SOPHIA's R E I Z E VAN MEMEL naar SAXEN, EERSTE DEEL,   S O P H I A's r E i z E van MEMEL naar SAXEN, door JO'HJNNES TIMOTHEUS HERMES Proost van de R. Geest Kerk, Pastoor der Hoofdkerk tot SU Lernhardin, en Asfesfor in het Coijijtorium te Breslaü. Haar den derden druk uit het Roogduitsch vertaald, I. d e e l. Met Vlaaien en Vignetten, Te AMSTELDAM, By A. E. MUNNIKHUISEN. i 7 7 9Met Privilegie. ouisquis. erit. vitae. scribam. color. HOR.   C O P Y VAN DE PRIVILEGIE. De StaatenvanHollandenWestvriesIabd doen te weeten: Alzo ons te kennen is gegeven by Anthony Ernst Münnikhuizen, Burger en Boekverkooper te Amsterdam; Dat hy fupliant thans beezig was te drukken, de Re izï: vanSophia v«n Memel naar Saxej» door johapnis Timotöeds Her» mes, Profesfor te Breslau, volgens dm derden, en zo 'Jer meer mogten koomen, volgens den laatjltn druk ui! 't Hoogduits vertaald: Verzoekende dat het ons iéhaagenmog' te> den Suppliant, zyne Erven of' rechtverkrygende, tebe* gunftigen met ons OEtroije of Privilegie voor den tyd van Vyftien eerst koomende jaaren , om het vojrs : Werk in 't geheel of ten deele alléén en met üitfluititlg van alle anderen , te moogen doen drukken en uügeeven, in zodan'ge formaat als hy te raade zal werden, met /pedaal verbod aan allen en een iegelyk, dezelve in 't geheel of ten deele na te druk' ken, te doen nadrukken of uügeeven, of elders hier te lande en buiten 'dteze provintie nagedrukt zynie, herwaarts in te brengen, te verkoopen of'te verhandelen, onder wat pretext * het  C OP Y V AN D E ook zmde m°gen *«m op verbeurte niet alléén van de nagedrukte en ingebragte exemptaaren, maar op een boete van drie duizend guldens, zoo veel als w y zouden „oecU vinden teegens de contraventeurs te ftatueeren, en zulks tel. kens en zo menigmaal, als dezelve zoude werden achter. Jiaald. Zo is 'T, dat w y de zaake en het voorf: verzoek over gemerkt hebbende , ende geneegen wetzende ter beede van den Suppliant uit onze regte weetenfchap , fouveraine magt en authoriteit, denzelven fuppl. geconfenteert, geaccordeert en geécïroijeerdhebben, conjenteeren , accordeertn, enottroijee ren hem by deiztn, dat hy geduurende den tyd van vyftien verst achter een volgende jaar en het voors : werk, genaamt i-E RE1ZE VAN SOfHlA VAN MEMEL NAAR SAX8N, DOOR JoiIANISEs TiMOTHfiUS HKKMES PROFESSOR TE ERESLAÜ, in dier voegen, als zulks by den fuppl. is verzogt, en hier vooreli u tgedruktjhat,binnen den voorz onze landen alléén zal mogen drukken, doen drukken uügeeven ende verhopen: Verbiedende daaromme allen ende ten iegelynen , het zelve werk in 'j geheel ofte ten deele te drukken, na te drukken, te dom na drukken, te verhandelen of te verhopen , ofte elders nagedrukt, bimun denzelve onzen Lande t» brengen, uitte geevcn ofte te verhandelen en verhopen, op verbeurte van alle de nagedrukte, ingebragte; verhandelde, ofte ver hgte exemplaaren, en de een boete van drie duizend guldens, daarenboven te verbeuren, te appliceeren een derdepart voor den Officier, die de calange doen zal, een derdepart voor den armen der plaatze daar het Cafus voorvallen zal, enhetresteermie derdepart voor den fuppliant, en dit telkens zo meenigmaal ah dezelven zullen werden achterhaald. Alles indien verllande, dat wy den fuppl. met dezen onzen Ottroije alléén willende gratificeeren tot vtrhotding van zyne fchaie door het nadrukken van het voorz. werk, daar door in geenigen dsele ver(laan den innehouden van die iJct, o f.gy zoud my terflond geantwoord hebben. Zeherlylr kannen de vcrwocftingen van deezen jammerlyken oorlog u zeer veel verontfchuldigen- maar dat gy, raync dochter, federt gy , omtrent twee jaaren gelee' eten, als bruid uit myne armen wierd gerukt* my tot nog toe door geene fchriftelyke tyding verheugd hebt* zulks kunnen waarlyk geene verwoeffingen, al waren die nog veel-onmenfehelyker dan de tegenwpordigen zyn, in het minfte verontfchuldigen; waarom ik dan gaarne, ook zelfs de tederitc verwytingen uit myne brieven, by aldien gy die ooit ontfangen moogt, wegneemen , en, in de verbeelding blyven wil, dat die allen even als de uwen verloren zyn. Helaas! wanneer de Vorften deezer aarde , maar ecne dier wonden gevoelden , die. myn moederlyk hart zo dcerlyk pynigen, ben ik verzekerd, dat zy welhaast, by aldien het moogelyk watje,dit jammerlyk bloedvergieten zouden doen ophouden. Ik zoude zeer veel aan u fchryven, zo myn zwak gezicht, cn de hooge ouderdom, die hetzelve bykans ten ecneniaal Vèrduifterd heeft, zulks wilden toelaaten: maar ik gevoel dat ik reeds myn graf met flerkc fchrceden nader; ook word myn gemoed door den al te grooten kommer eh door ecne menigte van tedere wenfehen, die ik zonder ophouden voor uwe welvaart uitboezem , zodam> overftclpt, dat ik de pen zou moeten ncderleggen, al had ik nog maar zo lang de vyftig jaaren overleefd, als ik nu reeds boven de zeventig ben. Myne getrouwe sophia, die ik van haare tedere jeugd af aan heb opgevoed, om een ftcun van mynen ouderdom te zyn, durft het waagen om onder geleide van haaren broeder, die eerst gilleren hier aangekomen  (7) is, en morgen wederom naar het leger vertrekt, deee* •verre reize te ondemeemen. Ik flaa verfteld over haare kloekmoedigheid, en fchryf die ten deele toe aan de begeerte, die zy heeft, om haaren broeder, dien zy federt haar vierde jaar niet gezien heeft, te verzeilen. — Zy heeft my beloofd, deezen brief, en de papieren, die ik u eindelyk tocbetrouwen kan, in geene andere handen dan de uwe te zullen leveren. Uw eigen hart zal u allen myne wenfehen wel ontdekken: nogthans voeg ik deeze ééne bede daarby, dat gy voor dit lieve meisje zo veel zorg draagt als moogelyk is, en haar ten fpoetfigfte en zekerde herwaarts terug zend; want ik zoude haar voor deezen dienst, nog gaarne eens mondeling willen bedanken. Gy moogt haar ondertusfehen wel te kermengeeven, dat ik aan haar tot eene belooning het erfdeel van uwen verlorenen broeder heb toegelegd. De hemel heeft u,myn licfile kind, immers zó rykelyk met tydelyke middelen gezegend, dat gy haar deeze agttien- duizend guldens gaarne zult willen gunnen en dat myn Karei niet meer is, zulks is helaas! maar al te zeker. Hier mag ik met den treur - dichter loung wel uitroepen: „ Het is genoeg myn hart! " Helaas ! ik ben eene allerongclukkigfte moeder! Myne kinderen! wat zeg ik? kinderen? ach! hy leeft niet meer, ctëe waarde zoon ! Gy dan myn kind, myn cénigst kind! myne tederbeminde dochter, ach! mogt gy deeze trekken van myne becvende hand, die u zegent, wel ontfangen, en mogt ik nog het geluk hebben, van voor myn einde te verneemen dat gy leeft,, en den hemel om myn zalig einde fmeckt! Dc Weduwe E. a 4 ni  C 8 ) sophia aan de Weduwe E. Prökoltz. Woensdag den 13 Mei. Myne geliefde moeder! Ïk ben verzekerd, dat uw hart geene grootere vreugd kent, dan wanneer gy dat woordje moeder leest: want gy vergunde my reeds u by dien tedcren naam te noemen, zo haast gy hoorde dat ik de myne verloren had in die jaaren, in welken men zodanig een verlies reeds voelen kan. In een elendig posthuis; onder het geraas en getier vaneen half esquadron husfaaren; by cenen inktkoker, die met de overigen van zyn foort geene verdere overéénkomst heeft, dan ten aanzien der zwarte kleur ; met eene pen, waaraan niets anders dan de fpleet ontbreekt; eindelyk, op dit papier, hetwelk de waardin, naar het fchynt, met voordacht federt eenige weeken in den kel- kcr heeft bewaard gehad, en aldaar om van de verdere onbekwaamheden geen gewag te maaken - zo veel vochtigheid ingezogen heeft,dat het zelve zwaar genoeg is om dubbel briefport te veroorzaaken te fchryven ; ■ by alle deeze omftandigheden was ik mis- fchien te verontfchuldigen, wanneer ik heden zulks verzuimde. Gy zoud , volgens uwe aangeborene gocdlicid, my dit verzuim zonder twyfel wel vergeeven : maar ik my zelve niet. Gyzyt overtuigd, dat gyinmy eene dochter hebt, die u boven alles bemint: en, wat my DCtrcft, ik zoude u insgclyks zeer gaarne, zelfs in de klein-  kleinüe zaaken overtuigende, bewyzen, van deeze. teder» liefde willen geevcn. Meer te fchryven,is bykans.onmoogelyk; want welk fteivcling zal dit fchrift kunnen leezen? Ik ben genoodzaakt, eerst het papier te dropgen. — En ondertusfehen doet de voerman zyn best, om dat; overfchot van zyne verdroogde long uit het lyf te blaazen, dat tot groote verwondering van één' myner medepasfagiers, welke naar allen fchyn een Dollar is —r-(des man fprcekt ten minfte zéér-geneeskundig) door den bran- dewyn nog niet,, verteerd is. Ik heb nu nog maar voor twee dubbeltjes tyd: want zo veel heb ik voor die oogenblikkcn moeten betaalen , welke noodig Zyn om deezen brief te kunnen fluiten, Hier heb ik wederom eene lange pauze moeten ïnaaken: ik zal u van de naafte pleifterplaats de oorzaak melden. Wy moeten op dit oogenblik vertrekken, want de voerman heeft zyne twee dubbeltjes reeds tot den laatften duit toe deugdelyk verteerd. Leef wel myne dierbaarfte moeder! ik herhaal nog ééns myne belofte, van zo menigmaal als moogelyk is aan u te zullen fchryven, S O P HIA. Nafchrift aan henrietta. Zo even komt hier een Rusfiscb Officier en betwist den voerman onze paarden ; ik heb daardoor nog zo A 5 veel  (10 ) veel tyd gewonnen , om ook aan myne lieve jetje een pair woorden te kunnen fchryven. Kunt gy u wel voortellen , myn Kind , hoe een mensch te moede is die, genoegzaam voor de eertemaal, eene reis onderneemt ? Het is waarlyk meresfant ;en echter kan ik u nog niets dat gewigtig is melden, uitgezonderd één vertclfeltje, dat één myner mede-pasfa' giers deezen morgen verhaalde , en my op dit oogen- blik te binnen fchiet. Een Raadsheer, wiens zoon van eene reize door Vrankryk en Engeland teruggekomen was, gaf een maaltyd, op welken door de aanweezende gasten ■ want alle de nabuurigejeugd, die gereisd had, was tot denzelven genoodigd eene menigte van fraaije dingen verhaald , of liever gelogen wierd. „ Hoe nu myn zoon," zeide de oude man, „ gy fpreekt immers niet één woord: wat hebt gy dan „ op uwe reize waargenomen?" „Dat/'antwoordde de zoon , terwyl hy een' oefter uitflurpte, — „ dat „ in Beijeren allen de varkens rood zj-n." Hoe veele merkwaerdigheden zal ik u, na myne terugkomst, niet al te vernaaien hebben? Ik weet vooreerst aog niets dan het volgende. Toen wy uit Memel reeden , voelde ik myn hart ten uiterfte beklemd. Ik had dat denkbeeld: de "J)yde waereld, nog nooit zo naauwkcurig overdacht, als op het oogenblik toen ik my in de zogenaamde wyde waereld begaf. Myn broeder deed met de tederfte zorg zyn best, om myne droefgeestigheid te verdryven, het welk echter één. van ons gezelfchap zeer kwalyk fcheen te neemen , vermids hy ons naar alle waarfchynlykheid voor een paar gelieven aanzag; hy keek ten minfte mynen broeder zeer fcherp  ( M ) fcherp in 't gezicht. Zekere vrouw uit Memel, van welke ik gelegenheid hebben zal hierna wat meer te zeggen, was daarover ook zeer geërgerd. Dat fgel behaagde my: ik zeide derhalven ftillctjes tegen myn' broeder, dat wy vermyden moesten eikanderen broeder en zuster te noemen ; door deeze en meer andere kluchten, vergat ik ecnigzins de verdrietige lengte van onzen weg. Maar om nu tot iets van meerder belang te komcn. _ Gaa toch vooral niet meer onder het gehoor van Domine ***■! „ Ei lieve, hoe is het moogei, lyk!" dus begon deeze vrouw, „ dat hy een braaf „ man zou kunnen zyn? want vooreerst is hy geen in,_, boorling; en zo hy maar de minfte goede hoedanighe„ den bezat,dan zou hy het zekerlyk niet noodiggeöor_ deeld hebben, om in Memel zyn geluk te komen zoc„ ken. Ten tweede babbelt hy altoos die malle Engel-, „ lelie taal; wie weet in welke godvergeeten gezelfchap„ pen in Engeland, of London, zo als zy het daar ., te lande noemen, hy die geleerd heeft? En dat het „ niet al te orthodox by hem is, dat blykt; want heb ik „ niet eens op eenen Zondag met myne eigen oogen „ gezien, dat hy by den zegenwensch geen kruis maak„ te? Men zegt, dat hy zulks vergeten had: jawel, „ dat geloof ik ook! niet waar? vergeten! — als „ of wy niet wisten wat hy daarmede bedoelt! En komt „ hy niet fomtyds gelaarsd en gefpoord op den preek- j? Hoel ? ' draagt hy geene franfche mouwen met plooijcn? ik geloof waarachtig, — ja het is zc- ker waar , hy draagt lubben onder zyn' japon! en dan „ daarby nog zyn eigen haair > wel foei! past dat „ voor een' Predikant ? waarom kan hy, zo goed a's  „ andere braave geestelykc Hecren, geene mooije aan* „ dachtige pruik opzetten? ■ vind gy dat fraai, „ dathyzydenkamifoolen draagt?Lieve God!men weet „ immers wel waar hy die van daan haalt! En is het „ niet zonde en fchande, dat hy thuis van die godloo» ze boeken leest, die ze Folieer noemen? Ik geloof „ ook niet, dat hy een' rechtzinnigen bybel heeft; zo » veel weet ik wel, dat men den zynen non pimbjata „ noemt ; men kan ligt denken van welke foort die „ is , want de Wel Eerwaerde Heer N. fïak 'er nog „ onlangs de gek mee. Deeze , en meer anderen, „ van onze braave geestelyke Heercn fpreeken genoeg „ daarvan, en waarfchouwen iedereen' dat zy zich voor „ hem hoeden moogen : maar wat helpen alle die ver„ maaningen? —— het domme volkje loopt hem na, „ om dat hy een vreemdeling is. Neen, ik zeg nog „ eens, hy is de man niet, die my behaagt, en hy zal w ook nooit myn Domine worden , en al kon hy w dan zó g°ed preèken als de beste Meme/s-mm; nooit „ noch in eeuwighid niet. Ik kan op myne con, „ fclemie wel betuigen, dat ik van al myn leven nog „ niet in de kerk by hem geweest ben, en ik hoop 'er ook nooit te komen: want waarom zou ik myn' eer„ wacrdigen Heer Biechtvader zo veel verdriet aandoen? „ maar daar is Monfëeur Terts de fcherm-mecster, en „ Godfried de yvoordraaijer, en dan nog de Proponent „ Femelaar, die komen 'savonds wel eens een pypje „ by ons rooken, en verhaalen ons dan wat voor taal .„ hy fomtyds bp den preekftoel uitflaat. Hy ftudeert „ haast nooit...." „ In tegendeel moedertje," riep de voerman; „want „ zo  ( ii ) zo hy op zyn minst geen agt dagen tyd heeft om zyftè j, predikaties op te nellen, dan ziet het 'er maar heel „ fobertjes ïneê uit. Het is erg genoeg wanneer hy op „ dank- vast- en bede-dagen, of op andere feestdagen preekeri moet; want dan kan hy geene pöftilfcn uitw fchryven. „ Daar herinnert gy my nog aan iets anders; zeg ,, eens, hoe behaagt het u, dat die geestelyke Heer n „ paard rydl" „ Dat mag nog wel zo wat heen bruijen: maar dat ia ,, geen fatfoen van doen, dat hy zelf zyn rydpaard af„ recht, zo min als het past dat hy met een' pels langs „ de ftraat loopt." „ Gy hebt groot gelyk myn lieve Stof el, want daar „ valt op zyn gedrag al vry veel te zeggen. Zyn zoon, „ dat evenwel een jongen is, die nu al na de drie jaaren „ loopt, ken nog niet ééne fpreuk uit den bybcl. —• „ En gy Mejufiér, Wat dunkt u van zulk een' Domine „ die onlangs aan het huis van myn' peetoom den Heer „ Hennipzeel wilde bewyzen , dat men op ieder paar „ echte-lieden vier kinderen rekende; dat de kinderen ei£ gentlyk maar alleen in de maanden van Maart en Fcbruarius moesten geboren worden; dat'er meer meisjes dan „ jongens ter waereld kwamen; en nog veele andere ÓAQXgAykQ'obfceniteiten meer, die ik, als eene ccr\, baarc vrouw, my fchaamen zou hem na te zeggen? „ En,denk eens aan,welkeprofaniteit:hy noemt zyne „ twee honden , den een' Atnach en den ander' Mu„ nacb! is dat niet een groot fcandaall" Hier begon die pas/agier van wien ik voorbeen gewag ïïiaakte, luidkeels te lachen. .Ik  ( »4 ) Ik vroeg; „ wat betekenen dan die naatpéni* te o Myne lieve Juffer !" antwoordde zy, „ de Eei'i 55 waerde Heer Magister Femelaar , heeft in zulke „ groote boeken, die de geleerde lui ditlionar is/en noc„ men, die woorden opgeflagen , maar hy heeft my 3, nooit willen zeggen wat zy betekenen; maar dat zeide „ by,dat het eene godlooze fpotterny was, die hctCon,, fistorie zeer flreng behoorde te ftrafFcn." „ Tut, tut!" hernam de voerman, „ wat raakt het ,, ons of hy zyn' hond Atnach of Fiks noemt, wanneer „ hy maar anders geene nieuwigheden.... Hei, ruin, ,, ben jy ook al zoon flyf kop ? . Die kanaljc heeft .,, 'er nog vcrd...d veel tegen om den postwagen te „ trekken." Daarop kreeg de mïn een paar heldere vermaaningen over de ribben;deeze wierd baloorig, hoeg met de achterfte pooten over de ftrengen en rukte den postwagen in een moeras, door welk toeval deeze faamenfpraak een einde nam. Doch zo haast was de voerman niet weder opgeklommen, of de goede vrouw begon op het nieuw: „ kortom," zeide zy, „ hy is een Sax van geboorte, ' „ en ik voor my heb altoos zeer veel tegenzin in de * Saxen gehad." De voerman, die, naar het fchcen, dit gefprek reeds moede was, gaf geen antwoord, maar begon al zyn best op de paarden te vloeken. VER-  ( ^5 ) VERVOLG. Ik ben overtuigd, myn lieve jetje, dat dit fragment zeer fmaakelyk is voor uwe hekelzucht: maar laat my nu ook nog uw hart, op een brokje aangenaame Ipys onthaalen. Toen wy aan deeze pleisterplaats kwamen, had die pasfagier van welken ik reeds gefproken heb , eenige brieven te fchryven. Tcrwyl hy hiermede bezig was, vielen ons de bédelaars zó lastig, dat hy eindelyk ongeduldig wordende, een vrouwsperfoon by den arm vatte, en haar naar buiten ffiet. Zy ftruikelde over den drempel en ging heen, teiwyl het fcheen als of zy haare pyn poogde te verbergen. Hy vervolgde daarop zyne bézigheid, doch brak een oogenblik daarna eensklaps af en zeide tegen my: „ Ik wil evenwel niet hoopen „ dat dit mensch haar been verftuikt heeft?" Ik volgde haar, en zag dat zy, in een hoek van de fchuur zittende , een pynelyk gezwel, dat zy aan één van haare beenen had, verbond. Ik gaf haar een klein gefchenk, en was waarfchynlyk over den toeftand van deeze arme vrouw zeer aangedaan, want zo haast ik in de kamer trad zeide die vreemdeling: „ Ik kan duidelyk uit uwe oogen lee„ zen wat ik misdaan heb!" hy ging terilond na haattoe, en zeide: „ ach vrouwtje, waarom hebt gy my » uwe kwaal niet ontdekt?" „ Ik vermydc reeds iedert langen tyd," antwoordde zy » daarvan te,fpreeken, omdat ik ondervonden heb, „ dat  t "» dat maar zeer weinigen van hen, die ik om een aalmoes S, fmeek, myne woorden en droevig gelaat betrouwden t „ op veiTe na de meesten zyn veel te hardvochtig, en „ vergen dat ik telkens myn ongemak toonen zal; zon„ der aan de hevige pyn te denken, welke ik elke réis „ gevoel, wanneer mén my noodzaakt'het verband los „ te maaken. Ik pleeg doorgaans te zingen: maar toen ,-, ik u beide met fchryven bézig zag, durfde ik het niet „ waageii u te ftooren. Ach myn Meer! byaldien het betrachten van die zalige eeuwigheid, in welke geen 7, pyn noch fmart meer zyn zal, my geen troost vcrlceh- ?5 de doch, laat ik u niet ophouden...." De pasfagicr ging één oogenblik ter zydc , en gaf haar vervolgens een aalmoes in papier gewikkeld. Zy ' nam het aan, en liet eenige dankbaarc traancn vallen. — Toen zy naderhand hoorde dat wy hier nog wat vertoeven moesten, kwam zy uit eigen beweeging aan de deur van ons vertrek, en zong een fraai lied van de hoop op de onfterflykheid. Zy zong het lied met eene licflyke en zuivere flcrn, en door haar eenvoudig gezang, ftraalde zekere konst, , die haar als het ware natuurlyk geworden was, tenvyl men de innerlyke beweeging, die het zelve in haar gemoed veroorzaakte, zeer duidelyk uit haare oogen lec. zen kon. Ik was daardoor gclyk alle de andere aanweezenden tot in de ziel geroerd , en zo haast zy hetzelve geëindigd had, gingen wy alle éénpaarig met onze geldbeursjes in de handen naar buiten, om haar nog iets te geeven; maar zy liep ons te gemoet, en vatte de hand van den voorgemeldcn pasfagier, welke zy met haare traanen bevochtigde: „ Ik wik niets meer aanncemen," riep  C 17 ) riep zy uit, „uw gefchenk is reeds veel te groot voor „ zulk eene elendige als ik ben. Myn God! — » hoe groot is de weldaad die gy my bewezen hebt." De vreemde Heer, bad haar te zwygem „ Ik kan niet zwygen; ik zal u laaten zien dat gy „ uw geld wel beftced hebt; ——— Zie hier myne kinderen! Zy toonde ons drie onnoozele bloedjes , waarvan het oudfte blind en het jongfte zonder handen was. „ ?, Ik ben," vervolgde zy, „ de weduwe van een Re„ giments-hoboïst ; myn man heeft my weleer het „ zingen geleerd; en uit dankbaarheid jegens God en „ jegehs u, ben ik terug gekomen, om u myne ftem te laaten hooren. —— Ik zal met weinig woorden, myn lieve jetje! u de hhlorie van deeze ongelukkige vernaaien. Zy'was allen haare rampen aan ééne droevige nacht verlchuldigd, Deeze overviel haar nevens haaren man en de drie onnoozele kindertjes, geduurende de Jaatftc llrenge koude, zo dat deeze ongelukkigen, die toen uit het léger kwamen, gedwongen waren dezelve onder den blooten hemel door te brengen. Het ééne kind, dat op dien tyd de kinderpokjes had, wierd blind; het jongde kind bevrooren zyne beide handjes, die kort daarna door de onkunde van een' dorpsbarbier , moeften afgezet, worden en dc man, die reeds ten uiterfle zwak was, kwam. binnen weinige dagen te overlyden.. „ Nu kunt „ gy denken," (dus eindigde zy haar verhaal) „ dat „ myne ziel met recht verlangt, om in den hemel té ,, ondervinden, hoe aanbiddelyk de verborgene wegen „ des Heeren zyn, ■ die barmhartig is over allé ., zvnc {èhcpfelen." B Ly-  C 18 ) Lydende menfchen, wanneer het ongeluk hen maar niet verbitterd heeft ik heb hier myn oog op de bekende fpreekwyze: aigripar Vinfortune, — zyn ons doorgaans zeer behaagelyk. Zy kwam zó éven weder in onze herberg, en bragt my een aflchrift van haar lied: ik had tot myn leedweezen geen' tyd om lang met haar te praaten, vermids de postwagen zo aanftonds vertrekken zal. — Deeze vreemdeling, dien ik echter voor geea' ryk man zou aangezien hebben, heeft haar, volgens haar eigen getuigenis, een zecraanzienlyk gefchenk gegeven, hetwelk haar in ftaat ftelt om naar Koningsbergen te kunnen reizen, in welke ftad eenige van haare nabeftaanden woonen. „ Tot nu ., toe," zeide zy, „heb ik die reis niet durven onder„ neemen, want ik weet helaas! hoe bitter het is, „ wanneer men niets heeft om van te beftaan, dan en„ kei van het medelyden der vrienden en bloedver„ wanten." En myn broeder was by dit aandoenlyk tooneel zo ongevoelig, als om van myne Voedftermocders fpreekwyze gebruik te maaken, als een Fransche Barbier. Welke levendige vreugd zou ik gevoelen , wanneer ik hem eens kon doen befluitcn om dat verfchrikkelyk ambacht, het foldaaten - leven voor altoos te verlaaten! V E R-  ( 19 ) VERVOLG. s o p h i a aan de Weduwe E. Heidekroeg. Donderdag den 14. Mei, Hier vind ik eindelyk den lang gewenfchten tyd en gelegenheid, welke my wederom toelaat aan.u te moogen fchryven. Zo haast gy verneemt, dat wy in twee dagen niet meer dan zeven mylen afgelegd hebben , zult gy aanftonds vermoeden, dat my in dien tusfchcnryd verfcheiden voorvallen bejegend zyn. Het is tot nog toe wegens een algemeen gebrek aan paarden volftrekt onmoogelyk geweest, om met extra-postte kunnen reizen; ja, ik mag zelfs wel blyde zyn, dat ik tot dus verre met de gewoonlyke postwagen heb moogcn komen: zo haast het doenlyk is, zal echter uw raad daaromtrent naauwkeurig opgevolgd worden. Maar ik zoude u immers, volgens uwen wensch, met geene andere dan aangenaame zaaken onderhouden : en waarlyk ik wenschte wel in den kommerlyken ftaat, waarin gy u thans bevind, dat myne brieven 11 eenige oogenblikken van aangenaame uitfpanning konden te weeg brengen. "Ons gezelfchap vermeerderde in Prökoltz met nog een nieuwe pasfagier. Dit was eene burgervrouw uit Memel, die naauwlyks gezeten was, ofzy begon eene zeer ftichtelyke faamenfpraak met den Predikant; ik geloof nu ten minfte dat die man een Geeftelyke is, hoewel ik hem eerst voor een' Doctor aanzag ■ B 2 al  C 20 ) alles,dat zy zeide, was zó christelyk, dat ik my nier weinig verwonderde, hoe het moogelykwas, dat ik zulk eene geleerde vroorae en godvruchtige vrouw, die zo wel als ik in Memel woonde, tot nu toe niet had leeren kennen. Zy beftrafte ons beiden zeer ernftig, omdat wy eenigen angst lieten blyken, toen wy eens geVaar liepen van met de post - wagen om te vallen. „ Men „ behoorde van Gods voorzorg beter overtuigd te „ zynzeide zy, „ want de vrees is altoos een duidc„ lyk kenteken van een flaafsch gemoed." De Predikant brak welhaast zyn gefprek met haar af, en keerde zich naar een' Jood, die achter in den wagen zat, aan wien onze vroome reisgezellin voorheen ook reeds eenige vraagen gedaan had, met oogmerk om hem tot het Christendom te bekeeren. Hun tegenwoordig gefprek viel op de laatere gefchiedenisfen van het Joodfibe volk. Ik luifterde met groote oplettendheid, omdat ik uit hunne redenen veele omftandigheden leerde, die my voorheen onbekend waren, maai- die , naar het fcheen, de aandacht van onze Memelfche vrouw' niet konden verwekken, want zy viel kort daarna in een' diepen flaap. Dien zelfden avond ontfïond dat vervaarlyk onweêr, 'dat misfehien ook u, myne^ waardfte Moeder , zeer Veel fchrik veroorzaakt heeft. Onze reisgezellin ontwaakte daardoor, en was geduurende het zelve in den grootfïen angst. Haare ontfteltenis nam toe naar maate dat ons het onweêr naderde. Ik dacht dat de Predikant deeze gelegenheid zou waargenomen hebben, om haar op zyne beurt te beftrahen: maar hy fprak geen enkel woord. Ik kon echter onmoogelyk zwygen, en vroeg  ( « J vroeg (misfehien een weinig fpjrtig 0 ^? waar dan mï „ haar vertrouwen op God gebleven was." Zy gaf .ten antwoord: „ dat het vermeetel zoude zyn, zulk „ een oproer der Natuur,'t welk ongetwyfeld^ werk „ des Satans was , 'niet te vreezen." „ Hoor eens „ Jood!" zeide zy vervolgens, „ vreest gy dan niet voor den donder?" „Ik vrees God, " antwoordde de Jood; en dit antwoord behaagde my ongemeen. —■ De Gcestelyke begeerde, dat wy te faamen een boetgezang zouden zingen, het geen wy deeden, en — dit zal u zonder twyfci vreemd voorkomen 1 de Jood wierd onder het zingen zo weemoedig, dat hy zyne traancn niet weerhouden kon. -— Toen de dageraad aanbrak 9 verrichtte hy zyn gebed met alle tekenen van eene ongeveinsde aandacht, en onze vroome Christin, had na dien tyd, weinig of niets meer in te brengen. I Iet treft my tot 'in de ziel, wanneer menfchen, die voorgeeven den waaren godsdienst te Tjclyden, denzclven evenwel door hunne redenen en gedrag zó oneindig veel nadeel toebrengen: Toen wy kort naderhand door een verwoest dorp reeden, kwam eene arme vrouw, die door eene party vyandelyke HusFaarcn deerlyk mishandeld was , en bad ons om een aalmoes. Onze reisgezellin gaf niets, maar zeide heel koeltjes: „ Dat zyn de gevolgen van die hardnekkigheid, „ waarmede gy lieden u tegen de Goddelyke Voorzie„ nigheid poogt aan te kanten, en wanneer gy u niet „ minzaam toont jegens uwe vyanden. " De arme vrouw gaf geen antwoord, en ontfing met weenende oogen 't geen wy overigen haar aanbooden. De Jood gaf zyne gaavc zeer bedekt: maar toen de wagen voortB 3 reed.  ( aa ) reed, hief zy met aandoenJyke gebaarden haare fond om hoog, en Hetmy een ftuk goud geld zien, dat hy gegeven had. De Christin dit insgelyks ziende, wierd zo rood als vuur, en zeide: „ Wie weet van welk „ kristenmensch die fchurk dar geldgcflolen heeft? " •■ O hoe liefdeloos en belcedigend waren deeze woorden! Maar dit boosaartig wyf wierd eindelyk naar verdiende beloond. Zy liet in zeker dorp, in het welk wy dien zelfden voormiddag aankwamen, eenige wagens met hennip afpakken. De twee arbeiders, die dit deeden, hun werk verricht hebbende, cischten elk * A'aalf Huivers. „ Myn God!" riep zy uit, „ zyt gy lie„ den kristenen? hoe durft gy de menfehen zo hei., densch. overeifchen ? al vreest gy voor de zonde niet, „ zo behoorde gy ten minde de fchande te ontzien!" ■ ■ ■■ • Zy vervolgde een' geruimen tyd op dien zelfden toon, tot dat eindelyk één deezer arbeiders haar dus in de reden viel. „ Gy weet zekerlyk niet moeder„ tje, wat het te beduiden heeft, wanneer men voor „ eene vrouw en voor vyf onnoozele kinderen zorgen „ moet." „ Ei lieve! " was haar antwoord, „ waar„ om koppelt gy zo te faamen gelyk het vee ? Gy ,, zoekt in uwen echt niets anders dan alleen uwen wel„ lust te boeten, en daardoor krygt gy die menigte „ van kinderen op den hals, die de vruchten zyn van „ uwen fchandelyke lust. Ik ben reeds vyftien jaaren getrouwd geweest, en heb nogthansmaar één kind: „ men moet zich naar de tyden fchikken, en God den ■ „ Keer niet verzoeken. Zo gy uw best deed om God „ te bchaagen met erndig te bidden en vlytig te arbei- „ den,  ( *3 ) „ den, dan zoude hy ook ongetwyfeld U en uwe kln" deren zegenen." — „ Ik twyfelde nooit," hervatte de arbeider, „ of God, die den mond mynef kinde„ ren gefchapen heeft, zoude hen ook brood geeven." Zy voer evenwel voort, deeze arme menfchen op de onmeêdoogendfte wyze zeer veele ftichtelyke lesfen te geeven, en betaalde hen eindelyk na lang knibbelen, echter met deeze verzekering: „ Dat hunne kindskinde- ren hst afgeperfie geld niet erven zouden" Wel Juffrouw! „ fprak hierop de andere arbeider die tot nu toe gezwegen had: „ gy hebt ons zulk eene chris„ tclyke vermaaning gegeven, dat ik aan uwe vroom„ hcid en onbaatzuchtigheid niet langer twyfelen kan; , het is niet meer dan billyk dat gy daarvoor eene be„ looning ontfangt; gy zyt bovendien vry heesch ge- „ worden, hou daar, drink eens voor dat geld." Hy wierp dit zeggende het geld voor haare voeten, keek haar met verachting aan, en ging heen. Nu glimlachce zelfs de Jood, die anders zo emftig was: deeze riep den arbeider te rug en fchonk hem een' gulden. . De vrouw integendeel fchimptezonder ophouden, zelfs in de onbcfchaamdfte uitdrukkingen , en raapte ondertus- fchen in gedachten — want ik kan niet denken, dat zy de laagheid hebben kon, zulks met voordacht. te doen het geld van den grond, en Hak hetzelve wederom in haar beursje. De postwagen, die ook in dat dorp om welke oorzaak is my onbewust, — een' geruimen tyd opgehouden wierd, moet thans op bevel van een' Brigadier, die zich hier bevind, nog een' tyd lang vertoeven. Dit geeft my gelegenheid u ééne zaak bekend 13 4 te  C 24 ) te maaken, die ik in myn' laatflen brief met voordacht verzweeg, en thans ook niet zoude melden , byaldiciï ik niet beducht was, dat de een of andere reiziger u zulks buiten myn weeten ontdekken mogt. Ik reis niet meer in gezelfchap van myn' broeder. — Zeker voornaam Officier dien wy in Prökoitz aantroffen, heeft hem naar Warjchaw medegenomen: wy zullen elkander echter, volgens zyne belofte, op het einde deezcr maand in Koningsbergen wederom ontmoeten. Ik ftond een' geruimen tyd in beraad, of ik het waagen zoude, om zonder hem myne reis voort te zetten: want ik befpeur hoe langs hoe meer, dat ik alleen zynde, aan duizenden van gevaaren ben hlootgefteld. Doch zeker Heer, met wien myn broeder, naar het fchynt, zeer wel bekend is, beeft zich aangeboden om my onder zyne befcherming veilig naar Koningsbergen te geleiden. ~ . Ik kon ten. dien einde in geene betere handen gevallen zyn, want hy is Majoor, en tevens als Opziender over ik weet niet welk post-kantoor geftekilk zou my goed vertrouwen immers ten eencmaal onwaerdig zyn, byaldien ik in dit geval zulk een befluit genomen had, als die tedere zorge, welke gy altoos voor my betoond hebt, u misfehien doet wenfehen: dat ik naamelyk, zo haast myn broeder my verliet, naar Memeiwp terug gekeerd. Ik begryp zecj wel, hoe gevaarlyk het voor een onnoozel meisje is, dus alleen, te reizen: maar ik betrouw (naast God) op den eerbied, welke men my tot hier toe by alle gelegenheden bewezen heeft: want tot nog toe heeft geen mensch hoegenaamd, de onbeleefdheid gehad om my tewafcfittije te zeggen. 'Er is misfehien zekere foort  C *5 ) foort van deftigheid; die ontzag inboezemt , en die men wel gevoelen maar met geene woorden uitdruk.ken of befchryven kan; en misfehien heeft de Natuur my met eene kleine portie van die deftigheid begaafd. Kortom, ik vrees niets, en zal onder de befcherming der Goddelyke Voorzienigheid, en door uwe gebeden verzeld, deeze reize onbefchroomd voortzetten. Het zoude kinderachtig zyn, iets te vreezen, zo lang de Majoor by my is: voornaamclyk indien insgelyks de Geestelyke (gclyk ik hoop) in ons gezelfchap blyft. Ik weet niet wat de oorzaak is, waarom ik ten opzichte van den laatstgenoemden zo bloode ben, zelfs zó bloode, dat my tot heden toe de moed ontbroken heeft om hem te vraagen, tot hoe verre hy voorncemens is met ons te reizen. Misfehien is zekere achterhouding, die al zyn doen en laaten verzeld, en ook in zyn gezicht doordraait, de waare oorzaak van die vreesachtigheid: want hy is in alle andere opzichten een allerbeminnenswaerdigst perfoon. Hy zingt voortrerlyk ; hy {preekt het franfeb volmaakt ; en is, om volgens zyn gefprek met den jood" (dien ik voor een' Rabbi aanzie) te oordeelen, een man van veel kennis en diepe geleerdheid. Ik zal, zo haast wy aan de eerfle ftad komen en de poort inryden, eens naauwkeurig toeluifteren hoe zyn naam is , en voor welke foort van een' man hy zich uitgeeft: want ik zou haast durven wedden, dat ik hem nog onlangs ergens anders gezien heb. De voerman,van wien ik in myn' laatften brief gewag maakte, heeft my op dien tyd bedrogen. Ik was genoodzaakt nog vry lang in PrökoltZ te wachten, na ' 13 5 dat  C =6) dat hy my aangekondigd had dat ik dien brief moest fluiten: want hy had buiten en behalven myne twee dubbeltjes , ook nog van een' ander' pasfagier geld genomen, en denzelven beloofd om daarvoor nog eenige uuren te vertoeven. Hy dacht my door dit fterk dringen nog meer geld af te persfen : dat flag van volkje #il my in 't toekomende zo gemaklyk niet meer bedriegen. Maar hoe veel ben ik hem verplicht voor deeze kleine bedriegery dezelve heeft my gelegenheid verfchaft, tot het gevoelen van die ftreelende aandoening: „ van „ te treuren met den treurenden * en in deeze aandoening , zult gy, waardfle Moeder , met my zekerlyk deel neemen. VERVOLG. D •LSe weduwe, van welke ik in myn' brief aan henrietta gewag gemaakt heb,had, hoe zeer zy ook zich geweld aandeed om een vrolyk gelaat te toonen, echter in hetzelve iets, dat. zó aandoenlyk was, iets waardoor het hart zodanig met weemoedigheid wierd aangedaan, dat ik alles -zou gegeven hebben om haar te zien fchreijen, opdat ik het genoegen mogt hebben van met haar te fchreijen. Haare groote blaauwe oogen vertoonden zich wel by den eerflen opflag als de oogen van iemand, die zyne vreugd Haat. uit te galmen; maar de opgekropte traanen , waren zó zichtbaar in dezelven te zien, dat ik my reeds verbeeldde, die m het eerfle uir, dat zy alleen zou weezen „ te zien vloei-  C *7 ) vlocijen. Zy fcheen zelve gewaar te worden, dat haar hoofd telkens voorover hing. Dan beurde zy het weder op; maar zy kon zulks niet doen zonder telkens den adem, welken zy in haare peinzende droefgeefhghcid ingehouden had, met een' zucht uit te boezemen. By elk woord, dat het gczelfchap tegen haar fprak, merkte zy tevens, 'hoe verre zy zich door haare droevige gedachten liet weg fleepen; en dus (men kon duidelyk zien, dat zy het alleenfyk deed, om niemand laffig te vallen) koos zy het veiligne: zy veinsde te flaapen. Ik dacht wel, dat zy niet Hiep, en zag haar tot de avond begon te vallen, dikwyls aan; doch toen'de maan opkwam: o! hoe glinflerden toen de traanen in haare oogen ! De postwagen reed door het rulle zand. Zy leunde met het hoofd tegefr een' ftyl van den wagen,en zag zó onbeweeglyk naar de maan, dat zy noch de aandacht bemerkte met welke ik haar gade floeg, noch de aandoening die my zodanig met haar deed weenen, dat zy het gemakkelyk kon hoeren , dewyl alles rondom ons in Gaap gedompeld lag. JNogthans dorst ik het niet beftaan,haar thans aan tefpreeken; ook mogt het my niet gebeuren, haar, toenzy in Prökoltz ons gczelfchap verliet , tegen myne borst te drukkenDan het lyden der vrouwe van den Regiments - hoboïst herinnerde my aan deeze reisgezellin : door den voerman, gelyk ik u gemeld heb, bedrogen, ging ik naar het voorhuis, daar de vrouw van den Regiments - hoboïst nog was, en vernam van haar, dat deeze reisgezellin geene weduwe maar de echtgenoot was van een' hier woonenden Landraad ; en toen waagde ik, haar te gaan bezoeken, onder voonvendfcl, dat het my hier  C 28 ) te woelig was Zy kwam uit eene fraaie kamer my te gemoet. Ik weet niet, hoe dat ik, anderzins befchroomd, gelyk u bekend is, haar terftond dus kon aanfpreeken: „ Neem my niet kwalyk, dat ik uwe „ droefheid kom fioorcn. Ik heb gezien, dat gy on„ derwege alle moeite deed, om dezelve te verbergen, en „ ik heb tevens in uwe voorkamer zekere toonenvan 'uw „ klavier gehoord, die my nog vaster doen gelooven, dat „ ik my ten aanzien van uwen toeftand niet bedrogen „ heb. Op den postwagen heb ik traanen met u se„ ftort. "t ° „ Myn toefiand verdiende deeze traanen," antwoordde zy, en tevens deed zy alle moeite om van dit onderwerp niet meer te fpreeken Doch zy poogde te vergeefs daarvan te zwygen. „ Gy ziet," zeide'zy zonder weencn, maai- benaauwde en verkropte zuchten deeden haaien boezem zwellen, „ gy riet hier eene „ vrouw, wier echtgenoot niet raCer leeft, of in een „ kerker verfmacht. Een woefle Bevelhebber van eeni„ ge Rusfifcbe troepen heeft denzelven, kort nadat zy „ in deeze landen waren ingerukt, laaten opligtcn en „ naar zyn hof gezonden. Sedert dien tyd heb ik flechts „ één' brief van hem ontfangen , en zelfs in deezen „ was alles, dat eenigzins van belang kon geweest zyn, „ met de pen doorgehaald. Even moeijelyk als hec „ een hoop booswichten gevallen was , hem te be„ richten, even gemakkelyk viel het voor één' enkel' „ deugdzaam' man zyne onfchuld aan te toonen; maar, „ helaas! hy wierd niet gehoord." — Zy verhaalde my naderhand de geheele gebeurtenis omflandelyk ; doch verg my niet, u dit geheim der fchan-  ( *9 ) fchandelykfte boosaardgheid wederom te vernaaien; ik zou het niet kunnen doen. '• „Daar is," zeide zy, „voor my flechts ééne verzachting der fmart, be« kalven het gebed en de hoop, dat eene reis, welke ik binnen weinig dagen naar Petersburg fiat te doen, iets goeds zal uitwerken; flechts ééne: —* myn klavier. Doch hier heb ik geene gelegenheid om iemand anders te hooren dan my zelve. Indien gy „ daarop fpcelt, gun my dan het genoegen u te moo„ gen hooren." —— Ik ging zitten en fpeelde eenige adagWs. „O!" riep zy, „ hoe gefchikt is dit flree„ lend muziek om myne fmart te verzachten! maar heeft „ die man niets voor den zang gefield?" Myn antwoord gaf aanleiding om van haar lied te fprceken. i „Neem," zeide zy, „ter gedachtenisfe van my „ dit blad; deeze nooten en deeze woorden Maan in \ myn hart gefchrevcn! Myn hart, fchoon niet myn ;, mond, zong het lied, toen ik (gelyk ik geloofde) „ door niemand bemerkt de fefitftè naeht my met de „ gedachte kwelde : dat myn rampzalige echtgenoot, „ opgeflotcn in een' donkeren kerker , met my niet „ ééns in den Keflykeh fchyn der maan deelde." Het onderhoud met deeze beminnenswaerdige vrouw deed my een genoegen fmaaken, het welk my de mocijelykheden van eene verre reis kon doen vergecten ; ik wierd van het klavier naar den postwagen geroepen. Ik moet u nog iets bekend maaken, dat ik gaarne verzwegen had. Myne meid Katryn, heeft zich misfehien door dertig guldens, die ik haar (hoewel wat te onvoorzichtig) in bcwaaring gegeven had , laaten ver-  C 30 ) verleiden , en is van my weggelopen: het kan ook zyn, dat zy een' fchrik gekregen heeft voor de ongemakken , die met zulk eene lange reis noodzaaklyk gepaard gaan. Wees nogthans maar niet ongerust, want ik zal zorg draagen om deeze ongelegenheid ten fpoedigfle te herftellcn. sophia. IV. BRIEF. lodewyk aan zyne zuster sophia, Dingsdag den 12 Mei. Ik fchryf deezen brief uit een klein dorpje, doch in de grootfte haast. Vervloekt zy die ontmoeting, welke my dus onverwacht van uw aangenaam byzyn beroofde. ■ Deeze lastige dienst begint my fchrik- kelyk te vcrveelen: ik zal deezer dagen nog eens befluiten moeten, om my voor altoos van denzelven te ontflaan. Wees niet ongerust, myne waardfte zuster! ik zal zonder fout den tweeden der aanftaande maand Juny in Koningsbergen zyn. .—■— Gy mogt, myns bedunkens, u zelve onbefchroomd op myn'goeden vriend den Majoor verhaten: maar wees echter altoos op uwe hoede; gy zyt jong en fchoon, zeer fchoon , zuster .' Ik betuig u nogmaals myne blydfchap wegens de voorzorg, die gy gebruikt hebt, van uw waaren naam tot dus verre zorgvuldig te verzwygen: blyf niet in gebreke, zulks geduurende deeze reis ftandvaftig te onderhouden en wil ook aan geen mensch  C 31 ) ménfch ontdekken waar gy heenen reist. Weest voorai wat omzichtig tegen den man met de ronde pruik:* want hy ziet'er uit, als of hy tot barftens toe vol geheimen {leekt, en dat vrouwsperfoon is vast en zeker ééne van die fchynheiligen , die de waereld met eene fyne tronie poogen te bedriegen. Doe uw best om op deeze reis een weinig Rusfisch te leeren: men weet niet hoe het fomtyds kan te pas komen, en, die taal word thans in deeze geweften overal gefproken. ■ Laat echter niemand merken dat gy Franfcb verhaat: en wanneer by geval iets gezegd word, dat voor eene jonge Juffer aanftootelyk is , veins dan dat gy zulks niet hoort of begrypt, en blyf altoos zo naby het overig gczelfchap als maar eenigzins moogelyk is. Geloof vry , dat ik u deeze verre reis niet zou aangeraden hebben, byaldien ik geene zeer gewigtige redenen had, die my doen wenfehen, om u, die ik reeds eene menigte van jaaren geloofde verloren te hebben, en nu, zo gelukkig en onverwacht,wedervond, in Saxen te zien. Ik wenschte wel, dat wy beiden reeds gelukkig in Koningsbergen by eikanderen waren. Zo haast gy in die Stad zult aangekomen zyn,verledig dan u zelve met een verhaal van uwen levensloop op het papier te nellen; want wie weet, of het noodlot niet misfehien befloten heeft ons wederom op nieuw te fcheiden? « maar thans zoude my zulks oneindig meer fmart veroorzaaken, dan toen wy in onze kindfche jaaren door het wreed geval van een gefcheurd wierden. ■ Waarom moest ik toch federt on- * Dit was de P/edikant,  C 3* ) onze byëcnkomst zo ongelukkig zyn, dat ik nogriaauw* lyks één uurtje met u alleen heb doorgebragt! — Ik bid ü, fchryf my met de eerfle gelegenheid naar Warfcbaw Wie weet in welke vreemde geweten, ik hierna met' deezen onbeftendigen Generaal nog zal moeten omzwerven? De Engelen (by aldien die 'er zyn) mynè dierbaarfle zuster, moeten u overal verzeilen, dit is de wenfeh van uwen lodewyk * * *. P. S, Ik verneem op dit oogenblik met veel vermaak, dat uwe brieven, waar ik my ook bevinden mag, my overal zullen nagezonden worden, byaldien gy die flechts aan het huis van den Rusfifchen Refident in Warfchavi laat afgeeven. Nu gy zult my zekcrlyk een ornftandig verhaal van uwen levensloop zenden: het myne zult gy ook met den eerfle ontfangen. Ik omhels u nogmaals. V. BRIEF. sophia aan haar' Broeder.Heidekroeg. Donderdag den 14 MeL Terwyl de voerman (die hier, tegen wil en dank, word opgehouden) tot tydkorting vloekt en drinkt, neem ik deeze gelegenheid waar, om aan u, myn waarde Broeder te fchryven. een vermaak, dat ik hedert voor de ecrftemaal in al myn leven, genieten mag. Het svolftrekt onmoogclyk, om myne liefde en genegenheid voor  C 33 ) voor een onlangs wedergevonden'broeder, met woorden uit te drukken: en het zoude my even zo on- moogelyk zyn, om deeze reis zonder uw gezelfchap voort te zetten, byaldien zo wel uw dringend verzoek, als de vilurige begeerte om aan myne edelmoedige weldoeniter een' allergewigtigftendienst te bewyzen, dien zy aan niemand anders betrouwen kon , my daartoe niet op het fterkfte aanfpoorden. En ik zou evenwel deeze ftoute ondemceming nooit begonnen hebben; maar uw aanhoudend verzoek heeft my tot dezelve bewogen, en ook myne braave voedflermoeder overgehaald, om haare toeftemming te geeven. I!; verwonder my nog op dit oogenblik hoe zy dit op haar zelve heeft kunnen verwinnen: geloof my, myn waarde broeder! wanneer ik u betuig, dat haar zulks oneindig meer moeite gekost heeft, dan gy misfehien wel denkt. Niets heeft de balans doen overflaan, dan alleen de begeerte om verzekering te hebben, dat haare gcwigtigc papieren eindelyk eens veilig in handen van haare cenigfte dochter zouden komen. ——— Ik zal thans geen enkel woord reppen, aangaande de bittere fmart > welke uwe afwezendheid my billyk veroorzaakt: deeze pynigt my nu zo veel te gevoeliger, naar maate dat die vreugd, welke gelukkiger broeders en zusters reeds van hunne vroeglte jeugd af aan dagelyks ondervonden hebben , eensklaps tot in het diepftc myner ziel drong , toen ik, nog maar weinige dagen geleden, u voor de eerfiemaal omhelsde. - ■ ■» Van hoe korten duur was deeze onze eerfte byëenkomst! Maar onze volgende ontmoeting, want uw brief doet in my de hoop herleeven, dat ik u binnen weinige dagen in KoningsQ her-  C 34 ) bergen zal wederzien ■ belooft my eene rfke* 3yke en aangenaame vergoeding. O , hoe wenschte ik nu vleugelen te hebben, om over dit wyduitgcftrekt tooneel van ondeugden,dat nog tusfchcn beiden is,heen te vliegen! Ik beef telkens, wanneer ik bedenk, dat 'er nog twintig lange zeer lange duitfehemy- Jen zyn, die ik in het gczelfchap van enkel onbekende perfoonen zal moeten doorbrengen. Uw vriend fchynt my een zwakke toeverlaat: hy kon ten minfte (byaldien hy zulks goedvond) de vuile tong van denvoerman wel eenigermaate beteugelen; maar het fchynt als of hy vermaak in deeze beestachtigheden fchept, en my dunkt dat zulks even ftrafwaerdig is, als of men voor eenert dief de lantaarn houd hy lacht daarover. Het gebeurde gisteren, dat een fchildcr, die zich mede op den postwagen bevind, den voerman tot ftilzwygcn poogde te brengen:,, Het past u niet," zeide hy „ om in de tegenwoordigheid van eene fatfoenlyke Juf„ fcr , zulke taal uit te Maan. * (Ik begreep , God' dank! niet eens wat het was,) maar de Majoor fnaauwde hem toe: „Wat raakt het u Monfieur Penfeel? kar. „ jy den voerman maar begaan;" en dit gezegde was voor dien Hechten vent maar al te veel aanmoediging,, om het nog veel erger te maaken dan voorheen. Hy maakte het eindelyk zó grof, dat de man met de ronde pruik hem ook berispte , waarop hy zweeg , en de Majoor hem toevoegde: „ zo maar voerman, nu hebt „ gy den paap ook aan den hals! " De vreemde keek hem zeer ftraf onder de oogen/en antwoordde hem in het Rus/ïsch, hetwelk de Jood, die by ons is, my naderhand vertaald heeft; „ik raad u,ecns vooral,Mynhecr, „ al-  C 35 ) ü alle bclecdigingen zorgvuldig tc vc'rmyden, het m$m „ fomtyds kwaade gevolgen te wcge brengen: want ik „ ben verzekerd, dat gy niet weet met wien gy den fpot dfyft. " De Majoor boog zich en bad om vcrJchooning, en van dat oogenblik af aan was de voerman Uil. Ik verlang niet minder dan gy, dat ik eens tyd mag hebben om u myn' levensloop bekend te maaken: zulks zal, hoe wydloopig dezelve ook is, my niet zeer mocijclyk vallen, om dat ik eenigen tyd geleden , de voornaamfte omftandigheden deszelven reeds heb opgetekend. - Cy fprèekt al wederom van fcheiden, maar ik hoop de Voorzienigheid zal zulks verhoeden. Verlaat liever (byaldicn het moogelyk is) den krygsdienst. De braave Mevrouw E. heeft my kort voor ons vertrek haar teftament getoond, waarin my een legaat van agttienduizend guldens toegewezen is. Zulks dient tot uw naricht, om ingevalle gy het een of ander noodig hebt, of dat het verkrygen van uw affcheid met eenige onkosten' mogt verzeld zyn, gy alsdan tusfehen uw goed en het myne geen onderfcheid gelieft te maaken. En — veroorloof my, myn waarde broeder! u by deeze gelegenheid onder het oog te brengen, dat die uitdrukking: „ Engelen, byaldien 'er zyn" my ten uiterfte ontrust heeft. Hoe kunt gy daaraan twyfelen , daar de openbaaring zulks wel uitdrukkelyk beflist ? Of....' maar het is niet moogelyk, dat êen zoon van myne dcugdzaame ouderen den rampzaligen godsdienst, die niets gelooft dan 'tgeen die begrypten echter niets begry^ pen wil, zou omhelsd hebben. — Deeze twyfcüng C 2 -door-  ( 3« ) deordnngt my met een innerlyk harteleed: veroorzaak, (bid' ik u) dit hart, dat geheelenal met liefde toc u vervuld is, nooit wederom zulk een levendig verdriet! ïk blyf met zusterlyke toegenegenheid. sophia. VI. BRIEF.' sophia aan de Weduwe E. Til fit. Vrydag den 15 MeL hebben deeze laatile zeven myien veel fpoedigef en vermaaklyker gereisd dan de voorgaande, en hadden nog daarenboven het geluk, om-te Heidekroeg van het lastig gczelfchap van onze vrooiue vrouw uit Memel, ontflagen te worden. Een Fransch vrywilliger, die met zyn' bedienden naar het leger reisde, kwam in haaro plaats, en ziende dat zeker fchilder, die één onzer reisgenooten is, eene veel gemaklyker plaats ingenomen' had dan die hem te beurt viel, riep hy deezen laatftcnterflond zonder verdere plichtplegingen toe : „ Weg Myn„ heer!,maak plaats!" ———• „Hoe? weg?" antwoordde de fchilder, „ gy kunt vast ftaat maaken, dat „ ik niet één duimbreed verfchikken zal." ~—— „ Gy ,, moet één van beiden kiezen, " hernam de Fransch- man-, „ of plaats maaken, of zitten blyven. " De fchilder bleef zitten. „Goed," hernam de ccrlte, „ ik ben altoos te Yreden , wanneer de menfehen „ maar  C 37 ) maar op de een of andere wyzc gehoorzaamen." Ziek daarop naar den Jood keerende, vroeg hy denzclvcn : ■„ Gelooft gy dat uwe Mesfias haast komen zal?" De Jood, die geen Fransch verftaat, gaf geen antwoord, maar fchudde met het hoofd , waarop de Franschman zeide : „ Of deeze Jood is een ongeloovige, of hy be- n gTypc myniet'cn 20 §aat het mct hcn allen'""—* Toen vroeg hy den Majoor: Wat hy was? Deeze die naar het fchynt ook weinig in het Fransch geoefend is, antwoordde : „ Je fuis Majeur." „ Ja , zeide de ander, „dat geloof ik wel, dat wyst uw zwarte baard , wel uit." ■ Ik kwam 'er nog al de beste vafl allen af, want toen ik my niet onthouden kon over zyne gekheden te lachen, moet hy zekerlyk gemerkt hebben , dat ik mooije tanden heb , waarop hy my vroeg: „fprecktgy Fransch, Mejuffer?" Ik ontkende zulks, om dat .myn broeder my geraden heeft,, -zulks niet te laaten blyken,enook mynen naam en verdere omHandigheden zorgvuldig te verzwygen: en waar- lyk, ik heb van nu af aan reeds ondervonden, dat men door deeze kleine voorzorg vcele onaangenaamheden ontwyken kan. • „ Geduld," zeide vervolgens de Franschman tegens zyn' -lakei, „ als ik met deeze Juf„ fcr al .niet fpreeken mag, zo is het nogthans wel de „ pyne waerd, haar te zien fpreeken Zo dat dan ,, niemand fpreeke FransV Wy antwoordden alle ecnpaarig:Ncen. „Koed nacht donc," zeide hy toen, cn •viel een oogenbiik daarna in flaap. Die zelfde nacht ontftond wederom een zwaar oi> weder, waardoor een dorp, dat niet verre van den weg afgelegen was, in brand raakte. Ik moest, niettcgenC 3 itaam-  C 3« ) ftaande den fchrik, welken dit toeval inmy veroorzaakte, evenwel,op het voorbeeld der andere pasfagiets, over de kromme taal van deezen Franschman hartelyk lachen ; want zulks fchynt eene vry algemeene zwakheid onder de Diutfehers te zyn. Een van ons gczelfchap wekte hem toen wy naby dit brandend dorp gekomen waren; waarop hy vol verwondering uitriep: „ och koed emel! wat „ krooté brandvuur is dat!" Het onweer nam ondertusfehen alle oogenblikken toe, maar had zeer verfchillende uitwerkingen op ons gczelfchap. De Franschman viel welhaast wederom in een' genisten flaap; zyn lakei deed eene gelofte aan ik weetniet welken Heiligen, om binnen veertien dagen geen brokje vleesch te zullen proeven, en op Maanden voet honderd en vyftig Ave Maria's te bidden; de Jood was zeer bedaard , cn wekte nu en dan den flaaperigen Franschman; de Predikant gaf acht op de kecringen cn den aflïand der donderwolken; de Majoor vloekte, en de Voerman zong het Luthcrsch Kerklied :„ Nu God lof v het is volbragt, zingen, bidden &c." Eindelyk kreeg de Predikant medclyden met den Franschman, met wicn de overige pasfagiers geen woord fpreeken wilden, en die ook van zyn' knecht geen antwoord kreeg, om dat deeze, met het bidden zynqr Ave Maria's nog bezig was. De vreugd welke die vreemdeling betoonde, toen hy zich op het onverwachtst door den man met de ronde pruik in goed Fransch hoorde aanfpreeken, is bykans met geene pen te befchryven: hy wilde over de banken klimmen om denzelven te omhelzen. „ Hoe is het moogelyk," zeide hy, „dat een duicsch Predikant het Fransch verftaat? maar byaldicn „ men  C 39 ) N „ men uk uwe ukfpraak oordeclen zal , zo zyt gy zeken „ lyk myn landsman. " „ Ik ben een géboren Duitfcher," antwoordde de ■ander: entoen deeze merkte, dat de Franschman niet half zo winderig was, als zyn uiterlyk voorkomen te kennen gaf, vervolgde hy aldus : „ maar dat hier te „ land zo weinig Gecstelyken zyn, die de franfche taal „ verftaan, zulks is eenigermaate te verontfchuldigen, „ wanneer men bedenkt, dat verre de meeste jonge licden, die tot den predikdienst verordend zyn , zoons van Predikanten zyn, die in hunne jonge jaaren van ,, het beoefenen derzelve afgehouden worden, eens„ deels door het algemeen vooroordeel, alsof deeze 2 taal tot het bederf der goede zeden en het kezen van „ verderflyke boeken gelegenheid gaf, — dat ook „ niet gehcclenal te ontkennen is ; ten andere door * de armoede, welke deeze lieden doorgaans drukt, al1 hoewel de verftandigften daar onder zulks poogen te Z verbergen. Tot het leeren van uwe taal, is ook veel " meer tyd noodig, dan aan die jonge lieden, welke „ zich veele jaaren lang met de Latynfchc, Griekfchc en „ Hcbreeuwfche taaien moeten afflooven ,overfchiet: cn „ alwie buiten uw vaderland , eenige vaardigheid in dezelve verkrygen zal , behoort volilrekt eenigen " omgang met de groote waereld te hebben. Zulks ' valt echter hier in Duitschland, zeer zelden aan de T, Proponenten te beurt, om dat de meesten door den " noodgedwongen worden, alle opentlyke gezelfchap„ pentevermyden, en het zelfs tot hunne aanftaande bevordering ten hoogile noodzaaklyk is, dat ze eerst „ eenige jaaren moeten dienstbaar worden: — want  C 40 | jf, dus noem ik, de anders zeer eervaerdige en gew,>. f UgG' maar in ^ land zeer onaangenaame bezigheid0 „ naamelyk het beflier over de opvoeding der jeugd." „ De uitdrukking, „ eene conditie krygen," maak de „ zaak niet één haair beter; want dus fpreeken ook de J? ehirtu-gynsknechts,en de kameniers. Tevens worden » ? °P dc beurs of ^ eenig fonds gefmdeerd „ hebben, door de dwinglandy hunner weldoeners gc„ noodzaakt, naar hun vaderland te rug te kecren 'en ?, men durft niet hoopen, dat de fouverein deeze 'oor„ zaak van de geringe bekwaamheden der jonge gecste„ lyken uit den weg ruimen cn in dit ftuk eenige veran„ dering maaken zal. Bovendien zyn die jonge luiden 5? die op beurzen ftudeeren, gewoonlyk of ryken, naamelyk kinderen van vermoogende ouders, die' eene „ beurs te begeeven hebbende, geloovcn, dat hunne „ kinderen daartoe de naasten zyn, of het zyn armen „ kinderen van zulke ouders, die wel wceten, waar de f' eene helft van het jaargeld blyft, tenvyl zy zich met „ dc andere helft laaten vergenoegen, en lafhartig gc„ noeg zyn om te zwygen. Eindelyk is een Propo?, nent, die op de goddelyke roeping wil wachten (dat „ wil, helaas! zeggen, die door aanhoudende laffe vleijeryen zich bevorderaars wil verwerven; want by ons „ in DuitscMand k het Jus Latronatüs, gelyk een f, onnoozele onkundige het eens noemde,een voorrecht „ de Edellieden en der Overheid, die (en wel vooral dc ?, eerflen) gelooven, dat zy zich nooit, grootcr vertoo, „ nen, dan wanneer zy, gezeten in hunne leuningftoe„ len, over de menigte van ootmoedige fmeckfehriften li con trots en verwaand oog laaiende gaan, met ecne pi fehen-  ( 4i ) « fcheppende kracht een' Proponent uit het ftof verhef5, fen , cn door een genadig fat ut petitur , om 'c „ welk hy langen tyd heeft moeten bedelen, tot Predi„ kant kunnen maaken) zulk een Proponent, zeg ik, „ is genoodzaakt al vroeg naar zyn vaderland te rug te „ kecren, om op eene kans te loeren, en dus heeft hy geene gelegenheid om zich door de verkecring met „ buitenlanders van verdienften te befchaavcn. In dc „ koffyhuizen of billardhuizen te gaan is by ons eene „ groote zonde, die, zo niet vroeger, echter dan ge? wroken word, wanneer de Proponent, naar aanlei„ ding van een briefje, dat men in den hoed heeft leggen, ondervraagd word over dingen, waarvan hy,die ondervraagt, flechts één uur te vooren eenige kennis ge„ kregen heeft. Ik herinner my telkens met vermaak, „ vt geen een' myncr vrienden ten dien opzichte gebeurd is. Deeze , in het Hebreeuwsch weinig bedreven zynde, verzocht een' Magister, die te gelyk met hem f> zou ondervraagd worden, om 'er hem dóór te hcl9, pen. De Magister beloofde het te zullen doen onder „ voorwaarde, dat niet een' van hen beiden een' He„ breeuwfehen Bybcl zoude medeneemen. By de on„ dervraaging wierd de Magister gelast eene fchriftuur„ plaats in het Hebreeuwsch by te brengen. Deeze ,, geenen Bybcl hebbende, was de ondervraagcr genoodzaakt, hem zynen Bybel te gecven, in welken, tot zy4, ne groote fchande, de vertaaling boven het Hebreeuwsch „ was gefchreven. De Magister nam den Bybcl verkeerd en las zeer vaardig. Men flond \rerbaasd en „ vroeg, wie hem in de iIcbrecuwfche taal onderwe„ zen en daarin zó ongemeen kundig gemaakt had ? C 5 ,» Hier  C4Ó „ Mier myn goede vriend," zeide hy, op zyn' makker wyzende, „ heeft my deezen dienst gedaan; en „ terftond wierd de ondervraaging geëindigd." Zy (praken nog veel over dit onderwerp , maar ik heb flechts het voorgaande aangetekend , omdat ik deeze zaak nog nooit behoorlyk had ingezien. Hun verder gefprek kwam hoofdzaakelyk hierop uit: dat dc ingetogene levenswyze , waaraan zich allen, die in Duitschland den geeftelyken ftaat omhelzen willen , njodzaaklyk moeten onderwerpen, wel op zich zelve niet te berispen is, maar ook tevens als de waare oorzaak moet aangemerkt worden, waarom zy nooit zulke fraaije werken zullen voortbrengen , als de Franfchc Geestelyken. Want een ieder weet, dat aan de Franfchc Abbc's, vooral die, welke in de fraaye weetenfehappen ervaaren zyn, altoos een vrye toegang in de befte gezelschappen vergund word: deeze verfchaft hen de uitmuntendfte gelegenheid om 's menfehen hart te doorgronden, by hunne reeds verkregene kundigheden gepaste aanmerkingen te voegen , en een' ruimen voorraad van ftof, voor hunne toekomende fchriftcn te verzaamelen. 1 let is ook buiten alle tegenfpraak, dat de Predikanten onder ons, die het geluk hebben om door eene gemaa tigde vrye levenswyze hunne kennis omtrent de waereld aan te kweeken, en hunne denkbeelden te vermeerderen meest altoos door een inneemend gedrag, door gepaste en bevallige uitdrukkingen, en bovenal door eene zachtzinnige behandeling jegens degecnen , welker zielenheil aan hunne zorg is toevertrouwd , tot groot voordcel van den openbaaren Godsdienst uitmunten. Hy bewees , dat het onze hedendaagfche kerkclyke gefchicdenis ooit geen-  ( 43 ) geenzins aan genoegzaame voorbeelden ontbreekt, oni ons van de waarheid deczer aanmerking te overtuigen : maar hy merkte ook tevens aan, dat zulke roemwaerdige en uitmuntende eigenfehappen , derzclvcr bezitters niet zelden zeer duur te ftaan komen, om dat niets dan eene zeer hooge waerdigheid hen tegen de yverzucht hunner medebroederen, die zelden of nooit nalaatcn hen met den naam van galante Paapen te brandmerken , cn door deezen fcheldnaam het moedwillig graauw tegen hen op te hitfen, befchermen kan. VERVOLG. D it gaf aanleiding tot een ander gefprek , van wede ik u echter iets moet melden. De Franschman verhaalde , dat zyn vader de collatie hebbende van een kerkelykampt, dat zeer aanzienlyk en voordeelig was, hetzelve nooit (gelyk doorgaans op de aanbeveeling van vermoogende lieden gefchied) blindelings begaf, maar dat hy altoos verfcheiden perfoonen die hem daartoe bekwaam fchecnen , eerst eenige uuren in een talryk gezelfchap van voornaame lieden, die echter mccrendeels aan de Candidaatcn onbekend waren, cn vervolgens in een kleiner gezelfchap van minder aanzienlyke maar bekende perfoonen, naauwkeurig gadefloeg. Alsdan moeiten de Candidaaten, in zyn byzyn , eenige kinderen over de eerfle beginfclen des gcloofs ondervraagen, cn dat gefchied zynde, eenige brieven over vcrfchillcndc onderwerpen opftellen. ' Wanneer zy hem in alle deeze om- ftaridSeheden wel voldaan hadden , dan gaf hy hen ö -ver-  C 44 ) verlof om dc proefpredikatiën te doen. „ Myn vader," zeide hy tot befluit, „was bekend voor een' man van s, groote geleerdheid; maar desniettegenftaande liet hy het }, finaal beroep nooit op zyn eigen oordcel alleen aan„ komen, maar veroorloofde aan alle de leden zyner gemeente, om hetzelve door de meerderheid van ilem„ men te beflisfen." „ En hoe is liet in Duitschland met het ondervraagen „ en aanncemen der Proponente», en met het beroepen ,, der Predikanten gelegen?" „ Bchalven hetgeen ik reeds gezegd heb," antwoordde de gecnelyke," hebben, ten aanzien van deeze twee „ ftukken, nog veele dingen plaats, die 'met het waare „ oogmerk dcrzelvcn ftryden. Men zou zeggen, dat „ by de meefte Confiftoriën (*) deeze zo gewigtige be„ zigheden alleen als ydckplegtighedcnbefchouwd wor- „ den (*) 't Geen men in Duitschland, byzonderlyk by de Lutberichen, het Confijlorie, en by eenige Gereformeerden den Ker* kenraad noemt, is eene vergadering , die ten deele uit I'redifcanten, en ten deele uit Rechtsgeleerden beftaat. en behalven de bezorging van andere dingen , die tot het kerkbeftier behooren , de Proponenten ondervraagt en aanneemt, en de Predikanten beroept voor alle Kerken, daar de Gemeente het recht niet heeft, om zelve een'Predikant te beroepen, of daar het beroep niet aan een'Edelman of ander particulier uit hoofde van bet recht van Collatie (jus patronatüs) flaat. Behalven dat dient men, tot verftand van het geen deSchryverbier zegt, verder te weeten, dat in fommigeDuitfcheLanden een Proponent, wanneer hy een beroep als Predikant krygt, nog eene ondervraaging moet ondergaan. Deeze laatfle heeft de Schryver hier vooral in het oog. Fcrtaaler.  C 45 ) , den. Dc Proponent gaat de leden van hetGoitfiilbtic „ opwachten en begeert ondervraagd te worden, — cn verzoekt tevens (en wie kanhemditkwalyknecmen?) " dat hy van het Hebreeuwsch moogc verfchoond wor" den. Men buigt zich, ten blyke, dat men zyn ver" zoek toeftaat. Den volgenden dag verfchynt hy voor " dc vergadering; toont getuigfehriften, van welker waarde wy in het vervolg zullen fpreeken; trouwens hy kent dezelve, indien hy een deugniet is; want, in " dit geval, zyn hem die tegen zuiver goud toegewogen, " of hy heeft geduurende dc vier laatfte weeken vóór " zyn vertrek van de Academie, met zuchten en zich " voor de Profesforen te verootmoedigen een meestal ^ geveinsd berouw getoond, en daar op geschied de * ondervraaging in het Latyn; en dit kan ik in 't geheel '', niet goedkeuren. Waarheden, welke andere cerlyke " mannen gaarne in volle klaarheid aan het volk wilden toonen, en om dit wel te kunnen doen, zich by dag " cn by nacht beyvereny om alle moogelyke kundigheid ' " en vaardigheid in hunne moedertaal te verkrygen. " Lcerftcllingen, die men gaarne wilde ontblooten van " alles, waarmede de oude Kerkvaders in hetGrieksch, " en de laatere onwettige Kerkleeraars in hetMonniken" latyn, haar onkennelyk cn wanfehapen hebben doen " worden;over deeze waarheden en kerftelHngen word " hy ondervraagd in eene taal, die zo weinig Proponen„ ten verftaan— „ Maar hy diende evenwel blyken te gceven, of hy „ dc Latynfche taal verftaat of niet!" , Zekerlyk! maar hoe bczwaarlyk kan dit pp de ge„ melde manier gefchieden ! Was het niet oneindig bé-  ( 40 ) „ beter, dat men hem een ftuk uit ccn' ftaaijen klaslifchen „ .Auteur, en vervolgens iets uit een op den trant van „ Arijlotdes gefchreven Syftema der Godgeleerdheid liet „ verklaarcn ? (*) Hoe men het ook met dit laatfte wil „ houden, zou ik goedvinden dat de Proponent hetgeen „ hy by de bovengemelde vraagen geantwoord , of „ (indien dit zyne zaak niet was) thans gehoord heeft, ;, betoogde, cn wel in het Hebreeuwsch " „ In het Hebreeuwsch? wie zou dit kunnen doen?" „ Neem my niet kwalyk, Mynhecr! dit kunnen, buiten „ alle tegenfpraak, de Heeren michaelis , tyciisen ,, schultz, piderit " „ En wie nog meer ? " •- Hief was het gezelfchap genoodzaakt te bukken onder een' tak, die, dewyl de postwagen niet gedekt was, onze hoeden en mutfen dreigde af te gooijen; cn dit veroorzaakte eene gaapihg in het gefprek. „ Heb ik u te vooren niet hooren zeggen," (dus hervatte de Franschman de reden) ,, dat vecle Proponenten verzochten van het Hebreeuwsch ver„ fchoond te worden? enz, enz. " a Het is waar; maar dit verzoek behoorde hen niet „ toe- (*) » Vajl weiken kant wy dit ook befchouwen , kunnen „ wy evenwel met geene mogelykheid bezeilen, hoe sophia „ deeze redeneering zou begrepen, onthouden en met deelnee„ ming aangehoord hebben" enz. enz. Waarlyk deKunflrech . ters hadden gelyk , toen zy dit zeiden ; dit wil ik by deeze opentlyk bekennen. Alleenlyk troost ik my hier mede , dat ik evenwel dusdoende onze Leezeri zo veele waarheden kan zeggen.  (47) y, tocgeihan tc werden ; vtant zy , die ondervraagen, „ dienden evenwel te tooncn, dat zy van hunnen kant * • Al wederom een tak ——- „ Welaan, hoe gaat het verder?" „ Dan word iets op de baan gebragt, dat aanleiding „ geeft, om fchriftuurplaatfen in het Grieksch by te „ brengen " „ Ik zou denken, dat dit mede kon achterwege bly*„ ven." „ Neemt my niet kwalyk, Mynheer! een Predikant, , die geen Grieksch verftaat, behoorde niet eens by de „ klcinfte gemeente geplaatst te worden. — Ondtr„ tusfehen wil ik gaarne bekennen, dat Plutarchus en „ Xenophon by de ondervraaging behoorden op de tafel ,, te leggen. —— Zie daar ! dit is alles, dat in „ veele Confiftoriën plaats heeft. Of dc Proponent kan „ prediken, of hy de kranken kan vertrooften, of hy „ kan katechifeeren? ofhyinde fraaije wetenfehappen „ eenigzins bedreven is ? of hy eenige kennis heeft hoe „ de gezondheid bewaard of herfteld kan worden, of „ hy,zo veel als noodig is, de huishouding verftaat; ol „ hy ecne genoegzaame kennis van de vrouwelykc fexe „ heeft om eene wyze keuze te kunnen doen, of hy r „ ten minfte, die boeken heeft, welke hyvolftrektdient te hebben ? of hy het beroep door flinkfche wegen „ gezocht en gekregen heeft, of hy genoeg kennis vat} „ het rekenen heeft, om de rekeningen, welke kerke„ lyke zaaken betreffen, op tc maaken, of na te zien. „ of hy leerredenen weet tc beoordeelen! en wanneer „ de zyne beoordeeld worden, of hy dan daar uit voor- deel  (4&) „ deel weet te trekken? (*) naar een van deeze dingen' „ tevernecmen, komt de ondervraagers niet eens in^de ,■ gedachten." „ Nu , dan verwondert het my niet, dat men in „ Duitschland zo veel flcchte Predikanten heeft en " „ Wel zyn er dan in Frankryk beteren?" „ Ten minfte vind men by ons geene dergelyke dwaaS5, heden, die het merk van openbaare goedkeuring draa„ gen. Wacht eens, Mynheer! zie daar! hier "is een' „ ftuk van een' brief, welken ik, te Parys zynde,van ,-, myneft broeder ontfing uit een gewest van Duitsch„ land,daar de kerk weleer gedrukt wierd, en daar by „ gevolg tegenwoordig de befte Predikanten moeftert „ weezen." Hy las het volgende. Heden heb ik eene leerreden gehoord over het evangelie , dat gcwoonlyk op het feest van St. Michiel gepredikt word. Het fcheelde weinig , of ik was in de zelfde verlegenheid, als zeker oud besje iii Gascogne, die te Iaat gewaar wordende, dat de Predikant vergeten had den tekst voor tc leczen, van haar; ftoel oprees, en hem toeriep: Mousfèiëur^ Mousfeiëur le Pasfeteur! un petit bout de tesfete (f). Ik vroeg aan iemand, die naast my zat,' of het evangelie reeds afgelezen was?,, Neen. " -—De inleiding handelde over i. Kor. XI. vs, 10. en ftrekte om te betoogen > dat de magt, welke (gelyk het naar de woor- (*) Indien hy in dit laatfte artikel geheel onbedreven is, dan beklaag ik de Stad , daar hy als Predikant ftaande Collega's zal hebben f , (*) Texte,  ( 49 ) woordelyke vertaaling van den grondtekst luid) door de vrouw op haar hoofd moest gedragen worden , eene foort van muts geweest is, dat deeze benaaming voor eene muts ons flechts wat vreemd voorkomt, even gelyk onze nakomelingen zekerlyk eens vreemd zullen opkyken, wanneer zy leezen,dat de vrouwen in deezentegenwoordigen tyd flaapfters, harten en zacht fuizendc winden op het hoofd gedragen hebben ^ (*). Hier op wierd het laatfle vers van een kerklied gezongen, en ik wilde heengaan — maar wat gebeurde 'er ? De predikant begon eene tweede inleiding, die ^ gelyk de eerlte, byna een kwartier uurs duurde , en over Luc. VIL vs. 44. „ Vrouw enz." handelde, en bewees,- „ dat de vrouwelyke fexe wel verdiende door de Engelen gade geflagen te worden." —;—> Nu volgde 'er een gebed voor een' zieken, waarin ik zeer duidelyk de woorden hoorde, dat hy ; zedert drie weeken noch rust noch fpys genoten had. — Ik ftond nu nog ééns op om heen te gaan ,■ maar ik wierd tegengehouden door de vraag: Of ik de predikatie niet wilde hooren? Dit deed my denken, dat hetgeen ik reeds gehoord had , flechts twee byzondere oefeningen waren , en ik verwachtte , dat een degclyk Predikant thans den prcekfloel zou beklimmen; want deezen hals zag ik in 't geheel niet volleen'Predikant aari. Maar het was mis; hy bleef, en hield ecne leerreden: „Over de naauwgezetheid, welke een Chriften in zyn leven eri wandel heeft te betrachten' I. Men moet niets doen ,■ waarover een kind kan moeijelyk worden; II het is beter in de zee te verdrinken dan (*) Dormeufe, coeur, zephir. D  C 50 ) dan niet zalig te worden." , Ik deed alle moeite om my van lachen te weerhouden fchoon de arme hals den draad zyner leerreden, die hy denkelyk van buiten geleerd had, telkens kwyt raakte , en niet durvende ophouden met fpreeken , genoodzaakt was de ongezoutenlte en zotfte dingen te zeggen.,, Deeze man," zeide ik tegen iemand die naast my zat „ deed beter, dat hy het opftcl van zyne leerreden op den prcckftoel mede nam" — ?, Dat mag hy niet doen." Hy kon hetzelve immers in den Bybel leggen ? " — „ Hy mag den Bybel ook niet op den preekiloel mede neemen." —* „ Maar hoe ? als hy , door iets geltoord , den draad van zyn voorlTel kwyt raakt, en zyne gemeente en tevens zich zeiven te veel acht en ontziet, dan dat hy maar zou voortpraatcn, zo als het hem voor den mond komt! dan kon hy immers uit verlegenheid een overval krygen.'' È~ „ Dat is v/el waar; en het is hier ook reeds gebeurd." » „ Zeg my eens; worden hier in de fchool van het weeshuis lesfen over Horatius gehouden ?" ?— „ Wel zeker." —— „ Neemt dc Profesfor..." — „ De Prseceptor van de eerfte fchool verklaart Horatius." „ Neemt de Praccptor , wanneer hy de lesfen houd, Horatius op de Kathc„ der?" ■*—— Welzeker. —— Ik glimlachte, en de man ging te onvrede achter my ftaan. Ik zag een' anderen insgelyks glimlachen. Deezen vroeg ik: of het hier uit verachting of uit eerbied jegens Gods woord gcIchicdde, dat men hetzelve aan het volk niet wilde toonen? Hy trok de fchouders op; en tot heden weet ik niet, hoe het daarmede gelegen is. „Maar hoe? als „ de man ecne fchriftuuiplaats bybrengt ? vroeg ik." — »Hy  ( 5* ) — —• „ I ly inoet alle, die hy wil bybrengen, vooraf „ van buiten leeren." > „ Maar het blykt immers „ zeer klaar, dat de man een zwak geheugen heeft; „ indien hy nu by het opzeggen van eene fchriftuur„ plaats hapert, en een kind (want ik zie hier kleine „ kinderen, zelfs van vier jaaren) by geval de fchrif. „ tuurplaats beter weet ? " „ Dat kan wel gc- ,j beuren .*..." (en zeer gemakkelyk , myn waarde broeder! want de kinderen leeren hier in het laatst van de week de fchriftuurplaatfen van buiten, die des zondags kunnen te pas komen; fchoon ik wel verzekerd, ben, dat zy daar van niet één woord verftaan, cn dus zal het hen, tot meerdere jaaren gekomen zynde, ook nooit in de gedachten komen , by dezelve iets te denken. Wanneer iemand veele fchriftuurplaatfen en verzen uit kerk liederen in zyne leerreden weet in te lasfen, dan verkrygt hy den naam van een' ftichtelyken Predikant; maar ik vrees zeer, dat veelen flechts dat geene ftichtelyk noemen , 't welk men kan aanhooren zonder dat men daarby met denken behoeft werkzaam te zyn, datgeene , waarby men , als het noodig was , de laatfte helft van een zinflot uit het geheugen zou kunnen voorZeggen, eindelyk datgeene, 't welk met veele , O's en Helaas! doorfpekt is. Ik vroeg verder: Waarom een man, dien ik met het grootfte genoegen in de gasthuiskerk had hooren prediken ,' geene betere plaats had? ü Die man? wel die is immers flechts een Zedenpree„ kcr!" Wat dit hier wil zeggen, weet ik eigentlyk niet; maar ik giste wel zo iets. g Ik heb Bogthans ge„ hoord dat hy de verdienften van Jefus Christus zó „ bondig en zó aandoenlyk bewees, dat ik vol berouw, D 2 ,y eii  C 52 ) „ en tevens met een crnffig voornoemen van in het tce„ komende de godzaligheid beter te zullen betrachten-, „ de kerk verliet?" , „ Dit doet hy flechts nu en „ danv" —— „Maar altyd kan cn behoort dit immers „ ook niet tegefchieden?" • „Hy doet het flechts „ met oogmerk om toehoorders aan te lokken; want „ anders handelen zyne leerredenen gewoonlyk van de „ burgerlyke en huislyke gelukzaligheid, van de naauw- gezetheid, die men moet betrachten in den arbeid, „ in het ampt, in het huwelyk, in de opvoeding der kinderen, van het geduld in het lyden, van de Chris- telyke liefde en verdraagzaamheid, van de onvolmaakt,, heid onzer kenhisfe, van de vrees voor de dood, van den goeden naam, en van meer dergelykc beuzelin- a, gen." ■ „Beuzelingen?" ■ „Wel ja, het „ is immers maar zedekunde!" —•— Nu wenschte ik, dat ook deeze man achter' my ging ftaan! (doch laat ik myn verhaal vervolgen.) De Predikant, dien ik heden hoorde, fprak bykans geen enkel Woord van datgeen, waarvan hy by dc verdeeling zyner leerreden beloofd had tc zullen fpreeken; eens deels kon men dit niet wel anders verwachten , en ten andere was het niet eens te wenfehen, dat hy 'er van mogt fpreeken: ook zag jk veele verfhndige lieden, die het verveelde. Ten aan- zien van dc kerkliederen had ik my dcerlyk bedrogen; jk had verwacht,- dat zy in deezen hoek van Duitsch<- land zeer fraai zouden weezen: maar onder de veels liederen, die 'er gezongen wierden, was geen enkel van Geilert, van Cramer,of van anderen foortgelyke Dich- tcren; het waren (ten minfle kon dit met het grootfle recht gezegd worden ten aanzien van die, welke op deezen  ( 53 ) teen morgen gezongen wierden) het waren,zeg ik,naare producten van inlandfchcverfïandeloozeharfens. Ik doorliep het gezangboek, en vond alle bedenkelyke taalfouten , laffe woordfpeelingen , veelmaals laage walgelyke .uitdrukkingen, zotte byfpreuken, niets dat naar dichtkunde , niets dat naar de waare taal des Bybcls zweemde enz. enz. en nogthans ftond op den tytel van dit zwaarlyvig boek met groote letters, dat men in hetzelzc dc fticbtelykflelie&eren ter algemccne (tichiinge byeen verzaameld had! Ik was zeer beducht , dat ik ten opzichte van het kerkgebed, (het welk trouwens niet minder ja ik denk, zelfs nog meer dan de zing cn de leerreden een ftuk van den openbaaren godsdienst is) eveneens zou bedrogen worden; maar neen; dit gebed was uitmuntend fraai: alleenlyk rabbelde de man, onder het voorleezen van hetzelve, zó fchielyk cn zó oneerbiedig, en ik kon tevens door het geraas der ftoelen en banken zo weinig daarvan verftaan, dat ik de uitmuntendheid van hetzelve eerst naderhand heb leeren kennen, toen ik gelegenheid kreeg, van het te leezen: daar was ook niemand, die met eenige aandacht daarnaar luifterdc. — Dit afgedaan zynde las dc Predikant (volgens eene misfelyke gewoonte , die op veele plaatfen in Duitschland in zwang is) eene gchee1c lyst van zieken of andere perfoonen, die verzocht hadden, dat 'er voor hen zou gebeden worden, van bekendmaakingen van vrouwen, die in de kraam waren bevallen , van Colleften , van perfoonen, die overleden waren, en dergelykc dingen meer. By eene bekendmaaking van de laatfte foort glimlachte myn buurman : „ Men zegt, dat deeze man zacht en zalig ont„ flapcn is," zeide hy, „en hy roofde evenwel het D 3 ,. goed  C54) » goed van weduwen en weezen, wierd van zyn arapt afgezet, verarmde zyne deugdzaame vrouw, verniet zyne dochter, omdat zy was gaan trouwen met een' jongman, over welken hy voogd was, en beiïem„ de by uiterfren wille al zyn goed, tot het bouwen „ van een' fchouwburg." „ Maar wie zegt dan dat hy zalig is?" „ Hoort gy dat niet, Myn- heer ? de Predikant zegt het." - „ Hoe kan „ dat weezen?" — „Hy meet het doen, omdat „ de man ontfiapen is, terwyl een Predikant bezig was 1 net hem over zyn' toekomenden ftaat te fpreeken." — Ik luifterde, en hoorde , dat de Predikant van meer foortgelyke perfoonen zeide, dat zy zalig waren. Dc tyd viel my, terwyl alle deeze bekendmaakingen gelezen wierden, zeer lang: eindelyk begon de Predikant nog ééns te bidden. „ Nu is het immers (zeide ik) „ onmoogelyk, dat hy in het gebed iets kan zeggen ,, met betrekking op zyne leerreden, van welke, na ;, het voorleezcn van zo veel briefjes, die de gedach„ ten op andere dingen geleid hebben, hem en zyne „ toehoorderen niets meer, ten minden in dit oogen- blik niets meer, kan heugen? En evenwel „ bad de man, en wel zeer lang; en wat bad hy? gelyk een fchooljongen zyne les, zeide hy een opge- „ fteld en van buiten geleerd gebed op , dat „ wil zeggen; hy fchreeuwde zonder dat zyn hart 'er by aangedaan was; hy raakte (gelyk by zulke ver„ ftrooide gedachten niet anders kon gefchieden) den „ draad van zynopftel kwyt, cn zeide, in de vervvach„ ring, dat hetgeen hy vergeten had, hem wederom „ zou tc binnen fchieten, dingen, die tc zot zyn om tc  C 55 ) * te befchryven. Eindelyk gingen de toehoorders, na „ verloop van twee uuren, die ik volftrekt verloren m reken, naar huis, in de zelfde gemoedsgefleldheid , „ (ik hoop het best) in welke zy waren, toen zy naar „ de kerk gingen." „ Zie daar, Mynheer," zeide de Franschman, terwyl hy den brief weder in zyn' zak frak, „ hoe het „ ook daaromtrent in Frankrjk mooge gefield zyn, ,, zo iets hebt gy evenwel daar niet gevonden." De nacht verdween onder foortgelyke gefprekken. , . Byaldien de bekoorlykheden van den morgen- ftond niet reeds zo dikwerf befchreven waren , dan zoude ik myn best doen om deezen ochtend, die zekerlyk de fchoonile was van allen, die ik tot heden toegezien heb, zo af te fchilderen, als dezelve zich nog op dit oogenblik, met verrukking aan myn geheugen vertegenwoordigt. Het berouwt my thans, dat ik zo veele aangenaame morgenftonden verflapen heb. Wy reeden met het aanbreeken van den dageraad, tegen het hangen van een' berg: boven onze hoofden verfcheenen de purpere voorloopcrs der opgaande zonne met veelcn luifter door een dun geboomte, en beneden ons, kwam het eene gedeelte van een bekoorlyk landfehap na het andere, van achter de donkere fchaduwen te voorfchyn. -—— De geheele Natuur hieromftrecks ontwaakte,en het is my onmoogelyk tebeflisfen, of het geluid der hoorns, waarmede de herders door de dorpen gingen om het vee byeen te zaamelen en op het veld te leiden , of het eerfle rumoer der nyvere landlieden die thans hunne flallcn ontgrendelden, of het kweclcn der gepluimde zangers, die, nadat de zwarte D 4 don-  (56) donderwolken verdwenen waren , hunne blydfchap m verrukkelyke toonen uitgalmden, my het meest bekoorde. De regendroppels, die nog op de bloempjes lagen , en waarin helderder en meer verfcheidene kleuren fchitterden, als in het gloeijend morgen, rood zelfs , verdweenen allengs , en toen wierd de lucht door dc Iieflykfle balfemgeuren zodanig ver. vuld, dat ook zelfs de ongevoelige Majoor daardoor getroffen wierd. Het gelui der klokken weergalmde van alle kanten uit eene menigte van omleggende dorpen j met ecne zoetklinkende harmonie, en wekte den Jood, wien ik meende de vreugde vit zyn aangezicht te kunnen leezen, omdat die tyd wederom ver* fchenen was, waarin hy zyn morgengebed moest verrichten. Dc eerfle ftraalen der zonne, fcheenen met zo cenUuifterryken glans en aangenaame warmte, dat wy alle onze reismantels afïmeeten , en eensklaps vrolyk wierden. • Een jong boerinnetje zong, niet verre van ons af, een morgenlied met oneindige bevalligheid, en zy groette ons, toen wy naby haar kwamen, met een gelaat, waarop onfchuldige en ongeveinsde vreugd op het duidelykst ftond afgemaald , alhoewel het dorp , waaruit zy te voorfchyn kwam , door de rampen des oorlogs , bykans geheelenal verwoest lag. Maar het duurde niet lang, of wy wenschtcn wederom in de fchaduwe te moogen zyn. • Het eenzaam gedruis der pas ontwaakte landlieden veranderde welhaast in een yverig gewoel der arbeidenden, die gedoemd zyn om in het zweet des aangezichts hun brood te eeten. De zoete toonen van het morgenlied, vfoo-' den  ( 57 ) den weg voor het geraas der dartele fcherts, of van het morrig vloeken ; cn men zag wolken van zorg zich allengs op de vrolykc aangezichten van ons gezelfchap verfpreiden. De Jood had .zyn gebed geëindigd, en haalde nu een zakboekje uit, om de winden na te rekenen, die hy hoopte, dat zyne bezigheden in Tiljlt hem zouden opleveren. -— Helaas! dacht ik toen by my zeiven, welke aanmerkelyke veranderingen moeten deeze menfehen nog ondergaan, eer zy zich in Haat Hellen om den ffillen Sabbath der Eeuwigheid tc vieren! Hpe zal ons dan te moede zyn, wanneer die aarde, op welke wy zo vlytig gewoeld hebben, gantfchclyk vernietigd zyn, of ten minne eene gehecle andere gedaante hebben 7Sa l Toen wy hier binnen de poort reeden, luifterde ik naauwkeurig toe, of ik misfehien daardoor ontdekken mogt, wie de man is, dien ik tot heden toe voor een' Predikant verlieten heb! maar hy fprak Rusfisch met den Officier, die aldaar de wacht had , en de Jood, die my voor tolk had kunnen dienen, zegt, dat hy op dcszelfs woorden geen acht gegeven heeft. De Majoor zocht my te overreeden, om in zyn gezelfchap deeze ftad te gaan bezjen, maar het ontbreekt my eensdeels aan nieuwsgierigheid, cn ten anderen wilde ik myn' tyd veel liever beitecden, om aan u, myne waarde Moeder, te fchryven. En bovendien ..... maar ik heb immers niets meer te zeggen. Leef wel, en wees volkomen gerust, wegens uwe. sop h i a. P. S.  C 58 ) p. s. Hemel , wat zal ik nu beginnen ! ——. Helaas ! de postwagen is vertrokken, en heeft my met nog een jong meisje uit Koningsbergen, dat hier ecne plaats in denzelven befproken had fchandelyk vergeten. Men zegt my, dat in de geheele ftad geene paarden te krygen zyn. Dat ook geen van alle de pasfagiers zich herinnerde VII. BRIEF. s o p h 1 a aan de Weduwe E. Infterburg. Zondag den 17 Mei. Ik beken, liefde Moeder, dat ik wat al tc onvoorzichtig handelde, toen ik myn' laatften brief in dien ftaat afzond: byaldien dezelve te recht gekomen is, dan zult gy buiten twyfel zeer ongeduldig zyn , om nadere tyding van uwe sophia te ontfangen. Neem het my ondertusfehen niet kwalyk, dat ik u dien angst veroorzaakte : ■ ik vertrouw dat gy aan een onnozel meisje, dat op dien tyd in de uiterfïe benaauwdheid was, deeze onbezonnenheid gaarne vergeevên zult. Hoe zwak is toch onze fexe , voornaamelyk^ wanneer die nog geene ondervinding heeft! Ik, en het burgermeisje, waarvan het nafchrift van dien brief gewag maakte, keeken elkander cencn gerui- men  ( 59 ) men tyd met weenendc oogen aan* enwiftcn geen' raad om ons uit onze verlegenheid te redden. De Waardin had evenwel de beleefdheid om ons de volgende vraag te doen: „ Byaldien het misfehien had moogen gebeuren (zeide zy)„ om ergens een rytuig voor ons te vinden! hoe veel geld wy in zulk geval, voor hetzelve wel zouden hebben willen betaaien?" Wél ver¬ re van haar hierop twee of driemaal zo veel als de gewoonlyke prys aan te bieden, daar het echter alleènlyk op gemunt was, gaven wy juist het domfte antwoord, dat men met moogelykheid had kunnen verzinnen , en hierin beftond: „ dat wy zeer gaarne de gewoone prys daarvoor gecven wilden, te meer, om dat wy maar twee paarden noodig hadden." In plaats van ons te trooüen of eenigen goeden raad te gecven, begon dat boosaartig wyf ons nu jammerlyk te beklaagen , en vermeerderde daar door onze verlegenheid niet weinig. Zy herinnerde ons aan veele onaangenaame gevolgen, waarop wy zonder haar toedoen niet eens zouden gedacht hebben: „ Onze koffers, (zeide zy) gingen nu geduu„ rig vooruit; wy moeiten het postgeld dubbel betaalen; „ wy hadden misfehien geene behoorlyke paspoorten; ,, men kon niet weetcn, wanneer, en met welke foort „ van Pasfagiers de volgende postwagen aankomen zcu„ de; dat" (en dit was buiten allen twyfel de echte „ waarheid) „ dat my dit ongeval nooit zoude gebeurd „ hebben, indien ik maar alleen den voerman het dub„ bel drinkgeld, dat hy van my eischte , had willen „ betaalen; dat deeze weigering alleen de oorzaak was; „ dat men op reis zynde, niet al te zuinig behoorde te „ zvn enz. enz. In  C 60 ) In het midden dcezer trooftelyke redenvoering , zag ik tot myne onukfpreckelyke vreugd, den braaven Predikant van verre komen aanryden , zittende op een paard dat tot een uitmuntend modél had moogen dienen., om in eene fchildery van den zeer beroemden Don Qtiiohot zyne getrouwe Rozitiante te verbeelden. Hy was -naauwlyks van hetzelve afgeklommen, of hy vroeg aanftoncls met een ftraf gelaat: „ Waarom men „ ons geen rytuig aangeboden had, om den postwagen te achtcrhaalen?" En zie daar! op dat zelfde oogenblik was dc eigen zoon yan onze vriendelyke waardin terftond gereed, om ons op het nadrukkelyk bevel zyner moeder, een' wagen met twee paarden aan te ipannen. Ik heb menigmaal den mansperfoonen die achtbaarheid misgund, welke dat gedacht zo baarblykclyk boven onze zwakke Sexe vooruit heeft : doch nu verheugde ik my daarover, en zou nóg bovendien met veel vermaak gezien hebben, dat onze liefdeloozc en baatzuchtige waardin, eene ftrenge ftrafpredikatïe had moeten aanhooren. Maar dc Predikant, dus zal ik deezen man, (over wiens ongemeene bezadigdheid ik my niet genoeg verwonderen kan) zo lang noemen , tot ik weet, wie, of wat hy eigendyk is ip'rak zeer weinig; hy betaalde alles dat Sufanna en ik verteerd hadden, waarop wy aanftonds Tilfit verlieten, niet weinig verheugd zynde over deeze zo onverwachte als aangenaame verlosfing. Ik zit hier in een zeer aartig en zindelyk kamertje , en denk overvloedig tyd te zullen hebben om een' langen brief aaii ü tc kunnen fchryven, want het is nog maar eerst vier uuren, en allen myne rcisgenootcn leggen  gen nog in een' diepen flaap gedompeld. Dit vertrek eélykt zeer wel naar uwe woonkamer , waarin wy zo menigen ochtend op dit zelfde uur te zaamen ontbeten hebben. . O hoe aangenaam is my zodanig eene herinnering! Waarom zou ik niet openhartig ontdekken , dat ik zeer veel hoogachting voor deezen onbekenden heb opgevat? — Veelen onzer nieuwbakken Auteurs, (gy weet immers welke knorrige muggezifters ik daaronder meen, ) klaagen en kermen zonder ophouden over het menfchelyk gedacht. Men zou deeze lieden met recht vergelyken kunnen by misdaadigen , die langen tyd in hechtenis gezeten hebben , en all' dien tyd met galey flaaven cn foortgelyke rampzaligen hebben doorgebragt. Hunne oogen zyn aan dat doffe licht * dat nu en dan door de dikke traliën van den kerker dringt, nog zodanig gewoon, dat thans alle voorwerpen hen eveneens als galeijen en gevangenhokken toefchynen, en evenwel durven zy hun vermetel oordeel omtrent het menschdom in de waereld zenden. Men leest hunne werken omdat die geeftig en ten uiterftc fchaamteloos zyn: maar de leczers, welke zich daarmede vermaaken , bedenken niet eens dat zy ook tot dat zelfde gcflacht behooren, welker gezaamentlyke medeleden, door hen zo haatclyk worden ten toon gedekt ... Deeze Gceftelyke, (want ik heb nu gedaan met philofophecrcn) bcwyst integendeel door zyn eigen voorbeeld , dat 'er nog waare menfehenvrienden zyn. Ik zie in zyn' perfoon niet alleen de geheele Berlue, maar ook alle andere blaauwboekjes van die foort ten volle wcderlegd , en ik befchouw derzelver Auteurs,  ( 62 ) eveneens ais moedwillige kinderen , die te vergeefs . fchreeuwen om datgeene, 't geen aan Itiller kinderen opderfclvér gemanierder verzoek zelden of nooit geweigerd word, en die dan, om zich over hunne te leur ftdling eenigzinstewreeken, een' fcheeven mondtrekken, en de gelukkiger broeders en zusters braaf uitjouwen. . Hy is zonder tegenfpraak milddaadig, (want ik heb federtikinzyn gezelfchap ben nog niet één enkelen duiver moogen uitgeeven) moedig, welleevend, verffandig etf godvruchtig.- Suf onna is een goedaartig meisje; ik had haar gezelfchap nogthans voor deeze keer liefst willen misfen, alleen om myne nieuwsgierigheid ten aanzien van deezen onbekenden te voldoen: want het is zeer waarfchynIyk,dat op deeze korte reis (byaldien wy beiden alleen geweest waren) het eén of ander gefprek zoude voorgevallen zyn, waardoor ik omtrent zyn' perfoon wat meer licht gekregen had. Sufanna vroeg hem eens: Wie hy was? waarop hy d lachende antwoordde; „ Een pas- „ fagier?,' Dit was eene goede les, dacht ik toen , voor andere nieuwsgierigen. Het kan my fchnkkelyk verveelen , wanneer ik fomtyds dc al tc groote omzichtigheid van fommigc menfehen zie; maar het kan zyn, dat hy gewigtige oorzaaken heeft om onbekend te willen blyven : ik zou hem echter van myn' kant alles durven vertrouwen, wanneer hy 'er maar gelegenheid toe gaf. Het fchynt een weinig vreemd, dar alhoewel deeze heer alle moogelyke zorg voor my dnrngt, hy nogthans geene de minde nieuwsgierigheid toond ,om te moogen weeten wieik ben. — Ik zeide hem  ( °~3 ) hem iets,dat ik voorSufanna niet wceten wilde , in het Fransch. „ Wel zó," antwoordde hy , „fpreekt gy „ Fransch ? Gy hebt zeer wel gedaan, dat gy zulks „ tot nu toe verzwegen hebt; ik ben ook van gevoe■ len, dat men op de reis zó onbekend behoort te bly,', ven alkmaar eenigzins moogelyk is; en acht men het noodig zich eindelyk te ontdekken, dan is zulks al„ toos vroeg genoeg, wanneer men van zyne reisge„ nooten afleheid neemt: men kan fommige ongele„ genheden niet voorzien." Hy vatte onder het uitfpreeken deezer woorden myne hand, en ik meen, dat hy die een weinig drukte — het kan zyn dat zulks maar enkel verbeelding was, maar ik voelde ten minfte, dat zich een blos over myn geheel aangezicht verbreide. Hy vermaakte ons den geheelen weg over met aangenaame gefprekken, (waarvan ik u by eene andere gelegenheid nader verflag zal doen) cn wy kwamen by ons overig gezelfchap, toen hetzelve nog maar twee mylen had afgelegd. Het verwonderde my niet, dat de Majoor, (op wiens befcherming ik reeds van het begin af aan weinig vertrouwen ftelde, en van wien myn broeder naar alle vermoeden geen recht denkbeeld heeft,) my in Tilfit vergeten had; want hy had aldaar by voorraad reeds eene goede laading van het fterke Infterburger bier ingenomen. — O welke fchandvlekken van het menschdom zyn de dronkaarts! Het begon reeds duifter te worden, toen wy ons wederom op den postwagen plaatften. Myn nieuwe leidsman begeerde, dat ik nevens hem op de achterfte bank zou caan zitten, hetwelk de Majoor zo kast niet zag, ■ , ' of  ( 64) of hy begon te fchreeuwen , en beval my 0p een' meeiterachtigen toon , dat ik my naast hem vervoegen zou. „ De Juffer kan nu niet weer van plaats verande„ ren," zeide dc Predikant, „zonder het gezelfchap j, lastig te vallen." „ Wat raakt het u,myn vriend? Gy behoeftu mét on- ze zaaken niet te bemoeijen ? " De Predikant zweeg. —— Ik wierd zeer bang, d, „ Vertrouw dienKwaakcr niet, die beeft den duivel bcs, drogen: — ik zeg, kom hier!" Ik beefde van angst. „ Wordt gy door dien fchynheiligen Paap misfehien „ weerhouden?" _ Ik vraag of gy haar zult los- laatcn ? „ Neen," met' eene mannclykc fïcm. „ Neen ! daar zal u die cn die over haa- „ len* .... Hy poogde op te daan, maar de Franschman hield hem vast. Nog een Befchermengel dacht ik toen, cn begon op nieuw moed te fcheppen. De Majoor vloekte ondertusfehen. Een gemeen vrouws- perfoon, 't welk naast den voerman zat, zeide iets aanftootelyks. „ Zo gy niet zwygt, riep dc Predikant haar toe, en wees met één op een' modderpoel, daar wy op dat oogenblik doorreeden," zo laat ik u aanftoads daarin dompelen. " Het wyf gaf een fpytig ant-  ( 65 ) -antwoord : waarop hy haar die zelfde woorden nog ééns, maar wel zo nadrukkelyk toeriep en het wyf zweeg. „ Wacht," zeide toen de Majoor, „ik heb nu een weinig te veel gedronken: maar morgen zttllen wy elkander wel nader fpreeken." „ Het zal my zeer aangenaam zyn, Mynheer, wan„ neer ik u alsdan mag nuchteren zien," 55 Goed! maar ik vrees het zal u zuur op- „ breeken!"Tegen Sujanna: „ Kom jy hier, vryfter." Toen zy op haare plaats bleef zitten: „ Zo je „ niet komt, dan laat ik je aanftonds uit den wagen fmyten." « Dit dreigement maakte het onno- > zei meisje zó vervaard, dat zy zyn' zin wilde doen: maar de Jood, welke nevens haar zat, vroeg aan. den Predikant : „ Zei myn Heer me wel believen by te „ Haan?" en hierop „Ja" geantwoord zynde, hield de Jood haar vast, en beloofde haar te befchermen. De Majoor ook hier zyn' zin niet krygende riep alleenlyk: „Smousje! fmousje!" en zéidé veivolgcns tegen de \touw , die naast den voerman zat: „ kom jy dan „ hier?" deeze volgde aanftonds zyne begeerte , en liet daarop de onbefchoftfte taal hooren. Wy reeden kort daarna door een dorp. De Jood trok den knecht van den Franschman by de mouw; wees eerst na beneden , toen op het wyf, en ftak hem twee roebels; in de hand. Fluks vatte deeze haar onder de armen, tilde haar uit den wagen en gaf haar de twee roebels, zeggende : „ Ou daar vrouwtje ! nu neem zy zich een koets „ van de boer; marsch!" E De  (66) De dronken Majoor fchold in \Duitscbea de ander p \Fransch, tot dat de eerde eindelyk in flaap raakte. ; Het heugt my niet, dat ik ooit van myn leven ?o veel gelachen heb. Wat eene wonderlyke levenswyze is dit! was ik tochmaar eerst gelukkig in Saxen! Ik zou nog zeer veel te fchryven hebben, maar durf deezen niet langer uitrekken, uit vrees dat men my wederom vergecten mogt; en befluit derhalven met de verzekering, dat niets de moeijelykheden deezer reize my meer verzoet, dan het vooruitzicht van u daardoor een' aangenaamen dienst te bewyzen, en uwen ouderdom te trooiten, s o p H IA. VIII. BRIEF. Aan dezelve. Infierburg. Zondag den 17 Mei. JTier zitten wy te kyken! Men heeft met geweld alle paarden, die de noodzaakelyke vier beenep hebben uit deeze ilad geligt, om tot een transport gebruikt te worden. Ik heb daarom niet eens willen vraagen of wy heden nog verder zullen reizen, want ik heb voorgenomen om zeer veel te fchryven waartoe ik thans fchoone gelegenheid heb, dewyl ik met onzen Hebreëf alleen te huis gebleven ben. De Predikant is ook uitgegaan , nadat hy eerst van kleederen veranderd had: hy had een goud galon op zyn kamifooJ, my dunkt dat zulks  C 67 > •zulks voor een Gceftclyken geenzins past, dus moet hy zeker iets anders zyn. • ■ Hy lykt nu de fraairtc man , die ik nog ooit gezien heb. Maar wat zegt gy, liefde Moeder? my dunkt ik hoor u vraagen: „Hoe; „ zottin, maaken dan ook in uwe meening de kleede- „ ren den Man?" Ach! wat zyn wy meisjes voor het grootne gedeelte toch maar onnoozelc fchepfeltjes! Wy bragten deeze nacht, die ongemeen fchoon was, in rust cn ftilte door, en ik fluimerde onder het bekoorlyk gezang van duizend nachtegaaien. Het is misfehien maar ecne verbeelding, maar my dunkt, dat het zeer aangenaam is, op weg in een rytuig te flaapen. Zulks valt in den beginne wel wat moeijelyk, maar het bekoort naderhand door de vooruelling van de rust, die men, na het eindigen der reize, te verwachten heeft. Eerst verheugde my de zoete toon der nachtegaaien , toen het naijveren van het leerzaam rietvinkje. -— Doch het fchynt als of ik hiervan met dwee- pery begin te fpreeken. Ik vond by myn ont- waaken, dat myn hoofd tegen hoe noem ik hem nu best? hy is geen Predikant: wel nu, laat ik deezen zeldzaamen man in het toekomende maar Mynheer zeldzaam noemen. Ik vond dan, dat ik met myn hoofd tegen zyne borst leunde. Oordeel eens hoe ontróerd en beteuterd ik my toen overeind richtte. By geluk diepen allen de andere pasfagiers; ik was echter zó be.fchaamd, dat ik niet één enkel woord fpreeken kon om my te verontfchuldigen. •——— „ Hoe ?, zoet," zeide hy, „hebt gy geflapen:" E 2 ;5 Ze  ( 68 ) „ Zo bevallig flaapt op roozen, „ Zelfs de Bloemgodinne niet! (*) Vervolgens vroeg hymyin 't Fransch: „ Eilieve zeg. „ my eens, wat hebt gy deeze nacht gedroomd," Ik antwoordde zeer onnoozel:" Niets, alleen dat ik my heden or„ gemeen zoude fchaamen.« Ik had deeze woorden nog naauwlyks uitgefproken, of hy kuste my de hand, en fprong uit den wagen nevens welken hy omtrent een half uur wandelde. Myn hart bedankte hem voor deeze befcheidenheid, maar de Jood dreef op die oogenblik met my den fpot, waartoe ik zelve hem door veelerhande nieuwsgierige vraagen de gelegenheid gegeven heb. Hy verhaalde my, dat de Heer ZELDZAAM my geduurende myn' flaap zonder ophouden aangezien had, en zyne oogen daarmede niet verzaadigen kon; dat hy dikwyls over myn aangezicht heenbukte; myn waggelend hoofd nu eens met zyne hand, dan wederom met een' doek onderfteunde, en zich in allerhande houdingen plaatfte om my gemakkelyk te doen rusten. ■ «- „ Kortom, " dus befloot hy zyn verhaal: „ ik „ dacht waarlyk dat ik Adam en Heva zag. Zo haast wy allen (den Majoor uitgezonderd) ontwaakt waren , en elkander een' goeden morgen gewenscht hadden, vroeg dc Heer zeldzaam al lachende aan den Franschman :„ Wat dunkt u Mynheer, zal onze fnoeshaan vandaag wat vreedzaamer zyn ?" „ Het is hem geraden," antwoordde deeze , en op dat zelfde oogenblik ontwaakte de Majoor door het hevig fiooten van den postwagen, vermits wy ons toen op (') Uit eens bekende hoogduitfche Aria.  ( 69 ) op een' ftraatweg aan den ingang van een dorp bevon* ^eu, Hy geeuwde een paar maaien, nam vervolgens een {lokje brandewyn, en den Franschman (aan wien hy te vooren doorgaans zyn flesje aanbood, maar nu misfehien voor zyn' vyand hield, met wien hy gisteren avond gekrakeeld had) vry duurs aanziende, zeide hy té* gen hem: „ A propos Landsman, wy hebben te zaamen nog een hoentje te kluiven. " „ O ja! " antwoordde de Franschman, die met zyn' degen in de hand, vaardig uit den wagen fpröng. De Majoor, die hem zeer waarfchynlyk voor een' windbuil gehouden had, fchrik* te, en zeide heel bedeesd: „ Zoetjes, myn vriend, hier niet-5 . laat ons eerst buiten het dorp zyn." „ja „ wel," riep de andere 4 4 allons ier, in de dorp." Hy fcholdzyne tegenparty voor een ,<,oude oer," tot dat deeze zich welflaanshalre gedwongen zag om hem te volgen; Zeldzaam nam toen ook zyn' rotting en degen, en volgde hen insgelyks* waarop de Majoor, niet zonder merkelyken angst van leer trok, cn zich in portuur ftelde. De Franschman een' boere jongen ziende, riep denzelven en gaf hem een zesthalf* zeggende: „ Ouw daar jong! gaa jouw in de kerk, zeg „ de man hy zal trommel met de klok, en aal deeze „ doode lyk." De jongen nam zyn mutsje af> bezag . den Majoor van boven tot beneden, en zeide heel verwonderd :„ die Heer is immers niet dood." „ Jy heb kelyk,' antwoordde de Franschman,» maar hy is dood, want hy zal h vecht met my." Hy wilde ten zeiven tyd aanvallen, maar zeldzaam, die nu vreesde, dat het ernst mogt worden , floeg met zyn' degen tusfehen deeze twee kampvechters, en herflelde den vrede,waarna zy wedeE 3 *'onl  rom op den wagen klommen, cn tot teken hunner verzoening , elk een teug uit het brandewynflesje namen. Nu verdween al myn voorige angst, en ik begon wederom uit vrye borst te ademen. Welke vinnige fchcpfels zyn de mansperfóonen! Hunne zielen moeten zonder twyfel anders dan dc onze gefchapen zyn? want al had ik ook een reuzenïichaam zo zou dc myne echter altoos ecne bloode ziel zyn en blyven. Zeldzaam poogde het gefprek, waartoe dit voorval ftof leverde, op eenig ander onderwerp te keeren ; de Jood vroeg hem : „ by welken landaart het ^ tweegevecht eerst in zwang gekomen was?" Hy fcheen hierop ongaarne te willen antwoorden, maar de Franschman (die het Hoogduitsch tamelyk wel verftaat alhoewel hy zulks niet fpreeken kan, en daarom zyn" knecht dikwyls voor tolk gebruikt) herhaalde die zelfde vraag, waarop hy eindelyk aldus antwoordde: „ Daar „ zyn twee foorten van tweegevechten; van de eerfte „ foort was die ftryd, tot welke Goliath de Jooden „ uitdaagde. Men vind daarvan maar zeer weinig voor„ beelden in de gefchiedenisfen, om dat het zeer on„ voorzichtig zoude zyn, het lot van een geheel volk door de punt van écnen degen te laaten beflisfen. „ De tweede foort is eene uitvinding der wildfte na* de." „ Met uw verlof," zeide de Majoor, „ik vecht niet £ gaarne, maar ik geloof dat ik den naam van Rus on„ waerdig zoude zyn , byaldien ik ooit eene uitdaa» ging weigerde, De eer "  ( p ) ,', ja zekerlyk," viel hem de Franschman in dc reden , „ de eer —" „ En ik ben maar een burgerman," riep de Schilder „ maar wat de eer aanbetreft, ben ik ook van utft „ gevoelen." Hier keek de Majoor den Schilder zeer adelyk aan. „ En wat is dan de eer?" vroeg zeldzaam zeer' érnftig. „ De eer ," hernam de Majoor ; „ wel nu, dat „ is .... dat is ...." „ Eb , mals Vhonneur f riep de Franschman , ^ eest ik weet al weer niet te zeg; eest donc..." „ Ik denk," zeide de Schilder, dat .... wacht eens .... maar dat kan het ook niet zyn ...." De Heer zeldzaam nam toen het woord op, en zeide: „ gy hebt dan een ieder van u (naar het fchynt) „ dikwyls om de eer gevochten; maar hebt gy ook wei „ eens om het bypomocblium gevochten?" „ Wat is dat?" vroegen zy allen te gelyk.' ., Daar legt niets aan gelegen," antwoordde hy. ■ Gy hebt immers nooit gevraagd wat de eer is: de „ eerde uitvinders van het tweegevecht beweerden, dat „ men om de eer vechten moest, en nu vechten dé „ Europeaanen om de eer; Had die wilde natie in „ tegendeel beweerd, dat men om het byt>omtC&liu n „ vechten moest, dan zouden de Europeanen thans „ om het bypomocblium vechten." Allen zweegen eene wyl en keeken hem met verwondering aan. Eindelyk vroeg de Franschman: „Kunc ,j gy fchermen, Mynhee r? " „ Zo goed als het vo ar iemand van. myne Iichaanr^eE'4 v  • C 7* ) " M*:™ **** moeijelyke leeraren moogelyk is ■ —- Gehefyé weeten dat by een groot en welgemaakt mansperfoon is, en my dunkt hy fmUlie woorden inet een fier gelaat. „ Waar hebt gy het fchermen geleerd?" vroe£ de Franschman. ° Zeldzaam aantwoordde met eene vriendelyke buiging: „Op meer dan eene plaats,Mynheer; maar wil « voornaamelyk m Menen, Parys, Jena, en Be/m, „ ft ad Ouf! riep de Franschman, „ Hebt gy dan nog nooit in ernst gevochten ?" vroeer de Majoor. Het fcheen als of de Heer zeldzaam zeer ongaarne dit gefprek wilde voortzetten. „Myns bedunkens " anw°ordde hy is zulks eene daad even zo dwaas als „ onnoodig." „ Maïs «art?" „ Moet ik dan myne eigene fchande aan den „ dag brengen ? ik draag immers tot myn grootrte „ leedweezen het gedenkteken myner dwaasheid op „ myn aangezicht. " ■ Hy heeft het lidteken van een' zwaaren houw aan de kin , dat hem echter in het minfte niet ontfiert. „ Tk heb mcenigmaal „ die zonde begaan , eer ik daaromtrent hetzelfde t, denkbeeld had als nu." De Majoor \ roeg: „ Van welke religie is Mynheer ? " Zeldzaam, met tegenzin:,, Dat doet immers n niets ter zaake; want dc natuurlyke godsdienst alleen,. „ is reeds toereikende , om den mensch hieromtrent n zyne plichten aan te toonem " n Ik  ( 73 ) ,, Ik ftryd 'er nier regen. Maar gy zegt dat Het vechten ecne dwaasheid is ; hoe dan , wanneer men u „ noodzaakt. " „ Zulks kan niet ligt gefchieden. Ik ben toegeevend „ jegens dronkaarts, met geen' mensch gemeenzaam , „ en heb misfehien geen lafhartig voorkomen. " —Waarlyk zyn gezicht— Maar ik kan u niet befchryven hoedanig hy alle weezenstrekken in zyne magt heeft, het zy om iemand af te fchrikken of in te neemenv Men zweeg wederom eene wyl. „ Maar" , vroeg de Majoor nog eens," byaldien men u dan uitdaagde? (Glimlachende) „ Dan kom ik niet. " Fi pardon Monsieur V „ Hoe Mynheer ! gy zoud het haazepad kiezen ? * „ Neen. „ Waar zoud gy dan blyven ? " „ Ik zou my overal vertoonen waar myn tegenparty „ my zoude kunnen vermoeden: alleenlyk daar ter plaat„ fe niet, waar hy my beveelt, dat ik komen zal. „ En waarom niet ? " ,, Gy kunt myn antwoord ligt raaden: Om „ dat ik my aan de bevelen van geen mensch wil onder« werpen. Zo myn tegenparty recht heeft om te hoo• pen, dat ik zyne uitdaaging gehoorzaamen zal, dan fi heeft immers een landlooper hetzelfde recht om te „ hoopen, dat ik ingevolge van zynen brandbrief, myrf „ geld daar ter plaatlè brengen zal, waar hy zulks be„ veelt? (Na een weinig beraad.) „ Maar wanneer „ dan uwe vrienden u ingevolge van die weigering voor >, eerloos houden?" E 5 » Wat  „ Wat zoud gy doen, Mynheer Majoor , wanneer „ uwe vrienden u voor éénoogig, ftom , of gebo- „ chcid hielden? Ook kan zulks tusfchen myne „ vrienden en my geene plaats hebben." „ Maar wanneer dan de' vrienden van uwe tegenpar$ ty zulks doen ? " ^, Ik herhaal myne voorgaande vraag ? " „ Genomen dan dat gy een Officier waart, en de' Souverein u wegens eene geweigerde uitdaaging af£ dankte?" „ Ik zou my alsdan naar een ander land begeeven 3 „ wel te vredcn zj-nde, dat een ieder weet, dat ik het „ gezag van mynen Souverein erken, maar dat ik voor „ het overige veel te grootmoedig ben om aan iemand „ anders, en wel het allerminst aan een' verwaanden.' „ uitdaager te gchoorzaameiv ,, Dat verhuizen gaat echter altoos zo gemakkelyk ii niet. " „ Is het dan myne fchuld, dat de Koningen en Vor„ Hen dien wclmccnenden raad , om het tweegevecht „ in alle landen met eerloosheid te ftraffen, niet aange-' nomen hebben ? " (*_) Alle (*) Hier ben ik genoodzaakt my te beroepen op hetgeen de Heer michaelis in zyn Mofaïsck Recht g. 135. nopens dit onderwerp gezegd he^ft. Men heeft my tegenge. worpen, dat, volgens myne grondbgginfels, immer niemand tegen de oveimagt beveiligd is; d^t, zelfs wanneer men Hechts verwerrerd.rwyze te uerk gaar , het beduur van den rotting, waaraan gee. e ft>otpl;at is,nkt zo veiiig kan gtfehio. den, en niet aodauig in onze ffingt ist als het beftuur van den  ( 75 ) Allen ftemden éénpaarïg overéén, dat zulks niet alleen het best en roemwaerdigst, maar ook genoegzaam het eenigst middel zoude zyn, om de tweegevechten te verhoeden. ,. Neemt my niet kwalyk, myne Heeren," zeide de jood, maar in ecne taal, die ik niet kan nabootfen, '„ dit is waarfchynlyk het eenigst middel niet. Vergunt „ my, dat ik u iets verhaal. Een fhoeshaan plaagde „ alle jonge Edellieden, die by het regiment dienst na„ men, en wanneer zy niet naar zyne pypen wilden „ danfen, hem op brandewyn tracteeren, enz. dan zocht ,, hy rufie met hen en hieuw hen met den fabel dat'er „ dc lappen by hingen. Op deeze wyze gedroeg hy ,, zich eens insgelyks tegen een'jongen Edelman van pas „ veerden degen ; dat twee zeer groote Zedekundigen onzer eeuwe (naar myn oordeel zyn zy de twee grootften) wel deugdelyk van gevoelen zyn , dat het tweegevecht geene zonde of misdaad is, zo dikwyls wy door het gebrek der politieke gefteldheid van het land , of door het verzuim der wetten ten aanzien van dit ftuk wederom in den Staat der Natuur geplaatst worden, dat is te zeggen , zo dikwyls wy met betrekking tot de wetten , zonder bsfeherming zyn. Dar. i!c bad, toen ik myn werk by deezen nieuwen druk overzag, in dit gefprek flechts weinige veranderingen gemaakt, voorneemens zynde, om, wanneer my eens veel ledige tyd te beurt viel, de gemelde tegenwerpingen in haar geheel te gebruiken. Thans , terwyl ik door de omftandighedea ge* drongen ben , het; werk zonder verder uitfttd ter drukpers over te geeven, herinner ik my eerst, en by gevolg te laat, dat my deeze uitgeftelde arbeid nog wacht. 'Er is dus voor my geen andere weg over, dan dat ik my eens geheel en al verledig om over het tweegevecht te fchryven.  ■fi veertien jaaren, en deeze vond zich genoodzaakt om „ hem uit te daagen, of laat ik liever zeggen, het rc,, giment dwong den jongman om zulks te doen, en „ het tweegevecht wierd op den ochtendftond van den „ volgenden dag bepaald. Deeze verfcheen en tevens „ met denzelven de verfchrikkelyke Luitenant. De jon* „ ge Edelman liet een tafeltje brengen, en zy gingen „ beiden aan hetzelve zitten; terwyl de Luitenant teï„ kens hardere woorden en belcedigingen uitffiet; en j, de jonge Edelman intusfehen een paar pistoolen op „ het tafeltje legde. Neen, Jonkheer, met pistoolen „ vecht ik alleenlyk tegen mannen. Van daag vechten ' i, wy met den degen." „ Van daag vechten wy niet met den degen. Luis„ ter eens. Gy houwt alles kreupel en lam; want „ daartoe zyt • gy opgewasfen. Gy fchiet alles dood; ,-, want aan eenige andere bezigheid is uw arm niet ge^- wend " „ Jongen!" Zo dikwyls gy dit belieft te zeggen. Gaa maar' j, voort, ik zal u den man welhaast toonen. Gy zyt „ thans oud genoeg en hebt lang genoeg geleefd; ik „ in tegendeel niet. Aan uw verlies legt niets gelegen; by myn behoud heeft de Souverein en het Land be- „ lang; want ik kan nuttiger worden dan gy Wees 5, maar bedaard en word niet ongeduldig; het zal flus> „ jes wel heeter gaan. Onze krachten zyn niet gelyk-$ dus kunnen Wy op die de beflisfing niet laaten aan„ komen. Zie daar twee dobbeliïeenen , die zullen „ beilisfen. Wy zullen aan dit tafeltje blyven zitten en „ gooijen. Die dc hoogde oogen gooit, zal het pis- „ tooi  (77) • tooi opneemcn en fchieten maar ziet gy,het * pistool zo vlak tegen het voorhoofd houdende ■—" en fchieten den anderen dood, als een? dollen hond. „ Jl/öns" Mynheer de Kader," zeide de Luitenant, naar de kroeg gaande, „ gy zyt gek!" „ Mynheer de Luitenant, ik ben niet gek," hernam de jonge Edelman , „ en ging op ftaanden voet naar „ de bezoekkamer van den Generaal,om alle Officiers, „ die hy daar vond, zyne ontmoeting met den moes? „ haan te verhaalen." Dit gaf aanleiding om deeze ftof nader te onderzoeken. „ Ik verftaa my," zeide de voerman, „ niet op „ het houwen, of het fchieten; maar ik wierd mede eens door myne maats fterk aangezet, om met een' zeker' kaerel te vechten. Ik laadde twee pistoolen, j, let wel, ik was dronken, en ik gaf hem een, en ik „ gaf hem myn zakdoek," en zei ik: „ daar hou vast, het eene eind, en ik zal het aan 't ander eind vast'„ houden, en dan haaien we over cn dan fchieten we „ af, pof! want kyk eens , anders raak ik jou uier. En «oen wilei hy niet; en toen ftak ik hem met de fpooren braaf in de ribben, en trapte hem al? eer,', haverzak; en toen zeiden de anderen, dat het genoeg " was; en daar meê was 't goed; en luister eens, ik „ denk als de Heeren eens order kreegen, om ook zo „ te doen: dan was 't ook goed." Eenige Heeren bloosden hier, en het wierd zeer ftil. „ Maar," zeide de Franschman, „ de Eer!"  „ Dit valsch begrip der eere, is juist de eenigde „ gronddag van deeze razemy." (Allen) „ Ei lieve zeg ons: wat is dan dc ,, eer?" „ Myn gedrag te regelen volgens de wetten der rede „ en der openbaaring : nademaal geen mensch ontken„ nen zal, dat deeze met de waare eer volmaakt over- éénftemmen." „ Ja, wanneer wy het in dien zin neemen " „ .... Alsdan zult gy alle u eveneens gedragen, als ik „ moest doen, wanneer eene innerlyke befchaamingen de „ verwytingen van 't geweten my lasug vielen." „ Maar wanneer, met dat alles, myne eer benadeeld „ word ? " zeide de Majoor. „ Dan kunt gy datgeene niet doen, waartoe de eer„ fte drift u anders misfehien vervoeren zoude." „ Niet? en wat zoude ik in zulk geval niet kunnca. „ doen?" „ Uwen Souverein uitdaagen." „ Den Souverein ! en waarom dien ? " „ Om dat hy alleen uwe eer benadeelen en u daar- „ van berooven kan, of laat ik liever zeggen: „ om dat hy alleen de magt heeft u eerloos te verklaa„ ren." „ Ik begryp uwe meening niet." . (Waarlyk ik begreep die ook niet.) » Dat gceft my geen wonder; of gy moest dan niet „ in emst gevraagd hebben, wat de eer is? Ik zal my „ duidclyker uitdrukken: de eer is eigcntlyk dit getui„ genis der waereld: Dat mj'n gedrag overéénkomiHg „ is  (79 ) ,, is met de wetten der rede en der openbaaring. —„ Zo haast nu iemand verbied dit getuigenis van my at' „ te leggen, of zo haast iemand beveelt zodanig een ge- „ tuigenis te herroepen alsdan word myne eer „ benadeeld en my ontroofd. Maar niemand heeft de „ magt om zulks te verbieden of te beveelen dan de Souverein alleen: wanneer ik dan op uwe waag aangaande het benadeelen der eere antwoorden zal, zo „ kan ik volftrekt niets anders antwoorden , dan dat ik „ zo even zeide; — want of gy moet u aan den ,, Souverein wreeken, wel te verdaan byaldien gy on- „ fchuldig zyt maar zulks is onmoogelyk; of gy moet zyn bevel om eerloos te zyn gehoorzaamen, „ en zulks is niet alleen moogelyk, maar gy „ zyt zelfs door de wet der Natuur, cn de fouvereine „ magt verplicht , om zodanig een bevel te ge„ hoorzaamen. Dit gezag ftrekt nogthans niet verder „ dan zyne eigene landpaalen. Wanneer het nu ge,, beurt, dat een volk, tot hetwelk gy uwe toevlucht „ genomen hebt, gedwongen is om het zo evenge„ melde goede getuigenis van u af te leggen, dan is „ uwe eer wederom herfteld. Ik moet daarenboven „ aanmerken, dat het geenzins van dc eigenzinnigheid van „ een' Vorft afhangt iemand zonder oorzaak voor ecr„ loos te verklaaren: dcrhalven behoeft men alleen„ lyk die overtreedingen, welke door de wetten met „ infamie gedreigd worden, of ik zou my nog „ liever uitdrukken, zo gy my niet befchuldigen wilt „ dat jk eene predikatie houde ——— maar alle on„ deugden te vermyden " . » Wie  ( 8° ) „ Wie kan zulks doen," vroeg de Majoor zyne fchoudcrs optrekkende; „ Dewaare Christen." Op dit zeggen zoud gy het weï gelooven ? zuchtten zy allen r ook zelfs de Jood. Na een algemeen ftilzwygen , geduurende hetwelk de oogen aller aaliweczcnden met eene vriendelyke eerbiedigheid op hem gevestigd waren, vroeg eindelyk de Franschman : „ Of het dan nu volftrekt onmoogelyk , was , om hem tot een tweegevecht te noodzaa* ken?" Hy bedacht zich een' geruimen tyd, en antwoordde toen: „ Ja, het is onmoogelyk; zo lang ik my zeiven „ in geen oogenfchynlyk levensgevaar bevind, en niet „ vergeet, dat ik in de heilige tegenwoordigheid, en „ onder het opperbeftier der Goddelyke Majefteit ben " s Hy vervolgde op een zeer vriendelyken en be- weeglyken toon: „ laat ik de eer hebben u te verze„ keren, dat myne dagelykfche en voornaamfte zorg „ daarhecnen firekt , om nooit door myn toedoen de „ heiligheid Gods te onteeren , en myne medemen,, fchen door myn gedrag eenige onveriehilligheid jer „ gens het Opperweezen in te boezemen ; dat myn „ grootfte hartzeer ontftaat, door het herdenken van „ myne eigene zwakheid en trouwloosheid , en dat „ myne eenigfte hoop berust, op de verwachting dat „ alle deeze groote toebcreidfelen , welke God ten „ aanzien van het menschdom gemaakt heeft, zeker,, lyk veel verhevener oogmerken ten doel hebben." —r Het fcheen als of hy nog iets wilde zeggen, doch de wagen op dit oógenblik ftil houdende , klom hy uit 'den  ( 8i ) denzelven en begaf zich dieper in het bosch waardoor wy toen reeden (*). Hy (*) Deeze aanmerkingen omtrent de tweegevechten hebben tweeJerhande uitwerkingen gehad. De eente: Dac men my befpot heeft; maar dit had ik van te vooren reeds voorzien. — Het gaat met de valfche eer eveneens als met het byge* loof , en men kan (myns bedunkens) de valfche eer eigent» lyk voor niets anders dan voor eene fcort van bygeloof hóuden; Wat is nu wel natuurlyker, dan dat een mensch,die de onmoogelykheid van het beftaan der weerwolven betoogt, door allen, die aan weerwolven gelooven , uitgelachen word. — De Heeren, welken my voor een' fchooigeleerdé, in de eigentiyke betekenis van dit woord, houden, dat is, voor een' man^ die geer e faainenleeving, geene tucht, en buiten de Var derlandfche Hoogefchool niets gezien , noch bygewoond., noch ondervonden heeft, hebben wel voornaamlyk de grojtlte 001zaak om met my den fpot te dryven. Laaten deeze Heeren in hun geloof, als of zy nu myn'geheelen levensloop kennen, vry volharden, want ik fchryf voor de zuiken niet. De tweede uitwerking: Dat men my uitgedaagd heeft -■ — óm te bewyzen hoe het moogelyk is, dat dee^e leer ook op Officiers kan toegepast worden ? Dit verwonderde my. — Laat het my als een geboren Duitfcber geoorloofd zyn te zeggen, dat een mensch ,• die geen moeds genoeg bezit, om zelfs eenen Vorst te braveeren, wanneer deeze hem het dueikeren gebied, ook niet waerdig is een Officier te zyn. — Een dapper en beroemd krysman zeide m/ eens: Vo >r G >ii voor myn' Souverein en voor myn land, ben ik altoos evesj „ welgemoed inden ftryd als opeen bal gegaan, maar ik zou.