J. D. MICHAËLIS NIEUWE OVERZETTING DES NIEUWEN TESTAMENTS MET Aanmerkingen voor Ongeleerder In het Nederduitsch overgebragt. I. D E E L ide STUK. Behelzende het EUANGELlUM van Mattheüs Cap. XV—XXVIII. TE DORDRECHT, Bij A. BLUSSÉ & ZOON. mdccxci x.   MET ËUANCELIÜM VAN MAT T HEUS. 6 Ap. XVi 1-20. ÏVanneer de Pharifeën den leerlingen van Jefus het verwijt doen, dat zij met ongèwasfchene handen eeten, gaat ^tfus in de "beantwoording nog een flap verder, en verklaart openlijk , dat men volfirekt geene fpijzen vindt, die op zig zelve onrein zijn. C) Dxtf. aarop kwamen 'er eenige Geleerden i en Pharifeën van Jerufalem tot Jefus, en zèi- (*) Mare. VII: 1—23. vs. x, kwamen tot Jefus"] Volgens Marcus heefr het een voorkomen, als of zij bij hem ten ec-ten geweest waren: is dit zo, dan krijgt de gefchiedenis meerder licht. want dan zagen zij, dat,eenige leerlingen zig aan tafel begaven, zonder de handeit toora'f te wastenen. A  * HET EUANG. VAN MATTHEÜS. zeiden :| waarom overtreeden uwe Ieerlin- 2 gen de mondelinge overleveringen derOuden? want zij wasfchen vóór het eeten hunne handen niet !| Hij antwoordde 3 hun: en gij , waarom overtreedt gij om uwe overleveringen de geboden van God?| God heeft bevolen: eer uwen 4 vader en uwe moeder, en als iemand zijn vader of moeder vloekt, die zal fterven.j Maar gij zegt: als iemand tot zijn 5 va- vs. 4. als iemand zijn vader qf moeder vloekt enz.] Exod. XXI: 17. Mofalsh Recht, J. 293. ,.w» A- De Jooden hadden de gewoonte, om, als zij zig beledigd achten, uit wraakzucht al hetgeen waarmede zij een ander dienen of helpen konden Oode toe te heiligen; en inzonderheid vindt men van zulke affchuwelijke wraakgeloften tegen vader en moeder twijfelachtige vraagen in den Thalmud , wat een zoon deen moet, als hij over zijne gelofte berouw heeft? Zomwijlen bedagt men een vroom kunstjen, om de gelofte te ontwijken: zij gaven bij voorb. het eeten aan een ander, en deze moest hun vader laaten mede eeten. Eenige Rabbijnen waren Tan gevoelen, dat men voor zulk eenen ter eere van het vierde gebod , gelijk zij het noemden, de deur moest opênen, d. i hem toeftaan , om onder een goed voorvvendzel de gelofte te verbreeken, maar de Wtjzen verboden hét, en verklaarden het voor zonde, voor kerkroof, n;ia zodanige gelofte zijn vader nog wél te doen. £ene verfoejelijke zaak f Zodanige gelofte was in de daad geheel niet verbindende, want God zal het immers niet aanneemen, als men hem eene gelofte van zonde en van overtreding zijner heiligde geboden doet. Want zoo de zelve had moeten gelden, dan zou ik denken, dat het gevolg had moeten zijn , dat al het vermogen de» zoons aan het, heiligdom vervallen was, tont de zoon fcheen  C a p. XV: ir-ao. g vader of moeder zegt: het zij Gode geheiligd, waarmede ik u zou kunnen helpen, dan behoeft zodanig een zijn vader en zijne moeder niet verder te eeren,| en 6 zo fchaft gij door uwe overleveringen Gods wet af.( Gij huichelaars! Jefaïa 7 heeft zeer treffend van u voorzegd :| dit 8 volk nadert tot mij met zijn mond, en eert mij met zijne lippen, doch zijn hart is ver van miji\ Te vergeefs dienen zij mij, de* 9 wijl zij leeringen leeren, die niets dan geboden van menfchen zijn. | Hierop riep hij 1 ° het volk tot zig, en zeide tot het zelve: hoort het en verftaat het! |; 't geen ten mon- U de ingaat, ontreinigt den mensch niet, maar het ontreinigt hem, 'tgeen tenmonde uitgaat. | Zijne leerlingen traden tot hem, 12 en zeiden: weet gij ook, dat de Pharifeën zig fcheen immers verfchuldigd te zijn, met al wat hij had, zijn vader te helpen, als deze het noodig had. Doch volgens de wet van Mofes zou de uitfpraak nog harder geweest zijn; de zoon had moeten fterven, want zodanige gelofte is toch openbaar, zijn vader te vloeken. VVIV vs. 8. 9.] Deze woorden ftaan Jef. XXIX: 13. doch zijn hier, tegen de wijze van Mattheus, volgens de 70 Overzetters bijgebragt, welken in ééne enkele letter anders lazen, en de woorden met andere klinkers uitfpraken, dan onze. gedrukte Hebreeuwfche text. vs. 13] Waarheden, waaröver zij zig ergeren, kan ik om hunnen wil niet verzwijgen ; zij zijn toch buiten dat geene burgers van Gods koningrijk, welken ik zou moeten tragten te verfchoonen en te behouden. A a  4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. zig daariian ergerden, toen zij dat hoorden?| Hij antwoordde: elke plant die 13 mijn hemelfche vader niet geplant heeft, moet toch uitgeroeid worden. | Laat ze 14 gaan! zij zijn blinde leidslieden der blinden , als de ééne blinde den anderen leidt, vallen zij beidein de floot.I Pe 15 trus verzogt hem daarop , dat hij hun deze gelijkenis verklaaren zou.j Jeius 16 zeide: zijt gijlieden dan ook nog onverftandig?| Begrijpt gij nog niet, dat al i7 wat ten monde ingaat, in den buik komt, en door den natuurlijken weg weder uit- ge. plant, die mijn vader niet geplant Heeft) .ten dergelijk zinnebeeld, als Cap. XIII: 38. vs. 15. dat hij hun deze gelijkenis verkladren zou] Het komt den leerlingen, die inden |oodicnen Godsdienst opgevoed waren, zo onmogelijk voor, dat de wetten van reine en onreine fpiizen zouden kunnen afgefchaft worden, dat zij de woorden van Jefus niet in een letterlijken zin neemëfi, maar voor eene gelijkenis aanzien. vs. ip door den natuurlijken -xeg] Letterlijk door den endeldarm; welke uitdrukking egrer in onze taal riet voegt, zo dat Lnther het reeds vddr derdehalf honderd jaaren noodig oordeelde de zelve te vermijden. In de taal, waarin |efu*s fprak wasde zelve, gelijk wij bij Mare. Vil: i$>. zien zul! len, niet flegts voegelijk, maar helderde zelfs de zaak op, want in deze luidde zij, de reiniger* Een groot gedeelte der geenen, die zekere fpij. zen voor onrein verklaaren, niet enkel onder de Jooden, maar ook onder oude Wijsgeeren, en daarna, wanneer hunne wijsgeerte in den Christelijke» Godsdienst ingedrongen is, ketters, geloofden, dat zekere fpijzen door de deeltjens, die daarvan in ons ligbaam kwamen, de ziel bevlekten , zedelijk be. vlek.  cap. XVs 1-20. 5 geworpen wordt ?| Maar 't geen teni8 monde uitgaat, komt uit het ; hart, en dat ontreinigt den mensch:| want uitliet 19 hart komen booze gedagten , moord, overfpel, hoererij , diefftal, valsch getuigenis, lastering.| Deze dingen zijn het, die den 20 mensch ontreinigen; maar met ongewasfchene handen te eeten, ontreinigt hem niet,| vs. vlekten, en gebrekkig maakten. Jefus zegt, dat het onreine, het niet gefchikte van de fpijzen voor de menfchelijke natuur, afgefcbeiden wordt , en door • den afgang weder weggaat. Door het eeten van verkensvlecsch wordt men zo min een verken,, als door het eeten van het, bij de jooden reine osférfï en fchaapenvleeseh, een os of fchaap. Indien de leer van. Christus en de bijgebragte grondflag de? zelve waar is, dan kunnen ook bloed en het verftikte niet ontreinigen, waaiömtrent veelen wegens Hand. XV: 29 zwaarigheid gemaakt hebben, Ik geveele, dat men tegen de algemeenheid der Helling wat kan inbrengen., dat wijn bedwelmt, en eenige. wijn aanprikkelt: maar Jefus fpreekt niet van onmaatigheid, welke ook bij elke, hoe zeer reino ipijs fchaadelijk en zondig zijn zou, niet van vergiften of geneesmiddelen, maar van gewoone fpijzen j hij fpreekt tot zuiken, die gelooven, dat verkensvleesch verboden zij, omdat het volgens zijn aart onrein zij, en een nadeelïgea invloed voor de zeden de deugd op. onze ziel hebbe. Met alle de wijigeerige en geneeskundige, bepaalingen kan Jefus hier deze Helling niet bijbrengen,' maar enkel de hoofdzaak van gewoone fpijzén, die met maatigheid ge. ijruikt zijn, zeggen, welke wettig is. A3  6 HET EUANG. VAN MATTHEUS. VS, 21 28 De verhooring eener Cananitifche vrouw, welke verzoekt, om haare dogter van eene duivelfche bezetenheid te verlos/en. (*) Nadat Jefus van hier weggegaan was, 21 kwam hij in de landftreek van Tijrus en Sidon. | Hier liep eene Cananitifche vrouw 22 van deze landftreek uit haar huis, en riep overluid: ontferm u over mij, Heere, gij zoonè Davids! mijne dogter is van een geest bezeten, en leidt daarbij zeer veel. | H'rj gaf haar in 't begin in 't geheel geen 23 antwoord: zijne leerlingen verzogtenhem, dat hij haar toch flegts zou afwijzeH, want zij riep hen na;| doch hij zeide: 24 ik ben tot niemand gezonden, dan tot de verlooren fchaapen van het volk Israëls. | Hierop kwam zij : wierp zig voor hem 25 neder, en zeide: Heere, help mij!| Hij 26 antwoordde: 't is niet fraai, den kinde. ren het brood te ontneemen, en het voor' de honden te werpen:J zij zeide: o ja! 27 Hee- (*) Mare. VII: 24—30. vs. 22.] Ais eene Cananitifche vrouw, welke nog daarenboven volgens Marcus te gelijk van Godsdienst eene heidin is, hem den zoon van David, d. i. den Mesfias noemt, zo moet men weeten, dat de verwagting van den Mesfias ten dien tijde van de Jooden ook tot de heidenen gekomen was: zelfs Romen was vol verwagting van een koning, die uit het Oosten komen moest. vs. è6. voor de honden] Zo plachten Jooden de hei?  Cap* XV: ai—28. 7 Heere, want de honden eeten immers ook zomwijlen de brokken, welke van de tafel hunner heeren vallen. | Toen ant- 28 woordde Jefus : vrouw, uw geloof is groot ! u gefchiede 't geen gij wilt! en ter dezer uure wierd haare dogter gezond. | vs. 29—39. Jefus doet verfcheide wonderen, fpijst 4.000 man met zeven brooden. (*) Nadat Jefus van daar vertrokken was, 29 kwam hij aan de Galileefche zee, ging op (*) Mare. VII: 31— VIII: 10. heidenen te noemen. Jefus gaat met haar volkomen te werk naar de Joodfche hardheid, zekerlijk niet naar zijn eigene gezindheid, maar dewijl hij haar geloof, en hoe zeer zij een weldaadig wonder waardig was, tot befchaaniing van de Joodfcbe verachting der heidenen, wilde aan den dag brengen. Hij wü zijne leerlingen door ondervinding leeren, heidenen op prijs te ftellen. vs. 29. Nadat yeftês van daar vertrokken was, kwam hij aan de Gali/eefihe zee~] Als men Mattheus alleen las, zou men m twijfel kunnen zijn, aan welke zijde van de Galileefche zee de van hieraf volgende gebeurtenisfen, en de fpijziging .van de 4000 man met zeven brooden voorgevallen zijn, (eenige der geleerdfehe uitleggers, zelfs aardrijks-befchrijvers, denken in de daad aan den op deae zijde gelegen, of westelijken oever der zelve») maar volgens Mareus is het zeker, dat Jefus nu aan de overaijde, d. i. aan de Oostzijd? der Galileefche gee was, want deze voegt 'er, Cap. Vil: 31. uitdrukkelijk bij; aan de Galileefche zee , in as A 4 land-  % HET EUANG. VAN MATTHEUS, op den berfi, en zette zig daar neder. | Hier, kwamen 'er veele tot hem , welke *® lammen, blinden, flommen, kreupelen, en andere gebrekkelijken bragten, en de zei ven voor de voeten van Jefus wierpenra bij genas ze,| z0 dat het volk verbaasd qi Iftond toen het zag ,> dat de Hommen ipraken, de kruipelen gezond waren, de lammen gingen, en de blinden zagen, en .£en God van Israël deswege loofde, \ Dqc\\ Jefus riep zijne leerlingen , tot 32 ?ig, en zeide: ik heb medelijden met het volk want zij zijn nu reeds drie cügen fij mij t en hebben niets te eeten; ik wil ze totéPreek der tien JJeden. Als men in Mattheus ^erdqr voortleest, zal men dit ook zien, want vs. 3& verhaalt hij, hoe Jefus naa de fpïjziging vaii 4000, man weder na MagdaJa/het wélk aan deze «Jde der zee Jigt óvergévaaren zij-: maar terftond Ifö be|-in veJzw,Jgt Wj Wt?, een géval-, dat ooggetuigen d(Kwerf ovetkomt, dat zü 't geen hun bekend als bekend nalaaten te zeggen. _ ging op Se» berg en zeetè zig daar neder\ Djt zegt Joannes bij de eerfte fpijziging van de 500a man}( zie de aanm. bij MaHh. XlVi 14. Indien één Wr, tieicen, onhandigheden van dé beide fpijzieiri. gea met malkanderen verwisfeld had, zo zbu het WW ZW, en Joannes, die Iaater fchreef, de Wh veibere'en- De berg i, hier ligtelijk het cepgte,, dat de Galileefche zeë op eênigen afftand vit 31. den, God van Israël deswege loofde") Itez& -ó-vieren gefchiedden volgens Marras in de ^dflfteek de, tien fteden, welke voor- het grootfte. eeó^ele, yap. heidenen, bewoond'wierdi en daaruit $pet deze, uitdrukking verklaard worden': de beideJBP Ipo&en de». God var- fcraël-, door. wiens kragu 15 wiens naam. deze, wonderen gefchiedden, -  Cap XV: «9—39. p ge niet hongerig van mij laaten gaan, opdat zij op den weg geen gebrek lijden. | Zijne leerlingen antwoordden: van waar 33 zullen wij in de wóeftijn zo veel brood krijgen, dat zulk eene menigte verzadigd * wordt. | Jefus vraagde hen , hoe veel 34 brooden zij hadden?| zij zeiden: zeven, en eenige weinige visfchen.| Hij gebood oS het volk, neder te zitten op de aarde,} nam de zeven brooden en de visfchen , 36 dankte, brak en gaf de zelve aan zijne leerlingen, en dezen deelden ze onder het volk uit;| zij aten allen en wierden ver- 3* zadigd, en zeven manden vulden zg nog met het geen overbleef.} Die gegeten 38 hadden, waren vier duizend man, zonder de vrouwen en kinderen te rekenen.f Hij het daarop het volk gaan, ging in oQ het fchip, en kwam in de landftreek van ó Magdala. ( Cap. 9C. 37» mandenl In 't Hoogd ftaat, Netzta. Jèhen,-en daarvan zegt hier dq Hr. Michaëlis • it denk, dat elk dit Duitfche woord verftaan zaJ het Zijn, als ik zo fpreeken mag, van touw gevlogten korven, welke inzonderheid visCchers gebruiken om daar visch in te draagen, jaagers draagen daar ools gevangen vogels in. De Apostelen , waarvan de geesten visfchers waren, hadden juist zulke nettasfen bij zig, Cap, XVI: 10. worden zij duidelijk va» de korven onderfcheiden, waarin het overfchot der eerfte fpïjziging van de 5000 man verzameld was [In plaats van nettasfen, 't welk mij in 'tNoderd! duister voorkomt, heb ik liever het in de Neder!. Overzett. gewoone woord, manden, gebruikt. Nsöerd. Overzett.J f> & $  tf> HET EUANG. VAN MATTHEUS. Cap. XVI: 1—4 Het antwoord van Jefus, toen 'er een teken van den Hemel van hem gevorderd ■wierd. XVI. De Pharifeën en fadduceën kwamen nu 1 tot hem, fielden hem op nieuw op de proef, en vorderden een teken van den He- C*) Mare VIII: ir—13. ysx 1. vorderden een teken van den Hernat] Kier is het noodig, ééns voor al van dezen dikwijls bijgefaragten, jaa nog tot op den huidigeb dag hertaalden eisen der Jooden, en het onderfcheid, dat Zij tgsfehen hemelfche en aardfche tekenen maaken, iets i;e zeggen. Tekenen op de Aarde fcheenen hun toe', geen on. weeVlpreekelijk bewijs van goddelijke zending te gijn,, omdat de duivelen in de benedenlucht talrijk Zijn , en magt hebben zouden , waardoor zij dan ook tot bevesting van een valfchen Profeet Wonderen zouden kunnen doen: maar dit alles komt, volgens dit gevoelen, bij hemelfche tekenen in geene bedenking, dewijl de duivel uit den Hemel verdreeven is. Alles loopt dus ten laatften uit op de leer van toverij, en dat wonderen door hulp van den duivel, (gelijk het Cap. XII: 24 heet, door Beelzebul den overften der duivelen,) gefchieden kunnen; 't is daarbij nogthans zonderling, dat de zelfde tegen, werping der Jooden tegen de wonderwerken vai) Jefus, welker gefchiedkundige waarheid zij aanneemen, niet alleen tot op den huidigen dag voortduurt, maar *er ook van verftandige mannen, van welken ik mij in 't geheel niet verbeelden kan, dat zij aan toverij geloovein, bij voorb, van Mofes ÏHeadelszoon, een onderfcibeid tusfehen de bewijzen van den Joodfchen en Chnstehjken Godsdienst gemaakt is, dat de laat-  Cap. XVI: 1—4 u Hemel. | Hij gaf hun tot antwoord , a s' avonds fte door wonderwerken, geen onfeilbaar teken, (mo. gelijk omdat ook een geest, die geen God is, wonderen verrigten kan?) bevestigd is, en, bij de inftelling van den eerften, God zelf van den Hemel ger iproken heeft. De ganfche tegenwerping rust in de daad enkel op de, thans onder verftandigen ten uiterften verachtelijke leer van toverij, en het geloof, dat da duivel naar zijne eigene willekeur, zonder Gods toer laating op onzen aardbodem werken, en bovennatuurlijke dingen verrigten kan, doch zelfs alle dez» bijgeloovigheden, die met onze ondervinding geheel fhïjden, toegedaan zijnde, is het volgens de gezonde reden volftrekt niet te begrijpen, hoe de tekenen van den Hemel geloofwaardiger zijn zullen, dan die op de Aarde. Ik wil niet vraagen, wat is Hemel? waar begint die? weet men dat de duivel daar zo wel niet werken kan, als op den aardbodem, en in onzen dampkring? maar alleen dit aanmerken, dat wü alles, wat in den boogeren Hemel gefchiedt, enkel door onzen dampkring, door welken ftraalen. van het licht, of geluid (zoo anders in zuivere lucht geluid plaats kan hebben) moesten doorgaan, zier» en hooren kunnen : hier behoefden immers flegts de araalen anders gebroken, een geluid anders gevormd te worden, en dat van een duivel, die in den dampJkring heerschte, dan zouden wij het in den hoogflen Hemel zien, bij voorb. de Hondsftar tot den grooten Beer zien vliegen, als een duivel ons met een dergelijk luchtverfchjjnzel, of eene enkele verfchillende breeking der ftraalen beliefde te bedriegen. Zelfs het terug gaan der Zon op den wijzer van Achas (pef. XXXVIII.) had een geest, welke in onzen dampkring heerschte, door het breeken der ftraalen kunnen bewerken. Maar daarenboven zijn tekenen aan den Hemel fiog meêr onzeker, nog meêr het mogelijke werk ■van bedrog, dan eenige tekenen op de Aarde zijn fetjnaen. Deze laatfta kunnen wij onderzoeken, met nog  ï» HET EUANG. VAN MATTHEUS; 'savonds zegt gij, het wordt goed Weêr," want nog meêr zinnen onderzoeben; voor hemelfche hebben wij flegts één zin, voor verfchijningen het geïigt, en voor Memmen het gehoor: inzonderheid zou liet voor een bedrieger gemakkelijk zijji, hemelfche ljemmen te laaten hooren, om welker uitfpraak ik •wezenlijk niets geeven zou, hoewel ik ze met mijne eïge ooren hoorde. \Wu kennen ook den Hemel minder dan de Aarde, en loopen gevaar, om het natuurlijke voor bovennatuurlijk te houden. Meêr ■verftandige meafchen hebben Zons- en Maansverduisleringén voor onweetende volken tot hemelfche tefcenen kunnen maaken; eene comeet, wier wederieering mer. geheel natuurlijk berekend had, zou •vóór eenige honderd jaaren voor geheele volken, die. Tpiet wisten, dat dit kon berekend worden , zelfs Voor de Geleerden, een nog grooter hemelsch teken, een onfeilbaar zegel van goddelijke zending geweest zijn; en zoo »t geen wij thans van de ftarrekunde , élearifche proeven, en luchtweegkunde weelen, enIel eene geheime weetenfchap van eene priesterorden •was, welk eene menigte van hemelfche tekenen zou, deze tot bevestiging van haare bedriegerijen en ons opgedigte leeringen geeven kunnen? comeeten komen, blikzem van den Hemel vallen laaten, iemand voor 't oog van allen ten Hemel opvaaren, en met bevelen van de Godheid weder komen laaten?.Juist daarom zijn bij mij zelfs de hemelfche tekenen welke in den Bijbel voorkomen, bij voorb. als 'er bij de inwijïng van den tabernakel des Verbonds, vuur van den Hemel valt, de van den Hemel kliniende ftem bij de verklaaring van Christus, of J.oan. XII: aS. zelfs de hemelvaart van Christus, met die geene op welke ik eigenlijk de goddelijkheid der öpenbaaring zou willen vestigen, maar de aardfche van meêr gewigt. En welke vorderingen in de na-, tuurkunde kunnen 'er voor onze nakomelingfchap bewaard zijn, door welke eene priesterorden, die d^ «elve als een geheim bezSt, nog andere tekenen van dei Hemel zou kunnen geeven.  Cap. XVli 1-4 « Jrant de Hemel is rood.f en 'smorgens. 3 heden zullen wij regen hebben, want de Hemel is rood. en droevig: gij aanwijzer? van het Weer, het aanfchijn van den Hemel kunt gij goed beöordeelen, maar waar?m °ok niec de teke"en van dezen tyd?| Dit boos en overfpelig geflacht 4 vordert een teken , en daar zal aan het zelve geen teken gegeeven worden, buiten het teken van Jona den Profeet. Zo verliet hij hen, en ging weg. vs. vs. 3. maar waarom ook niet de tekenen van tfZ 'V-Q A'S meT L™-™ 54-57.daar Jefus het zeilde! bij eene andere gelegenheid zegt, vergelijkt, zo fchijnen tekenen van dezen tijd te lijn, de voorfcoden van de naderende goddelijke oordeekn van Itrai over het Joodfche volk, van den ondergang van deszelfs (bat, en van de verwoesting van lerulalem, en dit alles door den Mesfias. Deze verwoesting van Jerufalem was van Daniël in het negende Capittel voorzegd, en wel zo, gelijk ik die plaats verftaa, dat de oordeelen van ftraf binnen eenige dertig jaaren met het jaar van Christus 66 moesten beginnen, en in een zevenjaarigen oorloff (tot het jaar 73.) alles moest geëindigd zijn. Tot dezen oorlog fchikte zich reeds alles, de uitzinnige gezindte der nieuwe Pharifeën, welke ongehoorzaamheid omtrent den Keizer predikte, de harde verdrukkingen der Jooden, welke onder Pontius Pilatus begonnen, en geftadig verder gingen, tot dat zij ten laatlten in den Joodfchen oorlog eindigden , waren tekenen van dezen tijd. Die een ftaatkundig ooit bezat, moest opmerken, hoe de vervulling van Damels voorzegging van verre af wierd voorbereid.  *4 HET EUANG. VAN MATTHEÜS VS. S 12. Waarschouwing voor het zuurdeeg d. i. de leer der Pharijeè'm (_*) ^ Doch toen zijne leerlingen aan de andere $ zijde der zee aan land kwamen, hadden zij vergeeten, brood mede te neemen.j Jefus zeide tot hen : neemt u zorgvuldig 6 in acht voor het zuurdeeg der Pharifeëri en Sadduceën:| hierover dagten zij bij 7 Zig zeiven na, en zeiden: dat is het, dat wij geen brood mede genomen hebben, j Toen (*) Mare. VIII: 14-27. vs. 6. voor het zuurdeeg der Pharifeën én Sadduceën] Waarfchijnlijk, volgens den zamenhang, de tegenwerpingen, welke zij tegen de goddelijkheid der zending van Jefus, en zijne wonderwerken maakten. Die der Pharifeën weeten wij* zij gaven de zeiven voor toverij uit, en fchreeven ze aan den duivel toe: wat de Sadduceën, die aan geen geest, derbalven ook aan geenen duivel, en aan geene toverij geloofden, tegen de zelve inbragten, is ons onbekend. Zelfs in de Handelingen' der Apostelen, daar eigenlijk de Sadduceën vervolgers zijn van, den Cbristelijken Godsdienst en van de wonderwerken verrigtcnde Apostelen , vinden wij daar niets van. Was het mogelijk eene enkele ontkenning, dat 'er een wonderwerk, iets bovennatuurlijks, verrigt kon worden? Ik kan het niet zeggen. Vs 7. dat is het, dat wij geen brood mede %genomen hebben] Zij verftonden dan de woorden zo, dat hj het brood der Pharifeën en Sadduceën voor onrein verklaarde, en verbood te eeten, niet anders dan van een geloovigen bakker brood wilde  *ó HET EUANG. VAN MATTHEÜS. vs. 13—28» Petrus belijdt in Mam van zig zeiven en van de overige Apostelen, dat . Jefus de Mes/tas isi Antwoord van Jefus hierop, met groot en lof van Pretus. (*) jefus voorzegt zijn lijden: Petrus fpreekt daartegen, maar Jefus antwoordt hem zeer hard, en fpreekt te gelijk daarvan, dat elk zij* ner leerlingen zig tot een gelijke leiden be° reiden moet. (**) Als Jefus hierop in de landftreek van 13' dat Cefarea kwam, het welk Philippus gebouwd had, vraagde hij zijne leerlingen: voor wien houden de lieden mij, den zoon des menfehen?) Zij antwoordden : 14 eenigen zeggen, dat gij Joannes de Dooper zijti (*) Mare. VII: 27—30. Luc. IX: 18—21. (**) Mare. VIII: 31—^: i. Luc. IX. 22—27. vs. 13.] Deze Had lag bij den oorfprong van den Jordaan beneden den hoogften top van den Libanon, iieette ten tijde van Mofes, Dan, daarna Paneasf Philippus de Viervorst van Galilea {Luc. III: u had haar meêr aangebouwd, en ter eere van den Keizer Cefarea genoemd. Den bijnaam van, Cefarea van Philippus, droeg de zelve van haaren bouwer; doch 't is hier noodzaakelijk, dat die genoemd wordt, om haar van eene andere Stad, Cefarea aan dé middellandfche zee, te onderfcheiden, welke toen eeniger maate de hoofdftad van Palestina, de gewoone verblijfplaats van den Gouverneur was, en eene bezetting van meêr dan 6000 foldasten had, om Palestina in orde te houden. Dit Cefarea zullen wij Handel. X. ontmoeten.  Cap- XVI: 13—28. de! Heere! zo iets zal u niet overkomen, J Maar hij keerde zig weg, en zeide tot Pe-23 trtis: gaa uit mijn gezigt, Satan, gij zijt mij tot een vaiftrik en verleider , want gij hebt geene goddelijke, maar menfchelijkewenfchen engedagten.j Daarop zeide Jefus tot zijne leerlingen: 24 zoo iemand mij wil navolgen ,. die verloochene zig zeiven, neeme zijn kruis op zig, en volge mij na:| want wie z'rjn leeven 25 behouden wil, die zal het verliezen, en wie zijn leeven om mijnen wil verliest, die zal het weder vinden. \ Wat baai re 20" het een mensen , zo hij de geheele vi ereld won, en verloor zijn leeven ? of wat prijs zal hij voor zijn leeven geeven. om het te verkoopen?] Want de zoon des 2? menfehen zal in de heerlijkheid zijnes vaders, met zijne Engelen komen, en. een ieder vergelden, gelijk hij gedaan heeft.f Waarlijk ik zeg u, hiër ftaan eenigen, die 28 den beker des doods, niet drinken zullen, tot dat zij den zoon des mepfqbejn in z'rjn koningriik hebben, zien komen. J CapJ vs. 27.] Dit Vers fehijnt op het laatfte oordeel te doelen, gelijk het volgende op iets, dat nog eenigen der tegenwoordig' zijnden beleeven zullen. vs. 28. den beker des doods niet drinken] Letterlijk, den cood niet fmaaker,. Ik verklaar enkel deze fpreekwijs volgers het gefn een Oosterling bij de zelve denkt: hij fchrijfï den dood een beker met vergift toe, welken een ft'ervende onder de laatfte trekkingen drinken moet. tót '-dat ztj den zoon des menfehen in zijn B 3  ** HET EUANG. VAN MATTHETJS. Cap. XVII: i--i3. Verklaaring van Jefus op een berg. Vraat der leerlingen , of Elias dan niet klZl moet? en het antwoord van Je/u™^. Zes dagen daarna nam Jefus Petrus, j™; co. (*) Mare. IX: 2—15. IY.T(,ff ko^njk hebben zien karnen' n736' • • Z'J zullen nog den tiM Lwf * De mee™g is: fchen zoon wijd ën 7Hd l l e"* Wa.nneer des ««t-i erkend « ^^"Ja CMesfias Chrisgens onze taal uitdrukkenwanZer l r,^ ke leer onder foodm 1 ■ J de Chnsteltj. Spreid te worden, e\?t™jLldene? «w. andere EuangelLn'^nScuTS; T?' dat zij het koningrijk rw Cap' IX: *• tot men,;en Lucas %?^^'J^H'» ko' nsngnjk van God%ezien 7helbenr^mJ^/0' gelijkluidende plaatzen bii neemf „1 ■ er deae dat Jefus van Set laatft!^ oordeel ftS^Jl^ > lp men hem en riine aÜZv , preeftt» en dit (gebillijke wijze be^SgAPe0ft)n 2 ?* ?5 ~ aanftaande befchrijft. ë ne«t,; als zeer fchielijlt dent.weS 8 SST woS*£.2? tMïjS " |iSdeTe! de Pharifeën e„ Sdfce™ oJeKfai' het 8een hadden, en daardoor Zt AJ^lr ^Wdetd werping, dat Jefus door ?L u *, daJ de teSen- fa ^'^^te^l^l^ ver.  Cap. xvii: i-ï$. aj cobus en dèszelfs broeder Joannes alleen met zig op een hoogen berg,| en kreeg % voor verre na niet zo belangrijk en overtuigend is, als de aardfche tekenen van Jefus. Iemand, die in de natuurkunde ervaaren is, zou bier eerder dan bij de aardfche een bedrog, eene kunstgreep, mogelijk vinden, of toch vermoeden, dat 'er eene nog grootere kennis in de natuur, dan wij bezitten, mogelijk zijn mogt. Kortom het is een teken eigenlijk voor deze drie bijzondere mannen, en welken indruk het bij deze gemaakt heeft, zien wij uit II Petr. i: 16—18. niet voor andere, want het moet immets volgens vs. 9. voor eerst geheim gehouden, en aan niemand gezegd worden, Vier fchriftelijke getuigen hebben wij voor deze gefchiedenis, de drie eerfte Euangelisten, en Petrus in zijn tweeden Brief: dat Joannes de zelve in zijn Euangeüum voorbij gaat, is geene reden tot agterdogt, want het is geheel volgens zijne manier, dewijl hij gemeenlijk uitlaat, 't geen anderen reeds hebben. vs. 1. op een hoogsn berg] Ik weet naauwlijks, hoe 't mogelijk geweest is, dat hier de groote hoop van uitleggers en Leezers aan den berg Thabor gedagt heeft, daar Jefus te vooren in 't geheel niet ia deszelfs nabuurfchap, maar Cap. XVI: 13. te Cefarea , veele dagreizen van daar, geweest is. Juist bij dit Cefarea ligt een zeer hooge berg, de hoogfte top van den berg Libanon, beneden welks voet de Jordaan ontfpringt, en welke met eeuwige fneeuw be» dekt is. Op dezen berg mogt Jefus, mijns bedunkens, gegaan zijn, wel niet op den hoogden, met eeuwige fneeuw bedekten top, (want daar zullen geene boomen zijnr de leerlingen hadden derhalven geene hutten kunnen willen maaken) maar egter op eene zeer groote hoogte, ffader kan het niet bepaaald worden,- dewijl wij de legging der plaats niet kennen, want onze reizigers komen daar, uit vrees- voor de Arabier*» niet heen. B 4  s*: HET EUANG. VAN MATTHEUS. voor hun eene veranderde gedaante rit* gexigt bjonk als de. Zon, J ^ lleeT ren wierden wit, als het licht i /'ook zwen , gMofe, en Elias, die merhem fpraken \ 3 Betras ze,de tot Jefus: Heere! hür is voor ons goed om. te zijn, als gij wilt zo 4 zullen wij hier drie hutter- ma§icen , ée'n joor u, de andere voor Mofes , en de derde voor Elias.) Terwijl h| nog fprafc < overdekte hen eene ligte Wk; ukoezè S 'w;;V JteIlDgen ei1 gisfingeo voorleeecn i weï Te" ESSSfeS i een Lns i»,? Zon Zodamg vallen,.dat zij kunnen niet mrrfiïlw Maar zuJ" wo!ke" t4toonde zonde,, ir J «f**1. ^ «erende wolk jooden ontleende woord frhorhi™ » i * fchijnzel, en ^^"^^^S t- - dig  C ap XVit: i-;3. 35 viel eene flern, welke zekle, .deze. is mijn éénige. zoon, in wolken- ik.^a>.welbébaa« gen heb , dien zult gij hooren. j De leerling 6 gen vielen, toen zij dit hoorden, op hun aangezigt,, en wierden zeer bevee,sd.| Maar. 7 Jefus trad tot hen, raakte hen aan^ en zeide: ftaat op en vreest niet! | en toen 8 zij hunne aogen weder opflöegen , zagen 1 zij niemand dan Jefus alleen. | J3ij het afgaan van den berg, gebood 9 hun dighe'd, ajs de. Israëliten veettig jaaren lang in de woestijn .hadden, welke bij dag eene wolk, en bij nacht vuur boven zig zagen. Het zij dan het één»' ot' het ander, hoe kan zodanige glinfterer.de wolk, overjchaduvoen} Hier bieden zig mij twee verklaag ringen aan, omtrent .welke de Leezers rechters zijn," en zèjf verkiezen willen. i.J Of, overfchaduzven', kan zo veel zijn als , overdekken, boven iemands hoofd zveeven. Bij. deze twijfeling heb ik dit in de overzetting'geplaatst, niet, omdat ik het een voorrang geef, maar omdat het mogelijk 't naast aan het gewoon gevoelen komen zou, . ' • 2.] Het woord, dat letterlijk overfcAadawea betekent, gebruiken ook de Grieken somwijlen van éen verblindenden, de oogen ne-' derflaanden glans. Dan zou de meening zijn, dat 'er zig in dien nacht eene zo glinfterende fchechina vertoond heeft, dat de oogen der leerlingen door haare ftraalen verblind wierden. vs. 9.] Dit verbod kon iemand wonder geeven; als hij zig njeterïnnerde, dat Jefus dit teken van den Hemel eigenlijk llegts aan zijne drie leerlingen, geelt, maar niet tot eene bevestiging zijner goddelijke zending en zijnes ambts van Mesfias voor het, b 5 , ■»  fl* HET EUANG. VAN MATTHEUS. hun Jefus, dit gezigt aan niemand te zég. gen, tot dat de zoon des menfchen van de geheeTe volk beftemt. Voor3I wil hij niet, dat het Beloof op hemelfche tekenen zal gegrond worden welke mogelijker om te onderzoeken, en minde ffi % *frklaa™g omirent Jefus bij iemand, wien dezelve als een voornaam bewijs gegeeven wierd, Q ^twjfelinEen opkomen, dan bij zijne wonderen of. Aarde, bij voorb. zijne geneezing van den blindgeborenen, yoan..IX. Eene overheid, eene, die daarenboven nog, vijandig gezind is, kan deze onderzoeken, en heeft de zelve onderzogt, doch niet even eens deze verkiaaring, hoewel zij Vet enkel1 in een bükzem gevaflen is, bij welken de flem: deze is mijn éémgè zoon m welken ik een welbehaagen heb. gehoord w.erd, zo zou wel niet bij de tSooten van Jefus, maar nogthans bij de laatere nakomeling" fchap, bij ons, naa zo veële door de ontdekking der BleÖnoteit gemaakte vorderingen in de leer van het ïSS'^n^m ,0g °Pk0men: Z°U "ïShS iflogeljk zijn om op eene natuurlijke wijze eene onweerschwolk , daarenboven nog eene, die 's nachts Jchc gaf, te wege te brengen, In daar een bfa f^'^l-e l0kuken? dit '"zonderheid op een hooZ boschacht-gen berg.» Al zeide ons de grootfte namu " kundige van onzen tijd, neen! datVkt niet? zó zou daardoor onze twijfeling nog niet geheel weggeBomen zijn Een leerling in de leer fan dé Ilefrt citeit en het onweder zou denken, 't is zekeS weegtCnSdan &S Va" deZe" mün' diedaar melr 5 weet, dan .k, met mogelijk, maar onze natuurkun- ' «li- ■  C a f. XVII: 1-13- »f de dooden zou zijn opgeftaan. | Doch zij- ïo ne leerlingen vraagden hem, hoe zeggen dan digen zijn toch waarfchijnlijk thans flegts op een laagen trap van deze leer, die dog niet boven eene halve eeuw oud is; zou het niet mogelijk zijn, dat *t geen zij nog niet weeten, en daar nogthans hunne kundigheden en proeven aan fchijnen te grenzen, in 'c toekomende word uitgevonden? kon dit niet reeds eene geheime kunde van eenigen in den ouden tijd geweest zijn? Men herinnere zig toch nog, dat Jefus wezenlijk, hoewel op eene zeer ongerijmde wijze, door Bahrdt van geheime kundigheden befchuldigd is, welke hij vaneen Egyptenaar zou geleerd hebben, 'twelk geregeld zonder eenig getuigen als gefchie» denis verhaald word : maar de zaak anders voorgedraagen, niet gelogen zijnde, dat iets gefchied zij, een. vermoeden, eene twijfeling, of Jefus niet van eene geheime natuurkunde kan geweeten hebben, 't geer» wij nog niet weeten, zou een ondereoeker meêc ontrusten. Zelfs bij de glinftering van z;jn gezigt en zijne kleederen zou hem mogelijk een middel te binnen komen. In deze omltandigbeden is het te begrijpen, dat jefus dit, enkel tot eene volkomene gerustftelling zijner leerlingen beftemd verfchijnzel, niet bekend gemaakt wil hebben, tot dat zijn Godsdienst door meerdere onwederlegbaare bewijzen bevestigd zijn zal. Het gevolg der bekendmaaking zou buiten dat geweest zijn, dat men van hem gevorderd had, om voor de oogen van anderen meermaalen te herhaalen , 't geen voor *t gezigt zijner leerlingen gefchied was: ?t zou bij 't volk ten uiterften verdagt geweest zijn, zoo hij ?t had afgeflagen, en zoo hij 't gedaan had, zou de Godsdienst van Jefus terdond bij zijn begin op hemelfche tekenen gegrond en geloofd zijn, welke nu voor ons gelladig twijfelachtiger zouden beginnen te worden. vs. 9—13.] De plaats van Malaebfa, III; 23. 24. (of IV; 5. 6.) verftonden. de Jooden op die wijze,, dat  HET EUANG. VAN MATTHEUS. V&Sfïf^** dat Elias vooraf tornen rnoet ? Jefus antwoordde : Elias zal ze II kerlijk komen, en alles te recht brengen.j Maar dat de Profeet Elias, zelf in eigen perfoon wedertomen en z.g vertoonen zou, eêr de Me"fia7 veï ieheen: de drie leerlingen, die déze leer van fon» af gehoord, en nu zo even op den berg waaroo verklaaring van .(efus gefchied wa*^Êlks Zien hadden, doch die weder van hun geweeken en ver 2B!&»3'S2^S* moe, genomen „.„„„,, , - s^'Jf blJ dergelijke naamen gcbruoVijk ü de Aanm An 1 ^ d'6 J°aDnes de DooPer «S^ ce Aanm. op de plaats van Maiachia itf. li. e« te ,.e t bren„en? D . drukkmg w u.t de 7d Ovefzetters /an AfoK £ it, 7 feEv 'k overgc2« heh, dat hij de %aders ne de hnderen, en de kinderen mi de laders ZderXl TT f] °^ h'ï *?' * hartenleï' Elias gefchreeven, maar niet zo tè verliaan zij als of hy dit wezenlijk uitvoeren, wezenlijk allen vPT ««"gen zal om den Mesfias éénpar^ aan te nee TV d3t f-'1 ^ het °°S™* zijner zending zi?" doch dat d,e Elias, welken Maiachia" veTkóXde' van de jooden met erkend zij geworden dat n£ï alten hem gevolgd zijn, en het oogmerk êiine D f teft laaten onthoofden/^ ïf^0& ^ ge-'  C ap. XVII: 14—üi *p. Maar ik zeg u: Elias is reeds gekomen ,12 en zij hebben hem niet gekend, maar gedaan, wat zij wilden; en desgelijks zal ook de zpön des menfchen van hun moeten lijden.