M A G A Z IJ N VAN GESCHIEDENISSEN, ROMANS E N VERHALEN.     INHOUD van het VIERDE DEEL. Bladz. De Indiaensche Hut . : . x De Bouwval, of Geschiedenis van de Marquizin van Mazziki 57   D E INDIAENSCHE HUT, EENE VERTELLING. . . . . Mi/eris fuccurrere difco. Virg. Mneid. lib. i, v. 634   D E Bladz. 3 INDIAENSCHE HUT. Omtrend dertig jaren geleden, werd in Londen een genootfchap van engelfche geleerden opgericht, Welken op zich namen, om, in verfchillende wereldoorden , voor alle takken van wetenfchappen onderrigtingen te gaen opzamelen , ten einde hierdoor het menschdom wijzer en gelukkiger te maken. Voor de kosten werd gezorgd door eenige inteekenaren, uit dezelfde natie, beftaende in Kooplieden, Lords, Bisfchoppen, Univerfiteiten en het Koningshuis van Engeland, wrevbij zich eenige Mogendheden uit het noorden van Europa voegden. Deze geleerde mannen waren twintig in getal, en de kaninglijke maetfchappij van Londen had aen elk hunner een boekdeel ter hand gefield, behelzende te zamen drie duizend vijf honderd vragen, waeromtrend zij, bij hunne terugkomst, oplosfing moesten geven. Niettegenftaende deze vragen voor ieder geleerden verfchillende, en naer den aerd der landen, in welken zij moesten reizen, ingericht waren, hingen zij allen onderling aenéen; zoodat het licht, een derzelven bijgezet, zich noodwendig over alle de ande- A 2 ren  4 DE INDIAENSCHE HUT. ren moest verfpreiden. De Voorzitter der koninglijke maetfchappij, die deze vragen, met behulp zijner medebroederen , had opgefteld, begreep , te regt, dat de wegneming van eene zwarigheid dikwijls van de oplosfing eener andere, en deze weder van eene vorige afhangt, het geen bij het naervorfchen der waerheid, veel verder gaet, dan men zou kunnen geloven. Eindelijk, om mij van de uitdrukkingen, door den Voorzitter zeiven, in het voorfchrift der geleerde Reizigers gebezigd, te bedienen, het was het uitmuntendfte encyclopedicq gebouw, dat door eenige natie, ter bevordering der menfchelijke kennis, was opgericht; een duchtig bewijs, voegde hij 'er bij, voor de noodzakelijkheid der akademien, om alle de waerheden , over den aerdbodem verfpreid, bijeen te verzamelen. Ieder dezer geleerde reizigers had, behalve de oplosfing der vragen, in zijn boek begrepen , last van, op zijnen togt, de oudfte afdrukken des bijbels en de zeldzaemfte handfehriften van allerhande foort, optekopen, of, ten minden, niets te fparen, om 'er goede affchriften van te bekomen. Hiertoe hadden hunne inteekenaers ieder hunner voorzien van aenbevelingbrieven aen alle Confuls, Ministers en Afgezanten van Grootbritanje, die zij op hunne reis zouden aentreffen; en, het geen veel meer uitdoet, van goede wisfelbrieven, door de vennaerdfte bankiers van Londen geëndosfeerd. De kundigfte van deze geleerden, die het Hebreeuwsch, Arabiesch en Indiaensch verftond en iprak, werd over land naer de Oostindien, die wieg van  DE INDIA ENSCHE HUT. 5 van alle kunften en wetenfchappen, gezonden. Hij nam eerst zijn' weg over Holland, Frankrijk en ltalien; in alle welke landen hij de voornaemfte akademien, mufbums en boekerijen bezogt. Te Rome zijnde, llond hij in twijfel, of hij, alvorens zich naer het oosten te begeven , naer Spanje wilde gaen, om met de vermaerde univerfiteit van Salamanca te raedplegen; maer vreezende voor de inquifitie, vond hij beter zich terlïond naer Turkijen fcheep te begeven. Hij kwam dan te Conftandnopolen, waer een Effendi hem, voor zijn geld, vrijheid gaf om alle de boeken van de Moskee der heilige Sofia te doorbladeren. Van daer begaf hij zich naer Egypte, bij de Cophten ; vervolgends bij de Maroniten , of Kristenen op den berg Libanon, de Monnikken van den berg Casfen; van hier naer Sana, in Arabien; voords naer Ifpahan , Kandahar , Delhi en Agra: eindelijk kwam hij, na eene reis van drie jaren, aen de boorden van den Ganges, te Benares, het Athene der Indien, waer hij met de Braminnen in gcfprek trad. Zijne verzameling van oude drukken, oorfpronglijke werken, zeldzame handfchriften, affchriften, uittrekfels en aenteekeningen van allerhande foort, was toen de aenzienlijkfte, die immer door een bijzonder perlbon bijeengebragt was. • Het zal genoegzaem wezen , te zeggen, dat zij negentig balen befloegen, te zamen wegende negen duizend vijf honderd veertig ponden. Hij ftond op het pmjt, om, met zulk eene rijke lading, naer Londen fcheep te gaen , opgetogen van de verwachting der kosringlijke maetfchappij te hebben mogen overtreffen, A 3 toen  6 DE INDIAENSCHE HUT. toen eene zeer eenvoudige bedenking hem verdrietig maekte. Hij begreep, dat hij, na geraedpleegd te hebben met joodfche Rabbijnen , hervormde Predikanten, lutherfche Kerkvoogden, roomschcatholijke Leeraers, Akademisten van Parijs, Cruska , der Arkaden en vierentwintig anderen der vermaerdfte italiaenfche akademien, met de griekfche Papas, de turkfche Molhas, de armenifche Verbiests , de perfiaenfche Sedres en Cafys , de arabifche Scheics, de oude parfis en de indiaenfche Pandeften, verre van een der drie duizend, vijf honderd vragen van de koningiijke maetfehappij opgehelderd te hebben , hij enkel derzelver duisterheid vermeerderd had, en dewijl zij allen onderling aen elkander verbonden waren, volgde hieruit, in tegenoverftelling van het geen haren achtbaren Voorzitter gemeend had, dat de duisterheid van eene oplosfing de klaerblijklijkheid van eene andere verduisterde, dat de duidelijkfte waerheden geheel twijfelachtig geworden waren-, en dat het zelfs onmogelijk was een enkele te ontwarren in den wijden doolhof van tegenftrijdige andwoorden en aenhalingen van vermaerde fchrijvers. De geleerde beoordeelde dit uit een enkele opmerking. Onder deze vragen bevonden 'er zich twee honderd, wier oplosfing moest lopen over de godgeleerdheid der hebreeuwen, vier honderd en negentig over die der onderfcheiden gezindheden van de griekfche en latijnfche kerken; drie honderd en twaelf over den ouden godsdienst der Bramminnen; vijf honderd agt over de gewijde tael; drie over den tegen- woor-  DE INDIAENSCHE HUT. 7 woordigen ftaet van het indiaenfche volk; twee honderd elf over den koophandel der Engelfchen in de Indien; zeven honderd negen en twintig over de oude gedenkteekens der eilanden Elephanta en Salfette, nabij het eiland Bombaij; vijf over de oudheid der wereld, zes honderd drie en zeventig over den oorfprong van het ambergrijs en over de eigenfchappen der verfchillende foorten van bezoardfteenen; één over de nog niet naergevorschte oorzaek van den loop der indifche zee, die zes macnden oostwaerds en zes maenden westwaerds loopt, en drie honderd agt en zeventig over de oorfprongen en de geregelde overftroomingen van den Ganges. Bij deze gelegenheid werd de geleerde uitgelokt, om onder weg alles optezameien , wat betrekking had op de oorfprongen en overftroomingen van den Nyl, het geen de geleerden van Europa, reeds federt zoo vele eeuwen, had bezig gehouden. Maer hij befchouwde deze Hof voor genoegzaem afgehandeld en daerenboven als niet behoorende tot zijnen last. Nu bragt hij op iedere vraeg, door de kopinglijke maetfehappij voorgefteld, de een door de andere gerekend, vijf verfchillende oplosfingen mede; bedragende op de drie duizend vijf honderd vragen, zeventien duizend vijf honderd andwoorden; en vooronderftcllende, dat zijne negentien medebroeders 'er even zoo veel zouden overbrengen, volgde hieruit, dat de koninglijke maetfehappij driemael honderd en vijftig duizend zwarigheden zou moeten uit den weg ruimen, alvorens eene waerheid op een' vasten grondflag te vestigen. Derhalve zou A 4 hun-  t DE INDIAENSCHE HUT. lmnne verzameling, verre van ieder voordel in een algemeen middenpunt zamentetrekken, zoo als zich hun voorfchrift uitdrukte, dezelven integendeel van elkander verwijderen, zonder mogelijkheid, omze te vereenigen. Eene andere bedenking baerde den wijsgeer nog meer verlegenheid, namelijk, dat, fchoon hij zich in zijne moeilijke naervorfchingen, van al de koelbloedigheid zijns landaerds, gelijk mede van eene hem bijzonder eigen beleefdheid, had bediend, hij zich onder de geleerden, met wien hij had geredentwist, onverzoenlijke vijanden had gemaekt. Hoe zal het met de rust mijner landgenooten ftacn, zeide hij, indien ik hun, in mijne negentig balen , in de plaets der waerheid, nieuwe dof tot twijfelingen en twisten overbreng! Radeloos en verdrietig, dond hij gereed zich naer Engeland intefchepen, toen de Braminnen van Benares hem aenkondigden, dat de Opperbramin der vermaerde Pagode van Jagrenat of Jagernat, op de ku\st van Orixa, acn den oever der zee, nabij een der monden van den Ganges, alleen in daet was alle de vragen der koninglijke maetfehappij van Londen optelosfen. Het was indedaed de beroemdde pandeft of geleerde, waervan men immer had hooren fpreken; men kwam hem uit alle de oorden van Indien en uit verfcheiden rijken van Azia ra.edplegen. De engelfche Wijsgeer vertrok terdond naer Calcuta en vervoegde zich bij den Bewindhebber der engelfche oostindifche maetfehappij , die , voor de eer zijner natie en tot luister der wetenfehappen, hem, tot  DE 1NDIAENSCHE HUT. tot den togt naer Jagrenat, voorzag van een palanquin, of draegzetel, met een karmozijnzijde verhemelte, met gouden knoppen, benevens twee hoopen van welgefpierde dragers, ieder van vier mannen; twee pakdragers, een waterdrager, een drager van ververfchingen , een pijpdrager , een zonnefchermdrager, om hem des daegs voor het (leken der zon te beveiligen; een mafalckie, of toortsdrager, voor de nachten; een houthakker, twee koks, twee kameelen met derzelver geleiders, om zijn voorraed en reistuig te dragen; twee pions of lopers, om hem aentedienen ; vier cipayen, of raifpouten, rijdende op perfiaenfche paerden, om hem te begeleiden, en een flandaerddrager, voorzien van een frandaerd met de wapenen van Engeland. Men zou den geleerden, zoo fraei uitgedost en met zulk een rijken ftoet, aengezien hebben voor een gemagtigden der Oostindifche maetfehappij. Dit was echter het onderfcheid dat de wijze, in de plaets van gefchenken te gaen ontvangen, gelast was die te brengen. Dewijl het niet raedzaem is, in de Indien iemand, in hoogheid gezeten, met leege handen te naderen, waren hem, op koste zijner natie, ter hand gefield een fraeije teleskoop, en een perfiaensch vloertapijt voor den Opperbramin; kostbare chitfen, voor deszelfs Gemalin, en drie ftukken rood, wit en geel chineefche taf tot gordels voor zijne leerlingen. Na deze gefchenken op de kemels geladen waren, ging de geleerde in zijn draegzetel op reis, bij zich hebbende het boek der koninglijke maetfehappij. A 5 On-  DE INDIAENSCIIE HUT, Onderweg overdacht hij, met welke vraeg hij zijn gefprek met den Opperbramin van Jagrenat zou aenvangen, of hij zou beginnen met een der drie honderd agt en zeventig vragen, betrekking hebbende op den oorfprong en de overftroomingen van den Ganges, of met die, welke den alle halfjaren verwisfèlenden loop der indifche zee betrof, als kunnende dienen ter ontdekking van den oorfprong en de vastgeflelde beweging der zee over den geheelen aerdbol; maer hoewel deze vraeg voor de natuurkunde van oneindig meer aenbelang is, dan alle die, welke, federt zoo vele eeuwen omtrend de oor^ fprongen en zelfs uitbreidingen van den Nyl zijn voorgefteld, had zij nog nimmer de aendacht der europifche geleerden tot zich getrokken. Hij verkoos derhalve liever den Bramin te onderhouden over de algemeenheid des zondvloeds, waerover zoo vele gefchillen ontftaen zijn; of hooger opklimmende, of het waer zij, dat de zon dikwijls van loop veranderd is, in het westen op- en in het oosten ondergaende , volgens de overlevering der egiptifche priesteren, zoo als Herodotus verhaelt; en zelfs op het tijdperk der fchepping van de. wereld, dat de Indianen als verfcheiden millioenen oud Hellen. Tusfchen beiden kwam het hem voor, dat het nuttiger ware den Bramin te raedplegen over de beste regeeringsvorm voor eene natie, en zelfs over de regten van den mensch, als waeromtrend nergens een wetboek gevonden wordt; maer deze laetfte vragen waren niet in zijn boek vervat. Echter, zeide de geleerde, fchijnt het mij toe, dat  DE INDIAENSCHE II UT, ii dat het vooral gepast is aen den indiaenfchen wijzen* te vragen, door welk middel de waerheid te vinden is; want moet dit door de rede gefchieden, zoo als ik tot hiertoe heb poogen te doen, de rede weifelt bij alle menfchen: ook moet ik hem vragen, waer de waerheid te vinden is; want in de boeken is zulks onmogelijk; dewijl zij allen elkander tegenfpreken; en eindelijk of men de menfchen de waerheid moet zeggen; want zoo rasch men dit doet geraekt men met hun overhoop. Zie daer drie voorafgaende vragen, waerop onze Voorzitter niet bedacht is geweest. Zoo de Bramin van Jagrenat mij die kan oplosfen, dan heb ik den fleutel van alle wetenfchappen; en, het geen nog veel meer waerdig is dan zal ik met de geheele wereld in rust leeven. Op deze wijs redenkavelde de geleerde in zichzelven. Na eene reis van tien dagen kwam hij aen den oever der golf van Bengale; onderweg ontmoette hij zeer veel lieden, die van Jagrenat terugkwamen, ten fterkften ingenomen met de kundigheden van het hoofd der wijzen, dien zij geraedpleegd hadden. Den elfden dag, zag hij, bij het opgaen der zonne de vermaerde Pagode van Jagrenat, gebouwd aen den oever der zee, waerover zij met hare groote roodc muuren, en hare koepels, wit marmeren gaenderijen, en torens, het bewind fchijnt te voeren. Zij verhefte zich in het midden, waerop zeven lanen van altoos groene boomen tot elkander lopen, die, naer een gelijk getal rijken lopende, zich van elkander verwijderen. Ieder dezer lanen beftaet uit cc)  12 DE INDIAENSCHE HUT. een verfchillend foort van geboomte, en leidt naer Ceilon, Golconde, Arabien, Perfien, Thibet, China, het koningrijk Ava, dat van Sia'm en de eilanden der Indifche zee. De geleerde kwam aen de Pagode door de laen van Bamboes, die de Ganges en de bekoorlijke eilanden aen den mond dier rivier bezoomen. Deze Pagode, alhoewel in eene vlakte gelegen, is zoo hoog opgetrokken, dat fchoon hij haer reeds des uchtends in het gezigt kreeg, hij 'er zich niet voor des avonds kon bevinden. Hij werd indedaed door de fterklte bewondering aengedaen toen hij hare pragt en grootheid van nabij befchouwde; hare gebronsde deuren fchitterden door de ftralen der onT dergaende zon, en de adelaren zwermden rondom haer' top, die zich in de wolken verloor. Rondom dit geflicht zag men groote vijverkommen van wit marmer, in wier helder water die koepels, gaenderijen en deuren zich fpiegelden. De geheele omtrek beflond uit ruime pleinen en hoven, voorzien van groote gebouwen, welken ten verblijf verflrekten aen de Braminnen, die in deze Pagode den dienst verrichtten. De lopers van den Wijsgeer liepen vooruit, om zijne aenkomst bekend te maken; terftond daerop kwam eene menigte jonge Bayaderes uit een van de tuinen ten voorfchijn, zingende en danfende op het geluid der rinkelbommen. Hare halsfnoeren beftonden in fixengen van ligt graeuwe bloemen, en hare gordels in fefioenen van welriekende bloemen. De Wijze bewierookt door hare geuren, naderde, te midden harer danfen en muzijk, de Pagode, in wier binnenfte ge-  DE INDIAENSCIIE HUT. IS gedeelte hij, bij het licht van verfcheiden gouden en zilveren lampen, het ftandbeeld van Jagrenat (de zevende gedaente en naem , onder welke Brama, gelijk de verhalen luiden, .mensch geworden is) aenfchouwde, in de vorm van eene piramide, zonder handen of voeten, als welken hij verloor, toen hij de wereld wilde wegdragen omze te redden. Rondom dit beeld lagen verfcheiden boetvaerdigen, met het aengezigt tegen den grond; waervan fommigen eene gelofte deden van zich, op zijn' feestdag, met de fchouderen aen zijn' wagen te doen vasthaken; en anderen van zich onder de wielen te doen verpletteren. Schoon het gezigt van deze dwepers, die, onder het uitboezemen van hunne afgrijzingbarende gelofte, diepe zuchten loosden, een foort van affchrik verwekte, wilde de geleerde de Pagode intreden, toen een oude Bramin, die de deur bewaekte, hem tegenhield en vroeg, wat hem herwaerds dreef. Dit vernomen hebbende, zeide hij tegen den engelfchen Wijsgeer, dat deze, als zijnde eenfrangui, of onheilige, niet voor Jagrenat, of zijn Opperpriester mogt verfchijnen, tenzij hij hem alvorens driemalen in een der waschbaden van den tempel gewasfchen had, en hij niet gekleed was met iets, dat van het een of ander dier gekomen was; vooral niet met koeihair, omdat de koei door de Braminnen wordt aengebeden, of met verkenshair, omdat de zwijnen hun een gruwel zijn. „ Hoe zal ik het dan ftellen? vroeg de Geleerde: ik breng ten gefchenke aen het opperhoofd der Braminnen een perfiaensch tapijt van Angora.es bokkenhair geweeven, en chi- nee-  H DE INDIAENSCIIE HUT. neefche zijde ftoffen." „ Alles, hernam de Bramin, wat in den tempel van Jagrenat geofferd, of zijnen' Opperpriester aengeboden . wordt, is door de gift zelve gereinigd; maer dus is het niet gefield met uwe klederen." De geleerde zag zich derhalve ga, noodzaekt zich te ontdoen van zijn engelsch laken overrok, lederen fchoenen en kaflooren hoed; daerna werd hij door den ouden Bramin driemael gewasfchen in een zandelhoutkieurig katoenen kleed gewonden en tot aen den ingang van het verblijf des Opperbramins geleid. De Wijsgeer flond gereed om binnen te treden, het boek met vragen van de koninglijke maetfehappij onder den arm houdende, toen zijn geleider hem vroeg, met welke llof, dit boek overtrokken was. „ Het is in kalfsleder gebonden ," andwoordde de Engelschman. „ Hoe! zeide de Bramin, buiten zich zeiven, heb ik u niet gewaerfchouwd , dat de koei door de Braminnen wordt aengebeden? En gij durft voor hun opperhoofd verfchijnen met een boek in kalfsleder gebonden!" De Filofoof zou verpligt geweest zijn, zich in den Ganges te gaen zuiveren, zoo hij alle zwarigheden met in eens had weggenomen door zijnen geleider eenige Pagoden of Hukken gouds aentebieden. Hij liet dan het .boek in zijn draegzetel; maer hij troostte zich deswegens, zeggende: „ Wel ingezien, heb ik aen dezen indiaenfehen geleerden maer drie vragen te doen. Ik zal weltevreden wezen , indien hij mij onderricht, hoe men de waerheid moet zoeken, waer zij te vinden is, en of men haer aen het menschdom moet mededeelen." . De  DE INDIAENSCHE HUT. 15 De oude Bramin leidde dan den engelfehen geleerden, gewonden in het katoenen kleed, met ongedekten hoofde, en blootvoets, bij den Opperpriester van Jagrenat binnen, in eene ruime zael, rustende op zuilen van zandelhout. De muuren waren groen, zijnde bereid uit pleiner, gemengd met koedrek, zoo glad en blinkende, dat men 'er zich iu kon fpiegelen. De vloer was bedekt met zeer fijne matten, zes voeten lang en even zoo veel breed. Aen het einde der zael was eene verheven plaets, omgeven door een hek van ebbenhout; op deze verhevenheid zag men, door een traliewerk van rood verlakt indiaensch riet, het eerwaerdig opperhoofd der Pandekten , met zijn' witten baerd, en drie katoenen draden, als een band over den fchouder hangende, volgens het gebruik der Braminnen. Hij was gezeten op een geel tapijt, met de beenen gekruist, in zulk eene volmaekt roerlooze houding, dat 'er zelfs in zijne oogen geene de minfte beweging te ontdekken was. Eenigen zijner leerlingen verjoegen de vliegen rondom hem, met waeijers van paeuwenftaerten; fommigen brandden in zilveren wierookvaten, reukwerk van aloè'hout; en anderen befpeelden het hakkebord op eenen zachten en aengenamen toon: de overigen, in grooten getale, en waeronder zich Faquirs, Joquis en Santons bevonden, Monden, ter wederzijde van de zael in verfcheiden rijen gefchaerd, in de diepfte ftilte, met de oogen ter aerde gellagen en de armen kruislings op de borst. De engelfche geleerde wilde terftond het opperhoofd  i6 DE INDIAENSCHE HUT. hoofd der Priesters naderen, om zijn eerbewijs bij hem afteleggen; maer zijn geleider wederhield hem, op een' affland van negen matten, hem te kennen gevende, dat de Omrahs , of indiaenfche groote Heeren, niet verder kwamen, dat de Rajahs , of Overheden van Indien alleen tot op zes matten naderden; de Prinfen, zoons van den Mogol, tot op drie, en dat alleen den Mogol de eer vergund werd, den eerwaerdigen Opperpriester te genaken, om hem de voeten te kusfehen. Ondertusfchen bragten verfcheiden Braminnen tot aen den voet des zetels de teleskoop, de chitfen, de nukken zijden Hof en het tapijt, welk alles door het gevolg van den Wijsgeer aen den ingang der zael was nedergelegd; de oude Bramin 'er de oogen op gefiagen hebbende, zonder eenig bewijs van goedkeurig te geven, werden deze gefchenken binnen in de vertrekken gebragt. De engelfche Wijsgeer wilde aenvang maken met eene zeer fraeije aenfpraek, in het indiaensch, toen zijn geleider hem waerfchouwde, dat hij moest wachten tot den Opperpriester hem zou ondervragen. Hij deed hem dus op zijne hielen zitten, met de beenen kruislings, gelijk de kledermakers, volgens het gebruik van dit land. De geleerde morde heimJijk om alle die aperijen; maer wat doet men niet om de waerheid te vinden, na dat men die in de Indien is komen zoeken! Zoo rasch de Wijsgeer zich had nedergezet, zweeg de muzijk, en na alles eenige oogenblikken een diep flilzwijgen gehouden had, deed het Opperhoofd  * DE INDIAENSCHE HUT, ' i7 lioofd der Pandekten hem vragen: „ VVaertoe hij te Jagrenat gekomen was?" Alhoewel de Opperpriester van Jagrenat in het indiaensch, en verflaenbaer genoeg fprak, om door een gedeelte van de vergadering verftaen te worden, werd zijn gezegde door een faquiï aen een' anderen overgebragt, die het aen een' derden, en deze weder aen den Wijsgeer berichtte. De laetfte andwoordde in de eigen tael: „ Dat hij te Jagrenat was gekomen , om het opperhoofd der Bramminnen , uit hoofde van den uitgebreiden lof, die van hem uitging, te raedplegen, met oogmerk om van hem te vernemen, door welk een middel men de waerheid kon leeren kennen." Het andwoord van den engelfchen Geleerden werd door dezelfde tusfchenfprekers , die met de vraeg belast waren geweest, overgebragt. Op gelijke wijze ging het toe met het overige gedeelte van het geleerde gefprek. Na de oude Opperpriester zich een oogenblilc bedacht had, gaf hij dit andwoord: „ De waerheid kan niet gekend worden, dan door middel van de Braminnen." Toen boog zich de geheele vergadering, het andwoord van haer Opperhoofd toejuichende. „ Waer moet men de waerheid zoeken?" vroeg de engelfche Wijsgeer, met vrij wat drift. „ Alle waerheid, andwoordde de oude indiaenfche Wijsgeer, is bclloten in de vier beths, vijf en twintig duizend jaren geleden, gefchreven in de gewijde tael, die r.üeen door de Braminnen verftaen wordt." VI. Deel. b Qd  IN DE INDIAENSCIIE II UT. Op deze woorden wedergalmde de zael van handgeklap. De engelfclie Geleerde, zijne bedaerdheid hernemende, zeide tegen den Opperpriester van Jagrenat: „ Dewijl God de waerheid befloten heeft inboeken, die door niemand dan door de Draminnen verflaen kunnen worden, volgt hieruit, dat het Opperwezen zijne kennis aen het grootfte deel des menschdoms, wien het zelfs onbekend is, dat de Braminnen in wezen zijn, heeft willen ontzeggen , en dit zoo -zijnde, ware God niet regtvaerdig." „ Brama heeft het dus gewild! hernam de Opperpriester. Tegen den wil van Brama is niets intebrengen." De toejuiching der vergadering verdubbelde. Zoodra zij ophield, Helde de engelschman zijne derde vraeg voor : „ Moet men de waerheid aen hec menschdora bekend maken?" „ Dikwijls, zeide de oude Pandekt, is het voorzigtig haer voor de wereld verborgen te houden; maer het is pügtig haer aen de Braminnen medctcdeelen." „ Hoe, riep de engelfclie Geleerde, toornig, uit, men moet de waerheid bekend maken aen de Braminnen, dicze aen niemand mededeelen! de Braminnen handelen indedaed zeer onregtvaerdig." Op dit gezegde ontflond 'er een verfchriklijk gemor onder cle menigte; zij had zonder ongenoegen God van onregtvaerdigheid hooren befchuldigen ; maer deze onverfchilligheid bleef haer niet bij, toen zij dit verwijt op zichzelven hoorden toepasfen. De Pandekts, de Faquirs, de Sautons, de Joguis, de Era-  DE INDIAENSCHE HUT. 19 Braminnen en hunne Leerlingen, wilden, allen te gelijk, den engelfchen Wijsgeer wederleggen; maer de Opperpriester van Jagrenat. ftilde dit geweld, door in zijne handen te klappen ^ en, met eene zeer verftaenbare item, te zeggen: „ De Braminnen twisten niet, gelijk de europeefche geleerden." Dit gezegd hebbende , flond hij op, en vertrok, onder het gejuich der geheele vergadering, die luid morde tegen den Wijsgeer, en hem misfehien een (legt onthael zou hebben aengedaen, waren zij niet wederhouden door de vrees voor de engelfchen, wier aenzien aen de boorden van den Ganges alles vermag. De Geleerde uit de zael komende, zeide zijn leidsman tegen hem: „ Onze eerwaerde vader had u, volgens gebruik, forbet, betil en reukwerk doen aenbieden; maer gij hebt hem vergramd." „ Ik heb meer reden tot gramfchap, andwoordde de engelschman, daer ik mij vruchtloos zoo veel moeite gegeven heb. Maer waerover kan toch uw Opperhoofd zich beklagen?" „ Hoe, hernam de leidsman, gij wilt tegen hem twisten! weet gij dan niet, dat hij het orakel der Indien, en. ieder woord, welk van zijne lippen vloeit, eene (rrael van h'emelfche wijsheid is?" „ Nooit zou ik het vermoed hebben," zeide de Wijsgeer, zijn overrok, fchoenen en hoed terugnemende. Het weder was onftuimig en de nacht nabij; hij verzocht om denzelven in een der woningen van de Pagode te mogen doorbrengen; maer men weigerde hem 'er te overnachten; dewijl hij een ongewijde was. Vermits de plegtigheden hem zeer vermoeid hadden, vroeg hij te drinken. Men bra^f B 2 hein  2o DE INDIA.ENSCI1E HUT. hem water in een bekken, maer zoo rasch hij 'er uit gedronken had, werd het verbroken , omdat hij, als een ongewijde, het ontheiligd had , door 'er zijne lippen aen te' zetten. Toen riep de engelschman, zeer verbitterd, zijn gevolg, dat, onder het aenbidden van Jagrenat, op de trappen van de Pagode , ter aerde gebogen lag, en zich weder in zijn draegzetel geplaetst hebbende, begaf hij zich, bij het vallen van den nacht, en onder een dicht bewolkten hemel, door de laen van bamboes, langs de zee , weder op reis. Onder weg zeide hij in zichzelven: het indiaenfche fpreekwoord is wel waer: alle europeanen, die in de Indien komen, winnen geduld, als zij het niet bezitten,, en zoo zij het bezitten , raken zij het kwijt. Ik ten minde heb het mijne verloren. Ik mogt dan niet weten, door wat middel de waerheid te vinden zij, waer men haer moet zoeken, en of men haer den menfchen moet leeren kennen! De mensch fchijnt dus over den geheelen aerdbodem gedoemd tot dwalingen en twisten : het was wel der moeite waerdig om in de Indien aen de 15raminnen te komen raed vragen! Terwijl de Wijsgeer zich op deze wijs in zijn draegzetel onderhield, overviel hem een dier ontzaglijke onweders, die in de Indien een ryphon genoemd worden. De wind kwam uit zee en deed de golven van den Ganges afvloeijen , terwijl zij op de, aen deszelfs mond liggende eilanden, braken. Hij hefte van hunne oevers geheelc zandwolken, en uit hunne bosfehen, ganfche iïroomen ^jaders in de hoogte, die hij, door elkander gemengd, over  DE INDIAENSCHE HUT. 21 over velden en rivieren, tot in de bovenlucht opvoerde. Nu en dan Hortte hij in de Bamboeslaen, en fchoon dit indiaensch riet zoo hoog was opgei'choten als de grootfle boomen, bewoog hij het, als het gras des velds. Door den nevel van Hof en bladers zag men de lange rijen heen en weder flingeren, een gedeelte boog zich links en regts tegen den grond, terwijl een ander gedeelte zich huilende omhoog hief. Het gevolg van den engelfchen Geleerden , bevreesd van verpletterd , of door het water van den Ganges, dat reeds uit zijne boorden week, verzwolgen