„ de mynen Souverein nooit denken te gehoorzaamen, wan„ neer hy my gebood, dat ik duè'lkeren zou,om dat ouie ba „ jonge fnoeshaanen duè'lkeren; ten zy dan dat hy ze'f myde „ hand beiiisrde, gelyk inen kleine kindtren doet, die eerst fchry* F  ( 82 ) My was naauwlyks buicen ons gehoor, of des Fransch" mans lakei gebruikte de vryheid van zynen Heer tc vraa„ gen: Houd gy deezen man ook vooreen' Enthu/tastT— (Noemt men het nu al Enthu'pasten, dacht ik toen by my zeiven, weleer noemde men het immers Piëtist en% De feheldnaainen, die men aan braave lieden geeft, veranderen dan, naar het fchynt, ook al van mode, gelyk de gekrulde hairlokken. Het zou tegenwoordig misfehien even zo ouderwets en burgerlyk klinken, wanneer men in voomaame gezelfchappen van Piëtisten, Geestdryvers en Dweepers Iprak als of men chataignes en beurrée in plaats van marons en tartine zeide! „ Te voila „ fchryven leeren." ■ ■ Ten tweede: men heeft van my geëifcht dat ik zeggen zoude, hoe een man zich behoorde te gedraagen, wanneer hem piftoolen aargeboden worden Welaan, ik zal deete vraag ook beantwoorden. Het is, myns bedunkens, geen groot wonderwerk, dat niemand my tot heden toe op piftoolen uitgedaagd heeft. Wanneer dit ech¬ ter eens gefchieden mogt, hoe dan? — Welnu, reken ik dien man reeds onbeleefd, die my beveelen durft om den de» gen te trekken, dan is die zekerlyk nog veel onbeleefder,die my beveelt om een paar piftoolen af te fchieten. Al wiereed3 zoveel verachtelyke gehoorzaamheid heeft laaten blyken, dat hy zich goedwillig aan de bevelen van zulk een' hoogmoedig' Hiensch onderwerpen heeft, die ... . doch ik mag zeer ongaarne ieman I befchaamen. — Geen mensch behoorde over deeze gevoelers, die aan veelen zo byfter vreemd voorkomen, eerder te oordeelen , dan na dat hy vooraf de zeer uitmuntende Verhandeling van den Heer miller over dat onderwérpgelezen heeft. (A) Ik had als toen het verhaal van de twee bovengemelde anekdoten door den Jood en den Voerman nog niet laaten dom.  C 33 ) „ voila dtisfil " antwoordde de Franschman verftoord. „ Ik wenschte wel", zeide de Majoor, „ dat ik dien „ man vroeger had leeren kennen. „ De vroomheid," hernam de Schilder, „ ziet hem „ waarlyk dé oogen uit. Men zou hem tot een uitmun„ tend model gebruiken kunnen, om een' Apostel Pau„ lus in een altaarftuk te fchilderen. „ Dat is eerst een geleerd en vroom Menheer! " riep de Jood en eene redelyke traan vloeide over zyne wangen. Ieder een wenschte te weeten wie hy was, (en ik was misfehien nog veel nieuwsgieriger dan deezen altezaamen.)' De Jood zeide, dat hy hem weleer in Siberiè'n gezien had. In Siberiënl Hy kwam welhaast te mg, om dat de voerman hem bad, op den wagen te gaan zitten. Hy toonde ons ecni je fteenen, welke hy zo even in dit bosch gevonden had, die vol infekten en andere verfteende lichaamtjes waren. Hy Onderhield ons een' geruimen tyd met zeer geleerde aanmerkingen over dit onderwerp, welke hy met veel bevalligheid voordroeg, en overtuigde ons van de onkunde diter geenen, welke in deeze voorwerpen niets anders dan een fpel der natuur en der verbeeldingskracht mecnen te vinden. Hy beloofde ons nog veele verrteende zaaken te laaten zien, die hy zeide dat in Siberiën gevonden waren. . „ Zyt gy daar geweest?" vroeg de Franschman, „ Dergelyke zeldzaamheden," antwoordde hy, „ wor- den in alle verzaamelingen van liefhebbers der natuurj, kunde overvloedig aangetroffen." „ In de verwachting," hernam de Majoor, „ dat gy i, ons by gelegenheid die zeldzaamheden toont, zult gy Fa fi my  & my zeer verplichten byaldien gy de goedheid gelieft ,., te hebben, my tot een gedachtenis uw gevoelen ten aanzien van het tweegevecht op fchrift tc gecven." „ Gy oordeelt zeer gunftig," antwoordde de Heer zeldzaam. „ Wat ik ten dien opzichte gezegd heb-, „ vloeit van Zelve uit de natuur der zaak, en is derhal„ ven zeer ligt in het geheugen te prenten; en wat ik daarover nog had behooren te zeggen, is reeds in den „ Engelfchen Grandifon te vinden.Voor het overige" i vervolgde hy al fchertfende —> „ is het zeer „ natuurlyk, dat de degen even zo min beftemd is,. om „ zich daardoor de liefkoozingen der fchoone kunne te „ venverven, als de wyn beftemd is om ons leven daar„ mede te verdeedigen. Zeg my eens: wanneer men „ nu in zulke gewigtige voorvallen als deeze zyn, iets „ gebruikt, dat de natuur niet ten naaste by tot dat „ gebruik beftcmt, is dat verftandig ? " De jood vroeg verlof om wegens dit onderwerp eene gefchiedenis by te brengen r. die- hem weleer dqör een reiziger verhaald was, en die hy by deeze gelegenheid wederom indachtig wierd. „ Twee jonge Romeinen," zeide hy, „ waren beide op ééne zelfde Juffer verliefd. „ Wel verre van elkander hierom tot een tweegevecht „ uit te datgen, gelyk by onbefchaafder volkeren ge„ bruikelyk was, kwamen ze integendeel overéén, dar „ de beminde Juffer het loon van dien zoude zyn, die van hen beiden in den eerften- veldflag tegen den ,, vyand , den mcesten moed betoonde. Het kwam kort daarnaa tot een treffen, en zy vochten beide met „ een' leeuwenmoed. De een' ftorrte zich, nadat hy door eenige benden doorgedrongen was en zyne krach- „ ten  ten -reeds meerendeels uitgeput waren, in een nieuw gevaar: de ander ziende, dat zyn niedevryer welhaast „, onder de ovennagt der vyanden zoude moeten bczwy„ ken, ylde om denzelven te ontzetten, en tevens om „ zeer edelmoedig alle aanfpraakiop zyne beminde aan „ deezen dapperen medevryer af te ftaan." VERVOLG. J3e twee Officiers betuigden hunne verwondering over dit roemwaefdig gedrag , en vroegen den Iïeer zeldzaam, waarom de tegenwoordige tyden zo weinig voorbeelden van dergelyke edelmoedige daaden opieeverden ? „ Men hééft altoos aangemerkt," antwoordde hy, „ dat onder éénhoofdige regeeringen veel minder na„ yver heerscht dan in Gcmeencbesten, omdat in deeze j, laatfte 'niet één enkel Opperhoofd, maar integendeel „ veele zyn, die de magt hebben om waare verdienden „ te'beloonen. Het verdriet, dat men niettegen- „ ftaande de verhevenfte bjykén van edelmoedigheid , ,, echter zeer zelden boven anderen word voorgetrok„ ken; dat men niet anders dan door de tusfehenkomst „ der aanzienlyldle Hovelingen tot de tegenwoordigheid „ der Vorften genaaken kan; dc verftappende yver ook „ zelfs van den getrouwfte " „ Vind ik u eindelyk hier ? eerlooze fchurk!" riep op dit oogenblik een man, die te paard met losfen teu^ 3 gel  C 86" ) gel uit het bosch kwam rennen, maar onder het uiten van die woorden, met zyn paard ter neder plofte. Hemel! hoe ontftelde ik! —— De vreemde had ccn pistool in de hand, hetwelk tegen den Heer Zeldt zaam gemunt was, dit brandde af onder het vallen, zonder eenige fchade te veroorzaaken, en het tweede pistool, dat uit den holfter viel, brak aan ftukken. Onze paarden wierden hierdoor fchichtig en trokken den wagen op een' omgehouwen' boom, hetwelk ons noodzaakte om daaruit te klimmen. De Jood (gelyk dc bloohartigheid dier natie het doorgaans medebrengt) koos terftond het haazepad, en ik wenschte wel dat ik zyn voorbeeld had kunnen volgen. De Heer zeldzaam liep heen om den vreemdeling , die nog ondei het paard lag, te redden. „ Hoe is het moogelyk,'5 zeide hy, meteen gelaat, dat verontwaerdiging, ftand- vastigheid en tevens medelyden uitdrukte „ hoe ,, is het moogelyk, dat de woede u aanfpoort my dus „ tot in Pruis/en te volgen?" Zyn vyand had geen het minfte letfel ontfangen, maar geleek niet kwalyk naar een' raazend' mensch. Hy was nu weder op de been, en op het punt om den degen te trekken, toen de Schilder hem greep cn beide zyne handen vasthield, terwyl de Majoor, die deezen man fchecn te kennen, hals over kop in het bosch vluchtte. De vreemde, die geduurig fehrecuwde: „Trek van leer jouw hond!" worftelde ondertusfehen zo lang tot dat hy eindelyk zyn' degen uit de fcheede kreeg, en ziende dat dezelve door den val gebroken was, bcmagtigde hy dien van den Schilder, die hem echter neg ecne goc-  C 87 ) goede wyl verhinderde om op den Heer zeldzaam aan te vallen. Deeze zeide zeer bezaadigd: „ Ik heb u immers reeds „ in Petersburg gefchreven en gezegd, dat ik volftrekt „ niet vechten wil." Trek," hernam de ander', „ of ik volg u tot aan het einde der w7aereld." n Ik p-eloof dat gy 'er zeer wel bekwaam toe zyt, antwoordde de Heer zeldzaam. Op dat oogen- blik wierd de Vreemde den Schilder te magtig en raakte los, waarop zeldzaam eindelyk ook zynen degen .opvatte, terwyl zyn tegenparty de allerverachtelykfte fcheldvvoorden uitbraakte. „ Ah pour le co'ip Mönfieur" riep de Franschman, „ fi vous e'tes hom ne !" De Vreemde hield niet op met tergen en fcheldein maar ik kon niet merken dat zulks eenigen den minden invloed op den Heer zeldzaam had: misfehien om dat hy zynen vyand al tc zeer verfmaadde. — s, Gy weet," zeide hy, „ dat ik in diergelyke vuile „ ftraattaal onervaaren ben; ik ken geene begrippen die „ men met den naam van fchurk en diergelyken meer, „ verbind." De Franschman fchreeuwde mede al zyn best, en bood zich aan om Seconde te zyn;maar de Heer zeldzaam weigerde zyne aanbieding, zeggende: dat dewyl zyn tegenparty alleen was, hy bygevolg ook geene hulp van nooden had, en verzocht bovendien zeer emftig, dat hy zich met deeze zaak niet geliefde te bemoeijen. Toen de vreemde zag dat zyne fcheldwoorden geene de minfte uitwerking hadden, viel hy zyn tegenparty met F 4 de  C 38 ) de hevigfce woede aan. De Heer zeldzaam trad daarop eenige fchreeden te rug, doeg de hand aan den degen, vermids hy wegens het dringend gevaar noodzaakelyk trekken moest, (en ik vreesde waarlyk dat hy daarmede reeds te Iaat zoude komen ) en zeide: „ Ee,, denk wel,dat ons gefchil thans geen byzonder gefchil „ meer is; gy hebt door deezen moorddaadigen en ver„ raaderlyken aanval onze Keizerin belecdigd, het daat ,, nu aan haar om u naar verdiende te ftrafFcn." Thans viel de ander brullende van gramfchap op hem aan. De Heer zeldzaam verdeedigde zich met zo veel bekwaamheid,dat de Franschman vol verwondering uitriep: „ Cela est divin! il est unique! Cestun dé,, wónfV — De vreemde wierd nog woedender. „ Gy ziet dat ik u verfchoon, maar pas op!" Dit fprak dc Heer zeldzaam, terwyl hy in eene dappere houding, met oogen die my tot in de ziel drongen,zich recht in poduur Helde: cn op dat ©ogenblik, vloog zyns vyands degen, al fnorrende, zes of zeven febrceden door de lucht. — Ik merkte verder niets, dan dat hy tot deeze doot ( of hoe zal ik het liefst noemen ?) eene groote kracht gebruikte; doch de Franschman zeide my naderhand, dat onze reisgenoot de kling van zyn tegenparty met de zyne gevat, en dus met een' zwenk uit de hand gedwongen had. De I leer zeldzaam wierp den voerman die deezen degen opraapte, insgelyks den zynen toe, en beval hem deeze twee geweeren zorgvuldig te bewaareh. „ Gaa ,, heen," zeide hy vervolgens tegens zynen vyand, „ik ,, ben te veel meester over myne hartstochten, dan dar „ ik de overwinning, die ik over u behaald heb, mis- „ brui-  C 89 ) , bruiken zou. Ik laat u een leven, dat noch u noch „ my toebehoord. De fchande , die u vervolgen zal, „ is-voor my reeds wraak genoeg." De ander, wel verre van diergelyke bezaadigdheid te toonen, knarste integendeel met dc tanden, cn deed zyn best om den voerman de degens te ontweldigen, doch deeze was hem. te derk, waarop dit godvergeeten mensch een zakpistool voor den dag haalde, om den Heer zeldzaam daarmede door de kop te fchieten. Deeze dit verraaj derlyk voorneemen gemerkt hebbende, riep uit: „ O, „ dat is te veel om geduldig tc verdraagen!" cn gaf hem op dat oogenblik zulk een' hevigen flag met den rotting over de hand, dat hy het piftool moest laaten vallen. Ik zag dat hy nu alle geduld verloor;—- en welk fterveling had zulke lafhartige boosheid goedwillig kim-* nen verdraagen! Hy pakte thans zyn' vyand aan, hield denzelven beide dc handen op den rug, cn haalde nog een pidool uit den zak van deezen booswicht. Ik begon toen van angst te fidderen, te meer om dat de Franschman en de Schilder beide uitriepen: masfacrezle! maar hy fchoot het af in de lucht, wierp den anderen vervolgens met eene verbaazende kracht op den grond, trad hem op den nek, cn doeg hem zo lang tot dat zyn rotting van een borst. ,, Ik heb nu geen' tyd," zeide hy ten uiterde vergramd , „ om uwe boosheid „ naar verdiende te ftraffen. Misfehien zult gy de Over„ heid ontfnappen, misfehien zwygt de dein van uw „ geweeten: zo laat dan " (en hier verdubbelde hy zyne „ dagen,) „ zo laat dan ten minde het vleesfelyk gev voel , u gelyk andere beesten eenige dagen lang pyv tügen; Vergeet niet," zeide hy verder, cn ftiet hem, F 5 teen  (9o) toen de ander wederom wilde opftaan, nog éénmaal met den voet ter aarde, „ vergeet OHdertusfchen niet, dat gy „ in de magt der menfchen zyt." - Was dat geene harde behandeling , liefde Moeder? My dunkt, ik miste in dit gedrag den Wysgeer en den Christen. Wat my betreft, ik zou ten minfte nooit in zulke hevige gramfchap kunnen ukbarften. Ach, dat dit godloos mensch toch nooit die gruüweldaad ondernomen had, dan zoude ik nog op dit oogenblik my- nen vriend voor een' Engel aanzien! Maar ik wil niet oordeelen. Toen hy zynen vyand verliet, verfpreidde zich eene emftige droefheid over zyn gelaat, welke my de traanen uit de oogen perfte. Hy had den degen nog naauwlyks weder opgeftoken of hy kwam naar ons toe, en beval, met ons verlof, den voerman om op die plaats nog een weinig te vertoeven; hierop ging hy in het dichtfte van het bosch, daar myn medelyden hem verzelde. Hy was eerst even van ons afgegaan, toen twee Lakeij'en te paard uit den anderen kant van het bosch te voorfchyn kwamen. Deeze behoorden aan den vreemdeling, die hen ook terftond toeriep, dat zy hem weder op zyn paard zouden helpen. De Franschman merkte, dat één van hen een paar piftoolen had, en eischte die, met voorneemen om dezclven los te branden , vreezende dat dit volkje misfehien den Heer zeldzaam oppasfen mogt, maar de piftoolen waren niet geladen , en de Lakei zeide ons zoetjes: „ ik zelf heb de „ voorzorg reeds gebruikt om die af te fchieten. „ Die dagen, welke myn Heer hier ontfangen heeft, „ had hy in Pctershitrg wel tienmaal kunnen krygen, „ wan*  C 9« ) „ wanneer de andere Heer niet veel bczaadigder en vcr• ftandiger Was dan hy. Hem is daardoor geen onrecht „ gefchied." De Schilder riep den vreemde nog toe, terwyl deeze befchaamd, krachteloos en zeer kwalyk gehavend wegreed: „Wacht u, Mynheer! dat gy geene valfche ver„ klaaringen doet , of wy allen zullen tegen u getui, gen." Hy antwoordde niet één woord, maar nam in het omkeeren den hoed af, en groette ons. Een der Lakeijen zeide echter zoetjes: „Vrees niets, hy zal „ zich wel wachten om ooit van dit voorval te fpree„ ken, dat hem geenzins tot eer ftrekt." Deeze zelfde Lakei kwam kort daarna te rug, en verzocht om den degen van zyn' Heer. „ Ik wil het , o-evest wel geeven ," zeide de voerman , „ hoewel het zilver daaraan my heel mooi in de oogen blinkt: , maar hy moet de kling nooit weerom hebben, hy " is die niet waerdig. — Maar evenwel, hou daar!" — terwyl hy de beide ftukken overgaf. „ Uw „ Heer heeft dien zelf gebroken, en dat is evenzogoed „ als of het door beuls handen gefchied was.'.' Wy toefden byna een kwartier uurs , waanra de voerman zo lang op zyn posthoorn blies, tot de Heef zeldzaam weder uit het bosch te voorfchyn kwam. Ik geloof niet dat de overigen van ons gezelfchap iets merkten : maar ik zag duidelyk dat hy geweend had. Hy fcheen echter zeer bedaard te zyn. Een ieder wenschte hem geluk wegens den goeden uitfiag van dit voorval, en alle fpraken met veel lof van zyne ongemecne behendigheid in 't vechten. Gy allen zyt getuigen," zeide hy, „dat aan dee- - zen  C9* ) „ zen man niets gelukken zou: want ik ben waariyk „ te eencmaal onfchuldig. Het was ook geene mocije„ lykc zaak om hem te ontwapenen, nademaal hy door „ het fterk ryden vermoeid, door zynen val met het „ paard ontfteld, door uw gefchreeuw verfchrikt, en „ door zyne eigene woede geheel buiten zyne zinnen was." De Franschman betuigde , dat hy niemand kende , die in de fchermkunst zó ervaaren was als de Heer zeldzaam. Deeze antwoordde : „ Ik geloof niet „ dat ik behoef te bloozcn, wanneer men my zegt, dat „ ik in ecne zaak uitmunt, welke een ieder behoorde te „ leeren die de waardy van het menfchclyk-leven kent, „ voomaameiyk wanneer hy voor de groote waereld „ beftemd is. " Wy vonden den Majoor, die niet verre van de plaats daar dit voorval gebeurd was, naar ons wachtte. Hy hield een lang, en naar allen fchyn zeer emftig gefprek met den Heer zeldzaam; doch zy fpraken beide Rusfiscb, en dc Jood die my den inhoud daarvan had kunnen zeggen, was nog niet wederom te voorfchyn gekomen, zo dat ik u van hetzelve geen verflag kan doen. Toen zy geëindigd hadden, verzocht de Franschman om de eigentlyke oorzaak van dit toeval te moogen weeten, doch dc Heer zeldzaam antwoordde : „ Dewyl zulks geenzins tot eer van myn tegenparty „ drekt, gelyk Mynheer de Majoor wel weet, zou het „ eene onbefcheidenheid van my zyn, byaldien ik my „ door een verhaal van hetzelve, op een ander mans „ kosten wilde beroemen." En dit gezegd hebbende, plaatste hy zich wederom nevens my. Waarom zoude ik het u verzwygen, lieffte Moeder? dat  ( 93 ): dat ik my van harte verheugde toen ik zag, dat hy dft gevaar zó gelukkig ontkomen was. — „ God dank ! * luiderdc ik hem zoetjes in het oor, „dat gy uw leven „ behouden hebt." Hy vatte my om myn keurslyf. „ O! hoe klopt dit „ kleine lieve hart!" zeide hy , „ en hoe verheug ik my, dat gy God voor myne behoudenis dankt!" — Hy bleef eenigen tyd in dit poduur zitten en zag my zeer minzaam aan. Ik bloosde, en ik geloof zelfs, dat ik myn, aangezicht van hem afkeeren of verbergen wilde. „ Hoe kan," zeide hy , „dat bloozen u van my „ vervreemden, nademaal het zeer naomrlyk is, datwy „ deeds deel neemen aan het lot van hen, die wy on- fchuldigoordeelen? Had ik toch nu het vermogen gehad om maar één enkel woordje te kunnen antwoorden! —■ maar neen ! ik zat zo dom als eertyds Daphnis van verdeender gedachtenis ! - Ik verwonder my nog op dit oogen- blik, hoe ik 'er dc leus van kreeg, dat hy my de hand dacht te kusfen; maar ik merkte het evenwel, cn trok (naar myn best onthouden) myne hand zó fchielyk terug-' als ik maar eenigzins kon. Ik heb nu al dengantfehen dag gefchreven, en zoude nog niet eindigen, byaldien ik niet verdrietig was, om dat 'er geene paarden te krygen zyn. ► Wy zullen derhal ven genoodzaakt weezen om deeze nacht hier tc blyven. Ik wenschte wel in een bed te moogen flaapen, maar 'er is in dé geheeleherberg, naar men zegt, maar één  C 91 ) één ledig. Dit toeval is zo veel te verdrietiger , om dat het de eerdemaal is dat ik zulks op deeze reize ondervind. Op dit oogenblik kwam hier een postwagen aan , welke naar Memel moet. De Heer L * * *. is één van dc pasfagiers en wil deezen brief medeneemen. Het %t my dat de Heer z e ld z a a ai nu niet hier is, om dat onze vriend u wegens zyn' peifoon had kunnen gerust dellen: want men behoeft mynen Befchermengel maar te zien, om aandonds verzekerd te zyn, dat hy een veilip- leidsman is. Ik zal in de eerde pleiderplaats myn begonnen dagverhaal vervolgen, want ik ben daarmede •nog niet te hijlerburg. Ik word, gelyk gy ziet, overal opgehouden, nogthans heb ik tuslèhen beide ledigen tyd in overvloed, gelyk uit de aanmerkelyke lengte van deezen brief blykt. Vaar wel! hoe verder de tusfehenruimte is, welke my van u, myne liefïle Moeder, afzondert, zo veel te duidclyker befpeur ik hoe naby u is, het hart van uwe sophi a. P. s. Dat gaat naar wensch! de twee Officiers zyn op eene dansparty verzocht, en zullen de gantfche nacht uitbly- ven. Doch waar zal ik flaapen ? Hier is maaf ééne vrye kamer! men maakt daarin reeds twee bedden gereed. De menfehen hier in huis verbeelden zich zonder twyfel, dat ik de vrouw van den Heer zeldzaam ben. ■—■— Maar wat zwaarigheid! bufanna is immers ook nog hier,-  C 95 ) Al myne zorg is wederom verdwenen! Zeldzaam gaat met de andere twee Heeren naar het bal. Ik verwonder my daarover maar het is my zeer aangenaap. . Vaar wel! ik begin alreeds te geeuwen. IX. BRIE F, Aan dezelve. Infterburg. Maandag den 18. Mei namiddag. "W"y zyn nog hier , en ik weet ook niet wanneer wy wederom vertrekken zullen. Zo ik geene andere aangelegenheden dan alleen myne eigene behartigen moest, dan zou dit oneindig draalen my even zo onverïchüfig zyn, als het my thans verdrietig is, omdat daardoor uwe moederlyke verwachting zo lang word uitgefteld C) Jk (*) Wy zullen, om den faamenhang van deezen brief niet te ftooren, in het vervolg van denzei ven invoegen wat hier uitgelaaten is; en ons in het toekomende misfehien nog dikwyls vau diergelyke vryheden moeten bedienen Nu weet ik langer geen'raad! Sufanna heeft hier een' Oom aangetroffen , by wiens zy deeze nacht zal huisvesten. Dat ook die domme Katryn heeft moeten wegloopen!  Cs>«) Ik ging gisterenavond met Sufama na haar' Oom, dieniet verre van onze herberg woont, en kwam tegen tien uureri alleen te huis. Een dienstmeisje, welke my naar myne kamer lichtte, zeide dat men dacht, dat ïk die nacht by Sufanrta zou gebleven zyn. Ik liet deeze meid de kamerdeur van buiten toefluiten en den fleutcl meencemen, maar had 'er kort daarnaa groot berouw van, want ik kreeg bitteren dorst en zou gaarne een glas water gehaald hebben maar kon dc deur niettegendaande alle aangewende moeite van binnen niet open krygen, cn was daarom genoodzaakt om dordig haar bed te gaan. Met was dien avond zeer .zoel, en myne reiskleêren vielen my wat ongemakkelyk, zo dat ik my ten halve ontkleedde en toen boven op de dekens ging leggen. Ik liet eene dunne nachtkaars branden, om door haer' zwakken fchyri de duidemis der nacht een weinig te maatigen. O hoe veele dui¬ zenden van menfehen daapen thans op droo! ja hoe veeIe duizenden zullen 'er wel zyn, die dat geluk niet eens genieten , maar op het koude aardryk en onder den blooten hemel dezelve moeten doorbrengen, en echter altoos welgemoed hunnen Schepper veel yvcriger danken dan ik. Ik raakte in daap terwyl ik met deeze en diergelyke gedachten bezig was,- en diep veel geruster dan men van iemand, die zich zo dordig te bed be* gaf, verwachten kon; ja ik diep zelfs met zekere foort van wellust, die ik nergens anders dan alleen aan deeze troodelyke befpiegelingen wegens de goedheid Gods kan toefchryven. Ik begryp niet, hoe een mensch de zoetigheid des flaaps en der vreugde by zyn ontwaaken ooit genieten kan , wTanncer hy niet alvoorens zyne oprechte dankbaar-  C5>7) baarheid voör ade óntfangene weldaadeii, voor dén .troon van zynen goedercierenen Schepper heeft uitgeftort. Ik gevoel my zelve altoos onuitfpreekelyk gelukkig, wanneer ik te bed leggende zeer emftig overdenk, hoe ik binnen weinige öögenblikken' in een' ftaat zal zyn, die zo weerloos is, als de uure des doods, maar Ook tevens onder het opzicht cn dc befcherming van den oneindigen Beheerfcher der waereld. Ik ben alsdan gelyk een kind, dat genist influiraert, om dat het zyne tedere en zorgvuldige moeder naby het bed ziet daan. ■>■" ■O , welk een oneindig onderfcheid is 'er tuijfchen diergelyke oogenblikken, en die Waarin ik fomtyds in 't geheel niet, of anders met een kwaad gewedten aan myn' Schepper denk. ~—— Hoe ledig van aandoeningen bleef myn hart, toen ik voor de eerde en laatfte oogenblikken van den dag geene andere bezigheid wist, dan het leezen van eeri morgen eii avondgebed! ——— Neem het niet kwalyk liefde Moeder, dat deeze befpiegelingen my dus verre van het i'poor hebben doen afwyken: thans zal ik myn verhaal wederom vervolgen. Het was omtrent middernacht teert ik uit ecrl' dangénaamen en zeer genisten daap ontwaakte, en de oo>eh öpflaande zag , dat de nachtkaars niet meer Brandde'. Gy weet dat ik al myn leven lang de zwakheid gehad heb van in 't donker niet te kuiinert daaperi. Ik ennherdc my , dat ik vuurflag en zwave'lftokken1 , 's avonds op de tafel had zien leggen ; en ftortd derh alven op, dm daarmede een licht te ontftecken, dat my zonder veel moeite gelukte. Doch hemel! hoe óntftclG é|  C 98 ) de ik, toen ik merkte,dat de nachtkaars niet afgebrtind,maar uitgeblazen of uitgeihoten was. Denk eens aarhy dc meid had zelve de kamerdeur gefloten, dus moest 'er noodzaakelyk, terwyl ik diep , iemand heimelyk binnengekomen zyn, en myne eerde gedachten vielen zeer natuurlyk op den Heer zeldzaam. Het denk¬ beeld v dat deeze my in myn nachtgewaad, zo als ik nedcrgelegen had, kon gezien hebben, was my onverdraaglyk. Ik wierd hierover zeer ongerust ; en door zulk eene hevige beeving overvallen, dat ik naauwlyks m daat was om de kaars aan te fteeken,- Nu vloog ik met alle moogelyke haast wederom' in \ bed, hebbende geen moeds genoeg om een vender dat open dond, toe te maaken. Ik pynigde my zelve een' geruimen tyd door allerhande buitenfpoorige gedachten, tot dat ik eindelyk wederom tot bcdaaren kwam, cn begon te gelooven dat ik door de flaaperigheid van den voorigen- avond, misfehien zelve het licht had uitgebluscht. Myn angst verdween daardoor allengs, en ik wenschte wederom in flaap te kunnen vallen. Ik dond echter nog eerst eens op,en doot het vender, om dat ik de nachtkoclte niet al te wel verdraagen kan* Van hetzelve terug keerende en voorby de tafel gaande, viel myn oog nogmaals op dc brandende kaars, en ik zag zeer duidelyk , dat dezelve reeds veel verder verteerd was, dan in den korten tyd, waarin ik my ontkleedde, bad kunnen gefchicden. Dit toeval hernieuwde al myn' voorgaanden angst, ik deed evenwel al fiddcrende myn best om fpoedig in het bed te komen, maar 't was my niet moogelyk om het aldaar uit te houden. Het eerde denkbeeld, dat de Heer zeldzaam my in myn nacht-  - ' C 99 ) nachtgewaad gezien had, kwelde my nu niet meer; ik wierd door de nog veel grootere vrees aangetast, dac een dief myne klederen en andere dingen gedolen had, bf dat de een of ander booswicht zich misfehien met een hog vermeteler oogmerk iri dit vertrek verborgen had. S Ik wist, dat ik in zulk een geval het gevaar niet al te wel ontfnappen kon, want de dorst had my van de onmoogelykhcid om de kamerdeur vari binnen te openen , reeds ten vollen overtuigd. -—— Het licht, dat geduurig kraakte als of'er eenige vochtigheid aangekomen was, gaf zo een' zwakken fchyn-i dat ik haauwlyks een kabinet, en dus nog veel minder de duiftcre hoeken achter hetzelve en achter andere voorwerpen, öriderfchciden kon; Ik begon nu van koude te klappertanden, en fmeekto God zeer yverig, dat het hem behaagen mogt, my uit deeze nood te redden, maar kon tot geen bcdaaren komen. Ik was eenzaamvan allen bydand ontbloot. cn de angst i dien ik thans uitdond; is met geene' pen te befchryven. Myn gemoed wierd op het ééne oogcnblik, door dc zekerheid der goddelyke befcherming, waarmede ik in flaap gevallen was,' geheelenal vervuld; alsdan beefde ik niet meer; doch een oogenblik daarna ontdond dc verbeelding , als of ds meid myne eer aan den een' of ander' booswicht * aan wien zy ten dien einde misfehien de fleutel gegeven had, had durveri veil bieden. Dit denkbeeld was zo haast niet verdwenen,' of ik vreesde wederomdat iemand misfehien reeds overdag was binriehgeflopcn, en' dan beving my zodanige eenfehrik, dat ik niet begrypen kan, dat ik ©nder diergelyke ontfleltenis niet bezweek, . t G s Hoe  ( 100 ) Hoe meer ik myn best deed om ftil te leggen eri tot bedaaren te koomen, hoe fchroomclyker alles om my heen wierd. —— „ Dit is de eenzaamheid des „ grafs!" —s^—i Deeze vreeslyke woorden fchooten my zo duidelyk te binnen, als of het my was toegeroepen. Hemel! welken ysfelyken angst gevoelde ik toen! Ik geloof dat het merg in myne beenderen zich bewoog. Ik heb altoos om fpooken gelachen , en zou 'er ook nog om lachen j doch het was juist op dat oogenblik met alle philofophïe gedaan. Ik trok nu de dekens over myn hoofd, doch meende daaronder te verdikken. Ik fmect die wederom af, en ■•■ »»— was waarlyk meer dood dan leevende, toen ik by eene heldere maar zeer kortdtmrcnde flikkering, die my de nachtkaars verleende, een' mensch in een bukkend postuur zag daan of zitten, want ik zag niets duidelyk dan alleen zyne voeten. Ik iprong. aandonds uit het bed met een heldhaftig voorneemen, naamelyk om de piftoolen van den Heer zeldzaam, die hy op onze aankomst in de venfterbank gelegd had, tot myne verdeediging op tc vatten. Daar komende vond ik dezelve niet, maar zag nu den man, die zich echter niet het minst verroerde, veel duidelyker dan voorheen. Wat nu te doen.? Het eenigst middel, dat my overbleef, was uit het vender te klimmen. • Ik opende hetzelve, maar vond zulks ten aanzien der hoogte, volftrekt onmoogelyk. Myne krachten bezweeken, en het zy dat de overmaat van vrees of de koude nachtlucht de oorzaak was, ten minfte het fcheen my toe, als of het bloed in alle myne aderen dreinde. Ik  ( ïoi) Ik waagde het eindelyk om met droevige oogen nog eens in de kamer rond te zien, en het gevaar van nader by te befchouwen; — maar ach ! de wind die door het openftaande venfter kwam , waaide op dat oogenblik de nachtkaars uit. Welke yzing! wel¬ ken angst! ik was nu ten eenemaal buiten my zeiven, en had in dc uiterde wanhoop, den eenen voet reeds buiten het vender gezet toen de wind hetzelve tegen myn hoofd botfle. Dit verdoofde my zodanig, dat ik buiten kennis ter aarde zeeg , maar het gevaar en de angst deeden my wederom fpocdig tot my zelve ko> men. Ik vond middel (en ik weet zelve niet hoe ik daarmede zo fchielyk klaar raakte) om myn licht wederom te ontdeeken. Kon ik onnoozele! niet bezeffen, dat een mensch, die by al dit gewoel zo gerust bleef zitten, niet gevaarlyk was? Maar neen! tot zulke overweeging was myn verftand veel te beteuterd. Zou hy ook, dacht ik by my zelve, misfehien in flaap gevallen zyn. Ik merkte ondertusfchèn, dat de tafel bykans ledig was, en zag geen fluk van alle myne zaaken, die ik echter den avond te vo oren op eene andere plaats geborgen had. .-. — Ik zag ook dat de koffer van den Heer zeldzaam opendond, en verbeeldde my nu vast en zeker, dat de gewaande dief zich met voordacht zo dil hield, op dat ik hem niet zien zou, en hy dan vervolgens (wanneer ik wederom in flaap zoude zyn) myn koffer op zyn gemak kon uitplunderen. Ik ben niet in flaat om alle de innerlyke beweegingen uit te drukken, welke my geduurende deezen zwaaren angst overweldigden: maar dat weet ik my nog te erinueren, dat ik het thans noodzaakelyk oordeelde om een G 3 fpoe-  fpoedig befluit te neemen, vermits ik dacht, dat deeze kaerel door myn langduurig waaken, misfehien alle ge: didd verliezen en alsdan geweld plcegen mogt. ~ Alhoewel ik van myn leven nog geen geweer afgefchotenheb, nam ik echter op dat oogenblik het befluit, om de piftoolen van den Heer zeldzaam (die. ik thans boven een bed zag hangen dat aan 't voetenend van het myne ftond) te bemagtigen. >—-— Of ik die nu alleen tot myne veïdeediging gebruiken, dan of ik die zon-der verdere omftandigheden op den kaerel losbranden, of alleen om alarm te veroorzaaken een derzelvcn uit het venfter wilde affehieten, van dit alles ftaatmy niets voor. — Dit voorneemen was niet zo ras genomen of wierd ook aanftonds ten uitvoer gebragt,en dat tc eerder, om dat 'er nog maar een kort endje kaats overgebleven was» Ik fprong dan op de bedplank en greep de beide piftoolen, maar myne voeten glipten uit, en ik viel voor het bed neder , zo, dat ik met myn hoofd op het bed, cn met de kniërs ter aarde lag. Ik wierd op dat zelfde oogenblik by de fchouder gegrepen en men rukte aanftonds het eene piftoo.1 uit myne beevende hand. Gy kunt ligt denken, dat ik nu jammerlyk fchreeuwdc, want zo als ik viel, viel het klein endje kaars ook omver, en gaf zo weinig licht, dat ik niet één enkel voorwerp duidclyk onderfchciden kon. Doodgefchotcn te worden, was toen myne eenigfle vrees: maar de man van wiens handen ik dit verwachtte , was dezelfde niet, die ik meende dat achter het ka* binct gezeten had. „ Wie zyt gy? en wat is uw voorneemen?" riep hy uit, terwyl hy my ook het tweede piftool ontnam. Ik fchreeuwdc nu nog veel erger; hy fprong ondertus- fchen  C 103 ) fehen uit zm bed, nam een rolletje waschlicht uit eender zakken van zyn kleed dat op een' ftoel hing, en ontftak hetzelve aan 't uitgaande vlammetje. Terwyl dit gefchieddc en ik my overeind richtte,verdween het fchrikbeeld, dat my al dien angst veroorzaakt had! ik zag na verder niets dan de bcenen, en deeze waren de laarzen van den Heer zeldzaam, welke benevens zyn kleed cn hoed , die thans in eene andere houding geworpen waren, aan myne ontroerde verbeeldingskracht, de gedaante van eens menfehen lichaam vertoond hadden. Gy vermoed reeds liefde Moeder! zonder dat ik zulks behoefte ontdekken, dat de man, die my de piftoolen ontweldigde, niemand anders dan de Heer zeldzaam zelfwas. Hy kende my ten eerde: maar eer hy zich yealer tegen my uithef, dronk hy vooraf een glas water, want hy was zodanig verfchrikt, doordien hy in een diei m Gaap Stegen had, en dit geheele bedryf zo zeer tiaar oen moorddaadig voorneemen geleek , dat hy eemgen tvd noodig had om tot bedaaren te koomen, en de vrees van doodgefchoten te zeilen worden, had myook •in dien zelfden ftaat gebragt. „ Zeg my eens, liefde Juffer," zeide hy eindelyk," wat „ heeft dit voorval tc beduiden?" Ik was nog zó ontfteld,dat ik niets antwoorden kon dan alleen:" Ik heb ecne menfehelyke gedaante achter „ het Kabinet gezien. • Hy nam terftond het waschlicht, dat op de talel ftond, en zocht in alle hoeken van het vertrek , in de .verbeelding, dat'er ergens een dief verborgen was; en ik, G 4 door  C 104 ) door dit érnftig zoeken op nieuw ontrust, ging nevens hem, en hielp hem overal vlytig zoeken. Hy had een' flaaprok nevens allen zyne onderkleêrey aan, en had zich in dien ftaat onweetende dat ik my reeds voorlang te bed begeven had boven op het zyne gelegd, om dat hy meende (gelyk ik naderhand ontdekte) dat ik tot laat in den nacht aan het huis van Susunna 's oom gebleven was, cn dus verwachtte, dat ik eerst na hem in de kamer, komen zoude, 'Er was deriialven niets aandootelyks in zyn voorkomen, do;h het was met my heel anders gefteld : blootsvoets, in eene kleeding, die ik naauwlyks nachtgewaad noemen durf, wel eenigermaate geregen , echter zonder halsdoek — en kroop aldus overal nevens hem, zonder de minde achterdocht wegens myn' wanvoeglyken toedand. Ik merkte evenwel, dat hy nu en dan zyne oogen van my afteerde en het waschlicht nu eens op de tafel, dan wederom in het venfter. plaatste , met oog? merk om hetzelve van my te verwyderen. Het is ten aanzien van myn overmaatig fchrikken, inzonderheid de laatftemaal, eenigermaate vergeeflyk, dat ik niet aan my zelve dacht; maar wat moet hy zich wel verbeeld hebben, toen ik telkens zonder de minfte befchroomdheid voor en naast hem ging, en eindelyk in myne ontroeringnog eene kaars ontdak, die ik toevallig op de tafel zag leggen? Wat foort van denkbeelden moest deeze man,wegens myne fchynbaarc fchaamteloosheid opvatten? Ik kan my niet meer bezinnen wat ik geduurende dien tyd gefproken heb, doch ik geloof niet dat ik één enkel woordje zeide, dat ftrekken kon om het geheim V ontwarren; want hy vroeg my eindelyk, hoe het moo-    ( i°5 D moogelyk was, dat ik hem voor een? dief had kunnen aanzien, terwyl hy in een' geraden flaap gelegen had? Ik was nu buiten flaat om het langer op de beenen uit te houden, of om hem eenig antwoord te geeven, en was even op het bed gaan zitten toen ik , met alle voortekens ecner nabyzynde onmagt, myne krachten voelde bczwyken, om welke oorzaak ik het bed wederom verliet, en my op een' doel plaatste. —-— Hy naderde my, en ik kan niet anders vermoeden dan dat de zorg voor myne gezondheid , of misfehien de be? geerte om myn antwoord te hooren, hem daartoe bewoog : ik merkte evenwel met fchrik, dat hy op dat oogenblik zeer ontrust was, en ,'t geen my wel het meest ontdelde, dat in zyne oogen iets doordraaide, hetwelk zeer veel van zyne gewoonelyke befcheidenheid en eerbiedig ontzag verfchilde. Zou men deeze be-- weeging liefde moogen noemen ? —-— Myne ontfteltenis was eigentlyk niets anders dan die aandoening van fchaamte en zucht voor de eerbaarheid , waarmede Gods oneindige goedheid onze fexe tot haare vcrdeediging gewapend heeft. Het was zekcrlyk myn plicht geweest om deeze innerlyke waarfchouwing gehoor te geeven doch beklaag myne verblindheid, liefde Moeder,myn fchrik begon te verminderen. Het fcheen wel als of thans myne oogen geopend wierden, en ik zag, hoewel myn' gcheelen onbetaamlyken ftaat nog niet, echter zo veel dat ik maar ten halve bedekt was, en my op eene afgezonderde plaats, in het diepfte van den nacht, met een mansperfoon alleen bevond— en evenwel verzocht ik hem niet eens, om my te verlaaten - ach liefde Moeder, zo lang G 5 ik  ( io6 ) ik leef zal ik my zelve zorgvuldig wachten om in zulke omftandigheden als deeze, nooit wederom zo naby een mansperfoon te zyn ! Ik zweer u , (en gy weet dat ik alle ondeugden haat en verfoei) dat ook zelfs het dringendst levensgevaar my met voordacht geene zonde zou doen begaan: maar ik heb heden iets geleerd, dat ik nog nooit heb kunnen vermoeden, en dat my nooit eenig mensch gezegd heeft. Ik fchryf zulks met fchrik,de liefde wanneer ik de uitbarding de? zinnelykheid by dien naam durf noemen! de lief¬ de is deallergevaarlykftc verblinding. De Heer zeldzaam had maar ééne kleine vryheid, hy had de allerbefcheidendevryheidmaar behoeven te neemen! en ik vrees, ik zoude thans uit droevige ondervinding (ecne ondervinding, die ik in eeuwigheid niet had had kunnen vergeeten) moeten bekennen, dat het zo gelukkig ontfnapte gevaar my op dit oogenblik leerde : naamelyk, dat in de uuren van eene zo zwaare aanvechting geene red? ding meer is, zo haast dc aangeborene fchaamte ons verlaat. Deeze kuifche blooheid ■ o hoe onuitipreeklyk genadig cn wys moet de oneindige Schepper zyn , die dezelve aan onze zwakke fèxe gefchonken heeft! - deeze is de vermogendde (ik wfl nu maar voor de vuist bekennen ,'tgeen ik thans zo zeker weet, dat myne beenderen daarvan fidderen)jazy is misfehien de eenigde befchermder onzer eere en onzer deugd. Geen herdenken aan de voorgaande zuiverheid des levens ; geene overtuiging van de trouwloosheid dermansperfoonen ; geen godsdienst, myn kauw Christendom ten niinde niet, ■ niets van dit alles befchermtons ,zo haast maar eene kleine oneerbaarheid plaats heeft. Misfehien  C 107 ) fchien zullen geen ongehuwde vrouwspersonen deeze fchrikkelyke ontdekking geloof geeven, byaldicn ik het ooic waagde om dezelve openhartig te bekennen. Jk zou misfehien al de waereld beleedigen, wanneer ik zeide: Dat van nu af aan elke fchaamtelooze kleeding of houding van een vrouwsperfoon, my een duidelyk bewys zal zyn dat haare deugd haar verveelt; en wanneer Gods langmoedigheid het gevaar niet afkeert, dan zal de eerfle o-elegenheid, deeze verwaarloosde deugd zekerlyk ten val brengen. Ik ben hiervan wel overtuigd, want myne eigen ondervinding daaromtrent is vreeslyk beflisfend: maar byaldien men deeze waarheid alleen op zulk eene bittere wyze ondervinden kan, als my te beurt gevallen' is, zou dan myn hart van droefheid niet overdelptworden, wanneer ik bedenk , hoe elk onnoozel meisje zich in die zelfde ten hoogde gevaarlyke onweetendheicj bevind, in welke ik my tot heden toe bevonden heb? Weleer ontflak myn yver tegen dien onbe- fchaamd fchynenden Auteur, die 't eerst het ten opzich, te onzer fexe zó beleedigend en dikwyls herhaald zeggen: // n*y a que le premier pas qui coute , aanmerkte : maar ik moet thans bekennen , dat die man eene gegronde kennis van het vrouwclyk hart gehad heeft. Ik heb u reeds gezegd, dat ik zó weinig dacht om wat betaamlyk is, dat ik hem niet eens verzocht om my alleen te laaten, alhoewel ik thans ten volle overtuigd ben dat ik zulks had behooren te doen. Nu zal ik iets vernaaien 't geen nog veel onbegrypelykcr is. Hoe! vertoonde dan myn gelaat op dat oogenblik die fchaamtelooze trekken, welke ik dikwyls in andere verfoeide maar nog nooit aan nty zelve heb bemerkt t  C 108 ) merkt? Ik gdaof neen! Hy trad nogthans zeer ernftig terug, en fprak-my aan met deeze woorden:,, Ik ben ,, genoodzaakt, Mejuffer, om de deur te moeten openen, „ want wat moet men beneden denken, doch ik vrees, dat ,» zulks u eene verkoudheid zal doen vatten; gy zyt te » téder " Dit gezegd hebbende, keerde hy,als het ware, met geweld en tegenzin de oogen van my af. Welke woorden zyn bekwaam om de diepe fchaamte uit te drukken, waarmede ik thans my zelve befchouw-^ de! Die onpasfelykheid, welke my even te vooren dreigde in eene fiaauwte te doen vallen,verdween eensklaps; myne krachtpn herleefden en ik fprong ylings op om een' halsdoek te zoeken, doch de Heer zeldzaam was daar mede reeds in de voorbaat geweest, en wierp dien in myn' fchoot. Of ik geduurende den tyd, dat ik dien omdeed, geweend, of wat ik toen gedaan heb, is my onbekend: maar ik weet my nog te herinneren , dat my dien geheelen tyd niet anders te moede was, als of de afgrond zich onder myne voeten zoude openen, Hy poogde ondertusfehen de kamerdeur te ontfluiten, maar te vergeefs, waarop hy zich aan het vender plaatde, tot dat ik wederom in daat zou zyn om behoorlyk te verfchynen. Dit duurde niet lang, maar ik had ech*< ter de ftoutheid niet om hem aan te fpreeken. Vermits ik zag dat het rolletje wafchlicht nu reeds tot aan de fchaar toe afgebrand was, ging ik heen om hetzelve te verlengen, en toen doeg de Heer zeldzaam eerst wederom de oogen naar my toe. Ik kan geenzins vermoeden, dat hy eenig voorneemen had, om my te beleedigen: maar hy vermeerderde echter myne fchaamce en verdriet, om dat hy my langen tyd zonder één woord  ( ï°9,) woord te fpreeken, aanfchouwde. Hy begon eindelyk te lachen: „ Zeg my eens, " zeide hy, „ zoude men 5,- wel ooit een zeldzaamer voorval bedenken kunnen ? " .. ik gaf geen antwoord, want ik wierd nu gemelyk» Hy wandelde vyf of zesmaalcn dc kamer op en neer met neêrgeflagen oogen. „ Is het geoorloofd te vraa^ gen, " zéide hy,terwyl hy voor den ftoel bleef daan, op welken ik my thans wederom geplaatst had ■■■ — „ wie van ons beidén het eerst in deeze kamer is geweest?" Ik wist het niet; en kón Ook niet antwoorden? Hy vatte my by de hand, en herhaalde die zelfde vraag. Ik wees met den vinger op de nachtkaars. Hy begreep wat ik daarmede zeggen wdde. „ Ik heb „ zulks niet geweeten! " zeide hy, „ op een' fmeekeriden toon. Ik maakte eene kleine buiging. Want wat zou of kon ik antwoorden? „ Gy vergééft het my dan?" Ik begon te weenen. „ Kunt gy thans," vervolgde hy, „ zonder gevaar ■ alleen blyven ? Ik heb een' looper in myn koffer? en zal zien of ik dien vinden en de deur openen kan. Nu kreeg ik myrte fpraak wederom'. Waar gaat gy „ heen?'* vroeg ik zeer benaauwd. „ Ik wil," antwoordde hy, „ die maatregelen nee- „ men,welken voor uwe en myne eer noodzaaklykzyn: „ voornaamelyk in een vreemd huisgezin, waaronder „ veele' vrouwsperfoonen zym Hy zocht en vond welhaast den fleutel 5 zag op zyn hor-  C iw ) feo'riogie, én ried my,dat ik wederom zou te bed gaaii ieggon, en byaldien iemand van het huisgezin binnen „ kwam, als dan veinzen zou te flaapen. Men heeft „ ons misfehien gehoord," zeide hy," en in dat geval ,j moet niemand wceten wie of wat wy zyn. De twee j, officiers nèvens dc Schilder zyn deezen nacht met ex* 5, tra post vertrokken ! en ik heb insgelyks Susanna „ met haaren oom zö even zien wegryden ; hét överi„■ ge zal zicfï alles wel vinden. Stel uw hart oridertus„ fchen maar' gerust. " Dat gezegd hebbende ging hy naar buiten, èn nam den fleutel mede: Ik leidc my terftond te bed naar hetwelk ik zeer verlangde : maar wierd aldaar ten prooi der uiterde ongerustheid. Het was toen omtrent half vyf. ——■ De Heer zeldzaam kwam kort daarna wederom te.rug eri vond my nog in dien zelfden toeftarid.- „ Ik be„ klaag u van harte " zeide hy, „ hier is iets om uwe „ ritgeputte levensgeesten te verfterken en de hitte van „ uw blfred te doen bedaaren; neem dit, of anders loopt „ uwe gewondheid groot gevaar." -—— Hy gaf my toen een pbeijeftje in water gemengd, dat ik ook terftond innam, waarop hy my wederom verliet. ' Nu gevoélde Ik op nieuw al het fchahdelyke van dit voorval. Myne traanen ftroomden zó overvloedig, dat ik genoodzaakt was om overeind te gaan zitten. Myne oogen gingen langzaam door dit eenzaam vertrek; ~ „ Myn Godf hoe was het moogelyk!" dit was alles wat ik nu en dan zoetjes uiten kón. Ik overdacht al het voorgevallene nog ééns, zo verre dé fchaamte en eene raazende hoofdpyn zulks toelieten. Het was de te-  ( ui ) tegenwoordigheid van den Heer zeldzaam, welke my toen het meest gepynigd had : maar nu ik overdacht , dat de waardin met haare dochters en meer andere vrouwsperfoonen wisten, dat wy beiden zonder verdere getuigen in dit vertrek alleen geweest waren, meende myn hart van fpyt en fchaamte te barden. Ik bedankte deri Heer zeldzaam uit grond myner ziele, voor de befcheidenheid, die hy gehad had om in zulk een netelig tyddip de deur te willen openen: maar wanneer ik dan wederom aan myn nachtgewaad en aan myn fchreeuwen' dacht dan vermeerderde myn verdriet en myne kwelling onuitfpreekelyk. Doch ik zal hiervan geen woord meer reppen; want alles, dat my op dat oogenblik pynigde , waren enkel onaangenaame Cn haatelyke zielsbewcegingen. Deeze overtroffen myne afgematte krachten < en deeden my eindelyk in flaap vallen, eveneens, als of myn gemoed op dien tyd de volmaaktfte kalmte genoten had/ Ik heb nooit zoeter en verkwikkender geflapen, dan bet overige van dien nacht. Ik bleef, zelfs in den flaap, van die omflandigheden bewust, in welke ik my toen bevond, en dankte God die my deeze rust op zidk een' tyd verleende, waarin ik geene de minde rust verwachten kon. —— Ach dat myn arm hart maar eerst eens wederom wakende dien vreedzaamen ftaat ondervinden mogt, welken ik geduurende die aangenaame beguicheling des drooms genoot! Ik was toen ik ontwaakte, ten volle herfteld. ■ - -' * De Heer zeldzaam naderde myn bed, en zeide: „ Het is reeds agt uur; hoe vaart gy thans ? " hy voelde ïfivens myn' pols , welken hy eenige oogenblikken mauw-  X "* ) haauwkeurlg gade llöeg: maar ik trok dc hand fchuw te rug en fprong overeind. „ Ik bevind my zeer wel," zeide ik zó vryposrig als ik kon. . Nu toonde hy eensklaps een vrolyk gelaat. „ Zeer goed, zeide hy, „ tb drink dan, als het u gelieft, de koffydie ik terdond „ zal brengen/' Hy ging. daarop naar beneden , en kwam een paar minuuten daarna met de koffy te mg. Ik wist niet wat ik zeggen zou. Alles, dat my voorheen bekommerde , drukte my nu wederom op het hart. Hy merkte zulks: ,', Ik zie," zeide hy blöozcnde-! „ dat gy nog niet gerust zyt; kan het u eenigzins „ voldoen,wanneer ik u verzeker, dat men hier in huis geene andere gedachten heeft, dan dat gy myne echt- ■, genoote zyt." Ik zweeg, en hy ging uit het vertrek, nadat hy gewenscht had, dat de koffy my verkwikken mogt, cn gebeden, dat ik my in de tegenwoordigheid van dit huisgezin eveneens als zyne vrouw gedraagen zou, terwyl hy heen ging om klaarigheid tot ónze verdere reis te maaken. „ Misfehien," voegde hy op een' minzaamen toon daarby, „ misfehien ben ik „ zo gelukkig* dat gy my in het toekomende met een weinig meer vertrouwen verwaerdigt." • — Zb haast hy weggegaan was, plaatdc ik my met veel graagte aan de koffytafel, en de zuikerdoos opendoende, viel myn oog terdond op een befchreven papier, dat in dezelve lag, en hetwelk ik vond een brief van den Heet Zelozaam te zyn, van den volgenden inhoud.  ( I13-) X. BRIEF. Dc Heer zeldzaam aan sóphia,' Ik laat geen' tyd verloren gaan om u een hulpmiddel tegen de ontroering, waarin het voorval van deezen nacht u gedompeld heeft,aan te bieden; verzekerd zyn*dc,dat uwe ontitelteniszo veel te grooter is, naarmaatc gy weinig ondervinding in de waereld hebt. Mag ik « bidden, beminnenswaerdige onbekende ! geef u zelve niet ten prooi aan de onduimigheid van uw eigen hart; Geniet — en gy hebt daartoe alle bedenkelyke oorzaak — geniet veeleer ecnebiilyke vreugde wegens den gelukkigen uitflag van dit aanmerkelyk geval. Ik ben al te rcdelyk , dan dat ik u zou trachten te misleiden; ik heb ook befpeurd dat gy veel te verheven denkbeelden hebt , dan dat gy uwe toevlucht tot eene valfche rust zoud willen neemen. Dit alles noopt my aan om u vry en openhartig te bekennen, dat de verlegenheid en fchaamte, die thans uw gemoed kwellen, my geenzins verwonderen: — nog meer, ik beken dat dit voorval my in 't begin een flecht denkbeeld wegens uwe deugd inboezemde, want de qmftandigheden waren my in die oogenblikken veel te hindcrlyk, dan dat ik u naar waarde had kunnen beöordcelen. • Zie daar, Mc- juffcr! wat ik u ongeveinsd onder het oog durf brengen, en deeze openhartigheid geeft my tc grooter recht om van u te moogen eifchen,dat gy ophóud u zelve te H be"  C ï'ï'4 ) bedroeven. Ik wil ten dien einde iets belyden, dat lï3 een klein denkbeeld van de verwarring gecven zal, die' my thans verhindert om u met vrypostigheid te naderen, maai- ook tevens tot een bewys zal dienen, dat de Omdandigheden van dat gevaarlyk uur,, my voortaan toE eene goede les zullen verftrekken. De onvoorzichtigheid, waarmede ik my in uwe flaar> kamer begaf, is het minfte dat ik my zeiven verwyten moet, en zeer wel te Verontfchuldigen, omdat van het hal terug komende,- men my zeide dat gy nevens s usanna deezen nacht aan het huis van haar' oom zoud' doorbrengen. Ik zoude, byaldien ik wyn of fterkendrank gebruikte , eenigermaate begrypen kunnen hoe het moogelyk was, dat ik, binnen treedende, noch u noch uwe kleederen gezien heb: maar in de vaste verbeelding, dat zich geen ftcrveling nevens my in het vertrek bevond, bluste ik de kaars uit, en legde my zorgeloos neder. — Dit is het dcrhalven niet, dat my thans kwelt doch ik moet myne fchuld bekennen omtrent eene zaak van veel grooter belang. ■ Zo lang ik leef, (_ en myn gehecle levensloop is eene aanéénfchakeling van wonderbaare ondervindingen) is dit altoos een vaste regel van myn gedrag geweest, om liever alles te waagen, dan met een fchoon vrouwsperfoon in eene oraflandigheid gelyk deeze was, alleen te zyir. My fchoot ook aandonds te binnen, dat het myn-plicht zou zyn om terdond iemand van het huisgezin te roepen, (want ik wist toen niet eens dat wy te zaamen opgefloten waren) te meer, om dat uwe onpasfelykheid niet zo' zeer eene naby zynde onmagt,- als veeleer de gevolgen van-  C «$ ) van een' innerlyken ftryd, van een' langduurigen angst 4 öf van eene zwaare verkoudheid fcheen te zyn. My we" öerhiald derhalven, niet de vrees, dat gy ondertusfehen zoud bezwyken, maar enkel en alleen eene haldarrigc twyfeling aan de waarheid myrier voorgaande ondervindin- gen. Ik geloof nogthans, dat myne voorzorg niet geheelenal vTuchteloos was. ^ _ Het was derhalven myn plicht geweest , u (gelyk myn eerde voorneemen was) terdond te vcrlaaten, zo dra ik aan myn' looper dacht: doch gelyk men doorgaans van de eene dwaaling in de andere valt, zo was ook dit eerde verzuim welhaast de oorzaak van een tweedé. Het is zo lang ik met de fchoone féxe eenige verkeering gehad heb, altoos een hoofdregel van myn gedrag omtrent dezelve geweest, óm nooit,wanneer ik my met eene Juffer alleen bevind , vooral als haare zinnen obcroerd zyn, haar iets vleijends te zeggen i maar op welk een' ongelegen' tyd, moest ik u thans uwe bekóorlyk- heden 'herinneren ! Ik mag my hierover niet verder uidaaten. — Hebt gy u naderhand alle deeze omdandigheden te binnen gebragt, gelyk ik uit uw volgend gedrag bykans zou durven befluiten, zó kan ik ook de bittere fchaamte, die u op dat zelfde oogenblik overweldigde, geenzins afkeuren: maar, zó dat geene plaats heeft, dan zyt gy immers al te wreed tegen a zelve, wanneer gy eene fchande op u neemt, die my alleen behoorde te treffen. Het is ten minfte waarachtig, dat onze wederzydfche fchaamte ten uwen opzichte niets anders is dan eene aandoening van maagdelyke zedigheid , en by my integen-  (.iiO deel (omdat ik van myne ondervindingen geen beter' gebruik maakte) de welverdiende flraffe myner eigene dwaasheid. ■ ■ ■ Maar zal dan deeze bekentenis myne fchuld voldoen? öNecn! ik moest de beleediging, die gy van my ontfangen hebt voor zeer gering houden, byaldien ik dit papier beftemde om my zeiven in uwe oogen te rechtvaardigen. Myn oogmerk is alleen, om,ware' het moogelyk, uw hartzeer te verminderen, en u uwen tbeftand van den minst rmaangenaamen kant te doen be j fchouwen. Ik heb niets te d&chten zo lang ik deezen fèhryf, want ik hoop, dat het poeijerrje, dat ik u gegeven heb , trwe levensgeesten, heeft doen bedaaren* On u de noodige rust heeft verfchafr.: maar ik heb in tegendeel alles te duchten, wanneer ik u, by uw ont* ivaakcn, nog in dien zelfden toedand zoude vinden. _ i Maar genomen, dat de my iteeds onbekende en voldrekt onbegrypelyke oorzaak, die u zo naby myn bed gebragt heeft , wezentlyk zó befchaamende Voor u was, als gy u zelve misfehien voordek: ook alsdan hebt gy groot ongclyk u zelve aan deezen geweldigen florm der onrust over te geeven: ook alsdan heb ik de fchuld, omdat ik my niet omzichtig genoeg gedragen heb jegens eene perfoon, die haar hart reeds aan een' ander' gefchonken heeft, en zich op deeze reize onder myne befcherming flel'de. Ik zweer u , beminnenswaerdigde Juffer ! dat ik geduurende dc geheelc reize, noch ook in dit voorval (welks geheugen my altoos pynigen zal!) uwe deugd nooit in twyfel getrokken, veel minder die op den toets heb willen dellen: en vermits het niet al te raadzaam is, dat wy heden van hier vertrekken, zo kan de eenzaam--  C "7 3 «satnheid waarin ik u tot deezen avond toe laaten -zai, vm zeer veel belang voor u zyn om het voorgevallene wel te overwcegen. — Laat ik myne bede ondertusfchen nog eens hernieuwen, dat gy uw onfchuldig hart toch niet met bittere droefheid kwelt wegens iets dat u alsdan veel minder affchuwlyk zal voorkoomen. Want byaldien .... (ik ben genoodzaakt deeze bekentenis aan alle gevaaren bloot te dellen) byaldien myn perfoon u niet geheel en al haatelyk is, en myne oogen u heden . 0p een' tyd, waarin uw gemoed al te zeer ontroerd was — die liefde verraden hebben, welke ik federt eenige dagen vergeefs tegendand geboden heb, zo is het geenzins te verwonderen, dat gy by die gelegenheid zo veel ongerustheid toonde. Gy ziet dat ik myn best doe om u dit voorval van alle moogelyke gezichtspunten onder het oog te brengen : - overweeg dan hetzelve met bedaarder zinnen, en ik ben verzekerd uw verdriet zal haast verdwy'nen. Maar vermits gy zelve de magt .en den invloed uwer bekoorlykheden niet kent, zal ik (wel overtuigd dat ik die echter niet ten volle verdien) alle de uitwerkfclen uwer gramfchap met geduld 'afwachten. —— Ik heb het geheele huisgezin in hun gevoelen, als of gy myne echtgenoote zyt, verderkt. Eenige uuren nadat gy deezen gelezen hebt, zal ik om uwe eer te te redden (want men heeft u hooren wecnen) u, naar den uiterlyken fchyn„ zeer onvricndelyk, verhaten. Dit is het eenigst middel, dat ik heb kunnen uitdenken, om den nadeeligen indruk weder uit tc wisfehen, welken dit voorval misfehien op deeze lieden veroorzaakt beeft. ? . _ li * <"y  C "8 ) Gy zond my onrecht doen, waardde Juffer! byaldien gy de zwakheid, waarmede ik my aan uw gezag onderworpen heb, al te flreng beoordeelt, en aan myne oprechtheid twyfelt. Zeg my want het hangt al- f een van uwe toedemming af -— of ik u tot Koningsbergen verzeilen zal ? Myns bedunkens is dit zeer noodzaakclyk, want eene fchoonhcid van uwe jaaren, behoorde niet één oogenblik zonder leidsman te zyn:-—— doch geef maar één' wenk om my uw' wil te toonen, dan zal ik dien gehoorzaamen. VERVOLG van de IX. BRIEF. Infterburg, 's avonds om 8 uur. O welk een brief, myne waardde Moeder! Uit hoe veele verfchillende gezichtspunten befchouwt hy in den? zeiven myn gedrag % — Al tc veel van myne draf- waerdigheid overtuigd, dacht ik by den eerden opflag dat hy my poogde te misleiden; want myn eigen inner? lyk gevoel wederlegt dien brief zó overmigend; als de toeneemende kwaal eens ftervenden de bedriegelyke woorden van den hoopgeevenden Geneesheer: maar ik merkte naderhand wel, dat alleen het medclyden zyne pen bedierde , en dat daarin zekere openhartigheid heerscht, die myne ongerustheid maar al te zeer rechtvaardigt. Helaas! hy bedoelt alleen om myne fmart te verzachten, en neemt daarom zó minzaam myne geheele schuld op zich. Men zoude billyk denken, dat zulk een hulpmiddel weinig baatcn kon, cn echter drukt my ciic zwaa-  C "9 ) .™ebStnumaartcnlralve, fcdcrt-hy een gedeelte '"daarvan op zich genomen heeft: het kan my, wel is waar ten aanzien van Hem, die alles met onfeilbaare zekerheid oordeelt, geene de .minfte gerustheid baaien, maar God lof! dat is het ook niet wat ik begeer. —<" ik had deezen brief reeds menigmaal van het begin tor. het einde doorgelezen, eer ik gewaar wierd, dat de «eer zeldzaam myn eigen hart veel beter kent dan ik cn dat ik u wegens de ontroering in myn gemoed, welke voor zyn doordringend oog zó.zichtbaar was, op verre na noch niet genoeg gezegd heh. Hoe veele aanmerkingen op deezen brief (waarvoor lik hem oneindige dankbaarheid fchuldig ben) zoude ik hier nog kunnen te pas brengen: maar ik ben zeer vermoeid, nademaal .ik nu reeds den geheelen namiddag ,ten koste van myn arm hart gefchreven heb. Hoe bebaagen u die grondregelen, van welken hy gedraagt? Maar het zyn myne bekoorlykheden, die dezelve vervdeld hebben! Zeg my eens liefde Moeder ! ben ik dan zó fchoon als hy voorgeeft? Of waarom ftaan veele lieden „ook zelfs vrouwsperfoonen ftd, wanneer ik voorby hen gaa, om my met verwondering aan te o-aapen? - Doch byaldien ik inderdaad die fchoon- heden bezit , welke voor my zelve zó gevaarlyk ™, dan zal immers Hy.die dezelve gefchapen heeft, my weeten te befchermen, of my die ontneemen zo haast ik gevaar loop om.dezelve te misbruiken! ~ .Droevig denkbeeld.! Is die uitdrukking, daar hy omtrent de oorzaak van dit voorval fpreekt, niet ten uiterfte beleedigend? T-cuwens hy kon deeze oorzaak onmooglyk raa- H 4 (kR'  C 120 ) den! Ik heb groote begeerte om hem die te ontdekken. Hy zal my zekerlyk daarover uitlachen - ik beef, wanneer ik bedenk, dat hy misfehien niet eens geloovcn zal hoe een paar laarzen en eenige kleederen, die toevallig op een' doel geworpen waren, in ernst voor een' dief kunnen aanzien worden. Doch waarom ben ik toch zo dwaas, om thans my zelve door zulke hartgrievende denkbeelden te pynigen! Maar ach \ hy bemint my, en durft my zyne liefde 20 vrypostig ontdekken. Hoe zal ik my voortaan jegens hem gedraagen, nademaal ik dergelyke omdandigheden noch nooit ondervonden heb ? Waarom kan hy zich niet genoegen met my hoog te achten, gelyk ik hem ? Waarom moet het dan' juist liefde zyn ? En wat meent hy met een' ander, aan wien ik myn hart reeds zou gefchonken hebben ? Hoe kon hy dit vermoeden opvatten? En hoe kan hy voorgeeven my te beminnen, en tevens zeggen, dat hy my verlaaten wil, zo haast ik zulks beveel ? —- Maar ik heb thans gewigtigcr zaaken te bedenken! Ik vind veele uitdrukkingen in deezen brief, die my zeer vreemd voorkomen. Zoekt hy my alleen gerust te dellen, wanneer hy voorgeeft (het geen ik echter niet geloovcn kan) dat hy aan deeze onbezonnenheid, —— veroorloof my dat ik het tot myne eigene bevrediging zo noemen mag ■ medefchuldig is? welaan, zo doet hy wel: maar is zyn voorneemen om my daardoor te misleiden? Doch ik heb immers tot nog toe geene de minde oorzaak, om aan zyne oprechtheid te twyfelen!': Hy kwam volgens onze affpraak tegen den middag. in  (121) in myn vertrek, te gelyk met de waardin , aan wie hy eenige kleine bezigheden te verrichten gaf. Toen hy zag dat de zuikerdoos openitond en de brief daaruit genomen was, lonkte hy my toe met zeer veel minzaamj Jicid, maar zeide een oogenblik daarnaa met eene don? derende flem: „ Ik wil voldrekt niet, dat gy vandaag „ .vertrekken zult." Het viel my zeer moeije- lyk om deeze rol te fpeelcn : „ Maar bedenk èenj w wel ." zeide ik eindelyk dotterende. „ Geen w tegenfprecken," antwoordde hy. „ O, zeide de waardin, zulk ecne lieve mooije vrouw 5, zo te " „ Waar bemoeit gy u mede?" fhaauwde hy haar toe, cn ging naar de deur. Toen wederom een weinig zachtzinniger tegen my: „ Gy kunt ondertusfehen „ beveelen, wat gy hebben wilt." „ Wel nu," hernam de waardin, „ dat is eyenwel „ nog zó iets 1" Ik kon, niet tegendaande myne innerlyke droefheid, my naauwlyks van lachen onthouden : maar hy ging weg zonder zyn weezen eens te veranderen. Toen dacht ik by my zelve: O die mannen, die mannen! de een is de daaf van den ander, cn evenwel fchyuen zy allen geboren te zyn om over de vrouwen te tirannïjcc* ren! De waardin maakte eene foortgelyke aanmerking, terwyl myn gewaande echtgenoot de deur toetrok. „ Hoe beklaag ik Mevrouw!" zeide zy 1 want liefde Moeder , hy is héden ongemeen kostbaar gekleed , cn daarom moet ik wel Mevrouw heetcn. —}, Mevrouw verdiende wel een' beteren gemaal." ,, Waarom moedertje?" Deeze vraag die zy naar II 5  alle vermoeden niet verwachtte, bragt haar eensklaps $ot dilzwygen. Toen zy echter een weinig daarna merkte, dat ik niet gramdoorig was, antwoordde zy eindelyk: „Mevrouw heeft wel gelyk, wanneer hy h> m wendig maar zulk een Engel was, als hy uitwendig 9» fchynt." Waarom moeten wy vrouwsperfoonen ons toch met allerhande vreemde zaaken bemoeijen? Maar helaas! ik heb thans wel aan wat anders te denken! O myn gemoed het zal noch in lang tot geen bedaaren kunnen komen! Wat was ik weleer? en wat ben ik tegenwoordig? — Ik heb een deugdzaam mensch noch nooit iets meer dan befcheidene hoogachting , noch een flecht mensch iets anders dan afkeer en verachting betoond: maar welk van deeze beiden heb ik héden ge- daan? en waaruit ontdond die aandoening? —-— O het is verfchrikkelyk, dus ongekleed gezien te worden! Ongekleed? dat was ik immers niet! maar echter ...., denk eens aan, liefde Moeder, in welken toedand ik eigentlyk was! —. Nu ondervind ik eerst, waarom gy zo dikwyls uw misnoegen over de thans gewoonlyke zomerkleeding der vrouwen getoond hebt. Ik heb nimmer kunnen bezeffen, waarom deeze kleeding my minder dan veele anderen van myn gelyken betaametï zoude: maar nu is het geheim ontdekt. ——- Wat moet deeze man van my gedacht hebben? (en uit hy zich daaromtrent niet duidelyk genoeg in zynen brief?) Jk was haast een uur lang in dien opfchik, vlak voor en nevens hem. Het is onbegrypelyk , dat ik zulks niet merkte : nogthans zeer begrypelyk, want ilee*  ( ) cleeze uitmuntende, deeze braave Heer, is zonder twy fel deugdzaam, het is daarom zeer begrypelyk,. dat hy tot my zeggen moet : hou daar, bedek u! Kan jk hem ooit onder de oogen treeden? Kan hy my ooic zonder argwaan aanfehouwen ? 1 Ik heb u, myne waardde Moeder , het geheel voorval omftandig befchrevcn : maar heb omtrent myne innerlyke aandoe» ningen, en van aUes, wat ik omtrent de kentekens varf zyn deugdzaam gemoed zeer duidelyk meen gezien ta hebben, op verre na noch niet genoeg gezegd. 1 Doch hoe heb ik u dit alles zo goeds moeds durven verhaaien ? Nooit, nooit zal hiervan wederom één enkel woord over myne lippen komen Doodelyke fchaamte ! neen, deeze niet alleen: want ik meen , dat ils jets, dat nog veel erger is, in myne ziel befpeur. Wanneer zal myn arm hart, wederom deszelfs voor? gaande rust genieten! —- Ik zie thans den fchoon^ den avond, die men bedenken kan, maar ben onwaert dig en heb ook geen moeds genoeg om deeze fchoonheid der natuur te aanfehouwen! Ik mag en kan ook heden myne reize niet vervolgen, Het avondeeten is voor ons beiden reeds bedeld, en wy Zullen gevolglyk den gantfehen nacht hier blyven. Ik beef zo hy in deeze kamer flaapt, —- dat zou nog erger zyn dan alle bctaamlykheid te verachten: cn gaat hy elders rusten, dan is het gehecle bedrog ontdekt. Wat meer is, wy hebben aan den Jood niet ééns gedacht! Zo word de ecne verwarring door duizend andere gevolgd. Was ik toch maar in Saxen ! Ik zou , ongenaakbaar voor alle mansperfoonen , my in het huis van uwe dochter in een afgelegen vertrek op-  fluiten, en my zorgvuldig verbergen voor dit gevaar? lyk gedacht, dat de verhaafting van ons bederf, liefde noemt. • ■ Maar ben ik niet onbillyk jegens den Heer zeldzaam? en wat zal ik hem dan op zyne waag antwoorden ? Welaan, ik wil hein fmeeken , dat hy my tot Koningsbergen verzelle: doch zal, byaldien het moogelyk is, morgen aan den dag een meisje aanncemen. Maar hoe dan; wanneer hy nu eens van dit voorval ■ nog erger, wanneer hy van zyne liefde fprcekt? Ik ben in de uiterdc ongerustheid ! Daar komt hy zelf. Hoe gaarne zoude ik hem ontvluchten! XI. BRIEF. s o p n i a aan de Weduwe E. Injlerburg. Dingsdag den 19 Mei. Ik heb , niettcgendaande mynen angst van gisteren avond, echter deezen nacht nog al vry wel gcflapen, - Dc Heer zeldzaam kwam omtrent agt uuren te huis : Het fpyt my," zeide hy, „dat ik u op nieuw moet lastig vallen om de rol van myne echtgenoote ,' nog eens te fpeelen, want het is noodzaaklyk, dat wy , in de tegenwoordigheid van onze waardin, ons we„ derom fchyncn te verzoenen. Ik zal echter alle om„ ftandigheden, die voor u eenigzins onaangenaam kun„ nen zyn , zorgvuldig vermyden: wy behoeven juisc ,, geene overmaatjge hartstogten op het toonccl te voc- ren  ( i*J ) „ ren, een koel ftukje (voegde hy glimlagchende daifo ■■.<: is die foort van aanfehouweren, voor welken W$ deeze reis fpeelen moeten, reeds goed genoeg." " Hy vroeg vervolgens met zyne geduurig toeneemende trypostigneid , of & meende haaft in ftaat te zullen zyn. om onze reize te kunnen vervolgen? ■> „ Wanneer het u bebaagen zal," antwoordde ik; zeer onvoorzichtig. „ Welk eene goedheid!" hernam hy, terwyl hym]fji ne hand aan zyne lippen drukte. „ Hoe dierbaar is dat „bewys uwer vergiffenisfe! " cn op dat zelfde oogenblik trad de waardin nevens haare dochter in ons vertrek. Wel zó," zeide zy," dat is kristelyk , man en „ vrouw moeten do zon over hunnen toorn nooit laaten ,, ondergaan!" . Ik weet niet, lieffte Moeder, of het denkbeeld des tooneels (want ik fpcelde immers eene aangenomene rol) my op den doolweg hielp Ja, ik moet hem vlieden, en dat zo haast maar immer moogelyk is. Deeze man is Ik durf het niet { verzwygen ik hield hem vervolgens dc wang toe. Doch laat ik dit verdrietig verhaal wat fpocdig ten einde brengen! —"— Hy kuste my, cn zeide niet onaartig: „ Voilp une licence poèdque!" Ik moest in fpyt van myne ontroering nogthans over deezen kluchtigen inval lachen , maar hoe kan ik het over myn hart brengen u dit alles te ontdekken? Ik merk nu duidelyk dat uwe menigvuldige waarfchouwingen tegen diergelyke vryheden- maar al te gegrond zyn: hoe wenfchelyk ware het voor onze fexc, dat zulke welmeenende lesfen «fen indruk op dezelve hadden, welken zy zich niet an.  ( H6 ) ,dcrs thn door ecne reeks van rampzalige ondervindingen wil laaten inboezemen! :— Doch om wederom tot 6ns verhaal te komen: Nu, dat is braaf! " vervolgde de waardin, ,, die vriendelyke lach bewyst dat de vrede gefloten is; man , en vrouw moeten de zon " „ Dan mag hier in Injierburg," viel haar de Heer Zeldzaam tusfehen in, „ de zon wel dikwyls zeer laat ondergaan?" ,', Wat dat aanbetreft Mynheer, het is in deeze horig; tc dagen wel een weinig gevaarlyk; maar ik voor my 5 heb goddank een goed dag van een' man. Dc dochter,die een doortrapt meisje is, fcheen door «ekerè beweeging met het hoofd, dit te willen ontkennen , en op dat oogenblik kwam de waard j wiens ftiefdochtcr zy is, en die als' een rechte' .ftiefvadcr de moeder vry dikwyls tegen haar ophitst* ook binnen. Hy klaagde dat Lysje den fleutel van een der vertrekken verloren had , maar zy ontkende dit, en fcheen ook onlehuldig te zyn.- Hy keef, en zy verweet hem al {bottende , dat het hem niet paste om haar in onze tegenwoordigheid te' fchelden. „Ziet gy wel wat voor grimasfen zy alweer maakt?" vroeg hy aan zyne vrouw, ,, ziet gy wel, dat zy ons # beiden uitlacht ? „ Gy zegt de helft te veel, Vader! " „ Hoort gy het wel? Ik zeg de helft tc veel?' Hoort ^7 gy het wel, vrouw ? " „ Lysje t Lysje f" zeide de moeder die helft is ook al vry onbezonnen! ", Ds  ( ) De dochter begon luidkeels te lachen. „ Ja moe-der gy hebt groot gelyk; ik wil dat zeer gaarne toe-' „ Hemmen." De ouders begreepen geen van bei len dat dubbelzinnig antwoord; wy vermaakten ons daarmede, en Lysjs haalde haare fchoudercn op. De Heer zeldzaam redde my vooreerst uit eene groote verlegenheid, doordien hy dit meisje verzocht om by ons te blyven eeten. Het was dien avond maaneklips; wy befchouwden dezelve tot dat men kwam opdisfen, cn dit tydverdryf benevens zyne leerzaame gefprekken over het zelfde onderwerp , verleedigden my met zo goed gevolg, dat ik daardoor myn meeste hartzeer kwyt raakte. De groote gemeenzaamheid, met welke ik mynen gewaanden echtgenoot in het byzyn van andere lieden bejegenen moest, viel my in het begin vry lastig , maar naderhand Doch laat ik die aandoenig liever ver- zwygen. Daar is myns bedunkens niets wanvoeglyker, dan wanneer wy ons eene al te groote familiariteit met de mansperfoonen veroorlooven. Ik heb by veele gelegenheden ondervonden, dat die kiefche befcheidenheid, welke by wel opgevoede menfehen dagelyks? toeneemt, eene onwaardeerlyke weldaad voor myne fexe is: want zo haast men wellevendheid met een weinig verdand bezit, zo behoeft men in den wederzydfehen omgang nooit te vreezen, dat dezelve gemaakt of gedwongen fchynen zal, ■ eene vreeze die zo \ \ ongeluk berokkent. Men ziet onder ons, die, het zy uit vooroordeel of wat men het ook anders noemen mag, allen omgang met de mansperfoonen zorgvuldig ver-  C "3 ) -Vërmyden: ilt kan' echter niet ontdekken', hoe dit iii éevaarlyke uurèn eenig voordeel te wège brengt. Helaas! ik heb by alle myne ingetogenheid niets gewonnen! :— De Heer zeldzaam zeide my onlangs, dat zyn "Vader hem.Van zyne tederfte jeugd af aan, den geoorlooidcn omgang met Juffers van eene goede opvoeding emftig aangeraden had. Hy gaf voor rede , dat wanneer mén zich niet vroegtydig aan denzelvcn gewent, •men alsdan groot gevaar looptom een foortgelyk noodïot te ondergaan met die jonge lieden, die eensklaps uit den allerftrengftch' fchooldwang tot de onbepaaldfte aca^ Cemifchc vryheid toegelaten worden ; of die in hunne ■;eugd nooit met geld Omgegaan hebbende,, op éénmaal groote fommeri in handen krygen. Gelyk deeze laatfte doorgaans hunne vryheid etï rykdómmen naderhand misbruiken, zo kunnen ook dé éerfte ligtelyk tot zulke taterden verleid worden, die zeer gcvaarlyk voor hun- rie zeden zyn. - Ik zoude hier nog moogen by: voegen, dat de familiariteit, óok tusfehen perfoonen van één zelfde gedacht, doorgaans het graf der zeden én der vriendfehap is: ik voor my, heb ten minde geene zeer' voordcclige gedachten' vaii menichen, die zich* èene al te gróote gemeenzaamheid jegens hunne vrienden en bekenden aarimaatigen; wanneer deezen voorgecven, dat zulks alleen' gefchied, om niet met den naam van hoogmoedigen gebrandmerkt te worden, zo is het Och klaar bew'ys, dat zy niet wee'teri wat de hoogmoed is. Wel is waar men ziet weinig Officiers en Studenten, die eikanderen den hoogmoed tc laste leggen ; ■ maar daarentegen heb ik nooit iii 't algemeen bemerkt, dac  éat men hunne foort van gemeenzaamheid als een voorbeeld van goede zeden of van vriendfehap aangeprezen heeft. De weinige enkelen van deezen ftaat, ten aanzien van welken hieromtrent eene goede uitzondering plaats hecfr,munten ook zó klaarblykelyk boven de anderen uit, als een Geestelykc, die verdraagzaam en niet hebzuchtig is onder zyne medebroeders. Deeze gedachte heb ik niet 't eerst gehad ; doch dat doet niets ter zaake; zy is daarom toch op de waarheid gegrond. —— Wat voor het overige...... Wat voor het overige, zult gy zeggen, het mordüfeeren aanbetreft, zulks past voor sopiïia federt gisteren zeer flccht! Gy hebt geen ongelyk! veroorloof my nu nog maar' ééne aanmerking, en daarmede gedaan. Ik zal myn' toekomenden man —■— (want toen ik u eens zeide dat ik nooit trouwen wilde , toen deed ik gelyk meest alle andere praatzieke meisjes, die wanneer zy van het trouwen fpreeken, juist het tegendeel zeggen van 't geen zy hoopen. — Ik ben ook nu overtuigd, dat het huwelyk in de tegenwoordigheid van jonge lieden te verachten, even zo onmanierlyk is, als of men aan ecne jonge weduwe de historie der raatroone van Ephefen verhaalde. Ik wierd eens voor dat onnoozel en kinderachtig zeggen: „ Ik wil nooit trouwen," naar verdiende beloond ; zeker jong Heer die my hoorde, kwam fchielyknaar my toe, en vroeg al fpottende:,, Dan „■ is Mejuffer zonder twyfel bang om de kinderpokjes te krygen?" Wat het ergfte was, ik had verftantï genoeg om dien fteek te voelen. ) Ik zal, zeg ik-, myn' toekomenden man nooit toelaaten om al te  C 130 ) gemeenzaam tc zyn, vooral in het byzyn van andere lieden. Die hoogachting, welke braave echtgenooten elkandcren fcluüdig zyn, kan myns bedunkens zeer bezwaarlyk ftand houden, wanneer die niet door eene kiefche deftigheid word aangekweekt. Eene behoorlyke achterhoudendheid kan nooit het minfte nadeel aan dc liefde toebrengen: men ziet integendeel, dat die nergens fpoediger verdwynt, dan wanneer in den beginne tusfehen nicuwgehuwden eene al te groote gemeenzaamheid plaats heeft. Lysje is zeer' aanvallig en heeft veer verffand. Welk' ongcluk voor het arme kind, dat zy eens herbergiersdochter is! Zy beantwoord volmaakt wel aan die aftcefcening welke gy meer dan ééns gelezen hebt: „ De bc~' „ valligde wezenstrekken, maar verwelkte wangen, „ die alleen door zuiverder zappen konden verfrist wor„ den ; eene in het agttiende jaar reeds verouderde jeugd,^ „ welke geen toekomende tyd ooit wederom herdellen „ zal; een welgemaakte boezem, maar die niet langer „ door de aandoeningen van het hart word opgeheven; fchoone bruine oogen, maar die niets meer uitdruk■ ken, en in welke zekere aanmerkelyke doffigheid het „ verlies der onfchuld getekend heeft." > Byaldien ik iets te beveelen had, dan zoude niet één herbergier, van den kolfyfchenker af aan tot op de boere bierkroeghouder'incluis, ooit vergund worden om zyne dochters in zyn eigen huis op te voedèti. Om eens een voorbeeld van- haare geestigheid te geeven : gy kent myne fnuifdoos, in welke het af beeldfd is van eene zeer fchoone Dame , die op de lulefbcelt en zingt j ik zeide haar niet, dat dit fchilderytje voor  ( i|* ) voor een meesterduk in zyne foort gehouden word. Zy bezag hetzelve een' tyd lang met verrukking: „ O rieem het weg!" riep zy eindelyk met veel aanvalligheid, ,, ik verbeeld my dat ik doof ben , zo lang ik dit „ beeld aanfehouw." En nu ook een Haaltje van haar' gemoedsaart. Zy riam na eenigen tyd de fnuifdoos wederom op, en had moeite om die te openen. Ik wilde zulks voor haar' doen : ,, Ik bid u," zeide zy ,' terwyl zy den Heer zeldzaam een' lonk toewierp, die my zeer mishaagde : „ Ik bid u laat my begaan ik dacht dat 'er nog een verborgen fchildcrytje in het dekfcl $ was." Hoe meer ik van zulk dag van meisjes in de herbergen aantref, zö veel te zwaarder oordeel verbeeld ik my dat deri mansperfoonen dreigt. ■ Het geweeten vari een ontuchtig mensch , die veele landen- doorreisd heeft ,• moet wel een rechte hel op aarde zyn! - Ik kon my geduurende het avondeeten niet genoeg over de öngemeene bekwaamheden van deeze jonge dochter verwonderen: zy wist zich zonder eenige moeite in alles te fchikken, uitgenomen, wanneer wy van de deugd fpraken; alsdan had zy haare oogen cn wezenstrekken niet gelyk op andere' tyden in haare magt. ■ De Heer zeldzaam befchouwde haare nette handjes, terwyl ik een innerlyk medelyden gevoelde,1 wegens dS ■,zorg waarmede zy haare nagels poogde re verbergen ,• die , gelyk de zo; even aangehaalde befchryting ons verder leertveelal by vrouwsperfoonen , ï ss die'  C 3 die het frisfe van een zuiver leven verloren hebben-* even ais by tceringachtige voorover gebogen zyn, O , dacht ik toen , op hoe veelerhande manier ontdekt het oog van opmerkzaame befchouwers de fchuld der ziel in 'een fchoon lichaam! De Heer zeldzaam was onmeêdoogcnd genoeg, om haar na het eeten te vraagen, of zy onpasfclyk was ? Nu k-©n zy haare. innerlyke aandoening niet langer verbergen; met bittere traanen, die ondanks haare vergeefl'che poogingen te voorfchyn kwamen, antwoordde zy droevig: „ Ik begryp wat gy daarmede zeggen wilt Mynheer! , maar myne fchuld 'legt op het geweeten van myne moe- , der."——— O hoe troffen my die woorden! Ik heb ook naderhand den Heer zeldzaam zyne wreedheid verweten , maar hy denkt daaromtrent heel anders dan ik: „ Dit arme meisje," zegthy, „ is misfehien nog „ nooit in haar geweeten getroffen ; want het is wel ' bekend hoe zelden de predikatiën ecnigen indruk op' „ foortgeiyke gemoederen maaken. Wanneer nu dui„ zend reizigers het kwaad venneerderen, zo moeten , wy hetzelve naar ons best vermogen wederom tracb„ ten te verbeteren. De droefheid, die zy toonde, was my lief, om dat deeze my overtuigd, dat ik haar „ recht getroffen had." Hy gaf haar op dat oogenblik geen antwoord, maar nam met een minzaam gelaat haare handen, die hy een' tyd lang vast hield. Ik zat al dien tyd op hcete tooi Eindelyk droomde, vermits zy geen' neusdoek 'aan de oogen brengen kon, een vloed van traanen over haare  C 133 ) haare wangen. „ Gy zyt," ( hy fprak deeze woorden met ongemeene deftigheid) „ gy zyt een fraai -en beval- „ lig meisje! ■ zeg my eens hebt gy den man reeds „ gezien, dien gy voorneemens zyt gelukkig tc maa„ ken?" Zy boog met haar voorhoofd tot op zyne handen, en antwoordde zeer weemoedig : „ Ik bid u laat „ my gaan, Mynheer! ik kan met u niet fpreeken, want „ ik heb zo lang ik leef nog met geen deugdzaam „ mensch gefproken." Op dat oogenblik rukte zy haare handen los, en ging heen. — • - Hy volgde haar en bleef wel omtrent een half uur weg. ' Hy fcheen na zyne terugkomst zeer vergenoegd te zyn, en ik geloof dat zyn menschlievenheid hem aanfpoorde om haar eene goede fomme gelds te geeven: want ik zag dat zyne goudbeurs kort na dit voorval, toen hy die uithaalde om een paar waschkaarsfen te betaalen , bykans ledig was, cn had echter by ecne foortgclyke gelegenheid te- voren opgemerkt, dat 'er nog rykelyk twintig-piftoolen in geweest waren, terwyl wy aan tafel zaten. Tot hier toe ging alles vry wel: maar het was on.'errusfehen elf uuren geworden, de tafel wierd afgenomen en men liet my met den Heer zeldzaam alleen. Ik was nu ingecne geringe verlegenheid hoe ik hem myne vrees, waarvan ik in het einde van myn' voorgaanden brief gewag maakte, gevoeglyk zoude ontdekken. - Na een weinig beraad gaf ik voor, dat ik gaarne eene party afbombre wilde fpeelen, byaldien hy goedvond om Lysje nog ééns boven te laaten komen. ■■ „ Ik wensch„ te wel," gaf gy met veel minzaamheid tenantwoord, „ dat gy toch een weinigje vertrouwen in my geliefde w te ftcllen: ik weet wrat gy daarmede zeggen wilt, cn I 3 -w heb  C 134 ) „ heb reeds voor alles gezorgd, zo dat het alleen van u „ zelve afhangen zal, om deezen nacht volkomen gerust » „ te zyn. Ik heb met waarheid kunnen-zeggen dat gy een weinig onpasfelyk zyt, en heb uit dien hoofde „ ecne waakder bedeld, dié de geheele nacht in dit „ vertrek zal blyven, en hier zal zyn zo haast gy zulks „ beveelt: De omdandigheden van dit huis lieten geen „ ander hulpmiddel toe." m Deeze woorden verwekten eensklaps eene geheele Verandering in myn gemoed : het was evenééns als of hetzelve van een' zwaaren last ontheven wierd, cn ik fmeekte hem (waarlyk zeer ootmoedig) om met myarm en onbedreven meisje geduld te hebben. Hy bleef voor my daan, glimlachte, cn maakte eene eerbiedige buiging.—, O hoe klein is myn verftand in vergelyking van het zyne! Men kwam ons op dat oogenblik zeggen , dat dq vvaakder niet voor twaalf uuren komen kon. „ Gy zult immers nog wel één uurtje kunnen opblyven," zeide hy, en opende een klavecimbel , dat in deeze kamer dond, my tevens verzoekende dat ik op hetzelve myne gaavcn wilde laaten hooren. Doch hy fpcelde vooraf (misfehien om eerst te onderzoeken of hetzelve wel gedeind was) een preludium, welk hy zq meesterlyk uitvoerde, dat toen hy ophield om voor my plaats te maaken, ik hem bad om daarmede voort tc vaa- ren en my voor deeze reis te verfchoonen. — Hy liet zich niet lang bidden, maar fpeelde eene largo die my tot in de ziel drong , en (om en conn-Asfeufe te f'u-eeken) aandonds de conpoftiie van den beroemden Graun verried. Dit muziekdukje was zingbaar, want toen  C 135 ) .toen hy hetzelve- eens had overgefpceld en ik vol aandacht cn verwondering naast hem ftond, begon hy met ■eene allcrlieflykfte doch manlyke ftem eene aria te zingen, welke ik terdond herkende voor de tweede uit het voortreffelyk gedicht van Ramler, de Dood van jesus. Wat mag Berlyn, hetwelk kan roemen Ramler binnen zyne muuren te hebben, wat mag, zeg ik, Berlyn wel denken, wanneer deeze ftoffe door den grootftcn dichter in Duitschland gezongen word, en wanneer de beroemde Graun 5 door dezelve bezield , zich boven alle hoogte, welke de muziekkunst tot hiertoe kon beteiken, verheft heeft? De Heer zeldzaam verhaalde my,dathy eene ItaliaanfcheZangeres gekend heeft, die het Hoogduitsch wel kunnende leezen, maar geen enkel woord 'er van verftaandc, nogthans door de muziek alleen zodanig wierd aangedaan, dat zy by de woorden van het bovengemeld gedicht. „ Thans daalen Se- raphyns van uit den Hemel neder," moest ophouden en niet in daat was verder te zingen. Eene aanmerking, tot welke de Heer zeldzaam my thans gelégenheid gaf, die ik zelve voorheen reeds menigmaal gemaakt heb, kan ik hier onmoogelyk verzwygen : —- „ Is het wel te bewyzen, dat het vermaak .„ en de vreugd der toonkunst en der harmonie, met „ den tegenwoordigen toedand der waereld een einde neemen zal?" - — Ik voor my kan zulks niet geloovcn, want deezen zyn zó klaarblykelyk het lot van ecne edeler foort van zielen, dat ik nog nooit een mensch van dechte zeden heb gezien, die een wezentlyk fchoon gezang,- tot het einde toe met ongeveinsde goedkeuring Jieeft kunnen aanhooren. —— Hier denkt gy buiten ■I 4 twjp  C 13O twyfel aan de Freule Julia, die eens begeerde,dat ik haar een beel mooi Jïubje, gelyk zy het noemde, zoude voorfpeclen, en geheel verrukt wierd door het juist niet niet onaartig liedje. „ De duif die hare gade zoekt" enz. Terwyl ik nu met alle de aandoening, tot welke ik toenr maals bekwaam was, tot op het tcderde en fraaide gedeelte van hetzelve gekomen was, klopte zy my op de fchouders en vroeg: „Apropos, fytje, hebt gy myne „ tortelduifjes wel gezien ? " > Ik wist niet hoe ik myn klavecimbel fchielyk genoeg zou toemaaken, en geloof heden nog, dat myn zang haar geen ander denkbeeld inboezemde, dan dat uit duiven duifjes voortkwamen. —- Welk eene ongevoelige ziel! Ik verzocht den Heer zeldzaam om dit fluk nog eens te zingen , hetgeen hy zeer gewillig deed. Ik meende alles,dat op dit oogenblik in zyne ziel omging, duidelyk uit zyn gezicht te kunnen leezen, cn dit moe* digde my aan,om hem voor de eerdemaal wederom vrymoedig onder de oogen te zien. Hy merkte zulks, en be-r loonde my daarvoor tot befluit, met eene dcravalling ^cadence) zo als ik in myn leven nog niet gehoord heb, en misfehien ook nooit wederom hooren zal. Ik heb te weinig kennis van de muziek, dan dat ik durf befiisfen of zyn dem alt of tenor is: maar dat durf ik vry uit zeggen, dat die zo uitmuntende is, als men ooit van eenig liefhebber zoude vermoeden , cn dat ook zelfs het fynst en keurigst gehoor, niets volmaakter wenfehen kan. —- Byaldien gy ooit gelegenheid hebt pm deeze aria te hooren zingen, dan zult gy moeten bekennen, dat die als meteen onweerftaanbaar geweld de ziel verrukt. Hy wist door ecne vermenging der aan? doen-  ( 137 ) doenlykde toonen, de droefheid zeer natuuflyk uit te drukken, en nadat hy in de allerzeldzaamde betrekkingen der harmonie een poosje gedacht , cn toen eene treurige fufpenfien gemaakt had , zong hy met ecne zachte dem het laatdc vaers uit het anders niet heel veel belooyende Kerkenlied: „ O treurigheid ö hartclecd." Dc Lutherfchcn zyn waarlyk in dien opzichte veel gelukkiger dan xille andere Christenen! welke uitmuntendd liederen en zangwyzen! Byaldien men nog hier en daar eenige gezangen in een' Hechten fmaak in hunne Kerken huilt, zo kan men zulks gcenzins aan onze Dichters cn Toonkunftcnaars wyten, van welke'beiden onze Natie federt eene halve eeuw zo veele uitmuntende mannen opgeleverd heeft. Eindeiyk kwam de waakdcr, cn ik legde my aandonds in ecne gemaklyke klecding te bed. Ik moest nu voor zieke fpeelen • welke onlydelyke minauderie/Dit was al wederom één der onaangenaame gevolgen maar laat ik thans di? rampzalige denkbeelden uit myn hoofd verbannen! • Byaldien aan alle vrouwspersonen het ziek veinzen zo lastig viel als my, dan zou geen derveling begrypen kunnen , uit welke planeet pnzc Gdlert het plan voor zyne zieke vrouw ontleend had» 'Er kan zekeriyk geen bclachelykcr naturel dan dit bedacht worden! en evenwel .... maar ik zou my haast fchaamen een meisje te zyn. Zekere jonge Juf¬ fer kreeg eens eene flaauwte in dc tegenwoordigheid van haar' broeder en van dpn Heer L *. Vermits nu de laatstgenoemde veel te bloode was om haar den halsdoek af te necmen en het keurslyf los te maaken, zo I 5 " moest  C 138 ) jtóoest de broeder toefchicren om dit werk ylings te verrichten : maar helaas! alles was te vergeefs, „ Niets kan den geest haar wedergeeven!" (*) in deeze verlegenheid nam hy eene lampetfchotel, en wilde haar met het water derzelve befprengen, waarop zy hein met eene zwakke dem toeriep : „ Foei broe„ der! daar heeft de meid immers haare handen in ge„ wasfehen." Ik mogt de volgende omdandighcid liefst verzwygen, maar ik zal 11 alles ontdekken om dat ik thans bezig ben myn eigen hart zo veel als moogelyk is te onderc zoeken, en ten dien einde uw onderwys noodig heb. — Was het omzichtigheid? was het argwaan?was het.... of was het misfehien een heimelyke trek tot het boo^ ze ? Ik ontwaakte, en vond my met den Heer zeldzaam alleen, even gelyk de voorgaande nacht. » Ik twyfel of gy dat geene kunt begrypen 't welk ik thans vernaaien zal: hy diep ten minde nog wel een geheel uur lang na myn ontwaaken, zeer gerust, en evenwel had ik alF dien tyd geene andere verbeelding, dan dat hy met de waakdcr afgefproken had om ons beiden ah leen te laaten. Hy maakte eindelyk eene kleine beweèging als of hy wakker wierd; o hemel! hoe benaauwd wierd ik toen - maar de waakfter kwam op dat zelfde oogenblik wederom binnen, en verloste my daardoor uit myne ongegronde angstvalligheid. Ik geloof dat de Heer zeldza-am eene zeer gewigtige bezigheid te verrichten heeft, want hy ging dee? (*) Gellcrt.  ( i39 ) deezen morgen om vier uuren reeds uit, en heeft na zyne terugkomst zeer vlytig gefchreven. Even zo naarfb> heb ik, die niets te doen heb, (eene gevaarlyke zaak, voor my ten minde) bykans den geheeien dag by dit papier doorgebragt. Nu zyn de paarden eindelyk eens gereed. Wy vertrekken met extra post, want de gewoone postwagen is reeds voor lang weg gereden. O hoe bang ben ik voor dat tête - d - tête van deeze reize! Hy vermyd evenwel alle gelegenheden, die my dit voorval herinneren kunnen, zeer zorgvuldig en, ik, zottin als ik ben! ik vrees nogthans elk oogenblik, dat hy daarvan fpreeken zal: ja dat meer is, ik wensch fomtyds, dat hy zulks doen mag. Denk eens aan in welken zielkwcllenden toedand ik my thans ten zynen opzichte bevind , nadcmaal wy nog niet één woord wegens dit voorval gefproken hebben, en hy by gevolg niet weet wat my dien nacht eigentlyk bejegend is. Voeg daarby het beleedigend vermoeden, dat hy in zynen brief te kennen geeft, zo kunt gy u eenigermaate verbeelden hoe befchaamd ik ben, wanneer ik hem aanzie. Ik beef wanneer ik de noodzaak - jlykheid bedenk, om hem de oorzaak van dat geval te moeten ophelderen, cn durf nogthans niet eens vraagen , waar dc Jood gebleven is. Leef wel waardde Moeder. p- s.. Het fchynt als of 'er naauwlyks één oogenblik mag voorbygaan, of deeze zaak moet my herinnerd werden! Zo even kwam Lysje cn fmecktc met traanen, dat •' ik  C *4° ) 3k haar toch uit dit huis verlosfen cn in myn' dienst wilde neemen. —- Wat zoude ik doen? ik moest het haar weigeren, omdat ik in haare tegenwoordigheid de gemaalin van den Heer zeldzaam was. ~ Het is nog nooit gebeurd, dat ik een billyk verzoek zo ongaarne als dit geweigerd heb. XII. BRIEF. sophia aan de Weduwe E. Wehlau. Donderdag den 21. Mei hebben liefde moeder, op onze reize van Injler~ burg tot hier, geen nu ben ik alreeds zó veel mylen verder gereisd, en heb evenwel het rechte Duit' febe woord nog niet kunnen uitvinden. My dunkt dat onze taal in fommige opzichten nog vry behoeftig is. - ■ ■■ Nu dan, wy hebben all' dien tyd geen tête-dtête gehad. Zekere Juffrouw die met haare dienstmaagd, bykans op het oogenblik dat wy meenden te vertrekken in onze herberg aankwam, vroeg verlof om eene plaats in ons rytuig tc moogen hebben, het geen wy zeer gaarne toeftonden, Deeze Damt (eene der minzaamfte die ik nog ooit heb leeren kennen) is de vrouw van een' Fransch' Predikant te * * *, en komt terug van een bezoek dat zy aan een' van haare nabeftaanden gegeven heeft. Ik zal nu ruimen tyd hebben, om al wederom een» langen brief te kunnen fchryven, want ik heb beloofd om  om nevens dén Heer zeldzaam (dien men zonder* ons toedoen voor myn' broeder aanziet) en onze vriendclyke reisgezellin, deeze geheele week aan het hui9 van eene van haare oude fpeehnakkers, die hier getrouwd en woonachtig is, te vertoeven. Wapen u dan met geduld , of ■— flaa eenige bladzyden over.- Wy waren naauwlyks in het rytuig gezeten, of zy vroeg: „ Heb ik het geluk met perfoonen te reizen die „ de Franfche taal magtig zyn ? Ik vraag dit daarom „ niet," voegde zy met zekere vrolyke verwaandheid daarby, „als of ik het Hoogduüscb, wanneer ik hetzelve „ lees,niet in den grond verdaa: maar ik kan de lustig„ heid der Duitfcbers , wanneer zy my fomtyds om „ myne uitfpraak uitlachen , niet al te wel verdraait gen" „ Gy geeft de dwaasheid myner landslieden een' veeï „ te zachten naam," antwoordde de Heer zeldzaam (Doch dat geduurig „dit zeide hy, en dat zeide „ zy," verveelt my fchrikkelyk. Ik zal derhalven alles, dat de Heer zeldzaam zegt, met dubbelde comma's tekenen; de woorden van de Juffrouw blyven ongemerkt; en wanneer het gebeuren mogt, dat ik nu en dan ook eens een woordje tusfehen in laat vloeijen, dan zal het zich door deszelfs onnoozelheid wel kenbaar maaken. Wel aan dan maar zacht, nog eerst eene korte aanmerking: de Kunstkenners zeggen dat het dialogeeren (*) zeer moeijclyk is. Ik wil zulks gaarne aelooven, omdat Aitwoord'er. zo Griekseb uitziet?by gevolg (♦) Opflellen van bedenkingen daarover leest. Ik voor my zou- ?, de eerst eene proeve neemen of het moogelyk was om ?, den naam van origineel te verdienen, en dan op het oordeel der kunstrechters ("maar ook alle leezers cn * iu leezerinnen zouden myne rechters Zyn) acht geeven: „ cn zie hier wat ik zou trachten te doen. ïk zou door myne geheele roman het belang zodanig verdcclen, „ dat men met veel aandacht behoorde te leczen, om ,, te kunnen weeten aan wiens noodlot men het meefte „ belang zal neemen; ik zou dc tydrekeningen fomtyds „ af brecken; ik zou de gefchiedenisfen van eenige per„ foonen, met die van dc hoofdperfoonaadje volgens ?, den uiterlykcn fchyn verwarren , maar naderhand too_ nen, dat ik volgens myn plan niet één deezer ver' haaien ontbeeren kon • ik zou den leezer langen tyd ,', in het gevoelen laaten , als of hy of zy, die men * volgens den tytel als den hoofdperfoon aanmerkt, dat 7, niet zyn kan, waarvoor het tytelblad hem of haar 5 bekend maakt, en hen eerst op het einde van myrï „ werk overtuigen , dat deeze alleen , de geheele gc„ fchicdenis van het begin tot het einde een' anderen - draai had kunnen geeven; ik zou ten dien einde een' „ byzonder' perfoon invoeren,die naar het fchynt geene , de minfte betrekking op myne historie heeft — by „ voorbeeid een' vreemdeling , of een kind , en dit j, moest  C is? ) w moest een kind blyven ; ~—— ik zou by alle de „ wisfelvalligheden der gebeurtenisfen , een emffiger „ doelwit dan alle myne voorgangers ftandvastig in \ „ oog houden, en ten dien einde de treurige toevallen „ zo menigvuldig opécnftapelen als maar immer moo■>■> gelyk was ; ik zou minder van het zeldzaanie dan „ van het wonderbaare gebruik maaken, om daardoor „ tc onderzoeken of deeze fmaak de heerfchende is; ik ?, zou de Leezers natuurlykerwyze tot op het bellis-. „ fend oogenblik doen naderen, alsdan hunne verwach„ dog te leur dellen, en my eerst wederom na ver„ loop van eenige jaaren met hen poogen te verzoe.„ nen, wanneer myn hart in dien tusfchentyd zich èo* „ aanzien der liefde misfehien anders had laaten on,„ derrechten, of dat de Duitfchers volirrekv te;•eerden „ om eindelyk eens eenige nieuwstydingen iu^dekr..am„ kamer te hooren. Wanneer ik nu dit alles naauw„ keurig in acht genomen had, en wel overtuigd was, „ dat ik het gebaande fpoor niet betreden , veel min„ der eenig voorgaand Auteur nagefchreven heb, z<9 „ zoude ik verwachten, dat myne Leezers insgelyks dat „ gundig oordcel velden , en my evenwel beleedigd „ achten, wanneer men my zeide, dat ik in myn eerde „ werk van die foort, dat in den druk verfchcen, een „ origineel geworden was. Maar verzekert „ men my, dat ik een nabootfer ben, en nooit origi„ neel zou kunnen worden : wel nu ——— ik zou „ alsdan de vryheid neemen om aan de rechtvaardig59 beid van dit vonnis in allen ootmoed te twyfelen ca „ — misfehien niet lang talmen om myne gedach- K 4 ten  C 15O „ ten daarover in 't licht te geeven." -—(Die laat zich alles hooren, liefde Moeder ! maar wat mag do man toch meenenmet die onhebhelyke tusfchenvoeging: „ wanneer myn hart zich ten aanzien der liefde misfehien „ anders had laaten onderrechten ? ") Ik wdde juist vraagen, wat gy dan met het oordeel der kunstrechteren zoud doen? „ Ik zou hetzelve met dat van kundige leezers ver-^ r> gelyken, en my alleen aan de meerderheid van ftcm„ men houden. ~— Ik zou vervolgens in een twee„ de werk die zelfde fouten, waarvan de Reeenfenten „ alleen gefproken hadden , op nieuw begaan, opdat „ die wederom aangetoond, en in 't vervolg door een „ bekwaamer auteur als ik ben, konden vermyd wor- „ den - want ik zou niet eerder rusten, voor dat „ wy eens het vaorfchrift van eene goede roman hebn „ ben, op dat eindelyk die vuile fchriften in den Ara„ tinfehen fmaak, zo wel uit de boekwinkels als uit de .» boekvertrekken van eemge Schoonen verdwynen mop--. « ten " Maar zoud gy dan van uwe leermeeders niets ont,-. leenen ? „ En wat?" Zoud gy niet Rtchdrdfon's altoos karakterifeerendeq ftyl, of Ficlding's plan tot uw inodèl neemen? Naiiapen, wilt gy zeggen ? —— Eilieve , waarom fchelden wy dan zo hevig pp de navolgers? (Ik kon my nu niet langer bedwingen, want ik heb menigmaal gewenfcht dat ik maar bekwaam-, heden genoeg bezat om zelve brieven van Sevignite verdien-  C J53 ) dichten, en dat alleen om het genoegen te hebben van zulke fraaije brieven nogeens te moogen leezen.) Wy fchelden zó, omdat elk beunhaas onder de fchryvers naaapen wil en nog naaapt. (Maar, dacht ik by my zelve , hoe zal dan zulk een arme zondaar overtuigd worden, dat hy een beunhaas is!) Ik zou de opfchriften in den fmaak van Fiddinp, evenwel onbefchroomd durven navolgen. „ Ik ook, want die vinden in Duitfchland zeer veel „ goedkeuring, zelfs zó, dat men die met den naam „ van Field'mgfche opfchriften gedoopt heeft, juist ais ', of hy de uitvinder derzelven was. Ik zou daar- „ van zo veel te eerder gebruik maaken, omdat myns „ roman , gelyk reeds gezegd is, zeer erndig zoude „ zyn, want de rol van een hansworst of potfemaaker ,, zal my nooit naar den fchouwburg lokken, noch het „ verhaal van een' hoop beuzelingen tot leezen aanmoc„ digen. — Het is myns bedunkens reeds een zwaar „ duk arbeid om eene roman te fchryven, die onfehaade„ lyk is, maar nog veel zwaarder om eene aan 't licht „ te geeven, die het menschdom verbetert." Ik zou insgelyks zyne inleiding - hoofddukken navolgen. (De Heer zeldzaam gaf hierop geen antwoord, maar het fcheen als of hy dit' af keurde. Zou hy misfehien denken dat die onnavolgbaar zyn ? of zouden die in eene roman welke ook voor ernfrigc perfoonen gcfchreven is, niet te pas komen? Ik denk evenwel niet, dat 'er eenig kwaad in deekt, en men zou het op de proef kunnen laaten aankomen.) K 5 Nog  ( 154) Nog eene vraag: weet gy wel dat zelfs uwe beste romans naar vertaalingen gclykcn? „ Gy meent omdat onze Auteurs, ik weet „ niet waarom! doorgaans vreemde gewesten „ en vreemde perfoonen tot hun onderwerp neemen. Daar legt dc knoop. — De Lngelfchen en FfMr fchen ieezen hunne romans zonder twyfel met veel belang , omdat zy onderdellen, dat dc voorvallen , die daarin verhaald worden,in hun eigen vaderland gebeurd zyn My dunkt dat men dit zelfde voordeel in Duitschland kon genieten, wanneer men in de vertaalingen zorg droeg, om de gefchicdenis in de eene of andere bekende provintie van dit land te verplaatfen, en de naamen tier perfoonen tc veranderen, noemende by voorbeeld: Western, Mynheer Jager; Milord Black, dc Baron Zwart; Mistris/ Miller, Mejuffrouw Mulder ; Mademoifelle de Beauchamp , de Freule van Schooneveld, enz. „ Onze natie bezit daartoe nog op verre na geene „ vrypostigheid genoeg." ïk heb nog twee zaaken in uwe romans aangemerkt: de eerde is dat derzelver helden veel te deugdzaam zyn. „ Onze helden niet alleen. De Schryvers van andere natiën insgclyks, door eene al te vuurige wensch „ om deugdcaamc harten te vormen misleid, hebben „ veeltyds hunne verbeeldingskracht meer dan de natuur „ te baat genomen, toen zy Bidulph, Buitier, Claris* „ Ja en Grandifon fchildcrden. > Geloof my vryt „ dat terwyl een Auteur onder het fchryven door dc „ draaien der deugd, die zyne pen bediert, doordrom » gC11  C 155 ) M gen word, het hem alsdan zeer moeijelyk vak 0117 „ aan zynen Held die fouten uit te drukken, die hy van , .„ wegen den glans, die hem omringt, onmoogelyk „ ontdekken kan. — Ik zou , wanneer ik een „ Schilder was , uw oordeel met die foort van licht , vergeleken hebben, waarin eene fchildery, die dpoi 55 den kunftenaar in de heldere middagzon vervaardigd „ is, noodzaaklyk behoorde geplaatst te worden. • „ Gy hebt nogthans volkomen gelyk, want men maakt • onze meelte Helden en Heldinnen veel te deugd f, zaam." En deeze laatde ook veel te geleerd. Zeldzaam antwoordde hierop een weinig drif« tig: „ Waarom de onze dan maar alleen? het fchynt als „ of gy het alleen op de Duitfchers gemunt hebt. —— „ Dcrgelyke aanmerking, hoe waarachtig die ook. is, „ behoorde echter nooit uit uwen mond te komen , „ want gy bewyst ten overvloede, dat 'er onder uwe „ kunne zyn, die men niet al te geleerd kan af bcel„ den; maar ik zou het veele onzer Dames niet kwa„ lyk neemen wanneer zy deeze aanmerking maakten, „ ik meen van die geene, welke hunne voorraiddags uu.„ ren'aan het toilet, m de namiddagen en avonden aan de fpeeltafcl doorbrengen ( ook zou die aan onnoo,, zclc Landjuffers , die weinig geleerd of gelezen „ hebben, vry beter pasfen. —- Doch byaldien men „ dit als een gebrek in onze romans aanmerken wil, „„ zeg my eens hoe zal een Auteur hetzelve vermyden ? jy Schryf gy eene roman, en ik ben welverzekerd „ gy zult daarin alle de Zanggodinnen met een' losfen fi zwier cn ongemeene bevalligheid doen te voorichyn . n ko-  C «5-5 ) ^ komen, daar ik integendeel in myn werk niet ééne „ zal kunnen invoeren, of zy moet myne Heldin met „ een' zwaaren gang verzeilen; dit is even zo waarach„ tig, als het ongelooflyk is, dat alle de brieven, welke „ men onder den naam van Ninon de PEnclos in 't „ licht gegeven heeft, uit haare pen gevloeid zyn." - '■ Gy kunt ligt denken, dat onze reisgezellin hierop geen tegencomplimcnt verzuimde: maar (vroeg zy naderhand) waarom neemt gy de verbetering van die foort van boeken zo zeer ter harte ? „ Ik geloof, dat buiten en behalvcn meer andere ge„ wigtige redenen, deeze ééne reeds voldoenend is: om „ dat naamelyk onze plicht omtrent de Landjuffers „ deeze voorzorg van ons eischt. Zeg my eens wat „ zullen die arme meisjes anders leezen? Zoud gy hen „ willen doemen om zich alleen met dien zwerm van „ fpeclatoriaale werken te verlustigen, die thans van „ alle kanten te voorfchyn komen, en waarvan maar , zeer weinigen door bekwaamc Auteurs gefchreven „ worden?" Hierop volgde een iang gefprek over die foort van weekelykfche fchriften, cn onze reisgenoot prees behalvcn den Engelfchen Spe&ator voornaamelyk de Waereld\ den Deugdenvriend en den Heremiet. Ik betuigde myne verwondering over deeze keus, nademaal de drie laatstgenoemde werken van zó verfchillenden inhoud zyn, doch de Heer zeldzaam gaf my ten antwoord: Dat „ die verfcheidenheid van doffe juist de oorzaak was waarom dezelve allen tezaamen behoorden gelezen te „ worden, want wanneer men geen andere dan erndige „ boe-  C '57 ) v boeken leest dan loopt men groot gevaar om tot droef„ geestigheid te vervallen , hetwelk bovendien in de „ eenzaamheid uit gebrek aan genoegzaame zaainenlee„ ving, reeds meer dan al te veel te duchten is." Maar, (zeide ik hier,) dienen dan onze jonge Juffers te leezen? „ Om de tegenwoordige gefteïdheid van zaaken die* „ nen zy dit te doen; want zeg my eens, Mejuffer, „ wat verrichten zy anders ? Is de opvoeding van de „ Juffers in de fteden niet geheel anders, dan zy voor,, maals plagt te weezen? Befchouw maar eens de klee„ ding van onze Dames: geeft deeze niet duidelyk te' „ kennen, dat zulke opgefchikte poppen vandaag niet „ in de keuken zyn geweest, en ook niet denken, vandaag „ naar dezelve te gaan ? Dat zy tevens met naai- of „ breiwerk flechts zo lang zich- bezig houden, als de „ draad in de garnitures van haare zakken of andererf „ opfchik niet verward raakt. Myns bedunkens kan „ men zelfs uit deeze kleeding zien, of eene Juffer met „ haare jongere zusters, en eene moeder met haare kin„ deren zich moeit. Hierdoor moet het huishouden ,, noodzaakelyk zeer ongeregeld worden ; en byaldien „ onze Juffers in de fteden niet tot agt uuren , en zelfs „ laater fliepen, byaldien zy geene boeken lazen, by„ aldien zy niet (even ftiptelyk ten bepaalde uure, en . „ tevens even mechanisch als een uurwerk) op het „ klavecimbel fpeelden : hoe zouden zy dan de ledig„ beid van vermaak in het leven kunnen verdraagen? „ . Wat onze Landjuffers betreft, deeze dienen y, te leezen, om, ten minfte eenigermaate, te doen  j C H* ) - denken, dat zy en de juffers in de fteden fchepfèlèö1 van ecne zélfde foort zyn.' My dunkt, Mynheer, dat deeze uwe aanmerkingen te bits zyn. i—- Hy bloosde. „ Neem my niet kwalyk; maar „ zo als de zaaken tegenwoordig gefteld zyn, befchul„ digt gy my ten onrecht; want trouwens het is niet , moogelyk van dit onderwerp fpreekende te bits tesi zy"-" i fi. Ik wachtte my wel, hier één woord te zeggen. Wy kwamen eindelyk te Wehlau onder foortgelyke aangenaame gefprekken. —-— Ik flicp met myne reisgezellin in één vertrek; nog nooit heb ik met meer vermaak in het bed gelegen, Want het fcheen als of alle moogelyke nachtegaaien rondom onze venfters verzaameld waren, en in de wedde zongen. — Ik ontwaakte al vroeg, om vier uuren, keek uit het venfter,- en' zie daar, — daar' draafde onze deugdzaame Jongman met myne flaapkamcraad reeds doör den tuin.- Vraagt gy of my zulks verdroot? O neen liefde Moeder, het zou my leed doen, wanneer gy u verbeeldde,- dat ik hem bemin: fnaar ik kan hem niet gerust onder dc oogen zien, zó lang hy nog onzeker is wegens de oorzaak van ons verdrietig nachtavontuur. Ik moet hem dezelve ontdekken, —«— döch hoe? en wanneer? Wy hebben veelt yds verftand genoeg om onzen plicht te kennen: maar'tevens te weinig om die naar behooren en op zyn' tyd te voldoen! Ik zou my wegens dit voorval nog veel erger bedroeven, wanneer de reis en het gezel"  ( 159 ) zelfchap 'er myne gedachten niét fomtyds een' tyd iang van aftrokken. Hy heeft tot heden toe nog geen enkel woord van zyne liefde gefbroken, dus verbeeld ik my, dat hy daaromtrent maar zo iets zonder mecning gefchreven heeft, alleen met oogmerk om my wederom aan 't bedaaren te brengen. Gy zult denkelyk van dit zelfde gevoelen zyn, wanneer gy zyne woorden van gisteren (want het is heden de 22de) ten aanzien der liefde overweegt, v Ik liet hen beiden ongedoord voortwandelen en ging zitten fchryven, waartoe ik heden ruimen tyd heb gehad , omdat .alles hier in huis tot het klaarmaaken van een groot gastmaal, dat ter gelegenheid van een' kinderdoop zal gegeven worden in groote beweeging is. —« Men had den Heer zeldzaam verzocht om Peetoom te willen zyn, maar hy weigerde zulks. Ik zal nooit ,7 wederom in deeze landdreek komen,"zeide hy, (bedroefd naar ik merkte ) „ en kan derhalven maar éénen n plicht vervullen, daar ik nogthans in zulk geval zeer veele aan dit kind vcrfchuldigd ben. Hy fchonk dat jonge meisje evenwel eene kostbaare haairnaald met diamanten bezet. Ik twyfel niet of hy moet zeer ryk zyn. Ik heb diergelyke plegtigheid nog nooit met zo veelaandacht bygewoond als deeze. Zyn gedrag was zeer voorbeeldelyk, en alle de aanweezenden wierden gedicht door zyne erndige vraag : „ Of 'er in 's menfehen ge,-, heelcn leeftyd wel eene gewigtiger gebeurtenis dan de i, doop kon plaats hebben ? " —-—• Zeker Heer die in 't midden der plegtigheid een fnuifje neemen wilde verborg  C 16-0 ) borg zyne doos zo haast de Heer zeldzaam de oogen' op hem doeg. Is niet de vreesachtigheid van hen die fpreeken moogen, de waare bronader der grove onbefchaamdheid die in veele voornaame gezelfchappen hecrscht? Of mcenen misfehien veele menfchen, dat het eene aartigheid is om een' Predikant te bedroeven, wan" neer hy datgeene doet, dat men in ieder' eerlyk' man pryst, naamelyk ■-*• zyn' plicht betracht. Ik moet by deeze gelegenheid eens een voorval verhaaien, waarin hy den Predikant, die den doop verricht had, op eene korte maar zeer bondige manier verdeedigde. ■—'■— Een Amptman, die zyne jongelingsjaaren meest in Berlyn had doorgebragt , begon met deezen eerwaerden Heer te ipotten, waarop dezelve hem op ecne zeer onbeleefde wyze toevoegde: „ Ik geloof Mynheer „ Amptman dat gy geene religie hebt ? " „ En ik geloof," hervatte dc ander, „dat gy geene „ religie kent?" De Heer zeldzaam begreep , dat het niet lang duwen kon of deeze twee haastige menfchen zoudenelkander veele zotheden zeggen: hy trad derhalven met veel deftigheid tusfehen beide , zo als de Predikant zeer driftig Uitriep i „ Wat hebt gy dan te Zeggen op „ die religie, welke ik verkondig?" „ Niets eerwaerde Heer," antwoordde de Amptman, terwyl hy zyne eene handopdenfehouderendeandereop den buik van den Predikant legde: „Niets, dan dat zy P, haare Leeraars goede delgen verleent. Maar dat zoti „ eene andere vraag zyn, of ik het geene zonde rekende, )} wanneer ik daarvan leeven moest, dat ik tegen myne ^ boe-  C 1*1 ) jj boeren zeide : heden is her zondag, morgen is he'c maandag, en zo voort." De eerlyke Predikant, aan wien de Heer zeldzaam nog geene hulp kon bieden , vermits deszelfs tegenparty na deeze woorden zo luidkeels begon te lachen, dat alles daverde, was eenvoudig genoeg om te vraagen: „ wat meent gy daarmede ? " „ Ik meen," riep de ander overluid, ,, dat geen der„ veling noch uwe predikatiën, noch die van uwe Qofti „ fraters noodig heeft. Al wat gy voorgeeft meer tc „ weeten dan ik en andere menfchen, zulks zyn enkel „ onwaarheden, maar wat echte waarheden zyn, die „ kent Hans in 't dorp zo wel als gy. D'e menfchen „ zullen eikanderen daarom even min of meer doodflaan „ of 'er paapen in de waereld zyn of aapen. Het zo„ genaamde blinde volk, weet uit de wet der natuur, „ die hen allen ingefchapen is, zeer wel het recht van „ onrecht tc onderfcheiden." ,, Zo," zeide de Heer zeldzaam hierop, „ cu „ evenwel was de eerde zoon der natuur een moordc,j naar, ja' zelfs een broedermoordenaar ? " „ Gy zyt my veel te geleerd, Mynheer," hernam, de Amptman zeer beteuterd.- De Predikant,gelyk een haan,die zegepraalendkraait> zo haast men hem uit de klaauwen van een' Sterken kalkoen gered heeft, lachte nu dat hem zyn dikke buik fchudde,- maar de Heer zeldzaam wenkte hem tot ftilzwygen,en zeide vervolgens tegen den Amptman in 'c Fransch: „Verkies in 'ttoekomende her zekerde,Myn-„ heer^ en denk dat misfehien in elk gezelfchap één L P menscb  C 162 ) „ mensch tegenwoordig is, die meer verdand liecfc „ dan 'gy." „ Myn lieve zoon," zeide daarop de moeder van den Amptman, „ gy moogt den raad van dien Heer wel vol-' „ gen, want het geval is zeer natuurlyk." Wat my aangaat, ik wierd hierdoor in myn gevoelen verfterkt, dat een bloohartig en ongeleerd Predikant, voor den Godsdienst zeer nadeelig is. Ik heb naderhand nog eens met den Heer zeldzaam over dat onderwerp gefproken. Hy beklaagde zo wel als ik, dat eene' menigte onzer Predikanten zo onweetend,en geheel onbekwaam tot den omgang met de groote waereld is. „ Zulks is," zeide hy, „ zeer veel aan de opvoeding. „ en nog meer aan 't fchoolbedicr toe te fchryven-:. ,, maar de voornaamde bron van dit bederf, ontdaat „ eigentlyk in den middelbaaren ouderdom der Godge- „ leerden. ■ ■ Men heeft,-tot groot ongeluk der ,-, Studenten, de meeste hooge fchoolen in kleine de. „ den gedicht; zonder twyfel met oogmerk om daar„ door den bloei en welvaart dier deden te bevorderenr , maar is dit byna niet eveneens gehandeld , als of „ men een' armen kruidenier wilde voorthelpen, en „ hem ten dien einde een gefchenk gaf van eene „ aanzienlyke laading best fchryfpapier, opdat hy voor „ peperhuisjes niets behoefde uit te geeven: mis„ druk, concepten van predikatiën, oude a&en en der„ gelyke prullen meer , hadden hem immers dien ze-lf„ den dienst kunnen doen. — In zidke kleine deden „ als Franckfort (want Franckfort en ook zelfs Leip„ zig is bykans te klein) in Balie, Jena, Greifswal- „ de,  C ï*3 ) de, enz. kan een Student met niemand vèrkeeren, S, dan met den geringen burger, die van hem zyn be„ liaan moet hebben. Hoe zal de omgang met die foort „ van menfchen, hem eenige welleevendheid inboezc* men? Hy keert even onbefchaafd j of veeltyds nog erger in zyne vaderftad terug, dan toen hy die ver„ liet, en word nu Gouverneur by jonge Heeren van „ aanzien. Woont zyn Patroon in eene Had,- dan bcj, jegent men hem aldaar eveneens als één' der vooiv „ naamfte livereibedienden, en hy heeft met geen' fter„ veling, buiten die van het huisgezin, eenige verkee„ ring, want hy moet geftadig lesfen geeven, of in het afweezen der ouders op hunne kinderen pasfen. Woont „ zyn Patroon op het land, zo is het nog ruim zö erg< „ De omgang met den Predikant is hem genoegzaam „ verboden: want is deeze een braaf en deugdzaam man $ „ dan is hy doorgaans by den Heer' van het dorp getp haat; en is het een Hecht man,zo kan de Candidaat „ niet veel oprechte vriendfehap van denzelven vèrwach„ ten. Nu blyft geen ander gezelfchap voor hem over „ dan dat van den Hofmeester, van den Jager, of van Mc„ vrouws Kamenier, en onder deeze drie perfoonen is „ de omgang met de Kamenier nog wel het minst na„ deelig voor zyne zeden, byaldien hy alsdan maar geeri „ gevaar loopt om in de (hikken der liefde te verwar* „ ren. Het ziet 'er ondertusfehen ten aanzien der vei* „ betering van zyn verdand zeer droevig uit : want neemt hy zyn ampt getrouwelyk waar, zo ontbreekt „ het hem aan tyd; hy is flecht van boeken voor„ zien, en wanneer hy al eens eenige te zaamen , L 2 „raapt*  r 104 ; „• faapt, zo blyft hem echter eene geregelde ftudie vqU „ ftrekt onmoogelyk. Hy moet het verdriet on- ., dergaan, om dagelyks eene menigte van ongerymde cn bultenfpoorigc tafelgefprekken, voornaamelyk over ,, zaaken , die den godsdienst betreffen, zonder tegen„ fpraak aan te hooren. Hy moet deeze goedwillig „ verkroppen, en omdat hynu niet fpreeken durft, z» „ gefchied zulks naderhand zo veel te driftiger, \van„ neer hy meent dat zyn ampt en waerdighcid hem „ verplichten om de' achtbaarheid van den godsdienst te „ verdccdigen." Door welke middelen denkt gis zou men deeze ongevallen het best verhoeden ? „ Ik zie tot nog toe zeer weinig hoop van beterfchap ; „ de hooge Overheid moet eerst het nadeel, 't welk de „ onkunde en ongemanierdheid der Geestelyken aan den openbaaren Godsdienst toebrengt , wel inzien en " begrypen,en zulks zal misfehien welhaast gefchieden, alsdan zal dezelve zich deeze zaak aantrek- , ken. Dan zal ik wil eens voorfpellcn, * dan zat 'er eene geleerde Maatfchappy ingedeld worden, om alleen voor dc verbetering vart het predikampt te " zorgen: aan deeze zal vergund worden geld te moogen vcrzaamelen tot onderhoud der Studenten, mis'\ fchien door belastingen op buitenlandfche modekraa]] meryen en andere overtolligheden der weelde. Deeze " zal voor elke vacante Gouverneursplaats uit drie " Candldaaten, die daartoe in voorflag gebragt wor" den, één'verkiezen, wdken zy het bekwaamst 001" deelt. Deeze zal eene foort van Toczienders aandef. „ len,  C 165 ) „ kn, die, wanneer 'er onecnigheden tusfehen de P,i„ troons cn de Qandidaaten ontdaan, derzelver weder„ zydfche klagten aan de Maatfchappy berichten zul„ lcn. Zy zal .... maar MejufFer, inyn droom is „ uit." De kraamvrouw begeerde, dat haar kind met den exorcismus zou gedoopt worden. De vleesachtige weigering van den Predikant om zulks te verrichten, was bykans vruchteloos geweest, zo niet de Heer zeldzaam naar het bed getreden en haar met zyne aangeborene deftigheid , die onweérftaanbaar is, gezegd had: „ Zodanig ,, eene bezweering , Mevrouw , is even ongerymd , ,, als of de Overheid alhier gebood, dat alle walvisfehen „ uit Wehlau moeden gebannen worden." Ik heb het gezelfchap een oogenblik verhaten om u te zeggen, dat myn vriend vertrokken is, maar ik weet niet waarheen. Een lakei, die zyn bediende fchynt te zyn, kwam kort na dat de doopplegtigheid geëindigd was,en zeide hem ietsin\Ritsfisch'. ik dond toen juist aan 't vender en zag twee fchoone rypaarden, die voor de deur dd hielden. Hy trad vervolgens naar my toe,en, luiderdc my in 't oor: „Speel 1 uwe rol „ wel, myne waardde! zeker toeyal, dat ik onmoogelyk ,y had kunnen voorzien, dwingt my om u een' korten „ tyd alleen te laaten," —•— Ik ontdelde zó, dat ik in den beginne niet één enkel woord kon uitipreeken, doch vroeg hem eindelyk, wanneer hy dan terug ;:ou komen ? Heden , antwoordde hy, vry beteuterd. h 3 Daar-  C i55 ) Daarop verliet hy my, en kwam kort daarnaa wederom in een koscbaar rykleed, dat door een' tweeden lakei gebragt was, nam affchcid van alle aanweezenden en vloog door de ftraat. Vaar wel! ik word by het gezelfchap geroepen. 