!  J. tt. MICHAËLIS NIEUWE OVERZETTING DES NIEUWEN TESTAMENTS MET Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgebragt. /. DEEL ifc STUK. Behelzende het EUANGELIUM van Mattheus Lap. I—-XIV. benevens eene VOORREDE over de noodzakelijkheid eener nieuwe Overzetting; de Goddelijkheid van de fchriften des N. T.; de waarde der Christelijke Openbaring enz. TE DORDRECHT, Bij A. BLUSSÉ & ZOON. MDCCXCIX.   VOORREDE (*> Eene nieuwe, zo veel 'mogelijk zuivere overzetting van het Nieuwe Testament in de thans gebruikelijke en verftaanbaare taal, komt mij bijna noodzaakelijker, doch in menig opzigt ook moejelijker voor, dan eene van. het Oude Testament. Toen ik vóór twintig jaaren een begin maakte, om deze uit te geeven, had ik nog geene gedagten, om ook de fchriften van het N. Testament over te zetten, want natuurlijker wijze kon ik naauwlijks hoopen , zo lang te leeven, als noodig was, om de zelve ten einde te brengen. Langzaamerhand begon ik, ik weet eigenlijk niet in welk jaar, als ik in openbaare lesfen Boeken van het N. Testament verklaarde, nog den zelfden of den volgenden (*) 'T geen in de Hoogd. Voorfede enkel voor den Hoogd. Leezer van dienst kon. zijn, is hier weggelaa-. ten, doch 't geen daarin van Luthers Overzetting gezegd wordt, behouden, dewijl het., meestal, of alleen op Luthers Overzetting van' het N. T. in 't Nederduitsch, of tegelijk op de zogenoemde Staaten- Overzetting van het N. Testament even zeer toepasfelijk js, Uitg.  li VOOAREÜft den dag, terwijl mij alles versch en leevên^ dig in het geheugen lag, en ik 't eerst hoo^ pen kon, uit deze vrije mondelinge voordrage het meest gepaste woord in onze taal te vinden, eene overzetting te ontwerpen; doch tóet dit voorneemen, om geen begin met de nitgaave te maaken, voordat de zelve geheel gereed was, dewijl ik den dood, die dezen arbeid kon afbreeken, altoos nader voor mij zag. 'T geen ik in de daad naauwlijks verwagten kon, is gefchied, en in het voorige jaar zettede ik nog, bij gelegenheid eenef openbaare les, de tot hiertoe ontbreekende Openbaaring van Joannes over. Voordat ik tot het geen, waarover ik in deze Voorrede tot mijne Leezers fpreeken moet, komen kan, moet ik iets van Luthers Overzetting zeggen, eigenlijk, om mij te verfchoonen, dat ik de zelve in deze Voorrede zo dikwijls noemen zal. Dit kon mijne Leezers vreemd voorkomen, dewijl zij reeds vooruit uit de Voorrede tot het O. Testament weeten, dat ik voor geene godsdienftige gezindheid overzette, niet voor Luthers fchen alleen, maar even goed voor Gereformeerden , Roomfchgezinden, Sociniaanen, jaa ook voor zulken, die den Christelijken Godsdienst niet gelooven, maar den zei ven niet  VOORREDE. ui ftiet geheel onbeproefd verwerpen willen, of toch ten minften de nieuwsgierigheid heb. ben, om te willen weeten en in verftaanbaar Duitsch leezen, wat de heilige Boeken der Christenen wezenlijk melden. Luthers Overzetting van het N. Testament bewonder ik wel niet zo ten vollen, als die van het Oude, doch naar mijne gedagten is Zij nogthans onder alle, welke ik ken, alleen de Sijrifche uitgezonderd, de beste en fchoon* ile. Deze beiden komen in veele voortreffelijkheden overeen, onder andere daarin, dat beide niet zo flaafsch letterlijk, meestal voor iemand, welke in die taal ervaaren is, verftaanbaar ^ en zuiver in haare taal zijn , de Sijrifche zekerlijk beide in een hoogeren graad, want eenige Verzen in Luthers Overzetting zijn in de daad onduidelijk, in deSij. rifche geen enkel. Naa 1700 jaaren blijft het Sijrifche N. Testament nog altoos het best en zuiverst gefchreeven Sijrifche boek, dat wij hebben, veel fchooner, dan de laa. tere Sijrifche Overzettingen, welke dat oude met eene al te letterlijke getrouwheid verbeteren wilden; volftrekt geen ander Sijrisch boek, dat tot ons gekomen is, hoewel het van de geleerdfte Sijriers was, laat zig half zo goed leezen, als dit oudfte: en Luthers * * Hoog.  i/ VOORREDE. Hoogduitsch is egter nog naa 250 jaaren? zomwijlen zeer fchoon, en hij geniet de eer, van als een zuiver fchrijver dier taal aangehaald te- worden, niettegenftaande veele verouderde en bovenlandfche woorden, en de menigvuldige te zeer Griekfche of Latijnfche woordenfchikking, welke eenige Verzen misvormt. Het fchoone fchijnt zodanig over de gebreken heen, dat men ze naauwlijks ziet. Van de Sïjrifche overzetting, welke mogelijk Jiethonderdfte gedeelte der geenen, voor welken ik fchrijve, niet leezen kan, zou ik wel, in eene Voorrede tot eene overzetting in onze taal, niet moeten fpreeken, noch ook van de Zweedfche, welke door den tegenwoordigen Koning van Zweeden befchikt is, en zo veele voortreffelijkheden bezit: doch als wij aan die van Luthers een zo uitmuntend N. Testament in onze taal hebben, welks fchoonheid zelfs Luthers tegenftander, RichardSimon, erkent, het loffelijk verwijt doende, dat het Luthers grootfle zorg geweest is, dat de Heilige Geest goed Hoogduitsch fpreeken mogt, zo zal men het voor geene eenzijdigheid, voor geen bepaalden wenk op de Lutherfche Kerk, befchouwen, als ik haar in mijne Voorrede meêrmaalen noemen zal. Kiei  VOORREDE. v Hier komt nog bij, dat de zelve wezenlijk op andere overzettingen een zo grooten invloed gehad heeft, en zo algemeen ook van zulken geleezen en gebruikt wordt, welken Luthers Leer niet omhelzen, dat ik haar bijna eene algemeene overzetting zou mogen noemen. Bijna alle overzettingen der Proteftanten, ook vreemde, zijn metbijftand en vergelijking der zelve, eenige bijna geheel uit haar gemaakt, en zelfs de beste laatere overzettingen der Roomschgezinden. Als ik bij voorb. het N. Testament van Prof. Fifcher CPraag 1784.) bij het afdrukken van hec mijne zomwijlen vergeleeken heb, heb ik opgemerkt, dat hij in de daad een vlijtiger Leezer van Luthers overzetting moet geweest zijn, dan.ik; want niet zelden vond ik bij hem volkomen de zelfde gebrekkige uitdrukking, welke mij ,in die van Luther mishaagde, en waartoe hij bezwaarlijk zo geheel van zelf kon gekomen zijn, maar welke hem uit het menigvuldig leezen in 't °eheugen fcheen te hangen, of, dewijl hij bij zijne overzetting, die van Luther bij de hand had, uit deze in zijne fcheen gevloeid te zijn. Opdat ik dezen waardigen man geen onrecht doe, moet ik daarbij zeggen, dat ik ookdikW$ls Luthers fouten vermijd, jaa zelfs, tot 3 mij.  tï VOORREDE. mijne verwondering, het zelfde woord vond dat ik in mijn eerfte ontwerp reeds gezet had, en dat mij nu des te waardiger wierd, omdat een ander Duitfcher van mijn tijd pp' het zelfde gevallen was. Zo verre hiervan, waarom ik Luthers over* zetting zo dikwerf noemen zal. Nu zal ik tot de hoofdzaak overgaan. Eene overzetting van het N. Testament in onzen tijd houde ik bijna voor even zo noodig, en in een zeker opzigt nog noodiger, dan van het O. Testament. De taal, waarin Luther gejfchreeven heeft, is toch wezenlijk in veele ftukken verouderd; de orde en volging der woorden zijn niet de in onze taal gewoone, maar te dikwerf de Griekfche; bij alle fchoon» heden, en waare kragtige taal van een vernuft, zijn nogthans zomwijlen eenige Verzen geheel onbevallig, of wel eigenlijk on* verftaanbaar: menig een wordt dit mogelijk minder gewaar, omdat hij daar van jongs af aan gewoon geworden is, ook wei bij het leezen van den Bijbel veel gevoeld heeft, zelfs het onduitfche of duiftere komt hem als eene kragtige taal voor; maar op een groot gedeelte der Leezers kon het egter eene ftrijdig© uitwerking hebben, inzonheid op twijfelende en die «onderzoeken wil* \sns  VOORREDE. vu len, en nog meêr, op de mogelijk wat moedwillige tegenftreevers. Zelfs een, die lachgen wil ontleent toch zo gaarne bijzondere fpreekwijzen uit den Bijbel. Als het boek» dat men onderzoeken wil, in de taal iets aanjftootelijks, zomwijlén wel geheel wegens het misbruiken tot het belachgeJijke, iets heeft, dat in het belachgelpe valt, zo Zou dit waarfchijnlijk eenigen invloed op het oordeel willen hebben. Dit is nu bij het N. Testament, gelijk bij het Oude. Doch zekere letterlijke overzettingen doen egter bij het Nieuwe nog meêr nadeel: bij voorb. ziel, daar in 't geheel niet van de ziel gefproken wordt, maar enkel van het leeven; vleesch, daar ligbaam had moeten Haan, en wij dan in on2e taal bij vleesch of niets denken, of iets verkeerds, of ons iets belachgelijks invalt; deze komen in hetJMieuwe al te dikwijls weder voor , en doen hier meêr nadeel dan in het Oude. Als men het on. duitfche woord niet verftaat, zo zoekt men daar ten eenen maal iets in, dat aan het verftand onbekend is, en bouwt daar leeringen op. Zo zijn menigwerf uit onverfhanbaare woorden, verborgenheden, bijgelovigheden, nieuwe leeren, die in 't geheel niet in den Bijbel gevonden worden, angstval* 4- Üg-  Viiï VOORREDE. ligheid en geweetenszwaarigheden ontdaan: Dit is nu bij het N. Testament reeds weder daarom van meêr belang, dan bij het Oude, omdat het de eerfte bron van kennis van onzen Godsdienst, en het dagelijksch leesboek van elk goed Christen is, en dit van kindsbeen af; daar dan onduitfche, in onze ' taal geenen, of een anderen,zin hebbende woorden, natuurlijker wijze misverftand, en, als deze vroeg in de kindsheid ontftaat, diep ingeworteld bijna onuitroeibaar misverftand te weeg brengen. - Dat bij het O. Testament tot verbetering van den text juist in de laatfte helft onzer eeuw zeer veel gedaan is, en zonder een zuiveren text geene zuivere vertaaling gemaakt kan worden, is reeds in de Voorrede tot het O. Testament opgemerkt: doch bij het Nieuwe, heeft dit bijna nog fterker plaats. Hoe veel heeft de text van het N. Testament in onze eeuw door de uitgaaven, en verzameling van verfchillende leezingen, van Millius, Bengel, Wetftein, Griesbach, Mattheus, en Birch , gewonnen, 't geen Luther niet gebruiken; jaa in de daad niet Verwagten kon? Nog in het jaar 1760. had ik nooit verwagt, 't geen ik beleefd heb, liu voor mij zie, en gebruiken kan. Luther ba.  VOORREDE. x% beleefde niet eens de eenige middelmaatig goede uitgaaf, die, wel flegts armelijk, verfchillende leezingën van belangrijke hand* fchriften had, namelijk die van Stephanus; en de, ongemeen goede, en met vlijt er» trouw gemaakte, Complutenfifche, welke zq ongemeen dikwijls, volgens het oordeel van bijna alle oordeelkundigen, eene betere hem ontbreekende leezing heeft, heeft hij niet bezeten, en wel zekerlijk bij zijne vertaaling niet kunnen gebruiken. Ik twijfel zelfs, of hij haar gebruik gewenscht, en zo veel goeds in haar verwagt zou hebben, want zijn ijver tegen den Paus kon hem tegen eene uitgaave, welke een Kardinaal befchikt, en daartoe zelfs de kosten zo rijkelijk gedraagen had, wan» trouwend gemaakt hebben. In Duitschland had men in zijn tijd enkel de uitgaaven van Erasmus, en die daaruit voortgevloeid waren; doch deze waren ook zeer flecht, want vlijt en trouw had deze in de daad groote man niet genoeg aan haar beileed, en de vrijheid genomen, om zelf te doen, 'c geen hij in zijne fchriften zomwijlen anderen te last legt, om het Grieksch naar de Latijn» fche overzetting te veranderen: hij vertaalde zelfs geheele plaatzen uit de Latijnfche, en -voegde de zelve daar tusfchen. Van het * 5 O,  9 VOORREDE» O. Testament had men toeh wezenlijk toen ter tijd veele en goede uitgaaven, jaa ik kan wel zeggen, betere en mindere naar de Joodfche Mafora veranderde , dan veele van onze laaters in de voorige eeuw en de twee eerfte derdedeelen der tegenwoordige, zelfs nog tot op den huidigen dag onze gewoone zijn. ?T is buiten tegenfpraak, dat Luther ons geen begeren text kon overzetten, dan hij had, en wij vinden bij hem in de daad, inzonderheid in de Handelingen der Apostelen, en de Openbaaring van Joannes, de tusfchenvoegzels en verkeerde leezingen der uitgaaven van Erasmus. Alleenlijk in de plaats 1 Joan. V: 7. welke in de Complutenfifche pitgaaf flond, en van Erasmus ook in de zijne aangenomen wierd, wilde degroote en enkel waarheid minnende man nooit, zo lang hij leefde, genoegen neemen, 't welk hem in 1789. ter eere ftrekt, nadien men in dit jaar met zekerheid weet, dat de zelve in geen oud Grieksch handfchrift vóór de uitvinding der drukkonst ftaat: eerst naa zijn dood hebben anderen haar in zijne overzetting gevoegd. Men verftond wel reeds in Luthers tijd meêr Grieksch dan Hebreeuwsch, en uit dien hoofde zou men kunpen denken, dat wij van  VOOR K. EDE. van het N. Testamend eene betere overzetting hadden, dan van het Oude, ten min. ften met betrekking tot den juisten zin enuitlegging der toen gewoone leezing. Dit komt mij egter wezenlijk vóór , geenszins het geval te zijn, de geheel gemakkelijke plaatzen der Euangelisten mogelijk uitgezon* derd. Zuiver en befchaafd Grieksch of ook het Grieksch der Kerkvaders, verftond men toen wel gemeenlijk beter,dan Hebreeuwsch* hoewel Luther ook hier één der voornaamste hulpmiddelen, Stephani Thefaurus, bij het overzetten van het N. Testament nog niet gebruiken kon: doch het N. Testament is geen zuiver ^Grieksch; en die het verftaan wil, moet niet alleen Hebreeuwsch, maar ook ten minften Rabbijnsch, Chaldeeuwsch en Sijrisch verftaan. Indien Luther het laatfte verftaan had, doch dit was hem in zijn tijd onmogelijk, zo zouden wij nooit het volgende, waarbij men naauwlijks iets denken kan, Matth, XXVIII: i. bij hem leezen: maar op den avond des fabbats, die aanbreekt tegens den morgen van den eerjien Vierdag der fabbaten. Daar komt nog bij, dat men de zaaken dikwijls niet wél verftaan kan, bij voorb. de tegenftellingen, tegen de valfche zedenleer der Pharifeën in de Bergpredika, tie«  xu VOORREDE. tie, als men in de leeringen benevens de wijzen van fpreeken en voorftellen van de Rabw bijnen en ;den Thalmud niet ervaaren is; maar dat was men toen nóg niet, inzonderheid Luther: en daar men de zaak niet genoegzaam verftaat, kan men niet goed overzetten. Hier komt nog bij, dat 'er in den tusfchen Luther en ons verloopen tijd, doch bijzonderlijk in onze eeuw, tot opheldering van het N. Testament iets onmeetbaars gefchied , en uit zuivere Griekfche fchrijvers, uit Rabbijnen, uit den Thalmud, en anderszins verzameld is, in de daad, gelijk het mij voorkomt, meêr dan tot opheldering van het Oude, en meêr dan in alle voorige eeuwen te zamen. Als de gèleerdfte Kerkvaders, de Griekfche niet uitgezonderd, en de grootfte Geleerden in Luthers tijd, zelfs Origenes, Hiëronijmus, Erasmus, Melanchton, in een goed en rijk uitlegkundig Collegie kwamen, hoeveel zouden zij hooren, dat voor hun geheel nieuw , maar nogthans waar en beweezen, en door plaatzen bevestigd is, en nu van de geenen, die leeren , terftond in hunne jeugd gehoord wordt ? Doch nu de voornaame zaak, welke eene overzetting van het N, Testament, van on- 29  V O O R E E D E. xriï ze eeuw, daarënboven nog van het laatfte vierde gedeelte der zelve, waarin onze taal meêr befchaafd is, nog noodzaakelijker maakt, dan eene van het Oude 1 Het N. Testament wordt meêr dagelijks van den Chris* ten geleezen, om dat al wat daarin ftaat, hem aangaat: hier moet hij billijk in taal en zaaken zo weinig aanftootelijks vinden, als mogelijk is. Hij neemt uit het zelve hoofdzaakelijk zijnen Godsdienst en zedenleer j tot welke groote misflaagen en benaauwdheid desgeweeten kan dan hier eene onzuivere,jaa wel eene onduidelijke of dubbelzinnige overzetting aanleiding' geeven? waartoe heeft de zelve niet werkelijk aanleiding gegeeven? dat veele, niet flegts enkele Christenen, maar ook geheele godsdienftige gezindheden, geloofd hebben, dat de eed algemeen verboden zij, of toch voor zich zeiven eene ?waarigheid maaken , om een eed af te leggen, komt uit eene niet duidelijke overzetting der woorden van Christus, Matth. V: 34. 35. voort, volgens welke men de zelve in een zin nam, dien Jefus onmogelijk kan bedoeld hebben, als moest men volftrekt zelfs niet bij God zweeren, want Jefus heeft zelf, gelijk ik daar aanmerke, voor het gerecht gezwooren, en zijne Apostelen bevestigen in hun-  Xiv VOORREDE. hunne brieven veele dingen met een eed. En hoe verfchrikkelijk is deze zedenkundige dwaaling in haare gevolgen 1 Even eens rust de benaauwdheid des geweetens, met welke zo veelen tot het H. Avondmaal gaan, omdat zij vreezen, dat zij niet waardig zijn, en welke deze, tot troost en geloovige blijde aanneeming van Christus verdiènfle ingellelde maaltijd in een pijnbank van het geweeten verandert, zelfs in opzettelijke zonde, als zulken, die onder hoogeren ftaan , bij voorb. kinderen, zig niet voor waardig houden, en nogthans niet onderftaan, om van het Avondmaal weg te blijven, doch in andere Landen, b'rj voorb. in Holland, kleine partijen geheel van 't gebruik des Avondraaals afhoudt, — deze rust op eene dubbelzinnigheid, welke I Cor. XI: 29. in onze gewoone overzetting gekomen is. Verkeerde overzettingen van zulke plaatzen, welke zedeniesfen en pligten bevatten, kunnen dan eigenlijk nog meêr nadeel veröorzaaken. Ook bij de leer des geloofs bezigt men, daarënboven nog bij zekere en gewigtige Hellingen der zelve, gezegden tot hoofdbewijzen, en brengt ze uit het ééne leerboek voor kinderen in het andere over, welke in 't geheel niet van de zaak fpreeken, maar flegts verkeerd zijn over-  V O Ö R R E D É. xv overgezet, bij voorb. Hand. IV: i2. de zaligheid is in geenen anderen. Want daar is uk onde* den Hemel geen ander naam, die onder de menfchen gegeeven is, door welken wij moeten zalig worden. Dit is nu reeds op zig zeiven niet goed, want wij moeten geene waarheid, geene goddelijke waarheid van den Godsdienst, op misvattingen gronden: doch het heeft nog dit kwaad gevolg, dat als de dusdanig onderweezene, en die dit in zijne kinderjaaren in den Bijbel te leezen gewoon was, vervolgens of zelf ziet, of van anderen hoort, dat de woorden volgens den zamenhang, jaa zelfs wel volgens de fpraakkonst niet betekenen kunnen , 't geen de Overzetting van de zeiven maakt, en dan even eens, de tweede, de derde, de tiende bewijsplaats voor hem vervalt, hij omtrent de leer des geloofs zelve, welke nogthans op andere, meêr wettige bewijzen gebouwd is, twijfelachtig wordt, en gelooft, dat alle haare bewijzen waren even als deze, die geen onderzoek kunnen uitftaan, en bij deszelfs licht verdweenen zijn. In de daad, zo ver ik omtrent den tijd, dien ik beleefd heb, oordeel en kan, ontftaat de afkeer van de voornaamfle leeringen van den geopenbaarden Godsdienst, of wel van den Christelij- ken  Xvi VOORREDE. ken Godsdienst zei ven, welke thans zo zeer is uitgebreid, grootendeels daaruit, dat men vóór 50 of 60 jaaren zulke bewijsplaatzen niet alleen bij bet onderwijs van kinderen, maar zelfs in openbaare lesfen heeft bijgebragt: ik herinner mij nog met afkeerigheid, hoe ik ook in die leer uuren van waarlijk geleerde mannen dergelijke, voor mij in 't geheel niet klaare bewijzen gehoord heb; en bij anderen van dien , of van een nog wat laateren tijd hadden zij de geheel natuurlijke uitwerking, welke thans zigtbaar is. Doch daarbij beken ik, en heb het zelf ondervonden, dat het N. Testament veel moejelijker is om over te zetten, dan hef Oude. Eene der oorzaaken kan wel zijn, dat het geen zo goed Grieksch, als het Oude Hebreeuwsch is,, maar meestal een Hebraïzeerend of Joodsch- Grieksch is. Het Boek van Job kan men ook met verrukking overzetten; omdat het 't fchoonfte Hebreeuwscb is, wordt het ook goed Duitsch: dit vinde ik bij geen Boek van het N. Testament, alleenlijk dat zomwijlen eenige Capittels van de Handelingen der Apostelen of van de Brieven van Paulus, mogelijk de ganfche Brief aan de Romeinen, reeds in 't Griekchs meêr bebaagen, en, daarom ook Jigter goed Duitsch  VOORRED Ei xv.l Duitsch worden. Veele woorden der Wijsbegeerte vanPlató, welke Paulus dikwijls gebruikt, dewijl ze heel gewoon Grieksch ge*, worden waren, of uitdrukkingen der Rabbijnfche fchoolen, kan men in onze taal, zonder omfchrijving, welke eene overzettüig lleepend en langwijlig maakt, niet verftaan. baar genoeg uitdrukken; dit is het gewoone geval van de taal der fchool, dewijl deze zo zeer verandert, en bij het ééne volk niet de zelfde is, als bij het andere. Het O. Testament in tegendeel heeft gemeenlijk de taal der dagelijkfche verkeermg. Bij woorden der zedenleer en naamen van deugden en ondeugden, welke in de Brieven van Paulus zo overvloedig voorkomen, is het ookmoejelijk, een woord van een volkomen gelijke betekenis in onze taal te vinden. De lange tusfcbenftellingen welke Paulus maakt, of zijne niet afgeronde, maar lange zinnen , die zomtijds uit kleine ftellingen beftaande door deelwoorden aan malkanderen gehegt zijn, bijzonder in den Brief aan de Ephefiers , ftrijden zo zeer tegen den aart van onze Duitfchetaal, dat, als men in de zelve nietgeheel mishaagen, en te gelijk onverftaanbaar worden wil, men deganfchetegenftelling van een  avnr VCrORREDE een zin veranderen moet; eené zaak, waar* toe men egterbij het overzetren van een zo gewigtig boek, ais de Bijbel is, niet gaarne befluit. Daar komt ook nog bij, dat het N. Testament voor een groot gedeelte uit Brieven beftaat, welke die geen gemakkelijk verftaan zal, die ze ontfangt, en wien alle omftandigheden bekend zijn, maar een ander! niet wel zonder aanmerkingen én ophelderingen; verder dat Paulus niet gewoon was deze Brieven zelf te fchrrjven; maar voor te zeggen, het welk, gelijk wij ligtelijk bij eigene ondervinding weeten zullen, dikwerf tot eene duisterheid aanleiding geeft. Zelfs ons eigen opftel, Ok weet het bij ondervinding) heeft menigwerf veel, dat duister, dubbelzinnig en aan misverftand onderworpen is, dit bemerken wij, en verbeteren het, als wij het overfchrijven; van daar ook de duidelijkheid van die fchriften, welke wij in 't Latijn clasfisch pleegen te noemen, en aan welker ftijl de fchrijver veel zorg befteed heeft: maar dit alles deed Paulus niet, hij fchreef niet over, maar zeide voor, en dit deed een ijverig man, die veel gaauwer dagt, dan zijn helper fchrijven kon. Dergelijke oorzaaken z*rjn 'er zeer veele, en deze moeje- lijk-  VOORREDE. xix lijkheid heb ik zodanig ondervonden, dat ik gaarne anderen verfchoone, als het mij voorkomt, dat zij het N. Testament niet zo goed hebben overgezet, als het Oude. Hoe ik mijne overzetting bewerkt heb, is boven reeds gezegd. Juist dan > wanneer ik eene plaats in eene openbaare les verklaard had, en haar inhoud mij geheel voor den geest lag, ook de uitdrukking, welke mij in de mondelinge voordragt van zelf- te binnen kwam , en welke ik zeer dikwijls gelukkiger dan bij het fchrijven gekoozen vinde, heb ik terftond overgezet, en dat vlug en fchieüjk, om de overzetting zo weinig ftijf te maaken , als mogelijk was. Jn welk jaar ik dit begonnen heb, kan ik mij niet herinneren : 't was tusfchen 1770 en 1780. Luthers overzetting heb ik zedert den tijd, welken ik in Gottingen ben,,dat is, zedert 1765, nooit eigenlijk geleezen-, (ik verzoek, dat men dit niet verkeerd uitleggen wil; wie den grond-text verftaat, beter en gemakkelijker verftaat, dan Lu. ters overzetting, en wien de zelve daarënboven beter bevalt, waarbm zou die den Bijbel tot zijne leering en ftigting in de Overzettingleezen, en zig nog daarbij voor de verhin** % ,de-  xx ^ VOORREDE. deringinde fligting bloot ftellen, datbem bijna op elke bladzijde, enop menige bladzijde meermaalen ietsin't oog liep enin'den weg kwam, dat verkeerd was overgezet ?) maar enkel dan opgeflagen, als ik bij geval weeten wilde, hoe Luther eene plaats had overgezet, 't geen nogthans bij het N. Testament, welks overzetting mij minder geviel, ongemeen veel zeldzaamer gefchied is, dan bij het oude. Het gevolg hiervan is, dat Luthers overzetting op de mijne minder invloed hebben kon, dan op menige andere, bij voorb. zelfs op de voorheen gemelde, van een Roomfchen Geleerden. Zelfs brj eene naderhand te werk gefielde vergelijking van zijne met mijne overzetting, wierd ik met verwondering gewaar, hoe onbekend mij veel fchoons in de zelve geworden was: eenige van mijne verklaaringen, welke, van de gewoone afwijkende, ik eerst bij 't leezen in de openbaare lesfen gevormd had, waren reeds de zijne geweest, en ik had het niet geweeten: die daar een voorbeeld van hebben wil, gelieve mijne Gefchiedenis der Opftan~ ding, hl. 364. [Hoogd.] bij Handel'. I: 4. op te flaan: nog in het jaar 1783, wanneer ik de zelve uitgaf, wist ik niet, dat deze , van anderen afwijkende verklaaring > welke ik  VOORREED E. xxi ik als beter verkoos, reeds in Luthers overzetting ftond, anders had ik het met vermaak gemeld. In mijne jongere jaaren, wanneer ik onderweezen wierd, en zelf begon te leeren , fchattede men ook Luthers overzetting in verre na zo hoog niet, als ik haar thans fchatte. • Ik moet egter nog zeggen, dat ik bij eenige enkele woorden, waarbij ik omtrent de uitdrukking in onze taal in verlegenheid was, onder het overzetten Luthers vertaaling wel heb opgeflagen, omdat ik zo dikwijls gevonden had, of mij nog uit mijne jeugd herinnerde, dat hij zomwijlen de gelukkige uitdrukking zo zeer treft. Deze eerst ontworpene overzetting liet ik eenige jaaren liggen, opdat zij mg vreemd mogt worden , want als onze werken ons dit geworden zijn, bemerken wij gewoonlijk 't best het onduidelijke of anders gebrekkige der taal : doch als ik zomwijlen weder over het zelfde Boek van het N. Testament lesfen gaf, zag ik, naa de voorbereiding tot de openbaare les, het eerfte ontwerp der overzetting na, en verbeterde hetzelve» Eerst bij het overfchr^ven van dit ontwerp vergeleek ik het nogmaals met het Grieksch; téas deels om niets uit te laaten, 't geen ** 3 mg  x«» VOORREDE. mg" bij bet O. Testament -eenige keeren gebeurd is, en ander .deels om bet met haast gefchreevene volkomen te verbeteren. Op veele plaatzen vergeleek ik ook, in 't begin fpaarzaamer ,1 daarna meêr, de overzetting van Luther: om dat hij, gelijk vooraf gezegd is, bij zijne völkomene-kennis van onze taal in zijn tijd, en nog gelukkiger vernuft, zo dikwerf de gelukkigfte uitdrukking getroffen heeft, wilde ik hem niet alleen laacen, maar van hem ontleenen; en dit is in de. daad zomtijds het geval geweest, dat zijne uitdrukking mij beter dan mijne geviel. Nogthans ging ik zomwijlen een ftap verder, en nam z'rjne uitdrukking, tot het einde der Handelingen toe mogelijk tien tot twintigmaal aan, hoewel mij mijne beter behaagde, indien flegts de eerfte niet gebrekkig was; en dit inzonderheid op zulke plaatzen, daar ik dagt, dat de Leezers daar van kinds af zodanig aan mogten gewoon zijn geworden, dat de zelve hun aangenaamer en minder aanitootelijk zijn zou, dan eene betere. Ik moet nogthans nog iets melden, dat ik bi) dpzevergelijking heb opgemerkt, en eigenlijk wel bij de Euangelisten, want in de Handelingen der Apostelen heb ik het zeldzaamer gevonden, en wat in de Brieven plaats zal  VOORRE E.' xxirf hebben, kan ik vooruit niet zeggen. Ik-heb zeer dikwijls bevonden, dat Luther reeds de zelfde woorden had , welke ik, geheel ohafhangelijk van hem, in imjn eer ftê'onr werp gézët> ën met verkiezing gezet, voor Bebeste gehouden had: die is veel bij een fchrïjVer, die vóór 250 jaaren geleefd heeft, en 't k wam ten mlnften mij daarbij vöor, dat de man, wiens Duitsch zo in Hand gebleeven is, dat het iemand nog tegenwoordig in de-pen vloeit, goed en voor zijn tijd zeer voortreffelijk Duitsch moet gefchreven hebben. Nogthans ben ik te gei2)k 'gewaar geworden, dat het zelfde Vers in Luthers en mijne overzetting zeer verfchilde, want hij had de zelfde woorden in eene andere orde geplaatst, niet gelijk wij anders gemeenlijk in onze taal fpreken of fchrijven, maar, ais ik het zó noemen mag, in de orde van overzetting, d. i. omtrent zo als zij ih 't Grieksch op malkander volgen. Dat ik hier niets van hemjeenen wil. de, zal men ligt gelooven: ik .weet, dat eenigen déze onduitfché wóofdvbegingen beminnen, en die natuurlijk noemen , dat zè bij hen Ook wel deftiger en 'nadrukkelijker luiden, maar ik wilde liever onze gewoone taal fchrijven. Bij de Eüangelisten Lucas en Joannes kwam mij 'teerst te binnen, om ** 4 ook  xxxv VOORREDE. ook zomwijlen bg enkele plaatzen de over-, zetting van een Roomfchen, van Profesfor Fischer, te vergelijken. Hier vond ik nu de zaaken dus gelegen: bij had wezenlijk veel, 't geen in Luthers Duitfche uitdrukking berispelijk was, verbeterd, ik vond bij hem wel geheel de zelfde uitdrukking, welke in mijn eerfte ontwerp der overzetting ftond, zelfs twee keeren behaagde mij zijne uitdrukking zo wél, dat ik, bij het affchrijven voor. de pers, iets van hem overnam; doch daarbij vond ik nogthans zo dikwerf het zelfde Duitsch, dat mij bij Luther verwerpettjk voorgekomen was, en thans geen Duitsch meêr is, bij hem weder, en een ander keer minder gelukkige uitdrukkingen, dan Luther reeds vóór 250 jaaren had. Jn de zaaken was, gelijk ook niet te verwonderen is, de overzetting van Fischer zeer dikwijls regtmaatiger, dan die van Luther , maar niet genoeg geregeld; in de keuze der leezingen was ik meêrmaalen aan de zijde van Luther, dan aan zijne, 't geen wel voor een gedeelte daarvan kwam, dat hij te dikwijls aan de leezing den voorrang geeft, welke de Vulgata , en wel de laatere, heeft, als zij door eenige Griekfche handfchriften bevestigd is. Mija  VOORREDE. K,v Mijn oogmerk is geweest, zuiver, verftaanbaar en in onze taal over te zetten, In hoe verre het mij gelukt is, daar ben ik geen rechter over, maar ik moet egter over deze drie begeerde dingen met mijne Lee, zers fpreeken. Vooreerst dan, zuiver: het fpreekt van zelf, naar mijne beste kennis, want ik ben ver af van aanfpraak op onfeilbaarheid, welke niet eens de Roomfche Kerk, hoewel zij daarvan befehuldigi wordt, (Roomfchen in Duitschiand, Vrankrijk, Engeland en Schotland verklaaren zig daar tegen,-en ook in Italien gelooven de grootfle Geleerden deze ftelling riet) aan haare vuleata toefchrijft. Het N. Testament is in dedSd een moejelijk boek, menigmaal veel moejelijker dan het Oude: hoe zou een overzetter, die nog bij zijn gezond verftand was" zig kunnen inbeelden, dat hij nimmer eel dwaald had? 6 Deze zuiverheid komt op twee dingen aan pp een zuiveren Griekfchen text, en op eene* zuivere uitlegging van den zei ven. Den eerften heb ik naar mijn beste begrip gekoozen, en de redenen, of grom'fbllingen, die mij daarbij geleid hebben, zal men in mijne Inleiding tot het N. Verbond, en de Bijvoeg. ** S fels  xxvx VOORREDE, fels tot de zelve, vinden: meestal, en als daar niets van belang tegen is j ben ik den gewoo • hen gedrukten text gevolgd, met kleinigheden van verfchillende leezingen hóüde ik mij niet op, niet met een en of maar, daar het den zin niet verandert, of iets anders van dien aart: eene zorgvuldigheid omtrent zulke kleinigheden zou den Leezer geen nut doen, maar wel met eene onweêrftaanbaare magt de fchrijfwijze van den overzetter ftijf maakeh. Zeer dikwijls kon ik in de keus der leezingen eene volkomene zekerheid hebben, bij voorb. dat de woorden, ïtreepen en verzen , welke Erasmus van Rotterdam zonder Griekfche handfchriften voor zig te hebben , 'er tusichen gevoegd heeft, onëgt zijn, ook dat i %oan. V: 7. 'er enkel ingefchoven is; welk kenner zal daaraan twijfelen? Even eens'kunnen ook veele andere leezingen, waarbij de bewijzen denongeöefendennietzo terftond invallen, vrij zeker beflist worden. Maar bij eenige , nog daarbij den zin veranderende leezingen, kan wezenlijk geen zo volftrekt oordeel geveld worden. Bij eenigen derzelver heb ik zelfs voor mij geene beflisfende redenen, maar twijfel ik; bij andere gevoel ik waarlijk in mijn gemoed een overwigt, maa: geen zo fterk, dat ik het, als overzetter, daar  VOORREDE. xxvn daar ik mijne Leezers dienen en helpen moet, zou mogen waagen, de ééne volkomen te verwerpen. Hier heb ik dan twee dingen verrigt; zulke woorden, welke ik mij niet verlloutte, eenvoudig uit te laaten, hoewel zij bij mij verdagt zijn, bij voorb. Handel. VIII: 37. of, welke van zeer veele handfchriften uitgelaaten , en daarom verdagt zijn, hoewel ik ze voor egt houde, heb ik met kleinere letters laaten drukken , en wat deze betekenen, moeten mijne Leezers teffens vooruit weeten: zomwijlen heb ik de ééne loezing in den text, en de andere onder aan de bladzijde gezet. Ik weet, dat het niet heel aangenaam is, en den Leezer in z'rjn genoegen ilooren kan, onder den text eene andere leezing of overzetting te zien: maar dewijl 'er in veele uitgaaven van Luthers [en de Neder!.] overzetting des Bijbels , welke nog daarënboven ten gebruike in de Kerken gefchikt zijn, niet zelden tweederlei overzettinge ftaan, welke hij op verfchillende tijden gegeeven heeft, de ééne in, en de andere onder den text, en ik tot hiertoe daar in 't geheel geene klagten over gehoord heb, zo hoopte ik, dat de Leezers ook mij deze befcheidene getrouwheid ten besten zouden houden; zij kunnen immers, *t geen onderaan ftaat ongeleezen laaten, ge-  xxvni VOORREDE. gelijk zij het zo dikwijls in de gewoone overzetting doen. Om intusfchen hun geduld niet te misbruiken, en hun door eenetegroote zorgvuldigheid lastig te vallen, heb ik het zo zelden gedaan, als mogelijk was. Doch 'er was een enkel geval, waarin ik de andere leezing onder den text plaatfte, zonder flegts in st minst te twijfelen, als de verwerpelpe lee-, zing in Luthers overzetting gevonden wierd, en ik vreezen moest, dat men het als eene fout, als een verzuim van den overzetter mogt befchouwen, dat men hier iets anders las. Daar dit het geval niet was, en ik dagt, dat een ieder terftond zou bemerken ; dat ik anders geleezen had dan Luther, heb ik nie-. mand met eene noot bezwaard : zo moeten mijne Leezers denken, als zij in de Handelingen der Apostelen in mijne overzetting niet vinden, 't geen in die van Luther Haat; het zijn dan tusfchenvoegzels van Erasinus. Het tweede ftuk der zuiverheid komt op den waaren zin de? Griekfche woorden aan, welke men voor zig heeft: maar hier kan ook een, niet onfeilbaare overzetter zomwijlen in twijfel zijn, of nogthans fchroomen, zijne eigene, mogelijk nog van niemand gewaagde verklaaring , hoewel hij de zelve voor zeer zeker houdt, den Leezer als de eenige voor te leg» gen.  VOORREDE. xxxt gen. Dit is de reden, waarom ik de vrijheid genomen heb, om zomwijlen eene andere leefcing onderaan te zetten, juist wederom door het voorgaan van veele uitgaaven van Luthers * Bijbel ftout gemaakt, waarin de verfchillende) overzettingen, welke hg op verfchillende tij. den verkoos, in den text en onder den text ftaan. Daar kunnen gevallen geweest zijn, waarin ik eigenlijk niet twijfelde, maar eene verklaaring, die niet geheel openbaar valsch was, zo algemeen gevolgd vond, dat ik meende, de zelve voor mijne Leezers niet geheel te mogen verzwijgen. Zelfs, Handel. XV: 20. 29. XXI: 25. heb ik de tot hiertoe alge.' meene overzetting, hoererij, in den text ge. plaatst, fchoon ik dezelve voor onwettig houde, en zij een zeer wonderlijken zin geeft, en daarentegen die, welk ik bijna zeker voor wettig houde, vleesch, dat in het vleeschhuis te koop is, flegts onderaan gezet. Ik oordeelde, ditmaal zo te moeten doen, om zelfs den fchijn van eenzijdigheid te vermijden, ' want als men hier iets las, dat daar nog nooit Was geleezen, zo had men kunnen denken, dat ik of voor de natuurlijke zedenleer partij trok, volgens welke, bloed en het verflikte te eeten, en, hoererf, niet in één rang behooïen, of partijdig was voor de Apostelen, Oud- t  xxx VOOR R< E, D E. Qudften en Gemeente te jerufalem, om de zeiven van eene kwaalijk verffcaane , of flechte zedenleer -vrij te fpreken. Die voor alle geloofsgenooten, en ook voor ongeloovigen overzet, moet allen fchijn van eenzijdigheid vermijden: en hier kwam juist hij, dat men geheele Kerken, en onder Lutherfchen en Gereformeerden eenige zeer geleerde mannen gevonden heeft ; die het eeten van bloed wezenlijk voor zonde hielden. In de aanmerking op deze plaats zal ik daar meêr van zeg* gen: thans kan men bij voorraad mijne Inleiding tot het N. V. leezen, bl. 202^ der 4de Hoogd. uitgaave, of Bijvoegf. tot hej; Ifte D. der Nederd. uitgaave,, bl. 27. Mijn tweede oogmerk was, om duidelijk en verftaanbaar te fchrijven, en dit des te dringender, dewijl ik zag, dat deze eigenfchap zo dikwerf aan overzettingen van den Bijbel ontbreekt. Luther had de groote verdiende , van zig op de zelve toe te leggen, en nogthans naa 250 jaaren vindt men bij hem menig onduidelijk Vers, ééns deels wegens de veranderde taal, anderdeels omdat hij zomwijlen te letterlijk heeft overgezet. Dit vorderde nu, dat ik nu en dan de vrijheid neensen moest, om eene omfchrijving te gebruiken, waar ons onze taal geene volkomen ge-  VOORREDE. XX3Ö gelijke uitdrukking aan de hand geeft, om in onze taal twee woorden te zetten, waar 'er in 't Grieksch flegts één ftaat, en om *er wezenlijk, dit nogthans zelden, iets tot verklaaring in te voegen , bij voorb. Handel. XXHI: 32. ftot, daar zij in bezetting lagenonze taal vorderde dit op wat meêr plaats^ zen, omdat het woord zonder een uit den zamènhang genomen bij voeg fel, het werkwoord zonder zelfftandig naamwoord, niet fclleen duister, maar ook-onduitsch zou ge. weest zijn. Zomwijlen heb ik de verklad rende bijvoegzels met kleinere letters laaten drukken, en tusfchen haakiens laaten zetten, opdat de Leezer de zelve van den eigenlijken text van den Bijbel zou kunnen onderfcheiden. Dit nu is ééns gefchied in de Euangelistenen de Handelingen der Apostelen, maar of ik daar wél aan gedaan heb, begin ik nu •te twijfelen, en zal het daarom ligtelijk in de Brieven der Apostelen niet vervolgen. Men vordert anders van een overzetter, inl zonderheid van een gefchiedkundig boek eene zo ongemeen naauwgezette naauwkeu! righeidniet, ook laat zig een boek zo goed niet leezen, als haakjens en een verfchillende druk de letterlijke overzetting en verklaaring onderfcheiden ; en 't geen hét ergfte is, zo was  *xxu VOORREDE. «was de druk met kleine letters ook reeds aangewend , om verdagte of twijfelachtige plaatzen van de egte en zekere te onderfcheiden. Waarom zomwijlen daemon, of daemonïén, agter duivel, met kleinere letters en tusfchen haakjens ingevoegd is, heb, ik in de Aanmerkingen op Mattheus, bU 51 gezegds thans wilde ik egter in de daad, dat ik dae* mm en daemoniè'n, 't geen inj onzen tijd in onze taal vrij gewoon geworden is, eeuvouw» dig gezet, en ook deze haakjens en kleine let* ters gefpaard had. Voor 't overige moet ik bekennen , dat ik het doel om duidelijk te zijn, inzonderheid in de Bergpredikatie en eenige plaatzen van de Brieven der Apostelen, niet zo zeer heb kunnen bereiken als ik gewenscht had, niet eens zo, als in de meeste Boeken van het O. Testament. Hoe was het mogelijk, om voor den Leezer der Bergpredikatie de valfche Hellingen der Jooden, tegen welke de zelve tegenftellingen bevat, en de fpreekwijzen van 't Joodfche fchool, welke zij leent, om haare tegenftellingen. daarin te bekleeden, verftaan. baar te maaken, zonder eene verklaaring te fchrijven? Hier moet zig dan de Leezer, om de voor hem duistere plaatzen van het N. Tes.  VOORREDE, xxxirt Testament volkomen te verftaan, van mijne aanmerkingen bedienen. Ten derden, de overzetting moest Duitsch zijn, geen Grieksch-Duitsch, noch JoodschDuitsch. Dit oogmerk had Luther reeds , en dit maakte terftond in 't begin zijne overzetting bij de Duitfchers Zo bemind: intusfchen miste hij het zelve nogthans in eenige ftukken, zo dat wij niet enkel Joodschr Grieksch Duitsch, maar ook eigenlijk Latijnsch Duitsch op veele plaatzen leezen. Ik wensch altijd, dat men den Bijbel gelijk een ander wezenlijk Duitsch Boek leezen kan, en wel gelijk een, dat in eene goede zuivere ' taal gefchreven is; men zal den zeiven dan met meêr genoegen leezen, geen aanftoot ontmoeten, niet dat belachgelijke, 't welk deszelfs beftrijder zo gaarne aanneemt, en waartoe hem eene onduitfche uitdrukking behulpzaam is. Er moet geen Bijbelduitsch zijn j biets moet den zeiven van het bij ons gewoo* ne onderfcheiden , Opdat een moedwillig mensen niet verzogt Wordt, om het boertende na te volgen. Zo volledig, als ik gevvenscht had, heb ik ook dit oogmerk niet kunnen bereiken, zon. der op eene andere wijze aanftoot te geeven; eenige dingen, die mij niet als Duitsch, ten ■ *»* , min.  iixiv V O O R R È Ü È. minften niet als ons thans gewoon Duitsch voorkomen, waren door onze gewoone overzetting reeds zo algemeen geworden, dat eene afwijking daarvan als ongewoon, en als eene gemaaktheid in de taal, zou zijn voor» gekomen. Eenige woorden, die in de daad meêr Hebreeuwsch of Grieksch zijn, had ik gaarne weggelaaten , maar ik merkte bij 't . overleezen , dat ik het niet zonder gevaar van te mishaagen doen kon, hoe zeer zij ook in onze taal konden gemist worden. De naamen van perfoonen, lieden en Landen, zijn in de gewoone overzetting met den Latijnfchen uitgang gezet, en ook naar 't Latijn geboogen, bij voorb. Corneli, Handel, X: 3. in den Roeper, daar men nogthans tegenwoordig zekerlijk in onze taal, Cornelius, zeggen Zou, en in 't Grieksch niet eens dit Latijn. jfche, Corneli, maar Cornelie, flaat; na Troa* ia, van Troada, in plaats van, Tr'oas, eene bederving van het woord, volgens welke men den naam dezer ftad niet eens in eene oude Aardrijksbefchrijving , noch in 't register van die van Cellarius, zou kunnen vinden, Salamin, in plaats van Salamis. Hier heb ik mij gemeenlijk naar de thans gewoone wijze van fpreeken en fchrijven gerigt, en geen Latijn, maar Duitsch willen fchrijven, Mijn  VOORREDE. xxx* Mijn oogmerk was, Duitsch te fchrijven, maar tot fchoon Duitsch ftrekte het zig in 't geheel niet uit, dit zou misfchien geeri enkel Boek van het N. Testament, doch 'c minst de vier Eüangelisten gepast hebben, welker geheele fchrijfwijze en leiding in 't ver haaien onmogelijk fchoon Duitsch konden wordeni en, als men hun op eenige plaatzen eene meêr fchoone fchrijfwijze gegeeyen had, daardoor ongeregeld en belachge* lijk zouden geworden zijn. Zelfs op eenige plaatzen, daar ik in 't eerfte ontwerp een meêr fchoon Duitsch woord gezet had, fchrapte ik het bij de vergelijking met onze gewoone overzetting uit, en koos het oude woord, dat bij de eenvoudigheid van deze, Lucas enkel uitgezonderdb ongeleerde fchrijvers volgens mijn gehoor beter fcheen te pasfen. Ik meende dat ik deze eenvoudigheid, dit oprechte onöpgefierde, hun geheel moest -laaten behouden, ook om die geenen, welke den Godsdienst en de waarheid van hun verhaal onderzoeken willen ; en enkel veranderen moest 't geen onduitsch is, en den Leezer geftadig op eene onaangenaame wijze herinnert, dat hij eene te letterlijke overzetting van een uitlandsch boek in hadden heeft. »** 2 Zal  xxxvi VOORREDE.' . Zal ik eens eene overziening mijner eigene overzetting van dé gefchiedkundige Boeken, gelijk de zelve mij bij het affchrijven tot den druk en het nazien is voorgekomen, geeven, zo is de zelve deze. Dat Mattheus en Marcus geen bevallig Duitsch worden kanden, verwonderde mij niet; nochthans fcheenen de redevoeringen van Jefus, bij voorb. de Bergpredikatie bij alle haare duisterheid, mij zomwijlen toe, ook in onze taal iets te hebben, dat wegflee.pt: zij zijn ten rninften geheel anders dan de redevoering van flephanus in de Handelingen der Apostelen, of ook dan die , welke van Paulus , Handel, j XIII, in de Joodfche Sijnagoge, naar welker wijze hij zig fchikken moest, gehouden is. Marcus beviel mij in onze taal nog wat flechter dan Mattheus, en dit deed mij wezenlijk geen leed, want zijn Grieksch ftaat in waarde agter alle Boeken des N. Testaments, ook ag* ter Mattheus: daartoe had ik iets, en datniet onweetende, moeten bijbrengen, dewijl ik zijn geduurig, ten rninften 42, mogelijk 54 maal, voorkomend, haastig, terftond, fteeds getrouw en letterlijk behouden heb. Dit heb ik gedaan, omdat het tot. het onderfcheidende van dezen fchrijver behoort, en men uit de menigvuldige herhaaling van het zelf-  VOORREDE, xxxvrr zelfde aangewende woord ziet , dat het meestal van geene de minfte betekenis, en 'er bij gevolg geen nadruk in te zoeken is: geheel kon ik het nogthans niet weglaaten , want op eenige plaatzen mag het wat betekenen. Lucas bevalt mij in zijn Euangeliu'rn ook in onze taal niet beter dan Mattheus; en dit kon naauwlijkst anders zijn , want zijn Grieksch is, de eerfte vier verfen uitgo. zonderd, niet beter dan dat der overige Euangelisten, waarfchijnh'jk , omdat hij uit andere oudere Apocrijphe Euangeliën 't geen hij in de zeiven waar vond, overnam. (Inleiding tot het N. V. § 129. der 4de Hoogd. uitg. of § 125. der Nederd. uitg,) Bij Joanncs wiens Grieksch zomwijlen wat zuiverer is, had ik gehoopt, dat de overzetting ook in onze taal beter bevallen zoii, maar dit was, ten rninften bij mij, het geval niet. Dat bleef wel; zijne wijze van vernaaien is gemeenlijk, (niet altoos, want zomtijds laat hij te veel uit, 't geen men uit andere Euangelisten weeten moet,) duidelijker en verftaanbaarder: maar ik weet niet hoe? het viel mij zomwijlen moejelijker, zijn Grieksch, zonder al te ver van hem af te wijken, in goed Duitsch over te zetten, dan dat der overige Euangelisten. Hij heeft te veel dat van 't 3 geen  xxxvni VOORREDE. geen wij in 't Duitsch hebben willén, onder.fcheiden is, bij voorb. zijne, mogelijk uit begeerte om regt duidelijk te zijn ontftaane, overvloedige herhaalingen van het vooraf gezegde, welke ik hem niet beneemen kon: de redevoeringen van Jefus hebben bij hem meêr, dat moejelijk, en in kleine afdeelingen verfnipperd is, (misfchien, omdat hij onder het hooren iets voor zig opfchreef) dan dat zij in onze taal flegts zo goed bevallen-konden, als eenige, die in de drieeerfte Euangelisten bewaard zijn, en toch meêr vloejend zamenhangen. Bij de Handelingen der Apostelen kwam het mij voor, ik weet niet, of anderen dit ook zo vinden, dat zij zig wat beter, en . meêr als een oorfprongelijk werk lieten leezen: dit zou daarvan het gevolg zijn, dat Lucas in de zelve beter Grieksch gefchreven heeft, dan in het Euangelium. De redevoeringen, welke Paulus te Athenen, of ook voor Felixen Festus gehouden heeft, laaten zig natuurlijk ook in onze taal beter leezen, omdat zij beter Grieksch, en op eenige plaatzen zeer fraai opgefteld z'rjn. Hoe ik de overige Boeken vinden zal, kon ik nog niet zeggen; mij dunkt egter, dat het mij beter gelukt is, den Brief aan de Romeinen, Hebreen, en Phi-  VOORREDE. xxxix Philemon, in onze taal over 'te zetten, dan eenigen anderen Brief. Indien de overzetting Duitsch zgn zou, zo moest zij niet zo geheel letterlek, niet eens, gelijk in onze gewoone, nogthans reeds wat vrijere overzetting gefchied is , alles uitge» drukt worden, *t geen in 't Grieksch overtollig Haat, inzonderheid niet die menigte van woordlidjens eny maar, alzo, waarmede onze taal niet overlaaden zijn wil, noch het gemeenlijk uit het Hebreeuwsch behouden, niets betekenend ,* en wezenlijk onduitsch, zie (*), 't welk nog daarënboven bij eene zo menigvuldige herhaaling ten uiterften onbevallig klinkt, en waarin wel een onkundige een grooten nadruk, zelfs een met den vinger gegeeven teken van den heiligen geest gezogt heeft; noch het zo dikwerf weder voorkomend, en het gefchiedde, • hij antwoordde en zeide. Mijne Leezers zullen mij, naar ik hoop, niet kwaalijk neemen , dat ik hier weggelaaten heb, 't geen in onze taal, ten rninften zo dikwijls en overtollig gezet zijnde, onaangenaam wordt. Menig- werf C) Ziet, kan zomwijlen plaats hebben, en is geen •■duitsch s dit heb ik eenige keeren gezet. ***4  XL V. O O R R E D E. werf komt in 't Grieksch voor, als men letterlijk overzetten wil. mannen Broeders! Dit . zou in onze taal volftrekt niets betekenen; Luther drukte het door eene omfchrijving uit: gij mannen lieve broeders; maar dit is egter ook zonderling Duitsch, ten rninften voor 'c gehoor van onzen tijd. Dat als ik broeders aanfpreek, de zeiven mannen, en geene vrouwen zijn, fpreekt van zelf; het, lieve broeders, ftaat in 't geheel niet in 't Grieksch, en is enkel Luthers geliefd woord, in de overzetting van den Bijbel wordt het zomwijlen wat aanftootelijk, bij voorb. als de Hooge Raad op deze wijze aangefproken wordt, 't welk fchier een weinig te gemeenzaam klinkt, maar de aan zijne landtaal gewoone Luther voelde dit zo weinig, dat hij zelfs Paulus zeggen laat: lieve .koning, en,' lieve koning Jgrippa, Fifcher heeft in zijne overzetting gemeenlijk, mannen en Broeders', dit is dan nogthans weder een woord meêr dan in 't Grieksch, 't geen den zin verandert , want hier worden mannen van Broeders onderscheiden. Dewijl nu dit, mannen, een enkel overtollig woord, nu eens, voordoe» ders, van de Hebreeuwfche, nu eens anders van de Griek fc'he taal is, zo vexftoutte ik mij, om het weg te laaten, en, broeders, of*  VOORREDE. mijne broeden, te zetten, gelijk wij anders, in onze taal. fpreeken, Even eens kwam, mij ook, Handel. XVII: 22. gij Atheniënfers, in onze taal beter vpor, dan, mannen van Athenen, of, Atheniënfifche mannen, in welko laatfte woordenfchikking mannen een nadruk hebben zou, waaraan Paulus niet dagt. Bij gelegenheid van den lieven koning Agrippa , moet ik bekennen, dat de aanfpraak aan hem, Handel. XXV: 24. 26. XXVI: 2. 13, 19. 27. mij eenigszins verlegen maakte, hoe ik de zelve in onze taal zou uitdrukken. In 't O, Testament kon ik mij zomtüds redden, en naar de wijze der Duitfche taai, genadige kening, zetten, doch dit zou hier in den mond van een Romeinfchen ftadhouder, jaa zelfs van een Romeinseri burger , dL> voor een boog Romeinsch Gerecht fiond, zeer onvoegelijk zijn, en nog meer het van een Engelfchen overzetter gebezigde nieuwerwerfche, haare Majesteit, dat voor zulk een onderkoning van den Romeinfchen Keizer, die geene Majesteit had, veel te hoog was. Ik reddede mij bij de groote verfcheidenheid der oude titels en hofjijkheden van de onzen aldus; daar Festus fpreekt, laat ik hem, koning Agrippa zeggen, daar Paulus fpreekt, wat nederiger, mijn koning Agrippa. *** 5 Of  sxii VOORREDE, Of het voornaamwoord , of naamwoord /laan moest, daarin fchikte ik mij niet altoos naar den Griekfchen text, maar naar ons gehoor, en het oogmerk, om duidelijk te zijn, en verftaan te worden. Hierdoor wordt zekerlijk mijne overzetting tot één einde onbruikbaar, met welk ik zelf de oude overzettingen, inzonderheid de Sijrifche en Latijrsfche, met groote opmerkzaamheid en dankbaarheid leeze, om de verfchillende leezingen van den Griekfchen text uit de zelve te verzamelen, en ze daarover te hoor en: maar dit zal ook geen nadeel zijn. Wat een overzet ter der vijf eerfte eeuwen in het N. Testa ment las, zelfs tot in kleinigheden en woord lidjens daar is ons aan gelegen, want hij is eer ouder getuigen dan alle voor ons bewaarde handfehriften, 't naast naa dezen ook daaraan , wat een overzetter van de zesde tot de tiende eeuw las, want uit dat tijdperk zijn onze voornaamfte handfehriften: doch wat in zulke, nog daarënboven den zin niet veranderende kleinigheden een overzetter in de agtiende eeuw las, daarvan kan bij de nakomelin gfchap, hoewel deze overzetting door een onzeker toeval tot haar mogt overblijven, in 't geheel niets afhangen; onze door den druk tot honderduizenden vermenigvuldigde exem- pla  VOORREDE. «jq plaren van den Griekfchen text bezit zij zelve, daarënboven nog met verfchillende leezingen ; en oude handfehriften der eerfte eeuw zet ik zekerlijk niet over, dewijl 'er overlang geene meêr voorhanden zijn. Wij pleegen immers niet eens te vraagen of op te tekenen, wat Luther geleezen heeft, dan flegts zelden uit eene geleerde liefhebberij, of als wij weeten willen, hoe hij tot eene zonderlinge fout gekomen is, want bij zijne, fouten gebeurt het 't meest. Ik moet nu nog van eenige enkele woorden fpreeken, welke ik in de overzetting gebezigd, of vermijd heb. Rabbi, heb ik dikwerf gezet, daar het in 't Grieksch niet ftaat, maar her aar. Dit woord paste op de meeste plaatzen in onze taal niet; wij zeggen niet eenvoudig, de leer aar (laat u zeg. gen) want wie is de leeraar ? een gewoone titel van een ambt is het niet, noch wij fpreeken iemand zo eeniglijk aan, leeraar, maar 'er moet iets bijftaan, onze leeraar, goede leer. aar, leeraar van God gezonden, eerwaardige, qnvergeetelijle leeraar. Dewijl dan toch zeker, lijk het Griekfche, leeraar, van Christus gebezigd, niets anders is, dan het zelfs in 't N. Testament zo dikwerf van hem voorkomende, Rabbi, zo heb ik dit gezet, om de mee.  xuv VOORREDE. meening uit te drukken, en. geen misflag te, gen onze taal te begaan. Onze gewoone overzetting heeft hier, meester, dit kon mogelijk bij 'tmaaken der zelve goed zijn, maar in onze tegenwoordige taal betekent het geheel iets anders, zijnde het niet meêr van Geleerden, maar van handwerkslieden in gebruik. Eén enkelen keer, Luc, Hl: 12. heb ik mij genoodzaakt gevonden, om leeraar, zonder eenig bijvoeglijk naamwoord , te zetten , dewijl Rabbi mij hier juist niet fcheen te pasfen; ten rninften wordt Joannes de Dooper in 't ganfche N. Testament nooit zo genoemd; Rabbi zou derhalven voor mijne Leezers vreemd geklonken hebben. Voor gerechtigheid (in een zedelijken zin) heb ik gemeenlijk, deugd, en voor rechtvaar, dig, deugdzaam gezet, omdat dit woord in 't Hebreeuwsch en in het N. Testament wezenlijk in dezen ganfehen omtrek genomen wordt. Gerechtigheid in onze taal, betekent flegts eene zekere bijzondere deugd , en is, in dien grooten omtrek genomen , flegts de taal van den Bijbel of predikftoel, van de gewoone taal onderfcheiden. Het woord vleesch, dat in daad in onze taal voor mij haatelijk klinkt, onverftaanbaar k, en tot veele dwaalingen aanleiding geefe, heb  VOORRÉDE. ' xm heb ik zorgvuldig vermijd , en daarvoorjt lighaam, gez-ec, welke betekenis het in de Oosterfche taaien , en zekerlijk in het N. I Testament heeft; bij voorb. Rom. VIH: r. die inhunne bedrijven niet het ligchaam volgen, maar! den geest. In de Aanmerkingen zal ik deze zaak breeder verklaaren. Even eens heb ik mij van 1 de uitdrukkingen, vleesch en bloed, met overlegonthouden, en daarvoor mensch gezet, want dat betekent het zo wel in de taal der Jooden, als in de uit de zelve ontleende, van het N. Testament; in tegendeel denkt men in onze taal bij vleesch en bloed aan geheel iets anders, aan de booze lusten, 't geen dan op alle plaat-. zen een verkeerden , op eenige bij voorb. Matth. XVI: 17. Gal. I: 16. een zeer wonderlijken zin oplevert. Nogthans heb ik gemeend één eenigen keer, Joan. lil. 6 de gewoonte te moeten volgen, en het bij mij zo wonderlijk klinkende woord te moeten zetten, omdat deze plaats niet alleen in één der bekendfte Zondags Euangeliën ftaat, maar nog daarënboven van jongs op als eene bewijsplaats vaneen leer, waarvan zij niet fpreekt, van buiten geleerd wordt. Ik vreesde, mijne Leezers te zeer te mishaagen, als ik overzettede, 't geen van het lighaam geteeld wordt, dat is lighaam, en fpaarde dit dan tot de Aan- mer.  xtvi VOORREDE. Werking. Ik moet bekennen, dat ik der veel vermogende gewoonte dit offer ongaarne gebragt heb. Als 'er van Romeinfche Ambtenaaren gefproken wierdt, en mij in onze taal geen met de zaak volkomen inftemmend woord té binnen kwam, bij voorb. hoofdman, overfte, Cnaamelijk een in Palestina , die omtrent over 1000 man te beveelen had) gebruikte ik liever Romeinfche naamen , bij voorb. praetor, proconful, welke in onze tegenwoordige Hoogd. taal eigen genoeg geworden zijn * [doch dewijl deze in de Nederd. taal niet gebezigd worden, is daarvoor in de Nederd. overzetting, Hoofdman, Voorburgemeester, ge-: zet.