| Toen verftonden de leerlingen, dat 13 hij van Joannes den Dooper fprak. vs. 14—21. Geneezing van een maanzuchtigen (* ) Als zij weder bij het volk kwamen, trad 14 'er een man tot hem, viel voor hem neder,! en zeide: Heere, ontferm u over t? mijn zoon, hij is maanzuchtig, en moet veel (*) Mare. IX: 14—29. Luc. IX: 37—43. gelijk geweldig einde van zijn leeven te, wagten heeft. vs. 15. hij is maanzuchtig] Dat 'er van eene vallende ziekte gefproken wordt, welke zig niet zelden naar de Maan rigt, zal iemand, die deze ziekte eenigzins kent, uit het volgende befpeuren. Of deze ziekte natuurlijk was, of bovennatuurlijke oorzaaien had, wil ik niet bepaalen, maar flegts die zeggen: uit deze plaats blijkt klaar, dat zulke uitdrukkingen, als, bezeten, maanzuchtig, niet in haar eigenlijken zin volgens de afftamming van het woord moeten genomen worden, niet de oorzaaken def ziekte zullen aanwijzen, want deze. zelfde wordt . in bet volgende als een bezetene befchreeven. Indien de Maan de oorzaak zijner ziekte was, dan kon het immers de duivel aiet zijn , en omgekeerd, niet de maan indien de ziekte van den duivel, of eene bovennatuurlijke oorzaak voortkwam. Uit Zodanige uitdrukkingen op haar zelve kan niets befloten worden: hoe dikwerf  to HET EUANG. VAN MATTHEUS. veel lijden; dikwijls valt hij in 't vuur en dikwijls in 't water :| ik heb hem tot 16 uwe leerlingen gebragt, maar zij konden hem niet helpen.| Jefus antwoordde: 17 gij ongeloovig en verkeerd geflagt, hoe lang werf verfchiHen nog tegenwoordig de geneeskundi. gen over de oorzaak eener ziekte, en noemen haar nogthans wel met een naam, welke eene geheel an. dere oorzaak opgeeft, omdat die de gewoone is Als dit van geneeskundigen gedaan wordt, dan kan eet ook een gefcbiedfchrijver doeri. Ik wee zekerlijk, dat eenige geneeskundigen in hun ijver verder gaan, en boos worden, als zij zekere naamen hooren, bij voorb. moedervlek, omdat zij aan geene moedervlekken, die van de verbeelding der moeders voortkomen , gelooven, en dan moet men zekerlijk den geneeskundigen, die taalkundig wederlege, niet boos maaken , maar alleszins in ftilte medelijden hebben. Ik herfnnere mij uit mijne fludentenjaaren een in de daad beroemd man, dien ik uit hoogachtmg niet noemen mag, (Frederik HofTman was het niet, [die was tot dergelijke dingen te verftandig) die in zijn collegie over de leevenswijze en geneesmiddelen , in welk collegie hij mij mede introk, daar zeer tegen ijverde, dat men verkoudheid en tandpijnen eene vloejtng noemt; men moest ver. fiopptng zeggen, want de zweetgaten waren ver. Hopt; en egter denk ik altijd, dat als iemand hem had laaten zeggen, dat hij eene flerke pijnelijke verpopping had, hij hem pillen, zout, rabarber, of een klisteer verordineerd zou hebben. Mij dunkt, dat deie zaak hier zeer in 't oog valt en daarom merk ik ze bij 't geen reeds bij Matth IV: 24. bl. 69. gezegd is, op. vs. 17. gij ongeloovig en verkeerd geflagiX Uit het verhaal van Mattheus ziet men den grond van deze beftraffende rede nog niet, maar die blijkt uit Mare.. IX: 14. daar de Pharifeën juist met de leerlingen van Jefus in twist zijn , en , gelijk het fchijnt,  G a p. XVII: i4~2i. jj lang zal ik bg u zijn? hoe lang zal ik u verdraagen? Brengt hem mij hier.l Daarop 18 gebood hij den geest, en deze verliet hemen de jongen wierd van dat uur af gezond. I 19 De leerlingen kwamen tot Jefus, en vraagden hem , waarom zij den geest niet hadden kunnen uitdrijven ?| Hij zeide: om uw 20 ongeloof! want waarlijk ik zeg u, als gn een geloof hebt, als een mostaardzaad, en zegt tot dezen berg, verzet u derwaarts, zo zal de zelve het doen, en niets fchijnt, daaruit, dat zij het niet geWaagd hadden, dezen duivel uit te drijven, befchuldigingen tegen dl wonderwerken van Jefus in 't algemeen maakten. ^lï' 19; 201 Al-S z'j heni om hun ongeloof m&. hebben kunnen uitdrijven, zo fchijnt hel, dat zij Z^LEehe? uge,en,e "''tdrijving, geen gebed gewaagd ït^l\ël\ hld het',ZegC hfj' kunne" doenf als fij geloofd had, het te kunnen doen talrd^fA\gi^ 6?n Seloof hebt, ah een 'mos. w?rLegtïigïeenb:* " *" ^ d«t ^ndL hi\Tr£e\}fS «t0ï Zijne Ieer,1'"gen zegt, welken mj yap. a: 7. «. bet vermogen om wonderen re verrigten beloofd en medegedeeld heeft, £„ „1? eke andere Leezer van de re rede, die eeene\nf. oXK2 heefC' ? Zig Z6lve" ^S;gerze?te onrecht beftmten veelen daaruit, dat elk waar Christen wonderwerken moet kunnen verrigten. Geloóven onderftelt immers eene belofte : die de zel£ wIph Vra°et en.kan Seen geloof hebben , om Se zTn a?< te,v?rtltm: gel°°f^ toch "iet hec Ch kL f. • ' mbAeeldtnZ> «och de meening van «WrLn\lt 'W'- Zig Vast beeldt, wou. W2 , ku"nen y.emgten, die cje zelve zal kun■en verrigten. Zie mijne Dogmatica, J. 54. N?. a.  ga HET EUANG. VAN MATTHEUS. niets zal u onmogelijk zijn.I Maar deze 21 foort kan niet andeis uitgedreeven worden, dan door bidden en vasten.j VS. 22 2f Herhaalde onderregting van het aanflaande lij den van Jefus (*). Betaaling van dm haU ven fikkei voor den \ Tempel. Toen z'rj daarop weder in Gali'lea om- 22" trokken, zeide Jefus tot hen: de zoon des menfchen zal in de magt-der menfchen gev geeven worden,| zij zuilen hem ciooden, 23 en op den derden dag zal hij weder opftaan. Hierover wierden zij zeer bedroefd.| Toen zg te Capernaum kwamen, gin- 24 gen de ontvangers van den hal ven fikkei tot 0 Mar. IX: 30—32. Luc. IX: 43—45vs. 21.] Dit fchijnt te onderfteüen , dat veele andere ziekten, welke men bezetenheden noemde, ook zonder gebed, zonder wonderwerk, door geneeskundige middelen weggenomen kunnen worden zo dit het geval is, moeten zij geene wezenlijke bezetenheden zijn, niet van eene bovennatuurlijke oorzaak voortkomen. vs. 24 ontvangers van den kalven fikkeï] Letterlijk, van de twee drachmen. De fik kei der Jooden bedroeg ten tijde van Christus vier Attifche drachmen, (Jofephus, Oud. JIJ.. 8. 2.) d. i. omtrent een gulden van het HanovcdCi geld op den voet van den agttiengulden , [vijftien Huivers Holl.J die van Mofes tijd bedroeg veel minder, doch daar1 wordt hier niet van gefproken.  Cap. XVIL- 20—27 33 , Mofes had bij het bouwen van den tabernakel des Verbonds van eiken Israëliet, die geteld wierd, een hoofdgeld van een halven fikkei gevorderd, Exod. XXX: 11—16. 't welk hij befteedde, om zilveren voetltukken voor de zuilen en voorhangsels van den tabernakel des verbonds, en nog eenige andere dingen in den zei ven, van filver te maaken, of met zilver te overtrekken. Exod. XXXVIII: 25—28. D t verftoriden nu de Jooden ten tijde van Christus, of Mofes eene jaarlijkfche fchatting voor 't heiligdom voor alle tijden had opgelegd, Jofepkus Oud. Uli 8. 2. Philo, de monarchia,'l. II. p. 424, 225. der Mangeijïfche uitgaave) bragten ook ia de daad 'voor elk manshoofd, van het twintigfte jaar af, jaarlijks een halven fikkei, en wel niet den geringen van Mofes, maar gelijk die in hun tijd was; en dit niet enkel in Palestina, en het Romeinfche, maar ook in 't Parthisch Rijk. Jofepkus Oudk. XVIII. 9. ï. Zie daar meêr van in den liften §. van het Afofdisch Recht.') Dit hoofdgeld moet een aanzienlijke fom, ligt eene halve miilioen daalders bedraagen heb. ben, welke waarfchijnlijk in de gewelven van den Tempel neêrgelegd, en voor een tijd van nood gefpaard wierd. (Göttingijches Magazin, derde jaar, zesde Stuk, bl. 7i8.)Voor 't overigekon deze halve fikkei te Jerufalem zelf, rnaar ook in de woonplaats betaald worden: van daar zijn 'er re Capernatim inzamelaars van 't zelve , die onderzoeken. of Jefus, die zig hier meestal ophield, zo dat Capernaum als zijne woonplaats befchouwd kon worden, den zeiven niet betaalen wil. In de landfcbappen begon, naar het verhaal der Jooden, de inzameling met den vijftienden der maand Adar, derhalven juist eene volle maand vóór het Paaschfeest : als dit verhaal wettig is, dan behoort onze gefchiedenis in dezen tijd kort vóór het Paaschfeest, alleenlijk niet het laatfte, waarop Jefus gekruizigd is, maar een vroeger, want volgens Joan. VII—XIII. fchijnt Jefus in den ganfchen tijd van het Loofhuttenfeest tot het laatfte Paaschfeest niet weder in Galilea en te Capernaum geweest te zijn. Nog twee dingen achte ik hier te moeten aanmerken, j] Hier wordt van geene belasting aan de Overheid, die ons befchermt , gefproken: deze moet C vol-  Cap. XVIII. 3? Jefus riep een kind, ftelde het midden' z o ider hen,J en zeide: waarlijk ik zég u, 3 indien gij niet verandert, en wordt gelijk de kinderen, zo zult gij in Gods koningrijk in 't geheel niet komen:} doch \et voorbedagtelyk overtreden had- want dat ZiJn antwoord, * aUes hTik Van\ irnnH ■ f ™derlwt™, op waarheid ge. f Z J T men uit Mare- » 21. daar jeius, de kenner der harten, hem oo dit antwoord lief krijgt. P' 2.J Daarenboven was hij over zijne zaligheid zeer bekommerd, gevoelde bij zigzefvef, dat d V n de "fJL geT ge"o^aame zekerheid van de zelve gaf, gevoelde, eeliife het fch.jnt, eene verborgene ftem des geweetens ïeS™OTk gehee' v"rkla8aren kon : harteS ^ de Z! ve niet' wenschte S!' j rS volkomene gerustllelling te erlangen. Jefus zo oP den weg te eemoet e leZÏ'Z d/z™>ëW* vraaëg v0°o canfcfe™jJ% doen kan' en d!e in de van HeJn ^'eden,S van Jefus ,eeven flegts ™Lnl emgeD gedaan wordt. getuigt < 1 ml l™ -Cene groote begeerte, 8 6 3 S^rafr vin' "3 a,s in een niet o-n H,> ^zonden, en fchroomde te beSen SÈ** V°°r aI!e menfchen ie Dejijaen. Zijn voornaame ftand Za*. XyiII: I5. verheft dit bedrijf. ' ' "'dekt hebbenn°ime^--g0eds aan «* We] Euange'iurl^rbetdd0 . *° d'en" aoMt opdat ik het  C a p. XIX: ió-XX: i(J. 59 het eeuwige leeven bekome?] Jefus ant-I? Woord- het eeuwige heven bekome?] M  Gap. XX: 17-38 73 zo zal het onder u niet zijn, maar die onder u, verlangt groot te zijn, worde uw dienaar,| en die de eerfte zijn wil, 27 Uw knegt;| gelijk des menfchen zoon 28 niet gekomen is, om bediend te worden, maar den heerichen wederom over de despoten, en brengen hen onder hunne magt. Omtrent twee jaaren vóór dit gefprek van Jefus had Sejanus dit gedaan, en den Keizer Tiberius zo in zijne magt gekreegen, dat het met zijn throon en leeven gedaan zou geweest zijn, zoo hij het niet met veel list was voorgekomen. Deze zaak was toen nog nieuw en in 't geheugen van allen; die deze woorden van Jefus hoorde, moest aan Tiberius en Sejanus denken. vs. 23. Agter dit Vers vindt men, in eenige handfchnften en oude overzettingen, het volgend bijvoegzei, dat zekerlijk wel niet van de hand van Matiheus, maar nogthans gefchiedkundig egt, en een oud, vroeg daarbij opgetekend ftuk uit de rede van Jefus is: 'zoekt van klein groot, en van groot klem te worden! (d. i. zoekt, daar gij thans wezenlijk flegts klein, en kinderen in kennis en deugd zijt, toe te neemen; maar legt daarbij uwen hoogmoed af, en wordt klein in uwe gedagten.) u4ls ■gij, op eene noodiging, in een huis ten eeten gaat, zo neemt niet de boven/ie plaat zen, want daar kon mogelijk iemand komen, die voornaamer was dan gij, en dan de fVaard tot u zeggen, /chik een weinig na beneden, en zo zoudt gij befchaamd worden. Doch zoo gij d» onderjle plaats neemt, en ""er iemand komt, dte minder is dan gij, dan zegt de Waard tot v, fchtk na boven! en dat zal beter voor u zijn. Als woorden van Jefus, maar niet van Matfheus, geef ik dit mijne Leezers op.' Zie de Inlei. ding tot het n. v. 5, 46. bl. 536. en de voorige Oosterjche Bibliotheek, D. XVIII. bl. 176. 177, ttioogdl 7<* E 5  74 HET EUANG. VAN MATTHEUS ?JL\?mu dienen> en zijn leeven tót een losgeld voor veelen te geeven I 7 |, Jefus maakt te Jericho twee blinden ziende (•). Toen zij uit Jericho uitgingen, volgde 29 hem Mare. X: 46-52. Luc. XVIII: 35-43. tSt 29-XXI= U-] Die enkel de drie eerfte Eilanden Jas, zou. gelooven, (en de meeste Leezerê mogen wezenlijk wel zo denken) dat Jefus, uit het land aan de andere zijde van den Jordaan komende met ver v.n Jericho over den Jordaan gegaan zii ^t™' d£,t Va" Je"'<*° ™ Bethagnën,'en van daar na Jerufalem tot het laatfte Paaschfeest van fndU vl?", N'e™»d hunner zeS£ uitdrukkelijk, mdien het derhalven, een misflag was, zo kon men *iltT ZCgëen • Z'J gedwaald todden , lf 'k ra'J b'J Mattheus, die zelf Jefus op deze reis verzelde , bijna ongelooflijk voorkomt, maar 't is toch de eerfte gedagte, die bij den Leezer opkomt. Maar volgens Joannes heeft de reis een ander voor! komen, waarvan ik verzoek, dat men het aaneeperkte bij Cap. XIX: i. nogmaals naleest hie la ik enkel dit zeggen , dat volgens Joon. XI: 53I5I W - 2\'/euert de opwekking van Lazams. ié ifraim had opgehouden, het welk men aan deze zijde van den Jordaan plaatst; derhalven, gelijk het fchijnt, met van Jericho komt, maar van Efraïm, na Bethamen en Jerufalem. B j mij zijn anderszins te. genftnjd.gheden der Euangelisten, dat is menfchelijke feilen, waaraan zelfs de beste gefchiedfehrijvers on? derhevig zijn in gefebiedkundife zaaken, niet zo verfchnkke ,jk, en ik ontken zl volftrekt n"é" z\\ bewijzen met, dat de gefchiedenis, welke iij vïï haaien, valsch en verdigt is, anders zou immers de Ze-  C a p. XX: 29-34. 75 Zevenjaarige Oorlog ook verdigt moeten zijn, want Fréderik de groote zelf heeft in de Gefchiedenis van . zijn eigen tijd veeje misflagen begaan, van welken men 'er reeds eenige heeft opgemerkt: maar uit de zelve volgt flegts, dat de Euangelisten in gefchiedkundige zaaken niet door goddelijke ingeeving, maar enkel als menfchelijke getuigen gefchreeven hebben, 't welk ik bij Marcus en Lucas volkomen toegeeve, geen grond befpeurende, om de zeiven voor ingegeeven te houden, zelfs geen bij de Apostelen Mattheus en joannes, om de hun gegeevene belofte der ingeeving tot gefchiedkundige zaaken uit te (trekken. (Zie Inleiding tot het N. V. j. 124. der vierde Hoogd. uitg. of in de Bijvoegf. tot her IIde D. der Nederd. uitg. bl. 8.) Doch ditmaal fchijnt de tegenlïrijdigheid eene voornaame zaak te betreffen, en is met zo veele andere doorvlogten, dat de zelve van belang wordt, des te meêr nog, dewijl twee ooggetuigen, en geleiders van Jefus op deeze laatfte reis na Jerufa. lem, elkanderen fchijnen tegen te fpreeken. Schijnen, moet ik 'er billijk bijvoegen, omdat, gelijk reeds gezegd is, de 'drie eerfte Euangelisten hier in den tijd niets bepaalen, en zeer dikwerf zonder eene orde van den tijd fchrijven , enkel verhaalende, wat ergens eens gebeurd is. Bij dit alles is mij nogthans deze, zelfs flegts toefchijnende tegenftrijdigheid der drie .eerfte Euangelisten tegen den laatften, gewig. tiger dan andere: zoo Joannes daar ongelijk bij had zouden de grootfte wonderwerken van |efus, de op^ wekking van Lazarus uit de dooden, verdagt worden. Ik heb de zaak dan ernftig overdagt, en zal mijne overdenkingen mijne Leezers mededeelen. Doch vooraf moet ik. van de ftad of het vlek Efraïm fpreeken, want op de ligging daarvan komt de geheele twijfeling aan. Waar Efraïm gelegen heeft, weeten wij wezenlijk niet; doch men neemt gemeenlijk aan, 20 Romeinfche, dat is. 4 Quitfche mijlen, aan de noordzijde Van Jerufalem: en dan is zekerlijk de bedenking groot, want die 4 Duitfche mijlen benoorden Jerufalem was, zal bezwaarlijk over Jericho, dat beoosten Jerufalem lag, na Jerufalem reizen, hoewel de zaak eigenlijk niet onmogelijk was, Vol.  76 HET EUANG. VAN MATTHEUS, iiJS* }°*meS SP het nab;j de bestip; alleen, lijk ftaat 'er niet bij. welke woestijn deze is. 'T ïffii^ W0^Van>da' aan de zuidzijde van lerufalem en jericho zijn; maar ook' de woestijn, of ^tZITJ^T* Quarantania aan de noordzijde iLV ^t U' a.i-S men enket eenvoudig bij joannes leest, de woestijn, het waarfchijnlijkfte zijn. doch 2ezal bHhgeen * daaT uit Euf(*ius « HfeSS fer'Ry-' de»>» men gemeenlijk aan de In t^n ^ geene tWee fteden . ZOU- den kunnen geweest zijn. Volgens lofephus ernvadneBeJtÏÏfrhhen- °°rl°g' 1V" * *> ™ ^ ^ no^rdziide hl hi'Jf" ""gK™. de^lven aan de SJ7 h0.ewel de zaak met zeker is, want voor j£,a,L. V » a/"dere uitgaaven of handfchriften , hier melden Vespafianus doet een togt teeen de nog onveröverde plaatzen in deberfje/iti/e fJVJz?%"Ka'am ^kr"batene, en daarna nog twee kletnejleden Bethel en Efraïmr Men Z lïlïiï Wkraba£Cne» 'l Wdk aa" deToVdz^de van jericho lag, en tot aan den Jordaan ftrekte Sn AkrattSe^of ' doch ™n "iXnog een Akrabatene, of hoogte Akrabim fder fchorpioe- A^XXXIv"^' K VW Van de d00d« 'ee •• Num XXXIV: 3 4.) en dat paste zeer goed, want op deze wijze ging de togt tegen het eigen ijk zo genoemde gebergte van juda, en zo zou ook EfraiZ en Be hega ,n de nabuurfchap van de zulfflto woestijn van Juda gezogt moeten worden. Omtrent de hggmg van het Gophnitifche landfchap wee "k mets met zekerheid. Eufebius eD*HtaLj mus, fchr.jvers van de vierde en vijfde eeuw! zeggen, dat Efratm een groot vlek zij, Euféb^s egt, Hieron.jmus, twintig RomeinMe mi le„ noordwaarts, van Jeliaf d. i. Jerulaïem. Daar hebben wij nu wederom niets zekers, doch vlak ten Noorden, kan dat Efraïm, waarvan joannes fpreekt rm gelegen hebben, maar merkelijk ten Oosten , want' ïnden^iifber, ^ ST^A 0Ver W-BS en den Olijjberg, d. 1. van het Oosten, of zelfs wel van  Ca». XX: 99—34. 77 van het Zuidoosten, na Jerufalem. Ook dat Efratm. nabij het welk Abfalom II Sam. XIII: tó. zijné fchaapfcheering houdt, heeft zodanig eene liemne dat de ontvlugte Zoonen van David vs. 34 0ve7 den berg, d. 1. over den Olijfberg, na Jerufalem komen. Die van het Noorden na Jerufalem gaat, komt volgens de reisbefchnjvingen niet eens regts wees de' noordelijke poort in,.maar moet, geljk het fchijnt ■wegens den berg een omweg na het Westen nee men. Maundrel, die in 1697 over fchem en Bethel na Jeruralem reisde, kwam over Rome, aan dé westzijde van Jerufalem, zelfs door de Bethlehemfche poort binnen Jerufalem. Zie MaundreU's iourneti from ulleppo to Jerufalem, bi. 66. 67. - De geheele zwaarigheid rust derhalven enkel op de ligging eener plaats, van welke wij eigenlijk niets weeten, niet zo veel, dat wij de zelve op de landkaart konden optekenen: jaa mogelijk z'jri 'er twee Heden van dezen naam geweest, eene noordelijke, van welke Eufebius en Hieronijmus fpreeken welké in het gebergte Efraïm lag, en eere'zu dö >stelijan de door den fchrijver der Wolfenbuttelfche Fragmenten tegen Jefus ingebragte klagt, dat hij in de daad het oogmerk gehad heeft, om zig onder den naam van Mesfias tot een waereldlijken koning der Jooden op te werpan, en zijne leerlingen eerst, nadat deze aanflag mislukt, en hij gekruizigd was, dit waereldlijk koningrijk in een geestelijk ver» anderd hebben. Indien Jefus eenige gedagten gehad had, om zig tot een waere'dhjken koning op te werpen, en daarbij niet ongemeen dom geweest was, zo had hij zig van ééne van twee gunftige gelegenheden, die zig hem aanboden, bedienen, tón minften iéts beproeven moeten; van de eerlïe , wanneer , foan. VI. 14. 15 vijfduizend man, weiken hij gWpijs'd had , hem in de woestijn met gewelü greepen , en koning maaken wilden, doch welken hij ontweek ; dan van deze, hij had uit den Tempel niet moeten gaan, zonder zig te laaten kroonen, inzonderheid dewijl 'er reeds zo veel gefchied wvs. In Jerufalem, daar óp het Paaschfeest meêr dan eene millioen menfchen bij malianderen waren , wierd hij van veele duizenden in den Tempel geleid, én was oVaar mi > in;  94 HET EUANG. VAN MATTHEUS. uit na Bethaniën, en overnachtte aldaar.| Wanneer hij 's morgens weder in de ftad jS ging> in : de Tempel was eene vesting, en wel eene zeer fterke; daartoe had Herodes de Groote den zeiven, hoewél het reeds voorheen geweest zijnde, onder het voorwendzel van voor den Godsdienst een huis te bouwen; nog meêr ingerigt, (zijn neef, HerodeS Agrippa verfterkte Jerufalem nog meêr, maar aan den Tempel bouwde hij niets:) de zelve was de burgt van Jerufalem, en die den zeiven bezat, was meester van de ftad, welke zelf onder de vestingen van dien tijd eene der eerfte plaatzen bekleedde. "VVij zien dit uit de gefchiedenis van den Joodfchen Oorlog, daar de Zeloten en Edomiten "zig eerst rnet groot geweld van den Tempel meester maaken, eri ' daarop bezitters van Jerufalem zelf zijn, die het volk, zelfs tegen den wil van een groot gedeelte daarvan, tot wederfpannigheid dwingen. Xjofephus van den Joodfchen Oorlog, IV. 3. 4. 5.) Met vijf brooden vijf duizend man te fpijzigen (eene omftandigheid, welke zelfs een bedrieger van het aanneemen der koninglijke waardigheid had kunnen affchrikken) had Jefus hier ook waarlijk niet noodig gehad, want voorraad was 'er in de verbaazende gewelven van den Tempel, waarin de Priesrers hunne tiendeh bewaarden, genoeg voor handen: van de onmeetelijke grootheid van dezen voorraad geeft dè laatfte belegering van Jerufalem het grootfte bewijs, toen, hoewel de Jooden dien zelf verwoesteden, dé zelve nogthans zo lang ftrekte, de volle hongersnood eerst naa vier maanden kwam, en men, in het middenvan Juüj, de dagehjkfche offers, eigenijk uit gebrek van offervee, moest agteiiaaten. Daar was wel reed» in deze vier eerfte maanden hongersnood, maar eenige honderdduizenden, die den voorraad van het koorn onder hunne magt bezaten, hadden nog te eeten. Zelfs geld in menigte was' 'er in de onderaardfcbè gewelven, over welke men mijne verhandeling in hét Magazijn van Gottingen, D. VI. derde jaar, N". ï. kan  Cap. XXI: i-aa. 95 ging, fiad hij honger.| Toen hij nu aan jq den weg één enkelen vijgenboom zagj ging kan naléezen, die pok nog veele andere, hiérbij voegende zaaken bevat. Verleiders van hét Joodfche volk en weêrfpannelingen hebben zig anders altoos vari den Tempel en van Jerufalem tragten meester te maaken: [efus had alles, wat een weérfpanneling flegts wenfchen, en nooit voor den tweeden maal hoopen kon, had het, toen hij tot alles voorbereid was, jaa in een zeker opzigt zelf iets daarvan voorbereid had : verlaat hij toen den Tempel, en laat aan de Overheid allen tijd en gelegenheid over, om voor de' volgende dagen fchikkingen daar tegen te maaken, zo wil hij zig ze* kerlijk niet tot een waereldlijken koning opwerpen. Den J2' ii00m der 4 hoo^d- uh%- of in de Nederd. uitg. v. n. bl. ïp, met de Biji-oegf. — Op eene andere wijze zou de geheeie tegenftrijdigheid van Mattheus tegen de overige Euangelisten vervallen, als men, zij antwoordden, f>'v«.v«» geheel wegliet, want dan waren 't geen volgt, nog woorden van Je. lus: een handfchrift doet dit in de daad, maar Uegts een, daarenboven nog één, dat wat verdagt is, en waarvan wij niet eens weeten, van waar het Bekomen is. B »J.'42.3 Deze plaats ftaat Ps. CXVIII: 2a. daar ii verzoek, dat men de aanmerking naleest. vs. 43.] De vervulling ligt thans voor alle oogen bloot, nadien het geheeie Joodfche volk zig van het koningrijk van Christus eh zijnen Godsdienst heeft los gemaakt, en deze enkel onder heidenen, van welken men ook niet loochenen kan, dat zij daar vrugten van gedraagen hebben, wordt aangenomen. Alleenlijk merk ik am, dat deze voorzegging noch ten tijde, wanneer Mattheus dit opfchreef, (mogelijk reeds in het jaar van Christus 41.) noch bij het leeven der Apostelen, vervuld was, want de kerk was rog altoos uit Jooden en heidenen vermergd, en de heidenfche kerk op de Joodfche ingeënt, in bet jaar 4*.  Cap. XXI: 13—46 103 hebt gij nooit in de fchrift geleezen: de fteen, dien de bouwlieden verworpen hebben , is tot een hoekfteen geworden. Van den Heere is hij dit geworden, en een wonder in onze oogen. | Daarom zeg 43 ik u, dat het koningrijk van God u zal on';nomen, en aan een volk gegeeven worden, dat daar vrugten van brengt | Die 44 op dezen fteen valt, zal bezeerd worden, enopwien hij valt, dien zal hij verbrijzelen.] I)e Hoogepriesters en Pharifeën, die dit 45 hoorden, verftonden zeer wél, dat het óp hen zag,| zogten hem in hunne magt te 46 krijgen, maar vreesden het volk, dewijl het hem voor een Profeet hield. Cap. 41. was mogetijk het Euangelium den heidenen nog niet verkondigd. Zelfs naa de verwoesting van Jerufalem waren 'er talrijke Christelijke Gemeenten te Pella en in de nabuurfchap, Derhalven vervalt het vermoeden, dat deze zo fterk vervulde voorzegging van Christus eerst naa de vervulling zou kunnen ingefchooven zijn. vs. 44. Die op dezen fteen valt, zal bezeerd •morden] Het zinnebeeld is uit Jef. VIII: 15. genomen , en hier volgens den zamenhang der. rede geene eigenlijk aangehaalde voorzegging. en op wien hij, valt, dien zal hij, verbrij zer ltn\ Dit D<*«. 11:34.35. fpreekt wezenlijk van 't koningrijk van Christus, eigenlijk , hoe het zig nog in 't vervolg in laatere tijden vertoonen zal, doch kan ook zeer gevoegelijk op den toenmaaligen tijd, en de verwoesting van het volk, dat in zijn koning niet geloofde, toegepast worden. Zie de aanmerkingen op de plaats van Daniël, en op het 44^ Vers van,het zelfde Capittel, welk vers eigenlijk de verklaaring van den fteen bevat, die alles verbrijzelen zal. G.4.  104 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Cap. XXII: i-i4. Gelijkenis van een groot gastmaal, dat een koning ter eer e van zijn zoon aanregt, en dat van de genoodigden verfmaad wordt. t c u XXIL Jeius hegon op nieuw te fpreeken, en i zeide tot hen in eene gelijkenis:! in het koningrijk van God gaat het even eens, 2 als toen eens een aarsch koning ter eere van zijn zoon een gastraaal aanregtte.j Hij em ?arsch konin^ Letterlijk, een Luther vT* k0f"ngu' maar dit >'s ' geen Duitsch. «n? f"0m, hfC Woord welks zin ÏL V, £ Vu deJ00drche «U "'et vèrftond, geheel uit, dewijl het bij hem ondraaglijk klonk. w«*rn>T Z%n Zoon eer *e»*tmaal 'aanrestte-] Dit kon of een gastmaal op den geboortedag van den aoonz.jn.of een, waarbij hij tot opvolger m het Rijk of zelfs tot mederegent zoti frh-ffifl WOrdeD' Het ,aatfte komt mii he' waarfchijnlijklte voor, want enkel daaruit kan men begrijpen, waarom veelen tot dit gastmaal volftrekt nietkomen willen. anderen zelfs de noodigers befpotten en dooden. Dezen zijn naamelijk misnoegden, die niet willen., dat de zoon koning wordt: de* zelfde zaak die flegts onder een ander zinnebeeld Luc- XIX- iV voorkomt. Deze misnoegden zijn de Jooden, die feben willet aanne^en, niet tot koning heb- Wonderlijk is de gewoone overzetting: die zijnen zoan eene bruiloft bereidde, terwijl men in Z ganfehe gelijkenis geen woord van eene bruid vindt jaa niet eens zeggen kan, wie de bruid zijn zal' want neemt men daar de kerk toe, dan zijn immers bruid en gasten, de zelfden. De veSrnTg^ie*  Cap. XXII: 1—14. 105 Hij zond zijne bedienden uit, om de ge- 3 noodigden bij één te roepen, maar zq wilden niet komen :| hij zond nog andere 4 bedienden uit, om tot de genoodigden te zeggen: ik heb alles tot het gastmaal gereed, mijne osfen en mestvee zijn geflagt, en alles is bereid; komt tot het gastmaal. | Maar zij gaven daar geen acht S op, en gingen weg, de één na zijn akker, de ander tot zijne koopmanfchap;| anderen greepen zelfs zijne bedienden, 6 befpotteden en' doodden hen. | De koning 7 wierd, toen hij dit hoorde, zeer toornig, zond zijne legers uit, liet deze moordenaars dooden, en hunne ftad verbranden. | * Doch tot zijne bedienden zeide hij: het 8 gastmaal is gereed, maar de genoodigden wa¬ lk geeve, is niet nieuw; een eigenlijk letterkundig bewijs van de zelve zal ik in de Latijnfche aanmerkingen voor Geleerden leveren, als ik ze nog vóór mijn dood bearbeiden, en nalaaten kan. vs. 3. om de genoodigden bij één te roepen] Dit moet men zo verftaan : zij zijn reeds vooraf ge«podigd, hebben ook 'waarfchijnlijk toezegging gegeeven, maar op den dag van het gastmaal, mogelijk , dewijl zij te lang wegblijven,. wordt er nog-' maals na hen gezonden. De Jooden waaren eertijds reeds door de Profeeten genoodigd, ten tijde van Christus wierden zij nogmaals genoodigd en aangemaand om te komen, eerst door Joannes den Dooper, dan door de Apostelen, en andere afgezanten van Jefus. . vs. 7.] De verwoesting van Jerufalem door de Romeinen. G 5  105 HET EUANG. VAN MATTHEUS. waren het zelve niet waardig: | gaat op o de groote wegen en aan de kruiswegen, en noodigt wien gij vindt. [ Zij gingen 10 op de wegen uit, en bragten allen bü één, die zij vonden, kwaaden en goeden, zo dat de zaal vol wierd. | De koning n ging binnen om de gasten te zien,, en wierd 'er onder hen één gewaar, die in geen plechtig gewaad gekleed was:| tot 12 dezen zeide hij, vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, zonder in een plechtig gewaad ge- » vs. 9. De roeping der heidenen. wien gij vindt.] Zij moeten derhalven geene uitzondering maaken, maar allen brengen, die flegts Jcomen willen, en dit wordt in bet volgende Vers verklaard, kwaden en goeden. Deze zaak is in de aanmerking op Cap. XIII: 34—30. uitvoeriger voorgedraagen: in de Kerk moeten niet enkel waare ' deugdzaame en gebeterden (wedergeboorenen) opgenomen worden, maar allen die flegts wWen: de afzondering der waardigen van de onwaardigen behoudt God in 't einde der dagen voor zig zeiven. vs. ji. één , die in geen plechtig geivaad gekleed was] Dewijl dé gasten van den wég opgenomen wierden, zo kon men zekerlijk niet verwasten, dat zij een plechtig gewaad medebragten: maar bij voornaame, inzonderheid koninglijke gastmaalen wierden 'er aan de gasten kleederen gegeeven en dat niet enkel voor de maaltijd geleend, maar' als een gefchenk. (Zie Paulfen over de regeerings- form der Oosterlingen uit reisbefchrifvingen, «• hik e" « vo™ëeOosterfche Bibliotheek, L>. VIII. bl. 140. Hoogd/) Die nu het aangeboden plechtig gewaad niet aannam , moest den zoon dês konings ongenegen zijn, en ten oogmerk hebben, om het plechtige gastmaal te befpotten:  C a p. XXlI: 15-s2. 107 gekleed te zijn? Hij verftomde.| De ko- 13 ning zeide tot de dienaars: bind hem handen en voeten, en werpt hem buiten, daar het duister is. Daar zal weening en knarzing der tanden zijn!| want veelen 14 zijn geroepen, maar weinigen uitgeleezen goeden.) W. IS 22, Jefus beantwoordt de vraag , of het retht zij, den keizer hoofdgeld te geeven? (*). Hierop overleiden de Pharifeën , om 15 hem in een antwoord te vangen :| en 16 zonden eenigen van hunne leerlingen, onder geleide van de Herodiaanen tot hem; af, C*) Mare. XII: 13—17. Luc. XX: 20—26. vs. 13. werpt, hem buiten, daar het duister is enz.] Zie de aanmerking op Cap. VIII: 12. vs. 14. maar weinigen] Wij zien hieruit, dat 'er van die geenen, d>e onwaardig zijn, en in geen plechtig gewaad gekleed zijn, niet enkel één, maar veelen zijn zullen. In de gelijkenis was 'er flegts één zonder plechtig gewaad voorgefteld, om de gelijkenis niet te onwaarfchijnlijk, en het gastmaal niet te treurig te maaken. vs. 16. onder geleide van de Herodiaanen\ Men houdt de Herodiaanen gemeenlijk voor Sadduceën, doch dat fchijnen zij niet te zijn, maar vs. 23. de Sadduceën, die de op/landing der dooden loochenen, van hun onderfcheiden te worden. Het zijn veel eêr, of wezenlijke bedienden van den Viervorst Herodes, of, als het een naam met betrekking tot den Godsdienst zijn moet, die van den Gods-  ïö8 ÏÏET EUANG. VAN MATTHEUS. af, welken tot hem zeiden : Rabbi, wij tveeten» dat gij de waarheid liefhebt, en den Godsdienst van Herodes en het Hof waren: omtrent gelijk wij m de kerkelijke Gefchiedenis der Christenen, ketzerhjken (fl*TiyIMls\ hebben, tegen andere gezindheden overgefteld, die den door den keizer van Conilantinopel goedgekeurden Godsdienst aannamen, en daarna ook Melchiten fkoninplijken) heetten. Tot dezen Godsdienst der Herodesfen fchijnt de ontkenning van de opftanding niet behoord te' nebben; zie de aanmerking op Cap. XIII: 2. zij waren nogthans in andere {tukken van een tegengefteld gevoelen van de Pharifeën, waarfchijnlijk daarin, dat zij de overlevering der Pharifeën, hunne plechtigheden, hunne dikwerf zeer ftrenge uitlegging der geboden van Mofes niet aannamen, maar dan wel zekerlijk, en dit behoort eigenlijk tot hunne gefchiedenis, dat zij de gehoorzaamheid omtrent den keizer, welke-het geflacht van Herodes geheel toegedaan was, leerden, en het als een pligt befchouwdenhem het hoofdgeld te betaalen, 't welk ten minften de ijverige Pharifeën van de gezindheid van ludas den G*Ule» verbooden. (Zie Jofephus Oudfi. XVUI. Hoofd. I. geheel.) Lieden derhalven van twee geheel verfchillende gezindheden, die juist over het hoofdgeld onderfcheiden dagten, leggen Jefus deze vraag voor, wie van hun gelijk heelt ? zij willen het aan zijne uitfpraak ftellen als aan die van iemand, van wien zij wisten, dathii zonder aanzien van perfoon alleen de waarheid leerde en tragten hem door deze vleierijen openhartig in 't fpreeken te maaken. Welk antwoord zij van hem verwagt hebben, kan men niet zeggen: maar had hij tegen het hoofdgeld gefproken, dan hadden die van Herodes partij hem bij de Overheid, zelfs bii de Romeinen kunnen aanklaagen, en dan zouden wil' bij de befchuldiging van Jefus voor den hoogen Raad en Pilatus daarvan gehoord hebben, hoewel ook Luc jpi.Ul: 2. onder de befchuldigingen tegen Jefus geven-  Cap. XXIï: 15—22 100 den weg Gods overëenkomftig de Waarheid leert zonder na iemand te vraagen, en zonder aanzien van perfoon:| zeg ons derhalven, *7 wat gelooft gij , is het geoorloofd den keizer hoofdgeld te geeven, of niet ?j Jefus, die 18' hunne arglistigheid wist, antwoordde: waar. om legtgg mij flrikvraagen voor, gij huiche laars? | toont mij de munt, welke tot hoofd 19 geld geëischt wordt! Zij bragten hem een denarius.| Hij vraagde: wiens beeld is dat, en 20 hetopfchrift?! zij zeiden, van den keizer: zo 21 geef vonden wordt, dat hij verbiedt, den keizer fchattingen te geeven, maar zonder getuigen en bewijs; had hij in tegendeel het hoofdgeld voor geoorloofd verklaard, dan konden de Pharlleën hem bij het volk gehaat maaken, als een, die gebood, den keizer te geeven 't geen Godes is» het heiligdom den heidenen te geeven. vs- 17,] Wat eigenlijk de voornaame tegenwerping van de ijverige Pharifeën tegen het hoofdgeld was, weeten wij uit de Gefchiedenis niet, volgens het antwoord van Jefus, welke hen zo zeer tot Uilzwijgen brengt, fchijnt het de volgende geweest te zijn: dat het jaarlijksch hoofdgeld Gode toebehoorde, en van Mofes voor den Tempel bevolen was, (zie de aanmerking op Cap XVII: 24,) dat het derhalven tegen het geweeten (lreedt den keizer te geeven 't geen Godes is. In de daad eene wonderlijke tegenwerping, want de keizer dagt in 't geheel aan den halven fikkei niet, die voor den Tempel gegeeven wierd, maar eischte een geheel ander hoofdgeld, ook in de fom verfchillende, want een denarius (ruim zeven ftuivers) bedraagt de halve waarde van den hal ven fikkei. vs. ai ] Gij ziet, dat de keizer het hoofd, geld met van « vordert, dat gif voor denTempel platht te betaalen, dit is een heilige fik.  tio HET EUANG. VAN MATTHEUS. geeft dan, zeide hij tot hen, den keizer keizerlijke munc, en Gode zijne heilige | Toen zij dit hoorden, Honden zij verbaasd, 2a verlieten hem, en gingen weg. J vs. Jlkkel, en een denarius zou in den Tempel niet eens aangenomen worden, maar voor den zeiven zou met opgeld een heiligen Jikkel ingewisfeld moeten worden. Gif' kunt derhalven met een goed geweeten den keizer het jaarlijkseh hoofdgeld in keizerlijke munt met zijn beeld en opfchrift betaalen, en Gode het tot onderhoud van den Tempel bejlemde geld in heilige munt. In de daad een voortreffelijk antwoord , zo duidelijk, dat het zelfs hen, die vraagen, tot ftilzwijgen brengt, en doet verbaasd Haan: bet moet derhalven toen nog niet in gebruik, maar nieuw geweest zijn. Men zou zig hierover kunnen verwonderen, maar men zal daarmede ophouden, als ik 'er bijvoege, dat niet eens zij, die over dezen text jaarlijks prediken, of de grootfte hoop zelfs van geleerde uitleg, gers, dezen verftandigen zin van deze woorden van Jefus pleegen te vinden, maar de zelve een wonderlijken zin pleegen te geeven: dewijl 'er in Judea keizerlijke munten waren, zo zie men, dat de keizer Overheid zij, het muntrecht oef ene, bij gevolg ook fchattingen vorderen kan. Dit zou een zeer ongerijmd antwoord zijn: de meeste munten, welke ik ontfange, dat zelfs in de betaaling van Hanover, zijn Franfche, Pruisfifche, Brunswijkfche, en Hollandfche; ben ik daardoor verpligt, om: die Vorften en Republiek fchattingen te geeven? De antwoorden van Jefus in dit Capittel zijn bij uitftek fchoon en treffend, en verheffen zig ver boven de toenmaalige kundigheden van zijn volk, jaa ook van de Christenen, die het hebben willen verklaaren, dit verdient opmerking, wezenlijk verwondering.  