's avonds laat. Ik ben in dc uiter-fte verlegenheid, en heb verlof verzocht om deeze nacht alleen te moogen ilaapen. Het gczelfchap begeerde te weeten,wie hy is: wat kon ik op die vraag antwoorden? „Neemt niet kwalyk," zeide ik, „wy reizen incognito!" Het zweet brak my ondertusfehen aan alle kanten uit: want wanneer ik onwaarheden zeggen moet om daardoor een openhartig antwoord te vermyden, zo loop ik zckcrlyk groot gevaar om datgeene te ontdekken, 't welk ik liefst verzwygen wilde. Moet my geen fpot en fchan- de te beurt vallen,wanneer men verneemt wie wy zyn? en hoe ligt kan zulks openbaar worden? — O hcil- looze gevolgen Het geheele huisgezin bewyst my thans zo veel eerbied, dat ik 'er my over fchaamen moet: want ik ben de zuster van zulk een' ryken en voornaamen Heer. _ - Hoe dcerlyk heb ik my door zyne vervloekte eenvoudige klceding laaten bedriegen! God weet, wie of wat .hy is! Toen wy gisteren de ftad inrecden , vertoonde hy geen paspoort, maar fprak een paar woorden  Oen met den wachthebbenden Officier, waarop 'wy tcij .dond wierden doorgelaten. Gy kunt vast verzekerd zyn, dat ik hem nooit beminde : doch ik heb my zeer onnoozel, ja ten hoogde dwaas jegens hem gedragen. Welke zotheid, zich aan een' man te vertrouwen, wien niemant kent! Hoe mag myne lieve Moeder federt myne eerlte brieven gefidderd hebben ! ■ Een jong meisje van agttien jaaren , zonder eenige ondervinding, en in zulke omflandighe-den! Ik heb eerst nu myne gedachten daarover ernflig laaten gaan; en het minst,dat ik my voor oogen del, Ós morgen ochtend ziek te ontwaaken. Was ik •nog maar ergens anders dan in dit huis > -» ach! was •ik by u, myne waarde Moeder! Hy zou héden terug keeren, —— en het is nu ■reeds elf uuren ! Ik ben nooit in zó groote verlegenheid geweest als op dit oogenblik. Is het niet moogelyk, ■dat hy een huichelaar is? O ja! maar ik was immers dn zyne magt, en hy had my toen in plaats van naar Wehlau, wie weet waarheenen kunnen brengen, vermits de wegen my voldrekt onbekend zyn. Maar die vervloekte leugen, die ik nog langer voortzetten moet! eerst zyne vrouw, toen zyne zusier, en nu zyne zottin. O myn broeder, myn broeder! het zal u zwaar te verantwoorden vallen, dat gy myne moeder en my tot deeze reis gedwongen hebt! - want dat was waarlyk wel dwingen! Morgen ochtend zeer vroeg vertrekt de post van hier. ïk zou deezen brief niet durven afzenden: maar ik moet •u immers bekend maaken dat ik nog leef. »■" L 4 ik  C i63 ) ïk blyf ondertusfchen met grooter toegenegenheid dan ooit Uwe s q p hi a, Den 23. vroeg 's morgens. P. S. Ik moet deezen brief nog eens openbrecken, om u te zeggen dat hy tot op dit oogenblik nog niet te rug gekomen is: Myn God , wat zal my overkomen! Maar ik bid u, heb toch maar geen'kom, mer. Is dit niet myn verdiende loon ? Ik kan wegens ontfteltenis geen enkel woord meer fchryven. XIII. BRIEF. S sop in a aan de Weduwe E. Wèblau den 23. Mei. Saturdag ochtend. e post, die myn' laatden brief medegenomen heeft, is naauwlyks vertrokken , of de angst dringt my om reeds wederom te gaan zitten fchryven. Ik heb deeze nacht geen oog toegedaan. Het is maar al te zeker, dat deeze booswicht alleen het woest vermaak gezocht heeft, om als een zonderling verfchynfel aangemerkt te worden, cn my zó tc beliegen, dat ik al myn levenlang aan hem zal moeten den-  C 169 ) denken. •1 Hoe zeldzaam dit voorneemen ook b, zo kan ik zyn geheele doen en laaten echter niet anders uitleggen. Hy heeft my federt ons vertrek uit Lifter-? burg (alwaar hy my naar den uüerlyken fchyn zó hoog waardeerde, en zulke zoete dingen fchreef) zó onverfchillig bejegend, dat ik van dat oogenblik af aan, zulks reeds als eene belecdiging zou opgenomen hebben, byaldien ik niet fédert eenige dagen ——- haast mogt ik zeggen met den kop gebruid was. Ik weet ook niet, hoe hem, nog onder het affcheid neemen, die uitdrukking „ myne beste!" ontflipre: want hy was voor het overige zó vriendelyk en teder, dat het niet veel fcheelde of hy zou my haast ee-ncn affcheidkus gegeven hebben. God bewaar my, zo myn broeder my oc>it zo koel bejegende , ik zou my half dood ergeren : _—- en evenwel vermeerderde myn eerbied voor deezen man, met zyne toeneemende onverfchilligheid. Is dat Heide , dan , helaas , ken ik myn eigen hart niet meer ! Was ik nog maar zo verre in ftaat, om mee bedaarde.zinnen het een of ander bcfluit te kunnen neemen. — Welaan : ik zal wachten tot deezen middag Waarom? en wat dan begonnen? Ach ! ik weet het zelve niet. — Maar zal ik voortaan wyzer worden, byaldien hy misfehien terug keert ? —— Doch hy keert niet te rug! Niets is zekerder dan dat hy weg blyft! 0 $- * Ik dacht, dat het wel der pyne waerdig was, oni myn' tegenwoordigeiï toeftand zorgvuldig te ovcrwee-' gen;, want die drift, welke my zó natuuriyk eigen is, L 5 zou  zou my haast het leven gekost hebben: nu is die onr luimigheid een weinig aan 't bedaaren geraakt, en ik ben, God dank, wederom in ftaat om myn verftand te gebruiken. ïk vind dan by naauwkeurig overleg, dat ik dus in tyds gewaarfchouwd en door het Opperwezen zo penadiglyk bewaard, niets beter doen kan dan wederom tot u, myne waardde Moeder ! myne toevlucht te neemen. Welaan! ik zal aanftonds een meisje in dienst neemen, en nog op deezen dag de reis aanvaarden om naar Memel terug tekeeren. — Ik voel wegens dit voorneemen eene vreugd , die al myn lyden verzoet eene blydfchap, gelyk die van een mensch, welke uit eene gevaarlyke fchipbreuk word gered. Gelukkig oogenblik , dat my dit heilzaam befluit inboezemde ! Nu vlytig naar een meisje omgezien, om my op de terugreis te verzeilen. Maar ben ik niet eene rechte zottin , dat ik dit alles fchryf? want ik zelve moet immers binnen twee dagen by u zyn. m & ïk kom nog eens, om hier in de eenzaamheid te overweegen, wat ik in dit geval doen zal. —— Wat zullen deeze menfchen toch denken, wanneer ik nu last geef om een meisje te huuren, daar ik reeds zo na by Koningsbergen ben? want ik durf hen niet ontdekken, dat ik voorgenomen heb om naar Memel te keeren. . > Welke aanéénfchakeling van leugens en geveinsdheid ! . ... Waar- zyt gy nu , altoos effen pad  ( if* ) pad der deugd? waarom verliet ik u? en wanneer zal ik u op nieuw moogen betrecden? Hier is niets anders te doen Ik ben een' geruimen tyd beneden geweest, en keer met een beklemd hart terug; met een hart dat door een' onbefchryflyk zwaaren last gedrukt word. — Een ieder fchrikte toen ik in het gezelfchap verfcheen. Men meende, dat ik my in doodsgevaar bevond, en ik kreeg dezelfde verbeelding, zo haast ik my in een' fpiegcl bezag. De langduurige ongerustheid heeft my gerheclenal onkenbaar gemaakt. Men dwong my om een geneesmiddel in te neemen. Nu ontbreekt verder niets, dan dat dit fraaije voorval my eene ziekte op den hals haalt alsdan zou myne fchaude eerst volkomen openbaar worden! Ik durfde het in deezen ftaat niet waagen, om wegens het huuren van een meisje te fpreeken, want men zou terdond ecnig kwaad vermoeden opgevat hebben. Men heeft nu reeds achterdocht , alleen omdat myn gemoed zo zeer ontrust is. —— Ik verfoei my zelve, riademaal ik deeze braave lieden, die my zo veel vriendfehap bewezen hebben, zó fchandelyk misleiden moet. Myn leven loopt zekerlyk gevaar, byaldien deeze innerlyke ftryd nog maar één uurtje langer duurt. Ik heb alle moogelyke hulpmiddelen om my zelve uit de tegenwoordige verlegenheid te redden , overwogen en ook allen verworpen. Ik heb , liefde Moeder, raad cn bydand noouig! Het Opperwezen cischt eene die-  c m) diepe vernedering van dit hoogmoedig hart: ik zal derhalven gehoorzaamen , cn alles ongeveinsd bekennen. —~~ ~" Maar zullen zy my dan willen helpen? Zullen zy my niet integendeel verfoeijen? Zullen zy niet, Wanneer ik de ergde omftandigheden verhaal , zich met recht verbeelden dat ik iets verzwyg, dat nog veel erger en fchandelyker is ? " Zy kunnen immers geen ander denkbeeld opvatten. Myne onfchuld hoe' waarachtig, is echter voldrekt onwaarfchynlyk. • Welaan, laaten zy dan gelooven, dat ik fchuldig ben l Me» Ik ben onverrichter zaake terug gekeerd: dit hardnekkig hart is tot geene bekentenis te bcwecgen , en heeft by gevolg ook tegen God gehuicheld, het heeft zich wederom tot nu toe gerust gefteld, daar het ondertusfehen reeds had behooren te bloeden. Thans begin ik eerst recht te yzen voor het droevig herdenken dat ik tot nu toe poogde te onderdrukken. Thans zie ik eerst, dat alle die fchynbaare rust des gemoeds, niets dan enkele zorgeloosheid was. Gelukt het my, door Gods goedheid, deezen zielkwellenden angst, te overleeven, zo zal ik my alle myne overige dagen verheugen, omdat myn zorgeloos geweeten, uit dien diepen flaap,waarin hetzelve zo langen tyd gedompeld lag, door dit toeval eindelyk eens is opgewekt!  C i73 ) Men heeft my wederom eenige ftille oogenblikken laaten genieten. Het is nu eerst agt uuren; ik heb voorgenomen om tot den middag toe te wachten, en alsdan met bedaarde zelfsverlochening (want ik merk dat deeze alleen myne rust herftellen kan) dat beftuit te neemen, hetwelk Gods goedheid my zonder twyfel wel zal. inboezemen. ' Deeze zoete hoop heeft myn geheele hart vervuld. O hoe vermogend is de rust der ziele om ons uit alle gevaaren te redden! —* Ik fchryf thans zó bedaard, dat ik haast niet begrypenkan, dat ik dezelfde ben, die deezen ochtend door ztdk een* vreeslyken ftorm geflingerd wierd. De geheele landftreek, zo verre ik die uit dc venfters van dit vertrek befchouwen kan; eene klaare rivier, die door de velden ftroomt, het groen geboomte in 't verfchiet, de lucht, ik zelve alles is bedaard. Myne reisgezellin is zo even by my geweest. Men zegt, dat de vrouwsperfoonen niet zwygenkunnen, maarik ben van het .tegendeel overtuigd. Deeze braave vrouw poogde my op eene zeer minzaame wyze te overreden , om aan haar de oorzaak van myn hartzeer tc ontdekken. Ik -had haar gaarne elke andere omftandigheid myns levens ontdekt: maar deeze, die voor my zo fchandelyk is, bleef in den diepften afgrond van myn hart opgedoten. Niets is waarachtiger dan 't reen ik reeds voorheen heb aangemerkt , dat ' 0 de  dé aangeboren fchaamte het weezentlykde in ons Vrpuwelyk zaamenweefzel is. Overwint men deeze ...... hciaas! gy weet wat ik verder zeggen moest, maar uit medelyden jegens my zelve niet zeggen kan. Ik zal op het zeer dringend verzoek van myne vriendin, €ene wandeling met haar in den tuin gaan doen. ■ O hoe ligt kan God ondernisfehen eene uitkomst zenden! Ï-Ioe bitter is die toedand, wanneer men tusfehen hoop cn vrecze leeft! Het is nu reeds elf uuren, * de wyzer van myn horologie fchynt tc vliegen. Ras, zeer ras zal dat oogenblik komen opdaagen, omtrent hetwelk ( dat ik my dus uitdrukken mag) ik met de Voorzienigheid overééngekomen ben. —- Wy hebben geduurende onze korte wandeling, eene zó roerende en treffende zaamenfpraak gehouden, dat byaldien ik van de onmoogelykheid niet al te wel overtuigd wTas, ik haast denken zou, dat men alles wist wat in myn gemoed omgaan • Het noodlottig oogenblik nadert, zonder dat ik eenige hoop durf voeden....... En zou ïk deezen middag aan tafel verfchynen? —— o neen ! Zulks is voor my voldrekt onmoogelyk. Nogthans moet de eigenzin beteugeld worden. Of 'f* zal ik my verdouten om de terugreis naar Me- mei alleen, zonder gczelfchap te aanvaarden ? 'Er deekt myns bedunkens gecne de minde zwaarigheid in j want ïk betuig u, dat myn gelaat aflchuuwlyk is^ — O welk ecne christendom is dit, waarin eene leelyke tronie alleen , onze fexc voor geyaaren befchermt! Hoe kan  C KS ) kan 's lands hooge Overheid dtdden , dat Keizerh/ ke postwagens voor eenvoudige en hulpelooze meisjes onveilig zyn, daar het nogthans niet moogelyk is, dat wy altoos door vaders of broeders kunnen verzeld zyn. Die Wet, waarin de diefnal verboden is, verbied die niet eveneens alle fchandelyke lusten ? hoe komt het dan, dat een mensch, die niet eens in zyne gedachten neemen zou, om in de tegenwoordigheid van anderen myn geld of goed te rooven, echter öngeftraft myne eer opentlyk durft laagen leggen ? waarom word een welgekleed beurzefnyder uit den postwagen gefmeten , terwyl een ontuchtig mensch niet alleen in denzelven word toegelaten, maar men lacht over deszelfs vuile taal , en veclen verwonderen zich over het uitbraakfel zyner geestigheid ? Zyn dan degeenen, die de tong van ztdke beestachdge lieden wel kunnen maar niet willen beteugelen, niet even zo erg als zy, die op dc kermisfen of aan de pharaotafel een gedrang veroorzaaken , opdat de beurzefnyder zyn listig voorneemen zo veel te beter kan uitvoeren ? De Heer zeldzaam zeide my eens , dat wanneer hy ooit krakeel had gehad, hetzelve altoos daarvan daan gekomen was , omdat hy zich nooit ontzag ik kan my nu niet bezinnen hoe hy zich woordelyk uitdrukte, maar hy meende eigentlyk vuil bekken —— om deeze, zonder eenige aanmerking op hunnen rang, den mond te fnoeren, zo dikwyls zy zich te buiten gingen. zeldzaam.' — hoe heb ik deezen haatelyken naam nog kunnen fchryven ! —-— Ik voc-l op dit oogenblik aan de drift van myn bloed, dat  éat hét vodral niet raadzaam is öm zonder geleide tc ver* trekken: Men roept my aan tafel. ïk gaa na een langduurig vasten ter maaltyd eveneens gemoed, als eed anisdaadige, die na eene langduurige gevangenis , eindelyk aan de zyde van den fcherprechtcr in de open luch* gebragt word. ——- VERVOLG. 's Namiddags. Het is nu drie uuren, ïieffte Moeder ! — 1 Het geheel gezelfchap was zó welleevend, dat zy zich allen geheten als of zy myn'' angst en' ontroering niet merkten. —— Hoe gelukkig zyn zy, die hunnen evennaasten zulke vriendelyke gedienitigheden bewyzen «kunnen! Nu ben ik na alle omftandigheden wel overwogen' te hebben, eindelyk tot een befluit gekomen. Hetzelve berust op eene onwaarheid —^—— maar ik kan niec anders. Ik ben naauwlyks in ftaat om u myne ontroering en fchaamte te ontdekken! Hoe ydel was myne hoop, dat deeze leugen een' gewenschten uitflag zoude hebben» . De Heer zeldzaam had , toen hy ver-  C 1/7 ) Vertrok, den fleutel van zyne kamer aan my in bewaaring gegeven. Ik befloot die tc openen, en dan voor te geeven, dat ik een' brief van myn'broeder op de tafél gevonden bad, waarin hy my beval om nog heden té Vertrekken. Ik meende, dat ik onder dit voorwendfel een meisje in myn' dienst zou kunnen neenien , zonder daardoor eenige achterdocht te veroorzaakeii : maar ik wierd op het oogenblik, dat ik in zyne kamer trad, dooide vrouw van dé Predikant gevolgd, die my zeide, dat zy my nog wat gezelfchap kwam houden , omdat zy eene ongemeene zwaarmoedigheid op myn gelaat befpeurde. —- Gy kunt ligt denken, dat ik thans een heel zotte vertooning maakte: want waar zóu ik voorgeevcn dat de brief gelegen had? ——- Om evenwel eenigen fchyn van rede te hebben waarom ik in de kamer gekomen was, zo vatte ik het eerde dukje papier op \ datmy voor handen kwam, en het fchoöt my naderhand te binnen, dat ik dit brokje papier zeer wel tot het zelfde oogmerk zou kunnen gebruiken : maar alle voorbedachte leugens vereifchen zekere vrypostigheid, die ik in myne tegenwoordige ontroering niet bezat. En boven dien . . hoe onnoozel was deeze geheele' uitvindig, die my nogthans in het begin zo byzonder fraai toeicheen! Ik leef nu tusfehen hoop cn vcrtwyfeling. - Jk ben echter blyde, dat ik zyne kamer bezocht heb. Hy heeft zo groote haast gemaakt om weg te komen, dat hy zich niet eens den tyd vergund heeft, om zyne zaaken te bergen. Op de tafel lag een goud zak horologie met brillanten bezet; eene fnuifdoos van nog grooter M x waai  ( i?8 ) waardy; een juweelkasje, waarin twee vorftelyke ringen, cn ecne menigte van kostbaarheden, die my overtuigen, dat ik behoorde verheugd te zyn, dat hy my een' haat heeft ingeboezemd. Want zo ik nog langer in zyn gezelfchap gebleven was, wie weet of ik alsdan niet eenige vleijende hoop ja, ja, ik begin myn hart beter te leeren kennen. Het is zo zwak gefield, dat men 'er waarlyk medelyden mee zou hebben. — Het was tot nog toe in onzekerheid, of het zich over het veru-ek van deezen onbekenden verheugen of bedroeven zou: doch nu is alles beflist. Nu weet ik, dat hy groote rykdommen bezit, en dat hy my zou uitgelachen hebben, zo haast hy ontdekte dat ik een arm weeskind ben, en niets in de waereld heb, dan't geen van uwe goedheid voortkomt. Ik wil hem gaarne ver- gceten, cn ook gaarne vergeeven, dat hy my onwaerdig genoeg geoordeeld heeft om dus met my te gekken : maar zo hem ooit eene dcugdzaame echtgenootc tc beurt valt, o zo wensch ik om haarent wille, dat hy die beminnenswaardige eigenfehappen wczentlyk bezitten mooge, die hy thans voorgeeft te bezitten. Ik terg uw geduld, met al te veel wegens deezen man te fchryven: maar daar heerscht zekere bitterheid in myn gemoed, waarvan ikmy door dit middel poog te verlosfen. Alhoewel Denk eens aan, Heffle Moeder, de Jood, die onderwege weg liep, is zo even hier geweest. Ik meende in den -rond te zinken toen ik hem zag. « Wip.'  „ MejufFer. " — „ Kentgymy, myn vriend?" ~ (Welk antwoord had op deeze onbezonncne vraag kunnen volgen!) Neen, maar MejufFer zal my toch wel kennen? Wy hebben immers tot Inflerburg te zaamen gereisd." — „ Waar zyt gy dan gebleven?" „ Ik ben reeds zondagavond naar het landgoed van' §, den Brigadier N*. vertrokken, by wien ik iets te „ verrichten had." • (Hoe verheugde my deeze tyding ! Dit was den 17. Mei, en bygevolg is hy iri die noodlottige nacht reeds weg geweest; Dus ben ik van dien kant buiten gevaar.... ach!. dat ik zulks maar van alle kanten was!) —— „ Wat hebt gy niy dan te zeggen?" ——— Hy Wenkte my, en ik verliet aanftonds het gezelfchap. Toen wy alleen in myne kamer waren, overreikte hy my een' brief van den Heer zeldzaam. Gy zult ligt denken,- met welke overhaafting ik denzelvert opende 5 terwyl ik hier mede bezig was, zeide de Jood: „ Die „ Heer heeft my eene groote vergelding belooft,- maar ), ik wil niets hebben,- want ik merk duidelyk, dat „ deeze boodfehap u zeer wel behaagt." xrv.  ( i8o ) XIV. BRIEF. De Heer zeldzaam aan sopiiia. Saturdag 23, Mei. Ik zou een veelte hoog denkbeeld van my zeiven moeten hebben, byaldien ik vermoedde, dat onze fcheiding u zo fmartelyk geweest is, als my. Neen! ik heb maar al tc duidelyk befpeurd, dat ik my te vergeefs met dc aangenaame hoop heb durven vlcijen-, als of ik uw goed vertrouwen eens wederom zou kunnen deelachtig worden. Hoe bitter deeze omdandigheid ook is, zo word dezelve nogthans meer of min verzoet door de verzekering , die dezelve my geeft, dat myn onverwacht vertrek uwe rust en vermaak in 't minde niet heeft kunnen ftooren. Myn ongeveinsde eerbied en hoogachting jegens u, doet my de eerde gelegenheid omhelzen, om u ophetnadrukkelykst om vergiffenis te bidden, dat ik eerst m de laatde dagen,welke wy met eikanderen doorbragten,die omzichtigheid in acht genomen heb, met welke mepaltoos eene perfoon behoorde te bejegenen, wiens hart reeds aan een' ander gefchonken is. Zo ik voortaan nög eenige gunst van u durf hoopen, fchryft dan ■ ik fmeek dit cerbiedigst dat verzuim enkel toe aan de dreelende verwachting, waarmede ik my geduung vleide, naamelyk , dat gy de goedheid zoud gehad hebben, om dat vermoeden (waarvan ik ook reeds in myn voor gaan-  C ) gaanden brief gewag maakte cn dat my naderhand fomtyds ongegrond toefchcen) te wederleggen. Byaldien gy my deeze vergiffenis verleent, zo durf ïk hoopen dat gy de vrypostige uitdrukking, die my on^der het affcheid neemen ontviel, en waarmede ik u misfehien beleedigde, insgelyks aan de beweegingen van een hart ztdt toefchryven, dat zich veel te hardnekkig toont om eensklaps een' aangenaamen doolweg te venlaaten. Myne gedachten waren in dat oogenblik door zeker toeval, dat van myn' kant alle moogelyke omzichtigheid en overleg vereifchte, zodanig verdrooid, dat ik op uwe vraag, wanneer ik zou terug keeren ? al te bepaald antwoordde- ■-—Myne ontroering vermeerderde misfehien .niet weinig door de vreugd wegens zulk ecne onverwachte vraag, die ik uit uwen mond niet meer durfde hoopen. Ik heb ondertusfehen eenige belctft>)en ontmoet; die het my onmooglyk maakten om dien dag terug te keeren, en my even zo min toelieten, u zulks volgens myn' plicht te laaten wc.eten. Gy hebt de goedheid gehad my te veroorlooven, dat ik u tot Koningsbergen verzeilen mogt; doch het even gemelde voorval, dat veel te gewigtig is om aan het papier te betrouwen, verhindert my om .u mtWchlau tc komen af haaien. Ik vond hier dien Jood, met wien wy zaamen een' tydlang op den postwagen gereisd hebben, en wel op een' tyd, waarin ik niet één' myner bedienden misfen kan. Hy brengt u een bekwaam en gemakkelyk rytuig; niets zal my aangenaamer zyn dan dat gy u daarmede herwaarts begeeft , ter plaatfe vanwaar M 3 ik  C 182 ) ik deezen fchryf, cn tevens veroorlooft, dat ik daarmede insgelyks myn koffer ontfangen mooge. Gy begeert misfehien, niet zonder rede, om uwe reis zó fpoedig als moogelyk is ten einde te brengen, cn vermits my nu niets meer verhindert om dezelve zo haast gy hier aangekomen zyt te achtervolgen, zo zal het my ten hoogde aangenaam zyn , byaldien gy de goedheid gelieft te hebben om in deezen mynen voorflag tc bewilligen. — De Jood heeft een paspoort om u voor het doorzoeken van het rytuig te beveiligen, en hy behoeft hetzelve flechts te vertoonen, om terdond overal doorgelaten te worden. Het zal alleen van uw bevel afhangen, pf hy nevens de koets ryden, of dezelve op zekeren afftand volgen zal. » . - Gy ztdt even buiten de poort myn' kamerdienaar, en (zo het ecnigzins moogelyk is) my een weinig verder van de Stad ontmoeten. Ik bid u hebt de goedheid om zelve dat geene in myn koffer tc pakken, 't welk door dc haast op de tafel of elders is blyven leggen : want het kan gebeuren, dat 'er eenige papieren onder zyn, van al te veel aangelegenheid, om door iemand buiten u gezien te worden, Beveel my aan het gczaamcntlyk gezelfchap , cn ontfchuldig by hetzelye nogmaals myn al tc haaflig vertrek. Byaldien het aangenaam verblyf, waarin gy u thans bevind , u mogt doen beduitcn om nog eenige dagen in IVeblau tc vertoeven, hebt dan dc goedheid om my met uwe waarde bevelen te vereeren, nademaal niets op aarde my wenfehclyker is, dan my in daat tc zien gefield  C ï83 ) ileld om u alle moogclykc bewyzcn van die eerbied-en hoogachting te kimnen geeven, waarmede ik al myn leven lang zal zyn Uwe Alleronderdaanigftc en gehoorzaamde dienaar. P. S. Gy kunt u zonder den minden fchroom in alle veiligheid op deezen jood verlaaten. Ik was genoodzaakt .cm by het uitpakken van myn koffer eenige Juweelen juit hetzelve te neemen; gelieft deeze aan hem ter hand •te dellen; ook behoeft gy tegen hem niet te veinzen, als of gy myne zuster zyt. Vermits ik nu allen •myne bedienden by my heb, zo zal het enkel van tiwe goedkeuring afhangen, of gy de reis' tot Koningsbergen toe, onder hun of onder myn geleide gelieft voort te zetten. —— Is het moogelyk, maak my dan zo gelukkig, dat ik deeze blyk van uw goed vertrouwen jegens my, de laatfte waarom ik fineeken durf, nog heden ontfangen mag. ■■■ — Ten einde myn gedrag u niet bevreemden mooge , zo is het myn plicht u tc ontdekken, dat wy een' kleinen omweg neemen zullen. Het belang der zaakc zal, zo haast gy hetzelve weeten zult, myn gedrag volkomen rechtvaardigen. M 4 VER-  C 184 ) VERVOLG van den XIII. BRIEF. Wehlau. Saturdag den 23. Mei, at 'dunkt u, waardde Moeder van den bovenftaan-? den brief? Ik zou uit de ondervindingen, die ik op deeze reize 'heb gehad, en voornaamentlyk uit de laatfte, zeer weinig voordeel getrokken hebben, byaldien ik deezen brief maar oppervlakkig beoordeelde. Ik moet vastftellcn, dat de Heer zeldzaam my der moeite waardig oordeek om gefchaakt te worden , en dan zie ik duidclyk, dat hy thans eene gelegenheid meent gevonden te hebben , waarna hy misfehien reeds lang getracht heeft. Hy heeft een dergelyk voomcemen,terwyl wy met den postwagen reisden, onmooglyk kunnen uitvoeren, en het onverwacht gezelfchap van des Predikants huisvrouw, heeft hem daarin naderhand verhinderd. Ik zal van deeze laatfte zo aanftonds wat meerder zeggen, want ik heb nu alreeds een vast befluit en de noodige maatregelen genomen. » De dubbelzinnige uitdrukkingen in het begin van zynen brief,pasfen zeerwel by zyn listig gedrag federt ons vertrek uit Infterburg. Hy noemt die koele bejegening, die ik voor onvcrfchilligheid aanmerkte en volgens zyn oogmerk ook toenmaals fchynen zou, ecne noodzaaklyke omzichtigheid, cn fpreekf. al wederom van die harsfenfehim, naamclyk van een hart dat reeds aan een' ander' gefchonken is, alleen om my daardoor eene zorgeloosheid en vertrouwen in te boezemen. Hy ontdekt even zo min het voorval dat hem nood-  C 185 3 noodzaakte om van hier te vertrekken, als wie hy is ^ of de plaats, waar hy zich thans onthoud ——. ook wil de Jood op deeze drie vraagen, die ik hem zeer nadrukkelyk gedaan heb , geen het minfte antwoord geeven, en zegt alleenlyk, dat hy van deezen vreemdeling bevel ontfangen heeft, om my naar zeker dorp te geleiden, dat drie mylen van hier legt, en waarvan de naam my reeds wederom vergeten is. Deeze brief is tevens een bewys van zyne ongemeene fchranderheid. Let eens wel! zyne papieren, die hy genoegzaam in myne handen ftelt, moeten my een waarborg zyn van dat goed vertrouwen waarmede hy my begunftigt: „ want geen fterveling buiten my mag dee„ ze gewigtige papieren aanfehouwen." Ik mogt omtrent den Jood misfehien eenig kwaad vermoeden opvatten : goed , om hetzelve geheclenal uit den weg te ruimen, moeiten juweelen en andere kostbaarheden eerst op de tafel vergeten cn dan aan deezen Jood overhandigd worden. De Jood en zyne Lakeijen mogten , wanneer alles naar zyn' zin wel uitviel, wonderlyk ftaan kyken, byaldien ik voor zyne zuster doorging, en zie daar de rede waarom ik die rol niet langer fpeelen moet. Ik zou voorzeker meer of min achterdocht krygen, zo ik merkte dat hy een' anderen weg als die naar Konings* bergen infloeg, en moest derhalve onder den fchyn der grootfte oprechtheid vooraf verwittigd worden, dat wy een' omweg zouden neemen. Doch ik behoef u immers alle deeze desfous des cartes (ik had wel op goed duitscb „geheime oorzaaken" kunnen zeggen , byaldien ik niet uit enkel verdriet eene Pedante geworden was) niet wvdloopig aan te toonen, nadcmaal gy M 5 zon-  ( i86) # ponder twyfel zyn geheel plan reeds voorlang begrepen hebt; want het is alles zo klaar en duidelyk, dat my , niettegenflaande myn traag begrip en gebrek aan doorzicht, de geheele inhoud van hetzelve, op het eerfle doorleezen van zyn' brief zo handtastelyk voorkwam, als of ik zelve dc Auteur daarvan was. En nu ben ik wel overtuigd, dat gy de maatregelen die ik genomen heb zult goedkeuren. Ik liet aan zyn vertrouweling niets merken, maar fchrcef ten eerfle een antwoord waarvan de copy hierin gefloten is, terwyl ik oïidertusfchen alle zyne zaaken in myne tegenwoordigheid liet inpakken. De Jood fcheen zeer verwonderd toen ik hem alleen liet wegreizen , maar fprak evenwel geen enkel woord om my tot het tegendeel te beweegen. Al het noodige dus verricht hebbende , bcfloot ik om ten eerfle wederom naar Memel tc keeren, doch hield dit voorneemen geheim, en verzocht, dat men de goedheid wilde hebben om een meisje voor my op te zoeken, vermits myn broeder my belast had om ten fpoedigfle naar Koningsbergen te vertrekken, Men verzekerde my rond uit, dat het vergeeffche moeite zoude zyn om hier een dienstmeisje op te zoeken. Hoe minder ik in het begin aan een' gewenschten üitflag twyfclde, met zo veel te meer verdriet keerde ik na deeze te leurftelling wederom naar myne kamer terug. Doch —hoe zult gy deeze omflandigheid bcgrypen kunnen? ik herinnerde my eerst nu aan myn' broeder, wien ik tot op dit oogenblik toe geheel cn al vergeten had, en het fchoot my te binnen,  C 187 ) «en, dat ik binnen weinige dagen het geluk zal hebben om denzelven in Koningsbergen te ontmoeten. Men maakt een' grooten ophef van de natuurlyke neiging die tusfchen broeders en zusters plaats heeft: maar deeze moet, of in fommige gemoederen veel derker heerfchen dan in andere; of 'er moet een zeer groot onderfeheid zyn tusfchen „ een broeder dikwyls te zien5' en „ zich 5, zelfs niet eens te bezinnen, dat men hem ooit gezien „ heeft." Dit hulpmiddel, waarop ik gisteren reeds had moeten denken, kwam juist ten tydc van myne grootde benaauWd- hcid. Ik begin waarlyk in ernst voor myn arme hoofd tc vrcezen! De Predikantsvrouw kwam kort daarna in myn vertrek, en betuigde my haare verwondering : „ ik kan niet begrypcn," zeide zy, „ waar„ om gy thans een meisje zoekt om u op deeze korte „ reize te verzeilen, want gy weet immers, dat ik vast „ befloten heb nog deezen avond naar Koningsbergen „ te vertrekken, om morgen met den postwagen van „ daar verder te kunnen reizen, cn dat my niets wen„ fchelyker kan zyn, dan uw aangenaam gezelfchap te „ moogen genieten." — lk heb groote lust om deezen geheelen brief aan de vlammen op te offeren: maar ik zend u alles zo als het is, ten einde door uw misnoegen wegens myne onftuimigheid en haadigheid geftrafd te worden. — Helaas! welke zotheid heb ik nu begaan! Byaldien ik wist waar deeze man te vinden was, dan fchreef jk hem terdond een' tweeden brief: want ik heb fchan-  C 188 ) fehandelyk vergeten datgeene op te helderen, waaraan my het meest gelegen legt, naamelyk de waare oorzaak van dat heilloos nachtgeval. ——- Hoe was het moogelyk dit tc vergeeten! Welke nadeelige gedachten moet hy niet wegens myne perfoon opgevat hebben! — ■ Dit verzuim doort al wederom myne rust, en het kan nu evenwel niet meer veranderd worden. • Leef wel , waardde Moeder! cn verheug u nevens my, wegens het gelukkig ontfhapt gc-» vaar, van. Uwe s o p Hi A. XV. BRIEF. sophia aan den Heer zeldzaam. Mynheer! JByaldien gy van my vertrouwt, dat ik de menigvuldige verplichtingen die gy tot heden toe aan eene onbekende bewezen hebt, behoorlyk weet te erkennen ; dan zult gy zonder twyfel ook zó billyk zyn, om niet te denken , dat ik voorgenomen heb uwe goedheid te misbruiken, waaraan ik my maar al te fchuldig. maaken zou, door het aanvaarden van uwe zeer vriendelyke aanbieding. Gy zegt zelf, dat gy genoodzaakt zyt een' omweg te moeten neemen: ik zou derhalven zeer ongemanierd moeten zyn, wanneer ik u in die omdandigheid nog meerder moeite veroorzaakte. Ik  C i§9 > Ik hoöp dat dit onverwacht voorval, dat u tot eert fpoedig vertrek noodzaakte, en my daardoor de gele-genhcid benam om u mondelyk te kunnen bedanken, peen nadeel aan uwe gezondheid mooge toebrengen: want eenige woorden in uwen brief, fchynen my tö overtuigen dat gy onpasfclyk zyt. Het ftrekt my waarlyk tot geen klem genoegen, dat ik evenwel het geluk mag hebben, u met deeze van myne waare, oprechte en zeer levendige dankbarxheid te kunnen verzekeren, voor de onwaardeerbaare en my altoos onvergeetelyke goedheid, die gy hebt gehad om my aan geene verwarring en ontroering bloot te iielien. ïk had myne erkentenis voor de?ze blyk van uwe welieevendheid tot hier toe met vlyt verzwegen: doch denk in 't toekomende aan my als aan eene perfoon, die uit dien hoofde meerder verplichting aan u dan aan iemand anders in de geheele waereld heeft. Het fchynt my toe, als of gy van gevoelen zyt, dat ik de verkeering met mansperfoonen gewoon ben; ik moet ten minfte uwe woorden, wanneer gy fpreekt van een hart da: reeds aan een' ander' gefchonken is, in dien zin opvatten. Ik kan met geene woorden uitdrukken* hoe zeer dit rampzalig gevolg van een toeval, dat my -in de herberg te Infterburg overkwam', en omtrent het welk gy u zo redelyk ten myncn opzichte gedragen hebt, (alhoewel ik terzelver tyd de bitterfte vernedering on-^ dervinden moest) my zo lang ik leef, bedroeven en be-. fchaamen zal. Ik heb echter nooit verdraagen kunne» dat men van my anders denkt dan de waarheid is, en vind my derhalven verplicht u te moeten verzekeren ?  , 09° ) dat (*) toen gy my leerde kennen, ik niet wist riocri ooit daaraan gedacht had,dat men harten wegfehenkt; dëwyl ik (gelyk myn gebrek aan ondervinding ten overvloede bewezen heeft) altoos afgezonderd en eenzaam heb geleefd.- Ik had toenmaal ook dien man nog niet gezien, van wien ik had durven vermoeden, dat zo een gering gefchenk van eenige waardy voor hem had kunnen zyn. (*) Gy hebt myn karakter geen onrecht gedaan , toen gy aan my de zorg voor uwe papieren hebt opgedragen dezelve gaan hiernévens met alles dat op uwe flaapkamer was en u toebehoorde: ik behoef u niet te verzekeren, dat ik daarmede zo gehandeld hebals men net aanvertrouwde zaaken behoort te doen. Ik vind fn uwen brief eene menigte van vleijchdc uitdrukkingen: gy kent my echter veel te weinig, en ik' my zelve al te wel, dan dat ik daarop iets anders antwoorden kan, dan alleen door ongeveinsde betuigingen my- (*) Op den rand van de copy tusfchen deeze twee fterretjes ftond hes volgende gefchreven. O Hemel, wat heb ik hier gezegd! Hoe is het mooge5, lyk, dat ik deeze woorden uit myne pen heb laaten vloei„ jen! Zo deeze man eens by ongeluk, gelyk de meeften van „ zyn geflacht, met den' geest van uitleggingen te maaken '„ bezield is, dan kan h7 deeze regels immers tot zyn groot',s fte voordeel uitleggen. ' - Welk geluk dai hy ryk en i, voornaam is, en dat ik van hem gefcheiden ben! Ik wil * '„ byaldien ik ooit wederom aan mansperfoonen fchryf, al'„ len myne brieven ten minfte twintigmaal ovcrleezen, eet 3, ik die veraege!."  C 191 ) inyner dankbaarheid voor uwe gundige nieening, Q") Ik blyf voor altoos. Mynheer Uwe zeer dankbaare en onderdaanigfte.' XVI. BRIEF. s 0 p h 1 a aan de Weduwe E* Koningsbergen, Maandag den 25. MeL Dat men my wy een Koningryk aanbiede, om nog maar ééne myl verder te reizen zonder het gezelfchap van mynen broeder! O , hoe heb ik , liefde Moeder, het aanbreeken van deezen dag met verlangen te gemoet gezien, om u te moogen zeggen, dat ik in eene veiligheid ben, die ik gisteren naauwlyks durfde hoopen. Wy begonnen onze reis veel laater, dan ons eerde voorneemen was. ■ — Doch ik moet vooraf verbaalen , dat de Jood in den vroegen ochtend te rug keerde cn my een' brief van den Heer zeldzaam bragt,dien ik (f) Op den rand las men het volgende. „ Dit is nog erger dan het voorgaande! Hoe moeijelyk is het toch alle dubbelzinnigheden te vermyden , wanneer „ men aan zulk flag van menfchen febryft. Hal zal hy wel „ denken, slis m titnt cells-la!'\  C ^ ) ik hein ongeopend te rag Zond. Ik wil gaarne bekerïnen, dat zulks alken gefchicdde, omdat ik my zelve niet langer durfde vertrouwen. Zo als ik hem zyn'brief terug gegeven had, zeide hy: „ Die Heer heeft waarlyk niet vermoed, dat Mejuffer weigeren zou om zyn' brief te ontfangen, want anders zoude hy my zekerlyk met eene mondelykc boodfehap belast hebben. " Ik wilde hem een' drinkpenning geeven om zo yeel te eêfder van hem ontflagen te worden, maar hy nam die niet aan, zeggende dat hy reeds rykelyk genoeg beloond was. „ Maar, " vervolgde hy, ik zie dat gy op dien ,, Heer toornig zyt, laat my derhalven zyn' brief open„ breeken, want het is moogelyk, dat hy zaaken van ge5, wigt behelst." Ik verbood hem zulks. „ Geloof j, my, " zeide hy toen, „ ik ben een eerlyk man; ik „ zal, zo 'er maar eert onbehouwen woord iii daat, den „ inhoud voor u verzwygen, en hem die teft eerde te„ rug geeven." Ik bleef dandvastig by myn fluk, en beval, dat hy aanftonds zou weg gaan. Zo ik ooit heb moeten ondervinden, dat ik één der onbezonnenfte, driftigfte en onbefuidfte fchepfels ben, dan is het binnen deeze laatfte vier dagen geweest. Wy waren onder aangenaamegefprekken, die my vecJ liefde en hoogachting jegens myne rcisgenoote inboezemden , tot in een bosch dat niet verre van Cremitten legt > genaderd, wanneer eene menigte Husfaareneensklaps ons rytuig omringden. Nadat deezen eenigen tyd met eikanderen gefprokcn,entot myn'uiterften fchrik met den vinger op my gewezen hadden , kwam één van hen nadelen verzocht, dat ik uit het rytuig geliefde te flappen, ver-  vermits één Officier my begeerde te fpreeken. — Gy zult zonder moeite raaden ^ dat ik zulks volftrekt weigerde. Hy keerde terftond te rug, en kwam, na een oogenblik vertoefd te hebben, wederom, om tevraagen of ik Rusfiseh verftond, en toen ik zulks ontkend had, of ik Engclsch verftond. Hy vroeg het zelfde aan myiie vriendinne, die de laatfte vraag met neen, en ik met ja beantwoordde4 Hierop naderde een man voor wien de Husfaaren veel eerbied toonden! hy was vermomd, en vroeg my : „ waar die man gebleven was, wien ik had zien vechten ?'* Ik ontftelde zodanig, dat ik zeer verlegen was,- hoe ik *t best aanleggen zou, om den armen Hcci-zeldza am door myne redenen niet te verraaden; wcshalven ik my hield als of ik deeze vraag niet begreep, om daardoor een weinig tyd te winnen, doch antwoordde kort daarna:,, Hy reed ten eerde vandaar, zo haast het gevecht voorby was. " ■ Ik meende dat deeze Jefuiten ftreek voor gereede munt zou aangenomen worden , maaide vreemde , welke zonder twyfel de zelfde booswicht was, die hem had willen vermoorden, hernam: „ Wacht u voor verdriet Mejuifer! want ik heb reeds tyding,dnt hy te Weblau aangekomen is* " Ik kan niet begrypen van waar ik nog zo veel gezond verftand van daan haalde, als noodig was om hem dit „ gepast antwoord te geeven:,, Nu begryp ik eerst wie 1 fi gy meent, ik denk dat hy nog te Weblau is, hyw.i> ten minfte niet van voorneemen om vandaag te vertrek. s, ken. ., Dat is immers eene verbaazende asfurantie", zeiti de hy," maar fpreekt gy wel de waarheid?  5) ( i94) „ lk ben zeer verwonderd Mynheer," ■ zeg' my eens liefde Moeder, hoe kwam ik onnoozel fchaap aan zoveel kloekmoedigheid i „ ik ben zeer „ verwonderd, dar men my wegens eene zaak onder- ' „ vraagt, die my in 't minfte niet aangaat; dat me» „ my durf dreigen zo ik de waarheid verzwyg, cn dan„ nog twyfelt, wanneer ik iets verhaal dat reeds bekend is, ? Gy mogt het meisje, dat naar alle vermoeden „ de oorzaak is van uwen twist, op die wyze bejege„ nen, maar my niet. " Hy glimlachte. — Heeft hy u het een of ander verhaald? " „ In waarheid niet: ik denk ook niet dat hy zo veel „ Eagelscb verftaat. ■ Hebt gy nog iets tc bc- „ veelen?" Hy verzocht vergiffenis, dat hy ons zolang opgehouden had, en jaagde fpoorflags (door dengeheelen troep o-evolgd) naar dien weg vanwaar wy gekomen waren. & Myne reisgezellin had juist een gefprek begonnen, dat my no" veel meer verdrietveroorzaakte dan het voorbande met den Officier, toen ik den Jood van verre zag aankomen. Ik fprong uit het rytuig om hem myne ontmoeting bekend te maaken, waarop hy antwoordde : , Die Heer heeft my weerom gezonden om ure zeg- " genjdat dit zelfde geval gebeuren zou; maar * " Gy hebt geen' tyd te verliezen," viel ik hem in,",, keer toch, dat bid ik u! fpoedig te rug, 'op dat die Heer gewaarfchouwd worde. Hebt ? gy ook een' brief mecgebragt? (Ik had de zwakheid " om deeze onnoQzete Vraag te doen , die my terftotó SJ berouwde.) "  t J95 ) ,5 Neen; maar ik zou u mondclyk " „ In Gods naam! maak toch haast, opdat hy vluchten kan. " Op deeze woorden vertrok onze Jood, hoewel zeer ongaarne, echter zo fpoedig als zyn paard maar ioopen kon. Het heeft my naderhand menigmaal gefpeten,' dat ik hem Hoorde. Wie weet wat hy tot verfchooning van den Heer zeldzaam heeft willen zeggen. Deeze is misfehien' onfchuldig, en ik had gaarne van zyne onfchuld Overtuigd geweest , omdat het my altoos zeer onaangenaam is wanneer ik omtrent iemand achterdocht moet hebben: doch een gciprek van maar weinig minuüteri, had den Jood kunnen verhinderen om hem. van het dringend gevaar (dat my telkens grooter toefchynt, hoe meer ik alle omdandigheden overweeg) m tyd kennisfe te geeven. Hoewel myne reisgezellin niet zeer nieuwsgierig is, zo fcheen het echter dat myne achterhoudenheid haar belcedigdc. Dit ging my zeer ter harte, maar ik kon haar geene nadere oplosfing geeven. ——. Zy gaf my ts kennen, dat het duidelyk bleek dat 'er tusfchen my en myn' broeder eenig misverftand gerezen was, eri dat ik niet wel deed, dat ik zyne brieven weigerde te ontfangen. Ik kon niets antwoorden, dat ter zaake diende, cn ondervond hoe fmartelyk het is, wanneer men diergelyke vermaaningen ontfangt, en evenwel onfchuldig is. — Zy vroeg my,waar ik myn intrek in Koningsbergen dacht te neemen, en bood my ten dien einde het huis aan van eene haarer vriendinnen. Ik bedankte haar voor die beleefdheid, want ik heb geen lust om deeze N 2 ryQ±  C 196 ) gewamde rol nog langer te fpeelen. —— Toen zy merkte dat my dit gefprek mishaagde, zweeg zy eindelyk, cn onze reis wierd van nu af aan zó verdrietig, dat ik niets beter wenschte dan maar hoe eer hoe liever in Koningsbergen te zyn, alhoewel ik om bekwaame huisvesting aldaar ten hoogde verlegen was, om dat ik in die dad geene kennisfen of aanbeveelingen heb. Zy bejegende my voortaan zo koel, dat ik denken moet, dat myne al te groote achterhoudendheid haar een flecht denkbeeld wegens myne perfoonheeft ingeboezemd. Dit zyn al wederom nieuwe gevolgen van.... Wanneer een mensch in ongeluk is, word zyn lyden nogthans verzacht, byaldien hy zich zeiven onfchuldig kent: doch myn toedand isenverdraaglyk. ■ Ik poogde verfcheide maaien in gefprek'te raaken over onvcrfchillige onderwerpen, maar zy ontweek die telkens op eene beleefde manier, cn begon naderhand eene zaamenfpraak met haare meid. Deeze zag my nu ook met verachting aan, en maakte een fpyrig gezicht, toen ik my niet onthouden kon om over eene van haare zotte uit^drukkingen te lachen. Dit was al te verdrietig. Van dienstbooden zelfs veracht te worden! Ik was nogthans genoodzaakt om in deeze oflaangenaame omftandigheld geduld te neemen , en dat het ergst van allen was, om aan deeze vrouw verplichtingen fchuldig te zyn, vermits ik haar niet bewecgen kon myn aandeel voor bedongen vrachdoon aan te neemen. Alle dee¬ ze onhandigheden te zaamen genomen, baaren my nog ' op dit oogenblik zo veel hartzeer, dat ik van dit onderwerp maar liefst zal aftappen. Het beste, dat zy mis- fchfca  C w ) fchicn van my denkt,is,dat ik van myn'broeder weggelopen ben om vreemde avontuuren op te zoeken, die ik volgens haare meening wel haast vinden zal. Hoe fmart het my, dat ik de vriendfehap en het goed vertrouwen van eene perlbon, die in alle andere opzichten zo beminnenswaerdig is, binnen zo korten tyd verloren heb! Toen wymby Koningsbergen waren, zeide zy:„ „ Ik kan niet nalaaten u te vraagen, hoe gy het begin- nen zult om een ordentelyk meisje in uwen dienst te krygen ?" En ik, onverdraaglyk fchepfel als ik ben ! verdiende ik niet zeer dreng beftraftte worden? ik antwoordde heel fpydg:„ïk zal daar wel zorg „ voordraagen, wanneer het tyd zal zyn. " Zy zweeg, en haare meid gaf haar een' wenk, die my nog meer verdroot dan alles, dat voorheen voorgevallen was. Ik merk thans duidelyk, dat eene flrenge opvoeding een onwaardeerbaar geluk is voor zulke gemoederen als het myne. Helaas! my is dezelve nooit te beurt gevaden, want gy, liefde Moeder, hebt al te veei toe- geevendheid voor my gehad. Het is een van myne gebreken, dat wanneer ik verdrietig ben, ik het alsdan aan iedereen moet laaten blyken > ■ eveneens als of ik 'er vermaak in fchepte om myn verdriet aan alle menfchen te toonen. Ik ben in dat geval zeer wrevelig van aart: ik merk myne ongemanierdheid, cn wel verre van aandonds een vriendelyk gelaat aan tc neemen, gelyk ik behoorde te doen, zo veins ik integendeel nog veel verdrietiger te zyn, dan ik wezentlyk ben , opdat de aanweezenden alleen dc oorzaak myner kwelling, en niet myn gebrek aan welleevendheid bemerken moogen; N 3.3 en  C 198 ) en dan poog ik my zelve nog te overreden , dat men myn kregelig humeur onmoogelyk ontdekken kan. —Ik zal myn best doen om dit gebrek te overwinnen: want byaldien ik geduurende die leelykc luim, ook aan zulk een' huilenden toon, mazende gebaarden, neerhangende lip, en dergelyke fraaijc yertooningen meer, gelyk andere kwaadaartigc meisjes, onderworpen ben, dan moet ik 'er waarlyk zeer affchuwlyk uitzien. O, hoe zachtzinnig was de Heer zeldzaam! Wanneer hy eenige rede had om iemand hard te bejegenen, dan zweeg hy altoos eerst eenige oogenblikken, opdat 'er niets onbctaamlyks uit zynen mond zou voortkomen. ,-, Men ,, loopt nooit grooter gevaar," zeide hy, „ om zich „ met het gemeen en ongemanierd volk gelyk te ftel„ len, dan wanneer men toornig is. Het graauw ziet „ niets liever, dan dat fatfoenlyke menfchen door hun„ ne oploopendheid een' flap begaan , waardoor der„ zeiver neiging om ons met minachting' te bejegenen, ,, eenigermaate gebillykt word." • 1 Zo, dcllccr zeldzaam: die naam moest my nu ook nog te binnen fchieten ——— juist dat ontbrak 'er aan om myn verdriet den hoogden top te doen bereiken. Ik moet de pen nedcrlcggen. Is het misfehien de vermoeijing door de reis veroorzaakt; of het nieuw toonecl dat thans voor my geopend is, of wel het afweezen van .... (*) myn aangenaame reisgezellin ? ik weet het niet, doch ik ben my zelve tot een' zwaaren last. ■■ Gy zult zekerlyk begeerig zyn om myne te-. (") Hier was de naam van den Heer zvivzKMi doorgaftreken.  C m ) tegenwoordige omftandighcden te weeten, en ik neb ondertusfchcn meer dan één blad papier met myne fumés de mauvaife humeur (ik kan heden ook geen Duïtfch meer fchryven.') bezoedeld. VERVOLG. ïk zal de pen maar wederom opvatten,liefde Moeder! rtiet omdat my het hoofd nu beter ftaat dan zo even, maar ik heb een' hartelyken tegenzin in deeze verdrietige luim : ook zou ik die in waarheid langen tyd moeten laaten rusten, byaldien ik eerst die ftille bedaardheid wilde afwachten, waarmede ik weleer uwe wyze lesfen aanhoorde, de liederen van Gellert speelde, of de werken van een' diepdenkenden Engelschman, van een' vrolyken en befchaafden Franschman, of van een' defiigen Dultfcher las. — Myne zwakke vermoogens zullen nooit toelaaten, dat ik dien altoos eenpaarigen ftaat des gemoeds, dien gy in zulk een' hoogen graad bezit, deelachtig worde: ik zou denzelven evenwel nu meer dan ooit noodig hebben, want ik befpeur, dat my iets ontbreekt, cn dat myn hart een' verborgen' wensch koestert, dien ik echter tot nog toe niet naauwkeurig heb willen onderzoeken, omdat zeker voorgevoel my zegt, dat ik denzelven nooit bereiken zak Het is eveneens , als of ik geduurig met eene buitengewoone genegenheid aan fommige perfoonen denk , met welken ik op deeze reis kennis kreeg wel nu, het herdenken aan myn affcheid van de Predikantsvrouw, brengt ary natuurlyk op het vervolg van myn dagverhaal. N 4 WJ  (200) Wy klommen voor het posthuis af, en myne eerfto gedachten vielen terftond op de groote menigte van leegloopers, die in deeze liad moeten zyn, waarvan geen gering getal,zo ouden als jongen, het rytuig aanitonds omringde, cn ons met neus en mond aankeeken, Byaldien alle aankomende reizigers eveneens denken als ik, dan zou het my niet wel behaagen, om onder dep hoop van dergelykc zotskappen (die men met recht obfervateurs de Hen zou moogen noemen ) gezien tc worden. Zy omhelsde my koeltjes, en trad met haar meisje in het posthuis, vermits de postwagen, waarmede zy verder wilde reizen, op het oogenblik zoude afryden. Myn God! dacht ik toen, nu ben ik moederloos al* leen < ——— geen menfeh, die my hier kent! wie zal my nu met raad cn daad byftaan? Dit denkbeeld maakte my zó mismoedig , dat toen zy wederom naar buiten kwam, ik haar nog eens omhelsde, en dat zo vuurigi dat zy misfehien myne gedachten merkte. „ Ik weet zeide zy, „ geen beter huis voor u, dan dat van Ma. dame Debeau, En waar woont die ? Zy kon het niet beduiden, de overige pasfagiers begeerden, dat zy haare plaats zoude neemen, waarop de voerman aanftonds wegreed. Het fcheen als of zy nog iets wilde zeggen, want zy ftak het hoofd buiten den wagen, doch ik kon geen woord meer verftaan. Hier ftond ik nu te kyken. • Een kruijer,dïe buiten myn weeten myn koffer reeds op den nek genomen had, was nogthans ccrlyk genoeg om tc vraagen, waar  waar hy die zou heen draagen? „ Naar het huis van Madame Dèbeau, " antwoordde ik —"— cn wy wisten beide even goed of die vrouw in Peru of in Novazembla woonde. Myn dunkt .... ik kan het waar- lyk op JDuitscb niet zeggen. Je crols, que dei tous les animaux ,celui quife trouve le plus complet!e. ment desorlentê dans Coccafion, eest Thomme , ou plutót la femme. De kraijer ging heen om te Vraagen waar die Madame Debeau te vinden was : ik bleef ondertusfehen ftaan en wierd door allen de omftanders met zeer veel oplettendheid befchouwd, terwyl ik van myn' kant hen allen wel verre van daar wenschte. — Het is myns bedunkens niet geoorloofd om aankomende reizigers, voornaamelyk die van onze fexe, dus als met de oogen te verflinden: wanneer ik een mansperfoon was, dan zou ik een meisje dat ontfteld is, nooit zo fcherp willen aanzien, maar hetzelve veeleer uit haare verlegenheid redden. Immers houden de mansperfoonen zich ten hoogfte beleedigd, wanneer onbekenden hen zo naauwkeurig bekyken. De kruijer kwam welhaast terug, eischte een dubbeltje voor het brengen der tyding , dat geen mensch haare wooning wist, liet myn koffer ftaan,en ging heen om zich aan iemand anders te verhuuren. Ik wierd boos op Madame Debeau, en was reeds zo verre heen,dat ik het zotte fpel met de handfehoenen en waaijer begon, wanneer tot myn grootfte troost en blydfchap , de lyst der aangekomen brieven voor het posthuis opgehangen wierd, waardoor die vervaarlyke hoop eensklaps verftrooide, gelyk het rochelen Van den naderenden Schoolmeester de fpeeleude jongens verftrooit. N 5 1»  C =o2 ) TWEEDE VERVOLG. ïk wilde juist een groenwyf vraagen, waar Madams. Debeau woonde, toen een fraai en welgekleed jongman my op eene beleefde manier zeide, dat hem de woonplaats van die vrouw zeer wel bekend was. Ik verzocht hem, dat hy de goedheid geliefde te hebben om my derwaarts te verzeilen, en gaf hem aanftonds den arm, vermits het reeds donker wierd. Hy bragt my eerst in ecne groote breede ftraat, vervolgens op eene zeer eenzaame plaats tusfchen eene menigte pakhuizen. Een man, die ons geduurig op eenigen afdand volgde, en naar wien myn leidsman meer dan eens verdrietig omkeek, kwam nu nader, en vroeg my of ik myn koffer aan iemand in bewaaring gegeven had? Ik fchrikte, want ik had 'er in myne ontroering niet verder aan gedacht , maar die aan 't volk ten prooi gelaaten. „ Wilt gy my hier een oogenblik wach„ ten," zeide myn leidsman , „ zo zal ik zulks met „ veel vermaak bezorgen ," waarop hy my terftond verliet. De vreemde verzekerde my, dat het verlies van myn koffer het minfte was, van't geen ik had moeten duchten, want dat ik my aan een' aartsbooswicht vertrouwd had. „ Ik heb dit voorwendfel alleenlyk gebruikt om u uit ,, dc handen van dien fchurk te redden. Hy zal wel zorg draagen, dat hy vooreerst niet terug keert, en „ is blyd , dat hy maar gelegenheid gevonden heeft „ om    C 2°3 ) 5, om zich weg te pakken. Gy zyt hier in eene buurt „ waarin gy u met fatfoen niet langer kunt ophouden - - in de allcrfchandelykfte buurt van de geheele „ ftad." Hoewel deeze woorden fchrikkelyk in myne ooren klonken , zo fprak hy die nogthans zeer onvcrfchillig uit, evenwel op eene wyzc, die my veel goed vertrouw wen inboezemde. Ik verzocht hem, dat hy my zeggen zou waar Madams en nu had ik uit angst haarcn naam vergeeten. „ Madaeme, Madaeme," zeide hy met eene grappige Item, terwyl hy myne uitfpraak van het woord Madaeme nabootde: „ gy zyt nog naauwlyks uit de klaau„ wen van dien roofvogel verlost, of gy denkt reeds „ aan Madaeme My dunkt ik heb evenwel een „ weinig dank verdiend?" ., Ik ben u ten hoogfte " „ En zo voort. AI heel goed: ik was maar nieuws- gierig om te moogen weeten of ik wel gedaan heb ? „ Hoe heet nu dieMadaemeV „ Ik ben zeer bezorgd voor myn koffer; laat ik eerst „ eens vraagen , wat uwe gedachten zyn, of die man „ hetzelve ook fteelen zal?" „ Het verwondert my, dat gy daaraan denkt," antwoordde hy,. „ want het is doorgaans de minfte zorg „ van zulke zoete Juffertjes om op haare zaaken te let„ ten: daar moeten voorzeker wel heele mooije kvtp„ fels of aartige briefjes in zyn. Wees maar niet vcr„ legen myn Engeltje," terwyl hy my zoetjes in de wangen kneep: „ik heb alle uwe fraaije dingetjes aan ., den  ( 2°4 ) den Commisfaris in bewaaring gegeven,. —— Nu „ is alleen de vraag, waar gy deezen nacht flaapen wilt? „ Ik zal u eerst myn huis eens toonen; maar dat ftaat „ vandaag hier, en morgen fomtyds twintig mylenhier „ van daan." Hy bragt my aan de waterzyde by een groot ichip, dat hem toebehoorde. „ Zou dat logies naar uwe» „ fmaak zyn?" „ Gy fchecrt de gek, Mynheer!" „ Dat doe ik zekerlyk, maar gy hebt zulks wel een wei,1, nig verdient omdat gy dien gekken kaerel nagelopen „ hebt. Zo een ftreepje goud op den rok , wel ver„ bruid , hoe verblind dat de oogen ! myne zilvere „ knoopen kosten evenwel ruim zo veel, en zyn ten „ minfte betaald ; ■ want je moet weeten , dat „ wanneer ik zulke gepoederde Heertjes met goud op „ hunne kamifoolen zie, het my altoos toefchynt als ,, of ik hen hoorde leezen : , Op deezen mynen fola „ wisfelbrief neeme aan te betaalen ....' gevolgelyk is „ myn kleed meer waard dan het zyne, en ik heb ook „ duiten in de zak: maar my dunkt, die andere fnaak „ kreeg dat witte armpje wel eens zo trouwhartig als „ ik. Gy hebt my misfehien wel voor een' eerzaamen „ fnydcr aangezien, niet waar ? " De matrooiën ftonden 'er by en hoorden dit alles. „ Madame Debeau word zy genoemd!" Ik geloof dat my uit louteren angst deeze naam zo eensklaps te binnen fchoot. „ Sakkerloot, Madame Debeau ! Hier fchurk , „ Kees, waar woont dat wyf? " Een knaap, die 'er zó morfig uitzag , als men ooit van  C m ) van een' feheepsjongen begeeren kan, trad met zyrj mutsje in de hand naar ons toe, en bekende de zeeï waarfchynlyke zaak, dat hy het niet wist. Kom , kom , ik zal je by Madame van den .„ berg laaten brengen,dat is myne eigen zuster. Haar „ naam klinkt wel niet zo fransch als die van Madame „ Duveau, maar ze is evenwel een wyf uit duizenden! >, Zy zal je voor deeze nacht gaarne een kamertje gee„ ven, en dan kunt gy morgen eens rond kyken, wan„ neer het jouw daar niet behaagt. Hier' Kees, breng „ dat meisje naar het huis van myne zuster , en „ zeg , dat ik aanftonds ook komen zal ; hoor je „ wel?" Wat kon ik beter doen dan deeze gelegenheid omhelzen? Ik ging, en mynfmeerige wegwyzer liep al fluitende voormy heen. Niet lang daarna kwam de fchipper, vermoedelyk door een' naderen weg.nevens my, trok my by den arm, gaf een' fnaakfehen wenk, en floeg den jongen vlak voor den mond. „Daar heb je een ftop op „ jouw fluit, jouw reekei! wie heeft jouw geleerd om , jouw in 't byzyn van Dames zo te gedraagen ? Dat gaat wel, dacht ik toen by my zelve, nu is het meisje evenwel al in eene Dame veranderd. Wy wilden juist in het huis van zyne zuster treeden, toen wy dien zelfden man, die myn eerfte wegwyzer geweest was , uit eene dwarsftraat zagen aankomen, doch hy keerde aanftonds om. „ Holla ! pst! hei !" fchreeuwde myn fchipper , „ hoor eens hier, Mynheer bontrok, waar woont Ma5, dame Duveau ? Heb je ondertusfehen weer een Jufn fertje opgedaan ? my dunkt jy Hkt 'er de lippen 0 »Pg  ( 2Ó6 ) nog van. Heb je de Commisjaris ook gefprdken?" Hy keerde zich om, en naderde ons met eén half vrypostig half befchroomd gelaat. „ Wat zeg jy 'er van Jonker, was dit niet een lekij, ker kluifje geweest?" „ Kaerel!" zeide de ander , en hief zyn' dok omhoog. „ Bloed daar je bent!" hernam de fchipper , en wenkte hem om met hem ter zyde te gaan, maar hy ging ftilzwygende heen. Ik wil hem zyn kwaad voorneemen wel vergeeven: "maar dat hy het inneemend gezicht, waarmede dc Natuur hem zo- uitmuntend bevoordeeld heeft, zo drafbaar misbruikt, zulks vergeef ik hem nooit; want ik kan geene wederlegging van dien grondregel: Het aangezicht is de fpiegel der ziele, dulden. —— Maar zacht, ik had haast Vergeten , dat men my fomtyds voor hoogmoedig aanziet, hoewel ik in waarheid niets minder ben. Zo haast deeZe jongeling ons den' rug had toegekeerd , bragt hy my in een aanzïenlyk huis, en voorts, zonder zich te laaten aanmelden in het vertrek van zyne zuster, die hy terdond buiten riep. Hier dond ik nu (zo verlégen als ooit) tusfchen de twee dochters van Juffrouw van den berg cn ecne naaideiv Ik was nog veel te vreemd om van het weer te fpreeken, en had ook in myne benaauwdheid niet eens opgemerkt, wat voor weer het waft Charlotta, de jongde van beide een meisje dat met recht een modél van fchb'onheid mag genoemd worden ——> vroeg met aan-  ganvallïge minzaamheid: of ik met haar' oom een reisje over zee zoude doen? Alles, dat ik buiten ja of neen had moeten beantwoorden, zou my zó moeijelyk gevallen hebben, dat ik gelyk een ftokbeeld had bh/ver» ftaan, byaldien tot alle geluk haare moeder niet ten eerfte wederom gekomen was, en my met zo veel vriendelykheid bejegend had, dat ik bykans in verzoeking viel om my te verbeelden, dat dit toeval my tot eere ftrckte. - ■■ Zy verhaalde aan haare dochters myne ongelukkige ontmoeting, in zulke bewoordingen, dac my daardoor alle zorge en belemmering eensklaps ontnomen wierd. Hierna wierd my myne flaapkamer aangewezen , die ik met de twee jonge Juffers zoude ge-? meen hebben, en men begeerde, dat ik my van myn reisgewaad ontlaften, en wat gemakkelyker kleeden zou. - - ■ Een vriendelyk onthaal word dan het meest gewaardeerd, wanneer men zulks het minst voorziet. Mejuffrouw van dén berg beklaagde myn ongeval: alhoewel nu doorgaans het beklag, waarmede gelukkigen hun medelyden jegens ongelukkigen betuigen, voor de laatden eenigermaate belcedigend is, en zo ik my niet bedrieg, volgens het oogmerk der eerften zyn zal, zo kan ik echter het tegendeel van haar getuigen, en geloof, dat myn ongeval waarlyk deeze goede vrouw ter harte ging. • Waarom leeren alle menfchen niet de konst om ongelukkigen te trooften, zonder derzelver kwaal te verergeren ? En waarom moet een nietsbeduidend beklag doorgaans-de plaats van hulp bekleedcn?'Ik reken hetzelve eveneens, als of men geduurende een' ftortregen uit het venfter roept: het fpyt my goede lieden, dat gy door den regen loopt! In plaats  ( 208 ) plaats, dat men zyne deur openen, cn den voorbygaandöii eene fchuüplaats zou aanbieden. Wy hadden nu reeds genoegzaame kennis aan eikanderen, en zaten aan het avondmaal, toen haar broeder binnen trad : „ Madame de Veau zeg je , was haar 5, naam?" ■ Doch ik kan het karakter van dee-1 zen man op verre na zó grappip niet afbeelden als het 'wezendyk is , ook zal hy u in myne brieven dat vermaak niet te wege brengen, dat hy my telkens veroorzaakt:. - Ik geloof, dat ik 'er thans wat beter uitzag, dan in myne voorige kleederen,- en in het bedoven linnen, waarin hy my even te voren gezien had, „ Bravo!" riep hy uit: „ die plug was evenwel zó , dom niet. Hei lotje, jy mogt jc morgen wel „ wét opfchikkeh ,'jy bent zekerlyk ook een-mooije„ meid , maar een gulden is evenwel geen daalder J „ wat zeg je?" lotje keek my aan, cn glimlachte om haare goedkeuring te kennen te geeven; waarop .fiy tegen my zeide: „ Jy behoeft juist ook zo trots „ niet te kyken, Juffer, want blei is ook visch! " En waarlyk ik was niets minder dan trots, ook zou eene verwaande tronie naast lotje zeer flecht afdeekcn. Ik verdeet een groot gedeelte van de nacht in gefprek met dit liefwaerdig meisje ; want haare zuster E lisabeth (aan wie men niet weet wat men eigentJyk heeft , hoewel zy ook niet lelyk is) raakte haast in flaap. ... , - Ik kon geene rust genieten. Daar was iets droefgeedigs in den verborgenden oorfprong myner gedachten doch laat ik deezen brief zo zwaarmoedig niet eindigen als ik dien begon. — ^ccs 1VGt on-  ( =o<7) ongerust, liefde Moeder! want 't geen ik op reis heb moeten uitftaan zou my wel kunnen ziek maaken: maar dat ik thans gevoel is geene ziekte. Ik bevind my in tegendeel zo wel, dat ik zelfs met de fpiegcls van dit huis ongemeen te vrede ben: gevolglyk is myne droefgeestigheid niets anders dan .... (het bekende woord wil my nu niet te binnen fchieten) dan een je ne Jeai quoi. Leef wel, cn wees verzekerd dat gy op het tederdc bemind wonjl van uwe sophia. P. S. Myn broeder zal morgen over agt dagen hier ko'inen. Ik fchrik nu ik myn eigen hart eens wel onderzoek! Hoe is het moogelyk, dat ik het ysfelyk gevaar, 't welk ik zo gelukkig ontkomen ben , zo haast vergeeten kon'? Waarheeneri zou die booswicht my gebragt hebben, byaldien de braave Schipper my niet uit zyne klaauweh had gered? Zonder befcherming , zonder on¬ dervinding, in een vreemd land, in zulk ecne veracntèlyke en affchuwelyke buurt ! Myn bloed verftyft, wanneer ik 'er tegenwoordig maar aan denk; en evenwel zou ik 'er niet eens aan gedacht hebben, wanneer lotje my niet aan het gevaar herinnerd had. „ Myn oom," zeide zy, „ is zonder twyfel het werktuig der goddeO ly-  ( ) „ lyke hulp geweest ! " Nu wierd myn hart Vol. Ik had niet lang daarna gelegenheid om hem nogmaals te bedanken. „ Spreek daar niet van," zeide hy ,„ het „ is beter, dat men van zulke omftandigheden zwygt'•>, Ik heb den goeden God voor uwe redding gedankt: zekerlyk hebt gy uwen plicht ook niet verzuimd. „ Het fpyt my ondertusfehen, dat ik dien licht- „ mis zyne kleêren niet braaf heb uitgeborfteld, hy had zulks dubbel verdiend, en het mannetje zou daardoor „ misfehien afgefchrikt geworden zyn om dergelyke mid„ delen met andere meisjes in 't toekomende te probee„ ren. Ik mag de Studenten gaarne lyden, maar zy be„ hoorden zo bont niet voor den dag te komen; enmy „ dunkt dat een zyden kamifooi met een gouden galon niet „ al te breed by het handteeren van bedoven boeken voegt, dat eigentlyk hun handwerk is. Doch wat „ raakt het ons: wanneer zy uitgeraasd hebben, dan „ veranderen zy nog alveeltyds in braave luiden, hoewel, „ ik vrees, dat het gemoed van deezen knaap al zeer „ bedorven is. De man heeft zekerlyk zyne byzondere manieren, doch het is een man zo als die myns bedunkens allen behoorden te zyn. Gy moet u daarom evenwel geen' zoon der Natuur voordellen. Hy verfchynt op 't eerde aanzien terdond tot zyn groot voordeel: gaat zeer zindelyk en netjes gekleed, heeft eene bevallige houding, en is fchoon gelyk de gezondheid zelve. Ik voel, dat ik myne redding liever aan hem dan aan iemand anders te danken heb. XVII.  XVIL BRIEF. De Heer * * . aan zyne zufter sofhia. JParfchau. Dingsdag den 19 Mei. Ik zal (zonder wettige verhindering) den 1 Juny voorzeker in Koningsbergen zyn: heb de goedheid van u toe dien tyd ten huize van Juffrouw Mulder op te houden De geheele inhoud van uwen brief, myne waardde Zuster, is zo teder als ik dien ooit had durven verwachten. Oordeel zelve, hoe zeer ik verlang om fpoedig by u te Zvn. Maar waarom klaagt gy over myn'vriend den Majoor ? Hy fpreekt vry: zyt gy dan zulk een nieuweling in dé befchaafde waereld, om niet te weetendat de hedendaagsche bon ton zulks vereischt ? dat het vermaaklyk is om door één enkel woord eene bevallige blos op de wangen der fchoonen te voorfchyn te brengen ? en dat men doorgaans uit de gevolgen van dergelyke redenen arheemt, of eene Juffer deugdzaam is of niet? ~ Die lieve fchepfeltjes veinzen dan als of zy verdrietig wierden : goed , het kruidje roer my niet (dat gy in de' tuinen der liefhebbers wel gezien hebt) toont zich ook gevoelig en laat de bladeren zakken, wanneer men het aanraakt, doch daardoor ontdekt men of de plant van de echte foort is, en naderhand ryst het van zelf wederom omhoog. 1 1 Antwoord my eens op uw gewisfen: Lacht gy meisjes niet in uwe vuist,wanneer gy O 2 ons  ( *I2 3 dffs wèiftaanshalve eens een zuur gezicht getoond hebt?' Uwe gelykenis van een' mensch, die gelante redenen toelaat, met iemand, die een* dief de lantaarn houd , zoude veele Heeren en Dames vreemd voorkomen , byaldien gy ooit te raade wierd om dezelve in een befchaafd gezelfchap voort te brengen. Volg hierin myn' raad, en fchyn in alle zulke gelegenheden maat heel onverfchillig: want gy behoeft juist ieder een niet aan den neus tc hangen of gy deugdzaam zyt of niet. Wat uwe aanbieding ten aanzien der toekomende erfenis betreft, daarover 'zullen wy wel eens te zaatnen mondeling fpreeken, als ook omtrent het geene gy wegens de religie fchryft. Ik zal u thans in korte woorden zeggen: Dat ik het Opperwezen eerbiedig, want alles toont my, dat *er een volmaakt Opperwezen is: maar aangaande de overige artikelen des geloofs, denk ik niet, dat iemand my voor dc waarheid derzelver zal willen borg blyven. ïk zeg nogmaals: byaldien 'er En¬ gelen zyn, zo zullen zy my zeer verplichten, wanneer zy u onder hunne befcherming neemen. Gy maakt gewag van de Openbaaring: daaromtrent zoude veel te zeggen zyn. Ik zou myne gevoelens (die van dc uwen zo hemel breed verfchillcn) wel hebben kunnen verbergen: doch in myn' eerden brief ontglipte my onverhoeds die uitdrukking , welke u zó zeldzaam fcheen; cn nu ontdek ik die met voordacht, op dat gy daarover uwe gedachten eens laat gaan, en zal de uwen gaarne omhelzen zo haast gy my overtuigt, dat dezelve beter zyn. ■ ■«« In de ver-  C a<3 ) verwachting vari dat aangenaam oogenblik, waarin ik het geluk hebben zal u te omhelzen, blyfik fteeds. Uwe Liefhebbende en getrouwe broeder lodewyk. * * . XVIII. BRIEF, sophia aan de Weduwe E. Koningsbergen. Donderdag den 28 Mei. verwacht nu zonder twyfel een vervolg van myn dagverhaal , nademaal ik uw bevel om alle dagen ten minde iets aan te tekenen gisteren en eergisteren heb verzuimd. Ik ben thans veel geruder dan voorheen; hoewel een brief van myn' broeder my niet weinig kommer veroorzaakt : doch het is in deeze waereld nooit volmaakt, en wanneer men ook al geene billyke redenen van misnoegen heeft, zo rust men niet éér voor men die zich zei ven op den hals haalt. Zulks bewyst myn laatfte brief Ik zal nu niet langer verzwygen, dat het my menigmaal berouwt,dat ik den Meer zeldzaam verlaten heb,en ik verweet myzelve,dat ik toen geen beter overleg gebruikte : ja het fpcet my, dat ik zyn' brief niet gelezen heb, en ik zag geene de minde oorzaak om over hem misnoegd te zyn. Eindelyk begon my deeze verdrietige omftandigO 3 beid  C 2*4 ) heid zodanig te verveelen, dat ik befloot om alle onderzoek, of ik wel of kwalyk gehandeld had, te daaken. Wil men ooit zyne hartstogten overwinnen, zo is zekerlyk het eenigde middel die zorgvuldig te ontvlieden. Ik eindigde myn verhaal met den eerfhn nacht na myne aankomst alhier. •> — Juffrouw van den berg, die weleer in Hamburg, doch nu een groot jaar in deeze Stad gewoond heeft, is eene ryke weduwe, die hier. in groot aanzien is. Zy zeide my 's morgens by het ontbyt, dat ik ?er niet eens aan denken moest om haar huis te verhaten zo lang als ik in Koningsbergen bleef; en dewyl ik haar verzekerde, dat ik in de aanflaande week dacht te vertrekken, zo voegde zy daarby, dat zy op het einde van die week naar haare buitenplaats meende te gaan, en hoopte, dat ik haar derwaarts zoude verzeilen. Ik was nog bezig haar myne dankbaarheid te betuigen toen haar broeder binnen trad. „ Zeg my eens, myn tweede lotje, wie zyt gy „ toch?" Myn antwoord verheugde hem bovenmaate: „ Hoe? „ gy zyt de dochter van een' Engelfoben Scheepskapitein, „ en een zeeman moest u juist aantreffen. Zoud gy wel „ voor al uw leven in dien daat willen blyven ?" „ Wel broeder,"zeide zyne zuster, „wanneer ieder„ een niet wist, datgy reeds voorlang opdelyst der ou„ de vryers daat, dan zou men uit die vraag al vyon. „ derlyke gevolgen moogen trekken." „Ik, een oude vry er? ben ik dan al over veertig „ jaaren oud ? Heb ik dan ooit geweten , dat ik eens „ de  ( 215 ) de dochter van een' Engelfchen Kapitein vinden zou? w Maar gy kindertjes, " (tegen zyne nichten) „ gy zoud het kwalyk neemen, wanneer ik nu aan 't „ trouwen dacht, en evenwel wil ik 'er geen borg ' voor daan, zo ik niet haast wederom aan boord kom." betje zweeg, maar lotje antwoordde met eene bevallige drift : „ Het doet my leed,dat oom zidke dechte „ gedachten van my heeft. " Ik befluit hieruit, „ dat hy een aanzienlyk vermogen bezit. Gy ziet, liefde Moeder , dat wanneer deeze reis de laatde heeft haar best gedaan om my naar vermogen behulpzaam te zyn, en wat my betreft, ik wanhoop bykans aan een goed gevolg. ■ Ik zal nogthans alle vlyt aanwenden om dat oogmerk te bereiken , met dat zelfde genoegen waarmede ik de fchoonheden der Natuur poog af te tekenen, die ik echter nimmer treffen zal. De hoop, om ten minde eene copy der zusterlyke liefde O Hemel, wat is 't! Ik moet u een byzonder geval vernaaien, waarom ik iq even de oog- en oorgetuige ben geweest, De venders van myn vertrek, hebben uitzicht op dc rivier. Ik hoorde het jammeren van een mensch, die om hulp riep, cn zag een' pruikenmaakers knecht, die van de brug in 't water gevallen was zyne prui- kendoos dreef niet verre daarvan daan. —1— Hy deed zyn best om tegen den droom aan wederom naar de brug te zwemmen, en riep ondertusfehen geduurig voort om hulp; maar het was nog zo vroeg, dat ik niet meer dan één bootje pp het water ontdekte, het welk op een' grooren afdand zynde, echter met allen fpoed dien ongelukkigen naderde. Het is zeer aandoenlyk, wanneer men een mensch in levensgevaar befchouwt, en niet vermogend is  C 237 ) is denzelven eenigen byftand te kunnen bieden: ik befpcurde, hoe ik al dien tyd, bykans ademloos, myn lichaam telkens naar de zyde van de brug heendraaide5 naar maate de droom hem verder daarvan wegdeepte. Toen ik meende,dat hy op het oogenblik bezwyken zou , verzaamelde hy in tegendeel alle zyne overgeblevene krachten , en bereikte eene paal, welke naar alle vermoeden zyn leven redde. De matroozen van een Fransch Schip riepen hem toe dat hy moed fcheppen en vooral niet loslaaten zou; en voorts met de boot te hulpe fchietende, trokken zy hem daar binnen, op het oogenblik dat hy reeds losgeraakt zynde, hunne poogingen zoude verydeld hebben. Zy bragten hem aan land, daar hy eene menigte water uitfpoog, en toen hy tot onder myn vender gekomen was, hoorde ik hem in 't Fransch tegenzyne redders zeggen: „Wel zo vrienden, is dat alslands„ lui gehandeld, dat je my zo laat te hulp komt? Ma „ pil fans moi mêmt je me ferois noyél " (*) By aldien de duurfche Charon ooit lacht, dan gefchied het zonder twyfel, wanneer fchimmen van deeze vrolyke natie zyn boot naderen. Ik verbeelde my, dat dc Paf ca: of Schikgodinnen ik verflaa geen Latyn genoeg, om te wecten of zy haaren naam van parcere (*) hebben; byaldien dat zo is, dan heeft men hen buiten tegenfpraak een' verkeerden naam gegeven Ik verbeeld my (zeg ik) dat wanneer de Schikgodinnen (*) Ik zou verdronken zyn, wanneer ik my zeiven niet geholpen had. (*) Verfchoonen.  Bén haare fchaaren reeds gereed hebbén om den levensdraad van een' Franschman af te fnyden, wel dikwyls uitroepen: Het is toch jammer van het vrolyk zieltje! '! Een luidruchtig lachen noopte my om het venfter teii tweedemaal te openen. Daar zat de pruikemaaker in den zonnefchyn en had duiptrekkingcn. Ik vroeg hem inet innerlyk medelyden, of hy door dit toeval ook ecnig nadeel geleden had? „ —Ik God dank niet: maar myne natie zeer ved." „ Hoe zo?" —— „ Daar dryft myne doos nu heen, met eene pruik, die' j, nog voor den avond het hart van eene jonge Dame moest veroveren: De pruik is van koperdraad, en' „ dryft zeer waarfchynelyk naar de Noordpool. Zo ml „ by ongeluk ergens in Groenland of Hudfcnsbaai een Engelschman dezelve vind, dan betwist die natie aan „ de myne de eerde uitvinding van die foort van pruiken. „ Moet zulks een' oprecht' Patriot niet zeer ter harte „gaan?" Ik heb u reeds gezegd, dat ik gisteren met lotje alleen te huis gebleven ben. Haare moeder riep my ter zyde éér zy in het rytuig flapte 4 : „ Myne dochter (zei„ de zy) heeft my gebeden, dat ik haar geheim aan nie„ mand ontdekken zou, cn fchoon zy my ook nog er„ ger beleedigde zo kan zy nogthans verzekerd zyn, dat 5, het zelve nooit over myne lippen komen zal; doch kunt  ( 239 3 m kunt gy haar overhaalen tot de bekentenis van haaf heimelyk verdriet, zo hoop ik, dat gy uit vriendfehap „ voor haar, het lieve meisje geneezenzult." Ik begon dit werk zo veel te vlytiger, omdat myn verblyf alhier nog maar van korten duur zal zyn. Doch zy fchynt voorgenomen te hebben om my verder niets dan liefde in te boezemen. Zie hier het begin van on§ gefprek. „ Myn lotje, gy bemint my niet! " —— Gy denkt misfehien, dat ik haar onder het uiten deezer woorden met kwynende oogen aanzag - O neen! wel zo verre van daar, dat ik eerst op het hooren van haar antwoord merkte, dat zy de deur reeds geopend had, om de chokolaad, die wy even te vooren gefchraapt hadden, te gaan klaar maaken. Wat mag toch de oor- Zaak zyn? telkens wanneer ik een geheim poog uit te vorfchen, dan ben ik eveneens te moede als of ik op verboden wegen ging; ik kan alsdan naauwlyks ademhaalen, en myne oogen, zo ik die al open, daan niet minder droevig dan toen ik in voorige tyden op het zien der fchrikbaarende roede aan myne Franfche Maekmuifelle beloofde: ,, Je ne le ferai plus !" — „ Zo haast ik wederkom, zal ik je dien hoon betaald & zetten, of myn naam zal geen lotje zyn! " „ Is het niet om dol te worden, met uwe onverdien„ de verwytingen!" zeide zy toen zy wederom binnen kwam: „ Nu zyt gy de oorzaak, dat ik al de cho„ kolaad bedorven heb, en wy niet één kopje met „ fmaak zullen kunnen drinken. (Dezelve was nogthans zeer goed.) „ En wat begeert dan dit hebzuchtig  C 240 ) ,S % hart nog al meer?" terwyl zy haare hand onder myne borst leide, en my met tederheid aanzag.) „ Met één woord myn' lotje, gy zult my de rede „ van uw verdriet ontdekken?" ,', Ei lieve, waarom toch?" „ Ik wil die weeten, om u van een gedeelte derzel„ ve te ontlasten! - „ Gy zyt al te goed! Maar fytje is agttien jaa,-, ren oud geworden, en heeft tot nog toe geen' last op £ haare fchouderen.? Hoe hebt gy het lyden zo langen tyd ontfnapt?" „ Ik heb nimmer over iets dat ik my zelve op den hals haalde, eenig verdriet gehad en 't geen my niet „ aangaat..." „ Dat is niet vriendelyk! Gy weet dan reeds wat my- „ nen kommer veroorzaakt, en magt nogthans naar de „ rede?" Ik verzekerde haar, dat ik 'er niets van wist. Zy fcheen zulks eerst niet te gelooven. Eindelyk overtuigde ik haar. „ En gy houd dat voor een gebrek aan liefde, dat ik „ u tot nog toe iets verzwegen heb, dat, gelyk gy ziet, my nog meer bekommeren zou, wanneer ik het „ zelve aan u ontdekte ? Gy heSt hierin geen minder ongelyk, dan wanneer men eene afgebrokene briefwis„ feling tusfchen verre van elkander zynde perfooner?, „ alleen aan gebrek van liefde wilde toefchryven." Dit deed my vermoeden, dat wanneer ik verder in haar hart drong, zulks niet anders dan ten koste van haare rust gofchicden kon. Zy volgt misfehien deeze myfife grond-  gfohdltdllng, flat: ,$ Alwie my in eene zaak niét hei„ pen kan, my echter ten eenigen tyd zou kunnen fchaa„ den : hierom word het zwygen in dergelyke gele- „- genheid zeer noodzaaklyk." Ik brak derhalven dit onderwerp af, en verhaalde, om haar zulks wederom uit het hoofd te brengen; dé omftandigheden; die iri het gezelfchap van gisteren waren voorgevallen. Nu ondervond ik duidelyk; dat haare droefheid in 't minst geene eigenzinnigheid is. Zy luiderde met zo veel aandacht, als of zy haar eigen verdriet, geheel en al verbannen had; het verhaal van de diepe vernedering^ welke de Heer schultz had moeten ondergaan, drong zó ligt in haar aandoenlyk hart, dat men zou gedacht hebben $ dat hetzelve tot nog toé door geenerhande hartstochten gedingerd wierd——Het is zeker $ dat eene kwelling,die uit eigenzinnighéid haaien oorfprong heeft, niet ligt' door eens ander verdriet vermeerdert: Men dort in zulk een geval geene traanen : maar de traanenvan lotje vloeiden zo rykelyk over het ongeluk van deezen man , dat ik haar minzaam hart thans meer dan ooit. waardeer, omdat ik zie hoe medelydend hetzelve is. — Ik zeide haar, dat ik zyne behoeftigheid met een weinig geld zeer gaarne wilde te hulp komen. ,, Mag u ik bidden, " was haar antwoord, „ zend hem hetzelve toch ; myn Tekenmeester zal „ zyne wooning buiten twyfel weeten." Wy verzonnen eene list 9 om ons vari deezen mari zonder fchroom te moogen bedienen. Zy opende vervolgens een kasje, waarin zy haar fpeel- en fpeldegeld bewaart, en nam •«< > <— verwonder u toch over haar Q me-  040 medelyden! -—— zy nam tien dukaaten daaruit, die zy hem wilde zenden. Ik wierd eenigzins befchaamd, en berekende wat my de' reize zou gekost hebben, byaldien niet kom, fpoedig daarover heen! — byaldien de Heer zeldzaam niet byna aUes voor my betaald had, en derhalven vermeerderde ik myne portie zeer aan-, zienlyk. Zy bedankte my met vuurige kusjes voor dit teken myner milddaadigheid. Wy pakten onzen rykdom veel eensgezinder in, dan het Engelsch parlement de fubfidiën inwilligt; en zy was genoodzaakt om eene kleine kortswyl, die my op dat oogenblik in 't hoofd kwam, te helpen uitvoeren, naamelyk om beurr teling aan een briefje te fchryven, waarmede wy het geld wilden verzeilen. Wy bedooten om ieder telkens maar één' regel te fchryven. Ik zend u hier een affchrift van dat briefje; en vermits ik tusfchenbeiden fchryven moet, wat geduurende het vervaardigen van hetzelve gefproken wierd : zo zult gy best doenr wanneer gy eerst de in 't klein gefchrevene regels (die eigentlyk de inhoud van het briefje zyn) en daarna alles te zaamen leest. Ik maakte het begin: de met („> betekende regels zyu van lotje,  ( 243 ) XX. BRIEF. Mynheer! Twee vriendinnen, die by zekere gelegenheid, im ge- _ (lotje.) Dat gaat niet, wanneer gy de wóórden afbreeken wilt. Maar zacht! „ duld en buitengemeene bejcheidenheid hebben ke-. (IK.)- Zo 5 kunt gy dat kunstje ook? Gy hebt my in de val gekregen. — Laat zien. ren kennen, verzoeken zeer vriendelyk dat gy de&zjn „ kleinen byfland niet verfmaadenvsilt. Wy ondervinden op dit oogenblik alle de aandoeningen, (IK.) Het is zeer wel dat gy zyn' perfoon niet kest; anders zou iku misfehien de pots fpeelen, van uw hart waarmêe ik thans doen kan wat ik wd, eene fiaaije üefdeverklaaring ** laaten doen. (Lotje.) fchryf tod,; maar voort! (IK.) Ja wat? „ welke itwe uitmuntende geftalte (Lotje,),-Wacht eens! Hier zal ik je krygen! Gy hebt 'er niet aan gedacht dat het op deeze plaats myn beat moest zyn ? Ik zal u hier eens helder laaten opbiediten; ■ ' >'-■-•-'." .. :li , , . ... >  C 244 ) j, uw iftneemtnde aart , en uxve edelmoedig* „ beid Mag ik nog een' regel fchryven ? (IK.) Neen, voorzeker niet. (LoTjE)Ach,doe my dat vennaak! (IK.) Neen, het is thans myne beurt. (Lotje.) Evenwel geene rèprefailles! (IK.) Wy zullen eens zien. (Lotje opdaande.) Hier is de pen. Zy begeerde den volgenden regel ook te fchryven. Ik in tegendeel, weigerde haar zulks beftendig waardoor het fcheen als of onze kortswyl in ernst veranderde , want zy is van natuur zeer levendig. Ik fchreef eindelyk: aan gevoelige harten kan inboezemen', — « ■ (Lotje.) Ik zou je haast de pots bakken en fchryven hier op myne beurt: „ uw bekoorlyk gedrag ir> „ den tuin van Mevrouw **? Wat nu verder? »4 Gy begeert,dat men u nietbeklaagen zal;gy hebt veel (IK.) Neen onmoogelyk myn kind! hy zou aan dien regel ten eerde merken, dat ik het ben ! (Lotje.) Daar, neem jy dan den brief en fchryf watje wdt! (IK.) Kom aan, ik zal. te verhevene denkbeelden om zulks te eifcheti; n mant van zekere foort van menfchen veracbt te zyn, „ is voor u eene geringe plaag! (IK.) Vooral met; want die woorden wyzen als met den vinger op my. Ik zaj die uidiryken. (Lotje.) Dat ge-?  C 245 ) |efchreven is..... (Ik plaatfte derhalven het uitroepteken op het einde van haaren regel. en nademaal uwe deugd u reeds voor grooter onheilen befehermt, of (Ik kan niet zien, dat deeze regel iets aandoenlyks behelst, en evenwel kon lotje zich van traanen niet onthouden. Zy fchreef vervolgens:) ó tot een tegengif ver/trekt, wanneer u eenige ïa rampen treffen: (Hier droomden de traanen in zulken overvloed over haare wangen , dat het papier daardoor bevochtigd wierd. Zy legde geheel ontroerd haar hoofd op myn' fchouder. „ Myn lotje " , zeide ik , „ is uw hart „ dan zo bovenmaaten teder ? " „ Sluit gy den „ brief, " antwoordde zy , „ God weet dat ik „ niet kan — " op dat oogenblik ging zy van my af. Ik was zo aangedaan, dat ik ook buiten ftaat was meer te kunnen fchryven dan de volgende woorden: vergenoegen wy ons, met voor uwe welvaart te tydden! < > Q 9 VER-  (H6} VERVOLG van den XIX. BRIEF. 1/otje kwam na weinige oogenblikken wederom binnen, 5, Maak toch haast lieve fytje, " zeide zy, want myn Tekenmeester zal ferftond hier komen. „ Wat hebt gy 'er nog bygevoegd? " Zy las den laatften regel. „ Voortreffelyk! " riep zy uit, en hief ter "zeiver tyd haare oogen (uit welke heete traanen vloeiden) met veel aandacht ten hemel, Hoe minder ik my tot nu toe verbeeldde, dat haar gemoed door eenig ander dan haar eigen tegenwoor? dig verdriet, kon getroffen worden, zo veel te meer eerbied gevoelde ik thans voor dit buitengewoon medelydem Zy verzocht my al het overige te bezorgen ? opdat ook' zelfs de fchyn benomen wierd, als of zy de minfte kennis van deeze zaak kon hebben. - » Al wederom eene deugd, dat zy haare weldaaden verbergt ! —~~ Zy ging toen eene wandeling doen, alleen door haar dienstmeisje verzeld zynde. Nu riep ik al myn weinigje verftand te zaamen, en fmeekte hetzelve zeer vriendelyk, om my met eene weluitgezonnene leugen by te ftaan. Het kon 'in het begin nier^ naar myn' fmaak uitvinden «—i— tot op het oogenblik dat de tekenmeefter te voorfchyn kwam, wanneer het my met eene juifte vaardigheid, alles, dat ik noodig had,ieeverde;te weeten eene knappe leugen, een onbefchaamd gezicht, en eene ftandvastige ftem. Hoe gemaklyk valt het toch onwaarheden te verzinnen! —^ |k gaf voor, eene verre nabeftaande van  ( 247 ) Van den Heer sea^ltz te zyn; zyne Tante zond hem dit geld, deezen brief en zo verder. Dit bedrog was enkel voor dit oogenblik uitgedacht: want de Tekenmeefter, een vroom en weldenkend man, beloofde, dat hy hem dit alles door een' flommen jongen zou doen ter hand dellen, en dat hiervan nooit het minde zoude uitlekken. Hy bedankte my met eene ftamelende ftem uit naam van den Heer schultz, en betuigde, dat deeze jongman zich misfehien heden m den grootden nood bevond. „ Hoe zo?" 'O hoe wierd ik naderhand befchaamd over deeze vraag.) > „ Ik zou uw goed vertrouwen onwaerdig zyn, Mejufv fer, wanneer ik zó onbezonnen was van uwe vraag v te beantwoorden. Zeg my eens, liefde Moeder, wat mag toch dc rede zyn, waarom een mensch, zo haast hy zich eene onbedachte uitdrukking heeft laaten ontglippen , terdond verbyderd raakt? 'Er zyn zekerlyk maar weinigen te vinden, die niet voorbaarig zyn; en evenwel wil niemand den naam van voorbaarig draagen. Men poogt zich doorgaans te verontfchuldigen, en maakt daardoor den misdag nog veel erger. Geen derveling is in zulk geval gelukkiger dan onze henrietta : Zy klopt haar zelve op den mond, en maakt daarby zo een allerliefst doortrapt gezicht, dat men op het oogenblik wederom vergeet wat zy gezegd heeft. — Ik dacht, dat ik thans voor een' tydlang myne vriendin gelukkig van haar verdriet genezen had ; doch dit was mis. Zy kwam zeer bedrukt t'huis , en luiderde njet zo veel onverfchilligheid naar myn verhaal, dat ik Q 4 be-  < *48 ) begin te vermoeden, of haar gemoed niet door haar' zelve of door iemand anders tot deeze droefgeedigheid gedwongen word. —— Dus heb ik tot nog toe niemand gevonden, dien de liefde gelukkig maakt! Op deeze plaats zoude ik de fchoonde gelegenheid hebben, u zeer veel wegens my zelve te zeggen, maar voorzeker niet (zo als gy misfehien wel denkt) ten opzichte van den Heer schultz; doch ik heb myne pen bevolen om myne hand niet te gehoorzaamen. Dit is zeker, dat ik met de geheele waereld te vrede ben; byaldien ik lyden moet, zo ben ik zelve de oorzaak van dat lyden', en behoef derhalven niet langer daaronder te zuchten, dan tot dien tyd, dat ik verftan* dig genoeg zyn zal, om wederom zo gerust te zyn als in voorige tyden.... maar zacht myne pen ! waar been? Hier ontwaakt betje , nadat zy zich eenige maaien in het bed omgewenteld heeft. Zuur en verdrietig neemt zy haar keurslyf, wenfcht my met eene flaauwe flem een* goeden morgen, en kleed zich met een knorrig gelaat, hetwelk haar anders fraai gezicht Zodanig mismaakt,dat ik haar niet eens mag aankyken. En zy kan evenwel befluiten om elk oogenblik in den fpiegcl te zien! O Hemel! is het meisje dan blind. Wanneer het glas my zo een' opgetrokken' neus, gefronst voorhoofd, neergedrukte wenkbraauwen en hangende lippen vertoonde^ als hetzelve toch noodzaaklyk, (byaldien alles naar behooren toegaat) aan haare oogen ontdekken moet:  C 249 ) O hoe fchielyk zou men dan de nukken hooren klinJten- Met welk een' droeven dag , dreigt ons deeze betrokken morgendond! Zy gaat half gekleed van my af; haar keurslyf los; eene leelyke dormeufe (die gy weet, dat ik voldrekt niet verdraagen kan)op haar hoofd; met ongewasfchen aangezicht en handen ; alles , dat om en aan haar lichaam is, is in de grootfle wanorde, en ik wil borg daarvoor zyn, dat zy tot na elf uuren in deezen toeftand blyft. Ik verwonder my dikwyls, dat vreemdelingen haar niet vraagen naar de gezondheid van haar' man: Want alwie haar in deezen verwaarloosden opfchik ziet zou zweeren , dat zy reeds voor lang gehuwd is. Daar zyn de poppen reeds aan 't dansfen. • O, zy raast verfchrikkelyk! Eene kamenier, die myns bedunkens een zeer braaf meisje is , kwam haai- onvoorziens in den weg : terdond weergalmden drie of Vier Canaille's door het huis. — My dunkt ik hoor ook al oorvygen klinken. ■ » Q ja, de keukenmeid heeft die deugdelyk ontfangen. Evenwel is bette reeds voorlang zo edelmoedig geweest, om zich van het opzicht over de keuken te ontlasten, en de zorg daarvoor ten eenemaal op den hals van het lieve lotje te fchuiven. Ik moet eens gaan luideren. - De arme meid huilt, ik hoor haar zeggen: „ Waarom moet doch de D datferpent in de keuken zenden!" »> Hoe elendig is die foort van menfchen! Doch hoe kan het anders zyn? Zy begint immers den dag Zf ndcr gcb#d, zonder de minfte verzameling haarer geQ 5 dach-  ( 25o> dachten, met een verward gemoed: wat kan men an4 ders van haar verwachten dan haaien aart —haareij' boozen aart! En nu roert lotje haare fchoone vingers, evenals of zy een dirkje op het klavier wdde uitvoeren; zy loost een' kleinen zucht , en ontwaakt in het zelfde postuur? waarin ik haar den ganfchen ochtend heb gezien - met haar hoofd op zyde en haare rechter hand op het hart. Haare oogen zien my zó helder aan, als het purper morgenrood in eene onbenevelde lucht; haare vermilioene lippen beweegen zich bykans eveneens, als de lippen van een' kenner, die met fmaak zuivere cham~ pagne proeft ; haare bloozende wangen maaken een kuiltje naby haaren mond, met welken zy my een minzaame „goede morgen myn lieve fytje"toeroept; en met een bied my haare zachte hand den vreedevanden dag. Zy werpt een vluchtig oog naar het vender. „ Hoe heerlyk, en tevens hoe vriendelyk fchynt „ de zon, die evenwel reeds zo veele eeuwen voor my , bedaan heeft! En myne fytje nu al gekleed, en „ met fchryven bezig? Luilak daar ik ben! Ach! „ dat het toch maar niet al te waarachtig ware, dat deeze ., zon beide over goeden en boozen opgaat!" Hier zweeg zy •* en ik heb te veel eerbied voor die ftilzwygendheid (waarin haai- hart, gelyk ik wel verzekerd ben, haaren aanbiddelyken Schepper een aangenaam offer brengt) dan dat ik my vermeeten zou, dezelve door ydel geklap te ftooren. Hoe word my nu deeze dag zó lief! ik word even zo blymoedig als wan-  ( »5" ) wanneer ik des morgens vroeg op uwen barometer las: 9," Mooi weer." Voorzeker, wanneer een mensch ontwaakt, dan ontdekt men in zyn gelaat, niet alleen dej neiging, welke dien geheelen dag heerfchen zal, maar ik verbeeld my insgelyks, dat ik iemands karaktcrifcev" rende inborst ontdekken zou, wanneer ik dikwyls by zyn ontwaaken tegenwoordig was. Dit is myns bedunkens het ecnigde tyddip waarin de ziel nog zonder blankctfel is; naderhand moet men veele aanvalligheden (of liever gemaakte vriendelyheid) aan de verderfden van de zedelyke hultifel toefchryven. * ■ (Zo haast dit woord zedclyk maar eens myn pen ontglipt dan pleeg ik wat langdraadigte zyn.) ■ Is het nietwaar, dat het ontwaaken zulks ontdekt, en dit niet alleen, maar insgelyks het ipel: uit dit laatde voomaamclyk, leert men 's menfchen inborst duidelyk kennen; ja ïk zou haast durven zeggen, dat men alsdan de natuur op heeterdaad betrapt, Byaldien deeze aanmerking op goede gronden deunt, zo heb ik eenige rede om my te verheugen , dat ik ten aanzien van veele omdandigheden in dit leven, al wederom wat nader by de oplosfing van dat moeijdyk raadfel: bef menfchelyk bart. gekomen ben. Terwyl ik deeze periode fchrcef, had lotje zich ten eenemaal in dc noppen gedoken: geregen, gewas* fchen, gereinigd ——**• men ziet by haar niets, dat naar floffigheid zweemt, reeds kant cn klaar voor den geheelen dag opgefierd, gelyk een landfehap waarvan de nachtdauw in één oogenblik door de warme zonneflraaJen omhoog getrokken word. ■ Zy is in den tuin gegaan , daar zy onder oranjehoe-  C 25» ) hoornen zft. Daarheen begeeft zy zich eiken morgen. Ik befpiedde haar gisteren. Eerst zit zy ftü en betracht God in de fchoone Natuur, gelyk men zulks uit haar vrolyk gelaat vermoeden kan; daarna leest zy eenige hoofdftukken uit een' Hollandfcben Bybel, en befluit haare aandacht met de oden van Geilen, of van Rousfeauy of ook wel met het leezen van den godvruchtigen Boddridge. (Ik wenschte wel dat ik dit laatst¬ genoemde werk wat eerder had leeren kennen.) — Daarna vervoegt zy zich wederom by ons, en men befpeurt aan haare altoos eenpaarige vlyt om de deugd te beoefenen , en aan de dille vrolykheid, met welke zy eiken dag doorbrengt, dat zy haar hart reeds vroegtydig aan God heeft toegewyd. Haar voorbeeld is my zo vereerenswaardig, dat ik de heuglyke hoop koester, om ten eenigen tyd in navolging van hetzelve, de veranderlykbeid van myne inborst af te leggen. Leef wel geliefde Weldoenfter! Wanneer u dunkt, dat deeze eenvoudige brieven het postgeld onwaerdig zyn, ontflaa my dan van die moeite, welk gy my zelve hebt Opgelegd— Doch ik gaa binnen weinige dagen wederom op reis, deeze zal zondertwyfelgewigtiger voorvallen opleeveren! Ach dat ik dit huis niet behoefde te verlaaten! ■ of veel meer, dat ik toch maar eens ia Saxen was! Ik ben enz. sophia. XXI  ( 253 ) XXI. BRIEF. s o p h i a aan de Weduwe E. Koningsbergen. Zondag den 31 Mei Vroeg 'smorgens. Och, liefde Moeder,ik heb gisteren één' der lakeijen van den Heer zeldzaam gezien, en geloof daarom vast en zeker, dat hy zelf zich thans in deeze Stad bevind. Niets kon die gerustheid des gemoeds, waarmede ik van hier meende te reizen, nadeeliger zyn. Gyzult billyk vraagen : „ Wat gaat u de Heer zeldzaam; „ aan?" Ik vraag het zelfde, doch weet'er geen antwoord op te vinden. Myn eigen hart bedriegt my! Het verwyt my zonder ophouden, dat ik een onbillyk mistrouwen tegen dien man heb opgevat; dat niets dan eene zotte verwaandheid, my de vrees had kunnen inboezemen, dat ik gevaar liep om door hem gefchaakt te worden; dat hy zeer waarfchynlyk aan zulk eene misdaad nimmer gedacht heeft; dat de vervolgingen van zyn' vyand, hem genoodzaakt hebben om zó te handelen, gelyk ik u in een' myner voorgaande brieven fchreef; en eindelyk dat ik zyn' brief nog maar ééns behoef te leezen, om van dit alles overtuigd te zyn. ■ Tot nu toe kon ik de gedachten op zyn' perfoon nog al taamelyk Wel verbannen: maar nu, daar ik rede heb om te verWoeden dat hy zo naby my is, nu zeg ik, word myn gemoed door een' vreeslyken ftorm geflingerd. Het fcheelde niet. veel of ik had zyn' lakei geroepen, en den-  C=54) denzelven met een' brief belast,- dien ik reeds éénmaal verfchcurd, cn echter wederom op nieuw gefchreven heb. Een diepe blos bedekt myn aangezicht, zo haast ik maar bedenk, dat deeze man in eene onzekerheid is die hemmaarallen fchyn,het fchandelykstdenkbeeld wegens myne deugd moet inprenten. Was het niet myn plicht geweest, dat ik hem den fchrik,welke de eenigfie oorzaak was van myn affchmvelyk gedrag in die rampzalige nacht, ten fpoedigfte bekend maakte? Ik heb deeze noodwendige voorzorg verzuimd — welke gedachten moet hem dit verzuim hebben ingeboezemd? En bevestigt niet myne vlucht alles, dat hy tot myn ■nadeel denkt? wel te verdaan, byaldien deeze overhaastte vluoht in der daad zo dwaas is, als dezelve my thans toefchynt, Moe kon ik zulk een geweldig mistrouwen dellen in een' man, die, wanneer ik de bedaardheid, Waarmede hy zyn' vyand, na lang getergd te zyn, bejegende, en het verleidend gedrag in die vreeslyke nacht uitzonder , my niets dan deugd, ja zelfs meer dan deugd heeft laaten blyken? Zyn wy aan de bezitters van rykdommen, wanneer deeze. ons, met ..weidaaden overlaaden, oprechte dankbaarheid fchuldig, zo vordert immers onze plicht, dat wy een' rechtfehapen mensch. insgelyks bedanken , wanneer zyne deugd ons tot een goed voorbeeld heeft moogen (Vrekken! Wat was my zyn rykdom in den weg? Of was myne wonderlyke eigenzinnigheid misfehien enkel het gevolg varj heimelyk verdriet, omdat hy veel te aanzienlyk was* en ook veel te ryk, om naar het bezit van myne perfoqa te haaken? Met één woord: Heb ik niet, gelyk > een  C 255 ) een onbezonnen fchepfel als ik ben, her behoorlyk onderzoek van myn hart ten eenemaal verzuimd? Want -» een van beiden gaat vast, of ik ben onkundig wat liefde is, of ik ben op zyn' perfoon verliefd geweest! Voeg hierby zekere uitdrukkingen in zyn' laatden brief Waardoor hy duidelyk te kennen geeft , dat ik aan hem niet onverfchillig ben; (want waarom zou hy anders klaagen, dat myn hart reeds aan een' ander' gefchonken is ? ) dat hy niettegendaande zyne uitneemende achterhoudendheid, my echter eenige papieren van aangelegenheid, die hem perfoonlyk betroffen, wilde aanbetrouwen: Dit is iets dat zeer bedenkelyk is; dat hem by gevolg den glans van zyne rykdommen niet.... Toen ik tot dus verre gefchreven had, wierd ik naar beneden geroepen , en nu ik weêrom gekomen ben, dunkt my, dat al het bovendaande gekheid is. Spreeken alle mansperfoonen niet dezelfde taal als hy ? Ben jk fchoon : (en ik weet niet waarom een meisje van hetwelk een ieder zulks getuigt, daaraan twyfelen zou? ■u... Laat het dan de waarheid zyn, en ik God van harte danken, dat hy myn doffelyk lichaam aldus gefchapen heeft,) zo is liet immers geen wonder,dat hy •gaarne in myn gezelfchap wilde reizen. Heeft hy dan eenige vleijende uitdrukkingen in zyn' bfief gebruikt; heeft hy zyn best gedaan my te overreden om met •hem te reizen: zo is het nogthans dwaas, uit dien doofde te onderftellen dat hy juist verliefd moest  C 256 ) 'zyn. Wat meer is, kan hy zich niet inbeelden, dat ik ia rykdommen en geboorte hem gelyk ben? hy kon ten minde myne armoede (die uwe goedheid my zó draaglyk maakt, dat ik zelve die niet eens gevoel) uit geene omftandigheid, hoe genaamd, ontdekken. Misfehien heeft hy my voor eene Avanturiere aangezien ? ... helaas ! ik heb zulk eene diepe vernedering niet verdiend! — Doch laat ik ophouden van hem te fpreeken! En zo het in 't toekomende al eens gebeuren mogt... Neen , het zal met myn' zin nooit wederom gefchieden! Van waar komt eensklaps deeze verdrietige luim, na dat ik met lotje het allerfchoonst toneel der Natuur, den majefïueufen opgang der zonne, heb aanfehouwd! Onze harten klopten van vreugde, vermits wy een'voorbode van dat licht befchouwden, 't welk in de groote morgenftond der eeuwigheid verfchynen zal; en wy namen het befluit om ons leven (die morgenfehemering eener toekomende eeuwigheid) door de heugelykfle aller verwachtingen verdraaglyker te maaken. Doch naauwlyks zyn wy van de balkon in onze kamer terug gekeerd; naauwlyks duit lotje haaren liedyken mond; waarmede zy my verrukte, en begeeft zich aan 't fchryven, of aanftonds word myn gemoed door deeze duiftere wolk beneveld! Myn tegenwoordige ouderdom, behoorde de lente van myn leven te zyn • helaas! dezelve is het niet! Misfehien myn April; want maar zeer weinige dagen zyn helder en bedaard; ik wil my dan in dee  C W ) deeze Zoete hoop op eene aanftaande blcemryke lente en vruchtdraagenden zomer verheugen. Maar zyn deeze jaaren reeds myn herfst ■—«*» helaas! ik vrees ervoor, want allen myne dagen zyn droevig en betrokken: O hoe1 ongemerkt en nutteloos zyn dan de lente en zomer myns levens voorbygegaan ? Waarom heb ik noch bloemen .noch vruchten moogen zien? Ik zou my haast verbeelden, dat die foort van flyfi (myns bedunkens eene geoorloofde nyd!) waarmede ik de zedelyke volmaaktheden van ciiarlotta befchouvr, myne denkbeelden zo droefgeestig maakt: Want ik dreef thans na duizenderhande dingen 4 aan welke ik niet eens gedacht heb, vóór ik haar kende; Zy is ook niet ge* lukkig, maar verbergt nogthans haaren kommer, even zo zorgvuldig* als eene welgeaarte dochter eene gertó* ge onpaslykheid verbergt uk vrees dat haare moeder door het ovemeemen der huislyke zorgen zal bezwaard worden. "Zy klaagt eveneens als ik, dat zy in haar© dagelykfche verkeering met God gedoord word: Maar men kan wel zien dat haar geweten daar zo ligt nki over heen ftapt als het myne, federt..j. O, gy weet den tyd immers wel! Zy is ook vry haastigr Maar, wei verre van dat zy daarom raazen zou gelyk ik fomtyds doe , fchynt zy van die drift niet meer t© bezitten, dan even noodig is om frisch van kjeür,doordringend van oog, en in alles, dat zy voorneemt, vlytig te zyn. Zy heeft insgelyks een aandoenlyk hart: (Ten minfte zou my zonder hetzelve haare droefgeestigheid onbegrypelyk zyn) doch dat hart fchynt haar zé jolftrekt onderdaapig', dat niet één woord, ook zelfs R njef  < a5s ) niet één onvoorziene zucht, de geheimen van hetzelve durft verraaden. Zy word door haare zuster (die in fpyt van myne poogingen en die van lotje onverbeterlyk is, gelyk haar oom zich gisteren uitdrukte) zeer geplaagd: maar ik heb nog nooit gezien, dat zy ééne enkele dwaasheid van betje heeft beftraft, uitgenomen eene , welke al te onbefchaamd was, en die ik u vernaaien zal. Betje kaauwde gisteren, nadat haar muziekmeester weg gegaan was, eenige pennen aan ftukken. Lotje beet my zoetjes in het oor: Myne zuster rymt!" Zy. ftreek door , en fchreef op nieuw. (Ik heb vergeten u te zeggen, dat de beide zusters het Fransch volmaakt verdaan.)' Men kon zien, dat zy tot eene aria , die zy nu en dan op het klavier ipeelde vaarzen maakte, Zy kreeg dezelven eindelyk gereed,en verzocht ons oordeel te weeten, of zy zo gelukkig was geweest,' om de dichtmaat met den klank der muziek te doen overeenflemmen. Zy zong en Ipeelde haare aria, die zo voortreffclyk is, dat ik u daarvan een affchriftzende: Ma plus chere brehis est toute languisfanle, File [e couche au bord de ce ruisfeau, Et refufe les fleur s que ma mam lui prefent ei Si c* est l' amour qui la tourmente, O Dieux! quel mal faeheux fe met dansmmtrowi peau! ' »'•• '' - . ■ ' Ik prees dit vaarsje, gelyk het zelve zulks verdiende, Betje wierd toen zó onverdraaglyk hoogmoedig, dat lotje eindelyk by het klavier ging,. en'tegen haar zeide: „ Ik wenschte wel zuster , dat wy - in ahe ik  C 259 > * aile opzichten zo eensgezind dachten.' want ik heb „ gisteren eene aria gemaakt, die de uwe volmaakt ge» lykt.' "daarop ipeelde zy een vooiTrefFelyk^co^^^/v/ ftukje, en zong bykans de zelfde woorden, die hier boven in her Fransch ftaan, in fraaije Duitfcke vaarzen. Ik kan U verzekeren, dat ik nog g£eri dé minde cmzou opgevat hebben, byaldien het kwaad geweeten van betje haar zelve niet verraaden had. Gy denkt misfehien," zeide zyfmaadelyk, „dat ik geen'MtevJ „ van deeze Franfche aria ben"? _ ,,Tk weetniet (antwoordde lot Je) „ of onze vriendin zodanig vermoeden heeft?" „ In waarheid niet," &zeide ik. Hierop ging lotje van ons af, eri nadar! ik eert affchrift van de Franfche aria genomen had, vólgde ik. haar om insgelyks de Duitfcbe te verzoeken, die my nog beter behaagde. Zy weigerde my het bock waarin zy dezelve gefchreven had; ik ontnam het haar met geweld, en vond daarin de Duitfcbe vaarzen, die ik zocht, met dit opfchrift,, Uit het fransch Ma pluschcre brebis &b. vertaald in Mei i76t." De bèfcheidenheid waarmede zy haare zuster verfchoonde, is zó onaffcheidelyk met haare zachtzinnige inborst verknocht, datik wel verzekerd ben, dat zy my deeze leugen van Haafe zuster nooit uit eige beweeging zou ontdekt hebben. Zy bekende echter naderhand, dat zy het origineel reeds zedert eenige weeken had gehad, maar zweeg, toen betje de onbefchaamdheid had, om my, ten bewyze j& hasj VQoi^eeven? het blad papier ter toonen, waarR 6 op  op zy, gelyk by het ryraen doof gaans gefchied, h\ei en daar eenige woorden doorgeftreken had* Juffrouw van den berg is eene zeer braave vrouw; doch de mislukte opvoeding van haare oudfte dochter liet my niet twyfclen of de jongfte had haare volmaaktheden aan iemand anders te danken. Zy heefn my ook reeds openhartig bekend, dat een man, wel' ken zy den algemeenen vriend van onze fexe noemt, en. van wien zy met een bekoorlyk entbufiasmus fpreekt haar model geweest is. Zy heeft my eenige brieven voorgelezen die zy met denzelven gewisfeld heeft; (want hy; heeft van haar twaalfde tot haar vyftiende jaar, te Hamburg in het huis van haare moeder gelogeerd) deeze. brieven zyn onvergelykelyk fraai : doch met een trots gelaat , dat half eigenzinnigheid en half kortswyl te kennen gaf, heeft zy my tot nog toe geweigerd niet alleen om eenige derzelvien af te fchryven, maar Zelfs om die op myn gemak door te leezen. Nogthans vergunt zy my, ja dwingt my zelfs om aan haaren vriend te fchryven. Zy heeft my ook den brief voorgelezen, dien zy heden aan hem wil afzeo» den: nooit zag ik iets in een faaijer ftyl; zy verwyt hem. op ecne tedere wyze, zonder daarom evenwel een' jammerenden toon aan te neemen,dat hy haar een geheel, jaar lang te vergeefs op een antwoord heeft doen hoopen en meld hem met eene verwonderenswaardige beknoptheid , waarom haare familie thaijs in Koningsberg gen woont, en hoe dezelve zich bevind. Met éétt woord, deeze brief is een meefterftuk, en voor my (die. de menfchen lit hunne brieven beoordeel) ten hoogde aan  sangenaam, omdat dezelve myn gevoelen wegens haare inborst bevestigt. Ik zeide haar voor de vuist, dat deeze heer haar minnaar zyn moest; maar zy antwoordde my met een ernftig gelaat „ Gy kent de liefde niet, „ wanneer gy meent, dat die op deeze wyze ontdaat. „ Liefde kan wel in eerbied veranderen, doch nimmer „ de eerbied in liefde.*' fik onbedrèvene weet niet te oordeelen of dit letterlyk de waarheid is.) Zy vervolgde : „ en op dat gy dit vermoeden, dat voor de waar- digheid van myn' vriend zo wel als voor my zelve nadee„ lig is, niet langer koesteren moogt: zo begeer ik vol„ drekt, dat gy een' brief aan hem in den mynenzult in„ duiten. Wanneer ik hem beminde, dan zou ik im„ mers zo dwaas niet zyn omu beiden te zaamen bekend „ te maaken. " Het is zekerlyk zeer zeldzaam; doch ik heb in haar verzoek pour la rareté du fait bewilligd. Gy weet wel hoe weinig die meisjes zich laaten bidden, voor welke het juist niet zeer moeijelyk valt een' brief op te dellen. Ik kan nog niet beflisfen of ons deeze hoedanigheid zo byzonder veel eer toebrengt; maar ik kan my wel herinneren, dat gy my eens zeide : „ Dat eene al te „ groote vruchtbaarheid in brieven een zeker teken „ van onnoozelheid is. " XXII. Ra  C' -6* ) XXII. BRIEF. s.ophia aan den vriend van charlqtta. Mynheer! Uwe vriendin heeft zulk eene buitengemeene liefde voor my opgevat, dat zy niet alleen in haaren brief aan u, met zeer veel goedheid van my gewaagt, maar daarenboven my aandringt, om insgelyks aan u te fchryven. Het is of myne tedere vriendfehap voor onze waardde charlotta, of eene bovenmaatige delicates[e van myn geweeten, die my, op haar verzoek, de pen doet opvatten. - Ik zou denken , dat ik my zelve een vreemd eigendom zonder verlof toeeigende; byaldien ik u niet bekend maakte, dat ik een groot gedeelte van dat hart bezit, dat u alleen fchynt te behooren,nademaal gy hetzelve gantfchelyk gevormd hebt. Ik durf my vleijen, dat uw edelmoedige aart, my het bezit daarvan gaarne zal vergunnen: doch men beziet de tuinen en het paleis van Sans-fouci met meer vrypostigfceid, wanneer men daartoe het verlof van den Koning bekomen heeft -— en lotje pryst u,'gelyk Sons* fouci deszelfs grooten Stichter. Ik bid u verfchoon de byzondere vrypostigheid, waarmede ik deezen aan u fchryf! de tedere aandoeningen , die ten voordeele myner vriendinne myne geheele ziel overweldigen , omdat ik haar binnenkort verlaaten moet , lieten my niet toe haare bede af te wyzen, en dit, hoop ik, zal eene ge-  C i(S3 > geaoegzaame Verontfcluildiging zyn. — Ik ben gelyk aan een mensch, die in een' prachtigen tuin wandelt. Hem is niet onbewust dat de tuinier , door de fchoonheid van dat verrukkelyk tooneel , waarvan hy zelf genoegzaam de fchepper is, reeds ten deele voor zynen arbeid beloond word: nogthans zal een kundig aanfehouwer hem (byaldien het moogelyk is) by het uitgaan uit den tuin, ook nog door zyne goedkeuring en verwondering, eene kleine belooning laaten genieten. Ik blyf met eene hoogachting , die door geene woorden uit te drukken is Uwe Onderdaanigfte Dieüaares s o p h i a. VERVOLG van den XXI. BRIEF. D e bezigheid , waarmede wy den Tekenmceder beast hadden , is volmaakt wel uitgevoerd. Voor zo rerre men uit dc tekens, die dc domme jongen hem genaakt heeft, befluiten kan, heeft de Heer schultz geen woord gefproken, maar met groote verwondering liet pakje op de tafel gelegd, naderhand hetzelve geopend, den brief gekust, en eenige traanen geftort. Gy zyt niet in daat, om een evenredig denkbeeld op tevatren van de vreugd , welke lotje over den goeden uitüag deezer onderneeminge liet blyken! Zy omhelsde my toen ik haar denzelven verhaalde, en ftortte traanen Vm blydfchap over myne wangen. ——— Ik moet R 4 my  C 164 ) my fchaamen, dat myn hart, by een zelve aandeel aan deeze weldaad zó ongevoelig is! ^. Doch haare aandoenlykheid vermeerderde oneindig, toen ik overluid dit briefje las, dat de Heer schultz aan den brenger van ons gefchenk terug gegeven heeft. „ Na dat ik reeds meer dan ééns de pen had neêrge„ legd, en telkens in twyfel dond, of het my geoor„ loofd was,u voor uw aattzienlyk gefchenk fchriftelyk „ te bedanken, neem ik dezelve weder op,om dien „ plicht naar myn best vermogen te volbrengen. My« ,, ne eer word door uw gefchenk in dat zelfde aogen,-, blik gered, waarin ik die meende te verliezen : ik „ dond op het punt om myn gegeven woord van eer te moeten breeken, cn zulks is my ten alle tydert „ veel fchrikkelyker geweest, dan dc dood. Het is my „ niet moogelyk , genoegzaame woorden te vinden om myne dankbaarheid uit te drukken, of op het 55 bnefje dat ik ontfangen heb te antwoorden. Myne 55 geftah? ? ' helaas! deeze onderfcheid my zeer weinig van andere menfchen.' —-—r-. edelmoedig' JS heid? '■' hoe verre zie ik my beneden beter mepfchen in waardy, zo lang ik dezelve nog' niet „ bezit,en alleen wensch te bezitten! Gy hebt my dern halven nog maar alleen van eene gewoonezy de—— en nog wel van die zyde, welke, ik by zodanige zwaare „ elende en verdrukkingen niet eens ver toonen kan, en y dus alleen;in uw?grodigeverbeelding beflaat,gekend! ff—vr doch  065) £ « doch ik ben niet in ftaat om deeze denkbeel„ den voort tc zetten. ——— „ Eenige trekken in uw briefje ontdekken my (byal„ dien ik my niet vergis) wie ééne myner weldoenfters is.. „ Dwaal ik niet: o! zo... doch het kan zyn, (kt ik. „ hieromtrent te vermetel oordeel! En de andere . . „ maar laat ik liever zwygen! Gy begeert beide onbe„ kend te blyven. Het valt my,wel is waar,bezwaar„ lyk: doch ik wil in alle voorvallen gehoorzaamen. „ Vergun my, dit ééne verzoek te doen: dat gy „ my naamelyk niet meer weldaaden van deeze foort „ bewyst, want myne omftandigheden moeten binnen „ kort eene merkclyke verandering ten beste on„ dergaan. „ Ik mogt my misfehien in uwe perfoonen vergis„ fen, en durf derhalven niets meer zeggen dan dat ik zonder ophouden dankbaar blyf enz." Lotje las deezen brief nog eens, en by eiken regel vermeerderde haare aandoenlykheid: zy verliet my daarop voor een oogenblik, en toen zy wederom kwam, verzocht zy my om van dit geval niet meer te fpreeken. . Het fchynt als of zy deeze weldaad voor haaf zelve wilde verbergen. Is dat niet edelmoedig gehan» deld ! Maar wat meent hy door die nekken, uit welke hy voorgeeft ons te kennen ? Meent hy ten aanzien der omftandigheden, zo ben ik zekerlyk verraden ; doch ik - R 5 zo"  ( i66 ) zou zulks om geen lief ding willen. En meent hy da trekken van de hand: wat dunkt u? zou dat geen zeker teken zyn, dat het zedig borstje ook nog met andere meisjes brieven wisfelt? Zo als ik deezen fluiten, wil , en de laatde regels nog eens overzie, vind ik dat uwe sophia fchynt jaloers te zyn. Doch ■ hier zal ik iets bekennen, dat ik niet langer verzwygen kan. „ Byaldien ik ooit „ een' mansperfoon zou vinden, welke die hoedanig- heden heeft, die de Heer zeldzaam fcheen te be„ zitten, en hy naar het veroveren van myn hart dreeft, „ zo wil ik onder geene voorwaarde voor de gevolgen „ inftaan." r- Gy hebt gelyk, myn hoofd is zekerlyk aan't hollen: dit is nogthans de waarheid, dat de Heer schultz dat niet is, 't geen de Heer zeldzaam fcheen te zyn. Lees zyn' brief nog maar ééns over... ik kan uit de brieven juifl: niets met zekerheid bewyzen; maar myn hart zegt my, dat de laatde hem verre weg de loef afdeekt. O hoe gelukkig is het, dat ik van hem gefcheiden ben! .Zouden zyne vleijcnde woorden my niet verbysterd, cn eindelyk in den jammcrlyken poel eener verfmaade liefde hebben kunnen dorren? Ik wil hem voortaan niet anders aanmerken, dan gelyk een modél, volgens 't welk ik myne aanftaande keuze zal inrichten. Keuzeï als of wy arme meisjes ook nog eene keuze laadden. ■■ ■ Waarlyk, een mensch, die zich niet ten volle verzekerd houd, dat Gods voorzorg zich mede tot op de geringde voorvallen (ik meen a V indkldu') uitdrekt, mag wel in den hoogden graad ongelukkig genoemd worden! Gy hebt bevolen, dat ik in myne brieven dc karakter  ( ) ters van alle de perfoonen, die ik leerde kennen, zou aftekenen. Zie hier eene tnecdote, betreffende dat van den oom myner beide tegenwoordige gezellinnen. Ik ben hetzelve aan lotje verplicht. Een der Franfche Predikanten alhier, had hem een arm' Student aanbevole». „ Ik weet niet," zeide deeze, terwyl hy hem het briefje van den Predikant ter hand delde, „ wat hierin gefchreven daat: doch ik bid „ u ,doe niet gelyk veele anderen, die reeds toornig wor3, den éér zy dergelyke briefjes openbreeken. Ik vraag s, geene aalmoes." „ Gy ziet 'er evenwel niet uit, myn vriend, als of „ gy eene geeven wilt: misfehien is Mynheer niet mis.. 9, gedeeld van hoogmoed?" - Hy las het brief¬ je ondertusfehen, vouwde hetzelve weder toe, cn zeide: „ Men begeert, dat ik u tot het geeven van lesfen re„ commandeeren zal; ik heb geene gelegenheid daar„ toe : maar gy kunt ondertusfehen wel eeus nader. ?a aankomen." De jongman ging. hefchaamd heenen; by wist niet dat de andere eerst zyn gedrag naanwkeurig onderzoeken zou , eer hy denzelven eenige weldaad bewees. Hy ging naderhand verfcheido maaien yoorby zyne wooning, maar dorst-niet waagen om deezen wonderlyken man op nieuw aan tc fpreeken, tot dat hy eindelyk ontboden, en met deeze vraag wierd aangefproken : „ Waarom zyt gy niet eer gekomen,? ik. heb al „ lang op u gewacht De- arme Student was om een antwoord, verlcgctó: 3, lk heb u niet durven lastig vallen, Mynheer!" Goed  C 468 ) Goed! dan zyn uwe omftandigheden thans beter dat? voorheen ? (Zuchtende.) „ O neen, Mynheer!" „ En evenwel niet durven lastig Vallen? hoe begryp „ ik dat?" De Student kreeg eene kleur. v Wel nu?" „ Neem niet kwalyk; ik weet niet wat ik antwoor* ;,j den zal." Hy bezag hem van 't hoofd tot de voeten. „ Wel beste maat, gy zyt misfehien een voornaam Heer ? " „ Niets minder, ik ben in degrootfte armoede. Ik „ kwam naar Koningsbergen, om,een'jonger' broeder „ die zeer veele bekwaamheden heeft, naar myn best „ vermogen voort te helpen. Lui ben ik niet, maar „ ik ben hier een vreerhdeling. Nu moet myn broe„ der op fchool gebrek lyden, en myn vader is door „ onze vyanden uitgeplunderd." „ Hoe kom je aan die vreemde uitfpraak?" „ Die is myn vaderland eigen." Wel zo ? " (Hy merkte nu dat deeze jongeling zyn landsman was.) „ Ik zal bezorgen dat gy „ voor vierentwintig lesfen 's maands een dacaat ont„ fangd. Het is zekerlyk niet te veel; maar wat dunkt ie?" „ Ik ben 'er zeer wel meê te vrede, mits dat ik die „ 's ochtends vroeg geeven mag." „ Hebt gy dan niets te doen ? " (Met een' gedwongen' glimlach.) „ Niets Mynheef, „ en  C *°9 ) 5 cn daarenboven veeltyds nog eene leege mjwga (Hier fchooten hem de traanen in de oogen.) iy Maar verdaaje ook Poolfcb?" , „ Neen." jjan is de zaak mis. Ik had u by den Apotheken » Krutec gerecommandeerd; die menfchen zyn Polak'* ken. Het fpyt my waarlyk. Hou daar" (terwyl hy iets in een papier wikkelde.) „ Gy hebt my onlangs , wel gezegd, dat gy geene aalmoes wilde hebben; neem „ evenwel dit weinige, en dan zullen wy naderhand , zien om beter raad te fchaffen." De Student ontfing het papiertje —-— met eene. beevende hand, maakte een diep compliment, en ging heenen. Een kruijer, die bevel ontfangen had om hem te befpieden , kwam kort daarna, Cn verhaalde, dat hy het papier in de hand genomen, en tevens uitgeroepen had: „ o God, ten minde een ducaat!" hetzelve toen geopend hebbende, had hy gezegd: „ neen, ?, voor deeze keer niet, maar de goede God kan ook „ dit weinigje zegenen", waarop hy terdond in eene gaarkeuken was gegaan. ■ * De kruijer kreeg last om in hetzelfde huis te gaan , en te zien hoe hy zich daar gedroeg. Te rug gekomen zynde gaf hy bericht, dat de Student maar één bord vol geringe fpys gegeten had, doch dat hy insgelyks voor een' arm'vriend b* laaide— „ Gaa heen, cn Zeg, dat hy terdond moet hier fco^ men." Hy. kwam, 1 Beste vriend" (hem omhelzende.) „ gy zyt niet  C ^70 ) $$ onwaerdig, dat ik u op de proef ftelde. Ik gaf it „ een' kwart-roebel , omdat de Studenten my zo dikmaats bedrogen hebben." (De jongman wilde hier „ iets antwoordens doch de oom vervolgde.) Ik wil h door het geeven van aalmoes niet bedroeven , 5, omdat gy myn landsman zyt: Doch breng my alle maandagen een beknopt uittrekfel uk elke predikatie ,, van Domine A * * , want myn geheugen is zwak. ,, Hierdoor zult gy u zeiven oefenen; ik zal u maande„ lyks drie roebels voor uwe moeite betaalen, en nos: j, daarenboven ten beste recommandeeren" (Gy zult, liefde Moeder, u zonder moeite de aan» genaame ontroering kunnen voordellen ) „ Spreekt maar geen enkel woord hier tegen: gy „ hebt eer in uw lyf; gy zyt niet hoogmoedig, maar een 3, befcheiden jongeling, kortom: gy zyt een man naar 3, myn hart." Nog diezelfde week vond hy een middel vut, om de maat der klecderen van dit mensch in zyn bezit te krygen, en liet hem daarop door de derde en vierde hand met ades, dat men aan kleederen en linnen bedenken mag, bykans prachtig voorzien. Nu krakkeelt hy elke maand wegens de betaaling der drie roebels , en geeft voor, dat hy het vergeten heeft, zo dat de ander dat geld ten minfte tweemaal ontfangt. - Hoe minzaam is dit gedrag ! en met welke verheuging zal deeze man zo lang hy leeft aan Koningsbergen moeten denken! Het is postdag. Leef wel myne waardfte Moeder ? 