} De Griekfche , dit fpreekt van zelf, kon ik niet zetten, want die zijn in onze taal geheel niet eigen. Alleen den enkelen naam van [Landpfleger~] Landvoogd welke zo me^ nig Leezer van den Bijbel, en ook mij mishaagt, moest ik, bij gebrek van een beteren , behouden. De Landvoogd van Pales-* tina was wezenlijk een zelf in het Romeinfche gebied zeldzaam perjfoon, eigenlijk, opperfte ontvanger der keizerlijke inkomften in dit rijke landfchap, maar daarbij met hoogere rechten, dan andere zulke ontvangers, met zodanige, welke de Gouverneurs van de eer- ite  VÓÓRREDE. XLvU fte foort in de landfchappen hadden: dezen Franfchen naam van Gouverneur durfde ik buiten dat niet in den Bijbel zetten, want daar had ons oor, dat ten eenen maal aan de zuiverheid van onze gewoone overzetting van vreemde woorden gewoon is, den zeiVen niet toegelaaten; doch dezelve paste ook niet eens zo volkomen voor dezen Landvoogd, dewijl hij eigenlijk geen Gouverneur was, maar flegts deszelfs rechten in veele opzig. ten bezat. De eigenlijke Latijnfche naam Procurator zou in onze taal wonderlijk geklonken, en ieder aan iets veel laagers hebben doen denken. Ik bleef derhalvèn bij den naam , welken onze gewoone overzetting te eene maal gangbaar gemaakt had. By het Romeinfche krijgswezen verdient een^woord, dat ik dikwijls gezet heb, daar in 't Grieksch mr;« ftaat, Regiment, verfchooning, omdat het mijnen Leezeren kon voorkomen, dat het te nieuw is, en Regiment nog iets verfchilc van 't geen het Griekfche woord betekent. Het was in dien tijd in Palestina een corps van 600 of 1000 man voetvolk, en 120 ruiters, waarvan 'er zes te Caefaréa lagen, en één te Jerufalem, geen gedeelte van een legioen , maar , als ik zo fpreeken mag, een legioen, in 't klein, 'c U dan  xtYiii VOO RREDE dan niet vólkomen 't geen wij Regiment noéi men, want dat is niet uit voetvolk en rui terij zamengefteld ; doch in fterkte en getal komt het nogthans met hetzelve 't meest overeen, en heeft ook een overften, onder welken meer hoofdlieden ftaan. Hoe moest ik het dan noemen? Het Griekfchs woord, Spira, zou geen Duitsch geweest zijn, en niemand had het verftaan: het Latijnfche» cohors is ook in 't Duitsch nog niet eigen ge. wórden, en heeft daarbij het gebrek, dat ve. lenj (zelfs veele Geleerden en uitleggers) aan het tiende deel van een legioen denken 'd geen het egter zekerlijk in Palestina niet is'; Schaar, 't welk Luther gemeenlek gebruikt, bepaalt geheel niets, is bij ons in krijgszaaken buiten gebruik, zo duister, dat men 'er naauwlijks iets bij denken kan, en laag. Ik moest dan uit ons krijgswezen dat woord nee» men, 't welk het naast aan de Spira in Palestina komt. Het woord wijf, als 'er van yoornaame lie* den, of egter zulke, welke wij eerbied fchul. dig zijn, bij voorb. moeders, gefprokcn wordt, heb ik volgens mijn gehoor, dat ik zo geheel van jongs af heb, en volgens het gehoor van het noordelijk Duitschland vermijd. [In de Nederd. overzetting is het zei* ve  VOORREDE. XLtx Ve , als thans in de Nederd. taal gemeen, "of verachtelijk luidende, in 't geheel niet gebruikt.] Zekere meêr plechtige, en ik wil het niet ontkennen, meêr edele woorden, welke Luther in zijne overzetting menigvuldig bezigt, heb ik vermijd, waar zij mij te plechtig kimken, en de gemeene dagelijkfche gezet. Bij de geheel eenvoudige, jaa in de daad dikwerf laage fchrijfwijze der Euangelisten , voegen geene, meêr plechtige en edele woorden, terwijl .'er nog daarënboven niet eens in 'c Grieksch aanleiding tot de zelve gevonden wordt; in de redevoeringen van Jefus mag ik ze liever zetten, dan daar de Euangelisten anders zo geheel eenvoudig verhaakn: doch ook als Jefus in gelijkenisfen, d. i. gelijk wij andersin gewoon Duitsch zeggen, in leerzaa. me fabelen fpreekt, voegt ook het meêr edele en deftige woord niet, want dat zijn wij gewoon in fabelen te vermijden , en deze gevallen 't meest, ais zij na eene dagelijkfche vertelling gelijken. Wat de fpelling betreft; in eigen naamen heb ik tusfchen c en k gemeenlijk dit onderfcheid gemaakt, dat ik de c gezet heb, daar de naam Latijnsch, of ten rninften uit hef Grieksch geheel in 't Latijn overgenomen js-; »»•» ... M  & V O O R R E D Ëo bij voorb. Comelius, Nicodemus , (hoewet nogthans zomwijlen in Griekfchc naamen ds Griekfche k behouden, bij voorb. Nikolausi) in tegendeel daar denaamHebreeuwschis, welke •taal, gelijk deoverigeOosterfche, twee in klank zeer verfchillende letters heeft, hebikcgézet, daar zij een Caph, en eene k, daar zij een kuf heeft; bij voorb. Capernaum, kajaphas. Voor mijne meeste Leezers kan ik dit niet verftaanbaar maaken, zonder wijdloopiger te worden, dan zij begeeren; die eene goede Hebreeuw fche fpraakkunst geleerd heeft, zal dit zonder verklaaring verftaan. Van de Capittels en Verzen van het N. Testament moet ik nog wat zeggen. De Capittels zijn dikwijls, en nog meêrmaalen dan in het Oude, geene gevoegelijke afdee. ling, niet naar de zaaken ingerigt, en zo, dat zij menigwerf dingen zamenvoegen, die niet bij cén behooren , of 'van malkander ichei'den, 'c geen bij één behoort, (bij voorb, Jom, X.) jaa buftën zijn zamerïhang niet wél kan verftaan worden: intnsfchen moeten de zelve blijven, gelijk zij zijn, want volgens de'zelve haalt men aan; 't is zelfs een groot ongemak voor den ' Leezer, dat de zelve in eenige uitgaavén anders zijn, dan in andere men heeft verbeteringen willen maaken- aart 't geen  VOORREDE, tl *t geen veel te flecht Was o.m verbeterd te worden , en heefc het daardoor erger cre. maakt; want het eenige nut der gebrekkig gefcelde Capittels, om iets in den Bijbel op te flaan, verviel nu. Om dit nutte behouden, en het nadeel te vermijden, heb ik de Capittels op den kant, ook boven de kolommen en de opfchriftcn mijner afdeelingen gézet, en daarentegen Zelf den text jn afdeelingen metopfchriften van den inhoud verdeeld, zo als de zaaken zamenhangen. Den geenen, die 't geen zij in 't N. Testament leezen, verftaan willen, raade ik, volgens deze afdeelingen, en niet volgens de Capittels te leezen. Tot gemak mijner Leezers heb ik onder den text de plaatzen der overige Euangelisten aangehaald, daar de zelfde gefchiedenis voorkomt. Daar het mogelijk was, zonder den Leezer te benadeelen, heb ik de afdeelingen ook met de Capittels gelijk gemaakt. In de Brieven der Apostelen is het moejelijker, afdeelingen te maaken, dewijl men in brieven niet altoos naauwkeurig volgens'eene orde van zaaken en eene gemaakte fchikkingfchrijfc, maar wel, gelijk iemand iets te binnen komt' en ook wel geheel ongevoelig van de déne ftof tot de andere overgaat: hier zullen dan ■ mijne Leezers geduld met mij hebben, als ik a het  ui VOORREDE. het onmogelijke niet mogelijk maaken kan j erf met de afdeelingen te vreede zijn, zo goed als ik ze wist te maaken, of ook zomwijlen met de enkele oude Capittels, welker opfchrift der zeiver gemengden inhoud aanwijst* Daar kon in de daad nauwlijks een wonderlijker inval zijn, dan om het N. Testament in Verzen , af te deelen , waartoe de Griekiche taal in 't geheel niet gefield is: bij 't Hebreeuwsch van het O. Testament ging het aan, want dat vervalt van zelf in zulke kleine afdeelingen , met welke meestal de zin en de woordenfchikking ten einde loopen: en daar hadden het reeds de Jooden gedaan, zekerlijk met veele gebreken, doch die nog geteld kunnen worden, en het geheele O. Testament niet op die wijze bederven, gelijk onze Verzen het Nieuwe. Als men het N. Testament in Verzen had willen verdeelen, zo had het of volgens enkele regels en comma's mogen gefchieden , gehjk wezenlijk eenige Ouden gedaan hebben , hoewel daar ook veel gevaar om te dwaalen, en den zin voor altoos te bederven, overbleef, of volgens perioden, aan welker einde een punt flaat, en de zin volkomen gefloten is, of volgens paragraaphen, gelijk men de Latijnfche fchrijvers, die voor fchoolen gedrukt worden , veel-  VOORREDE. Lnr veelal gewoon is af te deelen. Maar ongelukkig viel het den geleerden boekdrukker Robertus Stephanus in, om met eene ongeloof, lijke ligt vaardigheid op eene reis deze afdee. lingen van het N. Testament te maaken, en zo te laaten drukken.1 't Was eene goede gedagte van een boekverkooper, om dien druk koopers te bezorgen; en eêr men de zaak onderzogt had, was deze afdeeling algemeen ingevoerd, in Luthers en andere overzettingen, ook in de oude, en in den Griekfchen text der laatere uitgaaven, dewijl de zelfe tot het aannaaien van een zo gewigtig en dagelijksch boek zeer dienftig was. De zaak is nu eens gefchied, en kan niet veranderd worden; men kan deze Verzen niet weg. laaten, omdat 'er volgens de zelve wordt aangehaald, en men zonder de zelve het aangehaalde in het N. Testament niet vinden, noch eene Concordantie gebruiken kan. Intusfchen zijn de zelve, gelijk zij daar ftaan, als men met elk woord een nieuwen regel begint, en nog wel daarenboven het Vers\dikwerf midden in eene rede) met eene groote letter, niets flegts het beste middel, om dit gewig-' tig Boek eene belachgelijke gedaante, maar ook een verkeerden zin te geeven, en het onverftaanbaar te maaken. Het eerfte na tuur-  uv VOORREDE, tuurl'rjke gevolg heeft wel niet in eene volle maate plaats gehad, want wie eenige goede opvoeding hadt, is reeds van jongs af.ge woon, de Verzen agter malkanderen voort te leezen, en het wonderlijk bekleedzel, dat men een eerwaardig boek gegeeven heeft, naauwlijks te bemerken. Doch de zin van het N. Tes* tament wordt egter ten uiterften door de zelve mismaakt, want z'rj fcheuren van één, % geen bij malkander behoort, zelfs, daar wij niet eens een corama zetten kunnen, maar moeten voortgaan met onafgebroken te leezen, Die bier meêr van weeten wil, zie mijne Inleiding tot het N. V. §. 118. rro. Hier moest ik deze verzen, hoe belachge. lïjk ook, laaten blijven, want anders had men, , in mijne overzetting niets van 't geen men zogt kunnen vinden: het nadeel egter, dat zij veröorzaaken, heb ik daardoor tragten voor te komen, dat ik eerst den druk altoos in éénen, zonder de regels af te fcheiden, heb laaten voortloopen, gelijk reeds veelen in het Griekfche N. Testament gedaan hebben , de Vtizen niet met eene groote letter begonnen ben, aan der ze)ver einde ook geen corama gezet heb, als het 'er niet behoorde, en de zelve geheel in ééne woordenfehikking heb laaten voortloopen. De getallen der Ver-  VOORREDE. tv Verzen heb ik 'er óp den'kant bij gezet, eri, opdat men weeten zou, bij welk woord van den regel zij behoorden , (want dat is in de daad wegens de geheel wanvoegelijke verdee. ling zomwijlen naauwlijks te raaden, of men zou verkeerd raaden) zo heb ik daar een flreepjen geplaatst, 't wélk anders in gedrukte boeken geene betekenis heeft; en dus geen gevaar loopt, om verkeerd geduid te worden. Heeft het zelve een -wonderlijk of onbevallig voorkomen, zo legge men het den Bijbel niet te last, maar befchouwe het alsr een gedenkteken der dwaasheid en boekverkoopers fchranderheid van Robèrtus Stephanus, welk door deze afdeéling zijn N. Tes-' tament meêr aftrek tragtte te verfchaffen , én dien het ook gelukt is, zo dat niemand, on. der ftraf van zijn boek tot fcheurpapier te maaken, van hem kan afgaan. De Boeken, welken ik hier overgezet heb, noemt men de Canonieke; onze drie kerken, de Roomfche, Lutherfche, en Gereformeerd de, neemen de zelve in hunne overzetting aan, en ook de zig tot de Lutherfche tellende Engelfche; alleenlijk dat de Lutherfche, ik meen ook de Gereformeerde, de zei ven niet zo regelregt alle voor goddelijk verklaart. Ik kon derhalven geen der zeiven weglaaten, 't •*** 4 geen  ïaVI VOORREDE. geen mogelijk niet Goddelijk was, moest ook ter onderzoeking voorgelegd worden; doch inzonderheid moest ook de Openbaaring van Joannes, gefield zijnde, dat zij eene voorzegging was, die niet vervuld is, en nooit vervuld zal worden, zo wel haaren bewon. deraar, die in dezelve vervulde voorzeggingen ziet, of de vervulling met een leevendig verlangen in de iq*3' en de volgende eeuwen verwagt, als den tegenflreever van den Godsdienst, die lust hebben mogt, om zig van de zelve tot eene flerke tegenfpraak tegen den Godsdienst te bedienen, niet onttrokken worden. De zelve is ten rninften geen zodanig Boek, als in het O. Testament betHooglied, bij 't welk men de redenen zal bil. lijken, waarom ik het niet heb overgezet. Maar nu, zijn alle deze Boeken, goddelijk, d. i. van God ingegeeven , bij gevolg in alk woorden en verhaalen onfeilbaar? Dit kan ik den Leezer niet met korte woorden zeggen: en de beflisfmg op mij te neemen , daar ik 'er niet eens redenen kan bijvoegen, zou wat onbefchijden zijn. Ik heb daar, in mijne Inleiding tot het N. Verbond, uitvoeriger van moeten fpreeken, en zal bij 't geen ik, daarna in 't kort en twijfelachtig, fchrijve, na de zelve wijzen. Onze Lutherfche kerk be« flist  VOORREDE. tvil: ih'st, gelijk boven reeds gezegd is , in 'aire Sijmbolifche boeken niets , hoewel enkele Leeraars het gedaan, of de beflisfing voor de goddelijkheid van alle deze Boeken als bekend aangenomen hebben: zij zou het ook niet wel hebben kunnen doen, dewijl Luther eeni. ge onder de zelvén verworpen beefc, bij voorb. de Openbaaring van Joannes, welke nogthans naar het oordeel yan zo veele uitleggers voorzeggingen op hem bevatten zal, en Zig omtrent den Brief van Jacobus met eene in de daad onbillijke en ongepaste hardigheid heeft uitgelaaten. De zaak zelve is aldus gelegen. De eerfta kerk der vier eerfte eeuwen, welke nader aan den tijd was, nam alle deze Boeken niet als egt aan, maar onderfcheidde ze in, i) algemeen aangenomene, 2) betwiste, en 3) 072. dergefchovene. (Inleiding, §. 4.) De alge meen aangenomene zijn daarom niet daadelijk van God ingegeeven, maar zij'behooren den fchrijvertoe, dien zetoegefchreeven worden. Christus belooft zijnen Apostelen, zelf wanneer zy voor het Gerecht moeten andwoorden, maar ook anderszins, wanneer zij leeren, en het van hem gehoorde weder aan anl deren zeggen, den heiligen geest, d. i, eene goddelrjkeingeving: wij kunnen derhalven de 5 " fchrif  lviii VOOR REDE. fchriften der Apostelen, waarin zij leeren? zoo wij hem gelooven, niet anders dan ais van God ingegeeven befchouvyen. Of egter de Apostelen Mattheus en Joannes, als zij. enkel gefchiedcnisfen verhaalen , hier als menfchelijke getuigen van 5t geen zij gezien en gehoord hebben, te voorfchijrt treeden, (altijd zekerlijk als des te gewigtigerè , omdat zij onder -vervolgingen , jaa met gevaar van hun leeven;'getuigden) of van God ingegeeven, in elke, hoe Zeer geringe omftandigheid onfeilbaar , en van alle misflagen van het geheugen vrij zijn, kunnen wij niet zeggen, want in de redevoeringen van Jefus vindt men daar geene helofte toe. (Inleiding.") der 4d? Hoogd. uitgaave, §. 14. 124, [in 't Ned. § 14. en in de Bijvoegz tot het II',e Deel der Nederd. uitg. bl. 8.] en § 125. [in de Ned. uitg. § 123. met de Bijvoegf] Dit heldert in de daad bij het leezen van het N. Testament veel voor ons op, want in de Euangëlisten zijn of wezenlijke, of nogthans fchijn^ftrydigheden , waarbij één van beiden zou fcbijnen gedwaald te hebben; deze moeten iemand zeer ontrusten, die eene goddelijke ingeeving in gefchiedkundige zaaken aannam, hij zou ze waarlijk naauwlijks tot zijne leerïnj* en ftigting, maar tot geftadige angst-  , VOORREDE. ¥Ja angstvallige onderzoekingen en twijfelingen, welke hem telkens floorden, leezen kunnen. De vier Euangelisten en de Handelingen der Apostelen rekent de oude kerk tot de algemeen aangenomene en egte Boeken: van deze zijn 'ernogthans flegts twee, het Euangelium van Matthens en van Joannes, van Apostelen gefchreeven, doch de drie overige van zulken, die geene Apostelen waren; en voor der zeiver goddelijke ingeeving weet ik geen bewijs; ook zien 'er de vier eerfte Verzen van Lucas niet uit, als of hij zig voof een van God ingegeeven , van den Hemel onfeilbaar gemaakten gefchiedfchrijver wilde uitgeeven. Inleiding , $. 15. Dit heldert voor den Leezer ook weder zeer veel op, want juist bij deze beide Euangelisten vinden wij zeer veele dingen anders verhaald, dan bij de twee, die niet flegts Apostelen, maar ook ooggetuigen waren. Ondertusfchen zijn nogthans deze fchriften zeer veel waardig, inzonderheid de Handelingen der Apostelen, want zonder de.zelve wisten wij niet, hoe de Christelijke Godsdienst over den Aardbodem verfpreid is, niets van Paulus, wiens Brieven de voornaamfte leerboeken van het N. Testament zijn. Goddelijk of menfchelijk, dit is ons bij eene gefchiedenis het  I f* VOORREDE. liet zelfde, als zij flegts van een zelfden tijd, waar en geloofwaardig is. Meêr vernaaien, van den zelfden tijd omtrent het leeven én de redevoeringen van Jefus, daarënboven nog zülke, die veele zaaken bevatten, welke de Apostelen uitgelaaten' hebben, zijn ons ook zeer welkom, zij mogen ingegeeven of niet ingegeeven zijn: daarënboven nog, daar Lucas dé verkeerde gezegden van andere, voor ons daarna verlorene befchrijvingen van Jefus leeven onderzogt, en na de daarin bevatte ge. beurtenisfen bij ooggetuigen vernomen heeft. Onder de Brieven zijn die aan de Romeinen , de beide aan de Corinthiërs, die aan de Galathiërs, Epheflërs, Philippenfen Colosfenfen,de beide aan de Thesfalonicenfen, desgelijks de beide aan Timotheus, die aan Titus, en aan Fhilemcm ? zeker lijk van de hand van Paulus, en behooren tot de algemeen aangenomene: zi) zijn derhalven niet flegts van een Apostel, maar hij voegt er nog in de meesten agterzijn naam dezen titel bij, 't welk anders in dien tijd niet zo gebruikelijk; was, en wil derhalven zekerlijk, terwijl hij deze Brieven fchrijft, als een Apostel befchouwd zijn. Deze Brieven moeten wij derhalven, als de belofte, welke Jefus aan zijne Apostelen gegeeven heeft, waar is, als goddelijk, van God in- ge.  V O O R R E D Ei ' txt. gegeevenen onfeilbaar befchouwen: of'tmisfchien eene uitzondering maakt, 'tgeen Paulus i .Cor. VII. van het gebod des Heeren.t 't welk hij daaromtrent niet had, als zijn gevoelen of raad onderfcheidt, of ook de, enkel afzonderlijke Brief aan Philemon, waarin hij zig ook geen Apostel noemt, wil ik hier niet onderzoeken, ik zou te wijdloopig moeten worden, en zou door te groote gedienftigheid de oogen mijner Leezers verblinden. Niet geheel eveneens is het geiteld met den Brief aan de Hebreen, in de daad édn der fchoonfte en leerrijkfte van het geheele N. Testament, zo dat ik den zeiven boven de meeste Brieven van Paulus, doch niet boven dien aan de Romeinen, welke hem zeer ver overtreft, noch boven die aan Timotheus en Titus, met opzigt tot den inhoud ftellen zou, en /legts bij een paar aangehaalde plaatzen van het O. Testament in de laatfte Capittels in verlegenheid zou zijn. Maar wij weeten niet, of de zelve van de hand van Paulus, of van een anderen fchrijver is. In het eerfte geval hadden wij den zeiven voor goddelijk te houden, in het laatfte bleef de zelve wel een voortreffelijk leerzaam ftuk, dat ons van eenen onbekenden Leeraar der eerfte Christen kerk overgebleeven was, zeeronder- fchei-  txii VOORREDE. fcheiden gefchreven, en waaruit wij veel leéren kunnen, maar, niet goddelijk. De oudfte kerk heeft zelfs over den zeiven niet eenparig gedagt, eenige hebben den zeiven als goddelijk aangenomen, andere niet, en deze twijfeling heeft lang geduurd. (Inleiding, §234.. der 4deHoogd. uitg. waarbij nogthans de voorgaande paragraphen van den 225ften af mede moeten geleezen worden, als men onderzoeken wil. [In de Bijvoeg/, tot het Ilde Deel der Nederd. uitg. van bl. 304—38o.]> Van de zeven Brieven', welke aan artderè Apostelen toegefchreven worden , zijn de Eer fte Brief van Petrus, en de Eerfte van Joannes zeer zeker egt, en in de oude kerk algemeen aangenomen. De Tweede Brief van Petrus, benevens de Tweede en Derde van Joannes, zijn van veelén in twijfel ge. trokken, ik houde de zeiven, in geval 'cr een Leezer aan mijn gevoelen iets gelegen zijn mogt, voor egt, en tel ze derhal ven onder de fchriften der Apostelen of de god delijke. Inleiding, §. 253. 270. der ^ Hoogd. uitg. §. 212. 230. der Nederd. uitg. Den Brief van Jacobus hield een groot gedeelte der oudheid niet voor Canoniek, jaa wel ten eenen maal voor'onëgt; 'er kan eg-  VOORREDE. txnt egter veel voor den zei ven gezegd worden : ik neem het niet op mij, te beflisfen. Tel gen deszelfs inhoud, weike Luther zo zeer mishaagde, dat hij den zeiven laf noemde, heb ik niets in te brengen: maar de geheele* vraag komt daarop neder,.is do zelve egt? en van Jacobus den Apostel ? of van een anderen Jacobus, den halven broeder van Jefus ? In het laatfte geval had men geene teden, om den zeiven voor goddelijk te houden. Inleiding §. 243. der 4d' Hoogd. uitg. §. 203. der Nederd. uitg. Dit heeft ook bij den Brief van Judas plaats, bij welken het even onzeker is, of de zelve van Judas, den Apostel, of van een anderen Judas, den halvèn broeder van Jefus is. Zoo het eerfte geval was, zouden wij dezen Brief van een Apostel als goddelijk moeten aanneemen, doch de reden en de Christelijke Godsdienst zouden daarbij wat zugten, want deszelfs inhoud is niet, gelijk wij dien in een goddelijk boek verwagten : ik fpreek niet van zijne zedenleer, noch die, dat men van den Duivel nietlasterlijkfpreeken moet, want deze zou zig, gelijk ik in de Aanmerking zeggen zal, nog zeer goed laaten verdedigen, misfehien ook laaten prijzen en goedkeuren, maar van de gefcbiedeïiisien, welke de zelve als waar aanneemt  xxiv VOORREDE. neemt, den twist van Michaël en den duivel over het ligchaam van Mofes. Zoo de zelve daarentegen niet van den Apostel is, maar van een, nogthans niet bijzonder onderweezen halven broeder van Jefus, dan wint de Christelijke Godsdienst daar bg, en wordt van een last verlost. Inleiding, §. 258. 259. 260. der 4de Hoogd. uitg. .§ 216. 217. 218. der Nederd. uitg. Of de Openbaaring van Joannes goddelijk, of zij van den Apostel Joannes zij, van wiens fchrijf- en denkwijze zij zo zeer verfchilt, daarover zijn de gevoelens van oüdsher verdeeld geweest; een groot gedeelte der oude kerk heeft de zelve verworpen, andere hebben haar aangenomen ; zij heeft ten eenen maal het ongeluk gehad, aan den man, op welken zij voorzeggingen bevatten zal, die hem zeer verheffen, aan Luther te mishaa» gen. Inleiding §. i?5—279- der 4'ie Hoogd. uitg. § 235—238. der Nederd. uitg. en Bijvoegf. tot het llde Deel, bl. 443. — Zoo de zelve van den Apostel was, zou hij voor den Christelpen Godsdienst bevreesd kunnen worden, die gelooft, dat zij voorzeggingen bevat, welke reeds vervuld moesten zijn, inzonderheid, volgens haare verzekering, dat de tijd nabij zij, en egter naa 1700 jaaren uog  . V ( O O R R E D E. ggg nog niet vervuld zijn. Men zal hier , iets meêr van vinden in de Aanmerkingen pp de zelve. Hier verhaal ik flegts, zonder de re» denen op te geeven , dat men omcrent de zelve, en de...vooraf ^enöemde. Boeken getwijfeld heeft.. Een Leezer, die den Christelijken Godsdienst van harte ge looft > zal veele kwellende navorfchnigen., waartoe hij mogelijk noch tijd noch kundigheden heeft, maar welke zijn geweeten ontrusten zouden, fpaaren, als hij niet alje Boeken, welke in deze verzameling flaan^ voor goddelijk.aanneemt, maar enkel de zekere, doch de overige Boeken met een onzijdig en onbefchroomd gemjoed leest; en een onderzoeker, die aan den Ghristelijken : Godsdienst twijfelt , of ook een, die. den zeiven verwerpt, zou,dien wezenlijk groot onrecht doen, als hij alle deze Boeken voor gelijk aannam , en hij van het geen mislchten tegenwerpingen tegen hunne goddelijke -ingeevinx zou kunnen opleveren, bij voorb. .tegenftrijüigheden der Euangelisten in onverfchillige zaaken-, tegenwerpingen tegen den Godsdienst zeiven wilde maaken. : Ik heb terftond in 't begin gezegd, dat ik mij tweeërlei foor ten van Leezers, heb voor. -gefield, en in acht genomen: zodanige, die aan den Bijbel gelooyen, en andere, die niet ***** aan  Lrfv* VOORRED È. aan den zei ven gelooven, maar dien egter niet verwerpen willen, Zonder dien onderZogt te hebben. Uit eige ondervinding heb ik 'er nog eene derde foort moeten bijvoegen, waaraan ik vooruit niet gedagt heb, welke reeds met een beflist oordeel niet aan den zeiven gelooven, en den Christelijken Godsdienst niet aanneemen, maar nogthans den Bijbel als een gewigtig en belangrijk boek leezen willen, en dit in eene overzetting, welke zij verftaan. Dit getal is misfchien niet klein; daar zijn mij veelen , inzonderheid van den aanzienelijken ftand , bekend, welke mijne Overzetting van het O. Testament enkel om deszelfs inhoud geleezen hebben, en dat met eene drift en oplettendheid, welke mogelijk niet alle Christelijke Leezers zullen medebrengen, jaa zelfs wel zekere Boeken herhaalde keeren. De nieuwsgierigheid van zodanige Leezers zou zig bij het N. Testament wel voornaamelijk uitftrekken tot het geen wezenlijk de zedenleer van den Christelijken Godsdienst is, misfchien ook tot de wijze' van deszelfs oorfprong en fpoedige uitbreiding. Het getal der geenen, die het N. Testament niet als geloovigen leezen zuk len, is zedert twintig jaaren zeer vermeerderd, en neemt nog geftadig toe. Dit  VOORREDE. ixyif Dit mijn oogmerk, om voor allen te fchrijven , vorderde onzijdigheid, een pligt, welke nogthans ook dan op mij lag, als ik enkel voor Christenen ., of zulken, die van mijnen Godsdienst zijn, fchreef: want ook voor deze moet ik mijne leer niet in den Bijbel brengen, het niet verbergen, noch verduisteren, als de zelve iets anders, ik zal niet zeggen, leerde, maar ook flegts zou fchijnen teleeren, geene zwaarigheden, gee. ne tegenwerpingen tegen den zeiven, bij .voorb. tegenftrijdigheden der Euangelisten , met kunst wegnemen en pnzigtbaar maaken," maar de zaak voorleggen , gelijk zij is. Elk goed Christen zal immers toch ook onderzoeken willen, en zelfs het N. Testament leidt hem daartoe op : en indien $g uit zig zei ven, of van anderen gewaar wordt, dat men hem het daartoe noodige, het bedenkelijke, onttrokken,,heeft; zo mogt wel zijn geheele geloof vervallen, en hij het, hem met een heilig bedrog in de hand gegeeven Boek, voor een boek, dat zodanige befchaaving behoefde voor bedriegerij houden. Eene volftrekte trouw en onzfidigheid is dan mini doelwit geweest; de. leeren van eeni. gen Godsdienst onder de Christenen heb ik in het N. Testament niet willen brengen : ***** » Lu"  fcxvm VOO R RE DË Lutherfchen, Gereformeerden, Roomschgezinden, en Sociniaanen zullen deze overzetting allen even goed kunnen leezen, want omtrent de laatften ben ik verzekerd, dat z'^ mijne getrouwe letterlijke overzetting vari Jaan, I: i—14. in" 't geheel niet kwaalijk neemeh, maar flegts, gelijk zfj ook b'rj het Grieksch < doen, de zaak anders verklaaren zullen. Jac. V; 14. heb ik ook letterlijk overgezet, hoewel ik geloof, dat 'er niet flegts van het zalven met olie, maar van het gebruiken van allerlei geneesmiddelen gefproken wordt: dewijl 'er over deze plaats veel getwist is, en de Roomfche kerk de zelve geheel anders verftaat, moest ik mijne verklaaring niet in de overzetting brengen, 't Is waar, ik geef de overzetting van eenen óp veelërlei wijze verklaarden Griekfchen text, verkieze de leezing, welke ik voor zuiver houde, en, daar iets twijfelachtig is, en eene andere iets iri de gevoelens over den Godsdienst veranderen zou, zat ik de andere onder den text; men zal daarvan een voorbeeld vinden Hand: XX: 28. In de Aanmerkingen kan ik' niet anders dan mijn gevoelen zeggen, en daar is het dan onmogelijk, dat ik het allen, die anders denken, alle godsdienstige gezindheden, en ook wel den gee- nen,  VOORREDE. txrx nen, die zekere dingen, bij voorb. de verzo&iiing van Christus door den duivel, uit het N. Testament weggenomen willen hebben, naar hun zin maake: dit onmogelijke zal eg^ ter ook niemand van mij begeeren. Deze onzijdigheid ftrekt zig in 't bijzonder daartoe uit, dat ik onderzoekenden, twijfe» felaaren, en vijanden van den Christelijken Godsdienst, de dingen, welke aanleiding tot tegenwerpingen tegen het N. Testament geeven konden, niet onttrekke. In de Aanmerkingen zullen zij nog meêr, inzonderheid omtrent de tegenftrijdigheden der Euangelisten', aantreffen, ook wel tegenwerpingen, die, zo ver ik mijherïnnere, van anderen niet gemaakt zijn, en die ten rninften mij meêr ontrust hebben, dan de gewoone. De Aanmerking op Matth. XX: 29—XXI: 11. kan tot een voorbeeld ftrekken. Als iemand het N. Testament meermaalen leest, en dit zal niet flegts elk waar Christen doen,, maar ook ten rninften tweemaal iemand, die toetzen en onderzoeken wil, dan zou ik hem den raad geeven, om den eerften keer eiken Euangelist op zig zei ven te leezen, maar den tweeden keer de vier Euangelisten te zamen in de overëenftemmende orde, welke zij hebben. Dit zal niet alleen het nut .**•** 3 heb.  tóx VOORREDE. hebben, dat men de gefchiedenis, waarvan zeer dikwerf elk flegts een gedeelte heeft, vollediger zal leeren verftaan, maar ook dit nut, of misfchien voor eenigen de onbevalligheid, dat men zien zal, waarin de ééne Euangelist van den anderen afwijkt. De meeste afwijkingen zijn zekerlijk niets anders dan eene fchijnftrijdigheid, doch mogelijk zijn daar ook wezenlijke onder, als men niet aanneemen wil, dat alle Euangelisten, en ook die, geene Apostelen zijnde, zodanige belofte niet hadden, in gefchiedkundigezaaken van God ingegeeven, en tot in elke kleinigheid onfeilbaar gemaakt zijn. Ik ben van gevoelen, dat elk geloovig Christen deze wijze van leezen niet al te laat moest aanvangen: gevaarlijk kan de zelve nooit voor hem zijn 5 tegenftrijdigheden bij de verhaalers zijn geene tegenwerping tegen de waarheid der gefchiedenis, anders zouden Wij volftrekt geene gefchiedenis kunnen gelooven , maar flegts tegen de goddelijke ingee ving van den gefchied. fchrijver, en 't is het best, dat een leezer hier vroeg zelf zijn oordeel velt. Die nooit op die wijze geleezen heeft, wordt daarna, als hij in beftrijders van den Godsdienst, bij voorb. in de Wolfenbuttelfche Fragmenten, van tegenftrijdigheden in het verhaalen hoort, Wr  V 0 0 R R E D E. xxxi.; omtrent den ganfchen Godsdienst het ■ fpoor bijster; hij zou het nooit geworden zijn, als hij vroeg de Euangelisten te zamen geleezen had. Het zou misfchien zijne nuttigheid heb-; ben, dat men vooraf in mijne Inleiding tot het N. V. §. iüx. 122, 123. 124. 125. der 4de Hoogd. uitgaave, [§. 12T. 122. 123. der Nederd. uitg. en Bijvoegf. tot het IIde D. bl. 4—15.] doorlas, daar van fchijnbaare en daadelijke tegenftrijdigheden gefproken is. Den geenen, die den Christelijken Godsdienst niet gelooven, flegts leezen om te toetzen* of liever, om twijfelingen te zoeken, behoeve ik dezen raad niet fterk aan te beveelen, zij zullen dien buiten dat terftond bij de hand neemen; alleenlijk moet ik hen verzoeken, om met de Euangelisten op eene billijke wijze, even als met de Romeinfche en Griekfche, en onze beste gefchiedfchrijvers , te werk te gaan, waarover ik beneden nog een woord in 't bijzonder met hun fpreeken moet. — Dewijl veele gefchiedenisfen flegts in één Euangelist ftaan, zo zijn de enkele opfchriften der afdeelingen tot dat einde niet voldoende, die mijne Inleiding tot het N- V. met de Bijvoegf. en Verbetering, bezit, kan de daar? in ontworpene Harmonie der Euangelisten tot een leiddraad gebruiken: gaarne had ik.de» * * * * • 4 ze  Lxxtr VOORREDE-, ze hier riog eens laaten afdrukken, maar ik wilde den prijs dezer overzetting niet door eenige bladen verzwaaren, en die Inleiding is wezenlijk reeds in veeier handen. ' Als men daarna- het N. Testament voor den derden, den vierden keer leest, gelijk ik geloof, dat een Christen dit doen moest, zo zou 't gemeenlijk het best zijn, dit op de eerfle Wijze te verrigten, en dit niet alleen tot ftigting, welke dan niet door allerlei aanftootelijke vraagen afgebroken wordt, maar ook, bij den kenner , en die daar gehoor toe, heeft, om eiken -Euangelist, met opzigt tot het geen hem eigen is en tot zijne wijze van verhaalen, te leeren kennen, doch zonder daarover te hairklooven, want dat leidt gemeenlijk tot kunstigiijk verzierde aanmerkingen. Maar het is' raadzaam, daarna ook het leezen volgens de overëenftemming nog eens te herhaalen, men zal daardoor de Euange. listen beter leeren verftaan, dan ik de zeiven in aarimérlirigen verklaarer, kan, zoo deze niet tot vei veelens toe wijdloopig zullen wot It-n. Na nvjet ik nog een woord met die Leezers fpreeken, Welke den Christel. Godsdiénst niet gelooven, *r.aar egter onderzoeken, ten rninften hunne eige ftellingen niet uit  V O O R R E D E, tK?Ii| yit de zo zeer tegenftrijdigc- godgeleerde leer» boeken, maar uk de; bron ieeren kennen wil. len. — —- lk achte den zeiven, in de daad, in den hoogften graad waardig, om van elk verftandig man op eene oprechte en waarheidlievende wijze onderzogt te worden. De zelve heeft toch zulke bewijzen (op eene geloofwaardige wijze verhaalde wonderwer* ken, en naauwkeurig vervulde voorzeggingen) voor zig, als geen éénige, zig voor geopenbaard uitgeevende Godsdienst op deq aardbodem, en daarbij de voortreffelijkfte zedenleer. Zou de zelve niet het nader on» derzoek van elk verftandig man verdienen? Deze is of de van God geopenbaarde Gods* dienst, of wij hebben 'er in 't geheel geenen, God heeft het van hem gefchapen, menfchelijk geflacht als verlaaten, en het aan de twijfelingen overgegeeven, welke de natuurlijke Godsdienst voor het zelve nimmer met zekerheid kan oplosfen. Men heeft menigwerf gezegd, en het is eene zeer natuurlijke gedagte, dat 'er toch een groot gevaar mede verbonden is, de. zen van jongs af voor ons liggenden Godsdienst, in 't geheel niet te, onderzoeken, maar eenvoudig, gemeenlijk nog met fpotternij, welkende zelve niet verdient, te ver- * 9 * * ft - 5 wer.  Lïxiv VOORREDE. werpen: want toch! als de zelve de waare was, wij vernamen dit eerst in die duistere waereld, aan de andere zijde des voorhangzeis, agter het welk niemand gezien heeft, hadden niet naar deszelfs, nog daarënboven met het gezond verftand zo volkomen inftem» mende, geboden geleefd, niet den wil van God gedaan, welken wij hadden kunnen kennen, wat zou ons lot zijn ? Dit alles is waar en regt, maar 'er is nog een veel zagter beginzel, dat deszelfs onderzoek aandringt, op 't weik ik zelf een groot gedeelte van mijn leeven hefteed heb, en in de daad, dit béken ik, van veele twijfelingen beroerd en ontrust ben geworden, welke ik nooit uit mijne gedagten gefteld, maar eerlijk onderzogt heb. Ik zou zeer veel verliezen, als ik den Christel. Godsdienst niet als goddelijk konde aanneemen, want de enkel na. tuurlijke geeft mij te weinig voldoening: troost in leeven en in fterven zou met den zeiven voor mij verdwijnen, en eene groote vrees en benauwdheid wegens mijnen toekomenden ftaat in een ondoorzigtbaar duister aan de andere zijde des grafs zouden deszelfs plaats vervangen. Dat 'er een toekomend leeven zal plaats hebben, zelfs wel een, waarin geftraft en beloond zal worden, is bij  VOORREDE. lxkv mij uit de reden volftrekt waarfchijnlijk, maar niet zeker; niet eens in dien graad waarfchijnlijk, welke nabij aan zekerheid komt; met fchrik kan zij mij, als ik een flecht ge. weeten heb , genoeg vervullen , want een onzeker kwaad verfchrikt ook magtig genoeg, maar hoop , waarmede ik mij onder de ongemakken dezes leevens zou kunnen vertroosten, zelfs eigenlijk in hoope gelukzaligheid i fmaaken, kan zij ten rninften mij niet verzekeren. Ik heb wel die vrees voor een volkomen ophouden van mijn beftaan met den dood niet, welke veelen zomwijlen zo Iterk openbaaren; hield ik op te beftaan, nu! dan had ik eene Rille rust, kon niet ongelukkig zijn, en had naa den dood niets te vreezen; maar van troost, van de verrukken lijke verwagting van een eeuwig leeven, eene uitdrukking, die mij, zo dikwerf ik Joan. III: 16, leeze, zo ongemeen groot voorgekomen is, zou ik afftand moeten doen, en moeten denken, dat niet alles gebeurt, wat w'rj ftervelingen wenfchen , en dat wij te Hout in onze verwagtingen zijn. Doch daar blijft het niet bij. Eene waarfchijnelijkheid zelfs eene mogelijkheid van een toekomend leeven is genoeg, om mij met vrees te vervullen; de enkele mogelijkheid, is reeds genoeg?  txxvi VOORREDE. rioej, om alle geneugten van het tegenwoordige leeven te verbitteren, dewijl ik pm houden, van zekere gevolgen en toepasfingen van eenige ftellingen des N. Testaments, waaraan mogelijk menig Leezer niet denken zou aan te wijzen. Deze aanmerkingen verfchillen alleenlijk daarin van die op het O. Testament, dat ik daarin nooit een He breeuwsch woord zettede, doch in deze in tegendeel zomtijds een Grieksch, fchoon zeer zeldzaam, en zodanig, dat die gee„ Grieksch verftaat, het zonder in 't lefzen verhinderd te worden, kan over/laan. Griek" fche woorden hebben in een Duitsch boek dat vreemd en geleerd voorkomen niet. als Hebreeuwfche: voor een groot 'e^e* «gner Leezers, die Griebc/^^ het een gemak, het Griekfche woord van ***»«»* * vau welks  cxvin VOORREDE. welks dubbelzinnigheid iets te zeggen was, terftond voor zig te hebben , en niet eerst in het Griekfche N. Testament te moeten opzoeken ; en 't kwam mij als eene foort van gemaakten dwang, bijna als fchoolvosferij voor, het Griekfche woord op eene plaats te vermijden, daar het niemand hindert, en mogelijk voor de helft der Leezers van zo veel gemak is. 't Geen ik in de Aanmerkinop Mattheus reeds gezegd had, behoefde ik bij de overige Euangelisten niet te herhaalen; die ze verftaan wil en iets onduidelijks bij de zeiven vindt, zal het in de aanmerkingen op de gelijkluidende plaatzen, welke altoos onder den text zijn aangetekend, op. flaan. Ik had aanhaalingen maaken en daarop wijzen kunnen, maar om niet te melden, dat daardoor mijne aanmerkingen veel wijdloopiger, en wel halve bladzijden van dergelijke aanhaalingen in Lucas vol zouden zijn geworden, zo komt m'rj dit veelvuldig wijzen tot andere plaatzen , daar het gemist kan worden, als onaangenaam voor een Leezer voor: ik meende het dan alleen te moeten doen, als 'er iets, dat tot verklaariqg der woorden noodig was, op eene plaats Hond, daar men het niet terftond zou kunnen vinden- noch mogelijk zoeken zou j bij vporh. als  VOORREDE. tcix, als Jefus het zelfde meermaalen bij eene verfchillende gelegenheid gezegd had, en men het derhalven in de gelijkluidende plaats niet verklaard vond, of ook bij Lucas, als eene zwaarigheid in de aanmerkingen op Marcusweggenomen was, daar men het misfchien met zoeken zou, maar in die op Mattheus. Bij de laatfte Capittels der Euangelisten heb ik menigwerf met korte woorden moeten herhaalen 't geen ik in mijne Verklaaring van de gefchiedenis der begraafenis en opjïanding van Christus volgens de vier Euangelisten, met betrekking op de in de Fragmenten gemaakte tegenwerpingen en derzelver beantwoording , (in *t Hoogd. te Halle : 7B3)gefchreeven had, wanc ik kan mij hier niet geheel van mijn opgenomen pligteenes verklaarders ontflaan, en enkel nadat boek wijzen. Dikwijls heb ik de zelfde woorden behouden, waartoe ik, dewijl het mijne eige woorden zijn ,« meene recht te hebben, en men vervalt gemeenlijk tot het gemaakte of Hechtere, als men andere uitdrukkingen zoekt, dan die iemand bij het eerfte fchrijven waren te binnen gekomen. Doch ik heb dan daarbij menigmaal den Leezer na die Gefchiedenis der Opftan'ding ge.weezen, dewijl ik daar vollediger, derhalven QQk duidelijker en meêr overtuigend van de . * zaak  VOOR RED Ë. zaak fpreeken kon, en ik wenschte, nadien de gefchiedenis der opftanding zo belangrijk en moejelijk is, en juist de hevigfte en waarfchijnlijkfte aanvallen van den Godsdienst op de zelve gerigt zijn, dat mijne meeste Lee* zers dat boek te hulp ^neemen en zelf leezen mogten. Gottingen, den 4 October 1789. JOH. DAV. MICHAELÏS,  HET EUANGELIUM VAN MATTHEUS, C a p. I: i—17. (*) Gejlachtre gister 'van Jefus van 's vaders zijde. (**) I. Geflachtregister van Jefus Christus, den 1 zoon (*) Luc. III: 23—38. (**) Of dit en het tweede Capittel van de hand van Mattheus zijn, of eene geflaehtrekening en gefchiedenis der geboorte van Jefus, die door den Griekfchen Overzetter bij dit Euangelium gevoegd, en mede uit het Hebreeuwsch overgezet zijn, kan met geene zekerheid bepaald worden: als 'er daarom zwarigheden in mogten gevonden worden, die een Leezer niet wist op te losfen, en ik hem ook niet tot zijne voldoening kon oplosten, zo zijn dat geene tegenwerpingen, die hem omtrent het Nieuwe Testament en deszelfs goddelijkheid, of omtrent het'Euangelium van Mattheus twijfelachtig maaken moeten, maar en. kei tegenwerpingen tegen deze twee Capittels, wier zaak men gevoegelijk van het overige Euangelium kan afzonderen. Die hier meêr van weeten wil, zal mij-  a HE r EUANG. VAN MATTHEUS. zooa van David, den zoonrvata Abraham. | Abra- w Inleiding in het N. T. D. II. J. 133. bl. 230-242 opflaan. 1 tk zeg dit niet zo zeer wegens de gefchiedkundige twijfelingen, die tegen deze Capittels, of.ook tegen het gellachtregister van Christus gemaakt i«n, die kunnen naar mijn oordeel voldoende Worden weggenomen ; ik heb bet in de Aanmerkingen gedaan, of tragten te doen, hoewel ik daarbij noodzaakelijk Wijdloopiger worden moest: maar wegens de aanhaalingen van het Oude Testament, tegen welke, zig zo zwaare tegen wet pingen aan den Leezer als opdringen, als hij bij alle de overige aanhaalingen van het Oude in het Nieuwe Testament te zamoA niet vindt Bij twee plaatzen, Cap. U: 5. 6. en 17/18. geloof 3k de zelve volkomen te kunnen oplosfen, maar bij djie andere Cap. I: 23. H: 15. 23. zou mogelijk 't geen ik 111 ftaat ben te zeggen. of anderen vóór mij gezegd hebben, niet alle Leezers voldoening kunnen geeven; en daar wilde ik niet gaarne, dat 'er uit de zeiven een vermoeden tegen den Apostel, Mat thees zeiven, het welk in 't einde der Christel ij ken Godsdienst treffen zou, overig zoude blijven, vs. i—17.3 Bij dit geheele gellachtregister moeten vooruit twee dingen worden aangemerkt. Vooreerst van David af tot op jefeph verfchilt het geheel van het gellachtregister, dat Lucas in heiderde Capittel heelt, en wanneer 'er een paar maaien eenerlei naamen (laan, bij voorb. Zorobabel en Sealthiël, dan zijn het naamen van verfchillende perfoonen uit een geheel ander gellacbt. Volgens beide Euangelisten is Jefus een Zoon van David, maar volgens Mattheus door Salomon, en volgens Lucas door den Zoon van David, Nathan, die nooit den throon beklommen heeft. Voor eene dwaaling of tegenftrijdig. heid kan dit niet gehouden worden. De Schrijver, van welken wij het gefjacbtfegister in 't begin van Mattheus hebben, mag zijn, wie hij wil, en Lucas mag zonder alle goddelijke ingeevi'ng enkel als mensen gefchreeven hebben, 7.0 was het e2ter naauwelijks mg-  Gaf» L j Abraham teelde Ifaak, Ifaak mogelijk, om \óór de verwoesting van Jerufalem, efl vóór deze hebben beiden zekerlijk gefchreeven, in het gellachtregister van Jefus zo grovelijk te dwaalen; geen van beiden had nobdig te verdigten: want de geflachtregisters wierden openlijk bewaard, jaa elk gedacht had ze, of Wist ze toch naauwkeurig, dewijl het eigendom bij akkers en gronden enkel en alleen op de zeiven aankwam. 'T was voor iemand, die in Palestina fchreef, of bij iemand in Palestina, na allés naauwkeurig vernam, niet mogelijk te dwaalen, ten minsten, zo grovelijk te dwaalen, dat de één van den anderen in meêr dan zestig naamen der voorouders verfchilde. De oplosfing is, dat Mattheus het gellachtregister van 'Jefus vermeldt van de zijde van Jofeph, zijnen vermeenden vader, en die kwam van Salomon af; en Lucas in tegendeel dat vaö Maria, welke van Nathan afftamde. Ik zal hier nog een woord meêr van zeggen bij het derde Capittel van Lucas. Ten anderen, Hebreeuwen zo wel als Arabiërs neemen in de gellachtregisters allerlei vrijheden, die bij ons zo niet gebruikelijk zijn. Zij laaten veele genachten uit, en noemen een agter-agterneef, de Arabiërs wel tot in 't tiende lid, zoon: of omdat zij de gedachten, die daar tusfehen zijn, niet weeten, en alleen dit weeten, dat die en die een nakomeling van die en die is; of ook om andere redeoen. Die daar iets meêr van weeten wil, leeze mijne Oosierjche Bibliotheek, D. XII. N. 192» en mijnen brief aan den Hofraad Schlözer in 't vijfde ftuk van het door den Hofraad Lichtenberg uitgegeeven Gottingsch Magazijn van 't eerfte jaar. Als Mattheus dit ook doet, dan is het niet meêr dan het gewoone. Maar nu nog ééne zaak. Dewijl bij de Oosterlingen de gedachtrekening zozeer eene voornaame zaak, zo wel in de overleveringen der gedachten, en hec recht tot akkers, als in de groote gefchiedkunde was, bij deze wezenlijk met verzuim der tijdrekening, zo A 2  4 HET EUANG. VAN MATTHEUS; Ifaak teelde Jacob Ja- zogten zij allerlei hulpmiddelen, om de geflachtregisters in 't geheugen te prenten, en het zelve te ver* ligten: onder deze was één, dat zij het lange geflachtreglster in zekere afdeelingen verdeelden, waarvan elke even veel gedachten had, gaarne een rond of heilig getal, 7, 10, '14, enz. en om dat uit te brengen, lieten zij wel in de eene afdeeling leden uit, omtrent gelijk wij, niet enkel bij 't onderwijs van kinderen, maar ook van volwasfenen in de Gefchiedkunde zomwijlen in de tijdrekening ronde getallen tot onderfteuning van het geheugen zetten, bij voorb. 200 jaaren, hoewel 'er eenige mogten over zijn, een voordeel, dat zelfs de Heer Schlözer in zijn voorftel van de algemeene Gefchiedenis heeft aangepreezen. Mattheus doet dit dan ook: bij verdeelt het gellachtregister van Jefus in drie tijdverdeelingen, elke van 14 gedachten: dit getal verkiest hij waarfchijnlijk, omdat het in de eerfre afdeeling van Abraham tot op David niet mogelijk was meêr dan 14 geflachten te noemen, hoewel 'er zekerlijk meêr geweest zijn, want hij vond alleen deze 14 in Mofes en het Boek van Ruth, waaruit hij dit oudlie gedeelte der gedacbtrekening neemen moest, opgetekend. In de tweede afdeeling, van David tot op de Babij. lonifche ballingfchap, zouden 'er, (David niet medegerekend , die in de eer.te afdeeling reeds als de 14de geteld was.) 17 gedachten geweest zijn, daarvan laat hij ] 'er drie uit. Of 'er in de laatfte, van de BabijTonifcbe ballingfchap tot op Jefus, ook eenige geflachtén uitgelaaten zijn, kan met zekerheid noch bevestigd, noch ontkend worden. Van de wederkee. ring uit Babel tot op de geboorte van Jefus zijn 'er 530 jaaren, en Jefus 'er afgerekend, die toen gebooren wierd, 13 gedachten: in 530 jaaren zou men 'er-volgens de gewoone rekening 16 verwagt hebben. Maar bij laate huwelijken, of Wanneer in de geslachtrekening, eenige eerst laat gebooren zoonen zijn, kunnen 'er ook 40 jaaren voor één gedacht gerekend worden, en z'o behoefde 'er juist geon uitgelaaten ts zijn. "  C A P. I. 5 Jacob teelde Juda en deszelfs broeders, | Juda teelde Perez en Zerah bij Thamar, 3 Perez teelde Hesron, Hesron teelde Aram,| ' Aram teelde Amminadab, 4 Amminadab teelde Nahasfon, Nahasfon teelde Salmon,| Salmon teelde Boas bij Rachab, 5 Boas vs. 3. 4.] Juda trok na Egijpten, en nam reeds zijn zoon Perez, mogelijk ook zijn' neef Hesron< uit Palestina mede; in Egijpten woonden de Israë'iten 430 jaaren, en naa hunnen uittogt was Nahasfon ft imvorst van J ada. 'T blijkt duidelijk , dat 'ei' tiisfchen hem en Hesron meêr geflachten moeten uitgelaaten zijn: doch d;e kon onze Schrijver uit gebrek van berigten niet zetten, want Mofes heeft het gebruik; om enkel den zoon, en zoonszoon van Jacob te noemen, Avelken deze met zig na Egijpten ïjam, en dan, den geen en die uit Egijpten gegaan is, en deszelfs onmiddelijken vader; maar om alle geflachten daartusfchen uit te laaten. Dia hier meêr van weeten , en bewijs hebben wil, zie het XWde Deel N. 19a, van mijne Oosterfche Bibliotheek na. vs. 5. Salmon teelde Boas bij Rachab;} Van waar de Schrijver dit berigt beeft, is tot hier toe niet bekend; in 't Oude Testament, en zelfs in 't Boek van Ruth, ftaat 'er niets van. De Jooden roemen, dat veele Profeeten en Priesters van Rachab afirammen, hoewel het onzekere en ongeloofwaardige gezegden zijn, maar zij noemen geheel andere naa. men, Jeremia, Hilkia, Seraja, Maajia, Hana. meel, Sallum, Baruch, Neria, Ezechisl, Bufi, eenen Hnkia (niet den koning) de Profeetes Hulda, (men zie Wetfteins aanmerkingen - bij deze plaats): daarbij plaatzen anderen uit enkele willekeurige afbomsten van woorden, (eene in de geflachtrekening en Gefchiedenis zeer onzekere bron van kennis,) eenige ï Chrofix IV; 2-1, gemelde en tot den ftam van Juda A 3 be.  6 HET EUANG. VAN MAT THE (JS. Boas teelde Obed bij Rqth, Obed teelde Ifaï,| Ifaï behoorende geflachten, maar nergens Boas, nooit leiden zij Davids geflacbt yan haar af. Onze Schrijver moet het in allen geval uit overleveringen der geflachten , die mogelijk op de tafels hunner geslachtregisters opgetekend waren, ontleend hebben, én dit is waaricbijnlijk. Doch hoe veel geloofwaardigheid zulk eene overlevering eenes gefiacbts van een zo ver afwezigen tijd heeft, wanneer het oude, ter verklaaring van Davids ftamregister gefchreeven boek van Ruth daar niets van heeft, kan ik hier niet onderzoeken: de vraag is ook voor den Leezer van het N. T. van geen belang, dewijl.zij enkel de twee eerfte twijfelachtige Capittels van Mattheus betreft. Ik moet hier flegts nog eene gewoone misvatting voorkomen, waardoor den Schrijver van dit gellachtregister in de daad groot onrecht gefchieden zou. Men zegt gemeenlijk op ees goed geloof van dit Vers regt uit, dat Salmon de hoer Rachab getrouwd heeft. Dat zou in de daad een zeer voornaam huwelijk zijn, de zoon van een ftamvorst van Juda! en (uda had, om het met een tegen woord igen ftaat te vergelijken, bijna of volkomen zo veel hoofden als het geheele Canton Bern. Die Jafua VI: 25. leesr, daar van het aan Rachab en haar gedacht gegeeven burgerrecht onder de Israëliten gefproken wordt, zal een zo luisterrijk huwelijk bij het diep ftilzwijgen des ouden Schrijvers bezwaarlijk gelooven kunnen: en indien haare nakomelingen onder de Israëliten van een huwelijk met een Israëliet waren af te leiden, zo zou men, dewijl 'er zo veele Priesters van haar afdammen zullen, eerder gelooven, dat zij in het gelJacht van Aaron getrouwd geweest was. Wanneer onze Schrijver zegt: Salmon teelde Boas bij Rachab, en het bekend is, dat Rachab eene hoer was, bijwelke de verfpieders der Israèluen hun intrek namen, ao betekent dit niet voort, dat hij zig met haar had laaten trouwen, maar dat hij uit een onëchten bijnaap een zoon bij haar geteeld kon hebben, We) niet Boas  C a v. I. - 7 Ifaï teelde den koning David, 6 De koning David teeldeSalomon bijUria's vrouw,) Salornon teelde Jeroboam, 7 Jeroboam teelde Abia, Abia teelde Afa,J A fa teelde Jofafat, 8 Jofafa't teelde jorarri, Jo- Boas zeiven, want dit laat de tijdrekening niet toe, maar een, wiens nazaat Boas was. Salmon kon zelfs wel één der verfpiedcrs geweest zijn, die bij Rachab hun intrek namen. Doch dit geef ik ook niet voor waarheid uit, maar befchouwe dit laate berigt van eene oude zaak als verdagt. vs. 4. 