Cap. XXII: 23-33. «1* vs. -23—33. jefui verdedigt de leer van de opftanding der dooden tegen de Sadduceën (*_). Op den zelfden dag kwamen ook de 23 Sadduceën, die de opftanding der dooden loochenen, tot hem, leiden hem eene vraag voor, | en zeiden: Rabbi, Mofes heeft 24 bevolen, dat, als iemand zonder kinderen fterft, zijn broeder deszelfs weduwe trouwen, en hem zaad verwekken moet.) Nu waren 'er bij ons zeven broe* 25 ders , de eerfte trouwde en ftierf, en liet, dewijl hij geene kinderen had, de weduwe voor zijn broeder agter,| even 26* eens ftierf de tweefte, de derde, en alle zeven,} en ten laatften naa hen allen de 27 vrouw. j Wiens vrouw zal zij nu bij de op- 28 ftan- (*) Mare. XII: 18—27. Luc. XX: 27—40. vs. 24—28.] Of het geval werkelijk plaats gehad heeft, of enkel verdigt is, doet niets tot de zaak, want de geheeie tegenwerping komt daarop uit: Mofes heeft wetten gegeeven, uit welke ineen toekomend leeven de Jchandelijkfle veelmanfchap, onafgedaans twist tusfehen broeders over de vrouw zou moeten ontflaan, htj kan derhalven niet aan een toekomend leeven geloojd hebben. vs. 24. heeft bevolen] Derhalven het niet eens aan den wil van den overbl ij venden broeder vrij gefield. Die de wet van Mofes gehoorzaamt, komt in de andere waereld niet in zodan ge wonderlijke verlegenheid, of misdaadige Veeltmnfchap. Deze wet ftaat Deut. XXV: 5—10. vs. 28. JVtens vrouw zal zij nu bij de opftanding  na HET EUANG. VAN MATTHEUS. ftanding der dooden zijn, dewijl allen haar gehad hebben ?| Jefus antwoordde 29 hun: gg dwaalt, dewijl gij de fchrift en de magt van God niet kent.| In de op. 30 ftan- ding der dooden zijn] De Jooden neemen in het toekomend leeven huwelijken aan, en bewijzen deze onverftandige Helling nog daarenboven. Ik verfloute mij om de zelve onverftandig te noemen, omdat, waar de menfchen onfterfelijk zijn, zij niet vermenigvuldigen moeten. Op de hier voorgeitelde vraag antwoorden zij: van den eerften man! maar dit antwoord zou niets minder dan voldoende geweest zijn; 't zou immers ten uiterften onbillijk zijn, als de tweede, tot den zevenden broeder, die het bevel van Molès volbragten, voor deze gehoorzaamheid omtrent zijne wet de ganfche eeuwigheid zonder huwelijk moesten doorbrengen, waartoe zij nogthans neigingen in de andere waereld medeneemen. vs. 29. de magt van God] Gods ajmagt, volgens welke het hem niet onmogelijk is, dooden op te wekken. vs. 30.] Ik heb reeds vooraf aangemerkt, dat de Jooden huwelijken in het eeuwige leeven aanneemen: maar eenige laatere Jooden willen opgemerkt hebben, dat andere meêr verltandige jooden, wier woor-den zij bijbrengen, de zelfde leer gehad hebben, welke Jefus hier voordraagt; en dan zou men zig zekerlijk kunnen verwonderen, hoe de Sadduceën op hunne tegenwerping zotrotsch waren, en dit antwoord van Jefus niet vooruit verwagten, maar over het zelve verbaasd Honden. Doch deze Geleerden hebben de woorden der Jooden, welke zij bijbrengen, niet wél verdaan: eenige Jooden zeggen, dat zij in het eeuwige leeven geene kinderen teelen, maar dit is niet het zelfde als, dat zij geene vrouwen hebben: zij kunnen deze enkel voor het genot en tot wellust hebben , niet om kinderen te teelen, gelijk 'er volgens deleer van Mahomed in het Paradijs Paradijsmeisjens zijn, enkel tot een onophoudelijk vermaak ,  Cap. XXII: 23-33 «3 ftanding trouwen de mannen niet, noch worden de vrouwen ten huwelijk gegeeven, maar zijn gelijk de Engelen Gods in den Hemel. | Maar hebt gij van de opftanding 31 der dooden niet geleezen, 't geen God zegt,{ ik ben de God Abrahams, de God 32 Ifaaks, maak, maar niet tot een booger einde. De leér van zulke Jooden, en hun begrip van het eeuwige leeven hebben zekerlijk een nog fchandelijker en laager voorkomen: en Maimonjdes of anderen, die zeggen, dat zij in de andere waereld kinderen teelen, zeggen reeds bij wijze van vergelijking iets beters, het voorige is het begrip van zulke lieden, die zonder bijflaap geene vergenoegingen kennen, eh zig in hunne gedagten tot geene hoogere geneugten verheffen kunnen \ doch zo heeft wezenlijk een groot gedeelte van het zeer wellustige zinnelijk Afiën gedagt, zo denkt de geheeie Mahomedaanfche waereld. Indien zij den geneeskundigen vraagen wilden , zo zon hij hen onderregten; dat, als God geene geltadige wonderwerken verrigt of allés verandert, de geloovige bij zodanig eeuwig leeven, gelijk zij zig voordellen, op den duur zeer uitgemergeld ■, en ten uiterften ongelukkig rou moeten worden. Het ftrekt tot eer van den Christelijken Godsdienst, dat de zelve zig boven alle zulke dwaasheden verheft, en van Jefus, dat hij, terwijl zij bij zijn volk algemeen waren, zig afzondert, en de zelve tegenfpreekt vs. 32.] Deze woorden ftaan Exod. UI: 15. God kon zekerlijk ook een God van doode dingen genoemd worden, d. i. hun fchepper en opperheer, bij voorb. de God des Hemels, de God der Aarde, maar als hij zig vooraf reeds eenige maaien den God Abrahams, Ifaaks en Jacobs, met eene bijzondere deelneeming genoemd, en gezegd heeft, dat hij de nakomelingen van deze zijne dienaaren , volgens de hun gegeevene toezegging , van de Egijptifche verH druk-  S*4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Ifaaks, en de God Jacobs? God is geen God der dooden, maar der leevendigen.I Toen het volk dit hoorde, ftond het over a£ zijne leer verbaasd, j drukking: wil verlogen, doch dan gevraagd worden de, welke zijn naam is? antwoordt: ik zal het zijn, ts mijn naam, ik zal dien vervullen en zal het ztjn. Zo zult gij tot de Israëliten zeggen: ik zal het zijn, heeft mij tot u gezonden. God zesde nog verder tot Mofes: Hij zal 't zijn, de God uwer vaderen, de God Abrahams, de God Ifaaks en de God Jacobs, heeft mij tot u gezonden. Du ts mtjn naam in eeuwigheid, en dus wtl tk, ten allen tijde, genoemd worden: 20 kan men niet denken, dat deze vrienden van God dood, eeuwig dood zijn, en de almagtige aan hen met eene foort van weekiaagende vriendfchap denkt, lunne nakomelingen wenscht goed te doen, dewijl Ti j het aan hun niet meêr doen kan. Zo denk ik, als ik een vriend verlooren heb, maar voor den Almagtigen, die zekerlijk dooden moet kunnen opwek. Ken, zou zulk eene goedhartige gedagte, daarenboven .nog m zulke kragtige woorden gezegd, te laag zijn. Men leeze de woorden nog eens over, en gevoele !  CAP. XXII: 34-4I 115 w. 34—46. Beantwoording van de vraag omtrent het grootfie gebod (*), en voorftel van die omtrent den Mesfias, wiens zoon hij zij (**). Als de Pharifeën hoorden, hoe hij de 34 Sadduceën tot ftilzwijgen gebragt had, vergaderden zij zig,| en één onder hen, 35 een wetgeleerde, vraagde hem, om hem op de proef te Hellen: I Rabbi, welk is 36" F * het (*) Mare. XII: 28-34- C**) Mare. XII: 35—37- Lue. XX: 41—43- vs. 35. een wetgeleerde"] Waarfchijnlijk , één wiens .geleerdheid niet bijzonderlijk in de verzameling van hunne mondelinge overleveringen, maar in dé verklaaring der wet van Mofes bettond, hoewel deze zig naar de overleveringen fchikte. Thans, nu wij de overleveringen der Pharifeën in den Thalmud verzameld hebben, zouden wij een Rabbijn, wiens hoofdzaak de verklaaring van den Thalmud is, van hem onderfcheiden, die eigenlijk zijn werk maakt van den Bijbel te verklaaren, en die daar groot in is, bij voorb. David Kimchi. Omtrent zulk een man was deze, en wij zullen hem ook, Mare. XII: 32—34. als een verftandig man befchreeven vinden, zo dat ik het voorbeeld niet te onrecht gekoozen heb, wantdat was Kimchi ook. vs. 36—40.] Omtrent het onderfcheid, het welk de Phariléën tusfchen groote en kleine Geboden maakten , kan men de aanmerking op Cap. V: 19. nazien. Het antwoord, dat Jëfus geeft, is n;et alleen waar, want deze zijn r.iet alleen de voornaamlte geboden, van welke alle overige afhangen, maar door de zelve wordt ook in alle dwaalingen voorzien, welke de Leer der Pharifeën in deze verdeeling placht te menH % gen,  m HET EUANG. VAN MATTHEUS het grootfte gebod der wet?| TefnS ant woordde: gij zult den Heere u£en £d3/ van ganfcher harte, van ganfcher ziele en met alle voorbedagtheid liefhebben!! feboden f ftV" gr°°tf*e onder ^38 geboden, doch het tweede is aan het 30 zelve geiJk: gij zuIt uwen n ^t39 hebben als u zeiven. | Van deze twee 40 feten'af'r^ W6t de Doch daar nu de Pharifeën bij malkan-41 de- gén, en daardoor de zonden omtrent vermeende kleine geboden te ver/choonen. Niet ééi e ee k r» zettehjke zonde kan ik betraan VnnrW hf^ P gebod van de liefde gI S' Cr het sroote den ik mnP, !? 1, 1 0f des naasten te overtreeaen, ik moet derhalven a Ie geboden van finrl naauwkeurig onderhouden. B«woaeu van God z;j 41—46.] In deze vraag is niets. dat zo in 't zyn, daar volgens vs. 46. niemfnd het ondernam de zelve te beantwoorden; de reden daarvanis 2'. Pin vo£nVde?^Sten dC W00rde" ™S rsaim votgens de LXX Overzetters bijbrengen . die nujn Heer, overgezet hebben, daar lefus zondek zulk een voornaamwoord, eeftadio- de loon in „, m eigenIij^ 5"„'rdeX; Jj' * ge.  deren waren, leide Jefu< hun ook eene vraag voor, en zeide: | wat denkt gij van 4* Christus, wiens zoon is hij? Zij zeiden: Davids.| Maar, zeide hij, hoe noemt43 hem dan Davjd, en wel door ingeeving van gefteld had, was Salomon zijn Heer geworden. Daar zou niets uit volgen, dan dat Christus een veel grooter koning zij dan Davld, mogelijk ook, dat in eene andere Waereld David aan hem ondergefchikt zijn zal, maar niet, dat hij zijn zoon niet zijn kan. Het Hebreeuwfche woord, waarop hier alles aankomt : kan verfchillend uitgefproken worden, i) Adoni, mijn Heer , gelijk de LXX Overzetters, de Joodfche punteu, en bijna alle overzetters en uitleggers : dan zie ik zekerlijk niet, wat het tot de zaak doet, of hop de vraag de Jooden zo zwaar, zo ot> faeantwoordelijk had kunnen voorkomen: 2] Adonai, Heer, een naam, die even zo veel is als Jehova; en wezenlijk in het sie Vers van dezen Psalm worde de Mesfias, die aan Gods regter hand zit, Adonai genoemd. Deze uitfpraak moet van Jefus in zijne vraag gekozen, en, dewijl zijne tegenftreevers hem niet weeten te antwoorden, toen de gewoone geweest zijn. Alleen in één eenig Hebreeuwfch handfehrift, het Kasfelfche, heb ik de zelve gevonden, nogthans fchijnen ook nog eenige Ouden bet woord Adonai uitgefproken te hebben. Zie het Critisch Collegie over den noden Psalm, bl. 478—482. Dan geeft de vraag te kennen: als Christus Davids zoon zijn, moet, hoe kan dan David, en dat door aandrang van den heiligen geest, hem den godder lijken naam, Adonai, de Heer, geeven? en leidt daartoe, dat Christus nog eene hoogere natuur hebben moet. Zie Rom. I: 3, 4» IX: 5. Iets van dien aart had Jefus tot nog toe niet gezegd , maar hij zal, Cap'. XXVI: 62. voor het Gerecht uit den zelfden psalm iets, dat bijna even zo hoog is, van zig zei» ven zeggen.  ïl8 HET EUANG. VAN MATTHEUS. van den geest, Heers, als hij zegt,| de 44 Heere heeft tot mijnen Heere gezegd, zet u neder aan mijne regte hand, tot dat ik u uwe vijanden tot een voetbank geeve?| Als David hem*Heere noemt 345 Koe is hij dan zijn zoon?| Hierop kon 46 niemand hem antwoorden, ook ondernam Niemand het van dien dag af, om hem vraagen voor te leggen. | Cap. XXIII. Redenen van befiraffing tegen de Pharu feën (*). XXIII. Hierop fprak Jefus tót het volk, en I tot zijne leerlingen,) en zeide: op den % ltoel van Mofes hebben de Geleerden en Pha« (♦) Mare. XII: 38—40. Luc. XX: 45—47. vs. 2. op den fioel van Mofes hebben de Geleerden en Pharifeën zig geplaatst] D. i. zij heb ben zig den zelven aungemaatigd, willen, ais zij leeren, even eens befchouwd zijn, als Mofes zelf. Van den leerftoel van Mofes wordt bier gefproken, niet van een recbterftoel. — Gelijk Luther overgezet heeft, op den ftoel van Mofes zitten de fchrtftgeleerden en Pharifeën, geeft het een geheel ande^ ren zin, en men verftaat het gemeenlijk, als of zij de van God gefielde leeraars en verklaarders der wet waren, We kfen men in hunne leeringen volgen moet. Kon Jefu:. Uit xvillen zeggen? De Pharifeën, welken hij zelfs m deze rede en in veele andere, als de fcban• delijkfte verdraajers der wet befchrijft, zouden de regtmaatige verklaarders, van de zelve zyn, welken men  Cap XXIII. ft* Eharifeën zig geplaatst;! al wat zij u zeg. 3 gen, onderhoudt en doet dat, maar doet niet naar hunne werken, want zij zeggen , en doen het niet. | Zwaare en ondraag-1 4 lïjke lasten binden zij te zamen, en leggen die op de fchouders van anderen; maar zelven hebben zij geene begeerte, om die met een vinger aan te raaken.J Maar al 5 wat men volgen moet? Waren 'ér ten tijde van Mofes reeds Pharifeën ? Hij ftelt in twijfelachtige geva.len den 'Hoogepriester tot een geloofwaardigen verklaar^ dér der wet, doch die was ten rijde van Jefus ze-' kerlijk geen Pharifeër, maar een Sadduceër, geliJK bijna alle Hoogepriesters vs. 3. Dit kan in den mond van Jefus onmogelijk, een ernftig, letterlijk op te neemen gebod zijn 't is enkel eene bedekte fchimpréde, welke het onderfcheid tusfchen de woorden en werken der Pharifeën leevendig uitdrukt. vs. 5. voorhoofd en armbanden met opfchrtjten uit de wet} Ik heb eene omfchrijving en verklaaring moeten gebruiken, om in onze taal verftaan te wórden: eigenlijk heet het, phijlaëleriën, d. 8 behoedmiddelen, tegen toverij, amuleten. Gorfprongelijk waren het arm, hand- en voorhoofdban» den, van boomwol, reeds ten tijde van Mofes in gebruik , en een fieraad: het bijgeloof placht 'er allerlei toverwoorden op te fchrijven, of liever op te naaijen, welke tegen ongeluk en toverij van anderen eene kragt bezitten zouden; dewijl de opfchriften ten eenen maal gewoon waren, zeide Mofes, dat men 'er geene bijgeloovige oplchriften op fcbrijveri mogt, maar woorden uit zijne wet, doch welke hij verder ni«t voorfchreef. Zie Deut. VI: 8: en dé aanmerkingen aldaar. Deze wet, of liever vermaaning hebben de Jooden daarna zeer letterlijk, als eigenlijke voorfchriften van zulke amuleten genomen, der zeiver gedaante zeer veranderd, zo dat zij thans'een H 4 hs'  «20 HET EUANG. VAN MATTHEUS. wat zij doen, doen zij om bij de menfchen 'SJL Ag tü VaJlen: hunne v°orhoofd. en armbanden met opfchriften uit de wet jnaaken zij breed, en de kwasten hunner venlfin ï T-een, Sastmaal> en den bovenften ftoel in de fijnagogen,! de be- 7 fcST'ZT \™Tk'> e" de men. ? wi In . ï' Rabhi> aangefproken te katen nl $ ZBlt u niet Rabbi 8 Chri^n emen' ^ant é^n is uw leraar, C s» en p allen zijt broeders.( Woemc niemand op Aarde, vader, want o één xxv^TL Keze. zijn eieenliik va° God, Ar«ra. dSrlitlI/ltfn* I^.V0ïeD- ten.eerften tot befcbaamïng IZ, Z {' ï',er hoeken van het groote vierkante doek dat de Oosterlingen tot een blven. kleedgebrutken, van welken 'er dan natuuniik tl, Urieksch den naam nebben. „nf8', 9> I0-3 De meeni'ng is niet, dat volftrekt alle mels moeten verboden zijn; de twaalf JeSK aoemen z>g toch met den zekerlijk veel hoSen naam, Apostelen, en Paulus I. Cor. IV: xs GW l9' latiri maar juist deze naa™n, wtirin tet oor der Rabbijnen zo veel behaagen fchepte moeten zij wegens bet befpottelijke, dat hoogmoed m?sE en onophoudelijke herhaaling tlS^™^ ver ,n 'c geheel niet laaten geeven. Ook b i ons Wti zekere titels, welken de één zeer gaarne hoon ' «n een ander om gelijke reden vermijdt: '  Cap. XXIII. 121 één is uw vader, die in de Hemelen is.| Laat u ook geen voedftervader noemen, 10 want één is u in plaats van vader, Christus. J De grootfte onder u zij uw II dienaar,| want die zig verhoogt, zal ver-ia nederd, en die zig vernedert, verhoogd worden. | Wee u gij Geleerden en Pha-13 m vs. 10. voedftervader) (In '.t Hoogd. Pfls. gevat er) Dit woord heb ik met geen gewoon Duitsch woord van eepe volkomen gelijke betekenis kunnen overzetten, derhalven moeten kiezen f dat 'er het naast aan grenst.-' Het is géén leer dar, geert opvoeder, maar mêer als' beide; ik kan het niet beter als uit de gefchiedenis der opvoeding van Alexander den Grooten 'ophelderen. Alexander had veele opvoeders, pedagoogen, leeraars, (bij vóorb. ónder deze den beroemden en in de daad grootêri Ariftotéles) over deze allen' was Leonides gefield, één bloedverwant van Alexanders moeder, Olijmpias; deze wilde geen titel aanneemen, doch wierd van anderen uit eerbied, en wegens zijne hooge bloedverwantfchap met den Griè'kichen naam ,'dié'hier ftaat, (k««»siit«) genoemd. Dat het gewoone, laage woord, meester, hier niet past, begrijpt men li^te* lijk. In 't Hebreeuwsch heeft jefus zig naauwlijks van eert ander woord kunnen bedienen, dan 't geen ik Est/ter II; 7. heb overgezet: deze had Hadasfa zijn zusters-dogter opgevoed : 'k had hier dan Ook opvoeder kunnén zétten, doch wegens hét geen van Christus volgt, kwam mij voedftervader, en in plaats van vader, gevoegelijker voor. vs. 13. 14.3 'T geen volgens mijne overzetting en de gewdone üitgaaven, hét I4d* vers is, zetten' veele, zells voornaame handfchriften voorh'an, en maaken het tót het dertiende: bijna was ik tot de, zelve overgegaan, maar omdat de zaak niet zeker Is', en naauwlijks tot zekerheid gebragt kan worden, én 'er eindelijk aan de orde, waarin deze Verzen l' H £ ftaan?,  iaa HET EU ANC* VAN MATTHEUS,, riïoën, gij huichelaars, want gij (luit het koningrijk des Hemels voor anderen toe, gij gaat 'er zelven niet in, en die 'er willen ingaan, verhindert gij.} Wee u gij 14 geleerden en Pharifeën, gij huichelaars, want gij teert de huizen der weduwen op, en dit onder voorwendzel van het lang gebed: maar des te zwaarder zal uwe ftraf zijn.j Wee u gij geleerden en Pha-15 ri« ftaan, weinig gelegen is, zo ben ik-bij de leezing gebleeven, die in het gedrukte N. Testament gebruikelijk , en in Luthers en andere nieuwe overzettingen gevolgd is. vs. 14,3 Volgens het 'gevoelen van eenige fooden of Pharifeën moet de regt vroome man driemaal 's daags bidden , eiken keer een uur lang, zig ook eiken keer een uur vooraf daarop voorbereiden , en een uur daarna bedaard blijven. Zulk een kan onder voorvvendzel van zijn gebed, van de rijke weduwen wel onderfteuning begeeren. Hoe onbefchaamd bekeerders van heidenen (die gemeenlijk Pharifeën waren) de ligtgeloovigheid eener vroome weduwe te Romen, Fulvia, misbruikt hebben, daarvan Verhaak Jofephus, Ondhe. XVIII: 3, 5. een in de daad verbaazend voorbeeld. Een uit Palestina niet wegens deugd geweeken Jood verklaarde te Romen de wet van Mofes , vond bij een voornaam vrouwsperfoon Fulvia zulk een ingang, dat zij de wet van Mofes aannam : met hulp van drie andere Jooden van zijn gelijk overreedde hij haar, om den Tempel groote gefchenken van purper en goud te geeven; deze Wierden hun overgeleverd, zij namen ze onder zig en verteerden ze. Deze zaak, benevens een andere nog mêer haatelijke Joodfche gefchiedenis kwam voor Tiberius, en hij verjaagde de Jooden uit Romen. vs. 15 ] Thans pleegen de Jooden geene aankomelingen te maaken, ja zij zouden welzwaarigheden maaken, welken zij zouden aanneemen, maar vóór 1700 jaa-  c a i>. xxiii. ■ m- rifeën, gij huichelaars, want gij omreist zee en land, om één enkelen nieuwbekeerden te maaken, en als hij 't geworden is, maakt gij- hem der helle tweemaal zo° . waar* '■ . ..: ■.- -si ').. %\ a a ■ rad ftrógifn * :F9i » iaaren waren zij wegens hun ijver daarin zeer bekend. Veele onder hunne bekeerder» van heidenen waren oprecht'e menfchen , en hebben veel goeds geftigt, anderen daarentegen kwaade, tot op die laagte, waarvan bij t voorige Vers een voorbeeld vermeld is: meestal egter hielden Pharifeën zig met het maaken vanaankomelingert bezis; den Sadduceën was aan-de^lbrerding van den ioodfchen Godsdienst onder de heidenen weinig gelegen. - lefus bensptnu niet, gelijk men hem gemeenlijk verftaat, dat zij tot deze bezigheid zee- en land omreizen: het zelfde heeft hij immers ook aan zijn» Apostelen bevolen; maar dat zij zee-en-land-omreizén. om één enkelen nieuwbekeerden te maaken* Een zendeling, bij welken dit het geval is,, fcrojnc het juist niet zeer om de bekeering der heidenen , maar om zijne befolding, en daarbij wel om goede daeen, welke hij buiten 's Lands als een zendeling tot de heidenen aan de tafel van rijke en weldenkende Jooden van Had- tot ftad heeft, te doen te ^ maakt gij hem der helle tweemaal zo waardig als gif zelf zijt.] Dat hier niet van onwedérgeboorenen of ook middelmaatig ondeugende aankomelingen gefproken wordt , blijkt duidelijk; de eerften ook in de kerk aan te neemen, heeft Jefiis? immers zelf geboden, hoe kon hij het de Pharifeën! kwaalijk neemen: hij fpreekt van zulken, die der helle tweemaal zo waardig zijn, als de bekeerders zelven, en die dit niet van zig zelven zijn, maar welken de bekeerder daartoe maakt. Ik denk, dat dit omtrent het geval is: een op kosten van anderen reizende bekeerder der heidenen heeft tot nog toe niet één enkelen heiden tot het Joodendom gebragt, waartoe hij ook noch gefchiktheid noch iiver bezit: om niet geheel zonder vrugt van zijn* ■\ ambt  «4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. waardig, als gy zelf zijt.f Wee u gij Win- 16* de wegwijzers, die zeggen: die bij den Tempel zweert, dat is geen eed, maar we bij het goud van den Tempel zweert, die is fchuldig;/ gij dwaazen en blinden ry wat is meer? het goud? of de Tempel, • die het goud heiligt?j Verder: die bij T 8 den ambt weder te keeren, en aan zijne weldoeners een bekeerden te kunnen vertoonen, huurt hij een liederijken en-doortrapten.kaerel uit de heidenen, om zi* te laaten befnijden, en zeer veel huichelaarij te plee* gen, welken hij zijn ganfche bedrijf leert, dat deze onder de Jpoden fpeelen moet. Dat hij hem niet te wemjg geeven, en dat het een flechte kaere! zijn Wn\J ••/P P,et SeheeI bedorven chanöe? niet laaten befnyden , maar nu gaat het ganfche fehool van huichelaarij aan, waarin hij hem onderwijst en volkomen maakt, terwijl de nieuwbekeerde de hartelijkfte en inmgfte verachting omtrent den Godsdienst der Jooden bezit, zejfs wel omtrent den onzimbaaren Qod, welken hij aanbad, (want een onzigtbaare God kwam menig heiden zeer wonderlijk voor) in zijn hart bezitten mogt. 'J?£ \6-22.] Hier moeten de aanmerkingen op Cap. V: 34—36. herhaald worden, hoewel onze plaats in eenige ftukken duidelijker, en eene verklaaring is van het geen daar korter en mêer duister gezegd IS. uujoier vs. 16.^17.] Het goud van den Tempel was ze. heiljgd, daarom verklaarden de Pharifeën den eed bij den zelven voor verbindende: de Tempel beftond nit hout en fteen, en deze waren niet geheiligd. daarom zou een eed bij den Tempel geen eed zijn' Jefus geeft zelf het antwoord, en het' heeft Z mijne gedagten geene verklaaring noodig. vs. 18. ip.j r>e altaar beftond ook uit fteenen. die met geheiligd waren , en zo dra zij uit den" ' Tem,- '  C a p. XXIII. tz$ den altaar zweert, dat is geen eed, maar wie bij het offer zweert, dat op den altaar gebragt wordt, die is fchuldig:[ gij 10 dwaazen en blinden, wat is meêr? het of. fer? of de altaar, die het offer heiligt?| Wie dan bij den altaar zweert, die zweert 20 bij den zelven en al wat 'er op is:| en 21 wie bij den Tempel zweert, die zweert bij den zelven, en bij deszelfs inwoonder:| en wie bij den Hemel zweert, die zweert 22 bij den throon van God, en bij hem, die daarop zie. { Wee u gij Geleerden en 23 Pha- Tempel genomen wierden, mogelijk omdat zij befchaadigd of uitgebrand waren, geene heiligheid mêer hadden, daarom zal dit ook geen eed zijn. vs. 20. zweert bij den zelven en al wat 'er op is"] D. i. bij het oftér. Juist de heiligde en plechtigfte eeden der Hebreeuwen gefchiedden bij bet offer, tusfehen welks verdeelde ftukkeh de zweerende heen ging, het welk zo verdaan wierd, dat God hem, indien hij valsch zwoor, even als dit offer mogt maaken. Jerem. XXXIV: 18. 19. Oen. XV: 9. 10. 17. 18. 1 Kon. VIII: 31. 3a. en de aanmerkingen aldaar. De eed van zuivering, welkea de man van zijne vrouw vorderen kon, gefchiedde ook bij het zogenoemde aanklagtsöffer : Num. V. 12—28. vs. 23.] De wet van Mofes, welke de tienden vorderde, betrof niet alle kleinigheden, die door wasdom vermenigvuldigen; en tienden van dien aart, zouden veel mêer moeite gekost hebben, dan de zaak waardig was. Bij voorb. van bloemen, die in een tuin wasfen, heeft hij nooit tienden bevolen, niet de tiende roos of angelier. Zelfs vinde ik geen het minde fpoor, dat het gras, eene anders voornaame inkomst, vertiend is: als het vee het op de weide eet, is het naauwlijks mogelijk, maar zelfs .als het  &*6 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Pharifeën, gij huichelaars, die het kruizemunt, de venkel en de komijn vertient, en het gewigtigfte in de wet, gerechtigheid, menschlievenheid, en getrouwheid, verzuimt: dit moet gij doen, en het ander -niet-nalaatemj Gij blinde wegwijzers, 24 den wijn zijgt' gij door, opdat 'er geene mug of wijnwormpjen in blijve, en den olifant flokt gij op. J Wee u, gij Geleer- 25 den het gemaaid en binnengebragt wierd, fchijnt het volgens Deut. XIV: 22. niet tot de tiendbaare dingen te behooren, want het was niet gezaaid, en hij vordert daar flegts tienden van de inkomst des zaads, dat op het veld opgekomen is. Over venkel zijn de Rabbijnen zelven het in den Thalmud niet ééns, hoe ver het vertiend moet worden. Naar mijne ge.dagten moest komijn volftrekt vertiend worden, als 'er een akker mede bezaaid was, even eens ook kruizemunten venkel, als men ze in tuinen in menigte teelde, om daar handel mede te drijven: doch deze alle waren in tuinen, als zij 'er flegts in een gering getal Honden, als kleinigheden aan de wet van de tienden niet onderworpen. Men ziet wel, dat Jefus bij het vertienden van deze kleinigheden iets vindt, dat overdreeven en fcheinheilig is, maar de zelve nogthans niet volftrekt van het vertienden vrij fpreeken wil: de vraag, in welk geval zij aan de vertiending onderworpen zijn, of niet, behoort niet in zijne reden van beftraffing, hij fpreekt 'er derhalven ook niet van. vs. 24. wijnwormpjen] Welke gemeenlijk 20 menigvuldig aan de tappen der wijnvaten zitten. Een olifant op/lokken, is , gelijk ligtelijk blijkt, eene oneigenlijke fpreekwijs, voor: de grootfte zonden bedrijven, zonder daar zwaarigheid in te vinden, terwijl men nogthans bij kleinigheden zo naauwgeset fchijnen wil.  Cap. XXIII: ia? den en Pharifeën, gij Huichelaars, de buitenzijde van den beker en fchotel houdt gij zuiver, en het inwendige is vol van roof en onrechtvaardig goed. | Gij blinde 26* Pharifeër, zuiver eerft het inwendige van den beker en fchotel, dan mag de buitenzijde ook zuiver zijn. | Wee u gij Geleerde 27 én Pharifeën , gy Huichelaars, want gij zijt gelijk aan de met kalk bedekte graven , die vs. 25. Zie Mare. : VII: 4. Lue. : XI: 39 Onrechtvaardig goed daar voor befchouwt Jefus ook 't geen de Pharifeën door fchijnheilige kunften en het voorwendzel van lange gebeden, van welmeenende perfoonen, bijzonderlijk van het ander geflacht, afperfen: en in de daad dit door bedrog verkregen goed komt mij zelfs volgens de eukele zedenleer der reden als onrechtvaardig goed voor. Ik ben de Leezing gevolgd welke ver de rneefte Handfchriften hebben, doch meene egter, de verklaaring van beide andere , waarvan geene , oordeelkundig onderzogt wordende, geheel te verwerpen is, mijne Leezers te moeten mededeelen. 1. De gewoone Is, onmaatigheid, of, gelijk Luther de zelve overgezet heeft, vol roofs en gulzigheids. Zij geeft een zeer goeden zin, zelfs zulken, die kalrijdingen en vaften oeftenen, leeven daarbij in den grootften overvloed van de lekfeerfte fpijs en drank, tot onmaatigheid toe. 2 Weinige, maar voornaame getuigen hebben; onreinheid: dat zou dan met onrechtvaardig goed, wat de zaak betreft, het zelfde zijn, dit zou als zedelijk onrein voorgefteld worden. Welke van de zelve verkoozen moet worden , en wat voor elke gezegd kan worden , behoort in deze aanmerkinge niet, maar in mijne meergemelde latijnfche. vs. 27. Graven ontreinigden volgens de Joodfche zeden, den geenen, die ze aanraakte; opdat dat dan niemand dit uit onweetendheid doen, ten eenigen tijde op een Graf treeden mogt, bad men de gewoonte, om de Graven met kalk te bedekken, en dit jaarlijks  ia8 HET EÜANG. VAN MATTHEUS. die uitwendig fchoon zyn, maar van feinnen vol doodsbeenderen en allerlei onreinigheden.| Zo valt gij ook den menfchen 28 van buiten als vroome lieden in 'toog, maar inwendig zijt gij vol huichelaarij en ondeugd | Wee u gij Geleerden en Pha- 29 fifeën, gij Huichelaars, gij bouwt de graven der Profeeten, en verfiert de graftekenen van de onfchuldig gedooden.] En 30 zegt, dat als gij in de plaats uwer Vaderen geweeft waart, gij geen deel aan den moord der Profeeten zoudt genomen hebben. | Dit bekent gij dan nogthans, dat gij kinderen 31 van de moordenaars der Profeeten zijt.) Welaan, maakt gij dè maat Uwer Vaderen 3a vol!.| Hoe wilt gij flangengebroedzel , 33 en zelf flangen, de veroordeeling ter helle ontgaan kunnen ?| Welaan dan, ziet, ik 34 zende tot u Profeeten , Wijsgeeren , en - Ge. lijks te vernieuwen: hiervan is het zinnebeeld ontleend. vs. 29—34- ] De Graven der Profeeten te bouwen , zou gemeenlijk een loffelijk bedrijf zijn, en zó wilden het ook de Pharifeën befchouwd hebben. Maar men kan ook het Graf van den geenen verfieren, wien men, als hij in onzen tijd leefde, even zo vijandig zijn , en mishandelen zou, als eertijds deszelfs moordenaar deed, en dien men nu flegts eert, om dat hij dood is, en ons niet meer in den weg is. Welk foort van gravenbouwers de Pharifeën zijn , zal blijken , als Christus tot hen nieuwe Profeeten zendt, die nog meer dan de oude met wonderwerken beveiligd waren. vs. 33. Slangengebroedzel , en zelf Slangen \ die aan uwe booze Vaders zo gelijk zi't. vs. 34. Profeeten} De Apoftelen, die cog mêer waren dan Profeeten.  Cap. XXIII. Ï29 Geleerden, van dezen zult gij eenigen dooden en kruizigeri, anderen in uwe synagogen geeiFelen , anderen van lbad tot ftad verjaagen.j Op dat op u al het onfchul-35 dige fVysgeeren en Geleerden] Bij voorbeeld : Paulus, Tirrlocheüs, Apollo, ook volgens de Joodfche wijze CHoewel ons zijne geleerdheid niet recht bevallen mogt) Stephanus. Aan laateren, bij voorb. geleerde Kerk, vaders moet hier niet gedagt worden, want die zijn niet tot de Jooden gezonden, en zij hebben ook naa de verwoefting van Jerufalem geleeft. 34- 35-3 De meening is niet, dat het onfchuldig bloed op hen komen zal, omdat hunne Vaders het vergoten hebben * (eene gedagte, - welke men'er overvloedig inmengt, en die juist niet zonderling met de natuurlijke billijkheid of met Deut : XXIV : 16 overéénkomt) want van K^In, den moordenaar van Abel, Hammen toch zekerlijk de Jooden niet af, jaa niemand der thans levendenj maar; Dat God aan yeru/alem, 't geen zig juist tn dezen leeftyd met het bloed van deszeljs Afgezanten , in de daad ook met zoo veel ander onfchuldig bloed bevlekken zou, zulk een voorbeeld van Jlraf wil oefenen . het -welk te gelijk tot flraf van allé, van oude tyden af vergooien onfchuldig bloed verflrekken kan. Hoe zeldzaamer de draf is, des te fcherper moet ze zijn. om af te fchrikken ; wij menfchen ftraffen gemeenlijk in gen dief tien, welken wij niet weeten, of alien niet krijgen kunnen; Zo wij alle dieven ftraffen konden, dan Zouden veel zagtere ftraffen genoegzaam zijn : daar zeer veel ftrafwaardigen zijn j daar neemen wij ook Wel den tienden, d. i. laaten tien, die ter dood veroordeeld zijn, het lot werpen, en dien het lot treft, ftraffen. Hoe zeldzaamer eene misdaad ontdekt kan worden, des te fcherper wordt het geftraft Gode is nu wel geen misdaadige onbekend, docb in dit leeven gaan zijne ftraffen zelden op enkele menfehen, maar volken ftraft hij door algemeene landplaagen, en ook I  130 HET EUANG. VAN MATTHEUS. dige bloed kome, dat op aarde vergoten is, van het bloed des godvrugtigen Abels af, tot op het bloed van Zacharia den zoon van Barachia, dien gij tuifchen den Tem- dit zelden; deze zijn egter des te zwaarer als zij eens een zondigen, tot ftraf volkomen rijpen leeftijd van een volk treffen. Het oogmerk der ftraffen is buiten dat niet, dat elk juist zo veel getugtigd worde, als hij verdient, maar een afschrik voor aHderen, en opdat 'er een voorbeeld gefield worde. ' Indien mogelijk bij iemand de gedagte opkwam, of egter aan het geflacht, waaraan al het bloed van Abel tot dat van Zacharias geftraft wordt, geen onrecht gefchiedt, zo moet men weeten, dat hier enkel van ftraffeh dezes leevens gefproken wordt, want dit bloed moet immers over dit geflagt komen, 't welk in eene andere waereld niet meêr bij malkanderen zijn zal : het komt mij voor, dat, als iemand in ftraffen van dit leeven een meerder dan aan andere toegemeeten deel krijgt, die geheel ongcftraft blijven, wij van Gods rechtvaardigheid kunnen verwagten , dat het hem aan de ftraffen van de andere waereld zal worden afgetrokken, Die van alles de vervulling weeten wil, en boe hard God het toenmaalige geflacht geftraft heeft, moet Jofephus over den Joodfchen oorlog leezen. vs. 35. Zacharia den zoon van Barachia] Dit is de elfde onder de zo genoemde kleine Profeeten, doch van wien Wij volftrekt niet leezen , dat hij omgebragt , jaa zelfs tufchen den Tempel en Altaar omgebragt zy: anders zou hij hier zekerlijk voortreffelijk paffen, want naar hem is 'er geen Profeet van de Jooden gedood, uitgezonden de in den eigen tijd van Jefus vallende , door den viervorst Herodes doch met de grootfte afkeuring der Jooden onthoofden Joannes de Dooper. Men verftaat daarom gemeenlijk Zacharia den zoon van Jojada, die IlChon: XXIV: 20—32. ( Eene geheel  C a p. XXIII. 