SOPHI A's R. E I Z E VAN MEMEL naar SAXEN* tweede deel.   s o P H I A,s r e i z e v an MEMEL naar SAXEN, door JOHANNES TIMOTHEUS HERMES Proost van de H. Geest Kerk, Pastoor der Hoofdkerk tot St. Bernhardin, en Asfesfor in het Confiflorium te Breslau. Naar den derden druk uit het Hoogduitsch vertaald. ii. d e e l. Met Plaaten en Vignetten* ' " Te A r^^TEL D A M, By A. e. munnikhuisen, 1780. Met Privilegie. É   R E I Z E van S O P H I A. TWEEDE DEEL* EERSTE BRIEF, Sophi a aan de Weduwe E. Koningsbergen, den li Juny 1761. «ssssk ," ■' ■). x:Av uli M tj- Moe diiic,e,yk löert mymv korte bnet (). $f $f groot gevaar kennen, dat ik op myne reize iSföSSS^ herwaarts gelopen heb! Ik zonde zeer on« dankbaar en ilrafwaardig zyn , by aldicn deeze ondervindingen my tot geene nutte lesfen dienden ! Hoe wenfchelyk ware het geweest, dat gy , in het eerfte oogenblik waarin gy myne liefde voor deezen gevaar. Iyken man ontdekte my ook terftond voor dezelve had kunnen waarfchouwen! Wat hebt gy Wel gedacht, toen ik zulks in myne volgende brieven ontkende? En wat zult gy thans denken, nu ik openhartig bekennen zal, dat myn hart groot gevaar loopt, om nimmer deszelfs voorgaande vryheid wederom te ert lan- (*) Dit is de brief, waarvan op het einde van den 28ften brief gefproken word. A  ( » ) langen ? Daar "word geen brief aan dit huis befleld, of ik ben dwaas genoeg om denzelven voor een' van zyne brieven aan te zien. Terftond begint myn hart te kloppen, en ik moet uit het gezelfchap loopen, om niet uitgelachen te worden. Hoe is het mooglyk, dat de koele onverfchilligheid, welke hy my, na ons vertrek uit insterburg, geduurig toonde , my toenmaals de oogen niet geopend heeft ? Ja wie weet (wanneer het voorbeeld van betje my niet afgefchrikt had) of ik niet misfèhien heden nog, aan eene teleurgeftelde liefde jammerlyk zou moeten kwynen. Ik verfoei my zelve vanwege deeze onverfchoonlyke dwaasheid, en beloof u dat ik nooit wederom aandeczen man denken zal. Gy oordeelt wel: Het gevaar was inderdaad zo groot, dat het bykans onbegryplyk is, hoe ik hetzelve heb kunnen ontfnappen. Uw brief heeft my een' vloed van traanen gekost — zekere foorten van droefheid zouden waarlyk al te ondraaglyk zyn, byaldien geene vreugdentraanen dezelve naderhand verzoeten konden. Na alles, dat gy omtrent de getrouwheid van onze' kaatje fchryft, overwogen te hebben, is het myeven onbegryplyk als u, hoe dat meisje in haar hoofd gekregen heeft van my af te loopen; meld my toch eens, wat gy van dat geval denkt. Dewyl gy de goedheid hebt, my te verzekeren, dat de korte gefchiedenisfen en gefprekken , die in myne brieven vervat zyn, u tot eene aangenaame tydkorting dienen, en dat gy daarom wenscht, dat ik zeer breed.  ( 3 ) breedvoerig fchryve, (*) zal ik terftond met het vervolg der hiftorie van lotje een begin maaken. Gy zult u nog wel kunnen herinneren, hoe zy zich tusfchen de ftruiken verborgen had: doch ik zal haar zelve laaten ipreeken. & & „ De HeerscHULTZ maakte een compliment zoras hy my ontdekt had, en keerde met allen Ipoed te* rug. Ik volgde hem — zie my, bid ik u niet „ aan, myne lieve fytje! — Ik riep hem by zyn' „ naam. Doch waarom? Ik geloof, dat zulks „ uit medelyden gefchiedde. Hy bleef in 't midden j, van de allee ftaan. Verfchoön my Mejulfer ,zei~ ,, de hy. Wat zegt gy fytje ? kan men de wel„ voeglykheid wel ooit beter in 't oog houden ? „ Gy hebt my (zeide ik) hier , in de eenzaamheid „ betrapt, terwyl ik bezig was met de Natuur in haa- re oorlpronglyke fchoonheid te befchouwcn". —— „ Hierop verhaalde ik hem het aangenaam fchouw„ fpel, dat deeze vogeltjes my gegeven hadden. Zy- ne oogen wierden helderder, een zomerlche „ morgenftond, welke uit verdeelde wolkjes te voor- fchyn komt, kan niet fchoonder zyn dan zyn ge- ,, laat". „ Gy moet (zeide hy) de bevallig- „ heid (*) Eenige plaatren in deezën brief, zyn van geen belang voor den Leezer. Ook hebben wy nog geen befluit genomen , of wy dergelyke omftandigheden in *t vervolg weglaatKn, of alle brieven geheel leveren zullen. A 2  C 4 ) heid van dat teder fchouwfpel in den hoogden graad „ gevoeld hebben , want gy fpreekt daarvan , niet „ alleen met aandoening, maar zelfs met verrukking. ,, Mag ik het geluk hebben, u door de allée te „ verzeilen?" Had hy , gelyk de meesten, die onze harten poogen te winnen, bedrog en list noodig had, dan zoude ik deeze voorzichtige befcheidenheid mis3, fchien als 'eene list aangemerkt hebben; want my is „ niets bekend, waardoor een mansperfoon my eer„ der zoude kunnen inneemen, en ik was over dit 5, beleefd gedrag zó wel te vreden, dat ik iets „ deed waarover ik my thans nog ten hoogfte verwon- „ der ik dacht aan een bekwaam middel om met „ welvoeglykheid nog langer met hem in het boschje „ temoogen blyven.„Is het nietverwonderlyk, (zei- „ de ik) dnt deeze beestjes zo tam zyn?" Ik be- „ ken u iets myne fytje, dat ik buiten u aan geen' „ fterveling zoude kunnen ontdekken — ik ging „ onder vcorwendfel van hem te toonen hoe tam het „ wyfje was, naar het nest, doch zó naby (en dit „ deed ik met voordacht) dat het vogeltje de vlucht „ moest neemen. Dit beestje (zcide de HeerscHULTz) heeft gecne kennis van de phyfionomie." „ Deeze fyne vlei jery mishaagde my niet. „Laa- „ ten wy (hernam ik) hier gaan zitten, gy zult zien „ dat het terftond zal wederkeeren. "■ Gy zyt verwonderd, liefftc vriendin; ik zal u nog meer „ ontdekken ik ging inderdaad op myne voorige plaats zitten, even als of ik alleen geweest was, en verzocht hem zich nevens my te plaatfen. Ik . j» bid  ( 5 ) bid u, maak hierover geene aanmerkingen, byal- „ dien gy de liefde kent! Hy zette zich insge. „ iyks neder; doch eenige fchréden van my af, en ,, zodanig dat hy een vry gezicht over een groot ge„ deelte van de allee behield. Wy befchouwden de „ vogeltjes eenige minuuten lang ■ ondertusfchen „ klopte my het hart geweldig. „ lk moet u vast„ houden (zeide ik) nu ik u hier heb; gy zult niet „ van deeze plaats opftaan, voor dat gy my gezegd „ hebt wat de oorzaak van uwe droefgeestigheid is; „ ik heb nimmer een' mensch gezien, die daarme- de zo hévig befmet was als gy, en my dunkt, dat „ die al te groot is voor eenige omftandigheden van „ dit leven. Hy glimlachte al zuchtende , en zweeg," „ Geeft gy geen antwoord?" Ik weet niet Mejuffer wat ik zeggen zal... daar „ ismisfchien eene foort van droefgeestige mentenen, „ die voorgenomen hebben hunne droefheid mede in „ het graf te neemen. Het fchynt ten minlte , „ dat gy van uw hartzeer ook een groot geheim maakt...." ,, Ik? ik heb geen hartzeer." „ Beken maar vry, dat het eveneens met uw hart„ zeer als met uwe fchoonheid gaat; wantgy behoeft „ u niet te verwonderen, wanneer anderen hetzelve „ veel béter ontdekken, dan gy zelve. „ Ik bloosde." „ Laat deeze blos " (zeide hy, met een be„ fchaamd gelaat en neêrgeflagen oogen) „en uwe zacht, zinnige genegenheid voor deeze vogeltjes, rot een A 3 „ over-  C 6 } overtuigend bevvys van uw hartzeer dienen.—— „ Doch wy maaken het arme beestje fchuw, en zyn „ nestje word koud." Dit was een ftilzwygend verzoek om uit het boschje te gaan , doch ik „ bleef evenwel zitten..." „ Hier kon ik onmooglyk langer zwygen: „ Mag ik u onder het oog brengen, myne charlotie..." „ Zwyg myn kind! gy kent de liefde niet. Ik heb u immers reeds gezegd, dat gy geene aan„ merkingen moet maaken, byaldien gy de liefde „ kent." „ Op dien voet, myne waardfte, ken ik dezelve „ voorzeker niet." Zy fchoof de gordynen open. •— Laat ik toch „ eens zien, hoe myn fytje uit haar oogen ziet..." Ik geloof, dat myn gelaat juist niet veel uitdrukte. „ Zo gy nog maar één woordje op die manier „ {preekt, dan hebt gy geene barmhartigheid te hoo„ pen! Wilt gy my verder aanhooren ? " „ Zeer gaarne!" „ Gy zoekt (gaf ik den Heer schult^ tot antwoord) „ zeer moeijelyke bewyzen te ontgaan, doch ik ben „ daarmede niet te vreden: ik zeg u nogmaals dat ik „ geen hartzeer heb." „ Moet ik dan duidelyker fpreeken. Weet, „ Mejuffer,datiku\vetraanen gezien heb ja ik zie „ nog in dit oogenblik uwe traanen vloeijen." Ik „ weende inderdaad, doch wist het niet, en voelde de traan niet eerder, dan toen dezelve op myn* „ boezem viel. » Ik  C 7 ) „ Ik was zeer getroffen. „ Is 'er dan buiten „ het hartzeer niets, dat onze traanen verdient ? " „ Laat ik u in tegendeel vraagen: Of de omftan,, digheden van dit leven die alleen verdienen?" ,, Hy nam zyne fnnifdoos in de hand , op dat hy 3, iets mogt hebben, waarop hy zyne oogen kon ves„ tigen, en daardoor ware het mooglyk zyne traa„ nen te verbergen. Ik was genoodzaakt om myn » gemoed een weinig te verligten : — „ Welaan „ (zeide ik) gy zyt waardig, dat ik openhartig jegens „ u ben: weet dan, dat ik hartzeer heb." „ Deeze belydenis, Mejuffer, is de grootlte blyk „ van uwe goedheid; doch byaldien ik die van myn* „ kant het eerst gedaan had, zoude zulks immers ee„ ne foort van vermetelheid te kennen gegeven heb„ ben. i—- Het zeggen van Fabricius in de Ecosfoife: „ Deux affliEtions mifes enfemble peuveitt devenir une ,, confolation, is, en zal altoos eene overfchoone uit„ drukking blyvenj doch... Mejuffer, gy ftelt my „ op den toets, om te weeten of ik de plichten ken 3, die ik u fchuldig ben..." Dit zeggende iprong „ hy overeind en reikte my zyne hand, ik legde de „ de myne daarin en hy kuste die nochtans bleef „ ik ftil zitten..." „ O lotje! lotje!" riep ik op dit oogen„ blik. „ Ik weet liefde fytje, wat gy zeggen wilt; doch verfchoon myne zwakheid. Ik verdien hier „ over een verwyt...»' „ En evenwel zult gy het van my niet hooren , „ want gy zyt door deeze openhartige belydenis reeds A 4 ge  C s ) „ genoeg geftraft. Doch gy ontdekte hem dat gy hartzeer had: wanneer hy u nu eens gevraagd had 9, waarin hetzelve beftond ? " Ik wist dat hy zulks niet doen zoude. '* s, Eenige mansperfoonen kunnen zo goed aandrin„ gen om een geheim te ontdekken, als de beste van „ ons: wat zoud gy toch geantwoord hebben, wan- neer hy een van deeze nieuwsgierigen geweest was, „ of wanneer hy met die bevallige vrypostigheid, ,, welke gy my eens zeide dat de Heer less ** zo „ byzonder eigen was, daarnaar gevraagd had ? " —r (Ik zeide dit zo glad weg, dat ik niet eens bleef haperen, Wat dunkt u lieve moeder ? ben ik in de uitmuntende kunst van veinzen, niet reeds taamelyk .verre gevorderd V) „ Ik zoude in dat geval..., Doch gy misbruikt myn goed vertrouwen. Al ontdek ik u fommige 3, omftandigheden, welke ik voorzeker aan geen ander „, mensch ooit ontdekken zal, zo geeft u zulks ech- ter geen het minfte recht, om vraagen te doen , 9, welke buiten u geen fterveling doen zoude. Gy „ zult misfchien willen zeggen , dat het gevaarlyk s, was met een' man van zyne foort zo lang alleen te „ zyn. Wel nu ik heb deeze aanmerking vcr^ „ diend." (Helaas ! byaldien lotje wist...!) Zy vervolgde aldus: „ Ik bleef dan geduurig op „ myne plaats zitten, doch niet minder ongerust dan „, de Heer Schültz zelf. Daar kruipt eene pad ?, dicht by u," zeide hy. „ Schoon ik juist geene '85 groote afkeerigheid van deeze diertjes heb, en dit „ boven  C 9 ) „ bovendien niets anders dan een kikvorsen was, „ fprong ik nogthans overeind , waarop hy ter„ ftond daarby voegde: „ Verfehoonmy, ik hoor ie„ mand naar ons toekomen," terwyl hy met eene „ ongemeene behendigheid in een oogenblik, door de „ dichte ftruiken ontweek. Hy had zich niet vergist, „ want myne moeder wandelde in dezelfde allée, en „ was niet verder dan tien of twaalf fehreden van „ ons af." —— Cl ® & Ik wierd zo even na beneden geroepen. De brief van anna grof was geen verdichte brief van Mevrouw * *, gelyk ik in den beginne meende. Daar is hier inderdaad eene perfoon van dien naam; zyisryk, en bygevolg ("tot fchande van deeze en meer andere eeuwen) in zeer groot aanzien. Zy zond my een' lyf. knecht in kostbaare liverei, om te vraagen ; of ik haaren brief ontfangen had ? Ik heb niets anders dan Ja geantwoord : doch ik zal haar ten eerfte fchriftelyk antwoorden , en haar alle bitterheden fchryven die ik maar bedenken kan... # # €t Hier moest ik ten tweedemaale afbreeken. Nog nooit, lieffle moeder ben ik in zo groote verlegenheid geweest als tegenwoordig. De Heer Puff kwam in myn vertrek, daar ik in eenzaamheid zat te fchryven. Ik ontftelde.... Ik weet het wel, ik weet het A 5 wel, 1  % io ) wel, (zeide hy) „ geene verwytingen, myn Engeleje! Hier is een pakje met een' brief." „ Van wien?" „ Dat zult gy wel zien, myn K ind!" en met een verliet hy my. Ik kon niet anders denken dan dat... ö neen ! ik had de minfte rede niet om zulks te denken ... en evenwel meende ik dat die beiden , van den Heer less * * kwamen. In dit vermoeden, of laat ik liever zeggen, in dit vooroordeel, brak ik den brief open, en zag, dat die door den Heer püff zeiven gefchreeven was. Ik liep hem terftond na, om hem te zeggen dat ik die niet zou aangenomen hebben, byaldien ik niet gemeend had, dat dezelve van u, of van myn' broeder kwam ; doch ik heb my God dank, van die voorbedachte leugen niet behoeven te bedienen , want de Heer puff was my reeds ontfnapt. Ik heb nog maar even tyd om deezen brief over te fchry ven, en zal myne aanmerkingen op denzelven, misfchien op den rand aantekenen. Ih BRIEF. De Heer puff aan sophia, 4 Veelgecerde Juffer. Ik heb laatstleden vrydag wel degelyk ondervonden, dat het vooral myne zaak niet is myn woord mondelyk te doen j maar helaas! het fchry ven is al zo min myne  C v ) ne zaak, want ik heb weinig anders geleerd dan wind en zee het hoofd te bieden, zulke menfchen als gy zyt (byaldien 'er buiten u nog zulke anderen in dewaereld zyn) van gantfchen harte te waardeeren , en met lichaam en ziel een eerlyk man te blyven. Zie daar, myne waardfle Juffer alles, dat ik doen kan; ik weet wel, dat duizend andere menfchen veel meer doen kunnen dan ik, en dat zy ook veel fraaijer fpreeken en fchryven kunnen; doch ik ben daarentegen nooit befchroomd geweest om een ieder vry onder de oogen te durven zien, en waarom zou ik dan geen' moed genoeg bezitten, om hiermede voor de laatftemaal te beproeven, of het met myn voorneemen lukken wil of niet ? Dewyl het dan fchriftelyk gefchieden moet, zo zal ik u alles, dat my op het hart legt, maar zo eenvoudig weg fchryven, en met geene bloempjes van welfpreekendheid verfieren, al kon ik ook; want dan zoud gy wel myne kunst maar niet myn hart kunnen zien. Ik wil uit dien zelfden hoofde kort en bondig fchryven ; want ik zoude alles, dat ik u eigentlyk te zeggen heb, byaldien het geoorloofd was, in drie of vier woorden vervatten kunnen. (*) Zo 'er iers in deezen brief het ongeluk mogt hebben van u te mishaagen, dan bid ik u dat gy zulks aan myne zuster niet wilt wy ten, want de goede fioof weet 'er niets van. Ik heb haar om geen' raad durven vraagen: hierom had ik de geheele onderneeming wel ach- ter- (*) SorniA fchrcef hier op den rand: Gy ziet, dat de man meer doen kan, dan hy zelf denkt.  O » ) terwege moogen Iaaten, want eene zaak kan zelden veel dengen, wanneer men het niet durft waagen om daarover met eene verftandige vrouw te raadpleegen. Ik had voorgenomen zeer weinig te fchryven ' en hier zyn reeds zo veele woorden ! Ik bid u word niet ongeduldig, en werp myn' brief niet weg. Byaldien gy wist hoe veel moeite my dit fchryven kost; dan zoud gy denzei ven gewis tot het einde toe leezen, al was het maar uit enkel medelyden. De woorden vloeiden tot hier aan toe nog al vry wel; maar het begint te haperen nuik tot myn hoofdpunt nader. Ik meende zachtjes en langzaam daarheen te fturiren , gelyk men met een zacht koeltje de haven indryft, maar ik begin te merken , dat dit niet lukken wil, en dat ik meer zeilen zal moeten byzetten. Vooreerst, bid ik u dan om vergiffenis, byaldien ik u laatstleden vry dag beleedigd heb. Ik ben 'er tegenwoordig nog ontfleld van. Gy hebt eene by zondere manier van uwe gevoeligheid te toonen, welke een fchrander mensch alleen bemerken kan. Ik wist niet, wat my overkwam , toen gy eensklaps overeind rees. Van alles, dat gy my zeide, kon ik toen niets begrypen; maar ik heb het naderhand in myne eenzaamheid nagedacht, en wierd 'er waarlyk zeer droevig om. Het geen ik gezegd had berouwde my juist niet: maar ik had zulks op die manier niet moeten uitdrukken. Ik wilde omtrent het volgende zeggen. Dat ik eene vrouw zocht die arm was, om eene gezel- lin te hebben, die zich nevens my, over den ze- gen, welke de Heer my vergund heeft, van harte „ verheugen kan." Ook wilde ik zeggen: „ Dat ik 55 my  C *3 ) „ my verheugde, dat gy een weeskind zyt, om dat ik „ geloof dat God zodanige perfoonen by uitftek lief „ heeft, welken hy door die zwaare bezoeking reeds in hunne vroege jeugd tuchtigt, weshalven men wel „ verzekerd zyn kan, dat 'zulks als geene ftraf voor „ hunne eigene zonden kan aangemerkt worden.'' En nademaal Jofeph, een vriend des Heeren, eens den zegen over het huis van eenen Heiden bragt, zo hoopte ik „ dat gy, als eene vriendin van God, ook des„ zelfs dierbaaren zegen op myn huis en my onwaar- digen zoud doen nederdaalen." Zie daar wat ik eigentlyk wilde zeggen: maar gy hebt my verkeerd begrepen, en gemeend, dat ik u uwe armoede en het verlies uwer ouderen verwyten wilde, om u te toonen dat ik de ryke puff ben, gelyk men my doorgaans noemt. Hierom was het ook geen wonder, dat gy van my weggelopen zyt. Ik heb nooit voorheen aan het trouwen gedacht, liefile Juffer; want ik heb altoos tegen myzelven gezegd: „ Puff, gy zyt geen man van geboorte, en „ ook geen mooi mansperfoon , (_*) en ook niet wel, „ leevend en daarom zal geene Juffer u ooit wil- „ len neemen; gy zyt ook al te goedhartig en „ zult derhalven ras onder uwe vrouw moeten buk- ken; gy zyt niet welfpreekend gy zult uwe „ vrouw niet zeggen kunnen, hoe zeer gy haar beis, mint; dan zal het u bedroeven, dat zygeen' beter* man gekregen heeft; gy bezit geene andere loffely- * „ ke (*) Op den rand. HieJr doet hy zichzelven onrecht; Trant hy is een byzonder fraai! mansperfoon.  ( H ) „ ke hoedanigheden dan een redelyk hart alleen , en het moet wel eene by uitftek goede vrouw zyn, welke daarmede te vreden is. " Aldus dacht ik geduurig by my zeiven , en ben ondertusfchen byna veertig jaaren oud geworden. Myne vrienden, die anders dachten, trouwden in het bloeijendfte van hunne jeugd, en veelen van hen zullen thans hunne hoof. den krouwen. Het zal u niet vreemd voorkomen, dat ik geheel anders begon te denken, nadat ik u had leeren kennen, want hoe drommel had ik my toch ooit kunnen verbeelden, dat 'er ergens in deeze zondige waereld, zo eene Juffer te vinden was, als gy zyt? Nu moet ik toch eindelyk met de deur in 't huis vallen, want ik kan onmooglyk anders fchryven dan , fchap ontbreekt. En, legt datgeen,wat den Heer „ schultz ontbreekt, niet in Gods milde hand, „ om hem daar mede rykelyk te zegenen ?'' „ Zonder twyffel: maar zyt gy vast verzekerd, „ dat God hem of myne dochter daarmede zal en wil „ zegenen?" ,, O ja! hy zal het doen zo haast zulks noodig „ is!" Zy zweeg met een gelaat dat duidelyk te kennen gaf, hoe zeer zy wenschte, zich aan dit denk. beeld te kunnen gewennen. Ik ging kort daar na met eb tje, en door de meid van lotje verzeld langs den Pr egel (*) wandelen. Gelieft te weeten dat ik haar gezelfchap niet vermyden wil, op dat ik my zelve eens recht kruisfigen mag.— Wy ontmoeteden den Heer M algr é deeze was zo né- (*) Een rivier, welke door Koningsbergen loopt. B 4  ( 24 ) pédrfo- als eet je verwaand was. Zy vroeg hem, waar&zyn fchip lag? H/ toonde ons hetzelve, en verzocht ons hem een bezoek in de kajuit te geeven. Hier was alles zeer fraai, zo wel als het uitwendige van dit fchip: doch bet je vond overal iet, te verachten en te berispen, en befchreef hem zeer omftandig alle de'fieraaden, welke zy aan boord van een fchip, dat zekeren Heer pro co toebehoorde, ge. vonden had. „ * verzeker u (zeide zy) dat het een heel ander Ichip dan het uwe was, en de Heer " proud had 'er niet minder dan drie. Men vond l] daarin alles even prachtig en in den keurrgften finaak '* ?' „ Geen wonder Mejuffer; want de Heer proud is met eene vrouw getrouwd, die den goeden imaak " zoude kunnen uitvinden, byaldien dezelve nog niet i, in de waereld was..." „ En (viel zy hem in) die boven dien zeer ryk j| Waar zyn uwe andere fchepen?'' De Heer Malg'rö bloosde: „ Die leggen aan „ de kaap de goede hoop!" ■ Zy begreep hem niet. „ Zo! ik dacht dat gy met nier dan dit eene had?— Maar hoe word d* 3, fchip genoemd V* ' Hy noemde hierop een'naam, die inderdaad zeer onfchoidig was. Ik heb denzelven vergeten dewy ik dien met voordacht vergeten wilde-, om dat b e t t e hem by deeze gelégenheid iets m 't oor hu te de, échter zo luid, dat al het fcheepsvolk daarom lachte, want het was eene zeer morlige dubbelzinnigheid.—Tkfchrvf deeze onhandigheid zeer ongaarne op het pa-  C 25 ) papier, en wil ook het overige daaromtrent verzwygen. Het is my van nu af aan niet langer -mooglyk de minfte achting vóórhaar te hebben; te meer, omdat zy onlangs, toen een matroos zich van eene dubbelzinnige uitdrukking bediende, daarover hartelyk begon te lachen. (*) Ik twyfel of een meisje iets doen kan, dat haar meer tot fchande ftrekt, en hetis«eds ongelukkig genoeg, wanneer men in - eenvoudigheid over zulke dingen lacht. Dit laatfte kan zeer ligt plaats hebben, doch men zoude zulks 'misfehien met weinig moeite kunnen verhoeden, wanneer men alle ongemanierde perfoonen, die in ons gezelfchap zyn, 'ten eerfte poogde te ontdekken, en' deeze zyn immers aan de éene°of andere omftandighéid, altoos ligtelyk te kennen. Ik geef alsdan naauwkeuriglyk acht; en het gelaat van een' deugdzaam' mensch , of dat van een' booswicht, leert my dan ten eerfte of eene feherts onfchuldig is of niet. De Heer mal gr é wierd van dit oogenbiik af aan veel vrypostiger. Hy verzocht ons om een pleizier-tochtje met de boot te doen, vatte haar vervolgens by de hand, en leidde haar tot aan den fcheepstrap. Hy fprong de eerfte in de boot, en zy even zo gewillig in zyne armen, als hy haar in dezelve ontfing; Ik riatn dien tyd waar om zonder hulp naar beneden te klim- (*) Sophia moet waarlyk zeer weinig kennis van den lm Um hebben, wanneer zy dergelyke perfoonen verachten wil, ■^elke de gaave bezitten om dubbelzinnig uitdrukkingen te fmeeden. Dit burgerlyk denkbeeld zoude haar in de meeste gezelfchappen in B; eene zeer onnozele rol doen fpeelen. B 5  C 2<5 ) klimmen ; want hoe gaarne ik ook terug gebleven was kon ik bet je echter niet verlaaten, en de tegenwoordigheid van het dienstmeisje ftelde ook myn hart gerust, dat men van dit tochtje niets kwaads vermoeden kon. ——- B e t j e poogde zich in haar voorig aanzien te herftellen, doch het fcheen alsof zy zich reeds teveel had bloot gefteld; want de Heer malgré die met zyne toeneemende vrypostigheid, ook meer blyken van verliefdheid gaf, bewees haar echter geen meer achting dan ik zelve zou gedaan hebben. Eenige Matroozen die in de boot waren keeken haar zeer dubbelzinnig aan, en hadden misfchien geen kleine lust om haar even zo dubbelzinnig aan te fpreeken, doch durfden zulks niet waagen om dat de Kapitein misfchien uit achting voor my zeer gemanierd was. Ik voer met groot vermaak, tusfchen eene menigte fchepen van verfchillende Natiën , en vond myn genoegen aan het menigvuldig geluid der onderfcheidene fpraaken. Het oog had geen minder aandeel aan dit vermaak, dan het oor, doordien de uitzichten elk oogenblik veranderden j want de rivier krielde van menfchen, welke ten deele met moeijely. ken arbeid, ten deele in geruste vrolykheid heen- en wedervoeren. Wy naderden onder zeer aangenaame gefprekken, een huis, dat dicht aan dien oever ftond, en uit welker vensters wy zulk eene menigte van menfchen zagen, dat ik meende, dat de helft der in woon deren van koningsbergen, in dit ééne huis vergaderd waren. Bet je, die over dorst klaagde, vond goed om hier aan land te flappen, en ik was tegen wil en dank ge-  c v ) genoodzaakt haar te volgen. Voor het huis, daar wy ons wegens het groot gedrang van volk, dat in en uit liep , langen tyd moesten ophouden, zaten wel vyftig mansperföonen, die uit alle magt een raazend liedje zongen. Zy zaten allen in hunne kamizoolcn ; fommige droegen den hoed op het kwalyk gehavend hoofdhaair, en de overigen op een' kaalgefchoren' kop,terwyl de paruiken op een' hoop naby de deur lagen. Alle hadden zy gebroken tabakspypen in den mond, en in de eene hand een vol glas bier, en in de andere een' blooten degen. Op zeker téken dat op elk vers van hun liedje gegeeven wierd, dronken zy allen naar de reije, terwyl de lucht ondertusfchen van een zeldzaam gefchreeuw weergalmde. Veelen onder ben fchreeuwden byzonder luid, en evenwel lèheenen 'er geenen dronken te zyn , zelfs was 'er zekere foort van harmonie in hun gezang. Ik zag dit fchouwfpel met verwondering aan, en meende dat het eene bende poetzemaakers was, welke door den waerd of door het aanweezend gezelièhap (waarvan een gedeelte rondom deeze lieden vergaderd was, andere 'in de vensters lagen of in den tuin wandelden en allen met groot vermaak toeluisterden) betaald wierd: doch kon niet begrypen hoe het kwam, dat ik onder deeze elendige bende veelen zag, wiens gezichten, kleeding en ftem, met zo eene verachtelyke kostwinning weinig overeenkomst hadden; doch hoe groot wierd myne verwondering, toen ik aan den Heer malgrc gevraagd hebbende, welke foort van menfchen deezen "waren? ten aanwoord kreeg: Het zyn ftudenten. Op  C 28 ) Op dit oogenblik fchreeuwde een man 'met eene groote paruik uit het venster: ,, Attons myne Hee„ ren, het Faculteits - lied!" De Heeren drukten toen hunne hoeden fcheef, en legden de degens voor zich neder op den grond. Hierop wierd door den voorzanger , een vent, die 'er niet minder verfchrikkelyk uitzag, dan zyne bas-ftem verfchrikkelyk klonk, eene Faculteit opgeroepen, doch ik kon niet hooren welke het was. De ftudenten namen hunne degens.wederom op, zongen een zeer wanfehapen lied, en dronken elk eén vol glas, eenigen uitgezonderd, die op fommige plaatfen ook niet medegezongen hadden. De voorzanger riep' vervolgens : De Heeren Philofoophen !*' Dit fcheen my ten uiterfte belachelyk. De Heeren Philofoophen zongen, en dronken gelyk de voorigen: ' Thans kwam 'er een weinig ruimte naby de deur, cn ik nam die gelégenheid waar om uit het gedrang te raaken. —— Ik ontdekte den Heer malgró myne verwondering: ,, Hoe behaagden u," vroeg hy, „ de Theologanten ? " „ Hoe? wat zegt gy? waren 'er ook Theologan„ ten by? „ Voorzeeker ; dat was de Godgeleerde Faculteit, welke eerst zong. " Hier rees myne verwondering ten hoogften top ,• ik liet dezelve niet merken, en kon ook niet gelooven dat hy de waarheid fprak. VER-  C *9 ) VERVOLG. Wv drongen door tot in eene kamer, waarin wy geene andere dan fatfoenlyke lieden zagen, die zich met het drinken van koffy, thee, punch, wyn en dergelyke dranken meer verkwikten, en zich met verfcheiden (pelen vermaakten. Vermits hier geene ftoelen ledig waren plaatfte ik my achter dien van een behendig en zeer aangenaam meisje, welke met een Heer op 't fchaakbord fpeelde. Zy hadden beiden alle hunne aandacht op het {pel gevestigd, en fpraken geen enkel woord, het fcheenen geene leerlingen te zyn, want de party wierd van beide kanten zó kunftig gefpeeld, dat ik moeite had om het doelwit hunner beweegingen te ontdekken, en die, nadat ik hetzelve eindelyk ontdekt had, my zo veel belang deeden ne§men, dat ik myne oogen niet van het bord afkeerde. De jongé Juffer drong met zo goed gevolg op haare tegenparty in, dat het haast tot een' beflisfenden zet komen moest, toen de ander op het onverwachtst eene beweeging maakte, welke haar in de uiterfte verlegenheid bragt. Zy bragt haare vingeren nu aan de eene dan aan de andere figuur, trok die telkens wederom terug en zuchtte op eene boertende manierZy maakte eindelyk de best mooglyke beweeging, doch de tegenparty verydelde op nieuw haar oogmerk. „ Nu mag my Sint ursula, met haare elfduizend maagden byfiaan !" riep zy uit met eene bekoorlyke ftem, waarvan ik u den lieffelyken klank onmoog- lyk  ( 1° ) Jyk befchryven kan. Haar Ipel ftond tegenwoordig flecht, en na een paarmaal aan beide kanten gefchoven te hebben, wierd het gevaar nog veel dringender. Zy maakte nu veelerhande angstige doch tevens koddige beweegingen, en toen zy geene redding langer vinden kon, keek zy my zeer vriendelyk aan, floeg beide de handen te zaamen, en zeide tegen my met eene klaagende ftem: „ Qyi que voas foyez, mifericorde! * waarop zy terftond eene figuur verplaatfte. Haare tegenparty deed desgelyks waardoor het fcheen als of het fpel tot zyn voordeel beflist was; doch zy riep eensklaps „ Mat!" en hy was het inderdaad.- ■ Zy fprong aanftonds overeind, vloog naar haar gezelfchap dat by eene andere tafel zat, en nam haar netwerk op als of 'er niets voorgevallen was. Nu had ik eerft tyd om den Heer, die met haargefpeeld had, te aanfchouwen, en wierd zeer aangenaam verrast, toen ik zag dat het de Heer schultz was. Hy bekeek nog gednurig het fpel met groote aandacht, en ziende dat het volftrekt verloren was, maakte hy de Juffer een diep compliment en wilde naar buiten gaan, toen hy my gewaar wierd. Hy wierd rood, en vroeg my, hoewel met minder gemeenzaamheid dan hy weleer gewoon was: „ Is Mejutfer „ nog in koningsbergen?'' Ik kan deeze verbystering nergens anders aan toefchryven, dan aan de vrees, dat lotje my misfchien het een of ander van zyne gelchiedenis ontdekt heeft. Hy fprak bet je insgelyks aan, doch met meer vrypostigheid, en deeze verzuimde ook niet om zyn prachtig kleed (dat nog veel kostbaarder was, dan dat ik by  ( 3i > by eene andere gelegenheid befchreef) een zeer diep compliment te maaken. Hy ging toen naar buiten, terwyl zyne vraag veele oogen op my getrokken had. De jonge Dame bedankte my voor den byftand, dien zy voorgaf, dat ik haar verleend had, en zeide datzy altoos veel meer moed bezat, wanneer iemand, die in het fchaaklpel kundig was, nevens haar ftond. Zy vroeg my vervolgens of ik eene party met haar geliefde te fpeelen , welke uitdaaging ik terftond aannam. Wy fpeelden zonder veele woorden te wisfelen. Ik had gelégenheid om haarondertusfchen zeernaauwkeurig te befchouwen, en moet bekennen dat ik nog geen vrouwsperföon gezien heb, dat zo volmaakt op lotje geleek. Gy weet dat ik niemand in het fchaakfpel behoef te vreezen; doch ik was thans het fpoor te eenemaal byster, en kon niets uitrechten, tot dat ik eindelyk eene beweeging maakte, welke de party te mynen voordeele befliste. Zy rees, hoewel niet gevoelig, echter ook niet volmaakt onverfchillig overeind, en zeide, terwyl zy zeer bevallig neeg : „ Cela s'ap„ pellejouer de malheur! " waarop zy my verzocht om met haar eene wandeling te gaan doen. Ons gefprek betrof in den beginne het fpel, vervolgens het karakter van deeze Natie, (want zy zeide, dat zyook een vreemdeling in koningsbergen was;) en eindelyk het fraaije weêr, en de bekoorlyke omleggende landftreek. Wy wierden zo fpoedig met eikanderen gemeenzaam , gelyk zielen , welke overeenkomst met eikanderen hebben, en zy betuigde dat zy my teder beminde. Wat meer is, zy fmeekte om my- - ne  ( 3* 5 rie vriendfchap in zulke bewoordingen, welke ik voor geen bloot compliment kon aanzien. Nu gelooft gy, Heffte moeder, dat ik eene nieuwe vriendin heb opgedaan? Ik geloofde het in den beginne insgelyks, en myne vreugde vermeerderde,naarmaate ik meerder uitmuntende eigcnfchappen in haar ontdekte. Hoe meer .ons gefprek van algemeene en onverfchillige onderwerpen afraakte, hoe duidelyker ik haar geheel hart ontdekte, en kreeg eene buitengemeene genegenheid voor hetzelve. Zy is zeer aandoenlyk; haar gefprek betoonde meer ernst dan nieuwsgierigheid ; meerverftand dan praatzucht; meer tegenwoordigheid van geest dan winderigheid; zy bemint gcwignge onderwerpen meer dan beuzelingen, toonde zekere fierheid maar geen'hoogmoed kortom, zy bezit uit alle de foortenvan karakters deedelfte trekken, en kan echter myne vriendin niet zyn. Gy kent myne grondflellingen; raad gy derhaiven de oorzaak niet? Wy waren reeds op onze terug reis, toen wy naby de ftudenten moesten voorbygaan. Deeze hadden eene boot met meisjes aangehouden, welke zy de oogen geblinddoekt hadden, en waarmede zy thans fchuilhokje {peelden. Gy kunt u naauwlyks een begrip maaken hoe ongebonden het akaar toeging. „ Wel „ foei!" zeide deeze bevallige Juffer, „ welke too" melooze fchepfelen zyn deeze menfchen! Hoe zou. \\ de meenige braave moeder te moede zyn, wanneer „ zy haaren zooh onder deeze bende van ligtmisfen „ ontdekte, haaren zoon, voor wiens welvaart «zy  ( 33 ) „' zy misfchien alle dagen de vuurigfte gebeden opofis fert; haaren zoon, aan wien zy misfchien de • „ helft van haare geringe inkomften zend! Hoe zou ,j zy te moade zyn , wanneer haare eigen oogen „ zien moesten, hoe droevig de fleurt van haaren qu.» den dag misdoet! Hoe kan een vader, die weleer „ zelf gezien en ondervonden heeft, welk een roeke,, loos leeven veele jonge lieden op deeze hooge fchoql leiden, toch befluiten om zynen, tot nog toe, on;, fchuldigen zoon, welke ten minfte voor goede in„ drukken zo wel als voor flechte nog vatbaar is , „ aan het gevaar van dat woeste leven bloot te fteU „ len?" De Heei4 schultz kwam ons 'te gemoet, toen hy zag, dat wy de herberg wederom naderden. Ik. vroeg hem of hy iemand onder deezen hoop kende ? • waarop hy ons een' jongman wees, welke de buiten■fpoorigfte van allen fcheen, en van wien hy nogthans zeide, dat hy hem weleer als een voorbeeld van zedigheid en ingetogenheid gekend had. Deeze, vervolgde hy, is de eenige zoon van eeiiè braave weduwe; . doch hy heeft zichzélven en haar door het fpel en ajlerhande lichtmisferyen geruïneerd; vermits hy van de . univerfiteit gebannen is , leeft hy thans in deeze herberg van Ipeelen; voor anderen te vechten; en van eene verrichting welke nog veel verachtelyker dan deeze beide is i Ik denk, dat dit eene foort van ampt of bediening is, waarmede veele otide wyven, én ook veele gunstelingen der Grooten.zich bemoeien. ■ Ik vToeg, • zeer bevreesd dat hy Ja! mogt antwoorden of de Theologanten, heden ook medeC ge-  C 34 ) gezongen hadden? — En helaas! het zeggen van den Heer malgré was volgens zyne getuigenis, rnaar al te waar. „ En deeze menfchen," zeide de jonge Juffer, „ zullen eens Predikanten worden ? * „ De meesten onder hen," antwoordde de Heer '„ schultz, „ zyn in hunne eigen oogen reeds „ zo verachtelyk geworden,- dat zy aan deeze onder- „ neeming niet eens meer denken zodanige vvor „ den ten laatfte iets, waartoe andere menfchen zich „ niet willen laaten gebruiken, veelen onder hen vvor„ den echter werkelyk Predikanten." „ Ik murmureer niet," hernam de Juffer: „ doch „ hoe kan God zulke Leeraars aan zyne gemeente „ geeven?" „ Misfchien zo, als hy Israël eenen Koning gaf. „ Ik meen dat ik deeze gelykenis hier in deszelfs volle , uitgeftrektheid mag en kan gebruiken. Toen Suil ' zich omkeerde, om van Sainaël, die hem tot Ko" ning gezalfd had, weg te gaan, gaf God hem,ge. ' lyk de Heilige Schrift getuigt, een ander hart; even" eens geloof ik, dat iemand, die tot het predik-ampt " word ingezegend, nooit zonder de fterkfte ontroering van het altaar te rug keert en wie weet, hoe , meenigeen van dat oogenblik af aan, door God tot " een uitverkoren werktuig geroepen word? Doch " Saül was eigentlyk eene ftraf voor Ifraël : en de " goddelyke bedreigingen over een verftokt en on» dankbaar volk, fpieèken onder anderen wel uit, drukkelyk van de ongetrouwe en» blinde Leer.„ aars..." . „  C 35 ) Zy viel hem in zyne reden: „ Dat is zekerlyk eej, ne fchrikkelyke bedreiging : doch waaraan zal men „ zulke valfche Leeraars kennen ? „ Volgens myne meening hieraan, " antwoordde de Heer schultz, dat zy gemeenlyk door flink- fche wegen zoeken tot hun ampt te komen. • „ Zulks is een zeker bewys, dat zulke menfchen een „ kwaad geweeten hebben, en by zich zeiven over„ tuigd zyn, dat God hen tot dat gewigtig ampt niet „ geroepen heeft..." „ Maar, " viel ik hem tusfchen in, „ zulks is im,, mers eene gewoonlyke manier, om een ampt tever„ krygen!" „ Een bewys," zeide hy. „ Dat Gods Kerk thans ,, in eene gefteldheid is , welke ftraf verdient. " Wy getuigden, dat zyne aanmerking op zeer goede gronden fteunde. ,, Noem die niet de mynen , " vervolgde hy, ,, want zy is het niet ten eenemaal, en „ zulks bewyst het volgend geval." ,, Een myner nabeftaanden was een z eer braaf Pre„ dikant, doch vry wat driftig en tevens zwaarmoe, dig. Het verdriet over zyn' vruchteloozen arbeid, „ deed hem belluiten om zyn ampt neêr te leggen, ii g^yk hy zulks dan ook opentlyk bekend maakte, „ en kort daarna zyne affcheids-predikatie hield. Zyj-, ne gemeente vernam deeze tyding met groote on-" „ verfchillïghëid: de Heer van het dorp vroeg aan al„ le huisvaders en huismoeders, of zy hunnen Predi- kant niet wilden verzoeken om by hen tè blyven, j, maar geen van allen wilde in dien voorflag bewilli„ gen. Nog dienzelfden dag liet zich een bekwaam C 2 Can-  C 36 >) „ Candidaat £Dt dit beroep aanmelden: deeze was met' veel roem by de gemeente bekend, en toonde de„ zelve nog bovendien eene menigte van goede ge„ tuig-fchrifrèn. Dit mishaagde veele van deeze boe-, n Jen. Hy ging nog verder» Hy bood gewillig aan, „ om de Kamenier, die by de Vrouw van het dorp diende te trouwen , alhoewel hy dat vrouwsper„ foon niet eens kende, en zond eenige gefchenken aan „ de aanzienlykfte in de gemeente, welke te zaamen „ bykans duizend ryksdaalders beliepen. Hierop ,y kwamen- allen de inwoonders van het dorp byeen, ,, en fielden een fmeekfchrift op; waarin zy hunnen ouden Predikant op het vuurigst baden, om zyn „ befluit te veranderen, nademaal zy veel liever een „ deugdzaamen hoewel driftigen man, dan een boos-„ wicht tot hunnenLeeraar wilden hebben. Zykon„ den (volgens den inhoud van hun fmeekfchrift) te„ gen deezen Candidaat niets inbrengen , en waren „ niets kwaads van denzelven bewust: dochzymeen„ den dat hy van zich zeiven niets goeds bewust was, „ vermits hy geen vertrouwen op God ftelde, en een > 5, ampt koopen of door het trouwen verkrygen wil„ de} dat de gemeente, die tot hiertoe een betere „ meening van hem had gehad, voorneemens was ge, weest om zich van zelf aan te bieden. De oude Predikant wierd door dit fmeekfchrift bewoogenom . in zyn beroep te volharden , en het duurde niet lang, of het wierd bekend, dat deeze Candidaat, " reeds in zyne ftude'ntenjaaren, zich door zyn flechc gedrag het Leeraarampt onwaardig had gemaakt." „ Ik weet niet,'' zeide de Juffer, „ wien ik meer „ ver-  ■ C 37 ) verachten zoude; een' man, die zich uit eigen be„ weeging tot een beroep, of een vrouwsperfoon, dat ,j zich van zelf tot een huwelyk aanbied." Hierop gaf de Heer schultz ten antwoord: „ Daar zyn misfchien gevallen, in welken die beiden 5, eenigermaate verdienen verontfèhuldigd te worden: echter wilde ik niet gaarne in het geval van denCan„ didaat." „ En ik," viel zy hem fchielyk in, „ niet gaarne „ in het geval van het vrouwsperfoon zyn!" Wy wierden hier in ons gefprek geftoord. Ik kan niet begrypen welke gevallen de Heer schultz hier meende. Neem eens ten aanzien van een vrouwsperfoon, het geval eener hevige en tévens zuivere liefde; en ten aanzien van den Candidaat , de vrees van altoos onbekend te bly ven, or eene groote begeerte om zynen evennaaflen nuttig te zyn, of zyne drift om een huislyk geluk deelachtig te worden: dan vervalt alles van zelf, zo haast men aan de goddelyke voorzorg niet tvvyfelt. Een krank gemoed , dat zich verbeeld, dat de waare vergenoegdheid ook nog anders dan in de hoop te zoeken en te vinden is , weet ik nergens anders door te geneezen, dan door deeze verzekering:-,, God zal alles door de „ dryfveeren zyner vaderlyke liefde naar onze wen- lenen bellieren , mits dat deeze wenfehen met „ geene openbaare onwaarfchynlykheid verknocht „ zyn, of tegen de regelen van het gezond verftand „ ftryden." —— Een woord jn ons gefprek, eer wy van ejkanderen affcheid 'namen, trof my als een donderdag , C 3 in  ( 33 ) in de ooren. Dit was de titel van Freule, waarmede de Heer schultz myne nieuwe vriendin benoemde. „01 dacht [ik toen, gelyk ik zo menigmaal te „ vo'oren gedacht heb: ik ben maar van burgerlyke ?, afkomst, eene Freule kan wel myne meerdere , „ maar nooit myne vriendin zynl" Ik weet, dat gy, myne waardfle moeder, deezengrondregel menigmaal als valfch beftreden hebt: doch ik meen dat ik u in myn volgenden brief, zeer veel daarover zal kunnen zeggen , wat ik naderhand hier omtrent gedacht heb. Ik heb deezen onder allerhande foorten van voorvallen gefchreven, want het is heden reeds maandag. Ik noem my fteeds met de tcderfte üefde en waare hoogachting. Uwe s o p h i a. $ # * P. S. Eer ik deezen brief verzégel moet ik uw bekend 'maaken, dat ik by toeval op onze terugreis hoorde, dat de Heer puff met zyn fchip naar e l b i n g gezeild is. Ik zal bygevolg van dien kant een' tydlang rust genieten. Maar zou ook misfchien zyne reis naar memel zyn; helaas! zou dat geval plaats heb- ben: doch ik weet dat gy, al waart gy ook'myne vleeschlyke moeder, evenwel myn hart zy-ne vrye keur zoud laaten doen. Byaldien de zaak van deezen man op een' .goeden voet ftond, zoude hy die  ( 39 ) die echter door eene reis, naar memel wederom bederven. Ik heb al eenigemaalen in beraad geftaan om Me« vrouw grof te antwoorden: doch haar' brief heeft my zo veel verdriet veroorzaakt, dat myne hand beeft zo dikwyls ik de pen om haarentwil opvat. jjj # J}« Zie hier myn antwoord, dat ik haar nevens de diamante fchoengespen, die my door den Heer po Fff gefchonken zyn, ten eerfte zenden zal. „ Mevrouw." „ Gy zoud naar alle vermoeden de ftoutheid niet „ gehad hebben, van een brief aan my te fchryven, „ wiens inhoud ook zelfs het allerelendigst vrouws„ perfoon buiten u zelfs zou hebben doen bloozen, byaldien eene zottin u niet wys gemaakt had, dat ik arm en behoeftig ben. Ik ben niet arm, doch „ nademaal ik hier eene vreemdeling ben, zo zoude „ het ten eenigen tyd wel eens gebeuren kunnen dat ik om geld verlegen was. Tegen dit geval (dat „ echter zeer onwaarlèhynlyk is) en ten bewyze van 5, hetgeen ik zo even gezegd heb, zal de brengfter deezes in eenige kleinigheden toonen welke ik zei„ den gebruik, en die gy van my koopcn kunt, by» v aldien gy dezelve noodig hebt. sophia. C 4 IV.  ( 4? ) IV. BRIEF. Sophia aan de Weduwe E. Maandag avond den 15 Juny> ïk zal het overige van myn voorgaand verhaal, hier zo kort als mooglyk is afhandelen Op myne vraag aan den Heer schultz, wie de jonge Juffer was, met wiens vriendfchap ik my voor een' korten tyd gevleid had ? vernam ik dat zy een dochter was van den R'usfifchen Brigadier, dien ik eens by Mevrouw ** gezien had. Hou fytje! dagt ik op deeze ty- ding: geene verdere gemeenzaamheid, want zy is van adelyk bloed. Ik retireerde daarop in de fchoonfte order , doch zy bekende naderhand dat zy het wel gemerkt had. Toen wy in de herberg terug gekomen waren, beklaagde zich de Freule, dat wy nu zo haast van elkandere moesten fcheiden, waarop de Heer malgrc de beleefdheid had om haar eene plaats" in zyne boot aan te bieden. Zy voer derhalven nevens haar gezelfchap , dat uit den Heer schultz, eene oude Tante'en eene franfche Mademoifelle beftond s met ons naar de ftad. Een Predikant, die op den oever van de rivier wandelde, voegde zich insgelyks op verzoek van den Heer mal g r e by onc. De avond was verrukkelyk. De Freule die naast myzat, zeide: „ Ik heb vernomen, dat mynevrier. . „ din  ( 4i ) „ dan de dochter van een' Engelsen' Scheeps-Kapif „rein is?" „ Gy hebt derhalven zo min geweten als ik, dat ,, wy beide elkander met den naam van vriendin piet „ benoemen moesten." Dat zeggen verwondert my niet minder, dan de „ achterhoudenheid , welke gy my zedert eenige oor genblikken toont: doch laatcn wy te zaamen En. „ gelsch fpreeken want ons gefprek zou allen „ de aanwezenden vreemd voorkomen. (Zy is „ in Engeland geweest, en {preekt die taal volmaakt „ wel). Zullen wy Adelyken dan van het genoegen „ beroofd zyn, om de zoete vreugd der fympathie „ in den omgang met anderen te fmaaken? Alsdan „ zou die harsfenfehim inderdaad een beftaan kry„ gen, en het ongeluk waarachtig zyn , dat wy alleen „ voor onze foort gefchapen zyn, gelyk Arenden al■„ leen met Arenden vliegen. " „ Wy burgerlyke hebben dezelfde redenen tot klaa„ gen, Wy zyn immers ook alleen voor onze foort „ gefchapen, gelyk de {pinnen alleen met {pinnen „ kruipen." ,, Foei! dat leelyk goed! Maar hoe Mejuffer, „ fpreekt gy in ernst? " „ Wy verzekeren Uwe Hoog Edelheden van on„ zen diepen eerbied, en fmeeken om Uwe Hoog „ Edelhedens gunftige proteftie: ik meen , dat deeze „ de rechte naamen zyn." „ Altemaal gewoontens! ydele klanken , verder niets! En is 'er dan zö weinig ruimte in uw hart, C 5 jj dat  C 4* ) „ dat hetzelve niets dan eerbied voor my bevatten kan?" „ Het moet zich daarmede vergenoegen." „ In ernst! En is hetzelve zo nederig dat het pro„ tectie begeert ? " „ Hebt gy dit myn antwoord niet kunnen vermoe. 5, den: het is zo fier dat hetzelve zich niet hooger ver, heffen wil, nademaal het zich anders zelf verraaden L zoude, dat het zich voor zeer gering houd? " „ Ik had dat antwoord niet vermoed , doch ik zou„ de het in uwe plaats misfchien ook gegeven heb„ ben: want ik heb menigmaalen in het gelaat van dien welke om iemands protectie fmeekte , iets 3> {pottende gezien. " „ Zulks is zeer onbillyk: ik fmeek nimmer om „ proteétie, dan wanneer ik dezelve inderdaad be» geer-" „ Ei lieve! en waartoe dient u dan die jammerly„ ke protectie?" „ Hem... ik neem daarmede voor lief..." „ Zeg het liever vry uit. Gy verandert dez^l- „ ve in vriendfchap." „ Ik mag zulks niet zeggen , want ik kan zodani„ ge vriendfchap met geene vriendfchap vergelden." „ En waarom niet ? " 5, Om die oorzaak waarvan thans de 'rede is » om de wezentlyke voorrechten, welken de Adely. >5 ken bezitten." „ Zeer goed 1 maar laatenwy dan eens ernftigfpree- „ kep. Ik beken dat dc mansperfoonen onder den „ Adel  ( .43 ) „ Adel eenige voorrechten hebben-; deeze kunnen „ zo wel in den krygsdienst als in het ftaatsbeftuur „ tot de hoogde eere-trappen opklimmen, ridderor„ dens, prebenden en dergelyke dingen meer , deel„ achtig worden. Maar wat ons Freules aanbetreft.. „ noem my toch eens een van onze voorrechten? en „ om dat gy zulks niet doen kunt: zo beken maar „ vry uit, dat de adeldom ten onzen opzichte een „ dwaas vooroordeel is, en maar alleen den mansper. ,, foonen onder ons tot voordeel ftrekt. Kom sj dan , ——— geene verdere omftandighedcii met uwe „ vriendfchap!" (zy omhelsde my.) Neem niet kwaalyk, wy zyn zo verre nog niet. — „ Gy kunt "een' man tot uwen gemaal krygen, die u „ eens tot den hoogften trap'van eer en aanzien „ verheft; Gy kunt Hofdame worden; Gy kunt or- „ dens, abdyën enz. genieten. Zie daar eenige „ van die voorrechten welke gy begeerde dat ik u „ zoude opnoemen." „ Dat zyn allemaal maar loopjes; doch wy zullen ,, zaamen niet krakeelen: wat gevolgen trekt gy nu „ daaruit?" w Dat wy nooit zo na by elkandere kunnen komen, „ dat wy onze wederzydfche fympathien kunnen onü„ dekken—> en ik geloof, dat daarmede de vriendI, fchap beginnen moet." „ Ik hoor hier eene Engelfche fpreeken: 'doch ik „ zal haar wel vatten. Hebt gy een' minnaar?" „ Neen."—~- (Dit woordje, liefde moeder, is zo kort en gemaklyk uit te fpreeken, doch het ftreed zo langen tyd .op myne tong met het nog korter woord-  C 44 ) woordje: ja , dat het vry lang duurde eer hetzelve wilde uitbarsten.) ■ ,, Ongelukkig genoeg; doch ik wil my eens ver,, beelden dat ik de geheimen van uw hart ken , en ,, onderftellen dat gy wezentiyk een minnaar hebt. ,, Gy ontdekte nu eens, dat deeze minnaar van adel „ was, wat zoud gy myne lieve ziel, dan toch met 9, uwe liefde gaan beginnen ? " „ Ik zou die uit myn hart bannen." „ Uit zuiveren eerbied , hoop ik?" Ik wilde haar juist antwoorden, toen de Predi- kant die dicht by ons zat, het woord opvatte. Ik vrees myne fchoone Dames , zeide hy in goed „ Engelsch, dat gy elkandere eenige geheimen ontr ,, dekken mogt, en vermits ik my , by ongeluk, „ nergens heen begeeven, en ook myne ooren niet j, wel toefloppen kan, zo is het myn plicht u te zeg„ gen, dat ik hierendaar een woordje uit uw gefprek verltaa." Wy waren beiden niet weinig verwonderd , want wy hadden, eveneens als alle domme eenvoudige meisjes zouden gedaan hebben, zyne kundigheden volgens zyne flechtc kleeding afgemeeten. ,, Gy handelt zeer braaf, myn Keer!" zeide de Freule, „ ook komt gy hier recht van pas, ik bidu, „ dat gy onze fcheids - man wilt zyn." Hy boog zich. „ Wanneer ik u zeg dat myn kleed „ niet liegt, en dat ik niets meer dan een dorp-pre„ dikant ben, zo zult gy ügtelyk oordeelen kunnen, dat ik de groote waereld te weinig ken, om hier s, als fcheids-man te kunnen dienen." s, Een man,V zeide de Freule, „ die eene zo „ edeli  ( 45 ) „ edele blyk zyner welleevehdheid gegeven heeft, „ als gy op dit oogenblik gedaan hebt, behoeft zich* „ op deeze wyze niet te verontfchuldigen. " Hy zweeg met veel befcheidenheid. „ Welnu, myn Heer?" „ Ik kan my tot geen fcheids^ man opwerpen: ech„ ter durf ik wel zeggen, dat de adeldom geene hars- fenfchim, maar een wezentlyk voorrecht is." „Ik geloof geen woord daarvan: maar uit korts„ Wyl eens .toegeftaan, wat volgt daaruit. ,, Met verlof, wy zyn nog niet tot aan de gevol- gen. De vriendfchap berust op iets, dat onder „• het begrip van gelykheid van ftaat behoort. Hoe „ meer nu deeze plaats heeft, hoe volmaakter ook „ de vriendfchap is. Gy zult deeze Helling in het ,, omgekeerd , insgelyks wel gelieven toe te ftem„ men: en alsdan zal volgen, dat de vriendfchap onv mooglyk is, wanneer 'er een al te groot verfchil „ van rang plaats heeft. " Ik lachte in myne vuist. „ Maar wanneer beide perfoonen overeenkomen, „ dat zy het verfchil van rang aan een' kant willen „ zetten?" „ Daarmede is nog niets gewonnen: zy moeten dat" „ onderfcheid vergeeten." „ Goed.' zy zullen ook hierin overeenkomen." „ Daarmede is ook nog niets ge wonnen: zy moeten 4> dat vergeeten kunnen." „ Gy dryft my waarlyk al te verre! Dan moeten „ zy onderling affpreeken , dat zy de vriendfchap „ vernietigen zullen, zo'baast hunne omgang door „ de  C 45 ) de berinnering van dat onderfcheid gedwongen „ word." „ Dan zal die gewis van geen' langen dnur zyn, „ ten minfte niet langer dan tot dat eens een derde „ perfoon tegenwoordig is, van wien een van beiden ,', (naamelyk de burgerlyke, gelyk ik vermoed) vreest „ berispt te worden. Een mensch van hoogen „ rang, kan den titel van vriend of vriendin welgee„ ven: maar of hy dezelve-van een' geringer' per„ foon kan aanncemen, zulks rzal ik niet op my nee„ men om volftrekt te beflisfen." „ Ik begryp uwemeening,- het is eveneens als of », gy tweemaal twee zeide, maar de vryheid niet wil- de neemen om te beflisfen of dat vyf uitmaakt? Maar waardoor zal het verlies der vriendfchap tus", fchen adelyke en burgerlyke perfoonen vergoed wor„ den?" „ Daardoor, dat die beide Handen zien wachten „ voor al te groote gemeenzaamheid, en dat de kier* , ne gedwongenheid jn hunnen omgang niets meer is " ten hunnen opzichte dan hetgeen de fluijer van eene fraay meisje is ten opzichte van haaren vriend* Deeze dwang is immers zelfs in de liefde aange- ,-, naam. Vergeef my deeze uitdrukking ik ben gehuuwd.5' „ De Freule is zeer levendig van begrip zy „ was overtuigd Wat zyn uwe gedachten, Do- , mine, omtrent de mejattiance, gelyk mennet huwelyk tuffchen adelyke en burgerlyke perfoonen „ doorgaans noemt ?'' ' „ Vërfchöon my, dat ik hieromtrent myne mee-  C 47 3 „ nirtg niet zegge j want ik zoude naderhand beffisfcQ ,, moeten." „ Neen, ik zal u daarvan ontflaan." „ Misfchien, om dat jy dan wHt narekenen of „ tweemaal twee vyf«is? „ Ik wenschte echter iets van uwe gedachten daar- „ over te mocgen hooren. Doch laat ik u voor- „ a£geggtUi myn Heer, dat ik de mefalliance vol* », komen bibyk.1' „ Uwe begeerten zyn my bevelen genadige Freur „ lei,— Oordeelt gy die benaaming voegzaam voor „ dergelyke verbindingen." Door ovéryling riep zy : Ja. -Hy boog zonder te fpreeken, ,, Welnu? hoe verder?" „ Niets; gy zelve hebt reeds beflist, want ik neem „ de.bewyzen, die men, uit het fpraakgebruik ont,5 leent, voor zeer beflisfend." „ Wacht maar wy zullen eikanderen nader leeren „ kennen. Ik zal u eene fchriftelyke verdeediging „ van myne grondftellingen geeven, want ik zie, dat „ ik met eene mondelyke niet veel zal vorderen.'* „ Misfchien zal Uwe Hoog Edelheid zo ligt van „ het tegendeel te overtuigen zyn, dat ik U. H. E. „ de moeite zal kunnen fpaaren om die verdeediging „ in gefchrift op te ftellen?" „ Geene zwaarigheid! want de-verdeediging, die „ ik u geeven zal is bovendien reeds gereed. Myna „ overledene moeder, de beste vrouw, die Engeland „ ooit voortbragt, was uit burgerlyke ouders gebo„ re». Zy ontdekte aan hen,. dat myn vader, die %ir „ een  C 48 J 3*; een oud adelyk geflacht afkomftïg was, en een' ver3, heven' rang in den krygsdienst bekleedde, op haar 3, verliefd was. Deeze geloofden , dat zy hunne ,V dochter veel te zorgvuldig opgevoed, en haar al te „ wyze lesfen ingeboezemd hadden, dan dat zy zich „ Zelve (gelyk haare ouders zulks noemden) in het verderf zoude ftorten, en antwoordden alleen door zodanig een glimlach, waarmede men de beuzel,, achtige invallen der kinderen beantwoord. Myne y, moeder was jong, zy overdacht de fchadelyke ge„ volgen niet, maar trouwde met myn' vader in ftil„ te. Hoe minder myn grootvader en grootmoeder „ dit huvvelyk verwacht hadden, hoe meer ik hen de 3, vloek en daarop gevolgde onterving kan vergeeven, waarmede zy myne moeder ftraften. Zy verdroeg ,f haar ongeluk met geduld; doch verdöedigde haar ,, gedrag in een' brief,die, wel is waar, de gewensh,, te uitwerking niet had, doch, myns bedunkens, ,, een meesterftuk in zyne foort mag genoemd wor•, den. Ik zal u dit gelchrift ter hand ftellen. " ,, Bleef Mevrouw uwe moeder in Engeland ? " ,, Zoekt gy my te vangen V ... O ja, zy bleef ,, daar nog meer dan een jaar, tot dat myne perfoon „ te voorfchyn kwam, waarna zy haar vaderland ver- laaten moest. Gy kent de buitenfpoorigheid van 3, die natie. Allen de bekenden en vriendinnen van ,, myne moeder' verlieten haar, omdat zy, volgens ,, hun zeggen uit een' dommen hoogmoed boven j, haaren ftaat getrouwd was, en zy voegden daarby, '„ dat zy zekerlyk geene perfooneele verdienden gehad', „ of den goeden naam. van haare familie weinig moest „ geacht  C 49 ) „ geacht hebben, vermits zy anders naar geene voor* „ rechten zou ftreeven', welke haar enkel uit gena- 5? de en barmhartigheid gefehonken wierden. >> Men verbande haar door het verhaal van foortgelyj? ke aanftootelyke voorvallen uit alle gezelfchappen; 5, en dat haar de meeste fmart veroorzaakte , ja mis,,'fchien het leven kostte, was, dat men, bykanstot „ op den tyd van haare verlosfing , ftaande hield, „ dat haar huwelyk niet anders dan een bekwaam dekkleed voor haare onteering geweest was. De „ ouders van myne moeder betuigden om hunne ei„ gene eer (gelyk zy zeiden) te verdeedigen, dat „ men hen te onrecht befchuldigde dat zy dit huwe„ lyk bevorderd hadden; men geloofde deeze verklaaw „ ring niet, en daardoor vermeerderde de haat, dien „ zy reeds tegen hunne dochter opgevat hadden , zodanig, dat zyten Iaatfte alle lasteringen en fchimp„ redenen welke tegen myne moeder uitgefloten wier„ den, zeiven bekrachtigden. Deeze wierd eindelyk „ een verfoeifel der burgerlyken en een fpot der ade„ lyken; want gy weet immers dat myne landslieden „ in al hun doen en laaten buitenfpoorig zyn. Hier„ by kwam nog het ongeluk, dat myn vader genood„ zaakt was dit huwelyk, zorgvuldig voor zyne ouders », te verbergen; dat hy met zyne mede-officiers, „ welker fpotternyen onverdraaglyk wierden, geduu,, rig verfchil kreeg, en met zyn' Generaal over hoop raakte, om dat deeze ajle de Officiers-vrouwen, myne moeder alleen uiigezonderd, aan zyne tafel „ toeliet, en deswegens eene zeer beleedigende ver- ontfchuldiging maakte , en eindelyk van eene zeer D „ voor-  C 50 ) ,, voornaame Dame dulden moest, dat zy hem met „ de woorden: „ Hoe vaart de kleine bastaart?" „ naar myne gezondheid vroeg; welke laatfte beleedio-inghem des te dieper trof, dewyl deeze Dame „ van zyn huwelyk maar al te wel overtuigd was. Al„ le deeze omftandigheden veroorzaakten dat myne „ ouders'en geland verlieten, en naar cour„ land vertrokken." „ Hier waren zy toch zeker ? " „ q ja, want men wist in courland niets van „ dit geval." „ Nu dan Freule; nu kunt gy onder de verdeedi„ ging van welke gy zo even gefproken hebt deeze „ woorden fchryven : „ nogthans hebben de ongely„ ke huwelykcn het onaangenaam gevolg, dat men de algemeene verachting van adelyken zo wel als burgerlyken, en inzonderheid die der bloedverwanten niet al te wel ontwyken kan, dan door zeker hulpmiddel, dat op zichzelf genomen een waarachtig ongeluk is, naamelyk, door zich zeer verre van „ dezelve te vervvyderen. " „ Is het inbeelding? of is het waar, dat ik zelve „ u de wapens.in de hand gegeven heb? " Hy lachte. „ Dit is zeker," vervolgde zy, « dat de gefchie„ denis van myne moeder zo een duurzaamen indruk "* op my gemaakt heeft, dat ik veel liever voor altoos JJ ongehuwd zoude blyve|, dan tot een ongelyk hu, „ welyk over flappen. " „ Ik ben van uw gevoelen " zeide de Predikant, die thans een weinig ongerust fcheen te worden. ■ r Ik  (. 5r ) ïk meende dat ik ook een woordje fpreeken moest, en zeide derhalven; dat ik niet twyfelde, of onder twee perfoonen, welken een zodanig ongelyk huwelyk met eikanderen aangegaan hadden, 'er gemeenlyk ten minde één zou zyn, dien de indrukfels van zyn' voorigen ftaat bybleeven, en zulks tot groot verdriet van, den ander', ten onbehoorlykeiï tyd zoude toonen,' „ Ik heb, " voegde ik daarby , (doch ik kan nog niet begrypen , hoe ik op deeze harde ui [drukking kwam) „ eene op deeze manier gedegradeerde adely„ ke gekend, welke altoos zeer geraakt was, wan- neer men haar dezelfde eer niet bewees, als aanper») foonen van den eerden rang toekomt." Het fcheen alsof de Predikant dit gefprek gaarne ten einde wilde brengen. „ Daar zyn ten minde wel „ eenige uitzonderingen ih dit geval " Een' bur- „ ger man, die met eene adelyke Dame trouwt, zou„ de ik raaden, dat hy voor het huwelyk eerst naauw„ keurig onderzocht, of zy welleevendheid genoeg „ bezit, om niets van haaren aangeboren' rang te laaft tenblyken, en genoeg dandvastige liefde, om de „ verachting grootmoedig te verdraagen, welke zy thans zal moeten dulden... " „ Maar,viel hem de Freule tusfchen in, „daar'i, toe is vry wat tyd noodig." „ Ik twyfelvervolgde de Predikant, „ of men*. „ fchen, welke behoorlyken tyd tot beraad neemen, „ wel ooit tot een ongelyk huwelyk zouden kunnen 5, befluiten; voornaamelyk wanneer zy te voorenover„ dachten, of zy het met geduld zouden kunnen aanJD 2 hoö-  C 5* ) hooren, dat men den ftap, dien zy doen wilden; „ eene wanhoopige daad noemde ? " „ En by dien naam word dezelve echter veeltyds ,, genoemd," zeide de Freule. „ Nog niet langer „ geleden dan gisteren," vervolgde zy, " hoorde ik „ met veel verdriet, door zekere Dame een der„ gelyk oordeel vellen, over eene vrouw, die vol„ gens alle berichten , eene der aangenaamfte zyn „ moet. Deeze zeide zy is met den Predikant te ,, haberstroh (*) getrouwd, ik ken haar niet, „ maar heb zeer veel goeds van haar gehoord. „ Helaas! zeide een van ons gezelfchap, de goede „ vrouw moet wel zeer om een' man verlegen zyn „ geweest, want anders had zy immers wel een beter „ man kunnen krygen. Och! gaf de eerfte Dame „ ten antwoord: wie zoude haar toch genomen heb„ ben ? wat beduiden drieduizend ryksdaalders voor ', eene Freule ? en evenwel had zy geen duit meer in ' de waereld dan die bagatel. Daar haperde ook nog " eene kleinigheid buiten dien. Doch men moet den " geenen, die zich bétert zyne zonden niet verwy" ten: (f) het is al te wel bekend , dat zy den Paap " „ een (*) Een klein dorp digt by Koningsbergen. m Wy houden deeze manier van oordeelen voor de belle, want dezelve is behoedzaam en doch treffende. Men betoont op deeze wyze een cbriftelyk gemoed, en kan evenwel zo bitter zyn als men op thee- en kraam bezoeken zyn moet. Wy vermaanen alle onze fchoone Leezeresfen dat zy op dergely. ke kleine kunstgreepjes wel moogen letten; gelyk in t ^geneen genomen deeze geheele pasfagie zeer leerzaam li. Daar behoort piaclyk toe ooi bekwaam te lasteren, want de aan-  C 53 ) „ eer! klein weinig bedroog. Toen hy zyn eerfte kind liet doopen, had men billyk moogen vraagen, hoe ,, hy in zo korten tyd vader geworden was ? Zy was „ anders veel te verftandigom zich op die manier weg „ te fmyten; nu was zy voor een' Paap goed genoeg! De goede man had reeds zomenigen blaauwe fcheen ,, geloopen, want niemand wilde hem hebben , om „ dat hy een zot en onverdraaglyk mensch is; hy wierp eindelyk by haar zyn angel uit, en dacht, „ toen zy greetig toehapte , wat een wonderbaar ge- luk den hemel hem befchoren had: ondertusfchert „ was het van hem eene vermetele onbefchaamdheid — „ en van haar de ftinkendfle laagheid. Zy had veel „ beter gedaan, wanneer zy gebleven was, dat zy nu helaas! reeds was, dan zo een' man te trou- „ wen foei! Een der aanweezenden, ver- „ volgde de Freule, ondernam de verdeediging dee„ zer echte lieden; doch een Predikant die mede te- genwoordig was, nam toen het woord op, en zei„ de dat hy de vrouw niet kende, maar echter wel wenschte dat zy in zulke flechte handen niet geval„ len was. Myn Collega vervolgde hy, ftaat voor „ een man te boek, die niet anders dan de galanterie „ geleerd heeft; hy is een huichelaar, die by onno„ zele meisjes, welke zich door zyne geveinsdheid •„ heb- geborene zachtzinnigheid en liefde tot de waarheid, is vermogend om eene ongeoefende in 't midden van haare fchoonfte redenvoering aan 't Itamelen te helpen; dat toeval zoude dan haar oogmerk geheelenal verydelen, en fommige van haare toehoorderen tot eene waarfchouwing kunnen dienen. D 3  ( 54 ) 'v hebben laaten bedriegen, dat noodlot dubbel ve> J, diend heeft, hetgeen men zegt dat hy thans onder- " gaat." (*) Men fpraknog langen tyd over dit " zelfde onderwerp," vervolgde de Freule, doch ik kan oprecht bekennen , dat alle deeze lasteringen geen anderen invloed op my hadden, dan dat ze J my geduurig begeeriger maakten om deezen PrediL kant en zyne vrouw te lceren kennen." / ' Wy flapten nu aan land de Freule verzocht ons om den volgenden zondag met haar naar haberstroh te rydcn, te meer, vermits onze Predikant ons verzekerde, dat de man van wien het laatst gefprokcn was, volgens zyne meening niets minder verdiende, dan het voorwerp eener zo bittere en algemeene lastering te zyn. Hy beloofde dat hy *ny bezoeken zou zo haast hy wederom in de ftad kwam. Waarlyk, lieffte moeder , ik heb een' raadsman noodig, en heb een groot vertrouwen voor deezen braaven man opgevat. Vaar well Van hetgeen my betreft kan ik niets zeggen, want helaas! my betreft niets. Ik leg hiervoor anker, gelyk de lieer puff onlangs zcidc. sophu. f») Dit voorbeeld beveelen wy aan de mansperibonen, iuzonderheid wanneer'er van jonge Geeftelyken gefproker..word. Deeze manier om over dezelven te oordeelen , kan met zeer veel nut gebruikt worden : doch een vroom gelaat moe: ie nadruk daaraan geeven. V. BRIEF.  ( 55 ) V. BRIEF. Sophia aan de Weduwe E. Zeer vroeg. Woensdag ochtend den 17 Juny. Ik haast my, myne waardfte,om u alle myne zorg en kommer te ontdekken! Myn noodloot is gelyk aan die duistere wintcrfche avonden, wanneer elk oogenblik de toeneemende donkerheid vermeerdert. In twyfel of myn broeder leeft; bevreesd dat de Heer puff nog heden te rug keeren zal; in gevaar van myne lotje te verliezen. ■ Ziedaar myn'tegenwoordigen ftaat. Ik loop ook groot gevaar om Juffrouw van den berg tot een' last te worden; want bet je doet haar best om my van derzelver vriendfchap te berooven ; zy prees my gisteren , dat ik zo teder van aandoeningen ben, en myne pen zo wel weet te bellieren, en zeide dat zy derhalven wenschte, dat ik eens een gedicht zou maaken over een onderwerp, dat tot nog toe niet befchreeven was, gelyk by voorbeeld, over het Genaden - brood. Datfpytigfchep- fej! — Ik heb zolang by het bed van haare aanvallige zuster gewaakt, dat ik tot flaapen al te moede ben: doch ik heb voorgenomen van haar, en niet van my zelve te fpreeken. Gy kent uit een' der voorgaande brieven het verhaal van lotje zo verre, tot dat de Heer schultz, op het aannaderen van haare moeder, zich tusfehen D 4 de  C 36 ) de ftruiken verborg. Ik weet dat gy dergelyke zaaken liever hoort, dan hetgeen andere oude lieden gemeenlyk best behaagt; ik weet ook, welk gebruik gy van deeze gefchiedenis in den kring der jonge meisjes, welke rondom u zitten, maaken zult. Helaas! waarom ben ik elendige, dit gelukkig hoopje ontloo- pen! Ik zal lotje gelyk voorheen wederom laatcn fpreeken, doch echter alleen de wezentlyke byzonderheden van haar verhaal aantékenen, €? $ J, Myne moeder vond my in het boschje, en gelyk „ wel te denken is, dicht by't nestje van den vlas„ vink. Ik verhaalde haar, hoe aangenaam ik hier „ myn' tyd doorgebragt had. ■ Welke fchoone ge- „ légenheid was dit geweest om den toeftand van myn „ hart te ontdekken en dien naauwkeurig te onderzoe„ ken! want hoe duidelyk zoude het bewust zyn, „ dat ik myne moeder iets verzwygen moest; dat „ deeze achterhoudenheid, (de eerfte in myn on. „ fchuldig leven,) my oneindige moeite kostte; dat „ ik alle myne verbeeldingskracht moest te hulp roe„ pen, om haar iets te verhaalen dat eenigen zaamen„ hang had; en eindelyk de ongewoone verandering „ die myne moeder in my befpeurde, my de oogen „ hebben kunnen openen! Myne moeder hoorde ,, alles tot het einde toe geduldig aan, en vroeg ver„ volgens met de tederfte zorg : (want zy beminde my toenmaals nog.) Wat fchort 'er aan myn kind ? Ik was zo vermetel dat ik antwoordde: Hoe zo ? my „ fchort  ( 57 ) ~9i fchort immers niets. Meisje! meisje! riep zy „ toen, met eene zachtzinnige geftrengheid, en leidde my naar het overig gezelfchap, dat aan het ander „ einde van de allée wandelde. Ik was zó ontroerd „ dat ik geen woord fpreeken kon, en ging aan haa„ re zyde gelyk een kind dat met de roede zalgeflraft „ worden, bykans tot traanen toe vernederd. Be», daar myne dochter, zeide zy my zoetjes, onderwe„ ge, ik heb die aandoening, welke ik nu in u be„ fpeur, reeds voor lang te gemoet gezien; niemand „ ook zelfs de Heer less ** niet, kan de natuur „ uitdryven ; doch laat geen' mensch buiten my zulks „ merken. O, lieflte Mama! wat denkt gy toch van my ? vroeg ik haar. Zy gaf geen antwoord maar „ vervolgde haaren weg, en ik ging beevende aan », haare zyde. Betje kwam ons tegen, en myne moeder had de goedheid van terftond over iets an,, ders te fpreeken." „ Wy vonden allen de overigen van ons gezelfchap '„ aan het einde van de allée; de Heer schultz „ had zich reeds by dezelven gevoegd, en Mej, vrouw** onderhield zich met hem veel gemeen„ zaamer volgens haare gewoonte.Zien 'er diebei- de jonge lieden ," zeide zy ,meenende hem en my, „ heden niet uit gelyk melk en bloed ? (Waar- „ lyk eene walglyke en echter zeer gewoonlyke ver- „ gelyking!) „ Ik geloof, voegde zy daarby, ,, dat de Planeet der fchoonheid, heden voor u jonge Heeren en Juffers fchynt? " Myne zuster wierp „ een' zeer verachtelyken wenk op den Heer schultz, ,, dien hy by geluk veel minder bemerkte dan ik, en D 5 * „ dig  C 58 ) die geene andere uitwerking had, dan dat die my, ne genegenheid voor dien Heer nog grootelyks verf meerderde. Myne moeder fcheen op hem zo min als op my eenige acht te geeven; dit overtuigde ' my, dat zy hem tusfchen de ftruiken niet gezien " had, en hierom viel het my zeer gemakkelyk my, ne gewoonlyke vrolykheid wederom aanteneemen, 11 waartoe zy my ook door een' vriendelyken glimlach , aanmoedigde. Het was my echter onmooglyk hem *, zonder eene merkelyke verandering van kleur te „ aanfchouwen." Wy bragten het overige van dien dag met veel 'genoegen door, en tegen den avond wierd de Heer " schultz verzocht op de luit te fpeelen. Hy " deed zulks met zeer veel konst en bevalligheid... Moet ik u myne kinderachtige zwakheid bekennen? * Ik, die eene zo groote liefhebfter van de muziek " Den t wierd meer bekoord door de fchoonheid van ' zyne handen , dan door de bekoorlykheden der ' harmonie. Ik had een paar lubben by my, die ik voor myn' Leermeester, den Heer less** be, ftemd had, en waarop ik' alle myne kunst in het ]l borduurcn had befteed, zo dat die voor een rneés„ terftuk konden doorgaan. Ik had alle myne zedig„ heid noodig , om my te onthouden , dat ik hem „ deeze op ftaandcn voet aanbood, echter nam ik die terftond onderhanden , om 'er den laatften fteek „ aan te doen, waarmede ik die aan het lint hechtte, „ en dacht reeds op een middel om hem die op eene a, bekwaame manier te fchenken. Doch hy verliet, „ ten  C 59 ) „ ten alle gelukke, ons gezelfchap, éér dezelve nog gereed waren." „ Myne moeder fchroomde naderhand niet, rmet „ veel lof van hem te fpreeken; en hieruit befloot ik „ dat zy geene agterdocht had , dat hy de oorzaak „ myner ontroering geweest was. Ik had evenwel „ geen moeds genoeg om haar te vraagen , wat .zy „ my in de allée had willen zeggen ? Misfchien had „ de goede vrouw béter gedaan, dat zy de waare ge„ field beid van myn hart naauwkeurig onderzrjcl.it j, had. Hoe zorgvuldiger ik myne liefde poogde te „ verbergen (want het was nu reeds liefde) hoe hé„ viger dezelve dagelyks toenam. Ik overreedde my ,, zelve, dat ik de lubben aan den Heer schultz „ niet moest zenden; en nogthans deed ik zulks door „ middel van eene jonge Naaister , welke my niet ,, durfde verklappen, om dat ik eenfoortgelykgeheim , van haar wist. Het was geenzins myn oogmerk a „ dat de Heer schultz weeten zoude, dat het „ pakje van my kwam; ik wilde enkel het genoegen „ hebben, om een werk, dat ik met zo veel ver„ maak genaaid had, op zyne handen te zien. Maar „ naauwlyks was de boodfchapfter van my afgegaan, „ of het fpeet my, dat ik 'er geen' brief by gezonden „ had, fchoon ik zelfs niet wist, wat ik herri , fchryven wilde. Ik was zeer verheugd, toen het „ meisje my by haare te rugkomst zeide, dat hy in „ de verbeelding was alsof zy zelve hem dat gefchenk ,,■ gegeven had. Zulks was ook niet volftrekt onwaar„ fchynlyk, want. zy was jong, aartig, en van een „ zeer verliefden aart; hierom hoopte ik, dat hy „ nooit  C 60 ) „ nooit vermoeden zoude, dat ik de onbezonnens 3t perfoon was, welke hem dezelve gezonden had , „ en bad haar derhalven om my alles, dat tnsfchen ,, hen voorgevallen was , omftandig te verhaalen. Haar bericht kwam hierop uit: de Heer schultz „ had met veele openhartigheid bekend, dat hy te „ onvermoogend was om zulke kostbaare lubben te koopen, en toen zy hem daartoe nog fterker ,aan„ drong, had hy gezegd, dat 'er dan ten minfte ook „ een fraai kleed by behoorde, dat hy echter in zyne „ tegenwoordige omftandigheden niet kon laaten maa- ken. Ik had aan deeze omftandigheid niet ge- „ dacht, en was 'er bygevolg zo veel te droeviger „ om. Toen het meisje hem eindelyk bekende „ dat het een gefchenk was, had hy eerst haar, en vervolgens de lubben fcharp aangezien, en na ver„ geefs gevraagd te hebben, wie dezelve dan gezon„ den had ? haar verzocht om zich met een klein brief,, je te belasten, en de perfoon welke hem dit gefchenk zond, te vraagen: of zy ook iets van het „ voorval met de vlasvink wist ? Zo daarop Ja ge,, antwoord wierd, dan moest zy dat briefje overgee,, ven, zo niet, dan moest zy hetzelve te rug bren„ gen : Hier is her. ,, Terwyl ik myne oogen gisteren op de fcboonfte „ handen vestigde, vielen dezelven insgelyks op die j, lubben, welke my heden aangeboden worden, en die ik op het oogenblik herkende. Moet ik die „ aan  ( 6-1 ) „ aan het medelyden dank weeten: o! dan kunt gy geheelenal over my beveelen, ja zelfs over mynen hoogmoed. Zyn dezelve in tegendeel een pand „ der vriendfchap: zo zullen zy my dat geen zyn, „ dat de morgen-fchemering voor de zieken is. Ik „ leg hier de pen neder, om dat ik niet weet wat „ noodlot dit briefje hebben zal." # @ Ik heb voor lotje myne gedachten over dit briefje verzweegen: doch ik vind den fchryver daarvan, hier, gelyk by alle andere gelégenheden trots (misfchien hoogmoedig) en verliefd. lotje vervolgde. m d 4& top +nr *7jff- Myne vertrouwde, die een meisje van eene zeer „ vrolyke inborst is, floeg voor om den Heer schultz „ te zeggen, dat men van geen voorval met de vlas„ vink wist, doch dat zy het ongeluk had gehad, „ van zyn briefje by toeval, nevens eenige andere „ papieren in het vuur te werpen, en dat het door „ de vlammen verteerd was. Ik gaf myne toefrem„ ming. Hy ftond geheel verflagen, toen hy hoorde dat hy zich vergist had, en gaf haar de lub„ ben te rug. Het is klaarblykelyk, zeide hy, dat de onbekende perfoon my dit gelèhenk bloot uit „ medelyden wegens myne armoede zend,en ik moet „ bekennen, dat my dezelve op deeze wyze veel meer „ druk-  C te ) drukken zoude, dan het allerbitterst gebrek." —- (Merk wel op het volgende liefffe moeder!) „ fcjet meisje wierd door dit zeggen getroffen ik weet niet of zyne lichaamlyke fchoonheid, of de „ bekoorlykheden , welke eene verhevene denkwy3, ze altoos in onze oogen heeft, zulks veroorzaakte; „ zy bad hem ten minfte om het gefchenk terug te „ neemen, en bekende dat hy de perfoon terftond „ geraden had, die hem hetzelve zond; maar dat zy „ zelve het verhaal van het verbranden van zyn briefje, uit fcherts verzonnen had. Hy wierd toen diepzinnig, kuste de lubben , en zeide: Ik had „ nooit geloofd, dat 'er nog iets zoeters in de waereld 3, is, dan wanneer men eene vernedering ontgaat. „ ïk merkte eerst onder dit verhaal, hoe rebellee3, rende zich myn hart aan myne macht onttrok. Ik bekeef het meisje j en zeide haar tevens in het hei„ meïyk dank, dat zy deezen inval gehad had. Zy „ trok zich deeze zaak aan, alsof die haar zelve be» w trof; want wanneer ïn zulke gevallen de nyd ,» zwygt, dan bewyst men voorzeker den hoogften „ graad van vriendfchap. Zy fprak zeer veel tot lof ,, van deezen jongman , en hield niet op met dringen 3, om zyn briefje te beantwoorden. Ik deed zulks.„ Myn gezond verftand wilde my het tegendeel raa3, den, maar myn hart behield de overwinning, en „ was zeer verheugd dat dit meisje deszelfs genei,, me wenfchen billykte. Dit was myn antwoord. ■ , ' J » cy  ( 63 ) # # # „ Gy hebt in den tuin gezien, dat uw kommer en hartzeer my niet onverfchillig is. Ik zoude ontroost* baar zyn, byaldien gy u verbeeldde, dat het ge„ ring gefchenk, dat ik gewaagd heb u te zenden» dienen kon om u te vernéderen. Uwe oogen zyn verder dan op de hand, die onder het fchryven van „ deeze letteren beeft zy zyn tot in myn hart „ doorgedrongen. Daar woont de vriendfchap, welj, kers pand gy zo naauwkeurig gekend hebt. Het „ medelyden eener vriendin kan niet drukken: en uit dien hoofde ben ik verzekerd dat gy het nevensgaande niet zult terug zenden." (dit waren twaalf Louis dor.") Waren een paar lubben vooru, dat de morgen - fchemering voor de zieken is; laat dan „ dit voor u zyn, dat het morgen licht voor de ge" zonden is." # # Hier vroeg ik lotje: „ Hebt gy indatoogen„ blik wel bedacht, welk eene betékenis deeze verbloemde fpreekwyzen hadden? " „ Helaas myne lieve fytje! myn oogmerkwas inderdaad, hem daardoor gegronde hoop te geeven tot den hoogften graad van vriendfchap; want met dien naam noemde ik toen, het geen reeds wezent- „ lyk liefde was. Ik dacht aan niets minder, dan „ dat deeze bricfwisfeling eindelyk op eene liefdever- „ klaa-  ( 64 ) „ klaaring zoude uitloopen" (zy mogt wel daarby gevoegd hebben , dat zy niets vuuriger wenschte.) Wel is waar, ik bloosde, wanneer ik my voor oo„ gen ftelde , wat de Heer less ** zoude zeggen, , byaldien hy den tegenwooraigen toeftand van myn „ gemoed kende; ik verloor wel al het vertrouwen „ op myne moeder; ik wierd wel door eene geduuri„ ge ongerustheid gepynigd, maar nogthans meende „ ik dat het gezond oordeel van den Heer schultz, „ het goed vertrouwen, dat ik in hem ftelde, en de „ gerustheid, welke ik genieten zoude, zo haast my„ ne tegenwoordige ongerustheid maar eerst een wei,, nig verdwenen was, my in 't vervolg zouden fcha„ deloos ftellen. Ik dacht aan het toekomende niet; „ wel te vreden , dat ik een' vriend had, en dat deeze vriend my veroorloofde zyn verdriet te verminderen, en de mishandelingen van Mevrouw * * ,j en tevens de fpytige verwaandheid van myne zuster ,, eenigermaate te vergoeden. Ik had geene de , minfte gedachten dat de Heer schultz my „ zoude antwoorden, doch hy deed zulks door den „ volgenden brief: # # $ „ Gy eischt een bewys van mynen allerdiepften „ eerbied, naamelyk dat ik bekennen zal, dat het , medelyden eener vriendin geen drukkende last zyn „ kan. Ik ben verheugd dat ik u dit bewys (hoe ,, zwaar my zulks ook vak) geeven mag; doch ik fmeek u, dat gy deeze blyk myner gehoorzaam- „ heid  C 65 ). „ heid aan uwe bevelen, met die waardy béftempelt ^ „ niet welke ik dezelve befchouw! Ik denk van nu af, aan niets anders, dan, met de grootfte vreug„ de, aan het gunftig verlof, volgens welk ik eene „ dierbaare weldaad , als een pand der vriendfchap ,i mag befchouwen. Maar gy kent myn hart tot nog „ toe niet. Begeert gy hetzelve nader te leeren ken„ nen ? ö! zeg my dan waar ik u de betuigingen myner „ oprechtfle dankerkentenis mondelyk zeggen mag? „ lk weet dat gy het weekelyksch concert doorgaans bezoekt, en dat gy daar dus naar alle vermoeden „ deezen avond zyn zult. Ik zal derwaarts gaan, doch een wenk van u zal my terftond onderrechten,- of ik u naderen dan of ik uwe tegenwoordigheid al„ daar vermyden moen Indien dit laatfte tegen myn' „ wensch en verlangen plaats mogt hebben, laat dan „ deeze brief u overtuigen, dat myn hart met diepen „ eerbied en hoogachting geheel vervuld is, en dat ik j, altoos zonder ophouden zyn zal. Uwen &c. &c. schultz. VERVOLG. .,, Ik moet bekennen, myn kind," vervolgde Lot,, je, ,, dat ik, terwyl ik deezen brief las, eene „ foort van gewaarwording befpeurde, welke ik nim„ mer te vooren gekend had, en die veel naar bloö?t heid geleejc; zodanig, dat ik zelfs in den beginney E „ hoe-  C 66 ) 5, hoewel maar voor een' korten tyd, myne oogen van „ dit meisje afkeerde. Niettegenftaande alle liefde „ die ik voor hem bad, wenschtë ik nogthans, dat ik 5, hem nooit gekend had, of dat ik het einde van deeze nételigen toeitand reeds beleefde. lk kan 5, by andere gelégenheden zeer goed zwygen; doch 5, wierd nu door de beweegingen van een hart dat al „ te vol was, aangedrongen, om haar meer dan het noodige te ontdekken. Ik las haar den brief voor» 3, en verzocht om raad: zy was van oordeel, dat ik „ met haar op het concert moest gaan, en dit ge„ fchiedde." „ De Heer schultz ftond met eenige andere Studenten (van welken hy zich naar alle vermoeden niet ontflaan kon) niet verre van my af." „ Ik merkte dat myn aangezicht gloeide; het zyne was niet minder rood. Het meisje, dat my ver- „ zeide, keek my aan ik wierd befchaamd; de „ Studenten die by den Heer schultz waren, „ keeken hem insgelyks aan, en gaven hem een' wenk ,,' die op my doelde toen meende ik van innerlyke ., befchaamdheid bykans van myn' ftoel ter aarde te „ zinken. Ik wenschte hem toen verre van my 5, af, en verfoeide zelfs de minfte genegenheid voor „ zyn' perfoon. Eindelyk vond ik middel om hem „ een' wenk te geeven, waarop hy terftond de zaal „ verliet en, zie daar! myn hart was in één „ oogenblik wederom geheelenal het zyne; — het volg - „ de hem ik zag of hoorde niets, endefraaiftemu- „ ziek maakte geen' den minften indruk op myn verward 3, gemoed. Het kwam zó verre, dat eene onbeken- ii de  ( 67 ) „ de Dame, die de mélle verandering in myn gelaat „ bemerkte, my een reukflesje aanbood. Ik wierd „ gediuirig erger, en men bragt my ten fpoedigfte en „ nog even by tyds in een rytuig. „ Ik kwam befchaamd , en ten uiterfte misnoegd „ over my zelve wederom te huis, met een vast voors, neemen om myne voorige gerustheid ware het moog„ lyk te herftellen. De liefde, die myn hart zo hevig ,, vermeesterd had, fcheen in myne oogen wel niets „ minder dan flrafbaar, en echter liet dezelve, na „ eenige weinige zoete oogenblikken, altoos zekere „ bitterheid in myn gemoed terug, welke my zeer „ verdrietig maakte, en alle vermaaken, die my aan„ geboden wierden, vergalde. Ik heb het ten allen „ tyde voor een' onvermydelyken plicht gerekend, „ geene de minfte ftuursheid in myn gedrag te laaten „ blyken, want niets misffaat een vrouwsperfoon „ meer, of maakt haar verachtelyker by een' ieder: doch thans kon ik zekere foort van droe/geeftigheid ,, in welke myn verdriet veranderde, onmooglyk te , keer gaan > en zodanige manier van voorkomen, „ is voor perfoonen, die ons lief hebben, nooit ver„ draaglyk, tenzy wy hen derzelver oorzaak met eene ,, gulle openhartigheid ontdekken. Myne moeder „ eischte deeze ontdekking , en ik weet nog heden geene redenen te geeven, waarom, of uit wathoof„ de ik die voldoening, aan eene toenmaals liefheb» „ bende en minzaame moeder weigerde; want ik wist „ wel, dat myne moeder haare toeftemming niet zou,, de geeven , maar ik dacht ook op dien tyd aan niets „ minder dan een huwelyk. Allen myne denkbeel£ % „ dea  C 68 > den kwamen enkel hierop uit, dat ik zo lang indee„ ze aangenaame betrekking met den Heer schultz 3, zou blyven, als het mooglyk was. Misfchien zei,, de my toen reeds myn hart zo onduidelyk, als het „ my thans duidelyk toeroept, dat ik my nooit in den 5, echt begeeven zal. Spot met dit voorneemen 3, niet, myn lieve fytje; ik weet dat dit de ge- woone taal van meest alle jonge meisjes is; doch „ het was toen, en is tot dit uur nog myn waare 3, ernst." Ik vroeg lachende: „ Zoud gy den Heer schuliz 3, nu ook nog kunnen weigeren ? „ Nu? helaas myne waarde vriendin! ik zal u openhartig bekennen, dat, buiten het vervullen „ van dien wensch, niets -—- ik meen dat ik met re- de zeggen mag niets dan een wonderwerk , 3, thans myna gezondheid kan herftellen." O, moeder! wat is toch de liefde ? Laat ik dezelve ontvlieden! Ja, ik zal die ontvlieden, en zorgvuldig vermyden! „ Hoe onbekwaamer ik, van nu af aan, voor alle 3, foorten van verrichtingen wierd , welke my eertyds 5, bezig hielden, hoe meer ik in tegendeel alle krach3, ten aanfpande, om my van dit nieuwe juk te ont,, lasten. Het was de eerftemaal dat ik een juk op myne fchouders voelde, en hoe meer ik my bewoog om hetzelve af te fchudden, hoe vaster ik verward 3, raakte in de banden, die het vasthielden, en hoe ■, zwaarder het my drukte. Ik bezweek onder het,, zelve: my bleef niets meer over, dan alle gelégen„ heden om den Heer schultz te zien, zorgvul-  „ dig te vermyden. Ik kwam derhalven zeer zeide» „ aan de vensters, en toen het eens gebeurde, dat ik „ hem zag, keerde ik myne oogen van hem af." ,, Tot nog toe had ik ten aanzien van deeze aan; „ merkelyke verandering, niets in myn gebed gewaagd: „ thans wierd ik door den nood daartoe gedrongen „ doch wat zoude ik bidden"? Zoude ik om de voo„ rige vryheid van myn hart fmeeken ? Helaas! deeze ,, wenschte ik niet, ten minfte niet in waaren ernst. Om rust ? Och 1 daar vergingen uuren, in welke „ myne ongerustheid my zeer aangenaam eil behaag,, lyk was. Des maakte ik de bede om het geluk en „ de welvaart van den Heer schultz voor een ge- „ wigtig deel van myne aandacht en bedroog „ daardoor my zelve jammerlyk! Ik kan deeze om„ Handigheid niet befchryven : doch om kort te ,, gaan, myn gebed wierd zonde. Wanneer ik het „ befioot; of liever wanneer ik het met traaneri ,, eindigde , dan fchaamde ik my. Laat ik „ hiervan zwygen; allen myne zielsvermogens zou„ den verdwenen zyn , byaldien deeze toeftand s, van langer' duur geweest had, en, buiten deeze „ doornen, die my thans fteeken, ö hoe veele dui,, zenden zoude ik nog daarenboven vergaderd heb„ ben, om] my in 't toekomende nog meer te pyni„ gen.* De ftille traanen , Welke haar noodzaakten om dit verhaal voor eene poos af te breeken, vermeerderden het ongeduld waarmede ik de middelen wenschte te verneemen, door welken zy uit deezen toeftand, waar» van ik uit eigen ondervinding zeer veel zou kunnen E 3 zeg-.  C 70 ) . zeggen, gered wierd. -— Ja , moeder , ik zal de liefde fchuwen, ik zal die vlieden als de pest. ,, Met de grootfte onrustigheid uit de eene droevige ,, eenzaamheid naar de andere gedreven, (vervolgde ,, lotje) ging ik eindelyk naar de kerk, en hoor„ de eene zeer nadrukkelyke redenvoering over da ,, woorden: Leid ons niet in verzoeking. Van alle predikatiën, welke ik ooit gehoord heb, hebben 5, maar zeer weinige zo een indruk op my gehad, als „ deeze. Helaas! ik heb veel te geleerde opvoe- „ ding genoten, men heeft my al te veel aan het kritieke gewend, dan dat de meefle predikatiën voor my „ zo nuttig zouden zyn als voor veele anderen: doch ik vond in deeze niets, dat myn' fmaak of myn oor 3, beleedigde. Dezelve was, over het geheel genomen zeer fraai; en kwam voort uit een hart , dat „ de waereld, dat zelfs de groote, de welleevencle „ waereld by uitftek kende, dat van liefdaadigheid overvloeide , en uit wiens binnenfte de bewyzen 5, voortkwamen, die tot diep in de gemoederen der , aandachtige toehoorders drongen —- hierom kon die niet misfen insgelyks myn hart te treffen. Eer J5 de Predikant dezelve nog beffoot, verwenschte ik „ bykans den dag, in welken ik ooit wederom aan J} den Heer schultz zoude denken , en verliet , de kerk met dat vast voorneemen. Op weg ont„ moette my Mevrouw * *, en, terftond zag ik in „ haar niets anders dan de vyandin van myn' vriend ; dit denkbeeld maakte my zó driftig, dat zy zulks aan mynebeevende tong ligtelyk had kunnen mer- „ ken.  C 7* ) „ ken. Haar zoontje door den Heer schultz „ verzeld, volgde haar." „ Ik wil u, myne vriendin, myne fchande ontdek,, ken! Alle aandoeningen en gewaarwordingen, die „ even te vooren zo diep in myn hart ingedrongen „ waren, verdweenen eensklaps, en fcheurden het„ zelve zodanig vaneen, dat de fmart en eene foort „ van ontroering my in deeze woorden (terwyl ik on„ dertusfchen zyne hand teder drukte) deeden uitbar„ fteni „ Lieffte schultz zie ik u hier? vaart gy nog wel. Hy gaf geen antwoord, maar kuste ,, myne hand zeer vuurig, doch tevens zó omzich„ tig , dat Mevrouw * * niets kon merken : ik „ kwam ook fpoedg wederom tot my zelve, en wierd „ gewaar dat zy zich net zeker praatachtig wyf onder,, hield, engevolgelyk niets van myn bedryf gezien ,, had. Ik verliet den Heer schultz, na dat ik eerst een kus aan het kleine jongetje gegeeven had, dat ik echter in zulke omftandigheden nooit wederom „ doen zal; want my dunkt dat het voor ons meisjes zeer onvoeglyk is, om in de tegenwoordigheid van „ jonge mansperfoonen een kind zo hartelyk te kusfen , „ en van de geene die ik zulks zie doen , heb ik naar ,, dien tyd altoos maar een middelmaatig gevoelen gehad. „ Ik ging van daar in eene gmoedsgefteldheid wel„ ke ik u niet befchryven kan; myn aangezicht was „ hoog rood , de weezens trekken befchaamd, en „ vol angst, myne mond lachende en misfchien vrolyk. „ Ik had reeds een tyd lang in myne kamer geweest, en aldaar de brieven van den Heer schultz E 4 s> d°or:  C 'H ) % doorgeleezen en wederom weg gelegd, eer ik merk,, te dat deeze de eerfte voorwerpen waren -, welke ii ik geduurende deeze ontroering, in myne handen „ genomen had." „ Myne moeder verraste my eenige oogen blikken daarna in deezen toeftand. Zy zag myne ontroe„ ring, zuchtte, en zweeg , doch haare agterdocht 9, vermeerderde. Zy vroeg ftil aan myne kamenier, waar ik geweest was, deeze gaf ten antwoord in ,, de kerk, waarmede zy wel te vreden fcheen, en j, en zeide onder het weg gaan, wanneer men van de godsdienftige aandoeningen een goed gebruik maakt, j, dan zal ons gemoed wel te vreden , en ons gedrag 5, in allen opzichte betaamelyk zyn. Helaas myn ,, lieve fytje ! myne aandoeningen waren zeer verfchillende van die waarvoor myne moeder dezel- ve hield; en het fchcelde zeer weinig of ik had haar „ zulks, ten minften in algemeene bewoordingen ge„ zegd, zo zeer trof het my , dat ik haar dus bedro,, gen zag, Alle de indrukken welke de predikatie „ op myn gemoed gemaakt had, waren ras verdwee„ nen; „ het is geen kunst, dus (brak myn hart om tegens de verzoekingen te waarfchouwen, wan„ neer men zo hoog van jaaren is als deezen goeden ?, Predikant: (deeze was in 't voorbygaan gezegd, „ een ftokoud man) by aldien hy in zyn jeugd. in 3, omftandigheden gelyk de myne zyn, en in dien 5, gevaarlyken ouderdom welke ik thans beleef, even- eens gefprooken had als heden: dan... ja dan ..." 