te zullen worden, week landwaerds in, door de velden, hun koers, bij de gis, naer de naestbijgelegen hoogten richtende, Ondertusfchen werd het nacht, en reeds hadden zij drie uuren in de diepfie duisternis hunnen weg vervolgd, zonder te weten waer zij zich bevonden, toen een blikfemflrael, die uit de wolken fchoot, en den geheelen hemel verlichtte, hun, verre van zich af, aen hunne regte zijde, de Pagode van Jagrenat, de eilanden van den Ganges en de onfluimige zee deed aenfehouwen, terwijl zij tevens vlak voor zich, een klein dal en een bosch, tusfehen twee heuvels, ontdekten. Zij fpoedden zich derwaerds, om aldaer eene fchuilplaets te vinden, en reeds deed de donder zijn angstbarend gerommel hooren, toen zij aen den ingang van het dal kwamen. Het was gedekt door rotfen en vol van oude en verbazende zware boomen, fchoon de orkaen hunne toppen met een ijslijk geloei fchudde en boog, waren hunne gedrogtelijke Hammen onbewecgbacr gelijk de rotfen, waerdoor D 3 zij  22 DE INDIAENSCHE HUT. zij omgeven werden. Dit gedeelte vr.n het oude bosch fcheen de wijk der flilte en rust; maer het was moeilijk het zelve binnen te dringen. Het kleine riet, welk rondom dit bosch kronkelende groeide, en de lianen , die van den eenen (tam tot den anderen zich ineenftrikten, vertoonden alóm enkel eene borstweering van bladeren, of fchenen eenige groene holen, waervan de ingang niet zigtbaer was. De Reispouten echter, met hunne fabels, eenen doortocht gebaend hebbende, begaf de ganfche fleep zich met den draegzetel in het bosch. Zij verbeeldden zich hier voor het onweder beveiligd te hebben, toen de plasregens hen nis omringden met ontelbare ftortvloeden. In deze radeloosheid, ontdekten zij, onder het geboomte, in het engfte van het dal, een licht, en vervolgens een hut. De mafalchi liep derwaerds, om 'er zijn toorts aentefteken; maer hij kwam heel, fchielijk, buiten adem, terug, fchreeuwende : „ komt niet hier; 'er is een paria!" flraks riepen zij allen, met de uitterfie ontfteldtenis: „ een paria! een paria!" De Wijsgeer, denkende, dat dit een wild dier was, greep naer zijne piftoolen. „ Wat is een paria?" Vroeg hij aen zijn' toortsdrager. „ Een fchepfel, andwoordde deze, die om godsdienst nocf! wetten geeft." „ Het is, voegde 'er liet opperhoofd der Reispouten bij, een indiaen van zulk een verachtüjk foort, dat het vrijftaet hem te dooden, indien hij ons enkel aenraekt. Wanneer wij in zijne woning geweest zijn, mogen wij in negen maenden geen voet in een Pagode zetten, en om ons te zuiveren moeten wij ons negenmael in den  DE INDIAENSCHE HUT. 23 den Ganges baden, cn ons even dikwijls door de hand van een Bramin van het hoofd tot de voeten, met koeipis laten wasfchen." Alle de indianen fchreeuwden : „ Wij komen bij geen paria in!" „ Hoe zijt gij te weten gekomen, vroeg de Wijsgeer aen den toortsdrager, dat uw landgenoot een paria, dat is een fchepfel zonder godsdienst of wet, is5" „ Toen ik zijn hut opendeed, andwoordde deze, zag ik, dat hij met zijn' hond op 'dezelfde mat, als zijne vrouw, fliep , aen wie hij in een koeihoorn drinken bood." Allen, die tot het gevolg van den Wijsgeer behoorden, fchreeuwden op nienw; „ Wij komen bij geen paria in!" ., Blijft dan hier, als gij wilt, zeide de engelschman; voor mij zijn alle klasfen van indianen dezelfden, als ik gelegenheid vind om mij voor den regen te beveiligen." Dit zeggende, fprong hij uit zijn' draegzetel, en het boek met vragen benevens zijn nachtgoed onder den arm en zijne piiïoolen en pijp in zijne handen genomen hebbende, kwam hij alleen aen de deur der hut. Naeuwlijks had hij aengeklopt, of een man, die 'er zeer vriendlijk uitzag, deed hem de deur open, en verwijderde zich terftond, zeggende: „ ik ben niet dan een arme paria, mijn Heer! die niet waerdig is u te herbergen; maer indien gij goedvindt bij mij te fchuilen, zult gij mij ten hoogften vereeren." „ Mijn Broeder! andwoordde de engelschman hartlijk, gaern wil ik van uwe gastvrijheid gebruik maken." Ondermsfchen begaf zich de paria naer buiten , met een' fakkel in de hand , een vracht droog hout op zijne fchouder en een korf vol B 4 Ito-  *4 DE INDIAENSCHE HUT. kokosnoten en bananen onder den arm, dus toegerust naderde hij het gevolg van den Wijsgeer, zeggende: „ Dewijl gij mij de eer niet wilt aendoen van bij mij intekomen, breng ik u vruchten, die nog in de bast zijn, en die gij derhalve kunt eten zonder u te bezoedelen; en ziet daer vuur, om u te droogen en voor de tijgers te beveiligen. God zij met u j" Terflond hierop keerde hij in de hut terug, en zeide tegen den wijsgeer: „ Ik zeg het u andermacl, mijn Heer! ik ben maer een ongelukkige paria; maer dewijl ik aen uwe blanke kleur en aen uwe klederen zie, dat gij geen indiaen zijt, hoop ik in u geen tegenzin te zullen befpeuren voor het voedfel, dat uw behoeftige dienaer de vrijheid gebruikt u aentebieden." Dit zeggende zette hij op den grond, op eene mat, mango vruchten, roomappelen, egnamen, aerdappelen onder den asch gebraden , geroosterde bananen en een pot rijst, met zuiker en kokosnotenmelk bereid, waerna hij zich op zijn mat afzonderde, bij zijne vrouw en zijn kind , welk bij haer in eene wieg (liep. „ Deugdzaem fterveling! zeide de engelschman, gij zijt veel vcrdienftelijker dan ik, daer gij zelfs hun, die u verachten, weldoet. Indien gij mij niet met uw bijzijn op deze zelfde mat vereert, zal ik moeten geloven, dat gij mij mede voor een boos mensch houdt , en ik verlaet uwe hut , fchoon mij de regen deed verdrinken, of de tijgers mij verfcheurden." De paria zette zich dan ook, naest zijn' gast, op dezelfde mat neder, en beiden begonnen zij te eten, Ondertusfchen genoot de Wijsgeer het genoegen  DE INDIAENSCHE HUT. 25 gen, van, m het midden van het onweder veilig te wezen. De hut ltond onbewegelijk vast; behalve dat zij zich in het engfte van het dal bevond, was zij gebouwd onder een banian vijgenboom, waervan de takken, die aen hunne uiterde einden bosfen vruchten dragen, boogen vormen, welken door den hoofdftam onderfteund worden. De binders van dezen boom waren zoo dicht, dat 'er geen drup regen doorheen drong, en niettegendaende men den dorm, gepaerd met klaterende donderflagen, vreeslijk hoorde loeijen, werd de fchoordeenrook, die midden uit het dak opftceg, en het licht der lamp, in het geringde niet bewogen. De Wijsgeer bewonderde de kalmte die 'er heerschte bij den indiaen en zijne vrouw, en welke nog ftiüer was, dan die der elementen. Hun kind, zoo zwart en glad als ebbenhout, fliep in zijn wieg; de moeder wiegde het mee den voet, terwijl zij zich vermaekte om voor het zelve een halsfnocr te rijgen van zwarte en roode angolafche erwten. De vader wierp benrtling op de een en ander een oog vol teederheid; zelfs de hond nam deel in dat gemeenfchaplijk geluk; met eene kat, bij het vuur flapende, opende hij van tijd tot tijd zijne oogen, en zuchtte, zijn' meester aenfchouwende. Zoodra de engelschman gedaeu had met eten, bood hem de paria een kool vuurs, om zijn pijp aen te deken , en de zijne insgelijks aengc-doken hebbende, gaf hij zijne vrouw een wenk, die dacrop twee koppen kakao en eene groote kalebas, met punch bragt, welke laeste zij onder den r.vondmr.elV> 6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS voerd, en door teleurftellingen nog nimmer afgefchrikt; omvat een jeugdig hart met vreugde elke gewaerwording, welke niet geheel en al fmertelijk voor het zelve is, en door te hoog gefpannen verwagting aengevuurd , gelooft het geredelijk , dat deze de reinfte zaligheden fchenken zal. Julia ftelde alles in het werk, ten einde te ontdekken , hoedanig de gevoelens waren, die de Graef Vereza ten haren opzigte koesterde; zij bragt zich alles te binnen, het geen 'er den vorigen dag gebeurd was, doch dit verfchafte haer zeer weinig gcrustftelling; het bood haer flegts een flaeuw en 1'chemerend licht in deze duisterheid aen, het welk, in ftede van haer op den rechten weg te geleiden, nergends anders toe diende, dan om haer verlegen te doen in het ronde ftaren. Nu eens herinnerde zij zich een blijk van zijne bijzondere oplettendheid ten haren opzigte; dan weder bragt zij zich een betoon van fchijnbare onachtzaemheid omtrend haer voor den geest. Zij vergeleek zijn gedrag met dat van verfcheiden andere jonge Edellieden; en het fcheen haer toe, dat zij zich allen even zeer beijverden, om naer de gunst van iedere Dame te flreeven. Dan, zij verbeeldde zich, dat elke fchoone even zeer alle pogingen in het werk ftelde om de opmerkzaemheid van Vereza tot zich te trekken, en zij beefde zoo dikwijls zij zich voorftelde, dat hij welligt al te gevoelig zoude zijn voor zulk eene onderfcheiding. Uit dit alles durfde zij geen enkel ftellig gevolg trekken; en alhoewel een zeker mistrouwen, ten aenzien van zich zelf, het gevoel van kwelling bij  van de MARQUIZ1N van MAZZINIi 97 bij haer alle overige gewaerwordangeii deed te boven flreeven , was deze egter op zulk eene zonderlinge wijze met genoegen gemengd, dat zij het met hare vorige koelzinnigheid niet gaerne zoude hebben willen vcrwisfelcn. Zij was dus geheel in gedagten verzonken, en rust en flaep vloden verre van hare legerflede: met een uitgerekt verlangen wenschte zij naer den volgenden morgen , wanneer zij Vereza weder zoude aenfchouvvcn, en in ftaet mogt zijn, hare navorfching verder voordtezetten. Reeds zeer vroeg verliet zij hare (laepplaets en kleedde zich met eene ongewoone oplettendheid. In haer geliefkoosd kabinetje verwagtte zij het uur van het ontbijt, en wilde lezen j doch hare gedagten zwierven verre van het boek, dat zij genomen had. Hare luit en geliefkoosde zangftukken hadden al het vermogen, om haer te behagen, geheel en al verloren: de tijd fcheen haer thands (lil te ftaeu zij werd droefgeestig en dagt fchier, dat het zoo zeer gewenschte oogenblik nimmer komen zou. Ten laetften hoorde zij de klok, welke hetzelve aenkondigde, en dit geluid trilde door haer ganfche wezen. Al bevende verliet zij hare kamer, om zich naer die van hare zuster te begeven. De liefde leerde haer, zich zelve te ontveinzen. Tot nu toe had Emilia in alle hare kleene geheimen gedeeld; doch nu traden zij in een diep flilzwijgen den trap af, gingen te zamen naer de eetzael, en Julia vreesde niets zoo zeer, als om haer oog te ontmoeten. In het vertrek waer zij ontbijten zouden, bevonden zij zich nog geheel alleen. Het was Julia onmogelijk een ge- IV. Deel. g r , u fprek  98 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS iprek met Emilia uittehouden, daer de gezegden van deze den fchakel harer denkbeelden gedurig afbraken , voor haer van weinig aenbelang en zelfs verveelend waren. Zij ftond dus op het punt , om weder naer haer kabinetje te keeren, toen de Marquis juist binnentrad. Zijn voorkomen was trotsch, en eene meer , dan gemeene ftrengheid vertoonde zich In zijne blikken. Met een zeer koele groet ontmoette hij zijne dogters, en zij hadden naeuwlijks tijd, om op eenige vragen, welke hij haer deed, een behoorlijk andwoord te geven, of de Marquize kwam insgelijks in de kamer, en kort daerna verzamelde zich het ganfche gezelfchap tot het ontbijt. Julia, welke eerst het oogenblik, dat Vereza weder bij haer zou brengen, met zulk een fmartelijk ongeduld te gemoet gezien had, zugtte thands, daer zij het zag aenrukken. Naeuwlijks durfde zij haer fchroomvalligc oogen opheffen, "en wanneer zij die van haren geliefden bij toeval ontmoette , gevoelde zij eene zagte trilling door alle hare leden: terwijl hare vreze, dat men haer gevoelens ontdekken mogt, niets anders uitwerkte, dan dat zij hare verlegenheid nog meer verried. Ten laetften egter riep een blik, dien de Marquize op haer wierp, hare afzwervende gedagten weder terug; en daer eene ongerustheid van een gansch andereu aerd de kwelling der liefde voor eene wijl voor derzelver kragt deed wijken, hernam zij allengs hare vorige kalmte. In het gedrag van Vereza ontdekte zij geene bijzondere of uitdrukkelijke kentekenen van opmerkzaemheid ten haren opzigte: en dus befloot zij zich zelve omtrend hein  van de MARQüIZIN van MAZZINI. 99 hem met alle mogelijke behoedzaemheid te gedragen. Deze dag, even als de vorige, werd ganfchelijk aen het vermaek gewijd. Des avonds was 'er een concert, waervan de partijen voornamelijk door den jongen adel bezet werden. Ferdinand fpeelde de violoncel, Vereza de dwarsfluit en Julia het pianoforte, het welk zij met zulk eene kieschheid en vaerdigheid behandelde, dat elk der toehoorers daervan verbaesd flond. Dan , nu kan men zich de verlegenheid zeer ligt verbeelden, waerin Julia geraekte, toen Ferdinand een zeer fraei duët uitkoos j en Vereza verzogt, dat hij zijne zuster daer bij wilde accompanjeren. Doch de bewustheid van hare verdiensten, ten dezen opzigte, overmeesterde egter weldra hare befchroomdheid, en flelde haer in ftaet, om alle hare kragten intefpannen. Het lied was zeer eenvouwig en aendoeiielijk, en zij wist het zelve alle die bekoorlijkheden van het gevoel, waeromtrend zij zoo zeer uitmuntte, volkomen bijtezetten. Zij roerde het piano-forte, en bragt daerop het verrukkendst accompanjement voord ; en daer aen het einde van de tweede ftrophe, hare ftera met nadruk op eene enkele noot bleef rusten, ging zij in den uitgezogten toon over, en daelde vervolgends tot eenige weinige cenvouwige klanken af, die zij met zulk eene fmagtende tederheid wist aentegeven, dat ieder oog bij deze galmen geheel in tranen wegfinolt. De fluit gaf naeuwlijks een zagt gefluister meer, en Hippolitus , geheel vervoerd, rergat in het einde geheel en al dezelve te blazen. P 2 Toen  loo DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Toen het ftuk uit was, volgde 'er een algemeen ftilzwijgen, en dit bleef zoo lang onafgebroken voordduuren, tot dat een algemeene zugt ten laetften deze ganfche vergadering uit hare betovering fcheen optewekken. Te midden van de algemeene toejuiching, bleef egter Hippolitus alleen gansch onbcweegelijk. Julia floeg zijn gedrag opmerkzaem gade; en daer zij hare oogen op eene minnelijke wijze op hem vestigde , las zij in de zijnen de gevoelens, die zij hem had ingeboezemd, op het allerduidelijkst. Haer hart klopte van de allertederfte gewaerwordingen , en thands genoot zij een van die zeldzame oogenblikken, die het tijdperk van des menfchen leven fomwijle met eene ftrael van zaligheid verlichten , welke bij het overige van derzelver algemeene duisternis zulk eene aengename tegenftelling oplevert. Zorg, twijfeling en alle de andere onaengename gewaerwordingen waren nu geheel en al uit hare ziel verdwenen , en geduurende het ganfche overige gedeelte van dezen avond, gevoelde zij niets anders dan het ftreelendfte genoegen. Een fchroomvallige eerbied tekende zich op het duidelijkst in het gedrag van Hippolitus, en deze was voor Julia oneindig vleijender, dan immer de vuurigfte verklaringen van zijne liefde voor haer hadden kunnen zijn. De vermakelijkheden van dezen dag werden weder met een bal befloten, en Hippolitus was audermael de chapeau van Julia. Toen men ophield met het dansfen, begaf deze fchoone zich naer hare kamer, doch konde wederom niet flapen. De vreugd maekt ons even llapeloos, als  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 101 als de angst en kwellingen zelve. Zij fcheen thands een geheel nieuw leven ingetreden te zijn; die zagte (haren van haer aendoenlijk hart, welke tot nog toe nimmer geroerd werden, trilden thands met een verdobbelde kragt, en zij beloofde zich hier uit eene veel hooger zaligheid, dan hare hooggefpannen verbeeldingskragt zelve in ftaet was haer te vertoonen. Zij wierp een oog op de kalmte en ftille rust van hare afgelopen dagen, en daer zij die met de aendoeningen welke zij thands gevoelde, begon te vergelijken, verheugde zij zich al juichende over dit verfchil. Thands fchenen alle hare vorige vermaken haer ganfchelijk fmakeloos; zij kon niet bevroeden hoe het mogelijk ware, dat deze haer immer eenig genoegen hadden kunnen fchenken, en dat zij zonder ongeduld de akelige eenvormigheid van levenswijze, waertoe zij verwezen werd, had kunnen dragen. Nu fcheen het, dat zij voor het eerst begon te leven. Geheel verloren in het denkbeeld, dat men haer beminde, verhief zich hare verbeelding tot de gewesten der hoogfle zaligheid, en plaetste haer ver boven het bereik van alle fmarten. Thands, daer zij ■ontdekte, dat zij dierbaer was aen Hippolitus, begon zij flegts voor het eerst gelukkig te zijn. Uit deze verrukkende mijmeringen werd zij door een flreelend muziek, dat zij vlak onder haer venster hoorde, op het onverwagtst opgewekt. Het was de toon van eene guitaer, welke door eene meesterlijke hand geroerd werd. Na het eindigen van eene treurige fijmphonie, verhief zich het gezang van eene meer, dan verrukkende ftem, en G 3 zong  102 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS gong een lied, het welk zoo aendoenelijk en teder was, dat liet niet, dan het tederst lispelen der liefde zelve fcheen. De iharen van het fpeeltuig werden flegts zeer zagt geroerd, en vormden het flreelendst accompanjement. Julia luisterde en hoorde duidelijk de volgende woorden: ARIA. 't Is alles ftil geen windje krult den vliet, Geen enkle klank ftoort 't zwijgen van dit uur; De flaep alleen voert hier het loom gebied, Zijn hand verfpreidt den balfem der natuur. Doch niet voor mij vergeefs roep ik hem aen , Dat ook zijn hand mijn oog fluit voor 't geween; Die mint alleen laet hij zijn hulp ontflaen; Ja ach!... hij fluit zijn oor voor mijn gcbeên!... Hier op volgde een diep flilzwijgen van eenige oogenblikken, en vervolgends werd dit gezang nog eens herhaeld; waerna het muziek geheel ophield. Zoo Julia zich te voren verbeeld had, dat zij door Hippolitus bemind werd, thands had zij zeker de gegrondfle reden, om zich hier van ten volften overtuigd te houden. Dan, ten laetflen zeeg zij in eene fluimering , en de lugtige geflalte van hare denkbeeldige zaligheden, vertoonde zich thands dadelijk acn haer gezigt. De ugtendzón verfpreidde van nieuws haren luister, en vrolijk en verkwikt verliet zij hare legerflede. Hoe zeer verfchilden niet  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 103 niet de omftandigheden, waerin zij zich thands bevond , van die des vorigen morgens!... Hare kwellingen waren nu geheel in vreugde veranderd, en zij gevoelde nu die ligte vrolijkheid van geest, welke ieder voorwerp met een genoegchelijke verw voor ons bemaelt, even als de flag van een toverftaf de akeligfte wildernis in een Eden van verrukking hervormt. Zij vloog thands naer de eetzael, zonder bijkans eenige bewustheid van zich zelve te hebben. Dan, toen zij daer binnentrad, overmeesterde haer eene bekoorelijke verlegenheid: zij bloosde, en vreesde het oog van Vereza te zullen ontmoeten. Voor dit eerfte oogenblik was deze bezorgdheid noodeloos: de Graef bevond 'er zich nog niet. Allengs verzamelde zich het gezelfchap. Julia befchouwde eiken, die binnentrad, met zekere verlegenheid; dan hij, dien zij verwagtte, kwam niet te voorfchijn. Verbaesd en treurig hield zij hare oogen onbewegelijk op de deur gevestigd, en zoo dikwijls dezelve zich opende, klopte haer hart van een onrustig verlangen, het welk egter geduurig door eene treurige teleurftelling gevolgd werd. In weêrwil van alle hare pogingen, zonk zij dus in het einde in eene diepe treurigheid, en begon toen voor de eerftemael op het duidelijkst te gevoelen, dat de liefde ook dadelijk andere aendoeningen, dan die van genoegen kan doen geboren worden: zij ontdekte thands, dat het mogelijk ware, ongelukkig te zijn, hoe zeer zij ook door Hippolitus bemind werd; en erkende, terwijl zij een treurigen zugt loosde, iets, het geen haer tot nog toe geheel onbekend was, G 4 hoe  io+ DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS hoe zeer haer gansch geluk van hem alleen thands afhing. Hij verfcheen niet, en bij het ontbijt werd, zelfs geen enkel woord van hem gerept; en daer de welvoeglijkheid het haer verbood, om naer hem te vragen, begon het gezelfchap haer weldra ondragelijk te worden, en zij begaf zich dus naer de kamer van Mevrouw de Menon. Hier hield zij zich met fchilderen bezig, en deed dus haer best, om den tijd te flijten, tot dat het uur des maeltijds gekomen was, wanneer zij zich vleide Hippolitus te zullen zien. Mevrouw de Menon was vriendelijk en minzaem, als naer gewoonte, doch zij ontdekte een zekere agterhoudendheid in het voorkomen van Julia, en het kostte haer zeer weinig moeite, de eigenlijke oorzaek daer van te ontdekken. Niettemin was zij onkundig van het voorwerp, het welk de genegenheid van hare voedfterling gekluisterd had. Het uur waer naer zij zoo onrustigd verlangd had, was nu in het einde voor Julia gekomen, en met een bonzend hart kwam zij in de eetzael. Doch ook hier kon zij den Graef niet aentretfen; en in den loop der gefprekken, ontdekte zij, dat hij dezen morgen naer Napels was onder zeil gegaen. Het tooneel, dat nog zoo onlangs haer niets, dan zaligheid vertoonde, was nu gehéellijk van gedaente veranderd; ja te midden van een talrijk gezelfchap , en omgeven van vermaken , bevond zij zich geheel eenzaem en in fmarte gedompeld. Zij befchuldigde zich zelve dat zij zich door haer verlangen had laten misleiden, en hare reden geen gehoor gegeven had; terwijl het gedrag van Hippolitus hae?  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 105 haer overtuigde, dat zij eene koele bewondering voor eene tederer neiging genomen had. Zij geloofde tevens, dat diegene, die het bewuste lied onder hare vensters gefpeeld had, een ander, dan de Graef geweest moest zijn, en dus was het Iqgrig gebouw van hare denkbeeldige zaligheid, op een. mael, in een enkel niets verzonken. Hoe kort een tijdperk is niet fomwijle genoegzaem, om alle onze denkbeelden geheel en al van aenzien te doen veranderen, daer het een en dezelfde zaek, waer op wij gisteren met een oog van verrukking nederzagen, thands tot het voorwerp van onze wenfchen maekt. Die ftille gerustheid en kalmte van alle hare hartstogten, waeraen zij zich in het kort met zoo veel vermaek ontrukt had, werd thands met eene diepe droefheid door haer befchouwd, daer deze voor haer verloren was. Zij had niettemin den zoeten troost behouden, dat zij zich vleien durfde, dat hare gevoelens, ten aenzien van den Graef, aen ieder onbekend gebleven waren, en genoot de ftreelende bewustheid, dat haer geheele gedrag, door het volmaektst gevoel van haren pligt, beftierd was. Met deze week liepen de openlijke vermaeklijkheden op het kasteel ten einde; dan, de zugt naer verlustigingen, welke de Marquize bezielde, zorgde egter vlijtig, dat dezen door geene zagte Oiltë vervangen werden. Zij ftelde dus afzonderlijke vrolijkheden , doch welken in pragt en glans voor de eerden naeuwlijks behoefden te wijken, in derzclver plaets. Zij had het gedrag van Hippolitus op den avond van het concert, zeer duidelijk opgemerkt, en dit G 5 had  io6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS had haer geene geringe kwelling veroorzaekt, terwijl zijn vertrek haer hart met fmarte vervulde. Dan, daer zij niet geriemd was, om deze droefheid lang te laten voordduuren, door daeraen te herdenken , ftelde zij alle hare pogingen in het werk, om het gevoel harer verfmade neiging te midden van het geruis en de verftrooijingen te vergeten. Doch wat zij ook beproeven mogt, om hem geheel uit hare gedagten te verbannen, het was alles vrugteloos. Niet gewoon om zich tegen het geweld harer driften te verzetten, voerden dezen thands een onbepaelde heerfchappij, en nu gevoelde zij, doch te laet, dat het, om dezelven aen ons te doen gehoorzamen , volflrekt nodig zij, deze alvorens - te leeren regelen. Onze hartstogten, wanneer zij ons overmeesterd hebben, zijn even zeer de bron van duizend zwakheden, als van euveldaden. Zij bezat geene flerkte van ziel genoeg, om de folteringen waermcde deze teleurfteliing haer hart thands pijnigde, te verdragen ; en van deze kwellingen tragtte zij zich thands te verligten, door de onfchuld te mishandelen. Julia, door welker bekoorlijkheden zij zich verbeeldde, dat de Graef gekluisterd was, en waerdoor zij dagt dat hij in zijne onverfchilligheid voor haer verfterkt zoude zijn, plaegde zij onophoudelijk door alle die veelvuldige en kwaedaerdige konftenarijën, welken het oog van het grootlle gedeelte der menfchen zoo ligt ontglippen , ja meest al door hun alleen, die daervan het flagtolfer zijn, bemerkt worden. Dusdanige kleene boosheden, die, wanneer zij ieder op zich zelve befchouwd wor.  van de MARQÜIZIN van MAZZINI. 