5. 6.] Dat 'er tusfchen Salmon en Ifaï eenige ged ichten ontbreeken moeten, toont de tijdrekening duidelijk: ik wijs derhalven den Leezer tot de aanmerkingen op Ruik IV: 20. at. Deze uitlaating komt in 't geheel niet op rekening van onzen Schrijver; want dewijl de Schrijver van het Boek van Ruth, die ten oogmerk had, het toen bekende van Davids geflachtregistcr op te tekenen, dezelven of niet wist, of toch niet noemde, zo kon men van een Schrijver, die ten tijde van Christus leefde, volftrekt niet verwagten, dat hij de gaapingen der geflachtrekcning zou aanvullen. Hij had of, gelijk zekerlijk zo vcelen van onze geflachtrekenaars, in de geflachtrekening een verdigter moeten zijn, of omtrent die gaapingen openbaaringen van den Hemel moeten hebben j doch die dan op Aarde niemand zou geloofd hebben, zoo 'er in de geüachtkundige tafels niéts van ftond; en die nog daarënboven geheel onnut zouden geweest zijn, dewijl buiten dat niemand daaraan twijfelde, of David uit Nahasfons geflacbt, of zelfs, of hij uit den ftam van Juda is, zoo hij meêr had willen zeggen, dan in 't Boek van Ruth ftond. vs. 8. Jaram.] Agter [oram ontbreeken drie, •aaibij nog koninglijke, genachten. De zaak is dus: A 4 Jo-  s Het euang. van mattheus. Jorara teelde Usfia,f Usfla teelde Jotham, 9 Jotham teelde Achas, Achas teelde Hiskia,! Hiskia teelde Manasfe , i© Manasfe teelde Amon, Amon teelde Jofia, | Jofia teelde Jechonia, en deszelfs broe- 11 ders, Joram teelde '' V ••.1. '• r- ! :a."'.'.~-.,-..--:.)!V/ ,;:>n Achafia 1 " Joas. .., I .:■,!' v . '' Amafla Tjsfia, 1 Uit onweetenheid worden zekerlijk deze leden, die zo duidelijk in de Boeken der Koningen en Chronieken Haan, niet uitgelaaten, maar volgens de op hl. 3. vermelde vrijheid der Oosterfche geflacbtta. iels, om het middel ten diende van *t geheugen niet te bederven, want als men ze mede rekende, zo zouden 'er niet 14 maar 17 leden moeten geteld worden. osri (ili .05 " > vs*. 11.] Hier is eene uitlaating van een geheel anderen aart, zekerlijk wel niet van des Schrijvers eigene hand, maar van den Griekfchen overzetter, die een gebrekkig Hebreeuwsch affchrift had, en verzuimde de geflachten na te tellen en te rekenen , 't geen hem terftond op het ontbreekende lid opmerkzaam zou gemaakt hebben. • De zaak is dus: Jofia teelde Jojakim en deszelfs èroeders (deze broeders zijn de in den Bijbel bekende koningen Joaclias en Zedekia) Jojakim teelde Jecboma, welke geene broeders 'had, ten tijde der wegvoering na Babijfan. Men ziet ligteüjk, dac bier  Cap. I. c) ders, ten tijde der wegvoering van het volk na Babijlon, | Naa hier eene misfJag moet zijn voorgevallen, en Mattheus, of wie anders de Schrijver van deze twee Capittels is, dit onmogelijk kan gefchreeven hebben» want men teile flegts na, zo zal men of vdór, of naa de Babijlonifche ballingfchap één gedacht te weinig , in plaats van tweemaal veertien, dat was 28, flegts 27 geflachten, en dan de broeders van den geenen vermeld vinden, die geene broeders had. Ik heb reeds gezegd, dat de Griekfche Overzetter deze fout moet begaan hebben : hij kon wel een affchrift hebben, waarin eene fchrijffout begaan, en één gedacht uitgelaaten was. Jojakim en Jojachin heeten de beide naamen in 't Hebreeuwsch, en die zijn ligt verwisfeld, zo dat de affchrijver dagt, dat het dezelfde naam was. Mattheus fchreef waarfchijnlijk itv 't Hebreeuwsch dus: Jofia teelde Jojakim en deszelfs broeders, Jojakim teelde Joachin (Jechonia.) ten tijde der wegvoering na Babijlon, tn 'er wierd wegens de gelijkheid der naamen iets uitgelaaten. 'T is waar, dat eenige Griekfche handfehriften deze fout tragten te verbeteren, maar bijna maaken zij de zelve nog erger, want zij geeven Jojakim geene broeders, die koningen, in dé Gefchiedenis zeer bekende koningen, tot broeders had, en laaten Je. ehonia de broeders, die hij niet had : Jofia teelde, jojakim, Jojakim teelde Jechonia en zijne broe* ders. Wié ziet hier niet, dat het eenë verbetering van een der zaak onkundigen half-geleerden is ? De Griekfche text moet blijven gelijk die is, in den zei. ven is de fout van de hand des eerden Overzetters, derhalven in den zeiven eene egte leezing, gelijk immers in menig Latijnsch gefchrift eene taalkundige fout egte leezing is: maar het Hebreeuwfche Euange* Jium had zekerlijk anders, of de Schrijver m^est geen 14 hebben kunnen tellen. A5  fo HET EUANG. VAN MATTHEUS. Naa de wegvoering na Babijlon, teelde r2 Jechonia Sealthiel, Sealthiël teelde Zorobabei ,| Zorobabe] teelde Abiud, ,3 Abiud Pt., i3j] De hier genoemde Zorobabei is de vergaarde ftam vorst van Juda, die in 't Boek Esra en den Profeet Haggai voorkomt, onder welken het volk uit Babijlon terug gekeerd, en het bouwen des Tempels begonnen is. De Luc. III: aj. voorkomende Zorobabei is, hoewel zijn vader ook Sealthiël heet, geheel van hem onderfcheiden, gelijk men uit de voorouders en nakomelingen ziet; de ééne van Saiomon, de andere van Nathan, den zoon van David afdammende. Even eens vinden wij \ Cfrron 111: jo. nog een geheel anderen Zorobabei, doch die insgelijks met de beroemde Zorobabei is. 'T fchijnt, dat deze vermaarde Zorobabei aanleiding gaf, dat men m Davids gedacht menigvuldig zijnen en zijn', vaders Sealthiëls naam aan de kinderen gaf, gelijk ook bij ons géflachten hunne geliefde naamen hebben, zoo eens een groot man die vermaard gemaak' heeft, zelfs koninglijke. Men moet zig flegts wagten, pm deze geheel verfchillende Zorobabels en Se; althiels voor den zelfden man te houden. Seaii/nëJ [in 't Hoogd. Scfiealtkièl.] is de Hebreen wfche naam van den man; Salathiël heet hij m t Grieksch dewijl de Grieken geen fch hebber, ik heb hem [in \ Hoogd.] Scheahhiël genoemd, om dat hij in 't Oude Testament zo heet, en men, dezen naam leezende, weer, aan wien men daarbj tienken moet. Even eens heb ik de overige naamen gezet, gelijk zij in 't Oude Testament en in 't Hebreeuwsch heeten, en niet gelijk zij in 'r Grieksch, dat de Hebreeuwfche klanken niet zo roed uitdruk, ken kon, verfchillend gemaakt zijn. fin 't Nederd. is de daarin gewoone, of de in de overzetting van het O. T. gebruikte fpelling gevolgd.] VS. 13. Jibmd.] Alle de van hieraf volgende voorouders vau Jefus komen in het O. T. in 't geheel.  Ö A P. I. tt Abiud teelde Eliakim, Eliakim teelde Afor,| Afor teelde Zadok, ia Zadok teelde Achim, Achim teelde Eliud,] Eliud teelde Eleafar, 15 Èleafar teelde Matthan, Matthan teelde Jacob,| Jacob teelde Jofeph, den man van Maria, 16 Uit deze wierd Jefus, met den bijnaam van Christus, gebooren.j Alle de geflach- i? ten van Abraham tot op David, zijn derhalven veertien, van David tot op de wegvoering na Babijlon veertien, van de wegvoering na Babijlon tot op Christus veertien. | Cap. heel niet voor: naa Zorobabei daalde Davids geflacht zodanig, dat ffleri in de Gefchiedenis niets Van het zélve vermeld vindt, noch fn den Bijbel, noch ia Boeken der Machabeën, daar het vorstendom aaneen uit het priesterlijk gellacht overgedraagen wierd, als of men van geen geflacht van David wist, of in 't geheel niet aan deszelfs recht dagt, noch ook bij Jofephus. I Chron. III: 18. komt wel eetfgeflachtregister van eenige nakomelingen van Jechonia voor, 't welk, zoo anders de affchriften egt zijn, (waarvoor daar niemand zal durven fnftaan,) tot in 't tienée gedacht van hem, derhalven bijna zeker ovei; den tijd van Alejfander den Grooten afdaalt; maar hét is fan een andereu tak van dat geflacht, waarmede ons • gellachtregister niets te doen had, niet eens van den vermaarden Zorobabei den ftam vorst, en dan ook niet van een enkel man daa/önder, dien wij uit de Gefchiedenis kennen.  13 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Cap. I; 18—25. De bovennatuurlijke ontfangenis, en geboorte van Jefus (*). Met de geboorte van Jefus Christus was 18 net op de volgende wijze gefield: zijne Moeder, Maria, was met Jofeph verloofd, doch eêr zij nog bij één kwamen, bevond men, dat zij van den heiligen geest zwanger was. I Haar beftemde man, Jofeph, was goedig i0 en wilde niet, dat zij beftraft of befchimpt 1 zou if*3 Luc I: 26— II:'20. rïiiJ^l8T25P DeZre' en de daa'ö"der gefielde gehjttwdende plaats Luc. I: 26-II: s0. !ij„ het eigenlijk , waarop de leer rust, dat Jefus van eene waagd gebooren en Jofeph niet zijn wezenlijke va. tierWest is, derhalven, >t geen in de oude geloofsbel.jdems ftaat., gebooren uit de Maagd Maria. tueas heefr alles veel omftandiger enö vollediger. J_* bekend dat veele Christelijke partijen tegen, g^ptoken , en Jofeph voor den wezenlijken vader van . nm*t>S \ T\ 1. bben- * Wer de plaats niet, TJSl ^fte"^ vraag of gefchi! te onderzoeken maar du eémge merk ik aan, dat daarbij de gelijkluidende plaats van Lucas van meêr belang i! dan ÏÏT,\„*E,fi.mea voor ^ egtheid der eeifte Capit2? Ja" M.a'ib^s "Kr wel kan infkan. Als iemand fL^w J lngeevïRg va» den Euangelist Lucas £jkc- ngeeymg^maap o:p de gefehtedkundig© waarheid deedoor hem verhaalde gefchiedenis aan. ■JZi»! dMB aea*e>#g9» g*«lO d. J. door een wonJa * door een bovennatuurlijke werking van God. fieT^S 3T3?"H- vs. 19. btfraft qj- bejckmpt.] Het griekfche woord  Cap.Ii ïS zou worden, was derhalven van voornee. men, haar in ftilte te verllooten. | 'Toen hij met deze gedagten omging, ver fcheen hem een Engel des Heeren in den droom, en zeide: Jofeph, gij zoon van David » zijt niet befchroomd het huwelijk met uwe bruid te voltrekken, want het kind, waarmede zij zwanger gaat, is van den heiligen Geest. | Zij zal tenen Zoon baar en, dien zult gij Jefus it noe- Woord betekent beide. Volgens bèt Mofaïsch Recht Wierd eene bruid, die zig bezwangeren liet, volko» men als eene overfpeelfier aan 't leeven geftraft} ik mogt hier derhalven het ftraffen niet uitlaaten: doch dewijl Jofeph zijne bruid door de heimelijke ontflaging in ftilte voor alle befchimping bewaart, moest ilt ook het befchimpen noemen. vs. 21. Jefus.} De Hebreeuwfche naam is Je/èhit, Waarvan de Grieken Jefus maaken, en deze is nu te eene maal in onze taal ingevoerd. Jefus, eti, Jofua, zijn eenërlei naamen, die betekenen, Jehova heil, of, Jehova overwinning, d. i. hij geeft heil en overwinning. Om dezen naam feeter te verftaan, moet men weeten: i.] Mofes heeft den zeiven 't eerst aan den veld» heer Jofua gegeeven. Deze heette voorheen Hofea (Hofchea') d. i. hij overwint, of, hij' helpt: in plaats van dezen noemde hij hem CNum. XIII. 16".) Jofua (in "t Hebreeuwse!! Jehofchua') Jehova overwinning, om aan te wijzen, dat alle overwinningen, die Jofua behaalen zou, een gefchenk van Jehova waren. Dezen naam draagen buiten hem nog drie andere perfoonen in het O. T. I Sant. Vi:l4. 18. II Kon. XXIII: 8. Zach. III: \. 2.J Naa de wederkeering uit de Babijlonifche bal. 1 lingfchap begen' men, dezen naam zamenge. trokken Je/chtt uit te fpreeken, mogelijk vol» g«M  14 HET EUANG. VAN MATTHEUS. gens een Sjrifehen tongval, van waar het dan komt, dat zo wel de Hoogapriester al$ de Veldheer Jofua in eenige laatere boeken Jefchu heeten: Esra II: a. Hf: 2 Neftem. VII : 7. 39. VIII: 17. XII: i. De overzettingen hebben ook deze ujtfpraak van den naam aangenomen ; de Sijrifche overzetter heeft voor Jofua, beftendig, Jefchu gezet, en de LXXOverzetters hebben den Veldheer Jofua met bijvoe ging van een Griekfchen uitgang, Jefus genoemd. 3.] Deze naam, jefchu, of Jefus, wierd zeer gebruikelijk. In 't O. T. vinden wij zeven perfoonen, ook ééne Had, d;e den zeiven draagen; en hoe gebruikelijk de zelve inzonderheid in den laatften tijd geworden is, zal men zien, als meh het register der naamen over Jofephus, dat bij de uitgaaf van Haverkamp gevoegd is, onder Jefus naflaat. Zelfs Barrabbas heeft, gelijk wij bij Cap. XXVI: 16. zien zullen, Jefus Barrabas geheeten. 4.] Hieruit v0Igt, dat Jefus geen goddelijke naanc is, noch de goddelijke natuur van onzen Heiland aanwijst: de zelve betekent niets verder, dan, God geeve door hem heil en vergeeving van zonden. 5.3 Deze naam heeft met den, tijd verfcheiden veranderingen ondergaan. Griekenen Latijnen,, die getnfch konden uitfpreeken, maakten van den zeiven Jefus, en dit is uit de Latijnfche overzetting in onze overzettingen, jaa in 't al* gemeen in onze taal aangenomen. De Jooden verënderden den zeiven met verplaatsing der Hebreeuwfche letters in Efau, en dit zal een fchimpnaam zijn: de Arabiërs fpraken dit Ifa uit, doch zonder daarbij aan fpotternij te denten , want volgens Mahomed is Ifa niet alleen de grootfte onder alle Profeeren, maar ook de rechter der levendigen en der doode'n i van de Arabiërs kreeg een groot gedeelte van het overige Aiiën dezen naam; het noemt onzen Verlosfcr, IJa, of met het Arabisch bijvoeg, zei, lfannabi, Ifa de Profeet. Zo veel meen- • da  Cap. I. J5, noemen, want hij zal zijn volk van deszelfs zonden verlosfen,\ Dit alles is gefchied, omi% te vervullen, 'f geen de Heere door zijnen Pro., feet gezegd heeft :| ziet, eene Maagdzalzwan. 23 ger de ik de Leezers van het Nieuwe Testament omtrent dezen grooten en gewigtigen naam te moeten zeggen, over welken in Nieuwjaarspredikatiën, zekerlijk uit bevreesdheid, en omdat men over den flecht gekoozen text niets te pred;ken weet, zo veel, dat niet reet is, pleegt gezegd te worden. van deszelfs zonden] Hier wordt terftond de dwaahng voorgekomen, welke den Jooden de ongelukkige aanleiding tot wederfpannigheid tegen de Ro- . meinen gaf, dat de Mesfias het Joodfche volk van de onderwerping aan de Romeinen bevrijden zou. VS. 22. 23.] Deze plaats ftaat jef. VII: 14. Volgens mijn oord eer fpreekt zij van de geboorte van den Mesfias niet, zoo zij wel afgefchreeven tot ons gekomen is: waar zij over gaat, zal men uit mijne aanmerkingen op jef. VII: 14. 15. 16. zien kunnen Maar nu ontftaat de vraag: hoe kan Mattheus, de Apostel Mattheus, derhalven één van die mannen welken Christus goddelijke ingeeving beloofd heeft' haar als eene voorzegging op Jefus geboorte van eené maagd bijbrengen? Ik zal mijne Leezers in de be. lhsfing met geen vooroordeel inneemen, maar hun llegts voorleggen, 't geen anderen gedagt hebben. 1.] Eenigen gelooven, dat deze plaats van Jefaïk uit boosheid van de Jooden vervalscht is. Dit nu is kwalijk mogelijk: in hunne eigen handfehriften hadden zij het kunnen doen, (hoewel zij, hoe méér men onderzoekt, van her vermoeden eener opzettelijke vervalfching geftadig vrijer worden,)' maar zekerlijk niet in de Orieklehe overzetting, welke de Christenen terftond van 't begin des Christendoms lazen en m handen hadden, en welke hoofdzaake- lijk  16 HET EUANG. VAN MATTHEUS. ger worden, en een zoon baar en, men zal zijn naam noemen Emmanuèï, 't welk, overgezet zijnlijk door Christenhanden afgefchreeven tot ons gekomen is. Daarvoor wilde ik 2.2 liever zeggen: het 7de Capittel van Jefaïa is ook in een paar andere plaatzen duidelijk gebrekkig afgefchreeven tot ons gekomen, bij voorb. vs. 7. 8. (zie Oosterfche Bibliotheek, D. XIV. bl. [Hoogd.] 118O mogelijk is 'er eok, hier vroeg, reeds vóór den tijd der LXX overzetters, eene fout begaan, en iets uitgelaaten, waardoor de ganfche zin veranderd wordt. Nogthans geloof ik naauwlijks, dat zig iemand met dit mogelijk zal laaten te vreede hellen, ik ten minsten kan het niet doen. 3.] Wederom anderen willen, dat de voorzegging wel in haar letterlijken zin op een kind ziet, dat ten tijde van Jefaia gebooren wierd, en wel op eene geheel natuurlijke wijze, van eene getrouwde vrouw, (want zo zetten zij maagd over,) of liever, van eene, die ten tijde der voorzegging nog maagd en ongehuwd was, maar zo fchielijk als het bij eene nu zuivere maagd mogelijk is, in negen maanden na haare bruiloft, baaien zal, doch in een hoogeren en Profeetifchen zin op, Christus ziet. Ik leen geen zin der voorzeggingen, buiten den letterlijken, en weet van geen hoogeren, en geestelijken, derhalven voldoet mij dit niet. 4/) Nog anderen gelooven, dat het eene loutere bijfpreukige uillegging is, welke de Jooden Medrasch noemen, en de Euangelist naar de wijze der Jooden bijbrengt: of 5.] dat hij flegts eene toepasflng van de woorden der Profeets op deze gefchiedenis maakt, zonder te gelooven, dat zij van de zelve fpreeken ^ dat- hij zegt, dat men dit met de woorden van den Profeet zo kan uitdrukken. Dat men van een Schrijver, dien men dagelijks leest, fpreekwijzen ontleent, en dan ook op  Cap. II. »7 zijnde, betekent, God met ons. f Toen 24 Jofeph uit den flaap ontwaakte, deed hij, 't geen hem de Engel des Heeren bevolen had, en nam Maria als vrouw tot zig, | doch zonder haar te bekennen, tot dat zij 25 haaren eerstgebooren zoon gebaard had, dien hij den naam van, Jefus, gaf. J C a p. IJ. Komst der Wijzen, eene foort van Wijsgeer en, uit het Oosten. Kindermoord te Bethlehem. Vlugt van Jefus na Egijpten, en wederkeenng naa den dood van Herodes: de ouders van Jefus keeren zig na Nazareth. Nadat Jefus ten tïjde der regeering van Herodes te Bethlehem in 't Joodfche land gebooren was, kwamen 'er Wijzen uit het Oos- andere dingen toepast, gebeurt dageiiiks: maar dan, dagt i!c, zegt men, niet opdat vervuld zoude worden, 't geen de Profeet gezegd Wien geene dezer antwoorden voldoen, dien beken ik oprecht, dat zij mij ook niet voldoen, en wijze hem na 't geen in de eerfte aanmerking bij dit Caputei gezegd is, 't geen ik niet wil, noch zal herhaaien. vs. 1. Wijzen] Eene gezindheid van Perfifche wijsgeeren, die zig inzonderheid met de natuurkunde, bijzonderlijk de proefondervindelijke. en de ftar.rekunde bezig hield, en ook buiten Perliën, zelfs in gelukkig Arabiën, Jemen, gelijk wij bet noemen, B ver-  ïS HET EUANG. VAN MATTHEUS. ' verfpreid was. Nadien onze Wijzen in 't volgende in *t geheel niet als Heidenen, maar als Jooden, naa den Mesfias vraagen: waar is de nieuw gehoor en Koning der jogden? niet, het licht der Heidenen, of de verlosfer van het menfcbelijk geflacht, of hoe hem anders een heiden ten eenigen tijde had kunnen beduiden, zo moét men weeten, dat Jooden zodanige Wijzen zijn konden, zo wél als Daniël zelf de wijsbegeerte der Chaldeen leerde, en daarna zélfs Opperfte voorftander van alle, in gevoelens nog zo verfchillende, foorten van geleerden te Babel wierd, iX>an. II: 48, IV: 6. V: ïl.) zonder daarom hun godsdienst en bijgeloof aan te neemen. Men leerde van die Wijzen, ,'t geen zij in de leer der natuur, geheime proefondervindelijke natuurkunde, en Itarrekunde, wisten, ook nog veele andere goede zaaken, maar daarom geloofde een jood,- als hij zodanige Wijze was, hunne godsdienstige grondbeginzelen niet, noch in hun boos eerfte Weezen, en welke andere dwaalingen zij hebben mogten. Als men van een Christen hoort, dat hij de Wijsbegeerte van Plato of Aristoteles heeft, zo befluit men daar egter rriet uit, dat hij het Christendom verloochend heeft, en een heiden is. uit ket Oosten] Zoo dit niet enkel de lucrifftree-k ■aanwijzen, maar ook de naam van een Land zijn zal, dan is het Arabiën. In gelukkig Arabiën, of gelijk wij 't anders noemen, Jemen, waren veele van die Wijzen j ookwoonden daar niet alleen veele Jooden, maar de Joodfche Godsdienst was ook onder de inboorelingen zo uitgebreid, . d#t dikwerf de koning dezes lands van Godsdienst een Jood was. De gefchenken, door de Wijzen mede gebragt, zien 'er omtrent uit, als of zij uit het gelukkig Arabiën kwamen. Zijn zij daaruit geweest, dan hebben zij bezwaarlijk vroeger dan tagtig dagen naa de verfchijning der ftar te Jerufalera kunnen komen. Jemen ligt tusfcheni den izden en tóden graad der breedte; Jerufalem omtrent onder den i3è; dit was'reeds, als Jemen vlak ten Zuiden lag, een afiland van 16 graaden, d. i. 240 Duitfche mijlen: maar daarbij ligt het nog omtrent eenige graaden der langte oostelijker dan Jerufalem; ook loopeaie wegen in Arabiën nog krommer dan bij ons, omdat  C A I». II, i9 dat men zig in de woestijnen daarheen wenden moet, daar water te vinden is, en dus zou ik voorden weg met zijne kromten vrij veel over de 240 Duitfche mijlen moeten rekenen. Drie tot vier Duitfche mij. len is de gewoone dagreis der Arabiërs op een kameel ; doch op eene lange reis moet men ook rust- l dagen houden, inzonderheid als men op kameelen rijdt, di.e zeer hard gaan: ik geloof derhalven liever, dat deze Wijzen 90, dan dat zij 80 dagen naa de verfchijning der ftar te Jerufalem gekomen zijn. Kwamen zij in tegendeel, gelijk anderen willen, uit Babel, dat ook ten Oosten ligt, maar nooit het Oosten, genoemd wordt, dan hadden zij zo langen .tijd niet noodig Ik merk dit aan, dewijl het op de opheldering der gefchiedenis eenigen invloed heeft. Men ziet te gelijk hieruit, dat deze V/ijzen m'et op den ï^den dag naa de. geboorte van Jefus reeds te Bethlehem kunnen gekomen zijn,- gelijk veelal om het uit geheel andere redenen op den éden Januarij geftelde Feest der heilige drie koningen aangenomen Wordt; en nog meêr, dat de voorftelling van Jefus in den Tempel niet naa deze gefchiedenis, en de wederkeerïng uit Egijpten gefteld kan worden. Doch fchoon men deze Wijzen uit een meêr nabij gelegen Land, uit het Petreïsh of Midianitisch Arabiën wilde laaten komen, zo kan toch hunne komst niet v<5ór de,voorftelling van Jefus in den Tempel gefteld worden. Men bedenke llegts, of het mogelijk is, dat binnen 40 dagen I.] deze Wijzen te Jerufalem gekomen zijn? en dat uit een zo ver Jand, dat zij van de geaartheid van Herodes, dien agterdogtigen dwingeland niets weeten, en openlijk de nuttelooze en gevaarlijke vraag doen, waar de nieuwgebooren koning der Jooden was ? 2.] Herodes dit verneemt, de Geleerden der Jooden zamenroept, hun antwoord den Wijzen mededeelt, dezen na Bethlehem gaan, en van daar weêr vertrekken? 3.] Jofeph met Maria en het kind na Egijpten vlugten, en van daar weêr tenm keeren? Volgens üufching's rekening ligt Bethleliem van de B 2 Egijp-  ao HET EUANG. VAN MATTHEUS. Oosten na Jerufalem; en vraagden,| waar 2 de nieuwgebooren.koning der Jooden was? zij hadden zijne ftar bij 't eerfte opgaan gezien, en kwamen, om hem aan te bidden.| Toen Egijptifche grenzen 4duuren; dat zouden heen en weder 80 uuren zijn, en die zou Maria naa het vertrek der Wijzen, daarenboven nog door zeer ruuwe zand-woestijnen , en volgens deze zonderlinge en ongelooflijké bepaaling Van tijd, wanneer haar kraamtijd nog duurde, afgelegd hebben, en Voor den poften dag, derhalven vóór het eindigen van dien tijd, reeds weder in Jerufalem geweest zijn. Doch hoewel men al dit onwaaafchijnlijke zonder grond wilde aanneemen, zo moet men toch weeten, dat Herodes in de laatfte 40 dagen zijnes leevens in 't geheel niêï te Jerufalem geweest is, daar hem toch de Wijzen aantroffen, maar in het bad te Kallirhoë aan de andere zijde der doode zee, van waar feij zig, wanneer het hem niet wél bekwam, na Jericho brengen liet, en daar ftierf, zonder Jerufalem weder te zien. 'T is ook niet te begrijpen, hoe naa den dood van Herodés onder den bijna nog ergeren Archelanus het van Herodes tot den dood gezogte kind met eenige zekerheid in den Tempel voorgefïe"d, en omtrent het zelve zo openlijk gezegd had JtSnhen worden, 't geen Simeon Luc. II: 29—35. omtrent het zelve zeide. Archelaus, die zijn vader zo gelijk cf erger was, zou hét zelve immers natuurlijker wijze uit den weg geruimd hebben, en Simeon cog daarb;j, voor welken Herodes een bij. 'zonderen eerbied had, en aan wien hij zig niet vergreep. Deze gefchiedenis derhalven van de komst der Wijzen moet naa de voorftelling van Jefus in den Tempel gefteld worden. Vs 2. iVf hadden zijne ftar bij 't terjie opgaan gezien.} Dew'jt 'er eene ftar, die voorheen niet aan den  Cap. II. m Toen Herodes dit hoorde, verfchrikte hij, 3 en den Hemd gezien was, van de Wijzen wierd opgemerkt, die daarna weder voor hun onzigt.baar, en daarna, wanneer zij van Jerufalem na Bethlehem reisden, op nieuw zigtbaar wierd, zo is de natuurlijkfte gedagte, die bij een ieder moet opkomen, dat' het eene comeet geweest is. W>j vinden 'er wel in die aanTekeningen van verfcheenen co'meeten, welke men tot hiertoe uit de Ouden verzameld beeft, geene in hef/ geboortejaar van Jefus : doch dit. is ook n-'et te verwonderen, want flegts weinige comeeten, mogelijk dje onder de Romeinen en Grieken een gerucht gemaakt hebben, of van eene buiten^ewoone grootte' waren , zijn in de Gefchiedenis aangetekend , en rekentafels van hunnen Hemel hebben de Romeinen en Grieken ons niet nagelaaten. Uit Chineefche rekentafels vinde ik in Pingré's cometographie, D. 1. */. 281. twee comeeten aangetekend, waarvan de eéne in het geboortejaar van Jefus Cd. i. drie jaaren vóór onze tijdrekening) de andere in het jaar vooraf, m Meij of April, nabij de dar * des avonds verfcheenen, en 70 dagerj zigtbaar moet geweest zijn, doch die mogelijk flegts ééne, en eene fout omtrent het jaar in de rekentafels zijn konden. Doch dit breng ik bij, zonder te onderzoeken, of het onze comeet geweest zij. Nu, de Wijzen hebben deze comeet gezien, niet gelijk Luther [en de Nederl. Overzett.1 overgezet heefr, en de uitleggers het gewoonlijk ver. ftaan, in 'e Oosten; dit zou in den mond van een ftarrekundigen eene zonderlinge uitdrukking zijn, wanf. de comeet, die men in 't Oosten ziet, is even zo goed ook in westelijke flreeken van eene gelijke breedte zigtbaar, flegts altoos een uur laater, wanneer zij 15 graaden westelijker liggen, gelijk het ook in de zeiven een uur laater dag of nacht wordt, maar, in haar opgang ; zij hebben de zelve zien opgaan, 't eerst verfchijnen gezien. Een comeet wordt in 't begin flegts van weinigen opgemerkt; het gemeene oog, niet alleen des volks , maar ook des geleerden van een anderen aart, merkt de zelve niet op, zo B 3 lang  aa* HET EUANG. VAN MATTHEUS. lang zij klein of middelmaatig is, en ziet haar eerst, ■wanneer zij door haar grooten' verfchrikke!ijken ftaart oplettendheid verwekt; alleen de ftarrekundige, die dikwerf na den Hemel ziet, neemt de zelve waar, en ziet haar vroeger, dan de overige waereld. Zij zeggen derhalven: als gij te JeYiifalem van die comeet niets weet, wij hebben haar egter voort bij haare eerde verfchijning opgemerkt, en uit de zelve befloten, dat de koning der Jooden gebooren is. Men ziet ligtelijk, dat zij fpreeken en denken als ftarrekijkers, dat is niet ftarrekundigen, die den loop der ftarren uit proeven berekenen, maar ftarrewichgelaarij toegedaan van den Eufraat tot Itaiiën toe, daar juist de ftarrewichgelarij der Chaldeën veel ongeluk ftigtte, (hier eens door een toeval onder de goddelijke befchikking goed ) De Babijloniërs, de Wijzen in Perfiën, en de Arabiërs, waren haar toegedaan; overal, van waar de vs. i. vermelde Wijzen komen kónden, was zij eene. algemeen aangenomen leer; de Jooden waren inzonderheid, hoe weinig de zelve ook van hunne heilige . Boeken wordt aanbevolen, met haarbefmet.en zijn het lang gebleeven. 'Er was nu in deze ze'fde eeuw, gelijk wij uit Jofephus, Suetorrius en Tacitus weeten, wijd en zijd, zelfs door het geheele Romeinfche Rijk, de verwagiing vaneen ko. ning, die uit Palestina komen zou, verfpreid, dat is niet anders, dan, om het in de taal der Jooden over te zetten, die deze verwagting onder de heidenen verfpreid hadden, van den Mesfias. Eigenlijk verwagr*. te men zijne komst wat laater, omtrent tusfchen het 50 en yo/Ie jaar van onze Christelijke tijdrekening, of liever, zo lang duurde de verwagting, tot dat hij in 't jaar van Christus 70 kwam, en Jerufalem verwoestte ; maar gebooren moest hij toch vroeger'worden; in 't kort, men verwagtte de geboorte van Christus, zonder eigenlijk het beftemde geboortejaar te weeten. Niet alleen ftarrekijkers, maar de waereld geloofde toen, dat de geboorte van bij uitftek groote koningen door comeeten aahgeweezen wierd, zelfs groote lotgevallen van volken: die flegts de Romeinfche Gefchiedenis kent, zal zig voorbeelden herinneren , bij voorb. Van Mithridates. . De in het gelukkig Arabiën woonende Jooden en Wijzen, derhalven waar=> '• " > ' nee-  Ca v. ïl. ' Ir- neemsrs van dcq hemel, verwagtten den Mesfi.is, zagen een comeet, en geloofden, dat hij juist dien; dag moest gebooren zijn. Hoe zij daartoe kwamen, om juist, uit deze comeet tot de geboorte van den Mesfias te befluiten, zegt ons de Schrijver niet; ik kan derhalven hier ook niets met zekerheid zeggen : doch het. eerfte , dat bij iemand, in -de astrologie (ftarrekijkerij) wat kundig moet opkomen, is, dat de comeet ftond •> B 5 De  a65 HET EUANG. VAN MATTHEUS, zo heeft de Profeet gefchreeven:) en gij Beth- 6 lehem in "t Joodfche land zijt geenszins te klein , om onder de.fieden van Juda gerekend te-worden, die een eigen Stamvorst hebben; want uit- itti < h i'-xit trtjL'Mv/u. :.»ïifc ■ De plaats, die zj bijbrengen , ■ en, die naar mijne ■gedagte; (anderen ontkennen het) letterlijk van de geboorte! Van Christus te Bethlehem fpreekt, ftaat Micha V: i. daar'mijne aanmerkingen kunnen nagéleezen worden. Doch zij wordt noch volgens de' Griekfche vertaal.ing der zeventig Overzetters, noch naauwkeurig volgens het Hebreeuwsch bijgebiagt, maar volgens eene verklaaring, welkè de Iloogcpriesï'ers en Geleerden over haar maaken ; eene verkiaarende ómfchrijving zou ik het mogen noemen. 2->r,iwijlen is de verklaring orëgt, ook weleer geweld gefchied ; doch dit gaat onzen Schrijver,, Mattheus, zoo hij het is, niet aan, want het zijn irrjmers zijne woorden niet, maar'dié der bij één geroepen geleer-; den; hij verhaalt, wat zij gezegd hebben, maar isniet gehouden, om voor de regtmaatigheid van alia hunne verklaaringen in te ftaan. vs. 6'. gij Bethlehem in V Joodfche land] Eene juiste ómfchrijving en verklaaring van 't geen bij den Profeet beét, gij Bethlehem Ephrata, want Bethlehem in 't Joodfche land had ook den naam van Ephrata, het andere Bethlehem bad den zeiven, piet. zijt geenszins^ te klein] Wezenlijk eene valfche en ten uiterften* gedwongen verklaaring : de Profeer, zegt: Bethlehem "zijt te klein; maar de Jooden hebben eene wonderlijke wijze van verklaaren, volgens welke 'ér een woord voor het tegendeel zijner eigenlijke betekenis , moet gezet worden, {antiphrafis} bij voorb. klein voor groot. Zij is volftrtkt ongegrond, maar daarbij zeer gebruikelijk in dit en andere woorden geweest,, niet enkel bij de Jooden, maar reed.-, bij de LXX O verzetttrs. i om onder de Jleden van Juda gerekend te worden, die een eigenJlamvorst hebben] Letterlijk: om\  Cap. Iï„ ü zal een leidsman-komen.,, die de herder van•mijn volk Israël zijn %al, | Herodes Het de y Wijzen heimelijk bij "zig komen, vraagde naauwkeurig na den tijd, wanpeer de ftar verfcheenen was,j wees hen na Bethlehem, 8 en voegde 'er bij, verneemt op 'tnaauwkeurigst na dat kind, en als gij 't vindt, brengt mij dan berigt, opdat ik 'er ook heenreizen, en hét .aanbidden kan. \ Toen zij dit g ant- om ondev de ftamvorsten van Juda te zijn, doch *r geen iu onze taal duister zou geweest zijn. De Joodfche geleerden neemen hier eene andere uitfpraak van het woord aan, dat zij door ftamvorst overzetten, (\j4llufa~): volgens de gewoone, en, gelijk ik geloof, betere, yllfe, betekent het, gelijk ik in Micha overgezet heb, z» klein, dat gij geen geflacht in juda zijt. die de herder van mijn volk Israël zijn zal."l Hier flaat in den Profeet een harder woord, beheer' fcher. De geleerden fchijnen in de, hier in 't kort zamengetrokken gedagte, eene aanmerking gemaakt te hebben., die voor den geftadig zwarter en wreeder wordenden dwingeland. Herodes eene leering en zedeles zijn moest, omtrent van dezen aart:, de Profeet bezigt hier wel een hard woord, heerfchsr, beheerfcher, een woord dat men-,ook wel door dwingeland zou kunnen overzetten ; doch hij fpreekt zekerlijk van geen dwingeland maar van een moedigen koning, die wezenlijk een herder van zijn volk zijn zai, wantin 't derde vers van het zeifde Capitteizegt hij, dat de Mesfias, door. Jehova zijnen God ge ft er kt, hen weiden, zal. Zulk een koning verwagten wij in den Mesfias. Herodes heeft bij dit antwoord iets moeten voelen, maar zonder dat deze doordraaiende berisping hem verbeterde j veel eêr ging hij .tot aan zijn dood geduurig tot nieuwe en grootere wreedheden voort. " vs. p>] Uit dit verhaal fchijnt te blijken, dat [zij, de  48 HET EUANG. VAN MATTHEUS. antwoord des Konings bekomen hadden, vertrokken zij, en de ftar, die zij bij haar eerfte opgaan gezien hadden, ging voor hun Jeetien, en ftond boven de plaats ftil, daar het kind was. | Bij 't aanfchouwen der ftar ° i wierde ftar geduurénde eenigen tijd niet gezien hadden,: en üe zeive nu weêr zigtbaar wierd. Dit is bij eene eomeet overvloedig het geval: de zelfde comeet, die wij s avonds naa den ondergang der Zon zien, wordt voor een t.jd onzigtbaar, wanneer de zelve nader bijde ƒ onJfomt, en komt misfchien naa eenigen tijd weder s morgens te voorichijn, wanneer de zelve voor de Zon voorbijgegaan is, of ook omgekeerd, altoos n.->cat de zelve van 't Oosten na 't Westen, of Tan t Wesien na 't Oosten gaat. » ging voor hun henen, en ftond boven de plaats ft tl, daar het ktnd was] Men heeft eene geheele nuttelooze zwaangleid gemaakt, hoe eene ftar boven een enkel huis ftaan kon, en niet even goed boven het Saus van een nabuur, of het tegeröverftaande, enz. Dit alles is weggenomen, als men de woorden of, gelijk bj 't verhaal der verfchijning eener comeet geheel voegelijk was, in een ftarrekundigen zin neemt, of ook in een gezigtkundigen. Doch dit moet ik verklaaren. In een ftarrekundigen zin zegt men vas eene comeet: dezelve gaat, als men haar den volgenden avond met meêr san de zelfde plaats van den Hemel ziet, daar zij voorheen geftaan had, maar van de ééne vaste ftar tot de andere voortgaat; de zelve [laai, als zij bij de zelfde vaste ftar, en aan de zelfde zijde der zelve zigtbaar is, daar men haar voorheen gezien heeft; t weik het geval zijn kan, wanneer zij in haare loopbaan begint terug te keeren. Dan zou de meening zijn: zij wierden d» comeet op nieuw ge. vraar, maar zuidelijker, dan zij haar voorheen gezien hadden, en beftoten daaruit, dat zij mei recht na het zuidelijker liggende Bethlehem gemezen waren. Wanneer zij daar kwamen, von- defi  Cap. n. i wierden zij zeer verblijd :| zij gingen in het n huis, zagen het kind met Maria zijne moeder, vielen neder, om het aan te bidden, openden hunne koffers, en bragten het zei- ; ve goud, wierook en mirrhe. J Doch in 12 den den zij de zelve in den eerden nacht flaande,. d. t. vlak bij die vaste jïar, en op de zelfde plaats, daar zij haar gisteren gezien hadden, en wierd;n, daardoor nog meêr bevestigd, dat zij aan de regte plaats waren, dat te Bethlehem het kind gezogt moest worden. Doch dan moest de ftar voor hun reeds eenige dagen, wanneer zij te Jerufalem waren, weder zigtbaar geweest zijn, en zij zeer naauwkeunge waarneemingen gedaan hebben. In een gezigtsundhren zin zeggen wij van een ftar: zij gaat voor ons heen, als wij haar op eene reis altoos voor ons zien, en: zij /laat boven een kuis, als wij haar van die plaats, waarop wij ftaan, boven den top van een huis zien: (met andere woorden," als zij met den top van een huis, en ons oog in eene regte lijn ftaat.) Zo zou ik bij voorb. hier in Gottingen, eene ftar niet kennende, een ftarrekundigen vraagen: welke flar ftaat hier boven den Johannestoren? en hij zou zo waanwijs of gemelijk niet zijn, om m:j over die uitdrukking verwijteu en lesfen te geeven; veeleer verzekert een wezenlijk zeer geleerd ftarrekundige, Riccard (in het koningsbergsch programma van Kersmis 1766. de ftella, qua magis nato Cliristo apparuit, bl. 15.) dat ftarrekundigen niet enkel in de dagelijkiche verkeering zo fpraken, maar zelf in ftarrekundige boeken. Dan zou de zih zijn : op hun weg na Bethlehem zagen zij de jlar gejladig voor zig, en wanneer zij voor het huis kwamen, waarin een omtrent dien en dien tijd gebooren kind ztjn zou, zagen ztj de zslve bove» dat huis. Dit laatfte zou ik verkiezen. vs. 11. goud.] Geen geld, maar goud, gelijk hef, eene Waar van het gelukkig Arabiën was, of in gouden ftaven, of waarfchijnlijker in gouden ballen, die  3<ï HET EUANG. VAM MATTHEUS. den droom wierden zij van God gewaarfchouwd, om niet na Herodes terug te keeren, zij trokken derhalven langs een anderen weg na hun land.j Omtrent den zelfden tijd, wanneer zij ver-' 13 trokken waren, verfcheen 'er een Engel des Heeren aan Jofeph in den droom, en zeide tot hem: ffcaa op, neem het kind en zijne moeder met u, vlied na Egijpten, en blijf aldaar, tot dat ik het u zegge, want Herodes zal het kind opzoeken, om het zelve het leeven te beneemen. ( Hij ftond op, nam 14 het kind en deszelfs moeder nog in dien nacht met zig, ontweek na Egijpten,| en bleef 15 al- «lie men in Arabiën als een fieraad gebruikte, en voorgaf, dat de natuur ze zelfs zonder vuur zo oplevert, en zij in die grootte, die zij hadden, zomwijlen als een mispel, gevonden wierden. Dit loopt in 't oog, dat zij den nieuwgebooreii koning gefehcnken van de natuurlijke voortbrengzels van hun vaderland brengen wilden, en juist daarom geloove ik niet, dat zij van Babijlon kwamen, daar men niet flegts geen goudt vindt, maar het ook naar de gefteldheid van den grond bezwaarlijk vinden kan. Die over het Arabisch goud iets nazien wil, dien wijze ik tot mijn Spicilegium geographia Hebrat* orum extern, D. 11. bl. 186—199. vs. 15.] De hier bijgebragte plaats ftaat Hofed XI: 1. Zij gaat openbaar over het uit Egijpten ge. Toepen en uitgeleide Israëlitifche. volk, en hoe de zelve omtrent Christus moet of kan verklaard worden, is moejelijk te zeggen: men zou of moeten aanneemen, dat het Israëlitifche volk als een voorbeeld op den Mesfias befchouwd wordt ; of, het van de Jooden zo genoemde lijden van den Mesfias zou op hunne wijze in drie deelen verdeeld worden, waarvan bij  Cap. II. 3f aldaar, tot dat Herodes ftierf, opdat vervuld zoude worden, 't geen de Heere doorden Profeet gezegd heeft: uit Egijpten heb ik mijnen Zoon geroepen. | Als Herodes nu zag, dat hij van de Wij-16 zen bij zelf het eene, Gods volk en de godvrugtigen van het Oude Testament het andere , en het volk van den Mesfias het derde draagen zouden, en dit onderfcheiden lijden zou eene gelijkheid met malkanderen hebben, de Mesfias zo wel, als de Israëlitén, na Egijpten vlieden. Wien dit niet voldoet (mij niet} die herïnneré zig 't geen bl. 1. gezegd is. vs. 16.] Men maakt de tegenwerping tegen de waarheid dezer gefchiedenis, dat Jofephus niets van haar heeft: doch-die komt mij voor, van geengevvigt te zijn. Waarfchijnlijk zou zij nooit gemaakt zijn geworden, zoo men'zig den kindermoord van BethJebem niet verkeerdelijk als zeer groot had voorgel field: Bethlehem was eene kleine ftad; gefteld, dat zij toop fnwoonders had, dat wij egter volftrekt niet weeten, zo zouden 'er in een jaar omtrent 3a kinderen, derhalven 16 jongend en 16 meisjens gebooren zijn. Dewijl Herodes niet alle in dat jaar gebooren kinderen, maar enkel die tot op den 'dag van de verfchijning der ftar dooden liet, en de nog jongere verfchoonde, zo gaat 'er ten minsten weder een vierde deel van 't jaar af, en 'er mogten in de drie voorafgaande vierde deelen van 't jaar, omtrent 12 jongens gebooren zijn, en als'de ftad minder inwoonders had, omtrent 500, de helft of nog minder. Dit i» voor een gefebiedfchrijver van het ganfche volk flegts eene kleinigheid, die hij in allen geval kan overflaan, inzonderheid als juist die tijd rijk is in zo veele bloedige toóneelen en wreedheden, die hij verhaalt; als dat Hei odes Matthias, en eenigen van zijne aanhangers, die uit een verkeerdelijk opgevatten godsdiens» tigen ijyer den gouden adelaar boven de deur des Tempels afgefebeurd en in ftubken geflagen hadden, leeyendig verbranden laat (eene bij het Mofai'sch Recht on-  3» HET Et TANG. VAN MATTHEUS. zen bedrogen was, zo wierd hij zeer toornig, zond na Bethlehem, en liet alle kinderen van het mannelijk geflacht aldaar, en zover het fèadsveld ftrekte, dooden, van zulken, * die een jaar oud waren, tot op den tijd af, dien hij van de Wijzen vernomen had. | Hier 17 wierd vervult 't geen de Profeet Jeremiage. zegd heeft: | men heort een gefchreeuw te Ra- 18 ma, .onbekende ftraf) Oudh. XVII: 6. 4. de voornaamfte Jooden te zamen roept, en in de rijdbaan bij Jericho opfluit, met agterlaating van het affchuwelijk bevel, dat zij voort naa zijn dood van de Soldaaten met pijlen moesten worden dood gefchoten, opdat men bij zijn dood zie; niet verblijden, maar rouw hebben mogt, Oudh. XVII. 6.5. ook zijnen tot nog toe flegts gevangen zittenden zoon, Antipater, ter dood brengen laat, Cap. 7. van het zelfde Boek. Maar hier komt ditmaal nog bij, dat Jofephus in 't algemeen in den tijd van den naasten menfchen leeftijd vóór hem, (in 't jaar van Christus 37. wierd hij gebooren) veel uitlaat, of verkeerd verhaalt, {Inleiding in het N. T. D. J. 5. 12. bl. 112. 113.) ten anderen, dat hij zijne berigten van Herodes grootendeels uit Nicolaus van Damaskus neemt, die volgens het eigen zeggen van Jofephus ten uiterften partijdig voor Herodes was, en hetkwaade of verzweeg of bedekte. Oudh. XVI: 7. 1. Dat hu deze gelijktijdige Schrijver, een gunsteling van Herodes, die zelfs de befchuldiging van den vader tegen den zoon, Antipater, als advocaat voerde, {Oudh. XVII: 5. §. 5. en 6.) den in een vlek bedreeven, doch vuilen kindermoord niet verhaald heeft, is niet te verwonderen. Daarënboven verbeelde ik mij niet, dat Herodes tot dezen kindermoord door eene be. kendmaaking bevel gegeeven heeft, maar,dat de zelve op zijn geheim bevel verraaderlijk door Soldaaten gefchfed is. vs. 17. 18.] Deze plaats ftaat Jerem. XXXI: 15. en gaat volgens haaren zamenhang zekerlijk niet, gelijk  Cap. II» 3g ma, geklag, geween en veele traanen: Rachel weent over haare kinderen, en wil haar niet laaten troosten, want zij zijn niet meêr. J Toen lijk eenigen voorgeevep, over, de Babijlonifche bal» lingfchap, maar over al dat groote kwaad, dat de uit de Babijlonifche ballingfchap terug gekomen Jooden, naa 't genieten van groot en lang geluk weder treffen zou. Zie de aanmerkingen op jeremia, en de Inleiding in het N. T. D.l. §. 32. bl. 409. Rachel, die tusfchen Rama en Bethlehem aan de westzijde van Jerufalem begraaven ligt, en met weeklagten geftorven was, wordt voorgefteld, als of zij haar hoofd uit het graf ophief, maar weder weenend en ontroostbaar, dewijl zj het nieuwe ongeluk van het Israëlitifche volk ziet. In de Inleiding heb ik reeds aangemerkt, vooreerst, dat de groote tooreelen van onge* luk juist bij 't graf van Rachel geweest zijn, maar dan ook, dat Jofephus zelf onze plaats van de tweede verwoesting van" Jerufalem verftond, en dé Jooden in Palestina ten tijde van Hieronijmus de zelve verstaan hebben of van deze zelfde verovering onder Titus Vespafianus, wanneer veele duizenden gevangen Jooden voor 't graf van Rachel voorbij na Gaza, en van daar na Egijpten gevoerd wierden, of van de laate verwoesting onder Hadrianus, die de gevangen Jooden op eene markt, welke niet ver van Rachels graf bij den terpentijnboom gehouden wierd, als het vee verkoopen liet; waarom de Jooden nog ten tijde van Hieronijmus van de markt bij den terpentijnboom een affchrik hadden, en de zelve nooit bezogten. Ik boude in de daad beide verklaaringen voor regtmaatig, en neem ze te zatnen, maar ik maak ook geene zwaarigheid, om nog een ftap verder te gaan, en onder dit beeld der uit haar graf troosteloos weenende Rachel al het ongeluk te zamen te bevatten, dat de Jooden van Pompejus af tot op Hadrianus getroffen , en aan hun voorig geluk een einde gemaakt beeft; want het tooneel is altoos bij het graf van Rashel, 't welk zo nabij jerufalem ligt, dat als Jeru- c hf  34 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Toen Herodes geftorven was, verfcheen 19 de Engel des Heeren aan Jofeph in Egijpten in falem belegerd of veröverd wordt, Rachel als ander, maal weenende kan worden afgebeeld. Ik zal hier flegts de hoofdzaaken noemen. i.J In 't jaar 64 vóór Christus veroverde Pompejüs Jerufalem, en bragt de Jooden, die voorJ heen vrij geweest waren, 't eerst onder het geftadig zwaarder wordend juk der Romeinen. *ü fn t 54/te jaar vóór Christus plunderde Crasfus den Tempel te Jerufalem, welks fchatten Fompejus onaangeroerd gelaaten had 3- J Ia 't jaar 40 vóór Christus wierd' ferufalem van de Panhers geplunderd. J 4- J In 't jaar 37. 38. vóór Christus wierd ferufa¬ lem van Herodes en de Romeinfche hulptroepen onder Sofius naa eene belegering van vijf maanden ftormenderhand ingenomen; en hier •was des te meêr weder het tooneel bij 't graf van Rachel, dewijl de belegeraars van Galilea en Phoeniciën kwamen. 3] De Jooden kreegen nu den gehaaten Herodes tot koning, dien zij grootendeels niet eens voor een Jood houden wilden, maar van 'svaders zijde voor een Edomiter, en een Akaloniter van 's moeders zijde, en die bij een aan Jupiter in 't Capitool gebragt offer tot koning benoemd was. Deze wierd van jaar tot jaar een, ondraagelijker dwingeland, onder welken het orfehuldig bloed, inzonderheid te ferufalem, maar ditmaal ook het bloed der kinderen te Bethlehem, fioomde. 6.] In 't j'aar van Christus 70 wierd Jerufalem van r.tus Vespafianus veroverd en verwoest. 7.J In 't jaar 136 wierd het andermaal van Hadrianus geflest, en de Jooden liet hij juist bii t graf tan Rachel als vee verkoopen. Een lang tijdperk van net 200 jaaren, waarin het graf  C a p. II. 3S in een droom,{ en zeide: ftaa op, neem 20 het kind en zijne moeder, en trek in 't Israëlitifche land, want zij zijn geftorven, die het kind na 't leeven ftonden. | Hij 21 ftond op, nam het kind en deszelfs moe. der met zig, en kwam in het Israëlitifche land aan: J doch wanneer hij hoorde, dat i% Ar- graf van Rachel niets dan ongeluk aanfchouwde. Ik heb ditmaal niets tegen de aanhaaling der plaats van feremia in te brengen: zij ziet we! niet alleen op den kindermoord te Bethlehem, maar zij bevat den zeiven niede in zig, hoewel die flegts een klein gedeel• te van het ongeluk dier twee honderd jaaren is. vs. 22.] Dit blijkt uit dit Vers, dat als Archelaus niet over Judéa geregeerd had, Jofeph niet weder na Nazareth terug gekeerd, maar te Bethlehem zou gebleeven zijn. Om dit te begrijpen, moet men het volgende opmerken. Hoewel Jofeph en Maria volgens Lucas reeds te Nazareth woonachtig geweest zijn, zo waren zij egter beiden uit Davids geflacht, derhalven lag de erfakker van Jofeph zekerlijk bij Bethlehem; dat ook'Maria eene erfdogter (dogter van een zonder zoonen geftorven vader) geweest is, en een erfakker bij Bethlehem gehad heeft, zal bij Luc. II: 4. 5. blijken. Indien beiden nu niet te Bethlehem , maar te Nazareth woonden, zo moeten zij uit armoede, (want arm vinden wij hen) hunne erfakkers op de Joodfche wijze tot op het jubeljaar verkogt hebben. Maar door de gefchénken der Wijzen waren zij weder tot eenige middelen gekomen, en 'er was bij hunne terugkomst uit Egijpten niets natuurlijker, dan, den erfakker volgens het Mofaïsch recht weder telosfen, 't welk ongemeen voordeelig was, (Mofaïsch Recht, §• 73- bl. (Hoogd.) 28—30.): maar dat Archelaus, onder alle de zoonen van Herodes de ergfte, en aan zijn vader 't meest gelijk, over judéa regeeren moest, fchrikte hen af. Hergdes de Groote had in zijn laatfte testament, C 2 'twelfc  5« HET EUANG. VAN MATTHEUS. Archelaus zijn Vader Herodes in de re. geering over Judéa opgevolgd was, vrees. de 't welk de voorige vernietigde, aan zijn zoon Arche. laus het koningrijk, d. i. Judéa, Samaria en Iduméa met den koninglijken tijtel, gemaakt, aan zijne beide andere zoonen, Antipas, of, gelijk hij daarna zo wel by de Euangelisten als bij Jofephus heet, Herodes, Gahléa en Peréa, — _ aan Philippus, de landVv!?peQn Gau,™,tls e» Trachonitis. Jofephus, Oudh. avii.. 8. i, ter het testament van volkomen kragt zijn kan, moest het nog te Romen van Augustus bevestigd worden Wanneer Herodes de Groote ftierf, aanvaardde Archelatrs de regeering, doch zonder den koninglijken tijtel aan te neemen, omdat, gelijk hij zeide, eerst de wil en bevestiging van Augustus verwagt triest worden. Kort daarop, en eêr men nog des Keizers wit weeten kon, moet fofeph uit Egijpten terug gekeerd zijn: of hij terftond uit vrees verder getrokken is, of gewagt heeft, tot dat 'er antwoord Van Romen kwam, kan bij gebrek van ge. fchiedkundige berigten met geene zekerheid gezegd weiden. Ik zal flegts dit uit.de gefchiedenis van j. ^phus optekenen: Archelaus réisde zelf na Romen, om van Augustus de bevestiging van het vaderlijk testament te verzoeken; toen was derhalven fefus te Bethlehem voor hem beveiligd. In 't begin was hij zeer onzeker, of hij de zelve verkrijgen zou. Niet alleen zijn broeder Antipas (d. ;. Herodes, daarna Viervorst van Galiiéa) maakte tegen het nieuwe testament van Herodes den Grooten tegenwerpingen, eii^ischte volgens het voorige het koningrijk; en zoo h'j dit verkreegen had, had |efus te Bethlehem zo veihg kunnen worden opgevoed, als hij te Nazareth onder het gebied van dien zelfden Herodes opgevoed Wierd: maar de Jooden zonden ook een gezantfehap iia Romen deeden fterke voorftellen tegen Archelaus, en begeerden, onder de opperheerfchappij der Romeinen eene vrije Republiek te worden. Nadat . Augustus alie parthijën gehoord had, deed hij deze Witfpraak : Archelaus zal Judéa, Samariên en Uu9  Cap. II, §f de hij na Judéa te trekken, kreeg een goddelijk antwoord in een droom, trok ingevolge daarvan in het Galileefche land, f en woonde in eene ftad, die den naam van Na. Iduméa hebhen, doch voor eerst flegts onder den tijtel van Vorst, tot dat hij door eene goeds regeering en prijswaardige daaden den tijcel van koning verdienen zal. Wat hij Herodes, Antipas, en Philippus toebedeelde, behoort hier niet, maar tot Luc. JU : i. daar het in de aanmerkingen zal voorkomen. — Tot op de komst van dit berigt heeft Jofeph veilig te Bethlehem kunnen blijven, want Archelaus was af. weezig en te Romen: doch zo dra hij hoorde, dat Archelaus wezenlijk de regeering kreeg, had hij reden om te vreezen, en van woonplaats te veranderen. _ Vi' 23 ] Letterlijk: opdat vervuil zoude worden t geen van den Profeet gezegd is, hij zal een Nazareener genoemd worden. Deze woorden (laan nergens van Christus in 't Oude Testament, en nadat eenige honderd handfehriften vergeleeken, en de oude overzettingen mee meerdere zorgvuldigheid, onderzogt zijn, vervalt ook alle vermoeden, dat zij daar eertijds in geftaan hebben, en van de jooden op eene booze wijze mogten zijn uitgelaaten. Aan de Nazireè'rs als voorbeelden op Christus, kan ook niet gedagt worden: nergens worden zij van de P:ofeetén, of in 't Nieuwe Testament, voor voorbeelden op Christus véVklaard, en hij is hun zeer ongelijk, want het wezenlijke hunner gelofte beftond in de onthouding van den wijn, en Jefus heeft niet flegts wiin gedronken, maar zelfs wegens zijn te gast gaan verwijten gekreegen, dat hij een wijndrinker was, (Cap. XI: 19): doch gefteld, dat zij een voorbeeld op hem waren, zo behoefde hij daarom even min den naam van Nazireè'r te draagen, als hij dien van Priester droeg, daar de Priesters volgens den Bn'ef aan de Hebreen een voorbeeld op hem zijn. Hij wordt toch niet genoemd, Colten, (Priester). Daar komt nog bij, da: de naam van Nazireè'r in 't C 3 Griekscb  3? HET EUANG. VAN MATTHEUS. Nazareth heeft, opdat vervuld zoude worden, 't geen de Profeeten voorzegd hebben: hij zal een Nazareener (fleem, mensck en bedrieger) genoemd worden, j Cap. Grieksch beftendig anders gefchreeven wordt, dan die uier itaar. Nog minder kan de voorzegging Rechtere» AiJi: 5. gezogt worden, daar niet eens een Proleet, maar een Engel van Simfon zegt, hij zal een Nazireer, of verloofde, Gods zijn. 