5, Ik weet niet of de traagheid van myn al te zwaar „ belaaden hart, my niet toeliet meer te zeggen. Ik „ fchtikte  c 73 3 " fchrikte wegens deeze ongewaone ftem, doch de* ' zelve fchreeuwde zo lang, en herhaalde die aan" merking zo dikwyls, dat ik eindelyk niet meer aan " den inhoud der predikatie, maar aan den hoogen " ouderdom van den Leeraar, bykans met zoortge„ lyke ligt vaardigheid dagt, met welke ik eens zeker „ vertelzeltje geleezen heb ; naamelyk van eenige „ jonge Officiers , welke zich met alle toomeloosheid „ der jeugd, aan de liefkoozingen der verfchrikte in„ woonfters van een dorp overlieten. Hunnen Gene„ raai, een man van by de tagtig jaaren, kwam hen ï, onverwagts overrasfchen. Hoe nu myne Heeren! j, zeide hy , is dat het voorbeeld dat ik u geef V " „ Ik kreeg eindelyk tegenzin, om hieraan langer te , denken en nu had ik immers niet veele fchreden „ meer te doen, om tot den oever des argronds te naderen? „ Des nademiddags ging ik in eene andere kerk. Een zeer jong perfoon beklom den predikftoel, en l] men zeide my dat het een Proponent van buitengemeene verdiende was. Na een gebed gedaan se hebben dat myne gehecle aandacht opwekte, las hy den text voor, ik ontftelde; want het was * dezelfde welke ik dien voordemiddag had hooren j, verklaaren." „ De jonge jaaren van deezen Redenaar, verbo„ deri my, om die lasterende gedagten (ik kan ze by „ geen anderen naam noemen) die my tot nu toe by„ bleeven waren , ook maar één oogenblik langer te „ dulden. Zyne geheele redevoering was zo aan„ doenlyk, dat de ongevoeligfte toehoorders zelfs e 5 „ daar  C 74 > „ daardoor bewogen wierden. Een groot gedeelte ,, van dezelve, was een ipreekend tafereel van een ie5» gelyk jeugdig en ongelukkig verwaarloosd hart, en „ wel inzonderheid van het myne. Zyne woorden ,, waren zo dringende, zo merkwaarig, zo hoe zal ik zeggen ? zo perfoonlyk waarfchouwende, dat „ het fèheen als of hy en ik , alleen de onderwerpen waren. Hoe minder hy zyne jeugd kon of wilde „ verbergen, zo veel te nadrukkelyker was zyne toe„ pasfing: ik kon bykans zonder nyd niet zien , dat „ eene zo uitgebreide ondervinding , welke niet 3, zo veel nut en voordeel gebeezigd wierd, in zo kor„ ten leettyd was mooglyk geweest. Want dat hy meer kennis dan doorgaans met veel moeite geleerd „ word , en bygevolg eigen ondervindingen had, „ zulks had myne overtuiging, midden in de verblin- dendfte misleidingen van myn hart, reeds in den „ beginne zyner redevoering ten duidelykflen ontdekt. „ Zyne uitdrukkingen wierden krachtiger naar maate „ hy het befluit naderde, en ten laatften vreesfelyk 5, boven alle verbeelding zo dat ik met een foort „ van yzing bevangen wierd, tot dat ik door het befluit „ dat zagt, fineekend, en op het allerverrukkelykst gerustftellend was, benevens honderden van toe. „ hoorders, in traanen eener aangenaame weemoedig- „ heid uitborst Ik ging voorts naar huis. Gy „ kunt u ligtelyk verbeelden hoe ik het overige van „ deezen gelukkigen dag doorbracht. Daar ontflond „ wel eenige oogenblikken in myn gemoed deeze ge. „ dagten: wie weet of de jonge Redenaar dat geene „ is, wathy fchynt te zyn? een denkbeeld dat my „ in  c 75 y , in den beginne niet weinig fchrik inboezemde: doch een gezelfchap dat in ons huis vergaderd was, beH vestigde eenpaarig , dat hy op eene uitneemende wyze alle uitterlyke deugden, en wel inzonderheid die j van maatigheid, ingetoogenheid en zedigheid bezat: „Van dit oogenblik af aan wierd myn gemoed bc„ vrédigt. Ik dagt niet langer aan de neiging van "t myn hart, dan alleen voor zo verre ik den afgrond ontdekte, langs wiens ftylen oever ik met wankelende treden had gewandeld. Ik befchouwde myn tyd wederom als dat zelfde kostbaar gefchenk, waarvoor ik dezelve weleer had aangezien, en hernam, myne gewoonlyke morgen- en avond-oeffcningen. } Myne lichtvaardige vertrouwde zweeg. Ik „ ontmoette.-eenigemaalen den Heer schultz; ik „ zag zyne ontroering, doch zulks verhinderde my niet om hem een zeer koel compliment te maaken; " en myn hart noopte my na eenige dagen, om uit eigen beweeging aan myn moeder te ontdekken, dat de liefde die ik voor den Heer s chu l t z had \, opgevat , de oorzaak van de verandering in myn „ gedrag geweest was. „ Zy verzuimde hier eene fchoone gelegenheid , „ welke zy tot groot nut had kunnen aanwenden. In ,', plaats van my de gewichtige vraag te doen, of ik „ reeds brieven met hem gewisfeld had? brak zy iri , tegendeel in deeze woorden uit: ,, hoe hebt gy u '„ zodanig kunnen vergeeten? Wel foei! in een bede„ laar te verlieven die niets heeft! Ja zy ging zo verre, dat ze daarby voegde: „ wilt gy trouwen dan ' zal iku iemand voorflaan die.." Ik liet haar niet uit-  ('76 ) H uitfpreeken, Zy trof hier die fnaar myner aandoe > ningen, welke op het minne aanraaken terftond ge„ luid geeft. „ Weest verzékerd," zeide ik, „ dat „ ik geen de minfte genegenheid voor het huwelyk „ heb . Her heeft my naderhand wel duizendmaal „ gefpeeten dat ik haar deeze ontdekking, die toen „ volftrekt onnoodigwas, gedaan heb." Deeze brief kan het overige van haar verhaal niet bevatten. Vaar wel. sop HIA. VI. BRIEF. sophia aan de Weduwe E. Donderdag den 18 Juny. Brieven aan u te fchryven en toe te zegelen, is en blyft toch altoos myne lieffte bezigheid. Ik heb op dit oogenblik een brief afgezonden, en begin wederom een nieuwe zonder eens van myn lesfenaar op te ftaan, of van onderwerp te veranderen. Lotje béterd merkelyk, hoor hoe zy haare gefchiedenis verder verhaald, want ik verlaatene, heb tot nog toe niets we? gens my zelve te fchryven. # # # ^ Ik bleef nog eenige dagen in dien toeftand, welke •> 'k  i 77 ) „ ik zo even befchreeven heb, en zou geen betere „ gewer.scht hebben, by aldien de meening van my„ ne moeder als of ik myn hart op het trouwen ftel„ de, my (ik wil het gevoeglykfte woord gebruiken) niet verontrust had. Waarom verdriet het ons „ meisjes toch , wanneer men ons van deeze wensch verdacht houdt ? of zal ik liever vraagen, waarom ,, verdriet het ons, offchoon dit vermoeden ook ,, waarheid is ? Ik wenschte ten minden wel te wee„ ten of zulks insgelyks by de jongelingen, en uit „ dezelfde gronden, plaats heeft ? " Wy redekavelden langen tyd, doch na my dunkt, niets verfiandigs over dit onderwerp. Misfchien zal het u behaagen, om aan een uwer kleine gunfielingen, in een antwoord aan my , de oplosfing deezer vraagen de diéteeren. „ Volgens myne meening, „ zeide ik tegens lotje, verdriet het ons niet dat „ men zulks geloofd ; maar wy zyn zo onnoozeJ. „ en fiellen ons aan als of het ons verdroot. " „ Goed," gaf zy ten antwoord, „ doch waarom „ zyn wy dan zo onnoozel?" Ik wist het niet; want wie kan de redenen weeten waarom de menfchen zo onnoozel zyn ? Wat nu de jongelingen aanbetreft, zeide de Heer less ** eens by zekere gelegenheid: dat een jong man, die wel in ftaat is om te kunnen trouwen , zich den meesten tyd verdrietig aanfield, wanneer men hem vraagd of zulks doen wil? „ Wy „ zyn zo verwaand, " voegde hy daarby, „ dat wy „ het vermoeden, als of wy eenige zwaarigheden ont„ moeten zouden, niet mogen dulden. Wanneer men s5 de  C 73 ) „ de meisjes by druiven vergelykt die niet vallen wil„ len, of zo hoog zitten dat wy dezelve niet bereiken „ kunnen, zo kan men ligt denken in welke gedaan- te men ons onder aan de voet des wynftoks moet ,, verbeelden. Maar doet men deeze vraag aan een' jongen, of aan iemand die nog geen amptofkost„ winning heeft om eene vrouw en kinderen te voeden, „ zo zullen deeze daarover niet zuur zien: in tegen„ deel zy meesmuilen vriendelyk, en zullen die vraag ,, misfchien met ja, en meteen dankbaar compliment bovendien, beantwoorden. Doch laat onze lotje wederom fpreeken. „ Ik vergat," vervolgde zy: „ ook eindelyk dee„ ze omftandigheid , dewyl myne moeder daarvan „ niets meer gewaagde: maai- was dit kinderach- „ tigheid, of wat was het? ik wierd verdrietig om „ dat myne moeder zomtyds Mevrouw * * bezocht, „ zonder my mede te neemen. Zy kende misfchien „ myn eigen hart beter dan ik gelyk ik bykans „ uit het vervolg kon afneemen. „ Te vergeefsch had myne Naaiffer reeds menig. „ maal gelegenheid gezocht, om wegens den Heer „ schultz te fpreeken. Nu waagde zy het ein„ delyk. „ Het verwondert my:" zeide zy, „dat „ de Heer schultz, niet tegenftaande het geld „ dat gy hem gezonden hebt, nog altoos zo flegt ge- kleed gaat..." „ Ik hoorde dit (ja ik beken dat ik het hoorde) —— ,, en zweeg." „ Hoewel, dien armen braaven hals had zo veel fchul-  ( n y „ fchulden , dat hy daarvan misfchien geen enkelde ftuiver heeft kunnen overhouden." „ Ik fprak niets doch myn hart klopte." Ik weet alleen, dat toen ik hem uwen brief overhandigde, en hy my een drinkgeld geeven wilde...". „ O zwyg, zottin ! " „ Zie je wel Mejuffer; dat gy nog even goed zyne ,, vriendin zyt? O, ik weet 'er ook van te fpree- ken! Eerst een poosje zwygen; dan een beet- je hartkloppen; en ten laatflen: " o zwyg, zottin! „ zyn dat geene goede kentékens ? De ondervinding „ is de beste Leermeester. Gy weet immers de his„ torie die ik zelve heb gehad?" j, Ik moest om haare kuurenlachen." ,, Gy zyt een regte fnapfter!" ,, Zo gy dat weet: waarom wilt gy me dan het ,, praaten verbieden?... Nu, zoals gezegd is, den „ armen hals wilde my een drinkgeld geeven, maar „ "het Icheen dat hy niets meer dan een heel dubbeltje „ kon vinden; hy fchaamde zich evenwel om „ my zo weinig in de hand te floppen, en ik kreeg ,, niemendal. Ik moet toch zeggen dat ik ook volftrekt „ niets zou aangenomen hebben, want uw prefentje, en de vreugdetranen die toen over uwe bloozendc ,, kaakjes biggelden, hebben my genoeg beloond... „ Het fpyt me toch... ja wel fpyt het my dat dat al„ les te vergeefsch geweest is ! Ik geloof, zo arm als „ hyis, dat hy nogthans liever het pand, dan de „ vriendfchap zou verboren hebben." „ Ik heb nooit opgehouden zyne vriendin te zyn.'» „ Wat  C 80 ) Wat volgd?" „ Laat my met rust! ik kan daarvan met u niet j, fpreeken." „ Niet? lees dan wat hy fchryft. Dit zeg- „ gende wierp zy een brief voor my op de tafel ne„ der, en liep aanftonds uit myn vertrek. " „ Ik zag den brief aan, maar bleef, in de onzeker„ heid wat ik doen wilde, en ten prooi van veele „ bittere gedagten die eensklaps in my ontftonden, op „ myn ftoel zitten. Den brief leezen, was even zo „ goed als of ik alles wilde omver rukken , wat ik „ met zo veele moeite en arbeid opgebouwd had. Ik „ poogde te vergeeten dat den brief daar lag, en dit „ gelukte my. Zy kwam omtrent een uur daarna te „ rug, nam denzelven op, keek my meesmuilende .,> aan, ging naar het venster om te zien of het zegel „ niet gebroken was, en frak de brief wederom by „ zich. „ Wilt gy dan ook niet weeten, hoe ik aan ,, denzelven gekomen ben ? " „ Ik antwoordde op dien toon, welke | tevens ja en „ neen beduidt." „ Gy zoudt met uwe mama een lekker boutje te „ kluiven gehad hebben, zo ik 'er geen zorg voor „ gedragen had." „ Hoe zo?" „ Ik heb hem uwe mama ontfutzéld." Ik fchrikte. ■ „ Hoe ligt had myne mama die „ kunnen opbreeken! Geef hem hier myn kind: ik „ moet eens zien of het zegel...'» „ Of het zegel van ftaal is? O neen! het breekt veeltegemaklyk." „ Zy  C Si 3 4, Zy had dit zeggende het zegel opgebroken, en ~k gaf my den brief geheel ontvouwd in handen. Ik i, nam dit zeer kwalyk, en wilde hem niet aanneej, men." Dan zal ik dien aan den Heer schultz te „ rug geeven, en zeggen dat gy denzelven geopend ,* hebt, maarniet leezen wilde, om dat 'er niets in „ ftond dat u behaagde." Het was onmooglyk om ernftig te blyven: „ Zo „ gy die ftoutheid durft hebben; dan..." „ Welnu? het zou my toch myn beste kop niet 3, kosten? Wat zou'er dan al veel op volgen? Gy j, geeft my op de eene wang^een oorvyg, en hy geeft my, wanneer ik hem goede tyding breng,op de ,, andere een zoen. Derhalven, om dat 'er de goeii de man veel aan gelegen legt, om haast te weeten j, hoe de zaaken gaan zullen, en om dat ik hem zó ,, lief heb, dat ik gaarne voor hem door een vuur zou „ willen loopen; zo..." Zy wilde heenengaan. ,, Waar heb je dien brief ,, gekregen? „ Daar kwam een ftom jongetje by uwe Mama, dat ,, vroeg..." ,, Zotskap, daar je bent! ,, Heel goed! lees eerst den brief, daarna ben ik 3, tot uwen dienst. Hoewel, laat ik deeze reis maar „ eens uw' zin doen, want ik heb alle mooglyk re„ fpectvoorde vrouwelyke delicatesfe, van welke ik veel gelezen, maar tot nog toe weinig ondervon- den heb, misfchien om dat ik zelve nog geen vrouw ?, ben. >' . Zy verhaalde toen , dat de Heer F „schultz,  ( 8* ) „ schultz, welke deezen brief reeds eenige wee,, ken in zyn'zak gedragen had, haar denzelven eerst „ voor een paar dagen gegeven had, vermits hy hrar „ al dien tyd nergens had aangetroffen. Hy had haar „ verzekerd, dat daarin niets inffond datmy mishaa„ gen kon, maar dat dezelve van de grootfle aange- „ legenheid was. Wat zal ik zeggen myne lief- „ fte fytje? De poetfen van dit grappig meisje, „ hadden my al te veel van myn ftuk gebragt; ik „ las den brief, en zie hier deszelfs inhoud: # 2*£ $ De Heer schultz aan lotje. „ Gy verwacht misfchien van een' man , welken „ gy zo zeer vernederd hebt niets meer— „ niets dan dat wanhoopend ftilzwygen, waarmede „ een elendige van onder den voet , jvelke hem in „ het ftof vertrad , met bange zuchten wegkruipt: „ doch myne geheele denkwyze dringt my om u te „ zeggen, dat ik niet begrypen kan waarom gy my „ zo ftreng geflraft hebt? Hebt-gy my van uw aan„ gezicht willen verbannen ? Had iemand u in 'c „ oor geluisterd, dat ik een vermetele was? O, „ vergun my dan de vermetelheid , om u myn „ gedrag van het eerfte oogenblik af aan dat ik de „ eer gehad heb u te kennen, ook zelfs myn ge„ drag by het vogelnestje, te herinneren. Of hebt „ gy een' wenk myner oogen, die in het tuinhuis, 5, waarlyk tegen myn' wil, op de manchetten viel, met „ den fmeekenden wenk van etn' behoeftigen bedelaar „ aan  ( 83 ) aan uwe deur verwïsfeld ? zo betuig ik by alle de eer „ welke my onder eene reeks van wreede kaftydin-. „ gen tot nog toe nimmer verlaten heeft,! dat] gy ü „ vergist; en dat ik het laatstgezonden pakje, niet „ anders dan in de ontroering welke het bewustzyrt „ uwer goedheid in my veroorzaakte, heb kunnen „ aanneemen. Of heeft myn eerfte brief het ouge„ luk gehad u te mishaagen ? Ik beken , dat dezel„ ve zulks verdiende; maar hoe kon ik deswegens „ ongerust blyven , nadat ik het antwoord gelezen ,, had, waarmede gy my op denzelven verwaardigde? „ Zo veele goedheid als hetzelve behelsde, zulke „ uitdrukkingen van zuivere vriendfchap, onder zulk „ een fchoon gelaat gy moogt my nog eens „ ftraffen, nogthans moet ik betuigen dat ik dat alles „ voor geene ipotterny konde aanmerken ; en hoe „ bezwaarlyk valt het my nog in dit oogenblik om „ dezelve daarvoor aan te zien , hoewel de tegenwoor„ dige omftandigheden zulks fchynen te vorderen? „ bykans zo bezwaarlyk als de gehoorzaamheid welke „ ik met myn' tweeden brief betoond heb. Of „ mishaagde u die wensch: om nader met u bekend te moogen zyn ? een wensch, waartoe gy zelve —• „ (ik kan my niet anders dan door deeze woorden „ verdeedigen) waartoe gy zelve my gewettigd hebt. „ Ik lochen dien angst- wel niet , met welken ik ,, vreesde, dat ik u beleedigde, en dat gy op het con„ eert niet zoud verfchynen: maar gy zyt gekomen, gy „ hebt my een' wenk gegeven , dien ik terftond gehoor- „ zaamd heb, en ben heenengegaan. Ik behoef „ my wegens myn hart niet te fchaaüKii, wanneer ik F a w  C 84 ) „ u beken, dat ik niet eerder geloofde ongelukkig ter „ zyn, dan toen gy die oogen van my afkeerde, „ in welke ik de bevestiging der vriendfchap hoopte „ te leezen, waarvan ik de onderpanden reeds in han„ den had. Van dien tyd af aan —- ik zal niets „ van de fmarten zeggen, welke myn hart zo deerlyk j> py«igen van dien tyd af aan meende ik, dat „ de ongemanierdheid van eenige jonge lieden, die „ my in de concertzaal verzeld hadden (en van Welken „ ik echter niet begrypen kan, hoe my dezelven kun- „ nen te last gelegd worden) u beleedigd hadden „ doch ook deeze zorg verdween, toen gy my nader„ hand verwaardigde om my op zodanige manier aan ,, te fpreeken , dat zelfs de meest begunftigde liefde », (vergeef my deeze uitdrukking) dieniet had durven ,, verwachten. Ik heb zèdert tweemaal iets in uw „ gelaat ontdekt , tot hetwelke de oorfpronglyke „ trekken van goedheid— en deezen zyn de uwe, „ niet gefchapen zyn. Niets is by gevolg zekerder, „ dan dat ik geffraft, en dat meer is onfchul- „ dig geffraft word. Of... doch zulks is onmoog,, lyk.. . Zoud gy met myn ongeluk den fpot dry- ven? neen, dat hebtgy niet willen doen dat „ hebt gy niet künnen doen. Of heeft u een onbe„ kend vyand tot myn nadeel vooringenomen ? Zulks „ kan ook niet zyn: want gy zyt te goedertieren, „ dan dat gy my veroordeelen zoud , zonder my „ eerst gehoord te hebben. Hoe pynigend is deeze „ onzekerheid, waarin ik thans moet zuchten ! Ik ver„ droeg een ongeluk, dat veel grooter en uitgebreider „ is dan gy of iemand anders denkt, en droeg het „ met  ( is ) ■ met geduld". Ach! dat gy nooit.dietraanen gezien *' hadt, welke ik anders zo zorgvuldig voor myne Z medemenfchen verberg! Gy hebt deeze gezien, , gy verminderde myne elende, door een' zo buiten,! gewoone byftand — en hebt toch kunnen toelaa, ten, dat myn ongeluk zo oneindig vermeerderde! Ik „' beken , dat ik die grenzen niet kende, welke de , vriendfchap van het daar naast aanleggend gebied „ affcheiden ik verdoolde-— en wierd echter , te wel ontfangen, dan dat ik zoude hebben kunnen J, overwegen, dat het my by myne telkens te leur „ gefielde verwachtingen weinig baaten kan van eene „ goede afkomst te zyn, en dat het nog eerst beflist „ moet worden, of men my in 't toekomende onder „ de ryken of onder de armen zal tellen. Ik ben nooit „ vrypostig geweest, maar ik wierd vrypostig. Nog „ eens gezegd ik verdoolde; en waag het thans om u , te fmeeken dat gymy wederom op den rechten weg " helpt. Maar is het u oogmerk geweest om dien hoogmoed te doen bukken, om welken ik thans ge- ' tuchtigd word, zo is dat doelwit zo volmaakt ge", troffen, dat nieuwe poogingen daartoe gelyken zou„ den aan den arbeid van een' man, die over den „ boom, welken hy alleen ter aarde wilde vellen, en l die thans voor zyne voeten legt, den byl nog eens „ zwaaide,—■ SCHULTZ, f s EER*  C «ff ) EERSTE VERVOLG. „ Zo haast ik dit gelezen had, "vervolgde lotje, ,, verviel ik in eene diepe droefgeestigheid Daar is eene foort van hoogmoed, welke onze fexe on,] der zekere -omftandigheden niet mishaagt • ik vond „ de kentekens van denzelven in deezen brief ik „ vond meer; ik vond hoop, liefde, en nugevoelde ik ,, eerst hoe zeer ik myn' voormaaligen vriend gekweld ,, had. Zyne bede om hem wederom op den rechten s, weg te helpen, roerde my veel krachtiger, dan het „ kermen van een verdoold mensen in eene woeste „ lanftdreek zoude gedaan hebben. Het blad ontviel myne matte handen. Myne vertrouwde raapte „ hetzelve op, en las het van 't begin tot aan het ein„ de. Zy heeft verftand en veel] belezenheid. )} Dit alles is toch zeer verftaanbaare taal," zeide zy, 99 en gy zegt, dat gy daarvan met my niet fpreeken „ kunt?" Ik weende, en zy ftortte insgelyks traa,* nen. „ Hy is," vervolgde zy, „ van goede af- komst, misfchien ryk; ik zie niet wat u verbied 5, om hem (naar het u goeddunkt) het zy vriendfchap „ of liefde te fchenken." Eigentlyk " voegde zy lachen„ de daarby,,, zyn deeze beide wel van een deeg ge- kneed: doch gy kunt haar zodanige gedaante gee„ ven als gy wik. Volg myn' raad; wys den armen „ verdoolden jongman op den rechten weg, en zend s, hem tot zyne verkwikking een ftukje koek van dat » deeg.»  ( *7 ) „ deeg! Hier (terwyl zy een blad postpapier klaar „ legde) hier is iets om het in te pakken." Weg zottin," gaf ik ten antwoord, „ ik zal hem " antwoorden, maar wat?" „ Eene groote '„ vraag, waarlyk ! doch wanneer gy hem vooreerst „ maar een weinig te recht wyst, zo zal de Hemel „ hem wel verder voorthelpen. Nu dan," terwyl zyde deur opende, „voor oorvygen heb ik niets meer „ te vreezen , maar zal hy dan... tot loon voor de „ goede tyding die ik hem gaa brengen... gy weet „ immers, wat ik omtrent de andere wang zeide?— ,', Deeze boert mishaagde my, en zulks was misfchien „ het eetfte bewys van eene op nieuw ontvlammende „ liefde. Ik verhaal u met voordacht alle de korts„ wylige invallen van dit meisje, om dat zonder dee„ ze, alles eene geheel andere keer zoude genomen „ hebben.'' „ Zo haast ik alleen was, nam ik het befluit om , hem nog in geen agt dagen te antwoorden. Myne , rust had my zo veel gekost, en was met zo veel „ moeite verkregen;, dat ik iets vreesde te doen, „ waardoor dezelve op nieuw kon geftoord worden. „ Ik meende met dat alles wel verzekerd te zyn, w dat ik niet wederom op nieuw in de ftrikken der „ liefde zoude verwarren. Ik meende dat ik hem nu „ niets verder fchuldig was, dan hem alleen te zeg„ gen, dat ik hem zo min had willen vernederen , „ als den fpot met hem dryven. Doch hoe meer ik daaraan dacht, om my zelve geheel en al van hem te „ ontdoen, hoe duidelyker ik merkte , dat' my „ die woorden niet onverfcliillig waren, met welke F 4 5) hy  C 88 ) > s, hy wegens zyne afkomst en omftandigbeden fprak.—• ,, Het is immers mooglyk," dacht ik by my zelve, '3, dat ik tot den echten flaat beftemd oen. Myne ,, moeder heeft hem al* een' bedelaar, die niets heeft, ,t en niets is, veracht. Wie weet of zulks het eenigfte nipt is, dat zy tegen zyn' perfoon kan inbren„ gen? Genomen dat dit eens de wil des hemels was, ,, zo was het immers goed , dat ik hem te vooren zó „ veel als mooglyk is, had Ieeren kennen. Jk heb « mets te duchten , nademaal ik verre van hem, en „ reeds door fchade wys geworden ben; en zo ik ,, merk dat 'er een adder in het gras fchuilt, zo v kan ik immers met hem breeken zo haast my goed,, dunkt. Hef is boven dien zeer fmartélyk wanneer s» n:eh ondervind, dat een mensen voor wien wy „ achting hebben, een kwaad denkbeeld van ons heeft; ,, hierom is het myn plicht om hem het verkeerd denk. „ beeld wegens my te beneemen. En dit alles aan t, een' kant gezet, zoude de wellevendheid niet van n mY eifchën, dat ik hem een antwoord fchreef?" „ Ziet gy wel lieffte fytje, aldus dacht, aldus „ redenkavelde ik by my zelve geene agt dagen lang—— oneen! niet langer dan tot den volgenden morgen, wanneer ik myne hoogwyze Raad,, geeffter verzócht, dat zy de moeite wilde neemen ,, om ten aanzien der twee voorheen gemelde pun,, ten, eenige nadere informatie te gaan zoeken." ,, Zy gebruikte ten dien einde zekere kleine kunst„ greepen, die ons échter aan geenede minfte achter,, docht bloot fielden , en vernam door dat middel bui„ ten hetgeen gy reeds weet ook nog de volgende om- „ ftan-  C «9 ) Handigheden: dat zyne nabeftaanden in zeer groot '? aanzien waren; dat zyn vader door den vyand wel ! geplunderd,doch niet ten eenemaal geruïneerd was; en wat zyne ftudien betroffen, dat hy boven alle " andere jonge Rechtsgeleerden,'die op deeze hooge " fchool waren„verre uitmuntte, en ook door zekere fchriften waarvan met veel lof gefproken wierd, " reeds voor een man bekend geworden was, dien v men tot allerhande gewigtige bezigheden zoude kun- nen gebruiken Dit laatfte getuigenis gaf een " der Hoogleeraars, by wien een Officier uit naam \\ van den Gouverneur naar hem vernomen had. " „ Ik wierd nu zeer begeerig om «zyne fchriften te zien. Ik las dezelven , begreep hierendaar ecnwei- " nig en dit behaagde my by uitftek. Die ftukken, ' welken ik begrypen kon, (waaronder eene weder' legging tegen de voorvechters der weelde en overr daad, eene fatyrieke verdeediging der veelwyvery; " eene verhandeling over de onvoldoendheid der mid" delen, welken men tot nu toe gebruikt heeft; om " dehuwelyken te vermeerderen; en eene tweede over " het verplaatfen van allerhande fabrieken uit de groo'', te fteden naar het platte land) waren zo fraai ge',, fchreven, dat'er, myns bedunkens tot zyne fpoe, dige verheffing niets meer ontbrak, dan dat de Heer ',' less** aan't een of ander Hof, de plaats van ', Staatsminister bekleedde. Myne liefde verborg ;; zich van dat oogenblik af aan, achter het fcherm j", der hoogachting, die ik voor hem opvatte, en ik „ waande, dat ik hem nu enkel als een vriend, en geVolglyk in datzelfde licht als den Heer less** F 5 » be-  C 9° > ,, befchouwde. Derhalven fcbreef ik hem zon Ter ,, langer uitftel; en zie hier het affchrifc van dien ,, brief." # # # Lotje aan den Heer schultz. ,, Niets dan myne zucht voor de waarheid , zoude ,, my dat getuigenis kunnen afpeifen, hetwelk gy tot „ uwe gerustftelling wenscht te ontfangen; en ik ontti deku zonder eenig bedenken eene waarheid, die „ ik voor alle andere menfchen zoude verzwygen. „ Dit is geen bloot compliment, maar het is een nood„ zaaklyk gevolg der nadere kennis van uw zedelyk ., karakter, welke ik onder anderen ook door het „ leezen uwer nuttige en aangenaame fchriften ver„ kregen heb. Gy zyt naast myn Leermeester de „ tweede man , dien ik zo naauwkeurig ken, en „ gevolglyk buiten hem de eenigfte, met wien ik ooit' bnefwisfeling gehouden heb. Eér ik verdergaa, „ verzoek ik als het eenigst bewys uwer vriendfchap, „ dat gy my dien brief te rug zend, welken gy reeds ,, van my in handen hebt. Men is doorgaans gewoon, „ deezen eisch als zeer ongunftig te befchouwen: doch „ gy zult u denzelven in een ander licht voordellen, „ wanneer ik u verzeker, dat ik zo even het affchrift „ daarvan nagelezen heb, en wel den brief zei ven maar j, geene dier genegenheden terug neem, welke dezel- „ ve u ontdekt heeft Oordeel nu of die vqpr- „ zorg ergens anders uit ontftaat, dan uit de vrees, „ dat dezelva ten eenigen tyd in andere handen dan  ( 91 ) de uwe vallen raogt. Gy hebt u grootelyks •* vergist, wanneer gy meende , dat ik u vernederen ' of met ufpotten wilde, of dat het gedrag van u of van degeenen, die u op het concert verzelden, " my beleedigd had: in tegendeel hebt gy met recht aangemerkt, dat ik u zedert eenige weeken poogde " te vermyden. Spaar my ten deezen opzichte eene ", bekendtenis, welke ik ongaarne zoude doen; en ',' laat my alleenlyk zeggen dat ik de grenzen , waarvan gyin uwen brief fpreekt nog min&r kende dan gy. Ik had den hooglten graad van vriefidlchap op',' gevat; ik heb denzelven nog; maar, (om »y van uwe eigene gelykenis te bedienen) ik trad onverziens ,', over de grenzen , tot in het daar naast aanleggend „' gebied. Ik keerde fpoedig terug en kan noch „ wil u thans niets anders bidden, dan dat gy my wilt „ laaten, daar ik ben en daar ik blyven moet, „ wanneer ik my de genegenheid myner moeder niet „ onttrekken, en de aangenaame rust en kalmtemyns „ gemoedsverftooren wil. Wenscht gy deeze laatfte te '„ vermeerderen, zo geef my gelegenheid om u ge„ duurende het ftilzwygen van uwe ouders, en dè „ daaruit voortkomende ongelegenheden, door daa„ delyke bewyzen te toonen, dat ik nooit zal ophou„ den te zyn Uwe Waarlyk Genegene Vriendin CHARLOTTE VAN DEN BERu, TWEE-  ( 9* D TWEEDE VERVOLG, Ti S.Jetje heeft my gezegd, dat de Heer puf? van zyue reis terug gekomen is, zyne zuster (preekt integendeel van hem, alsof hy nog zeer verre van koningsbergen was. Laat de man mynenthalven hier of niet hier zyn, hy zal toch nooit de myne worden. Wat de gekhiedenis van lotje (die ik zo terftond zal voortzetten) betreft: ik twyfel zeer of gy haaren brief zult goedkeuren. God bewaar my, dat ik ooit aan eenig* manspèrfoon, voornaamelyk aan iemand die zo trots en driftig is, zo veel zou dur, ven zeggen als zy gedaan heeft. De toeftand waarin zich deeze twee gelieven thans bevinden, komt my over 't geheel genomen ten uiterfte vreemd voor. Gy zult aanftonds hooren , dat i hy de liefdeverklaaring (lotje moetmy niet kwalyk neemen dat ik haaren brief dus noem) zeer wel begrepen heeft; hy fchynt tegenwoordig gelukkig te zyn, en ik zou 'er haast niet aan tvvyfelen of hy is thans meer dan een bloot ftu, dent, want zyne omftandigheden zyn geheel van ge, daante veranderd ■ en evenwel laat hy haar omtrent, dezelve niets weeten. <3? <8> «§> „ Ik heb u reeds gezegd," vervolgde lotje, », dat ik myne betrekking op den Heer schultz „ voor  c « ) voor even dezelfde hield, als waarin ik my ten aai» i zien van den Heer less** bevind. Onder dee' zen waan nam myne liefde zodanig toe, en fchoot zulke diepe wortelen, dat dezelve nimmer zo- lang „ ik leef uit dit hart zal uitgeroeid worden. Het is „ met ons gedaan myn kind, zo haast wy met ons, zelve over den naam beginnen te twisten, waarrae<" de wy eene foort van genegenheid welke wy voor een mansperfoon opgevat hebben benoemen zullen " Byaldien dan geene byzondere ichikkingen van " God medewerken; zo... ach! fcheld my niet my, ne lieve fytje! want het is toch waar en waar" achtig, dat myne moeder niets hoegenaamd tegen ,', hem heeft, dan zyne armoede welke echter nog niet ten volle bewezen is, en ook van geene de minfte beduiding is, inde oogen van onzenhe. ,, melfchen Vader." u Zeer goed (zeide ik} wees dan gerust;, wees ge- „ zond." „ Dat is juist zoveel gezegd, alsof gy aan iemand die in 't water legt, en die het touw waarmede men " hem redden wil, wel gezien maar nog niet gegre- ]] pen heeft, toeroept: wees droog! O, dat gy „ lieden , die nog gezond van harte zyt ,■ u toch van „ het moralifeeren kond onthouden." Ik bloosde. Zy meende dat deeze woorden my getroffen hadden: „ Voorzeker, " zeide zy, „ is uw „ hart nog gezond; want anders zoude ik u reeds voor lang gevraagd hebben, hoe u myn vriend be„ haagt?" Ongevraagd heb ik u zulks reeds willen zeggen, „ nadat  ( 94 ) *„ nadat ik hem uit zyne brieven leerde kennen. Ik „ twyfel zeer myn kind, of hy uwer wel waardig » -s ? " — Zy hoorde vreemd toe „ Hy bemint fchielyk ik twyfel derhalven 3, of zyne liefde wel van langen duur zal zyn? Hy is „ trotsch dus is het de vraag : of hy wel infchik- kelyk is? of zyne aandoeningen teder genoeg zyn, „ om eene belangelooze liefde naar waarde te fchat„ ten?" „ Ik heb van beide nog geene volkomene zeker. ,, heid: maar laat ik ondertusfchen vraagen, of gy dan „ eenige bewyzen meent te hebben, dat hy by zyne „ trotsheid hoogmoedig, en by zyne fchielyke liefde #, te overhaastig is ? 's „ Ik kan die vraag met geene zekerheid beflisfen." „ Goed! gy billykt dan myne genegenheid ?" „ Maar hoe, wanneer hy evenwel nooit de uwe "„ wierd?" ,, Alsdan..." (zeer droevig) ,; alsdan kan en zal „ ik nooit aan iemand anders myne hand geeven!" Zeg my eens, licffte moeder, van waar komt het dat de jonge meisjes in zodanige gevallen als deeze van lotje, altoos ronduit zeggen, en zich ook zelfs verbeelden, dat zy nooit aan 't trouwen willen denken? Het gewoonlyk zeggen, dat zy maar één hart hebben e» hetzelve geen tweemaal kunnen wegfchenken, beduid naar myne gedachten niets; want zo dra twee gelieven van eikanderen moeten fcheiden , danontfangen zy immers dat hart en met een deszelfs vryheid terug; zofchynthet ten minfte by bedaarde overweeging.  ( 95 ) ging. Zoude het daarvandaan komen, dat zodanig een hart zieh niet zo haast kan vry maaken? men ziet toch, dat het zich eindelyk vry maakt—>- en hoe meenige vaders en moeders, wanneer zy een' tydlang gehuwd geweest zyn, ftrekken ten bewyze daarvan? Of wil men zich zyn verlies zo groot verbeelden, dat het nimmer te herftellen is ? en waarom doet men dat? Of wil men door het verzeggen van alle toekomende liefde, het tegenwoordig verlies als het verlies eener zaak aangemerkt hebben, welke niet verdient, dat men dezelve ooit terug zoekt?- maar is dat wel geloofbaar of waarfchynlyk? Of is het depü amoureux? en wat beduid dat zeldzaam woord? Laat het zyn hoe het wil: lotje fprak dit op dien toon, met welken wy meisjes onze ouders zo dikwyls een' fchrik op hetlyf jaagen, wanneer zy vergeten hebben, datzy in hunne jeugd eveneens fpraken. Ik kon haar deeze reis niet verder polfen; zy was in dit oogenblik veel te bedroefd: maar ik zal voortaan alles aanwenden, dat in myn vermogen is, om haare moeder ten deezen opzichte andere gedachten in te boezemen, hoe boos. aartig ook myn achterdochtig hart myzegt, dat geene liefde voor lotje my tot dat befluit aanfpoort, maar de vrees, dat de Heer less** misfchien eens het voorwerp haarer liefde worden mogt. „ Myn gemoed,'' vervolgde myne vriendin, „was „ nu veel geruster dan hetzelve tot hiertoe geweest „ was. De flaapelooze nachten j de rusteloosheid „ myner verbeeldingskracht ; de hevigheid myner „ wenfchen, die zich zelfs tot zaaken, van welke ik „ maar een zeer duister denkbeeld had, uitftrekten; » het  ( 9<* ) het ongeduld in myne verwachtingen , ook omtrent ,-, zodanige, van welke ik geheel geene rekénfchap kon geeven ,• en dat het ergst van allen was, de flaauw,, hartigheid in plaats van myne voorgaande vlyt tot deugdzaame handelingen, en het onfinaakelykewaar ,, ik anders de waare vreugd der deugden proefde ,, dit alles baarde my grooten fchrik en verlegenheid, ,, want ik wist reeds uit de theorie , dat dit alles uit de liefde fproot. Hierdoor wierd ik zó omzichtig, ,, dat ik elke verandering van humeur, gelyk de Gej, neesheer de verandering in het af of toeneemen der „ pols-flagen, naauwkeurig gade floeg. Ik bemerk„ te aHesb wat in myn gemoed omging, elke kleine „ verandering die in hetzelve plaats had, dit alleenlyk ,1 merkte ik niet, dat het met liefde vervuld was. „ Myn toeftand zoude inderdaad gelukkig geweest „ zyn, wanneer ik, of de gegronde hoop tot myne „ moeders toeftemming, of de zekerheid dat ik haar verbod gehoorzaamen zou , had gehad Ik had kort na het afzenden van myn'laatften brief een ant,, woord van den Heer schultz ontfangen. Alle 3, de onftuimige aanmoedigingen van myne vertrouwde „ waren onmagtig om my éér dan na eenige weeken ,, tot het openen van dien brief te beweegen. Ik deed het eindelyk, toen ik meende dat zulks bui- ten gevaar geichieden kon: zie hier, wat hyfchreef.' # $ $ De Heer schultz aan lotje. „ Gy kent de waardy van het gefchrift waarmede >> gy  ( 9? ) »> gy my verwaardigd hebt, al te wel, dan dat gy „ de betuigingen myner -dankbaarheid, welke met „ geene woorden uit te drukken zyn, daarvoor ver„ wachten kunt. Ik kan echter niet ontkennen, dat „ -uw brief veele zaaken behelst, die ik niet begrypen kan, Gy begeert dat ik u eene bekendtems \\ fpaaren zal, welke gy ongaarne zoud doen, en gy , doet een oogenblik daarna die bekendtems met alle *' mooglyke goedheid; daarop neemt gy dezelve ter" ftond in zeker opzicht wederom terug , alhoewel " gY zegt, dat gy van die genegenheden, welke uw eerfte brief my ontdekt heeft, niets wilt terugnee* men Doch ik wil dit raadfel niet poogen op te *! losfen, wei te vreden, dat gy my uwe vriendfchap laat, met eene edelmoedigheid , welke geen onder" zoek, hoe die grenzen heeten, binnen welke gy " mv gelukkig maakt, zal willen dulden. Byal- " dien ay geweten had , dat ik, uit overmaat vanvoor" zorg, zekere middelen beraamd heb, waardoorfom" mige papieren, ook zelfs in de alleronverwachtfte " omwenteling van myn fortuin, terftond aan de vlammen moeten opgeofferd worden; zo zoude de " brief, welken ik op uw uitdrukkelyk bevel (ik ver" zwyg met welke aandoening) hiernevens terug zend, " in volmaakte zekerheid in myne bewaanng geble- ven zyn Gy neemt deel aan myne tegenwoor- digeomltandigheden; welk geluk voor een gevoe- , lig hart! en wel op zulk eene manier,die my ryke* kelyk beloont voor alle verachting, welke men, » van laage zielen omringd, elke morgen aan een flecht „ kleed betoont; maar wat voorts de grootmoedige G i» be*  C 9» > „ bewyzen van dit edelaartig deelneemen, diegymy „ aanbied, betreft, moet ik volftrekt bidden dat gy 8, u daarvan onthoud, dewyl myn noodlot op het ,, punt ftaat om door eene langgewenschte ontwikkeling, eindelyk beflist te worden enz. DERDE VERVOLG. Ik beken lieffte moeder, dat deeze brief my in 'tminfte niet behaagt. Hoe minder myne vriendin in ftaat geweest was, om in haaren voorgaanden brief haare liefde te verbergen, hoe minder hy had moeten doen blyken, dat hy haar begrepen had. Ik moet die vermetelheid waarmede hy haar tot het vermeerderen der vriendfchap aanfpoort, insgelyks veroordeelen j want de zaak wel ingezien , wat was hy toch? Eenftudent, die zich op niets met zekerheid beroepen kon. En wat heeft de verachting, aan welke zyn kleed hem blootftelt, met zyn' brief aan lotje gemeen? Kortom, hy behoorde aan haar zonder voorkennis van haare moeder niet gefchreven te hebben, en zy van haaren kant had zyne brieven niet moeten aanneemen. Lotje denkt evenwel geheel anders. „ Ik kan," vervolgde zy, „ u met geene zeker99 heid zeggen, of het my behaagde, dat hy my myn' „ brief terug zond, ten minfte dacht ik hieromtrent den eenen of den anderen tyd zeer verfchillende. „ Maar die woorden: wel te vreden dat gy my j, uwe  ( 99 ) „ uwe vriendfchap terug laat met eene edelmoedig,, digheid, welke geen onderzoek, hoe die grenzen „ heeten, binnen welke gy my gelukkig maakt, zal 3, willen dulden," behaagden my buitengemeen. Ja, riep ik uit, terwyl ik die woorden las, zo zulks „ door my gefchieden kan, dan is uw geluk ge- „ maakt! Nogthans wistik niet, en nam het ook „ niet eens in myn bedenken, hoe ik zulks doen „ wilde.'* „ Ik ontdekte deeze duistere gewaarwordingen aan „ myne vertrouwde. Zy begreep dezelve misfchien beter dan ik, zy maakte die ten minfte aan den Heer schultz bekend, aan wien ik weigerde te „ fchryven. Hoe aangenaam eene geheime brief- wisfeling ook zyn mag, past die weinig aan de „ plichten, welken men zichzelve, en eene moeder, „ gelyk de myne was, verfchuldigd is." „ Nu begon ik eindelyk alle de geneugtens welke „ eene geruste liefde fchenken kan, te ondervinden, ,, toen zich eensklaps het tooneel zodanig verander- de, als het nog tegenwoordig is, Myn Oom wil„ de zich met een plaifier-reisje naar Fischhausen „ vermaaken. Vermits myne moeder wegens eene „ geringe onpaslykhcid dezelve niet wilde bywoonen, en dat bet je meende dat zy ons beiden (gelyk 2, zy gaarne doet) eene kleine fpyt zoude aandoen, ,, wanneer zy te huis bleef, ging myn Oom met my „ a]leen. Aan den oever van de rivier gekomenZynj, de, vonden wy aldaar (niet zonder myn toedoen) „ myne vertrouwde, die door myn' Oom in het plaiG % „ fier-  C 100 ) li fier-jacht genoodigd wierd, en met welker vrolyk* „ heid hy zich zeer vermaakte. m „ Toen wy te fischhausen aankwamen, von„ den wy aldaar den Heer schultz, en ik geloof, „ dat myne vertrouwde daarvan de oorzaak was. Myn „ Oom, die hem kende, verzocht hem om zich in » ons gezelfchap te voegen, om dat hy, volgens zyn „ zeggen, gaarne zag , dat ik gelegenheid had om „ Fransch te kunnen fpreeken. Hy liet zich hiertoe *, niet lang noodigen, en myn Oom, die aldaar eenigen zyner bekenden aantrof, bad hem, dat hy my met „ het fchaakfpel zo lang den tyd wilde verdry ven, tot„ dat hy van zyne vrienden terug keerde. Dit ge„ fchiedde terftond, en men liet ons beiden nevens „ myne vertrouwde alleen. Ik poogde myne verlegen„ heid zo veel, als mooglyk was,te verbergen, maar myn hart klopte my onophoudelyk, en de wenken ; „ welke my de naaister ter fluik toewierp, deeden de „ eene blos na de andere in myn aangezicht opko„ men." „ De Heer schultz fpeelde met buitengewoo„ ne onoplettendheid. Ik gaf hem daarover een ver„ wyt. Hy vatte toen myne handen kuste dezelve „ met zoveel drift, als ik nog nooit aan hembefpeurd „ had. Ik ftond op , en ging aan het venster ftaan; hy „ volgde my derwaarts, en ik zag in dat oogenblik „ myn' Oom naderen, waarop ik my wederom ylings „ by hetfchaakbord plaatfte, zonder te bedenken, hoezeer ik myzelve verraden had. Myn Oom ftond nevens ons, hy hielp my fpeelen, en evenwel ver. s, looi:  ( ioï > 7, loor ik deeze party, ik, die te vooren in een rond . iaat misfchien niet één fpel verloren had. Hy zeide my toen in 't Hollandsch: „ Die jongman ziet e op 't oog veel beleefder uit dan hy inderdaad is, \\ hy had de party uit welleevendheid wel moogen verliezen." De Heer schultz verftond wat myn Oom zeide; „ Ik kon." luisterde hy my na„ derhand heel zacht in het oor; „ myne tegen. „ woordige ontroering niet anders verbergen , dan ,, door de mooglykfte attentie op het fpel te gebrui„ ken." „ Myn Oom verliet ons ten tweedemaal. „ Waar,, om, „ zeide de Heer schultz, „ dryft eene „ handkus, het eenigfte geoorloofde bewys myner on„ derdaanigheid en eerbied , u naar het venfter? En „ waarom ontvlucht gy my ook vandaar, terwyl uw ,, Oom ons ziet ? Ik weetechter dat hy my voormaals „ zeer wel lyden mogt; en ik weet ook (vervolgde 5, hy, op eenen maar al te inneemenden toon) datgy „ voormaals insgelyks eene genegenheid voor my ge„ had hebt, welke gy beloofde nooit terug te zullen ,, neemen. Uw edelmoedig deelneemen aan myn „ noodlot, heb ik aan dezelve eenig en alleen te dan„ ken; ik bezit een dierbaar pand van de zekerheid „ dezelve , doch myne gehoorzaamheid aan alle „ uwe bevelen is al te naauwgezet, dan dat... „ Ik ftoorde hem niet met woorden want ze- „ kere beklemming van het hart maakte my fpraakeloos: , maar ik ftoorde hem, doordien ik zonder het te willen, hem myne hand toereikte, welke hy zeer eer- ,, bïedigaan zyne lippen bragt. ,„ Ik wil gaarne G 3 zwy-  C 102 ) „ gen," zeide hy, „ maar ach! zeg my, dat bfó „ ik u, hoe verre ik hoopen durf?" Ik kon nog niets „ antwoorden, doch ik drukte zyne hand ■ ik „ wist dat ik het deed — en drukte die evenwel op „ zulke manier, welke my onzeker maakte ofhetmy „ lief was, dan of het my berouwde, dat ik het ge„ daan had.v „ Wie zal dan zo zot zyn en vraagen of hy hoopen „ mag?" zeide myne vertrouwde... Hoop in Gods „ naam, zo veel gy wilt, wie zal u het hoopen ver,, bieden 8'' „ Zyne oogen bleeven zo onverzettelyl: op de my„ nen gevestigd, en fcheenen met zo veel ernst te „ vraagen, dat ik my daardoor gedwongen zag om te „ moeten antwoorden. Het zwygen zoude evenwel „ ruim zo goed geweest zyn,. Verwacht van my," zeide ik, „ zo veel vriendfchap, als in het aandoen. „ lyfcst hart woonen kan, doch bedenk met een..." „ Hier zweeg ik; de Naaifter ffiet my aan, dat ik meer „ zeggen zoude, en zyne oogen brandden van onge„ duld en liefde. „ Bedenk met een, " vervolgde „ ik ten laatffe, „ dat myne moeders denkwyze my al „ te zeer bepaalt dan dat myne vriendfchap u tot „ eenig voordeel zoude kunnen ftrekken." „ En bepaalt zich dan die denkwyze tot rang en rykdommen ? " „ Ik zuchtte." „ Omftandigheden gelyk deeze zyn," zeide hy, „ kunnen misfchien fpreekwyzen onrfchuldigen, van ,, welke ik anders zeer ongaarne zoude gebruik maaken „ doch die ik by deeze gelegenheid niet wel vermy! i, den  C I03 > den kar£ Myn vader is zeer ryk geweest. Ik weet niet hoe het met zyne omftandigheden is, zedert dat hy door den vyand uitgeplunderd wierd; , maar ik wil eens onderftellen, dat die plundenngzo ' erg geweest is, als met mooglykheid gefchieden kon, ' zo blyft het nogthans zeker, dat hy evenwel aanzienlyke rykdommen bezitten moet. Hy was wel„ eer Amptsraad , en zo noem ik hem hier nog, „ om dat anders myne tegenwoordige elende al te zeer „ tegen zyne eigentlyke bediening zoude affteeken : maar hy is tegenwoordig werklyke Geheimraad. „ Het ongeluk heeft my vervolgd, doch het is ech3, ter niet in ftaat geweest om die bronnen te verftop„ pen, uit welken ik eens myn geluk fcheppen kan, „ of diegeenen te kunnen verbergen , die ik door , eene onophoudelyke vlyt gezocht en gevonden heb. „ Ik verwacht alleen uw bevel of ik in Rusfifchen „ dienst zal treeden; my is reeds voorlang eene aan„ zienlyke bediening in denzelven aangeboden, maar ik heb die van de hand gewezen, ik heb zelfs de " gedachten daarvan verfoeid , doch zohaast eene „ magtiger drangrede de liefde voor het Vaderland „ verzwakt, zo zal my die bediening even ze wenfchelyk worden, als ik reeds zedert lang verzekerd ben, die op de eerfte vraag te zullen verkrygen. " Bellis gy derhalven, welke omkeering myn nood\\ lot neemen zal; een bevel om in 'svyands dienst te '„ treden, en het verlof om my alsdan naar uwe moe„ der te wenden,.." „ Dit was al te ernftig niet voor myn hart; „ maar voor de ontroering in welke ik toenmaals was. G 4 , •»lk  C iè>4 ) J, Ik had iets dergelyks nog nooit voorheen gehoord— en nooit gedacht, wat ik in zodanig geval zoude „ zeggen, zo dat ik voor my zelve fchrikte, toen ik ,» merkte, dat myde traanen langs de wangen biggel,, den. ,, Verfchoonmy myn Heer," zeide ik, gy ziet dat ik buiten ftaat ben u te kunnen antwoor,, den." „ In dit oogenblik kwam myn Oom binnen.., Wat ;, fchort 'er aan lotje? gy weent?" „ Ach! dat geloof ik wel myn Heer," antwoord„ de de Naaifter, „ gy zou waarlyk ook niet lachen, „ wanneer gy dat gehoord had. „ Wat gehoord? wat zeg je? fpreek op." „ Gisteren hebben twee Studenten gevochten " (dit was ten allen gelukke de waarheid) en de een.." Wel nu, die heeft 'er een over den neus ge- kregen?" „ O Neen! neem niet kwalyk; recht in 't hart. „ Foei de menfchen zo in 't hart te fteeken! En dat „ een jongman als een wolk! Heb ik hem daarom ,, nog onlangs zulke mooije hembden moeten naai,, jen?..." ,, Dan hoor ik ben jy het geweest, Juffertje, die „ deeze fraaije gefchiedenis van moord en doodflag „ verhaald hebt? Was het niet een heel mooi „ Heertje?" Zy antwoordde hierop, en verhaalde daarby zo „ veele omflandigheden, dat ik overvloedig tyd had „ om my van myne ontroering te herftellen. Dit had j, eene gewenschte uitwerking, en myn Oom wierd » zó wel geblinddoekt, dat hy het vertelfeltje metee- „ ne  C i°5 > «- nehartelyke vermaaning aan den Heer schultz " om rust en vrede te houden, befloot. . Mvn vriend gaf zich over tafel alle moeite om het < vertrouwen van myn' Oom tewinnen, dat hemook gelukte Wy hervatteden na het eeten het fpel; " en vermits de Heer malgró zich toen ook by ,, ons gevoegd had, zo bleef ons niets anders over „ dan de ftille fpraak der oogen, met welke wy ons „ by elke gelegenheid zeer veel zeiden." „ Wy waren reeds te rug gekomen en zaten by my■ "e moeder over de avondmaaltyd, eer het my te " binnen fchoot, dat ik myn' Oom had behooren te verzoeken, om aan myne moeder niets te zeggen. ,', Het was nu te laat en hy rekende het zyn plicht te zyn om den Heer schultz te pryzen, naar maate van den indruk, welke deeze zo korte', teling op hem gemaakt had. De Heer mal gr é " bragt insgelyks het zyne toe: maar het ftilzwygen " van myne moeder deed my terftond vreezen, het' geen 'er voort na het eeten gebeurde. " ,, Ik had gedacht, myn kind," zeide zy, zo haast n wy alleen waren, dat gy den Heer schultz „ zoudt vermyden? Het fchaakfpel is de weg niet, „ langs welken men zich van eene ingewortelde ge„ negenheid ontflaat. Gy bemint hem. „ In 't minfte niet, lieffte Mama; maar zulke na„ tuurlyke gaaven, welke de nyd hem niet betwisten ,, kan..." „ Niets meer lotje, ik bid u zwyg; wanneer ,, gy my niets meer vertrouwen kunt, dan dergelyke „ kinderachtigheden, die nog zo laat in u opkomen, G s »' vei>  ( ÏC6- > verfchoón my dan liever, op dat ik, vóór den tya „ geen verdriet daarvan beleeven mag. Doch ik zal ., daarom uw leven niet bitter maaken; ik ben in ftaat, „ ik ben ook bereid, om uwe genegenheid, byal„ dien gy naar myn' raad luisteren wilt... " Ach! Mama!" Ik kon niets meer dan deeze „ twee woorden uiten. Zy zag my aan met een' „ onvriendelyken ernst, en liet my alleen." „ Dit was een droevig uur. Ik merkte niet hoe ti verre ik ftrafbaar was; ik ftelde wel het geval, dat ,, ik het was, doch befloot tevens dat ik evenwel met ,, meer goedheid moest behandeld worden. Het mis. „ noegen van myne moeder was de oorzaak, dat ik „ (was het mooglyk) nog meer achting voor den Heer „ schultz opvatte, en zoude my haast zo verre „ gebragt hebben, om met khem tegen myne moeder „ aan te fpannen. Deeze innerlyke beroerte was ech- „ ter van geen' langen duur. Ik wierd teerhartig „ en raakte eindelyk geheel vermoeid en vol berouw, „ in een' diepen flaap." ,, Den volgenden morgen nog zeer vroeg, ontfing ik wederom een' brief van den Heer schultz, „ dien ik u niet toonen kan. Deszelfs geheele inhoud „ was zó aandoenlyk, zó teder, dat dezelve myn ,, toekomend noodlot volkomen befliste. Hy beriep „ zich in algemeene uitdrukkingen op hetgeene hy my „ den voorigen dag gezegd had, bad, dat ik hetzel- ve eenige dagen in beraad wilde neemen, en zeide „ dat myn bevel alsdan eene wet voor hem zyn zoude. » ■ Ik befteedde het grootst gedeelte van dien „ dag, niet met op myn antwoord te denken—- „ want  < 107 > - • want ik had terftond befloten hem myne toeflena" ming te geeven, maar met het overweegen, hoe. " ik dat antwoord gevoeglykst zoude inrichten." ' Het kon niet misfen of myne zuster moest van, „ dit alles iets bemerkt hebben. Ik ging tegen den. ,, avond met myne moeder wandelen. Geduurende „ den tyd, dat deeze met geen' den minften. ,, fchyn van zachtmoedigheid, my poogde uit te vraa„ gen, beproefde jjetje alle fleutels, die zy kon magtig worden, tot dat zy een' vond , die myn „ brieve-koffertje opende. Ik had alle brieven van „ den Heer schultz, uitgenomen deezen laatften , „ in een zakboekje gedaan en by my gedoken. Zy „ vond deezen, waaraan het meest gelegen lag, nam „ denzelven uit het koffertje, en gedroeg zich zo wei- nig als zuster zo weinig als mensch, dat zy dien terftond aan myne moeder gaf, zo haast zy „ met haar alleen was, BESLUIT. jVIyne achterhoudendheid jegens myne moeder," vervolgde lotje, had myne misdaad in haare oogen zeer veel verzwaard; en zy vond goed zich daarover ftreng te wreeken. Ik zoude my van dit l, woord niet bedienen, byaldien het gevolg van myn „ verhaal deeze uitdrukking niet ten overvloede bil- ji 1ykte-" , ,, Ik kwam zonder de minne achterdocht aan het avond-  ( ïo8 ) avond-maaltyd , en wilde my nevens de anderen ,, aan de tafel voegen, toen myne moeder my meteen „ ftuursch gezicht in de tegenwoordigheid van hetge- „ heel gezelfchap toeriep: „ Weg! ik fclmkte j, en gehoorzaamde ten eerfte, alhoewel ik eene der- gelyke bejegening nooit voorheen ondervonden had; „ De beweegoorzaak derzelve bleef my echter voor. „ eerst^ een raadfel, want ik kon onmooglyk weeten „ wat'er tot myn nadeel voorgevallen was." „ Den volgenden morgen ging ik naar het vertrek van myne moeder, doch zy liet my door bet je „ den ingang in hetzelve verbieden..— Ik liet tegen „ den middag vraagen, of het my geoorloofd was om „ aan de tafel te verfchynen , en ontfing haare toe„ ftemming, die ik echter in die omftandigheid lie„ ver niet ontfangen had. Toen wy ons aan tafel „ plaatften, waren de oogen aller aanweezenden op „ my gevestigd; dit verdubbelde myne ontroering, „ welke ik met veele moeite voor het talryk gezel' s, fchap, dat ten onzen huize genoodigd was, eeni„ germaate trachtte te verbergen." „ Myne moeder reikte my een toegedekt tafelbord '„ over hier vond ik den laatften brief van den Heer schultz." „ Ik ftond op, en zeide tegen eetje: „Waarlyk zuster die wraak is zeer onedelmoedig." Ik wilde heenen gaan." „ Blyf," zeide myne moeder,,, en lees dien brief ,, overluid. " „ Ik neeg, en gaf haar den brief terug. Zy had de goedheid van denzelven in haare brieventasch »i te  X ïo9 ) te bergen. „ Ik zal u leeren," zeide zy met eeri *' ftraf gelaat, ,, meer vertrouwen in uwe moeder te " ftellen." Ik kuste haare hand en verliet terftond " de eetzaal. Eenigen der welleevendfte perfoonen \\ in het gezelfchap fcheenen over deeze handelwyze myner moeder niet weinig misnoegd te zyn. Het ,| is misfchien ééne der onaangenaamfte gewaarwor,, dingen, die men hebben kan, wanneer men oog„ getuige zyn moet van de mishandelingen , welke eene*onfchuldige of berouwhebbende perfoon aan,, gedaan worden. ,, Myne moeder bezocht my na het eeten; zy be„ val my in vier weeken myne kamer niet te verlaa), ten, en haar, geduurende al dien tyd, nochfchrifte' lyk noch mondelyk lastig te vallen. ,, Ik zal u , toonen, ".zeide zy, „ dat ik my wreeken kan." " Ik zweeg om dat zy my verbood te antwoorden: ' Myn Oom was tot myn ongeluk dienzelfden och> " tend met zyn fchip vertrokken, zo dat ik tot zyne " terugkomst geene andere gunst verwerven kon, \\ dan alleen het ontllag uit myne gevangenis, dat ik echter aan niets anders dan aan eene ziekte te dan" ken had,'door welke ik, terftond na dit ge val, wierd „ aangetast, en welke bykans zo zwaar was als de tegenwoordige is. Myne moeder drong zonder op. T, houden, dat ik haar allen de brieven zoude geeven , , die ik ooit van den Heer schultz ontfangen " had; en offchoon ik haar die ten eerfte gaf, waarvan gy de copyën gezien hebt, was zy nogthans *, van begrip, dat ik meer anderen had, die ik voor haar verborgen hield. Zo dikwyls zy hier van fprak  C' «o ) 4 " S'Jl ? antvvoordde, dan kreeg ik ter. » ftond de ftrengfte verwytingen , en tevens bevel om „ greep; maar echter niet beervnen Enn " f,™* kende> my dus ftreng bejegende en dat ik haar ootmoedig fmeekte, my dfeWien re ,> ^aak gehad had, my zo overvloedig afperk — „ loof Mejuffer, dat gy met de zaak zeer verleen » zoud zyn , byaldien gy geene zuster had Daar " ™£ °ch Niemand zyn, aan wien men de on „ gelukken wyt, die men zichzelve op den hafa « * haakl heeft. Ik verbied u, dat gy'ooTweleim „ op deeze wyze van uwe zuster fpreekt » „ zeicerdat hy het gedrag van myne moeder zoude af- ~ & ^ rpte;mhetdndemyncre,ende 22 „ te zien, doch hoe zeer bedroog ik my' Mv- * ne moeder verbood my om hem ooit Z enkel » J -d da-van te fpreeken. Zy was wd £** „ nat betje zwygen zoude; want deeze wenschte * ™tTm> dM d3t ik van al,ek™en hXlooï „ Oom door de uiterlyke vriendelykheid van mVné „ moeder nnjtod tot heden toe nergens v n 7u " Be l 7^ tC nadee]i^mtrenthaar gelrag „ Betje heeft die goede vrouw al te veel verdrif „ ver.  }; veroorzaakt; dan dat de plichten der opvoeding " haar niet een weinig zwaar zouden vallen." ' Ik heb den Heer schultz zedert dien tyd - niet gezien, noch myne vertrouwde, aan welke de " ingang in dit huis verboden is. Ik twyfel echter - niet, of die Heer moet alles vernomen hebben; " want myne moeder, welke de Hechte denkwyze " van Mevrouw** zeer wel kent, heeft haar naar „ alle waarfchynlykheid het geheel geval met alle des„ zelfs omftandigheden ontdekt, in het vast vertrou- wen, dat deeze, al was het enkel om den Heer ' schultz te bedroeven, niet lang draalen zoude, " hem van myn ongeval te onderrechten. Het * Het zoude my geenzins moeijelyk vallen om myne " zuster voor haare trouwloosheid te ftraffen; want .* ik vermoed zekere zaaken... doch, ik zou my al \ te ftreng aan haar wreeken, byaldien ik u dezelve ' ontdekte. Maar zo gy iets by myne moeder ver" moogt, zo bewerk toch uit liefde voor my, dat ", men dat meisje wat naauvvkeuriger in acht neemt. " # # # Ik heb vast voorgenomen om den Heer puff m het belangen van zyne vvaerdige nicht over te haaien. Hy heeft reeds zeer veele vriendfchap voorden Heer schultz opgevat; maar het is verwonderlyk, dat deeze my nog nooit naar den toeftand van lotje gevraagd heeft— hoewel, de droefheid, die ik onlangs in den tuin aan hem befpeurde, my doet denken dat hy haar ftandvastig bemint, en vermits zyne om-  ( lis y Handigheden (naar den uiterlyken fchyn) thans mer. kelyk verbeterd zyn, heb ik rede om te hoopen, dat het lieve meisje eindelyk eens haar' wensch erlangen zal. Wat bet je betreft; ik moet bekennen dat de eenzaamheid, welke zy geduurig zoekt, my zeer verdacht voorkomt. Jk vrees, dat zy haare moeder door eene geveinsde afkeerigheid tegen de mannen poogt te bedriegen want ik twyfel, of'er wel ooit eene deugdzaame afkeerige, of eene deugdzaame godsdienftige geleefd heeft. Hoe gaarne ik ook wensch , myn' broeder nog op heden te omhelzen, nog liever zoude ik echter den uitflag van alle deeze gebeurte- nisfen willen zien. Het regenachtig weer, dat my zeer veele ledige uuren tot het fchryven van deezen langen brief verfchaft heeft, zoude ten aanzien van onze voorgenomenereize naar haberstroh, ook wel eene fpaak in 't wiel kunnen fteeken. Ik zal morgen - ochtend weeten, of dat reisje voortgang hebben zal, of niet. Jjs # # Zondag den 21 Juny zeer vroeg. Zo even is de koets van de Freule van N. hier aangekomen, om bet je en my (vermits het wéér thans goed is) tot een plaizierreisje naar haeerstroh at te haaien. Het fpyt my, dat onze be. leefde Predikant niet mede van de party zyn kan. In myn' volgenden brief zult gy leezen, wat wy daar gezien  t "3 ) zien en gehoord hebben. De Freule neemt de koude keuken en wyn mede. Vaar wel &c. s ophia. H VII. BRIEF. Maandag den 22 Juny.' Ik ben verzekerd, dat gy onze reisbefchryving met vermaak ieezen zu!r. B e, t j e wierd ziek, of veinsde zulks ten minfte, en bleef te huis; misfchien om 0 dat zy ongaarne met adelyke Juffers in gezelfchap is. De hoogmoed, welke dat meisje bezit, is oorzaak dat zy zich in zulke gezelfchappen, aan veelerhande befchimpingen blootfielt; want zy wil; dat alle lieden zonder onderfcheid, meer op haare moeders rykdommen dan op de voorrechten eenèr adelyke geboorte zien zuilen. En ik geloof dat juist het tegendeel de waare oorzaak is, waarom veelen,; voornaamelyk onder den behoeftigenadeï, het gezelfchap van ryke burgers vermyden. Lotje zegt dat zy eene andere rede zoude kunnen geeven, waarom haare zuster té huis gebleven is, maar zy wilde my dezelve niet ontdekken. „ Ik moest het van rechtswege doen," zeide dat bekoorlyk meisje: ,, maar ik wil liefst zwygen, omdat ik merk, dat de wraakzucht 'er ook deel aan zou hebben. Dit is zeker, dat men myne zuster nooit behoorde alleen te laatéh.f H; Laat  ( "4 ) Laar het dan zyn zo het wil; de Freule van N. en ik vertrokken alleen , doch wy vonden den Heer schultz even buiten de poort, daar hy ons te paard afwachtte. Dit in 't voorbygaan gezegd: het is een geluk voor lotje dat zy hem by die gelegenheid niet gezien heeft; want een goed ruiter op een moedig paard gezeten, vertoont zich altoos tot zyn groot voordeel. En de figünr van dkn Heer! was inderdaad verrukkelyk. Wat meer is, zyne kleeding... doch laat ik daaromtrent liefst zwygen. Ik zou dezelve gaarne befchryven, zo ik niet met verdriet merkte, dat ik ook gelyk veele andere meisjes de zwakheid heb (echter een weinig minder dan de meeste onder ons) om my door een kostbaar kleed ■ te laaten inneemen.—- Om dan tot onze reis te komen. „ Neem niet kwalyk, " zeide de Freule, „ dat ,, deeze Heer van de party zal zyn: ik kon hem dat „ genoegen niet weigeren, om dat hy een vriend van „ myn' vader is." Een vriend ? " ,, O ja, en wel een zeer groot vriend. Myn va- der heeft hem reeds aan de Keizerin tot eene zeer „ aanzienlyke bediening voorgeflagen, want hy is een man van ongemeene bekwaamheid, die tot de ge,» wigtigfte ampten kan gebruikt worden." „ Zeer goed; maar wat zegt gy Freule ? een „ vriend?" „ O ho! ik begryp uwe meening, dit is al weêr '„ het oude deuntje;" (met eene kluchtig voornaams it mine) „ hy is dan geen vriend, maar een gunfte- „ hng  C ii5 ) j, lingvan myn' Hoogedelgeboren'Heer Vader.—~ „ Doch karen wy eens hooreu, wat hy zelf zeggen „ zal. Is het niet waar myn Heer schultz: zyt s, gy geen oprecht vriend van onze familie?" Hy antwoordde met eene eerbiedige buiging * doch tevens met een zeer vergenoegd gelaat: „ Ik wil niet hoopen 5} dat de Freule deeze vraag voor haar zelve doet ? " Dit antwoord ftond my in 't minst niet arfh —— ik zal het nooit in myn hooft kunnen brengen, dat de vriendfchap, tusfchen perfoonen van eene ongelyke geboorte inderdaad mooglyk is ; want zo dat kan plaats hebben, dan had ik my zelve immers door myne eigenzinnigheid , tot nu toe van vry veele vriendinnen beroofd, en dit denkbeeld zou myonverdraaglykzyn. Ik geloof ondertusfcken, dat ik de ondervinding aan myne zyde heb; en ben ook bykans overtuigd, dat deeze zetregel van groot nut voor de zamcnleeving zyn kan* Zo dezelve ten allen tyde als eene aangenomene waarheid ware bekend geweest, dan zoude men aan het gewöone Zeggen omtrent de gunst der Groeten, tot heden toe niet eens gedacht hebben. 3, Wat dunktu," vroeg hem de Freule,- „ zoude „ tusfchen adelyke en burgerlyke perfoonen geene 3, vriendfchap kunnen plaats hebban ? " „ Ik ben van gevoeleo," gaf hy ten antwoord f }J dat zelfs de liefde mooglyk is," De Freule was over dit antwoord zeer voldaan,; dochmy dunkt, dat hetzelve niets bewyst, vermits wy de liefde niet in onze magt hebben. Ik weet echter niet hoe ik de iympathie tusfchen twee menfchen, die elkander ten aanzien der geboorte zeer ongelyk zyn H 3 (en  ( u6 ) (en welke zonder deeze hinderpaal, vriendfchap zyrï zoude) eigentlyk noemen zal. Is het liefde, zo is het ten minfte eene zeer kwalyk geplaatfte liefde; en is het vriendfchap, dan is deeze foort van vriendfchap... ik weet zelve niet wat die is. Doch omverder te gaan. . De Freule verhaalde , dat zy, zedert onze Iaatfte byeenkomst eenig onderzoek wegens den Predikant te haberstroh gedaan, en het volgende ten antwoord gekregen had. Dat hy voor een zeer onwee* tend man te boek ftond, die zich weinig met denwaaren Godsdienst bekreunde, maar veel liever vrolyk en galant leefde, dan dat hy zyne gemeente door het voorbeeld van een christelyk leven en wandel zoude ftichten,- dat hy meer fchulden had, dan hy ooit betaalen kon,* en dat hy zyne huisvrouw eensdeels uit uit hoogmoed, ten anderen uit geldzucht getrouwd, en haar aanzienlyk vermogen tot den laatften duit toe, door de keel gejaagd had. De gevoelens ten aanzien van zyne echtgenoote waren zeer verfchillende geweest. Luiden van aanzien hadden haar voor een flecht, eerloos vrouwsperfoon uitgelèholden, anderen wederom hadden gezegd, dat haar hoogmoed onverdraaglyk was. In groote verwachting omtrent de byzonderehumeuren, die wy hier zouden aantreffen, naderden wy eindelyk des Predikants wooning, waarop de Freule een* Lakei vooruit zond om ons aan te melden. De vrouw Van den Predikant liet ons wederom zeggen: „ Dat zy de Freule niet kende, maar dat zy reeds zo menig?, vuldige vifiten van klaploopers uit haare eigene fa. milïe  ( "7 ) milie gehad had, die eerst hunne buiken vulden; „ en dan den mond afveegden, en heenen gingen om „ naderhand in alle gezelfchappen over haar en haare „ huishouding te critifeeren, dat zy dergelyke bezoe„ ken eindelyk moede was geworden. Wy zoudeu zekerlyk wel weeten dat het huis van een' Predi- „ kant geene herberg was. 9 Goed!" zeide de Freule, „ ik moet die vrouw nader leeren kennen;" Waarop wy uit het rytuigflapten, en onzen weg te voet vervolgden, als of wy de vriendelykfte uitnoodiging ont- fangen hadden. De Heer schultz merkte aan wegens het woord klaploopers: dat het groote dwaasheid was de eene handteering de voorkeus boven de andere te geeven. ,, Een fiiyder," zeide hy, „ een „ fchilder en een klaplooper hebben drie zeer verfchil„ lende handteeringen , die echter elke in haare foort, ,, hunnen meester aan brood helpen dus zyn de- „ zelve in deezen opzichte gelyk; en evenwel zyn zy ;, op verre na in geene gelyke achting. De laatfte is „ veeltyds een Hoogedele Heer, die doorgaans een „ Lakei in dienst houd, een gcgaloneerd kleed en een „ paard bezit, en een degen op de zyde heeft. Dee„ ze omftandigheden, of de figuur, die hy weleer in ,, ae wyn- en koffy-huizen maakte, geeven hem ten „ minfteeen groot voorrecht boven den Ihyder." Wy verraschten haar in een fmeerig nachtgewaad... ,, De knecht heeft naar alle vermoeden zyne bood„ fchap niet recht gedaan ?:' zeide zy, met eene zeer voornaame mine. „ O ja, " antwoordde de Freule „ doch ik heb de „ eer niet, dat ik tot uwe familie behoor; myn naam H i « is  C «« ) is van N**, en deeze Heer en Juffer die my verzei* „ lep zyn van burgerlyke afkomst, hierom konden „ wy een compliment aan klaploopers, op geen van „ ons allen toepasfen. " „ Als dat zo is, dan is het bezoek van de Freule „ my zekerlyk zeer aangenaam. Maar geld my „ het bezoek deezer goede lieden insgelyks ? " „ Wy komen met geen ander oogmerk dan om „ eene predikatie te hooren." „ Zo! dat is de zaak van myn' man , en raakt my niet: My is van zyn ander dorp nog niet te huis, „ maar zal welhaast door den tuin terug keeren. Gylieden „ zoud ondertusfchen zolang in den tuin kunnen wan,, delen. " Terwyl zy my dit met de bJykbaarfte verachting toevoegde, nam zy de Freule by de hand, en leidde haar naar de canapé. (Dit,, Gylieden zoud" vermaakte my zeer.) Men heeft my van een' Profesfor verhaald, die in foortgelyke gevallen, om de woorden Gy of Myn Heer naar vereisch der omfhndigheden te ontwyken, zich doorgaans van het woordje Wy bediende. „ Wy zyn met de kop gebruid," zeide hy eens tegen één zyner leerlingen. „ Jk merk God dank niets myn Heer..." gaf deeze ten antwoord, leggende alle de nadruk op het woordje /£.) ,, De Freule wenkte ons toe: ■ „ Het zyn myne goede vrienden Mevrouw... "- „ Me- ,, vrouw," viel haar de Heer schultz tusfchen in, terwyl hy de Predikants vrouw in een zeer onderdaanig postuur naderde: ,, Mevrouw zal , hoop j, ik, op myae nederigfte bede ons wel vergunnen, „ dat wy insgelyks moogen hier blyven ? " » De  C "9 ) De Hoog edelgeborene Freule, mag hier vrygc^ „ bieden. ** (Zachtjes tegen Freule) „ maar anders „ Gy weet immers dat zulke foort van menfchen on- „ der ons niet past! (Overluid.) Met verlof „ Ma chere tante zal u zolang gezelfchap komen hou„ den tot dat ik aangekleed ben." Zo als zy ons verlaten had, kwam een zeer 'aartïg en welgekleed meisje van omtrentVeertien jaaren oud, door de Kamer gaan. „ Myn kind ," vroeg ik, „ is „ uw Papa nog niet te huis? " Gy doet my te veel eer aan, gaf zy ten antwoord, „ Ik ben Mevrouws „ kamenier." Nu kwam ook de Tante te voorfchyn. De Freule van N * * die haar reeds lang gekend heeft, riep haar aanftonds toe: „ Hoe myne waarde Freule heb „ ik het geluk u hier aan te treffen?»' De Tante verwelkomde haar, en zeide in 't Fransch: ,, Gy zyt „ naar alle vermoeden hier gekomen om myne zeld„ zaame nicht te zien, gelyk ik u onlangs hoorde ,, zeggen. Maar wie zyn deeze lieden V Ik wil „ geen kwaad van haar fpreeken, doch ik weet dat „ zy niet zeer vriendelyk is. Neem niet kwalyk wan„ 'neer zy misfchien. ..." Wy poogden haar omtrent het onthaal van haare nicht gerust te ftellen , en zy maakte van haar' kant duizend ontfchuldigingen wegens derzelver onvriendelykheid. De Freule bekende haar eindelyk dat zy ons niet al te gunftig ontfangen had.,, Gy zoud my, " zeer verplichten, „ voegde „ zy daarby," „ byaldien gy ons geliefde te ontdek„ ken, waarom uwe nicht zo zeer tot haar nadeel „ getrouwd is; want ik wil niet ontkennen dat de H 4 ,> nieuws-  C 120 ) nieuwsgierigheid en de liefde tot de waarheid, de „ eenigfle oorzaak zyn van myn bezoek." De Tante trok haar een oogenblik ter zyde , naar alle vermoeden om tehooren, ofzy in onze tegenwoordigheid vryuit durfde fpreeken, en zeide toen, dat zy over haare nicht zeer te onvreden was, om dat zy den besten en waardigften man op alle moogelyke wyze zocht te kwellen. „ Ik zal," overvloedig tyd „ hebben, vervolgde zy, om uwe nieuwsgierigheid „ te voldoen terwyl zy zich aankleed; komt met my. ,, in den tuin." Wy volgden haar, doch het fcheen als of het byzyn van den Heer schultz haar hinderlyk was. Deeze merkte zulks, en ging onder zeker voorwendfel van ons af. „ Geliefd te weeten, zeide zy toen, „ dat myns „ broeders dochter dien braaven man onwaardig is, „ welken de Hemel haar verleend heeft. Haar va„ der weigerde haar eertyds aan een' Overfte, die in „ Poolfchen dienst was, en die haar ten huwelykver„ zocht, en welken zy hevig beminde. Zy nam dit „ zeer ter harte. De Gouverneur van baar' broeder „ poogde haar' vader te overreeden om zyn toeftem„ ming te geeven, maar te vergeefs ; de oude man „ wildé naar 'zyn' raad niet luisteren, en meende haa„ re ingewortelde liefde door ftrenge middelen tever„ dryven. Zy was vóór dien tyd een zeer aanvallig „ en beminclyke meisje geweest, en van eene voor„ treffelyke inborst, maar deezeonbezonnene behan„ deling, flrekte haar tot groot nadeel, en haalde 3, haar eindelyk eene gevaarlyke ziekte op den bals. .„ De Gouverneur (haar tegenwoordige echtgenoot) kreeg  ( I2Ï ) - kreeg ondertusfchen dit beroep. De ziekte va» " van myne nicht, welke haar gemoed zo wel als haai? " lichaam op de jammerlykfte wyze folterde, had nu " reeds langer dan een rond jaar geduurd, en de Ge- " neesheeren zeiden allen eenpaarig (misfchien in " dit o-eval niet zonder grond; want anders is het " den meesten tyd uit onkunde of boosheid, wanneer "• zy dus fpreeken) dat een huwelyk het eemgfte geneesmiddel voor het meisje was. De Overfte was al te grof beleedigd, en zyn voorbeeld had insge! lyks allen zyne medevryers afgefchrikt. Wy waren ' derhalven in de droevige noodzaaklykheid om ande' re vryers voor haar op te zoeken; doch zy weiger" de allen, die haar voorgefiagen wierden, en fchreef een' brief aan den jongen Predikant, welken zy om „' raad verzocht... Heb een oogenblik geduld, zo , zal ik u denzelven voorleezen." (De Tante. ' haalde deezen brief ;'ik zal denzelven hier affchry ven,. V, en haar alsdan in haar verhaal laaten voortgaan.) # # # De Freule yan L % aan den Predikant G. „ Een dwaaze hoogmoed heeft my tot heden toe „ verhinderd, om Uw Eerw. te zeggen dat ik het „ grootst vertrouwen in u ftel. God heeft my zwaar ■ H gekaftyd; want ik heb den Overfte voor altoos ver*, ioren, en met hem myne gezondheid, myn geluk, " en alle myne hoop tevens. Myn verftand is ook , in groot gevaar... misfchien maak ik heden van !' hetzelve het laatst gebruik. De Geneesheeren zegHs «gen.-'  C 122 ) » gen;.. U, als een Predikant, mag ik immers alles „ ontdekken ? zy zeggen , dat de woeden. „ de ontroering, in welke ik leef of liever alle ., oogenbhkken fterf, niet kan genezen worden zo „ lang ik Freule ben. Ik beken openhartig, „ dat de Geneesheeren'geen ongelyk hebben; het is „ geene kennis van hunne kunst, maar het eigen be„ wust zyn van myn' gevaarlyken toeftand, dat mf „ hiervan overtuigr. Geef my raad ; maar draag zorg „ dat gy niet één' van die haatelyke naamen noemt, „ waarmede myn vader myn' angst vermeerdert. „ Smeek hem in tegendeel, dat hy myne ziekte niet „ tot raazerny doe overllaan Want zo hy die „ ooit wederom in myne ooren doet klinken, dan mag „ hy vry ketenen medebrengen om my rampza- „ lige daarmede te kluisteren. Noem gy den man, „ dien gy my gunt, en ik zal denzelven gaarne van „ uwe hand aanneemen. En zo gy niemand voormy „ weet (ö hoe fchandelyk klinkt zulks!) of byaldien „ ik zo lang niet leef: zo zal deeze brief ten bevvyze „ ftrekken, dat ik onzinnig wierd niet uit eene „ afgodifche liefde voor den Overfte (helaas! de „ arme van E*!) niet uit al te groote aandoen- „ lykheid (mislchien is het toch niets anders dan aan„ doenlykheid!) maar door het woeden eener zinne- „ lyke begeerte, die ik niet beteugelen kon Het „ hart heeft geen het minde aandeel aan dit verzoek, „ want ik weet niet waar myn hart gebleven is; „ maar ik moest volgens die voorfchriften, welken „ gy my in uwe predikatiën zo menigmaal geleerd o hebt, my als eene wreede moorderesfe van my zel- *> ve  ve aanmerken, byaldien ik door ^ eins der befchuldiging van hardnekkigheid, myn gebeten niet gerust ftelde. : Ik heb u eens hooren zeggen, dat gy u nooit met huwelykszaa. ' ken w.ïde bemoeijen: maar toen gy zulks zeide, toen hebt gy zekerlyk geene de minfte gedachten " gehad , dat men o ooit in zo grooten ongeluk zou" Ie iaadpleegen, als het ongeluk is van die, welke 1 Zich mee den allerdiepften eerbied noemt &c c\c " C. VAN L**. o m • De Predikant toonde deezen brief nevens zyn antwoord aan haaren vader, die reeds beloofd had , dat hv zyne dochter niets zoude weigeren , wat tot naare geneezing dienen kon; want hy beminde haar zeer , en de harde bejegening, welke zy nu een'tydlang van hem had moeten lyden , fproot alleen uit een perfoonlyken haat tegen den Overfte. 0 m # Antwoord van den Predikant aan de Freule van L. „ Uw gemoed is veel te jammerlyk gefteld, dan , dat ik het zou durven waagen om over iets anders ' te fchryven, dan waarover gy my om raad gevraagd , hebt. Uw voorneemen, om aan een'onbekenden ' perfoon uwe hand te geeven, als geneesmiddel be„ fchouwd, behelst niets, dat u in myne oogen ver- „ cederen kan en genomen dat het by u of by „ ie-  t, T9-4 > £ iemand anders als eene laagheid aangemerkt wierd; „ zo is immers elke vernedering, die met nut gebruikt „ word,^ een waarachtig voordeel. De zelfbehou3, dems is een onzer voornaamfte plichten. —— Een „ plicht, van welken geene omftandigheden in dit st leven ons kunnen ontflaan. Een plicht, 3i waarvan het willekeurig verzuim , inderdaad een „ zelfmoord is, Ik zie dat gy uwen tegenwoordi„ gen toeftand uit deszelfs waar gezichtpunt be„ fchouwt; hierom neem ik de vryheid, om u den „ Ritmeester van S ** voor te Haan, als een man die „ uwe liefde waardigis, en voor wiens wederliefde „ ik gaarne borg zal bly ven. Ik weet, dat hy u reeds 3, voor lang bemint, en het is nog maar weinig wee,> ken geleden , toen ik met hem een mondgefprek „ hield, waarvan gy het onderwerp geweest zyt, en „ dat zyn hart tot zeer veel eer ftrekte; hy weet ech„ ter niets |van uw voorneemen, noch ook van deezen „ brief. Hy is niet ryk, maar hy heeft goede en zeer „ voordeelige vooruitzichten, tot eene fpoedige be„ vordering. Wil nu eens met uw eigen hart raad„ pleegen, want het zoude gevaarlyk zyn, wanneer „ gy hem op myn' raad maar zo blindelings wilde aan„ neemen. Mishaagt hy u niettegenftaande zyne ui„ terlyke bevalligheid en innerlyke deugd, zo zy u „ zulks een zeker bewys, dat nog ergens een gelukkiger „ perfoon leeft dan hy. Ik fmeek God, dathy uw „ gemoed bevreedige; alsdan kan de verzoeking het „ perk, dat Hy gefield heeft, niet overtreeden , en „ blyve, onder het hartelykst deelneemen aan uwe te>, genwoordige vreeze en hoop &e. G. Dee-  0 0 $ - Deeze brief had de gewenschte uitwerking. Dé Ritmeester was in de tegenwoordige omftandighe" den (die dagelyks verergerden) een zeer wenfche" ivk oerfoon. Myne nicht, zeide dat zy hem gaarne li wilde trouwen, en de Predikant ging Zonder tyd^ verzuim op'weg, om dien Heer te polfen; doch zv vernam reeds voor deszelfs terugkomst, dat hy " zedert ast dagen aan eene van haare nabeftaanden " verloofd , was met welke zy altoos in onmin geleefd " had Dejaloezy,zo wel als haare verontwaar- " diging over het mislukken deezer onderneeming (van " welke de Ritmeesters nogthans niets gewaar wierd) beftonnden haar gemoed thans zó hevig, dat zy no „ De Majoor is zeer goed 6 ja; doch helaas! mogt het my geoorloofd zyn om alles te fchry: P ven, dat my op het hart legt! Ik ben eene alleron„ gelukkigfte perfoon, nogthans hoop ik, dat ik eens „ wraak beleeven zal over zekeren tyran, die al myn „ ongeluk veroorzaakt. Ik heb uwen brief menigmaal „ herleezen, gelyk men den brief van een'Vorst doen „ zoude. Nu zal ik tot u vliegen, op dat gy my „ redden moogr. Doch waarmede zult gy my red- „ den? Ik lees deeze woorden in uwen brief* „ zo zy u zulks een zeker bewys, dat nog ergens een „ gelukkiger perfoon leeft.'» Zyn deeze woorden niet „ ten nadeele van den Majoor? En gy wilt dat ik „ hem neemen zal? Vooral niet myn vriend! ik be„ geer dat gy my dien verfchaft, die gelukkiger is. „ Ik ben eene ongelukkige: nogthans begeer ik ge. s, lukkigtezyn, ja ik wil het zyn met dien gelukki,, ger van wien gy fpreekt. Noem hem dan maas „ Majoor."— . # # # „ Het overige van dien brief waarmede ik uwge,, duld niet zal ophouden, heeft nog veelminder zaa. „ menhang dan dit. " I. VERVOLG. D e Predikant," vervolgde de Tante,,, hadmyne nicht zcdert twee dagen by het volle gebruik van „ haar  C 127 > " van haar verftand gevonden; hy kon derhalvenniet " bcrrypen waaruit deeze fcbielyk verandering ont" ftond en kreeg vermoeden of men het meisje mis" fchien op nieuw flecht bejegend had. In deeze ver" beelding ging hy haar op ftaanden voet bezoeken. " Toen zy hem zag aankomen, riep zy hem reeds " van verre toe. „ Ik heb ü niets alleen te zeggen; " myn vader moet by ons gefprek tegenwoordig zyn , want ik zal een' Gemaal uitkiezen, dien ik wel ver" zekerd ben, dat hy my nimmermeer zal toeftaan. " Dan moetik nerven, en dan is myn vader myn moordenaar." Haar vader kwam met weenende " oo°en. De Predikant plaatfte zich naast haar te" dikant, en zy vatte hem by zyne beide handen." " Gy kent iemand, die gelukkiger is dan de Rit„ meester en de Majoor, en gy hebt hem niet ge- „ noemd ? " . . Ik kende geen, maar myne meening was... ", Waarom fchreef ik u dan ? Heb ik u niet gebe, 'den dat gy den man zoud noemen, dien gy my j, gunde?" Hy wilde antwoorden. " Zwyg, zwyg; ik zal hem noemen. Het is die ; man, die my getrouw bleef, toen men myn oog en mvn hartklüifterde; die my voor de zonde der zelfsmoord waarfchouwde, die dag en nacht voor myne i behoudenis waakte , toen het vaderlyk hart flui' merde ; die my myn verftand wedergaf... „ Hier trok zy de dekens over haar bloozend aange. „ zicht. Wv befchouwden eikanderen bykans zinneloos, '» J want  ( i«7 ) want dit laatfie bedryf gaf duidelyk te kennen, dat „ zy zeer wel wist, wat zy zeide. Zy kwam na ee„ ne korte poos wederom te voorfchyn; fchréidevoor1 ,, de ëerftemaal zedert haare ziekte, en flreelde zynd 5, wangen. Toen hy begon te fpreeken , legde zy „ haare hand op zyne lippen. „ Zwyg! ik bid n 5> zwygl Gy zoudt rriy een weigerend antwoord gee3, ven, en dan waart gy myn' moordenaar daar het „ nogthans myn vader zyn zal; want hy zal voorze„ ker zyne toeftemming weigeren. Gaat nu allen hee„ nen, en overweegt met èlkahdereri wat gy doeri „ zult. Ik heb thans tyd. „ God heeft myn ge„ moed bevreedigd; nu kan de verzoeking het perk," ,3 dat hy gefield heeft, niet overrreeden." 3, Wy lieten haar alleen. De Predikant Weet zich in alle voorvallen van dit leven zeer wel te fchikken', „ doch zyne ongerustheid was in dit oogenblik vee/ „ grooter dan de onze. Hy wist dat myn broeder „ buitengemeene achting voor hem had , maar dat deeze in alle andere omftandigheden, zodanig hit „ welyk nooit zoude inwilligen. Myn broeder had ook altoos flaande gehouden (en het droevig voor9, beeld, dat wy thans onophoudelyk voor oogen heb,, ben, heeft maar al te wel bevestigd) dat alle'onge,, lyke huwelyken , de bronnen van onvermydelyke „ rampen en elende zyn ; doch ik weet, dat hy thans „ niets vuuriger wenschte dan dat zyne dochter in haar 3, tegenwoordig voorneemen volharden , en daardoor „; haar leven behouden mogt. Hy omhelsde :den Predi„ kant: „ God zy geloofd, zeide hy, dat gy het zyt die myne dochter redden zal 1" —, Ik hoop dat alles zal » ten-  C 189 ) „ ten beste keeren," gaf de braave man ten antwoord, zo haast zy dit toeval maar eerst te boven is. Wv hadden dit antwoord te gemoet gezien, want wy, kenden zyne denkwyze. —- „ Gy alleen , hernam myn broeder, „ zult myn raadgeever zyn, en wee verzekerd dat wy uwen raad volgen zullen, ja dat " ik u reeds van nu af aan, metblydfchap voor myn^ „ fchoonzoon erken." — * Ik bid u myn Heer, antwoordde de Predikant,„lees met aandacht dien brief op welken de Freule zich beroept, want het zoude Z my zeer bedroeven, byaldien gy meende, dat ik „ haar de minfte oorzaak tot dit bedryf gegeven heb. Dit gezegd hebbende verliet hy ons. Myn broeder keerde toen wederom naar zyne dochter, en zeide, dat hy haare keus met vreugd „ inwilligde." — „ Gy zoekt my te misleiden was alles, dat zy daarop antwoordde. —• „ Zy itel, de meer vertrouwen in my, en ik gaf haar dezelfde verzekering. Hoe gelukkig zal ik zynl" riep zy toen,- „ ach, Papa! (terwyl zy weenende zy■ - ne handen kuste) geloof niet dat ik hem bemin om ' " u te bedroeven, Gy hebt eenige oorzaak om zulks * te denken; maar zo waarachtig als ik thans weder'* om by myne zinnen ben, het is oprechte dankbaar" heid en liefde tot deezen braaven man, welke myne eenigfte beweegredenen zyn, om een huwelyk , met hem te wentellen." ' J' „ Zy bleef van dien tyd af aan by haar volle ver,. ftand , en fleet het overige van dien dag met leezen en fchryven. Den volgenden morgen was „• zy echter zeer bedroefd. „ Nu fchiet my eerst te * I „bin-  c ïS° ) ~„ binnen," zeide zy, wat het gevoelen van deeze» man ten aanzien van zodanige hnwelyken is; een „ gevoelen, dat ik zelve altoos gebillykt' heb. Hoe „ heeft dan deeze liefde kunnen ontdaan? Zotte „ vraag! hoe ontftaat dan altoos de liefde? Doch myn „ leven of dood moet op heden nog beflist worden. „ Ik wil hem fpreeken.'' „ Wy zonden aanftonds om den Predikant, doek „ men trof hem niet te huis. Ik kan het edel- „ moedig en onbaatzuchtig gedrag , hetwelk deeze „ man geduurende dit geheele toeval toonde, niet naar waaide pryzen. Gy hebt reeds gezien dat myne nicht niet lelyk is; zy had eene voortreffelyke „ opvoeding genoten; zy was toen in den bloei haa„ rer jaaren, en bezat buiten haa^e toekomende ver„ wachtingen, reeds agt.duizend ryksdaalders eigen„^vermoogen. Hy van zyn' kant is arm; hy is be_ „ zwaard met de zorg voor veele behoeftige vrien„ den, welker noodlot hy zeer fterk ter harte neemt; „ hy had op dien tyd eene huishouding, welke hem „ noodzaakte om eene vrouw te neemen, en hy was » (gelyk hy zelf bekende) toen nog aan niemand ver•„ bonden. Beweegredenen genoeg, mynsbedun„ kens, om deeze fchoone gelegenheid terftond te omhelzen." „ Hy liet ons tegen den avond door een klem brief„ je weeten, dat, byaldien hy kon verzekerd zyn, j, dat 'er van deeze zaak geen woord zoude gerept „. worden, hy alsdin de vryheid zoude neemen, om ons den volgenden ochtend te komen bezoeken. 3, Myn broeder was hierover een weinig verhoord, t, maar  C *ll ) " maar antwoordde hem evenwel zeer vriendelyki ' met oogmerk om hem naar ons toe te lokken." " Zo haast hy binnen trad, wierp zy hem een kus* „ hand te gemoet, en toen hy nader kwam, reikte „ zy Cvau fchaamte bloozende) hem haare hand ,, en , zuchtte met alle tekenen van eene innerlyke fmart. „ Hy zeide tegen myn' broeder in het Laiyn: „uy hebt u vergist myn Heer; zy is nog m denzelfden T, toeftand; ik vrees wy zullen het fpel van gisteren ,r op nieuw befchoüwen." „ Myn broeder antwoordde zeer driftig: lk neo si zulks wel voorzien, maar ik eisch het leven eener „ beminde dochter van uwe handen." „ Ik heb u immers gebeden, dat gy myn brief aan „ de Freule herleezen zoud ? " „ Ik heb dien brief herleezen;— gy zy"<* fu „ toe onfchuldig. Maar hebt gy dan geen medelyden, wanneer gy myn vaderlyk hart ziet bloe. den... ? " , „ Het waarachtigst medelyden , dat men voelen , kan! doch laat my met haar alleen. „ Ik ben zedert myne ziekte zeer wel gewoon , riep de Freule dat men in myne tegenwoordigheid ' elkander in het oor luistert: maar" (terwyl zy hem ! met een kwynend gelaat aanfchouwde) in zulkeom„ ftandigheden als deeze zyn, behoorde gy niets voor „ my geheim te houden." ' „ Myn broeder ging uit het vertrek; doch ik bleet, p op het verzoek van den Predikant.  * # % Ik moet dit verhaal afbreeken, om n deezen posfc dag niet zonder brief te laaten; doch zal het in myn* volgenden brief voorrzetcen, om dat het inderdaad eene verhandeling over het artikel der ongelyke huwe- lyken is. De Heer malgró geeft van dag tot dag duidelyker blyken zyner liefde, doch heeft deswegens tot heden toe nog geen enkel woord met Mevrouw van den berg gefproken. Het gedrag van bet je jegens dien Heer fchynt vry wonderlyk, en zo zyn ook alle haare andere bedryven. Zy is nors, verdrietig, zucht fomtyds tegen wil en dank, verandert dikwyls van kleur, fpreekt weinig, en zoekt de eenzaamheid. „ Ik geloof," zeide zy my zo even, „ dat myn Oom boos op my is; zoud gy my wel „ by gelegenheid de vriendfchap willen doen , om „ hem andere gedachten in te boezemen?" Ik weet niet wat ik van lotje zal denken, maar ik begin voor het meisje te vreezen, want zy word oogenfchynlyk magerder en neemt in krachten af. Haare moeder is onuitfpreekelyk bedroefd ,doch ontwykt my telkens, wanneer ik haar over deeze myne vriendin fpreeken wil. En ik arme vreemdeling ben hier ge. komen om alle deeze zorg op den zwaaren last, die my zelve drukt, op te hoopen! Helaas! was ik toch maar te memel in uwe geruste wooning gebleven! i II. VER-  ( 135 ) ,11. VERVOLG, Ik heb lang in twyfel gedaan, of ik een byzondergeval, dat my deezen ochtend bejegend is , vernaaien zoude: maar het moet gefchieden, want ik kanvoor myne waarde moeder niets verzwygen. Weet dan, dat de betrokkene luchtregen voorfpelde, en ik derhalven in myn flechtfte gewaad uitgegaan was, om eenige noodige zaaken te koopen, toen my op ftraat eene donderbui overviel met zo zwaaren hagel verzeld, dat ik genoodzaakt was om in het eerfte openftaande huis te vluchten. Hier wierd ik door eene bedaagde moeder met haare drie dochters zeer vriendelyk ontfangen, welke, nadat ik een poosje in het voorhuis vertoefd had, en eene der dochters eenige oogenblikken van ons afgegaan en vervolgens wederom terug gekomen was, my ineen vertrek bragt, daar ik een' man vond, die boven alle andere menfchen, welken ik ooit gezien heb, het allertreffendst beeld der elende vertoonde. Hy was zeer zindelyk in het zwart gekleed , en zyne kamer was in een'zeer goeder fmaak en te gelyk met veel aanzien van pracht opgefierd. Maar zyn aangezicht, (hoe fchoon de wezenstrekken en de kleur van hetzelve ook waren) zag echter zo ziekelyk uit, en zyne oogen ftonden zo verwilderd, dat ik ylings terug deinsde, en het huis ten eerfte verlaaten wilde, te meer omdat het onweer na reeds genoegzaam voorby was. „ Heb toch medelyden met ons, "ongelukkigen S1' I 5 zeidê  C 134 ) zeide de vrouw van het huis, terwyl zy my by de hand vatte, en in eene andere kamer bragt; „ het droevig „ voorwerp dat gy zo even gezien hebt, en u zo „ veelfchrik veroorzaakte, is myn eenige zoon! Hy „ is door zekere toevallen, welken ik u, zo gy die „ hoorenwilt, omftandig verhaalen zal, zinneloos ge5» worden. Echter is hy niet altoos in dien jammer- lyken ftaat, maar fomtyds jaaren lang van zyne „ kwaal bevryd; en wanneer hy eens door dezelve „ aangetast word, dan is 'er geen hulpmiddel tot nog „ toe bekend, het welk hem daarvan verlosfèn kan, „ dan het zien van de een of andere vreemdeling, „ wiens gelaat en geftalte hem bekoort. Hierom „ brengen wy geduurig zo veele vreemdelingen by „ hem, als maar eenigermaate mooglyk is; doch zo ,, zy hem behaagen zullen, dan moeten zy noodzaak}, lyk zeer fchoon zyn, en daarenboven zeer eenvou- dig gekleed. Zo haast een van deeze twee omftan„ digheden ontbreekt, dan wordt hy aanftonds woe„ dende. Gy kunt derhalven ligt denken, dat men „ veel waagt wanneer men hem iemand vertoont; j, maar de ondervinding heeft ons reeds geleerd, wel„ ke foort van menfchen hem het best behaagt. Hy „ zegt zelf, wanneer hy gezond en by zyn volkomen „ verdund is, dat hy niet begrypen kan, waarom hy geen de minfte kostbaarheden geduurende zyne „ kwaal aan andere menfchen dulden kan: te meer „ om dat hy na zyne herftelling, alles wat blinkende 5, en kostbaar in zyn vertrek gevonden word, ten „ eerfte uit den wegruimt, en in tegendeel de prach„ tigfte fieraaden zonder eenige ongerustheid aan an- de-  ( 135 ) deren befchouwt, hoewel het een zeker voortéken „ zyner nabyzynde krankzinnigheid is, wanneer hy „ zyne fraaiheden wederom te voorfchyn brengt, om „ zyn vertrek daarmede op te pronken. Hy heeft „ beloofd, dat zo haast zyne gezondheid herfteld, „ en hy door de Geneesheeren buiten vermoeden van „ nieuwe toevallen geoordeeld word, hy ons dan en „ niet eer de redenen zeggen zal, waarom het gezicht „ van een fraai perfoon hem van zyne droevige kwaal „ bevryd. Wy hebb:n hem eens een by zonder fraai „ mansperfoon getoond; deeze was een Jefuit die „ hier door reisde, van zyn ongeval hoorde fpreeken, „ en ons uit medelyden bezocht. Hy wierd toen „ binnen weinig oogenbiikken gezond,en zeide, hoe„ wel hy anders zelden fpreekt, maar alleenlyk zucht „ en zyne gebondene handen toont: „ Dat ?s het w byna i» ik bid u Mejutfer treed derhalven „ binnen ,• weiger my dat genoegen niet. Ik weet dat • gy by Mevrouw van dün berg woont; haare dochter lotje heeft ook medelyden met ons \ gehad, en heeft ons eens bezocht. Myn zoon zag haar met verwondering aan; zyn gezicht helderde „ eensklaps op, en hy zeide, terwyl hy haar een „ diep compliment maakte. Dat is het! ö dat is het! „ Ontbind my!" Maar juist in dat zelfde oogenblik „ wierd hy een klein diamanten kruis gewaar, dat zy :ti aan den hals droeg, en het gezicht daarvan ftortte „ hem eensklaps in de hevigfte woede. Hy is „ na dien tyd, echter by gezonde dagen, in haar ge, zelfchap geweest, en niettegen(taande de buiten', gewoone fraaiheid van dat bevallig meisje, heeft hy l 4 f echtC£  C *3** ) U echter dikwyls gezegd: dat hy niet begrypen kan' „ waarom hy toenmaals uitriep: „ Dat is het!" Zy „ ismetJelyk, zeide hy dan; maar hoe veel ontbreekt haar niet, om dat geen te zyn, waarnaar }, ik zoek. Hy heeft ons de mecning deezer laatfte „ woorden nooit willen zeggen ; zelfs heeft hy ons op „ het Icherpfte verboden , om hem ooit daarna te j, vraagen." Dit bykans ongelooflyk verhaal geëindigd zynde, üet ik my zonder veele moeite bcweegenom opnieuw in het vertrek van deezen pngelukkigeu te treeden ;te meer, om dat de moeder zo wel als haare dochters, my met traanen van blydfchap verzekerden , dat zy geen twyfel hadden, of de Voorzienigheid zelve had myne fchreden naar dit huis beftierd. De moeder voegde daarby: dat zy wel overtuigd was, dat ffaar Zoon tot nog toe niet één zo bevallig gelaat gezien had, als het myne was. Byaldien gy, myne waardftemoeder, eens overdenkt, hoe gaarne wy meisjes onze aangezichten hooren pryzen, zo zult gy ligtelyk begrypen, dat deeze lofrede vooral geen nadeel aan het myne heeft toegebragt. De zieke keek my een poosje fcherp aan, en verviel toen in zulke hevige woede, dat men zich niet genoeg haasten kon, om my 'voor zyne oogen te verbergen. —ik moet inderdaad geen kleine verwaandheid bezitten, want ik was over dit toeval ten Uiterfte befchaamd, ook kon ik myn verdriet niet langer verbergen, toen ik de jongde dochter zeer ver. baasd hoorden uitroepen: „ Myn broeder heeft nog „ nooit zo fterken tegenzin betoond, hy moet'ze- „ ker.  ( 137 3 kerlyk een' ring of iets dergelyks aan u gezien heb: " ben." Maar hoe vermeerderde myne fchaamte en misnoegen, toen wy geen het minfte fieraad aan myne kleederen of ergens anders vonden! Te vergeefs poogde ik my zelve te overreeden, dat een krankzinnig mensch over de fchoonheid niet kon oordeelen. De moeder was zeer bedroefd wegens den ongelukkige uitflag deezer onderneeming; doch om my wederom gerust te Hellen (ik ben haast te befchaamd in zulks te-bekennen) verhaalde zy my de gefchiedeni* van haaren zoon , die ik hier zo na als mooglyk is, in haare eigen woorden zal overfchryven. „ Hy was in zyne jeugd, gelyk ook nog tegen„ woordig, eender fraaifte mansperfoonen, die ooit in pruissen gezien zyn. Myn man, die Pro„ fesfor in de Oosterfche Taaien was, drong hem zo „ fterk tot de ftudie derzelve aan, dat hem de tyd „ ontbrak om de bevalligheden van zyn lichaam, door " een' fierlyken opfchik te vermeerderen. Hy dacht " toen ook weinig aan zyne eigene fchoonheid, tot \] dat zeker vrouwsperfoon, dat op myn' zoon ver5, liefde, hem tot ons en zyn ongeluk dat gevaar,', lyk denkbeeld inboezemde. Geloof vry de man„ nen zyn in deezen opzichte ruim zo verwaand " als wy; en het was deeze verwaandheid, wel'„ ke hem van zyne fchoonheid overtuigde. Hy '„ had veel verftand; maar vermits hy alle zyne ver„ moogens tot de ftudie der laaien, en wel der doode „ taaien befteedde, zo ontbrak het hem zeer natuur„ lyk aan die vlugheid van geest, welke hy door ee„ ne gezellige levenswyze , en eene vermaaklyker 1 S » flu'  ( 138 ) ,~9 ftudie Jigteïyk zoude verkregen hebben. Dit was j, misfchien de waare oorzaak, waarom hy zich zeer „ veel op zyn' perfoon begon in te beelden. Myn „ man nam de bezigheden van zyn ampt al te zeer ter „ harte, dan dat hy op myn verzoek zyn' tyd beftee„ den wilde, om de verkeerde denkbeelden van zyn' „ zoon, door wyze lesfen uit teroeijen; in tegendeel, „ hy koesterde deezen dagelyks toeneemenden hoog„ moed, en meende dat hy die heerfchende neiging „ zyncrziel, op een ander voorwerp zoude kunnen „ leiden. Hierom verzekerde hy dien jongeling, dat hy metvlytigftndeeren, alle andere Geleerden wel. „ haast zoude overtreffen, en deeze dikwyls herhaal„ de verzekering gaf nieuw voedfel aan zyne ver„ waandheid, terwyl dezelve hem insgelyks aanfpoor. „ de om dag en nacht zonder ophouden in zyne ftu„ deerkamer te zitten blokken. Dit benadeelde zyne „ gezondheid, maar myn man, die uit hoofde van „ eene veel fterkere Jichaamsgefteldheid, nimmer „ eenig nadeel door zyne nacht - ftudien gekregen had, ?3 wi'de volftrekt niet luisteren na het geen onzevrien„ den, en insgelyks de Geneesheeren hem zeiden „ wegens het gevaar, dat myn' zoon over het hoofd „ hing; en wat my betreft, ik heb nimmer verlof ge. „ had om hem eenigen raad te moogen geeven..." (De weduwe fprak hier met een weinig verbittering; en geen wonder: want het moet eene verftandige vrouw zekerlyk zeer imarten, wanneer zy haaren man niets durft zeggen !) „ Gelyk ik reeds gezegd heb," vervolgde de weduwe, „ myn man was een Geleerde, en dus zult gy  ( *39 > - ligt begrypen, dat wy niet van de rykften zyn, en " zulks verhinderde myn' zoon om den voornaamften " wensch van zyn hoogmoedig hart, naamelyk kost" baare kleederen, te bekomen. Dit veroorzaakte !! hem eene droefgeestigheid, welke myn man tot ee* ne waarfchouwing had moeten dienen, byaldien zul. ke onverzettelyke muggezifters als hy , zich ooit • " lieten waarfehouwen. Aldus verliepen eenige jaaren in welken deeze vlytige jongeling zich door zynen onverdraaglyke hoogmoed den haat van allen, die hem kenden op den hals haalde. In de kenmsfe der taaien hadhy zekerlykzyngelyken met; maar 1 vermits hy met de grootfte onbefchaamdheid, ten koste van veele andere Geleerden, overal op zyne eigene bekwaamheden roemde, floot hy zich den weg tot den predikftoel zo wel als tot de catheder " 5 - ik ben de dochter van een' man, die deeze " beiden met roem bekleed heeft; maar ik zoude my fchaamen om van de chicanes te fpreeken, met " met welke de Geleerden eikanderen plaagen, en " en die alleen toereikende waren om myn' zoon dol " te maaken. O hoe dikwyls, denk ik aan de waarj", achüge aanmerking van Gellert: „ Zo gy geen kunst ver/laat, zult ge ook geen'nyd „ ontvonken." Eensklaps verfcheen myn zoon in een kostbaar , zyden kleed, en wilde onsnaauwlyks meer kennen. ' Myne oudfte dochter , welke door eene zelfde % zucht als hy, maar in een' veel minder graad gedieeven wierd, en ook Goddank veel gezeglyker ,, waSj  ( 14° ) r„ was, had zyn geheel vertrouwen gewonnen, tn „ berichtte ons dat zyne kamer, welke hy in een an„ der huis genomen had, op het prachtigfte gemeu, „ bleerd was. Myn man vèrfchrikte op deeze ty„ ding, en geloofde, dat onze zoon zich diepinfchul* „ den geftoken had. Het duurde langen tyd eer wj „ achter het geheim kwamen, dat deeze dwaas, on„ der begunlliging zyner natuurlyke bekwaamheden tot alle foorten van weetenfchappen, zich met vee>» Ien Yver op de tekenkunst toegelegd, en door zyne „ origineele tekeningen en miniatuurfchilderytjes van „ tyd tot tyd veel geld gewonnen had. Nu nam zyn „ hoogmoed (welke volgens zyne eigene bekentenis „ dubbel was en zo wel in het lichaam als in de ziel „ huisveste) zodanig de overhand, dat' wy voor ee„ ne waarachtige krankzinnigheid vreesden; en even9» wel kon myn man nog dulden, dat zyn zoon, by „ alle voorkomende gelegenheden, en wel voornaa„ melyk by de openbaare disputatiën aan allen de hier „ zynde Geleerden zyne overmagt toonde, en kleine „ godgeleerde en oordeelkundige verhandelingen „ fchreef, die hier (tot groote vreugde van vader en „ zoon) veracht, en buitenlands als meesterftukken „ aangemerkt wierden. Het ging daarmede eindelyk „ zo verre, dat myn man hem het aanhoudend nacht„ ftudeeren verbood; maar hy flierf kort daarna, eh „ liet my weinig anders na dan drie dochters welke „ niets geleerd hadden, en deezen zoon, welke uk „ hartzeer wegens onze armoede, weinig weeken na „ zyns vaders overlyden het toeval kreeg, dat gy zo u evin aan hem gezien hebt. Het is zeer aanmerke- h lyk,  ~ lyk , dat hoewel hy uit hoofde zyner ongemeene " fchoonheid door veele vrouwsperfoonen aangezocht " wierd, hy echter nooit eenige zucht voor dekun" ne betoond, maar in tegendeel alle foorten van galanterie zorgvuldig vermyd heeft; dit gefchiedde " niet uit waare deugd, maar veeleer uit vrees dat hy " anders zyne fchoonheid benadeelen mogt. Ik Me* " juffer, ben in myne jeugd ook onder de fchoonheden " geteld geweest" (en ik moet bekennen, dat hoewel zy van droefheid uitgemergeld is, de merktekenen van fchoonheid by haar echter zichtbaar blyven) maar het zoude my leed doen, byaldien ik my ooit " daarop verhovaardigd had, ik zoude myn bitter * kruis alsdan voor geene tuchtiging, maar voor eene „ wreekende ftraf des Allerhoogften moeten aanmer,', ken: want niets is zekerder, dan dat God de hoog„ moedigen wederftaat!" De rampen van dit ongelukkig huisgezin, gingen my zeer diep ter harte; te meer, om dat de oudfte dochter my naderhand zeide, dat hoe gaarne zy ook in haare uiterfte armoede eenige van haars broeders meubelen verkoopen wilden, zy zulks echter niet durfden onderneemen, om dat zyne toevallen terftond verergerden , zo haast maar het minfte ftukje daaraan ontbrak. „ Daar blyft ons," vervolgde zy, „ nietsan„ anders over dan het droevig vooruitzicht van alle ,| drie ongehuwd te blyven zitten. Myne moeder ,r had geen ongelyk, toen zy u zeide, dat wy niets ge„ leerd hadden. " Gy weet hoe dwaas de levensmid, delen zedert lang geweest zyn, en hoe gering daarentegen de inkomften der Geleerden zyu. Wylen  ( 14* ) y myn vader befteedde alles, dat hy won, aan He„ breeuwfche en andere foorten van vreemde Bybels, „ en insgelyks aan Syrifche, Chaldeefche, Ethiopi- fche, Arabifche, Coptifche en wat weet ik, wat al 3, voor prullen en oude handfchriften, zo dat'er nooit een fchelling in voorraad was wanneer myne moe„ der hem bad, dat hy ons ten minfte eenigen arbeid „ zoude laaten leeren, die voor jonge Juffers-past, en „ waardoor wy met den tyd eenig geld zouden kun- nen verdienen. Myne twee zusters wceten nog „ iets, hoewel zeer weinig, maar ik weet niets; want „ myne dagelykfche bezigheid befiond nergens ;anders „ in, dan om myn vader de werken der Griekfche en „ Latynfche Kerkvaders voor te leezen, of hem be„ hulpzaam te zyn in het confronteeren van oude per3, gamenten. Uit de verkoop van die prullen, wel* „ ke hy zyne onfchatbaare Bibliotheek noemde, is op „ verre na zo veel niet gekomen als zyne fchulden be„ droegen, alhoewel hy tot op het laatfte oogenblik „ zyns levens geenzins twyfelde, of zyne boeken wa„ ren eene veel betere en zekerder nalaatenfchap, dan „ duizenden aan renten. Eenigen derzelve wierden „ op de verkooping wel zeer hoog opgejaagd: maar ,, myn broeder kocht die allen voor zyne rekening, „ tot groote verwondering der aanweezenden , en in„ zonderheid van een' man, die met geen ander oog„ merk uit Engeland herwaarts gekomen was, „ dan om dezelven te koopen -— en nu hebben wy „ geene hoop, dat myn broeder onc gedeelte daarvan „ ooit betaalen zal. —— Men zegt my wel dat ik „ niet lelyk ben: (en zy is waarlyk een zeer bevallig „ meis-  C 143 ) m meisje) maar wie is met fchoonheid alleen gediend,'j terwyl de mansperfoonen meest naar geld , of ten ■ minde naar eene goede huishoudfter omzien? Ik " heb daarom toch een Vryer die het oprecht met " my meent; maar hy is Conreétor, dat is te zeggen , „ hy is net zo ryk als ik. Want gelieft te weeten, , Mejuffer, dat men hier zo groote achting voor de " Leeraars der kinderen heeft, dat men hen altoos ]\ een zeer bekrompen inkomen geeft, uit vreeze van ] hen door de aanbiedingen eener belooning, of door \\ wezentlyke belooningen te zullen beleedigen. Deeze man is met zodanig een' heldenmoed bezield, dat hy zich verbeeld,dat de geheeleftad ten hoogfte „ gefticht zou worden, wanneer wy beiden ons naast " eikanderen aan zyne ledige tafel plaatften, en zyn " ledig huis in alle onfchuld bevolkten , even gelyk * een jonge knaap zich fpoed om een weinig zaam, gelopen regenwater met kleine vischjes te bepooten. ' Ik bemin hem van harte; want het is niet mooglyk, *, dat twee menfchen overeenkomftiger denken dan hy ° en ik «. en wy verfchillen enkel in deeze ééne kleine ]\ omftandigheid, naamelyk: Dat ik brood begeer in ' den letterlyken zin van het woord, en dat hy daarentegen zyn huis by de woeftyn vergelykt, in wel') de zegen des Heeren weleer brood verfchafte. Wy " zullen dus wel voor altoos een paar kirrende tortelduifjes blyven! Het beste is, dat offchoon veele „ moeders zich van haare dochters wenfchen te ontHaan, en haar daarom aan de eerden, die om haar „ komen , opofferen , de myne integendeel myne denk„ wyze billykt. Het bedroeft my zeer, dat ik dee- „ zen  C 144 ) l\ zen jongman te vergeefs moet laaten zuchten, te 3, meer, om dat hy geduurig hoopt dat hy welhaast „ tot een voordeeÜger ampt en betere inkomften zal „ bevorderd worden, hoewel zulks uit hoofde zyner >v bekwaamheden volftrekt onmooglyk is. Ik troost „ hem ondertusfchen naar myn best vermogen • ja ik „ geef de goede ziel (dit durf ik zeggen zondèr my ,, te fchaamen) meenigen kus, en zeg hem dan, dat „ die kus volgens myne meening zoeter fmaakt en „ vee meer te beduiden heeft, dan de kusfèn van „ veele echte lieden. Hy kan dit, wel is waar, niet >, begrypen, want daarvan ftaat in zyne boeken niets „ gefchreven,maar tvyee verftandige vrouwen hebben „ ons onlangs verzekerd, dat haare ondervinding tot „ myn voordeel fpreekt, en dit fchynt ook eenigen „ indruk op hem gemaakt te hebben . ten min „ heb ik hem zedert agt dagen, met myne oogen nier 3, gezien." - » s ,, Hoe hoog, " vroeg ik, „ kan uw minnaar zyne „ inkomften rekenen ? " „ In goede tyden , dat is te zeggen, wanneer my. „ ne Heeren zyne Amptgenooten in een geheel iaar „ weimg onder de menfchen kwamen, dan zouden „ die tennaastenby, tweehonderd ryksdaalders kun,, nen bedraagen.'' „ En hoe veel gereed geld bezit hy tot de bruiloft „ en andere onkosten van het huwelyk." „ Fabri Thefaurus, dien hy dubbel heeft, en » waarvan h>' by g^'olg één exemplaar verkoopen }, wil, medegerekend: elf daalders." Hier  ( 145 ) Hier veegde de moeder eenettaan af, die het lieve meisje langs den wang rolde. „ Zwyg dochter, *' zeide zy, „ uwe fcherts kost u veel meer dan gy denkt!" Thans kon dit jonge hart zich niet langer bedwingenZy vouwde beide haare handen te zaamen, hief haar aangezicht en oogen ten hemel, en zeide met luide ftem, terwyl zy uit het vertrek ging. „ Gy dood, kunt my alleen bevryden. „ Van deezen druk, dien ik moet lyden. „ Zo lang ik hier op aarde zucht! Ik zal hier afbreeken , lieffte moeder, want myn gemoed is door deeze omftandigheid zeer getroffen. (*) (*) Vermits in deeze anudott niets verdicht, maar alles de zuivere waarheid is, heb ik gemeend dat dit geval mogt bekend gemaakt worden , echter met-die geringe verandering, dat wy de Uad waarin het zelve voorviel, een paar handbreed op de landkaart verplaatst hebben. De hoogmoed en het nachtüudeeien hebben zeer veele menfchen reeds het brein bedorven. Hy, van wien zo even gefproken is, wierd echter eindelyk gelukkig ■ • • Doch laaten wy hier zwygen , en eerst eens zien of het vervolg van dit ge"al nergens in de gtfchiedenis van Sophia, al was het maar in gevalle van nood, by wyze van eene epijode kan ingelascht worden. Gy znit bet immers niet kvialyk neemen myne Heeren Kunstrechters? k vin.  C 146* ) VIII. BRIEF. Sophia aan de Weduwe E. Woensdag den 23 Juny. Ik heb heden zeer grooten lust tot fchryven. Wy ongetrouwde meisjes zyn helaas! van weinig nut in deeze waereld, ten zy in ons vaderlyk huis; en buiten hetzelve is het eveneens of wy de pen opvatten, dan of wy de naald gebruiken: maar ik, voor myn deel, wil toch liever myn best doen om myn verftand aan te kweeken , dan een fiaai kapfel te vervaardigen, hoewel veele van myn gelyken anders denken. „ Kan 'er wel iets zo ongcrymd bedacht worden ? " vraagen deeze: „ een ieder ziet immers by den eerden opflag „ van het oog, of wy aan een kapfel kunst en vlyt ,j bedeed hebben, maar wat raakt ons het verdand „ nademaal een fraai gezicht, geld en eene gladde „ tong, rykelyk deszelfs gebrek vergoeden." Ik fchryf deezen in de kamer van lotje, en wy maaken kostelyke aanmerkingen ƒ Luister nu na het vervolg van het verhaal der adelyke Tante. j}s # # Wy bleeven dan met ons driè'n alleen. '„ Gy „ had" zeide de Freule tegen den Predikant „ in myns vaders tegenwoordigheid wel moogen fpree- „ ken,  C H7 ) 3S ken, want hy bemint my, en myn hart legt als in het zyne opgefloten." „ Ik vrees, " antwoordde de Predikant, „ dat „ zyn hart al te hevig ontrust is; en ik behoef u niet te zeggen, dat gy het uwe nog vooreerst be' hoorde te ontzien. Waarlyk, zo ik dit geval voor„ zien had, dan zoude ik misfchien niet eens heb„ ben durven onderneemen, uw bevel van gisteren te „ gehoorzaamen. 5, Zy gaf geen antwoord. „ Ik ben zeer verblyd" vervolgde hy, , dat u u „ thans buiten gevaar mag zien." „ Ik was reeds buiten gevaar, toen gy de laatfte„ maal hier geweest zyt..." „ lk merkte hier zyne verlegenheid, om een gepast antwoord te verzinnen. » Gy zyt niet meer /'vervolgde myne nicht, „ de- „ zelfde man, die gy weleer waart want nooit , heb ik gemerkt dat gy zo lang op een antwoord be- hoefde te denken. Hetgeen gy nu zeggen zult „ komt niet uit het hart. Gy ziet dat ik myne vol- komene kennis heb; en dus had gy behooren te vermoeden dat ik op alle tegenwerpingen gevat ben. „ Gy wist immers, dat ik uwe gevoelens omtrent on„ gelyke huwelyken ken, en behoorde daarom wel „ overwogen te hebben, dat gy my niets nieuws over ,j dat onderwerp kond zeggen, Gy behoeft van het , oordeel der waereld geen gewag te maaken: ik zal ■ my zeer weinig over hetzelve bekreunen, nu ik my \\ reeds zo volftrekt aan het uwe onderworpen heb* L Om kort te gaan, gy hebt kunnen voorzien, dat ik Ka * «  C 148 ) ï, u met geen ander oogmerk begeerde te fpreeken; „ dan alleen om de neiging van uw hart te ontdekken. „ Gy kunt my dezelve ook gerust ontdekken; want „ gy fpreekt tegen een meisje, dat met weenendeoo,', gen bekent, dat zy helaas! maar al te droevige on„ dervinding heeft, hoe weinig heerfchappy wy over „ ons zwak hart bezitten. Wees dan zo oprecht, als „ gy tot hu toe altoos geweest zyt, en fpreek onge„ veinsd; geen weigerend antwoord kan my dieper „ vernederen dan ik thans in myne eigen oogen ben; „ want zie hier en ik ftel myn' roem daarin „ zie hier hoe diep ik reeds vernederd ben." (Zy j, kuste zyne hand, terwyl zy deeze laatfte woorden ,, met de allertreffendfte blykén van eene zeer verre„ gaande drift, uitriep.) „ Dit overwon alle zyne ftandvastigheid. „Waard„ fte Freule," riep hy uit, " ontzie toch u zelve! " ,, Hy kon zich nu niet langer bedwingen; hy kuste „ haar de hmd; maar even als of hem zyne zwakheid „ berouwde, fprong hy op het zelfde oogenblik over„ eind, en ging met bloozende wangen uit het ver- trek. Myne nicht keerde haar aangezicht naar de „ muur , en fprak geen enkel woord.'» „ Hetgeen ik tot dus verre verhaald heb," ver„ volgde de Tante, diende alleen om den Predikant „ teontfchuldigen: nu is het tyd dat ik, ten behoe,, vevan myne nicht, insgelyks iets zeg. Ik denk t, dat de wankelende ftaat van haare gezondheid, haar „ in den beginne de oogen op dien braaven man deed „ flaan, waarna de liefde allengs van trap tot trap „ toegenomen heeft; want zo haast gy haaren man 5, zult  ( 149 ) zult gezien hebben, dan zult gy met my bekennen, " dat hy een byzonder fchoon man geweest is, nademaal zo veel droefheid als hem zedert getroffen heeft zyne fchoonheid nog met ten volle heeft kun- nen mtwislchen. ■ Hy keerde onder zeer be- vige gemoedsbeweegingen naar huis Ik verhaalde alles, dat tusfchen hem en myne nicht voorgevallen was, terftond aan haaren vader, die woedende van fpyt meende te worden, en hem nog dienzelfden dag een' zeer fcherpen brief fchreef. Ik hield " dien brief te rug, om dat hy zich in denzelven veel " te driftig uitdrukte, en fchreef in deszelfs plaats " een' aderen, die veel bedaarder was. Ik zal u " deezen brief voorleezen op dat gy van myne ma" nier van fchryven kunt oordeelen. • lk zoude die beknopt noemen, wanneer dezelve my wat beter s, behaagde." # # # Aan den Predikant G. Het is ten hoogfte tyd , dat uw gedrag eindelyk eens een zeker getuigenis aan myn broeder geeft H van iets, dat in myne oogen geen bewys behoeft. ' Hy loopt gevaar van een vyand van het Christendom te worden. Uwe plichten zyn in die geval zeergewigtig. Toon Kern wat dewaare eigenfehap " van het Euahgelie is. Toon hem, tot welken hool, gen adeldom, de leer , die gy verkondigt ,. den M mensen verheffen kan. Ik weet dat dezelve ons !' tot waarachtig medelyden en de edelfte aller deugK 3 « den  ( 150 ) *» den aanlpoort; en 'dit is het, dat wy van ueilchen.' „ Het hart kan geen' hooger' adeldom bereiken. Myn „ broeder twyfelt. Vergeef deeze ontdekking, want „ die fpruit alleen uit waare zusterlyke liefde. Hy fpreekt van huichelaars. Hy fpreekt ja hy „ fchryft in zyn' brief van geestelyken hoogmoed. Ik „ heb dien brief verbrand : nu zal al het gewigt zyner j, gramfchap op het onfchuldig meisje vallen ! *Hy ., zegt... ik durf het alles niet ontdekken ! Hy „ zweert, dat gy haar onmooglyk kunt haaten. Hy „ heeft geen ongelyk. „ Het zyn verdoemelyke „ grillen," zegt hy, „ hier eene christelyke verlo- chening te willen toonen!" —=— Hoe zeer veel „ onrecht doet u niet dat denkbeeld! Is het niet „ een uwer godsdienstplichten, hem van het tegen„ deel te overtuigen ? Kunt gy die plicht één oogen„ blik uitftellen? De Freule is op den oever der dood. 3, Ik ken reeds alle uwe tegenwerpingen. Niets kan „ op beter gronden fteunen dan uwe Hellingen. Maar ik herhaal het u nogmaals de Frenle is op den oever der dood. Lees deeze woorden nog eens, en by j, aldien dezelve geen' invloed hebben, welaan, laat ,, dan die gronddellingen haar den doodfteek geeven! „ Hoop niet, dat gy haare genegenheid ooit op een ander voorwerp zult kunnen lokken. Die hoop is 3, te vergeefs, want haare tegenwoordige genegenheid fchuilt diep in elke doodelyke wond van haar hart. „ Ik zwyg. Ikfteuhop den plicht, dien uw gods. „ dienst leert, en laat u geheelenal over aan denzel. 3, ven. De oogenblikken zyn kostelyk. Wees thans 9, niet meer wysgeer... Wees een Christen; Eer  C 151 ) # # # Eer ik verder gaa, moet ik u zeggen «eflte m<£ der dat ik myne ontmoeting van gisteren aan lotj. i,' M hph 7v heeft deeze zeer behoeftige familie wy «n denzelven eene goede uuwertag moogen " GvCt'ligt denken dat ik niet lang draalde, maar JfoÏÏyk gereed was: ik meeat op haar verzoek het volgende fchryven: # * # Tk weet dat gy, myn waarde Vriend, in eenige ryke ?U1 zen zee^- veel en in eenige christelyke huisgezin" „ „ , ïoornaamelyk onder de Franfche famihen •! nog veel meer vermoogt. Gy hebt zonder twyfel ' weleens hoorenfpreeken van den ongelukkigen zoon " van zekeren Profesfor in de Oostertche Taaien op " dee^Hooge School* Zo ja: dan ben ik ook verze" kerd dat gy denzelven naar uwe gewoonte, uwen by" ftand rykelyk verleend hebt. Maar gy weet misfchien " niet, datde vrouwen in dat huis geen minder medely';denverdienen,endenfPoedigftenbyftandnood.gheb.  C 15* ) „ben. Daar zyn drie dochters, hu wbaare dochters, „ voor welke eene moeder zorgen moet, die, byal„ dien men my wel onderrecht heeft, niets geniet „ dan de geringe gaaven eeniger braave zielen.' De ,, oudfte is in zeker opzicht bruid, erj kwynt aan „ eene hoopelooze liefde, nademaal wederzydfche ar- ,, moede alle hoop tot een huwelyk verydelt. „ Ik weet dat deeze omliandigheid een zeer gevoelig „ plaatsje van uw hart zal treffen! Laat oprecht mede„ lyden dat hart, ten behoeve van deezen zieken „ jongeling en zyne behoeftige familie , geheelenal „ vervullen. Geen mensen weet beter dan gy, of hy „ ooit van zyne elende kan genezen worden! Mis„ fchien kan zulks gefchieden , byaldien men zyn hart, „ van den zwaaren last zyner droefheid wegens het „ drukkende gebrek, ontlasten wil. Dat wy beiden „ met treurigen .kunnen treurig zyn , heeft immers „ onze harten verecnigd. Ik wil, zo veel ik kan de „ kommer van het lydende meisje, en gy zult die ,, van den ongelukkigen jongeling op u neemen; en ,, laaten wy tot vejimindering derzelve eene collecle „ aanftellen. Maak gy daarmede het begin ; ei] ik „ zal, byaldien ik beter word, ook alles by myne ' „ vriendinnen en bekenden doen, dat met mooglyk„ heid gefchieden kan. Maar noem de familie niet; „ want de zieke heeft zich de haat van eene zekere „ foort van menfchen op dén hals gehaald, welker „ gewoonte het is onverzoenlyk te zyn; en de min,, naar van zyne zuster word insgelyks onder de Ge„ leerden geteld; hy is ten minfte eerlyk genoeg om „ vervolgd te worden. Byaldien wy onze vlyt met „ een  C 153 1 - een gewenscht gevolg bekroond zien, dan zullen " WY vooreerst de allernoodigfte behoeftigheden uit den weg ruimen, en vervolgens onze vereemgde " poogingen aanwenden, om hun tegenwoordig ys. " felyk lot, in een' aangenaamer' toeftand te verar>. „ deren. charlotta van den berg. # # $ Zy verzegelde dien brief, en fchreef het opfchrift zelve , maar weigerde my hetzelve op myn verzoek te toonen. Zou die ook misfchien aan den Heer less** gefchreven zyn? EERSTE VERVOLG. Z Ik onding," vervolgde de Tante,, dit antwoord: # # ' # ' Ik bid u, vergeef de ontroering van een' man, dien God en de menfchen de allerzwaarfte verzoe]l king opleggen. Ik zoude bykans zeggen, datikin , dat droevig eenzaam uur, waaruit ik thans, als het " ware, ontwaak, my zei ven ontwend heb, om met men' fchen te fpreeken. Lees deezen brief met gunftige „ oogluiking: maar verwacht in denzelven geen'groo„ ten zaamenhang en veel minder orde! waarlyk myK5 »ne  ( 159 ) ne ziel heeft zedert eenige dagen geene rust gehad j, en wie weet... doch, laat ik het onnoodige ver„ zwygen. „ Het verlies vanuw'sbroeders toegenegenheid! myn hart kan dat denkbeeld naauvvlyks begrypen! „ Want hetgeen ik door myn' getrouwen arbeid van „ veele jaaren gewonnen heb, is al te veel myn eigen„ dom, dan dat my hetzelve kan ontnomen worden, zonder meteen, een gedeelte van myn hart weg te „ fcheuren! En nogthans zou dit met het overige vergeleken, }, het minfte verlies zyn. Een verlies van myn eigen „ bewustzyn, naamelyk van die overtuiging, „ dat 5, ik het o.ngeluk van geen mensch, ook niet van „ den allergeringften fterveling ooit door myne fchuld „ veroorzaakt heb," dit, zeg ik, zoude my onein- „ digfmartelykerzyn! helaas.' warneer ik my 3, zeiven wyten moest, dat ik niet alleen het welzyn „ van uwe nicht verzuimde, maar dat meer is, dat „ zy al haar ongeluk aan my moest wyten 1" ik p, zal zwygen, want ik kan zodanig een denkbeeld „ onmooglyk dulden, veel minder daarvan fpreeken! Wat baat my die ftandvastigheid, welke gy zo me„ nigmaal geprezen hebt ? helaas! deeze verleent my „ *naauwlyks de geringe magt om in dit oogenblik my„ ne pen te bellieren. Zy is aan myne ziel ontrukt ,) en myn lichaam alleen, bezit daarvan nog een „ klein overblyffel. „ Ik fmeek nogmaals om eene gunftige oogluiking, „ Myn plicht, myngeweeten, en alle myne grond- „ ftel.  ( 555 ) „ Hellingen, verbieden my een huwelyk boven my- " "'iMvTsedrag dat ik tot heden toe gehouden heb, Uai;geene geveinsdheid zyn: byaldien ik ae gren*' Z kende , binnen welke alle myne omftandighe- * den my bepaalen, zo zoude ik vrypo.ug durven " bekennen' „ dat eene vrouw van veel minder "S, «vanved minder begaafdheden dan nweïmuntende nicht bezit, my reeds de verrukkelvkfte vooruitzichten zoude geopend hebben, van 1 he geluk in den echten ftaat. — Zeg aan myn Heer UW broeder: „ dat ik zyne dochter zoude l gefchaakt hebben, byaldien ik in de plaats van den „ Overfte was." . Het kan geene Christelyke verlochening zyn. „ 'het Christendom eischt dergelyke verlochemng ■>■) niet. , „ Het kan geen geestclyke hoogmoed zyn: wat is , deeze anders dan eene harfentchim, welke by eene zoaangenaame verzoeking haast verdwynen zou? Hoe menigmaal, heeft myn Heer uw broeder, in zeer merkwaardige en befiisfende öfg#e' den, myals een' man gezien... ja zelfs bekend en fchrifLyk bekend, dat hy in my eenman ge; "vonden heeft, die boven d,n geestelyken^hoog- * ,, moed, boven deeze allcrjammerlyke armoede, ver- re verheven is. , , Herkan geene eigenzinnigheid zyn, (want gy zelf zegt, dat men my daarmede te onrecht berJhuldigd heef,) Ik beroep my op het eorfeel  C 156 ) van den geheeïen adel : laat die vonnisten of myne weigering eigenzinnigheid is, of zyn kan. „ Het kan geene domheid zyn: ik denk niet dat gy te dien einde eenige bewyzen eifchen zult." 3, Het kan geene verwaandheid zyn : want deeze is „ de hoogfte graad van domheid. ,, Wat is het dan? — Maar ik ben verzekerd, „ dat gy die vraag niet doen zult. Gy hebt my „ ne grondftellingen aangaande de ongelyke huwely3, ken, zelfs in volle gezelfchappen, zo menigmaal 3, geprezen; gy hebt meer dan eens gezegd, dat die 3, met uwe eigen gevoelens volmaakt overeenftemden; waarom zoud gy dan tegenwoordig anders denken? ,, Laat ik, met uw verlof, eenige der oorzaaken op. noemen. „ Het onderfcheid der geboorte deeze zal de , Freule, het zy vroeg of laat, in elke bloeddroppel }', befpeuren. Ik ben hiervan te wel verzekerd, en ik durf my op uwe getuigenis beroepen, of niet „ elke ader in uw lichaam zulks bevestigd. Noem „ het zo gy wilt, een vooroordeel der opvoeding: „ dit gevoel blyft echter zo buitenmaate fterk, dat gy „ hetzelve, misfchien tegen wil en dank , een aango „ boren gevoel zult moeten noemen. Neem -hu „ eens in bedaarde overweeging , ik was aan „ uwe Nicht verloofd met haar getrouwd -- „ in voornaame gezelfchappen met ons beide in 3, deeze geringe wooning alleen in omftandighe- j, den waarin eene ranghouding plaats heeft Ik zweer u dat ik zidder wanneer ik dit alles over- denk hetgewigt van den last, die daaruit ontflaan moet,-  ( i57 > moet, is zo zwaar, dat de herinnering van den " hoogmoed, waarmede de Freule uwe Nicht altoos " behebt geweest is, niet noodig was om het gewigt \ derzelve te verzwaaren. Laat ik u nog meer J, zeggen: Wy burgerlyken, wy gevoelen ook het , " onderfcheid van geboorte. De ziel gewent haar „ zelve tot diep ontzag en eerbied voor lieden van „' een' hoogen rang. Gy hebt my onlangs in de „ onvergee'flykfte afweezigheid van geest gezien ' „ ik kuste toen de hand van uwe nicht — ik heb „ misfchien haaren mond gekust nooit zo lang ik „ leef, zal ik wederom zo verre buiten 't fpoor raa„ ken: nogthans was dit geene liefde, het was .... „ de wonderlykfte aandoening die ik nog ooit gevoeld „ heb. En ik befpeurdc, zelf midden in deeze ver- „ rukking, dat ik eene Freule kuste • ik ben over. „ tuigd, dat'ik in het zelfde geval, ook altoos we. „ derom het zelfde zoude denken maar is zulks mooglyk wanneer de iiefde tusfchen beide plaats heeft? en zeg my eens wat is toch het leven l] wat is het huwelyk zonder liefde ? „ Het oordcel der nabcftaanden. Ik bid u „ bewaar deezen brief zorgvuldig, want de tyd zal y, komen wanneer ik denzelven tot getuige roepen zal. „ Gy zelve, gy, die thans ten behoeve van uwe ,, Nicht zo driftig pleit, zult haar eens met eene ge„ ftrengheid bcöordeclen welke u verbaazen zal, om „ dat zulks uit uw zachtzinnig hart voortkomt. En , meent gydat een getrouwd man met goede oogen \\ zal kunnen aanzien , wanneer men zyne echte „ vrouw veracht en fmaadelyk bejegent? Ik kan ten „ minfte  ( 158 ) minde niets verzinnen, dat myne ziel met heviger J5 verdriet zoude kwellen, en myne dagen verbitteren.1 „ God weet, hoe ernffig ik ook ten dien opzichte „ fmeek, datHymy in geene verzoeking mooge lei„ den. Een zelfde oordeel moet ik insgelyks van myne eigen nabeftaanden duchten, zo haast deeze van myne dwaasheid'verwittigd wierden, Zy zou- den deeze daad berispen, (en ik weet zelf met wel„ ken grond) het zoude hen fmarten, dat ik my hun- ner gefchaamd, en my boven hen verhoogd had. ;,, Ik vrees nog meer ; ik vrees het oordeel der „ waereld. „ Der waereld?" vraagt gy. O, ja, $, deeze is om en nevens ons; deeze is zo verwaand, dat zy over alles haar oordeel wil vellen, al gefchied v zulks maar tot tydverdryf j zy gelykt byzonder wel naar een ongemanierd gezelfchap, dat voor de vens„ ters zit om den voorbyganger te befpieden, en zich ,, verheugt, zo haast iemand in een ongewoon ge» 5, waad verfchynt van zyn kleed af aan word „ alles, dat hy doet, belpot, ja zelfs alles, dat hy mis- „ fchien maar doen kon, en ik ben de zwartrok , ,, dien deeze fpotternyen onfeilbaar zouden treffen. ,, Vervolgens het groot onderfcheid tusfchen onze a, tegenwoordige en toekomende manier van leeven: — „ want bleef deeze na het huwelyk op den zelfden „ voet als die tot nu toe geweest is: zo ware ik, by,, aldien niet aanftootelyk , ten minfie belachplyk. Word dezelve volgens den burgerlyken fmaak mgc- richt, dat zoude de Freule uwe nicht, (laat haar ,, moed zo groot zyn als die wil) zeer onfmaaklyk voorkomen. Ik zeg met voordacht haar moed, ,, want  C !59 ) - want de liefde, gelyk ik volgens myne meening * reeds bewezen heb, is en blyft volftrekt onmoog- n lylHaar rykdom by myne armoede vergeleken: — • genomen dat uwe nicht niet meer dan duizend ryk' daalders vermoogen bezat, zo weet gy hoe ikeven- * wel zoude gelasterd worden, Maarzy bezit meet dan dat. Daarom — ja, al was zy maar van burgerlyke afkomst, zo zoude haar geld my reeds van het huwelyk affchrikken. Dit denkbeeld be- f hoorde myns bedunkens veel algemeener te zyn, ' dan het in deeze waereld is; en wat my betreft,het is eene waarachtige waarheid, dat geen onaange9' naam toeval in den echten ftaat, my ooit neerflag" tiger zoude maaken , dan wanneer my verweten wierd: dat myne vrouw my tot een'man gemaakt „ had. ., , Nu beJe - # Nu zou ik gaarne willen hooren , lieffle Moeder, wat gy van deezen brief zult zeggen ? Hy behelst voorzeker eenige gewigtige waarheden , maar my dunkt zy klinken zeer wonderlyk. Juist niet in myne ooren; want gy kent myne denkwyze te wel: maar hoe veel menfchen ken ik niet, die dit alles voor dweepery zullen houden. Hoe zelden zyn onze burgers fchuuw! en onze adel, hoe zelden is die achter. houdend! Ik ben met zyne aanmerking omtrent ongelyken rykdom in het huwelyk zeer wel te vreden, en het verwondert my, dat alle mansperfoonen niet eveneens denken. Daar zyn veelen in deeze waereld, die fchaamrood zouden worden wanneer zy dit lèezen moesten, en die nogthans zo onbefchaamd zyn, dat zy op zulke aangetrouwde rykdommen grobtsch durven zyn. Maar by het woord zwart-rok fchoot my  ( \6i ) fietste binnen, hetgeen ik eens in eene zeer^ zalme vertaaling van Paddington Sh Ik zal die plaats hier in zyn geheel atfchryyen. 16 D Aderen maaken den man: dit is reeds genoeg bewezen. Een groot gedeelte der Europeaaleggen onder zekere verplichtingen, wek e. " ne tenEerfte behoedzaame levenswyze vereiflhen. " D^eS menfchen hebben gelegenheid om het men" ESyfeÏÏ^ernaauwkeurigte leeren kennen, en l mlat zy een toevlucht ^«IpelQo^J- ren zy het van ^J*T^^ menfchen weinig onder t oog Krjgwi. " M Slenzyrzeei omzichtig en achterhoudend , hebb n weinig omgang met de groote waeteU, en verfchvneri zeer zelden in de openbaare byeenkom- " fte de alde vrolykheid gewyd zyn. Hierom * St h -ns onmooglyk om derzelver karakter en ui hetzelve hunne waardy te leeren kennen. Hoe " oLS behoorden wy te zyn, wanneer wy over * zX menfchen zullen oordeelen! Hoe opmerkzaam 51 ten In einde op alle hunne gefprekken en nog " Teer op hun ftüzwygen, en op ihun geheel gedrag " m het gezeÜig leven! — Maar deeze omzichtig- heid is'by gek* van onzen kant onnoodig, want * ïff ortv n menfchen draagt altoos zeker kente. " k ri waaruk hunne geheele gemoedsgefteldhe d, ' en hunne waardy zeer duidelyk in de oogen vak-, * 5fS duidelyk, dat ook de ergfte domoor, (*) MfefchUn heeft Sophia die vertaalh.g tó manuscript «had,- want ?,y is nog nooit gedrukt. * I*  C 16* ) J, welke tot niets minder bevoegd is, dan over zyne „ evennaaften te oordeeien, echter in ééne enkele minuut weet en by zichzelven overtuigd is, dat „ deeze, onder alle Europeaanen de onverdraaglyk„ fte fchepfels zyn: \vmt zy draagen zwarte kleede3, ren! Dit kenteken maakt hen hetgeen zy zyn; „ want daar zyn eenigen onder deeze clasfe, welke „ geheele gezelfchappen vermaaken kunnen, wanneer „ zy buiten hunne uniform verfchynen. Nogthans „ heeft de hooge Overigheid, misfchien uit eene ge„ gronde vrees, dat in onze gevoelens eene verwar„ de tegenfpraak ontftaan mogt, behoorlyk zorg ge„ draagen dat deeze menfchen, wanneer zy al eens „ buiten hunne uniform zyn, zich ten minfte door „ eene pruik onderfcheiden moeten, waarvan Gel„, l e r t in zyne fabel van de nachtegaal en 't feisje , „ de eigentlyke beduiding tot groot nut van het Al- „ gemeen bekendgemaakt heeft. „ Maar boe „ dan, wanneer men een aangenaam en lieftallig man „ in zyne japon of pelsrok ziet ? " Dan myne „ Heeren moetgy hem vooral niet pryzen; want die „ man kon misfchien een Predikant zyn. TWEEDE VERVOLG. D e Tante beloofde ons een vervolg van dit verhaal, hetwelk zy wegens de aankomst van haare nicht moest afbreeken. Deeze naderde ons, zodanig opgelchikt, zo buitenlpooriggekleed, dat haar dwaaze hoogmoed 5, 3  C 163 ) 1 medelyden wederom uitwischte, hetwelk al het medeiyaen ingeboeZemd had, en het voorgaande verhaal my 1 h geest eens hartelyk om te lachen, zy ™ mvn compliment niet merkte , maar wen raes den weg naar het woontas tegen en ^ het tuinhuis alleen heten. De Heet i Hoe kimt gy tegen een' weerloozen man zo dapper P ^%kSt my daarom wel zeggen, wat gy van mooalYk was verheffende, gaf hy ten antwoord. „Ik 7dfnk, dat God dien niet^ongeftraft zal lakten, die vvnen naam misbruikt! ,» zynui naai » —AAprAp en zweeg van tv daobere krygsman ziaoerae Cli ^vv<-° dafoogS af al ^ de oude Predikant op zyn ftletennende, ging ziek van ergerms naar huis. Wat zal ik zeggen, lieffte moeder ? kzo»^ ze dagen niet gaarne Predikant zyn. — Ik zeide aie zelfde woorden eens tegen den Heer l*m . «i hv aaf mv het volgend antwoord: „ Dat er in deeze vierde tyden nog braave en deugdzaa" nie Predikanten zyn , zulks ftrekt my tot een zeer " ? Iltk bewvs van Gods befcherming en onmid" « bSingzyner kerk. Hy draagt zorg dat " Ï^&J£*^*^> diehun- " I ht betrachten, fchoon zy in hunne vroege " ieui in de huizen der gtootften van het land, " leSen en ondervonden hebben, hoe verre thans de " onderdrukkende onweetenheid de overhand neemt; 99 en mannen, die tot meer dan één ampt bekwaam r, nTen ev'enwel het bykans veracht, en w e«* maa weerloos predik - ampt verkiezen: Maar, zult gy zeggen, welke lange uitweiding is dit! J f , nogthans vonden wy aan de kerkdeur de ka  C 17© ) rnenier van Mevrouw, welke haar een zonnefcherra overhandigde. De tafel was zeer kostbaar gedekt, en ook overvloed.g voorzien. Eene foort van kamerdienaar in li. verei, Hond op zyne behoorlyke plaats. Wv burgerden , de Domine medegerekend, vonden onze borden uit eene byzondere blyk van genade wel op dezelfde tafel; maar tusfchen onze zitplaatfen en die van het hoogadelyk gezelfchap was eene tusfchenruimte gelaten, overeenkomftig met den afftand onzer geboorte. De Heer van het huis fprak zeer weinig naar alle zyne redenen behaagden ons. Zyne vrouw fprak hem alle oogenblikken tegen, alsdan zweeg hy, en zo haast zy ftil was, vervolgde hy wederom zyn gefprek, als of hem niets geftoord had. Zy kreeg behaagen in den Heer schultz, die haar met veel wellevenheid braaf honing om den mond fineerde. „ Die jongman," zeide zy in het Franach, „ zoude „ men haast voor een' Edelman kunnen aanzien." Maar toen hy kort daarna, by zekere gelégenheid liet merken , dat hy die taal verftend, maakte zy eene zeer verachtelyke mine, en zeide zoetjes tegen de Freule: „ Het is mafoi onverdraaglyk , wanneer zulke „ menfchen iets zullen voordellen P Zy wilde vervolgens ook wat omtrent my zeggen: „ Dat gering „ fchepfekje.i. St," voegde haar de Freule toe, „ zy fpreekt ook Fransch. " „ Och! " zeide zy toen, j, zulke Airs! wanneer men toch maar eens zo geluk „ kig was, dat de boer by zyne ploeg, en de fchoen- „ maaker by zyne leest wilde blyven!" Het „ fpeet my dat de Freule haar hierop geen gepast ant- woord  r ,„nnrd » Dit is echtereene onbetwistbare waar- »f "«tae zaaken kundig ia, op welke degrooS deeïerwaereld zieh eertyds alleen toelegde», fiaar gefprek betrof voornaamelyk haare farntbe , JSoSndje en ^»<*?D^ 7eidP ZY tegen de Freule is waailyk aUerlierst, mu » — neem niet kwalyk, die haairna d; " KS ryk, maar de fmaak is een weinig bm> " Serlvl<: Men komt al menigmaal zo wonderlykaan " § S zaaken Haal my eens myne orlietten, „ zulke z aken. Q i£ ydat deeze heei fraai zyn: " maafik had die op eene verknoping gekocht, en " Pe naderhand vernomen dat zy aan eene koop" mans rouw toebehoord hebben: ik heb die na dien - Tyd nook moogen lyden, en God bewaar my, d Lie ooit draagen zou nu ik zulks weet. Men " ^ me oenen binnen, en de kamerdienaar plaat" S&éene derzelve aan onze zyde van " Wat heb ik je gezegd, domoor? nep zy — eh " terftond nam de bediende die terug. De Predikant " H nd op en plaatfte dezelfde meloen wederom " ïec u voo'- ons • hy bedacht zek^lyk » dat oogeu* Sk niet, dat de vrouwen alleen in dergelyke ge" yaSèt bevel voeren. Zy beet op haare lippen en las haar fervet voor zich neder. » , " d Fmnl plaifier, om een tourtje met my te ry" den "' De Freule ontfchuldigde zich , zeggende " , rj ünA Neem dan met kwalyk dat zy hoofdpyn had. „ «eern u »  " rtedf f65 W3nt ^ hebdeeZen 0chtend - -0 - $ De Freule van L. aan den Predikant G. Uw Eerw. zou my beklaagen , byaldien gy 'wist hoe droevig ik myne dagen in deeze nieuwe wooning flyt. En fcaoon ook dezelve een paradys " was, zoude ik hier evenwel dat klein vertrekje mis" fen, waarin pen en papier myn eenigst huisraad " waren den tuin , waarin de nachtegaal zo " treurig zong de klaverryke weiden, waarin H de dauw rondom my nederviel, en vroeg 'smor- " gens met myn eerfte danklied ten hemel fteeg „ het veld, waarin ik vóór den opgang der zon geen m 4 ï, an-  c 184 > ander gezang hoorde dan myn eigen, en dat van „ den morgenwekkende leeuwrik den man, ,, waarom zoude ik zulks voor u verzwygen ? den „ man, die over alle aandoeningen van myn hart zorg„ vuldig waakte! Dit hart bcfpeutt dat zyn getrouwe „ Opziender afweezehd is. Het is daar eigenzinnig „ geworden. Het gelykt den vluchtenden die in Zoor had kunnen rust vinden; die zich behoorde ,, verheugd te hebben, dat zy met geweld van die ,, voorwerpen afgefcheurd was, welke haare begeer-: ten opwekten; die de droevige gevolgen deézer be- geerten wel kende maar echter de oogen zon- „ der ophouden daar heenen vestigde, van waar men „ haar verlost had. Hoe oneindig veel heb ik by „ deeze verandering verloren! Zo uwe kerk een tem„ pel was; ö hoe gaarne mogt ik dan eene hanna „ zyn , om zo naby u te bidden, dat gy myne ftem mogt hooren gelyk de Priesters de haare konden „ hooren. (*) Ik durf niet vraagen, hoe ik het met „ myne buitenfpoorige wenfehen zal maaken ? Ik durf 5, die naauwlyks ontdekken; ja al waren het zulke ftille en bedaarde wenfehen, als uwe hartroerende t, predikatiën my menigmaal inboezemden zo zoude 5, ik die nogthans verzwygen. Maar deeze zyn ,, van eene geheel andere foort, en ik zou die met 5, meer i*) De Freule heeft zich hier vergist; — dit is eene font, zo als in deeze manier van fchryven zeer ligt kan infliiipeli. hanna bad niet overluid. De gefchiedeni s waarop de Freule zich beroept, is overwaardig dat me» dezelve hier naleest, in is te vinden in het begin der boeken van Samuël.  C 185 ) E meer eigenfchap een luid gefchreeuw moogen noe> " rnpn Zv hebben zo zeer in myn hart de overhand " genomen , dat het fchynt alsof ik maar door een middel kan gelukkig worden. Hoewel, niemand H bmten my merkt dezelven . zy gelyken geen nnfedierte dat de grond omwerpt en de plant ter " ie dat n defyne buisjes der plant knaagt, tot dat " de tedere bloem verwelkt, haar hoofd laat hangen, ' " ifvak en verdort. Helaas 1 waarom kan * o met " één oogenblik fpreeken? Of waarom zoude ik,zo " Ik u al fprak, toch echter zwygen en wee- '» 1"-—. en wanhoopig worden moeten? O gy " vroegere dagen , die van myn' leeftyd reeds ver,T dweenen zyt, gy zyt heldere dagen geweest; maar " In Z na komen, zyn door wolken beneveld! " Of waart gy eene geduurige duistere nacht door wei. " keeenbükfemftraalgevlogen is? Ja.enikonu " waak vol vrees, dat de tweede ftraal nog vreesfe" IS zv ^ veel nader by treffen zal. Ik henzeer : Itarmoedig. Vaarwel! — nog eens , vaar „ wel! C. VAN L*. VIERDE VERVOLG, Door het fchryven vermoeid zynde, befloot ik eene wandeling te doen, om myne geesten een weinig te M 5 ver'  C m y verkwikken; maar ik was naauwlyks buiten de deuc gekomen, of ik kreeg lust om de weduwe van den Profesior een bezoek te gaan geeven. Welk een droevig gezicht, wanneer men eene arme familie, die voorheen m ruimen overvloed geleefd heeft, onvoorziens verrast! De oude vrouw zat in een onfmaakelyk boek te leezen; en toen ik myne verwondering betuigde, zeide zy: „ Geloof vry, liefde Juffer, dat , „ ik de elende, die ik zedert myn' weduwlyken daat „ heb moeten ondergaan , veel {moediger verdraagen „ zoude, byaldien ik tegenwoordig niet te eenemaal van goede boeken ontbloot was." Ik vroeg haar: „ Of haar overleden man geene ,, vrienden onder de Boekverkoopers gehad had, die 3, die haar eenige boeken zouden leenen ? " Zy gaf my een briefje, zeggende:,, Ik heb dezelfde „ gedachten gehad, en ten dien einde aan een' Boek„ verkooper gefchreven, die meest door de fchriften „ van myn' man ryk geworden is: maar zie hier zyn „ antwoord." J Ik las: # # # Mejuffrouw, "„ Ik ben zeer verwonderd dat gy de vryheid neemt „ om boeken ter leen te vraagen, nademaal uw'over„ leden man my zó flecht behandeld heeft, dat ik „ u waarlyke geene verplichtingen fchuidig ben. Jk u had in het drukken van zyne werken een groote fom n gelds  ( i87 ) b aelds geftoken, en nu leggen dezelven my op den hals Zo gy voor uwen man wat beter gezorgd * had' zo sy htm met uwe eeuwigduurende klagten T over het aankoopen van boeken niet ter dood toe l gekweld had ; zo gy... (gy weet best wat ik hier nog zoude mogen byvoegen) dan zoude de goede ' man misfchien nog leeven, zyne eigen werken lee. zen en my ook een ftuivertje laaten verdienen. " En zeg my eens wat denkt gy vrouwen toch, die " met geleerde mannen getrouwd geweest zyt? Zullen wy Boekverkopers u na hunne dood de kost aeeven? Wy zouden inderdaad zeer veele penfioenen moeten uitkeeren, byaldien wy daartoe ver! plicht waren. Laten uwe mannen hunne werken zelve uicgeeven, en ziet dan eens , of zy daarby ,* veel zyde zullen fpinnén. Wie van beiden heeft ' derhalven de meeste verplichting aan den ander? '„ Om u echter te overtuigen hoe zeer ik uw oprechte „ vriend ben, zo bied ik aan omMejuffer uwe oudfte „ dochter nu en dan een proefblad te zenden, om het „ zelve voor eene billyke prys te corrigeeren. CHRISTIAAN JUDE. Boekverkooper." # # # ,, Ik gedraag my zedert dien tyd ," vervolgde de „ weduwe, „ als de zeer ootmoedige dienaares van „ den Heer jode; want hy laat myne dochter m„ derdaad nu en dan een paar dubbeltjes verdienen, „ al-  C 129 ) alhoewel hy haar niet meer dan de helft van het gewoone correctie geld betaalt." Het gaat ons meisjes zekerlyk niet aan, lieffte moeder, maar echter wilde ik toch gaarne weeten , waarom de Auteurs geen meesters over hunne eigen fchriften zyn ? Zouden de Geleerden niet te zaamen in een verbond kunnen treeden, om dit uit te werken ? (*) Hoe (*) Misfchien zullen veelen onzer Leezers, dezelfde vraag doen als onze soi-hia? en ik beken dat die moeijeiyk te bea- twooraen is. De botknegotieis een voornaametak van den koophandel, en zal derhalven niet ligt door de hooge Overig, heid verboden worden. Zeer weinige Geleerden hebben de noodige Kennis, en nog minder den tyd, om hunneeigen fchriften uit te geeven, en zouden het drukken ook naar alle waarfchynlykheid ten duurde betaalen moeten; en het ontbreekt by verre de meeften aan geld, om eengroot werk voor hunne rekening te laaten drukken. Om zulks by intekening te doen, zoude insgeiyks veele zwaarigheid ontmoeten, zo we! ten aanzien der correspondenten, en den invloed, waardoor men zulke Collecteurs in zyne belangens overhaald, als by gebrek aan genoegzaame kennis om den prys naauwkeurig te bepaalen. Maar al eens genomen dat zulks tegen alle vermoeden gelukte: welke middelen zullen die Heeren dan in 't werk (leliën» om zo veele exemplaaren te vertieren, dat zy daardoor eenig voordeel genieten? Het eenigfte middel zoude zekerlyk eene uitgeftrekte verzending zyn, doch dan was het immers al wederom eene koophandel. Of, alle deeze zwaarigheden aan den kant gezet: wie zal borg zyn, dat hunne werken door geene baatzuchtige menfchen zullen nagedrukt worden? En wie zou zyn geld by de intekening vooraf betaalen , terwyl de Auteur ondertusfehen fterven kan, en de uitgefchoten penningen daar daardoor verloren raaken? En wilde niemand intekenen, van waar krygt hy dan crediet? Ik wil onder •Jeeze ongelegenheden niet eens tellen, dat de naam van eiken Au-  (189) Hoe deerniswaardig is bet noodlot van dit huisge. 7in» tn hetzelve heerlchen alle foorten van gebrek. Ik * ï zag Auteur, ten eerfte moest bekend worden; dat zonder Boekverkoojers de boeken ongemeen duur , en het verzaamelen van eene bibliotheek bykans onmooglyk zou zyn, en dar, de moeijelykheden, die met de uitgaave verknocht zyn, een ieder daarvan zouden affchrikken. Byald.en zomm.ge Geleerden eens wisten, hoe veel de boeknegot.e van het bloot geluk afhangt, en welk een aanzienlyk kapitaal men tegen fen klein voordeel in de waagfchaal fielt, dan zouden die Heeren wel te vreeden zyn, dat zy voor het (waarlyk it, onze dagen zeer aanzienlyk) honorarium niets op zich behoeven te neemen, dan alleen de moeite van het fchryven. Ik wil niet ontkennen dat wy met al ons fchryven juist geene groote fchauen zullen nalaaten: maar zulks kan men ook aan de Uitgeevers alleen niet wyten. Ik heb eens zekeren voorflag gelezen, om geene Boekverkoopers en maar alleen Boekdrukkers in den ftaat te dulden. De Auteur-van dat ontwerp moet toen zekerlyk niet bedacht hebben, dat deeze ' welhaast Boekverkoopers moeiten worden. De Sofit der ouden, begonnen buiten twyfel met het vermenigvuldigen der handfehriften, en wierden dus allengs Koopheden. Byaldien nu deeze min of meer woekeren, zo vraag ik: „ Of „ men billyk klaagen kan, wanneer een Landman, die zyn zaad gekocht, en eerlyk betaald heeft, en daarna door een' genenden oogst, als de gevolgen van zyne vlyt , , moeite en arbeid de vruchten geniet om zich en de zynea daarmede te voeden en te verkwikken?" - Ik als Auteur, verkoop myn zaad. De prys, welke ik daarvoor ontfang, is het loon van myn' arbeid; gelyk de winst welke de Boekverkooper geniet de vruchten zyn van de moeite en vlyt, die hy daaraan hefteed heeft.— Ik kan hier een klein dichtftukje zeer goed te pas brengen; want eenige Leezers hebben het voor eene zonde tegen de evenmaatigheid gerekend, dat 'er eerst in de laatfte deelen van myn boek eenige gedichten invloeijen.  ( IOr> ) zag toen ik binnen trad, dat elke dochter een ftuk kaas en brood wegftopte, en nam de. vryheid om te vraagen of zy het vieruurftuk doorgaans zo laat nuttigden? „ Onze avondmaaltyd wilt gy zeggen," antwoord. de de moeder met een' diepen zucht,• „ byaldien „ ik niet wist waardfte Juffer, dat gy ook, meer of „ min onder de ongelnkkigen behoort, dan zoude ik zwaarigheid maaken om u onze nood te ontdekken. „ Weet dan, uathoefober die kost ook is, welke* „ gy zo even in myne dochters handen gezien hebt, „ ik echter gisteren niet in ftaat geweest ben, om „ die arme fchaapen zo rykelyk te kunnen voeden. „ Ik had al myn kleine voorraad aan geld voor de „ huishuur uitgegeven, waardoor ons naauwlyks zo „ veel overbleef, als tot een zeer bekrompen middag- „ maal noodig was." Toen zo zachtjes, dathaa- „ re dochters zulks niet konden hooren: Ik heb my- „ ne Aan de Heeren Boekverkoopers. Vroedmeesters van 't verftand , wanneer een Schryver zucht In baarensnood gezwind— verlos hem van zyn vrucht- Gy kent zyn kwaal, wilt hem niet lang doen kwynen: ' Maar toon uw kunst, zyn fman zal ras verdwyneu. Zorg dan voor't teder wicht, dat u is aanbefteed. En is de Kraam-heer bloo, wil hy niet dat men weet Wie dat de vader was; hou dan zyn naam verborgen Voor s' Vitters oog; zo blyft hy vry van zyne zorgen. Schenkt dan , na 't baarenswee hem 'eene laafenis Voor zyn verloren kracht, die recht verfterkend isJ Zulks fpoort hem verder aan, geen' last, of werk te fchroomen ' Wel haast op nieuw bevrucht, zal by w«êr by u komen. *  C i?1 ) ' ne kinderen wys gemaakt, dat ik reeds gegeten , heb, want ik denk dat^zy dit ftukje brood veel " noodiger hebben dan ik." „ Is hier dan geen fonds voor de weduwen der Ge. * leerden ^ " Waar" is ooit zodanig fonds geweest, uitgezonderd in eenige weinige parochiën, daar de weduwe van den " overleden' Predikant vrye wooning en een zeer ge" ring inkomen geniet? Dit gebrek is juist de waare " oorzaak waarom zo veele Geleerden niet éér trou" wen dan wanneer zy reeds taamelyk oud worden; " ten zy dan dat die Heeren zich fomtyds aan de fla" verny van eene ryke vrouw onderwerpen, welke " doorgaans van geringe afkomst is; of zo zy anders " e=nearme echtgenoote neemen, uit overgroot ge" brek en eindeloos verdriet hunnen levensloop vroeg" tvdig eindigen , en kleine (de lasteraars zeggen: " veele) kinderen nalaaten. Een ieder, die dit droe" via lot, dat de meeste Geleerden hier te lande treft, " wel overweegt, behoorde zich billyk te verwonde" ren dat 'er nog eenigen onder hen gevonden wor" den die tot den echten ftaat befiuiten kunnen. Ik " weet'dat'er in Engeland — en mogt het " toch in saxen anders zyn ! zeer veele dochters van braave Predikanten door de bitterde armoede " in eene allernoodlottigfte elende geftort worden, en daardoor veeltyds een rampzalig einde neemen. ■ Hierom maakte eens myn zoon, in een zyner ge. zinde.uureneen ontwerp, volgens het welke alle " Geléérden die aan een klein doch vast inkomen be' paald waren (de Rechtsgeleerden en Geneeskundi- 9, SeI1  ( w ) ■, gen derhalven uitgefloten) alle jaaren een zeker ges „ deelte van hunne inkomften zouden moeten uitkee„ ren, om daaruit een fonds op te rechten, uit het „ welke na hunne dood, derzelver weduwen en nage„ laten kinderen een vast beftaan konden. De Ko, ning (zeide myn zoon) zal uit zulke kinderen, j voornaamelyk die der dorp Predikanten, zeer nuttige leden voor den ftaat zien opgroeijen j want de f, zoons zullen doorgaans een' goeden grondflag tot de „ weetenfchappen , onfchuldige zeden, gezondheid „ en, zo als te hoopen is, rechtfchapenheid en deugd „ in de groote waereld medebrengen , en uit dien „ hoofde tot allerhande dierften bekwaam gemaakt ,? worden. De dochters zouden maar zeer weinige, }> ja misfchien in 't geheel geene dier ondeugden kennen, welke onder de ftedelïngen heerfchen; aangeene luije vadzigheid (welke in de fteden onvermyde„ lyk is) gewoon worden, en daarenboven goede huis„ houdfterszynde, zouden veele ryke burgers uit deeze „ dochters hunne vrouwen kiezen, terwyl veele arme Stad-juffers door de Dorpspredikanten, wiens gea, tal altoos zeer aanzienlyk is, zouden ten huwelyk genomen worden. • Van waar komt het, dat j, bykans alle Predikanten, die ryke inkomften in de „ fteden hebben arm zyn V Men zoekt by deezen de „ geleerdheid, en niet by hen die op de dorpen zyn, „ hierom moeten zy veel geld aan boeken uitgeeven: „ en, om dat zy van een' hooger' rang gerekend worden , ook een' grooter' ftaat voeren." My dunkt, lieffte moeder, dat het ontwerp van dee- „ zen  ( 193 ) gen jongeling zeer goed was; ik vroeg of de Koning hetzelve niet gelezen had ? „ Neen, antwoordde de weduwe, „ het raakte „ in handen van zeker' Hoveling, die nooit heeft kunnen goedvinden hetzelve aan den Koning over „ te geeven. Myns zoons, ontwerp ging nog met een tweede gepaard, waardoor hy de verbetering „ der fchoolen bedoelde. Hy begeerde ten dien ein,, de, dat alle leerlingen, en voornaamlyk de ftuden- ten, alle jaaren een getuigfchrift zouden moeten in„ leveren, waarin hunne Leeraars naar waarheid ge,, ruigden, of zodanig een jongeling natuurlyke be- kwaamheden bezat, of hy vlytig was, en of j, hy zich ordentelyk gedroeg. Byaldien hieruit „ bleek , dat het een fcholier aan natuurlyke ga^ ven ontbrak, zo moest hem het, ftudeeren vol- ftrekt verboden worden. Ontbrak het integen„ deel aan vlyt, zo zoude men hem deswegens opent- lyk vermaanen, doch niet meer dan ééns; en wan„ neer hy zich alsdan niet beterde, zo moest men hem ,, terftond aan den Commandant van het Garnifoen overleveren , om naar maate der omftandigheden, in den krygsdienst gebruikt, of door zyne. vrienden s, voor zekere lom gelds vrygekocht te worden, wel,, ke penningen tot een fonds zouden dienen, om „ om daar uit de Leeraars voor het fchryven deezer ,^ getuigfchi iften te betaalen, wanneer eenige fcholie„ ren te onvermogend waren, om zulks uit hunne „ eigene beurs te doen. Maar byaldien het gedrag ïi van een' fcholier zo flecht bevonden wierd, dat men hem van eenige eerlooze daaden overtuiN „ gcn!  gen kon, dan zoude men dergelyke ongeregelde en „ en buitenfpoorige jongelingen, voor een zeker ge„ tal maanden of jaaren in een tuchthuis opfluiten, „ om door dat middel (ware het mooglyk) hunne ze- den te verbeteren. Dit ontwerp zoude ten gevol„ ge hebben, dat middelmaatige verftanden tot zul„ ke bezigheden gebruikt wierden, welke geen' groo„ ten geest vereifchen; en dat de gewigtigfte ampten „ in den ftaat aan hen wierden opgedragen, die daar„ toe de vereischte bekwaamheden hadden. Dewee- tenfchappen zouden dan den hoogften top bereiken, „ en de jongelingen die tot den krygsdienst gedwon„ gen wierden , zouden voor het grootfte gedeelte „ veel nuttiger en beter zyn, dan die flecht onder„ wezene Landjonkers, van welken ten minfte een derdedeel te onweetend is om een rapportbriefje te kunnen fchryven. Ouders en voogden zouden zich „ gerust ftellen omtrent het gedrag hunner ftudeerende „ kinderen en pupillen; en byaldien tegen alle ver„ moeden eenige vreemdelingen uit hoofde van deeze „ ftrenge wetten van onze fchoolen wegbleeven, „ zoude echter dat verlies^tegen het daaruit voortfprui„ tend welzyn van ons vaderland, geenzins kunnen „ opweegen; te meer, om dat men met gegronde „ redenen, een' veelgrooter' toevloed vanverftandige „ en deugdzaame vreemdelingen, op onze hooge „ fchoolen zoude moogen verwachten. „ Maar," zeide ik, „ ik meen dat 'er reeds aan „ alle fchoolen en academiën door't geheele ryk bevel „ gegeven is, om dergelyke getuigichriften intele, veren. ., Dit  ( 195 ) „ Dit bevél is wel gegeven , maar het word niét nagekomen. Een jong Theologant behoeft te- genwnordig niets te duchten, zo lang de Simonie „ de overhand behoud, of zo lang zyne Examina,, teurs onweetend, en (zo alsgemcenlyk plaats heeft) „ onder zich oneenig zyn. Voor een Rechtsgeleer,, den is het genoeg, dat hy door één' voornaamen man begunftigd word, of dat hy doortrapt genoeg „ is, en eene vlugge pen heeft, zyne kundigheid en „ eerlykheïd worden nooit onderzocht. Een ftndent „ in de Medicynen, behoeft alleenlykéén zyner Exu„ mina'teurs tot vriend te hebben, of maar een weinig in de gunst van den Landraad te zyn. Ook word „ niet een van hen allen geëxamineerd , dan nadat „ de ftudeerjaaren reeds voorby zyn , en dan zou •, ik het zekerlyk eene foort van wreedheid moogen noemen. Wanneer men deeze jongelingen eene „ kostwinning verbood , waarin zy zich doorgaans met een' zeer gering begin te vreden houden, en „ zich op die kunstgreepen verlaaten, waardoor an- deren' voor hunne oogen zo groot een' opgang ge- maakt hebben. " Ik moet bekennen, dat deeze vrouw dit alles op een' zo profesibraalen toon zeide, dat ik daarover verfteld ftond, het was ondertusfehen al vry kluchtig,' eene vrouw op' deeze wyze te hooren redekavelen. VVy wierden in dit gefprek geftoord door een fchoenlapper, die een paar fchoenen bragt, welke reeds drie of viermaal onder zyne handen geweest waren. De weduwe fcheen op zyne aannadering zeer verlegen én luisterde hem ietsin 't oor. De goede man trok N' a zeer  c 19°- ) zeer bedrukt de fchouders op. Ik merkte, dat het wegens de betaaling was, en had het geluk van haar terftond uit deeze verlegenheid te kunnen redden. Doch hoe bitter moet de armoede zyn, wanneer die zo groot is, dat men zelfs het lappen van oude fchoenen niet meer betaalen kan. De jongfte dochter was het flechtst van alle gekleed, om dat zy, zedert langen tyd, niets anders dan de afgefleten kleederen van haare zusters droeg. Het kostte my oneindige moeite, om haar tot het aanneemen van eenige van myne kleederën te beweegen: dit gelukte ten laatfte, nadat ik haar wel honderdmaal verzekerd had, dat ik haar die niet zoude aangeboden hebben, indien die my niet te klein geworden waren. Dit hoogmoedig meisje kon haaren aart evenwel niet intoom en, maar zeide, dat zy met breiden wel haast zo veel hoopte te verdienen, dat zy my de waarde myner kleederen kon vergoeden. Ik heb haar zo even een pakje thuis gezonden , en dit antwoord van de oudfte dochter ontfangen. „ Mejufiër! 5J Gy hebt ons allen eene onuitfpreekelyke vreugde ■' veroorzaakt, en ik verzeker u dat myne blydfchap , ruim zo groot is, als die van myne jongfte zuster, , voor welke gy uw gefchenk eigentlyk beftemd hebt. *, De hoogmoed van dat fchepfeltje maakt haar nog * „ on.  „ ongelukkiger dan zy behoefde te zyn. Uw kleed „ is haar een klein weinig te wyd, doch zoweimg l, dat het byna niet merkbaar is; en evenwel, wil zy „ hetzelve niet aantrekken, vóór dat het naar haar lyf „ veranderd word, waartoe echter geen duit in voor„ raad is. Ik fmeek ootmoedigst, dat gy de ver„ waandheid van dit arme kind ten beste houd; dat „ gy haar uw vriendelyk hart om deeze buitenfpoong„ heid in geenen deele onttrekken wilt, maar op my„ ne en haare bede de goedheid wel zult willen heb„ ben, om dat kleed door uwe wollennaaister te „ laaten veranderen. Maar hoe kan ik zohoog- „ moedig zyn! was het niet myn fchuldige plicht voor „ de vuist te fpreeken, en in korte woorden te zeg„ gen dat gy ons ten hoogfte verplichten zult, byal„ dien gy ons het noodige geld tot deeze verandering „ geliefde te zenden." VYFDE VERVOLG. De Tante vervolgde haar verhaal in deeze woorden: „ De gemoedsgefteldheid van myne nicht, ftemde „ volkomen overeen met den droevigen toon, waar„ in zy deezen brief gefchreven had; wy wisten er „ echter niets van, tot dat de Predikant my het vol„ gende fchreef. N 3 D$  # # # De Predikant G. aan de Tante. „ De inleggende zal u doen zien, in welk een ge4, vaar de Freule tegenwoordig is. Ik heb haar al9, leen op het voornaamfte onderwerp van haaren brief m geantwoord, en van al het overige geen woord ge„ rept, op dat zy merken zoude, dat ik niet genegen „ ben om hetzelve te beantwoorden. Ik meende dat zulks in deeze omftandigheid het befte was 5 maar „ zo gy anders denkt, zo wil ik haar, ten overvloe,, de, nog eens en veel nadrukkelyker fchryven , dat „' nu zonder groot gevaar gcichieden kan, om dat zy van haare lichaamelyke ziekte volmaakt herfteld „ fchynt. Myne grootfte vrees oiuftaat uit de ftille „ droefheid, waaraan zy haar gemoed zedert langen „ tyd gewend heeft; want ik ducht, dat haare tegen- woordige zwaarmoedigheid haar misfchien eenige ,, nadeelige denkbeelden omtrent God en den Gods3, dienst zoude kunnen inboezemen. Wy moeten dit „ gevaar in tyds afweeren, en wanneer zich maar de 3, minfte blyken daarvan opdoen, hoop ik, dat gy 3, haar door goedheid, en door verftandige redenen „ terftond wederom op den rechten weg zult brengen. „ Byaldien zy ooit van my mogt fpreeken, vermyd „ dan zorgvuldig, dat geene ernftige en langduurige gefprekken daaruit moogen ontftaan, maarzo die j, omzichtigheid niet baaten kan, tracht haar dan te „ doen gelooven (zo verre zulks gefchieden kan zon?! 4'r onwaarheden te fpreeken) dat de zaak tusfchen 3, LEONO-  ( 1Q9 3 le on or a en my nog twyfelachtig is, en dat het „ wel ligt tot een huwelyk zoude kunnen komen. Ik „' had reeds, uit hoofde van zekere oorzaaken , een „ vast befluit genomen om voortaan ongehuwd te ,. blyven; maar eensdeels hebben de zorgen der huis„ houding, en de kwaadaartige geruchten, die ten „ mynen nadeele uitgeftrooid worden, en ten andera ,\ de tegenwoordige gefteldheid van uwe nicht, my genoodzaakt om wederom van voorneemen te ver„ anderen. Hierom heb ik een myner vrienden inKO„ ningsbergen gelast, om Mejuffer S * eens te toet„ fen, op dat ik weeten moge, of ik my met de hoop „ van een goeden uitflag by haar zoude durven aan„ melden. Byaldien ik zo gelukkig ben om vandaar „ eene voordelige tyding te ontfangen, zo zal ik niet „ nalaaten van dezelve een nuttig gebruik byuwe nicht „ te maaken; en hoe zal ik my dan verheugen, wan„ neer het eens zo verre gekomen is, dat dergelyke „ hulpmiddelen voortaan niet meer zullen noodig „ zyn!" # # # By gelegenheid dat deeze braave man over kwaadaartige praatjes klaagt, fchiet my hier eene pasfagie uit padoington te binnen , met wien ik tegenwoordig myn' meeften ledigen tyd verdryf. „ De Geefte, lyken," zegt hy, „ toonen fomtyds dat zy niet " al te zeer gefticht zyn , over het denkbeeld, dat ',' wy wegens hen opgevat hebben. Maar denken ' deeze Heeren dan, dat zy zulke aanmcrkelyke PerJM 4 ?» fi>'  ( 2q0 ) fonadiê'n in de waereld zyn? Zullen wy op hunne „ levenswyze letten? ei lievei waartoe zoude zulks » toch noodigzyn? Wy kunnen immers wel zonder *, zo veel moeite op die Heeren fchimpen, al was „ het maar alleen, omdatzy ons op hunnen preek• >, «oei geduurig hekelen en berispen. Hierom is „ ons oordeel, in den grond genomen niets anders ,, dan wedervergelding; en de eerde verdichte hifto„ ne die ons te binnen fchiet, en op deeze haatelyke >, zedemeesters maar eenigermaate toepasfelyk is, « kan ons zeer fchoon te ftade komen om onzewraak„ zucht te voldoen , wanneer wy daaromtrent alleeni, lyk eene van deeze twee omftandigheden in 't oog „ houden; te weeten , dat wy ons verhaal zeer veele „ waarfchynlykheden geeven, en met veele en boos„ aartige aanmerkingen verryken; of' byaldien de He„ mei ons daartoe geene bekwaamheden verleend heeft, „ hetzelve zo grof en eerroovend maaken, als met ,, mooglykheid gefchieden kan. in dit laatfte geval is ,, hetnoodig, dat men met nadruk fpreekt; de byr ,, naamen, by voorbeeld van Paap, van Priester, „ van Zwartrok en dergelykenmeer, kunnen fpoedig' „ hunnen weg baanen tot in de harten der toehoor„ ders, een gezelfchap behoeft zulke naamen maar „ te hooren, om te verwachten dat daarop iets gees„ tigs of onbefchofts zal volgen, en beide zyn even „ beflisfcnde.'? —— Dus verre paddington. # >}f » De vrees, welke de Predikant in deezen brief te „ ken*  C 201 ) kennen gaf," vervolgde de Tante, „ was geen. ,, zins ongegrond." De volgende zal u den toeftand „ leeren kennen, in welken myne Nicht verviel. De Freule van L. aan den Predikant G. „ Kom toch fpoedig herwaarts om myaj Vader en „ myne Tante te onderrechten. Ik word door bei„ den geplaagd, fchoon zy veel eer medelyden met „ eene ongelukkige behoorden te hebben. Beiden „ honden zy ftaande; dat men zich niet langer met ,, de hoop van een' goeden uitflag vleijen moet, zo „ haast het veranderlyk noodlot dezelve onwaarfchyn. ,, lyk maakt. Ik denk, dat ik my in deezen brief „ niet duidelyker zal behoeven uit te drukken. ** „ Wy hebben hier Geestelyken maar ik kan myn hart voor hen niet openleggen — ik ben gewoon y, zulks te doen vooreen' man, die dit hart volmaakt „ in alle deelen kent. Thans leg ik het alleen open ,, voor dien , die hetzelve gevormd heeft. Mett „ wil my van myn' eenigften troost berooven, naa„ melyk van de verzekering, dat zyn' wil gefchieden ,, moet, en al was 'er ook veel minder waarfchyn- „ lykheid dan tegenwoordig ■• dit is en blyft nog- „ thans de eenigfte zegen, om welken ik bid en „ om welken ik het Opperwezen fmeek met dezelfde „ woorden, die eens in den grootften angst, van welken „ ooit de Engelen getuigen geweest zyn, uitgelpro„ ken wierden. Zie daar hoe het met myne eenzaam „ heid gefteld is, en deeze eenzaamheid is zoet, in j> fpyt van myn troosteloos leven. Hoe gaat het u in N 5 » de  C 202 > „ de uwe? Denkt gy wel aan eene perfoon, aan welke „ gy zo veel elende (veroorzaakt) (*) verdraaglyk „ gemaakt hebt? en die meteeuwigduurende achtine„ blyft. &c. ö C. VAN L. „ Ik hoop datgy nog niet opgehouden hebt, om „ aan myne omftandigheden deel te neemen. Helaas f „ myn waardïïe vriend! ik durf myn hart niet toe-" „ laaten vry uit te fpreeken, want anders zoude dit „ hart u zeggen , dat ik zonder ophouden na die ge„ westen reikhalze, in welke ik eertyds zo gelukkig „ was! Waar zyn nu die zalige uuren , in wel„ ken ik uwe gewyde leerredenen met verrukking aan„ hoorde? Waar zyn die namiddagen, wanneer gy „ ons leerde eene bibliotheek nuttig te gebruiken? „ Waar zyn die dille avonduuren, wanneer gy my „ op myn ziekbed hoop en troost inboezemde ? „ Dit alles zoude myn hart zeggen maar ach ï „ dit ongehoorzaam hart heeft zulks in weerwil vari „ my zelve reeds gezegd." # # % „ Zy had deezen brief in flilte gefchreven, en dien „ ook buiten weeten van haaren vader en van my aan „ den Predikant gezonden. Deeze wilde my daar„ van wel ten eerfte kennisfe geeven, maar zyn „ brief raakte door een byzonder toeval verloren, zo- ,, dat (*) Dit woord was doorgeflreken.  fj 203 ) . dat wy van deezen nog van het volgende antwoord* ,* dat hy haar na eenige dagen toezond, voor een' *, geruimen tyd niets wisten. De Predikant G. aan de Freule van L. „ Ik heb reeds zo veele dagen op eene gepaste ont„ fchuldiging wegens myn langduurig ftilzwygen ge„ dacht, dat het my hoe langer hoe moeijelyker valt, zulks door gegronde redenen tc billyken. Hoe gaar" ne zag ik my van dien last ontheven l hoe gaarne " liet ik uwen brief onbeantwoord! maar de nood*n zaaklykheid om myzelven in uwe oogen te recht„ vaardigen; om het voordeelig denkbeeld datgy we„ gens my reeds hebt, zo veel mooglyk is, te ver- fterkenj en de begeerte om uwe rust naar myn best " vermoogen te herftellen, dwingt my om de pen ten „ dien einde einde op te vatten. „ Hoe ongeveinsd en openhartig ik ook ben, hebt gy myn karakter evenwel tot heden toe nog met * recht leeren kennen;, of liever, gy hebt een al te ' voordeelig denkbeeld van hetzelve opgevat. Ik " ben zo groot een vyand van alle eigenliefde, datik Z aan de zekerheid deezer aanmerking zoude moogen , twyfelen, byaldien geene krachtdaadige bewyzen, my van derzelver waarheid ten volle overtuigden. 1 Wanneer het fomtyds eens gebeurt, dat myn gely" ken, my uit een al te voordeelig gezichtpunt be- fchouwen;— (en zulks is meer dan eensgefchied, Z om dat het zeer ongewoonlyk is, dat perfoonen ' van myn hoogmoedig en heerschzuchtig gedacht, de " „ moei-  ( 2C4 ) moeite willen neemen, omzichin eene voordeelig „ gedaante te vertoonen; en bygevolg die weinigen, „ welken zich fchaamen om geheel en al ondeugend te „ zyn, maar al te voordeelig in het oog vallen) „ alsdan troost ik my zeiven met het vooruitzicht, „ dat deezen my door den tyd wat beter zullen leeren „ kennen , en dat een gemeenzaamer omgang hen in „ ftaat zal fteUen, om my zodanig te befchouwen als „ ikinderdaaden in waarheid ben Maar wanneer „ anderen, die door hunne geboorte verre boven my „ verheven zyn; zulken, van welke myn nedrige „ rang my zo verre afzondert, dat zy my nimmer „ volmaakt kunnen leeren kennen; zulken, wiensgoe„ de meening ik als niets anders dan een gunstbewys„ kan aanmerken; zulken , aan wien ik zonder eene „ waarlyk belachenswaardige vermetelheid, dat geen „ met onthouden kan, hetgeen men eerbied of reLét „ noemt- wanneer deezen, zeg ik , my eenige „ eigenfchappen toekennen, welke ik het geluk niet „ heb te bezitten; alsdan word ik inderdaad ontrust . „ en ik gevoel daarover zekere wroeging in myn ge'~ „ moed. Dit geval is my nu voorgekomen, omdVt „ het niet altoos van my afhing te toonen, hoe on. „ feilbaar ik die grenzen ken, tot welke de vriend„ fchap my toelaat te naderen, terwyl de eerbied voor „ myne meerderen zulks verbied. „ Uwe geboorte heeft u op eene hoogte geplaatst „ van welke gy nooit kunt afklimmen, om my door „ een gemeenzaamer' omgang zodanig te leeren ken„ nen, als iemand van myn' eigen rang en geboorte doen kan: en ik van myn'kant zoude zeer dwaas „ ban;  ( 205 ) „ handelen, wanneer ik dacht, dat die trap niet de „ beste voor my was, op welke het noodlot myge„ plaatst heeft. „ Eén bewys zal misfchien toereikende zyn om „ u te overtuigen hoemoeijelyk het valt een al tegun,, ftig denkbeeld uit den weg te ruimen. Gy,by voor„ beeld hebt niettegenftaande alle uwe fcherpzichtig„ heid, en in weerwil van onze langduurige en da„ gelykfche byëenkomsten, evenwel maar alleen het „ oppervlakkige van myn karakter leeren kennen. „ Daarentegen heeft leonora, onaangezien den weinigen omgang, dien ik met haar gehad heb, my „ zeer haast, zodanig gezien als ik inderdaad ben, „ alleenlyk om dat onzer beider geboorte ons op ééni „ zelfde hoogte geplaatst heeft. Zo zy al "eens ten „ mynen opzichte dwaalde, en my voor beter aanzag „ dan ik ben , zo kan zy, buiten myne hulp, ter". „ ftond van haare dwaaling wederom genezen worden. „ Het voordeelig denkbeeld-van dit meisje (vooruit„ geheld dat zy my geen' haat toedroeg) kon in •■■ vriendfchap , ook in liefde veranderen ; ik kon „ zulks ook door vriendfchap en liefde wederom be,, antwoorden: en in het geval van eene zo volmaak„ te overeenkomst onder wederzydfche betrekkingen , „ was niets waarfchynlyker, dan dat haare, voor my „ al te vleijende, meening „ dat ik een gr and i„ son was" wederom van zelf verdvvynen moest; „ dit gefchiedde, en —- nu wierd ik wederom ge„ lukkig. „ Uwe aanzienlyke geboorte, en myne burgerlyke „ afkomst, plaatften ons beiden op zo grooten af- „ ftand  c 2°ö ) s> fiand van eikanderen, dat het onmooglyk wierd,4 „ om eveneens onder uwe oogen in myne waare ge- daante te verfchynen: want ,, de grenzen te ken- „ nen is voor adelyke perfoonen . verdiende,; ,, en voor burgerlyke, ten minde een plicht. " „ Dat ik niet begeer voor béter aangezien te worden ,, dan ik inderdaad ben, zulks kan men myns bedun„ kens geene eigenzinnigheid noemen, en het is zo „ klaar als de dag , dat het tegendeel eene huichelaa,-, ry en dwaasheid zyn zoude. Om dit ongeluk te „ verhoeden zouden mondelyke bewyzen on- mooglyk, en fchriftelyke bezwaarlyk ge- „ weest zyn. „ Nu verzoek ik dat gy deeze redenen wel over„ weegt, en dit alles volgens myn eigentlyk doelwit „ beoordeelt. Hetzelve beftaat hierin; om daardoor „ ware het mooglyk, een vooroordeel te wederleggen' „ dat my veel te gunffig is: en tevens te toonen, dat' „ ik myn antwoord moet opfchorten , naarmaate ik „ zie, dat my deeze onderneeming zeer bezwaarlyk „ zoude vallen. „ Gy maakt in uwen brief gewag van de woorden ,■ 5, welke aan den Olyfberg uitgefproken wierden. Laat „ het my geoorloofd zyn u onder het oog te brengen, ,, dat geene aardfche gemoeds-gefleldheid, myns be* ,, dunkens eenige overeenkomst kan hebben, met ,, dien zielen-angst, in welken deeze woorden wierden uitgefproken» Zo 'er al eene omfiandigheid s, plaats heeft, dan kan het geene andere zyn dan de „ boetvaardige angst, en vuurige begeerte naar het „ waare heil der zielen. Elk ander onderwerp voor „ een  C 207 ) een gebed, is veel te klein en te gering, dan dat " hetzelve mooge opgeofferd worden met die hevige f. gemoedsbeweeging, welke aldaar plaats had. En „ wat zodanig een gebed betreft, waardoor geheime „ neigingen van het hart opgewekt worden, ik voor my wacht my daarvoor zeer zorgvuldig, en dit ' zullen met my ook alle waarachtige en oprechte Christenen doen. Want wie zal zo vermetel zyn " en denken, dat God het hart van een' mensch, die „ volgens zyn' plicht te werk gaat, alleen op myne bede zal veranderen; ten zy in fommige"gewigtige :, omftandigheden, als by voorbeeld; in de gefchredenisfen van Efau, Phorao en anderen meer, ver„ mits de Heilige Schrift my, in;deeze gevallen, tot „ zodanig eene hoop wettigt. Ik tracht veel hevet de genegenheden van andereren voor myuit te vor" fchen, en wanneer ik vind, dat die van de myne ' verfchillen, dan vereer ik de raagt van den vryen „ wil, en zwyg dien aangaande voor God en de „ menfchen. Zo deeze waarheden wat te gevoelig fchynen, „ bid ik u dat gy my zulks vergeeft, en rriyn' yver „ alleenlyk aan het groot gevvigt der zaak toefchrylt. „ Laat my zo gelukkig zyn, dat ik u welhaast moo. ge gelukwenfchen, met die vrolyke gerustheid, tot welke uwe aanzienlyke geboorte u eene zo uit' muntende gelegenheid gefchonken heeft. Hoe meer , uw gunftig vertrouwen „ dat ik aan uwe omftan1 digheden deel neem ,'* eene eer voor my is hoe meer vryheid ik durf neemen om u bekend te maaken „ dat ik groote hoop heb , om van Mejuffer b  ( 175 ) j, in koningsbergen binnenkort het jawoord ,, te ontfangen. Ik blyf met den allerdiepften eefj, bied. &c. " # $ # „ By aldien wy iets van deezen brief geweten had: ,, den, dan zoude het ons naar alle waarfchynlykheid „ minder vreemd voorgekomen zyn, dat wy deFreuj, le eensklaps als in eene geduurige diepe mymering „ gedompeld zagen, en vervólgens zo vrolyk en wét,i gemoed, als wy haar in langen tyd niet gekend had„ den} ja ik moet bekennen, dat zy my toen veel ' „ aanvalliger fcheen dan ooit te vooren. Zy zeide „ ons zeer dikWyls, dat zy niet begrypen kon, hoé ■ „ zy zulke buitenfpoorige genegenheid voor deezen „ man had kunnen opvatten, en dat zy zich van har„ te verheugde, om dat zy thans wederom ten voilé „ van haare liefde genezen was; doch zy voegde tel„ kens daarby, dat zy desniettcgenftaande veel meer „ vertrouwen in hem ftelde, dan zy ooit in een' ah»S der' mansperfoon zoude kunnen doen. „ Maar deeze gelukkige gefteldhcid was van zeer „ korten duur, en veranderde welhaastrin een inwen„ dig verdriet, dat zy met de grootfte zorg voor ons allen poogde te verbergen , en dat wy niet ligt zou„ den ontdekt hebben, byaldien de kwynènde ftaat, „ die haar dreigde in eene teering te zullen ftorten, „ ons de oogen niet geopend had. Myn broeder \ ,-, die nu niets minder dacht, dan dat de Predikant j, daarvan de oorzaak was, vermits zy nooit anders ,, dan  < 2©9 ) - dan met de fchynbar.rfte onverfchilligheid van hem „ fprak, nam het befluit om met haar herwaarts te reizen. Hy meende zo wel als ik, dat zulks eene ,, aangenaame uitfpanning voor haar zyn zoude, en „ toen try haar dien voorflag deed, gaf zygeen ander ,, antwoord dan: „ Ja wel; ik zal eens beproeven, „ of het misfchien eenige uitwerking mogt hebben." - „ De Predikant verichrikte toen hy ons hier zag *„ aankomen, en myn broeder en ik waren niet min- der ontfteld, toen hy ons die brieven voorlas, waarvan zoeven gefproken is. Myne nicht fprak „ geen enkel woord, maar vond zich na het eeten zo ,, onpasfelyk, dat zy zich terftond naar bed begeevea moest. „ Gy kunt ligt denken, in welken angst wy allen door dit onverwacht toeval gedompeld wierden. Wy heten terftond een' bekwaamen Doctor ont„ bieden, en deeze verklaarde, dat myne nicht in „ doodsgevaar was. Zy fprak, wanneer zy by haare zinnen was, van niets anders dan van liefde; en , wanneer zy ylde, dan riep zy den Predikant zon„ der ophouden by zyn'naam.—-— Myn broeder, „ die bykans raazende van hartzeer wegens het gevaar van zyne dochter was, bad, fmeekte, enwanneer zulks niets hielp dan begeerde hy met de onttuimigfte woede, dat deeze het leven van zyne ,, dochter zoude redden. De Predikant ontfchuldigde zich, doordien zyne verbindtenis met Juffer S* „ nu reeds te verre gevorderd was. Dit veroorzaakte al vry dikwyls zulke gefprekken, a's weinige menfchea in hunne eigene wooning zouden hebben wilO „ len  C 210 > len dulden. Ik kon myn' broeder fomtyds tot geen „ bedaaren brengen, en de Doélor voegde zich ins- „ gelyks aan zyne zyde. De Predikant zag j, zich derhalven gedwongen, om byna zonder ophou„ den in haare kamer te zyn, en alsdan fcheen zy ook ,, zeer gerust, en doorgaans by haar volle verftand te „ zyn. Men zeide haar eindelyk dat'er geene hoop van „ herftel was, maar dat zy derven moest. „ Zeer „ gaarne," gaf zy ten antwoord, „ doch onshuwe„ lyk moet voltrokken worden éér ik derf. Van toen af aan wierd zy veel bedaarder, en behield haare „ kennis tot op dat oogenblik, hetwelk haare dood „ of leven moest beflisfen. In dat tydftip keerde zy „ zich dervende naar haaren minnaar, waarop een „ braaf Predikant die ook aldaar tegenwoordig was, 3, was, hem poogde te overreeden om haare fterven„ de begeerte te voldoen. Door innerlyk medelyden „ bewoogen, reikte hy haar eindelyk zyne hand, en 5, myn broeder die in traanen fmolt, voegde hen bei„ den te zaamen, waarna de aanweezende Predikant „ hen terftond het huwelyks-formulier voorlas. „ Zy bleef in eene foort van afgematheid leggen, j, welke naar flaap geleek. De Dodor zeide my, dat „ het eene crifis was. Myn broeder zocht troosteloos de eenzaamheid, en de jong getrouwde man ftond „ nevens my voor den fchoorfteen, om denuitflag van dit hachlyk tydftip af te wachten. Zyne oogen wa„ ren ftyf op het vuur gericht: „ Ach! " riep hy „ eindelyk, mogt zy toch in 't leven blyven! ja, „ byaldien zy in bet leven blyft, zo neem ik haar aan „ van dealmagtige hand van God, en gy allen zult » S  ( 211 ) „ getuigen zyn van de tedere zorg, met welke ik „ onzer beider noodlot ■ byaldien het mooglyk is -—■ zal zoeken te verzachten. " Ik zoude hem „ gaarne naar myn best vermogen getroost hebben, y\ maar myne droefheid en medelyden lieten my niet „ toe, één enkel woord te uiten." ZESDE VERVOLG. Toen de Tante tot dus verre in haar verhaal gevorderd was, kwam de Predikant wederom in ons gezelfchap. Hy was zeer bedaard: „ vergunt my," zei„ de hy," dat ik het overige zelf verhaalen mag." „ De Geneesheer kwam met het aanbreeken van „ den dag, en was nog zeer twyfelachtig omtrent de „ uitflag van haare ziekte. De Predikant, die ons in , den echt verbonden had, was de geheele nacht by , haar gebleven. Zy had geduurende dezelve zeer weinig, en dan nog maar over de dood en de on' fterflykheid gefproken, en fomtyds ha^re vreugde „ betuigd, om dat zy nu met my voor eeuwig zoude „ verbonden blyven. Ik begon haar van nu af aan , „ zo veel zulks onder deeze droevige omftandigheden gefchieden kon , van harte te beminnen dit „ was myn groot geluk, want hoe zoude ik anders „ het droevigst ongeval, dat God my tot myne be„ proeving kon doen overkomen, ooit hebben kunn'en uitftaan? ik ontfing naamelyk op dien zelfden O 2 ,» tyd  ( 212 ) tyd een' brief uit koningsbergen met het „ verwachte Jawoord van Mejuffer S *. „ Het gedrag van den Heer van L *, den vader van myne zieke vrouw, bragt zeer veel by tot die „ gerustheid, welke myn hart, dat van zo veele kan„ ten te gelyk bellormd wierd, ten uiterfte noodig „ had. Hy had my vóór dien tyd eenige maaien zo ,, Hecht bejegend, dat zyne vaderlyke liefde voor ee;, ne dervende dochter, en nog naauwlyks deeze, hem eenigermaate ontlchuldigen kan. Thans „ fmeekte hy my op eene zeer edelmoedige wyze om vergiffenis: „ ïk moet daarvan ten volle verzekerd ,, zyn," zeide hy, „ en om een krachtdaadig be„ wys daar van te hebben, zo begeer ik, dat gy de „ huwelykfche voorwaarden naar uw eigen goeddun„ ken zult voorfchryven. Ik ging derhalven in my- ne ftudeerkamer, daar ik de volgende artikelen, die ,, ik meen dat met myne grondftellingen volmaakt „ overeenftemmen, op het papier ftelde. 1. „ Ik wil niets erven, byaldien myne vrouw aan i, deeze ziekte fterft." 2. „ In zodanig geval moet ons huwelyk en alles, „ dat tusfchen ons beiden voorgevallen is, zorgvuldig „ verzwegen blyven ; hetgeen zeer wel gefchieden „ kan,om dat buiten ons, den Predikant endenDocs, tor, niemand van dit geheim wëet. 3„ „ Vergunt God, dat zy in 't leven blyve, zo „ begeer ik niets van haare goederen, en zal ook in 't vervolg niets erven onder welk voorwendfel het ook „ zyn mooge. Renuntieere derhalven hiermede van ,, alle  C «3 ) ; alle haare bezittingen, ol'eenig gedeelte derzelve hoegenaamd, al wilde zy my zulks ten^eemg tvde onder den naam van vrywühgen afftand, erte li nis, gefchenk, of op eenige andere manier opdnn- " f"' Ik zal jaarlyks zekere fom voor myne helft in „ de onkosten der huishouding geeven, voor het overige zullen onzer beider inkomften niet moogeri vermengd worden, maar elk de zyne voor zich be- „ houden, en naar eigen goedvinden bellieren. _ c Het zelfde zal ook plaats hebben ten aanzien „ der'onkosten welke tot de opvoeding onzer kinderen noodig zyn. 6 „ Wanneer myne vrouw en ik komen te over„ lyden, zo zullen onze kinderen niet meer kunnen „ erven dan hetgeen myn eigen vermoogen is, en de „ geheele nalaatenfchap van myne vrouw zal m zyn „ geheel aan haare familie terug keeren. • 7 „lk behoude voor my het volle vaderlyk gezag „ over de opvoeding en de toekomende beftemming , onzer kinderen; de eerfte zal op dien voet ingericht „ worden, als beftaanbaar is met de nederige levens„ wyze waartoe hun vaderlyk erfdeel hen eens zal „ noodzaaken." 8. „ Ik neem geene naamen van bloedverwant„ fchap van haare familie aan, en behoude ook de ^ „ vryheid, om hen altoos by die eemaamen^te noe„ men, welke ik tot dus verre gebruikt heb." 9, „ De bekendmaaking van ons huwelyk, zal „ ook niet door my, maar door de naastebloedvrien„ den van myne vrouw moeten gefchieden.'' O 3 IO-  C 214 ) 10. „ Ik zal by dezelve geene bezoeken afleggen1 „ en kom ook nooit in derzelver gezelfchap, uitgeno' „ men aan myn eigen huis." 11. „ 'Er zal geene bruiloft gehouden wor„ den, maar deeze verbindtenis zal in tegenwoor*, digheid van den Predikant en den Geneesheer „ die dezelve als getuigen bygewoond hebben . „ opentlyk van den Predikftoel bekend gemaakt vvor„ den. ' . . 12. „ Deeze artikels zullen myne vrouw voorgele», zen worden, zo haast de ftaat van haare gezond>» heid zulks toelaat." . Deeze laatfte voorwaarde wierd het eerst vol. „ bragt, want men wilde op de andere niet éér dan „ op zekeren daartoe beftemden tyd antwoorden. Ik „ droeg echter goede zorg om hen te laaten merken, dat ik van geene derzelve ooit zoude afwyken." * » De volgende ochtend bragt eene voorfpoedige „ verandering in de ziekte van myne vrouw te weeg, „ en men oordeelde haar welhaast buiten alle gevaar.' „ Zy bewees my alle tekens eéner oprechte en tedere' „ hefde. De vreugde wegens ons huwelyk was haar „ beste geneesmiddel, en ik kon de kracht baarer iief„ de het best uit haare liielle beterfchap afmeeten. Zy „ kwam binnen korte dagen reeds zo verre', dat ik haar myne voorwaarden toonde, maar ik had zeer ,, veel moeite om haar tot het aanneemen derzelve te „ beweegem Ik bleef echter ftandvastig by myn „ voorneemen, eensdeels om dat de natuur der zaak ?, zulks vanmyeischte, en ten anderen, om dat ik 5, thans  ( *J5 ) 3 thans meer toegeevenheid dan naderhand van haar „ verwachten kon. " „ Het derde en vierde, maar inzonderheid het zes„ de artikel ontmoetten de meeste zwaarigheid, en „ omtrent het zevende was ik genoodzaakt myne toe„ flemming te geeven, dat onze kinderen zo lang „ deeze in het huis van hunne ouders waren, alle „ mooglyke gemakken zouden genieten. Ik beken „ dat ik hierin zeer ongaarne bewilligde, want de on- dervinding heeft my de kwaade gevolgen der al te „ gelukkige jeugdige jaaren geleerd; en ik ben in dien „ opzichte eenigermaate verheugd, dat ik thans gee„ ne kinderen heb, want ik had al voor lang beflo„ ten, om de myne eene opvoeding te geeven, waar„ door zy reeds vroeg aan gebrek en armoede zouden gewoon worden want het is een onuitfpreeklyk „ zwaaren arbeid, „ zich, na goede dagen, aan het „ gebrek te moeten gewennen." ,, Myne vrouw wierd eindelyk volkomen gezond,1 „ en ik kan oprecht betuigen dat zy, na de herfteL , ling, nog fchooner was dan vóór haare ziekte. „ Myn plicht vereischte dat ik haar hartelyk bemin- de, want hoe minder ik vergeeten kon wat zy ter „ liefde van my had opgeofferd, en hoe meer haare fchoonheid toenam, hoe waardiger zy in myne oo„ gen fcheen. Wy beleefden zulke aangenaame da- gen, dat ik bykaus vergat, dat haare afkomst zo: „ zeer van de myne verfchilde;, eene herinnering, „ die' op andere tyden genoegzaam alle myn vreugd „ en genoegen dempte. „ Zy nam eene deezer gelukkige oogenblikken O 4 waar,  ( ) „ waar, om my te zeggen dat haar nog twee zaaken op het hart lagen. Na veele vergeelfche moeite „ aangewend te hebben om uit te vorfchen welke deeze waren, ontdekte zy my eindelyk de eene, welke daarin beftond, om de huwelyks voorwaarde „ welke zy zo wel als haar vader en ik ondertekend had, te vernietigen. — Doch deeze was op myn verzoek aan de familie reeds bekend gemaakt, en „ hierom Het zy zich door myn bidden en fmeeken eindelyk beweegen, om alle gedachten tot vernietiging derzelve uit het hoofd te ftellen. ZeKs beloofde zy, van die zaak in 't toekomende nooit „ te zullen fpreeken. Zy verzweeg de tweede zaak s, die haar op het hart lag; doch ik ontdekte dezelve ,, naderhand insgelyks, na dat ik alvoorens eenige andere onaangenaamheden ondervonden had. „ Haare geheele familie was wegens dit huwelyk „ zodanig verftoord, dat ook zelfs de Heer van L * „ niet durfde waagen zyne dochter opendyk te be„ zoeken, en dus gefchiedde zulks altoos zeer be- „ dekt, Ik wilde eens met myne vrouw eene „ wandeling doen, toen juist op dat oogenblik eene „ koets voor onze hof-poort ftil hield. Wy zagen „ welhaast dat het zekere Dame was, van welke my,, ne vrouw als een van haare naaste bloedverwanten „ altoos zeer bemind geweest was: maar toen wy „ beiden met eene aangenaame ontroering het rytuig „ naderden, beval deeze Dame luidkeels aan haaren „ lakei: „ Loop ten eerfte naar den Paap, en zeg „ hem, dat hy zich wacht van onder myne oogen „ té verfchynen ; en vraag zyne vrouw of zy ook  ( ai7 1 „ goede kaas in gereedheid heeft. Zo ja, zeg haar ^^^^^^^ " maar foeet den Lakei de hofdeurvoor den nens " 10 Ik had dergelyke ontmoetingen reeds lang voor, uitgeiS , hiercL kon ik dezelve met de grootfte ' onverfehiligheid dulden, maar myne vrouw raakte " daarover telkens in de grootfte woede. Daar was " t ene foort van verfmaading, waaraan wy met da ' gelyks bloot gefteld waren. De nabuunge Adel ' poogde ons door de eerroovendfte en fchandelykfte oefprekken by de geheele waereld m verachting te " br n-n, myne vrouw nam tegen myn' raad eenige " Sven d e dood arm waren by ons aan huis; " d ze verzuimden niet om hun voordeel te doen " met het goed onthaal, dat zy hier genooten, en * vervolgens de lasterendfte tydingen van ons te ver, " fbreiden, om zich daardoor by onze vyanden be: Snd te'maaken, en by dezelve insgelyks een ty lang vrye huisvesting te verdienen. Men fchreef " 1 huwelyk, van myn' kant, aan myne fchnlden " (d e ik echte niet had) en een' verregaanden hoogLtedtoe, en, van myne vrouws kant, aanzeker oorzaak, die veel tefchandelyk is , dan dat ik die zoude opnoemen. Zelfs myne Amptgenootcn l met wellfen ik voorheen in de beste harmome geleefd had, maakten thans groote zwaarighed om , rnY in hunne gezelfchappen te dulden. In kp ; n i^n g s n e r. o e n daar ik vry dikwyls zyn moest 0 5 ' V s  C 218 3 wees men my met den vinger naa. De familie va» „ Mejufier S* welke ik altoos, en wel voornaamelvk „ toen de noodzaaklykhcid my dwong om onze on„ derhandeling af te breeken, met de grootfte achting „ en eerbied bejegend had, gaf my telkens zeer ge„ voehge neepen, en wie weet wat myne eken fa„ mihe zoude gedaan hebben, byaldien dezelve wat „ nader by de hand geweest was. „ Nu eerst ontdekte my myne vrouw haare tweede „ wensch. Ik fchrikte, want zy begeerde niets min„ der dan dat ik my tot den adelftand zoude laaten „ verheden. Ik antwoordde dat ik *er geen geld toe „ had , en dat het haar volgens ons gemaakt ac„ coord, met vryftond, om haare middelen daartoe „ te befteeden. „ Thans naderde dat tydftip, het welk myn gering „ aandeel van vreugde zoude doen verdwyneii en „ het overige myner dagen met droefheid overftelpen „ Zy ontfing een' brief, welken zy zeer zorgvuldig „ wegflóot deeze omzichtigheid was voldrekton- „ noodig, doch dezelve deed my vermoeden dat'er „ op nieuw iets gaande was. Zy weende. Ik poo*„ de haar te troosten. • „ Gy zult myne traanen bü„ lyken, zeide zy, doch ik heb hoop om thans „ mynen wensch welhaast vervuld te zien.'» Het „ is myne gewoonte niet om geheimen' uit te vor„ fchen; ik zweeg derhalven, want 'er is niets last! „ gerdan geheimen te weeten, die men afgevraagd, „ of om zo te fpreeken afgeperst heeft. Zv ontl „ fing kert daarna een* tweeden brief, las denzelven, „ en gaf my met een vrolyk gelaat, dat het levendigst  ( 2I9 ) - genoegen uitdrukte, een' brief van haaren vader, " welke in den anderen was ingefloten. Die aan my '* was van den volgenden inhoud." m • • De Heer van L* aan den Predikant. , Myn eenigfte zoon is by Lobofchutz gefneuveld. , Denk welke droefheid deeze jammerlyke tyding in V myn gemoed veroorzaakt, en ik zoude ontroost" baar zyn , byaldien ik aan de dood van deezen be* minden zoon, het leven van myne nog meer beminde dochter niet te danken had. Hy is weinige " uuren na den (lag aan zyne wonden geftorven, maar uwe vrouw had hem de oorzaak van haare kwaal ontdekt, en hy heeft nog even tyd gehad om zyne geheele nalaatenfchap aan u te maaken, onder " voorwaarde, dat die bedeed worde om u den adel'! dom voor dezelve te koopen. Cy zult dit alles " breeder uit zyn testament kunnen zien; en ik heb " het vermaak u te zeggen, dat ik my ten dien ein\\ de reeds ter behoorlyker plaatfe heb laaten aan„ melden. van L* m m m „ Myne ontfteltenis op het leezen van deezen brief, „ was ruim zo groot als de buitenfpoorige vreugde ,', van myne hoogmoedige echtgenoote. Deeze ty- „ ding  (_ 220 ) ding was my al te gewigtig, om haar niet rond„ uit te verklaaren, dat ik in deeze, ten mynen op. ,, zichte, zeer belachenswaardige verheffing, nooit be» „ willigen zoude. „ Het heeft geen nood," zeide zy meesmuilende, „ dat de Koning u zal Iaaten „ vraagen of gy daarin bewilligt of niet." „ Vol angst dat dit toeleg van haar en haaren vader, misfchien buiten myne kennis ten eerfte mogt „ ten uitvoer gebragt worden, waagde ik het om zun„ der uitftel aan een' der koninglyke Staatsministers „ in berlyn te fchryven. Deeze Heer, met wien n ik zeer wel bekend was, en die my reeds te vooren ,, veele blyken zyner gunftige genegenheid gegeven „ had, fchreef my dat hy voor myne belangens zor„ gen zoude, en dat ik my kon verzekerd houden, ,, dat het voorneemen van myn' fchoonvader, buiten myne toeftemming nooit zoude gelukken. „ Myne vrouw die in haare zwangerheid reeds ver„ re gevorderd was, hoopte met een onbefchryflyk, „ ongeduld, dat ik nog voor haare verlosfing myne „ brieven van adeldom en het wapen ontfangen zou„ de. Dit was het onderwerp van alle haare gelprek„ ken, en zy begon reeds tegen ons huisgezin in een' „ geheel anderen toon te fpreeken, dan zy tot nu toe „ gedaan had. Eindelyk kwam het zo lang ver- • „ wachte antwoord, dit behelsde eene voldrekte „ weigering op het fmeekfchrift van haaren vader, en en was in zulke bewoordingen uitgedrukt, welke „ alle verdere aanzoeken van dien kant op het fcherp» fte verboden. Zy was onvertroostelyk wegens dee» ze teleurllelling, en alle myne poogingen om haar „ van  ( 221 ) ' van de ongegrondheid haarer klagten te overtuigen J " waren vruchteloos. Een vriend van myn fehoon" vader die zich op dien tyd in berl-yn bevond, hoorde by ongeluk van den brief, dien ik aan den " Minifter gefchreven had, en maakte hem den in. !' houd derlive bekend. Deeze fchreef zulks weder* om aan myne vrouw, en te gelyk een' brief aan my, zo als de uiterfte graad van verachting en ra" zerny dezelve zoude kunnen uitdrukken. (*) Dee" ze was in die aan myne vrouw ingefioten, _ en zy l overhandigde my denzelven, op eene manier.... ' die ik liefst verzwygen wil. ' Ik reken, dat myne elende van dat oogenbhk af aan den hoogden top beklommen heeft. Omzich ' te wreeken, begon myne vrouw toen eerst die Ie" venswyze , waarvan gy een klein, hoewel nog maar \' betverdraaglykfte gedeelte, als oog- en oorgetuige Lgewoond hebt. Ik poogde haar door myn ge" duld en door allerhande middelen,die ik maar eem. " sermaate bedenken kon, tot rede te brengen, maar " fk vond helaas! dat dit alles vruchteloos was, en dat ik my aan dat droevig noodlot, het welk de aU '! wyze en goedertieren Oppetheerfcher my had opge ëgd, geduldig onderwerpen moest. Ik heb na " dien tyd geenerhande vreugde gekend, uitgezonderd, dat myn dochtertje my is voorgegaan in die ^geruste wooning, in welke ik ook het einde van " myn lyden hier op aarde hoop te vinden, en wel. „ Ke (*) Dewyl wy deezen brief niet hebben kunnen magtig worden, kunnen wy deszelfs woordelyken inhoud met medadeelen.  