid, den prinfen ,-, den weg tot grootheid bacnden; b.et tweede„ tot de verdeeldheden', die tusfchen de paufen en de keizers ontftonden; het derde tot hef ,j groote 'tu.sfchenrijk , gedurende het welke m dc Duitfche heeren hunne onafhangelijkheid „ naer' hun goedvinden konden vergrooten; „ het vierde tot het verdrag van Westfalen, „ dat de regten van dit oppergezag bevestigde, „ derzelver uitgeftrektheid bepaelde, en°hun de wettige gedaenten gaf, die hun tot ,, dien tijd toe ontbroken hadden* Deze reg„ ten behooren eveneens aen alle de Staten, „ fchoon de magtigfte 'er met meer luister dan de zwakken gebruik van maken; maer »» deze verfcbilieride trappen van vermogen, die de Duitfche prinfen onderfqheiden, ver„ meerderen noch verminderen de pJigten, ,, die. hen allen aen het keizerrijk en zijn „ opperhoofd verbonden houden. In verfchei„ den landftreken wordt het vermogen van „ den oppervorst gematigd door de medewer„ king der Staten van het landfchap, zonder wier toeftemming' hij wezenlijk geene wetten „ kan maken , noch zijnen onderdanen iets „ opleggen, noch*iets veranderen in de ftaets„ of ftadsregcring. „ Dc kerkelijke heerfchappij wordt be., fchouwd als een gedeelte van het opper- „ mag-  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 329 „ magtige grondgebied ; en uit dien hoofde „ heeft ijdere Staet het vermogen van een' der „ drie godsdienften, die door het verdrag van „ Westfalen aangenomen zijn , cn dien hij „ welvoegelijk oordeelt, bij zich intevoeren, „ te weten , den Katholyken , Lutherfcheri „ en Kalvinistifchen, zich telkens fchikkende „ naer de voorwaerden, door den godsdienst,, vrede voorgefchreven ; wacruit volgt dat „ hij dit regt niet kan oeffencn tegen die gee„ nen zijner onderdanen, die, in het jaer 1624, „ de vrijheid van hunnen godsdienst genoten; „ hij moet hen, in tegendeel, daerin hand„ haven, en beletten dat zij 'er niet in gchin„ derd worden. Betreffende de geenen , die „ 'er federt het verdrag van Westfalen in ver■ anderd zv.n, ftaet het vrij aen de Staten hen " te verdragen, of hun het voorregt der vcr,, huizinge te vergunnen. In het eerfte geval, „ mogen zij hun geen het minfte geweld doen, „ en hun toelaten alles, wat de kennis en de „ bcoefiéning van hunnen godsdienst kan be„ vorderen , als boeken, fcholen , kerkeraden, „ kerken , enz. Indien zij , in tegendeel, , weigeren hen te dulden, kunnen de onder, darien het land verlaten , zonder dat men '„ hen kan beletten hunne goederen te ver„ koopen , of ze te doen befturen , cn van „ tijd' tot tijd in die oorden te komen, om ], hunne zaken door zich zeiven te regelen. „ De Staten hebben insgelijks het vermogen X 5 „ om  33° De Nieuwe Re? sïger. „ om toetelaten dat de oefFening van ver„ fcheiden godsdiensten in dezelfde kerk gefchiede. „ Indien een vorst van dc Augsburgfche „ geloofsbelijdenis of den Gereformeerden ,, godsdienst van geloof verandert, of dat hij „ treedt in de bezitting' van een grondgebied „ van eene andere belijdenis dan de ziine, » kan hij 'er niets in veranderen , noch de „ kerkelijke inkomften wegnemen, om ze aen „ de bedienaers van zijne kerk' te geven, ,, noch iets te doen dat nadeelig is aen den „ aengenomen godsdienst van het land. De „ Protestantfchc Staten zijn, volgens de grond„ beginfcls van hun geloof, de opperhoofden „ en beftierders van hunne kerk', en uit kragt' „ van dit vermogen, bevelen en befturen zij „ den goddclijken dienst, benoemen en bevestigen de bedienaers en oeftenen alle ker„ keüjke heerfehappij over hunne onderdanen; „ maer dit gedeelte wordt toevertrouwd aen „ een' kerkeraed, wier vonnisfen bij beroep „ aen den regeringsraed, cn vandaer aen den „ prins zelvcn overgebragt worden. De Ka„ tholykc Staten hebben het zelfde vermogen; „ maer zij oeftenen het alleen op de Protes„ tanten, en laten dezelfde heerfehappij over „ de onderdanen van hunne kerk', volgens de „ regels van het geestelijke regt, over aen de „ geestelijken. Op vele plaetfen zijn 'er, be„ halve de Protestantfchc kerkeraden , kerk- „ en  Tweehond. Vijfennegentigste Brief. 331 „ en raedvcrgaderingcn; cn onder de kerkelij, ken worden zij, die uitmuntende waerdag„ heden bezitten , opzienders , kerkvoogden „ of opperbewindsman geheten. De Protestantfchc kerkelijke Staten zijn allen Luthersch , behalve de abtdisle van " Herford, die van den hervormden godsdienst " is Zij'hebben daerenboven de hoedanigheid 3 van bisfchop, gelijk die van Lubek, of van abtdisfe, gelijk die van Quetotorg^ enz Zii komen tot hunne waerdigheid dooi het ï middel van de verkiezinge van het kapittel of de abtdij, en hebben noch dc bevestiging " van den keizer noch van den paus noodig. " Zit ontvangen noch de orden , noch het " pallium of fchoudcrgewaed, noch doen ecmgen eed, noch erkennen een' aertsbisfchop, " noch betalen eenige eerfte jaergelden , en % znn nergens aen verbonden dan dat zy de " leenhuldiging uit de handen van den keizer " o-vanoen. Zij nemen dezelfde tytels aen " als"de fctholyken, die van gelijke wacrdig" hcid ziin, en kunnen trouwen als hun ver" drae geene verhindering daeraen toebrengt. " Zij worden bovendien befchouwd en gedra" gen zich als weereldlijken. " De Katholyke kerkelijke Staten, gelijk de , aertsbisfehoppen, bisfehoppen, abten, abtdisferi, proosten, enz., komen tot hunne " waerdigheid; als de voorgaenden, door het " middel" der verkiezinge; maer dezelve moet  332 De Nieuwe Reisices. ,, bevestigd worden door den paus, of in de „ middelbare abtdijen door den ffichtbisfehop; „ en eer zij de inwijding ontvangen, zijn zij „ verpïigt hunne geloofsbelijdenis afteleggen, ,i en eed van getrouwheid aen den paus te „ doen. Een gedeelte van de inkomst' der „ twee eerfte jaren is voor den heiligen vader, waervan onmiddelijk de aertsbisfehoppen af„ hangen. Deze laetften hebben onder zich „ bisfehoppen, die hunne onderhoorigen zijn; ,, cn de abten hangen van den gewonen bis„ fchop af, ten zij ze bijzonderlijk door den „ heiligen ftoel daervan ontflagen zijn. „ Het regt om verbindtenisfen te fmceden, „ oorlog te voeren of vrede te maken , en ,, openbare ftaetsdienaers te hebben, zijn zoo „ vele deelen van het oppermagtige grond„ gebied. Het verdrag van Westfalen ver„ zekert het van dit voorregt, welks toeftand „ herhaeld wordt in het verdrag van den kci„ zer , zoodanig echter dat men zich niets „ toclact van het geene ftrijdig is met den" „ openbaren vrede, noch met den eed, die „ ijderen Staet aen het keizerrijk en deszelfs „ opperhoofd verbindt; dat is, dat men noch „ deszelfs waerdigheid , noch de gefteldheid „ van het Germanifche ligchaem moet aentas„ ten; want indien het een' twist van belang „ betreft, dan bewijzen de reden en de onder„ vinding dat dit verbod geene plaets kan „ hebben. Dit ftuk is onderworpen aen uit- „ zon-  TWEÉHOND; VIJFENNEGENTIGSTE BflEF. 333 ;, zonderingen , matigingen en uitleggingen, „ die alleen de kleene Staten aengaen ; de magtigften zijn boven alle dc wetten. " Duitschland beftaet uit eene ontelbare ' meenigte van vrije en onmiddelijke landen, " verfchillende in grootheid en. waerdigheid, „ en die , met eikanderen verbonden , den " keizer voor hun algemeen hoofd erkennen. % Een dezer landen voert den. tytel van koningk" rijk, de anderen dien van aertshertogdom, " hertogdom, graeffchap, marquizaet, aerts„ bisdom, bisdom, abtdij, landgraeffchap, i markgraeffchap , prinsdom , heerlijkheden, ' keizerlijke fteden, enz., die hunne bijzon" dere regering hebben , en alle de regten 11 der opperhecrfchappije genieten. Sommigen " zelfs hebben onder hun gebied andere aertSbis" fchoppen, bisfehoppen of andere kerkvoog? den, hertogen, prinfen, graven, baronnen, " ridders en edelen. De landheeren worden onmiddelijke leden, en hunne leenmannen midT, delijke" leden van het heilige rijk geheten. " Onder de eerften zijn 'er, die verfcheiden " dezer vrije landen, waeruit het Germanifche " ligchaem beftaet, bezitten: zelfs zijn 'er, " die, verheven tot de koningklijke waerdig" heid in andere landen van Europa, echter ,? niet min van het keizerrijk en deszelfs hoofd " altoos afhangen. Beide hebben zij noch y verfcheiden leenen in Italië, welken men 2 in het keizerlijke hof verdeelt in Lombar-  334 De Nieuwe Reisiceü. h diïchè Ieenon , als de hertogdommen xaxi „ Milaan, Mantua en Montferrat; in Ligurj,, fehe leenen, waervan de voornaemfte beze»>' ten zÜn dooi" de prinfen Doria 5 in Bononi„ fche leenen , die de hertogdommen van „ Modena en Ferrare bevatten; in Toskaen„ fche leenen, onder welken het groothertog„ dom van.Toskane zich bevindt. Zij zijn 4 alIcn verpligt fommige' fchattingen in tijd »i van oorlog te leveren , 't geen zij zelden „ doen zonder 'er toe gedwongen te zijn. „ Voor het overige , kan de keizer niets in „ Italië vastftellen, zonder de medewerking' „ der keurvorften, prinfen en andere Germa„ nifche Staten. Ik ben, eiiz. Weenen, den 27•  342 De Nieuwe Reistger. „ in Wittcnberg te doen verbranden. Deze„ trotschheid was , om dus te inreken , de „ verklaring van oorlog , welke hij aen het „ hof van Rome deed , en die de geboorte „ aen het Lutherdom gaf. Het volk, dat de; „ bulle van eenen paus openbaer had zien „ verbranden , verloor allengskens zijn ver„ trouwen in de aflaten, en dien godsdienftigen „ fchrik, welken dc befiuiten der opperpries„ teren het zelve inboezemden. „ Luther , fchoon plegtig met den bann' „ gefiagen, verfcheen, onder de befcherming „ van een keizerlijk vrijgeleide , voor den „ rijksdag van Worms, en bepleitte 'er zijne „ zaek met ccne ongelooffclijke vrijmoedigheid. „ Karei de Ve drong hem vergeefreh tot de „ herroeping ; maer alle de verzoeken der „ aenhangeren van het Roomfcbe hof dezen „ vorst niet hebbende kunnen overhalen om „ zijn vrijgeleide te fchenden , gaf hij den „ Duitfchen leeraer een uitftel van eenè'ntwin„ tig dagen , om naer Wittcnberg wederte„ keeren. Hij verklacrde hem niettemin openv bacrlijk voor een' ketter, beval dat hij als is zoodanig zoude aengemerkt worden , ver„ bood hem te ontvangen of te befchermen, „ en gebood aen alle prinfen en Staten vari „ het keizerrijk hem te vatten cn gevangen te „ zetten, na het verleende uitftel, en voorts „ zijne begunftigers,'acnhangers cn medeplig„ tigen te vervolgen; maer de keurvorst van „ Saxe,  Tvvbehond. Zesennégentigste Brief. 343 Saxe , die dezen ketter befchermde , deed ! hem heimelijk brengen in eene plaets van zekerheid, welke Luther, die zijne gefchnften zedigüjk bij de Openbaring van Joannes vergeleek , zijn eiland Pathmos noemde. Dus zag de kerk van Rome, die geneel Luropa de wapens had doen opvatten, den Sultan van Egipte fidderen, de koningen afzet" ten en over de kroonen befchikken, hare " matr't en die van het keizerrijk mislukken '', tCg°en de zwakke poogingen van eenen vlug„ tenden monnik. Luther kwam weder te Wittenberg ; de hooecfchool nam zijne gevoelens aen; men ' vernietigde 'er de mis ; men tastte 'er het ceza* der bisfehoppen, ja zelfs de orde dei " bisfehoppelyke waerdigheid aen; en het ot" perhoofd der nieuwe gezindheid nam den " naem van Euangelist, welken hij zeide van " Tezus Christus ontvangen te hebben. Uit " 'kragt' van deze zending', werd hij de patri" arcii van zijne kerk', de apostel van Saxe, " het orakel van een groot gedeelte van " Duitschland. Zijne hevige verbeelding ont" vonkte de gemoederen; hij deelde zijne ver" rukking mede; en zelfs verwonderd over de " fnelheid zijner voortgangen , geloofde hij " inderdaed een, buitengemeen man te zijn, " en beroemde zich dat hij, zonder geweld en " door zijne enkele gefchriften, het Roomfche " hof meer tegenftand geboden had, dan de Y 4 53 Sroot-  344 De Nieuwe R e ï s i g e r. „ grootfte vorst, met alle de kragten van zijn „ koningkrijk, had kunnen doen. „ Ik heb „ zeide hij, het vuur in geen monnikenkloos„ ter geftoken ; maer bijna alle de kloosters „ zijn door mijne pen en mijnen mond om „ verre geworpen". Het Was niet Hechts het h volk, dat hem voor eenen profeet achtte; » de" geleerden zelfs van zijnen aenhang befchouwden hem als een' "goddeliiken man. £ De heilige fchrift was , volgens zijn denkbeeld, de eenigfte regel des gelooft; en ijder „ had het regt om dezelve te verklaren. Uit „ dien hoofde vertolkte hij den bijbel in de 33 gemecne tael; en elk, die lezen kon, nam 39 van toen af deel in de twisten over den „ godsdienst. h Weinige jaren nadat Luther zijne leer h verkondigd had, telde hij reeds koningen, „ prinfen cn gehecle volken onder het getal h van zijne aenhangeren. De volken, die zich „ door hunne opperheeren gedrukt achtten, „ en de opperheeren, die zich op den troon j, kwalijk gevestigd zagen , verdccdigden de yi aenwasfende gezindheid, om 'er een fteunfef „ in te vinden. Zij drong door in Zweden cn „ Denemarken, alwaer Gustavüs Wafa en dc „ hertog van Holftein , die zich van deze „ twee koningkrijken meester gemaekt hadden, „ hunne nieuwe magt niet beter dachten te „ kunnen verdeedigen , dan door hunne cn,3 derzaten te verphgten van godsdienst te 99 ver-  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 345 verwisfelen, terwijl zij van meester verany> derden. „ Zij drong door in-Lijfland en Pruisien,„ door den afval van Albert van Brandenburg, ,, grootmeester der Teutonifehe orde. Fre„ denk, keurvorst van Saxe, en Filips, land„ graef van Hesfenkasfel, die dezelve in hunne „ landen verfpreidden. Verfcheiden keizerlijke „ fteden, en een gedeelte der Zwitfcherfchc ,, kantons ontvingen ze met een' gelijken ijver. ,, Dusdanig was de uitgebreidheid van het „ Lutherdom, wanneer de Staten van Duitsch„ land te Neurenberg vergaderden. De twis„ ten, welken 'er deze rijksdag in verwekte, „ veroorzaekten een befluit , dat eene ver„ draegzaemheid van godsdienst toeftond, tot *, de eerfte kerkvergadering; Karei dc -Ve , de „ Staten op nieuw te Spiers famen geroepen „ hebbende, wilde dit befluit vernietigen, en „ een voordeeliger voor de Katholyken opftel' len; maer verfcheiden prinfen en fteden van Duitschland deden protmanén of betuigin„ gen daer tegen; en hieruit ontftond de naem „ van Protestant , die gemeen aen alle Her„ vormden wierd; „ Het volgende jaer woonde de keizer zelf „ den rijksdag te Augsburg bij, op welken de it keurvorst van Saxe de Vermaerde belijdenis „ des geloofs , opgefteld door Melanchton, ,, den verftandigften van Luthers leerlingen, overgaf. Dit is hier één der voornaemfte Y 5 t5jd"  34 De Nieuwe Reisiger, j, tijdperken van de ftichtinge van het Protes^ „ tantendom, dat in het openbacr de noodza„ kelijkheid der biegte en goede werken begon „ te ontkennen, de vernietiging der misfe en „ kloostergeloften, en de hcrftelling van het „ nachtmael onder de beide gedaenten te eis„ fchen. „ Dusdanig zijn gedeeltelijk de punten van „ deze vermaerde Augsburgfche geloofsbelij„ denisfe, die het- geloof der Protestanten als „ gevestigd heeft; maer dewijl zij befpeurden „ dat de keizer befloten had hen door de wa„ pens te bedwingen, waren zij bedacht om h zich buiten belediging te ftellen, door zich „ ter algemeene befcherminge te verëenigen, „ floten zij het beroemde verbond van Smal& kade, en fchreven aen alle de Christen prin„ fen , om hun kennis te geven van de be„ wecgredenen , die hen overgebaeld hadden „ om de Hervorming te omhelzen , terwijl „ men verwachtte dat eene algemeene kerkver„ gadering de godsdienstpunten, die Duitsch„ land beroerden, zoude beflisfen. De beide „ aenhangen bereidden zich tot het oorlog; „ en het keizerrijk werd overgeleverd aen alle „ de onheilen , welken het met zich fieept. „ Zij werden eindelijk bevredigd door deze „ overeenkomst, in de historie zoo bekend onder den nacim van Verdrag van Pasfau „ het eerfte waerin men de Protestanten de „ Katholykcn zag opwegen en eveneens be- „ han-  Tweehond. Zesennégentigste Brief, af¬ handelen. Men ftelde vast dat men voor" taen , in het ganfche keizerrijk , de vrije Z ocfFening van het Lutherdom , volgens de , Augsburgfche geloofsbelijdenis, zoude heb, ben. De godsdienstvrede kwam vervolgens " deze eerfte overeenkomst bevestigen; en 'Het Verdrag van Westfalen leide 'er de j Iaetfte hand aen. „ De dood van Luther was eenige jaren voor de vergadering van Pasfau voorge" vallen. De grootfte vijanden van dezen " vermaerden godgeleerden zijn gedwongen " geworden te erkennen, dat hij zijne onge" meene kundigheden met eene groote kragt' " van geest paerde ; dat hij , onverdragelijk " in debfchooltwisten, en van eene hevigheid, ~' die tot onftuimigheid overfloeg , de gema" tigftë grondbeginfels ten opzigte van de " burgerlijke regeringe had; dat hij beftendig '? den vréde, de onderwerping aen het wettige " gezag, en de gehoorzaemheid aen de opper", vorften predikte; dat hij hen verhinderde, " zoo lang hij leefde, hunne zaek door de wa" pens ftaende te houden, en dat het tijdftip " van zijn overlijden, om dus te fpreken, het " teeken was van de godsdienstoorlogen, die " zich in het midden van Duitschland ont" ftaken. Eene fterke verbeelding, door het " verftrnd geholpen en door de letteröeffening " gevoed, maekte hem natuurlijk welfprekend; " en ziin voorfpoed, zijnen hoogmoed ftree" v „ len-  S4S De Nieuwe Reisiger, „ Jende, bragt hem tot eene muitende Hout moedigheid. Wanneer hij in eenige dwaling „ ver.viel, deden zelfs de vertoogen , verre „ van hem tot reden te brengen, niets anders ,, dan hem daervan te verwijderen. „ Een man van deze geaertheid moest nood„ wendig dwalingen doen voortkomen : ook „ bad hij reeds, lang voor het uitberften der „ aflaten, verfcheiden punten van de leer' der „ Roomfche kerke begonnen te beftrijden. >! In hetJaer 1516 deed hij openbare ftellingen „ Raende houden, in welken verftandigelieden „ het zaed zijner ketterijen meenden te kunnen „ zien. Van de ftoffe der aflaten ging hij over „ tot die der regtvaerdigmaking', der fakra„ menten, van den vrijen wil, van het vage„ vuur , en gaf den ruimen teugel aen alle „ zijne denkbeelden. Hij betwistte der kerke „ het vermogen om de zonden te vergeven „ 't welk hij zeide God alleen toetekomem „ De verdienften van Jezus Christus, zonder „ de medewerking' der goede werken, fchcen „ hem dc eenige bron der rcgtvaerdigmakinn-e, „ welke het geloof alleen ons kan openen. „ Hij tastte de vrijheid van den mensch aen,' „ dien hij geloofde in alle zijne daden gedwon! „ gen te zijn, en grondde deze meening op de „ verdorvenheid zijner nature, op de zeker.„ heid der Goddelijke voorwetenfehap , die naer zijn denkbeeld vcimictigd zoude zijn, « indien de mcusch vrij ware; waeruit hij „ bc-  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 349 „ beiloot, dat God alles in ons doet, dat de „ zonde zoo wel als de deugd als zijn-werk „ moest befchouwd worden, dat zijne leerin„ gen onmogelijk waren voor de vromen, „ wanneer hij ze niet vervulde, en dat alleen „ de uitverkorenen deel aen de genade van Jezus Christus hadden. Luther ftelde alleen „ drie vcrbonds teek enen, de doop, de biegt en „ het brood; dus noemde hij het avondmael, „ waerin hij de uitdrukking van ligchaems„ verandering' in die van medewczenlijkheid „ verwisfelde , willende dat het ligchaem en „ bloed zich met het brood en den wijn ver„ mengden, zonder dezelven te vernietigen, „ gelijk het vuur met het ijzer. Hij beftreed l, de onfeilbaerheid der kerke en het gezag „ van den paus, eh vernieuwde de dwalingen „ van Wiklef en Joannes Hus over de gelof„ ten, en het bidden voor de dooden. Ein„ delijk deed hij den laetften ftap, tot welken „ hij alle de anderen gedaen had; hij verliet „ het kloostcrgewaed, en trouwde in het open„ baer eene non , bij welke hij verfcheiden „ kinders kreeg. Andere monniken volgden „ zijn voorbeeld, en traden in de weereld, om „ 'er zachter verbindtenisfen aentegaen, dan „ die zij in het klooster aengenomen hadden; „ 't geen gelegenheid gaf tot deze bóerterij „ van Erasinus': „ men mag vrij zeggen dat • „ het Lutherdom iets treurigs is; wat mij „ belangt, ik zie 'er niets dan blijgeestigs in; want  35° Di Nieuwe R e r s r G E Ri „ want de ontknooping is, gelijk «, alje c|é .,, büjipeien, altoos een huwelijk".. De Katho ,, lyke priesters verweten Luther , dat hii *j geene vrouwen konde ontberen ; Luther „ antwoordde hun, dat Zij geene minnaresfen „ konden misfen. Deze patriarch der Her h vormmge gaf verders aen de Christen wee„ reld eene vreemde vertooning , met den „ landgrave- van Hesfen , door eene wettige a belhsfing, te vergunnen eene tweede vrouw „ te nemen, gedurende het leven der eerfte i „ Men kan niet ontkennen dat 'er in 'de „ werken van Luther , in zeven deelen in s, folio verzameld , veel vuur, geest en ge„ leerdheid is; maer hij toont 'er overal zoo „ vee hoogmoed, verwaendheid, onftuimig" in1!^ /Potternijen tegen de paufen „ en de Roomfche kerk, dat derzelver lezing „ onverdeedigbaer en oproerig iS: het belag„ chehjke daerin is alleen de woede , welke „ hij, in alle gelegenheden, tegen alle de wer, „ ken van Anstoteles vertoont. ,, Luther is de eerfte fchrij'ver van zijnen „ landaert, dien men kan bijbrengen. Zijne „ dichtkunst is edel, vurig en kragtig. Hij fi dichtte verfcheidè psalmen en lofzangen „ die bij de Protestanten nog in gebruik zijn: „ mtj heugt zelfs i„ de Katholyke kerken van „ Beijeren eenige dier geenen, welken hij in „ het Latijn vertaeld heeft, te hebben hooren „ zingen. Hij is de fchrijver van eene over- i, zet-  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 351 „ zetting' des bijbels,, wier ftijl eene beknoptheid en nadrukkelijke welfprekcndheid heeft, welke de Duitfehers voor hem met kenden. " Onder zijne gezangen zijn 'er verfcheiden, „ die een' wezenlijk dichterlijken geest ont„ dekken. Zijne veerzenkunst is veel vloeijen„ der dan die der poëten , zijne tijdgenooten; „ en hij had het oor zoo teeder, dat hij „ dikwerf, in verfcheiden koppelveerzen, na„ tuurlijk de maet , lang daerna door Opitz „ ingevoerd, in acht nam. „ Deze ketter ontving, na zijnen dood, de „ grootfte eerbewijzingen te Wittcnberg. Men " richtte hem gedenkteekens op , welken de Spanjaerds, die zich meester van deze ftad " gemaekt hadden, wilden vernielen ; maer " Karei de V-- ftelde 'er zich tegen, zeggende ," dat hij niets meer te beflechten had met " een' man , die thans een' anderen Regter ', had, wiens regtsgebied het niet geoorlofd " was zich aentematigen. Weet, voegde hij " 'er bij , dat ik geen oorlog voere tegen " dooden, maer tegen levenden, die de wa„ pens tegens mij in de hand hebben". •De voortgang van het Luthcrdom was „ overal niet het zelfde. In Frankrijk wérd ,' het van zijne geboorte af uitgedoofd ,^door de dwalingen van Kalvijn, die, als Frans„ man , den voorrang bij zijne landgenooten „ had; ook genoot hij dit voorregt in Neder,, land. In Engeland werd het verbannen door „ Hen-  352 De Nieuwe Reisigek. „ Hennk den Vlilk , geduld door Eduard „ den VDm , vervolgd door koningin Maria' „ en eindelijk, gelijk de andere gezindheden ' „ ontvangen door Elizabcth. Het won Polen ;„ door Dantzich, cn werd 'er vastgefteld door „ Sigismundus Augustus, die deze toegevend„ heid meende noodig te hebben , om eene ,, Kadzivil, op wie hij dwazelijk verliefd was „ tot koningin te doen verklaren. In Hon„ garijen is de vrije oeffening van de Angs„ burgfche geloofsbelijdenisfe toegeftaen , % „ vele oorlogen, in welken de Turken 'ver„ fcheidenmael tot derzelver hulp gekomen „ zijn. Zij heeft verfchillende .wedervaringen „ in Zevenbergen genad; en de Katholyken „ hadden veel moeite om zich tegen de Luthc,,'ranen te verdeedigen. Deze laetften heer„ fchen in Koerland; en zij hebben in Zweden „ en Denemarken alles onder hunne wetten „ doen buigen. In deze twee koningkrijken .„ vooral .moet men 'er de wisfelvalligheden „ van gadeflaen. „ Behalve de drie godsdienften, in Duitsch„ land verfpreid, duldt men 'er ook de Doop^„ gezinden en Joden. Deze laetften mogen „ 'er, volgens de wetten van het keizerrijk „ in toegelaten worden door de Staten, die de .„ vorftelijke regten bezitten; en in verfchei„ den oorden vergunt men hun de openbare „ oeffening van hunnen godsdienst. Dit volk .„ genoot eertijds zeer uitgeftrekte voorregten; „ maer  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 553' ,,' maer een ffigtbffer van den hact der mon„ niken, en verachtelijk geworden door hunne „ lasteringen, werd het vervolgd, van zijne „ regten beroofd, en zelfs gebannen. In de „ eerfte tijden-had de keizer alleen het regt, ,, om den Joden hier verblijf te vergunnen; „ maer in het vervolg matigde zich de prinfen, ,, graven, vrije fteden, en zelfs de edellieden, „ die onmiddelijke leenen hadden, het voor„ regt aen, om hen op hun grondgebied toc,, telaten. De regels , die hun gemeenlijk „ worden voorgefchreven, zijn geen verdrag „ of verpligting met de Christenen aentegaen, ,', dan' met goedkeuringe van dc regteren dier „ plaetfe; geene fynagogen te ftichten, noch „ onder zich openbare bedieningen aenteftcl„ leh, zonder het verlof van den oppervorst'; „ 'i jacrlijksch aen de fchatkamer eene zekere „ grondfijns voor ijder huisgezin te betalen, „ voor het regt van befcherminge; onderwor„ pen te zijn aen een' ligchaemstol, zoo dik„ werf zij uit het land gaen , of 'er weder „ inkomen; geen' koophandel in het klcen te < drï'iven , noch open winkels te hebben. „ Echter zijn 'er fteden, waenn het hun ge„ oorlofd is, in voor hun befcheiden wijken, „ alïerlei koophandel in het groot en kleen te „ doen; maer deze vrijheid wordt hun duur „ verkoft. Bovendien is 'er vastgefteld, dat „ bij de krooning van vderen keizer alle de „ Duitfche Joden zich fchatten, en hem voor XXIIl. Doel. Z „ ijder  354 De Nieuwe Reisigem. „ ijder huisgezin vijf of zes gulden ten ge„ fchenke geven. In bezwaerlijke tijden, en „ wanneer het oorlog op de grenzen is, vin„ den de huislieden bij dit volk hulpmiddelen, „ ter onderfteuninge van de lasten, waertoe „ zij verbonden zijn. Is hun het voeder afge„ haeld, of hebben zij hun vee in de leendien„ lien verloren , de Joden geven hun verfchot „ van geld, waerdoor zij in ftaet zijn om het ,, zelve te herftellen. Deze laetften worden „ gebruikt , om dc ruiterij van paerden te^ „ voorzien; en men kan niet ontkennen dat •>■> zij •> gedurende de voorleden oorlogen, hier„ in uitmuntende dienften aen het keizerrijk ,, gedaen hebben. ,, Men is minder verwonderd over de ver„ volging , welke men hier tegen dit volk oeffent, wanneer men overweegt de geringe ,, achting , welke voor de Duitfche Joden „ hebben, ik zeg niet alleen de Christenen, „ maer hunne broeders zelfs, de andere kin„ ders van Jakob , die in het zuiden van „ Europa verfpreid zijn. Vooral trekken de „ Portugezen en Spanjaerds de verwijdering, „ of zoo gij wilt de kieschheid zoo ver, dat „ zij geen huwelijk noch eenige foort van „ verbindtenisfe met hun aengaen; en iemand, „ die in Engeland of in Holland eene Duitfche „ Jodin trouwde, zoude aenftonds zijne voor„ regten verliezen, niet meer als lid van hunne „ fynagoge erkend worden, zich van het lig- „ chaem  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 355 „ chaem des landaerts afgefcheiden zien, en „ zelfs niet onder zijne broeders begraven „ kunnen worden. Het denkbeeld, waerin „ zij algemeen zijn van gefproten te wezen uit „ den ftamme van Juda, wiens voornaemfte maegfchappen , ten tijde der Babylonifche „ gevangenisfe , naer Spanje gezonden wer „ den, kan hen alleen tot deze onderfcheiding „ brengen. Ongetwijffeld hebben zij, door „ deze ftaetkunde, zuivere zeden behouden, „ en deze volks befpiegeling verkregen, die „ hen , in de oogen der Christenen zeiven, ,:, van de andere kinderen van Israël doen „ onderfcheiden. Gij zoudt hunne Holland.che ,, fynagoge voor eene vergadering van raeds„ heeren aenzien; en de Duitfehers, die 'er „ inkomen, kunnen naeuwelijks gelooven dat. „ dezelve door Joden bezeten wordt. Eene „ zekere trotfche deftigheid, eene edele fier„ heid maekt hunne onderfcheidende geaert„ heid uit, -zeer verfchillende' van die van „ Duitschland of Polen, welken de armoede „ uit hun land jaegt, en die door de enkele „ barmhartigheid hunner broederen ontvangen „ worden. De verachting , waermede men „ hen overlaedt , verdooft in hen het z: ed „ van deugd' en eere. Beroofd van alle de „ voordeden der famenlevinge , vermeen; g„ vuldigende door de wetten van den gods-„ dienst, vernederd aen alle kanten, dikwerf „ vervolgd , en altoos beledigd, heeft de Z 2 „ na*  35ö De Nieuwe Reisigir, „ natuur, in hen vernederd en ontëerd, gee„ nen omgang meer dan met de behoefte; en „ deze behoefte, die zich met wreedheid doet „ gevoelen, boezemt hen, die 'er martelaers „ van zijn, alle de middelen in, om 'er zich „ van te onttrekken, of dezelve te vermin„ deren. Is het den weg der misdaed niét „ banen , wanneer men lieden , die 'er zich „ niet fchuldig aen gemaekt hebben, met „ fchande bedekt ? En maekt men 'er zich „ aen fchuldig, wanneer men volftandig blijft „ bij eenen godsdienst, die eertijds als heilig „ werd befchouwd , zelfs door die geenen, „ welken hem thans veroordeelen ? Men mag „ de Joden beklagen , dat zij in de dwaling' „ zijn; maer het zoude onregtvaerdig wezen „ de ftandvastigheid , den moed , de goede „ trouw, de belangeloosheid, met welken zij zoo vele tijdelijke voordeelen opofferen aen „ eenen godsdienst, dien zij als waer befchou„ wen, niet te roemen, en nog onregtvaer„ diger, ja wreed zelve, daeruit gelegenheid „ te nemen om hen met verachting', hoon' en „ beledigingen te. overladen. „ Ik weet dat 'er dikwerf een ingefcbapcn „ haet en volks vooroordeelen, die niets „ beteekenen, doch ook door niets kunnen „ vernietigd worden, plaets hebben. De haet, „ dien men tegen de Joden tracht te vereeu„ wigen, heeft zijn begin van de eerfte eeuwen „ van onze tijdrekening', en trekt zijnen oor- „ fprong  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 357 „ fprong meer uit een' vuriger dan opregten „ ijver. De nieuwe Christenen konden een „ volk, dat hunnen wetgever en hoofd had „ doen fterven , niet "dan met afgrijzen be„ fchouwen ; en men belastte een' geheelen „ landaert met de misdaed van eenige bijzon„ dere perfonen. De vaders voedden hunne „ kinders in dit vooroordeel op; deze bragten „ het over tot hunne aframmelingen; en de „ tegenzin heeft dus ftand gehouden, geduren„ de verfcheiden eeuwen, zonder dat men de „ onregtvaerdigheid of belagchelijkheid daer„ van nog volkomen befpeurd heeft. „ Men zegt dat de woeker een gebod bij de „ Joden is, als of God, van wien zij hunne „ wet hebben, hun die misdaed bevolen bad. „ Het geene zij hun toelaet is een regtmatig „ voordeel te trekken van het geld, 't welk „ zij aen dc vreemdelingen leenen ; maer in „ dit ftuk moeten zij, gelijk, in alle anderen, „ zich fchikken naer de beveien der oppervor„ ften. Vindt men 'er eenigen , die eene „ rente boven de keuren nemen , misfehien „ kan men hun dit niet kwalijk duiden; want „ dewijl men hen van de ampten en bedienin„ gen "uitfluit, hun de kunften, ambachten en „ koophandel verbiedt , hen berooft van dc „ eerlijke middelen, om hunnen kost te win„ nen , cn ter overmate van ongunst' fterke „ fchattingen van hun eisclït , moeten zij „ noodwendig. om te leven cn dezelven tc " v o bè  358 De Nieuwe R e i s i g e r. „ betalen, zich bedienen van het middel om „ op woeker te leenen. Wien moet men de „ feilen daervan toefchrijven , dan den gee„ nen, die hen tot dit uiterfte brengen ? Laet „ hen in vrijheid arbeiden; vergun hun zich' „ aen de wetenfehappen of den koophandel „ overtegeven; en gij zult hen de beroepen,; waertoe zij zich mogen verledigen , ten „ voordeele van den Staet, met vroomheid „ zien oeffenen; ik durf zelf' zeggen dat zij „ 'er in zullen uitmunten ; want niet alleen „ zijn de Joden nuttig geweest in alle de lan,, den , die hen ontvangen hebben; maer. zij „ hebben altoos voortgang gemaekt in dc we„ tenfehappen en kunften, vooral in de genees„ en fterrenkunde , zoo dra zij 'er zich in „ hebben willen of kunnen oeffenen. Men 5, heeft hen de legers in Portugal zien gebic„ den, de uitgeputte geldmiddelen in Frankrijk „ hcrftcllen, en alle de deelen van den koop„ handel doen bloeijen. Eene ongemeene ?, fchranderheid , eene cenigfte kundfehap in ,', de kleenfte bijzonderheden , de wezenlijk kostelijke gacf om de hinderpalen te over„ winnen , nimmer door eenig voorval aen. „ gedaen te zijn , en de gelegenheid te ver,, wachten zonder ze aftefchrikken , zijn de „ gelukkige hoedanigheden, welken zij in alle „ zaken bezitten. Gedurige uitvinders van 5, onze pracht', weten zij 'er zich voor te „ hoeden. De voorregten, welken de konin- » gen  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 35J „ gen van Napels en Sicilië, van Zweden en „ Denemarken , van Pruisfen cn Polen hun " toegeftaen, de keuren, welken de keizerin *' van Rusland en andere verlichte mogend„' heden ten hunnen voordeele gegeven hebben , betuigen genoegzaem van welke nuttig" heid zij kunnen zijn voor de oppervorilen, " die hen in hunne landen toelaten. Zij wor' den ontvangen in Moravië, Servië, Kroatië, " Moldavië , Walacbijë, en in de meeste ', fteden in Duitschland , met vrijheid van " godsdienst. Zij hebben fynagogen te Apfurt, te Worms en in het ganfche Paltsgraeffchap. Z Zij zijn in groot getal in Pruisfen, en bij" zonderlijk te Berlijn en Halberftat. Ham" burg wordt het kleene Jeruzalem geheten, " door de groote hoeveelheid van Joden, die " 'er gevestigd zijn, en waervan verfcheiden " zich aen de wetenfchappen overgeven, en " de kunften aenkweeken. Te Weenen be-, " gunftigt hun de keizer , geeft hun deel in " alle zaken, cn ftaet hun zelfs eertytels toe. " Echter hebben zij vele wisfelvalligheden in de geheele uitgeftrekfheid van dit rijk " beproefd; eene reden van belang deed hen " ontvangen; eene diergelijke reden deed hen " verbannen. Zij hebben altoos vijanden on" der het volk en de onkundigen gehad; maer " de verftandige lieden en verlichte prinfen " hebben hen naer andere grondbeginfels geoordeeld , hen onthaeld en gezocht, zoo " Z 4 m ult  3<5o D s Nieuwe R e i s i s e r. „ uit hoofde van hunne bckwacmheid voor dc „ wetcnfchappen, als ten cy^igte van hunne „ kundigheid voor den koophandel- cn de za„ ken , nuttig tót welzijn van hunnen ftaet. „ Het belang of de geestdrijverij van eenige „ lieden, niet ftrookende met deze algemeene „ inzigten , heeft hen met ingebeelde misdaden „ beticht,, om hen te noodzaken het land. te' „ verlaten , en zich met hunnen buit te ver„ rijken ; maer deze betichtingen , bekwaem „ om hen te verderven , indien zij waer ge„ weest waren, hebben alleen gediend om de „ regelmatigheid van hun gedrag in klaren dag „ te ftellen. In eene ftad van Oostenrijk had „ een geestelijke ?en' met blöed befpatten ou„ wel in de kerk' weggeworpen , en overreedde ,, het volk dat de Joden de bedrijvers van de,, zen nieuwen gqdsrnoord waren; maer over„ tuigd dat hij zelf dit ongewijde brood bloedig „ gemaekt had, beleed hij de afgrijslelijkheid ,;, zijner misdaed, en ontving 'er de ftraf van. In het jaer 1342 verwekte de begeerlijkheid, „ onder den ijver verborgen, eene foort van „ kruisvaert tegen de Joden in den Elfas; en „ men vermoordden ze onmenfchelijk. Zeven ,', jaren daerna vertoonde zich de pest in het „ zelfde landfchap ; mén weet het aen hen, „ die 'er toen in kleen getal waren : men „ befchuldigde hen te Straetsburg dat zij de „ putten en fonteinen vergiftigd hadden, en „ verbrandde hen ten getale van twee honderd „ in  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 361 „ in hunn' kerkhof, waer het graeuw hen in „ gefloten had. „ De onderwerping aen de mogendheden „ fchijnt bij de Joden eene gewaerwordmg, „ eene leering van godsdienst te zijn; ook is „ zij eene zachte hebbelijkheid , een ware „ liefde tot den vrede, eene edele gelatenheid „ aen de eeuwige befiuiten. Zij vinden in de ge„ wigtige verceniging van hun maegfehap eene „ foort van verzachtinge voor hunne rampen. „ Weldadig onder eikanderen, geftrenge waer„ nemers van eene wet, waeraen hun onheil „ hen des te meer verbindt, helpen zij elkan„ deren in alle hunne moeijelijkheden , en „ ftraffen alle hunne misdaden; overal veracht ,', en gehoond , ftellen zij Hechts het geduld " tegen de belediging ; bekwaem tot erken', tenis, hebben zij nimmer hunne befchermers ', verzackt; en men ziet hen fomtijds eene „' edelmoedige ftandvastigheid vertoonen voor „ de flagtöffers ' van het aenzien en geluk. \ Wijders twliffel ik zeer of men op het aerd\ rijk een mcdelijdender volk voor de onge„ lukkigen kan vinden; zijne weldadigheid „ bepaelt zich niet tot lieden van zijnen gods„ dienst, maer ftrekt zich zelve uit tot de „ armen van den landaert , die het veracht „ en vernedert. Indien de Joden een gebrek „ hebben, is het misfehien dat zij de aendoen" liikheid te ver ftrekken, op het gezigt der ,', elenden , die het menfchelijke geflacht beZ 5 » droe"  3ó"2 De Nieuwe Rïisigel „ droeven. Hunne liefddadigheid is dikwerf eene blinde natuurdrift van medelijden, die „ hen belet de maetregels, welken de verlichte „ barmhartigheid toeïaet en voorfchrijft , in „ acht te nemen; hunne aelmoesfen zijn bijna „ altoos verkwistingen. Laten zij , die tQt „ overmaet vervallen, zich nooit geene andere „ dan diergelijke vergunnen. ,, Ik beken dat de hulp , welke de Joden „ aen de armoede bewijzen , dikwerf door den „ woeker vcrderffelijk gemaekt wordt, en dat „ dit volk, indien het te talrijk was, eindelijk ,, fchadelijk zoude kunnen worden. Zich bc„ moeijende met het koopen en vertieren van „ allerlei koopmanfchappen, het zij door het ,, uitdrukkelijk verlof der heeren, het zij door het dulden van de magiftraten der fteden, „ maken zij zich meester van allen den koop,, handel des platten lands, en verrijken zich „ ten kosten van dc natuurlijke inboorlingen. „ Welke fortuin zij ook gemaekt hebben, .„ brengen zij niets bij tot de openbare lasten, ,, naer evenredigheid van hunne vermogens, „ dewijl zij 'er van vrij zijn door het betalen „ van middelmatig hoofdgeld, het jaerlijkfche „ regt van befcherminge, of de ligchamelijke „ tol. Zij bearbeiden het aerdrijk niet, en „ bezitten op het platte land meenigvuldige „ huizen , die nuttiger door dc akkerlieden „ zoude kunnen bewoond worden. De land„ man, bij hen geld te leenen vindende, om 33 de  Tweehond. Zesennégentigste Brief. 363 , de fchattingen te betalen , wordt lui en vervalt tot armoede. Een groot getal van Toden voegt alleen in de koophandeldrijvende landen, en kan een geesfel worden , voor een akkerbouwend volk, gelijk er m , het grootfte gedeelte van Duitschland ge„ vonden wordt. Te vergeefsch poogt men, om hen hatelijk „ te maken, bytcbrengcn dat zij vijanden van de Christenen zijn. Het zijn geenszins de " ware opvolgers van onzen godsdienst, wel" ken Zij kunnen haten; het is de lastering " en dé lasteraer; het is de vervolging cn de vervolger; het is de valfche Christen, die, " ten nadeele van het menschdom , valfche " voorwendfels zoekt om deze ongelukkigen " te verderven, en tevens zijn belang, zijne " wraek of zijnen haet te voldoen. Laten r' Wji hun onze fteden openen; laten wij hun " verdunnen zich in onze 'landen te verfprei" den; laten wij hen ontvangen, indien niet " als land^enooten, ten minfte als menichen; " laten^ wij hun doen zien dat wij hen waerdig " achten ons te beminnen en te dienen; dat " zij die hoofden opheffen, wolken zoo vele *' eeuwen van fcbande naer de aerde gebogen " hebben; dat zij zich ontdoen van dat int " wendige van laegheid en fchijnheiligheid; " dat zij ons niet meer naderen, zonder ons " wezens, voor het vertrouwen en de achting " gemaekt, te vertoonen; dat zij die onbe-  3 TP\E Duitfehers fchijncn ter goedertrouwe „ JL^ overreed , dat zij in ftaet zijn om s, anderen volken de meerdere kundigheden „ te betwisten ; dat men nergens zoo veel „ fchrijft, drukt of leest dan in hun land; dat „ onder eene meenigte van voortbrengfelen, „ die wezenlijk fleeht zijn, van tijd' tot tijd „ gewigtige werken verfchijnen; dat 'er geene „ eenige wetenfehap is, welke zij niet gekend „ en volmaekt hebben; en dat de Franfchcn, „ indien zij eertijds den roem hadden van hen „ in de fraeije letteren te overtreffen, tegen„ woordig in dit opzigt flechts een kleen voor„ deel hebben , zoo het zulks zelf nog kan ■>■> ge-  TweeHGN®. Zevenénnegenticsté Brief. 355 „ genoemd worden , boven de Protestanten van Duitschland. De godgeleerdheid is hun „ de grootfte voortgangen verfchuldigd$ en „ vooral hebben zij veel toegebragt tot de ,, kennis van bet Roomfche regt. Men kan „ het zelfde zeggen van de geneeskunde, in • welke Stahl , Hofman en van Zwieten in " onzen tijd uitgemunt hebben. Deze Iaetfte l heeft alle de teekens van eere, waermede " men eene dokterlijke muts kan verfieren, " van zijne oppervorftinne ontvangen. Heister - heeft gewigtige ontdekkingen in de ontleed" en heelkunde gedaen: men brengt Pott en Markgraef voor de fcheikunde bij, Kepler ", en Ottho van Guerike voor de fterren- en I' natuurkunde. • De historie is ook veel ver", fchuldigd aen de geleerden van Duitschland: ',' zij zijn het die het openbare regt begonnen '' te onderwijzen. Men vindt nergens anders " zoo vele hoogleeraers in deze wetenfehap, * of zoo vele fchriften, waerin zij met dezelf" de vrijheid en gegrondheid behandeld is: in geen land heeft men het wetboek van bet menfchelijk geflacht meer doorgrond. Dit , groote rijk, dat meer prinfen dan landfchap" pen bevat , is vervuld met hoogefcholen, in welken men gemeenlijk eenen leerftoel ", voor het natuurlijke regt gefticht heeft. " De Duitfche prinfen yleijen zich dat zij 19 onderdanen hebben, die werken in het licht ]] geven: de geletterde lieden, om derzelver  366 De Nieuwe Riisigïr, „ achting te verdienen, vinden zich in eene „ foort van noodzakelijkheid om zich door „ eenig voortbrengfel te onderfcheiden ; en „ dewijl men gemakkelijk kan fchrijven over „ eene ftof, welke men onderwijst, en over „ welken men dagelijksch fpreekt, zijn *er „ weinig , die niet alle jaren eenige boeken „ uitgeven over de wetenfchap , die het „ oogmerk Runner, letteroeffeningen is. Ten „ minfte is het zeker dat de proeven, voor„ ftelfels, verkortingen en grondbeginfels van „ het natuurlijke regt derwijze vermeenig„ vuldigd zijn, dat men 'er eene uitmuntende „ boekerij van kan vormen. Lieden zelfs „ die de minfte begaefdheid hebben , nemen' „ hunne toévlügt tot deze ftof, wanneer zij „ niet weten waeroD zij de werkzaemheid „ hunner penne kunnen oeffenen , en dat „ alleen omdat men 'er juist zoo veel over „ gefchreven heeft; de middelmatigheid ver. „ be^Tt zich onder de meenigte. ,, Vele lieden zijn onkundig dat 'er eene „ Duitfche letterkunde is. Fraeije vernuften ,, in Germanië ! Welke woorden voor de „ meeste Europifche ooren! Als of het verh mirc en de zotheid niet tot alle bnden „ behoorden. Tracië heeft wel ziïne Orfcus„ fen gehad; waeröm zoude Duitschland niet „ iOs^ljks z;ine letterkundigen cn poëten „ hebben? Alle de landaerten, de Franfchen „ zelfs, hebben zich verzet tegen het geene „ va  Tweehond. Zevenennegentigste Brief. 367 „ vader Bouhours heeft bijgebragt wegens dit „ eerwaerdige volk , wien hij het vernuft, „ den fmaek en de bekoorlijkheden der ver„ beeldinge durft weigeren. Het is veeleer „ in de ftaetkundige gefteldheid, dan in het „ gebrek van geest, dat men de oorzaek van „ deze middelmatigheid moet zoeken. Duitsch„ land , in zoo vele landfchappen verdeeld, ,, heeft geene hoofdftad, die alle de begaefd„ heden , wier famenloop den naerijver op„ wékt, als in een'middenpunt, vereenigt. „ De roem der geenen, die uitmunten, ftrekt „ zich bijna nooit buiten de grenzen van een' „ bekrompen Staet uit ; hunne belooningen, „ naer het vermogen der vorften bepaeld, '„ zijn altoos middelmatig; en niets noodzaekt „ hen om buitengemeene poogingen te doen. „ Wijders verflindt de leeröeffening van het „ openbare regt, zoo noodzakelijk om voor„ fpoed te maken, en zoo nadeelig aen den geest, „ allen den ledigen tijd der letterminnende „ jeugd. Verzekerd van de verachting' der „ geleerden, die niet dan het Latijn beminnen, ,' en zonder onderfteuning' van den kant' der „ grooten , die fomtijds veinzen het Hoog,', duitsch niet te verftacn, zoude zij zich dan „ wel aen de fraeije letteren durven overgeven? „ Alle de oogen, naer de ftaetkunde gekeerd, „ fchiinen de aengename begaefdheden te ver„ wij der en. Niets zou belagchelijker zijn dan « in eenen verbloemden ftijl over geleerde > „ftof-  36S De Nieuwe Reisiger. ftoffen te fchrijven, fiërlijfce' vcrtoogen té „ doen over de koorts of het regt der volken; b. en de afbeelding van Minerva, even als die „ van Flora, met bloemkrahfen te overladen. „ De fraeije vernuften van Duitschland zijn „ dan des te achtenswaardiger , omdat zij, » zoncJer befcherminge , en niettegenftaende i? zoo vele hinderpalen, in meer dan een ge„ deelte der letterkunde geflaegd zijn. „ De dichtkunst is tegenwoordig zeer bloei„ jende onder hen: zij ademt 'er de eenvou„ digheid, edelheid, waerheid en hatüurïijk„ heid. Het was niet voor de dertiende eeuwe „ dat zij zich verhief uit het midden zelf van „ de difepfte duisternisfen der barbaerschheid. „ De Minnezangers waren, in deze gewesten, „ het geene de Troubadours toen in Frankrijk „ waren. Zij bloeiden onder de keizers van „ het huis van Zwaben; en men telt 'er tot „ honderd en veertig, bijna allen groote hceren , onder welken zelfs opper vorften ge„ vonden wierden. Na den dood van Kon„ radus den jongen , laetften vorst van dit „ huis, werd de Duitfche dichtkunst ver„ waerloost; en de Minnezangers raekten in „ verachting. De Meesterzangers volgden hen „ op : dit waren perfonen van het gemeene „ volk, bijna allen werklieden van beroep, die „ zich verbeeldden dat de dichtkunst onder den „ rang der ambachten konde gefteld worden: „ men verkreeg van hun het verlof om veerzen „ te  Tweehond. Zevenennegentigste Brief. 369 $, te maken , zoö wel als de vergunning om „ fchoeneri en kleederen te vervaerdigen; en ,, om in vrede te kunnen rijmen, moest men ,, gefchreven worden op de lijsten van bet gilde, dat in Jongens Poëten, Deelgenooten „ Poëten en Meesters Poëten verdeeld was. „ De voorregten werden uit naem' van het ,, ganfche ligchaem gegeven , en het opper„ hoofd van deze achtenswaerdige broeder. ,-, fchap was een fchoenmaker te Neurenberg, „ die vijf boekdeelen in folio, waerin eenige „ vonkjes van vernuft in de boerschheid en „ onkunde uitftralen, nagelaten heeft, „ Dit gilde van Poëten-Ambachtslieden ,, bleef eene eeuw in ftand. Een zuiverer 0 licht beftraelde Duitschland. Lieden, we- zenlijk met begaefdheden geboren ^ deden ,, de zanggodinnen uit de winkelen komen, „ en bragten ze weder op den Helikon. Men „ kon niet verwachten uitmuntende dichters' „ in allerlei poëzij' te zien voortkomen bij „ volken , die tot hiertoe alleen fchenen ge-, „ fchikt te zijn tot den onvermoeiden arbeid „ van eene zwaermoedige geleerdheid. In het „ begin der veertiende eeuwe gaf Hugo.Tum,, bergs een zedenkundig hekeldicht uit , de „ Zwerver geheten, waerin hij alle de ftanden „ gispte, zonder de geestelijkheid uittezonde„ ren. Vervolgens behaelde Brandt en Fifchaf „ eenige achting ; maer de hardheid hunner „ veerzen heeft dezelven doen vergeten. Dé XXUI. Deel. A a ,l,  37» De Nieuwe ReïsiceïL „ Iaetfte , een tijdgenoot van Rabelais , ver„ tolkte Pentagruel , waerin men zulke oor„ fprongelijke en nog vuiler uitdrukkingen „ dan in het Fransch ontmoet. „ De eeuW van Luther is, eigenlijk gefpro„ ken , het tijdperk van de herftellinge der „ letteren en goede dichtkunst'. Men zag toen „ mannen, gevoed met de letteröeffening' der „ ouden, bezield door het vernuft, en begaefd „ met dien gelukkigen fmaek, bijna zoo nood,, zakelijk als het vernuft zelf, te voorfchijn „ komen. Vooral begon men in dienzelfden „ tijd de tael des lands te volmaken ; maer „ dewijl men in bijna alle de Katholyke land„ fchappen van het keizerrijk eene flechte „ fpraek heeft, is de aenkweeking der tael' en „ lctt«rcn aen de Protestanten gebleven. ,, De Silefié'r Opitz , die honderd jaer na „ Luther leefde, wordt befchouwd als de vader „ der Duitfche poëzij'. De keizer Ferdinand „ gaf hem den tytel van adeldom; en hij werd „ algemeen geacht van alle de vorften, zijne „ tijdgenooten. Men heeft korts zijne werken „ in Duitschland en Zwitferland gedrukt, met „ alle de fieraedjen, alle de overtolligheden, „ waermede men thans de drukken verrijkt. ,, De eeuw , welke dit tijdperk behelst, „ vloeit over van vernuften , die zich in „ allerlei flag van kundigheid geöeffend en „ daerin uitgemunt hebben; maer hij, die met den meesten ijver tot de volmaektheid der „ tale  Tweehónd. ZevenijnnegEntigste Brief. 371 „ tale gearbeid heeft, is de vermaerde Gott„ fched, geboren te Koningsberg, hoofdftad van Pruisfen. Deze doorluchtige wcldoender „ van zijn vaderland is thans hoogleeraer der filofofie en poëzij' op de hoogefchool te „ Leipzich, alwaer hij onder de vendels van „ Apollo eene meenigte van aenkweekelingen 5, verzamelt, onder welken 'er zekerlijk zullen „ zijn, die eer aen hunnen meester zullen doen. ,, Hij had de grootfte fchrijvers der eeuwe van ,;, Lodewijk den XIV m gelezen, en zijne wer„ ken verrijkt met het geene zij hem uitmun„ tendst aenboden. Voor hem waren 'er bijna ,, geenen dan aenzicnlijke lieden, die de Fran,, fche fchrijvers kenden. De geleerden, luttel „ nieuwsgierig naer de hedendaegfche letter„ kunde, lazen alleen uitleggers en regtsgeleer,, den; en de jonge Duitfehers, die naer Parijs „ gingen, om hunnen geest en fmaek te vor„ men, zagen niet dan gezelfchappen, waerin „ men dezelven konde ontbéten. De landge,, nooten van Gottfched hebban aen hem dan „ de verpligtirtg van hun de bronnen van het ,, ware fchoon ontdekt te hebben; maer dewijl „ 'er hier vele hoogefcholen zijn, dat dezelve „ vele voordeden geven, en dat zij, die de „ letteren aenkweeken, geene andere eerzucht hebben dan onder het getal der hoogleeraren „ gefteld te worden , is alle de letterkunde „ van het land eenigermate in de fcholen.be,, floten; en dit is het, geloof ik, 't geen tot Aa 2 „ hier  372 De Nieuwe Reisiger. „ hier toe de Duitfehers belet heeft de luchtig„' heid , kieschheid en teedere aendoening, „ welken het gezelfchap der uitgelezen wee,, reld' en de aengename omgang der beide „ geflachten kunnen inboezemen, te verkrij„ gen. De god van fmaek klimt zelden in „ eenen leerftoel der fchole, met den tabberd „ en de muts van dokter". Men zou den heer' Duval kunnen tegenwerpen , dat Gottfched , wiens lof hij ophaelt, en bijna alle de groote fchrijvers , welken Duitschland voortgebragt heeft, hoogleeraers van hoogefcholen geweest of nog zijn.- ,, Een man , die het belagchelijke dezer ,, wijze geleerden volkomen gevat, en hen in „ zijne hekelfchriften met fterke en blijgeestige „ kleuren gefchetst heeft , is Rabener , een „ Saxisch fchrijver, die, fchoon hekelachtig, „ een' grooten voortgang in de geldmiddelen ,, gemaekt heeft. Hij was ontvanger der fchat„ tingen te Lcipzich, en woont tegenwoordig „ te Drcsde. Zijne werken zijn zeer geacht „ in zijn vaderland, omdat 'er.de gebreken, ,-, welken hij berispt, zeer gemeen, en bijge„ volg aen alle zijne lezers bekend zijn. „ Maer terwijl men den overvloed der Duitfche poëten in verfcheiden ftukken roemt, is men verpligt te erkennen dat zij in het „ tooneeldicht veel ter begeerte overlaten, , , en geen' fchrij ver hebben , dien men als „ oorfprongcliik kan befchouwen. In het „blij-  Tweehond. Zevenennegentigste Brhef. 375 „ bliifpel vooral zijn zij tot nu toe onbekwaem, , om met Molière in het ftrijdperk te treden. „ Men leest eenige ftukken , waenn geest, „ fchranderheid en berisping uitblinkt; en dit „ is bijna alles, wat men 'er in vindt. In het „ lierdicht hebben zij, als men hun gelooven mag, een' Anakreon in Gleim, Weisfe en ' Hagedoorn; een' Chaulieu, een' Rousfeau en zelfs een' Horatius in Utz. Lesfmg, „ Gellert , Lichtwchr en Gotthold hebben " zich doorluchtig gemaekt door uitmuntende „ fabels. Men ziet 'er geest, zout en eene „ nieuwe manier, die vernuft acnduidt. Ges„ fner, Roff en Gartner hebben meesterftuk" ken in de land- en herderdichten gegeven. „ Misfchien hebben zich deze fchrijvers te „ veel verbonden om de voorbeelden der aloudheid te volgen , en zondigen dikwerf , door eene opëenftapeling van beeldtenisfen, ^ die de uitwerking van eenen onvruchtbaren ', overvloed zijn. Zij kennen de alöuden; " maer hunne verbeelding ontbeert den fmaek. Zij onderfcheiden niet altoos de wezenlijke " en ten allen tijde fraeije fchoonheden van l\ die geenen, die met hare eeuw' ophouden. „ fchoonheden te zijn. „ Volgens het denkbeeld der Duitfcheren, „ heeft ^Frankrijk geene beter hekelfchrijvers dan Rabener, Kanitz en Haller gehad. Ik „ bekén dat deze fchrijvers, ten opzigte van „ de fchüderaehtjge poëzij', eenig voordeel Aas » kun  r-;- De Nieuwe Reisiger. „ kunnen hebben. De heer Kleist wordt ge» „ field ter zijde van Thompfon. Zijne wer„ ken vertoonen dichtkundige bijzonderheden, „ doch zonder fchakéring', met al te fterke ,, beeldtenisfen , en te ver getrokken verge>•> lijkingen. Cramer , een lierdichter , heeft „de Zeven Psalmen vcrtaeld , met alle de „ kragt' der verrukkinge , die in het oor„ fprongelijke doorftraelt. Hij is insgelijks „ bekend door vericheiden heilige zangen, „ waervan niets het zielroerende en verheven „ cvenaert. Het fraeïfi .Dichiftuk der Ëenzaem- Md van den baron van Cronegk «oude „ alleen genoeg zijn om hem roem te doen v verwerven, indien zijne poè'zij meer gefcha„ keerd was. Het zijn altoos béken, die in „ de beemden door de ftroomen vlieten, vo„ gels, die in dc bosfehen zingen, de zon, „ die de bergen verguldt, de maen , die de „ duisterheid des nachts verdrijft , enz. De „ aendoening, de waerheid en de beeldtenis„ fen bezielen de Joodfche herderszangen van „ Schmidt en Breitenbauch; doch men zou 'er s, meer welluidendheid en natuurlijkheid in begeren. „ Zacharias heeft, in-zijne Vier Deelen van „ den Dag, 'er zich op toegelegd om alle de „ voorwerpen der nature, die hem tafereelen „ hebben kunnen verfchaffen, daerin te bren„ gen; maer zijne beeldtenisfen van den nacht 3, zijn zoo donker als de nacht zelf. In de ,, duis-  TWEEHOND. ZeVENENNESENTÏGSTE BlUEF. tfS „ duisterheden verdwaelt hij in het midden „ der grafplaetfen, en neemt Young ten „ voorbedde, gelijk hij in de andere gedeelten „ Thompfon gevolgd had : hij heeft, gelijk „ zij, het gebrek van alles te willen fchilde- ... „ ren , alles te zeggen , alles te ontledigen. ' Deze overvloed van pracht' ontficrt zijne \\ werken , waerin men meer vernuft dan „ fmaek opmerkt. De ftoutheid en onbetamelijkheid zijn het , voornaemfte kenmerk der dichtwerken van \\ Thumel, die de niet zeer gewigtige liefde, handelingen van een' Protestantfchen leer',' aer, pastoor van een. fchoon dorp, gezongen heeft. De werken van Jakobi hebben " dien bloeslem van aendoening' en teeder", heid, die veel van zijnen prijs zoude ver" liezen, door het overbrengen in eene andere " tael. 'zijn Anakreonfche lierzang op het ',' bed van Belinde, vertoont de aenlokkelijkfte " fchilderij van dezen zoeten wellust, die zich met de zedigheid en deugd paert. Bijna alle de ftukken van Haller zijn filofofisch en zedenkundig. Zijn dichtwerk van het Alpifche gebergte is een zijner beste ' " voortbrengfelcn. Men ziet 'er de poëzij en " reden , de verfiering, en de waerheid met een' gelijken tred voortgaen. Het fchijnbare " dorre voorwerp wordt ten uiterfte vruchtbaer, onder de pen van den fchrijver, die 'er grootheid, majesteit, bevalligheden en A a 4 „ vro-  .976 De Nieuwe Reisiger. w vrolijkheid in verfpreid heeft. Zijn doelwit „ is de natuurkunde van -het Alpifche geberg* '„ te, en de oniehuldige zeden der volken, „ die het zelve bewonen, te fqhilderen. „ De Mesfias is het dichtkundigfte, dat men „ na Milton kan lezen. Klopftok, die 'er de „ opfteller van is, en een' poëtnehen geest „ met de diepfte kundigheden der letterken,, nisfe vereenigt, heeft niets dan dit enkele „ werk noodig , om in den rang der beste „ fchrijveren gefield te worden. Doch Gellert 3, fchijnt den roem der letteren in Duitschland ,, ten: hoogften topp' gebragt te hebben. Men ,, roemt hém dat hij zich in zijne blijipelen niet „ opgehouden heeft met geringe fchakéringen van belagchelijkheid, die bijna onzigtbaer en ii alleen bekwaem zijn om voor een volk van ,, bovennatuurkundigen gefpeeld te worden j m maer mer> bevindt dat zijne famenfpraken te „ wijdloopig en flepende , en zijne 'knoopen „ of handelingen te zwak en koud zijn. ,, De febrijver van het dichtfluk van Abel, „ de Zwitfer Gesfner, is zeer geoeffend in het „ lezen der aïöuden en der gewijde boeken; „ maer zijn onderwerp, dat weinig gelegenheid tot de verfiering geeft, bevindt zich in zulk een' geringen kring van gebeurtenisfen be„ floten, dat hij, om de gewone maet van het v heldendicht te vervullen , zijne toevlugt „ heeft móeten 'nemen tot meenigvuldige bej, féhrijvingen, langdurige onderhandelingen, „ fchib  Tweehond. Zevenennegentïgste Brief. 37? „ fchilderingen van het hart, tafereelen van „ aendoening' en andere toevoegelijke bijzon„ derheden , voor welken de ichrijver veel „ begaefdheid getoond heeft. Het voornaemfte ,', onderwerp is verzonken in bijverdichtfelen „ van eene ongemeene lengte. De geur der „ bloemen, het fieraed der velden, het ruis- fchcn der wateren, het geblaes der westen11 winden, de luister der ftarren, het gezang „ der vogelen , de vruchten der aerde , de „ bekoorlijkheden des huwelijks, de zoetheden „ der vriendichapp', de vaderlijke teederheid, „' de kinderlijke liefde , en alle de gemeene „ plaetfen der aloude poëzij', maken van dit ' dichtftuk veeleer eene gaenderij van fchil',' derkunst', dan een doorluchtig en deftig 11 gebouw. Gesfncr is hier , gelijk in zijne andere werken , een dier fchilderen , die " altoos het oog naer de natuur wenden, en ' de liefde tot de vermaken met de liefde " tot de deugd, de goede zeden met de ware ' iilofofie, en een' rijkdom van beeldtenisfen l, met het vuur der gewaerwordingen weten te verëenigen. , Men merkt als eene bijzonderheid van de „ Duitfche poëzij' op , dat de veerzen afge„ meten worden gelijk die der Latijnen , en „ tevens gerijmd zijn als de Franfche veerzen; „ maer men vermijd de rijmen van eene geheele „ lettergreep' zoo zorgvuldig, als de Franfchen „ dezelven-zoeken; en het geene voor deze A a s » laet-  3:8 DeNieuweReisiger. „ Iaetfte een rijkdom is achten de Germanifche „ ooren eene onvruchtbaerheid. „ Van de negende eeuw af heeft Duitschland „ begonnen fchrijvers voorttebrengen, waer. „ van de historie ons de gedachtenis bewaerd „ heeft, en die eikanderen tot heden toe op„ gevolgd zijn. Een Réginon, abt van Prum, M heeft eene kronijk en eene verzameling van „ kerkregelen uitgegeven , welken men nog „ met lof aenhaelt. Een Luitprand, bisfchop „ van Cremona , heeft een verhael van het „ geene ten zijnen tijde in Europa is voor. „ gevallen, in zes boeken, met een' harden „ en geweldigen ftijl gefchreven 5 zijne ver. „ halen zijn niet altoos getrouw; hij is een s, vleijer of hekelfchrijver. Een Dithmar, „ bisfchop van Mersburg, heeft eene kronijk „ met opregtheid gefchreven, om tot de ge„ fchiedenis der Henrikken en Otthoos te „ dienen: Leibnitz heeft 'er eene uitgaef van „ medegedeeld in zijne Schrijveren van Bruns„ wijk. Een Adam van Bremen , kanunnik „ van deze ftad, heeft eene kerkelijke historie „ opgefteld, waerin hij van den oorfprong en „ voortgang des geloofs in de noordelijke „ landen handelt. Een Lambert van Asfchaf„ fenburg, Benediktijnermonnik, heeft de ver„ korting van eene algemeene gefchiedenisfe „ gepaerd met het verhael der gebeurtcnisfen, „ ten zijnen tijde voorgevallen. Een Sigebert, monnik van Gcmblours, werd voor een' „ man  Tweehond. Zevenennegentigste Brief. 379' „ man van vernuft, een' algemeenen geleerden „ en een' goeden dichter gehouden : zijne „ verhandeling over de Doorluchtige Mannen „ is laf gefchreven; maer men vindt 'er zon- . „ derlinge zaken en naeuwkeurige gevallen in. „ Een Burchard, bisfchop van Worms , die „ eene verzameling, de Groote Rol der Bejluiten geheten, gemaekt heeft, had zulk een groot „ gezag verkregen, dat het in de fchooltwistcn „ genoeg was één zijner gevoelens aentehalen , „ om zijnen tegenftrever te overwinnen. Hier, uit, zegt men, komt het woord Brocardicum ,] of fchimpftreek, om eene kragtige, ftekende „ en onwederleg: ijke aenval te beteckenen, ,, Een Otho, bisfchop van Frilinge, ging zijne l, leeroeffeningen in Frankrijk verrichten, „ werd monnik te Morimont, vervolgens abt „ cn eindelijk bisfchop , cn vond insgelijks „ middel om eene kronijk van het begin der „ weereld tot het jaer 1146, met eene ver„ handelinge van den Antichrist opteftellen. „ Een Godefridus van Viforbe fchreef, onder „ den tytel van Pantheon, al wat 'er federt „ Adam' tot dè twaelfde eeuw van onze jaer„ telling' voorgevallen is, en eene geflachtlijst „ der koningen en keizers, federt den zond„ vloed tot Henrik den IV n , van wien hij „ aelmoesfenier was. Dees fchrijver bezigt in „ zijne veerzen, hoewel Latijnfche, rijmen en „ belagchelijke' woordfpelingen , volgens het „ gebruik van dezen tijd van barbaerschheid. „ Een  3So De Nieuwe Reisiger. ■ „ Een Gonthier, Duitsch monnik, is de op„ fteller van den Ligurinus, een Latijnsch „ dichtftuk over de oorlogen van Frederik in „ Italië. Eene Hildegarda, abtdis van den „ Berg S? Rupert, heeft drie boeken over de „ Openbaringen nagelaten, die haer zelf be,, rocmd in haer vaderland gemaekt, en door „ de pausfen en keizers doen achten hebben. „ Een Konradus van Lichtenau, abt van „ Usberg, heeft dc voornaemfte gebeurtenis„ fen van zijne eeuw' verzameld, en 'er eene „ kronijk van gemaekt, waerin hij de keizers „ zoo zeer vleit, als hij de paufen luttel ont„ ziet. Albert, gezegd de Groote, bisfchop „ van Regensburg , is beroemder door de „ geheimen, welken men onder zijnen naem „ verfpreid heeft, dan door zijne aenteekenin„ gen op Aristoteles, St Denijs den Areopagist „ en Peter Lombard, en door zijne barbaerfche „ fpitsvindighcden van eene wijdloopige en „ onverftaenbare redenkunde. Herman , brr „ genoemd Cnntraiïus , omdat hij in zijne „ kindschheid faemgetrokken leden had, werd „ voor geoeffend in de historie en talen gc„ houden; maer het geene hem voornamelijk „ heeft doen kennen is de Salve Regina en Alma Redemptnrh , die meer eer aen zijne „ godvrucht dan aen zijn vernuft gedaen „ hebben. „ Thomas van Kempen, regelmatig kanunnik „ van het bisdom van Keulen , heeft ver- „ fchei-  Tweehond. Zevenennegentigste Brief. 381 „ fcheiden werken van godvrucht' opgefteld, „ naergevolgd, vertacld of overgefchreven, ,, onder welken de Navolging van Jezus Chns„ tus is, het eerfte, na de heilige fchrift, van alle de boeken dezer foorte, en het fchoon„ fte, volgens het zeggen van een' man van ver•, nuft, dat immer uit de hand' der menfehen ,-, gekomen is. Is het inderdaed een regelmatig ,] kanunnik van Duitschland, of een Benedik„ tijner van Italië, dien men als den wezen„ lijken opfteller van dit uitmuntende boek „ moet befchouwen? Deze vraeg, van weinig „ aengelegenheid in zich zelve, is hevig be„ twist door de Benediktijnen enj-egelmatigë ,] kanunnikken, gedurende een groot gedeelte „ der Iaetfte eeuwe. Na eene meenigte van Z verhandelingen, antwoorden en wederant„ woorden, verlieten de kampvechters, em„ deüjk befpeurende dat hunne wederzijdfche . woede het algemeen ergerde, van beide „■ kanten het flagveld. Misfchien zouden zij'er nimmer tos gekomen zijn, indien zij zich 11 van wederzüden deze plaets der Navolginge zelve herinnerd hadden, namelijk, dat dezo foorten van vragen dikwerf onnutte twisten en oneenigheden veroorzaken, en den Z hoogmoed en de ijdele glorie voeden, „ waeruit nijd en verdeeldheid voortfpruiten, „ terwijl de een zich voor een' diergelijken ,', heilig verklaert, en de andere met hoog„ moed poogt eenen anderen daerboven te „ ftel-  De Nieuwe Reisicer; „ ftellen *. Ik vermacn alle de geenen, die •„ belust mogten zijn om dezen twist te verft nieuwen, het overige van het hoofdftuk te „ lezen; het zal hun nuttiger zijn dan alle de -„ verhandelingen , welken zij over deze ftof „ zouden kunnen maken. „ De andere fchrijvers of Duitfche geleer„ den, die in de Iaetfte eeuwen gebloeid heb„ ben, zijn een■ Nikolaes van Cufa, uit het -„ bisdom vanTrier, die van den zoon eens „ visfcherskardinacl was geworden, en wiens „ gedrukte werken verhandelingen over de „ godgeleerdheid, wiskunst, fterrenkunde en „ godsdiensttwisten bevatten , waerin hij nu ,, de komst van den Antichrist rekent, wel„ ken hij in het jaer 1734 plaetst, en ftraks ,, weder al zijnen geest uitput, om den lof der ,, "onkunde voorteftellen. Het is dan geene „ nieuwe wonderfpreuk, vbortcwenden dat de ,, kunften en wetenfehappen de natuur bedor„ ven hebben; het is niet anders dan te her„ halen het geene men gezegd heeft van den „ boom van Eva, van de doos' van Pandora, j, en van dc nieuwsgierigheid , oorzaek van ,, alle de rampen; maer het is juist de natuur veroordeelen; het is den mensch' eene an„ dere ingefchapen drift toewenfehen. , „ Dc historifche en niet zeer Katholyke werken van Sleidanus zijn duidelijk en zelfs „' fier- * Boek III. IlooWft. 44;  f weehond. Zevenennegentigste Brief. 3S3" • fierliik gefchreven. Karei de Ve noemde Z hem en Paulus Jovius zijne leugenaers, omdat de eerfte te veel goeds, en de Iaetfte te veel kwaeds van hem gezegd had Secken■ dorf heeft zich bekwaem gemaekt ra de " geleerde talen , het regt , de historie en de godgeleerdheid. Hij was een ijverig " Protestant, die eene historie van het Lu\ therdom, meer geacht dan die van Mamburg, ' nagelaten heeft. De naem van Sturm is m " ait land beroemd door alle de geleerden, die " hem geëerbiedigd hebben. Drie Coccejusfen " hebben uitgemunt, de een door godsdienst" gefchillen, de anderen door verhandelingen over de regtsgeleerdheid en ftaetkunde. Het " zou te breedvoerig zijn alle de godgeleerden, " die zich beroemd gemaekt hebben, zoo van " de zijde der Katholyken , als wegens de " Protestanten, in de twisten, door de ketterij " van Luther veroorzaekt, optenoemen. Men " kent Buccrus, Melanchton, Zwinglius cn v CEcolampadius, tegen welken men kan ftel,', len Canifius , Gretfer en den vermaerden bisfchop Faber, bijgenoemd den Hamer der „ ketteren. . , Men zou het mij niet vergeven , indien ik , geen gewag maekte van den fterrenkundigen " Kopcrnikus, den beoordeelaer Sciopius, den • uitlegger Pontanus , den natuurkenner Kir;. " ker, den historiefchrijver Puffendorff, den 1 rede'naer Buchner, den poëet Lotichius, en ■/ 3> om  384 De Nieuwe Reisiger, j, om tot onzen tijd te komen , den bovenü natuurkenner Leibnitz, den filofoof Wolf; „ de aerdrijksbefchrijvers HubUer, Bufching, 4, enz: „• Alles, wat een langdurige arbeid, alles, i, wat het beftendigfte geduld en de naerftigfte „ leeröeffening kunnen voortbrengen, behoort „ tot de taek der Duitfcheren. Hunne fchrij„ vers hebben de verborgenfte geheimen der „ ftaetkunde licht bijgezet. De werken, wel„ ken zij famcngefteld hebben op het regt „ der volken , welks nuttigheid het ganfche ü menfchelijke geflacht raekt , zijn misfehien ,, onvoorzien van luister en aengenaemheid; „ maer zij hebben de wezenlijke verdienften „ van gegrondheid en reden. " Hun ftijl ont„ beert fomtijds zenuw en vuur ; doch men „ vindt 'er overal, eene betamelijke deftigheid, ,, eene geleerde fchranderheid en uitmuntende „ kundigheden, geput uit de zuiverfte bron* „ nen der aloudheid. „ Men telt in Duitschland zevenendertig „ hoogefcholen , als agttien Protestantfche, „ waervan de bekendfèe in Frankrijk zijn die „ van Wittenberg , Goettingen en Leipzich; „ en onder de Katholyken onderfcheidt men „ vooral die van Bamberg, Keulen, Leuven, „ Ments, Praeg, Trier en Weenen. Insge„ lijks zijn 'er letterkundige gezelfchappen, als „ de keizerlijke akademie der natuurkunde, „ de akademie der wetenfehappen te Berlijn', ■ tl--  Tweehond. Zevenennecentigstê Brief. 385 £ de akademiën van Gcettingen, Munchen en „ Manheim; de genootfchappen van Leipzich, „ Duisburg en Jena. Onder de aenmerke-; „ liikfte openbare boekerijen izijn die van „ Weenen , Wolfenbuttel ,. Hanover , Goetj, tingen, Weimar en Leipzich. „ De tael, welke men in Duitschland fpreekt, ,:, is eene uitfpraek van het; Teutonisch, dat „ op het Celtisch gevolgd is, en de geboorte heeft gegeven aen het Vlaemsch, Engelsch, ,, Zweedsch, Decnsch cn Noorweegseh. Men |, bedient zich niet dan van dezen (preektrant. ,*, in bijna alle de Germanifche landen, behalve „ in Bohème, waer het Sclavonisch meest in , gebruik is. Ook zijn 'er vele Duitfehers, die ', Latijn fpreken, maer zonder zich over de zui■• verheid of welfprekendheid te bekommeren. „ Het Fransch is zeer gemeenzaem in de meeste „ noordfebe hoven , en vooral te Berlijn, „ alwaer men in deze tael' fchrijft en drukt; „ anderen weder verkiezen het Italiaensch. „ De Duitfehers munten vooral uit in de „ vrije kunften. De muzyk roemt vooral op „ Hendel, Hasfe, Graun, enz. De fchilder| kunst telt Durer, Holbein en Sandrat. Neur ]] renberg heeft de eerfte grayeerfels voort' gebragt. De uitvinding der drukkerije, die ons het vernuft van alle eeuwen eigen maekt, en ©ns in de kundigheden van alle plaetfen ," doet deelen , wordt met veel reden aen J Straatsburg of Ments toegefchreven. , , XXI1L Deel. Bb „ Ver.  386 De Nieuwe Reisiger. ,, Verfcheiden handwerken hebben zich in dit land nedergezet , federt de herroeping „ van het editt of gebod van Nantes; en men „ maekt 'er alles, wat tot dc noodzakelijkheid „ des levens kan dienen. De werktuigelijke „ kunften hebben 'er eenigermate hunne wieg: „ het buspoeder, de vuurwapens en het blik „ zijn zoo vele uitwerkfcls der Germanifche „ fchranderheid. „ De verfchillende zeen, die dit rijk omrin» gen, en een gedeelte zijner grenzen vormen, „ het groote getal van vloeden en rivieren, die „ het befpoelen, en zijne ligging in het midden „ van Europa, verfchaffen het voordeden ten „ opzigte van den koophandel , dien de in„ woonders tot hun weizijn weten aenteleggen. „ Ijder kent de vermaerde markten van Frank„ fort en Leipzich; de andere voorname fteden „ tot den koophandel zijn Neurenberg, Augs,, burg, Weenen, Triest, Ments, Embden, „ enz. Men heeft openbare voertuigen aenge„ fteld, om de koopwaren van de eene naer de ,, andere tot een' middenmatigen prijs te ver,, voeren. Alle de voortbrengfcls der aerde, ,', de wijn, het koorn, het vee, het hout, het „ ijzer, het vlas, de hennip en de tabak vloei,, jen over in de meesten dezer gewesten, en „ geven gelegenheid tot een' zeer uitgeftrekten „ koophandel. Overal zendt men den Rijn- en „ Moezelwijn; en men kent overal het koorn ,, van Pruisfen, het porfelein van Saxe, enz. „ De  Twëehonö. Zevenennëgentigste Brief. 387 „ De lucht , dc grond , het gewest., de „ bergen , bpsfehen en vloeden zijn andere „ voorwerpen, welken ik alleen in het voor„ bijgacn zal aeriróeren. Dewijl Duitschland „ van eene groote uitgeftrektheid is, zijn 'er „ de lucht en grond zeer verfchillende, vol„ gens de verfcheidenheid der plaetfen; maer „ men wordt in de zuidelijke iandfehappen ,, door geene ongemeene hitte , of in de noor,, deliikfte door geene al te fcherpe koude „ gehinderd. Langs den Rijn en Donau is de grond zeer vruchtbaer in wijn en tarw, „ De oevers van den Oder, Elve en Wezer „ brengen hop voort, van welken men bier „ maekt tot gebruik van het ganfche land. „ Men kweekt 'er een groot getal van vee „ aen , en bijzonder fterke paerden voor de „ ruiterij'. De hoogfte bergen leggen tusfchen „ Bohème cn Moravië , tusfchen de Ens en „ Karniole, tusfchen Zwaben, Zwitferland en „ den Elzas. De wouden vloeijen over van „ harten, wilde zwijnen, reebokken, dasfen, „ buffels en andere rosfe beesten , waervan „ het vieesch dikwerf gemecner en beter koop is dm het halvieesch. ,, De rivieren , die de velden vruchtbaer maken, zijn zeer vischrijk, en bijna allen „ vaerbaer. , Ik zal die geenen , welke de „ anicren door de lengte van hunnen loop „ en den overvloed hunner. wateren over„ treffen , opnoemen. De Donau ontvangt B b 2 den  388 De Nieuwe Reisiger. „ den Her boven de ftad Ulm, de Lek beneden „ Donaweerd ; de Ifer te Dekkendorf , de „ Inn bij Pasfau, de Ens in de nabuurfchap „ der ftad van dezen naem. De Rijn vormt h verfcheiden watervallen $ wordt vergroot „ door de Thur en Aer omtrent Lauffen, ,, door de II beneden Straetsburg , door de „ Nekker omftreeks Manheim , en door de „ Mein bij Ments. Hij verkrijgt dan den naem „ van beneden Rijn, en ontvangt vervolgens ,-, den tol van de Lahn , Moefel , Roer en „ Lippe. „ Men roemt als zeer lekker de zalmtjes, „ die te Bazel gevangen worden. Zij blijven „ gewoonlijk niet meer dan een jaer in den „ Rijn: zoo dra zij eene lengte van vier of „ vijf duimen hebben , vallen zij in den „ oceaen; en wanneer zij hunnen groei in de „ zee gekregen hebben, totdat zij volkomen „ zalmen worden, zwemmen zij den ftroom „ op, en zoeken eene gemakkelijke plaets, „ waerin zij eenen kuil graven; en het wijfje „ legt 'er hare kuit, welke het mannetje met „ zijne hom befproeit. Om te beletten dat de „ rivier dezelve wegvoere , hebben zij de „ fchranderheid om -ze met een' fteenen waJ „ te omringen. De kuit blijft daerin tot de „ lente, wanneer de eerfte hitte ze bezielt, „ en 'er zalmtjes uit doet voortkomen. „ Duitschland is een bevolkt land, waerin „ men bij de vierentwintig millioenen inwoon, ■ t> ders,  Tweehond. Zevenennegentigste Brief. 389 „ ders , en een zeer groot getal van fraeije „ fteden telt. De burgers en boeren zijn ,, gemeenlijk vrije menfchen, ten hoogfte ge„ houden aen eenige leendienften, en eenige ,, geldfchattingcn; maer in het markgraeffchap „ van Brandenburg, in Pomeren, in Moravië, „ Bohème en Oostenrijk leven zij in eene foort' „ van dienstbaerheid. Allen hebben zij eertijds „ hunne dapperheid tegen de Romeinen , en ,, in de hedondaegfche tijden tegen de Fran„ fchen en Turken doen blijken : ook is dit „ land eene onuitputbare bron van krijgslie„ den, die het ontzaggelijk aen zijne naburen „ zouden maken, indien de verfcheidenheid, „ en vrij dikwerf bactzuchtige tegenkantingen „ het niet verhinderden alle zijne kragten te ,, verëenigen. Echter is de eenigheid dezer „ volken , welke deze verfcheidenheid en „ tegenkanting zelfs wonderbaerlijk maken, „ te gelijk eene proef van hunne voorzigtig„ heid en liefde tot de vrijheid. Zij onder„ werpen zich gereed aen alle de regels; zij zijn zulke vrienden van de ondergefchikt„ heid, als vijanden van de tirannij'. „ In het algemeen zijn de Duitfehers van „ eene voordeelige gcftalte , weïgemaekt, „fterk, werkzaem, lijdzaem, vrij, vrienden „ en bedekte vijanden, edelmoedig, en veel „ beleefder dan zij eertijds waren, bijzonder„ lijk de adeldom federt hij zich aen den „ fmaek van het reizen heeft overgegeven. B b 3 „ Zij  390 D e Nieuwe R e i s t p e r, „ Zij beminnen de öptooifels, de pracht, de „ goede fier, en vooral den wijn, dien men „ hen befchuldigd met ovehiiaet' te gebrui, „ ken, Zij worden voor het naerijverigfte volk „ der weereld' ten opzigte van hunnen adel„ dom , en het teederfte omtrent de mishu„ winge gehouden; gevoelens, welken zij van „ hunne voorvaderen geërfd hebben, en Wel„ ken een aenzienlijk man, wanneer hij met „ eene burgerdochter trouwt , voor de voe„ ten der altaren durft afzweren. En met „ welk regt, roept de heer Duval gemelijk „ uit, vervalscht gij, o burger! die met voor,, regten en eere verfierd zijt, de orde der ,, famenlevinge, die, door het onderfcheiden „ der rangen , tot welzijn van het land, „ zich met billijk regt belooft dat de geenen, „ welken zij in een' hoogen rang geplaetst „ heeft, niet ondankbaer noch lafhartig gc„ noeg zouden zijn , om de overeenkomst „ door hunne eigen vernedering te ontroe,, ren ? Met welk regt ontëert gij, die door „ uwen rang bijzonderlijk met den doorluch„ tigen fchat der openbare zeden belast zijt, ,, den landaert, door hem, zoo veel in u is, „ te ontrooven van deze kostelijke zeden, ,, waervan uwe voorvaders u het voorbeeld „ gegeven hadden? Wat zult gij antwoorden „ aen uw vaderland , dat u zal verwijten in „ u, uit zïin zuiverfte bloed voortgefproten, niets anders gevoed te hebben dan een' on- „ dank-  Tweehond. Zevexennegentigste Brief. 391 „ dankbaren zoon, die niets dan den weg der „ onëere heeft willen volgen ? Wat zult gij „ antwoorden aen uwe raaegfchap, die u zal „ vragen waerom gij haren naem ontëerd hebt? " Deze naem behoort niet aen u alleen; en de " vlek , die gij daerin drukt, is een aenftag tegen alle de geenen, die denzelven voeren. Zij zullen zich dagelijksch met u en uwe „ nakomelingen verward zien; zij zullen allen " geftraft worden voor een' eenigen misda" digen ; en deze maegfchap , geëerbiedigd ' tot u, die geboren waert om u over hare \\ ontëerders te wreken, zal u alleen voortgebragt hebben, om haren naem eene foort " van eerloosheid aentewrijven *. En uwe " kinders? Zijt gij hun geen zuiver bloed ver" fchuldigd, gelijk gij van uwe vaderen ontvangen hebt ? Dit bloed zal zich tegen u " verheffen , indien gij het met een laeg cn " onedel bloed vermengt. Werpt de oogen " op deze wezens , voor altoos ongelukkig " door hunne geboorte, die een kenmerk van " verbanninge, in de famenlevinge, op hun voorhoofd zullen dragen. Zij zullen dc " bloedverwanten en eerbewijzingen, die hun" ne voorvaders te gemoet kwamen , voor " zich zien vlugten , en dagelijksch moeten " blozen over de moeder , Avelke gij hun " w ge- * Men béfpetirt we! dat zulke geftrenge • grondregels bijna niet kunnen ^Üfe'a nen den Franfchen adel. Bb 4  392 De Nieuwe Remise». „ gegeven hebt ? Het algemeen zal bun de „ kinder's eener onadeiijke doemen,'als of zij de kinders der verachtinge zeiden. Zij bren„ gen hunne fchande tot de nakomelingfchap „ over ; en deze erffelijke vlek z'al nog op ,,' den laetften hunner afftammelingen inge„ drukt blijven". Ik ben, enz. Weenen, den t."> van Januari, 1757. Tweehonderd Agtennegentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Na het algemeene ontwerp, en eenige bijzondere omftandigheden van de Germanifche befturinge, onder de oogen zijner jonge prinfen gebragt te hebben , bepaelt de heer Duval hunne aendacht op het landfchap, waervan zij den naem dragen, en'breidt zich ge± dienftig uit over alle de voorwerpen, die hun dit land gewigtig kunnen maken. „ Oostenrijk , ten noorden door Bohème, ,, ten zuiden door Stirië , ten oosten door „ Hongarijen , en ten westen door Beijeren „ bepaeld, heeft in zijne grootfte uitgeftrekt„ heid, van het oosten tot het westen, om- „ trent  Tweehond. Agtennegentigste Brief. 393 „ trent tagchentig mijlen , en bij de veertig „ van het zuiden naer het noorden. Het „ wordt ' in zijne geheele lengte doorfneden „ door den Donau ; cn zijn naem , in het „ Hoogduitsch (Estreich , in het Latijn Auftria , beteekent een gewest, dat omtrent „ het oosten of zuiden ligt. Men verdeelt „ het in opper en neder Oostenrijk; en deze ,', verdeeling gefchiedt natuurlijk door de rivier ', de Ens. °Iiet neder Oostenrijk is het aen' merkelijkfte, zoo uit hoofde van zijne uit„ geftrektheid, als omdat het de zetel is, , waerin federt langen tijd de opperhoofden 11 des keizerrijks hun verblijf gehad hebben. " De andere merkwaerdige plaetfen zijn de " fteden Krems, Newftadt, Baden, enz. Het " opper Oostenrijk heeft tot hare hoofdftad " Lintz. Men vindt 'er ook de fteden Ens, „ Steyr, enz. Krems, bij de rivier van dezen naem, is „vrij wel bebouwd; en de faffraen, die 'er " van eene uitmuntende hoedanigheid is, " maekt het voornaemfte voorwerp van zijnen ',' koophandel uit. Men fpreekt om 'er eene „ weverij van fluweel opterichten , als ook ][ een zuiverhuis van-aluin, waervan in de nabuurfchap eene overvloeijende mijn is. De „ Jezuiten hebben een kollegie en eene kweek„ fchool in deze ftad, en de Dominikanen een ',' klooster. Een waterval van den Donau, T die een' zeer gevaerlijken maelftroom maekt, B b 5 5> is  394 De Nieuwe Reisigïr, „ is flechts op een' geringen affhnd van hier. „ Digt hierbij beeft men , op eene fcherpe „ rots , een kruis geplant , om de reizen,, den te waerfchuwen hunne voorzorg te nemen. Deze draeikolk heeft zijne richting „ naer het middenpunt der aerde, zoo dat de „ fchepen, wanneer zij geladen zijn, gevaer „ loopen om naer den grond getrokken te „ worden. „ Newftadt, eene iterke kleene ftad , en „ een der bolwerken van Oostenrijk, wordt „ verdeedigd door een kasteel , waerin men „ de gevangenen van ftaet zet. De bisfchop, ,, die oudtijds van den paus afhing, is thans „ de eenigfte onderhoorige bisfchop van den „ aertsbisfchop van Weenen. Maximiliaen wilde 'er begraven zijn; en de graven van „ Serin en Frangipani hebben 'er hunne be„ graefplaets. Het aertsbisfchoplijke kasteel „ is gefchikt tot eene akademie , waerin d» „ kinders der edelen, wier begaefdheden onder „ de tegenfpoeden der fortuine verdoofd zou„ den blijven , uit eene ledige duisterheid „ getrokken worden, en heldenlesfen komen „ nemen onder opperhoofden , die 'er zelfs „ een voorbeeld van gegeven hebben. Men „ vertoont hun den weg der eere, en opent „ hun eene fchool van deugd en krijgskunde, waerin deze jonge aenkweekelingen, gefchikt „ om den roem van hun vaderland ftaende te houden, zich door dc gehoorzaemheid tot » het  Tweehond. Agtennegentigste Brief. 39S „ het bevel bckwaem raaken. . Het oogmerk van deze ftichtingc is hun onderrichtingen „ te geven, die tevens in ftaet zijn om hunnen „ geest te vormen , hun hart grootmoedige '„ gevoelens inteboezemen, en hen onder ge. "„ oeffcnde bevelhebbers gemeenzaem te doen „ worden met kundigheden, die de groote „ mannen en helden uitmaken. Dit gedenk '„ teeken van bijzondere weldadigheid en algemeene nuttigheid, dit krijgskundige voorpoortacl, waerin de jonge adeldom zulk eene waerdige opvoeding ontvangt, vertoont zich onder de gefchiktfte gedaente om alle deszelfs voordeden te doen befpeuren. Deze " aenkweekelingen, voordat zij in de krijg* benden gebruikt worden , ondergacn over " de zaken, waerin men hen onderwijst, het " geftrengfte onderzoek wegens de geenen , die " derzelver leeroeffeningen befturen. Wan" neer zij dit krijgskundige ftrijdperk verlaten, ?' treden zij in het rijfchool, om den ccrepalm " aen d.) beste ftalmcesters te betwisten, en " begeven zich vervolgens in de vlakte, om door hunne behendigheid in het behandelen der wapenen , en door de fnclheid en " naeuwkeurigheid der krijgsverrichtingen, de " kenners te bekoren , en het aengenaemfte " fchouwfpel te vertoonen aen hen, die, niet " vergenoegd met het tegenwoordige, hunne " inzigten vestigen op het toekomende geluk " v n den Staet. Op deze wijs traden, in dc " „ bloei-  396 De Nieuwe Reisiger. bloeijendfte eeuwen van Griekenland , op „ het tooneel een talrijk koor van jónge 9, weezen, met eene volkomen wapenrustinge bekleed: zij waren zoons van burgeren, die al ftrijdende voor het gemeenebest geftorven waren. Een heraut riep dan met luider j, femme: deze kinders hebben in het volk » van Athene een' vader wedergevonden, die 55 de zorg over hunne opvoeding op zich ge„ nomen heeft. Laten zij thans onder gelukkige voorteekenen uittrekken ; het vader„ land geeft hun deze wapens , waervan zij „ hun het gebruik getoond heeft, en noodigt „ hen om de eerfte plaetfen in zijne heir-en te verdienen. „ Is dit niet het geene de erkentenis aen. de „ jonge voedfterlingen der fchole van New„ fladt voprfchrijft? Hooren zij niet, in het „ binnenfte van hun hart, de item van dezen „ heraut 5 en heeft dc vorst , die hun ten „ vader verftrekt, geen regt om van hunne „ dienften de vrucht van zijne edelmoedige „ zorgen te verwachten? Het voorbeeld van „ Frankrijk , gevoegd bij eene godsdienftige weldadigheid, heeft het ontwerp van deze „ nuttige en roemrijke ftichtinge ingeboezemd. „ Het edele hart van Therefia heeft de zoons ,, der verdeedigeren van het vaderland niet „ buiten ftaet kunnen zien, in een rijk, „ 't welk hunne vaders met zoo veel dapper„ heid gediend hebben; het heeft niet kunnen „ zien  Tweehond. Agtennegentigste Brief. 397 „ zien dat deze jonge adeldom, onderfcheideri | door zijnen oorfprong , rondom de zege," teekens van zijne voorvaderen kroop', en ", gedrukt wierd' onder het gewigt van eenen ■ naem, dien het niet bekwaem was ftaende " te houden. De grootheid harer ziel' heeft " niet gedoogd, dat dit roemrijkfte gedeelte 11 van den Staet in een' geringen arbeid of in " eene verderffeliïke ledigheid , zich verne\\ derde. Zij meende dat het regtvaerdig was " de dienften der vaderen den kinderen te " vergelden , én dat het algemeene belang " vereiscllts deze kinders zelfs te vormen tot " gelijke dienften als die hunner vaderen. De " nuttige wijsheid dezer inzigten heeft hen verëenigd in de nabuurfchap dezer hoofd" ftad , en om dus te fpreken onder hare ', oogen, met de vereischte fchikkingen, en " onder eene bekwame tucht om dezen geest van bnderwerpinge inteboezemen, die niets " uit zich zeiven doet, en alles onderneemt, " v/anneer hem iets bevolen wordt. Haer ' , godsdienst heeft haer aengezet on\ 'er de ',' gebreken van te verwijderen , door gere" ^elde onderwijzingen en eene waekzaem' heid, die eene akademie van krijgskundige ',' glorie tot eene fchool van burgerlijke en '-' Christelijke deugden maken. Ik wensch dat \] deze krijgsfchool , waervan Frankrijk ons " het ontwerp gegeven heeft, tot een voorbeeld en aenmoediging ftrekke , om meer " „ an>  393 Öe Nieuwe Reisiger. ,, anderen van dezelfde foort' opterichteh, „ waerin alle de jonge adel' deel heeft , en ,, zien, ter navolginge dezer jonge Grieken, ,, vroegtijdig kan vormen , en de ondeiftcuning van den Staet , het fieratd van het „ vaderland , en het voorwerp van de ver-„ wondering' van Europa worden. ,, Het geene men voorts in deze ftad mcrk„ waerdig vindt is hare reederij van porfelein, ,, als ook eene fpelde- en geelkopermakerij in „ een naburig dorp. Niet ver van daer is eene „ zandachtige woestenij, die noch gras noch ,, planten voortbrengt, en welke men vruclï. ,, reloos zoude ondernemen te bebouwen: „ men noemt dezelve de Heide van Newftadt. ,, Vcricheiden adelijke geflachten , die geene „ bezittingen genoeg hebben om in de hoofd„ ftad te leven, hebben zich in deze aenge,-, name, welbcbouwde, doch Hecht bevolkte „ ftad nedergezet. Hare ftraten zijn breed en „ regt , en hare pleinen verfierd met ftand„ beelden , ter eere van de heilige Maegd. „ De ftad Baden, eenige mijlen van Wee„ nen , heeft geene vermaerdheid dan door „ zijne baden , wier gezondheid men zeer „ roemt. Hunne bron is in een' naburi.ocn „ berg, vanwaer zij door verfcheiden beekies „ voortfpruitcn. Men vindt ze in de ftad „ zelve en buiten hare muren; het aluin, het „ zout cn vooral de zwavel hebben 'er veel „ deel in, en doen zich in de uitwaesfemingen „ be-  Tweehond. Achtennegentigste Brief. 399 „ befpeuren. Aengcname tuinen zyn open voor de geenen, die gebruik van deze wa" Ieren maken; en men vindt 'er daerenboven ' zoo vele andere foorten van tijdkortingen, ; dat de inwoonders van Weenen er meenigvuldige vermaekgczelfchappenaenleggen. De ' geheele genezing beftaet in het gebruiken van zestig baden, en dat men 'er drie uren ' na eikanderen in blijft. Men gaet vandaer de handwerken van „ Seuhaus bezoeken, zijnde het eene van fpiegeblazen, het andere van geelkoper. In dit Iaetfte doet een rad, 't welk het water m , beweginge brengt, zestien windasfen fpelen, welken een arbeider aenftonds kan " fluiten, zonder het werk van andere arbei1 deren te hinderen. . „ Baden is de ccnigfte plaets van Oostenrijk niet welken hare waters beroemd raaien. " Men vindt ze ook te Mcenerftorf, op «de grenzen van Hongarijen. De keizer beeft 'er d- eigenfehap van bevonden, en zal er " een groot gebouw doen flichten tot gerief " van de perfonen, die deze heilzame bronnen " gebruiken. Men zegt zelve dat men, om " ze te bevoordeclen, rijtuigen voor de zieken " om niet zal bezorgen. Lintz, hoofdftad van opper Oostenrijk, „ mih aenmerkeliik door zich zeiven , dan „ door hare voorlieden, werd in het jaer 1741 „ belegerd en ingenomen , met de hulp der 0 ,, rran-  4oo De Nieuwe ReisigerJ >i Franfchen, door den keurvorst van Beijeren, „ die 'er den marquis van Segur inliet. Ue „ Oostenrijkers hernamen ze in het volgende „jaer, en vergunden aen onze krijgsbenden „ de oorlogseerbewijzen, terwijl zij haer ver„ pligtten in geen jaer tegen de koningin te „ dienen. Üit dien hoofde trok de heer van „ Segur uit Lintz, en begaf zich naer Beijeren, „ met eene hezetting ,■ van omtrent tien duizend „ mannen. De aloude ftad, die bijna flechts „ uit eene ftract beftaet, bevat het aerts„ bisfchoplijke kasteel, op eenen heuvel ge„ bouwd, van welken men een ruim en be„ koorlijk gezigt heeft. Alles, wat de hoofd„ ftad van een kleen gewest achtenswaerdig ,', kan maken , vindt zich bijna in deze ver,, ecnigd. Gelegen op den weg van Bohème, „ en door den Donau befpoeld, maken hare ,, ligging en handwerken haer kooprijk. Hare „"ftraten zijn fraei cn breed, en hare pleinen ,, met prachtige gebouwen verfierd'. In deze „ ftad vergaderen de Staten van het landfchap; ,, en de landvoogd en veel adeldom houden 'er ,, hun verblijf. De Jezuiten hebben 'er een „ fchoon kollegie cn eene talrijke kweekfchool: „ voeg hierbij vijf kloosters van mannen, drie ' „ van vrouwen, twee fterke kastcelen, een „ kamer van koophandel , eene wisfelbank, ,', twee groote jaermarkten en een riddergoed „ van de Teutonifche Orde. » Bij  T WEBHOND. AGTENNEGENTIGSTE B*UEF. $QX „ Bij den famenloop van den Bonau en de „ Ens, is op eene hoogte de ftad van dezen », naem' gebouwd, die den tytel van prinsdom „ heeft. Steyr, eenige mijlen hooger j is be„ roemd door zijne reederijen van ftael en ijzer, „ uit de mijnen van het land gehaeld. De „ andere merkwaerdige plaetfen van neder en „ opper Oostenrijk zijn het aloude keizerlijke „ huis yan Ebersdorf, 't welk de koningin heeft 5, gewijd aen de opvoeding der dochteren van be„ hoeftige krijgsbevelhebberen; de bergKalem„ berg, op eene aengename wijs verfierd met wijngaerden en lusthuizen , onder welken dat „ der Jezuiten is, waer meenige perfonen van „ aenzien zich naertoe begeven; het kasteel , van Ober - Goeflin, waerin eene kanonboorü derij is , als ook eene papiermakerij , die de Franfche en Hollandfche werkplaetfen „ naervolgt; de onmiddelbare abtdij der Bene, diktijnen van Gottwich, waervan de door, luchtige abt, Godefroi van Besfel, ons de Chronicon Gottwicenfe nagelaten heeft, zijnde „ een onfterffelijk werk, dat men de fakkel der ,', diplomatiqut van Duitschland en der aerdrijks- befchrijvinge der middeleeuwe kan noemen; men roemt ook hare kostelijke boekerij, de „ fraeifie van Oostenrijk , en hare zeldzame handfchriften; de heerlijkheid van Scloshof aen de Morave, waer de keizer een berg, diè „ het gezigt van Presburg verhinderde, heeft doen dempen, en eene laen van boomen tot XÏÏIL Deel. C c „ aen  402 De Nieuwe R e i s i g e s. „ aen deze ftad planten; het dorp Stillfriedj „ waerin Ottokarus , koning van Bohème, „ door Rudolf van Habsburg overwonnen, „ omkwam; de heerlijke ftad Horn, wier in„ woónders hun voornaemfte onderhoud trek„ ken van een bier, dat eene melkkleur heeft, „ van wijnfteen en haver wordt gebrouwen, ' „ den fmaek en de frischheid van limonade „ heeft, en te water door geheel Oostenrijk „ vervoerd wordt; de naburige berg van Tyrn„ ftein, waerin het kasteel was, dat ter ge„ vangenisfe diende aen Richard, koning van „ Engeland , die door den hertog Leopold „ gevat was; het monnikenklooster der Bene„ diktijnen van Kremsmunfter , gefticht ten ,; tijde van Karei den Grooten, door een' her„ tog van Beijeren, vin een oord, waer zijn ,, zoon op de jagt door een wild zwijn ver„ fcheurd wierd ; het kasteel van Agtftein, „ waer een opperhoofd der rooveren vermaek „ nam om de gevangenen , welken hij in de „ naburige plaetfen gekregen had, van boven „ eener rotfe te ftootcn ; het klooster der „ Bernardijnen yan Liliënfeld ,v alwaer de prin„ fesfe Cimburgis, echtgenoote van den her„ tog Ernestus, die men zegt dat de groote „ lippen aen het huis van Oostenrijk gebragt heeft, begraven ligt. „ Wij hebben , tot heden toe, niet meer „ dan twee ridderorden, die in dit landfchap geacht zijn; de eene voor de mannen, zijn»  Twéehond. Agtennegentigsté Brief. 