'sophia. Wil  XXIII BRIEF. $ophia aan de weduwe É. Koningsbergen. Maandag den i Juny. ïk heb vandaag een' ontzaglyken voorraad van aanmer* hingen; doch eer ik die begin uit te kraamen, moetik u vooraf eene der zeldzaamfte ontdekkingen verhaalen, die ik op deeze geheele reis gemaakt hebt. Toen lotje den brief, die zy haaren vriend gefchreven heeft, aan een dienstmeisje gegeven had ona denzelven naar het postkantoor te brengen, kreeg ik lust óm zyn' naam en verblyfplaats te mogen weeten. Ik bezag derhalven het opfchrift: De naam was less. * * en de plaats Warfchau. -Nvt was ik nog even zo wys als te vooren. "- 1 3 " ' ' ' ' r Wy waren s' avonds alleen , en lotje dreef den jpoe met myne nieuwsgierigheid; ik kon deeze zwakheid niet ontkennen, en bekende daarmede taamelyk befmet te Zyn. „ Welaan," zeide zy, „ ik wil deeze uw* „ openhartigheid beloonen, en zeer veel van myn* vriend „ ——— want meer is hy niet - ■ ■■■" (en zulks is inderdaad de waarheid) „ vcrhaalen." Zy kwam haarè belofte na, en ik merkte met de grootde verbaasdheid dat haar vriend niemand anders zyn kon dan de Heet zeldzaam zelf. Ik deed verfcheide ■ frrikvraagen, en wierd in dit gevoelen verfterkt; Daar ontbrak verdei'öiets:, dan dat ik zyn fchrift eens zag; Zy toonde ray< hetzelve, en, denk eens hoe groot myne verwondering  C *7» ) ring was! De Heer zeldzaam is één en de- zélfde perfoon met haaren vriend den Heer less * * t Het was myn geluk dat lotje my verliet, op het oogenblik, dat ik met zekerheid deeze ontdekking maakte. Ik liet naderhand niets merken van dè hevige ontroering, welke dit voorval in my veroorzaakte. Misleiden zai ik u hierna nog meer dienaangaande zeggen- Ik , benevens myne twee fpeelgenooten , wierden gisteren door Mevrouw * * in haaren tuin verzocht Dit baarde my geen' grooten tegenzin, vermits Juffrouw van den berg deeze noodiging in onzer aller naam aannam, zonder lotje daarvan uit te fluiten. Ik kleedde my op het allerbest —— en beken,dat zulks enkel ten fpyt van dat verwaand wyf gefchiedde. Lotje verkoos een zeer ftemmig kleed , hetwelk haar even* wel zeer netjes ftaat: doch betje was meer dan prachtig opgefchikt, hoewel eene zeer fpytige tronie haar pnverdraaglyk maakte. Een Franfche Scheepskapitein* haalde den oom en ons in eene huurkoets af. Terwyl wy uit ons vertrek naar het rytuig gingen T zeide Juffrouw van den berg tegen lotje (wel zoetjes, echter zó, dat ik zulks duidelyk hooren kon): # Ik wil evenwel niet hoópen...." ? Men mag zeggen wat men wil,dit was niet moedei-* lyk gehandeld het was hard -— onedelmoedig —r~- bi«er. Maar zy wierd op ftaande voet be• taalde  C 2/3 ) fcalcL Lotje ham haar' breizak en waaijer, welken een dienstmeisje in de koets wilde leggen , terug; kuste haare moeder zeer eerbiedig de hand, en ging naar haare kamer. Zy liet dus haare moeder de vreugde niet genieten, dat zy eenig misnoegen toonde. Ik geloof vast en zeker, dat Mejuffrouw van den bêro zich vleide deeze laage vreugde te zullen genieten. —-*» Naar het my voorkomt, gevoelen de Irieede. ouders de magt, welke de Natuur hen over hunne kindereu geeft, met eene zeer vleijende aandoening: want anders zouden zy immers zo voorzichtig zyn, en laaten een kind nooit merken , dat zy op deszélfs eigenzinnigheid of misnoegen de minde acht geeven. Een kind behoeft dit maar eens te weeten, zó zal het zich voor elke ge* waande beleedigïng daardoor trachten te wreeken, dat het door eene bittere moedwilligheid de gramfchap der ouderen opwekt. Ik kan my nooit van lachen onthouden , wanneer ik zie , dat men by de verkeerde fchranderheid om een kind, dat uit kwaadaartighcid aan de tafel niet eeten wil, een ledig bord voor te zet* ten, nog deeze dwaasheid voegt, van zich tegen het gezelfchap wegens de eigenzinnigheid van het kind (dat daarby tegenwoordig is) te beklaagen.' Dit is juist wat het moedwillig fchepfeltje begeert. Ik voor my, zou^ de myne kinderen, die door hunne eigene keus (afs by voorbeeld honger lyden , te huis blyven enz.) voor derzelver betoonde haldarrigheid reeds ten overvloede gedraft worden , nooit merken laaten, dat zulks van genoegzaame aangelegenheid was om my te beleedi* gen. Maar dan zou ik wederom ten gelegenen tyd, S wa"  c m) wanneer ik niet hun gedrag wel te vrede ben, dezelven de natuur van zodanige eigenzinnigheid, als eene zaak, die alleen by zeer domme en boerfche kinderen gevonden word, zo levendig als moogelyk is voor oogen dellen. 'Er fteekt nog eene aanmerking in myn pen, doch my dunkt wy hebben reeds al te lang by het rytuig gedaan. —-* Wy plaatsten ons. betje had de beleefdheid van terdond de eerde plaats in te neomen, en ipreiddemet den ondraaglykden hoogmoed haare kleederen uit, toen de oom haar beval aan de andere zyde te gaan zitten en de eerde p'aaj aan my te laaten Ik ging, zonder het gezelfchap door veele complimenten op te houden, op dccze plaats zitten, enfehik- te, zo veel ik kon doen, naar den hoek; eene tweede les voor haar, naar ik hoop. —» Van alle dervelingen , die aan eene zelfde ondeugd onderhevig zyn, zyn de hoogmoedigen misfehien de eenigde, die zich van beide kanten hartelyk haatenrwat mag toch de oorzaak zyn, waarom zy niet merken kunnen, dat zy door al de waereld gehaat worden ? Dit is geene aanmerking , liefde Moeder, het is eene vraag. Wat den Heer m a l g r é aanbetrefr - —— ( dit is de naam van onzen Franfchen Scheepskapitein ) deezen beklaag ik van harte; want ik durf honderd tegen één wedden, dat hy betje bemint: en niets is zekerder, dan dat zy hem op de beleedigendde manier zyn paspoort zoude geeven, wanneer hy ooit de vryheid nam om haar ten huwelyk te vraagen. Nogthans toont de oom, die 'cr by al zyn gekfeheeren geen doekjes om wind, dathy den  t 275 ) denzelven niet ongenegen zoude zyn. ,, Gy inoet s, niet denken, Mynheer," zeide hy (terwyl hy hem zeer' Vrypostig op de fchouders klopte; want zy beidén fchyneri groote maats te zyn,),, dat gy hier kiezen moögt; want" (wyzendé op my) „ by deéze zou je my dwars in't ,, vaarwater komen; doch by de andere is het re's inte^ gra, en byaldien deeze my hebben wil ^ wanneer ik „ haar niet meer dan drie vierendeel van iriyri kapitaal „ ten huwelyk breng: dab zal ik dok op eert duizend „ Ryksdaalders vyf of zes voor dé andere juist niet zien." Hy fprak dit in 't bollandsch: het antwoord van deri Heer malgRc kort ik niet verdaan j doch de diepe buiging, de blos en het gelaat, welke hetzelve vefzelden; laaten my niet toe te tvvyfelen of hy galoppeert Ipodrslags; in zyn verderf. ——— Gy minnaars, wiens hoop zo onzeker is, en welker vervulling u zo zuur zal opbréeken als den Heer malgró de zyne, vergunt my u even eens aan te fpreeken, als men eens tegen een Auteur zeide, die met zyne fchriften vrolyk en vol verwachting naar den drukker liep: Dans la Hce ou tu vas co'jrir Songe un peu comme tu hazardes; 11 faut egalement offrir Et ton front au laurierï>&ton nez aux ndzardest ïk wenschte wel, dat ik in ftaat was om deezen oom naar 't leven af te beelden: Doch gy zult 's nians karakter, welhaast volgens uwe gewoonte, alleen uit den üyl zyner vernaaien ontdekken. Zo gy zulks uit het volgende kunt doen dan zult gy een duidelyk begrip van deezen by zonderen man verkrygen. Men fprak van Öieveryën. „ ïk zat eens," zeide hy, „in Leipzig S a ge-  „ geduurende de jaarmis, in myn vertrek; ik was mes „ fchryven bezig, en had by toevaj een' fpiegel vlak , voor my ftaan. Zo ftilletjes als onze poes, kwam „ één van die Heeren beurzefnyders of opligters (hoe „ weet ik wat dien vent zyn ambacht eigentlyk was?) „ en zag my wel, maar hy zag den fpiegel niet. Dit n galgenaas ging zachtjes, zachtjes naar myne thceta„ fel; ik zag het wel, maar dacht, ik moet toch eens „ afloeren, wat dit beduiden zal, daarom hield ik my „ als of ik yverig voortfchreef. Snap had hy de zil„ vere zuikerdoos by de ooren. „ Holla vriend!' riep „ ik al fchryvende, , jy moet my dat ding daar laaten w ftaan? „Heel goed",antwoordde hy, en ,, ging weer heen." — *— Lees dit verhaal zo comiek als immers mogclyk is, dan zult gy u zyn' geheelen perfoon kunnen voordellen. VERVOLG. kwamen welhaast in den tuin van Mevrouw *%■ die zich op haare manier had uitgerust, gelyk menfchen, welke men doorgaans Helden noemt, zich tot veroveringen uitrusten. Haare borst (was ik toch in ftaat om een haateJyker en leelyker kleur dan deeze uit tc denken. Nogthans, hoewel dit woord alles op verre na niet uitdrukt, zo zegt het evenwel taamelyk veel) • haare fabclklcurdc borst was ten eenemaal ontbloot, en wel zodanig ontbloot, dat zy elk oogenblik genoodzaakt was, haar kleed by de fchouders op te trekken. De oom luifterde den Heer Mal-  c m) GRé in 't oor : „ Ik ben een flecht fehütter, doch zou „ evenwel durven aanneemen om haar onder den arm „ door te fchieten." En waarlyk, men kon onder denzelven door zien. Het blanketfel gaf haar vel de klemvan een' gemarmerden kalfsleercn band. Ik verbeeld my, dat de menfchen het eerfle vrouwsperfoon, dat zich geblanket heeft , even zo goed nagelopen hebben als de aanfchouwers in Gelkrts fabel den groenen ezel naliepen. j, Wat wonder! riep de Stad, wie heeft het ooit beleefd? „ Een Ezel, groen van kleur, die roode beenen heeft! Nu riep misfehien de geheele Stad Een Vrouw, gesl ais faffraan, die roode wangen beeft.' Ik heb byna groote lust om deeze gelykenis door te ftryken : doch in ernst, groen en rood op een graauwen grond in het wonder van Geiler t, en wit en rood op een geelc grond ■ de overeenkomst is veel te aanmerkclyk dan dat men 'er niet mee fpotten zou! En wat is toch cigcntlyk het doelwit van eene vrouw, die Zich blanket, tciwyl het haar niet onbekend zyn kan, dat ook zelfs het allerfubtielst blanketfel door elk een ontdekt word of dat ten minfte de huisbedienden en voornaamclyk de kameniers weetcn, dat al het rood cn wit, waar mede zy haare bruine kleur bedekt, niets anders dan blanketfel is ? Toont zulks niet zeker misnoegen over het werk van den Schepper? of zyn de menfchen van natuurc zo valfch, zo genegen om een' ander1 perfoon te vertoonen, dat de waereld niet eens weeten mag hoe hunne aangezichten'er uitzien? — Dit is dan zekerlyk ééne der voornaamfte klasfen, die S 3 on-  C *?8 ) onder de wyduitgedrekte benaaming van huichelaary geteld worden! —- Of blanketten zich de vrouwen^ op dat men niet zou kunnen zien, dat zy zelfs by de vuilfte redenen, die in haare tegenwoordigheid uiigefproken worden, niet meer bloozen? Toen de Heer MALGRé haar zag, zeide hy tegen^ zynen vriend: „ de roode kleur heeft op die paarsfe s, lippen" (die met den witten neus en kin een wonderlyk contrast uitleverden) „ zekerlyk niet willen hech-> 9, ten." „ Dat kwaad", antwoordde deeze, „zoueen „ parfumeurs winkel zonder moeite verhelpen; doch „ men diende nog wel fyne fpringveertjes voor platte wangen uit te vinden , of adfiringentia voor dikke „ lippen." ' ■ Byaldien Mevrouw * * , deezen morgen aan haar toilet dergelyke aanmerkingen van haare genoodde gasten voorzien heeft, dan is het te vermoeden, dat haare hand onder het fchilderen fterk gebeefd moet hebben. Ik geloof, dat zy merkte, dat men met haar den fpot dreef. Zo ja, dan moet het haar zo veel te fmartelyker gevallen hebben, dat haar juist dat geene tot fchande flrekte, waardoor zy meende eer te behaalen. En betje —— kunt gy het wel gelooven ? ——* betje fcheen zich niet. weinig te verheugen, omdat deeze vrouw, waarvan zy voorgeeft eene oprechte vriendin te zyn, aldus befpot wierd. Elke zaak (zegt men) heeft twee handvatfels: doch het karakter waarlyk het was te wenfehen , dat hetzelve maar één had! Ik moet nog aanmerken, dat grietje heden toe tan, de kin toe bedekt was°. "~Zou. naare moeder ook  Cm ) ook misfehien voor eene collifie (zaamenbotfing) gevreesd hebben? Nu kwam 'er een Officier by ons. Ik wil van de redenen zwygen , welke klaarblykelyk aantoonden , dat Mevrouw * * zich. alleen om zynent wüle zo netjes had opgefierd. „ Hoe kan men," zeide de Heer MALGRé, „ een' zo vreemden fmaak hebben!" 1 ■ - (^Hy weet niet, dat ik van hem zeer dikwyls het zelfde, ten aanzien zyner liefde voor betje denk!) ■■ „ Is het anders niet ?" antwoordde zyn vriend, „ die „ Heeren zyn in zulke gevallen blind: wanneer 'er „ maar geld te verdienen is." —-— Byaldien betje „ de waarheid fpreekt, dan bedroog hy zich niet. Wy zouden ons aan tafel zetten, toen zy merkte dat de Heer schultz nog niet gekomen was: „Waar „ mag de vent blyven", zeide zy, „ doch wan„ neer hy niet fchielyk koomt, dan kan hy hons, ger lyden! " (Tegen betje) „ Help my toch denj, ken, dat ik hem vraag, waar hy gisteren den gehec„ len dag omgezworven heeft." „ Is hy gisteren niet aan tafel geweest? " vroeg deeze met groote verwondering. Ik kan niet begrypen hoe men wegens een niemendal, den zelfden toon, die zelfde woorden, het zelfde gebaar gebruiken kan, met welke andere menfchen van groote aangelegen' heden fpreeken. En wat is de rede, dat men voor deeïq dwaasheid, (die evenwel alle vrouwsperfoonen van eene flechte opvoeding genoegzaam karakterifeert) tot nog toe geen' dnitfehen naam uitgevonden heeft? Rickardfon heeft veele vrouwelyke zwakheden ten toon S 4 ge*  ( 280 ) gefield: maar deeze verdient een' nieuwen geesfel, htt %y dat dezelve in de ftem, in 't gelaat, of in de gebaarden te voorfchyn treed. Ik vroeg uit fpotterny: 5, of betje dit verzuim dan zo verfchrikkclyk vond? '* gelyk ik zeer dikwyls, wanneer zy met de klaaglykfte ftem van niets beduidende kleinigheden fpreekt, haar vraag, of zy onpasfelyk is ? Zy fprak niet lang geleden in dien zelfden toon, terwyl eene henne niet verre van daar byna met dezelfde ftem de op handen zynde verlosfing van een ei bekend maakte. „ Betje !,1 riep haar oom, ,, daar is iemand, die je fpreeken wil! •-!—-» Wat dunkt u, is 'er wel een toon, die zo onaangenaam klinkt als deeze.? Het arme meisje kon nog niet verkroppen, dat de Informator schultz , gisteren niet by Mevrouw * * geweest was, toen een mansperfoon in een wit kleed met fmal goud galon dubbel belegd, een met goud geborduurd kamifool, zwarte fatyricn broek, witte zyden kousfen, met kostbaare fteene gespen op de fchocnen, nen, fraaije geborduurde manchetten,postillon fPamour, een' degen met een goud gevest op zy,(ik zag het ten minfte daarvoor aan) chapeau bas, door een zeer wel gekleede lakei gevolgd , ons naderde. Ik merkte aan de ontroering van betje, dat zy hem kende, doch zy nam vermaak om Mevrouw * * insgelyks eene ontroering te gunnen, die zy haar anders had kunnen fpaaren. Deeze riep : „ Myn help! wie komt daaraan ?* en vermits zy van verre een zwak gezicht heeft, ging %y deezen vreemdeling zeer vriendelyk te gemoet. Oordeel eens van haaren fchrik, toen zy eerst aan defpraak ont-  C 281 ) ontdekte wie hy was -— want het was niemand anders dan de Heer schultz zelf. BESLUIT. Jk geloof .... doch laat ik liever eerst aan 't vertellen gaan. „ Wel, wel, Mynheer schultz," zeide Mevrouw * * ten uiterde ontroerd, „ ik zou je haast niet ge„ kend hebben!" „ Dat geeft my groot wonder Mevrouw! want gy „ kent immers pp andere tyden myne geheimfte om„ flandigheden," „ Maar wie had u ook in deezen opfchik kunnen M vermoeden?" Hy glimlachte , doch vry fpottelyk en keerde zich naar ons om zyne plichtpleegingen af te leggen. Betje die hem voor een paar dagen, toen hy haar eerbiedig groette , geen opflag van het oog waardigde, maakte hem thans een diep compliment. O, welke dwaasheid ! enkel het werk van den fnyder en niet den perloon te waardceren. Men gaat een verderen rok ongemerkt voorby en nu buigt zich ieder een voor een nieuw kleed , dat nogtans op dezelfde fchouderen hangt! Ik heb eens een' arm' man gekend, wien niemand vcrwaerdigde aan te zien, of wanneer zulks al eens gefchiedde, dan was het met de uiterde minachting. Zyne omdandigheden veranderden eensS 5 klaps  C a8a ) klaps. Hy wierd ryk. . En van nv af aan boog zich iedereen voor — Zyn gegaloneerd kleed. Zig voor het gefpin van een elendigen worm, en voor levenloos metaal, dat uit de ingewanden der aarde gedolven word, te buigen, is dat geene fchande? Maar het verfoeijelyktst van allen is, dat ook zelfs ryke menfchen, meer eerbied voor ryken toonen dan voor anderen. Of is misfehien de machine van het menfchelyk lichaam daarnaar ingericht ? Want ik zelve befpeur, dat myne kniën altoos tot het neigen hellen, zo haast my eene kostbaare kleeding ontmoet. „ Neen waarlyk", zeide Mevrouw ** (nog geduurig onthust) „ ik had u in die kleêren niet vermoed n Monsjeu.... Mynheer schultz!" „ Ik geloof het gaarne, al had Mevrouw my zulks „ maar ééns, .... of in 't geheel niet gezegd: want „ de minachting waarmede gy my tot nu toe bejegend „ hebt, heeft my ten overvloede getoond, dat, wel „ verre van te denken, dat ik ooit zodanig geluk be„ reiken zou, gy deeds twyfelde, of men my wel zo „ veel achting behoorde te bewyzen, als men zelfs „ aan een' bedelaar, in zo verre dezelve onder onze „ evennaaften geteld word, fchuldig is." (Zeer getroffen.) „ Kom, kom, lieve schultz,wy „ wdlen dat voortaan vergeeten..." „ Ik twyfel Mevrouw , of gy daartoe in daat zulr „ zyn? Zo lang uw'zoon frederik" (deeze was op dat oogenblik afweezig) „ niet in uwe voetdappen „ treed — en zulks denk ik zal hy nimmer doen: zo » lang kunt gy my onmoogelyk vergeeten."  C 283 ) „ Bravo! " zeide betje binnens monds; „ ik „ wenschte wel dat hy haar nog beter kapittelde!" Haar oom zat wonderlyk te kyken ; de Officier (of fchoon hy haar minnaar is!) fcheen in Mevrouw's beteuterdheid groot vermaak te fcheppen, en haar man was afweezend. „ Weest niet zo boos, Mynheer schultz! waarin „ heb ik u dan zo veel kwaad gedaan?" „ Wanneer ik deeze vraag wilde beantwoorden, dan „ moest ik even zo flecht gevoelen van u hebben, „ als gy van my, of ik moest denken , dat g^ geen „ geheugen hebt." Zy wist niet wat zy hierop zeggen zou. ——— , Hebt gy brieven gehad van Mynheer uw' vader?" „ Ja, en vermits ik die zelfde week, waarin gy my „ beloofde voor vierentwintig lesfen 's maands de vrye „ tafel te geeven , zulks aan hem bekend maakte "(ua* derhand genoot hy voor dertig lesfen niet meer dan vier maaltyden in dc week) ' •>•> zo neemt hy „ de vryheid u hiernevens een' brief en een doosje te „ zenden." , Wel, wel!" met een nam zy den Lakei het doosje af, waarin zy een Berlynsch Kapfel vond, dat ten minde dertig ryksdaalders waerdig was. Ingevolge de kwaade gewoonte van veele menfchen begon zy den brief overluid te leezen: „ Jk kan niet naïaaten, u myne oprechte dank3, baarheid te betuigen voor de uitmuntende blyken „ van  C 284 ) . „ van vriendfehap, waar mede gy myn zoen tot dus verre .... „ Mynheer uw vader heeft al te veel goedheid..." 3, Gy hebt gelyk, Mevrouw: hy was niet al te wel „ onderrecht..." „ Ik zal op een' anderen tyd, het overige van den brief wel eens leezen". (Terwyl zy het kapfel bezag.) „ Myn help! dit is „ immers meer waerd dan alles wat gy ooit in myn „ huis genoten hebt." „ Ik ben 'er zeer verheugd over; want ik zou aan „ Mevrouw niet gaarne eenige verplichtingen fchuldig » zyn." „ Gy zyt van daag niet al te wel gehumeurd, Myn„ heer schultz! Kom aan, laaten wy ons aan tafel ,, zetten." „ Ik voor my bedank ten vriendclykden ; ik ben „ met geen ander oogmerk gekomen, dan alleen om „ myn vaders brief te overhandigen." Hy wilde daarop terdond heenengaan. Zy verzocht hem te blyven. Hy weigerde voldrekt; doch toen zy niet ophield met teeraen, zeide hy eindelyk:,, Ik zal dan gehoorzaamen, „ op dat uw zoontje my niet behoeft tegen te hou„ den " Hy ging naar zyne gewoonlyke plaats, zynde een laag doeltje , 't welk tusfchen my en den Heer malgró dond. ,, Wel Frederik! ben je dan geheel en al met de kop „ gebruid? is dat een doel voor een fatfoenlykl leer?" „ Ik ben dien zeer wel gewoon, Mevrouw." Zeide hy  C a«5 ) hy fpottclyk. En terwyl Frederik een' anderen haat: de, kwam grietje om zyn kleine fervet voor een grooter te verwisfelen, en een' wynroemer voor hem te zetten. „ Neem toch zo veel moeite niet, Mejuffer! Gyzult my waarlyk hoogmoedig maaken, want nu behandelt „ gy my even eens als andere menfchen, ik ben even„ wel nog de zelfde, die ik altoos geweest ben. Mevrouw * * verliet haare plaats die recht tegens hem over was, en nam eene andere, na alle gedachten uit vrees. Onder het eeten viel niets byzon* ders voor; want zy fprak den geheelen tyd met niemand anders dan met lotjes Oom. Ik was zeer verblyd, dat de Heer schultz my niet aanfprak, om dat eenige wenken van hem, my in den beginne deeden vreezen > dat hy in my ééne zyner weldoenders ontdekken mogt. Zo als wy van tafel opdonden, wierd de koffy binnen gebragt. De Heer schultz dak zyn degen op zyde,en onze waardin vreesde hem nu reeds al te veel, dan dat zy hem had durven noodigen om nog langer te blyven. „ Ik zal uw zoontje (zeide hy) van daag „ nog eene les geeven, doch neem niet kwalyk, dat a, dit de laatde is; myn wisfel, waarover gy zo menig„ maal gelachen hebt, is eindelyk aangekomen. Ik „ blyf u ondertusfehen dankbaar, dat gy my met de opvoe„ ding van dat kind verwaerdigd hebt; myne dankbaar„ heid voor dat vertrouwen is oprecht, en ik geloof; niet dat ik u buiten dezelve iets verfchuldigd ben, „ Gy hebt my door eene menigte der grofïïe beleedi„ gingen,die men verzinnen kan, bedroefd. Dat ik u ,, zulk?  ( a86 ) zulks by myn aficheid onder het oog breng, Is geeri „ bewys, dat ik boosaarcig ben. Uw gebrek aan wel„ leevendheid, welke eigenfchap de menfchen van een' „ aanzienlyken rang zo beminnenswaerdigmaakt, heeft my nooit beleedigd: ik heb die evenwel niet ten eene„ maale door de vingeren willen zien, opdat gy niet „ misfehien met den een' of ander' ongelukkigen Stu„ dent, die in 't toekomende myn plaats bekleeden zal, „ op dc zelve manier of nog erger handelt..." Zy kon deeze fcherpe vermaaning niet langer aanhoosren, haare oogen toonden fmart en woede. Zy wilde hem juist in zyne redenen vallen ——— toen betje de boosheid had haar te erinneren, dat zy hem vraagen zou: „ Waar hy gisteren den geheelen dag omgezworven had?" Nu wist zy niet of zy den Heer schultz of b e t j ë 'antwoorden zou. Ik bemin haar niet: doch kreeg in waarheid medelyden met haare verlegenheid. Een mensch die geen waar berouw gevoelt, en echter fchroomt om zich tegen zulke bittere verwytinge te verbetten , maakt eene jammerlyke figuur. Zy beet op haare tong,hoestte,hield een zakdoek voor den mond, ftamptte met den voet, en maakte allerhande vreemde postuuren. De Heer schultz had ondertusfehen zyne oogen fcherp op haar gevestigd. Zy kon niets uiten dat eenigen faamenhang had, want zy was te befchaamd, en heeft ook geen verftand en tegenwoordigheid van geeft genoeg, om zich uit deeze verlegenheid te redden. Eindelyk fchooten haar de traanen in de oogen. „ Met n u verlof Mynheer schultz.... maar laat ik u eens * zeg-  zeggen.... Nu Mynheer schultz.... Hou „ toch op Mynheer schultz...," dit was alles wat w zy voorbrengen kon. „ Laat my tog nog maar één paarwoorden ipreeken." (Het gezelfchap aanziende.) „ Ik bid u ontfchuldig „ my, dat ik my aldus in uwe tegenwoordigheid heb „ moeten gedraagen; doch myn fchuldige plicht jegen „ myn' opvolger, hy mag dan ook zyn wie hy wil, „ heeft my daartoe gedwongen. Daar zyn lesfen en „ vermaaningen,die nooit dan onder vier oogen behoorden „ te gefchieden." Hierop boog hy zeer be¬ leefd tegens Mevrouw * * en ons allen, en ging heen. „ Dat is een rechte vlegel!" zeide zy toen, en huilde luidkeels. Nu had ik groote lust om myne aanmerkingen hierby te voegen, maar de post ftaat te vertrekken. Vaar wel! Morgen verwacht ik myn' broeder. SOPHIA- XXIV.  C 258 ) XXIV. BRIEF. sophia. aan de weduwe E. Koningsbergen. Dingsdag den i Juny. Ik heb nu wederom tyd om myn verhaal te vervolgdDe Heer schultz was naauwlyks buiten de deur, of men zag g r i e t j e in traanen uitharden. Deeze aandoenlykheid gaf my een veel beter denkbeeld van haaren inborst dan ik tot nog toe gehad heb. Wat dunkt u liefde Moeder, zoude men uit dergelyke voorbeelden, geene zeer naauwkeurige gevolgen mogen trekken ? Ik geloof zelfs, dat het lachen, by veele van onze kunne , de itoofdzaaklykde hoedanigheden van het hart verraad, en zou durven onderneemen om zonder eenige zwaarigheid en alleen uit de manier van het lachen der vrouwspersonen te ontdekken , of zy manziek of van een' valfchen aart zyn. Maar om wederom tot onze grietje te komen, wanneer dit meisje eene andere moeder, had gehad, zo is 'er geen de minde twyfel of zy zou ook van eene geheel andere inborst zyn. Misfehien neemen de dochters, den aart der moeder veel eer aan, dan de zoonen die des vaders. Ik heb wel gedaan dat ik misfehien zeide: want ik behoef maar aan betje te denken om van het tegendeel overtuigd te zyn. Doch het is immers zeer kwalyk ge¬ daan, dat ik telkens verzuim om het wanbedryf van de perfoon af te zonderen! Ik merk, dat ik betje haat: zidks  zulks behoorde niet te zyn.... even zo min behoorde ik hieromtrent eenige aanmerkingen te maaken. Och lieve Mama!" zeide grietje, £ wie zal my nu op de luit leeren fpeelen? is het niet jammer 9i dat ik hu zou moeten uitfeheiden, daar ik reeds zo ,j mooi begonnen heb.j crediteuren om hun geld kwamen. Zy wist wel, dat >, het hem niet gelukken zou, om, gelyk zonder twy„ fel zyn voorneemen was, die goede menfchen op te „ Iigten: Want 'er moest waarlyk geen God in den he„ mei zyn, byaldien die godloosheid, wrelke dit mon„ fter deezen dag aan haar gepleegd had, niet voorbeek' „ delyk geftrafd wierd. Zy vervolgde in deezen toon met eene verwonderlyke vloeibaarheid van tong, toen haar man, die uit geen enkel woord begrypen kon, waarop zy eigendyk doelde, haar in de reden viel, en verzocht om hem te zeggen wat de Heer schultz dan toch uitgevoerd had? Engeltje lief " doch laat ik de moeite fpaaren om haar verhaal na te fchryven. Het zy genoeg wanneer ik u zeg, dat het zelve zodanig vergroot en met zo veele byvoegfelen verrykt wierd,dat wy allen eikanderen met verwondering aanzagen en niet wisten of zy raasde, dan of het moogelyk was zujke boosaartige leugens met voordacht te fmeeden, Zy fcheen van nu af aan nog veel affchuwlykcr in myne oogen, dan voorheen. Wanneer iemand in myne tegenwoordigheid zo vreeslyk liegt, en echter weet, dat ik in ftaat ben om zulke verregaande onwaarheden te wederleggen , dan dunkt my, dat men my op de beleedigendfte manier veracht. Zy was all' dien tyd woedende van boosheid, en zag ons allen met zulke oogen aan, als of een iegelyk van ons de Heer schultz was geweest. - * Haar man had het ongeluk dat hy tegen haar zeide: „ My T 3 dunkt,  C 294 ) „ dunkt, dat hy Zeer kwalyk heeft gehandeld ■- M ik had zulks nooit van hem gedacht: maar „ hartje-lief" (terwyl hy haar omhelsde) gy hebt hem „ ook, byaldien ik het zeggen durf, een weinig al te hard bejegend." Nu moest gy ditkwaadaartig wyf eens gezien hebben! zy rukte zich met zulk een geweld uit zyne armen, dat het niet veel fcheelde of hy zou gevallen hebben. Ik ben even zo min in daat om haare woorden als om haare gebaarden te- befchryven; de eene zo wel als de andere gaven my de grootde redenen te vermoeden, dat zy den armen hals fomtyds op oorvygen onthaalt. De Heer MALGRé luiderde my in: „ Zo het moogelyk „ ware om de fabelen van Gcllertvié. te vertaaien, dan ,, weet ik ééne, die my heden wel gelukken zou." —* Haar gezicht zwol op als eene padde; het bloed vertoonde zich zwart in haare aderen; en het vuur van kwaataartigheid draalde uit haare oogen, 11 1 Doch laat ons van dat akelig beeld afdappen. Haar man dond in een' hoek gelyk een recht fchaapshoofd, fpraakeloos, en fpeelde met zyn pypeftopper; zy daarentegen had zó veel praats en maakte het zó bont, dat wy ten eerden affcheid namen, zo haast het welflaanshalven gefchiedcn kon. Zy bedankte ons met veel gefchreeuw, voor hetuitneemendvermaak, dat wy haar aangedaan hadden, en beklaagde zeer, dat wy haar zo vroeg verhaten wilden. —— Alle complimenten zyn zekerlyk maar ydele klanken ——• misfehien ten dien einde uitgevonden op dat men de vakheid, waarmede men met ons omgaat, zal gewoon worden: deeze foort yan complimenten nogthans, en wel onder deeze om-  C. 2S>5 ) omftandigheden , deeze dunkt my iê nog beledigender dan alle andere leugens. Ik zal ditvalschfchepfel nooit wederom bezoeken, wanneer ik zulks met moogelykheid vermyden kan. Dachten alle menfchen in deezen opzichte eveneens als ik, dan zouden aüe die geveinsd en valsch van harte zyn, welhaast genoodzaakt worden of in eene woeftyn te vlieden, of oprecht te fpreeken en te handelen. VERVOLG. D e Heer MALGRé deed den voorflag om het overige van den avond op een concert door te brengen ; de oom bewdligde hierin, en ik was zeer blyde toen de eerstgenoemde onze huurkoets nog voor eenige uuren bedong. Nog nooit heb ik zulk een' aangenaamen avond be > leefd, want dit was de eerdemaal, dat ik ooit een volkomen concert hoorde. Ik kan niet begrypen hoe betje daarby zo onverfchillig zyn , en den geheelen tyd met eene vrouw, die nevens haar zat, praaien kon. De alïerfraaifte en aandoenlykfte muziek, zo min als het herhaalde St.l van den DireBeur en toehoorders, waren onvermoogend om haar den mond tc doppen. En wat was liet onderwerp waarover met zo veel yver gefproken wierd? Het was over het nieuwmodifche kapfel, dat de oude Heer schultz aan Mevrouw * * tot een gefchenk gezonden had ! Naardien een ieder weet, dat het verhaalen van dergelyke nieuwigheden onze aanT 4 ge*  ( 296) géborene zwakheid is, zo wenschte ik wel dat ons g& flach: zich hieromtrent een weinig bedwingen, en hunnen natuurlyken trek tot dergelyke fraaiheden ontveinzen mogt. Dit zou ons even zó goed te ftade komen „ als de jonge vryers hunne gewaande zedigheid en gediendigheid, waardoor deezen ons overhaalen om hen het jawoord te geeven, zonder eens te bedenken, datzy kort na den trouwdag her masker afligten, en als echte» ïacn onze tirannen zullen worden, Zo haast de eerde drokte over was, vroeg een van dc aanweezenden verlof om door eene decht geklecdde Italiaanjche zangeres, die van Petersburg kwam, eene aria te laaten zingen. Dit wierd gercedelyk toegedaan maar dezelve was zo decht, dat de meeste byftanders haar eenpaarig uitjouwden, en in waarheid, ik zelve kan beter zingen dan zydeed. Geen van allen maakte meer geraas, dan die perfoon, welke misfehien niet één' toon gehoord had - naamelyk onze betje. Dit, verdroot my geweldig. Ik zag haar aan, en verbeeldde my, dat ik een aap by het fchaakipel zag. De boosaarüge glimlach, waarmede veele de ontfchuldiging der verlegene zangeres, dat zy naamentlyk van de reis heesch geworden was" ontfingen, ergerde my nog meer, Ik zag nogthans hier en daar eenige medclydende perfoonen welker, getal allengs vermeerderde, naar maate dat haare verlegenheid cn fchaamte toenam, en het verheugde my dat 'er nog zo veele braave gemoederen in de xvaereld zyn. Anderen fcheenen in tegendeel eene verriienstte daarin te dellen, dat zy luidkeels met elkandcre» Jprakcn, waarin fom'migen Juffers die juist achter my  C *97 ) dten , boven alle andere üionunteden, ———* myns bedunkens eene blyk van hunnen bedorvenen fmaak, en gebrek aan welleevendheid. De befchaamde zangeres kwam op myn'wenk terdond naar my toe, en plaatste zich nevens my. Zy zeide in gebroken Fransch , en met veel levendiger gelaat dan zy éven te vooren getoond had, dat eer het conctrt eindigde , zy nog eerst eene proef neemen wilde of de volgende aria beter zoude uitvallen. Ik had haar dit hachelyk voorneemen gaarne afgeraaden, doch ik ben in zulke gevallen veel te bloohartig, en het fchynt als of de vrees om een kleine verlegenheid te ondergaan, myne zucht om andere lieden uit eene die veel greoter is, te redden, verre overweegt het ontbrak my ten minde aan moed, om haar dien welmcenendcn raad te geeven, die ik dacht dat met myn' plicht overeenkomdig was; zo dat zy in haar befluit volhardde. De Heer Schultz was mede op het concert. Hy dond onder een kaarskroon, en zyne fchitterende Steenen gespen alleen waren vermogend om het onophoudelyk gekakel van betje, fomtyds voor eenige oogenblikken te duiten. Hy kwam na my toe, en vroeg verlof om my naar huistc mogen geleiden. Ik had deeze aan bieding (wanneer zulks gevoegelyk had kunnen gefchieden) gaarne aangenomen, allecnlyk om Betje, die een' doodelyken haat tegen hem opgevat heeft, daardoor een weinig fpyt aan te doen: hierom wenschte ik wel dat hy zich vervolgens aan haar geadresfeerd had. Onze Zangeres kwam naderhand by den Directeur van het concert, en verzocht denzelven ombaar T 5 e<«-  C 398 ) «ene aria te willen geeven. Hy toonde haar eene,dié zeer moeijelyk was, en zeide dat hy thans geene zangftukken , die gemakkelyker waren , by de hand had: Ik heb buiten deeze folo nog een duet, doch ik vrees* l dat die wat al te zwaar zal vallen." Zy antwoordde, dat zy die wel wilde aanneemen, by aldien 'er iemand was om haar te accompagneeren. Hy meesmuilde zeec fpottelyk cn gaf haar het duet, verzoekende (tot myne grootde verwondering) den Heer Schultz, om de feconde te zingen. Deeze nam zulks met veele befcheidenheid aan, alhoewel een bekend zinger, die het papier even te vooren uit handen van den. Directeur genomen en doorgezien had, daar al te groote zwaarigheidinvond * Zy nam niet eens de moeite om haare party te 0- verzien: maar bezag.alleenlyk de feconde, in welke zy den Heer Schultz de plaatfen aantoonde, by welke hy zich tot haare cadans moest fchikken. Men begon hen beiden voortreffelyk aan te gaapen ; schultz zong vooraf een preludium , doch geen van alle de toehoorders fcheen 'er het minst op te letten. " Ik beklaagde de ftoutmoedige zangder uit den grond van myn hart, en was vol verwachting wegens het uiteinde deezer zwaare onderneeming. —— Men maakte eindelyk een begin : de feconde had vooraf eenige maaten te zingen eer de primo begon. 1 Buiten my , fcheenen weinig toehoorders over dc by iiitueemendheid fraaije ftem van den Heer schultz; getroffen te zyn, het geen my deed denken, dat men hier reeds aan dezelve gewoon is. Doch nu verfchafte de  ( 299 ) de Zangeres eok de haare, en zong met zo v?el bevalligheid en zo verfchillend van haare voorgaande proef, dat niet alleen ik, maar insgelyks alle de aanweezenden zich daarover ten hoogde verwonderden. Een ieder luiderde thans met de grootde aandacht. De woorden bleeven in de monden myner praatzieke buurjuffers ftee* ken. De Muzikanten dreeken zo zoetjes op hunne vïoolen, als of zy dezelve liever onder den arm wdden neemen, om het gezang met meerder oplettenheid aan te hooren. Dc Basfisten keeken met uitgerekte halzen over hunne indrumenten heen. Een der oppasfers hield, opgetogen van verwondering , den geöpenden fnuiter boven de kaarskroon • en de aanvallige Zangeres liet haare oogen door de geheele zaal wande" len, fchynende een' ieder', die haar te vooren had uitgejouwd, deszelfs onbezonnenheid op het nadrukkelykft te verwyten. Ik geloof dat ik eene zeer kinderachtige vertooning maakte • ik richtte my om hoog, ademde als of ik zelve zingen wilde, beweegde geduurig hoofd en fchouderen en wreef de handen. Nu naderde zy eene cadans, hetwelk de Heer schultz my door een wenk bekend maakte. Haar fchoone boezem zwol oogenfchynlyk, naar maate zy dezelve naderde, en nu... gy zult u ligtelyk verbeelden, dat zy eene cadans maakte : maar deeze kan onmooglyk befchreven *> die moet gehoord worden, om van de uitncemenheid derzelve eenig denkbeeld te verkrygen. Zy zonk tot eene verbaazende diepte, en toen men meende, dat zy verdommen moest , of dat zy den zwakken adem, welke men dacht dat haar nog over-  overgebleven was, tot het befluiten van haare cadans bedeeden zou, daalde zy nog eenige toonen laager, en ■ naauwlyks kon ik myne ooren gelooven ——• daarop Verhief zy met verbaazende ftoutheid haare» item trapswyze tot de uiterfte hoogte,en eindigde niet eerder, dan na dat zy ons allen nogmaals met een doordringend oog aanfehouwd, haare tusfchen drie of vier toonen verdeelde dem bykans geheel gedempt, en daarop den overgebleven adem in een langzaame doch fterke tremllant had uitgeblazen. Nu hoorde men door de geheele zaal eene algemeenc adcmhaaling, als of elk toehoorder dc zyne tot op dat oogenblik had ingehouden. Zy zag niemand aan, maar wierp haare oogen op het muziek dat op liet daartdukgefpceld wierd. Het fcheen als of elk een, om dat zy haare oogen van de toehoorders aikcerdc, verlegen was waar men den wenk van goedkeuring , die in ieders oogen dond , zoude laaten. Eér zy wederom begon, wees zy den Heer schultz iaat een aanmoedigend gelaat, zekere plaats, alwaar beide (temmen (gelyk ik naderhand merkte) eene cadans hadden. Een twyfelmoedige blos verfpreidde zich over zyn aangezicht. Beide zongen zy tot op die plaats-, Zy wenkte hem nog eens, waarop hy eene cadans. waagde, welke zy zo zoetjes accompagneerde dat haare dem naauwlyks gehoord wierd. Hy merkte zulks, en toen ontdond tusfchen hen eene weddryd waarin beide met zo veel uitmuntendheid hun best deeden > dat ik, (ware het moogelyk) dezelve gaarne befchryvea wilde. Het  C 3°O Het beflnit, waarmede zy het du'èt eindigde, en *t weï^e wy allen met groot verlangen te gemoet zagen, was Zeer kort, en echter even volmaakt fchoon in zyne foort, als het voorgaande, De Direbleur trad vol verwondering toe, en kuste eerbiedig haare hand. — Zy ontfing deeze blyk zyner goedkeuring met die houding, waarmede de Bevalligheden elkandere groeten; en toen het handklappen begon en alles bravo riep, vloog zy in een naastgelegen vertrek, laatende ons eveneens zitten, gelyk men by Homerus zitten blyft, wanneer ecne Godheid verdwynt. En ik — byaldien ik thans aan menfchen dacht, dan was het aan niemand anders dan aan den Heer zeldzaam.. ■ Doch ik wil hem nu niet langer by dien naam (hoe fchoon dezelve ook tot zyn karakterfchikt) noemen. Wanneer ik in 't toekomende wederom wegens hem fchryf, dan zal zulks onder zyn' waaren naam l e s s * * gefchieden. Ik had groote vrees dat de pots, welke deeze vreemde Zangeres ons allen gefpaeld had, de vlyt der Muzikanten zouuitdooven; maar neen! Zy voerden nog eenige flukkcn zó voortreffelyk uit, dat het concert, veel te vroeg naar myn' zin, eindigde. Terwyl de Heer malgró ons ecm oogenblik verhaten had. om den oom te roepen, die niet met ons ii\ de muziekzaal, maar om de koude te ontwyken in een benedenvertrek gegaan was, alwaar hy eene pyp tabak rookte, om (gelyk hy zeide) wat warms in het lyf 28 krygen, kwam de Heer schultz en bood my aan om my het duet te bezorgen, dat hy éven te Voo»  C 3°a ) vooren had helpen zingen. Ik antwoordde, dat ik Bét zelve zou laaten haaien, byaldien hy flechts de goedheid had om zyne woonplaats op fchrift te geeven. — ' Ntï kwam ook de Directeur by ons, en zeide my: dat ik duidelyke blyken van myne opgetogenheid gegeeven had, en wel met recht, want dat hy in geh eel Duitschland, zelfs aan geenen der menigvuldige hoven van dit uitgedrekte land, de weergae van deeze voortreffelvke Zangeres ooit gevonden had. „ Ik heb naar haar ver„ nomen, (vervolgde hy,zich naar een'Heer, die neven hem dond, wendende) „ Zy komt, met gefchenken „ overhoopt,van Petersburg terug. — Aldaar verzaa„ melen thans de Zanggodinnen, die door den oorlog w overal Verjaagd worden. Het is in die vermaarde „ Stad , alwaar men dezelve met opene armen ont9, fangt. Dus word Peter de groote, geduurig „ grooter na zyn' dood." — Deeze aanmerking behaagde my zo veel te meer, om dat men niet zelden ziet, dat de zó genaamde Grooten, ook zelfs by hunne eigene leeftyd, even gelyk de lichaamen van veele oude lieden, inkrimpen, en wederom klein worden. „ Wel nu kindertjes," zeide de oom toen wyonsin de koets geplaatst hadden, „ zyt gy op dit oogenblik „ wel een ziertje gelukkiger dan voorheen; gints heeft j, men u de ooren een weinig gekitteld, en dat is het s, ook al." „ Zeg dat niet, mon cber onclen,antwoordde betje; t ik ben genoegzaam betooverd, zo haast ik fraaije mu„ ziek hoor: dan durf ik naauwlyks adem haaien ■—< j, en dat Italiaanfche meisje zong al vry aartig, maar „ schultz bedorf alles." Drie  C 303 3 . Drie leugens in eenen adem! Dat ik toch eene gevoeglyke draf kon uitvinden, voor vrouwsperfoonen, cBe onbefchaamd genoeg zyn, om met voordacht on? waarheden te fpreeken! De Heer MALGRé, die te verre van ons afgezeten had, en veel te aandachtig naar de muziek geluifterdhad, dan dat hy het kakelen van betje had kunnen merken, prees haare zucht voor deeze, de ftreelendde van alle tydkortingen. Ik kon my over haare onbefchaamdheid niet genoeg verwonderen , toen ik haar dit antwoord hoorde geeven, ,, ik heb geen groot denkbeeld van „ zulke Juffers, die voor de edele muziek onverfchilio % zyn-" Hoe kan dit meisje deeze aanmerking die op haar zo juid toepasfelyk is (en die zy zonder twyfel in het een of ander boek geleezen heeft) in myne tegenwoordigheid te pas brengen, daar zy echter weeten moest, dat ik de blyken van haare onverfchilligheid , met eigene oogen had aanfchouwd? ———■■ Of hebben wy van een' vyand minder gevaar te duchten, wanneer hy de wapenen, waarmede hy ons bsftryden kan, uit onze ei; gene handen ontfangt? De oom begon van de keurlyke rhynfche wyn te fpreeken, die hy geduurende den tyd van het concert. gedronken had, toen een hagelbui van Franfche fchélér woorden en het fchreeuwen van onzen koetfier, hem n zyn fmaaklyk verhaal ftoorde. Het bleek dat deeze £en' Franschman byna onder den voet gereden had , welke hem tot loon zyner onvoorzichflghekl. van zyne zitplaats haalde, en thans met eene  1304 > eene byzondcre gaauwigheid dapper afroste. De Hecj MALGRé aanfchouwde dit bedryf een tydlang met veel geduld, en toen het daan wat al te lang duurde, riep hy zyn' Landsman eindelyk toe: „ Allons Monsieur dipecheZ'Vous; je le paye a V heure? De ander lach. te en ging heen, nadat hy ons eerst om vergiffenis gebeden had; en de Koetfier bromde by zich zeiven: „ Die Franfche jakhals!" Wy kwamen zeer vrolyk te huis; maar ik vond myn lieve lotje onpasfclyk. Dit bedurf dien fchoonen avond, in welken ik hoopte zó aangenaam in te fluimejen. Myne vrolyk hcid veranderde in harreleed, en om dit wederom te verdryven, bad ik haar, dat ze my ee^ oige brieven van den Heer less * * wilde laaten leezen. Zy dond dit verzoek gaarne toe : maar hoe dwaas was myne hoop om myn leed daarmede te verdryven! Hoe meer ik las , hoe meer my het verlies van dee«en deugdzaamen man trof. Het ontrust my boven inaate, dat hy dien brief ontfangt , welken ik op verzoek van lotje aan hem gefchreven heb. Dat 'cT Sn denzelven toch maar één woordje te vinden was, het 'welk hem overtuigen kon, dat ik niet wist aan wien ik fchreef! Wat denkbeeld moet dezelve hem nu inboezemen? Zal hy niet aanitönds denken dat ik my zelve aart* bi«d?Ik durf wegens zyn' perfoon geene verdere navraag doen, of lotje zoude alles merken. In welke bittej? re verlegenheid bevind ik my! Nog meer: het is hedefi de 2 den Juny, en hier is noch broeder, noch brief by zou evenwel heden (volgens zyn laatst fchryven) Voor vast en zeker aankomen ? I*o tje  C 3^3 3 Lót je heef: deezen geheelen dag niet uit haar bed moogen komen. My dunkt ik ben ook ziek, wanneer ik haar zie lyden. Dé Doétor zegt, haare ziek te fchuik nier in 't lichaam, maar in 't gemoed. Ik ben van het zelfde gevoelen; doch zy houd daande dat dit voorgaven eene list van den Doctor is, om zyne onkunde wegens de waare oorzaak van haare krankheid te verbergen. ,j Nademaal 'er misfehien geen mensch gevonden Word (zegt zy) wiens gemoed eenè volmaakte gezondheid „ geniet, zo fchryven die Heeren doorgaans elke kwaa!, 4, waarvan zy geenen oorfprong ontdekken kunnen, aan „ een verborgen harzeer of kwelling der ziel toe: Zy ,ü zyn in dit geval den zwervende kwakzalveren gelyk, », die de boeren Wys maaken, dat hunne ziekten door„ gaans uit ergernis (gelyk zy het noemeh) of fchrik „ voortgekomen zyn. —^— Is de zieké èehe ge„ huwde vrouw, dan weeten zy nog een'veel beteken 5, korter' weg; want dan zyn allederzelver krankheden „ (volgens hun voorgeeven) niets anders dan zwaaré „ toevaUen, die uit het laatfte kraambed overgebleven *> zyn." Juffrouw van den berg toont nu hoe zeer zy haare dochter bemint. Zy is ontroostelyk, en méént, dat haare ftrenge behandeling tegen lotje, en wel voomaamelyk het geval van gisteren, deeze onpasfelykheid veroorzaakt heeft. Ik denk, dat ik by deezen brief, nog wel eenige bladen zalbyvoegen, TWEE-  C 306*) TWEEDE VERVOLG. Woensdag den 3 Juny. J3en ik dan blind geweest, lieffre Moeder? „ Ja!" Gy weet het derhalve reeds? Ik was zekerlyk met blindheid geflagen! Niet eerder te zien,dat lotje... Ik ben waarlyk fteekeblind geweest. Doch wie kon ook denken dat lotje deezen man kende ? „ Of (zult gy zeggen) wie had "dan ook juist tyd „ om zich met andere harten te bemoeijen, wiens ei„ gen hart vol liefde is ? " Wat? Op den Heer schultz verliefd? „ Vooral niet!" —— Ja, nu begryp ik uwe meening! Gy denkt aan den Heer less * * . Tut, tut, die man is weg; ik ben van dien kant buiten alle gevaar. Wy zullen daar omtrent op een' anderen tyd wel eens nader fpreeken. Ook ben ik reeds zedert eenige uuren vlytig bezig om dien afgod van myn hart daaruit te bannen. Lotje heeft my alles, en dat nog wel uit eigene beweeging opgebiecht, Wy meisjes, wanneer wy verliefd zyn , kunnen toch onmooglyk zwygen. En zo dan het geheim onder twee perfoonen bleef: zou men dan niet vermoeden, dat het in 't laatst der dagen was? Zie hier een gedeelte van de zaamenfpraak, welke wy deezen ochtend zeer vroeg met eikanderen hielden; want gy gelieft tc weeten, dat betje, vrcezende dat haare zust • ters-  C j# ) ters krankheid misfehien op de kiuderpokjcs (die Mfié nogthans reeds gehad heeft) mogt uitdraaijen, een ander vertrek tot haare daapkamer verkoren heeft. „ Plaats u nevens myn bed, myne lieve fvïh i (Ik deed zulks, alhoewel ik met veel meer oorzaak dan betje, de kinderpokjes duchten moet. Maar al had zy ook eene heete koorts j zo zou ik dit beminnelyk meisje echter niet verhaten kunnen.) % W^ 'Cl' eerSisteren veei gezelfchap by Mevrouw n Ja, daar was onderen anderen ook de Heer „ schültz..." (Ik wilde vervolgen,maar een diepe Zucht die zy op dit oogenblik loosde, was deoorzaak, dat ik haar vroeg: ofzy zich kwalyk bevond? - Ik dom fchepfeltje.') „ Boosaartig kind.' —~ En wie was W no- & „ meer?" 0 j Basta! nu rook ik lont (gelyk haar oomzich uirb drukt.) Hoe wat meent gy met boosaartig kind?" Zy gaf geen antwoord, maar verborg haar blooz-nd aangezicht. Ik, die nog een volflagen leerling in die ioort van bedryren ben,' rukte al fchertferide den doek weg, die haar aangezicht bedekte. Maar ik Wist niet welke achting men aan dergelyke harten fchuldig is! Haare weenende oogen fcheenen om medelyden te fmeeken, terwyl zy met buitengemeene tederheid ' my om den hals vloog. „ Houd toch op metvraagen ' „ myne waardde FYTjElSoortgelyke vraagen ontroeren 5, ziel en lichaam, en vermeerderen myne kwaal." De weemoedige toon, waarmede zy deeze woorden uitfprak fl^ong my tot in de ziel. V 3 » Hoe  r 308) Hoe hebt gy, waardde lotje, my dit geheim tot „ heden toe verzwygen kunnen?" Zy zweeg, en floeg haare hand tegen het voofhoofd. „ Vergitn my nog maar deeze ééne vraag te doeft: Is het deeze liefde, welke uwe moeders misnoegen veroór„ Zaakt heeft?" Zy knikte met het hoofd , als of zy ja wilde zeggen. Nu hield zy een' tydlang haare oogen dyf op den grond gevestigd, Ik zweeg insgelyks: want wat kon ik haar in deeze omdandigheid voorpraaten? Zy begon eindelyk Zeer langzaam, en met eene zwakke dem, zónder haare oogen all* dien tyd eens óp té daan: „ Het is ook deeze liefde alleen, die myne te- „ genwoordige Ziekte veroorzaakt. ■ Ik had my „ altoos federt myne jaaren van onderfcheid verbeeld, „ dat eene maatige levenswyze cn geduurige bezigheid „ toereikende waren, om een mensch, die dit levert „ voor niets meer dan een' proeftyd der aandaande eeu„ wigheid befchouwt , in altoosduurende gerustheid des „ gemocds te onderhouden. —— Ik heb God zó „ menigmaal gebeden, dat het hem behaagen mogt om „ myn gemoed aan die gelukzaligheid, welke uit eene „ dagelykfche verkeering met het almagtig Opperwee„ zen voortfpruit, te gewennen; nademaal myn aan„ doenlyk hart , tot defgelyke tedere zielsbeweegingen „ zeer genegen is. De geduurige omgang met „ myn' vriend in Hamburg, den Heer less*, vervulde „ myn' wensch. — Ik vleide my zélve reeds, dat  C 309 ) „ ik tegen perfoonen, die myne achting waerdig zyn, niets dan achting, en tegen alle anderen , niets dan „ eene drift om hun byzyn te ontvlieden , gevoelen ,, kon. Op die wyze vervloogen myne dagen in eene „ dille gerustheid. — ■ - Ik vlood, om deeze bemin* *, de rust niet te dooren, allen, die niet van onze fexewa^ ren, zo veel als moogelyk is, en maakte myn hart „ voor alle andere aandoeningen onvatbaar, uitgenomen „ alleen de liefde tot myne moeder, en de eerbiedige „ genegenheid voor mynen vriend; zynde wel verzekerd M dat deeze laatde nooit tot liefde zou overilaan, of dat hy dezelve voorzeker van de hand zou wyzen , wan- „ neer die ooit in liefde veranderde. O, hoe * gelukkig was op dien tyd myn gemoed! Hoe geheel „ en al, hoe onbepaald had hetzelve zich aan den wil „ van God overgegeven 1 Hoe zuiver ontfing hetzelve „ elk vroom indrukfel, —— gelyk eene dille zee „ het af bceldfel der zuivere maan " Hier zweeg zy wederom eene wyl, en fcheen zich in eene traan te fpicgclcn, die op haar' arm, met welken zy haar hoofd onderdeunde , gevallen was. Ik had geen moeds genoeg om dit dilzwygen te dooren. Na eenigen tyd in dit postuur gezeten te hebben, vervolgde zy aldus: „ Myn fytje , geene traanen kun- „ nen my deeze gelukkige dagen wederbrengen. „ In myn gemoed heerschte de deugd deeze „ alleen - ■ — het hoorde niets dan haare dem n gelyk men in de bosfehen het verrukkclyk „ lied der nachtegaaien hoord, terwyl al het ander „ pluimgedierte flaapt,.." V 3 De  C 310 ) De zilte traanen vloeiden zonder ophouden ovex* haare wangen, terwyl zy,na een weinig adem gefchept te hebben, wederom het woord opvatte. „ Ik kende geene andere begeerte, dan den wensch ?, om de gerustheid van myn geweeten niet te dooren, „ Allen myne bedryven waren enkel op dat ééne doels, wit gemunt - . 11 gelyk de zonnebloem zich ge? „ duurig naar dat groote licht der waereld keert..." Zy droogde haare mtanen af, die allengs in grooter menigte uitborsten. „ Liefde lotje! •' zeide ik, „ waarom pynigt tj ?, deeze herdenking ? Vergeet veel liever eenen daat, ?, wiens herinnering uwe kwaal vermeerdert." Hoe, myne beste? Meerit gy dan , dat het ge?, vangen en verdrooide Israël het gezegend Kanaaa ?, vergeeten kon ? Of dat die twee bedroefde Jongeren „ den heugelyken avond te- Emaüs ooit uit hunne ge„ dachten hebben kunnen bannen? Gy moet daarom evenwel niet denken, als of de weldaaden ?, van het aanbiddelyk Opperweezen, niet toereikende „ genoeg zouden zyn om myn gemoed met waare vreugde ?, te vervullen; doch die voorgaande rust myner hartstog- ten ^ die gewisfe verzekering van een' toe- „ komenden gelukdaat die uittermaaten groote 3j en heugelyke verwachting eener deeds toeneemende „, zaligheid helaas! deeze zyn misfehien voor. al- „ toos verdwenen ! deeze zyn van my geweken, zon%3 der misfehien ook te zullen wederkeeren." Zy fprak deeze woorden nnet veel heftigheid, hou- dende haare oogen ftyf op een' neusdoek, welken zy in-  C Sn ) ïnmsfchcn rast in een wrong, gevestigd — de traa* nen blceven onder haare oogen hangen, als pf dczclven niet naar beneden durfden vallen. „ Ik ben" (vervolgde zy) „ niet langer meefter van „ myn eigen hait! Hetzelve is thans aan vreem- de Afgoden onderworpen. Hierom flraft my ,? die God , aan wien alle myne driften en neigingen „ behoorden opgeofferd te worden. Hy laat aan „ myne verkeerde natuur die magt, welke ik had kun„ nen beteugelen, byaldien ik myne vlyt en krachten daartoe had blyven aanwenden..." Zy wilde voortvaaren, maar ik viel haar in de rede, omdat ik meende tc befpeuren, dat haar gemoed door verbeeldingen, die al te verregaande fcheenen (hoewel zy het inderdaad niet zyn) ontrust wierd. „ Hou op ,, myn beste lotje! " (zeide ik) fpreek verder niets ,, van uwen daat, en bedenk, dat gy daardoor uwe „ gezondheid al te veel benadeelt. Verhaal my veel ,, liever, hoe gy uit dien daat van onuitfpreekelyk ge. luk hebt kunnen nederdorten? Thans merk ik eerst, hoe kwalyk deeze vraag te pasfe kwam om haar te troosten. Wat kon my toch beweegen om dus haare droefheid te vermeerderen ? Was het de ontroering, die my overweldigde? was het de bereidwilligheid van myn gemoed, om deel te neemen aan haaren kommer? of was het enkel nieuwsgierigheid ? Ik weet het zelve niet, maar deeze vraag ivas ten minde zeer indiscreet. „ Ach myn fytje ! dit verhaal zou een' langen tyd ' « vercifchen —^ en ik ben te zwak. Ik wierd  C 31a 5 geibraft, eensdeels wegens mynen hoogmoed, om„ dat ik my verbeeldde tegen alle zwakheden en wel „ voornaamelyk tegen de liefde zeker te zyn ■ want, met die geruste onverfchilligheid omtrent ade „ myne aandoeningen en wenfehen, verzuimde ik elen„ dige om over myn hart te waaken (gelyk men het ge-1 „ woon is by dien fchoonen naam te noemen) en ver„ viel daardoor allengs in de rampzaligfle zekerheid; „ ten anderen, wegens myne wreedheid omtrent myne „ zuster..." Ik fchrikte. „ Hebt gy dan nog eene zuster gehad?" „ Helaas! het was betje zelve, die ik zo ongundig bejegende. —- Zy was toen een beminnenswaer„ dig meisje! Haar tegenwoordig humeur is uit het „ grootde ongeluk deezes leven- uit eene verllnaade liefde ontdaan. Betje had eene fchoone „ ziel, zo wel als een fchoon lichaam: maar de liefde „ heeft de eene zo wel als het ander bedorven. De liefde! ——— dat verteerend vuur ! Onvoorziens „ ftygt deeze vlam zó hoog, dat wy dezelve niet meer ,> blusfehen kunnen en blyft zy onbeloond, dan is geen brand gevaarlyker! Dan verwelkt ook zelfs „ de vrolykde jeugd van ons leven! en nooit „ nooit zal de eens verlorene jeugd wederom herdeld „ worden. Dit is het geval met myne zuster, hoewel ik insgelyks bekennen moet, dat haare ziel, die van >t natuure onftuimig is , veel eer dan anderen beder„ ven kon. -■ ■ - Maar wie weet hoe haast myne 5, jeugd eveneens verwelken zal? Myne ziekte zal zo „ veel te gevaarlyker zyn, naar maate ik myne inner-  C 313 ) '„ lyke aandoening federt langen tyd zorgvuldig heb „ ontveinsd. — Aldus verraad Cgelyk ik ergens ge„ lezen heb) eene woedende krankheid den hongersj, nood, die de belegerden met alle moogelyke zorg5> vuldigheid geheim hielden. „ Maar" ——— (ik beken dat dit enkel nieuwsgie- ,, righeid was) mag ik dan van uwe gefchicde- nis niets meer weeten?" • . kon ik haar eens zó verre krygen (dus dacht ik by my zelve) dat zy aan 1c vernaaien komt van deeze en dergclyke byzonderheden, zo is het zeer waarfchynlyk, dat zulks een weinig lucht aan het beklemde hart zou kunnen geeven. „ Ik wil alleen om my aan betje te wreeken, die „ myne liefde tot den Heer schultz aan mynemóeder ontdekte, iets vernaaien, doch onder voorwaarde, „ dat gy daarvan niets Iaat merken. Dc Heer „ less * * , deeze myn vriend cn Leermeester, van „ wien ik u reeds zo veel gezegd heb, was dc man op ,, welken myne zuster zich verliefde " Is dan betje met de kop gebruid, dat zy my mynen zeldzaamen reismakker poogt te ontvryen ? ——-» Deeze omdandigheid was my naderhand zeer aangenaam vermits ik nu zonder gevaar van verraaden te worden, de beste gelegenheid hebben zal om dikwyls van dien Heer te fpreeken. „ Hy was op dien tyd (vervolgde zy) Secretaris „ van zekeren buitenlandfchen Agent en woonde, ge„ lyk ik reeds gezegd heb, by ons in huis " Nu begonnen haare oogen op tc helderen. Zy fchikte dc hoofdkusfens te recht, en bleef overeind zitten. V 5 Een  C m) ^ Een fraai gezicht word fchooner door droefheid; maar het haare wierd oneindig bevalliger, zo haast het een weinig begon op te helderen. BESLUIT. X^otje zette haar verhaal indeezervoegen voort; „ De Heer l e s s * * was toen omtrent vyf en twintig „ jaaren oud, en betje was in haar agttiende. Hy „ was boven maaten fchoon ; ecne zeer intogene le„ venswys, een altoos bedaard gemöed, en eene ftren- ge onthouding van alle verhittende en vette fpys, gaf „ hem eene gezonde kleur, welke hem van de groote „ menigte gepocijerde en geparfumeerde jonge Heert„ jes (die het kenmerk hunner buitcnipoorighcden over-, „ al mee omflecpcn) zeer merkelyk onderfcheidde." „ En hoe lang is dit geleden?" „ Ten naaste by drie jaar." Heel goed (dacht ik) al wederom wat geleerd. Gevolgelyk is de Heer less * * nog geene dertig jaaren oud. „ De bezigheden van zynampt, lieten hem overvloe„ digen tyd, om de vrolykheden van dit leven recht te „ genieten, byaldien hy zulks had willen doen. Hy „. ging veel in gezelfchappen, maar zelden in die van „ vrouwsperfoonen; nademaal ( gelyk hy eens aan een „ vertrouwden maar niet zeer getrouwen vriend ontdek„ te ) deeze hem voor een' fraai' en ryk' mansperfoonf ,, hielden, en hy niet gaarne zoude zien, dat de eene of au-.  C 315 ) „ andere Juffer eene vergeeffche liefde voor hem opvat ^ „ te. Wat hem betrof (zeide hy my op een'tyd) hy ,, zou een blaauwe fcheen met geduld verdraagen kun- ,, nen; doch vermits hy de buitengemeene aandoenlyk* „ heid der vrouwsperfoonen kende: (en waarlyk, nie- „ mand kent ons gedacht beter dan hy) zo kon hy uit „ zyn eigen denkbeeld van eene mislukte liefde, zeer wel „ afneemen, welke verbystering dezelve in het zwak- « ker Scraoed van o«ze fexe noodzaaklyk aanrechten „ moest. „ Was hy ryk?" (Gy weet liefde Moeder, dat myn vermoeden wegens zyne groote rykdommen, ééne oorzaak was waarom ik my van hem afzonderderde.) n Men heeft zulks nooit kunnen uitvorfchen; want ,, hy is zeer achterhoudend. Zelfs was zyn naam aan » zeer weinigen bekend. Men noemde hem doorgaans „ den.... fchen Secretaris. Ik zelve heb zyn vader?, land nooit kunnen ontdekken. En hoewel 'er niets # aanftootelyks in zyn voorkomen is, zo behoort hy „ nogthans vooral onder die foort van menfchen niet ge" rcld te. worden, die men terflond naar alle omftandig» heden durft vraagen." (Hoe gegrond is deeze aanmerking, lieve Moeder! maar my dunkt, ik bemin hem om die rede.) „ Hy dak geduurig mfchulden: doch vermits het evenwel nooit bleek, M dat hy gebrek had aan geld; dat hy behoeftige men?, fchen, wanneer zulks heimelyk gefchieden kon, dik» wyls zonder eenig voordeel aanzienlyke fommenleenP dc; dat °y zeer milddaadig was; zeer fraaije kleedep ren en andere kostbaare zaakeh had : zo vroeg ik hem eens  C 316 ) „ eens by zekere gelegenheid, hoe ik dit alles metzy„ ne fchulden vergelyken zou? Hy glimlachte, enant^ woordde: Dat volgens zyn gevoelen , iemand, die „ niet verzekerd was, of hy ooit tot een huwelyk zou „ overgaan, altoos zorg behoorde te draagen, om zyne „ waare omdandigheden voor de waereld te verbergen. „ Neemt my dan een meisje (dus vervolgde hy) dat „ met myne vlyt en redelykheid te vrede is, en niets „ meer ten huwelyk verwacht: zo ben ik verzekerd dat „ zy myn' perfoon,en niet,gelyk helaas! den meesten „ tyd gefchied, aanzien, fchoonheid of geld verkoren „ heeft. Vind zy naderhand dat ik geene rykdommen „ bezit: zo ontdekt myn bruid alsdan niets nieuws; en „ wordzy het tegendeel ontwaar, dan is het altoos tyds „ genoeg om zich daarover te verheugen; genomen dar „ zodanige ontdekking eenige vreugde verdient. —— „ Doch lieve fytje, wat heeft dit met myn verhaal „ te doen? Gy zelve zyt fchuld aan deeze uitweiding, „ want waarom brengt gy my telkens van myn onder,, werp af?" „ Laat ik met uw verlof nog maar eene vraag doen, „ byaldien dezelve niet te vrypostigis. Waardoor weet „ myn lotje, dat zy deezen uitmuntenden man want daarvoor moet ik hem volgens uwe befchryvlng 4 erkennen niet bemint?" ,, Omdat ik iets voor hem gevoel, dat men zeer zel- den voor een fchepfel gevoelt ——-- naamelyk Eer„ bied, omdat hy altoos uittermaaten achterhoudend je„ gens iedereen, maar inzonderheid jegens my geweest „ is; omdat hy my geduurige bezigheid verfchafte, en  CS*? > 9j hry daardoor den tyd benam om aan zulke buiten/poe^ „ righeden te denken; omdat myn hart te veel liefde „ voor waare deugd en godsdienst had, welke hy aan „ hetzelve had ingeboezemd. «. Ziedaar, reeds „ bevvyzen genoeg! en zal ik 'er nog een byvoegen, „ dan is het dit, dat hy altoos een' trouwring droeg „ — een Zeker tekert, dat hy reeds verbonden was, „ öf ten minde, dat zy, die deezen ring aan zyn' vin„ ger zag, op zyne wederliefde niet dorst hoopen. Hy „ bezat veele, die oneindig fchooner waren, maar droeg dezelve nooit, wanneer hy in gezelfchap van jonge? „ Juffers was." Ik heb deezen ring aan zyn* vinger gezien. Het was een gladde goude ring, die my eens toen hy zich ten prachtigde had uitgedost, als iets wandalligs in de oogen viel. Het fchiet my nu ook te binrten, dat de Predikantsvrouw hem eens fchertfende Vroeg: of zyn vrouvtf of liefde hem deezen ring gefchonkert had? waarop hy denzelven van den vinger trok, en antwoordde: dat veele mansperfoonen dergelyke ringen droegen, zonder gehuwd of verloofd te zyn. Hy keek my tevens, met eene veel beduidende mine, doch van ter zyde aan, en federt heb ik dien ring nooit wedergezien, ook heb ik 'er niét eens aan gedacht, maar nu komt my dit geval eenigzins bedenkelyk voor. Ik bad lotje om haar verhaal te vervolgen. „ Myn vader ("zeide zy) beminde myne zuster meer dan my , en den Heer less** misfehien meer dan ons beide. Betje hield evenwel haare liefde voor deezen Heer zeer lang voor hem verborgen, tot dat hec  ( 3i8 } ~fi het geheim eindelyk op de volgende manier bekend raakte." „ Myne ouders gaven een Bal, by welke gelegens, heid myn Vader, wegens eene reize naar Frankryk, 3, van allen zyne bekenden wilde affcheid neemen, en 9> op hetwelk de Heer less ** insgelyks verfcheen- Betje had zich door het danfen zeer verhit; en het ',, is myns bedunkens geen wonder , indien onze drift „ ten alsdan den hoogden top bereiken. Myn vader, „ een man, die alle foorten van vermaaken al te zeer be„ minde, was ongemeen vergenoegd, toen hy zag,dat myne zuster, terwyl zy zich van haare vermoeidheid „ een weinig uitrustte, den Heer less * * met het ge„ laat van iemand, die door de liefde overweldigd is^ „ aanfchouwde men kan ook onder het dan- „ fen de oogen niet wel van hem aftrekken, want geen "j, mensch danst fraaijer dan hy. Hy zelf bemerkte den j, indruk niet, dien hy in haar gemoed veroorzaakte* Men begon kort daarna Engeljche countrydanfen, en )S zy beide dansten te zaamen. Haare oogen vonkelden j, en myn vader klopte van blydfchap in de handen. „ De Heer less** merkte nog niets, en liet, terwyl j, hy omdraaijen moest, zyne hand buiten zyn' wil,en „ tevens (terwyl hy een paar dat wanorde in den dans „ veroorzaakte,te recht wilde helpen) buiten zynwee„ ten op haare fchouder vallen. „ Dit toeval had eene zichtbaare uitwerking op' my',5 ne zuster. Ik fchaamde my wegens haare aanftooteH lyke gebaarden; myn vader was in tegendeel uitgela„ ten van vreugde. Zy draaide (om het recht te be« „ fchry-  i, fchryven) geduurig naar dien kant, naar welken hy zig beweegde, in plaats dat zy door eene tegengettelj, de beweeging , zyne hand van haare fchouder had f, moeten aikeeren. Eerst nu merkte hy zyne wanvoegj, lyke houding, waarop hy met een befchaamdgezicht „ zyne hand terdond wegnam, en naar allen fchyn myne „ zuster op dat oogenblik excuus wüde vraagen, toen „ zy, die dacht, dat deeze beweeging opzettelyk ge„ fchied wras , zodanig door haare driften wierd ver„ voerd, dat zy haar zelve zo verre vergat, dat, opdat „ zelfde oogenblik de dans geëindigd zynde , en hy „ Cvolgens onze Duitfcbe gewoonte) haar de hand jj, willende zoenen, zy hem een' kus op zyne wangen drukte. Gy ziet uit de manier vanmynver- „ haal, hoe zwaar het my valt u een geval bekend te „ maaken, dat onze kunne tot fchande ftrekt, =- „ Ik denk dat eene buitenipoorige neiging tot het dan„ fen, ons alreeds weinig eer brengt; om nu te zwygen „ dat men onder die begundigde uitfpanning, een der•>■> gelyk geval als het zo éven verhaalde is, niet al te „ wel vermyden kan, en dat elke houding, die den „ mansperfoonen een decht vermoeden van onze zedig„ heid inboezemt, ons tevens van hunne achting be„ rooft, welke echter onze deugd befchermen moet : ^ zo is dit zeer waarachtig, dat onze fexe zich be„ hoorde te fchaamen om iets te doen, dat maar den 5, minden fchyn heeft, als of wy de mansperfoonen & poogden te behaagen. „ De Heer less * * was niet weinig ontroerd; zyn ?, gemoed ii te edel, en het gedrag van myne zuster c was veel te onbezonnen,, dan dat hy al het fchande- ■>■> ly-  „ lykc daarvan niet zou gevoeld hebben. Het wat „ een groot geluk, dat men toen juist by het eindigen van den dans, de complimenten maakte, waardoor „ niemand buiten myn vader en ik dit toeval merkte* „ Hy verliet ons gezelfchap kort daarna, onder zeker s, gevoeglyk voorwendfel." 5, Misfehien had myne zuster haare zinnen naderhand , wederom kunnen by één zaamelen, byaldien myn va- der niet ten ongelegenen tyd daar tusichen in gekomen „ was. Hy vatte haar by de hand, ging met haar in „ een' verholen' hoek, daar hy haar met zeer veel „ tederheid omhelsde, en zeide: Zo gy hem hebben „ wilt betje, neem hem vry,gy hebt myne toeftemming „ fchoon hy ook geen duit in de waereld bezat. Zy gaf geen „ antwoord dan door een' diepen zucht. Hy drong 3, derk aan om haare meening te ontdekken, en zeide „ eindelyk: Ik, wenschte zulk een' man als deeze is „ voor myn' fchoonzoon te moogen hebben; want zyn „ gedrag toont duidelyk, dat hy u zeer vuurig bemint. „ De vryheid, die hy deezen avond genomen heeft, had u kunnen beleedigen, maar dat hy zulks evenwel zo j, opentlyk durft onderdaan , dat noem ik eerst be„ minnen." „ Gy ziet dat myn vader al van gevoelen was, dat „ de Heer less * * zyne hand met opzet op haare fchou„ der had laaten vallen. Myne zuster, die nu hoorde, dat hy haare liefde goedkeurde —- (en hoe „ gaarne willen wy meisjes dit verneemen!) ——» be~ }, kende, dat het niet van vandaag of gisteren was, dat i, zy zyne genegenheid voor haare perfoon gemerkt had, en  C 321 ) in dat zy niettwyfelde, of hy had haar reeds lang bè„ mind. Zy bedankte myn' vader met zeer veel yver' ,4 yoor zyne toeftemming , en poogde deszelfs be„ vel, om voor zyne wederkomst uit Vrankryk geene ,5 echtverbindtenis aan te gaan, eenigermaate te verzaeh„ ten; doch het bleef daarby. —— Zyne buiten,i fpoörige vrolykheid toonde ondertusfehen zonneklaar ,, „ dat hy wat al te veel gedronken had, maar betje ,5 merkte het niet of zy wilde het misfehien niet ,, merken, Zy beging zelfs de dwaasheid, dat zy naar „ de kamer van den Heer less * * ging, omdettzei,. ven wederom in ons gezelfchap te noodigen, doeh i, hy was niet te huis." „ Den volgenden morgen bragc een zyner bedienden 5i haar een briefje van deezen inhoud." (Lotje wees my ten zelfden tyd een laadje in haar bureau, waarin eene affchrift van dit briefje lag.) „ Mejuffer, „ Ik kan niet rusten vóór dat ik u wegens het: '5, onbetaamlyk voorval van gisteren avond om vergif e„ niffe heb gefmeekt. De vreugde, weifee ons geheel „ gezelfchap toenmaals bezielde , verhinderde u oin b liec °P dién tyd in deszelfs waare gedaante te befchoiï„ wen, eh gy hebt een bloot toeval voor eene vrypos* „ tigheid aangezien, die ik nooit zou durven ondernee„ men. Ik bezweer u by alles, dat deugdzaame zieleti v eigen is, dat gy die gedachten vaaren laat, efl u 4, voortaan een beter denkbeeld van my vormt. X h My-  C ) Mvne al tc groote oplettendheid op het danferj (en ik "doe hiermede eene gelofte, dat ik dit vermaak in langen tyd niet wederom genieten zal) „ had myne „ gedachten zodanig verdrooid, dat ik het niet eens merk',' te toen myne hand in die wanvoeglyke houding viel. De verhitting van uw bloed (alleen door het danfcn ver» oorzaakt) verhinderde u insgelyks te bemerken, dat " dit bedryf met geen voordacht gefchiedde, maar enkel aan eene toevallige ontmoeting te wyten was; ik „ ben nogthans verzekerd, dat gy reeds op dit oogenblik ',' van de waare oorzaak volkomen overtuigd zyt, of ',' ten minde na een weinig bedaarde overweeging, wel„ haast overtuigd zult worden. Het gevoelen als of dit " eene voorbedachte vrypostigheid was, en nog meer „ het denkbeeld als of ik daarmede eene onbefchaamde \ handeling bedoelde, zouden zeer ftrydig zyn met my" ne grondjïellingenvmdmgd en betaamlykheid. " „ Laat my derhalven toe, nog eens te betuigen, dat „ deeze fchynbaarc belcediging niets anders was dan een " onvoorziens ncderdaalcn van myn' arm, zynde zon" der de minde erg gefchied. Hetzelve kan op geene ' anc(ei-e wyze uitgelegd worden, al had 'er dan ook " 'liefde —— ja al had 'er dan ook maar eenzydige " liefde plaats gehad, zo moest het nogthans eene onver" fchillige daad zyn en blyven, nademaal myne achting " voor het menschelyk gedacht in't algemeen, en voor * de fchoone fexe in 't byzonder, zodanig bedryf al" toos met verontwaardiging verfoeijen moest." , Ik zal morgen myn vonnis uit uwe oogen leezen. „ Toonen dezelve niet langer die (inverfcbUUgheid g* ?, iy>  j, lyk weleer, -dan moet ik zulks als een bevel aarinier'- b ken, om door het verlaaten van uw huis, uwe te- ,, genwoordigheid zonder uitftel te ontvlieden, ik blyf » met de waarachtigde hoogachting. Uw Onderdaanigdo én gehoorzaamdé. less * v1 y, J3ETjE 0pende deezen brief in grQoteil ^st, doch „ myn vader rukte haar denzelven op dat oogenblik uit „ de hand. Hy las den geheelen inhoud niet,' maar ,, wierp fcyne oogen alleen op dc ondergehaalde wöor- ,, den. Ha, ha! (zeide hy) vergiffenis - vry- „ postigheid liefde maar eenzydige liefde j „ ik heb het wel gedacht! De zaak is klaar! Gy zult het j, hem immers wel vergeeven meisje ? — niet langer „ die onverfchilhgheid! Ik geloof ookj dat gy niet lan„ ger die onverfchillige zyt. Biecht op b e t j e , is het i, zo niet? Zy zag hem aan meteen' vriendelyken glimlach, » Nu kind, dat 's braaf (vervolgde hy) Ik zal dan van *, dit minnebriefje eens een vreugdevuur maaken - „ waarop hy het zelve, zonder verder daarin te zien, „ of het eens aan myne zuster te toonen, te zaamen rol„ de, en 'er ten hoogde vernoegd eene pyp tabak mede aandak." „ Wy vernamen eerst eenige dagen daarna wat de », inhoud van dit briefje geweest was, toen hy my by Ö zek<*e gelegenheid deeze copy daarvan toezond." x 5 a Maté  ( 3=4 ) „ Maar hoe fytje, gy maakt my in waarheid ja.„ loers..." O hoe fchrikte ik op het hooren deezer woorden! Ik dacht vast en zeker dat zy myne... kennis met denHec?: less * * had ontdekt. Nogthans had ik de onbefchaamdheid... maar neen, ik kan het ook juist geene onbefchaamdheid noemen Ik was zodanig ver- drooid van gedachten , dat ik haar vroeg : „ hoe jaloers?" „ Ja zekerlyk: want gy interes/eert u met zo veel „ yver voor denHeerLEss * * dat ik duidelyk merken „ kan..." (nu zal de bommel uitharden, dacht ik by „ my zelve) „ dat de liefdehandel van onze betje v» „ vry meer ter harte gaat dan de myne." O hoe achterdochtig is een kwaad geweeten ! mogthetzelve my toch maar zo onbarmhartig plaagen, dat ik gedwongen wierd om myn geheim aan deeze getrouwe vriendin te ontdekken! Hoe bezwaarlyk is het in zulke omftandigheden zonder vertrouwde te zyn ? —— Dat toch die nacht te Infterburg.... „ Ik hoopte, myne lieve lotje! dathet verhaal der„ zeiven u tot eene aangenaame uitfpanning zougedient „ hebben ! Helaas waarde Moeder ! dit was naauwlyks half de waarheid: en hoe dikwyls fpreeken wy zulke halve waarheden, gevolglyk iets, waarvan de ecne helft gelogen, cn de andere helft misfehien niets beter is dan veinzery. Is dat evenwel nietverfoeijelyk, wanneer men het wel bedenkt? (Zuchtende.) „ Ik begeer geene aangenaame uit„ fpanningen! Ik betrouw u myne geheimen met geen an* ;> de^  C3=5) », der oogmerk, dan om daardoor (ware het moogelyk) » een hulpmiddel tegen myne kwaal te vinden. Ik wil die hartstogt, welke my thans pynigt, niet langer den „ vryen teugel vieren, maar deaelvc aan«ontdekken 5, ik zal my dan fchaamen over myne eigene dwaasheid „ en dit, nevens het oprecht bekennen derzelve, zal „ my de wapenen in de handen geeven,' welke ik tot » mYne verdeediging gebruiken zal..." Wy wierden op dit oogenblik gedoord. De omftandigheden van lotje zyn zeer beklaaglyk en jammeren my ten hoogde; want zy ftortte terftond op meuw in dien afmattenden kommer , waaruit het voorgaande verhaal haar een' tyd lang getrokken had. ' - Haare gedaante is te eenemaal vervallen. Alle haare beweegingen zyn zeer loom, en haare oogen ftaan zo bedroefd, dat zy ook zelfs aan ecnen Sdby medely- den zoude inboezemen. Ach liefde Moeder verheugu nevens my, dat ik van dien man, dien ik weleer zeldzaam noemde, zo gelukkig afgekomen ben; want de liefde zou my niet minder dan lotte van myn del gebragt, en my van het cdelfte kleinood deezes levens, dc gezondheid, beroofd hebben: maar vergun my nogthans om nu en dan eens van hem te moo- " gen fpreeken. Zulks is immers een dier weinige vei- maaken, die my niets behoeven te kosten. - Vaar wel! cn denk fteeds aan uwe sopin a, P. S. Met welk ecne gerustheid heb ik deezen brief afgex 3 fchre*  ( 3*6 ) /chreven! «ven als of het niets te beduiden heeft, dat myn broeder gisteren reeds moest hier komen, en 'et evenwel nog niet is. Ik zou haast gelooven, dat de liefde tusfchen broeders en zusters niet aangeboren is, maar dat dezelve door de gewoonheid eener daaglykfche verkeering, die van de jeugd af aan tusfchen hen plaats heeft, geteeld, en eindelyk zeer natuurlyk word. Doch hoe kan ik 'er fomtyds zo los over heenpraaten? Myn hart was waarlyk zeer beklemd, toen myn broeder my in Prokoltz verliet. ■- ■■• Zou dat dan geen teken eener oprechte zusterlyke liefde zyn? ■— Het is een groot geluk, dat Mejuffrouw van den berg, myn gezelfchap haast niet misfen kan, en gaarne zien zoude, dat ik nog wat langer by haar bleef. XXV. BRIEF, s o p h i a aan de weduwe E. Koningsbergen. Donderdag den 4 Juny, Zo haast wy wederom alleen waren, vatte lotje my by de hand. „ Op dat myne lieve fytje (zeide zy) my niet we-' „ derom van aangenaame uitfpanningen fpreeken mooge, „ zal ik thans, zonder dat gy my daarom vraagt, „ de gefchiedenis van myne zusters minnehandel „ vervolgen. „ Myn vader ging met het aanbreeken van den dag %, op reis, en myne moeder verzclde hem een eind weegs. » De  C 327 ) s, De Heer less * * kwam kort naderhand te huis. ,-, Ik begaf my daarop in 't vertrek vau onze kamenier, .,, alwaar ik hem door zeker afgefproken teken beduiden „ kon, wanneer ik hem wenschte te fpreeken; (want „ gy moet weeten, dat hy noch my noch myne znster „ ooit op onze kamer bezocht, nog in de zyne toeliet, en ook nimmer eene van ons beide in deeze kamer „ fprak, dan in de tegenwoordigheid van een' derden „ perfoon.) Hy verfcheen terdond op het gewoone „ fein, en ik kon geene de minde verandering aan hem „ befpeuren. Ik liet van myn' kant ook niets merken, zynde het nimmer myne gewoonte om met hem ee < „ nig gefprek te beginnen; dan hy bezat de konst, „ die zo weinig mansperfoonen kennen, dat hy zich al„ toos in alle zyne gefprekken, naar de omdandighedcn „ wist te voegen." „ Wy fpraken nog over onverfchdlige zaaken, toen myne zuster binnen trad. Zy bejegende hem veel „ vrypostiger en ongedwongener dan op andere tyden. »« ■ Hy fcheen in tegendeel een weinig ontdeld, „ cn ik zou de oorzaak zyner ontroering ligtelyk geraa„ den hebben, byaldien ik toenmaals den inhoud van „ zyn' brief geweeten had. Betje hoorde onze zaa„ menfpraak dilzwygend aan; doch liet niet op hem „ geduurende dezelve eenige verliefde lonken toe te „ weipen. Eindelyk fprong zy eensklaps overeind, liep „ naar het klavier (want gy weet, dat wy bykans in elk „ vertrek van ons huis één hebben: my dunkt eene ka„ mer zonder dat indrument ziet even zo gebrekkelyk „ uit,als aan andere meisjes eene kamer zonder fpiegel) x 4 „ en  en zeide: luider eens lieve less * * , ik zal u wat „ nieuws laaten hooren. Zy ipeelde, en zong; daarop met onbedenkelyke drift, deeze woorden uit de be? y kende fabel van Getier*: „ Hoe zoet is niet die kus geweest! ?t Want ehilis komt nog eenmaal weder* I „ Deeze twee regels geëindigd hebbende hield zy op „ en zag hem met kwynende oogen aan." „ Gy hebt wel gelyk Mejuffer! dat is heel wat nieuws „ vQormy; maar neemt niet kwalyk Juffers, het is myn „ tyd om heen te gaan, —rr^ Deeze woorden gezegd hebbende verliet hy ons." n Wy gingen ons klaar maaken, om onze moeder, „ die tegens den middag zou terug komen, onderwe„ ge te ontmoeten. —— Het verdroot my zeer dat „ betje haar hart zodanig verwaarloosde; want ver„ mits het myne zo wel verzekerd was, zo hield ik al„ le liefde, en inzonderheid die van haar, voor onge„ oorloofd en zelfs voor eene foort van ondeugd. II? i, liet haar zulks maar al te duidelyk ■ ■ ■ ja zonder „ eenige omzichtigheid merken, te meer omdat het my l, uit de laatfte woorden van den Heer less * * bleek, s, dat hy zelf haare liefde afkeurde. Zy klaagde op ee}, ne zachtzinnige manier, dat ik haar eene hartstogt „ verweet, welke myn vader billykte: ik in tegendeel >5 gedroeg my veel moedwilliger dan zulks voor een „ meisje van vyftien jaaren , die reeds zo goede lesfen i en pnderwyzingeri genoten had, paste. Ik was uk- , , ffiipo-  C 329 ) (, fpoorig in myne ftrenge uitdrukkingen » ja zelfs onmanierlyk en fpotachtig." „ Ik heb menigmaalen te vergeefs gepoogd om die „ verfchynfel, dat zo weinig met myn gewoonlyk na„ turel overeenkwam, te verklaaren : doch nu verbeeld » ik my de oorzaak van hetzelve te kunnen raaden.' x —'— Het was geene jaloezy, waarlykniet; zulks „ heb ik reeds bewezen: maar het was nyd. . p Ik kon niet dulden , dat een man, dien ik niet „ durfde beminnen meer aan iemand anders toebehoorert zou, dan hy aan my zelve toebehooren kon. Hier„ door kan ik dit onbefchryflyk zot gedrag uitleggen, „ maar niet begrypen —— want wie kan den nyd, „ die boven alle maaten zotte verkeerdheid des gemoeds , „ begrypen? —— erg genoeg, dat men die verfoei„ jelyke hartstogt aan zo ontelbaar veele flechte men0, fchen befpeuren moet." Lotje heeft (naar het my voorkomt) groot gelyk met zo veel nadruk van den nyd te fpreeken. De eene vrouw fclumpt op eene andere - omdat zy niet zo fraai, zo verdandig , zo aanvallig, kortom zo niet is als zy. Een braaf Officier word onderdrukt omdat de anderen minder dapper zyn dan hy. Men vervolgt een' Predikant omdat zyne Amptgenootcn zo gemanierd, geleerd of zo bemind niet zyn als hy. Men veracht een' Kondenaar' - omdat het zyne Gildebroeders aan genoegzaame vlyt ontbreekt, om hem te kunnen evenaaren. Men zoekt een' Koopman zyn credict te beneemen omdat hy al tc eerfyk handelt. Men verjaagt een' Schoolmeedcr x 5 om-  ( 33° > - . omdat men minder bekwaamheden heeft om jongelingen te onderwyzen dan hy. Men fpreekt tegen alpien, die beter zyn. „ Gy zyt een gek en meent dat gy de vuyste zyt. Gellert. en zo heeft men reeds gedaan federt dat Homerus zyrs brood moest bedelen , nogthans heeft de Overheid tot heden toe geene ftraf op den nyd gedeld. ——i Maar ziet dezelve niet oneindig veele ondeugden door de vingeren? Ik zou haast gelooven, dat men de naamen van die ondeugden, welke in 't openbaar bedraft worden, door het lot heeft laaten beflisfen. ( * ) Om een nydig mensch te draffen, zou ik hem noodzaaken eenige maanden lang dat geene te doen, waarom hy een* ander' benyd. —— Gy weet, dat het my zeer aanftootelyk is, wanneer ik het menschdom aan fchande cn verachting zie blootgedeld - maar wanneer ik zie, dat een nydig mensch, of een hoogmoedige, een toornige, een ontuchtige, een lasteraar, een gicrigaart en diergelyke meer, de handen der ftraifende Overheid ontgaan V- o, alsdan mogt ik myne menfehelyke natuur gaarne met die van een lam, van eene duif, of van andere onnozele fchepfelen verruilen! Om het zo even genoemde flag van menfchen ten minde eene zachte draffe op te legg^n, zo zou ik hen laaten affchüderen, in dat oogenblik wan- (*) Onze Leezers zullen het sophia wel vergeeven, dat zy geen beter Rechtsgeleerde is. En waarom niet? nademaal zelfs veele jonge Advocaatqp, haaren twyfsL bezwaarlyk zou. den kunnen uit den weg ruiment  ( 33i ) wanneer hunne Hechte hoedanigheden ach merkelyk in het aangezicht vertoonen, en alsdan hunne beeldtenisfen op die plaatfen, daar men gemeenlyk de publicatiën en allerhande advertentiën aanplakt, ten toon dellen. Maar gy wacht reeds op het vervolg van ons ge* rprek. „ Wy reeden onze moeder te gemoet; ik gedroeg „ my op weg zo onvriendelyk tegen myne zuster, en» „ tergde haar door myne bittere verwyringen zo lang, „ dat zy zich eindelyk van het voorrecht, van de ouddc te 9, zyn, bedienen moest, om my door een bevel tot „, dilzwygen te brengen. Gy zult naauwlyks gelooven „ kunnen myne lieve fytje, dat dit niet eens in daat 9, wTas my den mond te fnoeren! Het verdroot my zoda„ nig, dat zy niet begrypen wilde, dat de Heer l E s s „ * * haare lietkoozingen verfmaadde, dal'er geen ein„ dc was aan myne verregaande en beleedigende fpot„ ternyen, tot dat zy eindelyk alle geduld verliezende, „ my op zulk eene manier bedrafte, die, wanneer ik j, haare harde behandelingen, die zy naderhand tegen 9, my in 't werk ftelde, daar by neem, veel te wreed en. „ onbillyk was. 1 ■ Zy gaf my een' dag! „ Dit onthaal paste geenzins voor lieden van on- ze foort, te meer omdat ik haar thans voor de eerde„ maal met opzet beleedigde. Ik zweeg, nadat ik haar „ eerst met een verachtelyk gezicht te kennen gegeven 3, had, dat zodanige verachting haar nog langen tyd voor „ dit bedryf bedraffen zou, nademaal ik haar thans onwaerdig oordeelde, om verder met haar wegens den 3, Heer less * * te fpreeken. -s- Maar laat ik  ( 33* > £ tegenwoordig niet langer aan eene zaak denken, die „ my zo laag vernedert! " „ Zo haast myne moeder by ons kwam, zeide haar1 deeze bykans het zelfde, doch met dit onderfcheid, ' ^ dat zy uit moederlyke liefde haare woorden zeer vcr- „ zachtte: maar betje was reeds al te verbitterd, en „ gedroeg zich niet gelyk het eene dochter betaamde. •>■> —m~m „ Na een tourtje (waarby wy echter geene van allen „ groot vermaak genoten hadden) rond, gereden te „ hebben, kwamen wy tegen het vallen van den avond „ wederom te huis en vonden op de doep ee- „ nigc kruijers, die juist het laatde koffer van den Heer „ less * * naar buiten droegen. Een van hen gaf „ myne moeder een briefje van deezen inhoud. 4t * „ Mejuffrouw, „ Het zou fchynen als of ik aan uwe doorzichtigheid „ twyfelde, byaldien ik hiermede de redenen wilde ont„ dekken, welke my noodzaaken uw huis nog heden „ te verlaaten. Wat onze vrienden cn bekenden aan„ betreft: deeze kan men myns bedunkens in 't gevoe„ len laaten, als of de afwezenheid van uw' man de ee„ nigde oorzaak van myn verhuizen is. „ Gy Mejuffrouw, kunt my deezen ftap (waartoe de welvoeglykheid my verplicht) onmooglyk ten „ kwaade duiden : myn brief van gisteren, het voor„ val zelve , en myn gewoonlyk gedrag, verdrekkcu ,*, my tot eene genoegzaame zekerheid enz.n „ Na-  Nadcmaal de brief, waarvan hy gewag maakte, j, reeds aan de vlamme opgeofferd 1 was , en myne „ moeder den inhoud van denzelven niet wist, zo zond „ zy terdond naar hem toe, om 'er eene copy van te „ verzoeken. Onze bediende vond hein niet ——« en 5, wy vernamen eerst na eenige weeken, dat hy zich in ;,, Aitona onthield. - Ik was ondertusfehen zeer „ verbitterd wegens de dag, dien ik van myne zuster „ ontfangen had, en geloofde op dien tyd niet, datmy„ ne bittere verwytingen, waardoor dezelve veroorzaakt was, ten hoogde ftralbaar en onbillyk geweest wa«* „ ren: doch deeze hebben my naderhand genoeg be„ rouwd. ■ Ik fprak nooit met haar wegens den,. „ Heer less * * ; maar dit was niet zusterlyk, want zy mogt zeer gaarne van hem fpreeken, en ik zoi* „ haar zeer veel licht in deeze zaak hebben kunnen gee. „ ven, byaldien ik op haare vraagen had willen ant„ woorden. In tegendeel, ik zweeg; en dit zwygen „ maakte haar in het begin ftd en naderhand verdrietig „ gelyk zy nog tegenwoordig is. Zy ging nooit uit, „ ten zy zy genoegzaam daartoe gedwongen wierd, erj „ hield zich echter met niets bezig. Kortom zy wiercj dag op dag onverdraaglyker." „ Toen de Heer less * * wederom in Hamburg gekomen was, zond hy myne moeder deezen brief'! < 333 )  C 334 ) ,, Mejuffrouw, „ Uit hoogachting voor Mejuffer uwe oudfte dochter* „ en om haar niet te befcfïaamen, heb ik my zeiven het „ genoegen moeten weigeren, op uwe boodfchap, die „ gy eenigen tyd geleden aan my hebt laaten doen, het t, zy mondelyk of fchriftelyk te antwoorden; doch nu 9, verneem ik tot myn grootfte leedweezen, dat deeze 3, waarde perfoon, federt het bekend ongelukkig voor„ val, in eene geduurige ongerustheid is. Een ieder w die haar kent, fchryft dit toe aan haare tedere zorg w voor het welzyn van uwen reizenden echtgenoot:het is my zeer aangenaam, dat men dit denkbeeld heeft „ opgevat; doch dat oogenblik waarin ik haar de laatp, ftemaal zag, overtuigde my ten volle, datzy beftre- den word door eene hartstogt, die zy tot nu toe misi5 fchien niet eens kende. „ Het zoumy zeer bedroeven, byaldien myn gedrag p, dc minfte oorzaak gegeven had , om deeze harts- togt aan uwe dochter in te boezemen: doch ik ken y, my zeiven volftrekt onfchuldig. ■ Vermits ,j ik wel verzekerd ben, dat gy haare liefde in geenert j, deele billykt, zo dacht ik, door myne afweezenheid „ de verdere gevolgen derzelve best te zullen fluiten; j, en ik zou nog langer myn verblyf in Altona gehou„ den hebben, byaldien myne bezigheden , welke my „, noodzaakten om byna dagelyks naar Hamburg te' i, komen, thans niet vereischten om 'er wederom op £ nieuw te huisvesten. Maar. de rust van «we dochter is my veel te kef j  C 335 ) ,) dan dat ik niet gaarne een gedeelte der fchuld, enge-> „ volgelyk van uw misnoegen zou op my geladen heb,1 ben, wanneer ik niet verzekerd was dat Mynheer „ van den berg alreeds een valsch denkbeeld van „ my heeft. Het is daarom all«en, en om my van al„ le kwaade vermoedens te zuiveren dat ik u hiermede „ onder het oog moet brengen, welke zwaarigheden „ een jong meisje van een' levendigen aart te „ overwinnen heeft, wanneer zy zich door een vermaak gelyk het danfen is, al te fterk verhit ■ en u als dan nogmaals verzeker, dat ik in alle opzichten onfchul- dig ben. • ■ Doch het fchiet my te bin- 5, nen, dat ik nog dien zelfden avond al het noodige daar3, omtrent gefchreven heb.Byaldien gy nu de goedheid gelieft te hebben, en overweegen eens erndig dat een many „ die geen ampt heeft waarvan de inkomden hem voe„ den kunnen; die in fchuldenfteekt; wiens gelaat ook „ nimmer eenige verliefdheid te kennen gaf - dat „ zulk een man geenzins die oogmerken hebben kon, „ waarover hy verdacht gehouden word : en alsdan „ zult gy myn verzoek niet af daan, om uwen echtge„ noot dc valfche denkbeelden, die hy van my opgevat „ heeft, te beneemen. „ Wanneer ik aan die gelukkige tyden denk, waarin \, gy my uw vertrouwen waerdig achtte, dan durf ik my eenigzins vleijen, dat gy eenen raad, dien ikugeeven. „ zal, niet voorbaarig oordeelen, noch my denzelven, „ kwalyk neemen zult. De fchadelykeindruk, welken ^ het hart van Mejuffer Uwe dochter ontfangen heeft j, zou naar alle waarfchynlylüheid, allengs verdwynen, 2, byaldien gy een middel kunt uitvinden om haar door s, d«  ( 330 |, de eene of andere aangenaame en nieuwe bezigheid ge-, duurige uitfpanning te verfchaffen; nog eer byaldien ?» gy goedvond om haar een reisje naar eene van uwe vriendinnen in Holland, of liever (om dat ik zelfs my S;> misfehien binnen kort derwaarts begeeven zal) ergens anders heenen te laaten doen. „ Nademaal geen derveling buiten ons, eenige ken- nis van dit voorval heeft, zo kan hetzelve ook gee9i ne de minde kwaade gevolgen na zich deepen: hec 'w kan in tegendeel als eene waarfchouwing voor uwe „ jongde dochter nuttig zyn ; en, hoe zeer zy ook „ haare hartstogten in bedwang heeft, haar echter lee£, ren, dat eene verkeerde liefde in deugdzaame harten „ als eene zonderbaare verfchyning zo veel te meer aan„ merking verdient, naar maate men zo zelden deugd- zaame harten vind. „ Ik neem deeze gelegenheid waar , hiermede om uwe verdere genegenheid, en als een bewys derzelve w verlof te fineeken, om met onze waarde lotje ee- ne briefwisfeling te moogen onderhouden. Ik laat het „, over aan uwe fcherpzinnigheid, of ik insgelyks aan ^ Mejuffer betje fchryven zal ? ■ Ik fpaa' r9> de verzekering myner oprechte dankbaarheid voor al^, le reeds genotene vriendfehap (vermits ik op dit blad papier, het minde gedeelte , dat ik deswegen ge3, voel, onmoogelyk kan uitdrukken) tot zo lange,dat ,3 ik u, vóór ik van hier vertrek, mondelyk zeggen zal, '?j> isaei hoe veel oprechtheid ik ben Mejuffrouw . - . Uw allerondaanigde. Heiman Less * * Wat  C 33? ) Wat dunkt « daarvan, liefde Moeder? Zal ik uit deezen brief de gezette en edele manier van denken van dien Heer, of zyne onverfchilligheid omtrent de liefde van eene Juffer die fchoon, deugdzaam, ryk, en volgens alle waarfchynlykheid door haare ouders voor hem bedemdwas, het meest bewonderen ? lotje zegtmy, Wel is waar, dat haare moeder zeer krachtig op rykdom en geboorte ziet: Maar de Heer less ** was naar alle vermoeden geenzins arm, alhoewel hy zulk3 fcheen, en begeerde te fchynen. ■ Byaldien zyne onverfchilligheid jegens b et je u zo vreemd voorkomt als my, dan zult gy u zeer ligt een denkbeeld vormen , hoe onbegrypelyk het my is, dat hy in de twee brieven, die hy aan my gefchreven heelt, zo duidelyk van liefde fprak. Voorzeker ,, had hy toenmaals die rechtfehapene inborst nog gehad, welke hy in Hamburg toonde: O hoe gelukkig had ik dan niet kunnen zyn! - Helaas! hy had dezelve op dien tyd reeds verloren ! Dergelyke brieven kosten den mansperfoonen immers niets. — • En evenwel zegt my zeker ftree- lend voorgevoel dat ik hem den een' of anderen tyd zal wederzien. Ik ontfang op dit oogenblik het volgende briefje. „ Aan s o p h i a. „ Mevrouw ** , welke ik nu en dan laatbymyko'„ men, heeft my gezegd, dat gy een arm verlaten wees„ kind zyt. Ik heb wel is waar niet gaarne met arme Y „ men-  ( 33* ) ^ menfchen re doen; doch ik wil deeze reis eene goede „ daad veirichsan. Myn man is een Magiftraatsperfoon „ dus hebben wy het in ons vermogen om u met den tyd „ eens voort te helpen. Neem u verblyf by my, om ;, alhier de huislyke bezigheden te verrichten. ■» „ Ik heb maar één klein dochtertje, en een'zoon, die „ reeds aan de fludie is. Gy zult met hen beiden ,, Fransch fpreeken, en myn zoon die u op het concert „ gezien heeft, heeft my verzocht om u in myn huis „ te neemen. Alle klederen , die ik afleg , en wat „ dergelyken meer is , zult gy hebben; en vermits gy „ toch naar Engeland reizen wilt, zo kan myn zoon, „ die ook over eenige jaaren dat zelfde land bezoeken „ zal, u op zyne kosten medeneemen, waardoor gyal „ het reisgeld befpaaren kunt; doch dan moet gy u zo „ wat in onze manieren weeten te fchikken, om onze „ gunst deelachtig te worden. — Men zegt my „ dat gy u verbeeld mooi te zyn; hoewel, myn zoonis„ juist geen groot kenner: Doch zo gy u met aartig„ heid en verdand by hem infmueeren kunt, dan hoop ik, dat hy in vervolg van tyd wat meer te huis „ zal blyven. Want ik heb hem zeer lief, en zou „ niet gaarne zien wülen, dat hy overal omzwerft. Gy „ moet my u beduit binnen agt dagen laaten weeten, „ Ik ben. Uwe genegene. ANNA GROF. Had  C 339 ) Had ik den brenger van die eerloos briefje moogen zien: Dan was.... ik weet zelve niet wat ik hem in myn drift niet al zou gezegd hebben. Welk eenefchandelyke en finaadelyke uitvinding van Mevrouw ** ! en waardoor had ik deeze ondraaglyke vernedering verdiend? Myne harfens zyn op hol....   REIZE VAN S O P H I A EERSTE DEELS TWEEDE'STUK. VERVOLG. J^otje vervolgde aldus: „ Ik moed, op hevel van myne moeder, het vol» gende aan den Heer less ** fchryven: ,, Byaldien onder alle de aangenaamheden, welke uw „ brief aan myna moeder behelst, eene is, die haar bV „ uitftek nog beter dan de andere behaagen kan , zo is „ zulks zekerlyk de welmeenènde raad, die gy ten aan „ zien van myne zuster geeft. Zy zal in gevolge van ? denfelven reisje naar //.//Wdoen, omzich aldaar „ een tydlang by eene van onze Tantes op te houden. „ Myne moeder is van uwe onbaatzuchtigheid nooit " ZovoIk°me" overtuigd geweest dan tegenwoordig' * en uitdien hoofde, niet om van dezelve no. meer S> overtuigd te worden, maar alleen omdat gy u op » brief aan myne zuster beroept, zo wenscht zy * ? g}; haar een afrd^ daar van zend, omdat zy .denzelven niet gelezen heef, 'Zy verzekert Y » u  C 340 ) „ u van eene altoosduurende vriendfehap, en vergunt „ niet aïleen , maar fmeekt zelfs als eene weldaad „ voor my, dat gy onze begonnene briefwisfeling nog „ lange achtervolgt. —— Uwe aanmerkingen en het „ geene gy daaruit bewyzen wilt, naamelyk datgygee,', ne genoegzaame inkomden , maar wel Cgelyk gy zulks „ gelieft te noemen) fchulden hebt, zyn haar van groot „ gewigt; doch het laatde fchynt haar op verre na niec „ overtuigend genoeg bewezen te zyn, dat zy niet (on„ der de verzekering eener buitengemeene hoogachting „ voor waare verdienden) om eene nadere opheldering „ daarvan verzoeken zou; zy verzoekt eveneens om ecne „ opheldering ren aanzien van zekere oogmerken waarovc r „ men u (volgens uw zeggen) verdacht houdt, en die, ge" lykgy meent, door haar niet zouden gebillykt wof den. „ — Het zal haar ten hoogde aangenaam zyn, eenmond„ gefprek met u te houden, zo haast het u behaagen „ zal ons met een bezoek te vereeren enz. charlo tt a, „ Ik weet niet, vervolgde lotje, waarom myne ,, moeder dit niet zelve fchreef. Betje, die onder,~ tusfchen zeer verbitterd was, omdat haar niet onbe„ kend bleef, dat ik in deeze zaak myne moeders ver„ trouwde was geweest, wilde den inhoud van myn ., brief gaarne weeten, die ik haar evenwel niet zeggen „ durfde, vermits daaruit al te duidelyk bleek,dat myne moeder ook dit huwelyk gaarne wenschte. Myne „ dilzwygendheid was de voomaamde oorzaak van dien „ haat, welke zvmy tor op deezen dagnogtoedaaagt,~- „ Ik  C 34.i ) „ Ik kan u echter wel verzekeren, dat ik haar van dat „ oogenblik af aan, ook zelfs niet eens met eene enke„ le mine beleedigd heb. Een bedrukt gemoed nog „ meer kommer en droelheid te veroorzaaken, is eene „ wreedheid, die onze zwakke kunne nog veel minder 5, dan de mannen past; in tegendeel heeft myne zuster, „ nadat myn eigen hart in de droevigde omftandigheden „ gedompeld is, my deeze wreedheid, die niet aan de men„ fchelyke natuur — wat zeg ik? die de Duivelen maar „ alleen behoorde eigen te zyn — op het ergfte „ laaten ondervinden. •» " „ De Heer less ** zond aanftonds de begeerde co„ py die gy reeds gelezen hebt, dezelve ging verzeld „ met het volgend briefje: -, Myne waardde charlotta! „ Verzeker Mejuffrouw uwe moeder uit myn' naam, „ dat niets de vreugde evenaart, die ik op het ontfangen „ van uwen alleraangenaamften brief gevoelde; cn dat „ ik nogmaals fmeek om het fpoedig uitvoeren van haar „ beduit,ten aanzien van Mejuffer haare oudfte dochter. n •——— Het is my in den eerden opdag zeer fmertelyk „ geweest, uit dicii"zelfden brief te zien, dat men tot „ heden toe aan myne onbaatzuchtigheid twyfclde; doch „ ik verheug my billyk, dat men tegenwoordig volko„ mene overtuiging van dezelve heeft: dan, dewyl die „ volgens uw eigen zeggen, thans overvloedig genoeg „ bewezen is , zo volgt vanzelf, dat de nadere op„ heldering betreffende eenige uitdrukkingen in myn' "^3 „ voor-  ( 34a ) „ ■ voorgaanden brief, ten eenemaal onnoodig zoude zyn. M _._— De verzekering der aanhoudendheid van uwe „ m ieders vriendfehap, die ik boven alles waardeer, is „ my niet minder heugelyk, doch, gelyk myn gedrag „ het verlies der zelve in 't minde niet verdiende, zo had „ ik ook geene oorzaak dit te duchten • ik zal onder„ tusfchen myne beste poogingen aanwenden ommyde„ zelve geduurig waerdiger te maaken, en die voor al* „ tops te bevestigen. Het gundig verlof om „ met u myne waardde lotje eene briefwisfeüng te t, moogen onderhouden, was my al te wenfchelyk, dm „ dat ik die gelegenheid voortaan niet zeer dikwyls om-: „ heizen zou, om u te verzekeren, dat ik altoos met de oprechtfte hoogachting ben en blyven zal. enz herman less ** „ Op een daarinleggend los papiertje dond bet volw gende gefchreven: „ Ik bid u, heb de goedheid en laat vier brieven van „ Mejuffer uwe zuster, welke ik verplicht ben ongeö-: „ pend weerom te zenden, in dilte by my af haaien, en haar (doch vooral geen mensch anders) daarvan te „ verwittigen. Ik waag het niet om aan haar zelve te ,g fchryven, vermits Mejuffrouw uwe moeder , myne „ vraag daaromtrent niet heeft gelieven te beantwoor- den,  C 343 ) 5, Sfk liet deeze brieven door eene vertrouwde meid ,9 af haaien, by welke gelegenheid betje my het eer„ de en wel zeer duidelyk bewys van haar'bedorven aart „ toonde; nademaal zy heimelyk de zegels brak, enmy „ toen in zeer beleedigende woorden verweet, dat ik „ dezelve opengebroken en gelezen had. Ik verdroeg 9-, deeze kwaade behandeling met groot geduld, zynde „ thans overtuigd, dat ik die volgens mynen plicht be- „ hoorde te dulden. Zy fmeekte naderhand, s, dat ik haar fchryven aan den Heer less** voormys, ne moeder zou verzwygen. Ik heb zulks tot deezcr 3j uure toe ook heilig in acht genomen; maar zy heeft my één zelfde verzoek geweigerd: want zy heeft den inhoud van eenige brieven, die ik, tot myn grootde „ leedweezen voor eenigen tyd aan den Heer schultz 99 gefchreven heb, met een boosaartig vermaak aan my„ ne moeder verraaden. ■■ ■- ■■- Doch lieve fytje! „ ik bid u laat niet toe, dat ik my van bittere uitdruks, kingen omtrent myne zuster bedien!" Begryp eens wel, liefde Moeder! hoe teder haar gemoed en hoe omzichtig haare woorden zyn. Zy wikt en weegt dezelve naauwkeurig en dan verzoekt zy nog, dat ik haar tegen bittere uitdrukkingen zal waarfchouwen ! — Maar wat moet ik toch van onzen Heer less ** denken? Wierd betje hem niet genoegzaam aangeboden? en waarom neemt hy haar dan niet? Hoe listig wyst hy die aanbieding van de hand! ■ Kwam het toch eens Y i z@  ( 344 ) zo verre in deeze waereld, dat men ook hoo^e fehoolen voor ons meisjes oprichtte; o hoe fpoedig zouden wy dan dat zelfde toppunt van verdand bereiken dat de mansperfoonen zo hovaardig maakt! (*) Maar hoor lotje fpreeken. „ Myne moeder veranderde welhaast haar befluit, }, om onze betje na Holland te zenden, vermits zy „ begreep, dat dergelyke reizen den goeden naam vart „ eene jonge Juffer veeltyds tot nadeel ftrekken. Zy „ volgde in tegendeel den anderen raad van haaren „ vriend, en de nieuwe bezigheden, die zy haar op„ droeg, hadden met andere dagelykfcheuitfpanningen, „ genoegzaamen invloed op het vuurig maar niet zeer „ teder hart van myne zuster, om haar deeze liefde „ welhaast te doen vergeeten.- Doch nooit zalzydaar- „ om (+) Onze eerïyke sopiiia denkt, dat alle moeders evenzo veel belang Hellen in hunne dochters eene goede opvoeding te laaten geeven , als zy: doch hoe zeer flaat zy den bal mis.' Ging haar gevoelen door, dan moest van deeze twee zaaken het zy de ééne of de andere plaats hebben: of men moest reeds voor veele eeuwen, bekwaame fchoolen ter onderwyzinge van de fchoone kunne hebben opgericht, of die, wel. ke men thans begint cp te richten, moesten eenigen voortgang maaken. Men behoorde zich in tegendeel ten hoogde te verwonderen, dat in ons geheel Duitschland nog.hier en daar een klein kostfchooltje (taande blyft. - ■ i . Wie dee. ze aanmerking een weinig te hard oordeelt, die mag op deeze eenvoudige vraag antwoorden: „ Waarom heeft tot nog „ toe niet ée'ne natie Mejuffrouw Le Ptmct ds Bsaumtntwfit een penfioen beloond?"  C 345 ) j, om dat beminnelyk meisje wederom worden, dat zy „ voorheen geweest is. — Myne meening, by- „ aldien ik die vrypostig zeggen zal, is deeze, dat my. 5, ne moeder zekere foort van misnoegen, 't welk zy te„ gen den Heer less** opvatte, aan myne zuster „ wreekte, en haar derhalven niet zachtzinnig genoeg „ bejegende." n De Heer less ** liet zich eindelyk by myne moo„ der aanmelden om affcheid van haar te komen nec„ men, vermits hy naar Rusland zoude reizen. B e t?, je, die hiervan niets wist , wierd weg gezonden, „ en myne moeder onding hem koel dochhoflyk. Hy „ fcheen dit koel onthaal niet eens tc wdlen merken „ terwyl zy het tegendeel wenschte, en daarom deeer' s, de gelegenheid de beste waarnam, om het gefprek „ op de philofophifche eigenzinnigheid van zekere foort „ van menfchen, die hun geluk met voeten treden, te s, draaijen. De Heer less * * antwoordde hierop : » Dat, dewyl het geene men doorgaans geluk noemde „ zo betrekkelyk op veelerhande omdandigheden was; » het derhalven eene mocijelyke taak moest zyn , om „ menfchen, die met die foort van eigenzinnigheid be„ fmet fcheenen , wel te kunnen beoordeelen : Want „ wat wy naar ons oordeel een geluk noemen, kon „ dikwyls een ongeluk fchynen in de oogen van hen, „ die wy met den naam van eigenzinnig brandmerkten. »» """ Myne moeder voelde den deck; doch ver» mits hy haar niet wilde beleedigen, zo voegde hy „ daarby: Gy weet dat my in deeze Stad, meer dan eens, ampten die zeer roemryk en voordcelig waren, Y 5 „ aan-  r 346) s", aaV^eboden zyn ; ik heb dezelve van de hand gewe„ zen, en daarom noemt men my eigenzinnig ja misfehien hoogmoedig daarby: doch byaldien men „ in het zelfde gezichtpunt ftond, waaruit ik deeze aan- biedingen moet befchouwen; dan zoude men zien, 5, dat ik genoodzaakt ben dezelve te weigeren. Men kan in 't algemeen niet oordeelen, ten zy dan dat men ' zich in de omftandigheden ftelt, van hem wien men „ beoordeelt: En daarom weet ik niet van waar het „ komt dat men doorgaans zo ligt oordeelt, vermits „ het bykans onmooglyk is om zich eene omftandigheid , voor oogen te dellen, in welke men zich nooit be„ vonden heeft. Hoe waarachtiger deeze aanmerking „ is, hoe begrypclyker het ook is, dat de mees„ te oordeelen noodzaaklyk valsch moeten zyn; en dee„ ze boosaartig te noemen , is zekerlyk ten hoogde „ onbillyk niet waar ? Myne moeder „ antwoordde wat beteuterd: Gy hebt gelyk; waarop „ de Heer less * * het gefprek terdond over een' an, „ deren boeg wendde. »i Wy fpraken thans met veelminder achterhoudend„ heid, wanneer betje op het onvoorzienst binnen „ trad. Zy gaf een fchreeuw: Doch de Heer less „ * * ging haar te gemoet, kuste haare hand, en zeide, „ terwyl hy haar een' doel aanbood: Ik ben de belee„ digende perfoon geweest, Mejuffer — Gy niet : „ Maar ik ben verzekerd gy zult my aanftonds myn mis„ dryf vergeeven, zo haast gy aan de toenmaalige om- „ ftandigheden denkt. Hy liet ondertusfehen „ haare hand niet los, en bleef pal voor haar ftaan „ My-  ( 34? > m Myne zuster fcheen zeer verrdrietig en gaf geen antwoord. —— Ik vertrek binnen weinige dagen „ naar Rusland (vervolgde hy) mag ik uit uwen mond ,9 de verzekering ontfangen, dat ik u thans zo onver* ,, fchillig ben, als weleer? Myne omftandigheden wil* i9 len niet toelaaten, dat ik eene grootere gunst dan dec9, ze van jonge Jufferen fmeeken durf, Dit gezegd „ hebbende boog hy zich voor haar, hetwelk betje noodzaakte zulks insgelyks te doen, en toen naar zyn' ,? ftoel terug keerende zeide hy: Dat is alles watikte,9 genwoordig wensch, die verzeekering ftelt myn hart „ gerust, en ik zal thans met veel meer vermaak van hier reizen , waarop hy zyn gefprek , hetwelk dc 9, komst van betje afgebroken had, met veele be„ daardheid voortzette. -—~ Myne zuster bleef „ niet lang, en zo haast zy ons verlaten had, kwam s, één van zyne bedienden, (welke buiten voor het ven9, fter ftond) om hem te roepen, het geen ik vast ge9, loof dat op zyn' wenk gefchiedde. ■■ ■ ■ Hynam zo vrypostig affcheid. ——< „ Ja, de vrypostigheid fchynt hem aangeboren..." (Nu was het hooge woord 'er uit, liefde Moeder! Ik meende in den grond te zinken, toen my deeze onbedachte woorden ontglipt waren, Het verhaal van lotje ftelde my dit geheele tooneel zo duidelyk voor oogen, dat ik myne tong volftrekt niet langer bedwingen kon. Lotje maakte ondertusfehen groote oogen, waarop ik zo haast ik kon aldus vervolgde... ,, want men ziet zulks Uit uw geheel verhaal; anders was het önmoog-. „ lyk  ( 34? ; ,, lyk geweest—" (Ik weet my niet meer te herinneren wat ik verder fprak; want de angst alleen, dat myne onbedachtzaamheid myn geheim verraaden had, gaf my deeze woorden in den mond: en lotje was zo goedaattig, of zo ziek, dat zy zich daardoor liet misleiden.) Zy befloot haar verhaal met my te zeggen, dat betje na het vertrek van den Heer less * * eenige weeken lang in zekeren ftaat bleef, die men niet wel uitleggen kan, ten zy men denzelven dépit amoureux noemde* Na dien tyd waren haar eenige zeer gunftige voorhagen gedaan, die zy echter allen, veel meer uit hoogmoed, dan om eenige gegronde redenen van de hand gewezen had, en het fcheen als of in 't toekomende niet de liefde, maar alleen voomaame geboorte en verheven rang, haar tot een huwelyk zouden doen overhellen. Ons gefprek wierd door de tusfehenkomt van anderen geftoord. — —• Waarlyk , ik beldaag den armen MALGRé! -■ Hy was gisteren hier, en ik ben wel verzekerd, dat hy betje bemint. Zyne oogen volgen haar overal waar zy gaat of ftaat; hy verwondert zich over alles wat zy zegt; zelfs kon hy naauwlyks woorden vinden om haar borduurraam genoeg te pryzen, fchoon dat van lotje het verre overtreft. Kortom, alles wat betje toebehoord verdient zyn' lof, tot haar fchoothond- jc incluis, 't welk hy geduurig ftreelt en kust. > Zyn dat geene duidclykc tekenen dat hy fmoorlyk verliefd is ? Maar wel ingezien, zo is zulks gantsch geen wonder: want zy is zeer ryk, weezendyk fchoon, welgemaakt van lyf en leden, en van een' verliefden aart, dat het fchynt als of zy alle mansperfoonen zoekt te be- „ haa-  C 345> ) haagen. Doch zy is ecne aanlokkende roos ■■ de Heer malgre zal haar te naa komen, en zy zal hem fteeken. Een fchipper en haare verwachting van hoogen rang; hoe zal dat by elkander affleeken! ■ - . ' Ik zou dien goeden hals gaarne waarfchouwcn.' Ik heb dc halve nacht by lotje doorgebragt. Dat arme kind zou 'er bedroefd aan toe zyn, byaldien ik haare vertrouweling niet was: want haare ziekte woed in in het binnenfte van haar hart. Zo zy myne dochter was, dan gaf ik haar zonder uitftcl aan den Heer schultz, dien zy op het hevigst bemint, en die haar niet minder lief heeft. Ik ben genoodzaakt deezen brief te eindigen: doch zal morgen een begin maaken met het aandoenlyk verhaal hunner wederzydfche liefde. —> Mej'uffrouW van den berg is wegens haare dochters krankheid ontroostbaar, doch het verheugt haar wederom, dat ik van myn' broeder geene tyding ontfang. Vaar wel 1 SOP Hl A. P. s. De oom heeft zyne zieke nicht en my eenige uuren gezelfchap gehouden. Hy is zeer vermaakelyk: doch op zyne eigene byzondere manier. Deeze reis gaf hy ons eenige raadfels op, als by voorbeeld: „ Twee dieven dalen uit een vat agt kannen wyn: zy deelden den „ buit op daanden voet,en hadden evenwel maar twee „ klei-  C 350 ) u kleine vaatjes by zich, waarvan het eene vyf en het „ andere drie kannen hield hoe maakten zy dit?"* Drie reizigers hadden veel geld by zich, en lie- „ pen gevaar om door hunne diefachtige knechts veri, moord te worden. Zy kwamen by eene rivier, en „ voeren over in een bootje dat maar twee menfchen te „ gelyk houden kon Hoe gefchiedde zulks?" ■ „ Een man bragt een' wolf, een' bok en ,. eene kool in een bootje , in hetwelk maar alleen ï, voor hem en voor een van deeze drie plaats genoeg j, was over eene rivier hoe kon hy zulks doen' „ zonder gevaar te loopen, dat de bok de kool, of de „ wolf den bok verflond ? " — Wie komt liet eerst in „ de kerk?" Dit laatfte mag alleen voor zyne landslic9, den uit Pommeren een raadfel zyn. XXVI. BRIEF. sophia aan de Weduwe E. Koningsbergen. Vryüag den 5. Juny. In plaats van deezen brief met het beloofde verhaal varf lotje te beginnen moet gy vooraf iets leezen, dat u Zeer onverwacht zal voorkomen. Ik- had voorgenomen ,0111 ten behoeve van dit deugdzaam meisje, eens met haare moeder te fpreeken: — Maar helaas! welke onmeedoogendheid moest ik daar aantreffen! Ik wil, om des te fpoediger tot myn doelwit te komen* een gedeelte van ons gefprek overflaan, en in 't midden van het zelve maar beginnen.  