C 222 ) „ ke ik onwaardig zoude zyn, byaldien ik weigerde „ om die ongerustheid, welke van dit tegenwoordi„ ge leven onaffcheidelyk is, met geduld engelaaten. ,, heid te draagen. " ° BESLUIT. Ik kan met waarheid betuigen, dat ik dit verhaal met groot vermaak aanhoorde, en geduurig vreesde dat de de Predikant hetzelve, wegens de aankomst van zyne buitenfpoorige echtgenoot, zoude moeten afbreeken. „ Nu ben ik meer dan ooit," zeide de Freule van „ N*, tegen deeze foort van huwelyken vooringe„ nomen. Uw aanmerkelyk verhaal, kan als een „ aanhangfel tot de gefchiedenis van myne moeder „ dienen, en overtuigt my van de droevige gevolgen „ der ongelyke huwelyken. Maar hoe hartelyk be„ klaag ik u, myn waarde Domine!" „ Nogthans verdien ik minder medelyden dan gy „ denkt! <— Heiaas! Ik heb my zeiven iets te wv„ten...." „ Uwe voorwaarden Viel hem de Freule daar„ op in. „ Deeze niet, " gaf hy ten antwoord; „ dievoor„ waarden, zyn het die my voor nog droeviger ram„ pen bewaard hebben , en tot heden bewaaren. „ Zoude niet alle myne ftandvastigheid moeten .ver„ dwynen, byaldien ik aan haare familie maar de „ minde oorzaak gegeven had om my te haaten? „ Zou-  ( 2&3 } „ Zoude ik zonder deeze, geene gegronde redenen „ hebben om te duchten, dat ik onder de menfchen van myn' rang, en voornaamelyk onder de inwoonders van dit dorp zeer veelen zoude aantreffen, die " my alle oogenblikken zouden uitlachen —— die „ my met vermaak verwyten zouden, dat ik myne „ rykdommen duur genoeg gekocht had ? Zoude ik „ niet in alle gezelfchappen het doelwit der hartgrie„ vende fpotternyen zyn, byaldien ik niet vooraf Be„ dongen had, dat ik nooit verplicht zoude zyn om „ in voornaame byëenkomsten te verfchynen? „ Men heeft my echter verzekerd, dat gy eertyds „ met lieden van den eerften rang pleegde te verkee„ ren?" „ Men heeft u ten dien opzichte de waarheid ge„ zegd; en het is die omgang met de Grooten ge„ weest, welke my in ftaat ftelde om op die artikels te denken, waaraan het meest gelegen lag; en „ myn voorgaand gezellig leven befchermt my voor de befchuldigingen van blooheid of menfchenhaat. :' Men zoude denken, dat myn ongeluk niet " grooter zyn kon, dan het tegenwoordig is,- maar '?, ik befpeur in tegendeel, hoe gelukkig myne maat„ regelen de opeenftapeling van verdere rampen ver„ hinderd hebben. Welk geluk (om maar eenige op „ te noemen welke ik daardoor ontweeken heb) dat '„ ik met de procesfen niets te doen heb, in welke „ myne vrouw door het testament van haaren broeder ,, ingewikkeld is! Welk geluk, dat ik geene perfoon„ lyke beleedigingen buiten myn eigen huis behoef te „ dulden! Welk geluk, dat ik zelf of-niemand an. ,i ders  ( 224 ) ders my verwyten kan, dat ik my één duit van „ myn Vrouw? vermogen heb toegeë.gend! Maar ik heb my zelve eenige andere verwytingen te doen. ,, Ik moest het huis van myn tegenwoordigen ichoon- vader verlaten hebben, zo haast zyne dochter huwbaar „ wierd; ik had my veeleer haar vyand moeten maa„ ken, dan haar vertrouweling, voor wien zy einde„ lyk eens liefde kon opvatten; ik had, vermits my de zielzorg myner gemeente toevertrouwd is, en „ ik derhalven het land niet verlaaten kon, gelyk ik ,, anders waarachtig zoude gedaan hebben, zonder tyd verlies ten eerfte een meisje uit dit dorp moe„ ten uitkiezen, om daardoor haare hoop te veryde„ len, liever dan dat ik my elders in eene langduurige „ vryery inliet, ■ Was ik aan het arrnfle boe- „ renmeisje verknocht, welk een geluk zoude zulks 5, in vergelyking myner tegenwoordige omftandighe' „ den zyn! Maar zacht!" (hier rolden eenige traanen n over zyne wangen.) „ Ik heb immers beloofd, „ dat ik myn ongeluk van de almagtige hand Gods zoude aanneemen. Ik zal hetzelve tot nut aanwen„ den; ach! dat ik my toch met die hoop mogt „ troosten, dat myne vrouw zulks insgelyks doen „ wilde!..." s # # # Hy had deeze woorden naauwlyks uitgefproken, of zy vereerde ons met haare tegenwoordigheid. Maar hoe weinig fcheen zy, deeze hoop van haaren man te zullen begunstigen 1 Zy merkte zyne droefheid: Hoe  C 225 ) Hoe lang," zeide zy, „ zal dit onophoudelyk „ gehuil nog duuren ? Wel foei! het ftaat zo burger11 lyk , dat ik het niet langer dulden kan. Maar het „ fchynt alsof ik overal verdriet moet hebben. Ik „ ontmoette zo aanftonds de vrouw van den Krygs„ raad Bloem; en baar Koetfier (ais ik den Vent, „ zo nosmen mag) bleef midden op den weg, „ zonder van verre uit te haaien? Ik zoude voor die „ Madame Canaille uitwyken ? dan moest ik immers „ wel... by geluk zag die vlegel nog by tyd's myn „ wapen. Maar dat vrouwmensen Goeden avond Mevrouw; hoe vaart de Domine? Zuike „ familiariteit 1 men zou daar waarachtig eene beroer„ te van kunnen krygen! Gaa met my waardfte Freule! " . " Welke onaangenaame wyze van fpreeken , liefde moeder' Hoor eens, om den leelyken nafmaak daarvan uit té wisTcken, wat de fchrandere paddington fchryft. , Deeze fpreekwyze, " zegt hy, „ beduid zo veel l] als een punaum, en toont dat de redenvoering uit ' is. Men behoeft deswegens niets te vreezen. ^ Ee') ne vrouw kan zich op de canapé,, of in een' leull ningftoel neerzetten om eene beroerte te krygen , „ maar de man mag haare natuur, welke zich doof„ gaans in de traankliertjes openbaart, zeer gerust den „ vryen loop laaten, en heeft in dat geval geen het minfte ongemak te duchten ik heb zulks meer „ dan eens ondervonden, en tot troost der jongge„ huwde mannen hiermede bekend gemaakt." j»\ Ik  < Ü26 > 3{s J$£ jjt Ik heb geen' lust liefde moeder, om dit onderwerp ftog langer uit te rekken. Wy namen eindelyk affcheid, en zy gedroeg zich daarby jegens de Freule van N* op zodanige manier, dat het bleek dat zy welleevend kon zyn. Toen ik haar ten dien einde naderde , en haar ook myn compliment wilde maaken, zeide zy: „ Het is heel goed, Juffertje, heel goed," en keerde my aanftonds den rug toe. Zy behandelde den Heer schultz op dezelfde manier. Wy moesten in het uitgaan uit den tuin eenige trappen opklimmen. Haar voet gleed uit , en de Heer schultz greep haar by de hand om het vallen te beletten , waarop zy hem zeer fpytig toevoegde: 5, Vous vous rendez bien necesfaire mon ami." Hy veranderde van kleur, liet haare hand los en gaf ten antwoord: „ Point du tout, Madame. Zy voelde dit „ antwoord, en zweeg. Het verwondert my, ter„ wyl zy als eene die de franfche taal wel kent, en „ bygevolg het beleedigende van deeze uitdrukking „ zeer wel begreep, dat zy zich daarover niet gevoe„ lig toonde. Hy nam vervolgens een beleefd affcheid van den Predikant, Iprong op zyn paerd, waarna hy een daalder aan den bedienden gaf, die „ hetzelve vast hield, en reed weg zonder haar op 't „ laatst nog eens te groeten. Zy wilde de Lakei kwaalyk bejegenen , maar haar man verhinderde „ zulks." „ Weet dan che vervl.... hond niet eens „ voor al," riep zy overluid,' „ dat hy van zulk ,, vclkgeen drinkgeld aanneemen mag?" . Wy  C 227 ) Wy waren ondertusfchen in 'de koets getreden; en nu kon myne reisgezellin haare drift niet langer wederhouden. „ Mevrouw," riep zy haar toe, hoewel in H. Franseh, op dat de dienstboden haar met ver» daan mogten: „ 'gy maakt u zelve by ««neemendheid , belachelvk; het is een groot geluk voor u, dat men ! zulks uit achting voor uwen man, den besten man ' der waereld, door de vingeren ziet. Ry voort! zeide zy vervolgens tegen de koetfier, terwyl zy de kamenier eene Louis d'or in de hand dopte. Zy zeive keurde echter een weinig naderhand deeze haare haastigheid af* maar feheen het gedrag van den Heer schu ltz roed te keuren, alhoewel * hetzelve als zeer onbeleefd veroordeelde. „ Hy had behooren te „ denken," zeide ik, „ dat zy eene voornaame - Dame is." Eene voornaame Dame?" riep de Freule —— zv'maakte tevens zodanige mine, dat ik om haarent- wille wenschte,- dat ik dezelve niet gezien had! Hoe was het mooglyk, liefde moeder, dat zy zich op deeze manier kon uitdrukken, na al het geen den goeden Predikant haar nog maar weinige oogenbhkken voorheen gezegd had ? —- Wy onderhielden ons op weg met onze aanmerkmoen over alles, dat wy deezen dag gezien en gehoord |èden, „■ De man," zeide zy, ,, is zekerlyk te L beklaagen... maar hy heeft toch met dat alles een grooten misdag begaan! hy kon immers denken, „ dat zyne dwaasheid niet ongeftraft zoude bly-, P ven! ö . «Taf  C 228 ) „ Wat zegt de Freule ? dwaasheid ? — ik meen- de dat het medelyden hem daartoe aampoorde ? " „ Wel nu; men weet toch hoe verre het medely- j, den doorgaans gaat! Hy heeft, geduurende jj deeze geheele comedie ten minde in myne oogen j, eene zeer belachelyke rol gefpeeld. En die goed„ aartige Tante! ik geloof waarlyk dat zy zelve het „ fraaije mannetje veelliever genomen had.v Ik zweeg. Is het niet jammer, dat eene zo bevallige perfoon zo valsch beftaat? of was het geene valsheid ? was het niets anders dan eene manier van fpreeken, aan welke die foort van menfchen zich door het dagelyks gebruik gewent? Ik wensch dat het zo zyn mag; maar ik moet het eerfte vreezen, om dafzy een oogenblik daarna zeide; dat het zeer ongevoeglyk gedaan was , dat hy zich zodanig op zyne voornaame bekenden beroemd had. Heeft zy zelve hem deeze bekendtenis niet afgedwongen? Deed hy zulks niet met zeer veel befcheidenheid ? En dit is in myne oogen het voornaamfte van allen fcheen zy niet zyne vriendin te zyn? Ik weetniet —— ik zoude geene tweederlei aangezichten kunnen toonen! ten minfte, ik zoude my zelve veel te goed achten, om zulks tegen myne minderen te doen. ■■—■ Wat ben ik in myn' fchik, dat ik den naam van vriendin van haar weigerde. — De Predikant had groot gelyk, toen hy zeide: „ Zyne grenzen te kennen, zulks is voor burgerlyken—- ten minfte een plicht." Ik had de Freule van N *beloofd, dat ik eens haare gast zoude zyn. Nu beef ik, uit vreeze dat zy my zal laateri  C 220 ) laaten noodigen. Voornamer te zyn dan ik, en daar^ bv vaisch meer heeft men niet noodig om my teverjaagen. Het kan zyn, dat dit niet geheelenal verwaandheid, maar misfchien een klein tinétuurue van hoogmoed is. Hierover moet ik u eens myne gedachten zeggen. Ik denk naamelyk, dat die hoog- moedig is, die anderen vernederen wil zodanig was de Pharifeër, zelfs éér hy nog den Tollenaar noemde: Maar ik noem dien mensen edelmoedig, die zich niet vernederen wil, daar de Christelyke Godsdienst zulks niet eischt aldus waren de Apostelen, die met den arbeid hunner handen de kost verdienden; zo was paulus te philippi zo is myn vriend te haberstuoh. Wat dunktu, zou ik hier geen gelyk hebben? Het was omtrent middernacht toen wy in komsosBEHGEN te rug kwamen. De Freule liet my vervolgens in haare koets naar huis brengen. Ik moest onderwege over eene ophaalbrug ryden, welke eerst moest neergelaten worden, dewyleen fchip daardoor gevaren was, en ingevolge van myne gewoonivke verfchrokkenheid, flapte ik by die gelegenheid zolang uit het rytuig. Hier vond ik den Heer schultz, aan wien ik haaftig vroeg, of hy tegenwoordig eenige goede vooruitzichten had, omtrent zyn toekomend geluk? „ Ja zeer zeker," gaf hy ten antwoord, hoewel ik tot nog toe niet weet van welke foort die * zyn. De Gouverneur, de Brigadier van N* en meer andere Rucfifche Heeren van aanzien, doen \ allen hun best om my fchielyk voort te helpen, ' p 3 9J maai  ( 23° ) ,j maar ik kan niet zeggen dat ik 'er grooten lust toe „ heb." „ Ik moet u evenwelzeggen, dat 'ergeen de minde „ hoop voor u is, zo lang gy geene bediening hebt." „ Uit dien hoofde zal ik my met groot vermaak „ aan alle voorwaarden onderwerpen, welke my zul„ len opgelegd worden." „ Hoe gaat het thans met uwe ouders? " „ Die zyn beiden in leven; en het nadeel, dat „ myn vader by deezen oorlog geleden heeft, is door eene aanzienlyke erfenis meer dan rykelyk ver3, goed." ,, Hoe veel bedraagt die wel... ? " „ Ik weet het niet naauwkeurig; maar dertigdui. „ zend ryksdaalders is ten minden zéker. Myn va„ der heeft my thans zeshonderd ryksdaalders jaar„ lyks toegelegd. Wat durf ik tegenwoordig hoo„ pen?" Terwyl hy deeze laatfte woorden zeide, vatte hy my by de hand, en drukte die met groote verrukking aan zyne lippen. ,, Alles," antwoordde ik, en vermits eenige menfchen nu tot dicht by ons genaderd waren, klom ik ten eerfte wederom in 't rytuig. „ Mag ik fchriftelyk... ? " ,, Ik zal 't u laaten weeten.'* Gy ziet hieruit, dat hy zo verliefd is als lo'ije maar immer wenfehen kan: maar ik ftaa tot nog toe in beraad of ik haar wel iets van dit gefprek ontdekken mag, want ik vrees, dat de vreugde misfchien eene ontroering in haar bloed veroorzaaken mogt, die na. deelige gevolgen zoude kunnen hebben. Ik heb ook nog  *og geene bekwaame gelegenheid kunnen vinden ort met Mevrouw van den berg te fpreeken, by welke haare zuster bet je tegenwoordig meer dan ©oit in gunst poogt te raaken. 0 & Ik ondervond zo even, van welk een groot belang fomtyds eene kleine aalmoes worden kan, welke in onJoogen zeer gering fchynt ; en veeltyds a te gering dan dat wy de moeite willen neemen, om dezelve aan een' arm' mensch toe te reiken. Ik ftond m de voordeur, toen een arme boer by my kwam en my eenige vuurfteenen aanbood, waarvan hy een'geheelen zak vol had. Ik beval hem heen te gaan, en nog zelfs ten tweedemaale toen hy zyn verzoek herhaalde: maar ik dacht een oogenblik daarnaa dat het tochpryzenswaardig was, dat deeze man liever door zyn vlyt de kost wilde verdienen, dan met bedelen; hierom riep ik hem te rug, en zeide dat ik eenige van zyne vuurfteenen wilde koopen. Met vreugde open¬ de hy zyn' zak en leide twintig fteenen op een hoop. „ Ik heb zo veel niet noodig myn vriend." Hy zag my zeer bedrukt aan. 3, Hoe veel kosten dan deeze twintig ? „ Eén ftuiver." Ik nam 'er de helft van af, en gaf hem een ftuiveï. De man kon zyne verwondering niet verbergen. , Zoeven," zeide hy, „ heeft eene Juffrouw, die in deeze zelfde ftraat woont, my nog tien fteenen boven de twintig afgeperst; en gy geeft my m teP 4 « §en-!  C 231 ) gendeel tien fteenen te rug! God zal u deeze welI» daad vergelden! Ik twyfelde niet of hy .zoude vervolgens om een aalmoes gevraagd hebben, gelyk men zulks by zo eene bedroefde kostwinning zeer natuurlyk vermoeden zoude, maar wel verre daar van daan de goede man ging wel getroost heenen. Ik riep hem nogmaals te rug, en vroeg: „ hebtgy dan geen andere kostwin- ning geleerd dan deeze ? " , „ O ja! Ik heb een groote boerdery in eigendom „ gehad, en 'er zelf op gewoond , maar de russen 5, hebben die tot den grond toe afgebrand, en nu ben „ ik zonder brood. Met arbeiden kan ik niets ver„ dienen, want een Pruisfisch Onderofficier heeft my „ in myne jeugd myn'rechter arm in ftukken geflagen, „ om dat ikhetexerceeren niet begrypenkon. Ik ver„ gaf hem zulks zeer gaarne; want als deeze linjeurs „ een'tyd lang alle moeite genomen hebben.om een' „ ftyven boerenjongen handiger te maaken; wanneer „ zy Zien, dat alle hunne poogingen vruchteloos zyn, j, en dat zy dan evenwel nog door hunne Officiers 3y als jongens bejegend worden; hoe kan het dan mis„ fen of zy moeten eindelyk het geduld verliezen, en „ zich op hunne beurt op hunne onderhoorige recruu„ ten wreeken ? O neen, myn hart draagt hem geen' „ haat toe, en hy denkt zekerlyk nog meer daaraan a, dan ik $ want ik zoude 'er waarlyk niet eens aan j, denken, zo ik geene fteenen moest verzaamelen. ;, Het behaagt my ten hoogde dat gy niet bc„ delt.'" Si Dat Mejuffer, lyd myne eer niet, Toen ik  * C 233 > " ik nog myne eigene boerdery bezat, toen kwamen " 'er, voornaamelyk in 't eerfte jaar des oorlogs, ' fchrikkelyk veele armen by my bedelen; ik gaf hen 1 allen wel iets, maar ik deed zulks toch ongaarne— „ wat dunkt u? het was my veel te veel moeite dat ik hen wat brood zoude affnyden." ' Gy had het berouw in het eenvoudig gelaat van deezen man moeten zien! Ik gaf hem twee zesthal- ven. _, Hy ftond zeer verbaasd te kyken. Nu, zo waar„ achtig als ik leef," riep hy, terwyl hy zyn' zak '„ zeer fchielyk wederom opvatte, nu zal hy er een „ van hebben." „ Wie?" vroeg ik. „ De Oppasfer aan de poort." „ En wie is die Oppasfer ? " Dat is dezelfde man, die my weleer als Onderofficier dien ongeiukkigen flag toebragt. Hy kreeg " naderhand dit bcdieningtje, dat weinig opbrengt, en nu krygt hy niets, zedert dat de rus sen hier * zyn. Ik denk toch akoos dat ik zyn naafte ben." "•Dit alles heeft myn hart zeer getroffen: en ik wil voortaan dikwyls het genoegen fraaaken, van my met arme menfchen in een gefprek in te laaten. Wy rneenen, dat onder deeze geringe lieden geene edelmoedigheid plaats heeft; hoe haast zouden wy van het tegendeel overtuigd worden, wanneer wy ons maar vernederen wilden, om het edele onder hen op te zoeken. P 5 Za-  C 234 ) ❖ # # Zaturdag den 27 Juny. ik Me mocder! want 1 H^ r y 660 J*™* V3n ^ broeder ontfa.^ fenzeSn SV1?7 dat thanS de ^ te kort ft^om denzelven afte fchryven. Myn broeder is in r> a n t- tn In hinderP^n hebben hem tot hier toe van het fchryven afgehouden, en hy zegt, dat ,lL? 1°V(er,myn,a^dtnïri^ ffiI^Vgen verwondert, alhoewel * hem tusfchen niet één' maar eene menigte van brieven gefchreven heb. Zyne uitdrukkingen zyn ongemeen teder. Hy heeft tot nog toe zyn affchetd met gekregen, nogthans zal hy binnen kort fiier zyn om my te komen afnaaien. Deeze brief heeft bykans zo veel hartzeer aan Mevrouw van den berg, als aan my oprechte vreugd veroorzaak; zy is 'er zelfs verdrietig om, en zegt dat zy met kan toelaaten, dat ik vertrek zo lang als l 0 t te ziek is. . . . . J # & & Zy is zo even in myn vertrek geweest, om my een' brief van den Heer puff voor te leezen. Ik heb by die gelegenheid een' harden ftryd moeten uitftaan. De goede vrouw weet tot nog toe niets van den brief en het gefchenk van haaren broeder, maar zy zegt dat hy al te zeer verliefd is, dan dat hy zyn voorneemen ooit zoude willen opgeeven. Ik wenschte wel dat gy dee-  C 23S >„ deezen brief eens leezen kond, men ziet de blykeri van zyn redelyk gemoed in eiken regel van zyn fchnlt, en waarlyk, ik heb medelyden met dien redelyken man Ik zal myn' broeder bidden, dat hy onze reize het fcherpfte wapen waarvoor myn hart vreest. SOPHIA. P. s. Ik ben in de uiterfte benaauwdheid! Heb ik u gezegd, dat Mevrouw grof die gespen, welke my door den Heer puff gefchonken waren en die 4 haar uit fpyt kwanswys te koop aangeboden had, terug gehouden heeft? Zy liet my op myn brief weerom zeggen: „ dat het haar leed deed, en zy my zeer cn^gift^ verzocht, datzymy niet beter gekend had De gezondene juweelen waren zo ongemeen fraa'igezerjdatzy daardoor in verzoeking geraakt was ' om dezelve te honden: maar vermits zy eerst over eenige dagen eene aanzienlyke fom getds ontfangen " moest, zo durfde zy alsnog de vryheid met neemen ,, van naar derzelver prys te vraagen." Ik had my tot heden toe met de onnozele vreugd geftredd, dat ik die hoogmoedige meende overtuigd te hebben, dat k geen behoeftig meisje was, gelyk zy my verfleet, ja ik meende, dat ik my zelve zeer wel had uitgedoofd, en my vervolg ns zonder eenige moeite uit deeze zaak zoude Lnen redden, wanneer ik haat eens zo veeleisch e  C 236" ) als de gespen waardig zyn. Maar nn fchfet mv eensklaps te binnen, dat ik derzelver waardy niet ken en dat de Heer puff alle oogenblikken kan terug komen O hoe zoude ik my moeten fchaamen, wanneer ik hem by zyne aankomst, niet ten eerden zyne gefchenken kon terug geeven! Juffer lyste fde. zelfde, die altoos de vertrouwde van lotte Ve weest is) heeft, zonder te weeten wat 'er L mvn pakje was, hetzelve nevens myn brief aan Mevrouw grof overhandigd; maar dat meisje is tegenwoordig uit de ftad; wie zal ik heenen zenden om de juweelen wederom te eifchen ? Thans wenschte ik wel om een hef ding dat ik zo voorbaarig niet geweest was, want ik heb my^ zelve daar.door in de grootfte verlegenheid geftort. IX. BRIEF. hen riet ta, aan haare vriendin sophia, memel den 20 Juny. Hetgeen ik u thans fchryven zal myne waardfte moet gy, eveneens aanmerken, als of het door Mc' vrouw E* gedineerd was. Zy kan de pen niet langer voeren, en gy moet evenwel een antwoord hebben op uwen brief van den i3den deezcr maand, welke de laatfte is dien wy tot heden toe van u ontfangta hebben. Vooraf moet gy weetcn, dat ik alle uwe  ( 237 ) wwe geheimen ken, offchoon gy hebt kunnen goedvinden om daarvan in alle uwe brieven aan my, ook zelfs in de laatfte brief, geen enkel woord te rep- Pen- O) . n/r., Ik zal u kort en goed myne meening aeggen. My dunkt dat gy den Heer puff neemen moet! Gy behoorde ten minde uwe genegenheid voor den Heer less**, welke wy uit bykans allen uwe brieven befpeuren kunnen, volftrekt te onderdrukken; want zo lang deeze in uwe zinnen fpeelt, zo lang zal die u ook in alle voorvallen van dit leven hiuderlyk zyn, en tot groot nadeel ftrekken. Bedenk eens, hoe ongelukkig betje (recht uitgezegd, ik haat dat meisje van gantfchen harten) juist op die zelfde manier geworden is! Genomen darde Heer less** u be- minde dat ik echter niet geloof; want hetgeen hy deed, dat zelfde zoude een ieder man, die maan een paar gezonde oogen heeft, en daarby een klein weinig moed bezit, insgelyks gedaan hebben. Gy weet dat ik (het zy in alle tucht en eerbaarheid gezegd) het mannelyk gedacht zo gemoedelyk nooit heb kunnen vlieden, als gy. Ik ken derhalven die foort van fchepzels! Eveneens gelyk de wolf, wanneer hy een arm onnozel fchaap ontdekt, met zyn fnüit naar de aarde bukt, en ruikt, en zyne ooren fpitst, zich dan een weinig nederbuigt,en vervolgens op" het weerloos fchaap toefpringt: zo daan , wanneer zy eene van ons uit de fchaapüal, dat is uit ons moederlyk huis verdwaald vinden, de mannen hunne vermetele oogen {*) Wy hebben geene deezer brieven van sophia aaa henrietta gevonden.  C 238 ) gen op, fluipen ons op de hielen na, tot dat zy ons naby gekomen zyn , vouwen hunne manchetten en pluizen aan het kamifool als of zy zeer onnozel waren, en ftryken het haair achterover, buigen zich dan zeer diep, ja zo diep! zelfs tot in het dof waaruit zy ge. fprotenzyn, en—- .geef acht! dan fpringenzy toe. Gelukt het ons arme lammeren dfin het gevaar te ontfhappen: wat zwaarigheid, het veld is ruim het roofdier vervolgd langzaam zynen weg, en zoekt, tot dat hy een ander dom fchepfeltje in zyne klaauwen krygt. Zo is het met de mannelyke1 liefde, Wat zyn wy daarentegen ? Wy zyn weidende Lammeren. Ei zie! daar komt een kappelletje aanvliegen ; „ Zie toch hoe bont is het kleine beest!" Wy mogten het gaarne een weinig nader zien! het vliegt rondom alle lammeren heen. „ Ach! dat het toch „ een weinig nader kwam!" Het komt nader, en gaat zitten. Zo dom als het eenvoudige ichaapjes eigen is, gaan wy tot dicht by, wy heffen onze hoofden op, wy ftaaroogen op het bonte ding hap ! nu willen wy het vangen daar vliegt het heenen! „ Wel laat het vliegen j want 't krielt immers overal van dat goedje!" Maar neen ! daar gaat het arme lam aan 't kwynen , legt zich neder, word ziek, wil eeten noch drinken, (vraag het maar eens aan lot je anders een beminnelyk kind) en blyft leggen tot dat de herfst het overvalt en dan zyn alle die bonte dingetjes weg. Ik merk, dat ik by gelykenisfen fpreek; al het bovengaande zoude volgens het gewoonlyk menfchen. verltandzo veel gezegd zyn, als dit: Nu zynwy met veele-  C 239 ) veele zorg en kommer oude vrysters geworden, en die te vooren zulke allerlieffte bonte kappelletjes waren, wel waardig om te kusten, dat zyn thans leelyke kruipende rupfen. (Of zulks volgens de natuurkunde aldus de zuivere waarheid is, zulks maguweHoogwysheid in eigene perfoon gaan onderzoeken.) En wat hebben wy nu van onzen geheelen zomer gehad, als ik het vraagen mag? Niets! Niets dan berouw! Niets dan deeze ydéle wensch: „ Helaas! dat het toch „ maar eens in myn leven wederom zomer wierd! '* My dunkt ik ben wederom voortreflelyk aan 't uitweiden zo als het doorgaans in myne brieven de mode is. Waar ben ik toch gebleven ? Gy moet eens hoesten, of kuchen, wanneer ik in 't vervolg van myn onderwerp afdwaal. Ja, hier is het: genomen dan, ja toegedaan, dat de Heer less** u bemint, zo wil ik evenwel niet eens vraagen: „ waar „ is hy? wat is hy? zal hy wel ooit wederom te„ rug komen ? kan hy eene vrouw de kost geeven ?'» (voorzeker, hyisryk... Welgetroffen; ik denk dat zyn fonds in Pharo en Basfet beftaat. Doch , wat verftout ik my niet al te zeggen! Gy zult immers in uwe gedachten niet durven neemen, dat uw Wonderdier een fpeeler is? En waarom niet ? Is dit niet hedendaags het fonds van het grootfle gedeelte onzer krygshelden ? wat fchort 'er toch aan een fonds, waartoe verder niets behoort dan een ruim geweeten, bekwaamheiden een fyn gevoel, en de beide laatfte nog maar alleen in de vingeren ?)—.Dit alles zeg ik, wil ik niet eens vraagen, en maar alleen deeze eenvoudige vraag opperen : „ Zeg my eens om 's Hemels wille, f y tje , 5, zyt  ( *4° ) i» zyt gy dol of met de kop gebruid ? durft gy dien „ man wel ooit wederom onder de oogen komen? wat „ moet hy tegenwoordig van u denken ? valt het u (gelyk ik voorzeker weet) reeds pynelyk, dat ik „ het geval van in ster burg (hoe onfchul- dig gy ook zyt) gelezen heb: hoe kunt gy dan nog aan een' man denken, die hetzelve heeft „ bygewoond?" (*) Maar wat den Heer puff betreft, deeze is een rechtfchapen man . zyn brief is veelmeer waard , dan de geheele reisbefchry ving van den Heer less** zyn zoude. Hy is een bedaard man en geen van die bonte vlinders. Hy is een man, die u voorzeker bemint. Hy is een ryk man holla l hou ! hou jetje; ik zie dat gy begint zuur te kyken, en een' viezen neus trekt: maar ik geloof niet één van alle die tekens en wanneer gy zulks al zweeren wilde „ by Styxl " neen, -al zweerde gy by al de hcerlykheid van uwen trouwdag , zo geloofde ik toch nog niet, dat het u om 't even is, een arm wyf, (*) „ Het is zeer moeijelyk te begrypen, waarom van dat geval te insteriiujjg zo veel ophef gemaakt word? gelyk ook van dat van BiiTJE op haare dansparty? dit ,, zyn immers kleinigheden naauwlyks waardig dat zy deezen naam draagen,— kleinigheden, om welke men zich „ tegenwoordig niet meer bekreunt." Dit ftond in de eerfte druk als eene aanmerking van den Zetter: nogthans heeft zeker Kunstrechter dezelve zo getrouw onder zyne eigene aanmerkingen laaten drukken, als of hy geen woord van deeze pasfagie gelezen had doch f onder ons gezegd) het is ook zeer waarichynlyk dat hy zulks niet gedaan heeft. Want wie zoude ooit zyn Amptgenoot willen zyn, byaldien men een. geheel boek met opmerkzaamheid moest doorleezen?  ( 241 ) wyf, of eene ryke vrouw te worden: Wat koekoek^ meisje! een geheelen hoop ringen , waarvan eiken ring, zelfs onder broeders wel duizend ryksdaalders waardigis orlietten van tweemaal zo veel waardy, en dan nu en dan eens aan een fpeeltafcltje eene Bank van duizend dukaaten gemaakt i maar zagt, gy fpeelt niet; dat betekent niets ; genoeg , gy kunt echter om duizend dukaaten fpelen, zo goed als of het om een oortje was: ö fytje! fytje! deeze omflandigheid moet u en my behaagen, of anders zyn wy met ons tweeën de verdandigde van onze kunne. Verder, de Heer puff is geen losfen jongeling meer j hy is. een verdandig, een weldenkend man* en my dunkt dat dit ook al vry^ wat invloed heeft op het hart van een jong meisje want de meeste van dat zooxt van infecten, dat dagelyks om ons heenen huppeld, hebben in der jeugd hun. ne kinderfchoenen verfchoond, en draagen die in den rypen ouderdom. Hy is verder... nu, allons, maar vry uit gezegd, hy is hier in me bi el —(wat zie ik, arme kind! gy neemt uw reukflesje reeds in de hand! lees toch eerst verdei eer gy bezwykt) hy is, zeg ik, hier in memel eertyds wel geweest. Mevrouw E. heeft hem zelfs gekend, eer zynog nanuiTScHLAND kwam; hy is in deeze ftad bekend, gelyk een vreemdeling die zyn fortuin gemaakt heeft, pleegd bekend te worden, en zyne vryagie met u, ,word hier van de geheele waereld goedgekeurd (dat is te zeggen van Mevrouw E. en van my.) Nu kent gy myne meeningj myn kind! Zekerlyk q lege!  C 24 a ) !e£d u aan dezelve zeer weinig of niets gelegen; gy wilt die van onze moederlyke vriendin veel liever weeten. Maar gy hebt die thans geleezen myne waardfte! want ik, als een jonger meisje dan gy, zoude het niet durven waagen om zo iets te fchryven, byaldien zulks niet op haar bevel gefchiede. Volgens haare opgave, heb ik nu nog alleenlyk daarby te voei gen: „ dat zy u verzoekt zo lang in koningsberg „ gen te blyven, tot dat de zaak met Kapitein „ puff ten einde is, en ingevalle gy niet befluiten „ kunt om hem uwe hand te geeven (waaromtrent ,» gy uwe volkomen vryheid hebt, gelyk gy weet) s, alsdan zonder tydverlies tot ons te rug te keeren, " vermits zy zich niet onthouden kan van wel hartelyk berouw te hebben, dat zy haare toeftemming tot uwe avontuurlykereizegegeeven heeft, en reeds alle hoop ' verliest, om na de verbaazende verandering welke deezen oorlog in saxen veroorzaakt, ooit de minfte tyding van haare dochter aldaar, te zullen verneemen. Zy is voor het overige van gevoelen, dat gy aan Mevrouw van den berg, alles wat tusfchen haaren broederen u voorgevallen is, recht voor de vuist moetopbiegten. „ Een meisje," zegtzy, „ welke „ in diergelyke omftandigheden eenige geheimen zorg„ vuldig bewaaren wil, verwikkelt haar zelve in zul„ kezaaken, welke haar ten laatften tot een grooten „ last worden." Het is my, zonder gekfcheeren gezegd, vry aanftootelyk , dat ik zulke dingen fchryven moet, van welke ik voorzeker weet dat gy die ongemerkt zult overflian; want wanneer in de liefde geene geheimen zyn, dan is de liefde plat duitsch : daar>  C 243 ) daarom noemen immers onze nabuuren hunne liefde inïrigite, vermits zy daarby altoos hun eigen geweeten &of dat van hunne Minnaaresfen, een doekje voor de oogen binden. Doch gy kunt in dit alles naar uw eigen goedvinden te werk gaan. Gy moogt vast gelooven dat wy alle naar uwe terugkomst zeer verlangen. Ik ben wel verzekerd dat gy u zelve thans verbruide airs zult geeven: doch daarom blyf ik evenwel Uwe getrouwde hen riet ta, P. S. Ik zoude byna het voornaamlte nog vergeten heb. ben. Uwe gespen kind ! zyt gy dol geweest. Kom aan! ik moet eens recht voor de vuist met u fpreeken Gy behoorde u te fchaamen over uwen hoogmoed en drift, waardoor gy u tot zo eene volmaakt (fiit diP Jam fiaiterie) tot zo eene zotte daad hebt laaten verleiden. Wel foei! met dm. o-en te pronken die u niet toebehooren; welken gy u Schaamde van den Heer puff aan te neemen, ja, dat meer is, die gy hem misfchien hebt willen terug geeven! Onderzoek hier uw hart, en fchnk dan, zo ais ik gedaan heb. Gy weet hoe teder onze oude moeder u bemint: maar weet gy wel wat die goede vrouw daarvan zegt?,, Was ik," zegt zy, „ in de plaats van Mevrouw grof: dan zoude ik die ges" pen zo lang behouden, tot dat ik dat verwaand " meisje zo diep vernederd had, als ik maar immer ? Q 2 ,) kon.  C 244 ) " hX -En,r voeStzvn°g:d^rby,' „welkedwaas„ h id^uweelenvanzogrootewaardy aan eene vrouw Ivk iet ^ betr0UW£11 Neem «^kT- lyk liefde fyt je, maar gy moet immers zelve bekennen, dat uw hoogmoed (doch ik wil dit haatelvk woord doorftryken éér ik deezen brief verzegel eu zal m deszelfs plaats fchryven: „ de al te hoïg o'pge- „ sophta hebt opgevat) " u ligtelyk eens tot zulke onderneemingen zou kunnen aanfpooren, tot we e een nederig en geduldig meisje volftrekt onbekwaam zoude zyn. Denk maar eens, (om u hiervan te overtuigen) hoe verre gy uw beoogd doelwit misfen zult, byaldien deeze vrouw de geheele zamenhang van die zaak ontdekte. En hoe ligt kan zulks gefchiede, t t: ff^uff t t1 ^ p üFp zou dit geval eens kunnengewaar worden. — kooieend bloedpotje nog nader by het vuur zal zetten; gy wilt dat ik u mad zal geeven. Welaan h m dit geval zal fmerten, maar ik bid u maak een einde van die zaak zo haast gy deezen brief ontfangen hebt En mjdteu; die lelyke woorden van hoogmoed,^ waanuneid en wind, fcyk ik thans daar boven weg,  C 245 ) VERVOLG. Neen; nog niet adieu; want myne iiefé 'l JL dehoedaanighedenvan «cbardson sLnid G bezit * zo is 'er hoop dat zy misfchien door den " tvd in eene zeerbraave vrouw veranderen zal. . . Haare echt moet alsdaa op de volgende wyze 2 Skangevoeglykerin het verfchiet geplaatst 3, worden. Jufimafecit. Hf * & Wel nu fytje onze goede oude E. bezag dif fchiiderytje, plachte en vroeg waar het andere was? Daar wierd toen vertoond. " ' Een meisje, dat een' ieder op den eerften wen " inrukt betovert Zy wierd gefchapen, toen eê ! " ^Ê^cokL, het getal der Bevallighe" den me nog ééne ftond vermeerderd te worden. * Sdde gezusters befchouwden haar eerst een tyd" L met verrukking; maar indien de nyd in eenen " ^SvkSboezemhad kunnen huisvesten,dan zou " de nvdrdeezefchoonedochtervanjuPiTBR en " met eene heldere vlam geblaakt hebben Welk eene ryzige en uitmuntende geftake mpen zy: „ van welk'verborgen en ons onbekend " altaar, hebben de Goden het vuur ontleend, dat " in deeze oogen fchittert? en hoe konden zy hfet, " zelve zo aangenaam met deezen zachten en beva h-, g^ zwier vereenigen? Welke ^^e* , genzon , ademde dit fyne vermihoen optas* wangen ? en vanwaar kwam die zmvere luchdtoB* IJ Se dezelve met dien helderen wuten glans^  C 25° > j, kleedde? Wie heeft haar aan den leiband leeren „ gaan? of in welke Goden dans leerde zy deezen „ majefïueufengang? Welke echo van hemelfche har-' „ mome heeft deeze verrukkende ftem gevormd?—■ ' „ o! hoe gaarne zouden wy haar als zuster aannee„ men... byaldien het aloud gebruik, zedert wy be„ daan hebben, niet gewild had, dat wy alleenlyk „ met ons driën moeten zyn!'» Dus bleef dit „ meisje eene vertrouwde vriendin der Bevalligheden, „ offchoonhet Noodlot njet wilde toelaaten, dat zy door dezelve als eene nabeftaande aangenomen „ wierd. Ondertusfchen hebben zeer weinige onder „ defchoonen, de benoodigde kennisfe van de My. „ thologie, om te begrypen hoe een fterveling zo na „ aan de Bevalligheden kan verknocht zyn. Hierom „ zien zy ook de oorzaak niet van de verhevenheid' „ van dit meisje, welke echter uit hoofde der ge„ meenzaamheid met deeze hemelfche Wezens zo na-" „ tuurlyk is, doch die in de ftameiende fpraak der „ ftervehngen , niet anders dan hoogmoed kan ge: „ noemd worden. De geheele fchoonheid van haaren „ geest en van deszelfs fraai bekleedfel, en wat dit „ meisje verder verfiert, als haare zoetklinkende fpraak; „ de behaaglykheid van haare perfoon; die konst • „ met welke zy de ftoffe, het maakfel, en de kleur* „ van haare kleederen weet te kiezen: en eindelyk „ het luidklinkend gerucht, dat ook zélfs haare aller. „ verborgenfte verdiende en goede hoedanigheden onder de mannen veroorzaakt: dit alles komt een'ie„ der zó vreemd voor, dat het getal van haare vyan,, dinnen eens ontelbaar zal moeten worden. AÏwie j> dee-  < *Si ) - deeze onhandigheden niet weet, die zoude haar " portrait heel anders aftékenen. „ Zy moet, dus " zoude zulk een gemeene leek zich uitdrukken, " van groote afkomst, en bygevolg op zyn minst " adelvk zyn. Dit huisvest in haar bloed, en hierom " willen wy haar zulks zeer gaarne vergeeven : maar " het valt haar uit dien hoofde zeerbezwaarlyk om ; metburgerlyken te verkeeren; het ontbreekt haar aan vriendinnen: want zy kan geene derzelven behouden , dan wier harten zy reeds in haare jeugd vooringenomen heeft, éér zy zelve haare mnerlyke „ grootheid kende. Het valt haar niet minder zwaar , om met Adelyken om te gaan, vermits haare muT„ delen niet toereikende zyn om overeenkomlbg haa' , re geboorte te leeven, waarom zy allerhande kunst. ' greepen gebruikt, om te verbergen, dat zy vaft li geene burgerlyke afkomst is. Zy is misfchien; „ eenigfte, welke dit zoude doen kunnen: en hierom dryft zy het zo verre, dat zy het befpottelyke van eenen rang, welken zy met veel roem en glo, rie zoude bekleeden, overal ten toon ftelt, waar ; zy dat befpottelyke vind of niet vind. Haare ver! beeldingskracht volgt dit fpoor zo regelmaatig, en is zo weinig van hetzelve aftebrengen, dat zy om '* dezelve bot te vieren, in daat zoude zyn, om zei. „ ve zulke belachelyke Voorwerpen voor haaren geest uit te vinden, byaldien zy zo ongelukkig was dat■ , zy dezelve nergens kon aantreffen. Wanneer zy derhalven haare aanmerkingen over den A&lftand !, niet al te verre wilde trekken, gelyk zy, by voorI beeld, op het kapittel der ongelyke huwelyken al? .. toos  ( 252 j 9~} toos doet: zo zoude nooit een mensch het waai 3, gezichtpunt waar uit deeze beide ftaaten moeten be« >, fchouwd worden zo wel getroffen hebben als zy. „ Het is in tegendeel met haare geheele manier van 3, denken zeer ftrydig, om in den burgerlyken ftaat 3, iets het minfte goed te vinden, offchoon niemand 3, hetzelve met meer iever zoekt uit te vinden dan zy. a, Dit heeft ten gevolge, dat hoe zeer ook haare edel„ moedigheid een affchuuw heeft voor alles, dat naar e, valsheid zweemt ,zy echter volftrekt valsch genoemd „ mag worden, zo haast de rang welke zy in de wae'„ reld aangenomen heeft, in collifie komt met dien geenen tot welken zy geboren was. Dit is een ge» 3, volg van haar gebrek aan de, goederen deezer wae-3, reld, maar niet van dien burgerlyken naam, welke „ zy aangenomen heeft oih haare afkomst te verber„ gen; en hierom geesfelt zy met eene zeer fcherpe „ roede die boerfche laatdunkendheid, wanneer zy die „ aan anderen van haaren rang ontdekt, welke zo arm „ en behoeftig zyn als zy, of, die by het genot Van „ aanzienlyker rydommen, dezelve wegens hunne s, behoeftigheden van geest of gebrek aan wellevend5, heid onwaardig zyn. Byaldien de ziels-verhuizing ,, ooit plaats heeft, zo moet zy eene wraakgodin wor„ den , welke alle burgerlyken , die laatdunkend, „ trots en hoogmoedig zyn, op de onbarmhartigfte „ wyzc geesfelen zal. Befchouwt men haar in dit 5, licht, zo valt het zeer gemaklyk om in de min haar „ horoscoop te trekken ; zie hier wat dezelve voor5, fpelt; zy zal den waardigften man verwerpen, by„ aldien hy geen geboren Edelman is, of ten minfte  C *53 ) ^ 20 aanzienlyke bediening bekleed,dat die hem r met den Adel gelyk fielt. Zo zy ooit een' Burger vind, die het laatfte volgens haar begrip verdient: " zo zal zy zich vast inbeelden dat hy zo wel als zy " van eeneluisterryke geboorte is, maar dat hy gelyk 5' zy om zekere redenen zulks verbergt; zy zal te verT geefs deeze harfenfchim poogen uit te roeijen, om ?', dat zy zulks met geen waaren ernst onderneemen ' zal. Hierom ziet het verfchiet van die fchildery \\ waarin haare beeltenis ftaat, 'er zeer droevig uit; ert Z byaldien hetzelve niet al te duisrer was, zo zoude men daarin de akeligfte tooneelen | van ongeluk en „ elende kunnen ontdekken." Dochomweder- om op de voornaamfte figuur te komen. Men kan " niets, dat volmaakter is aanfchouwan : welk een won" derlyk mengfel van bloedryke en zwaarmoedige fapl] pen t welke bekoorlykheid geeft deeze aan haare léhit" terende en tevens minzaame oogen! en welken glans " aan haare fchoone kleur! Haare geftalte, zwier Opraak» ^"gang, dit alles beweegt ook zelfs de onverfchilligfte aanfchouwers, boezemt den Gryfaard vreugde, den Man tedere onderwerping, en den Jongeling eerbied in. Maar vlied, vlied al te zaamen, zogy " uwe rust bewaaren wilt, zo haast zy lacht of treu„ rig is! want beide omftandigheden geeven haar eene *9\ zómagtige bevalligheid, dat geene mannelyke 00. , gen die weêrftaan kunnen. Beide geeven overtuigende bewyzen van een ongemeen zuiver hart, van „ een haft, zo deugdzaam, zo aandoenlyk, zo ge„ voelig voor elke indruk van buiten, het zy om de „ nood van anderen , of om derzelver vreugde te „ on-  ( 254 > ondervinden en dat dit alles nog zeer verre .p overtreft: een hart, dat, zo als wy hoopen, vol „ godvreezendheid en liefde voor het Opperwezen is ; „ een hart dat eens, en misfchien wel haast geheel en „ al onberispelyk zal zyn. Befchouw nu deeze oo- „ gen het geheele hoofd. Bewyst het niet ,, ten duidelykfte, dat het verftand zeer helder is? „ En byaldien eene al te groote voorbaarigheid, haar niet vry dikwyls in haare eigene oogen vernederde, „ of vernederen kon: moest dan zo een fcherp oor„ deel en doordringendheid , als daarin huisvest, moesten zo veele kundigheden, waarvan zeer veele ,, maar alleen aan een' rypen ouderdom pleegen eigen tc zyn, waarmede zy zo rykelyk begaafd is, en „ welke zy door haare groote beleezenheid van der 5, jeugd af aan heeft aangekweekt en vermeerderd> „ haar geheel zaamcnftel niet ten uiterfte nadeelig „ zyn? Wat zal dit meisje eindelyk niet worden, wanneer de ondervinding van haare misdagen, en J? de verlegenheid, in welke zy door haar eigen toe* 5, doen maar al te veel geraaken zal, gepaard met den raad van getrouwe vrienden, haar tegen haare 5, magtige vyanden Drift en Vooroordeel zullen be- hoedzaam gemaakt hebben ? Wat zal zy zyn, wan3, neer zy zal geleerd hebben, hoe zy haaren al te „ ftcrken haat tegen elke foort van valsheid wat meer „ beteugelen, en die by elke gelegenheid wat minder „ openbaaren moet; en daarentegen onderzoeken, of die listige ftilzwygendheid, voornaamelyk ten aan„ zien van haare geheime historie, en alles, dat haa„ re eigene grondftellingen aanbetreft, en of die groo- 51 te  C 2.55 > - te zorgvuldigheid waarmede zy dat geen in anderen " oenspt, waarover zy zelve vreest befchuldigd te " worden, en die heufche en befchaafde gemanierdheid met welke zy zekere ophelderingen ontwykt, " welke zy niet behoorde te ontwyken: of dit alles " ik geene voortékens zyn, dat zy misfchien eens van den fchoonen en rechten weg der ongeveinsd" heid zou kunnen afdwaalen? Hetgeen dit portrait van zeer veel anderen onderfcheid, welke met " deszelfs voornaamfte trekken overeenftemmen, is dat dit meisje ongeacht haar uitmuntend ver" ftand, juist dat geen bezit, waarvoor zekere graad " van verftand de meeste andere menfchen gewoonlyk " behoed, naamelyk zeer veele eigenzinnigheid, en " en eene bykans mannelyke kloekmoedigheid, om " liever het uiterfte te waagen, dan deeze eigenzin. \\ nigheid te beteugelen," Henriëtta fecit. Onze Mevrouw E. myne liefde sophia, bezag zo even deeze twee fchilderytjes nog eens, en gaf daaromtrent deeze uitfpraak : „ Gy jus tin a hebt HENRiëTTAophet volmaakst getroffen : en " gy HENRiëTTAhebt... "doch eer ik myn fyti'efchryf, wat zy van die fchildery zeide, welke myne main de maitrt vervaardigd heeft, moet ik eerst weeten of 'er haar ook aan gelegen is, hetzelve te weeten ? m m • Onder deezen brief fchreef de Weduwe E. eigenhmdiS' Keet,  C 256 ) Keer toctï weder, myn liefde kind! Want uw broeder, zo lang hy in den krygsdienst is, kan toch nooit zo veele vryheid genieten, dat gy op zyn gezelfchap by uwe reis eenigen ftaat kunt maaken. Ik zoude ontroostbaar zyn, byaldien ik u verloor. Zeker droevig voorgevoel zegt my, dat myne dochter niet meer leeft, en het word my onverdraaglyk van u, myne tweede dochter langer afgezonderd te leeven. Maar wilt gy myn' raad ten aanzien van den Heer puff volgen, blyf dan tot dat gy zelve de tyding van uw geluk aan my brengen kunt. Ik heb geen behaagen in den Heer schultz, en wenschte het braave lotje van harte een' beteren man; doch ik weet zyne gefchiedenis verder niet ^ dan tot dat Mevrouw van den berg in de allée verfchynt. Wacht u wel, dat gy bet je niet verbittert; ik houd my verzekerd dat zy geen gerust geweeten heeft. Let wel; zy zal den Heer malgró eindelyk nog neemen. Ik zeg u dank dat gy my zo veel fchryft. Het hoofdzaaklyke van hetgeen ik u te zeggen had, heb ik aan henriëtta opgedragen, om u zulks te melden. Ik had weinig gedachten , dat 'er my nog zo veel aan gelegen legt; om te weeten, wat 'er in de waereld omgaat. Hoe zal ik my verheugen, wanneer gy op de eene of andere wyze gelukkig geworden zynde, u wederom in de armen zult bevinden, van de u zo moederlyk beminnende E. 1 X. BRIEF'.  S O P H I A,s R E I Z E van MEMEL naar SAXEN, door JOHANNES TIMOTHEUS HERMES Proost van de H. Geest Kerk, Pastoor der Hoofdkerk . tot St. Bernhardin, en Asfesfer in bet Confiflorium te Breslaü. Naar den derden druk uit bet Hoogduitsch vertaaldi II. d e e l. II. s t u k. Met Plaaten en Vignetten. Hf Hf Hf Hf Hf Hf Hf Hf Hf Hf Te AMSTELDAM, By A. E. M U N N I K H U IS E N, r 7 8 de turkfche fkaven. Genomen dat deeze elendigen (dus dacht ik by my zelve) eenen genadigen Heer hadden, welke hen nu en dan een' rustdag vergunde, zouden zy in dat geval zo weêrfpannig zyn, om een'hunner makkers te befpotten, wanneer deeze van gevoelen was, dat zy dien dag niet beter dan te eefe van dien goedertieren Heer konden aanwenden welke hen op denzelven even zo wel een' zwaaien arbeidlLd kunnen opleggen?— Allen die onder ons gezelfchap van den Griekfctien Godsdienst waren, onthielden zich zo wel als ik van 't fpel; doch de oveno-en zeiden, dat de zondag tot rust gefchapen was zy hadden groot gelyk: maar hoe kan men een fpel, waarin zo veele hartstogten de ziel beftryden, eene uitfpanning noemen ! Een Rusfisch meisje , drukte zich hierover in dezervoegen uit: „ Wy vrouwsper§> foonen," zeide zy, „ hebben immers geen zwaa. ren arbeid te verrichten; want men kan het naaijen " en borduuren toch voor geenen arbeid rekenen, en dus behoorde, immers ten onzen opzichte, de zondag wel iets meer dan een bloote rustdag te zyn 4 G*en mensch antwoordde hierop: doch my fchoot daarby het vervolg van zekere aanmerking van den vestigen paddington te binnen, waarvan ik een fredeelte in myn brief van den 23- J^Y inhaalde : * „ Zedert dat rabener de nuttigheid van den , zondag in het vierde deel zyner hekelfchnften be' wezen heeft, is 'er, zo verre my bewust is, mel mand geweest,, die op het affchaffen van dien dag „ heeft aangedrongen, dan alleen de Heer de vol, taire: doch het is bekend, dat die goede man 9 Ra.. »  ( 26*0 ) aan het zuffen is. Na dat nu de tydingen (zie op „ het artikel Wintervermaaklykhederi) deezen dag „ tot een' rustdag vastgefteld hebben, zo is alle hoop 3, verdwenen, dat dezelve ooit zal afgefchafc worden; en wy houden derhalven de Zwartrokken als voo- „ ren op den hals." De Heer schultz lag ook zyne kaarten neder, toen hy zag dat ik, de geene, die my aangeboden wierden, niet wilde aanneemen: het fchynt als of die jonge Heer, zich zeer veel aan myne voorfpraak by l o t j e laat gelegen leggen. Bet je fpeelde in den beginne zo koel en onverfchillig, als ooit een fpeeler van profesfie had kunnen doen; doch het geluk liep haar zeer tegen, en zy verloor eene aanmerkelyke fom. Vermits ik haaren aart zeer wel ken, viel het my nietmoeijelyk, het innerlyk verdriet wegens dat ongeval, duidelyk uit haare oogen te leezen. De wanhoop dreef haar eindelyk om een dukaat tot quinze & le va te achtervolgen.' Haare tegenparty doeg dezelve af, waarop zy eene verlchrikkelyke vloek uitte. De Freule glimlachte en fcheen met haare boosaartigheid te fpotten; dit maakte haar 0 verwoed, en zy geleek veeleer eene furie dan een mensch. Zy verzocht my om haar eenig geld te leenen; ik had niet meer dan vier of vyf Roebels, zy wist, dat ik die by my had, dus kon ik haar dezelve niet wel weigeren. Zy zette die al te zaamen op twee kaarten, en zy waren in één oogenblik weg. Nu wierd zy half razend; zy begeerde dat ik haar nog meer geld zoude geeven, en roen ik haar verzekerde dat ik niets meer by my had, zeide zy met de  ( 26*1 ) deuiterftekwaadaartigheid: „ ik dacht; dat gy meet 5, voordeel van myn' oom getrokken hadt." Ik was nooit voorheen zo zwaar beledigd doch ik zweeg. Nu zal henriStta zich hier zonder twyfel in deezer voege laaten hooren: „ Laax „ ten wy niet re haastig oordeelen liefde moeder! „ want het ftilzwygen van sophia is niet zeer on„ waarfchynlyk: zy was naamdyk in dien toeftand, „ dat haar (gelyk zekere foort van menfchen wel meer '„ gebeurt) de woorden op de tong bedierven." — Mynemhalven mag zy zo veele dergelyke aanmerkingen maaken als zy wil: het is evenwel waarachtig; dat ik niet één woord geantwoord heb. De Freule was over haare buitenfpoorigheden zeer misnoegd. Zy ftond op , en verzocht een' van haare nabeftaanden om met het geld, dat op de tafel lag, dc bank te houden. Bet je was zo onbeichaamd, dat zy zich ook by den Heer schultz vervoegde om geld ter leen te vraagen. Hy reikte haar zeer gewillig zyne goudbeurs, uit welke zy omtrent twintig dukaaten nam , en hem het overige terug gaf. „ Gy zult het wel geteld hebben?" zeide zy. „ Neen Mejuiïer." „ Niet? dan zal ik het wel tellen." Zy telde het niet, maar fpeelde bykans zinneloos voort. Haare verwenfchingen dreeven nog eene andere Juffer van die tafel weg. Eindelyk veranderde het fpel tot haar voordeel, zy won onmaatig, en nog veel fpoediger dan zy voorheen verloren had. Zy nam ten laatfte tien dukaaten terug, verzocht dat men even zo veel van de bank zoude afneemen, en eischR 3 *?  (-263 ) té toen de bank op, welke nu omtrent haare winst evenaarde , en uit ruim honderd dukaaten beftond. De Freule bewilligde hierin doch met verdriet. -— en betje won de bank. Zy nam toen de tien dukaaten , die zy terug gelegd had, en zeide tegen den Heer schultz: „ Hier is uw geld." Dit maakte hem moeijelyk, en hy lag die met verachting op eene kaart. Zy floeg af, en won dezelve. De Freule lag toen de tien dukaaten welke zy van de bank afgenomen had, met dezelfde verachtelyke mine als de Heer schultz, ook op eene kaart en verloor. Daarop fchraapte betje dit alles met groote drift byeen, en beval een der Lakeyën om haare koets te roepen. Zy beloofde de Freule, dat zy haar revendie wilde geeven; doch deeze antwoordde met een zeer fpytig gelaat: „ Ik fchenk het u. " Zy gaf de Lakei een halve roebel kaartcngeld en nam dezelve wederom te rug, toen de Freule haar zeide, dat zy het kaartengeld zelf betaalde. Geen mensch fprak haar vervolgens aan. Wy verlieten het gezelfchap, en ik las uit de oogen van alle de aanweezenden, dat haare bekendfchap my geenzins tot eere ftrekte. Zy heeft my het geleende geld nog niet terug ge- geeven. Ik weet my niet te bezinnen dat ik ooit een' zo verdrietigen dag beleefd heb. Toen wy in de koets zaten, fchoot my te binnen, wat zy my omtrent haaren oom gezegd had. „ Hoe ,, lang Mejuffer," voegde ik haar toe, „ zal ik uwe „ bukenfpoorigheden nog moeten dulden?" „ Wel heden!" gaf zy zeer fpytig ten antwoord; „ ik  C *6s ) „ ik geloof haast dat gy in ftaat zoud zyn om ons huis „ uit louter verdriet te verlaaten, éér nog myn oom j, terug keerd." Ik dagt aan denkalkoenfchen haan van gellerT —— en zweeg. Zy telde onderwege haare dukaaten, waarmede zy een' geruimen tyd bezig was: kort daarna wierden wy door zeker toeval genoodzaakt uit de koets te flappen , en door eene ftraat te gaan in welke de Franfche kerk gelegen is. De gemeente kwam juist opdat oogenblik uit dezelve, en wy waren zo naby de deur, dat een van de Diakens welke de aalmoefen inzaamelde, ons mede de armbos toehield. „ Wat begeert „ die vent," zeide zy, „ ik ben immers in de kerk niet geweest," waarna zy zo fnel als mooglyk was voorby ging, zonder iets in dezelve te fteeken» De man zag haar ondertusfchen zeer fpottelyk aan, en zeide: „ Dieu vous le rende!"' Kan men wel iets noemen ! dat verachtelyker, dat eerloozer is, dan de fpeelziekte! — D-eze kan een mensch, ook tegen dergelyke befchirapingen verharden. Betje was vervolgens onpasfelyk of ten minfte zy gaf zulks voor, en kwam dien avond niet aan tafel. Ik bleef derhalven met Mevrouw van ben berg alleen. Deeze bad my op de minzaamfte wyze, dat ik haar toch zeggen mogt, wat my in de perfoon van haaren broeder zo zeer mishaagde? „ lk zal 't u zeggen, mits dat gy de goedheid hebt „ om my alvoorens ééne vraag te vergunnen?'' „ Zeer gaarne." R 4 „ Wat  C 2Ö4 ) ,i Wat verhindert het huwelyk van lotje met „ den Heer schultz?" „ Wat is hy tegenwoordig? " „ Niets; maar hy zal alles zyn, zo haast gy wilt" Ik verhaalde haar al het overige dat gy reeds weet, ook wat hy my ten aanzien van zyn vermogen gezegd had. Zy luisterde niet onverfchilllg, en beloofde my, dat zy nader onderzoek na hem en zyne familie zoude laaten doen. Ik heb onlangs vergeten u te zeggen, dat ik den Heer schultz geraden heb, om zyns vaders goedkeuring tot dit huwelyk hoe eer hoe liever te verzoeken. Hy meent dat hy op dezelve gerust mag daat maaken. De Doctor heeft ons bevolen om lot- j e met rust te laaten , vermits haare ziekte tegenwoordig een weinig aan het beteren is. EERSTE VERVOLG. lootje heeft my zo even den volgenden brief van haaren vriend medegedeeld; deeze is Hoogleeraar in de Natuur en Wiskunde, en zo het fchynt een zeer welleevend man. # $ # Aan lotje. „ Denk niet, dat myn hart minder medelyden ge- „ voeld  ( *65 ) C voeld over de bittere rampen van dit huisgezin, het " welk gy de goedheid hebt aan myne zorg te bevee" len dan het uwe, fchoon ik weet dat hetzelve tot !' menschlievendhéid gefchapen is : Want waardfle ' vriendin, wy koesteren immers daaromtrent dezelf„ de denkbeelden, Wy kreegen uit des Scheppers handen", Twee harten, die der vreemden druk Gevoelden als hun eigen ongeluk, En 't zelve even graag verbanden. Wy hebben dikwyls ondervonden, Hoe bitter dat de rampen zyn, En zuchten, met geen minder pyn, Wanneer wy eenen Rykaart vonden, Die, ongevoelig voor zyn's naasten droevig lot, By 't weigren van zyn hulp, nog met hun droefheid fpot. , Laaten zy , die nooit geweeten hebben wat kruis „ en elende is, ons befpotten, wanneer wy rampen „ die ons niet deerden poogen te verminderen; wy " gevoelen integendeel de zuiverde vreugde , zo ,', haast wy eene traan afgedroogd hebben, welke de ,, weenende voor ons verborg en misfchien daar- „ om verborg, om dat hy meende, dat wy onwaar„ dig waren dezelve te aanfchouwen! Julianus „ zegt: „ de mildaadigheid heeft nooit iemand tot „ armoede gebragf." Gave God, dat de grooten „ deezer aarde veele Hellingen van deezen twyfelüch„ tigen Keizer verworpen, en deeze in tegendeel aan-„ genomen hadden, want de ondervinding heeft de „ waarheid derzelve ieeds genoeg bekrachtigd. R5 » De  C 26S ) T. „ De Voorzienigheid heeft myne vlyt gezegend, „ en ik heb, gelyk u niet onbekend zal zyn, zeer veele Toehoorders in raynelesfen. Dit zyn meest ryke Jongelingen , hoewel (gelyk gy ligt denken „ kunt) ik nooit gedachten heb gehad, om de arme „ ftudenten uit dezelve te verbannen. Hierdoor heb „ ik reeds zedert lang genoegzaame inkomften geno„ ten, en nu overtreffen dezelve verre myne benoo„ digde uitgaaven, zedert dat ik begonnen heb de „ eene helft van myne pbyfilche lesfen in de Latynfche taal voor te draagen, waardoor ik omtrent vier„ honderd rusfifche OfBciers die allen zeer rykelyk j, daarvoor betaalen , onder myne Toehoordeten heb 5, aangewonnen. Gy zult my echter geen geloof weigeren als ik u verzeker , dat ik van alle „ deeze groote inkomften , evenwel niet veel kan j, overhouden, nademaal ik zo gelukkig ben, om ne* vens u aan myn Heer uw Oom, tot eene armen. „ kas te betaalen. (Het zal hier niet te onpas komen, „ wanneer ik u by deeze gelegenheid bekend maak, dat die braaven man even vóór dat hy van hier reisde, dezelve wederom met eene vorstelykemilddaadigheid , door eene aanzienlyke fom vermeer» j, derd heeft.); „ Gy kunt ligtelyk begrypen, dat ik den man van „ deeze thans hulpelooze weduwe weleer gekend heb; „ en zeg my eens, waart gy niet misfchien een weij, nig op uwen vriend vertoornd , vermits gy hem 3, hebt moeten vraagen, ofhy zich der nagelatene fa„ milie van één' zyner Amptgenooten wel had aan3, genomen ? Hoe gaarne wilde ik, ook zelfs voor u » ver-  £ verzwygen, dat ik dien goeden man op zyn fterfbed beloofde, om my met een gedeelte zynerfchul- " den te belasten, want hy was alles, uitgeno; ' men dat men zo zeldzaam onder de Geleerden vmd " . een Huishouder! Kort na.zyne dood, " bragten de toebereidfelen tot myn huwelyk, en het " daaropgevolgde droevig ongeval (*), dat gy misfchien, zo min als ik, nimmermeer vergeeten zult, , my zodanig ten achteren, dat ik den onbeleefden , fchuldeifcher van myn' overleden vriend, (zynde , een Boekverkoopet" uit deeze Stad; eerst zedert weinige dagen ten vollen heb kunnen bevredigen. '! Ondertusfchen voegden eenige myner toehoorderen, ' hunne milde gaven by de myne; en wy hebben het behoeftig huisgezin zo veel als mooglyk was ' daarmede geholpen. Maar liefde vriendin, gy kunt geen denkbeeld maaken van den naaren toe" ftand, in welken zy reeds lang vóór het overly" den van haaren man gedompeld waren; want an!,' ders zoud gy d in 't minde niet verwonderen, , waarom de weduwe, nog tot heden toe, m zulke droevige onhandigheden onder de yslykde armoe" de zucht. Haar zoon, die wel ten deele door zy" ne nachtftudien , en door de al te groote vlyt met welke hy zich enkel en alleen op de drooge " kennisfe der Oosterfche Taaien toeleide, maartoch " het meest door zyne buitenfpoorige verwaandheid, zinneloos gewordenis, hadzichzo veelefchulden op ' den hals gehaald , dat zyn vader dezelve naauwlyks »> ver C*3 Het overlyden van zyne oruia.  C *6"8 > £ verbergen kon: Het gelukte hem wel eindelyk de. „ zelve te betaalen: doch het verdriet daarover bragt dien goeden man ten grave —• want by de Geleer. m den heeft het verdriet altoos een doodelyke uitwer„ king: onze bezigheden dwingen ons hetzelve zo „ lang te vermyden als maar immer mooglyk is, en „ dit kunnen wy ook langer doen dan andere men„ fchen; maar zo het dan ook eindelyk uitbarst, zo is 'er voldrekt geene redding meer. Daarvandaan ,, komt het vroegtydig overlyden der meesten onder „ ons! Een myner vrienden naamelyk de Predikant „ te haberstroh is echter eene allermerkwaar„ diglle uitzondering in deeze algemeene regel: 'die „ man verdient dat ik hem eerstdaags by u breng,om j, kennisfe met u te maaken. „ Terftond na het ontfangen van uwen brief, waag„ de ik het op nieuw, om onze behoeftige weduwe „ op het einde myner voorleezingen, door eene kor„ te reden voering aan de milddaadigheid myner toe„ hoordereu te beveelen. De onderftand, welke my „ daarop van alle kanten wierd toegezonden, over„ trof zelfs myne grootfle verwachting; maar hetaan„ genaamde van allen, was een brief van de Gravin„ ne **ow, zuster van een'Rusfisch OfEcier, die myn „ Toehoorder is. Deeze ging verzeld met een pak,, je waarin honderd roebels aan goud, en was van den ,, volgenden inhoud: „ Het nevensgaande is voor de familie beftemd, „ welke gy zo welmeenend aan mynen broeder aan„ bevolen hebt. Ik heb gehoord, dat de eene dochii ter een' minnaar heeft, weljje gaarne met haar in „ den  ( »«9 ) e den echt wilde treeden. My dunkt dat die mensch J' grootmoedig is, welke zyn best doet om gelukkige , huwelyken te bevorderen: vergun my derhalven ' dat ik de oorzaak van deeze gewenschte vereeni" ging mag zyn, maar geef 'er de twee gelieven voor '', eerst nóg geene kennis van, want ik ben genood" zaakt om eerst eene reize te doen, éér ik myn " voorneemen kan in 't werk dellen. Wilt onder' tusfchen door alle mooglyke middelen verhoeden, " dat 'er vooral geene fcheuring of andere hinderpaa" len tusfchen beiden komt; en zo gy het niet al te " wreed oordeelt, zo zoude my een ongemeen- ver*' maak gefchieden, byaldien gy hen verplichten kon' de, om hunne echtverbindtenis tot op myne te" rugkomst te verfcbuiven. Myn voorneemen is " wel wat romanesk; doch het zoude my zeer fpyten, 'i wanneer ik het feest dat ik daarmede bedoel, met *, zoude mogen byvvoonen. (*) Nu ben ik wederom in ftaat myne lieve char, lotte, om dit huisgezin, naar uwen wensch, van tyd tot tyd te helpen, en den benoodigden " onderftand te geeven ; want het is volftrekt nood" zaaklyk dat zulks op eenmaal niet gefchiede. Gy zult my gaarne behulpzaam zyn, om het nevens„ gaande geld aan de weduwe te laaten toekomen, |' zonder dar zy weet wie haar weldoender is. Doc„ tor sta hl is met my van een zelfde gevoelen „ aangaande haaren Zoon, naamelyk dat zyne ziekte geneesbaar is, wanneer men maar vooraf ontdekken »'* „kon, * i*) Uit het Fransch vertaald.  C 270 > », kon, van waar die zonderlinge indruk komt, wel>, ke zekere foort van aangezichten in hem veroor „ zaakt. Deeze ontdekking is misfchien voor u be„ waard, en wy zullen hem derhalven eene vifitegee„ ven zo haast gy een weinig beter zyt. Daar is geen ,, twyfel, of zyne zieke verbeeldingskracht bemint „ zekere wezenstrekken, welkers gelyke zeer vast in „ zyn geheugen zyn ingeprent. Daar zal ook vry „ wat kunst noodig zyn om de bruid op te houden,„ zonder te gelyk haar hartzeer te vermeerderen: en „ dit zult gy insgelyks beter doen kunnen dan Uw Vriend, ccc. # ïjc # Ik ontfing voorleden dingsdag een bezoek van myn' goeden vriend, den Predikant te iiabersthoh Mevrouw van den berg kreeg zeer veel achting voor dien braaven man. Ik verzocht haar, dat zy hem over lotje om raad wilde vraagen: zy deed zulks, maar hy vond niet goed om zich met die zaak te bemoeijen, zeggende dat zy veel liever met een bekwaam Doétor zoude raadpleegen, en recommandeerde haar ten dien einde zekeren Doétor sta hl die een zyner beste vrienden is. Deeze wierd aan-' ftonds ontboden, ik vond hem een zeer welleevend man, maar hy was niet al te openhartig alhoewel ik denk dat de meeste verftandige Doctors, in foortpelyke gevallen wel een weinig achterhoudend zyn. To°en de Predikant hem echter verzekerde, dat hy zyn gevoelen vry ontdekken mogt, zeide hy, dat hy lot.  ( *t* ) te niet buiten gevaar oordeelde; waarop de moeder, vol angst, alles openhartig begon op te biechten, en hem zelfs veel meer ontdekte dan myns bedunkens jwodig was, of hy had behooren te weeten. „ Gy zoud byna een zeer groot ongeluk veroorzaakt heb" ben, " zeide de Doftor, zo haast zy uitgefproken had, doch het is nog niet te laat om uwen misflag te verbeteren, en eene gelukkige verandering te " weeg te brengen. Geliefd te weeten dat ik een „ b e r l y n e r van geboorte ben, en dat my de va„ der van deezen jongen Heer schultz zeer wel, „ bekend is. Ik ben zelis voor weinige weeken nog aan zyn huis geweest: hy is Geheimraad, en word door een' ieder die hem kent voor een braaf man *\ gehouden. Zyn zoon is een jongman van groote " verwachting, die veele bekwaamheden bezit, en " eene goede opvoeding genoten heeft. Hy beeft daarenboven de beste vooruitzichten om door den " tvd aanzienlyke ampten te bekleeden , en alhoewelhy nog maar zeshonderd ryksdaalders inkomsten " trekt, zo kan hy nogthans de geheele intrest van " dertigduizend ryksdaalders genieten , zo haast hy „ zulks noodig oordeelt.'' Zy veranderde van kleur—- wantde goede vrouw is niet gewoon om zo veel geld als eene zaak te befchouwen, welke men alleen op den koop toerekend — De Do&or zeide haar vervolgens , dat het zeer onzeker was, of eene aangenaame tyding wel ietstotdegeneezingvan lotje zoude toebrengen, vermits haare ziekte niet zo zeer uit liefde, als uit gebrek aan uitfpanning en noodzaaklyke lichaamsoefening / onL  ontftaan was; en hierom zoude hy ook voornaamelyk zyn best doen om haar door verfterkende middelen , wederom tot dezelve bekwaam te maaken. „ En gy Mujuffer, zich ten laatften na my toekeerende, „ gy moet haar helpen hout zaagen, zo haast zydaarj, toe in ftaat is." ,, En waarom ik?" „ Om datgy al zo min tot het fiilzitten gefchapen „ zyt, als uwe Vriendin. . Waren dat geene troostelyke woorden , liefde moeder? dus nog maar één klein mingevallene: en ik leg 'er toe. jjs Hf Hf Zaturdag den 11. July 's avonds. Ik word hoe langer hoe meer overtuigd, dat het gemoed van betje tot in den grond toe bedorven is. Zy wil morgen met haare moeder aan het Nachtmaal gaan; en nu geef ik li te raaden, waarmede zy deeze geheele nademiddag haar' tyd verdreven heeft ? Zo even fclieidde eerst haare gezelfchap met een luid gefchater van elkander. Het bellond uit de weduwe van een' Luitenant die om het derde woord vloekt; uit een kwaad wyf, dat van haaren man, een' zeer braaven Predikant, gefcheiden is, en uit een vrouwsperfoon , dat door een Rusfisch Officier uit het tuchthuis vrygekocht is en met dit aanzienlyk gezelfchap heeft zy zedert vyf-uuren gefpeeld. De Predikant aan wien Mevrouw van den berg haare zielzorg heeft aanbevolen, zal hier deezen avond fpyzen: ik ben zeer nieuwsgierig om eens te zien , wel-»  ( %73 ) welke rol betje by die gelegenheid zal fpeelen. Morgen ochtend vertrekt de post. Vaar wel 1 SOP Hl A. T WE EDE VERVOLG. M,n brief gaat nog niet naar den post. Ik zal 'er een gedeelte van den nacht aan waagen, om u te melden , wat my deezen avond bejegend is. Een bediendekwam my zeggen dat Mevrouw grof haare koets gezonden had, met vriendelyk verzoek, dat ik daarvan geliefde gebruik te maaken, om by haar te komen. Ik Hond reeds gereed om in de eetkamer te treeden, doch ik keerde aanftonds terug en plaatfte my in het rytuig, dat op my wachtte. Ik zoude dit bezoek niet ligt gewaagd hebben, uit hoofde van het hekelig antwoord, dat ik eens op haaTen brief gefchreven had , maar ik vreesde voor myne gespen^ welke ik nog gisteren (hoewelte vergeefs} had laaten terug eifchen: doch ik was voorzeker tè huis gebleven , by adlien ik maar het minfte vermoeden had gehad , dat ik haaren zoon zoude aantreffen. Ik vond hem by haar, dien lieven zooir j het waS een half levendig geraamte. Hy hielp my uit de koets, en onderhield my een' tyd lang in de voorkamer , doch met zulke galante redenen, dat het fcheen als of die vermetele gast wat nader kennis zocht te maaken. Een ontuchtig mensch is zekerlyk het walg. lykst fchepfel op den geheelen aardbodem. —■ Zyne S moe-  c m } moeder kwam eindelyk by ons, zynde zeer'kostbaas maar tevens op eene zeer belachelyke manier opge. fchikt. „ Hoor eens , gy hebt my daar een' in> „ pertinenten brief gefchreven; maar om dat gy niet „ geweten hebt wie ik ben,f zal ik medelyden met u 3, hebben en het u voor deeze reis vergeeven.... • „ Zwyg toch zo lang als ik fpreek" (want ik wilde haar in de reden vallen). „ Ik zoude haast denken dat gy my voor 't lapje zoekt te houden ? Ouelle 3, mouche vous piqué, ma cherel Dat gy die gespen „ weerom geëischt hebt ? Hebt gy my die niet aan- geboden om ze aan my te verkoopen ? Efi ce que „ la tête vous tourne ? " HaareAiitlpraak was zo gemeen, en zy zocht deeze franfche Ipreukjes met zo veele moeite en bragt die zo onhandig te pas, dat ik in andereomftandighedeneens hartelyk zoude gelachen hebben. Ik antwoordde: 3, Mevrouw... s, Wat? " riep zy, „ Mevrouw? zo fpreekt men „ tegenwoordig tegen veele burgerlyke vrouwtjes, ,, die zich dien tytel aanmaatigen, en niet tegens een „ vrouw dune certaine fagon. Myne titel is hoog„ edele Mevrouw.'' ,, INu dan, hoogedele Mevrouw! ik beken dat ik 5, toenmaals van voorneemen was om die gespen te 3, verkoopen : maar ik ben nu van gedachten veran,, derd." ,, Hoor meisje, dat kon ik immers niet weeten5 3, fuffit que je lesveux avoir ,-ik heb daarom expres een „ kapitaal opgeëischt, ceci efi ferieux, en ik wil de „ prys weeten." 3, MaaE    ( 275 ) „ Maar my dunkt dat ik evenwel meester over my„ ne eigen goederen ben ? " „ Quen Javez.-vous? jy moet ze my verkoopen,' „ dat hou ik ftaande, faites votre foumisfion. " „ Maak M.ima niet boos Jutter," zeide de jonge ,a melkmuil; gy weet niet hoe dat het hier in k o- ,, ningsbergen is." Ik ftond op: „ Gy zult de goedheid hebben.::." Zy liet my niet uitfpreeken: „ Ik betaal contant ,, geld! hoe veel moet gy 'er voorhebben V Dites vo,, tre mot." „ Ik eiseh geen geld. Ik heb zelf vermogen ge,j noeg: maar ik was toen in verlegenheid." „ Vermogen? Hoor, ik weet wel dat gy niets hebt, ily a quclque cliofe, qui eloche: ben jy mis* fchien belust om het dispuut voor een ander ge„ recht te brengen ? " Ik kon niet begrypen, wat zy hier mede zeggen wilde , en dacht dat ik best zoude doen om een einde van de zaak te maaken,door,ik weet niet meer te bezinnen , welke buiteulpoorige fom daarvoor te eisfehen. „ Cela efi fort! jour de dieu! cela efi exorbitant, - ik zal 'er my eens op bedenken, doch ik hoop 'eï „ zal nog wel een ftuivertje at te dingen zyn." „ Daar is geen duit af te dingen." ,, Vpins maar niet; ne faites pas V'enfant. Met ", Verlof; ik moet op een bezoek by de Princes M**. Wy zullen 'cr over een dag of wat wel nader over „ fpreeken.?. S ai Geef  C 270 ) ^ Geef ze maar te rug, hoogedele' MevrouwJ want ik zal eerstdaags van hier vertrekken. „ Wel nu, dat zal geene groote hinderpaal zyn: j, qu'a cela ne tienney want gy zult toch zonder uw „ geld niet vertrekken. Jantje!" Het groote jantje geleide my met veele ftaatfie tot aan de koets, en ik verheugde my toen ik de vrye lucht weêr ademde. Maar wat verdrietig toeval heb ik my zelve op den hals gehaald! En wat zal 'er nog nog eindelyk uit voortkomen? Dit is voorzeker eenevan myne allerdwaaste onderneemingen geweest! XL BRIE F, hen riet ta, aan sophia, memel den 6 July.- IN"u mag men u in allen opzichte wel eene volmaak-te vrouwelyke Auteur noemen, want wy hebben zedert myn' laatften brief ten minfte agt of tien vellen papier die aan alle kanten volgefchreven zyn van uontfangen. Hoe kunt gy, omringd van voorwerpen ,. welke u zo zeer interesfeeren , uwen laatften brief, dien gy den 22 Juny begonnen hebt, met deezen onnozelen wensch befluiten: Ach! dat ik tochweder}, om in uwe dille wooning te memel was!" Zeg my eens, zottin daar gy zyt! wat fcheelt u toch ? Ach! dat ik in uwe plaats mogt zyn! Ik zoude met dui-  C *77 ) duizend vreugden, fans comparaifon het geheele land doorkruifen. Daar ik reeds zo veel vermaak in het leezen uwer brieven vind; hoe veel vermaaklyker zoude het dan niet zyn, wanneer ik dat alles zien, hooren en bywoonen mogt,. hetgeen gy ons thans verhaalt. Daar legt my zeer veel aan gelegen dat gy verder reist, en hierom heb ik Mevrouw E. geen oogenblikrust gelaten, tot dat ik haar overgehaald heb om u hiermede te beveelen uwe reize naar saxen voort te zetten. In ernst fytje, gy moet aan geene terugreis denken. Myn Heer uw broeder heeft aan Mevrouw E. gefchreven; hy fmeekt ootmoedigst „ dat zy hem „ zyne waarde wedergevondene zuster niet op nieuw ontroove, en zegt, dathy den 12de deezermaand, s, onfeilbaar in koningsbergen zal kómen." Dat meer is, onze goede moeder heeft in haar hoofd gekreegen, dat zy het land der levendigen welhaast verlaaten zal, en dat zy vast en zeker in een wit hemd zal komen fpooken, by aldkn haare dochter die papieren niet ontfangt, welke de oorzaak uwer ambas- fade zyn. Nu dan , zonder geklcheeren , de goede vrouw verzoekt dat gy uwe reize ten lpoedigde wilt voortzetten , als de uiterfte blyk van vriendfchap welke gy haar bewyzen kunt. Gaa dan heenen iu in vrede, zo lief als u de rust der dooden is. Gy trekt door veelerhande legers ■ daar zult gy wonder, baare avontuuren hebben, en dan zal 'er eerst wat te leezen zyn ! daar ontfnapt gy uwen welmeenenden trouwhartigen cornelis pöff; dan ontmoet gy S 3 ■ hier  ( a78 ) hier of daar den Heer less** ■ 6! hoe heerlyk zal dat alles zyn! welaan: geluk op reis ! Hoor eens fytje; ik wil immers niet hoopen, dat gy voor ons meisjes, een boek van merkwaardige voorbeelden meent te fchryven ? De historie van lotje begint 'er al niet heel kwalyk na te lyken, en ons goede Besje heeft een fop van zeer leerzaame aanmerkingen daarover uitgegoten. Groet van my dat allerlieffte verliefde lotje. Maar zeg my eens wat maakt toch dien vent, haar vrycr? Dat lang talmen , dat hy doet, mishaagt my in den hoogden graad. Zal de fchrikkelyke historie van lotje nog fchrikkelyker worden? Zy is reeds zo bekwaam om iemand af te fchrikken, dat ik moet bekennen, dat ik nog nooit iets geleezen heb, dat zo leerzaam voor een meisje is; wantik merk, dat lotje nog niet wys genoeg geworden is, en datzy den Heer schultz tot ftervens toe bemind. Ik wil niet ontkennen dat zy zich volgens uwen laatften brief taamelyk onverfchillig veinst: doch heb maar een weinig geduld tot dat zy wederom herfteld zal zyn, dan zult gy zien dat het al weêr het oude deuntje is. Ik heb waarlyk niet weinig medelyden met het arme meisje, doch zoude zeer ongaarne in haare fchoenen willen fteeken; ja ik zidder en beef van angst, zo ooit die blinde fchtrk van een Cupido eens een fchoot in 't honderd deedt, en by ongeluk myn hart zo trof: doch wie zal 'er borg voor zyn, dat ik altoos op deeze wyze denken zal? ik waarlyk niet, want het tooneel kan zeer ligt veranderen. „ Wecst maar nimmer „ zon:  't m ) ^ zonder bezigheid, gy meisjes! Hoed u zelve voor „ de al te hevige impresfies! Leest nooit histories of romans , in welke de liefde meteen' gelukkigen uit„ flag bekroond word! Laat de traanen welke de his„ torie van lotje uit uwe oogen perst, vry haaren „ loop, en fchaamt u toch derzelve niet; vast en bid," dus leert Besje ons: maar kyk eens fytje; terwyl de goede moeder deeze leerzaame lesfen van beneden haare bril uitboezemt, fpeelt de eene van haare toehoorders met Mops, de tweede is vlytig bezig om over haare fchouders in voorraad te leezen wat 'er zo aanftonds volgen zal, en de derde (ik noem my zelve uit befcheidenheid het laatst) de derde geeuwt uit den grond van haar hart. Zo het gebeuren mogt dat lotje bovenmaten ongelukkig wierd; dat betje met kees, den kajuitwachter van haaren oom, zoude doorgaan; dat de Heer puff met zyn fchip verongelukken, en hals over kop zyn weg naar den afgrond der zee zoude neemen; dat de Heer less ** u eerstdaags eene bekendmaaking van zyn met die of die gelukkig voltrokken huwelyk, uit warschau zoude toezenden : ja, alsdan wil ik 'er borg voorblyven, dat wy al te zamen, geheele agt dagen lang voor de liefde zeker zyn. Kan geene claris sa, noch b ïdulf, noch clementina kunnen dui¬ zend voorbeelden van ongelukkige huwelyken ons verkeerd brein nog niet te recht zetten, zyt dan verzekerd , dat geheele Scheepsladingen van uwe brieven, ons niets meer dan fomtyds eens eene kleine huivering zullen op het iyf jaagen. Ik ftaa verfteld over den luchtigen ftyl waarmede ik S 4 dec*  ( 280 ) deezen fchry f, daar myn hart nogthans inderdaad zeer getroffen is: maar waarlyk myn kind , wy meisjes zyn immers al te zamen zo gefteld. Ik wil desniettemin wel bekennen, dat ik de liefde thans .uit een geheel ander oogpunt befchouw. De beste brief die gy ons ooit zult kunnen fchryven, moet op deeze wyze ondertekend zyn sophia** huisvrouw (of nog veel beter weduwe) van C. puff.'' Maar dien armen man in haberstroh! Laat 'cr nu eens iemand voor den dag komen, die boven of beneden zynen ftaat trouwt: dan zal ik hem bewyzen, dat men hem een klein vertrekje boven of beneden in het dolhuis behoorde in te ruimen. ■ Deeze geheele historie is net eveneens, als of die met voordacht voor onze fytje gemaakt was. Ik wil u , myne waarde ■ vriendin , niet langer ophouden! fchryf toch, ja ik bid u fchryf, zo lang tot uwe vingers moede worden. Als vriendin bid ik u: „ dat gy de zaak met den Heer puff ten einde „ brengt " maar als eene die gaarne leest, bid ik in tegendeel: „ Dat gy hem nog een' tyd„ lang by den neus omleid. " Want wanneer gy nu eens met hem en met uwe huwelyksgedichten zoud komen aanzeilen, dan viel immers de gordyn toe en de klucht was uit; doch daarvoor behoede ons de Hemel. Ik zal den brief van uwen broeder aan Mevrouw E. hierin fluiten; (*) en op dat u geene de minfte twyfeling wegens de echtheid myner berichten mooge over- (*) Wy hebben deezen brief niet kunnen vinden.  < 281 ) bverblyven, zo zal de goede vrouw deeze eigenhanf _clig ondertekenen. henrietta** en uwe moederlyk liefhebbende E. P. S. Onze Mevrouw E. verzoekt, dat gy een naauwkeurig onderzoek aangaande den Predikant te haberstroh gelieft te doen , niet alleen om dat zy door het verhaal zyner ongelukkige gefehiedenis zeer getroffen is, maar wel voornaamelyk om dat zy (zy is nota bene twee en zeventig jaaren oud) een voorgevoel heeft, dat hy welligt haar zoon kon zyn. Onder ons gezegd, ik weet niet hoe het in dat inpertintnte geval met die agtienduizend guldens zal afloopen, welke zy in haar testament aan u gemaakt heeft? ik hoop echter dat gy in gevalle van nood (al was het maar uit enkele grootmoedigheid) gaarne van dien teerpenning zult willen affland doen, Maar hebt gy op uwe beurt misfchien geen tegen voorgevoel? my dunkt dat men zeer gevoeglyk de Heer less** voor deezen verloren zoon zoude kunnen houden. Gy fpreekt in uwen laatften brief (*) op een' vry hoogen toon. Ik zou wel wenfehen dat uw mistrouwen nooit zo verre ging, dat gy my voor geene op-, rechte vriendin aanziet. Gy zyt een allerliefst meisje: maar gy zult gewis ten val komen , byaldien gy u uit (*) Deezen hebben wy niet gevonden. S 5  C 282 j tik de handen van hen die hec wel met u meenen en goeden raad geeven, gelyk een al te dartel paerd losrukt. Mevrouw E. is uwentwege zeer bekommerd. Myn goeden raad zoud gy zonder twyfel kwalyk neemen ; doch gy zyt verplicht om de haare aan te hooren; aldus zegt zy: „ Byaldien sophia, God niet „ vlytig bid om ootmoed, wysheid, en gelatenheid; ' zo zal zy zekerlyk haar geluk met voeten fchop- pen." Byaldien de brief van uwen broeder niet zo bovenmaate goed en overreedend was, zo zoude zy u hiermede op het ftrengst beveelen om aanftondsterug te komen. Ja, zy Iaat zulks nog heden aan uwe vrye keus over.—- onder ons gezegd, zy wenscht zulks van harte; en is myne manier van aan « te fchryven, ü inderdaad lastig, zo wensch ik uwe terugkomst geen haairbreed minder dan zy. Uwe groote zucht tot reizen vry uit gezegd myn fytje! behaagt my in 't minfte niet. XII. BRIEF. Sophia aan de Weduwe E. Maandag den 13 July.- Het fchynt alsof het noodlot my tot onverwachte en fnelle veranderingen beftemd heeft. Ik ontfing met uwen brief van den 6 deezer, te gelyk een' van mynen broeder, die tegenwoordig in dantzig is, en my den 8 Augustus van hier zal komen afhaalen. Uw  C »83 > bevel lieffte moeder, en myns broeders brief waardoor gy beide my tot eene zelfde zaak aanfpoort, hebben alles beflist. Zo ik kon, ik zoude op de vleugelen des windsnaar dresden vliegen; en hoe gelukkig zal ik zyn , zo haast ik uwen hoogden wensch aldaar vervuld heb! Zo even zag ik het pakje aan, dat gy aan myne zorg hebt aanbevolen. 'Er zyn wel twirr. tig zegels opgedrukt; een zeker bewys dat hetzelve, of papieren van de uiterfte aangelegenheid bevat, of dat myne waarde moeder eenig mistrouwen in haare getrouwde sophia fielt. Gy kunt öordeelen met welken yver ik thans myne reis zal voortzetten! och! dat de agtfte Augustus toch fpoedig moge opdagen! Met de waarachtigfte vreugde zoude ik uwen zoon carel in de perfoon van den Predikant te hab erstro h ontdekken. De naam van deezen Heer is EDtiARD gros; dit is alles , dat ik tot nog toe weet. Ik had de Freule van .JNL verzocht, om my behulpzaam in myne nafpooringen te zyn — myne liefde tot u ftelde my in ftaat om haar dit verzoek te doen , hoewel ik reeds een vast befluit genomen had, om voortaan allen omgang met haar zorgvuldig te vermyden. De achterhoudendheid welke in zyn karakter doordraait, had haar bykans afgefchrikt om dit onderzoek op zich te neemen; doch zy fchreef hem eindelyk op myh aanhoudend verzoek het volgend briefje. Hf Hf Hf „ Uw Eerw. heeft in dat gedeelte uwer levensgevallen, welke gy de goedheid hebt gehad aan my „ te  3~ te verhaalenj zo veele uitneemende blyken eener „ grooten en verheven ziel getoond , dat ik na alle 9, vermoeden niet de eerfte ben, welke gaarne wensch. „ te te weeten, door welke trappen gy die verbaa„ zende hoogte hebt kunnen bereiken. Mogt ik zogeIj, lukkig zyn, dat gy door deezen onfchuldigen wensch „ bewogen wierd, om het hoofdzaakelyke van uwen „ levensloop, aan my en myne vriendin te ontdek„ ken, zo verzoek ik dat gy den dag noemen wilt, „ op welken gy my met een vriendelyk bezoek gelieft „ te vereeren. Hebt gy tot dat einde eenige verdere beweegredenen noodig, zo laat dit de voornaamfte zyn, dat 'er eene vrouw leeft, welke meent dat zy zeer na aanu vermaagdfchapt is. Vaar wel," Zie hier het antwoord, 5$£ ïjï # „ Ik heb uwe fpotterny zeer wel gevoeld; maar r„ ik heb moeds genoeg om dezelve te verachten; en „ kan niet helpen , dat die verachting zo wel uwe ,, perfoon als uw fmaadelyk briefje treft. Byaldien die „ bedelaarfter, welke waant dat zy zo gelukkig is om „ onder onze nabeftaanden geteld te worden, eenen „ eduard gros in haare familie heeft, zo zal deeze naar alle vermoeden niet nalaatig zyn, om „ zich als zodanig bekend te maaken; maar zy mag „ verzekerd zyn dat ik haar in dat geval met behoor„ lyke verachting zal weeten te bejegenen. Zy kan by die gewaande bloedverwantfchap niets winnen, „ en ik kan 'er van myn' kant niets het minfte by ver» „ lie-  - liezen: zynde zeer wel overtuigd, dat de adeldom' *\ eene waardigheid is, welke gelyk het zonnelicht " alleen dat geen befchynt, wat niet te eenemaal on" der den drek begraven legt; en dat wanneer het " ook zelfs het allerverachtelykst voorwerp befchynt, *■ echter niet een ziertje van deszelfs glans en luister n zal verliezen. Wanneer men my nogthans zekere " foort van befchimpingen poogd aan te doen, wel" ke wel inderdaad geene eigentlyke befchimpingen H zyn, maar als zodanige van het graauw worden *' aangemerkt, zo heb ik doorgaans de gewoonte om , dezelve op eene grootmoedige wyze door het al" vermogend geld af te koopen; hierom zend ik hier , nevens tien dukaaten, waarmede uwe Landloopder zeer wel voldaan zal zyn, en die ik hoop dat haare hoogde verwachtingen verre overtreffen zullen. Vaarwel." Wat dunkt u van deezen fraaijen brief? Doch lieflte moeder, neem niet kwalyk zo ik u eenige oogenblikken aan 'smans karakter heb doen twyfelen.^ De brief was met een adelyk wapen verzegeld, en met de volgende ondertekening verlierd: „ Jdelbeid, , geborene Freule van L. * * " Want hetbriefje waar. 'op deeze tot antwoord zoude dienen, was geduurende de afwezendheid van den Predikant, by ongeluk in de handen van zyne vrouw gevallen. Ik ben in myne ziel zo hevig op dit verwaand fchepfel vertoornd, dat ik niet langer van haaf'fpreeken mag, te meer, vermits het my geenzins aan andere voorwerpen ont> breekt. Ik heb u reeds gezegd , dat de Zielenzorger van Me-  C 286 ) Mevrouw van den berg voorleden zaturdag avond by haar zoude fpyzen. Dit gefchiedde; en ik weet waarlyk niet of ik my over hem dan over betje het meest verwonderen moet. Deeze kwam met de alleraandachtigfte gebaarden in de eetkamer; en uit de zeer minzaame aanfpraak welke myn Heer de Domine (dus wil ik dien Geestelyken noemen) aan haar deed, befloot ik ten eerfte dat hy een zeer eenvoudig man moest zyn: want wie weet niet hoebedrieglyk de gebaarden zyn, om de waare aandacht uit dezelve te beoordeelen. Ik zal van hun beider gefprek niet één woord reppen , want zulks zoude de godsdienst onteeren. Genoeg, betje deed alles wat zy kon om haare moeder en den Domine te misleiden; fchoone woorden, zuchten, en heete traanen volgden beurtelings op el. kander. Alle haare gefprekken hadden de heiligfte begrippen van het christendom tot onderwerp. Zy fprak met zo veele verrukking van de waardy van zodanigen dag; zy klaagde in zulke aandoenelyke fpreekwyzen over haare eigene zwakheid en onvermoogen om denzelven met de vereischte plegtigheid te vieren, en over de ongenoegzaamheid eener hartelyke en ongeveinsde voorbereiding tot denzelven, dat ik zo welals de anderen door haare geveinsdheid en voorbedagte huichelaary ware bedrogen geworden, byaldien ik geen oorgetuige was geweest, van het woest geraas dat zy met haar verachtelyk fpeelgezelfchap , dien geheelen nademiddag gemaakt had. - De Domine en haare moeder, waren beide van verwondering en vreugde opgetogen. Bet-  ( 28? > Betje ging naar haar eigen vertrek zo haast de maaltyd geëindigd was, en nu borst uit beider harten hunne vrolyke verwondering uit. Ik zweeg, vermits ik Mevrouw van den berg, welke reeds zedert lang geene vreugdetraanen meer geftort had, van deeze vreugde niet berooven wilde, welke haar in dat oogenblik zo gelukkig maakte. Beide bekenden eenpaarig, „ dat zy nog nooit dergelyke gemoedsbewee5, gingen in betje befpeurd hadden; dat echter >, deeze onbegrypelyke en onverwachte verandering », in haar gemoed, als een onwederlpreekelyk be,, wys verftrekken kon, dat zy zich nu oprecht en „ van gantfchen harte gebéterd had;" ja, dat men haa,, re voorgaande treurigheid (met deezen naam noem^ de men den verdrietigen luim, welke ik reeds voorheen befchreven heb) „ als eene gewenschte voorbe- reiding tot dezelve moest aanmerken." De Domine, hoewel anders een verftandig man , •vroeg verlof om een gedeelte van den volgenden dag ' hier aan huis te moogen doorbrengen , op dat hy (gelyk hy zich uitdrukte) zyn gemoed door eene innerlyke vreugde mogt verfterken, welke hy al voorlang had noodig gehad. Hoe vol kommer en zorg moet niet het ampt zyn van een' man, die na eene vreugd van deeze foort zo ongemeen begeerig is ! en hoe fraartelyk, wanneer den huichelaar naderhand het momaangezicht ontvalt, dat hem onder den fchyn van eene gewaande deugd en godsdienstyver misleidde! Ik twyfel, of een huichelaar geen grooter nadeel in de Waereld brengt, dan een openbaar booswicht, die Zich  C 288 ) zich niet fchaamt overal in zyne waare gedaante teverfchynen ? Betje verdeer, een groot gedeelte van den volgenden dag, ruim zo erg als den avond van de voorbereiding. Zy las eerst een tydlang in eene ontuchtige Franfche roman; bezocht toen haare zuster, met welke zy zich in de tegenwoordigheid van haare nue. der, door een' drom van fchynfchoone woorden verzoende; ging vervolgensnaar de kerk, daar haare ui- terlyke houding een' ieder' ■ bykans my zelve dichtte; forak over het middagmaal wegens het groot geluk van een zuiver geweeten ; verftrikte den Domine met de banden van eene tedere genegenheid; verliet ons, en ging (want ik wil wel bekennen dat ik haar door eene vertrouwde heb laaten volgen ) naar het huis van den Luitenant, by wiens waardige gemalin het gezelfchap van den voorgaanden avond wederom vergaderd was, met hetwelke zy zich , hoewel vermomd, naar een bal begaf, van waar zy zo als ik denk eerst deezen ochtend te huis gekomen is. Ik heb echter dit laatfte tot nog toe met geene zekerheid vernomen. Zoude het myn plicht niet zyn, dit alles aan haare moeder te ontdekken? Lotje is nog niet in ftaat om uit te gaan. De Domine heeft haar met zeer gegronde redenen overtuigd, dat men die heilige plechtigheid tot welke zy zich met waaren ernst had voorbereid, byaldien zulks mooglyk is, altoos in het openbaar verrichten moet; want anders, zeide hy, mist men een van derzei ver voor-  ( 280 ) voornaaififte oogmerken. Ik bid u, liefde moeder laat my hieromtrent uwe gedachten weeten; want het fchiet my thans te binnen, dat gy eens in eene gevaarlyke ziekte , dezelve insgelyks tot op uwe geneezing uitftelde. Hf Hf Hf Dingsdag den 14 July. ïk zonde nog zeer veel té fchryven hebben', fnaar het tooneel is tegenwoordig zeer veranderd, 20 dat fk ü over eenige zaaken moet onderhoujen; welke my veel gewigtiger fchynen dan al het voorgaande. Mevrouw van den berg heeft my heden gezegd, dat haar broeder terug gekomen is. Zy heeft my ronduit verklaard, dat hy de man niet is, die my ooit door lastig vallen zal trachten 'te beweegen, maar die voorzeker ook van zyn voornemen niét éér zal affhppen, dan nadat hy alle mooglyke zachte middelen beproefd heeft. Het fchynt als of zy van zyn brief en gefchenk niéts weet. Hy heeft haar een briefje ge*" zonden van den volgenden inhoud. ï}ï $ Hf Thans' ben ik God dank wederom rtaby koningsbergen: maar het is de vraag, of ik s, niet tegen de wind zal moeten oplaveeren. Ik breng iets mede, dat my tegen de gramfchap van „ myne lieve haast had ik bruid gezegd, be- T „ fcher-  C 290 ) 5; fchermen zal; naamelyk een cognosfement in behoorlyke forme. Meer zeg ik niet. Zy is immers ge- j, zond, dat beminnelyk meisje? En gy, lieve zuster, hebt zekerlyk wel een goed woordje voor my „ gefproken? Morgen ochtend ben ik zeer vroeg byu „ aan huis; God geeve dat ik alsdan een gelukkig uur mag treffen!" ❖ # $ Het is nu omtrent vyf uüren in den ochtend; en ik zie hem alle oogenblikken te gemoet. Ik kan niet begrypen wat hy met zyn cognosfement wil zeggen ? Zoude de man misfchien te memel geweest zyn? «Is dat zo is, dan heeft hy zyne zaak, die buiten dien niet deugde, nog veel erger gemaakt. Ik gaf dit zo aanftonds aan lotje te kennen. Raad eens wat zy my ten antwoord gaf; zy nam de deur in de hand, en zeide onder het uitgaan: „ Gy zyt waarlyk „ ondankbaar," Zy verliet my op dat zelfde oogen- blik en ik weet niet wat ik met myne ftrydende gedachten zal beginnen. Myn hart is vry van den Heer less * *, al wist ik ook,dat hy my beminde, en dat ik hem zou wederzien. Gy kunt hierop voorzeker ftaat maaken; maar voor den Heer puff gevoel ik iets, dat ik juist geene afkeer noemen wil, want ik fchaam myzelve om dat woord te gebruiken. Nogthans .... (Hier moest sophia afbrteken , wegens zeker voorval dat aanflonds blyken zal.