107 worden, van zeer weinig aenbelang zijn, worden alle te zaem genomen, wezenlijke en ondragelijke wreedheid. En nu was het verrukkend denkbeeld van hare te vooren gedroomde zaligheid uit de ziel van Julia geheel weggevaegd. Het vermaek verlichtte het verfchiet thands niet meer met zijne firalen , en de voorwerpen, niet langer door deszelfs glans befchenen, verloren hunne bekoorelijke verwen, en verzonken geheel in de allerzwartfte duisternis. Zoo vaek de omflandigheden het flegts eenigzins toelieten, zonderde zij zich van het gezelfchap af, en zogt de eenzaemheid, waer geen dwang haer geboeid hield, terwijl zij zich daer aen hare droefgeestige mijmeringen ten vollen overgaf, en die wanhoop, welke zoo gewonelijk de gezellinne der teletirfteliing is, wanneer wij onze eerfle wenfehen op eenig voorwerp bepaeld hadden. den ruimen teugel vierde. Dus liepen 'er verfcheiden weken voorbij, zonder dat 'er van een aenftaende terugreize naer Napels het minfle gewag gemaekt wierd; en eindelijk zeide zelfs de Marquis, dat hij voornemens was het overige van den zomer op het kasteel te blijven doorbrengen. De Marquize onderwierp zich op eene ongedwongen wijze aen dit befluit, te meer daer zij ook hier zich door eenen ganfehen drom van vleiers omgeven zag, en haer vernuft haer telkens nieuwe vermaken opleverde: terwijl die vrolijkheid, welke haer het verblijf in de hoofdflad zoo dierbaer maekte, thands ook in de wouden van Mazzini fchitterde, en in het kasteel weergalmde. De  k>3 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS De vertrekken, waerin Mevrouw de Menon haer verblijf hield, waren ruim en grootsch: zij hadden het gezigt op de zee, en over de baei van Mesfina; terwijl clit aen de eene zijde door de bekoorelijke llrandeu van het eiland Sicilië, en aen de andere door het hooge gebergte van Calabrie bepaeld werd. De baei, geftadig met een aental van fchepen overdekt, wier veelkleurige winpels de ftralen der zon terugkaetften, vertoonde aen haer oog een zeer levendig tooneel. De voornaemfte van hare kamers zag uit op een berceau, die over het groot terras van het flot henen hing, en leverde een verfchiet op, zoo fchoon en uitgebreid, als men niet ligt op eenige andere plaets zou- kunnen aentreffen. Deze werden te voren, als het voornaemfte en aenzienelijkfte gedeelte van het kasteel befchouwd, en wanneer de Marquis zich in Napels ophield , waren zij voor het verblijf van Mevrouw de Menon en hare Eleves beftemd. Dan, de Marquize, getroffen door het heerelijk gezigt, dat men hier had, en het genoegen dat de befchouwing der berceau opleverde, befloot aen deze kamers haren vorigen luister weder te fchenken. Dit voornemen ontdekte zij aen Mevrouw de Menon , aen welke men dus andere kamers inruimde. En daer de vertrekken van Emilia en Julia insgelijks tot deze afdecling behoorden, werden zij even eens door de Marquize ingenomen, welke aen Julia haer geliefkoosd kabinet alleen ftegts nog overigliet. De kamers, waerheên zij nu verbannen fchenen, waren wel groot, doch fomber; geduurende verfcheiden jaren had niemand die bewoond, en  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 109 en alhoewel men die in gereedheid gebragt had, om te kunnen gebruikt worden, behielden zij niettemin een zeer akelig voorkomen, dat zeer gefchikt was, om het hart eene iombere droefgeestigheid inteboezcmen. Julia ontdekte weldra, dat hare kamer, welke vlak tegen over die van Mevrouw de Menon was, tot het zuidelijke gedeelte van het flot behoorde, hoewel 'er nergens eenige ingang ia het zelve fcheen te wezen. En nu riep zij zich alles, wat 'er, ten aenzien dezer afdeeling van het gebouw voorgevallen was, doch het geen haer zoo ondoorgrondelijk voorkwam, op eenmael weder voor den geest, terwijl dit haer zoodanig eenen angst veroorzaekte, dat zij hare reden veel te zwak gevoelde , om dien te doen bedaren. Zij deelde hare ongerustheid aen Mevronw de Menon mede: dan deze, welke meer met hare voorzigtigheid dan de geftrenge waerheid raedpleegde, fchertfle met hare vreesagtigheid. Het gedrag van den Marquis, de woorden van den ftervenden Vincent, dit alles te zamcn genomen met al het overige voorgevallene, het welk zoo vele ongerustheid veroorzaekt had, maekte reeds te voren een zeer diepen indruk op haer; dan, zij zag de noodzakelijkheid, om hare vermoedens, die alleen de tijd zou kunnen bevestigen of doen verdwijnen, thands voor zich zelve te houden. Julia deed intusfchen alles, wat mogelijk was, om zich in deze verandering van verblijf te fchikken , en weldra bragten verfcheiden onvoorziene toevallen niet weinig bij, om hare bezorgdheid te doen vermin-  no DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS minderen , terwijl zij haer kwellingen van eenen geheel anderen aerd, en welken nog veel grievender waren, veroorzaekten. Op zekeren dag, wanneer zij juist bezig was eenige papieren in de laedjes van het kabinet, dat op haer kamer Hond, in orde te fchikken, vond zij een fchilderij, welke al haer oplettendheid tot zich trok. Het was het portrait eener Dame en miniatuur, welker gelaet de zigtbaerfte treurigheid ten toon fpreidde , en tevens de roerendfte onderwerping blijken liet. De zagte droefgeestigheid , welke uit hare oogen, die zij met eenen fmeekenden blik ten hemel hief, ten duidelijkften te lezen was, en de kwijnende fmart, welke zich over alle hare trekken verbreid had, dit alles trof het hart van Julia zoo zeer, dat de tranen ook zonder het te weten, haer langs de wangen neder* biggelden. Zij zugtte en liet deze tranen eenen vrijen loop, terwijl zij het Huk nog al geftadig met opmerkzaemheid bleef befchouwen , daer dit haer ganfche hart, door eene zagte betovering fcheen tot zich te trekken. Zij verbeeldde zich bijkans dat deze beeltenis begon te leven, en dat zij haer oog met eene hartroerende tederheid op haer gevestigd had. Geheel buiten zich door de aendoeningen, welken dit Huk bij haer verwekt had, vertoonde zij het aen Mevrouw de Menon; en daer deze eene treurigheid, met eene zigtbare verwondering gemengd, terftond liet blijken, werd hare nieuwsgierigheid niet weinig vermeerderd. Dan, welk een aental van verfchillende gewaerwordingen verhieven zich niet in haren boezem , toen zij hoor-  Van de MARQUIZIN van MAZZINI. m hoorde dat het beeld, waer voor zij deze tranen gertort had, dat van hare moeder was!... Reeds lang beroofd van derzelver zorg en tederheid, eer zij derzelver waerde had kunnen gevoelen, was het thands voor de eerftemael, dat zij haer verlies betreurde, een verlies, het welk, door geene klagten of geween ooit konde geboet worden; en Emilia, welker ziel niet minder gewond was, door dit befef, vermengde hare tranen met die van hare zuster. En nu drongen zij Mevrouw de Menon met een brandend ongeduld, om haer de oorzaek dezer treurigheid te ontdekken, welke zoo fprekende op het ganfche gelaet van harer beider moeder was uitgedrukt. „ Helaes!... mijne lieve kinderen!" riep eindelijk deze voortreffelijke vrouw uit, „ gij legt mij eenen last op, die indedaed te zwaer voor mij is, en eischt een verhael, het welk niet alleen mijn hart verfcheuren zal, maer ook gewisfelijk uwe rust moet flooren, en brengt mij in de noodzakelijkheid om verfcheiden gebeurdtenisfen , welken mij rechtftreeks getroffen hebben, thands weder in mijn geheugen terugteroepen, daer ik dezelven zoo gaarne in eene altoosduurende vergetenheid wilde laten rusten. Dan, het zou tevens wreed en ook ten hoogden onbillijk zijn, wanneer ik u de opheldering van eene zaek, welke u zoo zeer betreft, volflrektelijk wilde weigeren: ik zal dus mijne kalmte aen uw verlangen zonder verdere bedenking, opofferen." „ Uwe moeder, Louifa de Eernini, was, gelijk u  112 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS u bekend is, de eenige dogter van den Graef van dien naem. Dan, welke dagen van het lot uw gedacht weleer getreden hebben, hier van, geloove ik, zijt gij tot nog toe geheel onkundig. Het voornac-mde landgoed van den Graef was gelegen in de vallei Dernona, eene vallei welke haren naem van de nabijheid van den berg iEtna ontleent, en volgends eene aloude overlevering, van duivels bewoond was. Bij eene van die verfchrikkelijke uitberstingen van den iEtna, waerdoor dit dal met eenen vloed van vuur bijkans geheellijk overdroomd werd, werd een aenmerkelijk gedeelte der landerijen, welke aen uwen grootvader toebehoorden, ganfchelijk verwoest. De Graef zelve, met een deel van zijn gezin, bevond zich diestijds te Mesfina, doch de Gravin en hare zoon, die beiden daer gebleven waren, kwamen hierbij om het leven. Het overige der goederen, het welk hij op deze plaets nog behouden had, was nu naer evenredigheid van een veel minder waerde, terwijl het verlies van zijne gemalin en zoon hem op het diepfle trof. En nu, nu begaf hij zich, benevens zijne dogter Louha, het eenig kind, dat hem nog overig bleef, naer een kleen landverblijf, niet verre van Catania. Uw grootvader en ik waren verre bloedverwanten, en daer de band der vriendfchap uwe moeder bereids aen mij verbonden had, werd deze nog fterker, daer wij allengs te zamen opwasten, en vereenigde ons veel naeuwer, dan de infpraek van het bloed ooit zou in daet geweest zijn te doen. Onze verkiezing en onze vermaken waren volkomen dezelfde: en welligt had de  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 113 de gelijkheid van onzer beider ongelukkig lot ook zeer veel toegebragt, om deze wederzijdfche genegenheid nog te doen toenemen. Ik, even als zij, had ook een van mijne ouderen in de uitbcrfting van den JEma verloren. Mijne moeder was geftorven, reeds voor ik in ftaet kon zijn, om te gevoelen, hoe veel ik aen haer verloor, terwijl mijn vader, dien ik den diepften eerbied toedroeg, en met de grootfte tederheid beminde, bij een der voorgemelde ontzettende gebeurdtenisfen, het leven verloren had. Zijne landen waren door de Lava geheel bedolven, terwijl hij eenen eenigen zoon en mij naliet, om zijnen dood te betreuren en alle de ijzelijkheden der behoeftigheid te gevoelen. Die Graef, onze naeste bloedverwant, die nog in leven was, had de edelmoedigheid ons bij zich te nemen, en te verklaren , dat hij ons, als zijne kinderen befchouwde. Dus nam hij, om zijne ledige uuren, daermede op eene aengename wijze doortebrengen , de opvoeding van mijn broeder, die toen omtrent zeventien jaren oud was, en wiens ontluikend vernuft eene rijke belooning voor de moeite van den Graef beloofde, op zich. Louifa en ik genoten ook zeer dikwijls het onderwijs van haren vader, en dan was Orlando daerbij gemeenelijk tegenwoordig. De genoeglijke eenzaemheid waerin de Graef leefde, het zorgvuldig gebruik dat hij van zijnen tijd maekte, daer hij denzelven tusfchen zijne eigenlijke letteroefeningen, de opvoeding van hun, die hij zijne kinderen noem- ' de, en den omgang met eenige weinige uitgekozen vrienden verdeelde, deden de uuren onmerkbaer IV. Deel. H daer-  t!4 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS daerheenfnellen, en de bitterheid zijner fmart te gelijk in eene aengename droefgeestigheid overga en. Dan , wat Louifa en mij zelve betreft , welke beiden nog geheel onkundig van de wereld en zeer rijkelijk met eene gelukkige levendigheid van geest befchonken waren, wij voelden onze droefheid weldra in eene zagte kalmte, en deze kalmte vervolgends in een genoegelijk gevoel onzer gelukkige omffandigheden veranderen. Dikwijls heb ik mij verbeeld, dat zoo vaek mijn broeder deze of gene aendoenelijke plaets uit een onzer fraeifte fchriften aen Louifa voorlas, ik op haer gelaet het teder belang, dat zij nam, zeer duidelijk kou ontdekken; dan, naer het mij voorkwam, was dit veel meer de uitwerking van den indruk, dien de lezer op haer maekte, dan die, welke de fchrijver veroorzaekt had. En voorzeker waren dit de gelukkigfte dagen, die wij immer doorbragten: zij vloden daerheen in de ftrelendfte genietingen, en werden geheel en al aen de volmaking van ons eigen wezen hefteed." „ De Graef had mijnen broeder voor den krijgsdienst beftemd, en nu naderde het tijdftip, waerop hij zich naer zijn Regiment moest begeven. Dan, nu ontdekte de verftrooijing van gedagten en de neêrflagtigheid mijner Nigt zeer duidelijk, het geheim, dat zij zoo lang reeds voor zich zelve verborgen gehouden had: want eerst toen Orlando op het punt ftond, om te vertrekken, begon zij te gevoelen , hoe dierbaer hij voor haer hart ware. Den avond voor zijn vertrek, beklaegde de Graef zich op  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 115 op de tederfte, hoewel mannelijke wijze, dat zulk een groote afïïand hen weldra van elkander zou fcheiden." „ „ Doch wij zullen elkander voorzeker eens wederzien,"" zeide hij, „ „ wanneer de lauwren , op het (lagveld geplukt , de dapperheid van mijnen zoon zullen ten loon verflrekt hebben."" Louifa verbleekte, een half gefmoorde zugt verhief zich uit haren boezem, en ten einde hare ontroering te verbergen, trad zij naer haer klavier." „ Mijn broeder had een hond, waervan hij zeer veel werks maekte; dan, voor hij op reis ging, gaf hij dien aen Louifa, en daer hij denzelven aen hare zorg aenbeval, verzogt hij, dat zij dien toch zoo veel goeds wilde doen als mogelijk was; doch zich daer bij fomwijle eens aen deszelfs meester herinneren. Hij deed alle moeite om zijne aendoeningen te verbergen; dan, daer hij zich van haer afwendde, zag ik zeer duidelijk de tranen, die langs zijne wangen nederftroomden. Hij vertrok, en met hem fcheen al ons genoegen geheel verdwenen. Dat landtooneel, hetwelk zijn gezelfchap te voren zoo aengenaem voor ons deed zijn, was thands verlaten en treurig; doch niettemin fchiepen wij zeer veel vermaek in het bezoeken van die plaetfen, welken te voren zijne geliefkoosde wandelingen hadden uitgemaekt. Louifa nam zich in acht, om nimmer van mijnen broeder te fpreken, ook zelfs niet tegen mij; dan, vaek, wanneer zij zich verbeeldde geheel alleen te zijn, liep zij fieelswijze naer haer klavier, en herhaelde dat ftuk, het welk zij, den avond voor zijn vertrek gefpeeld had." II 2 „ Van  n6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS „ Van tijd tot tijd hadden wij egter het genoegen van berigten van zijnen welftand te ontvangen; en alhoewel zijn eigen ingetogen aerd een fluié'r over zijn eigen gedrag wierp, konden wij niettemin uit andere berigten genoegzaem opmaken, dat hij zich met een onvenchrokken moed moest gedragen hebben. Ten laetften egter naderde de tijd van zijne wederkomst, en de baerblijkelijke vrolijkheid van Louifa toonde genoegzaem, hoe groot de invloed was, dien hij op haren geest behouden had. Hij kwam dus terug, en de rang, waertoe hij bereids ware opgeklommen, leverde een genoegzaem bewijs van zijne dapperheid. Men ontving hem met eene algemeene vreugde; de Graef betoonde de trotschheid en liefde van eenen vader, terwijl hij hem welkom noemde; en nu was ons landverblijf van nieuws de zetel van het geluk. Ten aenzien van zijne geftalte en de aengenaemheid van zijnen omgang, was mijn broeder zeer tot zijn voordeel veranderd. De beste bevalligheid van den jongeling was thands verwisfeld met beminnelijke ftatigheid van den volwasfen man, en door zijn omgang met de wereld, waren zijne kundigheden nog verder uitgebreid en volmaekt. De blijdfchap, welke van zijn ganfche gelaet zoo levendig afftraelde, toen hij Louila voor de eerftemael weder ontmoette, toonde duidelijk hoe zeer hij haer bewonderde en tevens beminde: en de blos, welke bij de ontdekking daervan hare wangen verwde, ware zelfs voor den minst doorzigtigen aenfchouwer genoegzaem geweest, om hem te doen opmerken, dat deze blijdfchap wederkeerig was." „ Or-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 117 „ Orlando had een van zijne fpitsbroederen, een jongen Franschman medegebragt: door dezen was hij in eenen veldflag eens aen een allerdringendst gevaer ontrukt, en dezen leidde hij bij den Graef, als zijnen redder , in, die hem met de zigtbaerfte blijken van erkendtenis en onderfcheiding ontving ; terwijl deze zich op het buitenverblijf een geruimen tijd bleef ophouden. Zijn gedrag was ten uiterften innemend, zijn verfland ongemeen befchaefd, en zijne kundigheden zeer uitgebreid. Weldra liet hij eene bijzondere genegenheid voor mij blijken; en indedacd hij bezat te veel aentrekkelijks, om met een onverfchillig oog te kunnen befchouwd worden. Welligt was ook de dankerkentenis, voor het behouden van een leven, dat voor mij zulk eene onfchatbare waerde bezat, de wezenlijke grond van eene hoogachting, welke weldra tot de allervuurigfle liefde overging. Naer mate wij nader te zamen bekend werden, groeide onze genegenheid al meer en meer aen; en ten laetften vroeg de Ridder de Menon mij van uwen grootvader, die met mijn hart raedpleegde; en daer hij mijne genegenheid voor dezen ontdekte, vervolgends de nodige navorfchingen , betreffende het geflacht van mijnen minnaer deed. De berigten, die hij ten dezen opzigte ontving, waren niet alleen aengenaem, maer tevens ook zeer vleiende. Deze Ridder was de tweede zoon van een Fransch Edelman, die uitgebreide goederen in Frankrijk bezat, en reeds voor eenige jaren geftorven was. Hij had verfcheiden zoonen nagelaten. Het voornaemfte goed, waervan dit geflacht zijnen naem ontleende, was wel aen H 3 den  113 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS den oudflen gekomen, doch niettemin had hij aen de twee volgende kinderen ook zeer aenzienelijke bezittingen gemaekt. Ons huwelijk werd zonder den minden toedel op ons buitengoed voltrokken, in tegenwoordigheid van den Graef, Louifa en mijnen broeder. Dan, kort na het aerigaen van deze verbindtenis, werden mijn Echtgenoot en Orlando naer hunne Regimenten opontboden. Doch nu was de genegenheid van mijnen broeder onveranderlijk op Louifa gevestigd: dan, een zeker gevoel van kieschheid en eer dwong hem nog gedadig tot een voldrekt dilzwijgen. Hij delde zich voor, dat, daer hij geene middelen bezat, het eene betooning van ondankbaerheid voor al de ontvangen weldaden van den Graef zou wezen, wanneer hij naer de hand van Louifa dong. Vaek heb ik den geweldigen flrijd, die in zijn hart plaets had, op het duidelijkst en het mijne daerbij voelen bloeden. De Graef en Louifa baden mij zoo dringende, om op het buitengoed te blijven, geduurende den veldtogt, dat mijn Echtgenoot ten laetden daerin toedemde. Nu moesten wij elkander vaerwel zeggen. Dan, ó!... ware het mogelijk hier nimmer wederom aen te gedenken!... Ware het mij vergund geweest, hem te verzeilen, dan zeker waren alle die grievende onheilen, die mij nu troffen, voorzeker afgewend, en die vele ... zoo ijzelijke en grievende jaren van fmarte, die hierop volgden, hadden nimmer mijn hart gefolterd." Dan, hier werd het teeken tot het raiddagmael gegeven, en Mevrouw de Menon moest dus haer ver-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 119 verhael afbreken. Hare bekoorelijke hooreresfen vaegden dus de tranen van haer wangen af, en met weerzin begaven zij zich naer de eetzael. Het overige van den dag verflreek in het gezehchap en het nemen van vermaken, zoodat het eerst laet in den nacht was, dat zij naer hare kamers konden gaen. Doch zoodra zij zich ontflagen vonden, fpoedden zij zich egter naer Mevrouw de Menon; en daer zij in deze gefchiedenis te veel belang Melden, om zich eenigen flaep te kunnen vergunnen, en tevens te dringende om zich te laten afwijzen, baden zij om het vervolg van dit verhael. Zij tragtte zich te verfchoouen met te doen opmerken, dat het alreeds zoo laet in den nacht was; doch op haer aenhoudend bidden Hemde zij egter in het einde toe, om haer genoegen te geven. Zij trokken hare Moeien dus nabij dien van Mevrouw de Menon, en daer alle hare overige aendoeningen geheel verzwolgen werden , door het verlangen om haer te hooren, volgden zij met eene ingefpannen oplettendheid haer in den loop van hare gefchiedenis. „ Mijn broeder," dus ging zij voord, „ vertrok andermael zonder zijne genegenheid aen Louifa geöpenbaerd te hebben; dan, hoe veel hem dit kostte, dit bleek zeer duidelijk; doch zijn gevoel van eer verhief zich boven alle andere bedenkingen. Nu verzonk Louifa van nieuws in eene diepe en fombere treurigheid, en ik beweende even zeer het gemis van mijnen Echtgenoot, als dat van mijnen broeder, en heb duizendmael die kieschheid, welke hem wederhield, om in het bezit van Louifa gelukkig te H 4 zijn,  iso DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS zijn, als valsch en kwalijk begrepen veroordeeld. daer het gedrag van den Graef, ten minnen zoo als het mij toefcheen , ten duidelijkden aentoonde, welk een genoegen hem deze echtverbindtenis zoude verfchaft hebben. liet was omtrent op dezen tijd, dat de Marquis van Mazzini Louifa voor de eerdemael zag, en op haer verliefde. Zijn voordel was zeker zeer vleiende; doch de Graef wagtte zich zorgvuldig de minde onbehoorelijke uitoefening van zijn gezag als vader te betoonen, en drong geenzins op deze verbindtenis, zoodra hij zag, dat Louifa een dadelijken afkeer van hem had. Deze egter was ten hoogden gevoelig voor eene zoo edelmoedige handelwijze , en bevond zich naeuwlijks in daet deze voorflagen van de hand te wijzen, zonder tevens eenen zugt te loozen, dien het dankbaer gevoel voor de goedheid van haren vader haer afperste." „ Dan, nu gebeurde 'er iets, het geen ons geluk op eenmael al ons geluk, en alle onze lugtige ontwerpen voor het toekomdige in rook veranderde. Een gefchil, dat in het eerst een enkel niet fcheen, doch weldra erndig werd, greep thands plaets tusfchen den Ridder de Menon en mijnen broeder. Dit werd door den degen beflist, en mijn geliefde broeder viel door de hand van mijnen Echtgenoot. Doch, laet ik dit tijdvak van mijn leven met flilzwijgen voorbijgaen: het herdenken daeraen is voor mij te verfchrikkelijk. Dan, de uitwerking, welke dit op Louife had, was zoodanig als men die met reden zoude hebben kunnen verwagten. De ganfche wereld was haer nu volkomen onverfchillig geworden, en  van de MARQUIZ1N van MAZZINI. 121 en daer zij zich met geene vooruitzigten op geluk in het toekomftige meer vleien kon, wilde zij zich tegen dat van haren vader niet langer meer verzetten , daer deze hare dankbaerheid met zoo veel recht verdiend had. Wanneer dus de Marquis na eenigen tijd zijne aenzoeken weder vernieuwde, fchonk zij hem hare hand. Dan, de neigingen van den Marquis en zijne Gade verfchilden veel te zeer, om immer een gelukkigen echt te kunnen opleveren, en weldra werd dit door Louife ingezien: en alhoewel de natuurelijke zagtheid van haren aerd eene volkomen onderwerping aen zijne gevoellooze uitoefening van gezag ten gevolge had, maekte dit egter een zeer diepen indruk op haer hart, en folterde haer in het geheim. liet was haer egter onmogelijk, om niet fomwijle eene vergelijking te maken tusfchen de geaerdheid van den Marquis en den genen, op wien zij hare genegenheid zoo fterk en met zoo veel recht te voren gevestigd had. Dan, deze vergelijking deed niets, dan haer lijden flegts verzwaren , het geen weldra een zeer nadeligen invloed op hare gezondheid had, en haer oogenfchijnelijk verzwakte. De ftaet, waerin zij zich thands bevond, griefde het hart des Graven op het allerfmartelijkst, en vereend met de ongemakken van den ouderdom, bragt dit niet weinig toe, om zijn leven te verkorten." „ Na zijnen dood verliet ik mijne Nigt en vertrok uit Sicilië, om mij naer Italië te begeven, waer deRidder de Menon mijne komst reeds eenigen tijd verbeidde. Onze eerfle ontmoeting was zeer roerende. Mijn ongenoegen te voren tegen hem opgevat, II 5 was  122 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS was geheel bcdaerd , zoodra ik zijn bleek en ontftetd gelaet, en de droefgeestigheid befchouwde, waeraen hij thands ten prooi verftrekte. Alle zijne vorige levendigheid was geheel verdwenen, en hij werd door de wreedfte fmarten en de knagingen van zijn geweten geheel verfcheurd. Zonder ophouden beweende hij den vriend, dien hij van het leven beroofd had, waerdoor hij mijne wonden, welke bereids begonnen te heelen, van nieuws openreet. Zijne droefheid vereend met die, welken ik zelf gevoelde, was meer, dan ik konde doorftaen: dan , ik fcheen veroordeeld om te lijden , en moest nog grooter rampen ondergaen. In eene vijandelijke ontmoeting, welke niet lang daerna plaets had, wierp mijn Echtgenoot, wien het leven airede ondragelijk geworden was, zich in het heetlte van het gevegt, en ftierf dus een roemrugten dood. In een papier, dat na zijn derven gevonden werd , zeide hij, dat het zijn oogmerk was, in dezen flag te fneuvelen; dat hij reeds lang gereikhalsd had, om te derven, en alleen naer eene gelegenheid gewagt had, om dat te kunnen doen, zonder zich met eenen hatelijken zelfsmoord te bevlekken, of mij door zulk eene bloedige daed te bedroeven. En dit voorval was de laetde flag, dien het wreedaerdig lot mij toebragt: dan neen, ik herroep dit gezegde, een ander onheil verbeidde mij nog, daer ik dit het allerminst verwagtte. De Ridder de Menon ftierf, zonder een uiterflen wil nagelaten te hebben, en zijne broeders weigerden, zijne goederen overtegeven, tenzij ik alvorens ge-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 123 genoegzaem voldingend de wettigheid van mijn huwelijk bewijzen kon. Ik keerde dus terug naer Sicilië, en tot mijne onbefchrijfelijke droefenis, ontdekte ik, dat uwe moeder, geduurende mijne uitlandigheid geftorven was, een flagtö.Ter, zoo ik vrees, van hare fmarten. De Priester, die ons huwelijk ingezegend had, was door eenen Geestelijken van hooger fland met onverdiende ftraffen bedreigd, en had dus zijn vaderland verlaten ; zoo dat ik mij zelve van die bewijzen verfleken vond, die thands noodzakelijk waren, om mijne eifchen op de goederen van mijnen Echtgenoot te kunnen wettigen. Zijne broederen, aen wien ik geheel onbekend was, zijn of te zeer vooringenomen geweest, om mij geloof te geven, of daer zij mij indedaed geloofden, bezaten zij geene grootheid van ziel genoeg, om de billijkheid mijner vorderingen te willen erkennen. Ik zag mij dus op eens ten prooi van droefheid en gebrek; daer flegts een kleene erfenis, mij door den Graef de Bernini nagelaten, het eenige was, wat mij nog overbleef." „ Toen de Marquis Maria de Vellorno gehuuwd had, het geen omtrent op dezen tijd gebeurde, nam hij het befluit, om Mazzini te verlaten, en te Napels zijn verblijf te gaen houden. Zijn zoon moest hem derwaerd vergezellen; maer het was zijn oogmerk, om u beiden, daer gij toen nog zeer jong waert, hier agter te laten, onder het opzigt van iemand, welke genoegzame bekwaemheden bezat, om u eene behoorlijke opvoeding te geven. De omflandigheden, waerin ik mij toenmaels bevond, bewogen mij, om de  124 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS de voorflagen, daeromtrent gedaen, met genoegen aentenemen , terwijl de vriendfchap, welke 'er te voren tusfchen uwe moeder en mij had Hand gegrepen, mij dezen pligt te aengenamer deed worden. Zoo het mij voorkoomt, was de Marquis thands blijde, dat hij zich dus van alle verdere moeite ontheven vond, om datgene te zoeken, het welk hem tot nog toe bezwarelijk gevallen was, om te verkrijgen, te weten iemand, wier eigen genegenheid haer even zeer, als het befef van hare verpligting, haer aen zijne belangen op het allernaeuwst verbond." Hier eindigde het verhael van Mevrouw de Menon, terwijl Emilia en Julia eenen vuurigen traen van tederheid aen de nagedagtenis van hare moeder wijdden, welker geleden rampen deze gefchiedenis bevatte. De wederwaerdigheden, welke Mevrouw de Menon te voren ondergaen had, gevoegd bij de zuivere genegenheid, waerdoor zij weleer aen de overledene Marquize verbonden was, dit een en ander maekte haer nog dierbarer aen hare beide voedfterlingen, welke van nu aen door de tederfte zorg en alle mogelijke oplettendheden, zelfs de minde overblijffels harer fmarten geheel tragtten uittewisfchen. Dan, deze uitmuntende vrouw was hier voor ook ten uiterften gevoelig, terwijl deze pogingen ook waerlijk niet weinig aen het bedoelde oogmerk beandwoordden. Dan, niet lang daerna gebeurde 'er egter iets, het geen hare aendagt, die nu geheel en al op het lot van hare moeder bepaeld was, op een ander voorwerp vestigde, het welk haer niet  Van de MARQUIZIN van MAZZINI. 125 niet min zonderling en even belangrijk toefcheen. Op zekeren avond waren Emilia en Julia langer dan naer gewoonte door den ftijven dwang der welvoegelijkheid bij het overige van het gezelfchap opgehouden, en vervolgends bewoog haer het aengenaem onderhoud van Mevrouw de Menon en het genoegen dat zij fmaekten in het gevoel vnn weder geheel vrij te zijn, om niet eer te bedde te gaen, dan , nadat de nacht reeds grootendeels verfireken was. Zij waren juist te midden van een belangrijk gefprek, toen Mevrouw de Menon, welke hier het woord voerde, door een hol geluid, even als dat van het toetrekken van eene deur, en dat men onder hare kamer hoorde, op het onverwagtst geftoord werd. Dus ganfchelijk tot zwijgen gebragt, luisterden zij met verbaesdheid, en het werd andermael zeer duidelijk herhaeld. De verfchrikkelijkfle denkbeelden vertegenwoordigden zich nu voor haren geest, en verwekten bij haer eenen angst, die faer naeuwlijks toeliet, adem te halen. Het geraes duurde flegts een enkel oogenblik, en. hierop volgde eene allerdiepfte flilte. Ten lactflen egter verdwenen de akelige indrukken een weinig , zoo dat zij moed genoeg hadden, om zich naer het vertrek van Mevrouw de Menon zelve te begeven, wanneer zij dit zelfde geluid voor de derde reis vernamen. Van vreeze ganfchelijk buiten zich, vlogen zij in deze kamer, waer Emilia in eene flaeuwte op het ledikant nederzeeg; en het duurde zeer lang, eer hare voortreffelijke vriendin in flaet was haer door het aen-  126 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS aenwenden van allerieiè' middelen hare bewustheid weder te 1'chenken. Toen zij wederom een weinigtot zich zelve gekomen waren, Helde Mevrouw de Menon alle hare pogingen in het werk, ten einde de beide jonge Dames volkomen te doen bedaren, en haer te overreden, om geen gerugt op het kasteel te maken. Geheel in de flikdonkerfte en vreezelijkfte gisfingen verloren, bedwong deze zich zelve, egter in zoo verre, dat zij een zeker voorkomen van gerustheid tragtte aentenemen. Het voormaels gehouden gedrag van den Marquis had haer genoegzaem overtuigd, dat het geheim, het welk dit gedeelte van het flot met zulk eene ondoordringelijke duisternis omgeven hield, in eene naeuwe betrekking tot hem ftaen moest; zij was dus bezorgd, zijn ongenoegen tegen haer gaende te maken, wanneer zij verder van eenige ontdekkingen van onrust, welke welligt enkel in eene verbeelding beftaen konden, en wegeer wezenlijkheid zij zeker op geenerleiè' wijze konde aentoonen, mogt durven gewagen. Door deze bedenkingen bewogen, deed zij alles, wat mogelijk was, om Emilia en Julia overtehalen, om zonder ergends van te reppen, de bevestiging van al haer vermoeden aftewagten: dan, hare ongerustheid maekte dit voor deze beide een zeer bezwarelijke en moeijelijke taek. Zij bleven egter hierin berusten, in zoo verre, dat zij aen hare begeerte voldeden, en daerin genoegen namen, dat men het gebeurde voor elk een, behalve voor haren broeder zou geheim houden; terwijl zij ronduit verklaerden, dat zonder zijn bijwezen en befcherming het haer on-  Van de MARQÜIZIN van MAZZINI. 