131 gehee! verfoeijelljke gefchiedenis) op aenzetting des Kdnings , welke aan zijn Vader Jojada het behoud van zijn ieeven en kroon te danken had, tuflchen den Tempel en Altaar gefteenigd wierd , en bij het derven uitriep : Jehova ziet Het, en zal het zoeken. Deze pafte nu zekerlijk voortreffelijk; uitgenomen , dat zijn verrrioorden over de 800 jaaren voör Christus valt, derhalven bijna te oud fchijnt te zijn, om hier als het laatfte voorbeeld van den moord eenes Profeets vermeld te worden : maar Barachia , is geen Jojada, en 'tgeen eenige Geleerden zeer kunstig beweezen hebben, dat Barachia en Jojada het zelfde zijn, gelijkt zo zeer na hairklooverij, dat ik daarvoor liever zou willen zeggen, dat Mattheus zig verfchreeven heeft. Doch wij hebben dit niet noodig; Hieronymtts, die het hebreeuwfche Euangelium van Mattheus, waar van zig de Nazareners bedienden, zelf gezien en geleezen heeft, zegt ons uitdrukkelijk , dat daar in ftaat, den zoon van Jojada, Zo zou dan de zaak fchijnen bclJist te zijn, en de fchuld enkel op den griekfchen Overzetter, die meermaalen gedwaald heeft, fchijnen te moeten gefchooven worden; Intusfchen moet ik egter bekennen, dat ik niet geheel zonder twijfeling ben , ing&iderrieid dewijl in 't geheel geen ander den naam van Jojada heeft , en het nazareenfche Euangelium, waarin1 nog zo veele andere dwaaze dingen ingefchooven ftaan, hier van de Nazareners volgens eene waarfchijnelijke gisfing kon veranderd zijn. De geheeie Gefchiedenis van Zacharia den zoon van Jojada, U Chron. XXIV: 20—22. komt mij ten uitterften verdagt voor, waar van ik de redenen in de aanmerkingen op II Kon. XII: 20. aangewezen heb. Dat 'er een Profeet Zacharia tuslchen den Tempel en Altaar gedood zij, zien wij niet enkel uit onze plaats, en Luc. XI: 5'. maar de Jooden verhaalen nog veele andere , zekerlijk fabelachtige dingen van hem; kortom zijn dood was zeer beroemd. Hoe, als deze tufschen den Tempel cn Altaar gedoode Zacharia wezenlijk de van Mattheus genoemde Zacharia de zoon van Barachia geweest was, en die geen welke in de geschiedenis van joram JI Chron. XXIV : 15—24. zo menige, in de boeken 4«r Kg.iingen onbekende, en gedeeltelijk niet alleen onwaar- I a  132 HET EUANG. VAN MATTHEUS. Tempel en Altaar vermoord hebt:| Waar- 3& lijk ik zeg u, dit alles zal over dezen leeftijd komen.] Jerufalem, Jerufalem, dat de 37 Profeeten doodt, en fteenigt, die tot het zelve gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uwe kinderen willen vergaderen , gelijk eene onwaarfchijnlijke , maar onmogelijke zaaken inlaste„ ;lVernJ°°rd?n Zaó,haria > zoon van Barachia, van welken h.j gehoord had, uit den regten tijd weggenomen, in dien tijd gezet, en om iets zeer verfoeijeJijks te melden, in een zoon van den Hoogenpriestes verind\rd had ? Dac wij van den martelaarsnood van Zacharia den elfden Profeet, nergens iete wiThL' P Pene te|eniverping , want waar zouden wij het zoeken? toch wel niet in zijne eigene' voor- ook zijn dood te melden? Ook zekerlijk niet in de Boeken van Esra en Nehemia , want tusfchen dezen is eene gaaping van meer dan 30 jaaren, in welke juist de dood van Zacharia zou moeten vallen Mi» komt üerhalven thans het waarfchijnlijfcste voor dat Mattheus wezenlijk de zoon van Barachia P-efchreven, en Jefus van den elfden onder de kleine^Profeeten gefproken heeft: tot eene eigenlijke zekerheid kan men bij dat gefchil niet komen. vs 36. Leeftijd) [>n 't hoogd. MenfchenalterX Luther [en de nederl. Overzett.] heeft dit door eeJlachtovergezet, 't geen niet verkeerd is, maar ik vermijde dit woord, omdat men het gemeenlijk ver keerd van het Joodfche volk verftaar. Over fóoden over Jerufalem, zullen zekerlijk alle deze ftraffen zulten"' °Ver he°' "°e deZe" leeft'jd ieeven vs. 37. Hoe dikwijls heb ik uwe kinderen willenvergaaderen, gelijk eene hen haare kuikens onder harre vleugels ?) De meening is, met wegneeming der oneigenlijke fpreekwijs, hoe veel nioeits As» ik aangewend, om u te overtuigen, dat ik GbrijTuï  Cap. XXIII. 13S «ene Hen haare kuikens onder haare vleugels ;? maar gij hebt niet gewild !| Ziet 3 8 uw Tempel blijft u ledig en zonder be- woon- Chriflus ben, en om u tot mij te vergaaderen, *t welk dit gevolg zou gehad hebben, dat uwe Stad en uwen Staat niet zouden verwoest zyn. Dit zou natuurlijk het gevolg van hun geloof in Jefus geweest zijn, die gehoorzaamheid omtrent den Romeinfchen Keizer, en geen waereldsch Koningrijk van den Mesfias predikte; tot het ontftaan van den Joodfchen oorlog zouden dan alle die redenen vervallen zijn, welke tot den zelven aanleiding gegeven hebben ; deze waaren de raazende nieuwe Pharifeelche gezinte, welke ongehoorzaamheid omtrent den Keizer als een pligt verkondigde , en eindelijk in roovers ontgartte, en de verwagting van een omtrent dien tijd verfchijnen zultenden waereldlijken Mesfias, diebet Romeinfche Rijk verwoesten zou, waartoe zij, zo veel wij uit Jofephuszien, de verwagtingen uit verkeerd verftaane voorzeggingen van Daniël haalden. vs. 38. Ziet uw Tempel blijft u ledig en zonder bewoonder] God zal, zijn inwoonder zal den zelven verlaaten , en zo zal de zelve verwoest wordsn. Het zelfde zinnebeeld, 't geen wij Ezech. X. breedet befchreeven vinden. Voor de verwoesting van Jerufalem moeten 'er volgens jofephus en Tacitus tekeneri; van dezen aart plaats gehad hebben : 'k zal ze met hunne eigen woorden bijbrengen, zonder te bepaalen, of de zaak gefchiedkundig zeker zij, alleen, om het zinnebeeld uit de toenmalige denkwijze der volken op te helderen. Jojephus van den Joodfchen oor. log, VI. 5. 3. op dien dag , welken Pinxteren (de vijftigfte) heet, gingen de Priesters 's avonds in den Tempel ■, gelijk gebruikelijk is , zeiden, dat zij eerst iets gehoord hadden, als eene bewee. ging eener menigte , en daarop eene ftemme : laat ons van hier gaan. Tacitus, Gefchied' v. 13. plotsling Jlonden de deuren open, en men hoorde eene Jlem, grooter dan die van een menfch : de Goden gaan 'er uit! en terjlond hoorde men ten 1 3 groot  134 HET EUAJMG. VAN MATTHEUS. woonder.| Want ik zeg u, gij zult mij 3* niet zien, tot dat gij roept, gezegend is hij in den naam des Heeren, die tot ons komt. 9 Cap. groot gedruisch van de weggaande. Ik geloof , dit is waar, hier geen woord van, en die het ganfche Capittel van Jofephus doorleest, zal, gelijk ik verwagte, van mijn gevoelen zijn ; Goden in het meervoudig getal hadden ook de Jooden niet. Maar uit zulke plaatzen, het zij dan van Jooden of Heidenen , (bij voorb: Virgihus, Aeneid. if, 35i.)zietmen dan egter, wat het beteekeut, üw Tempel word u ledig, zonder bewoonder, of zijnen God gelaaten, en dit wilde ik aileen verklaaren. vs. 39. Want tk zeg u, gij zult mij niet zien] Ik gaa nu uit den Tempel en zal den zelven niet ■weder betreden. In den zamenhang met het voorgaande is dit eene zeer groote uudrukking, waardoor Christus zig als den Heer en Bewoonder, ik zou bijna mogen zeggen, als de Godheid van den Tempel,, befchrijft, indien hij den Tempel voor altoos verlaat, dan is de zelve zonder bewoófider en zal verwoest worden. Tot dat gij roept, gezegend is hij in den naam des Heeren, die tot ons komt.] Het Israëlitifcbe volk zal hem dan toch in het toekomende wederzien , als het hem eens met een algemeen gejuich en zegen ontfangen zal, meteen dergelijk, als voor weinige dagen, Cap. XXI: 9. Ik weet dit niet anders te verdaan, dan van eene in een laater toekomenden tijd aanftaande bekeering van het Joodfche volk, het welk Jefus dan voor Christus en deszelfs Koning erkennen zal, welke Paulus Rom. XI. met" woorden, die ik niet anders weet te verklaaren voorzegt. Ik geloof niet , dat zij hem dan met de oogen des lighaams weder zien zullen, maar in zijne woorden, jn zijne hulp, Welke hij hun bewijzen zal, in zijne daaden.  ClA P. XXIV: I—XXV: 30. i$S Cap. XXIV:i-XXV: 30. Voorzegging van de verwoefiing van den Tempel en van Jerufalem (*). Hiermede ging Jefus uit den TemPele» 1 (*) Mare. XIII. Luc. XXI. 5-38. Ik kan deze ganfche redevoering van Jefus, zo wel bij Mattheus ais in de aangehaalde geluklu.dende plaatzen niet anders dan van de verwoesting van Jerufalem onder Titus Vejpafianus verklaaren, en mij daar över verwonderen, hoe het mogelijk is, dat nog altoos eene zo groote menigte de zelve van vs.29 af, van het laatfte oordeel verftaat: terwijl nogthans w. 34. duidelijk gezegd word, dat de toenmaahge leejttjci niet zal ten einde hopen , tot dat dtt a les gefchied, en vs. 40. 41. in 't geheel met op het laatfte oordeel pasfen, want bij het zelve zal zekerlijk de een niet gegreepen worden, en de andere ont, ^Menigmaal heb ik bij mij zelven overdagt, wat eene, gelijk het mij voorkomt, zo openbaare dwaaling, zo lang en zo algemeen heeft kunnen m fhnd houden. Twee reedenen zijn mij voorgekomen. Jelus lbreekt anders gemeenlijk in onrijm, maar vs. 29 3«« gebruikt hij dichterlijke beeltenisfen en fpreekwijzen, wel zonnige, gelijk de Profeeten reeds lang.vóór hem , als zij in 't geheel niet van het laatfte oordeel, maar van de omkeering van groote Staaten fpreeken. die had men dan zekerlijk even eens moeten verklaa, ren als bij de Profeeten; maar men was geene dichterlijke beeltenisfen bij Jefus gewoon verklaarde ze derhalven geheel eigenlijk, Czekerlijk wanvoegeljk genoeg, want hoe zullen de Harren, die veel grooter lijn, Jupiter, Saturnus, Herfchel's ftar van George, op de Aarde kunnen vallen) men vergat dat een perfoon, van verfcbillende zaaken fpreekende , 00* eene andere uitdrukking hebben kan, en Jefus, cu.ar hij eigenlijk voorzegt, ook ten eetien maal de d'cn terlijke uitdrukking der Profeeten kon Ravolgsn'Doch 14  *U HET EUANG. VAN MATTHEUS. Z iï?'" hln' ZJjne Leerlingen traden tot hem, om hem de (pragtige) gebouwen van kJïS deflvoo™ame reden van het zo langduurfg fcwalijk verftaan dezer redevoering van Jefus. is wel jaarlilkSV rf Z,elve gehad »ee/t, dat'^wee ?r 28 l ? n3a Trlmtatis> ™ Matth. XXIV: fiLn „ ? WeIk men van de verwoesting v Romeinfche Adelaars, welken zij voor afgodisch hielden , ingebr; gt wierden ; ( Jofephus Oudh. XVIII: 5. 3. Philo de legatione ad Cajum, ü JI. p. 591. £92.) zelfs fchildtii met het beeld van den Keizer warén voor hun een gruwel , Qjqfepfws Oudh. XVIii. 3. 1.) en het kan nauwlijks gemist hebben, dat 'er th de zes dagen, terwijl Cestius Gallus, in Jerufalem Was, vlak tegen over den-,Tempel  Cap. XXIV: i-XXV. 30. 147 welken de Profeet Daniël gefproken heeft, (wie hem leest, die merke daar op !) aan de heilige plaats ziet ftaan4| Dan vliede, 16 die in Judea is , op de bergen,| Die op 17 het dak is, gaa niet na beneden in het .h*iis om. den Goden der Romeinen niet zou geofferd zijn. Van welken den Profeet Daniël gefproken heeft} te weeten Dan. JX: 27. De gedrukte leezing hei) ik daar volgens de Joodfche punten overgezet, ovr den gejehuwden Vogel (den Romeinfchen Adelaar > zal 'er een verwoester zijn, doch men kan ook + als men het anders uit fpreekt■, overzetten: aan de zijde (van den Tempel) zal de gruwel des verwoesters zijn, ook zijn 'er nog vetfchillende ieezingen, welke in de aanmerkingen op Daniël, bl. 125. bijgebragt zijn. Welke leezing Christus hier volgt, Wil ik niet onderzoeken , dewijl wij niet eens zijneeigene woorden , maar enkel die van den griekfehen overzetter van Matheus hebben. vs. 17.] Nu was het tijd om te vlugten, zo lang naamenlijk de poorten der Stad open waren, of wanneer zij weder geopend wierden. Dat de voornaamfle Jooden terftond naa den aftogt van Cestius Gallus gevlooden zijn , is boven reeds uit Jofephus opgemerkt. Maar het zelfde moeten ook allen doen, die op de voorzegging van Christus acht geeven; en dat de Chriftenen het gedaan hebben, (gelijk men zegt, nog op nieuw door een Profeet vermaand) weeten wij uit de kerkelijke Gefchiedenis van Eufebius, Die op het dak is , gaa niet na beneden irr~\ het huis] Dat de daken in die landfbeeken vlak zijn en men op de zelve gaan kan, weet één ieder , , die reisbefchrijvingen geleezen heeft; Ik voeg 'er nog flegts bij, dat in veele Steden de huizen van gelijke hoogte zijn, en men op de daken tot aan het eind», der Stad gaan kan , en aan het einde naa beneden klimmen. Zie hier mêer van in mijn Collegie over Hebreeuwfche Oudheden. - z>s.  348 HET EUANG. VAN MATTHEUS. om daar iets uit mede te neemen,J die op rg het veld is keere niet om , en gaa niet terug, om zijne kleederen te haaien, j Wee 19 de zwangere en zoogende van dien tijd !| Maar bidt, dat uwe viugt niet in den win- 20 ter, noch op den Sabbath ya«e,| Want 2i 'er is zodanig een nood en elende aanftaan- de vs. 20. Niet in den winter] De koude ts in Palestina ook des winters wei vrij gemaatigd, maar eene menigte van vlugtenden, welke 's nachts .onder den blooten Hemel blijven moet, zou de zelve toch lastig vallen en zwaare verkoudheden veröorzaaken, bij. zonderüjk den geenen, die niet veel kleederen en pelsfen kon mede neemen: daar komt in den winter het regenachtig weer bij, 't welk de wegen bederft, en daar door de vlucht verhindert. Noch op den Sabbath] Op welken de Jooden, volgens hunne inftelhngen niet over de 2000 ellen ver van de Stads poort mogten gaan , noch volgens de Mofaïfehe Wet een last draagen. Christus zou nu wel deze Joodfche .Helling niet aanneemen, noch het draagen van een laa, hoe zwaar ook, als het een werk van noodzaaklijkheid was. verbieden; jaa volgenszijne leer houdt met het N. Testament het ganfche Gebod van den Sabbath op, en zijne Apostelen verkla aren het uitdrukkelijk voor opgeheven. Maar een Jood, ook een Joodsch Christen, kon zig nog altoos uit zwakheid en angstvalligheid des geweetens doorden ■ Sabbathinde viugt laaten verhinderen. (Rom. XIV:j 6.) Men zou nu kunnen vraagen, hoe de viugt der Ge* loovigen in Jerufalem -wezenlijk gevallen zij ? E genlijk gefchiedkundig kan ik het niet zeggen, dewijl Eufebius van den tijd waarin de Christenen gevloden zijn, niets meldt: maar- zo Iemand vlugtte , toen Cestius Gallus tegen Jerufalem aanrukte, dan gefchiedde het in Ocfober , Juist in den besten en tot de viugt gefchiksten tijd van het ganfche jaar: vlugtte hij eerst naa deszelfs aftogt of nederlaag, dan gefchie. de het in 't begin van November, den 7. 8. of odeB. in  Cap. XXIV: jr-XXV: 30. . de, als'er van het begin der waereld niet geweest is, en niet weder zijn zal: | En zoo 2a die dagen niet verkort wierden, zou'er niemand behouden worden, maar om der uitverkoorenen wil zullen zij verkort worden. In deze maand begint wel de regentijd in Palestina, maar egter met afwisfeling, en men heeft 'er ook heldere, zomwjlen regt warme dagen, jaa nachten, . waarin men onder boomen zeer goed overnachten kan. Zie de nieuwe Oofterjcke Bibliotheek, D. I. bl. [hoogd.] 200 201, In 't koit, het hing in deze maand van de Goddelijke Voorziei igheid af, hoe juist op den 7tad dringen, de in den Tempel van het beter gedeelte der Jooden belegerde Zeloten en ftraatroovers, te irjlf l ?hen meesters van de Stad maaken. jcxepnus befehrijft dezen vreezelijken nacht, welke in net jaar 67 valt, in het vierde Boek van den Jood- tenten, ais of de waere.ct vergaan wilde. 'Er volgt een groot bloeobad in de veroverde Stad, de Hoogepriester Ananus, (de zelfde, aie te vooren facobus, den broeder van Chriltus, had laaten fteenigen) wierd gedood , en onbegraaven weggeworpen: van nu af was er m t geheel geene landsnegeering meêr, maar de roovers waaren meesters , daagden den één naa den anderen voor 't Gerecht, en doodden hem, onder welken voornaamelijk Zacharias, de zoon van Baruch, merkwaardig is. Hier loopen in een zeker opzigt beide verklaaringen te zamen , want van dien nacht armwas 'er, gelijk gezegd is, geene landsregeer-ng meer, geen gemeenebest, geene overheid, maar enkel eene heerfchappij van rooversbenden. Van den jongden dag kan hier niet gefproken wórden, dewijl 'er vs. 34. gezegd word, dai deze leefitjd met ten einde zal hopen, tot dat dit alles -gefchied. Ten minsten, die het van den jongsten das verklaaren, maaken Jefus en zijn ganfehen Godsdienst zo verdagt, als flegts mogelijk ïs, want nadat nu zedert de voorzegging van Jefus omtrent de 53"» leef tijd: tep einde loopen mogt, is dejongfte dag nog niet verfcheenen Voor zulken als Voltafre zou zodanige verklaaring beter pasfen, dan voor Christelijke Leeraars en Lcerftoelen : doch zelfs dezen zou men kun. nen antwoorden , Dat het naauwlijks mogelijk is dat Jtfus van het laatste oordeel fpreeken wil, want'dat Cssr veiftrekt niet op past, 't getn vs. 40. 41. volgt. *£  C a ï. XXIV: i-XXV: 30. t53 «ten :| dan zal de banier van des Menfchen 30 Zoon zig aan den Hemel vertoonen , en alle gedachten des lands huilen; dan zullen zij des Menfchen Zoon met groote magt en heerlijkheid op de wolken des Hemels zien 't Schijnt, dat de geheel letterlijk opgevatte woorden , de Starren zullen van den Hemel op de Aarde vallen, 'er voornaamenlijk veel aan toegebragt hebben , dat zo veele gemeend hebben, dat hier van den Joodfchen Oorlog niet kan, maar noodzaakelijk van het laatfte oordeel moet gefproken worden. Doch kon men ook dit op den jongften dag en in een eigenlijken zin verwagten ? Daar toe behoort in de daad de grootfte onkunde in de Natuur en de groote der Starren. Kan iemand, die weet, hoe groot Jupiter , Saturnus, de onlangs ontdekte, voor ons bloote oog onzigtbaare Star van George zijn, 'er flegts aan denken, dat deze Starren op de Aarde zouden vallen? dat de Aarde op één van de zelve zou vallen, dit zou nog wat anders, en eerder te denken zijn. Ik wenfche ter eere van den Christelijken Gods. dienst, dat deze verklaaring, welke op de predikftoe» len gegeven wordt, mag te niet gaan, en vergeeten worden. Het Heir des Hemels. ] De Starren, welken in ons oog. bij eene aardbeving fchijnen te beeven. vs. 30. De Bonter van des Menfchen zoon.) Het z il een ieder in 't oog vallen, dat Christus nu ais Koning en Heer zijn weêrfpannig volk, dat hem niet aanneemen wil, de Jooden, ftraft, dat onder zijne Banier Titus en de Romeinfche legers vegten; en zijne wraak uitoefenen. Zie nog Dan. IX: 26. De dichterlijke afbeelding van Virgilius, B. II. van de Aeneis vs. óoi—6:8. komt mij in de gedagten, doch daar is de figuur verder gedreeven , en allés meêr uitgewerkt: 't geen Jefus hier zegt, kan ook jn onrijm gezegd worden ; men zag ds Bannier van K 5  154 HET EUANG. VAN MATTHEUS zien komen.I Hij zal zijne Engelen. met o t de luid klinkende bazuin zenden, en zij zullen zijne uitverkoorenen uit alle vier de winden van het è'ene einde des Hemels tot 1 v D (12 'ju i .... het van God, onder welke hij flreed, zouden wij mo»e. W van een verwinnaar zeggen, welke nogthans niet eens op zodanig eene wijze een dienaar der Godheid tot wraak was. witï-M't rAJ-SJm.en dit vers 20 fverzet, als hier dooi nnj gefchied is, dan is het moejelijk te verklaaItrLl nogthans, om ook geene zwaarigheid te ve Dergen, en door weg te werken ónzigtbaar te maa- ÏZï-r?h?eezetJ ge!ijk het iemand b'J 'c ieezen der gnekfche woorden ten eerften invalt JzjF-È wfzentlijk anders alles, wat hier voorzegd 7ee ',"aUWr?eUr:g V6rVu]d is' doch 'V ^ even lo zee geene Engelen verfcheenen zijn, welken de uitverkoorenen vergaaderd hebben , zó zou men hier ffl&ÏÏ&fo {m ,dit kan het W0Old eve° zo l«ter..jk en wettig betekenen, jaa dit zou in het gewoone gnek.ch de gewoone betekenis zijn) moeten verftaan, y-,1: ^Afgezanten en Profeeten, als de kerkd m Ge'ch.edems van Eufebius ons vermeldt, welken de h Christus geloovende jooden vermaanen, om te , vlng.en, na Pella te vlugten, daar zij veilig geweest zjn, en lang eene Kerk gehad hebben, welke wel daarna van de rechtzinnige flegts onder de ketterijen aangemerkt wordt. C Dwaalingen zal zij zekerl jk gehad hebben, maar wie is geheel zonder dwaalinflr de,^,naau^'Ufcs, de Regtzinmge, Room. fche, Lutherfche en Gereformeerde Kerk; ten min. ften werpt de eene de andere allerlei dwaalingen voor, en elke heeft in haaien icboot kinderen, die riet alles ge.ooven, 't geen men regtzinnig noemt.) FaleftS vetpan065 ^ *" ^ ™ Doch men kan ook anders overzetten: dan zal h,j ztfne Lngelem an het ééne emde des Zmeis to  Ca i». XXIV: i~XX\fc 30. het andere vergaderen. | Maat leert van 3* den vijgenboom eene gelijkenis ; als zijn takken week worden, en de bladeren uit" fprüiten, dan weet gij, dat de oogst nabij IS tot hel andere, met de luidklinkende bazuin zen. den en zij zullen zijne uitverkoorenen vergaderen Wat dan deze, egter nog wat duistere woorden zou.'en kunnen beteekenen, fpaare ik voor Mare. XIII - 27 daar het eigenlijk behoort, dewijl ik.voor mijne Leezers'niet gaarne tweemaal het zelfde fcnrijven wii. — Welke verkiaaring hiér verkoozen ? Ut Mattheus, wiens'grondtext wij niet hebben, uit Marcus ? of Marcus, die bij alles zelf geen toehoorder geweest is , uit Mittheus verklaard moet worden, bepaal ik niet, maar laat het aan mijne Leezers over. Het betreft -volftrekt flegts ééne duister geworden toevallige plaats. vs. 32—36.] Nu komt Jefus op de vraag der Leerlingen, wanneer dit alles gefchieden zal? De^e beantwoordt hij drievoudig: 1.] L)e aannadering van de verwoesting des Tempels , en van het oordeel over Jerufalem, zal men aan de voorheen gemelde tekenen bemerken, vs. 33. «Tja. ^] Alles zal nog in dezen leeftijd vervuld worden, vs. 34. 3.] Eene nadere bepaaling van het jaar, de maand, en den dag weet niemand, en zal niemand weeten, vs. 35 De dag zal onvoorziens en onverwagt komen. vs. 37—39- Daarom moet men waakzaam en ten allen tijde bereid zijn vs. 42—44. vs. 32.] De vijgenboom, krijgt, gelijk bij Cap. XXI: 19. reeds aangemerkt is, in 't einde van Maart, wanneer dag en nagt even lang zijn, eerst vrugten , /die om dien tijd nog onrijp zijn, want zij worden eerst in junij rijp) en kort daarop blaaderen. Dit onderfteld zijnde, zal men ons Vers verftaan. Als  I5P* HET EUANG. VAN MATTHEUS. is;j dus, als gij ziet, dat dit alles ge-33 fchiedt, zo weet, dat hij nabij voor de deur is J Waarlijk ik zeg u, deze leeftijd 34 zal A's iemand ons vraagde: wanneer komt de oogst? zo kunnen wij hem dit niet algemeen bepaalen: want om met te melden, dat de zelve in bergachtige ftreeket^van het zelfde land veel Jaater invalt, dan in meer warme vlakten, zo begint zij gemeenlijk, volgens het verfchillendê weder op de zelfde plaats in bet eene jaar wel twee of drie weeken vroeger, danin het andere. Men kan eenigermaateflegts zulke tekenen en voorboden van den naderenden oogst geeven , als er hier één voor Palestina gegeeven wordt: omtrent het einde van Maart beginnen de blaaderen van den vijgenboom, kort na de vrugten uit te komen; in c midden van April vangt de oogst aaii. Zo moet men ook nu bij de verwoesting van Jerufalem niet verlangen, het jaar, en den dag te weeten, die onbepaald blijven , maar uit de voorheen befchreeven telenen afneemen, dat de zelve nu nadert. Dit. is de zin van het vers, als men, gelijk ik gedaan heb, overzet, dat de oogst nabij is: met welk' recht ik dit doe, kan ik hier niet zeggen men zal het in mijne latijnfche Aanmerkingen voor Geleerden, of, in geval die niet uitkwaamen, fn de flukken mijner toehoorders vinden. Gemeenlijk zet men daarentegen over, dat de zomer nabij is ; als men dit wil aanneemen, moet men den zomer'niet met den langden dag beginnen, maar het grootfte gedeelte der iente, ook de meêr warme dagen van April, daar mede bij rekenen. Dit hebben eenige oude uitleggeis gedaan, en gezegd, dat Jefus flegts twee jaargetijden mankt , zomer en winter. De maand April zou in Palestina aan een duitfeher in de daad reeds zeer zomerachtig voorkomen. Intusfchen fchijnt het mij toe, dat de eerst gegeevene verklaanng veel ligter en meêr verftaanbaar is. vs. 34 J Leejtijd betekent niet den ganfeben tiid van der menfchen leeven, (welke wel 80 jaa 100 jaaren  Cap. XXIV: i-XXV: 30 157 zal niet ten einde loopen, tot dat dit alles gefchiedt: | Hemel en Aarde zullen ver 35 gaan» maar mijne woorden zullen niet vergaan. | Doch van dien dag en dat uur weet 36 niemand-, niet de Engelen in den Hemel, maar jaaren bedraagen kan) maar den tijd , wanneer zij het voornaamfte gedeelte van het leevend menfchelijk geflacht zijn, van dien tijd af', wanneer zij vaders , van het huisgezin worden, tot op dien tijd, dac hunne zoonen het weder worden. Men begrijpt ligteüjk , dat dit geene geheel bepaalde maat is, maar zig naar de vroege of laaterehuwelijken, of daarna rigt, of 'er van den eersten , tweeden, of een nog laateren Zoon gefproken wordt : van daar kan bet bij enkele ge. llachten zeer verfchillen, doch over het geheel komt het egter tot een zeker midden, zo dat de leeftijd een getal van tusfchen de 30 en 40 jaaren Wordt. De Latijnen rekenden het op 30 jaaren , en noemden het Seculutn: Herodotus rekent voor eene eeuw drie leeftijden, derhalven 33J jaar voor een leeftijd: zeer dikwerf is het 37, jaa. wel 40 jaaren. Jefus fprak dit in het jaar 33 van onze tijdrekening ; in het jaar 66, derhalven 33 jaaren daarna, begon de Joodfche oorlog; in 't jaar 70 wierd Jerufalem veroverd en verWoest, en in het jaar 73 de zeysnjaarige Joodfche oorlog volkomen geëindigd. f Gemeenlijk denkt men, als7men hier in Luthers [en de Nederl.J overzetting leest, dit ge/lacht zal niet vergaan , tot dat dit alles gefchied, aan het Joodfche volk, dat tot den jongften dag blijven moet. jDit komt noch met het grieksch, nog met den zamenhang overeen. Het griekfche woord (ytur») betekent gemeenlijk generatio, leeftijd, en bijna nooit, een volk: ook zou, als het Joodfche volk blijven moet, zo lang de Aarde (laat, dit eene wonderlijke, en April zendende bepaaling van den tijd des jongften dags zijn, het Joodfche volk zal niet vergaan, tot dat hij komt. vs. 36. Niet de Engelen in den Hemel.'] Hier voe»  158 HET EUANG. VAN MATTHEUS. maar de Vader alleen. | Doch gelijk het 37 in de dagen van Noach was, zo zal het ook bij de toekomst van des Menfchen Zoon zijn:] want gelijk zij -in den tijd 38 vóór den Zondvloed aten, dronken, trouwden, dogters ten huwelijk gaven , tot op den dag waarop Noach in de Ark ging,| en daar niets van wisten, tot dat 39 de Zondvloed kwam , en hen allen weg. nam, zo zal het bij de toekomst van des Menfchen Zoon zijn. j Dan zullen 'er twee 40 op het veld zijn , de één zal gegreepen worden, en de andere ontkomen ;| twee 41 maagden zullen op een molen maaien, de ééne voegen eenigen bij, nog ook de Zoon Ik zal deze woorden bij Mare. XIII: 3a. verklaaren, daar zij zekerlijk egt zijn : ln Mattheus heb ik ze uitgegelaaten, omdat zij in ver de meeste handfehriften ontbreeken, en het fchijnt, dat men ze 'er flegts uit Marcus ingevoegd heeft: want indien zij van de hand van Mattheus waren, zou liet onbegrijpelijk zijn , dat ze in hem van de meeste handfehriften uitgelaaten worden en in Marcus volftrekt van niemand. vs. 38. Aten, dronken, enz.] Hier woiden geene zonden genoemd, maar flegts tekenen van de volmaakfte gerustheid, en dat men geen zodanig algemeen ongeluk verwagt. In de Ark ] In het O. Testament, Gen. VI. VII. VIII- noem ik dit een Schip: in het nieuwe doe ik het niet, om in plaats van Overzetter, 'zelf geen Schrijver te worden, want alle de Schrijvers van het N. T. hebben, als zij van het fchip van Noach fpreeken , uit de 70 Overzetters den naam van Ark behouden. vs. 41. Tas maagden zullen op een molen maaten) Nog tegenwoordig maaien in die landen de' meeste  Cap. XXIV: i—XXV: 30. 159 ééne zal gegreepen worden, en de andere ontkomen. Daarom waakt, want gij weet niet, op 42 wat uur uw heer komen zal, | Maar weet 43 dit; als een heer des huizes wist, op wat tijd van den nacht de dief komen wilde, zo zou hij waaken, en niet in zijn huis laaten inbreeken;| derhalven zijt gij ook 44. bereid, want als gij het minste denkt, zal des Menfchen Zoon komen. | En wie is 45 dan de getrouwe en verftandige knegt, dien meeste huisgezinnen op.een handmolen, en dit was in oude tijden nog noodzaakelijker , toen de windmolens niet uitgevonden waren, en uit gebrek van water de watermolens natuurlijker wijze veel zeldzaanier zijn moesten, dan bij ons. Gemeenlijk is dit maaien bet werk der vrouwen , en bij de hebreeuwen was het wel het werk van de laagfte fiaavinneu. Als den fteen van den molen groot is, dan neemt men 'er twee toe, die tegen over malkanderen zitten. {Shau's Reizen, bl. 400. Hoogdl) De meening is, dat het gevaar zo groot en fnet zijn zal, dat het enkel op bet geval en geluk zal aankomen, of menontvlugt of niet: het ongeluk zal ook niet enkel, gelijk anders dikwerf, de voomaamen en rijken, maar ook die van den laagden ftand treffen. vs. 4,5.3 't Blijkt duidelijk, dat dit niet van alle Christenen kan bedoeld zijn, maar enkel van de voorftaanders, welken Christus hun zelf gegeeven heeft de Apodelen : 't is derhalven eene bijzondere les , vermaaning en waarfchouwing voor bun. De zaak valt hier reeds in 't oog, maar zal nog duidelijker worden, als men Luc. XII: 41—48. vergelijkt. Het zinnebeeld is van een opperden bedienden ontleend, welken men in zeel- groote huizen had, en in 't latijo, dispenfator noemde, wiens ampt was om, aan de overige knegts maandelijks hun leeftogt' ék ) ' aan  löb HET EUANG. VAN MATTHEUS. dien de heer over het huisgezin ftelde , om het op den beftemden tijd fpijs te geeven ?| Gelukkig is die knegt, als zijn 46' heer bij zijne komst hem vindt aldus doende !| waarlijk ik zeg u, dat hij hem over 47 alle zijne goederen ftellenzal.| Maar indien 48 die booze knegt bij zig zelven dagt, mijn heer komt nog lang niet,| begon zijne 49 medeknegten te flaan , en met de dronk( Sarts aan koorn en andere leevensmiddeleh uit te deelen. Wat de leeftogt, of fpijs hier geestelijker wijze moet betekenen, moet geen Leezer vraagen; het geheeie zinnebeeld belchrijft een opperden bedienden zonder dat elk bijzonder duk ook zijne betekenis hebben zou. vs. 47.3 Die leerlingen van Jefus, welken de verwoesting van Jerufalem overleefd hebben, zijn in de daad daarna over meêr gedeld geworden, over eene Kerk, die nu reeds ver over den Aardbodem verfpreid was, en uit honderd duizenden beltond. Hij, van wien wij zeker weeten, dat hij de zelve, en te gelijk alle Apostelen overleefd heeft, Joannes , was toch wel xegelregt daarom, omdat, hij de eenige nog overige Apostel was, natuurlijker wijze de eerste perfoon dezer Kerk, Joannes te Ephezen een ander man, een hooger dienstknegt van Christus, dan Joannes te Jerufalem. vs. 48. 49 J Of men, wel niet onder de Apostelen , maar nogthans onder de voordaanders der eerste Christenkerk, bijzonderlijk in Palestina, dergelijke lieden gevonden beeft , is niet mogelijk te zeggen, dewijl het ons aan eene Gefchiedenis van ditn tijd ontbreekt. Doch het doet ook niets tot het verdaan van deze waarfchouwing en bedreiging, want die is niet profeetisch, maar zegt alleen, wat 'er gefchieden zal, als een knegt zo heerschzuchtig te werk gaat: indien allen zig laaten waarfchouwen, dan heeft Christus ook geene gelegendheid, om de bedreiging te vervullen. ' f vs.  Cap, XXIV; i-XXV: 30. t6i aarts te eeten en te drinken :| zo zal de 50 heer van zulk een knegt op een dag komen , waar hij hem het minst verwagt, en op een uur, 't welk hij niet weet,) hem handen en voeten kruiswijze laaten 51 afsnijden, en hem een loon geeven met de huichelaars, daar weening en knarzing der tanden zijn zal. | XXV. Dan zal het Koningrijk der Hemelen 1 (de Kerk) aan tien maagden gelijk zijn , die hunne lampen namen, en den bruide. gom vs. 51. Hem handen en Voeten kruiswijze, laaten afsnijden) Eene fchrikkelijke, in Afiën gebruikelijke ftraf, over welke men iets meêr in de ver-' handeling van mijn vader de fuppliciis capitalibut Hebraeorum { 23. de^e! jks ook in mijne fupplementa ad lexica Hebraïca, Num. 307. vinden kan. Zomwijlen was het eene volle doodftraf. terwijl men langziamzo lang her éérelit n'ia het andere afsneed, tot dat het verminkte mei.sch ftierf: dit is het hier niet, want de knegt blijft immer* legügn, maar men fneed, of den regter voet, en de linker hsnd, of harder , d£n linker voet, en de regter hand af Met de Huichelaars] Die zig in de tegenwoordigheid van hun heer goed en getrouw gehouden, maar hem in zijne afwezigheid bedrogen hebben. —p Dit woord komt mij fchier nog te zagt voor, en het vermoeden komt bij mij op, dat Jefus bier in 't hebreeuwseh een woord mug gebruikt hebben, dat beiden, de Overzeuer van Mattheus, en Lucas ([ Cap. XII: 46,) verkeerd overgezet hebben. Zeii's valt mij een woord in de gedagien. dat verminkten zou kunnen betekenen : maar dit zijn gistingen, welke ik hier wel aanwijzen, maar in de overzett ng niet plaat*» • zen kan vs. 1.] Dan zal het Koningrijk der Hemelen gelijk zijn] Uit deze woorden blijkt reeds, dat dit geen L  Üft HET EÜANG. VAN MAT THE US. geen zedelijk , voor alle tijden geldend zinnebeeld zijn Zal, maar enkel van een bijzonderen tijd, dien van Jerufalems verwoesting. Wij moeten het derhalven ook niet, ten minsten niet regelregt, op onze tijden duiden, boewei wij 'er leeringen uit trekken kunnen. Hiermede vervalt ook de zwaarigheid, welke veelen gemaakt hebben, dat het getal der verftandige en dwaaze maagden gelijk zij: of onder ons iet getal der waare Christenen, tegen die, welken het Uegts naar de uiterlijke belijdenis zijn , zo gelijk, sils vijf tegen vijf zijn ? Het behoort in 't geheel niet in onzen tijd,' daar wij als Christenen gebooren, en zonder toedoen zo gedoopt en opgevoed worden, derhalven natuurlijker wijze de veel grootere hoop niets terder is, dan menfch, en zo boos ais andere menfchen; in dien tijj was niemand een Christen, dan, die dezen Godsdienst zelf gekóözen* uit overtuiging gekoozen had, en dit nog daarenboven in Palestina onder veele vervolgingen, welke de boozen affchrikten, en natuurlijker wijze eene meêr gezuiverde Gemeente uitmaakten. Wie een Christen was,- die was Bet door aandrang des geweetens. jlan tien maagden, die hunne lampen namen enz.] Het zinnebeeld is van een gebruik ontleend, dat toen geheel bekend moet geweest zijn, boewei wij daar thans weinig van weeten, Rafchi, die in de elfde eeuw leefde, zegt, dat 'er bij de Arabiërs voor de bruid, als zij uit het huis van haar vader in bet huis van den bruidegom gebragt wierd, tien lichten , welke hij befchrijft, gedraagen wierden : en Chardin in het 11** Deel zijner Reizen, bl. a68. dat 'er in Perfiën voor de bruid vrouwsperfoonen gingen, waarvan elk eene toorts droeg. f. Machab. IX: 37—39- >s ook de inhaaling eener bruid befchreeven , welke iets diergelijks had. Maar volkomen het gebruik, dat maagden met lampen, niet de bruid geleiden , maar den bruidegom te gemoet gaan, heb ik tot hiertoe in geene Reisbefchrijvingen gevonden: maar welk Reiziger merkt ook alles op? Ik erinnere het enkel, opdat andere Reizigers in 't Oosten, of waar anders Arabiërs woonen, in 't toekomende daar acht ®P gesven, en ons onderregten.  Cap. XXtV: t-XXV: 30. 163 gom te gemoet gingen./ Vijf van haar 2 waren verltandig, en vijf waaren dwaas :| de laatfte naamen haare lampen mede '\ 3 maar geen olie in voorraad,| maar de ver 4 ftandige hadden benevens de lampen ook olie in haare vaten. | Als de bruidegom 5 lang uitbleef, vielen zij allen in eene fluimering, en iliepen; | midden in den nacht wek- 6" te haar het geroep, de bruidegom komt, gaat hem te gemoet 51 alle de maagden Honden 7 op vs. 3.] Men moet hier niet vraagen, wat de olie geestelijker wijze betekent, de zelve behoort enkel als een beeld tot de gelijkenis; die, welke olie mede neemen» zorgen terftond in 't begin daarvoor, dat zij ten allen tijde tot het ontfangen van den bruidegom gereed zijn, en eindelijk niets ontbreken mogen. vs. 5. Toen de bruidegom lang uitbleef."] Dit is waarfehijnlijk een wenk, dat de komst van Christus ten oordeel over Jerufalem, langer zou kunnen uijtblijven, dan de meeste Christenen in Palestina de zelve verwagtten. Zij viel iri de daad in de laatste jaaren van dien leeftijd, tusfchen het 33 en 37^ Hebr. X: 36. 37. Jac. V: 7—9. worden ook de Cbriftenen, welken zig deze komst nader voorgefteld hadden, tot eene geduldige afwagting der zelve vermaand. Vielen zy allen tn eene jluimering, en f iepen) Ik ben in 't onzekere, of dit op de laauwneid der Christenen in Palestina ziet, welke Hebr. X: 23—25. XII: 3—13. aangeroerd wordt, en voor een gedeelte tot dezen Brief aanleiding gaf; of dat enkel de meening is, dat de verwagting van die komst zal beginnen minder leevendig te zijn, en men ook wegen* het gevaar, 't welk bij den ondergang van den Joodi'chen ftaat voor elk een in 't bijzonder aanftaande was, wat zorgeloozer zal worden, tot dat eindelijk Cestius Gallus door zijnen inval in Jerufalem en het verbranden «er benedenftad alles weder opwekte. Mogelijk,moet boeide te;Zamen genomen worden. vs. L %  IÖ4 HET EUANG. VAN MATTHEUS. op , en bezorgden haare lampen ;| doch de ? dwaaze zeiden , tot de verftandige , geeft ons wat van uwe olie over, want onze lampen gaan uit; | maar de verftandige 9 antwoordden: de olie mogt voor u en ons niet genoeg zijn, gaat liever tot de verkoopers, en koopt daar olie.j Terwijl 10 zij heen gingen om te koopen, kwam de bruidegom; die gereed waren, gingen met hem in het huis, daar de bruiloft gehouden wierd, en de deuren wierden gefloten:! eindelijk kwamen ook de overigen maagden, en zeiden: heer, heer, laat de deur voor ons openen !