403 de het Gulden Vlies; en de andere voor de I, vrouwen; gefticht door Eleonora, gemalin „ van den keizer Ferdinand. Men fpreekt van „ eene derde opterichten , onder den tytel ;' van Maria Therefia , waervan men mij de „ inzettingen heeft medegedeeld, en die waerJj fchijnlijk niet dan na eenige jaren Hand zal 3? grijpen *. De keizer moet 'er Grootmeester „ van ziin; en alle de krijgsbevelhebbers, tot „ de onderluitenants toe , zullen 'er zonder „ onderfcheid van godsdienst , geboorte of oudheid van dienst, in aengenomen kunnen „ worden. Men zal 'er zelf de vreemde offi, ciers, die in de hoedanigheid van vrijwiliis geren in de heiren der keizerinne koninginne „ zullen dienen, in ontvangen; maer zij kun„ nen niet hopen op de jaergelden der Orde, „ die van vijftien honderd gulden zullen zijn „ voor de Groot-Kruifen, van vier honderd „ en daer beneden voor de enkele Ridderen, , en tot welken men niet dan op zijne beurt " zal kunnen komen, volgens de dagteekening '„ van zijne ontvangihg'. Het groote Kruis „ zal bewaerd worden voor de bevelhebberen-, , die, eene uitmuntende dapperheid met voor'„ zigtigheid en kundigheden parende, bijzondériijk eene gewigtige onderneming hebben ', uitgevoerd ; maer hij, die door eene dap- „ pere * Zij is ingefteld in het iner 17^0. Cc ï  404 De Nieuwe Reisiger. ,, pere daed uitgemunt heeft, zal zich kunneiï „ vleijen onder de leden van deze Orde aea„ genomen te kunnen worden. Men zal eene „ genoegzame en omftandige onderrichting „ vorderen , als mede geene twijffelachtige „ bewijzen van de daed , waervan de beloo„ ning geëischt wordt. De aenzoeker zal zich „ richten aen den opperbevelhebber, die een' „ afgevaerdigden zal belasten de naeuwkeu,, rigfte naervorfchingen te doen. Deze, na „ van de getuigen het woord van eer' ontvangen te hebben dat zij de waerheid zullen „ zeggen , zal hunne getuigenisfen in orde „ ftellen, en het verflag daervan voorlezen, „ 't welk zij zullen teekenen en 'er hun zegel „ opzetten. „ Onder deze getuigenisfen zal die van den li krijgsbevelhebber, onder wiens gebied de aen„ zoeker ftaet, en onder wiens oogen de daed „ voorgevallen is, voornamelijk noodzakelijk 9», zijn 5 en wanneer de bewijzen zijn bijgebragt, „ zal men ze aen den algemeenen bevelhebber „ zenden, die een kapittel der Orde zal hou„ den of doen houden , waerin zij insgelijks „ onderzocht zullen worden; en de aenneraing „ zal geene plaets hebben, dan na de beflis„ fin? van den Grootmeester. Een kapittel „ zal nimmer uit minder dan zes ridders kun„ nen beftaen; cn indien hunne Hemmen door „ den keizer bevestigd worden , zal de alge„ mcene bevelhebber , of zijn perfoonsver- beel-  Tweehond. Agtennegentigste Briee. 40$ ,9 beelder , den aenzoeker met het lint der „ Orde omhangen , en hem tot ridder flaen5 „ op het geluid der pauken en trompetten. Deze vergelding der dapperheid en merk„ waerdige daden zal niet ftrijdig zijn met het „ geene dit hof, ten opzigte van de Orde van ' het Gulde Vlies, heeft vastgefteld; en het „ eerteeken van de krijgsorde van Maria TheZ refia zal met het Gulden Vlies kunnen geZ dragen worden. De ridders zullen gehoor „ bij hunne keizerlijke majesteiten verkrijgen, „ zonder aen de plegtigheid van den groot„ kamerling onderworpen te zijn, en de Groot„ Kruizen hunnen gedurigen ingang in den geheimen Raed hebben. ' Karei de VI , van de erffenisfe van Spanje 'afziende, had de Orde van het Gulden Vlies " aen zich behouden. Na den dood van dezen " vorst, wilde Filips de V- het uitfluitende " re°t daervan hebben; maer de aertshertogm *\ Maria Therefia ftelde 'er zich tegen , en " verklaerde haren echtgenoot, den hertog " van Lottheringen, thans keizer, tot mede' regent en opperhoofd der Orde; 't geen met " veel plegtigheid gefchiedde, niettegenftaende " de betuigingen van het hof van Spanje. Het " getal der ridderen was eertijds niet meer " dan vijfentwintig : tegenwoordig zijn 'er , meer dan veertig. Alle jaren viert men te Z Weenen het feest van het Gulden Vlies, " op den dag van S< Andries, Befchermheilig r Cc 3 v der  400 De Nieuwe R e i s i- g e r. „ der Orde. Op dien dag , begeven zich „ de ridders, prachtig gekleed, met hunnen s, Groot-Meester, in de aertshertoglijke kapéL 5, De Ridderorde der Jufferen werd gefticht >, m het jaer 1668; een kruis, gemaekt van 3, twee ftukken van het ware kruis, gaf 'er gelegenheid toe. Na eenen grooten brand, 33 Ui het paleis voorgevallen, werd dit won3, derbare kruis onbefchadigd gevonden in de a? asfche : dit befchouwde men als een won„ derwerk , en wilde 'er de gedachtenis van „ bewaren, door het ftichten van eene vrou„ welijke Orde, onder den naem van het ware „ kruis, en waervan het kenmerk is het tee5> ken d-es heils, vergezeld met vier ftarren. 3-3 De keizerin, die 'er Groot-Meesteres van „ is , draegt dezelve op aen vrouwen van s, het eerfte aenzien. Deze Jufferridders vie,', ren 'er het feest van op den dag der kruis„ verhefSnge. De heilige Maegd en St Jozef zijn 'er de Befchermheiligen van. „ De landen van Oostenrijk bevatten niet rj flechts den kreits van dezen naem , maer ;, insgelijks Stirië, Karinthië en Karniole. Het „ hertogdom Stirië , dat eertijds een gedeel„ te van het koningkrijk Beijeren uitmaekte, werd daervan afgefcheiden omtrent de tiende „ eeuw , om een markgraeffchap , door erf33 graven bezeten , opterichten. Een Ottokarus, die 'er de eerfte hertog van was, zich zonder kinderen ziende , verkoft het „ aen  Tweehond. Agtennegentigste Brief. 407 „ aen een' Leopold van Oostenrijk, vanwaer „ het overging aen het huis van Habsburg. 3, De rivier de Muer, in het noorden, en die „ der Drave in het zuiden , beftroomen dit „ landfchap, en verëenigen zich aen deszelfs „ uiterfte grenzen. Dit land, fchoon berg„ achtig, heeft echter uitmuntende bouwlan" den ,Ödie koorn in overvloed voortbrengen: „ het is insgelijks rijk iri wijn, vee en ijzer„ mijnen ; en het geweer , dat 'er gemaekt „ wordt, is zeer geacht. Men leeft 'er goed „ koop ; en men heugt niet 'er ooit gebrek „ geleden te hebben. De inwoonders worden noch voor dapper noch voor geestig gehou' den; maer in tegendeel hebben zij eene „ bijzondere eerbied voor den godsdienst der ' heilige Maegd , en leven gerust bij hunne „ haerdfteden, alleen vergenoegd met de goe„ deren , welke de Voorzienigheid hun toe" zendt. Men telt van hun naeuwelijks meer " dan tweemael honderd duizend, die in twee„ entwintig fteden, vijfennegentig vlekken, „ driehonderd en agtendertig dorpen en ver„ fcheiden kasteden verfpreid zijn. De voor, naemfte plaets, de hoofdftad van het landje fchap , is de ftad Gratz , waerin de land11 voogd, de regeringraed en de hoogefchool - gevonden worden. Deze ftad is kleen, maer ',' wel bebouwd , en bevat veel kloosters en „ adeldom. Men ziet 'er ook een groot ge„ tal van fchoone paleizen , een kasteel op eene hoogte gebouwd , eene ftatcnkamer, C c 4 „ een  4Q8 De Nieuwe Reisiger. v een kollegie der Jezuiten, een heerlijk tuig„ huis, 't welk de overleden keizer heeft doen „ Richten. Mariëncelle is beroemd door de „ bedevaertreizen naer eene wonderdoende „ beeldtenis der heilige Maegd , waeraen de 5j keizerin koningin 'zestien ponden twee en „ een half once zilvers vereerde, toen zij in „ het jaer 1741 verloste van eenen prins, die „ van het zelfde gewigt was. ,, Karinthië heeft zijne bijzondere hertogen „ gehad, even als Stirië, waervan het weinig ,, verfchilt, het zij ten opzigte van den aert „ en de voortbrengfelen des lands, het zij ten „ aenzien van het getal en de geaerthcid der v inwoonderen. Klagenfurt is 'er de boofdftad ?, van; en het is in het kollegie der Jezuiten „ van deze ftad dat dc prins van Beijeren, denzelven dien wij federt keizer gezien heb. „ ben, onder den naem van Karei den VÏÏw, „ wierd opgevoed , toen de keurvorst, zijn ,, vader, aen verblijf in Frankrijk ging zoeken. „ De fchoonfte gebouwen zijn het paleis van „ den landvoogd, de woning van den baljuw, „ het ftadhuis en het zoo even gemelde kollegie. „ Alle de ftraten zijn lijnregt, en de wallen „ zoo breed-, dat zes karosfen 'er naest elkan„ deren kunnen rijden. Men ziet eene fontein „ in het midden van het groote plein, dat het „ middenpunt, der ftad beflaet. Twee mijlen „ vandaer is het prioorfchap vanSael, waer. 5a van de kerk , in welke het ligchaem van ■A Modestus, dien men den apostel van ^5 J^U'  Tweehond. Agtennegentigste Brief. 409 „ Karinthië noemt , zijne rustplaets heeft, „ de alöudfte van het land is. „ Men heeft in het zelfde gewest den ver. „ maerden fteen, op welken, bij elke veran„ dering van regeringe, de nieuwe oppervorst „ zich moest nederzetten, om de hulde zijner „ onderdanen te ontvangen. Op den bepaelden „ dag tot de plegtigheid, vergaderde het volk „ zich in een dal, bij de ftad S. Weit, eertijds „ de hoofdplaets van het landfchap. Een land„ man klom op dezen fteen; en de prins, als „ een dorpeling gekleed , houdende met de „ eene hand' eene zwarte koei , en met de „ andere eene merrie, genaekte hem , ver„ gezeld van zijne officieren en lijfwachten. „ De landman vraegde dan : wie is hij , die „ zoo fier herwaerds treed? Het is, antwoordje de het volk, de nieuwe Heer, die ons komt " regeren. Is hij edel en een Christen, vraegde \\ hij wederom? Zal hij goed, regtvaerdig en „ billijk zijn? Zal hij den godsdienst befcher„ men , en de ongelukkigen , weduwen en weezen verdeedigen? Zal hij het welzijn van l het landfchap trachten te bezorgen ? Zal hij „ tevens onze meester en onze vader zijn? „ Op de bevestiging, fchijnende altoos zijne „ plaets te willen behouden , voegde hij 'er bij : wie zoude mij van dezen fteen doen " afgaen? Waerop de hofmeester hem zestig W penningen, benevens de koei, de merrie, 5 de kleeders , welken de prins aenhad, en " de bevrijding van allerlei fchattingen beC c 5 » loof*  4 io , 13 e Nieuwe Reisiou, „ loofde. Op zijn woord trad de boer af, ,, raekte zachtjes met zijne hand de wang van „ den hertog, en. vergunde hem zijne plaets te „ vervullen. De vorst, op den fteen geklom„ men, en eenen degen in plaets van zijnen |> herdersftaf vasthoudende, ontving met toe„ juichinge de hulde en den eed zijner nieuwe „ onderdanen. Deze belagchelijke plegtigheden „ werden in acht genomen, bij alle de veran„ deringen, tot in het jaer 1414: de hertog „ Ernestus was de Iaetfte, die op dezen fteen „ wilde zitten. Iets diergelijks gefchiedde 'er, „ toen Karei de Vle de hulde der inwoonderen „ ontving. De dorpeling, voor wien de vorst „ had moeten verfchijnen, indien dit gebruik „ nog hadde ftand gegrepen, werd in het hof „ geleid, en aldaer ontvangen op eene wijs, „ om hem te doen vergeten dat zijne regten „ verzuimd waren geworden. Men gelooft „ dezelven hierop gegrond te zijn , dat de ,, landlieden van Karinthië, de eerfte geweest 3, zi>nde om den Christelijken godsdienst te ,, omhelzen, een voorbeeld daervan aen den „ adeldom gegeven hebben. De keizer Henrik de IE , die omtrent de tiende eeuw het „ kapittel van Bamberg ftichtte, gaf het zelve „ zestien baljuwfchappen van dit landfchap, „ die tegenwoordig nog van den bisfchop n afhangen". Ik ben, enz. ; Weenen, den 5?» van Januari, 1757. Einde van het Drfee'ntwintigfte Deel. BLAD-  BLADWIJZER PER yQORNAEMSTE ZAKEN, in dit Drieëntwintigfte Deel begrepen» Tweehonderd Vijfentagchentigste Brief.. Hongarijen. -|~\ Bladz. J__/e bergen Karpachs. i. Historie van den graef Nadasti. - - 2, Samenzwering tegen den keizer. - - \ Beschuldiging van vergiftiging'. - , - S . Men ontdekt'de famenzwering. - \ a Brief van Frangipani. - - J Dood van den graef Nadasti. 5. Brief van den graef van Serin aen den keizer. 6. Brief van de gravinne aen denzelven. -. 7. Brief van den graef aen zijne echtgenoote. \ g Oorfprong der Hongaren. - j Wisfelvalligheden van Hongarijen. - - 9, Het ver vak aen het huis van Oostenrijk. \ Oproer der Hongaren. J Tekeli voert het gebied over hun leger. - II. De Hongaren worden onderworpen. - \ Lof van de koninginne van Hongarijen. j Reden van deze vorftinne aen de Hongaren. 13. Sc. Stefanus, koning van Hongarijen. - 14. Christelijke godsdienst in dit koningkrijk. Ladiflaus, koning van Hongarijen. - \ g Andreas de U' en S* Elizabeth. - j * Fresburg, hoofdftad van Hongarijen. - 17. Toren, waerin men de k: oon bewaert. - 18. Geaeriheid en lof der koninginne, - - 19. Wij-  BLADWIJZER der .„.. , Blads. Wijnen en vruchten uit de nabuurfchap vanl Presburg. . . . 20> De wijn van Tolcai. - De manier om hem te maken. - - ai. Zijne hoedanigheid. - . 22' Hoe men hem nama.elct. . - « „„' DeftadTokai, - - . «» * Historie van den prins Rago«tki. - J 24- Hij vindt een verblijf in Frankrijk. . *> Hij begeeft zich naer Turkije. - r 25' Zijne werken, - - . - "* 26. Tweehonderd Zesentagchentigste Brief, Vervolg van Hongarijen, Zevenbergen, - 2g# Joannes Corvinus, bijgenoemd Hunniades. 27! Omwenteling van Zevenbergen. - - 28, Zij'ne tegenwoordige regering. - Zijne verfchillende volken. - - r 29» De ftad Koloswar. - go. Land door de Saxen bewoond. . \ De ftad Hermanftadt. - _ J 31* De ftad Kroonftadt. - - • De Sikuien. - . - - j" 32- Alba-Julia, of Karelsburg. . . .. „«. De Walachijers. - De godsdienst in Zevenbergen. - - «* De bediening van het geregt. - - »6* Moldavië. - - Zijne Waiwoden of Hospodars. - ^ 37* De rivier de Pruth. - 1 Heerfchende godsdienst in Moldavië. Tael in dit land gebruikelijk. - "J Historie van Moldavië. - - ƒ4». De ftad Jasfy, deszelfs hoofdftad, - "» Andere fteden. - * J 4*« Scb.*?  VOO RNAEMSTE ZAKEN. Blad*. Schadelijk gebruik voor de reizigeren. T, ^ Walachije. - - -J Wreedheid van eenen zijner hertogen. i ^ Zijne tegenwoordige regering, - J Zijne inwoonders, - y. ±l. Zijne fteden. - - - J Aloude brug van Trajanus. - * ^ 45. Bulgaric. - - " J Historie der Bulgaren. - - }■ 46. De Bulgaren in Frankrijk. - * J De ketterij der Albigenfen, - 47* Jsunne veroordeeling. - - * 4Ö* Kruisvaert tegen deze ketters. - l &gm Oorlog daerdoor veroorzaekt. - j Sini m van Montfort. - - - 5°» Belegering van Thouloufe. - - y cu Belegering van Avignon. j Inwoonders van Bulgarië , deszelfs voort- brengfels. - J Zijne regering en fteden. - * 54* De ftad Sardika, deszelfs kerkvergadering. T De Kufebianen, de groote Olius, - J Z De ftad Sofia, alöud Sardika. - 56De omliggende ftrekefl van deze ftad, - 57. Hare inwuoi.ders. - - " 5^» De ftad Nikopolis. \ gg. De berg Hoemus. - J De ftad Tomiswar. - , - - 1 6o> Veldflag van Varna. - - - j Gastvrij volk, - «I. Tweehonderd Zevenentagchentigste Brief- Vervolg van Hongarijen. De ftad Tyrnau 1 62< De ftad Neytra. - - - J Het graeffchap Komore. \ De ftad Strigonië of Gran, - - J lf De  5 LA BW IJ Z ER der, De ftad Buda. of Offen. . . BIa De ftad Esfeck , zijne hoofdftad. - f* De ftad Sirmium , hare kerkvergaderingen. - 70. Hare ketterbijëenkomst. - . •» De keizer Probus, te Sirmium geboren. J* Sirmium, vaderland van Maxi'-.iaën - 82 Illok. vaderland van S'. Jan Kapistran. "1 Vermaerde plaetfen omftreeks Sirmium. J ^3* De ftad Semlin. - - - 3^. Tweehonderd Agtentagchentigste Brief. Vervolg van Hongarijen. Bosnië. - - - . •» Zijne voortbrengfels, fteden en dorpen. f ^5- Dalmatië. - - . •» Zijne-oorlogen tegen de Romeinen. - J" 86". Zijne omwentelingen, - - J g7> Het Venetiaenfche Dalmatië. - - 8& Za-  VOORNAÈMSTE ZAKEN. Bladz, Zara, zijne hoofdftad. - - \ 88. Het gemeenebest van Ragufa. - j Zijne hoofdftad. - -". ' \ 89, Aerdbeving. - J Naburige eilanden. - - "V QO Schoonheid van het dal van Ornblê. - J y 4 Feest van S*. Blafius, Befcherraheilig van-^ Ragufa. | De vleeschtijd of vastenavonds vermakelijk- > 91, heden. - j Levenswijs der inwoonderen van Ragufa. J Regering van dit gemeenebest. - "ï De gioote en kleene Raed. - - S De inkomften van dit gemeenebest, - 94. Het eiland Melida. - - - "L Twist tusfchen de geleerden over dit onder-\ ^ werp. - - - - ji Andere fteden van Dalmatië. - "ï Albanië, zijne fteden. - J J7* Historie van den vermaerden Scanderbeg. 98, Befchrijving van den berg Athos. - *) Monnikenkloosters op dezen berg gefticht. 99, Inftelling der aloude kloosreren. - J Leven der monniken van den berg Athos. 100» Befchrijving van hunne huizen. - 101. Hunne vrijfteiling van den gewonenbisfchop."*, Aenmerkingen over'dit onderwerp. - J Cellen van de kloosteren afgefcheiden. 1 Schattingen , ' welken zij aen den Grooten J> 103. Heer betalen. - - ■ J Kroatië, dé Morlakken of Panduren. - 104. Hunne gebruiken in het reizen. - - 105. Hunne vrienSfchap en haet. - - 106, Hunne bijgel'oovigheid. *f Hunne dochters en vrouwen. - j IO?' Hunne huwelijken. '| Onderwerping der vrouwen aen hare man- ^ 108. nen. - - J Kinderbaring, opvoeding der kinderen. Voedfel en bezigheden, J I09* De  BLADWIJZER der Bladz. De Uskoken , een wild volk. - - uo. Het landfchcp Karniole. •> Zijne inwoonders, Laubach zijne hoofdftad. J ni* He: meir Czirnick. - - . i Zijne uitdrooging. - . - J II2« Oorzaken van deze verfchijnfelen. - xi^. Regering van Hongarijen. Regten van den priraaet, aertsbisfchop van y 114, Gran. De Hongaerfche geestelijkheid. - < De groote amptenaers der kroone. - J* Rijksdag van het volk. - - "1 * Het koningklijke ftedehouderfchap. - J De koningklijke kamer. - - *»■ Mijnen van Kremnits en Kcenigsberg; J De graeffchappen van Hongarijen. - T © Verfchillende volken van Hongarijen. j 11 Voorregten der edelen. - - ng. De akkerlieden. ") De verfchillende talen. * <» rio. De Protestanten in Hongarijen. - J De Katholyke fcholen. - - 121. Geaertheid der Hongaren, - "» , Hongaerfche ziekte. J I22, Genoeglijkheden des levens. - .» Voonbrerigfels van het land, - I De koophandel, - - i ? I23» De munt. J De vierfcharen des geregts. - - 134. Overvloed van koorn en visch. - *» Zoutmijnen van Kperies. - - _j I25» De fpelonk van Selitze. - - 126. Laetfte onderkoning van Hongarijen. - 127. Lof van den overleden keizer. - . 128. Lof zijner kinderen. - - 109, Twéé-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Tweehonderd Negenentagchentigste Brief. Oostenrijk. Bladz. De ftad Weenen. - - - "1 „. Schadelijkheid der lucht'. - J Toeval van brand te Weenen. - 132. De voorburgten van deze ftad. *ï „ • Hare befchrijving. - - J óó* Plein van het hof, gedenkteeken van god-1 vrucht'. - - - _T *i4" De nieuwe markt, ander gedenkteeken. \ „ De hoofdkerk, de toren en het groote altaer.j Stichting van een bisdom, en van een aerts-1 g- bisdom. - - - J Het kapittel. - - - 1 Andere kerken van Weenen. - ^ 13?. De hoogeichool, geregeerd door de Jezuiten. j Groot aental van fcholieren. - \ g- De aertshertoglijke boekerij. - J óu' Haer boekbewaerder, de heer Duval. \ Historie van zijn leven. - - j Befchrijving van het keizerlijke kasteel. 140, De aertshertoglijke fchatkamer, de zael der". ■ opera. - - - _> De operaes van Metaftafio. - \ r • Oordeel over dezen dichter. - j Andere gebouwen van Weenen. * 143. De voorburgt van Leopold. - *i ^ • De voorburgt van Lichtental. - J ++* Kerken en paleizen der andere voorburgten, 145. Inwoonders van Weenen. - ' - 146. Keizerlijke huizen. - 147* Oostenrijk is een uitmuntend land. - "] Godvrucht van het volk van Weenen. ^ 148. Wonderdoende beeldtenis der heilige Maegd.J. De koftyhuizen van Weenen. - V g> Het maegfcbapverbond. . - - 5 Aenmerkingen over dit onderwerp. - 15O. Bijzonderheden wegens het oorlog van 1756. 151.. XXIII. Deel. D d Ver-  BLADWIJZER der Bladz, Veroovering van Mahon, de admirael Byng. 15a. Dood van dezen admirael. - - 153, De fchouwfpelen van Weenen. - 154. De Italiaenfche opera. *} Franfche fchouwburg. J I55' Twee vermaerde tooneelfpeelfters. - \, e< Franfche tooneelfpelers. \ 1* ' Baliét te Weenen uitgevoerd. - - 157. De beftuurder der Muzyk. - - L o Di Dutrfche letterkundigen. - f ^ ' De kunften, de fchilderkunst, de muzyk. 159. Omgang in de kofFyhuizen. - - 160. Tweehonderd Negentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Oorfprong der Duitfcheren. - - 161. Zes voorname landaerten. - - 1 Regering van Karei den Grooten. - f 1 Eisfchen der bisfehoppen van Rome. - 163. De keizerlijke kroon. - *j Hoe de krooningen gefchiedden. - J» 164, Leenroerige regering. J Haer oorfprong. - - - 1 Het leenmanfchap. - f I"5» Karei de Groote en Lodewijk de Jonge. 166. Inval der volken van het noorden. - 167. Verpligtingen der grooten en hunne leen- | „ mannen. f I9"« Wanorden der leenroerige regeringe. - 169, Regeringloosheid na den dood van Karei den') Grooten. - - - y 171. De krijgsbedieningen, J Oorfprong der achterleenen. - - 172, Vernietiging der leenroerige regeringe. I De orde begint zich te herftellen. - j l73* Verdeeling der landen van Karei den Grooten. 174. Eerfte keizers van Duitschland, - 175. De  VOORN AE MS TE ZAKEN. Bladz. De drie Othoos. -., - - 176. Gpftand der inwoonderen van Tivoli. - 177. Henrik de lle wil kanunnik worden. - 178. Hij tracht zich monnik te maken te Verdun. 179. Zijn dood en heiligmaking. - - 180. Historie van zijne vrouwe Kunegonda. *] Konradus, de Salifche bijgenoemd. f> 181. Geregtshandeling van dezen vorsr. - J Óorfprong der Roomsen-koningen. - 182. Plegtigheden van hunne krooninge. [ Keur ter gelegenheid van hunne verkiezinge. [ 1 *>• Regentfehap der moeder van Henrik den I Ven 184. Schandelijke ongeregeldheden van dezen vorst Hij wil zijne vrouw Bertha verftooten. > 185» Koddig voorval hem overgekomen. - J Onderneming van Georgtus den VIIen op de , . koningen. - - - > 187, Hij doet Henrik den lVen in den ban. J Verootmoediging van dezen vorst te Canosfe. 188. De heeren verkiezen een' anderen keizer. 189, Deze heeren worden onafhangelijk. - 190. De gees elijkheid vergroot hare magt. *j Opkomst der Guelfen en Gibelijnen - > 191. Vermindering van het vermogen der koningen. J Vrijgeworden fteden. - I • . Rampfpoeden van het keizerrijk. - | y ' Tweehonderd Eenennegentioste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Króoning van den zoon van Hendrik den l\fen, 193; Henrik fterft in armoede. " ~ *] Zijn zoon Henrik de V« wordt verbannen. 1 . Hij ftaet af van de kerkelijke ampten te T benoemen - - - J Lotharius de li* tot keizer verkoren. - -\ Hij fterft, en wordt opgevolgd door Koflra- > 195. dus den - - J D d s Ori-  BLADWIJZER der Bladz. Onderneming van Weinsberg. - « Kruisvaert van S' Bernard gepredikt. > 196, Verkiezing van Frederik Barbarosfa. J Hij houdt den teugel van den muilezel van-\ den paus. L I9* Zijne twisten met de paufen. - J Hij is verpligt zich te buigen. - - 108. Hij fterft; zijne afbeelding. . I Henrik de Vl« , zijn zoon, volgt hem op. f *99' Hij overmeestert Napels en Sicilië. - I Zijne vvreedhed'eh tegen de Tankredoos. f 200, De ftraf van den graef Jourdan. - 201. Henrik door zijne vrouw vergeven. •> Alles is in verwarring in Duitschland. ! Oiho van Brunswijk in Frankrijk. * f 202, Zijne weddenfehap met Filips Augustus. J Regering van Frederik den Zijne twisten met de paufen. - f 203» Innocentius de IVe wil hem de kroon benemen. 204. Frederik de II** fterft aen het vergift. - I Staet van regeringloosheid na zijnen dood. f 205* Oorfprong der kéurvorftelijke waerdigheid. Opkomst der vrije fteden. - - J Het Hanfifche verbond. - - f 2°6. De Goede Mannen, - J Konradus den IV« en zijn zoon Konradijn. 207. Verkiezing van Rudolf van Habsburg. - 208! Hij weigert naer Rome te gaen. - •> Zijne twisten met den koning van Bohème. > 209. Oorfprong van het huis van Oostenrijk. J Onafhangelijkheid van verfcheiden fteden vann Italië. - - - . i 210. De geringe inkomst der keizeren. - J Verbindtenisfen der Ocetenrijkfche prinfen. 211. Verkiezing van Adolf van Nasfau. - ^ Hij wordt verwonnen door Alben den IejI. > 212. Omwenteling bij de Zwitfers. - J Wreedheid der Duitfche landvoogden. I Historie van Henrik Melctal. - f 2I3« Historie van Willem Teil. - - 214. Al-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Albert de I« wordt vermoord. •) Vrijheid van verfcheiden fteden van Italië. i 2I^ Redering van Henrik van Luxemburg. Lodewijk van Beijeren volgt hem op. J Zijne twisren met den paus. - - 217, Wijze bellisfing der keurvorften - l 2Ig Vervloekingen der paufen tegen den keizer, f Tweehonderd Tweecnnegentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Kunstftreken der paufen. - - 219. Karei de 1V* van Luxemburg wordt keizer. I 22Q Zwakheid en verootmoediging van den vorst, f In'tel.ing, de Gouden Bul geheten. - L 2ar. Welk 'er de artikels van zijn. - f Her geene de keurvorften raekt. - - 222. Vertaling van de Gouden Balie. - I 2 Het geene de plegtigheid betreft. - f Het geringe aenzien van Karei den IVen 224. Welke fchade hij het rijk veroorzaekr. I Zijne reis in Frankrijk. - - f Zijn fmaek in de vertooningen. - I 22^ Feest aen hem gegeven. - r f Zijn zoon Wencefhus volgt hem op. [ Ondeugden en afzetting van Wenceflaus. f T' De keizer Sigismund ko.mt in Frankrijk. _ | 22g^ Regtsgeding in zijne tegenwoordigheid befiist. f" Albert de lle volgt op Sigismund. - ^ Het keizerrijk wordt verdeeld in verfcheiden > 229. kreiizen. - J Regering van den kreits des keizerrijks. 230. Kaïholyke en Protestantfche kreitzen. - 231. Frederik de ll> wordt tot keizer verkoren. I 2 Oostenrijk tot een aertshertogdom verheven, \ ó Voorregten der aertshertogen. - - 233. Maximüiaen de l« , zoon van Frederik. I 2„4 Zijne twee huwelijken. - - \ ' . J Dd3 Af-  BLADWIJZER der Bladz. Affchaffing van den geheimen Raed. - 234. Inftelling der keizerlijke kamer. - I Amptenaers dezer kamer. - [ Verrichtingen der keizerlijke kamer. - 236. Beroep vSn deze vierfchaer'. ' . 237. Langdurigheid van dit regtsgebied. ï 0 Maximüiaen wil zich raus laten maken. [ '3 • Nieuwe vorm van den krijgsftaet. - I ATöude vorm van her krijgswezen, f Maximüiaen verzindt nieuwe wapenen. ( Verkiezing" van Karei den Ven. - I Verdrag met de keizeren. - - j Waenoe het hep verpligt. - - f Oprichting van den keizerlijken hofraed. | "Welke regrszaken daer onder behooren. f ™* Amptenaers van deze vierfchaer'. - 244. Hoe men hare vonnisfen he vormd. - Lor Voorregt van verfcheiden prinfen. - f 45» Tweehonderd Drieönnegentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Uiterftewil van Ferdinand. - | , Wat het voortbrengt in het jaer 1740. [ ' • Maximüiaen wil den ongehuwden ftaet dern priesteren vernietigen. ! Slechte regering van zijnen zoon Rudolf den Hen. J Oprichting der posten in Duitschland. 1 g De prins van Taxis opperbeftuurder. I ** ' Willekeurigheid van Ferdinand den ITen. f Hij wil het Protestantendom verdelgen. f 49* Zijne onverdraegzaemheid. - - 250. Deugden van zijnen zoon Ferdinand den IIIen 1 Stedehoudets van het keizerrijk. - 1 5 • Hun vermogen en regten. 1 Twist in het Paltfifche huis. - f *>3- Groo-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. Groote of Aertsamptenaers van het keizerrijk, i orDe keurvorst van Ments, Aertskanfeher. » Bedieningen der andere k Regten en voorrangen der keurvorften. f • De prinfen van bet keizerrijk. - - 260. Hunne verfchillende rangen. - - 2gi. Aloude en nieuwe prinlen. - - 262« Prinfen door gunstbrieven. - l 2g3. Graven van het rijk, graven door gunstbrieven. f De baronnen, hunnen oorfprong. - 2Ö4. Baronnen bij aenftelling. - - 2°5- Vier rangen van Duitfchen adeldom. I afa Kreitfen van den onmiddelbaren adeldom. f De keizerlijke fteden. - - 2°7' Hare regering en eifchen. - - 208' Oorfprong van den Duitfchen adeldom. 1 2(^ Zijne onaf bangelijkheid. - - f Tweehonderd Vierennegentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Lotgevallen van het huis van Lottheringen. 270. Des'velfs gefteldheid onder den hertog Leopold. 271. Geaertheid van den hertog Karei den IV">. 272. Staetkunde van den hertog Leopold. - 273. Huwelijk van zijnen zoon met Maria Therefia. 274. De jonge prins fterft. - - 275. De prins Franciskus volgt hem op. - I 2-g Hij komt te Verfailles hulde bewijzen. | Zijn verblijf te Parijs. - 277. Hij keert weder naer Weenen. - 278. Overgift van Lottheringen aen Frankrijk. 279. Hij wordt Groothertog van Toskane. - 280. Prapmatique Sanftie van Karei den VI". 281. Frankrijk doet Karei den VII™ tot keizer ver- » 2g2> kiezen. - - * I ' Dd 4 De  BLADWIJZER De groothertog volgt hem op. . B 283' Wegen, die hem tot het k izerrijk geleiden. I Hoe veel hinderpalen hij te overwinnen heeft, f 2t54» /.ïjne afbeelding en geaertlv id. Lof van de keizerinne koninginne. . f a85« Hare onëenigheden mer den koning van Pruis- I 0 len. - . „ j» 207. Gefchriften van wederzijden. - . Geboorte van een' aertshertog. - f 2^. Krooning van den keizer. - Zij wordt getroffen over de onheilen van den > 200. krijg J ^ Zij raedflaegt met haren echtgenoot. - 1 Welk voordeel zij daervan trekt. - f 29r* Gelukkige gevolgen van den vrede. - 292. Lof van Maria Therefia van Oostenrijk. 2qV Verkiezing van den keizer. - _ 2^ Dienst van den keurvorst van Ments. - 295.' Dienst van den Maeifrhalk des keizerrijks. -> Orde aen de vreemdelingen om Frankfort te > 206. verlaten. - . J Vereischte hoedanigheden om keizer te worden, 298. Krooning van den keizer. - - 299. Welke kerkvoogd deze plegtigheid moet-i verrichten. . . . L Wat er voor en na m acht genomen wordt. J Verrichtingen der Groote Amptenaren. ooi. Tafels van het keizerlijk gastmael. - ^02'. Tweehonderd Vijfennegentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Ligging van Duitschland. - - g0« Zijne verfchillende namen. - , Verfcheiden tytels van den keizer. - f 3°4* Zijne wapens, regten en voorrangen. <50< Üijne magt in Duitschland. * - , ZijnJe inkomften. - - - - - f 3°°* v ; ' Le-  voornaemste zaken. Blads. Leger van het keizerrijk. - L „Q~ Verblijf des keizers. - - f •* '* Andere voorregten van den keizer. - 308. Rang en regten der keizerinne. - 309. Aloude regering van Duitschland. - 310. Wanorden van deze regering'. * 311. De openbare vrede. - - 312. Verderffelijke twist van godsdienst. - 313. De godsdien>tvrede. ... 314. Openbaer regt van Duitschland. - 315. Register der befiuiten van het keizerrijk. 1 6> Tegenwoordige regering. - - \ 6 * Wat het hoofd des keizerrijks is en moet zijn. 317. De rijksdagen. - - . - L „l8< Bijzonderheden ter dezer gelegenheid. I 0 De keurvorst van Ments op den rijksdag, l _ De bank der prinfen. - - ' ^ Befluit van bekragtiging'. - - L „2a Bericht van het rijk. - - I J * De kerkelijke prinfen. - - 321. Vermogen der Staten. 1 22< Regt om te vonnisfen. - - » ó Regt om te munten. I „. Keuren ter dezer gelegenheid. - ljr Schadelijke verhinderingen. - - 325. Tollen in Duitschland aengefteld. - 326. Oppermagtig grondgebied, zijne regten. 327. Kerkelijk regtsgebied. - - 328. Katholyke en Protestantfche Staren. - 330. Staten van den Hervormden godsdienst. 1 Benoeming der Katholyke geestelijkheid. f Andere regten van het oppermagtige grond- 1 gebied. » ?*7 Meenigte der Duitfche Staten. - 1 Leenen van het keizerrijk in Italië - f óó* Twke-  BLADWIJZER der Tweehonderd Zesennégentigste Brief. Vervolg van Oostenrijk. Bladz. Christendom in Duitschland. - . os* St Bonifacius. - ... ïoV Zijne eerfte monniken. - - ngg* Verding van den Germanifchen landaert. » Hef veroorzaekt misnoegen. - f 337» Hervorming van Luther. - ■» Beklagelijke ftaet der kerke van Duitschland. > 339, Beginfels der ketterije. - - J Predikaetfiën voor de aflaten. - - 340. Luther tast deze predikaetfiën aen. - 341. Luther, veroordeeld zijnde, verfchijnt op 1 den rijksdag. f 342« Hij wordt door den keurvorst van Saxen befchermd. > ^.j; Hij vernietigt het Katholykendom. J Voortgangen van het Lutherdoro. - 344. Namen, welken zijne aenhangers aennemen. 1 „ De belijdenis van Augsburg. - f 345» Oorlogen, doör de nieuwe gezindheid ver--» oorzaekt. ... ^ Verbond van Smalkade, verdrag van Pasfau.J Dcod en geaertheid van Luther. - 34.7. Zijne leer en dwalingen. > - 34.8. Hij laet het huwelijk der priesteren toe. L Zeggen van Erasmus ter dezer gelegenheid. * 349Werken van Luther. - ggo. Eerbewijzingen na zijnen dood. - grj, Uitgeftrektheid van het Lutherdom in hef) noorden. - > 352, De Doopsgezinden en Joden in Duitschland.J Op welke voorwaerde 'er de Joden ontvan 1 worden, f 353» Hoogduirfche en Portugefche Joden. - 354. Haet der Chiistenen tegen de Joden. - 355. Regtvaerdiging dezer laetften, - - 357. TWEK»  VOORNAEMSTE ZAKEN. Tweehonderd Zevenennegentigste Brief. Vervolg, van Oostenrijk. Bladz. De Duitfehers kweeken de wetenfehappen aen. 364. De Duitfche letterkunde. - - 3°G» Oorzaken van derzelver middelmatigheid. 3°7* Beginfelen der Duitfche poczije. - 3°°- Hare voortgangen. - - 3&9- De dichter Opitz. - 37°- De beroemde Gottfched. - - 371- De hekelfchrijver Rabener. - 1372ï Duitfche tooneeldichters. - - 1 Lier- en herderdichters. _ - - 373- Cramer, Cronegk en Scbmidt. - V 374' Zacharias, Thumel, Maller. - 1 Klopftok, Geilen. - - - l 376. Gesfner. - . „' " " • Bijzonderheid der Duitfche poezije. - 377* Andere Duitfche fchrijvers. - - 37». Thomas van Kempen. - - 3«°- Nikolaes de Cufa. - j|2* Verfcheiden andere fchrijvers. - 203. Geaertheid der Duitfche geleerden. I 3g+> Hoogefcholen van Duitschland. - » De Hoogduitfche tael. ... 1 Vrije kunften in Duitschland. - » Handwerken en koophandel. ■ - L „g6# Landftreek, lucht, bergen en rivieren. • 'Zalmen en Zalmtjes. - - L, 388. Bevolking in Duitschland - - Afbeelding en geaertheid der Duitfcheren. 309. Hoe zij de mishuwelijken befchouwen. 39°« Twee-  BLADWIJZER, enz; •Tweehonderd Agtennegënttgste Brief. Vervolg van Oostenrijk* Bladz. Befchrijving van Oostenrijk. - - 392. De ftad Krems. - 393. De ftad Newftadt. - - - L o ï Hare krijgsfehool - bi - f 394* Voordeden van deze ftichting'. - 39^. Wat 'er geöeffend wordt. - - 396. Omliggende ftreken van Newftadt. - L o De baden der ftad Baden, f 39^. De baden van Mmnerft.jrf. - - 1 De ftad Lintz. f 399» De ftad Ens. - 1 Andere oorden van Oostenrijk. - f 40I« De Orde varr Maria Therefia. - 402^ Bijzonderheden van deze Orde. - 403. De Orde van het Gulden Vlies. - 405. Ridderorde der Jufferen. - - L .yc Het hertogdom Stirië, f 4°°* KarinthièV ... 408. Bezitneming van dit hertogdom. - 1 Einde van dit gebruik. - - f 4°9Baljuwfchappen aen het kapittel van Bamberg 1 gegeven. - f 4I0< Einde van den Bladwijzer van het Drie'èniwintigfle Deel. TE ROTTERDAM, Ter Drukker ij e van STEFANUS MOSTERT en ZONEN, Boekdrukkers in den Groenendael.  i D E NIEUWE R E I S IGER» O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT. Uit het Fransch van den ABT DE LA PORTE. VIERENTWINTIGSTE DEEL. Behelzende Silèft'è, Bohème, Saxe, Brandenburg, Brunswijk, Hanover, de Kreitzen van den Rijn, Frankenland, Zwaben, Beijeren, Tirol en Zwitferland, TE DORDRECHT, Bij ABRAHAM BLUSSÉ en ZOON, i;8a   F ag. i D E NIEUWE REISIGEH Tweehonderd Negenennegentigste Brief; Siléjie'. Geheel Duitschland wedergalmt van het geluid der wapenen; en ik, Mevrouw,' m.L gufist' en vrijgeleibrieven voorzien, reis! als iri vollen vrede. Ik zie deszelfs vorften onrustig en verbaesd: ik befpeur op de oeverö der Elve twee groote legers, die eikanderen dreigen , en wier degens reeds in het bloed gedoopt zijn : ik befchöuw een' Oppervorst vlugtende en beroofd, zijne oorlogsbenderi krijgsgevangen door eene mogendheid, dié verklaert dat zij iri vrede met haren meester is; een' filozooffehen en kriigshaftigen vorst? die de volken door de wijsheid zijner wetten verlicht , en door de kragt zijner wapenen, Verfchrikt; den koning van Pruisfen eindelijk, die een aenivallend verdrag tusfchen de hoven Vari Weenen en Rusland, en eeri oogmerk Om; herri met honderd en tagchentig duizend inannen aentetasten, bijbrengt. Gij waertwelverre XXIV. Deel. A van  2 De Nieuwe Reisigek. van te denken dat de twist van Frankrijk en Engeland , over de grenspalen hunner volkplantingen , in Duitschland een algemeen oorlog zouden ontfteken , dat met de geheele verwoesting' van het keurvorftendom Saxe zoude beginnen. De nieuwspapieren zullen u onderricht hebben van de rampen , die daerin door. het Pruisfifche leger verwekt zijn, De Staten en vorften van het keizerrijk, ontrust door het voorbeeld van den koning van Polen,. herinneren Frankrijk de verbindtenisfen van het verdrag van Westfalen, om hunne wetten, hunne vrijheid, hunne voorregten te handhaven ; en het kan , zonder onregtvaerdigheid,' hun geenszins onderftand weigeren. Dit ganfche land zal dus welrasch overftroomd worden van Franfche krijgsbenden ; en reeds zijn drie veldheeren, d'Estrées >• Richelieu en Soubife , benoemd om 'er het bevel over te voeren. Ik zal buiten twijffel gelegenheid hebben om u meer dan eens over onze voor- of tegenfpoeden te fpreken: ondertusfehen zal ik weder tot onze reis keeren. Het koningkrijk Bohème aen mijne flinker hand latende , en door Moravië trekkende, hield ik mij eenigen tijd in Breslau op. Vandaer mijnen weg door Lufatië nemende, en de oevers der Elve naderende , voer ik dezen ftroom op tot Moldau, cn door Moldau tot. aenPraeg. . Ko-  Tweehond. Negenennegentigste Brief. 3 Komende te Olmuts , hoofdftad van Moravië, vond ik ijder nog bezig met een dier verfchijnfelen, welke het merifchelijke ve'rftand verbazen, eh waervan het te wenfchen ware dat de natuurkenners de verklaring gaven. Het betrof een waerlijk voedzaem en zelfs aengenacm manna, dat voor eenige maenden, in de gedaente van hagel, gevallen was, en waervart men mij een monfter deed zien. De val vari dit weldoende graen werd voorgegaen van eenen ftorm , die , van de bergen Karpaths gekomen, en op het waiwoodfchap van Krakau aenftuivende , zich in twee kolommen verdeelde , waervan de eene werd voortgeftuwd naer Oftrau, eene kleene ftad van dit gewest, en de andere zich in Siléfië ontlastte. Dewijl 'er toen gebrek van graen in het land was , vond het volk , dat genoodzaekt was zich met wortelen en moeskruiden te voeden, eenige dagen eene heilzame fpijs in deze foort van manna; Want dus noemden het de lieden van het plafte land, die 'er, zegt men, wafelen onder de asch van bakten; 't geen ik des te minder befef, omdat ik 'er, na verfcheiden proeven, niets meelachtigs in gevonden heb: zij fcheen mij meer gemeenfehap met de zelfHandigheid der rapen te hebben. Eenige dagen in het water geweekt , en afzonderlijk gezaeid, hebben deze granen, van eene zwarte kleür', en van verfchillende gedaente, fommigen rond, anderen eirond , eenige langwerpig , geene A i ön-  4 De Nieuwe Reisicer, onregelmatig, noch zaed noch wortel voortgebragt; zij zijn flechts eenigzins uitgebreid, of om beter te zeggen opgezwollen. Eenige perfonen hebben ze genomen voor den wortel van eene foort' van zeer kleene kers, welke men in overvloed ziet-drijven op de oppervlakte der ftilftaende wateren in moerasfige plaetfen, en die, opgenomen in de grove Uitwaesiemingen, welken de zon ophaelt, naermate de moerasfen uitdroogen, in deze oorden , door de kragt van den ftorm, kunnen vervoerd zijn. Moravië, dat zijnen naem ontleent van de rivier', die het zelve befiroomt, maekte oudtijds een gedeelte van het koningkrijk Bohème uit, welks lot het gevolgd heeft, en in het huis van Oostenrijk overgegae» is. Dit land is bergachtig en met hout bedekt: men vindt ook een groot getal van vijveren en moerasfen in de flxeken, waer de grond effener is. De vlakte brengt meer koorn voort, dan 'er noodig is om de inwoonders te voeden; zij voeren het overige in Silefië , Bohème en Oostenrijk. Men verzamelt 'er wijn , doch minder dan koorn; en men kweekt 'er veel Vee aen. De bosfehen begunftigen de opvoeding der bijen, en bevatten eene groote meenigte van wild. Het vlas en de notenboomen zijn 'er zeer overvloedig; maer het merkwaerdigfte is eene foort van delfbare wierook of mirre, welke men voor amber zoude aenzien. De Gder hééft  Tweehond. Negenennegentigste Brief. 5 heeft zijnen oorfprong in de nabuurfchap van , Olmuts, en wordt alleen vaerbaer in Siléfië. Het Hoogduitsch en eene uitfpraek van het Sclavonisch zijn de eenigfte talen van het land; en de Katholyke godsdienst is de eenigfie, waervan men dé oeifening gedoogt. Dit landfchap, in zes kreitzen verdeeld, wordt beftuurd door zoo vele bevelhebbers; en de Staten onthouden zich beurtelings in de twee voorname fteden, Brinn en Olmuts. Zij beftaen uit de geestelijkheid, heeren x edelen en den burgerftand. De eerfte is het rijkfte gedeelte van den landaert. De inwoonders namen deel in de onlusten der Husfiten, fcheidden 'er zich vervolgens af, en vormden eene bijzondere gezindheid , onder den naem van Moravifche Broederen, die in Polen fchuilplaets vonden. Olmuts, liggende in een vlak land, op een' moerasfigen grond, en omringd van de rivier' de Morave , die tevens dient om het te verfterken, is eene der volkrijkfte, bcstbebouwdfte en aengenaemfte fteden van Duitschland. Derzelver ftraten zijn breed, regt en bezoomd met huizen, die van buiten gefchilderd, en voorzien zijn met gaenderijen, die tot wandelingen kunnen dienen. Hare ligging is voordeelig voor den koophandel, dien zij met Oostenrijk en, de naburige landfchappen drijft. De bisfchop is de geestelijke en weereldlijke heer; zijn paleis verfiert eene der beste plaetfen- van de ftad; en zijne hoofdkerk , aen S\ Wenceflaus toeA 3 gev  6 De Nieuwe Reisiger. gewijd, is geen van de minfte fieraedjen. Deze kerkvoogd wordt verkozen door het kapittel, dat uit dertig kanunniken beftaet; maer fchoon hij prins van het keizerrijk is, heeft hij geenen rang in de rijksdagen. De Jezuiten, die een groot en fchoon kollegie met eene kweekfchool hebben, befturen de hoogefchooi. Men heeft 'er ook een letterkundig genootfchap gefticht, onder den naem der Onbekenden. De Pruisfen namen deze ftad in den jare 1741, en bezetten ze eenige maenden:. men vreest dat zij ze weder zullen belegeren in den toekomenden veldtogt; maer de bezetting en de burgerij zelf fchenen mij geneigd om zich wel te verdeedigen. Brin wordt verfterkt en verdeedigd door het kasteel van Spilberg , 't welk de koning van Pruisfen vruchteloos aengetast heeft. Het is in deze ftad, dat de Staten van het landfchap, de zetel der oppergeregtshoven, en de kamer van den koophandel gehouden worden. Zij kan , nog onder andere tytels, Olmuts dien Van hoofdftad van Moravië betwisten. Het westen en zuiden van Silefië zijn omringd met een reeks van hooge bergen, die het van Êoheme affcheiden. Het jaergetijde en de voorzigtigheid niet gedoogende dat ik mij begaf op wegen, die vol van fneeuw en rooveren waren, nam ik gidfen, die mij, door eenen omweg in het prinsdom Tetfchen, langs den Oder. tot in Breslau geleiden. Tetfchen behoort aen den keizer, en moet eens het erfdeel van  Tweehond. Negenennegentigsïe Brief. 7 van eene aertshertoginne worden. De hoofdftad, die denzelven naem draegt, is eene der alöudfte fteden van Siléfië, en tevens de merkwaerdigfte door hare gebouwen , door haer kasteel, waer hare prinfen hun verblijf hielden, door haren koophandel, voornamelijk in wijn van Hongarijen, waervan zij de ftapelplaets is, en door hare handwerken van fchietgeweer. Weinig fteden van Duitschland halen bij de fchoonheid en grootheid van Breslau. De rivier de Ola, die 'er op verfcheiden plaetfen door heen loopt, eer zij zich met den Oder vermengd, brengt 'er alle de gerieffelijkheden des levens. Hare verfterkingen zijn van weinig gewigt; maer men vindt' 'er fchoone pleinen én fraeije huizen. De voornaemfte ftraten zijn van eene welvoegelijke breedte; en onder de gebouwen munt vooral uit het ftadhuis en het kollegie der Jezuiten, 't welk het olöude paleis van de oppervorften van dit landfchap beflaet, en door den keizer Leopold tot eene hoogefchool wierd opgericht. De ftad, in eene oude èn nieuwe verdeeld, heeft groote voorburgten in beide de eilanden, die door den Oder gevormd worden, en met welken zij door bruggen gemeenfehap heeft. In het eene is de hoofdkerk^ die aen Sr-. Joannes den Dooper, befchermheilig van geheel Siléfië, toegewijd is, en waerin de vermaerde abt van Prades, vanwien men zoo veel gefproken heeft, een kanunnikdij bezit. A 4j Gij  $ De ^ieuwe Riisiger. Gij weet dat deze Gaskonfche kerkelijke in de Sorbonne durfde, ftaende houden , „ dat alle. „ dq genezingen , door Jezus Christus ger „ wrocht, twijffelachtige wonderwerken zijn, „ die op vele. plaetfen naer de genezingen van „ Eskulapius gelijken". Deze voorftelling, gevoegd bij eenige anderen, niet min kwalijk luidende, verwekte veel gefchreeuw, en werd veroordeeld door een vonnis van het parlement , door een befluit van het godgeleerde genootfchap, en door een bevclfchrift van den aertsbisfchop; en de abt van Prad.es, dien men befchuldigdc flechts zijn' naem aen dit fchandelijk voorftel geleend te hebben , werd genoodzaekt het zelve te herroepen: hij verliet Frankrijk, waerin hij met geene eer meer kon blijven, en vond een verblijf bij den koning van Pruisfen, die hem tot zijnen lezer en kanunnik van Breslau maekte. Dezelfde vorst heeft aen deze ftad den derden rang onder de hoofdlieden zijner landen toegeftaen, dat is , na Berlijn en Koningsberg, en 'er voorts twee groote kennisfen , een geregtshof, een' grooten kerkeraed, eene kamer, vcèor de heerlijkheden, een genootfchap voor de geneeskunde, eene munt, een algemeen kantoor der posterijen , eene zoutfehuur en eene maetfehappij van koophandel opgericht. Hij heeft tevens bevolen dat de ftraten, gedurende, den nacht, door lantarens verlicht wierden. De fraeifte kerken worden door det ■ Pro-  Tweehond. Negenennegentigste Brief. # Protestanten van de Augshurgfche geloofsbeiijdenisfe bezeten, te weten, S-e Elizabeth en Magdalena, die ijder eene kweekfchool, door bekwame hoogleeraers beftuurd, bezitten. Men zegt dat de hoofdkerk de gewoonten van die van Lion heeft aengenomen. De monniken hebben hier verfcheiden kloosters, de Joden verfcheiden fynagogen , de Hervormden bijzondere «kapéllen , de Armeniërs eene kerk voor den Griekfchcn godsdienst, en de Malthefche Orde een riddergoed. De Lutheranen , veel talrijker dan de Katholyken, hebben ook het grootfte gedeelte aen de ftadsregering. Zij beftaet uit negentien raedsheeren , waervan vijftien uit de aenzienlijken , en vier uit de gilden genomen worden; en deze amptenaers, als ook de voorzitter , blijven in bediening hun geheel leven. De regering was oudtijds eene vermenging van alleenheerfching', en eenige overblijffels van adelheerfching', welken het huis van Oostenrijk haer gelaten had, en de koning van Pruisfen fcheen te willen bevestigen. Hij deed het ligchaem der overheid vergaderen, om het te bevelen het geregt in zijnen naem te oeffenen, en hem den eed van getrouwheid te doen; maer .dit gezelfchap het zelve geweigerd hebbende, vernietigde hij het aenftonds, en vond meer gemakkelijkheid in de nieuwe raedsheeren, die wel befpeurden hoe gevaerlijk het was eenen overwinnaer, gelijk Frederik, te wederftaen. "As De  io De Nieuwe Rïijigïr. De aenmerkelijkfte fteden van Siléfië , na Breslau , zijn Schweidnits , Glats , Brieg, Oppeln , Neisfe , Lignits , Glogau, Hirschberg en Krosfen , die zoo vele hoofdlieden van kleene gewesten van denzelven naem uitmaken. Zij hebben bovendien niets, dat haer tnerkwaerdig maekt, dan eenige veldflagen, door den koning van Pruisfen gewonnen of verloren. Deze vorst vlugtte te Molvits , in het hertogdom Brieg, verzeld van een' eenigen ftaetjonker. Zijne bende van lijfwachten was in ftukken gehouwen ; en alle zijne krijgsbevelhebbers rondom hem gefneuveld zijnde , liet hij de zorg zijner wrake en de eer der overwinninge aen zijnen krijgsoverften Schwerin. Dit gevecht werd gevolgd door de belegering van Brieg , alwaer Frederik eene daed deed, die niet vergeten dient te worden. Eene bombe viel op een hooimagazijn, dat aen het kasteel paelde, en ftak het in brand. De wind voerde de vlam over tot de gebouwen , die welrasch in de asch gelegd wierden. De koning , onderricht van dit onheil, deed zijn gefchut zwijgen, om de bezetting tijd tot de uitdooving van het vuur te geven. Dezelfde vorst neemt, verliest en herneemt de ftad Schweidnits: dc graef van Guasto ver-, deedigde dezelve met eene onverfaegde dapperheid , die alle lof waerdig is , en werd eindelijk genoódzaekt ze over te geven. Toen hij den koning ging begroeten aen het hoofd zij-  Tweehond. Negenennegentigste Brief, iï zijner officieren , zeide Frederik tot hen: „ heeren, gij hebt een fchoon voorbeeld ter „ navolginge gegeven aen de geenen, die „ fteden hebben te verdeedigen ; uw weder,, ftand kost mij meer dan agt duizend man„ nen". De vermaerde flag van Friedberg, door dezen vorst op de Oostenrijkers gewonnen , is eene andere gebeurtenisfe, die dit land voor altoos gedenkwaerdig zal maken in de jaerboeken zijner regeringe. De koning van Pruisfen, de tijding van deze overwinninge aen Lodewijk den XV^ fchrijvende, liet zich dus üit: „ ik heb den wisfelbrief, dien gij te Fon„ tenoy op mij getrokken hebt, te Friedberg „ voldaen". Schweidnits is eene gewigtige plaets in eene der bekoorlijkfte landftreken van Siléfië. Men toont 'er eén' zeer hoogen toren, Op welken men zegt dat een lid der magiftraet veroordeeld werd om van honger te fterven. Hij had eene ekfter gewend om alle avonden, door een venfter, in een van de vertrekken van het ftadhuis te gaen, en hem de ftukken gelds, welken zij op de tafel vond, te brengen. Men ontdekte deze diefftallen door middel van eene dukaet, welke men daertoe gemerkt had; en de dief, boven op dezen toren gebannen, ftierf 'er uit gebrek van voedfel. Het graeffchap Glats , liggende tusfchen Siléfië, Moravië en Bohème, is derwijze met bergen omringd, dat men 'er niet kan aenkomen, dan door eene onbruikbare holte , met fteile rot-  12 De Nieuwe Reis iq er; rotfen bezet. Dit land, na alle de wisfelvallig-. heden van het Iaetfte oorlog beproefd te hebben , is door het verdrag van Breslau en Dresde aen den koning van Pruisfen gebleven, en maekt thans een gedeelte van zijn Siléfië uit. Deze vorst, niet vergenoegd met de verfterkingen van Neisfe en Glogau te vermeerderen, heeft in deze Iaetfte ftad verfcheiden ftichtingen opgericht, die haer buiten twijffcl bloeijende zullen maken. Hij was eertijds begonnen haer met Verfchanfingen intefluiten, hopende haer door den honger te zullen dwingen; maer de nadering van het Oostenrijkfche leger befpeurende , befloot hij haer ftormenderhand intenemen, en flaegde in die onderneming. Dc fraeije linnens van Siléfië, die door geheel Europa vervoerd worden, maekt men bijzonderlijk te Hirschberg. Het ontwerp, de fchikking en verfiering van deze bleekerijen verdienen de aendacht der nieuwsgierigen. Digtbij de ftad ziet men eenen berg , beroemd door eenige poëten des lands , die 'er eene foort van Parnasfus opgericht hebben. Het is in deze ftreken dat de ve.rmaerde Opitz, wiens veerzen hem aen" het hoofd der poëten van zijnen landaert gefteld hebben , geboren is. Ook zijn 'er in de nabuurfchap twee heete fonteinen, die 'er veel volks trekken , en welken dezelfde dichters beroemd gemaekt hebben. si  Tweehond. Negenennegentigste Brief* 13 Siléfië heeft, in het algemeen , zulk eeri Vruchtbaren grond , dat het in goede jaren meer graen dan 'er tot zijn onderhoud noodig is voortbrengt. Men roemt in het bijzonder zijne vruchten en moeskruiden; en de ftreken , niet zeer bekwaem tot den landbouw, vloeijen over van hout en weiden. Het vlas en de meekrap zijn twee andere voortbrengfels, die fterk aengekweekt worden; het eene tot het maken van de fraeije effen of damasten linnens, die een groot getal van werklieden bezig houden; en de andere als een der voornaemfte voorwerpen van uitvoeringe. De tabak wordt 'er niet verwaerloosd 5 en de wijn, wanneer hij eenige jaren gerust heeft , is niet onaengenaem. De koophandel van dit landfchap is veel vermeerderd onder de Pruisfifche heerfehappij, door de wijze keuren , welken men omtrent denzelven gemaekt heeft. Verfcheiden drukkerijen van gefchilderde linnens, zoo met water als met ol'y, zijn tot een' ftaet van volkomenheid geraekt, dien men bezwaerlijk kan overtreffen. De ftad Reichenbach is bekend door hare bombazijnen, diemetten en andere linnens, welken men 'er van vlas en katoen maekt. Men bereidt 'er ook, op verfchillende plaetfen, effen, geftreept en gebloemt kamerdoek, ongemeene fijne kanten , laken, fsrgies, ras, droget, fiamoifen en alle foorten van kotonnade. Bekwame meesters munten uit in het glas te flij-  H -De Nieuwe Reisiger. flijpen en te fhijden. De papiermakerijen;, fmcederijen en andere handwerken zijn andere bronnen van eenen altoos werkelijken en ftandhoudenden koophandel. De voornaemfte volken j die Siléfië' bewonen; zijn Duitfehers en Polen ; maer de tael der eerften heeft den voorrang behouden; en thans is het de algemeenfte fpraek. In bijna het ganfche gedeelte , dat nog aen het huis van Oostenrijk behoort, worden de zaken in de Boheemfche tael verhandeld. Door het verdrag , in het jaer 1742 gefloten , heeft de koning van Pruisfen zich verbonden om niets te veranderen in den ftaet, waerin hij de Katholyke godsdienst gevonden heeft. Deze belofte is volkomen vervuld; en ijder geniet 'er de volmaektfte verdraegzaemheid. Deze vorst heeft den bisfchop van Breslau benoemd tot algemeen ftedehouder en opperhoofd van alle de Katholyken, die onder zijne heerfehappij leven; De kerkvoogd wordt verkozen door zijn kapittel , met toeftemminge van den vorst , en ontvangt van dezen laetften de inhuldiging in het prinsdom van Neisfe, waervan hij opperheer is : als leenman zweert hij den koning trouw en hulde, en doet den eed van onderwerpinge en gehoorzaemheid. Dc vorst heeft zich de benoeming tot de kerkelijke ampten toegeëigend, en deed in het jaer 1744 Filips Gotthard, graef van Schaffgotsch, verkiezen tot medehelper van den kardinael van Zinfen- dorf,  Tweehond- Negenennegentigste Brief, ij dorf, bisfchop van Breslau , wien hij opgevolgd is-. Siléfië, oudtijds vereenigd met Polen, werd vervolgens beftuurd, onder den tytel van hertogdom, door de aframmelingen van Boleflaus. Zij flichtten 'er na eikanderen verfcheiden prinsdommen, welken zij benoemden met den naem der ftad, die hun tot eene verblijfplaets dienden. Door deze meenigvuldige verdeelingen verzwakt, onderwierp het zich aen een' hertog van Bohème , die het aen zijne opvolgers overliet; en dus ging het over aen het huis van Oostenrijk, dat het bezat tot den dood van Karei den VTen. De koning van Pruisfen wendde toen voor, dat een gedeelte van dit landfchap afgenomen was van het kéurvorftelijke huis van Brandenburg. Zijne voorvaders hadden daervan afgezien door herhaelde vergelijkingen, omdat zij zwaK. waren; hij vond zich magtig, eischte dezelven te rug, en hield zijne eifchen door overwinningen ftaende. Een verdrag van vrede bevestigde het geene hij verkregen had door de wapenen: dc koningin van Hongarijen gaf dezen vorst, in volkomen oppermagt en onafhangelijk van het koningkrijk Bohème, opper- en neder Siléfië met het graeffchap ^lats, niets aen zich behoudende dan de hertogdommen Tetfchen, Troppau en Jaegerdorf; en door dit verdrag, te Dresde gemaekt in het jaer 1745, behoort het grootfte gedeelte van dit landfchap tegenwoordig aen den koning van Pruisfen. Bij  26 De Nieuwe Reisigee. Bij de verfchillende vierfcharen, die eertijds in de onderfcheiden prinsdommen beftonden; heeft deze vorst nog drie regeringen of opperraadsvergaderingen , namelijk , te Breslau, Glogau en Brieg , vastgefteld: Ijder dezer koningklijke regeringen beftaet uit één of twee voorzitteren , één beftuurder , verfcheiden raedslieden , referendarisfen , fecretarisfen en officieren der kanfelarij'. Zij nemen kennis van alle burgerlijke, lijfftrafbare, verbeurtverklaerde en leenroerige zaken , en ontvangen de beroepen der mindere hoven , heerlijkheden, kastelanijen , ftadsmagiftraten en andere onderhoorige geregten. Het Iaetfte beroep wordt gebragt voor de koningklijke vierfchaer van Berlijn, wanneer de fom vijf honderd Duitfche kroonen te boven gaet. Het Frederikaerifche wetboek ftrekt tot een' voornamen regel, zoo ten opzigte van den vorm, als van den grond der regtsgedingen. Deze drie hoven zijn alleen vastgefteld voor de onmiddelijke eigen goederen des konings van Pruisfen. De prinfen, die landerijen bezitten onder de hulde, welke zij aen dezen vorst moeten bewijzen, hebben hunnen regeringsraed, en genieten vorftelijke regten. Het is eveneens met de hoofdftad, die zich zeiven regeert. De groote kerkjraden van Breslau, Glogau en Brieg nemen kennis van de kerkelijke zaken der Augsburgfche geloofsbelijdenisfe ; en de amptenaers zijn dezelfde als de geenen , die de koningklijke re-  Tweehond. Negenennegentigste Brief, if regeringen - uitmaken , vermeerderd met een* geestelijken raedsheer. De kerkelijke zaken der Katholyken worden gevonnisd door hunne geestelijke regters te Breslau, behoudens het beroep voor de vierfchaer van 'Berlijn. De koning van Pruisfen, de aloude manier om fchattingen te ligteri veranderende, heeft verfchillende kamers opgericht, het zij tot den ontvang der imposten, het zij tot het befturen der penningen van het landfchap, en haer een zeker aental van ontvangereri met vaste en jaer-» lijkfche loonen onderworpen. De belastingen zijn geregeld geworden op den voet, die in alle de bezittingen van dezen vorst zijn ingevoerd. Men heeft in ijder prinsdom, als ook in de kreitzen, die het zelve uitmaken, het beloop van het geene zij 'sjaers of 's maends moeten betalen vastgefteld; en de twee kamers doen het ontvangen door de opperhoofden deikantoren, die 'er haer rekenfehap van geven. Zij waken voor de getrouwheid der verdeelihgen, en' voor de naeuwkeurigheid der betalingen , welken de ontvangers gehouden zijn aén de bijzondere kasfen te doen , die zich weder in die van Glogau en Breslau ontlasten. Volgens eene oprekening, welke ik onder de oogen gehad hebbe, moet' dit land meer dan negen millioenen Duitfche kroonen ,' die op twee millioenen inwoonders geligt worden, aén den koning opbrengen. XXIV. Deel. 5 £é£  iS De Niéuwe Reisicer. Den loop van den Oder volgende, om mij. in neder Lufatië te begeven , zag ik in het voorbijgaen de ftad Krosfen, die ik, om dus te fprekcn, flcchts doortoog. Het hertogdom, dat haren naem draegt, behoorde aen den koning van Pruisfen, en maekte de weduwengift van de koninginne uit , eer deze vorst Siléfië verkregen had : Ferdinand de I- had het tot een crfeigendom gegeven aen het huis van Brandenburg. Krosfen, dat 'er de hoofdftad van is, kwam mij vrij fraei voor, en de grond der omliggende ftreken zeer vruchtbaer. Ik zag 'er wijngacrden, vele vruchtboomcn, en de overblijffels van een oud kasteel, waerin de aloude hertogen hun verblijf hielden. Lufatië, liggende tusfchen de Elve en Oder, zal omtrent veertig Mijlen lengte, zesendertig breedte , en honderd en txvintig in zijnen omtrek hebben. Dit land werd , federt het begin der tiende eeuwe, door erfmarkgraven of marquizen geregeerd. Een keurvorst van Brandenburg maekte er zich meester van, als erfgenacm van de vrouwelijke zijde van den laetften opperheer van dit landfchap; maer de Iaetfte zijner opvolgeren zonder hakomelingfchap geftorven zijnde, befchikte 'er de keizer over ten voordecle van een' koning van Bohème, die het in zijne landen inlijfde. Dooiden vrede van Praeg , die in het jaer 1635 gefloten wierd, gaf Ferdinand de Uh het over aen den keurvorst van Saxe, voor eene fomme fj*Ö 3 . >. van  Tweehond. Negenennegentigste Erief. 19 : van zeven millioenen, op voorwaerde van de volken in hunne voorregten te handhaven, en vooral hen niet te ontrusten in de oeffeninge van hunnen godsdienst. Het behoort dan tegenwoordig aen het huis .van Saxe , uitgenomèn een gedeelte van neder Lufatië, dat de keurvorst van Brandenburg bezit. De meesten der inwoonderen zijn Duitfehers van oorfprong: de anderen worden gehouden voor een overblijffel der aloude Wandalen, die eene bijzondere tael hebben, mitsgaders kleederen, die hun eigen zijn. Op het platte land verfpreid , leven zij in eene gedurige ïlavernij; het is hun zelf verboden eenig ambacht te leeren; en men heeft niet dan federt eenigen tijd leeraers en tempels onder hen ingevoerd," dewijl zij te voren noch eerbewijzing noch godsdienst hadden. De godsdienst van Luther is de heerfchende ; maer 'er zijn ook vele Katholyken en eenige Hervormden, vooral in het gedeelte van neder Lufatië, dat den koning van Pruisfen toebehoort. De Spree is de voornaemfte rivier , die dit landfchap befpoelt, welks bijna geheel e rijkdom beftaet in linnens, lakenreederijen, fmeederijen, en papiermakerijen. De ftad Bautzen, met graften omringd, met eenige verfterkingen voorzien , en met zeer bevolkte voorburgten vergezeld, is de hoofdftad van het ganfche land. Hare huizen, van fteen gebouwd, fchijnen geheel nieuw, omdat B 2 , men.  2o .De.Nieuwe Reisiger. men, door verfcheiden brandftichtingen, genoodzaekt is geworden dezelven weder te herbouwen. Het kasteel , 't welk men zegt in de negende eeuw gefticht te zijn, verdeedigt de ftad , en ftrekt tot een verblijf van den grootbaljuw, en tot een' zetel van de ftaetsvergaderinge. Dc domkerk is tusfchen de Katholyken en Protestanten verdeeld; de eerften bezitten het koor , en de anderen den buik der kerke. Goerlitz is eene grooter, rijker en bevolkter ftad dan dc voorgaende, en waervan de kerk voor eene der fraeifte van Duitschland gehouden wordt. Men vindt buiten de muren, op eenen berg, eene heilige grafftede in de rots uitgehouwen , volkomen gelijkende naer die. Van Jeruzalem, en federt meer dan twee ecuwen gefticht door een' burger, die tweemael eene reis naer het heilige land gedaen had. De lakens van Goerlitz zijn zeer in achting; maer hun invoer in Brandenburg en Oostenrijk verboden zijnde geworden, is deze koophandel tegenwoordig zeer verminderd. Lufatië zou, zonder zijne handwerken, nimmer zijne inwoonders kunnen voeden; maer zijne talrijke en fchoone reederijen van linnen en wollen geven hun een meer dan genoegzaem middel om te kunnen beftacn. Zittau is eene vrij fraeije ftad aen de Néisfe, ■rr- ngd met voorburgten , tuinen en een oioot'getal van dorpen. Zijn voornaemfte ° koop-  Tweehond. Negenennegentigste Brief. 21 koophandel beftaet in bier, als mede in zijne linnens- en lakenreederijen. Eene openbare boekerij, welke men tweemael ter weke opent, eene kweekfchool, waerin men de talen, wetenfchappen en kunften onderwijst, geven aen de burgers gelegenheid om zich te oeffenen; en ik meende te^befpeuren dat verfcheiden 'er voordeel mede gedaen hadden. Mijn ijver om mij naer Praeg te begeven, waerin ik federt eenige dagen geweest ben, heeft mij zonder leedwezen neder Lufatië doen verzuimen, zijnde het zelve een droevj-i irm en moerasachtig land , waervan Luccau de hoofdftad is. Ik ben, enz. Praeg, den van Februari, 1757. ' Driehonderdste Brief. Bohème. De eerfte beleefdheid, welke men aen een' Franschman, die in Bohème komt, denkt te bewijzen, is hem te onderhouden over de belegering van Praeg, en over de luisterrijke krijgsverrichtingen van zijnen landaert in dit koningkrijk. „ Ik zag , zeide mijn oude B 3 ,, wacrd  e$ Be Nieuwe R e i s ï g e r. „ waerd tot mij, en had in deze zelfde kamer „ gehuisvest den dapperenChevert, dié, onder „ de bevelen van den graef van Saxe , het „ eerfte in deze ftad trad, die ftormenderhand ,, werd ingenomen, zonder dat de groother„ tog, tegenwoordig keizer, die tot derzelver „ hulp aentrok , iets tot hare verdeediging „ kon'de ondernemen. Hoe dikwerf heeft Che„ vert zelf, ter plaetfe waer gij u bevindt, „ de voornaemfte omftandigheden van deze „ roemrijke krijgsverrichtinge verhaeld ! Hij „ liet zich voorafgaen. door een' onverzaeg„ den ferjant , en zeide tot hem met een' „ toon, bckwaem om kloekmoedigheid en „ ftandvastigheid inteboezemen: „ gij zult af „ daer opklimmen; en de hoogte genakende, „ zal men wie daer roepen ; gij zult niets „ antwoorden. Men zal het ten tweedemael „ roepen; gij zult insgelijks niets antwoorden, ,, zoo min als op het derde geroep. Men zal „ op u fchieten, doch u niet raken. Gij zult „ den fchildwacht om hals brengen; en'ik zal „ aenrukken om u te helpen". Alles werd „ naeuwkeurig uitgevoerd ; en de graef van „ Saxe zag zich in een' oogenblik meester van „ de plaets. In het bemagtigen van deze ftad, „ wist hij haer te behouden; cn de bevelen, „ welken hij gegeven had , werden zoo wel „ gevolgd, dat 'er noch rooverij noch bloed„ ftorting gefchiedde: een eenig voorbeeld „ misfehien van eene ftad , die des nachts, „ met  Driehonderdste Brief. 23 „ met den degen in de hand, zonder moord en : „ plundering', genomen wierd. Des anderen„ daegs kwam de hertog van Beijeren in Praeg, „ alwaer hij tot koning van Bohème gekroond ,, wierd. Hij ontving de hulde van de ftad, „ en hield in het openbaer zijn' middagmaeltijd. ,, Gedurende denzelven wenschte de graef den „ koning geluk met zijne nieuwe waerdigheid, „ waerop deze vorst al lagchende antwoordde: „ ja, gij ziet mij thans koning van Bohème, ,, gelijk gij hertog van Koerland zijt. „ De Franfchen, meester van deze hoofdftad „ zijnde, worden 'er, op hunne beurt, door „ het Oostenrijkfche leger aengetast. Het „ gebrek doet 'er zich welrasch befpeuren. „ De, marfchaik van Belle-Isle verkrijgt eene «, onderhandeling met den graef van Koning„ feck , en ftelt hem voor hem de ftad te ,, zullen overleveren, op voorwaerde dat het ,, Franfche leger en de bezetting de vrijheid „ zullen hebben, om met krijgseere uittetrek„ ken. Hij onderfteunt dit voorftel met alle „ de redenen, welken de Franfche dapperheid, „ het belang der koninginne en de behoudenis ,„ eener groote ftad hem kunnen inboezemen. Men weigert het hem; men wil dat het leger ,, zich krijgsgevangen geve ; men hoopt om „ het door den honger te dwingen , zonder „ eenig aenzien voor honderd duizend in„ woonderen, welken men tevens zoude uit7, hongeren. Europa , door verwondering B 4 ge-  ^4 De Nieuwe Reisigêr. „ getroffen , verwacht de ontknooping van „ dit zoo onvoorziens tooneel; of veeleer het „ verwacht ze niet; het gelooft .ze te zien; „ het kondigt ze aen.' Inderdaed , wat kan „ den marfchalk opfluiten in èene fiad, ont„ bloot van Verfterkingen, wallen en levcns,, middelen, en bewoond door zoo vele vijan„ den van den Franfchen naem, als zij burgers „ telt? Hij kan zijn verderf vertragen; maer „ kan hij het ontwijken? Hij hoort de Qosten„ rijkfche legers Frankrijk door bittere befpot„ tingen befchimpen, en verzekeren dat hun „ prooi hen niet zal kunnen ontfnappen. Ver„ toont u de hoofdftad van een koningkrijk, ,, in eenen veldtogt gewonnen, de droevige „ óverblijffels van uwe krijgsbenden, verlaten ■„ van de geenen , wier belangen gij onder„ fteund'e, verraden door uwe bondgcnooten, „ overgeleverd aen de befcheidenheid van een' „ vijand , wien het lot der wapenen het regt ,, geeft om de wet te ftellen. Verbeeld u dit „ ganfche leger in wanorde, in de afgrijfelijk„ heden van een' algemeenen hongersnood, „ zónder hóóp' van zijn verlies te herftellen, „ terwijl het nog gevechten levert, aenvallen „ afflaet, èn op het voorbeeld van zijn opper„ hoofd liever befluit zich onder zijne eigen „ zcgeteekens'te begraven, dan te onderfchrij■„ ven aen een verdrag, dat zijnen moed zoude „ o"tëeren, en zijne overwinningen bezwal„ ken. Indien 'er niets dan vijanden te beftrij- „ den  Driehonderdste Brief. 2j „ den waren, zou het nog eene toevlugt in „ zijne dapperheid vinden; het heil der ver„ wonnenen beftaet in het zelve niet van de „ verwinnaren te verwachten i, en dikwerf „ vinden zij het in hunne wanhoop'. Maer „ het gebrek groeit aen; het getal der krijgs„ lieden vermindert meer door de ziekte en ,, den honger, die hen doen omkomen, dan „ door het ftael en vuur van een talrijk leger, „ dat hen omringt en op het naeuwfte influit. „ Men vervolgt de befchanfing>; men opent ,, de loopgraven; men zet dc werken voort; „ maer een uitval van twaelf duizend mannen ,, leert den Oostenrijkeren dfPmoeijclijkheid en ,, zelfs het gevaer van hunne ondèrneminge. „ De Franfchen keeren overwinnende te rug, ,, en brengen met zich krijgsgevangenen, ven„ dels en gefchut; maer zij betreuren het „ verlies van aenzienlijke bevclhcbbercn, die „ in den ftrijd gefneuveld zijn , en waerin „ Biron , die het gebied over hen gevoerd „ had, zelfs gewond was. Deze overwinning „ vernielt de hoop der beleggeren , die de „ onderhandeling , welke zij verworpen had,, den, poogen te vernieuwen; maer de mar,, fchalk van Belle-Isle weigerde , op zijne „ beurt, hunne voorftellingen; en zij zelfs, „ genoodzaekt op hunne verdeediging te den„ ken, verlieten de belegering, cn bereiden „ zich tot het verdeedigen van de grensfehei„ dingen van Bohème. B 5 9, Doch  •26 De Nieuwe R e i s ï g e r, „ Doch niettegenftaende dezen voorfpoed, „ hoe zal men dit koningkrijk voor den hertog „ van Beijeren bewaren? Welk befluit zal hij „ zelf nemen, ten opzigte van de Franfchen, ,, die hem toevertrouwd zijn, en het opper„ hoofd, dat het bevel over hen heeft ? Belle„ Isle heeft geene kennis van de langdurige „ onzekerheden van eene ledige vrees. Hij „ oordeelt met het opflag van het oog over de „ verhinderingen , welken de ftand vastigheid „ te boven komt, en de gevaren, welken de „ kloekmoedigheid trotfeert. Hij fmeedt een „ ontwerp; de voorzigtigheid der maetregelen bereidt de u^oering; en de goede uitflag .regtvaërdigt de ftoutmoedigheid. Hij bedekt «, zijn oogmerk met een ondoorgrondelijk ge„ heim , en voorziet in alles : het ganfche „ leger , voetvolk, ruiterij, geladen wagens „ met krijgs- en mondbehoeften, welken zijn „ vernuft en zijne begaefdheid in de ftad hadden „ weten te krijgen, wapens, kanon en reistuig, „ alles trekt in cenen nacht uit; cn men zoude „ kunnen zeggen dat de marfchalk, in het uit„ trekken , de poorten van Praeg verzegeld „ heeft. Geen het minfte bericht ftoort de „ vijandlijke benden. Hij trekt door hare wij„ ken met zoo veel orde, als of zijn geheel „•leger Hechts'uit een' eenigen man beftond. „ Bij hunne ontwaking van zijne ftoutheid „ onderricht, ondernemen zij hem te volgen: „ hij trotfeert hunne poogingen, misleidt her: door  Driehonderdste Brief. %j „ door het nemen van een' verkeerden weg, „ en .trekt eensklaps door de engten, welken „ de hoogten der bergen , de ijsfchotfen en „ de fneeuw als ontoegangelijk befchouwden. „ Gebroken bruggen, afgefneden doortogten, „ verfterkte bezettingen, verdubbelde krijgs„ hoopen, hortende wegen, geftrenge koude, „ verwoeste en met vijanden omringde vlak„ ten, niets verhindert hem; en langs paden, ,, welken de befchouwing van het land hem ,, had doen kennen , komt hij te Egra , en ,, bergt , door dit edelmoedige befluit, het „ ongelukkige .overfchot van uwe dappere „ lieden , die hunnen rampfpoed niet over„ leven, dan om de gevaren en den roem ,, eener aftogt', die zoo; veel eer aen hunnen „ veldoverften heeft toegebragt, natevertellen. • „ De prins van Lobkowitz , wanhopende „ van zulk een' fchoonen prooi te hebben „ laten ontfnappen , vertoont zich aen de „ poorten van Praeg ,• verdeedigd door den ,, dapperen Chevert en eene bezetting van zes „ duizend mannen. Deze dreigt het vuur in „ de ftad te Heken, en zich onder derzelver „ overblijffels te begraven , indien men hem „ de krijgseer en de vrijheid om den marfchalk „ te volgen niet vergunt. Hij verkrijgt alles, „ wat hij vereischt, en vertrekt naer Egra, „ de eeniglte plaets van Bohème , waervan ,, Karei de VII; meester bleef; want deze „ vorst, dien men ten toppunt' van glorie en » ge-  De Nieuwe Reisiger. geluk dacht te zijn, werd, door zijne ver„ heffing zelf, een' der ongelukkigfte prinfen „ van het aerdrijk. De aftogt van Praeg, zoo roemrijk voor „ den marfchalk van Belle-Isle, zoo dikwerf „ vergeleken en zelfs voorgetrokken voor die „ van Xenofon , was voorgegaen en werd „ gevolgd van onderhandelingen , waervan „ Duitschland altoos het tooneel moefr zijn. „ Welke behendigheid om de gemoederen om„ zigtig te behandelen ! Welke bekwaemheid ,, om hen tot zijne inzigten overtehalen! Welke „ gaef van overredinge, om de ftemmen der „ keurvorften te dwingen, kluisteren en be„ palen, en de middelen te beramen tot deze „ fchielijke verooveringen, waervan het gevolg „ zoo rampfpoedig geweest is, als het begin ,, gelukkig geweest was. In zijne handen de „ nieuwe noodlottigheden van Europa voeren,, da, begeeft hij zich in de hoven der vorften ,, van het keizerrijk ;■ hij redenkavelt, onder,, zoekt en overreedt, omdat zijne manier van opregthcid en openhartig te handelen hem in „ geen© langwijligheden werpt, waerin men „ meer tijds befteedt om te gisfen dan om te ,, fpreken, en omdat hij, een bewaerder van „ de inzigten en begeerten van zijnen meester, ,, weet dat-Lodewijk , vergenoegd met over „ het Franfche rijk te regeren , niets meer „ begeert dan den vrede van zijn volk, den voorfpoed zijner bondgenooten , en de al- » ge-  Driehonderdste Brief. 29 ., gemecne rust. Dc kieschheid der omftan■ dighcden verdubbelt dc wakkerheid en werk„ zacmheid van den afgezant: hij vermeenig„ vuldigt zich zeiven, is overal tegenwoordig, „ ziet alles, hoort alles, antwoordt op alles, „ en voorziet alles. Hij wint of maekt be„ vreesd; hij verwekt ontftcltenis of doet de rust ontftaen; hij dreigt of belooft. Zijne geneigdheid zich door de vervoeringen van „ den ijver boven zijnen toeftand vergroo„ tcnde, is het niet meer de afgezant, maer „ de koningklijke majesteit , die zich zelve * verklaert met den toon van een' meester, 11 die zijne toeftemming geeft om het geene ' hij kan bevelen te verkrijgen". Bohème, gelijk de meeste andere landen, is onkundig wie zijne eerfte inwoonders waren. Alles , wat de duisternisfen , die het begin zijner gefchiedenisfen bedekken, ons doet gewaer worden, is dat een zwerm van Gallen, al te veel binnen de palen van hun land befloten, in dit gewest, onder den naem van Boiennen, wacruit die van Bohemeren gefmeed is , een gemakkelijker verblijf kwam zoeken. Het opperhoofd, dat hen geleidde , werd genoemd Sigovefe, neef van een' koning van Bourges; en men bepaclt dit tijdftip zes honderd jaren voor de Christelijke jaertellinge. Zij bezaten dit land tot aen de regering van Augustus, werden 'er uit verjaegd door de Markomannen, en verfchuilde zich in Beijeren. Bohème werd ont-  jo De Nieuwe Reuiger. ontzagchclijk onder zijne nieuwe overwinnaren; en uit zijnen boezem zag het oorlogslieden voortkomen , die , meer dan eens', op den Roomfchen arend triomfeerden i maer deze mogendheid verviel onder de poogingen der Hunnen , wanneer een nieuwe omwenteling haer nog van heeren deed veranderen. Een vloed van Barbaren, bekend onder den naem van Sclavoniërs , overftroomde Europa, en verdeelde zich in verfcheiden takken, waervan een , onder het geleide van Czech , dit gewest kwam bezetten. Czech , verheven op eenen troon, dien zijne deugden hem waerdig mackten, legt zich toe om zijne landen in rust te brengen , en zijne onderdanen te befchaven. Hij maekt vrede met zijne nageburen; en van een' ontzagchelijken vijand een vreedzame wetgever geworden , geeft hij wetten aen zijne volken, bouwt fteden en kasteden, en maekt keuren, die deze inwendige regering, de zekerheid van den burger, regelen. Hij vestigt een wederzijdfche koophandel , tusfchen de verfchillende fteden, die hem onderworpen zijn; en van deze onderfcheiden volken , waeruit zijn landaert beftaet, maekt hij, om dus te fpreken, flcchts een eenig huisgezin, bezield door de liefde tot den vorst cn het vaderland. Indien gij de bijzonderheden bemint, de gefchiedenis van dit koningkrijk levert dezelven niet min op dan die der andere landen. Een - der opvolgeren van Czech liet drie dochters na,  Driehonderdste Briet. ji ha, die eikanderen de kroon betwistten. De eerfte had zich toegelegd op de geneeskunde, de tweede op de fterrenkunde , de derde, Libusfu genoemd, op de wetenfchap der rege ringe ; en aen deze Iaetfte , als aen de ver-. ftandigfte , fchoon de jongfte , droegen de grooten en het volk de eer der kroone op. Zij nam tot hare ftnetsbedienden twee vrouwen van eenen uitmuntenden adeldom en voorzigtigheid , en werd de eerfte , die het geld van Bohème met haren ftempel deed flaen. Aen de eene zijde was de beeldtenis der zonne, en op de andere de afbeelding der prinfesfe, zittende op eenen troon, en eene fpinrokken aen hare voeten. Sedert dertien jaren, dat men het geluk had van haer voor oppervorftinne te erkennen, wenschte men dat zij zich opvolgers verfchafte; maer Libusfa, die dikwerf de begeerten der eerfte heeren van het hof verworpen had, wilde in den ongehuwden ftaet leven; of veel- . eer, zij wenschte de oogen. harer onderdanen . te bedriegen, omtrent eene verbindtenis, welke zij fchroomde te openbaren. Zeker heer, misnoegd over een oordeel ,• 't welk zij tegen hem geveld had, deed hun het gehoorzamen aen eene vrouw als eene onroerende vernedering befchouwen; en men noodzaekte haer eenen echtgenoot te nemen, met wien zij den last der regeringe deelde. Zich toen bedienende van het vooroordeel, waerin men zich bevond,  32 De Nieuwe Reisiger. vond , dat zij eene naeuwe gemeenfehap met de Godheid had , liet zii. heimelijk een paerd africhten, om zich dagelijksch te begeven in het huis van een' landman, dien zij voor het bezit van den troon gekend had; en haer hart, met eene opkomende drift' ingenomen, wachtte Hechts naer eene gunfüge omftandigheid, om dezelve te voldoen. Zij meende die gevonden te hebben; en de deugden van Prémiflaus (dit was de naem van haren minnaer) willende kroonen, ftelde zij zich voor haren gemael van hem te maken. Zij verzamelt dé voornaemften van haren landaert, en verklaert hun dat zij den geenen , die in haer bed en kroon zal deelen, zal benoemen. „ Laet men „ mijn paerd hier brengen, zeide zij aenftonds; „• en kiest onder u tien afgevaardigden , die „ het zelve zullen volgen , totdat zij een' - „ landman zullen vinden , die een' foberen' „ macltijd op een' ijzeren tafel doet. Hij is „ het, dien de hemel tot mijnen echtgenoot „ en uwen vorst fchikt". Het paerd en de afgezanten vertrokken te gelijk: het dier heeft den voortogt; en zijne gewoonte volgende, neemt het den weg van Stadits , waerin de toekomende opperheer woonde. Het ziet van verre Prémiflaus, begeeft zich tot hem gelijk het gewoon was, en buigt zich voor hem, als om hem aentebidden. De afgezanten , verbacsd over een wonderwerk, waervan haer de oorzaek onbekend was, wier-"  Driehonderdste Briet. 33 wierpen zich aen de voeten van dezen wonderbaren man , boden hem alle tetkens van de oppcrfte magt aen , en verklaerden hem tot hertog van Bohème en gemael van Libusfa. Prémiflaus at toen brood en kaes van het kouter zijner ploeg'; en dit was de fobere maeltijd en de ijzeren tafel, welken de prinfes op het oog had. Hij vertrok met de afgevaerdigden, om zich aen het hof te begeven. De grooten, het volk en Libusfa zelf traden den nieuwen oppervorst te gemoet. De prinfes, hem gewaer wordende , wierp zich in zijne armen, en zette hem de kroon op het hoofd. Deze prins beantwoordde de verkiezing zijner echtgenoote , die zijn gezag wist ftaende te houden. Beiden bezield met ijver voor het gcmecne welzijn , ftichtten zij 'verfcheiden fteden, en begonnen met die van Praeg. JVlen zegt dat de landman Prémiflaus , ter erkentenisfe van de waerheid van het geene hem de afgezanten zeiden, eene dorre tak van eenen hazelaer plantte , die aenftonds bladers opleverde, en in hetzelfde jaer vrucht droeg. Het is uit hoofde van dit wonderwerk , dat men nog aen de voeten van den koning eene fchepel met noten werpt, en dat do inwoonders van het dorp van Stadits, op dezelfde plaets gebouwd , 's jaerlijksch, voor alle fchatting', flechts eene maet van dezelfde vrucht' geven. Eene andere zeldzamer bijzonderheid,' èn waervan men het tijdftip tot de regering van XXIK Deel. 6 M  34 De Nieuwe Reisiger. Prémiflaus bepaelt, is die van eene dochter, ülasta genoemd, die, de mannen hatendev hun verderf befloot , en hare gevoelens aen de andere vrouwen inboezemde. Zij befloten hunne mannen te doen fterven, en vervolgens de wapens optevatten , om de regeringswijs, welke zij wilden invoeren, ftaende te houden. Men verkoos eenen nacht, om dit voornemen ter uitvoeringe te brengen ; en deze nieuwe Danaïden, na hunne handen in het bloed van hunne echtgenooten geverwd te hebben, begaven zich bij Ulasta, die een leger van haer vormde , met het welke zij tegert de bloedverwanten van derzelver mannen flreed. Deze uitzuinigen, door eene barbaerfche woede bezield, vochten met zoo veel bitterheid, dat zij het flagtveld met dooden bedekten. Zij trokken vervolgens in hun heir alle de jongelingen der omliggende ftreken , door hen te doen noodigen door dc fracifte vrouwen, die voorgaven op hen verliefd te zyn; en zoo dra zij hen in hare magt hadden, deden zij hen in de pijnigingen fterven.» Zoo vele wreedheden eischte eene fchiclijkc verdeediging. Prémiflaus werft een leger , en trekt tegen deze verfchrikkcl'jke Amazonen op; doch niet dan na tien jaren van oorlogen en gevechten, en door den dood van Ulasta, die in eenen ftrijd fneuvelde , gelukt het hem de orde te herftellen, en dc vrouwen tot de pligten win hare kunne te-doen wederkeeren. De  IÉhonderdste BrIÊF. 35 , De nakömelingfchap van Prémiflaus en Libusfa regeerde meer dan agt honderd jaren over Bohème, eerst onder den tytel \ran hertog, tót het einde der elfde eeuwe, toen Wratiflaus dc II- , in eenen rijksdag te Ments, dien van koning en aertsfchenker van het keizerrijk verkreeg. Deze kroon ging beurtelings over, door verfcheiden genachten, tot Ferdinand, broeder van Karei den ifcn, die 'er toe kwam door zijn huwelijk met de d^hrer van den laetften koning. Sedert dezen tijd heeft z| altoos toebehoord aen het huis van Oostenrijk, dat, om eenige misnoegdheden, haer als een erffelijk koningkrijk , en de Bohemers van hunne voörregten vervallen heeft doen verklaren.- Na den dood van keizer Karei den VL", maekte de keurvorst van Beijeren eifchen op dit koningkrijk , en zich met de hulpe van Frankrijk daervan meester gemaekt hebbende, ontving hij de hulde der volken ; maer de fortuin de wapens van Maria/fherefia begunffigende, werd deze vorftin te Praeg gekroond, in de maend Mei, des jaers 1743. Bohème was gelukkig onder hare regering , tot het jaer 1756, toen de oorlog tusfchen het huis van Oostenrijk en den koning van Pruisfen ontftoken wordende, dit land 'er het tooneel van wierd, en het nog tegenwoordig is. De overlevering wil dat deze volken, federt de zesde eeuw , den Christelijfcen godsdienst C 2 heb-  36 De Nieuwe Reis i ge r. hebben aengenomen; doch het zekerfte dacrin' is, dat zij denzelven reeds in het midden der negende eeuwe kenden, cn dat hij hun werd aengekondigd door de twee broeders Methodus en Cyrillus , die hun den Griekfchen kerkdienst aenbragtcn. Boleflaus, gezegd de wreede , voerde 'er dien van Rome in, en werd de grootfte befchermer des geloofs, na 'er de vervolger van gewe?st te zijn. Niet vergenoegd met zijiftn haet tegen de bedienaers van het euangcïium te voldoen, baedde deze vorst zijne handen in het bloed van zijnen broeder Wenceflaus , die gelijk hij over een gedeelte van Bohème regeerde. Hij verzoekt hem het feest, 't welk hij voor de geboorte van zijnen zoon geeft , met zijne tegenwoordigheid te vereeren. Te vergeefsch tracht men deze verradelijkc noodiging Wenceflaus verdacht te maken; doch hij , te deugdzaem om zijnen broeder van een hatelijk oogmerk te verdenken , begeeft hij zich met vertrouwen in deszelfs paleis. D» maeitijd wordt verlengt tot des middernachts; en Wenceflaus, die gewoon was dezen tijd aen het gebed te hefteden, neemt den weg naer de naburige kerk. Boleflaus volgt, en vliegt naer zijnen broeder; en hem nederig in.den tempel geknield vindende, ontrukt hij hem het leven met eenen dolkfleek. De broedermoorder, eenigfte bezitter van Bohème geworden , gaet voort met de vervolginge tegen de Christenen, en beveelt aen al-  Driehonderdste Brief. 3^ alle de priesters uit het koningkrijk te vertrekken. Otho de Groote zat toen op den troon van Karei den .Grooten. Gefchikt om alle de gelegenheden aentegrijpen, welken hem de fortuin aenbood om zijne magt uittebreiden, geloofde hij zijn voordeel te doen met de omwenteling', die Bohème verontrustte; en zich tot wreker van den godsdienfligen Wenceflaus verklarende, wierf hij krijgsbenden , en deedze tegen den overweldiger optrekken. Boleflaus fluit zich op in eene fterkte, totdat hij zijne landen.kan behouden, of eenen voordeeligen vrede verkrijgen. Hij wordt 'er in belegerd, en ondergaet welrasch de droevigfte uiterften. Hij fielt toen den keizer voor zijnen twist door een billijk verdrag te eindigen. Otho ftemt 'er in toe, op voorwaerde dat Boleflaus boete over zijne misdaden zal bedrijven, dat hij de verbannen Christenen zal te rug roepen, en het geld en de noodige manfchap leveren, ter verdeediginge van het Germanifche ligchaem. De belegerde vorst onderwierp zich aen alles, en teekende het vredeverdrag, dat hem, onder den tytel van vriend en groot-broodbezorger, tot een' leenman van het keizerrijk maekte. Boleflaus begon van toen af van leven te veranderen , en hield op van het vervolgen der Christenen. Indien men de monniken moet gelooven, was deze bekeering niet zonder wonderwerk, Wenceflaus verfcheen hem, C 3 ge-  3B De Nieuwe R ei sigp. gedurende deszelfs flaep; cn hem de afgrijfcUjkheid zijner misdaden verwijtende, vermaende hij hem heftig om een gedrag , pverëenkomftiger met de grondbeginfelen,' welken hij in zijne jeugd ontvangen had , aentencmen. De vorst , door dit gezigt getroffen , kwam tot zich zeiven; en de moord aen zijnen broeder was de misdaed, welke hij met het meeste gerucht wilde herftellen. Hij deed te Praeg eene kerk bouwen, onder de aenroeping van dezen godyruchtigen vorst, en deed deszelfs bceldcenis op het geld des lands flaen; en deze gewoonte hield nog ftand tot de regering van den keizer Matthias, wanneer de dukaten nog het indrukfel van den heiligen koning droegen. Boleflaus geleidde zelfs zijnen oudften zoon te Regenshurg , om hem het monnikenkleed te doen aenncmen; en gedurende de plegtigheid, zag men acn de poort der kerke dezen boctdoenden vorst, met een haircnkleed bedekt, de geloovigcn fmeeken om hunne voorbidding voor hem te doen bij God en den bisfchop, die aen het hoofd zijner geestelijkheid hem de kwijtfchelding zijner zonden kwam geven. In zijne landen wedergekeerd, leide hij zich toe om den godsdienst, wiens grootfte vervolger hij geweest was, te doen bloeijen. Hij kon alle de afgodendienae.rs niet verdrijven ; hun getal was nog te groot; maer hij liet hun zulke geringe voorregten, dat zij zich vergenoegden met de verhederinge hunner goden , en den val  Driehonderdste Brief. val van hunne altaren, in duisternisfen te betreuren. Sedert de zestiende eeuwe tot den flag van Praeg , die het lot van dit koningkrijk , ten behoeve van het huis van Oostenrijk befliste, zijn weinige landen in Duitschland meer beroerd geweest dan Bohème , door de onlusten en oorlogen van den godsdienst. Het is hier de plaets om u te fpreken van Joannes Hus, wiens zoogenoemde' dwalingen ftroomen bloeds vergoten , en deze landfchappen met affchrik en moord vervuld hebben. Dees man ontleende zijnen naem van eene burgt of een dorp van Bohème , waervan hij oorfprongkelijk was. Hij volvoerde zijne leeröeffeningen op de hoogefchool van Praeg, verkreeg 'er den graed van Meester der vrije kunften, werd Deken van het godgeleerde genootfchap , en eindelijk opperbeftuurder der hoogefchoole. De voorgaende eeuw had eene meenigte van gezindheden voortgebragt, die tegen het hof van Rome, de geestelijkheid, het gezag der paufen en de kerk waren uitgevaren. Hunne fchriften, overal verfpreid , waren in Bohème overgevoerd; en voornamelijk waren die van Wiklef in de handen van Joannes Hus gevallen, die een gedeelte van deszelfs gevoelens aennam, hen verdeedigde, hen durfde prediken, en zich tegen de onwetenheid, de zeden en den rijkdom der geestelijkheid verzette. Hij maekte een begin met de heilige fchriftuur als den C 4 eenig-  40 De Nieuwe Reisiger. eenigften regel des geloofs , en de enkele geloovigen als bevoegde regters in de zaken, van godsdienst voorteftellen. Hij wilde dat de koningen het vermogen hadden , om der kerke hare tijdelijke bezittingen te ontnemen, en daf het volk konde weigeren de tiende te. betalen. Deze redenvoeringen verontrustten de kerkdijken, die ergernis begonnen uitteroepen; en haer voortbrenger, als een gevaerlijk mensen befchouwd, werd uit Praeg gejaegd, en voor de vierfchaer van den paus gedagvaerd. Door dezen hoon verftoord, tastte hij het gezag van den heiligen ftoel aen, ter gelegenheid van de kerkbanningen, en hield ftaende dat men geen aenzien moest hebben dan op de geenen, die op regtmatige beweegredenen gegrond zijn , en dat het aen de geloovigen ftond om te oordeelen of deze beweegredenen wettig waren. Hij ontwikkelde zijn ftelfel uitvoeriger in eene verhandeling, welke hij acnkondigde op de kerk, waervan hij verklaeude dat Jezus Christus het hoofd was, en geenszins de paus ; dat zij alleen beftaet uit uitverkoornen en regtvaerdigen , die 'er . door geene verbanning van afgezonderd kunnen worden; dat de z-ondaers en de onuitverkoornen 'er geene leden van zijn; en dat het vermogen om, te binden en ontbinden , aen de apostelen gegeven, Hechts eene bedienende magt is, die enkel verklaert dat de vergiffenis ver-  Driehonderdste Brief. 41 vergund is; waeruit hij hefloot dat de zonden vergeven worden door het enkel berouw, en niet door de vrijfpreking van den priester: hij voegde 'er bij, dat een Hechte paus de fledehouder van Jezus Christus niet zijn kan. Dit alles was verzeld met hoon en fchelden, 't welk toen in zwang ging. Het flelfel van Joannes Hus werd gevolgd door meenigvuldige lieden , die op nieuwigheden gefield waren, en wier woelachtige geest zich met den naem' van ijver verfierde. De bisfehoppen en overheden deden vergeeffche poogingen , om de voortgangen van eene gezindheid , die dagelijksch talrijker wierd, te fluiten, wanneer hij, die 'er het hoofd van was, voor de kerkvergadering van Konflans befch'uldigd, gedagvaerd wierd om aldaer te verfchijnen. Hij begaf zich derwaerds, vergezeld van verfcheiden zijner leerlingen , en voorzien met een vrijgeleide, door het welke hem de keizer onder zijne befcherming nam , voor deszelfs reis, verblijf en terugkeering. De Boheemfche ketter vertoonde zich met vertrouwen voor de vaders der kerkvergaderinge, en weigerde flandvastig zijne dwalingen te wederroepen, wordende liever aen de vlam opgeofferd, dan te bekennen dat hij ongelijk had. Men geloofde zich van zijnen perfoon te moeten verzekeren; en na hem in hechtenis gezet te hebben, benoemde men gevolmagtigden, om zijne werken te onderzoeken. Men ftelde een zeker getal C 5 van  42 De Nieuwe Reisiger. van punten , die in het algemeen verbannen wierden; en dit is de eerfte, en ik geloof zelfs de eenigfte reis, dat eene algemeene kerkvergadering voorftellen veroordeeld heeft, zonder ze in het bijzonder uittedrukken. Die van Joannes Hus fchenen zoo oproerig , en zoo openbaer ftrijdig met de Katholyke leere, dat men niet dacht deze voorzorg, ten hunnen opzigte, noodig te hebben. Hij verklaerde ze allen op eene wijs om zijne vergiffenis te verkrijgen; maer men verftond ze dermate als noodig was om hem te doen omkomen. Hij werd aenftonds tot een' ketter verklaerd , van de priesterlijke orde ontwijd , aen het weereldlijke geregt overgeleverd, en niettegenltaende het vrijgeleide veroordeeld om aen een' brandftapel te fneuvclen, alwaer hij met eene flandvastighcid , een beter oorzaek waerdig , den geest gaf. Hieronymus van Praeg, de vermaerdfr.e leerling van Joannes Hus , en zijnen meester in geest en welfprekendheid overtreffende, had zijne leeröeffeniogen volbragt te Parijs, Keulen en Oxford, waer hii zich door de fchranderheid van zijn vernuft had doen bewonderen. Toen hij vernam dat zijn meester in de kerkvergadering van Konftans in hechtenis genomen was, kwam hij derwaerds om hem te verdedigen , en werd gelijk hij 'vast gehouden. De vrees voor de ftraf noodzaekte hem tot de herroeping; maer hoorcnde.met welke kragt van  Driehonderdste Brief. 