127 ondoenelijk was, om flegts nog eenen enkelen nacht in deze vertrekken doortebrengen. Voor het overige befloten zij opteblijven, tot dat het dag was. En op dat de tijd te fchielijker mogt voorbijlopen, deden zij haer best om elkander met gefprekken bezig te houden : doch Emilia en Julia waren zoo onthutst, door het voorgevallene, dat zij hare gedagten daer van niet konden losrukken, en dit haer dus ondoenlijk was. Zij vergeleken dit gebeurde met al het vorige; met de verfchijning der gedaente, welke men gezien, en met het licht, dat men ontdekt had; dit deed haer duizend gisfingen vormen, en die aen Mevrouw de Menon voordellen ; terwijl zij haer tevens ten fterkften drongen, om hare gedagten te zeggen, of zij naemelijk geloofde, dat die geesten , die van alles wat ligchaem heet, geheel ontheven zijn, immer vrijheid zouden kunnen erlangen, om deze aerde te bezoeken. „ Mijne kinderen!" zeide zij, „ ik wil niet ondernemen, om u te overreden, dat het onmogelijk zij, dat 'er in waerheid zulke geesten beflaen zouden. Wie is 'er die zeggen durft, dat 'er bij God iets onmogelijk zij? Dit weten wij, dat Hij ons, die met ligchamen befchonken zijn, gevormd heeft, en dat het voornaemfte gedeelte van ons beflaen een geestelijk wezen is; derhalve kan Hij voorzeker ook andere geestelijke wezens, doch die met geen ligchaem hoegenaemd begiftigd werden, in het aenzijn roepen. Dan, zoo wij niet begrijpen, hoe het mogelijk zij, dat 'er zulke geestelijke wezens beflaen kunnen, behoorden wij de beperktheid van on-  128 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS onze begrippen daerbij tegelijk in aenmerking te nemen, en te befeffen, hoe vele andere dingen 'er gevonden worden, die onbetwistbaer zeker zijn, en die wij egter even min bevatten kunnen. Nog niemand is 'er, die weet waeröm de naeld, met den zeilfteen geftreken, juist altoos naer het noorden flrekt; dan, alhoewel gij nimmer zulk een naeld gezien hebt, zult gij gewis egter geene Zwarigheid maken, om deze gezegde helling te gelooven, naerdien gij daer van genoegzaem, en door het lezen , en door gefprekken met anderen, verzekerd zijt. Daer wij dus nu genoegzaem overreed zijn, van de mogelijkheid, dat God aen dergelijke wezens het beflaen zou gefchonken hebben, en dat het dus zijn kan, dat dezen dadelijk beflaen, niettegenflaende wij de wijze hoe, niet in ftaet zijn te bepalen; behooren wij te onderzoeken, welken waerfchijnelijke bewijzen 'er voor hun aenzijn gevonden worden. Ik zegge niet, dat 'er zich dergelijke geesten werkelijk Vertoond hebben; dan, zoo 'er verfcheiden geloofwaerdige en onbevooroordeelde lieden zijn, die ons verzekeren, dat zij dezelven indedaed gezien hebben, als dan ben ik niet trotsch of onbefchaemd genoeg, om egter te willen beweeren, dat dit niet mogelijk zij. Dat egter dusdanige bedenkingen u geenzins ontrusten. Ik heb hier van zoo veel gezegd, naerdemael ik u niet wilde misleiden: doch nu is het uw pligt van uwe rede gebruik te maken, en die onwrikbare bedaerdheid, welke aen de deugd zoo eigen is, beftendig te bewaren. Zoo wezenlijk dergelijke geesten, nu en dan, al eens aen iemand mogen ver-  W» dè MARQUIZIN Van MAZZINI. is9 verfchcnen zijn, als dan kan dk ^ door eene uitdrukkelijke toelating van het Opperwezen hebben Plaets gehad, en wel ter bereiking van het een of ander bijzonder en gewigtig einde. Wees hief van altoos verzekerd, dat geene wezens, van welk een aerd die dan ook zijn mogcen, in de ganfche fchep= p.ng beflaen, die immer werken konden, zonde* van hem gezien te worden : weshalve 'er ook -een «enig van dezelve is , die het vermogen bezitten zou om aen de onfchuld het allerrainfle leed toet* brengern" Intusfchen werden zij , geduurende het overige van den nacht, door geen verder geraes ontrust; ert eer de morgenfehemering aenbrak, deed de vermoei» jeins hunne vrees reeds ongemerkt verdwijnen, eri haer in eene aengename ruste nederzijgen. Toen Ferdinand vervolgends ondefrigt Werd, van alles, wat op dit zuidelijke gedeelte van het kasteel betrekking had, werd zijne verbeeldingskragt terftond op het levendigst getroffen , door deze fchijnbare vertooning van een ondoorgrondelijk geheim s en dit boezemde hem een onwederjlaenbaer verlangen inom alles te ontdekken, wat dit verlaten deel van het' flot betrof. Hij „am dus den vöorflag , om den volgenden nacht in de kamer van Julia te blijven waken, zeer geredelijk aen j dan, daer de vertrekken , waer hij zijn verblijf hield, ;„ een geheel anderen hoek van het gebouw waren, deed 'er zich eenige zwarigheid op, om bij haer te komen, zonder te gelijk door iemand anders gezien te worden, Men kwam egter overeen, dat hij beproeven zou- IV. üeeu i * brrt  130 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS om dit te doen zoodra alles in rust was. Na dit dus genoegzaem beraedflaegd te hebben, verwagtten Emilia en Julia met een brandend, doch angftig* ongeduld, naer de aennadering van den volgenden nacht. In het einde egter begaf het ganfche gezin zich naer hunne flaepvertrekken. De klok van het kasteel had bereids één geflagen. en Julia begon airede te vreezen, dat men Ferdinand mogt gezien hebben, terwijl hij zich naer hare kamer wilde begeven, toen zij aen de deur van het naest aengelegen vertrek, waer men door moest, om in het hare te komen, zeer zagtjes hoorde tikken. Haer hart klopte van fchrik, hoewel zij daer van geene genoegzame reden kön ^sven. Mevrouw de Menon ftond egter op, vroeg: wie daer was, en hoorde de (tem van Ferdinand, die haer andwoordde. Zij deed dus de deur voorzigtig open; en allen zetteden zich rondom hem en begonnen een gefprek, ten einde dus den tijd te korten; dan de kwellende aendoeningen van vrees en ongeduld bepaelden alle hare acndagt op een geheel ander voorwerp, en Mevrouw de Menon alleen was flegts in ftaet, om volkomen bedaerd te blijven. Thands was het uur gekomen, waerop zij het geluid den vorigen nacht gehoord hadden; en ieder luisterde nu met de grootfte opmerkzaemheid. Alles bleef egter volkomen ftil, en deze nacht liep zonder de minfte ontrusting voorbij. Het grootfte gedeelte van verfcheiden volgende .' nachten werd insgelijks met waken doorgebragt, doch zonder dat men het allerminfte gerugt vernam. Dan,  van de MARQUIZlN van MAZZINI, 131 Dan, Ferdinand, bij wien alles, wat hun vertoefd was, de grootfte verbacsdheid en zugt om meer te weten had doen geboren worden, en zich dus docr geene hinderpalen zoo ligt liet affchrikken, nam hu het beflult, om een middel te vinden, ten einde tot dit afgezonderde gedeelte van het kasteel, het welk reeds zoo vele jaren agter een voor elk gefloten gehouden was, zoo het doenelijk ware, door te dringen. Dit egter was een ontwerp, het welk hij naef het hem toefcheen, niet ligt zou kunnen ten uitvoer brengen; naerdien de fleutels van dit deel van het gebouw onder den Marquis berustten, uit wiens te voren gehouden gedrag hij zeer ligt kon opmaken, dat deze hem geene «rijheid zou geven om die vertrekken te doorzoeken. Hij pijnigde dus zijn ^ nuft, zoo veel hij kon, ten einde den gewenschten toegang, oP de eene of andere wijs te vinden, en daer hij zich ten laetften te binnen bragt, dat de kamer van Julia ook werkelijk tot de bewuste afdeeling behoorde, kwam het hem niet omvaerfchijnelijk voor, dat 'er volgends de wijze van bouwen, van vroeger tijden, welligt te voren eene gemeenfchap tusfehen beiden geweest zou zijn. Dit dankbeeld bragt hem op het vermoede»', dat 'er welligt een geheime deur in deze kamer kon gevonden worden, en hij vatte dus een vast voornemen op, om dit den volgenden nacht met de grootfle naeuwkeurigheid te onderzoeken. 1 3 HOOFD-  ia DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS HOOFDSTUK III. Het ganfche gezin lag weder in eenen diepen flaep verzonken, toen Ferdinand zich van nieuws bi] zijne zusters voegde, welke hem in de kamer van Mevrouw de Menon verbeidden. Met eene beangftigende nieuwsgierigheid verzelden zij hem thands naer het vertrek van Julia. Dit was rondom met tapijten behangen. Dat deel van den wand, het welk naer het zuiden ftrekte, werd dus met de grootfte oplettendheid door Ferdinand betast. En wanneer hij 'er op doeg, vond hij een plaets, welke zoodanig een geluid terugkaetfte dat hem overtuigde, dat daer iets agter het behangzel fchuilde, het geen van eene min vaste ftof dan fteen, gevormd was. Hij maekte dus een gedeelte van het tapijt los, en ontdekte tot zijne groote vreugde een kleene deur. Met eene hand, welke van verlangen beefde , fchoof hij de grendels weg en ftond gereed om verder te gaen, toen hij ontdekte, dat'er een flot was, waerdoor hrj tegengehouden werd. Vrugteloos beproefde men nu de fleutels van Mevrouw de Menon en van zijne zusters, en hij was dus genoodzaekt, zich deze teleurftelling te getroosten, op het zelfde oogenblik, dat hij zich zeiven reeds met eenen gelukkigen uitflag geluk wenschte, naerdemael hij niets bij zich had, om de deur met geweld te kunnen openbreken, Dus  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 133 Dus ftond hij en toerde op de deur, terwijl hij bij zich zelf zich over dit mislukte voornemen recht hartelijk beklaegde, toen hij op eenraael een hol geluid hoorde onder de kamer, waer hij zich bevond. Emilia en Julia vlogen naer hem toe, en daer zij van fchrik bijkans in onmagt zegen, luisterden zij zonder een woord te fpreken. Men hoorde onder zich zeer duidelijk iemand gaen, en vervolgends was alles doodftil. Dan, Ferdinand ten fterkiien aengevuurd, daer hij datgene, wat men hem te voren verhaeld had, thands werkelijk bevestigd zag, ging weder naer de deur, en beproefde andermael,&om dezelve te openen ; doch alhoewel hij alle zijne kragten daer toe infpande, was dit hem niettemin ondoenelijk; en nu verheugden zich de Dames over dat gene, waeromtrend zij zich nog kortelings beklaegd hadden; naerdemael dit gedruisch hare vrees had doen terugkeeren, zoodat, alhoewel het overige van den nacht zonder eenig verder gerugt te hooren, vervolgends verftreek, hare ongerustheid hierdoor egter geenzins verminderde, Intusfchen had Ferdinand, die geheel van verwondering opgetogen was, evenwel zeer veel moeite om de aennadering van den volgenden nacht geduldig aftewagten, terwijl de begeerte om verdere ontdekkingen te doen, bij Emilia en Julia niet veel geringer was, Geduurig telden zij de oogenblikken, die vervloden; en toen zich alles ter ruste begaf, fnelden zij met een kloppend hart naer de kamer van Mevrouw de Menon. - Het duurde ook niet lang of Ferdinand kwam bij haer, en deze had zich varj 1 3 dé  134 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS ' de nooeBge werktuigen voorzien, om het flot weg te breken. Zij wngtten nog eenige oogenblikkcn in dit vertrek van Julia, in een angflig ftilzwijgen, doch vernamen geen het minfte gerugt, het welk de (tilte Van den middernacht flegts eenigzins had kunnen verftooren. Vervolgc-nds beproefde Ferdinand om met een mes de deur open te maken, en binnen weinig tijds, was hij zoo ver gevorderd, dat hij'er het ilot kon alligten: en nu ging de deur open; wanneer een ruime en donkere gang zich dadelijk aen hun gezigt vertoonde. Hij nam vervolgcuds een licht, terwijl Emilia en Julia te zeer beangst, om in het vertrek te durven blijven, beflotcn om hem te vergezellen. Zij grepen dus elk een arm van Mevrouw de Menon, en volgden hem agter na. Op verfcheiden plaetfen was deze gaenderij ■ reeds tot een puinhoop geworden, de zolder ingezakt, en de blinden der vensters in ftukken ; welk alles, zaemgenomen met de vogtigheid der muuren, aen deze plaets een voorkomen van de akeligfte woestheid, gaf. Zij flapten intusfehen zagtjes voord, daer iedere flap, dien zij deden, van de wanden, met een doffen galm, teruggekaetst werd, zoodat Julia verfcheidenmalen een angftigen blik rondom zich henenwierp. Aen het einde der gaenderij was een groote, oude trap, die naer beneden in eene zael leidde; en aen de linke hand zag men verfcheiden deuren, welke elk in een afzonderlijk vertrek fchenen uittelopen. Terwijl zij dus befluiteloos bleven rtaen, welken weg zij kiezen zouden, zagen zij een licht, dat zeer flaeuw  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 135 flaeuw van boven den trap fcheen, en terftond daerop onzigtbaer werd. Ten zelfden tijde hoorde men iemand van verre zeer duidelijk gaen. Ferdinand trok dus zijn degen, en liep 'er naer toe; doch zijne zusters, welke hem verzelden, fiieten eenen luiden gil van angst uit, en vlogen terug naer de kamer van Mevrouw de Menon. Ferdinand daelde vervolgends in eene uitgeflrekte, gewelfde zael; ging dwars door dezelve henen naer eene boogswijze gevormde deur, welke halfgeopend was, en door welke hij eenige ftralen van licht zag. Deze deur bragt hem in eenen naeuwen, kronkelenden gang; hij trad daer in , en het licht, het welk hem nog al gelladig voorging, verdween nu weldra uit zijn gezigt, door de veelvuldige kronkelingen van den weg. Zij flapte egter nog al gefladig voord. De gang werd al geftadig naeuwer, en eene menigte van afgebrokkelde fleenen maekte het nu moeilijk, om verder te komen. Een. lage deur vertoonde zich aen het einde van dezen gang, niet ongelijk aen die, door welke hij daer in gekomen was, hij opende dezelve, en ontdekte een vierkant vertrek, waer uit men op een wenteltrap zag, en deze voerde naer den zuidelijken toren van het kasteel. Hier bleef Ferdinand flil flaen, om voor eenige oogenblikken te luisteren; doch nu hoorde hij niemand meer gaen, en alles om hem heen, was volkomen flil. Een deur, welke hij aen zijne rechte hand ontdekte, trok zijne opmerkzaemheid, hij beproefde dezelve te openen, doch zij was vast gefloten. Hier uit befloot hij, dat, zoo het een mensch I 4 mogt  126 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS mogt geweest zijn, die dat licht had, dat hem derwaerds lokte, hij zeker naer den toren moest gegaen wezen. En na een korte poos befluiteloos geftaen te hebben , vatte hij het voornemen op, om ook naer boven te klimmen; doch de vervallen llaet, waerin hij den trap vond, maekte deze onderneming ten uiterfien hagchelijk. De treden waren reeds in Hukken en grootendecls ingevallen; zoodat het zeer gcvaerlijk fcheen om ppteklauteren, naer* demaci de lteenen meestal loslagen. Doch door zijne onwederftanelijke nieuwsgierigheid aengefpoord, liet hij zich hier door niet affehrikken, en begon naer boven te arbeiden. Doch hij was nog niet hoog gekomen, toen de fteenen van een der trappen, waer hij zijn voet juist afgeligt had, door de zwaerte afgefeheurd naer beneden zakten, de naest aengevoegden met zich voordfleepten, en dus eene opening maektcn, welke Ferdinand, hoe Hout hij dan ook wezen mogt, egter in verlegenheid bragt; daer hij op de lteenen die nog half waren blijven zitten, reeds fiond te waggelen, en niets anders verwagten kon, dan dat hij dadelijk met dat gene, waerop. hij Hond, naer onderen Horten zou. In den angst, dien dit bij. hem veroorzaekte, deed hij alle moeite, om een foort van een balk, die boven den trap uitftak, te grijpen; doch, nu ontviel hem zijn lamp, en hij bevond ziet» dus in eene diepe duisternis. Dan, nu overweldigde hem eene kille ijzing, en hij wist volftrekt niet, wat te doen. Hij durfde niet verder voordgaen, uit vreeze , dat de trappen boven hem welligt even zwak, als die hij reeds beklommen had, onder zijne  van de MARQUIZ1N van MAZZINI. i3? treden mogten wegzinken. Want, om terngtekeeren, dit fcheen ondoenelijk, naerdien de zwarte duisternis hem niet toeliet den weg te vinden. Hij beftooc dus dat het best zou zijn, hier flegts te blijven Wagten, totdat de dag zou aenbreken, en hem door de enge gaten van den toren een genoegzaem licht verfehaffen kon, en hem een middel mogt aen de hand geven, om zich naer beneden te laten. Dus had hij hier reeds ongeveer een uur geftaen, toen hij op het onverwagtst een Hem van beneden hoorde. Zoo het hem toefcheen, kwam deze uit den kronkelenden gang, die naer den toren leidde, en naderde hem hoe langs hoe meer. Nu zweefde' hij in de grootfte ongerustheid, wijl hij geene mogelijkheid zag, om zich te kunnen verdedigen. Dan, daer hij zich dus in de folterendfte onzekerheid bevond, ontdekte hij een licht, het welk naer boven fcheen, en een oogenblik daorna vernam hij zijn eigen naem waerbij men hem van onderen riep. En nu verdween terftond alle vrees, wijl hij zeer duidelijk Mevrouw de Menon aen dit geroep herkende. Zij hadden in de allerijzelijkfte bezorgdheid op zijne wederkomst gevvagt, rot eindelijk de vrees voor zich zelf voor hare ongerustheid ten aenzien van hem, had plaets gemaekt: zoodat, alhoewel zij nog zoo onlangs niet eens tot dit gedeelte van het ge* bouw hadden durven naderen, zij nu geheel onver, fchrokken, het zelve doorzogten, om Ferdinand te vinden. En hoe groot was niet hare ontfteidtems toen zij den gevaerüjken toeftand zagen,.waerin hij ?ich bevond, I 5 Thands  138 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Thands was hij door dit licht in ftaet gc-fteld, om deze plaets nauwkeurig te befchouwen. Hij zag, dat eenige weinige fteeuen van den trap, die ingevallen was, nog aen den muur vastgehegt bleven, doch durfde zich daer op egter niet betrouwen. Hij merkte verder, dat zelfs een gedeelte van den minuten uiterften bouwvallig was, en 'er dus ilegts hier en daer nog eenige ftukken van de afgebrokkelde fteenen uitftaken. Met hulp van deze kleene uit-ftekken en van de trappen waervan wij reeds gewag gcmaekthebben, deed hij zijn best, om naer beneden te komen , en bereikte dus ten laetften, zonder eenig letzel, dat gedeelte van den trap, dat nog in zijn geheel was. En het valt moeilijk, om te bepalen , wie van hun allen over deze gelukkige ontkoming het meest verheugd was. Nu brak de eerfte morgenfchemering aen, en Ferdinand zag voor ditmael van alle verdere naervorfchingen af. Het belang, het welk Julia in deze ondoorgrondelijke geheimen ftelde, had hare aendagt voor een wijl van een voorwerp afgetrokken, dat voor hare rust oneindig gevaeriijker was. Niettemin vertoonde het beeld van Vereza zich meermalen voor haren geest, en deed het herdenken aen die ftreelende gewaerwordingen, welke haer telkens eenen ZOgt afpersten, dien zij niet in ftaet was te onderdrukken, geduurig weder herleven. En dan fchiep zij vermaek, om in een cenzaem bosch de treurige acndoening'en van haer hart een nieuw voedzel te verfchaifen. Op zekeren avond nam zij hare guitaer, en begaf zich daer mede naer een van hare meest- ge-  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 139 geliefde wijkplaetfen aen den oever der zee, waer zij zich geheel en al aen eene zoete droefgeestigheid overgaf, terwijl zij eenige zagte en fireelende aria's fpeelde. Het purperen avondrood fpreidde zich thands over den ganfchen hemel uit. De zon ten halve in zagte wolkjes gedoken, die met verfcheiden ineengedommelde verwen en goud bemaeld waren, daelde in eene zwijgende pragt allengs in de afgelegen baren, welker doorfchijnend vlak den flikkerenden gloed terugkaetfte. De bekoorelijkheid van dit landtooneel, het liefelijk geruisch van het hooggetopt geboomte, dat door de frisfche koelte die geduurig om haer heenenzweefde, met eene zagte zuizing bewogen werd, en de zwellende golfjes, die zich al kabbelende op hetflrand verbreizelden; dit alles wiegde hare zinnen allengs in eene verrukkelijke kalmte. Nu roerde zij de fharen van haer fpeeltuig, en zonu daer pij dit lied: DE AVOND. De nacht, met fchaduwen omgeven, Zinkt zuizend ftraks op 't halfrond neêr, En daer ons licht en glans begeven, Heerscht reeds de fcheem'ring hcind en veer. Hier ziet men de uuren fpeelemeiën, Aen zijne zegekoets geboeid, Daer zij hem frisfche kranl'en breien, Van 't groen met koelen dacuw befproeid. Hun  140 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Htm hand is 't, die, met duizend verven, En aerde en lugt en wolken tooit, Doch haest zien wij dien gloed verlterven, En 't al met kwijnend licht beftrooid. Dan breidt een floers om de aerd' zich henen, En dekt 't verfchiet met fomberheid, En 't zwijmend leven fchijnt verdwenen, Daer 't flroomgedruiseh flegts 't oor nog vleit. De duisternis omftuuwt van wolken , Vertoont dan hare majefleit, En rots en woud en 's afgronds kolken —= 't Ligt al in fombre pragt verfpreid. 't Verfchiet waerop mijne oogen ftaren, Vertoont dan flegts nog 't blaeuwend licht, Doch 't nachtfloers golft gelijk de baren, En dekt ftraks alles voor 't gezigt. O! dat mijn oog toch deez' landsdouwen, Dus zwijgend, fluimrend uitgeflrekt, Nog van een heuvel moge aenfchouwen, Waer dit tooneel verbazing wekt. Dat Zephirs fladrend om mij floeiën, En 't lief geruisch der herders fluit, Bij 't ftroomgeklots mijn oor moog boeien, Terwijl die toon hier lisplend fluit! Dat  van de MARQUIZIN Van MAZZINI. 141 Dat hier dan fchrikgeflalten zweeven, Dat haer gezigt mijn borst ontroer, Mijn bonzend hart moog angflig beven, Wijl mijn verbeelding mij vervoer. o Nacht, die vaek mijn zinnen ftreelde! Toch wijd' ik u mijn toonen toe, Gij blijft voor mij een bron van weelde, Schoon mij uw flilte huiv'reu doe. Zij zweeg; doch hare vingeren beweegden zich nog genadig over het fpeeltuig, en ontwrongen aen het zelve de zoetfte en fmagtendfte toonen, terwijl zij, vöor eenige oogenbiikken, geheel in verrukkelijke aendoeningen, welke de muziek en dit vervoerend landtooneel haer fchonken, zich zelve onmerkbaer verloor. Doch nu werd zij door een diepgehaelden zugt, dien zij van tusfchen het geboomte hoorde, op eenmael uit hare mijmering gewekt; en daer zij hare oogen naer de plaets henenwendde, van waer dit geluid fcheen te komen, ontdekte zij Hippolitus. Duizend ftreelende gewaerwordingen, op het aengenaemst dooreengemend, drongen thands in haren boezem, hoewel zij nog naeuwlijks haer eigen gezigt gelooven durfde. Hij naderde; en daer hij zich aen hare voeten wierp, zeide hij met eene bevende flem: „ Gedoog thands, dat ik u dit gevoel doe kennen, het welk gij in mijn hart hebt doen geboren worden, en u dat hart aenbiede, het welk geheel van liefde en van bewondering voor u doorgloeid is!" „., Sta op mijn Heer!"" hernam  142 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS nam Julia, terwijl zij met een gelaet, waerop eene eerbiedwekkende waerdigheid zich ten toon fpreidde, van haren zitbank oprees, „ ,, deze houding voegt noch u, om aentenemen , noch mij, om te gedoogen. Het is reeds donker geworden, en mijn broeder zal ongeduldig zijn, om u te zien." " ,, Neen ... neen, ik kan niet opftaen ... ik kan niet ... tot dat ..." dus andwoordde de Graef met zeer veel drift: doch hij werd verhinderd voordtegaen, door de Marquize, welke juist op dit oogenblik de grotte binnentrad. Zoodra zij de houding zag, waerin de Graef zich bevond, keerde zij terug: doch Julia, welke van verlegenheid bijkans aêmegtig uederzeeg, riep terftond, „ Neen, blijf, Mevrouw!" „ „ Met geene mogelijkheid!"" hervatte de Marquize op een fpottenden toon, „„mijn bijwezen zou nergends anders toe kunnen ftrekken, dan om een alleraengenaemst onderhoud aftebreken; want, naer ik zie, is de Graef in waerheid voornemens, om li zijne hand te bieden."" Met deze woorden vertrok zij, en liet Julia verlegen en verftoord, en den Graef niet weinig te onvreden over deze ontijdige verfchijning. Hij poogde egter het gefprek weder op het zelfde onderwerp te wen-den; doch Julia volgde de Marquize zoo fnel zij kon, en begaf zich in het kasteel. De gebeurdtenis, waervan zij ooggetuige geweest was, had intusfchen een verfchrikkelijken ftorm van de heviglle aendocningen bij de Marquize doen ontftaen. Liefde, haeten ijverzugt woedden beurtelings in haren boezem, en kenden geene palen. Hare verheel-    van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 143 beeldiug, door den tegen fan d, dien zij hier ontmoet had, nog Merker ontvlamd, vertoonde haer Hippolitus in een nog veel beminnelijker licht: zij blaekte van een veel heviger drift, dan immer te voren, en in het einde liep zij niet weinig gevaer van haer verfand te verliezen. Bij Julia bragt dit onverwagt bezoek intusfchen een tot nog toe onbekende gewacrwording, uit liefde en ontevredenheid zamengefTeld, te weeg; en het viel haer niet ligt dezen tot zwijgen te brengen. Ten laetften egter had de ftreelende aendoening van zich door Vereza bemind te zien , bij haer geheel de overhand, boven alle andere gevoelens; het -tooneel vertoonde zich nu nog oneindig fchitterender aen haer gezigt, en hare verbeeldingskragt voerde haer andermael boven alle waerfchijnelijke onheilen, die haer zouden kunnen dreigen. Geduurende het avondmacl, betoonde de Cracf eene zeer fchroomvallige en eerbiedige oplettendheid voor Julia; terwijl deze te vreden , dat zij thands van zijne liefde verzekerd was, het vast befluit nam, om hare gedagten voor ieder geheim te houden, tot zij een genoegzame reden van zijn, zoo onverwagt vertrek en daer op gevolgde afwezigheid van Mazzini zou ontdekt hebben, en de duisternis, welke daerdoor over dit gedeelte van zijn gedrag verfpreid was, geheel opgeklaerd mogt wezen. Zij ontdekte weldra, dat de Marquize haer geftadig met een befpiedend oog vervolgde; weshalve zij zorgvuldig alle gelegenheden vermeed, welke den Graef van zijne liefde weder hadden kunnen doen fpreken, ter-  144 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS terwijl de bekendtenis daervan, zoo dikwijls hij haer naderde, op zijne lippen fcheen te beven. Intusfchen had de nacht zich wederom over dit halfrond uitgebreid , en Ferdinand begaf zich van nieuws naer de kamer van Julia, om het aengevangen onderzoek verder voordtezetten. En hier had hij zich nog niet lang opgehouden, toen het zonderling geruisen, het welk zij den vorigen nacht met zoo vele ontzetting reeds gehoord hadden, thands andermael vernomen werd; Dan, deze gebeurdtenis, welke het hart van Emilia en Julia met den verfchrikkelijkften angst vervulde, vuurde de nieuwsgierigheid van Ferdinand nog fterker aen, dan ooit te voren. Hij greep dus een licht, vloog de deur, welke menontdekt had, uit, en was oogenblikkelijk uit haer gezigt» Nu kwam hij weder in dezelfde woeste zael, waer hij tc voren reeds geweest was; doch naeuwlijks had hij nog de vloer daer van betreden, of hij zag een flaeuw licht, dat door deze zael flikkerde, en hij ontdekte duidelijk de fchaduw van eene gedaente, welke de lage, gewelfde deur, welke naer den toren leidde, fcheen integaen. Hij trok dus zijn degen en liep toe. Hij hoorde een zwak gedruisch, dat zich op eenen afflrpd in deze gaenderij geheel verloor, daer derzelver kronkelingen het hem onmogelijk maekten, om de gedaente, welke hij gezien had, naeuwkeuriger te befchouwen. En indedaed had hij deze laetfle flegts zoo zeer van verre en onduidelijk befchouwd, dat hij niet eens in flaet was, om te durven bepalen, of zij eene menfehelijke geftalte  var de MARQUIZIN van MAZZINI. 