~) XIII.  XIII. BRIEF. sophia aan de Weduwe E. _ * koningsbergen. Donderdag deni6July. Het fchynt, als of ik nu niet langer metmynewaarde moeder op dien zelfden voet zal durven fpreeken , als tot heden toe gefehied is. Helaas', welk een brief heeft de Heer puff my van uwentwegegebragt!Uy zyt het dan volmaakt met hem eens? Zoude het voorgevoel alsof gy uwen zoon zult wedervinden, de wasachtige rede zyn , waarom gy my tot een fpoedig nuwclvkaaufpoort? Ik behoef u niet te zeggen dat alle voorgevoelens zeer onzeker zyn, en dat hetuweeven onwaarfchynlyk is, niet tegenftaande de redenen wel? ke  ( 293 > len daarover wel eens nader fpreeken! Lees maar: t . Myn lotje" (want zy was mede in t vertrek) „ hoe gaat het tegenwooidig met u? Een „ woordje!" Hy wenkte haar, en zy gingen te zamen buiten. Gy zult ligt kunnen begrypendat myn hart klopte, dat ik hoofdpyn had enz. Ik las uwen brief zeer dik- wyls over en ik wierd by elke leezing meer en meer verzekerd, dat de Heer puff my niet gelukkig maaken kan, vermits ik vast en zeker geloof, dat ik nooit oprechte genegenheid voor hem zal kunnen opvatten. Zyne reis naar memel mishaagt my ten uiterfte. Waarlyk, ik denk niet meer aan den Heer l e s s * *, het zoude zelfs eene medclydenswaardige , of misfchien onvergeeflyke dwaasheid zyn, wanneer ik my daarmede nog langer wilde ophouden; doch ik heb geen krachts genoeg, om zekere onwillekeurige gewaarwording te onderdrukken, welke my zegt dat den Heer puff by hem in geene vergelyking komt; ja, dat meer is , elke pryzenswaardige eigenfchap welke gy hem in uwen brief toefchryft, bevestigt my hoe langer hoe meer, dat hy veel minder beminne-*lyk is. Toen ik in de eetzaal kwam, zat de Heer puff by het klavier, op het welk betje zyn lyfftukje gelpeeld had. Hy zingt gaarne, en ik moet bekennen dat zyne basdem niet onaangenaam is (Ik behoorde eigentlyk te zeggen, dat zyne basftem onverdraaglyk is want ik kan deezen man onmooglyk beminnen, en ik moest dierhalven volgens de algemeene gewoonte, niets goeds aan hem T 3 kun-  ( *94 ) kunnen vinden.) Hy ftond aanftonds op, groette my zeer eerbiedig en ging uit de zaal, na dat hy my heel zoetjes in geluisterd had: „ Ik durf hier niet blyven „ eeten, want ik moet zorg. draagen , dat gy van ,3 langzaamerhand aan my gewoon word j is het zo „ niet ? " Hoe gaarne had ik hem geantwoord, maar ik wist niet, wat ik zeggen zoude; hy zal ondertusfchen aan myne manieren wel gemerkt hebben, dat ik geene minachting voor hem heb. Mevrouw van den berg overhoopt my met tekens van liefde en allerhande gunstbewyzen. Zy heeft zeer veele genegenheid voor Jiaaren broeder, en wenscht vuurig dat zy my eens by den naam van zuster noemen mag. Het gedrag van betje verwondert my ten hoogde; want zy pynigt haar zelve, om my met den lèhyn van vriendeiykheid te bejegenen. <£> $ <5> De Weduwe van den Profesfor en haare oudfte dochter, hebben my heden eene vifite«"gegeeven. Het arme meisje had een paar fchoenen aan, door welkemen de koufen zien kon. Ik beef, by het denkenaan dergelyke elende! hoe droevig is het, wanneer de armoede zodanig de overhand neemt, dat men zelfs geene heele fchoenen heeft: maar ik kan niet be. grypen hoe het mooglyk is, dat de elende van eene geheele familie, welke men hier met zo veel lof ge. kend heeft, zo algemeen verborgen blyft. Die vriend' van lotje moet wel zeergewigtige redenen hebben, cm deeze goede lieden zo groot gebrek te laaten ly- den!  ( 295 ) den! Ik nam het meisje ter zyde, en verzocht haar dat zy een paar fchoenen van my wilde aantrekken. Zy deed zulks, kuste my ,en fprak geen enkel woord. Ik ben juist zeer niet praatachtig, maar het viel my ech-: ter voor deeze reis zeer moeijelyk om van benson (dit is de naam van haaren minnaar den Conreétor) te zwygen ,\ en ik was blyde, toen zy zelve daarvan ophaalde. „ Ik bid u, myne liefde Juffer," zeide zy,„geet „ toch raad, hoe ik my best van den Heer benson „ ontdaan kan, zonder hem ongelukkig te maaken.. (nadatzy zich een weinig bedacht had) „ en zonder „ my zelve ongelukkig te maaken. Zo wy fcheiden, „ dan zyn wy beiden ongelukkig, en neem ik hem, „ dan zyn wy beiden.... misfchien nog veel onge„ lukkiger." „ Wel nu? en in het derde geval?" „ Helaas! daar- kan geen derde geval plaats heb»> ben! „ Niet? Laat hem wachten." <• • „ Gy weet niet welken wreeden eisch gy doet: het „ is nu reeds byna agt jaaren, dat ik hem heb laaten „ wachten." Ik hield zulks voor onmooglyk; want ik weet dat zy niet ouder dan drie en twintig jaaren is. Zy bedekte haar aangezicht met beide handen, en zeide: „ dat is juist de oorzaak van al ons ongeluk „ ik had my in myn vyftiende jaar reeds heimelyk aan „ hem verloofd. Ten opzichte van onze handelin,, gen , zyn wy echter voor God en ons gewceten zuiver: maar wat onze heimelyke verlooving aanT 4 » be*  € z$6 y « betreft, deeze was eene dwaasheid, welke dooi ;, niets anders dan door onze toenmalige omftandig„ heden kan veromfchuldigd worden. De Heer » benson op dien tyd nog maar agttien jaaren oud, 'ï ™j™™e¥r Cmisfchienzaldit woord zo veel aisichryver beduiden) „ van mynen Vader, in wiens '? blbilotneek wy geheele dagen met het verzaamelen » van varianten doorbragten ". (het is my tegenwoordig vergeten of zy zeide dat dit fchryffouten dan or het geleerde bedenkingen waren.) „ Myn vader „ had geene de minfte achterdocht, datwy geduuren„ de zodanige bezigheid, ooit eenige verliefde denk„ beelden konden koesteren: maar... doch byaldien „ de tyd toeliet, om u onze gefchiedenis van het be„ gin tot het einde toe te moogen verhaalen, dan „ zoud gy misfchien moeten bekennen, dat gy nog „ nimmer eene roman van die foort gelezen hebt. „ Wy waren zo gewoon om eikanderen alle dagen „ onder vier oogen te zien en te fpreeken, dat vyy den ,, winter van harte verwenschten, alleenlyk om dat „ de koude ons alsdan in onze bezigheid verhinderde, en niet toeliet dat wy ons als naar gewoonte in de „ bibliotheek begaven. De oude man befchouwde » ,3 onzen vlyt als eene qngemeene genegenheid voor deeze (waarlyk alleronaangenaamfte) foort van ar„ beid. Hy meende dat de Heer benson eens „ een monfter van geleerdheid, en ik door den tyd „ nog zeer verre boven Madame Dacier , Juf. frouw schuurman en andere beroemde vrou,, wén moest uitmunten. Het eerde is tot ons beider „ ongeluk maar al te waar geworden; maar wat my  'C 297 ) E betreft, ik heb geleerd om'twintig fpraaken te kun- " nen leezen en kan geen pot foupe kooken, en „ geene naad los tornen..." Ik begon op dit oogenblik eens hartelyk te lachen ; maar het arme meisje weende bitter. Welk een ongelukkig fchepfel dagt ik toen, is immers de dochter van een* Geleerden van die foort! Het gelukte my dat ik haar zo verre bevreedigde, dat zy my beloofde haaren benson nog eenige maanden te troosten, daarna bragt ik haar wederom in het vertrek van l o t j e ; en hier kon ik beide die meisjes duidelyk in de oogen leezen, dat zy aan eene zelfde foort van ziekte kwyn- den. Neen lieffte moeder, de liefde zal my nooit blinddoeken! 0 e 9 Myn gemoed is thans zodanig ontrust, dat ik naauwlyks in ftaat ben om te kunnen fchryven. Nu begin ik eenigermaate te begrypcn, waarom betje 70 ongemeen vriendelyk jegens my is. De Heer puff heeft haar zeer ièherp aangefproken; hy zeide haar: „ dat byaldien hy maar de minde blyken be„ fpeurde, dat zy zyn huwelyk met my had zoeken -, te verhinderen, hy alsdan haareerfportie aan lot\\ j e zoude fchenken." Integendeel belooft hy haar een zeer kostbaar hoofdfierfel, byaldien zy hem de behulpzaame hand wil bieden. Lotje die my dit verhaalde, voegde daarby, dat dergelyke belooning alle» op haare zuster vermag. Met dat alles, fchynt evenwel haare vriendelykheid meer en meer uit het hart te T 5 kOï  C 298 3 komen; want zo dikwyls wy elkander fpreeken, h& merk ik altoos zekere foort van weemoedigheid, wel. ke haar de traanen uit de oogen perst. De oorzaak hiervan blyft my echter onbekend, zo wel als die van haare_gewaande vroomheid, welke nog fteeds voortduurt. Het laatfte oogenblik waarin deeze aan het postcomptoir moet zyn, is reeds naby. Vaarwel XIV. BRIEF. henrietta aan sophia. (*) memel den 18 July. Geef gehoor liefde kind, want uw noodlot is beflist. Maar zo gy echter het vast befluit genomen hebt, dat de Heer puff een blaauwe fcheen by u moet loopen, zo bid ik u, heb dan toch medelyden met den eenzaamen maagdelyken ftaat van uwe ge. trouwe vriendinne, en maak dat hy zyne fchade op my mag komen vernaaien; want onder ons gezegd, hy verdient wel een meisje, zo als gy en ik hoopen, dat wy zyn. Alles, alles bewyst, dat zyne huisvrouw zeer goede dagen met hem zal kunnen beleven. Kortom myn fytje, een van ons beiden moet hem hebben. Ik zal u terftond doen zien, op welke wyze hy zich hier gedragen heeft. Wy <*) Dit is de brief, waar van ie Heer tvts zelfde brenger was. .  C 299 ) Wy hadden geene gedachten altoos, dat de man zyn fteven herwaarts zoude wenden. Nu gebeurde het op zekeren dag, dat Mevrouw E. uit al haar best bezi* was, met het verhaal van eenige onhandigheden waardoor zy hem in cal ai s had leeren kennen Cen die u zeer wel behaagen zullen, wanneer by eens op zyne eigene gulle en eenvoudige manier verhaalde hoe hy zich aldaar jegens een' verarmd koopman gedroeg) en juist op het oogenblik, datzy met de volgende aanmerking befloot: „ik zondezeer gerust fter, ven myn jetje byaldien ik wist dat de Heer puff nog altoos dezelfde is, waarvoor * hem gekendheb, en dat sophia beüniten kon om hem Tot haaren man te neemen:" ei zie! daar kwam 1 niet de Heer puff; niet de Heer less , 0 neen! daar kwam, zonder aan te kloppen , met beide voeten naar binnen gekeerd, met een rond enge sch mutsje plat voor de borst gedrukt, en zo balImTek naar teer ruikende, als onze faletjonkertjes na en eaux ééfehuur, die ons thans by geheele fcheepsladingen uit montpellier aangeef at worden; daar kwam zeg ik een van uwe kenn fen!. naamelyk — kees de Kajuitwacnter KapteinPUFF ftuurt dit, en laat jouw groeten. Met een fchoof hy de mat met zyn eenen voet terug, pkufte om dezelve niet te bezoedelen , zyne vuile fchoenen op de geboende vloer, en toonde ons een ftuk panier zo langen tyd van verre, dat >k eindelyk genoodzaakt was. om opteftaan en het uit zyne fmeeLe handen te neemen. Terwyl wy het gefchnft lazen (heelde hy onze jol: met zeer welfpreekende  ( 3°o ) hollandfche liefkoozingen ; en 'wy vonden dat het brief, je een wel opgefteld verzoek van den Heer puff behelsde, om naamelyk eene vifite by Mevrouw E. te mogen afleggen. Gy zult ligt oordeelen hoe verheugd de oude Dame was, welke my aanftonds beval om hem door een klein briefje te antwoorden, en dien zelfden middag ter maaltyd te verzoeken. Toen ik het den jongen in handen gaf, vroeg deeze: „ ftaat „ 'er dan ook van eeten in ? " „Ja." „ Oho.» ik heb de pot voor denKapüein op 'tvuur „ gezet; maar ze is nog niet klaar, en al was ze ook al klaar, zo zal hy daarom toch wel komen." De Heer puff kwam tegen den middag, zynde zeer wel gekleed, en zyn linnen by uitftek zuiver en fraai. In-'t voorbygaan gezegd, wat begeer je- toch myn goede ziel ? Hy is immer een mooi mansperfoon, en ik durf wedden nog naauwlyks vyfender- tig Jaaren oud.' Ik zal geen woord reppen aan-, gaande het begin van ons gefprek; hetzelve betrof na eenige gewöonlyke plichtplegingen, het geluk vanee-. nenhoogen ouderdom, en hy bewees my ten duidclykfte, hoe weinig ik tot nog toe de rechte waardy van die belofte kende: „ op dat het u welgaa, engy „ lang leeven moogt op aarde.* Hy drong zich aanftonds in myne gunst, door een fnuifje van de beste fpaanfche tabak; en maar was het niet veel beter wanneer ik alle deeze omftandigheden verzweeg ? toen Mevrouw E. eens eenige oogenblikken uit de kamer ging, zeide hy my zeer vertrouwelyk, „ het „ fchynt als of gy vry veelop Mevrouw E. vermoogt; „ ik  C 301 > . ik moet haar eene zaak van het uiterfte belang voor^ „ ftellen...." Ik glimlachte. , Zult av myn verzoek goedkeuren i " Ik zoude u op ftaanden voet geluk wenfehen, „ byaldien myne vriendin sophia dat verzoek zö „ wel goedkeurde als ik." , Gv moet my niets op de mouw (peldenj heffte fuffer: ik ben geen filetjonkertje, maar ik (preek altoos recht voor de vuist, en neem ook alles, dat „ men my zegt voor waarheid aan." „' Dan zyn wy beiden van één allooy. w „ Zult gy u tegen myn verzoek niet aankanten? Nooit; ik wenschte veeleer, dat ik tusfchen u „ beiden het ampt van bemiddelaar mogt waarnee. " ^Tusfchen ons beiden? welgezegd! Gy zult dan „ 'by Mevrouw E. een goed woordje voor my fpreeken?" Zeer gaarne." • „ Maar zult gy die belofte niet vergeeten? Hoor „eens" (terw'dhyzyne gouden muifdoos met de fpaanfche fnuif voorden dag haalde) „ ik geloof dat . 2V eene liefhebber van bavannah zyt; weest zo „ goed en gebruik deeze fnuifdoos, om fomtyds eens „ aanmy te denken.-'» Ik keek net eveneens, als wy meisjes by dergelyke gelegenheden doorgaans kyken. „ Myn gedrag en woorden," zeide hy, „ zyn „ misfchien zo volmaakt Europeaansch niet, als zy ' behoorden te zyn; myne zeden zyn ook een wei- „ mg  ( 3°a ) nig Oostindisch; maar myne meening is ondertus» „ fchen zo oprecht als de uwe ooit zyn kan." Ik keek als vooren. „ Gy zyt misfchien ryk, of misfchien een weinig ft koppig: doch ik bid u, bedenk toch, dat-zulke „ fnuisteryen, niets om 't lyf hebben." Meteenftak hy de fnuifdoos in myn' breizak welke voor my lag en Mevrouw E. kwam in dat zelfde oogenblik te rug. Hy zat over tafel den meésten tyd in diepe gedachten. „ Ik ben verwonderd," zeide hy eindelyk, „ dat h gy mY niet ecns na uwe aangenomene dochter „ vraagt? Gy zoudt my daardoor op een kapittelge„ holpen hebben, welker onderwerp de eenigfte oor„ zaak is van myne tegenwoordige reis. Doch ik „ zie, ik moet 'er maar door heen tasten. Nu weet „ gy immers wat ik zeggen wil; niet waar?" „ Wat heeft myne dochter op uwen brief geant„ woord?" „ Helaas! geen enkel woord." „ Wat is uw vermoeden ? " Ik breek myn hoofd met geen vermoedens; want j, deeze ontrusten het gemoed en misleiden ons; of zy maaken een mensen fchroomachtig. '* „ Zal ik ongeveinsd fpreeken...." „ Bravo! Ik begeer niets beter!" „ Ik twyfel zeer of f y t j e ..." „ Ik niet; inderdaad, ik niet; wantik heb groote hoop dat haar hart tot nog toe zyn eigen meester „ is: en in dat geval het is waar ik ben juist » de  X 303 ) g de beste niet maar men heeft toch meer voorbeelden, dat een meisje juist niet altoos den bes5, ten van haare tydgenooten trouwt. Zy heeft my nooit gezegd, wat het eigentlyk is, dat haar in myn '„ perfoon mishaagt , en ik denk derhalven , dat „ het juist niet zeer veel om het lyf zal hebben. Ik „ heb haar zekere voorflagen gedaan, die wel in zo „ verre niets buitengemeens behelzen, maar men zal „ echter onder duizend jongmans naauwlyks één vin„ den, die hetzelfde ^zal kunnen of willen doen. Ik „ ben uit de natuur de eenvoudigen puff: maar daarom kan zy ook verzekerd zyn, dat ik al„ toos dezelfde blyf,- en my dunkt, dat is eene zaak „ die al vry wat te beduiden heeft, offchoon zulks „ van myn' kant geheelenal natuurlyk, en by ge„ volg ook 'geen verdiende is. Wie weet of myn „ ouderdom van veertig jaaren, haar misfchien niet „ het meeste fluit: doch wat zwaarigheid ? ik heb „ immers van myn kant tegen haare jeugd niets in te „ brengen. Myne familie is niet te verachten, het • zyn altemaal braave lieden , en die zeer veel van „, haar houden. Het kan ook myne uitwendige figuur 9, niet zyn die haar zo krachtig tegenftaat, want het ,; meisje heeft al te veel verftand , dan dat zy zich daaraan ftooren zoude; ook neemen de meisjes zei„ den een man, alleen om dat hy eene gladde tronie „ heeft. Ik blyf by myn beroep niet langer dan zy 3, zal goedvinden : doch waartoe zo veele woor- }, den? het lieve meisje zal u zonder twyfel alles wel '„ gefchreven hebben? Voor 't overige roep ik God „ aan om zynen byftand in deeze allergewigtigfte zaak, » en  3, en het vast vertrouwen dat zyn wil de beste ïss „ ftelt myn hart gerust, en geeft my tevens hoop op „ een gewenschten uitfiag." Hyhad geduurende deeze lange reden voering zyn Jepel vol niet foup in de hand, en gunde zich geen' tyd om dezelve aan den mond te brengen; maar zo haast was deeze niet geëindigt, en zyn hart van dien zwaaTen last bevryd, of hy at met de beste appetyt des waerelds. Gy weet dat Mevrouw E. zeer weinigfpreekt:, terwyl zy aan tafel zit, hierom, wilde ik onzen gast naar myn best vermogen onderhouden, doch zy mengde Zich tegen haare gewoonte mede in ons gefprek., Het bleek toen, myn lieve fytje , dat ik den Heet ïuff veel naauwkeuriger heb leeren kennen, dan gy misfchien wel denkt: want hy fprak zo veel tot uwen lof, en wel met zo veel ernst, dat ik duidelyk merkte, hoe hy zich daardoor allengs in de gunst van onze goede moeder indrong. Wy waren alle drie zo ongemeen vergenoegd, dat wy weinig aan hec eeten dachten, en dus veel vroeger dan gewoonlyk van de tafel opftonden. Hy zeide onder hetcoffydrinken : Ik zal het voor „ altoos als de grootfte gunst erkennen, byaldien gy „ my myn noodlot op morgen wilde bekend maaken » Want uwe jaaren, uw verftand, en uwegoedheid doen „ my hoopen, dat gy in dit oogenblik reeds weet, wat „ gy uwen ouden yriend op zyn verzoek zult ant-9f woorden j niet waar ? en ik zoude niet gaarne la'n5, ger hier blyven dan tot morgen, vermits het my nadeelig zoude zyn , byaldien uwe aangenomen' ?, dochter het minfte vermoeden had, als of. ik. uwe „ toe.  ( 3°S ) „ toeftemming door lang bidden en fineeken had afgtf„ perst. Ik ben alleenlyk hier gekomen, om u te „ toonen dat ik (ten minfte zo als ik hoop) nog he„ den dezelfde ben , die ik voorheen was; en om „ u de voorwaarden bekend te maaken, volgenswel„ ke ik haar tot myne huisvrouw begeer. Heb ik „ geen gelyk? wat dunkt u? Het is my om die zelf„ de rede ook zeer aangenaam, dat wy hier getuigen „ hebben. Ik weet zeer wel, dat ik my niet behoef „ te verwonderen byaldien zy my haare hand weigert, „ maar ik zal echter myne hoop niet opgeeven, zo lang zy nog in koningsbergen is." „ Zoud gy my wel willen vernaaien, op wat wy„ ze uwe genegenheid het eerst ontftond ? " „ üatis eene vraag, die ik u niet beantwoorden kan; „ want ik had de liefde altoos als eene zaak aange„ merkt, welke het onderzoek van een' mensen die „ voor de liefde niet gefchapen is, onwaardig lchynt; „ is het zo niet? wat dunkt u daarvan ? " „ Gy hebt misfchien geen ongelyk. „ Wel nu, en op dat oogenblik was 'er een ftryd j7 tusfchen myn hart en myn verftand, zo dat my het „ hoofd veel te warm begon te worden, dan dat ik „ op elke wisjewasje van omftandigheden had kunnen „ letten. Daar zat ik toen, en gaapte op fytje, en voelde tevens zekere beweging van het hart, „ waarvan ik niets begreep, en waarover ik by gevolg net eveneens zoude oordeelen, als een blind„ gebooren en van de kleuren; heb ik niet gelyk ? wat 5, zeg je ? Het meisje... " (hy hoestte) „ de Juffer „ is godvreezend: wel verbruid, dat was iets dat ik V » nog  < 306- ) nog ïn geen één meisje, uitgenomen in lotje '„ had waargenomen. Maar zagt, nog eens in „ een meisje te hamburg deeze omftandigheid „ verwekte evenwel geene liefde, zy verwekte enkel hoogachting en genegenheid. De Juffer heeft ver- ftand, misfchien veel meer dan voor my noodig is ; ,, en dit maakte my haar' onderdaanigen Dienaar. Zy ,, is wellevend, en hierom vond ik groot vermaak in haaren omgang. Dus wierd ik..." (hier nam hy de koord van de venstergordyn, en deed die om zyn hals) „ (op deeze wyze wierd ik verftrikt, en wan„ neer zy de koord niet aan ftukken fnyd, dan moet ik zo lang in den ftrik blyven, tot dat zy my we3, derom uit de oogen is. Maar niet uit myn' zin; ,, neen waarlyk niet; want " (rood wordende en met neêrgeflagen oogen) „ ik heb haar al te hartelyk lief. „ Wanneer zy wist hoe goed zy het by my zal kun„ nen hebben; dan zou zy , gelyk ik hoop, veele „ myner gebreken door de vingeren zien , en mis„ Ichien my zo gelukkig maaken, om die goederen met my te deelen welke de Hemel my verleend „ heeft. Maar ik praat teveel; fpreek gy nu ook een a, woordje op uwe beurt! " „ Ik zie myn waarde Heer puff, dat myne ' „ dochter kan gelukkig zyn , als zy wil; en ik „ wensch van harten dat ik het meisje moge gelukkig „ zien. Oordeel nu zelve, of ik u zal hinderlyk ' * zyn?" „ Laat ik u nu de hand kuslèn, al gefchied zulks ook een beetje flinksch het is misfchien voor de „ eer-  ( 3°7 > " eerftemaal van myn leven. Maar zult gy^V '*t niet een klein briefje aan haar rnedegeeven ? * " „ Ik kan niets anders laaten fchryven, dan..." J, Begeer ik dan wel een ziertje meer? wel nu? „ fchryf maar alleenlyk het geen gy daar zo even gezegd „ hebt; ik heb niets meer noodig: want zo dat niet „ baaten wil, dan denkt fytje anders dan haare ' moeder en dat kan het goede meisje immers niet gebeteren. " Hy zeide dit met eene ontroering welke my zeer wel behaagde. „ Maar welke zyn de hinderpaalen," vroeg Mevrouw E. „ welke gy tot nu toe ondervonden hebt?" Ik kan ze u niet zeggen , want zy verzwygt „ de waare redenen, en zegt alleenlyk, dat zy nog " niet wil trouwen : doch dit doet zy eveneens als of " zy wel wist dat een christelyk meisje zoniet behoor" de te fpreeken, want het is eigentlyk niet met al „ gezegd." 5> Gy vermoed immers wel eenige oorzaaken ? welke zyn die?" Ik breek myn hoofd met geene vermoedens..:; , maar ik meen dat ik dat zo even reeds gezegd heb: *' ja, ik heb het reeds gezegd." „ Weet gy dan, dat zy van haar eigen hart nog „ meester is? " , Genomen zy beminde iemand , en verzweeg zulks eo ipfo; zo blykt het daaruit immers, dat zy " wel weet, dat zy dien Monfieur Iemand niet behoorde te beminnen: nu is zy eene al te braave '„ Jufter; God zal immers niet gedoogen, dat zy ie', mand trouwt, wien zy niet behoorde te beminnen." Va (Hy  C 308 } (Hy fprak deeze woorden met veel nadruk j' eri hield al dien tyd de voorde vinger van zyne regterhand om hoog. Ik vreesde dat hy iets wegens den Heer less** wist: maar eenige vraagen die ik hem deed, ftelden my daaromtrent gerust. Mag ik ju bidden fytje, let wel op deeze woorden van dien braaven man , en overweeg dezelve met behoorlyke aandagt!) Ik maakte my gereed om in zeker gezelfchap te gaan, alwaar men my verwachtte. Hy wilde toen ook niet langer blyven, en zeide onder het affcheidneemenregens my: „ vergun my, Mejuffer, dat ik u „ tot getuige neemen mag, dat ikmy hier in memel a, van geenerhande kunstgreepen heb bediend, myne „ zaak zal 'er zekerlyk geen nadeel door lyden, by„ aldien gy dit aan uwe vriendin verzekert." (Tegen Mevrouw £.) „ Is het my geoorloofd om heden van hier te reizen, dan gaa ik terftond aan boord, en „ fineek nogmaals, dat gy de goedheid hebt om een , woordj'e tot myn voordeel te fchryven. " Hy liet zich bepraaten , om den volgenden dag wederom te komen, wanneer ik merkte , dat hy k\ den beginne veel dieper in gedachten was, dan gisteren. ,, Zoud gy my ook kwalyk neemen," vroeg hy," by„ aldien ik u eene nieuwsgierige vraag deed?'' „ Neen: waarin beftaat die ? Allom puff! het moet'er toch eens uit. Zeg „ my dan, waaruit hebt gy gisteren geoordeeld dat „ fytje haare vryheid kwyt is? „ Hoe kwyt ? Ik ben van het tegendeel overtuigd." „ Goed,  i 309 ) „ Goed, basta! nu ben ik te vreden, enzaldaaiC over sreen enkel woord meer reppen." (Terwyl hy zyne oogen ten hemel floeg.) „ Is dit uw werk, „ zo laat myn wensch gelukken! zo met ik zal „ ootmoedig voor u bukken!" Hierop verhaalde hy ons eene meenigte byzonderheden, die u betroffen, en (op ons verzoek; mede onder anderen, die van uwe aankomst in koningsbergen. Hy verhaalde deeze laatfte in de Hollandfche taal, en zo klugtig, dat wy daardoor geen gering denkbeeld van zyne geestigheid hebben opgevat. Eer hy wegging, verzekerde hy ons nog uit eigen beweeging , dat hy zich tegens uwe reize naar s a xen , by aldien dezelve noodig ware, niet zoude aankanten. Ik ben zeer vermoeid van deezen langen brief, en evenwel zoude ik gaarne nog veel meer willen fchryven. Mevrouw E. heeft my zo even verzekerd, dat de Fleer puff zedert vyftien jaaren ongemeen veel tot zyn voordeel veranderd is; en gy myn kind hebt alle de noodige bekwaamheden, om deezen fchoonendeen nog zeer veel te polysten. Byaldien gy zo bondig denkt als ik en gy hebt altoos veel bondiger gedagt, zo zult gy voorzeker deezen man uwe hand niet kunnen weigeren. Let wel myn goede ziel, onze fchoonheid is een misfelyk ding; het is een teder bloempje dat Tas verwelkt! Onzen goeden naam wint 'cr ook waarlyk niet veel by, wanneer wy diergelyke aanbiedingen des huwelyks van de hand wyzen. Wy zyn gelyk een doel naar het welk veelen fchieten. Een ieder die het hart niet treft, doet 'er toch ten minden eene kleine iplinter afvliegen-— en het duurt niet lang V 3 o£  C 310 > of alle die fchutters krygen een tegenzin, om op het mismaakte blok nog langer te mikken. Jk zat 11 by deeze gelegenheid iets in 't oor luisteren - want het is voor my zo befchimpelyk, dat ik zulks niet overluid durf zeggen: weet, dat het my zeer berouwd, dat ik den Heer l* heb laaten loopen. O lk begin thans met de allergrootfte verwondering te bemerken, dat men reeds in zyn twintigften jaar kan bevreesd worden. Ik zoude evenwel zonder het minden berouw aan dien Heer kunnen denken, byaldien ik verftandig genoeg geweest was, om de redenen wel te overweegen, welke my toen bewogen hebben om hem te weigeren. Zy zyn misfchien zeer gegrond geweest: maar ik was veel te ligtzinnig, dan dat ik die met behoorlyken ernst had zullen betrachten. Spaar u zelve een zoortgelyk verwyt, ten aanzien van den Heer puff: want zulke verwytingen zyn zo veel te bitterder, om dat zy alleen op ons zelve treffen, en wy 'er geen fterveling mede befchuldigen kunnen. Zie daar uwen cornelis! "Hy komt vraagen: „ of de brief al klaar was ? en dat de Kaptein haast 3, onder zeil zoude gaan: maar het kon hem toch „ weinig fcheelen al duurde het nog zes dagen; want 3, memel is waarachtig eene fixe plaats! " ., Zeg kees ! heb gy myne zuster by Mevrouw 3, vant den berg wel gezien?" „ Ik zou niet! onze Kaptein... ft! ik heb 'er al ï, eens een braave muilpeer om gehad! Als jouw zus- ,> ter j*) Van wien in 't begin van het eerfle deel geiproken is.  C 3" ) - ter zo dagt als ik en zeker iemand; dan zouden 2 wy datna Oostindien vaaren wel haast optakelen: „ maar ..." „ Nu, verder!" T n " ïk kan Tniet^rzwygen, dat deeze jongen my uit naam vanzynen Heer, eenige ponden Havana en Se. veTe fnuif gebragt heeft: ik zoude derhalven zeer goede oorzaken hebben om u deezen braaven manop het beste aan te pryzen , byaldien ik daartoe nog eemge drangredenen noodig had, buiten die, welke gy weet dat opgeüoten leggen, in het hart van Uwe allergetrouwfte henrietta **. XV. BRIEF. Sophia aan de Weduwe E. koningsbergen den 17 July. Ik fchryf deeze om myne gedachten een weinig te veranderen. Lotje begint op nieuw veel erger te worden. Ik heb waarlyk medelyden met het arme meisje; en vermits eene laatfte pooging van myn kant, om haare moeder te beweegen, al wederom vruchteloos afgelopen is, heb ik eindelyk om haarentwil een mondgefprek met den Heer puff gehad, maathei  C 312 ) heeft veele moeite gekost, eer ik tot hetzelve kon beft uiten. Ik fchreef hem vooraf het volgend briefje: Hf Hf Hf „ Van een' man van uw beproefd karakter eene „ gunst te vergen, is iets, dat ik my verbeelde zonj, der eenige befchroomdheid te mogen doen. Ik ,, weet, dat gy my over een zeer gewichtig onder- werp wenscht te fpreeken: maar zoudt gy dat ge„ fprek niet nog eenige dagen, welke ik zo veel als „ mooglyk is verkorten zal, willen uitftellen, en my daarentegen veroorloven, om u wegens eene gansch „ andere zaak te onderhouden ? Geef my, de gele„ gen heid om zulks onder vier oogen te doen: maar „ beloof my tevens, dat gy voor deeze reis aangaan„ de uwe eigen zaak geen woord zult reppen. In „ die verwagting blyve &c. soph ia * * Hf Hf Hf Hy kwam ingevolge van dit briefje, my zonder uitftel bezoeken , en trad hygende in myn vertrek. ,, Myne allerlieffte Juffer! myn God! wat is 'er te „ doen? zeg my toch wat zaak kan dit zyn? hoe?.." „ Stil, ftil myn Heer puff! het is maar een grap„ je geweest;'' (want lotje was 'er tegenwoordig, en hoorde nieuw op). „ Hoor eens," zeide ik, terwyl ik met een vrolyk gelaat na buiten liep. Hy volgde en lag zyne hand op de myne. „ Ach myn „ lieve vriendelykfte Juffer, vergeef my deeze vry- „ pos-  c 313 ) '„ postigheid;maar zeker, uwe vriendelykheid fchenkt „ my een nieuw leven." Ik heb u gebeden..." ' , Ta, dat 's waar, van myn eigen zaak. —Ziet gy wel, " (terwyl hy my het briefje toonde) » gy hebt gefchreven dat ik van myn eigene zaak geen ,, woord moest reppen.'* Ik wierd erndig. „ Laat dat briefje liever druk, ken, of plakt het ginds aan die lantaarnpaal^, on" der de bekendmaaking van den fchouwburg..'. ' Hv keek zo bedroefd dat het my zelve leed deed. „ Ik zie wel," zeide hy „ dat ik alles wederom be„ derf. Laat my gaan •, ik ben een ezel 1 Dit zeggende floeg hy zich met de volle vuist tegen het voorhoofd, maakte zeer links een diep compliment, en wilde heengaan, terwyl hem de traanen in de oogen ft°Gylweet liefde moeder, hoe teerhartig ik ben. Kunt gy belooven... ? " " „O ja, als een eerlyk man; ik zal met één woord „ 'wegens myn eigene zaak fpieéken. Op myn woord van eer! dit is myn zwaarfte eed. _ ™Hebt gy al om eene bekwaame gelegenheid ge- " ^Ne^n, die zal van uw bevel afhangen." Maak dat gy eene vindt..." Terwyl ik dit nog fprak, enhy de vinger aan de neus hieldtom daarover te peinzen, kwam juist de Predikant gros. Heifa! Uw eerwaarde." Riep de Heer puff... (zoetjes tegen my). „ Mag die man ons gefprek „ aan hooren ? " T „ V 5 »' J  C 314 ) » Ja." „ Kom Domine! Gy moet na den eeten met ons uitryden." „ Zeer gaarne." Deezen inval was goed; het uur wierd bepaald, en wy gingen al te zamen in de kamer van x. o x j e. Thans vermenigvuldigen de handelingen zodaniodat ik myn verhaal zo kort als mooglyk is zal moeten afbreeken. Lotje kreeg groot vertrouwen in Domme gros. Deeze bleef by ons het middagmaal houden, maar dc Heer puff niet: want die eerlyke man, wanneer het geluk wil dat hy 'er maar aan denkt, laat geene gelegenheid voorbygaan, om alle zyne wellevenheid te toonen. De Predikant raakte over tafel in zo ongemeene gunst by Mevrouw va n den berg, dat ik, vol ongeduld wegens de groote hoop op een goed gevolg, my zelve naamvlyks zo lang betoomen kon, tot dat wy van de tafel opftonden. Zy wierd zeer aangenaam verrascht, toen zy hoorde* dat-ik met haaren broeder zoude uitryden. Maar ik merk, dat ik zeer wydloopig word. Helaas! myn waarde moeder! myn hoofd is geheelenal op hol. Wat zal eindelyk uit my worden ? Het droevigde van allen is, dat ik in myn gebed, het welk ik nogthans myne eenigfte hulp en toeverzicht mag noemen , myn hart op zo veelerhandevalschheid betrap. Valschheid ? Ik wilde immers dat woord niet zeggen. Moet ik my zelve opofferen , en aan een wreed noodlot onderwerpen: helaas! dat het dan ten minden zonder morren gefchiede! Hoe gaarne wilde ik over dat alles heenftappen, wanneer ik maar eens te regt begreep, dat het niets an-  ( 3^5 ) anders dan eigenzin en dwaasheid is , welke my de voorflagen doordenHeer puff gedaan, vandehand X^myn verhaal voort te zetten Wy ree den aanftonds na den eeten uit, en de Heer fül f hoorde my onderwegens zo geduldig aan dat hy my door geen7enkel woord ftoorde, alhoewel het fcheen als of hy al dien tyd op heete kooien zat; zo dat k denk, dat dit ftilzwygen alleen moet toegefchreeveit worden, aan zyne vreeze om my te mishaagen. Maar zo haast had ik niet geheel uitgefprooken, of ny Dec zich in deezer voege hooren: „ Zy zal den Jongman „ hebben , en al was hy aan eene Pnnces ver„ loofd." Ik wilde nog iets zeggen. . , „ Zwyg myn Engeltje ! gy behoeft geen woord „ meertezeggen. Myn naam is cornelis puff; zie je wel? en zo waarachtig als dat de waarheid ,, is , zo waarachtig zal onze lotje mejufvrouw „ schultz heeten." „ Wat mag de reden zyn" vroeg de Heer gros , „ waarom gy in het laatfte gedeelte van uw vernaai, zo weinig van den Heer schultz gewaagde? " Ik verhaalde toen alle de omftandigheden , zo verre my die bekend waren. * Men kan in deeze zaak niets doen, zeide hy, ■ tot dat 'er duidelyker bewyzen zyn, vooreerst or |, hy wel in ftaat, en ten tweeden of hy wel genegen „ is, om lotje te trouwen..." „ Niet?" riep de Keer puff, „ niet in ftaat l „ niet  C 316 ) yï'niet genegen? zo laat ik op myn arme ziel 'dien fnoeshaan kielhaalen! De Predikant glimlachte en vervolgde: en of Mevrouw van den berg geene genoegzaame „ redenen heeft, om dat huwelyk volftrekt te weige- „ ren?..." „ Te weigeren? " hernam puff: „zo heb ik «, van myn kant genoegzaame redenen om dat huwe„ lyk toe te daan, ja ik! wat zeg je daarvan ? " Het was een groot geluk dat de Predikant tegenwoordig was: want zonder hem, ware de geheele zaak zekerlyk in de war gebragt; gelyk een mensch, welke voor eene bedaarde overweeging al te driftig, en uit hoofde van zyne al te groote goedaartigheid veel te kortzichtig is, diergelyke zaaken veeltyds in de war brengt. De bedaarde voorftellingen van den Predikant, maakten de Heer puff na'eenigen tyd zo gedwee, dat hy zich eindelyk in deezer voege uitdrukte : „ gy kunt my met u tweën myne les leeren „ opzeggen, en weest dan verzekerd, dat ik myne „ zuster niet één enkel woordje zeggen zal, dan wat „ 'er in uwe thema ftaat." Wy leerden hem derhalven zyne rol, en de koddige manier op welke hy dezelve eenigemaalen opzeide, maakte ons alle zo vro> lyk, dat het geen wonder was, waarom Mevrouw van den berg na onze te huiskomst , ons een tydlang als een paar gelieven aanmerkte, welke zich even te vooren aan elkander verloofd hadden. Deeze vrolyke luim duurde dien geheelen avond, go dat zy daardoor meer en meer in dat gevoelen ver- fterkt  c 317 ) tferkt wierd. Thans begon ook de Heer puf* zy«Tlw 00 te zeggen, in de vaste verbeelding dat de SrSS. (3L deezen avond by ons bleef) en ik niet minder, hem zeer krachtig onderdennen zouden: maar eene wenk welke ik hem gaf, maakte hem aanftonds zo dom, als een' kraaijenden haan welke boven zyn hoofd een fperwer ontdekt. „ By fint yelten gy hebt gelyk ," zeide hy zoetjes, „ ik had " verbeten dat gy eerst met den jongman fpreeken " moet " Mevrouw van den berg befchouwde ons met groote verbaasdheid; want ik begon luidkeels te lachen, en zy wierd hoe langer hoe meer ver. bvsterd , vermits zy vast geloofde dat haar broeder my zvn «eheele hart had opengelegd, en daarentegen aan zyne ontroering en myne vrolykheid merken kon,aat zy zich in die meening vergiste. EERSTE VERVOLG. Tk voel wel dat ik de verzoeking niet kan wederdaan, om u deezen namiddag vry uitvoerig te befchryven... Weet dat ik eindelyk dien vriend van lotje heb leeren kennen, aan wien ik ten behoeve der nagelatene weduwe en kinderen van den hebreeuwfehen Profesfor; gefchreeven heb. Het is de Hoogleeraar T * Lotje zelve was te zwak, om ons gezelfchap te houden, maar had zorg gedragen dat haar moeder hem deezen nademiddag liet verzoeken. Het was verrukkelvk om te zien , hoe twee vrienden gelyk de Heeren j gros  C 318 ) gros en T*. elkander ontmoetten, ö! welk een overfchoon fieraad voor het menschdom is de waare en oprechte vriendfchap! Hier befchouwde men niet eene van die dubbelzinnige vriendfehapsbetuigingen: geene omhelzingen, geenen kus. Oogen die elkander fnel bejegenden, die om zo te fpreeken zich onderling vereenigden, en eene hartelyke handdrukking, beweezen, welkeen heiligdom in hunner beider harten legt opgefloten. Eer zy elkander nog een woord toegefproken hadden , riep de Heer puff reeds overluid: ,, Ha! Gy kent malkander Heeren V Gy zyt boe,, zemvrienden ? Nu zuster dit is myne eigen licf„ hebbery, wanneer ik twee vrienden zie, en dan zo „ de derde man te zyn, dat is hemelsch!" Geen bruid en bruidegom welker onderlinge liefde men bewonderd , konden een aangenaamer gezicht opleveren dan de ontmoeting deezer beide vrienden. „ Myn God, " vervolgde p u F f , „ daar heeft gellert toch groot gelyk: Wees zondervriend'. hoe veel verliest uva leven! of hoe hy zich ook zo ,, omtrent uitdrukt." „ Neen, neen," zeide de Heer gros, terwyl hy den Profesfor by de hand vatte, ,, zo heeft hy „ gefproken; wel duidelyk het zelfde, en dus laat hy ,, zich verder hooren: Wie zal u trotst en moed in rampen geeven ? Verblyd zyn als uw heilzon ft raait? „ De Hemel zal het hem loonen," hernam de Heer puff met vreugde - traanen in zyne oogen. '„ Al wie onbekwaam is tot de vriendfchap, die is „ myns  ( 319 ) - mvns bedunkens onwaardig een menschte zyn'. En " is het niet de waarheid myn Heer Profesfor? dat 'er fteden zyn , in welke men de vriendfchap te ' vergeefs zoude zoeken? Maar wat zegt gy 'er van," zouden de inboorlingen niet zelve fchuld daar aan " % De Domine," antwoordde de Profesfor „, heeft „ meer gereisd als ik." , , „ -i • De menfchen zyn elkander overal gelyk; zeide dePredikant, „ hoewel hier een weinige meer daar - een weinig minder: doch zy kunnen de noodzaak- Ivkheid der vriendfchap niet overal m denzelfden " graad ondervinden, want daartoe behoord zekere ver. fcheidenheid in derzelver uiterlyken ftaat, gelyk by ' voorbeeld in bwlth, dantzig, ^ip- aiG, w e e n e n , en ook zelfs hier in ko%ingseergen plaats heeft. Wanneer al te veel voornaame lieden in eene ftad wonnen, ge- " lVk in warschauw, stettin, hano- " ver en dergelyke meer, dan zyn 'er bykans geene " inwoonders van een' middelmaatigen rang. Maar " ZYn 'er wederom te veel ryken, gelyk in ham" burg, lubek, en ook gedeeltelyk in dresden, waar ik nog eene menigte andere fteden zoude kunnen by voegen, dan zyn 'er de armen veel te bloode, dan dat zy zeer vertrouwd onder elkan!, der zouden leven, endaar zal by gevolg m beide „ gevallen weinig oprechte vriendfchap plaats kunnen „ hebben. „ Gy hebt misfchien het derde geval vergeten, réde de Heer T*, „ naamelyk dat 'er in eene-ftad  C 320 ) ,; al te veel arme inwoonders zyn kunnen, gelyk ik „ in rostok , halberstad , breslau en dergely„ ke fteden meer gevonden heb: want daar zyn niet „ alleen geene vriendfchaps verbintenisfen mooglyk —„ maar zelfs ontbreekt 'er in dat geval, de anders al„ gemeene zucht tot een gezellig leven. In de mid„ delmaatige fteden en op het land, fticht de vriend„ fchap, die weldoenfter der menfchen, haaren tem„ pel, maar daar ftaat zy ookin volle pracht, en fteunt „ op een vast fondament. „ Dan ftaat de Tempel der vriendfchap in haber„ stroh zo wel gevestigd , als of die op yze„ re pilaaren ftond , " hernam de Heer puff;" „ dat is ligt te denken. Maar my dunkt Domine, ,> gy zeide daar 20 iets van de gelykheid in den uiter5, lyken ftaat..." „ Neen myn Heer puff, daarvan zeide ik niet „ één woord; maar ik zeide, dat 'er zekere ver„ fcheidenheid in den uiterlyken ftaat behoorde te „ zyn , wanneer de waare vriendfchap onder de „ inwoonders van eene ftad zal plaats hebben." „ Dat wilde ik ook zeggen; want neem niet kwa„ lyk: menfchen van het zelfde beroep zyn zeer zef„ den vrienden. Ik moet u maar rond uit zeggen, „ dat gy onder allen uwe Amptgenooten niet éénen „ vriend hebt." Hier vatte de Profesfor het woord wederom op: „ Doet myn vriend geen ongelyk: want ik weet dat „ zelfs hier iri koningsbergen twee Predikau„ ten zyn, die hem van harten beminnen." „ Dat zoude op myn woord een mirakel zyn, en „ men  C 321 ) L men behoorde zulks in de kronyk te zetten. Ik f," wil aanftonds kajuitwachter worden , zo ik ooit twee Predikanten gezien heb, die vrienden waren; ik heb evenwel zo hierendaar nog al wat rond geS zworven, en heb overal kennisfen gezocht onder „ de Geestelyken." [ Ik wenschte op dat oogenblik, dat de een of ander van ons gezelfchap eens vroeg naar de oorzaaken der verdeeldheden , welke onder de GeesItelyken op zulk eene aanftootelyke wyze de overhand i hebben; en om het daarheenen te wenden, zeide ik tegen den Heer puff: „ Gy hebt dan by ongeluk „ overal Üechte menfchen aangetroffen? ; Ei4 de droes, neen Mejuffer. Ik ken dien, ! ''en dien"..., hier noemde hy voor het minst een paardozyn der beroemdde Predikanten. —„Ziet „• myne Heeren," vervolgde hy toen, „ ikdurfaan* neemen om toekomenden zondag zelf te prediken r " byaldien ik 'er één' gevonden heb , die met een goed " geweeten zeggen kon, dat hy zich met zyne Colle" ga's, ot met één* van zyne Amptgenooten hoe geI \\ naamd, verdroeg, ü, Domine gros, vereer ik V meer dan iemand, en hetgeen ik hier zeg betreft u ', voorzeker niet : maar men zou dol en raazend \ daar over worden, dat die Heeren zich onder el„ kanderen nog broeders durven noemen. Byaldien i, iemand eene wet gemaakt heeft, welke hen gebied eikanderen by dien naam te noemenzo is die man ]t zonder twyfel een vyand der Geestelyken geweest r en hy heeft zulks alleen uit fpotterny gedaan; want  C 322 ) '„ hy heeft ligt kunnen voorzien, dat zy niet zeer „ broederlyk onder eikanderen zouden leeven. " Nu, dacht ik, is het tyd om die Heeren deeze zaak wat nader voor te leggen. „ Maar hoe kon^fiy „ dat voorzien ?n vroeg ik. „ Hoe? daartoe behoefde hy geen hekfenmeesterte „ zyn!...'» Zo als hy hiermede wilde voortvaaren, wierden de beide vreemde Heeren verzocht om by , lotje in haar vertrek te komen, werwaarts zy ook terftond henen gingen. De Heer p üff was nu veel te ieverig, dan dat hy dit onderwerp zoude laaten vaaren. „ Ik wil u daarover myn gevoelen welzeggen," vervolgde hy, „ want ik heb de oorzaak daarvan „ meer dan eens overdacht; maar wy zullen de ande„ re Heeren naderhand ook hun gevoelen vraagen. „ Zie je wel, vooreerst kunnen geene amptgenooten „ elkander ooit verdraagen, want dat laat de brood„ nyd niet toe." „ En zoude een Geestelyke daartoe bekwaam zyn ?" „ Oho! waarom niet? is hy niet een mensen, en „ is het niet verre van daar, dat zy altoos goede „ menfchen zyn ? En Iaat ik u nog meer zeggen : hun„ ne vaste inkomften zyn de minfte voordeden, die „ zy trekken, bygevolg moeten zy het hoofdzaaldyk„ fte van hun beftaan uit de Gemeente zoeken. Hier„ om moeten zy deeze op hunne zyde winnen. Goed: „ laaten wy maar vooreerst by dit artikel blyven. Nu „ is immers altoos de eene veel bekwaamer dan de an9, dere, en hy die de minfte bekwaamheid heeft „ mag den ander, die beter is, niet lyden, om dat „ dee-  ( 323 ) deeze meer inkomsten geniet, vermits hy meer l toehoorderen heeft, of om dat hy ten minfte ver- moed, dat die met den tyd meer inkomften zal " hebben dan hy. De bekwaamfte word derhalven , gehaat, vervolgd, gelasterd: en daar geene liefde „ is, daar is voorzeker ook geene tegenhefde ■ „ daar hebben wy de twee vyanden. Maar het ge' beurt ook wel, dat de bekwaamfte van beiden het fpel begint. Deeze denkt: myn eerwaarde LoJe" ga, is by my vergeleken, maar een brcekebeeu. hv ftelt bygevolg vooruit, ik wil zeggen hy onder- ftelt, dat deeze Heer Collega breekebeen, hem even " zo genegen is als alle breekebeenen zyn; hierom j", vermyd hy denzelven , vertrout hem niet, en maakt " daardoor den ander' ook wantrouwig daar heb V je dan aanftonds de poppen aan 't danfen. De be" kwaamfte Collega is ook wel een beetje verwaand, " en dryft derhalven met den ander' opentlyk den " fpot, of fpreekt van alle anderen niet veel goeds. " Dit hoort Jan de Barbier; deeze vertelt zulks aan " zyn' buurman Piet; Piet wederom aan den Propo" sent Spes, die op zyne dochters laatfte verjaardag *, een vaersjc gerymd heeft; Spes verhaalt het aan zyn \ Eerwaarde, en liegt'er nog eenige kleine omftan" dighcden by , gelyk buurman Piet en meester Jan ook al °p zyu' tyd behoorlyk §edaan hebben- ' Nu hoort het de huisvrouw van zyn Eerwaarde, f, benevens Mejuffer zyne dochter ; deeze pronken " daarmede op het kraambezoek; daar komt het ter '„ ooren van de vroedvrouw en van de baker, endee9r ze weeten het vertelfeltje eerst recht fraai op te X 2 ,> fchik;  ( 3H ) „ fèhikken. Nu fmeult het vuur onder de asch; „ nog maar een weinig wind daaronder, zo zal het „ wel haast in volle vlam uitbarsten; en het gaat vast, „ dat een van deeze beide Heeren Collega 's wind „ genoeg in zyne longen heeft. Deeze klimt derhal„ ven op Zyn preêkftoel, en begint daar zyn' Heer „ Collega zodanig s' „ lk bid u zwyg! wefke Overigheid zoude zulks „ toelaaten?" „ Overigheid? welke Overigheid heeft dan tyd om in de kerk te gaan ? Dan flaapen die Heeren netjes uit, of gaan naar hunne buitenplaatfen; want danr3, toe hebben zy in de week geen' tyd. Dit weet zyn „ beleedigde Eerwaarde ook zeer wel aftemeeten; en zoude de nood al eens aan de man komen, zo gaat hy agt dagen van te vooren henen , en doet een „ voetval voor dengeenen, die hem byten kan. —— „ Wanneer deeze nü weder tegen den ander preekt , „ dan is het vuur niet meer te blusfchen, ook geene verzoening meer te hoopen:' maar zo deeze wyzer „ is en zwygt, ja dan heeft de vrouwelyke familie 3, van zyn'Amptgenoot, met baker en vroedvrouw,zyne Eerw. zelf, de Heer Spes, buurman Piet en meester Jan het gewonnen:' „ Zie je lui wel,'' zeggen zy dan, ,, dat hy zyne hoorens intrekt? Zou „ de man zich niet verantwoord hebben, wanneer hy „ zulks had kunnen doen ? " Wie nu van beide „ het hardde gefchreeüwd heeft, die heeft het graauw gewonnen, dit veelhoofdig dier dat met één' enke„ len toom geleid word.-— Dit is dunkt my, eene kleine verklaaring van den oorfprong der haat „ tus-  ( 3^5 ) s, tusfchen de Heeren Geestelyken; en zeg my eens, „ gaat het dan op Hooge Schooien wel een hairbreed „ beter?" „ Maar het is evenwel niet te denken , dat zy alleen „ d'oorbroodnyd geregeerd worden; want daar zyn 'er '„ toch, die gelyke inkomften hebben, of^die alle „ voordeden met eikanderen moeten deelen." _ „ Goed, ik zal u op beide'antwoorden. Dein„ komften alleen maaken hen aan eikanderen niet ge„ lyk. De een krygt by voorbeeld een korf Cham„ pagne wyn, en de ander niet. Dit ziet de Koster „ of zo iemand. Die loopt henen, en zegt het aan „ hem, die niet niets gekregen heeft; en dat doet „ hy vast en zeker, want de karei heeft niets anders „ te "doen, en weet, dat 'er een boterammetje by „ te verdienen is ; ook kan men in 't algemeen van „ de Kosters en dergelyke foort van volk zeggen, s, dat zy zich gediuirig bezig houden met het geen de Franfchen foufter froid & cbaud noemen. Nier genoeg; de één word op een gastmaal verzocht» ' en daarvan weet de ander niets; maar de Koster , weet hem dit by gelegenheid te vertellen en , dat ftookt het vuur al mede aan. Wanneer geen van alle deeze omftandigheden gebeuren, zo loopen „ toch de toehoorders by den eenen uit de kerk, en „ gaan zyn'- Collega aanhooren: en dat is voorzeker „ een verfchrikkelyke fpyt. Ik moet je eens ee- -' ne klucht vertellen. Zeker Predikant, (ik heb ver, geten waar) klaagde aan den Koning (het is even„ veel aan welke Koning), dat die en die Predikant , hem alle zyne parochiekinderen afpreekte. •—1—• X 3 „ Ga»  C 326 ) „ Gaa terftond henen, zeide de Koning, beklim * uwen preêkftoel, en preekt hem alle zyne toehoor- » ders Ulcde kerk Gave God, dat alle Geeste- „ lyken ,n dergelyke gevallen zo dachten als weleer ,i de Domine van myn fchip. Zyn naam was waj) k e r , en hy ,s tegenwoordig Predikant in een » groote ftad daar de Magiftraat eens een ftadskind „ piasden wilde, en vermits 'er op dien tyd geen be„ roepopen was, zo namen zy het befluit, om al„ daar een Diaconaat voor denzelven opterechten De „ Heer waker—» (notabene, de man is zonder deminflevalschheid)— was daarover verheugd. » ,i Ik ben een Arbeider," zeide hy, „ en zal voor„ taan alles doen, dat mooglyk is , om anderen een „ goed voorbeeld te geeven : maar ik weet het de „ hooge Overigheid dank, dat die hem heeft aange deld, want wy arbeiden in de wyngaard van eenen „ Heer; vier oogen zullen meer zien dan twee en „ twee ftemmen meer kunnen prediken dan een - „ kortom , daar moet in allen opzichte van nu af aan 3, meer gedaan worden dan te vooren gefchieden „ kon; en wat kan een braaf Predikant meer wen- „ fchen?" JNu hebt gy ook nog gefproken Me- ,, juffer, van alle voordeden broederlyk te deden: „ maar wat zal dat baaten ? De Heer x, heeft de » weekelykfche beurt gehad; nu komt de Heer y, „ en hunne Eerw. deden met elkander. „Zo wei„ rijg?" zegt de Heer y, meer zegt hy tegenwoor„ dig met, maar het gaat binnen zyne vier muuren ,, heel anders. Daar is het: „ Zie eens hier myn „ kind, of wy by myn Collega niet wel te pas „ ko-  ( 327 3 komen? had ik de week gehad, dan zoude 'er een „ andere teerpenning ingekomen zyn !" Dit hoordde min en de kindermeid die in een hoek zitten, en , deeze verfpreiden het niet verder dan in de buurten overal waar zy komen. Zal hierdoor de vriendj, fchap bloeijen!" Het ging my zeer ter harte, liefde moeder, dat dit alles zo wel met de waarheid ftrookt. Hoewel dit nu doorgaans zyne manier van fpreeken is: zo mishaagde het my echter, dat hy daarover ao openhartig in de tegenwoordigheid van eene naaifter fprak, welke een zyner lubben dien hy afgelcheurd had , aan naaide Deeze ging thans uit het vertrek , waarna ik hem zulks te kennen gaf. „ Neen" antwoordde hy, „ ik ben daaromtrent „ van uw gevoelen niet. Het is de plicht van een ieder, die deeze ergernis ziet, om daar tegen te „ waaken en te yveren. De achterhoudendheid waar„ mede wy van zulke gevallen fpreeken, heeft zynen „ oorfprong uit die bygeloovige tyden die voor Lu„ thertnCalvyn heerschten. Waartoe dient dieblin„ de bygeloovige vrees ? Zullen die Heeren zich ooit „ beteren, zo wy hen onze afkeerighcid niet op het , krachtigde laaten bemerken? Wat my betreft, ik '„ wenschte wel dat de een of ander Auteur hen daar„ voor opentlyk ten toon ftelde; en al wie de fchoe„ nen paslèn, die mag dezelve aantrekken. Het is „ beter dat wy die Leeken zyn, 'er nu en dan een , woordje: over fpreeken, dan dat wy de kruik zo „ lang te water laaten gaan tot dat zy breekt. Hoe lang zal het nog duuren, of alle achting voor den X 4 » Sces*  C 328 ) p geestelyken ftaat zal eensklaps te gronde gaan h m*u My dunkt, wanneer 'er veele eerlyke „ nenfciie ^ ^ » hoe zeer die den Godsdienst en deszelfs waardige '.' VTren' en dat deeze hunne gevoelens f, opentlyk te kennen gaven, dat die, zeg ik, fter„ ke pilaaren zouden zyn, om het gebouw te onder*' derfchraagen. Zyn de Predikanten vredeboden : „ (gelyk zy God lof wezendlyk zyn) ei! laaten zy „ föelven dan ook op het pad der vreede voortwande„ len; en die daarvan afwykt: hoe zal zodanig een „ het nadeel, dat hy daardoor aan Gods'kerk ver„ oorzaakt, voor zich zelve of voor ons kunnen ver. „ bergen ? En wat zal het baaten, wanneer hy of ik „ hetzelve al eens verbergen wilde? Daar ftaat hyel„ ken zondag voor de gantfche Gemeente: is het nu „ met^eernatuurlyk, dat 'er zo wel aan die omber„ tafel als m de bierkroeg van hem gefproken word, „ dien alle oogen befchouwden? Ik heb veel gereisd, ' „ myne lieve Juffer; en ik verzeker u, dat ik in^fte„ den geweest ben, daar ik niet eenen Predikant ken" „ de, en evenwel binnen twee of drie dagen wist, „ of de Gemeente daar goede herders had of niet. Ik „ behoefde ten dien einde maar alleen de koffyhuizen „ te gaan bezoeken , en wanneer aldaar yan gee.ne „ Predikanten gefproken wierd, zo was dit een vast >, teken, dat 'er onder hun getal ten minfte twee of „ drie braave en deugdzaame mannen waren.' „ Ik kan geenzins ontkennen," zeide ik, dat men „ zeer veele Geestelyken van gierigheid en eigenbaat » befchuldigt...." & ' ï „  ( 329 ) „ Dat is immers natuurlyk, en het is inderdaad on. }i billyk daarmede den fpot te dry ven. ftc zal uhier„' over myne meening zeggen. In den beginne wa' , ren de fteden en dorpen veel kleiner dan tegenvvoordig, en toen wierden naar die proportie, de kcr" kely'ke inkomften bepaald. Het geld was lchaars, '• en bygevolg van groqter waarde; hierom kon de ,* eerfte Predikant in zodanige ftad of dorp wel te vreden' zyn, en hy was het ook in der daad. Nu ',' begon men braaf aan te bouwen, en de plaats zo wel als de Gemeente wierd merkclyk grooter, de levensmiddelen wierden duurder, en neemen nog „ dagelyks in prys en waarde toe. De Predikant heeft al te groote achting voor zyn beroep , dan dat , hy om eene vermeerdering van inkomften zou aan" houden, en zich te verarmen wil niemand gaarne ?' doen; neering of handteering kan hy niet dryven; wat zal hy dan' beginnen om zyne kinderen bc,, hoorlyk groot te brengen?" Wat zwaarigheid; laat hy fchryven ? " Wat zal hy fchryven ? Huispostillen? predika- ^ "ëa? _ Wie zal die leezen ? of zo hy zich f wéinig om het leezen bekreunt, welk Boekverkoc* " per wil die betaalen? Theologifche Schriften? de man heeft immers geene bibliotheek; ook willende \ menfchen tegenwoordig geene godgeleerde werken '„ leezen. Weekeljklche Tydfchriften? ja wel! hy , verkeert immers met de groote waereld nu niet meer; misfchien heeft hy die in al zyn leven weinig byge„ woont; hoe zal hy dan in ftaat zyn om de waereld iets te zeggen, dat juist in deeze week past? GeX 5 » dich  C 330 ) ,", dichten ? hy zal by eene maaltyd van aardappelen „ meteen glas dun bier, fraaije gedichten voor den „ dag brengen. Zedelyke fchriften, in welken hy de „ menfchen zodanig aflchildert, gelyk zy in zyn' tyd 3, waren, en gelyk zy altoos zyn ? ik geloof het ook ; „ daar heeft gellert, die toch niet eens Predi5, kant was, zich met zyne Zweedfche Graavin de „ vingeren gebrand; en die zekere Predikant, ik „ weet zyn' naam niet meer, (*) dien een paar tö„ neelfpelen gefchreven'had, is 'er ook heel onzoet „ by te pas gekomen ik zelf heb eens meteenen „ Hoogleeraar over dat onderwerp gefproken, en „ deeze noemde alle dergelyke Schry veren by den „ liefderyken naam van Beliahkinderen. " Ik trok de fchouders op; „ Laat hy dan incognito „ fchryven." „ Dat gaat zo niet — zegt Domine gros. Doch „ die zaak is ook voor my veel te geleerd ; want wat „ weet ik 'er van of de Geleerden hunne fpions heb. ,, ben, en of een Auteur zyne ftyl zo wel veranderen „ kan als daartoe noodig is. Om dan wederom op „ ons voorig onderwerp te komen. Zeg my eens, „ wat zal de Predikant nu doen, die buiten dit alles >, van bedelaars, landioopers en huichelaars daage„. lyks geplaagd word? Is hy niet in de noodzaak-. „, lykheid , om zich toevallige vette brokjes te moe5, ten toewenfchen en de overgang van wenfehen „ tot zoeken, en van zoeken tot byeenfehraapén „ is niet heel groot. Maar ik zal u daarenbo- „ ven (*) En wy weeten even zo min, wie hy onder zo veele ,»an onzer fchryvende Collega's meent.  f 33i ) ' ven nog iets zeggen, waarvan gy misfchien tot he" den toe nog niets gehoord hebt. Gelieft te weeten " Mejuffer, dat zulke menfchen die niets meer dan \\ een klein vast inkomen hebben, en by welken het " derhalven meest,op toevallige inkomsten aankomt, \\ nooit weeten hoe veel zy op het einde van het jaar „' zullen gewonnen hebben: onder deeze clasfe behoo" ren de meeste onzer Duitfche Predikanten , S.-hool',' meesters en dergelyken meer. Nu is het jaar ze„ kerlyk vry,lang; wat dan heden inkoomt, is, ge. „ lyk de Franschman zegt, auiant de gagné; zulks „ word met veel graagte ingezaamelt, en gantfchelyk „ vergeten zo haast wederom eene nieuwe gelegen„ heid verfchynt, om een' kleinen oogst van nood,", zaaklykheden op te leggen. Men weet ten naaste „ by, wat men het geheel jaar door noodig heeft, en zulks wil men gaarne by voorraad bezitten, hoe " eer hoe liever ■ en dat noemen wy dan " fchraapzucht ? Is dit niet heel natuurlyk ? wat " dunkt je? Nu heb ik u myn meening nopens de '„' afgunst onder de Heeren Amptgenooten gezegd. " Verklaar gy my nu den geestelyken haat...." " In dit oogenblik trad de Profesfor binnen. De Heer puff trok hem by de mouw. „ Gy moet my eens ' uitleggen, myn Heer Profesfor,. waarom onder de " Geestelyken zo veel haat en afgunst heerscht? Ik " ben billyk ; op fchool zynde leerde ik dat fpreukje: \\ Graculus gracukim odït, en dat mag al van ouden " datum zyn; graculus beduid, ik weet zelfs niet meer welke vogel, eer 'er nog Predikanten in de waereld waren: ik denk derhalven dat dit fpreek- „ woord  ( 332 > „ woord op alle foorten van menfchen toepasfelyk is, „ welke eenerlei beroep of handteering hebben. Nog„ thans kunnen wy het Odium TAeologicum, helaas! ^ niet geheelenal ontkennen." Ik voegde myne bede by de zyne ,• en Mevrouw van den berg, die, terwyl men de Thee binnen bragt, insgelyks by ons gekomen was, verzocht hetzelfde. ^®^SS^ÖS©!S5£:::® S8S3SSSSS;::SSSSSS« TWEEDE VERVOLG, „Ik fpreek zeer ongaarne over dit onderwerp, * zeide de Heer T *, „en wanneer zulks ooit gefchied, „ zo is het alleen om te bewyzen, dat mtnheiOdium „ Theologicum geenzins aan den Godsdienst behoor„ de toe te fchryven, gelyk de meefte menfchen, doen, welke daarover niet nadenken." Hier glimlachte Mevrouw van den berg, en dit mishaagde my. De Profesfor merkte zulks zo wel als ik, en vervolgde (misfchien om harentwil) aldus: ,, Zo haast „ ik ergens deezen waan befpeur, zo acht ik het overeen„ komftig met myn' plicht, om'er dat van te zeggen, „ hetgeen ik reeds zedert lang heb aangemerkt. J} Ik moet vooraf als eene waarheid ftallen, dat de Predikanten doorgaans gehaat worden. Eene der 5, oorzaaken van deezen haat is zeer ligt te begrypen* Ct al wie een vyand van zekere inftelling is, die j, zal ook natuurlyk dengeenen haaten, die plichts- „ hal*  ( 333 ) l halven genoodzaakt is, deeze inftelling te verdee" digen: ja dat meer is, ik zoude haast durven zeg* " gen, dat zelfs een flecht Predikant, doorgaans eer" baarder leven leid, dan de mééste andere menfchen; ■ " en dat daarom zyne tegenwoordigheid eene ftilzwy* • gende berisping voor anderen is, waardoor zyn " perfoon niet alleen maar ook allen die een zelfde " ampt bekleeden, ons meer of min tot last worden. " Wanneer men eenige de minfte wellévenheid bezit,*! zo kan men niet nalaaten om in zyne tegenwoordig» [] heid de welvoeglykheid ih acht te neemen ; doch „ men is veel liever van dien dwang bevryd: hierom \y word Zyne tegenwoordigheid, en naast aan deeze, „ de man zelf onaangenaam. Is men onbeleefd : zo zal men in zyne tegenwoordigheid al zo wulps en *\ uitgelaten zyn, als op andere tydcn; maar dit ge, fchted altoos tegên beter weeten aan , en bygevolg met eene heimelyke ongerustheid: en deeze onge^ rustheid is de oorzaak dat wy eindelyk een' haat te' gen zyn' perfoon opvatten. Buiten en behalven ;-, dit alles, behoeft maar iemand van wien wy ten aanzien van ons tydelyk geluk afhangen , een vyand '„ der Geestelyken te zyn , en wy zyn het terftond ,, niet minder. " .„ „• Mag ik eens een woordje tusfchen m fpreeken 4 ze'ide de Heer puff, terwyl hy zyne pyp inden brand ftak. „ Ik denk daar zyn nog twee andere „ oorzaaken van deeze afkeerigheid. Vooreerst moet \, een Predikant uit nood een goed huishouder zyn, „ hierdoor kan hy fomtyds een ftuivertje overga^ren, „ te meer, om dat hy alle de zotte kuuren der mode » niet  ( 33+ ) „ niet naaapt: en dan fchreeuwt men aanftonds over„ al, dat hy een ryk man is. Heeft hy daarenboven „ met zyne vrouw een ftuivertje aangetrouwd, (dat ,, hy evenwel veel liever had moogen laaten) zo mag „ zyn vrouw nogthans in kleederen en opfchik zo „ veel wind niet maaken als de waereldsgezinden: „ hierdoor bezuinigen zy nog al veel meer voor de „ huishouding, en dan fpreekt zy van niets anders „ als van haar geld en goed, zo dat men denken zou„" de dat het by die goede lieden geld regent. Dit „ veroorzaakt dan ten eerfte haat, nyd, enzovoort. Een Predikant word ook ten anderen veracht „ wegens de manier en wyze volgens welke hy tot „ zyn ampt bevorderd word. Heeft hy hetzelve zon„ der zyn eigen toedoen en bygevolg op eene loflyke „ wyze verkregen; zo zullen allen , die zulks wee„ ten, zeer zelden zo edelmoedig zyn, om het aan „ anderen te ontdekken, en het zal in tegendeel aan „ geene fchandelyke anecdttes ontbreeken, hoe hy by „ voorbeeld hier de hand gefineerd, gints het kleed „ gekust, daar door lafhartig bedelen ,en hier weder. „ om door groote beloften zich vrienden heeft ge„ maakt, en ftemmen verkregen. Zeer veele men„ fchen gelooven deeze fprookjes en dan word hy ,, (hoe onfchuldig ook in zyn ge weeten) even zo ge- haat en veracht als een ander, van wien dit alles „ met waarheid kan gezegd worden. Maar ik bid „ u om verfchooning, dat ik u. geftoord heb, myn 4, Heer Profesfor; wat hebt gy uit dien haat willen „ bevvyzen?" „ Ik wilde zeggen ; dat een Predikant die zich in „dit  C 335 ) „ dit geval bevind, genoodzaakt is, om alle gezel„ fchappen te vermyden. Is hy een deugdzaam man, „ zo zal hy zekerlyk zyn kruis geduldig draagen, „ maar hy zal niet henen gaan om dat kruis zich zelf op den hals te laaden, voornaamelyk, byaldien hy „ zich ten tyde van zyn beroep, als een eerlyk man „ gedragen heeft. Het past niet dat hy byalle gelegen„ heden verhaalt hoe lydelyk hy daaromtrent geweest ' „ is; hoeveel buiten zyn weeten gefchied zy; hoe „ hy dat beroep in den beginne ftandvastig weigerde; „ en hoe menigmaal men die aanbieding wel vernieuwd \ heeft, want hy zoude zich daardoor den naam van , grootfpreeker op den hals haaien. Maar heeft hy „ integendeel geen goed geweeten ; (en zoras hy ^, maar één fmeekend woord gefchrcven of gefproken heeft, zo is zyn gewisfe niet meer zuiver) —-dan " zal hy alle gezelfchappen zorgvuldig vermyden. Is \ hy in beide gevallen niet even zeer in gevaar, om *"' een menfchenhaater te worden ? zal hy zich van al. " len omgang, ook zelfs van die zyner Amptgenoo" ten niet ontrekke ? en word zulks niet aanftonds " met den naam van heimelykèn wrok bedempeld ? " Daar behooren tot het aankweeken der vriend„ fchap," vervolgde hy, „ ook nog zekere hoedanighe. „ den, welke onder onze Predikanten zeer zelden gevon„ den worden: naamelyk, in de eerfte plaats kennis-„ fe van de waereld. Zeg my eens waar zouden zy ' „ deeze kennis toch geleerd hebben ? terwyl hen van „ der jeugd af aan wierd ingeboezemd , dat zy den „ naam van een' galant Predikant boven alles te vree. I 9, zen, als zynde in der daad veel nadeeliger dan die „ van  C 336 ) 3, van pedant en haairkloover. Het ontbreekt hen », ten tweeden aan genoegzaame ondervinding, want „ deeze konden zy even zo minin de niets beduiden„ de dudenten jaaren, als in de alteeenvormige Ieef„ tyd der Candidaaten verkrygen. Het eerfte geval „ u eene verhindering, om onder haarsgelyken die „ geeuen uit te kippen, met welke zy eene vriendé! „ lyke zamenleving zouden kunnen onderhouden en „ "het tweede veroorzaakt onkunde, zo Z t'met weeten dat die achterhoudenheid /welke zyln S n * f"6"'fn de koele onverfchilligheid welke y „ den anderen Amptgenoot bdpeuren, w l dm n i> hoogachting en oprechte vriendfchap kan verande „ ren Hrerom vermyden zy derzei ver gl^' ,V fhyden de vriendfchap af, en doen juist dat een or' * jaaren mensch geduurig dofetr zy W&tTöZr hunne eigen harfenfchimmen. Ik moet evenwel van * myn vriend den Heer &ROs, door zyn Amptee * noot die meer dan iemand vervolgd woid£ „' getuigenis geeven, dat ik herff nog nook heb hoo „ heeft nderdaad eenigen zyner bitterde vyanden ir „ oprechte vrienden veranderd * ' «ge? sedrsf Z^^f^ opMevrow van den berg) :aa„coo„Tfzy„a * ge*'ung te <*» °f i„ •< hoofd tom?*  ( 337 ) w hy veel meer leugens en waarheid, welke tot zy„ ne kosten alom verfpreid worden, te hooren krygt „ dan ik en myn's gelyken, die meest altoos buitens „ huis de eene of andere bezigheid hebben. Daar „ nu zo veele wisjewasjes verhaald worden , daar wórd ook noodzaaklyk veel gelogen, en derhalven „ geen wonder zo 'er door den tyd, haat en verbit„ tering uit voortkomt." „ Voeg daarby," hernam de Heer T* „ dat „ niet weinige vrouwen, welke door haat en afgunst tegen de vrouwelyke huisgenooten van een' Predi„ kant gedreven worden , hen allerhande foort van fprookjes op den mouw fpelden, die zy, volgens „ haar voorgeeven , gehoord hebben, dat een ander „ Predikant tot deszelfs nadeel uitgevoerd en gefproken heeft, en wanneer deeze dan aan haar' Heer, ,', dit alles zeer omftandig, en met een' wydfchen , drom van woorden wederom vernaaien ; zo moet ,', immers daaruit natuurlyk volgen , dat deeze man eindelyk verdrietig word, en op zyn beurt aan 't , fchelden raakt, waardoor de Ceneente alsdan ge'* legenheid krygt, om hetgeen dezelve van hunne tweedracht weet en niet en weet, alom uit te bazuinen ? * , Nog meer, het is waarachtig , dat men deu Predikanten tegenwoordig zeer weinig of genoegzaam geen' eerbied betoont. Een verftandig man, \\ zal die,wel is waar, niet eens verwachten;nog zal „ ook geene buitengewoone eerbewyzingen begeeren , veel minder dezelve , volgens den gewoonen loop t der waereld, van de menfchen met geweld willen 11 afdwingen, Maar hy wil echter gaarnegeèert zyn 5 nu y h «8  K 333 ) ,, h hy hier of daar in een gezelfchap, daar men, het „ zy uit boosaartighcid of onvoorzichtigheid , een* „ anderen Predikant pryst, en deszelfs goede hoe* danigheden hemelhoog opvyzelt: zal hy zulks met geene innerlyke fpyt en droefheid aanhooren ? zal >, daaruit geene nyd en afgunst geboren worden ? en „ zullen deeze hem eindelyk geen' haat wegens de „ verdienden van zyn* Amptgenoot inboezemen ? —* Dit zyn altemaal beweegmiddelen tot den haat, van „ welken wy thans fpreeken; en zo men deeze onder de Geestelyken veel duidelyker befpeurt, of „ dat die onder hen tot grooter buitenfpoorigheden ,, uitfpat, dan onder menfchen van eenen ande„ ren rang en ftaat; zo kan men dit verfchynfel, „ myns bedunkens, door twee zeer waare aanmer„ kingen ligtelyk verklaaren. Het gaat vast voor„ eerst, dat weinig menfchen zo eene flechte opvoe„ ding genieten, als zy, die tot den dienst der kerk „ beftemd zyn " „ Dat geloof ik zeer gaarne, " zeide de Heer Purp, „ gy behoeft zulks met geene eeden of bewyzen te ftaaven. Ik heb 'er my zo menigmaalen „ over geërgerd, maar hoe zal men dat veranderen ? „ Het volgt daaruit van zelf, dat zo een man, wan. „ neer hy nu eens tegen zyn' gelyken iets in den krop 5, heeft, noodzaaklyk al zo onbeleefd in al zyn doen ,, en fpreeken is, als toen hy nog weleer in het dorp. ., je was waarin hy geboren wierd, in de boeren, fchool; waarin hy het A. B. geleerd heeft, !in het weeshuis, en naderhand aan de tafel, daar hy den ï, vryen kost genoot, en neg kort voor zyn beroep in he£  C 339 ) het gezelfchap van den Hofmeester, Jager en Huishoudfter van zyn'Patroon en Weldoender. 1 „ Wat was uwe tweede aanmerking ? '' „ Die is zeer droevig. NamelykisecnGeestelykeniet „ waarlyk vroom, zo moet hy onvermydelyk een „ grooter booswicht zyn dan andere menfchen. Hy ,, houdt zich dagelyks met heilige waarheden bezig ; wanneer hy deeze nu op zyn eigen hart niet toe,, past, dan wordhy daarmede eindelyk zo gemeen„ zaam, dat die ten zynen opzichte alle die kracht „ verliezen , welke dezelve anders zo eigenaartig be„ zitten. Hy weet, dat die heilige waarheden een „ breidel zyn, om daarmede de menfchelyke driften „ en hartstogten te beteugelen: maar de zyne worden „ door dien breidel nu niet meer beteugeld. Met ,, welk geweld zouden deeze niet uitharden, wan,, neer hy niet gedwongen was, om die uit hoofde ,, van zyn ampt , vry meer dan andere menfchen „ te betoomen! Overweeg nu eens, hoe hy in zy„ ne predikatiën met nadruk deeze waarheden' ,, aan zyne toehoorderen moet inprenten. Hy heeft reeds voorlang ondervonden, hoe weinig die by hem zelve baaten, en nu ondervind hy hetzelfde „ aan anderen. Deeze elendige wil nogthans den „ roem hebben van een bekwaam Predikant te zyn: „ hierom predikt hy de ftrengftezedelecr, diehy met „ mooglykheid kan uitdenken, en maakt den anders „ cenvoudigen, of ten minfte den zeer billyken eisch van „ het christendom, onuitlpreekelyk zwaar door zyne „ buitenipoorige uitlegging derzelve. Hy zoude „ daardoor zyne toehoorderen verfchrikken; maar Y 2 „ daia  C 340 ) ^ dan gebruikt hy wederom die godlooze kunstgreep, „ dat hy het menschdom in 't algemeen , oneindig boosaartiger en verfoeijelyker affclvïdert, dan het- „ zelve waarlyk is. Wat volgt hieruit? Zyne „ hartstogten, en wel voornaamelyk die hartstogten, ., welken hy het meest den vryen teugel viert , waar„ onder de haat en nyd tegen zyne Amptgenooten „ geene der geringde zyn , blyven ongetemd en wor„ dengeduurig fterker; eensdeels, om dat hetwaar„ neemen van zyn ampt, dat hy om zo te fpreeken, „ gelyk een ambacht oeifent, dezelve onmooglyk kan „ duiten'; en ten anderen, om dat hy die akelige „ fchildery, in welke hy den mensch dagelyks ten „ toon fielt, ten laatfte (en misfchien maar al te vroeg) „ als eene waare afbeelding van het menschdom aan, merkt, en zich vervolgens in zyn' lompen hoog„ moed, als veel beter dan allen zyne evennaaften }, befchouwt. Dit is zó waarachtig, en ik ben .„ daarvan in myn gemoed zo volkomen overtuigd, „ dat ik my niet onthouden kan om alle Predikan(, ten die geene waare gudvreezendheid bezitten, „ overal gelyk verfcheurende dieren te ontwyken." „ Hemelt-" riep de Heer puff, „ terwyl hy zyne pyp weglegde, dat is immers verfchrikkelyk. I, Zo God wil dat ik eens in het huwelyk treed, en „ hy my een' zoon gelieft te fchenken, dan zal die zoon wis en waarachtig geen Predikant worden." In dit oogenblik trad de Heer gros binnen. Hy had deeze laatfte woorden gehoord, dus naderde hy den Heer puff, vatte hem zeer vriendelyk by de Land, en zeide: „ Hoe myn vriend! ik hoopte, dat » gy  C 341 5 - gy my vergunnen zoud , dien zoon de eerfte begint I felen van het Christendom in te boezemen? la Domine, de eerfte en ook de laatfte, als het „ God behaagt : maar hy zal geen Predikant worden. ,, Gv had eens moeten hooren , wat de Proteslor daar ,, zo even gezegd heeft. Doch byaldien gy zelf van „ dien zoon getuigde, dat hy God oprecht bemind „ en denzelven fteeds voor oogen had, zo zoude ii£ „ in dat geval zyne bevestiging in het Leeraarampt „ met traanen van vreugde aanfchouwen. De wae, reld, Domine mag u en'uw beroep verachten zo ' veel zy wil, het is daarom evenwel een heerlyk be„ roep voor God. Ik zeg voor Go.1, want ik weet „ voor hem niets heerlyker hier op aarde. Wanneer „ ik lees, hoe Petrus zyne netten en de visfchen, ,', welke hy gevangen had, en op welken het volk „ reeds den geheelen nacht gewacht had, ten eerften „ verliet, zodiahy geroepen wierd om zielen te win„ ncn, gelyk hy die hem daartoe beriep ; wanneer „ ik lees, 'hoe de apoftelen, wanneer men hen ge- II eesfeld had , door die ftraf alleenlyk begeeriger „ wierden gemaakt , om hun goddelyk ampt waar „ te neemen , al ik deeze woorden van een' derzel" ven lees: „ Wee my, zo ik het Euangelium niet „ wilde prediken! * wanneer ik thans een* Leeraar '„ zie, die onder zorg, en gebrek, vervolging, hoon , en verachting, den geheele week lang in zyn klein boekvertrekje weent, en des zondags '„ zo moedig als een held zyn' predikftoel beklimt, „ en ons ernftig en vriendelyk aan fpreekt, en tot „ deugd vermaant, en zich reeds hierin het vooruitzicht „ van eene zalige eeuwigheid verheugt: dan Domine, Y 3 « dan  < 344 ) „ dan word myn hart bewogen. Maar hoe bezwaar,, lyk is het dien trap te bereiken! en hoe zal mén ,, een kind dat men lief heeft, overreeden... laaten „ wy dit onderwerp afbreeken, en God bidden, dat ,, hy zich over zyne arme kerk ontferme!" Mevrouw van den berg ging met den Heer gros in een ander vertrek , waarop de Heer puff van deszefs afwezendheid gebruik maakte , om den Profesfor in deezervoege aan te fpreeken: „ Ik heb „ reeds lang ge wensch c myn Heer, het gevoelen van „ den één' of ander' des kundigen man, aangaande ,, dit onderwerp te hooren. Zeg my toch, vanwaar „ komt het dat de Geestelyken thans in zulke alge,, meene minachting zyn? Zy wierden in voorgaande „ tyden zekerlyk wat al te veel geëerd, en die over„ groote eerbied kon op den duur onmooglyk fland „ houden. Ik weet ook zeer wel, dat het berispe„ lyk gedrag van veele Geestelyken zeer ligt een alge„ meenen haat en afkeer kan te weeg brengen. Hun„ he zwarte kleeding is ook meer of min aanftoote„ lyk; en ik kan niet begrypen waarom men zodani„ ge kleur voor hen beftemd' heeft, daar nogthans „ de Geestelyke onder de Heidenen, en ook zelfs ,, de Leviten (naar ik meen) witte kleederen droej) gen. ..." Ik zeide, dat eene zwarte kleeding in myne oogen zeer deftig fcheen. „ Goed," antwoordde de Heer puff, „ maar r,, zyis ook tevens treurig, en ik wenschte veeleer, „ dat een man, wiens ampt het is een blyde Bood„ fchapper te zyn, zich in het uiterlyke niet als een „ rouwdragende vertoonde. Hy is immers niet ge- „ field  C *43 ) e fteld om der menfchen vreugde te ftooren , maar | Seenom toe te zien, dat die binnen derzelver be' hoorlyke paaien blyve." rt „ Op de vraag die gy my zo even gedaan hebt, zeide deHeer T*,„zal ik datgeen met antwoorden» wat gy zelf reeds gedacht of misfchien van anderen " gehoord hebt; veel minder zal ik daarop antwoorLn dat de Onderdaanen het voorbeeld hunner " Voeten volgen. Dit heeft men reeds lang gewe" ten maar het is iets zeldzaams, dat men na die !! ontdekking niet verder ging, en vroeg: ,, van waar komt het, dat de Grooten voornaamelyk, zo veele minachting tegen de Geestelykheid betoo. nen?" Zo haast wy dit weeten, zo is ook uwe vraag ten vollen beantwoord." Wel nu, en van waar komt dat? ' " Zie hier de oorzaak: omdat het nut en het goede dat de Predikanten moeten en kunnen dichten, '! doorgaans zo weinig, en aan de Grooten deezer ! waereld het minst van allen bekend is, vervolgens uit de opvoeding, welke de kinderen der Grooten " meerendeels genieten. Am deeze geeft men Gou" verneurs, met welken men zeer wel te vreden is , !' wanneer zy belooven aan de jonge Heeren galante ' manieren te leeren, en zo genaamde ftnlirnmtm m ' te boezemen. Wanneer nu zodanig een Gouver" neur eens den ouderwetfehen inval kreeg, om aan „ zyne Leerlingen nevens deeze fentimtnttn, ook nog eenige beginfelen van Godsdienst, of, dat nog er, ger is van een daadelyk christendom in te prenten, „ zo zoude hy in den beginne helder uitgelachen worY 4 »» den*  ( 344 ) den; en by aldien hy dan zo halftarrig was (dus ., word zyne naauwgezetheid genoemd} om op zyn ftuk te blyven ftaan, dan word hy als onbekwaam „ afgedankt. Braave lieden weeten dit vooraf, én neemen zich derhalven wel in acht, dat zy zich in „ de huizen van dergelyke ouders niet begeeven. „ Daar is in tegendeel geen gebrek aan anderen, die „ in de ortbographie, ten naaste by zo goed ervaren 5, zyn als de meeste hooffche Dames, welke zich in de grootfle verlegenheid zouden bevinden, wan3, heer zy van den Godsdienst meer onderwyzen moesten , dan hetgeen in de catechismus ftaat. ,, Deeze worden veel tot Gouverneurs gebruikt en leeren de catechismus dan woordelyk aan hunne „ eleves , (van den jongen Prins af, tot op den >, zoon van den boeren fchout) die dezelve binnen ,, twee jaaren wederom zo goed vergeeten, alsof zy die nooit geleerd hadden. De kerkelyke historie, komt by hen in geene de minfte aanmerking; ja, ik *ken fommige Exelknties , die de handelingen „ der.Apostelen nooit gelezen hebben, en van den inhoud der Éuangelisten niets meer weeten, dan hetgeen zy uit het befchouwen van bybelfche print,, verbeeldingen onthouden hebben. Deezé Hoogedel,j geborene jeugd heeft geene gelegenheid altoos, , om de kracht van het waare christendom te leeren kennen; en op wat wyze zullen de beste predikatien eenigen indruk in deszelfs gemoederen veroorzaaken, nademaal zy volgens hun begrjp, niets anv, ders dan eene bevallige, redenvoering aanhooren, tf, of terftond na het eindigen van den openbaaren ,3 Gods-  C 34? ? - Godsdienst, een' getrouwenLeeraar over tafel hoo3 " ren befpotten, en de bitterde fmaadredenen over " denzelven hooren uitbraaken. De goede eigen; " fchappen van veele burgerlyke en mindere perfoo- nen worden door zodanige kinderen voor welmee- nende domheid aangezien, en door derzelver ou" ders voor huichelaary uitgekreten....' Maar eindelyk," zeide ik, „ moeten toch wel eens die rype jaaren komen , waarin zy beter kun" nen oordeelen van het groot nut, het welk de Godsdienst onder het bellier van braave Predikan^ ten, dagelyks flicht?" _ , Dit nut wordt doorgaans zo mm als de verbete- - 'ring der waereld in het algemeen, aan het christen-; " dom toegefchrevenj maar wel eensdeels aan de wys" heid der^Regenten, en ten anderen aan de vreeze, \\ of aan de domheid van hen die gehoorzaamen moe" ten. Zeg eens aan een van die voornaame Heeren, \\ dat'het de Predikanten zyn, die de jonge Ingezetenen vermaancn dat zy in hun vaderland blyven, ' daar zy echter eens genoodzaakt zullen worden ee' nen dapperen vyand het hoofd te bieden, en byge„ volg hun leven voor hetzelve in gevaar te Hellen; „ dat het de Predikanten zyn, die de banden waar. „ mede geheele familien aan elkander verknocht zyn, „ geduurig verfterken en vaster aanéénknoopen, en ,', daardoor beletten dat dezelve niet van ééngefcheurd „ worden; dat het de Predikanten zyn die eene mee„ nigte van menfchen tot vlyt aanfpooren, welke an„ ders in eene wanhoopende ledigheid verzinken zou„ den, engeheelenal te gronde gaan; dat het deeze y 5 »zyn»  C 446- } £ zyn; die roof, moord, bedrog en veele andere „ ondeugden verhoeden, waardoor anders de alge. „ meene rust zoude geftoord worden; dat het de Predikanten zyn , welker voorbeeld zo veel goed ,, uitwerkt, met één woord, aan wien de Monarch „ de zekerheid van zyn land, de verzekering zyner „ inkomsten, de uitvoering van alle zyne bevelen, „ ook zelfs der onredelykfte, en de vastigheid van „ zynen troon, gelyk de onderdaanen elke waare „ vreugde, te danken hebben" zeg hem dit, en „ hy zal u niet alleen uitlachen, maar hy zal zich by ,, uhneemendheid verwonderen, hoe een mensch zö „ blind kan zyn, om iets flaande te Tiouden dat in „ zyne meening eene voldrekte valschheii is , ver,J mits 'er in geene raadsvergadering ooit daarvan ge„ fproken wierd, en 'er nog veel minder eenige be„ richten van aan 't hof gezonden zyn. „ Maar," zeide de Heer puff, ,', ik meende ï, dat de laatfte oorlogen by voorbeeld, wel zeer dui„ delyke bewyzen daarvan opgeleverd hebben ? " „ Zonder twyfel! doch meent gy dan, dat de Grooten van het Land zich ooit zo verre vernedej, ren zullen, om aan de Geestelyken iets toe te fchry. „ ven, waarvan zy gaarne de cere aan zich zelve „ wilden toeëigenen ? Zouden deeze, in zodanig „ geval niet duchten, dat de Predikanten zich door „ hunne algemeene nuttigheid, welhaast wederom tot dat toppunt van gezag en aanzien verheffen zou„ den, van welke zy zich reeds ten tydevan con„ stantinus poogden meester te maaken? Zou* den zy wel een foort van menfchen willen bevoor-s „ dee-  X 347 ) r aeeien"; welke zich altoos tegens hunne nalaatigheid, bedriegeryen, baatzucht en geweldenaryen, Ij zullen aankanten?" ! „ Gv hebt gelyk , myn waarde Heer Profesfor: i: üwe aanmerkingen zyn helaas! maar al te waarach- ' tip. Zoude daarin echter geene verbetering " te maaken zyn? nademaal het my toefchynt, dat " den fouverain zo wel als zyne Onderdaanen, binnen " kort zeer gevoelige nadeelen zullen moeten lyden, l\ byaldien deeze zaaken op den ouden voet mogten blyven." ,. Eene verbetering was misfchien niet onmooglyK: , maar dan behoorde het hulpmiddel iets buitenge„ tengemeens te zyn. Die middelen welke men te „ dien einde tot nu toe voorgeflagen heeft, zyn ten „ grootften deele verwaarloosd. Men wilde dat er „ op de Ridderacademien en hooge fchoolen, alwaar „ jongelingen opgevoed worden, aan welke het recht ,, van collatie eens te beurt zal vallen, lesfen gegee„ ven wierden, om de goede hoedanigheden en de ta„ lenten van eerien Candidaat te leeren beoordeelen. „ Dit is nooit gefchied, en het zoude ook vergeet„ fche moeite zyn; want ik zelve heb eens eene proef„ predikatie aangehoord, by welke veele leden van „ den Magirtraat tegenwoordig waren , die zich geen „ van alle onthouden konden van luidkeels over de onkunde van den Candidaat te lachen. Zyne Pre„ dikatie begon met de woorden: „ ontfermenswaar,, dige God" en wierd met de volgende befloten ; „ nu zo verhoor ons dan, en maak ons alle tot ïnnee- 5, mers  C 348 ) g mers in uw koningryk." „ En daarom niét „ tot Controlleurs ? " vroeg de preiident Burgemees. „ ter— en verkoos een kwartieruurs naderhand dien „ elendigen tot Pastoor van de hoofdkerk. - Men ,, heeft al mede den voorflag gedaan, dat op elke ker„ kenvifitatie de Predikanten geëxamineerd , en de Gemeente in 't openbaar wegens het gedrag hunner „ Leeraaren zoude ondervraagd worden. Verder wilde men, dat alle flegte Predikanten zouden afge,, zet worden; dat geen mensch tot de ftudie der „ Godgeleerdheid zoude toegelaaten worden dan die »> zekere daartoe noodzaaklykë vereischtens had; >, dat óm alle laagheden te verhoeden, geen P.edi,> kant zoude mogen trouwen, alvoorens hy een ftuiven je gelds tot een nood penning byeengezameld „ had; dat om die zelfde reden aan de Geestelyken ,, op het land den akkerbouw, en aan die in de ftad „ den biechtftoel zoude verboden worden enz. ,> Geen van alle deeze hulpmiddelen waren ingerigt ,, om de Inwoonderen des Lands, en wel voornaa,, melyk de Grooten, van de nuttigheid van het pre. „ dikampt te overtuigen. Dit zal echter eens ge„ fchieden moeren, byaldien men het toeneemende „ verderf fluiten wil, terwyl het nog niet telaatgewor„ den is. En dit kan myn bedunkens door een éénig weldenkend Regent uitgevoerd worden." DER-  < 349 ) DERDE VERVOLG. Laaten wy," vervolgde hy,een'' Vorst nnderftellen, die eene goede en godsdienftige opvoe. W ding genoten heeft. Deeze doorreisde zyne ftaa" ten ten einde zich van die waarheid te overtm" een' welke hy uit de historie der eerfte Christen. " kerk reeds ten deele had leeren kennen: naamelyk, ? dat een zuivere godsdienst der menfchen heil bevordert Hy beveelt vervolgens eenige braave en op" rechte mannen uit ieder rang zyner onderdaanen , " Cdoch zonder dat de een iets van den ander* weet) " heimelyk te onderzoeken , welke Predikanten in ?! hunne refpccYive Gemeenten het grootfte nut gefticht hebben, of by gelegenheid eener aanmerke" lyke verandering, in dezelve zoude kunnen (hch" ten Hy laat dan zodanige Predikanten onverhoeds " in zyne tegenwoordigheid ontbieden, fpreekt hen ' vriendelyk toe, hy betuigt hen als Landsvader zyn genoegen wegens het behoorlyk waarneemen van *' hunnen plicht, en begunftigt deeze braave Leeraars met zeker kenteken zyner goedkeuringom " het zelve, gelyk, zommige Ridderordens met een *' lint aan een der knoopsgaten gehecht, opentlykop ; de borst te dragen, dat met eene toepasfelyke fpreuk uit den; bybel verfierd is. Hy maakt zulks, '' alsmede de rede waarom hy de verdienften der zo danigen beloont, daar eene publicatie alom in zyn „ land bekend, en laat daarbenevens afkondigen, dat s> der-  ( 35» ) •z dergelyke eertekenen meer, doch altoos onverhoeds „ zullen uitgedeeld worden. Hy beveelt aan allen „ zyne onderdaanen, van welk een' rang of ftaat de„ 7-elven ook zyn moogen, om deeze met eertekenen „ beloonde. Perfoonen, behoorlyke hoogachting en „ eerbied te bewyzen , en dit alles gefchied zynde ,> zent hy hen wederom terug, den Hoogeerwaarden „ naar zyn Confiftorium, en den Eerwaarden naar „ zyn Dorpje." „ Goed, myn Heer Profesfor; gave God dat gy zulks aan de Koningen konde fchryven; zy zouden „ deezen raad voorzeker volgen, en wanneer ik dan een man met dat lintje op zyne borst ontmoette, „ zoude ik onder een „ God lof!" myn hoed tel„ kens zeer eerbiedig voor hem afneemen. Doch ik „ heb dien aangaande nog twee zeer kleine twyfelin- gen. Zeg my eens: zoude zulks geen nyd tegen „ die Ordensheeren , als ik hen dus noemen mag ? „en in deezen geenen hoogmoed te weeg bren„ gen?" „ Dergelyke nyd, het zy dezelve zich openbaarde 5, door het lasteren of door befpotten van hen die zo- danig teken droegen, moest de Koning door zyne „ geheime vertrouwden aanftonds bekend gemaakt, ,, en de benyder, hy^nogt dan ook zyn wie hy wilde, „ naar verdiende jf'eftraft worden. Men behoefde „ voor geenenr hoogmoed te vreezen, om dat dewaa„ re verdiensten en geene anderen met dit teken zoua, den beloond worden, en deeze kunnen zich in dien' 1} opzichte niet te buiten gaan. Gy hebt dit fraai beantwoord. Maar ten twee- „ de:  C 35i ) - de • ik kan deszelfs nuttigheid tot nog toe niet be: " grDeeze is tweederlei: de Onderdaanen van dien Vorst welke daarmede het begin maakte, zouden " niet verwondering zien , hoe groot zyne achting ■ voor.de waare verdienden is; en ieder eerteken, J (vermits geen derzelven met geld gekogt of door , voorfpraak verkreegen wierden , ook niet gelyk ' • hooge Ridderordens om der aanzienlyke geboorte of der rykdommen wille uitgedeeld worden) zoude " een zeer duidelyk bewys van die eerbied zyn, wel" ke den Landsvader voor den godsdienst heeft, " en voor deszelfs waardige en getrouwe Dienaaren. ' Jong en oud zoude dan hoogachting en liefde voor " zulke Leeraaren gevoelen, en zoude de onwaardi' gen met behoorlyke minachting bejeegenen: voor'l naamentlyk wanneer men van tyd tot tyd eenige f, flegte Predikanten, te gelyk met zulke die der vergeldinge waardig geoordeeld wierden, na dehoofdftad *' ontbood, en men deezen, terwyl de laatften hunne belooning ontfingen, de overtuigende bewyzen van „ derzelver ergerlyk gedrag voor oogen leide, hen tot beterfchap vermaande, of, naar vereisch der omftandigheden met het verlies hunner ampten dreig„ de, en daarmede naar hunne woonplaatfen te rug zond. De tweede nuttigheid zoude nog veel algemeener zyn: want het ganfche land zoude door de kragtige vermaaningen deezer braave Leeraars, wederom allengskens dienonvergelykelyken toeftand ' bereiken in welke julianus eensdeels zyne , ftaaten Vond ; en daar nu de uitbreiding van het chri-s^  C 352 ) ,~> christendom, onmiddelbaar onder het oog van der* „ Vorst zelve behartigd wierd, zo kon het ook in „ geene deele misfen, of dezelve moest dagelyks toe„ neemen, de heerfchende ondeugden moesten daar.: „ door alleng'skens uit de zamenleving verbannen en „ daarentegen vlyt, goede orde, gezondheid, kuns„ ten en handwerken herfteld worden, en in volle „ bloei geraaken. En zeg my eens, of de nabuurige „ Landen dit ziende, nu wel alleen zouden willen te „ gronde gaan? dat is; wat Land, zoude niet gaarne „ in hetzelfde geluk willen deelen?" „ Maar hoe dan, " vroeg ik, „ byaldien de Vors„ ten en Overheden des Lands deezen voorflag al te „ buitenfpoorig oordeelen ? " - „ Zo laaten zy het christendom wederom ophel„ pen, door het tegengeflelde middel, waarmede de „ afvallige julianus hetzelve verdoorde. Hy verbood den Christenkinderen eene goede opvoe5, ding te geeven , dat men thans de opvoeding „ zo veel mooglyk is bevordere. Vooreerst behoor„ de men niet te dulden dat de Predikanten zich met „ de opvoeding der jeugd bemoeiden; ten tweeden „ moest men zorgen dat over ieder fchool eene byzon„ dere commisfie gefteld wierd, waarvan de gezament* „ lyke leden uit de braaffle rang moesten verkoren „ worden, welke