C 351 ) ïs het my wel geoorloofd Mejuffrouw, Ure zeggen ,, dat gy onmeêdoogend zyt ?" Dat zelfde zeggen myne dochters, en alle haare vriendinnen. „ Zo veel te eerder zult gy my eene onbefcheidenhcid vergeeven, die zo algemeen is. Maar „ zeg eens: Moet 'er dan altoos aan beide kanten even- „ veel geld zyn ? " Het is zeer goed, wanneer beide partyendaaromtrent gelyk zyn. „ Doch wanneer de armfle groote verdienden heeft?" Ik kan die in den Heer schultz niet vinden. „ Gy kunt hem eene geeven." Welke? „ Dathy het leven van lotje gered heeft. Hy „ kan ten uwen opzichte geene hebben die grooter „ is." Gy zyt een fophist! Is dat dan ook eene verdiende, dat hy haare ziekte veroorzaakt? „ Maar — . doch ik vraag misfehien te veel! zal „ uwe lotje geene andere tegenwerping hooren, dan: „ Ik wil niet ? " Gy zyt zeer doortrapt; het wondert my, dat gy de woorden ik wil niet, niet eveneens uitfpreekt, gelyk men dezelve op den poolfchen landdag roept. Het gefchiedde evenwel vry nadrukkelyk. ,, Vergeef my — . ." Hebben ouders dan geen recht, om in eene zaak van zo groot belang te zeggen: Ik wil, of ik wil niet? ,, Zon  ( 35* ) „ Zonder twyfel! doch dan moeten zy tot het een of „ ander genocgzaame redenen hebben, en...." Ik hoop „ Ik weet wat gy zeggen wilt, en wil uwe vraag met ja beantwoorden: maar hoe gewigtiger uwe oors, zaaken zyn, zo veel te meer hoop zullen my dezelve 3i doen opvatten, byaldien gy lotje verwaerdigt om haar die bekend te maaken." Hoe listig! — Gy zoud haare moeder al vry wat te doen geeven. Maar omdat gy deeze oorzaaken begeert te weeten, zo zal ik u de gewigtigften dcrzelve ontdekken. Voor eerst: ik heb met lotje gantsch andere oogmerken gehad— „ Evenwel niet om haar in een kloofter op te flui- ten." Zulks zou de grootfte wreedheid zyn! Ik had haar aan een' koopman toegedacht, die in alle opzichten voor haar past. Weet lotje zulks? en bemint zy hem?" Ja zy weet het: maar verheelt zich, dat zy hem niet beminnen kan. ,, Vergun my dan te vraagen : wat is moederly„ kcr ons in een kloofter op te fluiten cn van alle „ mansperfoonen af te zonderen? of ons te noodzaaken „ om voor altoos met een' man te leeven,wien wy niet „ beminnen kunnen?" Welnu , ik ben van dat voorneemen afgeftapt. „ Dus betreffen uwe overige redenen den Heer , schultz alleen ? " Ja. Zeg my eens, Wat is hy toch? —— Heeft hy een ampt ? „ Hoe  C 353 3 - « Hoe fboedig kan hy een ampt koöpeti, wahhëéï gy het noodige geld daartoe geeft!" Wel zo.' „ Of begeert gy dat uw fchoonzoon geen Geleerde 5, zyn zal?" Zulks is my onverfchillig. Verder; hy is arms ,, Doch genomen dat lotje ook maar tienduizend ryksdaalders had (en ik ben verzekerd, dat gy haar -> veel meer ten huwelyk geeven kunt) en gy kocht den j, Heer schultz eene bediening van vyfhonderd ryksj, daalders jaarlyks inkomen, my dunkt dan waren zy >, beiden even ryk;" Hoe begrypt gy dat ? „ Alsdan genoot uwe dochter de renten van tienduiü zend ryksdaalders die in de eene of andere bank leggen ., of in handen van haare fchuldenaars zyn ; en uw fchoonzoon die van eene gelyke fom, welke in handen van het algemeen of in die van de hooge Overheid zyn." Mooi verzonnen; dóch gelyk ik reeds heb gezegd s' de egaliteit tusfchen beide partyen is zeer goed. a Dan ben ik in waarheid wel te beklaagen: Ik heb *s niets, en zal derhalven nooit a..." Spreek verder niets, myn kind. Nu heb ik u juist op die plaats gevat, waar ik u om myns broeders wil reeds lang wenschte te hebben. Ik vraag hiermede in zyn' naam * of gy hem zoud willen gelukkig...; Ik hield dit voor feherts, en viel haar tusfchen iri^ H Wel nu uit barmhartigheid alleen, behoeft juist *» niemand my te neemen: Ik heb niet veel; maar die' z j, drie^  C 354 ) „ driehonderd ryksdaalders jaarlyks inkomen heeft, is „ ook nog zo dood arm niet,en lotje..." Ik fcherts niet myn kind. Wilt gy myn' broeder gelukkig maaken? „ Gy fcherts ten minfte met een zeer ernftig ge„ laat." Zy hield dit onderwerp aan den gang, en ons gefprek wierd nu al te ernftig. Het was haar zeer aan¬ genaam (zeide zy) dat ik ook iets in de waereld had, niet, als of haar broeder, buiten twee fchepen, die hem in eigendom toebehoorden, geene genoegzaame middelen bezat; maar omdat hy altoos te kennen had gegeven, dat hy wenschte eene vrouw te krygen, welke buiten vrees kon zyn, dat hy zich misfehien verbeelden mogt, haar tot eene ryke vrouw gemaakt te hebben. . Zy verhaalde my verder alle de gefprekken, die zy dien aangaande, federt myn verblyf alhier,met haar' broeder heeft gehad, en drong zeer fterk op een fpoedig antwoord. Wat kon ik anders doen, lieffte Moeder, dan eenig uitftel te verzoeken, om my op zulk eene gewigtige zaak te bedenken? Hoe zal ik my in dit geval gedraagen? Dit is het ©ogenblik waar voor ik reeds lang heb gevreesd. — Zaf ik my met een' man verbinden, die ryk, onbaatzuchtig in zyne liefde, en in zyne denkbeelden redelyk is, zo kan ik tegen deezen niets inbrengen: maar hy is re'eds veertig jaaren oud, niet lcelyk echter ook niet boven maaten fraai! hy verfchilt van andere zeelieden in zyn gedrag en grondftellingen, doch is tevens op verre na zo befchaafd en welleevend niet als het behoor-  C 35Ü J hoofde. Hy geeft voor dat hy, buiten myn gelaat, Veele goede hoedanigheden in my gevonden heeft \ echter kan ik niet denken, dat hy dat geene in my ontdekken veel min vvaardeeren kart, waarin volgens myn begrip de eigentlyke waardy van een deugdzaam hart bedaat! Want wat is toch de waardy die mcrt van de fchoonheid of van eene aangenaame gehalte onleent ? Ik wenschte wel, dat uw goede raad, my in dit geVal tot leidsman dienen mogt; want ik vrees hier namaak myne eigene verwytingen al te zeer,dan dat ik in eenige omftandigheid myns levens, en wel voornaamelyk in ééne van die foort ooit iigtvaardig zou willen tc Werk gaan, nademaal gy zo verre van my afgezonderd zyt 1 Ook weet ik reeds van te vooren, dat gy uw be^ fluit, om my in huwelykszaaken myn' eigen' wil te laaten , nooit veranderen zult. Laat eens zien: «. bemin ik deezen man? wanf dat is toch de hoofdzaak; Wat noemt men beminnen? is het „ iemand boVen alle andere menfchen de voorkeur „ geeven ?" — Neen, want vroeg of kat kan immers een ander komen, die hem, wien ik tot dus verre de voorkeur gegeven heb, wederom de loef afdeekt. En genomendat dit het waare begrip der liefde was: als dan Mynheer Puff (dit is de naam van den man,die deezen wonderlyken inval heeft) moet ik u maar recht voor de vuist verklaaren, dat gy de man niet zyt, wien ik de voorkeur boven alle anderen geeven zou. Noemt men het dan: „ eene begeerte om met ie- „ mand gelukkig te willen zyn?" My dunkt, dat treft nader. Wel nu Mynheer puff, zo zyt gy de man z 3 aan  ( 356 ) aan wien ik zo veel goeds wensch als aan my zelve: doch daar zyn veele mannen, en veelen, die ik eerst in het toekomende zal leeren kennen, aan wien ik geen haairbreed minder wensch. Nu is de vraag: „ of ik zekeren graad van liefde, „ die ik de uitfluitende liefde noemen zal, voor hem ge„ voel?" Dit zou myns bedunkens het zelfde beduiden, ,-, als of ik zo hevig wenschte,in zyn gezelfchap geluk„ kig tc zyn, dat 'er met mooglykheid geen ander ge„ luk voor my te vinden is; dat hy onder allen myne „'bekenden de cenigde is, met wien ik zodanig geluk „ begeer te deelen; dat ik volkomen verzekerd ben,dat 'er onder allen myne aandaande bekenden niet één zyn „ zal , die my in vervolg van tyd , een' dergelyken , wensch zou kunnen inboezemen: zo neem niet kwalyk myn goede Heer puff, ik bemin u niet. Ik kan dit op daanden voet door een voorbeeld ophelderen. ——- Ik leg in deeze fchaal den Heer puff en myne wenfehen. Zy zinkt zy zinkt diep; ik moet dien man zeer gunflig zyn! In de andere fchaal leg ik nu alleen uit kortswyl, want het ft niets dan eene bloote vergelyking ----- den Heer less** en myne wenfehen: ziet gy wel , eilieve kyk eens aan, hoe de eerde fchaal met Mynheer Puff in de hoogte vliegt. Nu zal ik de laatde weder¬ om van veele gewigtige zaaken ontlasten, naamelyk : „ dat de Heer less * *, gelyk onze jonge Heertjes in Memel, misfehien maar alleen uit fcherts zo iets van zyne " liefde gefchreven heeft; - dat ik hem door myn dwaas en onbedacht wegreizen beleedigd heb; - dat. „ ik  C 357 > „ ik niet weet in welk der vier waerelddeelenhy zich thans „ onthoud, — dat ik hem naar alle waarfchynlykheid nooit „ wederzien zal; — dat ik veel te arm voor hem ben; —> ,, dat ik,na het geene tusfchen ons voorgevallen is, hem „ nooit vrypostig zal durven onder de oogen zien" - Wat gebeurt? de fchaal van den Heer puff daalt zeer aanmcrkelyk: maar ziet gy het tongetje wel van de balans het helt waarlyk noch vry zichtbaar naar den anderen kant. Ben ik niet eene rechte zottin? En evenwel moet ik deeze zaak wel overleggen. Wilt gy met uwe sophia nog een weinig geduld neemen? ik merk dat ik op deeze manier, niet te- genftaande zulks maar boertende gefchied, de zaak nogthans vry wel overweeg. Nu dan! hy veertig jaaren, en ikagticn. Wy zullen dit eens nauwkeurig uitrekenen. ■ ■■ - Maar het kan waarlyk niet door den beugel! Twee en twintig jaaren onderfcheid! O ik wed, dat ons huis welhaast weergalmen zou van, Papa . en, myn Dochtertje. In ernst; twee en twintig jaaren het is te veel! Gelieft maar zelve eens na te rekenen of het onderfcheid niet al te merkelyk is. Twee cn twintig jaaren! Myn allerliefde Mynheer puff, gy kunt het niet gebeteren > doch, geen woordje meer daarvan: bedenk toch zelve eens, het kan waarlyk niet door den beugel! Verder: hy is over tien jaaren, vyftig, en ik agt en twintig. My dunkt, dat is nog erger! Of: Is hy thans veertig, en denkt evenwel nog verliefd en teder; wat zal my dan hinderen om eveneens te z 3 den-  C 353 ) denken, wanneer ik dien zelfden ouderdom bereiken zal Laat zien; daar zit hy nu in zyn'pels gewikkeld in 't hoekje van den haard, en kucht, en knort, en kan niet warm worden -— en is netto gerekend twee en zeventig! Ik moest immers Kortom « gelyk reeds tweemaal gezegd is! het kan volfïrekt niet door den beugel! Maar hy heeft geld." • Het fchynt als of iemand my deeze woorden duidelyk toeriep: doch hy mag met die aanmerking vry te huis blyven, Hy kan vroeg derven, en het jonge weeuwtje • Wel foei! Misfehien komen 'er geen vryers meer?" • ' Dat zou waarlyk al eep groot ongeluk zyn! Heeft God my dan geene drie honderd ryksdaalders jaarlyks inkomen verleent? Of want ik wil op deongeftadigeryk- dommen geen' daat maaken ben ik niet een fchepfel van den bannhartigen God? En heb ik geene handen, waarmede ik mynen nooddruft winnen kan? TV verlaat u hier, om eenzaam in myn vertrek , met dien te-raadpleegen, aan wien ik zo gaarne rekenfehap van al myn doen en laaten geef! Wat moet toch een jong meisje in myne tegenwoordige omftandigheden beginnen, wanneer haar geloof te traag is om overtuigd te zyn, dat de Heere die ons het leven gefchonken heeft, zo genadig is, om aan alle onze aangelegenheden deel te neemen ? Ik voor my, ken geene grootcre pynbank, dan wanneer ons eigen geweeten ons ten eenden tyd met verwytingen plaagt, die men door zyne toevlucht tot het gebed te neemen, en door eene naauwkeurige over-* wee--  C 359 ) weeging van alle omftandigheden, had kunnen voorkomen. VERVOLG. Ik had in myn gefprek met Mejuffrouw van den berg de voorzichtigheid gebruikt, om vooraf te bedingen, dat haar broeder myn befluit uit haaren mondverneemen jou, want ik zelve heb geen moeds genoeg om daarover met hem te fpreeken. Zy heeft my reeds om myn antwoord geplaagd: doch ik heb vry voor de vuist ftaande gehouden, dat men in zaaken van zo groot belang, aan een meisje van wiens redelykheid men overtuigd is, zo veel tyd vergunnen moet als zy begeert. Is het niet waar, liefde Moeder, dat haar te dringen, of 't geen het zelfde is, haar te willen overhaasten, zo veel zou te kennen geeven als of men aan een' goeden uitflag twyfelde? Mejuffrouw van den berg heeft my ook reeds laaten merken, dat zy 'er meer aan twyfelt dan zy wel wenscht. Maar de gefchiedenis van lotje legt my op het hart. Ik moet vooraf.... o Hemel!.. •. Niets kon te ongelegener tyd gebeuren, dan het geene my zo even bejegend is. Terwyl ik den laatften regel fchreef, klopte iemand zo zoetjes aan myne kamerdeur, dat ik zeer fterk twyfelde of myn gehoor inyniet bedrogen had, en derhalve met fchryven voortging, zonZ 4 der "  C 360 ) der eens te roepen: Kom binnen! Eerst lang daarna yvierd de deur even zo zoetjes geopend, en toen verfcheen de voorde helft vaa een menfchenhoofd. — -? Weigeraden! Het was de Heer puff zelf. ■■ 1 ■ Hoe zal die goede hals wel op zyn' neus gekeken hebben , toen hy zo lang daar buiten dond, en aandachtig toeluiderde of ik hem niet zou binnen roepen? Ik twyfel niet, of hy heeft ten minde wel tien maaien de hand aan de knop gehad, en die telkens wederom te rug getrokken. „ Gy fchryft, MejuiFer!" Jk pakte myne papieren byeen. „ Goddank! dat is heel mooi van je gedaan, dat ■ gy uwe brokjes papier aan kant legt alzo mag ik „ dan?" •—— aanftonds naderde lw met moedige fchreeden, zonder eens myn antwoord, of hét my gelegen kwam of niet, af te wachten. „ Dit is doorgaans myne manier, (zeide hy) wan.. }, neer men my één vinger breed geeft dan neem ik een „ geheele handbreed." ï ly maakte tevens eenige tekens met zyne hand, om my deeze brecdtens zo veel te duidelyker aan te toonen. Ik wilde op daan, maar hy drukte my by de beide fchouders wederom op den doel; vermits nu zyne zuster uitgereden was, en hy naar myne gedachten nog niet weeten kon, dat wy eikanderen reeds gefproken hadden, zo bleef ik maar gerust zitten en nam eenig naaiwerk by de r hand. Het was goed, dat ik zulks by my had; want wy zouden anders eene zeer grappige vertooning gemaakt hebben. —— Het is niet onvermaakelyk, wanneer men twee menfchen, te zaa*  C 3* ) zaamen ziet, die niet wcetea wat zy elkandercn zullen zeggen. Men heeft my eens van een'jongen vry er verhaald die by zyne lieffte om het jawoord zou verzoeken. Het" tooneel was in Dresden. Hy had naast zyne Dulcinea reeds lang voor het venfter gezeten, zonder dat één van beide één woord gefproken had. „ Zeg my toch eens „ Mejuffer, (vroeg hy eindelyk) „ welke is uwe ge„ boorteplaats ? " Dippoltswalde," was het antwoord. —■—„ Ei lieve! Gy zyt uitDippoltswalde, „ daar heeft Mejuffer zeer wel aangedaan." . De Heer puff plaatste zich aan myne fchryftafel recht tegen my over en daar zat de goede Heer puff. (Na een langduurig ftilzwygen.) „ Hoor eens „ myn kind, gy verftaat zulke zaaken toch beter als ik; „ wat dunkt u, zou de Heer MALGPvé verliefd zyn?" Ik dacht, lieffte Moeder, dat deeze inleiding meer beloofde, dan de meeste inleidingen, die eigentlyk dus genoemd worden. Ik wilde niets merken laa¬ ten , en antwoordde derhalve: Waarom zou ik dat beter verftaan als gy ? : 9, Heb ik je daar Juffertje! dat was juist de tekst waar'*> °P ik u gaarne wilde brengen Ik ontdekte terftond myn' misdag en viel tusfchen Hy fchynt zekerlyk wel zin in haar te hebben; maar ik geloof,-dat gy hem daartoe aangemoedigd hebt. „ Ik? Nu ja, ik heb zulks gedaan omdat hy „ een doorgoed kaereltje is. Het zou my zekerlyk zeer „ aangenaam zyn, byaldien petje hem neemen wil>> «e" z 5 Ik  C 36°- ) Ik twyfel zeer. „ Ik ook: maar ik had 'er myne oorzaaken toe; a»„ ders denk ik altoos: Wat my niet brand, dat blusch „ ik niet." Zekerlyk! (want ik wist niet wat ik zeggen zou.) % Laat my toch maar eens uitfpreeken; want gy bej» gryPr mv n'et- Welke oogmerken had ik dan ? wat „ duftkt u?" Zy zyn my waarlyk onbekend. Ik wil zidks gaarne gelooven. Nu dan, myn oog«9 merk was om hem den pas af te fnyden." Clk zweeg, omdat ik niet begreep, wat hy daarmede zeggen wilde.) „ Ja, affnyden. Want ik was beducht ,dat hy naar ze„ kere andere Juffer mogt uitky ken, en daar dacht ik, was. „ ik zelf de naaste toe. Wat dunkt je ? " Maar zoud gy hem in zyn voorneemen op betje wel onderdeunen wiüen ? (Ik poogde hem te ontwyken.) „ Of ik dat voorneemen onderdeunen zou ? ——— Kyk eens, hoe gy dat lieve witte vingertje hebt zwart „ gemaakt!" (Ik had een inktvlak op den vinger.) Geef „. het hier, ik zal het afzoenen!" (De inleiding, dacht ik toen wil niet lukken: Het fchynt als of de goede man man zich wat korter verklaaren zal. ) —- „ Of ik hen „ onderdeunen zou ? Maar gy blyft niet by onzen tekst „ Ik vreesde, dat hy naar iemand ,die zulke witte hand„ jes heeft, zouomkyken..." Wel gezegd! maar wy fpreeken immers van b e tj e ? — ( Voor het overige geloof ik, dat de goede ma» nooit  C 363 ) «ooit een zotter figuur gemaakt heeft, dan hy thans maakte. Naar allen fchyn ben ik de eerde, by welke hy een kansje durft waagen.) „ Gy hebt gelyk. Wy zullen dien draad eens fchielyk n afhaspelen. ——~ Byaldien zy hem hebben wd, dan ,, ben ik voorneemens om by het geene zy reeds heeft ,, nog vyfduizend ryksdaalders uit myne eigen beurs by „ te leggen. De lieve God heeft my gezegend: en ,> waarom zou ik het dan niet doen ? Ik kan niet lo- chenen, dat het meisje reeds ryk van haar zelve is, „ ook ziet de Heer MALGRé juist op geen geld; maar 9, evenwel wanneer men zo iets in voorraad heeft, dan „ is de liefde want ik veronderdel, dat zy hem „ bemint zo veel te krachtiger en daarom, „ begryp je wel.... maar gy hebt my geheel en 99 al van myn concept gebragt..." Hy hoede een paarmaal; plooide, om den tyd te verkorten, zyne manchetten, ftreek vervolgens met de vlakke hand zyn kamifool van manchester fluweel, en Zocht 'er de pluisjes af. „ Allont puff (zeide hy eindelyk) hou je nu dap- per!" Ik ontdelde waarlyk. Zulke voorflaagen, wanneer die door de mansperfoonen gedaan worden, hebben altoos eene wonderlyke uitwerking op onze gemoederen, zelfs wanneer men zich bereid heeft om dezelve aan te hooren —■—- en ik had dezelven in 't minfte niet verwacht. Derhalve was het eenigst middel om hem al fchertfende te ontwyken, Gy zyt (zeide ik) uit uw toncept geraakt: Was ik in uwe plaats, dan zou ik het zelve nog eerst eens ove^ ftudeeren, » Op  C 364') „ Op myn woord, ik mogt waarachtig niet gaarne „ Domine zyn! Wel verbruid, wanneer iemand zulks „ eens op den preekftocl overkwam, en dat men daar „ ftond te kyken gelyk de koeharder van Ringelshe'un „ dien de mond toevroor." En wat deed de koeharder toen? „ Wat zou hy doen! hy zal nog toeten. A Pro„ pos: daar was eens een Domine die zou preeken; hy „ was nog geene vyf minuuten op den ftoel geweest of „ hy raakte van zyn concept, cn klom befchaamd we„ derom van den préekftoel af, waarop de Voorzanger, „ die geen vriend van den Domine was, zo haast de „ laatfte na zyne predikatie van vyf minuuten uit de „ kerk marcheerde, aanftonds begon te zingen: „ Het is nog nooit zo erg geweest „ Van 't aanbegin der waereld. enz. ' „ Laat ons nu eens wederom op onzen tekst komen, t> gelyk zeker koster van zyn' zoon, die Domine geworden was en in zyne eerfte predikatie vry dikwils „ haperde, zeide: myn zoon klom menigmaal zo hoog, „ zo hoog, dat ik zelfs niet wist waar hy belanden zou; ,, maar hy kwam toch altoos weer op zyn' ouden tekst! „ Hierby een ipeldje geftoken: Zeg my eens ,; myne lieve juifer, hoe laug denkt gy nog by ons te „■blyyen? " Zulks is ecne vraag Mynheer, die ik met fchaamte my zelve eiken morgen doe. ■ ■ ■ Ik moet blyven tot dat myn broeder komt. „ Dan wenfeh ik dat Mynheer uw broeder nimmer „ ko-  ( 36*5) „ komen mag! want vetilaa je me wel ? ik heb nog ,, een groot kluwen met je af te haspelen, zo dat hy „ my tegenwoordig verbruid dwars voor den boeg zou „ komen. Hy kon 'evenwel (wanneer het ongeluk zo „ wilde) vandaag nog wel eens hier zyn, en daarom „ zullen wy maar liever aanftonds beginnen. Zeg eens, „ waar wil je toch heenreizen? en waarom. —— „ Men moet altoos overleggen waar men in den ouder„ dom een' warmen haard kan hebben. Ik heb bykans „ de geheele waereld doorreisd, en geloof me wan„ neer ik je zeg, dat het overal zo is als hier. Jonge „ vryers zien naar fchoonheid; hier mede zyt gy rykelyk „ bedeeld: Maar de ouderen van die jonge Heertjes „ denken heel anders. Oude vryers zien na geld; dit „ hebt gy niet myne lieve Juffer..." Ik viel hem tusfchen in. ———> Helaas lieffte moe* der! hoe diep word fomtyds onze hoogmoed vernederd door menfchen, die verder niets dan een zeer goed hart bezitten! Wy zeggen zo dikwyls, dat de armoede geene fchande is: doch geloovcn wy misfehien het tegendeel? Ik vrees ja! Het aanmerkelykst daarby is, dat hy die weezentlyk in de grootfte armoede leeft, nog veel minder dan menfchen, die alleen den fchyn van armoede hebben, en om de eene of andere oorzaak hunne rykdommen voor het oog der waereld verbergen , daar voor willen aangezien worden. Doch is het in andere omftandigheden niet eveneens? De wellustelingen, de agterdochtigen, de oploopende en driftige menfchen, kunnen het zeer wel verdraagen, dat men hen by die» naam noemt. En leugenaars,-bedriegers, blood- aarts  C 366 ) aarts en gicrigen integendeel niet. —— Ik behoorde nry te fchaaraen dat ik die onbedwinglyke haaftigheid* waarmeede ik van myne jeugd af aan ben befmet geweest, nog niet heb kunnen overwinnen. Thans voel» de ik my ten hoogde beleedigd.... of was ik misfehien boos, omdat de Heer puff uit myne armoede bcfluitcn wdde, dat ik gevaar liep om voor altoos vryder te moeten blyven ? Welke dwaasheid daarom toornig te worden! 1 — Wy meisjes , wanneer men ons van 't huwelyk fpreekt, poogen ons daaromtrent onverfchillig te toonen, en verraaden daardoot onze ver* bittering tegen dien, welke de onbeleefdheid heeft om aan onze veroveringen te twyfelcn. Om kort te gaan, ik wierd boos, en fnaauwde hem toe: „ Het is ,, niet moogelyk, Mynheer puff , dat die aanmerking al „ mede op uw concept zoude ftaan!" Ik zaamelde ten zefden tyd allen myne papieren bycen, en wiide hem alleen laaten. Hy hield my op dezelfde manier terug, gelyk hy my voorheen op den doel gedrukt had, naamelyk by de fchouderen. „ Gy moet my eerst laaten uitfpreeken, „ Ik ben van die menfchen niet, die naar geld zoeken, j? Gy zyt een weeskind.. " Hou op Mynheer puff, hou op; zo dikwyls men my daarvan fpreekt, dan eischt men van my, dat ik God danken moet, omdat hy de liefderykfte vader is, en altoos zo genadiglyk voor my gezorgd heeft Laat toe, zulks bid ik u, dat ik hem daarvoor zonder uitftel danken mag, -------- Dit gezegd' hebbende, verliet ik hem. Ik zag niet eens om, zo dat ik niet zeggen kan j hoe hy zich daarby gedroeg. Hief-  C 36? ) Hiermede was zyn noodlot haast beflisd! Hy ging ook terdond door eene andere deur uk dit vertrek, en ■vermits ik met die hitte, welke op myne wangen gloeide, niemand voor oogen durfde komen, en ook wel vermoeden kon, dat ik thans voor zyne overvallen zeker was, zo ging ik in myne kamer te rug; doch ik was veel te ontroerd, dan dat ik eenig nut uit myne eenzaamheid had kunnen fcheppen. Ik kan haast tot geen bedaaren komen. Meenen de mansperfoonen dan, dat zy ons eene weidaadbewyzen; wanneer zy ons ten huwelyk neemen. Hoe menigmaal heb ik 'er om gelachen, wanneer ik las, dat de held van eene roman een meisje voor ondankbaar fchold, omdat hy 'er een blaauwtje by gelopen had; zulks fcheen my even zo buitenfpoorig, als of men ten aanzien van een' bedelaar, aan wien ik niets of ten minde maar een zeer kleine aalmoes gegeven had, zeide, dat hy zich over myne ondankbaarheid beklaagde: Maar nu zie ik wel, dat een mannenhoofd onder meer andere wonderlyke verbeeldingen ook deeze hebben kan, dat wy meisjes verplicht zyn om hem voor zyne ydele grillen, ik meen voor zyne vryagie een alleronderdaanigst compliment te maaken. Aldus begeerde de valk in de fabel, dat de muis zich voor zeer geëerd zoude houden, omdat hy zich verwaerdigd had, zyne fcherpziende oogen op haar tc werpen. ——— Ik ben van die menfchen niet die naar geld zoeken; —-—- gy zyt een weeskind " hy  C 563 ) hy had 'er nog maar moeten byvoegen, „ cn daarom1 5, wd ik u eene groote barmhartigheid bewyzen." Nogthans is onze kunne ook van haaren kant zo ontaart, dat het vry zwaar te bedisfen is, of ons gedrag omtrent de mansperfoonen een recht van wedervergeldig tegen hunnen hoogmoed, of dat deeze zulks ten aanzien van onze baitenfpoorigheid is. Want byaldien de mannen zo onbillyk zyn, dat zy ons fchelden wanneer wy hen niet beminnen kunnen; zo zyn wy van onzen kant even zo onbillyk, Wanneer wy ons alom beroepen,dat wy hen zulks voor de vuist gezegd hebben. En genomen dat dit fomtyds niet uit fnorkery gefchied: zo gefchied het toch —-—— waarom? ——- Uwe diepe kennis van het vrouwelyk hart zal deeze vraag beter beantwoorden kunnen, dan ik. Ik ben al wederom in myne moralijeerende luim: maar om my zelve daaraan niet te gewennen ( want de mannen willen hierin het monopolium alleen hebben) zo zal ik deeze brief beduiten. XXVII. BRIEF. sophia aan dezelfde. Koningsbergen. Maandag den 8 Juny. Ïk befpeur eene aanmerkelyke verandering op het gelaat van Mejuffrouw van den berg. Misfehien heb ik Zulks aan het bericht van haaren broeder te danken, of anders word die door de tocneemende ziekte van haare jongde dochter veroorzaakt. > Toen ik gisteren  ( 3^9 ) myne verdrietige eenzaamheid ontvlood, nam ik toevlucht tot dat lieve meisje en vond haar in een medelydenswaerdigen daat. Haare moeder had betje bevolen om op het tederde voor haar te zorgen, doch deeze had zich den geheelen namiddag in het tuinhuis opgefloten , en kwam naar haare zieke zuster niet eens omkyken. Het is de meid van lotje zeer flreng verboden om ooit by haar alleen te zyn, en van de andere meiden was niet ééne by de hand, dus vond ik haar in de namiddags hitte , fmachtende van dorst, zonder thee, zonder citroenen, zonder de minde laafenis. „ Dit is myne beste laafenis," zeide zy, my een' bybel toonende waarin zy toen de brieven van Johannes las. „ Het zachtmoedige, dat hierin doordraait,past „ by uitneemendheid voor myn gemoed , waarin de zachtmoedigheid reeds wortel fchiet. Doch waar „ zyt gy, myne waardde vriendin, zo lang geweest ? Vlied gy ook, gelyk de flaap de ongelukkigen?" ïk verhaalde haar myne ontmoeting; want ik heb haar tot nog toe, buiten ééne zaak, niets kunnen verzwygen. Zy luifterde met aandacht en zeer diepzinnig naar het zelve; en toen ik geëindigd had, riep zy uit. ,, O hoe wensch ik, dat gy de echtgenoot van een' myner bloedverwanten,of ten minfte van een' myner vrienden eens moogt worden! Het leven is my thans „ van zeer geringe waardy; maar zo ik u verlies, wat „ zal het dan zyn, dit elendig leven , deeze geduurip, ge teleurftelling." 9, Zqu ik den Heer puff het jawoord geeven?" Aa 'Zy  ( 37° ) Zy antwoordde met een' zwakken glimlach: „ Hebt gy „ dan niet gehoord, dat ik twee gevallen (lelde ? " Wat wil zy, lieffte Moeder, daarmede zeggen? Zou lotje iets van myne betrekking op den Heer less ** weeten of vermoeden. Ik heb nog andere oorzaaken om dit te vreezen, en zal u dezelve by eene toekomende gelegenheid wel ééns ontdekken. Ondertusfehen heb ik het geduurig op myne tong gehad, om haar daaromtrent eenige vraagen te doen, doch het heeft my telkens aan den moed ontbroken, zo dat, om verdere verlegenheid voor te komen, ik haar eindelyk om het beloofde verhaal wegens den Heer schultz verzocht. Ik zal u dit verhaal mededeelen, terwyl dit allerlieffte meisje hierin myne tegenwoordigheid duimert. „ De eerftemaal Q zeide zy ) dat ik den Heer schultz „ gezien heb, was ten huize van Mevrouw * * . De „ mishandelingen , welke hy aldaar heeft moeten lys, den, hebben al zeer vroeg hunnen oorfprong geno„ men, en gelyk ik onlangs vernomen heb, brengt hem „ de oorzaak, waardoor hy zich den haat deezer kwaad„ aartige vrouw op den hals geladen heeft, niet wei„ nig eer. Zyn beklaagenswaerdige ftaat, deed my het „ allereerst eene te verregaande vriendfehap voor hem „ opvatten. Ik verwonderde my over tafel over de grootmoedigheid, waarmede hy eene verregaande be. „ leediging verdroeg, naardien dezelve geene andere uit.j werking fcheen te hebben, dan die ik in de kleur ,, van zyn aangezicht bemerkte. De dwaaze verbeel^ ding, als of myn hart tegen alle aanvallen van buiten „ niets  C 37i ) 93 niets te vreezen had, was de oorzaak, dat ik my'Zon* der eenige achterdocht, aan de zoete fmarten van het medelyden overliet. Toen ik te huis gekomen was* ,9 poogde ik myn gemoed wel van dien indruk wederom », te ontlasten: maar telkens wanneer ik eenige liefdes, loosheid of onmeêdoogenheid in myne zuster bemerk-» 99 te, zo dacht ik aandonds met verontwaerdiging aan Mevrouw ** of met innerlyk medelyden aan dctl 99 Heer schultz. In die uuren wanneer de Studenj, ten uit hunne collegiën kwamen, dond ik geduurig „ aan myn vender; alsdan zochten myne oogen dien 99 ongelukkigen jongeling, en wanneer dezelven hem onts, dekten, dan keerde ik die van hem af, doch nöoiÊ zonder eene innerlyke pyn te gevoelen , waarvan ik 9, de oorzaak niet kende. — Het kwam niet eens j, in myne gedachten, dat dit liefde zyn kon: want ik >, had zeer weinig over dat onderwerp gelezen, naardien 99 myne moeder ons (om welke redenen weet ik niet) 9> ook zelfs den Grandifon, nevens alle andere romans „ verboden had te leezen. Ik heb nu dat leerzaam boek, „ met nog eenige anderen, die men, na het zelve, dulden 9, kan, gelezen; en zou tegenwoordig te berispen zyn „ byaldien ik nog eens de zelfde zwakheid beging, en my 9, eveneens liet inneemen, als toen in myne onnoozelheid gefchiedde. . Het is geen ydel vooroordeel „ myn kind, dat wy meisjes niet het eerst beminnen 3, moeten." Waarmede zult gy dat bewyzen, beste Lotje? „ Doordien het zelve ten hoogde onbetaamlyk is *' ' «och wy zullen een andermaal hierover fpree9» ken..4" Aa a Maar  C ) Maar hoe dan, wanneer het waar zou zyn, dat zielen die voor elkander beftemd zyn, op één zelfde oogenblik in liefde ontfteeken? „ Het kan zyn doch ik bid u, verfchoon dee- „ ze reis myn zwak hoofd; ik ben heden buiten ftaat tc „ disputeer en, hoewel ik eene zaak verrichten kan, „ welke verre boven het bereik is van veele hoofden, „ die gezonder zyn naamelyk, over aandoe- „ ningen denken, en dezelve ook misfehien befchryven. „ b> Ik meende dat de Heer schultz geen klaar- „ der en bondiger bewys van een waarlyk vroom gemoed „ geeven kon, dan zyn edelmoedig geduld cn nedrig„ heid, welke inderdaad uit geene laagheid of laihar„ tigheid voortkwamen. Voeg daarby een allerfraaist 5, postuur, nevens het minzaam gedrag, dat hem bo„ ven zo veele anderen doet uitmunten , en gy zult u „ dan niet zeer verwonderen, hoe een onervaren hart „ tot deszelfs grootfte nadeel leeren kan, in welke ge„ vallen men behoorde te bidden: leid ons niet in vei?„ zoeking!" Oordeel zelve, waardfte Moeder, of lotje niet alles weet, wat my bejegend is.? en ben ik niet veelminder te verontfchuldigen dan zy? ik die den Grandlfon gelezen had; welke gy zo menigmaal vermaand hebt, in tyds op myne hoede te zyn, wanneer ik dergelyke aandoeningen befpeurde! Wat ik u toen gefchre¬ ven heb, is my thans wederom vergeten: Maar hét is onmooglyk dat ik u niet zou gezegd hebben, dat de Heer less ** in myne oogen een zeer fraai mansperfoon was. Een man van eene ryzige geftalte; een volmaakt  ( 373 ) maakte bruntt; een gang a perte de vue (ik weet niet hoe ik het zal uitdrukken, wanneer men iemands gang met groot genoegen befchouwt,) oogen,uit welken de febranderheid en doorzichtigheid uitblinken; zyne taal, vol van mannelyke achtbaarheid, verzeld met bondige en duidelyke uitdrukkingen van waarachtige beleefdheid, die van zyne eigene waerdigheid niets verminderde, en evenwel den hoogmoedigftenfterveling kon genoegen geeven; eene merkelyke doch zeer tedere fympathie met de rampen zyner medemenfehen; menigvuldige ondervindingen in alle omftandigheden van het leven; iets dat zeer onderrichtende in den omgang was, en van de geleerdheid alles, uitgenomen den fchyn ontleende ; groote befcheidenheid, welke een ieder affchrikte om hem met gemeene praatjes te onderhouden, en hem voor alle lastige gemeenzaamheid befchermde; buitengewoone tegenwoordigheid van geest, die zich door geene onvoorziene toevallen liet verrasfen, een minzaame ernst, welke baldaadige fcherts uit zyne tegenwoordigheid verbande; voor het overige in al zyn doen regelmaatig gelyk de Natuur zelve; eene kleeding, by welke men alleen aanmerk», dat dezelve niet mishaagen kon, en derhalven niet eens de gedachten inboezemde, dat dezelve beftemd was om te behaagen. Hoe uitvoerig heb ik deeze fchets getekend! dezelve is onder myne handen, het waare af beeldfel van den Heer less * * geworden. Maar zeg my eens, hebt gy ondertusfehen niet gedacht, dat ik hier het karakter en de hoedanigheden van den fraaijen Predikant te affchildcrde? Mag ik u bidden, zo ipreek toch van denzelven niet! Aa 3 Het  C 374 ) }iet heugt my nog, toen ik door de predikatie van deezen man eens buitengemeen getroffen wierd, hoe gy my by die gelegenheid zulk eene moederlyke vermaaning gaf; hadden de wyze lesfen,welke ik toen uit uwen mond hoorde, my niet voor altoos tegens de aanvallen van eene dwaaze hartstogt behooren te verdeedigen? Hoe kan ik deeze merkwaerdige woorden ooit vergeeten:,, Wees altoos op uwe hoede, myne dochter, wan- neer godsdiendige waarheden een' byzonderen indruk w op u hebben, omdat deeze of geene beminnenswaer- dige man dezelve gepredikt heeft; want byaldien de „ verbetering van het hart, welke de voomaamde be„ zigheid van eiken dag behoorde te zyn, daardoor al niet geheel cn al verhinderd word, zo word dezelve ten ' „ minde opgefchort, en het ontbreekt aan waaren yver „ om zyn christendom behoorlyk te bevorderen — en „ één dag, welken men zonder nut doorbrengt —• he- „ laas welk ongeluk!" Ik heb geene geheimen die ik u verzwygen kan, cn zal daarom openhartig bekennen , dat uwe vermaaning my op dat oogenblik te binnen fchoot, toen ik den Heer less ** het eerst leerde kennen ; ook gefchiedde zulks ten tyde van zyn gefprek wegens het tweegevecht, doch ditzelfde gefprek; zyn, ik mogt haast zeggen, majeftueusb^ dwang over de fchrikkelyke hartstogt des toorns; zyn berouw naderhand over eene drift, welke misfehien geen fterveling zo langen tyd had kunnen beteugelen: Dit alles hielp om my te kluisteren. Hoe waarachtiger het is dat hy vervolgens met edelmoedige zorg die banden poogde te flaaken, hoe dieper my deeze beken-  C 375 ) tenis moet vernederen, dat naamlyk zyne ongeveinsde aandacht by de doopplechtigheid 'mWehlau op nieuw over myn hart triomfeerde. Doch wat zeg ik ? hy heeft duizendmaal losgemaakt, cn evenzo dikwyls heb ik my zelve wederom in boeijen geflagcn. En is niet alles, dat ik hier gefchreven heb, een duidclyk bewys myner dwaasheid - van die aanmerkelyke dwaasheid, dat ik een' mensch beminde, van wien ik niet eens weet wie, of van waar hy is, of waar hy zich onthoud, en ten aanzien van welken ik behoorde te wenfehen, om 'er altoos onkundig van te moogen blyven. VERVOLG. -Zie daar, wat ik by deeze plaats in het verhaal van lotje dacht. „ Zoud gy (vervolgde zy) niet in de„ zelfde verzoeking gevallen zyn ? Of hebt gy misfehien „ de laatde vyf jaaren van de agttien, welke gy reeds „ beleefd hebt, op een onbewoond eiland doorge„ bragt?" Hoe gaarne had ik deeze laatde vraag met ja beantwoord ! - Wat dunkt u, ben ik niet in groot gevaar, dat dit meisje myne geheimen uitvorfchen zal? Zal ik goedwillig bekennen ? of moet zy my eerst op de pynbank leggen? of is het misfehien voldrekt onmooglyk, om eene liefde, waarvan men, ten hoogde genomen alleen het ydele en dwaaze inziet, langer te verzwygen dan ik reeds gedaan heb? of is het geheel onraooglyk, dat men op zyne eigen hand bemint? of... Aa 4 is  C 376 ) 33 het niet best van allen, dat ik myne aanmerkingen ftaak en lotje laat uitfpreeken ? Welaan dan, het zieke hoofd op haar klein handje leunende, vervolgt zy aldus. Neen, zy zwygt, want betje komt binnen , om een glas limonade voor haar zelve ■ ■ niet voor haare zwakke zuster klaar te maaken. Zy vraagt zeer koeltjes:" Hoe vaart gy charlotta ?" Lotje zucht. „ Kom, kom, gy moet die grillen maar hoe eer hoe „ liever verdryven; de mannen verdienen niet, dat wy „ om hunnent halven één verdrietig oogenblik hebben. Geloof my vry, hy zal het u nooit dank weeten." „ Helaas! myne zuster, waarmede heb ik deeze „ wreedheid by u verdiend ? " „ Door de liefde; wanneer deeze zo verre gaat, dan „ moet men zyn best te doen om die zulke meisjes uit den zin te dryven: Is het niet waar Mejuffer (regens „ my) dat wanneer men als dan wederom gezond word „ men zich zelve verfoeien zoude om dat men daarom „ ziek geweest is. »' Neen ik denk in dit geval „ heel anders, en oordeel, dat men de mannen vcrach„ ten moet, wanneer zy hoovaardig zyn en hen befpot„ ten en uitlachen, wanneer zy zich lafhartig toonen. Zy „ hebben geene andere dan deeze twee gedaantens: mal„ GRé ook niet. Wat zoud gy doen, wanneer hy aan „ u zyne adres/en maakte ? " Hy zal (gaf ik ten antwoord) zulks nooit doen .... Zy liet my niet uitpraaten, maar zeide: „ daarvoor wü ik gaarne borg blyven." Ik zweeg. Zy  (377) Zy trad voor den fpiegel, maakte eene hoogmoedige mine, en ging heen zonder ons aan te zien. Lotje befchaamde my door hat gerust achtervolgen Van haar verhaal, terwyl ik meende, dat zy zich thans over de ongemanierdheid van haare zuster bcklaagen zou. „ Eindelyk (vervolgde zy) gebeurde, dat ik reeds „ zo langen tyd gewenscht had. Wy wierden ten hui„ ze van Mevrouw * * genoodigd. De Heer schultz „ was afweezend! Ik kan niet zeggen hoe my daar te „ moede was: want myne aandoeningen waren te ver„ ward, dan dat ik die befchryven kon. De moeite „ die ik nam om vrolyk te zyn, had my moeten over„ tuigen van de geringe magt, die ik over myn eigen „ hart bezit. Wy keerden wederom naar huis „ en nu meende ik , dat ik hem vergeten had. Ik ,, was ten minde zeer gerust, ten zy dat fomtyds van „ Mevrouw * * gefproken wierd. Zy bezocht ons „ na eenigen tyd, cn terdond was myn hart wederom „ in beweeging gelyk voorheen. De Heer schultz „ kwam 's nademiddags insgelyks, om haar zoontje af ,, te haaien! toen befpeurde ik eerst, dat ik hem niet „ vergeeten kon. Ik fchonk hem de thee: O! hoe „ gaarne deed ik dit! Nademaal hy zich in ons huis „ bevond , en myne moeder hem zeer minzaam beje„ gende, zo mogt ik vrymoedig met hem fpreeken; en „ (het heeft my namaals niet weinig verwonderd) ik „ heb nog nooit zo onverfchillig met hem gefproken „ als op dien tyd. Het gebeurde wederom, dat wy in zyn gezelfchap by Mevrouw * * fpysden. Zy misAa 5 han"  C 378 ) handelde hem op een onverantwoordeiyke manier. „ Wy reeden na het eeten naar haaren tuin. Myne moe. „ der meende, dat ik voor de liefde onvatbaar was, en „ fprak derhalve zonder eenige achterhoudendheid en zeer „ voordeelig van dien jongeling. Ik verbeeld my nog „ deeds , dat zy hierin een' misdag beging ■ ,, doch, hoe kon zy ook vermoeden — helaas! myne „ liefde fytje! ontdaa my van het overige myner „ dwaaze gefchiedenis! " Zo haast ik vernomen heb, waarin derzelver dwaasheid bedaat. „ Byaldien gy oprecht zyt jegens uwe vrienden, en hen niet vleit: (en dat hoop ik immers van u niet?) „ zo moet gy toedaan, dat die deezen naam verdient. 5, Ik zocht de eenzaamheid in een afgelegen „ boschje: want het was my voldrekt onmooglyk om „ de ongerustheid van een hart, dat dergelyke gewaar„ wordingen nog nooit ondervonden had, in de tegen„ woordigheid van andere menfchen te verdraagen. En welke gewaarwordingen ondervond dat hart? „ Ik zal myn best doen om deeze vraag te beant„ woorden, en ten dien einde van vooren af aan begin„ nen. Het eerst, dat ik gevoelde, was de angst, dat „ de Heer schultz het voorwerp der mishandelingen „ van Mevrouw * * mogt worden. Hy fprak zeer weis, nig, maar ik kon telkens uit zyn gedrag, ja zelfs uit 5, zyn dilzwygen reeds voorfpellcn, wat hy zeggen wil„ de. Ik aarzelde om dit liefde te noemen, en fchoof „ de fchuld, waarom ik dit niet anders noemen kon, op „ de armoede van onze taal. Over tafel waren myne 00-  ( 379 ) „ oogen zo dikwyls naar hem toegekeerd, dat ik ein„ delyk daarover befchaamd wordende, die op myn ta„ felbord moest vestigen. Nu vreesde ik, dat men 'er „ zich over verwonderen zou, waarom ik geduurigvoor „ my zag, en dit - ik geloof, dat dit de oör- „ zaak was — deed my bloozen. Wanneer hy „ begon te fpreeken, dan wenschte ik, dat zyne rede„ nen wederom zo fraai mogten zyn gelyk de voor- „ gaande Ik vond alles, dat hy zeide zo „ voortreffelyk • ■ en evenwel, het vervrolykte „ my niet? ik verwonderde my daarover niet; maar .... „ doch ik kan niet zeggen hoe het eigentlyk was. Ik „ wilde geduurig met hem fpreeken; en dan damerde „ ik en was daarover nogthans niet verdrietig. 5, Ik fprak Fransch ;hy fprak die taal beter; ik befpeurde zulks , en het was my zeer aangenaam, dat hy „ dit kleine voorrecht bezat. Wanneer hy zweeg, dan „ verheugde ik my op nieuw omdat ik daardoor zeke„ re ontroering fpaarde, en wenschte evenwel, dat hy „ zonder uitdel wederom beginnen mogt. Gefchiedde „ dit, dan wist ik van te vooren dat ik op nieuw zou „ bloode worden, en verheugde my nogthans over dee„ ze bloodigheid, welke ik met innerlyk vermaak al„ lengs voelde toeneemen. Hy fprak fomtyds met „ groote vrymoedigheid; dit gaf my nieuwe dof tot „ vreugde, omdat zulks zo mannelyk fcheen;dan was „ hy eens achterhoudend, ten minde een weinig bloo„ de, zo als ik: en dit behaagde my nog meer, omdat „ ik alsdan ondervond, dat wy iets met eikanderen gea, meen hadden. Mevrouw** bejegende hem kwalyk; hy  C 33o ) hy verdroeg het nier. geduld en vermeerderde zyne ge?, woonlyke beleefdheid: het eerfle deed my leed, maar $ het laatfte liet my geen'tyd om my, over haare kvvaad„ aartigheid te ergeren. Hy ging terftond na den maal? „ tyd van ons af; ik kon my niet onthouden hem na te „ zien, zo lang hy binnen het bereik van myne oogen » was — en ik geloof waarlyk, dat ik my niet eer „ van dat postuur, 't geen ik by zyn vertrek aangenomen „ had, herftelde, dan na dat hy reeds geheel en al uit „ myn gezicht verdwenen was. Mevrouw ** fprak van „ hem met veele minachting; dit verdroot my zeer,en „ echter wenschte ik wel dat zy nog meer zeggen „ mogt, nademaal my zulks gelegenheid gaf om heimcj-, lyk aan hem te denken. Ik was moeijelyk, omdat ;, hy reeds zo vroeg heenen ging: en nogthans wel te », vreden , omdat ik nu tyd had , om zyne ge„ daante in myn geheugen te herroepen. Ik wenschte ,, voor een oogenblik in de plaats van dien vertrouw- den vriend te zyn, met wien hy misfehien tegenwoor„ digiprak, om uit de verwarring, of de onverfchillig-., heid, waarmede hy denzelven wegens het gezelfchap, dat hy kort te vooren verlaten had, onderhield, zyn „ denkbeeld omtrent myne perfoon te moogen weeten. ■ Ziet gy wel, onnoozel meisje als gy „ zyt, hoe onmooglyk het is , om op uwe vraag: „ welke gewaarwordingen ondervond dat hart? te kun„ nen antwoorden. - Byaldien ik gezond was „ dan zou ik over die onnoozele vraag eens hartelyk ge9, lachen hebben." Hier  ( 3«i ) Hier eindig ik, pm u morgen het overige van haar. verhaal op papier te brengen. Ik kan de verzoeking, om dit liefwaerdig meisje, dat tot nu toe in een gemsten flaap gelegen heeft, een zeer zoet kusje te geeven, onmooglyk wederftaan. Daardoor zal ik haar opwekken, op dat zy haare nachtrust niet bederve. BESLUIT. Dingsdag den 9. Juny. Vraag my niet (vervolgde lotje) wat ik onder" vond, terwyl ik eenzaam in het boschje wandelde, ik zou 'er zeer weinig van kunnen zeggen. Ik was ,, een' geruimen tyd ten prooi aan de nieuwe aandoe*; „ ningen van myn hart, want wy meis- „ jes neemen alles , dat zonder fmartelyk te zyn „ eene nieuwigheid is, ten minfte tweemaalen in over- " weeging. Gy hebt my onlangs gevraagd of ik den Heer less** beminde ? dit oogenblik leerde " my, dat ik hem niets meer dan hoogachting toegedragen had ; en evenwel merkte ik toen nog niet, \\ dat ik den Heer schultz beminde, maar wel, dat ik hem van harte een beter noodlot wenschte. Had ik \ myn eigen hart naauwkeuriger onderzocht, dan zou \ ik duidelyk gemerkt hebben, dat ik hem niet alleen een beter, maar zells het beste noodlot der waereld  ( 38* ) „ gunde,, cn om hetzelve voor hem te verkrygön,gaaf„ ne my zelve, en myne geheele tydelyke welvaart zou opgeofferd hebben. Ik kreeg vermaak in dit denk„ beeld, en op dat ik hetzelve ongeftoord en met aan„ dacht ovcrweegen mogt, plaatde ik my tusfchen de „ dichile druiken ter zyde van de groote allee. „ Verre van den tuin en het gewoel der menfchen „ zynde, wierd ik nogthans in deeze aangenaame een- ,, zaamheid gedoord. Ik ben nimmer onge- „ voelig geweest; in tegendeel, ik ben door het fchoo„ ne, het tedere, het aandoenlyke, dat zo wel in de werken der Natuur als die der menfehelyke konst „ ja zelfs in een gedicht doordraait, zeer ligt getroffen „ en evenwel vond ik altoos iets belachelyk in zekere „ foort van fympathie, welke men voorgeeft dat tusfchen „ verliefde harten heerscht. Wanneer het nu gebeurde „ dat ergens in een gedicht, een verliefde nachtegaal „ zyne klagten uitboezemde, dan liet ik het vogeltje „ doorgaans gerust zyn' zang voleinden, en doeg met „ onverfchiiligheid het blad over. ■ ■ Wat ge„ fchiedde! nu zong, geen nachtegaal, maar een on„ nozel vlasvinkje. Hoe aangenaam, hoe teder was zyn lied! Zyn wyfje zat niet vetTe van my te broeijen „ zy luiflerde met groot vermaak naar het gezang van „ haar gade, en zag my zo vertrouwelyk en met zulke „ heldere oogen aan, dat ik my verheugde, omdat de ^ Natuur my mede tot een zachtzinnig en onfchadelyk „ fchepfël, naamelyk tot een meisje gefchaapen had. ,,, Ik vond by toeval het doosje in myn' zak, waaruit „ ik dien zélfden morgen myn canaricvogeltje had ge- „ voerd;  C 3§3 ) „ voerd; en wenschte, dat dit wyfje eenige fpys uit, „ myne handen wilde aanneemen. Toen ik, om hier- van de proef te neemen, het nestje naderde, huppel„ de het mannetje met eene tedere ongerustheid en on„ der het uiten van zeker klaaglyk geluid, dat misfehien „ het ach! en helaas! deezer vogelen is, van tak tot „ tak geduurig naar my toe, naar maate dat myne hand „ die naderde, welke hem de lieffte in de waereld was. „ De zorgvuldige broeifter ftelde zich in een postuur, „ als of zy vreesde, dat ik met geene goede oogmerken „ zo naby haar kwam. Ik waagde het niet om haar „ overluid aan te fpreeken; maar gaf haar in gedachten 5, de liefkoozendfte naamen: Nogthans vloog zy weg, plaatste zich nevens haar' gade, en beide te zaamen „ baden my door hun gemeenzaam kermen, omdewaar„ de panden hunner liefde te verfchoonen. Hoe zeer „ trof my de droefheid deezer tedere ouders! Traanen, „ die welhaast ftonden uit te barften, kwamen in my„ ne oogen, zo dat ik het nestje, rondom het welk üc „ myn voedfel uitftrooide, naauwlyks meer bekennen kon. „ Dit verricht hebbende, keerde ik naar myne voo„ rige zitplaats te rug. Het mannetje vloog eerst nadr „ 't nest, om te befpieden hoe het in en omtrent het „ zelve gefchapen ftond. Hy lokte zyn wyfje welhaast „ door vrolyke toonen en het Haan met de vleugelen; „ waarop zy zich terftond wederom op de eijerenplaats„ te, en my met een onbefchroomd en dankbaar weezen „ aanzag, een korreltje van hetuitgeftrooidezaadproef,, de, en toen haar' gade zo vriendelyk bad, om myn » ge"  C 384 ) gefchenk met haar te deelen, dat hjr, even zo tam „ als het wyfje naar deeze fpyze vloog. Hier korts- wyldcn zy beide, ontnamen elkander nu en dan al „ fpeelende een korreltje, leiden het zelve wederom ,, neer, en f jilpten my alsdan hunne vreugde toe, tot dat eindelyk het mannetje zich op een' nabyzynden ,, tak plaatste, om my en zyne gade zyn beste deuntje voor tc zingen. „ Ik kan niet zeggen, hoe overeenkomftig dit alles met die aandoeningen was, om welke te koesteren, „ ik tot de eenzaamheid myne toevlucht genomen had. „ Opgetogen wegens het geluk deezer onfchuldige beest- jes, nam ik zeer veel deel aan het zelve, en herdacht n dat wy al te zaamen ons beftaan aan cénen Schepper tc „ danken hadden. Het voorbeeld en de ongeveinsde blydfchap deezer kleine fchepfeltjes leerde my,dat ik r }> en alle menfchen even zo gelukkig konden zyn, byM aldien wy alleenlyk leeren wilden hoe men dat geluk deelachtig word. „ In deeze mengeling van zeer verfchillende gemoeds„ beweegingen, onderfteunde ik myn bykans duizelig „ hoofd met myne hand, en verzonk in die droefgees- tigheid, waarin de aandoeningen tot gedachten ver„ anderen. Enkele traanen, gelyk de bedaarde kom„ mer die uit de oogen perst, bedauwden myne wau„ gen. En waarom weende ik thans? ik die zo langen tyd met my zelve vergenoegd was! -— Helaas! dacht „ ik toen, waarom is dan de mensch alleen dat ongeluk- kig fchepfel , dat de Natuur misbruikt ; de Natuur 9 5» waardoor alle andere fchepfelen gelukkig zyn; deeze „Na-  C 385) ?; Natuur, die niet minder het fieraad der fchepfclcn, ',, dan de wensch derzelven is? Waarom ken ik niemand met wien ik de onfchuldige vreugd der natuur dee* „ len en genieten mag, wel te verdaan zo onftraibaar» », zo vry van alle ontrustende begeerten, gelyk deeze „ beestjes, welke die vreugd zo rykelyk genieten moo* n gen. „ Nog in deeze befpiegelingen verdiept, hoorde ik „ iemand in de allée. Ik was te befchaamd om myne, „ betraande wangen ten toon te dellen en zocht derhal„ ven eene fchuilplaats tusfchen de dichte druiken." „ Denk eens hoe my te moede was, toen ik met een' wenk den Heer schultz ontdekte, die, met „ een boek in de hand Jangzaam door de allée wandel„ de. ■ ■ ■■ Hy was reeds zo naby, dat ik hem op „ dat oogenblik onmooglyk ontwyken kon zonder my „ zelve door het gedruis te verraaden; ik bleef derhal„ ven dd zitten, te meer, omdat ik niet te vreezen had „ dat hy my in myne fchuilplaats ontdekken zou. Hy „ las, en zyn gelaat was veel bedaarder dan ik opdien „ dag vermoeden kon; zelfs heerschte in het zelve ze„ kere gerustheid, die ik nog nooit in eenigmenfehen„ aangezicht belpeurde. Hy bleef by geval recht voor „ my daan. De aandoeningen, welke myn gemoed en ., allen myne zinnen langzaamerhand overmeesterd had„ den, benevens de vrees dat ik door hem ontdekt zou „ worden, verhinderden my om op myn hart naauw- „ keurig acht te geeven. Gy hebt hem meer „ dan eens gezien: Oordeel zelve, of ik hem, dien „ ik thans zonder bedwang, en dat meer is met zulke BI» „ der-  C 386 ) y, derke innerlyke aandoeningen befchouwde, met on„ verfchillige oogen betrachten kon ? Byaldien gy nog „, nooit iets dergelyks ondervonden hebt, zo moet het u „ zekerlyk zeer vreemd voorkomen, wanneer ik openhar„ tig beken, dat ik opdaandenvoet myne vryheid verloor, „ Ik zag hem aan zonder myne oogen ééns van hem af „ te wenden. Zyne kleur veranderde onder het leezen „ en hy las ( gelyk het omkeeren van het blad zulks „ aanwees) zekere plaats van het boek verfcheidemaa„ len over, wierd eindelyk geheel bleek , en ftortte „ eenige traanen. „ Thans wierd myn gemoed door het waarachtigst „ meêlyden vervuld ; zodanig vervuld, dat ik genood„ zaakt was, die geringe magt, welke ik nog over my „ zelve behouden had, by een te zaamelen, ten einde „ daardoor de hevige begeerte, welke my bekroop om op dat oogenblik myne fchuilplaats te verlaaten, ee„ nigermaaten in te toornen. Nu wierd ik eerst ge„ waar, dat ik wel op myne hoede behoorde te zyn, en „ nam het beduit óm ylings te vluchten zo haast hy zich „ zou omkeeren. Hy uitte, met een droevig gelaat, „ en onder het ftorten van veele bittere traanen, eeni„ ge latyn fels woorden, die ik niet verdond, en ging „ vervolgens met langzaame fchreeden, welke veel eer „ wanhoop dan gerustheid des gemoeds te kennen ga., ven, verder in de allée. Ik van myn' kant iprong haastig op , met voorneemen om die plaats zonder uitdel te verlaaten: Dan op het gedruis welk myne beweeging veroorzaakte, keerde hy om, „ drong door de druiken heen " Het  C 387 ) Het fchiet my op dit oogenblik eerst te binnen, lieffte Moeder, dat het heden postdag is, en reeds hoog tyd, om deezen brief te eindigen. Zeg my eens, wat zal ik doen? ik hoor noch taal noch teken van myn'broeder! Wat mag hem toch bejegend zyn- — Mag ik by u, myne waarde Moeder, wederom te rug keeren, byaldien ik voor het einde van deeze maand, geen' brief van hem ontfang? De Heer MALGRé is voorneemens om een togtje ter zee naar Rusland te doen; ik zou by die gelegenheid zonder veele moeite of gevaar, by u kunnen komen: Want het is my voldrekt onmooglyk zonder het geleide van myn' broeder naar Saxen te kunnen reizen. Ik ben van gantfehen harte. uwe enz. sophta. / XXVIII. BRIEF. sophia. aan dezelve. Koningsbergen. Woensdag den 10. Juny. N"iets kan ray in dit huis langer ophouden, dan myn lotje alleen. Byaldien myn broeder nog langer draalt zo keer ik zonder naar u verlof te wachten terftond wederom naar Memel, wel verzekerd zynde, dat myne waardde Moeder zulks zal goed keuren. Betje heeft vernomen, dat haar oom my ten huwelyk begeert, en in haar hoofd gekregen , dat ik hem Bb s zon-  ( 383 ) Zonder tvvyfel neemen zal. Wy hebben zo even een zeer onaangenaam gefprek over dat onderwerp gehad. „ Zal ik my zelve geluk wenfehen (zeide zy) dat ik in „ uweperfoon de toekomende huisvrouw van myn' oom „ heb leeren kennen?" Ik hield dit in het begin voor kortswyl, dan zy overtuigde my wel haast, datzy zulks in waaren ernst gefproken had : want haar gevraagd hebbende of zy fchertste, antwoordde zy met een fpottelykc glimlach: „ Gy moet niet denken, dat ik u dit „ huwelyk kwalyk neemen zal, want gy weet immers, dat hy geen van de armften is; het zou zekerlyk eene „ vry onedelmoediger daad geweest zyn, wanneer wy », buiten de erfenis van onzen oom niets in de waereld hadden. Gy hebt hem ook niet nagelopen. Is het „ u te wyten, dat hy u tusfchen dc pakhuizen opfpeur„ de ? En wat flerveling kan u met recht befchuldigenj „ dat gy om het einde van dit geval af te wachten, tot „ nu toe in ons huis gebleven zyt? want het laat zich „ zeer wel hooren, dat gy niet eer kunt wegreizen, 9> voor dat Mynheer uw broeder u komt af haaien. De ?, hemel heeft u een talent gegeven, dat by een langer „ verblyf in Memel genoegzaam begraven was, doch gy hebt, volgens uwen plicht, uw best gedaan om met hetzelve te woekeren ■ en myn oom is zonder twyfel een groot kenner! Het zou ook zeer onbillyk ,, zyn, wanneer men van een weeskind van agttien jaa„ ren eischte, dat het een' man van zulke groote mid„ delen affloeg; gy denkt immers veel te folide, en „ wat wil een weinig onderfcheid in de jaaren zeggen twin-  C 385 ) „ twintig of veertig, dat komt ten naaftenby over cenen „ uit." God dank, dat ik den Heer Less** heb leeren kennen , en dat zyn voorbeeld my gedidd heeft leeren oefenen.. Myne verontwaerdigihg ging zeer verre ; doch ik beteugelde myne gewoonlyke drift. Ik gaf geen antwoord , maar maakte myn compliment en ging hecnen. — Ik ontmoette by ongeluk den Heer puff. „ Wat „ fcheelt u, myne allerlieffte fytje? Gy zyt zo bleek „ als een (luk hollands zeildoek! En al moest ik nog tien blaauwe fchecnen by je loopen, zo zou 't my „ toch fpyten wanneer je ziek wierd. Of is je iets an„ ders overgekomen? —> Wat zegje ? Hier moetje „ heeniluuren, in deeze baai (terwyl hy my wederom „ in de kamer fchoof.) Wat hebje by de hand betje? „ Kom fchielyk! wat water, eau de la Reine, fpiri„ tus of hartshoorn! Het keurslyf opengemaakt! Heb „ je geen mes betje? Ik zal den veter knap aan Huk „ fnyden: men kan gaauw een' anderen veter koopen." De goede man tyde in zyne onnozelheid reeds aan 't werk. „ Waarlyk Mynheer puff, my fcheelt niets," „ Ja praatjes voor de vaak! ik weet wel beter ,• hier is „ geen gekfeheeren. Wat is er te doen geweest bet„je? allons biecht op?" „ Heeft de Juffer u zulks niet gezegd, mon oncle ? Een fpin kroop over haaren boezem, 't Is anders „ niets." ,, Zo! Dat komt 'er van wanneer gy meisjes en rob'„ fegaat, of hoe heet dat ding? Het ftaat zekerlyk „ heel mooi, maar wanneer je dan eens eene fpin of Bb 3 „ zo  ( 390 ) „ zo iets tusfchen het keurslyf valt, ja, dan heeft men „ het arme leven gaande! Word maar eerst „ eens moeder, en gaa dan zó bloot in de koude lucht of je lui het ook zult gewaar worden? Dan fchreeuwt „ het arme kind, omdat het koude melk in 't lichaam krygt. Kom myn Engeltje (terwyl hy een „ kusfen op de canapee leide) gaa hier wat leggen, „ tot dat je wederom bedaard zyt. (Een doosje uit zyn' „ zak kiygende ) Hier heb je een hoofd en hartder„ kend poeijertje; dat is probatum in zulke gevallen. „ God geeve dat het je ook helpen mag!" en daarop verliet hy ons. Ik ging voor het klavier zitten, cn fpeelde het raazendfte ftuk dat ik kende, om niet genoodzaakt te zyn de fchamperc redenen van dit kwaadaartig meisje te moeten aanhooren. Que ces minauderies-la font ridicules ! " zeide zy fpottelyk, waarop zy hccncn ging en de deur zo hard als zy kon achter haar toegooide. Ik wierd na weinige oogenblikken by Mejuffrouw van den berg geroepen. „ Myn broeder" (dus fprak de goede vrouw my aan) „ heeft my verhaald wat u 5, zo even bejegend is: doch meent, dat hy onder het „ weggaan, eenige ontroering aan myne dochter bet„ je bemerkte. > ■" (Ziet gy wel, liefde Moeder, dat die man veel fcherpziender is, dan ik hem rot nu toe verfleten heb?),, Het zou my zeerfmertcn,by„ aldien dat onduimig meisje haaren plicht vergat, en ?) u myn kind eenigzins mishandelde." ïk  < 391 ) Ik geloof niet dat ik haar ooit daartoe gelegenheid gecven zal. „ Maar hebt gy dan nooit geen' woordenftryd met „ haar gehad?" Neen. (Ik meen, dat ik zulks in waarheid ontkennen kon, want het kon immers geeii woordendryd genoemd worden, vermits ik betje niet geantwoord had.) „ Ik vreesde dat zy u, uit hoofde van myns broeders „ oogmerken, iets onbetaamclyks zeggen mogt; want „ zy is gierig." Ik zou 'er ook inderdaad een confeientiewerk van maaken, wanneer ik rykdommen dacht te behuwelyken, met welker bezit onduimige nabedaanden zich reeds in voorraad vleijen. ( Waarlyk ik had hierby geene gedachten op betje: Doch deeze fchrandere vronw merkte daaruit terdond wat 'er gaande was.) „ Dacht ik het niet myne kleine vrouwelyke" Jcfuit, „ de toon heeft u verraaden; doch ik bid u wees ver„ zekerd, dat ik u tegen myne dochters onbeleefdheid „ zeer wel zal weeten te befchermen." Ik verzocht haar om tegen betje liefst te zwygen, vermits haar oom zelve haar deezen waan bcnecmeti kon. „ Deezen waan? (terwyl zy my omhelsde) Neen „ myn kind, geen waan; is het dan niet zeker, dat ik myne toekomende zuster omhels?" Ik ontroerde. Verfchoon my een' naam, ( zeide ik ) welken ik nooit verdienen kan „ Het is my bekend, dat gy myn' broeder zcerweiBb 4 „ mg  C 39* ) nig hoop gegeven hebt: maar ik durf my op uw deugd9, zaam hart verlaaten; (dit zeide zy met veel tederheid „ terwyl zy myne borst aan de haare drukte) uw hart „ heeft immers tot nog toe deszelfs vryheid behou„ den?" Ik zweeg. Zy drong op een antwoord aan. Ik zeide haar: Dat ik wel wist, dat een jong meisje in myne omdandigheden eene dergelyke vraag niet flellig moest beantwoorden. „ Gy verbied my dan het vraagen? Wel nu by geluk kan ik my heden wat bedwingen; doch ik „ wil niet verzekeren, dat ik altoos zo veel gezag over my zelve hebben zal: maar zeg my eens, wat hebt „ gy tegen uwe yereeniging met myn' broeder in te „ brengen?" Niets myne waardde. „ En waarom wilt gy hem dan alle hoop op eenmaal „ beneemen? " Dat is wederom de zelfde vraag, Maar wanneer gy my bemint, zo durf ik immers ?) Wel één woordje tot antwoord verzoeken ? " Gy weet wat onlangs tusfchen uwen broeder en my is voorgevallen ? „ Ik weet alles; doch kan niet denken, dat gy daar„ door beleedigd zyt. Myn broeder is een man, die v het beste hart bezit: Gy zult nimmer oprechter of „ deugdzaamer gemoed vinden dan het zyne. Gy hebt ?, zulks voorzeker reeds bemerkt, en ook dat hy nooit , eenigen omgang met de vrouwelyke fexe heeft gehad; » zulk  ( 393 ) „ zulk een billyk hart als het uwe is, behoorde uit „ ayn gefprek geene andere gevolgen getrokken te heb„ ben dan deeze alleen. En is het u onbekend, hoe" haast de liefde dergelyke menfchen befchaaven kan • M Een antwoord, als het ugeliefd, mynewaar- „ de sophia!" Ik was gedwongen iets te moeten zeggen, en antwoordde derhalven, dat ik niet van my zelve, maar van u, myne lieffte Moeder afhing. „ Sneedig geantwoord! ik zie wel dat ik hedenzwy „ gen moet." Gy ziet, hoe men my wegens dit huwelyk plaagt. My dunkt, dat niemand (buiten onze ouders alleen) ons de belydenis, waarom wy dergelyke aanbiedingen van de hand wyzen, behoorde af te persfen: want het is veeltyds onmooglyk om te kunnen zeggen, wat ons eigentlyk in een' man mishaagt. Kunnen wy niet veelcrhande foorten van tegenzin tegen een' mensch opvatten, waarvan wy geene genoegzaame redenen kunnen geeven, en die echter voldrekt onoverwinbaar zyn? De ondervinding leert, dat onder duizend dooden , niet minder dan negen vrouwen zyn, die in het kraambed omkomen ; dat gevolgelyk onder zestig kraamvrouwen altoos eene derft is dat niet fchrikkelyk? (*) Wat (*) Zy fchynt zich te vergisfen. Zie L. SüsfmUch p.445 in het tweede deel van den Hoogduitfchen druk Ao. 1762. Bb 5  ( 394 ) Wat moet my aanmoedigen om my zelve aan zodanig gevaar bloot te ftellen? Byaldien het de liefde niet is, hoe zullen dan andere beweegredenen van veel minder belang de minfte uitwerking op ons hebben? Een gevaar, dat dricmaalen grooter is dan door de kinderpokjcs om te komen! Ik zwyg,dat,na het huwelyk,demeede mannen in dwingelanden veranderen, en zich eene willekeurige heerfchsppy over hunne echtgenooten aanmaatigen; dat wy ons den haat mm hun geheel gedacht en ook van een gedeelte onzer eigene fexe op den hals haaien, zo haast wy de minde pooging doen om dien ftaat van eletufige ikverny een weinig te verligten; dat wy van den bruiloftsdag af aan, weinig of geen betrekking meer tot onze eigen nabeftaanden hebben, ja dat zelfs onze familienaam, Cal was die door de roemwaerde daaden van duizenden onzer voorouders ook nog zo beroemd geworden) door die van onzen echtgenoot te eenemaal verdonden word; dat wy naar alle waarfchynlykheid, geduurende een groot gedeelte van het eerfte jaar den dag eener doodelyke angst en fmarte met fchrik en vrceze moeten te gemoet zien, en de gevaaren van het kraambed eindelyk gelukkig ontkomen zynde, nogthans de helft of misfehien twee derde deelen van ons huwelyksleven, wegens de zorg voor ons kroost, met flaapelooze nachten moeten doorkwynen , terwyl onze Heeren en Meesters ondertusfehen met onze zogenaamde vrouwelyke zwakheden den fpot dryven, en nu hier dan daar hun vermaak en uitbanning zoeken,in plaats datzy hunne wyfjes (gelyk het vlasvinkje van lotje deed) een aangenaam deuntje zouden voorzingen. ——— Die al-  ( 395 ) alles, zeg ik, Wil ik onder de bezwaarlykhcden des huwelyks niet eens mederekenen , vermits ik vooraf reeds weet, wat gy daarop zoud antwoorden: maar zo ik evenwel trouwen moet; dan zal niemand my verdenken, wanneer ik tegen alle de bovengenoemde zwaarigheden, niets dan het goddelykebellier en myne oprechte liefde voor den perfoon, om wiens wille ik dezelve verdraagen zal , in de weegfchaal leg. Neen! deeze zwaarigheden zyn te groot en te gewigtig, waaronder ik nog vergat op te noemen , het verlies van een der beste geneugclykheden deezes levens; naamelyk, van met andere deugdzaame mansperfoonen zo vrymocdig te verkeeren als dc Natuur ons leert; het gevaar, om aan de vermetele onderneemingen van het moedig mannelyk gefiacht, alle onze goederen en ons geheel vermogen te zien opofferen! het fmartelyk geval van hen door den dood uit onze armen te zien nikken; en eindelyk de elenden, die maar al te dikwyls een' droeven weduwenftaat verzeilen. Alle deeze zwaarigheden zyn veel te gewigtig, en worden maar al te zelden tegen het klatergoud eener. blinkende bruidskroon opgewogen. Hoe zal ik dan van iemand, die my tot een huwelyk overreden wil, durven vermoeden, dat hy alle deeze tegenwerpingen , die my van het zelve affchrikken, even- naauwkeitfïg wikt en weegt! Verwonder u dan niet, dat ik den Heer puff heb afgellagcn. Het is waar zyn goed hart — misfehien klopt in geene mannelyke borst ooit wederom zulk een hart voor my ! Maar zyn omgang geene be- fchaafdheid ter waereld; zyn ouderdom van vyftigjaaren  C 396 ) wat zeg ik? vyftig? neen, neen, het is zo erg nog niet: doch my dunkt wanneer een man van veertig jaar eene vrouw van agtüen heeft, dan word hy met der haast-toch vyfrig.» Ik ben een onnoozel fchepfeltje • genoeg hiervan. Maar ik beef, wanneer het my te binnen fchiet, dat ik nog langer in dit huis vertoeven moet. Betje heeft haaren moed nog niet te etnemaal gekoeld; haare moeder zal my ongetwyfeld rust nog vrede laaten; en daar is tot beduit onze jeugdige vryer, die zich niet wil laaten afwyzen. Welke zonde mag ik toch bedreven hebben, dat ik van alle kanten zo veele vervolgingen verdraagen moet. - Maar zacht! laat ik niet vergeeten, dat ik nu reeds omtrent drie weeken als eene dochter in dit huis ben aangezien, en in het zelve de uitmuntendde blyken der oude Duitfcbe herbergzaamheid en eener oprechte vriendfehap genoten heb! ik ondankbaare! De Heer MALGRé nevens myn'gehoorzaamen flaaf, zyn deezen dag by Mejuffrouw van den berg te gast genodigd. VERVOLG. Woensdag-avond. H ier is een zeldzaam bedryfgeweest. De Heer puff kwam aandappen gelyk een deftig Redenaar; hy was kostbaar gekleed, en brandde van begeerte om my te behaagen. Betje zo prachtig als een kermispop, en op niets 20 zeer belust, als om den Heer malgró braaf  C 397 ) braaf te vernederen. Deeze wasbeer eenvoudig maar toch net gekleed, en betoonde een onuitfpreekelyk geduld. De Heer puff bragt oneindige zinfpeelingen voor den dag, waaronder veele zeer geestig waren, doch alle te* gen MALGRé en betje gemunt niet ééne, die my betrof, waarvoor ik hem zeer dankbaar ben. Betj e keek telkens zeer zuinig wanneer zy merkte, dat hy haar bedoelde, en de arme minnaar moest haare wraakzucht boeten, vermits zy eiken lonk, dien hy haar van ter zyde toewierp, met eene verachtelyke mine ftrafte. Haar oom was de eenigde in ons gczelfchap, die deeze ongemanierdheid niet merkte, waarom hy zonder ophouden op onkosten van zyn' vriend bleef lachen; maar de moeder verloor in tegendeel aUe eetlust, uit heimelyk misnoegen tegen haare fpytige dochter. Zy wenkte en hoestte verfcheide maaien te vergeefs. De Heer MALGRé voelde haare minachting, wierd rood van fchaamte, doch bragt ons allen evenwel in de uiterfte verwondering door zyn gedtdd en verdraagzaamheid, welke in myne oogen grooter fcheen dan de allerfchuldigde misdaadige kan oefenen. Heeft deeze man (gelyk ik haast gelooven zou) het nergens anders dan op haar geld gemunt ; zo moet hy zekerlyk in de grootde verlegenheid zyn, of anders bied hy zyne eer veil, hoopende daar voor eenige duizend daalders te verkrygen. Voor het overige is hy een man die alle moogelyke hoogachting verdient. Het komt my toch wat wonderlyk voor, dat hy zich tot heden toe zo min aan de moeder als aan de dochter heeft verklaard. Lotje meent, dat hy my bedoelt, en dat hy my door  C 39S ) jdoor zyn geduld en al. te groote onderdaamgheid voor betje poogt te winnen. Zy heeft den bal zekerlyk mis geflagcn, en genomen, dat zy dien al eens tegen alle vermoeden getroffen had , zo zoude evenwel de Heer MALGRé denzelven op deeze wyze nooit treffen: .want een man, die zulke groote mishandelingen met zo uitneemendc onverfchilligheid verdraagen kan, is in myne oogen niets minder dan een man. Ik zou hem nimmer hoogachten, veel minder liefhebben, wanneer hy elke beleediging met geduld en lydzaamheid maar zacht! ik ben wat al te driftig. Doch zeg my eens liefde Moeder, hoe is het mooglyk eenen man te waardeeren, die zyne eigene waerdigheid met voeten fchopt? ■ Ik wil niet, dat hy betje onbeleefd ls-jegene,maar dat hy haarvliede. Het fcheen, dat onze beide galants afgefproken hadden, om ons allen tot het drinken van een'boordevolletje op de gezondheid onzer inclinatie te noodzaaken, en het bleek, dat de Heer puff hiervan de uitvinder was;,want zyn vriend die deeze conditie indelde deed zulks op eene manier, die genoegzaam te kennen gaf, dat hy de wanvoegelykheid derzelve zeer wel begreep. Ik nam zonder tegenfpraak en al lachende myn glas in de hand. „ Bravo \ (riep de Heer puff) ik dacht hec „ wel, datzy niet fchoorvoeten noch pruilen zou. Daar was eens iemand die de inclinatie van zekere ;; jonge Juffer dronk. Foei! zeide zy, zo fpyug als of „ het ... zelve was: Ik heb geene inclinatie buiten „ Papa en Mama en onzen Informator. Wat zeg jy :, 'er van betje? Uwe inelinatie's gezondheid." „ Oom  C S99 5 „ Oom zou met die conditie- liefst aan zyn' kant vans de tafel gebleven hebben, (ik zat nevens puff) want „ ik heb inderdaad geene inclinatie; ik geloof, dat het „ zeer goed is wanneer jonge juffers reizen, en zal het „ voorbeeld van uwe buurjuffer moeten volgen ——— „ misfehien vind ik dan ook wel een avontuurtje." Dit was inderdaad alles,dat men zeggen kon om iemand te beleedigen; zy zelve was 'er waarfchynlyk wel van overtuigd, want zy uitte die woorden met eene beevende ftem. Ik vloog op van myn' ftoel, „ Mejuffer ..." en op het oogenblik vertoonde zich het beeld van den Heer less * * aan myn ontroerd gemoed. Ik bedwong my, veranderde eensklaps den woedenden toon in dien van aangenaame kortswyl, en zeide zo bedaard als mooglyk was: „ Beftraft gy my niet „ een weinig te hard, Mejuffer, voor de weldaaden, „ die ik zo onverdiend in dit huis genoten heb?" In waarheid lieffte Moeder, een beleefd antwoord is de gcvoeligfte wraak, die men tegen een onbefchaafd mensch gebruiken kan. Betje had verftand genoeg om befchaamd te zyn: maar geene genoegzaame tegenwoordigheid van geest om haar wangedrag te verbeteren. Zy opende haaren mond om nieuwe zotheden te zeggen, en waarlyk ik zag fchuim op haare tong: Doch demoeder, die haare oploopende drift bemerkte, gebood,dat zy op'toogenblik de kamer zoude ruimen — cn, het is haast ongelooflyk ! zy moest dit bevel nog eens herhaalen. De Heer malgró deed ecne zeer gepaste vraag, terwyl zy binnends monds monpelcnde opftond. Zyne vraag (die  C 4°o ) (die ik reeds vergeten heb) betrof ons allen, én terwyl wy allen te gelyk antwoordden,ging betje heen, veel minder bemerkt dan anders zoude gefchied zyn. De oom maakte by dit alles een vreemd gezicht: Ik j, weet niet ter deege wat hier gaande is;" zeide hy, en bad tevens verlof om zyne nicht wederom te laaten roepen; hy zond ook zonder zyn zusters antwoord af te wachten, een der bedienden om te zeggen, dat hy haar gaarne aan de tafel zoude zien. Dit meisje deed tot myn grootde verwondering hetwanvoeglykst, dat in zulke omdandigheden kon bedacht worden zy kwam te rug, en plaatste zich huilende aan tafel. Op myn woord! de Heer MALGRé is op haar geld verliefd: want de affchuuwlykde mismaaktheid is onvermoogend om hem af te fchrikken. Het hoofd van betje , geleek wonder wel naar dat van de haatelyke Medufa; ik meende, dat ik dangen en giftige adderen tusfchen haare lokken zag; haare wangen waren blaauwachtig bruin; haare lippen bleek en opgezwollen; haare uitpuilende oogen... doch deeze kunnen onmooglyk befchreven worden ■ een bediende die haar aankeek hield verfchrikt zyne handen voor de oogen: Doch de Heer MALGRé -——' ... bleef zo verliefd als voorheen. Ik denk, wanneer hy den draak geliefdkoosd; wanneer hy denzelven zal in flaap gewiegd hebben, dan zal hy hem zynen fchat ontrooven. „ Wat is'er toch te doen kinderen? (zeide de Heer ^. puff) OmGods wil maak geen rufie noch krakeel zo lang „ ik hier ben; ik kan vooral geen onmin in gezelfchap- ',, pen verdraagen. Hier jonge! breng een „ fles-  C 401 ) ,*, flesje kaapfche wyn! —— Zal ik je een glas in~ „ fchenken betje ?" Zy gaf geen antwoord. j, Allons betje lief, alle quesde dood en te niet! reik „ my jouw glas eens toe. Nog geen antwoord Mejuffrouw van den berg ging heen. Ik volgde haar; want ik fcheen op heete kooien te zitten. , Ach God! (riep zy zeer weemoedig) „ deeze ftraf„ fe hebben de zonden myner jeugd met recht vef„ diend! ik heb op deeze zelfde manier myne zalige „ moeder bedroefd! God is rechtvaardig; en aldus „ ftraft hy allen, die hun geweeten met dergelyke mis„ daaden bevlekt hebben!" Vervolgens voor hec fchoone portrait van haare overledene moeder gaande ftaan, fprak zy deeze woorden, die met een waarachtig berouw verzeld gingen: „ O myne vriendelyke, myne „ liefderyke moeder, de zalige eeuwigheid is uw erf„ deel! gy hebt my reeds voorlang myne wanbedryven „ vergeven! " Toen op haare kniën nedervaUende, bad zy een gebed, dat zonder twyfel met kracht door de Wolken drong. Ik kan niet ligt, met eene aandoenlyker omftandigheid mynen brief befluiten. Vaar wel. sophia. Ik brand van begeerte, om dit huis zo haast doenlyk is* te verlaaten. Byaldien 'er geene verderefympathie tusfchen Cc my  C 4°^ > my en den Heer puff plaats heeft zo Hemmen wy nogthans hierin overeen, dat ik geene onmin in myne tegenwoordigheid verdraagen kan. >■ ■ Lotje is mooi aan de beter hand. Haar oom wilde zo even zynen Doctor recommandeer en, maar de Heer MALGRé ried haar denzelven niet te gebruiken. „ En waarom niet ? '* vroeg de Heer puff? „ Om dat het een weetniet is; ( antwoordde de ander ) hyverdaat geen woord latyn" Tut, tut, ( hernam de eerlyke puf f ) dan mag hy haar in 't hwgduiisch gcneezen." Ik ontfang op dit oogenblik uwen brief van den as Mei, welke my in Weblau niet getroffen hebbende, van daar te rug gezonden, en nu behoorlyk te recht gekomen is. (*) *-■' Welke goedheid myne waardde.' Nfniiicr durfde ik my zelve vleijen om één lettertje van 0h beevende handen te ontfangen: doch zo ik dat geluk ooit wederom genieten mag, wees dan zo goed en geef my in plaats van myn' waarcn naam, dien van * *, nademaal myn broeder denzelven ook aangenomen heeft, en, uit hoofde van aan my onbekende oorzaaken,wenscht, dat ik den eerden nog eenigen tyd verzwyge. Het is zeer natuurlyk, dat die voorvallen, welken my tot op den 19 Mei bejegend zyn. u beweegen moesten cm (*) De Uitgeever heeft deezen brief nooit gezien,  C 403 ) 0111 my te rug te ontbieden; deeze voorzorg dóet ÜW moederlyk hart niet weinig eer aan. Het gevaar was op dien tyd veel grooter en dringender dan tegenwoordig, evenwel moest ik myne reis toen vervolgen, en dit doet my denken, dat hoe gaarne ik ook by ü wilde zyn, ik nogthans eerst myn' broeder behoorde af te wachten. — Hoe gelukkig zal ik zyn byaldien ik eens den voornaamden uwer wenfehen kan vervullen , naamelyk u te overtuigen, dat uwe dochter leeft en gelukkig is. Tiet alomblaakend oorlogsvuur zal my in het volbrengen van dien last niet aifchrikken. Ik wacht alleen op de aankomst van myn' broeder, aan wien ik ten dien einde reeds eenige maaien gefchreven heb, (*) en hoop, dat hy den tyd myner afreize binnen kort bepaalen zal. Ik kan my zelve geenzins overreeden, dat ik uit Memel zou vertrokken zyn, om alleenlykdie vreemde ontmoetingen te hebben, die my zo lang ik leef met een fmartelyk nadenken zullen pynigen. Deeze geheele onderneeming is al te byzonder, en dat gy daartoe hebt ingewilligd, komt 11 (volgens uw eigen getuigenis) nog heden zo vreemd voor, dat ik niet anders dan een* goed uiteinde van dezelve kan of mag vermoeden. —. Wees dan gerust! ik zal, waar het noodlot my ook mooge heenen leiden, echter nimmer van het pad der deugd afwyken. Gy zelve weet, met hoe veele traanen, ik u by myn vertrek van myne aankleeving aan dezelve verzekerde. Ik wil gaarne bekennen, dat ik groote (*) Deeze brieven zyn ons niet ter hand gefield. Cc 2  C 404 ) te lust tot reizen heb; doch ben zekerlyk op verre" na de eenigde van onze fexe niet, die deeze neiging heeft. XXIX. BRIEF. De Heer puff aan den Heer waker. Koningsbergen, den 10 Juny. Ik ben, myne goede oude ziel, eindelyk met dit pakje ldaar geraakt. Gy ziet dat het geen van de klemden» is, en zult ook bevinden dat ik 'er wat langer dan van daag en gisteren aan gearbeid heb. Ik meen binnen kort op reis te gaan; in zulk geval betaal ik eerst alle oude fchulden af, en hierom maakte ik ook metter haast een einde van deezen brief, welken ik by dukken en brokken , wanneer ik anders met myn' ledigen tyd geen' weg wist, vervaardigde. Tusfchen beide heb ik 'er ook nu en dan een weinig aan gevyld (gelyk ik het u welcens heb hooren noemen) juist als of Kapitein puff ■ waarvoor de goede God hoop ik, hem evenwel zo lang hy leeft bewaaren zal - ■ - zich in het auteur-ambacht wilde oeffenen. Wat de datums en zulke kleinigheden betreft, daar moet gy niet veel naar zoeken, want ik heb juist gefchreven wanneer my 'er het hoofd naar ftond, eigendyk tot tydverdryf, want onder ons gezegd 'ér zou binnen kort wel eens eene groote verandering ^gebeuren kunnen waarvan in 't vervolg nader. Her is nu wat lang geleden, federe ik zo uitvoerig aan u fchreef maar gy weet immers zo wel als ik, dat ik in April 1759  C 4°5 ) 1759 hier gekomen ben; dat zelfde jaar in September tot de volgende Mei afweezend was; toen wederom in Augustus wegreisde, en in de voorleeden maand April te rug keerde. Ik ben zedert bezig geweest om de zaaken van myne zuster en van myne twee nichten, met nog meer zulke foort van historietjes, in orde te. bren» gen, en deeze zyn nu God dank alle kant en klaar. Maar om tot de zaak te komen: Maak het nevensgaande pakje nu maar open; gy zult 'er zeker en vast geen verkeerd oordeel over vellen, want het zal myn' eerwaerdcn vriend niet eens in gedachten komen, dat ik roem behaalen of een compliment verdienen wil, of eenig ander oogmerk bedoel dan alleen myne vreugd en blydfchap met u te willen deelen. Ik zou 'er evenwel den brui van hebben, om u zulke dingen te fchryven, die een ieder niet verdouwen kan, zo ik niet wist dat gy my door en door kende. Lieve God! hoe menigmaal heb ik in deeze booze waereld moeten ondervinden, dat ook de uitneemendde vreugd met bittere gal vermengd is. Het is waarachtig, dat de eene hand niet weeten moet wat de andere doet, en evenwel heb ik altoos groote lust, om eene goede daad die wel uitgevallen is, overal waereldkundig te maaken; ik zou de vreugd daarover, gaarne met myne evenmenfchcn deelen , maar men kreunt 'er zich doorgaans zeer weinig aan. Alwie zynen fchepper niet van gantfchen harte lief heeft, die zal ook weinig vreugd gevoelen: wanneer ik tegen hem zeg: „ Wees verheugd myn broeder, want „ ik heb heden een* zieken gelaafd; eerroovende laster„ taal tegengefproken; de onfchuld van een' braaf man Cc 3 r, aan  C 406 ) „ aan den dag gebragt; een' eerwaardig' grysaart, of „ eene zwakke moeder van veele kinderen voor hunne „ overige dagen aan dc kost geholpen; of eene behocf- „ tige familie uit de grootfte armoede gered." — Wanneer my voorheen eenige dergelyke weldaaden gelukten, dan liep ik terdond gelyk gy weet, by alle myne kennisfen rond, om hen zulks op heeter daad bekend te maaken; want zeg my toch om Gods wil eens, of daar dan zo veel eigenroem in deekt wanneer men zynen plicht betracht, te meer, omdat de zaak behoorlyk ingezien, deeze plicht op zyn best genomen toch maar zo taliter qualiter volbragt word, en wy altoos onnutte knechten blyven? Ja wel knechten; want wanneer God ons meer geeft (en my by voorbeeld veel meer) danwy tot ons gebruik noodig hebben: behoort dan het overfchot aan ons? O hoe dikwyls heb ik een'gierigen vrek of een' overdaadigen brasfer gevraagd, volgens welk recht zyne rykdommen hem toebehooren ? Hoe dikwyls ben ik 'er moeijelyk om geworden, wanneer zulke lieden te dom waren om dit te begrypen, of hardnekkig en wreed genoeg om deeze waarheid te ontkennen, of dat zy (wat nog erger is) my in myn gezicht uidachten.' Neen, wat ik in overvloed bezit, be¬ hoort my niet, maar God die het zelve aan mygefchonken heeft; zo waarachtig als hy ook de eigenaar is, van het druppeltje water, dat na ééne regenvlaag in een'hollen deen, welke op de dorre heide legt, overblyft, op dat het vogeltje, wanneer het zelve dordig ontwaakt, dat druppeltje vinden, en zich daarmede laaven mooge. T—* Toont God my dan eens een'behoeftig'mensch zo  C 4°7 > zo toont hy my immers waarheen thans een gedeelte van myn' overvloed behoort; ik breng het volgens zynen wil aan den rechten eigenaar, en zie met fmart, wanneer zulk een in de ontroering van zyn hart, my, zynen evenmensch eerder dankt dan God. Hy moest my in 't geheel niet danken: Want de eer, dat ik in dien opzichte de dienstknecht des Heeren ben, is my reeds eene overmaatige belooning, welke niemand my ontneemen kan. De historie die gy zo aandonds leezen zult .... maar daar komt immers geen einde van! Ik wilde alleenlyk zeggen, dat ik, gelyk gy uit de volgende historie leezen zult, aan een paar perfoonen, en dat nog maar ten aanzien van een klein gedeelte hunner tydelykc omdandigheden, eenig goed bewezen heb. Nu is zekerlyk een Vorst, die zyne onderdaanen wel regeert; een Leeraar, die als een getrouw herder over de zielen waakt; ja een ieder, die in zaaken van belang goed doet een andere vent als ik! Doch ik zoude my wel wachten om van het geene ik hierna vernaaien zal, aan iemand buiten u, de minde omdandigheid bekend te maaken. Dit zy genoeg vooraf gezegd, laat ons nu met onze historie een begin maaken! EERSTE VERVOLG. ïk wierd in den beginne van myn verblyf alhier, dagelyks met zo veelerhande moeijelykheden geplaagd, omtrent zaaken die myne zuster betroffen; dat om de grillen te verdryven, ik my bykans alle morgen in zekeren Cc 4 tuin  ( 408 ) tuin begaf, daar weinig menfchen verkeerden, om dat 'er (het was eene herberg of liever koftyhuis met één) gelyk men doorgaans zegt, de fchaar uithing. Hier vond ik den meeften tyd in een afgelegen prieel, een' zekeren Jood zitten, die zuiver en deftig in de noppen was, en aldaar in ftilte zyn ^ebed verrichtte. Ik deed zulks ook in myn priëeltje, en was zeer geiticht met het denkbeeld, dat wy beiden te gelyk,hoewel op eene verfchülende manier, tot éénen zelfden God baden, aan welken uit alle volkeren ook allen den geenen aangenaam zyn, die wel doen, en hem in eere houden. Maar boe boosaartig is ons bedorven hart! in plaats van de vreugd, die ik eerst ondervonden had, doop nu de fchandelykde argwaan binnen myn gemoed, toen ik merkte dat de Jood, na zyn gebed verricht te hebben, de achterdeur van den tuin opende, een vrouwsperfoon daar binnen liet, en dar deeze beide zich dan in een priëel plaatden, dat nog veel afgelegener was dan het eerde. Ik ftond dikmaals op het punt om hunne eenzaamheid te ftooren, en te verhinderen, dat zy iets onbetaamlyks uitvoerden ; dit deed ik eindelyk, waarop het vrouwsperfoon door de achterdeur ontweek, en de Jood insgelyks door een' anderen weg naar buiten ging. Nu paste ik voortaan nog beter op ; zy merkten zulks, en gingen niet meer in 't afgelegen priëel, maar wandelden opentlyk door den tuin, hoewel het fcheen alsofzymy, zo veel als moogelyk was, poogden te ontwyken. Ik vond evenwel gelegenheid om dit vrouwsperfoon eens zeer naby te bezien: Het was een jong, bui-  C 409 ) buitengemeen fchoon en zeer bevallig meisje , cn ik merkte in vervolg van tyd, dat zy dikwyls weende, en dar de Jood haar alsdan poogde gerust te dellen. Ik Wierd thans zeer nieuwsgierig, om eens te hooren hoe twee gelieven van deeze natie met elkander fpreeken: maar toen ik om hen te beluideren eens onbemerkt genaderd was, zag ik met de grootde verwondering, zo wel uit het gelaat als de uitfpraak van het meisje, dat zy in 't minst naar geene Joodin geleek. — Nu puff , (dacht ik toen by my zeiven) pas wel op, je moet weeten wat 'er gaande is: en eer ik het voorzag, waren zy beiden weg Ik volgde hen terdond, en kwam nog even intyds by de achterdeur, om te zien dat zy hem in haare kleine wooning nam het was een bedroefd klein en vervallen hutje, dat den naam van huisje niet eens waerdig was. — Dit gefchiedde van nu af aan eiken morgen, en de Jood bleef doorgaans een uur lang in hetzelve. Ik wilde voor dooiend' Ridder fpeelen om deezen verboden handel te dooren, maar wist niet hoe. Om dit paartje in deeze wooning te volgen, daartoe had ik weinig lust, want ik heb eens by foortgelyke gelegenheid , niettegenflaande myne goede oogmerken, braaf klop gekregen: ik vroeg de meid, wat foort van menfchen in die huisjes woonden ? en kreeg ten antwoord, dat het allemaal lieden waren, met welke zy hoopte dat zo een Heer als ik, niets wilde te doen hebben. Op zekeren ochtend dat ik eens ter deege wilde oppasfen, cn, byaldien zulks voor een' eerlyk' man betaamd had, my zeiven gaarne om een hoekje verborgen had, kwam onze Jood met grooten angst in zvn Cc 5 ge-  ( 41° ) gelaat en opende volgens zyne gewoonte de achterdeur. Ik zag dat het meisje dapper weende , doch was te verre af, dan dat ik hooren kon wat zy met eikanderen ipraken, hoewel het my toefcheen , dat de Jood zyn best deed om haar te troosten. Toen hy van haar afging, liep zy hem achterna, en wilde hem met geweld in haare wooning terug trekken : I Iy bleef hardnekkig weigeren Zy kuste toen zyne hand, hoewel hy zich fterk daartegen aankantte, waarna het meisje, terwyl zy haare handen ten hemel hief terug keerde, op het oogenblik, dat de Hebreër my voorby ging cn den tuin verliet. ■ ■ Ik ftond wonderlyk te kyken wegens dit bedryf, en ergerde my zeer, dat ik den Jood niet aangefproken had, om eens te beproeven of dezelve my had willen te reden ftaan. Dit zelfde vrouwsperfoon kwam omtrent een uur daar na, en keek zo aandachtig over de tuinfehutting, datzy my niet eer gewaar wierd, dan toen ik reeds dicht voor haar ftond, wanneer zy ylings terug keerde. Ik wil gaarne bekennen, dat geen fraai gezicht my ooit voorheen zo zeer betoverd heeft. Gy weet hoe ik my van myne jeugd af aan omtrent de fchoone fexe gedragen heb; wat ik op dit oogenblik gevoelde was geene liefde o neen! de liefde is heel wat anders cn ontftaat ook zo plotfelyk niet, gelyk uit de verdere omftandigheden nader blyken zal: Nogthans was ik op haare fraaije geftalte zodanig verzot, dat ik my niet onthouden kon tegen den post van, de deur op te klimmen, om het fchepfeltje nog eens na te kyken. Zy keek ook nog eens om, met een paar oogen gelyk.... hoe noemt men  (4ii ; men die in eene roman? Oogen als fakkelen? — — die fpreekwyze komt my even zo belachelyk voor, als wanneer iemand zegt; „ zuipen als een Turk" — om kort te gaan, met een paar oogen, zo zwart alsrype krieken. (In *t voorbygaan gezegd; het gaat met alle foorten van gelykenisfen al vry zeldzaam toe: zoekt men dezelve, dan deugen zy zelden of nooit, zo min als de gebaarden van de meeste Redenaars.) „ De naauwe grenzen van het menfchelyk verdand" zeide onlangs zeker Predikant, en doeg onder het uitfpreeken van hef woordje naauwe, de beide handen zo verre uit elkander als of hy een vaam hout wilde afmeeten.) Zo als gezegd is, zy keek dan nog eens om, en ging toen in haar hutje. Ik keerde even zo verbysterd van de fchutting te rug, als een Jager die op een' haas wil fchieten en dan eerst gewaar word dat hy den vuurdec! i verloren heeft. , Zy moet toch zonder twyfel (dacht ik ) op 't een of ander loeren; en daarom moet jy, meester puff, ook nog een weinig in den tuin bly- ven. ( Een van de bovendaande woorden, ik weet niet welk , brengt my een fprookje in gedachten van een fchildwacht, die zyne oogen fcherp op zyn geweer, dat tegen de muur dond, gevestigd hield, het welk een Officier ziende, denzelven toeriep: „ waar kyi;„ je na kaerel ? " „ Ik loer op de muis," (ant¬ woordde, dc Schildwacht) ,, en de muis loert op den „ vuurdecn." r- Naamclyk de Soldaat had zyn' deen verloren cn een dukje kaas op den haan gedaan waarna eene muis het zelve had afgeknabbeld relata referoj. Cm  C 412 ) Omtrent anderhalf uur daarna kwam een tweede Jood liet fcheen als of deeze iemand zocht. — . Ik fprak hem aan, en veraam dat hy een' brief van een' zyner geloofsgenooten aan dit vrouwsperfoon beflellen moest. Ik bood aan om hem van deeze moeite te ontlasten, en vermits de fchryver (zynde niemand anders dan de Jood dien ik zo dikwyls in den tuin gezien had) volgetts zyn zeggen even te vooren uit de Stad vertrokken was, zo gelukte het my, om den brief door middel van eene halve roebel aandonds in myne magt te krygen. Nu had ik deezen brief, maar ik wist nog niet op wat wyze denzelven best te bededen. Wie my op dat oogenblik befpied had, zou zekerlyk niet hebben kunnen begrypen, wat het beduiden zoude dat ik eerst een' tyd lang dit papier bekeek, als of 'er op gefchreven dond wat ik vervolgens doen zoude, dan hetzelve bymy dak, hetzelve eene minuut daarna wederom uit den zak haalde, dan heenen liep als of 'er de grootdc haast by was, en een paar fchreeden gelopen hebbende op nieuw ftaan bleef. Ik was ook waarlyk in geen kleine verlegenheid , en vreesde dat myn goede naam meer of min gevaar mogt loopen, byaldien ik het waagde, om op helder' lichten dag in een befaamd hoerhuis te gaan. * „ En wat zult gy daar dan uitvoeren ?" (vroeg ik my zeiven.) „ Een minnebriefje beftellen? Gevaar ,, loopen, dat een popje met een paar kriekzwarte 00- gen uw brein aan't hollen helpt?" lk bedacht alle de omftandigheden pro en contra: maar wist zelf niet wat ik cigentlyk doen wilde (en wat zegt gy, myn vriend, is dat onder ons menfchen wel iets nieuws ? ) ik al-  ( 4*3? alleen, was overtuigd dat ik geen kwaad ter waereld in, den zin had, hoe konden andere lieden zulks vermoeden? „ Basta" riep ik toen; „ 't is hierover reeds lang „ genoeg gephilofopbeerd " en zo marcheerde ik zonder omkyken naar de achterdeur. Ik moest evenwel onverrichter zaak terug keeren, want de fchoo» ne Nymf had de goedheid gehad om dezelve achter haar te duiten, en de Jood had my zyn' fleutel Nies gezonden. „ Het fchort my naar alle gedachten hier, " zeide ik, terwyl ik met den voorden en middelden vinger myn voorhoofd dreek. Ik leide toen het geld voor myn ontbyt op de tafel, en ging zoetjes onder zeil, juist als of ik my voor de bedienden, die evenwel niets gezien hadden, fchaamde. Ik kan niet ontkennen, dat het my al het overige van dien dag even eens om 't harte was, gelyk op zekeren tyd (gy weet immers wel, in Hamburg) toen ik van juffrouw R. affcheid nam. „ Onnoozele hals," riep een gedeelte van myn brein, „ begeef 'er u niet 3) op nieuw naar toe; gy hebt nu reeds zeven-en-dertig „ jaaren lang de vrouwen alle heil en zegen toegewenscht, en daarmede punctum — " „ Maar gy zoud het toch kunnen waagen," hernam zeker dipje in dat zelfde brein !waar misfehien de ze„ ven-en-dertig jaaren hunnen invloed nog niet hebben doen voelen " (want naderhand is het wel gebleken » dat 'er daadelyk zo eene plaats in myn hoofd was» waarlyk geen klein fdpje, maar wel een groote omtrek) Gy  C 4M- 3 Gy moogt derhalven maar lustig aandappen, wanc ,, waar vrees je voor? denk je dan dat het fchepfeltje je „ bytcn, opvreeten, of met een' vergiften aasfem, ge„ lyk een draak, bezwalken zal? Heeft de Namur een „ fraai Meisje niet even zo goed als eene fchoone bloem voor 't oog der waereld voortgebragt ? zoud gy haar „ dan niet moogen aankyken ? " • i. „ Waarom niet? maar by deeze bloem fchuilt misfchien eene doodelyke dang ? " „ Wat zwaarigheid! Gy hebt immers oogen om dc „ haare te zien blinken, en ooren om haare ratel te ver5, neemen, en voeten om weg te loopen, zo haast £y i, het gevaar bemerkt? Wat zou u dan verhin- „ deren, om 'smorgens vroeg in een afgelegen priëel „ een kopje thee met haar te drinken, zo goed als de „ Hebreër? Gy zoekt immers maar eene kleine uitlpan„ hing? en omdat gy geene vrouw hebt,moet gy daar„ om juist zo uit de waereld gaan, zonder ooit eene aan „ te kyken?" „ Goed! maar om haar te begeeren?" „ Tut, Tut! Ik wil maar weeten of zy zo veel verftand als fchoonheid heeft; verder, wie zy is? en wat „ de Jood by haar doet? En wat behoeft gy u zeiven daarmede te bemoei- „ jen? > den brief kunt gy evenwel bedel- „ len." „ Hou vast" dacht ik toen, „ daat de klok reedst „ zo laat? en is de Heer puff met zich zeiven oneenig? „ dan is het ook myn plicht om te zorgen dat Myn- ,, heer puff 'er maar netjes van daan blyft." Cv  ( 4i5 ) Gy zult u zekerlyk over deezen inneriyken ftryd verwonderen, nademaal gy weet, dat ik in voorige tyden veel gezonder dacht: Maar de buitengewoone fraaiheid van dit meisje was ook veel te aanlokkend. En, ei lieve zeg my eens, waarom zoude ik mydan fchaameu dat ik op deeze wyze dacht? — Het was ondertusfehen avond geworden; wat meer is, ik was geduurende deezen dryd, tot dicht by den tuin genaderd « en ging ook daarbinnen. TWEEDE VERVOLG. D aar- binnen getreden zynde, zag ik een' dudent welke een leege bierkan, het overfchot van een ftuk brood, en de finppertjes van eene korst kaas had voor zich leggen. Hy leunde met het hoofd op zyne hand, en was in zulke diepe gedachten gedompeld, dat hy my niet eens gewaar wierd. „ Welaan," zeide hy by zich zeiven „ de fobere avondmaaltyd is gelukkig in behouden haven: Was „ ik nu zo gelukkig, dat ik de kwaade bejegening ook „ maar eerst eens uit den weg had!" „ Is het my geoorloofd te vraagen, Mynheer lands>, man , wat gy daarmede zeggen wilt?" —— Hy keek my aan:,, By déuitfpraak te oor„ deelen, Mynheer, is het zeer waarfchynlyk dat gy 5, myn landsman zyt?" „ Hoe zoo?" ;, Ik ben te D * gebooren." „ Wat je zegt, en hoe is je naam?" Hy  C 416 ) • Hy wilde zyn' naam niet ontdekken, en zeide, dat hy 'er goede redenen voor had; maar ik kon deeze redenen even zo min uitvorfchen. . fjy antwoordde eindelyk op de eerde vraag, met een gelaat dat eigentlyk kortswyl zou verbeelden, doch my op verre na zó openhartig niet voorkwam, als ik van een' landsman had moogen verwachten: „ Ik heb zo even iets in „ gedachten gezegd, dat my nu al wederom vergeten „ is." En ik van myn' kant was te dom , om zyne meening in dat oogenblik te kunnen vatten. Hywas een welgemaakt perfoon, met een inneemend en zeer voordeelig gelaat zo dat ik terdond een goede portie vriendfehap voor hem opvatte; ik zag echter duidelyk, dat myne tegenwoordigheid hem zeer verveelde want hy beantwoordde ade myne vraagen met de uiterde beknoptheid, zelfs op eene duurfche manier. Het fcheen my evenwel, dat dit eene gedwongene duursheid was j en ik vroeg derhalve : „ is Mynheer onpasfelyk.?" „ Neen." „ Het fchynt evenwel zo." „ Gy ziet, dat ik met veel appetyt gegeten en gedronken heb." „ Hoe gaat het u dan hier in eene vreemde plaats?" „ Zo als doorgaans in vreemde landen: my dunkt, „ waar het iemand wel gaat, daar is ook zyn vader„ land." „ Dat wel gaan heeft eene uitgedrekte betekenis." Hy zweeg. „ Onze landslieden," vervolgde ik, „ zyn hier nogthans zeer wel gezien." Na eene taamelyke pauze: „ Dat kan ik juist niet zeg. gen,"  ( 4*7 ) gen." — (Ha, ha! dacht ik toen, hier fchulJt de ziekte! en gelyk ons menfchen, fomtyds zeer onvoorziens de oogen opengaan, zo merkte ik nu. eerst, dat de man zeer fobertjes in de kleeren was, Ik weet by ondervinding, dat niets bckwaamer is om iemands mond te openen, dan een goed glas wyn. Hier' om bedelde jk buiten zyn weeten, eene fles champagne en wat ancbovis daarby. «—Ik fchonk hem zonder verdere omftandigheden een boordevolletje; hy liet zich niet lang noodigen; maar dronk met fmaak ? en pikte ook nu en dan een weinig van de andere verihape,. ring, doch bleef geduurig ftil en neerflagtig. Om hem uit deeze neerflagtigheid ware het mooglyk op te wekken, vroeg ik hem naar zekeren man doch ik moet u vooraf bekend maaken, dat ik deezen man zeer dikwyls in eene vrolyke luim by de ooren kryg ; maar dan noem ik hem Dypfychus; want het was een valsch cn kwaadaartig ventje, een aartspedant en Conrector van de latynfche fchool in D *: Om echter zyne familie, wanneer ik eenige van zyne di ikjes -erhuai, niet te 1 e'eedigen, noem ik hem zelden of nooit by zyn5 rechten naam, die eigentlyk Maariys is, Ik vroeg: „ Is de Conrector Muartys nog inD*?" „ Neen, hy is van zyn ampt afgezet, en men zegt, $, dafhy hier in Kamgier gen is, naar vermoeden in „ de grootde elende." (Neem niet kwalyk, myn vriend ik kan, wanneer ik eens op het kapittel van deezen Magister Maartys kom, zo haast niet ophouden; want die verbruide vent heeft my weleer eene waig voorde wetenfehappen doen opvatten, en is oorzaak, dat ik Dd niet  ( 4'8 ) nie: aan de ftudie bleef.) Ik vroeg onzen Student, of hy eenige van deszelfs familie had gekend? maar hy ontweek met groote befcheidenheid deeze en veele andere vraagen; eindelyk zeide hy: „ Ik mag niet gaarne van my „ zeiven fpreeken, doph gy zoud 'er my toe dwingen, „ wanneer wy langer op dit onderwerp bleeven." „ Hoe zo.?" •„ Door deezen Maarfjs is myn vader ongelukkig geM worden." Ongelukkig?" „ Ten minde zo verre, dat ik daardoor genoegzaam „ buiten ftaat ben om myne ftudie voor te zetten." Ik kon hem op dat oogenblik geen enkel woord meer afpersfen, maar toen hy het vyfde of zesde glas geledigd had, zeide hy vry uit: „ Gyziet, Mynheer, dat ik niet „ al te fpraakzaam ben. Ik was weleer te openhartig, „ en betrouwde zulke aangezichten, gelyk het uwe is, „ altoos zonder vrees,maar " „ Mom Mynheer Landsman; hoe verder?" „ Ik heb 'er nooit iets by gewonnen. Klagten verraaden een kleinmoedig hart; en ik heb met verwondering gezien, welk een' Hechten indruk dezelve doorgaans veroorzaaken." „ Gy hebt groot gelyk ! Men moet niet klaagen, „ want zulks bewyst zekere foort van misnoegen tegcns „ het Goddelyk beft ier." Wat meer is,men benadeelt zich zeiven daardoor, „ want het hart word van één gefcheurd, zonder dat „ men die wond naderhand gencezen kan; zy word m „ tegendeel geduurig pynlyker, zo haast men aan ande„ ren ontdekt waar dezelve fchuilt." Dat  ( 4*9 ) Dat was, myn waarde Superintendent, juist ééne van die iborten van uitdrukkingen die ik zo gaarne hoor: „ Maar (zeide ik) daar zyn immers menfchen, welke dergelyke wonden gaarne willen en kunnen ge9> neezen." „ Ik kan niet ontkennen dat 'er eenigenzyn, maarzy doen het zo onhandig als een onkundig baardfchraper „ die voor Heelmeester fpeelenwil. Men heeft my ook w verbonden, Mynheer, maar zo gevoelig (hier „ droogde hy de traanen af)„ dat my de oogen over», liepen." „ 'Er zyn nogthans " „ Ook menfchen, die toezien, en voorbygaan gelyk de „ Priester en de Leviet. Of wanneer zy den rampzali„ gen, die onder de moordenaars gevallen is fomtyds na„ deren, dan gefchied zulks alleen om hunne nieuvvs>, gierigheid te voldoen; en wanneer zy den elendigen ,, lyder alles uitgevraagd hebben, zo geeven zy hem „ geen' anderen troost dan deezen: Is het anders niet? dat „ zal wel beter worden. Helaas! olie en wyn in de wonde te gieten " Hy zweeg hier met een gelaat, dat de uiterde verontwaerdiging uitdrukte; nogthans nam myne achting voor hem toe. Ik vroeg derhalven: „ Zeg my eens » waar hebt gy de waereld toch zo vroeg leeren kennen „ en door welke toevallen (neem my deeze vraag niet „ kwalyk ) hebt gy zo grooten afkeer voor dezelve op„ gevat?" „ Ik kan de eerde vraag beantwoorden: —_ jjj heb de waereld van dien kant leeren kennen, omdat Dd 2 iu  C 420 ) „ ik reeds langen tyd op den weg gelegen heb, waar „ Priesters en Levieten langs komen; doch niet langs ko„ men omdat ik 'er leg, maar omdat zy langs dien weg „ reizen." „ En de andere vraag?" ——> Hy boog een weinig, en zweeg dik „ Wat fchort 'er aan? Zyt gy ziek?" „ Neen, God dank!" „ Hebt gy geene vrienden?" „ Had ik 'er geenen, dan zou.... dan zou my dee- „ ze wyn niet fmaaken: maar Mynheer, gybe- „ hoeft om te huis te komen, misfehien zo een'langen „ weg niet te gaan als ik." „ Ik bid u blyf nog één oogenblik. Zeg my eeas hebt 2V ook fchulden?" „ Het zou zeer verdrietig vallen, wanneer wy zulks „ wilden uitpluizen." „ My niet." „ Zo veel te beter voor u Mynheer: maar voor my „ in den hoogden graad." „ Ik denk niet, gelyk veele anderen—" „ Ik wensch u veel geluk daarmede..." „ Met verlof, laat my toch ook eens uitpraaten. De „ Keizerin van Rusland borgt millioenen, en men maakt „ zulks in de couranten bekend. Wanneer nu een ander „ iets opneemt, daar zelfs geen haan naar kraait: Waar „ in deekt dan het fchandelyke?" — Hy gaf geen antwoord. Ik vervolgde: „Wanneer „ nu een privaat perfoon een paar guldens borgt..." „ Daar fteekt de fchande."  C 421 ) Ik kan 't 'cr niet invinden..." „ Maar ik kan 't voelen. — Wees zo goed, en zie „ op uw horologie hoe laat het is?" „ Ik merk wel gy betrouwt my niet. Zie my ter ,, deege aan: heb ik dan een verraaderlyk gezicht?" (Met een' gedwongen' glimlach.) „ Het is nu, om „ fcherp toe te zien, reeds veel te duister." „ Gy moet geen menfchenhaatcr zyn, myn lieve „ vriend " „ Daarvoor zal, hoop ik, Gods barmhartigheid my wel bewaaren." „ En evenwel..." „ Neen ik haat de menfchen niet: maar vry uit gezegd, „ ik zoek, hen te myden." „ Maar de mensch, die onder de moordenaars geval„ len was, kon dezelven niet myden, want hywasbui„ ten daat om te vluchten." „ Zo veel te erger." „ In tegendeel, het was hem nuttig: want toen kwam „ zyn weldoender." „ Dat was een Samaritaan, Mynheer — het was „ geen Duitfcber" „ Wel foei! gy zyt ook al te bitter." (Ik was 'er waarlyk over geraakt.) „ Gy zyt een menfchenhaater. Zyn uwe landslieden dan geene Duitfcbers ? en ben ik „ uw landsman niet?" „ Zo waarachtig als ik leef, het fpyt my, dat ik u „ beleedigd heb: maar waarom wilt gy dan ook alles „ mtvorfchen?Ik heb zeer ongaarne gefproken, want gy n hebt my myne antwoorden afgedwongen." Dd 3 „ Gy  C 4?a ) „ Gy hebt my niet beleedigd, jongman; maar gy hebt „ eene al te verhevene ziel..." „ En zou ik, als uw landsman, die niet hebben? zou „ ik daarmede wachten tot dat ik ook eens ryk zal }, zyn? —- Waarlyk die menfchen, welken ryk zyn „ en evenwel eene verhevene ziel bezitten, maaken eene ), uitzondering in den algemeenen regel! „ Hebt gy my wel verdaan? gy zyt immers veel te „ verdandig dan dat gy niet zoud begrepen hebben, „ dat ik my verfprak: Ik wilde zeggen dat gy te hoog- „ moedig zyt." (Ik weet wel, dat ik in myne haastigheid vry wat te veel zeide ; het was beter geweest dat ik dergelyke verwytingen verfchoond had.) Hy zweeg zo dil als eene muis, terwyl ik hem braaf hekelde. Eindelyk toen ik het wat al te bont maakte, en zelf voelde, dat ik vry verre over 't fehreef je ging, toen gaf hy my alles met de intrest terug, en wel met deeze* weinige woorden: „ Ik „ bid u Mynheer, verhit uw bloed toch niet wegens „ een' onwaerdigen Student: maar overweeg nu eens „ met bedaardheid, hoe gy myne wonden zoud geheeld „ hebben , byaldien ik zo onvoorzichtig was geweest 3 „ om u dezelven te toonen." DERDE VRVOLG. D eeze woorden, myn beste oude vriend! drongen eensklaps tot in het binnenst van myn hart. Gy weet hoe haastig ik ben, en hoe een klein vonkje my fomtyds gelyk buskruid kan doen opvliegen; maar gy weet ook  C 4^3 ) ook dat die drift in één oogenblik voorby gaat, voornaaraelyk wanneer iemands woorden dezeltkantvan myn hart maar treden. Het is zeer aanmerkelyk, dat ' alsdan gedwongen zie even zo fchielyk o'i ' te bidden, als ik kort te voren genegen was vliegen. Dit vergiffenis bidden heeft juist al:.' ; wenschten uitflag niet, omdat ik in de kunst var. ooren te kittelen, vry wat onbedreven ben. opzicht benyd ik de geleerde Heeren, yoorhaamé 5 k zulke die zo fpraakkundig zyn als gy, die de redeneerkunde, ook de zogenaamde Sceptica • (ik weet niet of dat woord hier wel zeer te pasfe komt) op hun duimpje hebben, en dan nog uit hoofde hunner over groote beleezenheid, in de kennis van het menfchelyk hart bedreven zyn. Wanneer dan zo een Leek als ik, eens een' Geleerden iets onder den neus wil wryven; zo denk ik altoos by my zeiven: „ Deeze moet een rechte „ domoor zyn! " • maar wanneer dan de Geleerde voor dienzelven Leek bukt, of hem ontziet, dan denk ik, Cmisfehien niet zonder reden:) „Deeze moet nog „ dommer zyn!" —— Van deeze foort van gedachten fchooten my toen eene menigte in den zin; maar zy kwamen gelyk mostertna den maaltyd, nietwaar? Ondertusfehen kwam nog deeze omdandigheid daarby, dat ik naamelyk tot my zeiven zeide: „ Gy hebt, eerlyke „ puff, zo wat blindelings om je heen gehouwen, en „ hebt by ongeluk den man getroffen, die onder de „ moordenaars gevallen was. Hy heeft my zekerlyk vry ,, trots geantwoord: doch ik had zulks immers wel ver„ diend, en ten andere dak in de weinige woorden, Dd 4 „die  C 424 ) 'w die hy geantwoord heeft, zulk een'toon van weemoe„ digheid..Om kort te gaan, myn eigen hart rebelleerde tegèn my zei ven; ik viel hem om den hals: ,» Myn waarde vriend ( riep ik uit) ik heb te veel ge- 5, zegd! ik heb u beleedigd > hoe zal ik best die j, misdaad boeten?" i, Geen zwaarigheid Mynheer !" was zyn antwoord ; nogthans gaf hy my geene tegenomhelzing, maarontiloeg zich terdond van de myne, „ gy hebt my rtiet belee,, digd; wabt gy zyt op verre na de eerde niet vatt wien ik dergelyke dagen ontfang. Het Was misfehien uw „ Voorneemen, öm my met ydeïe hoop te voeden, in de Verwachting, dat zulks eenige verliting zou te we„ ge brengen; waarom zou ik het dan kwalyk neemen », wanneer gy met een goéd oogmerk doch met eene „ ongeoefende hand, het verband wat al te driftig van 3, eene wonde wilde rukken , in welke door verkeerde 3, hulpmiddelen het koud vuur reeds ingedopen is. ,4 By al wat heilig is! ik heb ü willen troosten, ik „ heb myn best willen doen, om uwe hoop te doen her» ieeven.*' - Hy boog zich: „ Met u verlof Mynheer, het is „ hoog tyd dat ik van hier vertrek, anders word ik deeze nacht buiten gefloten." —«— Ik was zynenthalvenzeer bekommerd, en wilde hem gaarne nog wat langer by my houden. Hy ging naar een priëel waarin de kastelein, zyn avondpypje rookte: ik volgde hem kort op de hielen, want ik wist waarlyk niet wat ik deed, en om de rekening behoefde ik niet bezorgd te zyn, omdat de waard zo wel als  C 425 ) als de bedienden wel weeten, dat ik altoos voor een'ie« der, die met my drinkt, het gelag betaal; het is myn grootde vermaak, wanneer ik zulks voor Studenten of jonge kundenaars mag doen; ik verkwik hen gaarne, omdat hunne gclprekken my verkwikken. Hy bleef voor het prieeltje daan, en wilde affcheicl van my neemen. „ Wy zullen zaamen gaan, Mynheer." „ Wees dan zo goed, en gaa één oogenblik voor» „ Gy zyt immers zo wel klaar als ik." —— Hy fcheen zeer beteuterd: „ Mag ik u als een „ landsman om ééne gunst verzoeken?" ,, Van harte gaarne." „ Gaa dan zo het u belieft vooruit: ik heb nog een „ woordje met den kastelein te fpreeken, waarby geene „ getuigen moogen zyn." — Nu fchooten my eensklaps die woorden te binnen, welke hy in den beginne by zich zeiven gemompeld had: „ Is het misfehien wegens uw gelag ? neem nie& „ kwalyk dat ik hetzelve reeds vereffend heb." — Hy gaf geen antwoord, maar ik zag, dat hy eenige traanen afdroogde. Ik oordeelde het wegens de nabyheid van den kastelein niet raadzaam om hem in 't Duitsch aan te fpreeken, . maar gelyk ik in de Franfche. taal niet al te wel geoeftend ben, en dezelve menigmaal vry krom en fcheef moet uitbrengen, zo ging het hier thans ook: „ Vous ri avezpointd'argentcbezvous?" zeide ik. Ju Dd 5  ,< Au moins jen'en ai pas fur mot, (*) was zyn anr. woord; en dit maakte my nog veel begeeriger om hem te verzeilen. „ Hoe zoud gy. het dan met de betaaling „ gefield hebben ? " vroeg ik, zo haast wy buiten gehoor waren. ïk kan die vraag nu niet beantwoorden: Maar be„ dank u ondertusfehen, dat gy my uit eene verlegen„ heid geholpen hebt, in welke —" •' „ Vervolg, myn waarde Landsman." „ Ik bid u wil my heden verfchoonen." — Hy vatte my op dat oogenblik by de hand, en de maan fpiegelde zich in zyne natte oogen. Hoe wierd toen myn hart geraakt! Ik was onvermoogend om één enkel woord te uiten: Traanen van waarachtig medelyden vloeiden langs myne wangen maar ik wist het niet, tot dat ik proefde, dat een ziltig vocht my op de lippen hing. Hy merkte het insgelyks, toen M ilaan bleef en hem omhelsde. „O!" riep hy uit, „zul„ ke tekenen van een weldaadiggemoed, kunnenwaar„ lyk niet dubbelzinnig zyn. Byaldien ik in uwe oogen nog maar ééne minuut den hoogmoedigen wilde fpee,; len, zo verdiende ik immers, dat de grootfle over- maat van jammer en elende my kwam treffen. ——•• „ Welaan; ik zal u, wat gy zo even wilde weeten thans „ vry- (*) De misflag legt alleen in 't woordje chez. Puff idlds zeggen fur vous: dat is; in uwebeurs— het ander is tweeduidig, en zegt eigentlyk: te huis. Deeze aanmerking is ten dienste van die weinigen onzer Leezers, welke geen Fransch verftaan.  ( 4*7 ) „ vrywillig ontdekken.Weet dan,dat ik,noch gisteren noch „ vandaag een enkel brokje brood geproefd noch eenige „ verkw ikking genoten had.De knaagendfte honger dwong „ my om in deezen tuin te gaan, en aan kaas en brood „ myn genoegen te eeten. Ik had geen' duit om myn ?, gelag te betaalen; ook wist ik wel, dat my de waard „ niet zou willen borgen, maar dat hy my met eene me„ nigte van fchimp- en fcheldwoorden uit den tuin zou », jaagen: nu moest ik my zeiven aan de groffte belee„ digingen van een' man (wiens karakter en kostwinning „ zulks in dergelyke omftandigheden niet anders toelaaten) niet alleen bloot ftellen, maar nog daarenboven „ onverfchillig blyven. De riongerwas zeerfmartelyk; „ maar ik voelde, dat zodanige diepe vernedering nog „ veel fmartelyker zyn zoude en dat ik die in uwe tegen» „ woordigheid onmooglyk verdraagen kon. Hierom „ verzocht ik u vooruit te willen gaan. Ik ben niet s, hoogmoedig: ik weet wat men in ons vaderland met „ zo veel recht van den hoogmoed der armen in het Ü fpreekwoord zegt: maar wanneer ik geene vernede„ ringen overal waar ik kan, ontwy ken wilde, zomoest „ ik immers myn vaderland onwaerdig zyn. (*)" Hy (*) lk kan niet nalaaten, om de landslieden van den Heer jfurF te deezer plaatfe aan te fpreeken, wat ook het grootfte gedeelte myner Leezers, welke deeze aanmerking niets raakt, daartegen moogen inbrengen. Het is my, terwyl ik dit fchryf, nog niet bekend, of men het den Heer Klopftok wel of kwalyk neemt, dat hy in Salogast en WUmar DuitschlanJ vermaant, om wederom dat geene te zyn, wat het voorheenen was,  C 4*s ) Hy fprak deeze woorden met eene beevende ftem, in den beginne zeer weemoedig en by tusfchenpoozingen afwas, of wat het tegenwoordig zou kunnen zyn. Ik hoop nogthans, dat men h;m zulks ten goede duld, en waarom zou men my dan kwalyk neemen, wanneer ik de Landslieden van den braaven Heer puff alhier uit zyn' naam aanmoedig, en hen vermaan, om in alle opzichten zo te blyven als zy in voorige tyden waren , of byaldien zy van den ouden trant inogten afgeweken zyn, denzelven alsdan wederom op nieuw te omhelzen? De Heer puff, welke tegenwoordig (1774) nog leeft en gelukkig is, (gelyk in 't vervolg van dit werk nader blykenzal) heeft my verzocht zyne landslieden te herinneren , wat zy in voorige tyden geweest zyn. „ Waar is (zegt hy) „ die Duitfcher, welke het algemeen zeggen een lompe Pome„ raan, niet zou gehoord hebben? Wy waren dan in voorige tyden lomp en grof, of wy fcheenen zo te zyn. Waren „ wy het inderdaad, zo was het alleen uit hoofde, dat 'er nog geene vreemde zeden by ons ingevoerd waren, en wy „ waren bygevolg echte Duitfchers. Vermits wy langen tyd „ grof geheten hebben, ja dat men ons thans nog wel met „ dien naam vereerd; zo is het zeer waarfchynlyk, dat wy „ onder alle Duitfcbe Natiën de laatfte geweest zyn, welks „ vreemde zeden hebben aangenomen, en het is bygevolg fe« „ dert eenige eeuwen alleen de onze, en geene andere Pro„ vintie van dit uitgeftrekt ryk, aan welke men de eer be„ wyst van dezelve grof te noemen. Plomp en grof van aart „ te zyn, is juist zo buitengemeen pryswaerdig niet, doch wy „ waren ook niet valsch, want een valsch mensch is fyn,ge. „ lyk die Natie, van welke Duitschland de valsheid geleerd „ heeft. Wy waren ook niet wispeltaurig, want de wispel. „ luurigeis niet ftandvastig genoeg om grof te kunnen zyn. „ Even zo min kruipende oogen-dien aars, want grof zyn en flik-  ( 4^0 ) afgebroken, doch in het einde op een' mannelyken en fleren toon, denk eens aan, hoe dezelve tot in het diep- „ flikflooijen kan niet te zaamen gaan, veel min zou zulks by „ eene geheele Natie kunnen plaats hebben. Wy zyn niet „ kleinmoedig geweest; want het fchyn t, dat onze voorou„ ders geen gekfcheeren verftonden. Deezen waren geene „ vrienden van pracht en overdaad; want wat fmaak konden „ zulke plompaarts daaraan vinden. Wy moeten ook zeer broederlyk en eensgezind geleefd hebben, nademaal men „ ons allen met één zelfde fop begoten heeft; (hierom fchynt „ het als of wy alle buitenlanders, die minder deugden had„ den dan wy, van onze grenspaalen affchrikten) gevolgelyk „ zyn onze zeden zeer inlandsch geweest, en de familie'n „ (want immers vind men tot op deezen dag, nog eene me- nigte van de oude Pommerfche familiën, die overal ver„ fpreid zyn) moeten eikanderen zeer nadruklyk onderfteund, „ en de hand boven 't hsofd gehouden hebben. Wat „ waren wy dan ? Toen de andere Provintiën reeds van >i alle kanten overftroomd waren, zyn wy nog echte Duif fchers geweest, gelyk onze taal en uitfpraak nog heden ten ,, dage klaar bewyst. Wy waren eerlyk en redelyk, wy fprar „ ken zo als wy dachten , of ten minfte wy fpraaken niets, dat wy niet dachten, en wanneer ons iemand van valsheid „ befchuldigde, dan maakten wy een leven als een oordeel. „ Wy waren ftandvastig gelyk onze hooggetopte eiken; al „ wie ons aan 't wankelen wilde brengen, moest al heel „ vroeg opftaan, en kwam, zo haast wy zulks merkten, van „ een flechte kermis te huis. Wy waren trots zo dat wy „ nergens, waar de christelyke Godsdienst het niet vereischte, „ goede woorden gaven; ook zelfs den fchyn van laagheid vreesden, en liever van honger ftierven dan in eene Haaf„ fche af hangkelykheid op de genade van andere menfchen n wijde leven. Wy waren onbevreesd en dapper gelyk on* „ ze  ( 430 ) fte van myn hart drongen. Wy ftonden toen in 't midden van een open veld : „ De maan en Herren" (vervolgde hy) 7, ze zwaarden; wanneer iemand ons dreigde dan traden wy „ hem onbefchroomd onder de oogen, en zeiden hem onze », meening zo droog, dat het een plaizier was om te horen. Wy „ leefden zuinig , en hadden daarom geene uiüanders noodig, „ zynde ons land aaneen' vischryken en gevolglyk fchraalen „ vy ver gelyk, waarin geene bloedzuigers konden vet worden „ en wy lachten in onzen vuist wanneer wy een' kakelbonten „ voornaamen vreemdeling zagen, die, nadat hy zyn geld en „ goed verbrast had, tot ons kwam om in onze oude JCastee„ len of boere hoflieden met onze dochtertjes zaamen te woo„ nen. Wy waren zeer eendrachtig, en ik geloof voor' vast, ,, dat de Vrymetfelaars hunne eensgezindheid van ons geleerd hebben. Byaldien het ryk by ons oneens geworden was, „ zo zou de onduitfche aart en zeden ook al vroeg by on« „ ingeworteld hebben, Wy waren eerbaar in woorden, wer„ ken en gebaarden; galanterie en een vreemde opfchik wa„ ren een grouwel in onze oogen. jeugdige buitenfpoo. )5 righeden, en de tonmelooshëid tusfchen beide fexen, waren by ons onbekend, want de oude lieden waxen altezaamen ze. „ derechters : onze oude familieportraitten zyn hiervan een duidelyk bewys, en ik heb door geheel Duitschland zulke fpreekende fchilderyen van fchoonheid en gezondheid, nog „ nergens gezien. Van lekker fmullen en brasfen wist men „ niets, want men kende immers geenhedendaagfchefraw/c/ze „ gifmengers — drinken deed men 'er, wel is waar, in „ overvloed j maar wy dronken wat de voorzienigheid in ^, ons land liet groeijen , naamelyk bier. Men hoorde „ nooit van echtfeheidingen; want wy trouwden elkan. „ deren veel te hartelyk.en onze levens wys was veel te een„ voudig, (Jan dat de huwelyken kwalyk hadden kunnen „ uitvallen - de kerkboete niet te vergeeten , welke „ ons  C 431 ) hy) „ fchynen gewis en waarachtig in dit oogenblk op „ geen elendiger mensch dan ik ben; nochthans is de „ hon- ,, ons veel te fchrikkelyk fcheen, dan dat wy ons daaraan „ zouden blootftellen, want wy hadden eer in 't lyf. Ein„ delyk, wy hadden krachten; en de zwakke vreemdeling, ,, was,zo verre hy binnen onze landpaalen reisde, het alge„ meen fprookje by de kegelbaanenhetpaarderennen derman« „ nen, en by den reidans der vrouwen. Zo waren „ wy gefield, byaldien het waarachtig is, dat wy grof en plomp „ waren; en waarom zouden wy daaraan, twyfelen, en geheel „ Duitschland van leugentaal befchuldigen ? Maar genomen wy „ waren niet grof, zo fcheenen wy het toch te zyn, want „ waar men geen hout hakt, daar vallen immers geene fpaan„ ders. Scheenen wy het dan te zyn, zo mogt men ons ook „ voor dom aanzien; en deeze eer — ik fpreek hier in „ ernst—— heeft men ons ook inderdaad bewezen. Nu vraag „ ik of de dommen dat geen zyn kunnen, wat men thans was,, reldwyzen noemt ? of hy zo vriendelyk zyn kan als .een ,, oorwurmpje, valsch, wispeltuurig, laag uit eigenbaat, vrees„ achtig, galant , verraaderlyk in zyne vriendfehap , vin„ dingryk in alle foorten van wellusten enz. enz. ? — De grove; plompe, domme Pommeraan, dit zy en blyve,, „ dan myne lieve Landsgenooten , een eertitel voor ons, „ want het wil eigentlyk zo veel zeggen, als de echte Duit' „ Jcher. — Zouden wy ontaarten! ik weet niet voor wien „ wy zulks verantwoorden kunnen : maar zo ons eene' reine „ liefdevoor ons vaderland bezielt, laaten wy dan waar wy ook „ zyn moogen altoos echte Pommeraanen zyn en blyven, „ naauwkeurig gelyk de fpreuk : Si fueris Romae , pomerana „ vivito more, zo nationaal, dat wy een' ieder, die ons de ,, eer aandoet, ons onze grofheid, domheid en (watikhaast „ vergeten had) Pommerfche ftyfkoppigheid teverwyten,mqt „ eea' bcvalligeu blos voor de esr, die hy ons bewyst, een „ diep  C 432 ) ï, honger niets; het derven is ook niets; maar niet „ met eere te derven, dat ■ ■ • • dat is veel erger ,s dan de dood." Ik wist niet meer wat ik zeide: „ Hoe ? om Gods wille! niet met eere derven ? Liefde vriend, ik durf „ ftaande houden, dat gy een man van eer zyt, byal„ dien 'er ergens een onder deezen hemel is." Hy zweeg en beet op zyne lippen, hield zyne oogen ftyf voor zich op de aarde gevestigd , wreef de duimen van beide handen tegen de voorde vingeren, en Jdopte zachtjes met den éénen voet tegens de aarde. —— Ik greep met alle kracht zyn beide armen: n Gy ï, diep compliment kunnen maaken. — Hy, die onder on- ze Lardsgenooten den Pommeraan verloochent, dat dehaai% „ over hem kraaije , en hy van onze haardjleden verjla* ten worde!" • - Dusverre de Heer twff, . „ Ik heb het gevoeglykst geoordeeld, hem met zyne eigen woorden te laaten fpreeken. Men vind van zyne Lands» „ liedtn, hoe klein zyn vaderland ook is, God dank niet we;i, nigen in de waereld; ik heb bemerkt, dat dezelve door ge„ heel Europa verfpreid zyn. De bevallige blos der eerliefdes „ van welke de Heer puff gewaagt, heb ik dikwyls met „ verrukking gezien, wanneer andere Duitjchers met medely„ d(.n over de Pommerjche afkomst, glimlachten. Mogtenal„ Ie die geenen onder hen, welken dit leezen, een zó zuiver geweeten hebben, dat zy in 't toekomende met nog meer „ p^triottiiche eerliefde bloosden. — Maar. die Pommeraan „ wtlke den naam van zyn vaderland, doorondpitfehadaadeo „ fchande aanJoet; ■ ik zeg 'er hartelyk amen toe —rr dat de haan over hem kraaije , en hy van onze haardjle- den verjltoten worde!  C 433 ) gy zult van deeze plaats niet gaan, Jongman" (zeide ik) „ vóór dat gy zo openhartig met my gefpro- ken hebt, als of ik uw eigen vader was." „ Myn vader kan my niet helpen." „ Dan kan ik het doen. ■ Wat hebt gy noo- »» dig?geld ,voorfpraak, of vrienden? — fpreek!" Hy rukte zyne armen los, en zeide met een' diepen zucht: „ Gy hebt my op het hart gedrukt; hetzelve „ loopt over: weet dan, dat ik zeventien daalders „ fchuldig ben !" Hoe gaarne had ik hier eens luidkeels wil ten lachen! maar ik mogt hem daarmede niet belecdigen: ik kon my echter niet onthouden om de haairlok over myn rechter oor een weinig aan een' kant te li-huiven , en toen myn oor dicht voor zyn' mond te houden: hoe veel?" „ Zeventien daalders. Hoe felïaam ik my zulks te u zeggen: ik die niet éénen duit betaalen kan." „ En al waren het zeventienhonderd, myne gOede „ ziel, zo ben ik 'er goed voor." Hy daamelde hier eene geheele menigte Van wonder* lyke en verwarde uitdrukkingen, maar gy weet, dat ik die van zekere lieden niet al te wel verdraagen kan. Ik deed derhalven vraag op vraag, en toen ik op geene van allen antwoord kreeg, fchreeuwde ik eindelyk za hart als myne long toeliet: „ Waar koekoek Woonje „ toch ? " zo dat hy ten laatde antwoorden moest, ,, In de krommedeeg. " m dllons ik moet je woonig eens gaan zien l en hierop „ marcheerden wy 'er gearmd naar toe. Ee VIER-  C 434 ) VIERDE VERVOLG. "^7"y hadden een' verren weg af te leggen: ik was van myn' kant zo bezig, met de verbeelding van wat ik reeds federt lang wenschte te zien, naamelyk de huishouding van een' ftudent, en hy fcheen zo ontdeld te zyn, dat geen van ons beiden den mond opende. Wy bereikten dus düzwygend zyne wooning, beklommen een' elendigen trap, die ons tot op de vyfde verdieping bragt, en traden in een kamertje onder het dak, waarin de lucht zo gloeijend heet was als ia eens bakkers oven. Vier flukken huisraad ver- fierden dit hokje: eene ouwervvetfche tafel, een doel, eene bank zynde eene plank uit eene boekekas door eenige folianten onderdeund, een laerze trekker en een tabaks pyp met een' houten deel waaruit de inwoonders van dit vertrekje beurtelings rookten. Tusfchen de kachel en de deur was eene foort van bed geplaatst, waarop een ziek Student rustte, wiens daaprok thans enkel uit de voering bedond, doch waaraan hier en daar omtrent de naaden nog eenige drookjes van het boventuig, dat (gelyk ik naderhand verdond) deeze vindingryke geest in kamifoohjesgemetamorpbofeerdhzd,te zien waren Een oude jas en een verderen mantelzak lagen ter zyde van dit bed op'den blooten grond, en diende voor een tweede bed. Het derde bed (dat myn' Leidsman toebehoorde) bedond uit hooi, dat door eenige tichelfteenen onderdeund wierd, om te beletten, dat het niet uit elkander viel; want het was door langduurig gebruik zo\ da-    ( 435 ) danig vergruisd, dat het veeleer naar een' hoop zwitferfche kruider-thee dan hooi geleek. De boeken (want deeze hadden onze geleerde Jongelingen, nog altoos geJyk de zeevaarenden het compas en zeekaarten, uit alle gevaaren poogen te redden ) waren gelyk pilaaren tegen den muur geplaatst. Op de tafel dond een dun endje kaars,zynde in den rug van een' fmeerigen pergamenten band, in plaats van kandelaar gezet. Een derde Student zat by dit duistere licht. —— Verbeeld u eens een' mageren ronden kop, uit welken van onder eene wollen muts, één paar kleine fchelmfche oogen uitkeeken. Ik weet niet hoe het kwam, dat deeze vent my voor een'Jood aanzag: maar het is zeer vergeeflyk,want hy konby ditflaauwe licht nietgemaklykeen'Cristenmensch van een' Jood onderfcheiden. „ Myn goeje man ( zei„ de hy tegen mynen wegwyzer) wat heb je dan nu „ nog te verfchacheren? . maar zacht (terwyl „ hy een dikke quartant van een' der pilaaren opvatte.) „ Wil je een Karps koopen fmousje ? " lk antwoordde: „ Ben je zo vrolyk myn vriend? zo „ behoorde gy myns bedunkens uwen ongelukkigen kaïn- „ meraad een weinig te troosten." , Seldrement hoe fprong dit grappig ventje toen op de been, zofchielyk als of hem eene naald in de billen gedoken had; hy nam zyn fmeerig mutsje af en prefenteerde my een hoofd waaraan het pikzwarte kort. afgefneden haair, met de witte kleur van het hoog afgefchoren voorhoofd, eene zeer belachelyk vertooning maakte. Hy had om zynen llaaprok (of wat andere foort van gewaad het eigentlyk beduiden zou) niet eens eeneportepee, gelyk de StudenEe 2 ten  ( 43^ ) ten gewoon zyn te doen,maar ecne groote menigte van oude kousfebanden in plaats van eene fjerp gewonden. Hy maakte my een zeer ondcrdaanig compliment, en zich toen omdraaijende om het boek op deszelfs voorige plaats te leggen, zag ik met geen kleine verwondering, hoe zyn bloot achterkwartier, door de menigte reeten en fpleeten van den zogenaamden flaaprok, merkelyk zichtbaar was. „ Ei lieve! laat my dat boek eens zien." —— Ik was nieuwsgierig om te weeten wat een karps was; en ziet het was een Corpus juris! „ Zoud gy dit „ boek; dat gy zo min als een Theologant den Bybel „ misfen kunt, verkoopen willen? Ik geloof, dat de ,, Heeren al te zaamen raare fnaaken zyn." Hy meesmuilde: „ Ik ben een Theologant Mynheer „ en daarom, wat raakt my het Corpus. Doch het zie „ 'er met de finanties van my en myn' kameraad maar „ heel fober uit " „ En ik durfzweeren, dat het met de finanties van „ den anderen, die daar achter de kachel legt, niet veel ,, beter ftaat." „ In tegendeel; hy heeft geld en is geen buitenlander „ gelyk wy beiden: hy lyd honger met eene volle, en „ wy arme bloeden met eene leêge beurs." „ Met eene volle beurs! en wil hy je lui niet helpen ?" m •■' Zy keeken elkander zeer kortswylig aan; vervolgens antwoordde myn Leidsman : „ Ik ben hem zes „ ryksdaalders fchuldig —" ———• „ En om die „ elendige zes rykdaalders moet de hals zich dagelyks ., met droog brood behelpen," vervolgde de ander. „ Even- ■  ( 437 ) „ Evenwel héden niet f " hernam myn Land-man. „ Hoe zo? 