| maar hij antwoord. 12 de waarlijk , ik zeg u, ik ken u niet. | Waakt derhalven, want gij weet den dag 13 en het uur niét, (waarop des Menfchen Zoon komen zal.) Want hij is gelijk aan een mensch, die 14 op reis ging, maar vooraf zijne knegten riep, en hun zijne goederen toevertrouwde vs. 9. 10.] Eene befchrijving van den geenen . welke ten tijde van Christus komst,- d. i. van den Joodfchen oorlog, niet bereid is, zig misfchien, met zulke bezigheden, welke zijne viugt moeijelijk maaken, belast, of zeifs, gelijk eenigen Hebr. X: 25, van de vergaderingen der christelijke Gemeente gefcheiden heeft, derhalven de waarfchouwing, welke Christus de zelve toen nog door Profeeten'gaf, niet verneemt, zig eerst weder met dezelve veréénieen en vlugten wil, wanneer het tot de viugt te laat was! en van de Zeloten en Straatroovers in Jerufalem ingelloten wordt, in welks vreezelijk noodlot hij in 't einde met de overige inwooners deelen moet. vs. 14. I5>] j)e talenten , waarmede de knegten winst doen moeten, fchijnen alle de gaaven te zijn.  Cap. XXiV: iUXXV: 3Ö. 165 de,| den eenen vijf talenten, den anderen 15 twee, nog een ander één, ieder naar z'rjne bekwaamheid j en daarop terftond de reis ondernam. | Diedevijf talenten had, handel- 16 de en wisfelde daar mede, en -won daar vijf welke Christus aan zijne Apoftelen en andere leeraaren gaf, om in dien rijd tot op het begin van den Joodlchen oorlog de Christelijke leer te verbreiden: gaaven, om wonderen te verrigten , om te leeren, en welke het anders zijn. Aan zulke geloovigen, die flegts leeken zijn, fchijnt hier niet gedagt 'te moeten- worden. Nu kan men ook verftaan, hoe iemand, die weinig ontfangen heeft, daarmede niet volgens zijn pligt te weik gaat, maar die geenen, welken 't meest ontfangen hebben, het met een rijken woeker wedergeeven : onder de Apostelen , die ongetwijfeld het meest ontfangen hebben, is zekerlijk niemand in zijn pligt nalaatig geweest. 'T is eene zeer onbillijke tegenwerping tegen deze gelijkenis van Jefus, dat hij hier den zvoekervtóeftaat. Eene gelijkenis, van eene zsak ontleend, zou immers toch niet eens een toeftaan van de zaak zelve zijn, bi) voorb. als men den nuchteren Dichter 'veracht, en wil, dat hij dronken moet zijn, of als mefl geheel in den besten zin zegr, van vreugde dronken, zo zal immers niemand daaruit befluiten, dat men de dronkenfchap- voor geoorloofd verklaard. Maar ik zou tog nog willen weeten, wat in deze befchuldiging -woeker betekenen möet? renten neemen? ik zou denken, dat dit geoorloofd was, en Voltaire zelf zou het niet in twijffel trekken: overmaatse? verbodene renten neemen t ufurariam pravtta. tem bedrijven f daar ftaat in 'de ganfche gelijkenis geen woord van, maar enkel dat iemand, zonder daarbij te zeggen, in hoe veel jaaren, met tien talenten , tien gewonnen heeft. Doch hiervan meêr bij het volgende Vers. vs. 16.] Mogelijk komt menig Leezer de vraag te binnen: hoe dit mogelijk geweest zij, dewijl hét den L3  i66 HET EUANG. VAN MATTHEUS. vijf talenten bij,| even eens won ook hij, I7 die de twee talenten had, twee andere taJenten daar bij | Maar die flegts één talent tg had , maakte eene opening in de aarde, en den Jooden volgens de Wet van Mofes verboden was, renten re neemen ? Alleen van Jooden renten te neemen, was hun verboden, maar in 't geheel niet van andere volken; {Mofatsch Recht, §. 154.) Door Palestina ging toen de groote handel der waereld; Indifche waaren kwamen of door Palestina of t-gijpten na Europa; in zodanig land was het gemakkelijk , zijn geld bij Tijrïërs en andere handelaars «eer voordeelig te befteeden. Zig in eene verbintenis van koophandel met andere, zelfs met Jooden , Jn..te laaten, verbood de Wet in 't geheel niet, en bij deze kan nog meer gewonnen worden, dan de gewoone renten in een land, doch zo, dat men het gevaar en voordeel met malkanderen deelt. Maar met vijf talenten, vijf andere te winnen, eene lom aan de] hoofdfom gelijk, is dat mogelijk» Die deze vraag doet, denkt daarbij: in een jaar te wtnnenl Dit zou oofc bij maatfchappijën van koophandel, als men op nieuwe gelukkige takken van handel of goede befchouwingen komt, zeerwel zonder eenige onrechtvaardigheid mogelijk zijn. Doch «ier Wordt niet van één jaar gefproken; de Heer komt itS' 19. eerst naa een langen tijd terug, en de komst van Christus viel eerst naa 33 jaaren voor. Eene op wettige renten uitgezette hoofdfom verdubbeld zig, als de renten terftond weder tot een hoofdfom uitgegeeven worden, In 15 jaaren. Christus heeft hier eerder te weinig gezegd, juist omdat hij niet regelregt het getal der jaaren waarin het geld uitgegeeven word, in de gelijkenis bepaalen, en zo ver uitftellen wil, vs. 18.] Eene gelijkenis van iemand die wel voor zig den christelijken Godsdienst behield , maar uit vrees voor vervolging, geheim hield, in zijn hart bewaarde, en terwijl hij daar nogthans de gaa ven toe had  Cap. XXIV: i-XXV: 30. 1*7 en begraafde het geld van zijn heer. | Naa een langen tijd kwam de heer dezer kneg. 10 ten terug, en hield met hun afrekening. | Die de vijf talenten gekreegen had, kwam , ao bragt nog vijf andere talenten, en zeide:" heer, gij hebt mij vijf talenten toevertrouwd , bij deze heb ik nog vijf andere talenten gewonnen. | De heer antwoorde: 21 voortreffelijk! gij nuttige en getrouwe knegt. Bq eene kleinigheid zijt gij getrouw geweest, ik zal u over meêr Hellen, maar kom nu tot de maaltijd van uw heer.j Toen kwam hg, die twee talenten bekomen 22 had, en zeide : heer, gij hebt mij twee talenten toevertrouwd , bij deze heb ik twee andere talenten gewonnen. | De heer 23 zeide: voortreffelijk ! gij nuttige en getrouwe knegt. Bij eene kleinigheid zijt gij getrouw geweest, ik zal u over meêr Hellen : maar kom nu tot de maaltijd van uw heer.| Doch toen die geen kwam, wel- 24 ke één talent gekreegen had, zeide hij: heer had , niet leerde noch uitbreidde , mogelijk zelfs, gelijk eenigen Hebr. X: 25. de vergadering verliet. vs. 21. Maar kom nu tot de maaltijd van uv> keer.) De heer regt derhalven bij zijne terugkomst voor zijne knegten eene heerlijke maaltijd aan. Dit is niet volgens ónze, maar volgens de oude gebruiken. De bedienden onzer kenen zijn wel vrijgeboo» ren lieden, maar in 't geheel dat niet, en in eena laagere betrekking tot ons, dan die hoogere knegten of lijfëigenen der Ouden die het vertrouwen hunner heeren bezaten. 1 vs. 24. 25.] Het ronde grove antwoord van den knegt bevalt mij in de verdigting, ik denk, ook veele Leezers. L 4 vs.  ïÖ8 HET EUANG. VAN MATTHEUS. ~i heer, ik wist, dat gij een hard man zijt, oogst, daar gij niet gezaaid, en verzamelt, daar glJ niet geftrooid hebt:] ik vreesdei* derhalven, gmg heen, en bègraafde uw talent in de aarde; hier hebt gij het uwe _ weder,| Zijn heer antwoordde hem: gij JTj booze en luije knegt wist, dat ik oogfte, daar ik niet ge2aaid, en verzamele, daar ik niet geftrooid heb:| dan had gij immers 27 mijn geld in de bank moeten geeven, opdat jk het bij mijne wederkomst met winst had kunnen terug neemen. | Neemt hem 28 het talent af, en geeft het hem, die tien ta enten heeft.| want een ieder, die heeft, 20 zal gegeeven worden , maar wie niet heeft, van dien zal ook genomen worden 't geen Jij heeft. | Maar werpt den onnutten 30 knegt buiten, daar het duister is, daar zal weening en knarzing der tanden zijn. | vs, vs. 25. Ik vreesde] de hoofdfom te verliezen- al» ik ze uitzettede. vs. 27 In de bank] Ik hoop dat geen mijner Leezers hier aan 'tgeen men in den englten zin bank noemt, denken en mij zeggen zal, dat de hamburgMe bank geene renten geeft; ik neem dit woofd W deszeifs meer uitgeftrekte betekenis, daar eik koop» man, d,e met geldzaaken omgaat, eene bank heeft, en uaarom, als hij niet meêr betaalen kan, bankroet word?5 ^rongen ih bmm yupta} genoemd ft,  Cap. XXV: 31-45. gjg vs. 31—46". Beantwoording der vraag , we/£e Mattheus alleen heeft, omtrent het laatfte oordeel der waereld, en .afbeelding van het zelve. Maar wanneer des Menfchen Zoon in qi zijne heerlijkheid, en onder het geleide van alle zijne heilige Engelen komen zal, danJ! zal hij op zijnen heerlijken throon Zitten,|^en alle volken voor hem verga. 32 derd worden, en hij zal ze van malkanderen afzonderen, gelijk een herder de fchaa- pen vs. 31—46.] Dit behoort nu tot de beantwoording van de tweede vraag der leerlingen, omtrent het einde der waereld, welke Mattheus alleen heeft: ten minsten ziet het op een andere komst van Christus, dan van welke tot hiertoe gefproken was, van die tot het laatfte oordeel, want hier (laan alle vol. ken voor hem, en gaan of tot de eeuwige pijn, of tot het eeuwig leeven. vs. 32 Gelijk een herder de fchaapen van de geiten.] Beiden wierden van de rondtrekkende herders, gelijk wij ook uit de Gefchiedenis van Jacob, Gen. XXX: 33. enz. zien, in de zelfde kudde ge- weid, twee verfchil lende foorten van dieren. — Als men in Luthers Overzetting leest, van de bokken , zo is het waarfchijnlijk eene uitdrukking, aan een landfchap in 't bijzonder eigen, volgens welke men in eenige ftreeken van Duitschland de geiten bokken noemt: wij die in het noordelijk Duitshland woonen. verftaan volgens ons taalgebruik Luthers Overzetting geheel anders, dan hij zelf, denken bij fchaapen aan het vrouwelijke, en bij bokken aan het mannelijke geflacht van het zelfde dier. Hij zettede in het duitsch, dat eenig landfchap in 't bijzonder eigen was, over, van daar komt dit misverftand: ik heb tragten over te zetten , gelijk het overal ie ons land, ten minsten in ««zelfs noordelijke gedeelte, verftaan zal woorden. ^ S ss.  i^o HET EUANG. VAN MATTHEUS. pen van de geiten ;| de fchaapen zullen *,* aan zijne regter, en de geiten aan de linkerhand flaan.| Dan zal de Koning tot aA die aan zijne regterhand zeggen: komt, ' gij gezegenden mijns vaders, neemt het koningrijk in bezit, dat u van de grondlegging der waereld af bereid is,ï want ik a? was hongerig, en gij hebt mij te eeten, 35 ik was dorstig, en gij hebt mij te drinken gegeeven; ik was een vreemdeling, en gii hebt mij geherbergd ;| ik was naakt, en\$ gij'hebt mij gekleed; ik was ziek, en gij 3> hebt miji bezogt; ik was in de gevangenis, en gij zijt tot mij gekomen, j Dan Sullen 37 de rechtvaardigen hem antwoorden, Heere, wanneer hebben wij u hongerig gezien en u gefpijsd? wanneer dorstig, en „ te K «ebragt?! wanneer hebben wij u38 iïrSl Vreemd land §ezien» en u geherbergd? wanneer naakt, en hebben u gekleed?j wanneer hebben wij u ziek en in 39 de gevangenis gezien, en zijn tot u gekomen?| dan zal de Koning hun antwoor-4o den: waarlijk , ik zeg u,% geen gijaan* ' ÜlVf^T ?.erinSfte broeders gedaan he,bt'dat hfbt gij aan mij gedaan. | Dan 41 zal hij tot die aan zijne linker hand zee. \' gen: gaat weg van mij, gij vervloekten, m het eeuwig vmir, 'twe]kden duivel en zijne engelen bereid is,| want ik ben hon 42 geng geweest, en 'gij hebt mij niet te eeten, dorstig, en gij hebt mij niet te drinken gegeevenj| ik was een vreemde-., bng> en gij hebt mij niet geherbergd; 3 naakt  Cap. XXV: 3«-46. 171 naakt, en gij hebt mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en gij hebt mij niet bezogt.J Dan zullen zij hem antwoorden: 44 Heere, wanneer hebben wij u hongerig dorstig, in een vreemd land, naakt, ziek' 5 dJeoige??n£enls Sezien> en u niet gediend?! Doch hij zal hun antwoorden; 45 waarlijk ik zeg u, 't geen gij hebt nage, laaten, aan eén van deze geringften te doen, dat hebt gij nagelaaten , aan mij te doen.f Zo zullen dezen in de eeuwige pijn gaan 4, vs. 10. Aan mij.) In 'c leezen moet de nadruk op déze woorden gefteld worden. Een goed werk, aan Jefus verrigt, kan toch niet zo geheel verachtelijk z'jn, inzonderheid voor een leerling van Jefus. VS. M  If3 HET EUANG. VAN MATTHEUS. kende wateren op mijn lighaam uitgoot 12 deed zij , om mij tot het graf te balzemen;| en ik zeg u, in de geheeie waereld, zo ver deze boodfchap van mij ge- 13 predikt wordt, zal tot haare gedagtenis verhaald worden, 't geen zij gedaan heeft.| Daarop ging één van de twaalf, Judas Iscanoth , tot de Hoogepriesters, | en 14. vraagde , wat zij geeven wilden , als hij hem vs. 12 Deed zijy om mij tot het graf te bal- zemen.) Dit was zekerlijk wel haar oogmerk niet. dewijl zij niets minder verwagtte, dan den dood van jefus; maar het is eene fchitterende uitlegging, welke Jefus over haar bedrijf uit het gevolg niaakt, en te gelijk eene voorzegging,- dat hij binnen kort.zal fier- Ve"'^ IfV u3 z,g tilans reeds aIs tot het graf gebalzemd befchouwr. ö vs. 13.] Dit .is reeds rijkelijk vervuld, daar wij »t geen zij gedaan heeft, in drie Euangelisten leezen't is hierbij egter zonderling, dat Mattheus en Marcus deze zaak vernaaien, en den naam der Vrouw verzwijgen, welke enkel de laatfte, Joannes, noemt. Mattheus moet den zelven geweeten hebben, die immers zelf bij dit gastmaal geweest is: ook moest Marcus den zelven terftond van Petrus' hebben kunBen yerneemen. Dit komt mij wezenlijk als een opzettelijk verzwijgen van den naam voor, waarvan ik geene andere reden weet tegisfen, dan dat Mattheus, die vroeg fchreef, alles wat den uit den dooden opgewekten, zo nabij Jerufalem leevenden Lazarus ook Jlegis van verre betreft, verzwijgt, om hem in geene moejelijkheid te brengen, jaa dat de eerste Christenen zig dit volftrekt voorgenomen hadden, foannes, die jiaa de verwoesting van Jerufalem fchreef, kon in deze gefchiedenis niet alleen den naam van Maria, maar ook dien van Lazarus veilig noemen, en daar 'Joor alles ophelderen. Dertig fikkelen van het toenmaalig geld: afin  Cap. XXVI: s—16 i^f hem in hunne handen leverde ? Zij telden hem dertig fikkelen,f en hij zogt van dien ié tijd af gelegenheid, om hem te verraaden. J zijn omtrent twintig rijksdaalers van ons duitscti geld op den agttien gulden voet [omtrent 15 rijksd. holl.] Dit fchijnt wezenlijk een zeer geringe prijs van eene Zodanige verraaderij te zijn, waaraan de Hpogepriesters en den Raad zo veel moest gelegen zijn; en dit zal men zekerlijk natuurlijker wijze daaruit befluiten, dat Judas geen rijk man, en de kas van Jefus, uit welke hij volgens 'Joan: XII. 6. plagt re fteelen , niet zeer rijk moet geweest zijn. Intusfchen zou ik egter denken , dat hier, zelfs volgens de griekfche uitdrukking, enkel gefproken wordt van *t geen zij hem terftond nog vóór de daad op hand gaven ; en dat hem voor 't toekomende nog meêr zal beloofd ZljWl De beide andereEuangelisten , Marcus en Lucas, zeggen zonder een getal te bepaalen, zij beloofden hem geld. '— Ik geloof zekerlijk, dat fudas enkel voor dertig fikkelen zijn tegenwoordig vrij 'onderhoud, en eene kas, bij welke hij fteelen kan, niet zou hebben opgeofferd. Waarom ik niet overgezet heb , gelijk Luther , Zij booden, of volgens anderen, zij beloofden hem dertig zilverlingen, daarvan behoort het letterkun. digehier niet, maar in de aanmerkingen voor Geleerden. Ieder ziet buiten dat de redenen uit de zaak zelven, — Eigenlijk luidt het wel : zij wóogen heni dertig jikkelen toe, -maar ik meende in onze taal te moeten zeggen j zij telden hem enz. Die eenig latijn geleerd heeft, weet, dat pendere, zelfs op c!e fchoolen door betaalen overgezet wordt. Deze uitdrukking heeft daarvan haar oorfprong, dat men in de oude tijden goud en zilver op eene fchaal toewoog, ('t welk thans nog wel dienstig was, als befoeden en onbefneden - Jooden befhoeide Louisdors brengen;) maar 't is bij de HebreeuWen, en Mattheus heeft hebfeeuwsch gefchreven , des te algemeener, omdat 'er in den ganfchen tijd, viór m y. ; M 3  ito HET EUANG. VAN MATTHE U*sf. vs. 17—29. Jefus eet het Paaschlam met zijne leerlingen, fielt het heilige Avondmaal in , fpreekt van zijn Verraader (*). < Op den eersten dag der ongezuurde T«r brooden kwamen de leerlingen tot Jefus,. en JabljloDifche ballingfchap in 't geheel geene munten geweest zijn, en- zij malkanderen goud en zilver enkel toegewoogen hebben. Het waare egte Hebreeuwfch * Vvf c.en "M .v66r de Babijlonifche ballingfchap, en van a.en tijd .s ook deze uitdrukking overgebleeZtul ^ou,' hler n,ec 20 wijdloopig over gefproken hebben, als 'er „iet juist bij deze 30 fikkei! zo veel ™verifand had pIaa[s ^ ^ ^ verkeerd overzettede. en, gelijk men zig inbefldde den eenen Êuangehst uit den anderen Vklaarde hoewel zij met alleen règelregt het zelfde zeggen! en uit malkanderen verklaard willen zijn, doch waar b,j dan denkende Leezers in de war raakten T en naauwlijks begrijpen kondenhoe Judas niet alleen zulk een booswigt, maar ook een zo onbedagtz ame gek zou geweest zijn, om niet meêr dan de gemel! e^mJoor «"ten'ge daad te bedingen. ë CO Marc'^tm i2~25, Luc. XXII: 16^,. V$. .}ft. Op den eersten dag der ongezuurde brooden.-] Eigenlijk was het de dag vóór hft P afct feest, waarop het Paa.chlam geflagt en be e den dan eerst naa den ondergang der zon gegëeten w erd Maar de zelve kan zeer gevoeglijk de eer\u der ongezuurde brooden "genoS wordenfwtf op den zelven maaken de Jooden. die, gelijk ziihe noefcen een fchutting om' de Wet uS Zen weJs het gezuurde brood weg. Onze Innrir i, zonland" houden het gemeenlijk op dize Sj.e" 's mor-  Cap. XWJ: 1/-29. iBi 's morgens om 8 uuren eeten zij enkel brood met boter of eenig koud eeten , 's morgens om 10 tiuren wordt al bet zuurdeeg en gezuurde weggedaan. Even. eens beginnen ook de Jooden hunnen "SHbbath reeds waf vroeger dan de Wet gebiedt, 's Vrijdags naa den middag om 3 uuren, eenige bij uitftek erpflige zelfs cm één uur. Een groot gedeelte der uitleggers wil, dat Jefus het Paaschlam een dag vroegergegëeten heeft, dan andere Jooden, en waarfchijnelijk beeft bet grootfte deel van de Leezers des N. T. dit gehoord ; ik moet daar derhalven iets van zeggen. Het Pafcha moet in dén nacht tusfehen den i4den en i5den der Maan (niet maand) van Nifan gefl^gt worden, deze wordt van de nieuwe Maan afgebeeld, en daa.T wa? de vraag, welke nieuwe Maan Mofes verftaan heeft, of 1.] de eigenlijke waare, wiskunstig berekende nieuwe Maan? (Ik geloof dit niet, de Ifraëliten konden die toen ter tijd zo nauwkeurig niet berekenen en Mufes zegt ten minsten niet, hoe zij de zelve berekenen moeiten: dit is intusfehen de meening van eenige Jooden) of 2] de eerste verfchijning der Maan, welke gemeenlijk één, zomwijlen twee dagen laater kotnt. Dit namen de Pharifeën aan, en zo vierden de Jooden het Feest. Nu wil men, dat het eerste der beide gevoelens het regte zij, en Jefus daarom * om de wet van Mofes letterlijk en naauwkeurig te volgen, het Paaschlam een dag vroeger gegëeten heb.be, dan andere jooden. De Euangelisten vernaaien het nogthans nergens, en ik denk, dat; die onze plaats, Mars, XlV: 12. Luc. XXII: 7. leest, het niet gelooven , en zig veel eer verwonderen zal, hoe de uitleggers op zodanige gedagte hebben kunnen komen. De zelve rust enkel op het XIIlde Capittel van Joannes, welks eerde Vers men verkeerd heeft overgezet: volgens de overzetting, die ik gegeeven heb, vervalt alles; doch daarvan beneden bij. Joannes.. Men kan ook naauwlijks begrijpen , hoe Jefus het Paaschlam. vroeger dan gewoonlijk heeft kunnen eeten , wans, het moest in den Tempel geflagt worden, en zelfs uit ons verhaal ziet men, dat de huisheeren in. Jerufkiem op den dag, waarop Jèfiis zendt, gereed waren s z'ulken, die in bun huis het Paaschlam eeten wilden» is ontfangen, en bun een vertrek te ruimen. ' ik, M. 3  ï8a HET EUANG. VAN MATTHEUS, en vraagren hem, waar hij wilde,, dat zij het .Paaschlam bereiden zouden ?| Hij ant- 3§ woorde, gaat in de Stad, tot dien en dien, ira» Mo; j ••. V .v «feS'è^j 'rf/ afe ft;;.qfy èiIüs sjiiifg» afyfbju sjjj sr§tnog , rran;:; £ >> zeid^ °°k> ben "liet regtf Mj ant^oordc|e: B9 zeSc 1 Maar omdekfreS* WaS' h6t n°S weI nïet aan allen eeen v,rf,f m°eSt hiJ het voe,en- - Van * S^T;XIII: 24~2<5- veel ,aater en omtrent het S-v den maaltijd, tot |oannes alleen gezegd fen -f" \Wfk i°atl"es onmogelijk niet verftaarr «ori, is du geheel onderfcheiden: woorden en zaaken zijn ook niet de zelfde, gelijk een ietier ziet, die leest. ,n/£ l5'j vindt m?". enk^ b'J Mattheus: geen ander Euangelist heeft het. 1 -TT a-S fu k™. vraa^, hóe kon Judas naa dit1 antwoord van Jefus voor de leerlingen onbekend blijven ? en nogthans komt het Joan. Xllh 28.% zo voor, als of hy tot aan zijn weggaan van den maaltijd«bekend gebleeven zij. Ik ftdlnijde zaak LTS Judas vraagde wel zo overluid 'als de overigen en moest ■ het doen, als hij zig niet verdagt wilde maa ben; maar Jefus zeide-hem het antwoord zó zagt, dat memand het hoorde dan hij, en bij toeval Mat theus, die nabij, ofwel bij hem zat. ■ Gij zegt het regt.) Eene wijze van ja zeeeen welken Wij m de lijdensgefchiedenis van Jefu7 meermaal* vmden.. De gewoone overzetting, gii zelfhef, heb ik gaarne als onduitsch, en wonderhjk klfnkende vermijd, inzonderheid , als den Rechter, den Hoogenpnester, Pontius Pilatus een antwoord gegee.' ven moét worden. Die deze griekfche fpreekwiis' zelve opgehelderd hebben wil , lal mijne %tgZ ^den.tn de Inleiding tot het N. V.bl. 137. der 4de. Sr^oëgf:of 5; 2°-der Nederd- bi- 4* % VS,  Cap. XXVI: 17-fl;. ï8s Maar onder het eeten nam Jefus brood, 26 dankte , brak het, gaf het zijnen leerlingen , en zeide : neemt, en eet, dat is / , mijn VS. 26—29.] Om deze en de voorige Gefchiede. nis te verftaan, en 't geen de Euangelisten van de zelve zeggen, eenigermaate in eene goede orde te brengen, moet men weeten, hoe de Jooden bevee. Jen, het Paaschlam te eeten. Vier bekers wijn moeten 'er bij deze maaltijd gedronken worden, over elk van weiken,een Gebéd met dankzegging, gefproken wordt: de eerste gaat vóór de maaltijd, daarna wordt het ongezuurde brood, bittere kruiden, fous en het Paaschlam opgebragt, en gebruikt. Naa den vio-den beker kan nog een vijfde op 't einde van den maal. lijd rondgegeeven worden. Hier fchijnt nu Jefus, zodra bij was aangezeten , gefproken te hebben 't geen Cue. XXII: 15. J6. ftaat, en volgens Luc.XXU: 17. 18. den eersten beker, ornge* reikt te hebben. Toen hierop het ongezuurde brood opgebragt .was, en hij daar over het Gebed met dank, zegging, .had uitgefproken, zo deelde hij daarvan om met de woorden: dat ts mijn lichaam, enz. De beker, bij welken hijzeidë, ^ ismijnbloed, fchijnt delaatfte en wel de vjjfdegeweest te zijn, wantLucas zegt, dat hij den zelven naa het eeten omgegeeven heeft, 't Geen Jefus onder den maaltijd meermaals, van zijnen verraader zegt, neemen de Euangelisten i om de gefchiedenis van de inftelling des Avondmaals niet af te breeken, in ééns te zamen, en zetten het de een, Mattheus en Marcus, vooraf, de ander Lucas, daarna. '■■ • «■. vs. 26. Dankte.) Dit zelfde ftaat ook vs. 27/ ' bij den wijn. Dewijl geen der Euangelisten, nog ook Paulus, dit Gebed, met dankzegging gepaard! voor ons bewaard heeft, zo fchijnt deszelfs inhoud mets bijzonders, betrekkelijk dit bedrijf, bevat te hebben, Waarfchijnlijk is 't het gewoone korte gebed ytför t eeten der Jooden geweest., bij het brood: Ue oofd ztjt gij onze- God, gij Koning der wae- M s  186 HET EUANG. VAN MATTHEUS. mijn licbaam„| Ook nam: hij den beker, 2y M 5Ï Dat ik nu nog mijnen Vader konde *#W Nu als ik berouw had, dat ik dit W% yP.mi{ 8e?ome" ^d, als ik terug keeren wilde kon ,k het doen Jefus gaat tot het laatfte oogeïois ijden0^" Vr'JWjlI,g 10 de,^00d' We,ke° «ij foor VS. s6. Opdat de fchriften der Profeeten ver- vu/d  Cap. XXVI: 30-57. *9* Alle zijne leerlingen verlieten hem, en vlugtten. ■ .v.. w; vuld warden.-] Ik denk die, waar'n gezegd is: Hij zal onder de misdaadigers gerekend worden: Jefus brengt die ten m.nsten Lite. XXII: 37. bij, en van zijne gevangeneeming bij nacht door eene.gewaapende wagt, vond ik bij de Profeeten niets. Dit en de yoorgaande_ Verzen verfau ik dus: gij zijt tegen mij , om mij te grijpen , als tegen è'e% flraairoover met zwaarden en /lokken 'uitgegaan, terwijl gij mij alle dagen in den Tempel had kunnen vatten; het moeit mij, dat gejehied is, 't geen gejehied is, en gij mij op die wijze 'gevangen neemt 1, alsof ik onder benden roovers geweest was, en gij uwe wapenen had n)o lig' gehad. Doch dit is.ook gefchied, opdat vervuld zoude worden, 't geen de ' Profeeten gezegd hebben, dat ik onder de misdaadigers zal gerekend worden. Zijne leerlingen verlieten hem, en vlugtten.] Dit moet men hun niet, gelijk zo menigvuldig pleegt te gefchieden in 't geen men leerreden over het lijden noemt, tot eene zonde maaken; het fchijnt veel eerder volgens bet gepn voorrif gaat, en nog meêr volgens het geen wij Joan XVIII: 8, 0. leezen , de eigene wenseh en wil var, Jefus geweest te zijn: wat- moesten zij dan anders doen dan vlugten? [efes verdedigen? dit wil hij immers niet ! of zig mede gevangen neemen, en zig voor het Gerecht brengen laaten ? derhalven in gevaar ftellen, om even eens te bezwijken, als Petrus, die niet eens voor het Gerecht gebragt, maar flegts van oedienden aangefprooken wierd? Waartoe kon het ergens nuttig zijn, als zij bleeven, en zig mede lieten gevangen neemen? Het fmert mij in de daad, dat wij zulke leerredenen -over hét lijden hebben, die ook het volgende der Gefchiedenis ten uitterften mismaaken. vs. N 4  11 HET EUAXG. VAN MATTHEUS. 'Jefus wordt voor den Hoogenpnester Kaja* phas en den Raad gebragt, veroordeeld, en van Petrus verloochend (*). Die Jefus gegreepen hadden , leidden S7 „ tot den hoogenpnester Kajaphas, bij welken de Geleerden en Oudften verga, derd waren. J Ook Petrus volgde hem5g van verre tot aan het paleis van den Hoogenpnester, ging binnen , en zette zig neder bij de bedienden, om den uitflag te Z'en.J De Hoogepriesters en Oudften, en 50 bet ganfche Gerecht, zogten een valfch £CU>remVegcn Jefus opdat zij hem ter dood zouden kunnen veröordeelen .l.enrJo vonden er geen; en hoewel 'er veele val. fche getuigen optraden, vonden zij nog» thans vflh f3/!T;;XIV:53~:72-ZwC-XXn: S4-7i Joan. J25 57\lot den Hoogenpnester Kajaphas.-] Her eerfte verhoor van Jelus, voor den gewèezcn HoOfren pne«er Annas Jaaten ue drie eerste Euangelisten U;: en d.t kan- men hun niet kwaalijk neemen : foanne/ die zelf b.j alles fcbijnr tegenwoordig geweest te ztin voegt het 'er bij, om de Gefchiedenis volledig re maa ken, en uit hem fchijnt het, dat de driewerf herhaa l de verloochening van Petras, waarvan hij zelf ooerre eu.ge was, niet in het huis van den Hoogenpnester .«japhas, maar van Annas voorgevallen fr 't welk de drie eerfte Euangelisten niet opmerken. riPn V9i- 601 i?eW!i] Jefus Z]S z° dikwijls vf,or den Mesh,s verklaard had, zou men zig kunnen verwonderen, dat zij een valscb getuigenis tegen hem zoeken, en niet vinden: zij haddei, immers wSre g> tu.^eh  C 'A fc. XXVI: 57-75. thans niets, waarop zij hem hadden kunnen veröordeelen. Ten laatften traden 'er twee valfche getuigen op,| eri zeiden: 61 deae 'heeft gezegd, ik kan den Tempel Gods afbreeken , en in drie dagen weder op* tuigen tegen hem kunnen opbrengeni, die dit gehoord hadden ! Maar 't blijk: klaar, dat zij dit niet tot een grondfhg der befchuldiging of veroordeeling tegen hem willen neemen , want volgens de leer der Jooden moest 'er toch eens een Mesfias komen, één moest 'er dan eenmaal ,zeggen, dat hij de Mesfias was; dit kon derhalven pp zig zelven geene misdaad zijn, nog minder eene, welke iemand des doods fchuldig maakte. ■ Jaa! 'f was iets anders, als iemand zig valfcheIjjfc voor den Mesfias uitgaf; maar 't was niet veilig, deze fnaai- te roeren, dewijl Jefus van een groot gedeelte des volks voor den Mesfias gehouden wierd, zo veele wonderen gedaan had, en bij ongeluk, als men bewijs vorderde, andermaal een nieuw had kunnen dóen. — Zij komen dan tot deze befchuldiging niet, tot dat zij geene andere vinden kunnen, vs. 63. en daar antwoordt Jefus op de vraag van den Hoogenpriester zodanig, dat zii het tot eene prxklasfprinn. .maaken, en hem daarover ter dood veiöoxdeelen kunnen, vs. 61.] Dit of iets dergelijks had Jefus wezenlijk vóór drie jaaren op het eerste Paaschfeest, toen hij ais Leeraar verfcheen, gezegd. Joan. 11: 17. Derhal. ven komt de vraag op, hoe zij valfche getuigen genoemd kunnen worden ? De woorden, die Mattheus bijbrengt, zijn in de daad reeds anders, dan die wij bij Joannes vinden, en dit in eene wezenlijke zaak, want het is iets anders, of iemand zelf den Tempel Gods afbreekt, of, dat hij den zelven, ais anderen dien afbreeken , weder opbouwen wii : het laatfte kan onmogelijk eene lastering van den Tempel zijn, of als eene vijandfchap omtrent den Tempel befcfjouwd worden. Doch d«ar komt nog bij, dat 'er twee getuigen Nj  soa HET EUANG. VAN MATTHEUS. opbouwen. | Hier ftond de Hoogepries. 62 ter op, en zeide tot hem: antwoordt gij niets,? Wat getuigen dezen tegen u ?/ Doch tuigen waren, en deze, volgens Mare. XIV: 50. eikanderen tegenfpraken: de één zeide, en deze nog regt van buiten geleerd, als de Hoogepriesters wilden,) . ik kan den Tempel Gods afbreeken. en „in drie dagen weder opbouwen. " de andere bij Marcus, 'l1^ Wil ïezen TemPe'. die met menfehen„ handen gebouwd is, afbreeken, en in drie » dagen een opbouwen, waaraan geene men,, icheuhanden gewerkt hebben. " rW™ W,e' gee"e Iaiterine van den Tempel, daarbij „ m ,VOüri£e zeer onderfcheiden en Z, LZr^agm Jeu^eD' wa"t va" ee" Tempel, heef T.ftr^anden had Jefus in 't ge¬ heel niet gefproken, en de getuige voegt 'er dit enkel bij , om de waare meenin| derë woorden van Jefus welke Joannes ons meldt, te bedekken. J * vs. 62.J De Hoogepriester wil Jefus tot fpreeken brengen om u,t zijne woorden iets tot zijn nadeel af te leiden. Zijne vraag luidt zodanig, als uf 'er in bet getuigenis van de beide «etuigen, die nog daar°frder,'ng n,VverëenftemdW iets zeer ve . lebnkkelijfe was opgefloten. Jefus zwijgt öiJ Naar &%**f l dit Vü°r,t Gerecht geöo/loold alfde befcnuldigde het niet noodig vfcdt, iets tot zi ne ver! ™o r,d,nf te zeggen; zeifs i„ de landen, daar den 8 h V6t Thoor Advocaaten toegevoegd worden, raadeo dezen hem zomwijlen, om óp zekere vaagen met te antwoorden, ftij te zwi ge™ Hier was in de daad in 't eeheei f/wn ahfn,„„,4 «ood.g, en elk antwoord zo^eenmSjf er7Zt wikkeling van. den befchuldigden in ftnkken, die men hem leggen kon, geweest zijn. Gefteld, dat het waar, jaa toegeftemd was, 't geen de getuiee bij Mattheus zegt, zo had het i'n 't feheel geene veï ant-  Cap. XXVI: 57-75. zQi Sritwoording voor 't Gerecht noodig, want het was geen misdaad. Gefteld , dat Jefus gezegd had; ik kan den Tempel Gods afbreeken, en in drie dagen weder opbouwen, zo kan men zeggen, dat het grootfpraak was, windbreekerij, doch daarop kan men niemand in 't Gerecht ter dood veroordeelen , jaa flegts eenigszins ftraffen. Ik denk, ais ik in Lon. den berchuldigd wierd, en tien eenftemmige getuigen tegen mij optraden, en zeiden, dat ik gezegd bad, dat ik de St. Pauls: Kerk kan afbreeken, en in drie dagen weder opbouwen, dat ik zou ftilzwijgen (ten minsten mijn Advocaat zou het mij raaden) ik geloof zelfs, dat een naauwlijks onweêrftaanbaare glimlach mij den mond zou doen vertrekken. Maar nu ftemden niet eens de beide getuigen overéén, en dus was hun getuigenis zo goed als niets, in 't geheel geen antwoord waardig. Iets wijzers, dan niet te antwoorden , alles voor de fchaamte van het Gerecht over te laaten, kan 'er niet bedagt worden: Het Gerecht maakt zelfs in de daad van dit bedorven en wonderlijk getuigenis tegen |efus geen gebruik. Men moet zig hier verwónderen, welke zonderlinge aanmerkingen over dit ftilzwijgen van Jefus door vrienden en vijanden van den Chritelijken Godsdienst gemaakt zijn. In leerreden over het lijden heeft men he: als een lijden, als verdienstelijk voorgefteld, en de vraag zeer zinrijk opgeworpen, welke zonden van fpreeken Jefus door dit ftilzwijgen geboet heeft fde leeraar vergat dan gemeenlijk zig zelven, dat hij zulke dingen had gepredikt, en deze - leerrede had laaten drukken;) en hier moet elk vriend van den Godsdienst over de onkunde en het gebrek van middelmatig, gezond menfchenverftand met droefheid zijn aangedaan , inzonderheid als hij op het zelve, want dit is niet te ontkennen, zelfs bij geleerde Leeraars doch die dan met geene rechtszaaken bekend zijn * agt geelt. Maar ik moet in de daad glimlachgen' als ik zie, dat vijanden van den Godsdienst, inzon! derheid de ongenoemde in de Fragmenten van de WohVnbuttelfche Bibliotheek, |efus verwijten, dat hij zig zelf den dood «berokkend heeft, dewijl hij voor t Gerecht niet geantwoord , noch zig verdedigd heeft. Ik weet niet zejter, wie de man is, die deze, voor een  204 s HET EÜANG. VAN MATTHEUS. Doch Jefus zweeg ftil, | De Hoogepriester 63 fprak hem nogmaals aan , en zeide: ik vraag u op een eed bij den leevendigen God, zeg ons, of gij Christus de Zoon van God zijt ?| Jefus antwoordde: gij 64 hebt de waarheid gefproken! en ik zeg u nog verder, van nu af zult gij des Menfchen Zoon aan de regter hand der AU magt zien zitten en zien komen op de WOl- een gedeelte zeer vijandige aanvallen op Jefus en zijten Godsdienst gefchreven heeft; hoewel hij bij 't algemeen genoemd wordt, en mij uit Brunswyk genoemd is: maar zo veel weet ik, dat als hij noch leefde, ik hem niet tot Advocaat zou willen noemen; ik vrees, dat ik in een geding voor de vierfchaar van het onderzoek des Geloofs, hoewel ik daar zeer onfchuldig bij was> maar voor vijandige rechters gevoerd, door zijn toedoen zou onderliggen, vs. 63. 64.] De Hoogepriester fpreekt jefus op een eed aan, en uit eerbied voor dezen antwoordt hij. fooch dit antwoorden is nu cp de Hebreeuwfche wijze een uitdrukkelijke, voor 't Gereeb; afgelegde eed; .Jefus heeft derhalven zelf een eed gezwooren, eri dan kunnen zijne woorden Cap. V: 34. niet wel zo uitgelegd worden, als of hij deh eed bij God verbood. Omtrent de wijze, waarop de Hebreeuwen den eed sfleggen/ eigenlijk niet zelf zweeren, maar bezwoeren worden, zie men het Mofatsch Recht, D. V. $. 302. bl. 245. Zelfs het Hebreeuwfche werkwoord, 'zweeren, is eigenlijk een lijdelijk, bezwooren war. vs. 64. Gij hebt de waarheid gefproken?) Tja fierk en duidelijk heeft Jefus zich in 't ganfche verhaal van Mattheus, jaa zelfs volgens de over/ge Evangelisten in 't ganfche Joodfche Land in 't openbaar , pooit voor den geenen beleeden en verklaard', als jjier voor 't Gerecht, juist daar dit antwootd hem hej  Cap. XXVI: 57-75, aos. het kevert' zal kosten. Dit is de handelwijze nies van een bedrieger, die te vooren fterker , en voor 't Gerecht dubbelzinniger zou fpreeken : }efus die hierop ter dood veroordeeld wordt, derft als martelaar, niet voor zijne zedenleer, maar om dat hij Chris» tus zij. En ik zeg u nog verder.] Omtrent het geen rm volgt, was Jefus niet ondervraagd, maar bij voegt het 'er bij, en wil zig volkomen voor den Mesfias, gelijk de Bijbel hem befchrijft, belijden. Deze zijo eigenlijk de woorden, waarin de Hoogepriester eene Godslastering vond, die genoegzaam zijn zou, om. Jefus ter dood te veröordeelen, en Jefus fchijnt hem ditmaal zelf door zijne vrije belijdenis daartoe behulpzaam te zijn. Intusfchen zijn egter in de daad beide groote uitdrukkingen uit het Oude Testament genomen , dafir zij van den Mesfias voorkomen , de eerste, aan de rechter hand der Almagt zitten, uit PsCX: 1. de tweede, komen op de wolken des Hemels, uit Dan. VII: 13. 