zonder aanzien van rang of geboor,, te alle eene zelfde magt bezitten, en van welke de „ Vorst de fcherpfte rekenfchap moet eifchen. Hier-. „ door zoude men die fchandelyke flaverny uitroei,, jen, welke de hinderpaal van alle verbeteringenis, „ welke ten aanzien der fchoolen voorgenomen wor„ den, en de voornaamde oorzaak is waarom men dè ou-  ( 353 ) „ oude fleur geduurig volgt; en zoude daarenboven een einde maaken van de aandootelyke en meer dart men denkt fchaadelyke oneenigheden, tusfchen de Kerk en Schoolleeraars, welke nu reeds „ eeuwen lang geduurd heeft. Julianus dwong de Geestelyken tot zekere lbort van bezigheden, aan ,, welke zy den tyd bedeeden moesten die tot het waar„ neemen van hun ampt vereischt wierd ; laat men 3, hen thans ontdaan van alles, dat tot de Kerk en „ Schooien niet voldrekt behoort. Nogeenmid- del is 'er, dat veel meer dan allen de anderen zou „ baaten, wanneer men naamelyk alle huisvaders „ ftreng berispte, zo haast zy overtuigd wierden , dat ,, deeze den Leeraaren in de Kerk en Schooien niet naar maate van hunnen tyd en bekwaamheden , zo veel als mooglyk was, tot het volmaaken hunner t, kinderen bygedaan hadden —— ik ken fommige ouders, die zedert eenige jaaren niet meer weeten „ door wie, waarin, en op welke wyze hunne eigen kinderen onderwezen worden; en die zich echter ,, zeer beleedigd zouden achten, wanneer men twyfelde of zy ook wisten door welken flalmeester „ of op welke ryfchool, en volgens welke methode hunne jonge paarden gedreslèerd wierden ! " Nu, zie daar, lieffte moeder! ik. kan nu in waarheid niet langer fchryven. Ik weet zeer wel dat dit één uwer geliefdfte onderwerpen is: doch ik moet hetzelve uit vermoeidheid afbreeken. Ik hebmy zo lang deeze zamenfpraak duurde meer dan eens over het goed natuurlyk begrip van den Heer puff moeten verwonderen , want hy vatte alles zonder eeZ rige  ( 354 ) nige moeite, fchoon 'er van veele omftandigheden gefproken wierd, van welke ik in den beginne niets begrypen kon. Wy fpraken nog over dit zelfde onderwerp , toen de Heer gros zich wederom by ons voegde. De Heer puff verhaalde hem met weinig woorden, hergeen 'erinzyne afweezendheid gefproken was, en befloot met deeze zegging: „ Ik ben ,, zeer verwonderd, myn waarde Domine, dat gyde lastertaal uwer vyanden met zo veele onverfchillig-; heid verdraagen kunt." „ Waarom zoude ik my aan dezelve ftooren ? " gaf deeze ten antwoord: „ geen lastertaal kan my bena„ deelen, ten zy men daarmede binnen de paaien der „ waarfchynlykheid wilde blyven: wat men ten mynen „ opzichte verhaalt, is, dank zy de onbezonnenheid der menfchen ? veel te buitenfpoorig en vervalt by ge5, volg van zelf. Dat meer is, ik denk altoos, zo ,, lang de fnappers van my fpreeken, verfchoonen zy n ondertusfchen andere braave lieden!" Wybleeven dien avond in de kamer van lotjb. Dat meisje was voor Domine gros veel teflim; zy zegepraalde over zyne achterhoudendheid, en ontdekte daardoor veel meer, van ons gefprek aangaande den Heer schultz, dan myns bedunkens noodig was. Het kan nogthans zyn, dat die fchrandere Wn Jiiets anders bedoeld heeft, dan haar tot alle toekomende gevallen een weinig voor te bereiden. Ik vrees voor ergere gevolgen, byaldien 'er aan den kant van den Heer schultz eenige hindernisfen mogten opkomen. Onze affpraak wierd in deezervoege genomen; ik zoude nevens de Heeren puff en schultz , den  < 355 ) den Heer gros den volgenden ochtend een eindvyegs verzeilen, en by die gelegenheid den Heer schultz onder vier oogen fpreeken. Dit bedoren zynde, fchreef de Heer puf» hem een klein briefje, waarin hy hem verzocht om ons ten vyf uuren aan de poort op te wachten. VIERDE VERVOLG* Alles gefchiedde den volgenden ochtend volgens onze aflpraak, uitgenomen dat ik niet beüuiten kon, om het gefprek te beginnen, maar zulks van het eene oocrenblik tot het ander uitftelde. Nooit zal ik my wederom met huwelykszaaken bemoeijen, want ik kan niet zeggen met welken angst en tegenzin ik myne belofte volbragt, en ik durf niet twjffelen of ik zoude in alle foortgelyke gevallen, ook dezelfde verlegenheid ondervinden. Deeze was zo buitenfpoorig, dat eenonpartydig aanfchouwer niet anders had kunnen denken , dan dat ik den Heer schultz over myne eigen belangens aangefproken had: ja ik zoude reeds in het begin van ons gefprek het haazepad gekozen hebben, byaldien myne vriendin niet uitdrukkelyk begeerd had, dat de geheele uitvoering deezer zaak alleen op my berusten Zoude, want zy had haaren Oom mitsgaders den Domine zeer vriendelyk gebeden,zien met die zaak niet te bemoeijen, maar my alleen te laaten begaan. Om dan tot de zaak te komen. In een aangenaam bosch gekomen zynde, verheten % 3 *ï  ( 356- ) wy alle vier ons rytuig, en gaven den Koetfier last; om daarmede langzaam vooruit te ryden. Wy had. den in deezervoege nog maar eene korte wandeling gedaan, toen de Heer puff den Domine onvernoeds by den arm vatte, met hem wederom in het rytujg klom, en ons beiden toeriep: „ hoor jonge „ liudjes, gymoogt uwe philofofie nu eens een wei- » më °P de Proef dellen; Koetfier, ry voortl." ■ Wy hadden deeze omftandigheid van te vooren met afgefproken; doch de goede man meende nnslchien,dat hy zich daarmedeverwonderlyk uitfloofde; en ik geloof in tegendeel, dat zulks de waare oorzaak was, van myne al te groote verlegenheid. Na dat wy eenigen tyd zonder dén woord te fpreeken voongewandeld hadden, brak de Heer schultz» eindelyk dit ftilzwygen : zeggende : „ de Heer „ puff is van daag zeer vrolyk, en my inzonder„ heid bovenmaate genegen. Ik heb zedert langen ,, tyd reeds yverig gewenscht om te moogen wee„ ten, of men my dan geheelenal vergeten had ? „ Befchuldigt misfchien uw geweeten u, dat gy „ verdient dat men u vergeet? " Hy bloosde, en ik weet niet waarom my deeze vraag niet beantwoordde. „ Men heeft billyke redenen om te twyfelen dat uwe liefde nu niet meer zo vuurig is als eertyds." „ Ik oordeelde het myn plicht te zyn, om dezelve „ zo veel als mooglyk was te verbergen. Zy is on„ der zulke omftandigheden ontdaan, welke my te- »» gen  C ssr ) gen wil en dank tot deeze droevige noodzaaklyk„ heid gedwongen hebben." „ Mag ik dan den ftaat van uw hart nog na ons laat„ fte gefprek afmeeten ? " , Het is nog in alle deelen volmaakt hetzelfde: tot „ een bewys hiervan behoeft gy alleenlyk dit gefchrift „ te leezen, dat ik reeds zedert eenige dagen by my „ gedragen heb, in hoop dat ik eens gelegendheid „ zoude vinde om het door u aan myne dierbaare „ lotje te doen overhandigen." Dit was een brief van den volgenden inhoud: # # # U „ Byaldien datgeen waarop tot heden toe alle my„ ne hoop gevestigd is, als geene voor my ten boogje fte ongelukkige inbeelding moet aangemerkt wor„ den, zo is het my thans geoorloofd om op nieuw „ die bekentenis te herhaalen welke voor u geene nieu\\ wigheid meer is. Ik heb verlof gekreegen , het „ alleraangenaamst verlof om alles te moogen hoopen. „ Gy weet reeds de gewenschte verandering in den ,, toeftand myner zaaken;' ik kan thans, dat meer is, „ u berichten dat de poogingen myner Begunftigers „ die ik onder de russen heb in zo verre gedaagd „ zyn, dat het my in myne keus gegeven word om „ eene bediening in peters burg te aanvaar. „ den, of het patent als Hofraad dat zyne Excellen„ tie de Gouverneur my gisteren gezonden heeft, te ,', moogen behouden , of naar believen weêrom te ,s zenden. Myn noodlot ftaat thans in uwe handen ^ Z 3 » Gy  ( 358, ; •„ Gyhebt my reeds zo gelukkig gemaakt, als men „ zulks door de bewyzen eener onverdiende goed- heid ooit worden kan. Hierom durf ik met goe„ den grond op het beflislènde bevel hoopen, van welke myne geheele toekomende beftemming af„ hangt." Gy weet myne waardfte vriendin, welk „ eene offerhande ik u reeds gedaan gedaan heb: ik meen dat het onnoodig zal zyn u te verzekeren dat ,, dit offer door de vlammen geheelenal verteerd is, ,t en dat gy de ecnigfte en oppermagtigfte Beheer„ fcheresfe van myn hart geworden zyt, en altoos „ blyven zult. Ik verwacht uwe nadere bevelen, ver,, mits ik niet weet tot wien ik my zal keeren, by„ aldien gy tegen alle vermoeden nog geene vrye magt over u zelve hebt enz." Hf Hf Hf S Hy befloot deezen brief met de verzekeringen eener eeuwigduurende liefde in zeer betamelyke en welgepaste uitdrukkingen. Het fchynt my toe als of 'er by de liefde altoos iets pynlyks is , waardoor een mensch, die ons zyne belangens aanvertrouwt, ons bykans belachelyk voorkomt. De Heer schultz zag my onder het leezen van zynen brief zo verliefd en teder aan, als of ik l o t j e zelve geweest was. Ik merkte dat ik hierdoor eenigermaate verbysterd wierd, zo dat ik den brief nog eens ontvouwde, en tegen hem zeide: „ Ik zal u alles van punét totpuncl „ beantwoorden. Weet dan, dat gy u met geen' yde„ delen waan gevoed hebt; en dat men u nog altoos „ even  i 359 ) even vunrig bemint..." Hy greep by deeze woor- „ den mee eene zeer verliefde verrukking myne hand. „ Laat my toch eerst eens uitfpreeken," zeide ik. „ Uwe bekentenis is inderdaad geene nieuwigheid 5 want gy hebt met een hart te doen dat al te diep ,, getroffen wierd, dan dat hetzelve u had kunnen „ vergeeten. Ik gaf u weleer het verlof om alles te „ moogen hoop'en, om dat ik aan eene gelukkige en „ gewenschte uitkomst niet twyfelde; ik geef u dit „ thans op nieuw, en gy kunt "er volgens den wensch „ van uw eigen hart gebruik van maaken. Wy heb-' „ ben uwe tegenwoordige omftandigheden zeer naauWkeurig van den Heer sta hl leeren kennen, dus ,, behoeft gy, naar ik hoop, van dien kant niets te ,, vreezen; maar zo gy de aangebodene bediening in petersburg ooit aanvaard, behoeft gy voor„ taan om lotje niet meer te denken. Gy hebt „ (met fchaamtc moet ik zulks bekennen) tot hiertoe '„ reeds al te fpreekende bewyzen van haare ongeveins,'' de liefde ontfangen, dan dat het beflisfen van uw „ noodlot (byaldien zulks van het bevel van een jong „ meisje kan afhangen) nog in het minfte twyfelach„ tig zoude zyn/* Ik voelde duidelyk dat ik onder het uiten deezer laatfte woorden bloosde; want ik was'er over befchaamd dat lotje haar zelve reeds zo verre had te buiten gegaan , om hem tot dien vertrouwden toon aan te zetten, welke door zynen geneden brief heerscht. De omftandigheid van, het offer was boven myn begrip, ook wilde ik hem om de "uitlegging derzelve niet vraagen, maar lotje heeft het my naderhand verklaard: zy heeft naamentlyk vaa Z 4 haa»  C 360 ) haare Naaister gehoord, dat hy weleer eene zeer naauwe verkeering met de dochter van een' Profesfor alhier gehad heeft Ik floeg derhalven deeze woorden over, die my ten uiterfte mishaagden, vouwde den brief weder op, en zeide tegen hem tot antwoord op het befluit van denzelven : „ Gy had zeer ligt kuri„ nen vermoeden dat men in die"jaaren, en ih die „ omftandigheden waarin lotje tegenwoordig is, ,, nog geene vrye magt over zich zelve heeft. Doe „ uw best dat gy den H.cr puff in uwe bela.ngens „ krygt. .v;** ,, Den Heer puff riep hy met veele tekenen van j, verwondering, ik het), gemeend dat hy myne groot. j> fte tegenparty van allo^is!'' Ik begon te lachen: „ Gy hebt u dan wel degelyk „ vergist; want hy heeft de allergunstigde meening „ van u opgevat." „ Dit is een raadlèl dat ik niet kan oplosfen! " „ Hy zelf zal myn zeggen bewyzen ; let maar eens zonder vooroordeel op zyn geheel gedrag; en gy zult zonder eenige fcherpzinnigheid noodig te heb,, ben, zeer haast ondervinden hoedanig hy jegens u gezind is." Hy keek my, nog altoos zeer verwonderd aan, en zweeg ftil als of hy in diepe gedachten ftond, daar ik zeer verblyd om was; want hoe zeer ik my ook ver. heugde, toen ik zag dat zyne liefde voor lotje nog geene verandering ondergaan had, zo wierd het my nogthans zeer lastig om langer de zotte kuuren van een' minnaar te dulden, welke dan eens zuchtte, dan myne handen kuste, dan voor my bykans tot op de aarde boog  boo? en die niet ophield met geduurig beweegingen, te maaken die my even zo belachelyk toefcheenen als zy lotje, of my zelve wanneer ik in de plaats van lotje geweest was, zouden gevleid hebben. Wy gingen op deeze wyze ftilzw.ygende nevens elkander, tot dat wy ons rytuig ter zyde van den weg onder eenige boomen zagen daan. De Heer puff vroeg. Of hy ons nu wederom in het rytuig mogt. neemen? en toonde zich daarby zo vriendelyk en wel vergenoegd, dat de lieer schultz de bevestiging van hetgeen ik hem gezegd had, uit 'smans gezichr, had kunnen leezen, byaldien hy op dat oogenbhk eet» weinig bedaarder van gemoed geweest was. De Heer ge.os nam my een weinig daarna onder een welgepast voorwendfel ter zyde om te verneeraen hoe het tusfchen ons beide afgelopen was. Ik liet hem den brief aan lotje leezen, waarop hy met het hoofd fchudde, en zich daarover in deezervoege uitdrukte ; , Die toon mishaagt my grootelyks, maar de ftaat, *, in welke lotje is, doet my vreezen dat zy dee\\ zen man zal moeten neemen, alhoewel hy haar niet „ verdient. Draagt gy ondertusfchen zorg, Mejuf', fer, dat men het huwelyk niet al te driftig voort\\ zette. Ik vrees dat lot j e niet meer zal kunnen " terug treden: doch het is noodig, dat aan deezen „ jongman, die zeer laatdunkend is , zyn geluk op „ de eerfte vraag niet worde toegedaan. Dit gezegd hebbende vervolgde hy zynén weg te voeten wy reeden terug. Ondervvege hield de Heer puff zich zo naauwgezetmet den Heer schultz alieen bezig, dat ik Z 5 daar-  C 3^ J 'daaruit zeer ligt kon afneemen hoe bezwaarlyk het hem viel om my zyn woord te houden. Hy deed het echter getrouwelyk, want hy ftelde zich aan eveneens als of 'er tusfchen ons beide s niets uitdaande was. Nu wierd de Heer schultz ten volle overtuigd, dat hy aan den Heer puff geen vyand had ; offchoon (gelyk hy my by gelegenheid in 't oor luisterde) hy niet begrypen kon, vanwaar deeze fchielyke verandering ontftond? Ik moet in tegendeel bekennen, dat ik de redeniet bezef, waarom hem de genegenheid, dia de Heer puff hem betoont zo vreemd voorkomt, nademaal deeze reeds van den beginne af aan zeer vrieudelyk jegens hem geweest is, en dat het boven dien eigentlyk van hem niet afhangt aan wien lotje haare hand wil fchenken. Laat het zyn zo het wil, de Heer schultz verzuimde deeze gelegenheid om met hem over lotje te fpreeken, daar ik hem nogthans op zyne vraag: „ Wie kan my meest be„ hulpzaam zyn ? " hem naar den Heer puff gewezen had. Hy nam affcheid toen wy aan de poort gekomen waren, en kuste my toen de hand zo vuu. rig alsof ik de bruid zelve geweest was, en bad my, dat ik hem verder met raad en daad mogt behulpzaam zyn. Hierop antwoordde ik hem dat hy myns bedunkens wel zoude doen, wanneer hy zyne aan (telling tot Hofraad hoe eer hoe liever liet ten uitvoer brengen, en hy beloofde,'dat hy nog dienzelfden dag daarvan zyn werk wilde maaken. Lotje verwachtte ons met groot ongeduld. „ Nu " zeide de Heer puff „is alles klaar! de Jongman s, denkt eveneens als gy; en gy net eveneens als uwe „ moe*"  c 363 3 a moeder voor twintig jaaren deed. Gave God, daC- f X meisjes ook zo dachten! niet waar? Hy keek mv onder deeze woorden aan en zuchtte, doch hy Sftelde zich een oogenblik naderhand en verliet ons ^ ^fcbiee net van pas; want ik kreeg waarlyk medelvden met den goeden man. Het isho.g tyd liefde moeder, om deezen brief naar de post te zenden. Vaarwel ' P. S. Ik durf u naauwlykc om vergiffenis fmeeken, datik Domine gros na zyne afkomst nog niet gevraagd heb Het best dat men in zulke gevallen doen kan is de waarheid openhartig te bekennen: ik heb vergeen hem daar naar te vraagen. Dit is eene nalaatighe d die gy van my niet vermoed hebt, maar zy zal u te Ser vreemd fchynen, om dat myn hart door veete omdandigheden van alle kanten zeer £krt ™£ Zo haastik weder aan't bedaaren ^C«^£^ gefchieden, om dat het zeer onbülyk «ude zyn, u foflangeiAyd in de onzekerheid te laaten) zo haast "ut Kdchied, zal ik alles wederomgoed maaken. — wS ik toch maar eerst, hoe ik myne gespen zal te- rUlfhaSdenhaast vergeten n te zeggen , dat n e t j e ziek is. XVI.  < 3*4 ) XVI. BRIEF. Sophia aan de Weduwe E. koningsbergen den 20 July. Waar zal ik thans beginnen ? want ik heb op heden van allen de naamen gewag te maaken, welken tot nu toe in alle myne brieven te vinden zyn. . Ik heb heden zp veel dof, dat ik zelve'niet weet, waarmede ik eerst beginnen zal. Het zal best zyn, dat ik 'er maar met weinig woorden overheen ftap, en met my zelve begin. Het zoude wreedheid zyn, wanneer ik den Heer puff nog langer had laten twyfelen: derhalven heb, ik hem den volgenden brief gefchreven. if Hf Hf „ Myn Heer, „ Myn langduurig fïilzwygen op uwen brief van „ den ii Juny, kan tot een overtuigend bewys drek„ ken van de redelyke overweegingen, waarmede ik „ my z-dert dien tyd genoegzaam altoos heb bezig „ gehouden. Byaldien gy dit, gelyk ik niet twyfel, „ voor de waarheid aanneemt, zo zal het u niet zeer „ vreemd voorkomen , wanneer ik zonder verdere „ ontfchuldiging, eerst heden antwoord. Wees op „ mya  C 365 ) ,ï myn woord voorzeker overtuigd, dat ik thans op" alles gedacht heb, waarop ik denken moest, en „ behoorde te denken om ons beiden te beveiligen ,, voor dat naberouw het welk in u uit het gevolg ,, uwer aanzoekingen en in my uit het befluit, dat ik „ ingevolge derzelve neemen zoude, ooit ontftaan „ konden. Ik zal uw geduld niet tergen door eene lange inleiding, maar zal, zo veel my mooglyk den „ draad van uwen brief volgen. (*) Gy hebt u zeiven hier naar het leven afgefchilderd; en vermits gy zo redelyk waart om zonder masker te verfchynen, zo zult gy, hoop ik my het recht doen van te gelooven , dat ik uw karakter zeer hoog waardeer. Ik bid God, byaldien ik ooit tot het huwelyk befluiten mogt, dat hy my een' man gelieve te fchenken die van zich zeiven hetzelfde getuigenis kan geeven, als gy doet, en van wien ik dat getuigenis met zo veel grond van waarheid aanneemen kan, als ik thans van het uwe denk."1 INogthans is uwe, vrees, alsof men om my te winnen een' fierlyken fchryftrant noodig heeft,- te eenemaal ongegrond geweest. Ik merk de uwe aan gelyk een' die voor elk' braaf' man past die alle foorten van bedrog verfoeit, en zich van geene laage kunstgree. • pen bedient, om door [dezelve zyn oogmerk te be. reiken. — Het was u zeer wel geoorloofd. (*) Onze Leezers gelieven de moeite te neemen, om hier elke afdeeling in den tweede brief van dit tweede deel tot beter begrip na te zien.  ( 3<5&~ ) loofd*. Gy had kunnen verzekerd zyn , dat ik uw hard reeds genoeg had leeren kennen om uwe aanbiedingen met die hoogachting te ontfangen, welke wy als eene belooning voor dezelve aan uw gedacht fchuldig zyn. a— Ik wenschte wel dat gy met uwe zuster geraadpleegd had. Niet als of 'er in uwen brief iets ftond dat my mishaagde, maar het geheim dat gy my aanvertrouwde, beroofde my niet alleen van het geluk om aan Mevrouw van den berg eene Raadgeeffter te vinden die ik zo volftrekt noodig heb, maar dat meer is, de verlegenheid met welke ik «w veel te aanzienlykgefchenk zo langen tyd bewaaren moest, is my daardoor ik kan het niet ontkennen, tot eene onverdraaglyke pyn geworden, Ik was u inderdaad de grootfte dankbaarheid verfchuldigd. ■ Het verheugt my zeer dat gy zulks ondervonden hebt: hierom zult gy mynen brief, welke my zo veele moeite kost, als u de uwe deed, met gunstige oogluiking aanfchouwen. Wy willen dien dag liefst vergeeten: want nu kennen wy eikanderen beter dan op dien tyd. —- Ik ben met deeze verklaaring zeer wel voldaan. De toon, in welken gy hier fpreekt, heeft my overtuigd, dat alles waarheid is; want ik twyfelde in den beginne; en was naderhand in gevaar om my zelve te overreeden, dat ik in uwen brief eenige vleitaal zoude ontmoeten. — De openhartigheid waarmede  C 307 ) de gy u hier uitdrukt, neem ik aan als een bewys van het goed vertrouwen dat gy in my ftelt; doch ik twyfel niet of gy fpreekt hier ten koste van uwe eigenliefde. Dergelyke verzekeringen zouden u zo wel als my in de clasfe van een gemeender foort van menfchen geplaatst hebben. j, Hier kent gy my in geenen deele. Het is my fmartelyk genoeg geweest, dat ik u zo lang in de onzekerheid moest laaten blyven ja even zo fmartelyk, als of ik morgen bemerkte, dat gy nog in den waan gebleven waart als of 'er nog eenige hoop tot verandering was. 2'. Dit fortuin is nog geheel en al uw eigendom; en om de waarheid te zeggen het is voor my veel te groot. Wat zoude het zyn, wanneer allen die rykdommen dóór eene huwelykfche voorwaarde de myne waren geworden ? Ik zat my daarover vrypostig uitdrukken; elke ongejykheid, het zy dezelve uit eene voornaamer afkomst of uit eene al te groote onevenredigheid van tydelyke goederen ontfpruit, ver. oorzaakt een ongelyk huwelyk en daarin fteekt altoos een ongeluk. Ik wil niet eens fpreeken van het gevaar in welke hy of zy, die armer of geringer is zich fteekt om zich daardoor aan fmaadelyke oordeelen te onderwerpen: zulks is voor zekere gemoederen zeer verfchrikkelyk, en myn gemoed is aan hevigen fchrik zeer ligt onderworpen! (**) (*) NB. sophia heeft hier twee afdeelingen onbeantwoord gelaaten. {**) sophia had hier het volgende op den laad gefchre- yeo:  C 3<58 ) ï. ~~ Vry ^gezegd, myn Heer; ik befpeur in myn geheel geitel de minfte oorzaak nier, waardoor het vermoeden wegens zo een kinderachtigen hoogmoed in het minst begunftigen kan. (*) Gy hebt my in deezen opzichte al wederom zeer liegt gekend: dus kunt gy tegenwoordig nog in geenen deele overtuigd zyn, dat ik in der daad zo ben als ik behoorde; byaldien wy beiden zouden gelukkig zyn. Gy kunt my te allen tyde zonder eenige moeite naauwkeurig waarneemèn gelyk ik waarlyk ben. Befchouw al myn doen en laaten zonder vooroordeel, en ik geloof zulks zal u overtuigen, dat gy wat al te haastig wegens my geoordeeld hebt. 4- Ik had dit punct met het voorgaande behooren te vereenigen; wantik moet het. zelve eveneens beantwoorden , hoe zeer ook uwe laatfte woorden myne eigenliefde konden vleijen. (**). 5- ven: Het is wel waar; liefde moeder, Jat bette tot nog toe rtil zwygt, maar is het wel denke>yk dat zy daarby volharden zal? Zullen niet honderden van menfchen, gc!yk zy ook reeds gedaan heeft: my met dergelyke verwytingen , die iemand kunnen raazend maaken zal ik niet my zelve daarmede pynigen ? Waarlyk, onderfcheid van geboorte eh van middelen behoorden in de liefde het non plus ultra te zyn. C) Wederom op den rand. Hoe mag het toch komen , dat ik dit nooit met bedaardheid leezen kan? En is het mifcbien niet waarlyk hoogmoed, dat men door zodanige achterdocht beleedigd word, alleenlyk om dat hy ons tot zo eene laage foort van hoogmoed bekwaam oordeelt? Ik ben zo befchaamd , dat ik geloof dat die vraag met ja moest beantwoord worden. C**) Ik ksn niet ontkennen liefde moeder dat ik zyne uit. trukkibfl  C 360 ) Wat zal ik hierop antwoorden ? dat het my aangenaam is, dat gy my zo veel recht doet? of dat het my moeit wanneer gy my zulks met zo veel ernst te kennen geelt ? 6. —•* Dit had gy my ook niet moeten zeggen. Het is my wel bekend, niet als meisje, maar als eene vriendin van veele getrouwde vrouwen , „ dat eene vrouw daarin haare „ grootfte eer ftelt, dat zy aan haaren man onder- worpen is." Het ftond u vry, wanneer gy ge* looven wilde, dat my deeze aanbieding als een onbedachtzaam meisje vreemd zoude voorkomen: maar bet ftond u in tegendeel niet vry om my eenige aanbiedingen te doen, welke niet pasten, nademaal dezelve met de bevelen van God ftryden, die gy wel kond denken dat ik in de heilige fchrift niet over het hoofd gezien heb. Waarmede zal een man zich verontfchuldigen, di; afftand doet van de magt waarmede de Schepper hem bekleedde om dat die voor da zwakke fexe te zwaar valt om te draagen ? * (*) Gy geeft hier zulke gewïg- tige drukking waarvan hy zich hier bedient, zeer aartig vind, Deeze naï -e taal, waarmede by zyn hart bloot legt. ,, Gy „ zult elendig mensch, " is onweêrltaanbaar. Het moet helaas! toch zeer wel bekend zyn, dat wy meisjes eene overmaatige eigenliefde bezitten, nademaal deeze man, die onze fexe zo weinig kenr, het nogthans ook reeds weet. Het Smoet ook zeer waarachtig zyn: want het genoegen waarmedfc ik deeze woorden nog dikwyls leezen zal, is hiervan eene overvloedig bewys. (*) sophia heeft het zevende punfl hier niet beantwoord Aa  ( ' 37° ) tlge bewyzen van eerliefde, dat die alle twy fel nopens* de innerlyke waardy van uw hart volkomen uit den weg ruimen: maar zoud gy u niet beleedigd geacht hebben, byaldien ik tot de aangebodene plegtigheden myne toeftemming gegeven had ? Toen het u te binnen fchoot dat ik geene vifitateur zien kan, zonder my in aller menfchen naam te fchaamen, toen had gy ook zeer ligt myn oordeel over dit gedeelte uwer aanbiedingen kunnen vermoeden, en dienvolgens had gy ■ vergeef my myne openhartigheid, deezen gehee- len zin moeten doorftryken. Ik zoude deeze vraag zekerlyk niet gaarne willen aanhooren: doch ik behoef ook niet te vreezen, dat een man van uwe denkwyze my zodanige vraag zal kunnen doen. Kan zo een waardig man als gy zyt, en die myne manier van denken kent —= kan die man, aan welken ik thans fchryf inderdaad vreezen, dat ik hem als een' onwaardigen zal aanmerken? En dat meer is, vergunt de Christelyke Godsdienst ons, om iemand te verachten hy mooge ook zyn wie hy wil ? Thans ben ik van deezen kant voor eene verkeerde uitlegging wel in zekerheid. . Maar gy zegt: ,, Ik zoude op wraak bedacht „ zyn. Myn hart is zonder twyfel zeer gebrekke- lyk: doch ik zoude bykans durven zeggen, dat dit hart, alleenlyk zo als de Natuur hetzelve gefchapen heeft, alreeds te verre boven de wraakgierigheid verheven is. Ik heb reeds aanftonds van den beginne af aan geene de minfte zwaarigheid gevonden om u uw gefchenk terug te geven : en het is in zulke gevallen een onuitfpreekelyk geluk wanneer men elkan»  ( 37i ) kanderen van weerszyden kent. Maar de dankbaarheid welke ik u voor uwe zo grondig beweezene gunftige denkbeelden verfchuldigt ben, is voor myn hart veel te aangenaam, dan dat ik deeze gefchenken anders dan in uwe eigene handen kan terug geeven hoewel niets zekerder is,. dan dat ik dezelven met geen mooglykheid behouden kan. Zo haast ik u na deezen te fpreeken kryg, moet gy, hoort gy die wel myn allerbraaffte vriend? moet gy door het te rugneemen deezer kostbaarheden my overtuigen, dat gy verzekerd zyt, dat ik u niets anders dan zuivere waarheden gefchreven heb; ten minfte, dat ik in dit geval vry ben van alle vrouwelyke zwakheden, het zy dezelve dan in geveinsdheid, of in valfche boosheid beftaan. (*) Alle dergelyke uitdrukkingen in uwen brief zyn my ten hoogfte aangenaam geweeft; want waar gy zo buitengemeen ernftig zyt daar grypen dezelve myn hart aan, dat zich echter zeer gaarne uit deeze zaak wilde redden, (f) Het is de waarheid, dat wy ons (*) Op den rand. „ Dit heb ik gefchreven in de aangenaaine hoop, dat ik alles in orde zal kunnen brengen alvoorens ik hem wederom te fpreeken kryg: want byaldien Mevrouw crof niet ten eerften om my zend, dan zal ik haar ten tweedemaal bezoeken." (■|0 Op den rand. ,, Ik zie eerst terwyl ik deeze copiëer, hoe nalaatig ik hier geweest ben. Heb ik in deeze weinig woorden niet bekend, dat waarlyk myn hart in deeze zaak aandeel genomen heeft ? En zo dit de waarheid is, was hes 4aa niet onbezonnen dat ik hem zulks ontdekte?" Aa a  C 372 ) ons wegens zeer gegronde oorzaaken in acht nee* men om aan mansperfoonen te fchryven: doch dit is eene wet in welke wy in fommige voorvallen eene uitzondering maaken. Nu heb ik uwen' brief beantwoord, en 'er blyft nu niets meer over, dan dat ik uwe zaak beflisfen moet, en deeze is reeds beflist, byaldien gy de goedheid hebt, en niet gelieft te vraagen „ waarom ik geene andere betrekkingen op u kan hebben, dan die der dank„ baarheid en hoogachting?" Onttrek my derhalven, onttrek my, braaffte man uwe liefde: maar uwe vriendfchap, welke ik in waarheid boven alles waardeer, 61 onttrek my die niet want anders raak ik alles kwyt, dat ik tot heden toe van uw geflacht heb kunnen aanneemen. Ik blyf met ongeveinsde hoogachting Uwe gehoorzaamde en onderdaanigfte &c. Hf Hf Hf Deeze 'morgen behandigde ik den bovenflaanden brief aan den Heer puff. Wat mag toch de oorzaak van die pynlyke hartklopping geweest zyn , die ik onder het verzegelen van denzelven gevoelde ? Hy nam dien met een zo droevig weezen aan, dat het my door de ziel fneed, eri ik moest myne hand als met geweld weêrhouden, dat dezelve hem den brief niet wederom ontrukte. Ik heb ook tot heden toe de grootfte moeite der waereld gehad om myne gedachten, van hem af te trekken. Niets is zekerdeE dan dat ik zyne huisvrouw nooit kan worden , doch eene onbe-  C 373 } kende ftem in myn gemoed roept my zonder ophouden toe, dat ik hem nog niet had moeten antwoorden, vermits ik myns bedunkens den waaren grond van myne weigering nog niet genoeg voor God beproefd heb De Heer puff fprak geen enkel woord, maar hield zyne oogen ftyfop myn' brief gevestigd. Ik neeg en ging aanftonds van hem af; ook hoop ik, dat hy my van die vraag verfchoonen zal, waarvan ik op het einde van myn' brief gewag maak, of anders dort hy my in de uiterfte verlegenheid. Het is evenwel onmooglyk dat ik ooit myn hand aan hem kan geeven: jazoonmooglyk, dat ik my zelve niet eens m een onderzoek wegens de oorzaak deezer onmooglykheid mag inlaaten. Dit zy thans wegens myne eigene zaak genoeg. De Heer m a l g r é begint het nu recht te meenen. Hy heeft my gebeden om hem in zyne vryagie met betjê te dienen; doch ik heb zyn verzoek ronduit geweigerd, om dat ikmymet dergelyke zaaken voldrekt niet meer bemoeijen wil. Dit zoude ik hem zeer gaarne hebben willen zeggen, en ik had even zo gaarne daarby gevoegd , dat ik hem een beter noodlot toe- wensch: want een van beiden is zeker of bette geeft hem zyn affcheid, en zulks wel op eene wyze, die hem zeer naa aan 't hart zal gaan, ten zy dan dat zy zich voor eene enkele reis beteugelt om hem die verachting te betoonen, waarmede zy genoegzaam alle menfchen bejegent of zy geeft hem het jawoord; en dan is de arme malgró onuïtfpreekelyk ongelukkig. Ik kan, by dat alles, niet begrypen wat zy in haar Aa 3 fchild  C 374 ) fchiïd voert. Zy verzocht my heden; dat ik by haar wilde komen want zy is bedlegerig. „ Ik wil niet „ ontkennen beste fytje," zeide zy, „ dat ik „ eerst zedert weinig dagen een vertrouwen in u ge„ kregen heb: doch nu is my eene zwaarigheid over„ gekomen, waaruit my niemand anders redden kan „ dan gy. Ik ben te eenemaal uit de gunst van my- nen Oom geraakt, en nademaal gy zyn hart in uwe j, handen hebt, zo verzoek ik, dat gy hetzelve we„ derom tot my genegen maakt. Wil my die ver„ zoek niet weigeren, nog zeg my dat zulks een ,, ongegrond vermoeden is, want niets is zekerder ,» dan dat myn oom my nu niet meer bemint. My„ ne gerustheid zou haast tot my wederkeeren, wan„ neer hy zich liet overrecden, om nevens myne moej, der, my van zyne verdere liefde en genegenheid plegtig te verzekeren. De ziekte, die ik thans on„ der de leden heb is zeer finartelyk, en ik merk aan „ myne tegenwoordige zwakheid , dat ik zo niet myn „ bed, ten minde myne kamer langen tyd zal moe3, ten houden. Myn gemoed houd zich met zeer ern- ftige zaaken bezig: doch ik befpenr echter, dat „ myne eenzaamheid de woede van dat hartzeer derkt, 3, met het welk ik de uitgebluschte liefde myner na5, beftaanden zoek wederom te roepen. " Ik beloofde haar dat ik alles doen zoude, dat zy wenscht, en deed zulks ook ten eerde. De Heer puff, aan wien ik myn brief toen nog niet gegeven had, is nevens zyne zuster een' geruimen tyd by haar geweest, en beiden hebben haarde krachtigfte verzekeringen van liefde gegeven, waarvan ik de redenen geen-  ( 375 ). eeenzins begrypen kan. By deeze gelegenheid zag ik fet goede hart van haaren Oom, welkehaar hoeneer zy weende te grooter tederheid bewees. Haare ztekte beftaat in geduurige zwaare'pyn in de fchouders,' waarvan de Doftor de waare oorzaak nog met ontdekken kan. Zy heeft aldaar eenige gezwellen, welke ZY naar onze meening van eene vergiftige mosfel gekregen heeft, alhoewel wy, die met haar van hetzelfde oerecht gegeten hebben, allen wel en gezond zyn. Lotje lacht 'er om, en zegt dat deeze uitvinding om oogenfchynlyk ziek te zyn , zeer listig is. Ik vind seen behaagen in deeze fpotterny van lotje. Nimmer heb ik het meisje voor kwaadaartig aangezien, en ik wenschte wel, dat ik deeze kwaade trek van haar nooit ondervonden had; want het is de waarachtige waarheid dat betje dergelyke ongemakken aan haare fchouders heeft. Mevrouw van den berg is tegenwoordig zeer teêrhartig, zo dat dit uurtje voor den Heer schultz zeer voordeelig zoude zyn,by aldien hy hetzelve maar niet verzuimt. Ik hoor dat hv een landgoed gekocht heeft; misfchien wil hy hetzelve eerst in orderbrengen, en men zegt dat hetzeer fraai zal worden. Maar hoe zal ik 'er by daan, byaldien de moeder anders genegen was dan ik hem hoop gegeven heb? Ik zoude nog veel meer te fchryven hebben, doch ik vrees dat myn brief te laat aan de post zoude komen. Nu begin ik de uuren reeds te tellen tot op oe aankomst van mynen broeder, want éér zal toch de Heer puff zich niet willen overtuigen laaten, dat zyn Aa 4 moi"  ( 37Ö ) noodlot reeds beflist is. Lotje begeert met alle geweld, dat wy zaamen op éénen dag zullen trouwen, want zy twyfelt nu niet meer aan haar geluk, en haare tegenwoordige onpasfelykheid is volftrekt niets anders dan een gevolg van de fchielyÜe verandering in haare vooruitzichten. Vaar wel. SOPHIA. XVII. BRIEF De Heer puff aan den Profesfor T*. koningsbergen. Dingsdag den 21 Jury vroeg. Daar heeft my die malle Do&or het te bed leggen voorgefchreven, zodat ik niet buitens huis mag komen. Ik ben anders gezond genoeg maar zeer gealtereerd. Maar ik merk wel, myn lieffte Profesfor, dat gy uit dit eenvoudig begin zeer moeijelyk befluiten kunt, dat ik van een allerverfchrikkelykst ongeluk wilde ïpreeken. Wat zal ik arme man beginnen zo gy geen' raad weet ? sophia is weg! gefchaakt zo waarachtig als myn naam puff is! xorneus zal u dit alles uitvoerig verhaalen. Gisteren avond naamelyk kees heeft het met zyn eigen oogen gezien , ftond dat engelachtig meisje aan de deur; vraagt gy of ze ook opgefchikt was?  ( 111 ) was* dat weet de jongen niet, maarhy denkt. Neen! Zv roept zelve om een' draagftoel en gaat er in zitten; en daar ftaat die Ösfenkop niet verre van daan, die fpalkt zyne kaakenop, maar volgt haar met, en zo wee was ze. Ik heb hem ook voor zyne moeite een dozyn klappen met een endje dag laaten toeftellen , en nu heb ik van de morgen de heele ftad al met hem doorgekruist: maar wat helpt het? Daar loerden wy gisterenavond tot laat inden nacht, ofzvook zoude weerom komen; maar wie niet en kwam, dat was sophia. Ik bleef den geheelen nacht in het tuinhuis; wie weet of ik daardoor met verkou. wen geworden ben ? Gv zult nu wel merken kunnen welke foort van gedachten ik op dit voortreffelyk meisje heb. Ik heb gisteren ochtend wel een' brief van haar ontfangen, die my weinig troost geeft: in 't geheel geen troost zoude iemand anders zeggen. Wat zou zy dan voor redenen kunnen hebben, dat zy ft.lletjes wegloopt? Ook zvn alle haare zaaken nog by myne zuster aan huis _ü maar fchryf ik hier niet alles in het honderd? Ik heb alle draagdoeldraagers reeds gevraagd,maar die Kaerels zeggen, dat zedert wy de ^SSEN£ier hebben, zich veele vreemden daarmede ophouden, die onder haar gild niet zyn, en die zy ook niet kennen. Tot wien zal ik my keeren ? myn waardfte Profesfor * De Studenten weeten immers alles wat er op den aardbodem gefchied: zoud gy van deezen mets verneemen kunnen? Ik zend u hiernevens een bems die redelyk zwaar is: fpaar geen geld om het begeerAa 5 *e  C 378 ) de nieuws uit te vinden, en hetgeen 'er dan nog overfchiet, geef dat aan die Profesforsvrouw en kinderen , van welken gy my onlangs gefproken hebt. Myn Heer Profesfor! zo gy my en l o t j e voor deeze reis helpen kunt, zo wil ik alle uwe armen weerom helpen; Maar ik bid u om Gods wil dat gy my dit verzoeken de moeite die ik u geef niet kwalyk neemt; en ver. zwyg alles gelyk gy pleegt te doen. Ik ben uit grond myn's harten. &c. C. puff. XVIII. BRIEF. De Heer less** aan charlotte van den berg. munchen den 28 Juny. Lees het inleggende papier (*) myne liefde vriendin ; en gy zult aanftonds overtuigd worden, dat een man, die, geduurende den oorlog, naar rusland, van daardoor een groot gedeelte van duitschland, vervolgens wederom naar rusland en door byna alle Gouvernementen van hetzelve, en eindelyk we. derom in het Duitfche Ryk heeft moeten reizen, uwe brieven onmoogelyk ontfangen kon. Het voorval, dat my in de laatstledene maand Mei verhinderde om door koningsbergen te trekken, ismyzoveel te P Bat p3picr is ons niet ter hand gefield.  ( 379 !> te onaangenaamer geworden, zedert dat ik weet, dat gy met uwe familie in koningsbergen woont, ïk hoorde reeds in w a r s c h a u w dat men my uwe brieven had nagezonden, doch ik heb die eerst ia ments gevonden, en ontfing in bamberg de laatile nevens eene inleggende van zekere vriendin welke zich toenmaals by u ophield, (t) Gy hebt in uwen laatften brief, met eene gulhar; tigheid, waarvoor ik u gaarne duizendmaal de handen wilde kusfen, alle uwe hartsgeheimen aan my geopenbaard. O hoe wel verdient gy, dat gy gelukkigzytl ma* ik u bidden, verzuim toch geen oogenbhk om my°te laaten weeten hoe het ftaat tusfchen u en den Heer schultz, en of gy nog altoos denkt, dat gy met hem zult kunnen gelukkig worden? Ik zoude in mynen brief net eveneens met u fpreeken als ik ra hamburg, gelyk uw Leeraar en vertrouweling deed, zo de posten nu aan zo veele toevallen met blootgefteld waren. Morgen vertrek ik wederom naar rusland. Schryf my ondertusfchen naar Warschau w en maak in uw huis voor my een kamertje gereed; want ik denk, vermits ik juist geene groote haast zal hebben, eenige dagen by u te vertoeven. Tot dien tyd myn hart klopte my, terwyl ik deeze drie woorden fchreef! ■ • tot dien tyd kan ik u in de plaats van myn' raad, dien gy van my eischt, alleenlyk zeggen dat ik den Heer schultz gaarne wilde leeren kennen. Ik vind in zyne gefchiedenis, hoe (f) Dit was sophia. Zie den XXII brief van het*=rflc deel.  C 380 ) hoe kundig myn waarde lotje hetzelve ook vet. haalt, echter hierendaar zo iets, dat my aangaande zynen aart in twyfel brengt. Heb ik onrecht, myn beste lo tje, wanneer ik denk dat hy, of nog zeer jong moet zyn, of dat hy in zyne eerfte opvoeding bedorven is? Wat my betreft, en gy weet, dat ik hier de waarheid fpreek, ik leef in mynen omgang met uwe fexe volgens geheel andere beginfelen , dan de zyne zyn, volgens welken het fchynt als of hy eensdeels zich groote verdienden wil aanmaatigen, en als of hy ten anderen in zyne waarlyk nog zeer duistere vooruitzichten in het toekomende, eene beminnelyke juffer op hem poogt te doen verlieven. Is het nog niet te laat zo fmeek ik u, dat gy zyn noodlot niet beflisfen wilt, éér ik te koningsbergen kom. Ik kan met zekerheid vermoeden dat hetzelve nog niet beflist is, want het fchynt my zeer onwaarfchynlyk , dat uwe moeder zo gereed zal zyn om haare toeftemming te geeven: en ik ben zeer wel overtuigd dat gy zonder die toeftemming niets beginnen zult, nademaal uwlieder heimelyke briefwisfèling u alreeds genoeg gekweld heeft. Gy fpreekt niet één woord aangaande betje: dit doet my vreezen dat haar aart nog onveranderd is. Ach! mogt ik haar toch maar eens gelukkig aan den man zien! Ik zal deezen afbreeken, vermits wy toch wel haast eikanderen fpreeken zullen; en alsdan zult gy ondervinden , dat ik met geen minder eerbied als voorheenen ben Uw Zeer ootmoedigen vriend less ** P. &  ( 3*i ) P. S. Uwe uitmuntende vriendin beeft my onder uw couvert met eenen brief vereerd, welken ik zeer gaarne zonder uitftel zoude beantwoorden, byaldien zy my niet gefchreven had, hetgeen ook in uwen bevestigd! wierd, datzy koningsbergen binnen weinige dagen verlaaten zoude. Ik bid u, fchryf my toch ten; eerfte werwaarts zy zich begeven heeft? Is het waar, dat zy my niet kent? zo niet, dan zeg my hoe zy zich gedroeg wanneer gy my aangaande met haar gefproken hebt. De oorzaak deezer vraagen zal ik u in het toekomende wel eens ontdekken: maar vermits 3, map-  ( 384 ; „ manten vrouwen fchoeogespen, van Engelsch maak; „ fel, meer ovaal dan rond. De fteenen zyn wel „ niet van het eerfte water, maar evenwel uitneemend „ fraai. Dezelve zyn daaraan kennelyk , dat de „ beugels en de tongen van ftaal met goud zyn inge„ legd. Alwie van dezelve by den drukker deezes „ kan aanwyzing doen, zal twintig dukaaten tot eene „ premie hebben." Dit was eene 'naauwkeurige befchryving myner ges. pen; maar ik kon ondertusfchen van de zaamenhang van deeze zaak in 't geheel geen denkbeeld krygen. Ik begon echter te vermoeden dat de Heer pu ff die misfchien van iemand had gekocht, die dezelve geftolen had: maar ik dacht by my zelve wederom: zo ik dit zeg, dan beken ik opcntlyk, dat ik met eens anders goed heb willen pronken, en ik zoude den Heer puff tevensin moeijelykheden inwikkelen, welke eindelyk op my zelve moesten terug keeren. De man merkte myne verlegenheid , en luisterde my zeer zoetjes in, hoewel wy met ons beiden maar alleen waren: „ Het fpyt my van uwent wege, myn „ zoete meisje, want het is jammer dat zulk een lief kind als gy, zich met zulke zaaken ophoud , denk „ fpoedig, hoe gy die zaak best uit de waereld helpt, „ My dunkt myn Heer, gy behoorde van myne % onfchuld overtuigd te zyn, en u te fchaamen dat si gy my als een flecht vrouwsperfoon behandelt, dat „ tot de eene of ander infame daad bekwaam is. Ik „ moet zeggen, dat..." maar nu wilde myne tong niet verder, ik gevoelde alle de bitterheid van met eene fchandelyke daad befchuldigd te worden, en tevens    C 385 5 vens de hartgrievende onmooglykheid om my zelve uit eene zaak te redden, waarin ik my door myne eigene dolle heethoofdigheid geftort had. Hy zeide nogmaals zeer zoetjes. „ Ik béken dat gy 'er het aanzien niet van hebt... maar anders zyn de omftandigheden zeer veel tot uw nadeel." Hierop nam hy de étui met de gespen, en vergeleek dië by het bovengemelde advertisfement. Ik kreeg moed om dat hy zo zoetjes fprak, en (ik ftaa, nog tot op dit oogenblik verwonderd over den móed , dien eene goede zaak ons inboezemt) rukte hém' de gespen uit zyne hand, terwyl ik zeide : ,, Zo 'er hiér „ ergens een toehoorder verholen is, laat die ten min-' „ fte zo vrypostig zyn als ik. " Ik opende met een de deur van een kabinet , dalar ik met geen gering genoegen Mevrouw grof zo fterk tegen de deur vond leenen, dat zy door dit onverhoeds opengaan van dezelve, hals over kop in de kamer viel. Zy fchreeuwde al haar best terwyl zy zich van haaren val herftelde, dat de man my de gespen wederom zoude afneemen, maar ik zeide hem, vermbedelyk met een gezicht, dat hem niet onverfchillig was': Ik denk Mynheer dat gy u niet gaarne zoud willen vergry4yt pen aan eene perfoon die waarlyk niet zonder goé,, de befcherming is. Brengt uw ampc het mede, dat gy myne verantwoording opfchryft, fchryf dan dat , ik onfchuldig ben , en dat gy zonder verder onder* zoek te doen de blyken myner onfchuld reeds ge. ,-, noeg gezien hebt; en ontflaau vervolgens Mynheer j, van eene zaak, waarin geen eerlyk man-zich kan laaten gebruiken." Bb Hy  ( 3*ö ) Hy fcheen ontroerd, doch greep echter naar mynen arm, welken ik terug trok,terwyl ik nogmaals zeide: „ Bedenk wel dat ik hier niet geheelenal vreemd „ ben." „ Ne tranchezpas de P Importante; poch maar zo „ niet Mejuffertje Onfchuld " fchreeuwde Mevrouw crof; „ en geef de étui maar goedwillig weêr te 3» rug.'» „ Zyt gy hoogedele Mevrouw, hier de Rechter of de aanklaagfter ? " ,, Cela peut vous être indifferent; wat raakt het u? w ïe prstens être obeïe;" en met een greep zy naar myne hand, welke ik in myn' zak gedoken had. De Secretaris, of wat hy ook zyn mogt, zeide onder het heenengaan r „ Ik ben niet al te wel onder„ recht, Mevrouw, en moet nader bevel gaan haa„ len." Myne tegenftreeffter was veel fterker dan ik, dus kostte het haar niet veel moeite zich van de etui meester te maaken. „ Welnu Mademoifelle? mobftine. ,, nerez-vous a prefent? Maak je maar gereed om „ voor een' anderen Rechter te verfchynen; parieriesa, vous que vos affaires iront mal? pouviez - vous vous „ emlarquer plus mal que cela ? " „ lk zal niet anders dan in het uiterfte geval van '„ nood, dat geene zeggen, wat de Rechter weeten „ moet." (Maar hoe beefde ik ondertusfchen myn lieve jetje!) „ Wilt gy evenwel de waardy van ,, deeze gespen tegen dezelve verwedden, dat gy in n dat £eval zeer ftecht te pas zult komen? " » Ik  C 387 ) ïk geloof, 'fimagine as fez, que vous pouvezitrt „ uneprinctsfe de theatre.... Hier verloor ik alle geduld: „ Madame* zeide ik haar, haare eigen gemaakte maniere en toon nabootfende, „ ce fitte bigarrê vous donne un tres ■ grand ru „ dicule, & invalide votre ferieux. Parions Fran„ gois; cela m'amufera, & vous fera voir a qui ,, vous avez a faire," Zy was zot genoeg om deeze uitdaaging aan te neemen; en vermits zy datgeen, hetwelk zy in het Hoogduitsch dacht niet anders dan woordelyk, ofin bet geheel niet kon uitdrukken: zo begon ik daarover, ik wü het wel bekennen, zodanig te fpotten, en zy wierd zo boosaartig, dat wy voor onpartydige aanfchouwers eene zeer fraaije vertooning zouden gemaakt hebben. Zy befchuldigde my maar zo zonder eenige omwegen te gebruiken rechtftreeks van dievery, en ik bewees haarin tegendeel, dat myne zaak zekerlyk moest goed zyn, vermits ik haar deeze gespen zonder eenige voorzorg te gebruiken had willen verkoopen, dat ikmy niet verborgen hield, dat ik nog onlangs zonder vreeze aan haar huis gekomen was om dezelve weêrom te eifchen, en op heden wederom geen bedenken gedragen had om geheel alleen by haar te komen ; en voegde tot befluit daarby, dat ik het beloop van deeze gantfche gefchiedenis niet wel verhaalenkon zonder eenige aanzienlyke perfoonen te beleedigen, en dat byaldien zy my daartoe noodzaakte de geheele verantwoording van die beleediging op haar dak aoude te huis komen. Het fcheen, als of zy dit alles wel gevoelde, maas B.b 3 2V  C 388 > zy heeft of flechte raadgeevers gehad, of haare verbittering over den brief, dien ik haar gefchreven had, maakte haar voor alle myne redenen doof. Zy dwong zich tot een' gemaakten lach, en zeide: „ Gy moet „ zekerlyk goed befcheid weeten ; want gy kunt braaf „ dreigen. Ik houd ftaande, dat gy welligt de ongetrouwde Gemaalin van den een' of anderen Rusfi,, Ichen Generaal zyt," dit drukte zy naderhand ee„ nïgemaalen vry duidelyker uit) „ en als dat zo is, ,, dan is het zekerlyk myn groot geluk, dat myn man ,, amptswege verplicht is, deeze zaak te onderzoe„ ken: maar gy kunt ook even zo goed eene land„ loopfter zyn , en dit moet eerst eens onderzocht „ worden. En is dit geval de waarheid, dan zeg ik „ u welmeenend dat het u minder fchande zal zyn, „ wanneer gy vry uit bekent, dat gy geene kloosrer„ juffer zyt, dan wanneer gy u zelve aan onderzoe„ kingen bloot fielt, welke ik uverzekeren kan, dat „ eclatant genoeg zullen worden." Ik kon het volftrekt niet langer uitftaan, dat ik van dit wyf zo verfchrikkelyk beleedigd wierd, en wierd zo befchaamd dat ik naauwlyks in flaat was om haar tegen te werpen , dat 'er nog wel een derde geval mooglyk was. „ Gekheid!" gaf zy ten antwoord, „ gy begeert misfchien, dat ik u voor de bruid van den een' of ander' jongman zal aanzien, wiens naam gy nog s9' niet noemen durft. Zacht wat, Juffertje, de zoon van een' privaat' man kan geene gefchenken geeven 3, van zulke groote waardy. Alwie dat gelooven ^ wilde, moest geen ziertje meer brein in zyn kop „ heb-  C 389 ) hebben als gy zelve. Doch ik weet zelve niet; 11 waarom ik zo veel toegeeflykheid gebruik dat ik „ my zo lang met zulk een armhartig zusje beezig ' houde. Het is reeds Iaat, en men kan nu niets )l verder uitrechten. Gaa daar* in dat vertrek, en verwacht morgen myne, of zo gy wilt hooger be- „ velen." . • . „ Wie geeft u de magt Mevrouw om my in hec& tenis te neemen?" Zy belachte my zeer fpottelyk , en ging in de kamer, welke zy my had aangewezen. Ik volgde haar om naar den trap te gaan, maar zy keerde zich eensklaps om, en ftiet my in een klein Kabinet, waarin ik tot myn geluk een bed zag ftaan. Het was nu reeds tien of elf uuren des avonds. Myne vensters hadden het uitzicht over den pregel , alwaar alles in rust en fiilte was : en genomen dat ik hier of daar menfchen gezien had, zo zoude ik het toch niet hebben durven waagen iemand te roepen. Ik nam in tegendeel het befluit (hoe zeer zulks ook myne eer had kunnen benadeelen) om haar de gespen tefchenken, en haar vervolgens om myn ontflag, en het verzwygen van dit geheele voorval te fmeeken. Het is zeker, dat ik dit befluit niet zoude hebben kunnen neemen , byaldien ik niet geweten had dat ik koningsbergen binnen weinige dagen verlaaten zou: het was echter daarmede nog niet zo kant en klaar, want ik fprak niet één woord, toen Mevrouw grof een weinig naderhand door een fterk oud wyf verzeld in myne kamer trad om my eene kaars en een flecht avondmaal te brengen, welk laatfte ik meende, Bb 3 dat  < S9» ) dat in een verfchen haring en eene fles bier beftond. Ik gebruikte het bier, want toorn en angst maaken een mensch zeer dorstig. Ik ging vervolgens op het bed leggen, doch kon geen' den minden flaap genieten, en het was reeds helder dag, eer ik een aaneengefchakeld denkbèeld maaken kon van hetgeen my te wachten ftond of wat ik doen moest. Boven alles pynigde my myn innerlyk verwyt, dat ik my zelve dit ongeluk op den hals gehaald had. Het fmartte my, dat ik van dit wyf een' zo onbefchaamden brief ontfangen had, maar myne voorgenomene wraak daarover was tog inderdaad niets anders dan, hetgeen men onder de mannen met den zo verachtelyken naam van fnorkery beftempelt. Ik mogt het dan in my dienzelfden naam, of dien van hoogmoed of onbezonnenheid noemen het was evenwel altoos flecht van my gedaan, en ik wierd verdrie» tig over het denkbeeld dat ik met het goed van anderen gepronkt, en my in myne tegenwoordige nedrigheid tegen eene magtige en ryke vrouw had willen verheffen. EERSTE VERVOLG. Deeze morgen om agt uuren kwam het fterke wyf van gisteren, en begroette my in deezervoegen: De weledele Mevrouw laat u zeggen , dat gy ten p eerfte by haar komen moet.'* Het  C 99i ) Het ftrekte eenigermaate tot myne gerustheid, toen ik merkte dat 'er geene mansperfoonen in deeze zaak gebruikt wierden, en befioot daaruit dat Mevrouw. grof van den goeden uitflag minder verzekerd was , dan zy gaarne wilde ichynen. My dus voor alle geweid veilig oordeelende, meende ik, dat ik haar trotfeeren moest, en liet haar uit dien hoofde antwoorden: Dat het my zeer verwonderde hoe zy zedert gisteren nog niet had kunnen bedenken dat zy over my mets te beveelen had. Ik bleef wederom een' geruimen tyd alleen, totdat zy eindelyk zelve by my kwam, en eene lange Franfche, en zo het fcheen beftudeerde redenvoering hield, welke hieropuitkwam :" dat zy wel merkte dat ik het op het uiterfte wilde laaten aankomen; dat haar myne hardnekkigheid leed deed; maar dat zy zich verplicht oordeelde om de gespen by den -Courantier te zenden , en my alsdan aan de willekeur van derzelver. eigenaar bloot te dellen." Zy roerde haare tong zo vlytig, dat ik weinig gelegenheid had om haar te antwoorden ; maar eindelyk kwam ook haar zoon en opende de deur, welken ik aandonds toevoegde: dat by zich met eene onbekende perfoon, voor welke hy no^ niet opgewasfert was in eene zeer onaangenaame zauk zou inwikkelen, byaldien hy één ftap nader durfde komen. Ik geraakte hierover in een' zeer hevigen woordendryd met zyne moeder, in welken ik geheelenal van myn ftuk raakte, zo dat ik my thans nog voor my zelve fchaamen moet, om dat ik my evenzo gemeen aanfteide als dit verachtelyk wyf. Onze twist was nu niet langer over de gespen maar over geheel Bb 4 »ö  ' < 39* ) iets anders, en zo onaangenaam te mynen opzichte als die ooit zyn kon: doch hoe gaauw veranderde het tooneel toen eerst eene Kamenier met deeze woorden: „ De Profesfor T * is daar!" en een oogenblik daarna de Profesfor zelf binnen trad. „ Ontfchuldig myne vrypostigheid Mevrouw. De j, Familie van van den berg laat deeze Juffer „ overal opzoeken, en ik heb zo even het geluk ge„ had vandedraagers te ontmoeten , welken haar naar „ uw huis gebragt hebben. Het is noodzaaklyk, dat zy ten eerfte terug keert." " Zy raakte in eene zichtbaarè ontroering; en bedacht zich een weinig, waarna zy hem de courant in handen gaf zeggende: „ De Juffer wilde my eenigen ,, tyd geleeden deeze gespen verkoopen , en het was „ myn plicht om den eigenaar daarvan aanwyzing „ te doen." ' Hy verzocht haar om my een oogenblik alleen te moogen fpreeken. Ik verhaalde hem toen in korte woorden (maar met welke fchaamte kunt gy zelve wel denken) de geheele zaak, zonder die het allerminfte te verbloemen, want ik was in al te grooten angst en door dit voorval tot het uiterfte vernederd. Tot befluit van myn verhaal, toonde ik hem haaren onbefchoften brief, welken ik by my had. De redelyke man poogde zyne verbaasdheid, en gelyk ik wel gelooven moet zyne innerlyke befpotting van myne dwaasheid, zo veel moogelyk te verbergen. Mevrouw grof kwam omtrent deezen tyd terug, en verzocht ons in de zaal te treeden. " Hier gekomen zynde, vroeg hy: „ Met wien heb ik  ( 393 > £ ik eigentlyk te doen? met u of met myn' Heer „ uwen gemaal? „ Met my; ik heb hem daarmede niet willen be„ lascen." „ De zaak betreft hem nogthans, volgens zyn h ampt." ' Zy wist niet wat zy h:erop zoude antwoorden. Hy ftond op. „ Met verlof, een oogenblik; ik „ zal terftond weder hier zyn." Nu waren wy wederom met ons beide alleen. „ Is „ myn man te huis? " vroeg zy aan iemand welke in de voorkamer ftond. Deeze antwoordde neen, v/aarop zy veel geruster fcheen, doch fprak evenwel geen enkel woord met my, maar hield zich bezig met de gordynen op te binden ,en vervolgens het porcelein af te veegen. Gy zult ligt begrypen, dat ik, die tusfchen hoop en vrees zweefde, ook niet veel lust tot praaten had ; maar nu gevoelde ik eerst op zyn ergst met welke ongemeene fchande dit geheel toeval my dreigde. Ik ftond voor een' fpiegel, maar ik wasmy zelve onverdraaglyk, hoe hoog een aanzien ik my ook poogde te geeven; niets is onverdrnaglyker dan wanneer men zyne eigene gedaante befchouwt, terwyl wy voordien, die ons vernedert, poogen te verbergen, dat wy ons voor hem en voor ons zelve fchaamen, en wel het onverdraaglykst van allen wanneer wy zyn* perfoon verachten. Dit zal wèDigt de oorzaak zyn waarom de hoop welke ik reeds had opgevat , eensklaps wederom verdween. „ Zal de Heer T*, dus dacht ik by my zelve (en o! hoe klopte ondertusfchen my het hart!) „ wel genegen Bb 5 „ zyn  C 394 ) zyn om dit voorval geheim te houden ? Zal dit „ boosaartig wyf, het mag dan ook uitvallen zo als ?, het wil, hetzelve niet ruchtbaar maaken? Wie t, weet of haare vriendin Mevrouw * * hetzelve 5, niet reeds weet ? En wanneer het nu al eens ge* '„ heim gehouden word, wat zal dan evenwel de Heer „ puff wel zeggen, byaldien de eigenaar van deeze „ gespen dezelve opeischt? " Ik moest hierop „ een' doel gaan zitten, want ik liep gevaar van op den grond neer te zygen. En nu kwam de Heer T* terug. TWEEDE VERVOLG' Hy groette Mevrouw grof by zyne intrede met een zeer misnoegd gelaat; en zy neeg voor hem eveneens gelyk eene ontvluchte en achterhaalde Non voor haare Abdis doen zoude. „ Gy hebt eene daad begaan Mevrouw, waarvan „ het allerverftandigfte daarin beflaat dat gy u ges, wacht hebt uwen Gemaal daarin te betrekken. Ik „ heb den Courantier het origineel handfchrifi van het „ advertisfement afgeëischt. Hier is hetzelve. Kent 3, gy dit fchrift ? " „ Neen, zo waarachtig als ik...." „ Zweer niet Mevrouw. De vrees alleen is aan% ftonds tot den eed bereid; en ik ben u uit achting ' ■ voor uwen Gemaal zo wel genegen, dat ik u hier-. „ tnede verzeker, dat gy niets te duchten hebt, hoe „ wei-  ( 395 ) ;, welgegrond uwe vrees ook zyn mag. Kent gy dié. Z fchrift?" „ Het is my onbekend. , (Tegen my.) „ Mag ik u verzoeken om den brief ;, te toonen van Mevrouw, dien gy by u hebt,--, L Is u deeze hand ook onbekend Mevrouw ? Wat zy bier uit fchrik, gramfchap en eerloozelaagheid zeide, wilikumyne henricita liefst verzwygen. Om kort te gaan, zy bekende dat zy het Xertisfement zelve gemaakt had, om my voor den trotfehen brief, welken ik aan haar gefchreven had door eenige kleine onlusten te vergelden. (£y had veeker moeten zeggen, om my aan eene open. b L fch nde bloot te dellen; hoewel ik zelve met weet , vat uiteinde zy van dit geval verwachten kon) ü! Z y fmeekte met... maar zacht! En gy myn t et t « moest myne ftilzwygendheid zo gy wilt voor PPne gemaakte grootmoedigheid houden. De Tiüfer," zeide de Heer T* vervolgens, heeft inl geval ook niet al te wel gehandeld , " wam zy was geene volftrekte meesteresfe over dee- :;^^-T'TA!hoediepgriefdendeeze , zaïhet zachtfte woord gebruiken, eene zeer flecfc ' « Raadgeeffler gehad ; want een man zou zulke !! dwaasheid nooit bedenken kunnen... Ik wenschte wel," riepzy, „ dat dit wyf... (Ik moest my zeer bedriegen, jetje, byadien Mevrouw *! de ftookebrand hier met geweest^.  ( 396 ) want zulk flag van wy ven is vast en zeker onverzoeaelyk.) „ Bedenk eens wel," vervolgde de Heer T * „ ia welk gevaar gy tegenwoordig zyt. Die gespen a, gelieft de goedhëidf te hebben van my, die aanP-, ftonds uit te leveren..." Zy deed zulks zonder uitftel, en hy opende het kasje op eene voor haar waarlyk zeer beleedigende manier, als of hy eerst zien wilde of zy 'er beiden in waren. ,, Die gespen , zeg ik, zyn het ge- fchenk van eenen man, diengy niet behoeft te ken„ nen. Wanneer hy dit advertisfement te zien kreeg, 5, zo oordeel zelve welk een fcherp onderzoek hy „ daaromtrent zoude in het werk dellen ; want de „ goede naam van deeze Juffer is tot nog toe onbe,, vlekt en haare deugd, gelyk gy zeer ligt verneemen „ kunt, voldrekt onberispelyk." Zy begon vry fterker te beeven: „ Ik bid u „ om... „ Ik ben zeer verheugd , dat ik de Gemaalin van ,, eenen allerbraafften man van dienst kan zyn. Dit „ vervolg op de courant van eergisteren, waarin uw „ advertisfement geplaatst is, is buiten deeze ftad „ van geen belang, en derhalven zyn 'er veel minder „ exemplaaren van gedrukt dan van de courant zelve. „ Het Gouvernement heeft de uitgave van dit'nieuws„ papier, om zekere tyding, welke daarin geplaatst „ is, vooreerst en tot nader order verboden, dus is „ 'er van dit vervolg nog niet een exemplaar buiten ,, het uwe uitgegeven. Zo gy nu twintig daalders „ wilt befteeden tot het drukken van een nieuw ver- » volg  C 397 > » volg , waaruit uw advertisfement zal weggelaten „ worden, zo zal ik de geheele tegenwoordige druk „ aan my laaten uitleveren , en dan kan 'er geen „ mensch het minfte van gewaar worden. Zo niet, „ dan kan deeze zaak niet lang voor uwen Gemaal „ verborgen blyven." Zy is zo gierig als een meineedig Advocaat: maar zy haalde echter met de grootfte vaardigheid vier goude pistoolen voor den dag , en fmeekte nogmaals om dit geval daarmede uit de waereld te ^elpen. Wy beloofden haar zulks, cn ik deed het van myn' kant zonder de geringde fpyt, want ik was al te befchaamd wegens de dwaaze vertooning welke ik thans in de oogen van den Heer T * maakte. Maar zie, die braave man verloste my daarvan met zo veel goedheid! waarlyk een Geleerde , die zyne waereld kent, overtreft eene menigte van anderewelleevende menfchen. Terwyl wy in de koets zaten, waarmede wy niet naar huis, maar de poort uitreeden, fprak hy my in deezervoegen aan. „ Mag ik ü raa, den Mejufïer, zo geef aan alle uwe vrienden, en , boven al aan Mevrouw van den berg, wan'„ neer deeze u wegens het een of ander ondervraagen ~ mogten, geen ander antwoord dan dit: Dat zy u ], zeer verplichten zullen , byaldien zy u geene de „ minfte navraag willen doen, wegens hetgeen u ze,, dert deeze laatfte twaalf uuren bejegend is ; en gy „ moet by dat antwoord zeer ftandvastig blyven. Ik „ van myn' kant beloof u eene onverbreekelyke ge„ heimhouding. Allen de afgedrukte exemplaaren van het advertisfement, heb ik zelf verzegeld, en „ zul-  C 398 > zullen my in dien ftaat te huis gezonden worden; „ daar ik dezelve zonder uitftel aan de vlam zal opof„ feren. Maar " (terwyl hy myne hand kuste) vergun my nu met een dat ik u bidden mag, de „ Heer puff hoe eer hoe liever gelukkig te maaken; „ want niet tegenftaande myne voorzorg kan dit ge. val als het ongeluk weezen wil; evenwel nog uit- komen: wy kunnen ten minfte niet weeten, of die s, man wel zwygen kan, dien gy gisteren by Mevrouw „ grof ontmoet hebt. En gy kunt zelve ligt be- grypen, dat de Heer puff zeer wonderlyk zou„ de ftaan kyken, byaldien hem zodanig gerucht ter 5, oorenkwam." Zulk eene elendige figuur als ik toen maakte, kunt gy u met geene mooglykheid voordellen. Ik zeide na lang ftilzwygen, eindelyk met traanen van misnoegen waarover ik my tevens niet weinig fchaamde: „ Wat „ ben ik toch ongelukkig, dat ik hier niet éénen raad- geeverheb!" Hy nam een fnuifje, keek buiten de koets, en gaf geen antwoord. , Ik zal den Heer puff,'' zeide ik verder, „ zyn gefchenk ten eerfte terug geeven.. . ' Hy gaf wederom geen antwoord. Hoe moet my deezen man op dat oogenblik veracht hebben! en hoe harfenloos heb ik my in deeze geheele zaak gedragen! Ons rytuig hield ftil voor een' tuin, daar hy myaan eenige Dames van zyne kennis voorftelde, na dat hy my alvoorens gezegd had, dat hy eerst met den Heer PüiFif en met lotje fpreeken moest, éér hy my / naar  ( 399 ) naar hét huis van Mevrouw van dek BEfce kon terug brengen. Gy kunt ligt denken met hoe veele ernst ik hem fmeekte om aldaar, zo veel als zyn kon, myne eer te redden. Hy kwam binnen een klein uurtje te rug, en verzeide my toen naar huis. Mevrouw van den bero ontfing my zeer koel, en gaf te gelyk zo veele blyken van nieuwsgierigheid, dat ik zedert vrees om in haare tegenwoordigheid te komen. De Heer puff is ziek; en lotje zegt my dat de Heer T*, beide haaren oom en haar gebeden heeft om wegens myne korte afwezigheid gerust te zyn, maar my echter nooit naar derzelver oorzaak te vraagen. Nu is my alles in dit huis afkeerig: want zonder vrymoedigheid in eene vreemde familie te zyn, is zekerlyk een zeer pjmlyy ke toeftand. Gelukkige henrictta! hoe wel ben ik verzekerd dat gy niet in myne plaats zoud willen zyn. Ik bid nog eens: verfcheur deezen brief voor al hoe eer hoe liever; ik kan heden de gedachten aan Mevrouw E, met geene mooglykhsid verdraagen. XX. BRIES  ( 400 ) XX. BRIEF. Sophia aan Mevrouw E. koningsbergen. Donderdag den 23 July. lieve moeder, ik ben verraden- Lotje die zedert eenige dagen zeer achterhoudend is, heeft heden zo fterk op myn huwelyk met haaren Oom ge* drongen, dat ik om rust te hebben , haar eindelyk zeggen moest: „ Dat myn hart niet meer vry was, „ maar dat ik volftrekt begeerde, dat zy daar geen „ verder onderzoek naar zou doen." Dit wil in den grond genomen, niets anders zeggen, dan dat myn hart geene vryheid heeft om zich aan deezen man te onderwerpen, nademaal hetzelve geene liefde voor hem gevoelt. Lotje is ten uiterfte discreet, zo dat ik in het minst niet tvvyfelde of zy zoude voortaan nimmermeer van haaren oom gewag maaken, of ooit eene vraag doen, welke de vryheid van myn hart betrof. Het viel heel anders uit. Na dat zy ftilzwygend , en genoegzaam als {pottende gemeesmuild had, voegde zy my toe: „ Hoor „ fytje, bedenk wel wat gy doet. Ik wil niets „ onderzoeken, maar volg myn' raad en neem den „ Heer PUFf tot uwen man, offchoon gy zeer wel weet,  ( 4°i ) ii weet, dat uwe oude liefde geene bloote harfeni fchim is." Ik weet niet of myn fchrik dan of hartzeer my verried. Ik ftond reeds op het punt om haar misfchien op eene zeer verdrietige of zeer wanvoeglyke manier te antwoorden, toen zy my op het onverwachtst omhelsde , en my verhinderde te fpreeken. „ lk wil „ geen enkel woord meer fpreeken," riep zy uit: ,, maar myne beste fytje, breng de zaak van den 5, Heer schultz toch zo haast als mooglyk is, ,, tot een gewenscht einde." ,, Op die voorwaarde zal ik het doen , alhoe„ wel..." „ Zwyg ! Ik wil niet gewaarfchouwd zyn. Gy „ kent geen van allen de Heer schultz; maar „ zo myne moeder myn befluit afkeurt, zo.zal ik 'es „ ook aanftonds van afzien, want dit heb ik my voor„ gefteld als een kenteken van den goddelyken wil' ,, Voor het overige zeg ik u nog eens, ik wil niet „ gewaarfchouwd zyn." „ En zo (gelyk paddiisg„ thon ergens zegt) moet men ook doen, wanneer men zyner harten wensch bevredigen wil, want anders bemoeijen andere menfchen, die verftandi„ ger zyn dan wy, zich met onze zaaken, en zulks is zeer pynelyk, voornaamelyk in de belangens van „ het hart, welke naar alle vermoeden by dien naam „ genoemd worden, omdat het, verftand daarmede „ mets te doen heeft." „ Ik moet hierop tweeledig antwoorden, " zeide ik: ,, vooreerst zyn dergelyke voorwaarden zeer be„ drieglyk; en ten anderen, byaldien het oordeel Cc „ van  ( 432 ) J, van uwe moeder maar alleen beflisfen zal, zo isi „ het billyk, dat voortaan niemand.met haar tenvoor„ deele van den Heer schultz fpreeken moet, en bygevolg ik ook niet." Zy was verdrietig en beet op haare lippen. Met een haalde zy een brief voorden dag: zo gy my „ kwaad maakt, dan : luister maar eens!" }, Hierop las zy ten naafte by als volgt; „ Eene Juf„ fer Van omtrent negentien jaaren oud; niet klein van „ postuur; heldere oogen; wel befneeden van mond en kin; zeer mooije tanden; fraaije handen; een „ bevallige gang; aangenaame uitfpraakinhetFransch en Duitsch; achterdochtig, niet altoos even vro- „ lyk " zyt gy dat fytje?" Dit beleedigde my ten uiterfte. „ My dunkt gy „ wilt my laaten uitveilen ? " „ Vooral niet; is dit dan myn fchrift?'" terwyl zy den brief voor myne oogen hield, maar dien zo fchielyk wederom opvouwde dat ik 'er niets van zien kon dan dat het met haare hand niet gefchreven was; ik zag buiten dien een postmerk op het adres. Nu fchoot my aanftonds myn' zotten brief aan den Heer less** te binnen. Zou deeze misfchien aan lotje gefchreven hebben ? Doch neen! want hy zoude ten minden welftaanshalven, een brief aan my ingefloten hebben. Ik was in dit oogenblik al te zeerverbysterd, dan dat ik zulks had kunnen bedenken; dit is al het antwoord dat ik haar geeven kon: „ Onze vriend„ fchap myn kind is van dien aart, dat die doordee„ ze kortswyl, hoe zeer die my ook mishaagt, niet 5, moet verbroken worden. Ik wil niets onderzoeken i  ( 4°3 ) , ken: maar zo gy my ook naar het een of ander , vraagt, merk dan myn ftilzwygen niet aan als een „ kenteken van verachting, maar liever als iets, dat „ vast befloten legt." Zy zweeg, en meesmuilde op eene manier die my zeer mishaagde. # # # Lotje heeft deezen dag zeer vlytig gefchreven: Zy is ongemeen vriendelyk; maar ik zoude haast durven zeggen,, dat het eene gemaakte vriendelykheid is. Ikmogtbykans om my te wreeken.... Ja, het zal gefchieden. Ik wil haar deezen brief, dien de Heer schultz zo aanftonds onder myn adres gezonden' heeft, niet éér dan morgenochtend geeven. % $ sjc „ Aanbiddenswaardige • Zeer geliefde vriendin, „ Byaldien de tederfte liefde , byaldien myne ontf Handigheden, welke u nu niet langer onbekend zyn,# byaldien myne bediening (want thans ben ik inge„ volge van uwe begeerte als Hofraad aangefteld, en ,-, en zal zo ik, of laat ik liever zeggen, zo gy zulks „ begeert, als Secretaris van de Ambasfade naar „ w e e n e n vertrekken een zékere ftap „ tot toekomende verhooging) byaldien myns vah ders toeftemming, byaldien dit alles eenigen in. Cc % ri vloec*  ( 404 ) „ vloed op uwe genegenheid heeft ,< zo vergun my j, dat ik my thans voor uwe voeten kom werpen, om aldaar uw laatst befluit wegens myn toekomend nood„ lot af te wachten. Ik kan nog niet begrypen tot „ wat einde men my naar den Heer puff gewezen „ heeft ? maar noem hem of wien gy wilt, zo zal de allerfpoedigfte gehoorzaamheid en "onderwerping aan uwe bevelen ten getuige ftrekkenvandieeeuwigduurende genegenheid en thans hoogst ongeduldige „ liefde verftrekken, met welke ik my noem &c. schultz." jJc 3jC Myn hart is echter onbekwaam om het geluk van lotje één oogenblik te vertraagen. Ach! dat zy nu toch inderdaad gelukkig wierd! Ik gaa nu in dit oogenblik daar zy zit te fchryven, haar deezen hrief voor den neus werpen. De vreugd van lotje is onbefchryflyk groot. Haar oom, van wien ik zo aanftonds meer zal zeggen, kwam juist in het vertrek zo als ik haar dien brief gegeeven had. „ Och!" riep zy hem toe, „ nog maar één oo„ genblikje geduld, lieve oom! " Lees jy maar gerust voort," zeide hy; * (tegen my),« het betreft misfchien de blaauwe fcheen „ die ik gelepen heb? niet waar? het eene been zou „ maat  C 405 ) i, maarten halven zyn, het ander moeder ook nog „ aan op dat ik het ter deege voelen zal." Ik kon niets antwoorden; want nu was lotje klaar, liep naar hem toe, omhelsde zyne kniën, en bad hem met traanen in de oogen (foei,Moeder! hoe lelyk is de liefde toch!) zy bad hem met traanen m de oogen dat hy haare zaak thans wilde voortzet- ., Wel zeker" antwoordde hy, „ zal ik de zaak „ nu voortzetten! Ja toch'wy puffs geeven eene zaak niet eerder op , voor dat wy onze vingers branden. Ik gaa terftond naar myne zuster, gaa „ meê myn bruidje, (terwyl hy my by de hand vatte) „ gaa meê, en help my een woordje fpree- „ Ik hoop geen van beiden zal het my kwalyk nee,, men, maar jk kan my met dergelyke zaakeu niet „ bemoeijen." Ik zeide dit misfchien op eene zeer onachtzaame manier, my dunkt nogthans, dat ik dat gezicht niet geheelenal verdiende , dat lotje my daarover maakte. „ Ik zal het evenwel doen, „ zeide ik vervolgens, mits dat het eene voorwaar„ de uwer onherroepelyke vriendfchap zy." De Heer puff en ik gingen toen zaamen heenen. Wy vonden den Domine by Mevrouw van den berg. Ik zal myn best doen om ons gefprek van woord tot woord hier neer te ftclleq. • (Puff) „ Niet waar Domine? ons huis zoude „ haast een klaaghuis kunnen worden, wanneer wy " ons niet fpoeden om het tot een vreugdenhuis te „ maaken?". .Cc 3 (Do.\l>  ( 4o6 ) (Dom.) Kuntgy dat doen?" (Mev. v. n. b.) „ Dit lieve meisje kan het doen» „ zo zy maar wilde. * (Ik.) ,, Ik ben wel verzekerd, dat de Heer puff „ my niet hier heenen gebragt heeft, om een gefprek ,, als dit by te woonen." (Puff) „ Neen, laaten wy hiervan zwygen, kin„ dertjes. Gy, myn liefde zusje zyt de oorzaak dat », onze lotje zo ziek is. " (Mev. v. d. b.) „ Ik kan niet denken, dat haare „ tegenwoordige ziekte nog dezelfde is als weleer. " (Ik.) ,, Zy is nog dezelfde..." (Pcff) ,, En zie hier een duidelyk bewys, zwart op wit." ' Zy las den brief van den Heer schultz zonder een' van haare trekken te veranderen, en gaf hem toen aan den Domine. „ Heeft die zaak j" vroeg hy, 5, tot nu toe eeni- ge zwaarigheden ontmoet?" (Mev. v. d. b.) ,, Zeer groote." (Dom.) „ En welke?" (Mev. v. d. e.) ,, Deeze jongman had het hart 5, van myne .dochter door zyne lieftalligheid onver5, hoeds veroverd...." (Puff) „ Niets is natuurlyker! Daar zyn welou,, der harten dan het haare dus onverhoeds veroverd; „ wat meen je ? " (Mev. v. d. b.) „ Ik vergeef het hem zeer gaar„ nc; maar was het geene al te groote vermetelheid, om zonder ampt, zondergeld dergelyke aanflagen s, te fmeeden ? " (Puff).  ( 407 ) fPoff) o Maar nu heeft hy beide, f Dom.) „ Is het geoorloofd dat ik de overige ztvaa' rio-heden mag weeten? " " Zv fchudde glimlachende haar hoofd en lasden brief no* eens „ Ik zal nooit myne toeftemming geeven, l want ik merk met groot verdriet, dat lotje en „ hy eenige heimelyke byeenkomsten gehad heb- " /Puf*f\ o Met verlof! die heeft zy niet gehad, , \khansonze lotje niet. Hier zyn wel andere middelaars geweest; doch ik wil geen menschnoe" men " (terwyl hy my in dat oogenblik by myn' arm vattede). . Zy ftond op en maakte my een compliment, dat half kortswyl en half misnoegen was. Ik " zeideik, (de Heer puff op myne beurt by'zyn' arm vattende) „ zal insgelyks zeer ftilzwy- w fuJJw!^.) „ Wel zo? ik dacht datgy bei- „ den u veel min dan iemand anders met vreem- " de zaaken zoud bemoei jen. " Wv gaven beiden te gelyk antwoord. (Puff) „ Dat komt daar van daan, omdat^het met onze eigene zaak nog al geduurig hapert." (Ik ) „ Dat komt daar van daan , om dat onze zaak aandonds in den beginne reeds beilist was." Deeze kluchtige inval maakte dat Mevrouw van den berg wat vrolyker wierd. . „ Wat zal ik hierin doen, Domine?" vroeg zy. ■ (Puff.) „, Wat te doen? Hoe zo? Hier is maar Cc 4 »' al'  C 408 ) alleen de vraag Hans wil je Griet trouwen ? en heg „ antwoord is: Top! " (Dom.) ,, Zo het nergens aan gehaperd heeft dan „ aan geld en een ampt, zo zie ik verder geene hin„ derpaalen meer. Ik ken hem alleenlyk oppervlak„ kig, maar op zyn gedrag valt niets te zeggen; hy „ heeft ongelukken beleefd, die hem in het toekomen,, de nuttig zyn kunnen; zyne groote bekwaamheden ,, hebben hem veele vrienden toegebtagt; en wan. „ neer hy by de Ambasfade gebruikt word, zo is zy,, ne verdere verheffing zeker. " (Mev.v.d.b.) „ Heeft lotje hem naar u ge- wezen, broeder?" (Puff) „ Neen; " terwyl hy op mv wenkte. (Mev. v. d. e.) „ Ik beken, dat ik gaarne alles „ doen wilde wat in myn vermoogen is , om lot- „je wederom gezond te maaken Maar kan ., men daar wel ftaat op maaken, dat hy middelen „ heeft?" (Pufp) „ Volkomen; en al was het nu zo eens »» niet, dat toch evenwel zo niet is; wat zwaarig■>, heid! ik ben immers voor zekere menfchen te ryk, „ en deeze moogen dan beftemmen hoe veel ik lot je tot haar huwelyksgoed zal fchenken." Mevrouw van den berg glimlachte; „ en v voor wien ben je dan te ryk ? " (Plff.) „ Hier, voor deeze'Juffer seneca!" (Mev. v. d. e.) „ Mag ik u bidden , doe hem ?, dan voor deeze reis dat vermaak." Zeer gaarne, " gaf ik ten antwoord : „ zo geef „ lotje  ( 4«9 ) lotje dan alles wat gy tot nu toe van uwe gereede middelen verzwegen hebt." (Puff.) „ Hier is myne hand zustendie koop is klaar.'-' „ (Mev. v. d. b.) „ Maar zo het tot een huwelyk komt, zo geef ik vooreerst geen duit meer dan ,1 vyfduizend ryksdaalders, en haar bruidegom moet j, het fpeldegeld op dien voet bepaalen als te ham- „ burg gebruikelyk is." (Puff) „ Liever op de ** fche voet; want daar neemen de vrouwen zo veel uit der mannen, of „ in gevallen van nood uit des Konings kas als haar „ behaagt." (*) (Mev. (*) Wy zyn niet bekwaam om dit aan onze Xeezers op te helderen. Het fchynt wel, uit de manier op welke onze sop Hi a dit woord alhier gefchreven heeft, als of zy waande dat de Heer puf> van het een of ander Europeaansch Koningryk fpreeken wilde. Wy kennen Europa zonder twyfei veel beter dan deeze juffer deed, en kunnen daarom verze. leeren dat zy zich vergiste. Een Europeaamch Officiant byde lands.casfa, wanneer zyne inkomften niet hooger zyn dan vyf ryksdaalders 's maands: moet by het aanvaarden van zyu ampt lichaam en ziel vervloeken, dat hy de intreden van zynen fouverain getrouwelyk zal voorftaan; zyne vrouw kan hy gevolg niets uitrechten te meer, naardien 'er geen gewelddaadiger febepfel in de waereld is, dan zodanig een Casfier, welke de vrouwelyke heerfebappy (die buiten dien in Europa niet meer geld) onmooglyk binnen zyne mutilen za! dulden. De Heer tukf had genoegzaam de g heele waereld doorgereisd : hierom denken wy dat hy ergens eene ftad in Indiên noemde, welke de looze sophia misfchien met dat oogmerk verzwegen heeft , om den Leezeren een raadfel op te geeven. Het kan echter ook wel mooglyk zyn, dat sothia den vreemden naam van deeze ftad kwalyk: hoorde, en daarom meende dat het onverfchillig was, op weike Ces Duitfcheu  < 4io .) (Mev. v. d. b.) „ Gy verflaat my niet, liefde 5, broeder, ik ben voorzeker niet gierig of inhaa. 'r (Puff) ,, Goed, goed, zustertje; wy zyn nu met de zaak van onze lotje bezig: is liet met uw genoegen dat de Heer schultz om acces komt vraagen ? " (Mev.v. d. b.) „ Ja, mits dat lotje, welke -„ voor haare heimelyke 1 hardnekkigheid eene" kleine „ penitentie verdient, my om dit verlof komt vraa35 gen-" (Puff) „ Eene kleine penitentie? hoe? gy noemt met een de zwaarfte ftraf." (Ziet gy wel liefde „ moeder dat deeze man zeer bilfyk denkt ?) (Mev. v. d. b.) „ Wel nu , laat het dan zo „ zyn." Nu danste de Heer puff naar de kamer van lotje, en zong: Heifa! laat ons vrolyk zyn, Eerstdaags zal men bruiloft houden. Heifa 1 laat ons vrolyk zyn, Dat 's de beste medicyn! „ Leitje! myn beste lotje!" riep hy reeds van verre; „ n&oria! wy zyn klaar met de „ zaak! Nu kan je maar ten eerfte met volle zeilen in de zee van den echtenftaat fteeken." Het Duitfchen Casfa-bediende men dif zeggen toepaste, naardien de omftandigheid van den eed haar naar alle waarfcbynlykheid onbekend geweest is.  f 411 ) Het meisje betoonde aanftonds eene kinderachtige vreugd, en zy was misfchien op het oogenblik gezond geworden, zo zulks niet al te veel in het oog gelopen ha(j Doch ben ik niet kwaadaartig? ik wil met lochenen, dat ik lotje veel minder bemin, zedert 7.v dat grapje met den brief gehad heeft: maar dc hoop, dat ik over deeze zwakheid triumfeeren zal. 5^ & * Men droeg my op om den Heer schultz te antwoorden. Ik fchreef het volgend briefje. # # # Mynheer! De Heer puff wil zelf het genoegen hebben van aan u in eigen perfoon den gelukkigen uitflag f, Van zyne mediatie bekend ce maaken. Ik vermoed, dat de drift, waarmede hy in deeze zaak te werjj ! gaat hem morgen nademiddag naar uw huis zal voeren. Gy zult hem denkelyk die moeite wel willen " fpaaren, en door hem een bezoek te geeven, zyne V verdere inftrudVën , afwachten. Morgen kunt gy * hemden geheelen voormiddag hier in huis vinden. 3, Ik ben &c." £ VER-  C 412 ) VERVOLG. 5*o even is de Heer puff,1 na eene belofte dat 'er aangaande zyn zaak geen woord zoude gefproken worden , met my uit wandelen geweest. De Heer malGRé kwam onderwege by ons, en beide baden my toen om eens uit betje te lokken hoe zy jegens haar minnaar gezind was. Wy konden deezen goeden man weinig hoop geeven, want het is myns bedunkens zeer onwaarfehynlyk, dat hy zyn doelwit ooit bereiken zal. „ Zo geen van alle ankers vatten wil, " zeide de Heer puff: „ zo wil ik haar een uitzet „ geeven, dat haar zo greetig na dit huwelyk maaken „ zal, als een muis na het fpek. Want watfeldrement! het meisje is genoegzaam twintig jaar; dus „ is het waarlyk tyd 1 Ik meen juist niet alsof dit een 5, terminus ad quam ware, gelyk onzen gewezen „ fcheeps-domine pleegde te zeggen: maar ik ken „ betje!" Ik heb medelyden met malgré. Hy is tegen de gewoonte zyner 'landslieden zeer neêrflagtig. Ik denk dat zyne omflandigheden hem dwingen om deezen misfelyken ftap te waagen. Toen ik zulks by onze terugkomst aan den Heer puff te kennen gaf, antwoordde hy. „ Hoorreis, myn kind, ik geloof „ het zelf ook; en hy kon met betje wanneer „ zy my laaten begaan een prysje van dertigduizend „ ryksdaalders kaapen: maar toch, dat meisje is met dat  ( 413 ^ - dat alles, of zo als Mynheer waker (dit was myn fcheepsdomine) zeide: dat meisje is met al „ dat geld eene conditio fine qua non. & & & Nog den 24 July, 'c nachts om twaalf uuren. Ik kan niet flaapen! lotje, die uitgelaten van vreugde is, heeft iets op haar hart dat my betreft. Zoude dit meisje misfchien één' myner brieven aan u myne beste moeder gezien, en daaruit iets aangaande den Heer less** gemerkt hebben ? Het flot van de lesfenaar welke men my tot myn gebruik gegeven heeft, is wel zeer goed; maar wie weet, of myn lleutel daarvan de eenigfte is? Toen wy deezen avond te bed gingen, drukte zy zich op het einde van ons gefprek in deezer uit. ,, Ik denk nu niet langer, „ dat wy meisjes niet in ftaat zyn om te zwygen. " betje kan het doen, om dat zy geen vertrouwde heeft, en buiten dien alleen in haare ziekenka,, mer is: maar gy myne fytje..." Ik ftoorde haar; want ik meende haar te zeggen , dat ik dit vertrek waarop wy te zaamen woonden, zelve niet uitgekozen had, en het my leed deed dat ik haar bezwaarlyk was geweest s" maar ik fchaamde my ten eerften wegens myne eigen kwaadaartigheid, en zy gaf my ook geen'tyd om zulks te zeggen, vermits zy aanftonds op deeze wyze vervolgde: „ gy, gy aan wien „ ik alle geheimen, welke in myn hart opgeflo'„ ten lagen , met zo veele openhartigheid ont• dekte, moet zekerlyk zeer gewigtige redenen „ heb-  C 414 ) ,i ben öm de uwe te verzwygen. Gy weet dat de „ lesfen van den Heer less** my van allenieuws„ gierigheid bcvryd hebben:" (zy keek my onder het uitfpreeken van deezen naam zeer fcherp in de oogen) „ gy kentmy derhalven zeer Weinig, byaldien „ gy waant dat iets anders dan de zuiverde vriend„ fehap my dringt, om meer te willen weeten dan „ ik tot nog toe weet." Zy zweeg, en ik gaf haar dit antwoord: ,, Gy „ hebt my beloofd, dat gy myne ftilzwygenheid voor „ geene beleedigïng zoud houden." Daar kwam geen woord meer over haare lippen, want zy lag zich aanftonds om te flaapen, dewyl zy misfchien vreesde , dat ik nog meer zoude zeggen. Maar waarom of zy toch zo uittermaaten vlytig fchryft, zedert de laatfte post ? Zoude de Heer less ** misfchien... 0 e # Na een' zwaaren ftryd in myn gemoed, heb ik eindelyk over eene verzoeking gezegepraald, welke zo fchandelykvoor my is, dat ik u die tot myne verdiende ftraf hiermede zal bekend maaken. Lotje liet door den haast om in haar bed te komen, haare brieven en papieren op de tafel leggen. Ik wierd daardoor in verzoeking gebragt om dezelven te leezen : daar was geene zwaarigheid om zulks zonder gevaar te doen, want zy flaapt zeer vast, en heeft eenfcherm voor haar bed, dat het gezicht op de tafel belemmert, ook had ik kunnen voorgeeven, in ge valk zy ont. waak»  ( 415 3 makte, dat ik voor eene korte poos verlaat. Myn naam zal geetf sophia zyn, zo zy niet aan den Heer less** fchryft. £ # # Wat zal 'er nu gebeuren? Betje zend my in dit oogenblik een' brief; ik breek denzelven open —— en vind een' van den Heer puff in denzelven ingefloten. Ik moet en zal maar openhartig beken, nen, dat een klein overblyffel van—— (hoe zal ik het noemen ? het was geene liefde) voor den Heer less** tot heden toe een' grooten invloed op myne voorneemens gehad heeft. En toch kan ik niet befluiten om aan lotje te vraagen, wat zy met die woorden wilde zeggen :" Neem den Heer puff , „ fchoon gy zeerwel verzekerd waart, dat uwe oude „ liefde geene bloote harfenfchim is.". . Myn geheel tydelyk geluk hangt 'er van af; ik kan en wil zonder eenige fchaamte op de briefwisfèling van lotje acht geeven. Maar neen, dit zal ik nalaaten; want juist nu vale myn oog op de volgende woorden van paddingthon : „ Wy worden dikwyls van eene flechte daad weder. „ houden, alleenlyk om dat het ons aan een bekwaam „ voorwendfel ontbreekt. Men waant, dat men „ reeds zeer veel tegen den godsdienst gewonnen „ heeft, wanneer men jzonder al teveel te ftamelen, kan ftaande houden dat het geweeten een niets is." * „ Tot dit denkbeeld kan echter myn verftand „ geenszins overgaan, want het komt my altoos voor Od „dat  C 418 > dat het geweeten een Iets moet zyn; Maar wat „ is het dan ? Men zegt: Het geweeten is een Rech„ ter die zich niet laat omkoopen, (ik beken, dat zulks eene contradi&io in adje&o fchynt) maar die te,, vens zo onnozel is, dat hy, zo haast men hem door eenig fchynbaar voorwendfel misleid, toe„ geeft, dat vyf een effen getal, en vier oneffen is. " „ Dit maakt het juist begrypelyk, hoe men zo haast 3, met zyn geweeten klaar raakt." Vaar wel, liefde moeder, en zyt verzekerd, dat ik de deugd nog even als voorheen bemin: maar • ach! dat onder alle voorhanden zynde beproevingen mooge ftandvastig blyven, zy die zich noemt Uwe sophia: XXI. BRIEF. De Heer puff aan sopHiAi koningsbergen^ Fris gewaagd, myne lieve Juffer, is half gewonnen; Ik weet vooreerst dat ik de zaak met geen' dollen kop, maarnaryp overleg begonnen heb; en myne zuster heeft my den raad gegeven, dat ik fchryven moest. Zulks is mede een goed teken Ik zal niet onder- neemen uwen brief te beantwoorden. Gave God dat ik hem maar begrypen kon!doch hy is voor den een- you;  C 419 ) voudigen puff veel te fyn. Hoewel, al datfierlyke.dat 'er in ftaat geeft my wederom een weinig hoop: my dunkt, het is daarmede net eveneens, als of gy niet recht voor de vuist hebt kunnen zeggen: „ Myn„ heer, ik wil je niet, en daarmee holla!'* Wilt my dan nög maar eens met geduld aanhooren, dewyl toch uw hart (gelyk uwe goede Voeddermoedermy gezegd heeft) totnogtoe zyn eigen heer en meester is. Ik heb deeze fpreekwyze eerst in m emel geleerd; en breng ik dezelve op deeze plaats niet wel te pas, zo bid ik u, datgy die naar uw eigen goedvinden verandert. God is myn getuige, hoe redelyk ik het meen! Ik wenschte wel myne overige dagen in gerustheid; en in het gezelfchap van eene perfoon door te brengen , wiens omgang my zo gelukkig kan maaken, als by alle die goederen moogelyk is, waarmede de He» mei my befchonken heeft. Gy kunt 'er immers niet boos om worden, myne lieffte vriendin, dat ik als een eenvoudig man durf waagen, om ten dien einde myne oogen op ü te ilaan. Heeft joh annes ook niet moeten dulden , dat het addergebroedfel even zo wel by hem kwam als goede menfchen ? Ik weet wel dat ik thans niet waerdig ben om u te bezitten: maar lieve God! ik heb ook een weinig menfchen verftand, en de liefde (welke waarachtig nooit verminderen zal, , zo lang ik leef) zal my zekerlyk zeer leerzaam maaken. Ik mag gaarne praaten, en her. komt 'er alles wat ik zeg, trouwhartig uit; maar wanneer hetzelve u mishaagt, zo wil ik gaarne ftllzitten en toeluisteren, byaldien gy lieden van uwen finaak by u hebt. Gy Dd 2 wilt  C 420 > ïvilt een man hebben (dat weet ik) die godvreezencï is. Waarom zoude ik niet moogen zeggen, dat ik zodanig een man ben? Wy zyn altemaalzondaars;doch God heeft my van myne jeugd af aan de genade bewezen , om volgens myne kennis oprecht te handelen j en byaldien ik, waarvoor God alle goede Christenen behoede! door eene pharifeeuwfche gerechtigheid (gelyk de Heer waker het noemt) in blindheid wandel, zo zult gy myn licht zyn, om my op den rechten weg te helpen. Bedenk eens wel, of gy door uwen omgang met my,my niet gaarne ten hemel zoud willen leiden! Gy zyt weldaadig: (zelfs zo, dat ik, die zulks echter naar ik hoop , mede niet weinig ben, over uwe heimelyke weldaaden, waarvan ik zeer veeIe uitgevorscht heb, verwonderd ftaa) God bied u thans allen die goederen aan, waarmede hymy begunstigd heeft; dit verheugt my, en ik zal zeerwel te vreden zyn, dat ik voor eene perfoon gearbeid heb, die de behoeftigen zo wel weet te vinden, en hen met zulke gelukkige geheimhouding weet te helpen. Kunt gy het verzuim van deeze goede gelegenheid tot toekomende weldaaden, wel voor uw geweeten verantwoorden ? Zeg my dan, myne liefde Juffer, wat kanu alzo beweegen om my van de hand te wyzen? Ik ben onverdraaglyk, ó ja! maar gy kunt my evenwel niet haaten: en gy zult voorzeker aan my gewoon wordenwant ik weet, hoe zeer ik u ftandvastig zal bemin! nen. Gy waant misfchien, dat myn hart onder de Juffers rondgezworven heeft gelyk een kwaad dubbeltje? Dit  ( 421 ) Dit is my eerst onder het leezen van uwen brief bygevallen. Daar ftaat zo iets gefchreven van de vrouwelyke fynheid (of zo als het daar genoemd word» delicatesfe, of aandoening voor.... de eer na my dunkt). Zeer wel, ik kan u met waarheid verzekeren, dat zo gy my eenblaauwe fcheen laat loopen, deeze'inderdaad myne eerfte is. Ik waardeer u veel te hoog, Mejuffer, dan dat iku myne liefde zoude aanbieden , indien ik ooit met iemand eene verkeering zoude gehad hebben, welke met de eerbaarheid ftrydig is. Met verlof, dat ik eene vraag mag doen. Zo gy ooit befluiten kunt, om eens de myne te worden , zeg my dan maar voor de vuist en recht openhartig3 hoe veele jaaren gy wilt dat ik nog wagten zal? want ik begeer u niet te overhaasten. Doch, , neem deeze kortswyl ten besten! -— mag ik u bidden , zo laat my evenwel niet al tè oud worden; want, om eens openhartig op te biechten, gy moet weeten dat ik al zedert eenige maanden in myn veertigfie jaar getreden ben. Het fchiet my ook nog te binnen, dat zich fommige menfchen aan myn naam ftooren. Om deeze en niet om uwenthalven moet ik u hiermede bekendmaaken, dat de naam van myn geflacht eigentlyk puff van vlieten is. Nu hangt het maar alleen van u af in wat land wy voortaan woonen zullen, alwaar wy ons dan van vlieten kunnen laaten noemen. Ik ben niet groots op myne rykdommen, doch myn Confrater m a l g r é zal u daaromtrent nadere onDd 3 der-  C 422 ) derrechting kunnen geeven. Na aftrek van eene goede fom, die ik aan myne twee nichten denk te geeven, zal 'er nog wel zo veel overfchieten, dat geene toevallige ongelukken ons ligt zullen arm maaken. Voor het overige blyft dat alles, wat u in mynen brief niet mishaagd heeft, in zyne waarde Goede God! gy hebt my dien brief recht onder de neus gewreven. En nu tot befluit: verhoor my , op dat God u wederom verhooren mooge. Gy hebt in uwen brief geene gronden van uw befluit, of, wanneer ik my recht zal uitdrukken, gy hebt daarin in 't geheel geen befluit gegeeven. „ Ik kan ", zegt gy, „ ik kan gee„ ne andere betrekkingen op u hebben, dan die der 91 hoogachting." (*) Zeg my toch myne beste Jufl fer, wat wil dat zeggen „ ik kan niet?" By my te lande zegt men wel: zet de kan weg, en neem de kroes ! Ik moet eigentlyk niet navraagen waarom gy niet kunt, maar ik mogt het evenwel zeer gaarne weeten ; en ik behoorde het insgelyks te weeten. Denk niet dat de beweegredenen om welke gy niet kunt, my beleedigen zullen! Neen,- zy zullen eene waarheid behelzen: en hoe impertinent deeze waarheid ook immer zyn mag, • want zy moet toch zekerlyk van groot belang zyn, zal die nogthans zeer fchoon worden, wanneer uwe fchoone hand die gefchreven heeft. Zeg my derhalven maar, wat ik te wachten heb nadat gy uit sax ex terug ge- (*) Hy is zo wellevende om de uitdrukking van sothia en der dankbaarheid" weg te laaten.  