'Er wordt immers van Simfon gefproken, en niet van Christus, en beiden verfchillen zo zeer van malkanderen, dat ik Simfon met gaarne tot een voorbeeld op Christus zou willen maaken. , Nazareener was ten tijde van Christus, en is nog m Galiléa een fchimpwoord, dat een jlecht mensch en bedrieger betekent; waarvan men in de lnlei. ding, D. L bl. 452—455. meêr vinden kan. De Profeeten hadden van den Mesfias voorzegd, dat hij zou verworpen, voor een bedrieger gehonden, en on der de misdaadigers geteld worden, bij voorb. Jef. JLIli: 12. Dit wierd zelfs door den bijnaam vervuld, dien hij van de ftad Nazareth kreeg, Jejus de Na. zareener, en dien zekerlijk de geenen, die hem verwierpen, als een fchimpnaam gebruikt zullen heb. *en- Wen dit niet voldoet, die herhaale weder «e bl. 1. gemaakte algemeene aanmerking. Zo ver van de twee eerfte Capittels, bij welke mij twijfelingen overblijven, die ik tot het volgende «iet wilde hebben uitgeftrekt.  3* Cap. III: Joannes de Dooper predikt en doopt: Jefus wordt ook van hem gedoopt, en door eene ftem van den Hemel voor den Zoon van God ver» klaard (*). III. Ten dien tijde kwam Joannes de Dooper, i en predikte in de Joodfche woestijne: | doet * boete» (*) Mare. I: i—n. Luc III: 1—23. vs. 1. inde Joodfche woestijne."] Eén der vïerdee. len, waarin de ftam van juda verdeeld was, (Jofua XV: 61. 62,) 't welk wel zes lieden, doch anderszins geen bouwland heefi, maar enkel tot bouwland onbruikbaar zand , waarop de rondtrekkende herders hunne fehaapen weiden. Dezelve begint omtrent ai Duitfche mijlen van Jerufalem bij Thekoa, trekt rondöm de doode zee, loopt aan de ééne zijde tot aan de roode zee voort, doch aan de andere zijde trekt 'er eene tong van eene, als ik het zo noemen mag, zandzee op een afftand oostwaarts der doode zee rond, en loopt tot aan die ftreek voort, daar d© Jordaan uit de zee Genefareth weder ontfpringt. vs. 2. doet boete.] Eigenlijk, denkt aan uw voo' rig leeven terug, en hebt berouw over de bedreeven zonden. 'T geen veelen van de verandering van den zin zeggen, en overgezet willen hebben, verandert uwen zin, is niet de betekenis van het woord volgens het taalgebruik, maar een elendig taalkundig verdigtzel; hoewel zo veel zeker is, dat 'er uit een waar berouw eene verandering van zin volgen moet. De zelve behoort tot de vrugten der boete, die Joannes vs. 8. vordert. ik weet, dat eenigen het woord boete niet lijden kunnen, en daarom liever zien zouden, dat ik het in de overzetting in onze taal vermijd had: doch dewijl het nu te eene maal in onze taal het geheel C 4 ge-  40 HET EUANG. VAN MATTHEUS. boete, want het Rijk des Hemels is nabij. J De. gewoone woord is, waarbij toch ten minsten in het noordelijk Duitschland niemand aan iets anders dan aan berouw en droefheid over de zonden denkt, zo ireb ik gemeend, dat het 't voegelijks en verftaanbaarst was, het te behouden. De tegenwerping, dat het volgens de afdamming betekent, jlraffen, aanVaardmgen van allerlei boeten en kastijdingen wegens bedreeven zonden, is wederom enkel elendig taalkundig: wij gebruiken immers de woorden niet naar hunne afkomst, maar volgens hunne aangenomene en bekende betekenis, anders mogten wij immers cck eene planeet niet Planeet noemen, want du betekent volgens de afdamming eene dwaalende Jlar, noch zeggen, de Zon gaat onder; want de zelve gaat niet onder, maar ons gedeelte van de Aar* de. Dergelijke taalkundige gebreken volgen wij an. ders niet op, wanneer wij in onze taal fchrijven, waarom zouden wij het voornaamfte boek, den Bij. bel, volgens dergelijke fchoolvosferijen of in een on. gewoon Duitsch overzetten, of in de overzetting door omfchrijvingen wijdloopig en onaangenaam maaken? Doch hier bij komen bij het woord boete juist nog twee dingen: i.) De ourifte Duitfche overzettingen van Luthers tijd, die, welken uit het Latijn zijn overgezet, zetten het voor het Latijnfche, pceniten. tta, berouw, derhalven zal het dan volgens den eerHen oorfprong, toen het in den Bijbel gekomen is, toch wel berouw zijn. 2.) Luther, die zig tegen alles, wat men buiten eene waare boete en verbetering tor boete placht te rekenen, tegen alle boetingen, ten fterkften verzettede, gebruikte dit woord in zjne overzetting, welke nog daarënboven inde Hoog. duitfche taal een boek, dat in de fchoolen verklaard wordt, geworden is, en derhalven kan ik'het ook naar mijne gedagten behouden. Men zal hem toch Miet.belebuidigen, of verdenken, dac hij bij, doet boete, dagt, legt u boetingen op voor uwe zonden* het R,jk des Hemels] d. i. het Rijk Gods, dat de Jooden, gelijk wij ook dikwerf in onze taal, den He-  Cap. Hf. 4t Hemel noemen. Dat het wezenlijk met, het Rijk Gods, het zelfde is, en niet een hemelsch, een heerlijk, een zalig Rijk betekent, kan men uit de vergelijking der plaatzen Matth. V: 3. met Luc. VI: 20. en Matth. IV: 17. met Mare, I: 15. zien. Dewijl dit woord zeer dikwijls in het Nieuwe Testament, doch ook onder verfchillende betekenisIen, voorkomt, zo achte ik het noodig, deze hier ééns voor al in een opflag voor te draagen. l] Zeer dikwerf is, Rijk Gods, bij de Jooden, als men den éénigen waaren God erkent, in hem gelooft, en zijne geboden opvolgt. Bij voorb.: wanneer zij vóór het gebed zeiden, hoor Israël, Jehova onze God is een ééiige Jehova, zo noemden zij dit, het Rijk Gods op zig neemen, doch waarbij zij herinnerden, dat men ook het juk der geboden op zig moet neemen. Dan is het niets anders, dan 't geen Luther, zonder te weeten, dat de Jooden deze Joodfche fpreekwijs in den Thalmud, wat de zaak betreft, even eens verklaarden, in zijn kleinen -Catechismus zegt: daar het woord Gods zuiver geleerd wordt, en wij ook als de kinderen Gods daarna leeven In deze betekenis moet het Cap. VI: 10. volftrekt genomen worden. «.] Het Rijk van den Mesfias, 't welk God volgens Dan. II: 44. opregten zal, gelijk wij net noemen, de tijd van den Mesfias, het Nieuwe Testament. Dit begon niet terftond met het leeraarsambt van Christus, dat hij in eene diepe vernedering voerde, en waarbij hij zig niet als koning, maar flegts als Leeraar en Profeet vertoonde, jaa in 't begin niet eens openlijk van zig verkondigde, dat hij de Mesfias was, maar met zijne verhoogfng. Zo zal bij voorb. Luc. XIX: 11. 12, de Mesfias eerstelijk in een ver land gaan, en bet koningrijk ontl'angen, omtrent gelijk de Joodfche koningen na Romen gingen, en daar van den Keizer tot koningen aangefteld wierden; d. i. bij gal uit deze waereld tot zijnen vader gaan, C 5 Docli  44 HET EUANG. VAN MATTHEUS, peze is 't, dien de Profeet Jefaia voorzegd heeft, wanneer hij zeide: daar klinkt eene pem: bereidt m de woestijne den weg voor den tieere, maakt hem eene regte baan.\ De kleêren van Joannes waien van kemeishair, hij ^rtf'ï^ heeft traPPefl: den eerften, wanneer hij zig aa„ Gods regte handftelt, en mnHnf," eehfe,en aardbodem als Christus gepredikt wordt; maar nu ook nog een twee- 3'3 ïfc hij Zig * eerst a,s konf"g ^ heer veitoont, en aan zijne wederfpanniae onderdaanen, de Jooden, die zelden, wij willen niet rtatdeze over ons heerscfit, (Jïuc.XlX: 14.) ftrafien oefent, door de wapenen aer Romeinen hunne Stad, Tempel, en Staat verwoest of, gelijk zig Daniël Cap. JX: 26. uitdrukt' wanneer de Mesfias verwoest en oordcel houdt, en hij, nevens den veldheer, dte komen zal, ftad en heiligdom vervooest Zo wordt deze fpreekwijs klaarlijk Matth. XXVI- 4-J Eindelijk kan het ook, gelijk bij ons en in onze gewoone taal, de eeuwige gelukzaligheid betekenen; bij voorb. Matth. V; 3. VIH: 11. XIII; 5. 3, In onze plaats neeme Ik het 3n de iweede en de derde betekenis: de Mesfias is *er reeds, hij zal SIaT^ e\ als Mes#as ^predikt worden, tllA^L00^ &eiVk de Prlfettm van hem ™ tS/^^^^,,^^, en ^deelen oefenen, vl 3'} Zie IJ X°La?"es to hel volSende ^eekt- t^£i*f" S™'**^ De fearaeel heeft wel Wnderle foorten van hairen, eenige zeer fijne en ^idschtige, cie bij H bereiden vin fraaije Jfto/Ten Kr«« Trd,e'V CnLet TOn de ^melotten, die woröe» van óe hata der geit van Angora gemaakt, wel-  C a fi III. 43 hij droeg een lederen gordel, en zijne fpijs was, fpringhaanen en wilde honig.| Toen welke in 't Oosten Chameel of Kammeel heer) ■maar anderen zijn zeer grof en borstelachtig , waarvan men de grove Koffen maakt, waarmede de Arabiërs hunne tenten van buiten bedekken, en dan ook de grove kleeding, die men zak pleegt te noemen. lederen gordel] Voornaame lieden, inzonderheid Priesters, droegen gordels van de fijnfte boomwol, en dikwerf zeer kostbaare; Joannes was van priesterlijk geflacht. Een lederen gordel was een ruuwe kleeding. Hier is nu tusfchen 't geen voornaam, weelde, en gemeen is, tusfchen volk en volk een onderfcheid: bij ons zouden lederen gordels, als wij gordels droegen, niet laag zijn, want de baiden, waaraan men bij ons degens draagt, zijn zo, en de geheele dragt en eer van onze Èuropifche volken is krijgshaftig. Springhaanen?^ Niet alleen uk de getuigenisfen der Ouden, maar ook uit de geloofwaardigfte reisbefchrijvingen der laateren, is het zeker, dat inAfrica, Sijriën, Arabiën, en aan den Euftaat, de Springhaanen gegneten worden, en zo zeer de fpijs der Armen zijn, dat dezen zig gewoonlijk op hunne komst verblijden, de zeiven verzamelen, voor het toekomende bewaaren, en droogen. Juist wanneer ik dit fchrijve, zie ik nog uit de berigten der Herrenhutters van Noord-America (Gefchiedenis van de zending der Euangelifche Broeders in Noord America door Leskiel~) dat ook de Wilden in Noord-America, door de Natuur geleerd, Springhaanen eeten. Jk merk dit op, dewijl het eenigen, wier geheele denkwijze enkel binnen den omtrek van hun vaderland beperkt is, ongelooflijk voorgekomen is, dat iemand, derhalven ook dat joannes de Dooper Springhaanen zou gegeeten hebben. wilde honig. Geen honig van bijen, maar een zoet vogt, in de hoofdzaak eenërlei met het manna; welk vogt van eenige boomen afdruipt. Zie de aan. merking op 1 Sam. XIV: 21. De  44 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Toen ging Jerufalem, en Judéa, en de 5 ganfche omtrek van den Jordaan tot hem uit, J lieten zig van hem in den Jordaan 6 doo- De leevenswijs van Joannes is, gelijk Cap. XI: l8j 19. aangemerkt wordt, het geheel tegenövergefielde van 0ie van Christus, eene ruuwe, armoedige, en, gelijk wij het noemen zouden , kloosterlijke. Tot een voorbeeld en navolging voor ons kan de zelve zekerlijk met opgetekend zijn, noch ook tot een voorbeeld van eene hoogete volmaaktheid voor zodamgen, die zig boven het gewoone verheffen willen, ■want ik zou denken, dat het hoogde voorbeeld der hoogde volmaaktheid de zo zeer tegenövergeftelde Jefus zou moeten zijn. Doch waarom moest dan Joannes eene zo zeer onthoudende leevenswijs voeren ? Ik zou denken niet anders dan, op goddelijk bevel, en uit eene goede toegeeflijkheid van God voor de Jooden, om zo veelen, als mogelijk was, te winnen en te verbeteren. Zodanig eene uiterlijke ftrengheid was toen de wijze van een groot gedeelte des volks, en wierd voor heilig gehouden; dit ging zo ver, dat Joannes, zonder ooit een wonder te verrigten, meêr doopelingen gekreegen heeft, dan Jefus leerlingen en aanhangers agterliet: God gaf eenen Profeet, die ook door zijne ruuwe leevenswijze den toon des volks trof, en deza wees op een anderen, die volgens eene waare gewoone menfchelijke zedeleer leefde, als op den Mes. fias. "f*r5* 3?ruf<*lem] de hoofddad van Judéa, geitel Judéa, het overige land, de daarin gelegen deden» vlekken en dorpen, de omtrek van den Jordaan, d. i. het omtrent derde halve Duitfche mijlen hreede dal, waarin de Jordaan tusfchen de zee Genefareth cn de doode zee droomt. %t. 6.J De doop was overlang, en ik kan wel zeggen van onheugelijke tijden, onder het lsraëliiifcbe volk als eene plechtigheid bekend , waardoor een fceidec tot den waaren, den eenigen waaren God be. h>  Gap. III» 43 doopen, en leiden (hierdoor) eene belijdenis hun» lijdenden, godsdienst overging, (men noemt d't den doop der profeliten of nieuwbekeerden) derhalven ais eene belijdenis van godsdienst, en teken van den overgang tot een nieuwen godsdienst. Van de heidenen beweerden de Jooden, dat de zeiven door den, doop (niet door de befnijdenis, die reeds meêr als een burgerlijk gebruik befchouwd wierd) kinderen van Abrahnm en wedergebooren wierden. Hier was nu het geheel nieuwe, dat Joannes, en dit niet mogelijk volgens/een zeer oud gebruik, maar öp goddelijk bevel, als Profeet gezonden, Jooden doopte: 't was klaar, dat zij tot een nieuwen Godsdienst zouden moeten overgaan, en deze was de Godsdienst van den Mesfias, welken hij als fpoedig te verwagten voorliefde; maar ook, dat zij nog geene kinderen van Aérafiam waren, maar eerst worden moesten, dar zig yoor de geenen, die geene kinderen van Abraham Waren, [in 't Hoogd. für Nicht-kindtr j4brahams\(jte vs, Q.) voor onreinen verklaarden, die eene af'wasfching noodig hadden. Op deze wijze leiden zij nu, wanneer zij tot den doop kwamen , zelf door dit bedrijf een belijdenis van zonden af. Aan eene oorbiegt, eene mondelinge belijdenis van alle in 't ganfche leeven gepleegde zonden, waarvan ons geheugen ons bezwaarlijk het tiende gedeelte weder opgeeven zou, zal hier geen verftandig mensch denken, dewijl Joannes de doopelingen uit zo zeer bewoonde Landen bij veele duizenden had, en de tijd zekerlijk niet zou toegelaaten hebben, hunne lange en getrouwe, maar bijzondere, belijdenis van Zonden aan te hooren. Hierbij wil ik niet loochenen, dat veelen ook bijzondere zwaare zonden, die hen in 't geweeten drukten, beleeden hebben; maar >t kon volgens de natuur der zaak het algemeen bedrijf bij den doop niet zijn, in den Jordaan] De woestijn van Juda raakt derj Jordaan van de westzijde niet, maar houdt op, eêr deze niet ver van Jericho in de doode zee «roomt: doch ik heb reeds te voorcn gezegd, dat eene tong der  4 boom gelegd; elke boom, die geene goeda vrugten draagt, wordt afgehouwen, en in t vuur geworpen. | Ik doope u mat water II tot boete, maar die naa mij komt, en wiens fchoenen ik niet waardig ben te draagen» is fterker dan ik: die zal u met den heiligen geest en met vuur doopen. f Hij heeft i % de fchop in de hand, en zal zijne dorschvloer zuiveren , de tarw in zijne fchuut verzamelen, en het kaf meteen onleschbaar vuur verbranden.j Ten dien tijde kwam Jefus uit Galiléa r* tot Joannes aan den Jordaan, om zig van hem niet verrigt; dit zal ook bij deze woorden niemand verwagten : maar uit de heidenen heeft hij hem on. telbaare kinderen gegeeven, die door doop, en geloof in den waaren God en in Christus zijne kinderen ee worden zijn. Zelfs de Jooden verktaaren de tot den Godsdienst van Abraham overgaande heidenen voor kinderen van Abraham: 't is derhalven niet flegts eena fpreekwijs van het Nieuwe Testament, maar was ooft voor de Jooden verdaanbaar. vs. ji. met den heiligen geest en met vuur] M zal zijnen Godsdienst meteen anderen magtigeren dooft beginnen dan ik. Ik heb flegts water, maar hij zal een dubbelden doop hebben, waarbij ieder zal kunne» kiezen Hij zal met den heiligen geest doopen, d. i, de bovennatuurlijke gaaven van den heiligen geest, voorzegging wonderen, in de rijkfte maate uitdof. I ' / -^"F van den eerften Pinkderdag des N. TV af gefenied is: en de wederfpannigen zal hij als in eene zee van vuur dompelen/ De Tempel, feruft" h^clJI m kt,.?fWe J°odfc!ie ^nd, wierdea £™i , e"genl,J^n zin een roof der vlammen, hoewel Vuat. h(er te gel|jk oofc a„e 0(jrdeeJen ^ » «rat in u% bevatten kan, die de Ivlesfias oefenen jsal,  48 HET EUANG. VAN MATTHEUS. hem te laaten doopen. | Joannes weigerde 14 het, en zeide: ik heb noodig, van ingedoopt te worden, en gij komt tot mij ? | Maar Jefus antwoordde hem: laat het dit- 15 maal zo zijn, want het is voegelijk, dat wij ook.alle voorgefchreeven gebruiken in acht neemen. Hierop liet hij hem toe,| en toen 16 Jefus naa het volbrengen van den doop weder uit den Jordaan klom, opende de Hemel zig boven hem, en hij zag den geest Gods als eene duif nederdaalen, en op hem blij- ' vs. 14.] Joannes wist wel ten tijde, wanneer Jefus kwam, om zig te laaten doopen, nog niet, dat de zelve de Mesfias was; dit Zegt hij zelf Joan. I: 32. 33. 34. doch hij moet noodzaakelijk van hem gehoord hebben, dewijl zijne moeder Elifabeth eene naauwe nabeftaande van Maria was, ook wel gehoord hebben, dat de zoon van Maria iets veel grooters was, dan hij, hoewel dit, dat hij de Mesfias was, voor hem mogelijk tot veiligheid van het kind yerzweegen was. Men leeze flegts het eerfte Capittel van Lucas van het 36 Vers tot aan .het einde , zo zal men hier niet aan twijfelen. vs. 15. dat wij ook alle voorgefchreeven gebruiken in acht neemen] De Mesfias moest zig in niets van 't overige volk afzonderen , hetzelve zelfs in het in acht neemen van alle gebruiken eén voorbeeld geeven. Alle geboden der Levitifche Wet nam hij in acht, en nog meêr den van God zeiven door den grootften van alle Profeeten bevolen en ingeftelden doop, hoewel hij geen doop, boete, overgang tot een nieuwen Godsdienst, of kindfchap van Abraham noodig had. De zelve kon zekerlijk bij hem de betekenis niet hebben, als bij andere doopelingen^maar wel deze, dat hij zig daardoor tot den doop des lijdens wijdde en verbond. fts. 16. als eene duif] De duif was bij Jooden en  Cap. III. 40 blijven; / daarbij blonk 'er eene Item van 17 den Hemel, zeggende: dit is mijn êénige ■ zoon, aan welke ik een welbehaagen heb. \ Cap. IV: 1—n, Jefus wordt van den duivel verzegt. (*) Hierop wierd Jefus van den geest ge- t dreeven, om in de woestijne te gaan, daar hij Heidenen het zinnebeeld der godfpraaken of goddelijke ingeevingen: mogelijk daarvan ontdaan, dat men b!j eenige der oudfte godfpraaken afgeregte duiven gebruikt, en deze duiven voor booden der Godheid befchouwd heeft. Doch de oorfprong van het zinnebeeld mag zijn, die het wil, het zinnebeeld zelfs is zeker. Wanneer nu Jefus op eene zigtbaare wijze als die geen afgezonderd moet worden, op wien degoddeüjke ingeeving in den hoogden trap rusten zal, zo zet zig de gedaante eener van den Hemel komende duif op zijn hoofd neder. vs. 17 ■ mijn éénige.] Letterlijk wel, mijn lieve zoon, doch dit is in 't Grieksch, zo wel bij de Schrijvers, d'e in de fchoolen gebruikt worden, als bij de jo Overzetters, de éénige Zoon. Dit gebruik van dit woord gaat zo ver,'dat men in wetten bij het bepaalen der draf en de voldoening voor een uitgellagen oog, onderfcheidt, of men een ander flegts voldrekc een oog, of het geliefde oog uitgeflageö heeft, d. i. den éénöogigen zijn éénig oog, (*) Mare. I: 12. 13. Luc. IV; 1—12. vs. ii in de woestijne.] Niet, in eene woestijne maar in de woestijne 1 bij welke naam de Leezer bezwaarlijk aan eene andere, dan aan. de groote Ara"bifche woestijn denken kan, waarin de Jooden veele jaaren hebben rondgetrokken, en waarin de berg SïD mf  §b HET EUANG. VAN MATTHEUS. nat ligt; en deze moet hem, als anders de gefchiedfchrijvcr daar niets tegen zegt, des te meêr te binnen komen, als hij van een ongemeen vasten van veertig dagen leest, hoedanig hij zig van Mofes en Elias op den berg Sinaï, of op den weg tot dezen berg herinnert, Exod. XXXIV: 25. I Kon. XIX: 8. Zo dra men zig ih zijnegedagten in deze woestijn plaatst, krijgt de geheele gefchiedenis, en zo wel de verzoeking des Duivels, als het antwoord van Jefus, een «itftéekend licht. Men toont in Palestina de woestijn, waarin Jefus verzogt zal zijn, en de zelve heefr zeifs van de veer" tig dagen den naam van Quaranti.ua gekreegen: een ten uiterften ruuw en woest gebergte aan de noordzijde van den weg, die van Jerufalem over den Olijfberg na Jericho leidt. Zij ziet 'er zeer bar uit, maar de woestijn der verzoeking kar. zij bezwaarlijk zijn, en het zeggen der geenen, die nu reeds zedert 1600 jaaren voor geld den reizigers de heilige plaaf zen in Palestfna toonen, is van geen het minste gewigt. Zonder te melden, dat geen verftandig Schrijver haar volftrekt zonder nadere befchrijving de woestijn noemen zal, zij ligt tot de geheele gefchiedenis ongefchikt: in de zelve kan geen mensch in gevaar zijn, om van honger te fterven, want aan wat oord derzelve hij ook is, behoeft hij flegts weinige uuren voort te gaan, dan komt hij aan eene plaats, daar fp>js te krijgen is, bij voorb. na Efrem, Bethel, Jericho, of waarheen het anders is: als in de zelve iemand zo onverftandig was, om tot den honger hebbenden wonderdoender te zeggen: zeg, dat deze fteenen brood worden, zo zou het veritandigfte antwoord zijn: zou God een wonder verrigten, eniel om onze traagheid te hulp te komen f Laat ons gaan en brood koopen.' De Engelen zouden ook eindelijk iets zeer overtolligs verrigt hebben, met Jefus fpijs te brengen. In de zelve zou ook Jefus niet zo eenzaam, niet .gelijk Marcus Cap. I: 13. zegt» onder de wilde dieren en flangen geweest zijn, maar bij menfchen, mogelijk onder roovers, want die hielden zig in dien tijd in deze woestijne op, en maakten den wég van Jerufalem na Jericho uit de zelve onveilig. Volgens Lucas, IV: 1. 2. ging Jefus, die aan  Cap. IV. 5i hij van den duivel zou verzoet worden. | Na- aan de andere zijde van den Jordaan gedoopt was, van den Jordaan, (derhalven niet over den zei ven terug) een weg van 40 dagen na de woestijne: kan dit eene andere dan de woestijne van Sinaï zijn? De woestijne Quarantania zekerlijk niet, want tot de zelve had hij over den Jordaan moeten gaan, van welke zij aan deze zijde ligt; 't zou ook flegts een weg van twee dagen geweest zijn. van den duivel] Duivel, en, Satan, eigenlijk, befchuldiger, heeft bij de Jooden en in het Nieuwe Testament eene wat andere betekenis, dan in onze taal: niet elke booze geest heet, duivel, maar en-jkel die afgevallen geest, die onze'eerfte ouders verleidde: mogelijk noemden wij hem den Overflen der duivelen. De overigen heetten, onreine geesten, demoh'tën, Engelen des duivels. Volgens het N. T. is derhalven Jefus van den zelfden boözen geeso door Gods toelaating verzogt geworden, onder wiens verzoeking onze eerfte ouders bezweeken zijn, en daardoor voor zig en hunne nakomelingen de onfterfelijkheid verlooren hebben. De Mesfias, db tweede Adam, gelijk de Jooden en Paulus hem noemen, zal ons deze, door het uitftaan en overwinnen eener veel zwaardere verzoeking weder verwerven. Ik zal in de overzetting het woord, duivel, behouden, als 'er in 't grieksch demoniën ftaat; want als ik fchrijven wilde, drijft demonièn uit, — het demonie voer uit, — het demonie antwoordde enz. Zou ik voor Leezers, die geen grieksch verftaan, onverftasnbaar,' maar ook te gelijk door de vermijding van het wooid , dat men' van kinds af .gehoord , eri als Duitsch aangenomen heeft, onduitsch worden:' iemand, die'allé zijne Leezers volftrt'kt tot Geleerden hebben of maaken wil, of geen Duitsch woord .duldt, aan welks'betekenis wat uit je leggen is, zou het misfchien mogen'doen; maar dit is mijne denkwijze niét. Om intüsfchen, duivel, daas het wezénlijfc in 't grieksch ftaat te onderfcheiD 2 den  52 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Nadat hij veertig' dagen en nachten gevast 2 "had, had hij ten laatften honger, | en de 3 verzoeker kwam tot hem, en zeide: indien . - , - • .... ..... • x gU t«W ac{lsAtj'J3 ■ *»«.•..-iVf .««"w n. i- °P de Proef teilen..) [ Vervolgens voerde hem de Duivel op een zeer hoogen berg, toonde hem alle Rijken der de zelve voor alle gevaaren befchermt, gezongen wordt. De verzoeker ne'emt het als iets, dat van zelf fpreekt, aan, dat de Mesfias in den hoogften trap, en meer dan andere ftervelingen, de gunfteling en bezorgde der Voorzienigheid zijn zal. vs. 7O Deze plaats ftaat Deut. VI: 16. daar de meêr volledige aanmerking kan nageleezen worden. Als God ons iets beloofd heeft, zo moeten wij het gelooven, en dan, wanneer de omftandigheid plaats hebben zal, met vertrouwen verwagten, maar niet ongeloovig hem op de proef ftellen, en verzoeken, of hij ook geftand doen kan en wil, het geen hij beloofd beeft. vs. 8..J Mattheus en Lucas noemen wel den berg niet, waarop dit gebeurd is, (geen wonder, want zij waren bij de verzoeking niet tegenwoordig) maar het is vrij gemakkelijk te raaden, hoewel, men moet zig verwonderen, niemand op den zeiven geraadenheeft. 'Er is ëén enkele berg, waarvan men geheel Palestina kan overzien, even die, van welken Mofes het overzien heeft, van het uiterften Zuiden, Zoar, tot het uiterften Noorden, Dan, en dan ten Westen tot aan de middelandfche zee, de berg Nebo, een fpits van den Pisga , aan geene zijde van den Jordaan, tegenöver Jericho, Deut. XXXIV: 1—3. Ik kan niet anders denken, dan dat hier de laatfte verzoeking is voorgevallen , en juist de weg voerde Jefus hierheen: hij keert van Jerufalem na Galiléa terug, en wij vin» den hem voort na de verzoeking, wanneer hij na Galiléa gaan wil, Joan. I: 28—36. aan de plaats, daar (oannes aan geene zijde van den Jordaan doopt; bij Je'richo gaat men: als mep van Jerufalem komt, over  r5ö HET EUANG, VAN MATTHEUS. der waereld (*) in hunne ganfche pragt',| ven wer aeh Jordaan, en dan heeft men terftond den terg Nebo voor zig, van welken men het geheele t>eiooid.e land kan overzien, en niet alleen dit, maar het uitzigt flrekt zo ver, dat men zelfs den berg Sinai van den berg Nebo afzien kan, gelijk reizigers fe hebben^" tCrg Si"aï den berg Nebo gezien alle Rijken der Waereld] Zo ftaat 'er wel In de Gr.ekiche overzetting, die wij van het Hebreeuwsch gefchreeven Euangelium van Mattheus hebben, maar clit is bunen twijfel eene vergisfing van den overzetter, e.n, hoe deze vereisfiog heeft kunnen ontftaan, Js m de Inletdtng, D, II. j. m. bl. 169. gezegd. Alle ryken der waereld kan men van geen berg zien; en dit is. geene tegenwerping tegen Mattheus zeiven, inaar tegen zijnen zeer dikwijls feilenden Griekfchen overzetter. Lucas heeft hier het woord, dat hij anders voor het beloofde land pleegt te zetten - dit was toen in meerdere Rijken verdeeld, die men "van eén berg, Nebo, kon overzien. Zelfs het Petreïsch gebergte, dat eertijds onder David geftaan, en nis zijn eigen koning, Aretas, had, liet zig van daar everzien. De verzoeker trekt nu de menfchelijke gedaante «it, en vertoont zig als een minderen God of Engel, dien de hoogfte God de magt en heerfchappij over' alle deze landen zou hebben Toevertrouwd, en belooft den zoon van David het geheele fchoon? Rijk, welks omtrek, bloei, bevolking, en zo als het met fteden e.n. vlekken overzaaid is, hijf van dezen berg zien kan, onder voorwaarde, dat hij hem aanbidt, Men vergelijke Ivo. IV? 6. daar bij uitdrukkelijk zegt, dat dit ganjche; land aan hem is overgegeeven. De verleider onderftelt hierbij de gewoone teer dep Jooden, dat God Rijken en Landen aan zekere Engelen ondergefcbikt heeft, van welke 'er zekerlijk een zee? Ü»gis te verëe-ring en aanbidding der Enge. of beter, van het beloofde Imé. <  Ca». IV. 5t en zeide tot hem 5 ik zal. a alle deze Rijken $ geeven, indien gij neder valt, en mij aanbidt. | Toen zeide Jefus tot hem! gaa 10 uit mijn gezigt weg, Satan, want daar ftaas gefchreeven : den Beere uwen God zult gij aanbidden, en hem. alleen dienen.^ Nü ver* II liet hem de Duivel, Engelen traden 'er toe, en dienden hem. ] Cap. vs. 10. Satan] De meening is: uit dit aanbod erken ik u volledig, wie gij zijt: geen Engel buiten den afgevallenen zal zig als een minder God voor. ftellen, en aanbidding begeeren. vs. ii. en dienden hem.'] Ik verftaa dit daarvan, dat zij hem fpijs gebragt hebben, 't welk het Griek* fche woord bijzonder aanduidt,en dan zou dit voort naa de eerfte verzoeking en het vasten Van veertig dagen fchijnen gefchied te zijp ! maar ik mogt mijne verklaaring niet in de overzetting zelve brengen. De weg van Jefus bij deze drievoudige verzoeking is 1} van de plaats- daar hij aan geene zijde van den jordaan gedoopt was, door de Arabifche woestijn na Sinaï, a)-van Sinaï regelregt na Jerufalem door het zuidelijke Judéa, 3) van Jerufalem over den Jordaan, na den berg Nebo: van daar keerde hij na Galiléa ' terug, en op deze terugreize vinden wij hem Joan. I: stë—44. bij Joannes, die toen aan geene zijde van den Jordaan te Bethaniè'n was.  gr Cap. IV: 12—25. Joannes wordt in de gevangenis gezet. Jefus keert na Galiléa terug, leert, verzamelt leer. lingen, en doet wonderen. Hij verkiest niet Nazareth, maar na Capernaum tot zijne woonplaats. (*) IV. Doch toen Jefus hoordej dat Joannes ia ge- (*) Mare. I: 14—21. Luc. IV: 13. 14. Joan. IV: 43. 44. vs. 12.] Tusfchen de vooraf befchrevei.e verzoeking, naa welke Jefus ook na Galiléa terug keerde, aldaar zijn eerfte wonder te Cana in Galiléa deed, maar flegts korten tijd in Galiléa bleef, na Jerufalem tot het Paaschfetst ging, en eenigen tijd in Judéa leerde en doopte, en de hier gemelde laatere terugkeering na Galiléa, nadat Joannes in de gevangenis geraakt was , is vrij veel tijd verlopen, en zijn eene menigte van gewigtige gefchiedenisfen voorgevallen, van welken ons Joannes in het derde en vierde Capittel een gedeelte verhaalt. Men zal dit in een opflag kunnen overzien , als men de Tafelen naleest, die ik aan het Hot van §• 127 mijner Inleiding tot de Schriften des N. Verbonds geplaatst heb. Mattheus, Marcus en Lucas laaten alle deze gefchiedenisfen geheel weg en beginnen eerst met de tweede terugkeering na Galiléa, dewijl veele leerlingen voorheen niet bij Jefus geweest waren, derhalven ook van het tot daartoe voorgevallene geen naauwkeurig berigt geeven konden, van 't geen Joannes verhaalt, of in 't geheel niet veel, of toch niet naauwkeurig en volledig genoeg wisten. Mattheus wierd veel laater een leerling van Jefus. Marcus en Lucas fchijnen in de vroegere Euangeli'ën, die zij voor zig hadden, niets van dezen ganfehen tijd gevonden te hebben: Marcus,  Cap. IV. gevangen gezet was, ontweek hij na Gali- Jiléa,| cus, dit is waar, had uit den mond van Petrus veel kunnen aanvullen, want deze was vroeg bij felus, maar hij doet het niet, en fchijnt het oogmefk niet te hebben, gelijk Joannes, cm bijvoegzels van het uitgeiaatene te fchrijven. Joannes fchijnt een groot gedeelte van dezen tijd bij Jefus geweest te zijn; ten rninften hij befchrijft alles zo omftandig, als of hij het zelf gezien , en de gefprekken aangehoord had: en op deze wijze vult hij voor ons eene groote Igaaping aan, die men , als men het geheel .der gefchiedenis van Jefus in een zamenhang wil overzien, zig uit hem ook in zijn gemoed moet aanvullen. toen Jefus hoorde, dat Joannes gevangen gezet was, ontweek hij na Galiléa'] Aan di: verhaal ontbreekt licht: gefchied- en tijdrekenkundig is het waar; ten tijde, wanneer Joannes gevangen gezet wierd, ging Jefus, en wel uit Jucéa, daar hij een tijd lang geleerd en gedoopt had, (ffoan. III: 22) na Galiléa terug: maar hoe hangt dit te zamen; Herodes de Viervorst van Galiléa, die in Judéa,toen. een Roniemsch wingewest, niet het minst te beveelen had, laat Joannes den Dooper vastzetten, en Jefus ontwijkt ~ juist in 't Land van dezen Vorst? Deze duisterheid neemt Joannes voor ons weg op -Zijne zagte wijze , (zie mijne Inleiding tot het N. "Verbond §. 16a.) en zonder te zeggen, dat zijne voorgangers iets duisters hebben. Niet uit vrees voor Herodes ontweek Jefus uit Judéa, daar hij voor Herodes veilig genoeg had kunnen zijn, maar wegens de Pharifeën, die op eene verzettende wijze opmerkzaam op hem begonnen te worden, en die in Judéa, 't geen onmiddelijk onder het Sanhedrin ftond, reeds meêr te zeggen hadden , dan in Galiléa. Herodes zelf was' toen niet in Galiléa , maar in het hem toebehoórende Tand aan geene zijde'van den Jordaan, en wel a'anr *t"tilter(te einde' van hét zelve na bet Zuiden, in de niet ver Van de vdöode zee liggende grensVesting na AriBiè'n, Macharus, dewijl hj tegen den Jtoning van het Petreïsch Arabiën oorlog voerde, en te  4*4 HET EUANG. VAN MATTHEUS» te Macharus liet hij, gelijk wij uit Jofephus weeten, Joannes den Dooper vastzetten, en een tijd lang daar na onthoofden. In Galiléa zelve kon derhalven Jefus vrij veilig zijn, dewijl Herodes met een veldtogt bezig zijnde, van een Prediker en wonderdoender in Gali- .lea niet veel vernam, en wezenlijk eerst na den dood van.Joannes, en wanneer hem het ter dood brengen van dezen berouwde , van de wonderen van Jefus .hoorde, Cap. XIV: i. doch Jefus vermijdde het, om ; in.de nabuurfchap van Herodes te komen, omdat hij ' zig niet buiten nood in 't gevaar eener gevangenis ftorten, maar openlijk leeren moest. Hij ging -derhalven niet alleen niet in het land, daar Joannes den Dooper tot hiertoe geleerd en gedoopt had, Peraea., , maar vermijdde het ook op zijne reis van Jerufalem. ' na Galiléa: want daar de Jooden anders, om het land - der Samaritaanen niet te raaken, bij Jericho over den Jordaan gingen, zo deed Jefus dit niet, want daar , door was hij in de naaste nabuurfchap van Herodes gekomen, maar nam, geheel tegen de wijze det Jooden, den weg door Samariën, Joan. IV: 1—4. en Joannes zegt nog Uitdrukkelijk: maar hij moest door Samariën gaan: waarom hij dat moest, ziet , men uit het voorheen gezegde. Van deze tweede terugkeering na Galiléa, tot aan de laatfte reis na Jerufalem » gaan Mattheus, Marcus en Lucas zo van malkanderen af, dat het zeker is, dat geen van hun zig voorgefteld heeft, de tijdorde . naauwkeurig te volgen, die hij bij menige1 gefchiedenis niet eens weeten, of zig van de zeiven naauwkeurig herinneren mogt, maar zij vernaaien merkwaardige gefchiedenisfen, dikwijls gelijk de zeiven hun te binnen komen. Marcus en Lucas, die zomwijlen in de rangfchikking met malkanderen overeen- , komen, en van Mattheus afgaan, mogen misfchien dan in die orde vernaaien, waarin zij deze gefchiedenisfen in Luc. 1:1. 2. vermelde oudere levensbefchrijvingen van Jefus vonden. Bij dit alles kan 'er egter , zomwijlen uit hun iets van tijdorde uitgebragt worden, wanneer zij uitdrukkelijk zeggen, dat dit of dat op dien dag, aan den avond, of, op den volgen' den dag gefchied zij, in 't kort. wanneer zij 'er eene hepaaling van tijd bijvoegen.  Cap. IV. 65 ïéa,| verliet Nazareth, en woonde te-C&-13 pernautn, dat aan de zee ligt, op de greq, zen van het land Zebulon en Nephthaii, { op. Daarbij kan nog de fpijzing der 5000 mannen als derzoeke» , of Ai, wezenliibZZH' gC" en 0n' dan het van kje/b^*^^™ hoofdman, niet van Joodjclen, maaJvan h denfehen afkomst, d i. ee„ Thracièr ,Duit%her of Galatier, die tn den dienst van Herode,tfw êZou^é^^^9** ^ThZ^oor de Oudflen der Jooden verzoeken, om zijn kne*t die met de fttjjhalzigheid [tetanus] eene vreezelff ke en gemeente ongeneesbaar e ziekte, belanden' was, dooréén woord te geneezen. Jefus deed fel Hij ging daarop ,n 't huis van Petrus , wiens Jchoonmoeder aan de koorts bedlegerig was ■ Sus vatte haar aan, en maakte haar in eent llt i 1° SeZ0"1' dat 2'>' Voo>- hem de maaliTd ifitf k°n.™f™, '* welk naar de Toodthe fcVM'ïÉ d" 6m Sabbat lW> ™* °Sr fe. jclueden kan, dan wanner men, naa den onder gang der Zon, ftarren aan den Hemel za° nL **» voor de deur gebragt, welken men geduurln.  So HET EUANG. VAN MATTHEUS. 4s dm Sabbat niet had willen brengen, dewijl men fièt voo r eene fchending van den Sabbat hield, en hif genas de zeiven. Deze aanloop was zeer vermoejende: en nog vóór het aanbreeken van den dag ging Jefus weder uit de flad, gedeeltelijk wel, om zig aan het te flerk gedruis te ontrukken. Maar nu zal men de, in de drie Euangelisten verftrcoide bepaalingen van tijd verlangen, uit welke ik weet, dat dit alles op één dag, en wel op een Sabbat voorgevallen zij. Ik heb de zelve reeds in de Inleiding tot het N. V". §. 128. der vierde Hoogd. uixgaave [in de Bijvoegf. tot D. II. der Nederd. uitgaave, bl. 47 en 48 ] aangeweezen, doch dewijl de rninften dit Boek hebben, zo zal ik die plaats hief laaten afdrukken. 1.3 De gefchiedenfs van den bezetenen, Mare. . f: 21—28- Luc. IV: 31—37. komt, op éénen dag met de geneezing van de fchoonmoeder van Petrus, zo als men uit Mare. 1: 29 31. Luc. IV: 38. gewaar wordt. 2.] Het verkiezen der twaalf Apostelen gefchiedt met het aanbreeken van den zelfden dag, waarop de bergpredikatie gehouden is, Luc. VI: 12—17. 3.] Want, da: de bergpredikatie bij Lucas niet ot>' een anderen dag, dan die bij Mattheus geplaatst moet worden, ziet men uit dat geen, wat 'er in de beide Euangelisten op volgt. Bi; den éénen zo wel als bij den anderen trekt lefus naa het eindigen der bergpredikatie, Capernaum in, en geneest den knegt van den heidenfehen Hoofdman ; eene zo omftandige gefchiedenis, dat ik mij volftrekt niet kan verbeelden, dat zij tweemaal en nog wel beide keeren in de zelfde ftad, te Capernaum, zou voorgevallen zijn. 4.] De geneezing van den meiaatfehen kan, volgens Mattheus, niet anders dan tusfchen de bergpredikatie en de gefchiedenis met den knegt des Hoofdmans voorgevallen zijn, juist toen Jefus na Capernaum terug ging. Marcus en Lucas Vernaaien de zelve, zonder den tijd te bepaa- len»  Cap. V. IV. VII. g, len, bij eene gansch andere gelegenheid, nadien zij de tijdsomftandigheid ,l en Lucas zelfs de plaats (*), waar die geneezing voorgevallen is, niet weeten. Zij is veel te uitvoerig, dan dat men zou kunnen vermoeden, dat zij twee, of wel driemaal, met alle die omftandighcden-, gebeurd zoude zijn. S-] Het is ook uit Mattheus onbetwistbaar, dat de geneezing der fchoonmoeder van Petrus, en de beide voorheen verhaalde wonderwerken, op een en den zelfden dag behooren. ó.j Dat geen, wat bij alle drie de Euangelisten volgt, dat men, toen het avond wierd, en wel naa den ondergang der Zonne, veele kranken voor het huis bragte, waar Jefus zig in be. vond , doet nogmaals zien, dat de voorgaande dag een Sabbat geweest zij: want de Jooden fchroomden, uit hoofde van hunne te ver ge. trokken leere van den Sabbat, op den Sabbat kranken aan te bréngen; met het ondergaan der Zonne egte* is de Sabbat ten einde, dus Konden zij nu hunne kranken, zonder aanftoot des geweetens, voor de huisdeur brengen, en ae fchoonmoeder van Petrus kon nu ook de maaltijd voor hem gereed maaken 7.] Volgens alle de drie Euangelisten'is het klaar datjefus terftond daarop Capernaum verlaat, alleen met dit onderfcheid, dat hij volgens Mattheus Cap. viii: 18. over zee fchijnt te fteeken.  «3 HET EUANG. VAN MATTHEUS. is. %—15. Vooraffpraak, welke allernaast op de nieuw ver* kooren Apostelen gaat, dien hij hunne zalig* heden en pligten zegt, en die hij in de legen, woordigheid van alle toehoorders als de leeraars en verbeteraars der waereld befchrijfu Zalig zijn naar de ziel deze Armen, want 3 hunner is het koninkrijk der Hemelen! I Zalig zijn deze treurenden, want zij zullen 4 ge- vs. 3. Zalig zijn naar de ziel deze ^rmen.1 De meening is niet, dat de Armen in 't algemeen zalig, of beter en deugdzamer zijn, dan andere menfchen: 't welk bij al den roem, dien veelen van de deugd der; Armen vermeld hebben, met de ondervinding in 't geheel niet overëenftemt. Zulken, die over armkasfen het beftuur hebben, inzonderheid Leeraars, tlaagen dikwerf, dat zij juist de Armen veel Hechter en meêr ondeugend vinden, dan het overig gedeelte der .Gemeente, meêr dan anderen twistgierig, bedrieglijk, diefachtig, (dat fpreekt van zelf) genegen tot den drank, ook hoogmoedig: en de redenen daarvan kunnen ligt begreepen worden. De nadruk moet in deze en de volgende zaligfprekingen, op het woord deze , gezet worden; Jefus fpreekt van zijne rondom hem (taande leerlingen of Apostelen , dien hij onder het s volk als leeraars aanftellen en aanbeveelen wil; Lucas meldt uitdrukkelijk, dat Jefus zijne oogen tot zijne leerlingen gewend en gezegd heeft : zalig zijt gij Jlrmen enz. De meening is; deze Armen naar het lighaam, niet gegoed, gelijk uwe Priesters, of de Pharifeën, deze mijne leerlingen, die voor een gedeelte alles verlaaten hebben, zijn zalig, zijn rijk aan fchatten der ziel, want het koningrijk der Hemelen is het hunne. Koningrijk der Hemelen is hier de eeuwige zaligheid. vs.  Gap. V. VI. VII. S3 getroost worden! j Zalig zijn deze verdraag. 5" zaa- vs. 5.] Deze woorden zijn uit Pf. XXXVII: 11 ontleend. Dezelve betebenen daar in 't algemeen, dat de_ onderdrukte en leidende zig over de hardheid van zijn noodlot niet moet moejelijk maaken, noch morren tegen de Voorzienigheid, die het den boozen zo wél Iaat gaan: dat het geluk der boozen gemeenlijk flegts korten tijd duurt, en dat de nu Verdraagende heer des lands zijn zal, wanneer zij daaruit verdreeven, ontweeken, of uitgeroeid zijn. In de bergpredikatie past Jefus deze algemeene Helling nader op zijne leerlingen toe: eerst zullen zij onderdrukt worden , lijden en verdraagën moeten, ten laatften heeren en eigenaars des aardbodems worden. De zaak is rijkelijk vervuld, rijkelijker dan wel toen ter tijd eenig toehoorder der bergpredikatie denken of verwagten kon: de Apostelen waren het begin en de ftigters van het Christendom, zij leeden en verdroegen, en zo ook de eerfte Christenen geduurende eenige eeuwen: maar thans zijn de Christenen heeren des aardbodems , al de magt der waereld is bij hen, en de Gefchiedenis toont ons geene groote en duurzaams magt, dan bij Christenen. Zie nog Luc. XII: 3a. daar Christus het zelfde met andere woorden zegt. Ik heb dit Vers op de plaats gelaaten, daar het in onze uitgaaven van het N. T. ftaat, doch geloof, dat het vóór het vierde moet gezet worden, daar het Kerkvaders van de tweede, derde, en vierde eeuw, die ouder zijn, dan alle onze handfehriften, lazen. De Oosterlingen pleegen anders het Koningrijk des Hemels en der Aarde bij malkanderen te zetten: bij voorb: de Koran zegt, Cap. VI: 75. dat God aan Abraham het Koningrijk des Hemels en der Aarde beloofd heeft. Het zeggen fteekt wezenlijk nog beter uit, en is duidelijker, als men de Verzen in deze cude orde leest: Zalig zijn naar de ziel deze Armen , want hunner is het Koningrijk der Hemelen! Zalig zijn deze verdraagzaamen, want zij zullen erfelijke bezitters der ularde worden! Zalig zijn deze treurenden, want zij zullen getroost worden. F 2  8+ HET EUANG. VAN MATTHEUS. zaamen en zagtmoedigen, want nij zullen erfelijke bezitters der Aarde worden! | Za- 6 lig zijn dezen, die hongeren en dorften na deugd,want zij zullen verzadigd worden!( Zalig zijn deze barmhartigen, want zij zul- 7 len barmhartigheid vinden! j Zalig zijn de- 8 zen, welker hart rein is, want zij zullen God zien! | Zalig zijn deze verzoenlijken, 9 want zij zullen Gods kinderen heeten! | Zalig zijn dezen, die om goede daaden ver- 10 volgd worden , want hun komt het koningrijk der Hemelen toe! \ Zalig zijt gij, wanneer u de menfchen ir om mijnen wille fmaaden, aanklaagen, en allerlei kwaad van u zeggen, maar daarin liegen. | Verblijdt u dan en fpringt op, i2 dewijl uwe belooning in den Hemel groot zijn zal, want zo hebben zij reeds de Profeeten vóór u vervolgd. J Gij zijt het zout der aarde! Maar als het 13 zout vs. 8. dezen, welker hart rein is] Deze uitdrukking is vrij letterlijk uit Pf. XXIV: 4. genomen , en betekent daar, welker werken niet alleen rein zijn, maar welker hart ook rein is: met andere woorden, die niet alleen uiterlijk, maar eok van harte deugdzaam zijn. want zij zullen God zien.] In denPfalm worden de geene befchreeven, hoe zij zijn zullen, die tot Gods Tempel komen, en hem aldaar dienen: Jefus past dit hier op den toegang tot God zei ven, en zijn grooter en wezenlijk heiligdom toe. vs. 12. de Profeeten vóór u.J Jefus fchijnt hier reeds zijne twaalf Apostelen aan de zijde der Profeeten des Ouden Verbonds te zetten, en hen. voor iets grooters, dan gewoone leeraars der Kerk op te geeven. vs. 13. als het zout bot wordt] [in het Hoogd. tum ra  Cap. V. VI. VII. 85 zout bot wordt, hoe kan het dan ooit zijne zoutende kragt weder krijgen? Het is verder tumm wird.] Ik weet hierdoor niet anders te verftaan, dan, als het zout, gelijk men het noemt, fmeerig of vloeiend wordt; d. i. het trekt vogtigheden uit de lucht na zig, begint weg te vloejen, verliest dan deszelfs fcherpen zoutachtigen fmaak, neemt nog daarënboven een bitteren aan, en wordt om te eeten onbruikbaar. Aan deze ziekte is het volkomen goede zout, zo veel ik weet, niet onderwor. pen, maar flegts zulk zout, dat reeds op zig zei ven een gebrek heeft; bij voorb: als 'er kalk in het zout fteekt, of eenige aarde van bitter zout daarmede verbonden is, enz. Het fchijnt, dat deze zaak in Paleftina zeer gewoon moet geweest zijn, dewijl Jefus tot drie verfcheiden keeren, hier, Mare. IX: 50. en Luc. XIV: 34, 35. daarvan een zinnebeeld ontleent: men bedient zig daar niet van gekookt zout, maar van dat uit de Doode zee: welks ten hoogften zout water men bij het overloopen in kuilen vangt, daar dan de Zon bij het terug loopen der zee , uit het opgevangen water, 't welk vervliegt, zout bereidt. Waarfchijnlijk heeft het Sodomitifche zout een gebrek, doch het is tot hier toe van geen fcheikundigen of ervaarsnen in de zouten, onderzogt. Dit weeten wij alleen, dat deze zee onophoudelijk joodenlijm opwerpt, derhalven ook nafta hebben moet; verder verhaalt Maundrel, bi. [Hoogd.] 84. zijner Reizen , dat het water een bitteren en walgelijken fmaak heeft, en Pococke D. II. zijner befchrijving van het Oosten, bl. 64. dat het den mond zamentrekt, als fterk aluinwater, en dat deze zee eene olieachtige zelfftandigheid fchijnt mede te voeren, welke van eene lijm- en zwavelachtige Hof zijn zoude. Of hieruit iets op te maaken zij,zullen de geenen,diein de zouten beter dan ik kundig zijn, bepaalen: doch men zou zekerlijk dan .eerst deze plaatzen volkomen verftaan, als wij zout van Paleftina uit de Doode zee ' hadden, of een reiziger, die een natuurkundige was, F 3 en  86 HET EUANG. VAN MATTHEUS. der tot niets nut, dan om op de ftraat ge. worpen, en van de menfchen vertreden te worden. J Gij zijt het licht der waereld. M Eene en niet enkel door Paleftina vloog , of liever een verftandige natuurkundige inwoonder van Paleftina, ons van het aldaar gevonden wordende zout, en deszelfs, bot worden, een nader berigt gaf. Bij het meest bedorven zout heeft men tegenwoor. a HET EUANG. VAN MATTHEUS. terwijl gij met hem op den weg zijt, opdat uw tegenpartij u niet den rechter overgeeve, en de rechter den gerechtsdienaar, en gij in de gevangenis geworpen wordt. f Waarlijk ik zeg u, als dit gefchied is, zult 26 gij daar niet uitkomen, tot dat gij den iaat- ' «en penning betaalt. Gij hebt gehoord, dat de Ouden ge. 2/ zegd hebben: gij zult geen over/pel bedrijven! zoek deze met alle vlijt, en door de bests middelen te bekomen. - vs. 25. 26.] Eigenlijk geeft jefus hi er eene les van voorzigtighéid, welke men in het menfehelijk gerecht pleegt in acht te neemen, en wil, dat wij 'daaruit eene zedenles trekken zullen, hoe wij ons te gedraagen hebben, als een beledigde bij den hoogften rechter, God, over ons te klaagen had. Uit de geheele gelijkenis moet dan enkel de daarin liggende Zedeles genomen, maar niet de vraag opgeworpen worden, wélke de grootfte gevangenis zij ? vagevuur? of hel? wie de bewaarder der gevangenen? of men weder uit de hel komen zal ? en dereelijken meêr. terwijl gij nog met kern op den zveg zijt] op den weg tot het gerecht. Als, gelijk het bij de Romeinen gewoonlijk was, mijne tegenpartij mij vatten laat, om met mij voor het gerecht te gaan, zo eal het, in geval 'ik mij niet onfchuldig ken, met die voorzigtighéid overéénkomen, hem op weg goede woorden te geeven, en alle mogelijke voldoening aan te bieden, opdat hij zijne aanklagt vallen laat. vs. 37:gij zult geen over/pel bedrijven.}. Volgens de woorden voiftrekt het zesde gebod, welken egter, gelijk wij uit de tegenftelling zién, die jefus maakt, m den mond van die Rabbijnen, welken die leer van groote en kleine geboden tér verfchoofting «er- «ondea bijbtagten, een zeer kwaaden zin hadden, mn&a; ovtrfpel ts eenè zandt, maardoor men »ii  Cap. V. VI. VII. 10$ nn! \ Maar ik zeg u: Wie eene vrouw 28 aanziet, om haar te begeeren, die heeft reeds in zijn hart met haar overfpel bedreeven. j Doch vervoert u uw regter oog, 29 zo Qods genade valt, dewijl Mofes daar de doodftraf op gefteld heeft; maar booze lusten zeer opzettelijk te voeden, deze enkel in gedagten gepleegde zonde, zal God als eene menfchelijke zwakheid ons ten goede houden, want op het tiende gebod, dat de booze lusten verbiedt, ftaat teene doodftraf, dit is een klein gebod, vs. 28.] Eenige betere Rabbijnen leerden wezenlijk even eens, en hunne uitfpraaken zijn ons in den Thalmud bewaard, flegts met dit onderfcheid, dat de uitdrukking van Christus meêr waarde heeft, en Jn hunne zomwijlen iets invloeit, dat ik ook niet gaarne zou willen affchrijven. 'T is toch iets aanmerKenswaardigs, dat Jefus niet alleen in de juistheid der oordeelen, maar ook in den fmaak der 'uitdrukking, daar hij het zelfde zegt, zo zeer boven zijn volk uitfteekt. Omtrent de zaak zelve zie men mijne Gedagten ever de leer der H. Schrift van de zonde en voldoening, als eene met de reden inftemmende Leer, bl. [Hoogd."] 355—362. vs. 29. 30.] De meening kan zeksrlijk niet zijn, dat men zig wezenlijk het regter oog zal laaten ultfteeken, en de hand afhouwen: alle verminkingen van het lighaam zijn in de Wet van Mofes verboden; Jefus kan deze niet gebieden, die zegt, dat bij gekomen is, niet om de Wet af te fcbafien., maar om die te leeren; ook zou de enkele verminking van het lighaam, welke tegen booze lusten een behoedmiddel zijn kon, eene ontmanning, bij, volwasfenen zo goed als zelfsmoord zijn, dewijl meest al de dood daarop volgt. Daar komt nog bij, dat Jefus het regter oog noemt: wat zou het uitfteken van het zelve tegen een boozen lust baaten, terwijl men immers Rog even e$H*. door het linker aangepord zou worG 4 den»  *Q4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. ; zo trek het uit, en werpt het van 115 't is beter voor u, een uwer leden te verliezen, dan dat uw ganfch? lighaam in de hel ge- ÏÏÏJ?*0 -eeke beIden uit' 20 zou de zaak ™£ lllli -f z'j.n5 want ^gen zonden van onkuisheid, enkel m verbeelding bedreeven, het voorftellen van S?JTJg r-?e,den-en drijven, waarvan menig een donr Hpw,'jks,.TeêrI?ouden kan' is Juist de verftrooijing 1 teSnSfe Zi™en het beste, dikwijls bet eenifL v?n ?J uel,L men moet andere voorwerpen zien, « We? br'den1der verbeelding niet weggefcheurd te worden. Juist daarvan komt het immers, dat de «acht voor den geenen, die aan de zonden der verbeeldmgskragt, en de daaruit omlkande zdfsbeviekJcirgen onderworpen zijn, veel gevaarlijker is, dan de dag, dewijl zij zig bij al het goede voorneemen. om die zonden nooit weder te pleegen,niet verftroo? jer, hunne geriagren door behulp der oogen niet od iets anders wenden kunnen. Iemand, die aan de*e zonden gewoon was, zou bijna buiten hoop van beterfcbap zijd, als hij het gezigt verloor. - IVlaar wat'wil dan Jeiüs zeggen? Ik denk dit • eene tegenwerping beantwoorden, welke de buiten! fpoonge maakt: ik kan het niet laaien, mijn oog op dtt en dat voorwerp ie wenden, en het te begeeren! mijne hand te misbruiken. Oog en hand gaan van zelf daarheen, dat zal God mi j toch vergeeven. Wel, zegt Jefus, Jleek dan uw •oog uit, en houw de' hand af. Dit doet zeerjeder zal denken, ik zal toch vooraf beproeven, of ik het met laaten kan , en fcii zal het kunnen Jasten. Deze uitdrukkingen zijn weder geheel Rabbijnsch. ientge betere zedenleeraars onder de Pharifeën hebben de zelfde leer gevoerd, en op gelijke wijs uir> gedfvkrj i.llernlijk voor een gedeelte zo onvoeglijk en mp, dat ik hunne woorden hier niet zetten mag, 2Ü"< ^-öor' beide geflachten en. allen ouderdom féhnjf. Die ze leezen wil,, kan ze gedeeltelij in. 'Wet.  