43 van geest Hus geftorven was, ftelde hij fchande in hem te overleven; en in eene tweede gehoorgeving, welke hem de kerkvergadering toeftond, ontkende hij de herroeping, en verklaerde dat hij bereid was, tot zijnen laetften fnik, de leer van Wiklefen Joannes Hus aentehangen, behalve nogthans de gevoelens van den Engelfchen leeracr over het nachtmael. De kerkvergadering trachtte vergeefsch dezen geestdrijver te regt te brengen; doch hij ging met dezelfde ftandvastigheid als zijn meester tot den brandftapcl; en uit hunne asfche fproten welrasch alle de afgrijslijkheden van een burgerlijk oorlog. De werken van Wiklef, of Joannes van Wiklef, dus genoemd naer de plaets zijner geboorte in het graeffchap van Oxford, zijn de bron _gevvcest van alle de ketterijen , die de kerk, federt de veertiende eeuw, verontrust hebben. Zijn gedurig gefchreeuw tegen de geestelijkheid , wier acnzien cn rijkdom men benijdde, deden hem magtige begunftigers vinden onder- de geenen , die hare bezittingen wenschtcn te bcmagtigen. De bisfehoppen, bevreesd gemaekt door de grooten , vergenoegden zich met hem het ftilzwijgen opteleggen ; en fchoon dikwerf voor hunne vierfchaer gedagvaer-d, ontweek hij altoos de vooroordeeling. De dood van Joannes Hus en zijnen leerling, verre van den ijver hunner aenhangeren te ver-  44 De Nieuwe Reisïges, üferdooven , maekte hen in tegendeel des tewoedender; en de begeerte om hunne opperhoofden te wreken , vervoerde hen tot de Iaetfte uiterlijkheden. De priesters, welken zij ontmoetten, betaelden met hun hoofd de ge^ ffrengheid der overheden van Konftans. Deze ketters voegden bij de gevoelens van hunnen meester eene nieuwe dwaling, te weten, dat het nachtmael , onder de twee gedaenten, volftrekt noodzakelijk was tot de zaligheid; maer de Katholyken fielden zich met zbo veel kragt tegen deze nieuwigheid, dat de Husfiten, zich te zwak bevindende, genoodzaekt waren de vlugt te nemen op eenen berg , dien zij Thabor noemde, en waerop zij eene kapél oprichtten, om 'er op hunne manier het nachtmael te houden: de aenhangers van deze gewoonte namen den naem van Thaboriten aen. Een groote van het hof, de beroemde Ziska, een openbare befchermer dezer gezindheid , trok te veld , plunderde de kloosters , verjaegde de monniken , maekte zich meester van de fchatten der kerke, en vormde het ontwerp om eene ftad op dezen berg te bouwen, om 'er de hoofdplaets der Husfiten van te maken. Hij vergaderde hen in eene legerbende, richtte hen af tot den krijgsdienst, en geleidde hen naer den vijand. De zege volgde hem overal: hij verwoestte de ftad Praeg', vermoorde de raedsheeren, en om ziine foldaten tot de flagting aentemoedigen , deed hij voor • hen eene foort  DribiïonderösTÈ Brief. 45 foort van banier dragen, waerin hij eene kelk had laten fchilderen. De keizer wierf een leger van meer dan honderd duizend mannen $ dat overal geflagen wierd, waer het in Bohème wilde dringen, van het welke Ziska zich vol^ komen meester gemaekt had , en waerin hij alles in vuur en bloed ftelde. De Husfiten'en Katholyken waren toen als twee vreemde volken, die dit koningkrijk verwoestten , en de gruwelijkfte wreedheden, onbekend zelfs aen de barbaerfte volken, tegen eikanderen oeffenden. Ziska, die flechts één oog had, volgens de bcteckenis van dit Boheemfche woord, dat éénoogige acnduidt, verloor het andere in een gevecht, en werd geheel blind. Hij behield echter het bevel over het leger, en werd niet minder begunftigd met de overwinning'. De keizer liet hem de landvoogdij van Bohème aenbieden , met de aenzienlijkfte voorwaerden, indien hij de muitelingen tot de gehoorzaemheid wilde brengen. De pest ftoorde de onderhandelingen. Ziska werd 'er van aengetast en ftierf. Het is eene fabel dat hij bevel gaf om een' trommel van zijne huid te maken, om de vijanden te verfchrikken. Zijn ligchaem werd overgevoerd naer Czaflau, en in de hoofdkerk begraven, alwaer men lang dit graffchrift, 't welk de Katholyken deden affcheuren, gelezen heeft* „ Een geftreng wreker van den hoogmoed en „ de' gierigheid der priesteren, en een vurig „ ver-  46 De Nieuwe Réisigèr. „ vcrdccdiger van het vaderland , week ik ,, geenen veldheer in de krijgskunst': nimmer „ heb ik de fortuin verwaerloosd; en nimmer „ heeft zij mij te leur gefield; Hoe blind ik „ was, heb ik altoos de gelegenheden om met „ voordcel te werken befchouwd. Ik heb ,, elfmael in geregelde veldflagen overwonnen; „ ik heb de zaek der ongelukkigen en behoef„ tigen verdeedigd , tegen de vlcefchelijke „ kerkelijken ; en ik heb de hulp van God „ beproefd in alle mijne ondernemingen. In,, dien hun haet en nijd het niet belet hadden, „ zoude ik in den rang der doorluchtigfte „ perfonaedjen gefield zijn geworden : doch „ niettegenftaende den paus en de priesters, „ rusten mijne gebeenten in deze heilige plaets". Dc knots van Ziska was gehecht boven op zijn grafchrift; en men vertelt dat Ferdinand de I', op het gezigt van dit wapen, aenflonds de kerk en de ftad verliet, en al vlugtende zeide: „ dit flechtc beest, hoe dood het federt „ honderd jaren is , maekt de levenden nog „ bevreesd"'. Na den dood van den veldheer der Husfiten, verdeelden zich zijn leger in d ie benden: fommigen namen tot opperhoofd Prokopius Raza, bijgenoemd den Grooten: de anderen wilden geene opperhoofden hebben , en deden zich de Weeskinderen noemen: de derden, onder den naem van Loopkringen, namen verfcheiden heeren. Maer deze verdeeling verhinderde niet dat  Driehonderdste Brief. 47 dat zij altoos vcrëenigd waren , wanneer het de algemeene zaek betrof. Zij befchouwderi Bohème als het Beloofde Land, en hunne nageburen als Idumëers en Moabiten , of als Amalckiten en Filiftijnen ; en inderdaed, zij handelden ten hunnen opzigte, als eertijds de Israëliërs omtrent de volken van Palestina. Men nam toen toevlugt tot de kruisvaerten; en Duitschland zond toen tegen hen een leger van honderd duizend mannen , dat, fchoon grooter in getal, de nederlaeg kreeg, en op de vlugt geflagen werd. Afgefchrikt van zulk een ongelukkig oorlog, fielden de paus en keizer middelen van verceniginge voor. Men noodigde de opperhoofden der Husfiten om zich naer Bazel te begeven, met zekerheid voor hunne perfonen; en zij kwamen 'er ten getale van drie honderd, hebbende aen hun hoofd den vermaerden Prokopius, voedfterling en opvolger van Ziska. Zij verzochten de kerkvergadering , dat men den leeken het nachtmael onder de beide gedaenten toediende; dat het allen den priestcren geoorlofd ware het woord van God te ver^ kondigen; dat de bezitting van tijdelijke goederen den kerkdijken verboden wierd; en dat de openbare misdaden alleen door de overheden moesten geftraft worden. Gij oordeelt wel dat deze punten hun niet 'toegeftaen wierden; en men zag het oorlog heviger dan ooit ontvlammen. De overwinning hield op met de  48 De Nieuwe Reisigïr. de Husfiten te begunftigen; en hunne nederlaeg maekte hen oplettender op de vredcvoorftellen, welken de kerkvergadering hun deed vernieuwen. Men vergunde hun het nachts mael onder de beide gedaenten , mits dat zij zich aen alle de andere gebruiken der Katholyke kerke onderwierpen. Dusdanig waren de uitwerkfels en het einde van dit langdurig en verfchrikkelijk oorlog, ontftoken door den brandftapel, die Joannes Hus en Hieronymus van Praeg verteerde, door de geftrengheden der afgezanten van den. heiligen ftoel, en door de legers van den keizer Sigismund, die van dit koningkrijk en een gedeelte van Duitschland eene met menfchelijk bloed overftroomde woestenij maekten. De krijg eindigde , zonder de misbruiken $ tegen welken men de wapens opgevat, en de kruisvaerten gepredikt had , te verbeteren. De meestcn dezer ketteren konden noch door dreigementen, noch door liefkoozingen, weder tot den Roomfchen godsdienst gebragt worden. Zij trachtten eene beter gedaente aen hunne leerftellingen en kerktucht te geven; en de wapens en twisten verlatende , namen zij den naem van Boheemfche Broederen aen. Vervolgens vervoegden zij zich bij de Protestanten , toen men deze laetften de vrije oeffening van hunnen godsdienst vergunde. Maer de Lutheranen tegen den keizer opgeftaen zijnde, herriep men deze vrijheid, en zij, die wei-  Driehonderdste Brief. Weigerden zich aen den Roomfchen godsdienst te onderwerpen , werden gedwongen het land te verlaten.* Sedert dien tijd is deZe godsdienst 'de hcerfchende en de eenigfte, die in dit koningkriik, waerin de Protestanten genoodzaekt zijn zich te verfchuilcn, toegelaten wordt, Échter fpreekt men, uit aenmerkinge van den acnwas der handwerken en reederijen, van hun een befluit van befcherminge voor tien of tWaelf jaren te vergunnen, met aenbod van het zelve te vernieuwen ; en men hoopt dat deze toegevendheid verfcheiden van hun zal aenzetten $ om 'er zich te komen vestigen. Men vergunt den Joden de vrije Oeffening Van hunnen godsdienst in de ftad Praeg. De aertsbisfchop is geboren afgezant van den heiligen ftoel, vorst van het heilige rijk, eerfte kerkvoogd van het koningkrijk Bohème , eil aenblijvcnd kanfelier der hoogefchole, die door de Jezuiten beftuurd wordt. Hij heeft het oppergebied over de kerkelijken, die zich van_ zijne vonnisfjn niet kunnen beroepen dan aen den koning en den ftoel van Rome. Het is bok door hem dat de plegtigheden der krooninge gefchieden, waerna de nieuwe vorst gewoon is nieuwe ridders van Ss Wenceflaus te verkiezen. , Men heeft hier nog eene andere Orde , onder den tytel van de Roode Star, waervan de grootmeester zitting onder dd kerkvoogden van het koningkrijk heeft. XXIV. Deel. D De  50 De Nieuwe R e i s i g e *, De koning van Bohème is de eerfte der keurvorften, en grootfchenker van het Duit* fche rijk ; maer fchoon hij een lid van het Germanifche ligchaem is, zijn zijne ftaten daervan onaf hangelijk; en zijn koningkrijk is aen geene van deszelfs geregtshoven of fchattingen onderworpen, en betaelt alleen het geene de keizer Leopold zich zei ven opgelegd heeft, dat is, drie of vier duizend guldens 's jaers tot onderhoud van de keizerlijke kamer. Hij telt de keurvorften van Beijeren , Saxe en Brandenburg onder zijne leenmannen, ten op. zigte van verfcheiden leengoederen , welken zij m het land bezitten; en men begroot het geene hij jaerlijksch van zijn koningkrijk trekt op zeven millioenen, zonder de buitengewone onderftanden , welken het' oorlog of andere behoeften kunnen vorderen. De Staten van Bohème beftaen uit kerkvoogden , heeren , adeldom en fteden. De eerften zijn de aertsbisfchop van Praeg , de bisfehoppen van Leutmarits en Koenigrats, de kanunniken der hoofdkerk', en eenentwintig proosten of abten. De klasfe der heeren bevat prinfen, graven en baronnen, tot wier rang verfcheiden edelen en verfcheiden uitheemfche geflachten verheven zijn geworden, door het verkrijgen van landerijen, bij tytel van gift', of bij tytel van koop. Men heeft ook vele burgers in den rang der edelen zien ontvangen, het zij door de edelen zelfs, het zij doof brie- Vtsl  Driehonderdste Brief.. 51 ven van adeldom. De enkele koningkiijke fteden worden toegelaten irt de vergaderingen der Staten, die, eens jaers door den koning beroepen, gehouden worden te Praeg, waer de regeringsraed zijn verblijf heeft, beftaende dezelve uit vijftien heeren, waervan het opperhoofd, die den tytel van burggraef aenneemt, in alle de vierfcharen voorzit. Bovendien is 'er eene kamer des gcregts en der geldmiddelen te Weenen, Waer alle de bevelen en befiuiten, die dit koningkrijk betreffen, afgevaerdigd worden. Men wil dat Bohème vijftig duizend krijgslieden kan verfchaffen; maer men telt 'er tegenwoordig niét meer dan negen of tien duizend in de heiren Van den keizer. Dit land, ten oosten door Siléfië, ten westen door Beijeren, ten zuiden door Oostenrijk, en ten noorden door Lufatië bepaeld , heeft tagchentig mijlen van het oosten tot het westen , en omtrent zestig van het noorden tot het zuiden. Het is omringd van bergen, waer-, van alle de rivieren, die het zelve beftroomen, hunnen oorfprong nemen., Eene der voornaemfte is de Moldau , die, na eenigeh tijd van het westen naer het oosten gevloeid te hebben, haren loop van het zuiden naer het noorden neemt, de ftad Praeg beftroomt, en zich, zes of zeven mijlen van deze hoofdftad, in de Elve wer.pt. Haer water is helder, gezond en vischrijk; en de bergen en Wouden zijn vervuld met wild en rosfe beesten. De D 2 gtond  St De Nieuwe Reisiger. grand is in het algemeen vruchtbaer in granen , ooft, weiden , fafraen en kruiderijen. Men verzamelt 'er genoegzaem wijn ; maer het is Zeldzaem dat de druiven 'er tot eene zekere lijpheid komen. Het 'zout is de eenigfte noodzakelijke eetwaer, die in het koningkrijk ontbreekt. Men vindt 'er mijnen van ijzer, koper, tin, en zelfs van zilver en kostelijke fteenen.; Onder de mineralewatcren worden die van Egra voor de gezondfte gehouden. De groote wegen, die uit de hoofdftad loopen, en geheel Bohème doorkruifen , zijn regclrcgt , en op vele plaetfen door metzelwerk onderfteund, met grafccn aen wederzijden, om de doorftrooming van het water te bevorderen. Men geeft omtrent twee ftuivers voor een paerd, op ijdere wisfefplaets, tot onderhoud van de wegen. . Men telt omtrent honderd en twaelf fteden , waervan veertig vrije cn koningklijke fteden zijn, met regt van afvaerdiging' tot de Algemeene Staten , twee honderd burgten , drie duizend dorpen, honderd cn vijftig kasteel en, en twee millioenen inwoonders in geheel Bohème. De heeren, onder welken vele Duitfehers van oorfprong' zijn, heerfchen over de landlieden. Deze lactften zijn lijfeigenen als in Polen, en verpligt de landerijen van hunne meesteren, zoo weereldlijken als kerkdijken, te bebouwen ; en zij kunnen het land niet zonder verlof verlaten, ten zij ze priesters of foldaten worden. :Om zich voor de buitenS . ' fpo-  Driehondertste Brief. 53 fporigheid van eene willekeurige magt' te beveiligen , kan ijder landman zijne klagten tegen zijnen heer voor gevolmagtigden brengen, die door den oppervorst benoemd zijn ; en de pleitbezorger is verpligt deszelfs zaek voor niet te bepleiten. Dit volk fchijnt mij hardvochtig , woest en aen de dronkenfchap overgegeven : men kan de vrouwen de bekoorlijkheden der geestigheid , en den adeldom een zeker gebruik van beleefdheid niet betwisten. De natuurlijke en gewone tael is eene Sclavonifche fpraek, in de lieden vermengd met verfcheiden Hoogduitfche woorden , en zonder vermenginge in de dorpen. Van alle de voorwerpen van koophandel, die in dit koningkrijk bereid worden , is het bestbekende in Frankrijk het zoogenoemde glas van Bohème ; maer de verkooping van het zelve is zeer verminderd , door de flichting van onze glasblazerijen in den Elfas, wier glas blanker, fterker en beter koop is. Het vertier daervan is zeer groot, federt men gewoon is alle de vertrekken van Parijs daermede te verlichten. De andere koopmanfehappen, die in Bohème gemaekt en buitens lands gezonden worden, zijn papier, aerdewerk, fchietgeweer, degenklingen, leder, kanten, garen, lakens, en bijzonderlijk linnen. Eene handeldrijvende maetfehappij heeft een kantoor te Kadix opgericht , en handelt vandaer op Amerika. Alles, .wat dc koopvaerdij betreft, hangt af D 3 "" van  £4 I5ë Niéuwe Reisiger, van de kamer van koophandel , die te Praeg haren zetel heeft, en aen die van Weenen ónderworpen is. Men heeft Bohème verdeeld in zestien of agttien kreitzen, die zoo vele kleene landfchappen uitmaken , wordende dezelve geregeerd door een gelijk getal van bijzondere kapiteinen of landvoogden. Ijder kreits heeft zijne hoofdftad; en de flad Praeg , liggende in het midden van het koningkrijk, aen wederf zijden van den Moldau, is ten naastenbij gebouwd als Lion, gedeeltelijk op een' berg, en gedeeltelijk in eene vlakte, met andere bergen omringd. Het is eene der fchoonfte , volkrijkfte en grootfte fteden van Europa. Men verdeelt ze in eene kleene en groote, cn deze in eene oude en nieuwe, vormende te famen drie fteden , met eikanderen vereenigd door eene fteenen brug, die op agttien bogen rust. Men begroot hare lengte op zeventien honderd, en hare breedte op vijfendertig voeten, met eene poort aen ijder eind, door een' toren verdeedigd. De beide zijden zijn verfierd met Itandbeelden van heiligen, waervan het voornaemfte vertoont St Joannes Nepomucenes, die van dezelfde brug, door bevel van Wenceflaus, in den ftroom gefmeten wierd. Wat vertoonen hunne graffteden, in dezelfde kerk' geplaetst , twee tegenflrijdige gezigten ! De tiran, in den grafkuil zijner vaderen befloten, blijft in de vergetenheid, of indien men zich d©  Drïehonderdéte' Brief. 5$ de dagen zijner regeringe herinnert, is liet alleen om deszelfs gedachtenis te verfoeijen, en de onteerende tytels, die de zorgeloosheid, den minnenijd, de woede en onmenschlijkheid aenduiden, bij zijnen naem te voegen. Het ligchaem van den heiligen martelaer, van den oever der Moldau met eerbied overgebragt in de hoofdkerk', waerin de asch van zoo vele groote mannen , den roem der kerke, de apostels van den godsdienst rusten, ont» vangt 'er de geloften der geloovigen, de hulde der grooten , en de eerbiedigheden van het heelal. Nepomucenes, geboren in het begin der veertiende eeuwe , in de ftad Nepomuck in Bohème, was kanunnik van Praeg, en biegtvader van Joanna van Beijeren, gemalinne van Wenceflaus. Eenige hovelingen befchuldigdcn deze vorftin, dat zij eene onwettige gemeenfehap met een' heer' van het hof hield. De minnenijdige en ligtgeloovige vorst begeerde, dat de biegtvader hem de geheimen , welken de koningin hem in de vierfchaer der boete geöpenbaerd had, zoude ontdekken. De wei. gering vertoornde hem; en in de verrukkingen van zijne woede , deed hij den heilig in de Moldau werpen. Dus fneuvelde deze doorluchtige martelaer der biegt', tot wiens eer men eene broederfchap heeft ingefteld, om het goed gebruik der tael' te verzoeken. Het is echter niet meer dan agtentwintig jaren geleD 4 den,  $6 De Nieuwe Reisicer. jden, dat Rome hem onder het getal der heiligen gefteld heeft, , De hoofdkerk , waerin het ligchaem van Joannes Nepomucenes rust, is een Gothisch gebouw, dat niet volkomen fchijnt voltooid te zijn. Men bewaert 'er vele heilige overblijffels en rijke fieraedjen; en onder de praelgraven der hertogen en koningen van Bohème, ziet men in eene kapél, ter regterhand, dat van Wenceflaus, die deze kerk deed bouwen, waerin de plegtigheid der zalvinge en krooninge gefchiedt. Het koningklijke kasteel, waerin de oppervorfien hun verblijf hielden , is niet verre van de hoofdkerk'. In het jaer 1741 ontving 'er de hertog van Beijeren de hulde der inwoonderen van Praeg, in hoedanigheid van koning van Bohème. Het merkwaerdigfte is eene zael, die honderd fchreden lengte en veertig fchreden breedte heeft , waerin de Staten des lands , en alle de vierfcharen des geregts vergaderen. Men toonde mij het ven-, fier, door 't welke de Protestantfchc Staten, misnoegd over de befturing, de gevolmagtigxien van den keizer op ftraet wierpen. Deze floutmoedige muiterij werd verderifelijk voor de Lutheranen , die, gelijk ik boven gezegd heb , genoodzaekt waren het koningkrijk te verlaten. Men ftichtte op het plein drie ftandbeelden , ter gedachtenisfe van dezen dag, dien | men de venfteruitwerping van Praeg noemde, Over  Driehonderdste Brief. 57 Over het koningklijke kasteel is het paleis van den aertsbisfchop, in wiens nabuurfchap eene abtdij van Benediktijnernonnen is, zijnde het oudfte klooster van Bohème. De abtdis, die gemeenlijk eene prinfes is, genoot eertijds een oppergezag; en zij heeft het regt, op den dag der krooninge, om de kroon op het hoofd der koninginne te zetten. Het plein waerop deze abtdij ftaet, is verwerd met eene fonteine, wier midden pronkt met een' metalen ftandbeeld van St Joris , die een' draek nedervelt. Op een' kleenen afftand van de ftad liet men mij eenige otferblijffels van een oud kasteel zien, dat in de agtfte eeuw gebouwd wierd door de prinfes Ulasta , die ondernomen had een gemeenebest van vrouwen optérichten. , Nieuw Praeg, gefticht door den keizer Karei den IV-f, cn liggende volkomen in dc vlakte, ter zijde van de oude ftad, wordt verdeedigd door het kasteel van Wifcherad, gebouwd op eene fteile rots , waerop eene domkerk is. Zijne ftraten zijn lang,-breed en vervuld met paleizen en huizen, die in den hedendaegfehen fmaek getimmerd zijn. Het bevat groote tuinen, en zelfs wijngaérden en akkerlanden. Men ziet 'er. verfcheiden fraeije kerken , waervan de voornaemfcen zijn die der Karmeliten, Kordelieren en Jezuiten. Zijne voornaemfte gebouwen zijn.het ftadhuis , een heerlijk gefticht, gepaerd met .een groot plein, waerop de kerk van Onze Lieve Vrouw, benevens een' toren D 5 en  $8 Dï Nieuwe Reisiger. en een uurwerk gelijk dat van Lion, gevonden worden, voorts de magazijnen der kooplieden, gemaekt in de gedaente van overdekte hallen, die een groot plein omringen , en eindelijk eene woning voor de verminkte foldaten. Een der voornaemfte verfierfelen van de ftad Praeg, is de hoogefchool , waerin men bij de agtduizend fcholieren telt, en waervan alle de hoogleeraers eertijds uit die van Parijs beroepen wierden. De Benediktijnen , Premontrefen, Bernardijnen en Jezuiten hebben 'er kollegiën. Gij zult niet verwonderd zijn, wanneer gij weet dat het kollegie der Jezuiten alle de anderen in fchoonheid en heerlijkheid overtreft. Verwacht niet dat ik alle de kreitzen van het koningkrijk Bohème doorloope. De mecsten hebben namen, welken gij niet zoudt kunnen lezen noch uitfpreken. Weinigen zijn 'er, die niet door eenigen veldfiag, door de Oostenrijkers verloren, bekend zijn; want gij weet dat Bohème het voornaemfte tooneel der overwinningen van den koning van Pruisfen geweest is. Ik zal alleen de landen, door eenige zeldzaemheid merkwaerdig, opnoemen. Plasf, in den kreits van Rakonlts , is een klooster van Bernardijnen , waerin zich een der vier afgevaerdigden van den kreits begaf, die door de venfters van het kasteel van Praeg gefmeten wierden. Het bijzonderfte in dit voorval was, dat hij het geluk had om op een' misthoop te vallen , zonder eenig letfel te krijgen. Zijn fe«  Driehonderdste Brief. 59 fekretaris, genoodzaekt denzelfden fprong te doen, viel hem op het ligchaem, en verzocht hem, in het opftaen, vergiffenis over de onbeleefdheid, welke hij tegen zijnen dank beging, Budesk, in den kreits van Slanits, was eene rijke en magtige ftad , waerin de Heidenen, voor het invoeren van den Christelijken godsdienst , eene beroemde akademie hadden, om de tooverkunst te onderwijzen. De aloude hoofdftad van den kreits van Boleflau , het Oude Buntzel geheten, is de plaets, waer S=. Wenceflaus door zijnen broeder vennoord werd; en men verzekert dat de kamer, waerin de moord bedreven werd, nog met zijn bloed bevlekt is, Tycho-Brahé, in ongenade van het hof van Denemarke zijnde , had zich te Renatky in denzelven kreits begeven, en ftierf 'er in het jaer 1601. De baden van Karelsbad, in den kreits van Elnbogen , werden ontdekt door een hond, die al daer, in het vervolgen van wild, zijne pooten brandde. Derzelver water is zoo heet, dat men 'er een hoen in zoude kunnen braden. In het jaer 1742 maekten zich de Franfchen meester van Egra, hoofdftad van den kreits van dezen naem, en werden genoodzaekt haer in het volgende jaer weder overtegeven. Meer dan eene eeuw te voren was 'ec de veldheer Walftein vermoord door bevel van den keizer. Otho de Ie had Boleflaus, vorst van Bohème , veroordeeld om een' grooten ketel op het vuur te houden, om hem over het  6» De Nieuwe Reisiger. zhet plegen van eenen broedermoord te ftraffen. De prins, vermoeid van zich te lang overeind te houden, wilde gaen zitten; maer Otho riep hem in het Latijn toe: Tu fta, 'rijs op. Deze gebeurtenis gaf de benaming van Tufta aen . zeker oord van den kreits van Pilfen, waerin ook de burgt Nepomuk is, beroemd door de geboorte van Joannes Nepomucenus. De ver- ■maerde berg van ïabor, die zijnen naem aen de Taboriten gegeven heeft, bevindt zich in - den kreits van Bechin , waervan Budweis, 't welk de Pruisfen in het jaer 1744 innamen en wedergaven, de hoofdftad is. GSzaflau, de voornaemfte ftad van den kreits van dezen naem , heeft de hoogftc toren van 1 geheel Bohème. Ik heb u gezegd dat Ziska, veldheer der Husfiten, aldaer begraven is; ik voeg 'er bij dat de koning van Pruisfen 'er de Oostenrijkers geflagen heeft. Kuttenberg is in denzelfden kreits. Men vertelt dat een monnik, een ftuk zilvers gevonden hebbende , aldaer zijn gewaed liet, om de plaets, waer hij vermoedde dat eene mijn was , te herkennen. Men bouwde 'er eene ftad, die Monniksberg genoemd wierd, en bij welke de rijkfte zilvermijnen van het koningkrijk zijn. De heerlijke : kerk der Bernardijnen van Sedlets is 'er weinig •van afgelegen. Vele lieden laten zich begraven op derzelver kerkhof, waervan men'zegt dat 'er aerde Van Kanaan wordt overgevoerd. Men roemt de inesfen, degenklingen, karpers en  Driehonderdste Brief. ór| cn fnoeken van den kreits van Chradim. Men {preekt van de onmetelijke onderaerdfche gewelven van Skalice, én van de uitmuntende warme trekkasfen van Chlumets, in den kreits van Kceniggroets. Van alle deze fteden zag ik niet dan de geenen, die zich bevonden op den Weg van Zittau naer Praeg, en van Praeg naer Dresde, alwaer ik dezen langen brief eindige, b Ik ben, enz. Dresde, den Zen van Februari, 1757. Driehonderd' Eerste Brief. . Saxe. V r er '■$ 11 "|PVE aerdrijksbefchrijving heeft u buiten .1 J twijffel geleerd , Mevrouw ,. dat onder den naem van Saxe eertijds alle de landen, die tusfchen den Oder; den Rijn, Frankenland en de Duitfche zee lagen, begrepen waren. De Saxen , krijgshaftige volken, welken fommigen uit Scythie, anderen uit Jutland doen komen, maekten zich meester van deze uitgeftrekte gewesten, omtrent het midden der vierde eeuwe , en vestigden 'er zich onder verfchillende opperhoofden, die nu den tytel van koningen, ftraks dien van hertogen aennamen. Dit is bij-  Cl De Nieuwe R e i s r g é r. bijna alles, wat men weet van het begin hunner historie, die mij daerenboven zeer onzeker voorkomt. Naerijverig over hunne vrijheid, hadden zij verfcheiden twisten met de Franken, hunne nageburen , en maekten zich beroemd door hunne krijgsbedrijven. Gij herinnert u dat ik, van Engeland fprekende, u gezegd heb dat een gedeelte van hun in Groot-Brittanje overging , en 'er verfcheiden koningkrijken ftichtte. De anderen voerden, met eene gelijke dapperheid, langdurige oorlogen tegen de aframmelingen van Clovis en onze koningen van het tweede geflacht , die hen eindelijk hunne tolpligtigen maekten. Karei de Groote hield niet op van hun te beftrijden, en onderwierp hen na een oorlog van tweeendertig jaren. Deze vorst, die, gedurende den loop van zijne krijgsverrichtingen, getracht had hen tot het Christendom te trekken, ftichtte met dit oogmerk verfcheiden kerken en nieuwe fteden. Gij hebt elders gezien dat hun hertog Wittckind, waervan de meeste groote huizen van Duitschland zich doen afftammen , het eerfte voorbeeld van bekeeringe gaf. Dit land werd toen verdeeld in twee landvoogdijen, het eene liggende in het noorden , bij den mond van den Wezer, en het andere ten zuidoosten in de omliggende ftreken der Elve. Hieruit ontftaet deze onderfcheiding van opper en neder Saxe, 't welk de landvoogden erffelijk maekten , onder de zwakke heerfehappij der af-  Driehonderd Eerste Brief. 63 aframmelingen van Karei den Grooten. De twee Henriks en de drie Othoos, die na eikanderen op den keizerlijken troon ftegen, waren uit deze eerfte hertogen gefproten. Hunne landen gingen door de vrouwelijke lijn over aen verfcheiden prinfen, die ze nog onder verfchillende namen bezitten : maer ik zal in dezen brief alleen fpreken van het kéurvorftelijke hertogdom Saxe, waervan Drèsde de hoofdftad is. Dit land is een gedeelte van het aloude hertogdom van opper Saxe, in de tiende eeuwe bezeten door Herman Billung, die het zijnen afftammelingen overliet. Vervolgens ging het, door huwelijken , over aen de hertogen van Beijeren, voorts aen den markgraef van Brandenburg, en eindelijk aen den markgraef van Meisfcn, wiens nakomelingfchaphetnoghedendaegsch behoudt. Deze markgraef, Frederik de Krijgshaftige geheten , was vader van Frederik den II-" , bijgenoemd den Vreedzamen. Deze Iaetfte liet twee zoons na, Ernestus en Albertus, ftamvaders der twee takken, bekend onder den naem Ernestijnfchen en Albertijnfchen. De eerfte bezat het kéurvorftelijke hertogdom van Saxe tot het jaer 1547, toen hij daervan beroofd wierd door keizer Karei den \*èn , die het overgaf aen Mauritius, hoofd van den tweeden tak, wiens afftammelingen het nog tegenwoordig bezitten. De nakomelingfchap van Ernestus verdeelde zich  64 -De Nieuwe Reisicer. zich in zes, en die van Albertus in vier takkertDe eerften namen den naem van Weimar, Eifenach, Gotha, Meinungen, Hildburghaufen en Salfeld aen. De anderen zijn, na den keurvorftelijkcn tak, de Weisfenfels, Mcrsburgs en Zeits. Eifenach eivMersburg zijn niet meer in wezen: de Zeits zijn gereed om uittefterven in den perfoon van Mauritius Adolphus, bisfchop van Leutrharits in Bohcme. De oudften der vijf eerfte takken hebben ijder hunne ftem, onder de prinfen , op den rijksdag van het keizerrijk; in plaets dat die van den Albertijn» fchen tak hunne heerfchappijen als een vorftengift bezitten , en den eed afleggen aen den keurvorst, hun opperhoofd. Zij belijden allen den Lutherfchen godsdienst, behalve de keurvorftelijke en Zeitfche takken , die Katholyk zijn. Gij zult buiten twijffcl vragen, van wien deze markgraef van Meisfen, eerfte ftamvader van het huis van Saxe , gefproten was ? De beftendigc overlevering doet hem afftammen van de graven van Wettin, waervan men zegt dat de eerfte, in het einde der tiende eeuwe geftorven, van Wittekirtd afkwam. De keurvorst was van. Dresde vertrokken, lgngen tijd voor mijne aenkomst' in deze ftad. Hij had den koning van Pruisfen alle de voor-f ftellingen , welken de omftandigheden konden vorderen , laten doen, doch van hem alleen-' dit vernederende antwoord bekomen: „ Alles,' „ wat gij mij voorftelt, behaegt mijifliet; en. „ ik  Driehonderd Eerste Briëf. 65 ik heb zelf geen voorftel aen u te doen. „ Het is met leedwezen , voegde hij 'er bij, dat ik mij genoodzaekt zie tot eenen ftap, „ dien mijne bijzondere vriendfehap voor den „ koning van Polen mij zoude hebben doen „ ontwijken, indien de wetten des oorlogs, „ de ongelukken der tijden, en de zekerheid „ van mijne eigen ftaten denzelven niet on„ vermijdelijk maekten. Maer terwijl ik deze „ zijde kieze, verklaer ik op de fterkfte wijs „ aen zijne Pool fche majesteit, en in het aen„ zien van geheel Europa, dat ik in't geheel „ geen beledigend oogmerk tegen dezen vorst „ noch tegen deszelfs landen heb, dat ik 'er „ niet intrede als vijand , maer eeniglijk tot „ mijne zekerheid, en dat ik mijne krijgsbenden „ de geftrengfte tucht zal doen in acht nemen. ,, Genoodzaekt om voor de dringendfte aen„ merkingen te wijken , wacht ik alleen het „ gelukkige tijdftip om eenen fchat, die altoos „ heilig voor mij zijn zal, dezen vorst weder „ ter hand' te ftellen". Dit antwoord was naeuwelijks zijne Poolfche mijesteit ter ooren gekomen , of de prins Ferdinand van Brunswijk trad zonder wederftand in Leipfich , en plunderde deze ftad. Een ander gedeelte van het Pruisfifche leger vertoonde zich voor de poorten van Dresde, zoo dat de koning van Polen flechts den tijd had om zijne hoofdftad te verlaten, en zich te begeven naer het veld van Pyrna, waer zijne XXIV. Deel. E krijgs-  66 D e Nieuwe R e i s i g e r, krijgsbenden vergaderd waren. Frederik , irf het paleis komende, vond de koningin, die, door hare ftandvastigheid en kloekmoedigheid onderfteund , niet had willen vlugten. Men verzocht haer om de fieutels der handvestkamer; doch zij weigerde dezelven te geven. Eenige foldaten naderen om de deuren optebreken: zij werpt zich voor hun; maer zonder eenig aenzien voor haren rang of hare kunne y ftoot men haer te rug 5 men opent dc handvestkamer met geweld ; cn de koning van Pruisfen is verwonderd daerin geen het minfte fpoor te vinden, wegens eene voorgewende aenvallende verbindtenis, welke hij verondefftelde dat tusfchen Saxe, Rusland en Oostenrijk, tegen hem, plaets had. De vlugtende vorst, niet meer zeker zijnde in zijne Duitfche landen, neemt den weg naer Warfchouw ; en zijn leger van Pyrna , dooiden honger verzwakt, geeft zich bij verdrag over aen zijnen ovenvinnaer , die het, met wil of dwang, in zijne eigen krijgsbenden inlijft. Dusdanig is het fchouwfpel, 't welk een overwinnend koning aen het verwonderde Europa geeft , en waerover deze weenen de ftad , eene treurige getuige van de onheilen harer heeren, nog bitterlijk zucht. Dresde, thans de hoofdftad van Meisfen en van alle de heerfchappijen , welken de keurvorst van Saxe in het keizerrijk bezit, ligt bekoorlijk op de beide oevers der Elve , op ccnea  Driehonderd Eerste Brief. 6? eenen lagen grond , doch van welken men fraeije verfchieten befchomvt. Deze ftroom verdeelt haer in eene oude en nieuwe ftad^ die heide verfterkt zijn, en gemeenfehap met eikanderen hebben, door eene ftcenen brug, rustende op negen bogen. Men ziet 'er rijke paleizen; en de bijzondere huizen, bijna allen, gelijkvormig, maken haer tot eene der fraeifte lieden van Duitschland. Zij is bovendien zeer volkrijk; doch het is jammer dat het kasteel van den keurvorst, dat nogthans een fraei gebouw is , niet groot genoeg is voor zulk een talrijk hof. Het werd, in het begin dezer eeuwe, zeer mishandeld door een'geweldigen brand; maer de fehade -daervan is herfteld geworden. De andere merkwaerdige gebouwen, behalve het wapenhuis , 't welk de Pruisfen in het Iaetfte jaer beroofd hebben, en onder 't welke de groote en uitgeftrekte kelders van het kéurvorftelijke huis gegraven zijn, zijn de ontleedkamer , de fehilderakademie , de diergaerde, de oelfenplacts voor de adelborften, het Japanfehe paleis, waerin een rijke voorraed van pörfelein gevonden wordt, het paleis van den erfprins op de hoogte van Tasfchenberg, de kanfelarij, de munt, de fmèederij, de artzenij winkel van het hof, de zael der opera, de zael van het kolffpel , de ftallingen , de boekerij, het huis van den landvoogd, de tuin der prinfen, waerin men een Turksch paleis beichouwt, de gaenderij op het bolwerk, en E % on-  68 De Nieuwe Reisiger* onder de kerken, die van het Heilige Kruis, van Onze Lieve Vrouw en van het Hof, die voor een meesterftuk der bouwkunde gehouden wordt. De brug, die de twee fteden verëenigt, is één der beroemdfte van geheel Duitschland. Augustus de II^ deed dezelve verbreeden; en men maekte aen wederzijden borstweringen en banken van afftand tot afftand, ten gemakke van de voorbijgangeren. Aen de eene zijde zijn twee ftandbeelden, vertoonende Saxe en Polen, met de wapenen van het keurvorftendom, en aen de andere een gouden kruisbeeld, rustende op eene door kunstgemaekte rots. Ik zal niet fpreken van het heerlijke lusthuis van den graef van Brulh , ftaetsdienaer van zijne Poolfche majesteit. De uitmuntende tafereelen, welken hij met groote kosten. verzameld had, zijn verbrand; men hakte de jokcn andere boomen van zijn park af; men verwoeste het binnenfte van zijn paleis ; maer deze buitenfporigheden, krijgslieden van Attila waerdig, werden afgekeurd door den koning van Pruisfen. Deze ftad kon zich beroemen nimmer ingenomen noch zelfs belegerd te zijn geweest, voordat Frederik 'er zich meester van gemaekt had. Hij behield haer tot het verdrag van Dresde, 't welk haer aen haren wettigen oppervorst overgaf. Hij had uitdrukkelijk aenbevolen, dat men 'er geene fehade zoude doen, en dat men de rijke kabinetten , het groene ma-  Driehonderd Eerste Brief. 69 magazijn geheten , omdat de vertrekken, die het eertijds befloten, met deze kleur befchilderd waren , vooral zoude ontzien. Het is van den tijd des keurvorften Augustus, eerften ftichter der uitmuntende verzameling', die thans den fchat van Dresde uitmaekt. Ijder kan dit kabinet, dat uit zeven of agt zalen beftaet, befchouwen, mits het geven van eene verëering van eenige guldens aen den opzigter , die, om deze reden, onder voorwendfel van feestdagen of ftilftand , niemand te rug zendt. De eerfte dezer zalen, ingeleid met verfchillende foorten van marmer, die in Saxe gevonden worden, vertoont ftraks een groot aental van metalen beelden , zeer fraei naer oude gedenkftukken naergevolgd, en onder anderen den ftier van Falaris. Men ziet, in de tweede, een fchip onder zeil. Dc matrozen ligten 'er het anker; en het fcheepsvolk doet alle zijne verrichtingen , op een aengenaem fpeelgeluid. Een ander kunstwerktuig vertoont het heilige huisgezin in den ftal, waerin, terwijl de herders en koningen het kind naderen om het aentebidden, de hemel zich opent, en de wolken doortogt geven aen eene luisterrijke klaerheid. In eene derde vertrek, onder eene talrijke verzameling van yvoren werkftukken, met eene uitnemende kiesheid bearbeid, verwondert men zich over een fchip met al zijn fcheepswand, waerop de kunftenaer den geflachtboom van het huis van Saxe vertoond heeft, E 3 De  70 De Nieuwe Reisiger, De vierde zael is vervuld met gouden en zilveren vaten, onder welken een welkomkroes of drinkbeker van louter goud is, die vijf pinten kan bevatten. Het volgende vertrek befluit andere vaten, met kostelijke fteenen voorzien. Men ziet 'er ook een zeer fraei kasje, met brandverf veriïerd , en eene groote tafel, op welke eene jonge prins te paerd vertoond is, terwijl de deugden , die voorafgaen , bezig zijn om de gebreken voor hem wegtedrijven. Boven deze tafel is een tafereel van Magdalena, met brandverf gefchilderd. Dit ftuk, het grootfte dat van deze foort' van fchilderwerk in wezen is, is langwerpigrond, en omtrent drie voeten hoog. De opziender onderrichtte mij, bij deze gelegenheid, dat een Zwcedsch kunftenaer, Boet genoemd , eenige jaren voor den dood van den keizer Leopold, dezen vorst met zijn geheel huisgezin met brandverf op goud fchilderde. Nadat Leopold zich over het werk verwonderd had , leide men het tafereel op een' ftoel, waerop Boet, die zulks niet gezien had, zich nederzette, zoo dat het fchilderwerk fcheurde. Men ziet de plaets nog befchadigd, fchoon de fchilder alle zijne kunst had uitgeput, om de fcheur te doen verdwijnen. Dit ftuk, dat onder den fchat van Weenen bewaerd wordt, is agttien duimen lang en elf breed, en werd als het grootfte van zijne foort' befchouwd, totdat Dinglinger deze Magdalena gemaekt had. Pees  Driehonderd Eerste Brief, yt Dees kunftenaer, in Zwaben geboren, ftierf te Dresde in het jaer 17315 oud zevenenzestig jaren. Gedurende het verblijf, dat Peter de Groote in deze ftad deed in het jaer 1717, wilde hij nergens anders dan bij hem huisvesten , en zond zelfs in Rusland een voorbeeld van deszelfs huis, waerin Dinglinger verfcheiden zeldzame en nuttige werktuigen had gemaekt. Op deszelfs plat was een regenbak, dien een man alleen , door middel van eene pomp, die zich in den hof bevond, in korten tijd konde vullen, en waervan het water zich in alle de kamers verdeelde. Dezelfde oord diende insgelijks tot eene ftarrenfchouwplaets, voorzien met alle de werktuigen, die tot de ftarrenkunde dienen. Men zag 'er ook eene foort van wederglas, dat door middel van twee vanen, en verfcheiden vleugelen met gewast linnen bedekt, in de binnenvertrekken, den gracd van droogte en vochtigheid, van hitte koude , de kragt en richting van den wind aentoonde. Eindelijk waren 'er in dit huis twee waterwerktuigen, waervan het eene een uurwerk deed fpelcn; en het andere kon, dooide enkele kragt van het water, een' geladen wagen op den top van eenen berg voeren. In de zael, waer zich de Magdalena van Dinglinger bevindt, beginnen de afbeeldingen der keurvorften van Saxe , levensgrootte en met de kleedije van hunnen tijd. De eerfte is die van Mauritius, die de kéurvorftelijke waerE 4 dig.  1% De Nieuwe Reisiger. digheid in den Albertijnfchen tak bragt. Vandaer gaet men over in een kabinet, vervuld met fchilderijen in brandverf, vaten en bekeren, met gefteenten voorzien. Men ziet 'er fchalen van onix, amethist en fardonix, met een kasje van rotskristal, met fraeije afbeeldingen verlier d. Men heeft 'er gefteenten en paerlen zoo voordeelig ingezet, dat zij naer eenige natuurlijke ligchamen gelijken. Eene oosterfche parel van de grootte eener noot', en die door hare onregelmatigheid het gezigt mishaegde , eer zij in de handen van den kunftenaer overging, is zoo naeuwkeurig met goud en brandfchildering' omringd, dat zij thans de ühouders, de borst en het ligchaem van een' nagebootften dwerg verheelt. Eene parel, in eene andere afbeelding' gebruikt , vertoont een paer zeer fraeije billen, eene andere het ligchaem van een' Zweedfchen verminkten foldaet, die om eene aelmoes bidt. Men kan zich niet genoeg verwonderen over het ftuk, dat de historie van Jonas verbeeldt: de walvisch, het fchip, de profeet en de oever der zee zijn door kunftig faemgevoegde paerlen gevormd; en de rotfen , die zich rondom deze groep verheften, zijn door verfchillende foorten van kostelijke fteenen gemaekt. Twee andere beelden van mannen , dragende op eenen ftaek eenige druiventrosfen, van eenen oosterfchen esmeroud gewrocht, zijn volkomen naer de natuur gevolgd, , Van  Driehonderd Eerste Brief. 73 Van dit kabinet treedt men in eene vijfde zael , alwaer men insgelijks het gezigt heeft van verfcheiden gebrand verfde kasjes , met turkoizen en robijnen bedekt, van eenige tafelbladen met ingeleid werk , en van een kruisbeeld en vier kleene meldzuilen van Arabisch marmer, welken Benediktus de XHIe aen dit kabinet vereerd heeft. Onder meenigvuldige werkftukken van rotskristal befchouwt men eene fpeer van eene volmaekte zuiverheid , en verfcheiden fchalen , gemaekt van ftruiseijeren, in gebrandfchildcrd goud gezet. Ik fpreek niet van meenigvuldige andere zeidzaemheden van paeiiemoêr gewrocht, noch van eenen gouden berg, bedekt met paerlen van eene aenmerkelijke grootte, doch die men nimmer heeft kunnen ronden. Men is voornemens in de kasfen der zesde zale de ftandbeelden van alle de keurvorften van Saxe te zetten. Intusfchen ziet men, in het midden van dit vertrek , een uurwerk in het borstbeeld eener vrouwe, die.ijdere minuut het hoofd ginsch en weder draeit. Eindelijk ziet men in de zevende zael een groot vat van esmeroud, vastgehouden door een' Neger, die een verfierfel van diamanten op de borst heeft. Over dezen Neger vertoont zich een ander, die alle foorten van kristallen , en monfters van goud- en zilverertzen, die in het land gevonden worden, in eene korf houdt. Men ziet op eene tafel de volmaekte afbeelding E 5 van  74 De Nieuwe Reisiger". van de manier , waerop de geboortedag van den Grooten Mogol gevierd wordt. De vorst zit op zijnen troon; en de grooten zijner landen buigen zich voor hem neder, beladen met gefchenken. In het voorpoortael ziet men lijfwachten, olifanten en allen den ftoet van een oostersch hof. Dit ftuk beftaet uit goud^, zilver, brandfchildering en gefteenten. Ding'Hnger heeft 'er, met vijftien werklieden, meer dan vijftien jaren aen gearbeid. Dezelfde kunftenaer heeft dezen fchat verrijkt met twee andere meesterftukken , niet min kostbaer dan de voorgaenden. Het eene vertoont de offeranden en den godsdienst der aloude Egyptenaren, waervan de meeste afbeeldingen beftaen uit jaspis, verfierd met brandfchilderinge en zeldzame fteenen. In het andere ziet men op een' fardonix, die agttien duim lang en agt breed is, de zegeprael van Bacchus in half verheven beeldwerk. Alles is omringd met eene mommerij' en koddige perfonaedjen, die de Bacchenalen naerbootfen. Eene on. regelmatige parel, van de grootte eener kleene noot, vormt het borstbeeld van een' Arlequin, wiens hoed gemaekt is van eene andere parel, die juist op de eerfte past. Zie daer, Mevrouw, een beknopt denkbeeld van de kostbaerfte ftukken, welken dit rijke kabinet in zich befluit. Het zoude te lang zijn u eene omftandiger befchrijving te geven, die van dag tot dag moeijelijker wordt, door de ge-  Driehonderd Eerste Brief. 75 gedurige vermeerdering der zeldzame dingen, welken men 'er verzamelt. Eehter kan ik niet nalaten, in het voorbijgaen, gewag te maken van een' grooten groenen diamant, dien men zegt de eenigfte in Europa te zijn, en welken ik heb hoorcn ftellen boven alles, wat kostbaer in deze foort' is, Men verzekert dat de ftad Dresde weinig meer dan vierentwintig duizend inwoonders bevat, waervan verfcheiden tot verfchillende handwerken gebruikt worden. Men maekt 'er fijne lakens, fergies, koufen, lijwaden, tapijten, Turksch leder, fijngewerkte glazen, en andere werkftukken in goud en zilver. De fpiegels worden gefmolten te Frederikshal, waer men ze zelfs van honderd duimen hoog maekt, en van welke plaets men ze naer Dresde zendt, om 'er verdund en gepolijst te worden. Ook ziin 'er uitmuntende werklieden om marmer te houwen , anderen tot de beeldhouwerij en brandfchildering ; want terwijl de Elve den koophandel doet bloeijen, bemint en befchermt de vorst de kunften, lokt en beloont de begaefdheden , moedigt de wetenfehappen aen, en verontwaerdigt zich niet dszelven te oeffenen. Het uitmuntende porfelein van Saxe, waervan ik zulk een fraei ftel bij u gezien heb, wordt niet te Dresde gemaekt: de ftad Meisfen, die 'er Hechts zes of zeven mijlen van af ligt, is de eenigfte plaets van het ganfche keur-  7,6 De Nieuwe Reisicer. keurvorftendom, waer deze kostbare koopmanfchap bereid wordt. Ik maekte gebruik van de nabuurfchap, om dit handwerk te gaen zien; maer door de voorzorgen, welken men in acht neemt om den vreemdelingen de kennis daervan te onttrekken, kan ik u niets bijzonders over dit ftuk zeggen, zonder het behulp van een gefchreven bericht, dat zich in genoegzaem lange bijzonderheden uitlaet. Het geval heeft de famenftelling van dit porfelein, dat noch in deugd noch in fchoonheid voor dat van Japan wijkt, in Saxe doen kennen. Een Duitsch edelman, de baron van Boéticher , fcheikunftenaer aen het hof van den keurvorst, verfcheiden foorten van aerden onder eikanderen vermengende om fmeltkroefen te maken, ontdekte dit gewigtige geheim. Het gerucht daervan verfpreidde zich in alle de landen van Europa; ijder trachtte met de ontdekkinge zijn voordeel te doen; cn de fcheikundigen van allerlei volken arbeidden om ftrijd om porfelein te maken. Dat van Engeland is flechts eene onvolmaekte glaswording, waeraen flechts een weinig fterker graed van hitte ontbreekt, om 'er glas van te maken; 't geen de Engelfchen niet belet om het in plaets van zilver vaetwerk te ftellen. Ik zal misfchien gelegenheid hebben om u eens van het porfelein van Seve te fpreken. Het porfelein van Saxe overtreft het Chinéfche, door de fchoonheid van zijne korrel, die luisterrijker is, en ->■..'. vas-  Driehonderd Eerste Brief. 77 vaster aenéén kleeft; 't geen eene innerlijker en volmaektcr verbindtenis en wederzijdiche doordringenheid der ftoffen bewijst. Het wederftaet het geweldigfte vuur, en kan beurtelings koud en heet verdragen; en de fchotels kunnen, zonder breken, op de vlam van wijngeest geheet worden. Tot de famenftelling van dit vaetwerk gebruikt men alleen vier zelfftandigheden ; de witte klei, de witte kwarts, eene foort van glasgeworden keifteen , fcherven of ftukken van wit porfelein , en verkalkte gyps. De hoeveelheid van klei is altoos dezelfde; doch die der fcherven, kwarts of gyps verfchilt naer de plaets, welke het porfelein in den oven, waer de doordringendheid van het vuur niet overal eveneens is , moet beflaen. Het gefchreven bericht bepaelt alle deze verfchillendheden met de grootfte juistheid. Men laet de gyps verkalken , en mengtze vervolgens met de gezuiverde klei, en de vergruisde fcherven en kwarts. Men maekt van alles, met regenwater, een deeg, 't welk men zes maenden te weeken zet, totdat het blaeuw wordt , en eene Hinkende kleur aenneemt, wordende dezelve veroorzaekt door de-zwavellever , die door de ontbinding van de gyps gevormd wordt. Men bewaert altoos het oude, om tot gisting van het nieuwe te dienen. Men heeft opgemerkt dat het, hoe ouder het wordt, des te beter flaegt. Men moet dit deeg  f-.Z De Nieuwe R e i s i g e r. deeg tweemael 'sjaers bereiden, namelijk, op* de twee nachteveningen, omdat de regen , die op dien tijd valt, de gisting fehielijker en volkomener veroorzaekt. Men draegt zorg dat die deeg niet droogt, door het van tijd tot tijd,altoos met regenwater, te befproeijen. De dus bereide ftof dient vervolgens om het vaetwerk te bereiden ; en hierin beftaet de geheime behandeling, welke men met de grootfte zorgvuldigheid verbergt. In de befturing' van dit gedeelte is flechts een eenig man, van wien men zich met eede verzekert. Hij fluit zich op om de ftoffen aftemeten; en niemand mag in de plaets komen waer dezelven gisten. Wanneer men oordeelt dat de weeking volkomen is, fchikken zich de draeijer en boetfeerder tot den arbeid, die hun eigen is. Zij beginnen met het deeg te bevochtigen, kneej den het op nieuw met de handen om te verzachten, en nemen gefchikte ftukken tot het werk, dat zij moeten vervaerdigen. De draeijer legt dezelven op het rad , 't welk met den voet bewogen wordt, en maekt 'er ruw vact< werk van met houten gereedfehap. Hij zet het dus gevormde vaetwerk op eene plank , en ftelt het aen de lucht bloot, om een gedeelte' der vochtigheid te doen uitwaesfemen ; eri wanneer het eene gevoeglijke droogte verkregen heeft, zet hij het weder op het rad, om het voorts met fijner en fnijdendcr gereedfehap fierlijker te draeijen. Hij doopt dan ijder ftuk . ' ' in  DrTehonderd Eerste Brie?. 79 in het water, en zet het vervolgens in eenen plaesteren vorm, waervan hij het de gedaente doet aennemen , door 'er zachtjes met eene fpons over te wrijven , en op deze wijs bevinden zich alle dezelfde foort van ftukken van dezelfde hoogte, en hebben dezelfde afmeting. De arbeid van hem , die de afbeeldingen maekt, is zoo langdurig niet, maer vordert meer bekwaemheid, omdat de bootfeerder wel moet weten te teekenen en beeldfnijden. Hij heeft even als de draeijer, vormen om het deeg in te drukken; en na het 'er eenigen tijd in te te hebben laten droogen , trekt hij 'er zijne gevormde figuren uit. Indien hij ze 'er niet heel uit kan krijgen, vereenigt hij de ftukken met porfeleindceg, in het water geweekt, en voltooitze voorts met kleen yvoren gereedfchap, een penfeel en eene fpons. De vormen, waervan hij zich tot dezen arbeid bedient, moeten door een' bekwamen beeldhouwer gemaekt worden , en uit verfcheiden ftukken beftaen , die alleen genommerd moeten zijn om hunne plaets te kennen ; want indien zij flechts uit één of twee ftukken beftonden, zouden de figuren niet uit de holte kunnen komen , en in het uitnemen uit den vorm breken. Indien men eenige verfierfels aen het vaetwerk en de figuren wil maken , als uitwendige bloemen , bladerwerk en vruchten, moet men dezelven bijzonderlijk vormen, en ze met geweekt deeg vasthechten. De werkman, hier-  Sö De Nieuwe R e i s i g e r. hiermede belast, moet kunnen eindigen, zon» der het werk van den beeldhouwer te Bederven», en dc fchoonheden van het ontwerp te verliezen. Ter bereidinge van het vernis (welken naem de fcheikundigen geven aen het verglaesd, dat het porfelein bedekt) gebruikt men een gedeelte derzelfde ftoffen, dat is, de kwarts, de fcherven en verkalkte gyps, welk mengfel onderworpen wordt aen eene diergelijke wceking als men tot famenftelling van het onvergïaesde gebruikt. Men noemt dus het porfelein, dat nog zijn verglaesd niet ontvangen heeft, en bijgevolg niet luisterrijk is. Om het in dezen ftaet te brengen, is het niet noodzakelijk het zulk een fterk vuur te doen ondergaen, dan wanneer het zijn vernis ontvangen heeft, en men het den graed van hitte, die het in porfelein moet veranderen, geven wil. Om het vernis op het onvergïaesde te leggen, mengt men het in een vat met overgehaeld water, zoodat het als een' room daerop worde. Nadat men het vooraf geroerd heeft, doopt men 'er het onvergïaesde in, 't welk het in eene gelijke uitgeftrektheid op zijne oppervlakte ontvangt. Indien het niet vochtig genoeg is, doet men 'er water in; doch wanneer het te vochtig is, doet men 'er meer ftof in , tot dat men den welvöegelijken graed gevonden heeft. Men moet altoos het mengfel roeren, bij ijder ftuk, 't welk men 'er indoopt, de-  DRIEHONDERD EERSTE BrTEF. 8i dewijl anders de ftof naer den bodem van het vat zoude zinken , en de ftukken zich niet gelijk zouden dekken ; 't geen het porfelein gefpikkeld , en onaengenaem voor het gezigt Zoude maken. . De kokirig is de gewigtigfte en moeijelijkfte kunstbewerking, die de grootfte oplettendheid vereischt, het zij voor de fchikking der ovens, of voor de befturing van het vuur; maer deze bijzonderheden zouden mij tè verre leiden, en niet meer de reederij van Meisfen dan die der andere landen aengaen. Ik zal het zelfde zeg. gen wegens de kleuren; want tot dus ver heb ik alleen gefproken van het witte porfelein, dat geenszins het meeste werk , noch de bekwaemfte kunftenaers vereischt. Ik geloof daerenboven dat onze reederijen van Frankrijk, in het bezigen van fchilderwerk én het vormen van teekeningen, alle de anderen in het overige van Europa oneindig overtreffen. Meisfen , eene aloude en eertijds bisfchoppelijke ftad , liggende , als Dresde , aen de rivier de Elve , in eene aengename landftreek', gedeeltelijk in eene vlakte, en gedeeltelijk op eenen heuvel, heeft den naem aen het ganfche laridfchap gegeven, en den haren ontleent van eene beek', die zich in de Elve werpt. Deze ftad is groot, fterk, welbebouwd, en eertijds verlierd met drie kasteelen , bewoond door den prins, bisfchop en burggraef. De twee laetften zijn niet meer in wezen; en XXIV. Deel. F het  82 De Nieuwe Reisiger. het overfchot van het eerfte, het kasteel van Albert, of Albrechtsburg geheten, omdat het in het jaer 1471 door een' prins van dezen naem gebouwd wierd , dient tegenwoordig tot de porfeleinreederij. Het merkwaerdigfte, dat men 'er befchouwt, zijn zes fteenen.gewulven, boven eikanderen verheven , die het voor brand beveiligen. De bezittingen van het bisdom en burggraeffchap zijn met het keurvorftendom van Saxe verëenigd. Men heeft het Lutherfche kapittel behouden, beftaende uit één grootproost, één grootdeken en zes kanunniken , die, bij ijdere regering, den keurvorst tot hunnen bisfchop verzoeken. Twee van hun onderwijzen de godgeleerdheid in de hoogefchool van Leipzich ; en een gedeelte deigoederen van het bisdom is befteed tot het grondvesten van het kéurvorftelijke kollegie van Meisfen, gefticht door den hertog Mauritius in een aloud klooster der Benediktiinen. De hoofdkerk heeft langen tijd gediend tot de begraefplaets der keurvorften; en men ziet im de nabuurfchap der ftad een dal, dat men heilig noemt, omdat men voorgeeft dat een harer. bisfehoppen, in een' reuk van heiligheid geftorven , aldaer de kikvorfchen" ftom maekte. Doch het geene meer waer is, en het geene de Duitfehers hooger achten, is dat deze landftreek zeer goeden wijn voorbrengt. Geheel Meisfen is, in het algemeen, een uitmuntend land, waeraen niets ontbreekt van het geene ! .het  Driehonderd Eerste Brief. 83 het leven ruim en gemakkelijk kan maken. De inwoonders zelfs zijn 'er befchaefder, de wetenfchappen en kunftcn bloeijender, en de tael fraeijer en zuiverer , dan in het overige van Duitschland. Men heeft dit landfchap verdeeld in vijf kreitfen, ais Meisfen ,'Leipzich, Ertsburgen, Vogtland en Neuflad ,. onderdeeld in eene meenigte van baljuwfchappen. Het merkwaerdigfte van dezen kreits zijn, na de hoofdftad, het kasteel van Mauritsburg, drie mijlen van Dresde, waer d^ jagerij van den keurvorst is, en Pilnits aen de Elve, een ander lusthuis van dezen vorst , waervan een gedeelte op de Chineefche wijs gefchikt is, met heerlijke huis-" fieraden en fraeije tuinen. Het geene men het Franfche dorp noemt, dat door Augustus den II " gebouwd is, beftaet in dertig huizen, evenwijdig geplaetst en van dezelfde hoogte, waerin het gevolg van den vorst huisvest, wanneer het hof eenigen tijd te Pilnits blijft. Koenigftein is eene onverwinnelijke fterkte, in de rots uitgehouwen , tot aen de wolken verheven , en waer men niet kan aenkoraen dan van eene zijde, welke men, om deze reden, met een groot aental van werken verfterkt heeft. Zij wordt niet beftreken door eenigen naburigen berg, vanwaer zij plat kan gefchoten worden; en de mijnwerken zijn 'er insgelijks niet te vreezen. Men vindt 'er een' put van eene ontzagchelijke diepte , waerin F 2 het  &4 De Nieuwe Reisiger. liet water nimmer ontbreekt, behalve nog het geene men in de regenbakken verzamelt. De plaets is voorzien met levensmiddelen en krijgsvoorracd voor verfcheiden jaren ; en men heeft 'er zelfs tuinen, velden, weiden en een woud, die de noodzakeliikfte dingen opleveren. Men ziet 'er eene to», die tot woning voor een gansch huisgezin zoude kunnen dienen; want men verzekert dat zij meer dan vijf honderd voeders wijn kan bevatten. Schoon men hier noch belegering noch bezetting noch ver* hindering van doortogt te vreezen heeft , is echter deze wonderbare fterkte minder eene verdeediging voor het land, dat haer omringt, dan eene plaets van zekerheid voor den vorst, en van bewaringe voor zijne handvesten. Zij zoude eene verzekerde wijk in oorlogstijden zün, en kunnen dienen om groote landerijen onder brandfehatting te ftellen. Hare ligging js zoodanig, dat zij de Elve, door het kanon kan beftrijken , en dat de ftad , die aen den voet van den berg ligt, niet ftraffeloos zoude aengetast worden. Hier tegenover, aen de andere zijde der rivicre, is eene rots van dezelfde hoogte als het kasteel, doch wier top zoo fcherp is, dat men 'er onmogelijk een werk van verfterkinge op zoude kunnen bouwen. De andere merkwaerdige plaetfen van den kreits van Meisfen zijn Torgau en Muhlberg. Het eene heeft, uit hoofde van zijn kasteel, dat zeer aeugenaem aen de rivier de Elve ligt, dik:  Driehonderd Eerste Brief. 85 dikwerf gediend tot eene woning voor de prinfesfen weduwen, en tot een zomerverblijf voor de jufferen van het kéurvorftelijke hof. Men begaf 'er zich insgelijks voor groote vergaderingen, voor de monftering der krijgsbenden, en voor de huwlijksfeesten. De trap is derwijze gebouwd, dat men 'er met rijtuig op kan komen. Het is in dezelfde plaets, dat de zeventien zoogenoemde punten van Torgau, betreffende de ganfche leer van den Lutherfchen godsdienst, aen den keurvorst Joannes, in het jaer 1530, werden overgeleverd. Het is hier ook dat zesenveertig jaren daerna het geloofsvoorfchrift, te Maegdenburg overzien, werd opgefteid. De Pruisfen trokken over de Elve in deze ftad , die thans, en misfehien nog langen tijd , een der voornaemfte toonéelen' des tegenwoordigen oorlogs zijn zal. De vlakte van Muhlberg is beroemd door het heerlijke heirleger, waerin de keurvorst Augustus de II?, koning van Polen, den grootften luister deed uitblinken. Het was zes mijlen in den omtrek, cn beftond uit agtentwintig duizend mannen. Eene meenigte van burgeren, heeren en prinfen kwamen van alle kanten, om dezekrijgsverlustigingen te zien; en de koning van Pruisfen, Frederik Willem, begaf zich derwaerds met zijn geheel huis, cn bleef 'er agtentwintig dagen. Men' vindt de befchrijving van dit oorlogsfecst iri de historie van dezen vorst; en om 'er de geheugenis van te bewaren, liet men gedenkt F 3 pen-  16 De Nieuwe R e i s -t g e e. penningen flacn, en teckcningcn fnijdën, die de ligging van het heir, en de verfchillende bewegingen der krijgsbenden vertoonden. Zes naeldzuilen, ter dezer plaetfe opgericht, zullen insgelijks dienen om 'er de gedachtenissen van te vereeuwigen. Omringd van wapenen en krijgslieden, heeft het geluid van het kanon en kleen fchutgevaerte mij tot de voorburgten van Leipzich geleid. Alles was 'er in onlust, beweginge en oproer. Het overwinnende leger van den koning van Pruisfen liet aen deze verontruste ftad flechts de droevige keus van eene onmatige fchattinge, of van een algemeen verderf. De Saxifche Muzen, waervan Leipzich het bcgunftigde verblijf fcheen, werden daerdoor niet afgefchrikt; en wat konden zij inderdaed vreezen van een' gefchiedkundigen, dichterlijken en wijsgerigen overwinnaer? Ik verfchuilde mij zeiven in haer heiligdom; en onder de befchuttingen der Gellerts, Rabcners cn Gottfchcds, fcheen mij deze ftad, van vijanden omringd, een verblijf van vrede. Vergezeld van deze fraeije Duitfche geesten, was mijne eerfte zorg de hoogefchool te bezigtigen. Deze akademie, te gelijk vermaerd en bloeijende, werd gefticht in het begin der vijftiende eeuwe, toen die van Praeg, door de onlusten der Husfiten verftrooid, hare leeröeffeningen verlaten had. Men duldt 'er alleen de fcholieren van vier volken., namelijk, van  Driehonderd Eerste Brief. 87 van Saxe , Meisfen , Frankenland en Polen, waerbij men toen Siléfië gevoegd heeft. De zes kollegiën , waeruit zij beftaet , hebben plaetfen voor een groot aental van leerlingen, die op beurzen hunne letteroeffeningen verrichten, en uitmuntende hoogleeraers in alle wetenfchappen. In het aenbevelen aen allerlei burgers om hunne kinderen op de openbare fcholen te zenden, belast men 'er bij dat men niemand tot eenige wetenfchap zal aennemen, ten zij hij, na een geftreng onderzoek, daertoe bckwacm geoordeeld wordt. De hoogleeraers hebben de befturing van zes dorpen , en bezitten de inkomften van zes kanunnikdijen, die een gedeelte van hunne wedden uitmaken. In een der kollegiën is eene open boekerij voor alle de geleerden, waerin men meer dan agt duizend handfehriften telt, verders eene ontleedfchool, een kruidhof en eene kerk. De Raed heeft insgelijks zijne openbare boekerij; én ik befchouw Leipzich als de ftad van Duitschland, waerin de meeste geleerden, drukkers en boekverkoopers zijn. Men is haer de geboorte .van het tijdfehrift, zoo bekend in Europa, onder den tytel van Atia Eruditorum, verfchuldigd; maer de geboorte, die haer de meeste eer aendoet, is die van Leibnitz en van alle de groote mannen, die haer beroemd, en tot een nieuw Athene gemaekt hebben. Hare hoogefchool heeft tot opperbeftuurders verfcheiden vorften gehad, onder welken men F 4 de  1% De Nieuwï :ReI!IGï5. de hertogen van Holftein, Poineren en Mckklenburg noemt, die door het verëeren van deze plaets dachten zich zeiven veel eer aentedoen. Deze beroemde en geleerde akademie verkrijgt thans, door den luister harer begaefdheden, 't geen zij aen den kant der grootheid mag verloren hebben. Zij ziet geene vorften meer onder hare leden; maer verfcheiden harer leden worden door alle de vorften onthaeld en onderfcheiden. Leipzich, beroemd door zijnen koophandel en zijne kermisfen, is gebouwd op de rivier de Pleisf, in eene vruchtbare en aengename vlakte, bij den famenloop van drie rivieren, die 'er zich inwerpen. Het was oudtijds flechts eene gemeene burgt, welke de markgraven van Meisfen deden vergrootten, in het begin der elfde eeuwe , door het vergunnen van verfcheiden voorregten aen hen, die 'er zich wilden nederzetten. Thans is het eene rijke en fterke ftad, wélbevolkt en verdeedigd door het kasteel van Pleisfcnburg, Waerin de Katholyken de vrije oeffening van hunnen godsdienst hebben. Zijne voorburgten zijn van de ftad afgefcheiden door lindeboomen, die 'er rondom loopen; en de ftraten zijn des nachts verlicht door zeven honderd lantaernén. De meeste huizen, die dezelven bèzoomen, gelijken naer heerlijke paleizen; cn men onderhoud 'er de zindelijkheid door middel van fluizen. Onder de openbare geftichten onderfcheidt men bij^ zon-  Driehonderd Eerste Brief. 89 zondeiiijk het tuighuis, de beurs en het ftadhuis, dat eene der zijden van het groote plein verfiert. De levenswijs is 'er zoo aengenaem, dat de inwoonders, en vooral de vrouwen geen Waer geluk fmaken dan te Leipzich. 's Jaerlijksch worden 'er drie groote kermisfen gehour den, pp Nieuw Jaer, Paesfchen en S< Michiel, ijder van veertien dagen, en waervan bijna al de koophandel in boeken gefchicdt. Het is verwonderlijk dat men in eene ftad van geleerden , gelijk Leipzich, eene fchilderij in wezen laet, vertoonende doktor Fauftus te paerd op eene wijntan, met een Duitsch opfchrift, dat op dezen zin uitkomt: „ onder dit hof is eene „ kelder , waeruit de dokter in deze gedaente „ voortkwam, door eene uitwerking van zijne ,, tooverkunst', in tegenwoordigheid van een „ groot getal van aenlchouweren, en de be„ looning daervoor van den duivel ontving". Digtbij deze ftad gefchiedden, tusfchen de Oostenrijkers en Zweden , twee vermaerde veldflagen , waervan het voordeel aen de laetften bleef. Gustavus Adolfus, reeds overwinnende'in Polen, achtte zich, om eenige misnoegdheden, gewettigd om den wreker van Duitschland te worden, dat door den keizer Ferdinand den IL» verdrukt wierd. Hij drong 'er in, in het jaer 1630; en de graef van Tilly, zoo wel als hij verfcheidenmael door de handen der Overwinninge gekroond , was de eerfte mededinger , dien hij te beftrijden had. Na F 5 ver-  90 De Nieuwe Reisigs r. verfcheiden gevechten , moest men tot een algemeen treffen komen. De velden van Leipzich werden ■ 'er het tooneel van. Tilly nam den voordeeligften fland , en wist zelfs het Voordeel van den wind, de zon en het ftof in acht te nemen. Niettemin Gustavus ziende naderen , verbleekte hij en toonde zich ongerust, 't geen als eene rampzalige voorzegging in de groote veldoverften wordt aengemerkt. Ijder leger beftond uit veertig duizend mannen. Gustavus overwint den linker vleugel van Tilly, Tilly dien van Gustavus. Tot nu toe waren de wapens ten naestenbij gelijk; maer ongelukkig voor de keizerlijken, verftrooide zich hunne ruiterij, om de viugtenden te vervolgen. De koning van Zweden ftelde zijne krijgsbenden in flagorde; en men viel met zoo veel woede aen, dat men, na een gevecht van vijf uren, genoodzaekt was het kanon aentevoeren, om het Oostenrijkfche voetvolk overhoop te werpen. De graef van Tilly , die verfcheiden Hagen met de kolf van een zinkroer op het hoofd ontvangen had, vond in dezen veldflag eene klip voor zijnen roem; en Gustavus verkreeg 'er eene meerderheid,. die alles voor het keizerrijk deed vreezen. De tweede flag van Leipzich viel voor in het jaer 1642. De Zweden fielden aen het hoofd van hunne krijgsbenden den veldheer Torftenfon , die , na vele voorfpoeden , de bc-  Driehonderd Eerste Brief. 91 belegering van deze ftad ondernam. Picolomini trok tot hulp aen ; en dewijl zij beiden een algemeen treffen begeerden , werd het zelve in de twee legers welrasch befioten. Een kanonkogel, van de zijde der keizerfchen gefchoten, en die het paerd van den vijandelijken veldoverften doodde , was het eerfte teeken tot het gevecht. Naeuwelijks was men van den fchrik, door dit toeval veroorzaekt, weder bekomen, of de krijgsbenden vermengden zich met eene ongelooffelijke woede. Het voorbeeld der opperhoofden ftrekte ten grondregel , en hield het lot der wapenen lang in evenwigt. Maer alles moest op dezen dag voor Toritenfon wijken : vergeefsch trachtte Picolomini zijne foldaten te verëenigen ; de Zweedfche dapperheid moest alles doen buigen. Het is waer dat de wederftand zoo groot fcheen, dat de overwinnaers zich niet in ftaet achtte om de Overwonnenen te vervolgen; maer het flagveld werd door de Oostenrijkers verlaten; en Torftenfon, zich van hun ontdaen hebbende, hervatte de werken zijner belegeringe. De verzwakking van zijn heir had hem' misfchien niet toegelaten met eere daeraf te komen, indien de graef van Guébriant, die zich bij hem kwam voegen, de overgaef der plactfe niet bcflist had. Men toont , in de omliggende ftreken, den grond van het vrouwenklooster , waerin de huisvrouw van Luther non was. Mijn  92 De Nieuwe Reisiger. Mijn oogmerk niet zijnde alle de landen van het huis van Saxe te doorkruifen, dcwiil men' verzekert dat , behalve Dresde en Leipzich , weinige zaken eene bijzondere aendacht verdienen, wacht ik flechts de gelegenheid om mij naer Berlijn te begeven. Een opflag van het oog, op de kaert gevestigd, zal genoeg zijn om uwe nieuwsgierigheid te voldoen. Gij zult 'er dc ftad Freyburg , alwaer de keurvorften van Saxe hunne begraefplaets hebben, in den kreits van Ertsburgen befchouwen ; in den kreits van Neuftad deszelfs hoofdplaets, die de vorftengift van Saxe-Zeits uitmaekte; de ftadAltenburg, die aen Saxe-Gotha behoort; de ftad Weimar, in het Jandgraeffchap van Thuringe, waerin de Saxen van dezen naem een heerlijk paleis, eene fchoone boekerij en een kabinet van zeidzaemheden hebben ; de ftad Jena, eertijds bezeten door de Saxe-Eifenachh; en de ftad Wittcnberg, wier hoogefchool zich beroemt Luther en Mclanchton onder hare hoogleeraers gehad te hebben. Ik ben, enz. Leipzich, den 24.™ van Februari, 1757. Drie-  Driehonderd Tweede Brief. 93 Driehonderd Tweede Brief. Brandenburg. Men rekent omtrent dertig mijlen van' Leipzich naer Berlijn ; en niettegenftaende de verhinderingen van het oorlog en de moeijelijkheden van den weg, befteedde ik alleen vier dagen in deze reis afteleggen. De orde, die onder de krijgsbenden van den koning van Pruisfen heerscht, verzekert de veiligheid op de wegen; men ziet 'er alleen een weinig meer volk; men betaelt 'er misfehien iets durer in de herbergen; maer men vreest niet door de foldaten beledigd , noch door de roovers aengetast te worden. Ik las zoo gerust in mijn rijtuig als in vollen vrede; en de boeken, die mij ontbraken, vond ik in alle de fteden. Ik vond te Wittenberg de Werken van den koning van Pruisfen; en de lezing van dezelven hield mij het overige van mijne reize bezig. Een vreemd vorst , wien de verrichtingen van opperheer, ftaetsdienaer en veldoverften nog ledige oogenbiikken overlaten, welken hij aen de Franfche Zanggodinnen toewijdt, is een zeer roemrijk tijdperk voor onze poëzije en tale, welke hij voor de zijne verkozen heeft, om zijnen geest, zijne ziel, indien ik mij dus moge uitdrukken, tot de. nakomelingfchap te doen over-  94 De Nieuwe Reisiger. overgaen. Het is den grooten mannen , en voornamelijk den grooten vorften eigen de letters te befchermen; maer het is voor een zeer kleen getal bewacrd dezelven gelukkig aentekweeken. Aen Frederik ontbreekt niets, om onze beste fchrijvers te evenaren, dan zich eene ernftige bezigheid te maken van het geene voor hem flechts eene enkele tijdkorting is; en hij zou misfchicn grooter dichter zijn, indien hij zulk een groot koning niet ware" De verzameling zijner Werken befluit bijna alle foorten van poëzije: men vindt 'er lierzangen, brieven, Ongelijkvloeijende veerzen, vertellingen , brieven in dicht en ondicht , en een leerdicht over de kunst des oorlogs. Het eerfte lierdicht is aen den heer Gresfet toegewijd : de lof, dien het begrijpt, zoude altoos veel waerdig zijn , fchoon hij door geenen vorst gegeven ware. De vergelijking van een genootfchap van geleerden bij de vergadering der goden op den berg Olympus, fchijnt mij met eene edelheid, den poëet en het onderwerp waerdig , uitgedrukt in het lierdicht over de vernieuwing van de akademie der wetenfehappen te Berlijn. Het is een nieuw fchouwfpel éen koning tevens eene akademie te zien ftichten, haer met weldaden te overladen , cn door veerzen beroemd te maken. Eenige vorften hebben geleerden verrijkt , om door hen geroemd te worden; de koning van Pruisfen verrijkt en roemt hen. Eeni-  Driehonderd Tweède Brief. 05 Êcnige naervolgingen, eenige valfche rijmen, eenige onaehtzaemheden ontfieren de meesten zijner lierzangen ; maer in het algemeen zijn zij welluidend, verheven, vol beeldtenisfen, en eene levendigheid van gedachten, die het kenmerk van vernuft is. De brieven vertoonen ook naervolgingen,. doch die men niet als vruchten der behoeftigheid moet belèhouwen: men kan ze ten hoog* ften vergelijken bij die ligte verrasfingen, welken de oppervorften zich geoorlofd achtten, wanneer eene zaek naer hun welbehagen isHoe rijker en magtiger zij van zich zeiven zijn, des te minder wordt huh deze overweldiging verweten. In een' dezer brieven ontwikkeld dc koningklijke poëet de kunften, beroepen en werken, die de menfehen in bet gemeen bezig houden , en verontwaerdigt zich niet den werkman onder deszelfs hut te volgen, en de pers van den wijngaerdenier te befchouwen. Deze bijzonderheden vertoonen de verdienfte der overwonnen moeijelijkheid, en laten zelfs niet befpeuren wat het gekost heeft dezelve te overwinnen. Indien eenig fchrijver der alöisdheid, zelfs in flecht ondicht, gedacn had het geene een koning zich gewaerdigt hier in zeer goede veerzen te doen, zoo vele nuttige en kostelijke geheimen, welken de alöuden genoten, zouden volftrekt niet verloren zijn geweest voor de nakomelingfchap. Het is de menfehelijkheid zelf, die den brief over het Gebruik der  95 De Nieuwe Reisicir. der Fortuine vóorgefchreven heeft. Men moëé een goed filofoof zijn, om dus te fpreken als' men koning is, en een groot koning, om deze filofofie op den troon te behouden. In de brieven aen den lieer de Voltaire vindt men deze edele bekwaemheid en luchtigheid, die het kenmerk van den briefftijl zijn. Allen zijn zij vervuld met vernuftige en levendige trekken, en met dien geest, die niets fchijnt gekost te hebben. Misfchien ontbreken hun die volksbekoorlijkheden , die aen onze tael, en aen de geenen, die dezelve in de hoofdftad fpreken, eigen zgn. Behalve deze brieven, heeft zijne Pruisüfche majesteit den heer de Voltaire met zijnen lof vereerd, in verfcheiden ftukken zijner poè'zije; eerbewijzingen, welken hij gaerne vermeenigvuldigt , ten behoeve van beroemde fchrijveren, en vooral van fchrijvercn van onzen landaert. Het dicbtftuk van het oorlog is van alle de Werken van dezen vorst het geene, waerin de fchoonheid der uitdrukkingen meest aen de kragt der denkbeelden beantwoordt. De bijzonderheden zijn 'er gelukkig in waergenomen; en de poëzij verfpreidt hare luisterrijke kleuren over de droogheid en eenparigheid van het onderwijs. Wat de grondbcginfels aengaet, men behoeft zelfs geen krijgskundige te zijn, om 'er de juistheid van te befeffen. Dezelve doet zich aen de vreedzaemfte geesten befpeuren, gelijk de luister van een' fchoonen dag zich  'Driehonderd Tweede Brief. 97 zich aen de minst filofohfche oogen vertoont. Dit dichtftukj in verfcheiden talen vertolkt, vertoont oordeel en vernuft, zelfs op plaetfen, waerin de fchrijver verzuimd heeft zijne veerzen de zachtheid en fierlijke teederheid", welke zijn onderwerp misfchien niet vereischte, medetedeelen. In het algemeen gelijken de Poëtifche Werken van den koning van Pruisfen naer die vreemde tuinen, die alle de fierlijkheid van onze hoven nog niet verkregen hebben; doch die dezelven door hunne nuttigheid overtreffen. Men vindt 'er meer vruchten dan bloemen; en al te dikwerf verkiezen wij de bloemen voor dc vruchten. De lierdichten, die züne Verzameling openen, bevatten misfchien het meest verzuimde gedeelte; men vindt 'er zelfs feilen tegen de eerfte regels der rijmkunst', en een' al te blijkbaren geest van naervolginge van onzen vermaerden Rousfeau. Echter dringt de ware begaefdheid door dit verzuim heen: men ontdekt 'er dit poëtifche vuur, deze geestverrukking i thans veel zeldzamer dan de befchaving. Een naeuwkeufiger ftijl blinkt in de Brieven uit; en deze naeuwkeuf igheid verzwakt nergens de gedachten. Het is overal een filofoof,' die redenkavelt, of een dichter, die fchildert. Hij verandert van toon', zoo dikwerf als van onderwerp, en vertoont ons, met het zeffde gelukkige gevolg, ernftige en aengename dank- XXIV. Dtü. G beet.  qS De Nieuwe Reisiser. Jbeelden, belagchelijke en geftrenge tafereelen. De lijsten daervan zijn niet altoos nieuw; maer zij bevatten altoos ware beeldtenisfen. Men geniet 'er het vermaek van een' koning, en zelfs een' grooten koning, te befchouwen , die de eer van een' man van letteren te zijn boven de kroon fielt. Tot hier toe hebben eenige ftoute fchrijvers de hoven der vorften durven beflraffen: maer men geloofde hen weinig op hun woord; men befchouwde hunne gispingen als uitwerkingen van de gemelijkheid of onkunde. Hier weegt een vorst zijnen rang, ontmaskert zelfs de hovelingen, en doet de kleenheid, vleijerij en laegheid van hun zien. . Wat de Vertellingen belangt, die gelukkig de minfte plaets in deze Verzameling' beflaen, het fchijnt dat de koningklijke majesteit niet dan met tegenzin is afgedaeld in de bijzonderheden, welken dit flag van veerzén vereischt, zijnde de Iaetfte foort van allen, indien men 'er niet als La Fontaine in uitmunt. Maer, ik herhael het, in het Dichtftuk over de kunst des oorlogs vertoont zich het vernuft des konings van Pruisfen volkomen. Men ziet dat hij tot in den grond zijner ftoffe doordringt, en dat hij alleen bezig is met de zorg' om dezelve te vertieren: het is Corneille, die ons regels over het treurfpel voorfchrijft. Leeringen over dc kunst van overwinnen verkrijgen een' nieuwen graed van fterkte in den mond van een' oorlogsheld, doorluchtig door zoo vele overwin-  Driehonderd Tweede Brief» 99 winningen. Wij zijn hem in het bijzonder eene fchatting van erkentenisfe en lof verfchuldigd; het is onder de Franfchen, dat hij de meeste voorbeelden van kloekmoedigheid en heldenijver , welken hij in zijn dichtftuk ten toon' fprcidt, geput heeft; en ik durf zeggen dat Lodewijk de XV= nimmer op eene hem waerdiger manier geroemd is, dan in de gefchriften van Frederik. Eene andere beweegreden van dankbaerheid, die alle volken aengaet, is dat deze zelfde gefchriften niet dan menfchelijkheid , liefde tot de orde , en den' roem der letteren ademen. Nimmer fprak cenig fchrijvcf van beroep met zoo veel verrukkinge en waerdigheid van dezelven; nimmer bepaelde ecnig filofoof, onder het volk geboren, de regten van den troon befcheidcnlijkef; nimmer fcheen eenig enkel burger zich meer met het geluk der famenlevinge optehouden. Men kent 'er eindelijk de verhevenfte ziel voor den doorluchtigften ftaet, en die den middelmatigften ftaet doorluchtig zoude gemaekt hebben. Op de kragten van zijn vernuft kunnende fteunen, heeft hij misfchien met te veel vertrouwen op het voetfpoor van Boileau, Rousfcau, en vooral van den heer de Voltaire gewandeld. Men heeft eene manier om nacrtevolgcn , die in den geest van naervolginge moet verfmclten; en de koning van Pruisfen is bekwamer dan iemand anders, om deze hoedanigheden te vcreenigen; hij behoeft flechts zijne voorbeelden G 2 te  ioo De Nieuwe Reisiger, te willen vergeten. Wanneer men de wieken en verhevenheid van een' arend heeft, kan men zich ontflaen van de vlugt der andere vogelen naertevolgen. Indien de koningklijke d.chter vervolgt de letterkunde met zijne doorluchtige voortbrengfelen te vereeren, dat hij meer op zich zeiven vertrouwe; en Augustus zal eens ter zijde van Virgilius op den Parnasfus kunnen gefteld worden. De Gedenkfchriften van Brandenburg, door zijne Pruisfifche majesteit opgefteld, zijn met die welfprekendheid , met dien manneliiken nadruk, die het kenmerk van het vernuft van Sallustius is. De geest fchittert niet ten koste van deze dierbare eenvouwigheid , welke de historie vereischt. Overal regeert de filofoof de pen en onderricht ; het geheugen heeft niets gedaen dan fchrijven. De groote man is altoos dc hcerfchende perfonaedje van het tafereel. Dc Ftijl is gefchikt naer het onderwerp; geene uitroepingen, noch die geringe bovennatuurkundige aenmerkingen , die de aendacht van den lezer afwenden en doen verkoelen; geene dier afbeeldingen, uit vermaek in het kabinet opgefteld; eindelijk geene uitwaesfemingen, indien ik het mag zeggen, van die fchempende bitsheid , die eene historie ontëcren, en 'er een lasterfchrift van maken. De waerheid is altoos de oppervorftin van den fchrijver; hij verliest haer niet uit het oog; en het wonderbare laet hem nimmer zijne belagchelijkc geestver-  Driehonderd Tweede Brief, ioi verrukking ontfnappen; met één woord, het is een wijze, die voor de wijzen fchrijft. De Anti-Machiavel van dezen vorst is vol van geest en vernuft. Het is Sokrates, die lesfen aen de koningen geeft; verheven lesfen, die geene ijdele vertooning van woorden zijn in den mond van Frederik. De grondbeginfels van Machiavel boezemen den vorften niets anders in dan het misbruik van de opperfte magt, en het rampzalige vermaek van zich aen alle deszelfs driften overtegeven. Doch die van den koning van Pruisfen dienen alleen om hen over hunne onderdanen door regtvaerdigheid , grootmoedigheid , goedheid cn yoorzigtigheid te doen regeren. Het nieuwe wetboek , dat den naem van Frederik voert, is gegrond op de reden en op de gefteldheid der landen van dezen filofofifchen koning. Hij heeft het Roomfche regt in eene natuurlijke orde gefchikt, de vreemde wetten verbannen , en voor zijne volken een zeker en algemeen regt vastgefteld. Het zoude te wenfehen zijn dat zulk een fchoon voorbeeld in het overige van Europa werd naergevolgd,. en dat men , de kibbelarijen door goede wetten ontwapenende , het geluk en de bezittingen van alle de burgeren verzekerde. Doordrongen van dit grondbeginfel , als het dierbaerfte pand ,t»'t welk de Hemel aen de vorften heeft toevertrouwd , namelijk , het leven hunner onderdanen, was de eerfte zorg G 3 van  ro2 De Nieuwe Reisiger, van den koning van Pruisfen de hervorming der ftrafwetten, en de vernietiging der geenen, welken hij niet met de menfchelijkheid heeft kunnen verëenigen, .als de pijnbank , welke men den befchuldigden doet ondergaen ; en niets evcnaert zijne waekzaemheid , om te beletten dat de regters zich meer aen de letter dezer wetten dan aen derzelver verftand houden. Hij gedoogt niet dat een vonnis uitgevoerd worde, ten zij hij het te voren gelezen hebbe; en dikwerf bevestigt hij het niet, dan nadat hij het verzacht heeft. Indien 'er gelegenheden zijn, waerin deze wetten geftreng fchijncn , zijn zij ten minfte nimmer wreed: zijne wijsheid heeft ze tegen de fchuldigen voorgefchrevcn ; zijne goedertierenheid heeft ze voor de menfehen gematigd. Ik heb flechts een opflag van het oog geworpen op het werk , genoemd Krijgskundige Onderrichting van den koning van Pruisfen voor zijne veldoverften. De grondbeginfels des oorlogs altoos dezelfde zijnde, onderfcheidt zich dit boek alleen door hunne toepasfing op de gevallen en omft indigheden. Het geene mij vooral behaegd heeft, is de heldhaftige opregt, heid, met welke zijne Pruisfifche majesteit de kloekmoedigheid heefc om zijne feilen te erkennen. De welonderrichte lieden denken dat dit werk zijne plaets moet gouden onder het kleen getal van uitmuntende boeken, die over de krijgskunst handelen. Met  Driehonderd Tweede Brief. 103 Met het vernuft en alle de begaefdheden, die de helden, filofofen en geleerden vormen, had Frederik de II', koning van Pruisfen, en keurvorst van Brandenburg, zijne eerfte jaren in het gedurige gezelfchap der zanggodinnen en filofofie doorgebragt. Een oud edelman, eertijds verknocht aen het huis van den koning, deszelfs vader, fchetste mij gisteren de afbeelding van dezen jongen vorst, toen nog koningslijken prins zijnde. „ Hij was van geene zeer „ hooge geftalte ; maer uit aenmerkinge van „ zijne groote hoedanigheden , verdiende hij y den troon te bezitten, tot geluk der volken. „ Hij had bekoorlijke trekken , een geestig ]] gelaet, eene edele houding; en het ftond " flechts aen hem om voor fchoon gehouden " te worden. Zijne hairen waren fraei bruin, ", juist gefchikt naer den zwier van zijn aen„ gezigt, en onachtzaem in krullen gedraeid, " Zijne groote blaeuwe oogen hadden tevens " iets geftrengs, zachts en bekoorlijks. Al het , werk en vermaek van dezen prins waren van een' verftandigen man. Hij fprak veel en " uitmuntend wel: het fcheen dat alle dingen onder zijn bereik waren; en zijne verbeel" ding bragt op ijder van hun eene meenigte van nieuwe en juiste denkbeelden voort. " Hij duldde de betamelijke en befchaefde „ tegenfpreking , bezat de zeldzame begaefd„ heid om den geest van anderen te doen gelden , en gaf hun dikwerf gelegenheid G 4 « om  ïo4 De Nieuwe Reisiger. „ om iets geestigs te zeggen. Hij fpotte en „ fchertste fomtijds, doch zonder bittcuieid, „ en zonder zich over een verftandig weder„ antwoord te ergeren. De tegenftelling en „ vergelijkingen fchenen zijne begunftigde „ fpreekwijzen. Deze prins had in zijne ver„ trekken een konfert, waerin niemand toe„ gang had, ten zij hij 'er geroepen ware; en „ eene diergelijke noodiging was eene blijkbare ï» Sunst- HÜ voerde gemeenlijk eene fonate >, en een konfert voor de fluit uit , waerop s, hij met de grootfte volmaektheid fpeclde. „ Hij had een uitnemend geblacs, veel bewe,, ging in de vingers, en eene groote kennis „ in de muzyk : hij ftelde zelf zijne fonaten op. „ Ik heb de eer gehad om mij meer dan eens ,, achter hem te vinden, wanneer hij fpeclde; „ en ik was verrukt over zijnen fmaek. Het „ was eene gedurige fchepping van nieuwe „ denkbeelden. Hij danste fraei en bevallig, „ en beminde alle de redelijke vermaken, be„ halve de jagt. „ Eer hij koning wierd, had zijn hart het ,, regeren geleerd. De hoop om een mensen „, op*den troon te zijn, menfehen te vormen „ en hen gelukkig te maken , was van toen „ af zijne eenigfte drift; en om dezelve te. ,, voldoen, heeft hij altoos zijne begaefdheden, „ zijne wetenfchapp.cn, zijne ftactkunde, zijne. „ tijdkortingen, en zijne liefde tot de letteren hefteed. Hij was nog jong, toen hij., om » zich  Driehonderd Tweede Brief. 105 „ zich zeiven tot de wijsheid, de deugd en „ de groote kunst' van regeren te vormen, „ zich bezig hield met het wederleggen der „ ftactkundige revelarijen van Machiavel; en ,, denkende alleen aen zich zeiven lesfen te ,, geven, gaf hij onverbeterlijke onderwijzin,, gen aen alle de koningen, ten gelukke voor „ alle de menfchen. De filofofie klom met „ hem op den troon; en welrasch gaf hij het „ voorbeeld der deugden , waervan hij de „ grondbeginfels had aengewezen. Europa „ heeft zijne krijgsbedrijven geroemd, zonder „ 'er over verbaesd te zijn; het had dezelven „ voorzien; het wist federt langen tijd dat hij „ de ziel en de hand van alle zijne onderne„ mingen zoude zijn, dat hij dezelven over„ leide als een verftandige , die alle de ge„ beurtenisfen voorzag cn ontwikkelde , en „ dat hij zoude overwinnen als een held, die ,, het vaerdigfte voorbeeld met de best over„ wogen lesfen weet te vereenigen, en de tegen„ fpoeden zelfs, welken zij vreezen, tot den ,, voorfpoed zijner wapenen te doen dienen. ,, Welk vorst heeft immer meer wezen aen „ den roem, die hem aenkondigde, en meer ,, gegrondheid tot eene algemeene achting ge„ geven? ,, Maer welke vermaerdheid zijn krijgskun„ dig vernuft hem verkregen heeft, hét is op „ verhevener tytels dan die van in de kunst „ des oorlogs uittemunten, en in welluidende G 5 s> veer-  io6 De Nieuwe Reisiger. „ veerzen de diepe bcfpiegeling daervan voor„ tefchrijven , dat Frederik de namen van „ Grooten en van Salomon van het Noorden „ verdiend heeft. Het is op grondbeginfels „ cn daden , het menschdom en de filofofie „ veel waerdiger, dat hij de grondvesten van 1» zijne regeringe en zijnen roem gevestigd „ heeft. Na de gerustheid zijner landen ver„ zekerd te hebben , met zijne volken eer„ waerdig te maken door hunne dapperheid, „ krijgstucht en ervarenheid in de gevechten, „ hield hij zich niet meer bezig dan met de „ uitvoeringe zijner oogmerken tot hun bur„ gerlijk geluk. „ Terwijl Frederik zijne filofofie door we„ zenlijke daden van menschlievendheid deed „ uitblinken , moedigde hij de kunflen aen, „ en begunftigde den koophandel ; hij ver„ wekte de naerftigheid en vlijt, en grond„ vestte de handwerken ; en door zulke zachte „ middelen om eenen ftaet te doen voortko,, men en hem bloeijende te maken, heeft hij „ gelukkig de kragten zijner onderdanen ver„ meerderd, door hun den overvloed te be,, zorgen. Niemand is onkundig van de groote „ zaken , welken deze vorst gedacn heeft, „ en nog dagelijksch doet tot heil zijner on„ derdanen, waervan hij den roem heeft van „ den weldocndcr, wetgever cn vader te zijn. „ In het midden van zulke gewigtige bezig„ heden , heeft de koning van Pruisfen, als „ een  DRIEHONDERD TWEEDE BRIEF. X07 „ een getrouw vriend der letteren en weteta„ fchappen, nimmer opgehouden dezelven aen„ tekwceken, en te verëercn in de perfonen „ der geleerden ; en in zijne grondbeginfels „ zeiven, zou hij zich minder gelukkig, min„ der de kroon waerdig geacht hebben, indien „ hij de oogenblikken, welken hij der zaken „ van den ftaet ontroofde, niet met hun ge„ deeld haddc. Nimmer werden de geftolen „ oogenblikken nuttiger befteed. Nimmer hcb„ ben zulke korte ledige uren geboorte aen „ zoo vele Werken gegeven. Het is in deze „ dierbare oogenblikken, dat Frederik de Jaer„ boeken van zijn doorluchtig huis heeft fa„ mengefteld, en nu in ficrlijk ondicht, ftraks „ in den luisterrijken ftijl der zanggodinnen, „ over de wezeniijkfte punten van eene wijze ,', ftactkunde , de wetten , de grondbeginfels „ der zeden, de dwalingen van het menfehe„ lijke verftand, de driften, de gebreken en de „ bclagchelijkheden van zijne eeuwe, met zoo „ vele kundigheden, zoo veel juistheid en filo„ fofie, als geleerdheid, gehandeld heeft. De „ filofofie heeft zich' nimmer met meer gefchikt„ heid uitgedrukt, dan in de fchriften van dezen „ grooten vorst; en de Franfche tael fchijnt „ eenen nieuwen roem van glorie boven alle „ de anderen verkregen te hebben, door de „ keus, welke hij van dezelve gedaen heeft, „ om tot een werktuig van zijne gevoelens, „ gedachten en grondregelen te dienen". Het  ïo8 De Nieuwe Reisiger. Het land , begrepen onder den naem van het keurvorftcndom van Brandenburg , werd in het begin bewoond door verfcheiden volken van Germanië, en vervolgens door de Saxen, die Karei de Groote aen zijne heerfehappij onderwierp. Deze vorst en zijne opvolgers deden het regeren door markgraven of marquizen , dus genoemd omdat zij op de grenzen van het rijk het bevel voerden. Deze regering, die erffelijk wierd, werd na eikanderen bezeten door verfcheiden huizen , tot de regering van den keizer Sigismund, Deze Iaetfte verkoft dezelve aen Frederik, burggraef van Neurenberg, gefproten uit eenen jongften tak van het huis Hohcnzolern , waervan het oorfprongelijke zich in de duisterheid van den tijd verliest, ïasfillon, die in de agtfte eeuw leefde, is dc eerfte graef van dit huis , die in de historie bekend is. Zijne afftammelingen zijn geweest Danco, Otho, Wolfgang, twee Rudolfen en vierFredcrikcn, wier duistere levens geheelenal onbekend zijn. Konradus, die omtrent het jaer twaelf honderd leefde, is de eerfte burggraef van Neurenberg , waervan de historie gewag maekt. Zijne opvolgers bewezen gcwigtige dienften aen de keizers; en op dezen grond koft Frederik de VI- het keurvorftendom van Brandenburg , en liet het over aen zijne nakomelingfchap, die het tegenwoordig bezit. Deze zonderlinge gewoonte, zoo fterk in zwang in dezen tijd van barbaerschheid, om de  Driehonderd Tweede Brief. 