145 ÜaJre vertoonde of niet. Dan , het licht was fpoedig verdwenen, en hij hoorde de deur, waermeê men naer den toren ging, zeer onderfcheidenlijk toedoen. Hij fpoedde zich daerna toe, rukte dezelve mee geweld open, en ging verder voord. Doch nu lag alles in de diepue duisternis en volkomen ftii, zoodat men zelfs geen fpoor van iemand, die daer heen gegaen was, ontdekken kon. Hij zag opwaerd naer den toren; doch de opening in den trap was genoegzaem , om hem te overtuigen, dat 'er langs denzelven geen menfehelijk wezen kon naer boven geklommen zijn. Hij ftond dus in het diepst flilzwijgen, en was verbaesd: doch toen hij deze plaets wat meer met een opmerkzaem oog befchouwde, ontdekte hij nog een andere deur, welke ten deele agter de hangende trappen verborgen, en dus zijn oog tot nog toe ontfiïpt was. De hoop op eenige verdere ontdekking fchonk hem nu nieuwe kragten; dan, zijne verwagting was weldra teleurgeffeld, wijl hij ' deze deur zeer vast gefloten vond. Vergeefs tragtte hij dezelve openterukken» Hij klopte 'er aen, en een hoi, akelig geluid Weêrgalrade in het rond, terwijl het op eenen verren affland fcheen te fterven. Het bleek dus duidelijk, dat 'er agter dezelve nog andere kamers van eene verbazende uitgeftrektheid wezen moesten; doch na veelvuldige en vrugtelooze poogingen gedaen te hebben, om in dezelve intedringen, vond hij zich genoodzaekt, om van zijn voornemen aftezien, en hij moest dus den toren, even onvoldaen en even onkundig van het geen hij wenschte te weten, als hij daer gekomen was, in IV. Deel» K hef  i45 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS het einde, verlaten. Hij keerde dus naer de zael terug, en befchouwde die thands, voor het eerst, met alle mogelijke oplettendheid. Dit was een zeer ruim vertrek, het welk de akeligfte woestheid vertoonde, welks verheven gewelf zich boogswijze verhief, en op pijlaren van zwart marmer rustte. De vloer was van denzelfden fteen, gelijk ook de trap, die daer naer toe leidde. De vensters waren naer de Gothifche Orde, en zeer hoog van den grond. Eene ongemeene grootschheid en verheven voorkomen heerschte in deze ganfche ruimte, aen welker zijden verfcheiden Gotifche kolommen zich vertoonden , daer dezen door de zwarte fchaduwen, welken zij alömme in het rond verfpreidden , al het overige, wat zich agter dezelven bevond, in eene diepe duisternis verfcholen hielden. Aen de linke hand vond hij twee deuren, welke beiden vast gefloten waren, en aen de regte zag hij den grooten ingang, waermede men op het plein kwam. Dus befloot Ferdinand, in deze donkere fchuilhoeken, die zich tot nog toe voor zijn gezigt verborgen gehouden hadden, wat verder doortedringen; en, terwijl hij dus dwars door de zael flapte, fcheen het aen zijne ontvlamde verbeelding, dat elke flap, dien hij deed, door de echo's gefladig teruggekaetst, een verward en allerverfchrikkelijkst geluid vormde. Hij kwam egter ten laetflen tusfchen de boogen, die door de kolommen gevormd werden, en hier vond hij eene tweede zael van eene ontzagchelijke uitgeftrektheid, welke aen het ander einde door een paer zware flagdeuren, met zeer groot fnijwerk ver-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. i,r Verfierd, genoten werd. Zij waren fog^ mc[ een ontzagchelijk flot gefloten, en hoewel hij ,]le zijne kragten infpnnde, was het hem egter niet mogelijk dezelve te openen. Terwijl hij deze plaets in eene zwijgende bewoudenng dus befchouwde, hoorde hij een ijzingwekkender, zugt, welke van onder hem fcheen opterijzen Het bloed verflijfde bijkans in zijne aderen, terwijl hi] dit geluid vernam; dan, naerdemael hierop eene diepe tolt» volgde , en onafgebroken bleef voord* duuren, fchreef hij dit alles aen zijne verhitte verbeelding toe, en dagt, dat deze hem welligt dien fchnk zou veröorzaekt hebben. Hij beproefde het dus nogmaels, om deze deuren openteflooten; doch nu hoorde hij eenen tweeden zugt, die nog veel holler en verfchrikkeiijker , dan'de eerfle /klonk. En nu begaf hem al zijn moed: hij verliet dus de' deur en fpoedde zich naer den trap, dien hij ademloos van ontzetting opklom. Hij vond vervolgends Mevrouw de Menon en zijne zusters, welken zijne wederkomst in de folte rendfte onzekerheid verwagtten. En dus teleurgefleld m alle zijne poogingen, om het geheim te doorgronden, het welk dit gedeelte van het kasteel omfluié'rde, en tevens door dit vrugteloos onderzoek geheel afgemat, befloot hij, om alle verdere navorfchingen te ftaken. Toen hij zijne laetfte ontmoetingen vervolgend» verhaelde, werd de angst van Emilia en Julia zoo zeer vergroot, dat zij niet meer in flact waren naer de infpraek van het gezond verfland te luisteren! K 2 Ha-  i48 DË BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Hare vrees voor het ongenoegen, dat zij hierdoof' veelligt aen den Marquis zouden geven , moest thands voor veel geweldiger aendoeningen wijken; zij wilden nu niet langer dusdanige kamers bewoonen, welken haer zulke ijzelijke fchrikbeclden voor den geest bragten. En Mevrouw de Menon, niet min ontzet en verlegen door het ontdekken van zulke zonderlinge omftandigheden, waervan men geen de allerminfte reden begrijpen kon , verzette zich thands niet langer tegen hare voornemens. Men bepnelde dus, dat deze de Marquize, den volgenden dag, van al datgene verwittigen zou, wat zij tot haer oogmerk noodig keurden; terwijl zij haer egter niet ontdekken zou, dat men de verborgen deur gevonden had, noch flegts een enkel woord reppen van alles, wat zij daer door hadden nagefpoord; waerna zij zoude verzoeken , dat men andere vertrekken aen de Dames zoude inruimen. Ingevolge hiervan maekte Mevrouw de Menon hare opwagting bij de Marquize; en deze luisterde, in het eerst, met verwondering naer alles wat zij haer verhaelde, doch betoonde vervolgends de grootfte onverfchilligheid, en verftoutte zich eindelijk, om haer te berispen, wijl zij dus .het bijgeloof bij hare Eleves aenkweekte. Zij befloot met alles, wat Mevrouw de Menon gezegd had, belagchelijk te maken, en haer de verzogte ruiling, uit hoofde deiveelvuldige bezoeken, die men op het kasteel geduurig ontving, volftrekt van de hand te wijzen. Het is waer, dat het flot geftadig met vreemden opgepropt was, en dat de vertrekken , die Mevrouw  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 149 de Menon en hare jonge vriendinnen te voren bewoonden , nog de eenige waren, die ledig Honden. Dan, deze waren op het allerpragtigst gemeubileerd, om voor de partijen van vermaek der Marquize te dienen; en deze was niet gewoon, om zieh hare genoegens te ontzeggen, ten einde daer door aen die genen, die haer omringden, eenige aengenaemheid te verfchaffen, Zij behandelde dit onderwerp dus met de grootfte ligtvaerdigheid, daer het, zoo men het wat ernftiger had willen befchouwen, hare ontwerpen van verlustiging in wanorde zou kunnen gebragt hebben. Doch Emilia en Julia hadden te veel fphrikken uitgeftaen, om aen de wellevendheid gehoor te geven, of zich zoo gemakkelijk te laten affchrikken. Zij haelden Ferdinand dus over, om aen den Marquis de omftandigheden voorte-ftellen, waerin zij zich bevonden. Inmiddels wagtte Hippolitus, die den geheelen nacht geen oog geloken had, met een brandend ongeduld naer eene gunftige gelegenheid, om zijne hartstogt volkomen aen Julia te kunnen openbaren. Reeds op het eerfte gezigt had hij haer met de diepfte bewondering befchouwd , en deze was allengs tot de vuurigfte liefde overgegaen. Dan, de noodzakelijke bezigheden, welken hem zoo plotfeling naer Napels riepen, hadden het hem onmogelijk gemackt haer eerder van zijne genegenheid te onderhouden. En de voornaeinfte dezer bezigheden was de gevarelijke ziekte van den Marquis de Lomelli, zijnen Mesten en rqeestgeachten bloedverwant. Dan, daer K 3 het  15© DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS het hem te moeilijk viel, om te vertrekken, zonder Julia alvorens van zijne gevoelens te onderrigten; verwittigde hij haer daervan, in het lied dat hij zoo teder onder haer venster zong. Toen Hippolitus te Napels kwam, vond hij den Marquis nog werkelijk in leven; doch flegts weinige dagen dacrna gaf deze den geest, en had hem tot erfgenaem verklaerd van zijn gering vermogen, het welk hem na de verkwisting zijner voorouders nog overgebleven was. Dan, de moeite, welke de ftaving zijner rechten 'hem veroorzaekte , had hem tot nog toe buiten Sicilië opgehouden, en nu kwam hij hier met geen ander oogmerk, dan alleen, om aen Julia zijne hand te bieden. Doch hier zou hij verfcheiden onverwagte hinderpalen ontmoeten. De ijverzugt en waekzaemheid der Marquize moesten zich met de kieschheid van Julia vere'enigen, om hem de gelegenheid, waernaer hij zoo vuurig hackte , niet ligt te doen aentreften. Toen Ferdinand met den Marquis over het voorgevallene, betreffende het zuidelijke gedeelte van het kasteel, fprak, nam hij zich wel in acht om iets van de verborgen deur te laten blijken. De Marquis luisterde eenigen tijd, in een fomber ftilzwijgen, naer zijn verhael; doch ten laetften nam hij den toon van ontevredenheid aen, en berispte Ferdinand, dat hij aen zulke ijdele dromerijen geloof gcflagen had, terwijl hij zeide, dat deze niets anders dan de uit- werkzels van eene bcangftigde verbeelding waren. • „ Dromerijen," dus vervolgde hij, „ welken zeer lig-  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 151 ligtelijk op de zwakke ziel der vrouwen eenen diepen indruk kunnen maken , doch waer boven het vaste zenuwftelzel van een man behoorde verheven te zijn. Verwijfde zoon! is het op deze wijze dat gij de zorg, aen uwe opvoeding beneed , thands wilt beloonen? Moet ik u dus de fpeelbal van elk harfenloos vertelzel zien, het welk een wijf u zou willen voorklappen? Leer eerst, om met uw gezond verfland en met uwe eigen zinnen te raedpleegen, eer gij het minfle gehoor bij mij verdienen kunt." Met deze woorden wilde de Marquis hem verlaten : doch daer Ferdinand nu begreep, dat het noodzakelijk was, om ronduit te zeggen, dat hij zelf alles gehoord en gezien had, wat hij zoo even verhaelde hervatte hij op deze wijs: „„Vergeef het mij, mijn Heer! voor zoo veel dit laetfle betreft, heb ik juist datgene gedaen, het welk gij van mij eischt, en mijne eigen zinnen zijn het alleen die ik heb moeten gelooven. Ik heb dit alles gehoord, en kan 'er dus niet langer aen twijfelen."" . De Marquis fcheen hier over ten uiterflen onvergenoegd. Ferdinand bemerkte dit zeer duidelijk en drong 'er zoo fterk op aen, dat de Marquis hem eindelijk met eenen trotfehen, dreigenden blik gebood , om dezen avond in zijn kabinet te komen. Toen Ferdinand uit de kamer van den Marquis kwam, ontmoette hij Hippolitus. Hij ging de gaenderij op en neder, niet zonder eene zeer zigtbare ontroering; doch zoodra hij Ferdinand ontwaer werd, trad hij naer hem toe. „ Mijn hart is verfcheurd," zeide hij op een zeer droeven toon, „ help mij met K 4 uwen  !5a DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS uwen raed. Doch laet ons in deze kamer gaen, ten einde wij een weinig zamen fpreken mogen, zonder Zoo ligt te kunnen geftoord worden." „ Het is u niet onbekend," vervolgde hij, terwiil hij zich in eenen armftoel wierp, „ welke gevoelens uwe zuster mij heeft ingeboezemd. Dan, nu finecke ik u om die geheiligde vriendfchap, waerdoor wij reeds zoo lang verbonden waren, dat gij mij eene gelegenheid verfchaft, om haer mijne belangen voortedrageo. Haer hart is zoo gevoelig voor alle andere aendoeuingen, doch zoo ik vreeze, egter geenzins voor de liefde. Verfchaf mij egter het genoegen, dat ik haer over dit onderwerp fpreken moge, daer eene langere onzekerheid het ijzelijkfte is, wat ik kenne." „ „ Deze enkele reis," " hernam Ferdinand, „ „ heeft uw gezigt u zekerlijk bedrogen, want anders zoudt gij die folteringen, waerover gij u beklaegt, gewis "geenzins gevoelen, en datgeen , wat ik reeds lang gezien heb, te weten, dat Julia u met een gunfiïg oog befchouwt, ook wel bemerkt hebben." " „ Helaes!..." viel hem Hippolitus in de reden, „ helaes!... wilt gij mijn lijden door eene beddegelijke hoop nog ijzelijker maken? Neen, duld niet, dat de genegenheid, welke gij mij ais een vriend toedraegt, u dus misleide. Uwe denkbeelden zijn niet anders dan eene vrugt van uw gevoel: want, daer gij u verbeeldt, dat ik welligt niet geheel 011waerdig ben, om met een oog van onderfcheiding door haer befchouwd te worden, gelooft gij, dat  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 153 ik . dit geluk reeds werkelijk geniete. Ach !... gij bedriegt u zeiven, doch mij volftrekt niet." „ „ Volmaekt het tegendeel,"" andwoordde Fer, dinand, „ „ gij zijt het, die u zeiven misleidt; of liever het is de kieschheid , waermede gij bemint, Welke dit bedrog veroorzaekt, en deze zal gefladig uw gezigt verblinden, ten einde gij datgene niet ontdekt, wat voor uw geluk van -zulk een verbazend aenbelang is. Doch geloof mij ik fpreek niet zonder grond: voorzeker, zij bemint u."" Bij deze woorden fprong Hippolitus van zijnen ftoel op, floeg in zijne handen, en geheel vervoerd nep hij uit: „ Betoverende woorden!.. Ach!.. konde ik ... konde ik dezelven flegts gclooven!... Konde ik dit flegts gelooven ... dan zou deze aerde voor mij gewis een Eden zijn !..," Doch welke aendoeningen het hart van Julia vervulden , welke in haer kabinetje zat, dat juist daer naest was, dit is niet mogelijk uittedrukken; de deur, waermede men uit hare kamer in dit vertrek ging, ftond toevallig half open. Ontroerd, door het genoegen, dat deze verklaring bij haer verwekte, beefde zij egter niettemin van vrees, dat men haer mogelijk daer ontdekken zou. Zij durfde dus naeuwlijks adem halen, veel minder door hare kamer gaen, of zich door de deur, welke in den gang uitkwam, naer elders begeven, uit vrees, dat men haer hooren zou. Dus zag zij zich genoodzaekt, om te blijven, waer zij zich bevond, en zat daer in een' ftaet van verlegenheid en angst, die geene woorden kunnen uitdrukken. K 5 „ Ik,  154 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS „ Helaes!..." hernam intusfchen Hippolitus, „ ik kan niet wel gelooven, dat dit waer zou zijn 1 dat het waer zou zijn, het geen ik zoo vuuriglijk verlange. Zoo gij wilt dat ik mij hiervan verzekerd houde, moet gij uwe gezegden, met duidelijke bewijzen ftaven." „ „ Zeer gaerne... zeer gaerne," " hervatte Ferdinand. Nu floeg het hart van Julia met verdubbelde flagen. „ „ Toen men u zoo onverwagt naer Napels ontbood , ter oorzake der onpasfelijkheid van den Marquis Lomelli, heb ik haer met oplettendheid gadegeflagen, en daer door de gevoelens van haer hart zeer duidelijk ontdekt. Den volgenden morgen na uw vertrek belpeurde ik in hare geheele houding eene blijkbare ongerustheid, welke ik nog nimmer te voren bij haer befpeurd had. Telkens, wanneer 'er iemand binnentrad, had zij een oog, dat van het vuurigst verlangen brandde, op de deur gevestigd, terwijl men de fmert over hare teleurflelling, vervolgends elke reis, zeer duidelijk op haer gelaet kon lezen. Toen 'er bij het middagmael van uw vertrek gefproken werd, ontzonk haer het glas wijn, dat zij juist aen hare lippen wilde brengen, en droomde over de tafel, en het overige van den dag was zij geheel neêrflagtig en fomber. Ik bemerkte ook zeer duidelijk de moeite, welke zij deed, om het lijden van haer hart voor ieders oog te verbergen. Zij nam elke gelegenheid waer, om zich van het gezelfchap aftezonderen; die vrolijke vermaken, die haer nog onlangs zoo zeer geflreeld hadden, bezaten nu geen  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 155 geen de minde aentrekkelijkheden meer voor haer. Zij was altoos in gedagten verzonken en afgetrokken , en meermalen heb ik haer op eenzame plaetfen de tederde en aendoenelijkde Hukken hooren zingen. Dan, uwe wederkomst had eene zigtbare en oogenblikkelijke uitwerking op haren geest; nu keerde hare vorige vrolijkheid ook dadelijk terug, en de bekoorelijke verlegenheid, welke op haer ganfche gelaet zigtbaer werd, zoodra gij haer flegts naderde, die alleen zou genoegzaem kunnen zijn, om u van de waerheid van al het gezegde volkomen te overtuigen. „ ó Dat ik ubeftendig dus konde hooren fpreken!" dus riep Hippolitus al zugtendeuit, „ deze woorden zijn zoo aengenaem, zoo troostende voor mijn hart, dat daer ik naer dezelve luistere, ik bijkans vergeten zou, dat ik nog meer had durven wenfehen. Ja Ferdinand! dit alles laet geene twijfeling meer over, en de overtuiging doorflroomt mijne ganfche ziel met eene verrukking, en het gevoel van eene zaligheid, welken ik tot nog toe nimmer gekend hebbe. Voer mij ... voer mij dus flegts zoodra mogelijk aen hare voeten, dat ik daer ... daer die gevoelens uitflorte, waervan mijn hart thands overvloeit." Dus ftonden zij op, terwijl Julia, welke de grootfte moeite gevonden had, om niet onmagtig neêrtczijgen , thands door eene dringende vreeze voor ontdekt te worden , acngefpoord , insgelijks haer plaets verliet, en zagtjes naer de deur ging, welke in de gaenderij uitkwam. Het gerugt, het welk hare treden veroorzaekten , ontrustte egter den Graef, wijl  ï5E BOUWVAL, of GESCHIEDENIS u eenen goeden morgen te wenfchen." " Hij maekte nog eene diepe buiging, en verliet het vertrek. En nu bevond Julia zich in eene nieuwe verlegenheid. Zij fidderde voor de gramfchap van den Marquis, welke gewisfelijk tegen haer zoude uitharden, zoodra hij flegts van het voorgevallene tusfchen den Hertog en haer zoude onderrigt zijn, terwijl zij thands volkomen overtuigd was, geen de allerminlte reden van berouw te hebben, dat zij het voorgenomen betrouwen niet in hem gefield had. En deze begaf zich zoodra hij haer verliet, terftond naer den Marquis, met wien hij een gefprek hield, het welk verfcheiden uuren duurde, en zoodra hij van het flot vertrokken was, ontbood de laetfle zijne dogter, tegen wie hij zijne woede, met de ijzelijkfte bedreigingen verzeld, den ruimen teugel vierde, daer hij haer met de bitterfle verwijtingen óverlaedde. Op de allerwreedfte wijze befchimpte hij haer, wijl zij alleen over haer eigen hart befchikken wilde, en kondigde haer de verfchrikkelijkfle wraeköefening aen, indien zij hem durfde ongehoorzaem zijn, zoodat zij zich naeuwlijks voor mishandelingen kon beveiligen. Bevende en verlegen ftond zij voor hem , en hoorde alle zijne verwijtingen, zonder flegts een enkel woord te kunnen uitbrengen, en ten laetften verwittigde haer de Marquis, dat zij reeds binnen drie dagen dit huwelijk zou zien voltrekken. Intusfchen verliet hij met deze woorden het vertrek, terwijl een vloed van tranen, waerin zij uitberstte, haer voor het gevacr van andermael in eene flaeu wte te vallen, behoedde, en haer' geprangden boezemlugt verfchale. Het  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 175 Het overige van den dag bragt Julia in hare kamer met Emilia door. De nacht keerde weder, doch fchonk haer geene rust. Nog lang nadat hare zuster weggegaen was, zat zij, en tragtte al het voorledene uit haer geheugen te verbannen, door een van hare meestgeliefde fchriften te lezen. Zij poogde het zelfde gevoel, dat dit weleer bij haer had opgewekt , thands wederom te doen herleven. Zij floeg dus een dier plaetfen op, welker zagte treurigheid het meest met hare omftandigheden ovc-reenftemde, en nu flroomden de tranen van nieuws langs hare wangen af. Hare treurigheid werd egter weldra door een plotfelingen fchrik verdreven. Een doodfche ftilte had tot nog toe in het ganfche flot geheerscht, en dus meende zij door het geluid des winds, die in de gaenderijen blies, misleid te worden. Het volgende oogenblik egter overtuigde haer, dat dit denkbeeld haer bedroog, wijl zij zeer duidelijk het fluisteren van menfchelijke fteminen omtrent hare kamer hoorde. Hare denkenskragt airede door droefheid afgemat, begaf haer thands geheel; de vreezelijkfte angst maekte zich nu ganfchelijk van haer meester; doch op het zelfde oogenblik hoorde zij eene zagte ftem, welke haer van buiten toeriep, en Ferdinand opende de deur. Zij gaf een gil en viel in onmagt, en toen zij wederom tot de bewustheid van zich zelve wederkeerde, vond zij zich in de armen van Ferdinand en Hippolitus, die dit oogenblik van rust en eene algemeene ftilte waernam, om bij haer te kunnen komen. Het voornaemfte oogmerk, waeröm haer minnaer zich naer  176 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS naer herwaerd begeven had , was om haer eener* voorflag te doen, dien niets, dan alleen de wanhoop hem ooit had kunnen ingeven. „ Ontvlugt," dus fprak hij, „ ontvlugt het geweld van eenen vader, die zijne magt misbruikt, en handhaev dus dat recht, het welk de natuur zelve u gefchonken heeft, dat van eene vrije keus. Dat de noodzakelijkheid van dit verfchrikkelijk uiterfte, waertoe mijne liefde zich thands gebragt ziet, dat die hier ter verfchooning voor de ftoutheid ftrekke, waermede ik dezen voorflag doe; en vergun dus, dat hij, die niet dan flegts voor u alleen leeft, ook die gene zij, die u voor de iizelijkfle van alle onheilen beveiligt. Helaes!... Mejuffer! gij zwijgt: weliigt heb ik door dit voorftcl het vertrouwen, met welks bezit ik mij nog onlangs vleide, geheel verbeurd. Zoo dit dus wezen mogt, zal ik mij gelaten aen mijn noodlot onderwerpen , en morgen eene plaets verlaten, welke niets dan grievende denkbeelden aen mijnen geest kan opleveren." Julia had niet anders, dan hare tranen, om hem te kunnen andwoorden. Eene menigte van de hevigfte en tegenftrijdigfle aendoeningen beftormde thands haer hart, terwijl zij het haer onmogelijk maekte, een enKei woord te ïpreken. ferdinand onderfleunde inmiddels het voorflel van den Graef. — „ Het zou geheel noodeloos zijn, mijn dierbare Julia!" dus zeide hij, „ dat ik u al de jammeren poogde voortemalen, waerdoor gij hier bedreigd wordt. Ik bemin u te zeer, om onverfchillig te kunnen gedoogen, dat men u aen eene onbeperkte ftaetzugt, en eene liefde, welke nog oneindig hatelijker, dan deze ftaet-  van i,e MARQLTZIIY van MAZZIXI. 177 ftaetzugt zelve zij, poogde opteöfferen. Ik acht het mij een roem Hippolitus mijnen vriend te noemen, vergun mij dus, dat ik hem eens mijn broeder heete, ik kan geen duidelijker blijk van mijne hoogachting voor hem geven, dan door den wensch, dien ik thands vorme. Geloof mij, hij bezit een hart', dat waerdig is door u ontvangen te worden, ecu hart, zoo edel en groot, als ik het mijne immer wenfchen kan!..." „ „ Houd op ... houd op, dit fmeek ik u," " dus viel Julia hem in de reden, „ „ houd op die verdienften te verheffen, wier wa erde ik maer al te zeer gevoele. Uwe goedheid en zijne deugd zullen nooit vergeten worden , door haer, in welker rampen gij zoo grootmoedig deelt." " _ Hier zweeg zij, en fcheen belluiteloos. Het kiesch gevoel van hare waerdigheid deed haer verlegen zijn ten aenzien van eene keus, waertoe haer hart haer zoo gereed tragtte te overreden. Dan, zoo zij met Hippolitus de vlugt nam, ontging zij zekerlijk het eene onheil, om zich daer door in een ander te Horten. Voorzeker zou zij zich dus aen het ijzelijk lot onttrekken, het welk haer reeds verbeidde; dan, gewis zou dit haren onbevlekten naem met fmaed bevlekken; dan, deze was haer nog dierbarer, dan liet leven zelf. En bij een hart als dat, het 'welk zij bezat, een hart, dat het gevoel van eer zoo zeer bezielde, was deze vrees genoegzaem, om alle andere bedenkingen geheel te doen verdwijnen, en haer in eene kwellende befluiteloosheid te doen omzwceven. Zij flaekte eenen diepen zugt en volhardde in haer vorig uilzwijgen. Hippolitus was in de IV. Deel. iyt al groot-  '178 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS grootfte verlegenheid over de Mille treurigheid, welke zich op haer gelaet vertoonde. ,, Is het mogelijk, bekorelijke Julia!" dus riep hij uit, „ is het mogelijk, verlos -mij van deze afgrijzelijke onzekerheid! fpreek ... fpreek, kan het zijn, en zeg mij de reden van dit zwijgen!..." Zij wierp eenen treurigen blik op hem hare lippen beweegden zich, doch gaven geen geluid, en toen hij deze woorden herhaelde , wenkte zij met haer hand en zonk agterwaerd in haren Moei. Zij zeeg geenzins in eene flaeuwte, doch bleef voor eenigen tijd in eenen Maet van wezenloosheid, die hem niet minder ontrustte. Het gewigt der vrage , welke hij haer deed, had zulk eene geweldige uitwerking op haren geest, die reeds door de uitgeMane fmarten ten 'vollen afgemat was, dat dit hare reden voor eene wijl geheel in derzelver werking fchortte. Hippolitus leende over haer henen, verfcheurd van een gevoel, het welk zich door geene woorden laet uitdrukken', en het was vergeefsch dat Ferdinand telkens haren naem herhaelde. Ten laetften egter loosde zij nog eens een diepen zugt; zij rigtte zich op, en even als uit eenen droom ontwaakt, wierp zij hare blikken om zich heen. De vuurigfte dank voor den Almagtigen verhief zjch thands in het hart van Hippolitus. „ Zeg mij flegts dat gij welvarende zijt," riep hij uit, „ en dat ik mij met eenige hoop durf vleien, en wij zullen u terMond verlaten , ten einde gij de nodige rust genieten moogt." „ Mijn lieve Julia!" vervolgde Ferdinand , „ thands moet gij alleen met uw eigen wen- fchen  van de MARQUIZIN van MAZZINI. rft felien raedplegen: het overige kunt gij geestelijk aen mij overlaten, en ftel een genoegzaem betrouwen op mij, ten einde ik moge in ftaet zijn, om alle die twijfelingen, welke u zoo zeer benarren, geheellijk uit den weg te ruimen.-' „ „ 0 per. dinand!"" hernam Julia met het tederfte'gevoel, „ » ó Ferdinand! hoe is het mogelijk , dat ik de reine erkentenisfe uitdruk, welke uwe goedheid bij mij heeft doen geboren worden !..." " „ Uwe dankerkentenis kunt gij het allerduidelijkst aen" den dag leggen, door niet, dan met uw eigen hart te raedplegen ," viel hij haer in de reden, „ en hier van kunt gij u verzekerd houden, dat wat het ook zij, dat uw geluk bevordert, het mijne ook ongetwijfeld' zal bevestigen. Dan, gedoog niet dat het vooroordeel van de opvoeding uw ongeluk berokkene, en geloof dat eene keuze waervan dit geluk, of het ongeluk van uw gansch toekomfïig leven volkomen afhangt, door niemand, dan u zelf behoort bepaeld te worden." „ Laet ons voor het tegenwoordige op dit onderwerp niet meer aendringen ," hernam Hippolitus, „ de rust is u thands noodzakelijk, terwijl hij zich naer Julia wendde. Ik zal dus niet gedoogen, dat flegts de zugt van zelfsbelang mij aenzette, om u die langer te ontrooven. Deze enkele bede flegts fmeek ik, dat gij verhooren wilt, dat het mij vergund zij, morgen op dit zelfde uur weder herwaerd te komen, en dan mijn vonnis te vernemen." Rn nadat Julia aen Hippolitus en Ferdinand toegezien had haer als dan weder te mogen bezoeken, M s  180 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS verlieten zij haer kamer. Toen zij in de gaenderij gekomen waren, Honden zij niet weinig verwonderd door het zien van een licht, het welk zijn fchijnfel op den wand kaetlle, waerdoor hun gezigt bepaeld werd. Naer het fcheen kwam het uit eene deur, welke naer een trap, in het agterfte gedeelte van dit gebouw leidde. Zij traden dus met verhaeste fchreden derwaerd; doch oogenblikkelijk verdween het uit hun gezigt , en toen zij den trap naderden, was alles in de diepfle ftilte. Nu fcheidden zij, en begaven zich, elk naer zijn flaepvcrtrek, niet zonder eenige ongerustheid, over deze gebeurdtenis, naerdien zij vreesden , dat hun bezoek bij Julia zoude ontdekt zijn. Deze bragt intusfchen het overige van den nacht in eene afgebroken iluimering door, en hield zich telkens met kwellende gepeinzen bezig. Van het befluit, dat zij thands nemen zou, hing de beflisfing van haer lot voor altoos af. De bewustheid van het vermogen, het welk Hippolitus op haer hart had, maekte haer bedugt dat zij te ligt ten zijnen voordeele zoude overhellen, wanneer zij een zeer gunflig denkbeeld van zijne getrouwheid vormde. Zij beefde voor het denkbeeld van te ontvlugten, hoewel zij geen middel zag, dat te vermijden , dan door zich aen een lot te onderwerpen, het welk te vreezelijk was, om daer aen flegts te kunnen denken. Den volgenden nacht, toen elk der bcwooneren van het kasteel zich ter ruste begeven had, kwam Hippolitus, bij wien het verlangen de uuren tot zoo veele eeuwen uitgerekt had, verzeld van Ferdinand, haer  van de MARQUIZIN van MAZZINI. i8x haer andennael bezoeken. Julia, welke federt hij haer verlaten had, nog geen de minde verademing genoot, ontving hen met de grootde ontroerenis. De gloeiende blos der gezondheid had thands haer wang geheel verlaten, en werd door eene tedere kwijning vervangen, welke haer egter nog belangrijker deed fchijnen , hoewel zich hare fchoonheid thands niet zoo luisterrijk vertoonde. Op de dringende vragen van Hippolitus geeft zij geen and woord, dan flegts door eenen zagten glimlagch, waerbij hare tranen nederftroomen; vervolgends reikt zij hem de hand en bedekt haer gelaet. „ Ik ontvang dan deze fchoone hand, als het onderpand van mijn geluk," dus roept hij uit, „dan, 61... dat toch uw mond deze gifte bevestige!..." „ „ indien he£ waerheid zij," " hervatte Julia , „ „ dat ik door deze daed uwe achting niet verbeure, dan fchenk ik u deze hand!"" „ Neen ... neen, mijne dierbare! want met zoo teder eenen naem vergunt gij mij thands, u te durven noemen — neen, dit gefchenk, zoo het mogelijk ware, zou mijnen eerbied voor u nog dadelijk vermeerderen: dan, daer die voor lang reeds voor alle vermeerdering onvatbaer was, kan dit mij zeiven alleen in mijne eigen oogen nog van een grooter waerde maken, en mijne dankerkentenis voor u vermeerderen, eene dankerkentenis , welke ik door de tederfle zorg voor uw geluk zal tragten aen den dag te leggen, en daer door eene onafgebroken oplettendheid voor eiken uwer wenfehen zoo lang ik adem hale nimmer verzuimen zal op het duidelijkst ie betoonen." „, Van M 3 dit  i8s DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS dit gelukkig oogenblik aen," dus vervolgde hij met de vuurigfte verrukking, ,, fineeke ik u dat het mij vergund zij u als de mijne te mogen befchouwen. Vergum mij, dat ik van nu aen alle fpooren van treurigheid tragte uittewisfchen, dat ik uwe tranen drooge," terwijl hij zijne lippen zeer zagtjes op haer wang drukte, „ dat ik dezelve drooge om nimmer weder ter neder te vloeien." De dankbaerheii en vreugde, welke Ferdinand bij deze gelegenheid blijken liet, vereenigden zich thands met de tederheid van Iliupolitus, en deze poogden als om ftrijd alles aentewenden, ten einde hare ontruste ziel derzelver kalmte weder te fchenken, en in het einde gelukte het hun in zoo verre dat Julia allengs hare vorige bedaerdheid zag terugkeeren. En nu beraemden zij hun ontwerp, daer 'er ter uitvoering van het zelve geen tijd meer te verliezen was, daer het huwelijk met den Hertog bereids binnen twee dagen zou voltrokken worden. En hoe zij dan ook zich over alles mogten beraedflagen, dit werd bij voorraed bepaeld, dat zij met de uitvoering van hun voornemen, niet langer, dan tot den volgenden nacht zouden zuimen. Dan, toen de eerde gloed hunner zugt tot deze onderneming een weinig bekoeld was, en zij alles wat bedaerder begonnen te befchouwen, deden 'er zich weldra niet weinig zwarigheden op. De fleutels van het kasteel werden bewaerd door Robbert, een bedienden, die zeer llerk in het vertrouwen van den Marquis deelde, en werden eiken avond in eene ijzeren kist, welke in zijn kamer ftond, zorgvuldig weggefloten. Deze door  van de MA11QUIZIN van MAZZINI. 