C. a p. V. VJ. VII. io; geworpen worde. | Vervoert u uwe reg- 30 terhand, zo houw de zelve af, en werp ze vunu; 't is beter voor u, één uwer leden te verliezen, dan dat uw ganfche lighaam in de hel geworpen worde. [ ■ Men heeft gezegd: wie zig van zijne-vrouw ^ 1 affcheiden wil, die geeve haar een fcheidbrief. j Maar ik zeg u: Wie zig van zijne vrouvv o% affcheidt, uitgezonderd het geval van ontugt, die maakt haar tot eene overfpeelfter, ' ' • ' . '; v '" ■ • ;.• en. \Vetfteius Aanmerkingen onder het N. T. in 't Latijn rinden. vs. 30. Vervoert u uwe regter hand,!] Kunt gij niet nalaaten, haar tot allerlei onkuifche aanraakingen, inzonderheid tot zelfbevlekking, te gebruiken. vs. 31.] Mofes had in zijne burgerlijke wet den. Ifraëliten wegens de hardheid hunnef harten (Matth, XIX: 8.) het recht gelaaten, 't welk zij, reeds voorheen gehad hebben, om zig van hunne vrouw, om' welke oorzaak zij wilden, af te fcheiden, zonder dat •de Overheid het verhinderen kon, en niet op eene* tiitfpraak der Overheid ^ gelijk zomtijds bij ons; maar deze fcheidingen hingen van den wil en den fcheidbrief des mans af. (Mofaïsch Recht, §. i ig.~) Daaruit maakte dan een gedeelte der Pharifeën het onwettig befluit, dat de echtfcheiding op den enkelen wil des •mansook zedelijk geoorloofd ,en deze harde onbillijkheid tegen de vrouwen geene zonde voor God, niet' -tegen het geweeten was. vs. 32. uitgezonderd het geval van onsugt] d. i. als zij öf geduurende den echt ontugt bedrijft, of de man reden heeft om te gelooven, dat zij vóór den ^cht hoererij gepleegt heeft: Ziet den 120/lgn §. var* het Mofaïsch Recht, daar ook op de tegenwerping geantwoord is, dat 'er nog andere gevallen gevonden, worden, waarin de eektfeheiding rechtmaatig fchijnD |'e zijn dit waakt iiaav tot eene avtrjpeel/ltr^ In den G ƒ fcheid..  Jod HET EUANG. VAN MATTHEUS. Ver- * "'If 5°den •I?leegen "^rukkelijk de woor- aan ieder toeslaate« r, T ' "* ^ wel niet nnKf De v,ouw zelve zondigt ander £u ".«^J1 rr,^' aI$ ^ 6ön afwijst om eên andPrpn 'd'e haar ™*flDot,en haar ^an gei°,k Sfcb"t d e J tr°UWen' wordt aan een anderfn loolofde en^bood^ ^ ' ^d^%'^^.^.3 Mofes te fcheiden; hoewel zij tegfn ee ' óViï T weiijkspiigt niet betoonde, tot fclJ^ hü' iaating klaagen kon ; ' wélkeete S% "* ■ Jige fcheiding zeer S^L™1 een e'ge"Wtl- genwiliig van haare mannen te< BS» ft/V" beid in het geflacht der HerodeslenZo'zó„dSalT me haaren man Costabarus een fcheidhrtrf vfrïl jW»- XV:„7- 'O- « Hërodias,dfe,WEK Joannes onthoofd wierd, had zig insg^jkT Van hÏÏ voongen man gefcheiden, en den, Viervoist vin Gali I?a getrouwd; Jefephm Oudh. XI IJ: 5 I De» zaak was openbaar en bekend, en lefus veroordeek met alleen zulke cchtfcheidingen, maar verklaaronk den echt waar i„ de Vorst van Galiléa leefde vo0 0veï Sn zeSe ',0°f^fgeIregt 5^^" he™ tHoogd.] 352-|^ h" M°fauch Re^t, £>. 1L bi. luidende plaats, Mare X-L-J?JTl maa/ de gel,Jk- w. 33-J Woorden, met van het tweede gebod , maar  € A w V. VI. VII. ,07 jaaar van de Pharifeën , welken uit eene verklaaring van dit gebod , of uit de mondelinge overlevering van Mofes, deze leer afleidden : bij den naam van God valfchehjk te zweef en, is een doodzonde ; maar zekere andere eeden, bij den Hemel, bij de Aarde, bij dén 'ïempel, bij den Altaar, bij Jerufalem, bi? mijn hoofd, zijn geene eeden; als men dus hier yalfiheltjk zweert, zo is het niets verder, dan gemeene onwaarheid, die zal God genadig overzien, de zelve is geene doodzonde, men valt door de zelve niet uit Gods genade, .jaa men is niet eens verfchuldigd, zulke beloovun.:e eeden te houden. Nog duidelijker is Matth. .XXIii: 16—22. Die hier meêr van weeten-wil, zie den z°lden §. van het Mojaïsch Recht. - le>*> 34—36. Eenige naauwgezerte Jooden bevalen, niet den naam van God zeiven in een eed te noemen, maar flegts een zaak, die hem heilig, of zijn wtrk was, bij voorb. Hemel, Aarde, enz. Deze eeden wierden in de dagelijkfche verkeering zeer gewoon, en, dewijl de Pharifeën de zelve voor geene eeden verklaarden, een' dagelijksch middel van het groffte bedrog, inzonderheid tegen heidenen, die de zaak niet verftonden. De Romeinfche fchrijvers klaa. gen reeds over de onzekerheid de» Joodfche eeden. Hier was dan de Pharifeefche, zig op mondelinge overleveringen beroepende, zedenleer, ten rninften de ergere, aldus gefteld: 1 ] eeden, bij welken Gods naam uitgejproken wordt, zijn verbindende, en bij zijnen naam valfchelijk te zweeren, ts zonde, dewijl God zelj gezegd heeft, dat hij den geenen niet ongejlrajt zal laaten, die zij' nen naam ter bevestiging van een leugen uit/preekt. Exod. XX: 7. Of zij een valfchen eed bij God voor doodzonde, verdoemelijke zonden hielden, kan ik uit de Gefchiedenis niet zeggen: volgens de ziel hunner zedenleer zou het vergeeflijke zonde moeten geweest zijn, dewijl 'er geene doodftraf *p ftond 3 en '«r npg daafëBöavea een offer wet.  io8 HET EÜANG. VAN MATTHEUS. voor den valfchen eed, zelfs voor den eerechtebj, en, bevolen was. Levit. V: 1II4 deïiil ..ff,.00" ditmaa' °0k nier tot dezaak t cevyijl Jefus etre andere teeenftelline teen' de Jeer der Pharifeën maakt. s^Ke,J"'? teen *g foudde,'Tempels fa de flfers, (Matt£ verbinden//- a u ?> °3 )k zweere» maar vWcTit» gene 2eer zwaare zonde» dan de SgJee ffi,??*' Cene «^P9* noemd was 2 ' dew.jl Gods «aam niet ge- ntet —~ btj den Tempel! bij den alt/// want beiden beftaan .uit 7een en hout r.og veei minder, bifjerufaknf h JÉ? SvT deernb,'ePdt, daaf ge?' ™"*«it een mis. TOV.it» Cn eed' alIe deZe bedrieglijke eeden S intoT****' ni£t anders innende denSe'r'de gedane f„B ™r\\^ 200 Zcer üiteefDroken S het voorfch^ ' van een eed uXTiwerd, voor een eed aannam, en van ™« gebruik? toT™ l-g ,n de dage)ijkfche verkeeM^ ^^^-^^ ««taenze niet W4 "Ten Si? vS^f "inT^ SnT°oTsnrededsVVre53eid en" * gering, of ^£"&£» *" ^rV^ Z° cea eed bii God m,m . ' dat me" Schroomt, J ww« naam te zweeren, Zo moet men  3 Cap. V. VI VII. 109 Verder hebt gij gehoord, dat de Ouden 33 gezegd hebben: gij zult niefvalfchelijk zweeren , en ter eere des Heeren uwen eed houden. | Maar ik beveele u, overal niet, 34. noch bij den Hemel te zweeren, want die is Gods throon, \ noch bij de Aarde, 35 want in 't geheel niet zweeren, niets dat als een eed luidt, en van anderen daarvoor gehouden wordt, uitIpreeken. De meening van Jefus kan onmogelijk zijn, alle eeden, zelfs die bij Gods naam. gedaan worden, tq verbieden: als hij dit had willen doen, dan had hij immers dus moeten beginnen, noch bij God, en zijnen naam, en niet.enkel de bedriegelijke eeden, bij den Hemel, de Aarde, Jerufalem en het hoofd, noenien. Daar komt nog bij , dat Jefus zelfs een plechtigen eed voor 't gerecht gezwooren heeft, Matth. XXVI: €3, 64. dat de Apostelen, die toch, voor ons de zekerfte uitleggers der woorden van JefuS zijn, in hunne brieven meêr dan éénmaal, daarënboven nog buiten het gerecht, gezwooren hebben, en dat Jefus vs. 17- zig zeer fterk verklaard heeft, Mofes en de Profeeten niet te willen affchaffen, welken den eed niet mogelijk enkel toelaaten, want dan kon men zeggen, dat het om de hardigheid van het hart der lfraë'iten gefchied was, maar in zekere gevalled gebieden, of zelfs als Godsdienst befchouwen. Die hier meêr van weeten wil, vergelijke den Zonden $. van het Mofaïsch Recht. Omtrent de leer van den eed zal ik breedvoeriger in mijne zedenkunde fpreeken, als ik nog zo lang leeve, om de zelve, gelijk ik ze in de openbaare lesfen voorgedraagen heb, in 't licht te geeven, 't welk egter vóór ♦t eindigen van het N. Testament niet géfchieden kan.*. 'want die is Gods throon.'] Wie zegt, bij det Hemel, of zelfs, ik zweer bij den Hemel, die zweert wezenlijk een end-.Hemel kan men in da menhang der woorden «ooit voor de blaauwe heimelslucht neemen, maar voor God zelveti, welken  iro HET EÜANG. VAN MATTHEUS. want zij is zijn voetbank, noch bij Jeru. falem, want het is de ft ui des grooten Konings. | Ook zult gij bij uw hoofd niet 36 zweeren, want gij kunt geen hair wit of zwart maaken. | Daarentegen zij uw woord, 37 ja! wij ook wel den Hemel pleegen te noemen. Wij denken , als wij het woord Hemel zo gebruiken, bij voorb. de Hemel zegen u aan den Hemel en deszelfs inwoonders, Jefus, volgens Jef. LXVI: i. aan den Hemel, als den throon van God, en den God, die op dezen throon zit. , vs'j wam ziJ ** zijn voetbank^ Als men bij de Aarde zweert, moet ieder toehoorder denken, dat het een eed bij eene heilige zaak zij, dat men de Aarde in haare betrekking tot God befchouwt of, gelijk wezenlijk eenigen deeden, als een groot en onmiddelijk werk van Gods almagt, of volgens JeJ. LXVI: i. als de voetbank van dien God, wiens throon de Hemel is. de flad des groeten Konings] Gods ! Men zweert niet bij de fteenen en het hout, waaruit Jerufalem gebouwd is, Cwelk toehoorder zou dat denken?) maar bij de ftad Gods, bij den God, die te Jerufalem woont. Aan een waereldlijken Koning moet men hier niet denken: Herodes, de laatfte Koning te Jerufalem, was reeds lang te vooren geftorven , en aijn zoon, de Viervorst Archelaus, vóór twintig jaaren vroeger in ballingfchap verweezen, wanneer Jefus deze leerrede hield: Jerufalem was niet meêr de verblijfplaats van een menfchelijken Koning, niet eens van den Romeinfchen Landvoogd welke te Csefaréa zijn verbliif had. vs. 36.] Alle onze lotgevallen hangen van God af; die bij zijn hoofd zweert, Zweert bij God, en' roept hem tot een wreeker der onwaarheid over zijn hoofd aan. , vs. 37-3 Een ieder fpreeke de waarheid, zijn ja! en neen 1 zij zo goed als een eed, dan zal hij bij de Jooden in de dagelijkfcke verkeering gebruikelijke, ; (Mf.  Cap. V. VI. VII. lri ja! van 't geen ja is, en «mi.' van 'tgeen men is: 't geen boven dat gaat, dat is te laaken. j Gij hebt gehoord, dat 'er gezegd is, oog 38 om oog! tand om tand!\ maar ik gebiede u 39 het kwaad dat u aangedaan wordt, niet met gelijkte vergelden, maar wie u op de reg. onvoegelijke en misbruikte eedenA bij den Hemel, en mi de Aarde enz. niet noodig hebfjen. Een zeer fterk verbod van alle onwaarheid in het fpreeken. i vs. 38.] oog om oog, tand om tand. Deze woorden komen wezenlijk driemaal bij Mofes voor, Exod. AAI: 24. Levtt. XXIV: 20. Deut. XIX: 24. maar in een geheel anderen zin, dan de zei ven van die ^rnÏÏilenr,-Renomeu wierde". welken Jefus tegenfiy Moft» zijn de zeiven eene wet voor de Overheid, dat deze lighaamelijke kwetzingen volgens het recht van wedervergelding ftraften moet, en zo volgens dit recht de valfche getuigen: maar hier worden zij als eene maatftaf befchouwd, hoe ver ik, beledigd zijnde, in mijne wraak gaan mag. Zij zegt gen • gtj moogt u wreeken, de wraak moet alleenlijk met grooter zijn dan de belediging: ftaan derhalven de ^igenwraak toe, als zedenhjk en volgens bet geweeten geoorloofd, welken nogthans bui. ten den ftaat der natuur, en daar wij onder de bescherming dei Overheid ftaan, geene plaats moet hebben. vs. 39. niet met gelijk te vergelden^ LetterJ'Jfc, het kwaad met gelijk tegen gelijk toe te naeegen. De eigenwraak, of, gelijk wij het anders noemen, afzonderlijke wraak, wordt verboden. De2L£ wezeilll'jk een verfchrikkelijk kwaad wraakzucht, deze vreezehjke en knaagende hartstogt, vervoert ons niet alleen tot bedrijven, waartoe wij ons 'n t begin in 't geheel niet bekwaam geoordeeld fladden, maar verwoest ook, als men haar niet on«euruKt, ons eigen lighaam, gezondheid en ziel.  ïït HET EUANG. VAN MATTHEUS. regter wang flaat ; bied dien eerder de andere! J Wie met u voor 't gerecht gaan wi!,, 4© om Zij {vermenigvuldigt het kwaad in de waereld ■ onmeetelijk: hij, die ons beledigd heeft, aan welken wij ons wreekenj wreekt zig op nieuw aan ons, en dit wel verfterkt, met verdubbeling van het kwaad; wij dan weder aan hem; en zo ontftaat 'er uit cëri enkele, dikwerf kleine belediging, eene lange, het ganfche leeven voortduurende, en het verbitterende, reeks van beantwoorde beledigingen, zo dat men zelfs in 't einde wenscht, dat men de eerfte overgezien had. Dit is het geval niet bij de ftraffen der Overheid, daar.de geftrafte te zwak is om zig te wreekèn, het gemeenlijk niet waagt, én zelfs bij het gerechtelijk onderzoek pleegt te gevoelen, dat hij de ftraf verdiend heeft. Zj treffen ook, gelijk dikwijls de eigene wraak, den onfchuldigen niet, tegen welken de beledigde een argwaan opvattede, dewijl de Overheid onderzoekingen kan in 't werk Hellen. Eigene wraak daarentegen brengt. Van wee tot groot er wee, van kwaad tot hét ver derf \ juist daarom moet, zo dra wij in een ftaat leeven, en onder de befcherming van de Overheid ftaan, de ' eigene wraak ophouden: dóch tot zulke liedtn, tot burgers van eehen ftaat fpreekt Jefus, niet tót meni fchen in den ftaat der natuur, die zig zeiven befchërmen moeten: welke voorfchriften de zedekunde aart dezen omtrent de wraak geeft , bij voorb. aan Wilden, of ook aan geheele volken , die tegen malkanderen oorlog voeren, behoott hier niet. 'T geen ik overgezet heb, kwaad met gelijk, vergelden, zet men gemeenlijk over, het kwaad weder/laan. Her. Woord k;in beide betekenen; alleenlijk is de uitlegging wat moejelijk, als Christus verbieden zbufiheè kwaad te weder/laan: men zou het dan niet van enkelen tegenftand, maar daarvan moeten neemen^ dat men tóekomend kwaad door 't wreeken van het tegenwoordige wederftaat. maar wie u op de regter wang jtaat, bied ■•eten eerder de andere."} Letterlijk zal dn niemand op.  Cap. V. VI. VII. ÏIa om u het onderkleed uit te trekken, laat dien Opneemen, inzonderheid dewijl Jefus zelf en zijr© Apostelen niet zo te werk gegaan zijn, niet de wang om te flaan toegereikt, maar de befcherming der wetten, en, daar zij konden, de Overheid ingeroepen hebben. Zie ?oan. XVIII: 2a. 23. H*ndeL ■AVJ: 35—40. (daar Paulus wezenlijk met het beroepen op zijn Romeinsch burgerrecht den Raad te Phi Iippi een grooten fchrik aanjaagt, want een R0me.nsch burger te geesfelen , was eene doodwaardige misdaad, en van den zei ven eene grooteen veraede rende voldoening eischt;) XXII: 23—29. XXIII; 2-4! *r i 9> I0- 'T,is niets verder dan een verbod der eigene wraak, alleen in fterke woorden. De gewoore verfchooning van den wraakzuchtigen omtrent zlin eigen geweeten is: de wraak is noodig om anderen van gelijke beledigingen af te houden. Laat aezf 0l>rvijg ongewroken doorgaan, zo zal ik meerdere te aagten hebben, en 4is even zo veei ais, ook de tweede wang toe te houden. Daarte» gen zegt nu Jefus, eêr gij den gevaarlijken hartstoat der wraakzucht voeden, en u zelf wreeken zulP ftel u liever in gevaar, om de belediging nog een's te ondergaan, en houd, gelijk gij het noemt, de andere wang toe. Dit is niets minder daneeneoverdrevene zedenleer maar met de zedenleer van het gezond verftand met de wysgeenge zedenleer overëenkomftig : zelfs'onze burgerlijke wetten , die toch anders gewoonlijk niet zo ftreng zijn als de zedenleer, beveelen het Óm het onberekenbaar nadeel, dat uit de eigene wraak ontftaat. Volgens de zelve moet een beledigde zig volftrekt niet zelf wreeken. maar bij de Overheki om hulp vraagen: als hij bet terftond op de daad doet vergeldt h,j bij voorb. oogenbliklijk eeni gegeeven oorvijg zo wordt bij gewoon]ijk J , nietgeSn maar hij is „ogthans tegen bet voorfchrift der8wetten e werk gegaan, het wordt als eene overijl ng? als " van zwS^KTf' a!f ee"e ^chtsgeleerde^onde van zwakheid befcbouwd,, en met de rechtvaardige ft fmerc  ii4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. lmert fjustus dolor) verfchoond. Als hij in tegendeel voor den anderen de ontfangen belediging optekent , en hem met volkomen overleg den ilag op de wang met een gelijken flag, of zelfs het uitgeflagen oog met het uitflaan van een oog vergeldt, zo wordt hij ook in het menfchelijk gerecht geftraft. Wat een mensch buisen de befcherming der Overhead iri den ftaat der natuur moet of zal doen, die niet anders' dan door eigene wraak veilig zijn kan, daarover is hier de vraag in 't geheel niet: zulken hee Christus in de bergpredikatie niet voor zig, geene Huronen, ook geene rondtrekkende herders van het binnenfte woest Arabiën; voor dezen fchrijft ook de wijsgeer geene zedenleer, dewijl zij de zelve niet leezen zouden. Bij hen is zekerlijk de zaak wat anders gefteld , maar dit behoort hier niet, en is geene tegenwerping tegen de gewoone zedenleer. Daarbij moet ik nogthans zeggen, dat ik bij het leezen der Gefchiedenis vdn de zending der Euangelifche Broeders onder de Indiaanen in Noord. America, door Leskiel, verbaasd geftaan heb, hoe wél ook de onder de Wilden leevende Herrenhutters zo wel, als van hun tot het Christendom bekeerde Wilden bij de ftrengfte onthouding van de eigene wraak t enkel door verdediging, of eigenlijk verëeniging en wagt houden tot verdediging, geilaagd zijn, en minder kwaad ontmoet hebben, dan de overige wilde Americaanen, bij welken de eigene wraak de hevigfte natuurlijke en door opvoeding verkreegene begeerte is. Als iemand eens deze zedenkundige vraag voor zulken, die in den (laat der natuur leeven, wijsgeerig onderzoeken wilde, zo zou ik hem aanraaden, dit boek te leezen, en kundigheden daaruit te verzamelen, hoewel ik niet geloove, dat de leer der Moravifche Broeders verder gegaan is, dan die in de bergpredikatie; en inzonderheid hun afkeer van den oorlog niet geheel biliijken kan. vs. 40.] Een Vers, dat zonder de kunde in een bijzonder ftuk van het Joodfche recht, duister, maar duidelijk is, zo dra men het zelve weet. Die voor 't gerecht gaan wil, en daar mijn onderkleed vorderen Wil, moet aar.fpraak daarop hebben, want anders zou het gérecht zijne kiagt, ais dwaas . zijn-  Cap v. Vf. VII. &§ Öieö ook het bovenkleed! | wie u tot een 41 post. ?5' v°'ftrett afwijzen, Zonder mij te Jaaten dag. vaarden, of daarover re ondervraagen, waarfchiinliifr hem gehéél voor onwijs houden, en als hfde S« «reermaalen herhaalde, voor hen zorgen : en ik wel ^Lelf!";/]SCh te ^denken, dan dezen datjk hemjcfiuldig ben, en hij & van mi)n kleed wd doen betaalen, derhalven moet m\\ «i zenlijk een zeer hard recht, tot de betaa\L lTt Meed va„ 't lighaam getrokken worden. Op hPJ £ venkleed , eigenlijk een groote vierkan e dnefr £l oen^ letter eene bijzondere gunst, dewijl men 'er b ikte1"?" 'ffife e" beC een bedlafen gl * ^h^teïinTï l" P^d tornen, 0f moest XXil: 25 \t derhiened|rgeÊelVen W°rde"' Exod> msfen.dfthet wonderlijk, maar toch gebruikelijk reehr Ti. V ra gefchiedt, zo moet de fchu denaar £ AlsdltBU hardigheid der zaak Be^drSS&D,hS Sr'JS om tegen het gerecht of den fcbuldë^f >? U"» worden, op wraak te ! . , f boos te het volk i7opö te SSX ?t ook het bovenkleed tot betLiw " l ,nog 1,evef wie u tot een postdienst voor eene mijl dwin^ H 2 Een  iï6 HET EUANG. VAN MATTHEUS. potsdienst voor eene mijl dwingt, gaa 'er met dien twee! | Geef den geenen, die u 4a bidt, en wijs hem niet af, die van u leenen wil. j Gij Een harde pligt in het Perfisch, of toenmaalig Partisch Rijk. Reeds onder de oude Perfifche Koningen waren de Angariën geftigt, d. i. pleisterplaatzen met de verwisfeling van paarden voor de Koninglijke couriers, maar die cok te gelijk het recht uitoefenden , jaa het nog tot op den huidigen dag in Perfiën uitoefenen, als het aan wisfelpaarden ontbreekt, de zclven te neemen, daar zij ze vinden , jaa zelfs van een reiziger, die hun ontmoet, en een goed paard heeft, het paard te neemen. De eigenaar moet dan tot aan de naaste rustplaats naloopen, om het paard weêr te ontfangen, of ook wel den weg te wijzen. (Zie Chardin 's Reizen, D. II. bl. [Hoogd.] 242. in ï2mo.J In Paleftina waren de Angariën den Jooden reeds onder de Sijrifche Koningen kwijtgefcholden, maar de zelve bleeven hun toch genoeg bekend uit het Parthisch Rijk, waarin veele honderdduizend Jooden woonden. Deze Angariën, die wel een onaangenaam, maar toch nu ten eenenmaal een recht zijn, moet men zig zonder boosheid laaten welgevallen, gelijk omtrent bij ons [in Duitschland] een boer de dikwijls harde Heerendienften. Men moet met een goeden wil de paarden geeven , die men toch volftrekt geeven moet, en liever uit infchikkelijkheid nog eene mijl verder dan men fchuldi'e is. eene mijl!] Hier wordt niet van onze, maar van de Romeinfche mijl gefproken, waarvan 'er omtrent vijf in onze Duitfche mijl gaan. vs. 42.] De meening is niet, dat men aan elk bedelaar geeven zal, (eene dikwerf zeer nadeelige weldaad een flecht goed werlO of aan ieder leenen, die het verlangt, maar Jefus gaat nog voort, met bet gedrag omtrent onze beledigers voor te fchrijven , en wraakzucht te verbieden. Gefteld, dat  Cap. V. IV. VIL iry Gij hebt gehoord, dat 'er gezegd is: 'gij a» mlt uwen vriend liefhebben, en uwen vijand haaten. j Maar ik zeg u: hebt uwe vijan.44. den lief, zegent die u vloeken, doet wél den de man,, die ons beledigd had, zo afnam, dat hij ons om aalmoesfen aanfpreeken moest, zo moeten wij ze hem niet uit haat en wraak afflaan: of dat wij hem zomwijlen door te Jeenen voor een ongeluk bewaaren Konden, en hj ons daarom aanfprak, zo moeren wij even eens te werk gaan, als of hij ons niet beledigd . ma, het hem geeven, als wij het aan een ander In een genjk geval gegeeven zouden hebben. Van een onzeker leenen wordt hier niet gefproken; onze voormaalige vljand kan mogelijk omtrent de betaaling zeïfm - ge"0eg fte!len' en "°gthans eene leening voor ^t™eer gr?0te weldaad Z,J"' bU voorb. voor m n„ 2 l"' T5ens y^rtrouwen daaraan hangt, dat By op den bepaalden tijd betaalt: >t is voor hem ver- fnreekl ^?g' ^ h'j de" beIedigd^ daarom aanipreeken moet; en deze moet het niet uit wraak afflaan, en zijnen belediger ongelukkig willen Se, De tegenftelling tusfchen vrienden en vijanden "ffi ook uit de gelijkluidende plaats Luc. VI: "0 -vs 43.] Woorden van dë Rabbijnen, want Mofes un "ergenS gCZegd: gij' zuh uwe,t vijand haa_ gij zult uwen vriend liefhebben.} Woorden van Mofes, maar, gehjk men uit de tegeriftelling, uwen vijand zier anders verklaard, dan hij zeVeritond. Alles komt hier op eene dubbelzinnigheid van he Hebreeuwsch woord aan, 't welk Levit. XIX 18 ^hhJtJoZr-l ÜWe1 evênme»^h (naasten) lief Kenen,' * J " Het kan ^eederlei bete- 'i %Mn'eA?'Am z° neemen bet duidelijk de fenftemn^16 dfru,t be""'"ten, of toch de teTen za/g ' 'mm •«"*j™d haa* H 3 2.J  Ïi8 HET EUANG. VAN MATTHEUS. den geenen die u liaaten, en bidt voor de geenen, die u beledigen en vervolgen, j op-45 dat gij kinderen zijt van uwen vader in den Hemel, want hij laat zijne Zon opgaan over boozen en goeden, en laat regenen over deugd- 2.] ieder evenmensch, die door eenig geval, zelfs door een aanftootelijk, met mij te doen heeft. f Vf0Tv de lieden op de zuidelijke eilanden, of de Huronen, zijn in een naauweren zin 'mijne evenmenfchen niet, want ik ken hen niet, en heb mets met hun te doen: maar als ik door ftorm aan hunne eilanden geworpen, wierd zelfs aan de eilanden van de menfcheneeters, zo zijn zij mijne naasten en evenmen-' fchen : als een hunner hier na toe kwam en mij beledigde,, zo wordt hj het. Dit blijkt uit meer plaatzen van den Hebreeuwfchen Biibel, bij voorb. Exod. XVIII: 16. wordt het woord van den geenen gebruikt die meteen ander een twistgeding heeft; Deut. XXII: 26. zelfs van hem, tegen wien men opftaat, om hem te vermoorden; JJ Sam. II 16. van de twaalf mannen, die uit elK leger uitgezogt worden, om met malkanderen te liaan, daar het dan regelregt vijand betekent. Hoe moet het dan Levit. XIX: 1$. genomen worden? Duidelijk in de laatfte betekenis van even., mensch 1 want voor eerst, vriendfchap en der zeiver pligten behooren niet van den wetgeever, gelijk dan ook anders Mofes het hier voorkoomcnde woord in zijne wetten met voor vriend, maar, evenmensch* pleeg te zetten, Exod. XX: 16. 17. XXI: 14. ten anderen wordt 'er zelfs in onze wet voor een gefproken, die mij beledigd beeft, en dien ik dit niet nadraagen, dien niet haaten moet. ■ Men leeze de plaats m haar zamenhang. , De leer, wel niet van alle Pharifeën, maar toch van de ergeren, inzonderheid mogeiijk van de drif-  Cap. V. VL Vil deugdzaamcn en ondeugender), j Want als gij 4ó hen lief hebt, die uw lief hebben, wat loon kunt gij daarvan verwagten ? Doen dit niet ook de tollenaars? j En als gij enkel47 uwe tige, van Judas deGaiüeër gefligte gezindheid, en zo ook nog tegenwoordig van veele Rabbijnen, floot van de liefde des naasten uit, 1) de heidenen, wnarom ook reeds de Romeinen over de Jooden klaagden , dat zij een algemeenen haat hadden tegen allen, die niet van hun volk waren; 2] de ketter^3] de vijanden. Tegen deze derde uitzondering maakt Tefus hier tegenfrellingen. J vs. 46, de tollenaars^ Deze waren toen ook onder andere volken, maar inzonderheid bij de Jooden jn haat, en wierden voor flechte en onrechtvaardige heten gehouden, zo «Zeer, dat zelfs de Grieken zomvijlen tollenaars en hoereivaarden bij malkanderen pleegen te zetten. De oorzaak van dezen haat was tweevoudig: ï.] in het Romeiijsch Rijk wierden de tollen niet gehjs bij ons, bediend, maar aan gezelfchapl pen verpagt, gemeenlijk aan Romeinfche Ridders, maar in Judéa ook wel aan voornaame Jooden, die zig dan verbeeldden, gelijk wij uit Jofephus zien, een ridderlijken rang te bezitten. Juist omdat dit pagt was, zo ontftonden 'er oneindige knevelaarijen en vitterijen, cm bij de pagt veel te winnen: die Latijn verftaat, behoeft flegts de deyde redevoering van Cicero tegen Vertes te leezen, in welke eigenlijk wel van pagters der tienden gefproken wordt, zo zal hij van dit kwaad, dat wij Gode zij dank 1 in zo veele gewesten vaa Duitschland niet kennen of gekend hebben een begrip krijgen. En dan was het geen won! der, dat deze pagters , met alle hunne onderpagters, en mindere bedienden, even eens in haat waren, als omtrent de algemeene pagters H 4 ia  140 HET EUANG. VAN MATTHEUS. uwe vrienden groet, wat groots doet gij ? Doen in Vrankrijk, en welker navolging in DuitschJand het Duitfche geduld niet verdraagën kon. zo aat de zelve afgefchaft moest worden. Hoewel een tollenaar niet meêr vorderde, dan ,n de wetten bevolen'was, zo viel nog: thans de algemeene haat en tegenzin, welken het geheele lighaam der pagtende tollenaars verwekte, mede op hem. Daarënboven zag men ook zijne geftrengheid, om zelfs het regrmaatige te vorderen, geheel anders aan, bij ons de geftrengheid van een eerlijken tol- of accijnsbedienden, omdat hij het niet, gelijk deze, enkel voor den Staat vorderde-én bere. Kende, maar als pagter voor zig vorderde. .■Dit is altoos het gevolg, als tollen verengt zijn, en dit was toen tfet geval door het geheele Romeinfche Rijk. ë 2.] Daar kwam egter bij de Jooden nog eene bitzondere reden bij. In het jaar 7 van onze tijdrekening had Judas de Galileër, de ftigter der driftige nieuwe Pharifeefche gezindhlid deze leer met groote goedkeuring verfpreid dat het zonde -was, den Keizer hoofdgeld, dus ook andere belastingen te geeven, dat Jooden onder niemand dan onder God jlaan moesten. Nu wierden dan de pagters van tollen, hoewel het Jooden waren, en hunne mindere bedienden als geweetenlooze lieden beichouwd, en met een nog grooteren afkeer van het»geheele volk overdekt. Doch niemand verachtte en veroordeelde hen natuurlijker wijze ftrenger, dan de Pharifeën van de gezind, beid van Judas den Galileër. *)!. 47] Groeten, is niet volkomen het zelfde, 't Ü2? W'J^°-iloe?,en.' maar eSter 00k ee" tÉ*e» van wellevendheid, als ik tot den geenen, die mij ont- ÏÏSf'/cW Vrfed,6 ZlJ' met u' d- i-bet gaa u wel (Schalom lecha, in 't Hebreeuwsch, bij de Ara.-  Gap. V. VI. VII. . -lai Arabiërs, Salam a/aical) Deze enkele wellevendheid bevveezen, gelijk men zelfs uit de rede van Te. lus ziet, veele volgens de Pharifeefche zedenleer aan hunne vijanden niet; bijna zq, als.eenige Advocaaten hunne pleiters leerden, voor den geenen, tegen wel.ken zij een geding van belediging voerden, den hoed niet pf te neemen, of hem He bedanken,, opdat hij daaruit niet een voorwendzel zou 'maakenrjkt zij hem vergeeven hadden: een Pharifeër groette 'uit hoogmoed en verachting geene laageren en waarfchijnlijk* heeft ook het onderfcheid van Godsdienst' op het betoonen en niet betoonen van deze enkele welleevendheid invloed gehad. 'T is ten rninften nu nog zo m Afiën, een Mahomedaan zegt niet Sa. lam alaica tot iemand, die niet van zijn Godsdienst is; en.de Christenen pleegen geene Turken op deze, maar op eene andere wijze te groeten, en zig zclvcn daardoor, gelijk Niebuhr verhaalt, te verkleinen. ' Volgens'de leezing, welke ik overgezet heb, en men Jn ver de meeste handfehriften vind, als 'gij enkel ■Visie vrienden groet, fpreekt |efus tegen' zodanigen, weikei: de gewoone pligten van welleevendheid , een groet en 't geen daaraan gelijk is , aan Jrunne vijanden en beledigers niet bewijzen : wezenlijk een erger verzuim, dan men in den eerften opflag' denken zou. De ondervinding leert, dat de verzoening daardoor veel meêr verhinderd, en de vijandfchap dikwijls veel grooter wordt, dan door andere, hoewel zeer ernftige beledigingen. Volgens deze, naar mijn oordeel wettige leezing, ïs het derhalven een gebod of leering, om de gewone pligten van ■welleevendheid aan zijn vijand, aan zijn zeer groven belediger, niet te weigeren. Volgens eene andere leezing, welke in de gedrukte uitgaaven door de fchuld van Erasmus en Stepna. »us de gewoone geworden, en ook in Luthers fen de Nederl.j overzetting aangenomen is, zou het betekenen, als gijl. enkel uwe broeders groet, d. i. enkel uwe landslieden, Jooden. Dan fprak Jefus tot zulke Jooden, die uit een haat, wegens verfchil van Uodsd.enst ,en voik ontftaan, niet groetea willen. H 5  fia HET EUANG. VAN MATTHEUS. Doen dit niet ook de tollenaars? J Zijt gij 48 daarentegen volmaakt in de liefde, gelijk ook uw vader in den Hemel volmaakt is. | Cap. vs, 48. Zijt volmaakt in de liefde] Letterlijk, zijt volmaakt: maar uit den zamcnhang en tot verklaaring heb ik 'er, in de liefde, bijgevoegd. Hier wordt naaraehjk niet in het algemeen gefproken van't geen een\gen Christelijke volmaaktheid genoemd, en , over het geen dit zij, zeer verfchillende en ftrijdige gevoelens gekoesterd hebben, maar volgens het voori. ge daarvan, als men niet enkel eenige weinige, maar alle menfchen lief heeft. _ Doch daarbij ontftaat toch wezenlijk een twijfeling, of Jefus hier ergens van volmaaktheid heeft willen fpreeken ? of niet de griekfcne overzetter van Mattheus mogelijk een fout begaan heeft ? Zo dra men het Griekfche woord in 't Hebreeuwsch bedenkt, kan men naauwlijks anders dan op een Hebreeuwsch woord komen, dat even goed, vreedzaam, verzoenlijk, betekeren kan, cn alles zou meêr vloejen, indien Jefus zeide: zijt gij daarentegen verzoenlijk, gelijk ook uw vader aie in den Hemel verzoenlijk is. Ik geloof, dat hij dit heeft willen zeggen, en gezegd heeft. Zie de Inleiding tot het N. V. bl. ioco. der vierde Hoogd. uitgaave; of in de Bijvoegf. tot bl. 170. van het ïds D. der Nederd. uitgaave, bl. 62.  Cap. VI. -133 C.^p. VI: i—18. fwteïe gebrek, De Pharifeën doen het goe. de niet om den wil van God, maar 0m roem bij menfchen te behaalen. Hierbij eene gewigtige aanmerking over het gebed dat niet in de langte uitgerekt moet worden. Zijt zorgvuldig, om uwe aalmoesfen niet V voor de menfchen te geeven, om bij hun m toog te vallen, zoo niet, dan hebt gij geen loon van uwen vader in den Hemel te verwagten. | Als gij dan aalmoesfen geeft, 2 zo laat de bedelaar niet voor u op zijn hoorn blaazen, gelijk de huichelaars in de Sijnagogen en op de ftraaten doen, om van vs. 2.3 In Afiën hebben de bedelaars, ook nofr fn menigte de bedelende Mabomedaanfche Dervi's én Abaals, een hoorn op zijde hangen, waarop zij blaa" zen, en daardoor aalmoesfen zoeken, geliik on^a •bedelaars pleegen te zingen. J z Als Christus dtze rede onder ons hield, zozon Ml zeggen: laat niet voor de deur zingen (W wijze van aalmoes/en te geven, waardoor gemeen'iik lediggangers gevoed, en de aalmoesfen aan de wezenl.jfee Armen onttrokken worden, eene nes-Tan onze Landen, zou hij om meerder redenen niet btljykt hebben: zingen is in de daad nog erge , dSan op een hoorn blaazen, want het is bij de mees- goed luiden, bijna beter en fterker dan . huichelaars W*! de menigvuldige herhaalingvan dit' woordrmog\  M4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. van de menfchen geroemd te worden. Waarlijk ik zeg u, zij hebben hun loon reeds ontfangen. j Als gij daarentegen aalmoes, fen geeft, 20 laat uwe linker hand niet weeten, wat de regter doet, { opdat uw aalmoes verborgen blijve: uw vader, die in onaangenaam zijn; daarom heb ik gelijk anderen, en Luther inzonderheid, enkel de zaak Uitgedrukt. ZtJ Mebben hun loon reeds ontfangen] Den roem der men/enen, dien zij bij de aalmoesfen zogten, hebben zij verkrèegen : hoe kunnen zij nog van God om- wiens wil zij niets gedaan hebben, eene belooning verwagten ? ' vs. a.| Omtrent zodanige wijze van fpreeken, als. koning Petrus van Arragoniën op de vraag: waarheen zijne krijgstoerustingen gerigt waren ? ten antwoord zou gegeeven hebben, dat. als zijn hembd het oogmerk wist, hij het verbranden zou.' De zelve is zinnebeeldig, en bij de Oosterlingen als een fpreekwoord: in een Turksch gedicht vindt men ze dus nagedrukt: den klank der gouden en zilveren droppels, die uit de bron uwer rechter hand vallen , lj,oore zelfs het oor der linke hand niet! De zin is, naa het wegneemen van het zinnebeeld, - dat niemand de aalmoesfen verneemen moet, dan die ze noodzaakelijk verneemen moet, dat wij met de gelven niet pronken moeten. Daarmede zijn niet alle, in 't openbaar gegeeven aalmoesfen verboden ; Christus keurt het immers zelf goed, dat de arme Weduwe haare kleine gaave openlijk in de armkist werpt, Mare. XII: 41—44. en berispt ook Zacheus bij het openbaar belooven der aalmoesfen niet, Luc. XIX: 8. 9. Als men bij voorb. in eene armbus geelt, zo moeten het de armbezorgers weeten; jaa zelfs het algemeen moet het noodzaakelijk weeten, dewijl daaraan doör de armbezorgers rekem'ng moet gedaan worden; wij moeten dan ook geen ilecht voorbeeld geeven, geen fchijn aanneemen, als of wij m 't geheel niet in de armbus gaven, 't welk ten uiterften aan.  Cap. VI. 135 in 't verborgen ziet, zal u openlijk vergel. den. J Als gij bidt, zo gedraag u niet als de huichelaars. Zij bidden gaarne in de Sijnagogen, of zo, dat zij op de hoeken der ftraaten ftaan blijven, opdat zij bij de menfchen in 't oog vallen: waarlijk ik zeg u, zij hebben hurt loon ontfangen. j Als gij daarëntegen bidt, zoo gaa in uwe geheime kamer, fluit uwe deur agter u toe, en bid tot aanftootelijk zijn fzpu. Maar nooit moeten wij uit roemzucht zoeken, dat ons aalmoes bekend wordt; en inzonderheid deze beste foort van aalmoesfen geeven, waarvan niemand weet, dan die ze ontfangt.de fchaamachtige Arme, gelijk men hen noemt, de huis-arme. JJeze is gemeenlijk de waare Arme, en de aldus in Kilte gegeeven aalmoesfen hebben te gelijk den voorrang, waarvan Jefus ditmaal niets zegt, dat ze oa de regte plaats komen, hen te beurt vallen, die we. zenthjk hulp noodig heeft. vs. 4. openlijk.] Ik bepaal dit niet enkel op den jongden dag; zelfs in dit leeven vergeldt God dikwijls, als hij het nuttig oordeelt, de in 't verborgen gedaane weldaaden, door openlijk voor 't oog der geheele waereld gefchonken zegeningen, hoewel de waereld niet weet, wat hij beloont. vs. s. Zij' biddengaarne enz.] In de Sijnagogen, en zelfs op de hoeken der ftraaten te bidden wordt van Jefus niet gelaakt, (de Apostelen zeiven gingen in den Tempel, om te bidden, Handel. II- i > maar, hier gaarne te bidden, om van de menfchen gezien te worden: bij voorb. als iemand kort vóór het biduur uitgaat, opdat zij hem op een volkrijke itraat, zelfs wel op een hoek der zelve, overvallen mogen, en bij dan daar een lang gebed met zeer godsdienllge gebaarden verrigten kon. op de hoeken der ftraaten.} De Jooden hadden drie uuren van het gebed , en waar zij ook waren \ wan.  lió HET EUANG. VAN MATTIiEü'5. tot uwen vader, die in 't verborgen tegem woordig is, en uw vader, die in 't verborgene ziet, zal u het gebedene in 't openbaar geeven. | Maar als gij bidt, zo fta- 7 ineit geene eeuwige herhaaiingen, gelijk de heiwanneer deze invielen, baden zij. De thalmud beveelt dit ook: zelfs een werkman, die boven op het dak zit , moet bidden wanneer het biduur invalt, of, die op een ezel rijdt, moet afklimmen en bidden. Bij de Mahomedaanen is dit even eens: als zij in gezelfehappen zijn, en het teken van het biduur wordt gegeeven, werpt zig de voornaamite, de Viziers niet uitgezonderd, neder en bidt. Bij ons heeft eene tegenövergeftelde, fout kan ik het wel niet roemen , maar dwaasheid plaats, men febaamt zig over het gebed : die wordt dan in Afiën niet gevonden, maar de huichelaarij der Pharifeën kon zig van de kerkelijke wet van de biduuren, welke men voor eene goddelijke wet uitgaf, zeer voórdeelig bedienen, om door lange gebeden en eene nagebootfie godsdienlligheid bewondering te verwekken. vs. 7. Stamelt geene eeuwige herhaalingen} Letterlijk, Jlamelt niet. Een ftamelaar herhaalt de zelfde lettergreepen of woorden eenige keeren: met dezen vergelijken de Grieken iemand, dié in 't fpreeken nuttelooze herhaalingen maakt; bij voorb. een zekeren dichter, die zeer lange gezangen ter eere van God vol met herhaalingen van het zelfde maakte, noemden zij fpotswijze, den Stamelaar. (^Battus.) Herhaalingen, welke de aandoening (afperst, zijn niet te haken; Jefus zelf herhaalt het gebed in den hof Gethfemane, dat de drinkbeker van hem voorbij gaan mogt, drie maaien: maar zulke herhaalingen, waardoor men het gebed tragt uit te rekken, dewijl men de langte van het gebed als tot een maatftok der heiligheid en godsdienstigheid maakt, zijn om op 't zagst daarvan ie fpreeken, bnverftandig, niet zelden ook fchijnheilig; Jefus, geeft ze hier een naam, die verachting tc kennen geeft. ge.  heidenen, die zig verbeelden, dat zij verhoord worden, als zij veele woorden bezi gen: | wordt hun niet gelijk, want uw * W? Tn' ^g £êr gij bidt> wat g« be! 8 hoeft. | Derhalven zult gij aldus bidden: onze gelijk de heidenen, die zig verbeelden v verhoord worden, als zit veele ™fn?3 **i gen:} De heidenen Wmd^B^^iJFï^*"8*beden alle de hun bekende naamen t dieTod tot w.en z,, baden, (/tfr tonat ore Deos* zegt Virgilius, en verftaat daardoor de honderden ™» naamen, welken de Godin Hekate • van dat zij niet verhoort wSnTlTJï^l^ Z,°rg tegenwoordig ^e&^tT^^S ^Sr of dubbelzinnigs in het gebed was zi 'ie^bepaa,!ds verhoorde, of op eene wijze, we ke gihee te^W meen.ng van den biddenden, en hem zeer 5 de naam was. Aan zulke Goden'dan Stffzii T^f* waarom zij baden, zeer wijdiuftig ve klaa en * ™* geene mogelijkheid van misverftand over te L,°m t De waare God is alweetend, ziet n\et lul ^Xln' hart. van den geenen, die met onbeSme 1'" ?M Wt. maar weet ook reeds vödr hetTebed, wattii behoeven: hij is vader, en zal ons gebedl ZL l1 boosaartig verhooren. • 8 ed noolt 20, vs. 9,] Derhalven zult gij aldus bidden Her' onze vader is ook wel een voortreffelijk vSfchrift van een gebed, doch hier wordt het LT; „ 1 als een voorfchrift van een gebed 2 f 'Ct voorbeeld van de kortheid vafee''gS voorge" fchreeven; en als de eerlinsen « Lur Yi f gebed hebben willen, omdlfhuf dat^te ko?t voof kwam, zo geeft Jefus het hun op nieuw, „°aar ver kort het nog meêr. De langegebeden waar™ vroome beden zig met een goed%0|mïk tóele^  ïï8 HET EUANG. VAN MATTHEOS, onze vader in den Hemel, mens naam ge- h eizijn zekerlijk geen gevolg der leer van Jefus omtrerft het gebed?, deze is geheel anders. Dat wij dit gebed volgens het oogmerk van Christus ook als een voorfchrift van eën gebed kunnen en moeten gebruiken, fpreekt bijna van zelfs, maar men ziet het ook uit Luc. XI: 1—4. daar de leerlingen uitdrukkelijk een voorfchrift van een gebed van hem begeeren. Doch de menigvuldige hêrhaaiing van .het zelve,zelfs wel bij gelegenheden, waarin het in't geheel niet. voegt, bij voorb, vóór en naa het eet en , waardoor het ten laatften als een werktuig worden, en ailen aandagt verliezen moet, zijn regelregt een dergelijk Hameien , als Christus berispt, en tragt af te fchaffen. De fpreekwijzen van het onze vader zijn voor 'rj grootfte gedeelte die, welke bij de Joden in gebeden gebruikelijk waren; en dat is niet te berispen, maar wezenlijk volmaaktheid. Elke zaak heeft ook haar eigen ftijl, en men loopt gevaar, om in het belachgelijke te vallen, als men haar een anderen geeft: ook moet een algemeen gebed van ailen, die het gebruiken , gemakkelijk en regt verftaan worden, eri daartoe helpt veel, als het juist de fpreekwijzen heeft, waaraan men van jongs af in 't bidden gewoon is. Zelfs de ftijl der Pfalmen behaagt mij niet in gebeden ; niet zelden zijn zij wegens het oneigenlijke voor den gemeenen man onduidelijk, hij denkt bij de zeiven iets verkeerds; ook moet men in' onrijm niet dichterlijk fpreeken; als men liederen zingt, is het wat anders. De uitdrukking van een gemeenzaam gefprek, welke wezenlijk veele vroome menfchen lief gekreegen hebben, en om welke zij dan regt opzettelijk in het laage vallen, komt mij ook in hetgebed als ftrijdlg met de welvoegelijkheid voor, en neemt den diepen eerbied weg, waarmede wij billijk voor bet verhevenfte en onëindige wezen treden moeten. onze vader in den Hemel, wiens naam geheiligd zij! Dit is de aanfpraak tot God. Vader, moet vertrouwen op hem inboezemen : het is de naam,  C a p. VI. l29 mam, dien de Jooden dikwerf aan God geeven doch meer de Rabbijnen in lesfen, dan in he? gebed' en de aanfpraak tot God. De naam van vader moei tnVf2 ^ UUe/ften Zin Renomen ^rden.waarin God de vader der waarlijk bekeerden en wede?geboorenen is maar m den algemeenen, waarin God de vader van alle menfchen, Sok van de boozen en pnbekeerden is: ten mjniïerf zo neemen de looden m welker taal het gebed opgefteld b"de2, JïïS en de tijdgenoot van Jefus, Phila, nóemt GodTe? dikwijls, den vader van 'allen. Dat |eft,s dit S^f !» een hoogeren zin neemt, zet men duidelijk uit het i5de Vers, doen hij ook tot de on- men, zegt, zo zal «70 vader u uwe zonden met vergeeven. Ik merk dit aan , ömdaT men wezenhjk gezindheden gevonden heeft , Tnog "i„dt £n hit oLTvJeikee>l bCgreCPene "^uwggeze he d nen ft Lr der f'* 0mh,eIden • *> lang zij van hunnen itaat der genade niet verzekerd waren en her Bï&SP'Sr' °f V00^' -^"te^noeme? fSS.^^t rerSeirde^6 b°heken' goed geweeten ^^'^Sft.'S £ " weeten van veelen, die deeze aanmerking ma!kPn gevoelloos is: maar ten rninften merken zfi ne t ó r,' hoe fcbadelijk de zelve is, (hoe val^sch, daartoe heb-' ben Zij met genoeg geleerd) en worden nie Tewaar welk een indruk de zelve, als zij geloofd wordt op het hart van zo veele jonge Kinderenmoe? mal' ken, die van hunnen ftaat der eenade li\r^.- I overtuigd zijn en nogthans vo\^e^ Z ner ouderen het onze vadïr bidden moeten verftouten zig niet, om het af ,e liaan , en worde dan zeer vroeg, juist bij de heiligfte "Jt bed en avondmaal, bij welken mm hn« u ^ onderlinge kwalijk' verftaaTe'leer va™ h^oSaS genot tot een oordeel bijbrengt, 0m Sn Zrf Lewend' ^ 3Vr,MaI dwi"^' Se vee angst gewend , tegen hun geweeten te werk te Taan ïl dat met een verfchrikkclijk gevolg eener nlffhe gods! * dien-'  130 HET EUANG. VAN MATTHEUS. heiligd zij!\ Uw Koningrijk komelUw wil i gefchiede op de Aarde, gelijk in den Hemel l \ Geef dienftigheid. Men denke niet, dat kinderen los zijn, en daar niet aan denken! bij veelen heeft zekerlijk het tegendeel plaats, zij hebben overvloedig een leevendiger gevoel van geweeten, dan hunne ouders, uitleggers van den Bijbel of Leeraars, die dergelijke aanmerkingen over het onze vader maaken, en uit eene groote onkunde in de kerkelijke gefchiedenis niet eens weeten, welke gevolgep deze verklaaring bij geheele gezindheden, die zij zeiven voor dwaaJende verklaaren zouden, gehad heeft, en natuurlijk bij alle verftandige en naauwgezette menfchen, die de zelve gelooven, hebben moet. wiens naam geheiligd zij.'} is niet de eerfte bede , maar een gedeelte der aanfpraak tot God. Het moet de diepe, met een kinderlijk vertrouwen gepaarde eerbiedigheid uitdrukken. Zo pleegen de Jooden deze uitdrukking te gebruiken. vs. 10. Uw koninkrijk kome!~] Hier neem ik dit woord in de eerfte, bij Cap. III: 2. bijgebragte betekenis, inzonderheid dewijl 'er terftond op volgt: uw wil gefchiede! De Jooden willen, dat men reeds vóór het gebed eerst het Koningrijk van God, d. i. het waare geloof in den éénigen God, en dan ook het juk der wet, d. i. de gehoorzaamheid omtrent alle geboden van God uit zuivere liefde jegens God op zig neemen zal,, waarom zij beveelen nog vóór het gebed Deut. VI: 4. en daarna Cap. XI: 13- op te zeggen. Dit verandert Jefus in een gebed, dat God, van wien alle onze bedrijven, zelfs de vervulling van onze ernftigfte voorneéTnens afhangen, ons, en anderen met ons, was hei mógelijk, . der geheele waereld, het waare geloof, en eene naauwgezette gehoorzaamheid omtrent alle zijne geboden wil geeven. gelijk in den Hemel.'] Hier wordt niet alleen, waarfchijnlijk ook niet eens inzonderheid, aan de Engelen gedagt, welker gehoorzaamheid wij ten min« ften niet zien, maar ook aan de ftarren, die hunnen 'van God voorgefchreeven weg, hoe ongeregeld in hun.  Cap. VI. ,3I neemen. Ten rninften deze «dasten vinrfl ■ J den tijdgenoot van Jefus den lood PhT, W'J bP vóór hem veel Aarvan Wj deJSkfcbï»en .ff" fche w^eeren: de zelve komt ook ft ? O f t £X1X: 80-01. #r«rè. VIII: 22—q6 vn„'r /•'• de aanmerking,, die haar vp«w . or' daar ren nageleezer worden ' °Pheldere"> kun- het welk van e^ ^gI^e V-? Zi ? wetboek, het feheTiJhamen opgeleidt Wy,heU V00r de zogejchiede uw wilZehlT vZZt TeT"' Aarde! Le,d om hart daartoe ! mi neemlZ,» °P «wen wil te vervullen, maar eeef ?Z?/ ' de, om het te doen. g ' &tJ om Sena' benT ÏÏfflS metsnvodog ¥ n°°di*e h<*' tüd, noeh zien, Kv n w j Z Jn ,1°*°™"^ 20 is dit een.ze'er pijnigend^ t«S 'T" zu!len' wij ons ook wel, gelijk |efUS i• " moeten zal, door vertrouwen op God van^34:- 2eggen zorgen tragten te ontdaan: maar d isliïT^ 3llk, en zij zullen oik xi/T ■ wch m°ejewant God l eeft één t beZJ? °nt™ Ie zig flegts in het g v' g Bfm»akt. Men (Tel- 1 2 zal,  13» HET EUANG. VAN MATTHEUS. Geef ons heden ons brood voor morgen! \ Ver j i geef ons onze fchuld, gelijk wij ook onzen j 2 fchuldenaaren vergeeven. \ Laat ons niet van de 13 verzoeking verjirikt en gevangen worden > maar ver» zal, hce zier wij ook tegen de zorgen ftrijden, ons riet zonder zorgen laaten, jaa flaapelooze nachten maaken. Eenige voorraad voor het toekomende, waarbij wij, niet zo geheel flegts voor één dag om te leeven hebben, en den volgenden morgen honger en gebrek aan huisvesting voor ohs, is toch wezenlijk ook een grcot gefchenk van God. Ook om dit leert Jefus ons bidden: zelfs het gezond verfland leerde het ons, hoe zeer eenige iutleggers daar tegen geweest- zjn , maar op het woord van Jefus zon ik denken, dat een Christen deze bede getroost tot God zou kunnen onderhecmen. brood voor morgen.} De letterlijke overzetting, van den Griekfchen text, en nog méér van den Hebreeuwfehen, wiens woord wij bij deze plaats uit het getuigenis van Hieronijmus weeten. Dagelijks brood, 't welk Luther [in de Nederl. Overzett.] uit de Latijnfche overzetting van het onze vader nam, gelijk zij wel niet in de van Hieronijmus veranderde ■ vulgata, maar toch, in .'Kerkgebeden, en in de oude Latijnfche overzetting luidde, drukt dit niet volkomen uit, niet alles, 't geen Jefus ons toeftaat te bidden. vs. 13. Laat ons niet van de verzoeking verflrikt en gevangen worden ,] of, onze vader in den ftrik der verzoeking zetten. De verzoeking wordt als een voor ons gelegde ftrik voorgefteld; wij bidden God, dat wij onzen voet niet in dezen ftrik zenen , d. i. dat wij voor de verzoeking niet bezwijken mogen. De zelfde fpreekwüs vinden wij ook Matth. XXVI: 41. Wij hebben in onze taal geene zo korte en te gelijk duidelijke uitdrukking, als de Griekfche is; daar, om is het moejelijk over te zetten,en moet ik , om niet onduidelijk, te worden, den zin met meêr woor. «en.  C a P. VI. I33 - verlos ons van het booze. Want uw is h°t Ko. ningrijk, en de magt, en de roem, in eet* mgheid Amen!\ - Want als glj 'den meï l± fchen hunne zonden.tegen u vergeeft zó 4 zal uw hemelfche vader tl ook vereeev*êo • I maar als gij den menfchen hunne zonden SK met vergeeft, zo zal uw vader u uwe zonden ook niet vergeeven. | Als gij vast, zo ziet niet donker, eeliik 16 de hmcheiaars: zij mismaaken hun gezigt, opdat de menfchen zien zullen, dat lij vis. ten; waarlijk ik zeg u, zij hebben hun loon ?h*l' i Leïd °.ns niet in verzoeking, f't welk Lu- SNkebidt' rrfc^j $"<^«325H den. Verzogt moeten wij in dit leeven worden • £ £.ee" voornaam ftlik on2^r toebereiding^ voor d^ ' W.ghe,d: wij moeten leeren , de in den eerften on" «ag bebaagelijke en aangenaame zonde ,e wedSaan' van het booze} de zonde, waartóe wij SS XRf Tn a",? di"gM' & geerde der Waereld, en kunt alles vervullen, waarom wij bidden en de mag.f\ om te doen,- 't geen wij Mdden* rinTrSm^p^f Wiile" 4 » voor detkoo- W. 16. jtUgy vast,} Of men vasten moet, of *■ 3 niet,  13+ HET EUANG. VAN MATTHEÜS. loon.ontfangen. | Als gij daarentegen vast, 17 zo zalf uw hoofd, en wasch uw gezigt, | opdat het van de menfchen niet gezien 18 wordè, dat gq vast, maar enkel aan uw vader, die in 't verborgene is, bewust zij: dan zal uw vade,r, die in 't verborgene ziet, het u openlijk vergelden. J vs. 19—34. Derde gebrek: zij zijn geheel aardschgezind, en hunne gedagten enkel op tijdelijke goederen gevestigd. Voorfchrift en tot verkrijging eener hemelschgezindheid. Vergadert u geene fchatten op de Aar- 19 de, niet, onderzoekt Jefus hier niet: uit Cap. IX: 14—17. zien wij, dat hij in 't algemeen niet veel van het vasten hield. Men vindt egter ook eenige vasten, die Gode wét- behaagelijk zijn; Jefus laak} dan deze zaak niet volftrekr, maar zelf ilegts, dat 'er geene buicbelaarij niet het vasten moet gepleegd worden. vs. 17 zo zalf uw hoofd.'] Dit placht anders bij de maaltijd te gefchieden: iemand die vast, moet het ook doen, en van de menfchen niet laaten merken, dat hij vast. vs. 19. Vergadert u geene fchatten op de Aarde.} Dewijl men naauwgezette lieden gevonden heeft, die wegens deze plaats geloofden, dat al het verzamelen van fchatten zonde was, zo is het misfchien noodig, dat de zelve veiklaard wordt, hoe klaarblijkelijk ook de waare zin voor een ieder is, die niet te lang bij haar ftaan blijft, maar de woorden zo opneemt, gelijk hij ze in een gewoone rede, en bij tik ander fchrijver zou opneemen. De zin is: vergadert u niet zo zeer fchatten op de Aarde, als in  Ca*. VL S3g in dut Hemel: d. ï. Iaat dit niet uwe hoofdzaafr zijn, fchatten op de Aarde .te vergaderen, die £ vergangelijk en onzeker zijn, maar zoekt veel meêr fchatten in den Hemel te vergaderen Zo wij immers zeiven: doch indienen dk Jok n£ wilde laaten geiden, en uit eerbip I , u.,et nauwgezetheid den Bijbel ïï^^ï^ï''*8 ges verklaaren wilde, dan 0„ze ge^rekken- de B? bel fpreekt ook zo op gelijke wijle Bii?'f J" in het O. T. wanneer het zeS een S "°g God was, offers te hrengen, woÏÏ gezegd^ vT 6. Jchep beAaagen in menschlievendhpil Z met tn offers, en daarvoor wordtinTdeTv „'ƒ regel gezegd; -GW * ee°ng pSS lok Ve ^vT^ H t0Ch vïrhïtvee!L^^r^0redegedee,te ™ gezme™^^ fchatten, welken in flidi versera^ wö;dene°keVVan ken wordt, maar zekerlijk ook*??'. gefpr°lijk, van fchatten w&T^A^W* ten zijn, welken dé koornworni bederift fchatten van koorn, zonder het opfeï«%an^S voor het toekomende, zou toch he Sl a3H flacht voor hongersnood i, jaaren vl ^ gC' zeker kunnen zijn: dit zal, nooDe7k m-'sgewa,s niet zonde rekenen, voornaame ijk £r ™°r Farao door Jofeph, die hem desrelft rf koWnZ .heeft laaten aanraaden, ( Sen SJ fe^8'83"' Ifraëliten door de aftelling van hetSabbarjaar waaf in noch gezaaid, noch geooest wipp* noodzaakte, *m in de vSr^^An ÏÏS'ffi van koorn voor dit jaar te befpaaren. \L eent bij toekomenden tijd, n|et enkel vL w maar ook tot aan den ^Tv^™*?, T™,' ftrekt een fchat van koorn befS'w^rv °°? V°J' Spreuken van Salomon wordt ook her Sr * de een toekomenden tijd Sa^^tl^^ * A dit  l%6 HET EUANG. VAN MATTHEUS. de, daar moten koornworm de zei ven verteeren, of dieven inbreeken, en de zeiven Iteelen, j maar vergadert u fchatten in den 20 Hemel, daar noch mof noch koornworm de zeiven verteeren, noch dieven inbreeken en fteelen: | want waar uw fchatis, daar %i zal ook uw hart zijn. | Het oog is het 22 licht deslighaams; indien uw oog gezond en zonder gebrek is, zo zal ook uw gan-, fche lighaam licht zijn; j maar indien uw 23 oog gebrekkig en bedriegeliik is, zo zal ook uw ganfche lighaam duister zijn. Zoo dan het licht in u duister was, hoe'groot moet dan de duisternis zijn. ] Niemand 24 kan twee heeren dienen, hij zal of den éénen haaten, en den anderen liefhebben, of den éénen aanhangen, en den an- de- dit boek is doch bij de Apostelen eene voorra.ime bron, waaruit zij hunne zedenleer neemen. motten ■■ 1 koornworm •> dieven"] Drie foorten van fchatten worden 'er vooraf ais de bekendfte gefteld: 1.] aan kleederen, welken de Ouden niet enkel . om te draagen, gelijk wij, maar om te verioopen door hunne lijfeigenen maaken lieten, en waarin dikwerf een groot gedeelte van bun rijkdom beftond. De vijand van deze zijn de motten. 