109 de opperheerfchappijen te koopen en verkoopen, bewijst zekerlijk den erbarmelijken ftaet der landfchappen , "die voor zulk een' lagen prijs gegeven wierden. In het jaer 1415 droeg Sigismund de kéurvorftelijke waerdigheid, en de bediening vari aertskamerling van het heilige rijk , op aen Frederik van Hohenzolern , burggraef van Neurenberg, en gaf hem het land van Brandenburg in vollen eigendom. Frederik de IIe, thans regerende , is deszelfs veertiende opvolger. Deze vorst, die , in de jaerboeken van zijn huis , het leven en de afbeeldingen zijner voorzaten befchreven en gefchetst heeft, zal zelf mij eenige fchetfen , die de meesten dezer vorften afteekenen , opleveren. „ Freaerik, zoon van den eerften keurvorst, „ werd IJzeren Tand bijgenoemd, uithoofde ,, van zijne ongemeene fterkte. Men had hem „ Grootmoedigen moeten heten, omdat hij de „ krooncn van Polen en Bohème, welken hem „ de paus aenbood , geweigerd had. Zijne „ grootheid van ziel' trok het vertrouwen der ,, volken tot hem ; en de Staten van neder „ Lufatië gaven zich, uit genegenheid, aen hem „ over. Dezelfde geest van onbaetzuchtigheid, „ die hem twee kroonen had doen weigeren, „ deed hem, in het jaer 1469, het keurvor„ ftendom afftaen , ten behoeve van zijnen „ broeder,.bijgenoemd den Achilles; en door „ een uitwerkfel ^an dezelfde gematigdheid, „ be-  ito De Nieuwe Reistoer. „ behield hij flechts een middelmatig inkomen, „ met het welke hij als een filofoof leefde, en „ met ongemakken overladen ftierf. ,, Albert de Achilles, dien zijne voorzi^tig„ heid ook Albert den Ulisfes'deed noemen, „ had zich door geruchtmakends daden bekend „ gemaekt, eer hij tot het keurvorftendom „ kwam. Hij maekte den hertog van Beijeren „ krijgsgevangen, en won agt veldflagen tegen „ de Neurenburgers. Hij nam een ftandaerd „ van een' ftandaerddrager dezer ftad , met „ gevaer van zijn leven , terwijl hij alleen „ tegen zestien mannen vocht; hij won den „ prijs in zeventien fteekfpelen , zonder .uit „ den zadel geligt te worden, en bemagtigde „ de ftad Greiffenberg , gelijk Alexarder de „ hoofdftad der Oxidraquen, fpringende alleen „ van de muren in de plaets, totdat zijne „ krijgsbenden hem kwamen helpen. „ Joannes, zijn zoon, bijgenoemd Cicero, „ uit hoofde van zijne welsprekendheid, ver„ eenigdc drie koningen, die eikanderen Silefië „ betwistten. Hij trok in dit land met zes dui„ zend paerden, en vcrklaerde zich tot vijand „ van den geenen, die weigerde het oor aen „ de voorhagen van vrede'te leenen. Men „ moest andere proeven van de welfprekend,-, heid van dezen vorst bijbrengen; want de „ zes duizend paerden fchenen zijne fterkfte „ bewijsreden. » Jo*  Driehonderd Tweede Brief. ïïï , Toacbim, klcenzoon van Joannes, was de eerfte keurvorst van Brandenburg , die de " leer van Luther omhelsde. Men is onkundig ? van de onhandigheden, die reden tot deze ,! veranderingen gaven; maer de hovelingen en de bisfchop zelf volgde zijn voorbeeld. " , Ik ga verfcheiden keurvorften, die «hier „ 'alleen om de tijdrekenkundige historie in „ aenmerkinge komen, met ftilzwijgen voorbij, „ en houde mij op bij George Willem, wiens „ regering de ongelukkigfte van alle de vorften „ van zijn huis geweest is. Zijne landen zijn „ verwoest geworden , gedurende den loop „ van het befaemde oorlog van dertig jaren, '„ welks ftramen zoo diep werden ingedrukt, „ dat men 'er dc teekens nog tegenwoordig „ van befchouwt. Alle de geesfels van het ,', heelal ftortten te gelijk op dit ongelukkige „ keurvorftendom. Het werd overftroomd door de legers van vrienden en vijanden, " die , tevens roofgierig en barbaersch, het " nu met hun getal bedekten, en ftraks weder \- de wijk namen , na het uitgeplunderd te „ hebben. En om de verwoesting ten hoogften topp' te brengen , vergingen de inwoonders, " die het ftael van den foldaet ontfnapten, ',' door kwaedaertige ziekten en befmettingen. „ Frederik Willem , bijgenoemd de groote „ keurvorst, begon zijne regering in het mid„ den der vorige eeuwe. De Hemel fcheen hem gefchapen te hebben , om door zijn » ge-  n% De Nieuwe Reisiger. gezag de orde te herftellen in een land, dat „ de Hechte befturing der voorgaende regeringe „ in de grootfte verwarring' geworpen had. „ De verdienfte van een' grooten koning was „ in hem vereenigd met het middelmatige geluk „ van eenen keurvorst. Verheven boven den „ rang, dien hij bezat, verfpreidde hij de deugta den van eene fterke ziel' en een overtreffend „ vernuft, nu zijnen heldenmoed door zijne „ voorzigtigheid temperende , en ftraks zich „ overgevende aen die fraeije geestverrukking, „ die onze verwondering naer zich trekt. Hij „ herfteldc zijne aloude landen door zijne wijs„ heid, en verkreeg nieuwe door zijne ftaet,, kunde. Hij fmeedde zijne ontwerpen , eri ,, bragtze zelfs ter uitvoeringe. Door de uit„ werkingen zijner goede trouw' onderfteunde „ hij zijne bondgenooten, door die zijner dap„ perheid verdeedigde hij zijne volken. In de' ,, onvoorziene toevallen vond hij onverwachte „ hulpmiddelen; en in de geringfte zaken, zoo „ wel als in de gewigtigfte voorvallen, fcheen „ hij altoos even groot. Hij gaf blijken van ,, voorzigtigheid in eenen ouderdom, waerin „ de jeugd dezelven niet dan van zijne dwalin,, gen geeft. Hij was voorzigtig en verftandig, ,, 't geen hem een' grooten ftaetkundigen maek,, te; hij was werkzaem en menschlievend,'t geen ,, hem tot een' goeden vorst vo'-mde. Onge„ voelig voor de gevaerlpe verleidingen der' „ liefde, had hij geene zwakheid dan voor" » zij-  Driehonderd Tweede Brief, .irj -fc zijne eigen echtgenoote. Indien hij den wijn „ en het gczelfchap beminde, het was zonder „ zich aen eene overmatige -ongeregeldheid „ overtegcven. Zijne levendige en galachtige „ gefteldheid onderwierp hem aen gramfchap; ,, maer zijn hart herftelde goedhartig de feilen , ,„ welken zijn bloed, al te fterk aen het gisten, j, hem.deed bedrijven. Zijne ziel was de zetel „ der deugd: de voorfpoed had hem niet trotsch kunnen maken , noch de tegenfpoed hem •„ ter neder kunnen flaenl Groothartig, goed.,, aertig en edelmoedig, verzaekte hij nimmer „ zijne geaerdheid. Hij werd de herfteller en verdeediger van zijn vaderland , de grondvester van de magt van Brandenburg , de fcheidsman van zijne gelijken , de eer van ,, zijnen landaert; en om alles met één woord „ te zeggen , zijn léven alleen maekt zijnen „ lof uit. „ Frederik zijn zoon volgde hem.op, en was „ dc eerfte, die het koningkrijk Pruisfen .aen ,, het keurvorftendom Brandenburg voegde, „ Meer verknocht aen den luister , die het „ gezigt verblindt, dah aen de nuttigheid, die beftendig is, verwarde hij de ijdele zakeri „ met de ware grootheid, en offerde meer dan ,, dertig duizend zijner onderdanen op, in de „ verfchillende oorlogen van het keizerrijk, „ om zich den tytel van koning te bezorgen, \, Hij. begeerde alleen deze waerdigheid met zoo „ veel ijver, om zijnen fmaek voor de plegtig- XXIV. Deel. H » hö-  ii4 De Nieuws Reisiser, ,, heden te vergenoegen , en door fchoon„ fchijnende voorwendfels zijne grootfche ver„ kwistingen te regtvacrdigen. Hij was prachtig ,, en edelmoedig; maer tot welken prijs koft „ hij het vermaek niet om zijne hartstogten te „ voldoen? Hij verhandelde het bloed zijner „ volken met de Engelfchen en Hollanderen, „ gelijk de zwervende Tartaren , die hunne „ kudden van Podolië verkoopen, om ze te „ verworgen. Zijn hof was een der heerlijkften „ van Europa; en zijne gunftelingen ontvingen „ zware jaerwedden, terwijl zijn volk in de „ elende leefde. Zijne gebouwen waren prach„ tig, zijne feesten heerlijk; zijne ftallen en ,y bedieningen geleken meer naer den Aziaen„ fchen luister, dan naer de Europefche waer„ digheid. Zijne huisgenooten maekten hunne „ fortuin, wanneer zij de eerfte vervoeringen „ zijner gramfchap geleden hadden ; en zijne „ verkwistingen kostten dagelijksch onmetelijke „ fommen , terwijl Pruisfen aen den honger „ was overgegeven. Deze vorst, verrukt door de grootheid, welke Lodewijk dc XIV'; aen „ alle zijne daden gaf, verwekte dezelfde „ verwondering in ziine hoofdftad: de Fran„ fche fmaek boftuurde de keukens van Berlijn , ., de huisfieraden , de kleedcfs, en alle die „ beuzelingen, op welken de tirannij der mode „ hare heerfehappij oeffent. „ Deze drift, overmatig gevolgd , veran„ derde in razernij; de vrouwen vooral brag- „ ten  Driehonderd Tweede Brief. 115 ten ze tot uitfporigheid. De moeder van „ den dichter Canitz, Frankrijk in nieuwe „ moden uitgeput hebbende , om alle de an„ deren te overtreffen, belastte een koopman „ om een' jongen, fraeijen , wakkeren, be„ leefden, geestigen en edelen echtgenoot uit „ Parijs te doen komen , overreed dat deze H koopmanfehap 'er zoo gereed gevonden ,, wierd, als de pompoenen in eenen winkel. „ De koopman, een volkomen nieuweling in „ deze foort van handel, kweet zich van zij„ nen last gelijk hij konde; en zijne medehan„ delaers zonden hem een' man van vijftig „ jaren , van eene zwakke en ziekelijke ge„ fteldheid. Hij komt aen; mevrouw Canitz „ verfchrikt, doch trouwt hem. Het was een „ geluk voor de Pruisfnche vrouwen, dat dit „ huwelijk tot misnoegen der juffer uitviel; „ anders zoude haer voorbeeld gevolgd zijn „ geworden; de Berlijnfche fchoonheden zou„ den in de armen der Franfchen zijn overge„ gaen ; en de mannen zouden genoodzaekt „ zijn geworden, om de Sabijnfche vrouwen „ uit hunne nabuurfchap te rooven. „ Het hof gaf zich zoo veel niet aen de „ vrsemde moden over dan de ftad; de pracht en bofiiikhoid verfierden 'er het verdriet; II men bedwelmde zich. zeiven in de plegtig„ heden. De koning ft-ide de Orde van den „ Zwarten Arend in, niet min om eene Orde „ gelijk alle de koningen te hebben 5 als Om H 2 n zich  ti6 De Nieuwe Reisigër. „ zich een feest bij deze gelegenheid te bezor„ gen. Het hof der koninginne Sofia Char„ lotta , zijne echtgenoote, was geheel ver„ fchillende van het zijne. Het was een tem,, pel, waerin het geheiligde vuui* der Vestalen „ bewaerd wierd, het verblijf der geleerden, „ en de zetel der befchaefdheid. „ Deze vörflin, die dc grootheid met een „ ander oog dan haer echtgenoot befchouwde, ,, zeide tot eene harer ftaetjufferen , dat zij ,, wanhopend was van in Pruisfen de tooneel„ koningin voor haren Efopus te gaen fpelen; .,, en zij fchreef aen Leibnitz : „ geloof niet „ dat ik deze kroonen, waervan men hier zoo „ veel werk maekt, verkies voor de bekoor,, lijkheden der fllofohfche famenfpraken , wel„ ken wij te famen tc Charlottenburg hadden". „ Zij befchouwde het niet onwaèrdig voor „ eene koninginne achting voor eenen filofoof te hebben; en dewijl zij, die van den Hemel „ bevoorregte zielen ontvangen hebben, zich „ tot de gelijkheid met de oppervorften ver„ heffen ., liet zij Leibnitz tot hare gemeen„ zaemheid toe. Aen deze vorftin , die het ,, vernuft van een' grooten man, en de kun„ dighederi van een' geleerden had, is Berlijn „ zijne akademie verfchuldigd : men over,, reedde den keurvorst dat het zijner koningk. „ lijke waerdigheid pastte eene akademie te „ hebben , gelijk men een' edelman doet ge„ looven, dat het welvoegelijk is eenen hoop „ jagthonden te onderhouden. „ De  Driehonderd Tweede Brief. 117 „ De gemalin van Frederik had eene fterke „ ziel; haer godsdienst was zuiver, haer aert „ zacht, en haer geest verfierd door het lezen „ van alle de goede Franfche en Italiaenfche „ boeken. Zij ftierf te Hanover, in het mid„ den van hare maegfchap. Men wilde een' „ hervormden leeraer in haer vertrek gelei,? den; doch zij verzocht, dat men haer zoude „ laten fterven , zonder te twisten. Ziende „ eene ftaetjuffer, welke zij zeer beminde, in „ tranen verfmelten, zeide zij tot haer: „ be„ klaeg mij niet; want ik ga tegenwoordig „ mijne nieuwsgierigheid voldoen, omtrent de „ beginfels der zaken , welken Leibnitz mij nooit heeft kunnen verklaren,: omtrent de „ ruimte , het oneindige, het wezen en het „ nietige; en ik bereide den koning, mijnen „ echtgenoot, het fchouwfpel van eene rouwftaetfie, waerin hij eene nieuwe gelegenheid zal hebben om zijne pracht te toonen". In, „ derdaed, Frederik vertroostte zich, door de , lijkplegtighcden, over het verlies van eene " echtgenoote , dien hij piet genoeg konde „ betreuren. „ Deze vorst had nimmer ftandvastige gene„ genheden; het zij dat hij berouw had over „ zijn Hechte verkiezing, het zij dat hij geene toegevendheid genoeg had voor de menfehelijke zwakheden, alle zijne gunftelingen had„ den een ongelukkig einde. Zijn zwakke en bijgeloovigc geest was fterk verknocht aen '* II 3 ? het  ixo De Nieuwe R e t s i g e r. „ het Kalvinistcndom, tot het welke hij alle „ de andere godsdienftcn gaerne wilde gebragt „ hebben. Verdiend hij lof, het is omdat hij „ altoos zijne landen in vrede behouden heeft, „ terwijl die zijner nagcburen door het oorlog „ verwoest wierden , en dat hij nimmer de „ huwlijksdeugd gefchonden heeft. Met één „ woord, hij was groot in kleene, kleen in „ groote zaken ; en zijn ongeluk wilde, dat „ hij in dc historie geplactst is tusfchen een' „ vader en een' zoon, wier uitmuntende be„ gacfdheden hem verduisterd hebben. „ Deze zoon , die hem opvolgde in het „ jaer 1713 , hervormde de pracht, en behield „ alleen een zeker getal van perfonen , die „ noodzakelijk aen zijne waerdigheid, of nut„ tig aen den ftaet waren. Verfcheiden der „ geenen, die eene karos hielden, gingen te „ voet; 't geen deed zeggen dat de koning het „ gebruik der bccnen. aen de lammen weder „ gegeven had. Onder Frederik den hn Was „ Berlijn het Athene van het Noorden; onder „ Frederik Willem werd het deszelfs Sparte. „ Van honderd kamerlingen , welken zijn „ voorzaet gehad had, bleven 'er twaelf; de „ anderen namen den krijgsdienst aen, of wer„ den ftaetsbedienc^n. Hij bepaelde zijne uit» „ gaef tot cene mid' clmatige fomme, overreed „ dat een koning fpaerzaem moet zijn met het „ bloed en dc goederen zijner onderdanen, ?, en gaf het voorbeeld van eene ftrengheid „ en  Driehonderd Tweede Brief. ïi$ „ en foberheid, waerdig den eerften tijd van „ het Romeinfche gemeenebest. Vijand van de „ pracht' en uiterlijke vertooning' der koningk„ lijke waerdigheid , vergunde zijne Stoïfche „ deugd hem zelfs de gewone gerieffelijkheden „ des levens niet. Minder begerig om zich „ uittebrciden, dan om wel te befturen het „ geene hij bezat, altoos gewapend om zich „ te verdeedigen, en nimmer tot onheil van „ Europa , verkoos hij de nuttige voor de „ aengename zaken, bouwde overvloedig voor „ zijne onderdanen , en befteedde niets om „ zich zeiven te huisvesten. Hij was omzigtig „ in zijne verbindtenisfen , getrouw in zijne „ beloften, geftreng in zijne zeden, ftraf om„ trent die van anderen, en een naeuwkeurig „ waernemer van de tucht' onder de krijgs., benden. „ Het ontwerp , 't welk hij fmeedde, en „ welks uitvoering hem de meeste eer toe„ bragt , was het tochtten van eene krijgs„ regering'. Hij woonde in zijne jongheid de „ veldtogten van Vlaenderen bij; en terwijl „ hij zich in het beleg van Doornik bevond, „ hoorde hij twee Engelfche veldheeren hevig „ twisten over het getal van mannen, welken „ de koning van Pruisfen konde onderhouden, „ De prins antwoordde hem met ijver: weet „ dat de koning mijn vader 'er dertig duizend „ zoude hebben , indien hij het begeerde. 3-, De Engelfchen namen dit antwoord voor de ' H 4 » °P'  I2o De Nieuwe Reisiger. oploopendhcid van een' jongen ftaetzuchti„ gen; maer de prins, tot den troon gekomen, „ bewees meer dan hij aengevoerd had. In hei „ eerfte jaer zijner regeringe onderhield hij „ vijftig duizend mannen, zonder de hulp' van „ eenige mogendheid; ên bij zijnen dood, in „ het jaer 174b voorgevallen, liet hij zesen„ zestig duizend mannen na, zijne gcldmidde„ len vermeerderd, de openbare fchatkist ver„ vuld, en eene verwonderlijke orde. in alle, Zijne zaken. ' „ In het'werkzame leven van dezen vorst, „ en in de maetregels, welken hij met wijsheid. „ nam, vindt men de beginfels van den voor„ fpoed , dien het huis van Pruisfen thans: „ geniet. Het eenigfte verwijt, 't welk men, „ hem kan doen, is zijne uitfporige begeerte voor de mannen van eene groote gefhilte. .f, De gewone "prijs van'een' foldaet van vijf „ voeten en tien duimen was zeven honderd. „ kroon en, en van duizend krooncn voor een' „ man van zes voeten.' Indien,hij grooter was, „ vermeerderde de prijs naer evenredigheid. „ Hij had bendén , waerin niemand beneden. 3, de vijf voeten en acht duimen was; en de 5, kleenften van het leger waren van vijf voeten „ en zes duimen volkomen gemeten.' „ Deze krijgsbijzonderheden verhinderden dezen vorst niet, om met eene zonderlinge oplettendheid zich toeteleggen op de herHelling en voortgang van de vlijt en naer, 55 fög-  Driehonderd Tweede Brief, lil „ ftigheid. Berlijn werd als een magazijn van Mars; alle de werklieden, die tot een leger 1, konde gebruikt worden, kwamen 'er voort; „ en hunne werkftukken werden door geheel „ Duitschland gezocht. Men ftichtte kruid,9 molens in de hoofdftad, en plactfte zwaerd„ vegers te Spandau, wapenfmeden te Postdam, ,, émfte Neuftad lieden, die inijzer.en koper „ werkten. Deze vorst gaf vrijdommen en „ belooningcn aen alle de geenen , die zich „ in de fteden zijner hcerfchappijc. vestigden. „ Hij voegde de wijk Frederikftad aen zijne „ hoofdftad,'cn bedekte dc plaets, welke.de „ oude wal bcflagen had, met buizen. Berlijn „ ontving toen eene nieuwe regering ," ten „ naestenbij op den voet van die van Parijs; \\ men voerde 'er het gebruik van h.uurkoetfen en lantaernen in; men zuiverde de ftraten n van die lediglooperen, die zich door ohbe- fcheiden bedelarijen voedden; en deze on„ gelukkige voorwerpen van medelijden en ,' walging' vonden verblijfplaetfen in de gast? „ huizen. . „ Gedurende alle deze veranderingen, ver, , dwenen de weelde, pracht en vermaken; „ de geest van. fpaerzaemheid drong door in alle Handen. Onder de voorgaende regeria„ gen, verkoften dc edelen hunne landerijen, , om gouden lakens cn boordfels te koopen, J Dit Ynisbruik hield op ; cn men befpeurde dat in een land, waer het regt-van. eerstH 5 « ge"  122 De Nieuwe Retsiger. geboorte overal geene plaets heeft, de cdel- lieden eene goede fpaerzaemhcid noodig ,, hebben, o:.n hunne huisgezinnen te onder„ fteunen. Te voren gaf men feesten bij de „ begraeffenisfeb, en de rouwen waren zeer kostbacr: alle deze gewoonten werden ver- nietigd; men bekleedde niet meer de huizen „ of karosfen; men gaf geene zwarte levereijen „ meer aen de dienstboden. Het algemeen „ nam toen eene vrekkige houding aen ; en men had niet meer dan drie ellen laken tot „ zijn kleed noodig. De vrouwen, van hun ,, fierfel beroofd, vlugtten van het gezelfchap „ der mannen; en deze vergoedden zich die „ fehade tusfchen den wijn en tabak. ,, De geldmiddelen waren het meest verwacr,, loosde gedeelte der regeringe. De koning ,, maekte geheel nieuwe fchikkingen, cn vorm,, de eene groote vergaderplaets, verdeeld in ,, vier befturingen, aen wier hoofd vier ftaets„ bedienaers waren. Het eerfte behelsde Pruis„ fen , Pomcren , het nieuwe Mark en de „ Posten ; het tweede het keurvorftendom „ Brandenburg, het hertogdom Maegdenburg, ,, het graeffchap Repin, en het bewindhebber. „ fchaps des oorlogs ; het derde de Landen „ van den Rijn en de Wezer, met de Zout„ werken ; het vierde het prinsdom Halber4J Had , het graeffchap Mansfeld , de Laken- reederijen, het gezegelde Papier en de Mun„ ten. Onder deze voorname befturingen, „ fticht-  Driehonderd Tweede Brief, 123 w ftichtte zijne majesteit een geregtshof en een „ kollegie der geldmiddelen , ondergefchikt „ aen ftaetsdienaers, die hem dagelijksch hunne „ berichten bragten ; en deze vorst befliste „ alle de zaken onwedcrroepelijk. Gedurende „ den ganfchen loop zijner regeringe , ver„ fcheen 'er geene keur, welke hij niet met „ zijne hand geteekend had, noch eenige „ onderrichting, welke hij zelf niet had op„ gefteld. Hij verklaerde alle de leengoederen „ erffelijk, mits eene zekere jaerlijkfche „ grondfijns, welke de eigenacrs aen den ftaet „ betaeldeh ; en door deze wijze en nieuwe , befturing, koft Frederik Willem de II- voor „ viif millioenen landerijen , welken hij aen „ zijne heerfehappij voegde, vergrootte de ftad „ Berlijn, ftichtte Potsdam, en gebruikte zes „ millioenen, om de andere fteden zijner landen te herbouwen". Ik ben, enz. Berlijn, den 15'» van Maert, 1757. Drie*  Ce Nieuwe Reisiger. Driehonderd Derde Brief. Vervolg van Brandenburg. De koning van Pruisfen , tegenwoordig regerende, kan a!s de magtigfte van alle de Duitfche vorften, na de keizerin- koningin,, aangemerkt worden. Zijn huis is verdeeld in zes takken; te weten, de kéurvorftelijke, die de' Brandenburg- Se37wedts en de Sonnenburgs voortgebragt heeft; die van Bareith, waeruit de Kutzaes gefproten zijn ; de Iaetfte is die van Anfpach. De twee takken van Bareith cn Anfpach, wier landen in Frankenland zijn, hebben ijder eene ftem in het genootfchap dqr prinfen van.hetkeizemjk. De kéurvorftelijke opperheerfchappij , lig,, gende tusfen Mckkelenburg, Pömeren, Polen, Siléfië en Saxe, heeft van het oosten tot het westen flechts tagchentig mijlen uitgeftr'ektheids, en omtrent vijftig van het noorden tot het zuiden. Het is een vlak land, waerin men gemeenlijk veel zand, en bijna geene bergen vindt. De rivieren, die het befpoelcn , 'er vele gerieffelijkheden aenbrengen , en zijnen koophandel bevorderen, zijn de Elbe, Oder, Sprée, Havel en Warte. De lucht is 'er kouder, de grondminder vruchtbaer dan in Saxe, en wijders door een groot aental van bosfehen door-  Driehonderd Derde Brief. 125 dóorfneden. De keurvorften hebben niets verzuimd om het in goeden ftand te brengen: gij hebben 'er handwerken ingevoerd; en de inwoonders zijn 'er naerftig en fpaerzaem. De heerfchcnde godsdienst, federt meer dan eene eeuw , is oïe van Kalvijn ,. die dit land met Franfche vlugtelingen heeft opgevuld ; maer men vindt 'er ook vele Lutheranen; en alle de godsdienften, de.Katholyke zelfs, zijn 'er toegelaten.- Ik zal de verdeeling der aerdrijksbefehrij veren, die het in vijf gedeelten, welken zij Marken noemen, verdeden, en dezelven onderfchüden in Oude,- Middenfte en Nieuwe, in het Mark van Priegnits en het Mark van Ucker. Van deze vijf kleene landfchappen heb ik alleen de merkwaerdigfte plaetfen gezien, en zal alleen fpreken van het geene ik bcfehouwd hebbe. Berlijn , hoofdftad van het keurvorftendom, wordt dagelijksch vergroot en verüerd. Ik durf zelf zeggen dat het befchaefd zoude worden door de° tegenwoordigheid van onze fraeije Franfche geesten , indien hunne bijzondere en dikwerf ergerlijke twisten aldaer geënt- barbaerfche eeuwe voortbragten. Geheel Berlijn, geheel Duitschland heeft kennis gehad van die uitdaging', aen den heer de Voltaire behandigd, . en met deze woorden eindigende : „ Beef; ik ben Maupertuis gertoemd". De poëet dreigde hem, in zijn fpottend antwoord, zijn waterpot op het hoofd te zullen werpen. Welk een  i%6 De Nieuwe Reisiger. een fehouwfpel voor deze deftige Duitfche hoogefcholen , die van hunne verbaesdheid nog niet kunnen bedaren; -Deze kampvechters Waren nogthans Franfchenonder ons met den naem van Groote Mannen bet37teld. Een andere fraeije geest, niet minder beroemd , doch in eene onderfcheiden foort' van arbeid, is de vermaerde La Mettrie, die hier vijfjaren geleden overleed, cn dien de koning van Pruisfen zelf vereerde met eene lofrede, welke hij voor de akademie van Berlijn deed lezen. Hij was een Bretons geneesheer, die in Holland onder Boerhave zijne leeroeffeningen vojbragt had, cn zich naer Parijs begaf, alwaer hij in hoedanigheid van geneesheer der Franfche lijfbenden geplaetst wierd. Hij behandelde als natuurkundige het geene niet tot dc natuurkunde behoorde ; en zich door onbezonnen fchriften uit zijn vaderland doende verbannen, vertrok hij naer Holland. De vrijheid zijner penne vermeerderde met zijne ongunst'; maer van alle zijne werken , verwekte zijn Wirktuigelijke Mcnsch hem het grootfte aental van vijanden. De koning van Pruisfen, die aen allerlei verdienfren een verblijf en aenzienlijke hulpmiddelen verfchaftc, begeerde hem te kennen, en noodigdc hem om zich aen zijn hof te begeven : hier waren zijne kundigheden, den tijd van drie jaren, de hoop der zieken, en zijne vrolijkheden de vermaken der geenen, die zich welvarende bevonden. Hij was edei- moe-  Driehonderd Derde Brief. 127 moedig , meiischlievend , weldadig , opregt, en verloor zelfs aen den voet van den troon deze Iaetfte deugd niet, die anders zoo zeldzacm en fchadelijk is onder eenen anderen dan nlofofifchen koning, dien-hij uit fmaek' diende, en van wien hij niet dan met verukkinge fprak. Hij verliet het leven gelijk een fchouwburgfpeler het tooneel verlaet, zonder ander leedwezen dan dat men hem niet genoeg toegejuicht had. Wij lazen famen dikwerf, Mevrouw , de gefchriften van onzen landsman, den marquis d'Argens, een' der Franfchen, die zich best aen dit hof vertoond , en wier filofofifche geest, kundigheden en gedrag hier eenige eer aen onzen landaert gedaen hebben. Een aenzienlijk man , matig onderwezen , van een* beminlijken aert en een' vrolijken omgang, is zeer bekwaem tot de verftandige uitfpanningen, welken zich een kunstbeminnende vorst bezorgt , terwijl hij met de zorgen van den roem, en de befturing zijner landen bezet is. Vereerd door de goedheden van zijne Pruisfifche majesteit, leeft de marquis d'Argens met eene bekoorlijke echtgenoote, die alle de bevalligheden harer kunne, alle de beftendigheid van het mannelijke genacht, en alle debegaefdheden der famenlevinge en het kabinet in zich vereenigt. Zij bezit de muzyk, fchildert voortreffelijk , kent het Grieksch cn Latijn , en maekt fchoone Franfche veerzen. Met zoo ve-  ilS De Niéuwe R ë i è i g è kl Vele redenen om zich te doen gelden, is zïj 'dacröm niet minder zr^cht noch zedig, en fchikt zich derwijze naer alle verftandert' en gebruiken , dat de andere vrduweh haer met zich gelijk achten. Onder de Franfchen , welken de koning van Pruisfen begeert heeft aen zijn hof te hebben-, en aen zijne akademie te verbinden, moet ik vooral fpreken van den heer d'Alembert, dien alle de akademies , zoo wel die enkel letterkundig zijn' , als die afgetrokkener wetenfehappen befchotiwén, met roem onder hare leden rekenen. Grondig wiskunftenaer, beminnelijk letterkundige, heeft de uitgeftrekte kring der 'meetkunde zijne denkbeelden niet kunnen bepaler!; hij ftrceft tot het uiterfte voort. De tafels van Klid , de pasfer van Uranië zijn beurt om beurt ih zijne handen; met de eene meet hij de hemelen met Archim'èdes; met de andere heldert hij de kunften op als^Bacon; eri beter dan Fontenelle brengt hij de gedachtenis der groote mannen tot de nakomelingfchap over. Hij bedekt de doorhen der wetenfehap^peii met rozen, ert voegt wezenlijke vruchten bij de bloemen der letterkunde. De heer d'Alembert, hog zeer jong zijnde, •had den prijs , door *de akademie van Berlijn voorgeftcld, weggedragen ; en dit genootfchap , om te betoonen hoe vergenoegd het Over het Werk was, bekroonde niet alleen den fchrij ver , maer verkoos hem tot akademist, zon-  Driehonderd Derde Brief. 12^ zonder opneminge der keurftemmen en door toejuiching *. In * Met onderwerp van den prijs was de Algemeens Oorzack der Winden. Terwijl de heer d'Alembert deze ftof verhandelde, won de koning van Pruisfen veldflagen tegen de Oostenrijkers, en befloot den veldtogt door een' roemrijken vrede. Gelukkige omftandigheid, die het opfehrift van het Stuk verfchafte in deze drie Latijnfche veerzen, opgefteld tot lof van den vorst, wien de bekroonde fchrijver zijn Werk opdroeg: Htec ègó de ver.lh, duin ventorum ocyor alis Palantcs agit Auftriacos Fredericus, & orbi, Infignis laaro , ramum pratend:! olivte. Be koning van Pruisfen bedankte hem. door een' zeer gunftigen brief; over deszelfs veerzen en opdragt ; eii federt dien tijd, heeft de heer d'Alembert, een groot aental van brieven, vol van goedheid, gewigt en geest, en waervan fommigen meestcrftukken van reden en filofofie zijn; van dezen vorst ontvangen. De heer d'Alemberc maekte nog de volgende veerzen , om onder eene gefnedert afbeelding van dezen koning geplaetst te worden. Modeste fur un Tróne orné par la Vilioire, H fut apprécier & mériter la glorie; Héros dans fes malheurs, prompt les rêparers ï)è Mars c? u Apollon déployant le génie s II vit f'Europe réunie Pour le cotnbattre &? t admirer. ' ■ " dat .is: Zedig op eenen Troon, doof de Overwinning verjierd wist bij den roem te waer déren en te •verdienen; een held in zijne tegetifpoeden , vaerdig in dezehen te her ftellen ^ en de neiging van Mars en Apollo vertoonende, zag hij Europa vereenigd, om het te befcrijden en te doen ver" wöndereHi XXIV. Deel. 1  Ï3ó De Nieuwe R e i s i o'e e. In het jaer 1752 werd de heer de Maupertuis? voorzitter van de akademie van Berlijn, zeer ziek en zelfs met een' aenftaenden dood gedreigd, weshalve de koning van Pruisfen den heer d'Alembert de opvolging in deze plaets acnbood, hem noodigende om zich in de hoofdftad ncdertezetten. De heer d'Alembert wees dit af, uit acnklevinge aen zijne vrienden en zijn vaderland, waerin hij toen geene de minfte wedde genoot. De vorst, verre van hem deze weigering kwalijk aftenemen , werd zoo getroffen door het befchouwen van zoo veel onbaetzuchtigheid, in zulk eene geringe welvacrt, dat hij hem door milord Maréchal, toen zijn afgezant aen het hof van Frankrijk, eene wedde van twaelf honderd livres deed aenbicden *. Dit *Men zag, indien tijd, verfcheiden affchriften van z'ijnen brief, gedagtekend te Potsdam, den nen van Juli, 1754, waervan dit de inhoud is: ,, Gij zult zeker weten dat 'er „ te Parijs een roan van de grootfte verdiende is, die geene voordeelen, gefchikt naer zijne begaefdheden en ,, karakter, van de Fortuin ontvangen heeft. Ik kan de ,., blinde godes tot oogen dienen, en ten mmfte eenigen ,, harer verkeerde handelwijzen herftellen. Om .deze rc„ den, verzoek ik u eene wedde van twaelf honderd livres „ aen den heer d'Alembert aentebieden : het is weinig „ voor zijne verdienften ; maer ik vlei mij dat hij het zal' „ aennemen, uit hoofde van het vermaek, 't welk ik zat „ genieten door het vcrpligten van een' man , die de „ deugdzaemheid van aert bij de verhevenfle begaefdhe„ den van den geest voegt. Gij, die zoo wel denkt,  Driehonderd Derde Brief^ 131 Dit is de eerfte wedde , welken de heer d'Alembert gefloten heeft: hij kreeg 'er geene in Frankrijk dan langen tijd daerna. Genoodigd . door den koning van Pruisfen, ging hij dezen vorsf in Wezel zien, en ontving van hem het gunftigfte onthael. Hij werd aen de tafel van den monarch, en zelfs, indien men het mag zeggen , in deszelfs gemeenzaemheid en vertrouwen toegelaten. Zijne majesteit vernieuwde hem, doch te vergeefsch, zijne aenbiedingen van de waerdigheid van voorzitter zijner akademie. Zelfs had de vorst de goedheid om hem te "zeggen, dat hij de kragt der redenen om niet van Frankrijk aftezien begreep, doch vcrklaerde hem tevens dat de plaets ledig zoude blijven, totdat de omftandigheden hem toelieten dezelve te komen bekleeden. Deze plaets is inderdaed nog niet vervuld. Mén zou eene lange optelling moeten doen van alle de Franfchen , die in het hof van Berlijn verfchenen zijn. Een vorst, die land-^ fchap* ., mijn waerde Milord, zult het genoegen van een' der ■ ' t'raeifte vernuften van Frankrijk in een' gemakkelijker •, ftand gefield te hebben met mij deeler». Ik vlei mij den heer d'Alembert hier te zien; hij heeft beloofd mij ' deze hoflijkheid te bewijzen , zoo dra .hij zijn Encyclo'] pédie zal voltooid hebben. Wat u belangt, mijn waer* de ftlüord, 'ik weet niet wanneer ik u zal wederzien} ' maer wees verzekerd dat het altoos te laet zal zijn 6 tert \ opzigte van de achting' en vriendfehapp', welken ift" „ voor u l^b". Frederik. I a  ï#a De Nee uw je Éeisiger. fchappcn overwon, en letterkundige genootfchappcn ftichtte, ontving onze geleerden en krijgsbevelhebbers op gelijke wijs; en fchoon hij deze laetften niet aen het hoofd zijner benden konde hebben , wilde hij ten minfte dat de anderen in zijne akademie voorzaten. De navolgingen van dit geleerde gezeïfehap vereenigde alle de fteifels der menfeheiijke kundigheden; cn dc grootfte namen maekten de lijsc van zijnen oorfprong doorluchtig. Men telde, onder dc vreemdelingen, Leibnitz, die 'er het ontwerp van gegeven had, en 'er de acnblijvende voorzitter van was. Hij ftelde vier klasfen in , de eene van dc natuur- en geneeskunde, de andere van de wiskunde, de derde van dc tael' en oudheden van Duitschland, de Iaetfte van de Oosterfchc oudheden en talen. De vermaerdfte akademistcn, na Leibnitz, die alleen eene gshecle akademie zoude verbeeld hebben ,. zijn dc heeren Bcrnoulli, Hartzoeker , Varignon , Basuage , Turretin, Wolf, en onder de inboorlingen Beger, Schott, Kirch , la Croze , de Vignoles, Hoffman, Jablonski, Frisch, enz. Deze maetfehappij heeft reeds zeven deelen in 4^ van zijne Berichten uitgegeven. Niettegenftaende de moeijelijkbcid om in eene vreemde tael weltefchrijven , zijn 'er echter verfcheiden ftukken in deze Verzameling, welken men zoude zeggen dat te Parijs opgefteld waren, naerdien derzelver ftijl zoo zuiver en keu-  Driehonderd Derde Brief. 133 keurig is. De eer, welke de akademie onzer tale heeft aèngedaen, door dezelve voor het Hoogduitsch of Latijn te verkiezen , is eene roemrijker hulde voor Frankrijk , dan overwinningen cn verrooveringen. Onder het Iaetfte rijksbeftuur was 'er echter, een tijd , dat dit genootfchap , onverfchillig aen de regering geworden, in een geheel verval fcheen geraekt te zijn. Men vervulde de ledige plaetfen Hecht en zonder keus; en door eene zonderlinge verdorvenheid, fcheen het hof een ligchaem van geleerden, welks arbeid zoo veel eer aen den landaert bewees, als het den men-, fchelijken geest voordeel deed. De koning zelf beftemde wedden op de gelden der akademie, ten voordeele van zijne hofnarren, cn gaf.aen een' van hun, om zich te vermaken, den tytel van ondervoorzitter. Ook deed hij den akademisten niet dan koddigheden voorftellen; en zij antwoordden op denzelfden toon. Op zekeren dag, bij voorbeeld, liet hij hen vragen: „ wat „ kunnen de natuurlijke oorzaken zijn, waer„ om twee glazen, vol met Champanjewijn,. „ tegen eikanderen aengeftooten , zulk een ', fcherp noch helder geluid geven, dan wan„ neer zij met eenigen anderen wijn vervuld " zijn"? De geleerden antwoordden dat zij, niet'in ftaet zijnde om Champanjewijn te drinken , van deze uitwerking' onkundig waren. De koning liet hun een twaelftal flesfchen brengen , om hen van de waerheid van het X 3 ver-  134 De Nieuwe Retsiger,' verfchijnfel te overtuigen. Zij dronken den wijn uit; maer niets werd opgehelderd. Een der eerfte zorgen van Frederik den Hen, bij zijne komst tot de kroon , was zich den ftaet der akademie te doen overleveren, en de befchikking van eenige wedden te veranderen, om alleen de verdienften te beloonen. Hij deed het genootfchap ook van zijne weldadig, heid verzekeren, cn wilde den tytel van Befchermer wel aennemen. Dc heer Maupertuis werd 'er voorzitter van gemaekt; maer men heeft opgemerkt dat deze filozoof , gemelijk van aert, zelden toegelaten wierd tot de letterkundige gefprekken , welken dc oppervorst gewoon was te houden met dc fraeije geesten, die de eer hadden om hem te naderen. De akademie der wetenfehappen en fraeijo letteren van Berlijn is, even als die van Parijs, gefticht in het paleis van den vorst, 't welk ^ Frederik, eerfte koning van Pruisfen 5 op «de grondvesten van het oude nieuw deed bouwen. Hier is de koningklijke boekerij, met een rijk kabinet van gedenkpenningen en de natuurlijke historie. Men ziet 'er prachtige paerdenftallen, boven een' van welken de akademie hare zittingen heeft. Insgelijks is 'er in deze ftad eene akademie van fchilder- beeldhouw- en bouw. kunde , en eene ontleedkamer. De andere aenmerkelijke gebouwen zijn het tuighuis, de munt, de fmelterij, het ftookhuis, enz. Het ftandbeeld van den grooten keurvorst Frederik Wil-  Driehonderd Derde Brief. 135 Willem is een der fieraedjen van de fraeije fteenen brug, welke zijn zoon over een' deitakken van de Sprée heeft doen bouwen. Het tuighuis is een groot vierkant gefticht, waeracn men alle de fchoonheden der bouwkunde verkwist heeft. Onder den ronden fchouwburg , gefchikt voor den iirijd der beeren, buffelen en leeuwen, heeft men holen aengelegd, waerin men altoos een groot getal dezer dieren bewaert. Eenige historiefchrijvers ftellen de grondvesting dezer hoofdftad, waerin dc keurvorften hun vei blijf houden, in het jaer 1160. Anderen willen dat Aibert van Anhalt, bijgenoemd den Beer, markgraef van Brandenburg, die onder den keizer Konradus den jllên leefde, niets anders deed dan dezelve vergrootcn en met muren omringen. Het voordeel harer ligging' en de naerftigheid harer inwoonderen maekten 'er welrasch eene gewigtige plaets van; maer een brand haer in de asfche gelegd hebbende, moest men haer op nieuw bouwen; cn om 'er de burgers toe overtehalen, vergunde men hun verfcheiden voorregten. Door hunne vrijheden en rijkdommen trotsch geworden, floegen zij aen het muiten; 't geen de markgraef Frederik, eerfte keurvorst van het regerende huis, bewoog om een gedeelte van hunne regten te verminderen, en 'er een kasteel te ftichten, pm hen in hunnen pligt te houden. I 4 Men  ■M6 _ De Nieuwe Reistger. Men gaet met twee bruggen over de Sprée, en vxndt aen de andere zijde eene nieuwe ftad* genoemd Coln, dat is, Colonie of Volkplan' ting, omdat zij door de inwoonders der aloude ftad gebouwd wierd. Men ziet 'er twee kerken, waervan de eene die der Drieëenigheid is' zijnde eertijds de hoofdkerk, waerin men de keurvorften kroont en begraeft; en dc andere is die van Sc Peter. Het is in de tweede ftad dat het kéurvorftelijke paleis is , 't welk de» ^meeste paleizen der vorften van Europa in pracht evenaert, en zelfs overtreft. Berlijn, dat reeds in het midden der Iaetfte eeuwe eene vrij groote ftad was, heeft eenanderen aenwas en luister gekregen, onder de vorften Frederik Willem , en Frederik zijn' zoon, eerften koning van Pruisfen. De eene lokte 'er de Franfche vlugtelingen, die deze hoofdftad door hunne handwerken deden bloeijen; en de andere verfierde haer met heerlijke geftichten. De ftraten zijn 'er groot, fchoon en heter geplaveid, dan mij gemeenlijk de andere fteden van Duitschland zijn voorgekomen Men heeft in de meesten rijen van boomen geplant, die tot plaetfen van wandelingen kunnen dienen. De meestbezochte is eene laen Van lindenboomen tusfchen Coln en Berlijn waerin alle avonden de groote weereld zich veeltijds begeeft. De verfchillende wijken zijn afgefcheiden door vaerten ^net ophaelbruggen die op dc Hollandfche wijs gemaekt zijn; en V ■. . in  Driehonderd Derde Brut. 137 in de nieuwgebouwde huizen heeft men zorg gedragen om de regels der goede bouwkunde in acht te nemen. De weinige oude gebouwen , die nog overblijven, zullen welrasch verdwijnen. De Franfche vlugtelingen beflaen eene afgezonderde wijk, waerin zij volgens hunne eigen wetten leven, onder het gezag van hunne magiftraten. In deze ftad is een beftemd huis om de zwangere vrijfters te ontvangen. Zij komen 'er in, eer hare zwangerheid blijkt, en wórden 'er behandeld met alle de zorgen en het geheim, welken hun toeftand vordert. Indien het kind , 't welk zij ter weereld' brengen, een jongen is, geeft men haer vijftig kroonen, en alleen tien bij de geboorte van eene dochter. Te Parijs hebben wij insgelijks wel een gasthuis , waerin de vrijfters , die het ongeluk hebben om zwanger te worden, zich van de vruchten hunner ongeregeldheid kunnen ontlasten ; maer behalve dat men 'er haer , om dus te fpreken , niet dan op het tijdftip der verlosfmge in ontvangt, en haer weinige dagen daerna weder affcheept, armer dan zij te voren waren, wordt het geheim zeer Hecht in acht genomen; en de vrees van vruchtbaerheid verwijdert haer van een verblijf, waerin het geheim zoo dikwerf gefchonden wordt. In alle de landen van den koning van Pruisfen verdelgt geene eenige vrijfter• hare vrucht: eene ftichting, die alle oppervorften zoude voegen, I 5 be-  13S De Nieuwe Reisiser. behoudt tevens, de' eer der moeder, en het leven van het kind, 't welk' zij aen het vaderland fchenkt, Men telt hier twintig Protestantfche kerken, 'waervan 'er zes behooren aen de Kalvinisten, de anderen aen de Lutheranen, die het grootfte getal der inwoonderen uitmaken. Men rekent 'er negen duizend Katholyken , wacracn de koning vergunt eene kapél te hebben , die bediend wordt door Dominikanen , die met het kleed van hunne orde in het openbaer verfchijnen. De godsdienst van den vorst is dezelfde als die van Geneve. Van vijf kollegiën , die in deze hoofdftad onderwijs geven, is het eene voor de Franfche Vlugtelingen, het andere voor de Hoogduitfche Hervormden, en twee voor de Lutheranen; het vijfde is aen beide godsdienften gemeen. Men gaet niet naer Berlijn, zonder deszelfs lusthuizen te bezoeken; maer in het jaergetijde, waerin wij ons bevinden , befpeurt men alle derzelver fchoonheden niet. Charlottenburg, twee mijlen van de ftad verwijderd, en door , het groote perk daervan afgefcheiden, is een koningklijk kasteel, omringd met bosfehen, fchoone tuinen en heerlijke gebouwen. Het werd dus genoemd ter eere van de koninginne Sofia - Charlotta van Hanover, voor welke het haer echtgenoot deed ftichten. Hier fchepte deze vorftin behagen om met Leibnitz te fpreken over de eigenfehappen der Godheid, da  Driehonderd Derde Brief. 13J de vriiheid van den mcnsch, het wezen der ftoffe, den tijd, de ruimte, de eeuwigheid en het oneindige, buiten t wijffel veeleer uit. lust om 'er over te handelen, dan in de hoop' om 'er Tets van te kennen. Geen koningklijk huis omftreeks Parijs draegt den naem van eene koninginne van Frankrijk. Gij ziet dus dat de Pruisiifche hoffelijkheid, in dit opzigt, de oplettendheid voor hare opper: vorftinnen verder dan wij uitftrekt. Het kasteel Oranjeburg , dus genoemd naer Louifa van Oranje , gemalin van den grooten keurvorst Frederik Willem, is 'er èöö nieuw bewijs van. Het munt onder de andere lusthuizen uit, door zijne fraeije waters , door een vertrek met porfelein verrijkt , door eene ftichting ten behoeve der weezen, en door eene volkplanting van Waldenzen, welken een hertog van Savoijen uit zijne landen gejaegd hadde. ' Postdam, liggende zes of zeven mijlen van Berlijn, in een eiland van vier mijlen in den omtrek, tusfchen de Spréc en Have], is beroemd geworden door het heerlijke kasteel, 't welk de keurvorst Frederik Willem 'er heeft doen bouwen. Deze vorst begon het te ftichten in het jaer 1660. Het werd door zijnen nazaet vervolgd, doch niet voltooid dan onder de tegenwoordige regering. Het vertoont het aengenaemfrj: gezigt aen de zijde van den tuin, door de meenigvuldige kolommen, ftandbeelden en groepen, waermede dezelve verfierd is. De-  i4« De Nieuwe Reisïger. Deze tuin is van geene groote uitgeftrektheid; Jnaer het geene hem voornamelijk veriiert zijn de vergulde looden beeldtenisfen, die Neptuin , Amfitrite en Tritons, in waterfprongen gcfchaerd, vertoonen. Tusfchen het paleis, het ftadhuis en de kerk vanS^ Nikolaes, is het marktplein, verfierd met eene naeldzuil van zestig voeten hoog, en van marmer van verfchillende kleuren gemaekt: de ftandbeelden van den grooten keurvorst Frederik Willem, cn der drie koningen, zijne opvolgeren, bezetten de vier hoeken. Het ftadhuis is merkwaerdig door zijnen koepel, en de kerk dooide fraeiheid van zijnen toren en uitmuntend fpeelwerk. In dezen tempel, ■ bijzonderlijk gefchikt voor de perfonen van het hof, en de krijgsbenden der bczettinge, ligt de overleden koning, voornaemfte ftichtcr van deze kerk', begraven. Potsdam is aen Frederik den Hen verfchuldigd, dat het onder het getal der fraeifte fteden van Duitschland is : op zijne kosten is een groot aental van huizen in den fmaek en naer de teekeningen der beroemdfte bouwkundigen gefticht. De twee Brandenburgfche ftraten eindigen aen eene kom, met lindeboomen omringd , in wier midden een lusthuis op de Hollandfche wijs is. . De buitenftreken der ftad zijn bekoorlijk, vooral naer den kant van het kasteel SansSouci, 'twelk de koning heeft aengelegd op eenen  Driehonderd Derde Brief. 141 eenen berg, die in het begin van 's vorften regeringe onvruehtbaer en woest was. De berg is verdeeld in zes terrasfen, met wijngaerden en latboomen voorzien , en op ijder van welken men met twaelf treden opklimt. Het kasteel ligt op den top, vanwaer het gezigt , zoo uitgebreid als gefehakeerd , zich aengenaem over de ftad en haer grondgebied uitftrekt. Dit gebouw beftaet inderdaed flechts uit eene verdieping'; maer men heeft 'er alle de regels der kunst' in acht genomen; en het ftrekt tot een vermakelijk verblijf, het zij door de fchoonheid zijner ligginge, het zij door de meesterftukken van beeldhouwerije en fchilderkunftc , waermede het verrijkt is. De zael, de boekerij , de wandelgang der tafereelen, het perk, de tuin en verfchillende fpeelhuizen, welken men op de naburige heuvels ontdekt, zijn zoo vele voorwerpen van nieuwsgierigheid , die eene lange befchrijving zoude vereifchen. Hier ziet men een huis op de Japanfche manier, ginsch een kringswijs zuilgebouw, verder eene fteenen brug op een graft, met een' tempel aen de regterzijde , en aen den flinkerkant een ander kasteel, waerin zich de kostbare verzameling van fijne fteenen en andere oudheden bevindt, welken men uit de nalatenfchap van den baron van Stosch en den kardinael van Polignac gekoft heeft. , Sans-Souci kan befebouwd worden als eene af hangelijkheid van Potsdam 3 waerin de koning zijn  De Nieuwe Reisïóes, zijn voornaemfté verblijf heeft, en dat dagelijksch door zijne handwerken en zijnen koophandel grooter wordt. De Katholyken hebben' 'er eene kerk , door Jakobijnen bediend, als ook te Spahdau, eené fterke ftad in de nabuurfchap, waerin eene volkplanting van Franfche' vlugtelingen, een kasteel voor de ftaetsgevangenen, een tuchthuis voor de kwaeddoenders , en fpinzalen voor de al te verliefde vrouweri zijn. Het is niet zeldzaem wagens met volk uit Berlijn te zien vertrekken, om deze verfchillende woningen , die bijna nimmer ledig zijn, te beflaen. De ftad Brandenburg, die hareri naem aen het keurvorftendom geeft, was, voor de herVorming van Luther , de zetel van een' bisfchop , onder het aertsbisdom van Maegdenburg. Dezelve werd vernietigd door het verdrag van Westfalen ; en zijne bezittingen werden aen den keurvorst overgegeven; doch het kapittel, uit Protestantfchc monniken beftaende, blijft gedurig in wezen; en de koning vergunt hun, tot een onderfchciden toeken van hunne waerdigheid, en met violet gefchakerd gouden kruis, dat in agt punten uitloopt. Het is een Luthersch leeraer, als bisfchop van Brandenburg aen het hof verknocht, die bij ijdere nieuwe rijksregering, de plegtigheid der zalvinge en krooninge verricht. Men is onkundig van het tijdftip der ftichtinge van deze ftad, welke eenigen doen opklimmen tot  Driehonderd Derde Brief. 143 tot Brennus, die Rome plunderde, meer dan vier honderd jaren voor onze tijdrekening, en van wien met zegt dat zij haren naem ontleent. Hare inwoonders volgden den afgodendienst, en aen baden eenen God, Triglaf genoemd, van wien men nog eene beeldtenis in het land gevonden heeft. Hij was afgebeeld met drie hoofden, om te betoonen dat hij in den hemel, op de aerde en in de hel regeerde. Men ziet geen blijk van het Christendom in Brandenburg, tot de regering van Karei den Grooten, die den vrede aen deze landfchappen niet toeftond, dan op voorwaerden dat zij den dooo zouden ontvangen ; maer zoo dra deze vorst vertrokken was, bragt de zekerheid de volken weder tot de afgoderij. Otho de Ia tastte hen op zijne beurt aen; en na het uitftorten van veel bloeds, werden zij op nieuw onderworpen en bekeerd. De ijver voerde de geestdrijverij in; en de nisfen der afgoden werden vervuld met de beeldtenisfen van heiligen. Otho ftichtte, om het Heidendom te beteugelen, de bisdommen van Brandenburg en Havelberg; en de vorften bouwden kasteelen in de fteden, om de inwoonders te beteugelen. Dit landfchap, op nieuw tot het Christendom bekeerd, erkende zich tevens cijnsbaer aen den paus, den keizer en den markgraef, die het zelve regeerde. Het volk betreurde toen zijne afgoden, minder hatelijk voor het zelve deze fchattingen; en de liefde tot de onaf- han»  ï44 De Nieuwe- Reisige r. hangelijkhcid , de kragt van een aloud voor-oordeel, het voordeel van zijn belang, alles bragt het weder tot zijne valfche.goden. Een koning der Wandalen verjaegde den markgraef, enherftelde den alöuden godsdienst; maer deze zegeprael duurde weinig; en het overwinnende geloof brak weder met luister door. De regering van den . godsdienst was die der bisfehoppen^ die de wapens tegen de markgraven opnamen, deze gewesten pionderden, verwoestten en verbranden, en zich een volftrekt vermogen over de gewetens acnmatigden. Deze buiten-' fporigheden bereidden ongevoelig de hervorming van Luther; gij weet wat 'er de beginfcls, voortgangen en gevolgen van waren. Joachim de II- was, gelijk ik meen gezegd te hebben, de eerfte keurvorst, die de nieuwe leer omhelsde. Zijne moeder , 'prinfes van Denemarke, boezemde hem hare gevoelens in. Het volk fchikte, zich naer het voorbeeld van den vorst; en al het land werd Protestant. De bisfchop van Brandenburg bediende het nachtmael onder de beide gedaenten. Joachim muntte in deze gezindheid bijzonder uit, niet alleen door de twistbrieven , welken hij aen den koning van Polen fchreef, maer ook dooide redenen welken hij op den rijksdag van Augsburg ten voordeel e. van Luther voerde. Deze prins voorzag niet dat een zijner opvolgeren, Joannes Sigismundus, om de Hollanders te winnen, wier hulp hem, in het vervolgen van  DRIEHONDERD DeRDE'BrIÊF. 145 van zijne regten op het hertogdom Kleef, noodzakelijk was, de hervorming van Kalvijn zoude omhelzen , cn in zijne maegfchap een' nieuwen godsdienst aenrichten. Gedurende dé godsdienstonlusteh, die Duitschland beroerden, gedroegen zich de keurvorften met wijsheid, en werden gematigd en verdraegzaem. Frederik Willem-, die, door den vrede van Westfalen, eenige landfehappen, die hem Katholyke onderdanen gaven , gekregen had, verontrustte hen niet: hij vergunde zelf aen eenige Joodfche huisgezinnen zich in zijne landen te vestigen , en fiond hen fynagogen toe. Frederik de I- deed fomtijds de Katholyke kerken fluiten, uit vergeldinge tegen den keurvorst van de Palts, die de Protestanten vervolgde ; maer Frederik eindigde altoos door de beginfels der verdraegzaemheid in acht te nemen. Indien hij zich tegen de Lutherfchen aenkantte, het was alleen op het aenhitfen van eenige Gereformeerde bijgelooyigen, die met de neigingen van dezen vorst hun voordeel deden, om een' bijzonderen haet te voldoen* De Kalvinisten werden vreedzamer, onder de redering van Frederik Willem; en de twisten over den godsdienst hielden op dit keurvorftendom te verontrusten. Brandenburg onderging dezelfde verandering in de zeden, als in den godsdienst, Barbaersch onder de eerfte keizers, werden zij verzacht ©udcr de markgraven; maer toen zelfs werden JXLV. DteU K de  14$ De Nieuwe R e t s i g e r. de deugdzaemfte daden nog door eenige trekken van barbaerschheid gemerkt. Men vcrhaelt dat een fecretaris van den aertsbisfchop van Maegdenburg , zich naer de openbare baden willende begeven, op ftraet eene jonge Vrouw ontmoette , en haer al boertende voorftclde om zich met hem te gaen baden. Deze vond zich beledigd over het voorftel; het volk kwam 'bijeen ; en de burgers , die geene fpotternij verftondcn , fieepten den fecretaris op de openbare plaets, en lloegen hem, zonder an- deren vorm van regtsgeding', het hoofd af. Het land zuchtte in eene afgrijfelijke armoede en elende, onder de vorften der vier eerfte -geflachten , en kon dezelve niet ontvlugtten met het veranderen van heeren. Het beïtond alleen door de naerftigheid zijner nageburen; en dewijl niemand de zijne trachtte te verberen, ging het geld in grooter hoeveelheid uit het land, dan het 'er in kwam. Deze onevenredigheid, in den loop van het geld, die altoos, tot deszelfs vermindering uitliep, veriaegde de waerde der eetwaren; en zij vervielen tot zulk een' lagen prijs , dat in het jaer 1364 het fchefel rogge voor agtentwintig penningen verkoft wierd. De vorften verpandden , in hunnen nood, dit keurvorftendóm aen de geenen, die hun de grootfte fommen leenden; en deze fchuldeisfchers, die het zelve als een grondpand befchouwden , bedreven/"er alle foorten van knevelarijen om zich te verrijken. Zij  Driehonderd Derde Brief. 147 Zij leefden 'er op befcheidenheid, als in een Vijandelijk land : de dieven verontrustten de groote wegen: de burgerregering was onbekend, en de geregtigheid zonder werkzaemheid. De keizer Sigismund voorzag in alle deze misbruiken , door het land overtcgeven , en de kéurvorftelijke waerdigheid optedragen aen Frederik van Hohenzolern. Deze eischte de hulde van zijne nieuwe onderdanen; maer het volk, dat'niet dan wreede heeren kende, boog zich in het begin bezwaerlijk onder eene zachte en wettige heerfehappij ; het wende zich ongevoelig aen de gehoorzaemheid; en de eerfte uitwerking, welke deze onderwerping voortbragt, was het zelve de begeerte om onderwezen te worden intcboezemen. De keurvorst Joannes , bijgenoemd i lt Cicero , ftichtte de hoo^efchool van Frankfort aen den Oder; en van het eerfte jaer af, lieten zich duizend leerlingen in de jaerboeken dezer akademie fchrijven. Het was geen kleene arbeid een* landaert te befchaven , en de liefde tot de wetenfehappen medetedeelen aen een geheel volk, dat zoo vele eeuwen woest geweest was. Men begon eindelijk eene zekere pracht te kennen : van het jaer 1550 af, begaf zich Joachim de Hè op den rijksdag te Frankfort, vergezeld van agtenzestig edellieden, met vier honderd en tweeënvijftig paerden voor zijne rijtuigen. Een mengfel van woestheid en ftaetfie beftuurde alle de gewoonten: de boershheid K 2 ver*  148 De Nieuwe R e i a i g e r. verwarde de plegtigheden met de befchaefdheid, de ongeregeldheden met het veimaek, de waenwijsheid met de wetcnfchap, de grillen met de invallen van den geest. Joachim Frederik maekte wetten , die de pracht van kleederen en fpijzen bepaelde , en befteedde zijne inkomften tot nuttige gebruiken. Hij ■ftichtte het kollegie van zijnen naem, dat iedere in de hoofdftad is overgevoerd, alwaer dit fchool nog het bloeijendfte en bestgeregcldfte is van allen, die in de landen van Pruisfen gevonden worden. Deze ftichting was naeuwelijks ontworpen, of het vermaerde oorlog van dertig jaren ver. woestte Brandenburg, dat niets meer vertoonde dan een fchouwfpel van puinhoopen, brandftichtingen en alle de geesfelen , welken een langdurig en woedend oorlog met zich fJeept. De ongclukkigen, welken de dood en de vijanden gefpaerd hadden, verlieten hun vaderland; en in deze woestgeworden oorden ontdekte taen naeuwelijks eenige overblijffels van hunne aloude woningen. Het was met dezen ftaet gedaen geweest, indien Frederik Willem niet alle poogingen had aengewend, om denzelven te herftellen. Zjine voorzigtigheid, zijne ftandvastigheid en dé tijd overwonnen alle de hinderpalen. Brandenburg werd een nieuw land , beftaende uit eene vermenginge van verfchillende volkplantingen van allerlei landaerten , die zich in het vervolg vermengden met  Driehonderd Derde Brie*. 149 met de aloude inwoonderen, die aen de verwoesting ontlnapt waren. De Holanders waren de eerfte volkplanting, die zich in het keurvorftendom vestigde, en V den rang van ambachtslieden vernieuwde. Men vergunde den Joden 'er een verblijf te hebben ; en de herroeping van het Edict of Gebod van Nantes lokte 'er meer dan twintig duizend Franfchen , die de woeste ff eden hielpen bebouwen, en 'er hunne handwerken bragten. Men maekte toen in geheel Brandenburg geene hoeden , koufen , fergies, of andere wollen Horren. De naerftigheid der Vlugtclingen van Frankrijk ftichtte 'er reederijen van alle deze koopmanfehappen. Berlijn kreeg ook goudfmeden, juweliers, horlogiemakcrs en beeldhouwers. Anderen kweekten tabak, deden ooft en peulvruchten voortkomen , en veranderden deze zandachtige gewesten in uitmuntende moestuinen. De groote keurvorst, om deze volkplanting aentemoedigen, gaf haer eene wedde van veertig duizend kroonen, welken zij tegenwoordig nog geniet. Dus bevond zich het keurvorftendom bloeijender in het einde van 's vorften regering', dan het onder een' van deszelfs voorzaten geweest was; en men zag alle de takken van zijnen koophandel bloeijen. Frederik Willem voerde het gebruik der posten in; men maekte groote wegen; men plaveide de ftraten ; en de fteden begonnen zich te feefchaven. Dezelfde keurvorst was de eerfte, K 3 die  ï5» De Nieuwe Reisiger» die- in zijnen dienst' een ligchaem van regelmatige krijgsbenden hield. Met één woord, zijne onvermoeibare werkzaemheid gaf aen zijn vaderland alle de nuttige kunften; hij had den tijd niet om 'er de aengename kunften bij tevoegen, De vermenging van zoo vele nieuwe inwoon? deren veranderde de aloude zeden. Zij waren aen de Franfchen meer zachtheid in den omgang, en beter manieren dan gemeenlijk de Duitfehers hebben, verfchuldigd; maer de groote voorfpoed begon alleen onder de volgende regering, Frederik de Ie genoot de vrucht van den arbeid zijns vaders: het land had toen eene reederij van tapijtwerk , welke niet beneden die van Brusfel was: zijne boordfels weken niet voor die van Frankrijk: zijn porfelein evenaerde dat van Saxe; de fpiegels van Neuftad overtroffen door hunne blankheid de Venctiaenfche glazen, en het leger werd met de lakens van het land gekleed. Het hof was tal- en luisterrijk, en het geld overvloedig door den vreemden onderftand, De pracht vertoonde zich in de levereijen, kleederen, tafels, gebouwen, huisfieraden en rijtuigen. De koning had de bekwaemite bouwkundigen en beeldhouwers in zijnen dienst'. De eerften gaven de" teekeningen van het kasteel en tuighuis van Berlijn, en bouwden .het posthuis bij de groote brug, en de prachtige gaenderij van het kasteel van Potsdam. De anderen verfierden eenigen dezer gebouwen met  Driehonderd Derde Brief. 151 de fraeije zegeteekenen, die de verwondering der kenneren opwekken. De hoogefcholen bloeiden op denzelfden tijd: Halle en Frankfort waren met verftandige hoogleeraren voorzien. Teisfier fchreef de historie van dit landfchap, Puffendorf die van Frederik Willem; cn Canitz kweekte de poëzij voorfpoedig aen. Brandenburg is overal niet even vruchtbaer. Men vindt 'er zandachtige gewesten, die echter niet nalaten gerst , haver , rogge , peulvruchten , en zelfs wijngaarden, indien zij wel aengekweekt worden , voorttcbrcngen. De landbouw is tegenwoordig tot een punt van volmaektheid , welke men onder de Iaetfte regeringen niet kende. Bekoorlijke landerijen volgden op treurige moerasfen, die het land verpestten; en onnutte bosfchen hebben plaets voor groote dorpen gemaekt. Men moet echter toeftaen dat het bebouwen der landerijen de Brandenburgers niet voornamelijk bezig houdt. Zij verkoopen weinig koorn aen de vreemdelingen, en trekken meer voordeel van hunne bosfchen, die, behalve het brand- en timmerhout , hun de noodzakelijke kolen voor de glasblazerijen cn fmeederijen leveren. Doch het voornaemfte gedeelte der inwoonderen leeft door het opkwéeken van het vee. De wol, welke zij 'er aftrekken, is de grond van hunne rijkfte lakenreederijen ; en om hun^ de volmaektfte te bezorgen, heeft de koning uit Engeland en Spanje rammen van de beste foort K 4 <*°en  f52 E> e Nieuwe R e i s i g e k. doen komen, om 'er de fchaepskooijen mede to bevolken. Men voedt 'er ook meenigvuldige Zij wormen 5 en het land brengt eene zeer fijne aerde voort, bekwaem om porfelein te maken. Omftreeks Fragemvalde vindt men mijnftoffelijke wateren, die in groote achting ziin- De koning van Pruisfen heeft zijn"koningk. rijk en keurvorftendom van Brandenburg tot eenen graed van magt gebragt, die thans de oplettendheid van geheel Europa tot zich trekt. Deze mogendheid is minder gevestigd op de üitgeftrektheïd zijner landen, niet zecraenzienïrjk d )or zich zeiven, indien menze bij andere koningkrijken vergelijkt, dan door de bijzondere fchikkingen en gedurige zorgen van eene wijze befturinge. Zijne majesteit opent en leest zelfs de brieven, en antwoordt op de vertoogen, berichten en verzoeken, die aen hem gedaen worden. Het zijn fomtijds dc geheime raden van zijn kabinet, die 'er hem kennis van geven; maer het antwoord is altoos van den vorst getcckend. De bijzondere Raed is het opperftc kollegie van het land, beftaende uit ftaetsdienaren en eenige raedsheeren, die met de zorg' voor het geregt belast zijn. Voor deze vierfchaer worden de lijfftfafFelijke regtsgedingen , zoo van Pruisfen als van het keurvorftendom, en de burgerlijke of kerkelijke zaken, die de inftellingen en keuren betreffen, ter beflisfinge gebragt. Zijne vonnisfen, in den naem van den vorst  Driehonderd Derde Brief. 153 vorst gegeven, worden in de groote kanfelarij' geveld, en geteekend door de ftaetsdienaers, van welken deze zaken afhangen. De ftaetsbediening van het kabinét maekt een gedeelte van den b'jzondcren Raed uit, en heeft het epzigt over de kanfelarij , de handvesten der t regeringe, de vreemde zaken, en over alles, dat het belang van den Staet ten doel' heeft. Een raedsheer der gezantfchappen houdt de registers , en doet de afvaerdigingen in het Fransch. De kerkelijke beftiiring hangt af van twee Staetsdienaren , die de voorzitting hebben in dc twee opperkollegien, voor de regering der kerke vastgefteld. Zij nemen kennis van alles, wat de geestelijkheid, de godsdienftige geftichten, de gasthuizen, de hooge- en andere fenolen , de befchikkingen ten dienfte der armen, en meer diergelijke zaken betreft. Deze opperkollegien zijn de groote kerkeracd van den Lutherfchen godsdienst, en de kerkelijke vergaderplaets der Gereformeerden. De vonnisfen , welken zij beide geven , de zaken , welken zij afvaerdigen, alles gefchiedt uit naem' van den koning , en gaet door de groote kanfelarij. Het gedeelte der leenen en inhuldigingen wordt gebragt voor de ftaetsdienaers, die 'er de befchikkingen over hebben; en de verrichtingen worden insgelijks in de kanfelarij afgevaerdigd. Zij geeft ook aen de regters der landfchappen het vermogen, om de moeijelijkK 5 he'  1S4- Nieuwe Reïsigef. heden, tusfchen de geregts- aorlogf- en bczittingskollegien gerezen , te befJisfcn. De raedshcer van ftaet, tegenwoordig belast met het beftuur van het geregt, is door den koning benoemd tot kanfelier van het koningkrijk en van alle de landen, aen de heerfehappij zijner majesteit onderworpen. De opperfte vierfchaer, beftaende uit een' voorzitter en zeven raedsheeren, is een oppermagtig hof, tot het welke alle de landen van Pruisfen behooren. De geregtskamer van het keurvorftendom is in drie raedsvergaderingen verdeeld. De eerfte , die een' voorzitter en eene bijzondere kanfelarij heeft, neemt niet alleen kennis van de beledigingen tusfchen bevoorregte perfonen, gelijk als de Joden, die in Berlijn wonen, maer insgelijks van alle de verfchillen, die tusfchen hen kunnen ontftaen. Haer regtsgebied ftrekt zich ook uit over de twisten, die zich onder de huisgenooten van den koning of de prinfen verheffen ; cn deberoepen worden voor den tweeden Raed gebragt. Deze vonnist over alle de zaken, die de verbeurtverklaring van de prinfen of den vorst betreffen, over alle gefchillen, die tusfchen de prinfen en den adeldom ontftaen, cn eindelijk over alle regtsplegingen, die niet uit hoofde van hoon of belediging' voortkomen. De derde Raed befiist' niets ter eerfte regtsgedinge , maer door beroep. Men gaet van den eerften tot den tweeden, en van den twee-  Driehonderd Derde Brief. 155 tweeden tot den derden over ; en men kan geene aenklagt tegen de vonnisfen van dezen laetften doen , dan door het opftellen van nieuwe berichten, weiken men, met de ftukken van het regtsgeding, aen de opperfte vierfchaer moet voorftellen. De weeskamer is ingefteld, om toetezien dat de weezen, minderjarigen, verftandeloozen, verkwisters en afwezenden met voogden en bezorgeren voorzien worden, om zorg voor hunne perfonen te dragen , orde in hunne zaken te ftellen , hunne goederen te regeren en verzekeren, hunne regtsgedingenmet voorzigtigheid ta vervolgen , en ijder jaer eene naeuwkeurige rekening van dit bewind te geven. Dit zelfde kollegie heeft het opzigt over alle de ondergefchikte geregtszetels , die betrekking tot de voogdijfchappen hebben. De algemeene vergadering van het oorlog, de geldmiddelen en landsbezittingen, waervan de koning als den voorzitter kan befchouwd worden , is verdeeld in zes befturingen, die het opzigt hebben over het oorlog, de afgeleefde of verminkte foldaten , de optogt der krijgsbenden, hunne huisvestingen, de krijgsgeleidingen , de levensmiddelen, de falpetermagazijnen, de handwerken in goud en zilver, de posten , de zouten , het gezegeld papier, de wisfelbanken, de geregtsdagen, de waters en bosfchen, de mijnen, de tollen, de lakenïeederijen en den koophandel. Daer is eene an-  156 De Nieuwe Reisïger. andere .vergadering van de inkomften der kerke ; eene oorlogsbijeenkomst , waervan de aelmoefeniers der krijgsbenden en bezettingen, en de vrouwen der officieren en foldaten afhangen ; een opperkollegie der geneeskunde, waerin de artzen , de heelmeesters en de artzenijbereiders onderzocht worden; een bijzonder gercgtshof voor de Franfchen , die in het land gevestigd zijn , en welker geregtsgedingen onWede'rröepelijk door de oppervierfchaer gevonnisd worden; eene fbhattingkamèr voor het geene de regering der fteden betreft1; eene Iandfchaps rekenkamer, die de inkomften van de bezittingen des konings «Jhtvangt; en een opperkantoor der onderftandgelden, waeraen de belastingen voldaen worden , en dat gehouden is rekenfchap daervan te geven. De algemeene kasfen, waerin de koningklijke penningen gebragt worden, zijn die van 's lands goederen en het oorlog. Wetende hoe mocijclijk en kostbaer de gewone regtspleging in zijne landen was, hoe zeer zijne geregtsamptenaers hun gezag en hunne bedieninge misbruikten , en daerenboven in aenmerking nemende den baijerd, de verwarring, de duisterheid en meenigvuldige tegenItrijdigheden, waermede de Romeinfche wetten vervuld zijn, heeft zijne Pruisfifche majesteit deze aloude wetten hervormd, om 'er nieuwe van te maken , die klarer , vaster en meer overcenkomltig met de zeden van onzen tijd wa«  Driehonderd Derde Brief. 15? waren, Hij wil niet dat men de uitleggers en verzamelaers van het regt raedpleegt, en nog minder dat hun gezag en hunne meeningen m het geregt bijgebragt worden. Te voren was 'er geene eenige geregtzaek, die haren verdeediger niet vond, geen advokaet, die in het Roomfche regt niet eenige wetten, en in de fchrijvers niet eenige beflisfing tot deszelfs voordeel vond. Geen eenig geval was 'er derhalve, indien het eenige waerfchijnlijkheid had, dat niet tot een regtsgeding kwam, en 't welk de advokaten van wederzijden niet ilaende hielden, door eene opéénftapeling van aenhalingen, bijna altoos vreemd aen het betwiste punt. Tegenwoordig wil de koning van Pruisfen dat zijn wetboek de eenigfte regel zal wezen, naer welken de advokaten verpligt zijn hunne raedgevingen, en de regters hunne vonnisfen te richten, zonder zich immer van het verftand der wetten of van de natuurlijke billijkheid te verwijderen. Dus is in alle de landen van dezen vorst , wanneer 'er eenig gefchil ontftaet, het enkele voorftel van het geval wegens de twistende partijen genoeg; en het is de pligt der regteren het wetboek van dezen vorst te doorbladeren, het zelve welvoegelijk toctepasfen, en zich van hun verftand te be-~ dienen, om dit eenige boek, 't welk in het ftuk van regtsgeleerdheid alleen tot hunne ganfche boekerij kan ftrekken, te raedplegen. Gij  158 De Nieuwe Reisiger, Gij béfeft wel, Mevrouw, hoe veel kosten deze manier befpaert, hoe vele regtsplegingen zij uitwint, hoe veel zelf zij 'er doet verdwijnen* Het is met dit oogmerk dat dit Wetboek in de gemeene tael gefchreven, en onder het bereik van ijder gebragt is, ten einde ijder burger, die eene zaek als eifcher heeft intebrengen, of als verweerder te verdeedigen, zelf kunne oordeelen, eer hij zich tot pleiten begeeft, of hij gelijk of ongelijk hebbe , zonder zich te laten verleiden door advokaten , die gretiger naer zijn geld, dan ijverig voor zijne belangen is. Daerenboven is 'er niemand, van welk aenzien hij ook zij , die in dit boek de pligten van zijnen ftaet niet vindt, en tevens welk gedrag hij moet houden, om zich tegen de uitwerkingen van verrasfehinge en onkunde te ftellen, of om met zekerheid te handelen in den omgang van het leven en de dagelijkfche maetfehappije. Dus kan zich ijder, met behulp van deze lezinge en een gezond verftand. tot een' regtsgeleerden verheffen; en de Pruisfifche jeugd, die zich tot eenige bediening van regtsgeleerdheid fchikt, niets dan dit wetboek te doorloopen hebbende, volvoert zijne zaek, zonder verhindering', zonder kosten, en zonder zijnen tijd in fchoolfche twisten te verliezen. Alle deze voordeden zijn het eenigfte oogmerk niet, 't welk zich de koning van Pruisfen heeft voorgcfteld: zijne-diepe fcherpzinnigheid heeft hem nog gewigtiger gevolgen doen be-  Driehonderd Derde Brief. 159 befeffen. Hij wist dat hij, door middel van zijne nieuwe wetten, ten minfte twee derden der regtsgedingen zoude affchaffen, en dat de lieden van den tabberd, die alleen door het behulp der hairklooverijen beftonden, geenen onderftand meer vindende in een hatelijk en onvruchtbaer beroep, allengskens van zeiven zouden wijken, zich in den krijgsdienst', de wetenfchappen, de kunften, den koophandel en landbouw begeven, en den landaert bloeijender maken, door het bezorgen van nuttiger onderdanen. Men begroot het getal der perfonen, die de landen van den koning van Pruisfen bewonen, op vijf millioenen , zijne inkomften op tagchentig millioenen, zijne krijgsbenden op twee honderd duizend mannen, en de inwoonders va.n Berlijn op honderd duizend, zonder 'er de bezetting onder te begrijpen. Men roemt, als iets wonderbaerlijks, de krijgstucht, gezwindheid en naeuwkeurigheid zijner heirlegeren. Zijne benden zijn ten allen tijde voltallig, en altoos gereed om in het veld te treden. Het geene bijzonderlijk dc werving der nieuwe foldaten betreft beftaet daerin, dat alle de landen in kleene ftreken verdeeld zijn, in welken alle de vendels ijder verpligt zijn te werven, zonder eikanderen afbreuk te doen. Ik fpreek niet van manfehap, die in tijd van vrede bij de buitenlanders geworven wordt, en welke de koning, zich niet dan met geld bezorgt. Me»  i6o De N i'e u w e Reisigee. Men telt thans in de hqofdfted zes duizend Franfchen , twaelf honderd Bohemers , twee duizend Joden , cn zesentwintig duizend foldaten met hunne huisgezinnen. Men ziet in eene der voorburgten het groote en kleene gasthuis der verminkte foldaten , welken de koning deed bouwen in het jaer 1748, met dit opfchrift: Lafo & invicto militi. Deze gekwetfte en onverwinnelijke foldaten, ten getale van zes honderd , door dertien bevelhebbers beftuurd, zonder 'er de vrouwen en kinders onder te begrijpen, worden 'er gehuisvest, ver. warmd , gekleed , en ontvangen 'er alle vijf dagen brood en geld. Aen wederzijden van dit gebouw is eene kerk , de eene Voor de Lutheranen, de andere Voor de Katholyken. Frankfort aen den Oder, twintig mijlen ten zuidwesten van Berlijn, wordt voor eene der voornaemfte fteden, na de hoofdftad, van het keurvorftendom Brandenburg gehouden. Zij.is groot, fterk, welbebouwd, cn zeer vruchtbaer, zoo uit hoofde van hare hoogcfchool, als van hare jaermarkren. Hare ligging maekt haer ook zeer handeldrijvende, vooral federt men 'er eene vaert gegraven heeft, die, den Oder met de Sprée vereenigende , eene gemeenfehap met Hamburg en Breslau vormt. Toen men aen dit wérk arbeidde, vond men eene groote meenigte van graf kruiken , met asfche vervuld, overblijffels van de graffteden der aloude Wandalen, die de dooden, geliik i&M de  Driëhonderd Derde Briee. ï6ï de Romeinen, verbrandden. Men bemerkt als eene zeldzaemheid, dat in eene ftad, bijna geheel Luthersch, de leerlloelen der godgeleerdheid alleen door Kalvinisten kunnen bezeten worden: de hoogleeraers der andere genootfehappen zijn onverfchillig van beide godsdienften. De koning van Pruisfen bezit, in de omliggende ftreken van Brandenburg, verfcheiden landen , waervan het genoeg zal zijn u eene ligte kennis te geven: ik begin met Pomeren. Dit landfchap maekte oudtijds een gedeelte van een koningkrijk uit, 't welk de Wandalen op de kusten van de Baitifche zee grondvestten. Zijne inwoonders namen den naem van Pomeraniërs aen, afgeleid van een woord hunner tale, dat digtbij de zee beteekent. Zij werden in het begin door koningen geregeerd, en vervolgens verdeeld in prinsdommen, waervan het eene Mekkelenburg , en het andere het eigenlijk genoemde Pomeren is. Dit Iaetfte werd onderfcheiden in twee takken, en werd het erfdeel van twee prinfen, zonen van den laetften bezitter. Hieruit ontftaet deze onderfcheiding van het neder Pomeren aen deze zijde van den Oder, en het opper Pomeren aen de overzijde van dezen vloed. Eene nieuwe vereeniging onderwierp hen aen een' zelfden heer; cn de hertog George, die het bezat in he,t begin der zestiende eeuwe, ging een erfverdrag aen met Sigismond , keurvorst van Brandenburg , om zelfs hunne aframmelingen eikanderen optevolgen, indien hunne mannelijke nakomelingXXIV. Deel. L fchap  1Ó2 De Nieuwe Rïisigïr, fchap begon te ontbreken. Het geval van deze onzekere opvolging' gebeurde in het jaer 1737, door den dopd van den laetften hertog zonder kinderen ; maer deze vorst befchikte , door zijnen uiterftenwil , over zijne Janden , ten behoeve van den koning van Zweden, die 'er zich in handhaefde tot den vrede van Westfalen. Dit verdrag, om het verfchil te eindigen, be? fliste dat dit landfchap op nieuw zoude verdeeld zijn , dat het opper Pomeren aen den keurvorst van Brandenburg , en het neder Pomeren aen den koning van Zweden zoude toebehooren 5 en om den keurvorst fchadeloos te ftellen, gaf men hem het aertsbisdom van Maegdenburg, met de bisdommen van Halberftad en Minden, welken men ten zijnen behoeve weereldlijk verklaerde. Men voegde 'er in het vervolg hetprinsdom vanStettinbij, zoodat Zweden tegenwoordig niets anders heeft dan. het westelijke gedeelte van het neder Pomeren. De ftad Stettin , liggende op den flinker oever van den Oder , in eenen aengenamen toeftand, is niet zeer groot, maer fraei, fterk, handelrijk, en door een goed kasteel verdeedigd. De aloude hertogen hielden 'er hun verblijf, en bouwden 'er een paleis op de Italiaenfche wijs, waerin zij eene kostbare boekerij verzamelden. Men heeft 'er eene vermaerde fchool; en de koning van Pruisfen heeft 'er korts eene kamer van oorlog en landgoederen gevestigd , met de regering' van het ganfche gedeelte van het hertogdom, dat 'er aen onder. wor-  Driehonderd Dèrdè Brief* 163 Worpen is. Dit land, fchoon veel kouder dan Brandenburg, is echter vruchtbarer, en levert veel graen, vee, huiden , wol en hout op. De inwoonders voeden zich bijna alleen met gerookt vleesch , en worden voor de onbefchaeffte volken van Duitschland gehouden. Zij belijden allen den Protestantfchen godsdienst der Belijdenisfe van Augsburg. De ftad Straelzond en het eiland Rugen zijn' de voornaemfte oorden van dit gedeelte van Pomeren , dat den koning van Zweden toebehoort. De eerfte , die eene uitmuntende haven heeft, is groot, rijk en handeldrijvende. Het tweede is vruchtbaer'in koorn, ooft en Vee, en handelt bijzonderlijk in paerden. De kleene ftad Bergen is 'er de hoofdplaets van» Deze twee landen grenzen aen Mekkelenburg, wiens hertogen zich zeiden gefproten te zijn uit een' koning der Wandalen, Pribiflaus den Hen, die in de twaelfde eeuw leefde. Zijne opvolgers namen alleen den tytel van prins aen , ert hielden zich bij het Katholyke geloof, tot de regering van Joan Albert, die het Lutherdom in zijne landen voerde , waerin het nog de heerfchende godsdienst is. Dit huis is verdeeld in twee takken, de Schwerins en Strelits, dus genoemd naer den naem der Iteden, waerin zij hun verblijf hebben. Ik ben, enz. Berlijn, den 24*0 van Maert, 175?- Lï Drie-  x64 De Nieuwe Reisiger, Driehonderd Vierde Brief. Iïrunswijk, Hanover, Tn dit land, Mevrouw, gaet men van den eenen JL ftaet tot den anderen in minder dan twee uren; en men kan 'er, in minder dan twee dagen, zeven, agt of tien oppervorftendommen zien. Een-reiziger, die alle deze hoven, waerin de vreemdelingen in het algemeen vrij wel ontvangen worden , wilde bezoeken , zoude 'er zijn geheel leven aen hefteden; maer hij zoude 'er niet dan dezelfde wetten, dezelfde zeden, dezelfde gebruiken , en bijna altoos denzelfden regeringsvorm ontmoeten. Door welke omwentelingen de Duitfche landaert is aengetast geweest, bezwaerlijk zal men een volk vinden, dat langer zijne eerfte gewoonten en zijne oorfprongelijke geaertheid behouden heeft. Noch de godsdienst, noch de wetenfehappen, noch de kunften, noch de burgerregering hebben het derwijze veranderd , dat men nog niet vele trekken dier aloude Germanen , van welken het mij lust, volgens Cefar en Tacitus, u de afbeelding te fchetfen, in hen zoude kennen. „ Het aloude Germanië wordt ons vertoont „ als een woest land, bedekt met moerasfen „ en bosfchen, overvloedig in water naer den „ kant der Gaulen, bergachtig naer de zijde m van  Driehonderd Vierde Brief. 165 „ van Panonië, vrij vruchtbaer, maer treurig; „ en onbebouwd. Dit land was altoos zeer „ bevolkt i en zijne inwoonders waren ten „ naestenbij overal dezelfde: zij hadden blaeu>, we oogen, en vrij fterke ligchamen, om de „ ongetemperdheid der jaergetijden , en dc „ moeijelijkheden des oorlogs te verdragen. „ Hunne levenswijs , hunne opvoeding , de „ eenvouwigheid hunner fpijzen, hun voeden„ de drank ,■ eene gedurige verwisfeling van ,, bewcginge en rust', hunne fpade liefdehande„ lingen, dit alles kon niet dan fterke men„ fchen en wakkere ligchamen voortbrengen. „ De natuur boezemde hun de goede trouw „ omtrent hunne bloedverwanten in ; en de „ noodzakelijkheid deed hun dezelve, met hun„ ne nageburen, in acht nemen; want zij waren „ verpligt zich dikwerf te verëenigen , om „ zich tegen de ondernemingen hunner vij„ anden te kanten. Deze goede trouw is één „ der onderfcheidenfte trekken van hunne ge„ aertheid ; de Romeinen gaven hun dezen „ lof; en de keizers hadden geene beter Djf„ wachten dan hunne Germanen. Hun koop5, handel was zonder aengenaemheid : onwe}, tend van de kunften , konden zij de ver„ maken van den geest niet kennen ; maer „ niets evenaerde hunne opregtheid en den „ haet , dien hun de veinzing inboezemde. „ Nimmer heeft eenig volk met meer ijver de „ pligten der gastvrijheid geöeffend ; hunne L 3 » ku£  Ï66 De Nieuwe Reisiger. „ huizen waren zonder onderfcheid geopend „ voor alle de vreemdelingen; en zij onthaelde hen met alles, wat in hun vermogen was. „ Deze lieden onderfcheidden zich insgelijks „ door de huwelijks getrouwheid; eene koele „ gefteldheid beteugelde in hen de ongeregeld„ heden der liefde. Hunne wetten verboden „ hen jong te trouwen ; en hoe meer men „ deze verbindtenis uitftelde, des te meer lof „ genoot men van den landaert. De grootfte „ oneer was gemeenfehap met eene vrouw' te „ hebben voor den ouderdom van twintig „ jaren. Zij trouwden nooit meer dan eene „ vrouw te gelijk; de aenzienlijkften hadden „ alleen het regt om van dit gebruik aftewij„ ken; maer indien zij 'er verfcheiden namen, „ was het minder uit wellust' dan uit ftaet'. .,, Men ziet hieruit, waerom Karei de Groote „ zoo vele echtgenooten en bijzitten had; het „ Was eene foort van fchattinge aen zijne „ waerdigheid. De vrouwen namen deel in „ den arbeid en de gevaren harer echtgenoo„ ten, bragten hun fpijzen in de gevechten, „ wakkerden hunnen moed op , overlaedden „ de lafhartigen met verwijtingen, en ftreden „ dikwerf zelf , wanneer de nood het ver„ eischte. Het overfpel en de onkuischheid j „ onder het getal der verfoeijelijkfte ondeugd „ den gefield, waren zoo zeldzaem als zij hun ?, hatelijk toefchenen. De man, na zijne „ fchuldige vrouw haer fchoonfle fieraed,  Driehonderd Vierde Brief. t6? „ namelijk, haer hoofdhair, ontroofd te heb„ ben , jaegde haer uit zijn huis, in tegen. „ woordigheid harer bloedverwanten , en „ geefelde haer door de ganfche buurt. Eene „ ondeugd , tegen de kuischheid bedreven, „ verkreeg geene vergiffenis; en eene doch„ ter, wie dit verwijt konde gedaen worden, „ hoe jong, hoe rijk, hoe fchoon zij ware, „ kon geenen echtgenoot meer vinden. Bij „ de Germanen, gelijk bij ons in de eeuwen „ der ridderorden , eerde men de vrouwen „ gelijk de goden: de liefkoozerij was een eer„ dienst; maer in dezen eerdienst, gelijk in ,, alle de anderen, waren ijverloozen en fchijn„ heiligen. Het waren de wilden van het „ noorden, die, benevens de brandstichtingen ,, en verwoestingen, den geest van liefkoo,, zerij', die thans nog in Europa heerscht, „ invoerden. De ftelling, die ons een grond,, beginfel van eer' maekt, om de vrouwen als „ oppervorftinnen te befchouwcn , is ons ,, toegekomen uit de wouden van Germanië „ en van de oeveren der Baltifche zee.. „ Deze volken hadden geene flavcn dan de .„ gevangenen, welken zij in het oorlog maeks, ten: z'rj gebruikten hen om het aerdrijk te s, bebouWen en hunne kudden te bewaren; 5, maer deze flavernij had niets uitmuntends; 3, en men zag geen onderfcheid, ten opzigte 5, van de kleederen en levenswijs , tusfchen „ de heeren en dienstboden. De fmaek der L 4 „ Duit-  16*5 De Nieuwe Reisiger. 3, Duitfcheren voor de vrijheid was onover„ wmlijk ; de enkele noodzakelijkheid deed „ hen de gelijkheid in den ftaet der famen„ levinge ter zijde ftellen. Zij hadden een „ hoofd noodig , om hen in het oorlog te „ befturen , en de orde in den vrede te „ handhaven. IJdere volkplanting had haer „ bevelhebber ; maer het was aen het volk zelf, dat men de gewigtige zaken en de „ noodwendigheden des landaerts moest voor„ ftellen. Dc vergaderingen werden geopend „ door eenen maeltijd: men beraedflaegde met „ het glas in de hand ; de Iaetfte befiuiten „ werden nuchteren genomen. Hunne opvoe„ ding en hun'zwervend leven voedden in „ hun de liefde tot de gevechten, welken zij „ als den eenigften weg tot de glorie, en de „ lafhartigheid als den hoogften top der „ fchande befchouwden., „ Behalve de goden , welken zij in ftilte „ aenbaden, verkondigden zij nog den lof „ der helden. Hun godsdienst was zonder „ luister en pracht; het duistere afgrijzen der „ bosfchen onderhield alleen hunne o-0d„ vrucht, overreed dat men de godheid niet „ door figuren konde affchetfen. Maer de „' bijgcloovigheid verbasterde deze verheven „ waerheden; en de begeerte om het toeko„ mende te kennen bragt verfcheiden foorten „ van voorteekenen voort. De veranderin„ gen der mane, het briefchen der paerden, ^ ?i de  Driehonderd Vierde Brief, i6"j „ de takken der boomen en het menfelijke „ bloed dienden tot hunne profeetfyen. Het „ geloof van de onfterffelijkheid der ziele „ maekte hen onverfaegd in de gevechten". Wanneer men hier de zeden der nieuwe Duitfcheren bijvoegt, zult gij kunnen zien wat zij tegenwoordig gemeen met hunne voorvaderen hebben. Alle hunne wetten zijn zacht, en {trekken tot geluk der volken. Ijder is 'er in zekerheid voor zijne goederen, zijn leven cn geweten. De vermaken van de lieden van fmaek , als de fchouwfpelen , de muzyk, de fraeije kunften zijn 'er minder volmaekt dan bij ons , doch in een' graed, die nog eenige vergenoeging kan aenbrengen. Het zoude kunnen zijn dat men 'er ecnigzins meer dan elders drinkt ; maer men weet dat de luchtftreck , naermate zij kouder wordt , de inwoonders in de noodzakelijkheid ftelt , om meer gebruik van de fterke dranken te maken. Bovendien moet men toeftaen, dat men bij de aenzienlijke lieden deze overmaet van dronkenfchap, die gelegenheid tot zoo vele puntdichten gegeven heeft, niet meer bemerkt. Men zal den fcheppenden geest niet betwisten aen eenen landaert, die de wetenfehappen met zoo vele ontdekkingen verrijkt heeft; maer men verwijt aen zijne tael, in zoo vele en meenigvuldige uitfpraken verdeeld, dat zij genoegzaem zekere regels ontbeert, om 'er het wezenlijke gebruik van te bepalen; en indien L 5 bij  17° De Nieuwe Reisiger. bij de Duitfehers eenig bewijs van deze aloude gemeenebestgezinde vrijheid overblijft, beftaet het in het onvruchtbare voordeel van-eene grove en bijna barbaerfche tael, naer hun goedvinden, te verminken. Tot nu toe is 'er geene akademie geweest, die dezelve gezag heeft kun.nen geven;en indien 'er eenig bijzonder genootfchap aen gearbeid heeft, hebben de naburige ■landfehappen zich zelden aen zijne beffisfingen willen onderwerpen. Het is waer dat de aanzienlijke perfonen, als ook de geletterde lieden, vijf of zes talen verflaen, dat 'er zelfs verfcheiden zijn, welken de gouden bulle aen de prinfen van het keizerrijk voorfchrijft, en dat, indien de tijd om dezelve te leeren hefteed wierd om. de tael des lands te volmaken, zij welrasch de meeste talen van Europa zoude overtreffen, of ten minfte evenaren. De heerfchende geaertheid der Duitfcheren is eene fterke drift voor het oorlog, waeraen zij zelfs hunne vrijheid opofferen; want ik ken geen volk, dat zoo ligt onder het juk der krijgsdienst buigt. Een geest van gehoorzaemheid brengt 'er hen natuurlijk toe; het geduld en de gewoonte houden 'er hen in. Zij maken van deze ongelooffelijke onderwerpinge een' ftaet van vernederinge en dienstbaerheid, zoo ftrijdig met de Franfche neiginge, als zij gekant is tégen de zachtmoedigheid der geenen, die' ons regeren. De gevangenisfen, de keetens, de verootmoedigingen, waermede men hunne of-  Driehonderd Vierde Brief. 171 officiers ftraft, zouden nimmer kunnen gelukken bij den Franfchen adeldom, welken men zoo gemakkelijk door de achting, door de beleefdheid, door den rook der eere zeiven geleidt. De Duitfehers, gretiger naer het vermaek dan naer den roem, van nature goedaertig en lijdzaem , en tevens hardvochtig en halfterng, doen niets zonder 'er toe gedwongen te worden door het geweld, de onftuimigheid en de flagen, welken zij zonder morren en' zonder klagen verduren. Men verzekert zelfs dat het goede verftand nooit beter regeert tusfchen den man en de vrouw, dan wanneer de eerfte zorg draegt om de teederheid zijner echtgenoote, van tijd' tot tijd, met eenige rottingflagen optewekken. Wat den foldaet betreft, hij verwacht altoos honderd ftokflagen te krijgen, voor den minften misflag, of op de minfte kwade luim van een' zijner opperhoofden. Een lcgermeester, welken men zonder moeite aen zijne hoedanigheid kent, dat is, aen den rotting aen zijne knoopgaten opgehangen , met een' verfchrikkelijk en dreigend gezigt, is altoos gereed om zijne bediening te oeffenen. 'Welke redenvoering doet men ook aen de foldaten van beide landaerten, wanneer men gereed is om een veldflag aentegaen? Men zegt tot de eenen: gedenkt dat gij Franfchen zijt; en tot de anderen: dat ijder zorg drage zich in zijnen rang te houden; terwijl de legermeester, met zijn ontzagchelijk wapen , honderd flagen belooft een  172 De Nieuwe Re is i oer. aen den geenen, die zal vlugten of niet gehoorzamen. Maer wanneer de zaek eens aen den gang is, en de legermeester zijne bediening niet meer durft noch kan verrichten, neemt men toevlugt tot den brandewijn , in verwachting' dat dezelve hun meer moed zal inboezemen , dan eene gehoorzaemheid , door ilokflagen afgeperst. Zij zijn zoo hevig niet in het aenvallen als de Franfchen ; maer in vergeldinge, verflaeuwen zij des te minder. Het geene ons bij de Duitfehers meest verwonderd beftaet daerin , dat men de wetenfchappen door de prinfen en de grootfte heeren van het keizerrijk ziet aengekweekt. De prinfesfen zelf en de vrouwen van aenzien ftellen verrnaek om zich in dezelven te oeffenen. Het voordeel, 't welk zij hebben van vroegtijdig alle de talen te leeren, ftelt hen in ftaet om gebruik van de werken van alle landaerten te maken. Maer de lieden van het gemeen j de burgers, het volk zijn luttel nieuwsgierig naer alles, dat geene regelregte bstrekkingen tot hunne dagelijkfche bezigheden of de behoeften van het leven heeft. Voor het overige geloof ik dat de vorften van Duitschland zeer wijfelijk handelen, dat zij zich toeleggen op de verheven wetenfehappen der filofofie: het is niet voordeelig voor een land, dat het volk zich daermede bezig houdt; dewijl zij alleen dienen om het van zijnen arbeid aftetrekken, of het eenen walg daervoor inteboezemen. Zij-  ' Driehonderd Vierde Brief. 175 Zijne onwetendheid is altoos voordeeliger voor de geenen, die regeren, dan eene filofofie, al te gemeen verfpreid onder hen, die alleen geboren zijn om te dienen en te gehoorzamen; door hen bekwamer te maken, zouden zij echter niet meer onderworpen zijn. Ik fpreek niet van dien rang van mannen, in de letteren opgevoed , die , met de eerbiedigheid, aen de troonen verfchuldigd, de misflagen der koningen, de onheilen der volken, de verwoestingen der driften, de poogingen der deugd, den voorfpoed zelfs der ondeugd fchilderen ; en door deze deftige , teedere en ijsfelijke tooneelen, den mensch bereiden, door het volmaken van zijne aendoenlijkheid, tot alle de groote hoedanigheden, waervan zij de oorfprong is. De ftad, die misfchien het meeste tot den voortgang der wetenfchappen, en vooral der natuurkunde, in Duitschland heeft toegebragt, is Maegdenburg , waer ik mij regelregt naer toe begaf, toen ik van Berlijn vertrok. Gij kent het luchtwerktuig, beftaende uit het ligchaem eener pompe , dat gemeenfehap heeft met een' ontvanger of voorlegger , rustende op eene plaet in de gedaente van een' koepel, om het gewigt van den dampkring te dragen. Door middel van de pompe en van eenige kranen , trekt men de lucht uit den ontvanger, en doet ze 'er weder inkomen waer men gevoegelijk oordeelt. Het is met dit werktuig, waefc  174 D e Nieuwe R e ï s i g e £> waervan Otho van Guerick, burgemeester vaïj Maagdenburg, de uitvinder was, dat men zulk een groot aental van proeven op de lucht ver. richt heeft. Guerick bedacht ook de twee koperen bekken of fchalen, tegen elkanderefi gevoegd, en welken zestien paerden niet vanéén konden trekken. Hij verzon insgelijks de glazen figuur, die in eene pijp afdaelt, wanneer het weder regenachtig, en 'er uitkomt, wanneer het helder is. Guerick bediende 'er zich van, om de ftormen aenteduiden; en het volk hield hem voor een' toovenaer. De blikfem viel eens op zijn huis, en verteerde verfcheiden werktuigen, waervan hij zich voor zijne proeven bediende. Gij befeff wel dat men niet naliet deze gebeurtenis te befchouwen als eene ftraf des Hemels, vertoornd tegen dezen ge* waenden toovenaer. Otho van Guerick, geboren te Maegdenburg in het jaer 1602, bewees de grootfte dienften aen de natuurkunde en zijn vaderland. Boyle volmaekte het luchtwerktuig; cn het groote gebruik, dat hij 'er gelukkig van maekte, verduisterde den roem van den Duitfchen Magiftraet, wien men echter de eer der uitvindinge niet kan betwisten. Het hertogdom Maegdenburg , eertijds het fticht en de opperheerfchappij van den aertsbisfchop , is weereldlijk geworden door het verdrag van Westfalen , dat, na den dood van den lactften kcrlcvoogd vandenProtestantfchen godsdienst, de bezitting daervan aen het huis van  Driehonderd Vierde Brief. ï?f van Brandenburg verzekerde. De hoofdftad, liggende aen den boord der Elve, drijft een aenzienlrjken koophandel op deze rivier, door welke de fchepen van Holland en Hamburg zich langs hare kaeijen komen fcharen. Haer oorfprong is weinig bekend; men weet alleenlijk , dat zij niet aenmerkelijk was in de tiende eeuwe, toen de keizer Otho de L , die deze ftad en hare omliggende ftreken tot eene weduwgift aen de keizerin Edith, zijne echtgenoote, had aengewezen, ondernam haer te vergrooten en te vertieren. Deze vorst ftichtte 'er in het begin een klooster van Benediktijnen , 't welk hij vervolgens overbragt op een' naburigen berg, en in deszelfs plaets eene prachtige hoofdkerk deed bouwen. Het vuur vervolgens deze kerk vernield hebbende , herbouwde de aertsbisfchop Albert eene andere , en ftelde 'er de praelgraven van zijnen eerften ftichter en der keizerinne. Deze tempel moest vier torens van eene gelijke hoogte hebben ; maer men heeft 'er flechts twee kunnen voltooijen, in den tijd van meer dan twee honderd jaren, welken men hefteed heeft in dezelven te bouwen. Men ziet 'er nog andere grafzuilen, en voornamelijk die van den aertsbisfchop Ernestus uit het huis van Saxe. Het hooge altaer is een' enkelen fteen van jaspis, zoo wel als de doopvonten. Voor het koor ftaet een marmeren ftandbeeld, vertoonende S\ Mauri- ti-  i?6 De Nieuwe Reisigek. tius , voorftander der kerke , houdende met ,de eene hand' de wapens van het keizerrijk, en met de andere een' ftandaerd, waervan de inwoonders zich oudtijds bedienden, wanneer zij tegen den vijand optrokken. Op eene verheven plaets is een fraei orgel gefteld, waervan de groote pijp tweeëndertig voeten lang is, en meer dan agttien duimen middenlijns heeft. Houten beelden , welken gij voor levende menfchen zoudt nemen , hebben de houding van de maet' te volgen en tokkelen het fpeeltlllg> gelijk wezenlijke organisten, i Mijne oplettendheid, om dit werk te befchouwen , trok de aendacht van een' man, die in den tempel arbeidde, en tot mij zeide: „ Mijn Heer is een vreemdeling ; hij is mis„ fchien onbewust dat wij zeldzamer dingen, „ en dierbarer om te bewaren, dan het fpei f> van deze kunstwerktuigen , in deze kerk' „ hebben". Hij wilde fpreken van de ladder, op.welke de haen zat, die ten tijde toen de apostel Petrus den zaligmaker verloochende kraeide; van de lantaern van Judas, toen hij zijnen goddelijken meester verried; van eeneribbe van den walvisch, die den profeet Jonas inzwolg; van vier palmtakken, die gediend hebben om de inkomst van Gods Zoon in Jeruzalem te verlieren ; van het bed, waerop Luther fliep; van de kasfe, waerin de Dominikaen Tetzel de aflaetbrieven floot, welken hij in de de herbergen en kroegen deed ver- koo-  Driehonderd Vierde Brief. 