183 door eene Hst magtig te worden, dit fcheen ondoenciijk, en Ferdinand was bedugt, dat een bediende, die reeds zoo vele jaren bij den Marquis geweest was zich zoo ligt niet zou laten overhalen. Dan, hoe gevarelijk het dan ook fchijnen mogt, dat men hier van die proef tragtte te nemen, 'er bleef egter volftrekt niets anders overig, zoodat zij dus genoodzaekt waren al hunne hoop op het (lagen dezer onderneming alleeniglijk te vestigen. Men nam dus voor, dat, zoo het gefchieden kon, dat men zich van de fleutels meester maekte, Ferdinand en Hippolitus als dan bij Julia in haer kabinetje komen, en dat zij zich met haer naer het ftrand begeven zouden, van waer zij met een boot, die ten dien einde in gereedheid moest gehouden worden, naer Calabria , dat daer tegen over lag terftond vertrekken , en zich hier, buiten alle gevaer van verder ontrust te worden, door het huwelijk zemen verbinden zouden. Dan, daer men het nodig keurde, dat Ferdinand zich buiten deze ganfche zaek zou fchijnen te houden, nam men het befluit, dat hij zich dadelijk, na zij in zee geileken waren, weder naer het kasteel begeven moest. Na dus alles op het best beraemd te hebben, fcheidden zij tot den volgenden nacht, wanneer het lot van Hippolitus en Julia beflist zou worden. Julia, weike door de vaderlijke zorg van Ferdinand, en de tedere betuigingen van Hippolitus niet weinig gcftreeld was, fmaekte nu wederom voor het eerst een zoete rust. Bij het aenbreken van den morgen ontwaekte zij, vond zich verkwikt en vrij M 4 i,^  184 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS bedaerd van ziel. Zij bragt eenige klederen, die zij dagt nodig te hebben, bijeen, en maekte die gereed voor haer vertrek. Haer gevoel verontfchuldigde haer intusfchen, dat zij Emilia en Mevrouw de Menon van dit alles volftrekt onkundig liet. Aen derzelver goeden wil en verkleefdheid aen haer kon zij niet twijfelen, dan, zij achtte het geenzins wel gehandeld haer in de ongenade te doen deelen, welke zekerlijk haer zoude treffen, in gevalle men ontdekte, dat hare vlugt door deze geweten was. Dan, nu heerschte 'er eene algemeene bezigheid op het kasteel. De pragtige toebereidzelen, die thands tot de voltrekking van dit huwelijk gemaekt werden, trokken ieders oogen tot zich, en verfchaften aen aller handen geftadig werk. De Marquize had de beftelling van dit alles op zich genomen, en de bereidvaerdigheid waermede zij zich van dezen last tragtte te kwijten, betoonde genoegzaem hoe zeer deze verbindtenis aen haren wensch beandwoordde, terwijl het tevens deed vermoeden, dat deze niet zonder hare bewerking ontworpen was. En dus was dan Julia beftemd, om het (lagtoffer van hare ftaetzugt en fchandelijke drift te zijn. Dan, met de aennadering van den nacht verdween de kalmte nu wederom allengs uit het hart van Julia, hoe zeer de uuren thands tragelijk fchenen voordtefluipen. Naer mate de nacht naderde, groeide hare angst ten aenzien der onderhandeling tusfehen Ferdinand en Robbert al meer en meer, en bragt haer in de fmartelijkfte kwellingen. Eene menigte van aendocningen, welke zij nog nimmer gevoeld had, druk-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 185 drukte hare borst, en overmeesterde haren geest. Toen zij Emilia eenen goeden nacht toewenschte, verbeeldde zij zich, dat zij haer thands voor de allerlaetftemael befchouwde. Het denkbeeld van den affland, die haer weldra van een zou fcheiden, en de gevaren, waeraen zij zich weldra moest blootflellen , met een geheelen drom van ijzelijke en fchrikverwekkende voorgevoelens overweldigden hare ziel; de tranen biggelden van hare wangen, en het kostte haer de grootfte moeite, dat zij zich zelve niet verraedde. Ook van Mevrouw de Menon nam zij een hartelijk en teder affcheid. Ten laetften hoorde zij, dat de Marquis zich naer zijn flaepvertrek begaf, cn dat de deuren der kamers van verfcheiden vreemden, die een bezoek op het kasteel waren komen afleggen, allengs gefloten werden. Met eene bevende opmerkzacmheid vernam zij den trapswijzen overgang van eene onftuimige bezigheid tot eene volmaekte ftilte, welke eindelijk allerwegen volkomen heerschte. Nu hield zij zich in gereedheid voor haer vertrek tegen het oogenblik wanneer Ferdinand en Hippolitus, naer wier komst zij in de gaenderij zorgvuldig luisterde, haer zouden komen afhalen. De klok van het flot floeg twaelf uuren, en op dit geluid fchenen de pijlaren van het gewelf, waer zij zich bevond, te daveren, terwijl haer hart derzelver trilling gevoelde. „ Ik hoor u," dus zeide zij, al zug- tende, „ en zeker voor het laetst!..." en dit geklank werd door eene doodelijke ftilte gevolgd. Zij bleef nog al geftadig luisteren, doch geen het mini!- gfM 5 druis  186 DE BOUWVAL, ÖH GESCHIEDENIS druis werd door haer vernomen. Geduurende een ruime poos zat zij in de baiufte verwagting, welke door geene woorden kan gelchetst worden. Zij hoorde eik volgend kwartier uurs llaen, en bij eiken flag vermeerderde hare vrees. Ten laetlten floeg het één uur. IJzelijk was deze flag en verfchrikkeiijk voor hare verwagting; dan, noch Hippolitus, noch Ferdinand verfcheen. Nu bezwijmde zij bijkans van ontzetting, en het verfcheurend gevoel der teleurflelling. Haer moed, die twee uuren geleden, door de aengenaemfte hoop was flaende gehouden, verkeerde thands in de bitterfle wanhoop. Zij opende weder zagtelijk de deur van haer kabinetje, zag rond over de gaenderij, doch alles was flil en eenzaein. Nu dagt zij, dat Robbert geweigerd zou hebben, om hem behulpzaem te zijn, en hem aen den Marquis verraden had. Overflelpt door fmart, wierp zij zich op een ibpha, en was in de allerwreedfte fmart gedompeld. Dan, op eenmael verbeeldde zij zich in den gang eenig gerugt te hooren. Zij vloog dus op, om wederom te luisteren, en haer vertrek werd eindelijk zeer voorzigtig door Ferdinand geopend. „ Koom , lieve zuster!" zeide hij, „ de fleutels zijn in onze magt, 'er is geen oogenblik meer voor ons te verliezen; ons uitblijven was buiten onze fchuld, dan wij kunnen ons hier over thands niet verder uitlaten." Julia, welke bijkans bezweken was, reikte hare hand aen haren voortreffelijken broeder , en Hippolitus, na nogmaels zijnen dank met weinige woorden uitgeftamcld te hebben, volgde haer agter aen. Zij gingen voor-  van de MARQÜIZ1N van MAZZINI. 187 voorbij de deur van Mevrouw de Menon, traden met veriineste en dille fcbreden door de gaenderij en kwamen in eene zael. Deze fpoedden zij door om de deur te bereiken , en na deze opengedaen te hebben, moesten zij den weg door verfcheiden kronkelingen naer eenen anderen bedekten doorgang zoeken, die naer den buitenkant van het kasteel liep. Ferdinand droeg al de nodige fleutels. De deur der zael had hij agter zich toegemaekt en vervolgde zijnen weg, door een zeer naeuw gewelf dat op een trap uitliep. Langs dezen daelden zij af en waren naeuwlijks ouder gekomen, toen zij boven aen de deur een flerk gedruis vernamen, en hoorden zeer duidelijk de ftem van verfcheiden menfchen. Nu voelde Julia naeuwlijks den grond waerop zij trad, en Ferdinand vioog om eene deur te ontfluiten, welke hen hier tegen hield. Hij beproefde dit met verfcheiden fleutels, en vond ten laetften den fleutel, die op dit flot paste, doch dit was verroest en wilde niet heen of weder, en nu was het niet mogelijk de verlegenheid te befchrijven, waerin zij zich bevonden. Het gedruis boven werd al geftadig fterker, en het fcheen als of men de deur welke daer was, met geweld wilde oplopen. Vrugteloos beproefde Ferdinand en Hippolitus den fleutel om te draeié'n, terwijl een plotfeiing gekraek, dat zij yan boven hoorde, hen deed begrijpen, dat men de deur open gedaen had. Zij deden dus nog eene laetfte wanhopige poging en de fleutel brak in het flot. Bevende en fchier bezwijmd gaf Julia thands alle hoop verloren, en daer  iSS DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS daer zij op Ferdinand leende, beproefde Hippolitus vergeefsch om haer gerust te Hellen: doch op eenmael hield het geraes op. Zij luisterden, bezorgd dat het gerugt van nieuws mogt aenvangen; doch tot hunne grootfte verwondering bleef de ftilte nu ongeftoord voordduuren. Nu hadden zij tijd, om een weinig adem te halen, en om nog eens te befchouwen of het niet mogelijk zoude zijn egter nog te ontkomen, daer 'er zeker van de zijde van den Marquis volftrekt niets te hopen ware. Met oogmerk, om in het zekere te ervaren, of men de deur boven verlaten had, klom middelerwijl Hippolitus nog eens de trappen op; dan, toen hij flegts weinige fchreden naer om hoog gedaen had, begon het geraes van nieuws aen, en wel met een ongeloovelijk geweld. Terftond keerde hij terug; en daer hij nog eenen allervreezelijkften floot tegen de benedendeur deed, fcheen deze terugtefpringen en op eene tweede poging van Ferdinand fprong zij los. Thands hadden zij geen enkel oogenblik meer te verliezen, want zij hoorden reeds het geloop van verfcheiden lieden , die den trap afkwamen. De plaets, waer zij zich thands bevonden, liep uit op een foort van een kamer , waerin drie uitgangen waren, waervan zij terftond den genen infloegen, die het allernaeste bij hen was. Doch nu vonden zij een andere deur, welke hun den doortogt betwistte, zij waren dus genoodzaekt, om te wagten, terwijl Ferdinand de fleutels paste. „ Maek haest," riep Julia , „ of wij zijn verloren. Helaes!... zoo dit flot insgelijks verroest is!..." „„ Luister eens!"" her-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. i&r> hervatte Ferdinand, en nu ontdekten zij iets, het geen zij te voren in hunnen angst niet opgemerkt hadden, dat het gerugt van die genen, die hen fchenen natezetten, geheel had opgehouden , en alles was nu weer flil. Dit kon alleen daer door veroorzaekt worden , dat hunne vervolgers zich in den weg dien zij namen, vergist hadden; en dus befloten zij om met deze dwaling, zoo veel hun mogelijk was, hun voordeel te doen, waeröm zij hun licht tragtten te verbergen, het welk Ferdinand met zijn kleed bedekte. De deur was nu geopend en zij gingen verder; doch nu waren zij verbijsterd door de veelvuldige kronkelingen der gangen, en dwaelden vrugteloos rond, met oogmerk om den weg te vinden.' Dikwijls Honden zij flil, 0m te luisteren, en dikwijls deed hunne verbeelding hun dit verfchrkkelijk gerugt wederom vernemen.- Ten laetften egter floegen zij dien weg in, die, gelijk Ferdinand in het zekere onderrigt was, hen rechtftreeks naer een deur bragt , waerdoor zij in het bosch kwamen. Verheugd dat zij hiervan verzekerd konden zijn, fnelden zij, zoo veel zij konden naer het oord waer zij hunne vrijheid te gemoet zagen. Ferdinand draeide den fleutel om, de deur opende zich, en tot hunne oubefchrijvclijke vreugde belchouwden zij nu het dagend morgenlicht. „ Geluk, mijne dierbare!" dus fprak Hippolitus, „ nu zijt gij in veiligheid, en ik mag mij gelukkig noemen." „„ Daer, booswigt! ontvang dus het loon van uwe trouwloosheid," " fchreeuwde oogenbiikkelijk eene luide fiem van buiten, en te gelijk ont-  ïpo DE BOÜWVAL, of GESCHIEDENIS ontving Hippolitus een Moot met eenen degen, wanneer hij eenen diepen zugt loosde, en ter aerde zeeg. Julia gaf een gil en viel in onmagt. Ferdinand trok zijn zijdgeweer, en rukte op den moorder in, op wiens gelaet het licht van zijn fakkel juist ftraelde, en dit ontdekte hem zijn vader. Het fiael ontzonk zijn vuist, en met eene killige ijzing trad hij terug. Oogenblikkelijk zag hij zich omringd door de bedienden van den Marquis en door hun vastgehouden, terwijl deze wreede Vadé» de ijzelijkfle wraekoefeningen tegen hem uitdonderde, en bevel gaf, om hem in den kerker van het flot te brengen. Dan, nu fpoedden zich de dienaren van den Graef, die aen het flrand zijne komst verbeidden, en het gerugt gehoord hadden, zich naer de plaets waer dit alles voorviel, en hier vonden zij hunnen geliefden meester, levenloos en in zijn bloed uitgeflrekt. Zij droegen dus dit ligchaem, onder de bitterfle klagten, aen boord van het vaertuig, het welk gereed lag, en gingen doodelijk verfchrikt naer Italië onder zeil. Toen Julia tot het gebruik van hare zinnen wederkeerde , vond zij zich in een klein vertrek, het welk zij zich niet kon te binnen brengen, immer meer te voren gezien te hebben, met hare kamenier. En toen zij zich al het gebeurde wederom te binnen bragt, voelde zij haer leed geftadig aengroeié'n, en dit ging alle denkbeelden, die zij zich nog van zielen lijden had kunnen vormen, zeer verre te boven. En hare ellenden werden nog vermeerderd, door de berigten, die zij ontving. Zij vernam, dat Hippolitus door zijn volk levenloos was weggedragen; dat Fer-  van dé MARQÜISJN van MAZZim igi Ferdinand, op last van den Marquis in eene gevangenis geworpen was, en dat men haer zelve in een der afgelegenfte vertrekken in bewaring hield, van waer zij, binnen drie dagen naer de kapel gebragt zou worden, om daer ten flagtöftèr aen haers vaders ftae'tzugt, en de redenlooze liefde van den Hertog te verilrekken. Deze opeenftapehng van onheilen beroofde haer van alle kragten om die te wederftaen, en bragt haer in eenen toeftand, die weinig van eene volltrekte wezenloosheid verfehilde. Niemand werd het vergund haer te naderen, dan alleen haer kamermeisje, en den bedienden, die haer het nodig voedzel bragt. Emilia, welke, alhoewel zij niet weinig getroffen was over het gering vertrouwen dat Julia in haer had fchijnen te Hellen, egter ten fterkften in hare rampen deelde, verzogt, om haer te mogen zien, dan zij werd op zulk eenen ffrengen toon teruggewezen, dat zij daeröm niet verder durfde aenhouden. Inmiddels was Ferdinand, begraven in de duisternis van eenen kerker, ten prooi aen de fmartelijkfte overdenkingen van het voorledene en het verfchriklijk voorgevoel van datgene, het welk hem wagtte. Ferdinand had alles te vrezen van eenen vader, bij wien de onituimigfte en woestfie hartstogten woedden , en die uit hoofde van zijnen ftand een onbepaelde magt over leven en dood op zijn eigen grondgebied kon uitoefenen. Dan, weldra moesten alle bedenkingen, welke zijne eigen veiligheid betroffen, voor eene veel grootmoediger droefheid wijken. Hij betreurde nu het noodlot van Hippoli- - léf,  392 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS rus, en het lijden van Julia verfcheurde zijn bloedend hart. Het mislukken van hunnen aenflag kon hij aen niets, dan het verraed van Robbert alleen toefchrijven, die zich geliet, als of hij zich naer zijne begeerten fchikte , eene fchijnbare oprechtheid voorwendde, en zich gedroeg, als of hij aen het lot van Julia zeer veel aendeel nam. Den nacht tot hare vlugt beftemd, had hij de fleutels aen Ferdinand bezorgd, en deze zoodra hij dezelven ontving, begaf zich naer de kamer van Hippolitus. Dan, hier werden zij opgehouden, tot na dat de klok reeds één uur geflagen had, wijl zij telkens een zagt gedruis hoorden, het welk dan eens ophield, en dan weder van nieuws gehoord werd; en waerdoor zij op het denkbeeld kwamen, dat de een of andere van het gezin nog op moest zijn. Dan, zonder twijfel werd dit gerugt veroorzaekt, door de bedienden, die de Marquis gelast had, om optepasfen , en wier waekzaemheid te groot was, om de gelieven te laten ontfnappen. Alle voorzorgen, welke Ferdinand genomen had, waren nu geheel en al vrugteloos; dan het is waerfchijnelijk, dat zoo hij het,beproefd had, om door den gewooncn uitgang naer buiten te geraken, de vlugt gelukt zoude zijn. ' De fleutels van de groote deur en van de toegangen bleven nu in handen van Robbert, en de Marquis was door hem in het zekere verwittigd, van den weg dien zij nemen zouden, en bevond zich dienvolgends in ftaet gefield, om hunne ontwerpen te verijdelen, op het zelfde oogenblik dat zij alle zwarigheden meenden te boven te zijn. Toen  van de MARQUIZIN van MAZZINI. Ip3 Toen de Marquize van het treurig lot van Hipp0, iuus onderrigt werd, ging hare gramfchap, welke hare ijvérzugt veroorzaekt had , nu in medelijden over. Hare wraek was thands bekoeld, en zij betreurde dus eenen jongeling, wiens fchoon haer oog weleer zoo Zeer bekoorde , als zijne deugd hare verwagting teleurftelde. Beflendig ten fpeelbal aen hare driften en niet vatbaer voor het gebruik der reden, Hortte zij nu al hare boosheid op de werelooJulia uit, en deze moest voor de onheilen, waervan zij zich egter als de eenige oorzaek behoorde aentemerken, ten vollen boeten. Door haren invloed, dien zij op eene behendige wijze had weten te gebruiken had zij de drift van den Marquis zoo zeer weten gaende' te maken, dat hij van zijn voornemen volfirekt nier was aftebrengen , zijne flaetzugtige ontwerpen niet wilde varen laten, en zijne wrake op de allergewcldigfte wijze tragtte te voldoen. Dan, de uitwerking van hare konftenarijen was verder gegaen daU Jij bedoeld had; en daer zij geen ander oogmerk had, dan om eene mededingfter opteöfferen, zag zij nu, doch te laet, dat zij den genen, dien zij beminde , daer door zeiven van het leven beroofd had. IV. Deel. N HOOFD-  io4 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS HOOFDSTUK IV. D e dag der echtverbindtenis, dien Julia te recht met zulk een fchrik te gemoet gezien had, en waer naer de Marquis zoo ongeduldig verlangde, was nu verfchenen. Het huwelijk zou met eene pragt, welke genoegzaem deed bevroeden, hoe zeer de Marquis zich daer over verheugde, voltrokken worden. Het kasteel was in zoo grootsch een fmaek verfierd, dat men daer te voren nog niets dergelijks gezien had. De nabuurige Adel was op een onthael genoodigd, het welk met een bal zou befloten worden, en de deuren van het flot werden geopend voor elk, die in deze vreugdebedrijven verkoos deel te nemen. Reeds vroeg begaf de Hertog, gevolgd door een talrijken ftoet, zich naer het kasteel. Uit zijnen kerker, waer de wreedheid en ftaetkunde van den Marquis hem nog gevangen hield, vernam Ferdinand het gekletter der hoeven, op het voorplein boven hem, en het rollen van de wielen der rijtuigen, benevens al het overige gedruis, het welk de aenkomst van den Hertog veroorzaekte. Hij begreep maer al te wel de reden van dit geraes, en het wekte gevoelens bij hem op die van de aendoeningen eens misdadigen, dien men ter dood veroordeeld heeft, niet veel verfchillen, daer zijne ooren door het verfchrikkelijk geluid, het welk de toebereidzelen tot zijne flraföefening veroorzaken , getroffen wor-  ! eens bekend, zij egter door dit te laten blijken, de vermakelijkheden welke op hen wagtten, niet zouden Willen ftooren. De Marquis en zijne Gemalin ontvingen den Hertog aen de trappen van het flot, en leidden hem naer de zael, waer hij eenige ververfchingen, die voor hem gereed ftonden, gebruikte, en zich ver volgends naer de kapel begaf. Nu ging de Marquis, om Julia naer het outer te. leiden, terwijl Emilia gelast was, om zich aen de deur van de kapel te laten vinden, waer de Priester benevens een zeer talrijk gezelfchap airede wagtten. De Marquize bijwelke de geweldfgfte hartstogten inmiddels gefl'adig heerschten, juichte zich nu toe, daer haer gebel koosd ontwerp bereids zoo nabij zijne vervulling fras. Niettemin wagtte haer eene fmertvolle teleur Helling, welke de overwinning, welke zij voor hare boosheid en trots meende behaeld te hebben, in een enkel niet deed verdwijnen. De Marquis trad thands in de gevangenis van Julia, doch vond die ledig.'.,, zijne verbaesdheid en woede, wanneer hij N 2 dit  Uj6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS dit ontdekte , overweldigden zijne rede. Hij deed terftond alle de bedienden van het kasteel zamenroepen en onder vraegde hen betredende deze vlugt, met een zeer blijkbaer betoon van gramfchap en veröntwaerdiging, dat hun niet eens gelegenheid gaf, om te kunnen andwoorden. Zij konden hem ook geen het allerminfte bcrigt geven, dan alleen, dat zij het kamermeisje van Julia den ganfchen morgen niet gezien hadden. In hare gevangenis vond men hare bruidsklederen , die de Marquize zelve haer den vorigen avond gezonden had; en bij dezelve lag een brief voor Emilia van dezen inhoud: „ Vaerwel, mijne waerde Emilia! nimmer helaes!..» zult gij uwe ongelukkige zuster wederzien» Zij vlugt voor het wreede lot, het welk men haer bereidt, en is verzekerd dat haer nooit iets verfehrikkelijkers zou kunnen treffen. Dan, in geluk of ongeluk, in voor of tegenfpoed, of in welke omftandigheden gij u ook bevinden moogt, fmeeke ik u dat gij mijner toch geftadig met een gevoel van teder mededogen gedenken wilt. Vaerwel dus, dierbare Emilia! tot mijnen jongden ademtogt zal ik u recht zusterlijk beminnen ■ en ö!... dat gij toch nimmer in mijne rampen deelen moogt zie daer mijn laetften wensch!..." Terwijl de Marquis bezig was met dit te lezen, vloog de Marquize, welke dagt, dat deze vertraging door den wederftand van Emilia zou veröorzaekt worden, naer deze kamer. Op haer bevel werd dadelijk het ganfche bewoonbare gedeelte van het flot op het allernaeuwkeurigst onderzogt, bij welke navor- fching  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. i97 fching zij zcive tegenwoordig was. Ten laetften kwam het gerugt der verdwijning van Julia ook in de kapel , en de verwarring werd algemeen. De Priester verliet het outer, en het gezelfchap keerde naer de zael terug. Toen men den brief aen Emilia ter hand ftelde, bragt dit zoodanig eene ontroering bij haer te weeg, dat het haer onmogelijk was dezelve te verbergen • dan, dit beveiligde haer geenzins voor de verdenking , dat zij aen al het gebeurde een wezenlijk deel had, en dat het oogmerk van dit gefchrift geen ander was, dan om daer door te doen denken, dat zij van dit alles niets geweten had. Terftond zond de Marquis allerwegen bedienden op de ïhelfte paerden van zijn flal, met last, dat zij elk een afzonderlijken tour moesten nemen' ea alle hoeken van het eiland naeuwkeurig doorrei'den Wanneer hij dit alles befchikt had, begon de Marquis bedaerdelijk nategaen, op welke wijze Julia het kon ontkomen zijn. Zij was in een kleene kamer van het afgelegenfte gedeelte van het flot gevangen gehouden , en men had niemand bij haer toegelaten dan alleen haer eigen kamenier, en Robbert den' vertrouwden van den Marquis. En zelfs hare Èifette had niet bij haer mogen komen , dan vergezeld van gezegden Robbert, in wiens kamer de fleutels federt den nacht der noodlottige ontdekking zorgvuldig eiken avond weggeborgen waren. Zonder hulp van deze beiden fcheen het dus ondoenlijk, dat zij het ontvlugt zou zijn, daer de vensters van haer vertrek met ijzeren traliën voorzien waren en op een binnen N 3 plaets  io8 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS plaets uitzagen, terwijl zij tevens eene verbazende hoogte van den grond waren. En bovendien, waer kon zij ergends eenige befcherming verwagten, of waerheen kon zij toch met eenig goed gevolg hare vlugt nemen. Die genen, die haer in de eerde poging om te ontkomen behulpzaem geweest waren, bevonden zich nu volltrekt buiten ftaet, om haer den minden bijftand te verlenen ; Ferdinand , die zelve gevangen zat, had men geene mogelijkheid overgelaten, om eenige gemeenfchap met haer te houden; en Hippolitus had men levenloos weggedragen, naer het fchip, dat gereed lag, en terftond daerop naer Italia overgefteken was. Robbert, in wiens bewaring de fleutels geweest waren, werd door den Marquis ondervraegd, en wel op het allerftrengfte. Doch deze bleef bij eene eenvouwige en algemeene betuiging zijner onfchuld. Dan, daer de Marquis volftrekt geloofde, dat het niet anders wezen kon, of hij moest hiervan geweten hebben, deed hij hem gevangen zetten, tot dat hij alles bekende. Deze ontkoming trof middelerwijl den Hertog op het allergevoeligst, wijl zijn hoogmoed zich hierdoor niet weinig vernederd voelde; daer dit den afkeer van Julia op het zigtbaerst aentoonde, en zijne verwerping van de fmadelijkfte omftandigheden deed gepaerd gaen. De Marquis had Julia's eerfte poging pin het te ontfnappen, zorgvuldig voor hem verborgen gehouden , gelijk ook hare gevangenneming, welke daerop gevolgd was: dan , in weerwil van alle veinzerij, kwam de waerheid nu duidelijk aen den  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. i Het berigt, dat Julia het ontfnapt was , kwam eindelijk ook ter ooren van Ferdinand, die zich bij deze gelegenheid niet min verheugde, dan verwonderde. Hij vergat voor eenige oogenblikken den toeftand waerin hij zich zeiven bevond, en dagt alleen aen de vlugt van Julia. Doch weldra keerde zijne fmart met een verdubbeld geweld weder, wanneer hij begon te befeifen, dat het zijne zuster welligt aen die hulp ontbreken mogt, welke hij haer gewis zou aengeboden hebben, zoo niet zijne gevangenis hem dit ondoenlijk gemaekt had. Inmiddels keerden de bedienden, die men haer agter na gezonden hadden, alle naer het kasteel terug , doch zonder iets ontdekt te hebben. De eene week verliep na de andere in vrugtelooze navorfchingen, hoewel de Hertog nog a! geftadjg