C 423 ) gekomen zyt; maar zeg liet my zo duidelyk, dat ik het net eveneens begrypen kan als dat tweemaal twee vier is. Zo haast gy dat gedaan hebt , zal' ik my gerust dellen: hoe ? dat weet ik niet: maar ik was evenwel een gek, zo ik het dan niet doen wilde. Ik las uwen brief dit oogenblik nog eens. Het is even als of ik hem thans reeds wat beter begryp, en ik moet bekennen dat hy voortreffelyk gefchreven is. Hoe meer ik dien lees, hoe zekerder het is, dat ik nooit zal ophouden u van Gods goedheid af te fmeeken. Aangaande die zaaken, welke gy my terug wilde geeven, daarover zullen wy by gelegenheid wel eens nader fpreeken, na dat ik eerst een categorisch antwoord gekregen heb. Ik moet, zo gy zulks volftrekt begeert, alles wel terug neemen, dat in het bewuste pak geweest is: maar wanneer ik 'er ooit wederom gebruik van maak, zo moogt gy my van valsheid befchuldigen, zo dikwyls als ik zweer dat ik altoos •ben en blyf Aanbiddenswaerdige Juffer Uw Ootmocdigfte Dienaar CORNELIS PUFF VAN VLIETEN. P. s. Betje zal u deezen brief geeven , maar nochzy, noch myne zuster heeft denzelven gelezen. Dd 4 XXII.  < 424 } XXII. BRIEF, Sophia betje voorgefteld. Ik heb niets uit haar kunne;1. 9, krygen dan traanen, en wel traanen van kwaadaar tigheid, die ik in haar reeds lang heb kunnen on„ derfcheideni Onze lotje zal, hoop ik binnen „ korten tyd gelukkig zyn; maar laat betje trou„ wen met wien zy wil, ik ben verzekerd, dat zy j, altoos ongelukkig zyn zal." Ik deed myn best om haar gerust tte Hellen, en ging vervolgens naar den Heer MALGRé. Hy zeide my; dat hy meende betje de laatftemaal in een' toeftand gevonden te hebben, die gantsch niet onr gunflig voor hem was. Toen ik hem het gezegde van Mevrouw van den berg begon voor te Hellen , begon hy langzaamerhand meer en meer diepdenkend te worden en zweeg eindelyk geheel ftil, terwyl ik eene fombere droefgeestigheid op zyn gelaat ontdekte. Op dit oogenblik trad de oude vrouw binnen. De Heer malgró fprak met haar, op zulk een' bevalligen toon ,dat zy daardoor getroffen wierd. Indien die man een Christen was , zou hy zekerlyk een ailerbeminnelykst mensch zyn. En nog zou ik my gaarne willen verbeelden dat hy het was, indien ik flechts begrypen kon , dat de afgodifche eerbewyzing aan de geldzucht, by de moedwillige verwaarloozing van zichzelven met het Christendom beftaanbaar waren. Ik zal u deeze zaamenfpraak niet melden. De Heer mal gr é kreeg het jawoord behoudens de toeflemming van betje. Doch hy kon zich niet wel by haar begeeven, dewyl zy te bed lag. Hy verzocht de vryheid te moogen hebben van haar fchrif-  ( 427 ) fchriftdyk daarom te verzoeken. Hiermeede fcheidde hv van ons af, en wy gingen naar de kamer van bet- 1, Zv bedierf op den voorflag van haare moe- der, en begon daarop hevig te fchreijen. Misfchien denkt zy, dat de Heer MALGué eene veel te geringe party voor haar is, dewyl zyzich zedert lang verbeeld heeft, dat zy nog eenmaal een groot huwelyk zal doen Of misfchien kwelt haar de inwendige wroeging van haareigen geweten. Wat hier van zy, laat ik daar; kortom zy gaf ons geheel geen ant- W°Thans denk ik met angst aan den Heer schultz. Het is reeds 11 uuren. Hf Hf 8 Daar is de Heer schultz'. Hy gaat in de fcé mer van den Heer puff. Welaan! Daar flaa ge- luk toe? Lotje liep zo ras zy hem zag naar het balcon; daar zit zy nu zo fchoon als eene der bevalligheden, en fchynt diep in gedachten te zyn, Hf Hf # Wat is dat! De Heer schultz vertrekt al weder« Ik hoop immers niet... Maar neen, zy neemen op het ullervriendelykst affcheid van eikanderen. Hf Hf Hf Ten 3 uuren nademiddag. Wy  ( 4*8 > ' Wy zullen thans een middagtourtje gaan -doen, de Heer puff, en lotje (op aanraaden van den Doétor) en ik. Zo als de Heer schultz kwam, ftond de Henr puff gereed om naar de beurs te gaan, en niets is in ftaat om hem daarvandaan te houden. Morgen zal hy den Heer schultz audiëntie verleenen. Hf Hf Hf 's Avonds laat. Ons middagtourtje is by uitftek aangenaam geweest; misfchien zal ik u in 't vervolg meer hier van meiden; want myn hart is vol daarvan. Ik heb my ten hoogfte verwonderd over de ingetogenheid van den Heer puff. Hy heeft niets meer dan achting en zulks nog flechts flaauwelyk doen blyken. Lotje, die ten hoogfte verliefd is, was in 't begin zeer dartel ; maar hy gedroeg zich zo omzichtig, dat 'er niets voorgevallen is, dat my onaangenaam kon zyn. Maar Mevrouw van den berg heeft een geval gehad dat haar ten hoogfte onaangenaam is, te weeten dat de kamenier van betje ziek geworden is, en wel zo ziek, dat wy haar in den herberg aan den pre gel hebben moeten laaten blyven. Lotje is wederom zeer yverig aan het fchryven, en ziet my nu en dan met een fchalk glimlachje aan (want fpotachtig wil ik het niet meer noemen.) Daal'  C 4*9 ) Hf Hf Hf Daar is thans een verfchriklyk leven hier in huis. Ik heb, zedert dat bet je ziek is, altoos het officie gehad van haar horlogie op te winden. En daar ik het nu weder als na gewoonte wilde doen, is het horlogie weg. Betje maakt hierover een yslyk geweld. Ik denk voor het naast dat haar kamenier het ergens zal weggelegd hebben. Zy zal morgen ochtend wederom komen of ons iemand zenden; die twaalf uuren brengt b e tj e gewis zonder flaapen door. EERSTE VERVOLG. Ik ben ook zo vrolyk lieve moeder, dat ik vooreerst nog geen' lust heb tot flaapen. Derhalven zal ik u tot vermaak ons middagtourtje befchryven. De opziender aan de haven, een goed vriend van den Heer puff, en een fchatryk man, verzocht ons by hem te komen. Aan zyne vrouw was behalven haar fehoon gelaat niets bevallig. Zy had een dochtertje van zeven of agt jaaren, dat even fehoon was; maar nog nimmer heb ik een ondeugender kind gezien» Toen wy in kwamen ftak zy de vinger in de mond en kroop achter haar' vader. Ik fprak haar aan, en terftond begon zy te fchreijen; maar hield op zoras haare moeder haar een klontje fuiker gegeven had. Zo dikwyls de moeder het vertrek verliet begon zy op nieuw te fchreijen zolang totdat de vader haar op zyn' echoot  C 430 ) lchoot nam, van wien zy echter geduurig afliep, zo dikwyls haare moeder terug kwam. Deeze fpoorde haar aan om ons aan te fpreeken. Dit deed zy, terwyl zy met boosheid het aangezicht ten halve van ons afgekeerd aan lotje ging vraagen, wat zy voor haar mede gebragt had; en toen deeze zeide, dat zy niets had mede gebragt, trok zy haar aan de kleederen en riep: „ Laat myn in jouw zak voelen." (Ik kan ü niet zeggen hoe zeer het my fluit, wanneer ik kinderen van fatfoenlyke ouders zulke plompe taal hoor fpreeken. Dit is zeker eene blyk, dat men hen van jongs af aan de dienstboden heeft overgelaten.) Terftond vloog demoeder op, en ftak lotje een ftuk van een meloen in de hand om dat aan het kind te geeven. Het kind flikte dit met eene fchandelyke gulzigheid binnen, en vroeg vervolgens om bier. De vader en moeder beiden verzochten haar op het vriendelykst, dat zy op die meloen niet drinken zou; maar zy riep niets anders dan: ,, Ik wil abfoluut drinken," en dit herhaalde zy zo dikwyls, en zo hevig, dat zy eindelyk beiden een glas bier inichonken. Myn lieve vriend, " zeide de Heer puff, ,) gy zmc van ^r meisie n0°k iets g°ec* maaken." Wel, wel, zei de moeder, het verftand komt niet voor de jaaren. —— Het kind keek hem hierop fterk aan, en trok hem een' fcheeven mond toe. De ouders wierden hierover befchaamd;— maar zeide tegen ons: Het is een klein fchelmpje! Vervolgens wierd de koffy opgebragt, het fprak vanzelf, dat zy daarvan drinken moest. Zo ras zy het tweede kopje uitgedronken had, fprong zy van den  ( 43i ) den fcïioot van haare moeder, en nam een' grooten perfik van het buffet. „ Kind l dat is te ongezond! Ja, jy weet 'er veul van, gaf zy ten antwoord, en nam 'er nog eene. Haar vader rukte haar die uit de handen... Terftond begon zy zo hard te fchreeuwen als moogelyk was. I>e moeder luisterde haar iets het oor; — en het meisje kreeg haar' zin. Toen kwam zy naar my toe; ftootte aan myn kopje, en gaf haare moeder, die haar van my af wilde trekken, een' flag op de hand. Foei, kindlief, fiaatgy my? neen carolintjk my moet gy niet liaan, zeide de moeder. Foei, meisje, zeide de vader, dat is niet mooi! daarop gaf zy hem een' flag in het aangezicht. Wat is dat carolintje! zeide de moeder; maar deeze zette zy ook een vergramd gelaat toe. Slaa 'er op, om Gods wil, zeide Heer puff.— Zy deed het ook maar met de vlakke hand, in de plaats van eene gard te krygen ; maar toonde , den Heer puff een zeer onvriendelyk gelaat en ging de kamer uit en wierp de deur al morrende achter zich toe. Het kind begon thans zo hard als mogelyk was te fchreeuwen, en hield den adem in, om^ blaauw om het hoofd te worden, vloog naar de canapé, ging daar op leggen, dikte nog eenigen tyd, en raakte eindelyk in flaap. De moeder kwam in het vertrek terug terwyl de man bezig was, met het kind wakker te maaken, ten einde hetzelve een geneesmiddel in te geeven! Zy voer fceftig tegen hem uit; dewyl zy zo fchielyk zyn min-  C 432 ) zaam oogmerk niet ontdekte, en ging zo verre in drift te buiten, dat zy zeide: Men zou het welhaast vervloeken om gezelfchap op te wachten, want eeuwig komt 'errulie. De Heer puff deed ons thans het vermaak van op te ftaan om affcheid te neemen, maar kon zichechter niet wederhouden van op een'ernftigen toon te zeggen: meisje lief! geloof my, hy is uw vriend niet, die, in zodanigomftandigheden, geen' moed genoeg heeft om tegen uwe ouders te durven zeggen: flaa toe! Maar het zou waarlyk tot uw best zyn indien zulks éé*r gefchied was! op dit gezegde betoonde de moeder hem een veel onvriendelyker gelaat dan zy by onze aankomst gedaan had. Daaraan kan men zien, zeide lotje, toen wy in de koets traden, hoe ongelukkig dikwyls een eenig; kind is! ö Hier zult gy, lieve moeder, rede vinden om u over de fchoone denkwyze van den Heer puff te verwonderen. Hy zweeg ftil, om hier door ten minfte deeze lieden nog eenigzins by lo tje te ontfchuldigen,- maar naderhand zeide hy tegen my, toen ik hem zeide, dat het my vreemd voorkwam, dat een eenig kind zodanig verwaarloosd wierd: Zeg het toch niet aan lotje, maar dit is geen eenig kind, want die lieden hebben 'er wel drie. Wy beide meisjes konden niet nalaaten, ge- duurende onze terugkomst, te fpreeken over het haatelyke van eene flechte opvoeding; en dus kunt gy be. grypen, dat wy zeer veel wysheid uitftalden. Geef maar tyd, zei de Heer puff, wy zullen el-' kan*  ( 433 ) kander wel nader fpreeken. God bewaar' ons dat het met uwe kinderen zo Hecht niet afloopt, maar toverbeeldjes te maaken dat gaat zo gemakkelyk niet. Voyons\ Laaten wy eens hooren, lotje, geef my eens een kort uiitrekfel van al dat fraai gebabbel, hoe zou jy jouw kinderen opvoeden? Hetgeen zy hier opantwoordde behelsde zeer veele goede dingen; en doordien ik hetgeen zy zeide van tyd tot tyd goed keurde of verwierp, moest myn gevoelen ook welhaast blyken. Hy luisterde met eene doortrapte oplettendheid naar hetgeen ik zeide, en antwoordde ten laatfte: ,■, Dit geeve ons de goede God ! maar wat aangaat de groote geftrengheid , waarmede gylieden zoveel fchynt op te hebben, die behaagt my cornelis puff in het geheel niet; en ik geloof ook, dat uwe kleine wormtjes, wanneer zy eens in de waereld zyn daarvoor niet zeer zullen behoeven te vreezen. En daarenboven ; geftrenge heeren regeeren niet lang; en de man. 1 Wel te verdaan, by u, lotje!... zou... daar misfchien wel een woordje in ipreeken. — Uit de verwarring, waarmede hy dit uitdrukte , begreep ik, dat hierin een compliment voor mylag opgefloten; te meer daar hy zich terftond daarop tot my keerde: " Doe my, zeide hy ,nu nog het plaifier van met my naat den Heer jansen te gaan; dit is een huis, daar ik zeer gaarne verkeer; en dat zal ik u laaten raaden , waar deeze vrouw van daan is. Wy reeden daarheen; Ach! zeide hy in ftike, terwyl hy my de hand drukte, mogt ik toch het geluk hebben, dat u Juffrouw Jansen een weinig geBe viel;—-  C 434 ) viel! ."■"■t~ Ik befpeurde, dat hy nog meer wilde zeg. gen; want de man gelooft inderdaad dat zyne zaak op een' goeden voet ftaat! Wy vonden daar eene zeer bevallige vrouw, en twee kinderen, een jongetje van drie en een meisje van vyf jaaren. Ik zal my niet ophouden met u die te befchryven; want dan zou ik denken, dat ik een ontwerp voor het gedrag van andere kinderen fchreef, het zy genoeg gezegd , dat zy juist het tegengeftelde waren van het kind van den Havenmeester. De Heer puff wist alles te bedenken om deeze kinderen gelegenheid te geeven van haare goede opvoeding te toonen. En inderdaad deeze kleine tooneeltjes waren ten hoogfte bezienswaardig, temeer dewyl de zedige moeder niets Icheen te befpeuren van de verrukking, met welke wy haare lieve kinderen befchouwden Eén geval moet ik u toch verhaalen, dewyl het tot ons gefprek aanleiding gaf. Het meisje had door het doorbreeken van een' oogtand eene dikke wang gekregen; een toeval, dat, volgens de aanmerking van den Heer puff, in de meeste andere huizen op rekening van de kiespyn, het nuttig werk der opvoeding ten minfte agt dagen zou vertraagd hebben. Behalven den treurigen toon van ftem, kon men geen teken van ziekte aan dit kind befpeuren... Het jongetje zag haar aanzorashetditbefpeurde:,, Gymoet zo niet fpreeken , (zeide het zachtjes) want dan fteekt Mama ee. ne fpeldaan hetbehangfel." Zoras het kind dit gezegd had toonde het meisje zich veel vrolyker, kuste haar kleine broertje, en deed haar best om met meer levendigheid te fpreeken. Dit alles maakte ons ten hoog-  C 435 > hoogfte opmerkzaam, en deed lotje vraagen,welk eene overeenkomst 'er was tusfchen het gedrag van het meisje en de fpeld in het behangfel ? Wanneer gy de goedheid gelieft te hebben van my aan te hooren , dan zal ik u daarvan veele fchoone dingen verhaalen, gaf Juffrouw Jansen ten antwoord, terwyl zy in het geheim haare kinderen toewenkte, die daarop oogenbliklyk het vertrek verlieten. Myn man," dus begon zy... „ Neen, viel de Heer puff haar in, „ neen, dat mag ik u al te graag hooren vertellen. Als ik dat met plaitier zal aanhooren, dan moet jy my eerst een pyp geeven... Ei toe fchielyk! wat weergaa! jy moest het al geraden hebben! . Hy kreeg eene pyp, en begon meteen een kaartboek te doorbladeren (want dit is. zyne grootfte liefhebbery) en zeide vervolgens:,^ vertel nouw maar voort; en als ik 'er eens een woord tusfchen fpreek moet jy het niet kwalyk neemen! " TWEEDE VERVOLG' IVIvnman „(dus begon Juffrouw Jansen haaré reden) had my reeds eenige jaaren vóór ons huwelyk gekend. Ik wist altoos, wanneer 'er over de opvoeding gefproken wierd, zeer veel in te brengen, en uit dien hoofde, oordeelde hy, toen God ons het eerfte kind fchonk, my eene volkomene vryheid te moeten laaten. Dit deed hy met des te meerder rede, dewyl. .Ee 2 my  ( 436 ) my reeds in den beginne iets gelukte,! hetgeen duizend moeders niet alleen niet kunnen verkrygen maar zelfs voor onmooglyk houden. En wat was dat? riep de Heer puff terwyl hy {zo als ik dacht) zyne oogen op de Vlaamfchc Eilanden vestigde. Myn kind (liep reeds den vierden of vyfden dag na zyne geboorte zo gerust, als of 'er geen kind in huis was. Höorjywel! zeide de Heer puff tegen lotje, enjy klein nest, jy hebt gefchreeuwd, dat het huis dreunde! myne zuster is eene braave vrouw; maar, God bewaar my! Ik moest wat te zeggen gehad hebben! Ik was toen nog maar een jonge lafbek van een of twee en twintig jaaren; ei wat! Ik was zo oud nog nieteens. Maar, apropos, gaa voort, Moeder Jansen! Maar, viel lotje toen in, hoe hebt gy dit zoverre kunnen bfengen, Juffrouw? Ik had te vooren wel naar eene bekwaame. baker omgezien, doch het geval wilde, dat ik'er eene moest neemen, zoals ik best krygen kon. Deeze vrouwen zyn veelal de eerfte, die de kinderen bederven; zy gewennen hen aan dingen, die naderhand tot grooten last van de moeders, en tot onherftelbaar nadeel der kinderen moeten aangehouden worden. Om deeze rede plaatfte ik myne baker (niet zonder veel tegenfpreeken van alle daarbyzynde vrouwen) in eene kamer naast de myne, doch die zodanig gelegen was, datzy, zoras ik aan de fchel trok, op het oogenblik by my kon zyn. Doch dit deed ik zeer zelden, want zo dikwyls J het  C 437 ) het kind onrustig begon te worden, deed ik zelve myn best, om het door het opmaaken van het wiegbed en het verfchoonen der luijeren te ftillen, doch ik wiegde het nooit; wel is waar, dat deeze zotte gewoonte de kinderen in flaap fust, doch domheid en ongefteldheid der maag zyn daarvan doorgaans de gevolgen , fehoon weinig lieden daarop acht geeven; zonder dat wy nog eens behoeven te fpreeken van den last, die daardoor aan de moeder en het overig huisgezin word opgelegd. Des daags liet ik, wanneer het kind al te fterk fchreide, wel eens enkel, fehoon zelden, toe, dat het naar het venster gedragen wierd; want het licht maakt een kind dil en tevens levendig, en dit beide was myn oogmerk; maar des nachts wilde ik nimmer toeftaan, dat het gedragen zou worden, Moe wist gy het dan te ftillen ? Des daags koelde ik den brand der Ipruuw door middel van eenig vocht; en des nachts liet ik, nabehoorlyk acht gegeven te hebben of het kind ook eenige rede had om onrustig te zyn, hetzelve zolang ithreijen tot het door vermoeidheid in flaap viel. Den dagflaap bekortte ik hoe langer hoe meer; en binnen korten tyd fliep het van negen uuren des avonds tot vyf uuren in den ochtendftond; ■ en dus doen beiden myne kinderen nog heden, en hebben zulks altoos zelfs onder het tanden en kiezen krygen en in het midden der kinderziekte gedaan; eensdeels dewyl de gewoonte eene tweede natuur word, en anderdeels, dewyl ik hen, met goedkeuring van een' bekwaamen Ee 3 Doe-  C 433 ) Doftor, zo weinig geneesmiddelen ingaf als moog. lyk was. Gy zyt dan geene liefhebfter van geneesmiddelen? God heeft my tot dus verre behoed voor de noodzaaklykheid van die voor myne kinderen te moeten gebruiken; en daarenboven kunnen die (volgens het oordeel van kundige geneesheeren) in een' ouderdom van één of twee jaaren van weinig nut zyn. Verfterkende middelen kunnen veel meer doen; en deezen zyn flechts weinig in getal, en zeer eenvoudig. „ Wat dan ? " zeide de Heer pdff. Ik heb myne kinderen van den agtften dag af aan aan het koud water gewend j en altyd luchtig gedekt; hen uit eene drooge in eene vochtige, en uit eene warme in eene koele lucht gebragt, om hen hard te doen worden, by zinkingen, tandpyn, en hoesten heb ik hen met de voeten tot aan de enkelen toe in laauw water gezet; uit vrees voor wormen , heb ik hen nimmer koud drinken gegeven, en ook zorgvuldig alle zuikergebak en andere zoetigheden onthouden; wanneer de tanden begonden op te komen , heb ik de plaats, daar het hen zeer deed met citroenfap beftreken, om die te eer te doen uitkomen; nimmer hebben zy vóór hun derde jaar een keurdyf aan gehad; geduurig, doch telkens weinig heb ik hen te eeten gegeven; nadat ik hen gefpeend had, heb ik hen niets dan water te drinken gegeven; nooit heb ik my van ceruis maar altoos van zuivere haairpoeder bediend; ik heb hen reeds vroegtydig gewend fruit te eeten; het middagflaapen zo fpoe?  ( 439 ) fpoedig het mooglyk'was afgefchaft; toen zy de kinderziekte kreegen heb ik hen niets dan een weinig rhabarber ingegeven en hen fteeds in eene koele en zuivere lucht gehouden,• zoras het mooglyk was heb ik hen op het tapyt laaten omkruipen, en hierdoor hebben zy vroeg leeren gaan,- met één woord ik ben, tot groote fpyt van myne bedienden, zelve baker en kindermeid geweest, en ik gevoel nog heden eene bekoorlyke aandoening in myn hart,die myzegt: Dat dit myn wezentlyke plicht was. Wanneer deeze my riep verliet ik met vermaak alle de aangenaamheden van dit leven, en geniet daarvoor reeds het loon, dat dag aan dag zal toeneemen. ,, Braave vrouw!" riep de Heer puff, „ daarvoor zal jouw zoon ook een kaerel worden." „ Maar hoe hebt gy het met de kinderziekte gemaakt?" „ Ik heb hen die doen inenten , dat begrypt zich. Daar is myn Doftor. Zy gaf ons daarop hetzelfde boek, dat ik op dit oogenblik voor uwe jonge vriendin heb doen haaien. (*) Het geen ik tot haaren lof gezegd heb, behoef ik , gelyk de Heer puff uit veele ondervindingen my verzekert, niet verder te bevestigen.'5- Gy kunt denken, „ zeide hy, by onze terugkomst," hoe voortreflyk haare huishouding zyn moet, daar zelfs de kleinigheden in de opvoeding die (*) Dit voortreflyk boek voert de titel: Nette Betrachtingen iïier das Ver/aren bei der Jnoeulation der Blattern. Aus den Frantz. des Berm oatti , mit einen Varreden und einigen Beoiaebtungen. &c. von Dr. E. G. Wagler. Hamb. 177*. Ee 4  ( 44° ) die der kinderen van den havenmeester zoverre te bo. ven gaan." DERDE VERVOLG. Verzcl my, bid ik u, op nieuw by Juffrouw j a n> SEN. , „ Hoe gelukkig zyt gy", zeide ik, „ dat gy een man hebt, die u in alles uwe vryheid laat." „ Het tegendeel, is waar, Mejuffer. Ik heb u gezzgdx dat hy zulks in het begin deed; had hy in deeze toegeefiykheid voor altoos bewilligd, dan waren voorzeker ik en myne kinderen ongelukkig geworden. Geloof my, eene moeder, die haar kind wel opvoed, is een zeldzaam verfchynfel in de natuuf." „ Ik wil wel bekennen, dat my zodanig een gezegde uit den mond van zulk eene moeder voortgekomen, ten hoogde verbaast. " „ AchIftelmyne befchcidenheid,bid ik u.niet op den tóTts , deeze deugd ftaat op een zeer glibberig fpoor! ik zal my nader verklaaren. Hetgeen ik u van myne handelwys geduurende het eerfte half jaar na de geboorte van myn kind gezegd heb, viel my zeer gernakkelyk; want, indien ik het zeggen mag, eene vrouw die eenig nadenken heeft,kan dit alles zogoed ja zelfs heter begrypen als een man. Doch toen myn meisje een half jaar oud geworden was moest myn man eene reis. gaan doen, die my voor vyf maanden van zyn byzyn beroofde. En hier nam ook myne J be»  • ('44i ) bekwaamheid een einde! Ik verviel in eeneonpasfelyk. heid, die my noodzaakte het kind genoegzaam geheelenal 'aan het opzicht van myne bedienden over te laaten. Toen ik het weder by my kreeg was het geheel eigen- . zinnig geworden! Wat zou ik toen doen? Ik fprak hierover met allen myne vrienden, ja zelfs met,alle geestelyken, die ik kende, die toch weldoenders der menfchen behoorden te zyn en een der gewigtigfte plichten der menschlykheid, naamelyk de opvoeding der kinderen behoorden te verftaan, (*) ook deezen vroeg ik : Of ik een kind van drie vierendeel jaar wel flaan mogt ? ■ Niet een van hen kon my daarop een beflisfend antwoord geeven. Dus nam ik het op my, (*•> Wanneer deezen de goede opvoeding niet aanpryzen; wie zal het dan doen V - Ongelukkig zyn die fteden en dorpen daar dit zo noodzaaklyk werk niet op het fterkfte aangeprezen word, dat waarlyk voor een'oprecht Christenen befchouwer der menfchelyke natuur de grootfte aangenaamheden heeft' Maar hoe kan een Geestclyke de opvoeding aanpryzen, wanneer hy zelf die niet verftaat? Hoe kan hy door zyn voorbeeld (gelyk de Heilige Schrift van hem voidcrn dezelve behaaHyk maaken in zo verre, dat een ieder hem inet genoegen daarin°navolgt? En zodanig dat zyne vermaaningen in zich zelve iets meer overtuigends hebben ; dan de bcamwoordingen dergewoone prysvraagen? Voor hen, die geene liefhebbers zyn van na te zoeken, zal het hier niet onaangenaam weezen het gezegde van Plinius aangehaald te vinden: Ut «Uquir ïibenter educationis tpdkm laboremque fuscipiat, non pro;mik nodo verum etiam exquijitis adborfationibus inpetrandum est. Dat is: „ Men behoort om iemand over te haaien tot den moeijclyken lasc der opvoeding, hem daartoe niet alleen „ door belooning, maar ook door eene overredende opwek3, Ising aan te moedigen." Ee 5  C 44* > my, en tuchtigde myn kind; hetgeen inderdaad eer. goed gevolg had: doch misfchien tuchtigde ik uit onkundigheid hetzelve al te dikwyls, het wierd daardoor , gelyk men gewoonlyk zegt, verhard, het wierd ftil en gehoorzaam, doch niet eerder dan na dat ik het geftraft had In deezen toeftand vond myn man het by zyne terugkomst. Hy zeide niets; doch ik zag, dat het hem leed deed, en derhalven vermeerderde ik myne tuchtigingen. -— Eindelyk opende hy my de oogen j dat was waarlyk een fchoone dag en dien ik nimmer vergeeten zal*.. „ O, moeder ! jy moet daar zo los niet overheen loopen! f zeide de Heer puff, en doeg den Atlas toe; „ hoe ging het toen ? " Myn man zeide my, dat hy myne verlegenheid duidelyk kon befpeuren; en éér hy verder kon gaan viel ik hem reeds om den hals, en zeide! Ach, allerlieifte man ! God heeft my hier eene zwaare beproeving opgelegd, ik ben onkundig in de opvoeding der kinderen! En echter (gaf myn man myten antwoord) weet gy meer daarvan dan duizend anderen ! het is gewis een heerlyk teken van uwe leergierigheid , dat gy u niet met uwe eigene kundigheden wilt vergenoegen, (f) Braaf! (t) Nu, myne Leezeresfen! En voornaamelyk gy, die U nog in het huis uwer ouderen bevind , vergunt my u te verzoeken onder allen de dingen, die uwe opmerkzaamheid vorderen, voornaamelyk dat geen in acht te neemen, het geen de opvoeding der kinderen betreft. Van u alleen hangt het af de toekomende metgezellen van uw leven ten hoogfte  ( 443 ) - Braaf!" riep de Heer puff, geen mensch weet, hoe die luidjes met elkander kunnen te recht komen i . En wat gaf jy daarop voor antwoord ? „ Ik antwoordde myn' man: ik wil gaarne, ja zeer gaarne van u leeren... Van my niet, viel hy my in, neen , niet van my armen hals; maar morgen zul ik u een' leermeester bezorgen. En dit was de Predikant gross. „Goed!" riep deHeerpuFr. Houdu zo vreemd niet; ik ken hem nu ook, dien man Gods. „En waarom niet voorlang, myn waarde landsman, zeide zy ? " De- fte gelukkig, of ten hoogfte ongelukkig te maaken! Maar wie zal udenwaaren bron aanwyzen, waaruit die zegen, welke tot uwe dood toe op u, en nog lang naderhand op de geheele waereid voortvloeit, ontfpringt? Wie zal uit de onfehatbaare fchriften van rousseau, Feder, en brecher de waarheid opdiepen, die fchoone, die nimmer veranderende diamant, om daarmede uw prachtigbruidfieraad te verheerlyken? Gunt my derhalven, tot den tyd toe, dat de eene of andere meesterlyke hand dien in zyn fchoonfte daglicht plaatfe, de vryheid van uwe oplettendheid bezig te houden! Ach, hoe gaarne wil ik een gryfaart worden, om uwe kinderen te moogen zegenen! • En , (thans wend ik my tot u myne leezers!) Brecher is onlangs overleden! Ik heb hem. nimmer in perfoon gekend; dit weet ik alleen, dat zyn vermogen zeer gering geweest is. Verftaat gy my? Welaan! Laaten wy dan de kinderen van dien grooten man onderfcheiden van de getneene Weeskinderen! En gy, my geheelenal onbekende Weduwe van den waerdigen bkecher! Vergeef my, wanneer gy dit leest, of hoort leezen, dat ik a hier heb doen bloozen ! Ik (tort met u myne traanen op zyne dietbaare lykbus; deeze zucht moest ik zyne nagedachtenis toewydea.  C 444 } ï, Dewyl ik... Ja. . dewyl ik dacht, dat 'er ru> mand myn' overleden'vriend waker kon evenaaren. Wel nu en de Heer gross gaf u zeker een yoorfchrift ? Niet waar ? " „ Onder zyn_opzicht verbonden wy ons flechts aan weinig regelen, die enkel betrekking hadden tot de voornaamfte hoofdzaaken. Myn man floeg nooit maar gaf my alleen de gard; want meer wilde de Heer G r o s s niet goedkeuren." „ Wel goed," zeide de Heer puff;,, want daarheeft God de kinderen het afzoenen geleerd." „ De draf wierd nu en dan geoefend , wanneer zy eene ontembaare hoofdigheid, of moedwilligheid toonden; doch de Heer gross wilde niet, dat deeze ondeugden ooit zouden genoemd worden. maar begeerde dat wy die altoos lompheid zouden noemen, die by andere lieden tegenwoordig niet meer gevonden wierd. Doch de geringde blyken van nyd, veinzery; valsheid, en leugenachtigheid wierden hen plegtiglyk, en met een droevig en verlegen gelaat als we» zentlyke zonden voorgefteld; door toepasfelyke fpreu* ken uit den bybel (dien Zy echter nog niet kenden,) op het haatelykst afgefchetst, en daarna zeer ftreng geftraft... " Maar wist dan het kind reeds wat zonde was. „ In het geheel niet! Hetzelve had geene verdere kennis van den Godsdienst, dan voorzoverre die voor deszelfs begrip gefchikt was. Alle andere gedeelten van denzelven had men my wel duidelyk verboden te noemen. En wanneer het kind, gelyk dikwyls gebeurde, vroeg, wat zonde was? dan zagen wy het droef-  C 445 ) droefgeestig aan, zuchtten, en zweegen. Wanneer het alsdan by zyne vraag volhardde, dan gaven wy het ten antwoord: Kindlief! zonde (nooit zeiden wy de zonden) is een haatelyk ding, en zelfs wel zohaatelyk als valsheid. Deeze lange vertraaging van onderwyzing in den godsdienst, wil ik gaarne bekennen, heeft my dikwyls veel gekost. (*) Dikwyls ftond myn hart, door Christelyke blydfchap, of door bezorgdheid aangedaan, op het punt van aan het kind alles te openbaaren; doch de Heer gross had my daaromtrent naauwkeurige bepaalingen voorgefchreven. Ik zweeg derhalven alsdan, en begaf my met een ontroerd gemoed naar myne kamer om God te bidden, dat het hem behaagen mogt, datgeen uit te werken, waartoe ik my zelve niet in ftaat bevond. Hem alleen zy de eer, dat ik mag zeggen, dat myne kinderen, naar haare jaaren, ichoon zy weinig weeten, echter dat weinige beter weeten dan andere kinderen; (*) Ook my heeft hetgeen ik gezegd heb nopens de omzichtigheid , die men moet in acht neemen by het onderwyzea van den godsdienst, verfcheidene onaaagenaamheden op den. hals gehaald. Doch hoe het moogelyk geweest is, by zulke duidelyke uitdrukkingen, myne gezegden verkeerd uit te leggen , kan ik nog heden niet begrypen. (Doch dat men dit zocht heb ik klaarlyk begrepen.) Alles, dat het kort beftek van tyd my toelaat hier te doen, is, myne leezers te wyzen naar die Leerredenen, welke ik, by deezen Boekverkooper doot den druk gemeen gemaakt heb, en wel in het byzonder op .die twee, welke (by gelegenheid van Kerstyd) de middelen aan de hand geeven om aan een kind de eerfte beginfelen ne willen weeten, wat uw kareltje tegenwoor. dig al van God weet." „ Niets, dan dat God onze algoede meester is, die ons alles fchenkt... doch vergun my, dat ik hem voor een oogenbilk doe binnen komen." Het kind trad binnen, en ik zal trachten u eene korte fchets te geeven van de zaamenfpraak , waarmede zyne moeder hem onderhield; de taal van het kind was inderdaad nog zeer gebrekkelyk, want hetzelve was nog weinig meer dan drie jaaren oud. „ Kareltje" hebt gy van daag reeds aan „ God gedacht?" „ Ja, Mama, al heel dikwyls, en van den morgen 5, vroeg ook." „ En waarom van den morgen? " „ Om dat hy de Zon deed opgaan terwyl ik nog „ diep, en dat is een teken, dat hy acht op my ge„ geven heeft." „ Hoe weet gy dat hy acht op u geflagen „ heeft?" „ Om dat my niets deerde." „ Hebt gy dan daarvoor God wel gedankt?" „ Ja, ik heb gezegd: Lieve God! ik zal altoos ge„ hoorzaam zyn." „ Maar wanneer u nu iets gedeerd had ? „ Ja, zo als gisteravond, toen ik pyn in 't hoofd \y had..." „ Hoe kwam dat?'* Hy begon te bloozen,, en zeide zyne .moedel jftil in het oor: „ Omdat ik ftout geweest was." „ Maar wanneer u nu iets was overgekomen ? " „ Dan  c 448 ) „ Dan zou ik God gebeden hebben, dat hy my „ daarvan geliefde te bevryden.'* Zy gaf ons hier door bedekte bewoordingen te kennen , dat het gemakkelyk was, de kinderen , wanneer zy zich niet wel gevoelden, het een of ander uit hun voorig gedrag als de oorzaak van hunne ongefteldheid op te geeven j en. dat zy in dergelyke gevallen altoos gewoon was in de tegenwoordigheid van haare kinderen God te bidden ,dat hy haare kinderen geliefde te heritellen. Doch dit deed zy altoos in een ftilzwygendgebed, in haar zelve; want haare kinderen hoorden nimmer eenig gebed of gezang voor hun vierde jaar. (Dus is het ligt te begrypsn , dat zy den bybel nimmer voor een boek van da^elykfche leezing gehouden heeft, (jj „ Waar is God?" 5, Hier in myn hart, en overal." „ Kunt gy hem dan zien ? * „ Neen; maar hy is, de goedheid zelve; hy is nog veel beter dan dit alles! " (terwyl hy het gezicht naar het venster wendde, en met de hand de omleggende landftreek wees.) „ Is hy veel beter zegt gy ? " », O Ct) En waarom is die dan zulks nog in zo veele fchoolen? Waarom blyft dezelve, of voor het minst een gedeelte van -denzelven', te weeten de Spreuken Salomons, een fpeldboek Gefchied dit om het gemeen Janhagel genoegen te geeven? Laaten zy dan liever hunne jongens thuis haaien, daar zyn Immers ftads fchoolen genoeg.  C 449 ) ,3 O ja, want hy heeft dit alles gemaakt." „ En u ook ? " „ Ja, maar eerst myn Papa en Mama. '* „ Vanwaar zyt gy dan voortgekomen? ',' Wel, van Mama en ook van Papa." „ Hoe heeft zich dat toegedragen?" Dat weet ik niet, maar God weet het, zowel „ als hy weet waarde blikfem en de regen vandaan komt." „ En waarheen zal God u eindelyk overvoe' » ren?" „ Om hoog naar den hemel." „ Is het daar dan beter?" ,, Ja want de godloozen komen daar niet.'3 ,, Waarheen gaan die dan?" „ Om laag naar de hel. ,, Maar komen zy dan nooit weder hier?" „ Neen; want zy leggen zich fteeds toe op liegen i j, en bedriegen." ,, Maar gy hebt kort geleden ook geftolen, " (Met drift). „ Ik?" ,, Ja hebt gy niet een fpeld uit het behangfel ge„ dolen." (Befchaamd en met eene zachte flem). „ Mag : „ ik nu heengaan ?" „ Neen, zeg my eerst waarom hebt gy geflolen, l 5, gy moet ons dat eerst zeggen om u des te meer daar„ over te fchaamen." Om dat ik niet daar aan dacht.'' „ Waaraan?" Dat God het ziet." Ff i, Waai  ( 450 ) 'M Waar was God dan?'' (Hy lag zyn eene nand op zyn hart en zwaaide de andere hand om zich heenen.) „ Hier, endaar! „ Hoe kwam het, dat gy niet aan hem dacht? *' „ Om dat ik alleen aan de fpeld dacht." „ Waaraan mag men niet denken?" „ Aan het kwaad. " „ Wat is kwaad ? " (Hier bedacht hy zich een weinig.) „ Dat braave 3j menfchen verbieden ? " „ En wat meer ? " „ Het geen ons nadeel toebrengt wanneer wy het „ doen." „ Moogen dan braave menfchen u wel iets ver- , bieden? „ Ja dat moeten zy doen. n Waarom? Om dat het in Gods boek ftaat." (Hier wees hy óp'een' kostbaar gebonden bybel, die als een zeker heiligdom in een gefloten glaafenkastje lag.)" , Heeft uwe zuster u dat dan voorgelezen?" Neen, zy mag nog niet daarin leezen." Waarom n.iet ?" Om dat zy fomtyds ongehoorzaam is." " m Wanneer zal zy 'er dan in moogen leezen ? „ Hierna wanneer zy zich verftandig gedraagen " 1 Hier gaf zy ons onder bedekte bewoordingen de volgende vraag te verftaan, welke de Heer puff hem dan ook voorftelde: „ Weet gy dan nog niets „ uit dat boek ?" n 1 (Met  ( 45» ) (Met een vrolyk gelaat, terwyl hy. zyne moeder de hand kuste.) „ O ja zeer veel!" En hierop zeide hy ons veele fpreuken uit den bybel op, over welker voorzichtige uitkiezing wyten hoogfte verbaasd ftonden; alle fpreuken, die door haare duidelykheid en nadruk uitmuntten. Men kon duidelyk befpeuren, dat het kind nog veele dergelyke wist; doch de moeder was zo zedig, dat zy hetzelve deed vertrekken. „ Apropos, zeide de Heer puff," onze Profesfor T * * heeft my verteld van eene zekere provincie, ik weet niet meer welke, daar men de kinderen zogenaamde Evangeliefpreuken, ja zelfs de zondagstekfien deed van buiten leeren. Ik wil wel wedden, dat daarjuist die zelfde fpreuken voor altoos veel duisterder zullen blyven dan eenige andere plaatfen van den Bybel; want over dat geen, hetwelk wy als kinderen zonder eenig opheldering moeten leeren, zullen wy geduurende ons geheele leven nimmer leeren denken! Ja onder zulk tuig, daar-zou ik 'er wel zo van boven af op in willen hakken! " En ik, „ zeide Juffrouw jansen,5' neem het my niet kwaalyk! ik zou daar met vriendelyke vermaaningen tusfchen beiden komen ! fehoon ik gaarne bekennen wil, dat ditveeltyds vergeefs zoude zyn! want wat zal men doen wanneer de leeraars zeiven dit toelaaten? Ja zelfs wanneer die om de dwaaze ouderen, en fbmmige proponenten, die op verfcheidene familiën veel vermogen hebben, te behaagen, zulks pryzen, en het naklappend kind (dat ik veel eer als eene gevanFf a gej?e  ( 45a ) gene papegaai befchouwenen befchreijen zou) nog lékkers geeven ?" VIERDE VERVOLG. Wv betuigden haar ons genoegen over haare voor. zichtige handelwyze in het opvoeden van haare kinderen.,, Indien ik „ zeide zy," my daarvan iets magtoeëinen, is het dit alleen, dat ik myne kinderen nimmer van onder myn opzicht aan dat der dienstboden overgeef; want gy ziet, dat 'er tusfchen deeze eetkamer en de kinderkamer flechts eene glazendeur is. (Het meisje was bezig met garen af te winden; en het jongetje had eene menigte van allerhande fpeelgoed in verfcheiden kasjes en laadjes , waarvan hy echter nimmer twee te gelyk opende, om de verdrietelykheid voor te komen.) (*) „ Zoras,''vervolgde zy, „ eenig gezelfchap ons komt be- (*) En gy myne Leezeresfen j waar zyn uwe kostbaare Jubelen? O! die leg ik terftond weg wanneer ik myuic kleed; ik zou niet kunnen gaan flaapen zonder myne juweelen fehoon te maaken, en weder in de watten te leggen Ja, dat is ook waar, ik had eenvoudigerbehooren te vraagen: Waar zyn uwe kinderen? O, myne kinderen, die zyn boven op hunne kamer.— Durf ik het my verftouten? Ja, ik wsnsch, ten uwen befte, dat God u zo verreliet verarmen, dat gy genoodzaakt waart om met hen in eene en dezelfde ka, aiex te huisveften.  C 453 ) bezoeken, dat de waardy van wel opgevoede kinderen niet weet te fchatten; dan doen wy de onzen uit het vertrek gaan. Indien godvreezende ouders niet zeiven gebrekkige menfchen waren, dan zou men geen grooter geluk kunnen uitdenken dan eene goede kindertucht, Daar is geene fterkere aanfpooring om oprech. telyk voor God te wandelen dan de tegenwoordigheid van een kind; want niets is fchadelyker dan flechte voorbeelden! Ik heb nog niet lang geleden zulks met verbaasdheid gezien. Een predikant was by ons ten eeten; en het bleek welhaast, dat hy wat te veel gedronken had. Hy verhaalde met drift het gedrag van een zyner vyanden; en bediende zich daarby van harde en haatelyke uitdrukkingen; en borst daarop in een' nydigen lach uit. Myn dochtertje ging geheel verfchrikt het vertrek uit. Ik deed kareltje insgelyks vertiekken , wiens oplettendheid op het flecht gedrag van dien man ik te laat gewaar wierd. —— „ Mama," zeide hy , (zekerlyk dewyl hy aan den Heer gross' dacht) „ dat is immers geen Predikant ? " Wat zou ik zeggen ? Ik antwoordde; Het is een Proponent; en dit woord verdond het kind niet. iy O!" zeide hy, „ dat heeft hy toch in Gods boek niet gelezen, " „ Ondeugende menfchen," zeide myn dochtertje, „ leezen niet gaarne daarin." (*) „ Goed!" (*) O! myne Amptgenooten ! weeft voorzichtig in uwen Wandel! en ten einde wy allen.voorzichtiglyk moogen wandelen , beftraft vryelyk een' ieder van ons,— en my wel het eerst, al zoud gy het dan ook doen om u te wreeken! Ik Ff 3 weet  ( 454 ) Goed!" zeide deHeerpuF*, „ maar wat zeggen dan de kindertjes, wanneer'er tusfchen Papa en Mama zo een klein dispuutje is? Want ik heb wel hooren zeggen , dat dit toch doorgaans in het huwelyk weieens voorvalt. „Indien gy daardoor verftaat,dat zulks in alle huwelyken op zekere tyden plaats heeft, dan is het zekerlyk waar. Maar, zoras men waare liefde voor zyne kinderen gevoelt; zodanig eene liefde, welke te recht de waardy, welke de kinderen by God hebben, op haaren waaren prys weet te fchatten ; zoras kan 'er nimmer eenige twist, of hoe men het noemen wil in het byzyn der kinderen ontdaan. En dit gaat, God zy dank, nog veel verder; de twht word daardoor genoegzaam onmooglyk ; ik geloof dat ik met recht mag zeggen dat de lielde voor de kinderen de waare verbindtenis van den echt is.»' „ Dat was myne moeder insgelyks gewoon te zeggen, te weeten , dat de ftaat der opvoeding in vreemde huizen haar altoos tot een' Barometer ftrekte, waarnaar zy kon afmeetcn welk een weder in dat huis regeerde. Zy weet wel, dat men van veele onder u juist geen christelyk leven vordert; doch eene zucht voor de eer van onzen ftand mag men toch wel van u vorderen! Indien gy inderdaad geene zorg draagt. de eer van denzelven op te houden is het immers zekerlyk te vreezen, dat 'er in het kort gebrek aan Predikan» ten zyn zal. Derhalven moeten wy door waare godvrucht gepaard met eene grondige en eerbied inboezemende geleerdheid eenpaariglyk trachten te bewerken , dat de gemeente ons onderhoud, dewyl het onmoogelyk is te beftaan van die inkomsten, welke de meeste beroepen jaarlyks opbrengen.  ( 455 ) Zy zeide dikwyls, dat zy niet begrypeukon, dat de ouders zich niet fchaamden een flecht opgevoed kind te voorfchyn te brengen; Nou kyk, al zeg ik het zelf, ik was juist geen kwaade jongen.... Maar, apropos, jy hebt ons beloofd, dat jy ons de historie van de Ipeld vertellen zoud. " „dVlyn man befpeurde, dat ik myn oudftekind al te dikwyls, enfomtyds, dewyl ik toen ziekelyk was, met drift doeg. Ik verzocht hem derhalven, dat hy het liever zelf zou doen. Hy fprak hierover met den Heer gross; ons kind had dien Heer ten hoogfte lief. Wy zeiden hem eens in haar byzyn, dat wy ons kind niet gaarne wilden flaan, gelyk wy het kleine hondje deeden, maar dat wy niet wisten, hoe wyhet zouden aanleggen om het zelve gehoorzaam en goed te maaken. Het kind zag hem fterk aan. Hy wandelde geduurig diep in gedachten de kamer op en neder, nam eindelyk den bybel, en begon dien te doorbladeren, terwyl hy het kind van tyd tot tyd aanzag. Ten laatfte bleef hy daan met den bybel in de hand, ftak eene fpeld in het behangfel, en zeide: Wanneer het kind ftout is , fteek dan deeze fpeld in het behangfel; en zolang die daar blyft fteeken, moet het kind tot' zyne draf honger lyden. En wanneer dat nog niet helpt; laat het dan de gantfche nacht onder deeze fpeld blyven daan. Dit laastfte is nooit, en het eerfte niet dan zelden gebeurd, en onze kinderen zyn, zedert dien tyd, nooit met de gard gekastyd geworden , dan alleen wanneer zy niet wel waren." „ Als zy niet wel waren!" riep lotje. Juffrouw jansen gaf glimlachend ten antwoord: Ff 4 » Uw  C 456 ) „ UwQom heeft misfchien ü dat ftilingeluisterd; want hy was daarby tegenwoordig toen ik aan den Heer gross Zeide, dat het my onmooglyk was een ziek kind te ilaan. Doch de droevige ondervinding heeft my naderhand wyzergemaakt. Ik heb ondervonden, dat eene ongefteldheid van eenige dagen alles verderft , dat in even zoveele, ja zelfs, in meer maanden ingeprent was. Gelukkiglyk zyn myne kinderen , (die even als alle menfchen tot gezondheid gefchapen zyn) niettegenftaande hunne ftrenge levenswyze over het algemeen gelukkiglyk van de meeste ziekten bevryd gebleven; ja zelfs de kinderziekte heeft hen weinig gehinderd. Dus mag ik met waarheid zeggen , dat myne kinderen onder hunne ongedeldheden toegenomen hebben terwyl anderen daardoor gewoonlyk afneemen. " Het verwonderenswaerdig gezond gelaat van deeze kinderen deed lotje vraagen wat hun gewoonlyke leefwyze was. „ Het grootfte gedeelte daarvan," antwoordde Juffrouw jansen, heb ik u reeds gezegd. Daarenboven, houd ik altoos voor eene gewoonte, dat ik myne kinderen zo fehoon en zuiver houde als onze geringe inkomsten ons toelaaten. Zoras zy op ftaan, drinken zy koud water, en eeten dan te zes, en vervolgens te negen uuren een boterham. De toefpys beftaat doorgaans in boomvruchten; en naardien zy altjos veel met eikanderen te praatèn hebben, eeten zy weinig daarvan. Ten vier uuren eeten zy een fluitje brood met fruit of met honig, en ten zeven uuren een melkpap van havergort of garstenmee!." „ En  ( 457 ) „ En wat is hunne drank ? " „ Niets anders dan water, en zondags 's morgens, of als zy het eens byzonder wel gemaakt hebben een enkel kopje chocolade , doch zonder banilles, eieren of melk.' Zy brengen het grootfte gedeelte van den dag met my door in deezen grooten tuin, dien myn broeder gehuurd heeft; en vermaaken zich dus altoos onder zyn of onder myn opzicht; en deeze vermaaken trachten wy zoveel mooglyk te bevor-. deren." t „ Maar moeder,"zeide de HeerpuFF, „ jy moet tz zeker zetten op hebben; want, ronduit gezeid, de heele ftad fpreekt van jouw kinderen." Eene befcheidene blos bedekte haare wangen ; Ik denk, dat ik u alles gezegd heb. Na ons hartelyk gebed (want wy hebben, myns oordeels volkomens vryheid, om, met betrekking tot een zo gewï mer is het, dat zelfs de beste menfchen niet oprecht zyn. Lotje zelve is het niet! Hoe befchaamd zal ik dit huis moeten verlaatenï en hoe lang zullen my die twaalf dagen vallen, welken ik nog daarin moet doorbrengen! Ik verzocht de kamenier van lotje, dat zy een' brief voor my aan het posthuis zoude brengen. Terwyl zy heen ging, ftak lotje haar ffl haaren brief van gisteren in de hand, en ging als naar gewoonte naar haar oranjeboschje. Ik liep het meisje na, om myn' brief op dantzig te franqueeren. Zy vergiste zich, en gaf my den brief van lotje over Die was my genoeg, ik zag, dat het opfchrift luidde aan den Heer less** te Warschau! zy ontftelde en verzocht my zeer ernftig niet aan lotje te zeggen, dat ik dien brief gezien had. Nu laat ik u zelve over den toeftand van myn hart oordeelen. Ten hoogfte gevoelig over de. geveinsdheid, dewyl zy voor my verborg, dat zy aan dien man fchreef, daarenboven ten hoo°-fte befchaamd , dewyl de gantfche zaamenhang van myne gefchiedenis haar bekend is, van eene gefchiedenis , welke ik zorgvuldiglyk voor haar heb trachten te verzwygen , in gevaar gefteld van uitdien hoofde door haar voor onoprecht gehouden te worden, gelyk zy inderdaad is; door haaren brief aan den Heer less** op het duidelykst afgefchetst te worden.... En deeze man fchryft aan haar, en verwaardigt zich niet op myn' brief te antwoorden fmaar befchryft myne geheele perfoon, alsof hy eene be. kend-  ( 4<5i ) kendmaaking deed; en fchryft daarenboven dingen die lotje zelfs in haare vrolykfte uuren zwaarigheid maakt te ontdekken! O! dit alles is my onverdraaglyk. Ik moet de pen voor een oogenblik nederleggen! Hf Hf Hf Ik heb bitter gefchreid. Lotje ging door myne kamer maar veinsde zulks niet te zien. Dit wasvoor my eene nieuwe ftnart, want het doet my altoos ten hoogfte leed, wanneer men , gelyk lotje thans deed, op myne traanen geen acht geeft. Ik begin nu te gelooven, dat zy my in haar hart veracht! Wie weet welke haarelyke fttikken die ondeugende man in zyne brieven aan haar van my verhaalt heeft? Want hoe kon zy dit anders eene oude liefde noemen ? Of liever wie weet, dewyl hy in hamburg voor een' deugdzaam man gefpeeld heeft, hoe zeer hy zich beroemd op zyn overwinning, die hy te insterburg over myne aanloklykheden behaald heeft! Misichien heeft hy om zich te wreeken (want ik ben im. mers zyne verftrikkingen ontkomen) om zich, zeg ik, op het gevoeligfte te wreeken, Lotje voor my als voor een gevaarlyk fchepfel gewaarfchouwd ! Ja dit moet zekerlyk zo zyn; de fchielyke verandering in haare behandeling kan aan niets anders toegelèhreven worden. Genoeg! Ik ben tot het ongeluk geboren! Lotje, geheel dit huisgezin, de geheele waereld — moogen van my denken, wat zy willen; myn onfchuldig hart kan  ( 46a ) kan my tot befcherming ftrekken, en het vervolg zal my volkomen rechtvaardigen ! Maar nu ondervind ik, dat de liefde onvermydelyk in haat veranderen moet. Ik verfoei, ja, met de levendigfte aandoening, verfoei ik het bedorven hart van dien verachtelyken man. Misfchien zal ik eenmaal het genoegen fmaaken.... Maar, wat kan een arm verlaten meisje tegen een' lasteraar inbrengen? Hy fielt zich, zonder eenig nadenken, tot een fchandteken , alleen om het vermaak te hebben van haar by de waereld bekend, en in de oogen der waereld oneerlyk te maaken. Ja ik ben tot het ongeluk geboren; —- en ik fchaam my om dat ik zulks niet éér begrepen heb! En dien on ■ deugendenman heb ik nog kunnen beminnen, en dat wel zo vuuriglyk, want, ik heb hem waarlyk uit den grond van myn hart bemind, en welligt tot heden toe! Doch by al myn ongeluk geniet ik nog dat geluk, dat ik thans overtuigd worde, dat deeze man ten uiterfte verachtenswaardig is. Hoe verlegen, (dit wil ik niet ontkennen) en befchaamd ik ook ben; ademt echter myne borst veel vryer, zedert ik myn hart van dien onwaerdigen heb weeten los te maaken. Gy hebt thans niets te vreezen , lieve moeder! de aandoening van myn hart overtuigd my ten volle, dat ik my geheelenal van hem ontflagen heb. Zelfs de allergeringfte genegenheid voor hem, de wensch om hem eenmaal deugdzaam te zien,zou myten hoogfte verlegen maaken. Onwaerdige! gy verdiende niet. i.. Maar hoe kan ik my zolang met zulk een verachtelyk fchepfel bezig houden ? God dank! Binnen weinig dagen zal ik van alle deeze  C 463 ) se onaangenaamheden bevryd zyn. Het blyft vast bepaald, dat myn broeder tegen den agtften Augustus zelf hier zal zyn, of een' zyner bedienden zal zenden om my af te haaien. Ingevalle het laatfte gebeuren mogt, heeft hy my een' inleggenden brief bezorgd voor den Generaal tschernov, die thans hier is, en my, op zyn aanfchryven, eene pas zal bezorgen. Ik begin van nu af aan reeds de uuren te tellen. Het fpyt my van den braaven Heer puff. Vaarwel! Ik ben uwe sophia. XXIII. BRIEF. sop hia's Broeder aan den Generaal ischernoy. dantzig den 20 July. Hoog - Edel - Geboren Heer, Genadigfte Heer Generaal. U we Excellentie is veel te goedhartig om myné verantwoording , fehoon Uwe Excellentie my reeds veroordeeld heeft, niet aan te hooren, want zelfs vooityds gebruikte men deeze edelmoedigheid in klagenfurth, volgens het getuigenis van ber. kenmeyer of huener; men deed hen, die van dievery befchuldigd wierden, eerst ophangen, doch na-  ( 4 want ik heb reeds de noodige fchikkingen gemaakt ont dit te beletten. ïjs Hf Hf Op dit oogenblik ontfang ik den laatften brief van Uwe Excellentie. Gy zult dan den negenden Augustus zonder fout hier zyn ? Nu is het Vogeltje in de knip! O, dat gy dit reeds voorlang gedaan had! Hoeveel kosrelyken tyd hebben wy verloren ! En wat heb ik hier niet al moeten verteeren! Gy kunt ftaat maaken, dat sophia daags naar uwe aankomst hier zal zyn. Zie hier myn ontwerp. Bezorg haar eene pas en voeg daar een beleefd, en, (zoveel mooglyk) christelyk briefje by. Draag zorg dat zy onderweg aan alle posthuizen wel ontfangen worde. Laat te pillauw een briefje voor haar, en fchryf daarin dat gy niet over dantzig maar over elbing naar pomeren denkt te gaan; doch dat gy haar verzoekt om door my eene pas voor haar tot dres» den toe by u in het hoofdquartier te doen vraagen, want dat gy u ten hoogfte zult vereerd achten met de befcherming van eene zo deugdzaame Juffer; en voeg 'er dan vervolgens nog eenige Christelyke Zegenwen. fchen van goede reis enz. by. Dan zal zy vervuld van dankbaarheid voor u vanzelf hiernaar toekomen. Kort daarop gaa ik dan met haar op reis naar saxen. Dan hoor ik kwanswys onderweg, dat Uwe Excellentie te stolp is... Dan zal zy met de grootfte blydfchap my derwaarts verzeilen , omu voor uwe pas te be.  C 4*7 ) bedanken en eene andere te verzoeken. Dus ziet Uwé Excellentie duidelyk dat alle zwaarigheden alsdan uit den weg geruimd zyn. Maa'r geld moet ik noodzaaklyk hebben; ik breng Uwe Excellentie hier thans op een' veel beloovenden akker, doch dezelve moet wel omheind worden, en hiertoe moet gy geene besten ontzien. Het meisje is zulks wel waerdig. Maar indien zy (want ik heb bemerkt, dat zy zeer doortrapt is) niet bewogen kan worden om met my naar stolp te' gaan , dan zal ik u nader bericht zenden •, en dan moet Uwe Excellentie, gelyk wy meer gedaan hebben, de postwagen laaten overvallen. Ik reken het my tot een groot geluk Uwe Excellentie in alle gevallen door de fpreekendile bewyzen te moogen betoonen, dat ik met den diepften eerbied ben Hoog Edele Heer Generaal! Uwer Excellenties Onderdaanige Dienaar lewis ïraytoiu P. S. Uwe Excellentie zal het my, hoop ik, niet kwalyk neemen dat ik op nieuw om dertig ducaaten verzoek. De fpoedige komst van' Uwe Excellentie, Hoog Edele Heer Generaal, brengt my in omdandigheden, die? onkosten vereifchen, die ik niet voorzien had. Gg % XXIV,  ( 468 ) XXIV. BRIEF. Sophia aan de Weduwe E. koningsbergen deil 27 July. 's Maandags vroeg. zal ik, lieve moeder, op den brief van den Heer puff antwoorden? Hy is heden in myne kamer geweest. Ik had voorgenomen hem zyne gefchenken terug te geeven, gelyk ik beloofd had. My dunkt dat de welvoeglykheid, myn plicht, en de achting die ik my zelve moet toedraagen, zulks van my vorderen. Hynam die aan, bloosde en vroeg: „ ls dit nu al het antwoord, dat ik van u te wachten heb ? " Ik had deeze vraag niet verwacht, en zeiden derhalven : „ Neen," om toch iets te zeggen. Hy kuste my de hand, en waarlyk met veel wellevendheid. „ Geef my mondelyk antwoord, myn Engeltje," zeide hy, „ want ik kan my onmooglyk zo laaten afzetten, en ik heb al gezien dat ik fchrifcelyk de zaak maar erger maak." „ Neen, myn waarde Heer puff! uw brief is inderdaad zeer goed. " „ Is hy toch? Is hy waarlyk?" (terwyl hem de traanen in zyn oogen ftonden.) „ Wel zo, dan moet gewis een Engel myne pen beftuurd hebben! Zy worden immers afgezonden om ons zwakke menfchen ten dienst  ( 46*9 ) - dienst te ftaanl Misfchien wil God myne eerlyke oogmerken beloonen! „ (Hy drukte myne hand zachtjes tusfchen zyne twee handen.)" Hoor, kindlief, * . weet zeker, dat gy God vreest, en niets volgens uw eigen verftand alleen in deeze zaak zult doen! üid God, dat hy u genegen maake, niet om my te beminnen; want daarom mag men niet bidden, wel i Ikzelf, ik bid daar niet om; maar. dat hy u genegen maake om met myne zwakheden geduld te hebben 1 (Dit zeide hyop een' toon, die myn gevoelig hart op het levendigst trof.) „ Ik zou nooit de gekheid ge-: had hebben van u aan te fpreeken, indien ik niet wist , dat gy niet naar uw eigen goeddunken zoud te werk gaan in zaaken, die enkel van Gods wil kunnen af, hangen. Zie , ik ben maar een eenvoudig man, maar heel dom ben ik toch niet! Ten minfte zo dom niet, dat ik my verbeelden zou , dat myn perfoon zeer beminnelyk is; maar misfchien behaagt het God my draaglyk te maaken. Kunt gy zo fchielyk nog geen befluit neemen , ftel my dan flechts een tyd , eene maand, een half jaar, ja al was het een jaar. Schryf my uw voorneemen uit welke plaats gy ook wilt, want ik heb te veel, ja veelte veel achting voor«., dat ik u zou willen dwingen. Ik ben niet meer zo heet gebakerd als de driftige jongelingen. Maar verfmaad my ten minfte niet, zolang gy nog hier zyt. Wees toch vriendelyk tegen my; want met u gaat al myne blydfchap van my weg. Ik heb lang getracht van deeze myne liefde af te zien; maar het is my on-. mooglyk! God weet, dat het my onmooglyk is. " Ik was niet in ftaat, want voor u, myne G g 3 He--  ( 47° ") lieve moeder, kan ik niets ontveinzen! Ik wa$ niet in ftaat, deezen braaven man te wederftaan. Het fcheen my toe alsof ik my fchaamde, dat ik het eerlyk hart van deezen braaven man niet op zyn' rechten prys'gewaardeerd had. „ Laat my alleen, achtenswaerdigeman," zeide ik. „ Neen, waarachtig niet, God bewaar' my, dat ik u zou willen dwingen! " (intuslchen liet hy myne hand eerbiediglyk los) „ maar vergun my dat ik q eene redelyke vraag voorftel." Hy zag my hierop met eene bevallige be- fchroomdheid aan. ■ ,, Ik zal niet onredelyk zyn,"gaf ik tenantwoord,a, want ik zou my moeten fchaamen uwe vriendin genoemd te worden, indien ik niet trachtte u in rede: lykheid te evenaaren. " ,, O welk eene goedheid! Lieve s- y t j e ! Wanneer gy niet van zins zyt te trouwen verberg dan, bid ik u, uw uitmuntend hart, en pynig toch ons arme mannen niet." „ Was dat nu uw verzoek?" ■ „ Neen! myn verzoek is, ... maar.. .gy zult boos worden!" „ Gy behoeft niets te vreezen!" (want lieve moeder ik was geheel buiten my zelve.) „ Lief meisje," (hier vatte hy my by de hand) hoor my aan. Ik zal u op het oogenblik verlaaten; op myne eer, dit is myn zwaarfte eed; ja ik zal op het oogenblik, laat het dan met met my gaan zo als het God behaagt, van u afzien en alle hoop laaten vaaren, indien het zodanig met u gelegen is, gelyk ik vrees.5' Hier  C 47i ) ■ ■ - Hier hield hy op. Ik begon te bloozen; > maar ik'weet niet waarom. „ Zeg my, bid ik u, vleijend; ja zelfs op myne kniën," (terwyl hy zyne eene knie boog) „ ja op myne knien, indien dit een Christen betaamde, zoude ik u bidden; my te zeggen .... of... of my ook iemand in den weg is?" Ik wilde hem hier op antwoorden, doch hy liet my den tyd niet, maar vervolgde terftond: „ Of uw hare nog vry is: Nu is het 'er uit; God geef'er zyn' zegen toe! Ach Engellief! word toch niet boos{" Ik kon myne traanen niet langer verbergen. Tot nu toe had eene fchandelyke verftrikking myn hart gekluisterd gehouden, maarthans is het'vry. Ik gevoelde dit al te klaar, om dit te kunnen verzwygen. „ Myn waarde Heer puff, gy doet my eene vraag, die wat al te vry is. Maar ik zal openhartig zyn: Myn hart is waarlyk vry." ° Hy kuste zonder van gekatte veranderen myne hand, vervolgens myn voorfchoot, —- en verliet Jiet vertrek. Zyne gefchenken liet hy echter leggen. Thans ontlastte zich de verwarring myner aandoeningen door zachte traanen, die ik niet langer kon terug houden. Op dit oogenblik klopte iemand aan myne kamerdeur. Dus was ik verplicht die te openen. Het was de Heer gross. Hy zag dat ik fchreide. „Uw vertrouwen op my," zeide hy," en uwe;overtuigdheid, dat ik veelerleije foorten van fmart grondig ken, Gg 4 gesft  C W > geeft my recht om in uwe aandoening deel te neemea."Öp dit oogenblik viel zyn gezicht op de gefchen* ken van den Heer puff; doch hy was beleefd genoeg om de oogen daar van af te wenden. Ik oordeel dat het onmooglyk is voor zodanig een' man in zodanige oneindigheden iets te verbergen. Dus wilde ik beginnen met hem deswege iets te zeggen. „ Ik zal zoveel my mooglyk is trachten uwe ontroering te verfchoonen. Ik weet het geheel geval van den Heer puff tot op het oogenblik dat hy nu laatst in uwe kamer getreden is." „ Wel nu, geef my dan raad; want gy komt zo juist van pas alsof gy geroepen waart. '•' „ Ontdaa my toch, bid ik u, van dit verzoek; ik weet niet waarhenen uwe neiging zich eigentlyk' ffrekt; en algemeene vermaanden zyn voor u niet getchifct. Doch indien het my vry fiaat cle neiging van uw hart uit dé omdandigheden op te maaken; dan komt het my voor, dat het lot van den Heer puff welhaast beflist zal zyn." ' Dat kan ik niet zeggen;' 'deeze gefehenken.... ". „ Z}n byhangfelen; maar deeze traanen..." „ Zyn de gevolgen der verlegenheid, waarin ik my bevind." ' „ Zeer wel ! In verlegenheden van dien aart moet gy geen' raad by menfchen zoeken. Deeze zaak is waarlyk van zo veel gewigr, dat gy daaromtrent met den hemel moet te raade gaan. Gy moet dé innigegevoelens van uw hart voor God uitftorten. De plegtigheid van zodanig eene daad., als een gebed van dien aart is, zal u niet alleen behoeden voor alle foorten van  C 473 ) van misleiding, maar ook voor allerleije harfenfchim. men die gewoonlyk, hoe bedaard men ook denken moose het gemoed vermeesteren. Daarenboven zal dezelve u doen zien, dat alle andere hartstogten, indien 'er eenigen by u mogten plaats hebben, zaaken zvn waaraan een hart, dat geheelenal in den wil van God'berust, zich niet moet overgeeven. En zoras gy dan bemerkt, dat uw hart daardoor hgter is geworden, dat is te zeggen, dat gy uw gemoed wel on. derzocht en bevreedigd hebt; befluit dan uw gebed niet door eenige omftandigheden af te fmeeken, waaraan gy God zoud moogen kennen; want het beloop van de waereld toont ons genoeg, dat het dwaasheid zou zyn de toevalligheid van toevallige gebeurtenisfen te willen wegneemen, maar befluit hetzelve met eene bede om eene vrolyke en goedwillige gemoedsgefleldheid, en om dat zeker vertrouwen, dat God noch u noch den Heer puff, noch iemand van uwe andere vrienden, (hier zag hy my.fterk in de oogen) verlaaten mag." , Gy fchynt niet te weeten, dat myn hart tot nog toe geheel vry is." „ Hebt gy3 dat dén Heer puff vandaag gezegd ? " " ' Hy glimlachte. „ Nu, zeide hy," dan zullen wy van andere dingen fpreeken." Hy had eene manier van redeneeren, die men, hoeveel men ook nog in te brengen heeft, niet wederftaan kan. Lotje wierd thans het onderwerp "Gg 5 van  C 474 ) van ons gefprek; doch zyne bezigheden beroofden my wel haast van zyn aangenaam byzyn. Ik heb zyn'raad gevolgd; doch tot nog toe, zyn myne bevindingen niet duidelyk genoeg om u die te kunnen medcdeelen. # $ # Alweêr wat nieuws! Deezen ochtend is 'er in de bureau van Mevrouw van den berg een eclips ontdekt van drie honderd ducaaten; en uit haar juweelkoffertje word een ring van byna gelyke waerde vermist. Het is reeds agt uuren , en de kamenier van betje is nog niet wederom. De Heer puff heeft iemand afgezonden • naar de herberg, daar wy haar gisteren gelaten hebben. 'Mevrouw van d e n berg is byna niet te troosten. De Heer puff ftond haar bedrukt aan te kyken, trok de fchouders op , en zeide ten laatfte : ,, Ei zuster! Hoe kan jy toch zo mal weezen ? " Hy ging de kamer uit, maar kwam fchielyk terug, en gaf haar drie honderd ducaaten, en een'ring, die nog veel fraaijer was dau die vermist wierd.,, Daar heb jy nouw den heelen boel weerom ," zeide hy op een' vrolyken toon. Zy nam deeze beide gelchenken aan met een gelaat, zo als hy het gaarn begeerde; maar zy is toch met dit alles niet gerust. Dat zal een' kwaaden dag voor den Heer schultz geeven. Daar komt de Heer schultz binnen! Lotje is zo vrolyk als een eekhoorntje. Terwyl zy '  C 475 ) « my thans alleen gelaten heeft, zal ik eens in ernst myne gedachten over myne eigene omftandigheuen Jaatsn gaan. VERVOLG. De Heer gross is weder by my geweest. (*) Hoor eens toe; hy is van oordeel, dat ik den Heer puff niet moet afwyzen ! Nudat hy met betrekking der vryheid van myn hart met de grootfte omzich. j . u-f crrnntfte deel van onze Leezers r>\ Wj vertrouwen dat het grooiuc utc. ( ; wy veriruj eenhre bladzyden zal over- Zovee. W»*'* 1 t k3 herinneren , dat dc flaan, want het za, zch nog ^ ^ mog, fen™ ak^dep , want hetgeen de Heer fchiedenis. Wei ls waa.dat wy « ^ ^ B ^ o«e ot ecu uc i sefchieden zon- den mond te geeven; doch ent kon^niet e g der het geheel ontwerp te veranderen. ï « wy Schryvers gewoon, .gelyk "J^*^*^ run ze^een, ons eigen beroep, zonder aai wjr > ieb§en .6 r Micfchien komt dit door in onze fchriften in te mengen. Mistcmen dH wy andere beroepen zowel niet doorgrond ue.ben.  C 476 ) tigheid my ondervraagd had; en nadat ik hem op: rechtelyk had bekend, dat tot nog toe niets dan eene kinderachtige drift hetzelve vermeesterd had , vroeg hymy, of ik hem vergunnen wilde, dat hy als een broeder met my fprak? „ Ja, Mynheer! Ik verzoek u dit zelfs met een jzusterlyk vertrouwen." „ Gy zyt thans in dien ouderdom, welke best gefchikt is tot het aangaan van een huwelyk. Uw hart heeft reeds bemind, dus is het niet waarfchynlyk, dat het tot den ongehuwden ftand beftemd is. Zoras gy dit gevoelt, is het uw plicht in het huwelyk te treeden : ik denk, dat ik dit aan eene Juffer van den Christelyken Godsdienst niet behoef te bewyzen. Gy hebt tot nog toe geene middelen, en uwe verwachtingen zyn onzeker, en het vak thans moeijelyker dan te vooren van een gering vermoogen te leeven, te meer daar de uitflag van den oorlog voor ons even nadeelig kan zyn als deszelfs aanhoudend, heid voor ons te vreezen is. (*) Gy hebt geene bloedverwanten , ten minfte niet voor zo verre u bekend is» ik oordeel, dat ik u niet behoef te zeggen, dat (*) Deeze voorfpelling is naderhand bewaarheid geworden. En Iaat men ten buidigen dage eens met oplettendheid na. gaan, welk eene menigte ongehuwde meisjes in de groote Sneden gevonden word; en die getal neemt nog dage¬ lyks toe. ó, Jonge *Juffers, die tot dus verre afkeerig geweest zyt, bedient u van den raad van Ovinius! Quafugiunf celeri carpite poma mam ! (dat is) Plukt fchielyk de vruchten, die ras voorbygaan.  C 477 ) Art dit in den eigentlyken zin betekent, dat gy geene timers geLbefchermers, kortom dat gy geeïïS-ltfhebt. Uw broeder heeft gevoelens die uw vertrouwen op hem met reeht wederhouden. Indien het waar is, dat hy geen' Godsdienst heeft, dan verdient hy niet dat men hem om raad vraagt. (Aeh lieve moeder, tot dus verre heb ik-dit: voor .* verzwegen, maar helaas het ismaar alte waarfchynlyk, Tat myn broeder, indien hy God al niet veracht ech. ter zeer weinig aan hem denkt) gy hebt de toeftemmin- en zelfs de goedkeuring van haar, dien als haare dochter heeft aangenomen. Dewyl ik verzekerd ben , dat sy haar waarlyk bemint, zou het u zekerlyk fmartelyk vallen wanneer gy die by eene andere keuze niet zoud kunnen verkrygen. Op den perfoon van den Heer puff kunt gy inderdaad met grond niets te zeggen hebben. Hy bezit een uitmuntend hart, en zyne nabedaanden zullen u zonder twyfelmet blydfchap onder hun gedacht aanneem». Uwe toekomende welvaart moet dus ongetwyfeld zeker zyn, dewyl het zeker is, dat hy buitengemeene rykdommen bezit, want hetgeen op landskasfen en banken gegrond is kan niet wel vernietigd worden. Het nuttig befteeden van deeze rykdommen hangt daarenboven geheel af van den wil en wensch van uwweldaadig hart ; even gelyk de nootwendige fchikking van uw lot afhangtvan de kennis, welke gy van het aangenaame der tydelyke goederen hebt. De oogmerken van den Heer puff zyn van dien aart, dat zy zyn hart m het minst geene fchande aandoen. Zyne genegenheid voor  C 478 > voor u is zekerlyk ontdaan zonder dat gy het minfte daaraan hebt toegebragt, en is tot nog toe in weerwil van alle hinderpaalen , die gy daartegen geopperd hebt, en waardoor zich de meeste minnaars zouden laaten aflchnkken, volftandig gebleven. God begeert van ons, dat wy ons geluk op alle mooglyke wyze zullen trachten te bevorderen, en dat degeenen,"die hem willen gehoorzaam zyn alle de veranderingen van het leven.zullen ondergaan op eene wyze, welke hen tegen alle verwytingen in het toekomende verzekerd. De zaamenhang der omftandigheden , waarin gy u thans bevind zal u, wanneer gy dezelve met deezen algemeenen wil van God vergelykt, duidelyk aantoonen, wat u te doen ftaat. Ik voor my ben zo ongelukkig gehuwelykt, dat.... maar laat ik zwygen• en echter zoude ik volkomen te vreden zyn, wanneer ik , Hechts met eenigen grond mogt hoopen, dat myne huisvrouw eenmaal zou begrypen, dat ik haar uit gehoorzaamheid jegens God myne hand gegeven heb; dat is te zeggen, dat het myn plicht was al myn genoegen op te offeren om haar van de dood te redden. De menfchen fpreeken zeer veel van Goddelyke befchikkingen, en van huwelyken die God gefloten heeft; maar ik geloof, myne lieve Juffer, dat weinige van hen den wil van God zo duidelyk hebben kunnen befpeuren als gy voor het tegenwoordige kunt doen. Hebt gy tegen deeze myne redenen iets in te brengen, dan bid ik u, dat gy zulks vryelyk doet. Maar zyn deeze tegenwerpingen van dien aart, dat gy die vooreenen waaren vriend en broeder denkt te moeten verzwygen ; dan durf ik rechtuit zeggen, dat die niet waer• dig  ( 479 > öig zyn dat uw hart zich daarmede bezig houdt.— Gy fchreit! In dit geval is niets nadeeliger dan de droefheid. Overweeg toch wel, dat alles mislukken moet, hetgeen men zonder goeden moed en blygeestigheid aanvangt." Hy zweeg, en zag my met een bevallig glimlachje aan. „ Ach myne waarde Vriendin! " hernam hy, „ kan God ons wel een grooter gunst' bewyzen dan wanneer hy ons een vertrouwen op zyne vaderlyke genegenheid fchenkt, als hy ziet, dat demoe- derlyke liefde niet toereikende is? Myne traanen, (en deeze rolden inderdaad langs zyne wangen,) myne traanen toonen u myne ontroering, maar fpreeken echter dit gevoelen van myn hart niet tegen. Ik ben inderdaad ten uiterde ongelukkig; en misfchien heeft dit ongeluk meer vermogen op u, dan myn geluk zoude hebben. Hierop ging hy van my af en voor het klavier zitten ; en begon terftond het lied van gellert aan te heffen: Gy zyt voor eer en ftaat geboren, enz. „ Neen, dat gaat myne krachten te boven, ik kan God wel danken voor myn lyden, doch niet met zulk een bly gemoed." , Hoe moet het dan zyn, wanneer ons hart ons aanfpoort om God alleen de eer televen? Weleer zongen de drie mannen in den ove^T" L°°ft den , Heere gy zonne ende gy maan, pryst hem ende '„ roemt hem, looft den Heere gy gefternte des he„ mels, pryst hem ende roemt hem in der eeuwig,, heid lallegy regen en dauw looft den Heere, pryst „ hem  ( 480 > „ hem ende roemt hem in der eeuwigheid! Gy „ winden allen looft den Heere, pryst hem ende looft „ hem in der eeuwigheid.' Gy vuur en hitte looft „ den Heere, pryst, en looft hem in der eeuwigheid" GyMejuffer, en ik zoude het zoverre niet kunnen brengen, doch wy zouden evenwel wel wenfehen, dat wy hem met een vrolyk hart mogten looven. Ik heb ureeds gezegd, dat doorgaans alles mislukt,'het geen met geen vrolyk gemoed ondernomen word; enditgemoed wensch ik u uit den grond van myn hart! Doch voor het tegenwoordige bezit gy dat niet, en derhalven zullen wy thans ook niet meer van den Heer puff fpreeken.'' Terwyl hy deeze woorden fprak kwam lotje in de kamer. „ Hebt gy dan niets te zeggen, vroeg hy aanhaar, om uwe vriendin te vervrolyken ?'' „ Ik mag niet," zeide zy, terwyl zy my teder- lyk omhelsde. Vervolgens trad de Heer puf* binnen. Maar welk eene nieuwstyding hy mede bragt, laat ik onze henriötta raaden, want het is hooge tyd om deeze brief naar het posthuis te zenden. —— Misfchien zal ik my niet lang meer noemen Uwe sophia tout cours. XXV.  C 4*ï ) XXV. BRIEF. sophia aan de Weduwe E. koningsbergen. Dingsdag avond den 28 July. is een ezel, Domine, en daar wil ik hem een briefje van myne hand van geeven, met myn zegel daar onder, die malle jongen. Gy hebt lietmy dikwyls gezeid, en ik ouwe gek, ik heb altoos gedocht, dat dit wis en zeker een paar zou worden. Jy krygt hem niet, lotje, en ik denk ook niet, dat jy hem nouw zoud willen hebben, dien lafbek. Ik heb 'et my meer over geërgerd, als de heele vent waerd is» Zo een rekel, zo een windmaaker! Phoe!" Met deeze woorden trad de Heer puff in onze kamer. Het viel my hard , waarde moeder , dat ik uwe verwachting in myn' voorigen brief moest te leur dellenj maar ik zal den Heer puff verder laaten fpreeken; misfchien verwondert zyn verhaal u zo zeer als het ons verwondert heeft. Hy had eene fterke kleur, en fcheen zeer onrustig. Wel tienmaal ftak hy zyne pyp op, en liet hem ook wel tienmaal weder uitgaan. Wy zagen hem allen met de uiterfle nieuwsgierigheid aan. 3> ja3 ja) jyhi' zelt nog wel andere oogen opzetten , als jy alles gehoord hebt. Nobw , om maar kort Hh té  C 482 ) te gaan, ik had een lekker kop koffy laaten zetten, en eene fchoone pyp, en myn beste Varinas voor hem klaar geleid. Eindelyk kwam Monfieur aanftappen. Ik prelènteer hem, zo beleefd als ik kon, een armftoel. Hy ging 'er techt deftig inzitten. Uit hoofde van een briefje, dat Mejuffer sophia my gefchreven heeft, geef ik my de eer, (och! hy had liever moeten zeggen, geef ik u de eer) van rny tot u te wenden om over eene der gewigtigde gevallen van myn leven te fpreeken. Welnu, zei ik, ik mag graag de jonge luidjes aan malkander helpen... hy viel my in de reden, want het fchynt, dat hy zich zeiven gaarne mag hooren praaten: Ik weet niet, Mynheer, in hoe verre dècze zaak eigentlyk van u afhangt; maar ik volg altoos zeer gaarne den raad van myne vrienden. Hierover wierd ik moeijelyk; en derhalven zocht ik my van hem te ontdaan, en liet hem by myne zuster aandienen. Dit behaagde hem niet. Wel Mynheer, zei ik, ik vind u al zeer raar! Zoud gy het meisje willen hebben, zonder myne zuster daarover te fpreeken? Daar zat hy toen verbaasd. Ik vrees, zeide hy eindelyk, dat Mevrouw van ben berg misnoegd tegen my zal zyn. Welnu,zei ik, jy hebt in ons huis juist ook niet veel goed gedaan; maar ik zei jouw troost geeven , het is alles vergeven en vergeten. Toen de knecht met het antwoord van myn zuster terug kwam, bragt ik hem naar haar vertrek. Hy beefde als een blad , tn al beevende kuste hy haar de hand. Myj  C 483 ) Myne zuster fchynt hem geen goed hart toe te draagen. Ik weet niet Mevrouw, zeide hy, of u de rede van myne komst bekend is. Mynheer de Hofraad, zeide zy, zal misfchien denken;, dat ik iets daarvan weet. En ik kan het niet ontveinzen , dat ik met geene onverfchillige oogen hehkonnen aanzien, dat eene zaak zo verre voortgezet was, waarvan ik ten minfte eerst kennis had behooren te hebben. Neem my niet kwaalyk , Mevrouw, de Heer puff zeide my , dat alles vergeven en vergeten was. Nouw laat dat zo blyven zuster, zei ik, Iaat dat maar daar. Ik wil "d wel bekennen Mynheer, voer hy voort zich naar my wendende, dat ik ook niet eigentlyk weet welke betrekking myne minnaares op u heeft. Wat! weet jy dat niet, Mynheer de Hofraad! weet jy dat niet, hè ? — Het bloed begon my te kooken. Hy wierd ook driftig. Indien ik, zeide hy, gelooven moet, dat zy eene nabeftaande van u is ,• het geen inderdaad fchynt waar te zyn, wil ik wel bekennen, dat ik zulks niet éér dan vandaag geweten heb. Doch ik zal het my altoos voor eene groo-1 te eer rekenen met uwe familie vermaagfchapt te zyn. 1 Myne zuster en ik zagen eikanderen verbaasd! aan. Zy zeide daarop tegen my in het Nederduitsch: My dunkt ik merk iets, en wenkte my daarop, dat ik met haar in haar kabinet zou gaan. Ik kon my niet bedwingen. Wat drommel, Mynheer de HofHli 2 raad.  C 484 ) raad, weet jy dan niet dat lotje myne nicht- is, en om het maar vlak uit te zeggen, dat zy myne zusters dochter is ? Ja, Mynheer, dat weet ik; maar indien het waar is, dat alles, hetgeen met lotje voorgevallen is, vergeten is; dan moest 'er ook van haar niet meer gefproken worden. Van haar niet? van lotje niet? en van wie dan Mynheer de Hofraad ? Hy glimlachte en zweeg — Ik meende dol te worden. Zeg my toch, hid ik u, zeide ik, wie van ons beiden gek is. Misfchien, Mynheer, denkt gy dlfavari my ; want het fchynt my toe, dat uwe boertery verder gaat, dan jk verwachten kon. Doch indien het niets anders is dan boertery, dan zal ik u aantoonen, dat ik myne . zaak zeer zeker weer Hier gaf hy my een briefje, datgy, myne lieve fytje, aan hem gefchreven hebt. - ■— Nouw ik zal daar niets meer van zeggen; maar dat wil ik wel bekennen, dat, als ik my niet wel bedacht had... Mynheer, zei ik, misfchien denk jy, dat sophia jouw bemind? Dat denk ik ook , zeide hy op een' fpotachtige toon. Myn goede Heer putf, de harten zyn immers vry. In den beginne was ik te arm in de oogen van Mevrouw uwe zuster om naar het bezit van lotje te moogen ftaan. Ihtuslchen veranderde myn noodlot. Ik kreeg middelen om den rykdom van lotje, dien ik buiten dat nimmer zou gevorderd Tiebben, te verachten, en te gelyk om sophia, van . wiens vermogen ik inderdaad niets weet, te beminnen. ^g  C 4*5 ) Zeg een reis, Mynheer, Hoor, weet jy wat; ik geloof dat jy een gek bent. Hy wilde my op nieuw in de reden vallen. Denk jy, dat jy met jouw palfenier te doen hebt? En zedert wanneer heb jy sophia bemind ? Ik heb myn palfenier, die altoos op dien toon fpreekt,'nog nimmer antwoord geweigerd, en daarom zal ik u ook op eene vraag,waartoe gy anderzins in het geheel niet gerechtigd zyt, antwoorden, dat ik sophia bemind heb, zolang zy in koningsbergen geweest is. Welzo? dat is leep! ik vraag jouw wel excuus, Mynheer de wispeltuurige, maar hoe was het dan mooglyk, dat gy voor omtrent agt dagen deezen brief, (*) en nog voorleden donderdag deezen tweeden (f) aan lotje gefchreven hebt? (ik had deeze beide brieven in myne brieventas.) Wie heefr u dan gezegd, zeide hy, op een' trotfchen toon; dat deeze brieven voor lotje waren? dezelve zyn voor sophia, en zy heeft my die op eene zodanige wys beantwoord, dat ik daarin volkomen kan berusten.' Geloof my, Mynheer, als sophia één ziertje liefde voor u heeft dan ben ik een fchelm! Loop heen, Heertje, jy hebt het niet vast: zie dat zeg ik jouw. En Mynheer, wanneer jy het ééns in jouw gedachten durft neemen, om jouw voeten over onzen drem-' pel te zetten, en ik jouw dan, zo fpoedig als mooglyk (*) Zie het vierde Vervolg van den XV. Brief. (f;) Zie den Brief van den Heer schultz in den XX Brief» Hh 3  ( 486 ) lyk is, de deur uit fmyt, doe dan de groetcnis aan den Könmglyken Pruisfifchen Heer schultz, en zeg hem, dat hyhet aan den Rus - Keizerlyken Hofraad te danken heeft, dat ik hem de ribben ftukgeflagen heb Verftaa jy dat? Die lompertnam daar op een bel daard gelaat aan, en zeide; Ik weet dat gy sophia bemint, en ik moet 'er om lachen. Kunt gy denken, dat uwe onbefchoftheid my beweegen zal, om haar aan uafte daan? Ik ben veel te wel verzekerd van myne zaak; maar echter raad ik u, dat gy uwe drift een weinig maatigt! Overdenk wel wat op zodanig een gedrag volgt. Wat daar op volgt, hè? Dat Mynheer de Hofraad aan my maar melden moet, waar ik hem vinden kan om hem een reis terdege de rok uit te kloppen. Zeg my dat maar fchielyk; want hier in huis past het niet; maar anders zou ik jouw ranfelen, dat jy den hémel voor een doedelzak zoud aanzien Hierop kwam myne zuster binnen even toornig als ik zelf. Wy zyn niet geheel zonder befcherming, zeide zy! De verwaande verbeelding, die gy van u zeiven hebt, Mynheer schultz, heeft u tot deeze belachlyke vergisfing vervoerd. Gy moogt my vry gelooven,dat het sophia niet eens in de gedachten gekomen is om u zelfs tot het voorwerp van haare boertery te maaken. Ik zeg het u nogmaals, wy zyn niet zonder befcherming; wy kunnen en zullen ons wreeken , wanneer gy door het vertellen van dit geval myn huis zoud willen fchande aandoen. Mevrouw, zeide hy, uw huis zal wel binnen kor zich  ( 487 ) zichzelf fchande aandoen ! (wat de gek daarmes zeggen wil, weet ik niet.) Ik beloof u, dat ik daarvan niet fpreeken zal, (hier kreeg hy eene kleur) indien ik my met betrekking tot sophia inderdaad bedrogen heb, dat niet onmooglyk is , dewyl ik nimmer recht vry met haar heb kunnen fpreeken; dan kunt gy ligt begrypen, dat ik om myn eigen zelfs wille niet gaarne daarvan zou Ipreeken. En indien ik met haar wezentlyk op dien voet fiaa, gelyk ik my verbeeld.... Dat doet gy niet Mynheer, riep ik, en ik zei de Juffer gaan roepen; en dan zei zy het jouw in het aangezicht zeggen! Maar myn zuster hield my tegen. Mevrouw, zeide hy, ik heb de eer van uw dienaar te zyn, terwyl hy zich met een zeer hoogmoedig air voor haar boog; . en u, Mynheer Pu f f , zal ik een bekwaame plaats doen weeten... Onderdaanige dienaar Mynheer de Hofraad! met veel plaizier, Mynheer de windmaaker! maar ik zou jouw raadeiv, dat jy een boek papier onder jouw rok dopte, want ik flaa op zyn fcheeps, driemaal op eene plaats. En hierop ging hy heen, en blaasde van kwaadheid als de orgeltrapper van dobbran.'' EERSTE VERVOLG. Hrficve moeder, dewyl gy myne brieven in handen hebt, zult gy beter dan ik kunnen nagaan, waaruit Hh 4 deeze  C 488 ) Ideez» misvatting van den Hofraad schultz ontdaan zy. Ik was geduurende het verhaal van den Heer puff niet minder verwonderd dan de Heer gross en lotje. Maar wanneer ik my eenige voorvallen herinner, en wel inzonderheid onze ontmoeting aan de valbrug, (*) en vervolgens onze alleenfpraak in hetbosch, waartoe de Heer puff aanleiding gegeven had ; (f) dan is het niet onbegrypelyk, offchoon ten hoogde belachelyk, dat die man zo dwaas geweest kan zyn. Ik zal u hiervan niets meer zeggen ; want hetgeen ik u melden moet is zó uitgeftrekt, dat ik hiervan moet afftappen. Met één woord, deeze jongeling is niet waerdig , dat hy lotje gekend heeft, en zyne trotsheid is te gelyk met zyne trouwloosheid geftraft geworden. M-vrouw van den berg trad in de kamer terwyl de Heer puff nog fprak. Zy fchold beur" tclihgs,nu op den Hofraad, en dan weder op lotje.' Zy bemint haaren broeder recht tederlyk, en vreest, even gelyk wy allen, dat de Hofraad hem zal uitdaagen. Laat hem begaan, zeide de Heer puff, hy zal zo vreeslyk niet zyn als een ftorm op zee. L0TjE wantgy zult zeker zeer begerig zyn om van dat ongelukkig meisje iets te hooren; lotje» zat geduurende deeze geheele redeneering aan het venster en fmolt in haare traanen. De Heer puff wierd driftig: „ Wel kindlief," zeide hy, na (*) Zie het befluit van den VIII brief. (t> Zie het vervolg van den XV brief.  ( 489 ) na zich een weinig bedacht te hebben, „ wat zeg jy daar van, hè ?" , r ^ i *» „ Hyis nietwaerdig, dat ik van hem [preekt en dit zeggende ftond zy op om in haar oranjebosje haare traanen den vryen loop te laaten. Ik volgde haar. ,, Laat my alleen," zeide zy, „ m zodanige gevallen vermeerdert de droefheid, wanneer zy getuigen heeft." ■ Zy kwam des middags met aan tafel. De Heer gross bood op eene zeer vriendelyke' wyze aan, met haar te gaan wandelen, om haar pen weinig op te beuren. Des achtermiddags kwam de lyfknecht van den Hofraad tot tweemaal toe hier aan huis. De Heer puff was ten dien tyd met thuis. De knecht kwam eindelyk voor de derdemaal, en bragt my een brief, dien ik niet opende maar met dit nevensgaande briefje terug zond. # # # Mynheer! Myne bemiddeling is niet meer noodig, zedert dat ik verftaan heb, dat het geval, waarover tot dus verre gehandeld is geweest, een enkel misverftand is. Naardien derhalven de inhoud van deezen brief my niet betreft, zende ik u denzelven met deezen terug, in hoop, dat eenige driftige uitdrukkingen> die de Heer puff zekerlyk niet heeft kunnen bedwingen, Uw Wel Edele niet zullen doen vergeeten, dat eea Zeeman zich juist niet aan alle de regelen der welle. vendheid kan onderwerpen, en dat de familie van van den berg niet onverfchillig kan zyn omHh 5 «ent  ( 4SO ) trent eene misvatting , waarmeede de eer van eene jonge Juffer van haar gedacht onaffcheideiyk vermengd is. Jk ben, enz. sophia. $ Hf Hf Op dit oogenblik kwam de Heer malgrö in de kamer. Hy verzocht eetje te moogen fpreeken. Doch dit was onmooglyk; zy blyft nog fteeds bedlegerig, en het ongemak aan haare fchouders blyft, tot groote verwondering der geneesheeren, nog fteeds in denzelfden ftaat. Doch de Heer malgró verkreeg van Mevrouw van den e erg de vryheid om aan betje den volgenden brief te doen overhandigen ; ik nam dien aan, en dezelve fchynt my in een' recht franfchen ftyl gefchreven te zyn. Hf Hf Hf Mejuffer! Uwe ziekte kan my tot eene ontfchuldiging dienen wegens de vryheid, die ik, neem van aan u te fchryven. Gy hebt zekerlyk wel kunnen befpeuren, dat het vermogen van uwe fchoonheid my getroffen heeft. Van het eerfte oogenblik af aan ben ik op u verliefd gewerden. Ik heb geoordeeld, dat ik deeze liefde moest te keer gaan. Doch alle myne poogingen zyn vruchteloos geweest. De veelvuldige uitmuntendheden van uw verftand en hart hebben my alle hoop van over  C 491 ) over die liefde te zegenpraalen ontroofd. Men doet my vreezen, Mejufler, dat alle myne fmeekingen vruchteloos zullen zyn. Deeze voortelling zal my, wanneer die ooit bewaarheid word, gewisfelyk in de uiterfte droefheid dompelen; doch myne liefde is te fterk om uwe herftelling te kunnen afwachten. Derhalven bid ik u, dat gy myn lot befiist, zo haast het in uw vermogen zyn zal! Indien het mooglyk is ute behaagen door een' diepen eerbied en eene Winde gehoorzaamheid , dan mag die geen met recht z,ch den gelukkigften mensen van den aardbodem noemen, die de eer heeft van zich te tekenen Mejuffer Uw Onderdaanigfte Dienaar JEAN el1e MALGRé. Ik vind by het affchryven van deezen brief dat dezelve echter veel ftyver is dan de ftyl, waarvan de Heer MALGRé zich doorgaans in zyn fpreeken en fchryven bedient; is dit het gevolg van zyne liefde, of van zyne geldzucht ? if # & Eér ik u het vervolg van deezen brief mededeel, moet ik u zeggen, dat de lieden, die de HeerpuFF, naar de herberg aan den p rege l gezonden heelt, de kamenier van betje daar niet gevonden hebben. Derhalven zyn zy haar nagereden, en hebben haar eindelyk te fischhausen achterhaald, daar zy kort te vooren gearredeerd was, om dat zy geenen pas  ( 492 ) pas had. De aldaar co.mmandeerende Officier wil haar, dewyl hy de familie van van den berg niet kent, nog niet uitleveren. Wy oordeelden het niet dienstig te zyn, betje hiervan iets te zeggen. Mevrouw van den berg en ik begaven ons thans naar de kamer van betje, dewyl wy dachten, dat zy tyd genoeg, gehad had, om over den brief van den Heer MALGRé te denken. Wy vonden haar zeer bedaard. Dit kwam ons zeer vreemd voor 5 en ik voor my vreesde, dat eene zo onverwachte gerustheid voor den Heer MAiosé een zeer kwaad voorteken was. Zy zeide: „ Dat het haar een' zeer grooten zelfftryd had gekost, alvoorens zy had kunnen befluiteu den voorflag van den Heer mal gr é met ernst te overweegen; en dat wy zulks zekerlyk reeds voorlang zouden gemerkt hebben; doch, dat zy thans; dewyl zy reeds dikwyls genoeg was vernederd geworden om van alle hovaardige verbeeldingen af te zien, en daarenboven geduurende haare ziekte geleerd jhad zich aan den wil van God te onderwerpen, en omdat de Heer MALGRé buitendien geen onbevallig man was, be- floten had hem haare hand te geeven. " , Onze verwondering ïïeeg, by deeze onverwachte verklaa. ring, ten hoogden top; doch de moeder, die haare dochter in langen tyd niet zo bedaard gezien had, was thans niet vatbaar voor eenige overweegingen , maar geheel verrukt van blydfchap, trachtte zy die door de levendigfte liefkoozingen ruimte te geeven. Eindelyk borst zy dus uit: „ Wilt gy aan den Heer MALGRé fchryven, lieve betje?" Waar  ( 493 ) „ Waar is hy ? " vroeg zy fchielyk De Heer malgró zat in lotjes oranjebosje te leezen. „ Indien gy het goedvind, " zeide betje, „ laat hem dan hier komen om mondeling antwoord te ontfangen! De moeder vond hierin niets onge- voeglyks; want zy was opgetogen van blydfchap om dat zy haare dochter thans zo gerust zag. De Heer MALGRé wierd binnen geroepen, nadat betje een -zeer fraai nachtgewaad (hetgeen ik wel bekennen wil, dat in myne oogen veel te dartel was) had aangetrokken. Het fcheen als of haare ziekte haar niets van haare fchoonheid had doen verliezen. Hy vloog naar haar bed toe. Het gefprek was van dien aart als het in dergelyke omftandigheden gewisfelyk zyn moest, en mogt met recht den naam hebben van eene verbindtenis in fortnd. Nimmer heb ik een vrolyker mensch gezien dan de Heer mal gr é thans is. Nimmer had ik geloofd, dat dertigduizend ryksdaalders iemand, dien een zo klaarblyklyk ongeluk voor oogen ftaat, zo vrolyk kan maaken. Doch paddingthon heeft my dit bewezen. „ Het ergert my ," zegt hy, „ dat men „ men de waerde van het geld zo weinig weet te „ fchatten. Wat is toch het grootfte ongeluk, „ naamelyk een kwaad man, of eene kwaade vrouw, 5, in tegenoverftelling van het geld? Wel is waar, dat „ 'er hier en daar lieden gevonden worden, die de ,, waerde van het geld meenen te kennen. Deeze „ zeggen, het fchenkt ons alle de aangenaamheden „ van dit leven; het is dienstig in alle omftandighe-  ( 494 ) digheden om onze evenmenichen van nut te zyn, ,, Het fchenkt ons het hemelsch genoegen van goed „ te kunnen doen, den naakten te bekleeden, den 3, afgematten te verkwikken, een deugdzaam huisgej, zin, dat van een ieder verlaten was by te ftaan. „ Zacht wat, leezer, dit hebt gy zekerlyk uit eenpre- 5, dikatieboek uitgefchreven. Het geeft ons j, den voorrang boven anderen ; het ftelt ons in ftaat anderen zoverre in pracht van kleederen te overtreffen dat zy van fpyt meenen te barsten; het „ geeft ons eene deftige houding wanneer wy onze „ pracht in het openbaar laaten zien... Zacht wat, leezereslen, dit hebt gy zeker uit het een of ander hekelfchrift genomen, en ik ben een vyand van j, hekelfchriften. Doch van welk eene waerde het „ geld zy leert die man eerst recht kennen , die „ een verlieten kleed zo goed mooglyk moet laaten oplappen tegen dat de winter aankomt. Hy heeft den opfchik van zyne huisvrouw en eene aanzie, nelyke party dukaaten geërft. Voor het eerfte ,, heeft hy in het minst geene achting, en maakt het derhalven tot geld. JVlaar de achting die hy „ voor het geld heeft is waare en wezentlyke ach„ ting, dewyl die hem zelfs op zyn doodbed nog by „ blyft. Want dan kunnen zyne gebroken oogen den „ fchitterenden glans der juweelen niet meer onder„ fcheiden. De glans der dukaaten immers ook 5, niet ? ... Ik vraag wel excuus! De glans der du. kaaten doet het niet ; want van dien kant befchouwd is het geld niets anders dan eene geeleftof; doch  C 495 ) „ doch de aangenaame klank, welke een ftapel dukaa„ ten veroorzaakt, en dan het fyne van den rand op j, het gevoel ; dit maakt de wezentlyke waerde van het geld uit. Niets op de waereld is bekoorly„ ker , dan op ons fterfbed even als geduurende ons leven het bekoorlyk geklank van eene beurs met „ dukaaten te hooren, of, zolang tot onze vingers ver„ ftorven zyn, te moogen voelen hoe net en keurig ., de Hollandjcht dukaaten gerand zyn. O, dan „ derft men zo vrolyk!"