177 koopen ; alle zaken inderdaed, welken deze 'hoofdkerk, fchoon Protestant, zich nog.beroemt in haren fchat te bezitten. De andere gebouwen, die zich op dezelfde plaets bevinden , zijn het koningklijke paleis, het tuighuis én het ftadhuis. De bewegingen, die de gevolgen der meehingen van Luther waren, hebben dikwerf de inwoonders van Maegdenburg aen de ijsfelijkfte omwentelingen blootgefteld; maer van alle de geesfelen, die deze verwoestte ftad geteisterd hebben, is de wreedfte de belegering, welke zij uithield tegen de keizerfchen, die 'er alle de afgrijsfelijkheden van het vuur, den moord, de rooverijl en plundering aengericht hebben. Zes groote kerken vielen ten prooije der vlam-' men; en naeuwelijks bergde men honderd en veertig bijzondere huizen voor de algemeene brandftichtingen. Maegdenburg heeft langen, tijd noodig gehad om dit onheil te boven te komen, doch is zoo wel herfteld federt eene eeuw, dat zij tegenwoordig eene der grootfte en rijkfte fteden van Duitschland is. . Men heeft 'er de fchoolvoogdijfchap en den kerkenraed, die te voren te Halle waren overgevoerd* De kanunnikdijen van' het kapittel worden 'er door de Lutheranen bezeten, die 'er het vierde gedeelte van aen de hertoglijke bezittingen hebben overgegeven. , . Halle, waervan ik zoo even gefproken heb, is' in het zelfde bisdom gelegen, eh zijne grqndXXIV. Deel'. M ves-  178 De Nieuwe Heisiger» vesting verfchuldigd aen de aertsbisfchoppen j die 'er hunne paleizen hadden, en hun verblijf hielden; maer het geene het zelve beroemder maekt, zijn de uitmuntende zoutmijnen, die in de omliggende ftreken gevonden worden, en vooral zijne hoogefchool, waerin men zes duizend leerlingen gezien heeft. De Franfche vlugtelingen hebben 'er eene kerk, de Joden eene fynagoge, de weezen een godshuis, gefticht door den godvruchtigen dokter Francke, voor de behoeftige jeugd, welke men de kunften, de wetenfchappen, de deugd en den godsdienst leeraert. Het is geene dertig jaren geleden , dat deze ftichting reeds meer dan twee duizend jonge lieden telde, die door meer dan honderd en dertig leermeesters beftuurd wierden. Aen dit zelfde huis is de Protestantfche zending van Malabar zijne grondvesting verfchuldigd. Francke, te Lubek geboren in het jaer 1663 > volbragt een gedeelte zijner leeröeffeningen te Leipzich, en ftichtte 'er de Onderhandelingen over de heilige Schriftuur, die tegenwoordig nog beftaen onder den tytel van Kollegie van Bybelminnaren. Leeraer te Erfort geworden, deed de geestdrijverij zijner predikaetfiën, die niet dan de leer der Quiétisten ademden; hem van deze ftad verzenden. Hij werd te Halle beroepen, door den keurvorst van Brandenburg , en leeraerde 'er de godgeleerdheid en Oosterfche talen; maer de tijd, dien zijne be-  Driehonderd Vierde Brief. 179 bezigheden hem toelieten , werd befteed om zijne ftichting te vormen en ftaende te houden. Deze eerlijke man ftierf op zijn zestigfte jaer, betreurd als den weldoender van het menfcheÜjke geflacht, door alle de ongel ukkigen, welken zijne mededoogende Iiefddadigheid en vaderlijke zorgen aen de armoede, de ledigheid en de ondeugd ontrukt hadden. Zijne werken zijn geacht in het noorden, en zijne ftichtingen in geheel Europa. ;■ • <- Het prinsdom van Halberftad paelt aen het hertogdom van Maegdenburg: het was eertijds een bisdom, door Karei den Grooten gefticht, dat weereldlijk gemaekt, en tegenwoordig een gedeelte van de landen des konings van Pruisfen geworden is. De ftad, waervan het den naem ontleent, heeft niets merkwaerdigs dan hare hoofdkerk, haer orgel en fpeelwerk. Men telt in de omliggende ftreken zeven of agt burgten of kasteelen, waervan 'er één den oorfprong gegeven heeft aen het huis van Anhalt, één der vermaerdften van Duitschland , dat regt meent te hebben op eenig gedeelte van dit prinsdom. Indien dit huis nog hedendaegsch hare bezittingen van de twaelfde eeuw' had, zou het buiten kijf één der magtigfte huizen van het keizerrijk zijn. .Het beftuurde toen, het keurvorftendom van Brandenburg,.dat,aen het huis van Beijeren overging, het keurvorftendom van Saxe,. 't welk het huis van Meisfen magtig wierd , en het hertogdom van M 2 £au-  l8o De Nieuwe Reisigek. Lauenburg, dat tegenwoordig aen de prinfen van Brunswijk - behoort. Dus blijft 'er niets aen het huis van Anhalt over, dan het prinsdom van dezen naem, zijn alöud vaderlijk erfgoed, liggende ten zuiden van Halberftad en Maegdenburg. Dit land is' verdeeld in vier deelen , en het huis in vier takken, te weten , Anhalt - Desfau , Anhalt - Bernburg , AnhaltCoethen en Anhalt - Zerbst, waervan twee, het eerfte- en derde den Hervormden of Kalvinistifchen godsdienst, en de twee anderen den Lutherfchen godsdienst belijden. Men komt van Maegdenburg te Hanover, door het hertogdom van Brunswijk, dat oudtijds een gedeelte van het neder Saxe uitmaekte. Het ontleent zijnen naem van de hoofdftad, en deze van haren ftichter Bruno, zoon van Adolfus, hertog van Saxe, die haer deed bouwen , zegt men, in het midden der negende eeuwe. Zijne opvolgers vergrootten haer, en fchepten vermaek in haer te verfieren, fommigen door het bouwen van kerken, de anderen door 'er kloosters te ftichten , en in minder godvruchtige eeuwen door het ophalen van kasteelen en fterkten. Zij is, om dus te fpreken, eene verzameling van vijf of zes fteden, die ijder haer openbaer plein, haer ftadhuis, hare bijzondere overheden en vierfcharen hebben. De inwoonders, die van alle de gelegenheden, om zich der heerfchappije hunner opperheeren te onttrekken, gebruik maekten, fchudden het juk  Driehonderd Vierde Brief. i8r juk af; en-Brunswijk werd eene vrije, keizerlijke , en Hanfifche ftad. Terwijl zij, door meenigvuldige oproeren, hare voorregten trachtte te vermeerderen, poogden de hertogen, door Verfcheiden belegeringen, haer onder hunne gehoorzaemheid te behouden; en zij werd eindelijk ingenomen door Rudolf Augustus van Wolfenbuttel, die 'er een kasteel deed bouwen , om haer in eerbied te houden, en eenen gedenkpenning deed flaen , met deze woordert der Machabeen: „ Wij hebben de bezittingen van anderen niet „ overmeesterd: het is de erffenis onzer vade„ ren , die voor eenigen tijd onregtvaerdig „ door onze vijanden is bezeten geweest; „ maer toen wij den tijd gehad hebben, hiel„ den wij ons bezig met een goed, dat ons „ toebehoort, weder te krijgen". Sedert dat tijdperk komt de ftad Brunswijk toe aen de hertogen van dezen naem, die 'er een paleis hebben. Deze prinfen, uit Italië oorfprongelijk, ftammen af van Azon d'Est, die omtrent het begin der elfde eeuwe met de erfdochter van Beijeren en het land van Brunswijk trouwde. Hij gaf zijne ftaten over aen Henrik de Leeuw, zijnen zoon, die hertog van Beijeren en Saxe wierd. Door den keizer verbannen, verloor Henrik deze twee landfchappen ; en zijne nakomelingfchap behield alleen Brunswijk, 't welk het nog hedendaegsch bezit. Het werd langen tijd verdeeld M 3 $  182 D.e Nieuwe Reisiger, in vier takken , waervan de oudfte die van Wolfenbuttel is; de drie anderen zijn vereeriigd in den perfoon van George BrunswijkLunenburg, koning van Engeland, keurvorst van Hanover, die bij alle deze bezittingen nog bet hertogdom van Bremen voegt; zoo dat de jongfte tak thans de verhevenfte, en eene der magtigfte mogendheden van Europa is. 1 De landen van het huis van Brunswijk, in het algemeen genomen , zijn bepaeld door Holflein, Brandenburg, Saxe, Hesfen, Westfalen, en hebben niet meer dan zestig mijlen üitgeftrektheid van het zuiden naer het noorden , en ten hoogfte dertig van het oosten tot het westen. Wolfenbuttel, thans de hoofdftad van het hertogdom van dezen naem, omdat de vorst 'er zijn verblijf heeft , is van eene middenmatige grootte, in een land, omringd met moerasfen , en door eene goede fterkte verdeedigd. Men roemt zijne talrijke boekerij, en zijn kostbaer kabinet van natuurlijke zeidzaemheden. Men fpreekt ook van twee lusthuizen ömftreeks Wolfenbuttel en Brunswijk; de gebouwen zijn alleen van hout; maer de tuinen, de grotten, de huisfieraden, de ftandbeelden en fchilderijen zijn de heerlijkheid van eenen vorst waerdig. Men roemt nog, in dit prinsdom, de ftad Helmftad, uit hoofde van hare hoogefchool, en Blankenburg, ter oorzake van hare onderaerdfche gewelven. De ingang daervan is zoo naeuw  Driehonderd Vierde Brief. 183 naeuw, dat men kruipen moet om 'er in te komen; maer welrasch ontmoet men eene zeer hooge gaenderij, wier eind men nimmer bereikt. Eenige mijnwerkers verzekeren echter dezelve doorkruist te hebben tot Goslar, dat meer dan twintig duizend fchreden van haren ingang aflegt. Men vindt 'er groote beenders van onbekende dieren , welken de edellieden in hunne kabinétten plaetfen ; en onder de zeidzaemheden telt men een geraemte van eenen reus. Niet verre van daer vertoonen twee rotfen twee monniken derwijze naer hét leven, dat men moeite heeft om ze voor geen werk der kunst' aentezien. Onder een groot getal van vervallen fterkten, in het zelfde oord verfpreid, ziet men 'er eene, welke men. meent voor meer dan vijftien eeuwen gebouwd te zijn. Het is een oud kasteel, Hartsburg genoemd, waerin men eertijds een' vermaerden tempel, aen Saturnus toegewijd, befchouwde. Deze god was 'er afgebeeld onder de gedaente van een' grijsaert, die zich, met bloote voeten, overeind hield op den rug van een' visch, om de zekerheid zijner aenbidderen in de moeijelijkfte ondernemingen te beteekenen. Hij droeg in zijne regter hand een' emmer , vervuld met water, bloemen en vruchten, ten teeken van . regen en overvlqed; en in de flinker hield hij een rad, het zinnebeeld der eendragt, 't welk hij zi'nen aenhangeren aenbeval. Eene prinfes, M 4 fchoon-.  r84 De Nieuwe Reisiger. fchoondochter van Henrik den Vogelacr, had de historie van dezen afgod, zegt men, met de naelde gefchreven op eene zijden ftof, 't welk de Zweden uit de hoofdkerk van Goflar ligtten, en in Zweden bragten, gedurende de oorlogen van Duitschland. ' Het bisdom van Hildesheim is befloten in de landen van Brunswijk: het is het eenigfte, dat Katholyk gebleven is in geheel'neder Saxe. Het land is bevolkt en vruchtbaer; en onder eene zachte regering" leven''er, de inwoonders in eenen rijken overvloed. Het wordt gewoonlijk bezeten door eenigen der kerkelijke keurvorften , en thans door dien van Keulen, Clemens Augustus van Beijeren, die 'er een* onderhoorigen bisfchop onderhoudt. Het kapittel, beftaende uit zesendertig kanunniken, geniet een aenmerkelijk inkomen. De ftad, die haren naem aen het bisdom geeft , is groot, wélbevolkt, en fterk genoeg'om zich te 'verdeedigen, als zij.aengevallen wordt. De Protestanten , die 'er de vrije oeffening van hunnen godsdienst hebben , leven 'er onder de befcherming van het huis van BrunswijkLunenburg. Hanover, de hoofdftad van het ganfche keurvorftendom geworden , is eene tamelijk welbebouwde en regelmatig verfterkte ftad. Zijn kasteel,! of liever het paleis van den keurvorst , was eertijds een monnikenklooster; maer zijne tegenwoordige pracht doet. niet ver-  Driehonderd Vie-rde Brief. 185 vermoeden dat het door monniken is bewoond geweest.' Men ziet 'er een zeer fraei tooneel, Waerin men de vertooning bijwoont, zonder te betalen; want het hof belast zich met deze, onkosten. De zael der opera, hare werktuigen en verüeringen, worden van alle de reizigeren geroemd. Dit kasteel befluit ook een kabinet der natuurlijke historie, en eene talrijke verzameling van oude en hedendaegfche gedenkpenningen. Een lusthuis, 't welk de keurvorst omftreeks de hoofdftad bezit, vertoont , onder andere zeidzaemheden, een volkomen tooneel in eene zael van groente, met nisfen, waerin zich de fpelers kunnen kleeden, lustkabinétten en priëelen aen wederzijden. Een groot getal van fraeije ftandbeelden vergezellen dit zeldzame gefticht. Men begeeft 'er zich van Hanover naer toe door eene laen van een groot uur lang. Hameien wordt befchouwt als den fleutel van het keurvorftendom; ook is het vrij wel verfterkt. De handvesten van deze ftad maken melding van een zonderling toeval , gebeurt den 26sn van Juni, in het jaer 1224. Deze ftad werd geplaegd van eene ontzagchelijke meenigte van ratten. Een vreemdeling beloofde hun daervan te ontflaen, behoudens eene belooning, waer omtrent men overeen kwam. Hij nam zijne fluit , waerop hij verfcheiden wijzen fpeelde , vergezeld door een' kleenen trommel; terwijl hij gevolgd wierd door die M 5 ont-  IS6 De Nieuwe R e i s i g é r, ontzagchelijke meenigte van ratten , welken hij naer de rivier leidde, waerin zij zich verdronken. Dewijl men zoo onbillijk was om hem den beftemden prijs te weigeren, verliet hij de ftad, met volkomen voornemen om zich te wreken. Hij kwam in het volgende jaer Weder, voegen 'er de handvesten bij, maekte gebruik van het zelfde fpeeltuig , deed zich vergezellen van alle de kinderen, welken hij in de ftraten ontmoette, en bragt hen op een' naburigen berg, waer men een' kelder vindt, dien hij met hun intrad; maer dit is alles, wat men 'er van konde vernemen; want hij en de kinders verdwenen voor altoos. Uit hoofde van dit voorval, dagteekenden de burgers hunne openbare gefchriften van dezen noodlottigen dag af, waervan eenige aloude brieven nog het bewijs vertoonen. De ftraet, door welken deze ongelukkige flagtöffers gingen, wordt de trommelftraet geheten; en men ziet, aen den ingang van den kelder, een fteenen gedenkzuil , met een opfchrift in barbaersch Latijn, dat het verhael van dit vreemde voorval bevat. Gij herinnert u de historie van den rattenvanger, die in het midden der dertiende eeuwe, jonge Duitfehers op een' berg lokte, en hen door onderaerdfche gewelven in Zevenbergen deed o'vergaen ? Men zegt dat het deze kinders van Hameien zijn , waervan eenige Zevenbergers, oorfprongelijk uit het neder Saxe, mee-  Driehonderd Vierde Brief. 187 meenen afftammelingen te zijn. Zij, die eenige waerfchijnlijkheid aen deze fabel willen geven, zeggen dat in denzelfden tijd de jonge lieden des lands hunne ouders verlieten , om eene reis naer het heilige land te doen, maer dat de meesten dezer bedevaertgangeren van koude dood gevonden wierden , op de bergen van Zwitferland. Men heeft in het prinsdom van Grubenhagen zilver- koper- en loodmijnen, die ontdekt wierden door een' jager, wiens paerd met zijnen voet fioeg op een' fteen, uit deze metalen famengefteld. In het zelfde land, zegt men, is geboren de vermaerde Arminius, zoo bekend door zijne verrichtingen tegen de Romeinen. Een Duitsch dichter , de heer Schlegel, heeft het zelve tot het onderwerp van een' treurfpel genomen, dat thans gelukkig gefpeeld wordt. De achting voor dit werk haelde den koning van Denemarke over, om den fchrijver in zijne landen te ontbieden, alwaer hij geftorven is in den bloei zijner jaren , vereerd door de droefheid van een' vorst, die hem jnet weldaden overladen had. Men zegt dat een Fransman, Bauvin genoemd, het zelfde onderwerp behandeld, of liever dit treurfpel in veerzen opgefteld heeft, met de noodwendige veranderingen voor onzen fmaek en ons tooneel. Gottinghen of Goetingen, op de rivier de Leine , is eene aenmerkelijke ftad door hare la-  i88 De Nieuwe Reisiger. lakenreederijen. Men had 'er een beroemd kollegie, dat tot eene hoogefchool verheven is. Lunenburg, dat zijnen naem aen een prinsdom, als ook aen den .koningklijken tak van het huis van Brunswijk , gegeven heeft, trekt zijnen oorfprong van het klooster van St Michaël, en van een kasteel, bij het welke dit klooster gebouwd is. Men brengt 'er veel kalk van eenen naburigen berg, die denzelven voor alle de gebouwen verfchaft. Verfcheiden bronnen der omliggende ftreken brengen water, bekwaem om zout te maken , in overvloed voort. Men verfpreidt het met pijpen in verfchillende plaetfen ; men kookt het in looden ketelen; en het zout, dat 'er uit voortkomt, wordt in de omliggende ftreken verdeeld. Het hout ontbreekt nimmer, door de meenigte der bosfchen , die in de nabuurfchap zijn; 't geen een aenmerkelijk en vast inkomen is, waerop men de jaerwedden der kerkdijken, amptenaren, en hoogleeraren, die in de kollegiën onderwijzen, gevestigd heeft. Men wil dat deze zoutkeeten ontdekt zijn door een zwijn, dat, zich in een' modderpoel gewenteld hebbende, en in dc zon gedroogd zijnde, den rug met korrelen van wit zout bedekt had; waeruit men bafloot dat hier digtbij eenige zouten fonteinen waren, welken men 'er ook wezenlijk vond. Om het zelve in het geheugen te houden , deed men dit dier uitfchilderen ■ en bewaert nog dit tafereel in eene glazen kas! met  Driehonderd Vierde Brief. 189 met een Latijnsch opfchrift, dat den buitenlanderen van de historie dezer ontdekkingen verwittigt. Bij den ingang der zoutwerken, waerin men, gedurende het ganfche jaer, doorgaens het fchoonfte zout van Duitschland maekt, leest men in vier Latijnfche veerzen een ander opfchrift, om God te danken voor de drie voordeden, welken hij aen deze ftad bezorgd heeft, te weten, haer' kalkberg, hare zoutbronnen, en haer brug over de rivier de Elmenow, waer men een tolhuis van een groot inkomen bezorgd heeft. Mons, fons, pons, tna dona Deus: Wanneer men de vreemde nieuwspapieren gelooft, zouden de Franfche krijgsbenden, die zich beginnen te bewegen, voor het einde van toekomenden zomer, in bezitting zijn van de landen van Hesfen , Hanover en Brunswijk. Gij weet dat de koningen van Engeland en Pruisfen dit oorlog in Duitschland alleen verwekt hebben , om eikanderen wederzijdsch hulp te bezorgen, ten nadeele van de leden van het keizerrijk; dat de koning van Frankrijk in tegendeel alleen zijne legers zendt, als waerborg van het verdrag van Westfalen, en op het verzoek van de vorften, die door de verbrekers van den openbaren vrede aengetast worden ; dat zijn eenig oogmerk is dezelven te verdeedigen voor de verdrukking, en de gerustheid op billijke en vaste gronden te handhaven. Sc  ïoó De Nieuwe Reislger. Sedert de eerfte vijandelijkheden der Engel', fchen in Amerika, was het óógmerk van Frankrijk alleen zich aen zijne eigen verdeediging te houden tegen Gröot-Brittanje, en de voordeden van den vrede, waervan het zelf door de ftaetzucht zijner vijanden beroofd was, indien het mogelijk ware, voor Europa in het algemeen , en voor het keizerrijk in het bijzonder , te behouden. De koning van Pruisfen , verblind door de luisterrijke beloften van den koning van Engeland, heeft onze verbind: tenis verlaten, en met den Brittannifchen vorst een verdrag gemaekt, waerin deze Iaetfte hem vleit met eene nieuwe vergrooting', ten kosten der keizerinne - koninginne van Hongarijen. Hij geeft zich des te ligter aen deze hoop over, omdat hij overreed is dat hij tot Weenen zal voortrukken , waer hij de vredevoorwaerden zal voorfchrijven, en de wet op het vasteland geven, terwijl de Englfchen alleen op de zeen zullen regeren. Het tijdftip nadert om geweld met geweld te keercn; cn indien de overwinning de regtvaèrdigheid onzer wapenen onderfteunt, zülleri wij regt hebben om alle de geftrengheden, welken de Saxen aen de Pruisfen verweten hebben, op de landen van Hanover te oeffenen. Indien zij-beter behandelingen ontmoeten, zullen zij het verfchuldigd zijn aen de grootheid der ziele van Lodewijk den XVen j die hem boven den voorfpoed en de wraek verheft. De  Driehonderd Vierde Brief. %^ De eerfte gedeelten onzer krijgsbenden zijn reeds te Dusfeldorp genaderd; ik verwacht hen te Gottingen, alwaer ik reken eenigen tijd te blijven, en nu en dan kleene reizen te doen, tot mijne aenkomst te Frankfort. Ik ben$ enz. Gottingen, den isen van Juni, 1757- Driehonderd Vijfde Brief. De Kreitzen van den Rijn. Goslar, Paderborn en Kasfel waren het uiteinde van drie reizen, welken ik te paerd gedaen heb , minder uit nieuwsgierigheid , dan om mij met wandelen te verlustigen. Goslar, in het hertogdom van Brunswijk befloten, ontleent zijnen naem van de rivier de Gofe, wier water dient om uitmuntend bier te maken. Deze ftad, die groot en aloud is, is altoos vrij en keizerlijk gebleven, niettegenftaende de verfchillende ondernemingen der hertogen van Brunswijk , om haer te onderwerpen. De keizers, die 'er hun hof hielden9 hebben haer beftendig in hare regten gehandhaefd. Men wil dat de monnik Berthold Schwartz aldaer het geheim van het buskruid vond. Pa.  ï$z -Dfe Nieuwe Réisigks. Paderborn is zijnen oorfpreng verfchuldigd aen Karei den Grooten , die 'er een bisdom ftichtte , waervan tegenwoordig tijtelvoerder is Clemens Augustus van Beijeren, keurvorst van Keulen. Zijn kapittel beftaet uit vieren, twintig kanunniken, die niet aengenomen kunnen worden, dan na dat zij in eènige hoogefchool van Frankrijk of Italië hunne leeröeffeningeh volbragt hebben. Die van Paderborn wordt beftuurd door de Jezuiten, die 'er een' leerftoel hebben. Deze ftad, eertijds vrij en keizerlijk, is thans onderworpen aen zijne bisfehoppen , zoo wel in het tijdelijke als in het geestelijke. Kasfel , hoofdftad Hesfen , is het gewoon verblijf der landgraven van dezen naem, die 'er een heerlijk kasteel hebben, voorzien vari vestingwerken en een tuighuis , waerin wapens voor vijfëntwintig duizend mannen zijn. Deze ftad, liggende aen de rivier de Fulde is fterk, en wordt in eene hooge , oude en nieuwe ftad verdeeld; Deze Iaetfte is het best bebouwd , en bevat de fchoonfte paleizen. Hare vorften zijn in de bezitting' van dit land, federt de dertiende eeuwe. Henrik van Brabant , het Kind bijgenoemd , erfde het -uit hoofde van zijne moeder, nicht van den laetften landgraef, die zonder nakomelingfchap ftierf. Henrik liet het na aen zijne afftammelingen , tot Filippus den Grootmoedigen, die het verdeelde tusfchen zijne twee zoons, waer-  Driehonderd Vijfde Brièf. 193 waervan de oudfte den tak van Hesfen - Kasfel yde tweede dien van Hesfen - Darmftad voortgebragt heeft: Uit den eerften zijn gefproten de Hesfen - Rhinfcls , de Hesfen - Wanfrieds, de Hesfen -Filipsthals, en uit den tweeden de Hesfen-Homburgs. Dus zijn 'er thans zes takken uit het huis van Hesfen, die de goederen van het landgraeffchap van dezen naem bezitten. De oudfte belijdt den Kalvinistifchen godsdienst; die van Rhinfels en Wanfrieds zijn Katholyk; en de Darmftads volgen de belijdenis van Augsburg. Van alle deze takken hebben die van Kasfel en Darmftad alleen ftem in de vergadering der prinfen van het keizerrijk. Hesfen, doórfneden van verfcheiden rivieren , waervan de voornaemfte de Wezer is, is vervuld met bosfchen en bergen; maer men vindt 'er ook meenigvuldige weiden, vruchtbare vlakten, en vooral vele ijzer- en kopermijnen. Ik zal u van ftad tot ftad geleiden, èh u een ligt denkbeeld geven van alle de plaetfen, welken ik fchielijk doorgetrokken ben; Marpurg , hoofdftad van opper Hesfen , en beroemd door zyne hoogefchool , behoort aen den landgraef van Hesfen-Kasfel. Het ligt aen den voet van eenen berg , waerop een. fterk kasteel gebouwd is, benevens een paleis , waervan het gezigt zich over groote vlakten uitftrekt, over dalen met béken doórfneden, XXLV. Deel N eh  194 De Nieuwe Reisiger» en over heuvels met wijngaerden beladen. De ftad fcheen mij groot en welbebouwd; de natuur en kunst hebben veel toegebragt om haer te verfterken. Haer voornaemfte plein is ruim en verfierd met een ftadhuis , welks bouwkunst opmerking verdient; maer het waerdigfte gedenkftuk voor de nieuwsgierigheid is het graf van &e Elizabeth, koningin van Hongarijen, omringd met een ijzeren roosterwerk, verrijkt met gefteenten, en waerop men dit bijfchrift leest: „ Hier ligt Elizabeth; indien „ zij welgedaen heeft, zij heeft 'er de be„ looning voor ontfangen". Hic jacet Elifabeth; fi bene fecit, habet. De ftad , de abtdij en het prinsdom van Fulda, op de rivier van dezen naem, is eene kleene ftad tusfchen Hesfen, Frankenland en Thuringen. Karlomon, vorst der Franfchen, Sr_ Bonifacius , aertsbisfchop van Ments, en St Sturmius, eerfte abt , hebben 'er de drie ftichters van geweest. Deze Iaetfte eene bekwame plaets gevonden hebbende om 'er een klooster te bouwen , vernam dat de grond, in het midden van een ruim woud, Karloman toebehoorde. S. Bonifacius verzocht het van dezen vorst , om 'er eene Gemeenfehap van Monniken te ftichtcn, 't geen niemand nog in dit land gedaen had. Karloman vergunde het hem, met eene uitgeftrektheid van vier duizend fchreden in het ronde, waerbij verfcheiden vorften eenige renten voegden, cn waervan  Driehonderd Vijfde Brief. 195 van Sturmius, met zeven andere kluizenaren, bezitting nam. & Bonifacius wees 'er een oord aen tot het bouwen van eene kerk', onder 'den tytel van den Heiligen Zaligmaker, en verkoos dezelve tot zijne begraefplaets: zijne overblijf fels worden 'er nog in eerbied gehouden. Dusdanig was de oorfprong van deze abtdije, die zoo vermaerd is geworden, en welken de paus Zacharias onmiddelijk aen den heiligen ftoel onderwierp. Karei de Groote gaf haer nieuwe landerijen; en men wil dat, zelfs ten tijde van Sturmius, dit klooster reeds meer dan twee honderd en vijftig geleerde monniken had, onder den regel van Sr. Benediktus, en zes honderd edellieden, die 'er hunne leeroeffeningen volvoerden. Onder andere werken , welken deze abt voor zijne abtdij ondernam, wende hij de rivier de Fulda af, en deed dezelve in haren omtrek komen, om zich water in grooter overvloed te verfchaffen. De paufen en keizers hebben zich om ftrijd beijverd , om dit huis met goederen en eerbewijzingen optehoopen. Van de twaelfde eeuwe af had Honorius.de Uè den abt vergund^ zich van hoogpricsterlijke fieraedjen te bedienen ; en de keizers verhieven hem tot de waerdigheid van vorst des rijks. Ook geniet hij een volkomen gezag, zoo geestelijk, als weereldrijk, in. alle zijne heerlijkheden'. Deze kerkvoogd leeft inderdaed'als een prins, heeft zijne amptenaers, en een overëenkomftig hof N 2.' met  io6 De Nieuwe Reisige». met zijnen rang. Zijne monniken moeten bewijs van adeldom geven , en verkiezen zelfshunnen abt, die den paus, onmiddelijk na zijne verkiezing, een grondfijns van vier honderd guldens betaelt. Hij is primaet der andere abten van Duitschland; en op de rijksdagen zit hij aen de voeten van den keizer. Ik geloof u reeds gefproken te hebben van zijne hoedanigheid van aenblijvenden kanfelier der keizerinne, en van zijne verrichtingen bij deze vorftinne , op de plegtigheid der krooninge. In het jaer 1752 verhief Benediktus de XIV<* de abtdij van Fulda tot een bisdom, en vergunde het fchoudcrgewaed aen den bisfchoplijken abt , die doorgaens van de monniken verkoren wordt. Zijne landen , in dertien baljuwfchappen verdeeld, bevatten zestig baljmvfchappen, en omtrent honderd hulpkerken, onder welken 'er verfcheiden den Lutherfchen godsdienst belijden.- De ftad Fulda, hoofdftad van alle deze heerlijkheden , was eertijds vrij en keizerlijk; maer federt is zij aen de monniken onderworpen geworden, als ook het geheele land, waervan dc abt oppervorst is. Haer voornaemfte fieraed is de beroemde abtdij van den heiligen Zaligmaker: de kerk, het klooster, de boekerij, waerin vele handichriften zijn, en het paleis van den vorst komen met zijne waerdigheid overeen. Behalve de monniken , die bewijs van zestien kwartieren van adel moeten geven, ge-  Driehonderd Vijfde Brief. 197 gelijk in alle de kapittels van Duitschland, zijn 'er nog anderen , die het grootfte getal uitmaken , om de kloosterlijke ampten te oeffenen, en verfcheiden om de kerfpellen te bedienen. De abten hebben te Fulda een Jezuitenldooster gefticht, mitsgaders een huis van kostgangeren , waerin men dertig jonge edelen en zestig armen fcholieren om niet opvoedt. Maer het geene de meeste eer aen deze ftad doet beftaet daerin , dat zij de geboorte gegeven heeft aen den vermaerden vader Kirker , een' der grootfte filozofen en bekwaemfte wiskunftenaers der zeventiende eeuwe. Hij onderwees te Würtsburg met eene ongemeene achtinge, en ging naer Frankrijk, wanneer de Zweden Frankenland verwoestten. Hij bleef eenigen tijd te Avignon, en bleef te Rome, waer hij een kabinét van oudheden en pronkpenningen verzamelde. Men heeft van dezen Jezuit een groot aental van werken, waerin hij veel geleerdheid toont. Men verhaelt van hem dat hij eene ernftige uitlegging gaf aen wanfchapen letters, door de fcholieren gefneden op eenen fteen, welken zij begroeven in eene plaets, waer zij wisten dat men moest delven, om 'er op te bouwen. Men heeft den naem van Wetteravien gegeven aen het oostelijke gedeelte van den kring des boven Rijns, beftaende uit verfcheiden oppervorftendommen. Het graeffchap van Hanau, een der riikften van het keizerrijk, "N 3 m  |J>| De Nieuwe Reisigss. na het overlijden van het mannelijke genacht zijner prinfen, is in het jaer '1736 aen delandgraven van Hesfen-Kasfel overgegaen. ' De ftad, waervan het zijnen naem ontleend heeft, is 'verdeeld in eene oude en nieuwe. Deze Iaetfte, grooter dan de eerfte, is hare vergrooting fchuldig aen de Waelfche Vlugtelingen, die 'er- zich onder Filips den II-n naer toe begaven. Zij is vrij wel verfterkt; maer het kasteel, waerin de graven hun verblijf hielden, verdient weinig aendacht. . Men telt ook in Wetteraviën eenige keizerlijke fteden, waerin alleen Frankfort, van het bisdom Van Ments, eene befchrijving verdient. Het is eene der grootfte, fterkfte, rijkfte, bevolkfte en handeldrijvendfte fteden van Duitschland. Men méertt dat het gebouwd is door Clovis , na den flag van Tolbiac. De Mein fcheidt het in twee deelen , vereenigd door een' fteenen brug van omtrent honderd 'fchreden lengte. Men ziet 'er verfcheiden openbare pleinen: het voornaemfte is het plein, waerop dé keizer, na zijne krooning, aen het hoofd der keurvorften verfchijnt, en zijne milddadigheden 'ónder het volk verfpreidt. Wanneer het oorlog of eenige andere verhindering niet gédoógén dat deze plegtigheid hier gefchiedt, geeft men den inwoonderen verzekering dat men hunne voorregten niet zal fchenden. Het ftadhuis is een ruim gefticht, in den alöuden fraaek gebouwd', en ftrekkende ter hg-  Driehonderd Vijfde Brief. 190 bewaringe van de vermaerde Gouden Bulle, die de grondwetten van het rijk bevat. Men ziet ze niet dan met eerbied, ontdekte hoofde, en in de grootfte ftilte. Zij beftaet in verfcheiden vellen perkament, in eikanderen genaeid, en met een ander perkament bedekt, zonder ander verfierfel. Het zegel, met een' zijden band van verfchillende kleuren vastgehecht, is van zuiver goud, en heeft het afdrukfel der beeldtenisfe van Karei den IV-", nederzittenle en gekroond, houdende in de eene hand een' fcepter , en in de andere den weereldkloot. Men heeft opgemerkt dat in de zael, waer men alle de afbeeldingen der keizeren plaetst, het afbeeldfel van Karei den VLn de laetstovergebleven ruimte vervult. De ligging van Frankfort is in eene groote vlakte, overal effen, en vruchtbaer in ooft en moeskruiden , waervan zich alle de omliggende ftreken voorzien. Zijne verfterkingen beftaen in een bekleed hoornwerk, met zijne waterrijke vracht, en een' welonderhouden bedekten weg. De bolwerken, die de plaets omringen, zijn onregelmatige, kleene en Hechte ftukken. De ftraten der ftad zijn breed en met winkelen rijkelijk voorzien. Men heeft 'er veertien Katholyke kerken, waervan de voornaemfte die van St Bartholomeus is, waerin de verkiezing en krooning van den keizer gefchieden, benevens andere tempels voor de Lutheranen , die het grootfte gedeelte der N 4. in-  *oc .De Nieuwe R e ï s r g e r, inwoondcren uitmaken. Het is aen hen dat de adel volkheerfching toebehoort; dat is, dat de magifcraten onder de adelijke Protefiantfehe genachten verkozen , en door de gilden benoemd moeten worden. Het is den Katholyken niet vergund omgangen te doen , noch het lakrament openbaerlijk aen de zieken te bedienen. De Kalvinisten waren eertijds verpikt zich naer een dorp van het graeffchap Hanau, e«e halve mijl van Frankfort, te begeven om hunnen godsdienst te oeffenen; maer dè magjflraet heeft hun, na vele moeilijkheden. eene ker* in de ftad toegeflaen, op het verzoek van den keizer en den koning van Pruisfen, Men. telt er ook vijfentwintig duizend loden, die eene afzonderlijke wijk bewonen, en des nachts afgefloten worden, om alle wanorde te belettenDeze ftad is nog aenmerkenswaerdig om hare kermisien, die voor de drukften van Duitschland gehouden worden, en om hare kerkvergaderingen , waervan de eerfte een der beroemdflen van. het westen is. Zij beftond uit drie honderd bisfehoppen; en Karei de Groote oeffende 'er , als hoofd van het keizerrijk, hetzelfde gezag, 't welk eertijds de Oosterfche keizers hadden. Men handelde 'er van den eerdienst aen de beelden, en veroordeelde deze voortelling der kerkvergadering' van Niceen, n dat iemand, die hun den dienst der aenbiddin! !» §e niet bewees, even als aendeDrieëenheid, 33 ver-  Driehonderd Vijfde Brief. 201 „ vervloekt zoude verklaerd worden". De bisfehoppen der Gaulen en van Duitschland, die het zeer Hecht vonden dat eene algemeene kerkvergadering een' diergelijken eerdienst gewettigd had , waren voornamelijk geërgerd over de uitdrukking van aenbiddinge. Dit woord, dat bij de Grieken flechts eene betui. genis van eerbied beteekende, was in Frankrijk en Duitschland niet gebruikelijk, dan om de hulde, aen het Opperwezen betoond, uittedrukken. Men achtte het dus geenen goeden zin te behelzen , wanneer men het op de beelden toepastte; en de kerkvergadering van Frankfort veroordeelde die van Niceen alleen uit dwalinge van een woord. Bovendien vindt men geenszins, in de handelingen der Griekfche kerkvergaderinge , dat het bevolen heeft de beelden aentebidden, gelijk men de Drieëenheid aenbidt: deze woorden fchijnen 'er bijgevoegd te zijn, bij manier van verklaringe, door de Vaders van Frankfort, om te betoonen dat zij dezen eerdienst niet veroordeelden, dan voor zoo ver men denzelven voor eene wezenlijke aenbidding konde nemen. Men ziet ook inderdaed niet dat de bisfehoppen der Gaulen de bisfehoppen van Italië en het Oosten, die de beelden der heiligen verëerden , als afgodendienaers befchouwd hebben. De vaders der kerkvergaderinge van Frankfort hadden daerenboven bijzondere redenen , om zich tegen dezen eerdienst te ftellen. De Duitfehers pas N 5 be-  so2 De Nieuwe Reisiger, bekeerd zijnde door de bedieninge van, St Boni facws , vreesde men dat zij in de afgoderij zouden vervallen, op het gezigt van de beelden, welken men hun alleen vermaende niet te ontheiligen, zonder hen fterk aentefporen om hen te verëeren. Het is dus zeker dat de kerkvergadering van Frankfort niets ftrijdigs heeft tegens de meening der kerkvergaderinge van Niceen, en dat zij de hulde, welke de kerk aen de beeldtenisfen der heiligen bewijst, met als eene daed van afgoderije veroordeeld heeft. Darmftad is het gewoon verblijf van den landgraef van dezen naem, die 'er een prachtig paleis en welonderhouden tuinen bezit. De ftad heeft eene aengename en bekoorlijke ligging in een rijk en vruchtbaer land. Sedert eenigen tijd heeft men 'er tamelijk fraeije huizen, en twee voorburgten, die het aenmerkelijk ver groot hebben, gebouwd. Het Lutheraenfche kollegie wordt beftuurd door bekwame hoogleeraers, die uit de beste hoogefcholen gehaeld worden. Worms, liggende in eenen even aengenamen ftand, op den westeroever van den Rijn is eene der alüudfte fteden der Gaulen en van' Germanië. Vernield door de Wandalen en vervolgens door Attila, koning der Hunnen werd zij herbouwd door Clovis , en wijders beroemd onder onze koningen van het tweede geflacht, die 'er meenigvuldige vergaderingen hiel-  Driehonderd Vijfde Brief. 203 hielden. Men fpreekt ook van hare kerkvergaderingen en rijksdagen, op. welken verfchillende geb.eurtenisfen zijn voorgevallen. In het jaer 829 verbood men 'er de proef van koud water, tot hier toe geöeffend om de fchuldigen te kennen. In het jaer 1076 werd 'er Gregorius de VHe afgezet door Henrik den IVen, omdat hij 'zich als regter over zijnen oppervorst had durven aenftellen ; en Henrik werd, op zijne beurt, door den paus verworpen, als een muiteling tegen den heiligen ftoel. In het jaer 1122 ftond de keizer af van de benoeming' tot de kerkelijke ampten, en herftelde den alöuden vorm der verkiezinge. In het jaer 1521 verfcheen 'er Luther met een vrijgeleide van Karei den Ven, en antwoordde aen de geenen, die, door het voorbeeld van Joannes Hus afgefchrikt, hem trachten te rug te houden: „ Ik „ zal naer Worms gaen, fchoon 'er zoo veel „ duivels in de ftad als pannen op de daken „ waren". Toen hij in de vergadering kwam, zeide een heer tot hem, terwijl hij hem op den fchouder klopte: „ Monnikje, gij doet thans „ eene reis, welke noch ik noch de anderen „ in uwe plaets zouden durven doen". De omtrek van deze-aloude ftad is bijna zoo groot als die van Frankfort; maer zij is zoo bevolkt niet, naermate van hare uitgeftrektheid. Zelfs is 'er veel ledige ruimte in, waer men wijngaerden geplant heeft, van welken aaien zeer goeden wijn verzamelt. Hoewel zij vrij  204 De Nieuwe Reisigeb. vrij en keizerlijk is, doet zij echter eed'van getrouwheid aen den bisfchop, niettegenftaende deze kerkvoogd flechts een enkel kerkelijk regtsgebied over haer heeft. De Katholyken bezitten 'er de voornaemfte kerken; maer de magiftraet en de voornaemfte burgers volgen de Belijdenis van Augsburg. Insgelijks zijn 'er Gereformeerden , die hunnen tempel buiten de ftad hebben. Het aertsbisdom, dat 'er in het midden der veertiende eeuwe opgericht wierd, wordt gewoonlijk door een der kerkelijke keurvorften bezeten: deze kerkvoogd heeft zijn kasteel te Durmftein, waer hij zijn verblijf heeft, twee of drie mijlen van Worms • het overige van zijne heerlijkheid beftaet flechts' in eenige dorpen. De voornaemfte kerk der Katholyken 'is de hoofdkerk, wier bouwing zeer fterk en zwaer, en met Gothifche vcrfierfelen beladen is. Het is een langwerpig gebouw, opgetrokken met vier torens aen dc vier hoeken. Men ziet boven de poorten een dier met vier hoofden één van een' mensch , één van een' os, één van een' arend, en één van een'leeuw,'met vier voeten van dezelfde dieren ; en op dit beest, zoo groot als een ezel, zit eene vrouw, welke men meent het Christelijke Geloof te zijn , onderfteund door de vier- euangelisten In eene andere kerk , aen St. Martijn toegewijd , toont men , als een meesterftuk van Duitfche verbeeldinge, een tafereel, op een draeg-  Driehonderd Vijfde Brief. 205 draegbaer altacr geplaetst , vertoonende God den Vader , {prekende tegen de heilige Maegd. Zij houdt het kind Jezus bij de voeten, en fteekt het, met het hoofd vooruit, door den trechter van een' korenmolen, dien de apostels, geholpen door de vier dieren van Ezechiëi , met kragt doen omdraeijen. De paus ontvangt knielende de ouwels , die van den molen afvallen , in eenen gouden kelk , en reiktze over aen een' kardinael. Deze geeftze aen een' bisfchop, de bisfchop aen een' priester , en de priester aen het volk , als of in dezen molen de verborgenheid der ligchaemsverandering' wierd uitgewerkt. Men telt nog, onder de zeidzaemheden dezer ftad , een blad perkaments , 't welk men in, eene lijst in het munthuis befchouwt, met twaelf foorten van ongemeen fraeije fchriften, verfcheiden teekeningen , en ftoute trekken, met de penne gehaeld. Het is het werk van een' zekeren Thomas Schuweiker, die, zonder armen geboren, al dit werk, zegt men, met den voet' gedaen heeft. Dit munthuis vertoont eene vrij lange gaenderij , waeraen de reusachtige gebeenten der menfchen , en de horens der osfen, die de fteenen der hoofdkerk' aengevoerd hebben , ophangen. De buitenzijden van het gebouw zijn vervuld met verfcheiden fchilderijen van gewapende reuzen, van welken men duizend belagchelijke vertellingen doet. Men  ao6 Di Nieuwe Rzisiczk Men volgt den loop van den Rijn, en komt van Wörms te Ments op denzelfden dag; maer men blijft 'er weinig tijds, omdat de ftad noch groot noch aengenaem is. Zij nogthans, die de aloude gedenkftukken 'beminnen , kunnen in de omliggende ftreken wel iets vinden, om een' oogenblik hunne nieuwsgierigheid te voldoen Alles herinnert de geheugenis van DruJus Germanikus, zoon. der gemalinne van den keizer Augustus, die 'er in den bloei zijner jaren overleed. Hier ziet men eene poort met den naem' van Drufus, ginsch een ftandbeeld, op den oever van den Rijn ter zijner eere opgencht Op eene andere plaets zien wij eene naeldzuil, ter zijner glorie verheven, en federt verfcheiden eeuwen omver geworpen ' nog den naem van dezen Romein bewaren' Eindelijk ontmoet men een werk van fteen gebouwd, 't welk eenigen als zijn praelgraf befchouwen. ° De ftraten van Ments zijn naeuw en onre gelmatig; maer de ftad is groot, rijk, handeldrijvende, wélbevolkt, en door een goed kasteel verdeedigd. Het paleis van den keur vorst, haren opperheer, is het merk waer digfte gebouw. De prins heeft een ander buiten de ftad , met een' tuin, verfierd met grotwerk watervallen en ftandbeelden, 't welk zijn voorzaet heeft doen bouwen onder den naem van de Gunftelinge. Ook zijn 'er eenige heerenhtnzenj en in het algemeen zijn 'er de huizen ruim,"  Driehonderd Vijfde Brief. 207 ruim, doch op de oude wijs gebouwd. Men ziet 'cr een kostbaer tuighuis, en eene fchipbrug, die op deze plaets meer dan vijf honderd fchreden lengte heeft. De hoofdkerk heeft twee koren , gelijk de meeste kerken van Duitschland , en hare tweeënveertig kanunniken , die bewijs van zestien adelijke kwartieren moeten geven, verkiezen onder eikanderen hunnen aertsbisfchop, den eerften der kerkelijke keurvorften. Zij ontvangen zelden graven en nimmer prinfen in hun kapittel: dus is de keurvorst van Ments, fchoon van een aloud geflacht, gemeenlijk niet onderfcheiden van de andere goede Duitfche edellieden, dan door de verhevenheid van zijne plaets. Het is waerfchijnlijk, indien de prinfen onder deze kanunnikken konden ontvangen worden, dat de enkele edellieden bezwaerlijk tot de kéurvorftelijke waerdigheid zouden komen: het is derhalve eene reden om 'er hun nooit in toetelaten. In de oorlogen van Lodewijk den XV«x namen de Franfchen Ments in; doch het werd hernomen door den hertog van Lotheringen. De marquis d'Uxellcs, federt marfchalk van Frankrijk, deze ftad verdeedigende , deed eenentwintig uitvallen op de vijanden, en floeg hun meer dan vijf duizend mannen af. Eindelijk moest hij zich overgeven , na het verloop van zeven weken, bij gebrek van buskruid. Deze verdeediging verdient eene plaets' in  2©8 De Nieuwe Reïsiger. in de historie, zoo door zich zelve, als doof de wijs , waerop zij door het algemeen ontvangen wierd. Parijs, dat over alles wil oordeelen, befchouwde d'Uxelies als een bevreesd man , zonder oordeel, terwijl alle de goede officieren hem regtmatige loftuitingen gaven. Uit het veld wedergekeerd , en zich in den fchouwburg op het tooneel bevindende, werd hij uitgejouwd van het ruim, dat hem Ments, Ments toeriep , en hem noodzaekte te vertrekken , niet zonder, met de verfiandige lieden , zijne verachting betoond te hebben voor een volk , dat zulk een flecht fchatter der verdicnfte is, en van 't welke men echter de ftem met drift begeert. . Wanneer men van Ments naer Keulen aaet trekt men door liet graeffchap Nasfau; enmen kan zich te Koblents ophouden. Het Huis van Nasfau is eigenlijk oorfprongelijk uit Wetteraviën. Ik zal deszelfs verfchillende takken niet breedvoerig ontleden. Betreffende de ftad, waervan het zijnen naem ontleent, en die het insgelijks aen het ganfche graeffchap geeft, zij is kleen, maer verfterkt met een kasteel, dat óp eene hoogte ligt. Zijne prinfen hebben een keizer aen Duitschland, een' koning aen Engeland, en ftadhouders aen Holland geleverd. Koblents, in het keurvorftendom van Trier, ontleent zijnen naem van zijne ligging' aen den famehloop van den Rijn en de Moefel. Deze fta.d, waerin eene domkerk van twaelf  Driehonderd Vijfde Brief. 209 kanunniken, eene Karthuiferkerk, en een kollegie der Jezuiten is, is fraei, wel gebouwd, tamelijk bevolkt, en ligt in eene vruchtbare vlakte, omringd van heuvelen, die met wijngaerden bedekt zijn. Na langen tijd de vrijheid der keizerlijke fteden genoten te hebben, werd zij gegeven aen de keurvorften van Trier, die haer deden verfterken, en haèr tot hun verblijf verkozen. Zy hebben 'er een prachtig paleis, beneden het kasteel van Hermenftein, 't welk men als eene der beste ftèrkten van Duitschland befchoüwt. Ik heb vergeten u te zeggen dat ik, eer ik het keurvorftendom Ments verliet, de nieuwsgierigheid had om mij naer de oevers van den Mein te begeven, ih het oord, waer de marfchalk van Noailles gelegerd was geweest, enmij op de plaets zelve, door eenen Franfchen officier, die zich in den veldflag bij Dettinge gevonden had, den toeftand van dit gevecht te' doen verklaren. „ Zie daer , zeide hij tot mijterwijl hij mij den regter oever der riviere bij dé kleene ftad Afchaffenburg vertoonde: » zie daer de ruimte , die bezet was door „ den graef van Stair, een' der aenkweekelin„ gen van Marlboroug, met zyne vijftig dui„ zend Engelfchen, Hanoverfcheri of Oosten„ rijkers , ondèr de oogen van den koning „ van Engeland , die zich , met zijnen zoon „ den hertog van Kumberland , bij herri vervoegd had.' XXÏV. Deel Ö „ Hier  si© De Nieuwe R e i s i g e r. „ Hier op .den flinker oever ftond het leger ,, van den Franfchen veldheer, die zich, door „ eene voortreffelijke verrichting , meester „ van het flagveld had weten te maken. Wij „ trokken langs de vijanden heen, en fneden „ hun de levensmiddelen af, door ons mees„ ter te maken van de doortogten boven en „ beneden hun leger. Zij konden ingefloten, „ uitgehongerd, door ons kanon nedergeveld, „ en genoodzaekt worden om zich krijgsgevan„ gen te geven. De marfchalk fmeedt het „ ontwerp daervan, maekt de noodige fchik„ kingen, bezet Afchaffenburg, bezoomd den „ Mein met gefchut, en fielt Dettinge, waer„ door de Engelfchen moesten trekken, onder „ de wacht van twaelf duizend mannen. Hij „ doet vier fcharen van voetvolk op twee „ bruggen afzakken, vergezeld van een' hoop „ van Franfche"lijffchutbenden, met bevel om „ in het dorp te blijven, waerin zij, verbor„ gen aen de andere zijde van den hollen weg, „ welken gij befchouwt, niet befpeurd konden ,, worden^door de vijanden, wier bewegingen ,, de marfchalk met zijne oogen volgde. „ De hertog van Grammont, kolonel der „ lijffchutbenden, die het gebied over dit „ krijgsvolk voerde, had bevel om te wachten, „ totdat de Engelfchen zich zeiven in den „ hollen weg bevonden. De marfchalk de „ Noailles, vervolgens eene waedbare plaets zoekende , om de ruiterij te doen voort- „ ruk-  Driehonderd Vijfde Brief. 2it *, rukken, zond vijf hoopen om den post van „ Afchaffenburg te bezetten, zoo dat de vijand „ van alle kanten moest' ingefloten worden. „ Het gevolg was waerfchijnelijk : wij ver„ wachten allen den koning van Engeland „ onzen krijgsgevangen te zien; en deze ge„ beurtenis zou den vrede aen Europa weder,, gegeven hebben. Maer een ongeduldig „ oogenblik , of liever eene al te fterke be„ geerte tot roem, ftelde alle deze fchikkingen „ te leur. De hertog van Grammont verlaet „ zijnen post, trekt met zijn krijgsvolk den „ bedekten weg over, en valt zelf, doorliet „ verlaten van een' voordeeligen ftand, waerin „ hij moest gebleven hebben , in den ftrik, „ in welken wij de vijanden zouden gelokt „ hebben. Wij tastten hen aen in wanorde „ en met ongelijke kragten: het gefchut, op „ den oever van den Mein geplaetst, werd „ onnut, en zou op de Franfchen gefchoten „ hebben. De marfchalk rukt voort, maer &ê „ laet; de feil was begaen, en niet te herftellen. „ Gij hebt, in dien tijd, kunnen zien den „ brief, dien de heer Noailles, na den flag, „ aen den koning fchreef, en waerin deze \, marfchalk rekenfehap geeft van de redenen, „ die hem bewogen hadden om de vijanden te H bevechten. „ De eerfte van allen is, Sire, „ dat uwe majesteit het begeerde". , Onder „ de andere beweegredenen is de Iaetfte, dat ., het verval der zaken van Beijeren niet Q i „ kon-  tiz De Nieuwe Reisiger. „ konden herfteld worden, dan door eenigen „ voorfpoed in Duitschland. „ Ik heb niet „ gelukkig genoeg • geweest, vervolgde hij, „ om dit oogmerk te bereiken; maer men zal „ mij niet befchuldigen van mijne pooging „ daertoe niet aengewend te hebben , gelijk „ de ganfche weereld fcheen te begeren. Ik „ heb' mij niets te verwijten over de zorgen, „ de vooruitzigten en de oplettendheid, wel„ ken mijn ijver en mijne aenkleving voor „ den dienst uwer majesteit mij altoos zullen „ inboezemen. Ik geloof mij te mogen vleijen, „ dat het ganfche leger mij dit regt zal doen. „ Men zal niets vergrooten , wanneer men „ u zegt, Sire, dat de oudfte officiers nimmer „ zulk een groot noch gedurig vuur gezien „ hebben. Ik kan niet nalaten uwe majesteit „ te zeggen , hoe zeer de heer hertog van „ Chartres uitgemunt heeft, hebbende zich ,, altoos in het fterkfte.van den ftrijd bevon5ïj den , zijne krijgsbenden vereenigende , en „ hen zelf naer het gevecht geleidende, met ,, eene kloekmoedigheid, eene tegenwoordig. „ heid van geest, en een' ijver, dien ik niette „ veel kan loven, noch te veel bewonderen. ,, Schoon ik eenigzins verdacht kan zijn om„ trent het geene, den heer hertog van Pen„ thievre aengaet , bid ik uwe majesteit te „ gelooven dat ik niets bij de volftrekte waer„ heid zal voegen. Hij heeft zich in het „ hevigfte van het vuur, en verfcheiden ma- 55 Ien  Driehonderd* Vijfde Brief. 213 „ Dén in de fchermutfeling gezien, met dezelf,, de koelheid en gerustheid, als uwe majesteit hem kent. Indien de hertog van Ayen en ,, de graef van Noailles mijne kinders niet „ waren, zoude ik 'er u, Sire, over kunnen „ fpreken; maer ik laet de zorg daervan aen „ de geenen , die getuigen van hun gedrag „ geweest zijn". Ik ben, enz. Keulen, den y» van Juli, 1757. Driehonderd Zesde Brief. Vervolg van de Kreitfen aen den Rijn. Het keurvorftendom Keulen ligt langs den beneden Rijn , in eene bekoorlijke en vruchtbare landftreek'. De hoofdftad, die het zelve haren naem geeft, en voor eene der aenzienlijkfte van Duitschland gehouden wordt, behoort niet aen den keurvorst; zij is eene keizerlijke ftad, die van den Westfaelfchen kreits afhangt. Deze vorst heeft zelfs de vrijheid niet om 'er met een talrijk hofgezin intekomen, noch 'er meer dan drie volgende dagen te blijven, zonder de toeftemminge van de magiftraet. O 3 Keu-  214 D. e Nieuwe.Reisigïï, Keulen is zijnen oorfprong verfchuldigd aen de Ubiërs , aloude volken van Germanië, in dit land geroepen om het tegen de Suèven te verdeedigen. Agrippina, vrouw van Klaudius en moeder van Nero, werd 'er geboren: zij deed het vergrooten, zond 'er eene Romeinfche Volkplanting, en gaf het den naem van Colonia Agrippina of Volkplanting van Agrippina. Deze ftad ging wijders van de Ubiërs over aen de Romeinen, van de Romeinen aen de Franfchen , van de Franfchen aen de Duitfehers, die de bezitting daervan aen den aertsbisfchop gaven; maer zij is eindelijk in vrijheid gefteld, en wordt geregeerd door eenen Raed , die echter geen gebied heeft buiten den omtrek harer muren; en zelfs wanneer 'er twist over hoofdmisdaden ontftaet, zijn het de amptenaers van den keurvorst , die de fchuldigen veroordeelen; en de kerkvoogd kan den misdadigeren genade bewijzen. Hij ontvangt van de inwoonderen den eed van getrouwigheid, en verbindt zich, in tegendeel, om hunne voorregten te handhaven Bon, eene kleene ftad, maer fterk en door- een kasteel verdeedigd, is het gewone verblijf van dezen vorst, die 'er korts een paleis , met prachtige tuinen gepaeid, heeft doen bouwen. Een keurvorst en aertsbisfchop van Keulen, uit het huis van Truchfes, de Belijdenis van Augsburg omhelsd, en heimelijk eene non getrouwd hebbende, was het te vreezen dat de*  Driehonderd Zesde Brief. 215 deze kerkelijke vorst, die zijn huwelijk in het openbaer wilde bekend maken, niet tevens Luthersch aertsbisfchop en keurvorst wierd. In dit geval zoude 'er geen evenwigt meer in het kéurvorftelijke kollegie, en de Katholyken de zwakften daerin geweest zijn. De keurvorften van Trier en Ments luidden de alarmklok , en fmecdden een verbond tegen Truchfes, die, van zijne zijde, door de vorften van zijne gemeenfehap v/ierd onderfteund. Men bragt over en weder kleene legers te veld; de Katholyke aenhang werd overwinnaer; Truchfes verloor zijne landen , behield zijne vrouw, en ging in Holland van armoede fterven. De keizer, die zich niet dan van ter zijde in deze zaek gemengd had , fchreef hem dat hij hem, die geen aertsbisfchop en getrouwd konde zijn, ried tusfchen eene vrouw en het keurvorftendom te verkiezen. Gregorius de XHIe had de wapens van den kerkblikfem gebruikt, die hunne uitwerking deden; en Ernestus van Beijeren, reeds bisfchop van Luik, Frifinge en Hildesheim, werd door het kapittel verkozen tot aertsbisfchop en keurvorst van Keulen. Deze ftad is omringd met ouderwetfche muren, met agtentagchentig torens voorzien. De burgers maken 'er de bezetting van uit, en nemen, in buitengewone gevallen, vreemde krijgsbenden in hunne bezoldinge. Keulen is halvemaenswijze langs den Rijn gebouwd.. Zijne huizen zijn zindelijk, verheven en met leijen O 4 ge-  iiö. De Nieüvve Reis.iger. gedekt. Eenigen hebben het zelve het Duitfche Rome geheten , uit hoofde van' zijne grootheid, zijnen Raed en de fchoonheid zijner gebouwen. Men noemt het ook de heilige Rad, omdat het een groot aen tal, van heilige overblijffelen bewaert, dat men 'er bij de drie honderd kerken telt, en dat het zich altoos voor de ketterije heeft weten te hoeden. De Protestanten worden 'er niet geduld: men vergunt hun alleen aen de overzijde van den Rijn te vergaderen, tot de beoeffeningen van hunnen, godsdienst. De Joden mogen 'er niet in komen, dan met het betalen van eene fchattinge. Onder de fraeije kerken van deze ftad, moet, men die der Jezuiten tellen. De hoofdkerk is niet voltooid; het koor alleen is verfierd. Men ziet 'er, in eene kapél, met verfcheiden lampen verlicht, de grafplactfen der drie Wijzen, die den zoon van God kwamen aenbidden , en welken men zegt van Konftantinopelen naer Milaen, en van Milaen naer Keulen overgevoerd te zijn; eene belachelijke overlevering, maer door de ligtgeloovigheid van verfcheiden eeuwen in aenzien gebragt. Niet ver van dit oord zijn de ingewanden van Maria de Medicis, moeder van Lodewijk den XIII', die hier gevlugt was, en 'er overleed. Men toont , in de kerk van Sm Urfula, groote kasfen vol gebeenten, welken het volk als. de heilige overblijffels der elf duizend. Maegden eerbiedigt. Keu-  Driehonderd Zesde Briee. 2.17 Keulen heeft dit bijzonders, dat het, gelijk het aloude Rome , geregeerd wordt, door. burgemeesters, voorburgemeesters, fchouten, tuchtmeesters , wijkmeesters , fchatmeesters, gemeensmannen , enz. De Raed beftaet uit agtenveertig leden ; en de inwoonders zijn verdeeld in tweeëntwintig wijken, onder welken men noodwendig moet ingefchreven worden, om het regt van burgerfchap te verkrijgen. Het is uit hun ook dat men de magiftraten verkiest, wier regering geheelenal uit eene volkheerfching' beftaet. Alle jaren , op den dag van St Jan , vergaderen zij piegtig , en verkiezen 'bij meerderheid van ftemmen de amptenaers , zonder opzigt op den toeftand, rang. of rijkdom der onderdanen, maer alleen op hunne vroomheid , zoo dat de adeldom fomtijds aen den burger en zelfs aen den ambachtsman onderworpen is , en dat een enkele fchoenmaker over twintig edellieden kan gebieden. Het kapittel van de hoofdkerk' beftaet uit zestig kanunniken , die alleen den aertsbisfchop verkiezen. Wel verre van die van Ments, moeten zij allen prinfen of graven zijn, en even als te Straetsburg bewijs van eenen doorluchtigen en alöuden adeldom geven, behalve agt kanunnikdijen, die voor doktoren bewaerd%orden. Men kent hier geflachten, die zich gelooven van aloude Romeinen afgeftamd te zijn, en hunne geflachtrekening boven O 5 de  *i8 De Nieuwe Re is ig er. de zestien honderd jaren, doen opklimmen; het is misfchien de eenigfte plaets van Duitschland , waer men zich over deze herfenfchim beroemt. Twee zaken kunnen aen deze ftad meer beroemdheid geven; hare hoogefchool, die groote mannen heeft voortgebragt , en hare kerkvergaderingen , waerin men groote zaken behandeld heeft. Kornelis Agrippa werd te Keulen geboren, in het einde der vijftiende eeuwe. Hij was geöeffend in de godgeleerdheid, geneeskunde en regtsgeleerdheid, en werd voor een'grooten toovenaer gehouden. Hij fchepte vermaek in wonderfpreuken ftaende te houden; en om Zich in de gunst van Margareta van Oostenrijk, 'landvoogdesfe der Nederlanden , te dringen, ontwierp hij eene Verhandeling over het voorregt der vrouwen boven de mannen, die hem in het hof deed ontvangen. Hij ondernam ook te bewijzen, dat de zonde van Adam niets anders was dan zijne vleefchelijke gemeenfehap met Eva; en hij hield ftaende dat 'er niets nadeeliger is voor het geluk van den mensch, en voor de zalighed der .ziele, -dan het aenkweeken van de kunften , wetenfehappen en letteren. De omgang, dien men veronderftelde dat hij met den duivel had, verhinderde niet dat hij in armoede leefde, en in het gasthuis ftierf. V Dees man had een' geöeffenden en diepdenkenden geest; geene wetenfehap was hem vreemd;  Driehonderd Zesde Brief. 219 vreemd; maer de onftandvastigheid van zijnen aert deed hem dikwerf van vaderland en beroep veranderen. Eerst onderwees hij de godgeleerdheid te Pa via ; maer .buitengewone gevoelens , welken het hem behaegde te verfpreiden , duldden niet dat hij zich in deze ftad vestigde. Hij verliet de twisten der fchole, gaf zich over aen de ftaetkunde, en werd als onderhandelaer gebruikt. Afkeerig van dezen ftaet, verkoos hij de wapenen, deed verfcheiden veldtogten , verkreeg eertytels , en verliet de vendels van Mars, om beurtelings redevoerder van de'kerkvergadering' van Pifa, loonraed van de ftad Metz , geneesheer der moeder van Franciskus den F», en bistoriefchrijver van Karei den Ven te worden. Altoos misnoegd waer hij zich bevond, kon hij zich nimmer bij eenigen vorst ftaende houden. Eene verhandeling tegen de bedelmonniken gaf gelegenheid om te denken dat hij het Lutherdom begunftigde. Hij fprak met te veel vrijheid over allerlei onderwerpen, werd ongelukkig in allerlei toeftanden, en ftierfteLion, arm, maer Katholyk. Men rekent ten minfte zes kerkvergaderingen te Keulen, waervan 'er verfcheiden inzettingen afkondigden, bekwamer om de wanorden , die toen heerschten , te doen kennen, dan om dezelven te herftellen. De negende dezer vergaderingen beveelt den bisfehoppen de getijdeboeken van hun fticht te hervormen, en  22o De Nieuwe R e i s i g e r„ en de valfche legenden 'er uit te nemen; den' kanunniken te leven naer de bcteekenis van hunnen naem , die canonique of regelmatige lieden wil zeggen ; den priesteren zich niet van hun kerfpel te-onttrekken, noch 'er vi-' carisfen aenteftellen , zonder een bijzonder verlof van den bisfchop; den monniken 'geen kwaed te fpreken , in hunne predikaetfiën, van de bisfehoppen $ priesteren of magiftraten. In de Iaetfte kerkvèrgadering, in het jaer 1549 gehouden, was 'er nog gefchil over de herftelling van de kerktucht; en men vermaende de kerkvoogden in de bezoeken van hun fticht met dan weinig gevolg te hebben, om dezen phgt niet al te hatelijk voor de pastoren te maken. Het derde kerkelijke keurvorftendom, dat, even als de twee voorgaende, den naem van zijne hoofdftad draegt, is dat van Trier, 't welk door den Rijn befpoeld, en door den Moefel doorfneden wordt, tusfchen het Paltsgraeffchap , Lottheringen en het land van' Luxemburg. Indien men geloof flact aen eene.' aloude overlevering, in een oud veers uitgedrukt, was Trier dertien honderd jaren voor Rome in wezen. Het was reeds beroemd-, toen Cefar in de Gaulen kwam. Tacitus maekt''er dikwerf gewag van : Ammianus Marceliinus roemt deszelfs grootheid, vermogen en de heerlijkheid zijner gebouwen; en' Aufonius zegt dat het de legermagt van het rijk voedt, kleedt  Driehonderd, Zesde Brief, 121 kleedt en wapent, dewijl het toen korenzolders had, en men 'er fchilden en kleederen yoor de krijgsbenden maekte. Verfcheiden keizers hielden'er hun verblijf: het werd de zetel van den landvoogd der Gaulen, en eene der eerfte lieden, die het licht des geloofs ontvingen. Beurtelings aen zijne aertsbisfehoppen onderworpen, en van hunne heerfehappij* bevrijd, veroorzaekte het, gedurende verfcheiden eeuwen , hevige gcfchilicn tusfchen zijne kerkvoogden en inwoonders , totdat de keizer daerover bcfliste ten voordeele van de keurvorften, die 'er eindelijk meesters van gebleven zijn. Deze ftad is groot en omringd' van zeer hooge muren. De hoofdkerk, op eene hoogte gebouwd , is een uitgeftrekt gefticht. Zijn kapittel, beftaende uit zestien kanunniken, tot het kapittel behoorende , en vierentwintig, die anderen woonplaetfen hebben, heeft alleen het regt om den aertsbisfchop te verkiezen. Zij moeten allen bewijs van zestien adelijke kwartieren geven, maer ontvangen geene prinfen, noch bijna immer graven onder hen. De keurvorst heeft het regt van erffenisfe van alle de goederen zijner leenmannen, die zonder erfgenamen fterven; 't geen noodzakelijk den onmiddelijken adeldom van het land moest verzwakken. Eertijds hielden de bisdommen van Metz , Toul en Verdun van zijn aertsbisdom af; maer gij begrijpt wel dat zij, federt zij  2it De NriowE Rnsicn. zij aen Frankrijk behooren, geenszins acn een' Duitfchen bisfchop toekomen. Van Trier -naer Manheim vindt men op zijnen weg het hertogdom en de ftad van Tweebrugge, aloud leen van de kerk' van Metz, aloud verblijf van den koning Staniflaus, aloude bezitting van de Zweedfche koningen van het Paltfifche geflacht, en het tegenwoordige erfdeel van een' prins van dit huis. De ftad is kleen, maer tamelijk fraei en wel bebouwd , met een kasteel, waerin de hertog zijn verblijf heeft, en zijn kleen hof houdt. Hij heeft 'er gaerne Franfchen, onder welken eenige fraeije geesten van Parijs, alwaer deze hoogheid alle jaren eene reis doet, doorgaens gevonden worden. Deze zelfde prins bemint de letters, befchermt de geenen, die ze aenkweeken, lokt hen in zijne landen, noodi^t hen om 'er zich te vestigen, en belooft hen alle de voordeelen , welken de vrijheid der drukperfe vereischt. Hij heeft korts den Katholyken godsdienst omhelsd; maer de meeste zijner onderdanen zijn Protestanten. Dewijl uit zijn huwelijk geene kinders, bekwaem om hem optevolgen, kunnen voortkomen, zullen Zijne landen overgaen aen zijnen neef, Karei Augustus , zoon van zijnen broeder, die 'er misfchien eens een gedeelte van Beijeren en de ganfche néder Palts mede zal vereenigen. Men verzekert dat de hertog van Tweebrugge, met de gravinne van Forbach, eene dier  Driehonderd Zesde Brief. 223 dier verbindtenisfen , welken de Duitfehers Huwelijk met de {linkerhand noemen , aengegaen heeft. Gij weet dat in dit land eene dochter van hooge geboorte, met eenen prins trouwende, den tytel van prinfesfe verkrijgt; maer eene burgeres, of zelf eene enkele juffer, eenen baron of graef trouwende, wordt noch gravin noch baronnes. Om dit mishuwen te herftellen, begeeft de man zich tot den keizer, en verzoekt hem , voor zijne vrouwe , de eertytelen, die tot zijnen rang behooren. Indien hij deze gunst verkrijgt, moet de rijksdag dezelve bekragtigen; en dan worden de kinders bekwaem, om in de waerdigheden en leenen van hunnen vader optevolgen. Bij gelegenheid van een diergelijk huwelijk, is de jongfte tak van het huis van Brunswijk tot de kéurvorftelijke waerdigheid verheven, boven de twee oudften. Het was natuurlijk te denken dat deze laetften 'er eenige verhindering aen toebragten ; maer de hertog van Wolfenbuttel vergenoegde zich met 'er zich tegen te kanten; en zie hier de reden} die den hertog van Zeil o verhael de om zijne toeftemming te geven. De prinfes van Tarente, te Brusfel zijnde ,. had met zich gebragt mejufvrouw d'Obereufe, eene jonge perfoon uit een aloud huis van Poitou. De hertog van Zeli werd 'er op verliefd, en ftelde vruchteloos alle middelen in het werk om haer te verleiden. De wederftand der juffer ontvonkte derwijze den  224 De Nieuwe Reisiger. den hertog, dat hij, bekoord door hare deugd, haer aenbood te trouwen , doch haer tevens Verwittigende dat hij -dit huwelijk niet dan met de linkerhand konde aengaen. Mejuffer d'Obereufe antwoordde, dat zij zich met dit huwelijk zoude vereerd achten , en dat het haer, indien het huwelijk wettig was, luttel fcheelde met welke hand hij haer trouwde. Eenige jaren daerna het oorlog in Duitschland ontftoken-zijnde, verzocht de keizer hulp van den hertog van Zeil , en werd zoo wel van hem gediend, dat hij , uit erkentenisfe, der hertoginne dezelfde voorregten toeftond, als of zij met de regterhand getrouwd was. De beide echtgenooten hadden flechts eene doch. ter, welke zij aen een' prins van den jongften tak van Brunswijk gaven; en de hertog niets meer kunnende begeren dan zijne dochter keurvorftin te zien, bragt geene verhindering bij in de verheffing van haren echtgenoot. Wanneer de Duitfche prinfen de zoo evengenoemde huwelijken aengaen , bedingen zij gemeenlijk, dat de echtgenooüe in haren eerften ftand zal blijven , en dat de kinders geenen anderen rang zullen aefinemen, dan dien van hunne moeder. Behalve den hertog van Zeil, ziet men niet dat de vorften, die diergelijke verbindtenisfen hebben aengegaen, hunne vrouwen tot de waerdigheid van prinfesfen verheven hebben. Diergelijke gunften worden niet verzocht, dan wanneer de echtgenoot gee-  Driehonderd Zesde Brief. 225 geene erfgenamen heeft van een eerfte huwelijk met eene dochter van den hoogen adeldom, of dat hij geen verdrag van erffelijke Broederfchap met de groote huizen van het keizerrijk heeft aengegaen Men verftaet door deze Broederfchappen , zoo beroemd onder de prinfen van Duitschland, de vereeniging, door welke zij wederzijdsch , zoo voor zich , als voor hunne mannelijke en wettige aframmelingen j bedingen de opvolging van den geenen, wiens geflacht het eerfte zal uitfterven, behoudende aen zich alleen de fchikking , bij uiterften wil, van hunne huisfieraden , tot het beloop van eene bepaelde fomme. Deze onwederroepeliïke overeenkomst, gegrond op eene foort van algemeen en krijgsregt, onderhoudt het vermogen der geflacbten, ën belet dat de leenen in geene vreemde huizen overgaen. Om diergelijke verdragen te verzekeren , heeft men de toeftemming en bevestiging van het hoofd en de ftaten des rijks, en der drie orden van het landfchap, waerin deze leenen gelegen zijn , volftrekt noodig. Het oudfte dezer erffelijke Broederfchappen dat der prinfen van Saxe en Hesfen , aengegaen onder Frederik den Ilen,. en bevestigd door de andere keizers, en welke het huis van Brandenburg wettigt om in deze wederzijdfehe opvolging te treden. Het Paltsgraeffchap, dat omtrent twintig mijlen van het oosten tot het westen ; en agttien van het zuiden tot het noorden groot XXIV. Deel. P is*  i%6 De Nieuwe Reistgee. is , is zijn' oorfprong en naem verfchuldigd aen de paleisgraven, welken de hoofden van het keizerrijk in de landfchappen zonden , om 'er het geregt te befturen. De hoedanigheid van Paltsgraef aen den Rijn ging in verfcheiden huizen over , en werd eindelijk bezeten m het jaer 1215 door Lodewijk van Beijeren, die het aen zijne afftammelingen naliet. Deze verdeelden dit land in de opper en neder Palts, in de Palts van Beijeren en de eigenlijk genoemde Palts, of de Palts aen den Rijn. Dit Iaetfte land is het geene, waervan de Raed van onzen koning de verwoesting teekende, en 't welk hij tot eene algemeene verbranding veroordeelde. De wreede Louvois gaf deze barbaerfche orde, waerover nog alle de volken ijzen. De Franfche krijgsoverften, die niet anders dan gehoorzamen konden, deden in den winter zeiven den burgeren der fteden, den inwoonderen van het platte land, en den heeren der kasteden aenkondigen, dat zij hunne verblijfplaetfen moesten verlaten, en dat men dezelven door het ftael en vuur zoude verwoesten. Mannen, vrouwen, grijsaerts en kinders verlaten in haest hunne huizen, verfprciden zich in de velden, en verfchuilen zich in de naburige landen, terwijl de foldaet, gretig naer buit, hun vaderland verbrandt' berooft en plundert. Man begint met Manheim en Heidelberg, verblijf der keurvorften; hunne paleizen worden verwoest even als de huizen der  Driehonderd Zesde Brief. 227 der burgeren ; hunne graflieden worden geopend; hunne asch wordt verftrooid; én onze krijgsbevelhebbers, getuigen van alle deze afgrijsfelijkheden, blozen omdat zij 'er, om dus te fpreken, de werktuigen van zijn. Manheim is herbouwd- geworden ; en de twee Iaetfte keurvorften, die deszelfs vestingwerken hebben doen ophalen, hebben 'er hun yerblijf overgebragt, tot groot nadeel van Heidelberg en Dusfcldorp, alwaer hunne voorzaten hun hof hielden. Het nieuwopgebouwde kasteel is van eene uitmuntende pracht'. Men heeft 'er eene heerlijke boekerij en kostbare kabinetten van gedenkpenningen opgericht; maer de ligging van deze ftad, in eenen hoek, bij de famenvloeijing van den Rijn en de Nekker, maekt 'er de lucht vrij ongezond. Heidelberg heeft altoos den tytel van hoofdftad behouden. De Iaetfte lettergreep van zijnen naem is ontleend van de bergen, waervan het omringd is, in het vruchtbaerfte gewest van de Palts. Het was eertijds het verblijf deiMuzen, door de vermaerdheid, die het door zijne hoogefchool en de verdienfte zijner hoogleeraren verkreeg. Men roemde vooral zijne boekerij, die door het ongeluk der oorlogen naer Rome gevoerd wierd, en thans een gedeelte van die van het "Vatikaen uitmaekt. Men befchouwt dit verlies als een regtvaerdig oordeel van God, die den onmatigen hoogmoed dér geleerden van Heidelberg wildé ftraffen. P a De-  &28 De Nieuwe Réisigek. Deze ftad, hebbende vervolgens eenigen tijd de vruchten van den Westfaehchen vrede genoten , verkreeg allengskens haren alöuden luister; maer de Franfche legers veroorzaekten 'er nieuwe verwoestingen. Zij is ten derdemale herbouwd en verfterkt; en onder andere merkwaerdige gebouwen, onderfcheidt men het kasteel van den keurvorst, het ftadhuis, eenige paleizen, en de brug over den Nekker. Het kéurvorftelijke kasteel, hooger dan de ftad, maer minder verheven dan het oude, is eene zeer groote verzameling van eenige ftukken der bouwkunfte , die een zeer onregelmatig geheel vormen. De tuinen, in terrasfen en verdiepingen verdeeld , bieden een volmaekt gezigt over het ganfche veld aen. Men ziet 'er grotwerk, fraeije lustpriëelen, waterfprongen, doolhoven, enz. Wanneer de Franfchen, in het jaer 1689, deze plaets innamen, leegden en verbrijzelden zij de vermaerde ton of het voedervat van Heidelberg, dat drie honderd en vijftig gewone oxhoofden van Parijs inhield. Het is herfteld en weder gevuld, door bevel van den keurvorst, die tevens een nieuw deed maken, 't welk grooter dan het eerfte is, en tot het welke men door een' trap van vijftig treden opklimt. Bovenop is eene kleene gaenderij , waerin zes perfonen te gelijk kunnen danfen. Men heeft twaelf duizend ponden ijzers voor de hoepen gebruikt. Op den grond van voren zijn «ie wapens van den keurvorst; en  Driehonderd Zesde Brief. 229 en van boven is een groote Bacchus, vergezeld van verfcheiden Boschgoden, met eenige over ëenkomende opfchriften, in Hoogduitfche veerzen. Spiers, eene keizerlijke ftad in de neder Palts, vijf mijlen van Heidelberg, betwist de aloudheid met alles, dat in Duitschland de meeste oudheid heeft. Het was in het eerst de hoofdftad der Nemeten, een oorfprongelijk volk van Germanië, dat den linker oever van den Rijn bewoonde, ten tijde van Cefar: het ontleende vervolgens zijnen naem van de kleene rivier', die het befpoelt , en zich in dezen ftroom werpt digt bij zijne muren. Deze ftad ontving het licht des geloofs, en had hare bisfehoppen federt het midden der veertiende eeuwe. De keizers Konradus en Henrik deden 'er eene heerlijke hoofdkerk bouwen, welke deze vorften en verfcheiden van hunne opvolgeren tot hunne begraefplaets kozen. Deze kerk was een groot gebouw, dat zeer verlicht en met fpitfche torens op de vier hoeken voorzien was, Aen de eene zijde was het keizerlijke paleis, en aen den anderen kant het huis der kanunniken met een zeer aloud klooster: in het midden zag men eene vertooning van den berg Kalvaria, in de rots uitgehouwen , dien men als een meesterftuk van beeldhouwkunde achtte. De kerk had het uitzigt op eene groote plaets, bekwaem om tien duizend mannen in flagörde te bevatten, en omringd van fraeije huizen, p j on-  230 De Nieuwe Reisiger. onder welken men bijzonderlijk dat der Jezuiten opmerkte, 't welk geheelenal, zoo wel als de ftad, vernield wierd door de Franfchen, die 'er den brand in ftichtten. Men heeft vergeefsch gepoogd deze ftad volkomen te herftellen; nimmer heeft men haer haren alöuden luister weder kunnen geven. Onze koningen van het tweede geflacht hielden te Spiers de vergaderingen van het volk. De keizer Henrik IVe , die het vergrootte, ftelde het onder het getal der vrije fteden. Henrik de Ve bevrijdde het van een overblijffel van gezag, 't welk de bisfehoppen, die zich in den eerften tijd tot oppervorften verheven hadden, nog aen zich behielden. De inwoonders vervolgden echter met hun den eed van getrouwheid te doen , fchoon deze kerkvoogden 'er geen het minfte regtsgebied hadden , en de ftad zich beftuurd door hare eigen wetten, onder de befcherming van den Paltsfifchen keurvorst. De bisfchop, die alleen eenige amptenaers benoemt , heeft regt om 'er geld te doen flaen en tollen te heffen. Deze ftad in insgelijks beroemd door dien vermaerden rijksdag, waerin de Lutheransn zich tegen de. bevelen van keizer Karei den V-n ftelden y en daerdoor den naem van Proteftanten aennamen. Het is eindelijk te Spiers dat dezelfde vorst de keizerlijke kamer invoerde. Na de verwoesting van deze ftad , waren de leden dezer doorluchtige vierfchaer' genoodzaekt naer  Driehonderd Zesde Brief. 231 naer den anderen kant van den Rijn te vlugten , en van ftad tot ftad rond te dwalen, totdat eindelijk de rijksdag zich vestigde te Westlar, in den opper Rijnfchen kreits, waer zij tegenwoordig nog beftaet, niettegenftaende de redenen , die de overvoering daervan in eene gemakkelijker en welvoegelijker plaets fchenen aenteraden. Men geeft eene uitgeftrektheid van twintig mijlen , van het oosten tot het westen , en van tien of twaelf mijlen, van het noorden tot het zuiden , aen de wcereldlijke heerfehappij van den bisfchop. Deze kerkvoogd houdt zijn verblijf te Brufchal, waer ik de eer had om hem mijne hulde te bewijzen. Het was ten zelfden tijde , toen een fraeije Geest van Frankrijk, de abt van Voifenon, de eer verzocht om zijn gevolmagtigde te Parijs te wezen. „ Gij kent hem , zeide mij de kerkvoogd; „ men fchrijft mij dat hij zich een' letterkundigen roem heeft verworven, door geachte " gefchriften. Ik heb 'er eenigen van gelezen, „ vervolgde hij; maer zijn ftaet en de plaets, welke hij verzoekt, onderrichten mij dat hij „ op ernftige ftoffen arbeidt, en zich tot de „ onderhandelingen fchikt. „ Dit is niet volkomen , mijn Heer, ant„ woordde ik hem , het denkbeeld , 't welk ik mij gevormd heb van den heer abt van „ Voifenon, dien ik alleen ken door het lezen ,] van zijne gefchriften. Men heeft van hem P 4 » ro-  Di Nieuwe Rei si g er. „ romans, blijfpelen en eenige kleene gediefe „ ten , waerin meer geest dan aendocning, „ meer fcherpzinnigheid dan natimrliikheid, „ meer vrijheid dan betamelijkheid, meer aer„ tige invallen dan verhevenheid, meer geringe » fpelingen dan groote zaken gevonden worjj den. Zijn geest vertoont veeleer eene ken„ nis van het gebruik der weereld, dan het „ gegrond en aengekweekt oordeel van een' „ man van letteren. Zijne vlugheid om de „ belagchelijkheden der famenlevinge aente„ grijpen; de kunst om ze met eenige aenge„ naemheid te fchilderen, en de beuzelachtige „ zaken vrolijk te behandelen; levendige en j, fclhtterende verbeeldingen, oorfprongelijke „ zwieren, eene uitgezochtheid van uitdruk„ kingen, en eene zekere verschheid van kleu„ ren geven aen zijne romans een karakter, „ dat haer van de andere voortbrengfelen van „ deze foort' onderfcheidt. Ten opzigte van „ zijne blijfpelen (want uw gevolmagtigde „ mijn Heer, of de man, die het wenscht te „ wezen, is een boertig perfonaedje, een abt „ van geestige woorden, en een groot bemin„ naer van het tooneel) zij kunnen allen de „ lezing doorftaen, zelfs de geenen, dieniet „ vertoond zouden, kunnen worden. Alles, „ in het algemeen, verbeeldt een' fchrijver^ „ die zich in de weereld verfpreidt, en der„ zei ver tafereelen tevens waer, verftandig en „ boertig affchetst. Hij is vooral vruchtbaer w in  Driehonderd Zesde Brief. 233 ,, in fpelingen, welken hij vrij wel ter fnede „ plaetst; en zijn ftijl heeft al den luister, dien „ de fmaek der eeuwe vereischt. Zijne Cvquette „ fixée hewijst dat hij fomtijds eene heimelijke „ handeling weet te befturen, en dat meer is „ de karakters wel te behandelen. Eene an,, dere verdienfte, waervoor de meesten hem „ dank weten, zijn zijne poogingen om het „ blijfpel tot zijn' wezenlijken toon te brengen. „ Hij konde, gelijk vele anderen, in nieuwe, „ doch droevige en duistere wegen afdwalen; ,, maer hij heeft daervoor bekende, doch be„ koorlijke en aengename paden genomen. „ Deze 'verfchillende werken, en nog meer „ de aengenaemheid van zijnen omgang , en „ de bekoorlijke en luchtige zaken, waermede ,, men zegt dat hij de famenleving verrijkt, ,, moeten hem noodwendig doen begeren: ook „ zegt men hem verfpreid te zijn in de uitmun„ tendfte gezelfchappen, waerin hij het fterke „ belang, 't welk wij ftellen in hen, die ons „ verlustigen, volftrekt moet inboezemen". De ftad Filipsburg, liggende in een moeras aen den Rijn , ter plaetfe waer de rivier de Saltza zich in dezen ftroom werpt , behoort ook tot de heerlijkheid van den bisfchop van Spiers; maer hare verfterkingen komen toe aen den keizer , die 'er eene bezetting in onderhoudt , en worden als een bolwerk tegen Frankrijk aengezien. In den aenvang was zij flechts een dorp, Udenheim geheten, waerin P 5 de  »34 De Nieuwe R e i s i g e r. de bisfehoppen een kasteel hadden, 't welk een dezer kerkvoogden, Filips vanSotteren, deed verfterken en naer zijnen naem benoemen. Men voegde 'er verfcheiden werken bij; en eene gewigtige plaets geworden, behoorde zij vervolgens aen verfcheiden heeren, en vooral aen de Franfchen, die 'er de verwerkingen van vergrootten, en haer verfcheidenmael namen en hernamen. De Daufin, zoon van Lodewijk den XlVen belegerde het in het jaer 1688, en de marfchalk van Berwick in het jaer 1734. Vauban belluurde de eerfte belegering, en alle de bijzonderheden , die niet tot zijn beftek behoorden, kwamen op den heer van Catinat aen. De Daufin, die zes dagen na het openen der loopgraven aenkwam, ftelde zich zoo veel bloot als noodig was, doch nimmer op eene vermetele wijs; hij was milddadig omtrent de foldaten, en vriendelijk aen de ganfche weereld. De inneming van deze ftad, in negentien dagen , werd gevolgd van die van Manheim, Frankendael, Spiers, Trier, Worms, Oppenheim, en de verbranding van de ganfche Palts. De Franfchen gaven Filipsburg weder bij den vrede van Rijswijk; en zesenveertig jaren daerna deed 'er de marfchalk van Berwick de loopgraven openen, terwijl de graef van BelleIsle de fterkte, die aen het hoofd van de brug is, aen tast en inneemt. Berwick zag het einde niet der belegeringe; want terwijl hij de werken befchouwde, nam een kanonkogel dezen ge-  Driehonderd Zesde Brief. 23$ geoeffenden , geftrengen en gevreesden veldheer weg. Het bevel van het leger ging over aen den marquis van Asveld, den oudften onderveldheer. De koning maekte hem marfchalk van Frankrijk , met den hertog van Noailles. Zij zetten de belegering fterk voort; en na zes weken geopende loopgraven, meenigvuldige werken, onvoorziene verhinderingen , gedurige regens, de overlooping van den Rijn , den inval in de loopgraven, de tegenwoordigheid van het keizerlijke leger , altoos gereed om de verfchanfingen aentevallen , Raken de belegerden het witte vendel op, maekten hun verdrag, en gaven de ftad over den 18™ van Juli, 1734- • Ik genaek de grenzen van dit gewest, die, onder den naem van Frankenland, het middenpunt van Duitschland beflaet, op de landpalen van Zwaben en Beijeren. Ik reken niet meer dan eene maend in deze drie landfchappen te blijven, van waer ik mij door Tirol naer Zwitferland, en vervolgens naer Italië zal begeven. Ik ben, enz. Spiers,' den 10'» van Juli, i?57- Drib-  *3<5 Ds Nieuwe Reisiger. Driehonderd Zevende Brief. Frankenland, Laten wij geene andere woordafleiding van dit land zoeken, dan die der Franken, die, het zelve voor hunne grondvesting in de Gaulen bezeten hebbende, deszelfs heerfehappij behielden, zelfs na deze grondvesting. Onze koningen van het eerfte en tweede geflacht deden het regeren door hertogen of graven, die zich erffelijk maekten , en waervan verfcheiden zich tot keizers van Duitschland deden verkiezen. Konradus was de eerfte, die, na de uitfterving van den keizerlijken tak van het huis van Karei den Grooten , op den troon van dezen vorst klom: hij veranderde de aloude regering , en gaf aen het eigenlijk zoo genoemde Germanifche rijk ten nacstenbij dezelfden vorm van befturinge, waerin wij het-thans befchouwen. Zijn geflacht ftierf uit in het einde der twaelfde eeuwe ; en dit landfchap werd met het keizerrijk vereenigd. De bisfehoppen van Wiirtsburg namen echter den tytel van hertogen van Frankenland aen, zoo uit hoofde van de groote heerlijkheden l welken zij 'er bezaten , als door bijzondere vergunningen van den keizer , fchoon men hun denzelven betwist. Voor het overige, is  Driehonderd Zevende Brief. 237" is het niet dan voor de vijftiende eeuwe, dat deze kerkvoogden zich deze hoedanigheid aengematigd hebben, daerbij voegende den blanken degen , dien zij voor zich doen dragen, wanneer zij in bediening zijn, bij de bisfchoplijke wapens. Zij zitten in de rijksdagen op de vijfde plaets der kerkelijke bank', en de eerfte in de gewone vergaderingen. Zij hebben een* geregtszetel, uit hoofde van hun oppermagtig regtsgebied, en twee opperkollegiën, het eene kerkelijk, dat over de bisfchoppelijke zaken, de twisten tusfchen de kerkelijke perfonen, en de huwelijkszaken vonnist, en het andere weereldlijk, dat kennis neemt van alle de burgerlijke en lijfftraf bare zaken. De inkomften van den bisfchop zijn omtrent van vijf honderd duizend guldens. Hij onderhoudt gemeenlijk vijf krijgsbenden , zoo voetvolk als ruiterij , en heeft vier groote erf amptenaers, die de marfchalk , kamerling , fchenker en drosfaerd zijn. Zijn kapittel beftaet uit drieenvijftig of vierenvijftig kanunniken, die bewijs van adeldom moeten geven; maer om 'er ontvangen te worden, moet men zich onderwerpen aen eene plegtigheid, die altoos aen de prinfen van het keizerrijk den lust zal benemen , om naer de kanunnikdijen te ftaen, namelijk , om tot den middel naekt te gaen door de andere kanunniken, in rijen gefchaerd, die allen den aenzoeker een' roede- of geesfelflag op den rug geven. Deze vernederende  23S De Niéuwe Reisiger, gewoonte, niet min oud, zegt men, dan hef kapittel zelf, zoude insgelijks de enkele Franfche adeldom daervan affchrikken , dewijl dezelve , in dit ftuk , gelijk in vele anderen, ten minfte zoo kiesch is als de prinfen van Duitschland. De kennis van het Christendom is in Frankenland gebragt door St Kiliaen , Schotsman van landaert, die, ten loon' van zijnen arbeid, de kroon van het martelaerfchap verkreeg: zie hier wat de voornaemfte oorzaek van zijnen dood was. Gosbert, toen oppervorst van dit landfchap, leefde met zijne fchoonzuster, echtgenoote van zijnen broeder, als met zijne eigen vrouwe ; en de heilige man , deszelfs gedrag berispende , had het zelfde lot , omdezelfde oorzaek, als Joannes de Dooper. In dezelfde eeuw ftichtte Pepijn de korte, vader van Karei den Grooten , het aertsbisdom en kapittel van Würtsburg, waeraen hij bijna alle de goederen van den laetften hertog van Frankenland gaf, zijnde dezelve zonder kinderen geftorven: de kerk werd toegewijd aen den heiligen martelaer. Behalve de hoofdkerk , telt men in deze ftad drie domkerken, verfcheiden kloosters van Benediktijnen , eene abtdij van kmonnesfen , drie kerfpellen , een kollegie van Jezuiten, verfcheiden nonnenwoningen, een' riddergoed van Maltha , een ander van de Teutomfche orde, drie of vier gasthuizen ■waer-  Driehonderd Zevende Brief. 239 waervan het voornaemfte vier honderd armen onderhoudt, eene hoogefchool, een verbeterhuis, waerin men lakens en voeringen voor de kleeding der krijgsbenden en voor andere gebruiken maekt. Würtsburg, liggende op de rivier de Mein, die het bisdom doorftroomt , ontleent zijnen Duitfchen naem , die Kruidburg beteekent, van het groote getal van tuinen, die de ftad omringen. Zijn bisdom, dat een' zeer ruimen omtrek had, werd verminderd door de oprichting van dat van Bamberg; maer Henrik de ü>, ftichter van dit Iaetfte , vergoedde deszelfs fehade, door de overgift van verfcheiden heerlijkheden. Deze ftad, die voor de hoofdplaets van Frankenland gehouden wordt, is groot, wel bebouwd , verfterkt en bevolkt. Zij is vrij en keizerlijk geweest den tijd van drie eeuwen ; doch het is meer dan drie andere eeuwen, dat de bisfehoppen 'er zich meester van gemaekt hebben. Deze kerkvoogden houden hun verblijf in het kasteel van Mariënburg , op eene hoogte, die de ganfche ftad beftrijkt, en zich aen haer voegt door eene fteenen brug, verfierd met twaelf ftandbeeldert van heiligen. Dit paleis is merkwaerdig door zijn tuighuis, zijne kelders en eene heerlijke kapél, waerin de bisfehoppen hunne grafplaets hebben. Men is onkundig door wien en in welken tijd dit kasteel is gebouwd geworden ; men weet alleen dat het bewoond was door de her-  Ho De Nieuwe R é i s i g e r; hertogen van Thuringen, en dat men 'er ver, fcheiden rijksdagen gehouden heeft. Een bisfchop jaegde van Würtsburg vier ftadsmagiftraten, en vele Proteftantfehe burgers : de andere Lutheraenfche inwoonders werden tot den Katholyken godsdienst gebragt De vorften, welken de hoop, om in de onmetelijke rijkdommen der Germanifche geestelijkheid te deelen , overgehaeld heeft om de hervorming te begunftigen, hebben misfchien hun wezenlijk belang niet genoeg gekend. Het is zeker dat zij, zich van de kerk' fcheidende, de groote geestelijke ampten ontroofd hebben aen de jongfte zoons van hunne maegfchappen, die, rijk en magtig geworden , hunne oufte broeders konden onderfteunen om de glorie van hun huis ftaende te houden. Welke toevlugt vonden daerenboven de dochters in de adelijke kapittelen niet ? De Proteftanten hebben , in het vervolg, dit voordeel zoo wel gevoeld, dat zij zelfs kanonnesfen van hunne gemeenfehap ingevoerd hebben, gelijk wij die in de onze hebben. De andere bisdommen van Frankenland zijri Aichftet en Bamberg: het eerfte is zijne ftichting verfchuldigd aen St Bonifacius, of veeleer aen een' heer Van het land, die hem een aengenaem en vruchtbaer dal in een woud gaf, Om 'er een klooster te bouwen. Bonifacius zond 'er Willebaud, een'Engelfchen monnik, Zijn' leerling en neef, benoemde hem tot zijn'' eer-  DiUÈHONDËRD ZÉGENDE BkÏEF. 24r ëerften abt, en maekte hem bisfchop ónder het aertsbisdom van Ments. Dë niéuwe kerkvoogd wijdde aen de heilige Maegd de kerk van zijne abtdij', die de hoofdkerk geworden was, en in het vervolg hem voor haren befchermheilig genomen heeft. Zijne ovérblijfiéls worden 'er bewaerd; en men ziet 'er zijn praelgr'af achter 'het koor. De ftad, die zich aenftonds rondom het klooster vormde , is federt vergroot en door zijne opvolgers vernieuwd. De bisfchop, die veertig duizend kroonen inkomen, en zijne groote erffelijke amptenaers heeft, houdt zijrt verblijf ih het kasteel van Willibaldsburg, op eenen berg eenigen afftand van de ftad. Zijne heerfehappij is verdeeld iri eenëndertig baljuwfchappen, waerin zich eenige kleene burgteri bevinden. Ten opzigte van het geestelijke, regeert deze kerkvoogd eert gedeelte van Zwaben, is geboren kanfelier Van de hoogefchool van Ingolftad eri de kerk van Ments. Zijn kapittel, dat weereldlijk is geworden, beftaet uit vijfëntwintig kanunniken , die allen tot het kapittel behooren. ik fpreèk ll niet van de andere kerken, kloösteren en nonnenwoningen , waervan deze kerkelijke ftad overvloeit ; maer gij zoudt mij niet vergeven dat ik geert gewag maekte van dé prachtige zon des heiligen fakramerits van de hoofdkerk', die veertig mark gouds weegt, eri verrijkt is mee twee duizend van da zeldzaemfte en kostbaerfte fteenen öf paerlen. XXIV. Deel. Q Dq  <24« De Nieuwe Reisigèx', De bezitting van den bisfchop van Bamberg die het midden van Frankenland beflaet, heeft tweeëntwintig mijlen uitgeftrektheids van het zuiden naer het noorden, en tien of twaelf in zijne grootfte breedte. Men vindt, in de omliggende ftreken van zijne hoofdftad, zulk eene groote meenigte van laurieren, vijgeboomen, oranjeboomen en fitroenboomen, dat men deze* geheele landftreek het Italië van Duitschland noemt. De grond brengt allerlei foorten van koorn, moeskruiden, vruchten, wijn, faffraen en zoethout voort. Dit land, dat oudtijds den tytel van graeffchap had, werd verbeurd verklaerd en met het keizerrijk verëenigd, in het begin der tiende eeuwe. Sc Henrik, die in Bamberg behagen fchepte, ftichtte 'er een bisdom, en bomvdc 'er de prachtige hoofdkerk, waerin hij begraven wilde zijn, met zijne vrouwe Kunegondc. Ik heb elders gefproken van deze twee ongemeene perfonaedjen, welken men federt onder het getal der heiligen gefield heeft , en die, om deze kerk te meer te verficren, door een Zonderling voorregt bevalen, dat de vier groote amptenaers van het rijk, de koning van Bohème en de keurvorften van Beijeren, Saxe en Brandenburg , bij den bisfchop van Bamberg dezelfde bedieningen als bij den keizer zouden verrichten, en hem hulde van eenig gedeelte hunner heerlijkheid doen. Om dit gebruik te onderhouden , en hunne waerdigheid niet te vee3  Driehonderd Zevende Brief. 