2.] aan koorn, dat op kooren zolders uitgeftort is: deszelfs vijand is de koornworm. Waarom ik koornworm overzet, kan ik bier niet mei. den : het zal in de aanmerkingen gefchieden , die ik voor Geleerden zal nalnaten. 3.] aan getd, na dit breektn de dieven in. VS'  CA*, «ft ,3, oenrenenVeIa„<:!,ter,! niet Goi nen, en den mamon. j Daarom zeg ik u, zijt niet bekommerd 2? voor uw toekomend leeven, wat gieten en heid ai« l i waereid. wegens derzelver afgelezen- S V S ons^ofT'l" S*' W<%™ *> kofSSSS- Eene ftaar on h' " ' 5eheel. niet ^^houwt. ftaar op K £ ^.!6 ?^> een ons lignaam ^A£f^ worde =He onze daaden worden verkeerd ' Z'e'' 611 dee'uwsct Srferfl cï.ha^r J?" '£ Cha!' en den r^%^^^*^Hjfc, vlligSd^efd ^v^^rJ'^'0^ ïiigheid onderdrukt di^ h£? °P Gods vo°rz.;ebelrlijk goed befchóut , zonderde? S** geene rust der'ziele hebben L dre moe? nood e" EenfveS ™^Jïïïï^-, kommer over^eTomenï georeffl^fvnf°rg* de 34. een kwaad en eene Difn 1 welke,v°lgens ons wel, wanneer „PJ Deze kom'»er za» komende zS d1Le7ng*n.uV00rra'd voor het tue" de menfeheliike natuu? ; Z° heeft Go f "ciijne natuur ingerigt, anders zouden w,j 5 zou-  m ■ HET EUANG; VAN MATTHEUS. en drinken, noch ook voor uw lighaam, waarmede gij u kleeden zult. Is het leeven zonder overleg, en niet voor het toekomende zorgen: wij moeten ons aan den zeiven niet overgeeven,maar deze pijnigende zorgen door vertrouwen op God uit de gedagten fteiien. Die dit nie? doet, zal, ik zal niet zeggen, door armoede, maar ook bij een middelmaatig vermogen, ten uiterften gierig worden; jaa zelfs een rijke, die jaarlijks groote fommen opfpaart; want hij zal angstvallig berekenen, dat zijn geheel tegenwoordig vermogen hem nog niet toereikende zijn zou, om tot aan het einde van zijn leeven , als dit nog ver af zijn mogt, te leeven, gelijk hij nu leeft. Ik heb bezitters van groote fommen gezien, die zekerlijk van de natuur angstvallig gefchapen waren, mogelijk meteen ttghaamelijk gebrek, welken bij hun aanzienlijk jaarlijksch inkomen en geftadig overfpaaren, een ernftige angstvallige zugt, waarover men niet nalaaten kon te lacbgen, ontgaan is, of zij ook, Inzonderheid bij dit en dat ten eenigen tijde mogelijk ongelukkig toeval, voor zig en de hunnen genoeg hebben zonden. Dat zij bij die gedagte gien'g worden moesten,-was eene onvermijdelijke noodzakelijkheid ,-als zij daar niet zeer tegen ftreeden: en men zeide ook, dat zij bet wierden. Met andere woorden zou mogelijk een wijsgeer zeggen: deze angstvallige zorg, als wij voor het toekomende het nodige niet voor ons zien, is Wel natuurlijk, maar de.zelve moet onder de heerfchappij der reden ftaan, die ons door de ondervinding toont, dat niet ligtelijk iemand wezenlijk gebrek lijdt, die werken wil, en wiens eigene fchuld niet grootehjks dat gebrek is. De angstvallige zorg, gevoed en aangekleefd , pijnigt ons flegts , maakt ons zelfs onbekwaam, om het noodige te winnen en raad te fchaffen, daarëuboven voor anderen verdrietig en lastig, en onttrekt ons in tijd van nood bun medelijden, zij bederft te gelijk ons geheel characrer, veranderende ons in gierige en ondraagelijke huilebalken. Is het leeven met meer dan de Jpijsf] Eese zeer  Cap. VI. m ven niet meêr dan de fpijs? en het lighaam meêr dan de kleeding? [ Aanfchouwt 26" de vogelen onder den Hemel: zij zaajen niet, zij oogden niet, zij vergaderen niet m de fchuuren, en uw vader in den He. mei Zeer voortreffelijke aanmerking. Voor ons leven zelf gevoelen wij wegens het toekomende weinig aneSt valhgheid, zelden is iemand bekommerd, zelfs geen bejaarde, of h.j nog over tien jaaren "reeven zal • maar voor het geringere, voor voedzel en fpijs is hij bezorgd, of hij ook over, I0, ao, jaa wel over 40 50 ƒ aren, als hij in een hoogen ouderdom gaat. goed hebben zal, om van te lelven, in jaaren^ dié nitTFlk nm beleeven ZaL Even ee™ gaa' het met betrekking op het lighaam: voor onze gezonde SSVer,ieZen zo^en, zijn wij, SÏÏS. gelijk dit ook s, met vo?r een ver toekomenden tijd bekommerd :h,j zon ten uitererften zwaarmoedigmoe- één nacht dwo£ !T*éénSJéa ^apeloos gUur fn een nacnt daarover had, dat hij ze mogelijk in *i vervoh; een oog, of zelfs ten laatften belde ooé"n zou kunnen uitftooten. y » vs. 25] God heeft de ganfche Natuur zo ingerigt dat n,et ligt iets van honger omkomt. Men ziet dit! aefs bij de onredelijke dieren; onverwagt fterft een Dier onder den tand van een roofdier of bet mes der menfchen, maar zeer buitengewoone tijden uk! gezoiiderd, met van honger, behalven zonni/d as menfchen voor het zelve zorgen, en het van bo^T en dorst laaten vergaan. Jefus kiest onder andfre dieren de vogelen uit, dewijl zij regelregt geheel van de voorzienigheid afbangen. en niet, gel^ ell'e andere dieren, bij voorb. mieren, een voorraad vel-! zamelen; en daarenboven die vogelen onder den He weiKe laatften ik wezenlijk zeer d kwiils van mimi kindsheid af tot in mijne hooge ja™n v*ThS heb zien omkoomen: eene ontelbaar" menigteX zei-  14© HET EUANG. VAN MATTHEUS. mei voedt ze nogthans. Hoe veel beter ■ sijt gijs dan de vogelen! j En wie onder u kan door zijn kommerlijke zorgen aan de la»g- ïPlven wordt een buit der roofvogels; dit is bijna hun gewoon einde, maar van honger zien wij hen niet vergaan: zij fterven wel van koude, maar dit gebeurt dan in buitengewoon koude jaaren , en tot zulke buitengewoone tijden van nood ftrekt wezenlijk onze angstvallige zorg zig gemeenlijk niet eens uit ; intusfchen moet ik het toch in de daad voortreffelijk goed vinden, dat bij de vogels enkel gezegd wordt, dat God ze voedt, niet, dat hij ze verwarmt. Hoe veel beter zijt gij den de vogelen'.} Zou God, als bij voor het laage gedeelte der fchepping, zö gezorgd, de Natuur' voor hun zo rijk gefebapen heeft, het edelfte en.beste gedeelte, de menfchen over 't hoofd gezien hebben? 't is niet waarfchijnüjk Wij vinden ook bijna nooit iemand, die van honger omkomt, die naakt is, buiten zijne geheel bijzondere fchuld, of dergelijke buitengewoone ongevallen, ;bij voorb. van verdwaafen in een boscii, van fchipbreuk, waarover onze angstvallige zorg omtrent den ver toekomenden tijd gemeenlijk in 't geheel riet gaat. God heeft de Natuur zo rijk gefchapen, dat zij bijna over, SI.fpijs oplevert, (zie bl. 56. en de aanmerking op VJÏIl 3) maar,'t geen hier nog nader behoort, go veele behoeften van andere menfchen, dat, dia werken wU altoos zijn brood verdienen kan: en 't geen nog meêr is, zó veel medelijden in der menfchen ziel gelegd, dat, die piet meêr arbeiden kan, wegens ouderdom of ziekte, bijnn zeker onderfteuning vindt. Dit medelijden , of liever deze volle deelneeming, is in veele gevallen nog leevendiger; men ftelle zig voor, dat een verdienftelijk man buiten zijn fchuld van zijn ambt ontzet, of enkel ontfiagen wordt, zo is dit meêr dan ééns de weg tot een veel rijker beftaan geweest, want anderen bieden hem hunne dienften aan, en dat doen wel meerderen. Maar aan deeze buitengewoone gevallen van ongeluk en geluk wil ik bij eene redekundige aanmerking derr  Ca*. VI. I4J langte van zijn leevensdraad eene el toe. voe« denken: onze angstvallige zorg voor het toekomende gaat ook gewoonlijk over de zeiven niet. Drieërlei tegenwerpingen zou men mogelijk tegen' ui hoe veel ongekleeds bedelaan ttien wilt' ï'W»f! zou in de daad zeer een, vouvvdig zijn: ongekleede bedelaars zien wij, Ti ''S,161^. ongekleede wezenlijke Au men. Zij willen niet gekleed zijn . opdat 2li kunnen bede en. Dit weet ik door'eigene on- dig, zal mogelijk menig leezer denken) geweest , om aan bedelende, bijna geheel naak.' rokken ™d? kle£re" te SeevCn5 doc!l «tt hrmin fi± aan Vwa™ de zeiven Zouden hun in t bedelen gehinderd hebben; en ds wijn voor. Men geeve op zijne eigene onder vinding acht, en men zal gewoonlijk S: herS klee'deren,bJe„d!tometdif;e doeCLE zeer veelen bereidwillig zijn. *.] Hoe veele niet verzorgden en ten mier. jlerx behoefteen z en wij in den /and der leeve jfc beken her, dat dit een ten wterften treurig verfchijnzel is, doch Zfj ijen egter geen honger, maar zij kunnen fleMKr zo leeven, als het volgens ha XJ? C Mn dien ftand ïoekomfT^ÏTSS' n,t enkelen hoogmoed, verkoown hebbe en daarvoor al, gelijk ik hoop, de vooSenS heid met moeten zorgen, dat ieder 5 2£ overdaad , 0f toch overvloed leeveii kan< ™ ders zouden wij immers iii'SÏC Ve  14* HET EUANG. VAN MATTHEUS. voegen? | En waarom zoude gij omtrent ag de re foort van merifchen in 't geheel verliezen, den man, die het land bouwt, den handwerker, den daglooner, die voor ons toch zo onontbeerlijk, en zekerlijk bij hunnen minderen overvloed zo gelukkig zijlij als de rijken. En. kei uit hoogmoed dringt helaas alles om te ftudeeren, wil meêr zijn, dan de vader was, wil beter eeten en drinken, dan hij, en dat ten kosten van het overige met de handen wef« kende menfchelijk geflacht: is het mogelijk, dat dit hen allen onderhouden kan? De één ftaat den anderen in den weg, en als de voorzienigheid hun geen brood geeft, zo is bet bijna het geval, als of zij honderd duizend boeren, die binnen eene vierkante mijl volftrekt bij malkanderen blijven, en daar hun onderhoud van de aarde dwingen wilden, den zeiven niet verfchafte? De meeften van zulke noodlijdende ftudeerenden verdienen zélfs veel minder het medelijden der menfchen, inzonderheid wanneer zij van laagen afkomst zijn, en enkel ftudeerden om meêr dan hunne ouders te worden: daar ftaan voor hun immers andere wegen open, om hun brood te verdienen, om met de handen te werken, of als foldaaten te dienen, daar men hen gaarne aanneemt; en als zij dit niet willen, dan zou het eene onbillijke befchuldiging der Voorzienigheid zijn, dat zij niet voor hun gezorgd heeft. 3.] Worden 'er dan geen tijden van hongersnood gevonden, waarin duizenden van honger , of toch wegens Jlecht voedzei omkomen t Volftrekt! zo wórden 'er ook bij een fterken aanhoudenden vorst voor de vogelen tijden gevonden, waarin_zij geen voed. zei vinden kunnen, of bevriezen. Maar deze algemeene en zeldzaame landplaagen zijn in 't geheel de ongevallen niet, van welken in deze  Cap. VI, I43 ze zedenleer gefproken wordt: zij komen zeer zeden, zo zelden, dat geen mensch voor de! zehen vooruit zorgt, en zig daarover moedelooze en droevige uuren, flaapelooze nachten maakt. Deze zorg verftoorc nooit het geluk yan het.meBfcheljk leeven ; maakt nooit g£ ng. Mag ik zelfs eer.s fpreeken , geli k > het beleefd heb: in de jaaren I77o voelde ons vaderland den nood van eeTgrS misgewas, welke op eenige plaatzen van het bmnenfte, van de zee afgezonderde Duitsch. land tot aan een hongersnood klom: maar nooit heb 'ik eenige angstvallige zorg gehad, dat ,k dergelijken tijd beleeven mogt f hoewel k van mijne ouders gehoord had, dat 'erTen tijde mijner voorouders (ik denk iöqi.ï een ongemeen duure tijd geweest was: anderen hadden daar zekerlijk even min voor gevreesd met eens eene verlhndige voorzorf gehad' want anders zou het kwaad niet omftaan. of fp K "iet gew"rden z'Jn, maar men na», «noe iTi dH bU aeele °P malkander volgende al te goede oogften geftaadig beter koon wordt, en onder den voor de boeren ien'" SSk***' bU,ten hCt Land te verkol pen. Zelfs nog tegenwoordig, nadat ik de zen tijd beleefd heb, en alle zijne ongemakken ken, heb ik nimmer eene aanvegtil™ angstvallige vrees, dat ik zulk een ongeluk van een Land nog eens beleeven zou, en anderen hebben de zeiven even min; ik gebruik zelfs, ik beken het, geene wijze voorzorg tégen zulke mogelijke onvrugtbaare jaaren, die misfchien daarin beftaan kon, dat ik een voor! raad voor drie jaaren uitgèftort liggen had r is wat eigen, dat wij van algemeen ongeluk ten eenigen tijde pest en forlog reeds van verre vreezen, maar geen hongersnooden dat wij voor ons in 7 bijzonder nier* vreezen dat wij vddr 't afloopen *an tién j aren fterven, raaar, dat w;j naa tien jaaren met genoeg tot een beftaan hebben zullen.  l44 HET EÜANG. VAN MATTHEUS. de kleeding bekommerd zijn? Aanfchouwt de leliën bp het veld hoe zij wasfen- Zij arbeiden niet, zij vveeven niet, | en ik zeg 29 u, dat Salomon bij alle zijne pragt nogthans niet bekleed was , als ééne van de zelve. | Indien God de gemeene gewasfen 3°. des velds, die heden zijn, en morgen in den oven geworpen worden, zo bekleedt, zou hii dan niet nog veel meêr u kleeden, gij kleingeloovigen? | Zegt derhalven niet met 31 kommer en zorg: wat zullen wij eeten? wat zullen wij drinken? waarmede zullen wii ons kleeden? I Die alles zoeken de hei- 32- de- vs. 28. 'de leliè'n op het veld.} Ik heb de Griekfche uitdrukking letterlijk behouden, dewijl ik niet gaarne mijne uitlegging in den text brengen wilde. Het woord, lelie , heeft eene groote uitgeftrektheid; eenige leliën zijn pragtig, anderen flegts eenvouwdig fchoon, zelfs de meijbloem, die onder onze luchtftreek op het veld vrij wast, heet lilium convallium, lelie der dalen. Maar onder 't geen men leliën noemt, is ook de fchoone en pragtige Keizerskroon begrfeepen, en juist deze wast in meer zuidelijke Landen op de velden in 't wild: van deze fchijnt Jerus bijzonderlijk te fpreeken, en in de daad de kleeding van Salomon heeft haar in glans en fchoonheid niet kunnen evenaaren. Onze zeide zou mogelijk door eene ver gebragre kunst haare fchoonheid bereiken, maar Salomon had en kende geene zeide. Doch ik wil ook geene andere foorten van leliën uitfluiten, die bij ons een fieraad der tuinen zijn, maar in Paleftina in 't wild wasfen , en veld en weide verfieren. vs. 30. die heden zijn, en morgen in den oven geworpen worden."} Volgens de luchtftreek en huishouding van Palestina gefptooken, niet volgens onze: als de oostenwind flegts twee dagen waait, dan, verdort  Cap. VI. ~g denèn, maar uw vader in den Hemel weet dat gij dit alles behoeft. | Zoekt voor alle 33 dingen het koningrijk van God, en de Gode wélgevallige deugd, het overige zal u al. dort alles, wat op velden en weiden ftaat, en niet * diep geworteld is; wordt hooi, en dan om te ftooken gebruikt,want bij het groote gebrek van hout in veele ftreeken van Palestina gebruikt men hooi en ftroo om te branden. vs. 24.] De heidenen denken aan geene algoede, alles overziende, alweetende Godheid, maar gij, die m den waaren onëindigen God gelooft, moet tot uw troost gelooven, dat hij alles ziet, voor alles zorgt volmaakt goed is, en de ganfche Natuur reeds zó heeft ingerigt, dat niet ligt een mensch, het edelfte gedeelte zijner fchepping, zonder zelf in een hoogen graad daaraan fchuldig te zijn, gebrek hebbe» lal. Maar zijne voorzorg gaat ook over het hüzondere. vs. 33. Zoekt voor alle dingen.} d. i. laat 'het uwe voornaamfte , tjwe ernftigfte zorg zijn. Daar vooraf de met kommer en angst verbonden zorg voor tijdelijke goederen verboden was, zo fchijnt de zelve hier niet alleen toegedaan, maar ook aangeraaden te worden. In de daad, zonder eene angstvallige zorg, zonder een kommerlijk verlangen, wordt niemand deugdzaam, nier bij geval, de deugd wordt hem met toegeworpen, gelijk tijdelijke goedereni hij verkrijgt ze ook niet enkel door een wijs en verl ftandig oveiieg. Om lighaamelijke behoeften, die ons ontbreeken, te verkrijgen, kan de kommer en angstvallige zorg niets baaten, maar maakt ons dik werf onbekwaam om te werken: maar kommer daarover, dat wij niet deugdzaam zijn, veibetert het hart de Gode welgevallige deugd.] Letterlijk, zijne' deugd. Volgens den ganfehen zamenhang der leerrede wordt zij tegenóver de weinig waardige deugd gefteld, waarmede dePharffcên en Sadduceën te vreede waren. Zie Cap. V: 20. het over,ge mal » als toegift gegeeven worden.] li Wij  146 HET EÜANG. VAN MATTHEUS. alles als toegift gegeeven worden, f Zijt dan niet bekommerd omtrent den dag van morgen, de dag van morgen zal reeds zijn kom- Wij moéten het zonder angstvallige Zorg van de voorzienigheid verwagten. Of God deze belofte vervuld ? —— Ik geloof het zekerlijk,jaa ik heb het bijna niet nodig te gelooven, maar ik zie. het. Hetfpreekt van zélf, dat hier niet van rijkdom, overvloed, noch weelde gefproken wordt, maar van nooddruft, voedzel en kleederen: Jefus belooft dit hier ook niet eens aan allen, maar ii'en geenen, welker grootfte en ernftigfte zorg op deugd, en de Gode behaagelijke verbetering van hun gemoed gerigt is. Dezen ziet men niet * ligt gebrek hebben \ God heeft reeds de waereld zo ingerigt, dat zij voedzel en dekzel als eene toegift bekomen; jaa zeer dikwijls ziet men hen; zonder alle angstvallige pooging wel zonder dat zij daar voorheen aan dagten, in zeer? gelukkige tijdelijke omftandigheden komen. Men kan bijna zelfs reeds vooruit zien , dat dit natuurlijker wijze gefchieden zal: naauwgezette menfchen van gemoed zijn zo nuttig, dat zelf een geweetenlooze hen opzoeken, hun werk geeven, al mogt nel bij de zwakkelijken flegts opzigt over werk zijn, en hun daar door hun beftaan verfchaffen zal. Indien iemand mij mogt tegenwerpen, dat wij egter zo veele .Armen rondom ons zien, welken het aan het noodigfte ontbreekt, zo zou ik hem verzoeken, om bedelaars, d. i. ledigloopers, en nog daarenboven meestal geveinsde Armen, van wezenlijke A"= men "af te trekken, want de eerlie geeven gemeen.' lijk flegts voor, h ,j nooddruft niet te hebben, en leeven van hunne Ea'moesfen 'in overvloed. Ik heb zelf een bedelaar vim 't land gekend, die brood inde ftad verzamelde, en zo veel in zijn zak had, dat bet hem zwaar om te draagen was ; en de menfchen waren zo eenvouwdig, om hem bij den voorraad, welken hij in eene volle week, niet opteeren kon, als eenen honger igen nog geftadig een ftuk brood te geeven; bij voerde op 't land de vérkens daarmede,  C A P. VI, s4; kommer hebben, het kwaad van eiken dag ïs genoeg den zeiven. | Cap. en was in bet dorp bekend, dat hij de vetfte vcrkens had. Ik verhaal, 't geen ik zelf weet; veele berigten gaan nog veel verder, bij voorb. een in de Engelfche nieuwspapieren vrJór omtrent 30 jaaren, van een bedelaar, die vierduizend ponden fterlings C44O0O Holl. gulden) rijk ftierf, doch daar kan ik met voor inftaan. —> Maar nu ook de wezenlijke Armen. Hebben zij voor alle dingeu God, en de behaagelijke deugd gezogt? De beftuurders der armkasfen zeggen het tegendeel; niet eens eene middelmaatige burgerlijke deugd hebben zij gezogt? en zij verhaalen, dat de Armen gemeenlijk in een hoogen graad ondeugend zijn. Ik kan ten rninften in geheel laag Saxen niemand , die zig omtrent de Armen zo verdiend gemaakt heeft, dan Wageman, maar men leeze z;jne beide eerfte ftukken van het Magazijn van Gottingen, van vernuft en bezorging' van Armen, zo zal men zien, dat-het grootfte gedeelte der Armen in 't geheel niet tot hen béhooren zou, als hij zorg voor deugd zijne voornaamfte zorg had laaten zijn: hij fpreekt zeer befcheiden en verfchoonend ; van andere armbezorgers heb ik, als ik zomwijlen eene. voorfpraak der Armen zijn wilde, nog veel meêr, en dit zo gehoord, dat ik overtuigd wierd. - 'T geen Christus tot de deugdzaamen zegt, kunnen zekerlijk niet alle menfchen op zig zeiven duiden. vs. 34„ Kwaad zal 'er alleszins in der menfchen leeven zijn: die bet niet vooraf gevreesd heeft, gevoelt het flegts dan4 als het 'er is; angstvallige zorgen daarentegen vermenigvuldigen het, ik mogt bijna zeggen, maaken het duizendvouwdig. Het kwaad van een toekomenden dag of jaar breiden zij over alle voorafgaande jaaren uit., waarin men zig daarover kwelt, en men gevoelt het daar zo leevendig, als op den tijd, waarop het wezenlijk komt; mogelijk ook nog fterker, want vrees en verbeeldiiiéskragt ftellen ons bet kwaad dikwerf veel verfchiikkelijker  148 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Cap. VII: 1-6. Vierde gebrek. Zij oordeeïen naar een ande* ren maatftok van anderen , dan van zig zeiven. Bij deze gelegenheid worden on-. nutte beftraffingen van buitenfpoorige, die niet beteren, afgeraaden* VIL Oordeelt niet, zo zult gij niet geoordeeld i worden,| want naar het zelfde recht, waar a na gij oordeelt, zult gij weder geoordeeld» voor, dan het is, Wannéér wij het ondervinden. Hier komt nog bij , dat het meest toekomende kwaad, waarover wij ons vooruit benaauwen, alleen mogelijk en waarfchijnlijk is, en nooit wezenlijk wordt: ten minlten heb ik.het zo in de gefchiedenis van mijn leeven gevonden; bijna al het kwaad, dat ik, daarënboven nog met groote waarfchijnlijkheid vreesde, is agtergebleeven, onvoorziene toevallen verhinderden het. Het kwaad, dat ons wezenlijk treft, is gemeenlijk onvoorzien en niet gevreesd. Waarom zouden wij dan mogelijk kwaad door zorgen tot het getal van wezenlijke kwaaden brengen ? waarom ons daardoor veele jaaren des leevens droevig maaken? Is 'er buiten dat, zegt Jefus, geen kwaad genoeg in de waereld? vs. i.] De meening is niet, dat wij in 't geheel niet oordeeïen moeten, (hoe zou dit mogelijk zijn ; als iemand kwaade bedrijven ziet, zedenkunde en Godsdienst aanneemt, en gezond menfchenverftand bezit?) maar wij moeten niet oordeeïen, zoo wij niet geoordeeld willen worden, niet anders over onze medemenfcben oordeeïen: dan over ons zeiven. Indien wij dit doen, dan zullen wij zekerlijk nooit onbillijk onregtvaardig oordeeïen. is, 6.] Eene bijftelüng, welke Jefus bij de voorafgaande beflraffing der PhariRën 'voegt, die alles van  CAP. VII. ,49 deeld, en de zelfde maat, 'waarmede gij meet, zal u weder toegemeeten worden. | Maar waarom ziet gij den fplinter in het oog yan hun zeiven over »t hoofd zien : daarbij anderen hard beöordeelen en berispen: waar zelfs eene berisping zeer verdiend zijn mogt, moet ik geene zedelesfen, vermaaningen en beftraffingen aan openbaare booze menfchen en fpotters verfpillen, deze veel te heilige lesfen niet aan hunne befpotting en belacheing bloot' ftellen. 66 Om het zinnebeeld te verftaan moet men nog flegts het volgende weeten: heilig betekent inde taal, waarin Jefus de bergpredikatie hield, te gelijk, oorringen, die gemeenlijk geheiligd waren, en als amu•ieten (behoedmiddelen tegen toverij en j allerlei ongeluk) gebruikt wierden : met deze worden zedelesfen vergeleeken, die het zekerfta en beste behoedmiddel tegen duizenderlei ongevallen zijn. Zie bil voorb. Spreuk. XXV: 12. Edelgefteente. droeg men ook met enkel tot iïeraad, maar te gelijk als amuleet, fchreef 'er verfcheidene zedefpreuken op, en daarom heeten, 't geen wij mogelijk gulden regels noemen zouden, bij de Oosterlingen, dikwerf edelgefteenten. Als zodanig fleraad, dat behoedt en voor ongeluk beveiligt, worden de regels van deugd Spreuk UI: i—4. en 24—35. befchreeven. Zo dwaas het zijn zou, om een wild verken, dat wij in een bosch zien, edelgefteenten voor te werpen, en het daardoor woedend te maaken, of zo onvoeglijk het zijn zou, om. een hond een gouden, daarënboven nog een heiligdom genouden oorring aan te doen, even dwaas is het, openbaar booze menfchen, hun, die ons niet meêr van nabij aangaan, te vermaanen, zedelesfen op te dringen, en deze daardoor aan hunne helachging., maar ons aan hunne vijandfehap bloot te ftellen, zonder hoop of waarfchijnlijkheid, van hen daardoor ie verbeteren. De zedenleer van Christus is hier de geheel tegenövergeftelde van die, welke ik wel van ijverige Leeraars, of ook andere godvrugtige lieden, heb hooren leeren, en tot groot K 3 na-  $59 HET EUANG. VAN MATTHEUS. oog van uw broeder, en wordt den balk in uw oog niet gewaar ?| Of hoe kunt gij 4 toe uw broeder zeggen: houd ftil, opdat ik den fplinter uit uw oog neem, terwijl gij zelf een balk in uw oog hebt? | Gij 5 huichelaar, trek eerst den balk uit uw oog, en zie dan toe, of gij den fplinter uit het oog van uw broeder neemen kunt.| Geef het heilige den honden niet, en 6* werpt de edelgefteenten niet voor de verkens, opdat wij de zeiven niet met de voeten treeden, op u aanvallen, en u verfcheuren. j VS. 7 12. Vermaaningen tot het gebed, en, om aan anderen te doen, 't geen wij willen! dat zij aan ons doen zullen. Bidt, zo zal u gegeeven worden, zoekt, f zo zult g'rj vinden, Klopt, zo zal u open ge- nadeel zien uitoefenen, naamelijk, dat men door jlilte zwijgen aan de zonden van anderen geen deel moet neemen, zijn getuigenis moet afteggen, zijn geestelijk priesterambt, dat ons wezenlijk nergens opgedraagen is, ivaarneemen. vs. 7—ia- Deze Verzen behooren niet onmiddelijk tot de hoofdftelling dezer rede, Cap. V: 17. die tot hiertoe voltrokken was: welken zamenhang zij eigenlijk met het geheel hadden, kunnen wij nietzeggen, dewul niet de ganfche rede, maar enkel het merkwaardigfte daaruit, voor ons bewaard is. Mogelijk Zijn het dergelijke toevallige vermaaningen, als vooraf hei zesde Vers, weike Jefus aer nog van Moffen töafpegt, over welken hij vooraf als tegenfureekingen - ; t ' ~: ie*  c a v. vu. Ï5Ï gedaan worden:} want ieder wie bidt, die g ontfangt,■ wie zoekt, die vindt, en wie klopt, dien wordt open gedaan.| Wat 9 mensch is 'er onder u, die zijnen zoon een fteen zou geeven, als hij hem om brood bidt,} of eene Hang, als hij hem om een 10 . visch bidt?j Als nu gij, die boos zijt, nog. 11 thans uwen kinderen goede gaaven weet te geeven, hoe veel meêr zal uw vader in den Hemel den geenen goede gaaven geeven, die hem daarom bidden?) Alles dan, wat gij wilt, dat u de menfchen 12 doen zullen, doet gij hun dat ook: dit is de korte inhoud der wet en der Profeetén. I vs. 13.—27. Bgjluit der rede, en herhaalde infcher* ping van het gehoorde. Gaat in door de enge poort : want de 13 poort is wijd, en de weg breed, die tot het tegen de zedenleer der Pharifeën gefproken had bil voorb. vs. 11. 12. tot het geen hij Cap. VI: 5—.je, van bet gebed gezegd had, en vs. 12." tot het blij ve van ons Capittei hehoorende. 2s, 13—27.] Van hieraf volgt het befluit der ganfche rede, 5 welk de oude redenaars de per oratio of onze redenaars op den preekftoel, (dezen in dé daad wat onvoegelijk) applicatio pleegen te noemen. Deze rede van Jefus had ten minden geene pepasfing (applicatio) noodig,dezelve was enkel toepaslmg. Dit befluit, 0f deze nieuwe infcherping van K 4 het  W HET EUANG. VAN MATTHEUS. het verderf leidt, en veelen zijn 'er, die door deze poort gaan. | Maar hoe eng is 14 de poort, hoe fmal de weg, die tot het leeven leidt! en weinigen zijn 'er, die den zei. ven vinden. | Neemt het voorheen gezegde vervalt natuurlijk in de volgende deelen: 1.] Jefus waarfchouwt voor den breeden weg der zedenleer, die ons alles veroorlooft, en fcherpt nog eens den fmallen weg der deugd in. vs. 13- 14. 2/] Hij waarfchouwt .nog eens voor de Pharifeën, die z;g bijna het aanzien van Profeeten gaven, en welker zedenleer juist regelregt ter belle leidt. Zij worden van het volk als Heiligen bewonderd, maar aan bu'nhe werken zal men hen kennen, of zij de Heiligen zijn, waarvoor zij zig uitgeeven. vs. 15—20. 3.] Hij gaat nog verder, en zegt, dat zelfs zijne leerlingen, zelfs van hem gezonden leeraars, j zelfs wonderdoenders niet in den Hemel zullen komen, indien zij de leer, die zij prediken, ook niet betragten, en in uitoefening brengen. vs. 21—23. 40 Een fraaje, ook onder de Jooden geene ongewoone gelijkenis, welke het betragten der leer aanbeveelt, vs. 24—27. vs. 13-14.] Dewegder waare deugd is wezenlijk zeer fmal, zij fchrijft ons flegts eene baan voor, van welke wij noch ter rechter noch ter linker zijde moeten afwijken: de weg der ondeugd is breed, men kan ter regter en ter linker zijde afwijken, en dit bijna op onmeetbaare ftreeken, bij voorb. de één is gierig , de ander een verkwister. Even breed is ook de zagte, zo veel verbodens veröorloovende zedenleer der Pharifeën» tegen welke Jefus in deze gat*.  c a v.\ vii. jj»3 Neemt u voor den geenen in acht , die zig 15 tot Profeeten opwerpen, met eene fchaaps- vagt ganfche rede gefproken heeft, en waarvoor hij nog andermaal tot een befluit waarfchouwt. vs. 15. Neemt u voor den geenen in acht, die zig tot Profeeten opwerpen.'] Juist voor de Pharifeën, tegen welke Jefus gepredikt had. De Pharifeefche Rabbijnen der Jooden maatigden zig wezenlijk een profeetifch gezag aan; men moet hen gelooven, hun woord volgen, want binten den Bijbel hadden zij nog de mondelinge overlevering van Mofes af, Welke men flegts uit hun mond leeren kon, en waarvan eene fchriftelijke optekening toen eene zonde was, (zekerlijk tegen het verbond en het belang der yervalfchers en bedriegers, hoewel het daarna, maar gel ijk de Jooden zeggeo, ongaarne en uit nood, inden Thalmud gefchïed is.) Stellen zulke leeraars zig niet aan Profeeten gelijk? Men hoore flegts deze enkele bekende Joodfche ipreuk : als 100 Profeeten iets bevestigen, en ioi Rabbijnen het ontkennen, zo moet men de Rabbijnen volgen. Zijn op die wijze de Rabbijnen niet tot Proleeten gemaakt ? Men kan ook overzetten, valfche Profeeten, doch dat betekent volgens het taalgebruik der Grieken: die zig voor Profeeten uitgeeven, terwijl zij het niet zijn. Men heeft menigvuldig, 't geen Jefus hier van de Pharifeën zegt, op onze kerkleeraars toegepast, zelfs uit overdreeven ijver hebben dit godvrugtige mannen, en zelfs leeraars gedaan, doch zeer te onrecht: onze leeraars geeven zig immers in 't geheel niét voor Profeeten uit, maar voor 't geene zij zijn, Leeraars, die uit Gods woord bewijzen moeten, en die men niet verpligt is, verder te volgen, dan daar zij bewijzen en overtuigen. Slechte en ondeugende heden zijn 'er zekerlijk onder hen, maar valfche Profeeten zijn zij niet. met eene fchaapsvagt gekleed tot u konten^ Eene leevendïge, fpottende uitdrukking. Eeniee der beroemdfte oude Profeeten, bij voorb. Elias en Elifa, jSingen in fchaapsvagten : deze hunne kleeding volgk 5 den  if4 HET EUANG. VAN MATTHEUS, vagt gekleed tot u komen, en onder de zelve roofzuchtige wolven zijn. | Aan hun- 16 ne yrugten zult gij hen kennen: plukt men druiven van de doornen, en vijgen van de oistelen?] Zo draagt ook elke goede boom i? goe- rffSrT'd g^hjk n,en uit Zachar. XUJ: 4. ziet, dn f p/f^-n216 00k Heb^ XI: 37- AIS PrLtLPhanfeefc.he Rabbijnen zig het aanzien der Profeeten aanmaatigen, zo fielt jefus dit voor, als of f'Jeene fchaapsvagt van een Profeet omhingen, doch nTet past J 6 ZemoedsZer--te™ k '< geheel 1 onder de z?/v*-l Letterlijk, inwendig, doch dit betekent hier in den zamenhang niet, fa hm eigen inwendige; maar, inwendig, wordt tegenover den fchaapsvagt gefteld, welke de menfchen bedekt: onder de fchaapsvagt is een gierige onverzadelijke wolf. De onverzadelijke [gierigheid en hebzucht der Pharifeën befchrijft Jefus méérmaals, bij voorb. Cap. XXIII: 14. 25 De van Luther gebruikte uitdrukking' [in 't Hoogd.] verjcheurende wolven, heb ik met voordagt vermijd, omdat ik zie, dat de zelve tot misverftand aanleiding gegeeven, en men daarbij'aan een zogenoemd verfcheuren der ziel, (eene won. derlijke uitdrukking) aan een moord der ziel cedagt heeft. Het Griekfche woord is juist het'zelfde, dat wij ook m blijfpelen als den naam van een gierieaart gebruiken, harpax, en is bij de Grieken de, gewoone bijnaam der wolven, wegens hunnen onverzadehjken honger, die hen tot den roof drijft. vs. 16. u4an hunne vrugten zult gij hen kenmen\ naamelijk, van welken aart zij wezenlijk zijn. De Pharifeën hadden een grooten naam van heiligheid, en wierden vap het volk bewonderd: of zij deze heilige heden ZIjn, zal men niet uit hunne re! den, gebaarden, lange gebeden, en ook wel zonder, linge kleeding, (Cap. XXIII: s.) maar uit hunne werken erkennen. Of iemand een waar of valsch, het zij Profeet of Lee-  Cap VII. ,jj goede vrugten , en een kwaade boom kwaads vrugten: | een goede boom kan geene 18 kwaade, en een kwaade boom geene goede vrugten draagen: j elke boom, die geene 19 goede vrugten draagt, wordt afgehouwen, én in 't vuur geworpen.| Derhalven, aan 20 hunne vrugten zult gij hen kennen. | 1 Niet een ieder, die tot mij zegt, Heere! 21 Heere! zal in het koningrijk der Hemelen komen, maar die den wil mijnes vaders in de Hemelen doet. | Veelen zullen op dien 2a dag tot mij zeggen, Heere! Heere! hebben wij niet in uwen naam voorzegd? hebben Wij niet in uwen naam duivelen (demoniën) uitgedreeven ? hebben wij niet in uwen naam Leeraar zij, ban aan zijne godvrugtige werken niet ontdekt worden : een Profeet moet zig door wonde, ren, en door de vervulling zijner voorzeggingen in geloof brengen, een godvrugtige en deugdzaame wandel is daartoe niet voldoende; immers omgekeerd, 'e is'' niet onmogelijk, dat ook een Hecht mensch, een waare Profeet is, waarvan wij aan Biieam een groot ' voorbeeld hebben. Zie 't geen Jefus zelf terftond Vs. t23. 23, zegt, cn I Cor. XIII. Of een Leeraar een waare' of dwaalende Leeraar zij, kan men ook niet uit zijn leevenswandel zien, maar men moet zijne leeringen aan Gods woord toetzen: de godvrugtigfte mensch zou immers kunnen dwaalen en valfche leeringen voordraagen. vs. 17.] Kwaade vrugten zijn, vergiftige, fchaadelijke vrugten. Aan rotte vrugten moet men niet denken, 't ftrijdt immers met de ondervinding dat een rotte boom rotte vrugten,en geen gezonde boom dergelijke draagt. vs. 21.3 Duideijk fpreekt Jefus van hier af niet Bieêr van de Pharifeën, maar van aulken, die hem l! v voor  156 HET EUANG. VAN MATTHEUS. mam veele wonderen gedaan ? | Maar ik zal 23 hun belijden: ik heb u nog nooit gekend! ^W-van my overtreders der wet. j Wie dan deze mijne rede gehoord heeft, 24 en daarna doet,dien vergelijk ik bij een veritandig man, die zijn huis op een fteenen grond bouwde:[ 'er kwam een plasregen, 2c beeken ftroomden 'er, de wind waaide hevJg, en ftiet op het huis, maar het viel niet, want het had een fteenen grond. 1 Die 26 daarentegen deze rede gehoord beeft, en niet naar de zelve doet, zal aan een dwaas inan gelijk zijn, die zün huis op het zand bouwde:f 'er kwam een plasregen, beeken 27 ftroomden 'er, de wind waaide hevig, en kinm ftiet . vpor den Heere erkennen; en zijn leer, zelfs aJs iTofeeten en wonderdoenders, verkondigen: deze hunne leer nu is wel niet verwerpelijk, maar zij zullen zeiven, indien zij enkel leeren, en den| wil van God niet doen, tot het eeuwige leeven niet ingaan. $. 22. 23. Hier fpreekt Jefus zo hoog van zig zeiven , als geen enkele Profeet, hoe groot ook! doen kan: hij zondt weder anderen Profeeten uit die in zijnen naam voorzeggen, en wonderen doen; nij is ten jongften dage rechter van leevenden en ctooden. Hij zegt wel niet regelregt, dat hij de Mesiias zij, maar de gedagte moest zig toch den toehoorder opdringen, dat hij voor meêr dan een Profeet wil gehouden zijn. Dat iemand Profeet en wonderdoender, en noaibans voor God verwerpelijk zijn kan, is reeds bij het .13* Vers gezegd, en uit I por. XUL ziet men het duidelijk. Doch als Jefus zëgt, dat 'er veelen zijn .Zii'ien, en men egter onder zijne Apostelen Heets een enkelen ontmoet,die verwerpelijk wierd, zo zou .dit iemand vreemd bunnen voorkomen. Men moet daar*  Cap. VII. 157 ftiet op het huis, en het viel, en deszelfs val: was groot. vs. 28—29. Verbaazing der toehoorders over deze leerrede. Als Jefus deze leerrede geëindigd had, 28 ftond hec volk over zijne leer verbaasd,} want hij leerde als een, die eene hooge- 29 re daarom weeten, dat in de eerfte Kerk deze gaaven zeer menigvuldig waren, gelijk men ziet uit I Cor. XII. XIII. XIV. veele wonderdoenders, Profeeten, bezitters der gaave van vreemde taaien te Corinthen, behoorden naar het oordeel van Paulus tot de verwerpelijker!,' en zo zal het ook in andere Gemeenten, die de gaaven hadden, van wonderen te doen, ge. weest zijn. vs. 24—27. Een zinnebeeld, dat de Jooden menigmaal gebruiken, maar niet zo geheel gepast en gevallig, als hier Jefus. Zij zeggen: wiens kennis zijne werken overtreft, is als een gebouw, zelf van fteen, maar de grond van regelen, de regen werpt, dit ligtelijk om: wiens werken beter zijn dan zijne kennis, is aan een huis gelijk, welks grond van fteen, maar de muuren van regelen zijn, dit kan van den regen niet verwoest worden. De meening is: wie mijne rede hoort, en naar de zelve doet, die zal ook in der, tijd der verzoeking niet afvalien; wie haar daarentegen nu boort, met genoegen hoort, doch niet volgens de zelve doet, die zal niet lang, ook flegts in zo verre , mijn ieerJing blijven; er zijn tijden van verzoeking en beproeving aanftaande, en dan zal hij afvallen. ■vs. 29.] want hij leerde als een, die eene hoo. gere magt had.] Letrerlijk, als een die magt had, naamelijk van God. Men leeze deze rede nogmaals door, zo zal men het bevinden: hij bewijst niet vit den Bijbelj zijn, maar ik zeg u, moet genoeg zijn;  l$8 HET EUANG. VAN MATTHEUS. re magt had, en niet als de Geleerden.( Cap. VIII: t—17. !■■■' : .... i, . v,, p » Wonderen, welken Jefus nog op dien dag, waarop hij de bergpredikatie gehouden had, te Capernaum verrigtr hij geneest een melaatfchen (*), maakt den knegt van een hoofdman, die eene gevaarlijke verlamming had, gezond (**), verlost de fchoonmoeder van Petrus van de koorts, en geneest '5 avonds, nadat de Sabbat voorbij was, méér zieken en bezetenen, die tot hem gebragt waren (***)* VUL Bij zijn afgaan van den berg volgde hem 1 eene groote menigte volks na. j Hier kwam 2 een melaatfche, viel voor zijne voeten ne der, en zeide Heere! indien gij wilt, kunt g9 (*) Mare. I: 40—45. Luc. V: 12—ifj. (**) Luc. VJI: 1—10. (***) Mare. I: 29—34. Luc. VI: 38—41. zijn ; op ,zijn woord moeren de toehoorders hem ge. looven, en de leer der Pharifeën en Rabbijnen verwerpen. Zo kunnen wij menfeheiijke leeraars niet fpreeken, maar enkel een die van God gezonden is: dat hij het met recht doen kan, bewijzen de wonderen, die hij even vóór deze rede verrigt had, en onmiddelijk naa haar in grooter getal verrigt. 'T geen hij vs. 22. 23. zegt, gaat nog verder, en moest her volk met recht doen verbaasd ftaan. en niet als de Geleerden.] Zijne leer wat met hunne, de Rabbijnfche leer, regelregt ftrijdig, eene voor de Jooden nieuwe leer. Vf,  c A *• VUL gij mij reinigen./ Jefus ftrekte de h d uit, raakte hem aan, en zeide: ik wil» 5! gereinigd ! en terftond wierd hij rein van zijne melaatschheid. | Jefus zeide tot hem • neem u ,„ acht, zeg'het niemand maar" gaa vooraf heen, toon u den Priester en breng de offers, die Mofes bevolen heeft tot een bewi s voor deze, dat gy wezenli k gereinigd zijt.f ëJ wezenllJk Maar 8*,. epdai allen, dle^w^J^™ b™' zien .'hebben, de geheele h mT„ L -'efus &e' zeilende menigte ƒ "Smene zZh w" W bij ^k' ^SH^Je^6?/ m&Sl Z°£t0eeiSgeeeUigehniSgeheele lighaam' nood^f ^Tt 5,7^*™ h« deze ziekte kundig is' wint dfr™ f d die in de witte of violette vlakken vSn ee7Zl, ^ijnea de ééne plaats; doch bS 'er fleer™ f tfdl?n 0** vlak van deze foort aan ™IiW r * ?fri"gfte> zulke deelen van het zelve, te met ^Tlf^ bedekt Zijn, dan is de melaatfcnheTd n.er ederCa 'Er behoord in de daad Veele geneeskundig^ toe, om van deze, dikwijls ylTllZ ge kennis zig.verbergende ziekte 3 e „rSe:,™deei» zelfs eene zekere foort van £ SS' somtijds bezigtigd moet worden, w°n Lt^S?' dl*e der melaatschheid is, ^icSS^^^T* van aangetaste deel; en dit pleceen dP Li rlar' zorgvuldig te verbe gen, zelft re fnhL™ ,aatfchea ais men hun met Jen 'naald aanraakt T6"*. ^ mets gevoelen, omdat zij niet voo meL^1 Zij Sr2E^*^ ntS',n8oetnme,aatf^ Doch  iöö HET EUAftG. VAN MATTHEUS. Maar brj het ingaan in Capernaum kwam $ *er een hoofdman tot hem, bad hem|, en 6 zeide: Heere! mijn knegt ligt in nujn huis aan eene verlamming, en ftaat groote pijn uit. | Doch opdat de Priesters te Jerufalem, die bezwaar, lijk vrienden der wonderen van Jefus waren, uit afkeerigheid naa de gedaane bezigtiging de waarheid der geneezing niet loochenen, noch hem op nieuw voor onrein verklaaren zouden, zo moest hij hun de wijze der geneezing niet zeggen, noch ook op weg daarvan fpreeken, opdat het gerucht niet vooraf na Jerufalem gaan mogt. De meening was zekerlijk niet, dat hij een wonder, dat voor eenige duizend menfchen gefchied was, voor altoos zwijgen moest; hij moest het flegts zo lang zwijgen, tot dat da waarheid van het wonder door de priesterlijke verklaaring van rein en de aanneeming van het offer volkomen bevestigd was. vs. 5. een hoofdman} geen Romeinfche, want Romeinfche bezetting lag 'er, zo ver wij weeten, in Galiléa, niet, maar in dienst van den Viervorst Herodes, en, gelijk wij vs. 10. Luc. VII. 3—7. zien, van heidenfche geboorte, doch die de waarheid van den Joodfchen Godsdienst erkende, en den waaren God diende. Het leger der Jooden beftond reeds zedert langen tijd uit gehuurde vreemdelingen, die van Herodes den Grooten, en zo ook waarfchijnhjk die zijner zoonen, uit Thraciërs, Deutfchers en Galatiërs, (Jofephus Oudh. XVII: 8. 3O Inzonderheid waren de Deutfchers in Paleftina menigvuldig, JoJephus van den Joodfchen Oorlog, II. 16. 4- h^ewel daar eigenlijk van lijfeigenen gefproken wordt. vs.- 6. verlamming.'] Dit woord wordt bij de Ouden in eene meêr uitgeftrekte betekenis gebruikt,dan bij onze laatere geneeskundigen, en in de tegenwoordige taaien: niet enkel voor eene verlamming en onbeweeglijkheid der leden , die uit verflapping, maar ook voor die, welke uit de fterke fpanning ontftaat. Onder deze is inzonderheid de tetanus,  CA*. Vilt. -tëk üic.) Jefus zeide: ik zal kómen, erï hem y gezond maaken. | De hoofdman antwoordt l de: Heere! ik ben hiet waardig, dat gii onder mijn dak komt, beveel het flegts met één «!m !, Jvuaarvoor W,J» God dank! in onze taal «reen mam hebben; maar in zuidelijke landen «de SS veel menigvuldiger. De leden ftaan ftij""weftrekt zo dat men ze niet beweegen kan, zomwijlen no? daar fte'^erw^rr' ï' ^ t^SJSt^ ite, agterwaarts, de zieke heeft een ftand eeliik Ha FUne gma"ar2i„0P * ^ 'S" ^ ffiijte pijn, maar rekkingen en trekkneen. die en?er 7iin dan pijn : zij brengt gewoonlijk i^weinige dS den S'V^na ongeneeslijk. Zulk* een^etanus v! n, * dJac h,er en 1 Machab. IX: 55, 56 moet groteniX6"; V°Ig,e"S Ma"heUS ftaat de Vlamde groote pijn uit* en volgens Luc VIII- 2 ic bü rrahM den dood, welk beide bij ^émeenè veram iingen geneeskunde met ervaaren is, en gaW eene voor hem verftaanbaare befchrijving van deze zfckw Jeezen wilde* zal ze ,n het Hanoversch Magazijn vari v aar ,775 m het zo en 1,* ftuk vinden, ook fean mj, die meêr weeten wil, mijne voorige Ooster/rfi* BtbUotheek, D VIII. N". 1*4. opfla!nt Eene^e! meene verlamming moet bier ten rninften Set vfr! ftaan worden, maar of de tetanus; of eene beroerte CdeW:;,5,rëlhaDS ^ Z6,den Pij" M ^erteTS: bad hem.-] Gelijk men uit Lucas ziet, niet in dTjoS011' door andere». ^or deOudftën ghaa,t „ dit nog meêr verft/anbTaï ^fhoS ma. die van een hddenfche geboorte afftamde • oordeci van Jefus ')an s joo: aeu> acht zig daar veel te onwaardig toe, dat de groe-  i6a HET EUANG. VAN MATTHEUS» één woord, zo zal nüjn knegt gezond wor. den. | | Want ik jben ook [een memch, mij- 9 ne overften onderdanig, en heb lbldaaten onder mijn bevel: als ik tot den éénen zeg: gaa heen! zoo gaat hij; en tot den anderen: kom! zo komt hij; en tot mijn knegt j doe dat! zo doet hij het.j Toen Jefus 10 dit hoorde, verwonderde hij zig, en zeide tot de geenen , die volgden : waarlijk ik zèg u: niet eens onder de Ifraëliten heb ik zulk een geloof gevonden. | Maar ik 11 zeg groote wonderdoender in zijn huis komen zou; zelfs, volgens Lucas gaat hij niet zelf tot hem, maar zendt de Oudften der Jooden als tusfchen- en voorfpraaken af, laat zig antwoord brengen, en verzoekt van een bezoek in zijn huis ontflagen te zijn. Dit is een kwaal ijk begreepen nederigheid: hij nam het geloof en den Godsdienst der Jooden aan, vondt bij hen alleen het geluk van het gezond verftand, in plaats yan Goden, één eenigen waaren God; hij geloofde ook, dat zij G'ds volk waren; zo ver regtmaatig: maar nu kende hij hun ook alle die voorrechten vari bun volk toe, welken de vreemdelingen vernederden, was als een geloovige heiden te nederig, gelijk de Jooden te hoogmoedig. . vs. 9.] 'T geen wij omtrent zouden zeggen: ik heb in den krijgsdienst de ondergefchiktheid leeren kennen. Ik moet het bevel mijner overjlen gehoorzaamen , en mijne fb/daaten gehoorzaamen mij, ik behoef Jlegts te beveelen, dan doen zij het. De toepasfing is duidelijk , hij befchouvvt Jefus als iemand, wien alles ten dienfte ftaat, die ftegts behoeft te beveelen, dan gefchiedt her. 't kan zeer wel zijn, dat hij hiermede ook allerlei niet geheel gegronde gevoelens, ook wel openbaare dwaa. lmgen van de Jogden, verbonden heeft; bij voorb. bij kan gelooven, dat Jefus Engelen, hoogere on- Zigt-  Cap. Vftt jij ieg u: veelen zullen'er van 't Oosten en Westen komen, en met Abraham, Ifaak en Jakob in 't Koningrijk van God aanzitten,! maar de kinderen des koningrijks in 14 de duisternis uitgeftöoten worden, daar geween en knerzing der tanden zijn zal.| Hierop zeide Jefus tot den hoofdman: gaa 13 heen, u gefchiede, gelijk gij gelooft hebtl en zijn knegt wierd terftond beter. | Hierop ging Jefus in het huis van Pe-14 trus, vond de fchoonmoeder van Petrus aan de koorts te bed liggende, | en greep 15 haar zigtbaare afgezanten van God, bij zig heeft, die op zijn bevel de wonderen verrigten, (dit zou juist geene kwaade verklaaring der wonderen zijn, hoewel zij niet noodig is, dewijl God ook zonder alle afgezanten en tusfchenkomende perfoonen door zijnen wil wonderen doen kan); hij kan ook de Joodfche gedagten aanneefflen, dat de ziekten, inzonderheid zo verfchrikkelijke als de tetanus, of beroerte * vari booze geesten voortkomen * dié God als beulen uitzendt, en dan; als hij wil terug roept. Indien hij dit laatfte dagt, zo was het wel eené dwaaling; maar het geloof aan de almagtige kragt van Christus tot wonderwerken J welke zelfs van verre en afweezig werken kan, bleef toch eene waarheid. vs. 12. de kinderen des kóningri/ks.] De gebooren burgers van Gods koningrijk, de Jooden; in de duisternis uitgeftöoten worden] letterlijk, zullen in de duisternis uitgeftotoen worden, dié daar buiten is. De voornaamfte gastmaalen der Ouden en zuidelijke Landen waren avondmaaltijden, Qcoena~) het zinnebeeld derhalven, is, zij zullen uit de heerlijk verlichte eetzaal uitgeftöoten worden, en buiten het zelve is het duister. geween en knerzing der tanden.] Zelfs het geluk der anderen, 't welk zij msf^n, en het zien L 2 me».  IÖ4 HET EUANG. VAN MATTHEUS, haar brj de hand: terftond verliet haar de koorts, zij ftond op, en bereidde hem de maaltijd. | Als het avond geworden was, bragten 16 zij moeren, zal bij hun eene knaagende treurigheid en lievige woede verwekken. Hartsrogten zo'lldn waarfchijnlijk een groot gedeelte van de pijnen der verdoemden uitmaaken: op geluk gehoopt te hebben, zelf nog te gelooven, dat mennet, verdient, anderen in het gènot van dit geluk, en zig zeiven uitgefloten te zien, is kwellende, kwek geftaadig meêr, hoe minder men geleerd heeft, over bartstogten, nijd en toorn, te heeffchen. vs. 16. ■ jfils het avond geworden was.} Men herinnert zig van bl. 76 en 77. dat de voor» gaande gefchiedenisfen cp een Sabbat voorvielen: op een Sabbat zieken tot den geneesmeester zelfs tot een wonderwerker, tot Jefus te brengen, houdt menig een volgens de dverdreevene Iter der Jooden omtrent den Sabbat voor zonde, ten rninften daar het leeven niet in gevnar is, want dit te redden, houdt dit volk egter nog voor ongeoorloofd op een Sabbat; met het ondergaan der Zon is de Sabbat ten einde, en nu brengen zij hem hunne z>eken. VS, 37.] De plaats Je[. LUI: 4. is bekend. Zij zegt nog meer dan h.er ftaat, dat de Mesfias de ftraffen der zonde zelf draagen, er daardoor ons van de zeiven bevrijden zal: dit ligt 'er nogtbans ook in, dat hij de ftraffen wegneemen zal. Ziekten zijn ook ftraffen der zonde. Deze plaats van Jefaï'ü kon eenen aanfehouwer der geneezingen van Jefus, die met zieken omringd was, des te natuurlijker invallen, de. wijl de Jooden bij haar eene verdichtzelkunde maaken ; de Mesfias zal eens in het huis der zieken en melaatfchen te vinden zijn, en uitroepen, dat a.'le ziekten der zieken op hem moeten vallen. vs. 18—24.] Deze gefchiedenis van het overvaa. ren der zee Genezareih onder het ontftaan van een ft,nn, komt in de beide gelijkluidende plaatzen Mare*  Cap. VUL l6s zij veele bezetenen tot hem; hij d>eef de geesten mee een woord uit, en genas alle zieken,J om te vervullen 't geen door den 17 pro. Mare. IV: 25-41. Luc. VIII: 22-25. in een ge. neel ander verband met de voorgaande gefchiedenisfen voor, zo dat 'er ren rninften tusfchen Mitrheus en M ;rcus eene ftrijdighcid met betrekking tot de tydrtkemrjg fchijnt plaats te heaben. Om dit beter te kunnen overzien en beöordeelen, onderfcheide ik de twee werkiijke dagen van het leeraarsambt van Christus, 1] in den dag der bergpredikatie, van welken boven bl. 76. meêr gezegd is, en a] tn den dag op welken de predikatie over den vterderletên akker gehouden is; tot welke alle de gefchiedenisfen behooren. die Mattheus Cap. XII: 1 — XIII: 53. verhaalt. Ik zal za kortsheidih.ilve, den dag der bergpredikatie. en . den dag der predikatie over den vterderletên akker nocmeu. En dan doet 'er zig eene dubbeide ftrijdigbeid op tusfchen de drie Euangelisten, welke in den i28j?en §. der vierde Hoogd uitgaave mijn.r Inleiding tot het N. V. [in de Bijvoegf. tot bl. 44. van het tweede deel der Nederd Hitgaave, bi. 40. uitvoerig overwogen is. 1.] Die Mhttheus leest, kan naauwlijks anders denken, dan dat Jefus op den dag naa den dag der bergpredikatie, en terftond" nadat hij de ichoone moeder van Petrus gezond gemaakt had, over de zee vaarr. Vo/gens Mare. IV: 35. daarentegen gefchiedt dit duidelijk, op den avond van den zelfden dag, waarop de bergpredikatie van den vierderleiën akker gehouden was, Lucas verhaalt het vaaren van Jelus ook in de zelfde orde als Marcus, doch tusfchen hem en Mattheus is de ftrijdigheid L 3 niet  *<56 HET EUANG. VAN MATTHEUS profeet Jefaïa gezegd is: hij heeft onze krankhe. den weggenomen, enonze ziekte weggedraagen.\ vs. niet zo openbaar, want hij zegt niet gelijk Marcus, op den zelfden dag, als het avond geworden was,maar zonder, zulk eenenaanwfceurige bepaaling van tijd, op een dag, Luc. VIII: 22. het welk ze goed vooraf, als daarna , zijn kan. Hij fchrijfr, als iemand die weet, dat de gefchiedenis is voorgevallen, maar niet weet, op welken tijd; haar derhalven, zonder den tijd van iets te bepaalen, in de zelfde orde verhaalt, als zijne voorgangers in de voor ons verlooreii geraakte Euangeliën, ?.J Nadat jefus de fchoonmoeder van Petrus gezond gemaakt, en 's avonds meêr wonderen verrigt had, d:.i. naa den dag der bergpredikatie, gaat hij volgens de beide andere feuanlisten terftond op den volgenden morgen ui? Capernaum, om in bet overige Galiléa in fteden en vlekken te prediken, Mare. li 35— 3.9, Luc.IV: 42—44.gaat derhalveu westwaarts, en blijft aan deze zijde van de zee Genezareth: maar hier, volgens Mattheus, vaart hij naa den dag der bergpredikatie over de zee, wordi van een ftorm overvallen , en komt aan de andere zijde der zelve in het land der Gada» renen aan. < Dit is dan eene ftrijdigheid van de Euangelisten, Marcus en Lucas, tegen Mattheus. Indien men niet aanneemt, dat alle de Euangelisten door eene, zig zelfs tot de gefchiedkundige on> iiandigheden uitftrekkende, goddelijke ingeving onfeilbaar zijn, (zie de voorrede tot de Qefcjiiedenis der opjlandmg, bl. [Hoogd.] 43—48.) dan zal men geene zwaangheid vinden, om toe te geeven, dat ^éne der beide partijen hier in de tijdorde gedwaald» én de beide drukke dagen van de bergpredikatie en' van den vierderleiën akker met malkander verwisfeld -Wt= Doch gefield zijnde, daj de goddelijke in-  C A F. VXII. i67 vs. 18-27. Jefus wordt op de zee Genezareth van een ftotk overvallen, weikenhij doorzijn bevel fiilt(*). Zijn antwoordt aan een Geleerden, die zijn leerling worden wil, en aan een leerling, die tot aan zijn's vaders dood na huis gaan wil (**), gegeeven. Doch als Jefus eene groote menigte volks 18 rond- geevlng of bet bevel om te fchrijven ook in zaaken, die de Gefchiedenis betreffen, onfeilbaar maakt, dan zie ik toch geen grond, om Marcus en Lucas voor ingegeeven te houden, (zie de Inleiding tot het N. V. §. 