14. ook het denkbeeld vao den Mesfias, als komende op de wolken, was bij de Jooden zo gewoon, dat zelfs eene vrij nieuwe Chat deeuwfche Overzetting, nevens andere Rabbijnen, Anani Qivolken man, of die op de wolken komtS weilte 1 Chron. III: 24. voorkomt, daarom tot den Mesfias willen maaken. Van nu af zult gij des Menfchen Zoon aan de rechter hand der Almagt zien zitten, en zien komen^op de wolken des Hemels?] Dewijl zij dit van nu of zien zullen, zo kan men het niet wel op den jongften dag verfchuiven. Aan de rechterhand van God zitten, Ps. CX: 1: goddelijk aangebeden worden, (zie de Aanmerkingen aldaar, en, als men meêr verlangt, het Critisch Collegie over de drie Psalmen omtrent Christus, bl. 412—491.) komen op de wolken des Hemels, wordt ook als iets goddelijks befchotiwd. Bij de Hebreeuwen is de naam van de» waaren God, die op de Cherubijnen, d. i. de donder paar den zit, en bij de Grieken, bij Plato, vaa den hoogden God, de groote Forst der Goden, die den vliegenden wagen (den donderwagen) over den Hemel drijft. De meening is de/halven; pan nu  2o6 HET EUANG. VAN MATTHEUS. wolken des Hemels | Toen verfcheurde 65 de Hoogepriester zijne kleederen, en zeide : hij heeft gelasterd! wat hebben wij nog verder getuigenis noodig, daar gij zelf zijne nu af zult gij zien, dat ik goddelijk verèerd worde, en dit is kort naa de opftanding van Jefus uit den dooden, zo dra hij eene Kerk had, openlijk gefchied, zo dat de Hoogepriesters het zien moeiten. Bij het komen op de wolken des Hemels, zou men ook aan de komst van Christus tot de verwoesting van Jerufalem kunnen denken , {Cap. XXIV: 30.) zij was nog wel een menfchenleeftijd verwijderd, maar veelen beleefden de zelve nogthans , zelfs de zoon van den Hoogenpnester Annas, Ananus, en zij ftaat hier ook op de tweede plaats, fk beflisfe niets: mogelijk is de meening, van nu af, binnen kort, zullen zij hem zien, als goddelijk vereerd, en daarna 'in de wolken des Hemels, met eene donderbui , komende, om Jerufalem en den Joodfchen jlaat te verwoesten. 65. Toen verfcheurde de Hoogepriester zijne kleederen."] Ik vrees ^ dat mijnen Leezeren niet alleen uit de zo genoemde leerreden over het lijden, maar ook uit boeken van waarlijk geleerde mannen, bekend zal zijn, dat men zegt, dat de Hoogepriester zijn kleed niet heeft mogen verfcheuren, dat dit hem in de Wet van Mofes uitdrukkelijk verboden was : waaruit dan eenigen eene tegenwerping tegen het verhaal der Euangelisten maaken, doch andere met eene valfche godsdienstigheid eene befchuldiging tegen den Hoogenpnester, die de Levitifebe Wet overtreedt. Beide is ongegrond. De plaats, daar het verboden moet zijn, ftaat Levit. XXI: 10. Men zie de zelve na; zij fpreek in den zamenhang enkel daarvan, dat de Hoogepriester wegens den rouw over een dooden zijne kleederen niet verfcheuren moet , dewijl alle rouw over een dooden volgens de Levitifche wet ontreinigt. Men zie flegts 't geen vs. r. 2. 3. bevolen was, en »t geen vs. 11. 12. volgt. Zoo men deze geboden ver.  Cap. XXVI: 57-75. ao? zijne lastering gehoord hebt?|. Wat is uw 66 gevoelen ?• Ztj gaven ten antwoord: hij ia des doods fchuldig, | Hierop fpuwde men 67 hem in 'tgezigt, floeg hem met een gefloten vuist, anderen met de vlakke hand,j waar. 68 bij zij zeiden : profiteert ons, Christus, wie was het, die u floeg?) Doch Petrus zat in het Paleis buiten de 69 zaal, daar het Gerecht vergaderd was, en eene verder, en buiten het geval van rouw uitftrekken wilde, welke ongerijmde dingen, welke onzuiverheden zouden 'er uit voortkomen ? bij voorb. als de Hoogepriester zijn hoofd nier had mogen ontblooten, derhalven het ook hooit kammen en reinigen, nooit uit den Tabernakel des verbonds mogen gaan! Het doet mij leed, dat ik dergelijke zaaken bij het N. Testament zeggen moet: maar het moet egter gefchieden, want het is, inzonderheid .in .de Lijdensgefchiedenis met dergelijke dwaasbeden , die geleerd zijn moeten ten eenen maal bemorst. Men wilde volftrekt aanmerkingen maaken, en daar zamelde men dan zulke op, die weder weggeveegd moeten worden. Voor den tegenftrever van den Godsdienst, die tegen de Euangelisten tegenwerpingen maaken wil, en zomwijlen met onze leerreden over het Lijden en de Euangeliën zo nabij gelijk .ftaat, kan men ze dan altoos" als men den Christelijken Godsdienst lief heeft met vermaak overlaaten. vs. 67. 68.] Dergelijke ombetaamelijkheden zijn wel in onze Gerechten ongehoord, doch daarom zijn ze niet ongelooflijk, maar behooren tot de oude 011 berchaafde waereld : zelfs bij de Grieken, zelfs te Athenen vinden wij dergelijke. vs. 69-71] Deze Gefchiedenis der verloochening van Petrus wordt van de vier Euangelisten zeer ver fchillend verhaald ; doch niemand zal ze daarom in Wijffel trekken. Waarin Marcus en Lucas van Mattheus afwijken, zal bij de zelven verhaald worden. Men  ta8 HET EUANG. VAN MATTHEUS. eene dienstmaagd kwam tot hem, en zeide i fij waart ook bij Jefus den Gallileër ? | laar hij loochende het in de tegenwoor-70 digheid van allen, en antwoorde: ik weet niet wat gij zegt.j Toen hij op de voor- 71 plaats wilde uitgaan, zag hem eene andere, en zeide tot de omftaanders: deze was ook bij Men zou fchier tot de gedagten komen, dat Petrus, uit wiens verhaal zij allen, Joannes alleen uitgezonderd, ze ónmiddelijk of middelijk hebben moesten , haar zelf verfcbillend verhaald heeft, dewijl bij bij de groote verwarring, waarin hij toen was, naauwlijks wist, hoe het zig toedroeg, en zig niet alles naauwkeurig herinneren kon: de Gefchiedfchrijvers moeten de zelve dan opfchrijven, gelijk elk haar gehoord had. Joannes, die zelf tegenwoordig fchijnt geweest te zijn, en een geruster aanfchouwer was, geeft aan de zelve licht: hij heeft, gelijk in de Inleiding, tot het N, V. §. 61. der 4de Hoogd. Uitg. (jn de Bljvoegf. tot het Ilde Deel der Nederd. Uitg. bl. 139.] opgemerkt is, de drie eerfte Euangelisten geleezen, en levert gemeenlijk bijvoegzels tot de zelve, verklaaringen, zomwijlen ook verbeteringen. (Aldaar §. 162. N. 2. 3. of in de-zelfde Bijvoegf. bl. 153—158.) Aan hem zou een Leezer zig dan hoofdzaakelijk moeten houden. vs. 69. Eene Dienstmaagd. ] volgens Joan: XVIII: 16. 17. de Deurwaarder zelve, welke hem te vooren op de voorlpraak van den anderen leerling ( Joannes) binnengelaaten had. zij kon derhalven zeer natuurlijk tot de gedagten komen, dat hij ook één van Jefus leerlingen was. Den Galilêer. ] Dit, en Nazareener vs. 71. fchijnt verachtelijk gemeend te zijn. vs. 71.3 Volgens Joanii XVIII: 25. zeggen het meerderen: de omftandlgheid, dat Petrus op de voorplaats heeft willen uitgaan, (d. i. heeft begonnen uit te gaan, juist in 't uitgaan geweest zij) fchijnt op het verhaal van Joannes niet te pasfen, doch Marcus heeft de zelve ook, Cap, XIV: 68. 09. Dit kan zeer wel uit  C a p. XXVI: 57-75. 2.00 bij Jefus den Nazareener!| Hij loochende 72 het nogmaals, met bijvoeging van een eed, en zeide, ik ken den mensch niet.| Kort 73 daarna kwamen de omftaanders, en zeiden tot Petrus gij zijt zekerlijk één van hun, zelfs uwe fpraak verraadt u. | Toen begon hij te vloeken en te zweeren, dat hij den menfch niet kende: en intuffchen kraaide de haan.| Toen uit den eigen mond van Petrus zijn : hij herïifnerde zig, dat hij bevreesd was geworden, cn gewenscht had, van het gezelfchap weg en na buiten te gaan ; doch door een misllag van het geheugen meende hij, dat hij werklijk was na buiten gegaan, en zo hoorde het Marcus van hem. vs. 72. met bijvoeging van een eed] Daar heeft Joannes niets van, doch dit is geene tegenftrijdigheid , want hij behoeft juist al het kwaade niet te zeggen, bijzonderlijk als het reeds in de voorige Euangelisten Hond. & b vs. 73. uwe fpraak verraadt u] De Galileërs hadden eene fpraak, die van die te [erufalem zeer verfchilde, hoewel beide Arameesch waren. De klinkers fpraken zij omtrent even eens uit, als de Hoogduitfche Jooden, (welken ook van de Spaanfche voor Gahleërs gehouden worden) en fielden even als dez.'n, den fpraaktoon op een na de laatfte lettergreep; die onderfcheidde hen reeds van de Jooden te Jerufalem, gelijk onze, (der Christenen,) uitfpraak van 't Hebreeuwsch van die der Hoogduitfche en Pooirche Jooden onderfcheiden is. Daarenboven konden zij drie letters van de Hebreeuwen, hunne H, hunne in de keel uitgefproken en aan 't Zwitzersch gelijke CH, en hunnen Ain, die zig in 't Duitsch niet fchrijven laat, in 'c geheel niet uitfpreeken, 't welk hun van de Jooden verweeten, en met belachlijke voorbeelden beves. ngd wordt, en hadden nog veele andere bijzonderieden. O Joan.-  aio HÊT EÜANG. VAN MATTHEUS Toen herïnuerde Petrtis zig de woorden 75" van Jefus, eêr de haan kraait, zult gij mij driemaal verloochenen , ging ha buiten, en weende bitterlijk. Cap. Joannes heeft hier nog èene omftandigheid, welke Petrus ligt zelf niet opmerkte, doch onder alle de gevaarlijkste was, dat iemand, een bloedverwant van den geenen, dién Petrus het oor ajgehouwen had% zeide: heb ik u niet zelf bij hem in den hof gezien? Dit ftrijdt niet tegen het verhaal van Mattheus, want. volgens hem hebben *er ditmaal meêr gefproken.de één dit, de ander dat, alleenlijk dat enkel Joannes i die in 't huis van den Hoogenpnester belténd was, liet gevaariijkfie opmerkt.  CAP. XXVII: i_I0. 2n Cap. XXVil: i— Jo. 'jefus wordt tot Pilatus gebragt (*): %das verhangt zig. •r u i u , XXVII I oen het begon te daagen, beraadflaag-1 den de Hoogepriesters en Oudften des volks tegen Jefus, hoe zij hem ter dood zouden brengen,} lieten hem binden, wegvoeren-2 en gaven hem over aan den Landvoogd Pontms Pilatus. j X0|n (*) Mare. XV: 1. Luc. XXIII: 1. vs. 2. aan den Landvoogd Pontius Pilatus 1 1 Cen^11 16 ZegSe" iS' 231 ik tot Luc: "fc De groote Raad der Jooden kon een doodvonnis uufpreeken; doch zeden nat Judea ee„ Romeinsch w?ngewest was, het met voltrekken; het moest van den Landvoogd bekragtigd en voltrokken worden, .uS' l~IO-J/.°'?der de.Euangelisten heeft alleen Mat. theus deze gefchiedenis; Dat Joannes de zelve uithat komt geheel met zijne wijze overeen, dewijl hiialï bekend onderfteld, 't geen de eerfte Euangeiiien heh! ben, Qnleidmg tot het N. V. 5. l6l. ?62 der Ido Hoogd Uitg. ot indeBijvoegs. tot het II* D der J\L derd. Uitg. bl 130— j58.) Lucas laar ze wel in 'tEuangelre u.t,- maar fpreekt van de zelve ip de Handelingen. Cap. h 16—19. ais eene bekende zaak, heeft ze der! halven in 't Euangelie enkel uitgeiaaten , dewijl zii eigenlijk niet tot den Jeevensloop van Jeius behoort* en Marcus ka» ze om de zelfde reden ook wei uit! laaten. " 1 Tot een bewijs der waarheid van den ChrifteJijken Godsdienst is het geen van Judas en zijn dood ver/ haald wordt, van zeer veel belang, jaa bijna onweerftaanbaar dienftig : zoo gefchied is, 't geen hier verhaald wordt, dan weetik niet, hoe ik mij onthouO 2 den  l)i HET EUANG. VAN MATTHEUS. Toen Judas, z'rjn verraader , zag, dat g het den kan, om den Christelijken Godsdienst als Goddelijk aan te neemen. Judas Iscarioth, is een tterker getuige, dan Petrus en Jaeobus, die Voor den zelven hun leven hebben gelaaten, dan Joannes, dit fpreekt van zeil' Indien de wonderen, welke Jefus verrigtte, waar, en geen bedrog geweest zijn, dan is hij zekerlijk, van Gud gezonden. Indien daar bedrog bij, én Jefus een gochelaar en bedrieger geweest was, dan moest Judas her weeten : hij, die niet alleen zedert eenrge jaaren met Jefus dagelijks en in vertrouwen verkeerd had, één van zijne twaalf Apoftelen, maar ook juist de beurs, draager geweest was. Zonder kas, en omkóoping , bij voorb. van zodanigen, die zig als ziek of bezeten aacftBllen, en geneezen laaten, kunnen 'er geene valfche wonderen gefchieden, ten minften in zodanige ihenigte. Maar deze man (in de daad deze vuilfte booswicht) die nog daarenboven tégen Jefus een haat had, is van zijne onfchuid, en aat hij geen bedrieger is, zo vast overtuigd, dat hij zig eeTst zelf openlijk voor een verraader van onfchuldig bloed verklaart, en vervolgens zig uit wanhoop verhangt, iemand zou mogelijk uit eigenzinnigheid, uit hoogmoed, uit eerzucht , een martelaar voor een leugen kunnen worden, om niet als een bedrieger tevoorfchijn te komen : maar hij Zal zekerlijk zig zelven niet uitroepen voor «een bedrieger en verraader, en zig dan uit wanhoop ophangen, nog zig daar toe juist van die wijze van fterven bedienen, waarvoor een Jood de meeste vrees heeft, dewijl hij ze voor de fmaadelijkfte houdt en gelooft, dat een gehangene niet zalig kan worden. Zoo Judas iets van bedrog, dat bij de wonderen van Jefus gefpeeld was, had geweeten, zo zou hij 'er voor zig zekerlijk geene zwaarigheid van gemaakt hebben, dat hij hem door een zo onfchuldig verraad in de harden van het Gerecht geleverd had: hij had zelfs eerder als een getuigen tegen hem optreden, en de kunstgreepen van het bedrog ontdekken kunnen. vs. 3, Toen Judas zag, dat het oordeel over hem  Cap. XXVII: i—10 het oordeel over hem geveld was, had bjj berouw , bragt den Hoogepriesteren en. Qudllen de dertig fikkelen weder, j en zei- 4 de: ik heb kwaalijk gedaan, dat ik cmfchuh dig bloed verraaden heb. Zij antwoordden : wat gaat dat ons aan ? zie gij toe ! [ Hierop wierp hij het geld in den Tempel, 5 ging hem geveld was] Hij fchijnt derhalven tot hiertoe gedag te hebben, dat Jefus zig, gelijk reeds voorheen zo dikwerf, Uit de handen zijner vijanden bevrijden ipn «• an' dagt h!j» had hiJ' toch zijne dertig likkejen Hiervan kon hij zig 00k eenigerrnaate totgeiustteiiing van Zijn geweeten' bij het verraad bedienen z indien Jefus een Profeet was, indien hij de Mallas m'mln^l- d £«m/«teren, en dewijl,hij, geJjr, menbl)?oan. XII: 6. vermoeden kart, eene tw.jf- lfp£gi °mtrent Jh?m aIs Profte' had. nadien hij zijn h™ na" de kas niet °P#kt had, zo wüde hij ™« k™ ? r gSVal °? de Pr«»-*f ftellen . Ceeee proef, Z^l JfV'S zekerlijk zeer goed ftaande hieid, want dat h,j het verraad van Judas met het oog vaneen hartenkenner doorzien had, moest ludas bij den maaltijd van het Paaschlam genoeg bemerken) vs. 5, wierp hij hei geld in den Tempel] Hier heb «onze taal door derzelver gebrekkélijkheid niet zo duidelijk kunnen overzetten , als het in 't Grieksch ftaat. Jempel kan bij ons de geheeie Tempel met alle deszelfs voorhoven en zijdgebouwen zijn; en zo verftaan het gemeenlijk de Leezers, doch dit is verkeerd; het Gnekfche wootd betekent dit niet, maar in tegenftel ing van de voorhoven en'zijdgebouwen, den eigenlijken Tempel, welke uit t)et allerheilig/Ie* nf'h£tfhpfr ^'voor/tóLVoor het he'^ belfond' ingaan, die geen Priester was, en dit heeft hier de lehMtn'^2&X %MÏ bekend zfj"' ^erin de war geholpen . doch van het i»gaan wordt in 't geheel niet gefproken, maar, hij wierp het geld 'er in, en dit ' ° 3 kon;  214 HET EUANG. VAN MATTHEUS. ging weg, en verhing zig. J Doch de 6 Hoogepriesters zeiden, nadat zij het geld tot zig genomen hadden, dat het niet geöorloofd was, het in de heilige fchatkist te leS- ion iemand, daarënboven nog in zodanige wanhoop, zeer wel doen, want het heilige Hond altoos open. Om dit niet zonder een waarborg te zeggen, dewijl men daar tot nog toe niet aan gedagt heeft, derhalven menig Leezer twijfelen kon, beroep 'ik mij op Jofephus van den Joodfchen Oorlog, V. 5. 4. Dertig fikkelèr» zijn bijna een pond zilver, dit kan men in eene beurs gerold, zeer wel in een openftaand gebouw werpen. In de zaak geeft dit een groot verfchi!, en opheldering aan de volgende gefchiedenis. Zoo het geld m den voorhof van den Tempel geworpen was, dan liadden de Hoogenpriesters geene reden gehad, om Zig daarover te bekommeren, en zouden zo dwaas niet geweest zijn, dewijl juist dit geld zo zeer tegen Hen getuigde j want 'er zou wel iemand geweest zijn, daaiënboven nog bij de ontelbaare menigte van Armen en rijken, die dagelijks in den Tempel kwaamen, die zig deze fom toegeëigend, en hun de moeite van te beraadflaagen gefpaard had : maar, helaas ! het was opeqlijk in bet Heilige geworpen, en daar door geheiligd; in dit mogt niemand gaan behalven de Piiesters die 's morgens en '5 avonds het reukoffer daarin verrigtten; hier wierd het dan noodig te overleggen, waf men met dit zo aanflootlijk geld beginnen zou. • vs. 6. dat het niet ge'óorloofd was, het in de heilige fchatkist te leggen, dewijl het bloedgeld was 7} In de Wet van Mofes is daar wel geen verbod van , want het geen Deut. XXIII: 19. Haat, ziet enkel op hoerenloon, en heeft mogelijk eene andere reden, welke in het Mofaïsch Recht, D.V. bl. 288. Hoogd. opgemerkt is. Maar de Jooden maakten geVolgen uit de Wet, en verboden meêr, dan daarin letterlijk verboden was.  Cap. XXVII: i-io. aij leggen, dewijl het bloedgeld was,| beraad.7 ilaagden, en kpgten daarvoor den akker des ppttebakkers tot eene begraafplaats voorde vreemdelingen,/ en daarvan heeft8 deze akker nog tot op den huidigen dag den naam van akker des bloeds. | Toen wierd 9 yervuld 't geen door den Profeet Jeremia gezegd is: en zij namen de dertig fikkelen, (ten prijs des gekogten , welken, zij van de Isra'ê" vs. 7.3 De prijs van 15 Rijksdaalders fchijnt wel Weinig te zijn voor den prijs van eene begraafplaats: maar men moet zig herinneren, dat een akker flegts voor weinig jaaren gekogt kon worden , en op het jubeljaar weder terug ging: als dit nabij was, dan was de prijs gering. In weinige jaaren moest ook zulk een akker vol lijken worden. vs. 8. tot op den huidigen dag] De meening is, dat de naam Is Haandé gebleeven: want anders ver> vallen gemeenlijk dergelijke naamen weder fchielijk. De naam hield te gelijk de zaak in ged'agtenis. vst 9. door den Profeet Jeremia] In Jeremia gelijk wij dezen' in onze Hebreeuwfche Bijbels hebben , ftaat bier niets van. Daarom wil men déze plaats gemeenlijk in Zacharia, Cap. XI: 12, 13. vinden daar men mijne overzetting én aanmerkingen kan na! zien. Er zijn nu wel in het Grieksch van Zacharia én Mattheus flegts drie woorden de zelfde 1k*p*i -rfM*»™, en ik nam dertig") maar de zin is in de hoofdzaak verfchillende; in 't Hebreeuwsch vindt men ook in woorden en zaaken eenig onderfcheid, gelijk men in de Inleiding tot het N. V. §. 35. vinden zal. Intusfchen is'er nogthans ook tüsfchen het geen Mattheus, of zijn mogelijk hier en daar feilende over-s. zetter, en de Hebreeuwfche text in Zacharia beeft, zo veele gelijkheid , dat men deze gedagte niet voltrekt verwerpen kan. O 4 Maar  aiö HET EUANG. VAN MATTHEUS. Jsraèïüen gekogt hadden ,\ en gaven de zelven 10 yoor den akker des poftebakkets P gelijk mij de Heere bevolen had.\ Maar als het eene plaats van Zacharia is,'hoe komt Jiet, dat Mattheus Jeremia noemt? 'T is waar, dat een paar handfehriften en eene oude overzetting' den naam Jeremia uitlaaien , -doch dit doen zij flegts, öewijt zij den zelven voor onwettig hielden, als "ik zo ipreeuen mag, uit liefde voor Mattheus; en zij zijn zo wemig in getal, dat ik op der zeiver getuigenis aezen Jaftigen naam, waaröver reeds de ganfche oudheid getwist heeft, niet durf uitwisfehen. De gevoeiens verfchillen; ik zal enkel die geene bijbrengen, "ie mi) waarschijnlijk voorkomen. ' ' ■ ? ij Eenigen ftaan een misflagvan het geheugen volkomen toe, dien Mattheus 1 begaan heeft. Dit is volftrekt niet onmogelijk, men zou hem dan flegts geene eigenlijk zd genoemde goddelijke mgeeving, die hem onfeilbaar maakt en ook voor alle misfiagèn van het geheugen bewaart, moeten toefchrijven 2] Anderen fehuiven de fchuld op den Criekfcheu overzetter, die verkeerd geleezen en overgezet heeft: Y3v*t welk hij voor eene ver. korting h ld , door Jeremia den Profeet. voor N"ODn Y3 door den Profeet.-) Dit is ook niet onwaarfchijnlijk: alleenlijk heeft nogthsns Hieronijmus, die het Hebreeuwfch Euangelium van Mattheus geleezen', en zelfs in 't Latijn overgezet heeft , daarin zodanige leezing niec gevonden., anders Zou hij het op die plaats, daar. hij over deze moejelijke plaats fpreekt gezegd hebben. • 3 | Anderen wijzen bet elfde Capittel niet aan den Profeet Zacharia toe, en willen, dat het van*' Jeremia is, en Mattheus dit zegt. De fchrijf' wijze van eenige der laatfte Capittels'van Za. Chana verfehilt ook in de daad van die in de eerfte Capittels, maar zij is 'in 't geheel niet do ftihnjfwijze van Jeremja. Gee0e  Cap. XXVII: r-i0. a^ Geene van deze oplosfingen is te verwerpen, doch hij het merkelijk onderfcheid der woorden in Mattheus en Zacharia is geene genoeg voldoende. i. Hieronijmus Zegt ons reeds, dat de woorden, gelijk zij hier Honden, wezenlijk in een apocrijph ftuk van het Hebreeuwfche Boek van Jeremia, gelijk de Nazareeners het hebben, gevonden wierden, alleenlijk heeft hij er niet bijgevoegd, waar?'Doch men heeft'het daarna m in eene Arabifche, en de Coptifche overzetting van Jeremia in het 20«e Capittel gevonden, agter het 6* of liever tweede Vers.en luidt aldus: Jeremia zeide tot Paschchur : gij met uwe vaders hebt altoos dg waarheid weder/1.,eefd, en uwe kinderen, die naa u komen, zuilen eene nog veel meêr Schandelijke .zonde bedrijven, dan gij? Zij zullen den onwaardèerbaaren op een prijs Jlellen, en hem Jmert aandoen, die .de krankheden geneest, en zonden ver geeft,, en zij zullen dertig zilver, tingen „eemen, den prijs ' des geenen, die van dj.*■ kaderen Israëls gekogt wordt, en zullen ze aan den akker des pottebakkers bejleeden, geit ik de Heere mij gezegd heeft. Daarom z«l 't geen de Heere gezegd heeji, over u komen, het oor. deel des verderjs, en té gelijk over uwe kinderen, omdat zij hunne getuigen met het zwaard gedood hebben. En uwe oogen zullen het zien• u en geheel Juda heeft hij in de hand van den Koning van Sabel overgégeeven, hij zal zegevan. gen wegvoeren, of met het zwaard dooden. Men zal deze woorden, zo als zij uit deze , gedeeltelijk laatere overzettingen genomen zijn , naauwlijks voor egt houden, en meenen , daarin te ontdekken de hand cjer Christenen, die aan de zelve gewerkt hebben. T zou intusfchen kunnen zijn> dat de hoofdzaak dezer plaats egt en goed'was; en dat zij in onze Hebreeuwfche Bijbels niet Haat, is nog geen genoeg, zaam bewijs , om ze volftrekt te verwerpen , of. gelijk Hieronijmus het noemt, voor Apocrijph te verklaaren Daar zijn gelijk ik in de openbaare Lesfen mondeline geloond heb , en in de Inleiding tot het O. V bil Jeremia uitvoerig toonen zal, twee uitgaaven van Terefwa, i J die van Palestina en Babijlon, welke fn O $ derf  ai8 HET EUANG. VAN MATTHEUS» vs. ii—31. Jefus wordt voor Pilatus befchuldigt (*), en ter dood veroordeeld (**). ; Doch Jefus ftond voor den Landvoogd, il en als deze hem vraagde, of hij de Koning '' der CO Mare. XV: 2-14. Luc. XXIII: 2-22. Joan. XVIII: 29-XIX: 12. (**) Mare. XV: 15—20. Luc. XXIII: 23—as. Joan. XIX: 13—16. den Hebreenwfchen Bijbel geleezen wordt, doch eenige oriëgte dingen bevat, 2] die van Egijpten , waarheen Jeremia ten laatften van de'Jooden voorfgefleept, en daar hij gekorven is; en van deze geeven ons de LXX Overzetters in hunnè overzetting eenige proeven, die van Se eerfte grootelijks afwijken. Ik' meen, dat ik zal kunnen toonen, dat deze Egijptifche uitgasf wel niet onfeilbaar, (en welke Uitgaaf is dit?) maar op zeer veele plaatzen boven dè in onze Hebreeuwfche Bijbels gedrukte te verkiezen is. Dewijl nu juist dit bijvoegzel in de Coptifche overzetting gevonden is, zo zou men kunnen gisfen, dat het een overblijfzel was uit de Egijptifche uitgaaf, en zoo deze met hét Boek van Jeremia , der Nazareehers in Sijriën overéënftemde, dan zou zodanige plaats biet zo verwerpelijk zijn, als men deze gemeenlijk afwijst. Hier kan ik, dewijl ik al wat geleerd is, vermij. den moet, niet meêr zeggen; men zie de Inleiding tot het O. V. De Leezer overfegge, en twijfele,' daar hij niets zekers vindt: wij befpeuren immers bij alles geen licht. vs. ir.1 Mattheus verhaalt deze zaak naar waarheid , doch gelijk hij ze verhaalt, kan men naauwlijks begrijpen, hoe Pilatus vs. 15 daarop komt, om Jefus volftrekt te willen loslaatën, en vs. 23 te zeggen, wat kwaad heeft hij dan gedaan f Mattbei» v, ver_ 1  Cap. XXVII: 11-31. 219 der Jooden was, zeide hij: ja!| en toer* 12 de Hoogepriesters en Oudften hem' befchuldigden , antwoordde »hij niets, j1 Pilatus 13 zeide tot hem : hoort gij niet, wat-dezen tegen u getuigen •?] maar hij antwoordde 14 zelfs niet op ééne enkele befchuldiging, zodat de Landvoogd zig zeer verwonderde.) De Landvoogd was gewoon op ieder 15*eest den volke één gevangenen los te laaten verhaalt, gelijk gezegd is, naar waarheid, maar niet duidelijk en volledig, en mogelijk wist hij alles niet volledig, want hij was bij het verhoor niet geweest, en had het vrijmoedig antwoord van Jefus, doch dat te gelijk alle befchuldiging den bodem inrloeg en in een niets veranderde, niet gehoord. Deze ftaat bij Joannes, die andermaal licht aan de gefchiedenis geeft,; Cap. XIX: 33—40. , ; ™- ™-\"mw°°rd<ïe hij niets.1 Naamelijk op hun. ne befchuldiging. Hij antwoordt Pilatus bij Joannes. als deze zelf als rechter hem ondervraagt: maar op de befchuldigingep antwoordt hij niet, noen verdedigt hiï zig. De zelven moeten zodanig en zo zeer zonder bewijs geweest-zijn, dat het hem niet noodig was • dit zien wij uit het vervolg, daar Pilatus hem", niet tegenftaande zijn ftilzwijgen, voor onfchuldig houdt en alle moeite aanwendt, om hem los te laaten. ' Dit is nu weder geen lijdend geduld, geene ftuursheid, noch verwaarlozing van zijn pligt jegens ziezelven, maar 't geen regelregt de beste Advocaat iemand zou aanraaden, die voor 't Gerecht' zo be. ichuldigt wordt, dat zijne onfchuld bij den rechter jn 't oog valt. vs. 15. op ieder Feest] Ikverttaahet, op elk Paaschfeest : want het fchijnt, dat enkel op dit Feest, waar. op meer dan twee millioenen Jooden uit alle deelen der waereld te Jerufalem plachten bij naalkanderen te zijn (256500 Paaschiammeren wierden 'er eens volgens  3ïo 3 HET EUANG. VAN MATTHEUS. laaten, welken zij wilden,j en toen was ié 'er juist een zeer beruchte gevangene , welke Jefus Barabbas heette.) Als dan het 17 Volk vergaderd was, zeide Pilatus : wien wilt gij, dat ik u zal loslaaten? Jefus Ba. rabbas ? of Jefus, dien men Christus noemt?| Want hij wist zeer wel, dat zij 18 hem enkel uit nijd aan 't Gerecht hadden overgeleverd. | Toen hij op den rechter-19 üoel zat, zond zijne huisvrouw, 'en liet } hem zeggen: heb niets te doen met dezen onfchuldigen, ik heb. om zijnen wil dezen Bac.ht in den droom propten angst gehad. |' .Löè ' Poch gens Jofephus, van den Joodfchen Oorlog, VI. 9.3. geflagt, 't welk Jofephus op 2700000 eeters berekent) de Landvoogd, die anders te Cefarea zijn verblijf had, Zig na Jerufalem begaf! - vs. 16. Jefus Barabbas'] Den naam van Jefus vindt men niet in Luthers [en de Nederig overzetting, en de meeste handfehriften laaten den zelven Uit, dit komt daarvan, dat de Kerkvaders, welker oordeel op de leezing van het N. T veei invloed had, (Drigenes) meendèn, dat het niet paste, dat een zo Hecht mensch den naam van Jefus droeg. Ik houdéden zelven volftrekt voor egt; de reden zal men in . de Inleiding tot het N. V. in 't midden van §. 48. vinden. vs. 18.3 Uit het antwoord van Jefus, gelijk Joannes het verhaalt, en ook uit het gerucht konjiij dit weeten, waardoor Jefus hem nimmer als eeiroproermaaker tegen dé Romeinen , of Koning der Jooden in een ftaatkundigen en gevaarlijken zin, maar enkel als een Leeraar', die veele goedkeuring vond, was bekend geworden. » ' vs. Men heeft hier de vraag opgeworpen, of deeze een van God ingegeeven droom geweest zij , öf  •Cap. XXVII: n-3r a2r Doch de Hoogepriesters en Oudften be- 20 woogen het volk , om Barabbas los te vraagen , maar Jefus aan den dood over te geeven.] Als nu de Landvoogd tot hen ar zeide: wat wilt gij, wien van beiden zal ik u loslaaten ? antwoordden zij: Barabbas! j Pilatus zeide: maar wat zal ik met Jefus 22 doen , dien men voor den Christus uitgeeft ? zij riepen allen: laat hem kruizigen,| De Landvoogd zeide: wat kwaad 23 heeft hij dan gedaan ? zij riepen nog geftadig meêr, laat hem kruizigen!| Toen 24, Pilatus zag, dat hij niets vorderde, en de óp- èf niet. Ik kan omtrent deze vraag niet beflisfen. God kon alzi«s:door een wonderwerk een droom ingeeven: maar ook enkel als Heer der Natuur kon hij door zijne Voorzienigheid befcbikken, dat juist in dezen nacht de Vrouw van den Landvoogd een zeer verfchrikkelijken droom vaneen oiifchuldigen, die voot 't Gerecht van haar.man gebragt, was, had, en daarop bij het ontwaaken hoorde, dat haar man daadelijfc als rechter zat, en dat 'er voor hem een befchuldigde van een zonderlingen aart was. vs. j 22. laat hem kruizigen.'] Eene in de daad zeer wreede en barbaarfche dobdftraf, welke bij de jooden volgens het oude Mofaïsch recht niet aangenomen , maar bij de Romeinen gebruikelijk was. vs. 24.]. Jk weet niet, hoe het mogelijk is, dat men iö de zogenoemde Lijdenspredikatiën Pontius Pilatus hieröver als een huichelaar berispt, die mogelijk een eerlijker, ten minden een verftandiger man was, dan deze berispers. Gelijk ik het begrijp, wil hij alles aanwenden , wat in zijn vermogen is, om Jefus, dien hij voor onfchuldig houdt, te bevrijden, en dit werkelijk volgens de Romeinfche oprechtheid ih' 't Gerecht : zijn moed ging zekerlijk zo ver niet, om volle magt te  323 HET EUANG. VAN MATTHEUS. t opfchudding flegts grooter wierd 3 Het hg zig water brengen, wiesch de handen voor de oogen van het ganfche volk, en zeide; ik ben zuiver van dit onfchuldig bloed: gij moogt zien, wat gij doet.} Het geheeie 25 volk antwoordde: zijn bloed kome over ons en onze kinderen 1| Hierop liet hij Barabbas 26 los, en veroordeelde Jefus , dat hij zoö gekruizigd worden, nadat hij vooraf gegeesfeld was. | Toen te gebruiken, en daardoor aanleiding tot een bloedbad te geeven, tot een oproer, waarvan men de gevolgen niet weeten kon; en bier zouden misfcbien veelen van onze beste Rechters even eens gedagt hebben 5 ik niet , dit beken ik, ik zou fterker geweest zijn, maar ik zou egter ook vooraf al wat mij te binnen gekomen was, beproefd hebben, om hetbloedeifchend Gemeen te bevreedigen. Zijne ftem kon niet tot het uitterfte einde van het, door de Priesters tot fchreeuwen opgehitfte volk komen, en wierd overfchreeuwd hij beproefd dan een ander kragtiger middel , dat iemand, die van vérre ftaat, zien kan: men ftellezig voor dat de hoogfte Rechter zig water op den Rechterftoel Iaat brengen, en openlijk zijne handen wascht; dit moet aandagt verwekken, en ftilzwijgen bij de ver afftaanden te wege brengen; die zelfs zijne ftem niet hooren kan, merkt uit dit bedrijf, dat hij door het gefchreeuw tot eene daad gedwongen word , welke hij voor onrechtvaardig, voor eene bevlekking met onfchuldig bloed houdt. Begon hij nu te fpreeken, zo Was 'er ftilte, en men luifterde tia zijne woorden. vs. 26. nadat hij vooraf gegeesjèld Dit ging, volgens het wreed en afschuwelijk lijfftraffelijk recht der Romeinen, gemeenlijk de doodftraften vooraf: ditmaal is het, gelijk wij uit Joannes zien, zelfs als eene weldaad gemeend. Want Pilatus denkt, dat het volk zig daarmede vergenoegen zal, brengt Jefus buiten , wil medelijden verwekken , en waagt nog eene proef, om hem los te laaten, doch welke mis. lukt. ys.  Cap. XXVII: n-31. a23 Toen Jeidden de Soldaaten van den Land- 2? voogd Jefus in het rechthuis: het geheeie regiment kwam te zamen:| zij ontkleed- 2g den hem, en deeden hem een fcharlaken mantel om,| vlogten eene kroon van door-2Q nen (*), en zetteden die op zijn hoofd, gaven hem een riet in de regter hand, vielen voor hem neder, wenschten hem op eene fpottende wijze als Koning der Joc-: den (*) of ook van acanth, beerenklaauw. vs. 27. het geheeie regiment] Hier heb ik geen Woord 111 onze taal, om de zaak volledig uit te drukien: het was ons regiment niet, want dit beftaat of enkel uit Voetvolk, of enkel uit ruiterij; het is ook geen legioen , maar kleiner. Spird, heet het in *C Grieks, en in 't Latijn, cohors, en was in Palestina in dien tijd, gelijk wij uit Jofephus weeten, fvan den Joodfchen Oorlog, III. 4. 2.) een corps van 600 of tooo man voetvolk, en 120 ruiters. Vijf zodaniga lagen 'er, volgens Jofephus , te Cefarea, de Romeinfche Hoofdfhd van Palestina, in bezetting; één moet er te Jerufalem in het Slot Antonia, dat aan den Tempel grensde, en de vesting van de Stad en den Tempel was, gelegen hebben, en nog wel daarbij een. dat fterker was, want Handel. XXIII: 23. trekken er van het zelve niet flegts 200 man te voet en 70 te paard uit, maar ook 200 fpiesdraagers, welke ik anders bij de cohorten niet vinde. In 't kort dit 't geen ik fchier 't best metdeszelfs Latijnfchen naam! cohors, zou kunnen noemen, was de bezetting van Jerufalem, welke in het flot Antonia lag. vs. 29. van doornen, — of van acanthl Het Gnekfche woord betekent beide, naardat men den accent zet, doch van dezen hangt in 'tN. Testament niets af: van doornen verftaan het bijna allen. ouden zo wel als laateren, en wat is bekender, dan de doornen kroon van Christus? Bij mij is de zelve egter nog  S24 HET EUANG. VAN MATTHEUS. • den geluk en heil,) befpuwden hem, namen 30 het riet te rug , en floegen hem op het hoofd.| Nadat zij hem genoeg befpot had- 31 den , trokken zij hem den mantel uit, en zijne eigene kleederen weder aan, en leidden hem weg ter kruiziging.| - ■ , ys, r; <"•" !H ['VJdwh'aV.' , ;v. flfcjJ-.'^Ot^- nog zeer onwaarfchijnlijk. Zal men iemand, die moét gekruizigd worden, dat is, een nog verfchrikkelijker dood fterven, dan ons radbraaken van onder op is, eene doornen kroon opzetten , die hem door eene kwetzing aan den, flaap van 't hoofd van alle pijn bevrijden kon? en, zoo de zelve het niet bij toeval deed, van hem daartoe kon gebezigd worden, om zijn leevert te verkorten ? Zal een wagt hebbend Officier dit toelaaten ? Jaa zullen Romeinfche Soldaaten op zig zelven het doen, die bij ftraföefeningen plachten gebruikt te worden, derhalven daar meêr van wisten, hoe men met veroordeelden moet te werk gaan, dan onze Soldaaten ? Ik verllaa dan, acanth, beerenklaauw, eene zeer fraaje bloem, die voor eene kroon voortreffelijk past, en in Paleftina reeds in de maand Maart gevonden wordt. (Nieuwe Oo/lerjè/te Bibliotheek, D. !• bl. 186. Hoogd.) .;„'■•''« r ! "' •'' *x.  Cap. XXVII: 31-49. 225 vu 32—49. Jefus wordt gekruizigd (*} en aan het kruis befpot. Duifternis over het Land (**). Toen zij na buiten gingen, troffen zij 3 2 een man van Cijrenén aan, met naame Simon ; dezen dwongen zij, om zijn kruis te draagen.| Als zij aan de plaats, welke 33 heet Golgotha, dat is, hoofdfcheelplaats, gekomen waren ,| bragten zij hem edik met 34 gal gemengd; doch toen hij het geproefd had - (*) Mare. XV: 21-28. Luc. XXIII: 26-35. Joan. XJX: 17—25. (**) Mare. XV: 29—37. Luc. XXIIP 36-46. vs. 32,] Cfjrenen in Africa , (thans Barcaj was toen de wooning van veele duizenden van Jooden ; zodanig een fchijnt Simon geweest te zijn. vs. 33.] Men toont thans Golgotha aan de reizigers onder den naam van den Berg Kalvariën, doch deze kan bezwaarlijk Golgotha zijn, gelijk Korte in zijne Reis na het beloofde Land , bl. 166. getoond heeft. Wien daaraan gelegen is, om meêr van Golgotha, en de gefchiedenis der verdigtingen te weeten, zal het vinden bij Plesfing over Golgotha en het graf Van Christus. Waar Golgotha gelegen heeft, jaa zelfs, of het een berg of heuvel is, weet ik niet, maar enkel, dat het fabelen zijn, 't geen men in Paleftina aan de Reizigers verhaalt. Zelfs 't geen Plesfing uit oude gezegden omtrent de ligging van Golgotha aanneemt, is bij mij niet eens geloofwaardig. -> vs. 34. edik met gal gemengd] Dit fchijnt'eene fout van denoverzetter te zijn, daar Marcus, XV: 23. met meêr waarfchijnlijkheid heeft, wijn met mijrrhe aangemaakt: hoe ligt deze bij het Hebreeuwfche woord kon begaan worden, is in de Inleiding tot het N. V. aan het einde van §. 