even vuurig bleef'in het voordzetten van zijne pogingen om haer optefporen. Men had nner Napels en naer N 5 alle  302 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS alle de verfchillende goederen van den Graef de Vereza gezonden, doch geene hoegenaemde voldoende berigten kunnen erlangen. Men had niets van den Graef gehoord federt hij Napels verlaten had, om zich naer Sicilië te begeven. Dan, geduurende alle deze nafporingen deed 'er zich al weder iets anders op, het geen de rust op het kasteel van Mazzini Hoorde. Toen op den nacht, die voor de wenfchen van Julia en Hippolitus zoo noodlottig was, alle bewegingen reeds bedaerd waren en de vohnaekfte ftilte bereids wederom allerwegen heerschte, zag een der bedienden , die naer zijn kamer wilde, terwijl hij juist voorbij een der vensters ging, die op den grooten trap waren, zeer duidelijk een licht, het welk door een gat in den muur van het zuidelijke gedeelte van het gebouw flikkerde. Terwijl hij ftond om het zelve met opmerkzaemheid wacrtenemen, verdween het zelve, doch kort daerop kwam het wederom te voorfchijn. En nu herinnerde deze zich alles, wat 'er te voren met betrekking tot dit gedeelte van het gebouw plaets gegrepen had, en maekte zijne nieuwsgierigheid weder gaende, waeröm hij eenigen van zijne kameraden wekte, om dit verfchijnzel met hem te komen befchouwen. Dan, terwijl zij in een diep ftilzwijgen en beklemd van angst hier naer ftonden te zien, verdween dit fchijnzel, en terftond daerop zagen zij een kleene deur, welke in den zuidelijken toren uitkwam, zich openen, en eene gedaente, welke een licht droeg, daeruit te voorfchijn komen, welke vervolgends langs den muur van het flot voordfloop en hun weldra uit  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 203 uit het gezigt gcraekte. Geheel ontfteld vlogen zij naer hunne vertrekken terug, en bragten zich nogmaels alle de wonderbare gebeurtenisfen, welke voormaels voorgevallen waren, van nieuws te binnen, Zij twijfelden nu niet langer, of dit was juist die zelfde verfchijning, welke de jonge Marquize Julia in vroeger tijd ontdekt had. Het fchielijk veranderen der kamers, welke Mevrouw de Menon korts geleden bewoonde, was hunne aendagt niet ontglipt, en nu maekten zij geen de allerminfte zwarigheid' meer, om hare verhuizing hier aen toetefchrijven. Zij herdagten aen alle de verfchillende en veelvuldige omftandigheden, welke op dezen vleugel van het gebouw betrekking hadden, en vergeleken die met datgene het welk zij thands gezien hadden, het geen hun bijgeloof en angst nog geduurig vermeerderde, en wel zoodanig, dat velen van hun het befluit namen , om het huis van den Marquis te verlaten. De Marquis verwonderd, dat hij zich zoo onverwagt van zijne bedienden zag verlaten, vroeg daer van de reden, en ontdekte die ook dadelijk. Hier pver niet weinig te onvreden, befloot hij egter deze verdere verhuizingen voortekomen, indien het mogelijk ware, daer zij alleen door deze kwalijk verfpreide gerugten veroorzaekt waren. Derhalve was het thands zeer noodzakelijk geworden, om zijn volk ten dezen opzigte gerustteftellen, ten einde dus voortekomen dat zij niet allen zijnen dienst verlieten. Hij onderhield hen dus zeer ernftig over de ijdele vrees, welke zij bij zich zelf koesterden, en zeide, dat, om hm de ongegrondheid van hunne verbeeldingen:  20.j. DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS gen duidelijk te toonen, hij hen door dat gedeelte van het flot, waer omtrent zij zich zoo zeer ontrustten , zelve leiden wilde; weshalve hij hun gebood om hem tegen den volgenden nacht in de zael, welke tegen het noorden was, te wagten. Emilia en Mevrouw de Menon , niet weinig verwonderd over deze handelwijze, xvagttcn zwijgende den uitflag van deze onderneming af. Ingevolge de bevelen van den Marquis, verwagtten de bedienden dezen op de beflemde plaets. Het voorkomen van woestheid, het welk in den zuidelijken vleugel van het flot heerschte, en het denkbeeld, dat deze nu reeds zoo vele jaren zorgvuldig gefloten gehouden was, dit alles moest natuurelijk zamenlopen, om hun een diep ontzag inteboezemen; dan, daer zij volftrekt geloofden , dat deze plaets het verblijf van een ontrusten geest was, vonden zij zich voor geene andere aendoening, dan die van fchrik en ijzing geflemd. En nu verfcheen d<» Marquis met de fleutels van dezen vleugel des kasteels in de hand, terwijl elks hart in eene bange verwagting zidderde. Hij beval llobbert om met een fakkel vooruittegaen , en daer het overige gedeelte der bedienden hem volgde, trad hij verder. Nu opende men een naer ijzeren deuren , en zij vervolgden hunnen weg door een voorplein, dat allerwegen met lang gras begroeid was, en kwamen aen de groote deur van het zuidelijke deel des kasteels. Hier ontmoetten zij eenige zwarigheid, wijl men het flot, dar. reeds verfcheiden jaren niet geopend was, geheel verroest vond. Ter-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. C05 Terwijl men bier mede bezig was , hield eene ftomme verwagting elks lippen volflrekt gefloten. Ten laetften egter fprong het flot los. De deur, welke nu zoo lang niet opengedacn was, knarste vrezeltjk op hare hengzeis, en bragt hen in het voorportael van zwart marmer, het welk Ferdinand te voren reeds doorkruist had. „ Wel nu," riep de Marquis, op eenen fpotagtigen toon, terwijl hij daer binnentrad, „ nu moogt gij u wel gereed houden om de fpooken, waervan gij mij zoo veel verteld hebt, kloekmoedig onder de oogen te treden; doch zoo het u nu niet gelukt hen te verdrijven, dan kunt gij 'er wel rekening op maken, dat gij uit mijnen dienst zult gaen, want mijne bedienden behooren ten minften moeds en bekwaemheid genoeg te hebben, om mij tegen een deel geesten te verdedigen. Doch alles, waer voor ik bedugt ben, is alleen dat onze vijand niet te voorfchijn zal komen, en in dit geval-behoeft gij mij geene proeven van uwe dapperheid te geven." Niemand durfde een enkel woord fpreken, allen volgden zij hem ftilzwijgend en met angst, terwijl de Marquis den grooten trap opging en in de gaenderij kwam. „ Doe deze deur open," zeide hij, en wees op eene, welke aen de linke hand was, „ en dan zullen wij het fpook weldra doen verhuizen." Robbert ftak 'er den fleutel in, doch zijne hand beefde zoo geweldig, dat hij dien niet om kon draeié'n. „ Zie daer een karei," zeide de Marquis, „ die alleen wel in fiaet zou zijn om een geheel legioen van geesten te verbannen. Daer, An-  4.06* DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS' Antoon! neem gij den fleutel en beproef uwe dapperheid eens! *.." „„ Neem het mij niet kwalijk, mijn Heer!"" hervatte deze, „ „ ik heb 'er mij nimmer zeer flerk op verflaen, om deuren open te maken, Heer Gregoor zal dit veel beter doen." " „ Neen ... neen, ik bid u, mijn Heer!" hernam Gregoor, „ daer Richard, zal dit veel beter doen." „ Laet het maer blijven," viel de Marquis hun in de reden , „ laet het maer ftaen, ik zal u allen over uwe blohartigheid befchaemd maken, en dit zelf wel doen." Met deze woorden, wendde hij den fleutel en wilde verder doch de deur wilde niet heen of weder. Zij fchudde in zijne hand, en fcheen als het ware, door iemand aen de andere zijde tegengehouden te worden. De Marquis was verwonderd, en deed verfcheiden pogingen, om die te bewegen, doch alle vrugteloos. Nu beval hij zijn gevolg, om dezelve met geweld open te lopen , doch allen traden zij terug en riepen als uit eenen mond. „ In 's Hemels naem, mijn Heer! ga toch niet verder, wij zijn voldaen, wij zien geen fpook, laet ons dus flegts weder omkeeren!..." „ „ Neen, nu is het ook mijn beurt, om mijnen zin te hebben," " hervatte de Marquis, „ „ en zoo lang dit niet gefchied zij, zal niemand van u een voet van deze plaets gaen. Doe deze deur open!" " „ Mijn Heer!... mijn Heer!..." „ „ Neen," " zeide de Marquis met een ontzagchelijk en dreigend gelaet, „ „ verzet u niet tegen mijnen wil. Ik laet mij dus niet te vrede ftellen!" " Nu  van de MARQUIZ1N van MAZZINI. 207 Nu traden zij nog eenmael voord en beproefden alle hunne kragten, toen zij op eenmael van binnen een flerk geraes vernamen, het welk door deze holle kamers allerverfchrikkclijkst weergalmde. Ontzet vlogen zij terug, en wilden, zoo fncl zij konden, den trap aflopen, toen zij door de flem van den Marquis ftaende gehouden werden. Met een hart dat van vrees bijkans verrtijfd was, keerden zij nu weder van hunne vlugt. „ „ Doe wat ik 11 zeg,"" riep de Marquis, „ „ en houd u als mannen. Die deur daer,"" hier mede wees hij naer eene, welke op eenigen affland van daer gezien werd, „ „ brengt ons door verfcheiden andere kamers eindelijk in dit vertrek. Doe die dus open, want ik wil weten, Wat de rede van dit gedruis was." " Verlegen, door de ftandvastigheid van den Marquis, begonnen de bedienden hem andcrmael te bidden, om niet verder te gaen; zoo dat deze zich genoodzaekt vond van al zijn gezag gebruik te maken, ten einde hen te dwingen, om hem te gehoorzamen. Deze deur werd dus ontfloten, en bragt hen in eenen naeuwen gang, waerin zij langs eenige trappen nederdaelden. Nu kwamen zij in eene gaenderij, welke op een agtertrap uitliep, en hier zagen zij weder verfcheiden deuren, een van welke, op last van den Marquis, geopend werd. Nu zag men een zeer ruime kamer,' welker muuren, half ingevallen, en door de vogtig' fteid van alle behangzel beroofd, een treurig bewijs der gevolgen van hunnen verlaten toeftand opleverden. Zij traden vervolgends door eene ganfche menigte' van hooge en pragtige vertrekken, die alle op elkander  6o8 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS der volgden, doch zich thands allen in eenen even bouwvalligen ftaet bevonden. Ten laetften kwamen zij ook aen dat, waer zij het gedruis gehoord hadden. -— „ „Robbert! ga gij vooruit met het licht,"" zeide de Marquis, toen zij bij den ingang waren, „ „ zie daer den fleutel." " Robbert beefde en gehoorzaemde, terwijl de overige dienstboden hem zwijgend volgden. Zij ftonden eerst een oogenblik ftil om eens van buiteu te luisteren, doch alles was ftil. Nu ontfloot men de deur en zag eene groote gewelfde zael , welke van de overige, welke zij reeds doorkruist hadden, niet veel verfchilde, en toen zij rond zagen, ontdekten zij terftond de oorzaek van hunne ontfteltenis. Een gedeelte van het gewelf was ingeflort, en daer de fteenen en het puin, dat dit veroorzaekt had, tegen de deur lag, was de ingang hierdoor geflopt. Dus bleek het duidelijk , wat het was, dat dit fchrikbarend geraes veroorzaekt had: namelijk die losfe fteenen, die tegen de deur op een geftapeld lagen waren door de pogingen, welke men van buiten gedaen had, weggeftoten en dus op den grond gerold. Na alles hier dus op het naeuwkeurigst opgenomen te hebben , keerden zij naer den agtertrap terug, gingen langs denzelven naer beneden, doorzogten nog eens alle de veelvuldige kronkelingen van den langen gang dien zij door moesten, en kwamen eindelijk weder in het voorportael van zwart marmer.—— „ „ Wel nu,"" zeide toen de Marquis, „ „ wat dunkt u? Waer zijn nu de booze geesten, die binnen deze muuren huisvesten? Neem u dus voordaen wel  van de MARQUIZI1Y van MAZZINI. «o9 wel in acht, dat gij aen geene ijdeie verbeeldingen geloof meer geeft, want gij ZOudt wel eens een Heer kunnen aentreffen, die zoo vele moeite niet wilde ^ nemen, om u van uwen waen terugtebren- gen."" Zij, erkenden nu dat de Marquis zeer vele goedheid voor hun getoond had, beleden, dac zij nu ten vollen overtuigd waren van de verkeerdheid hunner voormalige opvattingen, weshalve zij verzogten, om alle verdere navorfchingen nu te willen Haken. — „ „ Ik verkies ^ Qm n de allerminfte reden totagterdogt meer overtelaten "" viel de Marquis hun in het woord, „„ ten einde , gij m het vervolg niet weder op zulke dwaze gedagten komen zoudt. Ik zal u dus dit ganfche gebouw laten zien."" Met deze woorden geleidde hij hen naer den zuidelijken toren. Zij bragten zich nu te binnen, dat de gedaente, welke hun zoo veel ontfleltenis veroorzaekt had, uit eene deur van dit gedeelte van het gebouw te voorfchijn gekomen was, en niettegenftaende men de laetfte oorzaek van hunne vrees nu uit den. weg geruimd had, had de angst egter nog zoodanig vermogen op hunnen geest, dat zij zeer gaerne van alle verder onderzoek hadden willen ontheven zijn „ „ r3 'er ook iemand van u, die lust heeft, om eens' in dezen toren te gaen?" " vraegde de Marquis, terwijl hij op de ingeftorte trappen wees, „ „ voor mij, ik heb geen zin om dit te beproeven, wijl ik wel weet dat ik zeer ligt door een val den hals konde breken; doch gij, die zulk een gemeenzamen omgang met de geesten houdt, hebt mogelijk ook wel IV. Deel. O ^ iets  aio DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS iets van hunne eigenfchappen aengenomen: en zoo dit waer zij, kunt gij zonder ergends voor te moeten vreezen, gerust denzelfden weg nemen, dien het fpook waerfchijnlijk te vooren reeds zal ingellagen hebben." " Zij waren befchaemd over dit verwijt en zwegen ftil. De Marquis wendde zich nu naer eene deur aen zijne regte hand, en gebood dat men dien openen zoude. Deze ging naer buiten, en de bedienden zagen duidelijk, dat het dezelfde was uit welke de gedaente te voorfchijn gekomen was. Men floot dezelve nu weder toe. „ „ Maek nu die trapdeur open," " zeide de Marquis, „ „ wij zullen nu ook eens in het benedengewelf gaen."" „Welk eene trapdeur?" vraegde Robbert, terwijl zijne verbaesdheid en ontroering, thands weder zigtbaer toenam , „ ik zie die nergends." De Marquis toonde hem die dus nader, en nu ontdekte Robbert dezelve insgelijks, daer deze egter door de puinhoopen van den vervallen boventrap bijkans geheel verborgen lag. Hij begon dezelve dus uit den weg te ruimen, toen de Marquis op eens van toon veranderde. „ „ Ik heb mij reeds lang genoeg verledigd,"" zeide hij dus, om uwe zotheden intevolgen, „ „ het begint mij te vervelen. En zoo gij nog voor eenige overtuiging vatbaer zijt, dan moet gij gewis verzekerd wezen, dat hier nergends een fpook te vinden is; dan, zoo gij dit nu nog niet begrijpt, zou het volftrekt nutteloos zijn, nog verder te willen gaen. Robbert! gij kunt dus vrij de moeite fpareu, om deze fteen- en puinhoo- pen  van DÉ MARQU1ZIN van MAZZINI. au pen te verlinijten. Volg mij; ik wil mij hier niet langer ophouden.''" Met vreugde gehoorzaemden de bedienden aen dit bevel, de Marquis deed de onderfcheiden deuren weder agter zich toefluiten, en keerde met de fleutels naer het bewoonbaer gedeelte van het kasteel terug. Alle navorfchingen, ten aenzien van Julia in het werk gefleld, waren tot nog toe vrugteloos geweest, en daer de heerschzugtige geaerdheid van den Marquis door deze tegenkanting nog geweldiger geworden was, Werd hij thands .ondragelijk voor elk, die hem omringde. En naer mate men minder hoop begon te voeden , om Julia weder te vinden, won het denkbeeld, dat Emilia haer in deze vlugt zou bijgeftaen hebben, al meer en meer veld bij hem, weshalve hij haer zijne onbillijke verdenkingen dadelijk op allerleië grievende wijzen deed gevoelen. Zij ontving dus het bevel, dat zij zich niet buiten hare kamer zou laten zien, tot dat hare onfchuld genoegzaem gebleken, of hare zuster wedergekomen was. Mevrouw de Menon toonde intusfchen het tederst medelijden met haer lot, het geen nog de eenige' verligting voor haer temeêrgebogen hart uitmaekte. Hare ongerustheid voor Julia groeide egter dagelijks aen, en veroorzaekte haer de vrezelijkfle angften ten aenzien van den toefland, waerin deze zich bevinden mogt. Zij kende niemand, op wien hare zuster het minfle betrouwen zoude kunnen vestigen, en kon zich niet verbeelden dat zij ergends befcherming hopen mogt, weshalve zij niets, dan de allervreezelijkfte onheilen voor haer te gemoet zag» O 2' Dan,  212 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Dan, op zekeren dag, dat zij geheel in treurige gepeinzen verzonken aen haer venster zat, zag zij een man met allen fpoed naer het kasteel rijden. Haer hart klopte van angst en ongeduld, wijl zij uit den haest, dien hij maekte, begon te vermoeden, dat hij eenige tijding van Julia bragt; zoo dat zij moeite had, om het bevel van den Marquis niet te overtreden , en naer het voorportael te vliegen, ten einde ontwaer te worden, wat hem herwaerd henenvoerde. Haer gedagten werden ook ten vollen bevestigd. De man, dien zij gezien had, was een fpion van den Marquis, en kwam, om hem te verwittigen, dat de Marquize Julia zich thands werkelijk in een hut in het woud van Marentino Ichuilhield. De Marquis verheugde zich over deze ontdekking, en beloonde den bode rijkelijk. Hij vernam tevens dat zij van eenen jongen Edelman verzeld was, en de befchrijving, welke hem van den zeiven gegeven werd, bragt hem in geene geringe verbaesdheid, wijl hij niemand, behalve den Graef de Vereza kende, aen wien zij zich zoude hebben willen toebetrouwen, en dezen had hij van het leven beroofd. Oogenblikkelijk gaf hij aen een deel van zijn volk het bevel, om den fpion naer het woud van Marentino te volgen, en te zorgen, dat noch Julia, noch deze jonge Edelman hun ontfnapten, op ftraffe des doods. Toen de Hertog van Luovo van deze ontdekking berigt ontving, drong hij bij den Marquis aen, om hem te veroorloven , om mede te gaen, ten einde haer optefpooren. Hij vertrok dus ook terftond tot de-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 213 deze onderneming , gewapend , en vergezeld door een zeer talrijk gevolg. Hij had befloten, alle gevaren te tarten, en veel eer alles te wagen, dan te misfen in het oogmerk zijner pogingen. In korten tijd haelde hij ook werkelijk de bedienden van den Marquis in, en zij zetten nu te zamen hunnen togt met de grootfte fnelheid voord. Het bewuste woud was verfcheiden uuren van het kasteel van Mazzini gelegen, en het begon reeds duister te worden toen zijhet zelve bereikten. Het digte loof der boomen verfpreidde een meer dan gemeene donkerheid rondom hen heen, en zij zagen zich nu genoodzaekt, om niet, dan met de grootfte omzigtigheid voordtetrekken. Het was reeds laet, eer zij aen de gezegde hut kwamen; werwaerd hun de weg gewezen werd, door een flaeuw fchijnzel, dat van verre door het geboomte henenflikkerde. De Hertog liet zijn volk op eenigen afftand, fteeg van zijn paerd, en flegts van eenen enkelen bedienden vergezeld, naderde hij de wooning. Toen hij 'er digt bij was, ftond hij ftil, zag door het venster en ontdekte een man en vrouw in boeren kleding, die over het avondmael zaten. Zij waren in een zeer levendig gefprek, zoo dat de Hertog, begéerig, om iets naders van Julia te hooren, hen tragtte te beluisteren Zij verhieven de fchoonheid der jonge Dame ten fterkftcn, en nu twijfelde de Hertog niet langer, of deze zou Julia zijn; terwijl de vrouw zeer veel tot lof van den Edelman zeide. — „ Hij bezit een uitmuntend hart," dus fprak zij, „ en uit zijn voorkomen blijkt, naer mij dunkt, zeer duidelijk, dat hij 0 2 uit  «14 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS uit het een of ander aenzienelijk huis moet wezen." „ „ Ja," " hervatte de landman, „ „ doch de Dame is van eene even hooge geboorte. Ik ben dikwijls te Palermo geweest, en moest dus weten, wat groote lieden zijn, en zoo zij onder dezen niet te huis hoort, dan wil ik mijn leven wel verbeurd hebben. Dat arme meisje !... wat kan zij lief praten!... mijn hart brak mij als ik haer zag!..." " Nu zwegen zij een poos. De Hertog klopte aen, en vraegde den boer om eenige nadere ophelderingen betreffende deze jonge fchoone en den Edelman, die in zijne hut hun verblijf genomen hadden. Doch deze verzekerde hem, dat 'er niemand anders in de hut was, dan de genen, die hij zag. De Hertog hield egter ftaende, dat die lieden, waer hij naer vroeg, hier verborgen gehouden werden, en daer de landman even zeer bij de ontkenning hier van volhardde, gaf de eerfte het afgefproken teeken; waerop zijn volk nader kwam, en deze woning omringde. De landlieden, ontfteld op dit gezigt, bekenden, dat een jonge Dame en een Edelman, zoodanig als de Hertog die befchreef, zich eenigen tijd hier verfcholen hadden , doch dat zij nu vertrokken waren. De Hertog wilde egter dit laetfte nog niet zoo gereedelijk geloven, en gebood dus zijn volk, om alles te onderzoeken, zoo wel de hut, als het naest bijgelegen gedeelte van het bosch. Doch deze poging was zonder eenige vrugt. De Hertog had egter voorgenomen, om alle mogelijke narigten intewinnen, nam dus eene gebiedende houding aen, en beval den boer,  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 215 boer, op doodftraffe, dat hij hem alles zeggen zou wat hij 'er van wist. De man gaf hierop tot andwoord, dat op een zeer donkeren nacht, omtrent een week geleden, zich twee menfchen naer zijne hut begeven hadden, met verzoek, om daer gehuisvest te worden. Dat zij geen het minde gevolg bij zich hadden, doch lieden van aenzien fchenen, die vermomd waren. Dat zij hem voor alles, wat zij daer genoten, zeer rijkelijk betaeld hadden, en dat zij flegts weinig uuren voor zijne aenkomst van daer vertrokken waren. De Hertog vraegde wijders, naer den weg, dien zij ingeflagen hadden, en na hierop het verlangde andwoord erlangd te hebben, lleeg hij weder te paerd, terwijl hij zijnen togt vervolgends voordzette. Hun pad liep nu verfcheiden uuren agter een door het woud; zoo dat de duisternis en de vrees, dat hun welligt ftruikroovers ontmoeten zouden, dezen weg zeer gevaerlijk maekten. Tegen het aenbreken van den morgen geraekten zij weder uit het bosch en kwamen in eene woeste en zeer bergagtige landftreek, welke zij verfcheiden uuren ver doortrokken, zonder eene enkele wooning of eenig menfchelijk wezen aentetreffen. Hier ontdekten zij geen de minde tekenen, waeruit zij konden opmaken, dat dit gewest bewoond was, en zij vernamen geen geluid hoe ook genaemd , dan alleen dat van de hoeven hunner paerden, en het gedruis van den wind in de digte takken van het geboomte, dat zich van het gebergte nederboog. De vlugtelingen natezetten, was dus O 4 eene  Ü-6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS eene zeer onzekere onderneming, doch de Hertog belloot niettemin, om daer meê voordtegaen. Ten laetften egter kwamen zij weder aen eene hut, waer men van nieuws het een of ander poogde te ontdekken, en tot zeer groot genoegen van den Hertog ontwaer werd, dat twee lieden , zoodanig als hij die befchreef, daer twee uuren te vooren geweest waren, om eenige ververfchingen te gebruiken. En nu vond hij het noodzakelijk om tot het zelfde einde hier ook een weinig te vertoeven. Melk en brood, het eenigfte, wat men hier bekomen kan, werd hem dus opgedischt, en zijn gevolg zou zich gelukkig geacht hebben, zoo 'er een genoegzame voorraed van deze eenvouwige geregten voor handen geweest ware, om ook hunnen honger te kunnen verzaden. Na dus dezen maeltijd zoo kort, als mogelijk, gemaekt te hebben, begaven zij zich weder op weg, met oogmerk, om ingevolge de ontvangen aenwijzingen de vlugtenden verder nategaen. De grond begon nu een meer bebouwd voorkomen aentenemen. Koorn, wijngaerden, olijven en boschjes van braembesfen verfierden nu de toppen der heuvelen. De Vallenen allerwegen met welig groen overfchaduwd, werden op verfcheiden plaetfen met kronkelende vloeden doorfneden, terwijl de hier en daer verfpreide gehugten ten halven in het geboomte verfcholen, deze landtooneelen eene alleraengenaemfte verfcheidenheid bijzetten. Hier vertoonde zich de omhoog rijzende toren van een klooster van tusfchen de getakte boomen, die het omringen, terwijl de verlaten  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 217 ten wildernis, welke zij bereids doorgetrokken wa• ren, ginds een fchilderagtig verfchiet opleverde. Op de vragen, welke de Hertog aen verfcheiden Heden deed, die hem tegenkwamen, ontving hij zoodanig een andwoord, dat hem aenfpoorde om nog verder te gaen. Tegen den middag hield hij flii in een dorp, ten einde zich zeiven en zijn volk wat te verfrisfchen. Dan, hier kon hij geen het minfte narigt van Julia meer erlangen: hij ftond dus verlegen , welken weg verder intellaen , doch beftoot niettemin, om het fpoor, waerop hij was wijders te vervolgen , en reed gevolglijk verder voord. Hij leide dus weder verfcheiden mijlen af, zonder dat hem iemand tegenkwam, die hem de nodige onderrigtingen geven kon, en begon dus reeds aen het gelukkig gevolg van zijnen togt te wanhopen. De lange fchaduw, welke van het gebergte nederdaeide en het afnemend licht begon nu bereids te doen zien dat de dag naer het einde fnelde; toen hij, op eene hoogte gekomen, beneden zich in het dal twee menfchen te paerd gewaerwerd. Een van dezelve befpeurde hij aen hare kleding, dat een vrouw was, en aen hare geftalte meende hij Julia te herkennen. Terwijl hij dus ftil ftond, om hen opmerkzaem te' befchouwen, zagen deze naer den heuvel, waerop zij, als door een plotfelingen fchrik voordgedreven, zoo fhel zij konden over de vlakte voordrcnden. Nu bleef 'er bij den Hertog geen de allerminfte twijfel meer overig, of dezen waren het, die hij zogt; waeröm hij dadelijk ook aen eenige van zijn volk bevel gaf, om hen natezetten, en tevens zijn eigen paerd de O 5 fpoo-  2i8 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS fpooren gaf. Dan, eer hij de vlakte nog bereiken kon, waren de vlugtelingen, wijl zij zich agter eenen fteilen heuvel omgewend hadden, uit zijn gezigt verdwenen. De Hertog volgde egter nog genadig het zelfde fpoor, en zijn gevolg het welk hem een groot ft.uk wegs vooruit was, bereikte eindelijk de hoogte, waerdoor die twee menfchen uit hun gezigt waren. Doch nu konden zij niets meer van hun ontdekken. Zij kwamen vervolgends in eenen hollen weg tusfchen twee reiè'n van hooge en woeste bergen, aen wier regte zijde een geweldig bruifchende vloed nederftroomde, en met zijn weergalmend gedruis de plegtige ftilte van dit oord brak. De fchaduwen van den nacht begonnen nu allengs zich meer en meer in het rond te verfpreiden, en weldra was dit gansch tooneel geheel met de zwartfte donkerheid omgeven. Dan, voor den Hertog , die door eene geweldige en onftuimige drift voordgezweept werd, fcheen dit van weinig aenbelang. En alhoewel hij wist, dat de wildernisfen van Sicilië zeer dikwijls door geheele benden van ftruikroovers onveilig gemaekt werden, was hij, fteunende op het getal der zijnen egter geenzins bedugt, om door hun aengevallen te worden. Dan, ten aenzien van zijn gevolg was dit geheel anders, daer veelen van hun, naer mate de duisternis toenam, zoodanige aendoeningen van fchrik en ongerustheid gevoelden, welke aen hunnen moed zeer weinig eer deden; terwijl zij bij elk boschje ontzet om zich heenzagen, en zich verbeelden , dat 'er een roover agter het zelve verfcholen lag. Zij tragtten den Hertog dus van het voornemen,  van de MARQUIZIN van MAZZINI. zit, men, om verder te gaen, aftebrengen, daer zij hem voorftelden hoe weinig zekerheid zij hadden van den rechten weg ingeflagen te hebben, terwijl zij hem poogden overtehalen, om naer de vlakte terugtekeeren. Dan deze, die zeer opmerkzaem geweest was in het waernemen van de koers, welke de vlugtelingen gehouden hadden, toen hij hen uit het oog verloor, en niet ligt omtezetten was, bragt hen weldra tot zwijgen. Zij zetten hunnen togt dus voörd, zonder dat hun iemand tegenkwam. Dan, nu verrees de maen, en vertoonde hun het tooneel, dat hen omringde, flegts half verlicht en in fchaduweu verborgen. Hier lag een fchetneragtig verfchiet voor hun in eene onmetelijke ruimte uitgebreid, doch geene enkele wooning vertoonde 'er zich aen hun gezigt. Zij hadden nu het fpoor van hunne ontvlugten ganfchelijk verloren, en bevonden zich verdoold in een gansch onbewoonde ftreek. Alles wat hun dus overbleef, was zich uit dezen hagchelijken toefland te redden, terwijl zij dus elk oogenblik oplettend luisterden, of zij niet eenig geluid vernemen konden, het welk hun het verblijf van eenig mensch verraden mogt. Zij luisterden egter te vergeefsch; de nacht heerschte allerwegen met eene onafgebroken ftilte, alleen de wind brak die bij wijlen af, daer deze met een luid gehuil van tusfehen het gebergte loeide. Terwijl zij dus in een diep ftilzwijgen vpordreden, ontdekten zij van verre een licht, dat van tusfehen de rotfen ftraelde. De Hertog ftond nu in twijfel, of hij het zelve zou naderen, nagrdien het waer- fchij-  220 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS fchijnelijk was, dat hier eene bende flruikroovers zouden huisvesten, naerdien 'er een gerugt verfpreid was dat dit gebergte allerwegen door dezelve bewoond werd. Dan, daer hij nog befluiteloos Hond , verdween dit fchijnzel, doch hij was flegts maer weinig fchreden voordgegaen, toen het reeds wederom gezien werd. En nu bemerkte hij, dat het uit den mond van een fpelonk voordkwam, en eenen helderen glans over de hangende rotfen en het kreupelbosch in het rond verfpreidde. Hij fleeg dus af en gevolgd door twee van zijn bedienden, terwijl hij de overigen op eenigen afftand agterliet, begaf hij zich zeer fnel doch bijkans onhoorbaer naer deze grot. Toen hij dezelve naderkwam, hoorde hij verfcheiden menfchen, die een zeer luid gejuich aenhieven. Dan, op eens bedaerde dit gedruis, en hij vernam de volgende woorden die door eene heldere mannenltem gezongen werden. EEN LIED. Dat nu 't fap der druiven vloeië, Dat Lyceus beker Aroom, Dat elks blik van blijdfchap gloeic, Dat de wijn de zorgen toom. Ja, dat weelde, dat vervoering Ieders vrolijk hart beheer', Dat elk met de zoetite ontroering Bacchus en de vriendfchap eer'. Dus  . van de MARQUIZIN van MAZZINI. 