243 veel te vernederen , vergenoegen zich deze vier prinfen , bij de intrede en zalving van eiken nieuwen bisfchop , dezen dienst door hunne ftedehouders te doen verrichten. Dit bisdom werd in het begin onderworpen aen het aertsbisdom van Ments; maer de paus Clemens de lk, die bisfchop van Bamberg geweest was, deed het onmiddelijk afhangen van de Roomfche kerke, en gaf aen den tytelbisfchop , met het gebruik van het aertsbisfchoppelijke fchoudergewaed, den eerften rang onder de Duitfche kerkvoogden. Een kapittel, beftaende uit vijfendertig of zesëndertig kanunniken , eene hoogefchool , door de Jezuiten geregeerd, drie domkerken en eene abtdij van Benediktijnen, verfcheiden mannen- en vrouwenkloosters, eene uitgeftrekte voorftad, bruggen , die verfchillende wijken, door de rivier gefcheiden , vereenigen , het paleis van den bisfchop en de zetel der regeringe maken deze plaets, die aengenaem ligt, doch zonder Verdeediging is, tot eene gewigtige ftad, in welke algemeene rijksdagen en gewone vergaderingen gehouden worden, en in welke Elizabeth van Wolfenbuttel , keizerin - weduw , en moeder der koningin van Hongarijen, den Proteftantfchen godsdienst openbaer afzwoer, óm keizer Karei den VF" te trouwen. De weereldiijke prinsdommen van den kreits van Frankenland hebben tot hoofdlieden Neurenberg, Henneberg, Kobürg en Schwartsberg. De eerfte was de höofdplaets van het burgen & graef'  244 Oe Nieuwe Reï'sigër. graeffchap van dezen naem , dat, gelijk iK elders gezegd heb , bezeten werd door de prinfen van Hohen-Zolern, waervan de koning van Pruisfen afftamt. Om het keurvorftendom van Brandenburg te verkrijgen, verkoft Frederik van Hohen-Zölefn aen de ftad Neurenberg het kasteel van zijn verblijf en verfcheiden regten, die haer van afhangelijk vrij en keizerlijk maekten. Hij behield niettemin zijne andere heerlijkheden van Frankenland, met zijnen tytel van burggraef, dien één zijner afstammelingen tusfchen twee zijner zonen verdeelde , die thans twee takken van het huis van Brandenburg uitmaken. Hij gaf aen den eerften het prinsdom van Bareüth , en aen den tweeden het markgraeffchap van Anfpach. Zij hebben beide eene ftem in het kollegie der prinfen op de rijksdagen van het keizerrijk, en doen beide , als ook hunne onderdanen, belijdenis van den Proteftantfchen godsdienst. ' De onvoordcelige ligging van Neurenberg, in een onvruchtbaer en zandachtig gewest, heeft deszelfs arbeidzame burgers niet belet de ftad zeer bloeijendc te maken. Men geeft haer twee mijlen in den omtrek , zonder 'er hare voorburgten, die mij van eene groote uitgeflrektheid toefchenen, onder te bevatten. De rivier de Pegnits fnijdt haer in twee bijna gelijke deelen, die gemeenfehap met eikanderen hebben door eene groote meenigte van fteenen cn houten bruggen. De ftad is omringd door eene breede en diepe graft, en eenen dubbelen muur ,  Driehonderd Zevende Brief. 245 muur, bezet met groote en kleene torens, die met gefchut voorzien zijn. Men telt 'er vijf honderd ftraten, agt duizend huizen, dc meeste vrij. groot en van fteenen gebouwd, tien pleinen , vijftien fonteinen, en meer dan honderd openbare putten; maer het getal der inwoonderen is niet evenredig met de grootheid der plaetfe. Het aloude en heerlijke kasteel der burggraven ligt op eene hoogte, aen het einde der ftad , van waer men het ganfche land ontdekt. De keizer huisvest 'er in, wanneer hij zich naer Neurenberg begeeft; en door een zonderling voorregt, is hij verpligt aldaer den eerften rijksdag te houden, na zijne krooning. De voornaemfte gebouwen zijn-het tuighuis, waerin altoos wapens genoeg zijn om agttien duizend mannen te wapenen ; het {badhuis* dat de verwondering der kenneren opwekt, en waerin men een' kelder toont, die twintig duizend tonnen kan bevatten ; de openbare zolders , altoos vervuld met koorn , 't welk men zegt eeuwen bewaerd te worden, zonder dat het bederft; de boekerij, die eene aloude kerk van Dominikanen beflaet, waerin men fraeije weereldklooten en zeldzame handfehriften befchouwt; het gasthuis, het kollegie van St Gilles, de ontleedkamer, en een groot getal van fraeije kerken, waervan de meesten verwonderenswaerdige bijzonderheden bevatten, In die van S . Sebald ziet men , behalve het praelgraf van den heilig, in geel koper bewerkt, de fchilderijen van Albert Durer, die de fchepQ. 3 '  246" De Nieuwe Reisiger. ping der weereld' vertoonen. In die van den Heiligen Geest worden beWaerd de juweelen van het rijk, de kroon, den weereldkloot, den fcepter , den ring , den degengordel en het priesterlijke kleed, befloten in eene koffer, aen het verwulf opgehangen , en welke men niet laet afdalen dan bij de krooning van den keizer, of bij het gebed van eenigen perfoon van het eerfte aenzien. Dezelfde kerk bewaert ook in eene vergulde Zilveren kas, die insgelijks ophangt, eenige kostbare overblijffels, als de fpeer, waermede de zijde van onzen Heer is geopend geworden, een ftuk der kribbe , waerin hij na zijne geboorte gelegd werd, een eind van het tafellaken , waerop het eerfte nachtmael gevierd Wierd, een lap van den tabberd van Joannes den dooper , en de arm van Sce Anna, alle zaken, welken de Proteftanten alleen befchouwen als zeldzame ftukken van aloudheid; want zij kunnen niet dulden dat men de overblijffels eere. Maer waerin kunnen zij zich over zulk eene wettige gewoonte ergeren ? Indien zij gelooven dat wij deze overblijffels der fterffelijkheid als godheden eeren, is eene dus voorgewende onkunde niet verfchoonlijk. Indien zij, in tegendeel , weten dat deze eerdienst Zich alleenlijk bepaelt tot de enkele eerbied, fen het vertrouwen der geloovigen op de voorbiddingen der heiligen, en op de goedheid van God, die dikwerf hunne overblijffels door wonderwerken vereerd heeft, waervan kunnen Zij  Driehonderd Zevende Brief, ttf zij de Katholyke kerk befchuldigen ? Meldt de fchriftuur niet dat Eliza, met den mantel van Elias, het water van den Jordaen kliefde, dat de linnens, die den heiligen Paulus aengeraekt hadden, alle foorten van ziekten genazen, en dat de bloedlozing in het euangelium genezen wierd door de aenraking der kleederen van Jezus Christus. De magiftraten en het grootfte gedeelte der inwoonderen van Neurenberg belijden den Lutherfchen godsdienst; de Katholyke wordt 'er alleen geduld ; en de Kalvinisten doen den goddeliiken dienst buiten de ftad, in het markgraeffchap van Anfpach. De Joden bewonen eene burgt van de nabuurfchap, en komen niet in de ftad dan met betalen. De Katholyken kunnen niet in het regt der burgerije deelen, noch meer dan eene kerk hebben, zijnde die der Teutonifche Orde, waervan de hoofdplaets en de voornaemfte heerlijkheden van den grootmeester in Frankenland zijn. Sedert Neurenberg zijne vrijheid van zijne burggraven gekoft heeft, wordt het beftuurd als een gemeenebest. Zijne adelheerfching, beter geregeld dan die van alle de keizerlijke fteden , heeft het zelve het Hoogduitseh Venetië doen noemen. Het is in handen van den regeringsraed, die het oppergezag heeft, en in die van den grooten raed. De eerfte, dien men de raedsvergadering noemt, beftaet uit vierendertig edelen , verkozen uit agtentwintig huisgezinnen, die alleen regt hebben Q 4 om  443 De Nieuwe Reisiger, om 'er in te komen, en uit agt onderdanen» uit het ligchaem der burgerijë genomen, allen koop- of ambachtslieden. Van deze vierendertig edellieden worden 'er zesentwintig burgemeesters genoemd; en de agt anderen hebben den tytel van ouden, Zij komen in de raedsvergadering beurt om beurt; en hunne bediening duurt flechts eene maend. Pe groote raed , die men alleen in de gewigtige zaken beroept, beftaet uit vier of vijfhonderd perfonen , door de regering genoodigd. De burgers zijn verdeeld in agt wijken, die ijder haer kapitein hebben. De kooplieden zijn vrij vanopenbare ampten , en genieten verfcheiden andere voorregten. Zij zenden hunne koopmanfehappen in Europa, in de Indiën en in Amerika; en hunne bank is ten naestenbij als die van Venetië geregeld. Het volk is in het algemeen naerftig , en toont de grootfte behendigheid, voor allerlei foorten van werken, voornamelijk in ijzerwerk, hout, yvoor, en metalen , waervan zij een onmetelijk vertier hebben, door middel der groote jaermarkten. De overheden zorgen derwijze om deze wakkerheid te onderhouden , dat de luiaerts zich bezwaerlijk aen derzelver wakkerheid kunnen onttrekken. Ten dien einde zijn alle vergaderingen en famenloopen verboden, behalve in de kerken; alle maeltijden, alle feesten zijn afgefchaft, uitgenomen de bruiloften, en fommige dagen, ter algemeene yeriustiginge gefchikt. ZOH-  Driehonderd Zevende Brief. Zonder te fpreken van de meenigte van fchilderen en plaetfnijderen van Neurenberg, die in hunne künst' uitgemunt hebben, hebben zich verfcheiden zijner burgeren in de wetenfchappcn onderfcheiden , en kabinetten van aloudheden en natuurlijke zeidzaemheden gevormd. Zij grondvesten en onderhouden de hoogefchool van Altorf, liggende in hunne heerfehappij, en wordende fterk door de Pror teftanten bezocht. Zij hebben 'er eene boekerij, een' kruidtuin , en eene ontleedkamer bijgevoegd. Melanchton noemde deze ftad, welke hij met Athene vergeleek, het licht, het oog, den roem en het voornaemfte verfierfel van Duitschland : Luther en Erasmus gaven haer denzelfden lof Maer de geboorte van Albert Durer maekt haer bovenal beroemd in de historie der fchilder- en teekenkunst'. Dees kunftenaer reisde in Frankrijk, Duitschland en Italië, en bediende zich van de voorbeelden der fchilderen van zijnen tijd. Men heeft van hem een groot aental van platen en tafereelen, waerin men eene levendige en vruchtbare verbeelding, een verheven vernuft, eene beftendige uitvoering en eene groote verbetering ten hoogfte roemt; maer men verwijt hem dat hij alle zijne volken in Duitschland gekleed heeft. Zijne Maegden zijn van eene verwonderlijke fchoonheid; en zijne plaet der droefgeestigheid is een meester- ftuk van het vernuft. Q5 De  *5® Be Nieüwe Re is ig er. . De goederen, welken het huis van HohcnZolern eertijds in het huis van Neurenberg bezat, waren zoo aenzienlijk, dat zij, gelgk ik gezegd heb, in het vervolg twee afgefcheiden prinsdommen gefticht hebben, het eene liggende ten noorden, genoemd het hoog burggraefichap, en het andere ten zuiden, onder den naem van het markgraeffchap van Anfpach. De kéurvorftelijke tak van Brandenburg is niet meer in bezit van deze twee opperheerfchappijen ; maer zij behooren altoos aen prinfen van het zelfde huis, het eerfte aen de mark. graven van Bareüth , en het tweede aen de markgraven van Anfpach. De ftad Bareüth, waerin de oppervorst zijn verblijf heeft , is weinig afgelegen van een' vermaerden berg, waer vier rivieren, de Mein, de Egra, de Nabe en Sale, haren oorfprong hebben. Ik vond in den heer markgraef dien fmaek voor de wetenfehappen, zoo natuurlijk aen het Pruisfifche bloed. Zijne eerfte echtgenoote, zuster des konings van Pruisfen, en wier dood de heer de Voltaire met een fchoon lierdicht gevierd heeft, was niet meer in wezen ; maer hare plaets werd vervangen door eene prinfes van Brunswijk , wier geest en bevalligheden alles , wat men van zulk eene jonge prinfes kan verwachten, overtreffen. Ik ben, enz. Neurenberg, den zien Wn Juli3 1757. Drie-  Driehonderd Agtste Brief, ajï Driehonderd Agtste Brief, Zwaben. TP\e nabuurfchap van Zwaben deed mij beJL/ fluiten mijnen koers door dit landfchap te nemen, om mij in Beijeren te begeven. Ik heb 'er alle de fteden niet gezien; maer ik heb overal lieden ontmoet, onderricht van alles, wat zij den vreemdeling zeldzaemst kunnen aenbieden. Zij hebben mij geleerd, dat dit gewest zijnen naem ontleend van de aloude Zwaben, dus genoemd naer hunne lange hairlokken, waervan zij gewoon waren eene geknoopte vlecht te vormen, welke Tacitus als het onderfcheiden kenteekfcn van deze volken opgeeft ; dat zij langs de boorden van den Weisfel en den Oder woonden; dat het niet dan ten tijde van Cefar was dat zij de oevers van den Rijn genaekten-; dat zij in het eerst beftuurd wierden door koningen, die eigenlijk niet dan hunne hoofden waren,; maer dat zij, door de Franfchen geflagen , onder de heerfehappij hunner overwinnaren vielen. Deze ftelde 'er hertogen aen, welken Karei de Groote affchafte , en landvoogden in hunne plaetfen ftelde. Hunne opvolgers deden hun voordeel met de zwakheid van de afftammelingen van dezen vorst, en overweldigden de op.  #|S De Nieuwe Reisigér. opperheerfchappij, welken zij erffelijk in hunne genachten maekten. Dit hertogdom ging vervolgens in verfchillende huizen over, waervan een den naem van Zwaben verkreeg, en verfcheiden hoofden, gelijk gij gezien hebt, aen het keizerrijk gaf. Konradijn, dien de hertog van Anjou, zijn mededinger naer het koningkrijk Napels, fchandelijk deed onthoofden, was de Iaetfte van dit geflacht ; en dit land verviel aen het huis van Oostenrijk , dat 'er nog verfcheiden heerfchappijen bezit. Dewijl 'er in de opkomst en de during der hertoglijke regeringe in Zwaben een groot aen tal van prinfen en magtige heeren was, behielden zij niet alleen hunne bezittingen, maer verkregen zelfs nieuwen bij regt van pvergift, verbindtenisfe, koop of verjaringe; zoo dat deze kreits, grenzende aen Frankrijk! naer den kant van den Elfas, tegenwoordig die geene is, waerin de meeste prinsdommen en opperheerfchappijen liggen. Sommigen zijn kerkelijk, de anderen weereldlijk, waerbij gij de keizerlijke fteden kunt voegen. Alle deze vereenigde magten moeten aen het keizerrijk, in tijd van oorlog , tien of twaelf duizend mannen leveren , onder het gezag van een opperhoofd, benoemd door den kreits, wiens beftuurders zijn de bisfchop van Konftans, voor de bank der kerkvoogden, ep de hertop van Würtenburg voor die der prinfen. De vergaderingen worden gewoonlijk twéemaei 's jaerg  Driehonderd Agtste Brief. 25S \ jaers te Ulm gehouden, in tijd van vrede. Wat de kanfelarij betreft, hare handvesten worden bewaerd in de vergaderplaets te Stuttgard; en ten opzigte van den godsdienst, wordt deze kreits onder de gemengden gerekend. Hij zend twee bijzitters in de keizerlijke kamer , den eenen Katholyk , en den anderen Proteftant. De eerfte wordt benoemd door den bisfchop van Konftans, of verkozen door de Haten van zijnen godsdienst; de tweede wordt verbeeld door den hertog vanWürtemberg, of verkozen door zijne medeftaten. De kerkelijke prinsdommen van den Zwabifchen kreits zijn de bisdommen van Augsburg en Konftans, en verfcheiden abtdijen of kerk; voogdijen van beide geftachten. Augsburg, eene der oudfte, fraeifte, bestgelegen en rijkfte fteden van het keizerrijk, wórdt als de hoofdftad van dezen kreits aengezien. Augustus zond 'er eene Romeinfche volkplanting , die het den naem van dezen keizer gaf. Tiberius hield 'er eenigen tijd zijn verblijf; het werd genomen en geplonderd door Attila, en vervolgens door de Hongaren; maer zijne ligging, zijn koophandel en zijne andere voordeden hebben zijne inwoonders altoos overgehaeld om het te herftelien. Na dat het beurtelings onder de heerfehappij der Romeinen, Gothen en Franken was overgegaen , bezaten het de hertogen van Zwaben onder den tytel van leen van het keizerrijk, tot den tijd van Konradijn, van  254 De Nieuwe R eisigers Van wien het eert gedeelte van zijne vrijheid koft. Het verkreeg nog andere regten van zijnen bisfchop, zoo dat het geheelenal onafhangelijk van dezen kerkvoogd is, wien het zelf niet vergund is aldaer een lang verblijf te houden. Zijne gewone verblijfplaets is te Dillingen, eene kleene ftad, buiten de grenzen van dit regtsgebied. Augsburg is grooter dan Neurenberg; zijne' ftraten zijn in het algemeen breeder en regter; maer het is zoo wel niet bevolkt ; en zijne huizen, meest bepleisterd, van buiten gewit en met fchilderwerk beladen , zijn in het algemeen zoo fraei niet. Zijn ftadhuis, dat zijn gelijk niet heeft in Duitschland, is een groot vierkant gebouw van gehouwen fteen, waervan het poortael marmer is• en de groote zael, waerin de raed vergadert, heeft honderd en tien voeten lengte, tegen tweeënvijftig hoogte. Zijne zoldering is verfierd met verdeelingen, Waervan de pancelen en lijsten met verguld Beeldwerk verrijkt, en met tafereelen vervuld zijn. De vloer is van jaspis marmer; en de muren zijn bedekt met fchilderijen , Waerin men meenigvuldige zinnebeelden, en opfchriften , betrekkelijk de regering , befchouwt. Men telt 'er meer dan vijftig kruisramen. Op de twee kappen van dit gebouw zijn de wapens van Augsburg , namelijk , een pijnappel , de' een van metael, en de andere van marmer. De  Driehonderd Agtste Briee. 255 De raed, die in het ftadhuis vergadert, befta-t uit vüfënveertig edelen, de helft KatholykeH , en de helft Proteftanten , die onder eikanderen de bediening van het geregt en de geldmiddelen waernemen: ijder godsdienst benoemt de geenen van zijnen aenhang. Men onderfcheidt te in twee klasfen, te weten, die der aloude huizen , die de overheidsplaetfen federt de veertiende eeuwe waernamen, toen het volk tot muiten overfloeg, en de regeringswijs veranderde; en die der hedendaegfche gedachten, die, federt de regering van Karei den Ven, in de bedieningen ontvangen zijn,, en zich met de oudften verëenigd hebben. Voor het overige zijn zij de eenigfte regeerders nief het opperfte gezag, waervan zij flechts een gedeelte in het regtsgebied hebben, wordt verdeeld onder hen, den bisfchop cn eenige andere heeren. Behalve den grooten raed, is 'er nog een ander van twee honderd perfonen, waerin onverfchillig edelen en burgers komen; maer hij heeft geen het minfte regtsgebied, en is alleen in wezen om dit land een' zweem van gemeenebest te geven. De regering van Augsburg kan voor eene der befchaefdfte van Duitschland gehouden worden. Het geregt wordt 'er niet verbasterd; de arbeid wordt 'er beloond; de pracht is er verbannen. De inwoonders zijn 'er zeer fchrander , voornamelijk in het horlogie- en goudfmitswerk, cn bovenal in de yvoren fraeiheden, ' Wei»  256 De Nieuwe ReisióH. Weinige lieden trekken 'er door, zonder dezë beuzelingen te kooperi, irtderdaed wel Onnut, maer die eene groote fchranderheid in den werkman aentoonen, gelijk als vlooijen, met den hals gehecht aen Halen of zilveren keetens van de lengte eener hand, welken zij in het Ipringen opligten. , Deze ftad heeft de geboorte gegeven aeri achtenswaerdige geleerden, die hun vaderland door hunne kundigheden verlicht én gediend, en met hunne boekerijen verrijkt hebben. De een werd genoemd Konradus Peutinger , die zijne letteröeffeningen met voorfpoed in Italië deed, en in hoedanigheid van fekretaris van het gemeenebest gebruikt wierd in de rijksdagen van het keizerrijk cn in verfchillende hóveri van Europa. Het is aen zijne zorgen* dat' Augsburg het voorregt om geld te fJaen verfchuldigd is. Deze geleerde is voornamelijk beroemd door de vermaerde tafel, die zijnen naem draegt, en welke hij verkreeg van een' anderen geleerden , die haer in een Duitsch' klooster gevonden had. Het was eene kaert ,• opgefteld onder de heerfehappij van Theodofius den Grooten, waerin alle de koerfen, welken de Romeinfche legers toen hielden , aengc^ teekend zijn. Men noemt haer onvenchilli^ Tafel van Theodofius, Tafel van Peutinger, of Tafel van Augsburg. Men heeft 'er , voor eenige jaren, te Weenen een' fchoonen druk' van vervaerdigd, verrijkt met geleerde üitlcg- gin-  Driehonderd Agtste Brief. 257 gingen, en uitmuntende aenteekeningen. Een ander burger van dit gemeenebest , Markus Welfer, werd te Rome opgevoed onder den beroemden . Muretus, die hem een' levendigcn fmaek voor de fraeije letteren inboezemde. In zijn vaderland wedergekeerd, verfcheen hij met luister in dc vierfchaer; en door zijne vordering verdiende hij de plaets van raedsheer. Hij maekte zich eenen naem, niet alleen door zijne befcherming van de geleerden, maer insgelijks door de werken., waermede hij de letterkundige weereld verrijkte. Augsburg werd in het jaer 1569 bezocht, .door Tycho-Brahé, die de nieuwsgierigheid had om kennis te maken met den raedsheer Ham-Zei, die een cirkelvicrkant van veertien .ellcboogslengte ftraels had doen maken. De werklieden van dit land werden toen befchouwd als de vernuftigfte en behendigfte voor de wiskunftige werktuigen. Men telt onder de merkwaerdige zaken dezer ftad het zoogenoemde klinket. Dewijl men, gedurende de oorlogen der zestiende eeuwe, zorg droeg om hare poorten vroeg te fluiten, 't geen tevens de inwoonders en de vreemdelingen hinderde, bedacht men eenen zekeren geheimen ingang , die tegenwoordig nog beftaet , cn wiens bouwing zonderling is. Deze poort opent en fluit zich van zelve , door middel van een werktuig, dat men in beweging brengt, waerdoor ijder alle uren van den nacht XXIV. Deel. R $m  De Nieuwe R e i s i g e r. kan inkomen. In het aenkomen zegt men zijnen naem, van waer men komt, wie men is en waer men gaet.' Vervolgens bètaelt men een kleen regt, dat is, omtrent twee of drie ftuivers voor ijder perfoon, en zoo veel voor ijder beest, zelfs voor een' hond. Men legt dit geld in eene doos, die door eene katrol afdaelt en aenftonds weder oprijst. Wanneer gij deze kleene fchatting betaeld hebt, valt 'er eene ophaelbrug neder, en eene poort opent zich. Gij gaet 'er door met alles, wat u toebehoort ; en oogcnblikkelijk wordt de brug opgehaeld, en de ingang gefloten. Eene andere brug en eene andere poort, die zich voor u bevinden, valt insgelijks neder en opent zich; cn gij treedt binnen , zonder iemand 'te zien óf te hooren ; want men is flechts van uwe komst' verwittigd, door het geluid van eene fchelle , welke eene fchildwacht in bewegmg brengt. Het is geoorlofd dus ter aller ure intetreden- maer men laet niemand uit, zonder verlof van den magiftraet. De naem van deze ftad is vooral beroemd geworden door de belijdenis des geloofs, welke de Proteftanten van Duitschland Karei den Ven aenboden , en. die federt de Belijdenis van Augsburg genoemd is. Deze vórst kondigde aenftonds het voorfchrift af, zoo bekent onder den naem van Interim. Karei toonde altoos voor den Katholyken godsdienst veel ijver, dien hij bewees door zijne begeerte tot het hou-  Driehonderd Agtste Brief. 259 houden van' ééne kerkvergadering'; maer zonder te denken dat deze ijver onderworpen was aen zijne ftaetzucht, die de heerfchende drift van zijne ziel' was, kan men verzekeren dat hij het eene met het andere trachtte te vereenigen; en dit was de oorzaek van zijne meenigvuldige Interims , dus genoemd, omdat zij gegeven wierden in afwachtinge dat de algemeene kerkvergadering haer vonnis over de gefchilpunten gegeven had. Het merkwaerdigfte van deze voorfchriften was ongetwijffeld het geene hij te Augsburg afkondigde, en waervan de twee voornaemfte punten zoo fterk aen de Katholyken mishaegdcn. Het eerfte verleende het gebruik van den beker, dat is, het nachtmael onder dc beide gedaenten. Het tweede fchonk aen de priesters het regt om te trouwen. Dit ontwerp van vrede behacgde niet meer aen de Lutherfchen, die bevonden dat men hun niet genoeg vergunde. De keizer was 'er des te fterker over aengedacn , omdat deze keur, wel verre van de godsdiensttwisten te verminderen , alleen diende omze te doen aengroeijen en vermeenigvuldigen. v * • • • Het geene men ligtelijk omtrent deze ver, maerde wet kan opmerken-beftaet daerin, dat zij eene fraeije les voor de vorften bevat, om zich nimmer te bemoeijen met leerftellingen, of met zaken , die 'er- eene naeuwe gemeenfehap mede hebben. Door het vonnisfen over onderwerpen, die niet aen hunne magt be-, R 2 hoo-  *ëo De Nieuwe Reisiger. . hooren , verzwakken zij de geene , die hun toekomt. Het 'huwelijk der priesteren en het gebruik van den beker zijn niet dan punten van onderwijzinge, over welken het geoorlofd is te verfchillen; maer dit onderwijs is derwijze verbonden aen de afzonderlijkfte ftoffen van het heiligdom, dat de vorst, die 'er zijn gezag in wil mengen, het niet moet doen dan met overëenftemminge van de priesteren , indien hij niet befchuldigd wil worden van hunne regten te overweldigen. Dusdanig was het lot van Karei den Ven, dien men in deze gelegenheid belchuldigde van de hand aen het wierookvat geflagen te hebben. Het is in het bisfchoppelijke paleis van Augsburg , dat de Proteftanten hunne vermaerde Belijdenis des geloofs teekenden , en dat deze vorst zijn Interim afkondigde. De inwoonders van deze ftad zijn gedeeltelijk Katholyk, gedeeltelijk Luthcraens, in een bijna gelijk getal. Beide hebben zij vrij fraeije kerken. Onder die der Katholyken onderfcheidt men de hoofdkerk, die in het einde der tiende eeuwe gebouwd wierd, en waerin men een oud en fraei uurwerk befchouwt. Zijn kapittel beftaet uit tweeënveertig edele kanunniken of doktoren. Na de hoofdkerk volgt de keizerlijke abtdij van St UIrik , bezeten door de Benediktijnen. Men ziet onder het hooge altaer het graf van den heiligen bisfchop; en de toren, die vier honderd trappen heeft, is de  Driehonderd Agtste Brief. 261 de hoogfte van de ftad. Dezelfde bisfchop grondde, in de twaelf de eeuwe, voor de Benediktijnernonnen , tegenwoordig in weereldlijke kanonesfen veranderd, de abtdij van S"..Stefanus. De abt van S\ Ulrik is kapelaen van den keizer, en heeft zitting in de rijksdagen, onder de kerkvoogden van de bank des Rijns. De Katholyken doen hunne omgangen, en dragen openbaerlijk het heilige fakrament aen de zieken. Zij leven in vrede met de Proteftanten, wier twee voornaemfte kerken eertijds domkerken waren. De gasthuizen zijn gemeen voor de beide godsdienften. De Joden wonen eene mijl van de ftad- en wanneer zij 'er inkomen, betalen zij eene gulden voor ijder uur. Het bisdom van Konftans, een ander kerkelijk prinsdom van den kreits van Zwaben, herinnert u de vermaerde kerkvergadering, die, niettegenftaende het vrijgeleide van den keizer , den ongelukkigen Joannes Hus veroordeelde om in de vlammen te fneuvelen. De paus noodigde 'er al het Christendom; en deze ftad werd met zulk een' grooten toeloop vervuld, dat men 'er bij de dertig duizend paerden telde; 't geen u over het getal der menfchen kan doen oordeelen. Behalve de meenigte der kerkvoogden en doktoren , waren 'er agtentwintig groote leenmannen van het keizerrijk. Dc keurvorften van Ments, Saxe, de Palts en Brandenburg, de hertogen van Beijeren, Oostenrijk en Silefië woonden dezelve bij ; ijder r 2 ftreed  26t De Nieuwe R e i s i g e r. ftreed 'er om de pracht en heerlijkheid; vijftig goudfmeeden floegen 'er zich neder met hunne werklieden; men telde 'er vijfhonderd fpeellicden , en een grooter getal van openbare vrouwlieden. De paus deed 'er de mis op kersdag; en de keizer woonde dezelve bij in het kleed van een' diaken. Men hield verfcheiden bijeenkomften , en nam maetregels om Joannes den XXHea overtehalen om afteftaerf van het pausfehap, 't welk hij door zijne perfoonlijke gebreken ontëerde. De paus beloofde het plegtig; maer zich als een postrijder verkleed hebbende, vertrok hij heimelijk, en begaf zich naer Brisgau. De bisfehoppen wilden voortgaen tot de verkiezing van een nieuw opperhoofd; maer de keizer begeerde dat men moest beginnen met dc kerk te hervormen. De kardinael de Crambrai, die het beide wenschte, riep: „ hoe zal è men ecn Ugchaem j dat geen hoofd heeft, $ hervormen"? De vermaerde Gerfon, kanfelier der hoogcfchole van Parijs, en tevens afgezant van Karei den Vfcn, deed eene redevoering, om het gezag der kerkvergaderinge boven dat van den paus te ftellen. Men Remde overeen dat de kerkvergadering van Konftans, wettig vergaderd in den naem van den Heiligen Geest , onmiddelijk van Jezus Christus eene magt ontvangen had, waer aen ijder en de paus zelf verpligt was te gehoorzamen. Men maekte van toen af het regtsgeding tegen den vlugten- '  Driehonderd Agtste Brief. 263 tenden paus; men dagvaerde hem om aenftonds op de kookvergadering te komen, of door eene bul te llrklaren dat hij van de driedubbele kroon' afzag. Men ontbood hem wijders om in perfoon te verfchijnen , en zich te regtvaerdigcn van de befchuldiginge van ketterij-;, fcheuringe, fimonie en andere gruwelijke misdaden, waervan men een gedeelte verzweeg, ter eere van het pausfehap. Men benoemde twee kardinalen en vijf kerkvoogden , om hem driemael aen de deur van de kerk' te roepen; en dewijl hij niet verfcheen, zond men hem de bekendmaking van het geene op de kerkvergadering voorgevallen was. Hij antwoordde dat hij niets had tegen het geene men hem verweet, en dat hij deze vergadering als heilig en onfeilbaer erkende; en na dat hij-het zegel en den visfehersring, welken men hem afvergde, had overgeleverd, liet hij de bisfehoppen fmeeken voor zijn onderhoud zorg te dragen, en zijne eer te ontzien. Deze paus , die te Friburg aengehouden was, werd naer Manhcim verbannen. De keizer hield hem drie jaren gevangen , met eene geftrenghcid , die meer medelijden over hem deed hebben, dan zijne misdaden verontwaerdiging of haet verwekt hadden. De vaders van Konftans, den waren paus afgezet hebbende, begeerden insgelijks den afftand van hun , die voorgaven paus te zijn. Gregorius de Xlle zond den zijnen; maer de - R 4 fie.  26"4 De Nieuwe Rei si ge*. fiere Spanjaerd Luna , die zich Benediktus den XIHen het noemen , wilde zift nimmer onderwerpen. Men deed hem driemael dagvaerden, om zich voor de vergadering te laten vmden; en op de ftandvastige weigering van dezen tegenpaus , fprak men het vonnis van zijne afzettinge uit, 't welk van de ganfche kerkvergadering werd goedgekeurd. Zij verklaert dat Peter van Luna, gezegd Benediktus de een meinedige is, die de kerk had geërgerd ; dat hij de bevorderaer is van de fcheuring' en verdeeldheid , die thans plaets üeert; dat hij als zoodanig alle tytcls onwacrdig, en voor altoos uitgefloten is van alle regt tot het pausfehap , met verbod aen alle de Christenen om hem te erkennen. Benediktus begaf zich in het kasteel van Luna bij den fnond van den Iber, waerin hij nog verfcheiden jaren leefde, terwijl hij met twee kardinalen, die hem bijbleven , eene meer dan verloren zaek ftaende hield. Bij zijnen dood, durfden zij hem een' opvolger geven, onder den naem van Clemens den Villen, maer deze was zoo verftandig van zich zeiven aftezetten. De halsftarrigheid van Pieter van Luna verhinderde de kerkvergadering van Konftans niet, om tot de verkiezing van een' nieuwen paus overtcgaen. Tweeëndertig afgevaerdig den , bij de kardinalen gevoegd , benoemden met eene gemeene ftemme Otho de Colonne die zijn' fraeijen naem tegen dien van Martijn ver-  Driehonderd Agtste Brief. 165 veranderde. Nimmer werd een paus prachtiger ingewijd. Hij reed naer de kerk op een wit paerd, waervan de keizer en de keurvorst van de Palts te voet de teugels hielden. Eene meenigte van vorften en eene geheele kerkvergadering floten den togt. Dus eindigde deze vermaerde fcheuring van het westen, zoo verderffelijk voor den godsdienst en de kerk. Het bisdom van Konftans , liggende aen wederzijden van het meir , waeraen de ftad haren naem geeft, fchoon aenmerkelijk verminderd door de Hervorming , en de vrijdommen aen verfcheiden geestelijke Orden verleend, is echter noch het uitgeftrektfte van geheel Duitschland; want het bevat het grootfte gedeelte van Zwaben, en een aenmerkelijk gedeelte van Zwitferland. De Rijn , na zijnen oorfprong in het land der Graeuwbunderen genomen, en van het zuiden naer het noorden geftroomd te hebben , valt in dit meir, dat zestien mijlen lengte heeft , doorkruist het zonder zijnen loop te veranderen, en verdeelt het in een' oord', waer het door een groot fchierëiland befloten is. Het is tusfchen dit fchierëiland en de zuidelijke kust van dit meir, dat de ftad Konftans gebouwd is , waervan men weinig den oorfprong kent. Het gcmeenfle gevoelen is dat de keizer Konftantius, vader van Konftantinus, haer deed bouwen, en haer zijnen naem gaf. Zij werd vergroot onder het gezag harer bisR 5 fchop-  266 De Nieuwe Reis ig er. fchoppen , die 'er heeren van wierden , en onder het aertsbisdom van Ments overgingen. Zij werd vervolgens vrij en keizerlijk, eri Wijders beftuurd door hare eigen magiftraten gedeeltelijk uit de edelen, en gedeeltelijk uit de burgeren genomen. De inwoonders omhelsden het Lutherdom, verjaegden de kerkdijken, en vernietigden de mis; maer geweigerd hebbende zich aen het Interim te onderwerpen, Relde Karei dc V* hunne ftad in den ban van het keizerrijk. Ferdinand de l- belegerde haer, nam haer in , vereenigde ze met hare hcerfchappije , herriep 'er de geestelijkheid in te rug , en herftelde 'er den Katholyken godsdienst. Tegenwoordig behoort zij nog aen Oostenrijk, en maekt een gedeelte uit van de landen van dit huis, welken men het voorfte Oostenrijk noemt. Men rekent deze .ftad op meer dan vier duizend fchreden in zijnen binnenften omtrek, en omtrent op agt duizend rondom zijne vestingwerken en de voorftad, liggende aen den anderenkant van den Rijn, in het fchierëiland, waervan ik zoo ftraks gefproken heb. Deze voorftad, die verfterkt is en aen den bisfchop behoort, voegt zich aen de ftad door eene brug. De voornaemfte kerk, merkwaerdig door den rijkdom van haer hoog altaer, is de hoofdkerk. Vierentwintig kanunniken , die onverfchillig edelen of dokters , en in het landfchap van Ments moeten geboren zijn, maken haer kapittel  Driehonderd Agtste Brief. 267 tel uit. Twee domkerken , drie kerfpellen, vijf geestelijke huizen, en twee abtdijen in de voorftad , bevatten de overige geestelijkheid. Ik kan niet bevestigen of 'er wezenlijk, gelijk men zegt, geen gras meer groeit in het oord, waer Joannes Hus omgebragt is; de plaets, waer de brandftapel ftond, is tegenwoordig in de verfrerkingen befloten. Het getal der oppermagtige abtdijen, in den Zwabifchen kreits verfpreid, is ongelooffelijk. De meesten zijn zeer oud, en bereiken den tijd van Karei den Grooten. Ook zijn de meesten zeer rijk; en eenigen hebben abten, die den rang van prinfen hebben. Zijt dan niet verwonderd, indien zij vorderen dat de monniken het zelfde bewijs van adeldom geven, als in de kapittelen. De abt van Kempten, van de Orde van S. Benediktus, bctytelt zich aertsmarfchalk van het keizerrijk , en wil in deze hoedanigheid het regt hebben om zich des namiddags in het weereldlijke te kleeden, terwijl men zes jonge edellieden , als monniken gekleed, bij hem opvoedt. ■ De weereldlijke prinsdommen van dezen kreits vormen de heerlijkheden van het huis van Oostenrijk, van den keurvorst van Beijeren, de landen van Wür ten berg, het markgraeffchap van Baden, en de bijzondere bezittingen van eene meenigte van kleene opperheeren. Sedert dat de koningin van Hongarijen de verfterkingen van Friburg en Brifack heeft doen  *6i De Nieuwe Reisigkr. I doen flechten, is Brisgau niet meer het bolwerk van deze mogendheid tegen Frankrijk; maer het vertoont nog'aen de reizigers het tooneel van twee groote gebeurtenisfen. Het eene is de belegering van Friburg door Lodewijk den XVen, en de inneming van deze Rad, waervan gij de bijzonderheden kent. Het andere is die tevens bloedige en roemrijke flag, waerin twee vermaerde veldoverften, Turenne en de hertog van Enguien, onder de muren van deze plaets, uitgemunt hebben. Hier zie ik den veldheer Merci , op eene hoogte gelegerd, en aen de eene zijde bedekt door bergen, en aen de andere door bosfchen, die 'er flechts door eene engte , door een' hollen weg verdeedigd, van afgefcheiden zijn. Het fpits van zijn leger is verflerkt door eene lange en breede verfchanfching , onderfteund door vierkante wijkplaetfen, met nedergevelde denneboomen omringd. De hoogte van den berg is afgefneden door muren, welken men moet overlpringen , eer men in de verfchanfching kan komen. Hier zie ik Turenne en den hertog van Enguien, die allengskens naderen, de een naer de engte, en de ander naer het fpits , 't welk zij te gelijk moeten aentasten, om de kragten van den vijand te verdeden. Het gevecht begint met den hertog van Enguien door een verfchrikkelijk vuur; en ons volk ontmoet zoo veel wederftand, dat het reeds den berg tracht te winnen, om de flag-  Driehonderd Agtste Brief. 269 flagorde op zijde aentcgrijpen. De prins, wetende dat de zaek onmogelijk is, ftijgt van het paerd; en door zijn voorbeeld den moed opwakkerende, keert het weder tot den aenval; ijder volgt hem; hij doet wonderen van dapperheid : eindelijk zijn de keizerfchen genoodzaekt hunne posten te verlaten, en in het bosch eene fchuilplaets te zoeken, onder de begunftiging van den nacht. De aenval van Turenne, niet minder fioutmoedig , wordt meenigvuldiger herhaeld, en gedurig zonder voorfpoed, totdat de nacht de ftrijders doet fcheiden. Een verfchrikkelijke regen, die tot 's anderendaegs duurt , belet niet dat de veldheer Merci, op den top van eenen berg, een' nieuwen post inneemt , in welken hij zijn voetvolk plaetst, en zijne ruiterij tot de muren van Friburg uitftrekt. De hertog van Enguien, die zijn' aenval meent te hervatten , is zeer verbaesd dat 'er zich een nieuwe voor hem vertoont. Hij begeeft zich tot den optogt; Turenne heeft de.voorhoede; men nadert de verfchanfingen ; het vuur is ongelooffelijk van wederzijden ; en na vele ongehoorde poogingen, waerin de Franfchen te rug gedreven worden, vormt de prins het ontwerp om den Duitfcheren de levensmiddelen aftefnijden, en hen tot een' geregeiden veldflag, of eene onvoordeelige vlugt te brengen. Merci is toen bedacht op zijnen aftogt; hij neemt den weg over den top der bergen; en fchoon  270 De Nieuwe Reisigkr. fchoon verontrust door het Franfche leger, raekt hij vrij voor het verlies van zijn reistuig, gefchut en levensmiddelen. _ Friburg, onder wiens muren deze gebeurtenisfen zijn voorgevallen, bewaert geene voetRappen van zijne aloude verfterkingen; ik zag' alleen op eenen binnentoren de teekens van eenige kogelen , welken men 'er gedurende de Iaetfte belegering inwierp. Deze plaets, eertijds verdeedigd door een kasteel én twee fterkten, op eenen berg liggende, is dikwerf door de Franfchen genomen en wedergegeven, en vervolgens .geflecht. Men nadert 'er aen den kant van den Elzas, door eene aengename en vruchtbare vlakte, die aen het Zwarte Woud paelt.' Zonder zeer groot te zijn, fcheen mij deze ftad vrij bevolkt; men ziet 'er fraeije huizen en fchoone paleizen. Dc toren der domkerk' is merkwaerdig door zijne bouwing en hoogte. De Jezuiten onderwijzen in de hoogefchool., federt meer dan drie eeuwen gefticht. De weereldlijke hoogleeraers geven 'er lesfen in het regt en de geneeskunde. Ik ben, enz. Stuttgard, dm 17™ van Juli, 1757. Drie-  Driehonderd Negende Brief. 27! Driehonderd Negende Brief. Vervolg van Zwaben. Geheel Duitschland wedergalmt van de pracht des hertogen van Würtenberg, en van het gunftige onthael, 't welk, in een luisterrijk en door de verfcheidenheid der feesten en fchouwfpelen aengenaem hof, de vreemdelingen verrukt en bekoort. Deze vorst brengt den zomer door te Louisburg, dat dagelijksch vergroot, en verfierd wordt door de fchoonheden, welken de tegenwoordigheid en de fmaek van den oppervorst verfpreidt over alles, dat het zelve, omringt. De toegangen zijn bekoorlijk door de meenigvuldigheid der plantaedjen, doorfneden bosfchen en wegen, die eikanderen ontmoeten. Indien ik niet vreesde dat men mij zoude befchuldigen hoogmoedig te zijn op de blijken van achtinge, welken ik 'er ontvangen heb , zoude ik mij verder uitlaten over de erkentenis, welke ik verfchuldigd ben aen de doorluchtige perfonen , die mij met hunne goedheid en gunst' vereerd hebben. Ik zal alleen fpreken van de prinfesfe , fchoonzuster van den hertog, die door hare fchoonheid, haren geest, hare deugden en de bekoorlijkheden van haren aert, dit hof, waervan zij het voorbeeld enfieraedis, ver-  2.71 De Nieuwe Reisigee. verlevendigt en vereert •. Haer zwier van grootheid en goedheid, hare edele en grootmoedige ziel , hare weldadige neiging , die nimmer de gelegenheid verloren heeft om hen, die hare hulp noodig hebben, te verpligten \ hare gedachten , hare gevoelens , altoos gegrond op de beginfels der reden , deugd en regtvaerdigheid, hare burgerlijke, menschlievende cn gedienftigc manieren hebben haer alle harten gewonnen. Ik heb mij bijzonderlijk te •beroemen over de blijken van hare achtinge, edelmoedigheid en waekzaemheid, waervan ik nimmer het geheugen zal verliezen. Het hertogdom Würtenberg is het uitgeftrektfte en vruchtbaerfte land van den kreits van Zwaben. Het ontleent zijnen naem van een kasteel van dit landfchap;'en de oorfprong van zijne vorften wordt in de duisterheid des tijd's verloren. Sommigen doen hen afftammen van * Zij is eene prinfes van Pruisfen, en de bemimiflijke en waerdige eclugenoote van Frederik Eagenius, broeder vau .den regerenden hertog van Würtenberg, die met het grootfte aenzien. in het Iaetfte oorlog, in de legeren van den koning van Pruisfen het bevel voerde. Deze doorluchtige prinfes, moeder van de groothertoginne van Rusland , en van een' bekoorlijk en talrijk huisgezin, houdt tegenwoordig haer hof te Montbelliard, waer zij zich zei ven bezighoudende met het hart' en den geest der prinfen en prinfesfen hare kinderen te vormen, boezemt zij deze nog teedere zielen gevoelens in, die hunne geboorte waerdig zijn, terwijl zij in hunnen geest het eerwaerdige indrukfel van hare deucdeji griffelt.  Driehonderd Negende Brief. 273 van een' grootmeester uit het huis van Karei den grooten, Ever ard geheten; maer de eerfte, tot welken men door eene welbekende opvolging opklimt, is Konradus van Buttelbach, die federt het einde der elfde, eeuwe reeds dit land bezat, 't welk Maximüiaen de I tot een bisdom verhief, in het einde der'vijftiende eeuwe.. Tusfchen deze twee tijdftippen, had een graef van Würtenberg de waerdigheid van ftandaerddrig van het keizerrijk verkregen, en liet dezelve na aen zijne aframmelingen, die tevens het ampt van grootjagerme'cster hebben. Dit huis is verdeeld in twee takken , den hertoglijken, aen welken ook het graeffchap van Montbelliard toekomt , en de Würtenberg-üëls, in Siléfië gevestigd. Het was een der eerften, in Duitschland, om het Lutherdom, dat nog in alle zijne landen ftand houdt, te omhelzen; en fchoon de regerende hertog, als ook de prinfen zijne broeders , tegenwoordig Katholyk zijn, voedt men niettemin zijne heven, zoons van den prins Frederik Eugenius , in den Proteftantfchen godsdienst op, dien die van Siléfië ook belijden. De hertog van Würtenberg heeft , door plegtige verklaringen, aen de ftaten verzekerd, dat 'er geene verandering in de godsdienftige geiteldheid zoude gemaekt worden , en men in alle de kerken en fcholen van zijne afhangelijkheid alleen de Luthcrfche leer zoude Onderwijzen. Hij heeft zich daerenboven ver- XXIV. Deel. ' S kor,:  274 'De Nieuwe Reisiger. bonden, om geen tempel, kapél of altaer, tot den Roomfchen godsdienst gefchikt, behalve in het hof, opterichten; om geene omgangen, geene bedevaertfchappen , geene Katholyke begraefplaetfen te dulden; om nimmer het fakrament openbaer aen de zieken te brengen; om den eerdienst der Katholyken van Louisburg tot eene geheime godsdienstpleging te bepalen, en geene bedieningen dan aen onderdanen der Augsburgfche geloofsbelijdenisfe te geven. De Gereformeerden worden 'er alleen geduld, en oeffenen hunnen godsdienst te Stuttgard niet dan in een bijzonder huis. Dit land befluit ook de aloude volkplantingen van Waldenzen ; en fchoon de wet geene Joden duldt, zijn 'er echter eenige huisgezinnen, die onder de bijzondere befcherming van den oppervorst, in het midden der hoofdftad leven. Stuttgard is tevens de verblijfplaets van den hertog. Zijn paleis, fchoon zeer oud, is fterk en met heerlijke tuinen voorzien. Digtbij de graft, ziet men eene vogelvlugt, vervuld met alle foorten van vogelen, cn in de graft zelve eene meenigte van visfchen, zwanen en andere rivierdierên. Het gedeelte, dat op den tuin ziet en droog is, bevat een groot getal van reebokken , met hunne huisvestingen en legeren voor den nacht. Hier digtbij U een met^zand beftrooid hof voor de gevechten te paerd en het fteken naer den ring. Van alle kanten ziet men Rand-  Driehonderd Negende Brief. 275- ftandbeelden, aloudheden, doolhoven, een berg Kalvaria, fonteinen met hare metalen pijpen, hagedisfen, flangen, die het water door den muil en den ftaert uitwerpen, gegoten boeren en boerinnen, die boerfche danfen verbeelden s eene jagt van verfcheiden koperen dieren, en een' toren, waeruit men het water put door een rad, dat het in eene looden buis werpt. De vorst, die de aangename bcgaefdhedett bemint, cn ze heerlijk betaelt, had toen aen zijn hof twee beroemde mannen, welken hunne hoedanigheid van Franschman mij onder het bereik ftelde om ftraks in het aenkómen ta kennen. De een is de heer Noverre , die geleerde en vernuftige dansbeichrijver, die zoo verftandig over de grondbeginfelen van zijne kunst gefchreven, en door zijne balletten een luisterrijken roem, dien hij altoos in denzelfden glans bewaert, verkregen heeft. De andere is de heer le Kain , wiens treurfpelige ziel, gefchikt om alles te doen gevoelen , alles uittcdrukken , de hoogdravendheid tot den hoogften top van kragt en ijver brengt, en onze mecsterftukken van het tooneel op den fchouwburg voert, zoo als zij door het vernuft zijn bevat geworden. De vorst onderhield zich dikwerf met hun over onze fchouwfpelen, welken hij kent, en waervan hij fpreekt als een Fransman, die hen al zijn leven gevolgd heeft. „ Het zijn , zeide hij , de eenigfte onderwerpen , welken de regering aen de S % 93 be-  %76 De Nieuwe Reisicir. „ berisping cn de redenkavelingen der Parij„ lianen overlaet. Het zijn ook de eenigfte, „ die hen kunnen verrukken ; zij hebben ze „ altoos onder de oogen; zij achten 'er zich ,, de opperde fchcidsliedcn van; zij beflisfen „ en bevelen 'er over; hunne oordeelen zijrt „ vonnisfen; alle de andere zaken zijn buiten „ hun bereik. „ De Franfchen hebben drie verfchillende „ fchouwfpelen, om hunne ledigheid te ver„ lustigen, en welken men van het eene tot „ het andere einde van het jaer te Parijs be-„ fchouwt; maer de zalen zijn niet anders dan „ kleene en flechts verfierde kolfbanen; men „ nadert dezelve door fmalle en onzindelijke „ ftraten; men wordt met flank befmet, als ,, men 'er inkomt ; men loopt duizendmael „ gevaer om verpletterd te worden, als men „ 'er uitgaet; men ziet 'er flechts van ter zijde; „ men heeft veel moeite om 'er de fpelers te „ onderkennen en te vcrftaen; het zij men „ ftaet of zit, men lijdt 'er altoos ongemak. „ Doch niettegenftaende alle de zwarigheden, „ en nog vele anderen, welken het te lang „ zoude vallen te ontleden , is uw tooneel „ nog het eerfte van Europa. Ik geloofde „ het niet, eer ik in Parijs kwam in het „ jaer 1751 ; ik was lang bezig om het te „ beftrijden; maer eindelijk zoek ik niet dan de waerheid; ik heb dezelve gevonden; ik „ geef 'er mij aen over, en fpreek ze vrij uit. „ L>e  Driehonderd Negende Brief. 277 „ De Italianen en Spanjaerden hadden reeds „ hunne goede ftukken en beroemde toonee„ listen, toen men bij u nog niet anders kenden „ dan elendige kluchten , over welken de „ eerlijke lieden niet durfden lagchen. Zij ,, begonnen de foort te misprijzen ; en het „ vooroordeel vestigde zich tegen de blfjfpe„ Iers. De foort is geheelenal veranderd; „ maer het vooroordeel houdt ftand ; want „ van dit kwaed wordt de Fransman het Iaetfte „ genezen. Niettegenftaende deze verhinde„ ring , fteeg uw tooneel allengskens uit de „ barbaerschheid, waerin de onwetendheid het „ gedompeld had: de kardinael van Richelieu, „ die gefchikt fcheen om in den landaert alle „ de verfchillende zaden te werpen, die door „ zich te ontwikkelen hem eens tot de groot„ heid konden brengen , verlevendigde uw „ tooneel, en ftichtte de eerfte zael eenigzins „ regelmatiger dan 'er in het koningkrijk ge„ weest was. Maer hij verviel in de zwarig„ heid, waerin gemeenlijk eene verderffclijke „ voorliefde voor eenige kleene bcvoorregte „ fchrijvers werpt, wier naerijver men voor ,] fmaek, wier kundigheid men voor geest, „ en wier geheugen men voor vernuft aenziet. „ Met eene diergelijke verhindering', kan „ men oordeelen van de tegenftrijdigheden, „ welken Corneille in zijnen voortgang ont„ moette. Ook had het tooneel veel moeite, „ om uit den ftaet der kind^chhdd, waerin ( S 3 „ de-  27% De Nieüwe Reisiger. deze groote dichter het gevonden had, te „ geraken. De grond was inderdaed opge,, ploegd- maer men had 'er flecht graen in „ gezaeid; en het is dan moeijelijker hem goed „ graen te doen voortbrengen, dan wanneer ,, hij nog onbebouwd is. De eerfte ftralen „ van den roem van het Franfche tooneel zijn „ dan het werk van den heer Pierre Corneille. „ Zijn leven was voor hem genoeg, om het „ begin en den voortgang van den roem te „ zien, dien hij door geheel Europa verkregen ,, haa. De Cid, zoo dikwerf vervolgd, werd „ in alle levendige talen vertolkt, behalve het „ Sclavonisch en Turksch • maer het leven van „ Corneille was zeer lang ; en ten gelukke „ voor uw tooneel, gedroeg zich deze fraeije „ geest als een filozoof tegen de verhinder„ nisfen: misfchien zelfs zoude hij niet getri„ omfcerd hebben, indien hij de ontzagchelijke „ magt, die dezelve verwekt had, niet over,, leefd hadde. „ Het vernuft en de ftnaek hadden dezen „ dichter doen zien, dat de koele en werke. „ looze ftukken, treurige en kragtelooze uit„ roepingen, eene eentoonige liefde zondor „ grootheid, dichtftukken eindelijk zonder „ waerfchijnlijkheid, zonder ftijl, zonder be,, lang , zonder eenheid', geene treurfpelen „ waren. Deze zelfde gidfen toonden aen „ Molière, dat grove kluchten, ongebonden „ vertooningen, belagchelijke of droevige „ ro-  Driehonderd Necende Brief. 279 „ romans, in Hechte veerzen gefteld, geene „ blijfpelen waren. Corneille had eenen eerften „ ftaetsdienaer te beftrijden gehad; Molière had „ voor zich eenen grooten koning. Meester van „ eenetooneeibende, door het hof befchermd, „ en onderfteund door den vorst zeiven, ves„ tigde hij zich in de hoofdftad: zijne ftukken „ verfchenen, onderwezen en bekoorden. „ De fmaek van het tooneel eens in Frank„ rijk verfpreid zijnde , moet men zich niet „ verwonderen over deszelfs voortgang. Wel„ rasch opent Racine, in het treurfpel, eene „ nieuwe loopbaen, en evenaerde den roem „ van Corneille. Renard volgde digt op Mo„ liere ; en Destouches heeft zelfs na hen uitmuntende blijfpelen gegeven. De Grie„ ken hebben nimmer iets treurigers gegeven, „ dan de Atreus van Crebilion ; en Rhada- mistes is een werk van uitmuntenden aert, 11 in eene foort, die geheel aen dezen fchrij- ver eigen is. Voltaire volgt noch Cor" neille , noch Racine, noch Crebilion; hij treedt in nieuwe wegen; en nimmer heeft een man meer fmaeks gehad. Hij kent den " geest der Franfchen, en het hart der Fran. I, fche vrouwen, en vereenigt in zijne treur„ fpelen alles , wat 'dezen kan verblinden, de anderen verleiden, en zich te verheffen " tot eene hoogte en kragt, bekwaem om de „ geesten en harten der andere volken daeraen „ te onderwerpen. S 4 » Ik  28© De Nieuwe R eisiger. „ Ik voeg 'er bij dat alle deze werken ver,, wonderlijk wel vertoond zijn. Ik zag te. ,, Parijs een' windbreker , ' den besten , die „ immer op eenig tooneel verfchenen is; eene „ Merope, eene Cleopatra, die geene gelijken ,, gehad hebben ten aenzien van de rollen der ,, verheven gevoelens ; eene edele en open„ hartige verliefde , die alle de bekoorlijke „ gunften der eenvoudigfte en fehoonfte na„ ture mededeelt; twee uitmuntende knechts, „ welken het Franfche tooneel moeite zoude „ hebben te vervangen; een' tooneelist van „ een' oneindigen fmaek en vernuft , over ,, wien men zich vooral verwondert in de „ eerfte rollen van Gustavus , den getrouwden „ FUofoof en de Mifantrope ; eene kamenier, „ die de bekoorlijkheden der geftalte met alle ,, de teederheden cn bevalligheden van de ,, kunst' paert. „ Men moet derhalve uw tooneel de mecr„ derheid laten , welke men het niet zoude ,, kunnen weigeren, indien de plaets der ver„ tooningen overeen kwame met de volko„ menheid der ftukken en tooneelisten. Gij ,, ziet 'er de aenfchouwers, fommigen over,, eind, anderen op winkeltrappen zittende, „ een gedeelte der fieraedjen verbergen. In ,, het geene gij de'ftaenplaets noemt ziet men ,, de menfchcn elkandcren verdringen, horten en ftooten; en in het gewigtigfte van het ,, tooneel, hoort men het gefchreeuw van 5, eene  Driehonderd Negende Brief. 281 „ eene meenigte van aenzienlijke lieden, wel. ken men als verfmoort, en waerop een hoop ' van andere witbepoederde perfonen, die zich op het tooneel bevindt, met een luid l gelach antwoordt. Bevuilde lichtblakers en eenige flechte kaerfen zijn alles , wat deze ! vertoonplaets verlicht. Men laet dezelve , afdalen in de tusfchenbedrijven; en terwijl vijf of zes flechte violen eenige fchoone " wfis van Rameau verminken, komen eenige ' onzindelijke knechts ftoutelijk de kaerien fnuiten, voor den neus van duizend faeije " mannen , die niet dan amber ademen en van twee honderd der teederfte en geblan" ketfte vrouwen van Europa. Een vreemde. " Hng befeft aenftonds alle deze gebreken, be" hoedt 'er zich voor , en wordt onregtmatig. II De gewoonte ontrukt ze aen de Franfchen, " en belet hen welvoegelijke middelen daeraen „ toetebrengen". De vorst had des te meer grond om onze fchouwzalen te berispen, omdat die van zijn kasteel van Stuttgard een ftuk van twee honderd voeten lang, zeventig breed, en vijftig hoog is. Schoon de zoldering eene groote en heerlijke koepel vormt, wordt zij echter van geene eenige kolom gedragen. De omtrek van deze ftad is niet zeer uitgeftrekt; maer zij heeft ruime en wclbebouwde voorlieden. Men bemerkt bovenal het huis der kanfelarije ter zijde van het paleis , het huis S S der  ï8a De Nieuwe Re is i ge r. der Staten, en eene zijdereederij, waerin men alle ioorten van ftoffen werkt. Men bereidt, in de andere plaetfen van dit hertogdom, verfcheiden werken, die het ten ©enigen tijde handelrijk kunnen, maken. Het aerdewerk van Heidenheim, het porcelein van Kaiw, de fpiegels van Spiegelberg, het gouden papier , de damasten linnens , de lakens van Louisburg, de gefchiJderde linnens van KanHad zijn de voorwerpen van koophandel, waprmede zich de inwoonders bezig houden. De koopmanfehappen, die uit alle deze reederijen komen , verè'enigd met de natuurlijke voortbrengfelën van dit rijke en overvloedige land , verzorgen het eene aenmerkelijke uitvoering voor de andere goederen, welken het van . den buitenlander moet trekken. Men bereidt vooral veel wijn in het gedeelte van het hertogdom , dat op de oevers van den Nekker ligt; en ik ken geen oord, waer de wijngaerden beter aengekweekt worden. Zij zijn bijna allen op heuvels geplaetst, in den voordeeligften toeftand. IJdere landftreek wordt verdeeld door rioolën , om het water te doen wegvlieten , en voorts onderfteund door verdiepingen met zeer vaste muren. De bevolking van het hertogdom Würtenberg is zeer bekend, federt dat de kerkelijke opzienders gelast zijn dezelve alle jaren te onderzoeken, en aen de gevolmagtige vero-adering bericht daervan te geven. Het belfep ' in  Driehonderd Negende Brief. 283 in het Iaetfte jaer bij de vijf honderd duizend zielen , die agtënzestig fteden , en'meer dan twaelf honderd vlekken en dorpen bewonen. De pastoors ftaen ter benoeminge van den kerkeraed, die ook drie lieden voorftelt voor de dekenfehappen , abtdijen , diakenfehappen en leerftoelen der hoogleeraren. De geheime raed verkiest den geenen, die de meeste ftemmen heeft. De middelbaerfte pastorijen brengen ten minfte vier honderd guldens op. De onderwijzing der jeugd, tot de letteröeffenmg, en bijzonderlijk tot den kerkdijken ftaet gefchikt , wordt begunftigd door inzettingen, welken men te vergeefsch in andere Proteftantfche landen zoude zoeken. Men telt, behalve de hoogefchool van Tubinge , de kollegiën en kweekfcholen , meer dan vijftig Latijnfche fcholen, die alle jaren door de overheden , geestelijkheid en eenige hoogleeraers bezocht worden. Deze gevolmagtigden verkiezen de bekwaemfte fcholieren tot de beoeffening der godgeleerdheid; en na hen aen verfchillende onderzoekingen voorgefteld te hebben, neemt men twintig van de bekwaemften, welken men, als voedfterlingen van den vorst, in de landfehaps fcholen plactst. Zij worden 'er om niet gehuisvest, gefpijst, gekleed en onderwezen , op voorwaerde van vijftig guldens voor het genot van ijder jaer te betalen, indien zij zich, door eenige zware feilen, als de verlating van het kweekfchool,, of  284 De Nieuwe Reisiger. of de afzwering van het Lutherdom , deze plaets onwaerdig maken. Men doet hen bovendien beloven zich aen de godgeleerdheid toe te zullen heiligen, en geene bediening bij den vreemdeling te zoeken of acntenemen, zonder het uitdrukkelijke verlof van den prins, en zich volftrekt overtegeven aen alle de verrichtingen der kerke of der fcholen, waertoe het hem behaegt hen te beroepen. Wanneer hun tijd verftreken is, worden zij toegelaten aen het onderzoek van den kerkeraed , die zich van hunne bekwaemheid verzekert , en hun het vermogen geeft om de bedieningen van het heilige leerampt waertenemen. Deze inftellingen bezorgen aen dit hertogdom meer onderwezen en geleerde kcrkelijken, dan men in eenig ander land van dezelfde uitgeftrektheid befpeurt. Een hertog heeft, als grootjagermeester van het keizerrijk, in het begin van deze eeuwe, de groote Órde der Jagt gefticht, waervan de regerende hertog altoos de grootmeester is. Het onderfcheiden kenteeken van deze Orde is een agtkant gouden kruis, gebrandverfd met eene robijnkleur, welks punten ijder een gouden arend • hebben , de tusfehenvoegingen een hertehoorn, en het midden een fchild, aen de eene zijde beladen met eene gouden W, boven welke een hertoglijke hoed ftaet, en aen den anderen kant drie famengevoegde hoornen. Dit kruis wordt ter regter zijde gedragen door een' gouden  Driehonderd Negende Brief. 285 den fjerp, en ter linker zijde door een rood lint; en de plaet, ter linkerzijde van het kleed met zilver geborduurd, vertoont het teeken der Orde , omringd met een' groenen ring, met dit Latijnsch opfchrift : Jmicitia Virtutisaue M.us. Het feest van de algemeene vergadering der ridderen wordt alle jaren op den das van & Hubert gevierd; en 'er gefchiedt dan eene groote jagt in het oord , waer de grootmeester huisvest. Alle de vorften van het huis van Würtenberg zijn met deze Orde verfierd. _ . , De hertog heeft zijne erfamptenaers , te weten , den marfchalk , den fcbenker , den kamerling en den grootmeester , aen welken men leengoederen , in plaets van wedden, vergund heeft. Men acht de inkomften van dezen prins bij de zes millioenen Franfche munt Zijn krijgswezen beftaet uit eene wacht te paerd , eene bende van kurasfieren, eene van dragonderen , eene van husfaren , een 'vendel van granadieren te paerd, eene wacht te voet van twee bataillons, zeven benden voetvolks, een ligchaem van gefchutbeftuurderen, en zijn aendeel in de bende van dragonderen van den Zwabifchen kreits. Schoon het. hertogdom van Würtenberg zich kan beroemen, de geboorte gegeven te hebben aen den herfteller en grondlegger der ware fterrenkunde, den vermaerden Kepler, is het echter geen land, waerin deze wetenfchap meest  285 De Nieuwe Reisicer. meest wordt aengekweekt. Johannes Kepler, geboren te Wiel, in het jaer 1571, uit een doorluchtig geflacht, had zich in het begin op de godgeleerdheid toegêiegd, en deed eenige redenvoeringen tot het volk, die de grootfte begacfdheden voor het leci;ampt aentoonden; maer zijne neiging tot de rterrenkunde trok hem van alle andere bezigheid af. Tycho Brahé riep hem tot zich in Bohème; en federt verlieten deze twee groote mannen eikanderen niet. De leerling overleefde dertig jaren zijnen meester, en ftierf te Regensburg, in den ouderdom van negenenvijftig jaren. Dees 'wiskunftenaer was dc voorloopcr van Descartes in de gezigtkunde, van Newton in de natuurkunde, en een wetgever in de fterrenkunde. Hij had het eerfte denkbeeld van de hemelfche draeikringen, en giste, door de enkele kragt van zijn vernuft , de wiskundige wetten der fterren. Het is aen hem dat men de ontdekking van dezen verwonderlijken regel, bekend onder den naem van Regel van Kepler, verfchuldigd is, volgens welken de dwaelfterren zich in de onmetelijkheid der ruimte bewegen. Hu piste dc omwenteling der zonne rondom zich zelve meer dan vijftien jaren eer de oogen van Gali! leus deze'- , door behulp van het kijkglas ontdei;t hadden. Men is hem insgelijks ver! fchuldig de wezenlijke oorzaek van de zwaerte der ligchamen, en van de kennis van deze wet der nature, waervan zij afhangt, dat alle de ligc-  Driehonderd Negende Brief. 287 ligchamen, in het ronde bewogen, hunne poogingen aen wenden om zich van het middenpunt te verwijderen door de raeklijn. Kepler was derwijze met zijne ontdekkingen ingenomen , dat men hem dikwerf heeft hooren zeggen , dat hij den roem daervan voor het keurvorftendom van Saxe zoude verkiezen. De twee markgraeffchappen van Baden grenzen aen het hertogdom van Würtenberg. Men doet zijne oppervorften afftammen van het aloude huis van den Elfas, door een' hertog van Zeringhen, die in de elfde eeuw leefde. Een zijner afftammelingen, Christoffel de Ie, geftorven in het jaer 1527* twee zoons na , Bernard en Ernestus, die zijne heerlijkheden verdeelden, en de twee takken van het huis van Baden vormden, te weten, BadenBaden, die de oudfte is, en den Roomfchea godsdienst belijdt , en Baden - Durlach , die Proteftant is *. Zij hebben ijder eene ftem, in het kollegie der prinfen, op de rijksdagen van het keizerrijk , genieten een volftrekt gezag, en leggen, tegen het gewone gebruik van Duitschland, belastingen op hunne onderdanen , zonder de toeftemminge der Staten. Voor het overige, fcheen mij dit land fchoon en vruchtbaer; maer het heeft veel geleden, gedurende de Iaetfte oorlogen, door de optogs tea * Sedert het jaer 17,-1 ziin 7.V) in eenen enkelen tak verëenigd, door de uitflerving van dea oudften tak.  288 De Nieuwe Reisiger; ten der Duitfche en Franfche krijgsbenden, die alle deze gewesten verwoest hebben. ' De ftad Baden , hoofdftad van het eerfte dezer twee markgraeffchappen, ontleent haren naem van hare waterbaden, Wier vermaerdheid tot de alöudfte tijden opklimt. Zij was tamelijk fraei, toen de Franfchen haer in het jaer 1689 verwoestten, met het kasteel, liggende op den top van eenen heuvel. Het is tegenwoordig te Rad ftad , in het fchoone paleis , 't welk de prins Lodewijk Willem heeft doen bouwen, dat de markgraef zijn verblijf heeft. Deze plaets is vooral bekend door het verdrag van het jaer 1714, wanneer de beide vcldheeren, die meest in het oorlog uitgemunt hadden, Eugenius en Villars, insgelijks de eer hadden om de Iaetfte hand aen de herftelling van den vrede te flaen. De marfchalk, den prins aenklampende, zeide tot hem deze merkwaerdige woorden, die de edelheid en opregtheid van hun karakter waerdig zijn: „ Mijn Heer, wij „ zijn geene vijanden meer; uwe vijanden zijn „ te Weenen, en de mijnen te Verfailles". Deze vrede, die zoo roemrijk voor Frankrijk wierd, kon het nog meer geworden zijn, indien wij minder lust getoond hadden om dezelve te fluiten. Duitschland vond zich open, de meest in gevaer liggende kreitzen wilden niet meer van oorlog hooren fpreken ; de keizer was buiten ftaet om met zijne kragten alleen langen tijd wederftand te bieden ; alles liep fa-  Driehonderd Negende Brief, i'3<) famcn om ons aen den kant van den Rijn fehadploos te Rellen , wegens het geene wij aen de zijde van Vlaenderen en de Alpen overgegeven hadden. Maer dit zoude het oorlog verlengd hebben; en Lodewijk de XIV-, zich in eenen gevorderden ouderdom ziende, wilde den vrede aen zijne volken geven, en denzelven welgevestigd aen zijnen kleenzoon overlaten , wanneer hij op den troon zoude klimmen. Dus werd de openbare rust herftcld , na vele verfchillende gebeur tenisfen, waerin de Fortuin met de oogmerken en verwachtingen der menfehen lachtte. De keizer , die het oorlog begon , en de koning , die zich verdcedigde, zagen zich, beurt om beurt, op het punt van hunnen ondergang, de een in gevaer van in Weenen belegerd te worden, de ander in eene geringe zekerheid te Verfailles* De eerfte waegde alles, eer hij een' enkelen Rap tot den vrede deed; de tweede verzocht dien meer dan eens, en kon denzelven niet verkrijgen. Dc flag van Hochftedt bevestigde de kroon op het hoofd van Leopold; het treffen bij Denain gaf Lodewijk allen zijnen luister en roem weder. Het huis van Oostenrijk verloor de geheele nalatenfchap van Karei den II- niet; maer het huis van Frankrijk behield 'er het beste gedeelte van. Deze vrede , gevestigd in het bloed van meer dan een' millioén van menfehen , werd vuriglijk begeerd , en was Europa zeer duur gevallen. XXIV. Deel. T Ofj  *9° De Niéuwe R e i s ï ö é'& Op een' garingen afftand van Baden , erf digtbij den Rijn, is het dorp Stollhoven, waer de prins Lodewijk van Baden die verroaerde liniën, welken men als het bolwerk van het keizerrijk befchouwde, aengelegd had. Alles maekte haer inderdaed aehtenswaerdig, verfchanfingen, dijken, dammen, wijk-en fterrenfchanfen, van afftand tot afftand gebouwd, en in welken men een groot aental van gefchut geplaetst had, alles verdeedigd door een leger Van tweeënveertig bataillons, en tweeënzeventig eskadrons. Dit alles ondernam de marfchalk' van Villars te bemagtigen , en bereikte zijn oogmerk; of veeleer, zonder te ftrijden, zonder een' eenigen man te verliezen, maekte hij zich meester van deze ontzagehelijke verfchanfmgen. Hij vond 'er honderd en zeventig ftukken kanon, eene groote meenigte van buskruid en kogels, veertig duizend zakken meels, zoo veel haver, eenen ontzagchelijkcn voorreed van voeder, kleedercn, hemden cn fchoenen, om verfcheiden benden te kleeden, eene fchip! brug en een oneindig aental van koperen ponten. Durlach, dat zijnen naem geeft aen den jongftcn tak der markgraven van Baden, was kleen, maer fraei, cn door veel adeldom bewoond, wanneer het door de Franfchen verbrand wierd. De prins, nadat hij het herfteld had, deed in de nabuurfchap eene andere Rad bouwen, Ourlak genoemd, benevens een ka*  Driehonderd Negende Brief. 291 kasteel tot zijn gewoon verblijf. Zij vormt eenen hal ven kring; en alle de ftraten loopen uit op het paleis, dat haer tot een middenpunt verftrekt. Tusfchen het kasteel en de ftad zijn heerlijke tuinen, voorzien met zoo vele lanen, als 'er ftraten op uitlooopen, en langs welken men van de venfteren van het paleis het gczigt heeft. Het woud, dat zich van achteren bevindt, is doorfneden met andere lanen, van eene mijl lang, die allen op den toren van het kasteel uitloopen, en eene der fraeifte wandelingen van Europa vormen. Men had mij reeds een denkbeeld gegeven van den fmaek en de kundigheden van den prins en de prinfesfe, aen welken ik de eer had om aengeboden te worden. Het zoude mij moeijelijk zijn alles, Wat mij verpligtends en gunftigs gezegd wierd, met dezelfde bevalligheden overtedragen. De markgraef deed mij zelf zijne boekerij zien, waerin hij zijne ledige oogenblikken doorbrengt, en in welke zijne beste boeken van allerlei foort, die hij met zijne reizen in Frankrijk, Italië en Engeland heeft overgebragt, verzameld zijn. Het vertrek der prinfesfe was verfierd met tafereeièn van de grootfte meesteren ert haer zelve. Ulm, aen den Donau, en Nortlingue, aen den Eger , brengen mij aen de grenzen van Beijeren, waerin ik denk in vier dagen ten langde te zullen aenkomen. De eerfte is eene keizerli;ke ftad, met vestingwerken voorzien, T % efl  5fQ2 I> e Nieuwe R e i s i g e r. en waervan het grootfte getal der inwoondereiï den Lutherfchen godsdienst belijdt. De Katholyken zijn 'er uitgefloten van de ftads bedieningen , die door eenenveertig magiftraten „ half edelen en half burgers, bezeten°worden. Men houdt 'er zich onledig met kunften en verfcheiden foorten van handwerken; en de Donau , die 'er vaerbaer begint te worden, begunftigt 'er den koophandel. Men trekt dezen vloed over op eene fteenen brug; en aen de andere zijde zijn verfcheiden lusthuizen en groote tuinen, die eene voorftad uitmaken. Het ftadhuis is een fraei gebouw, dat op het voornaemfte plein uitziet. Men toont in de kerk drieënzestig koperen ketels , die altoos vol water moeten zijn , om het vuur in geval van brand uittedooven. Boven op den toren houden doorgaens eenige mannen de wacht, om de inwoonders te berichten van het geene 'er op het platte land omgaet. .Men kent in Frankrijk de ftad Nortlingue niet anders dan door de roemrijke overwinning der twee grootfte veldhceren der vorige eeuwe. Dc hertog van Enguien , geholpen door den heer van Turenne, verfloeg 'er de keizerlijken, onder het bevel van den veldmarfchalk Mercy, die op twee aenpalendc bergen gelegerd was,' aen de eene zijde bedekt door een bosch, en aen den anderen kant befchermt door ontocgangelijke moerasfen. Turenne , verwonderd over dezen toeftand, was niet zeer gereed tot den  Driehonderd Negende Brief. 293 -den ftrijd; maer de raed van Enguien haelde het over. Tusfchen de twee legers was een gehucht, waerop het flerkfte van den aenval gefchiedde. Enguien en Mercy achtte 'er hunne tegenwoordigheid noodzakelijk: de eerfte had zijne kleederen doorfchoten , twee paerden onder hem gedood, en eene kneuzing aen de dij; Mercy, minder gelukkig, ontving 'er den dood. Zijn leger vocht met geen minder moed, onder het bevel van den vermaerden Joan van Wcrt, die, onder begunftiging van den nacht, zijnen aftogt deed , latende meer dan vier duizend mannen onder de dooden , met zulk een groot aental van krijgsgevangen, dat men genoodzaekt was hen wegtezenden, bij gebrek van hen te kunnen bewaren. Nortlingue gaf zich aenftonds over, als eene hulde, die het aen de Franfche dapperheid en aen het vernuft e'  goó' De Nieuwe Reisigee, beftaet in vreemdelingen ; zoo dat de Stater?: des lands tegenwoordig alleen beftaen uit den rang der kerkvoogden en dien der burgeren, in welken de dorpen en vlekken begrepen zijn. Onder de natuurlijke voortbrenglels, die dit gewest verrijken , vindt men goud- zilverkoper- lood- en ijzermijnen , kaiamint, fraei marmer, waterbaden, vele vijvers en meiren, en vooral zoutwerken, die zeer veel voordeel aenbrengen. Ik liet mij geleiden naer Hallein, eene kleene ftad , waerin men het zout be'werkt, 't welk men niet alleen naer Saltsburg, maer insgelijks door geheel Beijeren voert. In het naderen van dit gewest, ftaet men verbaesd opeengeftapelde hoopen houts te zien, en te vernemen dat het ten hoogfte de voorraed van eene maend is. Men bood mij eene flede aen, gereed om mij te geleiden op den berg , of veeleer de zoutrots, bij welke het dorp ïiremberg , welks kerk men ten aenzien van hare bouwing zeer roemt, gelegen is. Men bcfchouwt den marmeren trap, die naer den toren loopt, als eene andere zeldzaemheid. Ik vond in dit dorp de opperhoofden der werklieden, die in de fteengrocve arbeidden: zij vergezelden mij tot aen de poort van eene der ingangen van den berg. Hier zag ik verfcheiden kleene karren , op raders gedragen, en door twee mannen getrokken. Ik ftelde ffiij in het eene, en trok door de eene ftraet hoog zes en breed vier voeten. De zijdelijk- fehe  Driehonderd Tiende Brief. 307 fche en opperfte deelen waren met planken voorzien, om de aerde te wederhouten. De andere ftraten zijn dwarsch door de rotzen doorboord. Nu vervolgt men eenen weg, waervan de twee zijden van marmer zijn; ftraks treedt men in eene andere, met keifteenen van zout bezoomd , doch die in kleur zoo verfcheiden zijn, dat gij ze insgelijks voör marmer zoudt aenzien, indien gij, dezelven met den natten vinger aenrakende, niet anders door de zoutheid oordeelde. Ik trad dus bijna een half uur voort, tot de plaets, waer men moest afdalen, om het zout te zien bereiden: toen ontdekte ik mets meer dan eene naeuwe opening, gelijk die van eenen put Terwijl ik den trap zocht, werd ik zeer verbaesd door te vernemen dat men, in minder dan eene minuut , eene diepte van honderd voeten afdaelt, en zich, om dus te fpreken, m een gat werpt, waervan men den grond niet befehouwt. Ik onderzocht de famenftelling van deze trappen, die alleen beftaen uit twee ó'pgacnde ftukken van gewone ladderen op welken men vrijelijk kan afdalen. De opening, door welken men zich laet glijden is zoo naeuw , dat men aen wederzijden den muur raekt en belet wordt aen den eenen of anderen kant overtehellen; en zelfs zou men, indien het noodig ware, zich ijderen oogenbiik kunnen ophouden, door middel van eene opgehangen koort, welke men met de hand vasthoudt. V 2 in  3°8 De Nieuwe Reisigee, In de eerfte gaenderij' komende, treedt men in eene foort van kelder ; en men kan van deszelfs uitgeftrektheid oordeelen , door de meenigte van lampen , welken men in deze duisterheid ontdekt. IJdere lamp toont de plaets van den arbeider , die hier zijn werk verricht, het zij om de aerde te kloppen, het zij om de rots uittehollen , het zij om de gaenderij te bereiden , ter ontvanginge van het water, dat het zout moet ontbinden; en wanneer het zout genoeg is, loopt het daeruit door eene pijp, die het in de algemeene vergaderplaets geleidt, vanwaer het zich naer Hallein begeeft. Deze onmetelijke gaenderijen, waervan het bovenfte gedeelte of het verwulf eene aengename vertooning voor het licht .vormt, hebben naeuwelijks zes voeten hoogte. De kunst zou bezwaerlijk de verfcheidenheid der kleuren, welken de verfchillende kristallen aenbieden , kunnen navolgen: ook zijn 'er geene zolderingen in Duitschland zoo fierlijk gemaekt, dan het bovenfte dezer gaenderijen. Ik vond, aen het uiteinde der eerfte gaenderij, nieuwe karren, om mij tot de tweede te geleiden. Ik toog door eene marmeren ftraet; en na eenen togt van een vierendeelnurs, kwam ik aen den ingang van deze tweede gaenderije. Hier was een trap van zulk eene zekere bouwing' als de eerfte , doch veel moeijelijker. Aen vier zijden van het gat, door het welke men loodregt nederdaelt, en 't welk  Driehonderd Tiende Brief. 305 't welk niets dan de noodzakelijke breedte heeft om het ligchaem doortelaten, zijn eenige planken als trappen geplaetst, op welken men de voeten, en vervolgens de armen zet; en men wordt dus altoos onderfteund, zonder de diepte, waerin men moet aenkomen, te befchouwen. De tweede gaenderij fcheen mij zoo groot met als de eerfte ; maer de voorbereidingen , om ''er het water te ontvangen, waren meer gevorderd. Ik zag alle de verfchillende behandelingen der arbeideren, die, met foorten van beitelen de aerde affneden, verdeelden en klopten, totdat zij de noodwendige lijvigheid had , om 'er het water niet door te laten dringen. Ik had reeds een genoegzaem denkbeeld van de manier , waerop men het zout bereidde ; en in de andere gaenderijen niets meer kunnende vinden, dan de herhaling van de andere werken, verliet ik de fteengroef door eene opening gelijks vloers, zonder genoodzaekt te zijn ter plaetfe, vanwaer ik afgedaeld was, weder opteklimmen. Ik keerde weder naer Hallein, om de andere bereidingen te befchouwen : bijna alle de inwoonders zijn bezig met dezen arbeid. Onder de kunften, welken de naerftigheid en de behoefte volmaekt hebben, heeft mij het meeste verwonderd de kunst van den kuiper , die dagelijks vijftig tonnen maekt, met eene wonderlijke behendigheid en vaerdigheid. In den tiid van vijf minuten maej^iij 'er eene m J V 3 mÜs  jïè De Nieuwe Reistgbr. mijne tegenwoordigheid; en deze tonnen houden zoutkoeken', die honderd ponden wegen. Meer dan vijftien honderd matrozen worden door Beijeren gebruikt en betaeld , om het naer Pasfau , waer de algemeene ftapelplaets. is, en vandaer, door den Donau, in alle de oorden van het keurvorftendom te vervoeren» ÏJder jaer wordt 'er omtrent tagchentig millioenen ponden van verkoft. Men komt, in minder dan twee dagen, van Saltsburg te Munchen; en men is verwonderd, wanneer men het vruchtbare land Beijeren doortrokken is , omftreeks de hoofdplaets, aen de poort van eene groote ftad, den zetel van een' grooten vorst , te voren van een' keizer, niets anders te ontmoeten dan heiden en moerasfen, wier kruiden niet dan tot voedfel der beesten kunnen dienen. In het midden van deze foort' van woestenije ontmoet men het fraeije kasteel van Nimfenburg, waerin de keurvorst zijn gewone verblijf heeft. Vaerten van eene mijl lengte, op welken men in gondelen , gelijk aen die van Venetië kan varen kronkelen in den omtrek van het park , en geleiden u naer verfchillende fpeelhuizen, de verzamelplaetfen van alle de feesten, welken de oppervorst geeft. Schlesheim is een ander lusthuis, met zoo veel heerlijkheid als regelmatigheid gebouwd, en verfierd met eene rijke verzamelinge van fchilderijen der beste meesteren. De tirtfflRopt naer eene groote malie- baen,  Driehonderd Tiende Brief. &$ baen , bezet met lindenboomen, en omtrent duizend fehreden lang, vanwaer men het tem gebouw van Lustheim, het jagthuis van den keurvorst, ontdekt. D ftad Munehen, liggende aen de oevers van den Ifer, in eene vlakte, die ten zuiden flechts door de Alpen bepaeld wordt, is bijna zoo groot als Weenen , indien men er de voorleden van afzondert. De ftraten zelf ziin veel fraeijer, breeder en lijnregter, en de voor-veis dei huizen meer verfierd en regelmatiger. Haer oorfprong, dien zij aen eene Tbtdii van monniken verfchuldigd is, waervan zii haren naem ontleent, klimt niet hooger op dan tot de tiende eeuw. In het begin was zij niet omringd met muren: die geenen welken men 'er thans befchouwt, zijn zeer dik , met diepe graften en bolwerken; maer bovendien is het geene fterke ftad ; en men telt 'er niet meerman veertig duizend inwoonders Het kéurvorftelijke paleis is een der prachtigfte, ruimfte, kostbaerfte en bestverfierde paleizen van Europa. Het is gèpaerd met fchoone tuinen , een kunstvcrtrek van zeidzaemheden en eene boekerij. De hertog Maximüiaen deed het bouwen in de voorgaende reuwe , met eene kostbaerheid , die geheel Duitschland verwonderde; en nog zeide hij, indien hij geloofde tien jaren te leven dat hg het zoude doen afbreken, om 'er een heerlijker te herbouwen. De vertrekken zijn er zoo V 4 tal"  Sta. De Nieuwe Reisiger. talrijk, dat men 'er, zegt men, alle de vorften van het Christenrijk in zoude huisvesten. Men telt 'er elf hoven, twintig groote zalen, negentien gaenderijen , twaelf kelders, zes kapéllen , twaelf keukens , en drie honderd kamers , kostbaer befchilderd, gevloerd en befchoten, alles verlicht door twee duizend en zes honderd venfteren. Het huis der Jezuiten is veeleer een paleis dan een kollegie. De galderijen , gevloerd met zulke gladde fteenen als het marmer , hebben honderd en zestig fchreden lengte, met verfierfelen van fchrijnwerk aen alle de deuren. De kerk, op zijn Itahaensch gebouwd, is een kostbaer gebouw; en m het algemeen hebben alle de openbare geftichten , het paleis der Staten, de gasthuizen en eenige kerkelijke gebouwen, bijna altoos een zweemfel van grootheid, rijkdom en fmaek. De plaets der markt is verfierd met eene marmeren en hoogc kolom, dragende eene heilige Maegd van metael, gepaerd met twee groote fonteinen. Men vindt te Munchen reederijen van fluweel, zijde, linnen en tapijten. De keurvorst heeft 'er eene akademie der wetenfehappen en fraeije kunften gefticht , die des donderdags van ijdere week hare zittingen houdt. Voor de plaets der vergaderingen zijn verfcheiden vertrekken : in het eene bemerkte ik eene groote verzameling van boeken, in het andere zeidzaemheden der natuurlijke historie, in het land  Driehonderd Tiende Brief. 313 land vergaderd. Dit is alles , wat ik u kan zeggen van een gezelfchap, dat eerst in het opkomen is, en 't welk de befchermmg van den vorst, gevoegd bij de vurigheid en den ijver der eerfte akademisten, eens eene loort van luister zal kunnen geven. Onder zijne uitmuntendfte leden vrees ik niet eenen Fransman te noemen , die met dc .zaken van dit hoi belast is, namelijk, den ridder du Buat, die, zich aen het gedeelte der historie gehecht hebbende, aen die van het huis van Beijeren werkt, zijnde een der oudfte huizen van Duitschland. Zie hier ten naestenbij het geene ik onthouden heb van de verfchillen gefprekken , welken wij over deze ftof, en in het algemeen over alles wat het land betreft, te famen hadden. De Boïens of Beijerfchen, Gallen van oorfprong , die door de Markomannen uit Bohème gejaegd'waren, kwamen zich. op de oevers van den Donau, in het midden der vierde eeuwe, plaetfen, en handhaefden 'er zich, niettegenftaende de poogingen der Barbaren, die zich toen , van alle zijden , op de landerijen van het keizerrijk wierpen. Zij werden in het begin geregeerd door hertogen van hunnen landaert, en vervolgens onderworpen aen Karei den Grooten, die hen met zijne landen vereenigde. Lodewijk de Zachtmoedige verhief Beijeren tot een koningkrijk, ten behoeve van zijnen zoon , Lodewijk den Germaniër ; en na de V 1 u&  314 De Nieuwe Reisigbr. uitfterving van dit geflacht, werd dit land verdeeld onder verfcheiden vorften; maer het grootfte gedeelte , liggende voornamelijk ten zuiden van den Donau, ging beurteling over in de huizen van Saxe, Luxemburg, Est en Oostenrijk, tot het jaer 1181, toen de keizer Konradus de III het zelve verleende aen Otho , bijgenoemd den Grooten , graef van Witelsbach, die het overdroeg aen zijne nakomelingfchap. Dit huis fcheidde zich in twee takken, in het einde der dertiende eeuwe: de oudfte had tot zijn erfdeel het Paltsgraeffchap van Beijeren en den Rijn, met de kéurvorftelijke waerdigheid; de jongfte bezat het hertogdom van Beijeren. Elders heb ik gezegd hoe deze jongfte tak, door de verbanning van den keurvorst van de Palts , insgelijks tot het keurvorftendom kwam; maer de een en ander, dat is, de tegenwoordige Paltsfifche vorst en den hertog van Beijeren, geene kinders hebbende, zouden deze twee landen , ten zij eene oppermagt 'er eenige verhindering aen toebrenge, wel eens op het hoofd van den hertog van Tweebrugge kunnen verëenigd worden. Men geeft aen het hertogdom van Beijeren omtrent veertig mijlen van het oosten tot het westen , en vijfendertig van het zuiden tot het noorden. Dit land wordt beftroomd door een groot aental van vijveren, meiren en rivieren , waervan de voornaemfte zijn de Donau, de Inn, de Her en de Lek. De lucht is  Driehonderd Tiende Brie* 315 is 'er gematigd en gezond, het land fchoon en vruchtbaer, voornamelijk in granen; want deweinige wijn, welke het voortbrengt, is middelmatig. Men voedt 'er vele varkens ; het wild cn de visch is 'er overvloedig; men vindt 'er zilver- koper- ijzer en zoutmijnen; men maekt 'er uitmuntende linnens; maer "men is 'er niet rijk, bij gebrek van koophandel. Men telt 'er bij de drie millioenen inwoonders, vijfendertig fteden , vijfennegentig vlekken, meer dan duizend kasteden, en.omtrent twaelr duizend dorpen. De inkomften van den vorst beloopen op meer dan dertien millioenen, en zijne krijgsmagten op twaelf duizend mannen, welken men, in oorlogstijden, wel op dertig duizend kan brengen. Het volk is van nature boersch, maer goed, liefddadig, getrouw aen zijnen vorst, wezenlijk verknocht aen de pligten en oeffeningen van den godsdienst, en vooral godsdienftig aen de heilige Maegd , waervan het meenigvuldige wonderdadige beeldtenisfen bezit, waerdöor'er zeer vele bedevaerten gefchiedden. De Dominikanen hebben 'er hunne kloosters verloren, omdat zij het gevoelen van de onbevlekte ontvangenisfe, als ftrijdig met de meening' van St Thomas, beftreden hebben. Het was een gevolg van de twisten, die zich over deze ftof verheften, omtrent het einde der veertiende eeuwe , tusfchen de Franciskanen en Jakobiinen. De kinders van S* Dominikus hielden • - " ftaen.  Jiff pv e Nieuwe Reisiger, ftaende, dat de maegd Maria onderworpen was geweest aen de algemeene wet der erfzonde; dat inderdaed God, haer fehikkende om zijne moeder te worden , haer aenftonds geheiligd had na haer beftaen , maer dat zij begonnen had onder de wet der zonde te zijn. De Franciskaners, in tegendeel, dachten en verdeedigden met ijver, dat nimmer Maria een' enkelen oogenblik onder de vervloeking was begrepen geweest; en de hoögefchool van Parijs, zich ten hunnen voordeele verklaerd hebbende, veroordeelde als valsch, vermetel en ergerlijk deze voorftelling van een' Jakobijn: „ dat het „ tegen het geloof was te zeggen dat de heilige „ Maegd van de oorfprongelijke vlek was vrij ,, gebleven". Dit gewigtig gefchil werd gebragt in de kerkvergadering van Bazel, die befliste dat het gevoelen van de onbevlekte ontvangenisfe moest bevestigd, en door alle de Katholyken aengenomen worden, terwijl zij verbood iets te leeren dat ftrijdig met dit geloof was. De hoögefchool, om haer' bijzonderen ijver te toonen, doet allen , welken zij tot dokter maekt, den eed doen om deze leer te houden en te onderwijzen. De kerkvergadering van Trente heeft niets op dit gefchil willen befiisfen, omdat de godgeleerden en de bisfehoppen der orde van Sc Dominikus 'er zich tegenftelden. Zij vergenoegde zich met te verklaren, fprekende van de oorfprongelijke zonde, dat haer  Driehonderd Tiende Brief. W haer oogmerk niet was de ongelukkige en onbevkkte Maegd Maria, de Moeder van God , onder het vonnis te begrijpen. Deze woorden zijn al te klaer, dan dat: z, zouden toelaten te twijffelen aen welke zijde devaders der kerkvergaderinge overhelden. Echter volgt 'er niet uit, dat men de geenen, die andeis denk n , als ketters moet behandelen; maer de paufen, en in het bijzonder Paulus de Ve hebben zi'eh gewettigd geacht te verbieden om in het openbaer te onderwijzen, of te prediken dat de Moeder van God in zonden 0nD^Xminikanen van Beijeren, anders zeer oodsdienftig aen de heilige Maegd zoo wel als hunne medebroeders van alle de landen bragten ten hunnen behoeve bij het gevoelen van Thomas Aquinas; maer men voerde hen te oémoet, dat deze heilig, indien hij m deze dagen geleefd hadde, met vermaek een gevoe1«J zoude omhelst hebben, 't welk hij zag aengenomen door de vermaerdfte hoogefcholen van het Katholyke Europa; en dat hg, na de herhaelde verboden van zoo vele paufen, zich zoude verzet hebben tegen de vermetelheid van de geenen, die weigerden zich daeraen te onderwerpen. Men moet niettemin opmerken, dat de irifteiling van het feest der onbevlekte ontvangcnisfe geen bewijs is tegen de geenen, , die dezelve inwendig verwerpen; want dewyl deze twee partijen alleen over het eerfte tijdfop  3i8 De Nieuwe Reis iger. twisten, komen zij beide overeen om de heilig, making van Maria te eerbiedigen , het zij dezelve heeft plaets gehad van den eerften oogenbhk van haer beftaen; het zij menzo op het tweede tijdftip moet ftellen. De Romeinfehe godsdienst is de eenigfte die m Beijeren regeert; dewijl men de bewegingen , voor de hervorming van Luther verwekt, vroegtijdig ftuitte. Men vindt 'er echter nog vele Proteftanten, voornamelijk te Regensburg; maer men kan, in het algemeen,■de Beijerfchen befchouwen als de ijverigfte Katholyken van Europa. De keurvorst vernieuwde, in het jaer 1720,. de Orde van * Joris, waervan de ridders, die den naem van Verdeedigeren. der Onbevlekte Ontvangenisfe dragen, gehouden zijn een volmaekt bewijs van zestig adelijke kwartieren te geven. Het teeken der Orde , waervan de hertog Grootmeester is, beftaet in een gebrandfchilderd azuren kruis, hebbende in het midden de beeldtenis Van den heilig, en in het midden het fijffer van zijnen herfteller, met de kéurvorftelijke kroon' en dit opfchrift: Justus ut palmet florebit. Het lint is eene blaeuwe hemelskleur, met wit en zwart beftikt. De verfchillende deelen der burgerlijke, ftaetkundige , krijgskundige en kerkelijke regering van Beijeren, het geregt, het oorlog,, de geldmiddelen, den koophandel, de mijnen,.* de munt, de vreemde en kerkelijke zaken ] wor-  Driehonderd Tiende Brief. 319 worden beftuurd door zoo vele bijzondere raedvergaderingen, die 'er den naem van voeren. Mii fchiet over u te fpreken van twee fteden van dit land, Frifingen en Landshut , die niet ver van Munchen afliggen. De eerite, door een' bisfchop, prins van het keizerrijk, bezeten, is gebouwd op eenen berg, aen den oever van den Ifer, in eene aengename ligging. Het is nog eene der fteden, die hunnen oorfprong aen St Bonifacius verfchuldigd zijn. Hii plaetftc 'er, tot eerften bisfchop St Korbiniaen , een' Fransman van landaert, en ftichtte 'er eene abtdij , om de hoofdkerk te bedienen. De plaets is kleen , maer tamelijk fraei; de kerk en het bisfchoplijke paleis zijn de merkwaerdigfte gebouwen ; men ziet 'er vooral vele kloosters. Landshut beteekent den hoed of de beichermina van het land, omdat deze plaets eertijds tot&eene wijk voor de inwoonderen diende, tc^en de rooverijcn hunner vijanden. De hertog heeft 'er een kasteel op den berg, en in het midden der ftad een paleis, het nieuwe gebouw genoemd. Men gaet met zes honderd trappen naer den toren van de kerk', welken men meent dat de hoogfte van Duitschland is. Men zegt dat van allen de torens, welken men kent, die van Straetsburg de fraeifte, die van Weenen de fterkfte, en die van Landshut de hoogfte is. Behalve het eigenlijk genoemde Beijeren, bezit de keurvorst nog de hooge Palts, waer'üt van  32o De Nieuwe Reisiger. van de Palts vorst beroofd wierd, ten behoeve van den jongften tak, wien het verdrag van Westfalen deszelfs bezitting verzekerde. Het huis van Oostenrijk meent 'er regten op té -hebben , welken het eens zal willen doen gelden , ten nadecle van den Paltsfifchen keurvorst , en na hem van den hertog vart Tweebrugge, wien deze opvolging moet toekomen , na de uitfterving der oudfte takken van dit huis. Men twijffelt niet of deze wederzijdfche voorgevingen zullen eene algemeene wapenrusting in Duitschland verwekken; terwijl de koning van Pruisfen , dc verdeeling van Beijeren befchouwende als tevens ftriidig met de regten zijner naeste erfgenamen ,: en de ganfche gefteïdheid van het Gcrmanifche ligchaem, zich zal verpligt achten de verdrukten te hulp te komen, en alle zijne kragtcn tegen die des keizers te ftellen. Hij zal niet nalaten aenftonds zijne vertoogeh voortedragen, waeruit verklaringen, twisten en onderhandelingen zullen voortfpruiten, die misfchien door een bijzonder vergelijk, of door een' algemeenen krijg zullen eindigen. Amberg is de hoofdftad van de hooge Palts van Beijeren, de zetel der regeringe,'en het. hof van het geregt des lands. Deze ftad, verdeedigd door een kasteel en eenige verfterkingen, doet een' vrij grooten koophandel in ijzer en andere metalen, uit het naburige gebergtegetrokken. De inwoonders vertellen als eene  Driehonderd Tiende Brïeê\ 321 eene zekere zaek, dat een heer van Amberg, Babon genoemd, in twee huwelijken, veertig mannelijke kinders gehad had, waervan 'er hem tweeëndertig in het leven gebleven waren; Zijne fortuin hem niet toelatende hun naer hunne geboorte te voorzien , zeide hij tot hen : ,5 neemt uwe harnasfen en wapens, „ doet u ijder door een' fchildknaep verge„ zeilen , en volgt mij". Hij vertrekt , en vertoont zich met dezen ftoet voor den keizer, toen dezelve van de jagt wederkeerde. Deze vorst vraegde verwonderd wie deze ridders waren ? „ Ik biede aen uwe majesteit, antwoordde hem Babon, „ getrouwe onderdanen j „ aen uwe bevelen toegewijd : ik - ben hun l, vader , die hen opgevoed heb om nuttig „ aen het keizerrijk te zijn, en op de treden hunner voorouderen te wandelen. Mijne " fortuin is al te middelmatig, om te voleinj, digen het geene hun ontbreekt, en hunne , gaven en vernuft met voordeel te doen ver" fchijnen: het ftaet aen uwe edelmoedigheid, l nv]n Heer, om het overige te verrichten". Henrik, getroffen door de redenen van dezen grijsaert , en bekoord door het goede gelaet van deszelfs kinderen, omhelsde hen allen goedgunftig, en gaf hun plaets volgens hunné gaven eri verdienfte; Ik ben; enz. Munchen, den 15-'» van Jugustu'S, tjsfi XXIV. Deel. X Ukiz'  3*2 De Nieuwe Reis i ge r. Driehonderd Elfde Brief. Tirol. Ik kom in een land, dat eertijds een gedeelte van Beijeren uitmaekte. Het had vervolgens zijne bijzondere heeren , en is eindelijk gevallen in de magt' van het huis van Oostenrijk. Men kende het in het begin onder den naem van Meranie , wegens de ftad Meran, eertijds zijne hoofdftad. Den naem, dien het tegenwoordig voert, verkreeg het van een oud kasteel, gedeeltelijk in de rots uitgehouwen, bij den oorfprong der Adige. Schoon vervuld met bergen, bijna altoos met fneeuw' bedekt, levert dit landfchap echter aen de inwoonders zoo veel graen als zij kunnen bezigen. Zijne ligging tusfchen Duitschland en Italië, bezorgt 'er een' zeer grooten koophandel. Infpruk, dat 'er tegenwoordig de hoofdftad van is, ontleent zijnen naem van de riviere de Inn die het befpoelt, en van de brug, welke men 'er over gebouwd heeft. Eer ik 'er aenkwam, hield ik mij op in de kleene ftad Hall, die niets merkwaerdigs heeft, dan de zoutwerken in de nabuurfchap. Dezelve beftaen in groeven van zoutfteenen , doorfchijnende gelijk kristal, en die aengroeijen naermate men 'er afneemt. Men weekt ze in zoet  Driehonderd Elfde Brief, 323 iöet waCÓ-j dat door buizen iri de ftad loopt; waerin het zout gekookt en bereid wordt. Men vloot, het noodzakelijke hout over de rivier de Inn; en men verzekert dat meer dan duizend perfonen alle dagen gebruikt worden, zoo aen de zoutwerken, als aen houtfiuden en zoutkoken. De inkomften , welken men er van trekt, b loopen op meer dan vijfhonderd duizend guldens. , . Tusfchen Hall en Infpruk, de rivier opvarende , komt men te Schwatsburg, alwaer men rijke zilver- en kopermijnen vindt. Schoon Zii thans minder dan eertijds opleveren, houden zij echter nog meer dan twee duizend arbeiders bezig, die, in hope van goede aderen te ontmoeten, dikwerf tot de diepte van honderd en vijftig vademen uitgraven De Staten van Oostenrijk zenden 'er de kwaeddoenders; en zie hier, ter dezer gelegenheid het geene mij de oude heer Rimberg, die iri dezelfde herberg,huisvest, gisteren verhaelde. Mecnigvuldige reizen van Italië naei Duitschland hebben mij dikwerf verpligt mij in Tirol optehouden; en op zekeren dag, " dat ik Schwats doortrok, kreeg ik lust om " deze onderaerdfche fpelonken te bezoeken, "waerin duizend ongelukkigen veroordeeld " ziin hun rampzalig leven te verflijten, onder " de zweep van een' barbaerfchen meester. " Verbeeld u, op het hangen van eenen berg,, » Xi » eenë  324 De Nieuwe Reisicer, „ eene opening van vijftien voeten breed, op „ wier bodem men in eene foort van emmer „ afdaelt, op de diepte van meer dan twee „ honderd vademen, waervan de laegtc zich „verbreedt, en doorgaens akeliger wordt, „ naermate men 'er in vordert. Eindelijk, na „ eenigen tijd op eene verfchrikkelijke wijs „ opgehangen te hebben , bereikt men den „ bodem, en treedt op eenen hollen grond. „ De meenigvuldige wedergalmen , die zich „ telkens herhalen , bootfen het geluid van „ den donder na , op ijderen tred , dien „ men in deze afgrijfelijkc verblijfplaets doet. „ Men ontvangt 'er geen ander licht, dan dat „ van eenige lampen, hier en daer verfpreid, „ en alleen dienende om den rampzaligen, die „ dezelve bewonen, de vrijheid te laten om „ van de eene plaets naer de andere te gaen, „ zonder het geleide van eenen gids. Schoon „ de gewoonte hen bekwaem maekt, om de „ voorwerpen te onderfcheiden, bij het licht „ dezer lampen, kon ik fomtijds niet ontdek„ ken het geene zich in dit oord bevond, „ noch zelf de perfonen, die met mij gekomen ,, waren. „ Hoe afgrijfelijk deze verblijfplaets zij, is „ dezelve om dus te fpreken, een paleis, in „ vergelijkinge van de inwoonderen. De „ zwartheid van-hun aengezicht dient alleen „ om de rsfelijke bleekte te bedekken , hun „ veroorzaekt door de fchadclijke hoedanig- „ heden  Driehonderd Elfde Brief. 