137. der vierde Hoogd. P e*  . 525 HET EÜANG: VAN RIATTHÈÜS. en? van J. 131». der ïvedercl. Uitgaave aangeweezen. Hier moet men flegts, om onze gefchiedenis, in het ff V5rs' ,e" JQan x'fX: 22-30. te verftaan T daar Jefus aaaueliik op zijne begeerte met edik gedrenkt wordt, het volgende weeten. - De Jooden gaven den geenen, die gefteenigd zouden worden, Herken wijn, die met kruiden aange. maakt was, te drinken, opdat zij de pijn zo niet weten zouden, en dagten daarmede de Les Van Spreuk, .XXXI: 6. 7. te vei vtilien: te Jérufatem moeten dit voornaame vrouwen gedaan , en de kosten daartoe gedragen hebben. Zodanige wijn was 'er dan ook nu op de gerechtplaats, zekerlijk we! wat kwalijk aangebragt, want bij den langzaamen kruisdood zou wijn, inzonderheid ftertc wijn, fme«, dorst (de ergfte plaag. der|gekruiften) en wondkoorts, zeer vermeerderen, 't geen anders was bij de fteeniging, welke met lang duurde: intusfchen was het wel gemeend, «n die Jefus den wijn brengt, wil hem eené weldaad betonen* Dat hij- den wijn, den zelven gefmaakt hebbende, en weétende, dat het wijn is, hier drinken wil, zal niemand verwonderen, niet enkel om de reeds bijgebragte reden , maar ook, omdat hij niet bedwelmd, en door Herken drank verdoofd fterven wil. .) Doch edik was 'er ook op de Gerechtsplaats, en deze alzins veel beter, en als eene wezenlijke weldaad : want niets ftilt den dorst meerder, en verkoelt meerder, dan edik; en juist een ondraagelijfce dorst is een der pijnlijkfte fmerten der gekruisten. Men zou dan naauwlijks kunneri .begrijpen , waarom Jefus edik zou geweigerd hebben; jaa hij fclvjni .juist daarom te proeven, dewijl hij denkt, dat het hem toegediende edik mogt zijn; hij neemt ook in 't eindeinaa eenige flonden edik : tot fpor wierd de edik Jefus zekerlijk niet toegediend, en men moet het niet onder zijn lijden rekenen. Eenige handfehriften hebben hier in de daad: wijn met gal gemengd, maar ik vrees dat ze volgens Marcus verandert zijn. met gal] K; heb deze ongepafte'uitdrukking van uen Overzetier van Mattheus, welke ik vertoonen wil.  Ca*. XXVII: 32-40. a*y. had, wilde hij hec niec drinken. | Nadat 35 zij hem gekruizigd hadden, deelden zij zijne kleederen, en wierpen daar het lot over, opdat vervuld zoude worden, 't geen van den Profeet gezegd is : zij hebben mijne kleederen onder zig verdeeld, en over mijn gewaad het lot geworpen. | Hierop blee-36* ven zij op hun post, en bewaakten hem.j Maar boven zijn hoofd maakten zij een ge-37 fchrift vast, dat zijne misdaad behelzen , moest: deze is Jefus, de Koning der Jooden.]. Ook wierden 'er nevens hem twee 38 Sr.raatroovers gekruizigd , één ter regter en één ter linker hand.J Doch die voor-39 bij • j .;!"tr.-ff wilde, gelijk zij is, behouden; het zal egter geene eigenlijke gal betekenen, maar iets bitter s, kruiden; Indien 'er van wijn gefproken wordt, dar- 't welk wij ook in onze taal alzemwijn noemen. ■VS. 35- opdat vervuld zoude worden, 't geen van den Profeet gezegd is: zij hebben mijne kleeder/sn onder zig verdeeld, en over mijn gewaad het lot geworpen] Deze plaats ftaat Ps. XXII: 19. Zeer veele handfehriften laaten dit alles uit; ik kan mij egter niet verdomen, om het Mattheus niet toe te wijzen. Uit Joan. XIX: 24. kan het niet ingefchpoven zijn, want daar luiden de woorden anders opdat de fchrift zou vervuld worden, welke zegt: ook is het juist de fchrijfwijze van Mattheus, dié Cap. XIII: 35. als hij de Pfalmen wil aanhaalen , den Profeet noemt. vs. 43.] Woorden, uit den 11^ Pfalm vs. 9. genomen , doch waarbij de fpotters niet bedenken, dat het juist woorden zijn, die daar den vijanden van Gods lijdenden gunfteling in den mond gelegd worden ; maar elk fpot op zijne wijze, en in die taal, welke hem de getneenfte is, de Godgeleerde uit den fy'jbel, zonder daarom te weeten, waaruit hij het ditmaal neemt. tt V a  aaö HET EUANG. VAN MATTHEUS. bij gingen, lasterden hem, fehuddende hunié hoofden,! en zeggende: gij, die den 4® Tempel Gods afbreekt, en in drie dagen weder opbouwt, help u zelven, kom van het kruis af, als gij Gods Zoon zijt.| Ook 41 de Hoogepnster, met de Geleerden, Oudften en Pharifeën, zeiden fpottende:| an 42 deren heeft hij geholpen , zig zelven kan hij met helpen. Indien hij dé Koning van Israël is, dat hij nu van het kruis affcome, dan zullen wij hem gelooven. | Hij heeft 43 op God betrouwd, die verlosfe hem,nu, als hij. een welgevallen aan hem heeft, want hij heeft gezegd, ik ben Gods Zoon.l Op 44 gelijke wijze fmaadden hem ook de roovers , die met hem gekruizigd waren. J Van het zesde uur af kwam 'er eene dui- 4? fternis over het ganfche land, tot op het ne- vs. 44. fmaden hem cok de roovers! Volgens Lucas eigenlijk flegts één van hun, want de andere if-reekt, hem_ tegen, Cap. XXUU 39-43. van dezé gebeurtenis fchijnt Mattheus niets geweeten te hebben. Met meervoudig getal dat hij gebruikt, is geene eigen. Iijke ftrijdigheid tegen Lucas, maar ook wel anderszins om het vioejen der rede van enkele dingen in gebruik, als al het overige in 't meêrvotidig getal Haat, bij voorb m de eerfte redevoering van Cicero tegen Verres, Hoofdlt. 5. clasfes opttmae atque op. portuntsfimae cum magna ignominia topuli Ro. mant amtsfae ac perdttae; hoewel 'er fleets van éene vloot gelprooken wordt. Meêr zulke plaatzen zal ik in de Latijnfche aanmerkingen voor Geleerden bijbrengen. vs 45. eene duisternis'] Geene Zonsverduistering, welke op het Paa/erien der Jooden, omtrent den tijd der  C A p. XXVII: 32—49. «2f «5er volte Maan, onmogelijk plaats kan hebben, maar eene door donkere wolken zeer verduifterde lucht, welke in Paleftina in 't mkiden van April, en nog -daarenboven op den middag, iets zeldzaams is, want, gewoonlijk verdwijnen de wolken, anderhalf uur naa den opgang der Zon , eti is de lucht in April zuiver, bijzonderlijk in de landftreek rondom Jerufalem. Ik moet daarbij nog opmerken, dat het Griekfche woord geene Zonsverduiftering betekent: deze heet ïxAei^s (eclipfis) doch hier ftaat «r*ór«{. Daarom heb ik ook in onze taal het woord verduiflering vermijd, dat tot misverftand aanleiding geeft.' Opdat dit niemand, die van jongs af gewoon was, van eene Zonsverduiftering te hooren, welke op een geheel onnatuurlijken tijd, bij eene volle Maan, door een wonder zonder weerga, is voorgevallen, als nieuw, als eene vinding van mij voorkome „ zo voeg ik 'er nog ditbij: Origenes. de geleerdfte onder alle Kerkvaders, (ik denk ook fchier, éénder godvrugtigften,) die in de derde'eeuw leefde, en meêr alle boeken geleezen had, dan wij leezen kunnen, dewijl ze niet alle voor ons bewaard zijn , en een groote doorzoeker van Bibliotheeken was, hëeft niet flegts de zelfde verklaaring voorgedraagen, zig op het Griekfche woord beroepen, 't welk in't geheel geene zonsverduiftering betekent, maar ook daarbij gewaar, fchouwd, dat men toch niet aan eene eigenlijke Zonsverduiftering ten tijde van de volle Maan zou denken, en daardoor den .Cbriftelijken Godsdienst bij de Geleerden dezer waereld -beiuehgelijk maaken ; dat 'er geene zodanige buitengewoonë verduiftering der Zon heeft plaats gehad, want zoo de zelve had plaats gehad, dat dan toch Grieken x)f Barbaaren, welker aantekeningen en Jaarboeken wij van dien tijd zo naauwkeun'g bezaten, de zelve moeften hebben opgemerkt en men bij hen daar niets van vindt. . " * Ik moet dit des te miêr zeggen, dewijl men niet legenftaande de waarfchouwing van dezen geleerden en verftandigen Kerkvader, in onze en de voonVe «f™» °Dkurnd«e Geleerden en Verdedigers van de Chriftelijke Leer heeft gevonden, die hier niet alleen eene eigenlijke Zonsverduiftering aanneemen, maar op dit verdigte wonderwerk de waarheid van der, Chrisielijken Godsdienst grondvesten, en voorgeeveu, omP 3 treur  *3<* HET EUANG. VAN MATTHEUS. trent deze buitenwoone Zonsverduistering nog in andere Schrijvers berigten te vinden. Dewijl dergelijke bewijzers van den Chriftelijken Godsdienst den zelven meêr nadeel toebrengen, dan deszeifs vijanden, dan Voltaire , of de Wolfenbuttelfche Fragmenten, zo vmd ik mij genoodzaakt, iets van de berigten te zeggen, weike men voorwendt, omtrent deze buitege. Woone en onnatuurlijke Zonsverduiftering te hebben! i.JI Voor eerst beroept men zig op Pblegon, een Schrijver van de eerfte helft der tweede eeuw, welke in zijne boeken over de Olijmpiaden ichrijft, dat 'er tn het qd' jaar van de 202* Ojtjmptade de groot/ie van de bekend/te Zonsverduijleringen heeft plaatsgehad, zo dat men op h t zesde uur van den dag jTarren aan den Hemel heeft kunnen zien. Deze fpreekt immers van geene onnatuurlijke Zonsverduiftering ten tijde van de volle Maan, maar flegts van eene zeer groote; ook is het jaar onderfcheiden, bet derde naa het jaar der iruiziging van Cbriftus, want Jefus leed in het eerfte jaar van de 202^ Olijmpiade. Ook srfjn de uuren anders, want is de Zonsverduiftering op het zesde uur 't grootfte, zo dat rt»en de ftarren aan den Hemel ziet, dan is zij omtrent een hall uur vroeger begonnen, en heeft van het vierde (4O tot het zevende (7}) uur geduurd. Welke deze z;j, wil ik aan de ftarrekundigen overlaaten, te onderzoeken; mogelijk die bij LaCaille, welke hij op den 2Sftea December van het jaar 37, 's morgens om 10 uuren ftelt, want als het te Tralies (Phlegons geboorteplaats) 12 uuren (middag) is, heeft Parijs 10 uuren. 16 minuten. 2 ] Thallus zou van de zelve gewaagd hebben , ten mmften Julius Africanus verftond hem van de zelve. Maar het blijkt duidelijk, dat Thailus de zelve als eene natuurlijke Zonsverduiftenng befchnjfr , waarijver |ulius Africanus hem berispt, 't Is waarfcbijnlijk de zelfde groote Zonsverduiftering, over weike Phleeon fpreekt. 6 30 Diomjfius Arcopagita wil ze zelfs in 't  Ca*. XXVTÏ: 32—49; 334c negende uur,J en omtrent het negende 46 uur riep Jefus overluid : Eli, Eli,,lamma fabachthani, dat is, mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verjaaten ?[ Eenigen 47 van die daar bij Honden, zeiden: deze roept £lia:| terftond liep één van hun, vulde48 eene fpons. met edik, ftak de zelve op een riet, en gaf Jefus te drinken ;j doch de 49 overigen zeiden: laat dat blijven! wij willen zien, of Eiia komt, en hem verlost. vs, •bijzijn van Appolonius te Heliopolis hebben op- • gemerkt: in zijn 7dcn brief aan Poiijcarpus, in 't irde deel zijner wönkerti bl. 91. 92. Maar deze werken zijn blijkbaar ondergefchoven en bedrog. 4,] De zelve zou in China onder den Keizer Quam Vu Ti als buitengewoon zijn waargenomen, 't Zou te wijdloopig zijn, om van deze verduiftering te fpreeken ; ik wijze den Leezer met opzigt tot de zelve enkel na Theoph. Siegfried Baijer in zijne disfertatio de ecltpjs (inetifi. VS. 46.J Deze woorden zijn blijkbaar het begin van den 22^» Pfalm, van den zelfden, waaruit te vooren de fporterriij der Hoogepriesters genomen wierd» Eli Ë'li lamma jabachthani, is hall Henreeuwsch, en half Chaldeeuwsch of Sijrisch: Sabachthani is Chaldeeuwsch , Eli Eli daarentegen Hebreenwsch; in 't Chaldeeuwsch had het Elahi, en in 't Sijriscli Elohi, gelijk bij Marcus ftaat, moeiten luiden, 't Is noodig, dit op te merken, want daarop grondt zig juist de fpotternij, htj roept Elia; want daar toe was in het Sijrifch Elohi geene aanleiding geweest. — Geheel in 't Hebreeuwsch zouden de woorden luiden: Eli EU lamma aafabathani. vs. 47—49] Deze geheeie fpotternij grondt zig daarop, dat Elia volgens de meening der jouden, ,f»»Vt'-- 1 v • \J-i zon P 4  HET EUANG. VAN MATTHEUS. vs. 50—56. Jefus fterft. Buitengewone voorvallen bij zijn dood (•). Naamen van eenige Vrouwen, die bij zijn dood tegenwoordig waren. Hierop riep Jefus nog eens zeer luid , 5® en gaf den geest, j Toen fcheurde het voorhangzel des Tem. cr pels van boven tot beneden;%r ontftond eene aardbeeving , en' liet in de rotzen fcheu- -S15"T XV; 38~4r- Lue- XXIII: 47-49zon wederkomen, en den Mesfias den weg bereiden, rZ, Jr E? 'er da". hoord hij roept reeds Eha nn za) de zaak fcbielijk beginnen , en wanneer een ander hem edik te drinken brengt fde aan. leiding daartoe wordt ons van Joannes gemeld, want iTnlT,^ trS° Z° Ze^e" anderen, Vhi het moet laaten blijven, dat Elia geroepen is: dat men zen moet, of deze komt. ' Dat Jefus hier met edik gedrenkt wordt hph™-» niet, gelijk reeds vooraf Jezegd L.Tofzijn iijïen maar is eene weldaad en verkwikking. ' vs Si. het voorhangzel des Tempels'] De Tempel had ten tilde van Cbriftus en Jofephus, gelijk vWi tut den laatften weeten, twee voorhangfe s, éé\\Zi het Allerheiligfte, en nog één vóór fee! Heilige? He één of ander moet verftaan worden. Ik weet zeer wel dat dit van de gewoone uitleggers ontkend wordt, d,e den Thalmud gelooven, en het voorhangfe) van het buitenfte Heilige ontkennen; maar?£ loof Jofephus meêr, die leefde, wanneer de Temfel r-og Hond , en daar zelf Priefter in geweest is Beide voorhangzels hadden ook in 't Griekrch den zelfden naam die hier ftaat, «««r.',.,^,. Wie nu op miin Wd met gelooven wil 't geen ik zo gehèëlTgen het  Cap. XXVII: 50-56. *n fcheuren na; | ook wierden 'er graven ge- 5* opend, en veele lighaamen van afgeftorven heiligen ftonden op, J gingen naa zijne 53 opftanding uit hunne graven in de heilige Stad, en verfchenen aldaar aan veelen.| ' Toen het gewoone , aan den Thalmud geloof gever> de , gevoelen fchrijve , dien kan Ik hier niet voldoen , daar ik al het geleerde vermeide: hij moet of wagten, tot mijne aanmerkingen voor Geleerden uitkomen, of vooreerst mijne aanmerking op I Machab. J: 22. naleezen. Het verdient geen geloof, 't geen men niet flegts in geleerde uitleggingen, maar zelfs op Predikftoelen , daar nogthans dergelijke dingen niet moeiten voorkomen", den Thalmud heeft nagezegd , om het wonder te vergrooten: dat het voorhangzel uit 72 dikke draaden, en eik dezer uit 24 dunne geweevon, en eene hand breed dik was, en men olie jaar twee nieuwe maakte. Of nu het voorhangzel van het Heilige der Heiligen gefcheurd zij, kan ik, bij het ftilzwijgen van Mattheus daatömtrent volgens de gefchiedenis niet zeggen: het eerftê komt mij toch het waarfchijnlijkfte voor, want indien dat van het Heilige der Heiligen gefcheurd was, dan had het volk buiten den Tempel het niet kunnen zien, en de Priesters zouden het niet noodig gevonden hebben, om de zaak te verbreiden. Nog minder onderneem ik te beflisfen, of die een eigenlijk wonder, of het gevolg van het fchudden de$ Tempels door de aardbeeving geweest zij , waarbij een voorhangzel, dat nu mogelijk 40 jaaren oud (want zo lang was het omtrent, dat Herodes den Tempel gebouwd bad,) aan weêr en wind bloot gefteld geweest en daaidoor vergaan was, deze fcheur had kunnen bekomen, daar deze aardbeeving zo hevig was, dat zij zelfs in fteenrotzen fcheuren maakte. vs. 52. 53.] Ik verftaa deze gefchiedenis, welke Mattheus alleen heeft, aldus: 'jr Vrijdags , toen Jefus ftierf, Sprongen bij de aardbeeving de deu. ttn pan eenige graven open, waarin eenige, vóór P 5 ton.  *4* HET EUANG. VAN j^ATTHEUS. - k^nen tijd, geftoruemn begraaiten lagen. De lij. ken lagen nog dezen en den volgenden, zelfs op Hen dag der opftanding ; in de open graven } mam- daarna waren zij' 'er niet meêr. (Dit maakte juist geen. groot gerucht, Want; men kon denkèh, dat zij weggedraagen, in andere graven gelegd, 'ttf van Jakhalzen opgegeëten waren.) Doch om dezen ^tijd verfcheenen aan de godvruchtigen in Jerufalem eenigen van hunne afgeftorven bekenden in den droom, en zeiden,.dat zij opgeftaan waren, dat hun lighaam niet meêr in het graf vaas; tnen onderzogt het, en Vond hen niet: en zo zegt Mattheus, (jiit eigenlijk als een befluit uit het voorgaande,) dat zij uit de graven zijn uitgegaan. Waar zij daarna gebleeven , of zij rïiet verheerlijkte lichaamen in de wooningen der zaligen zijn ingegaan, zegt bij niet, dewijl hij het niét gefchied kundig zeggen kón. Bij deze verklaaring vervallen grootelijks de zwaarigheden, welke in het Duitfch Mufeum, van Julij 1783. bl. 73—82. tegen dit verhaal gemaakt zijn 't welk de - Schrijver voor onëgt, en voor een vreemd tusfchenvoegzel in Mattheus houdt. Anderen in tegendeel hebben het door hunne verklaringen en bijvoegzels, bij voorb. dat onder de verrezenen Job en David zouden geweest zijn, veel ongelooflijker gemaakt. Een job is 'er nooit geweest, (zie Inleiding tot het O. V. §. 1—3-) David is volgens Petrus, Hand: li. 29. 34. niet opgeftaan, niet ten Hemel gevaaren , zijn lighaam was nog in zijn graf: maar nu verbeelde men zig nog, als iemand, die ons in 't geheel niet bekend geweest was, zig aan ons vertoonde, zeide , dat hij van de dooden was opgeftaan , dat hij Job was, dat hij David was, of wij het gelooven.zouden? Ik zou denken, dat wij te Gottingen hem in ons Collegie zouden noodigen, en de Oudvader daar een fcherp onderzoek over zijn eigen Pfalmen zou hebben door te ftaan. Bij dit alles kan ik niet ontkennen, dat deze gefchiedenis egter nog meivg een wat ongelooflijk zou kunnen voorkomen, .inzonaerheid daar Mattheus haar alleen heeft, etj de overige Euangelisten van haar ZWijr  Toen de Hoofdman, en die bij hem wa- 54 ren, ojn Jefiis te bewaaken 5 de aardbee. ving, en al het overige, dat 'er voorviel, zagen, verfchrikten zij zeer, en zeiden: deze was waarlijk Gods Zoon.J Doch daar Honden ook veele Vrouwen 55 bij, en zagen van verre toe, die met Jefus uit Galilea gekomen waren, om hem te dienen, | onder andere Maria Magdalena , 56 en Maria de moeder van Jacobus en Jofes, en de moeder der Zoonen van Zebedeus.f vs. twijgen. Ik zou *er derhalven niets tegen hebbén » als men de zelve met waarfchijnelijke redenen Mattheus ontzeggen kon : maar dit is naauwlijks mogelijk, dewijl onder zo veele handfehriften, die tot hiertoe vergeleeken zijn, niet één, zelfs geene oude overzetting deze verzen uitlaat. Het ftilzwijgen van Joannes is ook niet tegen de zelve, want deze laat gewoonlijk uit 't geen andere Euangelisten reeds hebben. Zoo deze gefchiedenis iemand ongelooflijk voorkwam, zou hij moeten zeggen: Mattheus heeft zig verzonnen, en is te ligtgeloovig geweest; 'er zijn zekerlijk bij de aardbeeving graven open gefprongen, en naa eenige dagen lijken in de zelve vermist geworden, misfehien dewijl Jakhalzen de zelve hadden opgegeëten; onder de Chriftenen, die vol van de opftanding van Jefus waren, hebben eenigen zig zo ver laaten vervoeren, em zelfs de opftanding van andere Heiligen te verwagten, hebben in droomen hunne afgeftorven vrienden gezien, en gemeend, dat zij opgeftaan waren: Mattheus zegt dit na, maar 'er is wezenlijk niemand opgeftaan, dan jefus, van welken alleen de overige Euangelisten ftet zeggen. De goddelijke ingeving en onfeilbaarheid van Mattheus in gefchiedkundige zaaken zou da.i zekerlijk vervallen, (en dat deze niet volkomen zeker zij. heb ik in de Voorrede vdór dit Euangelium bl. LVII1. ■beleeden) doch hij zou een eerlijk man blijven, maar die in zijn oordeel over vernaaien feilen kan. Vt. §6. Maria de moeder van Jacobus eif Jo(es"\ Mei*  «3 en gelijk het fohijnt nooit na Gahlea weder terug keert.  34 HET EDANG. VAN MATTHEUS. tot Petrus, en vraagden hem: betaalt uw leeraar den halven fikkei niet? j Hij zeide: 25 zekerlijk? Toen hij in huis trad, kwam Jefus hem voor, en vraagde: wat dunkt u, Simon, van wien neemen aardfche ko* ningen tol en fchatting? van hunne,zoo. nen ? of van vreemdelingen ?[ Petrus 2 6 zeide: van de vreemdelingen. Wel, antwoordde Jefus, dan zouden de zoonen vrij zijn!| Maar opdat wij geen aanftoot gee 27 ven, zo gaa aan de zee, werp den angel uit, volgent het meest natuurlijke recht van ieder betaafd Worden, die de befcherming genieten wil, en die ze filet betaalen wil, zou zelfs van de befcherming., die geld kost, moeten afftaan, en zig voor iemand* die nergens recht en befcherming zoeken mng, d. i. zo goed als voor vogelvrij moeten verklaaren. •Omtrent belastingen aan de Overheid zullen wij de 'leer van Jefus Cap. XXII: 15—22. vinden», daarenboven nog omtrent eene, over welker rechmaatigheid getwist zou kunnen worden. 2] 'T was wel geen pligt jegens God, den halven fikkei voor den Tempel, dien de zelve niet voor altoos gevorderd had., te betaalen, maar Jefus maakt deze tegenwerping niet: 't was dan toch eene fchatting, welke het ganfche volk zig had opgelegd, en waaraan niemand zig onttrekken kan, die nog tot zijn volk behooren wil.- vs. 25. 26.] Jefus wil hier eigenlijk, aan Petrus wederom een wenk geeven, dat hij de Mesfias is. Beze is de zoon van God, hij is eigenaar van den Tempel, en als 'er tot den opbouw en verbetering van dezen eene fchatting opgelegd wordt, zo behoefde hij de zelve even min te betaalen, als zoonen van koningen de fchattingen der onderdaanen. 27. opdat wij geen aanjloot geeven] Opdat het niet als eche veiachting of onverfchilligheid 01»» trent den Tempel befchouwd worde.  Cap. XVII: 22-27 ; 5$ uit, neem den eerden visch, welken gg vangt« en open zijnen mond, in dezen zult gij een flater vinden, neem dien, en betaal den zeiven voor mij en u. | Cap* een flater' vinden] Eén ftater bedraagt vier drachmen, derhalven juist een fikkei: — Eene tot hiertoe nog. niet opgeworpene, derhalven ook onbe. antwoorde twijfeling zou hierbij bij den Leezer kunnen opkomen, als hem deze gefchiedenis bij hetleezen der aanmerkingen op Matth, XXI: 12. XXII: 19—21. weder te binnen kwam. Een ftater bedroeg wel vier drachmen, derhalven een Joodfchen fikkei: maar dit hoofdgeld voor den Tempel moest in heilige fikkels, of Joodfche munt betaald Worden, en deze gaf opgeld, gelijk ook wel te begrijpen is, als 'er jaarlijks eene groote menigte fikkels in den fchat van den Tempel kwam, en men de zelve niet zonder^ eenig, mogelijk groot voordeel verwïsfelde. Bij den,' Hater behoorde dan nog een opgeld, om daar eert' likkel voor te krijgen. — Tot eenig antwoord merk ik op, dat de flaters van verfchillende fteden en Landen zeer Verfchilden, en eenige zeer veel meêr dan vier Attifche drachmen woogen, zo dat zij een opgeld, en dat nog wel rijkelijk, bevatteden. c %  3kB:aniT°7boiaS84het fa' £ Z,e Herod«- 3» 'er we/niet8,4* K» *TEh^ in twijfel rretlren pOP i . ^"Seien denkt. Zie nog den oi«en «J ,n .te brengen,. 339. engde(I g&, Jt^Z^m» bL 33? T U'J Wet oogmerk mijner zending 'is, liét ver»  42 HET EUANG. VAN MATTHEUS. uw broeder tegen u zondigt, zo gaa heen, en ftel het hem tusfchen vier oogen voor : * "~: • "■ R^sd/py^..^;;in* de woorden acht te geeven. Daarenboven moet ik nog opmerken, dat ééne en andere zaak, welke hier yoorgefchreeven is, enkel in dien tijd plaats kon vinden, wanneer de kerk nog klein was, en uit weinigen beftond, die naatiwer met malkanderen verbonden waren: maar thans, daar de kerk, volgens de eige belofte van Jefus, zig zo ver heeft uitgebreid, en als algemeen geworden is, daar bijna allen, die op de waereld zijn, tot de kerk behooren, tegen het oogmerk van fcfus regelregt ftrijden zou , derhalven,geen plaats meêr vindt. vs. 15. indien .uw broeder tegen u zondigt] Duidelijk wordt hier niet daarvan in 't algemeen gefproken, als mijn broeder (mijn mede christen) naar mijne gedagten zondigt; dit moet ik immers der gemeente niet aanbrengen, niet elk Christen moet het ambt vap een algemeenen aanklaager van zijnen, in iets zondigenden broeder aanvaarden; een genootichap van dezen aart zou ten uitei ften haatelijk moeten zijn; ook moet, gelijk ik hoop, niet elk die zondigt, uit de Christelijke gemeente geftooten worden : maar daarvan, als hij tegen mij. zondigt, mii grovelijk beledigt, zo dat het, wel niet tot haat en wraak, maar nogthans tot vernietiging der naauwere verbintenis en vrindfchap recht geeven kon. /lei het hem tusjchen vier oogen voor] Dit is billijk het eetfte, dat eik doen moest, als hij van een bekenden en vriend zodanig beledigd wierdr. dat de vnendfehap voor het toekomende daarbij niet we beftaao, en de zaak niet geheel als eene klei • nigheid kon overgezien worden. In de eerfte nog kleine Christelijke Kerk waren allen met malkanderen .bekend; in deze moest en kon dit gefchieden. Bij een minder bekenden zou het eene zeer tegenstrijdige uitwerking kunnen hebben, en als eene belediging, als een hoon, kunnen befchouwd worden. H leeve bij eene hooge fchool, en daar zouden geTal-.  € a p. xviir. 43 indien hij u hoort, zo hebt gij uwen broeder als eene winst te befchouwen.J, In- iö" dien hij u niet hoort, zo neem 'er nog .één of twee met u, opdat alles door één of twee getuigen kan bevestigd worden. | Indien hij ook deze niet hoort, zo zeg 17 het der gemeente: indien hij die insgelijks niet hoort, dan kunt gij hem befchouwen alleen heiden en tollenaar.| . . j ■ Waar- vallen zijn, waarin men het, iemand conjlituëren, noemen, en de Overheid zelfs bij de beftraffing van eenig daaruit ontdaan ongenoegen grootelijks daar op zien zou, of de één bij den anderen op de kamer gegaan was, en hem deze voordellen gedaan had. In 't kort, het zijn regels tusfchen vrienden, niet ïüsfchen vreemden. vs. 16..] Een óf-twee gemeenzaame vrienden. vs. ij. zeg het der gemeente'] Dit kon in "t begin van het Christendom zeer wél gèfch'edén; de gemeenten bedonden uit nader verbonden vrienden, en waren klein, hoewel 'er ïn ééne dad, bij voorb, jerufalem, of Romen, veele duizenden van Christenen geweest warén; want opehbaare huizen, of liever tempels, hadden zij nog niet, waarin duizenden of honderden hadden kunnen bij één zijn, maar moesten in bijzondere, mogelijk gehuurde huizen, bij één komen, daar de kamers ftegtsr een klein getal bevatteden, daarenboven nog dewijl 'er bij den Godsdienst der eerfte Christenen niet flegts gebeden en vermaand, maar ook de liefdemaaltijd gebruikt wierd. Thans, daar de gemeente uit duizenden beftaan, zou dat, 't geen Jefus voor de v'riendfchnp 't best dunkt, juist het tegenövergeftelde van zijne meening, en in de daad zomwijlen eene zelfs voor de 'wacreldlijke 'overheid ftraf baare belediging 'zijn. dan kunt gij hem bejchourcen als een heiden en tollenaar] Dit betekent niet, hem haaten, want  44 HET EUANG. VAN MATTHEÜS. Waarlijk ik zeg u, wat gij op de Aarde t» verbiedt, zal ook in den Hemel verboden en wat gij op de Aarde toeftaat, zal ook m den Hemel zijn toegeftaan. I Nog ver- ra zeg ik u, als tw6ee of drie 0nde7u 9 het over eenige zaak op Aarde ééns wor- JÏÏn ?™ u 9 te beSeeren» zo zal hun V geen zy begeeren, van mijn vader in den twee of^61133" ^°rden:' want waaf20 onder heTj ' daar ben ik midden Toen Sfd? fetTn T,t0lIe"^ m^t ik immers vol. maar ik mL f JfJ$ ook a!s 1 a«st™ liefhebben, maar ik mag dan de nadere vrienefchap welke k Se£nrt°:„mher;em a,Snee" br0^ ^ KtS Sebben ifc,,,nU,. ?egts al? ee" medemensen wr?ch& en vr>'endfchaP zijn zeer zelf; vH„d,S h- eCrfte ben * »"e menfchen. der Hemelen zijn ; zij zijn allen gelijk, eÏÏébten de zelfde rechten van Apostelen. n z'j. 39. 2o.] Dit is ook duidelijk niet tot iIIp Christenen gezegd , en in ' geheel niet eene beloïe van de verhooring des gebed!, welke ons flen aan gaat, maar enkel tot de Apostelen. Ai. twee onto" u het daaiö.er ééns worden, om God on ie? S Kfr f f,1™ zeer zeker verhoord worden- woor*  Cap. XVIII. 4j Toen trad Petrus tot hem: en vraagde 21 hem: Heere! hoe dikwijls moet ik mijn broeder, die op nieuw tegen mij zondigt, vergeeven? gaat het tot zevenmaal?} Jefus antwoordde: ik zegu, niet tot zeven- 22 maal, maar tot zeventigmaal zeven. | In het 23 ko- woorden ,tot eene algemeene belofte voor alle Christenen maakt, zou het immers ook bij de voorgaande met een gelijk recht kunnen doen, én dan zoudenwij eene zeer ftnjdige zedenleer krijgen, want het geen de eene godvrugtige Christen verbiedt, (taat de andere toe. vs. ai.] De meening van Petrus is: deze toegeevenheid omtrent beledigingen van een broeder zal nogthans niet in 't oneindige moeten gaan! hij vraagt derhalven, hoe dikwerf men hem vergeeven moer, als hij mij herhaalde keeren beledigde. zevenmaal] Petrus meent zeer veel te zeggen. Volgens eene plaats van den thalmud moet men driemaal vergeeven, voor de vierdemaal niet. vs. 22—35.] Wij zijn bij ons zeiven bewust, dat Wij menigvuldig herhaalde keeren tegen God zondigen, en nogthans willen en hoopen wij, dat hij ons op een waar berouw vergeeven zal. Indien wij nut zelf in dit geval zijn, zo moeten wij ook de zeer dikwerf herhaalde beledigingen van onzen broeder op een waar berouw vergeeven. In de daad, wie is 'ec onder ons, die niet zeventigmaal zevenmaal van God vergeeving van zonden noodig had ? Bij de gelijkenis, onder welke Christus dit voorfielt, moet men zig voor een misflag wpgten, waartoe iemand des te ligter vervallen kan, omdat da zelve zo menigwerf bij de verklaaring dezer gelijkenis op den predikftoel begaan wordt: de aart en wijzie onzer rechtvaardiging voor God, de gelteldheid der boete, wil Jefu# hier niet verklaaren, (de boetvaardige biedt zekerlijk Gode niet aan, om alles te feetaaien, om alle zijne fchulden weder te vergoeden;)  45 ÜET EUANG. VAN MATTHEUS. koningrijk van God is het even eens, als dat eens een atardsch koning de rekeningen zijner bedienden nazien en onderzoeken wilde. | Terftond in 't begin van 't on-2A derzoek wierd 'er één voor hem gebragt, die hem zeer veele talenten fchuldig was,{' en dewijl hij niet had, om te betaalen, 2r beval zijn heer, hem met vrouw en kin. deren, en al wat hij had, te verkoopen, en te maaken, dat de kas betaald wierd. I De bediende viel voor hem neder, en 26 zeide: heer! geef mij nog uitftel, ik zal u alles betaalenl| De heer, die medelijden 27 met hem had, liet hem los, en fchold hem de fchuld kwijt.| Toen hij uitging, 28 vond hij één zijner medebedienden, die hem honderd denariën fchuldig was: de- zen den ;) maar enkel deze zedenleer zigtbaar voor Hellen : die wil, dat God hem zo veel vergeeven zal moet ook zijn medemensen op berouw en het ,verl zoeken om vergiffenis vergeeven, hoe groot en veeï ook de beledigingen geweest waren, want de zelve zijn nog altoos weinig in vergelijking bij 't geen God ons vergeeven moet. vs. 24. zeer veele talenten] Niet, gelijk in Lu thers overzetting ftaat, en uit die in andere gekomen is, tien duizend: dat zou méér zijn, dan ligtelijk een bediende den koning fchuldig worden kan, want een Joodsch talent, gelijk die ten tijde van fefus was , maakte 2191 rijksd. (op den agttiengulden voet) en een Attisch 1360 rijksd. Twee en twintig, of dertien millioenen waren eene bijna te eroote en onwaarfchijnlijke fom. vs. 25.] Zie het Mofaïscb Recht, § 148 vs. 28- honderd denariën] i6| rijksd. van ons geld,  4* HET EUANG. VAN MATTIlEfJS tot dat hij alles zou betaald hebben. { Zo 2$ zal ook de vader in den Hemel met u te werk gaan, indien gij uwe broeders niet van harte vergeeft 't geen z^ tegen u misdreeven hebben. J Cap. zelve de ftraffen voltrokken: het fchijnt derhalven, dat hij in de gevangenis komt, tot dat de fchuld betaald is, en dat is dan, dewijl hij ze nooit betaalen kan, voor altoos. 'T geen Luther heeft, aan de pijnigers, [en de Nederl. overzett. den pifnders] is niet verkeerd, maar eene letterlijke overzetting; men moet flegts weeten, dat de foldaaten der lijfwagt, dewijl door hen de ftraffen : voltrokken worden, pijnigers heeten: (zie het vijfde Deel van het Mofatsch Recht, 5. 232. of mijne Suppletnenta ad lexica Hebraica, n° 898.) ik wilde derhalven niet gaarne uit de. ze uitdrukking befluiten, dat hij gefolterd en gepijnigd moest worden, tot dat bij alles betaalde. Doch zoo men dezelve op deze wijze wilde opvatten, zou men tot verklaaring der hardheid mede in aanmerking moeten neemen, dat hier niet vaneen gemeenenfchuldenaar, maar van een bedrieger en misdaadiger gefproken wordt, die de kas aangetast, derhalven itraf verdiend heeft. Zie het derde Deel van het Mofatsch Recht , bl. 60 [Hoogd.] Ook moet men daarbij dit weeten, dat de pijnbank in het Mofaiseh recht wel geheel onbekend, maar in laatere tijden uit navolging oer Grieken en Romeinen onder de Jooden ingevoerd is, gelijk wij dan onder Herodes veele voorbeelden, zelfs van de voornaamfte perfoonen, vinden, die door de pijnbank tot de bekentenis van een misdrijf gedwongen zijn. De zagtere verklaaring komt mij nogthans waarfchijnlijker voor, en ik heb ten minden door het zetten van het woord, pijnigers, den Leezer niet willen noodzaaken om regtftreeks aan de wreede fttaf der pijnbank te denken,  Cap XIX: t—ifli 4p Cap. XIX; i-ia. Antwoord van Jefus op de vraag omtrent de echtjcheiding (*). X7X, Nadat Jefus alle deze redenen geëindigd i had, vertrok hij uit Galilea, en kwam aan de andere zijde van den Jordaan aari de Joodfche grenzen :j groote menigten a van . (») Mare. X: i—li. ken: het is nu aan zijn eigen oordeel ovèrgelaatèn, wat die van de lijfwagt, welke zekerlijk in het Heireeuwsch pijnigers heeten, met dezen fnisdaadigér verrigt hebben. vs. I. aan de andere zijde van den Jördaaé aan de Joódfche grenzen] Hij hield zig derhalven niet meêr, gelijk anders, in Galiléa op, maar een tijd lang in het land aan de andere zijde van defl Jordaan, én wel, gelijk wij uit Joan, X. 39. zien, aan die plaats, daar Joannes eertijds gedoopt had, derhalven of in de Woestijn van Juda zelve, daar zij aan den Jordaan grenst, of te Bethaniën aan de andere zijde van dén Jordaan. Zoo 't eerfte het geval was, dan was hij niet flegts aan, maar in dó Joodfche grenzen , want de woestijn van Juda behoorde tot den ftam van Juda, hoewel dat gedeeltes der zelve, waarmede zij aan den Jordaan kwam, aan de andere zijde van den Jordaan lag. Ik had ook in de daad zo kunnen overzetten, intusfchen waé bet dok niét noödzaakelijk, want hoewel de Woestijn van Juda den ftam van Juda toebehoorde t zo wierd zé nogthans mogelijk volgens de ftaatkundige, verdéeling van het land niet tot Judéa gerekend,; maar ftond onder den Viervorst Herodes. Of Bethaniën aan de andere zijde van den Jordaan mog«lijlk O tos  50 HET EUANG. VAN MATTHEUS. van volk volgden hem ook in die landftreek, en hij genas de zelve. | Hier kwamen nu de Pharifeën tot 3 hem, en Zeiden, om hem op de proef te «ellen; is het een man geoorloofd, dat hy om elke oorzaak zijne vrouw van zig laat gaan?j Hij antwoordde: hebt gij niet 4 geleezen, dat de fchepper hen in 't be. gin als één paar, man en vrouw, maak. te,| tot den ftam van Juda behoord hebbe, kan ik niet zeggen. Als men hieimede Joan. X: 22-XL 57. vergelijkt daar nog veel verbeterd wordt, zo heeft dit verblijf van Jefus buiten Galiléa het volgend voorkomen: omtrent het einde van het Loofhuttenfeest, omtrent den 20«*n Oöober, was Jefus eenigen tijd te Jerufalem geweest, Cap. Vil: 2—X: 21. of hij van daar na Galilea terug gekeerd is, of niet, is ons onbekend, maar op het feest der inwijïng van den iempel, d. f. op den 251^0 der maand, welke met onzen December 't meest overéénkomt, vinden wij hem te Jerufalen, X: 22. van daar gaat hij weder over den Jordaan, en houdt zig daar op, waar loannes eertijds gedoopt had, vs. 3P-42. van daar gaat hij weder voor een korten tijd na Bethaniën aan den Olijfberg omtrent \ mijl van Jerufalem, en wekt daar Lazarus op, maar wijkt na Efraïm, dat aan de- ze zijde van den Jordaan moet gelegen hebben en blijk daar eenigen tijd, gelijk het fchijnt, tot'dat hij tot het laatfte Paaschfeest na ferufalem trekt »fSS-M £ie,de Mnmerk|ng op'Cap, V. 31. én het Mofatsch Recht, g. 120. vs. 4. één paar, man en vrouw] Het oogmerk van den fchepper en vormer der natuur was derhalven met, dat 'er verwisfeling in het huwelijk zijn en de man nu deze dan geene zou kunnen neemert: uad hij b;j de fcfceppiug 0p de veranderlijkheid en-  Cap XIX: 1-12. 