15. der vierde Hoogd. uitgaave [§. 15. en de Bijvoegf. tot bl. 169—181. van het eerfte Deel der Nederd, uitgaave, bi. 14. enz.]) als 'er dan eene ftrijdigheid plaats had', dan zou ik Mattheus moeten volgen, en zeggen , dat Marcus en Lucas gedwaald badden. Maar nog op eene andere wijze zou Mattheus bij eene ftrijdigheid met Marcus en Lucas, hoe waar en bewijsbaar de zelve was, twee dingen vooruit hebben; vooreerst, dat hij zelf een ooggetuige was(*), •t (?) Men zou wel kunnen tegenwerpen,- dat Mattheus bij deze gefchieden s volgens inrte eigene uitfpraak geen ooggetuigen geweest is, want dat hij eerst Cap IX: 9. tot eene befisndige navolging van Jefus geroepen wordt. Dit is alleszins regt, want hoewel hij zonder dat een leer- £>*\are'f3' 35-41. Luc. VIII: 23-25. C**) Lue. IX: 57—62- 1*4  m HET EUANG. VAN MATTHEUS. • tTvaven* *° ^ hij' dezee over zeMo-£l^u%kwfm hier tot hem> en rt zeide. Rabbi! ik wil u overal volgen, waar ' gij cus^ïd?eonBi,a?n^UCi8 n,'£t Was»en omtrek MariMKnnmpf^8 ^ W'JS °f waarfchijnlijkheid zou moeten karen da rn, f°idenf: len anderen' da< hiJ weinige lU&eefifd' ia^terCUS'T fntegeD«sinii.-M» l , ; ï komt b,J deze om. de ri dS P Le' onbegrijpelijk voor, waarom men de tijdorde van Marcus en Lukas, die geen ooggetugen, geene Apostelen geene 'carioniele fch°K waren? voortrekken, en Mattheus, die v3n dit alles ,, . .' de leerling van jefus, jaa een uitverkooren en beflemde-Apostel geweest is, zo bleef hij ester bij zijn tolhuis, was wel op den fabbat, en den yoorafgaanten Vrijdag van drie uuren des namiddags, w welken tijd geen tollenaar in Palestma iets te verrigten had, dewijl 'er geen ambagt noch handel toegelaaten wierd, fïeeds bii Jefus , en hoorde zijne predikatiën : maar op de werkdagen moest hij bij den tol zijn, en deze gefchiedenis viel zekerlijk op een werkdag voor, (0p den Sabbat zouden de fooden • geene fcheepvaart onderneemen, dewijl het roejen een zwaar werk voor het lighaam js-\ Waarfchijnlijk op een Maandag. '** Ma5 by Seen van CaP- 9- af volgt was Mattheus toch zekerlijk een ooggetuige' dus kon hij zekerlijk, ten rninften liter darï Mareus en Lucas weeten , dat de predikatie van den vierderleiën akker eerst naa zij. ne roeping, gehouden is. ik zou derhalven meêr geneigd zijn, 0m Mattheus te volgen. en te gelooven„ dat Marcus de beide werklii! ke dagen met malkander verwijd heef^.  e a ?, vul 169 pij henen gaat.f Jefus antwoordde hem: 2 de vosfen hebben holen, en de vogelen onder den Hemel nesten, maar de zoon des mende regengeftelde is, ter zijde ftellen, en volgens hen verbeteren zou, vs. rij; 20. Eene dergelijke gefchiedenis ftaat Luc, (JX: 57- 58. maar zo, dat men bij het leezen der beide fchrijvers naauwlijks anders denken kan : dan dat de van Mattheus verhaalde gefchiedenis in dien tijd valt, wanneer Jefus vermoeid van het prediken, en gedrongen van het volk, in een fchip ging, en over de zee voe^ dewijl hij geene rust had, om zijn hoofd neêr te leggen, en te flaapen: maar de varj Lucas verhaalde in eén geheel anderen tijd, wanneer hij .van de Samaritaanen niet eens eene herberging voor den nacht krijgen kon, derhalven ook niet had, daar hij zijn hoofd nederlegde. Beide past voortreffelijk 0p het antwoord, dat Jefus den leerling geeft, zekfZ'8 hem aanbiedt, en mogelijk goede dagen' Doch dit befchouwe ik niet als eene (trijdïgheid der beide Euangelisten: het zelfde antwoord kan Jefus meermaalen gegeeven hebben, en het kunnen twee verfchillende gefchiedenisfen zijn. 'T is zeer wél te begrijpen, daar hij de bewonderde leeraar van zjn tijd was, zijne leerlingen voor niets behoef, den te zorgen, maar bij hem vrije kost genooten, en men zig daarenboven in het Koningrijk van den Mesfias groote waereldlijke voordeden, en gewins geevende eerambten verbeeldde, dat veelen op meêr tijden uit onzuivere oogmerken na zijne leerlingfcha'p swllen gedrongen hebben om zijne leerlingen te worden , voor welken zulk een -antwoord paste. vs, 30. de zoon des menfchen.] Een naam, dien Jefus eenige tagtig maaien van zig zeiven bezigt, en die mets anders bij hem betekenen kan , dan, den Mesfias, waarvoor ook de Jooden, hoewel nog twijfelende, omdat de zelve in hunne taal mogelijk niet  W HET EUANG. VAN MATTHEUS. nederie|t |h6eft ***** ^ H Zij" hoofd Een ander van zijne leerlingen zeide «tot 21 hem: zo geheel gebruikelijk was, den zei ven ?oan. XII: ótZtT'' Ve*e]ve is het in 't Sijrilch, Chal- ^«rf^ïi WlëI» 20 8^ikelijke^«>^«ro£ L?efchenktnd> 'r welk eer, vouwde voor ,4™A liaan SS *? e,k mehsch : want beiden we ken Tn, 0ndKer • 'dwoord ' <*e naam daarentegen wnorri J eeb'uik met een dubbèld lid- eenvnnw * D^ !*e»Mt». Onder mensch ianP'.e° Van eeD enllel Perf01" gebezigd, Sar1 ik memand anders verftaan, dan ^dam, wiens eigen naam, Adam, mensch betekent: en onder den %Z Ka,n «dam ee"vouwdig,gecn anderen, dan dei] nem beloofden grooten zoon, die deszelfs val weder *S 1 u"' e" \eefn m voor Z1>e nakomelingen door ongehoorzaamheid verlooren had, door gehoorzaamheid hun weder verwerven zou: in 't kort deit zelfden, dien de Godgeleerdheid der Jooden, en Pau> lus met de zelve, Rom. V: i4_i9. \ Cor.xv-Ï* den tweeden Adam noemt. " aa* Het dubbelde lidwoord, de zoon des menfchen. heb ik niet altoos, eenige tagtig maaien , herhaald , dewiil ik vreesde dat het mijneLeezers^tegédwongen mogt voorKomen, of als ongewoon mishaagen :zeer dik wils zal ik dan, dewijl het toch in de hoofidzaak het zelfde is, ilegts met éen lidwoord overzetten, gelijk Luther, des menfchen zoon. vs. 21. 22.] De zelfde gefchiedenis vinden wij ook Luc IX: 59. 60. en de zelve is zo ongemeen en bijzonder, dat men daar bezwaarlijk twee gelijke, op verfchillende tijden voorgevallene gefchiedenisfen uit maaken kan. De verfchillende orde waarin zij. bij hem en Mattheus ftaat, is mijnes 'bedunkens, geene ftnjdigheid: zij verhaalen beiden niet volgens eene orde van tijd, maar volgens eene orde van zaaken; de zelve valt hun als eene tegenftelline van de |voorige in, in welke Jefus een leerling afwees,  Cap. VUL i?i hem: Heere! kat mij toe, vooraf nog weg te gaan j ën mijn vader te begraaven; | Maar 2! Je- wees , hier een niet voor een tijd wil- laaten weggaan: ten nynften bl:jkt dit bij Lucas, die Cap. IX: 57 —X: 20. vier gefchiedenisfen, betreffende de verkiezing van leerlingen door Jefus, bij malkanderen p.aarst. Bij hem zal ik daar meêr van zeggen. vs. 21/j Laat mij toe, vooraf nog wer te'e aan. en trnjn] vader te begraaven. Dit moet zekerlijk zo met verftaan worden, als of zijn vader kort te vooren geftorven was, en hij hem nu nog flegts begraaven wilde : die dit dagt, moest nooit eene .begraavenis der Jooden gezien hebben, of niet denken- aan 't geen hij gezien heeft. De looden begraaven terftond naa den dood , nog op den zelfden dag, (thans gemeenlijk naa vier uuren) en loopen dan met bet lijk, als of hen iemand jaagde, opdat de ziel fchielijk tot rust en tot God komen moge: en dit gefchiedde reeds ten rijde van Christus, gelHk men uit Hand. V: 7-10, ziet, daar drie uuren naa den dood van Annmas die geenen reeds wederkomen welken hem begraaven hebben. Zie ook Matth IX* 33- onderwijl de zoon van een geftorven vader tot Jefus gegaan was , en z.g aan hem tot leerling aangeboden had, zou de vader reeds na het graf gebragt zijn; en indien de zoon hem had willen begraaven dan zou hij eerst naa het volbrengen der haastige begraavenis tot Jefus gegaan zijn. Liever is de meening: laat mV toe, so Zang bij mijn vader, die oud en zwak ,s, te blijven, tot dat kit (lerjt, hem tot zo lang optepasfen, en dan te begraaven. Zo fpreeken wij in onze, en de Grie ken m hunne taal, en het antwoord van Christus zal" het nog meêr ophelderen, " aoristus zal Buiten dat is het niet wél te begrijpen w»( lofi.e daar tegen kon gehad hebben, dlTzl^Vtn paar uuren befteedde, om zijn vader de laatfte eer aan te doen; op den korten weg tot de begraafplaat Zou hij toch niet verleid, of.afkeerigVSWoï den. Eerbied en liefde jegens de Suders zijn een gebod, niet alleen van Mofes, maar ook van Christus! vs.  47* HET EUANG. VAN MATTHEUS. tnLZfdV Vu§ mij' en laat de d°0&n nunne dooden begraaven. | Toen leerlingHaH!!}* ,3Tr bll>en van deze tot een ?eftc?enfen Perf°ÜIJ in het vaderlijk huis moet C dat hii vJ^ rhi,ge"-8ehad liebben: waarfchijnten hef F? n™f ' Z>Jn vader en overl'ge veiwanIZ * da?aSH "'et geneSen wareP, en vooruit blerf H?p nS h'j)..,,aneer in hef ^is van zijn vader hf vannog eem'g'e Ja>r,en te keven had, en^fs 4i nSg JefL'S zou afkeerig gemaakt wortfer. onSe ' • minder dan geloofwaardige Sn de leLin^ Gf&H». Zijne zwaarheid omtreï Galahnen oog  Ajtf HET EUANG. VAN MATTHEUS. Jiem twee bezetehen uit de graven te gemoet, die zo woedend waren, dat niemand den hog zeer twijfelachtig, of'er eene ftad, Gerge/dt ten tijde van Jefus geweest is, of dat de wegwijzers haar enkel volgens'hun eigen goeddunken dezen naam gegeeven hebben, want Jofephus, die deze woorden zo naauwkeurig kende, zegt, dat 'er van den naam der Gergefeuen, die ten tijde van Mofes in Paleftina gewoond hebben, geen fpöor meêr overig zij; ook hebben de oude Gerafenen niet in deze ftreck, maar aan deze zijde van den Jordaan gewoond. Die mé\.r weeten, en de plaatzen'aangehaald leezen wil , zie mijne Inleiding N. V. D. I. §. 102. bl. 1200— 1206. en mijn fpiciligium geographtne ,T. II. p. 20. twee bezetenen.] Marcus en Lucas hebben flegts eénen: is dit niet eene ftrijdigheid tegen Mattheus ? Zoo het dit was; dan is het onbeflist, wien wij volgen moeten, want Mattheus is hier geen ooggetuige, gelijk reeds in 't einde der aanrirèrking op vs. 18— 24. gezegd is; Jefus vindt hem bij zijne wederkomst irt het land der Gadarenen aan den tol, Cap. IX: 9. Doch mogelijk is het geen ftrijdigheid tegen Mattheus ze'ven, maar enkel tegen deszelfs Griekfchen overzetter , (Inleiding tot het N. V. D. I. §. 132. bl. 170.) jaa mogelijk in 't geheel geene tegenftrijdigheid : want het zou wel kunnen zijn, dat 'er twee bezetenen geweest waren, en de overige Euangelisten flegts van den éénen gewaagden, die gefprokeii heeft, en ten laatften Jefus bad, om bij hem te mogen Wijven, maar in plaats van dit een bevel kreeg,' om in het land van de andere zijde van den Jordaan overal bekend te maaken, 't geen aan hem gefchied was, derhalven, een verkondiger der wonderen van Jefus wierd, (meestal omft.mdi'gheden, welken Marcus en Lucas alleen hebben,) en dat zij van hem, bij welken al dit merkwaardige geen plaats had, niet Hielden, mogelijk ook niet van hem gehoord beb-i ben. uit de graaven.] De graven zijn in Paleftina menigvuldig grotten die in de rotzen uitgewerkt zijn* of  Cap. Vlir. ^ den weg gaan kon,| en riepen: wat heb.20 ben wij u gedaan, Jefus gij zoon van God, dat gy vóór den tijd komt, om ons te pij; mgen?| Doch op een goeden afftand weid. 3o de of verwelfde cellen, zomwijlen ook natuurlijke ho. neemen! " ** UI'tZ1'nnigen Z1>e ™»ï vs. 30.] Men heeft de vraag opgeworpen, hoe £2 f /00de"S^ verkens houden mogten >L uitgedrukt, is de zelve geheel valsch: wanfeen Food kan zo wel verkens, als andere onreine dieren, ezels paarden, hebben, daarmede ook handel drijven! hij mag ze flegts met eeten , maar wel aan anderen om te eeten verkoopen. De zwaarigheid zou dus moe landtr^ff^f h°B *»»'**• ^JeinZn J^and derjoodan, daar de Jooden geène verkens eeten* wie zal verkens houden, daar de Ll^n met gegeeten, derhalven ook niet verkout kunneh worde»? Het antwoord is, dat in deze^ndftreek zeer veele heidenen woonden; dat zelfs Gadara eene meestal yan Grreken en heidenen bewoonde ftad was volgens Jofephus, Oudh. XVII: n. 4 e„ Van ^ Joodfchen oorlog, II. 18. 1. en desgelijks voleens deze laatfte plaats Gerafa. J volgens i/L3M 0 °3Ze Eigenlijk de voornaamfte plaats in het N I waaruit fchijnt te volgen, dat 'er ten tijde van Jefus wezenlijke bezetenheden van den duivel geweest zijn. Een razende, die zig voor bezeten hield, kon al het v00nge doen en zeggen: hij kon zoo hij mogelijk gehoord bad, dat Jefus duivelenuit^ dreef, met fchrik v0or zijne voeren nedervallen, ea hem m den naam zijner ingebeelde bezitters bidden dat hij hen met zou uitdrijven, „iet, geli k het "n de overige Euangelisten heet, „a dén ^rond verwijzen; h,j kon zijne bezitters ook, gelijk bij Marcus en Lucas gefchiedt, legio noemen , gelooven en ll0rbgezeren'vdat * d"^endeng va°n d ,ve- len bezeten was, en in den naam van alle deze dui- M veis  jf?8 HET EUANG. VAN MATTHEDS. de eene groote kudde verkens,| en deq duivelen (demonen) baden hem, dat als hij hen uitdreef, hij hun mogt toelaa. ten, veis bidden, dat Jefus hun mogt toeffaan in deze kudde verkens te vaaren: dit alles kon een uitzinnige doen, en doet het nog wel ten huidigen dage. doch daarbij zou het gebleeven zijn; lefus had ja \ of neen! mogen zeggen,.zo zou de duivel, die 'er met was, ook niet onder de kudde verkens gevaarenzijn, en zouden zij zig niet in de zee geftort hebben._ Gefch.edt dit „ zo moet 'er in de daad een duivel in den bezetenen geweest zijn, of, men zou moeten aanneemen, dat Jefus door een wonder &l kudde verkens in de zee geftort had; maar dit is nog ongeloofl.jker dan het eerfte, want zulk een wonder had m deze gefteldheid tot niets anders kun nen dienen, dan, om het volk bij het valsch gevoel len te behouden, dat 'er duivelfche bezetenheden ee vonden wierden, en deze mensch wezenlijk bezeten was; omtrent gelijk bij Jofephus, Oudh. VIII. 7 8 Eleafar, die zekerlijk flegts een bedrieger en gocbe.' laar was, hoewel Jofephus veel werk van hem rmnkt' den uitgedreeven duivel een beker met water laat omftooten, om de aanfchouwers te bewijzen dat 'er wezenlijk een duivel uitgevaaren was. Van een goddehjken leeraar kan men zekerlijk niet vorderen dat hij alle en bijzondere dwaalingen tegerifpreekt' maar ook niet verwagten, dat hij een bijgeloof doo? een wonder in ftand houdt, en oogfchijuelijk bevestigt. Daar ik deze gefchiedenis herhaalde keeren overdagt heb, en in de daad gaarne van dit eenige bewijs voor duivelfche bezetenheden ten tijde van Christus ontllagen zijn zou, dewijl wij 'er in onzen tijd geene hebben, zo is mij ook te binnen gekomen, of het ièfusm°of JrnfJ" Z°%, het ™nder' waard0° Jefus, of God onmiddehjk, de kudde in de zee 2> vcorbee"e * S" belerC bedcelinS te geeven ?  Cap. VIII; i79 ten, in de kudde verkens tevaaren.| Je. fus zeide gaat heen! en zij voeren, toen zij ij alsxde heidenen geloofden, dat dergelijke lieden , weiken een Jood bezetenen noemt, van hunne godbeden bewoond wierden, zo zou het gebeurde eene befpotting van den afgodendienst zijn. Is dit het oogmerk van dit wonder, 2.] Of, moet dit Horten der kudde in de zeé • niet een bewijs van de tegenwoordigheid der duivels, maar volgens de toenmaalige gefteldheid een tegenmiddel tegen de vrees voor den duivel zijn? De Jooden hebben veele fabelen van allerlei wonderlijke dingen in de Zee Genezareth, ook van verbanning en verdrinking des duivels in de" zelve. Luo. VUl: 31. bidden, de duivelen Jefus, dat hij hun niet bevelen mogt, in de diepte, d. i. in de zee te vaaren, fmeeken dus om de afwending van zodanige verbanning, en bidden om in de kudde verkens te mogen vaaren. Jefus ftaat het toe, en de kudde verkens ftort zig in de zee, en op die wijze zou nu die landftreek, zelfs volgens haar bijgeloof?, zo tamelijk van de vrees bevrijd] zijn, dat de uitgedreeven duivels daar nog waren, en mogelijk anderen be* zitten zouden. Dit laatfte is, gelijk het mij voorkomt, het waaw fchijnlijkfte, en ik verwonder mij, dat niemand onder die veelen, welke de duivelfche bezetenheden gaarne uit het N. T. willen verbannen hebben, daaraan gedagt heeft: intusfchen weet ik niet , of het mijne Leezers voldoen zal ; het wonder fchikt dan toch te zeer naar 't bijgeloof, en 't geen gefchiedde, kon een aanfchouwer niet wel anders dan voor eene daadeüjke bevestiging van het gevoelen aanzien, dat de ziekte wezenlijk van duivels voortkomt. Het geen eenigen zeggen, dat de bezetene zelf onder de kudde verkens geloopen zij, en de zeiven M 2 fchuw  m HÉT EUANG. VAN MATTHEUS. zij de menfchen verlieten , ih de kudde ver* fchuw gemaakt rebbe, .past volftrekt mede op de uitdrukking : zit (de'duivelen) voeren, toen' zij de menfchen verlieten, in de kudde verkens, en alle drie de Euangelisten verhalen op die wijze, dat men niet anders denken kan, dat de duivelen, niet die mensch, in de verkens gevaaren zijn. Zo veel is intusfehen waar, dat geen der drie, die dit verïiaalen, de zaak zelf gezien heeft; want Mattheus ■was, gelijk reeds gezegd is, toen te Capernaum; zij Tiadden het alle drie van hooren zeggen: als men dan geene goddelijke ingeeving en onfeilbaarheid in zaaken, die de gefchiedkunde betreiFen, bij Mattheus 'aanneemt, zo zou het mogelijk zijn, dat de gefchiedenis door hen, die verhaalen, veranderd was, en bijvoegzels van het meêr wonderbaare gekreegen had. Als men de zelfde gefchiedenis bij Marcus en Lucas leest, dan komen daar nog andere omftandighedén voor, die op eene wezenlijke bezetenheid van fcoóze geesten fchijnen te leiden. Dat Jefus den be« zetenen niet tegenfpreekt, niet zegt: gij zijt niet bezeten, maar beeldt het u jlegts in, gij hebt eene natuurlijke ziekte , is niet te verwonde, ren; want alle draaiingen der menfche moet een goddelijke bode, zo lang hij zaaken van meêr getvigt te verkondigen heeft, niet beftrijden: doch zig met een in 't geheel niet voor banden zijnden duivel in een gemeen gefprek in te laaten, hem zo geheel "buiten noodzaakelijkheid en reden te vraagen: hoe heet gij? en dan het antwoord aan te neemen: legio, want wij zijn veele: gelijkt niet na die liefde tot waarheid, welke wij, ik zal niet zeggen bij den grootften bode van God, maar bij een braaf man verwagten. Dit beken ik, dat onze geneesheeren als braave mannen een zieken, en raazenden, zomwijlen zulk een bedrog fpeelen, en zig na zijne verleelding fchikken kunnen; zij zouden, als iemand zig voor bezeten hield , en deze verbeelding zijne grootfte ziekte was, met hunne overige geneesmiddelen ook ket wélgemeend bedrog vei binden kunnen, om duivel-  Cap. Vllf. ,8, verkens, deze flortte zig terftond van de fteile rots in de zee, en verdronk.] De 3 her? velbezweeringen uit te fpreeken, met den duivel te fpreeken, en ook in alien geval in een voorhanden zijnde verken te laaten vaaren, om de verbeelding van den zieken te gemoet te komen : doch een wonderdoender, die niet door geneesmiddelen, welken zo. danige bijkomende hulp noodig hebben konden, maar door Gods almagt geneest, heeft geene reden, om dergelijk bedrog te bezigen. Hij moet geene dwaahng ftigten, of helpen behouden. Indien Jefus wezenlijk zo gefproken heeft, dan zou deze mensch ook m de daad bezeten moeten geweest zijn. Doch dit is van zo veel gewigt niet als het voorige, want Marcus en Lucas zeggen het alleen, die niet flegts geene ooggetuigen geweest zijn, maar van welken ik ooit, ten rninften volgens de Hellingen onzer Kerk, geen bewijs vinde , dat zij uit goddelijke ingeevine fchreeven, (Inleiding tot het N. V. §. 15.) zn fchreeven daarënboven veele, wel dertig , jaaren daarP na, en toen kon deze gefchiedenis in den mond der geenen, die haar verhaalden, nog veele bijvoeszek bekomen hebben. j.n '£ kort« ik ben» daar dit eigenlijk de eenigegefchiedenis is, waarop dè wezenlijkheid van duivelfche bezetenheden ten tijde van Christus rust, in twijfel, en het mijne Leezers het geen ik voor en tegen deze zaak vinde, willen voorleggen, om zeiven je beoordeelen. Een gewigtig ftuk der geloofsleer Ron de zelve voor ons niet zijn,' want daar volgens de leer der Apostelen de gevallen Engelen geesten *" de. gevangenis zijn, zo hebben wij ook nu wezenlijke duivelfche bezetenheden noch te gelooven. noch te vreezen. ' ftortte in de zee, en verdronk."] 'T is eene wonderlijke tegenwerping, dat Jefus den eigenaar der Kudde het zijne ontnomen heeft. Hij zekerlijk volgens t verhaal in 't geheel niet, maar de duivel, cn jelus liet het flegts toe: doch in 't algemeen een M 3 won-  ?Ss HET EUANG. VAN MATTHEUS. herders liepen weg, in de ftad, en verhaalden dit alles, en 't geen met de bezetenen voorgevallen was:| daarop kwam 34 de geheele ftad na buiten, Jefus te gemoet , en toen zij hem zagen , baden zij hem, dat hij hunne grenzen verhaten zou.J wonderdoender , die op Gods gezag te werk gaaf, werkt ook volgens het recht van God, den Heer over alle dingen, en de klagt tegen hem is van den zelfden aart, als die tegen zijne Voorzienigheid zijn zoude, 'als een blikzem ons huis in brand fteekr, cf een hagelbui onze oogst vernielt. Ik ben, gelijk Men gezien heeft, omtrent onze gefchiedenis wel in 't geheel niet eenzijdig, maar tot onzijdigheid behoort cok, dat men geene ongegronde tegenwerpingen te. gen de zelve maakt. vs. 33. in de Jlad] niet Gadara, of Gerafa,-want die liggen beiden eenige mijlen van de zee, maar in de naaste ftad , die daar, waar hij aan land gegaan was, terftond in 't oog viel, doch welker naam geen der verhaalfchrijvers voor ons opgetekend heeft, mogelijk ook zelf niet wist, dewijl zij allen deze gefchiedenis uit het verhaal van anderen hadden.  Cap. IX: 1-8. Geneezing van een lammen, en verdediging tegen de geenen, die uit de woorden: uwe zonden zijn u vergeeven, eene godslastering maaken (*). Hij trad in het fchip, voer weder over i de zee, en ging in zijne ftad. j Hier brag- 2 ten zij hem een lammen, op een bed liggende; en Jefus, hun geloof ziende, zeide O Mare. II: 1—12. Luc. V: 17—26. vs. 1. tn zijne ftad] na Capernaum, daar hij gemeenlijk woonde.] , Jt, vs. 2— §.] Eene aanmerking, die omtrent veele wonderwerken van Jefus geldt, kan ik niet nalaaten, bij het eerfte van dien aart te maaken. 'T is in de tegenwoordigheid zijner tegenflanders, die zijne reden hoorden, en alles naauwkeurig opmerkten, gefchied. Hier in Mattheus heeten zij, Geleerden, Mare. II: 6. Pharifeën, en Lut. V: 17. wordt gezegd: Pharifeën en wetgeleerden, die uit alle vlekken van Galiléa, Judéa en Jerufalem gekomen waren, zaten daarbij. Dergelijke aanfchouwers pleegt die geen te vermijden, die bedrieg, lijke wonderen doet, want het bedrog zou fchielijk ontdekt worden, en des te ligter, hoe meêr zij ftil. Ie en opmerkzaame aanfehouwers zijn: hij zal of volftrekt in hunne tegenwoordigheid geene wonderen doen willen, uit vrees van de zei ven te ontheiligen, of toch ten rninften dan, wanneer zij daar zi;n hec verrigten van wonderen zo veel mogelijk nalaaten. De preudomantis van Lucianus, zekerlijk een verdigtzel , maar geheel in de wijze van zulke gochelaars en bedriegers, zelfs volgens wezenlijke voorbeelden van M 4 Lu-  *«4 HET EUANG. VAM MATTHEUS. SoS niïl Ia?men-! zijt getro°st, mijn gen der Geleerden dagten bij zig zeiven: t£e»STG°d') Jefus' *e hunne gel 4 zeLn S m ïï hart ?i Wa£ is «gtir te 5 ftaf nn' UWG ZOn?en ziJn u vergeeven ? of, Itaa op, en wandel?! Doch opdat gij ziet, 6 dat geLÏcm-rsTenin^ !*£Él zij"e' g<*helaarijen volftrekt leufrdrene" en Epicureën toelaaten, maar laat g "to'^^STd? §• -*s- 38. 332 ,j, V der U'tgaave van Reitz, bl. *è; \-- 3'- 44'r 45'J en in °nze dagen floot Sclirön ? fius u,t- 20 doet Jefos niet, en veele ieerden gefchied, die zijne vijanden waren. Zoo daar SS L™ gefchied',had h« «auwlijfaftaS misten, dat hy met ontdekt was; en inzonderheid wonderen om; de eene bedrieger kent de bet ?nöorVannn"H^de^n' -en korat heW 't eerst op ftet fpoor. Dochjdewyj wi niets van eene ontdek- ï,i ™ Td.an,g- bedr°ë vinden> ™« enkel van de ?ude Pharifeën ,n de Euangelisten de tegenwer! 5engOv°pXn^datJefus de duive,en «Wreef door tl °l^n der duivelen , en van de laatere Joo. J' 1 Jj ?Jne sonderen, welker gefchiedkundi. BÏHrteM' d00r het^ hamme. jorascn verrigtte, zo moeten ons zijne wonderen der zonden in eene andere waereld, maar 8 ge il Jefus »g daarna zelf verklaart, van het weeneemen dir hghaamehjke ftraf zJjner zonden, %SfS£ de  Cap. IX. tgf dat des menfchen zoon magt heeft op Aarde zonden te vergeeven, zo ilaa op, neem uw bed op, en gaa na huis.(Hij ftond op, 7 en ging na huis:! maar het volk, dat hec 8 zag, verwonderde zig, en prees God, die menichen zodanige magt gegeeven had.j " vs. rimveSiigeneez^ van de 2iekte. we»ke % S''J r n°S wel op eene nadere wijze, eene itr.it der zonden was. (Zie tarnhi V. ja tA n.iblijkt buiten de eigene verengvan' Jet Is56 Te1ISULebLT°,gende omftand'gheden , hij ült w •fii wSnV'V'" vergeev>'ng van zonden in dien Sr ™ f dU W00rd neemen» « verkrijgen, Tefus ^d. l/,Jne Zifkte geneeze" te worden; en lï, f f^6"' toen hij niet-zijn, maar od dHÏ£'. " g,eenen die hem bragten zag, welk geen H Z,°nden in eene andere waereld - geen invloed hebben kon. Waarin ?\\ dit P-elnnf toom, ZXt^eZ^tJtL dtaa' Verk,'f* zonden if' ' blJ hem de lamheid ee"e "«f der fch'oón3men'LfW^ " de daad «eene godslastering, ïcnoon men het, zeggen, uwe zonden ztjn u vervee ven, ,n den ftrengften zin nam, want een meïsch kan immers vergeeving van 7nnr£ i„ rL mensen kondigen, gelijk NaThan r c^l m*m Ea"~ duiden déze onfchÏÏve l T m I3> maar aJ geeven daardoor aan^fi geleTennei?" 0^?"' * wonder te bevestWn ^.gt- g d.'. ?m door een ftrengen L Z 8 ' ■ at hlJ wezenlijk ook in een ét H,sU *3 v".^4:yitf Waereld ,n den groeten aanftaanden oordeeidag. De M 5 berg-, .  196 HET EUANG. VAN MATTHEUS. vs. 9—17. Beroeping van Mattheus. Jefus eet met de tollenaars, en verdntyvoordt zig, tegen Pharifeën en leerlingen van 'Joannes (*). •Als Jefus van daar wegging, zag hij iemand, met naame Mattheus, bij den tol zitten, en zeide tot hem: volg mij! hij ftond <;*) Mare. II: 13—3». Luc, V: 27-39. derfPre W3S Wf>lnW daSen te vooren gehou' ?y. 5. 6.] De meening is: Ik verftond ditmaal onder, uwe zonden zijn u vergeeven, niets meêr dan, dat zijne gezondheid hem weder gefchonken vyns; niets meêr en niets minder wilde ik met die uitdrukking zeggen , dan , jlaa op en wandel. Als ak zo gezegd had, zoudt gij, gelijk ik verwagt,niets daartegen in te brengen gehad, het zekerlijk niet voor eene godslastering opgenomen hebben , jaa me. Wig enkel mensch, die niet zeggen kan: ftaa op en wandel, zou geheel onfchuldig, en zonder God te lasteren, vergeeving van zonden knnnenaankondigen. /Maar tot een bewijs, dat ik wezenlijk zelfs zonde vergeeven kan, wil ik dit wonder doen, ftaa op, neem uw bed op, en g'aa naar huis. *>s. 9] Mattheus is, zoo het verhaal van Marcus en Lucas wettig is, 's morgens vóór de bergpredikatie tot een Apostel verkooren, (|zie bl. 77 en 78) hoe kan hij dan nu nog bij den tol zitten ? Als de tijdorde regtmaatig is, volgens welke het overvaaten van Jefus op den dag der bergpredikatie van >R ™rderleiën akker volgt, (zie de aanm. op a ^u*- lg—240 dan zou men moeten zeggen, dat tuj. naa zijne aanftellmg tot Apostel zijn ambt als tollenaar lang heeft voortgezet. Doch als Mattheus ditmaal m eene meêr naauwkeurige tijdrekening ver.baalt, dan ik alleszins verwagte, dan is het met de zaak  CAP. IX, ï87 ftond op, en volgde hem: | Doch het ge» 10 fchiedde , als hij in het huis aan tafel was, dat zaak zo gefteld: op den Sabbat, waarop de bergpredikatie gehouden is, en waarop Mattheus met btj den tol behoefde te zijn, omdat 'er op den Sabbat in het land der Jooden noch handel noch bedrijf plaats hebben, worden de 12 apostelen verkooren,- en onder dezen ook Mat• theus. Op den avond ', die op den Sabbat volg. de, derhalven op den Zondag, vaart fejus over de zee, maar Mattheus is daar niet 'bij dewijl fitj naar 't eindigen van den fabbat weder na den tol gaan moest. Op den daarop volgenden aag, een Maandag, komt Jefus na Capernaum • terug, en roept Mattheus openlijk van den tol maar de Euangelist Joannes Cap. III. 29. voor ons bewaard heeft. Christus is, gelijk de leermeester der geenen, die deze tegenwerping maaken , zelf gezegd heeft , de bruidegom; de even verkooren geleiders en leerlingen van Christus, welken hij met de bruiloftsgasten of fpeelgenooten des bruidegoms vergelijkt, zouden zeer onvoegelijk te werk gaan, als zij vasteden. De ganfche zedenleer van Jefus omtrent het vasten fchijnt te zijn : vasten is geen godsdienst, geene zaak, die op haar zelve Gode behaagelijk, of van* hem begeerd is. Als men trek heeft, vrolijk is, eeten mag, en te eeten heeft ,dan moet men eeten. Vastendagen kunnen 'er zekerlijk ook komen , zelfs uit droefheid en kommer, als iemand de lust tot eeten vergaat, en de beet zelfs in den mond blijft fteeken, (.ik denk dat ieder dergelijkcn in zijn leeven zal gehad hebben;) zijne leerlingen zullen ook eens vastendagen hebben, wanneer hij van hun gene»  Cap ix. m daar zullen tijden komen, wanneer hij hun ontnomen zal worden, en dan zullen 3 vaSten.| Maar niemand zet een lap varJ i5 nieuvsr nomen, wanneer hij gekruizied k ivtq,. der treurigheid, zoncfer rden £eTem T noodzaakt, is zwakheid 1 tot 'vastei» kan^enne^? Stó^^T ^P»»» onrust en angst des See'enf Z\ 3'S ,Cma'nd van maar het vasten, als menT' gee" eeten «naakt i te houden, hoewefmeTzeeTzonden' & ^ heeft, is een zonderling ding Sr hp' t()teeten gebruik van het vnifr u;; S' TT hec vasten een Plechtige.gebeden is" & K^erli^T ,°f vasten , uit welvoegendheid ze*et.}llk mede ook bij het geb^S£en^anb8eS,,k',ge,,j^men juist knielen moet; maar God& h we m>n niet Jegen. * maar t*ode IS daar niets aan ge- vs. ió/J Dat dit zinnebeeld voor vppi™ * • weest » 't welk elk laken bere.der of fcw'Ster ,ge* verftaan zal, zo dra hij Md~£,uer °f kleermaaker fchuld gedeeltelijk hierin",' 1 ? eeze™ de der H. fcbrift veele dingen van hef l^ltklsgeis ven niet kennen, gedeeltllijk ook" Vt i 'jkS a,s dan zo moet het, wanneer >t™} ^ £ gezec ™erd. goed niet medegeeft, noodza?keK;i^ £ e" het oude fcheur veroorzakende^draaden J het/eiveee"« ' c «raaeen, waarmede het daar in»  i9a HET EUANG. VAN MATTHEUS. nieuw* ongekrompen laken öp een oud kleed, want de lap zou een ftuk van het Weed affcheuren, en de fcheur flegts erger maaken. | Ook doet niemand jongen i; wijn in oude lederen zakken; als hij het deed, zo zouden de lederen zakken fcheuren, dus de wijn geftort, en de lederen zakken bedorven worden: maar jongen wijn doet men in nieuwe lederen zakken» dan worden beiden behouden. | vs. ingenaaid fs, fcheuren het oudé laaken, dat niet UÜN rekt, tin reeds murw is. ongekrompen] eigenlijk, ongevoèd. Als het laken nog geheel niet gevold is, heeft het deze eigenfchap nog meêr: maar ongevold laken mogt in onze taal te hard klinken, ook gefchiedde wezenlijk bij de Ouden, als hunne kleederen van den zogenoemden fullo [volder] gewasfchen wierden, dat peen, 't welk bij ons den volder begint, en dan de wolkam voltooit. Doch in andere Euangelisten, in Marccis, zal ik, nadat het hier verklaard is, ook tot verwisfeling het woord ongevold gebruiken, en opletten, welk mijnen Leezeren het duidelijkfte is, en 't best bevalt. want de lap zou een Jluk van het kleed affcheu. ren.1 Dit is boven reeds verklaart. Men zou egter ook kunnen overzetten: want zo zou de zelve\ immers een ftuk uit het nieuwe laken fnijden * en het verminken. Zo heeft Lucas omtrent. De meening of zedenleer van dit zinnebeeld is een antwoord op de vraag: moest jefus in deze onjchuL dige bijkomende zaaken, vreedes halve, en om hen te winnen, zig niet naar de Pharifeën en leerlingen van-Joannes Jchikkent Dikwijls kan dit met nut gefchiedden, maar hier is het antwoord: neen! ik zie vooruit, dat, als deze lieden mede in mijne kerk kwamen, daarna in de zelve eene veel ergere fcheuring door hen ontftaan, mijne eigene  Cap. ix. m vs. 18—25. Geneezing eener vrouw, die eene lloedvloeijin* ' had,en eener dogter van een OverJienCfaïruA die men voor dood hield (*_). * Als hij nog met hun fprak, kwam eeri ia Oyerfte, viel voor hem Seder, en zeide" mijne dogter gaat daadelijk de adem ui?" maar kom, en leg uwe hand op haar ll zal zij in t leeven blijven.j JeflIS x? op, (*) Mare. V: 23—43. tuc Vnr- aX * kerk verfcheurd zou woïden wanf' f , , deze lastige geboden van menfchen rnoeteï^-W eeuwig duuren, zij mogen danr Xrho? "• tocl1 Iliet ger van fcheiden. ^ d3ar deih^en Jiever vroe. «. 18. Over/Ie] Overfte der Sijnagoge iu^i, noemt den naam des mans niet, K"d- "h?us Euangelisten, gelijk hij dan in 't\Seef b°V^e gefchiedenis veel korter is, dan zii 'T • 'J deze mogelijk, dat Mattheus, hoewel hii eL 'L™1 on" was, zig den naam des'mansetLrmnerdf? H S* ènboven verhaalt een ooggetuige dikwrfS' ^ anderen, en niet alles wat hii wee • „n er dan in het Ims van Jaïrus voorgevalt U ™V geea niet eens een oöWeimVe wart 2' Wf ^"heu* mede ingaan, d?CS Tif tantf6 dezen was voor eerst het ftilzwijgen bevS ' 11 gaai daadelijk den adem uit l r ftt ]■■,, .< » daadelijk gïftorven; maar uit de h^rl,Jfe,//> Euangelisten blijkt, dat zij nog „L Lft6106 andere -toen baar vader tot Jefus g ng maVfl T6" ^as' tiiterfte lag. Men moet derhalve S ïnrlV^- haar Mattheus zo verklaaren, gelijkik ÏL Preeuk™js van rnogelijk is zij llegts e'ene^fóut vJ'tTr^r^ oveizetter, \vwt, zii is Keflor»ï~ Gnekfchen  *P4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. êp, en volgde hem nevens zijne Ieerlingen.| Doch eene vrouw, die twaalf jaa-20 ren eene bloedvloejing gehad had, trad van agteren toe, en raakte den zoom zijnes kleeds aan,J want, zeide zij bij haar 21 zelve, als ik flegts zijn kleed aanraake, zo zal ik gezond worden.) Jefus keerde zig 22 om, zag haar, en zeide: heb goeden moed, mijne dogter, uw geloof heeft u geholpen! en van dat uur af wierd zij gezond, j Ais volkomen met de zelfde létters gefcbreeven, en flegts verfchillend kunnen uitgefproken worden. Zie Inlei. ding tot het N. V. bl. loco. ioor. der vierde Hoogd. uitgaave, of Bijvoegf. tot bi. 170. reg. 16. van het 11de Deel der Nederd. uitgaave, bl. 62. vs. 21. 22.] Bij dit wonder loopen eenige omlïandigheden zamen, die oplettendheid verdienen, dewijl uit de zeiven blijkt, dat de wonderdoender hier mei geene gochelaarij omging, noch konde omgaan: i.J Deze vrouw heeft haare ziekte reeds twaalf jaaren, en is volgens de overige Euangelisten lang onder de handen van veele geneesmeesters geweest, derhalven reeds veele jaaren xóór de verfchijning van Jefus, ziek, als eene zieke bekend geweest. Zij kan derhalven ml niet, gelijk bij bedriegelijke wonderen gemeenlijk plaats heeft, gehuurd zijn, om eene ziekte voor te wenden , welke zij niet had , en om haar daarvan te laaten geneezen. Daarbij komt wezenlijk eene zo oude ziekte als ongeneeslijk voor. Doch dit is het minfte. 3»] zij ontfleelt dit wonder van Jefus, zoo hij geen Proleet is, hem onweetend : derhalven kan hij niet door een geneeskundig en natuurlijk geheim geneezen. Doch dit is ook een Mtvvoord op de tegenwerping, of niet het aan  CA*. IX. é m Als hg in het huis des Overften kwam, 23 zag hij daar reeds de pijpers, en het klaa» gende volk:| tot dezen zeide hij: verwij 24 dert u van hier, want het meisjen is niet dood, maar llaapt. Doch zij belachten hem. | ' aanraaken van het kleed om geneezen te worden , een bijgeloovig voorkomen heeft ? Daar mag eene zwakheid van denken bij plaats . hebben, maar God bevestigde zelfs door zodanige wonderen de goddelijke zending van Jefus, juist om dat daarbij alle vermoeden van eenig natuurlijk, door hem gebezigd geneesmiddel verviel. vs. 22. zag hij daar rèeds de pijpers enz.] Zij was intusfchen naamelijk, ten rninften naar de gedagten der omftaanders , wezenlijk geftorven , en deWijl de jooden terftond begraaven, (niet zonder groot gevaar, om leevenden te begraaven") waren reeds de pijpers, welken men naar de Romeinfche Wijze bij lijken van kinderen gebruikte, dienstwillig gekomen, en men was al met de begraafenis bezig. Uit de overige Euangelisten ziet men nog iets meêr; 'er. was een groot getier, jammerklagt, en gehuil, gelijk bij Joodfche lijken gemeenlijk plaats heeft é en 'er was eene groote menigte vergaderd. Dit is wezenlijk nog tegenwoordig dikwerf het geval bij Joodfche iijken, daar de geneesheer, zelfs wel de Jood,fche geneesheer, twijfelt, of de doode wezenlijk 'geftorven zij, de begraafenis tragt op te houden, en dan wel tegenfpraak ontmoet. Die iets meêr van lastere Joodfche geneesheeren (andets van een zeer verfchiliend gevoelen, en maikanderen tegenfpreekende") weeten wil, 't geen een Christen gemeenlijk niet weet, zal het in mijne nieuwe Uitlegkundige en Oosterfche Bibliotheek, D. VI. N". 100. ior„ vinden , en dan ligtelijk onze gefchiedenis nog beter verftaan. ss. 24. is niet dood, maar jlattptl] Of zij weN 2 *«n«  toö HE%EUANG. VAN MATTHEUS. hem. | Nadat eindelijk het volk uitgedree. 25 ven was, ging hij binnen, greep het meisjen bij de hand, en het ftond op.| Het 26 gerucht hiervan verfpreidde zig door het ganfcbe omliggende Land.| vs. zenlijk dood" geweest i's, en Jefus flegts té kennen Wil_geeven, haar dood zal'%o kort en onfchaadelijk tijn als een fta'ap,' of dat hij deze woorden eigenljk neemt, en zij flegts in eene fiwuwte gele- , gen heeft, waarin zo menig een op eene "'ongelukkige Wijze begraaven wordt, kan ik wel met geene Volkomen zekerheid zeggen, maar het laatfte komt. mij toch als ver het waarfchijnlijkfte voor, dewijl Jefus volgens alle drie de Euangelisten zegt, dat zij niet dood is. De tekenen des doods zijn in de eerfte "uuren, jaa wel tot op den derden dag, zo onzeker, dat men daaruit, dat anderen haar voor dood aanzien of begraaven willen, nog geheel niet befluiten kan, dat zij wezenlijk dood geweesi is: de Jooden bijzonderlijk willen dikwerf voor dood gehoudenen begraaven, de geneesheer verhindert het nog, en ;zegt, dat de mensch niet dood zij, en hij komt -werkelijk weder tot het leeven; maar zelfs onder 'ons worden eenige menfchen ,• eene verfchrikkelijke zaak! door zulk eene dwaaling leevendig begraaven. Dié, tot zijne eige ohderregting hier meêr van wee"ten wil, meet het fchoone boek van Dr. Thierij, la i>ie de l'homme refpe&ée & defendue dans les derniers moments leezen, maar zonder huivering zal hij het bezwaarlijk leezen kunnen. Dit is dan wel in een eigenlijken zin geene opwekking van een dooden , maar toch op eene dub- , belde wijze een wonder: vooreerst, dewijl Jefus terftond wist, 't geen menfchen niet weeten 'konden, het zelfs volgens Marcus bij het eerfte inko. men in 't huis , en eêr hij nog de vermeende doode gezien had, wist, dat zij niet dood was, maar in eene flaauwte lag ; ten anderen, dewijl hij eene, die. met den dood woiftelde, in een oogenblik vol- ko-  Cap. IX. 177 vs- 27—-34- Wonderen aan twee Minden, en een fiommen, Als Jefus van daar voortging, volgden 27 hem twee blinden, en riepen: ontferm u onzer, gij zoon Davids. { Nadat hij in 23 het huis gegaan was, kwamen de blinden toe hem. Jefus vraagde hénr gelooft gif-, dat ik dat doen kan! Zij zeiden: ja! Heel re. j Hij raakte hunne oogen aan, en zei- 2 0 fiVJ gefcijied? Raar uw geloove , | en ter. Z ftond wierden hunne oogen geopend. Hij ge- jtornen gezond maakte, zo dat zij volgens de overi. ge Euangeiaten wandalen en fpijs. genieten kor Meêr nog bij Marcus én Lucas, inzonderheid daarvan, hoe Jefus tragt voor te komen, dat aft van zijne leerlingen niet vergroot j en voor eene weworden qpWekklng van een dooden uitgegeeven zal vs. 27 gij zoon Davids.-} Dit. moet waarfchiin. rlVyi 1un m°f Zt Veel Z'jn a,s' 'Mesfias: zie leeft. 23' '3r 21 cl3Sewijfód deze betekenis vs. 28.] in het huis] dat, waarin hij te Caner. naum wocn.ie. . ^per* hPZ' ï^f!1^ dit wonder «»'« wezenlijk ge. ' Je m willen houden, dewijl' immer* ieder zien nol?, dat deze heden- nu zien kunnen: maar, dewHl zü bem b,j het fmeeken hierom, voor .de»1 Melis, 4n dTt hungeI°!Pef' fi Zlj" ^-eone bevest gfj van dit hun geloof was, zo. wil hij niet,, dat zi dit ÏÏ5-eVe lel# hem als Mesfias, zien war h?i ™-f'ke"-, Befluiten en denke" mag ieder, N 3 lijk  198 HET EUANp. VAN MATTHEUS. gebood bun ernftig, dat z'tj zig in ache neemen zouden, dat het niemand vernam,| maarzij gingen uit,.en maakten het in diegan- 31 fche landftreek ruchtbaar. | Als zij uitgegaan waren, wierd tot hem 32 een ftomme gebragt, die bezeten was,J en 33 »aa het uitdrijven van den duivel (darnon) fjprak de ftomme. 'Het volk verwonderde ?ig, en zeide: dergelijk is tot hiertoe in Israël niet gefchied: | maar de Pharifeën ga- 34 Ven voor, dat hij de duivelen (datnonen) door den Overften der duivelen (demonen) Uitdreef, j Cap. lijk als Mesfias verkondigd zijn, ten ujinften niet uit zijn eigen mond. Wat zij daarna tegen zijn bevel deeden, gaat hem niet aan; zij zeggen waarheid, doch welke zij nog niet op zijne order zeggen moeten. Waarom Jefus zig in 't begin niet zelf regelregt als Mesfias heeft willen verkondigen, daaromtrent is J. 127. N°. 1. 2. mijner Dogtnatica ieis gezegd. — Men ziet ligtelijk, dat ik deze reden van het verbod üegts als eene gisfing ftelle, niet gefchiedkundig, want Mattheus zelf meldt ons wel het verbod, maar .iiiet.de reden. Men zou ook wel'0111 andere redenen verbieden kunnen, eene geneezing bekend te maaken, bij voorb. als de geneezene zo onbekend, of anderszins van dien aart was, dat zijne eigene uitroeping de geneezing bij anderen verdagt zou kunnen maaken; Dit zie ik Wel, dat Jefus beveelt, ,eenige wonderen bekend te maaken , bij voorb. Mare. V: 18—21. maar bij anderen, die toch iedereen in "toog vallen, wil hij niet, dat, die geenen ,waar,aan de zelve gefchied zijn, ze bekendmaakeh en uittroepen zullen.  Cap. IX: 35—XI: 1. i|9 Cap. IX: 35—XI: r. Uitzending der twaalf Apostelen in het Ifrae* litifche Land (*). IX. Doch Jefus ging door alle fteden en vlek. 35 ken,leerdein hunne Sijnagogen, predikte het tuangehum van Gods koningrijk, en genas ' ziekten en zwakheden van allerlei aart onder het volk. | Maar als hij het volk 36" zag, zo had hij medelijden met hetzelve, want zij waren beroofd en verwaarloosd, gelrjk fchaapen die geen herder hadden.! Toen zeide hij [tot zijne leerlingen: de oogst 3? is groot, maar de arbeiders zijn weinig;| bidt den eigenaar van den oogst, dat hij 38 arbeiders tot zijnen oogst uitzende.J X. Hierop riep hij zijne twaalf leerlingen , 1' tot zig, gaf hun magt over de onreine geesten, om de zei ven uit te drijven, en krankheden en zwakheden van allerlei aart te (*) Mare. VI: 7—13. Luc. IX: 1—6\ vs. 36-] beroofd en verwaarloosd.] Eieenliik geplukt en weggeworpen, >at, waren zij nu zendt hij kort daarop de Anosrelp» Je;Ove„ge Euangelisten valt ^ cus^dle'^ïf'vfC rcde" daarVa" z;et t Mat cus die Cap. VI: 7. zegt dat Jefus hen altoos twee aan twee te zamen heeft uitgezonden. Hier komen 'er dan ook twee, die anderszins in de orde anders ftonden, in één paar te zamen, bij voorb Petrus de eerfte, en Andreas de vierde bij Marcus, Cap. UI36. 17. omdat zi; broeders zijn. P vs- Bartholomeus.'} Waarfcliijnliik dezelfde meus, d. 1. de zoon van Tholoméus, heet hii naar Soon was""6 fo0rt V3n bijnaam d'^oen ze fanlen elhii Tp"* rgCl? in beD«e 'Schappen 7^/^, en b j de Rusftn Iwanowitfch, als de vader Jan (in 't RusiLch. /^«) heet.  Cap. IX: 35-XI: r. 201 Jacobus do zoon van Alpheus, en Lebbéus , bijgenaamd *Thaddéus. | Simon Kananites., en Judas van Iscarioth, die hem verried. |' Deze twaalf zond Jefus uit, beveelende hen: gaat niet den weg tot de heidenen, noch vs.. 4. Kananites.] Dit betekent niet Cananiter., maar ijveraar : 't is de Hebreeuwfche naam , bij de overge Euangelisten heet hij in 't Grieksch, Ze- ■ /,^s' .P' ijveraar. In onze taal zou 't mogelijk zijn , Kananites en Cananiter met malkanderen te verwisfelen, maar in 't Hebreeuwsch zijn, JKJp» tmmbni ijveraar, >Jj7J3, zumwot, een Cananiter, geheel van malkanderen ondcrfcheïden. Iscarioth^] Ik heb dezen naam gelaaten, gelijk die zo lang bij ons geheeten heeft, want men is ■daar nu ten ecnen maal aan gewoon: maar dezelve is toch onrechtmaatig, zelfs het laatfte th, dat ook aan geleerde mannen tot zonderlinge misflagen aanleiding heeft gegeeven. Hij heet: judas de Iskartoter, of, 't geen hetzelfde is, volgens eenige oude overzettingen, judas deSkarioter, d. i. uit Skariot, een aan ons geheel onbekend oord, ge•boortig.' Ik heb 'er enkel deez' eerfte keer van voorgezet, Judas van Iscarioth, opdat men niet denken mogt, dat de man zelf Iscarioth geheeten heeft, maar zien zou, dat het een bijnaam van de geboorteplaats zij t op de overige plaatzen heb ik zijn naam geheel zo verkeerd en mismaakt gelaten , als de zelve in onze taal; zelfs niet enkel in die van den Bijbel, maar ook van 't Gemeen, als een fchimpWoord 1V gebruik is. Eigenlijk zou het telkens moeten zijn, judas vanlskariot, of, judas vanSkartot, maarzit zou Leezers, die ten eenen maal aan het gebrekkige gewend zijn, te vreemd voorkomen,, zij zouden wel denken, dat ik hem tot een Edelman wilde maaken. vs. 5.3 Dit moeten zij bij deze zending niet doen; waarvan eenige redenen in 't oog vallen. Het EuanN ƒ ge-  soa HET EUANG. VAN MATTHEUS, joch in de fteden der Samaritaanen, J maatje^V0--^ ver,°oren fchaapen van 5a h>l\lTh-- /redikt' bijkomt, flÏÏmE ■ Tngr9k der Hemeien ™k «aniaatfchen, drrjft de duivelen ujt: om S?mS fi •!°°de" Ve*™W morden: de deakS f huniie wat menfchenhaaten- aen eeeaan vwin °oi\tot..neidenen en Samaritaada onSei.^ alVc ° daaiénb°ven was het buiten «Tn X, >g J ' al]es °P éénmaal te doen: ook wa. ren de leerlingen toen nog niet genoea toeber^f om onder de heidenen te srediken S„ f d* .dige kundigheden daartol S MlJmiV^00^ dwaalingen gepredikt hebben die gdén rnS" Z'J bhnd?HiStf' °°k Tr * "etende? dt' ntng bij de heidenen gefloten hadden, bij voorb de be fnydems en den joodfchen Godsdienst. Scb daar" lkX lnde" van den alweetenden God waarin de heidenen en SaVSneï fffiïïiSS ïnrr',8h ret"lSt de me/aatfchen.2 Hier volgt nog in Luthers [en de Nederl.] overzetting, »eL 2 fint? 7; doch.defjl de meeste el voornaam fte handfchrdten het met hebben, laat ik. het als onëg? uit; ook kan ik rjy r,iet verbeelden, dat bij dele eerfte 2endmg den Apostelen de magt zij medege! deeld om dooden. op te wekken, welke wijnerefns van hun geoefend vinden, en die billijk voor S nog een voorrecht van Christus zeiven blijven Loest van welken nogthans wezenlijk in Mattheus nieT eenl WOrdteigZ S^n°Pd^^g, Va" een doodën verhaail zuhen JS2 n d*SelijWuKiende plaats van Marcus zullen wij zien, dat zij niet eens de ziekten, op  Cap. IX: $5-XI: r. m pm niet hebt gij het ontfangen, om niet jplt gij het geeven.] Neemt geen goud, geen zilver, geen kopergeld, in uwen gordel mede,i noch een zak met fpijs op den weg, de wijze van Christus, door een bevel, maar door zalven en geneesmiddelen geneezen. Mare. VI: 13. • om met hebt gtj het ontfangen, om niet zult gij het geeven.} Voor hunne wonderwerken en ■wonderbaare geneezingen moeten zij volftrekt geene belconing begeeren , wantdit'zoueen zeer aanftooteüjk voorkomen hebben. Geheel anders zal hij zig terftond omtrent het leeraarsambt, en het onderwijs, dat zij geeven moeten, verklaaren. ST is een groot misverftand,en bijna mogt ik zeggen, eene verdraaijiog van deze woorden, als men de zeiven op Leeraars van den Godsdienst in onzen tijd toepast: hun oEderwijs kost hen immers tijd en moeite, en houdt hen terug, om door ander werk hun onderhoud te verd:enen; ook hebben zij het 'geenszins om niet - ontfangen, maar hunne toebereiding tot het leeraarsambt heeft hun geduurende veele jaaren niet alleen moeite, maar ook geld gekost: en de boeken, die zij benoodigd zijn, hebben zij ook niet om niet. vs. 9. 10.] Alle deze dingen mede te neemen, wordt niet verboden, omdat de,zeiven mogelijk zondig, of een ontbeerlijke overvloed zijn , maar, omdat een arbeider zijn onderhoud waardig is; gaan de Apostelen uit, om het Euangelium te verkondigen, zo moeten zij ook van den geenen hun onderhoud neemen, welken zij het verkondigen. Zij moeten derhalven volgens Luc. X: 7. ^eeten en' drinken, 't geen hun voorgezet wordt, en volgens Mattheus noch geld noch anderen voorraad op weg medeneemen , maar 't geen zij benoodigen, of aan kleeding verllijten, van den geenen neemen, voor welken zij arbeiden, en de reis onderneemen. Jefus had zekerlijk als wonderdoender zeer wél hen ook anders onderhouden, of hun genoeg op weg kunnen jmedegeeven: maar het fchijnt, dat zij, terftond bij *t begin, andere Leeraars het voorbeeld gee-  3o4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. weg, noch twee kleederen, noch fchoe: nen, Sc|*t^S"ps^Ï °*. gelijk Paulus het Apostelen WeL^S^ tC ,eeven- padden de uitzondering mX rf^r Vr1' ftuluS' d'e eene veele Leeraars der ic'prk f' 2ft '"'^ 20 zoude» moesten raTo „en en le vf' h-ebbe"' dat zij hen toch tegen de8 ' «rwjten,- welken rhen eene onbi Jiike IfJ ? m)ht Jeevende ^ed.kers op • fchijnbaarï'gewe Zf ztfï'«ft ^meener en flecht bij ftaan -,lf^ J? docb, de Kerk zou «™ trokken • df jtebK ^f" M« die êeen ,0°» waarfchijnlijk SS °f ^««drijvers , zouden maar beterin; "1 g&fc z^n. van Godsdienst en- menfcheHipfA. h ^ aanpwnngen ^rzeien; ook S^^^^^^f^ lot het leeren van 't ceen *2 ï , ,n ftaat Z1JD» den noodigen en C,f' etefced n'" wT^"' den onkundigen tot Leeraars hebben ,1^ weiken „ie" 't Sn Èf zeS^f tS *T bi-izondere "den. om Tomenmnpuimi •' en. 3er geene betaa ng ge. ne?4T 0D eel 5? onvoe§el'i^Uhunne/abbij. 37a"cnde i^-t ^ Wijze weeten Ie ontwijken, 3ijk voor S^°£g fetaaieP' ™™ het leeren befieeden g J „Z'J die zi' ^f«È3 SKop eeneandere dafzij aaffiefM niet buiten hetgeen, ioven - en nnnl" ? ' ^0g een ander in voorraad. Van woonliik «3,! V , ?l kerkleed, en wordt geC$'. V: 4? STj^ «W^, voorb.  lP a p. IX: 3J--XI: :ï. aof hen, neeh ftoks want-een arbeider is zijn onderhond waardig. J Als gij in eene ftad n of dorp komt, zo verneemt^, of daar iemand woont, die het waardig is, keert bij hem in, en blijft bij hem., tot dat gij die plaats verlaat. | Bij uwe intrede in het huis 12 begroet het met een zegenwensen;| indien 13 het huis het waardig is zo zal het van u gewenschte geluk op het zelve komen, maar indien het.dat onwaardig is, 2o zal het geluk op u terug komen. | Doch daar 14 zij u niet inneemen, en hes woord niet hooren, gaat daar uit het huis of de ftad en fchudt het ftof van uwe voeten af. | Waarlijk, ik zeg u, het zal den Lande 15 van Sodom en Gomorra ten dage des oordeels verdraaglijker gaan, dan zodanige ftad. | 0 Ik zende uals fchaapen midden onder de 16 wolven, zijt voorzigtig als de Hangen, maar zonder valschheid, als de duiven :| neemt 17 u noch fchoenen, noehjlok^ De meerling is niet, dat zij barrevoets en zonder ftpfc gaan moeten, maar buiten de fchoenen , weken zij aan de voeten, en den ftok, dien zij in de hand hebben, moeten zij geene fchoenen of ftok in voorraad medeneemen 'T geen Marcus Cap. VI: 8. 9. zegt, ftrijdt des niet tegen Mattheus: zoo het dat was, zouden wij zekerlijk Mattheus, die zelf onder de uitgezondenen was. moeten voigen. vs. 11. blijft bij hem.~\ Zij moeten, als een ander, tttpgehjk rijker huis, waarin Zij hoopren, beter ompaald te worden, voor hun open ftond, hem niet verlaateii, die hen 't eerst ingenomen had. vs. 17. 18.] 'T geen Jefus hun hjer verzogt, is bij  206 HET EÜANG. VAN MATTHEUS. u voor elk mensch in acht, want zij zullen u voor de gerechten brengen, en in hünne Sijnagogen geesfelen, | voor Stadhou-13 ders en Koningen zult gij om mijnes naams wille gebragt worden, om getuigenis voor jooden en heidenen af te leggen. | Maar 19 als zij u voor het gerecht brengen, zo zijt niet bekommerd, hoe of wat gij fpreeken zult, want hetgeen gij fpreeken zult j zal u in dat uur gegeeven worden: | want 20 gij z'rjt het niet die fpreekt, maar de geest mijnes vaders, die door u fpreekt.| Doch 21 de eene broeder zal den anderen tot den dood aanklaagen, en bij 't gerecht aanbrengen , en de vader den zoon: kinderen zullen tegen hunne ouders optreeden, en hen ter dood brengen, | en gij zult om mijnes naams 22 wil van elk gehaat worden: maar wie geduld hebben zal tot het einde, die zal behouden worden. | Indien zij u dan inde ééne ftad vervol. 