3*S heden der bergftoffe , welke zij 'er uit Z S* Zij zfn , in het Mtag : dadigen, voor hun ge ee ev» o t teen arbeid veroordeeld. z-iJ verncA-u uv. liik ten einde van eenige jaren, door tene bikomen drukking van alle de.gewnchten fel rikkeüjke verblijfplaets, onder het gelede ;;.v™. gids, en over de gierigheid en vreemde tnanmj der " menfehen , wanneer ik aehter mij iemand ''hoo de, die mij bij mijnen naem nep, en " mTmet de teederfte verrukkmge naer mijne gezondheid vraegde. Ik keerde rmj om en L een zwart en leehjk fchepfel , dat al " naderende nüj met den verrukkelijkften toon " zeid „ Ach! mün Heer Rimberg, kent pj " S niet meer"? Hemel! hoedanig was mijne van d« afei-üfeüjkfte elende , de gedaente " Z mijnen dierbaren en alöuden vriend, den goef van Olb..., ontdekte. Lieden, " d e Duitschland kennen, weten m hoeda " „L achting en aenzien hij was aen het hof " ^ w e ien. Men fprak van hem als van " IZ man die onder het kleen getal der " . enen diVee aen onze eeuw doen, moest 'iele d worden, en dat hij de menschhevfndheid en edelmoedigheid in den hoogften " X 3 " i"  $■26 De Nieuwe Reis r ge r. „ topp' bezat, geen gebruik van zijne welvaert ,, makende, dan om de ongeiukkigen te vern Ügteri. Ik omhelsde hem, ftortende eenen „ vlóed van tranen; en wanneer ik een weinig ,, tot mij zeiven gekomen was , vraegde ik „ hem door welk toeval hij zich in deze duisU tere woning' bevond? Hij antwoordde mij ,, dat hij , in een' tweeftrijd gevochten heb„ bende , niettegenftaende de verboden van „ den keizer, tegen een' krijgsoverften van ,, het Oostenrijkfche voetvolk, dien hij voor dood had laten liggen , genoodzaekt was ,, geweest iri de wouden van Istrië te vlugten; >» dat hij gevangen was geworden door de roo„ vers, die federt langen tijd deze gewesten ,, verontrustten; dat hij negen maenden met ,, hun geleefd had ; en dat, na het verloop „ van dien tijd, het gewest, waerin zij zich „ onthielden , geftoord zijnde , zij zich niet „ overgaven dan na eenen langen wederftand, „ in welken de meesten van hun op de plaets „ bleven. Men geleidde hem naer Weenen, ,, met het overfchot dezer Rruikrooveren; en v op het tijdftip van met hun geftraft te wor„ den, werd hij gekend, en op de getuigenis „ dezer booswichten , die zijne onnoozelheid 99 beleden, alleenlijk veroordeeld om, gedu„ rende zijn leven, aen de mijnen te arbeiden. „ Terwijl de graef mij dit verhael deed, zag ,, ik eene jonge vrouw tot hem komen: het ,, was zijne echtgenoote. De verfchrikkelijke 99 toe%  Driehonderd Elfde Brief. 3^7 „ toeftand van deze plaets was niet bekwaem ' geweest om hare fchoonheid te vermet gen; §en hi dit afgrijfeliike verblijf , had zij alle hare bekoorlijkheden bewaert. Deze juffer was geboren uit een der vermaerdfte genachten van Duitschland. Na dat zy ver. geefsch allerlei middelen, om genade voor naren man te verkrijgen , _ had m 't werk gefield, «befloot zij in zijne onheilen te deelen, door zich kloekmoedig in deze onderaerdfche holen te begeven. Zweefde met hem vergenoegd , vergetende de aengenaemheden des levens, werkende aen zijne " zijde, en weltevreden van in zijnen toeftand ,, te deelen. r . .,, Naeuwelijks was ik uit deze verfchnkke„'lijke plaets' gekomen, of iemand kwam te post van Weenen , en werd welrasch van een' tweeden , en deze van een derden " gevolgd. Hunne eerfte zorg was naer den " ongelukkigen graef te vernemen; en dewijl ik niet verre was van de geenen, wien deze vraeg gedaen wierd, gaf ik hun een voldoe' nend antwoord. Deze mannen waren de een de broeder, de ander de neef der juffer, " en de derde de bijzondere vriend van den " man Zij kwamen met zijne genade , die " verkregen was door den krijgsoverften zei" ven, met wien hij gevochten had, en die geheel genezen was van zijne wonden Ik " daelde weder, met alle mogelijke blijdfchap,  3'28 De Nieuwe Reisïger. ,, in dit verfchrikkelijke verblijf; ik vertoonde » hem zijne vrienden , en onderrichtte hem h van de gelukkige verandering, in zijne toe„ ftand voorgevallen. „ Het zoude onmogelijk zijn de blijdfchap, h die op zijn aengezigt uitblonk, te befchrij„ ven; en de ontroering der jonge vrouwe was „ met minder levendig: men befteedde eenige „ uren om hen beide in ftaet te ftellen om te „ verfchijnen; en ik kon niet zonder verruk„ kmg zien de manier , waerop zij affcheid „ van hunne ongelukkige metgezellen namen. „ Aen den eenen liet de graef zijne fpadc, „ aen den anderen zijne kleeders, aen een' „ derden ander huishoudelijk gereedfchap. Wij „ werden welrasch uit de mijne gehaeld; en „ hij genoot eindelijk het licht der zonne, „ t welk-bij geheel gewanhoopt had weder „ te zien. Eene postchais was des anderen>, daegs 'smorgens gereed, om hem naer Wee„ nen te geleiden, waer de keizerin hem met „ hare goedheden vereert. Zijne goederen en „ zijn rang zijn hem wedergegeven ; en hij „ verdeelt, met eene beminde echtgcnoote „ eenen gelukftand, die des te levendiger is „ omdat zij beide het ongeluk gekend hebben"' . InfPruk »in de nabuurfchap van deze mijnen U eene ftad zonder muren, doch vcrdeedigd door twee kasteelen, omringd met vier voorfteden. Het was het gewone verblijf van eenen tak van het Oostenrijkfche huis, die in het mid- -  Driehonderd Elfde Brief. 3*9 midden der andere eeuwe uitftierf. Tegenwoordig is het de woning van den landvoogd, en de zetel der regeringe, die in haer regtsaebied heeft alle de heerfchappijen, welke dit huis van Tirol -tot den Rijn bezit. Men ziet 'er fchoone-paleizen, onder welken men dat der aloude hertogen, en bijzonderlijk de huizen van den landvoogd cn der kanfelarije onderfcheidt. Men, moet niet vergeten het kollegie en de kerk der Jezuiten , gebouwd naer het voorbeeld van dat der St Antoniftraet te Parijs , doch veel kleener. Men ziet bij de Minderbroeders het praelgraf van' Maximüiaen den en van eenigen prinfen van zijn bloed, waervan de een , in den ban van het keizerrijk gefteld ziinde, door afleiding genoemd wierd de kleene Frederik met ledige beurze. Geftoord over dezen vernederenden tytel, en trachtende té bewijzen dat züne beurs zoo uitgeput niet was als men geloofde, liet hij het dak der kanfelarije, dat van koper was, geheel vergulden Deze onkosten beliep , zegt men , op zes'honderd duizend gulden; en gij zoudt het volk niet uit het hoofd praten dat dit koper federt in het fijnfte goud veranderd is. Het kasteel van Amras, eene mijl van deze ftad was een lusthuis der aertshertogen. Men vind't 'er nog eene boekerij, federt langen tijd verwaerloosd , cn kabinetten van zeidzaemheden Men toont ook, in eene groote zael', de afbeeldingen der graven van Tirol, die 'er X 5 alle  33° De Nieuwe üeisiger, alle van eene natuurlijke grootte zijn. Eenigen afftand van daer is het bad, waerin men zegt dat Filippine Welfer flierf, die volgens eenigen de minnares, volgens anderen de echtgenoot van den aertshertog Ferdinand was. De over. levering houdt in dat men haer eene te fterke gift van heulfap deed innemen, en haer flapende m haer bad bragt, waerin de heelmeesters haer de aders openden. Onder eenige zeidzaemheden, in het kasteel van Amras opgefloten, liet men mij de wapens van Maximüiaen den Ien, en Karei den Ven zien, benevens de geenen, welken Franciskus de F droeg , toen hij voor Pavia gevangen wierd. Men toonde mij vervolgens menfchelijke beenders van eene ongemeene grootte, welken men verzekert van den reus Tirolois te zijn , die zestien voeten hoog , en fterk genoeg was om met de eene hand'eenen os, en met de andere eene koei te dragen. Ter zijde van dit Kolosfusbceld vertoonde zich een dwerg, waervan men deze historie verhaelt. Hebbende den band, die den fcbo'en van den reus vasthechtte, ontbonden , bukte deze Iaetfte neder om hem vast te knoopen ; de dwerg nam dit tijdftip waer om hem een' kinnebakflag te geven; 't geen den aertshertog en zijn geheel hof deed lagchen, ten koste van dezen goeden reus, die men zegt dat van fchaemte en fmart' ftierf. Mij  Driehonderd Elfde Brief. 33* Mïi van Infpruk begevende, en het bisdom van Trente ter linkerhand' latende liggen, kon Tin zeer weinig tijds in Zwitferland komen, Lr het land der Graeuwbunderen; maer hoe kan men wederftaen aen de nieuwsgierigheid om deze vermaerde ftad te zien, watt*teen doorluchtigfte vergaderingen van de Chiisten weereld gehouden wierd? Van Infpruk komt men te Trente door het bisdom van Bnxen, 3 welk verfcheiden vorften met hunne weldadigheden verrijkt hebben. De bisfehoppen bezitten hunne heerfehappij oppermagt g , en hebben zitring oP de rijksdagen van het keizerriik Hunne voornaemfte ftad, die haren naem aen het fticht geeft, is omringd met wijngaerden; en hare ligging tusfchen Duitschland en Italië lokt 'er vele kooplieden. Men vindt 'er groote pleinen en fraeije gebouwen, onder welken men bijzonderlijk het bisfehoppehjke paleis, het ftadhuis, het kasteel, dat op de hoogte ligt, en de hoofdkerk opmerkt. Onder alle de fteden van Duitschland, welken ik doorgetrokken heb, vond ik 'er geene, wier grootte, ik zeg niet die van Parijs, de grootfte van alle de fteden van Europa, maer alleenlijk die der voornaemfte fteden van Frankrijk als Lion, Bordeaux, Marfeilje en diergelijken evenaerde. Weenen, indien men 'er zijne voorlieden , geheelenal van de ftad afgefcheiden, van afzondert, is kleener dan Neurenberg, Augsburg en Munchen; en met  332 Dï Nieuwe Reijiger. zijne voortreden zelve is het nog veel kleener dan Parijs zonder zijne voorlieden. Maer de dorpen van Duitschland zijn veel grooter en beter bebouwd dan de onze, en bovenal uitmuntende* door de ftichting en verfiering deikerken. Men ziet in deze dorpen of in de Heden niet dan weinige huizen, van fteen gebouwd: zelfs zijn zij, van de grondvesten af, geheel van hout gefticht. Men beftrijkt hen niet met pleister, welke men in Duitschland niet vindt, maer met eene kalk met biezen gemengd, welke men vervolgens met fchilderwerk verfierd; want bijna alle de huizen zijn van buiten en binnen befchilderd. Op meenk vuldige plaetfen maekt men geen gebruik van pannen of leijen , maer alleen van houten latten, Vastgemaekt door grove balken , van afftand tot afftand op de daken geplaetsc. De bisfchop van Trente neemt den tytel'van prins aen , en heeft, gelijk die van Brixeri, ftem cn zittting op den rijksdag van het keizerrijk. De koningin van Hongariien is geene Oppervorftin van het land , maer" alleen Befchermfter van het bisdom, gefticht door dê edelmoedigheid van Karei den Grooten en van verfcheiden zijner opvolgeren. Gedurende het ledigftaen van den ftoel, benoemt deze vorftin een' landvoogd, die 'er tot de verkiezing van den nieuwen bisfchop regeert. Deze kerkvoogd zendt een' afgevaerdigden in de algemeene Staten van Tirol, en levert zijn aendeel . in  Driehonderd Elfde Brief. 333 in dc onderftandgclden, die 'er geheven worden Zijne inkomften zijn vrij aenzienlijk; en zijn kapittel, dat het regt van verkiezen heeft beftaet uit agttien kanunniken twaelf Du fehers en zes Italianen, half edelheden cn ha f dokters. Het land is aengenaem in de lente en gedurende een gedeelte . van den zomer; maer in de maend Augustus is de hitte er ongemeen; en des winters is 'er de koude zeer klemmend, uit hoofde van de nabuurfchap der bergen , die altoos met fnceuw' bedekt zijn. _ De ftad Trente, liggende aen de Adige, is van de Romeinen overgegaen aen de Gothen, van de Gothen aen dc hertogen van Beijeren, en van dezen aen de bisfehoppen, wien Koen, raed dc IE dezelve tot een gefchenk gaf. De ftraten zijn breed en welgeplaveid, en de huizen fterk gebouwd ; maer de ftad is zeer onderworpen aen de overftroomingen, die er dikwerf groote verwoestingen veroorzaken. Zij «5 verdeeld'in twee wijken, waervan de grootfte door Italianen, en de andere door Hoogduitfchen bewoond wordt ; en men fpreekt er onverfchillig de beide talen ; of liever de algemeene tael is een mengfel van flecht I ahaensch en het ffechtfte Hoogduitsch. Hare hoofdkerk is onder den naem van S . Vigile, haren eerften bisfchop , die . 'er het geloof predikte in het einde der vierde eeuwe, en er den marteldood onderging. Men bewaert 'er . ziin ligchaem en dat van zijne moeder Maxentia, 'J D met  334 De Nieuwe Reisigér. met het wonderdadige kruisbeeld, onder het welke men zegt dat dc kerkvergadering bezworen en afgekondigd is: fub quo jurata & Promuigata fiat Synodus. Maer het geene deze ftad vooral eene groote vermaerdheid geeft, is de kerkvergadering zelf, waervan ik eenige bijzonderheden zal bijbrengen. Dewijl 'er geene treurige gebeurtenis voorviel, eindigde zij in volkomen rust. Men handelde 'er niet, gelijk in'eenige andere vergaderingen, over de afzet: ting der paufen, noch over de verbanning der koningen. Men ontftak 'er geene brandftapels, om de halfterrige leeraers te verbranden; men erkende 'er geene tegenpaufen , als in de al te beroemde vergaderingen van Konftans en Bazel, de onderfteuning van den troon en den fchrik van den pausfelijken mijter. Zoo dra de ketterij van Luther zich begon te verfprciden , begreep de ganfche weereld de noodzakelijkheid van eene algemeene kerkvergaderinge , het zij om deszelfs voortgangen te ftuiten, het zij om de misbruiken, die 'er de gelegenheid of het voorwendfel toe gegeven hadden, te verbeteren. Men verzocht dezelve onophoudelijk in Duitschland; en Karei de V« hield met drift daerop aen. Het hof van Rome ftelde 'er zich tegen, omdat het de hervorming vreesde; maer Paulus de Ille, ziende dat het kwaed vermeerderde, en geheel Europa dreigde, gaf eindelijk zijne bulle tot de bijëenroeping van de kerkvergaderinge uit; en na vele twis-  Driehonderd Elfde Brief. 335 twisten over de plaets om dezelve te houden * bepaelde men zich eindelijk tot de ftad Trente. De paus benoemde drie afgezanten, om er ut zijnen naem voortezitten; de Katholyke vorften zonden 'er ambasfadeurs 5 en de opening van de kerkvergaderinge gefchiedde den 13™ van December, 1545- , , In het be<*in ontvouwde men de beweegredenen, die dezelve hadden doen bijeenroepen; te weten , de verdelging der ketterijen , de herftelling van de kerkelijke tucht', de hervorming der zeden; en men vermaende de vaders om niets in het oog' te hebben dan den roem van God. Men had des vorigen daegs eene algemeene vasten in de ganfche ftad bevolen, en tevens eenen omgang gedaen, dien de monniken orden en de geestelijkheid bijwoonde. De paus had ook eene jubelfeest te Rome afgekondigd , wier oogmerk was de Christenen te verbinden om te biddert voor de vaderen der kerkvergaderinge, waerin nog niet meer waren dan vier aertsbisfchoppen, tweeëntwintig bisfehoppen , 'de .drie gezanten van den paus, drie abten, vier overften van geestelijke orden, en omtrent twintig godgeleerden, die de zittingen ftaende bijwoonden. Het getal der bisfehoppen groeide vervolgens tot bij de twee honderd aen. Men vergunde aen de abten en overften der orden eene befaedflagende en beflisfende ftem; en men hield zich lang op met het gefchil over den tytel, welken men aen  336 De Nieuwe Reisiser. aen deze doorluchtige vergadering zoude geven ; want ten aenzien van de manier', waerop de paus begeerde dat men de verrichtingen teekende, fcheen hij ai het gezag aen zich behouden te hebben. De meesten Hemden dat men na de woorden, de heilige algemeene kerkvergadering, nog dezen voegde, verbeeldende de algemeene kerk, als in de kerkvergaderingen van Bazel en Konftans ; maer de afgezanten van den paus fielden 'er zich tegen, uit vreeze dat men 'er dit beding, in dezelfde kerkvergaderingen gebruikt, zoude bijvoegen, dat dezelve haer vermogen onmiddelijk van Jezus Christus ontleende, en dat allen, ■zelfs de paus, verpligt waren haer te gehoorzamen. Men hield zich aen het voorfchrift, door den paus gezonden; en na vele twisten, werd deze bijeenkomst genoemd de heilige en gewijde algemeene kerkvergadering van Trente , de afgezanten van den heiligen apostolifchen ftoel daerin voorzittende. Vervolgens waren 'er vrij hevige twisten over de voorwerpen, die het eerfte moesten behandeld worden; fommigen wilden dat men een begin maekte door het onderzoek van de leerftukken, de anderen door de hervorming der zeden: de beflisfing Was dat men van beiden tevens zoude handelen. Men onderzocht in het begin de punten, in gefchil tusfchen de Katholyken en Lutheranen , ter gelegenheid van de heilige fchriftuur'; en men ftelde met eene gemeen© ftemme vast, dat men alle de boe-  Driehonderd Elfde Brief. 337 boeken van het oude en nieuwe verhond als regelmatig moet erkennen. Een ander befluit verklaerüe als wettig de Vutguta of gemeen* Latiinfche overzetting, beveelt dat zij met alle mogelijke zorgvuldigheid gedrukt worde, verbiedt de woorden der heilige fchriftuur tot ongewijde zaken te gebruiken, en wil dat zij die 'er bclagcheliike toepasüngen opmaken, als onthciligers^van Góds woord geftraft worden. Men 'handelde , in eene volgende bijeenkomst , over de misbruiken, betreffende de ieeraers in de godgeleerdheid, de predikers, de vrijftclling der monniken, en het verblijt der bisfehoppen. Dc heilige vergadering ftelde vast , dat in de hoofdkerken eene hoofdsom gefchikt zoude zijn voor een' godgeleerden, en in de kloosters voor een' lezer', die dc heilige fchriftuur zoude verklaren ; dat de bisfehoppen zelfs het heilige euangelium van Jezus Christus zouden prediken ,. of dat zij, zulks niet kunnende doen., bekwame mannen m hunne plaets zouden ftellen, om zich van deze bediening' te kwijten; dat de pastoors'er insgelijks toe verpligt zouden zijn; ten minfte op alle de zondagen en plegtigc feesten; dat de monniken, van welke orde zij waren, met zouden kunnen prediken, zelfs m hunne kerken, zonder de goedkeüringe van hunne opperhoofden, en de toeftemminge van den gewonen bisfchop. Men handelde dikwerf over het gefchil, of het goddelijke of alleen het kerke, XXIV. Deel. * h^  338 De Nieuwe Reisiger, lijke regt de woonplaets der geestelijken bei paelde? De meeste godgeleerden, en vooral de Dominikanen , verklaerden zich voor bet eerfte gevoelen; maer men vergenoegde zich met de perfonen, met de zorg' der zielen belast, in het algemeen te verpligten hun verblijf in hunne bediening te houden, onder de ftraffen, welken de kerkvergadering goedvond te be-' palen; en men geloofde dat men, uit eerbied voor de waerdigheid der bisfehoppen, dezelven niet .moest noemen, en dat het hen eenigermate zoude beledigen , en hen befchuldigen van geen verblijf in hun fticht te houden. Men handelde dus over alle de andere ftoffen dat is, dat men altoos van een punt des gelooft overging tot een ftuk , betreffende de hervorming van de zeden. Van de oorfprongelijke zonde ging men over tot de meerderheid der geestelijke ampten, van de regtvaerdigrnaking van den mensch tot de herftelling der kei-ken, en van de fakramenten tot de pligten der kerkelijken, enz. In denzelfden tijd verfpreidde zich het berucht te Trente, dat men 'er met eene befmettelijke ziekte gedreigd wierd ; weshalve men voorftelde de kerkvergadering naer Bononië overtebrengen. De gevoelens waren verdeeld, maer de verplaetfing werd eindelijk beflist bH meerderheid der ftemmen. Karfel de V; bekiaegde zich daerover ; en zijne twisten met den paus aenmerkelijker zijnde geworden, bleef de  Driehonderd Elfde Brief. 33? de kerkvergadering gefebqr* tot den dood vari dezen paus , die in het jaer U.49 voorviel. Julius de III* heritelde te Trente de vergaderingen; en men hervatte 'er de onderhandelingen, die niet dan afgebroken waren. Men handelde 'er over het fakrament des naehtmaels, over het bisfchoppelijke. regtsgebied, over de mis en de welvoeglijkheid in de geestelijkheid, over de wetten van het huwelijk en de tucht der monniken, over het vagevuur en de opfluiting "der nonnen, over de aenroeping eer heiii-cn, het regt om een' geestelijken te beroepen, den eerdienst der neihge oyerbli>~ feicn en de ftraf der onwettige bijflapmg, vermengende altoos de ftorren des gcloofs met die der°kerktucht'. , . ■ In de Iaetfte zittinge kwam de iekretans, die alle de punten gelezen had, in het-midden der bijeertkomfte , ch vraegde of de vaders Weerde dat men de kerkvergadering eindigde. Men «eantwoord hebbende dat zij het wenschte zeide de voorzittende pausfeiijke afgezant: - 'na de dankbetuigingen aen God, Hoogeer: waerdigen, kunt gij u van hier begeven . g« antwoordden : het zij zoo. De meesten fchreiden van blijdfchap, dat zij zich eindelrjkgS topp' van hunne begeerte zagen, en wenschte Zich zeiven wederzijdsch geluk dat zij de Iaetfte Lnd gelegd hadden aen dit groote werk, federt Utien jaren begonnen, en vervolgd in het tfidden van zoo vele^cijclijsheden en ver-  34ó De Nieuwe Reisiger. hinderingen. De toejuichingen wedergalraderi aen alle kanten , om na te, volgen het geene in de oude kerkvergaderingen gebruikelijk was. Zij behelsden wenfehen , zegeningen , dankbetuigingen aen den paus , den keizer , de koningen, de prinfen, de gemcenebesten, de kardinalen, de ambasfadcurs en de bisfehoppen. 's Paufen afgezanten verboden aen alle de vaders , op ftraffe van den ban , de ftad te verlaten, zonder de handelingen der kerkvergaderinge goedgekeurd en onderteekend te hebben. De perfonen, die onderfchreven, waren ten getale van twee honderd tweeënvijftig , te weten , vier afgezanten van den paus , twee kardinalen , vijfentwintig aertsbisfehoppen, honderd agtenzestig bisfehoppen , negenendertig gevolmagtigden voor de afwezenden, zeven abten, en zeven overften der monnikenorden. Men zong vervolgens het Te Deum; en 'spaufen afgezant, die het zelve had opgeheven , gaf den zegen aen de toehoorders , tot hen zeggende: güèi in vrede. De paus bevestigde de kerkvergadering en de befiuiten door eene bulle , beval aen°alie de geloovigen dezelve te erkennen , behield aen zich het regt om de zwarigheden, die 'er in gevonden mogten worden , optehelderen. en Verklaerde dezelve, door eene bijzondere inftellinge, verpligtende voor het ganfche aerdrijk. Venetië nam dezelve zonder zwarigheid aen, maer zonder iets van zijne aloude grondre-  Driehonderd Elfde Brief. 341 regelen te veranderen. Filips de IF* beval insgelijks dezelve te ontvangen, maer zonder iets van het koningklijke gezag te willen verliezen. Zii wierd afgekondigd in Portugal, Italië , Pofen , Duitschland en. Zwitferland; maer 'de Proteftanten weigerden 'er zich aen te onderwerpen. Zij vond in Frankrijk zoo vele tegenkantingen wegens de Katholyken zeiven, dat noch de herhaelde aenzoekingen der paufen, noch de meenigvuldige verzoeken der geestelijkheid, haer nog niet hebben kunnen doen aennemen. De reden van deze weigering' zijn, vooreerst, de onderneming op het regtsgebied der vorften en magiftratcn; ten tweede, de aenval op de vrijheden der Gallikaenfche kerke. De kerkvergadering verklaert de oppervorften, die den tweeftriid toelaten, vervallen van de heerfchapppij' der ftad, -waerin het vergund is. Zij geeft het vermogen aen de bisfehoppen, om de fchriivers en drukkers van verboden boeT ken te ftraffen, en hen eene geldboete opteleggen; de kerkdijken, door de beroovingvan hunne inkomften, te dwingen; de inwoonders te noodzaken de kerken te herftellen; de begeerten der uiterftewilmakeren te verwisfelen; en in fommige gevallen den koningklijken beamptfehrijvcren te verbieden hunne ampten waertenemen. Men drong voornamelijk op het omverwerpen van onze vrijheden , waervan d- opperhoofdigheid der algemeene kervergaY 3 de-  34« Üe Nieuwe Rei sige r. deringen , boven den paus, als de grondflag is. Die van Trente alleen heeft dezelve niet erkend , maer fchijnt zelfs de tegengeftelde meening begunftigd te hebben, door hare befiuiten aen het oordeel van den heiligen ftoel te onderwerpen, en te bevelen dat men hem omde bevestiging van dezelven zoude verzoeken. Maer indien deze kerkvergadering, in verfcheiden punten, nadceJig is aen de gebruiken, in dit koningkrijk vastgefteld, wordt zij algemeen] ijk ontvangen , voor zoo veel de leer betreft: hare leerftukken worden 'er onderwezen, gelijk in alle de andere gedeelten der kerke, waerin men in het algemeen kan zeggen, dat zij ten aenzien van den godsdienst is het geene het vermaerde verdrag van Westfalen , met betrekkinge tot dc ftaetkunde, geweest is. Beide werden zij aengedrongen door de grootfte vorften van hunnen tijd; beide zijn zij het werk geweest, de eene van de beroemdfte godgeleerden , het andere van de bekwaemfte ftaetkundigen hunner eeuwe. Beide werden zij voorgegaen of gevolgd van langdurige en bloedige oorlogen'; 'en beide hebben zij dezelfde zwarigheden , dezelfde twisten , dezelfde langwijligheden , dezelfde verhinderingen ontmoet. Honderdmaol ftonden zij op het punt, om door de verdeeldheid der belanghebbende partijen afgebroken te worden; eh honderdmael heeft 'er het algemeene belang de cenigheid en eendragt in herfteld. De eene heeft  Driehonderd Elfde Brief. 343 heeft: de leer vastgefteld , en de punten der kerktucht' geregeld, voor alle de Katholle kerken; het andere heeft ^ regten van alle de mogendheden van Europa bepaeld , en hare eigendommen verzekerd. Beid^hebben zrj uitmuntende historiefchrijvers gehad; en beide eindelijk maken zij thans, door hunne veieeniging, het doorluchtigfte en uitgeftrektfte gedeelte der godsdienftige en ftaetkundige wetboeken. Ik ben, enz. Trente, in Tirol, den %a<* van Augustus, 17 57- Driehonderd Twaelfde Brief. Zwitferland. Eer ik in dit land kwam, w.ist ik dat de Helvetiërs, tegenwoordig de Zwitfers, denzelfden oorfprong als de Gallen hadden; dat zij de eerfte volken waren, welken Cefar aentastte, toen hij de veroovering der Gaulen ondernam; dat het onderworpen Helvetie een Roomsch landfchap wierd, en zich in de grootheid van dit wijduitgeftrekte rijk verloor, dat het bii de vijf honderd jaren, alle de omwentelingen der fortuin' beproefde, en zich niet van het Romeinfche juk ontfloeg, dan om dat der Duitfcheren , welken Clovis te folbiak overwon, te ondergaen.  544 D k Kïeuwe Reisiger. Voor dit rijdïtip, had een gedeelte des land. «erts reeds den Christel ijken godsdienst, hem door & Coïombanus, verkondigd., omhelst." Op eenep dag, dat deze ih dc omliggende lireken van het meir van Zurich predikte, zag hij, deze volken eene offerande aen hunne afgoden, bereiden. Zij hadden, in he.t midden van hun, eene groote kuip- vol biers , welke zij aen hunnen god Mars zouden offeren. Coïombanus blies daerop; en oogenblikkelijk werd de kuip verbrijzeld - het bier verfprcidde zich; en de aenfehouwers, eikanderen met verwonderinge aenziendc, zeiden: deze man'moet een' goedcfi adem hebben. Na de overwinning van Clovis, bemagtigde deze vorst'alles, wat de Duitfehers in Helveüë bezaten , en zond 'er landvoogden met aenzienlijke tytelen, waeruit de markgraeffchapp.cn, graeffchappen en baronnijen , die de loon der vreemde krijgsbevelhebberen, en de oorfprong van den adeldom bij dezen landaert waren, gefprot.cn zijn. De natuurlijke inboorlingen des lands werden, flaven., en konden, verruild of verkoft worden, volgens het goedvinden of de grilligheid.hunner meesteren. Verfcheiden onder hen deden poogingen, om de Helvetifche vrijheid weder te bekomen; maer het gelukte, hun niet dezen gewigtigen dienst aen hun vaderland te bewijzen; dit geluk was tot gewigtiger tijden bewaerd. De  Driehonderd Twaelfde Brief. 34S Dc Franfchen waren de eenigfte niet , die eene foort van tirannije oP de Helyetiers oef, Jenden; de Bourgondiërs hadden^ zich ook meester gemaekt van een gedeelte jan^d volk, en beftuarde het met een volfti kt: vermögen. In de verdeeling, die van betFianfche rijk gefchiedde, onder de reuringyan 'Karei den Eenvoudigen, maekte zich de 1audvoogden meester van de opperheerfchappje hunner landichappen , de bis choppen van die. hunner fteden, de abten van hun gropdgbied en geheel Zwitferland verdeelde zich tusichen eene meenigte van kleene printen , die onrn^. delijk van den keizer afhingen. Verfcheiden fteden beftuurden zich do.or hunne eigen wetten ; en deze verfchillende regeringsvormen hielden ftand tot den tijd, waerin dc vorften van het huis van Oostenrijk, dezen landaert. onder hunne gehoorzaemheid willende brengen , gelegenheid gaven tot die vermeerde omwenteling, waervan ik onder de regering van Albert *« gefproken heb. De kantons van Uri, Schwitz en Underwald waren de eerften, die het juk affchudden, en onder eikanderen eene verbindtenis maekte van. tien jaren, die eeuwigdurend wierd, en waerin de andere kantons beurtelings traden. Leopold , zoon van Albert, vertoonde zich met een magtig leger, tegen het welke de Zwitfers * Zie het vorige Deel , pag, ais. Y s  34ö De Nieuwe Rïisicu. niet dan weinig volk ftelde. Terwijl zij deze» prins bij den doortogt van Mongarten afwachtten , begaf zich eene bende van zwerveren, die om hunne misdaden uit hun vaderland verbannen waren, in bet gevaer, en verzocht uit genade, dat het hun vergund wierd, in zulk een' dringenden nood, met het volk voor het algemeene heil te ftnjden. Het antwoord was de Helvétifche onverfaegdheid waerdig: „ wij weten „ wel; zeiden zij, dat onze vijanden fterker dan „ wij zijn j maer wij hebben allen hart genoeg „ om het vaderland te verdeedigen, zonder de „ hulp van lieden, die zich, als gij, door hun „ flecht gedrag, onwaerdig gemaekt hebben om „ het te bewonen". Dit antwoord ontftelde hen niet; zij plaetften zich op het hellen van eenen berg; en wanneer zij de vijanden in den naeuwften doortogt gewikkeld zagen, rolden zij op hen zulk eene groote meenigte van fteenen, dat hun ganfche leger de nederlaeg kreeg. Het heir der Zwitfèren , deze verlegenheid tot zijn voordeel gebruikende, viel op de Oostenrijkers , die bijna allen in ftukken gehouwen wierden. In de algemeene blijdfchap van zulk eene roemrijke ovcrwinninge, vergunde men genade aen de edelmoedige verbannenen. De verëeniging der drie kantons was , tot dien tijd toe, flechts kortdurend en aen om. Handigheden onderworpen geweest. Zijne duurzaemheid, die van tien jaren moest zijn, was flechts op o-ene woordelijke belofte gegrond; maer  Driehonderd Twaelfde Brief. 347 maer na het treffen van Mongarten, gaven zij daeraen eene andere gedaente, vernieuwden dezelven, bezworen ze op nieuw, en ondei£ kenden ze. Zij behelsde zakelijk, dat men verpligt zoude zijn eikanderen wederzijdsch te Inderlleunen, in geval men hunne regten, vrijheid en handvesten aentastte ; dat geene van de leden der verëeniginge nieuwe verbindtenisfen zal aengaen, dun --t toeftemminge van alle de anderen; een verbond aen alle ingezetenen, om geene ftaetkundige vereniging met den buitenlander aentegaen, op verbeurte van perfonen en goederen; een verbod van geene andere regters te erkennen dan medeburgers. Eindelijk werd vastgefteld dat de moordenaers, roovers en brandftiehters, door een kanton tot den dood veroordeeld, insgelijks door alle de anderen zouden veroordeeld worden, en dat de geene, die hun verblijf gaf, genoodzaekt zoude zijn de bedreven fehade te hcrftellen. ; De fteden Zurich, Lucerne en Glans, dikwerf genoodzaekt zijnde de drie Taemverbonden kantons tot hunne hulp te roepen, tegen de ondernemingen van het huis van Oostenrijk, verbonden zich allengs met dezelven. Mijn oogmerk is niet u de omftandigheden van alle de oorlogen , welken zij uitgeftaen hebben, of om hunne vrijheid te verdeedigen, of als hulpbenden der andere mogendheden, te ontvouwen; ik zal mij vergenoegen met u eenige  34? De Nieuwe R e is i g er, bijzondere trekken, eenige bedrijven, eenige, zonderlinge antwoorden, waertoe deze foorten van oorlogen gelegenheid gegeven hebben, mede te deelen. De Rad Zug zoude misfchien nog lang onder het juk der Oostenrijkeren gebleven zijn, zonder de onachtzaemheid van den hertog"Albert, zoon van den keizer Rudolf. De vereenigde kantons belegerden deze plaets;, en. zij, die dezelfve verdeedigden, zagen wel dat zij genoodzaekt zouden zijn zich overtegeven, indien de hertog hun niet fchielijk te hulpkwame. Zij zonden hem afgevaerdigden, om hem van hunnen toeftand tc onderrichten.. Albert, in plaets van naer hen te luisteren, vraegde aen een5 opzigter over de jagt, of men zijne valken te eten had gegeven. „ Hoe , mijn Heer, „ antwoordde hem het hoofd der afgevaerdig„ den, Relt gij meer belang in uwe vogelen, „ dan in zoo vele brave onderdanen, die op ,, het punt zijn om in uwen dienst' te Rerven,, „ of zich aen uwe vijanden overtegeven? „ Geef u over, indien gij wilt, antwoordde „ de hertog; ik zal daerna wel middel vinden „ om u onder te brengen, u en alle de geenen, „ die zich vijanden van mijn huis noemen". Op dit antwoord befloot men de poorten aen de faemverbondenen te openen., en het kanton van Zug trad in hunne verbindtenis. Bern volgde welrasch. dit voorbeeld.  Driehonderd TwaelfdE Brief. 349 Dc hertog Albert zag dat. alle deze landen Zich allengskens van hem aft rokken , wüde Vr ten minfte eenig voordeel van trekken. Hii zond een' zijner amptenaren naer inbuig, om zyne aenkomst in deze ftad, die het nog met de Oostenrijkeren hield, te kennen te geven. Dewijl het welvoegelijk was dezen prins prachtig te ontvangen, leende: deze amptenaer, onder dit voorwendfel, al het zilver vaetwerk van de heeren van dit gewest , en zond het heimelijk naer Duitschland. Vervolgens ftelde hij zich aen het hoofd van den ganfehen adeldom, die het jfeh tot eene eer rekende den hertog te gaen ontmoeten. Gekomen zijnde op eene plaets alwaer hij eenen hoop paerdevolks geplaetst had, keerde hij zich naer de geenen, die hem vergezelden, tot hen zeggende: „ mijn meester , opgemerkt hebbende dat gij naer het . Helvétifche bondgenootfehap haekt , geelt ï u de magt om u zeiven te befturen; maer ■ hii tracht dit niet zonder vergeldinge te " doen ; hij heeft mij bevolen uw zilver „ vaetwerk magtig te worden , t welk ik , mede neem ter belooninge van de vrij' heid, welke hij u vergunt". Hij vertoonde tevens eenen brief van den hertog, bij welken deze prins aen de Friburgers bevestigde het geene deze amptenaer hen in zijnen name gezegd had. De  S5o De Nieuwe R e t s r q ê r, De Oostenrijkers trachtten fomtijds dc Zwif, fers te overvallen , door geheime, verftandhoudingen , welken zij in de fteden , die zij weder wilden onderwerpen , onderhielden. Zij hadden ondernomen zich meester te maken van Lucerne, en een' algemeenen moord onder de inwoonders te doen. Sommigen der voornaemfte burgeren waren van de°famenzweringe, en moesten des nachts de poorten voor de vijanden openen. Maer toen zij dit "afgrijfelijke ontwerp gingen uitvoeren , vernamen zij een' jongeling , die de ganfche famenzwering gehoord had. De eedverwanten vergenoegden zich met hem te doen zweren dat hij de zaek geheim- zoude houden. De jongeling deed het geene men van hem eischte; en ftraks daerna ziende dat men zijnen perfoon niet meer bewaerde , nam hij met vreeze eh fehrik de vlugt. Toen hij aen het einde van de ftraet kwam, befpeurde hij licht in het huis van een' flagter ; hij ging 'er in ; en den oven naderende , zeide hij overluid: „ ik maek u bekend, ö oven! „ dat fommige gewapende mannen onderno„ men hebben dezen nacht alle de burgers ,, te dooden. Ik heb gezworen het aen nie„ mand te zeggen; maer u maek ik 'er ver„ trouweling van". Op dit bericht , klopte de flagter aen alle de deuren ; de burgerij ftelde zich in de wapenen , en verdreef de faemgezwören. Alle  Driehonderd Twaïlfde Brief. 35T Alle de oorlogen, waerin de Zwitfers bijna altoos het voordeel hadden , bevestigde hert meer en meer in hunne onafhangebkhe d, maer de verdeeldheid greep onderhen plaets, ten aenzien van een kleen land, waerop Zurich en Schwits gelijke voorregten hadden. t> andere kantons boden hunne beflisüng aen, om dit gefchil te eindigen ; maer de eerfte dezelve geweigerd hebbende, namen zij allen de party van Schwits aen. Zurich, om zich te wreken, fcheidde van het verbond af, en maekten met den keizer een verdrag, dat gelegenheid tot een zeer verderflijken oorlog gaf Dewijl het eenige belang van het kanton Schwitz het zelve had doen ondernemen, en dat de twist tot. haer voordeel eindigde., gew-nde zich allengskens om zijnen naem aen de faemgezworencn te geven; en men beteckende door het woord van Schwits of Zwitferland het ganfche Helvétifche ligchaem. , _ De inwoonders van Zurich , eer zij Z1ch op nieuw met hunne medevaderlanders verbonden / wonnen tegen hen den vermaerden flag van Pratelen , waerin men het ganfche leger der faemverbonden kantons zag fneuvelen. Een Zuricher , in het midden der lijken en. gekwetften wandelende , zeide tot zijne metgezellen : „ wij baden heden m de rozen" Een ftervende, over dezen hoon, rerftoord , nam een' fteen en fineed denzelven zoo ruw naer het hoofd van dezen  352 D Ê Nieuwe R e r s ï ó é r. valfchen dapperen, dat hij hem dood op het flagveld uitftrckte. De Zurichers , niet vergenoegd met over hunne vijanden gezegepraeld te hebben , beledigden hen nog door hekelende gezangen; Op zekeren dag, dat zij in tegenwoordigheid van een' Zwitfer zongen, vraegde hun deze of de wijn zoo goedkoop te Zurich was, omdat zij zoo blijgeestig waren, cn hoe veel men 'et de flesch verkoft ? Zij antwoordden : „ zoo „ veel als dc flesch bloeds in de velden van 'ii Pratelen". De Zwitfers, om zich van dezen hoon te wreken , rukten alle de wijngaerden van wederzijden van het groote meir om verreSoleure , Bazel en Schafhaufen traden niet in het verbond, dan in het einde der vijftiende eeuwe , dat is , omtrent tweehonderd jaren na de eerfte onlusten; en Appcnzell werd 'er niet in toegelaten , dan omtrent het midden der zestiende eeuwe. De Zwitfers werden daerom niet minder befchouwd dan als leden van het keizerrijk; en hunne algemeene onafhangelijkheid werd niet volkomen erkend, dan door het verdrag van Westfalen. Door dit tafereel Van de opkomst' en aengroeijing' der Helvétifche regering', ziet gij wat de geest van onafhangelijkheid vermag op menfehen , gewend aen de vermoeidheid en foberheid , in een fchrael land , 't welk de vlijt vruchtbaer gemaekt heeft, en dat hun door de vrijheid dierbaer wordt. De  DRIEHONDERD TwAELFDE BRIEF. 353 De Zwitfers maekten nog niet meer dan a*t kancons uit, die door de plegtigfte eeden verbonden waren, in den tijd van hunne oorlogen met Karei, hertog van Bourgonje , dien zij floegen te Grandfon , Morat en Nancy, waer deze prins op het flagveld bleef. Lodewijk de XL', die hunne dapperheid beproefd had, maekte met hun een verdrag van vriendfehap, dat eeuwigdurend verklaerd wierd, en waerin de koning zich verbond hen nimmer tegen te zijn, noch eenige hulp te verleenen aen iemand , die ondernemen zoude hen te verontrusten. Deze weinige woorden waren voor deze volken een vleiend lokaes , dat hen in het vervolg ovcrhaelde om zich bijzonderlijker te verbinden met eenen landaert, waervan zij eens zoo veel voordeel zouden genieten. Dit verdrag, of veeleer het geene volgde, kan befchouwd worden als de grondfiag van alle de geenen, die federt tusfchen Frankrijk en het Helvétifche ligchaem gemaekt zijn. Het houdt zakelijk in, dat de Zwitfers , die toen in den dienst des konings waren , en naderhand zijn zouden, in het koningkrijk dezelfde regten zullen hebben, als of zij 'er in geboren waren , en dat zij en hunne weduwen , in geval zij in haren weduwlijken ftaet blijven , gedurende hun leven bevrijd zullen zijn van hoofdgelden, belastingen * nachtwachten en de bewaring der poorten. XX/ V. DeeL ' %  NlEtTWE R-EtülGÉK. Karei de VUL bevestigde deze voorregteft door een bijzonder geichrift , en voegde 'e? twee andere punten bij;■ vooreerst, dat zijne majesteit geene Zwitieriche foldaten zal kun. nen houden, zonder hunne toeftemminge;en ten tweede, dat de koning, zoo dra de kantons oorlog hebben tegen iemand van hunne vijanden , verpligt zal zijn het zelve insgelijks te verklaren , en hem aèntetasten, als of hij zijn eigen vijand ware. Deze verbindtenis was voor dezen vorst eene"groote toevlugt ; en indien hij aenmerkelijke voordeden behaelde in zijnen krijgstogt naer Napels, was hij dezelven gedeeltelijk verfchuldigd aen de foldaten van dezen landaert, die, ondes zijn bevel dienende, de uitmuntendfte blijken van dapperheid betoonden. Lodewijk de XII- , deze eerfte verbindtenisfen vernieuwende, wilde 'er nog het volgende ingevoegd hebben. Twee fcholieren van ijder kanton zullen , op de hoögefchool van Parijs, hunne leeröeffeningen verrichten, Op kosten van den koning; en de Zwitferfche kooplieden zullen hunne waren te Lion kun. nen verkoopen , tien dagen voor- cn tien dagen na de kermis van deze ftad. De eerfte van deze twee punten is veranderd: in plaets' van het onderhoud , 't welk de koning 'aen deze fcholieren geeft, moet men vier honderd Franfche guldens alle jaren aen ijder Katholyk kanton betalen; want de Proteftantcn hebben geen genot van dit voordeel. Dc  Drieh.o.nperd Twaelfde Brief. 355 Do tijd van het verdrag verloopen zijnde, Varen de Zwitfers weinig vergenoegd over de wedden , welken Lodewijk hun toewees , feij eischten nieuwe'belooningen, met bedreimnge van zijne partij te verlaten, indien hij aenb hun verzoek niet voldeed. De vorst, geftoord over den hoogmoed en de onbescheidenheid , met welke deze berglieden, zijne edelmoedigheid durfden berispen , zond hen' met vcrachtinge te rüg , maer had 'er welhaest leedwezen van ; want zij , zich bij de vijanden van het koningkrijk gevoegd heb: bende , vcröorzackten zij aen het zelve de grootfte rampen. . . Franciskus. de ïe vermeerderde vooral het geene zijne voorzaten gedaen hadden : hij wilde dat 'er tusfchen Frankrijk en het Helvétifche ligchaem zulk eene naeuwe verbindtenis zoude zijn , dat niets de twee volken immer van één kondc fcheuren. Dit verdrag dat den eeuwigdurenden vrede genoemd wierd, is in den grond het zelfde als dat der twee voorgaende regeringen ; maer het gefchieddë met eenen toeftel, die het eene grooter ver» maerdheid gaf. De . koning verzocht om het zelf te teekencn; en de kantons zonden, ten dien einde, aen het hof van Frankrijk eenige afgevaerdigden , die 'er met alle foorten van onderfcheidingen werden ontvangen. Henrik de II- en Henrik de III- traden in het zelfde verdrag ; maer niemand van hun ■ t 2 deed  35<5 De Nieuwe Reisigeï. deed het met zoo veel luister als Henrik de ÏV*e. Hij vernieuwde, met eene algemeene plegtigheid , alle de aloude verbindtenisfen, begeerde dat dezelve door een5 openbaren eed bevestigd wierden, en dat de twee volken in het gezigt zijner hoofdftad zwoeren, 't geen nog niet in acht genomen was. Het voorftei werd met drift van de kantons ontvangen; zij benoemden buitengewone afgezanten ; de andere Staten , die het Helvétifche ligchaem uitmaken, voegden rer hunne afgevaerdigden bij, ten getale van veertig. Het hof had bevelen gezonden, ten einde 'er niets ontbrake aen de manier om hen te ontvangen. De hertog van Montbazon ging hen te gemoet', tot halfwegen den weg van Charenton, met eenen Roet' van honderd edellieden. Ijder afgevaerdigde had 'er twee aen zijne zijden : men trok dus voort tot aen de poort van Sr Antonie , alwaer de pre voost of overRe der kooplieden, aen het hoofd der fchepenen, na hen verwelkomd te hebben, zich bij hunneintrede in Parijs vervoegde. Hunne ontvanging bij den koning was niet minder uitnemend: Henrik de iVe, hen naderende , nam hen bij de hand ten teeken van vriendfehap en verbindtenisfe, en antwoordde in de verpligtendfte uitdrukkingen, op de redevoering van het hoofd des gezantfehaps. Deze goede Zwitfers konden de uitdrukkingen, weh ken de koning voor het doen van den eed ge-  Driehonderd Twaelfde Brief. 35? gebruikte , niet zonder aendoeninge hooren. De plegtigheid gefchiedde in de hoofdkerk, m t een' ongemeenen famenloop van de grooen het volk. Henrik zeide, onder andere zaken dat hij al zijn vermogen zoude aenwenïen om dAegten zijner^ bondgenooteri te handhaven, en altoos gereed zijn om m perfoon tot hunne verdeediging optetrekken. Men diende een prachtig middagmael voor, na de plegtigheid, in eene der zalen van het bisfchoP4eSpaleis ; en zelfde tafel, aen dc eene zijde de afgezanten volgens den rang van hunne kantons, en aen den anderen kant de prinfen van den bloede en verfcheiden heeren van het eerfte aenzien. De koning, die in een bijzonder vertrek geBeten had, verfcheen in de zael op het einde van den m'aeltijd, en voegde van zijn hof, om op de gezondheid van zijne n euw bondgenootente drinken. Men vertelt, t dezer gelegenheid, dat de ftad Parijs, hun een bal willende geven, doch het: gel d^daartoe ontbeende, de prevoost der kooplieden Henrik den IVe" v rlof verzocht om eene belasting op de kranen van alle de openbare fonteinen te ftellen 1 Zoek, zeide hem deze vorst, eenig ander middel , dat niet ten laste yan mijn " volk is. Het voegt God alleenzijn Heer, " nm Water in wijn te veranderen . " Lod w k de XIV* volgde zjnen grootvader , wanneer hij w.lde dut de verbmdterm, Z 3  m ft e Nieuwe Reisigeh. - welke hij met de Z witleren yerniéuwde , tê Parijs niet dezelfde plegtigheid'wierd gevierd. Het verdrag, dat hij toen maekte, moest zich niet verder uitftrekken dan tot zijne regering en het leven van den Daufin zijnen zoon; maer de dood van dezen laetften verbond den vorst om het zelfde te vernieuwen in het jaer 1715 , en 'er de regeriqg van zijnen opvolger onder te begrijpen. Hij deed zelf verfcheiden nieuwe punten opftellen, waerin men de wederzijdfehe verpligtingen der twee mogendheden bepaelde. Het is hier de plaets om het fraeije antwoord, dat een Zwitfers krijgsoverfte, die de jacrwed.den voor zijne onderbevelhebberen verzocht, in tegenwoordigheid van Lodewijk den XIV--n' gaf, voortedragen. De heer de Louvois zeide tot den koning, dat zijne majesteit, indien hij ..al het geld-, 't welk de ftaet aen de Zwitfers ■gegeven had, bezat, met het zelve een' dijk van Parijs tot Bazel zoude kunnen maken. „ Het is waer , antwoordde oogenblikkelijk de krijgsoverfte; „ maer indien uwe majesteit „ ook al het bloed had, 't welk wij ten, dienfte „ van Frankrijk vergoten hebben, zoude men ?, 'er ook een' ftroom van Bazel tot Parijs van kunnen maken". De koning, door dit antwoord getroffen, beval aen Lotrvois te betalen het. geene hij fchuldig was. Behalve de verbindtenisfen , welken deze volken met andere mogendheden van Europa kun-  Driehonderd Twaelfde Brief. 359 kunnen aengaen, is 'er eene nog naeuwer verbindende, door welke fomrmge landen een, gedeelte van het Helvétifche hgchaem uitmaken. Door deze Iaetfte foort van bondgenootlchap, Ziin de Graeuwbunders , de Valaizen , het. graeffchap van Neuchatel, het f^eencbest van Geneve, dc bisfchop van Bazel, de fteden-. St Gal, Bienne en Mülhaufen, en het geene men de gemeene Baljuwfchappen noemt , als het graeffchap Baden, Turgauw, Rhintal en het graeffchap van Sargans, na eikanderen m_ dit gemeenfchappelijkc ligchaem getreden. De Graeuwbunders, anders gezegd de Graeuwe Bondgenooten, ontkenen hunnen oorfprong van Toskane, vanwaer zij het thans bezittende land kwamen bewonen, omtrent zes honderd iaren voor de geboorte van Jezus Christus, onder het beftuur van Rhetius , hun opperhoofd , die zijnen naem aen den landaert en aen dit gewest liet. De Rhetiërs namen vervolgens den naem van Graeuwbunderen aen, uit hoofde van de graeuwe fluijeren, welken één der drie bondgenooten , welken dit ge* meenebest uitmaekten, oudtijds droegen. Het tweede is het geene, 't welk men het bondgenootfchap van Gods Huis noemt; en het derde is het bondgenoodfehap der tien Regtsbannen. Ijder van hun maekt een bijzonder gemeenebest uit , waervan de regering eene volkheerfching is. Dit land behoorde eertijds aen het huis van Oostenrijk en aen den bisfchop Z 4  3'5o De N ieuwe R e i s i g e r. van Coire; maer de inwoonders het juk afJ gefchud hebbende, verdeelden zich in drie ligchamen, die met eikanderen eene eeuwig, durende verbindtenjs maekten. De opperheerfchappij berust in den rijksdag, die nu te Ilants, m het Graeuwe Bondgenootfchap, dan te Coire, in het zoogenoemde Bondgenootfchap van Gods Huis, en het derde te Davos, in het Bondgenootfchap der tien Regtsbannen. Het eerfte maekte in den beginne zijn verdrag met het kanton van Uri; het tweede trad 'er eenigen tijd daerna in; en vervolgens werd het algemeen en eeuwigdurend tusfchen de drie Bondgenooten en alle de Kantons. De gelegenheid van deze verbindtenisfe was dat de Graeuwbunders vele gemengde leenen met het graeffchap Tirol hadden , waeruit zeer dikwerf moeijelijkheden tusfchen de heeren van beiden landen ontftonden, zoodat de Graeuw. bunders , die voor eene vredebreuk met de regeringe van Infpruk vreesden, eene befcherming in de verbindtenisfe met de Zwitferen zochten. Deze, die van hunne zijde de magt van het bondgenootfchap van Zwaben vreesden, dachten dat het hun belang was zich door "eene verbindtenis met een ontzagchelijk volk te verfterken. De geflachten van Planta en Sahs worden befchouwd ais de eerften van het land der Graeuwbunderen ; die van Travers en Dumont zijn 'er ook zeer in aenzien. Het  Driehonderd Twaelfde Brief. 361 Het Valais was afhangeliik van de bisfehoppen van Sion, dat 'er de hoofdftad van is. Deze kerkvoogden, die uit het ligchaem der kanunniken genomen worden, werden verkozen door het kapittel, zonder dat 'er de inwoonders deel aen hebben. Vervolgens benoemen zij perfonen tot alle de bedieningen van den ftaet, en verpligtten de amptenaers, die 'er mede bekleed zijn, hun den eed van getrouwheid knielende te doen. Maer in het vervolg, en bijzonderlijk toen Kalvijn zijne leer in het Valais invoerde, tastte men het regt der bisfehoppen aen, en noodzaekte zelfs eenigen dezer kerkvoogden hun fticht te verlaten ; en op hunne wederkomst Honden zij, om hun bisdom vreedzaem te genieten, aen den Staet een gedeelte van hunne voorregten af, waervan de voornaemfte zijne betrekking heeft op de verkiezing van den bisfchop, die met toeftemminge van het gemeenebest moet gefchieden. Vergeefsch betuigde het kapittel, en betuigt nog tegen dezen afftand; doch het fchijnt niet dat men 'er zich zeer over bezwaert. . De Valaizijners maken tegenwoordig een' onafhangelijken Staet uit, die, door zijne verbindtenis met de Zwitferen, zoo lang als het Helvétifche ligchaem zal duren. Zijne regeringsvorm, die eene volkheerfching is, maekt den adeldom bijna geheel afhangelijk van'de boeren, waervan hij dikwerf luttel geëerd wordt. Zij hebben eene zonderlinge Z 5 ma-  :3ï. De Nieuwe Reis ig. sa. manier om de grooten , wier magt hun verdacht is , te beteugelen ; en dit noemen zij den Moker of de Knots. Wanneer zij eenigen ■edelman willen aenvallen , nemen zij een' boomftam met zijne wortelen, en hechten 'er eene mismaektc gedaente van een' manshoofd aen vast ; en alle de eedverwanten flaen 'er een' fpijkcr in. Als zij , door de meenigvuldigheid der fpijkeren, zien dat zij in een' .genoegzaem aental zijn, brengen zij den Moker voor het huis van hunnen vijand ; 't geen aentoont dat het volk eischt dat hii uit dien oord' gejaegd, en alle zijne goederen"verbeurd verklaerd worden. Onder de voornaemfte gcfiachten der Valaizijners is dat van Courten een der aenzienhjkfte. Men is onkundig van den oorfprong der ftad Bi enne ,. liggende bij het bisdom van Bazel, aen den voet van eenen heuvel, met wijngaerden beladen , in de nabuurfchap van het meir van dezen naem , aen de rivier de ■ Suze. De abt van -Sc Gal , tegenwoordig oppervorst van eene vrij groote uitgeftrekt> heid lands, en prins van het heilige keizerrijk, erkent voor deszelfs Richter de kluizenaer van S, Gal, uit het diepfte van Schotland gekomen , in de woestenijen van Helvetië , omtrent de zevende eeuwe , om zijnen godsdienst te verrichten. De tijd en de zorgen zijner opvolgeren hebben zijne hut in een paleis,- en zijne woestenij in een fraei prinsdom ver4m ' 7 ^ ah-  Driehonderd Twaelfde Brief. 363 andcrd. Deze abt is het hoofd van een koor van vierentwintig monniken der orde van St Benediktus , en wordt altoos door hun kan t el verkol-en. De oppervoogdy berust w& in de vergadering dezer geestehjken; en de abt , die 'er alleen de eer van heelt , houdt gemeenlijk zijn verblijf te Wil, waer hu vM kleen hof "heeft. Hij was eertijds opperïSofd to ftad , die zich rondom het klooster gevormd heeft , gelijk de bis chop van Bazel van de ftad Bienne. Zij hebben zich beide van deze afhangelijkheid ontflagen, en handhaven zich in hunne vrijheid, door hunne verbindtenis met de Zwitferen. Het prinsdom van Poréntru, zonder te behooren aen den bisfchop, die 'er zijn verblijf in heeft, is in het zelfde bondgenootfchap getreden*. De ftad Geneve, die zich in den vorm van een gemeenebest regeert, was eertijds de zetel van een' bisfchop , onderhoong aen Vienne in het Daufiné. De bisfchop was genoodzaekt dezelve te verlaten , toen de leeringen van Kalvijn 'er aenhang kregen. De hertog van Savoije heeft verfcheiden ondernemingen gedaen, om 'er zich meester van te maken; de Genevers hebben zich altoos met zoo veel moed als voorfpoed verdeedigd ; en hunne verbindtenis met eenige kantons hebben met weinig toegebragt om hunne onafhangelijkheid te bewaren. * Hei is thans de heer de Vang, die 'er opperheer van is.  364 De Nieuwe Reisiger. Het graeffchap van Neuchatcl is een erffelijke en onverdeelde opperheerfchappij : de dochters volgen 'er niet op, dan bij mangel van mannelijke erfgenamen. Deze ftad is van de Romeinen overgcgacn aen de aloude koningen van Bourgonje , vervolgens aen de koningen van Frankrijk , en werd eindelijk na eikanderen geregeerd door de vorften van het huis van Friburg, Holchberg en Longueville. Zij waren verbonden met het kanton van Bern, vervolgens met die van Lucerne, Friburg en Soleure; maer federt de koning van Pruisfen -'er de opperheerfchappij van heeft , hebben deze drie kantons de verbindtenis, welke zij met de prinfen zijne voorzaten hadden, niet willen vernieuwen. Deze vorst zendt 'er een landvoogd, die het hoofd van den Raed van Staet is; en deze Raed beftaet uit de aenzienlijkfte perfonen van het land. Schoon deze vorst opperheer is, genieten echter de volken eene groote vrijheid, welke zij van de aloud» graven verkregen hebben , en die hun vergund is geworden door hunne opvolgers. In de verfchillende oorlogen , welken de Zwitfers tegen het huis van Oostenrijk hadden te verduren , deden zij verfcheiden verooveringen in het gemeen, welken zij lieten regeren door baljuwen, die rekenfehap van hunne befturinge gaven op de rijksdagen. Het graeffchap van Baden is een der aenmerkelijkfte van deze baljuwfchappen. De ftad van dezen naem is  Driehonderd Twaelfde Brief. 3^5 is vermaerd door hare wateren , door de algemeene vergadering der kantons, en vooral door het verdrag, befloten m het jaer 1714, tusfchen Frankrijk en den keizer. Dewijl de nieuwsgierigheid 'er veel volk trok, wilde de 3 van Villars, die onder de meemgte eene jonge en fraeije vrouw van Zurich befpeurde, dezelve omhelzen, wanneer eensklaps een kleen manneken met fcheve beencn , en bijna geheel mismaekt, door den hoop drong , en begon te fchreeuwen: „ Neen, neen, mijn Heer de Marfchalk; het is mijne zuster, en " de vrouw van den gevolmagtigden onzer gemeente". Alle de kantons hebben juist het zelfde regt of gebied niet over de verfchillende baljuwfchappcn: dit hangt af van den tijd, m welken men 'er zich meester van gemaekt heeft, en na dat ijder van hun in het Helvétifche verbond getreden is. Mülhaufen ligt in den Elfas, vijf of zes mijlen van Bazel: in het begin was 'er flechts een klooster van Augustijnermonniken, vervolgens een dorp, en eindelijk eene ftad, die, na aen het huis van Oostenrijk onderworpen te zijn geweest, vrij verklaerd wierd; en m het vervolg maekte zij een eeuwigdurend verdrag van medeburgerfchap met het kanton Bazel. Eenigen tijd daerna, trad zij in het algemeene bondgenootfchap; maer dit verdrag werd gebroken door eene foort van muiterije, waeraen zij  36"S De Nieuwe Reisiger, luister vermeerderen , met één woord door alle de voordeden , die de grootfte huizen doorluchtig maken. Ik ben, enz. Coire, den 2y» van Augustus, 1757. Driehonderd Dertiende Brief. Vervolg van 7.witferland, Na e u w e n rj k s heb ik vijftien dagen befteed om een land te doorkruifen, dat eene waerneming van vele jaren zoudé vereisfchen. Welke verfcheiden gezigten vertoonen zich van alle kanten , in het overtrekken van de bergen, die Tirol a^an Zwitferland affcheiden ; en hoe dikwerf worden zij vernieuwd, in het doordringen in de Alpifche gebergten ! Dewijl het uitwendige dezer bergen in het begin niet anders vertoont dan rotzen, ijs en fneeuw , is men altoos geneigd zich daervan te verwijderen. Wat ziet men echter nieuwsgierigwaerdige zaken! Welke fraeije dalen ! Welke bekoorlijke heuvelen! Welke uitmuntende vcrfchieten ! Hier is een effen en bebouwd land. Ginsch zijn hooge en ruifchende watervallen, die u door hunne dikke nevels overftroomen. Nu ziet men kleene rijke dalen , doorfneden met rivieren , die zich  *> . , Driehonderd Dertiende Brief. 369 •zich in verfcheiden graften verdeden; ftraks befchouwt men onmetelijke rotzen, hangende als vervallen gebouwen boven onze hoofden, Hier opent een altoosdurende ftroom aen uwe ziide eenen afgrond , waervan uw gezigt de diepte niet durft doordringen. Somtijds uit de duisterheid van een digt woud komende, vertoont zich eensklaps eeneaengename beemd aen uwe oogen. Overal ziet. men het verheven der nature , in hare fchoonheden óf in hare afgrijsiilkheden. ' ■ Hoe meer men vordert, hoe meer de voorwerpen verfcheiden zijn. Hier vertoonen rotzen, loodregt doorfneden, van verre het denkbeeld van een aloud gefticht , verfierd met tfandbeelden en lijstwerk, Ginsch ziet men de overblijffels van rotzen, die, door anderen in hunnen val onderfchraegd, door hunne verfchillende opëenftapelingen gewelven en grotten vormen , die zich verder dan het gezigt kan bereiken uitftrekken. De ,vertooning wordt doorgaens gewigtiger, eri de verfcheidenheid levendiger. Ter zijde van eene fpelonk vindt men huizen, wijngaerden op ingeftorte aerde, en landerijen in de diepten. ., Het is niet alleen de arbeid der menfehen, die dit land van zulk'eene vreemde verfcheidenheid maekt: de natuur fchijnt nog vermaek genomen te hebben in zkh zelve tegen te lben , en doet u alle de jaergetijden in het zelfde tijdftip, alle de luchtftreken in het zelfde XXlk Deel. A* oord  370 De Nieuwe Reisiger. oord befchouwen. Gij werpt de oogen op dezen berg: op den top ziet gij het ijs van den winter , in het midden de bloemen van de lente , beneden de oogst van den zomer of de vruchten van den herfst. Voeg hier bij de beguichelingen der gezigtkunde , de verfcheiden kleuren der rotzen en verfchillend verlichte bergen, hunne tegenftrijdigheid met het duister der bosfchen en de verblinding van de fneeuw', vooral als de zon dezelve met hare ftralen befchijnt. Bij het opgaen van dit gefternte, verkrijgt de fpits der bergen de kleur van zilver, des avonds die van goud; en fomtijds vermengen zich alle deze ontleende fchakéringen zich met eikanderen , en vertoonen een' fchitterenden luister en onnavolgelijke verfcheidenheid. Voeg hier nog bij de ftem der echoos, die het minfte gerucht van een' reiziger derwijze herhaelt en vermeenigvuldigt, dat men, op den enkelen ftap van een paerd , de aennadering van eenen hoop ruiterij meent te hooren. Eindelijk vertoont eene verwonderlijke vermenging van de aengekweekte natuur' en de wilde natuur' overal de hand der menfehen, waer gij nimmer zoudt gelooven dat eenig fterveling is doorgedrongen. Dusdanig waren de gedurige tooneelen, welken deze oorden , zoo weinig bekend en zoo waerdig bekend te wezen, aen mijne verwonderde oogen vertoonden: zij hielden niet op  / Driehonderd Dertiende Brief. 371 op Van mijne verwondering te verwekken, en Hadden ik weet niet iets tooverachtigs en bovennatuurlijks , dat mijnen geest en mijne zinnen verrukte. Hoe vele reizen bereikte ik, in het beklimmen dezer bergen, na het doorwandelen van de nevelen, een veel helderer verblijf, vanwaer ik den donder en den ftorm zich beneden mij zag vormen! De lucht is 'er zuiverer en fijner, de ademhaling gemakkelijker, het ligchaem luchtiger, de geest vlugger, Geene geweldfge beweging, geene ziekte van dampen of opftijgingen kunnen het tegen een diergelijk verblijf uithouden. Eene rots diende mij tot een' zetel; een ftroom ftortte nederwaerds; en zijn geluid, met dat der echoos en winden, was het eenige, dat zich in het dal, waerdoor mijn gezigt bepaeld wierd, liethooren. Geen eenig mensch dan ik was 'er doorgedrongen; en niemand kwam mij ftoren. Alle mijne denkbeelden vergaderden zich in mijne herfenen; en alle mijne gewaerwordingen begaven zich naer het aendoenlijkfte gedeelte van mijn hart. Ik was als eerizaërri in het heelal; en deze ballirgfchap behaegde mij. De overwegingen nemen 'er ik weet niet welk groot en verheven karakter aen, gefchikt naer de voorwerpen, die ons aendoen; en naermate meh deze bovenluchtfche gewesten nadert, fchijnt de ziel iri hunne onveranderlijke zuiverheid te deelen. Ik zoude allen den tijd van mijne reize in de enkele bekoringe van dit landfchap Aa 2 door-  372 De Nieuwe Reisiger. doorgebragt hebben , indien ik geene zoeter verrukking in den omgang der inwoonderen gevonden hadde. Wilt gij een volk kennen, dat het vermaek • in den arbeid, en het geluk in de armoede vindt; dat het overvloedige als een' ongemakkelijken last aenmerkt; dat het leven bemint, eri den dood niet vreest; dat, zonder letter, kennisfe, en zonder vrees', in acht neemt het geene Epiktetus oetïende, en het geene Seneka alleen onderwees; een volk, dat zich door de eerzucht niet laet verblinden, en gerust over het toekomende, alleen het tegenwoordige . denkt te fmaken; dat zijn leven in een' onveranderlijken vrede doorbrengt; dat geene andere wetten kent, dan die der nature; dat de fchoonhe-id liefkoost, zelfs in de armoede; dat geene ongelukkige trouwbanden fmeedt, omdat ijder voor zich zeiven bemint, en niet voor zijne hoogmoedige of ftaetzuchtige bloedverwanten ; een volk, bij 't welke de huwelijkswet nimmer , verbroken wordt, en in welks aderen een zuiver bloed ftroomt, dat nimmer door eenig erffelijk vergif, de vrucht van de ongeregeldJaeid van een' ondeugenden vader, is befmet -geworden : indien gij, Mevrouw, zoodanig ieen' landaert wilt kennen , begeef u in het -midden van deze edele en vermaerde bergen, die een ,volk van koningen voeden in de aen: doenlijke eenvouwigheid der aloude zeden, in de opregtheid en de zoetheden der broederlijke -.. een-  Driehonderd Dertiende Brief. 373 eendragf. Deze gelukkige ftervelingen befchouwen zich zeiven met de oogen der nature, en* zien eikanderen als gelijken aen; terwijl men elders, met de kunftige oogen , welken de ongelijkheid van Handen vormt, in de andere menfehen geene broeders noch gelijken meer vindt. Hier zitten de dienstboden aen tafel met hunne heeren; dezelfde vrijheid regeert in de huizen en in het gemeenebest;, en de bloedverwantfehap is de beeldtenis van den ftaet. In het fchetzen van dit luchtige tafereel van de zeden der Helvetiërs, van hunne cenvouwigheid, van hunne gelijkvormigheid van ziel', van die vreedzame gerustheid, die hen gelukkig maekt, veeleer door de bevrijding der ftraffen, dan door den fmaek in de vermaken, kan ik u hunnen gastvrijen ijver voor de. vreemdelingen, welken de nieuwsgierigheid hun toebrengt , niet affchilderen , noch kunt gij u denzelven verbeelden. De menschlievendheid is voor dit volk het geene de bloedverwantfchap voor een ander zoude zijn. Deze-woestenijen zijn fraei; deze gebergten zijn verheven; gelukkig is hij, die dezelven kan doorkruifen; maer wat is het zoet, in het midden van dezen verfchrikkelijken baijerd van bergen, dwarsch door deze onmetelijke rotzen, wier ongemeene ongelijkvormigheid niet min vrees dan verwondering verwekt, het voetfpoor van deze lieden te vinden ! Welk vermaek aldaer een' zekeren weg te ontmoeten, die u tot hunne Aa 3 ge-  374 De Nieuwe Reisiger. gelukkige woningen geleidt. Alles is 'er. •overgelaten aen de openbare trouw ; zij zijn niet opgefioten dan des winters , uit hoofde van de koude, waervoor men zich moet beveiligen. Meestentijds gaen zij verdrag aen zonder beamptfchrijverr; zij kennen geene regtsgedingen ; de naem van advokaten en regtsbevorderaers is uit hunne tael' zoo wel als uit hun denkbeeld gebannen. Ijder dorp heeft zijne rollen, die deszelfs inftellingen en voorregten bevatten; zie daer het wetboek, 't welk zij benevens de natuurlijke billijkheid raedplegen; en indien 'er eenigen twist tusfchen twee ingezetenen ontftaet, heeft de eerfte tegenwoordig zijnde perfoon regt om hun den vrede opteleggen. Deze aenbevéling wordt zelden veracht; en alle ergernis ondergaet ftraffen. Zij hebben geftrenge wetten , doch tevens het vermaek om ze zelfs te maken. Men verbiedt den wijn aen den geenen, die denzelven onmatig gebruikt ; de twisters worden uit de famenlevinge gebannen , de ongodsdienftigen 'er niet in geduld. In ik weet niet welk kanton woonde zeker man den godsdienst niet bij; doch de magiftraet zond hem alle zondagen twee boden, die hem naer de kerk geleidden. Deze oplettendheid duurde een geheel jaer; en ijdere mis kostte hem twee guldens. Hunne tael is federt verfcheiden eeuwen niet veranderd , dewijl zij zeer aen de gewoonte hunner vaderen gehecht zijn. Zij is hard en boersch, doch  Driehonderd Dertiende Brief. 375 doch tot eene mannelijke welfprekendheid gefchikt. Zij heeft den toon der vrijheid, en dier ruwheid van zeden , die ongelukkiglijk niet verzacht wordt, dan door zich te bederven. Men ziet onder hen geene andere onderfcheiding dan die der verdienfte ; zij alleen geleidt hen aen het hoofd der regeringe; men gaet haer in de geringde hut zoeken. Deze boer, met linnen gekleed, is een magiftraet, die in den Raed gaet zitten, en misfchien afgevaerdigden zal zijn, om met de magtigfte prinfen van Europa te handelen. Dit volk vertoont mij de aloude Gaulen; het heeft deszelfs geRalfce, kragt, kloekmoedigheid, fierheid, zachtheid en onafhangelijkheid. Het aerdrijk wordt 'er bebouwd door vrije handen; de menfehen zaeijen 'er voor zich, en verzamelen niet voor anderen. Zij zijn zeer werkzaem , omdat de arbeid een vermaek is voor den geenen, die zeker is de vrucht daervan te trekken. Dusdanig zijn ten naestenbij deze Zwitferfche Bergbewoonders , vooral in de drie kantons van Uri, Schwits en Underwald, die te Mor« garten de eerRe grondflagen der Helvétifche vrijheid leiden. De Reden vertoonen niet volkomen zulk een gewigtig tafereel. De pracht dringt 'er in met de moden , voornamelijk in de Reden , die het naeuwfle aen Frankrijk liggen ; en zonder de wijsheid der regeringe, zouden 'er des te gevaerlijker verwoestingen ontftaen, omdat deze volken niet Aa 4 in  376 De Nieuwe Reisiger. in ftaet zijn om hunne veranderingen en hunnen fmaek in ftand te houden. De zeden zijn' 'er dus niet meer de uitwerking van eene gelukkige gefteidheid, maer van de geftrengheid der wetten. De fchouwfpelen zijn verboden; de minneftreken worden als misdaden geftraft; de pracht in de kleedingen is verbannen; maer een hatelijk misbruik , dat in zekere kantons regeert, is de verkoopbaerheid' van het geregt, en de knevelarij van verfcheiden baljuwen, welken dc regering niet genoegzaem in acht neemt te beteugelen. • Men geeft misfchien aen de Zwitfers geenen geest genoeg; en misfchien fchrijft men henmeer openhartigheid toe, dan zij bezitten. Niettegenftaende de ruwheid van hunne fpraek',' bemerkt men in hen eene zonderlinge gemakkelijkheid om talen .te leeren. Zij nemen ook ligtelijk de manieren en den toon der vreemdelingen aen; maer zij zijn flechte navolgers, én gaen buiten hunne geaertheid. De fpotternijen, met welken men hen befchimpt, ont-' ftaen ongetwijffeld daefuit , dat de armoede geheele volken, zoo wel als bijzondere ingezetenen, belagchelijk maekt in de oogen van den hoogmoed en de zotte ijdelheid. De vrouwen zijn fchoon, en vooral welgemaekt; maer hare kuischheid, fpaerzaemheid en zorg voor het huishouden, het afgezonderde en arbeidzame leven, 't welk zij in het binnenfte van hun talrijk huisgezin leiden, ftellen hen boven alle de vrouwen van Europa. Jjder  Driehonderd Dertiende Brief. 377 Ijder man in Zwicferland wordt foldaet geboren , en haekt in het opwasfen naer de wapenen en de vrijheid. Het eerfte gefchenk van een' vader aen zijnen zoon is een zwaerd. Het krijgsvolk is verdeeld in twee benden, de Roerdrageren en Keurlingen. De jongelingen worden in de eerfte opgefchreven, in den -ouderdom van zestien jaren , en de getrouwde lieden in de tweede. Insgelijks zijn 'er benden van kanonnieren , bombardieren, jageren , timmerlieden voor het gefchut, en gidfen, die eene volmaekte kennis van de wegen hebben. Zij zijn van den dienst niet ontflagen dan op hun zestigfte jaer, en moeten zich allen eene volledige wapenrusting bezorgen, boven die geene, welken de Staet in de tuighuizen bewaert. In dit land van vrijheid zijn geene krijgsbenden op de been; maer ïjdere gemeente heeft haren bevelhebber, die op de feest- en zondagen de opgefchrevenen verzamelt , hen laet drillen en met den fnaphaen naer het wit fchieten. Behalve deze huifelijke lesfen , worden zij nog verfterkt door deze zwermen van foldaten, die alle drie jaren uit den vreemden dienst' komen; en de regering kan, in een' oogenblik, een welgeregeld leger vormen. In ijder regtsgebied, op eene verheven hoogte, is eene verzameling van droog hout en voeder , in de gedaente van eene naeldzuil , waerin men het vuur Reekt, m geval van wapenkreet of onrust; en op dit Aa 5 tcc-  378 Nieuwe Rïijicir. teeken verzamelt de ganfche krijgsmagt, en trekt naer de plaets der bijeenkomst. De Zwik fers zijn altoos voor wakkere en fterke mannen gehouden, wier goede trouw in zoodanig aenzien was, dat de vo.rften, die hen tot hunne bezolding riepen, geene zwarigheid maekte om hun de bewaring van hunnen perfoon toe te vertrouwen. Maer indien zij gaerne ftrijden, willen zij insgelijks betaeld worden ; en als men daer omtrent in gebreken blijft, verlaten zij den dienst, en keeren weder naer hun vaderland. Hieruit ontfteet dit zoo bekende fpreekwoord: „ geen geld, geen Zwitfer". De lieden , die gelooven dat de Zwitfers, zich dus voor geld verhurende, geene ftandvastige kloekmoedigheid, noch beftendige verbindtenis in de tegenfpoeden kunnen hebben, bedenken niet dat ijder foldaet, door deze foort van verdrag, voor zijn deel, medewerkt tot He verbindtenis , die hem aen den dienst van eene andere mogendheid verbindt; dat hij vrijwillig zijne hand en zijne wapens verkoopt; dat hij zich daerdoor inlijft in het volk, 't welk hij gaet verdeedigen; en dat de vrijheid, die het verdrag beftuurt, alles veredelt en wettigt, wat zonder haer hatelijk en onregtvaerdig zoude zijn. Dus ziet men hen, zonder ergernisfe, als bondgenooten treden in de velden, waer zij niets te vorderen hebben, en in hoedanig, heid van hulpbenden hun bloed of dat van eenen landaert, dien zij niet haten, vergieten. Vij-  Driehonderd Dertiende Brief. 379. Vijanden van het oorlog voor zich zelven, offeren zij zich op, om het voor anderen te voeren; en in de bloedige twisten, mets anders onderzoekende dan de bezolding van den geenen, die hen aenneemt, wapenen zij zich. op het minfte tecken van de mogendheid, die hen betaelt. Zij weten daerenboven dat eene foort van broederfchap met het volk, dat zij gaen onderfteunen, hunnen optogt is voorgegaen; dat hunne benden reeds begrepen zijn in den ftaet van 'slands krijgsvolk; en dat de hulp, welke zij toebrengen, in diergelijken gevalle, aen hun vaderland zal bewezen worden. In een land, niet zeer bekwaem tot den koophandel , en welks grond naeuwelijks genoeg voortbrengt, om zijne talrijke inwoonders te voeden , kan men niet beter doen dan den geenen, die genegenheid voor de wapenen hebben, te vergunnen vreemde vorften te dienen , en eene ervarenis , die! nuttig aen hunne medeburgers kan worden, te verkrijgen. Zwitferland heeft voor alle verdeediging niets dan zijne ligging , eene goede regering , de ontwijffelbare dapperheid zijner volken , en hunne ongemeene liefde voor de vrijheid. Het is geenszins zijn bloed verkoopen, wanneer men zich aen andere mogendheden toewijdt, onder eerlijke voorwaerden; het is de verwijfdheid en ledigheid ontwijken , om zich bekwaem te maken in een beroep , dat eens noodzakelijk kan zijn aen de geenen, die zich daerin oeffenen,  38o De Nieuwe Reisiger. nen, om hen voor de verdrukkinge te. bevrijden. Indien dit land door eenigen vreemden vorst was aengetast, en bevelhebbers en foldaten ontbeerde, hoe zoude het eenen vijand, die op deszelfs inwoonders het voordeel derervarenheid heeft, kunnen wederiken ?> Men onderfcheidt gemeenlijk, onder de Zwitfers, drie verfchillende orden van ingezetenen, de boeren , de edelen en de burgerij. De eerften zijn opregte , fterke en arbeidzame heden , wien de noodzakelijkheid leert uitnemende landbouwers te worden, en met de onvruchtbaerfte landen het meeste voordeel te doen. Verfcheiden hebben zich verrijkt door hunne vlijt en naerftigheid; en zij leven allen in eenen ftaet van vrijheid, waer omtrent zij zeer naerijverig zijn. Teederlijk verknocht aen hunne opperheeren , in de adelheerfchende kantons , worden, zij daerin mét de grootfte zachtheid gehandeld ; en men heeft hen derwijze gewend kleene fchattingen te betalen, dat het gevaerlijk zoude zijn hun nieuwe opteleggen. Die geenen van hun, welke den dienst verkiezen, zijn zoo lijdzaem en gehard in de vermoeidheid, als ftoutmoedig in het gevecht, en buigzaem onder de krijgstucht. De hoedanigheid, van edelen geeft geen het minfte regt tot de regering van den Staet; en. gemeenlijk zijn zij, die dit voordeel bezitten, geenszins de rijkftcn van den landaert; ook hebben zij, voor hét grootfte gedeelte, geene an-  Driehónderd Dertiende Brief. 381 andere toevlugt dan hunnen voorfpoed in den vreemden dienst te zoeken. De vrees van zich te ontëdelen belet hen zich op den koophandel toeteleggen, en in de Proteftantfche kantons den kerkdijken ftaet te volgen, overreed dat een edelman niet betamelijk leeraer kan woraen. Wat de burgers betreft, men kan hen verdeden in drie klasfen, de koop- en ambachtslieden , de regtsgeleerden en krijgslieden. De eerften worden voor fier en lui gehouden-, niet flechts omdat zij in de regering worden toegelaten, maer ook om het regt, dat zij hebben om de geenen, die geene burgers zijn, te beletten eenig beroep te oeffenen; waeruit natuurlijk twee zwarigheden kunnen ontftaen; het eene dat de arbeiders flecht zijn; en het andere dat de koopmanfchappen zeer duur betaeld worden. Indien gij de kantons van Zurich, Schafhaufen en Bazel uitzondert, zult gij weinig groote kooplieden in geheel -Zwitferland vinden. Zijne ligging in het midden der bergen, zijne afwijking van de zee, de onvruehtbaerheid van zijnen grond, de geringe fchranderheid zijner inwoondercn, dit alles toont geen' zeer bloeijenden koophandel aen. Het vee, dat in de dalen weidt, is bijna alleen de eenigfte tak van koopmanfchap. Het zendt in Frankrijk, Sardinië, het Milanefche en de andere deelen van Lombardijen eene genoegzame meenigte van , paerden voor de ruiterije. Zijne kazen zijn door geheel Europa ver-  3«2 De Nieuwe R e i s i g e *. vermaerd. De Reden Gal en Bern doeii ook eenigen handel in linnen. Zurich is be. roemd door zijne reederij van krip. Bazel en Schafhaufen, liggende op de grenzen van het keizerrijk , zijn aenmerkelijke ftapelplaetferi Voor Frankrijk, Duitschland en Italië. Geneve is beroemd om de behendigheid zijner ambachtslieden: het heeft ook groote bankiers, die in de kooprijkRe Reden van Europa onderhandelingen hebben. In het algemeen is de koop. handel der Zwitleren , fchoon zeer bepaeld, genoegzaem voor dit verftandige volk , een vijand van alle foort' van pracht', om hun de onvruchtbaerheid van het land, dat naeuwelijks de noodzakelijkheden des levens oplevert, te vergoeden. De hoop om tot de eertrappen van het gemeenebest te komen , en eenig voordeelig baljuwfchap te bezitten, bepaeld voornamelijk de Helvétifche jeugd tot de leeröcffening der wetten ; en verfcheiden vinden , door dit fpoor, den weg tot hurt geluk. De krijgslieden zijn de geenen, die in de vreemde heiren gediend hebben : zij zijn langen tijd de aenzienlijkften der drie orden geweest, niet alleen omdat zij de befchaefdften waren , maer ook omdat het beroep der krijgslieden toen voor het achtbaerfte gehouden wierd; doch tegenwoordig maekt men meer werk van de regtsgeleerden, gefchikt om de eerfte plaetfen in den Raed des landaerts te bekleeden. De  Driehonderd Dertiende Brief. 383 De dertien kantons , uit een eenig gezigtpunt befchouwd , maken een en het zelfde ftaetsligehaem uit, verëenigd tot onderhoud van de gemeene vrijheid; maer ijder heeft zijne bijzondere regering en befturing met fommige fchikkingen , die hert allen in het algemeert betreffen Zij vergaderen eenmael sjaers, en worden beroepen door het kanton Zurich, dat, zich met de andere verbindende, de eer der voorzittinge verkregen en behouden heeft. Het deelt hun, in eenen rondloopenden brief, de beweegredenen der famcnroepinge mede, en verzoekt hen de onderrichtingen omtrent de zaken, die verhandeld moeten worden, aen hunne afgezondenen medetegeven. Zijn eerfte afgevaerdigde is geboren voorzitter van deze foorten van vergaderingen: hij is het, die het onderwerp, dat beflist moet worden, voorftelt Hij verzamelt vervolgens de ftemmen, ziet met zijn' amptgenoot het befluit der beraedflagingen na, en zendt ze aen de verfchillende kantons. Men handelt, op deze rijksdagen , van vrede , oorlog, verbindtenisfen en gezantfehappen. Men geeft 'er gehoor aen de afgezondenen der vreemde mogendheden, behalve aen die van Frankrijk, die hun verblijf te Soleure hebben. Ijder kanton zendt twee afgevaerdigden, die echter flechts eene enkele ftem hebben; en wanneer eene wet de meerderheid van ftemmen heeft, zijn alle de onderdanen van het gemeenebest verpligt dezelve , Eer te erkennen.  384 De Nieuwe Reisiger. Eer de fcheüring liet Helvétifche ligchaem verdeeld had, zag men, op de algemeene rijksdagen, eene volmaekte eendragtigheid; maer het belang van dert godsdienst heeft alles verandert; het wederzijdi'che vertrouwen is verbannen ; de geest van partijfchap heeft dë plaets der eenigheid en eendragt ingenomen. Hieruit ontftaen de vijandelijkheden, de wangunst, de tegenftrijdigheden in de inzigten en ontwerpen: hieruit ipruiten de bijzondere rijksdagen der twee godsdienften, waerin de gc-wig. tigfte zaken afzonderlijk betwist worden. Dë Proteftantfche kantons vergaderen op den rijksdag te Zurich, en de Katholyken te Lucerne. De algemeene rijksdag wordt thans niet gehouden , dan om eenen fchijn van eenigheid te bewaren, en vertoont niet meer dan de beeldtenis van het Helvétifche ligchaem. Ulrikus Zwinglius, geboren in Zwitferland, omtrent het einde der vijftiende eeuwe, bragt in zijn vaderland de eerfte denkbeelden der Hervorminge. Hij volbragt zijne eerfte leeroeffeningen te Bern, cn vervolgde ze te Weenen, Rome en Bazel , alwaer hij als dokter in de godgeleerdheid ontvangen wierd; hij bekleedde het leeraerampt op verfcheiden plaetfen , en verkreeg eindelijk dat van Zurich. Het was in den tijd dat Leo de Xe de aflaten in Duitschland door de Dominikanen, cn in Zwitferland door een' Milaenfchen Kordelier deed afkondigen. Zwinglius, geftoord over dit voorregt, be-  Driehonderd Dertiende Brief. 385" begon den fluijer, die eenige bijgeloovige oefteningen bedekte , te verfcheuren; en onder dckfel van de misbruiken te hervormen, gelijk Luther, tastte hij de aflaten zelve, het gezag van den paus, de aenroeping der heiligen, de offerande der misfe, de vasten, dc geloften, den ongehuwden ftaet der priesteren, de onthouding van het vlcesch en meer diergelijke ftukken aen. Doch het geene bijzonderlijk den grond van hunne leer' veranderde beftond daèriri, dat Zwinglius alles aen den vrijen wil, niets aen de genade toefchreef, en ftaende hield dat Sokrates , Kato , Seneka , Scipio, Herkules zelf, en de andere helden cn deugdzame mannen van het Heidendom , door de enkele kragten der nature , den hemel door hunne brave daden gewonnen hadden. Luther ftelde de wezenlijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het nachtmael: Zwinglius, in tegendeel , erkende 'er niets dan brood en wijn in; en het is in Zwitferland dat deze ketterij geboorte gekregen heeft. De ganfche Helvétifche geestelijkheid verhefte zich tegen de nieuwigheid dezer leerftellingen; maer Zwinglius had de overheid voor zich. De Raed van Zurich beriep eene vergadering, om over deze ftoffen te handelen; men ging tot ftemmen over; en de meerderheid was voor de Hervorminge. Men verwachtte in meenigte het vonnis, toen de griffier kwam aenkondigen dat Zwinglius zijne zaek gewonnen had. Al het volk was "XXIV. DeeL Bb oogen-  386 De Nieuwe Reisiger. oogenblikkelijk van den godsdienst des Raeds$ en verfcheiden vergaderingen bevestigde deze veranderingen. De overheden vernietigden wijders de mis en alle de plegtighcden der Roomfche kerke. Zij openden de kloosters; de monniken braken hunne belofte; de priesters trouwden; en Zwinglius zelf verbond zich aen eene rijke weduw. Dusdanig was de eerfte uitwerking, welke de hervorming van dezen aertsketter in het kanton van Zurich voortbragt. Hij fcheen echter zeer verlegen, om zijn gevoelen over het nachtmael overeen te brengen met deze woorden van Jezus Christus: dit is mijn ligchaem. Wanneer hij het meeste met deze zwarigheid bezet was, had hij eenen droom, in welken hij meende te redentwisten met den fekretaris van Zurich, die hem hevig over deze woorden der inftellinge van het fakrament drong. In het fterkfte van zijne verlegenheid, zag hij, zegt men, eensklaps eene 1'chim verfchijnen, die deze woorden tot hem zeide: „ Onnoozele, „ die geen verftand genoeg heeft om te ,, antwoorden het geene in het boek Exodus „ gefchreven ftaet, het Lam is het Pascha, om ,, te kennen te geven dat het 'er het teeken „ van is". Dit antwoord, door den fchim voorgefchreven, was eene zegeprael; en Zwinglius had geene zwarigheid meer over liet nachtmael. Hij onderwees dat het alleen de gedaente van het ligchaem en bloed van Jezus Christus was', en  Driehonderd Dertiende Brief. 387 cn vond In de heilige fchriftuur andere plaetfen , welken hij dacht hem gunftig te zullen zijn. Deze verklaring verfpreidde zich in Zwitferland, Duitschland, Polen, Frankrijk en de Nederlanden, waer zij de'gezindheid der Sakramentarisfen vormde. . Verfcheiden kantons bleven beftendig aen de Roomfche kerken verknocht; en men wapende zich aen wederzijden om de waerheid van zijnen godsdienst te verdeedigen. Zwinglius Relde alle ziine poogingen in het werk, om het vuur, 't welk hij ontftoken had, uitteblusfchen; hij befefte dat hij, als patriarch der gezindheid, en eerfte pastoor van Zurich , zelf verpligt zoude zijn de wapens optevatten, en hij twijffelde niet of hij zoude in den Rrijd fneuvelen. Eene ftaertfter, die tóen verfcheen, bevestigde hem in dit denkbeeld; hij beklaegde zich daerover op eene erbarmelijke wijs, en kondigde Zurich de grootfte onheilen aen. Niettegenftaende deze klagten, werd het oorlog befloten; hij vergezelde een leger van twintig duizend mannen, waervan de meesten met de wapenen in de hand fneuveld.e 3 en Zwinglius was onder het getal der dooden. De Katholyken verbrandden zijn ligchaem, terwijl die van zijnen aenhang hem als een martelaer befchouwden. Eindelijk, na verfcheiden andere gevechten, maekten de kantons vrede, op voorwaerde dat ijder vrij in de oeffening van zijnen godsdienst zoude zijn ; maer federt dat de Zwinglianen. Bh 4 vet:  388 De Nieuwe 11 e i s i g e r. verbindtenis met het gemeenebest van Geneve gemaekt hebben, zijn zij Kalvinisten geworden, of verfchillen zeer weinig van de aenhangereri van Kalvijn. Zwinglias was noch geleerd , noch groot theologant, noch goed hlofoof, noch uitmuntend letterkunftenaer. Hij had een juist maer bekrompen verftand; hij ftelde zijne gedachten met genoegzame orde voor; maer hij dacht niet zeer diep, indien men 'er over kan oordeelen door zijne werken, verzameld en uitgegeven in vijf deelen in folio. Men wil dat het verfchil van den godsdienst, in Zwitferland, de Proteftantfche kantons veel rijker dan de Katholyken heeft gemaekt, omdat de meesten de kerkelijke goederen, welken zij bemagtigd hebben,. in eigendom bezitten; daer in tegendeel, de geestelijkheid en de monniken zelfs niet onderworpen zijn aen de openbare belastingen. Maer de beste reden is dat het land, 't welk de Hervormden bewonen, beter gefchikt is voor den koophandel, en dat verfcheiden Franfche vlugtelingen 'er hunne handwerken geplaetst hebben. De Zwitfers zijn, om de eendragt te onderhouden , gelijk ik gezegd heb, overeengekomen dat ijder inwoonder den godsdienst, dien hij belijdt , vrijelijk kan volgen; dat de geenen, die den Roomfchen zouden omhelzen, verpligt zouden zijn zich in een Katholyk land te begeven; en dat een Katholyk, die Protefiantsch wierd,  Driehonderd Dertiende Brief. 389 wierd, insgelijks in een Hervormd kanton zoude overgaen. Deze laetften zijn ten getale van. vier, Bern, Zurich, Bazel en Schafhaufen; twee anderen , Appenzel en Glans worden gemengde of halfflachtige kantons _ geheten, omdat men 'er de beide godsdienften in oeffent. De Katholyken hebben de vrijheid om er omgangen te doen, en openbaer het heilige fakrament te dragen, maer geenszins om met luider ltemme op de landen der Proteftanten te zingen. De regering is adelheerfchend in verfcheiden kantons van Zwitferland; in de anderen is zij eene volksregering. Beide genieten zij onder hen eene volftrekte magt , en hebben geene wet van iemand te ontvangen. Zij verklaren oorlog , handelen van vrede , ftellen amptenaers en overheden aen , vonnisfen onherroepelijk, vergunnen genade aen de fchuldigen, doen geld munten, leggen fchattingen op, veradelen cn naturaliferen de vreemdelingen , wettigen de bastaerden , zenden afgezanten, en genieten eindelijk alle de regten en voorrangen der oppervorften; maer dewijl zij hunne onafhangelijkheid kunnen misbruiken, zijn zij verpligt zich te onderwerpen aen de keuren, waervan dit eenige punten zijn. Indien 'er een verfchil tusfchen twee kantons ontftaet, en dat ze beide weigeren zich aen den algemeene rijksdag te gedragen, verklaren zich alle de anderen voor den geenen, die zich aen het oordeel van den landaert Bb 3 on"  39° De Nieuwe R e i s i g s r.„ onderwerpt. Wanneer een kanton de regtvaerdigheid. zijner zake in een oorlog tegen zijnen nagebuur heeft doen kennen , beveelt de wet hem te onderfteunen j maer men mag geen geweld gebruiken, dan'wanneer de ftem tot eene verëeniging vruchteloos is. De kantons , die te hulp komen , onderhouden enbetalen dan de krijgsbenden , welken zij gebruiken : indien echter het oorlog te lang duurde, zou de kanton, ten wiens behoeve hetzelve gefchieddc, verpligt zijn de onkosten te dragen. De zachtheid der Helvétifche befturing' maekt de onderdanen toegenegen aen den Staet, en de overheden dierbaer aen den landaerf.. De mecsten> in Frankrijk gediend hebbende, verkregen 'ér de befchaefdheid, welke men niet altoos in de andere landen, vindt. Gelijk aen die aloude Romeinen, die beurtelings van het veld tot den Raed overgingen, na hunne laurieren aen den voet van Themis nedergelcgd te hebben, nemen zij den cvenaer en het zwaerd der gcregtighcid in handen; en hunne vroomheid verheft hen tot de eerfte bedieninge der regeringe, gelijk hunne dapperheid hen in de eerfte rangen van het leger geplaetst had. Welken fmaek men hier voor de gelijkheid heeft, is het zeker dat de adelijke geflachten bijna altoos de meerderheid in de befturing4 hebben. In  Driehonderd Dartiende Brief. 39^ In deze gelukkige gewesten, ftaet men niet meer bloot voor die rampzalige omwentelingen, aen die bloedige oorlogen, aen die verderffe ijke ltormen , die zoo dikwerf de andere volken dreigen. Hier genieten de Zwitfers, op den top hunner heuvelen, als op een fchouw ooneel , de dierbare vergenoeging van enkele aenfchouwers te zijn van de twisten van het overbe van Europa, cn de zoetheden van den vrede te fmaken, fchoon men hen eertijds, als ftoutmoedige arenden, op hunne vijanden heett zien ftorten, en met bloed en wonden bedekt tot het gevecht wederkeeren. Dit land is, door zijne ligging, m ftaet om den fmaek en de kundigheden der verfchillende land;ierten, die het zelve omringen, te vereenigen ; de letterkunde wordt 'er niet verwacrloosd; en alle de wetenfehappen worden 'er met voorfpoed acngekweekt. Newton en Leibnitz hebben 'er doorluchtige mededingers in de Bernoullis gevonden. De Werenfels en de Crouzas wijken noch in vernuft, noch in wetenfehap , voor de vermaerdfte fchrijvers. Ik wil niet tot den alöuden tijd opklimmen, cn u onderhouden over de Bahins van Bazel, aen wien de kruidkunde een gedeelte van hare voortongen verfchuldigd is. De heer Halier van Bern is hen in deze wetenfehap gevolgd: een uitmuntend dichter zijnde , weet hij de gaven van den geest met de uitmuntendfte en hutfte kundigheden te verëenigen. De heer Bb 4 dè  392 De Nieuwe R e i 5 i g e r. de Cefe.aux, kleenzoon van den doorluchtigften Crouzas, kent den hemel, als de bekwaemfte aardrijkskundigen de aerde kennen: hij heeft de twee Iaetfte dwaelfterren met eene naeuwkeurigheid en fchranderheid waergenomen, en hunne loop met eene netheid en juistheid geraden en gegist, die de verwondering der fterrenkundigen verwekt hebben. De heeren Altman van Bern , Ruchat cn Bochat van Lufanne hebben het licht in de duisternisfen van s lands oudheden gebragt. De heer Baron van Tieffenthal , magiftraetsperfoon van Friburg, heeft in deze ftad de eerfte en algemeene historie der Helvetiërs , die in Frankriik uitgegeven is, doen drukken, zijnde dezelve een onderwijzend werk , dat gewigtige bijzonderheden behelst. De heer Baron van Zur-Iauben fchnjver van dc krijgskundige historie der Zwitferen in den dienst van Frankrijk, verdient ook eene onderfchciden plaets onder de historiefchrijvers van zijn land. Reeds heb ik u sc fproken van den heer van Gesfner, geboren te Zurich , die van de Duitfche poëten den meesten voorfpoed onder ons gehad heeft Echter is hij bij de andere volken niet minder geflaegd : hij is de fchiidcr der nature , de zanger der menfeheiijkheid j cn de menfchelijkheid en de natuur behooren tot alle plaetfen en tijden. r Men verwondert zich dat de Zwitfers, oudtijds aen dezelfde oppervorften onderworpen, en  Driehonderd Dertiende Brief. 