51 te,| en dat daarbij gezegd wordt: daarom 5 mag een man vader en moeder verlaten9 maar hij zal zijne vrouw aanhangen, en zij beiden zullen één lighaam zijn?\ Zo_zijn 6 zij immers nu niet meêr twee, maar één lighaam ! 't geen God veréénigd heeft, zal de mensch niet fcheiden. | Zij zei. 7 den: onzer neigingen willen letten, dan had hij.niet één paar, maar ten minden nevens den éénen man ook meêr Eva's, of vooral meêr paaren moeten fcheppen. vs. 5. en dat daarbij gezegd wordt] Gen. II: 24. 'T geen volgt, zijn zeketlijk geene woorden van God, zekerlijk ook geene woorden van Adam, maar eene aanmerking van Mofes, een zèdekundig oordeel van hem. Z''e mijne Verhandeling over da huwelijks-wetten van Mofes: welke de huwelijken in de namaagfchap verbieden, [Hoogd.] § 133. en de voorige 'Öosterfche Bibliotheek, D. IV. N"* S4. Luther heeft het overgezet, en Jprak, zo dat het op God ziet, 't welk bij menig een als eene groote tegenwerping tegen het antwoord van Christus is in 't oog gevallen, daar 't immers blijkt dat God het niet zegt: Luther had hierin een misdag; 't is de zeer gewoone uitdrukking der Rabbijnen, als zij eene plaats van den Bijbel aannaaien. daarom mag een man enz.] De meening is: zijne vrouw te verlaaten, zig van haar te fcheiden, js erger, dan zig van vader en moeder te ontdaan. Zie de aanmerkingen op de plaats van Mofes zelve, of het even aangehaalde 54fte N° van de Oosterfeh» Bibliotheek. vs. 7. 8.] Tusfchen, toeftaan, en, beveelen, is een groot onderfcheid. Een burgerlijk wetgeever kan iets, dat zedelijk kwaad is, toedaan, 'c welk betekent, niet door wetten of ftraffen verhinderen; en dit kan ook God doen, wanneer hij door Mofes aan het Israëlitifche volk burgerlijke wetten geeft: D % maar  f* HET EUANG. VAN MATTHEU& bevnlpTarT,Waar°m heeft 005 dan Mo** bevolen, haar een feheidbrief te geeven, L Va3rdMr uit den echt et bêkwaam azijn W t ?" S ^ ofnogthans zulkezwakkedriftennrhhf !" ^ gevai> Wen ligt ontbeeren kunnen, en d ïe n '^hVWUdat te raaden zijn, dat zf hl, ^ , Z0U het blHte" dit voor geene volmaakthé d 5> Dat Jef"J wel eenieder ^^^^^^ Moloch $£' — God Hct^kt uing  Cap. XIX: 16-XX: 16. 63 ging hij bedroefd weg, want hij had vee. Ie goederen.) Doch Jefus zeide tot zijne 23 leerlingen: waarlijk ik zeg u; he6 zal voor een rijken moejelijk worden, om in het koningrijk van God te komen. [ Ik 24 zeg u nog meêr, het is ligter, dat een kameel door het oog van eene naald gaa, dan een raad geeft, kan ik niet twijfelen, zondige derhalven zekerlijk, als ik het Hechtere verkieze. Riep God mij ook tot een zeker beroep, bij voorb. van een leerling van Jefus, zo ben ik gehouden, om hem te gehoorzaamen. Ik beken, dat 'er voor den ongelukkigen jongeling ook iets gezegd kan worden, 't geen zijn treurig weggaan tot eene niet opzettelijke zonde maakt, dat hij flegts eerst heeft willen overleggen: hoewel de gevolgen voor het toekomende ieeven, dat hij uit liefde tot rijkdom, int gierigheid, niet tot de zaligheid ingaat, de zelf. de zullen blijven: of hij thans opzettelijk zondigt, ot met, of hij dwaalt, doch zeer ongelukkig, kunnen w.j niet beöordeelen, niemand, die niet in zijn hart en het binnenfte van zijne gedagten, welke zig mogelijk voor hem zelf verbergden, ziet. vs. 23- 24.] Rijkdom en armoede worden volgens ipreuk. XXX: 7. 8. 9. zeer ligt eene verhindering der deugd; juist de middeiftaat tusfchen beiden, het dagehjkfche onbezorgd beltaan, is voor onzen zedelijken toeltand 't gelukkiglle, en legt der deugd de minfte beletzelen in den weg. Doch 'er kwam ten tijde van Jefus nog iets bijzonders bij : een Jood was 111 gevaar, om bij het aanneemen en belijden van het Euangelium al het zijne te verliezen, en dit maakte toen ter tijd den rijken den ingang in Gods koningrijk, of de volharding daarin, veel moejelij. *er\da" de" Armen, of den geenen, die van zijne dagehjkfche verdiende leefde. vs. 24. dat een kameel door het oog van een» naald gaa] Een bij de Jooden , Arabiërs , jaj Zeil»  64 HET EUANO. VAN MATTHEl IS. dan dat een rijke in het koningrijk vin God köme. [ Toen zijne leerlingen dit 25 hoorden, verfchrikten zij, en zeiden: wie kan dan zalig worden ?[ Jefus zag hen 26 aan, en zeide. bij de menfchen is dit onmogelijk, maar bij Göd is alles mogelijk. | *Hier antwoordde hem Petrus: zie wij qj hebben alles verlaaten, en zijn u nagevolgd, wat zal ons daarvoor worden ?| Jei zelfs indiaanen gewoon zinnebeeld eener onmogelijke, of aan het onmogelijke grenzende zaak , een kameel, of ook, een olifant gaat door het oog van eene naald. 'T is derhalven niet noodig, gelijk eenigen gedaan hebben, om het kameel, door eene verandering der leezing, in een ankertouw te veranderen. vs. 26.J Niet alleen alle onze befluiten, (bij voorb. om alles te verkoopen, en Jefus na te volgen) hangen van zo veele dingen af, welke' allen onder de regeering van God ftaan, maar God kan ook menige verhindering op eene geheel natuurlijke wijze weg» neeroen. Onze jongeling fchijnt niet tot het eeuwige leeven te hebben kunnen komen, zoo hij rijk bleef: God had hem al het zijne door brand of andere zo genoemde ongelukkige toevallen kunnen ontneeiren, doch die dan voor hem , in de daad zeer weldaadig zouden geweest zijn. Wij moeten derhalven God bidden, dat. hij 't geen voor ons onmogelijk is, mogelijk maake: ook deze jongeling had God moéten' bidden, dewijl hem dit, ik beken het, ftréng voorfchrift van Jefus, zo onmogelijk voorkwam. vs. 27, wat zal ons daarvoor worden f\ Eene in de daad onbefcheidene en na loon begeerige vraag, waarvan Jefus het cnvoegelijke in de gelijkenis, Cap. XX: 1—16. zal aanwijzen. Petrus verwague waarfchijnlijk,- als belooningen, hooge be.  Cap, XIX: i<5~XX: 16. 65 Jefus zeide tot hen: waarlijk, ik verzeker 28 u, gij, die mij nagevolgd zijt, zult bij de groote verandering der waereld, wanneer de zoon des menfehen op zijnen heerlijken throon zit, ook op twaalf throonen zitten, en de twaalf geflachten Israëls oordeelen :| en die om mijnen naam 29 hui. dieningen in het koningrijk van Christus, dat hij zig waereldlijk voorftelde, gelijk Cap. 30. 21 de moe» der van Jacobus en Joannes. vs. 28. bij de groote verandering der waereld] Letterlijk, bij de wedergeboorte; doch zo noemen de Grieken , groote veranderingen der waereld , bij voorb. Philo die door den zondvloed, en de Griekfche wijsgeeren eene toekomende groote verandering van onzen aardbodem door vuur. De laatfte wordt hier van Jefus bedoeld. De twaalf Apostelen zullen in de daad eens hoofden van de twaalf (lammen Israëls worden, doch niet in deze, maar in eene toekomende waereld. op twaalf' throonen zitten, en de twaalf geflachten Israëls oordeelen:] Hoe dit gefchieden zal, kunnen wij niet zeggen, dewijl wij van de toekomende waereld te weinig weeten, niet eens, of in de zelve, gelijk men bijna uit deze plaats zou moeten beiluiten, de zaligen bij wijze van volken bij malkanderen zijn zullen. vs. 29.] De meening is niet, dat iemand voor zijne verlooren akkers wezenlijk honderdmaal zo veel akkers, voor een morgen honderd morgen, zal ■weder krijgen, maar honderdvoudig zo veel in waarde, als hij verloochend heeft. De waare verbetering van zijn gemoed zelve is geluk, groot geluk, en de daarmede gepaard gaande rust der ziele en blijmoedigheid des geweetens; deze zijn reeds goederen, welke dat geen, 't welk wij verloochend hebben, dat ons nog daarbij niet gelukkig had kunnen maaken, ver overtreffen: daarbij kan nog bij menig een, . E zo  y66 HET EUANG. VAN MATTHEUS. huizen, of broeders, of zusters, of va. der, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers verlaat, zal het honderdvoudig weder krijgen, en het eeuwige leeven beërven.j Maar veele eerften zullen de laat 30 ften, en veele laatften de eerften zijn.| XX Want in het koningrijk des Hemels gaat j het «0 als God bet voor hem nuttig oordeelt, eene geJukzaligheid van een anderen aart komen, alleenlijk .zeker niet zonder wederwaardigheden van dezen tijd: want bij Marcus voegt 'er Jefus nog uitdrukkelijk bij: onder vervolgingen. vu 30. Dit vers behoort tot de volgende gelijkens, raa welke het ook Cap, XX: 16. herhaald wordt: de meening van het zelve is, gelijk wij uit de gelijkenis zien , deze: de belooningen komen niet terftond, maar moeten met geduld, en vertrouwen op de goddelijke goedheid-, verwagt worden; menig één, die laater gearbeid heeft, zal vroeger beloond worden, dan andere vroegere arbeiders: doch hij moet zig daardoor niet tot morren laaten verleiden* daar niet nijdig, niet misnoegd over zijn. vs. 1—16.] De leer van deze ganfche gelijkenis is deze: gelijk wij met een man van edelen inborst geen beding zullen maaken, niet vooraf het loon Weeten willen , zo moeten wij ook met God geen beding maaken, niet vraagen: wat zal ons daarvoor worden? Zoo Petrus bij deze, na loon begeerige, half wantrouwende, gevoelens blijft, zal frj minder bekomen, dan die geen, welke de belooning met bewustheid zijner, onwaardigheid geheel aan God overlaat; deze laatfte zal meêr bekomen, dan hij ■verwagt had. Paulus kan hier tot een voorbeeld verftrekken, (hoewel ifc mij niet vetftoute, om te bepaalen, of Jefus op eene voorzeggende wijze ju-st van hem fpreekt, die wel onder veel lijden, reeds ©p deze watreld een 20 rijk en vroeg loon ontfing, want i  Cap. XiX: 16.-XX: 16. 67 het even eens, als onder menfchen, daar eens een huisvader in den vroegen morgenstond uitging, om arbeiders in zijnen wijnberg te huuren.| Met dezen wierd a hij het voor een denarius (Vuim zeven duivers) tot dagloon ëéns, en gebood hen, in zijn wijnberg te gaan.| Daarop ging hij om 3 trent het derde uur ('s morgens om negen) uit, en zag anderen op de markt ledig ftaan,| tot dezen zeide hij, gaat heen in 4 mijnen wijnberg, ik zal u geeven, wat billijk is:| zij gingen heen. Hij deed even 5 eens omtrent het zesde en negende uur: ('s middags om twaalf, en 's naamiddags om drie uuren.)| Hij ging nogmaals omtrent het 6* elfde uur ('savonds om vijf) uit, vond nog andere ledig liaan, en vraagde hen , waarom zij daar den geheelen dag ledig Honden?) zij zeiden: niemand heeft ons j gehuurd. Hij: gaat dan iri mijn wijnberg, en gij zult krijgen 't geen billijk is.j Des want het Euangelium in zo veele Landen verfpreid, en honderduizenden tot de Christelijke leer gebragt te hebben, is toch geene enkele eer, maar het moet hem zelfs tot eene groote vreugde en gelukzaligheid verdrekt hebben. vs. 2. Met dezen wierd hij het ééns] Zij maaken derhalven een beding, en willen, (gelijk Petrus) het loon vooraf weeten, dat bij voorntemens is te geeven. Ruim zeven duivers Hol!, geld was toen reeds in Palestina het gewoone dagloon; dit belooft hij hun; doch zij krijgen dan daarna ook niet meêr. £ a  6» HET EUANG. VAN MATTHÊÜS. Des avonds gebood de heer den rentmees- 8 ter, om de arbeidslieden te roepen , en hun het loon te geeven, doch 20, dat hij van den laatften begon, en bij den eerften ophield.} Die om hét elfde uur 9 genuurd waren, kwamen derhalven 't eerst, en kreegen elk een denarius I Toen 10 de eerften kwamen, dagten zij, dat zij meer zouden krijgen, en kreegen, elk een denarius. | Ais zij dien ontfingen, wier-n jen zij misnoegd omtrent den heer van jet huis,j en zeiden: deze laatfte hebben ia «egts éen uur gearbeid, en gij hebt ze aan ons gelijk gemaakt, die den last van den dag en de hitte gedraagen hebben! I Maar hij antwoorde één van hun: vriend, 1* Jk doe u geen onrecht. Zijt gij het niet voor een denarius met mij ééns geworden?/ Neem het uwe, en gaa heen! ik ia wil nu eens dezen laatften zo veel gee ven, als u!| Heb ik geen magt, om ïnet 15 Bet mijne te doen, wat ik wil? of zijt g« daar nijdig om, omdat ik goed ben?| 4o zullen laatften de eerften, en eerften 16 de ^Ï'a1~12'2 De fieer van ** huis wil. dat deze arbeiders, die met hem een beding gemaakt hebben gevoelen zullen, dat zij daar niet wél aan gedaan' en zig zeken benadeeld hebben. feeoaan, vs. 16.] Letterlijk: veelen zijn geroepen, maar ™>"*gen u.tverkooren, d. i. {egf vX™™Tl£t T°eten' Veelen.zl')n tot het werk in de ÏZ T en tot den dlensE van het Euangelium onder hen flegts wemige zo regt volmaakte, edel des-  Cap. XX: 17—23 69 de laatften worden: want veelen zijn geroepen, maar weinigen uitgeleezen goed en gelijk zij zijn moeten. | vs. 17—28. Jefus fpreekt andermaal met zijne leerlingen van zijn aanftaand lijden (*). Wonderlijk verzoek van de twee zoonen van Zebedéus om de twee eerfle plaatzen in het koningrijk van Christus; misnoegen van de andere leerlingen daarover. en antwoord van Jefus aan beide partijen (**)• Op de reis na Jerufalem nam Jefus op 17 weg zijne twaalf leerlingen alleen, en zeide tot hen:| wij gaan nu na Jerufalem, 18 en" des menfchen zoon zal in de magt der Hoogepriesters en Geleerden gegeeven worden, die zullen hem ter dood veröordeelen,| en aan de heidenen overleveren 19 om befpot, gegeesfeld en gekruizigd te worden: maar op den derden dag zal hij opftaan. | Ten dien tijde kwam de moeder van '20 de zoonen van Zebedéus met haare zoonen C*) Mare. X. 30—34- Lue. XVIII; 31—34. (*») Mare. X: 35—45. denkende; die flegts zulke gedagtén voedt, als Petrus zo even geopenbaard had, behoort niet tot deze edeldenkenden. vs. 20. de moeder van de zoonen van Zebedéus"} Deze zoonep zijn, Jacobus. de oudere, en E 3 Jo-  70 HET EUANG. VAN MATTHEüS. die hoorden, wieïïz ''op^eïb oT4 en dar wederom *en onder hunne magt hebben!! doc„ *S ZO ^^JÊ' d" ,?"d" leerlingen zeggen, Jat z l' l"PWe,ken men zo" kunnen ten; en onder de Ar?{? , rGgter en linker ha"d zaook Jacobn. en i Aposte en ^bben nevens Petrus «eekeide p aats tkTd- ™ *t e™e zeer uitm ^ar SZt,en 0'0 vl% ^ 26gt' dat hii d,t »aar voor die eéene„ Z Jerzoeken» *an uitdeelen , 1« vantZÜn%fd^eemwf^ moet, voor welken' -S2LS4 St^iefrin^ T"/a overzetting en kan in „eri,est in eene Duitfche ftaanbaar uitgedrukt wnrHgee"e, taaI zo *oed en ver. Latijnfche"'tgDeURUe nfchê dC ?riekfche 60 2agten, van Augusttraan?en„m^ erS dr0egen den tegen deze,! is het hardeg ^.T " "aam' Pr'«*P"ï minari, heer Peten dom.,nrus> heer , enr dol dien tijd de gSoÓnê tLn^l!^/cMjvers van minus, vermijden zii fHi- u"g' den "*"»>.<*». was, a's bij rfSi^^K meven haateiijfc fiuu'rdTrs k ÏÏÏÏPS & prineeps, met ZtneheJf *",Zagten «0»m% ais heeren overflall^ ^ hen heerfihen, X: 42. nog duidelijke? rtnJJ^MarcUS ,s dit Ö** en bij een norov£la2n f^de° naani' Tiberius een l^SS^O^^ en dat wederom «eencner. •nder hunne mTt hZenSV"'r?rooten hen hun meester maaken n3 £etrer,,Jk . zig van > ' maanen. De voornaame liaatsbedlen- den  Cap XX: 29—34. 79 Egijptifche en Sijrifche koningen is het den Samaritaanen ontnomen, en den Jooden toegelegd, derhalven was het in dien tijd joodsch , omtrent als Arimathéa. 3-] Of Jefus kon ook van Efraïm aan deze zijde van den Jord.rn na Jericho, en door Jericho na Jeruwiem gaan. Dit zou zekerlijk een zonderlinge omweg zijn, als Efraïm 8 of ao Romeinfche mijlen vlak ten Noorden van, Jerufalem gelegen had, doch daar heb ik reeds, ttóérSfieès tegen aangemerkt, Maai indien ,33, noordoostelijk lag, aan de oostzijvan het gebergte Quarantania, in de nabuurfchap van het drie mijlen breeder dal, waarin de !ordaan itroomt, of, 't geen het zelfde s, van het noordelijke Acrabatene, dat aan den Jordaan grenst, zo kan ieih.r.J, uie van Efraïm na Jerufalem gian w js , zee> gevoegelijk den weg door het dat van d^j Jordaan en over jericho neemenj inzonderheid Jefus, die daar mogelijk nog veelea zijner leerlingen verwagtte, want bij zijne reis na het Loofhuttenfeest, naa bet we^t hij niet weder na -Galilea fchijnt Terug ,ggkeerd te zijn, had hij waarfcbijnltjk niet alle zijne leerlingen bij zig. Joan. VII: 10. Daar kwam nog bij, dat hij zijn intogt in Jerufalem heel openlijk en plechtig houden wi'de, en dat van Jericho de groote gezelfchappen van reizigers uit Galilea en Perea na Jerufalem pleegen te gaan, onder welker geleide het tot dit oogmerk niet ondiei^ig was, deze reis te doen. Die dit beter verftaan, en alles aan zijn oog wl voordellen, neeme de beide landkaarten in R;lands Palestina, bl. 1. en 177. te hulp. Doch indien het Efraïn, waar »»n Joannes fpreekt, zuidelijk aan de woe.vjn van Juda lag, nabij Akrabarsne aan bet uier. Jte der doode zee, zo .zou het bijna nog natuurlijker zijn, dat Jefus zijn weg over Jericho nam. De-  8o HÉT EUANG. VAN MATTHEUS. Deze oplosfiüg komt mij in de daad de waarfchijnlijkfte voor, alleenlijk dat ik niet beilisfen kan , of Jefus van een Efraïm kwam , dat ten Noorden of ten Zuiden lag: dan doet Joannes 't geen hij anders gemeenlijk doet, verhaalt vollediger, en méér onderfcheiden, (Inleiding tor het N. V. §. 162. der 4de Hoogd. uitg. of in de Bijvoegf. tot het Ilde D. der Nederd. uitg. bl. 150.) ong meldende, dat Jefus na Jerufalem niet ontniddelijk uit het land aan de andere zijde van den Jordaan, maar van Efraim gekomen zij. Indien men daarentegen zwaarigheid vond, om één van deze drie aan te neemen, en Joannes zo verftond, dat Jefus ónmiddelijk van Efraïm 20 mijten benoorden Jerufalem, na Jerufalem ge. gaan zij, zonder ditmaal den weg van Jericho aan te raaken, zo zou het eene verbetering van een misdag zijn, welken wel geen der drie Euangelisten wezenlijk bedreeven heeft, maar nogthans de Leezer, bij hun zo veel uitlaatend en niet tijdreken» kundig verhaal, ligt begaan kon: omtrent welke wijze van verbetering wederom de evengemelde plaats der Inleiding kan nagezien worden. Zoo nu dit het geval zijn mogt, dan behoorde de doortogt door Jericho, en de geneezing der twee blinden, niet in den tijd ónmiddelijk voor het laatfte Paaschfeest, maar of tot één der voorige Paaschfeesten, of in dien tijd, wanneer Jefus van de plaats aan de andere zijde van den Jordaan, daar hij zig volgens Joan. X: 39—42. naa bet Feest van de inwijïng des Tempels opgehouden had, na Judea terug, om den geftorven Lazarus op te wekken, Joan. XI: 6—16. Eene bedenking moet ik nog ophaalen, welke mogelijk bij menig Leezer, bij het toetzen van het voorgemelde, en een eigen nadenken mogt opkomen, wat is de reden, dat de drie eerfte Euangelisten, inzonderheid Mattheus, die toch één van de 12 pastelen is, en bij de opwekking van Lazarus moest tegenwoordig geweest zijn, dtt grootjie onder de wonderwerken van Jefus niet ver-  1 Cap. XX: 29—34. 81 hem veel volk na,] en twee blinden zaten/30 *er eer haaien t Het antwoord is: zij laaten het uit even als alles, 't geen Jefus van de aanvaarding zijnes leeraars-ambt» af, tot zijn laatften openbaaren inlogt in Jerufalem, in Judea en Jerufalem verrigr en geleerd heeft, juist even eens, als 't geen. foannes in het 2. 3. en 5de Caputel, en van het 7de"rot het iode verhaalt. In dezen * ganfehen tijd bepaaien zij Zig bij de wonderwerken, van Jefus in Galilea, en terloops nog ten hoogden in het land aan de andere zijde vaD den Jordaan. De aanmerking is oud, én Joannes moet ze reeds bij deze Euangeliè'n gemaakt, en ten oogmerk gehad hebben, om 'er het voornaame, dat te Jerufalem gebeurd was, bij te voegen. Hoe die drie Euangelisten tot dit bepaald, en als ik zo fpreeken mag, Galileesch ontwerp in 't verhaalen komen, kan ik uit de Gefchiedem's niet zeggen. Mogelijk fchrcef Mattheus zijn Euangelium 't eerst voor Galileërs, en vermeldde daarom van deze vierdehalf Ijaaren enkel 't geen in Galilea algemeen bekend v/as, of waarvan men toch in Galilea zelve ge. tuigen genoeg vinden kon. Marcus en Lucas hadden andere Euangeliën, die voor ons verlooren geraakt zijn, vóór zig; deze moeten nu ook hunne berigten hoofdzaakelijk van Galileërs gehad hebben. Zij befchrijven alleen de laatfte te Jerufalem doorgebragte week, en dat uitvoerig. vs. 30. twee blinden] Marcus en Lucas hebben flegts één blinden, wiens naam de eerfte noemt, Bartimeus. Dit is, gelijk het mij voorkomt, nog geene ftrijdigheid tegen Mattheus; zij weeten flegts minder van deze gefchiedenis, dan hij, een ooggetuige, hebben enkel van den éénen gehoord, die misfehien mèêr bekend geweest is , of, omdat hij bij Jericho bedelde, daar alle, uit Galilea en het land aan de andere zijde van den Jordaan na |erufa. lem reizende Jooden moesten voorbijgaan, of wegens zijn geloof in Christus, of om eenige andere oorzaak. Doch indien het eene wezenlijke tegenftrijdigheid F was,  8a HET EUANG. VAN MATTHEUS. 'er aan den weg; als deze hoorden, dat Jefus voorbij ging, riepen zij: Heere, gij zoon Davids, ontferm u over ons.| Het31 volk gebood hen te zwijgen, maar zij riepen gefladig meêr, Heere, gij zoon Davids, ontferm u.over ons.| Jefus ftond 32 ftil, riep ze tot zig, en vraagde, wat zij van hem begeerden?! Heere! dat onze 33 oogen geopend worden! antwoordden zij.| Jefus had medelijden met hun, hij raakte 34 hunne oogen aan, en terftond kreegen zij het gezigt weder, en volgden hem na.J Cap. was, dan zou men de flemmen niet moeten tellen, niet de twee gefchiedfchrijvers tegen één, maar den ooggetuigen Mattheus, die zelf Jefus geleidde, tegen de beiden, die geene ooggetuigen waren, gelijk moeten geeven. Zo zou men ten minften bij enkel menfchelijke gefchiedfchrijvers te werk gaan, én hier heeft nog eene omftandigheid plaats, dat wij voor de goddelijke ingeeving van Marcus en Lucas geene overtuigende bewijzen hebben, (Inleiding , !• 150 * gij zoon Davids] Zij roepen hem derhalven voor den Mesfias uit. Dit kan mogelijk de reden zijn, waarom eenigen van het volk hen gebieden te zwijgen , vs, 31.  C a p.-XXt: i—23. Cap. XXI: 1—22. (*) fDpenbaare intogt van Jefus in Jerufalem, en uitdrijving der verkoopers en wisfelaars uit den Tempel Vervloeking van een vijgenboom, die bladeren zonder vrugten kadé XXI. Als zij jerufalem naderden * èn bij i Beth- , (*) Mare. XI: 1—26. Ltic. XIX: 23—48. Joan. XII: Q-iO. w. 1—16.] Om de gefchiedems van den intogt van Jefus te Jerufnlem, bij welken hij 'openlijk van het volk als Christus en koning uitgenepen word, beter te verftaan, moet men uit Joannes Weeten, dat hij ru reeds zeden een half jaar zig te Jerufalem openlijk en duidelijk voor den Christus verklaard , niet enkel, gelijk voorheen, daar wenken van gegeeven had. Kort naa her Loofhuttenfeest (in October van het voorige jaar) had hij, en dat in 't bijzijn der Pharifeën, den blindgeboorenen gezegd, dat hij de Christus was, of, gelijk de Jooden dezen noemden, de zoon Van God, Joan. IX: 36—41- had dit getuigenis nogthaals openlijk op bet Feest van da inwijïng des Tempels , dat met den 25ften Dccemb» begon, in den Tempel herhaald; X: 23—25. en zig vs" 29—39. niet zd fterke woorden voor den zoon van God verklaard, dat hij daarover gevaar liep* om gefteenigd te worden. Hij ontweek, doch kwam Op één dag na Bethaniën, geheel in de rabuurfchap van Bethaniën terug, om Lazarus* die reeds tot op den vierden dag in het graf lag, uit de dooden op te wekken, waarom veelen in hem geloofden, XI: 47. Alles was nu reeds zedert een half jaar toebereid tot het geen wij hier leezen, en nu, juist In de laatfte week van zijn leeven, verkondigt en belijdt Jefas zig geheel openlijk als den Mesfias, ten ' J p a laat.  84 HET EUANG. VAN MATTHEUS. laatften nog ten fterkften, wanneer hij vcor het Gerecht geragd wordt, of hij de Mesfias zij? Math. X>VI: 63. 64. 65, 'T zal menig Leezer hier ook aangenaam zijn, *t geen h j van nu af omtrent de laatfte week'van het leeven. van Jefus leest, in eene tijdörde", en volgens de dagen, waarop elke zaak gebeurd, elke redevoerng gehouden is, te kunnen overzien. Door behulp van 't geen Joannes, Cap. XII: 1. zegt, zijn wij in ftaat, het volgens de dagen van de week te verdeelen: alleenlijk moet ik hier dan eene aanmerking laaten vooraf gaan, welke eigenlijk bij Joannes behoorde. Men moet vooruit weeten, dat in den nacht tusfehen den 14*™ en 15*1 der maand Nifan , doch wel*en de Jooden gemeenlijk bij den 15*"» rekenen, het Paascnlam gegeten wierd : in dezen nacht wierd Jefus gevangen, en den daarop volgenden morgen gekruizigd, het welk, gelijk bekend ;s, 0p Vrijdag gebeurd is, en nog vóór den ondergang der Zon begraaven: de daarop volgende ióde was een Sabbatn, hij gevolg moet ook de od« een Sabbath geweest zijn, en de dagen van deze maand ftaan tot dagen van de week, welke voor mijne Leezers het gemakkelijkst zijn zullen, aldus: de fcfte Vrijdag. I4de Donderdag. 9de Zaturdag. i5de Vrijdag. 10& Zondag. 16de Zaturdag. nde Maandag. i7de Zondag, dag der 12de Dingsdag. opftanding. 13de Woensdag. Den zesden dag vóór Paafchen kwam Jefus na Bethaniën , Joan. XII: 1. dat kan volgens de natuurlijkfte rekening, dewijl de 15 de eerfte Paaschdag is, geen andere dan de tiende zijn: men neemt wel gemeenlijk, ten gevallen van een voorbeeidelijk gevoelen, aan, dat Jefus zijn intogt in Jerufalem op den iodeo gehouden heeft, op welken dag de Paaschlammeren afgezonderd wierden, zo dat hij dan op den 9*0 te Bethaniën gekomen en gezalfd was. (Joan. X1J: 1—10.) Doch dit ftrijdt niet alleen tegen het gewoone taalgebruik, volgens welk als men zegt, zes dagen vóór Paafchen, men den eerften Paascli_  Cap XXI: 1-33, 85 Bethfage aan den Olijfberg kwamen, zond Je- Paaschdag medetelt, maar kan ook met de gebruiken der Jooden, en de wet van Mofes, volftrekt niet overëéngebragt worden. De 9*= was een Sabbath, kan hij op dezen dag van Jericho na Bethaniën gaan, zonder de wet van den Sabbath te fchenden? Doch gefteld, dat hij dit gedaan had, zou dit niet b;j zijne voorftelling voor den hoogen Raad, welke befchuli digingen tegen hem zogt, maar niet vond, de eerfte en openbaarfte befchuldiging geweest zijn? Maar nu gefteld, dat hij zig aan de Joodfche gebruiken niet geftoord had, hoe konden 'er egter te Bethaniën, daar hij met Lazerus aan tafel zat, veele Jooden uit Jerufalem, dat 15 ftadiën van Bethaniën lag, tegenwoordig zijn? op Sabbath uitgaan, om beide te zien, Joan. XII: 9. terwijl de geoorloofde Sabbathsreis der Jooden niet boven de 7 ftadiën was? Volgens mijne gédagten is dan de orde der dagen aldus: den Vrijdags"] Jefus komt van Efraïm, daar hij tot hiertoe geweest was, te Jencho, neemt volgens Luc. XIX: 5. 7. bij Zaccheus zijn intrek, en blijft den ganfchen volgenden Sabbath, op welken hij zonder de Joodfche wetten te overtreden niet reir zen kon , te Jericho. den o***», Zaturdags] Jefus brengt, gelijk gezegd is, dezen Sabbath te Jericho bij Zaccheus door. den ic/<", Zondags] Komst van Jefus te Bethaniën, daar hij, bij een gastmaal, van Maria gezalfd wordt. den 11*'», Maandags] Als den dag daarop, houdt hij zijn intogt in Jerufalem. Ik zal van nu af bij Mattheus geftadig de dagen der week, (doch die bij Marcus eenigszins anders ftaan) vooraan zetten : den n™e kleederen daarover] De waren ' ™l& a"derS dan vierkame doeken vs. 8.] Dit is volgens het Oostersch gebruik: men Zl' Mniken de k0ning r,J'den moet» beftrooit S ffen „SïïT"' e" bCdekt dien met kostbaare ïtuWen , goudlaken , en zilverlaken. Doch opdat rren geene zwaarigheid maake, hoe de koning op zulke doeken rijden kan? moet men weeten? dit we* in"-:E'n yZ'ide" mede belegrf worde«. "n een weg in t midden voor hem open blijft. Zie Char dtn's Razen (uitg. in klein formaat D lil bl JrJoogê. 103. 104. 209.) °'' Die Jefus inhaalen, hadden zekerlijk die ftoffen!ZJare"', Cn ^ilv1erlaaken, niet; ,n plaats van dè zelve fpreiden z.j hunne kleederen op den weg, en toonen daarmede hun goeden wil. Juist zo iefs zt* de Joodfche zendeling fchultz te Damaskus bi Ten wtogt van den Baift. Zie zijne reizen QLeid Jen des ^Uerhoog/len-) bl. 442. 443. Hoogd 3 vs. 9 Hofanna den zoon Davids] Dit kan twee dingen betekenen, of, help God*den zoon Davids! een wensch voor zijn koningrijk, of ook. de palmtakken, die w, draagen, (mm dezen heetten toen ook hofanna) zijn ter eer* van d?n l^nvan Damd. Onder de geenen, die d*t rf£ maa'r Tgl 6en daa,rbij,dit' de ander dat intens inaa d,t z,et men wel, dat zij hem met eene koningin „e eer voor den Mesfias uitroepen. In de ove-  Cap. XXI: i-sa t& zij die daar komt in den naam des Heeren! Hofanna in de hoogte! | Bij zijn in« 10 togt in Jerufalem zelf raakte de geheele ftad in beweeging, en een ieder vraagde, wie deze was?| doch het volk antwoord- ii de: Jefus, de Profeet, uit Nazareth in Galilea. Hierop ging Jefus in den Tempel Gods, 12 dreef overige Euangelisten is dit nog duidelijker, daar zij hem wezenlijk koning noemen, Mare. IX: 10. geze~ gend zij het koningrijk van onzen vad r David, dat nu komt, en Joan. XII: 13. gezegend zij die komt, de koning van Israël. vs. 10. 11.] Die vraagen, fchijnen inboorlingen van Jerufalem te zijn , doch die antwoorden en Jefus geleiden, meestal vreemdelingen, onder welker geleide hij van Jericho op het Feest kwam. vs. 12.] Dit had hij reeds ééns op het Paaschfeest , dat hij als een openbaar te voorfchijn getreden leeraar betrok, vóór drie jaaren gedaan (Joan. II): beide gefchiedenisfen verfchiilen, en laaten'zig niet wel, gelijk eenigen tragten, tot ééne maaken, niet alleen wegens bet van'de Euangelisten, daarenboven nog twee ooggetuigen, Mattheus en Joannes, zo duidelijk opgemerkt onderfcheid van tijd, maar ook wegens de geheel verfchillende antwoorden, welke Jefus bij Joannes op bet eerfte Paaschfeest, en hier bij de overige Euangelisten op het laatfte geeft. Men moet alleen tot opheldering der gefchiedenis weeten, dat de plaats van dezen handel is het voorhof der keidenen, want tot het voorhof der Jooden hadden lammen en blinden, welken vs. 14. Jefus om geneezing aanfpreeken, geen toegang: in het eerfte was nu, gelijk zomtijds ook in kerken van Christenen, onder toelaating der Overheid, en aen het voordeel kon ook wel de overheid haar aandeel hebben, eene foort van markt:'deze markt was in F 5 eene  S# HET EUANG. VAN MATTHEUS. dreef daar allen uit, die daarin verkogter* en kc-gten, ftiet de tafels der wisfelaars, en. eene tfad, daar op het Paaschfeest een millioen men. fchen bij eén kwam, en juist tot de offers osfen, ttfiaapen, en duiven in menigte verëischt wierdeni yolftrekt zeer noodzaakelijk, maar in den Tempel m het voorhof der heidenen, die overvloedig, zelfs zeer voornaame, te Jerufalem aanbaden en offerden, moest de zelve niet zijn, en was daar een onverdraaglijk misbruik. l.J Vit Joan. Ui i5. zien wij, dat hier osfen en fchaapën te koop waren; die wierden in de daad tot het offeren gebruikt, en te Jerufalem had men 'tweemaal honderdduizend paaschlammerèn noodig, Conder Nero wier«i dert 'er eens, volgens Jofephus, van den Joodjehen Oorlog, IX: 6. 3. 256,500 ge^ teld) doch deze markt moest niet in den Tempel, en Waar men bidden wil, gehóuden Wordem Mattheus noemt deze niet 'uitdruk» kelijk, maar begrijpt ze ondp- dezen algemee-' nen naam, die verkogten en kogten. fl.J Mattheus vermeldt uitdrukkelijk duiven. Deze waren een Zeer gewoon, en van Mofes bevolen offer. ■ . - ■- 3.] De tafels der wisfelaars worden ook vermeld ; men had naamelijk nu eens in plaats van Romeinfche munt den heDigen en Joodfchen fikke noodig, dan eens moest men voor één likkel, tot betaaling van het hoofdgeld of an-" derszins, twee halve fikkels hebben, doch daar moest men opgeld voorgeeven, als men _ het wilde inwisfelen. Eenigen, Ceigenlijk redenaars op den predikftoel. die gaarne vergrooten willen,) hebben het zig als eenwonderwerk, wel als het grootfte wonderwerk van Jefus voorgefteld, dat de koopers en verkoopers zig Jaaten uitdrijven, en noch zij, noch de Overheid; die zekerlijk omtrent Jefus niet wél gezind was, zie met geweld verzetten. In eene kleine of middel- maa-  Cap. XXI: i—23. 9: en de zitplaatzen der geenen, die duiven verkogten, om,| en zeidé tot hen: daar 13 ftaat gefchreeven: mijn huis zal een bedehuis genoemd worden, maar gij hebt het tpt een roofhol gemaakt.) Ook kwamen 14 'er rnaatige ftad kan men zekerlijk zulke gedagten hebben ,maar té Jerufalem Waren ten tijde van het Paaschfeest over.de duizendmaalduizend menfchen, derhalven meêr dan' in Londen of Parijs bij malkanderen ; als daar nu iemand, die van het volk voor clen Meslias uitgeroepen wordt, onder het geleide van eenige duizenden, in den Tempel komt, zo is het he,el natuurlijk, dat die geenen, welke eene zo in 't oog lobpende wanorde in den Tempel bedrijven, zonder tegenftand op zijn bevel weggaan: geweld tegen hem te gebruiken zou gevaarlijk geweest zijn, want het volk had het ambt van rechter èunnen aanneemen. Zuike ve'rdigte, öf onbehoorlijk gezogte wonderen moét men immers niet tot bevestiging der goddelijke zending van Jefus bezigen, terwijl wij 'er genoeg hebben , die waaï eii ook van de Euangelisten aangenomen zijn. " vs 13. daar ftaat gefchreeven: mijn huis ral een bedehuis genoemd worden] Jef. LVI: 7. Jefara ftaat daar nog bij , voor alle volken, en dat1 is in een zeker opzigt de hoofdzaak: hier past het. ook voortreffel;jk op de gefchiedenis, want juist het voorhof dér heidenen, in . het welk zij den waaren God moesten aanbidden, had men door deze markt tot eene plaats, die voor den Godsdienst en het gebed gefchikt Was, bedorven. Mattheus laat dit voorriaame, juist voor hem zo voordeelige, voor alle volken, volgens de zéér verkorte, Joodfche wijze van aanhaalen weg; Jefus heeft het egter, zonder twijfel, gezegd, en Marcus heeft het Cap, XI: 17, uitdrukkelijk. (Zie Inleiding, $ 36.) '. maar gij hebt het tot een roofhol gemaakt\ je'rem. VU: 11. Men kan zig ligt verbeelden, inzonderheid als pien aan Jooden denkt, dat zodanige • ' * mark*  9t HET EUANG. VAN MATTHEUS er blinden en lammen in den Tempel tot hem, en hg genas hen | Toen de 15 Hoogepriesters en Geleerden de wonde, ren zagen, die hg verrigtte, en hoe de Kinderen in den Tempel riepen: Hofanna den zoon Davids. wierden zij verftoord,| en zeiden tot hem: hoort grl niet, wat 16 deze roepen? Jefus antwoordde: ja! Hebt gij nooit de woorden geleezen, uit den mond markt voor omtrent duizendmaalduizend vreemdelin|en» die offers en heilige fikkels grootelijks noodig nadden, bijzonderlijk daar de Overheid aan zekere lieden een voorrecht om te verkoopen gaf, vol van zulke listen en bedriegerijen geweest is, welke de zedenkunde dieverij noemt, en den Tempel tot een roofhol maakte: bij voorb. men behoefde flegts voor. af de heilige fikkels, of de halve fikkels, in te wisfelen, en dan agter te houden, voorgeeven, dat zij ten uiterften zeldzaam waren, hoewel zij ook zeldzaam moesten worden, als zij geftadig in de fchatten van den Tempel, en daar nooit weder uit kwamen, om daar een heel buitenfpoorig opgeld voor te bekomen. Zelfs in den Thalmud wordt opgemerkt, dat eene duif zomwijlen te Jerufalem een gouden denarius, d. i. omtrent anderhalven ducaat gekost heeft, 't geen mogelijk overdreeven is, en op de trouw van zodanig boek met geene gefchiedkundige zekerheid naverteld kan worden, maar nogthans ook mets onmogelijks is, wanneer juist de Godsdienst bij het te zamen komen van zulk eene menigte menfchen uit de geheele waereld, veele duizenden van duiven vorderde. vs. 15. ió.] Ook hier roepen de kinderen, die de wondéren van Jefus zien, hem voor den Mesfias uit, en in het antwoord, dat hij den Jooden geeft keurt hij dit openlijk goed, belijdt zig derhalven zekerlijk nu luid genoeg voor den Christus. vs. i