23 gen, bij de eerfte uitzending niet vérvuld geworden, maar eerst bij de tweede naa zijne hemelvaart. vs. 22. maar wie geduid hebben zal tot het einde, die zal behouden worden^ Deze elende en verzoeking zullen niet eeuwig duuren, maar een einde hebben, en die dar. beleeft, zal behouden worden. Dit einde is ook wezenlijk gevolgd; naa de verwoesting van Jerufalem konden de Jooden de Christenen niet verder vervolgen, en de Christelijke kerken hebben een geruimen tijd rust gehad. Veelen der Apostelen hebben dezen tijd wel niet beleefd , maar toch wel eenige, en één zekerlijk, Joannes. vs. 23, lnditn zij' u in de ééne ftad vervolgen, zo  Cap. IX: 35-Xr: j* ao^ gén, zo vliedt in de andere: waarliik ik rerr ' u, grj zult niet in alle fteden van Israël se? weest ZlJn wanneer des , menfchen zoon komen zal.J De leerling is niet meêr daï a, neer.| het is dert leerling genoe? ah M zijn meester, en den knegf/als hf zijn heer 45 ge- éo vliedt in de andere.! De leer iar, legenhe.d tot zonde geeven zal, eeh k wM H,-r t 8 *,> » ^ euw geftaan heeft: wil .moet niet alleen de uitgaave 4n w"/^? Weeteri ook van Mattheus en Birch van het T nin ' ?aar de beide oudfte overzettingen, d?e in' de l **" =^ gemaakt zijn, hebben onze gewoone leLnJ^ T meeste handfehriften ftemmenTde de Deze andere komt mij voor ^ tns v^ °vereenden text volgens de overdreeveneVe'andf-r'°SL Ya" zedenleer der marteiaaren vande derde dwe< ;pachtiSe «Je verbood inrijden van vervo,git T Ir ± meende haar egter bij een boeF L H l'^a' bron van de kennis onzer zedenleer if . 6erfte aanwijzen! »^cer rs, te • moeten wanneer des menfchen zoon komen ly,i „ komst tot de verwoesting van .emS De ütifchen Staat, Vanwelk! ]SJm^ ™ gen zal. moet hier verftaan wo£ n Zes" toos fteden van het Ifr^liri/v.k= t jdaar ;zujien ai" «•etEuuBelIam ^nff!^^. *»> welken m »t keeren kunnen, gSJ'on? we,be ' zij om Vervolging  öoS HET EUANG. VAN MATTHEUS; gelijk wordt. Hebben zij den huisheer Beel'zebulgenoemd, hoe veel meer zullen zij het zijne huisgenooten doen ? | Vreest dan niet 26 voor hun! Niets is verborgen, dat niet openbaar worden, niets geheim, dat niet bekend zal worden:) 't geen \k u in 't 27 duistere zegge, zegt dat in 't daglicht, en 't geen u in 't oor gezegd wordt, predikt dat op de daken. | Daarbij vreest niet voor 2$ de geenen, die het lighaam doodcn, en de ziel uit eene ftad vlieden, overblijven en voer hun open ftaan. vs. 25. Beekebul.'] Zo, en niet Beëlzebub, ftaat in alje de tot hiertoe vergeleeken Griekfche handfehriften : Beëlzebub is eene enkele verandering vatï Hieronijmus, die, om dat hij niet wist, wat Bselzebul betekende, daar Beëlzebub, den Baal der vliegen (II Kon. I: 2. 16.) van maakte: hij bragt deze verandering in de Latijnfche overzetting, die te vooren Beelzebul had, en uit de vulgrita is de zelve in aiidere overzettingen, ook in dje«van Luther, gekomen. . Beelzebul betekent ook, letterlijk overgezet, heer" des huizes, of, heer der wooning, doch wordt 'enkel omtrent den heer van een hemelsch huis gebezigd , en wordt bij de Jooden de naam van een opperftcn duivel, niet juist van den opperften der duivelen in het eenvouwdig getal, die veel meêr met zijn eigen naam Satan, of duivel heet. De zaak is dus: de ftarrewichgelaars verdeelden den Hemel volgens de twaalf tekenen des dierkrings in 12 huizen, , of, gelijk de Arabiërs zeggen, twaalf floten, en bij hunne voorzeggingen uit het geboorteuur kómt het 'er veel op aan, in welk huis elke planeet ten tijde' der geboorte geftaan heeft: elk dezer huizen heeft één der zeven planeeten tot heer, bij voorb. de Maagd is het huis van Venus, en ook daarop kwam het weder veel aan, in wiens huis elke planeet geftaan  C A >. m S5-XD i. ^| ziel niet kunnen dooden: vreest voor henT die lighaam en ziel ia de helle dooden* kan I . Woxl Jban had; bij voorb. jupiter In het huis der Zonlij, jaa men gaf wezen!ijk voor, of dat de Z„ Bf, 29.] Letterlijk, feorvfc» twee m^f.i als bij ons twee penningen, doch ik vprfta« • gen gelijk wij. zj thans^ he'bbeïfda" ï2?ifÏÏS bij zeggen, omdat het woord !!?• verfehiHende tijden zo ^B&^SSS&S'lL had heen, jaa nog heeft. ,Als Luthe' hier dan fn plaats van twee fleg.s één penning heeft o te ken wij malkander niet teeen ?i 'pree- naamen 'van 't geld wa e„ fn^ijn anderfd^6 m hoewel hij ook dikwijls i^&^JSBb gros, zet, zonder te rekenen, watrdoór dan overzetting meêr onvetftaanbaar wordt Ik wee/ dat anderen asfarion voor zeven tot *èr L^ * houden, en dan waren de muShèn fcSefifeduur geweest: ,k omhelze het gevoelen vanhmLZ op twee pennmgen berekenen, waarom ? «déraa men der geenen, die zo denken, behooren in deze aanmerkingen nier.. url"u aeze aeden waren, maar ook in G-iiléa. want daar 0 &  «zo HET EUAN& VAN MATTHEUS* Worden niet twee musfchen voor twee pen* 29 Hingen verkogt ? en nogthans valt geen hu»> fier op de aarde buiten kennis van uw vader. { Maar deze rede gehouden, verkogt wierden: ik denk, omdat men ze at, gelijk tegenwoordig nog veele volKen. Jk herinner mij uit den zevenjaarigen oorlog, dat de Franfchen musfchen aten : ik heb ze toen zelt geproefd, dewijl zij mij met een goeden wif gebragt wierden,' én de zeiven Wel riet als eene Jefesernij, maar toch zeer goed eetbaar gevonden. 'T zou waarschijnlijk niet kwaad zijn, als de gemeene man ze bij ons at: zij zouden dan niet zo zeer vermenigvuldigen., als nu, noch met ons en ons pluimgedierte mede eeten, noch velden verwoesteu - maar zouden ook niet zo veel buskruid kosten ,' noch voor den boer , die pn Duitschland] een getal musfchen leveren moet, eene zo zwaare belasting zijn, noch ook door eene te ftrenge invordering dezer be lasting, gelijk vrjór omtrend 40 jaaren in een Land gebeurd is, zodanig verminderen, djit daaruit grooter kwaad, het toeneemen der rupfeo, die anders het voedzel der musfchen zijn, ontftaan zou. In jaaren van misgewas zou het, naar mijne gedagten , toch ook beter zijn, musfchen te eeten, dan honger te lijden. Jn 't kort, ik kan het toenmaalig gebruik, volgens het welk musfchen gegeeten wierden, en ééne musch éen, maar vijf musfchen, volgens Luc. XII: 8. vier penningen kosten, in 't geheel niet kwaad vinden. valt op de aarde] te weeten dood. Dir doet de musch wezenlijk, zomwijlen bij harde winters, zomwijlen ook van ziekten. Die van menfchen gefchooten is, valt ook op de aarde, doch die gaat mij hier minder aan. 'T is onbegrijpelijk, hoe dit gezegde van Jefus veelen als eene vergrooting, jaa zelfs belachg'elijk heeft kunnen voorkomen. Zou God, denken zij, zig over zulke kleinigheden bekommeren? -— Gefteld, dat zi; te laag beneden hem waren, zo zou ik toch. gaarne hooren,' hoe de Alweetende, de Oneindige, de'  Cap. IX: 35-Xï: r. aj£ ^Vai! f/ijn 0C* al,e bai™ van uw 3» hoofd geteld:| vreest derhalven niet, 1 3 zijt beter dan veele musfchen.» Wie mH at voor de menfchen belijden zal, dien zaHk 11 voor mijnen vader in den Hemel belhden I li "InlTt dS menfchen loochenen 33 gij, dien zal ik voor mijnen vader in den Hemel verloochenen. | het zaad des vreedes op de Aarde uit te Ilroo- de Schepper dezer waereld, van welker eerftp 5n,;~ t.ng alles wat in de zelve gefchied, het iSeine"!^ het groo e, zekere gevolgen zijn, hét beginnen lo^ dit met te weeten? gelijk het eeWfte •? » mij. zie, niet nalaaten kan te zien hoewel L? V°°F opmerkzaamheid niet waardig ü^ boclTdL %t™Jtt als eene te Jaage kleinigheden1 van ™ dit ook heid befchouwtf bedenkfS" d?t dSJr*,mfB* dingen van kleinigheden afteen 5Ï?J gr°°je Voorzienigheid zig* niet ovTht "leeven^vTnT e? kele musch , of een ander voeël' zo h iifrt „« * niet alleen de ee.lte, maa?gook deduizendJ»? duizendfle .zonder haar weeten I ™m , al.' glo&n. « derbalvena;indel?kndi " gS^™ gels geheel te grond gaan kan, >t wel: v/ezkHikTn de groote, geheel te zamen hangende keten dé nl tuur, een groot verlies zijn zoude*: b.j voS^ ind en de musfchen, zelfs wel door de kurst v?„ men fchen, te grond gU , irjdien G(xJ de ze ven nie^ ?n andere oorden behield 70 7n,,H,„ , 1 £ m vermeerderen. ' ° Z0Uden de ruPz™ fe* |.f.' 3<5* ziJn all& hairenvak uw koord jr^/dl £ voorin? «*S^ ght. Voorëerst wedeV hoe zotSmoge^ zf' wteten tik voor ons onzigtbaar ^ * d«It.  ifa HET ELtANG. VAN MATTHEUS. flroojen! riiet des vreedes, maar des oor» logs![ wantik ben gekomen, om tweedragt, 35 onder de menfchen te verwekkeu, dat de zoon tegen zijn vader , de dogter tegen haare moeder, en de fchoondogter Jegen haare fchoonmoeder zij;| en des menfchen 36 vijanden zullen zijne eigen huisgenooten z*ijn.| Wie vader of moeder meêr lief 37 heeft dan mij> die is mij niet waardig; die zoon deeltjen van her, door een vergrootglas zigtbaare infect moet hij weeten, want hij heeft het met groo. te wijsheid gefchapen, anders zou het niet beftaan j zelfs op de middelen gedagt, dat het zig bij elkó teeling van een nieuw infeót van deze foort voort, plantte. Doch 't is ook niet te gering! Op de harren van ons hoofd komt toch niet weinig aan. Voor hem, die gevaaren te gemoet gaan, die den degen trotfeeren wil, fpreekt dit van zelf: maar hoe veel verliest ook hij, wiens hairen dunner worden, of uitvallen, geheel dagelijks? Die ze heeft, trotfeert het Weder, ten rninften met het hoofd, voelt aan het zelve, als het flegts middelmaatig bedekt is, geene koude; geheel anders is hij, en niet alleen voor koude, maar ook voor ziekten van verkoudheid bloot gefteld, die de zelve verlooren heefr. Een enkel hair doet hier niets', maar op her eerfte volgt het tweede, en zo allengskens het laatfte, men wordt kaal , en dan gevoelt men zeer, dat men niet meêr dé zelfde is, die alle hairen op het hoofd had. vs. 34.] Veele Jooden (telden zig vil Jef. 11: 1—4". voor, dat de Mesfias bij zijne komst op de Aarde enkel_ vreede verlpreiden zou ; zelfs nog tegenwoordig is dit één hunner tegenwerpingen tegen den Christelijken Godsdienst. Jefus nu fpreekt deze verwagting tegen., en 't is zonderling, dat Christenen deze plaats van Jefaïa juist zo hebben duiden, en haar dan een verborgen zin van een geestelijken vieede, die niet even zeer in 't oog vajt, geeven kun<  Cap. IX: 55-X> r. flIJ is on of dogter meêr lief heeft dan mij. die zomijmet waardig ;| en wie niet zijn kruis q8 op zig neemt, en mij navolgt, die is mii niet waardig.| Dje zijn leeven vindt, zal™ het verhezen, en die het om mijnen wille verliest zal het vinden,| u l n,gH*t°mfau?them> die m'j gezonden heeft., Wie een Profeet ontfa, gt, omdaUr hy een Profeet is , die zal een loon Trijï4 gen, gehjk die met de waarde van een Profeet overeenkomt: die een deugdzaam en godvrugüg man ontfangt, omdat hij een deugdzaame ls, zal een loon krijgen, gelijk v die S^WektflV^eêrVtdat,h^?r!°g en twist f>w T en d,t ls rijkelijk gefchied; zekerliifc d e n r t0/d0eB Van den Christelijken Godsdien t vs. 35. 36. Mijn Godsdienst zal zelfs den huklli ken yreede in de huisgezinnen verftoo en nï k aanvallende, maar als lijdende, wannee"'het onrri loovig gedeel.e hem, die den zelvèn aannee.n 2r' ruVna fiSgft VerÖordee,d* tfj eigên kruk op d van lPr„c -ndrfgen moest: die d'an een leerling nomeJn hebT W' ' 7°* °ok hi ™* m ^ Plat?'' Veilenvotg! '* den {?i&itsiï * gr te. ftrijdigheid als' ooggeS wel ^ ee"er weze"»Jke . maar beide kan met ma?k™dLZol\m?til™ voorgaan* feën vraagen hem eers? ^?S-be[»aan 8 d* *W genoeg, gelijk ik vooraf hetaanT™!? en eerlijk den man voor den dag t?kon™ Werkt'-h'j beveelt hunne vraag door eene tegenv^ e" bea"ntwoordt verdommen. '^envraag, op welke zij vs. nè, Jefus fielt het geval ™ * i zal tegenfpreeken. Zij hebben Lf',d,at,geen Jood allerlei wonderlijke vraagen raaS'? h'f.ömtrent of men het fchaap daafuime*32^ de": bij voorfa(fel als het geen eerstgeboorer^ Uivf ^P" kan? èerstgebooren en onber&pelHfc k ,AMrr 3 S het «*» men heeft zig dan daarniit t/ ',Gt Gode' men het niet in de gragt hZ* l bekreunen) of voorwerpen, en 'er iets ond^l ' het daar voeder hiec verdrink'enP Daarït «S^J?°«. °Pd« het fet m de gragt zou m«?ef%lf„LT. sls leeven sgevaar verbreekt de wet v !! ",era' want Jefus fielt het geval zo, dat betT **** — fpreekt daarbij niet eens va„ uitreH?'^ fChMp >& ophelpen, en dit hield leder v™ •• ,' maar va" »*• 130 Tot het emnrflL °°r ^eoor'0°Ö. dersgene^thljde S tE' der geheel niet voor een breeken v»n'1 c*0 heC ''n h geeven, raakt den manni^ï sSatóat konde "ci eens san, maar beveelt hem  m HET EÜANG. VAN MATTHEUëi den hem na, en hij genas hen ailen,! doch i zelfde zaak aanwijzen; ten anderen, dat hij de laatfte woorden; opztjnen naam zullen de heidenen £R H Eufgelium van Aiatiheus of alS peleezen, of hier de overzetting enkel uit de LXX fe£ b» * '< volgt, 3? tim$ * Dit is zo veel t,ls,  &SÖ HET EUANG. VAN MATTHEUS. den, toen zij dit hoorden: deze drijft de duivelen (damorien)niet anders uir, dan door Beelzebul, den overften der duivelen (.dt Arabisch, en in dé ta "°g 5* p 3 p/f  ïSö HET EUANG. VAN MATTHEUS. Hier antwoordden eenigen van de Ge» 38 leerden en Pharifeën: Rabbi, wij wensen» ten een teken van u te zaetüj Bij antwoord 39 de: een boos en overfpeelig geflacht zoel.'t een teken, maar geen teken zal het zelve gegeeven worden, dan het teken van Jona den Profeet;| want gelijk de Profeet Jona40 drie dagen en drie nachten in het lighaam van den grooten visch geweest is, zo zal de zoon des menfchen drie dagen en drie nachten in 't binnenfte der aarde zb>4 Oe 4* lieden van Ninivé zullen in-het oordeel met dit geflacht optreden, en het veröOrdeelen, want zij deeden boete op de prediking van vs. 38.] 'T geen hier -noodig gezegd kan worden, is reeds bij vs: 30. gezegd. vs. 39- 40 3 Zie de aanmerking op fóna in 'c algemeen, bl.'. 183—198. , "Oiii vs. 40. drie dagen en drie nachten.] Men maakt hier eene tegenwerping, die in dedaadwat fcbookch, en op eene bloote letterlijke overzetting gegrond is, dat |efus geene drie dagen en nachten in 't graf geb-leeven is, want dat hij Vrijdags avond begraaven en 's Zond«gs vroeg voor den dag opgeftaan is, en dat dit immers geene drie dagen en nachten zijn.^ Doch fpreekwijzen betekenen niet altoos volgens hef taalgebruik dat geen, het welk zij volgens de eerfte zamcnftelling der woorden betekenen moesten, maar derzelver beteke-iis wordt van het taalgebruik be-. paald: zo zeggen wij immers: heden over agt dagen, en verftaan flegts, op den pgtften dag, 't geen eigenlik, heden over zeven dagen, hce.. ten moest: of wij zeggen, in jaar en dag, doch verftaan het in de dagelijkfche verkeering, of ook in 't fchrijven eener- gefchiedenis, niet in den eigenlijken rechisgeleerden zin, (een vol ja,ar en nog een. dag daarover') en gebruiken het zelfs wel van een. jaar-,  Cap. XIÏ. 231 Jona, en zie hier is meêr dan Jona![ De 42 koningin van 't Zuiden zal in het oordeel met dit geflacht optreden, en het veröordeelen, want zij kwam van de einde der Aarde , om de wijsheid van Salomon te hooren^ en zie hier is meêr dan Salomon.) Als de onreine geest uit den mensch uit- 43 gejaar, dat niet eens vol is, of ook van een tijd , die meêr dan 366 of 367 dagen bedraagt. Dag en nacht,of in 't Hebreeuwsch, want zo fprak Jefus, morgen en avond, betekent hier eenvouwdig, dagi drie dagen js Jefus in het graf geweest, i] 's Vn'jdngs een misfchien naauwlijks vol uur, 2] gedurende den geheelen Zaturdag, nacht en dag, 3] 's Zoiv dags, het grootfte gedeelte van den nacht, waarmede de Zondag begint, tot aan den morgen. Alle vier de Euangelisten laaten Jefus dezen tijd in het graf blijven, en geen huriner gevoelt flegts eene zwaarighcid omtrent de drie dagen en nachten, welken Jefus genoemd had, hoewe,1 drie hunner uitdrukkelijk drie dagen en drie nachten noemen: 't is derhalven zeker, dat in de'toen gebruikelijke taal van Palestina, dag en nacht, niets meêr was dan, een dag, zonder dat de zelve juist, overëenkomftig de afftamming der fpreekwijs, een dag cn een nacht, of gelijk wij zeggen, volle 24 uuren behoefde te hebben; hoewel ook_ zelfs deze uitdrukking tot een voorbeeld ftrekken kan, hoe weinig wiskun. ftig naauwkeurig fpreekwijzen , die een tijd bepaalen, in de dagelijkfche verkeering genomen wor. den; zelfs de wiskundige zal een ieder, die het verlangt, leeren, dat geen enkele dag in 't ganiche jaar net 24 uuren, niet meêr en niet minder heeft; en die dit niet verftaat, fchrijve het aan zijne onkunde in de wiskunst toe, en laate zig, als hij het noodig vindt, onderwijzen. • ^. 43. 44. 45.3 'T geen hier volgt, is wel be. «waarlijk eene leerftellige waarheid; fnaar een zinnel eeeld, naar de Joodfche denkwijze verdigt, 't welk P 4 daar-  m HET EUANG. VAN MATTHEUS, gegaan is, zo dwaalt hij door woestijnen," waarin geen water te vinden is, zoekt rust, en vindt ze niet, | dan zegt hij: ik zal weder 44 m1 mijn huis gaan, dat ik verlaaten heb, vindt het zonder inwoonder, met bezemen geveegd, en opgefchikt,| gaat heen, 45 neemt zeven andere geesten mede: die erger zijn, dan hij zelf; zij flaan hunne wooning daar op, en het laatfte kwaad bij zulk een mensch is erger dan het eerfte: zo zal het ook dit boos geflacht gaan.| Terwijl hij noch tot het volk fprak, fton- 46 den zijne moeder en broeders daarbuiten, ZOgten hem, en wilden hem fpreeken ;| en 47 een van dg omftanders zeide tot hem: uw moeder en broeders ftaan daar buiten, en wilden u gaarne fpreeken. | Maar hij gaf 48 hun ten antwoord: wie is mijne moeder 1 wie daarna met de woorden, zo zal het ook dit hoos geflacht gaan, op het toenmaalige Joodfclie volk wordt toegepast. zo dwaalt hij door woestijnen, zvaar in geen water te vinden is] In 't Oosten gelcoft men, dat booze geesten zig in de woestijnen ophouden, of. liever tot ftraf daarheen gebannen zijn, bij voorb. Haruth en Maruth in de Babijlonifche. Jefus wil dit/ wezenlijk wel niet beweeren, maar bij" eene fabel pleegen wij de gevoelens van een volk te hulp te neemen, welken wij zelf niet voor waar houden; onze fabeldigfer zal niet ichrcomen, fpooken in zijne fabel te mengen, 't komt hier bij henf niet op wijsgeerige waarheid, maar cp beeld en tafereel aan. vs. 45. zo zal het ook ajt boos gejlagt gaan,] De duivel, dien ik uit enkelen uitdrijve, zal zevenvouwdig wederkomen, en het geheele volk tot beze- te.  Cap. XII. S33a wie zijn mijne broeders?] hief de handen 49 op, wees op zijne leerlingen,.en zeide: dit is mijne moeder! dit zijn mijne broeders IJ want die den wil mijnes vaders in den Hemel 50 doet, die is mijn broeder, mijne zuster , en mijne moeder. [ Cap. 4enen maaken: niet tot eigenlijk bezetenen, maar tot xaazenden en uitzinnigen. Ik geloof, dat dit op den zinneloozen Romeinfchen oorlog ziet, door welken bet dol geworden volk zig, omtrent het einde van die geflacht, in het uiterlte ongeluk ftortte: in allen geval nog de buitengewoone zonden en ondeugden van het volk, die 'er recht du>>elsch uitzagen, mede daarbij genomen. Kort voor 't uitherften van den Romeinfchen oorlcg kreegen roovers en banditen zodanig de overhand, dat men niet eens in den Tempel zijn leeven veilig was. Die de Gefchiedenis van jofephus van den Joodfchen oorlog heeft, zal deze, hoe zal ik haar noemen, geestelijke of oneigenlijke bezetenheid kennen. vs. 48. 49. 50.] Dit zo ongewoon antwoord van Jefus omtrent zijne moeder en broeders zou ons aanftoot kunnen geeven, zoo wij het verhaal van Marcus ook niet hadden: maar bij dezen zullen v/ï)Caj>» •III: 21. 31. de reden vinden.  334 HET EUANG. VAN MATTHEUS, Cap. XIII: 1—53. Redevoeringen in gelijkenis/en (*). XIII. • 9^ den zelfden dag ging Jefus uit het i huis, en zette zig neder aan de zee;j doch 2 daar vergaderde zo veel volk, dat hij ineen fchip klom, .en zig daarop nederzette, maar al het volk ftond aan den oever.! Hier 3 fprak hij veel tot hen in gelijkenisfen, en zeide: een landman ging uic om te zaaijen.} Bij het zaajen viel eenig nevens den weg, 4 en de vogelen kwamen, en aten het op:| ander viel op een rotsachtig land, daar 5 het geene aarde genoeg had, dit ging fpoedig op, omdat het geene diepe aarde had,| rnaar toen de Zon fcheen, kon het de hit- 6 te niet verdraagën, en verdorde, omdat het geen wortel had. | Ander viel onder 7 de.doornen, deze wiesfen op, en verflikten het. J Ander viel op een goed land , en bragt 8 vrugt (*) Mare. IV: i-%4. Luc. VIII: 4—18. vs. 6.] maar toen de Zon fcheen] In Paleftina wordt in November gezaaid. én in die maand is de lucht daar meestal bewolkt: deze vrugt wast dan, lot dat de Zon eens tusfchen de wolken te voorfchijn komt, en warmer fchijnt. Letterlijk luidt het: toen de Zon opging; doch dit verrigt zij alle dagen, en daar kan hier niet van. gefproken worden. vs. 8.3 Ieder landman zal dit verftaan. Hier wordt daarvan niet gefproken,''dat het zaad, 't welk gezaaid  Cap, XIII. J35| •vrugt voort, dertigvouwdig, zestigvouw» dig tot honderdvouwdig. | Wie ooren heeft om te hooren ,die hoore.J Poch zijne leerlingen kwamen in 't bij- 1© zqnder tot hem, en vraagden hem, waarorn, hij het volk in gelijkénisfen leerde?] Hij n ant- zaaid wordt, dertig, zestig, jaa zelfs wel honderd fehepels weder geeft: hoewel dit ook bij de Ouden gebéurd ii, die Ipaarzaamer zaaiden dan wij; derhalyeh dan van een akker wel geene meerdere vrugt kreegendatï wij, maar ook minder zaad daaraan befteecj hadden, en zelfs in Duitschland weet ik eep voordbeeld bij te brengen, dat het zaad driehonderdyouWdig gedraagen heeft. Doch daar wordt hier niet van gefproken, niet van fehepels zaad, dat riien zaait tegen fehepels, welke men oogst, maar van enkele korrels: endaar draagt het geringde, het welk. flegts ééne air voortbrengt, ligtelijk 30 korrels, 60 korrels, 100 zijn ook zelfs niet voor de maat. Een enkei korrel rogge, welke de Saltsburgers in America met zorgvuldigheid plantten, droeg , 170 airen , derhalven mogelijk 500Q korrels: 'en Plinius verhaalt zelfs (B. XVIII. §. 21. der Natuurl. Gefchiedenis) van 360 halmen, die uit één korrel tarwe gewasfen zijn; 't welk dan wel tienduizend, korrels maaken. zou: zijn bcvigt kan men naauwlijks in twijfel trekken, daar hij meldt, dat dit wonder van vrugtbaar. heid aan den Keizer Nero uit Africa gezonden zij. Doch van zodanige ongewoone vrugtbaarheid fpreekt Jefus hier niet eens, maar ^an de gewoone in een goed land. vs. 9. Wie ooren heeft om te hooren, die hoore."] ü. i. wie het verftaan kan, die verftaa het. Eene opmerking, dat dit niet zo enkel een verhaal zij' tot een onderhoud der toehoorders, maar dat onder dit zinnebeeld eene betekenis ligt, welke ieder moet tragten te vinden. vs. 11j Waarom Jefus in gelijkénisfen gefproken heeft,  •3 4ien zal gegeeven worZfl'„ €u- / zal Zeftadi& meêr krijgen] Eene b£preuk.ge ipreekwijs, ontleend van 't geen men in den gemeenen loop' des ge;uks en der huishouding zo menigvuldig zier! Die ééns wat over begint te hebben, befpaart yan jaar tot jaar gtftadig meêr; ge. lukkige toevallen komen daar ook wel bij, en maaken  Cap. XIII. 13? volk is gevoelloos, deszelfs ooren hooren zwaar» lijk, deszelfs oogen vallen het toe, opdat het niet met de oogen zie, met de ooren hoore, met het harte verftaa, zig hekeer e, en ik het ge neeze.\ Maar zalig zijn uwe oogen, omdat l$ zij zien, en uwe ooren, omdat zij hooren: j want ik zeg u, veele Profeeten en heilige l7 mannen hebben gewenscht te zien, 't geen gij ziet, en hebben het niet gezien, en te hooren, 't geen gij hoort, en hebben het niet gehoord, ] Hoort gij dan de uitlegging 1^ der gelijkenis van den zaajer.i Als de groo- Ig te hoop de leer van het koningrijk der He1- ken hem zeer rijk, maar Wie niets heeft, niets wint, die gaat natuurlijker wijze met elk jaar verder terug, en verliest eindelijk het weinige , dat hij nog gehad, heeft. Die zinnebeeld of fpreekwoord past Jefus op den fchat van kundigheden toe: wie eenige kunde heeft, en de zelve zorgvuldig bewaart, die leert geftadig meêr aan, bij voorb. zijne leerlingen, die bij hat aanhooren dezer redevoering hem vraagen na 't geen zij niet verftaan: wie in tegendeel deze rede. voering hoorde, en in 't geheel geene kunde had, die wist wel in 't begin, dat 'er van een landman gefproken wierd, die gezaaid had, en dat het eene zeer aartige gefchiedenis geweest was, maar omdat hij het gehoorde niet verftond, ging aüengsjens zelfs deze gefchiedenis uit het geheugen, en naa eenigen tijd wist hij niets van al wat hij gehoord bad. vs. 14. 15-] Deze voorzegging ftaat Je). VI: 9. 10. Dat de zelve in mijne overzetting van Jefaïa merkelijk anders luidt, daarvan is de reden, dat Mattheus, Of liever de Griekfche overzetter van den zeiven, haar volgens de 70 Overzetters bijbrengt. vs. 17.] Zij hadden gewenscht, Christus zeiven, den volmaaktften leermeester te hooren. vs.  i$i HET EUANG. VAN MATTHEUS» Hemelen hoort,- en niet verftaat, zo komt de booze, en neemt de zelve van hun hart weg. Dit is het bij den weg bezaaide ge. deelte van den akker. | Het op den rots- 20 £chtigen grond bezaaide is, als iemand het woord ■ vs. 19, de booze] Volgens Mare. IV: 15. de fatan, en Luc. VIII: 12. de duivel. Ik merk dit aan, omdat mogelijk bij iemand de twijfeling kon opkomen , of Jefus niet gezegd heeft: het booze, d. i. r de booze natuur, de erfzonde, en de Griekfche overzetter van Mattheus het Hebreeuwsch woord verkeerd door, de booze, overgezet heeft. Hier komt dan de vraag op: werkt de duivel wezenlijk op het hart der groote menigte, en brengt hij op eene, voor hun zeiven ongevoelige wijze te weeg, dat zij het gehoorde woord vergeeten; (eene in de daad verfchrikkelijke leer!) wil Christus dit te kennen geeven? Ik geloof het niet. Satan, duivel, heeft, gelijk reeds bl. 51. is aangemerkt, in het N. Testament nergens de betekenis, welke wij dat woord in onze taal, of vooral in de kerkelijke taal gegeeven hebben, daar wij eiken boozen geest duivel noemen, maar ftaat overal als de naam van een enkelen, van dien, gelijk wij hem noemen zouden, Overften der duivelen, die onze eerfte ouders in het paradijs verleid heeft. De voorbeelden vindt men in mijne Dogmatica, bl. 352—355. verzameld. Hier is het dan onbegrijpelijk, hoe één en de zelfde booze geest, a-is hij niet alomtegenwoordig of almagtig is, onmiddelijk op de harten van zo veele duizend menfchen, die Gods woord hooren, kan werken, 'c geen hem dierhalven hiér toegefchreeven wordt, moet hij flegts .miödelijk doen, of, ais men immers duivelfche werkingen hebben wil, door zijne engelen, of, in zo ver dit alles gevolgen van die verleiding onzer eerfte ouders in het paradijs zijn , door welke onze ganfche natuur verdorven, en tot het kwaade geneigd gemaakt is. Dit laatfte verkieze ik in mijne ge-  Cak-XIIL woord hóórt, en fchielrjk met vreugde aanneemt,( doch zonder dat het wortelen in 2 hem fchiet, het houdt bij hem flegts een tijd lang, maar als '.er bedruktheid en ver. volging wegens de leer ontflaan, -valt-Mj fchie- gedagten, doch riie niet gelooft, dat Eva wezenlijk van den Duivel verleid geworden ls, en Gen III op eene andere wijze uitlegt, zou de eerfte vcrklaal ring, d. u nog tegenwoordig dagelijkfche en ontelbaare werkingen der booze geesten "moeten aanneemen. vs. 19—22.] De meest gewoone oorzaaken, welke het gehoorde woord onvrugtbaar maaken, en de verbetering van den mensch door het zelve "verhinderen, worden voorgedraagen , zekerlijk niet alle , want men vindt nog meêr andere oorzaaken, maar flegts de meest gewoone onder de toenmaalige toehoorders van Jefus. Ik zal ze met uitdrukkelijke woorden melden: J i.J Het grootfté gedeelte vergeet volftrekt 't zeen het gehoord heeft, dewijl het zelfs bij het hooren daar geen acht genoeg op gaf, en dan kan het gehoorde woord geene vrugten voortbrengen. Indien het deze in 't begin niet * bragt, maar de toehoorder het onthield zo zouden 'er tijden komen, waarin het hem weder te binnen kwam, zijn geweeten wakleer maakte, en eene waare verbetering van hart en leeven bewerkte: maar hij vereeet bet geheel. Dit is nu inzonderheid het gèVal als bij het met verftaat, gelijk wel de grootfté hoop deze gelijkenis niet verftond: hit volk hoorde de zelve zeer gaarne , maar het ver- .ftond ze niet, was omtrent haare meening onbezorgd, daarmede vergenoegd, dat zulk eene redevoering zig heel goed liet aanhooren. Inoien het dezelve-bewaard had, zo zou het wel in 't vervolg eens van zelf de meening der  .44° HET EUANG. VAN MATTHEUS. fchielijk af. { Het tusfchen de doornea ge- 22 zaaide, is een, die het woord aanneemt, doch bij wien de zorgen dezes leevens, of de verleidende rijkdom, het weder verflikken, zo dat het onvrugtbaar blijft, j Het 23 be- der gelijkenis te binnen gekomen zijn, gelijk anders bij eene fabel, welke men in 't begin flegts enkel tot vermaak leest, doch met den tijd beter leert verftaan , dan bij het eerfte leezen , haare leering gevoelt, en door de zelve geleerd wordt. Maar 't geen men niet verftaat, vergeet men ook. vs. 19. 2.] Bij eenigen is het gehoorde woord werkzaam, zij neemen het met vreugde aan, willen zig beteren, zijn over hun befluit regt verblijd, en zeer met zig zeiven , en hunne verandering, bun goed voorneemen te vreede. Deze blijde verbetering kan, reeds volgens den aart der zaak, niet lang duuren ; van de zwaarigheden hadden zij niets voorzien of overdagt. Waare verbetering is altoos het gevolg eener ernftige knaaging des geweetens, welke de hevige neiging tot het kwaade overwint, zom-, wijlen wel eerst naa menige wedeikeering overwint, terwijl zij geftadig grooter en ernftiger' wordt. Die deze knaaging des geweetens, een zeer onaangenaam en zekerlijk niet met vreugde gepaard gevoel, nooit ondervonden heeft, zou bij de geringde verzoekingen weder afvallen, doch nog meêr, als hij in een'tijd van vervolging leeft, gelijk de zelve toen voor de belijders der leer van Christus in Palestina aanftaande was. In onze tijden hebben wij wel wegens bet belijden van Chrjstus en zijne leer geene vervolgingen: doch over zijne naauwgezetheid of vlieden der zonde wordt men wel van anderen uitgelagchen; of zelfs gehaat, en dan gebeurt het zeifde, men  Cap. XIII. a4r bezaaide goede land,in tegendeel is, die het woord hoort, en verftaat, zo dat het vrugt voortbrengt, bij dezen honderdvouwdig, bij geenen zestigvouwdig, bij een ander dertigvouwdig.| Hij laat zijn, onder enkele vreugde opgevat voorneemen vaaren. vs. 20. ai. 3.] Indien het gehoorde woord ons beteren zal, zo is daar volftrekt toe noodig, dat 'er een tijd zij, waarin wij ons het zelve herinneren, met met moeite en opzet, (want juist zulke gemaakte herhaahngen der redevoeringen brengen gemeenlijk weinig nut aan, en verwekken geene aandoening, welke toch tot onze verbetering noodig is) maar als ons eens in een ftil vierendeel uurs de ftem des geweetens het gehoorde in 't geheugen brengt. Doch Wie in eene geftadige verftroojing leeft, bij dien kan het geweeten naauwelijks eene geruste minuut vinden, om met hem alleen te fpreeken: verbeterende waarheid heeft hii gehoord en verftaan, maar hij denkt 'er nooit aan, de verftroojingen ontrooven baar de op. lettendheid, welke zij tot haare werking noo. dig hadden, gelijk de doornen de opwasfende tarw voedzel en zon. Van deze verftroojingen noemt Jefus twee foorten, angstvallige zorgen voor het onderhoud van dit leeven bij welke men aan niets anders denken kan * en weelde bij vollen overvloed. Daar kunnen 'er nog meer zijn, bij voorb. overkropt werk inzonderheid bij een Geleerden: doch hi] noemt flegts de meest gewoone onder ziine toehoorders. Vs. 24—30.J Om deze gelijkenis beter te verftaan wijze ,k den Leezer tot den 218*» J. van het E fatsen Recht. De leering vindt men vs. 36-I, -en van deze moet ik terftond iets bij voorraad ze|Q gen»  144 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Hij leide hun nog eene andere gelijkenis 24 voor: het koningrijk des Hemels is gelijk aan gen* 't welk ook nog bij meêr plaatzen der Euange- listen herhaald moet worden. Jefus vindt het noodig, meêr dan ééns te zeggen, dat in zijne Kerk goeden en kwaaden niet -flegts zijn zullen, maar ook zijn moeten, dat men de kwaaden niet uitfluiten, of zelfs uit de Kerk ftooten, noch eene Kerk, die van hun zuiver is, begee'ren moet. Zie vs. 47—49. XXII: 1 —14. Hoe noodig dit was, toont de uitkomst, daar het niet aan, anders wélmeenende en goede lieden ontbroken heeft, die, hoéwei Jefus, de kenner der harten,, zelfs onder Zijne twaalf leerlingen eenen Judas Iscarioth kende, verdroeg, en zelfs bij de eerfte inftelling van het .Avondmaal deel neemen liet, nogthans, eene kerk ven enkel wedergeboorenen , d. u waarlijk goeden begeeren, gaarne die geenen, welken men overtuigen kon, dat zij het niet zijn, zagen uitgeftöoten, en het onze Kerk wel als eene zonde van nalaatigheid toerekenen, dat zij hen niet uitfloot. Deze overdrevene heiligheid heeft Jefus vroeg , en zo veel ntögc-Ijk, voorgekomen : 't was ook in de; daad de moeite waardig, dit:te doen, dewijl zij voor wéldenkénden zo veel fchijn heeft, en egter daarbij zo ftrijdig met het oogmerk-, en fcbaadelijk js. Waardin' moet de onbekeerde , de Hechte, de ondeugende uit het gezélfchap van die geenen geftooten worden, welker oogmerk is, het kragtigfte-middel tot-verbetering, Gods woord, te laaten verkondigen, en zig tot het gebed, insgelijks een zeer kragtig middel tot verbetering te verëenigen ? Is dit niet bijna , als of men de zieken van 't gebruik der apotheek wilde uitfluiten? 'Er worden immers in de.daad toch ook zeer veele boozen, weiken de Kerk verdraagt, door bet geboorde woord verbeterd. 'T is 'zekerlijk iets anders, als een booze de Kerk door zijne ondeug. den ontëert, daar zij nog niet algemeen, maar flegts eene kleine afgezonderde gemeente is , haar hij.de overige burgers buiten die. Kerk gebaat, of in hunne 00"  , .1 mtrti^kw xiiu. j m £ aan een mensch., die goed zaad op zpen * - - ■ .' fcri s aki - sol r;-. .-^ ürr (ié*.T I stils -in .vHai üogen affchuwelijk maakte', omtrent gelijk de bloedt fchejjder te,..Corinthen : elk ger.ootfebap moet bet fecht hebben, om zulk! een medelid uit te llooten. )och daar dit het geval niet is, zou men zig moeten verblijden, als een booze zig nog bij de Kerk hield, en van de middelen ter verbetering bediende. ■Maar hier komt nog iets bij, dat in de verklaaring der gelijkenis eer.e voornaame zaak worden zal: wij, die nu leevén, wij , die ons voor wedergebogrenen, *oor waardige lëdeh der Kerk houden, en het ook wel wezenlijk zijn, Wat zouden wij zijn, - zoo de Kerk zedert eeuwen zulke ftrenge wetten in acht genomen had? 'Wij zijn immers toch niet uit een erfelijk heiligen fram.-iboe veele boozen, boe veele onwedergeboorenen zijn 'er onder i onze voorouders geweest ? Indien dezen van de Kerk waren uitgefloten geworden, dan waren wij immers ook niet in haar gebooren, maar, ik weet niet, als heidenen? of naturalisten ? of geheel zonder Godsdienst ? hadden haar verbeterend onderwijs, hadden Gods woord van jongs op niet gehad! Dan zouden wij immers niet: zijn, 't geen wij nu zijn, maar aan onze voorouders gelijk, of nog erger. In dc Kerk moeten 'er naar de meening van Christus zo veel vergaderd worden , als mogelijk is, helpt het hun niet, zo helpt het toch hunne nakomelingen, en de Godsdienst, die het menfchelijk geflacht verbetert, moet zo ver mogelijk op den aardbodem verfpreid worden, geen boozen de weg tot den zei ven gefloten zijn. 'T is hier de plaats niet, om daar meêr van te zeggen, .maar,in de leer'ng. . vs. m.harikj rj geen de kruidkundige loïium temulentum, noemt.' De naam van onkruid pa*c hier in h -geheel niet, want onkruid wast'er op elken akker, en-de vraat;; zou wonderlijk zijn, hebt gij geen goedizaad op uwen akker gezaaid t van waar hééft hij dan het onkruid? ■ Harik jrün.'t Hoogd. Lolcil] is ecn; koorn * dat'in Veele cpzigten na. tarw gelijkt, -en onder het'zelve 2 zom-  A44 HET EUANG. VAN MATTHEUS akker zaaide,f maar als de Heden fliepen Lj kwam zijn vijand, zaaide harik onder de tarw, en ging wegrj Toen nu het geen tot 26 hiertoe gras was, zig vormde, halmen kreeg, en vrugt droeg, viel de hairik in 'e zortiwijien Wast, als vloghaver onder de rog, docfi nog veel nadeeliger dan deze: want men klaagt enkel, dat de vloghaver weinig voedael en kragten geeft, harik daarentegen bedwelmt, niet alleen als *er bier van gebrouwd, maar ook als de zelve tot brood gebakken wordt, en dat op eene zeer onaangenaame en nadeelige wijze; met deze bedwelming zijn hoofdpijnen, welke menige roes van goeden wijn niet aanbrengt, hevig en duurzaam gepaard; en deze bedwelming is in haare gevolgen voor de gezondheid veel nadeeliger, dan de* roes van goeden wijn. In 't kort, harik is, in menigte gebruikt, en onder de fpijzen vermengd, een vergift. Deze harik nu wast niet van zelf; daar men enkel goede tarw zaait, zal de zelve zekerlijk niet wasfeH; zij zou dan bij geval van des nabuurs akker moeten overkomen. Een vijand van den eigenaar des goeds zaaide hier dan harik, en dat, als de faiden JHepeti} gelijk het fchijnt, terwijl zij tusfchen het zaajen eene middagsrust hielden, derhalven nog geduurende het zaajen, en zo wierd de harik met het goede zaad ondergeëgd. Dit fiaapen wordt hier den akkerlieden- niet als een misdrijf toegerekend, (een daglooner mag immers toeh wel in de uuren van rust tusfchen het werk flaapen !> maar het behoort tot de waarfchijnelijkheid van het verdigrzel, dewijl men anders niet begrijpen zou, hoe de vijand heimelijk het zaad van de barik over den geheelen akker had kunnen ftroojen. Ik merk dit aan, omdat eenigen gemeend hebben, dat het als een gevolg van de nalaatigheid en onoplettendheid der Leeraars befchouwd wordt, als 'er kwaaden in de Kerk komen: dit is geheel tegen de meening van Christus j Cap. XXII; 9. jo. wordt den Lee-  Cap XIII. 345 't oog.f De knegts van den eigenaar des 27 goeds zeiden tot hem: Heer! hebt gij geen zuiver zaad op uwen akker gezaaid? van waar komt dan de harik?| Hij zeide: een 28 mensch, die mij vijandig is, heeft dat gedaan! Zij vraagden, of hij gebood, dat zij heen gaan en het vergaderen zouden ?| Hij 29 zeide: neen! als gij de harik vergaderdet, zoudtjgij te gelijk de tarwe uittrekken. | Laat 30 beide met malkanderen wasfen, tot den tijd des teeraaren bevolen, allen te vergaderen, welken zij vinden., daarna verklaard door, kwaaden en goeden. ° vs. 27. hebt gij geen zuiver zaad gezaaidfl fcene uitdrukkelijke, zeer wijze wet, Levit. XIX: 19. Deut. XXII: 19. verpligtte de Ifraëiiten, om zuiver zaad te zaaijen, en het daarom vooraf uit te zoeken, want gemengd zaad was aan de Priesters vervallen. Mojaisch Recht, % 918. Den misflag der verandering en ontaarting van het kootn, waarmede* zig nu een landman troost, of bedriegt, als hij door zijne fchuld onzuiver koorn oogst, hebben hier noch eigenaar noch dienaars. vs. 29.] De meening is niet, dat zij de harik en tarw niet van malkanderen zouden kunnen onderfcheidefl, want dat is voor een verftandig landman nog vrij gemakkelijk, en dat zij het konden doen. Ziet men terftond daaruit, dat zij de harik erkennen, en den eigenaar aanwijzen, dat 'er harik op den akker ftaat: maar, dat de wortels van de harik en de tarw zo door raalkanderen gevlogten waren, dat, als men de harik uittrekken wilde, men te gelijk de tarw, of mede uittrekken , of toch onder aan de wortels los maakerj, of de wortels kwetzen zou. De toepasling is: als men de kwaaden uit de Kerk witftooten wilde, zo zou. men te gelijk menig goeden, menig een, die ten eenigen tijde door haare Q 3 leer  !43<* en na huis gekomen was, kwamen zijne leer- *daar 3e?? 'Éftè *f geho0rd had '* z° z™ als ik nu vervuldi% b'} S^gt of veiwa& J*bbe" • lefus Sf ™g Leezer hinderen- zou .verdedigen; Profeet val he'o f i"'" anders' dan * gee" een S5)»?orfc£?en» WClker Zi" e^ bed°eli"g "« wif Ss drie fnC verfchiJlende leezing, welke ten^ew!Ltebbe°n: 7 ?XT?Ï Êuidfchrifzwii'Ten Hfli.,;n 'j ^ro/eet Je fata, niet ver- Irond P ph vn ge" den ^lelïjken Godsdienst geKaderszee, flf? gedeehe ook va" de ge,eerdfte $o öTlVZ flrC[U enonvoldoende beantwoord is, kwellen kon T t- eeniSen lijde een Lee^r heftrSer van dS™;,*™11 een niet &emecn de eeuw, merkteC^te)'Jken Godsdient in de der. l ög' *eide hl->» Z1J" de Euangelisten, dat zij nier,  Cap. XIIF. 949 leerlingen tot hem, en verzogten hem, om hun de gelijkenis van de harik op den akker te verklaaren. | Hij zeide: die het 37 goede zaad zaait, is de zoondes menfchen. j De akker is de waereld, het goede zaad de;38 niet eens het Oude Testament regt weeten aan te haaien. Voor deze tegenwerping behoeft men niet te vree. zen. Dezelve betreft de leezing van zeer weinige handfehriften; zo dra men deze niet aanneemt, vervalt de zelve geheel. Maar gefteld, dat deze leezing egt was, zo raakt deze tegenwerping Mattheus zeiven niet, maar zijn Griekfchen overzetter, die mogelijk niet wist, waar dit in 't O. T. ftond, en den naam van Jefa'ia uit het 14de Vers nam. Zo zouden wij immers toch anders bij een vertaald boek denken, wij zouden gelooven, dat de fchrijver zelf zal geweeten hebben, waar het ftaat, 't geen hij aanhaalt, maar dat de overzetter het niet geweeten heeft, en derhalven van dezen dè fout begaan zij. Doch eindelijk, en 't verwondert mij, dat hier niemand aan gedagt heeft, betekent de ganfche tegenwerping weinig, hoewel zij Mattheus zei ven betrof: want hoe weet men, dat Afaf den j8/?ö« Pfalm gemaakt heeft? Uit het opfchrift! Ja! jnaar 't is bekend, dat veele Pfalmen en opfchrifr ten van Pfalmen van laater tijd en onëgt zijn; den Baastvolgenden "liften Pfalm, die ook een Pfalm van üdaf heet, zou ik wel wegens de fchrijfwijze en den inhoud voor een Pfalm van Jeremia houden. Zelfs in onzen giften Pfalm vind ik ten rninften die anders zo kenbaare fchrijfwijze van Afaf niet, hoewel ik hem den zeiven daarom niet betwisten wil. vs. 37. is de zoon des menfchen] De gelijkenis ziet derhalven duidelijk op de Kerk, die Christus ftigt. vs. 38. De akker is de waereld] De Kerk zal niet in een zeker Land, niet tot het Isaëlitifche Q 5 TOlK  sfcö HET EUANG. VAN MATTHEUS. kinderen van Gods koningrijk-; de harik de kihderen van het kwaad ;| dé vijand, 39 die ze zaait, is de duivel, de oogst het einde der waereld, en de maajers de Engelen. | Gelijk men nu de harik pleegt te ao vergaderen en te verbranden, zo zal het " ook bij *t einde der waereld gaan: j des men- 41 Jcnen zoon zal zijne Engelen zenden, om alle verleiders en boosdoendërs uit Zijn koningtVjk te vergaueren,| en de zeiven inden'vuu- 42 i-igen oven te werpen. Daar-zal weening en knarzing der tanden zijnlf Dan zullen de 43 goeden in het koningrijk van hunnen vader blinken gelijk de Zon. Wie ooren heeft, om te hooren, die hoorelj Verder is het koningrijk. der Hemelen 44 gelijk aan een fchat, in een akker begraa. ven, welken iemand ontdekte, verborgen hield, en weder bedekte, vol vreugde al het zijne verkogt, en dien akker kogt. | Ver- volk bepaald ztjn, maar zig over de geheele waereld Verfpreiden; en du heeft dezelve rijkelijk gedaan. .vs. 39.3 De duivel heeft deze "gezaaid, wanneer hij onze eerfle ouders verleidde, de zonden in de waereld, en verdorvenheid in de menfchelijke natuur bragt. Men zou kunnen zeggen : dit is niet tijdrekenkundig, want de verleiding der eerfte ouders is van vroeger tijd, dan de ftigting der Christelijke Kerk! *T is zo, maar in eene leerzaame gelijkenis, gelijk wij het noemen•„ eene fabel, bindt zig immers bijna niemand zq naauw aan de tijdrekening. VS. 41. verleiders.] Letterlijk, alle vinkte», ct opgezette vallen. Die anderen verleidt, of hun een aanftoot is, wordt als een val ef een ftrik voorgefteld, vs.  Cap. XIII. i*f Verder is het koningrijk des Hemels" ge. 45 lijk aan een koopman, die ongemeen ichöo. ne edelgefteenten zogt,| 'er één vond,''t 45 welk zeer kostbaar was, al wat hij had verkogt, en dat edelgefteente kogt.[ Verder is het koningrijk des Hemels ge- 47 1'rjk aan een net, dat in de zee geworpen wordt, en visfchen van alle foort daar uittrekt;] als dit vol is, zo trekt men het 48 aan den oever, zet zig neder, en verzamelt de goede visfchen in zijne; vaten, maar de Hechte werpt men weg.| Zo zal het ook 49 bij het einde der waereld gaan: de Engelen zullen uitgaan, en de boozen van de ~ goeden afzonderen,| en de zeiven in den 50 brandenden oven werpen: daar zal weening en knerzing der tanden zijn.[ Toen vs. 44. 45.3 Deze beidé gelijkénisfen hebben tot leering, dat men zomwijlen om Gods Koningrijk alles zal moeten verlaaten, en dat dit dan egter een groot gewin zijn zal, omdat bij het eeuwig geluk, het geluk van den ' onftqrfelijken geest, het welk men wint, alle goederen van deze aarde,' Wel. ke men verloochent en verliest, eene kleinigheid zijn, de winst oneindig grooter is. vs. 45. edelgefteenten] Ais men in andere overzettingen paarlen leest; zo moet men weeten, dat de naam van paarlen in de Oosterfche taaien ooM voor edelgefteenten gezet wordt, en juist in Joodfche gelijkénisfen van een gelijken aart voorkomt, daar eigenlijke paarlen in 't geheel niet pasten. Hier wordt alles ook gemakkelijker, als men aan een kostbaar edelgefteente denkt, dan aan eene paarl, welke men ongemeen zeldzaam, in eene zo zeer hooge waarde zal aantreffen, vA  HET EUAMG. VAN MATTHEUS. Toen vraagde Jefus hen, of zij dit alles *t verftaan hadden? zij zeiden ja Hi£i| «£ ïl JijI vervolgde: zo is elk Geleerde, die tot 5 Gods konmgrijk onderweezen is, aan een fchuuren oud en nieuw voortbrengtJ. »* 53—5*. Jefus mrdt te Nazareth veracht (•> ™ ??d,at J-f^S deze 8anfcbe redevoering»die ïn gelijkénisfen beftond, geëindigd had,ver- 53 rok hij van daar,| kwam in zijne geboor-54 teftad, en leerde in haare fijnagoge, zo 4 dat (*) Marc.yi: i—.6. mogelijk ookZwc.IV: o3-ao Jl'-i52'^ Een leeraar» die wezenlijk tot zijn ambt gefchikt «s, zal niet altoos de zelfde w jze van voordragt houden, wier eeuwig het zelfde vermoed (omtrent gelijk anders onze, op den zelfden kunftu gen leest gefchoeide leerredenen) maar daarinkun- jïïJe? ' °°k Wél Bm Verfchil der Ioe' rJh' nt k?"am z'j'm Seboortejlad] in Nazaretn daar bij opgevoed was. Wanneer dit gefchied zij, bepaalt Mattheus niet naauwkeurig; zonder malkanderen daarom juist tegen te fpreefen, hebben de ShJUvTl-r dezeio"'« te Nazareth in eene * geheel verfchillende tijdorde; Mattheus naa bet uitzenden der Apostelen, Marcus Cap. Vh i-ö nóï HÓTJfT reIki!Zing ■ L"Cas ze)fs' « « ^t ander! de zelfde gefchiedenis is, Cap IV- ifi-sn p Zh in 't eerfte begin van Jefu.%.„tabtp3Cdenfchelijk hart en ver» ftand is. ƒ • • fSfa. .' n v. "n 3 j -, 'en daarvan doet hij wonderwerken.] Voor. heen had Joannes in 't geheel geene wonderen verrigt, zoowel volgens Jofephus* d-ieienkei van zijne zedenleer fpreekt, ais volgens de Euangelisten, inzonderheid ]Joan. X: 41. doch Herodes meent , dat hij zedert JUjrie opftanding' var* de doodan met feoogere krakten begaafd is, en wonderen doei.  «56 HET EUANG. VAN MATTHEUS. naamelijk Joannes wegens Herodias, de ge. ïnaalin van zijnen broeder Philippus, laaten vs. 3.] Hier moet noodzaakelijk iets van de ge. fchiedenis dezer perfoopen gezegd worden, zonder het welk men Mattheus en de overige Euangelisten flegts half verftaan zou. Ik neem de zelve uit lofephu». J 1.] Philippus de wettige man van Herodias, moet niet met den Viervorst Philippus, Luc. III: 1. verwisreld worden, maar is een andere zoon van Herodes den Grooten. Met zijn vollen naam heette hij Herodes Philippus • met den eerften van beiden noemt hemjofephus, met den tweeden Mattheus en Marcus. Herodes de Groote had negen vrouwen* bij de eene onder haar, Mariamne, dogter van den Hoogenpriester Simon, teelde hij onzen Herodes Philippus Jofephus Oudh. XIII: 1. 3. van den Joodfchen Oorlog, U 25. 4. Dezen had Herodus de Groote uïzijn eerfte, te Romen verzegeld Testament naa Antipater tot erfgenaam van zijn geheel Rijk onder den Tijtel van Koning aangefteld ; (Oudh. XVII: 3.2, Joodjche Oorlog 1; 20. 2.) indien dan dit Testament in ftand was gebleeven, zou Herodes Philippus Koning van een magtig Rijk geworden zijn, en wij in de Gefchiedenis waarfchijnlijk geene verwoesting van Jerufalem hebben; want zijn leeven duurde ver over het jaar van Christus 70, en onder zijne regeering waren alle redenen vervallen; die tot den Joodfchen oorlog aanleiding gegeeven hebben. Maar de Voorzienigheid had dit anders befloten: zijne moeder Mariamne had of aan eene zamenzweering, om Herodes den Grooten met vergift van kant te helpen. deel gehad; of beüjdde het nogthans op de pijnbank. Herodes verftiet daarop niet flegts aijne fchuldige vrouw, maar veranderde ook zijt)  Cap. XIV. ,. a57 tcri vatten, binden en in de gevangenis zet. pijn Testament, en wischte, gelijk Tofephus het noemt, haarén zoon uit. Oudh.XVM-.A. i. • Joodfche ÓorL I: 30. 7, Volgens zijn tweede Testament kreeg Herodes'Philippus in 't geheel geen landfehap, maar bleef een ambtloos perfoon, hoewel hij van de onmeetbaare fchatten, welke Herodes de Groote naliet, zo veel zal gekreegen hebben, dat hij overëenJtomftig met zijn ftaat leeven kon. Hij heeft zekerlijk de verwoesting van Jerufalem en den Joodfcnen Staat overleefd; want Jofephus, zig ui 't eerfte Boek tegen Apión '§. 9. wegens de waarheid van 't geen liij omtrent den Joodfchen oorlog gefchreëven had, op het getuigenis zijner Leezers, zelfs van Titus Vespafianus , beroepende, noemt ondér de zeiven ook onze Herodes, daarënboven nog met het eerrijke bijwoord, welkeLz'J derhalven medegenomen, en daardoor het onrecht tegen haaren verlaaten man nog grooter gemaakt had. Wij kennen ten rninften geene andere dogrér van Herodias, dan deze r en.' Vit, haaren tweeden echt met den Viervorst kon zij nog geene dogter hebben, die. zo groot was, dat zij had danzen, en zo listige verzoeken kunnen overbrengen. Hoe oud Salome toen was, weeten wii niet naauwkeurig, maar flegts zo veel, dat zij daar-' Sr m« Phn'PPus den Viervorst van Trachonitis CLuc. III: 1.) getrouwd is, (Jofephus Oudh. XVIII: 5. 4.) die m 'r twintfgfte jaar van Tiberius, derhalven omtrent een of twee jaaren naa de kruizieine van Christus ftietf. (Oudh. XVUU 4 ó>> Zij kan derhalven met flegts een kind meêr geweest zijn, en des te zonderlinger is het zekerlijk, dat een vrouwiperioon van dien ftaat, tegen de gewoonten, ten rninften der Grieken „ en nog meêr der Romei. ren, op een gastmaal van mansperfoonen danst. — Waa den dood van haar eerften man , van welke» zij geene kaderen had, trouwde zij met Ariftobulus, vs. 8.J Ihans een zeer onbevallig en in den mond. van een yrouwsperfoon ongelooflijk verzoek, maar geheel naar de zeden van den toenmaaligentijd, wek ke zekerlijk erger was dan onze. *f* N De Koning-] eigenlijk flegts, Viervorst i maar deri naam van koning, gebruikt een fchrijver van Paleftina zo naauwkeurig niet, maar noemt ook wel een Vorst, Kaning. *  Ca*. xiv. ->l5t bedroefd, maar orri den eed, en de gasten, gebood hij, het haar te geeven , j zond 10 heen, en liet Joannes in de gevangenis onthoofden:} zijn hoofd wierd op een fcho-ii tel gebragt, aan 't meisjen gegeeven, en dit bragt het haare moeder. | De leerlin- la gen van Joannes namen het lighaam, begroeven het, kwamen daarop tot Jefus en bragten hem dit berigt.| ' * -; . • - m» £ imyd qxdtjn £d -v . j -/,■■■' i.r S vs. 13.3 Mattheus zegt het wel niet, maar ulfc zijn verhaal zou men nogthans kunnen befluiten, dat Jeius na eene woeste plaats aan de andere zijde der zee Genezareth geweeken zij, om voor Herodes zeiter te zijn, van welken hij wel naauwlijks iets te vreezen had, dewijl hij zelfs Joannes tegen zijn zin had laaten ter dood brengen. Dit fchijnt evenwel het geval met te zijn, dewijl Jefus ftraks den v0Igenden dag terug komt, vs. 22-36. Marcus en Lucas verhaalen hier duidelijker, en zeggen, dat op dien zelfden tijd de leerlingen van Jefus van hunne zending zijn terug gekomen, en hij met dezen een dag alleen beeft willenzijn. Zelfs, bij Joannes zullen Wij zien, dat deze gefchiedenis bijna een jaar naa het ter dood brengen van Joannes voorvalt, welke in het vijfde Capittel vs. 34. reeds niet meêr is: ea men kan tot de gedagten komen, dat de Griekfche overzetter van Mattheus hier een misflag begaan, en dit toen Jejusdn hoorde, 'er bij wijze van uitlegging heeft bijgevoegd. Dan zou bier een nieuwe, met de voorige in 't geheel niet zamenhangende, veel laatere gefchiedenis beginnen. & 3r  «6i HET EUANG. VAN MATTHEUS, «. i3-3„en deze zadÏÏ Ln J,aten 3 en> en wierden ver. 20 zadigd en toen zij het overeebleevene verzamelden , vulden zij nog twaalfkor Sïïï' °UWen en kinderen niet mede geteld, omtrent vijf duizend. Ter- ten aankomt. Dit fchijnt eene verbetering »a„ Toan Se 1 J"° H°eMattheus, die daar bij ge. Selen ILïï" heeft kunnen begaan? I», Kn dfk^rf • Vïaagen: maar zelf"s ooggetuigen fchiedenis verhaa en ™ r Euan??el>sten deze ge* digs dofn,biS::rDezv «^^z^s^ woone Korte en verftandige eebed 1^ . 1 gC" der Jooden geweest te ziin • 1, 'dóf _ het eeten aarde laat voortkomen• Zf J?v-,£ °d uh d& luid hebben.' ™r