-— Tot dus verre, pad- DINGTHON. Betje 's gedrag is inderdaad zeer vreemd; maar gy zult welhaast de uitlegging daarvan krygen. De Heer MALGRé heeft beloofd, dat hy deezen avond zal wederkomen. Ik bleef met Mevrouw van den berg alleen. De boodfchap van den lyfknecht van den Heer schultz bragt ons op een gefprek over den Heer puff. Ik gaf haar my. ne vrees te kennen , dat zyn leven misfchien in gevaar zou zyn. Zy bediende zich van dit myn gezegde om ray te doen bekennen, dat hy my niet meer onverichilüg was. Ik heb u, lieve moeder, nog niet veel gefchreven van hetgeen 'er in myn hart omgaat; ook heb ik daartoe den tyd nog niet gehad. Wat zal ik u zeggen ? Daar zyn zeer veel dingen , die my in den Heer puff mishaagen; by voorbeeld zyn gedrag jegens den Heer schultz; doch zyne liefde voor my en zyne genegenheid voor lotje kunnen dit ten deele ontfchuldigen; en ik ben ook ten deele verzekerd, dat *■ het  C 496 ) het my niet moeijelyk zou vallen, zyne zeden door den tyd te befchaaven. De redenen van den Heef gross zyn tot in het binnenst van myn hart door gedrongen; en rechtuit gezegd, de buiten- gewoone eerlykheid van den Heer puff behaagt my ten hoogfte. Dewyl hy my de vryheid laat om myne reis voort te zetten ; zal ik, indien hy my vergunnen wil om te memel te gaan woonen zolang gy leeft, zyn verzoek inwilligen, en zyne redelyke neiging beloonen, ik heb myne oorzaaken en oogmerken naauwkeurig onderzocht. Gy kent myn geweeten , en als ik rechtuit zou fpreeken, kan ik ook niet zeggen, dat myn hart onvergenoegd is. Ik zie zo veele zotheden van verfcheiden jonge echte lieden, dat ik,als het ware,verblyd ben, dat de Heer puff tot die jaaren gekomen is, waarin men niet meer beuzelt. Dat zyn gelaat en zyne ftem gantsch niet onbevallig zyn , en dat hy myn geluk naar zyn uiterst vermogen zal bevorderen, behoef ik u uiet te zeggen. En daarenboven befpeur ik dat uwe toeftemming en de goedkeuring van HENRië'TTA en van myne andere vriendinnen zeer veel vermogen hebben op myne toeftjmming. —- Die voorneemen is niet nieuw, hetzelve is niet van vandaag of gisteren; ik heb het reeds lang gevoeld, en hetzelve heeft dag aan dag meerder vermoogen op myn hart gekregen. Doch ik hebfteeds geoordeeld, dat ik dit zolang als mooglyk was te keer moest gaan. Want wie zal zich overhaasten met aan iemand het Jawoord te geeven? het is immers een eed i ja zelfs een onherroepelyke. eed \  ( 497 ) Ik bekende derhalven aan Mevrouw van den berg, fehoon in algemeene bewoordingen, dat haar broeder my juist niet meer geheel onverfchillig was. Naauwlyks had ik dit gezegd, of ik fchaamde my van daardoor myne voorgaande zotte genegenheid voor den Heer less** ingewikkeld beleden te hebben, en draaide myne redenen zodanig, dat ik Mevrouw van den berg deed gelooven, dat de Heer puff my nooit geheel onverfchillig geweest was; en dit was ook inderdaad waar. Zy omhelsde my , en zeide met de uiterfte blydfchap , dat indien het den Heer gross gelukte lotjes gemoed te bevreedigen zy zichztlve als de gelukkigfte moeder en tevens als de gelukkigfte zuster zou befchouwen. Echter kwam het my voor, dat 'er in deeze haare blydfchap iets gedwongens plaats had. Doch laat dit zyn, zo het wil, dit kan ik u zeggen, dat ik niet al te wel gemoed ben. — TWEEDE VERVOLG' Den 29 July 's avonds. Tegen den avond kwam lotje met den Heer gross terug. Deeze man heeft eene gaaf van oyerreeding, die niemand wederftaan kan. Lotje was toen, en is nog heden zó gezond en zo vrolyk als of haar niets was overgekomen. Ons gezelfchap waaronder de Heer mal gr é en de Heer Geheimraad li (te  C 498 j {tè weeten de gemaal van myne vriendin grof) en, dien ik wel de eerfte van allen had moogen noemen , de Heer Profesfor T** zich bevonden, was buitengemeen vrolyk. Wy zongen, danften , fpeelden met de kaarten , en offcboon ik anders geene vriendin van het gewoel ben, deed ik toch ten dien tyd alles meede met eene foort van ongedwongenheid waarover ik my nog heden verwonder. De Heer puff zeide tegen zyne zuster zeer ftil (ten minften zo als hy meende.) „ Als 'er iemand is, die my dat meisje ontneemen wil, die moet my met een myn leven en myn goed ontneemen; of anders zei ik hem den hals breeken als een hondsvot." De Heer MALGRé was verrukt van blydfchap, en had zich naast de zyde van Mevrouw van ben berg geplaatst alsof hy hoopte welhaast de allergelukkigfte echtgenoot te zullen zyn. De Heeren (ten minfte de Heer MALGRé en de Heer Geheimraad) dronken zeerfierk, alleen de Heer puff dronk niet veel, en dit heb ik met veel genoegen altoos van hem befpeurd. De Heer gross ging als naar gewoonte, dewyl het fehoon weder was, nog dien zelfden nacht naar zyn huis. Doch heden ochtend hadden wy een geheel ander tooneel. De Officier, die in fischhao. sen commandeert, zond betje s kamenier terug, en Mevrouw van den berg deed haar terftond in de kelder fluiten. (Zy heeft het gebrek, dat zy zeer driftig en onmededogend is.) De Heer pof f ging met my en lotje naar de kelder toe; het meisje was ontroostbaar toen hy haar van dievery b^nldio-de. Jk heb, zeide zy , u geene fpeld  ( 499 } ontvreemd, en myne onfchuld zal welhaast aan deri dag komen. Hy drong op haar aan, doch zy hield haar ftuk ftaande. Toen hy haar door fterk ' * dreigen verlegen maakte, zeide zy, dat zy een eed gedaan had, dien zy niet verbreeken kon, doch dat zy den Heer puff iets ontdekken zou indien hy alleen by haar wilde blyven, waarop lotje en ik heengingen. Omtrent een ^ halfuur naderhand , kwam de Heer puff zeer verbaasd by ons terug, en riep my in de gallery alleen. „ Lieve fytje, " zeide hy, „ geef my goeden raad zo gy kunt.'' — Hierop verhaalde hy my, dat het meisje gezegd had: " dat zy haare eed niet durfde breeken, maar dat dezelve een vertchriklyk geheim behelsde-, doch dat zy nimmer van voorneemen geweest was om weg te loopen ; doch dat betje haar door het afperfen van dien eed het hoofd op hol geholpen had; betje had haar daarenboven vyftig ducaaten en een goud horlogie geichonken om haar des te fterker aan zich te ver. binden; dat zy zelve veel te verantwoorden had, en dat zy uit dien hoofde om alle onderzoekingen te vermyden beilooten had ftil weg te gaan; dat zy dit tegen betje gezegd had, die daarop het befluit genomen had van met haar te gaan, en die ten dien einde alles byëengepakt had, dat Mevrouw van een berg thans vermiste. Doch dat daar eene verhindering tusfchen beiden gekomen was, meer kon zy nienzeggen al wilde men haarook op de pynbank brengen." De Heer puff fcheen hetzelfde te yreezen, waarvoor ik beducht was. Ik wist hem li 2 4Cf,  ( 5öö ') derhalven geen' anderen raad te geeven dan dat hy het meisje be veelen moest toch vooral te zwygen. Op dit oogenblik zagen wy dat Mevrouw van den berg naar de kelder ging. De Heer puff liep haar teiltond na, en kwam by geluk nog juist van pas. Toen hy terug kwam fmeekte hy my zeer ernftiglyk dat ik betje over dit geval zou onderhouden. Dit deed ik zeer ongaarne, en zou my gewisfelyk daartoe nimmer hebben laaten beweegen, indien ik niet reeds zoveel achting voor dien waerdigen man had opgevat als hy inderdaad verdient. Ik ging naar betje, en oordeelde dat ik haar terttond maar rechtuit zeggen moest alles, dat ik van de zaak wist. ■ Zy wierd bleek;' doch herflelde zich op het oogenblik, en zeide met een gemaakte glimlach : „Ja, myne lieve fytje, ik zal u alles zeggen. De waarheid van de zaak is, dat ik nimmer heb kunnen gelooven dat myne moeder myn huwelyk met den Heer MALGRé zou toedaan, die ik echter vuuriglyk bemin. Ik fchaam my byna het u te zeggen; ik heb zelfs het voorneemen gehad om hem te doen verftaan dat hy my fchaaken moest; en ten einde hy hiertoe gemaklyker mogt overgaan pakte ik alles byeen,' dat van de meeste waarde was. Alles legt in die gintfche koffer; en gy zult ü niet weinig verwonderen Wanneer gy daarin, behalven myn eigen goed, allen de juweèlen van lotje, twee ringen van myn* oom , ja, nog al meer, maar neem het my niet kwaaïyk, uwe diamanten fchoengespen , vinden zult. Myne kamenier heeft my daarin de hand geboden. 1 ' In.  C 5ox ) ïntusfchen is het my gelukt, door myn klaagen, (want ik ben inderdaad zo ziek niet als ik wel fchyh, en de wonden op myne fchouders heb ik zelfs met fpaanfche vliegen veroorzaakt en met bloedzuigers open gehouden , om inderdaad voor ziek gehouden te worden ;), het gelukte my zeg ik, het hart van myne moeder hier door zodanig te beweegen, dat zy my beloofde, dat zy my niets weigeren zou. Hierop nam ik vooral het geroofde goed weder op de voorige plaats te bi engen , doch ik kon myn' fleutel. niet vinden. Ik had myne kamenier vyftig ducaaten en een goud horlogie gefchonken om haar in myn belang overte haaien. Zy is weggeloopen gelyk gy weet, en liet my een briefje, waarin zy fchreef; dat, dewyl zy mynen aart kende, zy bevreesd, was,, dat het my den een' of anderen tyd mogt berouwen, haar dit gefchonken te hebben; en dat ik het dus niet kwaalyk moest neemen dat zy voor haare veiligheid zorgde. Jk zweeg, dewyl ik freen fmit durfde laaten komen, doordien ik bevreesd was, dat myne moeder misfchien onverwacht in myn vertrek komen mogt, want ik had alles flechts door elkander in de koffer geworpen. Daarenboven dacht ik voorzeker dat myne kamenier in veiligheid was. Derhalven befloot ik nog eenigen tyd te wachten, en dan alle kostbaarheden aan myne moeder terug te geeven, onder voorweridfel alsof myne kamenier berouw hebbende my dezelve terug gezonden had. Laat nu indien gy wilt terftond een.fmit komen; en dan zal ik u alles nog heden weder terug geeven. Doch tevens verzoek ik u, dat gy nog voor vandaag de zaak gelieft te verzwygen, dewyl de Heer mal gr é li 3 be«.  C 502 ) begeert, dat ik my deezen namiddag plegtiglyk aan hem zal verlooven. En dus zoude deeze zaak fomtyds eenige moeijelykheden kunnen veroorzaaken. Ik zou thans wel in ftaat zyn myn bed te verhaten maar dan zou misfchien nryn minnaar denken, dat de liefde my gezond gemaakt had. Derhalven zal ik voor van»daag nog bet bed houden. Al wat zy meer zegt is gelogen. Gaa nu, bid ik u, dat meifje gerust fteden; dan zal zy denkeiyk het gebruik van haar verftand wel weder krygen. Reeds eenige weeken geleden, heeft zy hetzelfde toeval gehad. Het is my zekerlyk niet aangenaam dat men haar gekregen heeft; maar morgen zal ik myne moeder verzoeken, dat zy haar laat gaan, dewyl ik begryp, dat dit geheel geval my gantsch niet tot eer ftrekt." . Welk een bedorven hart! Ach! lieve moeder , welk een bedorven hart! Toont betje in dit kort verhaal niet alle bedorve gemoedsneigingen, wellustigheid, fchynheiligheid , leugen, dievery, onrechtvaardigheid, gierigheid, ... ik mag 'er niet langer aan denken! Ik gaf haar óp dit alles geen antwoord, want om rechtuit te fpreeken, ik achtte haar geen antwoord waerdig. Ik liep tardond naar de kek der, om de kamenier te be weegen dat zy zwygen zou. Ik zelve zweeg ook van het geheel geval om de vreugd van dien da^' niette ftooren, hoe gaarne ik den Heer malgrg gok had willen waarfchóuwen j want deeze man is tot no» toe od de pnef altoos eerlyk bevonden, ten minfte voor zo verre my bewust is. Ik liet de koffer openen, en vond daarin alles, dat betje gezegd had daarin te zyn. Maar las-  C 503 > haten wy niet langer Ipreeken van eene zaak, die ons geheel geflacht tot fchande ftrekt. De plegtige verlooving gefchiedde werkelyk den volgenden middag. Betje begeerde, dat eenige geestelyken daarby zouden tegenwoordig zyn, en zy was zó onbeleefd, dat zy begeerde dat de Heer malgr é zyne belofte met een' eed zou bevestigen. Zy had zelve het formulier van dien eed opgemaakt en toen wy allen onze verbaasdheid , over die onbefchaimde handelwyze te kennen gaven, ontfchuldigde zy zich daarover met te zeggen dat het in de Lutherfche gemeente te breslab het gebruik was, de jonge lieden die zich aan eikanderen verloofden een eed af te vorderen, indien zy zich niet voldrekt ongenegen daartoe betoonden. De Heer m^lg,r é was zo verliefd dat hy alles toeftemde, dat zy van hem vorderde; Ach! hoe fchielyk zal die man ondervinden, dat zy zo veele toegeevendheid niet verdient. Zy veinsde zich zeer ziek te zyn; maar toonde echter niets yan die gemelykheid welke anders ia dergelyke gevallen de menfchen zo eigen is, en welke anderzins wel byzonderlyk haar hoofdgebrek is; zy was in tegendeel deezen middag zeer minzaam. Lotje wierd niet wel, en was genoodzaakt ons te verlaaten, en zich naar bed te begeeven. Ik vrees, dat het geweld, hetgeen zy haar zelve aandoet om haar hartenleed te verbergen, (want zy fpreekt hiervan niet een enkel woord,) haar nadeel zal doen. Her is bekend, dat eene al te ilerk gefpanne boog eindelyk breekt! Deezen brief zal ik morgen ochtend aan u afzenden.. Ik heb. u nog vergeten te zeggen , dat de Heer li 4 puf%.  C 504 ) puff, hoe vrolyk ook gisteren alles ware, echter eene ingetogenheid jegens my liet blyken , die zyne zaak merkélyk bevoordeeld. Hy fprak veel van m emel, als van eene plaats, daar hy gaarne een gedeelte van zyn leven zou willen doorbrengen, en verzocht my , dat ik u en h e n r i ë t t e van zyne hoogachting zou verzekeren. Binnen korte dagen zal ik , by voorraad, en zoras ik uit saxen terug kom, in goeden ernst ophouden my enkel te tekenen met den naam van sophia. XXVI. BRIEF. Scpiiia aan de Weduwe E. koningsbergen den 30 July Donderdag 's morgens. I~!et is tegenwoordig nog geen vyf uuren. En ik twyfel zeer, of lotje den middag wel beleeven zal. Ik heb de gantfche nacht by haar gewap.kt. Zy fchreit aiet, en fpreekt ook geen enkel woord. Ik doe myn best om haar op te beuren. In d n beginne zweeg zy, en vervolgens ontfchuldigde zy zich met het voorwendfel ; dat ik wel wist, dat ik haar verboden had met my over dit onderwerp te fpreeken. * Dit trof my; doch ik kon haar niet overhaalen, om . iets  ( 5-05 ) (etste zeggen, dan dat zy niet in ftaat was een'last te draagen, die zo onverwacht, en met zoveel geweld haar ter neder drukte. „ Deeze droevige tyding," zeide zy verder, „ is my op eene geheel verkeerde wyze bekend gemaakt. Hierby komt nog, dat myne eigenzinnigheid de oorzaak van myn ongeluk is. Ik heb den allerbesten raad in den wind geflagen! Had ik nog maar eenige dagen gewacht, dan zou myn befchermengel hier geweest zyn. (f) Daarenboven heb ik, myn hart verwaarloosd. Eene dwaaze liefde heeft het zelve ontheiligd. Nimmer is het zo ledig en zo weinig vatbaar voor goede indrukfelen geweest als zedert dat ik dien man heb leeren kennen." Ik verftaa dit haar gezegde niet al te wel; maar haar bloed is zo zeer, verhit, dat het my in het minst niet verwonderd haar dus te hooren redeneereu. Hoe gelukkig ben ik daarentegen Ik bemin den Heer puff gelyk hy het verdient; doch ik bemin hem zonder drift, ten minde ik denk dit. Ik ben in de uiterfte benaauwdheid en verwachtden do&or alle oogenblikken. Het geheele huisgezin flaapt nog, uitgezonderd de Heer puff , die uitgegaan is. # # * Zo even heb ik de kamenier van betje gefproken. Zult gy het wel kunnen gelooven, dat Mevrouw van den berg onmededogend genoeg ge- \p Zie de» XVIII brief.  C So6 ) geweest is om haar zelfs seen brood of water te laaten geeven! Een enkel kop koffy beeft my het hart van dit ongelukkig meisje doen winnen. Ach ! hoe aangenaam is het de clendigen te moogen troosten en by te ftaan. Zy verzekerde my nogmaals, dat alles, hetgeen zy gisteren gezegd had, de zuivere waarheid was. Ik zoude wel gaarne wenfehen koningsbergen te kunnen verlasten éér dit geval ontdekt wierd. & Hf Hf Zul myne pen wel in ftaat zyn u myn' angst te, melden? de Heer puff is uitgegaan zonder eenige bezigheid te hebben. De lyfknecht van den ondeugenden hofraad schultz heeft hem gisteren avond een brief gebragt, dien hy op het oogenblik, en niet zonder drift beantwoord heeft. Indien God toelaat dat deezen waerdigen man eenig ongeluk overkomt; hemel! wat zou'er dan van my worden! dan zou ik immers, als het ware weduwe zyn , zonder ooit het geluk gehad te hebben van my zyne echtgenoote te noemen ! O God! Laat doch uw engel den arm van dien vervloekten booswicht tegenhouden! duld niet dat eene zo groote deugd en zo redelyke oprechtheid uitgeroeid worde door het moordgeweer, dat veeleer de borst van zynen haatelyken aanvoerder behoorden te treffen! De pen valt my uit de hand. Zal ik iemand naar de hoofdwacht zenden? maar waar is de Heer puff? Hier in huis durf ik geen woord daarvan fpreeken. Ik heb myne kamenier naar den Heer mal g r é gezonden  C 507 ) den. Doch deeze was niet thuis. En daarby legt lotje genoegzaam in doodsnood. Ik zal haare moeder doen wekken, Hf # # Ten negen uuren, -'V'5 ' — '^0 '".LID ' God dank ! myn vriend is behouden. O ja! nu bemin ik hem nog meer dan voorheen. Tot nog toe heb ik zelve hem niet gefprooken , doch de Heer MALGRé heeft de goedheid gehad, van my ten lpoedigde eenig bericht omtrent hem te doen toekomen. Hoe verblyd zou myn hart geweest zyn, wanneer deeze tedergeliefde vriend zelf eenige letteren aan my gefchreven had ! Ja! ik zou het my tot eer gerekend hebben , die aan alle myne vrienden voor te leezen. De Heer puff had gisteren avond een briefje gekregen van den volgenden inhoud. Hf Hf Hf „ Gy hebt my beleedigd op eene zo verre gaande „ wyze, dat ik onaangezien de minachting, die ik „ 'voor een' gemeenen Schipper heb, zulks echter niet „ ongeftraft kan laaten doorgaan. Ik zou het u kun„ nen vergeeven, indien de zaak "niet in uw eigen huis „ voorgevallen was; maar thans verdient gy daarvoor s, geftraft te worden. Gy verdaat u zekerlyk op „ niets anders dan het mes, dus behoef ik u geen' * degen  C 5°S i 11 degen aan te bieden; maar fchieten ver ftaat gy toch' „' wel, niet waar? derhalven verwacht ik u morgen 9, ochtend ten vyf uuren precies buiten de Gumbiri* ,, fche Poort achter de roode heining. Ik zal my s, daar te paard laaten vinden. " Maar kunt gy wel te „ paard ryden?Want als het eens tegen den wind was, 5, dan zoud. gy misfchien niet voort kunnen komen, „ en het moeten oplaveeren. Ik heb zelf piftoolen, „ dié gy naar ü genoegen laaden kunt; doch deivyj „ het geen' tabakspypen zyn zult gy beter doen met ?> zulks aan uw'medehelper over te laaien. schultz.", Hf Hf Hf, De Heer puff heeft hier mondelings niets op ge-t antwoord , maar het volgende briefje in antwoord te-." rug gezonden. . Hf Hf Hf^ „ Uw wind, Mynheer lafbek, is my zekerlyk 3, zeer tegen. Wat verbeeld gy u? denkt gy dat.ik een jongen ben? Ja ik kan fchieten; maar op u te „ fchieten, Mynheer de Hofraad, dat zou waarach. tig zonde van het kruid weezen , want gy zyt nog ,, jong, en wanneer gy eens recht droog achter uw „ ooren zyn zult, dan zoud gy misfchien nog een 4, verftandig man kunnen worden. Ik verftaa my boven dien op den degen enden rotting beiden. Ik wil ook ?, gaarne met die beiden u op eene vaderlyke wys kas- » fty-..  C 509 ) £ ftyden; maar, gybegrypt wel, dat 'ik met komen * zal daar gy my uitdaagt, want ik hang van uwe bevelen niet af; neen, Heertje, daar ben ik te oud „ toe geworden ! Ik zal morgen ochtend precies ten „ vyf uuren (want het valt juist zo uit, dat my 'dit uur gelegen komt) niet by de roode heining, maat ',\ op het bolwerk by den laagen tuin gaan Wandelen, , om u te toonen dat ik niet bevreesd ben. Maar '', wees gerust ik zal geen nies by my ft'eekeh. Doch „ intuslchen zou ik u raaden de fpillen zo wat byeeri te pakken, want daar zou èen Ongeluk kunnen ge- beuren. C. Puff van Vlieten! Ik begryp niet hoe de mannen zb vermetel kunnen zyn. Is het niet eene onbedachte dapperheid eenen driftigen jongeling zonder wapenen te keer te gaan? Wel is waar, de Heer MALGRé zegt my, dat de Heer p*u f f niéts behoefde te vreczen, dewyl hy in alle foort van vechten uitgeleefd is; maar, lieve moeder, het kan imihers deh besten mislukken? Doch laaten wy dit ter zyde dellen, en met het verhaal voortgaan. De Heer malgrc kreeg den volgenden brief van den Heer puff. f 2$s # , Hoorreis hier, kameraad, ik verbeel my toch altoos, dat ik nogeens, als het God blieft, Superinsendent of Hofprediker zal worden, Word jy mal^ Zil  C 510 ) zei jy zeggen ?— Neen, myn lieve jan elias ! Ik heb waarachtig van myn leven geen zin gehad in preeken, maar nog veel minder in vechten. En toch zei ik het morgen moeten probecren, en misfchien genoodzaakt zyn een yzeren kop zolang te beuken, tot hy leenig word. Hier heb jy het bewys, fwart op wit. Is de kaerel mal? my uit te daagen tot vechten is dat niet even zoveel als ofhy een priester na middernacht uitdaagt om tegen hem te zuipen ? begryp nu zelf of dat uilskuiken recht wys is. En wat zal ik nou morgen met die knaap aanvangen : zei ik hem in myn' zak fteeken ? daar zie jy nou, hoe myn (*) Neurenburger my te pas komt. Toen ik de vent voor de eerdemaal zyne kromme fprongen zag maaien, moest ik 'er om lachen, en ik had weinig gedachten, dat ik zelf die grappen nog eens leeren zou, en nog veel minder dat ik my daarvan zou hoeven te bedienen! En evenwel, ik moet "er nou aan! Ja wel! wy zeilen hem bedienen naar zyn' ftaat. Maar toch fchaamik my, dat ik met zo een jongetje in de mat moet. Want als de menfchen het zien; dan zeilen zy waarachtig denken, dat ik dol of dronken ben. Maar misfchien zal het mannetje, als ik hem eens terdeeg onder de oogen zie zich bedenken, en 'er uitfcheiden. Maar als het jongetje nouw toeprikt? ja dan zei ik hem den rotting over de ribben leggen ! Wat ben ik ook een gek, dat ik my over zo een jongen kan moeijelyk maaken. Hy (*) Dit fcbynt zyn fcheijmmeester geweest te zyn.  ( 5" ) Hy verdient het zekerlyk niet, maar ik moet evenwel komen, want anders zou ik myn vaderland fchande aandoen. Ik zou wel willen, dat my iemand eens zeide, hoe het mooglyk is, dat 'er lieden gevonden worden die hierin eene eer ftellen ,• want ik wil jouw wel zeggen dat ik daarover ten hoogfte befchaamd ben. Ondertusfchen is dit ook waar, dat, indien ik niet wist, dat ik vry vaardig ter hand ben, ik niet gaan zou want ik gaa enkel daarnaar toe om den gek wyzer te maaken, ik hoop niet dat hy den degen zal trekken, wanneer hy bemerkt, dat ik hem durf onder de oogen zien, of fehoon hy veel wind maakt, en een* eerlyk man tracht te beleedigen. Ik heb reeds meermaalen gezien, dat de meesten van die windmaakers weinig moed hebben. Ja, apropos, ik wou jouw verzoeken , myn Seconde te zyn. Dat wil jy immers wel doen? Ik ben uw vriend,? cornelis puff. P. s. „ Het zal met dat alles een fraai ftuk geeven." Hf Hf Hf In gevolge van den inhoud van deeze brief gingen zy beiden ten vyf uuren naar de beftemde plaats, en vonden aldaar den Hofraad met een' zyner vrienden beiden te voet, terwyl een knecht hunne paarden vast hield. De Heer puff boog zich zeer beleefd. „ Myn-  ( 512 j j; Mynheer de Hofraad," zeide hy, hoor rhy eerst fpreeken éér wy verder gaan. Gy ziet hierop myn horlogie dat het precies vyf uuren is. Ik bén ongewapend gelyk gy ziet} en dus niet van zins u aan te vallen, dewyl 'ik geen' haat tegen u heb. Maar indien gy my aanvalt (hier toonde hy hem den rotting ,) dan ben ik klaar. Ik ben hier gekomen, "alleen om n te toonen dat ik voor geen menfchen bevreesd ben. Ik heb uwe uitdaaging aan-*den Plaats - Majoor gezonden. Maar om u echter in geen gevaar te brengen , heb ik aan zyne Hoogedelheid gefchreven; dat ik in myn briefje uwe uitdaaging van vyf uuren tot op half zes verfch'oveh had. Nü zal 'er zekerlyk binnen een half uur eén commando van de wacht hier zyn; gy kent de Rusfifèhë wetten mèt betrekking tot het tweegevecht, ftygt derhalven zo fpoedig mooglyk te paard, eil ftel thuis ordér op uwe zaaken ; en vertrek dan zoras gy kunt door het venster of door de fchoorfteen , zo als gy zulks zult goedvinden. Dit is myn welmeehende raad. Ik zal u niet nader komen ; maar zo _gy my nader komt dan zou het misfchien een hartig kostje met peper en zout voor u kunnen uitleveren! '* De Seconde van de Hofraad luisterde hem hierop iets in het oor, en fprak vervolgens La*yn , hetwelk de Heer MALGRé niet geheelenal verdam kon. Zy fpraken met zeer veel drift, en traaden onder deeze zaamenfpraak langzaamerhand naar den Heer puff toe. „ Hoor een reis, jongetjes," zeide de Heer puff, ben jylui zo grootsch op jouw latyn; wel ik verftaa ook nog een mond vol." Hoor eens, om jouw drift  \ c 513 ^ drift wat te verkoelen expliceert of conftruëert iuy\ eens dat versje; Sunt oculos clari qui cernis fidtra tanquam." De Heer malgré heeft my deezen regel opgefchreven. En zegt,dat weinigheden de conftraétie van dit vers kunnen vinden, zonder het verlèheiden maaien over*» gelezen te hebben Deeze befpotting maakte hen nog moeijelyker; zy begonden met meer drift te redeneeren ; en terwyl zy nog fpraken kwam het commando, dat de Plaats - Majoor een weinig vroeger afgezonden had. Naauwtyks zagen de twee helden het zelve op het bolwerk aankomen of zy fprongen ylings op hunne paarden, en waren reeds verre weg toen het commando op de beftemde plaats aankwam. De Hofraad riep in het weg ryden: Dat is een ftreek van een flecht kaerel. Neen,riep de Heer puff wederom , dat is een ftreek van een braaf kaerel. En daarop ging hy het commando te gemoet, en verzocht den commandeerenden officier, dien hy zeer wel kende, dat hy die twee windmaakers (want dien naam gaf hy hen) niet al te fchielyk zou laaten vervolgen. EERSTE VERVOLG. My ne blydfchap over den gelukkigen nitflag van deeze zaak was zo klaarblykelyk, dat de Heer mal K k e r é  X W > GR ê tegen my zeide: Dat hy zich zeiven geluk wenschte, dewyl hyaan zyn'vriend de tyding mogt brengen , dat myn hart hem niet ongenegen was. Ik kon niet van my verkrygen hem te verzoeken , dat hy zulks niet zoude doen. Neen ik dank God, dat hy my op nieuw eenen vriend gegeven heeft, dien ik gaarne met nog waarder naam zou wenfehen te noe* men. De Doétor is op het oogenblik hier geweest. Zyne gewoonlyke bedaardheid verliet hem zoras hy lotj es pols gevoeld had. Hy is zeer voorzichtig in zyne handeling; maar zegt echter dat 'er weinig hoop is. Hy vermaant ons geduurig dat wy ons best zullen doen, om lotje tot fpreeken te krygen; doch tot dus verre is ons zulks niet gelukt. De konin os berger Domine zit voor haar bed, en onze goede Domine gross heeft insgelyks beloofd, dat hy hier zal komen. ' * # 3? Op dit oogenblik ontfang ik een' brief van den Generaal tscher Nor, en daar in een'brief van myn' broeder, waar in hy my meld, dat ik aanftaande dingsdag den vierden Augustus van hier moet vertrekken. Zie hier een affchrift van denzelven, # # # Ik melde ü door een ftafette, dien ik heden aan den.  C sis ^ den Generaal tschernoi afzend, in grooèehaast* datgv den vierden Augustus van koningsbergen moet vertrekken. Myn bediende verzelt deeze flafette, en zal u tot hier toe geleiden. Zyne Excellentie i die een allerbraaftst man is, zal u eene pas doen bezorgen. Ik beklaag u, dat gy hem niet zien zult, dewyl hy op het oogenblik, wanneer gy deezen 'brief leezen zult, naar de armée moet vertrekken. Aan deezen man hebt gy het te danken, dat ik de vrygeestige gevoelens afgelegd heb,- waaraan ik voordeezen (ik wil het Wel bekennen) verknocht geweest ben ) God zy gedankt; dat ik van dat troosteloos .aevoelen van het ongeloof eindelyk te recht gebragt ben! myne bekeering zal óns ruime dof tot onderhoud geeven, wanneer wy by elkandereh' zullen zyn, waarover ik my reeds by voorraad verheug: God vóerë myne geliefde Zuster' gezond en behouden tót myt' Hier nevens gaan twintig ducaaten, die gy misfchien noodig zult hebben. Gy kunt den zesden hier zyn, en dan zullen wy den agtften naar saxen op reis gaan. Ik ben met oprechte genegenheid uw liefhebbende' broeder 4 eewis *** ., é é é De Generaal heeft my hier nevens eene pas in vief taaien toegezonden, en daar nevens een briefje van zeer ftichtelyken inhoud , waarin hy my op' eene hartroerende wys de bekeering van myn' broeder meldO hoe zeer bemin ik thans myn* broeder; want tot Kk s dü3  dus verre- heb ik om de waarheid te zeggen geenë waare liefde voor hem kunnen voeden. Het doet my leed, dat ik het geluk niet kan hebben van den Generaal te fpreeken. Hy gaaf morgen ochtend naar dc Hoofdarmée. De knecht van myn' broeder fchynt insgelyks een zeer braaf man te zyn. Ik zal aan het huisgezin nog niet bekend maaken, wanneer ik moet vertrekken. Ik vrees voor het affcheid neemen. mm m Vrydag den 31 July 's morgens vroeg: Moest ik dan nog zo lang hier blyven om lotjes flerven en betje s fchande te befchouwen? Ik heb weinig lust tot fchryven; doch ik zal echter trachten hier door myn hart lucht te geeven. Betje liet my gisteren avond na dat de gélukkige , of laat ik liever zeggen de ongelukkige ii A lg r é, haar verlaten had, verzoeken om by haar te komen. „ Niemand" zeide zy tegen my „ is hier in huis beter in ftaat dan gy, om aan het huisgezin eene zaak te ontdekken , die nu niet langer behoeft Verzwegen te worden, en die, dewyl ik zulks niet langer verbergen kan, ofïchoon ik van harte gezond was, my zedert eenigen tyd het bed heeft doen houden. Ik zal waarfchynlyk binnen twee maanden moeder zyn. „ O God!" riep ik uit; geheel buiten my zeiven, en meer kon ik niets zeggen. „ Schei maar uit met al die gekheid," zeide zy op een fpotachtigen toon, „ want de zaak legt 'er toch  ( 517 > toch toe. Ik heb toch m a l g r é in de knip. Laat hy my zitten, dan is hy een eedbreeker, Wil myne moeder my onterven, laat haar begaan, hy kan my niet verlaaten, dewyl hy aan zynen eed gebonden is. En het is geen wisjewasje, zulke dingen te vertellen. Myne kamenier heeft de waarheid gezegd, en mag nu vry al het overige zeggen, ik ontflaa haar thans van haaren eed. Tracht myne moeder te overreeden tot verzoening, en mynen oom tot vermeerdering van. myn uitzet. De Heer MALGRé vlamt toch enkel op myn geld. En befpot my nu, of bid voor my, of vloek en raas zo veel gy wilt, ik zal geen woord, antwoorden. " Dit gezegd hebbende keerde my dit verachtelyk fcheplel den rug toe. Ik kon van verbaasdheid haar geen antwoord geeven, maar liep terftond naar de kelder. De kamenier wilde my in den eerften opflag niets zeggen. > Betje gaf my een verzegeld briefje voor haare kamenier, waarby zy haar fchriftelyk van haaren eed ontfioeg. En nu kwam eindelyk het verhaal van de ^ffchuwlykfte fchande aan den dag. Laat ik u zulks zo kort als mooglyk is meededeelen. De Italiaanfche Taalmeester van. betje is de booswicht, die deeze achtenswaerdige familie te fchande gemaakt heeft. Zy zou met hem doorgegaan zyn a doch hy is even vóór hun vertrek over het maaken van valfche wisfels in arrest gezet, en tot nog toe weet men niet wat 'er van hem worden zal. Betje. heeft hem insgelyks doen zweeren dat hy het geval verzwygen zou. Buiten haare kamenier weet nognie-, mand van de zaak. Ik flaa hier zo veel over alsmoog-, ' Kk 2 lyk  ( 5i«' ~) lyk is. Ik heb den Heer gross verzocht dit geval, na myn vertrek aan Mevrouw van den bbrg bekend te maaken,- doch deeze verzoekt de vryheid te moogen hebben van zulks nog heden te doen, dewyl men, zyns bedunkens mynen byftand zal noodig hebben. Hy is zo even naar het vertrek van Mevrouw van den berg gegaan. God bewaar ons voor ongeluk. # H H De Heer puff is zo aanftonds by my geweest. Myn hart geflingerd door veelerhande aandoeningen , als vooreerst door het medelyden met de elende van lotje, vervolgens met de droefheid over het ongeval, aan dit huis overgekomen, en ten laatfte door waare genegenheid voor den Heer puff, was niet in ftaat zichzelf te bedwingen. De Heer MALGRé had hem gezegd welk eene uitwerking zyn verhaal van den tweeftryd van gisteren op my had gehad. Hy knielde op zyne eene knie neder , en zeide: „ Ik mag dan hoopen, dat God myn gebed, hoe vermetel hetzelve ook zyn mooge, eindelyk verhoord heeft l" . De traanen, die hem by dit zeggen uit de oogen borsten , troffen my het hart. „ Ik vertrek aanftaandedingsdag, " zeide ik, en zal zo fpoedigmooglyk terug keeren, met den eernaam van bruid van den. allerbraafften man, Zyne verrukking ging alles te boven, dat ik n daarvan zeggen kan. De blydfchap over het toereiken van myne hand, en de droefheid over myn ver  ( 519 ) Vertrek werkten zo fterk op zyn hart en deeden hern zo zeer aan, dat ik waarlyk van zynentwege verblyd was, dat men ons kwam ftooren. Doch hetgeen hiertoe aanleiding gaf was inderdaad verfchrikkelyk genoeg. Hoe voorzichtig de Heer gross zyne voortelling van het geval ook had ingericht; was echter Mevrouw van den berg (die ik u reeds te vooren als zeer driftig en onmededogend afgefchetst heb) van hem afgelopen, éér hy zyn verhaal geëindigd had, zy kwam verwoed by ons in lotjes kamer vliegen, en hief een' zo gruwelyken moordkreet aan, dat wy allen daarvan verdomd ftonden. De twee Heeren bragten haar onder den arm buiten de kamer. Lotje, die reeds zedert eenige uuren gevoelloos gelegen had doeg verwilderd de oogen op, en begon bitter te fchreijen; maar zy was niet meer in ftaat om één enkel woord voort te brengen. Ik ylde naar de kamer van betje,, en zag daar een verfchrikkelyk tooneel. De Heer puff zat genoegzaam tn onmagt op, de kanapéj en de Heer gross hield, fehoon vergeefs, Mevrouw van den berg de handen vast, die haare. dochter met de gefloten vuist in het aangezicht flpeg. Deeze lag te fchuimbekken, en fprak de yslykfte vervloekingen uit. Uit haaren neus. die dotr de flagen der verwoede moeder afgryfelyk verpletterd wierd, fprong het bloed met geheele ftroomen over de beddelakens. Allen de huishonden, die op het gerucht toegefchoten waren, Honden rondom het bed te blaffen. — Gy kunt u geen akeliger tooneel verbeelden! Ik viel die verwoede vrouw om den hals. Terftond daarop Kk 4 ver»  C 5*o ) verliet zy het vertrek, en vloog naar de keiden Doch wy liepen haar na, en befchermden de kamenier, die zy anderzins misfchien in haare drift zou vermoord hebben. ïk mag my met het verhaalen van deeze yslykheden niet langer ophouden; dezelve treffen my het hart. t De Heer puff tracht my geduurig te bewèe- gen , dat ik myn vertrek zal uitftellen. Doch ten allen gelukke kant zyne zuster zich niet daartegen aan; en ook kan ik onmooglyk myn* broeder langer laaten wachten. TWEEDE VERVOLG. Zaturdag Avond den i Augustus. Dit is waarlyk een recht droevige dag geweest. Lotje legt nog in doods angst. God érbarme zich over dat ongelukkig meisje! Ik ben thans genoegzaam reisvaardig. De Heer puff is deezen gantfchendag in de kamer van zyne zuster gebleven. Zy wil niemand fpreeken. De Heer MALGRé is niet te troosten , dewyl niemand hem iets wil ontdekken van hetgeen 'er voorgevallen is, en hy noch de moeder noch de dochter kan te fpreeken krygen. De Heer gross zal morgen terftond na het eindigen van zyne predikatie hier komen. Zon-  < 521 > . • ; r ^ # * # Zondag Avond den 2 Augustus: Lotje leeft nog, indien men een geftadig derven zo mag noemen. De Doétoren zeggen, dat zy nog niets van den uitflag van haare ziekte met zekerheid zeggen kunnen. De Heer gross, die getrouwe vriend van ons huis, heeft heden met den Heer MALGRé gefproken. De Heer malgré wil dat verachtelyk fchepfel trouwen, indien men haar eenige duizend ryksdaal- , ders meer wil toeleggen. Welk eene laagheid! De Heer 'puff zegt: „ Ik fchaam my van zynentwege, maar ik zal haar nog zesduizend ryksdaalders meer geeven." —— Het verwondert my ten hoogfte, dat twee zulke laage fchepfelen als voor eikanderen gefchapen fchynen! maar misfchien heb ik den Heer gross verkeerd verdaan. Want ik kan dit van den Heer MALGRé kwaalyk denken. Ik zou thans nog genoegzaame ftof hebben om ettelyke bladzyden volte fchryven; maar ik ben vermoeid, en heb ook geen lust daartoe. tf # Hf Maandag namiddag den 3 Augustus.' De Heer puff heeft op dit oogenblik affcheid van my genomen. De onlftandigheden daarvan hebben lik 5 my  ( 52* ) my veel te fterk getroffen, dan dat ik u die in 'hef breede zou kunnen mededeelen. „ Ik wilde u verzocht hebben,' myne allerlieffte sophia," zeide hy „ dat het u behaagen mogt dezen namiddag tot onze plegtige ondertrouw te beftemmen ; maar ik gevoel my niet fterk genoeg om zo veele verfchillende aandoeningen uit te daan. God , hoop ik, zal u ras weder by ons brengen; en dan zullen wy, by gelukkiger omftandigheden ons over zyne goedheid verblyden." Ik verzocht hem, dat hy zyne gefèhenken zo lang voormy zou bewaaren, dewyl ik op myne reis gevaar kon loopen van daarvan beroofd te worden. Na eenige weigering ftemde hy hier in toe. Ik heb, zeide hy, met den postwagen van gisteren voor u eene fabelpels en andere noodzaaklykheden voor uwe reis aan Mynheer uw' broeder afgezonden; gy moet myne waardfte, dit gering gefchenk niet afflaan, In den beginne had ik voorgenomen deeze, zyne aanbieding van de hand te wyzen, doch ik was hiertoe niet in ftaat. Ik gevoelde dat de vreugde, van het eigendom van een' zo braaven man te zyn, duider lyk op myn gezicht te leezen was. Ik reikte hem myne hand toe^ die hy met beevende lippen kuste: Staa toe," zeide hy, terwyl hy die op nieuw aan zyn' mond bragt, „ ftaa toe dat deeze kus het zegel van myne onbreekbaare trouw zy! " Hierop kuste hy my de hand nog eenmaal, en drukte die vervolgens op myn hart. Waarom zou ik het voor u verzwygen , lieve moeder. lk reikte op dat oogen. blik den aanbiddenswaerdigen man mynen mond toe. Hy  ( 5*3 ) Hy omhelsde my, en knelde my 20 vast in zyne -armen als de wyngaard zich om een' boom ƒ mgert, Vaarwel!" zeide hy, en lag naar my dunkt, zonder mv tekusfen ,zyne hoofd op myne borst. „Vaarwel'" zeide hy nogmaals, en herhaalde dit nog verfchei'dene maaien, terwyl hy my by elke herhaahng kuste Hy wilde het nog eens zeggen, en ik wilde het nog eens beantwoorden, maar onzer beider ftemmen wierden door traanen afgebroken. Ja , heve moeder , ik reken het my tot eer, dat ik u de overwinning mag bekend maaken , die een zo deugdzaam man op myn gemoed verkregen heelt» # # # Al wederom wat nieuws. De Heer MALGRé fchryft thans aan den Heer puff dat hy■bbtjb niet trouwen wil. De Heer puff 1Sop deeze ty, ding zo aanftonds naar hem toegegaan. ?}s # # Die laaghartige man. Toen de Heer puff betie tienduizend ryksdaalders in de plaats van zesduizend, gelyk hy eerst gezegd had, toelag, was de HeSr malgrc terftond gereed om haar te neemen. De Heer MALGRé is zo even hier gekomen zo vergenoegd als een vorst, en terftond daarop is het huwelyks-contraét getekend. Hy heeft zich in de eerfte drift tegen den Heer g *o s s laaten ontvallen, dat hy byna zoveel fchulden had als b e t-  ( > s e T j e 's uitzet van veertigduizend ryksdaalders btv draagt. Ik heb dit altoos wel gedacht. Maar ik mag van deeze twee laage fchepfelen niet langer fpreeken. Overmorgen zal betje naar marienburg gebragt worden, en daar zal ook de huwe, })ks plegtigheid gefchieden/In den beginne was het bepaald dat zy een gedeelte van de reis met my zoude doen; doch de Heer puff heeft my van dit onaangenaam gezelfchap verlost. Ik heb haar zelve nog niet weder gefproken; maar haare kamenier bekent veele fnoode ftukken. ê # m Maandag nachts Ik zet my thans neder, lieve moeder, om uvoor het laatst uit koningsbergen te fchryven. Morgen ochtend vroeg zal ik eene ftad verlaaten ' waarin ik geen ander verdriet gehad heb, dan dat', het welk ik my zelve door myne eigene dwaasheid op den hals heb gehaalr. Ik heb hier zeer veele braave heden gevonden, en eene zeer aangeuaame men. geling van vreemden en inboorlingen gepaard met eene minzaame gezelligheid. De vrouwen zyn hier over het algemeen fehoon en ryzig van geftalte Onder de lieden van dien rang , waarby men eene' goede opvoeding gewoon is te zoeken , vind men die ook hier genoegzaam overal, dewyl men zulks door de menigte der ftudenten ligtelyk kan verkrygen; temeer daar die voorzeker onder de befchaafde lie»  C S25 ) lieden moogen gerekend worden, dewyl niet geboorte en middelen maar befchaafdheid en goede zeden, hen alhier den toegang in de aanzienlyke huizen kan doen verkrygen. Het Hoogduitsch word hier juist niet zeer zuiver gefproken,en uit dien hoofde fpreekt ' men hier meesr Fransch, en zulks al vry wel. De omgang met geleerde lieden maakt de inwoonders al vry wel verlicht. Men heeft hier veel de gewoonte , van kleine doch vermaaklyke avondmaakyden te geeven , zo dat-het laatfte gedeelte van den dag hier zo aangenaam doorgebragt word als in eenig land van de waereld. Wanneer men zich hier eenmaal geheel en al naar de Duitfche zeden zal gefchikt hebben (want in veele huizen heerscht hier nog de Pooifche finaak er* gewoonten) dan zal deeze ftad onder de hoofdlieden van europa zekerlyk geene van de geringde zyn. Met één woord, ik verlaat met tegenzin deeze plaats! Ach! mogt ik my geduurende myn gantfche leven fc hikken naar die lesfen, welke ik hier geleerd heb. Van memel tot koningsbergen heb üc een land doorreisd, dat door de liefderyke hand der Voorzienigheid genadelyk- behoed is geworden. Nu moet ik verder reizen, en doe zulks gewillig, dewyl het noodzaaklyk is; maar wat kan ik van hier tot dresden verwachten? Ik moet het jammerlyk verwoest po meren doortrekken en daarenboven, ÏÏc weet zelve niet hoe veel vyandelyke legerplaatfen in een land, dat gewisfelyk tegenwoordig wel het ongelukkigfte van ons halfrond is. De Heer puff heeft my verfcheidene wisfeis van aanzienlyke fommen mee- de  C 526 J de gegeven orn onder zyne ongelukkige landslieden te verdeden. Ondertusfchen gaa ik welgemoed van hier; Lotjes kamenier, die uit leipzig van geboorte is zalmy tot daartoe verzeilen; want, zyzegt, dat het haar onmooglyk is haar lieve Juffer te zien derven. Ik del niet veel. vertrouwen op den byftand der menfchen; doch het gezelfchap van myn broeder, en de pas van den Generaal tschernoi zetten my zekerlyk een moed by, dien ik volftrekt noodig heb; Myn reisgezelfchap tot dantzig; beftaat uit een koopman die aldaar woonachtig is, eene koordedansfer genaamd schlaffseil, een'onnozelenproponent, eene jonge zangeres, en een' Abbè (deeze laatfte wierd genoemd le Chevallier de trugny.) Hy had ^aten in zyne kousfen. Dat is een klaar be¬ wys* „zeide de jonge zangeres, dat hy een ridder is." ; Dit alles heeft de Profesfor T * *, die Voor my eene plaats befproken heeft, my gezegd. _ Ik heb met zeer veel aandoening affcheid genomen van den Heer gross. Hy heeft beloofd, dat hy dikwyls aan my fchryven zal. Ik heb medelyden met dien braaven man ,hy is ten hoogde ongelukkig. De Heer MALGRé is deezen avond niet hier geweest. De Heer puff is tot de pleisterplaats vooruitgereisd om het ontbyt te bezorgen. Ik heb vryheid gekregen om morgen ochtend ten vyf uuren in ftilte te vertrekken. Mevrouw van den berg kon door overmaat van droefheid my naauwlyks vaarwel zeggen,Doch ik zal betje voor myn vertrek nog gaan fpree-  i S*7 ) fpreeken. Lotje legt nog fpraakelöos en buiten ken* nis. Zy ziet my wel aan van tyd tot tyd * doch zon. der eenige tekenen van wetenfchap. Nü laat ik u zelve oordeelen, hoe myii hart thans gefield is! Ik zal eens gaan beproeven, of ik my door een kort flaapje «en weinig kan verlevendigen. Ik heb den flaap ten hoogfte noodig, en ik hoop dien te zullen genieten want het waait en regent fterk, enby zulk weder flaap ik doorgaans gerust. Ik zal deezen brief in pillatj befluiten $ en denzelven vandaar aan u afzenden. $ # =* Pillau dingsdagden 4 Augustus, 's Avonds ten 7 uuren* Thans bevind ik my hier , mét een hart, dat nog ten uiterfte ongerust is. Ik heb flechts weinig oogen. blikken tyd. Ik heb lotjes kouden mond nog eens, en wel misfchien voor de laastemaal, gekust. De Domine en de Doctor, die ik beiden van deezen nacht by haar heb doen roepen, zyn van gedachten , dat zy den middag niet beleeven zal. Misfchien is zy reeds overleden! moest dan een zo beminnenswaerdig meisje het flachtoffer zyn van een' zo ondeugenden man.' ik heb haar nedrig om vergiffenis gebeden , wegens het misverftand , of laat ik liever zeggen het mistrouwen, dat my jegens haar zo achterhoudend had gemaakt; maar ach! zy kon my niet meer verftaan! het viel my hard, dat ik haar verhaten moest; en toen ik eindelyk daartoe genoodzaakt wierd, waren haa-  C 5^8 > haare en myne halsdoek beiden nat van heete traanen, en nog heb ik naderhand dikwyls naar koningsbergen terug gezien, en my alsdan geduurig vcrbeeld> dat ik haar zag en dat haare lieve ftem my nog geduurig in de ooren klonk. Toen ik dacht heen te gaan ontmoette ik Mevrouw van den b e r g , die van voorneemen was om haare zieke dochter te komen zien; doch ik had den postillon reeds zo lang laaten blaazen, dat ik geen''tyd had om met haar te fpreeken. En door de groote haast vergat ik van betje aficheid te neemen Ik vond aan de eerfte pleisterplaats een heerlyk ontbyt gereed; doch niet de Heer p v ff, maar de Generaal tschernoi had hetzelve doen klaar maaken. De postillon was, dewyl hy dronken was, het dorp misgereden, daar de Heer ïuff ons opwachtte. Van den eenen kant ben ik wegens dit toeval verblyd; want ons affcheid zou myn hart op nieuw bedroefd hebben; en echter zou ik dien voortreflyken man nog gaarne gefproken hebben. Vaarwel, liefde moeder, en wees verzekerd, dat ik my zeer gerust op reis begeef, dewyl ik my verlaat op de befcherming des Allerhoogften. Overmorgen zult gy van my een' brief uit d antzig ontfargen, waarin ik u alle de omdandigheden van myne reis zal meede deelen. Deeze brief gaat op dit oogenblik weg. Ik ben met eene onveranderlyke genegenheid Uwe liefhebbende en dankbaare dochter s 0 B h 1A. > XXVII.  < 529 ) XXVII, BRIEF. sophia's Kamenier aan den Heer puff van vlieten. iZoude ik u, myn getrouwe weldoender, langer laaten wachten naar een' brief, dien gy, volgens uw zeggen, van my verwacht als de eerfte blyk van myne dankbaarheid voor alle de weldaaden, welke gy my bewezen hebt, zedert dat ik met u in hamburg ben bekend geworden? Uw bevel van zo dikwyls aan u te fchryven als mooglyk was, en u zelfs zaaken van het geringst belang mede te deelen is my nog fteeds levendig voor het geheugen ; en echter kan ik het kwaalyk van my verkrygen u door deezen Brief te bedroeven. Doch ik wil hiervan het beste hoopen. Ik fchryf deezen in het posthuis te pillau. Dings. dag den 4 Augustus, 's avonds ten tien uuren, en waarlyk deeze dag zal my altoos in geheugen blyven! myne Juffer heeft de reis tot hier toe, hoe vreemd en tevens hoe kluchtig onze ontmoetingen ook geweest zyn, in eene droevige flilzwygendheid doorgebragt. Ik verbeeldde my, dat het verlangen naar u, of de fpyt van door droukenfehap van den postillon, de herberg, .daar gy ons zoud opwachten , gemist te hebben , de .oorzaak hiervan was. Misfchien had het aandenken aan myne ongelukkige Juffer lotje geen gering deel hierin. Toen wy te pillau kwamen eischLl te  ( 53<= > te-zy eene vrye kamer , en fchreef naar memel. Ten agt uuren vertrok haar brief; en nu fcheen zy vry gerust, fprak Zeer veel van koningsbergen en zeer veel tot lof van u; doch zeide tevens, dat het haar fpeet, dat wy hier den nacht moesten overbly ven, dewyl de Zee zo hol ftond dat wy niet konden overvaaren. Eort daarop zocht zy het een of ander in haare koffer, by welk zoeken haar eene brieventas in dé handen kwam. Heer! zeide zy in hoe langen tyd heb ik niet aan deeze brieventas gedacht; om my wat te vervrolyken, wil ik eens nakyken wat daar al in is. — Hierop zette zy zich met eene vrolyke houding op de koffer neder; en het eerfte papier, dat zy uit de brieventas voor den dag haalde was een zeer geestig en boertig gedicht. Dit las zy my voor ; en hetzelve maakte ons recht vrolyk, dewyl het vol aartige invallen was. Dat gaat goed, zeide zy, laaten wy ceUs zien wat 'er meer in de tekst ftaat. Zy haalde een ander papier daaruit, en gaf een' naaren fchreeuw zoras zy de hand erkende. Zy las hetzelve in ftike met zeer veel ontroering, beftierf, en beval my haar alleen te laaten. Ik verzocht de vryheid te moogen hebben van by haar te blyven ; doch zy beval my op nieuw en zelfs niet zonder drift, dat ik haar alleen zou laaten. Ik ging derhalven uit het vertrek ; en ik Was op dat oogenblik, gelyk gy ligt kunt denken, zeer kwaalyk te vreden over my zelve; want zo dikwyls ik, gelyk het thans gebeurde, aan koningsbergen denk; dan weet ik niet te zeggen of ik hec ©ndankbaarhêid dan of ik het eene vrolyke zwakheid moe  ( 53i ) moet noemen, die my bewogen heeft myne lieve juffer lotje te verlaaten l ik ging derhalven zolang in den gemeenen haard, en hoorde kort daarop, dat myne Jufier zeer onrustig de kamer op en neder ging. Eindelyk kwam zy tot ftilte, —— en nu oordeelde ik' het tyd te zyn om weder naar binnen te gaan. Zy zat in eene treurige houding, met het hoold op de hand rustende, en had het voorgemelde papier nog op haaren fehoot leggen, Zy wierd my niet fchielyk gewaar; doch, zoras zy my zag, verborg zy het met de uiterfte zorgvuldigheid. Ik bad haar, dat zy zich een weinig op een fopha, die in dat vertrek ftond zoude nederieggen. Dit deed zy, doch deed tevens licht binnen brengen, en doorlas op nieuw dat haatelyk papier. ——- Daar trekt zy aan de fchel. —. ïjs S§ # Ik fchryf u thans uit het eerfte posthuis. Wy Zyh gelukkig doch niet zonder gevaar hier gekomen. Het is akelig met een zo zwaar beladen postwagen langs het ftrand , of laat ik liever zeggen door het water te ryden. Toen wy hier van den wagen flapte, zeide ik, ik ben verblyddat de Heer puff geen ooggetuigen van onzen angst geweest is! Zy zag my fterk,en met een misnoegd gelaat, aan, en zweeg, gelyk zy zedert ons vertrek uit pillau altoos gedaan had. Ik begon tusfehenbeiden geduurig van u te fpreeken. Zy zuchtte, en wierd ontroerd. Kind zeide zy op het laatst, indien gy eenige genegenheid })qoï my hebt, fpreek dan , bid ik u, nier meer van JV1 a dien  C 53* ) dien Heer. Myne lieve Juffer, zeide ik, hebtgy dan geene genegenheid voor hem? ik heb, gaf zy ten antwoord hem hartelyk lief gehad; maar ik heb eenige dingen niet geweten. Hier vonden wy op nieuw, op bevel van den Generaal tschernoi alles gereed om ons te ontfangen. In den beginne, geloofde ik dat dit haatelyk papier een brief van den gemelden Generaal was; doch ik heb naderhand begrepen , dat zulks niet weezen kan; want vooreerst is zy misnoegd , omdat men haar voor eene vriendin van dien Generaal, die nog ongehuwd is; aanziet,en ten anderen heeft zy ook gezegd, zoras zy die brieventasch in handen kreeg; dat zydien niet geopend had zolang zyte koningsbergen geweest was. ^ ^ ^ Eindelyk heb ik haar aan het fpreeken gekregen; doch, met droefheid moet ik het u melden; zy jpreekt niet van u, maar gedadig van den Heer less **. Thans herinner ik my, dat zy te koningsbergen eens, een' brief in handen gekregen heeft, die lotje aan hem gefchreven, en vervolgens aan my gegeven had, om dien naar het posthuis te brengen. Lotje had dien in ftilte gefchreven, en sophia verbleekte toen zy dien zag. Ook meen ik, zedert dien tyd befpeurd te hebben, dat zy omtrent lotje een weinig achterhoudend was. Zy wist de zaa- menfpraak, die wy te zaamen hadden zeer kunstig in te richten, eerst begon zy van lotje te fpreeken. Ver- i  C 533 ) Vervolgens vroeg zy my; of ik den Heer less*» kende? en of my ook eenige omftandigheden van zyn leven bewust waren ? of lotje hem ooit bemind had ? of ik niet wist. wie hy was, en waar hy zich thans bevond ? Waarom zy my dit alles afvroeg Weet ik niet; alleen dunkt het my vreemd te zyn» dat zy van u niet meer fpreekt, en dat zy gedadig het gemelde papier, zo dikwils de tyd haar zulks toelaat, op nieuw overleest. Hetzelve bedaat drie of vier half. vellen, die zy, myns oordeels nu reeds moet van buiten kennen.- Thans is zy op nieuw bezig met dezeiven door te leezen, en zit onder een' boom, maar eveneens als eene bedrukte nerderin. Zy is zeer onrustig , doch te gelyk vriendeiyk jegens my, en heeft zo even van een' galanteriekraamer, die hier voorby kwam, voor meer dan twintig ryksdaalders van allerhande fraaijigheden gekocht en dezelve aan my gefchonken. Ik moet hier afbreeken, op dat zy niet merken zou, dat ik aan u fchryf, # % * Thans kan ik u wat meer licht geeven. Ik fchryf dit volgende uit het laatfte polhuis aan deeze zyde van dantzig. Ik zal geduurig aan u fchryven,zoras wy te dantzig zullen gekomen zyn. Hier nevens gaat het laatfte blad van dat haatelyk gelchr ft, waarin myne Juffer geftadig zit te leezen. Haar broeder, een man, dien mende galguit de oogen zou leezen , kwam ons te gemoet. Verbeeld u eens een fchepfel te zien, wiens achterhoofd genoegzaam lynLl 3 recht  C 534 ) recht gelyk fsmeteen' langen mageren nek,en daarenboven byna kaal, een'ingedrukt en gefronst voorhoofd» dat genoegzaam tot op de neus met haair begroeid is. Tweekleurig haair in de wenkbraauwen. Zeer kleine oogen, die byna in de flaapen van het hoofd ftaan. Een gering overblyfiel van een' neus, dat, indien ik my zo mag uitdrukken , byna geen neus meer mag genoemd worden. Opgezette en paarfche wangen, die elk oogenblik van kleur veranderen. Eene pun. tige bovenlip. Een dikke onderlip, die geftadig tusfchen eenige overblyffclen van zwarte tanden beklemd is. Eene fpitfche kin; en verbeeld u dan, dan dit geheele aangezicht als met geweld in een gedrongen fchynt te zyn. Smalle enrechtafloopende fchouderen, de rug min of meer verdraaid, en de borst fterk inge^ drukt. De armen naar evenredigheid zoveel te kort als de handen te lang. Eindelyk een ongewisfche tred, en eene fchorre Item. Zie caar het lelyk afbeeldiel van den broeder van eene dér Bevalligheden! By zy. ne aankomst ontwaakte zy uit haare mymering, én viel haaren broeder om den hals; en by die gelegenheid ontviel haar dit blad, dat zy door haast tusfchen haar keurslyf gedoken had. Ik raapte, het op' zonder dat zv zulks bemerkte. Maar helaas', ik verftaa geen Eri. kehch, derhalven ik zend het aan u, dewyl het de hand van den Heer less*', en waarfchynlyk een brief is, dien hy aan een' zynér vrienden gefchreven heeft. ■ Ja, dit zal wel zo zyn, want ik vind daarin den naam van discret. Gy zult u nog wel kunnen herinneren, dat dit de naam is van dien voornaamen Eti'  C 535 ) 'Bngtlfcbtn Heer, dien hy zo dikwils te altona ging bezoeken. (*) . Thans, myn waarde vriend, bevind ik „ my met myne onvergelyklyke gezellin te weh„ lap. Of ik hier volkomen veilig ben, weet ik „ niet. Ik heb verftaan, dat n i s c n k o y tot aan „ koningsbergen toe op my laat pasfen. „ Doch sophia weet hiervan'niets. Ook laat ik ?> daaromtrent niets aan haar blyken ; want ik ben ,, verblyd, dat ik, by den aanval van nisciikoy, „ en {*) Wy verzoeken hier onze Lrezer?, dat zy twee plaatfen in het eerfte deel gelieven na te (laan. De Heer less** (die daar zeldzaam genoemd word) wa* in het posthuis te weh. lau zeer druk bezig met fchryven. Deeze bladen, waarvan de kamenier van sor-niA hier fpreekt, en waarvan bet inleggende het laatfte is, zyn het befluit van zyne reisbefchryying naar pétrrsburcï, die hy zynen vriend discreT meende toe te zenden. Hy v;rtrok toen ongemerkt van daar; én de omltandigheden , waarin hy sophia toenmaals achter liet, brasten haar in die verlegenheid, welke zy daar ter plaatze befchryft, Zy nam eindelyk het befluit, onder voorr ' wendtel, dat zy eenige papier«n gevonden had in de kamer van haar'broeder (want daarvoor wierd hy toen gehouden) van wêhlau te vertrekken. Des Predikants vrouw volgde: haar, en toen nam zy in die verlegenheid het eerfte blad papier, dat zy vond. De verwarring door het reizen veroorzaakt, en de daarop gevolgde ver!trooidheid van gedachten in koninsberokn veroorzaakte, dat zy aan dit papier niet meer gedacht had.— Nu is haare aandoening by fret zien van deeze bilden , en verder geduurende deeze gantfche reis zeer ligt te begrypen. Ha3re kamenier ontkeade,dat zy dit blad gevonden had; want sorni* hadhetresds by haare aankomst te dahtzio terftond vermist. LI 4  ( 53Ö ) „ en uit de redeneeringen, die wy daarover met eï„ kanderen gehad hebben, heb moogen befpeuren, „ dat zy my waarlyk bemint. Zoud gy, myn lieve „ discret, wel ooit hebben durven denken, dat „ ik een hart, en wel een zo engelachtig hart voor „ my zei ven zou geworven hebben, daar ik, bymyn „ vertrek uit petersburg, tut hoofde van myn „ ampt, aan niets anders dacht dan om in duitsch„ land lieden te werven voor de nieuwe Volkplan- „ ting in astracan? In het voorbygaan „ verzoek ik u dat gy aan den Graaf gelieft te zeg„ gen, dat ik hier drie eambergsche huisge„ zinnen aangenomen heb, welke myn Agent (ziet ,, gy wel, dat ik my zeer goed naar myn' nieuwen „ rang weet te fchikken ? Want ik fchryf nu niet meer „ CJommisfionair) ten fpoedigfte zal doen vertrekken. „ Zy zyn allen zeer braave lieden , die ik onze Kei,, zerin byzonderlyk aanbeveele. Zy zyn niet van „ die foort, welke sallustius zo natuurlyk be„ fchryft, alsof hy het gros der colonisten op het naauw„ keurigst gekend had: Qr/i ubique probro atque petulantidmagnopere pratstabant -item alii, qui per ,, dedecora patrimonia amiferant, pojïremo omnes, ,, qi/os flagitium aut facinus domo expulerai, et qui „ ficuti in fentinam confluxcrant. Ik ben ver- „ zekerd, dat niets van dit alles, zelfs niet eens eene fchuldelooze tegenfpoed in hunne tydelyke ornftandigheden, maar niets anders 'dan eene waare godvruchrigheid, en een waar verlangen om hunnen godsdienst vryelyk te moogen oefenen hen naar ,5 rusland doet vertakken. Is het inderdaad n niet  C 537 ) niet verwonderlyk, dat onze Keizerin onder allen ',' de gekroonde hoofden genoegzaam de eenige is, die aan haar land de vryheid van Godsdienst, en door " middel van deezen duizenden van braave inwoon" ders aan hetzelve fchenkt? ik kryg uit alle de plaat■ fe, daar ik tot nog toe geworven heb, zeer ge" wenschte tydingen, zodat ik gewisfelyk omtrent het midden van Augustus te koningsbergen ' zal zyn; want toen ik de eer had van voor de laatftemaal ter handkus toegelaten te worden, kreeg ik bevel van de Keizerin om daar haare nade- , re bevelen af te wachten. Myne sophia, ' ik noem haar zo uit den grond van myn hart, |, myne sophia zeg ik, gaat ook gewisfelyk naar koningsbergen. Eer ik nog van daar „ naar warschau vertrek zal ik haar verzoeken „ myn geluk of myn ongeluk te beflisfen; hoewel ik „ my tot hiertoe heiliglyk gewacht heb haar tot eene „ dergelyke verwachting eenige aanleiding hoe ge„ naamd te geeven. Zy is een allera-mbiddelykst „ meisje. Want wat kan by eene buitengemeene ,, fchoonheid en bevalligheid bekoorlyker zyn dan een „ onfchuldig en deugdzaam hart f en dit bezit sophia, of ik heb geene de minde kennis van het vrouwe„ lyk gemoed. De onbebsmglyke man, dien ik in „ den beginne voor myn' medeminnaar heb aange- zien is, gelyk myn Joodfche vriend my, volgens zeer „ waarfchynlyke bewyzen bericht heeft, haar broeder. „ Anderzins zou ik, gelyk ik u reeds mondeling ge„ zegd heb, wel hebben willen wedden, dat het de tf fchelmfche traytor is,dien wy te londonf LI 5 „ heb-  C 53« ) „ hebben zien brandmerken, en die , dat' ik wel j, weet, geene zuster had.' Deeze omdandigheid is „ voor my van zóveel gewigt, dat ik nog heden de waarheid van de zaak weeten wil. Met betrekking „ tot het geval te insterburg heb ik u, myn waarde discret, alleenlyk zoveel gefchreven als my vryftond, zonderde achting, die wy aan de „ vrouwelyke' fexe verfchnldig zyn, te kwetfen. „ Thans kan ik u zeggen (want voor u, myn waar- de vriend wil ik niets verzwygen,) dat myn lieve sophia zelve het meisje was, dat by myn ledif, kant nederviel; want op dit oogenblik komt een „ van myne bedienden, dien ik naar insterburg gezonden had, en zegt my, dat s 0 p h i a in die „ nacht aan het venster gezien was; dat hetzelve door „ den geweldigen wind was toegellagen, en haar „ waarfchynlyk, gelyk uit de gebroken glazen opge„ nomen kon worden tegen het hoofd had getroffen. 'w Nu is het geheele geval zeer ligt te begryper, „ Eene bedwelming of eenige andere onpasfelykheid kan haar genoodzaakt hebben naar het venster te }, gaan: en het venster toeflaande kan zy ligtelykdoor j, den flag verdoofd voor myn bed nedcrgevallen zyn. s, Wanneer gy dit vergelykt met het geen ik van haar „ in myne reisbelchry ving gezegd heb, zult gy zeker „ moeten toeftemmen , dat ik een allerliefst meisje be- min. Houd derhalven op in het vervolg van ljt„ je te fpreeken. Gy kend myne gevoelens omtrent ty haar; en daarenboven wil ik nimmer eene ryke „ vrouw hebben; ook heeft lotje niet meer dan j, vyftien of twintig duizend ryksdaalderi, en is dus 3> tOt  C 539 ) * tot nog toe niet ryker dan ik. Sophia daaren. " tegen is niet ryk, dit kan men aan alle mterlyke '/ omftandigheden duidelyk bemerken. Ik zal deezen ' brief na den middag aan u afzenden. Onderras" fchen wil ik u gaarne bekennen , dat het my ver. ■ " veelt langer aan myne fchryftafel te zitten , want " het byzyn van sophia .is zo aangenaam alsdat der Bevalligheden zelve." XXVIII. BRIEF. Be Heer sp«s aan den Heer aedituus, Kos* ter te koningsbergen. Den 3 Augustus, Anno 1761. aangevangen. Myn Hoog-Geëerde Heer Ooml Ik bid u onderdaanig om vergiffenis, dat ik nu eerst my van mynen fchuldigen plicht kwyte. Ik heb dit niet eerder kunnen doen; dewyl ik daarin door myne veelvuldige bezigheden belet geworden ben. Maar in vergoeding daarvan heb ik u waarlyk zeer veel nieuws te melden. Wel is waar, dat dit, gelyk gy weet myn eerfte reistogt niet is, aant ik heb reeds te vooren met myne geliefde moeder,U Wei-Edelens zuster , eene reis van koningsberg e n naar heiligenbeie gedaan. Maar echter hebik nog nooit  C 540 ) nooit met den postwagen gereisd. Daarom had ik ook een ftichtelyk boek in myn' zak gedoken , te weeten: Onderrichting voor een Christelyk Stuaent op zyne reis, fchóorj ik my thans met meer onder de ftudenten wil rekenen. Maar meent gy, dat ik eens denken kon om daarin te leezen ? Ach! hoe ras heb ik gezien dat het menfchelvk gedacht geheel verdorven isi maar ikzalu,mytiH^og- Geëerde Oom alles in order verhaalen. Ik kwam voor het posthuis uit den wagen, en het was my recht lief, dat ik hier mynen vyand voor de laatftemaal voor langen tyd zag. Ik meen dien landlooper ram rg ast. Die kwam daar zo aandunds aar.ryden op een fraai manege - paardje. Had de vent niet in pomeren kunnen blyven, dan had hy ien minde my , of een van onze andere inboorlingen dat fraai beroep te lindenkjrchen niet ontknarpt? Wtarom, daar hy altoos zo op zyn r om eren roemt, waarom bleef hy, gelyk gezegd is, niet daar, en liet zich met zyne andere landgenooten daar voor het Vaderland doodlchieten, met hen Qiii bene pro patrid cum patriaqut jetcent, gelyk hy zelf, zo als gy u nog wel zult kunnen herinneren , zich uitdrukte, en het doet my nog leed, dat ik my deeze plaats uit 0 vidius niet kon herinneren , toen hy my onlangs zo verlegen maakte. Geloof my, ik zou hem dat zeker onder de neus gewre^ ven hebben ; want ik ben niet bang voor hem, al kykt by zo fcherp uit zyne oogen, want wat kan hy my doen zolang ik Doétor D ** op myne hand heb. Eer  ( 541 ) Eér hem dat gelukt moet hyalle onze Orthodoxen verfl in. Ik zal my ondertuslchen op de dorpen braaf oefenen, en dan zullen wy, wanneer ik eenmaal by myn' Hoog • Geëerden Oom terug kom, dan zullen xvvDu, Volante eens zien , of hy,en zyn Confrater r i ebe a i- de eenige Hekfen meesters op den preêkdoel zyn. Want het is wel eene van de grootfte redenen, waarom ik koningsbergen verlaten heb, dat de vreemdelingen daar zo geprezen worden. Ik heb' die malle menfchen de mond daar niet kunnen doppen. Wel is waar, dat ik in de huizen, daar ik katechizeerde, daartoe goede gelegenheid had. Ik heb daar ook die zogenaamde verhevene redenaars in hunne wydberoemde predikatiën gecriiifeerd. Ik heb de menfchen aangetoond, dat hunne ftellingen niet met onze Katechismus en dus ook niet met Gods woord overeenkwamen. Gy weet, dat radegast een ding gefchreven heeft, dat Penelope en Ulys/es heet; hy wil het geene roman genoemd hebben, doch enkel eene fchets, of (zoo als hy het met een' godloozen naam durft noemen) een tooneel der echtverbindtenis, maar het is toch met dat alles eene roman ; en hoe kuisch die zy, is ligt af te neemen, wanneer ik zeg, dat hy op het titelblad deeze verfen uit den onkuifchen ovinrus heeft doen plaajfen: Adfpkis ut longo maneat laudabilis ntvit Nomen inexjlinÜum, Penelopea fides. Dus heb ik in verfcheidene huizen gezegd: als ik zyne predikatiën hoor, dan verbeeld ik my, dat ik zvne roman Penelope lees, Nu hebben daarover de  C 542 ) de gemeene burgerluiden, en fomtyds ook wel eenige grooten gelachen, maarevenwel zyn zy geduurigfoy hem in de kerk gegaan. Ik zelfs ik heb het eenmaal op my durven neemen om hem te gaan hooren. En wat was het? alles werkheiligheid, bloote zedekunde, nieuwe uitleggingen; zonder dathy zich eens verwaerdigt, onze formulieren na te volgen j is het wel draaglyk, dat men zulke verhevene zaaken zó ruiterlyk behandelt, dat 'er van' den tekst geen'woord gefproken word, eveneens als of 'er aan eene verdeeling van eene predikatie niets gelegen lag, (waarmede ik altoos zoveel moeite heb, dat ik 'er doorgaans zes in elke predikatie maak.) Eens heb ik toch eene afdeeling van hem gezien , maar die was rood en zwart en met allerhande figuuren afgetekend, en toen ik dit fchrift wel doorgelezen had was het geene predikatie, maar veeleer eene redevoering even als of hy die uit cicero had overgezet, en daarenboven, fine Captatione Btnevolentia, en dit alles vervolgens op een' zo vertrouwlyken toon als of hy verzekerd was, dat alle zyne toehoorders zyne vrienden waren, hetgeen échter (ten minden onder ons Candidaaten) voorzeker niet waar was. Ik ftond naast eenige lieden , die dit wonderlyk verfchynfel met open' mond aanzagen. Ik keek intusfehen glimlachend naar den predikftoel,- zag bywylen voor my neder, en fchudde het hoofd. Ik zag dat eenigen van de vergadering zowel als ikditdeeden. Doch eindelyk kwam eenonbefchaamdekaerel, die aan de andere zyde ftond, naar my toe, en vroeg my, hoe veel ik voor de Entree betaald had . Ik zweeg; want ik was een weinig ontfteld. „ Hoor eens, Mynheer  C 543 > heer de Theologant, „ zeide hy," trek een gekleurde rok aan, en gaa dan naar den Schouwburg; daarkunt gy het hoofd fchudden, zonder dat 'er iemand door geërgerd word." Hoog-Geëerde Oom,ik wierd hierover recht moeijelyk, en befloot voortaan nimmer deezen Baalsdienst weder by te woonen. En waarlyk het zou goed geweest zyn, indien ik by dit befluit gebleven was; maar ondertusfchen gaf ik acht op alles, dat onze proponenten op den predikftoel van radegast en riezebal zeiden , en bragt dat den gemeenen man getrouwelyk over. Maar wat baatte het? men fchreidetocn radegast naar lindenkirchen vertrok, en zo dikwyls riebezal eene predikbeurt moet waarnemen, is de kerk vol volk. En my, daar ik een geboren Koningsberger ben, word nage. geven, dat ik myne diclata enkel uitgefchreven heb, daar die beide vreemdelingen naauwlyks eens in een half jaar op het Collegie kwamen. Dus ben ik u, myn Hoog-Geëerde Oom zeer verplicht, dat gy my uit koningsbergen hebt doen vertrekken. Laat die verblinde ftad haaren riebezal vry naloopen, ik troost my met het gezegde van addison: Het land dat Caejar ditnt, isCatoniet meer waerd! en het zal zekerlyk niet lang duuren of radbgasi riezebal en Dux gregis ipfe caper. ik meen, de Heer gross zullen de beste pafto* rien bekomen! maar laaten wy tot den tekst komen! thans verheugde ik my, dat ik radegast, voor de Jaatflemal zag. Gaa heen, dacht üs by my zeiven,  ( 544 ) en God geeve, dat ik u nimmer weer mag zien! Het bloed kookt my altoos, wanneer ik aan het verval van onze rechtzinnigheid denk-, en waarlyk op dit oogenblik, wierd ik recht kwaalyk, misleiden heb ik deezen middag te veel pannekoeken by u gegeten. Het deed my leed, dat ik, by het afryden de Dochter van myne hospita zag fchreijen. Ik verzoek u, myn Hoog-Geëerde Heer Oom, op het onderdaanigfte dac gy dit meisje zo veel mooglyk alle aandenken aan my gelieft uit het hoofd te praaien. Het is wel waar, dat zy my veele vriendfchap bewezen heeft; maar ik heb haar toch nooit eenige hoop tot eenige echtverbindtenis gegeven, en, in gevalle zy zieh daarop beroemt, dan verzoek ik u , dat gy zulks niet gelooft, en zo 'er eenige papieren moogen zyn, dan verzoek ik u dat gy dien, indien het mooglyk is verduiftert. Want dit zou my misfchien in het vervolg aan myne bevordering nadeelig kunnen zyn;' en derhalven bid ik u, in. gevalle gy iets dergelyks van myne hand gefchreven mogt vinden, zulks voor enkele boertery te houden. Ik denk aan dit geval met de grootfte verlegenheid; want, hoor eens, wat 'er gebeurd is l Het meisje, ftond aan de poort toen de postwagen doorreed. Eene Italiaanfche Juffer fanello genaamd, die my van het eerfte oogenblik af, naar het fchynt, doorzien had, gelyk de vrouwen doorgaans gewoon zyn te doen; en die daarenboven zo goed en beter Latyn fpreekt als ik, vroeg my; of dat meisje daar aan de poort om my fchreide? ik antwoordde, neen. Want die  t 545 ) dit moest ik zeggen. Verftaat gy dan niet wat dat meisje u naroept? Zy roept u na (daar gaat hy heen. „i. — Cui dives egenti Muntra multa dédi, multa datura fui. Foei! myn Heer de geestelyke! Zulk een lief meisje behoorde gy niet voorde gek te houdenl Wat zal het toch zyn als zy u eens by het Confiftorium aangeeft? Zy zeide nog veele woorden daarby, die voorzeker ook indien onkuifchen dichter ftaan moesten, doch die ik niet heb kunnen onthouden. Derhalven zou ik u verzoeken, myn lieve Oom, dit vrouwsperfoon te vrede te dellen, want een proponent kan niet weeten of hy niet de eene of andere goede paftorie kan behuwelyken; en fchryf my'toch fchielyk hoe het daarmeede ftaat. Zeg haar, wanneer de nood het ver-" eischt, dat gy gelooft, dat uw zoon nog in leven is; want ik denk, dat zy voornaamelyk het oog heeft op het teftament, waarin gy my onwaerdigen tot erfgenaam hebt aangefteld, waarvoor ik u nog duizendmaal dank zegge. En daarenboven ben ik, wel is waar de zoon van een' ambachtsman, maar echter zou ik my niet gaarne, wanneer ik eens predikant zal geworden zyn, willen vernederen, om met de dochter van een' ambachtsman te trouwen. Indien zy u eeni gefchreven te hebben, geleend heeft om de lastertöftg van myne waardin den mond te doppen, is waar, dit beken ik met vreezen en beeven, en bidde u alleronderdanigst, dat gy toch de voornoemde quitantie fchoon die ook honderd ryksdaalders bedraagen mogt, goedgunftiglyk geliefd te betaalen om alle openbaare fchande te vermyden. Buitendien herinner ikmy nog, dat myn Boekverkooper my eene verfchriklyk groote rekening heeft thuis gezonden, welke ik vergeten heb te voldoen. Naar alle gedachten zal hy daarover veel geweld by u komen maaken; maar gy zult welras bemerken, dat de kaerel een bedrieger is. Want volgens den inhoud van zyne rekening zou hy boeken voor my gekocht en in Engelfche banden hebben doen binden, waarvan my de naam naauvvlyks bekend is , te weeten romans; gy weet dat ik van die foort van boeken een' afkeer heb, en dat nog erger is, het zouden wel Franfche romans zyn j maar het is u bekend, dat ik van de Franfche taal, als de waarachtige verleitaal des Satans, altoos een' gruwel gehad heb. Doch de godgeleerde boeken, welke op die rekening daan, beken ik ontfangen te hebben. Deeze zullen ten naaste by vyf daalders bedragen. Wat nu deeze fom betreft, kunt gy hem ter betaaling van dezelve verwyzen naar den Heer hops den dansmeester, want fehoon ik, 'gelyk gy weet, nooit met de kaarten fpeel, heb ik eens uit de grap Faro gefpeeld, en toen is hops my vyf daalders fchuldig gebleven, en die moet hy betaalen , want fpeelfchulden zyn heilig, gelyk de geheele waereld weet. , En daar ik nu toch aan het bekennen ben, ach! ali Ier'  C 547 ) lerliefde Oom! neem het my toch niet kwaalyk,' onze lieve Heer heeft u rykelyk met tydelyke middelen gezegend; nu moet ik u, en dat wel met hartelyk leedwezen bekennen, datMonfieur stohf u zekerlyk eene vry groote rekening zal brengen. Eenige bedorve lichtmisfen hebben my verleid, dat ik 's avonds met hem naar zyn huis ben gegaan. Daar is de rekening van het gelag, dewyl 'er de tabak onder gerekend is, vry groot geworden. Wel is waar dat ik met hem en zyne dochter overeengekomen was, dat zy wachten zouden tot dat ik een beroep had; maar toen ik gisteren avond afleheid van hen nam begeerden die onredelyke menlchen dat ik hen eene Ichriftetelyktelyke verbindteuis zou geeven, en dat zy als dan de geheele fchuld zouden laaten blyven zo als die was. Zoud gy nu als een eerlyk man my niet verfoeid hebben, wanneer ik zodanig een papier om tydelyke winst ondertekend had ? dus wist ik my daaruit te redden, en verblydde my ten hoogde, omdat alle myne goederen reeds op den postwagen waren , en om dat het reeds zó laat was, dat die man gisteren avond niet wel meer by u kon komen. Ik ben al te openhartig om te ontkennen dat ik in dat meisje, hetwelk my zekerlyk veele dienden bewezen heeft, al vry wat zin had, eer ik iets van uw teftament wist; doch zedert dien tyd ben ik zeer geretireerd geweest, dewyl ik toonen moest, dat ik de eer had van een lid van uw aanzienlyk gedacht te zyn. Ik vertrouw al!eronderdaanigst,dat gymyn Hoog-Geëerde Heer en Oom, om de eer van onze familie op te houdenf deezü rekening, en zelfs nog iets meerder, indien Mm s swlks  C 54* 5 Zulks geëischt mogt worden, wel zult gelieven te betaalen , temeer dewyl ik, als een kuifche joseph ■ de listige ftrikken van deeze dartele vrouw ontkomen ben, en dit zal voorzeker niet onbeloond blyven. Ik beken, met leedwezen, dat alle deeze zaaken ezelen zyn, die ik zelf aangebonden heb; maar des^ aliquid jnventuti, vir ad fmeres us'que colendel et cito, (*) • quod quae nocent, docebu'nt mihi. (*) Nu is my het hart wel honderd pond ligter. Nu zal ik derhalven tot de befchryving van myne reis overgaan. Ik vond op den postwagen de voorgemelde Signo7a fanello, een meisje,dat my veel te flim was. Zy was zeer bevallig, en ik dacht, dat ikgeduurende deeze reis my zeer wel zou vermaaken; doch het fchynt, dat de vrouwelyke fexe ons Theologanten geheel van haare verkeering uitfluit, en ons altoos voor pedanten aanziet. Naauwlyks had zy gezien, dat ik in het zwart gekleed was, en dat ik eene geestelyke paruik op had, of zy vroeg my} of ik, volgens kerkenordening zo gekleed moest gaan ? Entoen ik haar méénde te beduiden, dat zy zich hier in bedroog, zeide zy my, dat ik dit onmooglyk kon ontkennen, dat deeze kleeding ons aanbevolen was, ten einde het algemeen ons overal kennen en eer bewyzen mogt, maar tevens onderzoeken, of wy braaf geeftig, eerlyk en óprecht waren. En tot nu toe heeft zymyonophoudelvk met deeze onderwerpinggeplaagt;doch , dewyl ™ 'er wel uitziet, heb ik zulks nog al kunnen dulden, want (*) Hierdoor verftaat de geleerde Candidaat scrro. I*) Voor me.  < £*49 ) want ik moet het buitendien wel dulden: Doch van nu af aan zal ik my anders kleeden, eneen' degen draagen ; want waarom zou ik my gene* ren? Maar daar was nog eene andere, eene zekere Madame schlaffseil, eene vrouw die juist wel niet zo fehoon, maar echter veel aartiger was. Deeze was in den beginne zeer ftil; maar op het eerfte dorp daar wy ftil hielden, leerde ik haar nader kennen. Zy is eene weduwe, en ik kan u verzekeren dat zy recht bevallig is. Zy heeft twee groote zwarte oogen, die zeer bevallig van onder het rouwfloers uitblinken, en heeft eene zo fraaije geftalte, dat ik gaarne haar tot myne vrouw zou willen hebben. Het behaagde my voornaamelyk, dat zy zo goed Poolsch kon fpreeken; en dus konden wy, dewyl niemand ons verftand , (want allen onze reisgenooten hebben my zeiven gezegd, dat zy het niet veritonden.) Vryelyk met eikanderen redeneeren. Begryp nu eens, wat zy my zeide. Zy zeide het zou fchande zyn dat ik Dominé wierd. Ik heb my om dien gcestigen inval half dood gelachen. Zy had nog meer geeftige invallen. Wel is waar, dat ik by wylen wel een weinig befchaamd wierd, want voor eene weduwe fprak zy fomtyds al wat vry, maar gy wet dat de Poolfche taai veele byzondere aartigheden heeft. Misfchien heb ik my ook wel een weinig vry uitgelaten, ditheb ik echter ondervonden, dat zy my niet ongenegen is. Hoe gaarne zou ik met zodanig eene perfoon de geheele waereld doorreizen, en in dit denkbeeld opgetogen befpeurde ik naauwlyks dat Signora fanello my voor haar zot hield.. De reis zalm? Mm 3  ( 55o ) * zekerlyk wel iets meer kosten ; want ik oordeel het myn plicht te zyn haar zoveel mooglyk byftand te bieden. Een koopman van dantzig begon daarover eenige aanmerkingen te maaken j maar ik vroeg hem terftond, of hy niet wist, wat de plicht der Christenen was jegens weduwen en weezen; en toen zag ik wel dat hy het tegen my niet houden kon. M'sfchién, zeide hy, is het wel een ouderloos weeskind. Ik heb haar dat gevraagd; maar zy zeide my, dat haar vader een predikant was, en dat was my zeer lief, en eindelyk kwam ik zó ver dat ik haar geheel geheim ontdekte , te weeten, dat haar overleden man ook een predikant geweest was, die naar Oost-indien was gevaren , en haar van daar eene ryke nalatehfchap had overgemaakt, die zy te a m s t e l d a m moest gaan ontfangen, wcrwaarts zy zich by de eerfte gelegenheid over zee meende te begeven. Ik wil u gaarne bekennen, dat het my zeer aangenaam was te hooren, dat wy beiden tot dantzig toe by eikanderen blecven. Dit moet ik zeggen, dat ik nooit in myn leven een' zo Ichoonen voet gezien heb, en wat haar' gang betreft, die is alsof zy zweefde. Maar laaten wy daarvan afftappen. Na het eeten ging zy flaapen, dewyl het zeer warm was. Zy heeft my den arm, waarop zy rustte genoegzaam gekneusd, doch hoe geduldig heb ik dit geleden! Ook was 'er nog een ander Geeftelyke met ons op den wagen, een zekere Abt truchni, maar deeze fprak niet anders dan Italiaansch en byzonder goed L?tyn, doch dit laatfte Iprak hy my te fèhielyk, ook zag  < 551 ) gag hy my met een verachtend gelaat, gelyk de buiten'andfche Geestelyken doorgaans de gewoonte hebben ons inlandfche Geestelyken te doen. Maar het Italiaansch is toch een mooije taal. Wanneer gy met my wilt voortreizen, zeide de weduwe, dan zult gy welhaast Italiaansch verdaan ; want ik verflaa het grondig maar ik wil zulks hier niet laaten blyken.Doch ik begreep wel, dat dit waar moest zyn,want zy gaf my van tyd tot tyd uitlegging van hetgeen de Abt en Juffrouw fanello met eikanderen fpraken, doch hetgeen my zeer verwonderde, was, dat het Italiaansch zeer weinig overeenkomst had met het Latyn, waarVan men my echter dikwyls het tegendeel gezegd heeft. Daarenboven was 'er nog eene jonge Juffer op den wagen, eene fraaije blonde, met een.Zormehocdje, dat met roofekleurde taf gevoerd was, op het hoofd, deeze wierd met den wagen van het huis van Mevrouw van den berg afgehaald. Myn allerlieffte Oom; ik ben geen eerlyk man indien ik ooit zulk een meisje gezien heb ,• en gy moogt my gerust op dit woord gelooven, wanneer ik u zeg: Dat het die zelfde Juffer is, die eens met den Heer puff naar haberstroh reed, en waarvan gy zelf toen zeide, dat 'er zulk eene fchoonheid buiten haar niet meer leefde. Ik fchrikte toen ik haar zag; en te meer om rede, dat ik dacht dat de Heer puff zelf ook by ons zou ko. men,en ik kan dien man niet altewei verdraagen. Ik predikte eens te bergshofj en hy was zo oplettend , dat ik my daarover reent verblydde; nu wil ik u ook wel zeggen, dat ik terdeeg myn best deed zo Mm 4 &  ( 55* ) in de uitfpraak als in de gebaarden. Toen ik van den predikdoel kwam, gafhymy, wel is waar, een ge. fchenk, voor dat ik de beurt voor den zieken predikant had waargenomen, maar zeide my tevens; dat ik eene fleehte predikatie zeer flecht had uitgevoerd; en dat het hem lief zoude zyn dewyl ik gezond en fterk was, wanneer ik my op eenige andere kostwinning, zo als by voorbeeld het een of ander nuttig handwerk wilde toeleggen. En dat hy, ingevalle ik hiertoe wilde overgaan, gaarne alle de noodige onkosten daartoe wilde betaalen, en my alsdan in een' ftand Zetten. Hy voegde daar nog by, dat ik voorzeker nimmer op eene wettige wyze een beroep zou krygen. Ik wil nu niet fpreeken van de impertinentheid van deeze redeneering, maar my te durven zeggen , dat ik , die eenmaal aan den wyngaard des Heeren de hand gcfiagen had, die wederom moest terug trekken, dat was waarlyk alteveel gezegd. En hetgeen my nog het meest mishaagde was, dat hymy nog daarenboven zei, de, dat ik, indien ik by dit beroep wilde blyven, privaate tesfen by den Heer riebezal moest neemen, en zo dikwyls ik daartoe gelegenheid kon vinden de predikatiën van den Heer radegast gaan hooren ; en dat ik hem naderhand voor deezen goeden raad zou danken. Ja, daar mag de drommel hem voor bedanken ! Doch de Heer püï.f was thans niet met die Juffer. Zy zette zich naast de Italiaanfche Zangeres neder, fprak weinig, en daarenboven niet anders dan Italiaansch. Ik wil wel bekennen , dat ik niet nalaaten kon haar geduurig-aan te zien, en zo deed ook de £ Adti  ^ < 553 ) Abt. Maar ik zal alles in orde verhaalen; want des "ochtend* toen de dag aanüwam zagen wy eerst recht hoe fehoon die Joffer was. Aan de poort wierd ik door een' onderofficier befpot, en door, de foldaaten uitgelachen. Dit maakte my ten hoogfte moeijelyk; doch ik hield my alsof ik meede lachte, en toen dit niet helpen wilde, (want wat wy Geestelyken ook met die waereldfche menfchen moogen aanvangen, het is alles vergeefs ; wanneer men vrolyk is trekken zy de fchouders op , en is men ftil, dan doen zy hetzelfde;) toen zeide ik, dat het beter was, dat wy ecu morgenlied aanheften. De koopman zeide daarop j„ dat. wy niet allen Duitfchen waren, en dat het zingen door het ftooten van den wagen niet zeer dichtende kon zyn; "maar ik ftoorde my daar niet aan, want ik betaalde immers myn geld zo goed als eea ander? en daarenboven zoude ik my fchaamen God te dienen ? dus begon ik alleen een morgenlied aan te heften; zy zweegen allen ftil, maar in het midden van myn gezang begon de Italiaanfche Juffer insgelyks een lied aan te heffen. Nooit heb ik eene zo fraaije' ftem geboord! Zy zal misfchien de eerfte Zangeres'van eene Opera zyn. Ik zweeg geheel verlegen ; doch het was voorzeker geen geeftelyk lied, dat zy zong, .dit zag ik wel aan haar gelaat, en ook dacht my dat ik hec hooren kon. Toen kon ik myne gramfchap over zodanig eene fpotterny niet langer bedwingen; en de Juffer uit het huis van van den berg fcheen daarover ook niet zeer voldaan te zyn. Dit deed my eenig vertrouwen in haar verkrygen ; maar welke moeite ik ook aanwendde om nader met hw bekend Mm 5 ' *  ( SS4- J te worden; was echter alles vergeefs. Want toen de Poftillon, die in den ochtenftond wat al te veel gedronken had, ons in gevaar bragt van met den wagen om te vallen, en ik haar, hoe bevreesd ik ook zelfs was, aanlprak, -n vermaande, dat het haar plicht was, als eene goede Christinne, altoos in het oog te houden , dat zy overal onder Gods befcherming ftond ; zag zy my met een verachtelyk gelaat aan, en wel zó treffend, dat ik daarvoor verfchrikte. Wat Haat die trotsheid lelyk voor een zo bevallig meisje. Wat zy met den Abt fprak kon ik niet verftaan; doch Mejuffrouw schlaffseil zeide my; „ dat dit meisje zó hovaardig was , alsof zy in alle kunsten uitgeleerd was." Ik had nog eene zeer onaangenaame ontmoeting. Ik wilde op de vraag, die Juffrouw fanfllo my deed, niet antwoorden, dat ik opeen dorp naby dantzig blyven zon ; maar, dewyl het deftiger daar, zeide ik dat ik naar dantzig ging, daar ik een beroep had. Nu kon ik dat met recht zeggen want ik moest dantzig doortrekken. Hierop vroeg zy my op een' fpotachtigen toon; in welke kerk ik eigendyk beroepen was ? en toen ik daar op antwoordde, dat ik voor als nog geene vaste kerk had, drong de koopman zeer fterk op my aan , dat ik my verklaaren zé*j wat ik met die woorden voor als nog wilde zeggen, en dit fcheen die ezel zeer kwaalyk te neemen, maar waarom weet ik niet. Dit bragt my in groote verlegenheid, in zo verre dat ik driftig wierd, waarover men my op nieuw wÜachte. Wy vonden op het eerfte dorp, daar wy aankwamen een heerlyk ontbyt ge- reed,  ( 555 ) reed; chocolaade, koffy, thee, morgenwyn , fyne iiqueuren , allerhande zuikergebak , koud gebraad> kortom alles was recht laute\ ik was in de grootfte verlegenheid, dat my dit braaf geld zou kosten, dewyl het thans de mode is, dat men de vrouwen moet vry houden, het zy dan dat zy ons behagen of niet, en alles op den koopman en my moest aankomen; want de Abt deed wel zyn best met eeten en drinken, maar zeide, dat hy als een vreemdeling hoorde vry te zyn van betaalen; dit zeide hy my in het Latyn. Ik befloot, wanneer de rekefiing opgemaakt wierd tegen den waard te zeggje': die het befteld heeft kan het betaalen ,• want ik rffinde, dat het voor rekening was van den ryken koopman, en dat die ons had willen tracleeren. Dit zeide ik in het Poolsch aan Juffrouw schlaffzeil, die dit voorwendfel goed keurde. Hierop maakten wy beide zeer goed gebruik van alles, dat ons voorgediend wierd, en ik dak nog daarenboven voor haar en voor my allen myne zakken vol. Eindelyk kwam de waard, en eischte van ons» ik weet niet welk eene yslyke fom gelds. Ik deed myn woord, gelyk ik voorgenomen had; doch de koopman zeide op eene fpotachtige wyze; dat ik hem te veel eer aangedaan had met zulks te denken ■ betaalde zyne helft, en ging op de wagen. Toen begon ik te krakeelen met den waard. Ik zeide hem, dat het onchristelyk was de menfchen zoveel geld af te vraagen; maar de vent gaf my ten antwoord : „Hier moet gy betalen Mynheer, en als gy op de plaats van u beroep zult gekomen zyn, dan kunt gy prediken." Hierop verzocht ik de vrouwen cn den Abt, dat zy my hel.  ( 556 ) helpen zouden; maar zy lachten my uit;endu$moesc ik noodzaaklyk betaalen. Na lang knibbelen accordeerde ik eindelyk voor tien ryksdaalders, die ik hem dan ook betaalde; maar dat ik zo veel geki moest geeven trof my zó fterk dat my de traanen in1 de oogen kwamen.' De postillon lachte my hierover uit, en dit maakte my zo driftig, dat ik' tegen hem begon te, fchelden. Hierop riep hy my toe, dat hy zich over dit ongelyk wreeken moest, dewyl ik hem , als een" Rusch-Keizerlyken bedienden in zyne eer beledigd had , en fprong op het oogenblik van zyn paard. Gy kunt ligt denken hoe my toen te moede was. Ik moest dienfehurk om vergiffenis vraagen; en dit trof de jonge Juffer uit het huis van Mevrouw van den berg zo fterk, dat zy my terftond het geld, dat ik in de herberg betaald had , terug gaf. Ik nam dit met blydfchap aan; maar dat my het meest fpeet,was, dat jk wel haast hoorde, dat deeze geheele zaak niets anders dan.fpotterny geweest was, dewyl dit geheel ontbyt door den Generaaltschernoi ten dienfte van deeze Juffer was befteld geworden, Ik vroeg op een* hevigen toon; of zy zich niet fchaamden my zo voor hunnen gek te houden, daar ik een geestelyke was ? en de koopman had de ftoutheid van daar op te antwoorden ; dat een geestelyke zekerlyk alle achting verdiende, maar dat zoras hy zich op dien naam verhovaardigde, of zich denzelven te vroeg aanmaatigde dat hy zich alsdan niet moest verwonderen, wan» neer men hem daarover hekelde, maar dat hy veeleer voor deeze beftraffing moest dankbaar zyn. Nu zag ik duidelyk dat niets meer baaten kon, en daarom liet  < 557 ) jiet ilc hem begaan, en verblydde my hiermeede dat Mevrouw schlaffzeil zeer vriendelyk tegen my was. Het grootfte gedeelte van deezen brief, heb ik van tyd tot tyd in de posthuizen gefchreven, en hetander gedeelte fchryf ik hier in pillau. Juffrouw schlaffzeil logeert hier by de weduwe van een' Luitenant, en heeft my aangeboden om daar insgelyks myn intrek te neemen. Ik voorzie wel, dat hierover morgen op den postwagen weder op nieuw zal gelachen worden ; doch dit heeft my niet belet om van haare aanbieding gebruik te manken. Eene zo oprechte vriendin als zy is kan men niet te hoog fchaften. Ik kan niet nalaaten u te melden; dat, dewyl die jonge Juffer uit koningsbergen toch niets meer is, dan ean meisje, dat op kosten van den Generaal tschern o i reist, hetgeen ook aan haare wwlpfche kleeding wel te zien is; ik een weinig minder eerbied voor haar heb beginnen te betoonen, want men moet toch zyn volk aanzien, en dat ik my by haar tot een bezoek heb laaten aanbieden. Zy ontfing my vriendelyk. Maar gy kunt u nimmer verbeelden met welk eene grootIche houding. Ik gevoelde op dat oogenblik zeer klaar dat hetgeen men welleevendheid noemt my nog niet zeer bekend is. Ik begon derhalven dewyl ik gaarne de galanterie wilde leeren eene byzonder vrye redeneering, maar zoud gy wel gelooven, myn lieve Oom, dat die kuifche Juffer tschernqi my daar op dreigde uit de kamer te doend aan ? Woens-  ( 5S8 ) Woensdag ochtend den 4 Augustus^ \ Welhaast zullen wy het hapf overvaaren. Die goede Juffrouw schlaffzeil heeft my op nieuw aangeraden ,dat ik met haar naar amsteldamzou reizen; en zy zalmy in twee of drie maanden volkomen het Italiaansch leeren; want, zy zegt, ingevalle dat het ons tegenliep, en ik geen beroep krygen kon, of het geen men toch niet weeten, kan ik eens van voorneemen veranderde, dat ik dan altoos in ftaat zou zyn, om als ItaliaanIche taalmeester eene bekvvaame en genoegzaame kostwinning aan te vangen, indien ik als erfgenaam van u, myn Hoog - Geëerde Heer en Oom, in de noodzaaklykheid mogt gebragt worden van eenige kostwinning aan te vangen. Zy heeft my gezegd , dat onze reis over Zee op het hoogst gerekend dertig ryksdaalders zou kosten. Daar op heb ik overdacht wat ik zou hebben moeten doen, ingevalle de boertery van gisteren in de herberg ernft geweest was. Die tien ryksdaalders heb ik uitgewonnen, dus leg ik nietmeer dan twintig ryksdaalders toe. Uw oogmerk , Hoog - Geëerde Heer Oom , waarom gy my hiernaar toezend, is, gelyk gy zelf zegt, my voor eenigen tyd van koningsbergen te verwyderen. Dus moet het u onverfchillig zyn, of ik in denabuurfchap van dantzig dan of ik in holland ben ; te meer daar Mejuffrouw schlaffzeil my beloofd heeft, dat zy my op haare eigene kosten naar dantzig zal laaten terug brengen, zoras zy haare erfenis gekregen heeft. Ik ben haar, myns oordeels, als een weduwe, verplicht myne befcherming  C 559 ) ming te verkenen; en zy heeft gezegd, dat zy ore alle ergernis voor te komen zich voor myne vrouw zal uitgeeven. Alles wel overwogen zynde, ben ik van oordeel dat ik deeze aanbieding moet aanneemen, indien ik daar omtrent uwe goedgunftige toeftemming mag verwerven; doch hiertoe is de tyd te kort, want Juffrouw schlaffz eil denkt zich niet langer dan een dag op te houden. Ondertusfchen geloof ik, dat het u niet mishaagen zal, wanneer ik het voorgemeld beroep af fchryf, en een togtje over Zee doe; want, gelield, dat gy dit niet goedvond, dan zou ik toch op het eerfte fchryven kunnen terug komen, en des te ligter,dewyl Juffrouw sciil affzeil, gelyk ik u reeds gemeld heb, beloofd heeft, in zodanig een geval de reiskosten voor my te betaalen. Daarenboven heeft zy my aangeraden , dat ik u verzoeken zou dit beroep af te fchryven , dewyl myn begunftiger niet weet dat ik reeds op reis ben. Uit dantzig zal ik u nader fchryven. Ondertusfchen blyf ik tot de dood toe Uw Liefhebbende en Onderdaanige Neef homclius spes. S. S. Min. Cand.