't is waar; wantje hebt vandaag • „ nog geen brokje brood gezien!" „ En gy dan Mynheer ? vroeg ik aan den Student met den zwarten kop. „ Wat het geld betreft, daarmede ben ik net zo goed „ voorzien als myn kameraad: maar ik weet'er my be„ ter uit te helpen als hy. Onze zieke heeft deezen „ middag getrakteerd." „ Wie die gierigaart ? " „ O ja, hy moest 'er aangelooven; want hy liet voor „ zich fhyboonen en karbonaaden bededen, en toen be„ praatte ik de keukenmeid, om die braaf te peperen. „ Hy durft geene peper te gebruiken, en verkocht der-, „ halven het geheele zootje aan my." „ Hoe ? gy hebt het eeten gekocht ? zonder geld ? " „ Waarom niet ? Ik heb hem den kleinen Struvius „ (*) daarvoor gegeven." „ Dat fchynt hier eene fraaije huishouding te zyn." „ Eene van de fraaifte die men zich verbeelden kan ., wanneer deeze arme drommel (meenende mynen „ Landsman) maar eerst eens uit tien drek geholpen was, dan zou alles nog wel gaan: want zie je wel, „ ik 1 ben een Silefier ; ik tel het niet zo veel," „ (hy fprak geduurig in zyne plompe moedertaal , wel„ ke ik omnooglyk zou kunnen nafchryven. Deeze „ klinkt erg genoeg: evenwel zo dol nog niet als onze „ ech- (*) Zeker rechtsgeleerd handboekje. Ee 3  C 438 ) „ echte Pommerfche.) Ik heb in Breslaw als Koor„ zanger het hongeren geleerd, en zo haast ik voel dat „ myne maag begint te jeuken, dan gaa ik na den een „ of ander' van myne kameraads die eene fiool bezit; want „ ik heb de myne (en dat nog wel eene beste Cremoneejche helaas ï) reeds voor lang moeten verfchacheren; „ ik laat my dan een lustig deuntje voorfpeelen, in na,, volging van zekere prent, die ik eens gezien. „ heb, alwaar een podagrist met de beenen in de kus- „ fens zittende word afgebeeld. Een man „ komt fpeelende in de kamer en zegt:" „ Expellam fi quis te vexat jpiritus ater" ( *) (Ik verzocht om eene uitlegging van deeze woorden; want het gaat my eveneens als zekeren Kadet, ten tyde van den eerden Sileft fchen oorlog. Deeze jonge Heer, die naar zyn regiment reisde, zat met my in een'zelfden postwagen, en zong twee vaarzen van een aartig Soldaaten liedje, maar hy begon telkens al weer van voo- ren af aan. „ Hoe is het dan verder ?" vroeg ik den jongen krygsman. — „ Ik kan 'er nu „ niet opkomen," was zyn antwoord. —— Onze voerman keek eens om, en het klein Kadetje met een doortrapt gezicht aanziende, vroeg hy heel eenvoudig: „ Is de jonge Heer wel ooit zo verre meêgeweest?" My heeft de Heer Dypfychus ook nooit in het Latyn zo verre kunnen brengen, als ik wel wensditte, hoewel hy (in 't voorbygaan gezegd) my niets anders dan Latyn geleerd heeft. (*) Ik zal u dien plaaggeest wel verdryven. VYF-  C 439 ) VYF DE VERVOLG. Myn Leidsman fprak geen woord, maar zat in diepe gedachten op de bank, dat is, op de plank van de boekekas— (ik had haast vergeten, dat ik dezelve reeds bcfchreven had. Doch geen wonder; ik fchryf zo nu en dan by Hukken en brokken 'cr zal zonder twyfel wel een taamelyk pakket uit groeijen. Onze Neeltje is immers te huis, die mag u dan het een en ander daaruit voorleezen.) Het vrolyk humeur van den Sikfier diverteerde my by uitneemendhcid. Is het niet een groot gefchenk van God, wanneer men zich in ongelukken troosten kan ? 'Er is immers geen last zo zwaar, als die ons onvergenoegde dervelingen uiterlyk toefchynt.' . Ik vroeg hem waar hy de groote kunst geleerd had, om dus met zyne eigene elende te /potten? „ Van myn1 Vader, die een School-praceptor en tege5, lyk een buitenlander was;'er is geen grooter bewys van „ zyne armoede noodig. Wanneer myne moeder veei5, tydsgeen' raad wist om den fchoordeen tedoenrooken y, (want myne Ouders waren met een braaf getal kinde„ ren gezegend ) dan nam hy Martialh ofeenig' ander' lugtigenAuteur by den kop,ging vervolgens in zyne fchool — en was zo bly van geest, dat de klei- „ ne jongens altoos al fpeelende veel meer by hem leer- den, dan zy in de hoogere clasfen wederom verga- ten." Gy fchynt een rechte fpotvogel te zyn." Ee 4 _ Iü,  C 440 ) „ In waarheid niet; want wy leerden in de bovenfte „ clasfen Hebreeuwsch , de Logica, Polemica cn Dog- „ maiica: of liever, wy leerden niets." ■ (Het is toch om dol te wörden, lieffte waker dat het in alle fchoolen, waar van ik nu en dan hoor fpreeken, overal eveneens toegaat. Ik hch voor vast bcfloten omvyftig ducaaten voor de beste oplosfing van deeze vraag in de nieuwspapieren aan te bieden: „ Welke is de oorzaak „ van het verval der fchoolen, en welke zyn de beste „ hulpmiddelen om dezelve te verbeteren ? ( * )n „ Gy moogt dan " (neem het my niet kwalyk) „ in de „ geleerdheid wel niet heel verre gevorderd zyn!" —> Myn leidsmam wenkte my, als of hy zeggen wilde, dat het een zeer bekwaam jongman was, Ik (*) Dit is ook naderhand gefchied; en veele Menfchen. vrienden hebben in vervolg van tyd.dit voorbeeld van den Heer yPFF nagevolgd: Men heeft'er echter myns weetens nooit op gedacht, dat de eigentlyke prysvraag deeje behoorde te zyn: Welke zyn de beste wapenen, waarmede men de verou„ derde flordige gewoonte, deezen veelhoofdigen en altoos „ nieuwhoofdigen draak, beftrydsn en overwinnen mooge? „ en welke nieuwe reglementen zyn 'er noodig om de oude Leeraaren aan brood te helpen, en aan jonge leegloopers, eene lust tot den arbeid in te boezemen ?" ■ Men heeft aan de fchoolcollegien wetten voorgefchreven: doch Ouders en voogden heeft men (zo verre my bewust is) aan geenerhande wetten gebonden. Dat de fchoolen niet ver« beterd worden, fchynt my een krachtig bewys re zyn , dat; de liefde en de algemeene goede wil jegens het menfchelyk geflacht, uit veeier gemoederen totaliter verdwenen is,  C 441 ) '„ Ik durf my zeiven niet beöordeelen: Ik heb echter iets geleerd, want myn vader liet my niet hooger „ dan tot in de derde clasfe komen, en onderwees my „ vervolgens zelf. Het is waar, dat ik doorgaanspri,, mus was, doch om geene andere redenen, dan omj, dat ik eene heldere dem had." „ Hoor eens vriendjelief: Ik mogt gaarne weeten of „ uwe tong op den preekdoel ook zo vlug zal zyn? Gy „ zyt een aartsgaauwdief! Hy begon hierop luidkeels te lachen: „Het is even„ wel de waarachtige waarheid, dat niet één onzer „ fchoolknaapen ooit tot primus verheven wierd , of „ hy moest arm zyn en eene goede dem hebben. „ Hoewel —— het Gymnafium leed daardoor 'ver„ fchrikkelyk'" Wy vervolgden dit onderwerp een' geruimen tyd, en ik hoorde wonderen. Gy weet ook, dat gefprekken over fchoolen myn dokpaardje zyn, want al wie dezelve niet ter harte gaan, moet myns bedunkens erger dan een wilde zyn. Ik ben door de Voorzie¬ nigheid met aanzienlyke rykdommen begundigd, en heb uit dien hoofde allerhande ontwerpen gemaakt: Doch myn hoofdplan is eigendyk niet om eene fchool te dichten, want dat zou weinig meer beduiden, dan in een oud vervallen dorp van groote uitgedrektheid een klein hutje te bouwen , ten einde allen de boeren uit hetzelve onder dak te brengen. Neen.' myn voorneemen is, om uit eene hoogc fchool , die reeds ergens opgericht is, alle onbekwaame Leermeesters te verjaagen; om alle woonhuizen in ecne geheele draat te kooEe 5 pen  C 44* ) pen en onder den voet te haaien, vervolgens in de plaats daarvan eene groote kostschool, manege, tuin, bibliotheek, en een ftuk bouwland aan te leggen: eene fchouwburg en muziek zaal niet te vergeeten. Alle de gehoorplaatlen daarin zullen groot, licht, met fchilderyen verfierd, en alle in eene ry gebouwd zyn met de venfteren bosch en veldwaars uitzicht hebbende. Ter zyde van deeze gehoorplaatlen zullen kamers gebouwd worden , waarin elke dads inwoonder en alle doorreizende vreemdelingen, achter de gordyn van een groot vender zien en hooren, wat, en op hocdaanige manier in elke clasfc geleerd en onderwezen word. Het fchool examen zal niet meer dan éénmaal 's jaars gehouden worden: maar meent gy, dat de Profesfors in eigen' perfoon examineeren zullen? Neen voorzeker niet,daar zullen' zy wel af blyven. Ik wil dat vreemde Geleerden ontboden worden, die voor eene billyke belooning, waartoe ik zeker fonds befte mmen zal, dit examen verrichten zullen. 'Er zullen by die gelegenheid geene pryzen uitgedeeld worden, noch aan dc Leeraars omdat zy een genoegzaam jaargeld ontfangen (naamelyk de Dlreileur tweeduizend, een Leeraar der eerde clasfe agtienhonderd, en die der laagfte zeshonderd ryksdaalders, die tusfchen beiden zyn naar evenredigheid) noch aan de fchoolieren, omdat zy daardoor bedorven worden, cn gelooven, dat zy reeds fchrandere bollen zyn: maar de Examinateurs met de toehoorders die by het examen tegenwoordig zyn, zullen onder zich beflisfen (waartoe het gedrag van eiken fchoolier mede in aanmerking komen zal) welke jongelingen als braave vlytige en  C 443 ) en bekwaame perfoonen, door de openbaare nieuwspapieren aan hun vaderland zullen gerecommandeerd worden. ' ' Na het examen zal in de groote zaal een bal gegeven worden , doch daarby zullen geene andere vrouwen dan van de voornaamde uit de Stad ver- fchynen moogen. ft wii niet dat de uuren van ©nderwys al te menigvuldig zullen zyn, want daardoor krygen jonge lieden veeltyds een walg en alkeer van het leeren; 'er kan by voorbeeld in den zomer van zeven tot elf, en van twee tot vier of vyf uuren reeds vry wat afgedaan worden: Maar ik wil veele Leeraars aandeden, opdat de clasfen wel verdeeld moogen worden. - ■ Na ieder examen zal ook eene raadsvergadering tusfchen de meergemelde Geleerden, den Direcleurevt de Leeraars gehouden worden, doch zal een ieder, die daartoe lust heeft in de naastgelegen vertrekken hunne befognes moogen aanhooren. De catalogus van de lesfen, welke deeze raadsvergadering uitvaardigt,zal eerst geduurende agt dagen lang geprobeerd, en dan in druk uitgegeven worden,en aal een geheel jaar lang moeten gelden: Ik heb uit de ysfelyke verwarring die in D** heerscht,ten overvloede gezien,hoe noodig deeze voorzorg is. ik kan n0g vooreersl: op geene yoorfchriften ten aanzien van de Leeraars denken, want ik heb 'er te weinig kennis van,maar ik zal zorgen, dat 'er vooral geen ongehuwden onder zyn; want zulke Leeraars, welke noch vaderlyke zorg noch vreugde kennen, pasfenevenzo min voor de kindertucht, als een fmaakeloos mensch voor kok. Deeze twee wetten zullen echter ook voldrekt moeten plaats hebben, naame- lyk:  C 444 ) ïyk: Dat wie onder de Leeraars zich dooreenig gefchenk laat omkoopen, juist zo veel van zyn traéteracnt verliezen zal, als hy overtuigd word, dathyin gefchenken aangenomen heeft; en dat, wanneer een van hen de minde onéénigheid begint, hy daarvoor een' tyd lang, naar vereisch van zaaken, zyne inkomden verbeuren, en echter zynen arbeid zal moeten voortzetten: Want zonder deeze voorzorg, zou dat helsch gedrocht, de vervloekte tweedracht, gelyk een nest vol rupfen, de beste bloesfems van mynen kweektuin haast vérflinden. (Het is met den grootden tegenzin, dat ik deeze wet zal moeten invoeren: maar liefde vriend, ik heb van dat keffen en krabben, en byten tusfchen Leeraars van allerhande foort reeds zo veel gezien, dat ik myn geduld te eenemaal verloren heb, ) Maar daarentegen zullen ook de ichoolieren in de allerdrengde tucht gehouden worden, naamelyk: Voor kleine misdagen eerst door vermaaningen , en zo die geene uitwerking hebben, door zachte bedraffmgen befchaamd gemaakt, en vervolgens £zo 'er geene beterfchap te hoopen is) zonder het minde aanzien van perfoonen uit de fchool gebannen worden. Het is immers niet te dulden, dat een ruuw foldaat ( menigmaal een tiendubbele Deferteur ) in een' ordentelyk mensch P en een befchaafd Student in een'plompen luijaart verandert ! Met welken yver heb ik my in deeze aangenaame voordelling zodanig verdiept, dat ik dezelve naauwlyks verlaaten kan. Gy, Mynheer dc Superintendent, zidt my zekerlyk onder het oog brengen, dat dit eene historie van een paarmaal honderd-duizend ryksdaalders wor-  C 445 ) worden kan: Maar de lieve God heeft my immers rykelyk gezegend; en hoe zou ilr dan myde rykdommen overéénkomftiger met zynen wil befleeden kunnen? Ik wil aan ieder van myne twee nichten agtof tienduizend ryksdaalders ten bruidfchat geeven. Trouw ik eens met den tyd ;'dan laat ik myne vrouw dertigduizend, want zy moet (het welk toch waarlyk eene grappige inrichting is) ook nog twintigduizend ryksdaalders van myne zuster erven, omdat haare beide dochters ook zo veel hebben; dit van myn kapitaal afgerekend zynde, kan ik echter met gods hulp nog hier en daar goed doen, cn evenwel de voorgemelde fchool dichten (*) . Ik prys mynen hemet- fchen (*) Men kan licht dénken, dat een man van zulk een' warmen inborst niet nalaatig geweest is met zyn ontwerp, dat de grootsheid van een' Dakfchen Prins dubbel waerdig was. Onze leezers zullen zich derhalven billyk verwonderen, dat zy daarvan tot heden toe, niets vernomen hebben. Zou deeze verwondering niet ophouden , wanneer men overweegt, dat allés wat daarvan kon bekend worden, noodzaaklyk door die geenen onderdrukt wierd, welke zo wreed waren om het uitvo.ren der verhevene oogmerken van onzen menfchen- vriend te verhinderen ? De Heer puff maakte zyn voorneemen het eerst van allen aan eenige Vorften bekend, en deeze wilden hem gaarne behulpzaam zyn:Maar de fchrandere man aarfelde zo hiast hy merkte, dat deeze Perfoonaadjen eensdeels eene Finantie zaak, en ten anderen eene werfplaats van jzyne fchool wilden maaken. Hierby kwam nog ééne zwaarigheid, naamelyk, dat het hem noch zyne opvolgers niet zoude vrydnan orn de leeraars te verkiezen daar hy nogthans, noch Afiaarten, noch Pelagianen, noch Socinianen dwlden kan. Hy gaf zyn ontwerp vervolgens aan de vreije Ryksfteden: Hier moest by insgelyk te rug treeden om  ( 446 ) fchen Vader, welke myne geringe vlyt aldus gezegend heeft: Maar myn beste en voornaamfte zegen zal echter al- omdat de Magiftraat, zo wel de oppermagt als het jus patronatus wilde behouden; En de man heeft ook een' grooten tegenzin, om zwagers van zwagers wegen te zien voorthelpen. Voeg hierby, dat men in deeze fteden, van de bovengemelde oude flordige gewoonte (misfehien omdat 'er in Duitschland in vergclyking van het overige van Europa weinig oudheden gevonden worden ) met eene patriotfche hoofdigheid geenzins wilde afftappen. De verftandige Hernhutters, zouden hem gaarne opgenomen hebben: Maar hoe onverfchrokken de Heer piifk ook anders is, zo vrees» de hy nogthans, dat men hem in dat geval afseenen overlooper tot die broiderfchap zou aanmerken. —— De 5ocieteit der Vrymetfelaaren noodigde hem nu met open armen: Maar dit kon ook niet lukken; want by had zodanige denkbeelden van dit genootfehap opgevat , als men hem , zo min als eenig' anderen fterveling, welke hen niet anders, dan uit de lastertaal der onweetenden heeft leeren kennen, ooit verdenken kan. Hy verloor nu alle hoop, en reeds zou zyn fchool - ontwerp in een vondelinghuis ontaarten. eveneens, als gefchriften wegens de opvoeding in Theodieeè'n, en predikatiën in fchool programmas ontaarten, toen eene kleine Ryksftad — dat ieder braave Duitjeher dezelve hier van harte groete! den menschlievenden man binnen haare muuren noodigde. Hier ging alles naar wensch: Maar gelyk weleer een ydel onbeduidendwyf, door het neerploffen van een' molenfteen op de harsfenpan ems Veroveraars, het noodlot eener geheele natie befliste; zo was ook hier een ydel vrouwsperfoon vermoogend, om een kostbaar ontwerp, dat veele jaaren overdacht, en van zo veele Patriotten (byaldien al niet met grootgefchreeuw, ten minfte met waarachtig ftü genoegen) aangemoedigd was, eensklaps te ver-  C 447 5 altoos het geluk en de liefde van myne Colonie zyn. —-Doch hiervan een andermaal breedvoeriger. ZES- vernietigen: Want midden op de plaats, welke de Heer pu?f meende te koopen om zyne kweekfchool aldaar te ftichten(en het was by ongeluk de eenigfte bekwaame plaats in de geheele ftad) bezat dit wyf een klein huisje, en noch de bevelen van den Magiftraat, noch de heufche en waarlyk overgroote aanbiedingen van zyn' kant, konden dit koppig wyf beweegen om haar hutje te verkoopen. Zy antwoordde op alles, wat men haar te dien einde voorfloeg, op een' verwaanden toon dat zy en niemand anders de eigenaar van dat plekje was. —i\u raakte zyn geheel ontwerp in duigen, en hy nam derhal. ven voor, om „ uit eene fiechte, dat is, de beste en voornaam„Jie fchool, eene goede te maaken." Hy verkoos ten dien einde zekere neeringlooze doch aangenaame ftad : Maar de Geestelyken aldaar kantten zich tegen zyn goed voorneemen aan omdat hy niet op zyn woord van eerbelooven wilde, dat'er in zyne fchool ten eeuwigen dage geen nieuwe cathechismus zoude ingevoerd worden. Hy bragt daartegen deeze twee vraagen in: ,, Of'er dan wel een volmaakte cathechismus in de waereld is?" en „ of het moogelyk zy, dat 'er ooitzoeen ,, verfchynt?" en hierop gaf het confistorium ten antwoord hy was een Leek, Hy dreigde om zyne fchool in 't naaste dorp te (lichten. Men beefde; men fmeekte het eerwaarde confistorium om wat toegeeflyker te zyn, maar die Heeren bleeven onbeweeglyk. Nu had hy naauwlyks begonnen om eenige toebereid felen in het bovengemelde dorp te maaken , of één Collegium illustre, twee GymnafiSn, een Lycaum anderhalve Reaal-fchoolen met nog eene menigte van andere (allen binnen den omtrek van circa honderd duitfche mylen) begonnen zich op 't allernadrukk'ilykst, dat is, van de Katheder en in de kraamkamers, daartegen aan rs kanten. — Aldus brak die fpinneweb -r— en zo hangt die nog —— op deezen dag.  ( 448 ) ZESDE VERVOLG. kunt ligtelyk denken , dat dit gefnap tot laat jn de nacht duurde. Want onze Silefiër vond zo veel aan de openbaare fchoolen te hekelen, en was zo gramftoorig wegens derzelver verval, dat ik genoeg te lu!Itereu had. Hy gaf te kennen dat hy het ampt van fchoolmeeder boven den predikdienst verkiezen zou, zo haast hy maar eens eene gelegenheid zou vinden om in eene goede fchool geplaatst te worden: „ Want elk „ eerlyk man (zeide hy) moet eene walg hebben van „ de dechte." Kindertjes" (zeide ik eindelyk) „ het moet ten „ minde middernacht zyn," en met een op myn hor„ logie ziende; zag ik, dat het reeds by tweën was. Nu was 'er voor my geene mooglykheid om te huis te komen: Ik peinsde derhalven eenige oogenblikken, hoe ik deeze arme lieden best traétceren zou. Ik had myn teebosje (gy weet hoe groot liefhebber ik ben van een goed kopje thee) wel in myn' zak : Maar wat raad om dezelve klaar te maaken? Doch ik had hiervan nog naauwlyks één woord gerept, of myn Landsman iprong aandonds op de been. Hy had tot op dit oogenblik , zich in de diepde ftilzwygendhcid bezig ge. houden, om uit eene oude katoenen daapmuts lemmetten te draaijen, deeze leide hy het een na het ander in de dootplaat van een' verroesten degen, welke met dc punt in den planken vloer gedooken was en maakte daar van door middel van een duk pomade, dat na den zieken  ( 449 ) ken ftudent behoorden, en dat hy, vermits het reeds meermaalen het zelfde gevaar gelopen had; van onder deszelfs hoofdkusfen deelen moest, eene lamp wier Weerga ik tot heden toe nog nooit gezien heb. Deeze konstige uitvindig was wel zeer noodig, want de aanzien lyke kaars, welke by onze aankomst deeze ftudeerka- mer verlichtte was reeds lang uitgebrand. Hy fprong, gelyk gezegd is, overeind , fchudde het hoofd van den fpraakzaamen Silefiër tusfchen zyne beide handen, en riep vol vreugde uit: „ De droes broertje, „ wy zullen een kopje lekkere thee drinken !" Deeze opende terdond de deur: geen donderflag kan krachtiger door de ooren dringen dan het „ Holla! hos„ pita!" waarmede hy het geheele huisgezin welhaast in rep en roer delde. Het duurde vry lang eer iemand te voorfchyn kwam; doch eindelyk vertoonde zich op het herhaald fchreeuwen van onzen Stentor, een oud morsfig wyf, die op het verzoek van theewater, in 't eerst zo onhandelbaar was als eene ongetemde beerin, maar naderhand, toen ik haar een' gulden in de hand duwde, zo vriendelyk wierd als een fchoothondje. Ik gaf haar geld voor een geheel zuikerbrood, welke zy verkocht. >■■■ ■ ■■« Nu ontbrak ons nog een mes om de zuiker klein te daan; doch myn Silefiër nam, zonder lang bedenken , en met grimmige gebaarden, een' ouden hartsvanger, welke misfehien wel meer dien dienst verricht had, en hakte in één oogenblik zo veele kleine brokken van het zuikerbrood als noodig was. » De theepot, melkkan, kopjes en fchoteltjes, wierdaa uit alle de kamers van die huis by een gebedeld. Ff Het  C 45° 3 — Het kwam my zekerlyk al heel grappig voor, dat ik my zeiven hier zo laat in de nacht met drie dudenten bevond; doch twee van hen waren immers Theologanten, en ik had 'er myne redenen toe om hen nog beter te leeren kennen. Ik kan niet lochenen, dat ik groot vermaak in deeze kortswyl vond, en dat ik onder hen geene oorzaak had om over verveeling te klaagen. Ik herinnerde my onder het theedrinken, aan het zogenaamde Karps „ Nu kindertjes (zeide ik) laat my toch ,, dit Karps nog eens zien." Het bleek dat deeze twee ftudenten voorgenomen hadden, om een' Jood te bedriegen, welke by de Juri/ïen rond liep, om ergens voor een klein prysje een Corpus juris tc koopen. Zy hadden ten dien einde, dat van hunn' zieken kameraad genomen , het titelblad daaruit gemeden , en hetzelve voor een oud theologisch werk my dunkt het was Glasfïi pbilologla facra, geplakt. Dit dukje was de uitvinding van den Silefiër. „ Maar foei fchaamt gy u niet? een Godgeleerde wil „ zynen evennaaden bedriegen?" „ In 't minde niet, Mynheer. Ons voorneemen was „ om het boek terug te neemen , zo haast wy eenig ?, geld ontdngen." „ En wanneer zal dat gefchieden ? " „ Ik hoopindeaandaande maand vaneen' jong'koop„ man, dien ik op de viool leer fpeelen, één' ducaat te „ ontfangen : Het zal deeze maand niet lukken, want „ hy is ziek, en neemt vooreerst geene lesfen." „ Erg genoeg doch hy behoorde evenwel te betaa- „ kn  45i ) h *en; want gy neDt aa» zyne onpaslykheid geene ,> fchuld.*' „ Daar zal hy wel zorg voor dragen." „ En waarvan teer je dan al dien tyd ?" „ Kyk eens hier! (terwyl hy my een befchreven pah pier toonde.) Ik moet alle donderdagen by Do miné 5, N. komen, die my zyne predikatiën dicteert. Dee„ ze moet ik hem vervolgens voorleezen, en hier wat „ tusfchen in lappen ,daar doorftryken: Hierdoor word „ het gefchrift taamelyk boilt,en dan moet ik het naar j, huis neemen oin het in 't nette te fchryven. „ Om zulks te doen, hebt gy ten minfte twee da„ gen noodig ? " „ Zonder twyfel! en wy moeten 'er ook nog wel 3, eens een nagtje by aan knoopen: Maar wy hebben „ 'er ook wederom ons voordeel by. Myn vriend hier „ dicteert my doorgaans, en onze bedenkingen over dé „ oorzaaken van het doorftryken en iniasfehen geeven „ ons een byzonder licht in veele opzichten. Ik j, wenschte wel, dat men de allereerfte handfehriften van „ de werken der grootfte Geleerden kon rhagtig wor„ den: Men zou 'er zeer veel uit kunnen leeren." „ Ik weet (zeide myn Landsman) hoe veel voörj, deel ik getrokken heb, uit het beftudeeren van myns ^, vaders werken, zo als die van tyd tot tyd voor de „ drukpers befchaafd wierden, en myn vader is inder„ daad een geleerd man." „ Altemaal goed, myne Heeren: Maar het is toch M evenwel een lastig werk En wat hebt gy „ voor uwe moeite ? " Ff * h Agt  C 45» ) „ Agt duivers *s weeks, waarvan ik myn'kameraad „ een dubbeltje voor zyn dicteeren geef." „ En fchaamt die Domine zich niet..." „ Ik neem dat weinige met dankbaarheid aan: Want „ hy is niet in daat om meer te kunnen geeven. 'Er „ is misfehien niet eene dad in geheel Duitschland, a> „ waar de Predikanten het zo decht hebben als hier. „ Bovendien reikt het een en ander, hoewel zeer be„ hoeftig,toe,om my van deuiterdenoodzaaklykheden ,, te voorzien: Wel te verdaan de eene dag door den „ anderen gerekend." ■ ■ Hier fchooten my de traanen in de oogen „ — Maar hoe daat het dan met de kamerhuur, „ brandhoud, cn zo voort? " ,, Wy hebben hier vrye wooning." „ Laat deeze die nu ziek is, u voor niet by hem itï„ woonen?" „ Voorzeker niet! Maar luister eens: Onze Waar„ din, een dok-oud, ryk en by gevolg gierig besje, „ wierd voor eenigen tyd eens ziek. Haar Doftor — „ een zeer onkundige bloed ~— begreep de oorzaak ,, van haare ziekte niet, zo dat de oude toverlantaarn „ op 't punt dond om deeze waereld vaarwel te zeg„ gen. Ik nam' de gelegenheid waar ,terwyl de Doctor, „ afweezend was, om in haare tegenwoordigheid braaf te „ gasconneeren, lachende om den Doftor, vermits hy „ haare kwaal de jicht noemde, en dat het eigentlyk de „ fene&us ipfa morbus was, welke ik zeer gemaklyk ,, geneezen kon: En voor myne moeite en geneesmid„ delen verder niets dan voor my en myn' vriend, ót vrye  ( 453 ) 9f vrye wooning begeerde. ——— Ik gaf haar, toen „ zy hierop den Doétor afdankte, eenige dofis van het „ pulvis vitalis, en (om kort te gaan) de vrouw leeft „ nog tot op dit uur , is gezond en wel, en heeft „ alle dagen berouw wegens haare belofte: Wy kreu„ nen ons daar weinig aan, en blyven op ons nest zit„ ten, terwyl onze rechtsgeleerde hier, tot zyn groot„ de leedweezen, alle jaaren vyf ryksdaalders kamer„ huur moet opbrengen." „ Schreeuw maar zo niet, of gy zult hem welhaast „ wakker maaken." „ Geen nood! want hy is wat zwak van hoofd. Hy drinkt met eene oude tante alle avonden een paar kan„ nen bier, en dan daapt hy even zo vast als ik, wan„ neer ik 's avonds de polemie dudeer." „ Hoe kryg je brandhout ? " Beide lachten luidkeels op deeze vraag: „ Wy s, zochten ons den voorleden winter zonder vuur te be- helpen, maar het kon niet lukken, alhoewel onze „ zieke medebroeder zulks het allerlangst uithield, om„ dat hy de eerde was, die volgens ons gemaakt accoord „ deszelfs aandeel hout moest opdoen. Een Student „ uit Rusland had ons een weinig thee gegeven, en „ dit gefchenk was de oorzaak, dat wy ons hout wat al „ te greetig aantastten, Myn kammeraad en ik kon„ den geen'nieuwen voorraad koopen, en hierom moes„ ten 'er eerst de minst noodzaaklyke meubelen, enz» „ haast deeze opgedookt waren, ook de boekekasfen 5, doelen, tafels met alles wat maar brandbaar was, aan gelooveq. Binnen veertien dagen was op deeze maFf 3 m nier  C 454 J „ nier al ons huisraad aan de vlammen opgeofferd, en „ nu bleef ons geene andere toevlucht over dan om hout „ tefteelen: doch'eer wy tot dit hulpmiddel overgin- gen verzochten wy onze waardin , dat zyonshetnoo„ dige hout op crediet wilde leveren, en bedooten toen „ zy dit weigerde, om als eerlyke lieden zo dra het ons „ moogelyk was, de waardy van het gedolen hout te „ vergoeden. Nu ging het ons gelyk het meer anderen „ gaat, die uit de nood eene^deugd maaken, en het is „ een groote vraag, of veele welgegoede burgers by zo 5, een' warmen haard zaten als wy." „ En merkte die oude niets." „ Zy kon den diefdal onmooglyk bemerken, want j, zie je wel (terwyl, hy eene losfe plank uit het eene befchot, waar achter haar voorraad lag, wegnam) „ hier kaapten wy zo veel wy noodig hadden, droegen „ dan zo haast het donker w-as hcimelyk een' armvol 5, naar beneden, en kwamen eenige minuuten daarna „ opentlyk met denzelven te huis. Onze waardin zelve jS was zeer verheugd, omdat wy geen gebrek leeden, „ hoewel zy zich tevens ergerde, omdat zy niet gewaar s, kon worden, wie van haare buuren het misgelden „ moest. Toen zy eindelyk zag, dat haar eigen voor„ raad, die zeer aanzienlyk geweest was, merkelyk be„ gon te minderen, en derhalven eenige achterdocht op „ ons liet vallen, maakten wy haar wys, dat een vliegende „ draak haar brandhout dal: Wy hingen om haar te „ bevredigen een' Talisman in 'tdakvender, dithadaan, ftonds de gewenschte uitwerking, want de winter was v m  ( 455 ) „ nu voorby, cn wy hadden geen hout meer noodig." „ Dit was toch niet recht, myne Heeren!" „ En waarom niet?" antwoordde de Silefiër. „ Ik „ fchreef omtrent dien tyd voor zeker' Broddelaar eene „ disputatie waarvoor ik eene goede belooning trok, en „ betaalde toen voor ons beiden, de volle waardy van „ het geftolen hout zonder evenwel van den geplcegden „ diefdal iets te reppen. Nu hoopen wy om toeko„ mende winter, by leven cn gezondheid, wederom „ op dien zelfden kerfftok onzen voorraad te bor» gen." Wat zoude ik hierop zeggen, myn waarde vriend? wanneer wy het geval wel inzien... Doch ik mogt gaarne eens een' Ca/uist daarover hooren redeneeren. Maar welke menigte van theewater deeze goede lieden binnen flocgen, is bykans ongelooflyk! 111 Nu had ik ook nog gaarne voor een voedzaamer ontbyt wril~ len zorgen, doch ik vond, gelyk het my veeltyds gaat, myne beurs ledig. Ik verzocht hen derhalven om tot den volgenden dag geduld te neemen, en nam voor om in dien tusfehentyd hun gedrag tc onderzoeken. Toert ïk hen zeide, dat ik my te dien einde by een' of twee der I looglceraars wilde begecven, begon myn Silefiër zyn mutsje rond te draaijen: „ Daar zal 't zekerlyk ftin„ ken, zeide hy; want ik heb federt zes maanden gee* ne collegiën bygewoond. Eensdeels heb ik alles reeds gehoord wat in dezelve geleerd word, en ten ande.,, ren kan 'er wegens de overgroote menigte vanRusfi;, fche feestdagen, geen onafgebroken zaamenftel ver_ Ff 4 „ han-  C 45 zelven heerschten ) ïi< overwon my zeiven en ontvlood dit meisje, doch ik nam myne wyk verkeerd, om dat ik het gevaar niet kende; ik overwon my zeiven nog eens; ik zag haar in het byzyn van myne zuster; ik zag haar alleen; ik zag haar (dit was by veirasfing) onopgefchikt, en ik was in de verbeeldi1 dat ik ov ■■; myn eigen hart kon zegenpraaien. Maar in iat 0 genblik « het was misfehien zeer beflisfend. hoe .••e-! Mietje zich hierby zo gedroeg, gelyk het aon dc gewaarfchouwde onozelheid betaamde —— In • x oogenblik betrapte ik myn hart op desielfs eerden kn r. den trek. Het was daarover te onvrede; het bel ïld G g no^-  C 46Ó ) nogthans de overhand: maar hoe? ■—•—. gelyk een Overwinnaar, welke-zich bedroefd, omdat hy den aanval niet wat langer uitgedeld, en daardoor nog meer zegetekenen veroverd heeft. Nu wierd ik gemelyk , en bleef zo tot op zeker toeval, dat van zeer geringe beduiding fchynt. Myne moeder kocht voor mietje eenige halsdoekenvan die doorzichtige dof, welke in deheete zomerdagen (ik durf niet ontkennen, dat ik weleer heel anders daarover oordeelde ) door de fchoone kunne met al te weinig omzichtigheid gedragen word. Wanneer men overweegt, hoe een dunne duijcr ons zelfs die aangezichten welken ons zeer wel bekend zyn, aanlokkelyk maakt ( en welke jonge Juffer moet zulks uit onze greetige oogen niet duidelyk bemerkt hebben ? ) zo zal men immers de uitwerkingen van deeze foort van boezemflui- jers zeer ligt bezeffen en zonder moeite kunnen oordeelen, dat een deugdzaam perfoon, dezelve niet anders dan looze hinderlaagen der vrouwelyke bckoorlykheden noemen kan. Toen mietje dee¬ ze doeken ontfing, dacht ik nog van dit alles niets; en evenwel moet ik bekennen, dat jonge vrouwsperfoonen tot nu toe mynen hoogmoed beleedigd hadden, wanneer zy zich, het zy met gemaakte zorgvuldigheid al te veel, of met zorgeloosheid al te weinig bedekten. — Ik heb zulke vrouwen altoos veracht maar hier veroorzaakte de deugd van mietje mynen val; want de deugd zelve kan onder zekere toevallige, en by ongeluk te zaamenvloeijende omdandigheden , haare fchoone uitwerking misfen; en ik wenschte daarom van karte, dat alle  <46>) le deugdzaame vrouwsperfoonen deeze aanmerking wel mogten overweegen. Myne moeder vroeg op zekeren tyd aan mietje —— en het was by ongeluk in myn byzyn — waar-^ om zy van deeze doeken geen gebruik maakte? Zy gaf' ten antwoord, dat zy nooit gewoon was dergelyke te draagen. — De goede vrouw merkte het fne^ le bloozen van dit onnozel meisje niet; maar ik merkte het zo veel te beter; en — (waarom de wysgeer onze natuur van zekere vreemde bedervende magt vryfpree-* ken wil , zulks is my onbegrypelyk !) ——- deeze blos was voor my het zelfde, dat voor een' goed' Ge-^ neraal het geringde teken van zwakheid in een vyaüdelyk leger is. Ik wist, ert wei met eene onfeilbaarö naauwkeurigheid, het goede van 't kwaade te onderfcheiden. Ik gevoelde juist die foort van affchuw ie? gen my zeiven niet, welke veele zedekundigen, ook zulke die zich philofoopben noemen uit hoofde van een ander delfel met zo veel drift van de jeügd eifchen j Wanneer deeze tot dat tyddip genaderd is, waarin ik my thans bevond ; maar ik poogde die gewaarwording, welke op dat oogenblik in my drong, naamelyk: „ dat ik niet waerdig was om dit deugdzaam meisje on„ der de oogen te zien, " met alle magt te onderdruk* ken. Hoe krachtig deeze gewaarwording op myn gemoed werkte, is hieruit af te neemen, dat toen mietje het vertrek verlaten had, myne moeder onder het uit. fpreeken deezer woorden: „ wat is dat toch een eigen5, zinnig fchepfeltje i" my by toeval aanzag, en de rock de kleur, welke myn geheel aangezicht bedekte, zienGg 2 de,  C 468 ) de, ïny vroeg: of my eenig verdriet bejegend was ? •— Ach,dat zy toch aan myn ontkennend antwoord geen geloof geflagen had! ik weet, dat wanneer zy nog maar eene vraag had willen doen, ik haar aanftonds zoude bekend hebben, dat haare Kamenier my niet onverfchillig was. Ik volgde mietje zo haast ik kon, en het gefchiedde waarlyk niet uit vryen wil, maar genoegzaam als daartoe gedwongen zynde. Ik vond haar bezig met de manchetten, die zy voor my geborduurd had , op het raam te fpannen. Zy zag my niet. Het genoegen over haaren wel uitgevallen' arbeid ftraalde uit haare levendige oogen, maakte een kuiltje in haare wangen, en gaf haar lichaam dat bevallig postuur , dat na het huwlyk maar al te ras verdwynt. Ik kan dit postuur onmoogelyk befchryven: „ Het is" (dus zoude ik ten naaste by zeggen) ,, het kenmerk eener geruste tevredenheid „ met zich zelve ■ nog niet dat air-geeven, „ waardoor een gehuwde vrouw het misnoegen over „ haare afhankelykheid verbergen wil." ——— Ik liep naar haar toe, vatte haar beide handen en riep uit: „ zo fraai , myn lieve mietje, hebt gy nog „ geborduurd." Zy poogde haare handen los te krygen Ik wenschte wel dat de vrouwsperfoonen in dergelyke gevallen, in plaats van zulks te onderneemen, veel liever ftil ftonden, en de achtbaarheid toonden die aan de kunne eigen is en die ook zelfs eene booswicht zou doen zwigten, —~~- Ik hield haar nog vaster. \ „ In  ( 4^9 ) „ In welken toon fpreekt gy my aan Mynheer?" zy zeide dit met eene mine , welke myne onbezonnenheid fcheen te bedraden: Ik gevoelde ook, dat ik haar op een' andere tyd zo gemeenzaam niet zoude aangefprooken hebben. „ Ik .zeg myn Heve mietje ...." (Zeer ernftig.) Al wederom gelyk voorheen." Ik trok haar naar my toe, gelyk men wel meer doet, wanneer men gemeenzaam met iemand fpreekt; doch ik trad genoegzaam op dat zelfde oogenblik ééne fchrcede te rug, en zy nam die gelegenheid waar, om haare handen fnhielyk los te krygen. „ Ik „ fpreek u aan (zeide ik toen) in den toon van een „ mensch, die zich over u verwondert." „ Die zich }, over uwe bekwaamheid verwondert" voegde ik aanftonds daarby, omdat zy my met groote verbaasdheid aanzag. Eer ik verder gaa, moet ik u eerst eens zeggen, wie deeze mietje was. Zy was de dochter van een' arm' kaerel, die zyn' kost met jagen won. Deeze man weleer een Lakey van myn' vader, wien hy op reis zynde verzeld had, had by die gelegenheid iets meer galeerd, dan de meeste van deeze foort van menfchen wel te beurt valt. Hy had zyne geringe kundigheden ook al zeer vroegtydig aan zyne dochteringefcherpt, waardoor het fcheen, als of haar verftand een weinig boven het gewoonlyk verftand der dienstboden verheven was: doch het fcheen maar zo. Zy was in onze tegenwoordigheid ftd en opmerkzaam: Maar in het gezelfchap der overige huisbedienden even zo praatachtig en wispeltuurig als Gg 3 dee'  C 4?o ) \ deeze, Zy had geen bedorven hart, want zy was on-* der het opzicht van myne moeder groot gebragt: Doch nademaal dat hart zich zeiven had moeten vormen, zo was het niets anders dan maar zeer weinig aangekweekte natuur; het had zyne eigene bezondere gedaante, nogthans hadden de lesfen welke myne zuster ontfing en die zy allen (alleen de Franfche uitgenomen,) bywoonde,om daardoor den nayver van myne zuster, die een weinig eenvouwdig was, op te wekken, haar eenige kennis ingefcherpt, welke zy nog door het leezen van goede boeken een weinig vermeerderd had. Zy was nu in haar zeventiende jaar getreden, en ik ben wel verzekerd, dat tot nog toe geene liefde in haar hart gehuisvesd had, Deeze omftandigheden zullen u in ftaat ftellen om myn volgend verhaal gemakkelyker te begrypen. „ Zy zeide: Ik kan daarop niets antwoorden; want „ of fchoon Mynheer al fchertst, zo ben ik 'er nog„ thans niet toe bevoegd." —— Ik zal niet ontkennen, dat zo wel een geestiger als een natuurlyker antwoord my vry beter zou gevleid hebben , en dat deeze woorden my zeer onbeduidend voorkwamen : Maar zo veel te krachtiger werkten in tegendeel haare fraaije gcdalte, fchoone bruine oogen, en het denkbeeld, dat ik haar zonder achterdocht of het minde gevaar , dagelyks in dit tuinhuis fpreeken kon, op myn verliefd gemoed. Het fyne van de konst (dacht ik by my zeiven) zal ik in de groote waereld overvloedig aantreffen: maar nimmer zal ik 'er zo goede gelegenheid invinden, om een on- fchul-  „ fchuldig meisje te beminnen." ■' ' - Te verleiden , had ik moeten zeggen! want hoe luidkeels de ipotternei hier ook lachen moogen, zo is het nogthans zeker, dat ik den eerden ftap om in een booswicht te veranderen, reeds gedaan had; thans had ik wederom een knoop in die drik gelegd, welke ik nooit zou gefpannen hebben, byaldien myne deugd my niet alreeds verlaten had. Ik zou ook deezen dap zo moedig niet gewaagd hebben, wanneer ik den eerden niet gewaagd had, en wat meer is, niet van deszelfs ftrafwaerdigheid was overtuigd geweest. „ Allerliefde kind!" riep ik uit, cn fpreide myne armen uit om haar te omhelzen. „ Wel heden! allerliefde kind?" — De manier, met welke zy deeze woorden fprak, zou aan eiken' vry onaangenaam geweest zyn, maar het platte daarvan ftreelde myne ooren. Ik ben wel verzekerd, dat eene Juffer van myn' rang, onder dezelve omftandigheden, niet te. gendaande de uitmuntendfte fchoonheid en de fynfte konst van 't minnen, my de minde liefde niet zou ingeboezemd hebben - zo zeker is het dat 'er wegen zyn, van welke men niet vermoed , dat een onervaaren jongeling dezelve ooit betreeden zal. Byaldien mietje niet achter haare borduurraam geweken was: Dan had ik haar zonder uitdel hoe vermetel en oneerbiedig zulks ook gefchenen had ) zo ongedwongen als eene zuster omhelsd. Ik had een pakje met tien of twaalf ducaatcn in myne hand. „ Waar„ om (zeide ik) hebt gy het gering gefchenk, dat ik „ u onlangs aanbood geweigerd?" Gg 4 Wat  C 4?a ) », W« zoude my bewcegen, om hetzelve aart » te neenien? Ik bsn zulks niet gewoon, en wac » meer is „ Ik bid u (viel ik haar tusfchen in) verfmaad „ het tegenwoordig' niet." „ Ik zal voldrekt geene gefchenken van Mynheer m aanneemen riep zy uit, en liep met alle mooglyke 3, haast naar bereden. Maar ik ontdekte iets dat naar bedrog zweemde: traanen traden in haare oogen, traanen gelyk de arme dezelve weent! Deeze troffen my, want ik had voorheen reeds traanen der behoeftigen gezien en deelven afgedroogd. Ik ben met de mcnfehelyke natuur te ohbekend, dan dat , ik met volmaakte zekerheid zou kunnen zeggen, of deeze traanen inderdaad bedriegelyk waren? of my dezelven zouden misleiden ? en of myn hart dezelven in eenige andere omftandigheid wel zo fpoedig zoude ingezogen hebben? Laat het zyn hoe het wil, deeze drongen krachtig in myn gemoed . ry drongen tot in het binnende van hetzelve; en nu vereenigde alle myne liefde tot deezen eenen wensch, naamclyk om dit meisje in alle opzichte gelukkig te zien. Ik volgde haar tot in het vertrek van myne moeder, Deeze prees de manchetten (en mietje heeft my naderhand ontdekt, dat zy deezen arbeid met het grootde vermaak des waerelds verricht had: En al de tyd, welke zy aan dezelven bedeede, niets zo Zeer wenschte, dan dat zy myn behaagen mogten;zy had  C 473 ) had den ducaat daarom terug gefchoven , omdat haar dit gefchenk vreemd voorkwam.) —— Het is myn geheugen reeds ontfchoten, ot ik deeze woorden overlegd had of niet, toen ik tegen myne moeder zeide: „ En wat dunkt u Mama ? dit meis„ je is zo eigenzinnig, dat zy deezen dukaat niet „ heeft willen aanneemen." „ Neem die terdond aan, zeide myne moeder. Ik dopte haar daar op het gewigtig pakje in de hand: zy ontfing het met den fiiel opvliegenden blos, welke de fchrik veroorzaakt, en wilde den zoom van myn' rok kusfèn, maar ik doeg die te rug, zy ging daarop uit ons vertrek, doch naar ik merken kon zeer ontroerd. Ik had over deeze foort van plichtbetuiging —-— Welke men aan de hoogmoedige en verwyfde oodcrlingen naauwelyks vergeeven zou, en welke lieden van onzen rang , naar ik meen alleen in ons Dultfchland zich aanmaatigen nog nimmer myne gedachten laaten gaan , en bygevolg my altoos den rok laaten kusfen; ik dacht op deezen tyd even zo min daaraan, en doeg evenwel myn kleed te rug: -— dit toont in welken daat myn hart zich toen ter tyd bevonden heeft. Myn moeder wist niet wat zy van dit voorval denken zoude; zy vroeg: „ Hoe zal ik dat begrypen, myn zoon? " „ Ik kon (antwoordde ik) geen' dank aanneemen, „ welke met een' ducaat vergeleken veel te buiten„ fpoorigis." Gg 5 Myn  ( 474 ) Myn waarde vriend! myn hare was tot nog toe niet geheel en al bedorven ; want ecne diepe fchaamte begon daarin opteborrelen, om dat ik my zeiven op eene leugen had betrapt. Myne moeder merkte zulks: En ik geloof, dat zy my van nu af aan naauwkeurig gade doeg. . Ongelukkig jongeling! de liefde heerschte door myn geheele ziel, en het duurdeniet lang of ik ,fchaamdenry niet meer ■voor leugens en bedrog; ik die altoos zo redelyk Duitsch geweest was als Lutber zelfs. Nu helde ik reeds op de fchuinte van den weg der ondeugden; en zakte zonder dat ik zulks merkte of merken wilde (gelyk iemand die in een laag dal afklimt,) geduurig door myne eigen zwaaare dieper. TWEEDE VERVOLG. Ik kwam den derden dag na dit voorval, van een reisje in onze nabuurfchap terug; want zo lang , en helaas ! niet één, oogenblik langer had de dryd regens myne nationaale deugd geduurd. Myn reeds verzwakt , en door de drift overweldigd hart begon hevig te kloppen, toen ik den toorenvan myn dorp in 't oog kreeg; ik zag kort daarna het dot, en myn hart klopte nog veel heviger; ik zag eindelyk mietje daande in de deur,en was bykans van het paard gevallen,*) Ik (* ) Onder het leezen van dit ftuk zou de muggezifter wel eens kunnen zeggen: „ Nu kan de Auteur het evenwel niet „ ont-  ( 475 ) ï,k vreesde, dat myne moeder deeze ontroering merken mogt, en ging derhalven onder voorwendfel eener kleine onpasfelykheid, naar myn vertrek. Myne zuster was toen ziek. Joban deeze man was onze Botte¬ lier. Hy had veel gezag in huis, had ook veel gereisd en fchoon hy een kommetje van vyf of zes-duizend daalders by ëen gefchraapt heden bleef hy nogthans uit genegenheid voor myne familie, in onze dienst volharden. Oordeel zelfs, myn vriend, hoe tros en verwaand deeze oude dienstknecht, uit hoofde van zyn geld zyn moest, want hy was van eene allergeringde afkomst: Maar omdat hy merkte, dat my de heerschzucht aangeboren was (hetwelk misfehien by een' echten afftanr meling eener aloude Duitfcbe familie niet anders zyn kon) had hy my altoos zeer veel onderdaanigheid betoond. —— Deeze Johan kwam binnen. „ De Kamenier (zeide hy, vry fpottelyk) had last „ om Mynheer uit naam van de Freule, te verwelko„ men, en naar Mynheers gezondheid te verncemen, „ Ik denk, dat deeze boodfehap my veel beter past dan „ haar. Het fchepfeltje was ondertusfehen zeer bereidn willig; en wie weet of zy dergelyke gangen niet „ gewoon is ? Zy was ten minde niet zeer gedicht, toen iS ontkennen , dat hy eene waarachtige Roman, eene galan„ te historie befehreven heeft, hoewel hy nogthans op zyn* „ preekftoel, zo wel als wy op den onzen, tegen het lee„ zen van dergelyke flipperige boeken hevig uitvaart." — Spreekt ny dus ten aanzien der gefebitdenis vaniurETjE: Zo moet ik bekennen, dat hy zo wel als zyn makker de haairkloover volkomen recht heeft.  ( 476 ) * toen ik de vryheid nam haar by den arm te vatten, r, en haar in haar eigen kamertje te brengen: Maar zy ', lokt, gelyk ik zie, wederom naar 't tuinhuis." Zyne lippen wierden blaauw terwyl hy deeze laatde woorden fprak, hy draaide aan de knoopên van zyn' rok, dan wreef hy kin en wangen met de flinkchand, wierd eindelyk bleek, en had de ftoutheid om in myne tegenwoordig een {huifje te neemen. Ik had myne zweep nog in de hand: „ Hondsvot, „ wat durft gy beflaan ?" - — Meent gy, myn vriend dat ik hem deeze woorden rocmaauwde ? ik , wiens hart reeds geheel en al in de magt eener ongeregelde hartstocht was? ik, die van den hoogden" trap eener edele hoogmoed, reeds zo diep was neergedaald, dat ik de fchande, eene braave moeder voorgelogen te hebben, niet alleen verdraagen, maar zelfs op nieuwebooze dreeken denken kon ? .... Neen! ik was reeds al te verre van het rechte iboor afgeweken, cn ontveinsde derhalven myne verbittering; ik klopte deezen Johaa zoetjes op den fchouder, en zeide hem, niet met gemaakte vriendelykheid, hoe valsch myn hart ook reeds geworden was, maar ik zeide met de bedaardheid va» een kleinmoedig mensch: „ Wees maar wel te vrede „ myn lieve Johan, ik ben gantsch niet wel." „ Ik twyfel 'er in 't minst niet aan," hernam hy niet met zyn' gewoonlyken eerbied; maar in tegendeel met de uiterde minachting, terwyl hy de deur met geweld achter zich toefmeet; en ik merkte zyne baldaadigheid niet eens! „ mietje (zeide ik zoetjes, myne oogen op het tuinhuis ftaandej „ ik za] u  C 477 ) „ u voldoening geeven, voor den hoon, dien men u heeft durven aandoen, ik zal dat dien fchurk wel eens betaald zetten." — Misfehien bediende ik my op dat oogenblik van nog meer dergelyke uitdrukkingen , want ik was reeds lafhartig; en laag genoeg om dreigementen , deeze belachenswaerdige wapenen der verdaagden, te gebruiken. Myne natuur was anders tot zulke laiheid niet genegen: Want ik was moedig, en had van myne dapperheid, zo wel op de jagt , als by overval van roovers reeds genoegzaame blyken gegeven. Wanneer ik ook die dandvastigheid bedenk, waarmede ik veele wetenfehappen, en bovenal zodaninge, waarin het my aan goed en noodig onderwys ontbrak , leerde ; cn wat meer is, hoe weinig moeite het my gekost heeft, om naderhand in den krygsdienst, het heldenvuur wederom in my op te wekken, zo ben ik overtuigd, dat het my geenzins aan moed ontbrak, om de doutheid van onzen Bottelier naar verdiende te bedraden. Maar nu was deeze man al te fchielyk en te onverwacht als myn medevryer verfchenen (want ik merkte terdond waar het by hem haperde)en zulks dempte al myn' moed; -r— ik bloosde wegens deeze voorheen reeds laage, maar nu nog veel fchandclyker hartstogt, en deed echter geene poogingen, om my van het jok derzelve te ondasten. Ik had tot nu toe myne godsdienstige oefeningen alle morgen en avonden zo naauwkeurig waargenomen, als men ooit van een' jongen Edelman in welken de beginfelen van een verftandigen godsdienst van de jeugd af aan waren ingeprent, verwachten kan. — Thans kreeg 9  C 4?8 ) kreeg ik (en dit was de eerdemaal dat zulks zonder nadenken gefchiedde) een van die boeken, welke my voorheen Ik durf het zonder fchroom zeggen gedicht hadden, cn hield hetzelve ongeopend in myne hand. Myne oogen waren dyf op het tuinhuis gevestigd, en bedrogen my onophoudelyk vermits zy my in het duisteren, telkens het beeld van myne beminde mietje vertoonden. Dan fcheen het wederom als of zy myn' gehaaten medeminnaar zagen; het welk my terdond een' diepen zucht afperste .... Ik moet my voor my zeiven fchaamen, wanneer ik overdenk hoe klein dat alles was, dat evenwel in my gemoed zo kragtig werkte. Toen ik eindelyk van het venster terug keerde onf myne aandacht te verrichten, want ik fchaamde my waarlyk voor God, vloog door de deur, welke ik om de koelte te bevorderen geopend had, een briefje daarbinnen, van den volgenden inhoud: .A Maria Perscii." Gy hebt door de groote fom geld, die gy my zo „ edelmoedig opgedrongen hebt, myn armen vader 9, uit een bedroefde ellendigheid verlost. Ik kus daar „ voor uw weldaadige handen. Doch! het kan on„ mogelyk niet verhooien blyven dat hy gered is, en „ dan zal Mevrouw uwe mama het hooren en dan koomt alles aan den dag. Ik weet in deezen angst en verle„ genheid niet wat ik doen zal!"  f 479 ) Myne handen kusfen !" riep ik uit. „ O laat my „ veel liever de uwe kusfen, welke myn gefchenk aan„ genomen hebben! die fchoone handen, welke dit „ briefje gefchreeven hebben! die beminnelyke handen, „ in welke myn geluk en ongeluk berust! " Ik deed naar alle waarfchynlykheid nog veele diergelyke dwaaze uitroepingen. De menigvuldige fouten tegen de fpelling maakten geen' anderen indruk, dan dat zy my aan de laage afkomst van dit meisje herinnerden, en zulke gedachten in myn gemoed te weeg bragten, welke myne hartstogtenftreelde. Hoe onedel moet ik toen gedacht hebben, om dat ik dergelyke denkbeelden koefteren kon, welke zo tegenftrydig met alle myne voor. gaande grondftellingen, en ik mag vry uit zeggen, met alle myne voorige handelingen waren. DERDE VERVOLG. "Vraagt gy, wat eigentlyk myne oogmerken geweest zyn ? Zie hier dezelven. Ik wilde myne driften den vryen teugel vieren. Myne hartstogt was nu geen liefde meer: want alle eerbied jegens dit meisje was reeds verdwenen. Wat is fchandelyker , dan eene perfoon, welke men eerde, te verachten of wat hetzelfde is, allen eerbied voor dezelve,• zonder oorzaak aan een kant te zetten. Myn hart getuigde, dat ik haar behoorlyken eerbied fchuldig was; Ik moest derhalven veinzen , cn haar doen gelooven, dat ik waa- ren  C 43o ) ren eerbied voor haare perfoon gevoelde: hierdoor veranderde ik nu ten volle in dien eerloozen, in dien godvergeten huichelaar, waartoe de gepleegde valsheid jegens eene braave moeder reeds den eerden maar tevens vasten grondflag had gelegd. Ik wierd zo veel te begeeriger, om my aan deeze drift geheel en al over te geeven, nademaal ik wist, dat myne moeder dezelve nimmer zoude goedkeuren; hierom moest ik haar myne liefde voor dit meisje zorgvuldig verbergen en ik meende, dat een heimelyke minnehandel het zoetst genot opleverde. Wel verre van daar , dat de zwaarigheden , welke ik in den nyd en de jaloezy van myn' medeminnaar ontmoeten moest, my zouden affchrikken, dienden dezelve in tegendeel om myne driften te vermeerderen. Ik overwoog niet één der gevolgen, die daaruit ontdaan konden, want ik was omtrent dezelve zeer onverfchillig . en de wensch om mietje gelukkig te zien , wierd thans door den veel magtigcr" wensch der eigenliefde, naamelyk my zeiven gelukkig te zien, geheel en al verzwolgen. Met haar als eene zuster te verkeeren; ( want ik kan my niet herinneren dat ik ooit aan dit meisje onder begrip van het woord vriendin gedacht heb) geheele uuren, ja geheele dagen lang in haar gezelfchap door te brengen; haare menigvuldige fchoonheden met vermaak te aanfehouwen: deeze en dergelyke meer , waren de gedachten , welke over myne gantfche verbeeldingskracht en alle myne begeertens heerschtcn. Het denkbeeld: „ Zy kan toch „ nimmer uwe gemaalin worden!" Hoorde nu en dan weieens myn' zoeten droom: Maar zeg my eens hoe kwam  ( 48i ) 1 kwam het toch, dat ik dan telkens eem zuchtte, maai kort daaraan zo verre vorderde, dat ik ik meert met baldaadigen overmoed dat denkbeeld al lachende indenwindfloeg? Dit toonde dm.lëlyk , dat.riyn hart boosaarrig en bedorven was; want ik had de ea.de gevoelens der natuur veel te mei en te geweldig onderdrukt, dan dat de nog edelerindrakkepr van den chris* telyken godsdienst eenig vermogen over my zoüdén behouden hebben. „ Nog edeler," dus noem ik de laatde thansj nadat Gods goedheid my dezelve op nieuw gefchonken heeft. Hoe heb ik dezelve toch helaas .' zo een langen tyd kunnen uitwisfehen! Het gebeurde menigmaal, dat ik zonder de minde aandoening, aan het toekomend noodlot van mietje dacht; want ik vertrouwde, eensdeels op de affchuw, welke ik altoos tegen de buitenfpoorigheden der vleefchelyke wellust (gelyk een ieder, aan welken de fchaamachtigheid en bygevolg de kuisheid tot eene gewoonte is gesaorden) gehad had; en ten anderen (wanneer naamelyk myn verraaderlyk hart, myne drift al te zeer begunftigde) fmoorde ik alle andere aandoeningen , in het ecne denkbeeld van myne toekomende onaihangkelykheid en van het bezit van aanzienlyke rykdommen. Hier door kwam ik allengs zo verre, dat byaldien men ra* gevraagd had: „ Wat zal het einde uwer buitenipoo„ rige liefde zyn?" ik die vraag met de uiterlle onverfchilligheid zoude hebben kunnen aankooren. Ik las het briefje nog ééns over , en (loop torn zonder verder bedenken zoetjes naar haare kamer, ik wist maar ai te wel,dat zulks niet paste, en dat bet Hn Cvoor-  C 482 > (Vooroaamelyk, op dit ongelegen uur) zeer onbetaamlyk was: Maar ik wierd verdrietig omdat deeze gedachten in my opkwamen. Ik bedacht op dien tyd nog niet, dat ik uit hoofde van myn' rang aan geene wetten gebonden, veel minder boven dezelve verheven was, fchoon deeze waan by perfoonen van myn' rang maar al te veel gevonden word. Al veranderde ik met fnelle fchreden in een' booswicht - zo wierd ik het toch niet eensklaps gelyk ook niemand, die ooit edele gevoelens bezeten heeft, dezelve in één oogenblik kan uitdooven. Gy zult zonder moeite gelooven kunnen, dat myn hart nog meer of min tegen de ondeugd wordelde, al verzekerde ik u niet , dat ik my fchaamde, zo haast ik merkte,dat ik zoetjes op de teenen lloop gelyk iemand die met eenig kwaad voorneemen zwan. ger gaat en evenwel dus duipende voortging, dat toen ik aan de kamerdeur klopte, ik wel bewust was , dat mietje my zeer gevoeglyk den ingang weigeren kon en evenwel klopte, fchoon ik by- na niets anders verwachtende was, dan dat ik op daanden voet zoude afgewezen worden; want laat grootfpreekers zeggen wat zy willen, de deugd is en blyft altoos eerwaerdig. Ik kon zonder onrechtvaardig te zyn, aan de deugd van dit meisje niet twyfelen, ook Zelfs op dat oogenblik nog niet, alhoewel de minnenyd van onzen Bottelier, my daaromtrent eenige kwaade gedachten had kunnen inboezemen. Zy hoorde my aankomen, en had zich derhalven van binnen tegen de deur geposteerd. Zy bad my terdond  C 483 ) ftond met eene zachte ftem by al wat heilig was, dat ik toch naar myne kamer wilde terug keeren. „ Trek uwe kleederen aan mietj'e en opende deur, „ want ik moet u zeer noodzaakelyk fpreeken." „ Ik ben gekleed: maar ik kan, ik wil de deur niet , openen. Denk eens wat men daarvan zeggen zoude." Ik drukte tegen de deur. •——- Het fpyt my, dat ik naderhand nier eens onderzocht heb, of dezelve van binnen kan gegrendeld worden: Maar zy was het deeze reis niet. Het meisje bood ondertusfehen van haar' kant zo fterken wederftand, dat ik de deur zo verre niet openen kon, om in haar vertrek te komen. Zy dreigde dat zy om hulp zoude fchreeuwen. En éér dat nog gefchiedde kwam Johan met eene brandende kaars in de hand de trappen op Ik vouwde aanftonds myne armen kruiswyze' over eikanderen en wandelde heen en weer in de gallery, als of ik 'er alleen gekomen was om fKsfche lucht te fcheppen. Nimmer, zelfs niet in het heetfte vuur, heeft nryn hart ooit zo hevig geklopt als toen. Zo als Johan voorby my ging, maakte hy zeker geluid. Ik hoorde dat het lachen was: doch kat hy die 'er in ftaat toe is, zulks uitleggen ik overreedde my zeiven, dat hy alleenlyk niesde. Hy riep met eene gebiedende ftem: „ Slaap je al mietje?" „ Neen." „ Gy moet aanftonds beneden komen." Wie heeft zulks bevolen?" Hll 1 *Jtr. >3 Wie  C 484; „ Wie het beveelt? wel dat is eene woflderfyktf „ vraag!" -—— Ik had zo gaarne een woordje tusfchen in gefproken : Maar ik was hier gelyk een dief op kwaade wegen, en by gevolg zo vreesachtig als een dief; ik zuchtte. (Ik heb deeze omdandigheid eens aan een' Officier verhaald, dien ik dacht dat ik beter kende, dan de tyd naderhand uitwees. Hy lachte my uit. Ik kan niet zeggen hoe vreemd dit uitlachen my voorkwam, doch twyfelde zeer fterk van dit oogenblik af aan, aan de goedheid van zyn hart; en de gevolgen hebben my geleerd , dat hy ook inderdaad een man van eene zeerflechtedenkwyze was.) Gy, myn ecrwaerde vriend zult my niet bc(potten maar wel eens glimlachen, omdat de tegenwoordige Overde, of nog liever, omdat die dappere jongman, welke toen reeds met pistool en degen geduelleerd had, zich om een laffèn Bottelier een' verwyfden zucht kon laaten ontglippen. Ik hoorde duidelyk, dat Johan deezen zucht op een* klaagenden toon nabootsde, terwyl hy heenen ging. — Dit deed my van boosheid op de tanden knarsfën en ik meende iets groots, iets waerdigs te verrichten, nademaal ik het befluit nam, om my door middel van myn gezag voor deezen hoon te wreeken. Mietje kwam terdond uit haare kamer. Ik liep fpoedig heen, en haalde een licht dat in myn Venster dond op dat ik ten minde het genoegen hebben mogt van haar te zien. De wind waaide het uit, cn mietje lachte 'er om. ~ Zo gy een kenner der men- <  C 485 ) menfchen zyt, dan zult gy u zonder twyfel verbeelden, dat dit lachen (dat boven dien vry dubbelzinnig klonk,) my verdoorde. Maar neen! ik voelde 'er geene de minde aandoening over ; ik keerde taamelyk vernoegd naar myne flaapkamer, nam een [oterybriefje dat kortte vooren met een' aanzienlyken prys uitgekomen maar nog niet betaald was, en floot hetzelve in een couvert, waarin ik het volgende fchreef: „ Zeg aan myne moeder, myn engelachtige mietje ! „ dat gy den inleggenden prys uit de lotery getrokken „ hebt," Ik kaderde toen, ofzy ook reeds terug kwam, en fchreef verder: „ En zyt verzekerd, dat ik u, nevens Mynheer uw' „ vader zal gelukkig maaken." - Ik luiderde op nieuw en fchreef: „ Laat ik u morgen op eene eenzaame plaats alleen „ ontmoeten , want ik heb u iets van groot be„ lang...." Zy kwam ik ylde fpoedig naar de deur — en Joban ging nevens haar, met eene brandende kaars in de hand. Ik fineer myn briefje achter my op den grond. Johan fcheen zulks te merken; „ Goede nacht mietje, " zeide hy, terwyl hy haar vertrouwelyk de wangen dre'el- de — en kwam toen in myn vettrek. ■ - xk had geen' tyd om myn briefje op te raapen, naauwlyks zo veel om myn' voet daarop tc zetten. Hy zag dat ik het poogde te verbergen: „ Heeft mynheer nog iets te belas » ten?" Hh 3 „ Neen  C 486 ) „ Neen." „ Hoe bevind Mynheer zich nu ? is de onpasfelyk„ heid een weinig over?" Hy keek dit zeggen¬ de naar myn' voer. Kunt gy u voordellen, hoe befchaamd de Heer hier voor zyn' knecht moest daan; zo onbeweeglyk als een pilaar? Hy glimlachte met eene onlydelyk boosaartigheid. Ik meende raazend te worden — op te vliegen —■ naar de zweep te grypen: Doch ik had by al dit inwendig gewoel in myn hart, geen het minde overleg. Wanneer eene beiachelyke liefde gelyk de myne was, dikwyls medelydcnswaerdigc verfchynfelen te wege brengt dan mo?t zulks wel voornaamelyk aan dit gewoel der denkbeelden toegefchrevcn worden; dezelve raasden veel erger in myn gemoed dan by de meeste andere menfchen, omdat ik my federt het begin van deezen minnehandel geheel cn al aan dc ledigheid had overgelaten, waaraan ik anders van een 4ind af aan nimmer was gewoon geweest. Ik kon niets anders antwoorden: „ De daap zal hoop „ ik alles wel verdryven." „ Ik hoop ja," vervolgde hy, terwyl hy de mine van een'bedienden aannam welke over de gezondheid van zyn'Heer ten uiterde bekommerd is, doch (misfehien met voordacht) zich daarby veel te buiten fpoorig aanftelde. , , „ Ik ben" vervolgde hy, „ alweder„ om met onze mietje verzoend..." Nu zoude myn verborgen gramfehap haast tot daadelykheid uitgeborden hebben; ik zeide echter (om rede-  ( 487 ) denen, die gy reeds weet) in een' gemaatigden toon: „ Ik kan voldrekt niet begrypen, waarom gy my van „ zulke dingen fpreekt?" „ Met verlof Mynheer! ik kan myne vreugd daar„ over niet verbergen, en durf ook .net langer geheim „ houden, (r.ademaal wy beide uwe dienstbooden zyn) „ dat ik het meisje van harte bemin, en wensch haar „ te moogen trouwen." Ik wierd nu raazend van fpyt. „ Laat my al- „ leen, ik heb tegenwoordig geen lust tot fpreeken." „ Ik vrees dat Mynheer zieker is, dan hy zelf mis- „ fchien gelooft." De toon , de manier van buigen toen hy my verliet, en zyn fpotachtig gelaat, drongen my tot in de ziel. VIERDE VERVOLG. Ik heb vergeten u te zeggen, dat ik van myne jeugd af aan befloten had den krygsdand te verkiezen ; ik had te dien einde zo wel de aloude als hedendaagfche gefchiedenisfen vlytig gelezen, gelyk ook genoegzaam alles, dat ooit omtrent de krygskunde gefchreven is. Hierdoor had ik al zeer vroeg, zonder nog ooit gediend te hebben, de militaire denkbeelden ingezogen, vooral omtrent het zogenaamde point tfhonneur, dat echter by my, gelyk by meest alle andere menfchen, met een valsch denkbeeld van eer verknocht was. —- Geen Generaal kwam ooit aan ons huis, of hy zoude my gaarne onder zyn regiment aanII h 4 a;e.  C 488 ) genomen hebben , en ik ftond thans op het punt om naar Aljigdeburg te vertrekken, alwaar ik onder zeker regiment dienst genomen had. Zq een man fpeelde deeze rol! ik, die zo meenigmaal gezegd had, dat de mensch verloren was, zo, haast hy zyne eer maar in 't minde ui: het oog verloor. Ik fchroom om deeze haatelyke omftandigheaeii ten tweedemaale te verhaalen: Ook is zulks Volftrekt onnoodig, want gy hebt nu duidelyk bemerkt, dat ik reeds veele fchreden tot den naaren afgrond der fchande afgelegd had. Nu ontwaakte evenwel eindelyk dit gevoel, dat zo langen tyd onderdrukt gelegen had; want het ontfangen affront was zq groot, dat ik geen hart meer hebben moest, byaldien hetzelve daardoor niet getroffen wierd, Ik voelde dathetzelve niet alleen getroffen was, maar reeds bloedde. „ Wat ben ik een flecht kaerel! " riep ik uit; „ welk „ braaf Officier zou met my dienen willen, wanneer hy, „ wist, dat ik nog heden voor een' gemeen' livereiben dienden beefde; voor- een' daaf, wiens hoop en verj5 wachtingen ik alle door één enkel woord in den toon „ van een' Heer gefproken, eensklaps vernietigen kan „ wiens geluk om verre te dooten v Hier ftond- ik eenige oogenblikken in beraad en vervolgde toen —: niet gelyk een Christen, maar gelyk een wraakzuchtige ; gelyk een ontaarte booswicht. — ,} Hy durft haar met oneerbiedige gemeenzaamheid die wangen dreelen, welke ik zonder vreeze en aandoe„ ning niet eens heb kunnen zien bloozen! Hy beveelt „ daar ik echter naauwlyks durf verzoeken ! Hy fpreekt « vrypostig van een huuvyelyk ,daar ik het niet eens durf „ waa-  ( 4*9 ) s, wangen om één woord van liefde te fpreeken; en hy „ kan zyne vreugd daarover niet verbergen! Hy opent haar misfehien een vooruitzicht, aan'twelk zy, om„ dat zy arm cn behoeftig is, boven uwe grootmoedi- „ ge aanbiedingen de voorkeur geeven zal; ofmis- 9, ichkn reeds gegeven heeft!" Ik wierp my in een' leuningdoel en voelde, dat ik als op de pynbankwas. Ikdelde my al het voorledene voor oogen: Ik zag my zeiven aan de Kameniers kamerdeur daan, gelyk een' bedelaar,- ik zag, hoe ik trots cn tevens befchaamd, gelyk een betrapt beurzefnyder voorby den Bottelier heenengirigj ik zag, hoe ik aan myne halfgeopende deur op fchildwacht dond, en Uitgelachen wierd gelyk een bedrogen fpeeler; ik zag my zei ven voor myn' eigen' bedienden daan fidderen gelyk een kind voor de roede; en moest de fpotternyen van een decht mensch verdraagen, gelyk een landvcrraader, die op den weg naar den galg (welke de eindpaal van zyn leven zyn zal) het juichen van 't gemeen ftilzwygend aanhoort. —r— Ik hield toen de handen voor myne oogen, als of 'er iemand in myne kamer was , dien ik vreesde onder de oogen te zien. • „ En wat heb ik toch gefchreven?" riep ik, en fprong eensklaps overeind —r- maar myn briefje was Weg! Ik zocht overal, ook in allen myne zakken te vergeefs! Geen mensch buiten Joban, kon hetzelve gevonden hebben. Nu was niets natuurlyker, dan dat ik de gevolgen my voor oogen delde, welke daaruit konden voortkomen. Hoe meer ik deeze overdacht , hoe onII h 5 moog-  C 490 ) mooglyker het was om die geheele nacht de minde rust te vinden; te meer, omdat ik my den inhoud van dit briefje maar zeer onduidelyk herinneren kon, en dat de poogingen om hetzelve te vergeeten, met de begeerte om deszelfs inhoud te moogen weeten op het felde kampten. Ik nam in deeze pynlyke ongerustheid één van die boeken, welke nog op de tafel lagen Doch leide het weder weg, zo haast ik hetzelve geopend had. *, Gy zyt vandaag, " zeide ik „ tot dergelyke oefenin- „ gen onbekwaam en zult het zyn, zo lang deeze , historie duurt." Zult gy niet fchrikken, wanneer ik u verzekere, dat het my weinig moeite koste om dit denkbeeld te dulden ? Zo men my op dat oogenblik gezegd had: „ Gy zult uwen Gods„ dienst te eenemaal verwaarloozen; gy zult een vyand „ van godsdiendige oefeningen worden; gy zult'er eens „ om lachen, dat gy religie gehad hebt:" Ik zou alsdan gebeefd hebben; want ik had tot nu toe uit overtuiging myner ziel, en uit waare kennis van derzelver aihanglykheid , mynen fchepper gediend. —— Ik ging wederom in 't vender leggen. Was het •misfehien uit hoofde van die aandoeningen, welke deeze fchoone avonddond my inboezemde, en welke ik noch maar weinige avonden te vooren, onder het befchouwen van een' liefelyken fterrenhemel , door dit zelfde vender ondervonden had ? Ik weet niet of het daar aan toe te fchryven is : Doch my fchoot op dit oogenblik die waarachtige vreugd te binnen, met welke ik onlangs een kapittel uit de heilige fchrift gelezen  C 491 ) zen had. Het was het elfde hoofdftuk van den brief aan de Christenen te Rome. Myn hart gevoelde op nieuw die aandoening, waarmede ik onlangs het noodlot der Joodfche Kerk had overdacht, terwyl ik de ontelbaare menigte der derren befchouwde, en vervolgens in dit hoofdftuk, (waarlyk een der fraaiden die men in degewyde bladeren vinden kan) de verheven en patriotfche denkbeelden van den Apostel Paulus ontdekte; want de waare liefde voor het vaderland is, altoos myne cdelde zucht geweest, en ik mogt die aantreffen waar het ook zyn mogt , zo heb ik dezelve ten allen tyde naar verdiende gewaardeerd. Het was niet mooglyk om by deeze overdenking onaangedaan te blyven; myn hart gevoelde, dat het voedfel noodig had; ik ging zitten om hetzelfde kapittel nog eens met aandacht door te leezen. Ik gebrui kte doorgaans eene Griekfcht uitgaave van het nieuwe Testament, waarin geene afdeelingen van kapittels of verfen waren; want ik vond deeze manier van leezen, veel beter dan de gewoonlyke naar myn' fmaak. ■ - ... ik las met geen minder vermaak dan of ik den Griekjehen Xenophon gelezen had; en fchoon myn gemoed in dat oogenblik minder vatbaar was dan op andere tyden voor de Goddelyke waarheden , welke deeze brief van Paulus aan de Romeinen behelst; wierd hetzelve nogthans door de aantrekkelykheid van het verhevene en het edele, dat in die weinige woorden opgefloten legt, zodanig ingenomen, dat het my toefcheen, als of het origineele grieksch van dit ftuk, als een fragment befchouwd, veel fraaijer was dan 't geen men gemeen- lyk  ( 492 ) lyk in die taal leest. Ik las gevolglyk met groote aandacht, en het fpeet my, dat dit onderwerp zo fpoedig afgebroken wierd. Eer ik het boek wegleide, viel myn oog nog op het eerdvolgende, zynde het eerde vers van het twaalfde kapittel onzer gewoonlyke vertaaling ; ik begreep de meening daarvan niet al te wel en las het derhalven (ik meen uit nieuwsgierigheid) nog eens over, het bleef even onverdaanbaar. Op andere tyden was het myne gewoonte om eerst behoorlyk na te denken, eer ik eene verklaaring van den bybel opfloeg: fomtyds las ik zekere paraprhafts des bybels, waarvan het waare oogmerk niet anders fcheen te zyn, dan om den echten zin uit datgoddelyk boek weg te duiden; dit gefchiedde, wanneer ik door den een' of ander' tekst waarlyk gedicht, uit enkel medelyden zien wilde, waarheen de Sophist wanneer hy blind of boosaartig is , zyne Leezers leiden kan; in welken doolhof van onweetendheid of onkunde der taal , hy zich verliest ; of in welke hinderlaag van fceptifche en fophistifebe arglistigheden hy op zyne luimen legt. _ Thans, ging ik op die wyze niet te werk (want het ging tegenwoordig alles in myne ziel verkeerd. ) Ik doeg mynebybelverklaaring op; doch kan niet zeggen waarom. Zie hier het begin van de uitlegging die ik daar ter plaatje vond. i. Hoofdzaaklyke begrippen. Lichaam, beduid alle de vleefchclyke lusten. Offerbande, al het goede waarvan men zich zeiven het gebruik weigert, en uit edelmoedigheid aan een' ander' overlaat.  C 493 ) Heilig, is eeri goed, inzoverre hetzelve afgezonderd en aan het Oppervvcezen tot een voornaamer uiteinde word toegeëigend. i: Breedvoerige uitlegging. U lieden, met welken ik thans het algemeene licht deelachtig ben, vermaan ik, nademaal het Opperweezen ons met deeze opheldering der kennisfe gezaamentlyk genadigd heeft; ik vermaan u dan, dat gy niet gelyk de blinde Heidenen, alle uwe vleefchelyke lusten den vryen teugel viert. Weest veeleer bedacht, dat gy door willekeurige verlocheningen, uwe driften zodanig temt dat gy tot grootmoedige handelingen bekwaam, als menfchen die een volmaakt Opperwezen eeren , bekend, en var. de gunst van dit Opperwezen verzekerd word. Immers moet gy lieden bekennen, dat dit niet alleen de eenige mooglyke manier is om de oogmerken van den iSchepper te bevorderen, maar dat ook niets overeenkomdigcr met het opgehelderd verdaud, en met die groote leerregel: Zorg voor u zeiven! zyn kan. Ik zag zeer duidelyk, dat de uitlegger den waaren zin van des Apostels woorden uit onkunde te onrecht begrepen, of derzelver nadruk met voordacht ontzenuwd had; (want ik begreep thans de waare meeninoderzeive - gelyk zulks dikwyls gebeurt, wan¬ neer ik omtrent één' tekst, die my voorheen duister fcheen, eene valfche uitlegging lees.) Nogthans drukte deeze gebrekkelyke paraphrafis het volgende denkbeeld in myn gemoed: „ Wanneer deeze tekst ook al. niets meer behelsde dan de uitlegger in denzelven „ meent te ontdekken: zo is deszelfs inhoud nogthans „ van  r 494 ) „ van het uiterfte belang! Het is waarlyk voor ëen ver„ Handig wezen onvergeeflyk, wanneer het alle zyne „ driften den vryen teugel viert. Deeze moeten ims, mers in zulk geval tot buitenfpoorige ongeregeldheid „ uitfpatten. Men word aan het onvernuftig vee gelyk, zo haast men de begeerte van het vleesch wil „ opvolgen. Waar blyft dan eindelyk de eer, dat men „ een mensch een redelyk mensch genaamd „ word? En word de eerde zorg, naamelyk de zorg „ voor ons zeiven niet geheel en al te leur gedeld. „ wanneer men zyne driften niet beteugelt? . „ Myn hart maakte de tospasfing deezer waarheden s, aandonds op zich zelf. Ik verzonk in eene dille be5, fchaamdheid welke misfehien met zekere geruste be- „ daardbeid verzeld ging en wierd daardoor in daat gedeld, om de aangenaame verkwikking van „ den daap te kunnen genieten. Johan kwam 's morgens vroeg in myn vertrek. Hy ' was niet gewoon my in myn bed te vinden. — „ Of „ gy zyt ziek Mynheer," (zeide hy) „ of daar heerscht „ iets in uw gemoed, dat wel by ongeluk tot eene ziek„ te zoude kunnen uitbarsten." -— Was het omdat ik even uit den daap ontwaakte, of had ik thans meer moed dan gisteren, om myn achtbaarheid te toonen? ik zag hep aan met een dreigend gelaat: „ Schurk (riep ik hem toe) „ ik zal, hoor je „ wel, zulke maatregelen neemen, waardoor ik u op „ eene gevoelige manier aan 't verftand zal brengen, „ dat zo een hondsvot als gy zyt, eerbied voor zyn' „ Heer behoorde te hebben. Scheer ie we°-'" - Hy  ( 495 ) Hy fchrikte,wierd bleek,en plaatfte het ontbyt met beevende handen op de tafel. „ Waar heb je dat briefje „ gelaten, dat je gisteren avond hier gevonden hebt." „ Geloof my Mynheer, ik heb waarlyk geen briefje „ gevonden." „ Gaa heen!" Hy was naauwlyks weg, of ik begon te begrypen, dat ik zeer decht gedaan had, om van het gekke briefje te gewaagen. ■ -■- » „ Laat het zyn waar het wil" (dacht ik by my zeiven) „ ik heb er weinig eer van." Joban kwam, terwyl ik met het ontbyt bezig was, om my volgens gewoonte het keukenbriefje van den kok te brengen. — „ Heel goed", beet ik hem toe. —— Hy nam het kleed , dat ik den voorgaanden dag had aangehad. Ik zag, dat hy ftilzwygend de zakken van hetzelve naauwkeurig doorfnuff'elde. „ Legt het ook misfehien op de vloer? " zeide hy, terwyl hy eene van myne laarzen optilde < Ik zag 'er naauwlyks heen. ■ Myn briefje kleefde aan de hiel, door middel van een dropjewasch. ——— ,, Zou het dit ook zyn: „ Zeg aan myne moeder my„ ne engelachtige mietje ...." Ik fprong bykans woedend naar hem toe, en rukte hem het briefje uit de hand. Hy liep weg " lachende dat het fchaterde. VYF-  ( 493 ) VYFDE VERVOLG "NT J-^u merkte ik eerst myné tweede onbezonnenheid. Ware ik bedaard gebleven, zo had men dit gefchrift op de eene op andere jonge Juffer van dien naam kunnen duiden; maar thans had ik my zei ven door myne eigene oploopendheid veraaden. Ik nam myn briefje in de hand, en las het no^ eens met aandacht over. „ Zeg aan myne moeder myne engelachtige mietje .... Welke laffe uitdrukking! Het meisje is zekerlyk fraai; geen mensch kan ,, zulks ontkennen: Maar hoe kinderachtig ben ik.' » ' Prys uit de lotery getrokken.... heeft zy „ dien prys dan getrokken? Hoe heb ik deeze leugen „ kunnen verzinnen? Gp 't papier zetten? -°cü „ dit meisje tot het fpreeken van onwaarheden verlcf„ den? —■— haar" vergen dat zy myne braave móéder" „ misleid? Waarbïyft die afkeerigheid, met welke ik „ weleer ook zelfs de kleinde noodleugens bedrafte? „ Gelukkig maaken...." (Een diepe blos bedekte hier myn aangezicht) „ ben ik niet Cen morl„ der, dat ik iets beloof, 't geen ik nog wil, noch „ kan nakomen ? want deeze uitdrukking kan immers „ op niets anders dan een huwelyk geduid worden?" ■ Mynheer uw vader! (naauwlyks betrouwde ik myn oogen toen ik deeze woorden las) Myn* heer uw vader.... „ Hoe was ik tot zulke vuile „ laagheid bekwaam? wie is deeze Heer? een bede* ,, laar \  ( 497 ) laar, die door het zuipen arm, of door armoede een g, zuiper is geworden, een daaf, die myne fchoenen en 5) laarzen fchoonmaakt. een dief, welken ik nog maar weinige maanden geleden, voor zyne boeveitukken „ dreng liet tuchtigen ? Deezen man durf ik met de al9> lerlafhartigde vleijery Mynheer noemen! " ■ .. ■-. Jk heb u iets van groot belang .... Wat zal dat zyn ? ,, welke zaaken van belang zoude ik toch kunnen op„ noemen, byaldien mietje wist wat ik aan haar ge„ fchreven had, en 'er my op dit oogenblik naar „ vroeg?" ■ Ik wierd ongeduldig en verborg dit haatelyk papier voor myne oogen. Myn gemoed van zo veele kanten te gelyk bedormd, wierd thans bekwaam om de erndige befpiegelingen van den voorgaanden avond ,en met een derzei ver gewigt, nog eens te overdenken; ik begon my zeiven derhalven (volgens myne oude gewoonte) tot deezen dag te bereiden. Ik had moeds genoeg om verheugd te zyn, wegens de menigte van fnel op elkander volgende voorvallen , die my binnen zo korten tyd, van de ftrafV/aerdigheid en onbetaamelykheid myner tegenwoordige liefde, overtuigd hadden. Ik was wel zo oplettend niet als voorheen, doch verrichtte echter met een weinig dwang, dien ik my zeiven aandeed, op den gewoonelyken tyd myne morgen aandacht. Ik ging vervolgens myne moeder begroeten, by welke ik mietje aantrof. Het was my in den beginne omnooglyk, haar onder de oogen te zien, want niets was natuurlyker, dan dat haar fpotachig lachen van snsteren, my in deeze tegenwoordige gemoedsgedeldaeid wederom te binne» fchoot. Maar hoe ras veranderde li di;  C 492 ) dit, toen ik merkte, dat in alles, 'tgeen zy met myne moeder fprak , zekere uitdrukkingen invloeiden, welke droefheid en diepen kommer te kennen gaven. Ik zag haar aan; haare neêrgeflagene oogen; haare zachte en langzaame fpraak; haare blooheid en afgebroken woorden, en bovenal de bedeesdheid, waarmede zy my een kopje chocolaad toereikte, dit alles,zeg ik, werkte zo eenpaarig mede, om my den wensch van haar thans een oogenblik alleen te fpreeken in te boezemen, dat ik in deeze verwarring uitging, zonder eens myn kopje uit te drinken zelfs, zonder eens naar de ge¬ zondheid van myne zuster te verneemen. Ik liet een paard zadelen - ■ - en terwyl ik heenen ging om een jagtgeweer te haaien, dat ik voor de kamer van myne moeder had laaten daan, ontmoette ik mietje. „ Help my toch om Gods wille, " zeide zy, „ Mevrouw heeft reeds van myns vaders dukaaten ge„ hoort, en begint daarvan tegen my op te haaien." „ Uit uw vrolyk lachen van gisteravond (denk eens aan hoe laag dit antwoord was! ) ——— „ kon ik „ geene al te groote verlegenheid bemerken..." „ Ik kon my onmooglyk bedwingen," viel zy my met een' nieuwen lach tusfchen in : „ Ik heb nog „ nooit iets kluchtiger gezien, dan toen u de kaars zo „ onverwacht uitwaaide: maar ik bid u geef fpoedig „ raad, of anders raaken wy beiden elendig in de ly .." Dit „ wy beiden" had mynen hoogmoed behooren te beieedigen, doch het tegendeel gefchiedde. „ Hou daar" (zeide ik terwyl ik haar het loterybriefje ga0 »• gy u niet dit ftukje papier zo goed red* » dea  C 499 ) „ den als gy kunt. -—- Ik ging van haar af, en j, reed fpoorflags naar het bosch. Hier zag ik den ouden Pirsch. . Zie daar „ Mynheer haar vader!" zeide my myn hart; en gelyk dit eene foort van verwyt was, raakte ik wegens die woorden te eenemaal met myn hart overhoop. Onze ftryd duurde nog, toen Pirsch naar my toe kwam loopen om my den rok te kusfen, en my dus aanlpraki *> Myne dochter heeft my gezegd,Mynheer, dat gy „ met myne elende medelyden hebt: ik heb met deze» „ ventien ducaten myn jagtgeweer ingelost, en allemy* „ ne fchulden betaald." „ Welk een edelmoedig meisje ! " dacht ik toen , „ zy heeft de twaalf ducaaten, die ik haar gegeven heb „ met nog vyf vermeerderd, en dat voor een' deugniet Pirseh zoude myne ontroering zonder twyfel bemerkt hebben, byaldien ten allen gelukke eene raaf» die ik op een' boom niet verre van my af gewaar wierd my niet in 't oog gevallen was; ik gong daarheenen, fchoot dezelve, klom vervolgens op het paard, en zeide onder het wegryden regens den ouden man: „ Ik zal „ myne handen geheel en al van u aftrekken, zo gy „ ooit van dit geld weêr fpreekt." Van de jagt terug gekeerd zynde, hoorde ik, dat myne moeder afweezend was. Myne innerlyke vreugd, toen ik vernam, dat zy de volgende nacht zoude uitblyven, dat zy Johan medegenomen had, en dat aan mietje de zorg voor myne zuster aanbevolen was, overtuigde my, dat myne liefde tot nog toe niets van derzelver kracht verloren had; en dat by gevolg eenige weinige li 2 00'  ( 5°° J oogenblikken, den indruk myner avond-en morgei aandacht , wederom geheel en al had uitgewischt. Ik bood aan om by myne zuster te blyven waaken, en bedcedde een groot gedeelte van den namiddag tot flaapen; en het overige tot het ontwerpen van myn toekomend plan. Myne zuster was toen aan de beterhand, en diep vry gerust. Nu kon ik in de naaste kamer ongedoord met mietje fpreeken, byaldien eene waakder my niet in den weg geweest ware. ïk poogde my van derzelver gezelfchap te ontdaan, doch te vergeefs, tot dat zy eindelyk op haar' doel vast in daap raakte. Thans verzocht ik mietje , dat zy naar my geliefde te luideren; want tot nu toe hadden wy onzen tyd met het fchaakfpel doorgebragt. Zy nam daarop een zeer erndig gelaat aan, het welk my noodzaakte om haar eerbiedig te bejegenen. Nu verhaalde ik haar de geheele gefchiedenis van myne verliefde drift. Zy luiderde met zekere gedwongene opmerkzaamheid; want het was zichtbaar, dat in haar gemoed een hevige ftrydplaats had. Ik verbeeldde my, dat ik een' al te hoogen toon had aangenomen, en begon haar derhalven Mejuffer te noemen; hierop doeg zy befchaamd en tevens beleedigd haare oogen neder. Ik vervolgde nogthans op dienzelfden voet, hoopende haare eigenliefde zo lang te dreelen, tot. dat zy haaren daat en den mynen gantfchelyk vergeeten zou. „ Alleen de dankbaarheid Mynheer (zeide zy) we„ gens de dubbele weldaad,die gy my bewezen hebt, „ kan nw op deezen doel doen blyven zitten," Ik  C5°i ) Ik fprak thans zeer driftig. ■— Zy antwoordde bedaard : „ Gy fchynt te vergeeten ,dat gy met de dochter ,, van een' gering' man fpreekt, en dat de arme Pirscb „ myn vader is. Zoud gy op deeze wyze durven 5, voortvaaren, byaldien uwe zuster ontwaakte?" Ik was van deeze waarheid overtuigd: Maar ik had naar de tegenwoordige gelegenheid veel te lang gehaakt, ook was het bedwang, dat ik my zei ven moest aandoen, om door de beide flaapende niet gehoord te worden, veel te groot, dan dat ik myne gedachten op dit oogenblik had kunnen gebruikeu. Men behoorde te Adderen, wanneer men het nadeel bedenkt,dat zelfs door het onfchuldigst boek aan eene ziel, gelyk de myne was, kan toegebragt worden; Het zeggen van Gelkrt: „ De grootfte hinderpaal in 't minnen, „ O Jongling! is blohartigheid. Schoot my in dit oogenblik in den zin. Ik was van natuure zedig, en gevolglyk niet vermetel genoeg om oneerbiedig te zyn: Maar ik fchepte moed, en begon met den allergrootden lof van haare lichaamelyke bekoorlykheden te fpreeken. Ik tartte haar uit, om my een fraaijer meisje dan zy was, op te noemen, en zeide alles , dat de vleijery maar immer zeggen kan. Dit was haar van de zwakke zyde aangetast en helaas! hoe wensch ik nu, dat men alle jonge vrouwsperfoonen tegen dergelyke aanvallen behoorlyk waarfchouwde! Ik beken, dat ik, tot heden toe, nog maar twee vrouweIi 3 ly-  C 5°s ) lyke harten heb leeren kennen: Dat van mietje naameJyk, en van myne echtgenoote; doch ik heb naderhand in 't verfchiet , eenige aanmerkingen daaromtrent gemaakt, en die van anderen met deeze weinige vergeleken. Nu meen ik, dat ik met recht mag zeggen, dat niet één vrouwsperfoon met onverfchilligheid toeluisterd, wanneer men haare fchoonheid pryst. Eene lof rede op haar verftand, heeft op verre na dezelfde uitwerking niet, want veele vrouwen denken, dat het in 2ulk geval alleenlyk gekfcheeren is. Eene wel opgevoede jonge dochter zoude myne woorden ten minfte geftuit hebben, toen ik in haaren lof, zo al niet buitenfpoorig (want zulks was by eene zo volmaakte fchoonheid bykans onmooglyk) maarevenwel onuitputtelyk was. Mietje liet my in tegendeel alles zeggen, dat ik wilde; zy bloosde, doeg de oogen naar den grond, boog met haar hoofd, keek my fomtyds met een' (waarlyk ornozelen) glimlach aan, wierd onrustig, en zeide eindelyk; „ Gy zyt al te goed Mynheer „ .... het is, geloof ik, myne beurt?" en daarop ver» fchoof zy eene van haare figuuren. „ Maar by voorbeeld deeze hand;" (terwyl ik deaelve aanvatte) zeg my eens liefde mietje, of 'er wel „ eene fchooner hand kan in de waereld zyn?" -— Zy lachte zo onnozel als van te vooren:,, Ei Iaat „ die toch los! ik geloof, dat gy my voor den gek „ zoekt te houden." „ In waarheid niet!" Terwyl ik haare hand duizendmaal kuste.... doch waarom fchryf ik u alle deeze kinderachtige buitenfpoorigheden ? „ Laa-  C 503 ) „ Laaten wy de party uitfpeelen." —— Dit zeggende rukte zy haare hand uit de myne. „ Ik kan niet liefde kind." „ Laat my dan zo het u gelieft één woordje fpreeken. „ Wat denkt gy dan? denkt gy ,dat ik ook geene oogen „ heb? meent gy, dat ik niet zien kan, datgy defraai„ de jonge Heer zyt, dien myne oogen ooit gezien „ hebben?" Gy als een voornaam Heer kunt „ uwe lust voldoen, met uw hart vry uit te fpreeken..." (ftamelende) ■ „ my alles te zeggen wat ugoed„ dunkt, en daardoor uw zwaarmoedig hart te verligten „ Maar wat kan ik daarentegen doen ? Meent gy niet, „ dat ook myn hart zoude ligter worden; wanneer ik „ u even zo ongedwongen zeggen mogt, wat in het„ zelve omgaat? — Gy van uwen kant denkt aan „ my, en wanneGr die gedachten al te levendig worden „ dan fluipt gy my ergens na; gy praat van veele fraai„ je dingen, keert dan terug van waar gy gekomen zyt „ en zie daar uw hart gerust, en uw pols flaat we„ derom gelyk voorheen. Uwe beeldtenis zweeft my „ misfehien niet minder voor oogen; ik weet best hoe „ verftrooid van gedachten, traag tot alles, en hoe ziek 3, ik alsdan ben: Maar durf ik u wel op de hielen vol„ gen, gelyk gy my gewoon zyt te doen." „ Waarom niet myn kind ? dat is juist myn wensch!" „ Genomen ik durfde het doen: Hoe zou het my dan „ pasfen, wanneer ik zo fpreeken wilde alsgy? —— ,, Myn hart blyft derhalven even zo gedrukt gelyk het „ te vooren was, ja word zelfs geduurig zwaarder. —— }, Laaten wy het geval dellen, dat uwe Mama, zo als li 4 „ wy  C 504 ) „ vvy hier zitten , eens in deeze kamer kwam: Een „ fransch compliment en een zuur gezicht was alles, „ dat gy behoefde te duchten: Maar ik —bedenk zelf „ eens, hoe het met my Zoude afloopen. De jonge „ Heeren ( hier leunde zy met den elboog op de tafel, „ en hield haare hand voor de oogen ) ——■ de jonge „ Heeren fcheppen groot vermaak in onzen omgang: „ Maar ik van myn' kant heb even zo veel deel aan dit „ vermaak, als een ree of haas aan het genoegen van », den jager." " Ik had deeze aanfpraak zo min verwacht, dat ik 'er in 't minst niet toe bereid zynde, 'er ook geen woord op antwoorden kon; ondertusfehen gevoelde myn hart veel meer, dan of zy my de bitterde verwytingen gedaan had. „ Ziet gy wel," (vervolgde zy, my geduurig in het zelfde postuur door haare geopende vingeren ftyf in de oogen ziende) „ dat gy dit tot nog toe niet eens „ overdacht hebt. Mietje, durft gy my zeggen „ ik kan uwe bekoorlykheden onmooglyk wederftaan! „ daardoor verligt gy uw hart maar ik durf niet onder„ neemen om tot myne verligting te zeggen: Karelik „ benyd het gelukkig meisje, dat eens de uwe zal „ zyn." „ Ja dat durft gy zeggen liefde mietje! Zeg het dik. „ wyls; laaten die aangenaame woorden uit hetbinnen„ de van uw hart voortkomen; want gy alleen zyt het, „ die..." Zy ftortte hier een' vloed van traanen, en haar hoofd met beide handen onderdeunende, doorde zymy in myne redenen,door het uitroepen van: „ Houd op Mynheer  ( 505 ) „ heer! wees tog niet zo wreed, van met een zwak „ meisje zó onbarmhartig den fpot te dryven." ZESDE VERVOLG. ,— IN' u wierd ik my zeiven tot een last. Ik ging in 't venster leggen, en zag de maan en derren aan. „ 't Is „ reeds genoeg!"dacht ik toen; „ tot hier toe en niet „ verder wil ik gaan; want ik wil geen bedrieger wor„ den. Hoe weinig fcheelde het, of ik was een verlei?, der der onfchuld geweest! " Ik voelde, dat my deeze overweeging een weinig verligt had. „ Kom hier myn kind," zeide ik, terwyl ik haar by de hand vatte, en naar het venster poogde te trekken. Het is my reeds vergeten wat ik haar toenmaals wilde zeggen, ook wist ik het op dien tyd misfehien zelfs niet. Zy ging na een' kleinen wederftand nevens myn daan, en zeide: „ Hoe fchoon is „ deeze nacht!" „ Zy is overwaerdig om met eenvrolyker gelaat aan,, fchouwd te worden."(terwyl ik haare traanen afdroogde. „ En wie is fchuld aan deeze droefheid? wie heeft „ myne traanen veroorzaakt? Helaas Mynheer! waar„ om hebt gy my gints in 't tuinhuis ... hoe zal ik het ,, best noemen ? het was geen verrasfen ... nafluipen „ was het ook wel niet. Helaas! ik heb na dien tyd, 9, deezen hemel maar zeer zelden zo gerust en met zo „ veel genoegen kunnen aanfehouwen als voorheen >, — Waarom hebt gy my van deeze gelukkige „ rust beroofd? Ik had tot op dat oogenblik nog aan li 5 geen  C 506) „ geen' mansperfoonen gedacht, en fchoon ik wel „ overtuigd ben, dat dergelyke gedachten toch eens in „ my zouden opgekomen zyn , had ik echter in n zulk geval, een' van myn's gelyken uitgekoren. „ Maar federt dien tyd heb ik dikwyls gewenscht dat ik „ eens zo een' beminnenswaerdig' man als gy, doch van „ geen' hooger' rang, dan ik zelve ben, mogt leeren „ kennen. Misfehien heeft de aangenaame verkeering „ tusfchen de Freule uwe zuster en den Ritmeester van „ R* deezen wensch vermeerderd want het verveelde „ my van toen af aan eensklaps, dat ik in dit dot gelyk „ in een klooster opgefloten, myne dagen moet door„ brengen; en, of enkel met oude knorrige bedienden ,, verkeeren, of my geduurig door jonge lieden op eene „ boerfche en plompe manier moet laaten zeggen, dat „ ik eene knappe meid ben. Myn daat zal nooit ver„ anderen zo lang uwe Mama leeft: Want gy weet, „ dat zy my nu niet meer misfen kan; en ondertusfehen „ vcrloopen myne jaaren. Ik ben arm, en zal het ook „ wel blyven. Aldus verdwynt myne jeugd zonder de „ minde vreugde. Een weinig liefde zoude my thans „ zeer wenfchelyk zyn, zo eene by voorbeeld gelyk uit „ uwen omgang ontdaan kon, byaldien uw rangenge„ boorte niet al te hemelbreed met de mynen verfchü* „ de..." „ Wat rang..." viel ik haar tusfchen in. Zy week een paar treden terug. „ Spreek op „ die manier niet, want ik ben daartegen op myne hoe* „ dc. Doch ik wil u alles ontdekken, omdat het thans „ gevoeglyk gefchieden kan. —— Zo gy my mee rust  C 5°r ) 5 rust gekten had, zoude ik (zo ik hoop ) deeze hei„ melyke gedachten allengs uit myn hart gebannen heb„ ben: maar gy verydelt telkens myne poogingen op $, nieuw. Ik befchouw my zelve thans nimmer in een* „ fpiegel, of ik zucht zonder te weeten waarom. Om „ kort te gaan , alle omftandigheden, waarin ik my be„ vind, verdrieten my: En byaldien 'er geene verande„ ring komt, dan zal ik 20 ondankbaar moeten zyn, 1, om myn affcheid te vraagen, en my in het eerde huis „ dat my voorkomt, te verhuuren, daar een der be„ dienden, het zy een jaager of ander mansperfoon, „ wiens jaaren met de myne eenigzins overeenkomen, „ op my verliefd word , en met my trouwen kan. » *—Ik zou dit by dag niet durven zeggen, want ik „ bloos in dit oogenblik van fchaamte, en myn gezicht „ is zonder twyfel zo rood als vuur. Ik bid „ ü, heb de goedheid en laat my nu voortaan in rust. „ Ik troost my met het vooruitzicht, dat gy binnen „ kort naar uw regiment vertrekt; dan zal ik myn best „ doen om alles wederom te vergeeten, en myn hart ,, wederom in deszelfs voorige gerustheid te herdellen. „ Maar laat dan ook dit de laatdemaal zyn, dat wy met „ eikanderen fpreeken." Zy keerde zich van myaf. Ik doeg myn' arm om haare fchouder. „ Hoor eens mietje, „ laat ik toch ook één woordje fpreeken " Zy maakte zich los uit myn' arm: „ Ik wil u nog „ aanhooren, om dat het heden voor de laatdemaal zal „ zyn; maar dan moet gy dergelyke gemeenzaamheid „ ook zorgvuldig vermyden." Zy  C 508 ; ■ — Zy ging nevens my in 't venfter leggen, en luisterde. „ Het is reeds zo verre met my gekomen, liefïle „ mietje ! dat ik uw gezelfchap onmooglyk ontbeeren „ kan..." (Driftig.) „ Welke foort van gezelfchap meent „ Mynheer?" „ Ik moet u zien, fpreeken, weldaaden bewyzen." „ Zien? o ja. Weldaaden bewyzen? myn vader is „ door uwe goedheid reeds gered, en wanneer gy het 3, loterybriefje, dat ik thans in bewaaring heb, mywaar„ lyk uit medelyden fchenkt,dan is deonderfland, wel9, ken ik myn' armen vader gegeven heb, niet alleen ry„ kelyk vergoed, maar ik kan daarenboven van het over„ fchot veele zaaken koopen, die ik noodig heb. Ik „ ben alsdan wel te vrede, want ik behoef niet ryk te „ zyn; die my eens ten huwelyk neemt, zal ook zon„ der twyfel voor hem en my de kost kunnen winnen, „ en kan hy het niet doen, zo zal myne naald my voe„ den. Ik moet derhalven alles weigeren, dat gy my „ misfehien uit edelmoedigheid, nog boven dien zoud willen fchenken. • Wat het fpreeken „ aanbetreft? ik antwoord neen! van nu af aan zal zulks nooit wederom onder vier oogen gefchieden, envoor„ al niet, wanneer Mevrouw uwe moeder afweezend „ is." —— Ik verdomde wegens de deugd van dit bekoorlyk meisje. „ Wat ben ik daartegen?" zeide myn hart. Maar  C 509 ) Maar myn hart was een verraader: „ Mietje (zeide „ ik ) gy kent my waarlyk niet..." „ Ja wel ken ik u. Waart gy myns gelyke, dan zoud „ gy dat geene te mynen opzichte niet zyn, dat gy thans „ zyt..." „ En wat ben ik dan te uwen opzichte?" terwyl ik haare hand wilde kusfen. „ Ziet gy niet hoe belachelyk dat handkusfen ftaat „ terwyl ik geene voornaameJuffer ben?" (Haarehand terug trekkende.) „ Ik heb u reeds tweemaalen gezegd, „ dat ik tegen dergelyke onderneemingen op myne hoe „ de ben." „ Ben ik dan gevaarlyk?" „ Gy zyt het, zo haast gy uwen rang vergeet: Zo j, heeft myn raadgeever my gezegd." „ En wie is die raadgeever?" „ Een man, die uwen ftaat vry beter kent dan ik. Een man die my geen' raad zoude geeven, byaldien „ hy wist hoe ik jegens u gezind ben; maar die, om„ dat hy' zich daaromtrent grootelyks bedriegt, my „ openhartig de waarheid gezegd heeft. „ Wie is het dan?" „ Aan myne deugd legt hem wel niets gelegen, maar ..." Zeg my toch wie het is?" „ Uw Johan." - Ik knarste met de tanden, en zwoer in myne ziel, hem zo veel ongeluk te berokkenen, als myn hart in de tegenwoordige omftandigheden maar eenigermaate verzinnen kon. Ik  C 510 5 Ik verliet het venfter. Zy bleef. Ik ging heen en weer door de kamer wandelen. „ Ziet gy wel, dat Johan de waarheid gefproken '9) heeft? want anders zoud gy 'er maar om lachen." ——« Ik bedwong my zelven tot een' gemaakten lach. „ Maar daar is groot onderfcheid tusfchen lachen en „ lachen! gy doet my waarlyk fchrikken , want ik heb „ het van unog nooit op deeze wyze gehoord. —— s, Ik ben Johan veele dankbaarheid fchuldig , want ik 8, zou zonder zyn' goeden raad welhaast verloren zyn." „ Met wien fpreekt gy ? Wat noemt gy verloren ? " „ Zie daar, nu ben je boos. Johan heeft my niets gezegd dan de zuivere waarheid." „ Maar zeg my eens, wat noemt gy verloren." „ Kunt gy dat nog vraagen? Was ik dan nog niet „ genoeg verloren, wanneer ik my door uwe gemeen„ zaamheid, en door uwe aanzienïyke gefchenken, zo „ verre had laaten mneemen, dat ik het onderfcheid „ tusfchen uwen rang en myne laage geboorte, te eene„ maal vergeten had. Wat zou my toch voor myn be„ derf behoed hebben, byaldien het genoegen dat ik „ in uw gezelfchap neem zo mag'tig geworden was, „ dat ik op den zelfden voet met u gefprokeu had als „ gy met my." „ Wat dan?" „ Gy zoud dan naar uw regiment vertrokken zyn, en „ ik wat zoude 'er dan van myn ongelukkig „ hart geworden zyn?" 5, En  ( 5ii ) „ En wat zal ik dan met het myne beginnen?" „ Gy? ■ een nieuw voorwerp voor uwe „ liefde zoeken; tien minnaaryen te gelyk beginnen; „ bedendig onder voornaame Dames , Juffers en ga„ lante meisjes die uitkiezen welke u het best behaagen; „ en eindelyk door uwe perfoonlyke verdiensten, door „ uwen rang en rykdommen, eene der bevalligde Juffers „ die in geboorte uw's gelyke is, door het huwelyk ,, voor altoos aan u verbinden. * „ Gy begint hypochonder te worden, mietje ..." „ Wat nu my betreft ik zoude my aan uw „ zoet en aangenaam gezelfchap hoe langer hoe meer „ gewend hebben. * Oordeel zelfs, daar ik „ nog heden (wanneer ik vermoedde, dat gy enkel om „ by my te zyn by de Freule wilde waaken) den ge„ heelen dag heb moeten bedeeden, om my in daat te ?, dellen van my zo te gedraagen, als ik nu doe; en „ daar het my zo moeijelyk valt, om tot dien daat te,, rug te keeren, waarin ik my bevond, toen gy my „ gints in dat verwenschte tuinhuis voor de eerdemaal op „ eene zekere wyze hebt aangefproken (want wat toch „ perste de traanen uit myne oogen, toen ik tegen u „ zeide < « ik weet naauwlyks wat ik te- „ gen u gezegd heb ?) Oordeel nu zelf wat eindelyk ,, de uitflag daarvan zyn moest, indien ik aan allen deeze „ dingen was gewoon geworden. —— Eerst ten fpot „ van het geheele huisgezin te verdrekken, (cn wie j, weet wat ik in hunne oogen nu reeds ben?) dan „ zwaarmoedig, vervolgens krankzinnig, dan met fchande „ uit het huis gejaagd, eindelyk in de wyde waereld... * O  C 5« ) „ O God!" (terwyl zy aan haar voorhoofd drukte) vast, „ zeer vast wil ik dit alles in myn gemoed inprenten. — „ Laaten wy nu hiermede een einde van ons gefprek : „ maaken, Mynheer; en zie hieruit, of Johan my in-1 „ derdaad, door zyn' goeden raad de oogen geopend en J „ my zo verre gebragt heeft, als ik my (God zy ge- „ dankt) in dit oogenblik bevind. Ik weet „ niet of hy u daardoor ook gered heeft; maar dan „ weet ik, dat ik myne redding meest aan hem te dan„ ken heb; ik kan hem daarvoor niet beloonen, maar „ uod hoop ik zal het doen. Dit gezegd hebbende wilde zy naar myn zusters flaapkamer £aan. ■ Ik hield haar tegen: „ Mietje (zeide ik) gy », poogt my te bedriegen; gy zegt, dat gy Johan niet j, beloonen kunt: Maar de kaerel wil u trouwen, en „ dat zal ..." „Hy wil " ( viel zy my tusfchen in) „ doch is heC „ daarom gezegd, dat ik wil?" „ Gy wilt ook; ik ben daarvaft overtuigd." „ Ik dien ouden vent,dien hovaardigen gek, dien ty„ ran trouwen? Ik moet wel te vrede zyn, dat gy my », genoeg veracht, (en dit heeft Johan my ook voor„ zegd, dat de kortswyl ten laatde in fmaad zoude ein„ digen) om my bekwaam te oordeelen om voor eeni„ ge duizend ryksdaalders myn hart geweld aan te doen, „ en dit haatelyk, dit overwalgelyk fchepfel ten man te „ neemen: Doch befchouw my eens wel, zoals ik „ hier voor uwe oogen daa . hier, in dit aange- „ zicht moesten de kinderpokjes veel erger gewoed „ heb  C 513 ) „ hebben ; deeze poezelige arm moest doör de teer mg of den hoogen ouderdom, te eenemaal uitgedroogd „ zyn; in dit hart moest geen warm bloed meer vlöei„ jen ; deeze vingeren moesten eerst lam worden, eef „ ik aan Joban den Bottelier myne hand en hart zoii „ kunnen fchenken. Ik ben hem zekerlyk veele dank„ baarheid fehuldig, en hoeveel, dat ondervind ik he„ den best. Maar " (fpottelyk) „ ik zal lachen dat „ het fchatert, wanneer hy ooit laat merken Zy wierd, dit gezegd hebbende,zo mismoe* dig, dat haar de traanen uit de oogen borsten, hetwelk haar tot dilzwygen noodzaakte. Gy myn waarde vriend zult niet zonder öof* zaak, verwonderd zyn, dat ik hierdoor niet getroffen wierd, en tot nadenken kwam. In tegendeel, al de toverkracht der liefde bedormde in dit oogenblik myrt hart: „ mietje, (riep ik uit) lieffte mietje, ik „ blyf op myn landgoed woonen, cn wil den krygs„ dienst om uwentwil vaarwel zeggen; ik wil onzen „ ouden Predikant een'anderen dienst bezorgen, en gy „ zult met de kostbaarfte voorrechten, de vrouw van „ een' jongen Geestelyken worden, welken ik in zyne „ plaats beroepen zal ..." „ In ernst?" „ Ja waarachtig ..." „ Zweer niet; ik geloof u zonder dat gy zweeft „ Heb maar alleen de goedheid , om dit liefdaadig „ voorneemen morgen aan uwe Mama te ontdekken, „ op dat ik overmorgen myn affcheid verzoeken maf. », Zo ik met u onder één dak blyf woonen, dan wensch  C 514 ) „ ik, dat dit dak mooge inftorten ■ tëti minfte „ op myn hoofd. Ik vind my hiertoe verplicht Myn„ heer, want ik bezit verder niets dan myne deugd en „ eerbaarheid, daarom moet ik voor myn' goeden naam „ zorgen. En misfehien is het deeze niet alleen die gevaar ,, loopt. Ik ben een mensch; gy zyt een fraai mar sperfoon, „ en thans ken ik reeds de zwakheid van myn hart." ■—— Zy wilde volftrekt niet langer by my blyven , en fprak ook deeze laatfte woorden met zo veel drift, dat de waakder daardoor wakker wierd. Ik keerde woedend naar myn vertrek, en was bedacht ■ om my aan Johan te wreeken. Ik maakte te dien einde veele ontwerpen; doch geen van allen hield dand, want geen van allen was ysfelyk' genoeg voor de wraak, welke myne hevige verbolgenheid eischte. Alle omftandigheden beweezen my duidelyk, dat ik mietje meer dan ooit beminde; evenwel fcheen my haare perfoon thans veel minder bevallig dan voorheen. ■> „ Wat heeft u dan zo betoverd?" vroeg ik my zeiven. 5, Was het haar wederftand? was die ge- „ veinsd ? Neen, dat was die niet! ach ! dat het 5, deugd ware! en waarom zou het die niet zyn ? Ja s, > O ja, het is haare deugd; deeze maakt u „ verliefd. In den beginne wel niet; of gy hebt dezel„ ve toen nog niet te recht gekend. Thans doet haare „ deugd, de uwe, die gy verloren had, wederom in „ uwen boezem keeren. Welaan, mi et je is deugd,, zaam; dit is adeldom genoeg: zy is waerdig uwe gc„ maalin te zyn? gy zult gelukkig zyn, wanneer gy „ haar by dien naam noemen moogt."  c m 3 s —«. Jk was rcec|s op weg om haar zulks te zeggen: Doch ik vreesde, dat zy het op dien tyd voor eene overhaasting zoude aanmerken, en keerde derhalven wederom terug. Ik bleef vast by dat beduit volharden, en zulks fteldeï my in daat,om het gezelfchap van mietje een' tyd lang dandvastig te vermyden, byaldien my naderhand iets verried, zo mag het nu cn dan een wenk geweest zyn, uit welken de vreugd eener behaalde overwinning uitblonk. De begeerte onderging nu wel eend gewigtige verandering; maar myn hart was niets gebe^ terd, fchoon ik zulks op dien tyd vast geloofde; want het was al te bezig met myn nieuw beduit, dan dat het deszelfs tegenwoordige gedeldheid met de voorige had kunnen vergelyken. Het erkende derhalven zyne drafbaarheid niet, en befchouwde deszelfs tegenwoordigeh ftaat uit een geheel verkeerd gezichtpunt; BEVENDE VERVOLG Myn e voornaamfte zorg was nu om onder het een of ander voorwendfel myne intreede in het regiment noeenigen tyd uit te ftellcn; de liefde, die zo vruchtbaar" in uitvindingen is, gaf my hiertoe de middelen aan de hani Dit verricht hebbende was'er een nog veel grooter hinderpaal uit den weg te ruimen; ik moest te dien einde onderzoeken hoe myne moeder omtrent ongelyke huwelyken dacht, en ontmoette ook welhaast daartoe eene bekwaame gelegenheid, vermits ik eenige dagen na eikanderen onzen Predikant, welke eene zeer fchoone Kk 2 doch-  C 516 ) dochter had, vlytig bezocht,en toen myne moeder vvys maakte , dat ik op dit meisje verliefd was. ■ - Het is my zeer aangenaam, " zeide zy, „ want lief„ de zoon ik heb reeds federt eenigen tyd gedacht, om „ onze mietje op haar eigen verzoek een' anderen „ dienst te bezorgen; ik vreesde ..." „ Ik wil gaarne bekennen, dat ik ten aanzien van „ mietje niet geheel en al onverfchillig was: Maar ik „ zocht naar eene duurzaarae liefde." „ En die hebt gy by een burgermeisje , by de „ dochter van een' Dorppredikant kunnen zoeken ? " — — Zy leide veel nadruk op het woord burgermeisje , zonder nogthans de minde verachting te laaten blyken; want zy was voldrekt onbekwaam, om een mensch, hy mogt ook zyn wie hy wilde, te verachten. • Ik begon te vrcezen, doch had be- floten allen dwang af te leggen: „ Ja Mama; ik heb „ deeze duurzaame liefde in myn hart ge- , vonden." „ Wat wilt gy daarmede te kennen geeven?" • lk kuste haare hand: „ Liefde Mama, ik „ fmeek om uwen zegen." — Zy ging zeer ontdeld een paarmaal door de kamer wandelt n, maar deeze fchrandere vrouw bedaarde welhaast en zeide: „ Doch zo ik u die niet cn geef? " „ Dan ben ik ten minde wel verzekerd, dat gy my „ niet vloeken zult." - My omhelzende: „ Ja myn zoon, daar ?, kunt- gy van verzekerd zyn! Een oprecht Christen „ kan niet vloeken; en ik voel ■ ■ ik voel hier „ in  ( 5*7 ) „ in myn moederlyk hart ■ dat ik om te zege „ nen geroepen ben. Het zoude my oneindig fmarten „ als ik moest beleeven, dat myn kind zich in een huwe„ lyk te buiten ging, en ik zoude in zulk geval, uwe ,, en myne fchande, (gelyk de waereld zulks gelieft te „ noemen), tot in het midden van Berlyn ontvlieden, „ nogthans zoude ik alle dagen, in myne gebeden, u, nevens uwe vrouw en kinderen zegenen." 1 • „ Zy zweeg, en myn hart meende te breeken: toen ik „ bedacht dat ik deeze onvergelykelyke moeder thans ,, op eene fchandelyke manier bedroog. - • • •• Ik }, kon ten allen gelukke weenen. „ Maar (vervolgde zy) myn waardde zoon, zyt gy „ dan van my alleen afhangkclyk? Hebt gy aan uwe \ „ voornaame , uitgedrekte , en volmaakt eensgezinde „ familie wel gedacht ? " Voorzeker had ik aan deeze wel gedacht; maar myne dolle liefde, en myne ligtvaardighcid, hadden de geheele kracht van myn nadenken, enkel óp myne moeder gevestigd. ■ - Deeze gedroeg zich geheel anders dan ik van haar had durven verwachten, waardoor my eensklaps de oogen geopend wierden, en ik begon te begrypen dat myn huwelyk voornaamelyk van de toedemming der geheele familie moest afhangen. • Ik verbeet myne gramfchap en antwoordde haar: „ Dat ik my aan de famdie niet bekreunen „ zou." —; De braave vrouw meesmuilde: „ Ik zie dat „ gy eene zaak van dat belang nog niet behoorlyk „ over- Kk 3  C 518 ) S9 overwogen hebt. . Weet tot nog toe rife- „ mand van uw voorneemen? het meisje ook npgniétr"* Ik antwoordde zeer dom en eenvoudig: „ Neen." „ Voortreffelyk! Iaat het dan ook onder ons beiden 3, een geheim blyven. -—^ Wilt gy ondertusfehen ,, dit voorneemen eens met waaren ernst overweegen: s, zo herinner u daarby aan de naamen..,.." hier volgden wel twintig naamen van Colonels, Generaals, Staatministers, welke allen of ten minfte derzelver gemaalinnen uit onze familie wa;-en. Ik kan niet zeggen of deeze onverwachte behandeling van myne moeder, zodanigen invloed op myne zinnen had, of dat de aangeboren hoogmoed nu plotfeiyk myn hart vermeesterde: dit is ten minfte zeker, dat ik nimmer, voor of na dien tyd, de dwaasheid van een al te ras beiluit, zo fnel, zo duidelyk en met zo veel afkcerigheid gevoeld heb, als op dit oogenblik gefchiedde. Ik liet aan myne moeder niets blyken; maar thans zeide my myn hart: „ Gy ziet dat mietje uwe gemadin „ nooit worden kan; zy zal het ook nooit wTorden: „ maar nu hebt gy ook alles gedaan wat gy aan haar „ en u zelve verfchuidigd zyt — en daarom „ moet de liefde u fchadcloos ftellen." Met hoe fneïle fchreden vordert helaas het kwaade !ik had hetbovenfamde nog naauwlyks gedacht of het lafhartigft ontwerp eener fchandelyke boosheid was ook reeds gemaakt! naamelyk mietje te doen gelüQvep, dat ik haar hcimelyk wilde trouwen. Die kortswyl moet ik 'er nogthans van hebben "(zei, de myne moeder, welke myne diepzinnigheid wel be* merk-  C 519 ) merkte, maar niet begrypen kon) „ ik wil naamelyk „ uwe zuster ontdekken, dat gy haar eene burgerlyke „ fchoonzuster hebt willen toevoegen." —— Ik ftond haar dat vermaak zeer gaarne toe; want zy was tot hec uitvoeren van myn ontwerp hoogst noodig, dat ik de geheele opmerking van haar beide op des Predikants dochter vestigde. Op deeze manier bedroog ik moeder en zuster te gelyk Het was hen beide niet onbekend, dat deeze jonge Juffer reeds aan een' ander' verloofd was; hierom waren zy te ligter overtuigd, dat ik het meisje tot nog toe geen woord van liefde gefproken had. Myne moeder liet haar derhalven noodigen, om myne zuseenige weeken gezelfchap tc komen houden. Dit gefchiedde alleen om my eens recht gade te daan, en my vervolgens deeze liefde uit het hoofd tc praatem (Ik ben overtuigd, dat, byaldien ik des Predikants dochterdaadelyk bemind had, deeze fchikking myner moeder my van deeze dwaasheid vast zou geneezen hebben. Het eerbiedig ontzag, waarmede dit meisje onze familie moest be. jegenen, zou my voorzeker welhaast den aflland hebben doen bemerken, die tusfchen haar en my was. Ik heb langs deezen zelfden weg eene Freule behouden, die op den Informator in haars vaders huis verzogt was, en wier hartstogt men daardoor flechts had doen aanwakkeren, dat men hen beiden van eikanderen afgefcheiden had.) Hoe verheugd was ik, en hoe weinig moeite kostte het my thans om myne hoofdrol meesterlyk te fpeelen, terwyl de aanfehouwen Kk 4  C S20 ) wcrs alle hunne aandacht op een ander voorwerp vestigden. Gy zult ongetwyfeld begeerig zyn, om te moogen weeten (en volgens myn doelwit is het ook nood?aakelyk, dat gy weet) hoedanig myn gemoed op deezen tyd gedeld was? — Van het Christendom en den godsdienst was ik thans geheel en al vervreemd. Ik ging met geen ander oogmerk in de kerk, dan om myn' ouden braaven Predikant heimelyk te befpotten, welke de leer van boete en oprecht berouw op zulk eene manier verklaarde , dat zy de leer omtrent de vermoogens der ziel tegenfprak, en gevolglyk met den bybel niet overééndemde. Hierby kwam nog, dat hy de Christe- lyke volmaaktheid te hoog wilde opvyzelen. » Ik weet hoe veel federt dien tyd over dit ontwerp gefchreven is: doch geenerhande bewyzen hebben my ooit kunnen voldoen, dan de bybel zelf. Ik heb overal eene menigte van bittere febempfcheuten, oppervlakkige kennis der goddclyke waarheden, onkunde omtrent de kerkelyke historie, hoogvliegende philofophic en gebrek aan eigen ondervinding , maar nergens de waare èuangeli-, fche drift (2 Cor. 5: 14) om zielen te winnen, en tot derzelver bekeering mede te werken; kunnen vinden. Buiten den bybel heb ik nog nooit iets fraaijer gelezen, dan deeze woorden van Luthcr: „ Dit leven is een „ zodanige wandelweg, langs welken men geduurig vor„ dert van geloof tot geloof, van liefde tot liefde, van „ geduld tot geduld, van kruis tot kruis. Het is de ge„ rechtigheid niet maar derechtvaardigmaaking; niet de ,, heiligheid maar de heiliginaaking. Wy zyn nog niet  C ) gekomen daar wy moeren zyn: Maar wy zyn allen in 9, de baan; en op den weg. Eenigcn zyn daarop reeds verder dan anderen: Maar God is voldaan, wanneer „ hy ons vind in den arbeid, in de beoefening, viytig, „ en met een goed voorneemen/' —■—- Aldus leerde myn Predikant niet, maar hy was geduurig in twist met die van een ander gevoelen waren, en wilde niet alleen in de fchriften van Luther maar zelfs in die van ,allen de kerkenvaderen datgeen gevonden hebben, wat men bedreed. . Zyne predikatiën drekten my derhalven tot een vermaakelyk tydverdryf; want ik heb n reeds gezegd, dat ik my op veelerhande wp^;' —^PP00' en onder anderen ook op d» o^eieerdheid zeer viytig had toegelegd. Eene tweede oorzaak waarom ik zo viytig ter kerke ging was, om mietje op myn gemak te aanfehouwen, want ik kon'haar door het traliewerk, dat om myne zitplaats was, zo lang bezien als ik maar wilde, zonder dat iemand het merken kon. Het is dan ligt te begrypen, dat ik nimmer ter kerke yitging zonder meer onverfchilligheid jegens den Godsdienst, en meer ongeduld om mietje te bezitten opgevat te hebben. Geen van beide zoude ondertusfehen ooit zo verre gevorderd zyn, (óm* dat myne kennis van het Christendom weleer op een' 2eer vasten grond deunde) byaldien myn hart, om dc duivelfche rol der valsheid te kunnen fpeelen, alio aandoeningen van deugd niet met geweld, en fomtyds tegen myn zin en beter weeten, onderdrukt had. — O myn waarde vriend! zo gy thans kinderen hebt, qf Kk 5 cc  C 5^2 ) eenige ondervinding wegens derzei ver opvoeding, of hebt gy een' vriend of vriendin, van wien men dezelven leeren kan, zo fineek ik u, dat gy my ten fpoedigde Onderricht, hoe men zyne kinderen tegen de valsheid best verzekeren kan ? Dikwyls, ja zelfs mid¬ den in de verrukkelyke vreugd der vaderlyke lief koozingcn , dorten myne traanen neder op myn eenigst kind. Wanneer ik my deeze gedachten te binnen breng: „ Dit „ kind, dat gy nu op uwe armen dreelt en liefkoost, „ zal misfehien eens valsch worden; gelyk deszelfs vader ,-c zn,xwsz is!" En noe gegrond is deeze vrees! Waar p41n.jl„. * ''■"na..... doch de fmart, welke alle waare gamotten moeten gevoeic, j 1 1 ~T 6 vul-1L" noodzaakt my tezwygen! rede ykheid geh even! en wat zal van die menfchen waden welken dubbelhartig zyn? Hoe fnel is de groei en wasdom der valsheid? eerst achterhoudend, vervol- gens een bedrieger, dan een huichelaar . Rent de hel wei eere euveldaad waartoe een valsch menschonbekwaam zoude zyn. — Maar * koffl ^ tot myne eigene gefchiedenis en hoe natuur- yk fs deeze overgang! Ik moest myne moeder en zuste te gefyk bedriegen, en moest om in dat voorneemen zo veel te beter te dagen, eene gewaande liefde voor «es Predikants dochter veinzen, en alle deeze drie iets doen gelooven, dat verre van myne waare meening was. Ik moest, niertegendaande de hevigde liefde jegens mietje onverfchilligfchynen. Ik moest myn'' doortrapten medevryer vriendelyk bejegenen, om hem zo veel te zekerder in het bederf te dorten. Ik'inoest oin  C 5*3 ) om alle deeze boosaartige roden wel te fpeelen, gedunrig op myne hoede zyn; en lag 'er in myn hart nog ergens een goed zaadje verborgen , zo moest hetzelve welhaast verdikken onder het verderdykde kwaad, dac ik bedenken kan ■ ik meen den lediggang; want ik was van nu af aan, tot de minde bezigheden onbekwaam, cn verdreef den mccsten tyd met het leezen van clendige romans, met geen ander oogmerk dan waartoe de Auteur dezelve misfehien alleenlyk beftemd had ——— om de intrigue daaruit te leeren. • --—*— Zie daar my zeiven in een' booswicht, in een zo volmaakten booswicht veranderd als men het in zo een' korten tyd kan worden, en ik had juist den hoogden top bereikt, toen myne moeder niet twyfelde, of ik was geheel en al op den weg der rede terug gekeerd: ook begon ik reeds eene boosaardge vreugde wegens myne fpoedige vorderingen op den weg der ondeugd te gevoelen. Nogthans zweeg myn geweeten niet geheel en al • maar ik had fchilden in overvloed, om my voor deszelfs pylen te bedekken. Is het niet zeer na- tuurlyk, dat God zyne handen een' tyd lang van my aftrok, en rny aan de driften van myn eigen hart overliet? Een hart, dat met moedwillige boosheid go heel en al vervuld was. Myn ontwerp dat ik met betrekking tot mietje gefmeed had, verkreeg welhaaft de noodige rypte, en ik begon hetzelve uit te voeren, vermits ik niet langer op het bederf van myn' haatelyken medevryer wachten kon ; want deeze looze man, had alle zyne doortraptheid  C 524 ) heid niet eens noodig, om telkens de ftrikken te zien en te ontvvyken, welke een onervaren Jongeling voor hem fpande. Op zekeren, dag volgde ik mietje op een' wandelweg, daar ik anders zelden kwam. Zy fchrikte en nam de vlucht. Ik achterhaalde haar: „ Gy weer niet „ meisje (zeide ik) voor wien gy vlucht. Ik kwam alleen „ om u te zeggen dat ik naar myn regiment vertrek zo „ haast maar ééne zaak van aangelegenheid uit den weg „ geruimd zal zyn." Zy doeg zeer bedaard en met langzaame ichreeden den weg in naar het dot, zonder eens teant.wo orden. Ik hoopte dat zy vraagen zoude, welke zaak van aangelegenheid dit was, maar zy zweeg. ■■- Dit is zekerlyk eene bekwaame kunstgreep, wanneer men iemand van zyn duk wd brengen. Na lang vergeefs gewacht te hebben, vervolgde ik eindelyk: „ Gy hebt my „ onlangs te kennen gegeven, dat gy wenschte, dat „ zulks baad gefchieden mogt, en hierom ben ik alleen „ gekomen om u zulks Dekend te maaken." . Gelief hieromtrent aan te merken, dat ik deeze tyding uit myn' duim gezogen had; want niettegendaande myne zucht voor den krygsdienst, had ik nogthans toen geen oogmerk om daar mede te haasten. Zy neeg vry koeltjes , en vervolgde haaren weg z?er langzaam naar het dot. „ Wel nu mietje (ik trok haar by den arm) zegt gy „ niets? " — Zy keek my verdrietig aan: doch ik merkte dat  C 525 ) dat myne fraaije uniform, welke zy te vooren niet gezien had, haar zeer behaagde: „ Niet waar mietje ? gy „ zoud my niet eens gekend hebben, byaldien ik over „ een jaar of twee in deeze kleeding terug gekomen „ was? " Ik kan u niet befchryven hoe ge¬ dwongen en kinderachtig ik my hier aandelde. Zy gaf nog geen antwoord. Ik was geheel van myn duk geraakt, en begon te zingen en te duiten om myne zinnen wederom by een te zaamelen, want ik zelf merkte dat deeze onnozel, heid my zeer kwalyk paste. Wy kwamen digt by eene grasbank: „ het is mooi weer mietje, laaten wy hier een weinig ruften? " 5, Ik niet. „ Kom, geen gekheid meisje! ik zal u immers niet „ byten." „ Dat weet ik wel." „ En wanneer ik u dan beveel, dat gy my zult aan- hooren? " _ Zy fchrikte, want ik fprak deeze laatfte woorden op een' gebiedenden toon, en als of haare weigering my kwaad maakte. Zy plaatfte zich toen op dezelfde bank, doch zo verre van my af als mooglyk was, en fcheen zeer verlegen te zyn. AGT-  r 526 ) AGTSTE VERVOLG. „ J-/icflte mietje," zeide ik,terwyl ik haar (doch op eene eerbiedige wyze) naderde, „ waarvoor vreest gy? >, Gy ziet hier niet meer dienzelfden jongeling, die u „ met eene onbefuisde liefde lastig viel. Ik heb federt „ hagedacht, het was my onmoogelyk zonder liefde te ,, kunnen leeven." * (ik merkte, dat zy in dit oogenblik zuchtte,en dat haare kleur veranderde) »> Ik heb myn best gedaan, om de ketens, die my „ boeiden,te vcrbreeken; myne moeder, die niet wist „ wat my fcheelde, merkte dat ik de dochter van on„ zen Predikant bezocht. Zy wist meer dan ik, want „ het was haar bekend, dat dit meisje reeds verloofd „ was. Zy ontbood haar derhalven op ons dot, om M my door dat middel een onfchuldig genoegen te ver„ fchaffen: Maar gy myne waarde mietje, gy die dooi' 5, den hemel voor my bedemd zyt! aanbiddelyke mie« tje, u heb ik nimmer kunnen vergeeten...." Gy kunt ligt denken, dat ik deeze aanfpraak op welke alle myne hoop en verwachting deun de, met het aandoenlykst gelaat en de nadrukkelykde gebaarden verzelde; ook had dezelve de gewenschte uitwerking. Zy zag my eenigermaaten fchmv, doch tevens met de levendigde oogen aan: „ Ik bid u, om Gods wil,Myn„ heer, laat my toch gaan. Uw gelaat en uwe rede„ nen, toonen de ontroering van uw gemoed maar al te „ duidelyk." ■ Ik rees overeind , want ik zag. O met  C 527 ) O met welke eene duivelfche vreugd ! ———• dat ik haar verrast had, en dat ik my op den diepen indruk* welken myne woorden maakten vooreerst verlaaten kon. „ Ik wil " (dus vervolgde ik zeer eerbiedig en vriendelyk) „ u myne beste vriendin niet ophouden; want het „ is zeer natuurlyk, dat gy tot heden toe niet anders „ denkt, dan dat gy dien dollen jongeling voor oogen „ ziet, die zonder overleg beminde, en gelyk een 9, dwaas van liefde fprak." ——— Zy was nu ten volle van haar ftuk geraakt. Zy rees overeind, ging wederom zitten, en rees ten tweedemaal, ging bykans ruggelings van my af, terwyl zy my all' dien tyd met groote verbaasdheid aanfchouwde. Ik bleef daan: „ Nog een woord Mejuffer. Gy „•> moet in deezen ftaat niet in het dot verfchyncn, poog ., eerst u zelve te herftellen, blyf te dien einde hier, ik „ zal voorafgaan , want die u in dit oogenblik zag, j, zou zeer natuurlyk aan uwe zichtbaare ontroering eene verkeerde uitlegging geeven. Ik had dit reeds „ voorzien, en derhalven deeze gelegenheid met onge„ duld verwacht, om u dus verre van ons dot aan te „ fpreeken, en de gevoelens van myn hart te openbaa„ ren. Het tooneel is thans te eenemaal veranderd; gy „ hebt deeze verandering misfehien nimmer durven „ hoopen, hiervandaan uwe billyke ontroering; en het 3, zou de uiterfte wreedheid zyn , byaldien ik myne „ voor altoos en eeuwig dierbaare mietje , in dit hach^ lyk oogenblik niet verfchoonde." Dit gezegd hebbende ging ik van haar af, en liep fpoe-  ( 5=8 ) fppedig naar myn vertrek, van waar ik haar door mid, del van een' goeden verrekyker, naauwkeurig kon gade flaan. Zy had zich wederom op de grasbank geplaatft. Ik zag, dat zy dikwils haare oogen afdroogde met het hoofd in haare hand leunde, en dan wederom de traanen afwischte. Zy rees ten laatde overeind, wandelde zeer langzaam en zwaarmoedig gints en weêr bleef ftaan, hief handen en oogen ten hemel, en gaf tekens van de uiterfte ongerustheid. Ik befchouwde allen deeze tekens met geene mindere vreugd en ongeduld, dan een visfeher het tokkelen van den dobber» welke hem te kennen geeft, dat het onnozel vischje bezig is om het verraaderlyk lokaas in te zwelgen. Eindelyk keerde zy naar het flot terug , en ik merkte, dat zy den geheelen weg over in haare neusdoek ademde , cn dien dan aan de oogen hield, ten einde de tekens , welke de traanen langs dezelve gelaten hadden, Uit te wisfehen. „ Zy is gevangen!" riep ik toen vol verrukking; ik bergde den verrekyker, en plaatfte my met vreugde voor myn clavicr. Ik wist, dat ik my niet moeft overhaaften; en nu van myne overwinning ten volle verzekerd zynde, viel het my ook in het minst niet moeijelyk-, om met de grootfte omzichtigheid eene bekwame gelegenheid af te wachten. Wy fcheenen eikanderen nu zorgvuldig te vermyden, en ik zag haar bykans nooit, dan wanneer ik haar by geval in de kamer van myne moeder ontmoete. Haar gelaat toonde my alsdan de klaarste merktekenen eener diepe droefgeestigheid , doch myne moeder kreeg 'er geen  C 529; geen erg in , nademaal mietje eene onpasfelykheid voorgaf en om dat myne gewaande liefde voor de dochter van onzen Predikant my voor allen argwjtan van dien kant verzekerde» Mietje zou de ongerustheid van haar hart ook gaarne (ware het mooglyk geweest) voor my veborgett hebben, telkens wanneer ik haar aanzag ** dat echter zeer zelden gefchiedde —- dan keerde zy haare oogen van my af, maar deeze waren den meesten tyd zó derk op my gevestigd,dat zulks alsdan van haa* ren kant niet zonder zichtbaare verwarring gefchieden kon. Hierom moest ik eindelyk alle dergelyke gele* genheden met de gootde zorgvuldigheid vermy» den. Ik verderkte den indruk, dien is reeds op haar gemoed gemaakt had, nog bovendien zeer merkelyk, wart* neer ik haar in 't gezelfchap van myne zuster trof. Deeze was een weinig onnozel ? In de gefprekken, die wy met eikanderen in de tegenwoordigheid van mietje hiel» den, wearfchouwde ik haar telkens voor de onbezonnen» heid eener eerde liefde, en tegen de laagen van verlei» dende mansperfoonen. Ik fprak alsdan op het nadruk» kelykst en met de grootde verachting van zulke bedriegers , welke de onfchuld en deugd door verrasfing ten val bragten, of door hunne geveinsde overfchilligheid, eerst eene jonge Juffer zorgeloos maakten, en als dan door aanzienlyke gefchenken of andere tekens van edelmoedigheid, of zo deeze niets uitwerkten, door valfche huwelyksbeloften, derzelver verdand en kuisheid in flaap wiegden. —— Ik heb de gave van te overreeLl den  C 530 ) Jen altoos in eene rykelyke maat bezeten, en eindigde nimmer myn gefprek over dit onderwerp, zonder dé wulpsheid als de grondoorzaak van alle deeze wanorde te befchuldigen. Ik fprak met veel eerbied van den geöpenbaarden Godsdienst, en met de grootde befcheidenheid doch tevens halve verrukking van de rëdelyker, of gelyk ik die nu en dan noemde: Platonifche liefde. In het dot myner redevoering nam ik voornaamelyk de gelegenheid waar, om nu eens met verfchrikkelyken dan wederom met zachten nadruk van de valsheid te fpreeken en deeze als de grootde euveldaad aan te merken. Gy ziet uit dit verhaal, liefde vriend, dat ik nu reeds in den diepderi afgrond der godloosheid verzonken was ik, dien nogthans geen dervcling daartoe verleid had ! Ziet gy wel hoe de ouders zich bedriegen knnnën, wanneer zy waanen, dat een zoon, die in de eenzaamheid en bui-! ten de groote waereld de beste opvoeding geniet, noodzaaklyk zyne goeden zeden en deugd bewaaren anoet. Ik maakte door deeze fchandelyk'e middelen, een* zeer diepen indruk op het gemoed van dit onfchuldig meisje. Haare oogwenken (die voor myne zuster niets beduidend waren) fchcencn my toe* als of zy daarmede tot in het diepde myner gedachten wiïde indringen, en omdat ik my hield als of ik 'er geene de minde acht op floeg , wierden dezelve eindelyk Zo fpreekend , dat ik daaruit zeer naauwkeurig merken kón , hoe verre ik ten haaren opzichte reeds gevórderd was. \ Nu  C 531 ) Nu dacht ik,dat het eindelyk tyd was om den dorm te waagen. Eens op een' tyd, dat ik haar in eene zaal bejegende, daar ons niemand zien of verrasfen kon, dacht ik die gelegenheid te moeten waarneemen, omdat ik een' blos op haare wangen befpeurde y dergelyken ik in minder afgelegene plaatfen dan deeze, nooit zó fnel nog zó flerk in haar gelaat gezien had. . Zy beerde toen gewaar wierd. „ Myn Engel," zeide ik ongemeen driftig ——-■ „ hebt gy nu inderdaad al deeze langen tyd dien „ eerlyken man aan my gevonden?" Vervolgens zonder haar antwoord af te wachten: „ hebt gy intusfchen „ een' verdandig' man aan my gevonde ? " of (meesmuilende) „ fchynt myn gemoed thans nog verward te „ zyn?" Zy wrong haare handen: „ O Mynheer...." Zult gy my met geen' anderen naam verwaerdi„ gen, dan met dien van uwen Heer: O zo merk ik „ wel, dat ik u nog veel te vroeg heb aangefproken! dan „ voelt uw hart nog niets of ten minde ver- „ der niets, dan 't geen het myne voelde, toen uw en „ myn Befchermengel, naamelyk Johan, u waarfchomv- „ dc." . Ik vatte haare hand, maar kuste dezelve „ niet: deeze fchoone hand," (riep ik zuchtende uit) „ heb ik toenmaals gekust, maar ik was dezelve on„ waerdig!" „ Myn Gód! ik zal myne zinnen verliezen, byaf- }» dien " Zy kon niet verder fpreeken. «, Daar ziet gy" (zeide ik lachende) „ den nieuLI a „ we-  C 53* ) „ weling! Ik hoopte, dat gy eene uitleggiug zoud ge„ vraagd hebben van dat ik u voor eenige dagen in de „ allée bekend maakte Wat ik u toen, ge- „ lyk ik nu eerst merk, al te vroeg ontdekte. Hoe „ weinig kende ik de rechte waardy uwer verhevene „ manier van denken; en evenwel waart gy my toen„ maals reeds oneindig dierbaar. O myne mietje! „ myn Engel! byaldien de goede gryzaard u niet ge„ waarfchouwd had, dan waren wy beide voorzeker het „ flachtoffer der dwaasheid geworden. Met u gelukkig „ te worden; in u voor al myn leven lang gelukkig te „ zyn, zulks ware nooit in myne gedachten opgeko„ men, wanneer uwe deugd in zulke harde beproeving „ niet dandvastig gebleven was. Ik was' een dwaas! „ helaas! " (ik weende hier, want dat kon ik reeds) helaas! ik voel nu, dat ik meer dan dwaas, . „ dat ik toenmaal een boosaartig fchepfel was! Hoe ,, heb ik één oogenblik durven twyfelen, of ik aan „ zulke ukneemende deugd, behoorlyke genoegdoening „ fchuldig ben?" Hier vloeiden de traanen op haare te zaamgevouwen handen: „Hoe zal ik.... heb medelyden met my! zeg „ my, hoe zal ik...." „ Bedaar, myne lieve mietje"(terwyl ik haare hand drukte en vervolgens los liet),, bedaar, en geef my al„ leen antwoord op deeze ééne vraag: Of gy nu haast „ in daat zyt om de uitlegging van iets aan te hooren, „ waaraan my zo veel gelegen legt, en waarover ik u „ veel te vroeg, heb aangefproken." «<-— Zy  C 533 ) ■m Zy floeg de oogen nederwaarts, en gaf een zwaaren zucht. Deeze omdandigheid moet u , myn waarde En„ gel,zó nieuw, zó ongewoon voorkomen als my zel,, ven. Doch hebt gy geene getrouwe vriendin, geen „ welmeenende vriend om daarmede te raadpleegen? „ gy loopt zonder dien gevaar, om onder deezen last „ te bezwyken. „ Ik heb noch vriend noch maag! en waarover zou„ de ik die dan raadpleegen? waar zal ik hen naar vraa„ gen? ik weet immers niet...." Ik liet haar niet uitfpreeken, want ik merkte haare hevige begeerte, om den zin myner woorden uit te vorfchen: Doch het was volgens myn ontwerp nog veel te vroeg om haar dezelve te ontdekke: „ Wy heb,, ben het aan Johan te danken, wanneer wy beiden ,, eens gelukkig worden; hy is een braaf welmeenend „ man, en gy zult weldoen, wanneer gy hem alles te ,, kennen geeft, wat tusfchen ons is voorgevallen, ten „ einde gy naderhand met die vaste overtuiging, welke ,, by ieder geluk op aarde het beste is,..." Ik begon hier te ftamelen, myn hart gevoelde nog eens de aandoeningen der menschelykheid: „ Zo deeze onfchuldi, „ ge, " riep myn geweeten my toe/ ,, op dit oogen„ blik in uwe zwarte ziel leezen kon! " ——— Ik verdomde. -■ - Zy keek my onder dit ftamelen, met een gelaat vol kommer en deernis aan. Hiertoe noopte haar de zorg eener oprechte liefde, want haar onfchuldig hart was onbekwaam tot achterdocht. Maar ik, nu LI 3 reeds  C 534 ) reeds gewoon om elk zaaoje van deugd in myne ziel te onderdrukken, bedwong my zeiven, en myne hand op myn hart leggende: „ Gy ziet, " (zeide ik) „ hoe „ vuurig dit hart verlangt om zich geheel en al aan u „ bloot te leggen. Doch ik kan niet fpreeken. Geef „ my verlof, dat ik u fchriftelyk... Ik vatte haare s, hand Zy drukte met de andere hand haar voorhoofd „ Helaas! helaas! wat zal my overkomen! " Ik trad een weinig achteruit: „ myn hart „ kent zyn' plicht om u te verfchoonen! gy zyt ont„ roerd; tracht weder tot bedaaren te komen. Zoek „ te dien einde voor eenige oogenblikken de eenzaam- 3, heid, " Dit gezegd hebbende maakte ik een diep compliment en ging van haar af. Zy volgde my tot aan'de deur, en vroeg onder het uitgaan: „ Ik „ mag dan alles aan Johan ontdekken ? " „ Alles myn Engel, en om u haast gerust te dellen, 3, op heden nog." NEGENDE VERVOLG. — Uwe verwondering, myn waarde vriend, zal ophouden zo haast ik zal gezegd hebben, dat Johan eerst den volgenden avond kon te huis komen. Alle myne oogmerken waren enkel een zaamenhangfel van boosheden: Ik wilde voornaamelyk onderzoeken, hoe verre het verdand van mietje ging, en gy zult ondervinden, dat ik de waarheid fprak „toen ik in den begin. i ne  C 535 ) ne van deezen brief zeide dat: zy zeer wel gemaakt en fraai, maar geene der fchranderfte meisjes was. —-— Ik begeerde verder te weeten, of en hoe verre haare liefde tot my reeds ingeworteld was, ik wilde haar hoop en verwachting tot het uiterde toppunt voeren, en om die nog krachtiger op te wekken, dezelve voor deeze reis nog eens te leur (lellen; ik poogde door eene enkele konstgreep het toekomende met een dikke nevel te bedekken, en haar tevens een onbepaald vertrouwen in te boezemen; maar myn voornaamst doelwit was, om haar ongemerkt zo verre te brengen, dat zy zelve het eerde begin van eene briefwisfeling maakte: Want ik wist hoe veele voordeden men daardoor op een tot nog toe onfchuldig vrouwsperfoon behaalt. - En ziet, ik verkreeg in dit alles myn' wensch. Ik toefde eenige oogenblikken in de voorkamer, en toen ik haar ook in dezelve zag aankoomen, wilde ik die verlaaten, doch zy wenkte my : „ hoe zal ik „ my? " vroeg zy „ aan Johan ontdekken ? hy be„ geert my immers ten huwelyk ?" „ Dat heeft niets te beduiden, " antwoordde ik onder het weg gaan; „ Hy is een braaf eerlyk man, en „ dit zullen wy beide hem nog eens tot zyn' roem na„ zeggen." — Ik fmeet haar een' handkus toe, en zy wierd zo rood als vuur. De liefde maakte by dit meisje een' byzonder fnellen voortgang; want zy was deezen avond in myne moeders tegenwoordigheid zó vrolyk en wel gemoed, als men in langen tyd niet gezien had. ' Ik was in myne verwachting niet bedrogen, want toen ik in myLl 4 ne  Be kamer trad, vond ik aldaar het volgende briefje, dat zy onder door de deur gedoken had. 5, Ik mag uw raar niet folgen en my aan Johan on„ dekken. Vooreerst is nog de vraag of hy zoon eerlik „ man is? Wat hy deed is maar omdat hy dacht, dat „ ik hem trouwen zouw. En ten anderen wat zal ik „ hem tog zeggen? Ik weet immers niemendal, want „ ik heb uwe meening op verre na nog niet begrepen, n Wy moeten daarom ons voorneemen voor Johan „ gehym houden, Ik wilde gaarne meer fchryven „ maar ik heb groote, groote haast. Legt uw ancn woord onder de aiowee aan de regterhand, Ik had geene verdere bewyzen noodig, om my te overtuigen,dat ik ade myne oogmerken bereikt had: en zo ik ooit eene moedwillige vreugde gevoelde, zo was het zekerlyk op het leezen van dit briefje, Ik merkte echter zeer duidelyk, dat ik tot het uitvoeren van myn ontwerp een' helper noodig had, Deeze moest mede een booswicht zyn, op wiens moed en dilzwygendheid ik my verlaaten kon. Op myne goederen was nog maar één fchelm en dit was Pirscb zelfs. Hy woonde in zyn hutje moeder ziel alleen; zworf dikwyls eenige dagen en nachten na eikanderen in de bosfehen, cn deed ajles wat men wilde om geld: kortom hy was juist de man, dien ik noodig had, '... . Nu was myn pat-.  ( 537 ) ontwerp , dat hy ayne dochter, in *t vermoeden dat ik haar eerlyk meende te trouwen , naar Maagdeburg by zyne zaster zoude brengen. Ik wist wel, dat ik hem niet ligtelyk misleide kon , want hy was onder het uitvoeren van alderhande fchehnitukken grys geworden: Doch 'er lag my weinig aan geleegen of hy myn waar voorneemen giste , want ik wist, dat hy zich om niets , dan om myn geld alleen bekreunen zou. ■1 111 ■ Zo haast dit ten uitvoer was gebragt, wilde ik ten fpoedigde naar myn regiment vertrekken, dat toen te Maagdeburg garniefoen hield —— al het overige laat zich van zelve raaden. Thans fchuuwde ik alle gelegenheden om mietje te fpreeken, fchoon het duidelyk bleek , dat het arme meisje die zorgvuldig zocht: en toen ik haar eens na verloop van eenige dagen niet ontwyken kon, zeide ik haar met weinig woorden in't voorbygaan, en even als of ik vreesde, dat men ons befpiede: „ ik durf myn antwoord onder de aloë niet leggen, om dat mis„ fchien de een of ander hetzelve aldaar vinden mogt: en wat johan betreft, dat hebt gy wel recht ge5, oordeelt ———— ik weet thans, dat hy een groote „ fchelm is, Laat aan geen mensch hoegenaamd, iets „ het minde blyken, tot dat ik u eerst gefchreeven „ heb. " Ik bleef naar haar antwoord niet wachten, maar zo als zy my by de hand vatte en dezelve teder drukte, zoende ik de haare en verliet haar zo fpoedig als immer mooglyk was; want het kwam best met myn oogmerk overeen, dat ik door geduurige vermomming van myn beduit, haare verwachting ten LI 5 hoog-  C 538 ) hoogde opvyzelde, op dat, wanneer hetzelve ten uitvoer moest gebragt worden, haar alsdan geen tyd meer overfchoot om zich te beraaden; Ik was boven dien reeds overtuigd, dat zy nu te verre gevordert was om haar zeiven te kunnen verraaden. Op deeze wyze verliepen nog agt daagen: Hemel! welke bittere verwytingen maakt my nog te deezer uure myn geweeten, zo haast ik de angst en kommer overdenk, welke mietje al dien tyd zodanig kwelde, dat zy bleek en mager wierd! ïk was met den ouden Pir.^cb zonder veele moeite klaar geraakt: De eenigde zwaarigheid was deeze, dat hy vooraf de helft van zyn bedongen Joon op rekening wilde hebben; want hy was veel te dim, dan te denken, dat ik zyne dochter trouwen zou, en verkoos veel liever om my haare eer voor duizend daalders te verkoopen. Ik had niet veel zin om hem zo veel geld op eenemaaj in handen te geven , en hield hem voor oogen, dat hy hetzelve welhaast tot den laafden duit toe verzuipen zou, zo dat ik hem eindelyk bewoog, om zich vooreerst met een* wisfelbrief van vyf honderd daalders te vergenoegen. Nu was genoegzaam alles in gereedheid. Johan had echter uit myn dagelyksch jaagen, dat ik anders federc langen tyd zeer zelden gedaan had, maar nu bykans (om met Pirsch te kunnen fpreeken) geen' één' dag verzuimde, argwaan opgevat. Ik merkte, dat hy mietje overal gade doeg, dagelyks langen tyd met myne moeder in haar kabinet alleen was, en zeer behoedzaam met my omging Ja myne moeder zelve kon de uiterftc ongerustheid niet ontveinzen. Het was on-  C 539 ) onder anderen ook zeer klaarblykelyk, dat zy zelve buitengemeene acht op alle gangen en bedryven van mietje doeg, en haar ten dien einde een verttek in de onderde verdieping, naast de kamer van myne zuster had laaten inruimen. Johan ging eindelyk zo verre, dat hy mietje in myne tegenwoordighied eene vies vvyn ontnam hoewel zy federt langen tyd verlof gekregen had, om alle zondagen ééne vies aan haare be* hoeftigcn vader te moogen brengen. Ik beefde toen zy haar zelve by deeze gelegenheid zeer te buiten ging; want zy vloog op met de grootde drift en onbezonnenheid vermits myne tegenwoordigheid en de hoop op myne befcherming haar moedig maakte, en om zich voor deeze beleediging, en eenige harde uitdrukkingen, die Johan gebruikt had, gevoelig te wreeken, gaf zy hem eene goede oorvyg , waarna zy volgens den aart der meeste vrouwsperfoonen, huilende naar haare kamer liep. „ Gy ziet Mynheer, zeide Johan raazende van woede wat uwe goedheid ,, voor dit meisje al te wege brengt. Geloof my, ik „ kan fcherper zien als menig één wel denkt." Ik gedroeg my in dit geval gelyk een kind, en de karei dreef onbefchroomd met my den lpot. „ Dat zal u zuur.opbreeken, oude knaap!" mompelde ik, terwyl ikhepi verliet. Het was een geluk, dat hy myn dreigement niet hoorde. Ik vond kort daarna gelegenheid, om mietje dit beknopt briefje in de hand te deeken. „ Wees V  C 54° ) ,, Wees niet bekommerd: alle noodige maatregelen », zyn reeds genomen. Verwacht binnen kort een n brief, en dan ten eerde voor het altaar." Thans blaakte myn boezem van minneneyd en wraakzucht; ik liep naar den ouden Piïsch om raad, en hy beloofde my denzelven nog dien avond in gefchrift te zullen geeven. Het was naauwlyks donker, of ik ontfing door middel van een touw, dat uit myn venster hing, een briefje van den volgenden inhoud: „ Ik weet van goederhand, dat het geld, dat de „ voogden voor uwe intrede in den krygsdienst be„ flemd hebben, in de bureau van Mevrouw uwe „ moeder gereed legt. Gy moet u van dit geldzoeken „ meester te maaken, en het zo befchikken, dat alle „ argwaan wegens den diefftal op den Bottelier komt „ te vallen- Vermits hy een rechte fnoeshaan is, zo „ zal hy alsdan naar alle vermoeden veele inpert'men„ t'.es zeggen, waarop gy niet verzuimen moest om „ hem braaf de kleeren uit te bordelen. Hy is hoog„ moedig, en zal om dat affront zekerlyk zyn affcheid „ eisfchen; of byaldien hy zulks niet doet, dan moet „ gy 'er op aandringen, dat hy ten eerde zyn' paspoort „• ontfangt. Ik ken geen beter middel dan dit, en ' .„ ons voorneemen omtrent mietje zal ook nooit geluk- „ ken  ( 54i ) „ ken , ten zy wy ons vooraf van dien fpion ont„ doen. Ik las - - met verontwaerdiging ? —. - Ö neen! ik las dit briefje met alle vreugde, waarmede een roekeloos mensch aan 't uitvoeren eener zonde denken kan. En welke boosheid kon ook thans voor my te groot, welke misdaad te vermetel zyn. Niets was gemaklyker, dan nog dien zelfden avond deezen zak met geld waarin omtrent vyf of zes honderd dukaaten waren , in myne macht te krygen. Ik verboog het dot een weinig en wierp vervolgens deezen zak, nadat ik 'er het zegel van afgebroken had,in een' hoop druiken welke recht onder het venster van Jobans kamer was En had het genoegen, drie dagen daarna te bemerken , dat het dot nog niet wederom te recht gemaakt was. Ik fchreet nu een' zeer uitvoerigen brief aan mietje , met voorneemen om denzelven by de eerde bekwaame gelegenheid aan haar te overhandigen. Deeze brief behelsde onder anderen eene formeele liefdeverklaaring^ waarin ik my van zulke uitdrukkingen bediende, die my deeden hoope , dat dezelve ("voornaamelyk na de lange onzekerheid waarin ik haar gehouden had) haar reeds vooringenomen hart in volle vlam ontfteeken zouden. Ik fchreef verder ,dat de tyd nog niet gekomen was, om ons geheim voorneemen, aan niemand hoe genaamd te openbaaren, doch dat op zekeren dag, welke ik haar mondelyk zoude te kennen geeven, alles in gereedheid zoude zyn om ons over de grenzen te brengen, alwaar haar  C 54= ) haar vader, myne zuster (aan welke zy evenwel niets moest laaten blyken)en twee van myne nabedaanden onze huwelyksverbintenis als getuigen zoude bywoonen; dat zo dra de plechtigheden verricht, en de inzegening gefchied was, wy hetzelve dan ten eerde aan myne moeder zouden bekend maaken, en dat byaldien dezelve voldrekt weigerde, om haar als dochter te erkennen; zyzich alsdan in Maagdeburg heimelyk by my onthouden kon, tot dat ik de middelen zou gevonden hebben, om de gramfchap van myne moeder (welke ik wist dat maar van korten duur zoude zyn, te eene- maal te bevredigen. . In deezen brief lag een fchriftelyke verzekering van dertigduizend ryksdaalders oin haar, ingevallen ik eer als zy te derven kwam (ik Wist dit met de tederde angstvalligheid uit te drukken) uit myne nalaatenfchap betaald te worden. Een wisfelbrief van tweeduizend Ryksdaalders, en een ring van bykans dezelfde waarde. De overige omdandigheden aanbetreffende, fchreef ik dat zy die van haaren vader verneemen kon enz. Deeze brief was een meesterduk van doortrapte boosheid, ik zelfs ben genoodzaakt te beken¬ nen, dat ik nog nimmer iets zo onwecrdaanbaar voor eene jonge dochter gelezen heb, dan deszelfs inhoud. —i Het fchynt als of ik nog eenigen afkeer had voor 't misbruiken van Gods naam ; ten minde ik bediende my van geene plechtige eeden of verzekeringen hoe genaamd: Doch het kan ook zyn, dat ik dezelve alleenlyk om haarentwille naliet , ten einde haar, die inderdaad veel eeerbied had voor alles wat heilig was  C 543 ) was, geene achterdocht in te boezemen. Ik wist dat mietje ook veele bygeloovige denkbeelden had, hetwelk my noopte (in hoop dat zulks eene gewenschte uitwerking zoude hebben) om deezen brief met myn eigen bloed te ondertekenen. Myn waarachtig voorneemen was, om haar niets meer dan den ring en de tweeduizend Ryksdaalders gelyk aan haar vader de duizend , voor het verlies van haare eer te fchenken. Nogthans wilde ik haar nooit, het zy in Maagdeburg , of naderhand, wanneer ik haar (hetgeen ik echter toen ter tyd onmooglyk achtte) eens moede wierd, nood of armoede laaten lyden. Nu miste myne moeder het geld, en ik was de eerde aan wien zy haar verlies ontdekte. Deeze inkalle andere opzichten zeer braave en redelyke vrouw, had het gebrek, dat zy in dergelyke gevallen eerst een' tyd lang verdrietig, vervolgens boos, en eindelyk tot onbillykheid toe ortduimig wierd. Ik poogde haar zo veel mooglyk was te bevredigen. Het was tot myn oogmerk zeer gunstig, dat zy eerst Vier dagen geledal dit geld ontfartgen, en daar ter paatlè gelegd had: want m ie t j E was federt al dien tyd onpasfelyk geweest, en in die kamer niet gekomen, gelyk ik dezelve ook met vlyt zorgvuldig gemyd had: Zo dat zy op niemand, dan Johan eenige agterdocht kon opvatten: ~— Dit gefchiedde echter in den beginne niet: Want hy was Van eene beproefde getrouwheid. ïk moest des van langzaamerhand het kwaad vermoeden op hem trekken; hiertoe gebruikte ik alle mooglyke omzichtigheid, en myn voorneemen gelukte zelfs boven allen verWachting. Toen  C 544 ) Toen ik haar myn vermoeden te kennen gaf, zweeg zy eerst eenige oogenblikken ftil; eindelyk begon zy dus: „ mietje is altoos de beste en getrouwde „ myner dienstboden geweest, en deeze maakt hy fe„ dert eenigen tyd het leeven tot een' last; hy gaat „ verder, en zoekt my ongerust te maaken, ten op„ zichte van u myn waarde zoon: deeze met nog veele „ anderen omdandigheden koomen my zeer bedenkelyk „ voor. Zou die oude vent zich misfehien door den „ fatan hebben laaten verblinden?" ■ Ik hield my als of ik hier ten hoogde verwondert was: „ hoe ma„ ma? ten opzichte van my? hoe begryp ik dat?" „ Ik heb het u immers voorheen reeds gezegd." „ Gy meent ten aanzien van onze mietje ! wat die „ zaak betreft daaruit kan men ten zynen nadeele niets „ beduiten; ook is zyne befchuldiging ten deele waar „ geweest, gelyk ik u op dien tyd zelfs bekend heb: „ mietje fcheen toen ook in myne oogen een fraai „ meisje te zyn —- doch het was haar geluk, dat zy „ wyzer was dan ik." „ Neen my zoon, nu eerst onlangs op nieuw." „ Ook dat moet men hem niet kwalyk neemen, „ want hy is verliefd, en meent haar binnen kort ten huwelyk te verzoeken." „ Wie? mietje? O myn goede Johan, dat brokje 5, is voor uw' veel te lekker." — Zy fprak hierover nog een weinig, en kwam toen op ons eerde onderwerp terug. Dit maakte haar geduurig toorniger, terwyl ik veinsde als of ik haare oploopendheid poogde tc maatigen. Ik delde haar voor oogen, dat Johan plomp  ( 5-1-5 D plomp en driftig was: „ Ei lieve (zeide ik) wat zult gy tóch ^ met hem beginnen, wanneer hy volgens zyne gé„ woonte onbefchoft begint te worden ?'' Deeze listige vraag had de bedoelde uitwerking:,, hoé „ nu? " zeide myne moeder, „ ik zou haast gelooven, „ dat gy bang voor hem zyt.'* Dit was het gunstig oogenblik waarnaar ik haakte;. • «. & glimlachte: ,, Wilt gy het onderzoek aari ), my overlaaten?" Gaarne; want ik kan myn ongeduld niet langer uitftaan." Ik verzuimde geen' tyd om dit in \ werk te ftelleiï» maar ftond op met een dreigend gelaat, en meende op dat oogenblik den moed van Altxander te bezitten; * Gelieft te Weeten , dat ik even te vooren te paard gereden , en myne zweep nog in de hand had. Ik trok aan de fchei, en liet Johan zeggen, dat ik hem in de groote zaal verwachtte. TÏENDE VERVOLG. Hoor eens Johan! mytie moeder vermist een zakje met zeshonderd dukaaten." Wat? waar?" riep hy uit, met de ftand- vastigheid van iemand, die een goed geweten heeft. * Ik antwoordde zeer bedaard: $ Wy hebben „ voorgenomen oni den dief ware het mooglyk tè 3, ontdekken, en te dien einde alie kamers der bedienj, den, tot die der keukenjongens toe door te zoeken." Mm h Goed'  (54 Ik antwoordde vry fpottelyk: ,, Wy zynalleri , menfchen!" 1 Het fchuim kwam öp zyne lippen. Hy naderde my een paar fchreden, zette zyne handen op dé heup, en begon met eene barfe ftem: „ Wat zeg je..." ,, Neem ü in acht karei, dat je geene zótheden „ zegt." „ Jonker! ik hou dien voor geen' eerlyk' man, die „ my durft bcfchuldigen '-' - Hy had dit laatfte woord nóg niet uit zyn' mond, of ik begon hem de zweep braaf om de ooreü te leggen: ,; Hondsvot daar je bent, ik zal je leeren ,, ontzag te hebben!" Ik dóeg uit alle myne magt. JVIyne moeder viel my hoewel wat laat - — eindelyk in de armen. Ik ftiCt hem vervolgens de trappen af, liet den fchout roepenen hem in zynë eigen kamer vast zetten. Ik had de onbedachtzaamheid , om in zyne kamer te gaan, zo haast de Schout hem aldaar verlaateri had; en hy oVerhoopte my mét fchande. „ Gy hebi ," aldus luidde zyne aanfpraak, ^ uwen listigen aanflag zd wel ontworpen, dat ik 'er verder niets van we;t^ fi dan dat gy mietje poogt te verleiden. Dit gedrag „ past, zo min voor een' Heer van u veri rang," als het ,, my pasfen zoude byaldien het in myn hooid kwa i fi om naar het bezit van de Freule uwe zuster te traehfi ten. Alle lieden van aanzien zouden my in zulk géMm 2 h val  ( 548 ) „ val, en met groot recht, toeroepen : Hondsvot vry „ naar uw's gelyke ! en hetzelfde zeg ik nu met even „ veel recht tegen den magtigen Jonker. Een gering ., meisje gelyk Mietje is, behoort ook aan iemand, „ die haar's gelyke in geboorte zynde, met rede durft „ hoopen, dat zy hem tot haaren echtgenoot verkiezen „ zal. Wanneer gy nu door vervloekte konstgreepen „ zulk een mensch den pas tot het bereiken zyner „ wenfehen poogt af te fnyden , dan berooft gy hem „ immers van zyn geluk; gy maakt eene lafhartige „ inbreuk op de voorrechten, die aan zyn' geringen „ daat verknocht, en in uwe oogen behoorden heilig „ te zyn; die my ten minde (zonder dat ik my ooit „ durfdevleijen, om eens de gundeling van mietje te „ zullen worden) als burger zo dierbaar zyn, dat het „ my berouwt, waarom ik voor eenigen tyd, toen my„ ne handen niet fchandelyk gelyk tegenwoordig op „ myn' rug gebonden waren, u niet door een paar goe„ de oorvygen aan uwen plicht herinnerd heb. Gy hebt heden uwen moed op my gekoeld, en ik wenschte „ wel, dat u nogmaals de lust bekroop, om my zoals „ ik hier thans gelyk een dief gebonden zit, op nieuw „ te kloppen; op dat ik, niet gelyk een gedagen dienaar, maar gelyk een beleedigd burger u in 'taange„ zicht mogt fpuwen." Wie weet of hy niet onfchuldig is." Zeide myne moeder, toen ik by haar terug gekomen was. „ Onfchuldig of fchuldig, myne lieve mama; ik vind „ my in beide gevallen verplicht, u te bidden, dat gy „ den fchurk zyn affcheid geeft. My om zyne bela- „ che-  C 549 ) „ chelyke liefde by u zoeken zwart te maaken, zulks is my, en ook u zelve zo grof beleedigen, dat ik ten „ minde, het niet ongedraft kan laaten doorgaan. Ik „ verzoek verlof om op daanden voet zyn' paspoort te „ moogen fchryven. Het geld mag dan in den loop „ blyven; ik zal het aanmerken, als den prys, waar „ voor ik de geëischte voldoening heb moeten koopen." ■>■> Het was dwaas genoeg, dat ik op deeze wyze fprak: Maar ik was een lafhartige; boosaartig, maar nog niet doortrapt genoeg. > Myne moeder fcheen om een antwoord verlegen, doch de fchout kwam op dat oogenblik weer binnen: „ Joban," zeide hy, „ ver„ zoekt zyn affcheid te moogen hebben, want hy wil „ fatisfaStie zoeken. Hy wil , éér hy uit het huis „ gaat, zich wel de zakken laaten vifiteeren, maar de „ kamer niet, zo lang als hy hier is; zulk* is ( meent „ hy ) al te infaam." Ik had nu in eenige gevallen het woord voor myne moeder durven opvatten, en deed zulks ook by deeze gelegenheid,- doch al te driftig en zonder overleg, gevolglyk tot myn eigen nadeel. „ Hy zal aanftonds „ zyn' paspoort hebben, maar mama bemoeit zich met „ de zaak in 't geheel niet meer: Ik zal nogthans, éér hy vertrekt, zyne kamer in fpyt van hem doorzoeken „ en zo hy 'er maar één woordje tegen fpreekt, dan „ flaa ik hem zyn' rug blond en blaauw. Ik „ zette my vervolgens terdond aan 't fchryven, maakte „ zyn' paspoort gereed, en drukte 'er myne moeders zeL gel op." Mm 3 Zo  C 55° ) Zo haast ik hem denzelven nevens de boodfehap, dat jk, vóór zyn vertrek, zyne kamer vititeeren wilde, toege= zonden had, merkte ik eerst myne eigene onnozelheid; want het kwam immers beter met myn oogmerk overeen , om hem zonder tydverzuim ons huis te doen verlaaten. Ik dacht nog hieraan met eenige ondeltenis, toen een lakei van een' myner voogden, zynde een Generaal-majoor, ons kwam bekend maaken, dat zyn Heer onderwege was, om ons binnen weinige uuren een bezoek te geeven. Nooit heb ik zulkeu Aarts-pommersman gezien als deezen man, die altoos met eene onwankel baare ftandvastigheid recht door zee ging, allen, die van den rechten weg afwecRen, ontdekte, en op hunne boosheden betrapte. Doch hy was aan één gebrek onderhevig , naamelyk dat hy ( misfehien zonder het te weeten, want hy verdond geen latyn, hebbende van zyne vrocgde jeugd af aan altoos in den kryg gediend) dee. ze gronddelling diptelyk volgde: Fiat justitia et pereat mundus! ——-• Ik had nog nooit voor een' mensch gevreest , uitgenomen eens in het bekend geval, toen ik wegens een onnozel briefje voor den ouden Johan, beefde, doch nu vervulde my deeze tyding met pngewoonen fchrik. Hy was toen nog eenige mylen van ons. dorp ; maar my dacht, dat hy reeds uk zyn rytuig mietje , my, en allen myne voorneemens zag. • Myne moeder en ik waren wegens dit onverwacht bezoek niet weinig verwonderd, te meer, omdat by het openen van , den veldtogt alle de troepen reeds in volle beweeging wad ren. Myne moeder was inzonderheid ten uiterde verlegen, wegens het misfen van het geld, dat de voogden; vooïj  ( 55i ) voor myne uitrusting beftemd hadden, en ftond reeds in begrip om deezen bedienden, die by den Generaal in groote aanmerking was, alles te ontdekken , doch ik verhinderde zulks: „ Neem u wel in acht, mama," zeide ik, „ deeze man zou alles bederven, en Johan voor „ zyn leven ongelukkig maaken. Een man; diezolan„ gen tyd in onzen dienst, en tot op deeze laatfte fout „ na, altoos getrouw gebleven is . verdient dat men „ hem een weinig verfchoont: Wat dunkt u byaldien „ wy dit geval verzweegen ? " „ Gy hebt gelyk myn zoon!" gaf de goede vrouw ten antwoord en beval tevens aan den fchout (want buiten hem was 'er niemand, die van den gewaanden diefilal wist) dat hy zvvygen zou, waarna aan den bedienden van myn'Voogd, die zyn' Heer aandonds weder te gemoed reed, gezegd wierd, dat dit geld tot een ander oogmerk gebruikt was. De ééne angst volgde thans op den anderen; ik begreep, dat ik met mietje geen oogenblik verzuimen moest , of dat myn Voogd alles ontdekken zoude: Maar wat raad? Hoe zoude ik haar nu te fpreeken krygen? De ongerustheid van myne moeder kwam my zeer wel te ftade: Zy was nog niet gekleed om den Generaal behoorlyk te ontfangen, en het bekende zeggen van den dichter: Nófti mores mulierum Dam moliuntur, dunt comantur, annus est! was ten haaren opzichte zo waarachtig, dat zy het te Mm 4 niin-  C 552 ) minfte nog in geen uur zyn kon. Ik riep dan uic rae6 een' geveinsden fchrik: „ Ik zal 'er mooi by ftaan, wan„ neer de Generaal hier komt, want ik moet nog veele „ rekeningen in 't net fchryven"! — Dit was gelogen , maar ik liep ondertusfehen naar myne kamer en kwam met een groot pak papieren by myne moeder te-^ rug; Zy, die de naauwkeurige ftiptheid van deezen man kende, en vreesde, dat hy wegens myn verzuim eenig misnoegen zoude opvatten, wierd zelve met myne zorg verlegen, terwyl ik met den gewaanden angst niets anders bedoelde dan alleen tyd tc moogen winnen om onder voorwendfel van deeze bezigheid in de kamer van mietje te kunnen fluipen: „ Haast u toch myn zoon, „ dat gy de rekeningen ten eerde klaar krygt." „ Waar zal ik dat doen, Mama? Gy weet immers „ dat hy doorgaans het eerfte van allen in myne kamer „ komt; en wie zal my dezelve dicteertn ? " „ Ik kan niet; want ik moet my nog van *t hoofd tot „ de voeten aankleeden, en heb zelve nog wat te fchry- }, ven." Laat uwe zuster... „ Die moet hem immers ontfangen en gezelfchap M houden?" „ Dan weet ik waarlyk geen raad! Maar „ zacht; ik zal eens zien of mietje, in ftaat is om u „, te kunnen helpen: Zo ja , dan moet gy u in haare 5, kamer opfluiten, en laat haar dicteer en. Zy ging O ! hoe klopte myn hart van vreugde. „ Maar zeg my Mama, wie zal u „ dan helpen aankleeden ? " « Dat  C 553 ) „ Dat zal styntje doen , die heeft my al een paar' „ dagen geholpen. Allons\ maak haast!" Mietje dond my reeds op te wachten. „ Nu „ geen' tyd te verzuimen, kindertjes!" zeide myne moeder, terwyl zy mietje en my binnen de kamer fchoof. „ Sluit de deur toe, en breng alles in orde; „ stvntje zal my ondertusfehen wel kleeden. Verzuim 9, toch vooral geen' tyd." — Het onnozel meisje wierd rood en begon te beeven. De oude vrouw merkte dit, en vatte haar, zoetjes meesmuilende, by de kin: „ Wees niet bevreesd," voegde' zy haar toe. Ik zal zorg draagen, dat „ u niemand doort; maar vertoon u vooral niet aan 't „ vender, opdat de Generaal geen onraad merkt, want „ dan komt ades aan den dag." Zy ging van ons af, en ik doot de deur op 't dot. ELFDE VERVOLG. ^"iets kon my gundiger zyn dan deeze oogenblikken voornaamelyk na eene inleiding gelyk deeze was. Mietje ftond als opgetogen van verwondering, want het kon haar onmooglyk invallen, dat hier van niets anders dan dicleeren en fchryven de reden was. ■ My aan¬ gaande, ik was nu in alle boosheden reeds zodanig afgericht, dat ik zonder eenig bedenken, en terwyl myne moeder nog niet eens uitgefproken had, reeds begreep boe ik dit misverftand best tot myn oogmerk zoude aanwenden. Het arme flachtoffer myner ondeugd,]ftond Mm 5 met  ( 554 ) inet alle bekoorlykheden der onfchuld en dêr liefde verfierd, midden in haare kamer. O! welk een aandoenlyk tooneel had deeze omdandigheid kunnen opleveren, byaldie:i nog maar één greintje van waare deugd in myne ziel gehuisvest had! Myn geweten overtuigde my wel, dat dit meisje in deezen ilaat eerbied verdiende: Doch myn bedorven hart verbande in een oogenblik dit edelmoedig denkbeeld. Ik vloog met uitgefpreide armen naar haar toe: „ Gy zyt verwonderd en ont„ fteld myn allerlielfte Engel! bedaar! voel eens hoe „ deeze myne getrouwe borst van oprechte liefde en „ waarachtige vreugde kJopt. Zie hier het oo- „ genblik, dat u eindelyk alles opheldert! " Zy aarfeide een weinig, en drukte haare beide vlakke handen op myne borst: „ Ik ben buiten ftaat," zeide zy, terwyl een traanenvloed haare bloezende wangen bedauwde, „ ik ben buiten ftaat, om deeze toverkracht ,, te weder ftaan! Wees myn befchermengel, cn zeg „ my of ik droom dan oi ik waak ? was deeze uwe mama? heb ik haar wel verftaan? en is het onmoogelys, ke dan in mooglykheid veranderd?" De beklemming van haar hart bereikte in dit oogenblik den hoogden top; zy liet haare armen zinken; haare kniën begonnen te wankelen, en zy viel niet onmagtig maar ziek voor myne voeten neder. Ik hief haar op en zette haar in een' ftoel. — Zy kwam welhaast wederom tot haar zelve,en hield myne beide armen vast. ■ .. Ik wees naar het dot van de deur: „ Gy weet (zeide ik) op wiens „ bevel ik deeze deur gefloten heb. Heb ik my zeiven ,» dun  ( 555 ) „ dan bedrogen ? heeft myne moeder in haar oordeel „ omtrent uw hart gedwaald? ben ik die gelukkige jon- . „ geling niet, welke ik in de bedwelmdheid eenerzoe„ tc en aangenaame hartstogt meende te zyn ? is 'er „ nu nog één hinderpaal hoegenaamd tegen myn geluk „ de hand op myn hart leggende ,) zo zy het verre „ van my om, tot vermeerdering eener ydele hoop, my „ van die verrasfing te willen bedienen, waarover zich my„ ne liefde mietje te beklaagen fchynt. Spreek maar „ één woord myn Engel: en ik zal terdond met die ,, edelmoedigheid, welke de diepst ingewortelde liefde „ nimmer uit myn gemoed verbannen zal, de deurope„ nen, welke ik moest toeduiten, om in het heiligdom „ der tederde vriendfehap u te ontdekken, wat 'er nog ?, ontbrak om het geluk van zoon en moeder tevens te „ voltooijen." „ O karel, karel!" riep zy uit, begaf zich met wringende handen naar het venster. — Ik fchoot haastig toe: „ Niet aan't venster, „ liefde mietje ! Gy hebt gehoord wat mama van den „ Generaal zeide. Vertoon u niet of gy zyt voor al„ toos voor ons verloren!" „ Zo is het dan waarachtig! " zeide zy, meteen myne hand teder drukkende, terwyl zy haare andere hand op den boezem legde,en een' diepe zucht loosde. „ En waaraan kan myne waardde bruid nog j, twyfelen?" Vroeg ik terwyl ik haare hand vuurig kuste. „ Aan alles karel!... Maar wat zegt gy? uwe , bruid1 Ik, de Kamenier van uwe moeder-, uwe bruid „ de  (55* J „ de bruid van zo een' voornaam' Heer? - Het is niet 5, mooglyk! ik kan ook zo veel — zo veel op één„ maal niet uithouden." Ik zag, dat ik geen oogenblik langer verzuimen moest, byaldien ik niet wilde, dat verbaasdheid, onzekerheid en liefde, haar in onmagt zouden dorten. Ik omhelsde haar, en gaf door twee kusfen, meer te kennen dan door duizend woorden. Het waren de eerde kusfen myner lippen op een* tot nog toe ongekusten mond. Ik verwonder my nog op dit oogen¬ blik met affchuw tegen my zeiven, hoe het mooglyk was, dat ik thans geen berouw gevoelde, geene begeerte om deeze allerbeminnenswaerdigde onfchuld te redden. De eerde kuifche omhelzingen van een paar gelieven, welke beiden overtuigd zyn, dat God hen voor eikanderen beftemd heeft, moeten myns bedunkens verrukkelyk zyn: Ik kan my nog met de verrukkelykfte vreugde aan die hemelfche aandoeningen myner ziel herinneren, toen myne gemaalin my voor de eerftemaal kuste: Maar hoe waren de aandoeningen van myn hart by deeze kusfen , welke ik op de kuifche lippen van het onfchuldig mietje drukte ? hoe zal ik die best uitdrukken? het was geene zuivere liefde, geene vuurige begeerte: Het was veeleer eene boosaartige vreugde wegens het gelukken myner ongeoorloofde aandagen. -— Had ik toch gelegenheid en welfpreekendheid genoeg, om alle jonge meisjes tegen dergelyke omhelzingen te waarfchouwen ! haar met den nadruk van een' waarachtig' menfehenvriend te waarfchouwen! Zulke kusfen drukken op het bedorven hart, en perfen daardoor  C 557 ) door de dampen der boosheid uit hetzelve naar om hoog! Wee dat meisje, dat ooit zo een' kus aangenomen — wee haar, wanneer zy denzelven beantwoord heeft! Wee het beklaagenswaerdig mietje , byaldien zy haar hart nog niet wederom gezuiverd heeft! —— * * * De geheugenis van deeze daad, myn waarde vriend! vervult myne ziel met bitter naberonw. Ik was zo even genoodzaakt om myne pen neder te leggen, en heb traanen van boetvaardigheid op de wangen myner deugd- zaame gemaalin weezen offeren Wat moest hy een dechte echtgenoot zyn, wiens hart reeds al te verflikt is, dan dat hy de bittere naween eener foortgelyke ftrafwaerdigheid proeven kan: Doch neen! zodanige verdoktheid is myns bedunkens bykans onmooglyk, ten zy dan dat een mensch reeds veel dieper dan ik in den poel der ondeugden verzonken was, en die fchandelyke daaden reeds werkelyk begaan heeft, welke nog aan myne moedwilligheden ontbraken, omdat God op dien tyd zyne gunftige hand nog over mietje uitdrekte. Of hoe elendig moet een huisvader zyn, die deeze offerande van ongeveinsde traanen des berouws op den boezem van zyne gemaalin niet brengen kan, omdat hy weet, dat dezelve niet meer een altaar van onfchul- dige zuiverheid is? Ik durf deeze gedachten niet verder uitvieren, byaldien ik door diepen kommer gedwongen, my niet wil genoodzaakt zien, om de pen ten tweedemaale neder te leggen. Miet-  C 558 ) Mietje bood my zonder erg haare in ded beginne koele wangen aan, daarop klom het vuur — het was vuur der zuivere onfchuld, en ik booswicht wist zulks, doch was duivel genoeg om daarover heimelyk te triomfeeren ! — tot in haare lippen klom dit vuur. Her was vuur der edele liefde en van dankbaarheid rot God, door wiens bedier zy thans meende gelukkig te worden; dan doeg zy met de grootde tederheid haare armen om mynen hals, en drukte my,haaren verraader, dicht aan dat reine hart, dat met verdubbelde kloppingen deszelfs fchepper, en my elendigen, eene onveranderlyke trouw zwoer. ——« „ Ontfang myn karel," zeide zy,Want de liefde maakte haar welfpreekend, „ ontfang „ deeze kusjes, de eerde die myn mond ooit gaf, de 3, eerde die myn hart ooit begeerde te geeven! Doch 9, zeg my eens (terwyl zy zich uit myne armen losruk«, te) hoe was het mooglyk, dat alles deeze gundige ,, omwenteling neemen kon, welke ik uit uw laatde j, briefje naauwlyk durfde vermoeden ? Helaas! wat angst 3, wat pyn , heeft myn arm hart in deeze fmartelyke onzekerheid niet al geleden. Hoe menigmaal heb ik 5, alles, wat erndig nadenken en vlytige gebeden tot 9, God maar kunnen inboezemen , daartoe be,, deed, om den indruk deezer woorden, en dan voor het altaar, uit myn hart te delgen! Deeze woorden „ zouden my van zinnen beroofd hebben, byaldien ik s, God niet zonder ophouden viytig en erndig gebeden ,, had, om myn verdand te bewaaren!" Dit ge- zegd hebbende, vloog het bedrogen meisje nog eensin myne armem Ik  C 559 ) Ik ben overtuigd, dat in myn hart niet één vonkje waare liefde glimde; want anders moest deeze liefde de verdeediging van dit vroom en nu te eenemaal hulpeloos meisje op zich genomen hebben! immers, na ons gefprek ten tyde van myne zusters onpasfelykheid, waaraan gy u ligt herinneren zult, had ik reeds gevoeld, waarin het edele der liefde bedaat, en ik ben daaromtrent, federt myn huwelyk, nog veel naauwkeuriger onderricht. Waarlyk, thans was, ook zelfs het zwakfte gevoel der liefde, uit myn hart verdwenen, wat nu nog daarin huisvestte was fchandelyke boosheid; het was eene omduimige begeerte, die der menschheid onwaerdig is; het was , gelyk ik meen op eene andere plaats alreeds gezegd te hebben, het niti in vetitum ! van den Dichter Horatius. „ Ontdek my toch, myn waardde!" riep mietje geduurende deeze laatde omhelzing, „ hoe hebt gy uwe „ mama kunnen beweegen, om haare toedemming te „ geeven ? " en (vervolgde zy; want het was zeer natuurlyk, dat zy niet eens wist wat zy zeide, te meer, omdat ik geen' grooten lust toonde haare vraagen te baantwoorden ) „ hoe hebt gy de wreedheid kunnen heb„ ben, my een' brief te belooven ? " „ Zie hier myn kind, hier is die brief." Zy was zo driftig, dat zy den omflag fcheurde, fchoon de brief niet eens verzegeld was. —1 Haare eerde wezenstrekken gaven buitenfpoorige verwondering, daarna diepen ernst te kennen ■ en ik zou haast bang geworden zyn, byaldien ik haar nier by die woorden verwacht had , daar ik van myn vroeger overlyden ge-  gewaagde. Deere hadden de volle uitwerking, die ikdaalfe mede bedoelde. Zy liet haar hoofd op mynen fchouder vallen, en riep vol zachten kommer uit: „ O myn God „ zo dit alles geene beproeving is : zo Iaat geen van „ ons beiden op des anderen graf traanen Horten ! laat „ my ten minfte eerst fterven. —^ Myn weldoender „ myn karel! hoe hebt gy deeze woorden kunnen „ fchryven? O weg, weg met dit ftuk, haatelyk „ pergament ! " Zy gaf my al weenende de fchriftelyke verzekering, waarvan voorheen gefproken is, terug, en ik nam dezelve met de hartelykfte vreug. de aan, terwyl ik my echter aanftelde als of ik niet eens wist wat ik deed, en die voor my op de tafel nederlegde. Zy las thans met veel minder ongerustheid verden „ Ook dat papier moet weg!" riep zy en wierp den wisfelbrief voor my neder. — „ Maar dit neem ik „ gaarne aan" — terwyl zy het papier, waarin de ring gewikkeld was, los maakte. „ O fpyt! ik dacht uwe „ beeldtenis daarin te vinden. Ik neem evenwel dit ge„ fchenk met vreugde aan: Maar heb de goedheid, en „ bewaar het nog vooreerst voor my." - Ik nam den ring en ftak dien in myn zak. Nu wederom verder kezende: „ Wat zie ik? zal u- „ we zuster ook getuige zyn? 0 hemel! myn „ vader weet 'er ook al van? Ik wist wel, dat hy ons 9, huwelyk gaarne zien zoude: Maar ik vreesde, dat „ men hem zodanig geheim niet zou durven vertrouwen; „ ik dacht . doch wat zeg ik, ik had immers van alle „ deeze omftandigheden voorzeker niet ééne gedacht! &  C 5 'ö i ) •— Ik moest toch iets zeggen, Want de tyd begon my van ongeduld vry lang te vallen; ik zeide dan met dé uiterde onbefchaamdhcid: „Juist uw vader is het geweest ,, myn Engel, die veel tot mama's goedkeuring byge„ bragt heeft." -■ Zy flöeg de handen te zaamen, en keek naar den hemel: „ Het zyn raadfels! enkel raadfels! doeli „ welk geluk, eens vaders töedemming te moogen heb- beh! ■ Myn goede oude vader "' zy zuchtte» (want zyne dronkenichap ging haar altoös Zeer naa ter harte) „ hu zult gy eerst leeren" (hier braken de traanen overvloedig uit) „ wat vernuftige vreugde is!" My dunkt ik zie uwé oogen,myn braave vriend hier mede overvloeijen. De myne bleeven droog; eed Vlam fchoot van dezelve uit op mietje ; ik zag haar aari gelyk de wolf het wegloopende en nu ter aarde ftortende fchaap aanziet. Zy las thans het befluit van deeZen brief: „ Met uw' g eigen dierbaar bloed ondertekend? helaas dit bewys „ uwer oprechtheid is voldrekt overtollig: Doeh het ,, was zekerlyk wel noodig, dat ik de mooglykheid vaii „ deeze zaak met eigen oogen zag. lk bid u, fi verklaar my thans, wat uwe moeder tot deezen ftap ., heeft kunnen beweegen ? " „ Gy zult alles verneemen liefde mietje: dóch de tyd is tegenwoordig veel te kostelyk. Mama h:efc my beloofd, dat zy u heden niet in haare tegenwoor„ digheid zal laaten roepen, want zy vreest, dat zy fi buiten daat zoude zyn, om haare moedcrlyke liefdé „ voor u in 't byzyn van den onmeêdoogenden Generaal Nn •' ,. ,, tè  C 502 ) „ te ontveinzen. Zoude het ondertusfehen onverhoopt „ gefchiedcn moeten, dan bid ik dat gy u ftandvastig „ houd, en u zelve vooral niet anders dan gelyk haare „ Kamenier gedraagt, want zo de oude Heer maar het „ mirifle vermoeden kan opvatten, dan zyn wy allen ver„ loren. — Eene omdandigheid, die in den brief ., vermeld is, is thans niet langer noodig: uwheimelyk „ verblyf in Maagdeburg..." „ Zy was ook zeer fchrikkelyk! ik heb die plaats „ tweemaal overgelezen." „ Wy hebben befloten, dat gy vooreerst met uwen „ vader naar Hochzeit vertrekken zult. In dat dorp of „ anders in K'indelbier (*) zal ik met myne zusteren „ twee neeven u komen opzoeken; ik kan echter nog niet „ vast bepaalen wanneer, ook zal ons huwelyk in een van „ die twee plaatfen voltrokken worden. Wy neemen ver„ volgens den weg naar Maagdeburg , en zo haast de „ Generaal vertrokken is, zal myne moeder ons in „ Landsberg ontmoeten. Zyne aankomst op dit flot „ is de eerde beproeving onzer liefde ...." „ Wat zegt gy? helaas! ik heb reeds duizend onder„ vonden?" Ik keek op myn horlogie: Ik heb niet een oogenblik langer tyd; en gy myne waardde; hebt ten hoogde nog anderhalf uur te vertoeven. • Zy begon te beeven, en rees bleek van ont- fteltenis overeind. „ Standvastig mietje ! weesdandvastig, „ byaldien gy my lief hebt!" „ Maar (*) Hochzeit en Kindelbier, twee kleine dorpen in Polen, op de grenzen van de Nieuwe mark.  C 563 ) „ Maar anderhalf uur?" „ Niet langer: word dit gunstig Oogenblik verzuimd zo zyn wy gefcheiden —— misfehien voor eeuM wi3!" Zy kon naauwlyks op haare voeten flaam * - Ik viel haar om den hals: „ Zo haast het tyd „ is, liefde Engel, zal ik van buiten aan uw venster kloppen* Gaa dan in uwe gewoonlyke klederen door den tuin zonder de minde pakkagie meê te nee„ men, want mama heeft voor al het noodige reeds „ mocderlyk gezorgd* En of u iemand zag, zo be„ hoeft gy u daarom niet te bekreunen, maar dap door' „ tot aan den ingang van het bosch, alwaar gy dicht aart j, den muur van onzen tuin, uwen vader met de koets 5, van een' Officier der Husfaaren vinden zult* Gy „ hebt verder niets te doen dan in het rytuig te klim9, men, en gy vlucht, fnel als de wind, by helder „ lichten dag van hier* Mama zal u kwans- „ wys laaten nazetten, doch niet eer dan morgen eri 5, dan zyt gy reeds lang over de grenzen." Gelieft te weeten, liefde vriend, dat ik tot het uitvoeren van myn fchandelyk ontwerp eene koets met vier fnelle paarden had bezorgd, en dat te half wegen een fris voorfpan met nog twee rydpaarden gereed flonl De gewaande Koetlicr , in eene livery gelyk de Officiers der Husfaaren doorgaans geeven, was niemand anders dan een moedig en doortrapt kaerel, eert medegenoot en boezemvriend van den ouden Pirscb. Deeze ; dat ik echter voor zyne dochter zorgvuldig verzweeg .zou volgens onze genomen maatre- Nn i • ge-  C 564 ) gelen niet lang in Kindelbier vertoeven, maar haar zes rriyien verder naar eene kleine Poolfche Stad brengen, alwaar zeker verlopen ftudent (die zich te Arendswalde daar de paarden moesten verwisfeld worden, by het ge. zelfchnp zouden voegen) als een predikant vermomd,de huwelyks plcgtigheden verrichten zoude. —- Mietje ftond ipraakloos , en van angst en verlegenheid te fiddcren. Ik verdubbelde myne omhelzingen: ,, Schep moed, „ myne waardfte , hier is kort beraad noodig," Zy rukte zich uit myne armen los, en hief haare handen op ten hemel: „ Helaas ik moet! Ik „ wil! Ja myn karel! Ik wil, ik zal uwe wil vol„ gen!" —— Nu verliet ik haar, om terftond met Pirsch allen de noodige maatregelen te neemen. 1— Doch keek eerst nog eens (ik weet zelf niet wat my daartoe bewoog) door ecne reet van haare deur, welke zy achter myn' rug terftond toegefloten had. Zy lag op haare kniën en bad. Ik zag haar aan myn bloed verftyft, terwyl ik deeze omftandigheid herdenk : ik zag haar aan, en lachte ! myn hart wilde zich tegen cleeze moetwil verzetten doch te vergeefs; want ik was nu reeds doof voor alle innerlyke vermaaning. Alles was nu in gereedheid, en de Generaal, welke door het een of ander toeval opgehouden wierd, kwam nog niet te voorfchyn. Ik klopte aan haar venster, en ging vervolgens in den tuin niet verre van den achterdeur, om te zien hoe het meisje zich in haare vlucht gedraagen zoude. — Zy kwam welhaast, en ging met wringende handen door een duifter berceau  C 565 ) csau. Zy kreeg my eindelyk in 't gezicht, en wilde naar my toeloopen maar ik wenkte haar van neen, en wTees met angftige gebaarden naar de vensters van het • (lot, ten teken dat ik vreesde, dat men haar ontdekken mogt, want zy had tegen haare gewoonte een' gaazen iluijer over haar hoofd hangen, dat haar voorneemen van op reis te gaan, kenbaar maakte. - — ■ ■ Zy bleef plotfelyk ftaan, viel nog eens op haar knien om te bidden bedekte vervolgens het hoofd in haar boezelaar en was half in onmagt toen haar vader zyne bedrogene dochter in het rytuig beurde. —- De paarden vloogen terftond gelyk een pyl langs den effen grond; ik zag de koets nog na zo lang ik kon; en keerde vervolgens in myne affchuwelyke boosheid zegenpraalende naar het dot terug. TWAALFDE VERVOLG. Jïet is den mensch evenwel niet mooglyk, om zyn geweeten geheel en al te onderdrukken. Moe gelukkig, ja hoe zeer ik ook boven myne beste verwachting, tor. dus verre in myne onderneeming gedaagd had, zo befpeurde ik nogthans zekeren angst.en ongerustheid, waarvan ik de oorzaak niet ontdekken kon. Ik was inzonderheid bevreesd, dat de ftilte, die wegens het lang wegbiyven van den Generaal door het geheele dot heerschte, wel ligt gelegenheid mogt geeven, om mietje al te vroeg te misfen , cn zeide derhalven aan myne moeder, dat het arme meisje zich onder het dicNn 3 teer en  C $66 ) teer en al te flyf gezeten had, en daarom verlof verzocht om eene wandeling met haar' vader te gaan doen, dat myne moeder ook terdond veroorloofde. Toen ik van deeze zorg ontdagen was, meende ik wederom tot rust te komen. Maar in tegendeel, myne kwaal vermeerderde. Het krielde op de poolfcbe grenzen van landloopers, en ftruikroovers ter oorzaake van den ophandenzynden oorlog, en dit maakte my wederom voor den goeden uitflag myner onderneeming zeer bekommerd. Hierby kwam nog de ongerustheid van myne moeder, welke niet begrypen kon of wilde, dat Johan aan den gepleegden diefflal fchuldig was, waarom ik de grootde moeite had om te verhinderen, dat zy hem niet terdond op vrye voeten delde. Op deeze wyze liep die dag en avond ten einde. Het was reeds laat, toen ik door een' van des Ge-neraals jagers deezen brief ontfing. n * * „ dllons lustig, liefde neef! Het geluk wil u be„ gunstigen, want de oorlog is zo goed als reeds be„ gonnen. Ik heb onderwege bevel ontfangen om „ ten fpoedigde terug te keeren. Myn dienaar heeft „ my gezegd, dat het geld voor uwe uitrusting tot „ een ander oogmerk gebruikt is: Zulks doet niets 99 ter zaak en gy moet morgen binnen Stettin zyn. „ De Jager,die u deezen brief overhandigen zal, heeft „ order om zich naar myn landgoed te fpoeden, van „ waar hy een' braaven eerlyken en christelyken man ,„ medebrengt, met wien ik altoos wegens geldzaaken te  „ te doen heb, en die u morgen vroeg af haaien, en „ voor de benoodigde penningen zorgen zal. Kom dan „ ten eerde zonder ergens naar te wachten, want „ de Hertog moet u zien, en wat de bagagie aanbe,, langt , die kan uwe mama achterna zenden. Zeg „ haar, en ook uwe zuster, de tanten (zo 'er tegen„ woordig eenige zyn) de dochter van den Predikant, „ de kamenier en allen de overige huisgenooten, dat zy „ om het arme fchaap niet al te veel weenen. Gy zidt „ vooreerst nog niet in 't vuur komen; en komt gy 'er „ dan mettertyd eens in —— wel nu, zo veel te „ beter ! want wanneer ons de blaauwe boontjes van „ alle kanten braaf om de ooren fnorren , dan beveelt „ men zyne ziel van gantfcher harte aan God, en dan „ avanceert men voortreffelyk. Ainft foit - il7" Met het leezen van deezen brief verdween al myn angst, voorgevoel, of wat het ook anders mooge geweest zyn: Want niets was wenfchelyker dan dit onverwacht bevel, om ten eerde te vertrekken. Myne moeder was daarover inden beginne zeer bedroeft, maar zy bezat eene meer dan gemeenc gaaf, om zich in alle omftandigheden metterhaast te kunnen fchikken. Wy bleeven den geheelen nacht by elkander, en hadden onder vier oogen een lang gefprek. Ik zal myn best doen om u daar van het een en ander mede te deelen; want zy ftrooide eenige zaaden in myn hart, die veel vroeger zouden gekeemd hebben dan inderdaad gefchied is, byNn 4 al-  C 568 ) aldien dezelve niet op een' zeer bedorven grond gevat Ien hadden. De morgendond naderde reeds. —— Myne moeder had my veele vermaaningen gegeven, doch telkens met zo veel befcheidenhcid, dat dezelve eindelyk in myn verdok hart ingang vonden; voornaamelyk omdat zy niets van de liefde noch eerliefde gewaagde, want deeze zyde vaivmyn hart, was door de valschheden die ik begaan had, reeds meer dan al te veel verfiaald. „ Laat my toch eens zien, myn zoon, wat de Ge-. „ neraal u fchryft?" 5* Zy las den brief tot aan „ de dochter van den Predikant. " „ Ik wil hooft pen lieve Karei, dat gy my heden niet misleiden „ zult?". — Ik bloosde. ■ — Had ik toen gewe¬ ten , dat deeze blos een teken was, dat 'er nog eenig gevoel van deugd in myn gemoed huisvestte, dan had ik my zeiven zekerlyk daarmede geluk gewenscht. „ Wel nu mama." „ Beken dan, dat de historie met de dochter van ,, onzen Predikant een bloot voorwendfel was." Ik glimlachte. „ Beken," dus vervolgde zy even minzaam als voorheen, „ dat het eene jeugdige vermetelheid was, om „ my, eene moeder die u altoos zo hartelyk bemind „ heelt, te willen bedriegen." ——— Ik kuste haare hand \ myn hart was kinds; het wilde ontkennen, maar • laat de Philo. fooph. 'er redenen van geeven zo hy kan -—-— ik kon.  C 569 ) kon de waarheid niet ontkennen: ,, Gy hebt gelyk! Ik had de minde gedachten niet om dat meisje te „ trouwen, en beoogde alleenlyk om uwe meening van , zogenaamde ongelyke huwelyken te leeren kennen." „ Van zogenaamde ? zyn het dan geene ongelyke „ huwelyken, wanneer een man van uw' rang en ge„ boorte een burgermeisje neemt ? " „ Zy zyn het helaas!" „ Met rede moogt gy uitroepen helaas! maar deeze „ dwang behoort onder die ,waaraan de Adelyken zich , „ wanneer zy verdaiidig zyn, gaarne onderwerpen." Ik bekrachtigde dit gevoelen van myne moeder, en wel zonder de minde geveinsdheid; want ik was inderdaad een vyand van alle ongelyke huwelyken. —-— Myne moeder was daarover zeer verheugd. „ Ik beken (zeide zy) dat uw oordeel daaromtrent zo „ klaar en bondig is, als ik nog ooit van iemand ge„ hoord heb, en dit dek my zeer gerust ten aanzien „ uwer toekomende verbintenis: maar wat bewoog u toch tot deeze nieuwsgierigheid, om myne mcening daarover s, te willen weeten, en 'er op zulk eene manier naar te verneemen?" Ik ondervond by deeze gelegenheid ten duidelykde, dat de band der liefde tusfchen ouders en kinderen onder allen anderen de krachtigde is. Ik meende dat ik die aden reeds van een gcfcheurd had, het was ten minde zeker dat ik aan deeze met groote moedwil gepluisd, en vry hard getrokken had. Thans befpeurdc ik evenwel, dat ons hart die band van kinder- lyke liefde eerst het allerlaatst verbreeken kan. — N n 5 Ik  C 57° ) Ik merk dit met geen ander oogmerk aan, dan alleenlyk om uwe verwondering te doen ophouden, waarom ik , niettegendaande de uitneemende valschheid myner ziele, door dit gefprek niet alleen niet dechter geworden ben, maar zelf zo kort naderhand uit myn verderf heb kunnen gered worden. De goedheid van myne moeder , en tevens de overtuiging dat geene argelistigheid by haar fchuilde, vermits zy ten aanzien van myn' minnehandel voldrekt niet meer weeten kon, dan wat zy my omtrent denzelven reeds ontdekt had; de verzekering, dat zy omtrent de vlucht van mietje de eigentlyke omdandighedcn nimmer ontdekken kon; dc wellust waarmede ik (want ik was toch immers nog een mensch) aan de laatde traanen dacht, waarmede deeze moeder my zoude zegenen; en eindelyk eene ibort van berouw, omdat ik met geene kinderlyke vrymocdigheid affcheid van haar zou kunnen neemen: Dit alles drong door tot in het diepde van myn hart. Ik bleef in diepe gedachten zitten, De kinderlyke liefde ftond voor myn' plicht, en aan den anderen kant vermaande my het eigenbelang, om thans zorgvuldig over myn hart te waaken. Ik formeerde dan een plan, waarvan het vervolg van dit gefprek, u ten naafte by een duidelyk verflag zal geeven- Zy greep my by de hand: „ Gy antwoord niets myn „ zoon? is deeze vraag dan zó gewigtig?" „ Ja Mama. Ik wilde u toenmaals niet bedroeven » • • •" — I lier klopte de kinderlyke liefde met kracht en geweld aan myn reeds wankelend hart, en het fcheelde weinig of zy had hetzelve een zucht afgeperst, en  C 571 ) en daardoor myn geheim verraden. My dunkt heden, dat hoe zeer ik ook een booswicht was, ik my echter op dien tyd bykans voor haare voeten geworpen, en uitgeroepen zonde hebben: „Vergeefhet my helaas! ik „ heb u heden nog bedroefd." Doch iets, dat ik by geen' naam weet te noemen, misfehien was het een nieuwe aanval van liefde tot myne fchoone mietje , verhinderde my om aan deeze braave moeder alles op te biechten. Ik haperde eenige oogenblikken, en zeide vervolgens : „ ik wilde u toenmaals niet bedroeven, ik heb „ ook geene redenen om te denken, dat ik zulks ooit „ zou willen doen, nogthans is het onmooglyk te ver„ zekeren, of myn hart in het toekomende nimmer 5, voor een burgerlyk meisje zoude ingenomen worden. „ Gy weet, dat ik niet noodig heb, om myne bezittin„ gen door een voordeelig huwelyk te vermeerderen, „ cn dat 'er by gevolg van dien kant geene drangrede„ nen zyn, om my aan eene adelyke Juffer te verbinden. Gy weet insgelyks, dat ik een gezworen vyand „ dier buitenfpoorigheden ben,welke men aan de mee„ fte adelyken, en zelden aan de burgelykera waarneemt, „ ten zy dat deeze door overvloedige rykdommen mede „ aan het hollen raaken. Ik heb ook den grootften af„ keer,om door de onverzaadelyke ydelheid eener hoog„ moedige echtgenoote, of harsfenlooze dochter tot een praal cn pracht, die in myne oogen fchandelyk is, ge„ noodzaakt te worden. Hierom lag 'er my aan gelegen „ om te moogen weeten, wat uwe meening zoude zyn „ byaldien ik onverhoopt eens in den omgang met een „ burger meisje die bekoorlykheden vond, welke voor n myn hart al te magtig zouden zyn?" Zy  C 57* ) , Zy begon om mynen ernst te lachen: ,, Gy kent „ myne meening reeds; en ik merk, dat gy daarover . „ zeer verftandig hebt nagedacht." „ Dat juist niet; maar gy leerde my voor eenisre „ dagen, om dit voorwerp uit een ander oogpunt te „ befchouwen : kinderen en nabeftaanden zyn twee „ drangreedenen, welke , ieder' Edelman wederom op „ het rechte pad behoorden te leiden, wanneer eene „ kwalyk geplaatfte liefde hem van hetzelve, vervreemd , heeft. y „ Nu dan myn zoon, ontfang éénen raad, dien ik „ niet uit boeken gelezen heb, maar alleen uit de ondervinding geeven kan. Daar is maar één middel .„ om tegen het verdingeren op burgerlyke meisjes vei„ lig te zyn, en deeze is: heb nimmer eenige verkee„ ring met dezelve. „ Eene harde voorwaarde, mama! " „ Zekerlyk wat hard : maar daarentegen is ook het „ voorrecht eener adelyke geboorte zo uitmuntend, „ dat men deeze voorwaarde zonder daarover te mor„ ren, wel kan nakoomen. Deeze weg is ook de zen ker^e van alIen,> wan^ ik behoef juist niet te vreezen .„ dat de liefde enkel door het oog of door het oor zal „ influipen, Het zou al te groote fchande zyn, by„ aldien gy u door het gezang eener opgepronkte the„ aterprinfes betoveren liet; en vermits de fchoonheid „ van onze Predikants dochter, u, gelyk ik met ver„ maak gezien heb , niet gevaarlyk is geweest, zo „ 'hoop ik ook met reden, dat eene fraaij'e figuur u ,, nooit verblinden zal. Ik zoude u anders aanraaden, » om  C 573 ) „ om eik aartig burgermeisje voor een fraai ftaand- „ beeld aan te zien — 'er is nogthans maar één „ Pygmatton geweest. Voor eenige wee- „ ken lagen my nog zo eenige vraagen aan 't hart: „ maar die moogen thans blyven daar zy zyn." . Zo bevreesd als ik ook was (want ik zou aan den ergden fpotter, byaldien hem de goede hoedanigheden myner voortreffelyke moeder bekend waren , niet eens lochenen willen, dat ik haar vreesde) kon ik echter my zeiven naauwlyks onthouden, om haar op het kapittel van mietje te brengen. Wat ik toen in myn hart gevoelde , moet zekerlyk wederom eene foort van liefde geweest zyn, want dit hart was thans door haare gelukkige vlucht, van eene zyner voornaamde zorgen ontflagen: 'Er heerschte derhalven geene begeerte, geene wilde onduimigheid meer in hetzelve Het was nu in tegendeel zachtzin¬ nig, vol medelyden, het beefde wanneer ik overdacht, hoe mietje, zonder genoegzaame befcherming, naar de thans onveilige grenzen van Polen op weg was. — Doch ik bedwong 'my zeiven, want ik moest boven alles zorg draagen, om myne liefde niet te verraaden. „ Eene zaak moet ik u ondertusfehen nog voor oo, gen houden" vervolgde myne moeder. „ Men „ zal niet ligt eenig derveling vinden (het zy dan dat hy „ gelyk eene dak op de allerlaagde en bykans onzicht„ baare wegen dezes levens voortkruipt) in wiens le„ ven geene dryfveeren gewerkt hadden welke door „ vrouwsperfoonen bewogen wierden (*) Nogthans heb ik *) „ Zy heeft volkomen gelyk," zal elk Leezer zeggen,  C 574 ) „ ik nooit aan u bemerkt, dat gy tot heden toe eeiié „ Dame verwaerdigd hebt, om haare manier van den„ ken en van handelen te onderzoeken. „ Lieffte Mama, zo ik geene uitneemende liefde „ voor het vaderland, en eene hevige drift voor den „ krygsdienst in myn hart befpeurde, zo zoude ik zeg„ gen, dat myn geluk reeds gemaakt is. Ik bezit „ overvloedige rykdommen, en door uwe moederlyke ,, voorzorge een fterk en gezond lichaam; gy hebt door „ eene opvoeding, voor welke ik u nooit dankbaarheid „ genoeg bewyzen kan, my van kennis en wetenfehappen zo veel als noodig is laaten leeren, denaam, „ dien ik draag verheft my tot een* rang, met welken „ ik reden heb vernoegd te zyn: Wat zoude my der„ halvcn anders nogontbreeken , dan het reizen, byaldien „ onze wyze Monarch hetzelve niet verboden had, om „ het misbruik het welk veele zyner onderdaailen daar„ van maakten. Ik heb derhalven niet noodig om op eene „ Dame myn geluk te bouwen, en kan ook niet zien „ hoe het zelve door eene ondermynd kan worden? „ Thans ben ik foldaat, en in die ftaat zal „ moed alleen myn geluk bevorderen. —- Dit „ hart zegt my, dat ik geene myner patenten van „ de die weleer op dien flakkenweg niet voortkroop, welke hy thars bewandelt; ,, Zy heeft volkomen gelyk! ik zou dat niet „ zyn wat ik ben, wanneer ik dit of dat vrouwsperfoon be„ haagd, of my het mistrouwen, misfehien den haat van dat „ ander vrouwsperfoon niet op den hals gehaald had.'" ■ „ En evenwel befiudeert men die zwaare kunst zeer zelden, om ,, naamtlyk de vrouwelyke kunne zo te leeren kennen, als het „ plan van dit leven wel vereischt.  ( 575 ) „ de hultafel haaien zal, en ik heb geene de minfte „ zucht, om ooit fter en lint te draagen. Zie daar de „ redenen waarom ik de lastige ftudie, om de vrouwen „ te leeren kennen heb verzuimd, naamelyk, om dat ik 'er „ geen gebruik van maaken wilde. Het gelaat van myne moeder kreeg eene ernstiger plooi: „ Ik heb dan niet zonder oorzaak ge„ vreesd,dat ik u op deeze manier zoude hooren fpree„ ken?" „ Ik beken dat de zo evengenoemde myne denkbeel„ den zyn." „ Meent gy dan, dat gy als foldaat altoos in het „ veld zult zyn ? Zult gy dan ook te velde aan „ geen Opperhoofden te gehoorzaamen, of onderhoo„ rigen te gebieden hebben,die geheel anders als gy „ omtrent eene vrouw, of in 't algemeen genomen „ omtrent de kunne denken, en door dezelve gere„ geerd worden? Zult gy in vredens tyd niet fomtyds ,, een' vriend hebben , welke aan een vrouw ver,, bonden is?" „ Ik zal my aan dat alles niet bekreunen, maar op „ myn' eigen' weg geduurig voortwandelen —" „ En die zal dikwyls tot uw of hun verdriet dwars 5, tegen derzelver weg aanloopen, wanneer gy ten aan„ zien van fommige van myne fexe niet oordeelen „ kunt, of dezelve tot deugd dan tot ondeugd „ genegen zyn. Zyt gy buiten dien verzekerd, dat ., het geluk u nooit aan 't een of ander hof zal bren„ gi n; (Gy weet immers by voorbeeld welke betrek„ king onze familie op het Brunswjkfcbs heeft ) „ Wat  „ Wat'zult gy dan daar met uwe onkunde in eene der ,, wezentlykfte kennisfen deezes levens uitrichten ? u zel,5 ven in ecne cel opfluiten. Of dat hof verlaaten? of „ ten val komen?Een van deeze drie dingen zult gy ,, ondervinden moeten , byaldien gy de vrouwsperfoonen ,, niet kent." ,, De keuze zal my in der daad niet moeijelyk vallen." ,, Gy fpreekt daar, myn lieve zoon, gelyk een jong- man, die zyn geld in de bank heeft leggen. Veel „ liever wilde ik u hooren fpreeken als den eigenaar 3, van vcrfcheiden dorpen en heerlykheden in het land ,3 eens Konings, wiens grootheid alle zyne nabuu'ren ,, benyden!,, De oorlog is zo goed als reeds hegon,, nen ," fchryft uw voogd; „ én" voegt die fcherpzien* de man daarby, „ het geluk begunstigt u" - „ beoogt gy als foldaat, niets anders dan een' hoogen ,, eertytel met de verzekering, dat gy het daaraan ver,, knochte tractement zo lang genieten zult als onze „ koning land en onderdaanen behoud, of by het aller* ,» dapperst gedrag zo lang eer in te leggen, tot dat hy „ by de eerde wanorder van ciat regiment, waaronder „ gy dient, hetzelve afdankt, of onder andere regi„ menten verdeelt; byaldien'hierin al het foldaaten ge3, luk bedaat, zo zie ik niet Wat groot geluk een offi' ,, cier kan hoopen." ,, Ik kan niet ontkennen, dat ik op dezelfde manier „ denk als gy: maar het verwondert my ten hoogde, „ dat gy my nu den krygsdienst zoud afraaden." ,3 Dat zal ik nimmer doen. In tegendeel, het zou „ my  ( 577 ) my fmarten byaldien gy 'er tegenzin in had: doch ik kan de Heeren Officiers niet wel van fortuin maa- „ ken hooren fpreeken, zonder daar eens hartelyk om „ te lachen*" „ Denk gy dan, dat 'er voldrekt geene tnooglykheid „ is om myn fortuin te kunnen maaken?" „ Wel zo verre daar van daan, dat ik 'er eene on« mooglykheid in dellen zou, dat my veel meer da „ ftilzvvygenheid, welke gy tot heden toe omtrent dat „ onderwerp gehouden hebt, ten hoogde verwonderd. n —. Zo gy, myn zoon, uw fortuin niet maakt ge* „ lyk uw overleden vader gedaan heeft, zo weet ik niet waarom gy leeft?" „ Wel nu? myn vader heeft gediend van vaandrig tot ,, Generaalluitenant." Zeer goed: maar was hy dan niets meer ?" Hy was , 't geen zó fierlyk daat op zyne graf> gehouwen : een echte Duitfcber" „ Niets meer? was hy niet een Heer over zo veelê ,5 onderdaanen ?" ,, Dat hoop ik insgelyks te blyven*" „ Was hy niet nog veel meer dan dat? niet eert ge» ,-, lukkig echtgenoot? niet een gelukkig vader? Dit is „ een geluk myn zoon, maar gy zult tot zodaning ge„ luk nooit bekwaam worden, wanneer gy den aart ert 5, de neigingen der vrouwen niet leert kennen * „ Ik eer het geluk van elk' braaf Soldaat: Maar zal „ hy eens als mensch gelukkig zyn, zo moet hy dae „ geene worden, 't welk uw vader geweest is." —— De goede vrouw fprak niet te vergeefs, myr] 0 o hart  C 5?8 ) hart gevoelde, dat wy thans een beflisfend oogenblik naderden. Zy gunde my echter geen' tyd om haar tusfchen in te vallen,maar vervolgde aldus. „ Ik zal u „ misfehien nooit weder zien. Myne zorg voor uwe „ opvoeding was tot op deeze ééne en hoofdzaakelyke „ bezigheid na geëindigd, en ik had befloten dezelve „ tot het onderwerp myner eerfle brieven te verkiezen. ,, maar by uwe intrede in de groote waereld komt het „ 'er alles in zo veelerleije betrekking op aan ..." Nu was ik gedwongen om haar tusfchen in te vallen : want ik merkte, dat zy alle myne geheimen ontdekken zoude , zo ik haar niet te vooren kwam. „ Mama," zeide ik, terwyl ik den deugzaamen naar myn best vermoogen nabootste: „ ik weet reeds wat „ gy zeggen wilt; maar ik heb befloten nooit te trou„ wen." ■ En geloof my, myn waarde vriend, ik dacht zo inderdaad federt een half uur. Myn ontwerp op mietje (ik beroep my op elk een', die het menfchelyk hart een weinig kent) kon ik onmooglyk verzaakt hebben : maar het fcheen my tevens eene vreemde zaak te zyn, om naderhand aan een huwelyk te denken. Ik geloofde thans aan eene der buitenfpoorigfte harsfenfehimmen, te weeten aan een' gelukkigen minnehandel, en fchilderde my een afbeeldfel van de vreugde van een' voortduurenden omgang met mietje , dat verder van de waarheid der Natuur afweek, dan men van een' verdandig' man zou kunnen denken. Ik dacht toen wel niet aan deeze bedriegclyke woorden van Madame Riccoboni : ,, heurtux par des riant es HluftonSf qua-t-on befoin de la réulitèV doch myne dwaa-  (579) dwaaze ziel was hier in dezelfde ongerymdheid verval' len als de haare. —- „ Ik heb befloten nooit te zul„ len trouwen," zeide ik. Verbaasdheid, kommer en verdriet blonken op dit zeggen eensklaps in 't gelaat van myne moeder. „ Ik „ wenschte wel myn zoon, dat ik in dit oogenblik ge„ looven kon, dat gy een dwaas zyt, dat gy zo onbe„ zonnen praat als een onnozel meisje: "(zy nam een' bedroefder'toon aan) „ maar vermits ik anders omtrent „ u moet oordeelen, zo laat my ten minfte hoopen, dat „ gy niet ernstig fpreekt." „ Ik ipreek met zo veel ernst, als het in zulk een plechtig affcheidsuur betaamt." Myne moeder rees overeind, en leide haar beide handen op de borst: „ Zo moet ik u dan maar voor de vuist zeggen, dat gy helaas! hoe fmarte- „ lyk zyn deeze woorden voor myn moederlyk hart! „ — dat gy of een booswicht, of reeds in een' heimelyken minnehandel ingewikkeld zyt." „ Ik ben beide! helaas alle beide!" ■ ■■ - Deeze openhartige belydenis was in myn hart, zy was reeds op myne lippen, en klonk in myne ooren als of ik dezelve reeds uitgeiproken had. ■ Is 'er geen invloed der geesten op den mensch, is 'er geene vreemde kracht in de menfchelyke ziel; laat dan de Philofoopb my die krachten myner ziel opnoemen, welke op dit oogenblik myne tong ketenden. Ik kon die woorden niet uitfpreeken. Kent gy myn waar» de vriend, een Godgeleerde uit onze nieuwinodiiéhe fchoolen: zo neem eens, bid ik u, het vermaak om Oo ft hem  C 580 ) hem te zeggen, dat ik voldrekt buiten ftaat was om die woorden uit te fpreeken en geef dan eens acht, hoe die elendige nabootfer zulks zal uitleggen ? DERTIENDE VERVOLG. Wel overtuigd nogthans, dat myne moeder volkomen recht had, viel het my zeer zwaar om haar aldus te antwoorden: „ Ik geloof, dat men buiten deeze twee, „ nog een derde geval onderftellen mag." „ Noem het zelve byaldien gy myne rust herftellcn „ wilt." • Zy keek my ondertusfehen zeer fcherp in 't aangezicht: Haare oogen ftonden echter niet als iemand die beftraft, maar als of zy my uitdaagde, om den geheelen last haarer innerlyke droefheid te aanfehouwen. Wat middel fchoot my anders over, dan dat ik haar onderzoek poogde te ontwyken ? „ En geno„ men al eens, dat 'er geen derde geval plaats had... .** „ Ik bezweer u, zo gy myne rust in waarde houd viel zy my tusfchen in, „ dat gy my dat geval op„ noemt, dat gy thans verzwygen wilt, byaldien het „ waar is, dat gy aan een derde denkt." Zy fprak dit op een' toon, welke groot verdriet te kennen gaf, en met den nadruk van een' oprecht Christen. Ik doeg myne oogen neder , en kon Goddank niets antwoorden. - Zy zag my aan met een zeer droevig gelaat: Het is onmooglyk, (zeide zy) dat gy met die opvoeding, welke  ( 58i ) „ ke gy genooten hebt; onder myn zorgvuldig toezicht , en in de omftandigheden waarin gy altoos „ geweest zyt, een booswicht hebt kunnen worden; „ en byaldien gy ooit eenige buitenfpoorigheden bedreven hebt, zo twyfcl ik niet of gy zult my dezelve ge* „ willig ontdekken. Doch hoe onvvaarfchynlyk een ,, geheime minnehandel ook is (want wie zoude; bui„ ten mietje, het voorwerp uwer liefde hebben kun,, nen zyn ? en hoe onwaarfchynlyk is zulks, wanneer , men uwer beider gedrag in aanmerking neemt?) zo is „ dezelve nogthans mooglyk. En hier, myn zoon, „ laat de laatfte bede eener zorgvuldige moeder hijs gang vinden: zeg my, hoe verre gy u met mietje in„ gelaten hebt?" ■ Lang, zeer lang ftond myn hart in twyfcl. Ik moest byaldien ik bekende alle myne onderneemingen vaarwel zeggen, en daartoe waren zy my veel te lief. Ik was ook veel te verzot, dan dat ik myn op dien tyd waarachtig oogmerk, om mietje, hoewel in 't geheim, echter altoos getrouw te blyven, had kunnen wantrouwen. Nogthans was de bede van myne moeder veel te billyk, haare onzekerheid veel te pynlyk, en myne kinderlyke liefde veel te diep ingeworteld, dan dat ik de innerlyke beweegingen , die op deeze vraag in myn gemoed opkwamen , niet duidelyk zou gevoeld hebben. Myn antwoord was nog niet beflist, toen ik daarmede zou beginnen; ik was reeds gewoon om my in dergelyke omftandigheden op het bloot geval te verlaaten, en kan betuigen, dat hetzelve my doorgaans zeer begunstigde. Zonder verder beraad kuste ik derhalven haare Oo 3 hand  (58a) hand en zeide: „ Ik ftaa verfteld over de tedere zorg, „ die myne moeder voor haar' zoon laat blyken : „ maar gaat die tot haare eigene kwelling niet wat. „ al te ver ? Laaten wy eens onderdellen, dat gy op „ mietje en my wat minder acht gegeven had • „ genomen dat zulks maar één uur lang verzuimd ge„ weest was zo zoude dat geene, 't welk thans volgens uw. „ eigen zeggen onmooglyk is mooglyk zyn: nu zeg „ my eens. wat zou het u toch baaten, byaldien uwe „ gisfingen in zekerheid veranderden ?" Nu verfpreidde zich een buitengemeene ernst op haar gelaat, het was de ernst eener in droefheid gedompelde deugd: doch ik vond het zeer noodzaakelyk om haar antwoord voor te komen. Ik vertoonde geen minder, ernstig weezen, terwyl ik dus vervolgde: „"Ik weet alles wat eene moeder gelyk gy zyt hierop antwoor,, den kan en moet: doch het moet een' zoon gelyk ik „ ben, ook wederom bedroeven, wanneer hy 'er ook „ maar eene fyllabe van moet hooren fpreeken! kort„ om gezegd: „ Ikfcbaame my die zoete zwakheid niet,(f) „ Wat Johan (gelyk ik vermoede) u gezegd heeft, „ is bykans de waarheid" ik las duidelyk in haare oogen, dat deeze woorden haar wederom gerust delden; want alles wat Johan haar kon gezegd hebben, waren niet anders clan kinderachtige bedryven. —■ „ maar zulke gefprekken als deezen, zyn voornaamelyk „ he- (») Gellbrt.  ( 583 ) 5, heden van zo weinig belang, dat ik meen verplicht „ te zyn om daar een einde van te moeten maaken, na „ u by ja en neen verzekerd te hebben, dat zo 'er er„ gens een zuiver jongman in de waereld is, dat ik het „ ben." Ik zeide met deezen woorden niets, dan de zuivere waarheid. — Dergelyke refervationes mentalcs (gelyk men die doorgaans noemt) zyn by my een duidelyk bewys van de verdorvenheid der menfehelyke natuur. ■—'—- Doch het antwoord van myne moeder had ik althans niet vermoed. „ Deeze verklaaring," zeide zy, „ ftelt myn hart „ ten volle gerust, al ware het ook (met een' minzaamen glimlach) „ dat gy met uwe aanmerkingen omtrent myn naaukeurig toezicht op uw gedrag, eene kleine „ wraak bedoelde ; want indien men dit laatfte halve „ jaar uitzondert, zo heb ik waarlyk geene al te groote „ opmerkzaamheid daaromtrent gebruikt. Ik kon my „ eensdeels op den ouden Argus wel verlaaten; ten, „ anderen ken ik mietje zeer naauwkeurig, doch de „ wezentlykfte oorzaak, en die ik u eerst in dit laatfte „ uur ontdekken kan, was deeze om dat het mede tot „ myn opvoedingsplan behoorde , u aan de fchoon„ heid en de behaaglykheid van ons gedacht zodanig te' „ gewennen, dat dezelve u by uwe intrede in de groo„ te waereld niet te zeer bevreemden mogt. —— Onder alle wispeltuurigheden van ons hart, valt hetzelven geene denkbeelden hoe genaamdgemaklyker te omhelzen, dan Waardoor het eenige fchuld van zich affchuift. „ Zo was dan de mening van uwe moeOo 4 der  ( 584 > „ der zeer 'goed (dacht ik) maar zy heeft mietje aan u j? opgeofferd." ■ ■■ En daarop vloog terftond een geheele zwerm van nieuwe denkbeelden door myn hart, die allen myne gedachten omtrent myne eigene ftrafwaerdigheid, welke kort te vooren zo plotfelyk ontftaan waren , wederom uitwischten. Myne moeder bedacht zich een weinig, omdat zy merkte, dat 'er iets in myn gemoed omging. * ïk had gegronde redenen om te vreezen,dat zy thans wederom vraagen zoude, hoe ik op de gedachten gevallen was van nooit te willen trouwen. Het fcheelde ook niet veel: „ Ik denk," zeide zy: „ dat het hoog ?, tyd begon te worden, om u van mietje af te zonde„ ren..," Lachend viel ik haar tusfchen in: „ Zietgymy dan voor zo een' zwakken j'ongeling aan?" —— Het fcheelde weinig of ik was vermetel genoeg geweest, om 'er nog by te voegen, „ zo verwondert het my niet wei„ nig, dat gy haar nog heden veroorloofd hebt, om „ my in haare fiaapkamer te dicteeren." —i—. Maar men kwam ons op dat oogenblik de aankomst van dien nian, waarvan myn Voogd gefchreven had, bekend maaken. Myne moeder rees op en, zeide: „ Ik ben voomee, mens om u omtrent het laatfte gedeelte van ons ge-* fprek iets te fchryven dat alleen eene moeder fchryven „ kan, De Heer düitsch (dus zal ik deezen man thans noemen) behaagde ons van het eerfte oogenblik af aan, Hy drong fterk op myn afreize, en onderdeunde zyne drang-  ( 585 ) drangredenen met de ftiptheid van den Generaal, op. wiens last hy ons het benoodigde geld ter hand delde. Myn affcheid van myne moeder was zeer aandoenlyk; maar myne onervarenheid in de zielekunde is te groot, dan dat ik begrypen kan, hoe hetzelve eenigen' Indruk op myn gemoed kon maaken, noch ook, hoe een gedeelte van hetzelve niets gevoelde. Wat boos in my was, flreed thans met het geene goed was, of goed kon worden: ik, foldaat, weende gelyk een kind, gelyk een braave zoon zou geweend hebben. De Heer Duiiscb deelde in onze wederzydfche droefheid. Toen wy beide eindelyk in het ry¬ tuig geklommen waren, heerschte aldaar langen tyd eene welfpreekende ftilzwygendheid. VEERTIENDE VERVOLG. D e Heer Duitscb was de eerde die het dilzwygen brak. Hy had met ecne doordringendheid d:e weinige menfchen bezitten, in min en tyds, de geheele waardy van rnytw voortreflêiyfce moed e r leeren kennen, en hy begon zyn gefprek me: ecne loffpraak op dezelve. Door dit .lyk in een gefprek, dat door deszelfs gevolgen van het uicerfte gewigt voor my geweest is, en waar van ik dc voornaamfte trekken hier plaatfen zal, zander echter doorgaans zyne manier van fpreeken te behouden; want deeze was volmaakt origineel, gelyk gy hier en daar uit eenige Oo <; fnreek-  ( 586 ) ipreekwyzen zult moeten bekennen. . Hy verzocht my om hem de gefchiedenis van myn' levensloop» en der opvoeding, die ik genoten had, te vernaaien{ toen ik zulks gedaan, en van tyd tot tyd eenige aanmerkingen daaronder gemengd had, om dezelve niet al te droog te doen worden, en over de laatde voorvallen wat ipoedig te kunnen heen loopen , begon 1 y te glimlachen, en zeide: Het fchynt my toe, als of gy op het einde van uw verhaal, hier en daar, wat weg gelaaten hebt? Ik bloosde, want ik,- gelukkig jongeling, was nu wederom in daat om te kunnen bloozen; vermits myn hart in deeze nacht fommige indrukfels ontfangen had om welke te ontzenuwen, hetzelve nog geene gelegenheid gevonden, ook nog geen' tyd genoeg gehad had. Het denkbeeld om eens tegen mietje onverfchiliig of zelfs trouwloos te worden, dat my kort voorheen zo een kleine zaak gefchenen had was thans door het geen myne moeder my eerst omtrent het Soldaatengeluk, en naderhand omtrent myns vaders geluk voor oogen gehouden had, eene fchrikkelykc misdaad geworden. De kinderlyke liefde, het daaruit ontdaan zynde berouw wegens het bedrog, dat ik myne moeder nog in onze laatde iamenfpraak geipeeld had; de gedachte, dat ik nu misfehien voor altoos, van haar afgezonderd was, het denkbeeld van eene geheele nieuwe levenswys, de bckoorlyke uitzichten op een' fchoone hcrist ochtend, welk jaargety my doorgaans eene aangenaame droefgeestigheid inboezemt ; de tegenwoordigheid van een* man in wiens gelaat men de vroomheid leezen konr Dit alles bragt myn hart in dien daat, waarin men alles  ( 58? ) les voelen kan. Ik kon my nogthans van deeze vraag niet onthouden: „ Hoe komt gy op zodanig vermoeden ?'' „ Omdat ik eik, jongeling, die my behaagt, als „ myn' eigen zoon beilhouw, want ik heb geene kin„ deren; ook fchiet het my te binnen, dat de Gene„ raai my fchryft om met u zo veel als mooglyk is te „ fpoeden, omdat (zegt hy) de Dames en kameniers, „ naar alle vermoeden, braaf aan '« huilen cn kermen „ zouden gaan." „ Nogthans hebt gy geene kamenier gezien !" „ Zulks heeft my ook genoeg verwonderd: want ik „ weet hoe dc meeste Jonkers doorgaans bedaan. „ Welaan " (dit zeide hy terwyl hy my zeer vriendelyk by de hand vatte) „ is uw levenswyze zo bedaard ge„ weest gelyk ik uit deeze omftandigheden en uit uw „ geheel voorkomen wel geloof" (want God zy gedankt, die ten aanzien van uw lichaam niets gefpaard heeft) „ dan moet ik u van gantfehen harte geluk wenfehen. , Toen ik het affcheidneemen van uwe mama hoorde, „ en de krachtige en liefdaadige uitdrukkingen waar- mede zy u zegende, heb ik 'er my niet weinig op „ te goed gedaan,dat ik mede tot het menschdom be„ hoor. Doch myn waarde Heer!" (Vergeef my myne duitfcbe openhartigheid) „ zullen haare woorden wel „ zo diep in uw hart geprent blyven, als dezelve ver„ dienen. Gy vertrekt thans fchoon van gedaante en „ rein van gewisfen, uit uws vaders huis; ik denk, „ dat op onze tegenwoordige korte reis wel geene gefe„ genheid kan voorkomen om goed te doen die gyniet „ met vreugde zoud waameemen^ by elk regiment, dat  C 5S8 ) „ dat u te zien krygt, zal men een' jong' Officier van „ twintig jaaren, die nog aan lichaam en ziel gezond „ is, met de uiterfte verwondering befchouwen. Gy zyt „ de hoop van uwe moeder, van uwe onderdaanen, en „ gelyk de Generaal fchryft van uwe geheele familie. „ Met alle deeze voordeden begeeft gy u heden in de „ waereld: Maar zeg eens myn waarde Jonker, zult gy f, even eens in uw vaderlyk erfdeel terug keeren?" Elke weezenstrek van deezen man , elke verheffing en daaling van zyne ftem, gaf menfchenliefde te kennen. Zyn gelaat was daarenboven zó vrolyk, dat ik niet eens denken kon, dat hy een van die foort van Vermaaners was, die alle oogenblikken, en by gevolg zonder de minfte gedachten, bidden en zegenen. Ik gevoelde dat het vertrouwen op deugdzaame menfchen als iets onwillekeurigs moet aangemerkt worden; want myn gemoed in dien ftaat waarin hetzelven zich thans bevond, was te eenemaal met dergelyk vertrouwen vervuld. Ik dacht toen wel aan het Christendom niet, omdat myne meening omtrent hetzelve zeer wankelmoedig was, en ik ten minfte in zo verre een' afkeer voor de religie had, als ik deszelfs leerftellingen voor buitenfpoorig aanmerkte: maar nogthans bleef my het denkbeeld van recht en onrecht in volle waerde by. De vraag waarmede deeze man zyne aanfpraak befloten had, trof myne ziel, als zynde van het grootst gewigt. Ik antwoordde hem derhalven zeer ernstig, „ Ik hoop, dat „ ik eens zonder my zeiven verwaarloosd te hebben, op „ myne goederen zal terug keeren." „ Dit is dan uw wil en voorneemen?"  ( 589 ) „ O ja, ik zweer, dat zulks myn waarachüg voor„ neemen is." „ In waaren ernst uw voorneemen?" „ Gy kunt op myne verzekering daat maaken." „ Gy wilt dan geen fpeeler worden?" „ Voorzeker niet." „ Geen zuiper." „ Nog veel minder. „ Geen uitzuiger?" „ Neen." „ Geen procèsmaaker?" „ Vooral niet." „ Geen befpotter van den Godsdienst. „ Zelfs wanneer ik nimmer eenigen Godsdienst gehad „ had, zoude ik 'er toch nier mede fpotren." —— Men zoude denken, dat alle deeze vraagen my hadden kunnen beleedigen. Wie weet of zulks het geval niet zoude geweest zyn, byaldien een myner Predikanten my dezelve voorgehouden had : (*) Maar uit den (*) De Leezer zal door het verhaal van de volgende gebeurtenis uit myn' levensloop aanleiding krygen, om by deeze plaats nog meer te denken, dan ik by dezelve zou kunnen zeggen. Ik reisde eens met den poftwagen en ontmoette ge. valliger wyze op denzelven twee, naar het uiterlyke te oordeelen, zeer ruuwe menfchen, eene Juffer en nogeen vrouws. perfoon, dat naar allen fchyn van eene ligte foort was. Ik was zeer beducht voor buitenfpoorigheden , en fprak, om dee. 2e te voorkomen, met den Officier van den oorlog, met den Jager van de jagt ; en vermits hy gereisd had, van die landen waar hy nooit was geweest, en met dé Juffer van de fchoone  C 59° ) den mond van deezen man, die zo dringende, zoflag op flag , en op een' toon , die hem byzonder eigen was, ne wetenfcbappe». Het vrouwsperfoon beval ik te zwygen. Dus doende verliep de eerfte dag en nacht op zodanig eene wyze als of wy met eikanderen het gemanierdfte en zedigfte gezelfchap hadden uitgemaakt. Maar zie, nu kwam,heel deftig met mantel en bef, een Predikant plaats op den poftwagen neemen. Terftond begonnen de Heeren een vryer taal uit te liaan. De Juftsr bloos.de. Ik gaf de anderen een' wenk en zy zweegen. Ik fprak by gelegenheid van de aanmerkenswaerdige byzonderheden der bloemen, en het gezelfchap fcheen ver. maak te fcheppen in het geen ik zeide: maar de P,edikanc was gemelyk: „ Laat ons nu," zeide hy , „ ter eere Gods „ en ter grootmaaking van zyn naam hiervan eene toepasOng „ maaken!" Ik wenkte van neen, maar het kon niet helpen; hy ging zyn* gangen volvoerde de preek, die hy begonnen had. Kortom de teugels , waarmede ik de luchtige perfoonen van ons gezelfchap binnen de paaien der behoorlykheid had gehouden, braken; elk een geloofde, dat zyn beloep het mede bragt, den Predikant fpyt aan te doen, tot hy den poftwagen verliet en ik de andere vroeg, of hun voornemen dan was de Juffer mede te noodzaaken om het gezelfchap te verlaaten ? „ Voor u, Mynheer," zeide de Officier, „ hebben wy allen behoorlyken eerbied, maar de I'aapen mag „ ik niet luchten " En nu ging alles wel. „ De Schryver wil ons daarmede zeggen, dat zyn verftand, „ zyne achtbaarheid, zyne waereld kennis zodanig bekoort...:' - 1 - 0 i" 't minfte niet, waarde Leezsr. Laat my maar unfpreeken. Ik was toenmaals, gelyk ik tegenwoordig nog ben, een Predikant, maar ik reisde onbekend, zonder myn' ftaat te laaten blyken, en uit myne kleeding en pruik kon men met opmaken, dat ik een medebroeder en amptgenoot was van den man, die befpot wierd. Welaan dan, dat elk  C 591 ) Was, dezelve deed, bragten my dezelve aan 't wankelen , en deeden hem al myn vertrouwen winnen. „ Ik moet u nog eene vraag doen," Vervolgde hy. „ God zalu hoop ik, bewaaren, dat gy geen „ van deeze allen word, en byaldien gy met een on. „ veranderiyk, vast en redelyk beduit in uwe goede „ voorneemens volhart, zo loopt gy geen gevaar om „ ooit aan die ondeugden onderhevig te zuUen wor„ den. Maar genomen, dat gy eens tegen alle ver„ moeden aan één derzelve onderhevig wierd , kan „ zulks onmooglyk gefchieden, zonder dat gy zelf „ het bemerkt —-—— en dan zou een hart, ge„ lyk het uwe is, zonder twyfel een' geruimen tyd „ behoorlyk weerdand bieden. Uwe geaartheid is „ myns bedunkens zeer flrydig met foortgelyke ongere„ geldheden, nogthans wil ik 'er geenzins borg voor „ zyn, dat wanneer gy eens te velde trekt, het kwaade „ voorbeeld, gepaard met de moeijelykheden en on9, gemakken van den eenen, en de ledigheid van den an„ deren dag, u alsdan niet tot het fpel verlokken zul- ' jen , ik beklaag u van harte, zo dat ooit „ gebeurt! Maar jonge lieden zyn aan ééne foort van „ bedorvenheid meest onderhevig, waartoe zy ook „ door- elk waare menfchenvriend, zo veel hem mooglyk is, zoeke voor te komen, dat een Predikant aan niemand gelegenheid geeve om hem te befpotten ; En wat de gemelde twee reismak. kers aangaat, deeze zullen, wanneer zy dit lee/.en, verwon derd ftaan, dat zy myne gefprekken , zelfs myne wairfchouwin?en, wel hebben opgenomen, daar zy anders dezelven zeker zouden gewraakt hebben , bya dien zy geweten hadden, wie ik was.  C 592 ) „ gaans zonder het tc merken, en gevolgelyk te Iaat „ om behoorlyken wederftand te bieden* verlokt wor„ den , en dit maakt myne laatde vraag: Is het uw „ vast voorneemen om nooit een vrouwenjaager te wor„ den?" Ik lachte. „ Gy lacht om dat woord — ik bind my zel- „ ven juist zo naauw aan geene woorden: maar „ gy lacht toch zekerlyk om de zaak zelve niet? Ik „ zal op een andere manier vraagen: Is het uw ernstige „ wil, om de onfchuld en kuisheid te bewaaren? om „ uwe toekomende gemaalin, zo een onbezoedeld en », en zuiver lichaam te brengen, als gy begeert, dat j» het haare zyn zal? is dat uw ernst?" ,, Ik zal u voor de vuist antwoorden. Het is zeer „ onzeker of ik my ooit in den echtendaat begeeven „ zal: maar dat weet ik, dat ik my nooit zal te buiten „ gaan." ,, Gy zegt my daar veele zaaken met weinig woor- „ den: doch dit is myns bedunkens een ge- „ past onderwerp voor zulk een' fchoonert morgen als „ deeze is; en het gebeurt maar zeer zelden, dat twee „ onbekenden by hunne eerde ontmoeting, een verdan- „ dig gefprek te zaamen houden, laat ons dcr- „ halven nog een weinig over dit onderwerp fpreeken." Hy vernieuwde toen zyn bede, dat ik hem zyne vrypostigheid toch niet kwalyk neemen mogt, nademaal zyn menschlievend hart hem niet minder daartoe aanfpoorde, dan de droefheid waarmede hy zo veele deugdzaame jongelingen, by hunne eerde intrede in de groote  C 5$3 ) te waereld, van hunne voorgaande deugd had zien ont« aarten. Hy bedoelde daarmede (volgens zyn zeggen) verder niets ; want hy meende binnen kort buiten 's lands te reizen , en zoude my en deeze landdreek naar alle vermoeden, nimmer wederzien, doch hy dacht,dat wanneer ik ooit, gelyk hy vreesde, ten eenigen tyd verleid wierd, ik ten minde door de herinnering aan dit gefprek van het kwaad voorneemen eenigermaate kon weerhouden worden. ■ „ Wanneer „ het dan de waarheid is, " vervolgde hy, „ dat gy „ u nooit wil te buiten gaan: zeg my dan toch, hoe gy „ het te dien einde zult aanleggen?" Ik beken, dat ik deeze vraag niet verwacht had! Of hy hier myne zeer natuurlyke verwarring niet merkte, of niet merken wilde, weet ik niet: Maar het was myn geluk, dat ik dezelve zo veel beter merkte; want ik geloof niet, dat dit geiprek anders zulk een* diepen en aanhoudenden indruk op myn gemoed had kunnen maaken. Ondertusfehen had deeze man myn hart gewonnen : Ik moest hem antwoorden, en kan niet eens zeggen, dat ik zulks ongaarne deed. — „ Voor„ eerst" zeide ik, „ moet gy weeten, dat ik voor „ flechte vrouwsperfoonen eene affchuw heb " „ Eene byster groote ontdekking waarlyk! als of ik het minst daaraan getwyfeld had! En hieruit zal vol„ gen, dat gy nooit trouwen wilt ?" „ Dat niet." Antwoordde ik een weinig beteuterd. „ En dat is het juist, waarvan ik liefst het eerst wilde fpreeken; want zo haast ik de redenen weet, „ waarom gy buiten den echten daat denkt te blyven. Pp „ ben  C 594 ) „ ben ik wel verzekerd, dat ik al het overige van zelf », begrypen kan." „ Ik weet dat het huwelyk met veele moeijelykheden „ verknocht is...." „ Dan weet gy meer dan ik : En evenwel ben „ ik omtrent eens zo oud als gy, en heb daar. „ enboven den halven aardkloot doorreisd , en „ alle foorten van huwelyken, zo veel als mooglyk is „ getoetst." „ Gy zult nogthans eene zo bekende waarheid niet „ kunnen lochenen?" „ Het fcheelt weinig: Ik heb van de bezwaarnisfen, „ die het huwelyk verzeilen, wel te verdaan by echte „ lieden, welke beiden deugdzaam bemind, en dan eene „ verdandige keus gedaan hebben, weinig of niets ge- zien . en byaldien deeze daat met geene „ moeijelykheden hoe genaamd, verknocht ware, dan „ zoude zulks, ik mogt haast zeggen, een verzuim ,, van den alwyzen Schepper zyn: want als dan was het „ huwelyk een hemelfche daat, welke op aarde niet ,, zyn mag. God heeft de hoogde vreugd, welke de „ mensch hierbeneden ondervinden kan, aan den ech„ ten daat verknocht; zulks was ook niet meer dan „ billyk, want zo wel de meisjes als jongelingen zien „ dien heugelyken tyd jaaren lang met ongeduld te ge- moet. Byaldien 'er nu het minde kruis niet mede „ vermengd was, dan wilde ik gaarne weeten, hoe wy „ menfchen deeze goede dagen verdraagen, hoe wy „ onze hoop op het volmaakt eeuwig leven vestigen, „ en ons hetzelve door onze deugd zouden waerdig ,, maa-  C 595 ) „ maaken? —- Laat my ondertusfehen eens hooren, „ welke moeijelykheden van den echten ftaat u toch zo „ fchrikkelyk voorkomen ?" „ Zeer veele: Vooreerst, dat ik volftrekt eene per„ foon van myn' eigen' rang en afkomst moet verkiej, zen..." „ Gefchied deeze keus uit twee, of uit tweeduizend „ en meer perfoonen? En wanneer gy onder >, dat groot getal evenwel geene vind, die u behaagt, „ zal het dan zulk eene halszaak zyn wanneer gy eene „ verkiest, die minder is dan gy?" — Hier dacht ik iets te moeten waagen: „ Maar „ wat dunkt u wanneer ik by voorbeeld éér ik onder „ myns gelyken zocht, reeds eene van een' geringer' „ ftaat gevonden had, aan welke ik myn hart ten bes„ te gaf?" „ Alsdan hebt gy eene dwaasheid begaan, gy hebt „ eene orde geftoord, die onzen eerbied waerdig is. „ ■' 1 — Gy hebt, dat ik het dus noemen mag, uwen „ plicht ver.uimd. Men zal u verachten, gelyk men ,, een' man \an veele talenten zoude doen, die een „ laag ampt aanneemt, zonder zich de moeite te wil„ len geeven, om naar edeler bedieningen te ftreeven, „ welke met zyne gaven beter overeenkomen. Gy zelfs zult met der haast de menigvuldige ongelegen„ heden ondervinden, die uit zulke ongelyke huwely„ ken voortipruiten; om niet eens van het ongeluk te „ gewaagen, dat gy daardoor uwe arme vrouw en be„ leedigde kinderen op den hals haalt." » Gy hebt groot gelyk, en ik ben daarvan zo veel Pp 2 „ als  ( 59ó ) „ als mooglyk is overtuigd: doch hoe zal men zulks „ vermyden?" „ Niets valt ligter: Want zo men geene moerasfige „ plaats betreed, loopt men ook geen gevaar om „ 'er in te zinken. Gy behoeft aUeen den omgang met „ burgerlyke meisjes te vermyden." Al mede de waarheid: Maar ik wenschte wel, dat „ zulks ons van de jeugd af aan wierd ingefcherpt. Hoe „ zal nu een jongeling zich gedraagen, die uit onkunde „ van deezen zetregel zich reeds in een heimelyk verbond „ ingelaten heeft ? " „ Zich daarvan ontdoen." „ Maar wanneer hy zich door eeden verbonden „ heeft ? " „ Deezen gelden maar alleen in zyn geweeten, want vermits hy dezelven zonder kennis en medeweeten zy„ ner familie gedaan, door de aangenomene kerkelyke „ plegtigheden niet bekrachtigd , ook nog daarenboven „ voor de Overheid en het oog zyner medeburgeren verborgen heeft ; zyn dergelyke eeden maar in „ zo verre heUig, als dezelve op de ligtgeloovigheid „ van het bedrogen meisje dezelfde uitwerking hadden f „ als eene openbaare en door alle noodzaakelyke pleg. „ tigheden geheiligde verbintenis, op eene verdandige „ vrouw zouden vermogt hebben." '„ Wat zal hy dan volgens uwe meening doen." „ Byaldien het meisje geweten heeft, dat zy bedro„ gen wierd, dan is hy verplicht om haar zo veel te „ geeven, als zy voor het verlies van haare eer wil „ eifchen. Het is immers niet meer dan bil. » lyk  C 597 ) „ lyk, dat haar in zulk geval die voorrechten betarM „ worden, welke zy aan hem op haare perfoon heeft „ afgedaan. Maar byaldien zy van het bedrog onkun„ dig was , en inderdaad gemeend heeft dat haar „ verleider zyne eeden en beloften heilig zoude nako„ men , dan moet hy wanneer hy den vloek op zyn ge„ weeten niet behouden wil, haar door eene aanzienly„ ke genoegdoening, door het verfchoonen van haar' „ goeden naam, en door geduurige hulp en troost detoe„ gebragte fchade poogcn te vergoeden : Hy moet „ daarmede zo lang voortvaaren, tot dat het meisje zei„ ve overtuigd is,dathy voor haar niets meer doen kan, „ en tot dat zyn geweeten van deezen kant gerust ge„ (leid is " „ Of hy moest," viel ik hem tusfchen in, „ de „ kerkelyke plegtigheden en de openbaare vertooning „ uitgezonderd, haar ade voorrechten eener gemaalin „ doen genieten." ,, Hoe noemt gy zulks in 't Duitsch ?" ,, Hy moet haar voor zyne maitres houden." „ Wees zo goed en noem my zulks in goed „ DuitscbT „ Wy hebben voor dat woord geen' zachten naam „ in onze taal." „ Hoe zal ik dan zulk eene levenswys aanmerken, „ voor welke eene der bede Natiën geen'zachten naam in „ haare taal heeft ? Past dezelve aan een' Duitfcber ? „ Geeft Gods woord haar een'zachten naam? Of is het „ hoerery?" „ Die naam klinkt vry wat hard!" Pp 3 » En  ( 598 ) „ En waarin beftaat die hardheid? Mag ik dan de „ voorrechten eener echte vrouw, deeze heilige rech- „ ten want heilig zyn zy of ik ben geen „ mensch —— ik zeg nogmaals: mag ik deeze „ heilige voorrechten, die eene vrouw alleen toekomen, „ aan een verholen, of wanneer zy ooit uit haare hei„ melyke fchuilplaats te voorfchyn komt, voldrekt ver„ acht fchepfel fchenken ? in zulk geval verbreek ik den „ echten (laat, of ik maak denzelven voor my onmoog- lyk; doch geene van deeze beide handelwyzen ftcmt „ met Gods oogmerken overeen." Ik onthelde: „. Bygevolg moet ik haar ver- „ laaten zo haast ik trouwen wil." ,, Zoud gy haar die rechten wederom ontneemenwil„ len, welken gy eens aan haar gefchonken hebt? Is dat, „ ik wil niet eens zeggen christclyk, maar is het ecr„ lyk ? Betaamt zulks aan een' Duhlcher. Het alleredel„ fte, dat eene gemaalin van haaren gemaal eifchen „ kan, is kuisheid cn onfchuld, of laat ik liever zeg9, gen , zyne oorfprongkelyke zuiverheid. Deeze „ hebt gy aan uwe zogenaamde maitres opgeofferd, en „ kunt die bygevolg aan uwe gemaalin niet geeven. „ Gy hebt haar dan van zeker recht beroofd, dat haar „ alleen toekwam, en gy weet, dat wanneer zy het„ zelfde ten uwen opzichte gedaan had, de waereld „ haar alsdan —- en niet te onrechte by „ een' zeer fmaadelyken naam zoude noemen. Wat „ volgt uit dit alles? Gy hebt den echt, naamelyk u„ wen toekomenden echt gebroken." J Ik voelde de bondigheid zyner bewyzen, en vroeg  C 599 ) vroeg evenwel. „ Hoe? door eene daad waaraan ver„ der niets dan zekere uiterlyke plegtigheid ontbrak? " „ En welke plegtigheid is deeze ? Die , waardoor „ de Overheid, om de wulpsheid (dien gevaarlyken „ vyand van het menschdom ) te beteugelen , en het „ huwelyk bindende te maaken, het denkbeeld vanhei„ ligheid aan hetzelve moest en wilde hechten. Wilt M gy u dan tegen uwe wettige Overheid verzetten?" „ Maar wanneer de Overheid zulks niet flraft?" „ Wilt gy dan een' daapenden den dolk in het hart , ftooten, alleen omdat hy in dat oogenblik geen' fchild 7, voor zich houd? en is God daarom geen wreeker, , wanneer zyne die naaresfe, de O verheid, juift nietdraft? „ Wat zoude ik hierover niet nog zeer veel kunnen „ zeggen! (*) maar wat zegt u uw hart? wilt gy, „ enkel om uwe vleefchelyke lusten te voldoen, eene „ maitres houden?" „ Foei!" gaf ik ten antwoord, fchoon myn hart maar een klein gedeelte deezer fchande voelde. Ja wel foei! en wat is eene maitres, wanneer men „ haar (*) En wy wenschten wel dat hy hieromtrent nog meet "ezegd had wy wenfehen iets dat nog gewigtiger is, naamelyk, dat zodanige Leezers, welke meenen, dat zyziefi hier in onze plaats geheel anders zouden uitgedrukt hebben, ons opentlyk moogen tegen fpreeken. Dit zy (als eene uitdaaging, of hoe men 't anders op atten wil) eens voor altoos gezegd. Een ieder kan tevens verzekerd zyn, dat alle aanmerkingen, die tegen onzegrondftellingen ,in dit boek vervat', gemaakt worden, zo haast mooglyk is, in het vervolg zullen bem tv/oord worden, Pp 4  ( 600 ) „ haar uic dit oogpunt befchouwt?" —— Zyn gelaat ên alle zyne beweegingen toonden hier enkel walg en afkeer: „ Gy wilt derhalven onder de beesten niet ge„ teld worden, edel jongman?" (zyn' hoed op dit oogenblik eerbiedig afneemendej,, Gy weet ook, dat de „ mensheid in het beteugelen der driften bedaat, „ wanneer de omftandigheden zulks vereifchen..." ' Ik viel hem om den hals: „ Zyt verzekerd », Mynheer , dat ik niet wil, dat men my ooit onder „ de beesten tellen zal: Maar wanneer de liefde nu „ eens al te vroeg, en éér ik alle deeze omdandigheden „ overdacht, de overhand genomen had , zoude het „ dan niet geoorloofd zyn om zodanige perfoon al myn „ leven lang zo getrouw te blyven als of ons verbond », door alle vereischte plegtigheden gewettigd was?" „ Welke liefde meent gy? de liefde voor het meisje, i, of voor uwe kinderen?" „ Voor beide." „ Is dat dm liefde, wanneer ik een meisje, welke „ de vrouw van een' ander', welke zyne cerlyke vrouw „ had kunnen zyn, met fchande overhoop? wanneer ik „ begeer, dat zy in plaats van allen anderen loon haarer „ fchoonheid, in plaats van alle andere vooruitzichten », van haare onfchuld, in plaats van alle andere verdien„ ften haarer maagdelyke kuisheid, met myn geld en myne omhelzingen alleen te vreden zyn zal? Is dat „ liefde?" „ Maar wanneer zy daarmede wil te vreeden zyn.?" « Kunt gy haar in dat geval nog beminnen? zoud » gy zulk een fchandelyk fchepfel beminnen kunnen?" Myn  C 601 ) Myn aangezicht gloeide van fchaamte. — Hy hield zyne hand aan myne wangen: „ voek „ gy deeze hitte wel: O bid God dan, dat hy die gloed „ nimmer mooge uitblusfchen! Onuitfpreekelyk jam„ mèr zoude het zyn, dat zulk een edel jon- geling, als gy , zou bedorven worden! —— „ Maar gy hebt van de liefde tot de kinderen gefpro„ ken... Ik bid u door my in myne redenen niet. „ Ik moet u nog ééne zaak voor oogen houden; zo gy „ in uw nakroost niet herleeven wilt, dan zyt gy onwaer„ dig om kinderen te bezitten. — Gy kunt im„ mers aan geene onechte telgen die opvoeding geeven, „ welke ik als de zoetde en aangenaamde aller bezighe„ den befchouw. Gy kunt hen nog veel minder uwen „ naam geeven, en dan, het fchrikkelykst van allen! 5, — de wederzydfche fchande zondert u van uwe „ kinderen af; de vaderlyke liefde verandert in berouw, en de kinderlyke liefde, zo niet in vloek en bittere „ verwytingen, ten minde in een neerdachtig mistrou„ wen, en erft zodanig kind van u, dan verkrygt het dat geene, het welk aan eene eerlyke familie, die u in „ uwen tegenwoordigen daat volmaakt gelyk is, toekomt, „ dewyl gy door het bevel : Weest vruchtbaar ende „ vermenigvuldigt „ tot een eerlyk huwelyk verplicht „ waart. Het geluk eener ongeoorloofde verkeering, „ en wat men daarby van liefde droomt, is derhalven „ een ydele droom; het bedaat niet dan in handtastely„ ke dwaaling en dolheid. Daar deekt niets in van lief„ de tot het meisje, van liefde tot de kinderen, noch „ van waare eigenliefde. Want dat kan immers geene Pp 5 „ ei-  C 6os ) „ eigenliefde zyn, wanneer ik my aan eene vrouw „ verbind , welke door geene wettige banden aan „ my verknocht, my evenwel getrouwblyft, alhoewel „ haar bewust is, dat ik haar wederom verlaaten kan, „ zo haast ik wil; aan eene perfoon, in wier omgang „ ik elke foort (ik wil niet eens fpreeken van de menig,, vuldige voordeden die den echten daat verzeilen, maar noeme alleen) elke foort van huislyk geluk, „ misfen moet; dat ik niet eens heer en mees¬ je ter myner eigene wooning ben, want de maitresfen zul,, len zich doorgaans de heerfchappy in dezelve aanmaa„ tigen; dat ik op het huisgezin geen' daat maaken kan, „ want op het zien van dergelyke voorbeelden kan men „ nimmer braave dienstboden behouden; dat ik geen „ vermoeiden reiziger onder myn dak neemen kan, ?, dat hy zich verkwikke; geene Dame van rang en aan. „ zien door middel van myne echte vrouw tot myne „ belangen, kan overhaalen; nimmer in 't openbaar met „ haar verfchynen kan zonder aandoot te geeven, en „ onzer beider fchande te vermeerderen VYFTIENDE VERVOLG. Hebt gy gedudeerdMynheer?" Ik kon my niet langer onthouden om hem deeze vraag te doen, want de toon van deezen man, welken, gelyk ik reeds gezegd heb, ik onmooglyk kan uitdrukken, en was zó origineel, en zyne manier van fpreeken zó byzonder, dat ik die op veele plaatfen niet wel volgen kan , en in andere bewoordigen moet affchryven. „ Neen  ( 603 ) „ Neen, ik heb God dank niet geftudeert. Ik was „ eigentlyk door myne ouders tot de theologie beftemd „ om dat ik een braave jongen was : maar ik was „ overtuigd, dat myn hart nog op verre na geene ,, waare godvreezendheid bezat; en was derhalven met „ recht bekommerd, dat ik als een Geestelyke, een „ leeraar, een herder der zielen wel dubbel waerdig „ was een kind der helle te zyn, zo lang myn hart „ nog even gebrekkig bleef. . Ik had nog ver- „ der niets, dan de eerfte grondbeginfelen van eenige „ weetenfehappen geleerd, en was daarom hoogmoedig, ,, en myn hoogmoed maakte my tevens onverzoenlyk. „ Ik was gierig en bygevolg onmeêdoogend. Ik was daarenboven verliefd wil ik juist niet zeg- „ gen, doch ik keek alle mooije meisjes aan , en ,, wanneer eene van een goed postuur voorbyging, dan „ liep ik haar met der haast na, om het zoet© kind „ van naby te bezien. De meisjes merkten dit ,, want alle meisjes merken terftond, wanneer men hen „ aangaapt, en zy vinden 'er ook behaagen in, al was „ de gaaper een jongeling of een grysaart, een Leviet of ,, een Samaritaan; zy lachten dan, pinkoogden my ook „ fomtyds wel eens aan, en fommige gaven my niet „ onduidelyk te kennen, dat ik een goed kenner van „ de fexe, en een gevaarlyk jongman was — en dit ,, bragt dan myn hoofd op hol. ïk nam dit „ alles in overweeging, want ik had eene moeder ge„ lyk de uwe is , deeze bragt my myne gebreken dik„ wyls onder 't oog, en wee dien mensch,welke eene „ zo braave moeder niet zo lang naftreeft tot dat hy „ haar  ( 6ü4 ) „ haar in den Hemel wedervind. < Ik kon „ derhalven geen Geestelyke worden , omdat ik of „ my zei ven beteren moest, hetwelk by eene mecha„ nifche behandeling van Gods woord vry wat be„ zwaarlyk is ; of ik wierd in zulk geval een huiche„ laar, bygevolg een onwaerdig deugniet en doortrapte „ fchurk of gelyk reeds gezegd is een dub- „ bele hellebrand. Ik was geen windbuil in „ myne redenen, en konden fchyn van fchrandere diep„ zinnigheid ook niet nabootfen, nog minder was ik een „ liefhebber van prachtige kleederen en zulks verhinder* „ de my om datgeen te worden, wat ik anders gaarne had „ willen zyn,— naamelyk een Doctor in de medicynen. „ — Ik was nimmer van een' valfchen aart, noch kon „ eenig onrecht dulden; ik was ook veel te hoogmoedig „ om gefchenken aan te neemen, en was daarenboven wat „ naauwgezet van confeientie. - . .» hierom deug- „ de ik vooral tot geen Rechtsgeleerde. . Ik ,, hield de oude Logica voor onzinnigheid, en denieu„ we voor inbeelding, voor praalery en voor een* „ wasfen neus; ik was zo buitenfpoorig in al myn doen, „ dat ik zelfs verdrietig wierd, wanneer de menfchen „ my niet begreepen , en kon bygevolg ook geen „ Pbilofooph worden. De gefchiedkunde be- „ haagde my wel: Maar het ftond my in 't minst niet „ aan, dat ik den oorfprong der Americaanert niet ont„ dekken kon ?en ook niet kon te weeten krygen, welke „ foort van volkeren ten tyde van Akxander in myn „ vaderland woonden? of men, gelyk ik uit de aan„ fpraaken der Helden, welke men by Livhts en Cur„ tius van woord tot woord zo ftiptelyk aangetekend „ vind  vind, moest befluiten, in hunne eeuw ook nevens de „ fchildknaapen of wapendragers, altoos door een' copi, ïst verzeld wierd, om dezelve zo naauwkeurig aan te „ fchryven? en ik vond in den brandfpiegel van Archi„ medes zoveel zwaarigheid, dat ik allen lust verloor , om een Gefchiedkundige te worden. Ik had „ geen geld, en begeerde,boven dat,alles, als by voor„ beeld de duizen door welke de magneetdoffe vloeit, „ den vyfden zin enz. met eigen oogen te zien: Hierom „ deugde ik althans voor de Natuurkunde niet. ■ . Ik was een vyand van twist en oneenigheid; ik had „ geen* lust om water in eene zeef te gieten; hetftuitte „ my tegen de borst, wanneer ik zag, dat de fchoen„ maaker niet by zyn' leest wilde blyven; ik haatte het „ muggeziften en haairklooven als de pest: dus zou ik „ ook een decht Schoolgeleerde geworden zyn. —„ Ik had ook een' afkeer voor de wiskunst, want de „ Meester, die my in de Geometrieonderwyzenzoude, „ begreep weinig of niets van de fchriften van den on„ derflyken Wolff; dit deed my denken, dat ik dezelven „ misfehien nog minder dan myn Meester zoude kunnen „ begrypen. Ik verliet derhalven de Latynfche School, „ en fmeet,allen myne boeken achter de bank, zo dat „ ik met gegronde redenen zeggen kan, dat ik niet ge. „ dudeerd heb: Maar overal waar ik naderhand in de „ waereld kwam, daar keek ik uit myne eigen oogen; „ en vermits ik den rechten weg vond om een eerbaar „ en deugdzaam mensch te worden (ik fpreek thans van „ de eigentlyke bekeering niet) naamelyk door flrenge „ maatigheid en arbeidzaamheid, zo leerde ik eindelyk „ nadenken." 9, Zyt  ( 606 ) » Zyt gy getrouwd?" „ Tot nog toe niet; ik heb nog geene vrouw kun„ nen vinden, zo als ik die gaarne wilde hebben ; en „ vermits ik geen Geleerde ben, en dat God my thans „ met middelen gezegend heeft, zo heb ik tyd gehad „ om rond te kyken. Ik zoek ook niet zGer viytig, „ want ik heb verftandiger mannen, dan ik ben, door „ het al te viytig zoeken in een' kuil zien Horten. De „ ongehuwde ftaat valt my ook geenzins lastig , want „ ik heb door Gods goedheid de vryheid van myn hart „ tot heden toe bewaard..." „ Maar gy hebt immers zo even gezegd, dat gy tot „ de vrouwen zeer genegen waart." „ Zulks is een ieder in die jaaren; ik meen van „ zestien tot ruim twintig." „ Ik heb die drift nogthans zo vroeg by my niet be- fpeurd." Het doet my leed ten zy dan dat gy met eene ernftige ftudie, ook tevens de daadelyke li„ chaams oefeningen, als jaagen, visfchen, te paard ry„ den enz. verbonden hebt; of van uwe kindfche jaaren af aan, met een aartig meisje te gelyk zyt groot „ gebragt?" „ Beide heeft plaats gehad." „ Dan kunt gy ook zonder veel moeite deugdzaam „ zyn." De traanen ftonden in zyne oogen, en hy zag my aan met groot vermaak: „ Daar legt „ ook iets, myn waarde jonge Heer! in uw gelaat op„ gefloten, waaruit men volftrekt een zeer goed denk„ beeld wegens uwe geaartheid moet opvatten»" Hy nam  (ó-o?) nam my by de hand en vervolgde aldus: „ Begeert gy „ den oceaan van dit leeven door te kruisfen zonder fchip„ breuk te lyden? Begeert gy zulks in waaren ernst?" „ O ja! zyt verzekerd, dat zulks myn wensch en be„ geerte is." „ Gy kent den weg, welken het Christendom ons „ leert?" „ Ik ken denzelven: Maar men heeft my dien als „ veel moeijelyker befchreven, dan die misfehien inder„ daad wel is." Ik kon my niet onthouden om my met deeze woorden uit te drukken, het zy dat myn hart het voorgaande misnoegen nog tegen den Godsdienst gevoelde, of dat ik tot die openhartigheid wederkeerde, in welke men niet ligt iets verzwygen kan. Hy fcheen over dit zeggen verwonderd: „De „ weg (zeide hy) is nogthans voor alle menfchen één „ en dezelfde; hoewel men niet ontkennen kan, dat aan „ den een en elke fchrede veel moeijelyker valt, dan aan den anderen. Zo gy misfehien een van deeze laatden „ zyt, weet gy dan wel wat de oorzaak is, waarom gy „ zo langzaam voorgaat ? " -—- Ik zweeg. ,, Uw dilzwygen (vervolgde hy) zal mynietverhin„ deren om te fpreeken; om dan zonder verdere om- 9, wegen op ons fluk te komen: ■ Neem niet „ kwalyk Mynheer, ik ben gelyk de Damon van boi5, leau ;" „ J'appelk un cbat\ un chat, & Rolet un frt„ pon? Ik  C 608 ) „ Ik heb heden by het afTcheidneemen, hoe zeer ik toen ook ontroerd was, echter iets gemerkt,dat naar „ gemaaktheid geleek. Gy hebt thans eenige vraagen „ gedaan, waardoor het fchynt als of gy my op een ge„ lprek omtrent de vrouwsperfoonen hebt willen lok' „ ken: Ik voeg deeze beide omftandigheden te zaamen, „ en beduit daaruit het kan zyn dat ik my ver* „ gis — maar ik beduit, dat 'er in u iets omgaat, „ waarvan uw goed hart nog weinig of geene ondervinding heeft. Ik noem het met groot recht uw goed „ hart; want ik zie, dat gy reeds bloost. Laat ons „ derhalven vooraf onderftellen, dat gy iets liefs te huis ,a hebt nagelaten...." Ik was in groote benaauwdheid, en vond echter eene uitvlucht, toen deeze man my het vuur zo dicht aan de fcheenen Ieide: „ Ik kan met waarheid verzekeren (viel ik hem tusfchen in) „ dat zulks by my geene plaats heeft." (Ik begon thans goede hoop omtrent my zeïven op te vatten, nademaal myn hart wegens deeze Jefui- ten-ftreek veel beter te vreden was, dan weleer by foortgelyke gelegenheden.) „ Dan zal ik eene andere vraag moeten doen. Heeft „ men u misfehien van uwe lieffte gefcheurd, eer gy van de kwaade gevolgen eener zodanige liefde verze5, kerd waart ? " „ Gy dringt waarlyk al zeer hard, en dat nog wel „ uit hoofde van eene inderdaad zeer zwakke gisfing." „ Het is dan de waarheid?" „ Neen, Mynheer," „ Byaldien gy thans maar een weinig gelieft ftü te „ hou-  Có-09) houden, zo geloof ik een fchutter te zyn, bekwaam „ genoeg om het rechte plekje te kunnen treffen." Was het deeze treffende fpreekwyze ? of was het de innerlyke beweeging in myn gemoed, welke my zo zeer ontrustte, toen hy my op deeze wyze aamprak, en my ondertusfehen zeer fcherp aanzag? „ Gy hebt " (vervolgde hy) „ eene beminde in Stetiin, of gy verwacht eene in Maagaeburg te „ zullen vinden." - - ■■ Ik gaf geen antwoord : Maar was zeer verwonderd hoe hy zo toevallig op dit onderwerp geraakt was. Ik bedacht by my zeiven, of ik hem zonder nadeel alles bekennen kon. 