393 en federt lang een ligchaem van faemverbondenen uitmakende , niet allen dezelfde tael fpreken. In het land van Vaud bedient men zich van de Franfche en Spaenfche heldentael: in de anderen gebruikt men een bedorven Hoogduitsch , of eene brabbeltael met verfcheiden landfpraken vermengd. Waeruit kan dit verfchil ontftaen, dan van omwentelingen, welken deze volken ondergaen hebben, en van heeren, waeraen zij onderworpen zijn geweest, en die allen hun eene bijzondere tael gegeven, of die van het land bedorven hebben? Ik ben, enz. Bern-, den yn van September, 1JS7- Driehonderd Veertiende Brief. Vervelg van Zwitferland. Ik heb, om dus te fpreken, niets anders gedaen dan de voornaemfte fteden van Zwitferland te noemen. Zekerlijk zult gij eenige bijzonderheden begeren: ik begin met het iand der Graeuwbunderen, waerin ik door Tirol zal komen, latende aen mijne flinkerhand de graeffchappen van Bormio, Chiavanna en Valtelina, die, fchoon af bangelijk van de drie bondgenootfehappen, befchouwd kunnen worden als aen Italië te behooren. Bb 5 Val-  3.94 De Nieuwe Reisiger, Valtelina is een vruchtbaer dal, door het welke men van Duitschland in het Milanefche overgaet. Om dezen vermaerden doortogt, hebben Frankrijk ? Oostenrijk en geheel Europa, bij de twintig jaren, in oorlog geweest. Lodewijk dc XIII2 fchreef aen den hertog van Rohan, die toen te Venetië was, om zich naer Coire te begeven, en 'er de gangen der vijanden gade te flaen. Hij gaf hem ook het bevel over de Franfche krijgsbenden, en bekleedde hem met de hoedanigheid van zijnen afgezant bij het Helvétifche ligchaem. Rohan kweet zich, in dezen dubbelen last, met zoo veel ijver als voorzigtigheid , gaf heilzame raedgevingen , Relde voor Valtelina aentetasten en verzocht ten dien einde krijgsbenden cn geld. Nu Rond het ftaetsbeftuur zijne oogmerken toe; ftraks verwierp het dezelve. Men was fomtijds verfcheiden maenden zonder op zijne brieven te antwoorden; vervolgens zond men hem looper op looper. De eerfte beval hem alles te fchikken tot eene fchielijke verrichting, de tweede niets te ondernemen, de derde optetrekken , de vierde den optogt te ftaken. Het geld was vooral de noodzakelijkfte. zaek ; en dit weigerde men met de grootfte halfterrigheid. Het fcheen dat het ontwerp van Frankrijk; niet was eenige onderneming op Valtelina te doen; maer alleen te beletten dat de keizer* fchen zich de doortogten toeeigenden. Toen hun  Driehonderd Veertiende Brief. 395. hun leger in het Milanefche bijeen trekt, hervat men deze zaek met drift'. Geënte *s\r meer over, zoo dra zij » Duitsch and zijn wedergekeerd. De verrichtingen, welken de Oostenrijkers fmedcn, doen nieuwe bevelen geven; hunne handelingen zijn naeuwehjks mislukt , of men fielt het ontwerp tot een ÏÏd r n tijd uit. De misnoegdheden der GiÏeuwbunderen, gereed om mtteberften, wekken de oplettendheid cP ; en deze nver verdwijnt , zoo dra zij bevredigd zijn. De tISde orde is nimmer overeenkomfhg met de cSe • en het Iaetfte bevel vernietigt altoos het geene voorgegaen is. Naeuwelijks is Valtelina «neerworpen of men vergeet, door een gevolg van het ftrffëj van den kardinael Richelieu, de krijgsbenden, welken men in dit land heeft; men zendt haer noch verfterlringen noch geld; cn men beantwoordt geene der brieven van haren veldheer. De vijanden maken verfcheiden legerbenden tóf Rohan heeft geene tocvlugt dan m Zijne bekwaemheid en kloekmoedigheid ; hij biedt L allen wederftand, flaet vcrfchcidenmael de 'Oostenrijkers, en behaelt op hen groote overwinningen, de gevaerlijkfte te Lavm, de voorLeS te Mazzo, de bestgefchiktfte te Frêle, de roemrijkfte voor Frankrijk te Mortegno; maer alle deze voordeden zijn vruchteloos voor zijne verooveringen. De Graeuwbunders verzoeken met regt dat men hen weder in hunne al-  39<5 De Nieuwe Reisiger. aloude heerfchappijen doe treden ; het hof doet 'er zwarigheden in voorkomen; liet wil bepalingen in hun vermogen op de Valtelijners maken. Aen den anderen kant, eifchen de krijgsbenden hare bezolding; en men is in Frankrijk omtrent dit ftuk ftom. Eindelijk waren het, door een gevolg van deze tegenftrijdigheid in de gcbeurtenisfen, de Oostenrijkers zelfs, die, verbonden met de Graeuwbunderen, voorheen hunne vijanden, hen in het bezit van Valtelina ftellen , 't welk zij in deszelfs ongehoorzaemheid hadden onderfteund ; en de Franfchen worden uit alle de landen gejaegd, door dezelfde Graeuwbunders, hunne bondgenooten , welken zij met zoo veel moed als ijver verdeedigd hadden. De bisfchoppelijke ftad Coire, de aenmerkelijkfte der drie bondgenooten , ligt aen de kleene rivier de Plesfur, eene vierde mijl van zijne vereeniging' met den Rijn, die op deze plaets bevaerbaer fchijnt te worden: ook is zij zeer handelrijk, vermogend en wel gebouwd. De meesten zijner inwoondcren belijden den Kalvinistifchen godsdienst, en worden geregeerd door hunne overheden en wetten. De bisfchop, wiens zetel men van de vierde eeuwe af rekent, wordt verkozen door zijn kapittel, beftaende uit vierentwintig kanunniken , het zij edelen of geleerden. Hij had eertiids eene uitgeftrekte heerfehappij ; maer verfcheiden gemeenten hebben zich met geld vrij gekoft; de  DriehonderdVeertiende Brief. 397 de anderen hebben het juk afgefchud , door van godsdienst te veranderen. Deze kerkvoogd heeft zijne groote amptenaers, benoemt zich prins van het heilige keizerrijk , heeft zitting en ftem op de rijksdagen yan het Germanifche gebied, maer verfchijnt.'er niet dan wanneer het hem behaegt; en als bondgenoot van de Zvvitferen, geeft hij geen het minfte aendeel in de lasten. Zijn fhcht: bevat het land der Graeuwbunderen; maer de bisfchop heeft geen het minfte deel in de regering van hun gemeenebest. De ftad is verdeeld m vijf wijken of gilden, waeruit men zeventig perfonen trekt, die den grooten Raed uitmaken, en waervan vijftien leden , met meerderheid van ftemmen verkozen, de kleene Raed vormen Deze twee hoven hebben twee burgemeesters aen hun hoofd , die 'er beurt om beurt twee jaren voorzitten. Het land van Glai'is is het naeste aen de ftad Coire Ik trok 'er door, zonder mij 'er optehouden, zonder mij naer Zurich te begeven, latende aen mijne regterhand het kanton van Appenzel, en aen mijne flinkerzijde de kantons van Zug en Schwits, luttel de nieuwsgierigheid van een' reiziger waerdig. Dat yan Zurich het fchoonfte van geheel Zwitferland, en een der rijkfte na dat van Bern, ligt in een bekoorlijk gewest, waerin men aen alle kanten niet dan wijngaerden, boomgaerden, beemden, menigvuldige lusthuizen, landhoeven en vlek° ken  398 De Nieuwe Reisigër. ken ziet, alles verlevendigd door den arbeid en de vlijt, en bekroond door de beeldtcnis der vrijheid. . Zurich , dat zijnen naem aen herganfche lipton gegeven heeft, is 'er de hoofdftad van, en verheft zich op het hellen van twee heuvelen , aen het ukerfte van een onmetelijk meir, wacruit de rivier de Limmat voortfpruit j die , de ftad doorfnijdende, dezelve in twee ongelijke deelen verdeelt, aen eikanderen gevoegd door twee bruggen, waervan de grootfte uitloopt op het plein der markt,, waerop men het ftadhuis befchouwt. De ftraten zijn zindelijk, en de huizen vrij wel gebouwd, zonder prachtig te wezen. Men bemerkt 'er de aloude ëenvouwigheid der Zwitferen; de vrouwen vooral leven 'er in de grootfte ingetogenheid. De voornaemfte kerk, door Karei den Grooten gefticht , is verfierd met een ftandbeeld van dezen keizer; en de ftad is verrijkt met fraeije handwerken , eene beroemde akademie, eene boekerij , waervoor men de grootfte zorg draegt, een kabinet van zeidzaemheden, welvoorziene tuighuizen , en goede verfterkingen. Men bewaert in een dezer tuighuizen den boog , waervan Willem Teil zich bediende, om den pijl , die den appel van boven het hoofd zijnes zoons wegnam, aftefchieten; en men toont aen het ftadhuis twee tafereelen, die alle de visfchen van het meir en de Limmat afbeelden. Men ziet 'er bovendien alle de helden  DriehonderdVeertiendeBrief. 399 den van het aloude Helvétië, met de zinnebeeldige figuren der beroemfte veldflagen, die de vrlheid van dezen Staet bezorgd of verzekerd hebben. Het aloude kapittel der domkerk' houdt nog ftand , niettegenftaende de hervorming; dat is, dat het beftaet uit eenige leeraren, die inkomften genieten, en waervan fommigen zieh op de predikaetfiën , en de anderen zich op de onderwijzing der jeugd toeleggen. ... Zurich wordt verdeeld in dertien wijken, één van edelen , of van de geenen , die de waoenen behandelen, en twaelf van verfchillende gilden van kunften en ambachten. Men Verkiest 'er twee honderd en twaelf leden uit, die den grooten en kleenen Raed uitmaken: beide verkiezen zij vervolgens agt Raedsheeren , om dc eerfte overheden van het gemeenebest te zijn; en hunne wijken vervangen dezelven door nieuwe, afgevaerdigden. De groote Raed is de bezitter van de wetgevende magt, en van het opperfte gezag. De kleene vonnist over de burgerlijke en lijfftraffelijke zaken Daer, enboven ziin 'er twee burgemeesters, die voor hun leven ziin, en ijder zes maenden regeren;, vier wijkmeesters, of befchermers van de burgerij' die iri derzelver afwezendheid voorzitten en niet dan alle vier jaren veranderen; twee beurshouders, belast met het ontvangen van de Openbare penningen, en wier bediening twaelf jaren duurt; eindelijk een algemeen op-  400 De Nieuwe Reisiger. opzigter over de goederen der kerke, eene vergadering voor het oorlog, eene andere voor den koophandel, eene kamer van hervorminge voor de burgerregeringe en de zeden , een' Raed der geldmiddelen, en de kerkeraed voor de geestelijke zaken. Het kanton van Zurich heeft de geboorte gegeven aen verfcheiden geleerden, wier wijdluftige werken de meeste ProteRantfche boekerijen van Duitschland en Zwitferland verfieren. Men roemt met lof de Bullingerus, de Stuchius , de Lavaters , de Hospinicns, de Hottingers , de Heideggers en verfcheiden anderen , die het moeijelijk zoude zijn optenoemen. Henrik Bullingerus befloot in het begin Kartuizer geworden; maer hij veranderde van oogmerk, door het lezen van de fchriften van Zwinglius, waervan hij de gevoelens omhelsde. Hij leeraerde te Zurich, en had deel aen de twisten , ter gelegenheid van deze nieuwe leere verwekt. Men heeft zijne werken in tien deelen in folio verzameld. Gij kunt van hun gewigt en hunne juistheid oordeelen door deze plaets, getrokken uit zijne Voorrede over het boek der Openbaringe : „ geen ander „ Antichrist kan 'er zijn dan de paus". Joan Willen Stuchius verkreeg den roem, door zijne Verhandeling over de Gastmalen en Offeranden der Alöuden, waerin veel geleerdheid en onderzoek befpeurd wordt. Lodewijk L*  DrtkHoNdèrdVeertténde Brief. 401 Lavater, een Proteftantsch fchrijver over gefchilftukken, en als kanunnik cn pastoor van Zurich overleden, heeft eene zeer fraeije en geachte Verhandeling over de Spoken nagelaten. Het vooroordeel tegen de leeringen en tucht der Katholyke kerke deed Rudolf Hospimen verfcheiden gefchriften opfcellen, waerin veel wetenfehap, doch nog meer opgezwollenheid uitblinkt. Zij zijn te Gerieve iri zeven deelen in folio verzameld., De vodrrtaemften zijn eene Verhandeling over de Tempels , eene and-re over de Monniken, en eene Historie over de Jezuiten, waerin alles gevonden wordt* wat men over de régels, de inftellingen en de Ractkunde van deze Orde, ongelukkig te be^ foemd geworden,' kan zeggen. Toan Henrik Hdttinger toonde zulke gelukfcitre fchikkirigen voor de wetenfehappen, dat men hem in Frankrijk, Holland en Engeland, op kosten van het gemeenebest , zijne iceroeffenin^en liet verrichten. Iri zijn vaderland wedergekeerd, leerde hij 'er de kerkelijke historie , de godgeleerdheid cn de Oosterfche talen- Zijlot was wreed; want hij verdronk in d<» rivier de Limmat met een gedeelte van zijn huisgezin. Hij heeft , oncbr anderevoort, brengfels van zijne geleerdheid, eene Historie der Mahometanen , Sarafijnen en Chaldeers nagelaten, waerin men meer fmaek, orde eri M zoude vereffenen. Hij had een zoon, dié tm geleerder was dan zijn vader, en wiens XXIV. Deel. Ge  402 De Nieuwe Reistger. werken, die bijna allen over godgeleerde ftoffen en gefchilftukken handelen, ons door hunne ontzagchelijke meenigte verwonderen. Men telt omtrent agt mijlen van hier tot Schafhaufen, en tien van Zurich tot Lucern. Het kanton Schafhaufen grenst aen Zwaben, en ligt aen den Rijn tusfchen het meir van KonRans en het Zwarte Woud. Het heeft bijna geen grondgebied; en zijne voornaemfte kragten beftaen in dc Rad zelve, eene der fraeifte, handelrijkfte en vermogendfte Reden van Zwitferland. Het . ontleent zijnen oorfprong van eene abtdij van Bcnediktijnen, waer rondom zich een kleen dorp vormde , 't welk men Schafhaufen of Schiphuizen noemde. De abt was 'er in het begin heer van ; maer deze plaets, door hare gelukkige gefteldheid voor den koophandel, aengegroeid zijnde,~ fchudden de inwoonders het juk af, en verkregen van den keizer verfcheiden voorregten, die 'er eene vrije en keizerlijke Rad van maekten. Schafhaufen is verfterkt, en door een kasteel verdeedigd. Zijne ftraten zijn zindelijk, breed, en met verfcheiden fonteinen verfierd; zijne' huizen zijn welgebouwd, bijna allen van buiten befchilderd , en met eenig teeken gemerkt. Men gaet 'er over den Rijn , langs eene* fteenen brug, de eenigfte van fteen, die over dezen vloed ligt; en men ziet 'er, onder andere kerken, die der aloude abtdije, wier eene klok bij de dertig voeten omtreks heeft, met een La-  Driéhonderd Veertiende Brief. 403 Latnnsch Opfchrift, bctcckcncndc: „ ik roep , de levenden; ik betreur de dooden; ik verdrijf de ftormeri". In dcnzelfdcn tempel was een kolosfusbceld van tweëntwintig voeten hoog, 't welk men den Grooten Goeden God van Schafhaufen noemde; maer een van de eerfte uitwerkfclen der Hcrvormmge was dit kolosfusbceld nedertevellen. De andere voorname geftichten zijn de kerk van St Jan , die voor den grootften tempel van Zwitferland gehouden wordt, het ftadhuis, het tuighuis en de groote toren van het horlogic , dat de taningen der zonne en mane, cn" dëri loop dezer twee gefternten aentoont. Men moet den fchoonen lindenboom met vergeten, wiens takken, gedeeltelijk waterpas uitgeftrekt, gcdeeltcliik verheven, eene groote en fchoone zael vormen , waerin men meer dan twaelf tafels kan aenrechten , in dc fchaduw der bladeren eten , en 'er eene fontein zien ftroomen, waervan het water, door pijpen bij de gasten geleid, kan dienen om den wijn te ververfchen. Men verzuimt niet > eene-halve mijl van Schafhaufen, den wonderbaren waterval van Lauffen, die geen gelijk in Europa heeft, te gaen bezigtigen. De Rijn werpt zich van de rotzen , en valt van de hoogte van veertig elleboogslengtc met een geluid, dat zich meer dan twee mijlen ver doet hooren. De fchip, pers d'e van het meir van Konftans komen, v ' Cc % zijn  404 De Nieuwe Reisiger. zijn verpligt hunne vaert te Ruiten, en hunne lading te land te doen vervoeren, tot beneden den waterval; vervolgens laet men de vacrtuigen door een' zeer gevaerlijken ftroom afdolen. Dc regering van Schafhaufen is ten nacstenbij dezelfde als die van Zurich. Men kent bijna geene Reden in Zwitferland, die niet aen een meir geRicht zijn. Men geeft aen dat van Lucern omtrent zes mijlen lengte, en drie breedte. Het Rrekt zich uit in de landerijen , waer het eene foort van kruis vormt, en wordt ook genoemd het meir der vier kantons , omdat het 'er vier beftroomd door zijn water , dat zeer vischrijk is , als Lucern , Uri , Schwits en Underwald. Het is beroemd, omdat het, om dus te fpreken, de getuige en het tooneel der verrichtingen van Willem Teil en der andere dappere Helvétiërs, die hun land van de tirannij' verlost hebben, geweest is. Dit meir, gevormd door de rivier de Reusfe, die 'er doorftroomt en 'er te Lucern uitloopt, is op verfcheiden plaetfen bezoomd met fcherpe rotzen , die tot eene fchuilplaets van verfcheiden foorten van rosfe beesten dienen. Men meent dat Lucern zijnen naem ontleent van eene back' of lantaern, welke men boven op eenen toren op den boord van het meir ontftak, om tot eene vuurbaek te dienen voor de fchepen , die des nachts aenkwamen. De rivier de Reusfe deelt deze Rad in twee ongelijke dee-  DriehonderdVeertiende Brief. 405 deelen , 't welk men het groote cn kleene noemt, en die verëenigd zijn door overdekte bruggen, met verfcheiden fchilderijen verfierd. Sommigen vertoonen de voornaemfte gebeurtenisfen der heilige gefchiedenisfe, de anderen de merkwaerdigfte trekken der feestdagen van den landaert, vergezeld van vrij goede Duitfche veerzen. Deze bruggen dienen tot gewone wandelingen voor de inwoonderen, en maken een der fchoonfte fieraedjen van deze ftad uit , door de verfcheidenheid der voorwerpen, die zich aen het gezigt vertoonen, voornamelijk aen de zijde van het meir, waervan de oevers verfierd zijn met fraeije lusthuizen, en eene keeten van bergen, waer de Alpen beginnen.. Deze ftad is groot en fraei; maer de tuinen, welken zij in haren omtrek bevat, beflaen 'er meer dan de helft van den grond. De meemgvuldige doortogt, zoo van vreemdelingen als koopmanfehappen , die uit Italië komen , of welken men 'er heen zendt, maekt haer tevens vermogend en handelrijk. Dc afgezanten van Spanje en den paus, bij de Katholyke kantons, houden hun verblijf te Lucern. De Iaetfte is dikwerf in twist met de magiftraten, om lommbe eifchen van het hof van Rome, dat hen meber dan-eensmet den kerkban gedreigd heeft, ftaende te houden. . De kerk van St Leger, aen het einde der ftad op den oever van het meir gebouwd, is prachtig, nik verfierd, en wegens haren fchat, 1 Cc 3 bare  406 De Nieuwe Reisiger. hare torens, haer orgel cn fpeclwerk beroemd. Het klooster der Kordeliercn is een der eerfte van de Orde door zijne aloudheid. Het-werd gefticht door eene gravin van Rothenberg, op de bede van St Franciskus, die, op de wederkomst van eene zijner reizen, haer een bezoek gegeven had. In de kerk', dié vrij fraei is, zijn gefchilderd alle de vendels , welken de dappere Luccnfcrs in dc Helvétifche oorlogen gewonnen hebben. Onder de andere zeidzaemheden , doet men de beeldtenis van een' reus zien, wiens gebeente men onder eenen ouden eik vond, in het jaer 1577 ■> mitsgaders eene zijden, koort, zoo dik als een kabel, met welken Karei de Stoute, hertog van Bourgonje, een gedeelte der Zwitferen , welken hij in het oorlog gevangen genomen had, liet vast maken , om hen in het meir van Neuchatêl te verdrinken. De regering van dit kanton, die uit den adel en het volk beftaet, is in handen van de twee eerfte magiftraten, die, onder den naem van Amptmannen, beurtelings in den grooten en kleenen Raed voorzitten. De groote Raed beftaet uit honderd, cn de kleene uit zesendertig Raedslieden, waervan agttien zes maenden, en agttien de zes andere maenden regeren. Bovendien zijn 'er twee geregtshoven, het een voor het burgerlijke, en het andere voor het lijfRraffelijke. De plaets van Amptman is niet voor het leven ; alle jaren hebben de twee Raeds-  DriehonderdVeertïende BRiEF.407 Raedsvergaderingen het regt om een' nieuwen te verkiezen. Dit kanton hangt , m het geestelijke, af van het bisdom van Konftans Genoodzaekt om wedertekeeren naer Schafhaufen, voor eenige goederen, welken ik vergeten had, vond ik 'er den heer de Maupertuis, die naer Bazel vertrok, vergezeld van zijnen vriend , den heer Bernoulli*. Zij gaven mij eene plaets in hun rijtuig; en ik liet het mijne door mijnen knecht befturen. Het gefprek viel eerst op eenige Werken van den Franfchen Akademist , waervan de heer Bernoulli , op den toon der fpotternij', eene vrij fcherpzinnige berisping deed. , Uwe Proef van JVeereldkennisfe, zeide hij tot „ hem, rolt voornamelijk over twee punten: het eerfte verzwakt de natuurlijkfte bewijzen " van het beftaen van God; en in het tweede zoekt gij het bewijs van dit Opperwezen in eene foort van Wanfchaduwingc, als of'er " geene meer lezers waren, bekwaem om deze „' meenigte van bewijzen, door welken de „ natuur haren Heer aen alle de zinnen ver„ toont, te bevatten , dan 'er zijn die hem „ door een voorfchrift der ftelkunde kunnen " kennen. Is het geene waerheid , die zoo gewigtig en noodzakelijk aen de menfehen is twijfelachtig maken, wanneer men de " ' J kragt * Dc heer de Maupertuis is te Bazel gekorven , ia het jaer 1759. tc 4  4o8 De Nieuwe R e i s i g e r, „ kragt der meest aengenomen getuigenisfen „ verzwakt, en de zekerheid van eenOpper„ wezen alleen bepaeld. aen een meetkundig „ voorftel? „ Ter plaetfe, waer gij fpreekt van de zeden „ der geenen, die het aerdrijk bewonen, be„ klaegt gij u dat de logen, de moorderij, de „ diefftal, en in het algemeen alle de ondeug„ den 'ej.veel algemeener zijn dan de deugd, „ Deze aloude tegenwerping , zoo dikwerf „ omtrent het zedelijke kwaed herhaeld, heeft „ in 't geheel zoo veel kragt niet als gij u „ verbeeldt. liet is valsch dat het gemeener „ is beftolen cn vermoord te worden , dan „ zijne goederen en zijn leven in vrijheid te „ genieten. Doorkruis duizend dorpen , gij „ zult 'er geene tien moordenaers en tien „ dicfftallcn in een jaer vinden. De oorlogen „ zijn het verderifeiijkfte na de groote pesten; „ maer van honderd millioenen iuwoonderen, „ waer mede Europa bevolkt is , doet het „ oorlog, in eene eeuw, onder de mannen, „ het dertigftc gedeelte van deze honderd „ millioenen , die ijder jaer weder yernieu„ wen, niet fneuvelen. Wanneer men deze „ zaken met oplettende oogen befchouwt „ ziet men inderdaed dat 'er veel meer goed „ dan kwaed op het aerdrijk is; dat de ver„ wijtingen, welken men daer omtrent aen de „ Voorzienigheid doet, alleen ontftaen uit het j, geheime vermaek der menfehen , om zich te be-  DriehonderdVeertiendeBrief. 409 „ beklagen; en dat zij meer aengedaen worden van de rampen, welken zij ondergaen, dan " van de voordeden , welken zij genieten, ' De historie, die vol is van treurige gebeur" temsfen, brengt buiten twijffel veel toe ter begunftiginge van het denkbeeld , dat er onvergelijkelijk meer kwaed dan goed is; maer men overweegt niet dat de historie die flechts een tafercel der twisten yan de koningen en landaerten is, geene rekening houdt van den gewonen ftaet der menlchen, die de orde en de zekerheid der famcnlevmge " is Geene ftad ter weereld' is 'er, die met ' , twintigmael meer gerust geweest is, dar1 zij door oproeren is gekweld geworden Het wijduitgeftrekte rijk van China is volkomen vreedzaem federt meer dan eene eeuw. _ Uw brief over de dwaclfter zoude misfchien een nuttig werk zijn, indien gij niet " getracht had dc bekoorlijkheid daerin te ver" fprciden. Het is geenszins eene verklaring ' over de dwaelftcrrcn; gij bedient u in dit klee" ne gefchrift van hetvoorregt, 't welk men " in de brieven heeft, om niets te zeggen dan '' het geene men begeert, en de onderwerpen oppervlakkig te behandelen. Indien men uwe Natuurkundige Venus ge„ "ooft, is het door aentrekking dat de mensch " zich in den buik zijner moeder vormt. De " flinker voet trekt den regter voet, die zich " aen het einde van het been plaetst; en C c 5 door  4*° De Nieuwe Reisige-r, » door eene nog zeldzamer verbeelding, bc„ nijdt gij in de liefde het lot der padden en „ Hakken. Men had zich tot nu toe aen de „ musfehen en tortelduiven gehouden. Gij „ hebt waerfchijnlijk, door walchelijke denk„ beelden, de uitwerkfefs der misfchien al te „ ongebonden denkbeelden willen voorkomen. „ In uwe Proef van de Zedenkundige Filofofie, „ waerin van het geluk en ongeluk gehan„ deld wordt , is het onderwerp gewigtig; „ maer het houdt op gewigtig te zijn, zoo dra „ men het in voorbewijzen en befpiegelende „ voorftellen wil behandelen. De meetkunde „ is ingevoerd om de ruimten te meten, en „ niet om de gevoelens te fchatten: het is met „ de aendoeningen onzer ziele niet als met „ eene Helling der rekenkunst'. Het menfehe„ lijke hart is aen diergelijke rekeningen niet „ onderworpen : het is niet genoeg gelijke . „ deelen van vermack en moeite in de weeg„ fchael te ftellen ; men moet bedenken dat „ een tegenwoordig vermaek alle dc voorleden „ moeiten opweegt. Indien men regtmatig wil „ zijn, zal men toeftacn dat de aengenaemfte „ aendoeningen een gedeelte van onze natuur' „ uitmaken, dat zij aen het gedurig gebruik „ onzer zinnen verknocht zijn , en dat de „ fmert nimmer dan een toeval is. Het is „ waer dat deze toevallen zeer gemeen zijn; „ en dit is vooral onze eigen fchuld. Bij ,, voorbeeld , de natuur heeft een wezenlijk ver-  DriehonderdVeertiende Brief. 411 „ veroaaek gehecht in het gebruiken van het noodzakelijke voedfel om ons leven te onder„ houden; en het is bijna altoos onze Ichuld, , wanneer dit vermack ons ziekten veroor" zaekt. Met één woord , alle de verrich" tingen onzer zinnen zijn zoo vele weldaden " van den Schepper : natuurlijkerwijs is 'er Z geene de minfte acndocning van fmert' m de beöeffening hunner vermogens. Wij zijn ' dus in het algemeen gelukkig door onze l natuur, cn enkel ongelukkig door toeval. „ Hoe groot , hoe ontclbaer deze toevallen " ziin , verfchaft hun de natuur echter een " tegenwigt, dat de hoop is. Dit is de reden dat 'er, van honderd duizend perfonen, " geene twee zijn, die opregt verlangen het leven te verlaten". ' Dit gefprek en andere diergelijken van Schafhaufen tot Bazel gaven ons op den weg een vermaek , dat ik zelden in den loop mijner reize befpeurd had. De fterke aenzoeken van den heer Bernoulli, om mij huisvesting m zijne woning te doen nemen, konden mij niet overhalen om de vermakelijke herberg der Drie Koningen aen hem opteöfferen. Een vreemdeling tie^ niet door Bazel, zonder in dezelve te huisvesten, indien hij begerig is het fchoonfte van alle landfehappen te befchouwen, en in de aengenaemfte plaets van geheel Zwitferland ziin avondmael te houden. Wat is het bekoorlijk, in de lange zomerdagen, wanneer de  412 De Nieuwe Reisiger. de reuk der gerechten het uur van den maeltijd te kennen geeft, de koelte te fcheppen in eene eetzael, die den Rijn aen alle kanten beziet. Het is tot vennaek der oogen , en tot blijdfchap der gasten, dat deze Rroom uit het dal der boschfteden fchijnt te vlieten, en in het uitftorten eene graft bij Huningen te vormen. Men hoort hem bruifchen tegen de bogen van eene fchilderachtige brug, die tweeReden, het groote en kleene Bazel, vereenigt, en deze verëeniging bekort door eene gedurige verandering der koopwaren van beide oeveren. De beweging der golven verwekt in den damp. kring eene aengename lucht, die de gelukkige gasten der Drie Koningen verfrischt. IJdere baer voert hun eene frisfeher lucht aen, en rolt aen de voeten der muren , welken zij bewonen, duizenden van kleene zalmen, die uit de eetzael' zelve gevischt worden, en van den Rroom' in de pan, en van de panne op de tafel overgaen. Bazel is een der magtigite kantons, fchoon het flechts den vierden rang in de vergaderingen des landaerts heeft , en dat zijne uitgeftrektheid flechts van tien of twaelf mijlen van het noorden naer het zuiden, en van "vijf of zes in zijne grootfte lengte is. De lucht is 'er gezond, en het land aengenaem. Men ziet 'er heuvels, met wijngaerden beladen, dalen en velden, vruchtbaer in graen, vruchten en weiden. De Rijn en de andere rivieren, die het  Driehonderd Veertiende Brief. 41% het beftroomen , leveren 'er veel visch, en dc bosfchen eene groote meenigte van wild. Zijne hoofdftad, liggende aen den linkeroever van den Rijn, ligt juist ter plaetfe, waer deze vloed, na van het oosten tot het westen geloopen te zijn , eenen elleboog maekt, en zijnen loop »van het zuiden naer het noorden voortzet. . Deze ftad , de aenmerkefrjkfte van geheel Helvétië, is aloud, groot, zindelijk en fraei: dc koophandel en wetenfehappen bloeijen er om ftrijd ; en hare hoögefchool heeft eene meenigte van geleerden voortgebragt. De naem van Zwinger heeft langen tijd zeer beroemd geweest door eene zeer groote verzamel in* , betyteld Tooneel van het Menfchelijke Levm die vervolgd wierd door zijnen zoonGeen Bazelsch geflacht kan zich op zulk eene groote reeks van lieden van verdienRe m allerlei flag van werken beroemen. Men vindt 'er, federt bijna twee eeuwen, godgeleerden,, zedenkundiger», redenaers, geneesheeren, natuurkenners, fcheikundigen, met één woord menfehen in alle wetenfehappen geöeffend, die hunnen naem en hun vaderland, door een groot aental van werken, welken men nog in het land leest, doorluchtig gemaekt hebben. Platner, Felix en Thomas hebben ook in de genees- en kruidkunde uitgemunt, en eer aen de hoögefchool gedaen , in welke zij met. roem de Roeien der hooglceraren bekleed hebben. Het  4i4 De NtiuwE Reisicer. Het geflacht der Wetfteins heeft al tö groote mannen voortgebragt, om 'er hier geen eerwaerdig gewag van te maken. Zij hebben Verfcheiden drukken met aenteekeningen en verklaringen uitgegeven , die , in dc Germanifche boekerijen eene uitmuntende plaets bckleeden. Men telt ten minfte vijf Euxtorfs, die in den tijd van honderd en veertig jaren dc Oostcrfche talen in de hoögefchool van Bazel geleeraerd, en zich eenen naem onder de bcminnaers der Rabijnfche wetenfehapp' gemaekt hebben. Drie Werenfels zijn van vader tot zoon in de leerRoelen der filofofie, zedenkunde en godgeleerdheid opgevolgd. De laetRe, die in Frankrijk gereisd heeft, was Rerk verbonden met Montfaucon, Mallebranche en Varignon. Zijne beroemdheid bezorgde hem den omgang met de doorluchtigfte geleerden van Europa, en lokte in deze Rad eene meenigte van leerlingen , aen wier onderwijzing hij zich met veel ijver overgaf. Reeds heb ik u gefproken van den heer Bernoulli, dien onze akademie der wetenfehappen zich tot roem rekent onder hare leden te tellen. Men komt niet te Bazel, zonder de boekerij te bezoeken, in welke men de perfonen, dié ons van eenig aenzien toefchijnen , verzoekt hunnen naem, hunne tytels en waerdigheden te fchrijvcn, in een boek met wit papier, dat alleen tot dit gebruik gefchikt is. Het is minder de  Driehonderd Veertiende Brief. 415 de fchoonhcicl der plaets', de verkiezing en het getal der boeken, dan de zeklzaemheid van eenige handfehriften en de fraeiheid van eenige tafereelen, die waer.de aen deze boekerij geven. Men toont 'er een Grieksch Nieuw Testament op fluweel, 't welk men zegt duizend jaren: oud te ziin. Ik zag 'er een afdrukfel van den Lof der Zotheid van Erasmus, met groote randen , op welken de vermaerde fchilder Holbein, te Bazel geboren, en vriend van den fchrijver, met wien hij alle avonden in de herberg dronk,, dagelijks met de teekenftift of de pen de figuren trok , die betrekkelijk waren tot de bfadzijde, welke Erasmus verklaerde aen den Zwitferfchen fchilder, die het Latijn niet verftond. Men bewaert ook deze verzameling' de oorfprongelijke gefchriften van de kerkvergadering' van Bazel, verfcheiden brieven van Joannes Hus, en onder de tafereelen alle de deelen van het lijden van Onzen Heer, in agt afdeelingen , op hout gefchilderd door Holbein , de afbeelding van den dooden Jezus Christus, verfcheiden beeldtenisfen, door denzelfden kunftenaer gemaeid, en in het bijzonder die van Erasmus , die overal en altoos welgelijkende gevonden wordt. Alle de uurwerken van deze ftad gaen beftendig een uur vooruit, naerdien zij, wanneer het 's morgens elf uren is , middag flaen, en dus vervolgens den ganfehen uurwijzer rond. Noch de overlevering , noch de handvesten van  4ió" Dé Nieuwe Reisicèr. van het gemeenebest brengen geene welbekende* oorzaek bij voor dit zonderlinge gebruik. Sommigen willen dat, ten tijde der kerkvergaderinge , de vaders altoos laet bijeenkomende,' dit kleene bedrog befchouwd wierd als het beste middel om de bisfchoplijke nalatigheid aentewijzen, en hen meer fpoed te doen maken. Anderen zeggen dat 'er eertijds tegen deze ftad eene famenzwering was, door welke de eedverwanten zich op zeker uur van dezelve meester moesten maken , en dat een burgemeester , die 'er van gewaerfchuwd was, bedacht de uurwerken te vervroegen, zoo dat het bepaclde uur fcheen voorbij te zijn , en de vijand meende zich bedrogen te nebben. Bazel werd door deze dwaling gered, en het gebruik uit erkentenisfe behouden. Men fchrijft den oorfprong van een merkwacrdig gedenkftuk , gcplaetst aen het hoofd der brugge , die het groote en kleene Bazel vcrecnigt, aen dezelfde gefchicdenis toe. Boven aen den toren van het .uurwerk ziet men, tér zijde van den wijzer, een manshoofd, dat door een gat heen kijkt, en bij ijdere minuut eene tong van eenen voet iengte üitftcekt, dat hem een fpotachtig gelaet geeft. Indien men het algemeene gerucht gelooft, is dezelfde ftcdeling, die, door het veranderen Van het uur , de eedverwanten verlegen maekte, uitvinder van deze boerterij'. Indcrdaed verfpreidt de faem dat dit hoofd geacht wordt de be-  Drie honderd Veertiende Brief. 417 bedrogen en tot wijken genoodzaekte facmgezwoornen te trotféren. Dezelfde overlevering leerde mij dat het kleene Bazel , 't welk dit hoofd fchijnt toetegrijnzen, gemelig daerovcr wierd, en om zich te wreken vermaek fchepte in een' .... (gij verflaet mij) daer tegenover te ftellen ; 't geen de adelheerfchcnde paruiken van het groote Bazel voor eene belediging namen, en een bloedig oorlog daerover dachten te ontfteken. In eene foort van gaenderij', door den muur van eenen kerkhof gemaekt , ziet men dien vermaerden dans der doodc-n , in natte kalk gefchilderd , en valfchelijk toegefchreven aen Holbein, dewijl hij voor de geboorte van dien fchilder in wezen was. De figuren zijn zoo veranderlijk, en de kunftenaer heeft 'er zoo veel verbeelding ingebragt, dat men 'er, niéttegenftaende de gebrekkelijkheid der teekening', en de ruwheid der kleuren , altoos met vermaek wederkeert. Een honderdtal van geraemten, houdende ijder aen de hand een wezen van eiken menfchelijken ftand, maekt eenen dans uit, waerin alle dc jaren, alle deftaten, alle de karakters afgebeeld worden. -Dewijl de tijd het biina uitgewischt had, heeft men het doen herftellen en eene nieuwe kleur geven, meer dan eene eeuw geleden. Men verkoopt hier welgeëtste nabootzingen, in welken men alle de verbeelding, die in het oorfprongelijke befpeurt wordt, behouden heeft. XXIV. Deel. D d De  418 De Nie,uwe Reisiger, De aloude hoofdftad de Rauraguen, de ftad Augst j liggende in deze nabuurfchap , door de barbaren in de vijfde eeuwe verwoest zijnde, werd het bisdom, dat 'er opgericht was, naer Bazel overgevoerd, cn heeft 'er ftand gehouden tot het jaer 1529, dat de inwoonders de hervorming van Kalvijn omhelsde. De bisfchop was in den aanvang heer der ftad : zij werd vervolgens vrij en keizerlijk; en fchoon met de Zwitferen verëenigd, werd zij echter in de naemlijst van het keizerrijk begrepen, tot den vrede van Westfalen. Joannes Haufchein , die, zijnen Duitfchen naem in eenen Griekfchen veranderende, zich CEcolampadius of Huisiicht deed noemen, was een der geenen, die hier de nieuwe dwalingen invoerden, en het gevoelen van Zwinglius boven dat van Luther over het avondmael verkiezende , verdeedigde hij het zelve met den meesten ijver. In Frankenland geboren, werd hij in deze ftad gelokt door den bisfchop, die hem tot eene pastoorsplaets benoemde. Schoon hij priester was, trouwde hij met eene jonge dochter, wier fchoonheid hem verleid had , en verwekte dus de fpotternijen van Erasmus , die zijn vriend geweest was , eer hij de hervorming omhelsde. Dees geleerde klaegde meer dan eens dat men fficolampadius, federt hij voorftander van een' aenhang gewor* den was , naeuwelijks konde kennen, en dat men, in plaets' van de openhartigheid, welke , hij  Driehonderd Veer tiende Brief. 41$ hij betoonde toen hij door zich zeïvc'n werkte ,niets meer in hém vond dan veinzing en list. De ftad HaZel is.beroemd in de kerkelijke historie door zijne algemeene kerkvergadering, die agttien jaren geduurd heeft , en waervan de twee voornaemfte voorwerpen waren de verëeniging van de Griekfche met de Roomfche kerk', eri de hervorming van deze Iaetfte iri haer hoofd en hare leden. De opening van dezelve gefchieddc den 23-- van Juli 1431, eri de eerfte zitting den 14 " van December daeraen volgende. Dé plaets der vergaderinge was eene zael , welke men nog ter zijde van de hoofdkerk' vertoont, en waerin gij uwe dienstboden niet zoude willen huisvesten. Het is een vrij groot ftuk, met tichelfteenen geplaveid, waerin vier flechte houten banken tegeri vier nog flechter muren opgericht zijn. Het was, zegt men , de aloude zael van het kapittel der hoofdkerk', waerin men misfchien eenige bijzondere vergaderingen hield; maer ten aenzien van de openbare zittingen , is 'er meer waerfchijnlijkheid dat zij in de kerk zelve gehouden wierden. • Wat 'er van zij , men vernieuwde 'er de befiuiten van de kerkvergadering' van Konftans tegen de geenen, die door heimelijke ftrekeri of geweld de bijeenkomst verontrustten ; en men maekte anderen , welke verklaerden dat deze kerkvergadering de ftrijdende kerk vertoonde, dat zij haer vermogen onmiddelijk vari Dd 2 je-  420 De Nieuwe Reisiger,. Jezus Christus ontving, en dat ijder perfoon, Zelf dc paus, haer gehoorzaemheid fchuldig is. Martinus de Me had haer bijeen geroepen; Eugenius de IVf, zijn opvolger, wilde dezelve ontbinden : maer men ontveinsde voor hem niet' dat het, dewijl zij wettig beroepen was , niet alleen buiten vermogen zijner heiligheid was dezelve te verbreken , maer dat hij zelf den kerkblikfem zoude verdienen, indien hij volhardde in haer niet te erkennen. Hij werd aengezocht om 'er in perfoon of bij gevolmagtigden te verfchijuen; en dewijl hij het beide weigerde, eischten de opzienders der kerkvergaderinge dat hij , na driemael aen de poort der kerke ingedaegd te zijn geweest, als ongehoorzaem verklaerd wierd. De vertoornde Eugenius ve.brak door eene bul alle de befiuiten, tegen hem gemaekt: de vaders, van hunne zijde, ontzetten hem van alle regtsgebied , en verklaerden, als eene waerheid des geloofs, dat deze kerkvergadering, boven den paus zijnde, noch ontbonden noch verplaetst kondc worden, door het enkele gezag van den heiligen ftoel. Men hield vervolgens eene algemeene bijeenkomst; en men nam 'er maetregels tot afzetting van Eugenius den IVe De vergadering beftond toen uit negenën- kerkvoogden , en drie honderd kerkelijk a van de tweede orde. Men dagvaert dez n paus ten tweedemale; men oordeelt hem ongt hoorzaem ; cn men fpreekt zijn vonnis van  Driehonderd Veertiende Brief. 421 van afzettinge uit, in het welke men hem een' muiteling, een' fimoniet, een' lcheurmaker, een' ketter en een' meinëediger verklaert. Men ftelde vervolgens vast dat de verkiezing van een' nieuwen paus door de kerkvergadering zelf zoude gefchieden; en eenige dagen daerna, verkoos men tot opperpriester Amadeus, hertog van Savoije, die zich met zijne yufzenaren in ziine eenzaemheid van Ripaille begeven had. Zijne godvrucht was te zwak voor de begeerte van de driedubbele kroon'; en fchoon hij weereldtijk was, verklaerde men hem tot opvolger van Sc Peter, onder den naem van Felix den Ven. De vaders geboden , op ftraf van verbanninge, dat hii door alle de geloovigen erkend wierde^ terwijl Eugenius zelf de kerkvergadering , Felix en hunne aenhangers als ketters, zotten, uitzinnigen, barbaren, Cerberusfen en Antichristen verbant en behandelt. Amadeus vertoont zich aen de kerkvergadering m plegtgewaed, wordt bisfchop gezalfd door een' kardinael, en tot paus gekroond met de grootfte plegtigheid , zijnen zegen aen het volk gevende, en aflaten vergunnende, gelijk de ftcdehouder van Jezus Christus, die vast op den pausfelijken troon gevestigd was, had kunnen doen. . Deze verkiezing verwekte eene nieuwe icneuring • fommigen waren voor Felix , anderen voor Eugenius. Europa werd verdeeld tusfchen deze twee paufen. Karei de VIF gaf een D d 3 be-  De Nieuwe Reisiger. bevel uit , om te verbieden eenig opzigt te hebben voor de beftraffingen van Eugenius tegen de kerkvergadering van Bazel, en voor die der kerkvergaderinge tegen Eugenius. De Engelfchen bleven insgelijks in zijne gehoorzaemheid, zonder dezelfde vergadering te verwerpen. Maer de koningen van Arragon en Hongarijen,, de hertogen van Beijeren en Oostenrijk, de hoogefcholen van Parijs, Duitschland en Polen vervoegden zich aen den kant van Felix; en deze,Iaetften maekten verfcheiden gefchriften , om de waerdij van zijne verkiezinge ftaende te houden , fchoon deze vermaerde hijëenkomst , fedsrt verfcheiden jaren , bijna niet meer dan de fchaduw van eene algemeene kerkvergadering' had. Na den dood van Eugenius , en onder het pausfehap van Nikolaes den Van f verfprfcidde zich de vergadering van zelve; en de hertog van Savoije , kluizenaer en paus, zijne bediening nederleggende , en zich met een' enkelen kardinaelshoed vergenoegende , verdreef de fcheuring, en liet de kerk in de gewone orde. De kerkvergadering van Bazel is niet voor algemeen erkend , dan tot den tijd dat men begonnen heeft over de afzetting van den paus Eugenius te beraedfJagen. De aloude hoofdkerk, waer deze beroemde bijéénkomst gehouden wierd, is een Gothisch gebouw, verfierd met twee gelijke torens van dezelfde gedaente , die zich aen wederzijden yan  Driehonderd Veertiende Brief, 423 van het groote poortael op een' fierlijken en luchtigen bouwtrant verheffen. In dezen tempel is een fraei orgel, met fchilderwerk van den vermaerden Holbein , het praelgraf der keizerinne Anna, gemalinne van Rudolf van Habsburg, de grafzerk van Erasmus, voorzien met een LatijnsCh graffchrift , met gouden' letteren gegrift op eene marmeren tafel, en de graven van eene meenigte van door hunne geboorte of wetenfehap doorluchtige perfonen. De andere kerken vertoonen overal diergelijke gedenkftukken. Achter de hoofdkerk heeft men, aen den oever van den Rijn, een heerlijk terras gebouwd, dat met muren bekleed, en' met twee rijen van kastanjeboomen verfierd is, vanwaer het gezigt zich over den Rroom, kleen Bazel en de naburige velden uitftrekt. Bij het ftadhuis , dat 'er niet ver af ligt, toont men het ftandbeeld van een' Romeinfchen veldheer, die, gelijk men zegt, de volkplanting der Rauraguen ftichtte , waervan Augst, tegenwoordig een enkel dorp, eertijds de hoofdftad was. Boven den trap ziet men nog op natte kalk gefchilderd het Iaetfte oordeel , waerin de duivels, na hef uitgefproken vonnis, de doemelingcn in de helle werpen. Onder deze laetften befchouwt men een' paus, vergezeld van eenige kerkdijken; 't geen een" geleerden, ten tijde van Luther, deed zeggen, dat deze fchilderij Luthersch was , Piclwa Lutheranisfima, fchoon men wil dat zij reeds D d 4 voor  4^4 De Nieuwe Reisiger. voor de geboorte van dezen hervormer in wezen was. Een vierde mijis van Bazel, aen den oever der Birfe, eene kleene rivier, die zich in den Rijn werpt , en waervan eene graft door de Rad Rroomt , ligt de aloude kerkhof van Sf. Jakob, waerop vijftien honderd Zwitfers, tien uren lang, Rreden tegen dertig duizend Franfchen, geleid door den Daufin van Frankrijk , die federt Lodewijk de XL wierd. Alle de Zwitfers , behalve tweeëndertig , bleven op het flagveld; en wanneer deze Iaetfte de tijding in hunne kantons bragten, werden zij daeruit gejaegd, als onwaerdig om eenen naem te bewaren, en een land te bewonen, welken hunne brave landgenooten , door eenen onfterffelijken roem , doorluchtig gemaekt hadden. Het is op dit tijdftip dat dc verbindtenis der Franfchen bezworen wierd door Lodewijk den XFn met een volk, al te zeer van zijne overwinnaren geacht, om zijne vijanden te blijven. Schoon de ftad Bazel voorzien is met vrij breede graften , en dikke muren, bezet met torens en bolwerken , kan men haer echter niet als eene fterke plaets befchouwen. Dit kanton wordt geregeerd door twee raedsvergaderingen, de groote beftaende uit honderd en tagchentig, en de kleene uit vierenzestig raedsheeren. Deze Iaetfte is verdeelt in twee ligchamen , die beurtelings , gedurende een jaer,  Driehonderd Veertiende Brief. 425 jaer, de befturing der zaken van het gemeenebest hebben. De geheele ftad wordt verdeeld in' vijfcien wijken , waeruit de leden dezer twee raedsvergaderingen , in wier handen de opperheerfchappij berust , verkozen worden. Ijder edelman is buiten de regering gefloten, en kan zelfs de ftad niet bewonen, dan door het afftaen van zijnen adeldom : men duldt geene edellieden dan ten platten lande, en nog moeten zij aengenomen worden in de vier eerfte ambachtsgilden, die de ganfche burgerij b»vatten. Ik ben, enz. Bern, den 5?» van September, 1757. Driehonderd Vijftiende Brief. Vervolg van 'Zwitferland. Na het verlaten van de oeveren van den Rijn, trok ik door het dal van Weidebach , waerin de vermenging van beemden, boomgaerden , velden en wijngaerden een landfchap , zoo bekoorlijk voor het gezigt , als aengenaem aen de verbeelding, tot aen Liechflal vormt. Eene ftad , met een' enkelen omtrek omringd , maer de geheele holte der engte vervullende, geeft reeds aen den vrijen ftaetsgezinden te kennen , dat het vermetel Dd s zou-  4i6 De Nieuwe Reisicer. zoude zijn hem aldaer te durven aentetasten. Het dal wordt naeuwer , het landfchap duisterer ; men voelt de fcherpheid der luchtgefteldheid ; Walburg ontdekt zich. Hier veiv heffen zich de wallen der vrijheid, welken de natuur met hare wakkere handen gegrondvest heeft; hier zouden eenige huisgezinnen geheele legers Ruiten ; en hier herinnert alles den dapperen Helvétiër, dat hij onverwinnelijk is, zoo lang hij flechts zich zei ven wil verdeedigen. Van Walburg tot het dorp Baalïïast, volgt de weg de kromten van het dal, tusfchen twee kusten van eene ontzagchelijke hoogte, bezet met fcherpe rotzen , waer ten allen tijde de vrede en onafhangelijkheid heerfchen. In het dorp Baalftast vindt men het kasteel FrankenRein , merkwaerdig door zijne ligging. Een vierdedeel van eene rots, van eene ontzagchelijke grootte en breedte, vormt tevens deszelfs grondflag cn muren. Dit zijn overblijffels van de eeuwen onzer voorvaderen , toen ijder bezitter, in oorlog met zijne naburen, geene andere fchuilplaets had dan "den top der bergen, en de diepte der fpelonken. Deze ontzagchelijke keetcn van rotzen, met menfehenhanden uitgehouwen , laet aen de reizigers een' gemakkelijken weg , dien men meent het werk der Romeinen te zijn: Cefar, zegt men , trok 'er over met zijn leger. Men moet een gedeelte van de rots, van meer dan honderd vademen in de lengte, vijftig in de breed-  ! Driehonderd Vijftiende Brief. 4*7 breedte , en zoo veel in de hoogte, afgeligt hebben. In deze geheele uitgeftrektheid is een gedeelte van den berg Jura op deze plaets doorfneden. Nadat men dc oogen beeft laten weiden op de zwarte denneboomen der engte van Baalftast en het dorp der Sluizen, tracht men dezelven te vestigen op het bekoorlijke landichap , t welk het onmetelijke dal der Aar aen hen ontdekt. Het tooneel veranderd ; de gczigteinder ftrekt zich uit; de bevrozen Alpen bepalen denzelven, en giinfteren op de ftialen der zonne. Het is niet meer die geftrenge en verfchrikkelijke majesteit; het is de opgetooide natuur, die zich met alle hare bekoorlijkheden vertoont. In het midden verheft zich de ftad Soleure, op eenen heuvel, die zachtkens afbelt naer de Aar. Deze rivier deelt de ftad in twee deelen, door eene brug aen één gevoegd, en op de hedendaegfche wijs verfterkt. Het is eene aloude en aenracrkclijke ftad, die, na aen de hertogen van Bourgonje toebehoord te hebben, vrij en keizerlijk geworden is.' Hare ftraten zijn breed en zindelijk; en men ziet 'er vrij fraeije huizen , onder welken de huizen der Franfche afgezanten, die 'er federt twee eeuwen hun verblijf hebben , en van de heeren van Boefenval, gepaerd met een verheven tuin op den boord der riviere, bijzonderlijk uitmunten. De kerk van S« Urfel, gefticht in de tiende eeu-  428 De Nieuwe Reisiger. eeuwe door de. koningin Bertha, cn het kollegie der Jezuiten, waervan dc voorgevel door de milddadigheid van Lodewijk den XlV-n gebouwd is geworden, fchenen mij heerlijke gebouwen. Dc omliggende ftreken van Solcure zijn vervuld met lusthuizen , die dit verblijf aengenaem maken. Het ftadhuis is verfierd met fchilderijen , die verfcheiden gevechten, door de Zwitfers gewonnen, vertoonen. Deze volken behandelen hunne vijanden met eene edelmoedigheid , die misfchien nimmer voorbeeld gehad heeft, waervan dit volgende ten bewijze verftrekt. De hertog van Oostenrijk , deze ftad belegerende, had eene brug over de rivier de Aar doen leggen, waerdoor de belegerden ongemeen gehinderd wierden. Ondertusfchen viel 'er zulk een overvloedige regen, dat deze vorst, uit vrecze van zijne brug, door de ongemeene fnelheid van het water, te zien breken, haer beladen met zoo vele foldaten als zij kbnde bevatten , geloovende dat dit nieuwe gewigt hare vernieling zoude beletten t; maer het water had geene eerbied voor de voorzigtigheid van den hertog; en de brug werd met de menfehen weggevoerd. Op dit fchouwfpel, medelijden waerdig , vergaten de inwoonders van Soleure alle bitterheid , en boden hulp aen de ongclukkigen , die gevaer liepen om te verdrinken. Zij borgen 'er zoo velen als de onftuimigheid van het water hun toeliet, en hadden hierbij nog  Driehonderd Vijftiende Brief. 4*9 nog dc grootheid van ziel om hen naer hunnen veldheer te rug tc zenden. De hertog, door zulk eene grootmoedigheid getroffen, verliet de belegering, cn maekte vrede met deze ftad. Van Bazel tot Soleure, en van Soleure tot Bern , vindt men overal heerlijke wegen; overal herinneren de pijnboomen de bosfchen der aloude Djuidcn en hunne verborgenheden; overal vormen de bergen landfchappen , of omringen ze met hunne wijduitgeftrckte eiken; overal vertoont zich het denicbceld van een vrij volk, verzekerd van vrij te zullen blijven; en overal ziet men de onvruchtbaérhcid door den landbouw overwonnen, dc behoefte voldaen, de huifelijke eenvouwigheid als de bceldtenis van* het geluk, en de achtbare opvoeding , die , de Helvétifche zielen de gedaente van haren landaert gevende , hare begrippen derwijze vormt , dat zij door nek £in« , drift en noodzakelijkheid vaderlandsch gezind zijn. Een kind, de oogen openende, moet zijn vaderland zien, en tot zijnen dood niets anders dan het zelve zien , en alleen dacrvoor leven. Bern , fchoon het uitgeftrektfte en magtigfte der dertien kantons, heeft echter flechts den tweeden rang in het gemeenebest. Het bevat omtrent het derde van Zwitferland, waervan het de geheele lengte van Geneve tot aen de landerijen van het bisdom van Bazel beflaet. Het land, fchoon bergachtig, is vrij vruchtbaer in  43<5 Di Nieuwe Réisiöer, in koorn en weiden j op fommige plaetfen verzamelt men zeer goeden wijn, voornamelijk in het land van Vaud, van den berg Jura tot aen het meir van Geneve, waer zieh de uitmuntende wijnberg der kust' bevindt, bekwaem om het ganfche kanton te voorzien, en nog aen zijne geburen medetedcelen. De volken, in Franfchen en Duitfehers verdeeld, hebben de dwalingen van Kalvijn omhelsd. De eerRen bewonen den flinker , de tweeden den regter oever der Aar , en hingen af, voorde Hervorming, de eenen van het bisdom van Laufanne , de anderen van het Richt van Konftans. Zij hebben onder zich veel adeldom , en vooral een groot getal van Franfchen , die zich derwaerds begaven bij de herroeping van het Edttt of Gebod van Nantes. Men verzekert dat dit kanton , dat altoos eene opgeteekende krijgsmagt heeft, in vierentwintig uren veertig duizend , en in dert tijd van drie dagen honderd duizend mannen op de been kan brengen- Bern, hoofdftad van het land, is gebouwd op eene verheven plaets , van drie zijden omringd door de rivier de Aar, die 'er een fchierëiland van maekt, haer tot eene wal dientin bijna haren ganfehen omtrek, en hare ligging zeer aengcnacm maekt. Zij is hare ftichting verfchuldigd aen een' hertog van Zeringhen, die haer begon in dc twaelfde eeuwe, en benoemde met den naem' Van £mr , dat Beer  Driehonderd Vijftiende Brief. 431 beteekent, omdat hij één dezer dieren doodde op de plaets, waer hij 'er de eerfte grondflagen van gelegd had. Deze zelfde reden heeft de ftad eenen Beer voor haer wapen doen nemen. Men telt 'er verfcheiden gasthuizen, eene openbare boekerij, eene geleerde akademie , altoos opgevulde zolders , een heerlijk tuighuis , en een ftadhuis op de oude wijs gebouwd ; en onder de kerken is de groote tempel een prachtig gefticht, ftaende op eene verheven plaets , onderfteund aen den kant der riviere, door eenen muur van gehouwen fteen, van eene verbazende hoogte. De huizen hebben vooruitftekende bogen, onder welken men, in alle jaergetijden, kan wandelen, zonder zich voor de onguurheden van het weder bloot te ftellen. De ftraten zijn vrij breed, welgeplaveid, met verfcheiden fonteinen verhef d , cn worden door een beekje zindelijk gehouden. De Franfche Hervormden, te Bern gevlugt , hebben 'er handwerken aengclegd, en zijnen koophandel bloeijende gemaekt. In deze hoofdftad onthoudt zich een gezeïfchap van geleerden, dat, onder verfcheiden nuttige voorwerpen, voornamelijk den voortgang Van den landbouw op het oog heeft. Een ruwe en zandachtige grond , luttel bekwaem tot de bebouwing in een groot gedeelte van Zwitferland, heeft meer dan eens het gemeenebest , in het midden van zijnen voorfpoed, het gebrek van de noodzakelijkfte eetwaren tot  43* De Nieuwe Reisiger. tot onderhoud van het leven doen befpeuren. Dc overwegingen, weiken deze treurige omftandigheden dit gezelfchap hebben doen maken , hebben het overgehaeld om den aert dei1 landerijen in de veri'chiliende gewesten van dit land naertefpeuren. Een gezond oordeel, dat hen boven de vooroordeelen Relt, belet hen te denken dat deze gronden voor geene verbeteringen zouden vatbaer zijn. Men onderfcheidt, in dit gezelfchap, drie verfchillende rangen. De eerfte behelst de beminnaers en de verbeteraers van' deze ftichtinge. De tweede beftaet in een kleen getal van medegenooten , onder eikanderen vereenigd om alle de kosten te dragen. De derde, beftaende uit eenige leden, uit de tweede klasfe genomen, kan als de gevolmagtigde vergadering van het gezelfchap bei'chouwd worden. Zij vergadert regelmatiger , ftelt de beraedflagingen van het ganfche ligchaem voor, en belast zich met de fchnften, welken men haer zendt, te verzamelen en te doen drukken. Zurich heeft, gelijk Bern, zijne akademie, waervan ik vergeten heb u te fpreken. Zij werd voor weinige jaren opgericht, door de zorg van eenige verlichte ,burgeren, die aen hun hoofd hadden een' der eerfte natuurkenneren van Europa, den heer Gesner, kanunnik van deze ftad , hoogleeraer der natuur- en wiskunde. Deze maetfehappij , die uit dertig leden beftond, werd welrasch door de regering ge-  Driehonderd Vijftiende Brtef. 433" gewettigd , en door loterijen onderfteund. Eene behoorlijke fpaerzaerriheid heeft haer in ftaet gcfteld, om zich, met een gedeelte dezer middelen , eene gevoeglijke plaets óm hare zittingen te houden, en een kunstvertrëk der natuurlijke historie, die de oplettendheid der vreemdelingen tot Zich trekt , te bezorgen. Het genootfchap heeft zich vijf onderwerpen voorgefteld, die zoo vele klasfen voor zijne leden uitmaken; te weten, de eigenlijk genoemde natuurkunde, dè wiskunde, de natuurlijke historie, de geneeskunde, en de toepasfing vail de natuurkunde óp de kunften en ambachten. _ Om tot het kanton Bern wedertekeeren, in Zijne hoofdftad is de Raed van twee honderd m welken het öpperfte vermogen berust, en die over de inkomften en bedieningen befchijct;' de kleene Raed, die eigenlijk de uitvoerende magt heeft; de algemeene of huishoudelijke kamer, die voorzit in het afleggen der rekeningen, welken de baljuwen en andere amptenaers aen den Staet moeten doen; de kamer der hervorminge, belast met het waken voor de uitvoeringe van de wetten tegen de pracht in kleederen enfpijzen; de kerkeraed, beftaende uit geestelijken en leeken, die kennis nemen van de huwelijkszaken, en van alle de misdaden tegen de zeden; twee hoven van beroep, om over de enkele burgerlijke regtsgedingen te oordeelen; een hof ter eerfte regtspleginge, voor alle de zoo burgerlijke als lijfftraffelijké XXIV. Deel. Ee  434 Üï Nieuwe Reisiger. zaken; en een' amptenaer der ftadsregeringe, om voor de openbare rust te waken. De opperhoofden van den grooten Raed, die tweemael ter weke gehouden wordt, zijn de twee amptmannen, die beurt om beurt ijder zes maendcn regeren; de vier baenderheeren, dus genoemd omdat zij de banieren van het kanton dragen; cn dc twee fchatmecsters, bewaerders van de penningen der verbeurdverklaringen. Uit dit ligchaem worden gekozen de zevenentwintig leden , die den kieenen Raed uitmaken, daer onder,begrepen de twee amptmannen, die 'er in voorzitten, en twee geheime Raden, wier voornacmRe verrichting is te waken dat 'er niets ondernomen worde tegen dc vrijheid van het gemeenebest. Zij vergaderen alle dagen, behalve des zondags, verrichten de loopende zaken, cn befchikken over de kerkelijke bedieningen en verfcheiden weereldlijke ampten. De burgers van Bern zijn verdeeld in twaelf raaetfehappijen van ambachtslieden , welken men abtdijen noemt , vier grooten en agt kiecnen, in welken alle de geenen, die naer de regering haken , zich moeten laten acnfchrijven. Ijder van haer heeft haren kapitein; doch de grooten hebben 'er twee; 't geen zestien in alles maekt, die om deze reden dc Zestieners genoemd worden. Het zijn meestendeels aloude baljuwen, leden van den grooten Raed, in welken zij hunne mactfehappij verbeelden! Men  Drieitonder d V rj f tiende Brief. 43?- Men befchouwt hen als de tuchtmeesters der' regeringe'; cn zij hebben het regt, nevens den kleenen Raed, om de ledigftaen.de plaetfen te benoemen; 't geen, gèlijk gij ziet, deze befturing geheel adclheerfchend maekt; want dewijl zij niet feilen' hunne Hemmen aen hunne bloedverwanten of vrienden te geven , blijft de oppermagt bcflotcn in den naeuwen kring van een kleen getal adelijke gedachten. De bedieningen van amptmannen en bacnderheeren zijn voor hun leven, behalve in geval van misdaed of bankbreuk: de andere amptcn worden flechts voor zes jaren bekleed. Voor het overige is 'er geene openbare befluring minder kostbaer, dan die der Z witleren.In het kanton van Bern , dat het rijkfte is, brengt de bediening van amptman geene duizend kroonen op ; cn die van raedsheer is naeuwel'fks negen honderd Franfche guldens waerdig." De kanfelier en baljuwen kunnen alleen op eenige voordeden ftaet maken. Deze' laetften, uit den grooten Raed gekozen, beoordeelen alleen,, in hunne regtsbannen, alle de burgerlijke en lijfftraffelijke zaken ; maer hunne vonnisfen zijn onderhoorig aen de hoven van beroep; zij ziin ook de hoofden der kriigsmagt'. Deze baljuwfchappen worden bij het' lot gegeven, om de kuiperijen en famenfpanningen te beletten, dewijl zij voordeelig zijn en Rerk begeerd worden ; maer men moet getrouwd ziin om ze te bezitten. Men telt Ee 2 te'  436 De Nieuwe Reisige*. te Bern zes voorname geflachten, die, door' eene bijzondere onderfcheiding, in den kleenen Raed de voorzitting boven de andere raedsheeren hebben, en onmiddelijk na de baenderheeren zitten. De bekendfte in Frankrijk zijn de Erlachs en Diesbachs. Dusdanig is, Mevrouw, de regering van dit gemeenebest , en even als die van Lucern, Friburg en Soleure eene volftrekte adelheerfching; 't geen ongetwijffeld alleen kan ontftaen uit de natuur', waerin zich deze kleene Staten bevonden, toen zij in het Helvétifche ligchaem wierden aengenomen. Zij beftonden in het begin flechts in eene ftad met haer' grondgebied, waervan de opperheerfchappij aen de voornaemfte burgers toebehoorde. Vervolgens hebben zij zich door verooveringen vergroot , en zich vermeerdert door aenwinnigen, die niets in hunnen oorfprongelijken toeftand veranderd hebben. De kleene kantons , in tegendeel, toen alleen beftaende uit gehuchten , onder welken eene volmaekte gelijkheid regeerde, verdeelden zich in gemeenten, die ijder dezelfde regten, dezelfde eifchen hadden: hieruit ontftond de volksregering, waerin het oppervermogen berust in het geheele ligchaem van het volk, in een' landdag vergaderd. Deze vergaderingen worden alle jaren in de maend Mei in het open veld gehouden, met flaende trommen en ontwonden vendelen. Flet volk is in eenen kring rondom zijne overheden ge-  Driehonderd Vijftiende Brief. 437 gefchaerd. De Landamme, die de eerfte amptenaer is, vertoonende den zedelijken perfoon van den Staet, houdt een zwaerd, het zinnebeeld van de opperfte magt'. Ijder mansperfoon, zestien jaren oud, geeft zijne ftem, en deelt in alles, wat het gemeenebest betreft. De jeugd maekt het grootfte getal uit; maer de eerbied, welke het voor de ouden heeft, is de oorzaek dat zij zich door derzelver wijsheid laet geleiden: zij komt 'er minder om te beflisfen, dan om onderwezen te worden. De hand, naer boven geheven, toont de bevestigende ftem aen; maer de nederhangende hand geeft het tegendeel te kennen. Wanneer de ftemmen derwijze verdeeld zijn, dat men op het eerfte gezicht niet kan oordeelen aen welke zijde de evenaer overhangt, plaetst men twee hellebarden kruifelings over eikanderen; een gedeelte der ftemmenden gaet 'er onder door, en fcheidt zich van het andere; en men telt dan gemakkelijk de ftemmen. De voornaemfte leden , waerop de regering bijzonderlijk aenkomt , zijn de Landamme , zijn medehelper, de baenderheer of hoofd der krijgsmagt', de ontvanger van de penningen van den Staet, en de kanfelier, die de fekretaris der beraedflagingen is. De eenigfte weg, die tot de waerdigheden geleidt, is het openbare vertrouwen, dat alleen door de achting en vroomheid gewonnen wordt. Alle de amptenaers der^volksheerfchende kantons worden jaerlijks verkozen. Ee 3 De  43§ De Nik u w e Kb is. i g e r. Dc onvruchtbaerhcid van Zwitferland in het algemeen , zijn geringe koophandel, de aert der regeringe , die niet toelaet dat men het volk verdrukt, alles geeft de middelmatigheid, der openbare inkomften te kennen. Echter bezitten zij zij bijna allen, behalve de volksheerfchende kantons, vrij aenzienlijke fchatten , voornamelijk Bern en Zurich, omdat de ontvangst altoos de onkosten bij deze volken overtreft, of dat de befturing, gelijk ik gezegd heb , niet kostbaer is. Men wil dat Bern jacrlijksch honderd duizend, en Zurich vijftig duizend guldens kan overhouden. Lucern, Soleure en Friburg brengen , na het betalen van alle onkosten, weinig geld in de gemecne kas. Bazel en Schafhauzen, om dus te fpreken door de enkele muren van hunne ftad befloten, zijn naer evenredigheid veel rijker door hunnen koophandel. De zes kleene kantons hebben bijna geene inkomften, en belasten zich vrijwillig , om de behoeften van den Staet te helpen bekostigen. Hieruit ziet gij dat zelfs de rijkften onder hen geenen oorlog buiten hun land kunnen ondernemen, 't geen buiten twijffel geen ongeluk voor hun is; want vrij en vergenoegd in hun vaderland zijnde, kan het volftaen dat zij in ftaet zijn om zich te verdeedigen. De omliggende ftreken van Bern zijn bezaeid met lusthuizen, die den reizigeren doen befpeuren dat men eene hoofdftad genaekt; maer dit is het niet alleen wat hunne oplettendheid ver-  Driehonderd Vijftiende BRïEF.439 verwekt. Het dal van Lauterbrouncn vertoont in dit zelfde kanton voorwerpen , die der nieuwsgierigheid vvaerdiger zijn. Het gerucht van een verfchijnfcl , van duizend anderen omringd , heeft mij meer dan eens geleid in deze oorden, welken de natuur fchijnt gevormd te hebben, om dc ftervelingen te verwonderen.. Dit verfchijnfel is de loodregte val van eene beek, die, zich van eene holle fteilte afwerpende, eene hoogte van elf honderd voeten nedervalt, in een' ftofregen verkeert, en zich aen den voet van den berg in een kokend waterlaken vereenig't. Bij ijderen tred geloof ik dat 'er niets verwonderlijker is dan het geene ik befebouw;. maer de natuur wordt niet vermoeid; de berden , met eeuwigdurend ijs beladen, hunne acnzicnlijkc en deftige vertooning , de verfchijnfels, waermede zij de verwonderde oogen verrukken, zijn een der gewigtigfte tafereelen, welke zij het gezigt van den mensch kan aenbieden. Eindelijk befpeur ik die aloude nevels door de eeuwen verdikt, deze onmetelijke en wonderlijke waterhoopen, die, in rotzen veranderd, de zon zelfs fchijnen te trotfen. Zij worden gekleurd door derzelver vuur, verfierd door derzelver ftralen, fchitterende door derzelver licht, en fmcltcn nimmer. Ik zoude u nooit de heerlijke gezigten, en de verrukkende vertooning, welken het geheel van alle deze gevaerten van -verre oplevert, Ee 4 regt-  44° -Pe Nieuwe Reis.igjr. regtmatig kunnen affchetzen; maer wat verr anderen deze voorwerpen , wanneer men zevan digtebij befehouwt! Deze albasten wallen", welken ik dacht zoo glad als de oppervlakte van eene beek te zijn, deze reusachtige blokken , die mij doorfchijnende voorkwamen, vertoonden niets 'meer dan ruwe ijsfehotfen, verdonkerd door de fchaduwen van hunne ongelijke fpitfen, bedekt met andere ijsfehotfen , en uitgehold door fpelonken, waervan een duister groen de breede luchtgaten aenwijst. Eene zee, met geweld bewogen, en wier baren de fchielijke en geftrenge koude aenftonds in rotzen veranderde, zoude naeuwelijks de beeld-' tenis van dezen onmetelijken ijsberg vertoonen, waerop ik niets meer dan afgrijzen , fchrik, rampfpoed en verwoesting befchouwe! Bezig met het bezien van deze verfcheiden tafereelen, genaek ik den voet van den Grindelvald, waer twee minuten daerna een'verfchrikkelijk gerucht, gelijk aen honderd donderflagen, zich in het ganfche dal doet hooren. Aen den bovenkant des bergs maekt zich een ijsfehots van eene ontzagchelijke grootte los, valt nederwaerds, en ftort met een verbazend gerucht op de andere ijsfehotfen ,' welken hij' met zich medefleept. Op ijderen fchok verdeelt zich het gevaertc; eene wolk ftijgt naer den hemel, dien zij verduistert en verbergt; eene andere overftroomt mij; het aerdriik fiddert; ^k acht de natuur ontroerd; en mijne oogen be-  Briehonderd Vijftiende Brief. 44* befchouwen zelfs de verandering niet op het tooneel dezer omwenteling', welke de fchnk in het begin zoo vreefelijk maekte. De vertooningen veranderen en volgen eikanderen op; maer het zijn altoos ontzagchelijke ijsbergen en fneeuwhoopen , naekte rotzen, in de gedaente van naeldzuilen opéén geftapeld, ftroomen, die met geweld nederbruifchen, en, onmetelijke gedeelten lands, van verfcheiden mijlen uitgeftrektheids , volkomen woest en onbebouwd. In een dezer gewesten betaclt men een' man om 'er eene herberg te bewonen. Zijn pligt is de' reizende armen te onthalen, voor dezelven zorg te dragen, en de wegen te onderhouden. Bij de aenkomst van den nacht,' moet hij zich op eenigen afftand van zijn huis begeven, en verfcheidenmael roepen; en indien 'er niemand op antwoordt, kan hij vertrekken. Hij gaet zijnen post bezetten in de maend Maert, en verlaet denzelven in het Iaetfte van November, omdat dan deze weg ongangbaer wordt; maer het huis blijft open; en hij laet 'er brood , wijn , kaes , ftrooi, kaerfen en het noodzakelijke gereedfchap om 'er vuur te maken. Friburg, hoofdftad van eene andere kanton, ligt in de nabuurfchap van Bern, en was langen tijd deszelfs mededinger : zijn grondgebied is, echter zoo uitgeftrekt en rijk niet. De ftad is groot en zelfs vrij fraei, fchoon zij gedeeltelijk eebouwd is op rotzen en heuvelen, waer men h Ee5 d-  442 De N te uwe Reisiger. altoos moet klimmen en dalen. De rivier dc Sane fchcidt haer van eene voorftad , met muren omringd. Hare zindelijke en brecde ftraten zijn bezoomd met fraeiie huizen, bewoond door den adeldom van het land , en verfierd met verfcheiden openbare geftichten. De bisfchop van Laufanne, heeft 'er, federt de Hervorming , zijnen zetel gevestigd ; en de hoofdkerk van S Nikolaes ftrekt hem tot hoofdkerk. Derzelver toren is merkwaerdig door zijne bouwing en hoogte ; • maer niets maekt dit kanton beroemder , dan zijne uitmuntende kazen van Gruyère, die een ongelooffelijk vertier in Frankrijk hebben. Dc nabijheid van Friburg aen Ncufchatél haeldc mij over om deze reis te doen. Niettegenftaende de voordeelige ligging van het land, moet men dc eerfte volkplantingen, die dit prinsdom bewoonden, niet verre°zocken. Eenige eeuwen voor de Christelijke jacrtclling, was het een meir, omringd door bergen, met bosfchen bedekt. De Romeinen vonden 'er posten, bekwaem om dc ftroopingen, welken 'er de Germanen deden, te fluiten; en.hieruit moet men den naem zijner hoofdftad zoeken: hunne legers waren niets anders dan verfterkte oorden, waerin men eenige legioenen plactfte, om de grenzen tc bewaren. Men noemde dit Novum Castrum, Nieuwkasteel of Ncufchatél. De overlevering wil'dat 'er Cefar eenen toren deed bouwen, die nog in het midden der ftad gevonden wordt. j}0  Driehonderd V ijftiendë Brief. 44.3, De Bourgonjers overftroomden de Gaulen y cn ftichtten 'er een koningkrijk , waervan dit gewest een gedeelte uitmaekte. Hunne koningin Bertha ftichtte 'er verfcheiden kerken, onder anderen dc domkerk en eenige kloosters. Bcftraeld door het licht des euangeliums, begint dit land eene nieuwe gedaente te verkrijgen de bosfchen verdwijnen ;' de oevers van het meir worden met dorpen bedekt; de heuvels zijn reeds niet meer bekwaem om de inwoonders te bevatten. De noodzakelijkheid verpligt hen om woningen te gaen zoeken in de bosfchen zelve en boven op de rotzen, waer hunne fchranderheid hun aengename verblijven bezorgd. Deze onvruchtbare rotzen ,J deze duistere cn bijna ontoegangelijke bosfchen zijn veranderd in rijke bouwlanden, uitmuntende wijngaerden en vette weiden; en het meir wordt" een middel van gemeenfehap met hunne nageburen , cn eene altoos ftandhoudende hulp voor den koophandel. Het kanton van. Friburg paelt insgelijks aen het land van Vaud, waervan Laufanne, eene groote en fraeije ftad, liggende eene halve mijl van het meir van Gencve , de hoofdftad is. Schoon afhangelijk van het kanton Bern, wordt zij geregeerd door zijne magiftraten, en geniet oroote voorregten. Het kasteel, waerin oudtijds de bisfchop, die zich prins van het heilige rijk noemt, zijn, verblijf hield, is tegenwoordig de woning van den baljuw. De groote tempel, eer-  444 De Nieuwe Reisicer, eertijds de hoofdkerk der heilige Maegd , is prachtig gebouwd. Het kollegie is een fchoon gefticht, waerin twaelf hoogleeraerszetels zijn, zes voor de fraeije letteren , en de zes anderen voor de filofofie en godgeleerdheid. Ik zal Laufanne niet verlaten, zonder u te fpreken van den heer Tisfot, dien beminlijken en beroemden geneesheer , wiens gefchriften gij kent, en wiens perfoon het u zoude behagen te kennen. De liefde tot het menschdom heeft hem de pen in de hand gegeven ; en uit de aendoenlijkheid zijner ziele heeft hij eene welfprekendheid geput, welke de geftrengheid van zijn onderwerp fcheen uittefluiten. De algemeene achting, welke hij door zijne Werken heeft verkregen, het vertrouwen, 't welk de zieken, die hem raedplegen, of zij, die meenen ziek te zijn , of het vrcezen te worden , in hem ftellen, alle de ecrtytels, welken men in zijn beroep kan verdienen, zijn geene twijffelachtige bewijzen van eene zeldzame en overtreffende begaefdheid. Gezocht van de grooten , rijken en armen , weet hij altoos dezn lactften te onderfcheiden, en vliegt tot hunne hulp, ten koste van zijne rust', en dikwerf ten nadeele van zijne welvaert'. Ijverig voor zijnen Staet, befchouwt hij den zeiven alleen aen de zijde van de algemeene nuttigheid. Oplettende ten aenzien van het geene hij aen zijne medegenooten verfchuldigd is , doet hij aen niemand de meerderheid van zijne kundigheden be-  Driehonderd Vijftiende Brief. 445 befpeuren; en in den boezem van zijn vaderland, zie ik zijne medeburgers hem dezelfde fchatting van vertrouwen, achting en lot betalen. /; , , , Laufanne ligt van Geneve bijna de geheele lengte van de Léman. Het is de naem, welken men eertijds aen dit vermaerde meir gaf, t welk, in zijne geheele uitgeftrektheid door de rivier de Rhone doorftroomd, eene kleene zee tusfchen Frankrijk, Savoije en Zwitferland vormt. Zijnen aengenamen oever langs varende , in het vermakelijke land van Vaux, genaek ik eindelijk, zonder het te befpeuren, deze vermaerde Rad, die in haren boezem den vrede, de gematigdheid en de vrijheid, in het midden der onlusten , die de grootRe rijken Verfcheuren, heeft weten te bewaren. Een gewigtig fchouwfpel voor eenen filofoof, die, met zeer verlokt door het geluid der wapenen, alle zijne verwondering bewaert voor eene regering', wier grond en Reunfel de wijsheid en deugd zijn. De wind bewcegde, aen mijne regterzijde, de wijngaerdbladers van den beroemden wijnberg der kust'; en aen mijne {linkerhand, rolde hij de zilveren baren van dezen vreedzamen en helderen Occacn aen mijne voeten. Dezelfde koelte dreef naer mijnen kant de Rroomen luchts, welriekende door alle de balfems der Alpen en den berg Jura. Op ijderen afRand fchijnt eene bron zich onder uwe paden te openen, en loont door het zuiverfte zand, om r < het  44Ó De Nieuwe R e i s i g e r. het meir' hare fchatting cn hulde optedragen. De Rhone ftreeft van de toppen des bergs St. Gothar , en verrijkt met haer water de onmetelijke kom, welke het telkens vernieuwt. Wat is het aengenaem op dit groote meir te varen, cn van het middenpunt van deze fraeije' graft tevens het gezigt der beide oevcren te genieten. Het oog fchept behagen in deze kusten te doorkruifen, deze heuvels afzonderlijk tc befchouwen, op deze vlakten te rusten, cn zijne opmerkzaemheid tc vestigen op deze begunftigende oorden, waerin de kunst alleen de zindelijkheid acn de natuur', het gemak aen de aengenaemheden, en den akkerbouw aen de natuurlijk vruchtbare landen voegt. Geneve, dat boven acn ligt , vertoont zich als een fchouwtooneel, cn heeft het gezigt over het ganfche veld. Verder ziet gij ccn verfchiet bekoorlijk door zijne verfcheidenheid, en bepaeld door bergen, waerop het oog vermaek heeft te rusten. Hunne woeste cn wilde befchouwing maekt eene acngename verfcheidenheid met het bebouwde land, dat 'er onder ligt. Hier zijn het heuvels, bedekt met goudooft, ginsch afhangende wijngaerden, onderReund door'rotzen, die de Rralcn der zonne te rug kaetfen, en dc hitte vermeerderen. De boorden van het meir vertoonen aen alle kanten beemden met kudden bedekt, waerin het water over een bed van bloemen cn groente kronkelt, cn het zelve befproeit en verfiert. Cc  Driehonderd Vyftiende Brief. 447 Ceres , Pomona cn BacchuS oogfteri in het zeifde veld, omringd van bekoorlijke lusthuizen , die allen den overvloed aentoonen, en tot de algemeene vcrficring van het land medewerken. Van beneden dezer aengename ocveren , ftreeft het gezigt , van tafereelen tot tafereelen , van bergen tot bergen , van verrukkingen • tot verrukkingen , tot aen de bevrozen toppen der Alpen,. cn van daer tot den hemel, bewoond door het Opperwezen, die de bergen , meiren cn vlakten gemaekt heeft voor het menschdom, dat zich bcklaegt in plaets van optemerken. Ik ben, enz. Geneve, den tp* van September, 1757. Einde van het Vierentwkitigfle Deel. BLAD-  BLADWIJZER DER VOORNAEMSTEZAKEN, in die Vierentwintigfte Deel begrepen. TwEEHtONDERD NEGENENNEGENTIGSTE BRIEF. . Siléfië. GBladz. eheel Duitschland in oorlog. - - i. Nederdaling van eene foorc' van manna 'm\ Moravic. - - - j Voortbrengfels en befchrijving van Moravië. 4. Befchrijving der ftad Olmurs. 5; De grenzen van Siléfië ; Tetfchen. - 6. Befchrijving der ftad Breslau. - - 7'. Stelling en historie van den abt van Prades. "1 „ Vierfcharen en kerken van Breslau. * Aloude regering van deze ftad. - g. Veldflagen van den koning van Pruisfen tel Mol wits. }» 10. Belegering van Schweidnits. J De veldflag van Friedberg. - - '| Bijzonderheid van een' ekster te Schweidnits. }» n; Het graeffchap Glats; de ftad Glogau. J Linnens van SUéfie; dicïvcrs van dit land. 12; Voortbrengfels van Siléfië. - *! Zijne handwerken en koophandel. - J *3* Bewoonders en gebruiken van dit landfchap. 14. Zijne verfchillende oppervorften. - - 15. Zijne verfchillt nde vierfcharen. - - 16. Manier om de imposten te ontvangen. - 17. Hertogdom en ftad K'osfen. - - *L tR Lufatië, zijne verfchillende opperheeren. J Zijne inwoonders, hunnen godsdienst. \ . Bautzen, Gcerli» en Zittau, - f y' Drik-  BLADWIJZER, enz. Driehonderdste Brief. Bobems. Bladz. De inneming vttn Praeg door de Franfchen ar. Praeg door de üoscenrijkers belegerd, - 23. Vermaerde artogt door den heer de Belle-Isle. 26, De Franichen trekken uit Praeg. - - 27. Onderhandelingen van den heer'Belle-Isle. 28. Historie van Bohème. ... 29. Bijzonderheid van drie zusteren. - "i De prinfes Lubusfa. j 31* Haer hu welijk met Prémiflaus. - - 34. Regering van Piémiflaus, - - Stichting van Praeg. - - j 33* Bijzonderheid van Ulasta. - - 34;" Verfchillende oppervorften van Bohème. "> Stichting van het Christendom. - j 35* Historie van Boleflaus den Wreeden, - 36. Historie van Joannes Hus, zijne ketterij. 39. Hij wordt verbrand te Konftans. - *ï Hieronymus van Praeg, zijnen leerling. J 4— De werken van Wiklef. - 43, Onlusten der Husfiten. - - ■ T Historie van Ziska. j 44* Zijne krijgsbenden na zijnen dood. - 46. De Husfieten op de kerkvergadering van Bazel. 47, Overblijffels der Husfiten, Boheemfche Broeders. 48, De ftad Praeg. - 49. De koning en de ftaten van Bohème. - 50. Befchrijving van het land. - - 51, Lot der inwoonderen, - - - 52. Koophandel en handwerken. - - 53, Befchrijving der ftad Praeg. - - 54,. Historie van Sc. Joannes Nepomucenes. - 55. Het nieuwe Praeg. - 57. Kreüzpn van Bohème, - 58. XX/r. Deel Ff Dsus,  BLADWIJZER du Driehonderd Eerste Brief. Saxe. Bladz. Begin van Saxe. ... Verdeeling van Saxe. • *) Het kéurvorftelijke hertogdom. - J» 63. Takken van het huis van Saxe, - J De Pruisfen plunderen Saxe. - - 64. De keurvorst vertrekt naer Warfchouw, \ Befchrijving van de ftad üresde. - J eo' Het vermaerde kunstvertrek van den keurvorst. 69. Boet, Zweedfch kunftenaer te Dresde. \ Dinglinger, ander kunftenaer. - j* 7°* Zeldzaemheid wegens zijn4auis. - - 71, Handwerken van üresde, - - *» Het po/dlein van Saxe. - . j 75; Sarnenftelling van dit vaetwerk, - - . 76. Vorming der vazen en figuren. - - 78. Het onvergïaesde, en het bakken. - 8o. De ftad Meisfen. 81. Kreitzen van Meisfen. - ■ "! « Het bosch van Kcenigftein. - - J B3* Het kasteel van Torgau. - 84. Het graeffchap Mulhberg. - - 85. De ftad Leipzich. - - - 86. Hare hoögefchool en gebouwen. - - 87. Veldflagen van Leipzich. - - 89. Kreitzen van Saxe. 92. Driehonderd Tweede Brief. Brandenburg, Lof en dichtkunde van den koning van Pruisfen. 93. Zijne andere werken. ... jco. Afbeelding van dezen vorst, - - \ Zijne levenswijs, - J Bij-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. bijzonderheden van zijne regering'. - 105. Historie van Brandenburg, r IOÖ. Frederik van Hohenzolern. 1 I0o Opvolging der keurvorften. - j Frederik Willem, gezegd den Grooten. ïil, Frederik, zijn zoon, eerfte koning van Pruisfen 113. Huwelijk van Mevrouw Canitz. - - lij». De koningin Sofia-Charlotta. - - 116. Hare laatfte woorden. - H7« Frederik Willem, tweede koning. - Ho. Zijne krijgsbefturing. - H9» Bijzonderheden van zijne regering. - lïO, Driehonderd Derde Brief. Vervolg van Brandenburg. Huis van Brandenburg. ,- - \ I2. Befchrijving van Brandenburg. .- I. * De ftad Berlijn. - ■« - \ I2(- Voltaire, iMaupertu.is, La Mettne. - J J De marquis d'Argens, de heer d'Alembert. 127. De aka.iemie van Berlijn. - - 130. Befchrijving van deze ftad. .- - 135- Huis voor de zwangere vrijfters. - - 137. De godsdienften te Berlijn ingevoerd. T jn% Het kasteel van .Charlotteburg. - J J .Oranjeburg en Potsdam. _ - - 139* Het kasteel van Sans-Souci. - - 141. De ftad Brandenburg. - - .- H2* Christendom in Brandenburg. - - 143* Het Lutherdom. - *4+-- Het hof omhelst het Kal vinistendora. - 145. Zeden der aloude inwoonderen. - J46, Wanorden in het oorlog van dertig jaren. . ^ Zij worden herfteld door Frederik WiUem. J ;Gelukkig gevolg van zijne regeringe, - 149. F f 2 Ae~  BLADWIJZER der Bladz. Tegenwoordige gefteldheid van Brandenburg. 151. Zijne tegenwoordige regering. - - 152. Zijne verfchillende vierfcharen. - - 154.. Het Pruisfifche wetboek. - - 156. Getal der inwoonderen en krijgsbenden. 159. Her gasthuis der verminkte foldaten. \ , Frankfort aen den Oder. - - ƒ I0°* Pomeren. - ... i6"r> De ftad Stettin. - 162. Straelfond en het eiland Rugen. - 163. Driehonderd Vierde Brief. Brunswijk, Hanover. Zeden der aloude Germanen. - - 164. Zeden der tegenwoordige Duitfcheren. - 169. De ftad Maegdenburg. ... IJ^. Otho van Guerik. - - - 174. Bijzonderheden varwMaegdenburg. - 17c. De ftad Halle .... I?7, Stichtingen van den leerner Francke. - 178. Stad en prinsdom van Halberftad. - \ Het. huis van Anbalr. ... J l79> Hertogdom en ftad van Brunswijk. - 180. Oorfprong van het huis van Brunswijk. 181. De ftad Wolfenbuttel. - - - •» De ftad en onderaerdfche holen van Helmftad. J 1 Tempel van-het kasteel van Hastsburg. 183. Bisdom van Hildesheim, - - T 0 De ftad Hanover. - - - J If54Historie der ratten van de ftad Hameien. 185. Grubenhagen, vaderland van Arminius \ o_ Gotthingen, zijn kalk en zout. - _j 1 De Franfchen in het land van Hanover. 189,  VOORNAEMSTE ZAKEN. Driehonderd Vijfde Brief. De Kreitzen van den Rijn. Gotflar, Paderborn en Kasfel. - - 191. Hesfen en Marpurg ... 193. Stad, abtdij en prinsdom van Fulda. - 194. Vader Kirker, re Fulda geboren. - "i Het graeffchap Hanau. - j Frankfort aen de Mein, zijne kerkvergaderingen. 198. De ftad Darmftad. - - - '1 Worms , zijne kerkvergaderingen en rijks- ^ 202. dagen. J Zonderling tafereel van eene zijner kerken. 204. Andere zeldzaemheid van Worms - 205. De ftad Ments. ... - 206. Voorwaerde om 'er tot kanunnik ontvangen T te worden. I» 207. De marquis van Uxelles te Ments. - J Het graeffchap Nasfau, Coblents - 208. De veldflag van Dettingen. - - 209. Driehonderd Zesde Brief. Vervolg der Kreitzen van den Rijn. Keulen, de keurvorst Truchfes. - 213. Befchrijving en kerken van Keulen, - 215. Zijne regering en zijn kapittel, - « 217. Kornelius Agrippa, te keulen geboren. 2i3. Kerkvergaderingen in deze ftad gehouden. 219. De ftad en het keurvorftendom van Trier. 220. Hertogdom en ftad van Tweebrugge. - - 222. Huwelijk van den hertog - * 223. Huwelijk van den hertog van Brunswijk, "1 2 Huwelijk met de {linkerhand. - J ' J F f 5 Erf-  BLADWIJZER dér BlacTz,- Erffelijke Broederfchap. - 225.Het Paltsgraeffcnap, orde Ofh het te ferbranden. 2QÓi De ftad Heidelberg. - 227. Kasteel van den Keurvorst. - - *} „ Het yoedervat van Heidelberg. - J De ftad Spiers. - - - 129. Rijksdag, die den naem aen de Proteftanteri geeft. 230. Voifenon, gevolmagtigde afgezant. - 231. De ftad Filipsbürg. * 233. Hare twee Belegeringen. - ; - 234. Driehonderd Zevende Brief. Frankenland; De aloude oppervorften ~ " X Q"ö Het aertsbisdom van Würtsberg. - J 3 ' Zonderling gebruik van zijn kapittel, - 237. Het Christendom.in Frankenland. - 238. Befchrijving der ftad Würtsburg. _ - 239. De Proteftamen uit deze ftad verjaegd. "J Het bisdom en de ftad Aichftet. - J 24°* Het bisdom en de ftad Bamberg. - 241. De ftad Neurenberg. - - 242, Hare heilige overblijffels en befturing. - 245, De hoögefchool van Altorf. - - ~l Albert Durer, te Neurenberg geboren. J ™° De ftad Bareüth. - 250. Driehonderd Agtste Brief. Zwaken. Aloude inwoonders van Zwaben. - 2511. Zijne aloude opperheeren, tegenwoordige ftaer.252* De ftad Augsburg. - - - 253. Haer  voornaëmste zakèn. Bladz, Haer raed en inwoonders. - - 255. Hare geleerden , Peutinger en Markus Welfer. 256. Het klinket van Augsburg. " " f57Het Interim van Karei den V". - a^ö. De kerken van Augsburg. - ^ou. De kerkvergadering van Konftans. - 201. De ftad en het bisdom van Konftans. * 205. Oppermagtige abtdijen van Zwaben. - 207Belegering en veldflag van Friburg en Bnsgau. 268Befchrijving van deze ftad. - 27°* Driehonderd Negende Brief. Vervolg van Zwaben, Louisburg in Würtenberg. * '.* 1 a?tm De prinfes, fchoonzuster van den hertog. J Het huis van Würtenberg. - - 272. Godsdienften in dit hertogdom ingevoerd. 273. Het paleis van Siuttgard. - - 274. Aenmerkingen van den prins over onze ichouw- ^ fpelen. - - " -> Vertoonzael van Stuttgard. - - 281. Handwerken van Würtenberg. •• 282. Zijne regering en fcholen. - - 283. Zijne orde en ridderfchap. - - 284. Zijn krijgswezen. - - * 285. Toannes Kepler, in Würtenberg. - 286. "De twee markgraeffchappen van Baden, 287. De ftad Baden , verdrag van Radftad - 288. De vermaerde liniën van Stollhoven. . De ftad en het kasteel van Ourlak - S'" Lof van den markgraef en de prinfes. - \ De ftad Ulm, veldflag van NortUngen. J Ff 4 Drie-  BLADWIJZER dek Driehonderd Tiende Brief. Beijeren. Bladz. Gezigt van den loop des Donaus. - 294. De ftad Donawert. "> Neuburg, Sultsbach en Hochftedt. - j* 295' De twee veldflagen bij Hochftedt. - oog De ftad Ingolftad. - - - ^ De ftad Regensburg. - 20q* De ftad Pasfau. - - - 1 De ftad en het bisdom Saltsburg. - ƒ 3C0' Zijn krijgsftaer, zijn kapittel. - - got. Befchrijving van deze ftad. - - 303] Hare hoögefchool. - ^0^t De bisfchop verjiegt de Proteftanten. "1 Hij doet den adeldom verhuizen. - J* 3°o« De zoutmijnen van Hallein. - - 306. Nimfenburg, bij Munchen, - •- 310* De ftad Munchen *> Befchrijving van het kéurvorftelijke paleis, j 311* De akademie van Munchen. - . 3I2. Historie van Beijeren, zijne befchrijving. 313, Geral en geaertheid der in woonderen. *) Gefchil over de onbevlekte ontvangenis. ^ 315, Gevoelens der Dominikanen van Beijeren. J Orde der ridderfchap. - - 3^ De fteden Frifingen en Landshut. - *> Het Paltsgraefïchap van Beijeren. - J 3*9* De ftad Amberg; bijzondere gebeurtenis". 320. Driehonderd Elfde Brief. Tirol. Staet van dit landfchap •» Zoutwerken van Hall. Y 322* Historie van een' inwoonder dezer mijnen. 223. De ftad Infpruk. ... „2g^ Het kasteel van Araras, zijne zeidzaemheden. 329I His-  VOORNAEMSTE ZAKEM. Bladz. Historie van een' reus en een' dwerg - 33°. De Had Brixen. ~ ~ ~ ~ ï °3i. Befchouwing over de fteden van Duitschland. J JJ Hec bisdom en de ftad Trente. - - 332* Bijzonderheden wegens de kerkvergadering*^ ^ van Trente. J Vergelijking van deze kerkvergadering' met'ï het verdrag van Westfalen. - Jl Driehonderd Twaelfde Brief. Zwitferland, Historie der aloude Helvériërs. - 343- Het Christendom in Zwitferland. - 3++. De verfchillende oppervorften van het land. *) Het fchudt het juk van het huis van Oosten- |> 345. rijk af. - - - J Veldflag van Morgarten. \ „.^ Vereen iging van drie kantons. - J 0 Belegering der ftad Zug. - - 348. Zilverwerk der Friburgfche edelen. - 349. Samenzwering tegen Lucerne.' _ - 350. Zurich trekt zich van de verëeniging' af. "1 ^ Veldflag bij Pratelen. - - - J ' Verëeniging van Bazel, Soleure, enz. 352. Verbindtenis der Zwitferen met Frankrijk. 353. Bijzonderheid hier omtrent. - 356. Antwoord vari een' Zwitfer aen Lodewijk 1 « den XIV».. - - - 5óü Verbindtenis der •Zwitferen met de Graeuw-T bunderen. * - J óoV' De aloude bisfehoppen van Sion. - 1 Regering dér Valaifijneren. - - J 3 Bienne en S* Gal. - 302* Geneve en Neuchatel. - - 363. De gemeene baljuwfchappen. - - 364. De ftad Baden; bijzonderheid. - \ se De ftad Mülhaufen. - - - J Het huis van Waldner. - - 3<56« Drie-  BLADWIJZER der Driehonderd Dertiende Brief. Vervolg van Zwitferland. ^ , Bladz. De landfchappen van Zwitferland. 9 368. Zeden der inwoonderen. . . 372, Dun fmaek voor het oorlog. - _ 377. Hunne liefde voor het geld. - - 378. De Zwitferfche boeren. - - •> De edelen en burgers. - ^ 3«°» Koophandel van Zwitferland. - - ; 381. De beoeffening der wetten, de rijksdagen. 382. De ketterij van Zwinglius. - - 384. Verfchillende godsdienften der Zwitferen. 388. Hunne algemeene regering - - 389. Liefde der volken voor hunne opperhoofden. 390, Welke gerustheid zij genieten. - *> Hunne geleerden en'historiefchrijvers. J 39r" Dc poëet Gesner, tael der Zwitferen. 392. Driehonderd Veertiende,Brief. Vervolg van Zwitferland. Het land der Graeuwbunderen, het Valtelina. 393. Oorlog van het Valtelina. - - 394. De ftad Coire, hare regering. - 30,6. Het kanton Glaris. - 397. Het kanton en de ftad Zurich. » . 398. Regering van dit Gemeenebesr. - 399. Geleerden te Zurich geboren. - - 400. Het kanton en de ftad Schafhaufen, - 402, Het meir van Lucern. •» Befchrijving van de ftad Lucern. - j +c4* Regering van dit kanton. - - 406. Ontmoeting van den heer de Maupertuis *T Berisping van zijne werken. - J 4°7« ^Herberg der Drie Koningen te Bazel. - 411. 'Het  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bladz. F et kanton en de ftad Bazel. - - 412. Zijne geleerden en boekerij. - - 413* De uurwerken van Bazel. - - 4I5« De dans der Dooden. - 41". Het bisdom van Bazel. - T . jg^ CEcolanipadius. - » - J De kerkvergadering van Bazel. - , 419. De hoofdkerk en andere kerken. • 42a. Het ftadhuis. . - - 423. De veldflag bij S« Jakob. - - \ -a. Regering van dit kanton. , - - j + y Driehonderd Vijftiende Brief. Vervolg van Zwitferland. Landfchap tusfchen Bazel en Soleure. 425. De ftad Soleure. ... 427» Daed van edelmoedigheid. - - 428» Landfchap tusfchen Soleure en Bern. - 429. Het kanton en de ftad Bern. - - 430. Maetfchappij van den landbouw. - 431. Akademie van Zurich. - 432. Regering van Bern. ... 433. De baljuwfchappen van het kanton. - 435. De groote en kleene kantons. \ Regering van deze laetften. - 5 * Inkomften van het Gemeenebesr. - \ o De omliggende ftreken van Bern. - j De ijsbergen. ... 439. Kanton en ftad van Friburg. - - 441. De ftad van Neuchatél. - - 442. Het landfchap Vaud. - 443. Laufanne en den heer Tisfot. - - 444. Het meir van Geneve en zijne omliggende ftreken. 445. •Einde van den Bladwijzer van bet Vierentwintig/re Deel,  Bij de Uitgevers A. Blusfè en Zoen is, onder andere, gedrukt of te bekomen: Atl as, (beknopte Hand-) beftaande in meer cratf joo keurige "kaarten , alle afgezet , in 'folio, en net ingebonden. ƒ ^6: 0:0 ■iedere kaarf afzonderlijk afgezet a 6 ft. en ►Wgezet ■ - - - - . . ƒ o.• 4:0 B oma re, (V. de) Algemeen en Beredenerend 'Woordenboek-der Natuurlijke Historie, met . het Aanhangzel, 3 deelen, groot 40. ƒ 21 : 0:0 C av e ( W.) -eerfte Christendom , verbeterde .druk, metjrieuweionstplaten van L. Brasl'er, 2 deelen, groot 8°. . - - 1 ^ ƒ 3:12:0 E' n.Eit (LO Volkomen, inleiding tot de Algebra, 2 deelen , met pl. groot 8°. - - ƒ 3:15:0 IleJendaaglche Historie, of Tegenwoordige Staat aller Volkeren, 33 deelen, met veele platen en kaarten, in groot 8°. - . ƒ102: 0:0 Het Verheerlijkt Nederland , of Kabinet, van Hedéndaagfche Gezichten in Nederland, door de beroemdfte Meesters, 9 deelen, 'in 40. op roijaal papier. - - . ƒ 45: 0:0 dito op klein mediaen papier, f 36: 0:0 ~ dito op ordinair papier. f 31 :10: o Leuter, £P.) de Kruiskerk, of Spiegel van Gewetensdwang , in drieTafereelen , en Mengeldichten, in 40. - - ~ ƒ 3: 0:0 — dito op best mediaan fchrijfpapier. ƒ 4: jo : o Kweeki'chool der Heel•' Ontleed- Ziekte- NatnurArtzcnij- Schei- en Vroedkunde, 10 deelen, •met platengroot 8'°. - - - ƒ 25: 0:0 Niei'wektijd , ( B.) W'eereldbcfchouwing, met platen, groot 4°. - . ƒ 8: 0:0 —— dito groot papier, f 10: 0:0 Verzameling van XXI Gezichten der Provincie Utrecht, eerfte preefdraktcn , in folio. ƒ 7:0:0 Weijerman, (J.) Leven cier Nederlandfche Konstfehilders en.Schilderesfen , met platen van Vinkeles, 4de deel. - - ƒ 3:12:0 1 dito op groot papier. f 5:0:0 Villehuet, (BouRDé de) Scheepsbe- ftierder. - - - . ƒ3:0:0 Wagenaar, ( J.*) de Vaderlandfche Historie, met dezelve verkort, bijvoegzels, platen en portretten, 22 deelen, groot 8°. - f