't Geen hy omtrent het onderhouden eener maitres gefproken had, had my van de ftrafwaerdigheid myner voorneemens ten volle overtuigd; want daardoor wierden myne voorgaande denkbeelden ten aanzien dier zaake wederom opgewekt. Wat hy omtrent het weggeeven der voorrechten , welke aan eene echte vrouw alleen toekomen, zeide, had my het meest getroffen ; want ik moet bekennen, dat myne fcheiding van Mietje , en de bewustheid, dat zy aan groote gevaaren bloot gedeld was,alle myne liefde wederom hernieuwd had. Eveneens had myn laatst gefprek met myne moeder, en het tegenwoordige met deezen man, eenige nieuwe draalen van deugd in myn hart gefchotcn, zodanig, dat ik thans op de beste vergoeding dacht, en alleen nog maar onzeker was, hoe ik dezelve met 'het begundigen myner hartstogt vereenigen wilde. • Ik zat dan geheel in gedachten opgetogen. Qq „ ik  ( 610 ) „ Ik heb het rechte doel getroffen , " zeide hy, „ maar ik vrees wat al te feberp. Gy zyt zo ftil Myn„ heer! wat fchort 'er aan ? " Deeze vraag wekte my als uit een' diepen flaap. Ik floeg myne oogen op deezen man ; hy had het voorkomen van iemand, die wel verdiende, om door myn' voogd, met den eernaam van braaf en christelyk benoemd te worden; en wien de Generaal zulke gunst bewees, op dien kon men ftaat maaken, dat hy zulks in den uitgeftrektften zin deezer woorden^yn moest. — Ik bekende derhalven (want wie kan het eerwaerdige eener ongeveinsde vroomheid tegenftaan ? hoe veel minder kon ik het doen, aan wien de ondeugden nog zo nieuw waren ? ) Ik bekende dan, dat hy inderdaad wel getroffen had, naardien ik aan een jong vrouwsperfoon beloofd had haar te trouwen.... Zyne bleeke kleur, en de veranderde weezenstrekken, getuigden zynen kommer en ongerustheid: „ Byaldien „ ik u niet redden kan, myn zoon, wenschte ik wel „ dat ik dit onderzoek gefpaard had. Ik zal denkelyk „ niet in ftaat zyn om u uit dit verderf te redden, want „ uw hart heeft zyn best gedaan, om deszelfs waaren „ toeftand voor my-, en, naar alle vermoeden, ook voor „ uwe mama te verbergen. Laat ons dus van deeze zaak „ niet langer fpreeken: Ik zou anders uwe fchuld ver„ grooten, byaldien ik dezelve zwaarder op uw gemoed „ wilde drukken, hetwelk ik vrees dat reeds te veel verbasterd is, om dezelve naar waarde te gevoelen." Dit was waarlyk door alle openingen tot in myne ziel dringen. Ik fmeekte hem met welke , woor-  C 6-11 ) woorden kan ik my nu niet meer herinneren —. dat hy zich toch over een' ongelukkigen jongeling wilde erbarmen. Ik ontdekte hem kort maar openhartig (want wy naderden de vesting reeds) alles,dat myn geweeten pynigde, en wel voornaamelyk de valsheid, die ik tegen myne goede moeder gepleegd had, en myne godlooze aanflagen om ecne deugdzaame jonge dochter te verleiden. Hy doeg zyne handen van verbaasd* heid te zaamen: „ Houd op Mynheer! houd op ! het ver* „ volg kan niet affchuwlyker zyn dan't geen gymy reeds „ verhaald hebt, doch ik wd, ik kan hetzelve niet aan„ hooren." „ Ik zal ophouden," riep ik uit, en hier vloeiden eindelyk de traanen uit myne oogen — „ Ik zal ophou„ den, want gy hebt alles reeds gehoord." 1 Dit fcheen hem ongelooflyk, doch hy Wa3 verheugd toen ik hem zulks op nieuw betuigde, „ Zo hebt gy dan in waarheid geene eeden misbruikt?" Ik antwoordde neen, en wilde om hetzelve te bekrachtigen, een uitvoerig verhaal van alle omftandigheden gee* ven: Doch de tyd veroorloofde het niet meer, want wy waren nu reeds tot dicht voor de poorten van Slatin genaderd. —— Hy vatte myne hand in de Zyne: „ Ik geloof,'* zeide hy zeer bewogen, „ dat ik op uwe verzekerin„ gen kan daat maaken. Het is zonder twyfcl een be„ ftier van God, die gewild heeft, dat wy ons aldus „ ontmoeten zouden, Gy ziet in welk een ftinkend „ moeras deeze ongeoorloofde liefde u verleid heeft ;ert „ ik hoop , dat, byaldien gy u de voorige zuiverQq s ft heid  r 6tt) heid van uw geweeten wilt herinneren, gy nog lang „ hierna zult indachtig zyn, hoe vuil en bezoedeld gy „ uit dit moeras geraakt zyt. Deeze herinnering zal u „ alsdan wederom ipoedig op het rechte ipoor terug „ brengen. ■ •■ ■ Met misnoegen van uwe moeder „ —— haar vloek wil ik niet eens zeggen — zult „ gy immers noch willen, noch kunnen draagen..." ( elk woord dat ik uit zynen mond hoorde, vermeerderde den last, welke reeds myn hart drukte; ikfniktebykans, en ik zal my nooit fchaamen om zulks te bekennen ik heb deeze omftandigheid in de tegenwoordigheid van Helden verhaald, en deeze dreeven geenzins den fpot daarmede: doch het waren christelyke Helden.) „ .... maar" vervolgde hy, en ik merkte dat zyn gelaat ondertusfehen ophelderde, „ ik neem „ thans de vrypostigheid om te vraagen, of gy u van „ deeze liefde wilt ontflaan?" —— Hier verzaamelde ik all' myne moed : „ O „ ja" gaf ik hem ten antwoord, „ Ik wil my daarvan „ ontflaan, zo waarachtig als myn hart thans met droef„ heid overflelpt is: Het meisje weldaaden te bewyzen, haar genoegdoening te verfchaffen, zal voortaan myn „ eerfle en voornaamfte zorg zyn." „ Dat moet gy ook, en byaldien ik als een eerlyk „ man" (want ik ben verder niets) „ het minfte by u „ geld, wees dan verzekerd, dat u myne verachting „ treffen zoude, wanneer gy zulks niet wilde doen, of „ dat gy zulks enkel uit oorzaaken deed, voor welke „ zich een eerlievend gemoed behoorde te fchaamen. „ Gy zyt aan dit meisje niet verbonden. Gy zyt ten „ haa-  C 613 ) „ haare opzichte niets dan een bedrieger. Neem u be„ drog terug, en dan is alles, dat tot nog toe gefchied „ is, in zo verre van geene waarde. Doch zy heeft „ moeten lyden, zy is misfehien op dit oogenblik ten „ hoogde ongelukkig. My dunkt ik zie haar, terwyl „ de heete traanen haare wangen bedauwen, en hoor ,, hoe zy God om wraake fmeekt over dit alles..," „ Helaas! wil my toch een weinig verfchoonen!" riep ik uit, en gevoelde tevens alle droefheid, welke eene menfehelyke ziel op eenmaal bevatten kan :„ Wees „ gy een vader en verfchoon myn arm rampzalig „ hart! Ik heb de liefde daaruit gefcheurd. God is „ myn getuige, dat zulks de waarheid is! ik heb het „ daar mede wat al te hard aangetast, en het heeft „ daardoor eene fmartelyke wonde ontfang#n!" Hy drukte myne hand zó teder: „ Nu wil „ ik u gaarne verfchoonen ; want uw berouw moet ., ook de Engelen in den hemel verheugen! „ maar welke voldoening zult gy dit arm, dit verleid9 „ en bedrogen fchaap geeven ? " „ Alles, dat zy eifchen zal! alles, dat ik haar zal kun- „ nen opdringen!" ■ Ik dacht in deeze fterkege- moedsbeweeging zo min aan de fchriftelyke verzekering als aan den wisfel, die ik haar reeds aangeboden had! ., Kunt gy het doen ? kunt gy het ten eerde doen ? „ hoe veel hebt gy thans in uwe magt?" ———- Ik haalde eene beurs ( op welke myne traanen vielen) uit een klein reiskoffertje, dat voor onze voeten ftond: „ Dit is alies, dat ik tegenwoordig aan Q<1 3 „ ge-  C 614 ) „ gereed geld bezit. —— Het zyn vyf honderd du. „ kaaten." „ Het is te weinig," zeide hy, „ ook hebt gy zelf „ die thans noodig." ——. Hy zat eenige oogen, blikken in gedachten, nam vervolgens zyn' hoed af, en (Iqeg zyne oogen opwaarts ten hemel: „ Ik zeg u dank „ g< ( vieren Schepper, dat gy my gelegenheid ver„ gunt» 01 eene goede daad te kunnen verrichten!" "V/rT (-C02n tegen my) „ Ik ken uw vermogen, „ I'.jynbeer, ook ken ik thans uw hart. De Bankier „ Bwt in Sfetttn zal nog deezen dag order ontfangen, „ om u tegen behoorlyke quitantie , zo veel te betaalen „ als gy noodig hebt, tot tienduizend daalders toe, „ Maak dan uwe zaak ten eerde af, en vermits dit geld t> tot een goed werk beflemd is, neem ik daarvoor „ geene intrest; laat al myn loon (want ik weet dat „ een edelmoedig hart gaarne beloonen wil) in eene „ onverbreekelyke geheimhouding bedaan." ZESTIENDE VERVOLG, C3ordeel nu eens zelf, hoe groot myne dankbaarheid was, toen deeze braave man allen mynen voorgaanden kommer wegens gebrek aan het benoodigde geld door zo weinig woorden eensklaps verbande. Ik poogde dezelve naar waarde uit te drukken, maar hy liet het rytuig {lilhouden, en dapte daaruit, om niet genoodzaakt te zyn myn dankbetuigingen aan te hooren. Het verwoqdert my nog in dit oogenblik, dat  C 615 ) dat ik deezen fchryf, dat alle verandering, welke myn hart by deeze gelegenheid onderging , my echter vry minder verügting te wege bragt, dan men zoude kunnen vermoeden. Ik kan dit verfchynfel niet anders oplosfen, dan door 11 vooraf aan de goede beginfelen te herinneren, welke men my van myne vroegfte jeugd af aan had ingeboezemd. Het gaat myns bedunkens vast, dat deeze zelfde goede grondbeginfelen my tot een tiendubbelen booswicht zouden gemaakt hebben, byaldien ik juist niet fpoedig ware gered geweest: Dit denkbeeld zal my echter niet verhinderen, om in myne kinderen de deugd zo vast in te prenten, als maar immers mooglyk zyn zal. - Ik had reeds vast by my zeiven bedoten, om aan mietje alle de genoegdoening waarvan de Heer duitsch gefproken had, ten eerde te verfchaffen; haar vervolgens zo veel in myn vermogen zoude zyn gelukkig te maaken, en haar dan in zekerheid te brengen,maar dit was het niet,dat myn hart opdien tyd hoofdzaakelyk bezig hield: Het was eigendyk het berouw, dat ik myne moeder op eene eerlooze manier misleid, en den onfchuldigen Johan in het ongeluk gedort had. Deeze herinnering werkte zo krachtig op myn gemoed, dat ik genoegzaam in één oogenblik een ontwerp maakte , welke de tedere kinderliefde en het nu weergekeerde gevoel van eer niet onwaerdig was. Het overige van deezen dag, wierd met het verrichten dier bezigheden verderen, welke my naar Stettin gebragt hadden. Het gelukte my ook, om met toeflemming van den Generaal, verlof tot eene reis te verkry■^cn. — Ik liet my tegen den avond by den Bankier •Qq 4 Baar  C 616 ) Baar aanmelden, en begaf my den volgenden ochtend vroeg naar de herberg van den Heer duitsch, omaf- fcheid van hem te neemen doch hy was reeds fcheep gegaan. Met welken fpoed vloog ik toen naar de haven! —• maar helaas! zyn fchip was reeds zo verre, dac ik maar even de zeilen van hetzelve ontdekken kon. My dacht ik voelde den angst van een mensch, welke op een onbewoond eiland alleen gelaten word, en dien het daarom niet eens gelukken mag, om vader, vrouw, kinderen en vrienden, nog voor het laatst te moogen omhelzen! En nu myn waarde vriend, ik kan my zeiven niet langer bedwingen. Ik heb uwe befcheidenheid getracht te verfchoonen, en y allengs in een verhaal ingewikkeld , waarby uw hart opzwellen, en toch ten laatde voor alle de vreugde wegens den gelukkigen uitflag moest te eng worden. Gy kent myne hand niet, en ik heb op het einde van deezen brief my zelvcn een anderen naam gegeven, opdat gy niet al te fchielyk het bedrog ontdekken zoud; want wat was natuurlyker, dan dat gy by het doorleezen der eerde bladeren, iemand , die u voldrckt onbekend fcheen, op zyn woord geloofde , dat zulks zyn waare naam was. Vervolgens moest eene aangenaame onzekerheid u allengs in het vermoeden brengen, dat de fchryver u niet geheel en al onbekend kon zyn, en dat hy zich onder een vreemden naam vermomd had. Eindelyk trad ook myn voogd de Generaalmajoor op het tooneel, en he: was haast onmooglyk, dat gy deezen uwen getrouwen vriend d:.e nu reeds in een' heerlyken ftaat het loon zyner deugden  ( 617 ) den geniet uit de weinige trekken, die ik van hem fchet's- te; niet zoud herkend hebben. En het laatst van allen vond gy uw' eigen perfoon in den gewaanden Heer duitsch ; gy vond ten minfte in zyne grondbeginfèlen, de afbeelding van uw eigen uitmuntend hart; in zyn grootmoedig gedrag, eene der edelfte omftandigheden in uwen levensloop; en in den verdwaalden jongeling, den erfgenaam der * * dorpfcbe goederen naby Stettin. Sedert den avond van den dag onzer aankomst „ in Stettin, heb ik nooit het geluk had, om u, myn* vriend en weldoener ; wederom te zien. Ook heb ik naderhand, zo min van den Generaal, als van den Bankier Baar, het minfte wegens u verneemen kunnen, want beide zyn reeds kort na uw vertrek overleden: Maar de Heer less ** heeft my gezegd, welke foort van een' man gy zyt. Ik heb van dien vriend genoeg gehoord, om te begrypen, dat men u belecdigt, wanneer men iets zegt , dat gy volgens uw fyn gevoel voor loftuitingen aanziet. Dit noodzaakte my, om, wilde ik anders dat myn brief door u zoude gelezen worden, zo te fchryven als ik thans gedaan heb; en de belangens van myn hart vereischten, dat ik u deszelfs geheelen inhoud openbaarde. —— Hoor my nu verder. ZEVENTIENDE VERVOLG. Ik wilde geen' tyd verzuimen om mietje te gaan opzoeken. ■— Myn hart hield ftand in dien ftaat 5 waarin gy hetzelve zo even gezien hebt, tot zo lang, Oq 5 dat  C 618 ) dat ik de eerdemaal wederom van mietje hoorde fpreeken. Zulks gefchiedde in eene herberg niet ver van Pyritz. „ O Mynheer," zeide de waardin, die my voor een' der vervolgers van dit meisje aanzag, „ ikbe„ greep terdond, dat die Juffer ergens van daan ontlo„ pen was; myn knecht wilde haar ook met alle geweld „ aanhouden; maar ik had medelyden met het arme 5, kind, en hielp haar, dat zy verder kon komen. Behandel haar toch niet onvriendelyk, wanneer gy de „ jonge juffer achterhaalt; het fchaap heeft buiten dien „ reeds angst genoeg uitgedaan. Ik verwonderde my, j, dat zy zich met ai haar huilen nog niet blind geweend „ heeft." Ik vervolgde myn' weg, met een wankelmoe¬ dig hart wil ik juist niet zeggen, maar toch onder een' geduurigen ftryd tusfchen dc hartstogten en het vernuft t naar Stargard: Maar hier vernam ik niets. — Ik verdwaalde van den weg naar Arendswalde, en raakte in Zacban. Hier had men een rytuig gezien, wiens befchryving met het myne naauwkeurig overeendemde, uitgenomen dat deeze koets zes paarden, en de myne niet meer dan vier paarden had voorgehad. Van hier ipoedde ik my naar Arendswalde, men gaf my onder wege in een" molen zeer goede hoop, maar in die dad cn in de bedemde herberg gekomen zynde, kon ik aldaar niets het minfte wegens myn rytuig vcmeemen. Myne krachten waren thans van vermoeidheid en kommer genoegzaam uitgeput, nogthans bleef ik in het voorneemen, dat gy aan my had ingeboezemd, ftandvastig volharden. Ik nam hier frisfche paar¬ den,  C 619 ) den, en reed door verfcheiden omwegen naar Hochzeit.. Alle myne nafpooringen in dar dorp, en in den geheelen omtrek van hetzelve, liepen vruchteloos af. Nu trok ik ter rechterhand naar den kant van Briefen, van daar wederom in Polen, kwam over Dramburg en Naugarten ten tweedemaal te Stargard, maar kon geen fpoor der vluchtelingen ontdekken. Ik heb federt noch van mietje noch van haare drie leidsmannen het geringde vernomen. Wat ik van derzelver noodlot gis, flrekt my al te veel tot fchande, dan dat ik zoude lust hebben om 'er verder van te ipreeken. Het ergde , dat ik op dien tyd vreesde, was, dat myne moeder ons voorneemen misfehien ontdekt, eenige bedienden achter na gezonden, en het meisje had laaten terug brengen. Ik kwam na alle deeze vrucht elooze poogingen wederom in Stettin, genoegzaam op het oogenblik dat myn verlof ten einde was; Doch met een ontdeld gemoed , en het lichaaam door de al te derke beweegingen uitgeput en onpasfelyk. Alle de gevolgen myner boosheid vereenigden zich op dien tyd: Myn voogd onfing my met eene ongewoone achterhoudendheid, gaf my den volgenden brief, welke even te vooren aangekomen was, zynde door myne moeder aan my geadresfeerd. „ Gy hebt niet geweten, dat ik Johan uit zyne kamer s, in een ander vertrek had laaten brengen, dat juiston„ der die van mietje is. Gy hebt zo min als uwe bedrogene „ moe-  ( 6ao ) „ moeder aan de dunne planken vloer t noch aan de „ opening gedacht, welke in den hoek achter de kachel„ is. Hierdoor heeft Johan alles , dat tusfchen u s, en de kamenier voorgevallen is, ten duidelykfte ge„ hoord en gezien, en my vervolgens alle uwe fchan' ,, delyke aanflagen ontdekt. Ik heb de kamer laaten o?, pen breeken, en aldaar eene fchriftelyke verzekering, „ nevens een' wisfelbrief, beide door u ten voordeele „ van dat meisje ondertekend, op de tafel gevonden. „ Johan betuigt by al wat heilig is, dat hy niets ge* % dolen heeft, cn gy zult thans niet meer verwonderd „ zyn, dat ik hem voor onfchuldig houd. Ik ^ kan dat eerloos fehepfel niet laaten najagen, want „ het ontbreekt my aan volk, en Johan legt ziek te „ bed gy kunt ook haast zyn moordenaar „ worden. Myn vloek zal haar echter niet verzeilen want ,j dan moest dezelve u insgelyks treffen, en ïk heb u „ immers gezegd, dat myne gebeden u overal verzeilen' zullen. Heden ren minde in dit oogen- „ blik — ben ik buiten daat te bidden. Gy hebt „ met eene ongehoorde valsheid , door een onuit„ fpreekelyk, boosaartig bedrog,dit moederlyk hart van alle kanten doorboord wreed onmen- „ fchelyk doorboord. Zulks was u misfehien nog nietge„ noeg: misfehien hebt gy hetzelve daarenboven nog vertreden, en zyt misfehien met dit vrouwsperfoon „ de waereld ingegaan? —■— Zo gy den Heer ,j puff ontfhapt zyt, zo fidder ik voor het leven van „ deezen braaven man, dien ik door een' Duivel ver„ zeilen liet, zo vrolyk als of ik hem een' Engel had n toe-  C 621 ) toegevoegd. In zulk geval dwaalt gy misfehien zon„ der eenig gevoel van fchande, welke u, my, en al ,, die onzen naam draagen; zonder ophouden drukken moet, in de wydc waereld om, en zult nooit, of 5, misfehien eerst dan terug kecren, wanneer menu ook „ zelfs den draf weigert. Dan zal ik... maar zacht, „ ik begryp zelve niet wat myn eigen hart my hier in„ luistert. Doch zo gy u nog tegen vermoeden in Stet,, ^'«ophoud, zo ftaat het nog in myne magt, om u „ een' toom en breidel in den mond te leggen; Gyzult ,, in dat geval volftrekt van Maagdeburg (alwaar de „ uitvoering uwer fchandelyke boosheid u verwacht) ,, van daan blyven, en zonder uitftel naar Koningsber„ gen, tot zodanig regiment vertrekken, als uw'Voogd ,, zal goedvinden. Gy weet op welken voet ik uwe „ goederen beheersch, en weet derhalven ook, hoe ik ,, uwe ongehoorzaamheid jegens dit myn laatst bevel, „ kan en moet ftraffen. Ik verwacht geen antwoord ,, van u, maar wel van uwen Voogd." Daar was niets meer noodig, om myne geringe onpaslykheid in eene zwaare ziekte te doen veranderen, welke my echter veel te fterk aangreep, dan dat dezelve iets tot de verbetering van myn gemoed had kunnen bybrengen. Myn voogd had de goedheid om zulks aan myne moeder te verzwygen, maar hy fchreef haar alles, dat ik hem in het eerde uur, dat myne zwakheid zulks toeliet, dicteerde. Gy zult den hoofdzaaklyken in-  C 622 ) inhoud van deezen brief zonder moeite kunnen raaden, zo haast ik u gezegd zal hebben, dat ik haar van alle omdandigheden niets verzweeg. Zy vond zich echter door twee zaaken in denzelven beleedigd: Eerst door myne bede, om wanneer zy de fchuilplaats van mietje ontdekken mogt, haar alsdan niet dreng te behandelen 5 en ten tweede door myne verzekering, dat ik het geld onder een der vensteren van Jokans kamer geworpen had. Zy hield het eerde voor een nieuw bedrog, vermits zy voldrekt meende, dat ik de fchuilplaats van dat meisje wist, tegen welke zy ook bovendien al te zeer verftoord was, gelyk de vrouwen in zulk geval wel altoos zyn. ■ Het tweede fcheen haar een voorbedachte leugen, om dat op die plaats geen geld gevonden wierd. —-— Ik fchreef haar, zo haast ik eenige beterfchap beipeurde, een' eigenhandigen brief, en vertrok toen mavKonhgs' hergen, om onder het regiment van ** te dienen. Myn lichaam 'was nog veel te zwak, om de fterke bewecgingen eener landreize te kunnen uitdaan, en hierom bediende ik my veel liever van eene gelegenheid, om dezelve over zee te moogen doen. Ik had tot nog toe geene andere oprechte Christenen gezien, dan zulke die van derzelver jeugd af aan waren gelukkig geweest : het was derhalven tyd, dat myn hart, hetwelk thans veel lyden moest, een weinig gederkt wierd, nademaal ik reeds met de meenin°zwanger ging: „ Dat het juist niet moeijelyk was om in voorfpoed een oprecht Christen te zyn" — en dit gefchiedde. Ik was in Swinemunde te fcheep  fcheep gegaan, en zat angftig en bekommerd op het dek. De vrouw van onzen fchipper kende my welhaast. Zy was een myner gewezen buurmeisjes, te weeten de dochter van den overledenen Predikant, een man wiens elende my altoos zeer ter harte had gegaan. Deeze vrouw was van Koningsbergen gekomen, met oogmerk om haare moeder mede, en by haar in huis te neemen ; maar zy had eene vergeeffche reis gedaan, hebbende haare moeder doodziek aangetroffen, en was genoodzaakt geweest om dezelve in dien jammerlyken ftaat achter te laaten. Zy wist van myne gefchiedenis niets,want myne moeder had de voorzichtigheid gehad, om bekwaame middelen te beraamen, ten einde dit geval niet ruchtbaar wierd , en zulks had haar zonder veel moeite gelukt; nademaal 'er geen van al het huisgezin van wist, buiten Johan op wiens ftilzwygendheid zy zich te eenemaal verlaaten kon: nogthans wierd op dien tyd in den omtrek van Zacban veel van eene gefchaakte of ontvoerde Graavin gefprooken, waartoe dit geval misfehien de eerfte aanleiding gegeven had. Deeze vrouw gaf my een wydloopig verhaal wegens, de byzondere rampen die haare ongelukkige familie getroffen hadden, zy deed zulks met een gebroken hart,: met het levendigst gevoel van fmertelyke aandoeningen, en echter met een bedaarde onderwerping aan den wil van God. Dit maakte een' zeer diepen indruk op myn gemoed. ■ Voorbeelden eener waarachtige vroomheid, welke in geluk en ongeluk altoos dezelfde blyft, hebben ten allen tyde eene byzondere magt op de menfehelyke gemoederen, ten minfte op het myne Zy  c 6*4 y s——. Zy had altoos een' vryen ingang by myne moeder gehad , en van dezelve veele blyken van vriendfehap genoten; zy had my daarenboven als een' ordentelyk' jongman gekend, en men had haar nog onlangs dezelfde goede getuigenis wegens myn gedrag gegeven ; hierom was zy zó openhartig , dat zy my met het grootst vertrouwen de geheele gefchiedenis van haare vryery; en van haar huwelyk verhaalde. Deeze aangenaame tydkorting bragt zeer veel toe om myne droefgeestigheid te verbannen, en gelyk wy doorgaans zekere foort van hoogachting voor hen opvatten, die ons door hunne zorg en oplettendheid eenige verligting toebrengen , wanneer wy dezelve noodig hebben; zo volgde ook uit den omgang met deeze braave lieden, dat ik zo wel voor haar, als voor haaren man, zeer veele genegenheid opvatte. Ik befpeurde tusfchen hen beide eene buitengemeene eensgezindheid , voomaamelyk ten aanzien der religie. ' ■ „ Ik heb niet altoos eveneens gedacht als nu," zeide de Schipper: ,, maar myne vrouw overtuigde my „ kort na ons huwelyk, dat daarin alleen het waarege- „ luk te vinden is." Hy verzocht haar om'er my een omftandig verhaal van te geeven. Het fcheen als of dit verhaal eigendyk voor myne tegenwoordige omftandigheden gemaakt was. De Hetr janssen Qzynde dit de naam van onzen Schipper) was, myne buitenfpoorigheden uitgezonderd, juist zulk een man geweest als ik; alleen met dit onderfcheid dat hy niet gelyk als ik, dat is van zeiven, omtrent den godsdienst aan 't wankelen was geraakt, maar dat hy be-  ( 6*5 ) bedorven Was door een' man, die het fcheen daf een Deïst geweest was. ( „ Geheel en al De„ ïst," zeide de Heef janssen, „ was deeze ,, man niet; want het was geene verachting der voor* naamfte leerflellingen van den christelyken gods* „ dienst, maar een bittere haat welken hy tegen denzeh- „ ven had opgevat" ) — Zyne vrouw befchreef my zeer omftandig den weg, volgens welken zy haaren man tot den tempel der waarheid had terug gebragtt Misfehien verhaal ik u deeze gefchiedenis eens met haare eigen woorden ( * ) —«—• voor my was dezelve vart veel meer nut, dan honderd predikatiën der beroemdfte Godgeleerden. Om kort te gaan, ik vorderde zeer veel op deeze reis, die wegens het ongeftadig herfstweer langer dan gewoonlyk duurde, Ik kwam eindelyk te Koningsbergen, en wierd kort daarna door den Veldprediker van ons regiment met een be* zoek vereerd. Het was een aartig welfprcekend mans nétje, zeer zindelyk gekleed, en opgepropt van eigen* liefde, Hy vertoonde my een'brief van myne moeder, waarin deeze hem met dat goed vertrouwen, hetwelk men veeltyds in onbekende Predikanten heeft, verzocht om my onier zyn opzicht te neemen; nademaal zy vrees le, dat ik myne grondftellingen verzaakt, en dar* ente0en fleehcen aangenomen had. Wel verre daar van daan, dat hy dit verzoek met do vreugde van een' her* der,aan wien men een verdoold fchaap aanwyst, zoude opneemen , fcheen het, als of hy zulks met de ver* waand- (*) Zy berust onder de papieren van den Heer gros s, Rr  ( 6*6 ) waandheid van een' kwakzalver deed, aan wien men een' ziek' perfoon ter geneezing toebetrouwd. ■■ ■ ■ Gy zak 'er u niet kwalyk by bevinden," zeide hy, byaldien gy myne predikatiën uitichryft; twee of drie ,, derzeive zyn reeds toereikende geweest , om eenige ,, jonge Edellieden, die uit een pietisten-fchool met de „ gevoelens, die zy aldaar ingezogen hadden, in dit re„ giment gekomen zyn, tot braave mannen" (by deeze woorden ftreek hy zyn blaauw befje met zeer veel deftigheid) „ tot braave mannen te maaken." — Ik nam dan de moeite om eene zyner predikatiën uit te fchryven, nadat hy my alvoorens tot het bywoonen derzelve als een meesterduk had komen verzoeken. Met een woord, deeze man mishaagde my zo zeer,als de meeste Officieren buiten my hem preezen ( * ) doch eer ik hem verlaat, moet ik u eerst eens zeggen welke foort van een' man hy was. Je donnerai demain LE CARACTERE DE EESTUS. AGTIENDE VERVOLG. JÜy deed 'er zich vry wat op te goed, om by alle gelegenheden , waar het al of niet te pas kwam, te verhaaien, dat hy in Honingbergen niet geftudeerd had. „ Hoe (*) Hy zond des faterdags by alle de Dames van het regiment, waarvan hy Veldprediker was , kaartjes rond, waal", op gefchreven ftond wat hy 's zondags zou preeken. Zie daar een derzei ven.  5, Hoe jammerlyk," zeide hy, „zoude het mét myrië „ philofophie gefteld zyn h byaldien ik hier de gewoon„ lyke afkeer tegen dezelve ingezogen had," —- Zyrï eeuwigduurig thema was: „ De kennis der waarheden , 9, en de ftudie der menfchelyke ziel ; het uitvinden van j, alle bedenkelyke nieuwerwetfche uitdrukkingen in 99 plaats van de aaloude oosterfche, zo als Luther die in zynen bybel vertolkt heeft, over welker eenvouw9, digheid hy dikwyls hartelyk lachen moest; zyne be,, hoedzaamheid om niets te gelooven, wat men vcrs, borgenheden noemde, vermits deeze met dephilofr » phie ftreeden, en op het geluk der menfchen geene „ de minfte betrekking hebben konden; het uitfoeijen 9, der theologifche (dus noemde hy de niet fchoohë„ leerde) fpreekwyzen en theologifche zaamenftelleni ,, het onderzoek wegens de echtheid der canonieke boe9, kenderH.fchrift; het groot ge wigtUer pastoraal-theo„ logie, en het belachelyke en onbefchaamdeder pries* ,, terlyke zielenzorg; de dwaasheid der zogenaamde on* 9, dervindingen in het christendom, en wat daartoebe* hoort; het finguliere der medewerkingen..," „ Alreeds genoeg! niet waar myn vriend? Zyn godgeleerd fyftema was zeer kort en bekrtopt, waarin ook desfelfs grootfte verdienste beftond; zie hier" hetzelve: „ Ik befpeur dat eene gebrekkelyke opvoe„ ding, en het vroeg inprenten van gewaande voorbcel* „ den, die moreel onmooglyk zyn, myne natuurlyke ver„ mogens bedorven hebben; doch verheug my weder„ om, dat de manier, volgens welke men myne vroe„ ge neiging tot de deugd verklaarde, my in myne eerRr 2 „ fts  C 62S p „ fte jeugd eenigermaate van de ondeugd terug gehou„ den heeft. Het bedroeft my ondertusfehen, dat ik „ myn verftand telkens dwarsboomde, en naar maate „ dat ik grondftellingen opvatte dezelve ook zo dikwyls „ wederom ontzenuwde. Ik zag dat het hoogfte We,, zen als de opperfte wetgeever, zich gelyk men het „ noemt om het aan ons begrypelyk te maaken, ver„ toornen, dat is te zeggen,'my aan de gevolgen my„ ner eigene daaden en bedryven moest ovcrlaaten. Ik „ vinde daarentegen in de openbaaring voorbeelden eener allerverhevenfte deugd, en het leven van een' „ Leeraar, die tot in zyne dood, en door dezelve be„ wees , dat de door my verydelde oogmerken der „ voorzienigheid door eene moreele oprechtheid" (hoewel volgens een voor my verborgen raadsbefluit der Godheid) „ wederom kunnen tot daadelykheid ge„ bragt worden. Deeze leer en deeze voorbeelden zyn „ my hier van gelyke waardy; ik fteun op beide; ik „ poog in de kennis der eerfte geftadig meer en meer „ toe te neemen, oeffen my in de navolging der laatften en maak van tyd tot tyd van die plegtigheden ge„ bruik, welke my als een' Belyder derzelve kenbaar „ maaken. Aldus word ikgeduurig moreel deugdzaamer „ doch heb echter geene by uitftek begunstigde aan„ doening, geen eigen bewustzyn noodig, waardoor de „ zielenleer tegengefproken word; ik zie den dood met „ ftandvastigheid te gemoet, wel te vreden dat ik myne „ rol hier op aarde gcfpeeld heb. Of ik eene tweede „ fpeelen zal, zulks ftaat niet aan my om te moogen onderzoeken; genoeg, dat de philofophie my tegen „ de  ( 629 ) de dwaasheid , om aan myne onderflykheid te twy'fè,, len, verzekert, en dat die leer , tot welke ik my „ zeiven beken te behooren, my deeze fchoone zeker- heid bevestigd.'7 Deeze man, op wiens harderlyke toezicht myne moeder zulk een overgroot vertrouwen ftelde, volbragt haaren wensch, naamelyk om my van de troosteloosheid des ongeloofs te overtuigen, op het allernaauwkeurigst. -. ■ ■ Hy had nogthans de minde gedachten niet, dat de armoede van zyn zaamenfM alleen deeze uitwerking zoude gehad hebben. Zyn eerde bezoek eindigde met de verzekering, dat hy myne moeder welhaast zoude te vreden dellen; hy verzelde die woorden met de mine van een' voornaam' man, welke een' rampzaligen onder zyne hoogebefcherming neemt, en overhandigde my vervolgens een'brief van myne moeder. ——— Ik was ongeduldig om denzelven zo haast hy my verlaten had , te openen, doch vond niets dan een bloot adres met den brief, welken ik haar uit Stettin gefchreven had, en dien zy ongeopend terug zond. Deeze onverfchilligheid van haar' kant bedroefde my ten hoogde: Doch ik heb naderhand begrepen, dat het haar plicht geweest is, om my op deeze manier tc behandelen. Onze Predikant bleef in zyne dagelykfche bezoeken viytig volharden, want myn champagne wyn was goed, maar de man wierd my ten laatfte onverdraaglyk. Wanneer hy my zyn' liefden vriend noemde, dan, voelde ik altoos zekere pyn in het een of ander gedeelte van myn hart ■ het kan zyn, dat hy door dergelyke Rr 3 ge-  C 633 ) gemeenzaamheid mynen hoogmoed beleedigde: Doch my dunkt het was iets anders. Hy fprak ge- duurig ven Griekfeb en Hebreeuwsch; hierom vermoedde ik, dat hy in deeze beide taaien even zulke oppervlakkige kennis als in alle andere wetenfehappen had; Ik wenschte zelfs, dat ik my in dit gevoelen niet bedriegen mogt, ten einde ik daardoor eens gelegenheid mogt krygen, om van zyn lastig gezelfchapontdagen te worden. Om hiervan eene proef te neemen, las ik hem op zekeren tyd eene der fraaifte plaatfen m-Plutatehus voor. Zyne zichtbaare benaauwdheid, waarmede hy deeze pasfagie prees, deed my vermoeden, dat hy dezelve niet verdond. Ik zocht derhalven eene op, die veel verdaanbaarder was, en verzocht hem om my daarvan eene uidegging te geeven. De verwarring, welke hy toen betoonde, verdiende waarlyk medelyden; ik verliet hem onder zeker voorwcndfel, enhyvondhet met raadzaam om zich vooreerst wederom te laaten zien. I* zeg nog eens, dat de omgang met deezen man de beilzaamfte gevolgen voor my had: Want niets had my van de ydelheid der nieuwfte verbeteringen in den Godsdienst zo goed kunnen overtuigen, als de manieren wyze volgens welke hy die poogde aan myn verdand te brengen, De volgende twee omftandigheden bragten echter ook niet weinig toe, om my op nieuw goede grondfteliingen in te boezemen. BE-  ( 6ji ) BESLUIT. H et gedrag van een' geheel anderen man in ons regiment, naamclyk van den Qurargyn-majoor, was in tegendeel zeer bekwaam om alle, die hem kenden, hoogachting in te boezemen, en het fcheen my ook welhaast, als of hy my niet ongenegen was. Toen ik hem hierover eens by gelegenheid onderhield, bekende hy, zon. der omwegen te gebruiken, en met eene aanvallige openhartigheid , dat hy voor alle jonge lieden, by welke hy eene onbedorvene natuur vermoeden kon, groote genegenheid had; en dat hy gegronde redenen had om te denken, dat ik tot dus verre nog aan geene buitenfpoorigheden was onderhevig geweest. Wy wier- den welhaast goede kennisfen, en binnen korten tyd onaffcheidelyke vrienden. Ik gaf hem lesfen in de griekfche taal, waarin hy voorheen niet verre gevorderd was; hy gaf my in tegendeel zo veel onderwys in de geneesen heelkunde, als ik van hem begeeren kon. Hy zeide my zo veel van de fchadelyke gevolgen der onkuisheid : dat ik erger dan een Barbaar had moeten zyn, zo ik alle verzoekingen tot die zonde geen' krachtigen te- gendand geboden had. Hoe menigmaalen heeft het my gejammerd, dat ik alles, wat ik hieromtrent weet, niet opentlyk durf bekend maaken: Want ik ken tot nog toe geen' Auteur, die over dit onderwerp gefchreven, en hetzelve zo wel uitgevoerd heeft, als men zou kunnen wenfehen. Ik geloof zelfs, dat ock die, welken onder hen het allerbest gedaagd hebben nogthans Rr 4 voor  C 632 ) voor beide gedachten in 't byzonder niet al te naauwkeurig gefchreven hebben, en daarenboven dat zy kentekenen van zekere misdryven met derzelver gevolgen aantooncn,. welke ook zelfs de ongebondende debauchanten niet eens aan hunne lichaamen gewaar worden, en uit dien hoofde de wehneenendfle waarfchouwingen voor buitenfpoorige harfenfehimmen aanmerken, — Ik heb ten in inde nog geen boek gezien, waarin jonge wellustelingen oogenfchyplyk genoeg aangetoond word, wat zy onvermydelyk Jk zeg met na¬ druk onvermydelyk, eens als vaders en moeders zyn Zullen, en welke rampen en elende zy voor hun toekomend kroost bereiden. Dit alles leerde myn vriend my kennen, doch in den korten tyd van vyf of zes jaaren, welke naderhand verlopen zyn, hebben de menigvuldige waarneemir gen, die ik daaromtrent gemaakt heb my nog veel krachtiger daarvan overtuigd. ——- Hierdoor is het gebeurd, dat in plaats van my op te duiten, ik in tegendeel het onwaardeerbaar geluk van een gezellig leven, als mede de verkeering met de fchoone kunne •> rykelyk genieten, en eindelyk ecne gemaalin heb kunnen uitzoeken, met welke ik volmaakt gelukkig ben. De tweede gelukkige omdandigheid was deeze, dat Juffrouw Janssen in wiens huis ik woonde, en voor welke ik ook myne geheele historie opgedcld had,(*) my met een' uitmuntend' jongman in kennis bragt. Deeze was een Geestelyke, welke zich naby Koningsberg (*)Dit verhaal is ten giootften deefe uit dat opftel getrek, keu.  ( ^33 ) bergen ophield: zyn naam was cross , en de manier op welke hy my aan boord klampte, om wederom de vereischte overtuiging en nadruk omtrent den godsdienst in myn hart te prenten, was zo origineel, dat ik zyne manier onherftelbaar zoude moeten verminken byaldien ik hier ter plaatfe eene befchryving derzelve wilde on- dcrneemen. (*) Om kort te gaan, myn ver- blyf in Koningsbergen kan met recht de quarantaine genoemd worden, op welke ik genezen ben. De veldprediker van ons regiment had zonder dat hy hetzelve eens vermoedde, my de moreele elende aangetoond, gelyk de Chirurgyn-majoor, hoewel met voordacht, my van de Phyficaale ten volle overtuigd had. .Juffrouw Janssen leerde my door haare huislyke inrichtingen, en door het verhaal van de historie haarer ouderen, waarin eene gelukkige liefde en een gelukkig huwelyk beiraat. Men zoude hieruit beiluiten, dat het den Heer gross thans weinig moeite behoefde te kosten, om met een zichtbaar goed gevolg in zyne poogingen wel te flaagen: Doch ik leerde door de ondervinding, al het treffende dat deeze figuurlyke uitdrukking behelst: „ het „ zal u zwaar vallen "(om gelyk een wederfpannig lastdier) „ tegen den prikkel achteruit te flaan." ——— Ik was zeer bedroefd , dat ik van myne moeder geen antwoord op een'brief ontfing, welken ik opnieuw gewaagd had aan haar te fchryven. Maar de moeder (*) De Heer cross heeft zyne gefprekken roet deezen jongen twyfelaar befchreven. Het zal in ons vierde of vyfde deel van dit werk eerst blyken, waarom wy den leezer hiervan verwittigen. Rr 5  C 634 ) der van Juffrouw janssen , die van haar ziekte heriield en op dien tyd by haare dochter aangekomen was, verhaalde my, dat onze Veldprediker de boosheid had gehad, om aan myne moeder te fchryven, dat ik my zeer decht gedroeg, en zonder fvhroom by eene vrouw inwoonde van welke hy niets kwaads wilde zeggen, omdat hy wist, hoe men een moederlyk hart, al was hetzelve ook nog zo rechtvaardig vertoornd , behoorde te verfchoonen. „ Ik zoude,-" had deeze elendige daarby gevoegd, omdat hy de Christelyke denkwys van myne moeder eindelyk gemerkt had , „ wel voor altoos een „ verloren ichaap blyven, nademaal ik een vyand van „ het Euangelium was, cn over alles, dat in het chris,, dom heilig was , op het allerroekelooste den fpot „ dreef Den heere ver- „ lochende , en aldus over my zeiven eene fnelle ver- 9, docmenis haalde." Myne moeder zond hem tot loon van zyne getrouwheid door deeze oude vrouw dertig dukaaten, nevens een' brief van dankzegging. Ik bragt hem deeze beide in zyn kwartier. „ Zie daar," zeide ik, hem het geld in handen geevende, „ de be„ looning, die myne moeder u voor uwen laatden „ brief toezend, maar deeze," terwyl ik hem den brief, zo verzegeld als ik dien ontfangen had, toonde, en vervolgens in het vuur wierp: „ deeze is naar alle „ vermoeden met inoederlyke traanen gefchreven, en voor „ uwe oogen veel te heilig." Hy begon met eene laf hartige kleinmoedigheid .... Maar zacht! Myn hart had haast vergeten, dat ik hem zyne boosheid reeds vergeven heb. Thans  ( 635 ) Thans ondernamen Juffrouw janssen en de Heer G R o s s om beiden met nadruk aan myne moeder te fchryven. Ik ontfing ook ten eerde haar antwoord, en wenschte wel, dat ik den tyd had om dezelve tot uw gebruik af te fchryven. Ik reisde kort naderhand op hoog bevel naar de Hanoverfche armee, en ontmoette onderwege myne moeder in Berlyn. Byaldien ik myne historie verder wilde voorrzetten , behoorde ik het affchrift van eenige lange brieven te zenden, waarin den braavenHeer-GRoss van twee merkwaerdige dagen, die ik 'm Berlyn doorbragt, nog van een gefprek, welke ik met myne moeder wegens mietje hield, en eindelyk van hetgene aldaar tusfchen Johan en my voorviel kennis geeft. (*) Doch ik zal hiermede befluiten: Niet om u van gantfchen harte te zeggen, dat gy myn redder en verlosfer geweest zyt ■ verwacht daarvoor uw loon in een ander leeven! maar ik beduit, met u by uwe weldaaden jegens my, en uit naam van myne gemaalin te bezweeren, dat gy al het mooglyk onderzoek gelieft te doen, of wy misfehien door uwen yver, of door dien van uwe vrienden en correfpondenten eenig licht omrrent het noodlot van mietje mogten kunnen ontfangen. Misfehien zoude het nevensgaande volmaakt wel gelykende afbeeldfel van den ouden Pirscb, hetwelke wy in zyne kamer gevonden hebben iets tot dat oogmerk kunnen toebrengen. Myn hart laat my geene rust, om dit in haar bitter ongeluk eerwaerdig meisje, of byaldien droefheid en elende haar reeds ten gra- (*) Deeze hebben wy ook naderhand van den Heer grobs ontfangen.  C 636 ) grave mogten gebragt hebben, alsdan ten minfte haare nabeftaanden de vereischte voldoening te geeven; en waarlyk myne vrouw dringt my niet minder dan myn eigen hart, om zulks te bewerkftelligen; want ik heb het van mynen plicht geacht, om haar alle de omftandigheden van dit voorval te ontdekken. Ik heb, gelyk gy weet, een aanzienlyk vermogen: hetzelve is wel veel verminderd, doordien ik by elke gelegenheid (en ik vond deeze gelegenheden niet zelden, nademaal myn berouwhebbend hare daarin zekere gerustftclling zocht) veele arme en hulpclooze meisjes heb uitgehuwlykt. Doch ik heb wederom nieuwe rykdommen geërfd, en myne vrouw is ook van haaren kant daarin zeer gelukkig geweest, zo dat wy al heel veel voor mietje kunnen en willen doen: want waarlyk, 'er ontbreekt nu verder niets tot ons volmaakt geluk. Myne vrouw bekent uit eigene beweeging dat zy aan u, myn vriend zo een gelukkig huwelyk te danken heeft: zy zegt (en myn hart zegt insgelyks) „ zonder de reize naar Stettin ,, waart gy een verloren mensch gebleven!" — Ach! dat toch gy, myn eerwaerdige vriend gy die myn tweede vader geweest zyt, door het ontdekken van dit meisje, dat ik nimmer kan nog mag vergeeten, nog eene oneindige dienst bewyzen moogt, aan uwe eeuwig dankbaaren Karel van Koeseke. VER-  ( 637 ) VERVOLG VAN DEN XXIX. BRIEF. AGTSTE VERVOLG. Zie daar den geheelen inhoud van des Kolonels brief. ^ * ^ ik fpreek eveneens als of ik denzelven op deeze plaats afgefchfeven of tusfchen ingenaaid had: Doch geen wonder, want ik ben tusfchen beide een' geruimcn tyd met het leezen van eenige der voornaamfte punten in denzelven bezig geweelt; en daardoor, gelyk by het leezen wel eens meer gefchied een weinig in de war geraakt. Verwacht op een' anderen tyd (*) Wy hebben in den bovenftaanden brief niets veranderd, dan alleen , dat wy gebruik gemaakt hebben van het verlof dat ons vergund wierd, om eenige naamen , dis in het origineel uitgefchrapt waren , wederom te herftellen. Byaldien onze Leezers eerst in een der volgende deelen iets van mietjk's verder noodlot te weeten krygen , gelieven zy de fchuld daarvan, niet aan ons, maar aan de opvolging der tyden te wyten. Het eenigfte waar men ons mede betichten kan, is eene — misfehien niet ongegronde vrees, dat wy onze Leezeren door eene al telangduurigeaanéénfchakelingvanmoreelehoofdftukken verveelen zouden; waarom wy ons verplicht oordeelden, om dezelve eens een'tydlang achter de bank te fchuiven en hen door vrolyker onderwerpen tusfchen beide te vermaaken. Wy twyfelen ook zeer, of ons boek wel een haairbreed beter zoude zyn, wanneer door het zorgvuldig vermyden van allerhande uitweidingen men hetzelve in het hoekje van den haard, of by het borduurraam , of op den weg naar Merfeburg, of in de winterkwartieren, of in ds kraamkamer, of in het klooster, of waar het ook anders zyn mogt, in eene rechte linie konde voortleezen.  C 638 ) tyd nog eenige omftandiger berichten omtrent dit zelfde onderwerp; ondertusfehen zal ik u thans alleenlyk zeggen, dat alle myne nafpooringen wegens dat meisje tot heden toe vruchteloos afgelopen zyn. Het is my reeds lang vergeten, wat ik hiervoorens zeggen wilde, eer ik nog op den brief van den Kolonel verviel. Nogthans weet ik my te herinneren, dat het van huwelykszaaken was: maar ik dacht 'er toen niet om, dat geen fterveling myne manier van denken omtrent de vrouwen en den huwelyken ftaat zo naauw- keurig kent als gy. Om dan in myn verhaal voort te gaan. Ik heb u reeds gezegd, dat ik aan de achterdeur van den tuin gekomen zynde met voornemen om den brief van den Jood te gaan beftellen, aldaar eensklaps ftilftond als of ik voor den kop geftagen was. „ Wat „ gaat gy doen." dacht ik in dat oogenblik. „ Gy be„ driegt u zeiven gy meent, dat gy verder niets dan „ een' brief beftellen wilt, doch het is u nergens anders „ om te doen, dan oin een mooi meisje te gaan zien; „ bedenk, dat zy in eene buurt woont daar gy uwen „ goede naam in groot gevaar ftelt, zo haast iemand „ van uwe kennisfen u in dezelve ziet : Is het nog niet „ erg genoeg, dat dit meisje u zonder ophouden in de „ zinnen fpeelt ? Wilt gy u in gevaar ftellen om ver„ lieid te worden? Hoewel, wat dat aangaat, daarin „ zou juist zo veel kwaad niet fteeken : doch het is een „ meisje dat gy in 't geheel niet kent. Zo verheit een „ gek maar geen verftandig man. Zend haar dien brief „ door een' kruijer te huis, en brui dan maar netjes „ heen  C 639 ) „ heen! Gy hebt zekerlyk grooten lust, om „ eens te weeten wat die fmous gefchreven heeft - „ maar wat raakt het u?" ■ Zie daar de gedachten, welke holder de bolder in myne kruin omliepen; maar byaldien gy het pakje van den Kolonel reeds ten einde gelezen hebt, dan hebt gy zekerlyk uit hetzelve kunnen merken, dat 'er voor vyf of zes jaaren meer verftand in deezen bol gehuisvest heeft dan tegenwoordig. Dit zelfde fchoot my toen te binnen, en ik kon my niet onthouden uit te roepen: „ Goede God, gaat het dan „ reeds met puff naar de laagte?" Ik fchaamde my voor my zeiven, en was juist in begrip om terug te keeren, toen dit meisje uit haar hutje kwam, en naar de tuindeur wandelde. Ik vloog als de wind in een kleinboschje, van waar ik haar, zonder gezien te worden, eens naar hartelust befchouwen kon; hier fchaamde ik my nog meer doch bleef even¬ wel in myn' fchuilhoek zitten. Zy kwam. Ik heb van al myn levendaag, nog met één klein veersje gemaakt, want ik ben niets minder dan een Poëet : Doch byaldien ik in dit oogenblik maar half zo veel verrukking had als toen, dan geloof ik vast en zeker dat ik u in dat geval haare aannadering in een gedicht befchreef, dat zo helder zou klinken als eene klok. Ik zag haar op myn gemak van zeer naby; zy was boven maaten fchoon,maar eveneens als of de honger, of de droefheid of beide te gelyk aan deeze fchoonheid fterk geknaagd hadden. Het kon geene ziekte geweest zyn, want haare kleur was ten minfte gezond en frisch ■ Gy  C „ Na veele byzondere ontmoetingen zo in als buiten „ Duitschland, waardoor ik de wonderlyke wegen van „ het aanbiddelyk Opperwezen leerde kennen, heb ik „ my eindelyk te Ragnit, ( * , eene Stad, welke eer., tyds hier in Pruisfen lag, met der woon begeven. „ Ik kocht aldaar een klein erf in eigendom, want ik „ was een Boomkwceker en Tuinier, en delleere had „ my gezegend. Alle mynen nabedaanden waren tot „ op ééne zuster na, gedorven. Deeze zuster was tot de grootde armoede vervallen; hierom kocht ik haar „ een tuintje naby Koningsbergen, en meende myne „ overige dagen, thans in rust en vrede door te bren„ gen. Maar ik had myn hart misfehien al te veel aan „ de tydelyke goederen verknocht, want het is my niet „ bewust dat ik 'er ooit een ander misbruik van gemaakt „ heb: God verleent ons maar alleen zyn' zegen met „ oogmerk, om ons naderhand nog meer te kunnen ze„ genen. Dit dunkt my is zeer fchoon by den Profeet „ Hofeas uitgedrukt,alwaar deHeerezegt: (f) „Wat „ zat ik u doen, o Efhraïm; wat zal ik u doen, o Juda1 detvyl'uwe vjeldadigheid is gelyk eene morgenvjolke, ,7 en als een vroegkomende dau w die heenen gaat. — De morgendauw is een zegen, waaruit geitadig nog meer , goeds zal voortvloeijen. -—Kortom, God ontnam my „ we- (*) Wy zullen hier niets zeggen, van het droevig noodlot, dat de Stad Ragnit getroffen heeft. Het verhaal daarvan is veel te aandoenlyk. Nulla salus bello ! (f5 Hoseas 6. Vs. 4. ' Sr. 5  C 650 ) wederom alles: een klaar bewys , dat de tydelyke „ goederen my van geen langer nut zyn konden. Al „ myn troost bedond toen in deeze overdenking: „ Gy „ zelf zoud immers u eigen kind zyn fpeelgoed niet „ langer laaten behouden , dan tot dat gy bemerkte, dat ,, het zich daarmede zoude kunnen fchaadcn, of ernfti„ ger bezigheden om hetzelve verzuimen: Maar God is „ immers oneindig verdandiger dan gy, en weet best „ wat zyne kinderen dient. Hierom moest u dit onge„ val treffen; hierom hebt gy uw fpeeltuig —- uwe „ tydelyke goederen moeten verliezen." Het ging ook „ alles tot het laatde brokje toe verloren ; nogthans „ ben ik verzekerd, dat my God hetzelve niet in zyne „ gramfchap ontnomen heeft. • Doch ik word ,, te wrydloopig. — De Stad Ragnit veranderde' .., in een* puinhoop. Die inwoonders, aan welken ik „ iets geleend of geborgd had, zochten naakt cn bloot „ om een goed heenkomen. Alle myne overige have en ,, goed bedond in myn huis en tuin; het eerde wierd „ verbrand, de tweede verwoest. Myne dochter en ik „ poogden toen ons leven door de vlucht te redden ;zy „ zo als zy ging en dond, en ik in myn bloote hemd: „ Maar de wreede en bloedgierige vyanden achterhaal„ den ons, fmeeren my in den gloed van myn eigen „ huis, en ik verbrandde myn' eenen voet en eenen arm „ zodanig, dat de laatde naar alle aanzien ongeneesbaar „ is. Eenige Rus/en kreegen medelyden en droegen my „ in een bosch, en van daar in een hutje, dat door des„ zelfs inwoonders uit vrceze voor den barbaarfchen vy,, and ook verlaten was, Zy gaven my een weinig geld „ cn  C 651 ) 3, en brood, en zelfs was een hunner Officieren zo „ barmhartig, dat hy myne dochter liet opzoeken en „ in veiligheid by haaren vader brengen. Ik zocht mid„ delen om myne wonden teheelen, maar kon met veel ,, moeite niets dan eenige oude lappen verzaamelen, „ waarmede ik myn' voet verbond, en liet den arm zo „ als hy was, want ik zorgde voor myn' voet alleen, „ om de vlucht te kunnen neemen zo haast dezelve een „ weinig gebeterd was, vermits die zelfde Officier thans „ myne dochter poogde te verleiden. Wy ontliepen dat ,, gevaar. ■ Wat ons ven dien tyd af aan tot op „ onze komst in Koningsbergen bejegende , is .al te „ fchrikkelyk om aan te hooren. Wy kwamen einde„ lyk aan het huis van myne zuster, cn ik viel neder op „ het oogenblik dat ik binnen deeze kamer trad, waar„ uit ik federt niet geweest ben. Myne zuster lag in't „ ziekbed, zo dat wy eikanderen niet te zien kreegen, „ maar ik zond haar myne dochter toe, welke bykans „ ademloos terug keerde. Myne zuster had „ van haar huisje en tuin een' moordkuil gemaakt, en „ ik zag welhaast, dat wy ons in het fchandelykstbor„ deel bevonden. Ik beu. nog onzeker, of zy wel in„ derdaad ziek is, dan of zy zulks veinst , omdat zy „ haaren ongelukkigen broeder vreest. WyzyngenoocL „ zaakt onze deur altoos wel te verzekeren; en achten „ het echter een geluk, dat men ons hier tot nu toe „ heeft willen dulden. Myne dochter en ik zyn meer „ dan eens op het punt geweest, om van honger en ge„ brek elendig te vergaan: Want wy hebben all' dien „ tyd, welken wy hier gewoond hebben, niets gehad om  C 652 ) f, om van te leeven, dan de waarlyk zeer geringe ver„ diensten, welke het fchryven van een werkje over de „ hovenierskunst, ons opbragten. Ik diéteerde hetzel„ ve aan myne dochter, en wy wierden daarvoor blads- wyze betaald. Zy is menigmaalen te vergeefs uitge„ gaan om byftand te zoeken, want zy was op dien tyd „ by uitftek fraai. • Helaas! hoe veele bittere 0 traanen heb ik fomtyds niet geftort, omdat een meis- je in deeze godlooze en bedorven waereld juist dan „ het grootst gevaar onderhevig is, wanneer de Schep,', per haar met ecne fraaije geftalte, en bekoorlyk ge- „ laat begunstigd heeft. •—■1 ■ Thans is myn werk ,, met nog één of ten hoogde twee bladen die ik daar- aan fchryven moet, geëindigd; want het nadenken, „ hetwelk daarby vereischt word, verzwakt myn oud „ hoofd zodanig, dat het my dikwyls flaauwtens veroor„ zaakt. Byaldien de Boekverkooper de bladen , die ik ,, hem een' tydlang toegezonden heb, zelf las, twy„ fel ik zeer of hy my voor dezelve wel iets zoude bc- „ taald hebben. Onder allen myne rampen is ,, 'er geene, die my zwaarder drukt, dan dat myne „ dochter zich in dit huis moet ophouden, en gevolge„ lyk by geen mensch haaren dienst durft aanbieden, „ hoewel zy anders genoeg in (laat zoude zyn, om met „ de naald voor my en haar zelve de kost te winnen. „ Braave lieden zouden zich door haar niet laaten bedie„ nen, want zo haast zy onze woonplaats maar opnoem„ de, zoude men haar en my terftond voor uitvaagfels „ van het mensdom houden. Ik hoop hier- „ om van den eenen dag tot den anderen op mynen ,, dood  C 653 ) „ dood, nademaal zy my niet eer verlaaten wil, dan „ nadat de barmhartige God my uit deeze elende zal „ verlost hebben. Aldus zyn onze Omftandigheden, op „ heden den 27. April. TIENDE VERVOLG. gevolgen heeft dat gefchrift gehad ? " vroeg ik zo haast ik hetzelve doorgelezen had, „ dat is im„ mers eene onuitfpreekelyke elende! Hier myn beste „ oude man, hier is geld, ik heb ook reeds om een' „ chirurgyn gezonden. — Maar hoe zyt gy toch aan „ dien Jood gekomen ?" „ De honger , " antwoordde de dochter, „ dwong „ my om hem voor de eerftemaal aan te fpreeken. Hy „ volgde my terftond in deeze wooning, en eischte toen „ dat ik hem een verhaal van onze ongelukken zoude „ opftellen. Een Genees-en-Heel-meester van beroep „ zynde, heeft hy alles te werk gefteld wat in zyn „ vermogen lag, om myn' vader eenige verligting toe ,, te brengen: doch wy zagen met leedweezen, dat de wonde al te verouderd en bykans ongeneesbaar was. Het troostte ons nogthans, toen wy merkten, dat 'er „ ten minfte nog één mensch in de waereld was, wel„ ke zich om ons bekommerde. De man zelf was arm, „ want hy verdiende weinig en moest van dat weinige „ noch eene vrouw en veele kinderen de kost verfchaf- fen, echter was hy zo milddaadig, dat hy my eenig gaa-  C 654 ) „ gaaren en zyde kocht, welke ik verwerkte, en door „ dat raiddel zo veel won als bykans tot onze dringend„ iïe noodzaaklykheden toereikte. Hy ging nog ver„ der: Want toen myns vaders zuster hoorde dat ik thans „ een weinig geld verdiende, liet zy hetzelve voor de „ kamerhuur opeifchen. Dit gefchiedde in zyne te„ genwoordigheid , en de edelmoedige man betaalde „ zulks op (taanden voet; hy zond bovendien meest alle „ morgen het ontbyt aan myn' ouden vader: Om kort te gaan, zonder zyn' byftand hadden wy ons elendig „ leven, onmooglyk tot heden toe kunnen uitrek,, ken...." „ Geeft dien heer zyn' brief te leezen myne dochter," zeide de oude man, en vernieuw uwe droefheid niet „ door het verhaal van zo veele rampen." ■ Zie hier een affchriftvan dien brief, waarvan ikzelf de brenger was geweest. „ Het blyftdaarby, zo als ik u gisteren en heden „ reeds gezegd heb: Ik ben genoodzaakt naar Altona „ te vertrekken, want ik zou hier welhaast tot den be^ „ dclftaf vervallen, omdat 'er van onze profesfie zo vee„ len, en myne laatfte kuuren wat ongelukkig uitgeval- len zyn. Myns vaders broeder zal my, naar ik hoop, „ wel eenigen byftand verkenen, in welk geval gy kunt „ verzekerd zyn, dat ik u myne verdere hulp niet ont- „ trekken zal. Ik was niet van voorneemen „ om myn woord te houden, toen ik u beloofde, dat „ ik nog eens komen zoude om van uwen vader affcheid  ( 655 ) „ te neemen, want ik kan zyne traanen niet aanfchou„ wen. Gisteren en ook nog heden heb ik myn uiterts „ best gedaan, om u lieden by een' myner rykfte ge„ loofsgenooten in aanmerking te brengen, maarte ver„ gecfs: Want zó weldaadig als onze natie ook anders „ is, zó hartvochtig zyn zy nogthans in dit geval ge~ „ weest, omdat de Christenen door de verachting waar„ mede zy ons volk bejegenen, door het mistrouwen „ dat zy in ons dellen, en door hunne verregaande ver„ bitteringen en onbefchofthcden, hen al te zeer voor „ 't hoofd ftooten. Alles,dat ik thans voor u verrich„ ten kan , bedaar in de nevensgaande aanbeveeling aan den Meer Nat kan Meijer; ik hoop hy zal zich door „ dezelve laaten beweegen om u een paar gulden te lee„ nen, waarvoor gy zyde koopen kunt, en dan uwen „ arbeid in betaaling te neemen. Ik gaa zo aan'Ionds ,, naar den ** fchen Predikant, wiens zoontje ik genezen heb. Met deezen zal ik een accoord zien te tref„ fen om niet meer dan de helft van myne rekening te „ betaalen, mits hy u eene andere wooning bezorgt. ,, Gaa derhalven morgen ochtend by dien Heer, cn ,, hoor wat hy te zeggen heeft. Gaa ook van tyd tot „ tyd by Nathan Meijer, opdat ik van hem verneemen „ mag, hoe het na myn vertrek met u lieden gaat. — „ Byaldien alle christenen u en uwen vader geleeken, , zoude het my zeer leed doen, dat ik geen christen , ben. Ik zeg u dit alleen, op dat gy u niet langer over myne vcrftoktheid (gelyk gy zulks noemt) be„ droeft. Tegen uwe leer heb ik niets in te Jprengen, :, want hoe zoude ik iets verwerpen kunnen, waarvan „ ik  C 656 ) ,, ik niets verftaa. Zie hier de redenen, welke my van de gemeeufchap met uwe kerk affchrikken: Vooreersr dat ik myne natie, over het geheel genomen, door gaans deugdzaamer vind dan de christenen: En ten „ tweede, omdat eenige \ an uwe godgeleerde Auteurs „ al willens en tegens hun beeter weeten aan, hunne en ,, onze wet en de Propheeten verdraaijen, en eene ver- „ keerde uitlegging aan dezelve geeven. Dat gymy „ bewogen hebt om het Nieuwe Testament te leezen, „ zulks beloon u het oneindig Opperweezen; meer kan „ ik daaromtrent nog niet zeggen. God doe barmhar„ tigheid aan u, aan uwen vader, en aan my; gelyk „ hy aan Abraham beloofd heeft, dat hy aan alle vol„ keren zyne barmhartigheid bewyzen zoude." Nu twyfelde ik niet langer of deeze lieden waarlyk byftand verdienden, want .waar een voorzichtige Jood zulks niet weigerd, daar behoort een oprecht christen vooral niet te aarzelen. • Het meisje ver¬ haalde my, dat hy nog veel meer voor hen gedaan had dan deeze brief vermelde, ook had hy eene menigte genees - middelen om niet geleverd. Ik was zeer nieuwsgierig om te moogen weeten, op welke manier zy hem \ot het leezen van het Nieuwe Testament bewogen had, en zy beloofde my zulks op een' anderen tyd breedvoerig te verhaalen. .De Chirurgyn, om welken ik gezonden had, kwam nu ook, en hy meende op de eerfie bezichtiging, dat hy den armen man met Gods hulp haast buiten gevaar  < H7 ) zou (rellen. Ik liet hem zyn werk verrichten, om by myn' Tuinier naar eene bekwaamere wooning voor deeze menfchen te verneemen, en was z<5 gelukkig, dat ik die in zyn eigen huis verkreeg. Nu ging ik een paar gerechtsdienaars opzoeken, en plaatfte hen dicht by dit huisje, waarna ik zelf daar binnen trad. De chirurgyn had reeds zyne zaaken verricht, en gaf my thans de beste hoop van eene fpoedige herdelling, hy getuigde dat deeze man tot nog toe in zeer goede handen geweest was, en dat de ontdeeking nergens anders dan aan het verzuimen van een paar verbanden toe te fchryven was. Het was een zeer dienstvaardig man, ook fcheen hy veel verdand te hebben; hierom zond ik hem in het tuintje, dat aan dit huis behoorde, ten einde alles eens naauwkeurig op te neemen. De grysaart zat opgetogen van verwondering wegens de fpoedige en onverwachte hulp, welke hem thans bewezen wierd, en zwoer, dat hy gaarne derven wilde, zo haast hy zyn arm kind buiten gevaar van het dreigende bederf mogt zien. Ik vernam van hem dat zyne zuster niet uit nood maar door eene verregaande verkwisting, en vervolgens door haare hebzucht, tot deeze verachtelyke kostwinning was overgegaan. ., Myne zuster," zeide hy, „ had zeer gelukkig irr „ deeze waereld kunnen zyn, maar zy heeft haar for„ tuin moedwillig met voeten gefchopt. Zy was met een' ,, braaven jongman getrouwd, welke geen ander gebrek „ had, dan dat hy haar al te zeer beminde; doch haa„ re buitenfpoorige en onvermaatige zucht om vrouwen „ van veel hoogeren rang dan zy was in alles te evenaaren, Tt „ ver  C 658 ) „ veroorzaakte haaien echtgenoot veel kommer en ver,, driet. Hy zocht heul en troo;t in zyne arbeidzaam. j heid, waardoor hy ook allengs tot hooger eertrappen ,, opklom;maar haare overtollige uitgaven, vermeerder„ den telkens met zyne inkomsten. Hy wierd naar ver„ fcheiden Duitfcbe Hoven gezonden , en dit ftortte ,, hem nog dieper in den afgrond des verderfs: Want myne zuster verkocht in elke nieuwe woonplaats „ alle haare meubelen en fieraaden, om in derzelver „ plaats nieuwe te koopen, welke aan die hoven in de mo„ de waren. Zyne al te menigvuldige bezigheden lieten „ hem niet toe, om zich veel met zyne kinderen te „ bcmoeijen; zy bekommerde zich nog veel minder om „ de welvaart van haar eigen kroost, en om van dien „ last ontflagen te zyn, befteedde zy de arme fchaap„ jes aan vreemde minnen, welke hen welhaast Van „ kant hielpen. Toen zy haaren man de grootfte ar„ moede en overal vyanden op den hals gehaald had, „ fcheen zy eerst een weinig tot nadenken te komen: „ Maar toen ftierf hy van verdriet, en zyne weduwe, „ overal verftoten en veracht, nam haare toevlucht tot „ my. Ik heb haar, gelyk ik u reeds ge- r zegd heb , dit huis en tuintje gekocht; hierdoor was zy eenigermaate verzorgd; maar Gods wreekende „ hand vervolgt haar." De Chirurgyn , die op kondfchap uitgegaan en nu wederom terug gekomen was,- verzekerde, dat hy deeze vrouw fris en gezond gevonden had dat zy in haar huis drie der fchandelykfte en verachtelykfte vrouwsperfoonen onderhield en Doch laat ons liever van een onderwerp afftap- pen^ dat de menschelyke natuur belcedigt!  C 659 ) Ik liet den ouden man nevens zyne dochter terftond naar hunne nieuwe wooning brengen, alwaar de dienstmaagd, met toedemming van den waard, zich aanbood, om hen beidén viytig op te pasfen, en den gryzaart naar haar best vermogen te koesteren. Twee kleermakers kwamen nu ook op myn bevel om hen betaamelyke kleederen tc maaken: Om kort te gaan, het ging alles naar wensch, hunne dankbetuigingen hadden geen einde, maar ik had toen geene ooren om daarnaar te luisteren, want het hoerennest" van zyne zuster dak my al te zeer in den krop, en ik peinsde op niets anders , dan hetzelve ten eerden uit te roeijen. Ik begaf my zonder tydverzuim naar het hoofd der Regeering, en kreeg vohnagt om op myne kosten alles te doen wat ik daaromtrent zou goedvinden. - Met deeze magt gewapend, keerde ik terdond naar het tuintje terug, en gaf de Gerechtsdienaars bevel om den aanval op hetzelve te doen, en ik had geene grooter Ipyt dan dat ik zelf de aanvoerder niet zyn kon. De waardin met haare drie nimfjes, nevens een duk van t 1' ftudent, welke by hen inwoonde, wierden gevangen genomen, 'en in myne tegenwoordigheid gebragt. De laatde,welke een zoon'van braave ouders was, veinsde my niet te kennen; ik was wys genoeg om zyn voorbeeld daarin te volgen, en liet hem zeer behendig naar het verbeterhuis transporteeren. ——- (Eerst onlangs heb ik zyne ouders door de derde hand van het gedrag en de fchandelyke levenswyze van deezen zoon alsmede van zyne^ toenmaalige verblyfplaats kennis gegeven; en ik heb met vreugde vernomen, dat het jonTt 2 ge  ( 66o } ge Heertje thans veel verftandiger is.) - Ik liet de waardin in de tegenwoordigheid van haaren broeder behoorlyk ondervraagen. De oude man fprak zeer broederlyk en met veel nadruk. Zy fprak tot haare verdeeding niets anders, dan dat zy, door de felde nood gedrukt, deeze kostwinning had te baat genomen. „■ Zyn 'er dan fchulden op het huis of op den „ tuin?" „ Neen; maar om niet genoodzaakt te zyn van 'er „ eenige op te maaken " „ Wel foei! om niet genoodzaakt te zyn fchulden te „ maaken dort gy uw eigen en zo veeier} menfchen „ zielen in fchuld. Gaa uit myn gezicht; gy hebt „ myn geld, want dit alles was het myne , aan den „ Satan opgeofferd." „ Wat zegt gy, oude Heer., zult gy 'er mede te „ vreden 'zyn, dat die godlooze wyf in 't fpinhuis „ komt?" „ O ja; zy is het dubbelwaerdig, en daar is nu „ geen ander middel over om haar tot berouw en- be„ terfchap te brengen. Zo haast dit echter gebeurt ,, zal zy het noodige tot haar onderhoud, naamelyk „ het huis en tuintje weêrom hebben; ik heb geen „ van beiden noodig, want ik daa reeds met den eenen „ voet in 't graf." „ Wel zo ? dacht ik het niet, dat het je nergens an„ ders om te doen was, dan om my den tuin weer te „ ontfutelcn? Maar zacht mynjgoeje man, ik zal 'er „ veel liever den rooijen haan in deeken, oer jy dat „ huisje ooit bewoonen zult"  C 6*61 ) „ O ho! moedertje ; ben jy zo eene helleveeg. Jj zult voor dien rooden haan nog een jaartje langer „ moeten fpinnen. Weg met haar naar 't fpür „ huis." Nu wierp dit elendig fchepfel zich voor onze voeten, en fmeekte om vergiffenis. Haare nicht bad insgelyks, dat dit monster mogt verfchoond worden: Maar ik wilde nergens naar huileren. Wat dunkt u myn vriend, heb ik niet wyslyk gedaan , dat ik van myne volmagt het ftrengfte gebruik maakte ? Ik heb naderhand nog zo veele fraaije ilukjes van dit vrouwsperfoon gehoord, dat het niet raadzaam fchynt om haar ooit wederom op vrye voeten te nellen. Ik liet •nu ook de drie meisjes, die in haar huis gevonden waren te voprfchyn brengen, en hoopte, dat 'er nog wel ééne onder haar zoude gevonden worden, welke men had kunnen redden: Doch zy waren allen drie het fchuim van ongebondenheid. Ik meende, dat het raadzaam was. ten einde hunne weelde te verdryven, om haar te zaamen eenige dagen in den dok, of op water en brood te laaten zetten, maar eene derzelver vond eene magtige voorfpraak aan de jonge Juffer: „ Deeze ** (zeide zy) „ heeft misfehien nog iets menfehelyks behouden, „ want ik heb haar dikwyls in haare kamer, welke naast „ de onze was, hooren weenen." Gy weet, dat ik my niet veel om vrouwen traanen bekreun: Ik liet my echter deeze reis verbidden, en zond dit vroome zusje niet gelyk de andere eerst in den dok maar rechtftreeks naar het fpinhuis, alwaar haare twee gezellinnen nu ook doch Tt 3  C 662 ) doch echter voor een' langer' tyd, hunne winterkwartieren reeds betrokken hebben. Aldus de gerechtighed naar myn best vermogen gehandhaafd hebbende, nam ik het huisje en den tuin in oogenfehyn, en bezorgde dat het eigendom derzelven op de jonge Jufier (vermits de oude man zulks voor hem weigerde) wierd overgetekend. Op zich zel¬ ve genomen zyn zy de huur wel waerdig; echter heeft het lang geduurd eer men 'er een' eerlyk' huurder toe vinden kon, en die 'er thans in woont kan het geld niet eens opbrengen: Hy houd herberg maar geen mensch wil in dezelve verkeeren, omdat deeze buurt een' al te kwaaden naam gekregen heeft. Dit bedryf heeft my zekerlyk een mooi duivertje gekost : maar ik ben van gedachten, dat men zyn geld nooit beter bedeeden kan, dan tot het bevorderen der deugd, en het verdooren der ondeugd. Onze gryzaart meende, dat deeze drie fchepfels nooit wederom tot eene ordentelyke levenswys zouden kunnen wennen; maar ik gaf hem ten antwoord: „ Ik ben van ,, een ander gevoelen, want ik denk niet dat zulk dag ,, van vrouwsperfoonen uit weUust, maar veel eer door ,, verleiding, of door honger en gebrek tot de ontucht vervoerd worden. Zo ik deeze niet langer dan een ,, paar maanden liet vast zetten, zouden zy zekerlyk „ genoodzaakt zyn om haar voorige kostwinning na verloop van dien tyd op nieuw op te vatten, want „ zy kennen geene andere. Maar dit komt met myn „ plan niet overeen: zy moeten langer zitten, op dat „ haar vleesch getuchtigd worde en daarby » moe-  C 663) „ moeten zy braaf arbeiden, op dat zy een gezond li„ chaam krygen, en zich aan eene vlytige en arbcidzaa„ me levenswys gewennen. Deeze foort van zucht en „ neiging tot het kwaade is inderdaad ecne krankheid, „ het gemoed is ziek, cn by gevolg kan ook het li„ chaam niet gezond blyven, word nu dit laatde her„ deld, zo is het eerde ook wederom terdond gene„ zen. Men kan door langduurige en voornaamelyk „ door dagelykfche lichaamsoefeningen , zo veel lust „ tot den arbeid verkrygen,-dat men naderhand zonder „ dezelve naauwlyks zyn kan: Maar byaldien dc tyd, „ welke tot zodanige verbetering beftemd word, al te „ kort genomen, en gevolgelyk de lust tot den arbeid „ nog niet ingeworteld is , zullen dergelyke per» „ foonen, wanneer zy wederom losgelaten worden, „ doorgaans tot hunne voorige ongebondenheid wederkeeren. Verdriet en gebrek aan bezigheid (want wie „ is juist genegen om menfchen, die uit hoofde van „ hun decht gedrag in eene fchandelyke hechtenis ge„ zeten hebben, aandonds aan het werk te dellen) „ kunnen daartoe zekerlyk veel medewerken. Ik ben „ derhalven voorneemens om deeze drie meisjes, nadat „ zy lang genoeg gezeten hebben om lust tot den ar„ beid te krygen, ten behoorlyken tyd wel te verzorgen: „ Het zy hen op myne kosten verre van hier te laaten brengen, of hen met werk te voorzien, of metman, nen; En dit laatfte hulpmiddel is , wanneer men daar„ toe een weinig geld hefteden wil, op verre na het ,, beste." • Byaldien ik het gezag in handen had, dan liet ik alle ongebonden kchunisfen een' tydTt 4 lang  lang opfluïten, en wanneer ik hen door eene ihxnge levenswys en behoorlyken arbeid de weelde taamelyk wel verdreven had, dan zoude ik hen wederom los laaten, onder voorwaarde, dat zy uit de meisjes, die in het" fpmhuis zitten, eene uitzochten en op daanden voet trouwden: Want al hebben zulke mansperfoonen zich ook nog zo wel gebeterd, zyn zy evenwel geene beter huisvrouwen waerdig, omdat zy het recht, dat eene echte vrouw toekomt, reeds aan eene andere gegeven hebben. — Dit middel zoude de ongebondenheid, wel is waar, nog idet ten volle uitroeijen: Doch verbecl u eens;puff zit thans op den troon, en heeft het hoogst gezag in handen; zie hier wat hy in zulk een geval doen zoude. (*) Ik zou de Soldaaten een paar duivers (*) Dit kon gefchieden zonder dat men daarom behoefde de onderdaanen zwaardere belastingen op te leggen, men moest maar elk een', die niet wilde trou ven, eene zekere fom als erfpacht, indien ik my dusmag uitdrukken , haten betaalen, daarvoor, dat hy als een onvruchtbaaren ftruik die plaats beflaat, waarop een vruebtbaare boom kon ftaan. Uit dëeze in de eerde jaaren veele millioenen ryke kas moest men aan elk gezond meisje, voor welke een gezond en welgemaakt foldaat als man zich aanbied, eene zekere fom ten huwelyk geeven, onder voorwaarde, dat zy te huis bleef wanneer haar man jn oorlógstyd te velde trok ; en wyders moest men haar voor ieder kind, dat zy ter waereid brengt,en datzyin 't leven houd, een zeker penfioen jaarlyks toeleggen. Hierdoor zou het onordentelyk leven der Soldaaten gefluit, en tevens de euvelmoed en trouwloosheid der vrouwelyke dienstboden te keer gegaan worden. En nu bid ik dat men eens berekene wat de uitvoering van die project in een land, daar by voorbeeld  C 665 ) vers daags meer toeleggen, maar dan moesten zy allen trouwen. Thans geneeren zy zich voornaamentlyk van 't geen de dienstmeisjes hen geeven . hierdoor ontaarten zy van het braave Duitfcbe bloed en maaken de meiden genegen om hunne Heeren en vrouwen te befleclen. Het kan niet wel misfen of myn foldaaten zouden veele kinderen teelen: De jongens zouden hunne vaders in hetzelfde beroep opvolgen; Dan zoude men geene vreemde krygsknechten behoeven te werven; de liefde voor het vaderland, en de getrouwheid, die daarmede verknocht is, zouden onze benden bezielen; en de invoer van buitenlandfche ondeugden zoude onder hen gefluit worden. Wat meer is , de gehuwde Soldaat zou werkzaam zyn, viytig, gezond, en omdat hy voor zyne vrouw en kinderen te velde trekt, wederom dat geene worden, dat de Duitfcbers eertydswaren: Braave kaerels. - Dit verricht hebbende, zoude ik insgelyks de overdaad beteugelen, dat is te zeggen: Een ordonnantie laaten uitgaan ten aanzien der kleederen, en wat daartoe behoort, voor eiken mooglyken Haat en rang. — Alle goederen, welken van buitenslands worden ingebragt, en of nutteloos zyn, of onder het artikel van weelde behooren, als by voorbeeld: Koffy, thee, en dergelyken meer, zouden met zwaare rechten en imposten Tt 5 be- beeld een leger van 200000 man geduurig op de been gehouden word in twintig jaaren (want zo lang zullen 'er nog wel ongetrouwde mansperfoonen weezen, die liever eene zekere belasting wiilen betaalen dan trouwen) zou kunnen uitwerken! Alsdan is Duitfchland onoverwinnelyk in deugd, menig té van inwooners en rykdom .... et puts, je nCeveillaisl  C 666 ) belast worden, en nog zoude geen myner onderdaanen dezelve moogen gebruiken, ten zy hy die rykelyk betaalen kon zonder daardoor zyne huishouding te benadeelen. En op dat myne fabrieken (want van deeze wilde ik in myn volkryk land zeer veele hebben) niet te grond gingen: zoude ik dezelve tot den hoogden trap van volmaakheid brengen, gelyk de Koning van Pruis/en reeds een begin daarmede in zyn ryk gemaakt heeft. De aftrek naar vreemde landen zou dan welhaast vanzelf volgen , nademaal deeze fabrieken op het platte land aangelegd, en eene riienigte van handen daartoe gebruikt wordende, alles by ons binnen kort zo goed koop moest worden als het eertyds in Silesiè'n was. Eene ffrenge wet zou de ryke inboorlingen verplichten om alle fabriekwaaren duurder te betaalen dan de armen ► en wat de ordonnantie omtrent de vrouwelyke kleeding betreft ——- deeze moest zekerlyk nog veel drengerzyn dan alle anderen: Want helaas! de vrouwen! .... ( * ) Nu moesten alle gilden, en V/at dergelyks meer is, insgelyks vernietigd worden. Ieder handwerksgezel, zou de vryheid hebben om zy:; ambacht te beginnen, zo haast het blykbaar was, dat hy daarmede zyn' kost verdienen kon. „ Kom Grietje? zoude hy dan tegen zyne vryster zeggen, „ ik heb reed? „ zo en zo veele klanten, laat ons nu maar trouwen, ik „ zal voor jouw en je kinderen den kost wel verdie,, nen. Maar," gafmy een baas eens ten antwoord „ dat f>) Zullen onze fchoone leezeresfen ons wel ten beste duiden dat wy te deezer plaats eene kleine opening gelaten hebben ?  C «6> ) „ dar zou veel broddelaars maaken!" —-— Het is nog de vraag, of zulks wt-lcens vaar is. En buiten dat, ziet men niet, dat de beunhaazen genoeg te doen hebben? wat kwaad kan dus het broddelen veroorzaaken? En wanneer een knaap zyn werk al te dordig maakt, tam pispourlui: Raakt hy daardoor zyne klanten kwyt, en word hy een landlooper; wel nu dan kan men hem by de kop vatten en onder de Soldaaten fteeken: Te velde valt rog immer war te knoeijen. Zie daar myn vriend! ik kon niet nalaaten u deezen zoeten droom te verhaalen. Daar (leekt nogthans veel waarheid in: Want ik weet best wat ik in vreemde landen gezien heb. Kortom, ik zoude het zesde gebod welhaast wederom in eere brengen: Misfehien zoude ik daardoor .Doctors, Apotheekers en Chirurgyns maar boven al de Kwakzalvers rot vyanden maaken... Doch om ons verhaal weder op te vatten. ELFDE VERVOLG. Nu had ik dit adders nest uitgeroeid. Maar myn waarde Superintendent, ik hadmy zeiven een zwaar juk op den hals gelegd. Want, onder ons gezegd, ik wierd zo gewoon om eiken morgen deezen tuin te gaan bezoeken , dat noch goed noch decht weer my daarvan weerhouden kon. Het verwondert my ten hoogde, dat zulks myne zuster geen kwaad vermoeden inboezemde: Want zy vreest niets meer, dan dat ik eens tot een huwelyk beduiten mogt. Het is waar, zy bejegent alle meisjes, die  C 658 ) die ik prys, zeer vriendelyk, maar dat doet zy alleen om haare gierige inborst voor my te ontveinzen. Ik bewees aan den ouden man en zyne dochter ondertusfehen zo veel goeds, als maar eenigermaate in myn vermogen was, zonder eens te merken, dat ik voor eene andere dochter misfehien niet half zo veel zoude gedaan hebben... Doch eerst moet ik verder vernaaien. Zo haast de jonge Juffer behoorlyk in de noppen was (en ik zotskap liet haar heel netjes in de kleeren flee-* ken) ging zy naar het huis van den Jood Natbati, en bragt hem den brief van voorfchry ving, welke op joods gefchreven was, en zie daar! eene asfignatie van tien ryksdaalders was in denzelven. Zy weigerde dit geld buiten myne toeftemming aan te neemen. Ik zelf ging dien man toen eens bezoeken, en vernam, dat de trekker in zyne tegenwoordige omftandigheden, dat geld tenhoogftenoodig had; hierom kocht ik een klein wisfeltje op Altona en liet die beiden door de Juffer aan haaren eerften weldoender zenden. Zie hier het antwoord, dat zy terug ontfangen heeft. „ Byaldien eene daad, welke ik uit oprecht medely • „ den en ter liefde Gods verricht heb, my ooit had „ kunnen berouwen, dan zoude ik oorzaak gehad heb • „ ben om te wenschen , dat ik u de asfignatie op „ IS'athan Meijer niet gegeven had ; want ik was „ naauwlyks hier in Altona aangekomen , of myn „ reef ontdekte het nieuw testament, 'twelk gymyge- »' ge-  C 669 ) „ geven hebt, en was om die rede zodanig tegen my ,, verbitterd, dat ik van zyn' byftand ontbloot, mee „ vrouw en kinderen aan de grootfte armoede en elende „ was bïootgefteld; ja zelfs heeft het weinig gefcheeld „ of myn geloofsgenooten alhier hadden my onder den „ kerkelyken ban gedaan, en den priesterlyken vloek tegen my uitgefproken. —» In deezen toeftand „ ontfing ik uwen brief nevens de twee wisfels, waar„ door gy my uit de drukkendfte elende gered, en in „ ftaat gefteld hebt om naar Praag te vertrekken, in „ welke ftad ik groote vrienden heb, hoewel het te „ duchten is , dat de haat myner bloedverwanten my „ ook aldaar vervolgen zal. God die u,uwen „ vader, my, myne vrouw en zes kinderen gered heeft „ zal ons zynen byftand in 't toekomende ook niet ont- „ trekken! (*) Laat ons den Heere fmee- „ ken, dat hy over dien onbekenden weldoener , welke „ door zyne barmhartigheid, aan ons allen betoond, „ op het nadrukkelykst bewezen heeft,dat hy zynen „ en onzen God vreest en dient, zynen milden zegen nu en in eeuwigheid rykelyk mooge uitftorten! Zy was ook by den Predikant geweest, maar alle troost, dien zy van denzelven ontfing, beftond in deeze woor- (*) De hoop van deezen man wierd niet te leur gefteld. ■ ■ w Hy Is tegenwoordig nog in Praag, alwaar het hem zeer voordeelig gaat, en wy twyfelen niet of men zal zeer gereed zyn, om den Heer tuff als dj oorzaak zynsvoorr fpoeds aanmarlten»  C 67o ) woorden: „De Jood heeft my uwentwegen gefproken, „ maar het komt my zeer verdacht voor, om dat gy in die „ flechte buurt gewoond hebt. Ik word ook dagelyks „ door zo veele landloopders aangefproken, dat ik die allen onmooglyk helpen kan." Dit bezoek was buiten myne kennis gefchied, en ik heb haar ook braaf bekeven, om dat zy my den tyd niet gunde, dat ik den Predikant vooraf eerst eens fpreeken kon, eer zy zelve by hem ging. Ik houde niet heel veel van die menfchen, welke weldaadig zyn ex cfficio ; doch wat raakt het my? Men behoorde het echter de Predikanten niet kwalyk te neemen, wanneer zy juist alle menfchen , welke hen daarom aanfpreeken, geene byftand verleenen: Want vooreerst is hen zulks niet mooglyk, en ten tweede kan men zulks van hen ook niet eifchen, omdat zy buiten de inkomsten van hun beroep volftrekc niets verdienen kunnen: Dit is eeneomftandigheid, aan welke niet dikwyls gedacht word; nogthans meent ieder landlooper en feemelaar dat zy terftond moeten geholpen worden, zo dra zy maar kunnen goedvinden om den Domine aan te fpreeken. Myn grysaart genas allengs, maar bleef echter zeer zwak; maria zo noemde hy zyne dochter ■ deed haar best met hem zorgvuldig te koesteren Maar waar wil dat heen ? Ik zou onze ftuden- ten haast te eene maal vergeten. Laat ons derhalven tot deeze eens terug keeren, want ik wenschte wel, dat my dit mietje wat minder in het hoofd fpeelde. Het overige van deezen dag, befteedde ik ten grootden deele om by de Profeslörs wegens deeze  C 67* ) ze jongelingen te infonneeren , en ontfing zeer goede getuigenisfen. Ik kon my niet bedwingen, om aan fommigen deezer Heeren myne verwondering te betoonen, waarom men jonge lieden , met welke mert zo wel te vreden was , niet voorthielp 5 en deeze betuigden in tegendeel zeer verwonderd te zyn toen zy hoorden dat zy nood leeden ; Dit was zekerlyk hunne eigen fchuld , myn landsman radegast uit hoofde van zyn' hoogmoed, welke hem niet toeliet om aan iemand zyne armoede te ontdekken; en de ander met de ronde kop, door zyne zorgeloosheid, vermits hy zyne elende nooit eerder gewaar wierd, dan wanneer hem de maag jeukte, of dat hem op eene andere manier het vuur wat té dicht aan de fcheenen- lag. Men verzekerde my daarenboven, dat het een eindeloos werk zoude zyn, wanneer men alle arme Studenten wilde voort helpen. „ Wanneer wy daartoe genoodzaakt „ waren," (zeide ProfesforL., dien ik zo gaarne hoor ipreeken, en wiens gezegdens ik allen wel van buiten wilde leeren) „dan zoude zulks drie groote ongelegenhet> den veroorzaaken: Vooreerst zouden dergelyke jon„ ge lieden zich op het fymelen toeleggen, waardoor „ zy een' esprit de mendkité ( of dit recht gefchreven „ is, zult gy beter weeten als ik ) en een' tegenzin te„ gen dien geenen zouden opvatten, welke minder gaf „ dan zyn Collega; ten tweede zouden wy geduurigin „ onze bezigheden geftoord worden; en ten derde zou „ menig Student, welken de grootde nood juist niet „ dringt, alsdan ook van onze mildaadigheid zoeken ge„ bruik te maaken, om welke hy óns thans niet durf- „ aan-  C 672 ) ,, aanfpreeken, uit vrees, dat men hem voor een' 011- „ befchaamden bedelaar mogt aanzien." > Ik voelde wel, dat de man geen ongelyk had: „ Maar" vroeg ik hem, „ hoe zal men dan de wezentlyk nood.H lydenden voorthelpen ? " „ Hoe? zoude het niet voegzaam zyn dat "er Direc„ teurs aangebeld wierden, welke voor de hulpeloozen „ zorgden. Aan deeze behoorde iedereen zyne liefde„ gaven te zenden , en men moest hen jaarlyks uit de „ ffadskas insgelyks zekere fom toeleggen, om dóór „ gemelde Dire&eurs verdeeld te worden, vermits het geld, dat men aan de-Studenten geeft, toch altoos aan „ de ftads ingezetenen terug keert. Het verdriet my ,, dikwyls, dat milddaadige menfchen my zelden of ooit ,, vraagen, hoe Piet er en Paulus zich gedraagen en wat „ zy geleerd hebben ? maar meest altoos of Pieter en „ Paulus arm zyn ? Ik ben van gevoelen, dat de armoe„ de voor een' jong' Student voordeelig is, maar het is „ hem nadeelig, wanneer hy zyne armoede bekennen „ moet. Wat ondertusfehen radegast en ribezal „ betreffen , ken ik onder alle armen Studenten gee> „ ne, welke ik zó dringend aanfaeveelen zou als deeze ,, beiden." „ Zeer goed: Maar op wat wyze zoude ik hen best „ kunnen voort helpen?" „ Geef hen brood, en gelegenheid tot hunne bevor„ dering af te wachten: Dit is alles wat zy vooreerst no„ dig hebben." „ Brood en tyd," dacht ik onder het weggaan, „ dat is immers alles." — , Ik hadden voor-  ( 673 ) oorgaande dag reeds veel geld uicgegeven, en zo raakte myn kop aan 't narekenen. „ Studenten hebben my •„ reeds zo dikwyls bedrogen. Wat nu te doen?" w— ,, Kom, kom, " dacht ik toen wederom, „ laat ik „ het maar eens drie maanden of een halfjaartje pro,, beeren. God heeft my immers nooit gebrek laaten „ lyden, wanneer ik myn geld tot weldoen heb be„ deed. Waar heb ik myn eerde geld vandaan ,, gehaald? Was het niet eene groote onbezonnenheid ,, dat, nog een jong kaerel zynde, ik al myn geld in „ lyfrenten befteedde ? en echter moest dat het midr „ del zyn, waardoor ik eens tot groote rykdommen „ zoude komen. Wie liet allen de overige waaghalzen „ derven, en my alleen overblyven opdat ik als de „ langstleevende alles zoude naar my neemen? — wie „ heeft my dan met zo veel goederen gezegend ? Is „ het niet die zelfde , welke my thans deeze twee „ Studenten toezend ? Wie weet hoe derzelver ouders „ thans vuurig bidden, dat het God behaagen moge „ om het een of ander weldaadig hart tot hunner „ zoonen befcherming op te wekken ? " . Nu begon ik een weinig weemoedig te worden, en begaf my op daanden voet naar hunne vliering. Zy waren bezig met het adchryven van eene predikatie, en de Silefiër fcheen byzonder vergenoegd te zyn. „ Zo vrolyk Mynheer? ditzieikgaar- „ ne. -—- Hoe is toch uw naam ? " „ Ik heet ribezal, als het met je believen is; En „jvaarora zou ik toch niet vrolyk zyn ? Deeze talisman  C 674 ) „ ( hy liet my myn kaartenblad zien ) heeft my heden „ lekkertjes doen fmullen," „ Nu Heeren, verzoek ik, dat je my eens al je ,, fchulden openhartig opbiecht." „ Vooreerst: aan de meid zes ftuivers, voor een „ bock papier, en een gulden twaalf ftuivers, die zy „ zy my tot de laatfte verkooping van boeken deugde„ lyk geleend heeft , item een dertiendehalf...." „ Ik begeer dat alles zo net niet te weeten: Noem het ,, maar by den hoop." Hiermede waaren wy wel haast gereed, want de Heer radegast had reeds eene nota gemaakt van zyne fchulden, die zeventien ryksdaalders beliepen. „ Nu myne Heeren „ moet je ten eerfle maar eens by myn' kleermaaker „ gaan, en laat die u helder in de noppen ileeken; gy „ kunt zelfs gaan uitzoeken waar je zin in hebt &c. „ Dan moet je my eens zeggen, waar eene goede or„ dinaris is, cn gaan vervolgens eene wel gemeubileer„ de kamer opzoeken." Onze rondkop, welke tot dus verre zeer 011- verfchillig geweest was, begon thans weemoedig te worden , en riep op een' beweeglyken toon: „ Ik arme „ zondaar, hoe kom ik aan al dit geluk ? Ik geloof op „ myne confcientie radegast , dat gy de Jofeph zyt, „ om wiens wil ons deeze zegen dus onverwacht toe- ,, vloeit." • Zyn vriend fprak zeer weinig, doch zyne oogen toonden duidelyk wat 'er in de ziel omging. Ik fmeet nog een paar daalders op de tafel neer, en wilde juist affcheid neemen, toen ik het eensklaps in myn hoofd kreeg, om de vreugde deezer arme menfchen nog wat  ( 675 ) wat te verlengen: ,, Ik weet dat gy de viool trtóeert; s, maar op wat instrument Ipeelt gy, Mynheer rade- „ gast?" „ Op de dwarsfluit." „ Waar is die?" „ Die hangt aan de watervlieten van BabyJon !' zeide r i b e z a l , „ Toen de nood eens aan den man kwam, „ is ze gaan fluiten: zy houd myne viool gezelfchap." „ Het fpyt my," zeide ik „ dat die beide weg zyn, en ging daarop heenen. Gy weet dat ik de mu- flek ook eens wilde leeren: Ik had eene goede Cremoneefcbe viool, en myn zwager eene voortreffelyke fluit van Qiiantz, deeze moest Cornelis hen terftond gaan brengen? — Zy waren beiden zo verheugd geweest,dat de arme jongen niet wist wat hy van die twee fnaaken denken zou, en meende, dat het hen in den bol fchortte. Toen hy wederom naar beneden ging, had ribezal vooraf gegaan, en geduurende het afklimmen van de vyf verdiepingen, op de trappen eene Oifdaute gpfpeéld, welke byaldien ( hoe heette nu ook de vrouw van Or- pbeus, ik heb haaren naam vergeten ? ) dezelve gehoord had, zou zy zekerlyk niet achterom gekeken hebben. (*) Men zegt echter, dat hy, gelyk veelen zyner Landslieden, zeerwel op de viool ipeelt; en ik vind het eene zeer pryswaerdige zaak in een jongman, als hy de muziek verftaat. De andere mag op de dwars- (*) Deeze fabel van Orpheus is ordsr al'e fatren op den echten ftaat de eenigfte, omtrent welke m;n met geene z krrheid bepaalen kan, of zy voor ons mannen, of wel voor de vrouwen cigentlrk gemaakt'is, VV 2  ( 676 ) dwarsfluit blaazen tot dat hy Predikant is; maar ook niet één oogenblik langer: Wantik ben overtuigd, dat een man, die op de dwarsfluit blaast met dezelfde long, die by het prediken zich moet uitzetten, even fchielyk naar het ondcraardfche ryk der dooden afdaalt, als Orphcus grooten fpoed maakte om daar van daan te komen. Maar om dit verhaal wat korter af te breeken. Beide Studenten kwamen my na eenige dagen bezoeken, Zy hadden klcederen genomen van eene middelfoort van inlandsen laaken, en wisten niet hoe zy hunne vreugde en dankbaarheid zouden uitdrukken. Ik had zeer veele moeite om hen tot ftilzvvygen te brengen. — „ Waar„ lyk," zeide ribezal, „ de tong word een mensch „ zó vlug, wanneer hem het lieve zonnelicht niet lan- „ ger door den elleboog fchynen kan." Ik vermoedde wel ten halve dat zy geene zeer fyne laakens zouden uitgezocht hebben, nogthans behaagde my hunne befcheidenheid zo wel, als of ik juist het tegendeel gedacht had. . Maar hoe ftaat het met de ja- fons?" — Radegast boog zich. „ Op een haair , eveneens als met het linnen " zeide ribezal. ——■ Meenig een, myn waarde vriend, fchept behaagen in een weinig achterhoudendheid, en ik doorgaans ook: Doch hier behaagde my evenwel de openhartige ribezal beter dan zyn makker. Ik verbeeld my , dat ftille befcheidenheid en achterhouding zeer pryslyk is; maar dat ook, wanneer twee menfchen zich in een zelfde geval bevinden, de achterhoudende alsdan minder in-  ( 677) indruk maakt, dan hy, die zynen nood vry voor de vuist openbaart. Ik begon reeds te vermoeden dat radegast wat hoogmoedig was, maar de tyd heeft my geleerd, dat ik hem daaromtrent groot onrecht deed. Laat dit zyn hoe het wil, ik beloofde, dat ik verder voor hen beide zoude zorgen. Zy hadden te zaa. men eene tafel voor vyf ryksdaalders s'maands bedongen , en een klein kamertje met één venster, voor één ryksdaalder s'maands gehuurd. Ik zeide hen , dat zy van beide vooreerst nog geen gebruik zoude maaken, en bedong ondertusfehen zonder dat zy iet wisten eene betere tafel voor tien, en twee kamers voor drie ryksdaalders in.de maand: Deeze waren fraai gemeubileerd, want eene bekwaame wooning behoort zonder te genfpraak onder de zeven gelukzaligheden van dit leven. TWAALFDE VERVOLG. Ik liet vervolgens twee koffers van gelyke groote met linnengoed, en elke koffer nog met twee pak klederen het een van brusfelsch kamelot voor den zomer en het ander van engelsch laken voor den winter, benevens verfchcidene andere noodzaakelyk heden opvullen en na in elke koffer een briefje gelegd te hebben, volgens welke zeker Boekverkooper aan ieder deezer Studenten voor twintig ryksdaalders aan boeken zoude afleveren, liet ik de twee koffers in de gehuurde wooning brengen en hen tot eene wandeling genoodigd hebbende, brast * hen onverhoeds in dezelve. Vv3 Gaar-  ( o>8 ) ' Gaarne zoude ik ü myn vriend, hier een denkbeeld willen geeven, hoe zy zich op dit oogenblik aanftelden: Doch ik ben daartoe niet in daat -— - ook zoude myn hart misfehien al te veel op deeze weldaad pochen. Ik kreeg dag aan dag meer genegenhed voor deeze jongelingen, voor welker overige uitgaaven, die nogthans van zeer gering belang waren, ik vervolgens ook Zorgde. De Heer radegast wierd niet lang, naderhand als Predikant op een zeer goed dorp beroepen; nadat hy alvoorens meer dan eens het beroep in kleine ftederi afgeflagefl had: „ Want," zeide hy, „ Ik hoop „ eens ecne vrouw te neemen, en zo God my kinde„ ren geeft, die zelf óp te voeden. Zo lang ik daartoe „ in daat blyf zal men my niet ligt bepraaten om in ,, ecne Stad te woonen. Weinig menfchen kennen de geneugtens van een'Predikant op het platte land, die zyn' dienst getrouw Waarneemt. Ik ben bovendien „ geen vriend van de levenswys, welke men in groote „ Steden volgt, cn ik zou 'er ook voor hoogmoedig „ aangezien worden , omdat myn gelaat van natuur „ juist niet heel vriendelyk is: Hierom bedank ik 'er i5 voor, en woon veel liever op een boeren dorp." —— Hy bezoekt my zeer dikwyls, en is tegenwoordig aan 't vryen. Ik zou haast vergeten hebben, om hier in gefloten zynen levensloop te zenden, welke aljes, dat ik voorheen van zyn uiterlyk voorkomen gezegd  C 679 ) zegd heb , duidelyk verklaart (*). « .. ■ Zyn vader heeft my eens een' brief gefchreven, maar ik kan het vooreerst nog niet over myn hart brengen om u denzelven toe te zenden ook zou daar op nieuw eene lange historie toe behoorcn, en dan nog eene, die myn' ouden Magister Dypfycbus betreft, (j) —- Ribezal is nog geduurig hier. Ik hoor hem gaarne prediken; hy heeft zich zeer fterk op de duitfche taal toegelegd, cn fpreek die volmaakt zuiver; ook is hy zeer levendig van aart, en van een doordringend verftand. My heeft federt een' geruimen tyd geene weldaaden hoe genaamd , buiten eene fraaije kamer, willen aanneemen: „ Want," fprak hy eens, „ ik ben langen tyd een flecht „ huishouder geweest, en daarom kan ik my thans zo » veeI ce zuiniger behelpen." — — Het is echter ook waar, dat hy geen gebrek leid, doch hy zou die moeijelyke bezigheden, met welke hy thans den kost wint, niet behoeven te verrichten, indien hy niet wilde ; want den meesten tyd, welke hem van 't Studeercn overfchiet, word tot de opvoeding der kinderen, welke men hem te dien einde aanbetrouwt, en het onderwys van jonge Studenten gebezigd. Hy zegt, dat deeze zyne aangenaamfte tydkortingcn zyn, en dat men hem zyne moeite rykelyk beloond. Hy is echter geen vyand . van geoorloofde vermaaklykheden, maai- neemt 'er ook by (*)DeHeer puff heeft hem evenwel vergeten, doch wy hebben denzelven naderhand onder zyne papieren gevonden. (f) Wy bezitten alle deeze papieren. «—»» de Heer puft heeft de geheele familie van radecajt uit .den nood gered. Vv 4 '  C 680 ) by tyd en wyle zyn gebruik van: „ Ik ben niet gek ge* „ noeg (zegt hy fomtyds) om dit kaarteblad te ver. „ geefs irt myn' zak te draagen." -—— Men heeft hem by de openbaare fchoolen, eri ook reeds in deri kerkehdiehst, nu eri dan eene kleine bediening aangeboden, maar hy wil liever eene betere gelegenheid afwachten. —— Deeze twee Vrienden hebben my myri 'verblyf in Koningsbergen zeer aangenaam gemaakt, voofnaarhelyk eer myne zuster nog hier woonde. Ik kan niet begrypen hoe het komt, dat de Magiftraat van **, zo min als die van **, zich nog nooit over hunne Stadskinderen bekommerd, noch dezelve in het minst on- derfteund heeft. Doch hiervan genoeg, het is tyd, dat ik wegens myne vrienden, die wy in den tuin gelaten hebben, ook nog een paar woorden ge» Waag. Myne bezigheden noodzaakten my op reis te gaan4 ( Ik fpreek hier van 't jaar 1759, want be~ gryp , dat ik ih verfcheiden dagen geen wóórd aart deezen brief gefchreven heb , en het word evenwel hoog tyd om 'er eens een einde van te maaken.) —Ik had Vóór myne zuster een landgoed gekocht, ert de verbeteringen, die hetzelve vereischte, hadden my zo veel te doen gegeven, dat ik fédert veele dagen niet inden tuin geweest was. Ook wil ik hier ter plaatfe wel bekennen, dat zo dikwyls myne genegenheid my derwaarts lokte i myn gezond verftand zich geduurig daartegen aankantte, en my luidkeels toeriep, dat ik 'er niets noodzaaklyks te verrichten had. Ik vergenoegde my derhalven, met nu en dan eens by denChirurgynte gaan  C 681 > gaan verneemen, hoe zyn parient en deszelfs dochter voe= ren. Het gebeurde eindelyk, dat ik my niet langer bedwingen kon; ik moest 'er zelf heen. De oude man was taamelyk wel herdeld, en zyne dochter door de goede dagen, welke zy een' geruimen tyd genoten had, zodanig opgekweekt, dat zy eenegevaarlyke fchoonheid was, ten minde in myne oogen. Dit bezoek gefchiedde in het begin van September; het was zeer vroeg 's morgens en de ochtenddonden waren koud, nogthans was ik warm genoeg om myn mor gen ontbyt in een priëel te laaten brengen. Degrysaait bleef binnens huis, en maria zou my gezelfchap houden. Zy was een oogenblik van my afgegaan om zich beter voor de koude lucht te bedekken, wanneer ik aldus by my zeiven dacht. „ Hoe nu puff ? neem „ u in acht, want hieruit ontdaat een minnehandel: , Maar neen, zulks heeft geen' nood, voor dat ik ze„ ker weet, wie dit meisje eigentlyk is. Het is zeker„ lyk een mooi, verflandig, gezond, goedaartig en eerlyk meisje.. " „ Eerlyk i? hoe weet „ je dat ? ..." — „ Haar gelaat en alles wyst „ het uit; en wie wilde dan ook zó achterdochtig zyn? ..." Maar wie is dit meisje ? ,, en wanneer dit hu„ welyk nu eens met der tyd zyn befiag kreeg: Hoe zult „ gy dan de waereld overtuigen kunnen, dat zy eerlyk ,, is? Het moet 'er dan uit, zy moet u haar' geheelen „ levensloop ontdekken. ïk wil hoopen, dat „ alles wel is;" zeide ik nog, terwyl ik haar zag aankomen , en toen zy zich geplaatst had: „ Wel nu my. Vv 5 „ ne  C 682 ; „ ne lieve Juffer, ik zal u binnen kort verlaaten moeren, „ hierom heb ik voorgenomen om u voor 't laatst nog «, eens een paarmaal te bezoeken, en tc zien hoe gy u „ bevind." Zy fcheen zeer ontroerd, en zulks gaf my moed om dus te vervolgen: „ Hoe zullen wy het deezen winter ,, ftellen? gy kunt denzelven in dit huis niet doorbren„ gen, dat zie ik wel. Ik zoude ook reeds lang voor „ eene andere wooning voor u gezorgd hebben, maar ,, daar zyn eenige verhinderingen tusfchen beide ge„ komen. Kunt gy my hieromtrent niets aan de hand „ geeven? „ Wees zo goed Mynheer, en fpreekt daarover met „ myn' vader." „ Zeer gaarne, maar doe my eerst de vriendfehap „ en zeg my wie gy eigentlyk zyt?" „ Ook deeze vraag zal myn vader best beantwoor„ den." Ik weet niet wie van ons beiden hier het meest beteuterd was. Had zy deeze vraag niet vermoed zo is het zeker, dat ik haar antwoord nog veel minder had kunnen vermoeden. Ik vond het zelve in 't geheel naar myn' zin. „ Ik dacht: Dit meisje is voorzeker niets minder dan „ dom; zy moet derhalven wel gemerkt hebben, dat „ ik tegen haar niet onverfchillig ben. Waarom wei- „ gert zy dan te zeggen wie zy is ?" „ Wat „ zwaarigheden "(dacht ik verder „ die oude Tuinier „ is immer* haar vader." Hierby liet ik het be-  ( 683 ) berusten, toe dat ik nadere onderrichting mogt krygen. „ Ik begeer niets meer te weeten Juffertje, dan of gy van uwe jeugd af aan altoos in uws vaders huis „ gewoond hebt ? en ook waarom gy u doorgaans zo „ zorgvuldig verbergt?" „ Ik zal die beide vraagen beantwoorden, mits gy „ het by dezelve laat berusten. Ik ben buiten myn „ ouders huis groot gebracht, en keerde niet eerder >, naar Ragtüts, dan kort vóór dat die Stad wierd in asch gelegd. De redenen waarom ik my zo zelden „ in 't openbaar vertoon, zyn zeer gewigtig: Dit is alles ,, 't geen ik denk, dat gy begeerde te weeten." Zo !" zeide ik, klopte myne pyp uit, en nam myn' hoed in de hand. „ Een van deeze beide "(dacht ik) „ zal hier wel plaats vinden, of zy verzwygt my „ haare waare afkomst, misfehien hapert 'er ook wel „ iets anders in haare gefchiedenis; of het fchepfeltje „ is trotsch en metlrotfche meisjes mag ik niets „ tc doen hebben." Dit laatde fcheen my het waarfchynlykst, vooral toen ik haar eens recht naauwkeurig bezag. Zy had, dacht my, eenige van die duistere trekken in haar gelaat, welke men aan voornaame ongelukkigen waarneemt: Deeze zien wel vriendelyk, maar toch als of zy her liever niet wilden zyn. „ Gy hebt ons alle bedenkelyke weldaaden bewezen," fprak zy vervolgens, ,, maar wy zyn zeer bedroefd en „ bekommerd geweest, omdat gy ons in zo langen tyd „ niet ééns bezocht hebt. Zoude misfehien de een of » ander ons van uwe genegenheid beroofd hebben ? " „ Het  ( 684 ) „ Het fpyt my Mejuffer, dat gy zulke vreemde ge- dachten hebt." • Ik wierd recht knorrig en had haast nog meer gezegd. Zy zuchtte, „ Ik meen verder niets, dan dat ik my verwonder waarom gy zo achterhoudend zyt." „ Ik wenschte niets meer, dan openhartiger te kun* „ nen zyn." Soortgelyke franjes kan ik nu, gelyk gy weet, in 't minfte niet verdraagen. „ Het is zeer „ goed, "zeide ik, heel fpytig. Ik keek, of liever grimde haar een poosje naderhand nog eens aan: „ Gy zyt misfehien de bruid of zo iets? . Zy antwoorde met een glimlach " : „ Neen, ik ben „ geene bruid. Maar ik weet niet wat gy onder die „ uitdrukking, of zo iets' begrypt." Dit laatfte zeide zy met zulk eene mine , ik kan zelf niet zeggen welke foort van ecne mine het was. Het was juist met geene fpytigc tronie . doch wanneer ik iets dergelyks befchryven zal, dan merk ik eerst ter deeg myne onkunde in onze moedertaal - . or. dertusfehen ih het zeker, dat in deeze mine meer of min eigenzinnigheid doorftraalde. Ik zoude hier niet eens acht opgegeven hebben, byaldien zy tot hier toe, telkens wanneer ik iets ten behoeve van haar of van haaren vader deed, zich niet ongemeen nederig en verplichtend aangefteld had. My dunkt dat de al te groote nederigheid, den mensch het zy vroeg of laat tot nadeel ftrekt. Ik ftreed by my zeiven of ik haar eens halder de waarheid wilde zeggen of niet, en futzelde on-  ( 685 ) ondermsfchen zo lang in gedachten aan den knoop van myn hoed, dat deeze los raakte. Fluks was zy met eene naald en draad by de hand en begon den knoop weer vast te naaijen. Gants bloed,hoe fchitterden over den zwarten hoed3 haare fchoone witte vingers in myn gezicht! Het was eveneens als of ik die tegen wil en dank moest aankyken, ook wist de feeks haare handen zo te draaijen > dat zy geduurig meer en meer indruk maakten. *—— Nu beet zy den draad af —- het kan zyn, dat ik droom; maar my duakt evenwel nog op dit oogenblik, dat toen zy zich bukte om den draad met haare tanden te varten, haare lange en fyne haairtjes aan de oogleden zo langzaam naar beneden zakten, gelyk de haairen van de echte zabelvellen wanneer men die beweegt. Dit is echter ten minfte de waarheid, dat ik eene uitmuntende ry van tanden gewaar wierd: Doch op dit oogenblikkeerde myn greintje menfchenverftand wederom terug. „ Zo „ puff," zeide ik by my zeiven, en fprong tevens op de been , „ ben je dan wederom gelukkig in een' „ jongen gek gemetamorpbofecrd: Wantje bemint thans net eveneens als voor twintig jaar, en het is de vraag „ niet meer of dit meisje een hoofd heeft, maar alleen „ of'er mooije oogen in dat hoofd zitten? Gy vraagt „ niet meer of zy een hart in haar' boezem heeft, maar alleen of het bloed van dat hart mooi blaauw onder „ de blanke huid deezer poezele handjes droomt ? Gy „ hebt by gevolg uwe hartstocht gelyk een bloode guit „ bedreden. Maar zacht, begeef u eerst eens tot vas > „ ten  ( 626 ) „ ten en bidden; kom dan weerom en zie of gy uwe ,, liefdegaven om Gods wil kunt uitdeelen." Zy leide nu mynen hoed op de tafel, maakte een compliment, en droeg het theegoed weg. — « „ Gaa maar heen," dacht ik toen,,, want een van ons „ beide moet toch vertrekken." Ik wandelde de allée een paarmaal op en neêr;Doch haare fchoone geflalte zweefde my zonder ophouden voor oogen. Ik hield ondertusfehen zeer ferieus de volgende alleenfpraak. „ Laat eens zien, wat heb ik tegen dit meisje en „ het huwelyk in te brengen? Doch hoe kom ik zots„ kap op deeze vraag? Zy heeft met een enkelde oog- „ wenk dezelve veroorzaakt? Ja wel een „ enkelde oogwenk, ik kan het niet ontkennen. Zou„ de dan de liefde door de oogen kunnen indringend »> En waarom niet? Het zou derhalven vaq „ die kant geene byster vreemde zaak zyn. Maar dat „ beetje verliefdheid zou van erger gevolgen kunnen „ zyn: Streel haare fchoone wangen eens; kus „ eens haare poezele handen , cn gy zult wc} „ haast over kop en ooren in de ilrikken val- „ len. Wat zwaarigheid, wanneer zulks in „ alle eer en deugd gefchied; Zoud gy de eerfle zyn, „ welke op die wyze aan het trouwen raakte ? Gy hebt „ immers voor fint Velten, niets tegen dat meisje inte- „ brengen? Maak 'er dan ernst van. , Maar „ gy loopt reeds met fterke fchreden naar de veertig. „ Het is de waarheid; en wat heeft u tot heden toe „ ontbroken? . > Wat my ontbroken heeft wel zots-  C 687 ) „ zotskap! eene vrouw. ■■■ En evenwel ging 14 „ alles naar wensch? ■- Maar het zou nog beter ,, kunnen gaan. Puff is, verliefd! hoe zal dat „ klinken? • * Tut, tut, laat dat klinken zo als „ het wil al dit heen en weêr denken is maar groote gekheid. ——- Puff gaat trouwen " Ik begon wezentlyk te bloozen, ten minfte ik voelde zo iets aan de warmte van myn voorhoofd. ,, En waarom niet trouwen? het is te minfte hoog „ tyd, byaldien zulks ooit gebeuren zal!" En op dit oogenblik ontdekte ik haar aan 't einde van de allée. VEERTIENDE VERVOLG. Za! hoe lustig marcheerde ik die kant heen: Myn greintje verftand behaalde evenwel eensklaps de zege over myn hart, en ik begon een weinig langzaamer aan te flappen, terwyl ik dus tot my zeiven fprak: „ Zy „ wil nier ontdekken wie zy is; zy wil haaren levens„ loop niet vernaaien; zy meent dat zy jegens my niet „ openhartig zyn kan. Sapientifatl Dit is alles niet „ zonder rede, en derhalven, punclum. Vaar „ echter voort met deeze lieden wel te doen, want „ zulks was immers uw eerfte oogmerk; gy kunt ook in „ allen gevalle met den vader fpreeken " Lieffte Juffer, ik zoude gaarne uwen vader willen », fpreeken." „ De Morgenzon heeft hem gints in het pri„ ëel gelokt." Wy  ( 688 ) Wy gingen zaamen derwaarts. Zy verliet ons ter«ftond om voor haaren vader de koffy, en eene pyp tabak te haaien. Op eenige vraagen kreeg ik van den ouden man tot antwoord, dat hy niet anders wist dan dat zyne dochter deugdzaam was; hy wenschte ondertusfehen om zynent-en om haarentwil, dat zy zaamen op het land woonden. „ Goed; doch zy zal op het land veel bezwaarlyker M aan den man komen dan in eene Stad gelyk Konings„ bergen is." „ Zy heeft verklaard, dat zy my nooit verlaaten „ wil, ook twyfel ik of zy ooit tot het huwelyk bedui„ ten zal. Zo ik durfde zoude ik u gaarne haaren „ levensloop vernaaien..." „ En waarom durft gy niet ? " ( Na lang zwygen. )„ Ik durf niet. Genoeg, zy „ heeft een deerniswaerdig noodlot moeten onder" „ gaan. —r- Ik zoude gaarne zien, dat zy wel „ getrouwd was." ,, Is 'er met haar zo iets gepasfeerd ? " ,, O Neen! zy is het eerlykste meisje van de wae-; reld: Maar zy is zeer ongelukkig," ,, Is zy ongezond ? " „ Zeer gezond, Mynheer,.. verfchoon my, ik durf iy niets meer zeggen." „ Zy is toch van braave ouders geboren?" » O ja „ Protestantsch?** ,, Dat ook." ,, Het  C 689 ) . '„ Het ontbreekt dan aan niets anders dan een „ goed uitzet?" „ Het doet my leed, dat ik u niet zeggen kan dat ,, gy gaarne wilde weeten: Doch ik heb haar myn „ woord gegeven, dat ik de redenen daarvan voor al„ toos zoude verzwygen. Ik geloof zelfs dat zy niet „ eens zou willen trouwen, al kon ik haar een' rykely„ ken bruidfchat medegeeven. Myne volgende vraag was ten uiterile onbedachtzaam. „ Ik zou dan'volgens uwe meening een „ blaauwtje loopen, byaldien ik haar ten huwelyk bege:rde? " (Hy zat eenige oogenblikken in diepe gedachten.) „ Ja myn waarde Heer, gy zoud buiten twyfel een „ blaauwtje loopen." Gy kunt niet begrypen hoe my dit antwoord verdroot fchoon ik deeze vraas^niet eens in ernst gedaan had. Ik had het evenwelTan den beginne af aan met deeze lieden wel gemeend, en ik veranderde daaromtrent myn voorneemen niet. „ Luister naar het gee,, ne ik u zeggen zal, myn goede oude man. Ik heb • „ voor myne zuster een landgoed gekocht, dat Bergs„ hof heet. De tuin van hetzelve is zeer fraai, en „ gy kunt 'er als tuinier gaan woonen. ' Gy zult „ over de arbeiders enkel het opzicht hebben , de „ inkomsten ontfangen en rekening houden. Gy zult „ van myne zuster honderd daalders tractement genie„ ten, benevens vrye wooning, en tile maanden ze„ ker rantzoen aan levensmiddelen. Gy zult van my „ ook nog iets genieten, ook zult gy aan my en niet Xx„ „ aan  C 690 ) „ aan myne zuster van de inkomsten rekening doen. Ik „ zal de zaak wel fchikken, dat gy in allen opzichte zult ,, te vredcn zyn..." Hy begon hier veel van dank te fpreeken, maar ik voegde hem fchielyk toe: „ Zet je mutsje op en luister nog één oogenblik; ik „ heb zo aanftonds gedaan. Laat uwe dochter trouwen „ wanneer zy wil , ik zal voor haare bruidfehat zor„ gen. Dood arm is zy niet, want zy heeft immers „ nog gints dat huisje en tuin, welke wy myns bedun„ keus best deeden, wanneer wy die maar opentlyk „ verkochten ; en zo het nu eens gebeurde, dat een „ ryk man haar ten huwelyk begeerde, gelyk voor een ,. fraai meisje, als zy is, zeer wel gebeuren kon, zal „ ik zorg draagen dat zy ook iets in te brokken „ heeft. Gy hebt van je leven al vry wat uitge,, daan..." „ Het meisje nog veel meer als ik." „ Geduld! myn oogmerk is om u beide nog eens „ vrolyke dagen te doen beleeven. Hiermede vaar ,, wel! ik zal alles bezorgen zo als gezegd is. „ Ik ontfing tegen den avond een' brief van zyne dochter... het fpyt my, dat ik denzelven juist nu( niet vinden kan. Zy bad om verfchooning wegens haare achterhoudendheid, beloefde my alles eens te zullen ontdekken, dankte voor de nieuwe weldaaden, welke ik aan haaren ouden vader bewees, en zo voort. Dit was alles in een' ftyl gefchreven, welke duidelyk aantoonde, dat zy in den tuin te Regniet niet groot geworden was. Zy verzocht in een postfeript, dat ik by het geld, dat uit den verkoop van haar huisje komen 'mogt.  f 691 ) mogt, zoo veel zoude byleggen, als noodig was om haar vooreerst (dus ftond wel ukdrukftélyk) in het klooster te Rostok in te koopen. Gy weet, dat ik een gezworen vyand ben van alle kloosters. Ik maakte derhalven in Bergsbof alles gereed, zond vervolgens een fytuig om hen derwaarts te brengen, alwaar zy by hunne aankomst een' brief vonden, waarin ik haar op poene van het verlies van myn' verderen byiland beval, om alle gedachten op het kloosterleven te verbannen. Ik had alle de overige artikelen in een contract vermeld, welke de vader ondertekende, en aan my terug zond, Deeze bezigheid verricht hebbende, ging ik met den eerfle goeden wind onder zeil. Ik kwam in den zomer van het jaar 1760 terug, en had het genoegen, deeze beide lieden gezond en zeer gelukkig wederom te ontmoeten. De oude man vroeg verlof om het bad te Freienwalde te moogen bezoeken. Zyne dochter verzelde hem , en dit was zeer goed, want ik geloof, dat ik in het voorgaande jaar reeds een fchoot ■ weg gekregen had: Ik bedwong my echter zo verre, dat ik haar voor hunne afreizc maar eens te zien kreeg. Toen ik in April van het tegenwoordige jaar, van myne laatfle reis terug keerde, zeide my myne zuster dat 'er in geheel Pruisfen geen fchooner meisje te vinden was dan dit mietje , en begon daarop braaf den gek tefteeken. „ Holla!" dacht ik, •„ merkje dat, zd „ zal ik van Eergsbof wel van daan blyven. Verre af " 1S fchoot vry En dus ftaan de zaaken tegenwoordig nog. Xx 2 By-  C 6"p2 ) Byaldien gy u verwonderd, dat de zaaken tot dus verre in ftatu quo gebleven zyn; kan ik u hier nevens melden , dat de kans federt dien tyd al vry wat omgekeerd is. Wat ik ook voorheen omtrent dit mietje dacht, als dat' ik haar by voorbeeld wel zou kunnen trouwen, zulks is toch nooit recht myn vollen ernst geweest; ten minfte zo niet, dat myn gezond verftand daarmede volmaakt te vreden was, en „ top hart" zoude gezegd hebben. Maar ik ben federt veertien dagen in waare.n ernst verliefd hoe verliefd? Ja wel myn vriend, zelfs over kop en ooren verliefd: doch hiervan op een' anderen tyd omftandigcr. Wees voor deeze keer met dit kort bericht te vreden, dat 'er thans by. myne zuster een meisje woond, welke even zo aangenaam als mietje is. Even zo; 'is dat genoeg gezegd? en helaas! misfehien even zo fraai, maar oneindig beminnenswaerdiger! myn hart is thans in volle vlam, zo ook myn brein. Myne zuster heeft dit reeds gemerkt — ja zelfs lotje ook. Het allerzeldzaamst (en misfehien is zulks een goddelyke fchikking) in dit geval beftaat hierin, dat myne zuster zeer fterk op een huwelyk tusfchen my en deeze fchoone sophia dringt. Stryd zulks niet rechtftreeks met haaren aart ? want een ieder weet dat zy gierig is. Het is jammer om de goede vrouw, dat zy met die ondeugd behebt is. Zy heeft altoos gewenscht dat ik nimmer trouwen mogt , om dat zy daarby laat het ook gaan zo als het wil, altoos wat verliezen moet De gierigheid is zonder twyfcl eene moeder van alle ondeugden: Ik kan evenwel niet gelooven, dat \  C 693 ) dat myne zuster van eene valfche inborst zoude zyn. Om kort te gaan, ik heb alle omftandigheden pro cn contra wel overwogen , en het is nu eindelyk waaren ernst; ook is niemand begeeriger om dit huwelyk door te dringen, dan myne zuster en lotje. Ik kan uit de ongereimde en plompe manier, waarmede ik deeze zaak heb begonnen, best afiieemen hoe zeer het my wezentlyk ernst is: Hiervan zoude ik u een treflyk Haaltje kunnen vernaaien dat voorleden vrydag gebeurde. (*) Ik poogde haar myn hartsgeheim uit te boezemen en een huwelyk voor tedaan: Doch het gefchiedde helaas! zo averechts verkeerd, dat'er het zoete kind voor weg liep, hoewel zulks nergens anders als uit eene kleine misvatting voortkwam. Sedert dat geval heb ik geduurig als een zinneloos mensch in en buitens huis rond gedwaald. Somtyds heb ik wel eens een uurtje aan dit paket gefchreven: VeeUyds op den rand, tusfchen de regels in, of onder aan \ blad, zo dat gy om deezen brie! te kunnen leezen, vry meer verftand moet hebben dan ik. (In 'tvoorbygaan gezegd : My dunkt ik had by elke ingevulde plaats den dag en datum behooren te fchryven; want nu heeft dit geheel paket den fchyn als of hetzelve eerst heden geschreven was kortom,het is een wanfehapen klomp.) Dan eens een half uur in diepe gedachten voor een wit bladpapier gezeten, met voorneemen om aan myne so- (*) Zie het vervojg van den aöften bri«f Xx 3 .  C 694 ) sophm te fchryven: Maar wat kwamen 'er dan ook fomtyds wonderlyke uitdrukkingen voor den dag.'ik wenschte wel, dat gy dien brief leezen mogt. O myn waarde Superintendent! hoe ledig raakt myn brein, zo haast ik maar een paar regels voor dat meisje in gereedheid heb. Ik ben ook inderdaad (dank zy daarvoor de fchrandere lesfen van den grooten Dypfycbus) de elendigfte brieffchryver van allen ? die ooit eene pen in den inkt doopte. Niet, als of ik nu en dan geene geheele bladzyde in eens voortfchreef: Zo dat wanneer ik dezelve naderhand nalees,het my dunkt, dat alles wat daar in gefchreven ftaat, veel verftandiger is dan ik; ook worden veelal myne brieven vcrftaanbaar en fomtyds vcrdraaglyk wanneer ik die (gelyk met deeze gefchied is) van tyd tot tyd befchaaf: Maar, God bewaar ons,wanneer het onderwerp van dingen handelt, waarover ik nooit iets gelezen heb. als by voorbeeld omtrent de liefde, dan word het jammerlyk. Hier legt zulk een ding voor sophia gereed; het is op zyn minst de vyfde editie, ik heb 'er inderdaad zo veel hoofdbrecken mede gehad , en "er zo viytig aan gepolyst, dat ik het niet beter maaken kan al floeg men my dood, en evenwel weet ik nog niet eens, of ik het in deezen ftaat wel zal durven overgeeven. Want zeg my toch eens, hoe zal ik dat geene, dat myn hart in deszelfs oprechte eenvoudigheid denkt, door dc flinkfe omwegen eener hooffche wellevendheid uitdrukken? en waarom eifchen de jonge meisjes zulke wartaal van haare minnaars, welke geen fter-  ( *95 ) fterveling verftaat? Ik zeg nog eens, ik weet niet of ik den brief wel zal durven overgeeven. (*) De Heer MALGRé heeft zich in de drikken van myne nicht betje laaten vangen. Zy wil niet weeten, dat zy hem eenige drikken gefpannen heeft, doch het moet echter wel de waarheid zyn, want wat zou den man anders bewoogen hebben om zulk eene flerke vesting te beftormen, als het hart van dat hoogmoedig meisje is. —— Maar dit zal u een weinig duister voorkomen, omdat gy de historie, welke zy in Hamburg gehad heeft, nog niet weet.f) Ik voor myn deel doe myn best om dat huwelyk door te dringen, want God bewaar ons , dat 'er ooit eene oude vryster in myne familie zou gevonden worden! Ik ontfing op dit oogenblik uwen zeer aangenaame» brief van den 14. April. Ik zal voor deeze reis alleenlyk uwe vraag: „ Welke manier om contant geld met „ voordeel uit te zetten, thans de beste is?" met een paar woorden beantwoorden. Op de Franfche effecten kan men al te weinig ftaat maaken, en ik zou u veel lieverDeenfcbe tot 5 pr.Cu). of Weener tot 4 pr.Cto. aanraaden. De Engelfsbe kosten hier van 60 tot 90 pr. Cto en geeven 3 De effecten, welke het minfte naamelyk a£ pr. Cto op- (*) De brief, van welken* p u f f hier fpreekt, volgt in onstweede deel. (f) Zie het befluit van den 26ften brief.  C 696 ) opleveren, zyn juist de zekerfte, en deeze zyn de Hollandfchs. Ik verkies ondertusfehen boven deeze allen de manier, welke ik doorgaans gebruik, om naamelyk myn geld aan braave kooplieden en fabrikanten tegens 5 a 6 Pr. Cto. a depofito te geeven, mits het vier weeken, nadat hetzelve opgezegd word, terug te ontfangen. Hiertoe heeft men echter zeer goede correfpondenten noodig. Maar byaldien men geene erfgenaamen heeft, en iemand het geld by zyn leven wel befteeden wil, dan moet men een genootfehap oprech ■ waarvan elk medelid eene zekere fom voorfchiet, waarvoor men alsdan lands obligatien koopt, en de intresfen jaarlyks verdeelt. Hoe meer nu dit genootfehap door het afderven der medeleden in getal vermindert zo veel te meer genieten de overleevenden. De beide laatstleevende (waarvan ik eens één geweest ben) verdeelen alsdan twee derde deelen van het geheele capitaal onder zich, en het overige derde deel vervalt aan de armen. — Ik fchryf binnen kort omdandiger. Ondertusfehen heb ik zeer verwondert gedaan over uwe vraag. Gy hebt geen ryk huwelyk gedaan; gy hebt geene boeken gefchreven om christelyke zielen in'de war te brengen, flikflooijen en pluimdryken, naar den mond praaten, van uwe amptgenooten kwaad fpreeken, woeker te doen met geld op panden te leenen op dat alles verftaat gy u in het minde niet; gy wilt geene gefchenken aanneemen noch van hen die by het confillorie wat te ifoen hebben, noch van uwe gemeente? gydoct geen' berophandcl met uw gezag als geeftelyke: wanneer een voornaam en magtig man (gy verftaat zeer wel,  C697) wel, wat ik hier zeggen wil) laaghartig/