221 Dusfchêrts men, en dans men, dus ken men geen druk, Hoe vrolijk en lugtig zwoegt thands niet elks hart! Dat zuiver genoegen ons drinkend verrukk', En matige wijzen uw feest-vreugde tart'. De laetfte Strophe van dit gezang werd door de ganfche bende met een luid gejuich verfcheiden reizen herhaeld De Hertog luisterde hier naer met verbaesdheid. Zulk eene gezellige vrolijkheid had, te midden dezer akelige woestheid der natuur, meer het voorkomen van eene betovering, dan wel van eene wezenlijke gebeurdtenis. Hij zou'geen de allerminfte zwarigheid gemaekt hebben, om dezen eene bende roovers te noemen, zo niet de keurigheid der uitdrukkingen van dit gezang zoodanig geweest ware, dat deze aen zulke lieden geenzins konde eigen geoordeeld worden. Nu kon hij het ganfche hol genoegzaem befchouwen ; dan, op het zelfde oogenblik, dat hem in zijne eerfte meening bevestigde, vermeerderde ook tevens zijne verwondering. Hij ontdekte bij het fchijnzel eene meenigte van flruikroovers, die in het agterfte der fpelonk rondom een tafel, uit de rots zelve gehouwen, waren neergezeten. De disch was rijkelijk met fpijzen voorzien, en zij vergastten zich met den grootften fmaek en de hartelijkfle vreugde. Het gelaet dezer lieden vertoonde een allerzonderlingfle mengeling van fleren moed en gezelligheid; zoo dat de Hertog zich bijkans verbeeldde in dezen hoop van flruikroovers een drom der Romeinen in de allervroegfte tijdperken van hunnen ftaet, eer nog de we-  222 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS wetenfchappen hen befchaefd , of de weelde hen ontzenuwd hadden, werkelijk te befchouwen. Dan, 'er werd hem flegts weinig tijds tot nadenken overgelaten het bezef van het gevaer, waerin hij zich bevond, raedde hem dit oord te ontvlugten, terwijl hem dit nog mogelijk was. Toen hij zich dus omkeerde, met oogmerk, om te vertrekken, ontdekte hij twee gezadelde paerden, die daer omflreeks gingen grazen. Terftond kwam de gedagten in hem op dat die waerfchijnelijk aen Julia en haren reisgenoot zouden toebehoord hebben. Hij ftond dus in twijfel, wat te doen, doch befloot ten laetflen hier nog een poos te blijven ftaen, en het gefprek der roovers aentehooren, wijl hij zich vleide, wel het een of ander te zullen vernemen , dat hem uit deze onzekerheid redden zou. Zij praetten een ganfche wijl op een zeer vrolijken en lugtigen toon, en verhaelden elkander onder veelvuldige uitroepen verfcheiden van hunne daden. Zij befchreven te gelijk het gehouden gedrag van verfcheiden lieden, die zij uitgefchud hadden, op de fpotagtigfte doch tevens op eene ruwe wijze, terwijl het hol geduurig van hun luid gelach en toejuichingen weêrgalmde. En dus gingen zij nog eenigen tijd met hunne luidrugtige vreugde voord, tot eindelijk een van hun op den flegten buit dien zij op hunnen laetften togt gemaekt hadden, begon te vloeken, terwijl hij egter tevens de fchoonheid van zekere Dame niet weinig roemde; en nu fpraken zij allen met een veel zagter ftem, en fchenen hier over, als van eene zaek te fpreken, waerin zij het ui-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 223 üiterde belang fielden. En nu werden de driften van den Hertog gaende: hij twijfelde thands niet langer, of het was Julia waer over hun gefprek liep. In zijne eerde oplopendheid trok hij zijn degen.' dan, bedenkende hoe groot het getal van zijne tegendanders ware, beteugelde hij zijne woede. Hij trad dus van de grot terug, om zijn gevolg te roepen, toen juist het licht, het welk het vuur van zich verfpreidde, op zijnen kling viel en in het oog van een der roovers flikkerde. Deze vloog dus op, en daer zijne makkers oogenblikkelijk mede met verbaesdheid oprezen, ontdekten zij den Hertog. Met een luidrugtig gefchreeuw liepen zij nu naer den ingang van de grot. De Hertog deed eene poging om hen te ontkomen en zich bij zijn gevolg te voegen; doch daer zich twee der bende oogenblikkelijk op de paerden wierpen , die daer omtrent weidden , hadden zij hem weldra ingehaeld, en hem gegrepen. Zijne kleding en voorkomen ontdekte hun, dat hij een man van aenzien zijn moest, en daer zij zich in het vooruitzigt van een rijken buit bereids verheugden, dwongen zij hem, om met hun in het hol te gaen. Hier zaten hunne makkers op hunne komst te wagten: dan, hoedanig was niet de ontroering van den Hertog, toen hij in het opperhoofd van deze rooverbende zijnen eigen zoon ontdekte, die om de ondragelijke hardheid van zijnen vader te ontgaen, reeds verfcheiden jaren geleden, van zijn kasteel ontvlugt was, en waervan men vervolgends niets meer vernomen had. Deze had zich aen het hoofd van eene bende roovers geplaetst, en verrukt, doorliet fmaken eener vrij-  224 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS vrijheid, welke hij te voren nog nimmer gekend had, en, terwijl het gezag, dat zijn tegenwoordige (rand hem aenbood, hem te gelijk niet weinig ftreelde, begon hij zulk een fmaek in dit woest en ongebonden leven te vinden, dat hij het vaste befluit nam het zelve niet vaerwel te zeggen, tot de dood in het einde die banden zou verbreken, waermede de natuur hem aen zulk een gewelddadigen vader had verbonden. Dan, deze gebeurdtenis fcheen veel te verre af te zijn, dan dat hij daer nog aen denken kon. En, zo dit eens gebeuren mogt, had hij geen twijfel ,' of het zou hem niet moeilijk vallen, om zich weder in zijnen voorigen rang te plaetfen, zonder dat dit alles ontdekt werd; of anders wilde hij zijn voorgaend gedrag als eene losheid van de jeugd doen aenmerken, terwijl eenige edelmoedige daden, door hem bedreven, genoegzaem zouden zijn, om voor dezelve zeer ligtelijk verfchooning te vinden. Buiten dien wist hij, dat vermogen hem dan zeer verre boven alle berisping verheffen zou, vooral in een gewest, waer het volk aen eene blinde gehoorzaemheid gewoon, niet ligt het gedrag der Edelen met een opmerkzaem oog durfde befchouwen. Niettemin was het gevoel het welk hem bij de eerfte ontdekking van zijnen vader trof, gewis niet aengenaem: dan, daer hij den Hertog als zoodanig vóórhelde, beveiligde hij hem voor alle verdere mishandelingen. Dan, wat den Hertog betreft, wiens hart geheel en al onvatbaer was voor alle gewaerwordingen van tederheid, bij dezen nam de gramfchap weldra de plaets  van de MARQÜIZIN van MAZZim, &z| phets der vaderlijke genegenheid in. Zijn trots1 wal de eenige bartstogt, welke door deze ontdekking in beweging gèbragt werd: en hij had de onbezonnenheid om zijne gramfchap in de hévigfte verwijcingen te laten uitbarilènj De roovers, verbitterd door den hoon aen hunne orde aengedaen, dreigden hem op het oogenblik voor zijne roekeloosheid te zullen taffen; en 'er werd al het gezag van Riecardo toe vereischt om hen daer van terugfehouden. Dan, alle de bedreigingen en ook de fmekimreii, welke de Hertog aenwcndde om hem van zijne tegenwoordige levenswijze aftebrengen, waren even vrugteloos. Gerust op zijne fterkte belagehte Riecardo de eerden, en bleef voor de laetften geheel ongevoelig; zoo dat zijn vader zich genoodzaekt* zag van deze onderneming aftezien. Niettemin verweet de Hertog zijnen zoon zeer ftout en in de fterkfte bewoordingen , dat hij eene Dame en een Edelman . van zijne kennis uitgeplunderd had en verborgen hield, terwijl hij Julia tevens op het allernaeuwkeunVfte befchreef, en voor hare ioslating aenzienelijke fbmmen aenbood. Riecardo ontkende het, waerdoor de Hertog zoo zeer geftoord werd, dat hij andefmael den degen trok, met oogmerk, om zijn zoon daermede te doorftoten. Doch zijn arm werd dra door de roovers, die om hem henen ftonden, vastgehouden, terwijl dezen hun zijdgeweer half uit de fchede getogen hadden en dus eene dreigende, befluitelooze houding vertoonden. Het leven van den vader hing nu van de uitfpraek van den zoon volkomen ai. Riecardo hief zijne kling op, doch liet dezelve terIV' D£EL- P ftond  226 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS ftond weder zinken en wendde zich weg; de rover* ftaken op en traden dus terug. En nu zwoer Riecardo op het plegtigst, dat hij van de gezegde lieden niets vernomen had, waerdoor de Hertog zich in het einde liet overtuigen, de grot verliet en zich weder bij de zijnen voegde. Dan, nu waren alle zijne onftuimige hartstogten op eenmael door de ontdekking van zijnen zoon in zulke afzigtige en rampzalige omftandigheden op het vreezelijkst in beweging gebragt. Dan, zijn hoogmoed, veeleer dan zijn deugd, voelde zich hierdoor beledigd; en daer hij hem thands dood wenschte, gcfchiedde dit alleen dewijl hij zich als dan voor allen hoon beveiligd zoude geacht hebben, en niet omdat hij over de laegheid van zijn bedrijf zich zeiven veröntwaerdigd voelde. Dan, om hem van deze levenswijze terugtebrengen , hiertoe zag hij geene mogelijkheid; want dit door geweld te beproeven, zou de allergrootfte roekeloosheid geweest zijn, dewijl zijn gevolg, offchoon het vrij talrijk ware, te weinig bedrevenheid in den wapenhandel bezat, en zij dus voorzeker de flagtöffers dezer welgeoefende en magtige bende zouden geweest zijn. Dus in de grootfte ontroering en ten prooi aen eene menigte van tegenftrijdige hartstogten, zette zij zijnen togt voord; en daer 'er nu geene mogelijkheid meer was, om Julia verder natefpooren, zogt hij alleenelijk naer een verblijfplaets, ten einde dezen nacht een weinig te kunnen uitrusten en eenige verkwikkingen te mogen erlangen. Dan, ook hier toe deed zich geen de allerminfte grond van hoop op. . HOOFD-  Van de MARQUIZ1N van MAZZINI. HOOFDSTUK V. TVT L^iü begon de ftorm al meer en meel- oDtéfleken. De onftuimige winden loeiden tusfehen het gebergte en verfpreidde allerwegen eene guure koude in het rond. De wolken dreven met een geweldigen vaert over den fchijf der maen; zoo dat de Hertog en zijn gevolg hierdoor niet zelden geheel met de akeligfte duisternis omgeven waren. Dus hadden zij reeds verfcheiden uuren zwijgend en neérflagtig hunnen weg voordgezet, en vonden zich geheel in deze wildernis verdwaeld, toen het geluid der klok van een klooster, het teeken tot het gebed, dat men daer te middernacht gewoon is te houden, op het onverwagtst hunne ooren trof. Op dit geluid fchenen zij van nieuws in het leven terugtekeeren, en tragtten zich naer het zelve te rigten; doch zij waren flegts weinige fchreden voordgegaen , toen, de wind dezen klank van hun afkeerende, zij het weldra niet meer vernamen, en dus aen hunne onzekere gistingen geheel werden overgelaten. Dus hadden zij een poos het pad gevolgd, dat •naer hunne mening hen naer de plaets hunner begeerte leiden moest, toen zij andermael het gelui hoorden , en daerdoor te gelijk ontwaer werden, dat zij een verkeerden weg ingeflagen hadden» Na dus nog een geruimen tijd omgezworven te hebben, kwamen zij eindelijk, niet zonder vee! .P a moei-  9.1% DE BOUWVAL, or GESCHIEDENIS moeite, aen de poort van dit verbazend groot eiï fomber gebouw. Het luien had een einde genomen, en eene akelige ftilte heerschte rondom hen henen. Bij het licht der maen, dat thands van tusfehen de verdeelde wolken op hen nederdaelde, waren zij in ftaet zeer duidelijk te ontdekken, dat dit indedaed het klooster was, waernaer zij gezogt hadden, en de Hertog zelve klopte aen, zoo hard hij kon. Het leed eenigen tijd, en 'er kwam niemand te voorfchijn; hij klopte dus nog eens. Nu hoorde men iemand komen, de poort werd opengedaen, cn eene fchrale, huiverende gedaente kwam te voorfchijn. De Hertog verzogt om huisvesting, doch het werd hem geweigerd, terwijl men hem tevens een zigtbare ontevredenheid betoonde, wijl hij dus de rust van het klooster ftoorde, en dat wel op een tijd , die aen het gebed geheiligd was. Hierop maekte hij zich zeiven bekend, en verzogt den Monnik, dat hij zijn Prior zeggen wilde, dat hij niets anders verzogt, dan om hier flegts een weinig te mogen uitrusten. Dan, deze Geestelijke bedugt voor dc misleiding, en vreezende dat zij flruikroovers waren, bleef dit hardnekkig weigeren, terwijl hij nogmaels zeide, dat zijne broederen in het gebed waren; en dus had hij bijkans de poort weder toegefloten, toen de Hertog, dien de honger en vermoeidheid nu wanhopig maekte, tegen hem indrong en dus binnen kwam. Hij was nu bepaeld, om zich zelve naer den Prior te begeven, en had dus flegts nog eenige weinige fchreden gedaen, toen een luid gelach en eene druifchende vreugde hem naer de plaets  van de MARQUIZ1N van MAZZINI. 220 plaets lokten, van waer dit gedruis kwam. Dit bragt hem langs verfcheiden omwegen aen eene deur, door welker reten hij een licht ontdekte. Hier ftond hij eenige oogenblikken ftil, en hoorde een wild gefchater van vrolijkheid en gezang. Dit deed hem verbaesd ftaen, zoo dat hij moeite had zijne eigen zinnen te gelooven. Hij opende dus het vertrek, dat ruim en we! verlicht was, en waer hij een gezelfchap van Monniken , alle in hunne ordensklederen , rondom een tafel, welke rijkelijk met vrugten en wijn voorzien was, ontwaer werd. De Prior, dien hij aen zijn gewaed terftond onderkende, zat boven aen. Deze hield een pokael in zijne hand, en fchreeuwde: s, Vreugde en vrolijkheid," toen juist de Hertog binnentrad. Zijne verfchijning veröorzaekte eene algemeene ontfteltenis $ dat gedeelte van het gezelfchap het welk nog het minfte door den wijn bevangen was, ftond oogenblikkelijk van hunne plaetfen op; de Prior zette zijn pokael neder en deed zijn best, om een ernsthaftig gelaet te vertoonen, het welk hem egter bij zijne verw , welke van den drank niet weinig verhoogd was, gansch niet gelukken wilde. Hij berispte het gedrag van den Hertog, doch op den ftamelenden toon van iemand die te veel aen Bacchus geofferd had, welke redenvoering egter telkens door hikken, het teken van een rijkelijk gevulde maeg, werd afgebroken. Nu ontdekte de Hertog, wie hij was, in welke omftandigheden hij zich bevond, en verzogt voor dezen nacht om huisvesting voor zich en voor zijn volk. Zoodra P3 do  C3Q DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS cle Prior den rang van zijnen gast vernam, veranderde zijn ftren<; gelaet in eenen glimlach, en hij werd met vreugde welkom geheeten ; terwijl de Prior hem bij de hand nam en naest zich nederzette. Straks was de tafel met eenen goeden voorraed van allerlei fpijzen overladen , en 'er werd bevel gegeven, dat des Hertogs gevolg moest binnen gelaten en voor het zelve behoorlijk gezorgd worden. Men vergastte hem intusfehen op eene menigte van de lijnde wijnen, tot dat hij door deze gastvrijheid der Monniken ten laetften in een zeer vrolijken luim gebragt, zich naer de kamer begaf welke hem werd aengewezen, terwijl hij den Prior in eenen toeftand liet, die alle pligtplegingen overbodig maekte. Des morgens vertrok hij, zeer wel te vreden over de buigzaemheid d ir Kloosterlingen ten aenzien van de regelen hunner orde. Men had hem gezegd dat het zekerst betoon van dankbaerheid aen het Opperwezen in de genieting van het goede bedond; en nu bleek hem duidelijk dat men binnen de muuren van een Siciliaensch klooster deze zedeleer even goed wist uitteöefenen, als te prediken. Doch nu wist hij niet wat weg te nemen, naerdien hij geen het minfte fpoor meer had, om hem naer het voorwerp zijner navorfchingen te leiden; dan, zijne hoop begon weder te herleven, en zette hem aen, om nog zoo fpoedig van zijne onderneming niet aftezien. Hij bevond zich niet verre van de kusten toen het hem te binnen fchoot, dat zijne vlugtelingen zich welligt naer dien kant zouden heen begeven hebben, met oogmerk, om naet Italië over te  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 2-!i ie Heken. Dus nam hij het befluit om zich naer het ftrand te fpoeden, en zijne reis langs het zelve voordtezetten. Aen het eerfte huis, waer hij ftil hield, om het middagmael te houden, ontdekte hij dat twee lieden, zoodanig als hij dezelve befchreef, omtrent een uur geleden, daer geweest waren, doch zich met allen fpoed weder verder voordgemaekt hadden. Zij waren naer de zee gelheld, en nu verbeeldde de Hertog zich voor gewis, dat zij het oogmerk hadden om fcheep te gaen. Hij wagtte dus niet tot hij van de fpijzen, voor hem gereed gemaekt, genoeg gegeten had, maer fteeg oogenblikkelijk weer te paerd, om hen, die hij zogt, agterna tejagen. Hij vraegde vervolgends nog den een en anderen, dien hij tegenkwam, en kreeg een voldoend andwoord; doch ten laetften geraekte hij egter weder in de vorige onzekerheid en vervolgde dus geduurende verfcheiden uuren eenen weg, dien het geval, veel eer dan eene beraden keus, hem had^doen inflaen. En nu maekte het vallen van den avond hem andermael verlegen, en deed hem alle hoop verliezen. De duisternis begon door dikke en donkere wolken, welke van den gezigtiïnder oprezen, hoe langs hoe zwarter te worden, en een Hatelijk gedruis, het welk de lugt vervulde, fcheen een aennaderend onweder aentekondigen. Reeds rolde de donder op eenen verren affland, en de dampen ftapelden zich allengs meer en meer opé'en. De Hertog en zijn gevolg bevonden zich op eene geheel eenzame p 4 en  P32 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS en vrcezelijke heide, waer zij alömme vergeefsch naer eene wijkplaets zogten, terwijl zij allerwegen niets anders, dan het zelfde verlaten en akelig tooneel ontdekten. Zij reden niettemin, zoo fnel als hunne paerden maer immer konden; toen eindelijk een van het gevolg de fpitze van een groot doch onbewoond gebouw ontdekte, werwaerd zij ziqh dan dadelijk ook heen begaven. Niettemin werden zij door het onweder overvallen, en eer zij in ftaet waren, om dit verblijf te bereiken, berstte 'er een donderdag boven hun hoofd uit, waervau de aercle fcheen te daveren. En nu bevonden zij zich in een ruim doch vervallen gebouw, het welk geheel verlaten fcheen en reeds dreigde inteftorten. Het geheel had egter een zeer grootsch' voorkomen , het welk bij alles wat het zelve omringde, niet weinig afdak, en den Hertog piet weinig deed verwonderd daen, hoewel hij den cigenaer daervan in zijne handelwijs, van het niet meer te bewoonen, ten hoogden billijkte, daer tog dat oord hem niets anders dan zwijgende wildernisfen vertoonen kon. ïlet onweder nam nog geduurig toe met zulk een geweld, dat het fcheen te voorfpellen, dat de Hertog genoodzaekt zou zijn, om het overige van den nacht hier te moeten doorbrengen. De zael, waer van hij met zijn gevolg bezit genomen had, toonde niets dan de allerduidelijkfle blijken van verval, eu van den verlaten toedand waerin zij zich reeds ee«i geruimen tijd' bevonden had. De marmeren vloer was op verfcheiden plactfen geheel in dukken: de wan-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 23s wanden waren afgekalkt, en rondom de hooge doch gebroken vensterramen wapperde het lange gras. Zijne nieuwsgierigheid fpoorde hem aen om het binnenfte gedeelte van deze fchuilplaets eens wat naeuwkeuriger te doorzoeken. Hij begaf zich dus uit de zael en kwam in een gang, die hem naer een afgelegen hoek van het gebouw leidde. Hier zwierf hij door de woeste en uitgeftrekte vertrekken, In fombere gepeinzen gansch verzonken, en dikwijls ftond hij verwonderd ftil, om de overblijfzels der verzwonden grootheid opmerkzaem te betragten, Het gebouw was onregelmatig en uitgeftrekt; weldra vond hij zich dus in verfcheiden kronkelingen als in eenen doolhof, geheel verward. Hoe meer hij zich beijverde, om weder den rechten weg te vinden, hoe verder hij daer van af geraekte, tot hij ten laetften aen een deur kwam, welke,'zoo als hij geloofde, hem naer de zael zou voeren, welke hij te voren verlaten had. Toen hij dezelve geopend had, ontdekte hij bij het fchemerend maenlicht een ruime plaets, waeromtrent hij niet durfde beflisfen, of zij naer de gaenderij van een klooster naer een kapel, of naer een zael het meest geleek! Hier had hij een zeer uitgeftrekt verfchiet door veelvuldige gewelfde boogen , en eindigde in eene ijzeren poort, wac-rdoor hij het gezigt op het open veld kreeg. De blikfem flikkerde nog al geftadig zonder eenigp tusfchenpoozingen met een bfaeuwagtig licht rondo» hem heen, die te gelijk met den donder, die telken? P 5 dm  -34 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS den hemel fcheen te fcheuren, en het akelig gezigt, het welk dit oord, waer hij zich bevond, hem opleverde, den Hertog zulk eene ijzing aenjaegden, dat hij, bijna zonder het te weten, zijn volk riep. Doch niets dan de nagalm, die zijne Hem met een akelig geluid, herhaelde reizen, nabaeuwde, terwijl het eindelijk op eenen verren afftand verdween, was al het andwoord dat hij op zijn geroep ontving, en daer de maen nu ganfchelijk met zwarte wolken omgeven werd, bevond hij zich op eenmael in de ijzelijkfte duisternis. Hij riep dus andermael, met een veel luider Item, en hoorde eindelijk eenige lieden, die hem naderden. En nu was hij weldra van zijne vrees verlost, dewijl het zijn volk was, dat toe kwam fchieten. Nu loeiden de donderdagen allerverfchrikkelijkst, terwijl de zwaveldampen, waermeê de ganfche lugt vervuld fcheen, en de onophoudelijke blikfemftralen , het lang aenhouden van het onweder voorfpelden. De Hertog poogde zich dus in de onaengename noodzakelijkheid, van hier den nacht doortcbrengen, zoo goed hij kon, te troosten, en gaf bevel, om op de plaets waer hij zich bevond, een vuur aenteleggen. Niet zonder veel moeite werd dit volvoerd; en nu ftrekte hij zich op de fteenen voor het zelve uit, en wilde zich reeds fchikken, om de matigheid, waervan hij bij de Monnikken zoo weinig werks gemaekt had, in acht te nemen. Dan, tot zijne groote vreugde hadden zijne bedienden, die verder vooruit zagen dan hij zelve, geen zwarigheid gemaekt, om een goeden voorraed van levensmiddelen ,  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 235 len, dien men hun in het klooster aengeboden had, op reis mede te nemen, en dezen bragten zij nu te voorfchijn. Men zette hem dezelve voor, en nadat de Hertog zich daer mede een weinig verkwikt had, liet hij het overige aen zijn gevolg. Hij gebood hun nu om beurtelings aen den ingang van dit gebouw de wagt te houden, rolde zich geheel in zijnen mantel, en begaf zich vervolgends ter ruste. Het overige van den nacht liep middelerwijl voorbij zonder de allerminfte ftoorenis, en de morgen verfcheen met eenen nieuwen glans, die al het gefchapene verheugde. De lugt was helder en ganfchelijk zonder wolken; en zelfs deze woeste heide, verfrischt door den gevallen regen, verfpreidde eenen liefelijken geur in h*t ronde, die op de morgenkoeltjes hun te gemoete ftroomde. De Hertog verliet thands dit verblijf, hij voelde als het ware een nieuw leven, het welk deze fchoone morgenftond in al zijne aderen vloeien deed, en dus vervolgde hij zijnen togt. Hij was egter'niet in ftaet eenige verdere berigten van zijne gevlugten intewinnen. Omtrent negen uuren vond hij zich zeiven in een allerbekoorelijkfte en romanesque land, ftreek. Hij beklom dus den top van eenen eenzamen rotzigen heuvel, en hier rustte hij een weinig uit, om zijn oog over het betoverend verfchiet, dat voor hem lag, te laten weiden. Een half omfchaduwde en afgezonderde vallei, rondom van hooge rotzen omgeven, vertoonde zich hier voor zijn gezigt. In het midden derzelve ontdekte hij een meir, op welks doorfchijnende oppervlakte de over-  «36 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS overhangende hoogten gemneld werden, met alle hare veelverwige fchakeringen van het bekoorlijkst groen. Dan, weldra werd zijne oplettendheid van de levenlooze natuur afgetrokken, en op belangrijker voorwerpen bepaeld. Hij zag twee menfchen, die hij terftond herkende dezelfde te zijn , die hij te voren op de vlakte vervolgd had. Zij zaten aen den boord van het mcir, in het lommer van eenige hooge boomen, aen den voet van eene rots, en fchenen hunnen maeltijd, die voor hun op het gras uitgefpreid lag, te houden, Twee paerden weidden, niet verre van hun af. In een dcrzelven ontdekte de Hertog nu duidelijk de geftalte en houding van Julia, en zijn hart klopte hevig op dit gezigt. Zij zaten met den rug naer den heuvel, waerop de Hertog zich bevond, zoo dat hij hen befchouwen kon-, zonder dat zij hem ontwaer werden. Zij zouden volkomen in zijne magt geweest zijn: de eenige zwarigheid was flegts, hoe van de rotzen nedertedalen, daer derzelver verbazende hoogte en brokkelige fteilte dit fcheen onmogelijk te maken, liij bezag deze met een oplettend oog, en vond in het einde aen het eene uiterfte een foort van een kronkelend voetpad. Hij ging dus langs het zelve naer beneden; eenigen van zijn volk deden het zelfde, volgden hunnen Meester en fpoedden zich zoo zagt, als immer mogelijk ware, ten einde zij door het maken van gerugt zich zelve niet mogten verraden. Doch zoodra waren zij niet beneden gekomen, of de Dame had hen bemerkt, deze vlugtte tusfehen de rotzen en werd terftond door het volk van den Her-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 237 Hertog agtervolgd. De Heer, die haer verzelde, had geen rijd, om het te ontkomen, bij trok dus den degen , en verdedigde zich zelvcn tegen de woedende aenvallen van den Hertog. Het gevegt werd van beide zijden met zeer vee! drift en behendigheid gaende gehouden, tot eindelijk de Hertog door zijnen beftrijder getroffen werd en ter aerde zeeg. De Edelman, die het poogde te outvlugten, werd door de bedienden van den Hertog gegrepen, terwijl een ander deel derzelven met de voordvlugtige Schoone te voorfchijn kwam. Dan, hoe groot was niet de fpijt en woede van den Hertog, toeö hij in deze een geheel ander meisje zag, dan dat, waernaer hij zogt. De verbaesdheid was wederzijds even groot; doch de gewacrwordingen, welke deze onderfcheiden perfonen thands vervulden, verfcheelden niet weinig van elkander. Bij den Hertog fteeg de verwondering uit aenmerking van den tegenfland, dien hij ontmoet had, nog veel hooger, en werd door zijne ondergane teleurftelling niet weinig verbitterd; doch bij deze jonge Dame werd die veraengenaemd, door de vreugde van zich op het onverwagtst wederom in vrijheid te bevinden. Deze Dame was de jongfte dogter van eenen Siciliaenfchen Edelman, wiens gierigheid of bekrompen omftandigheden hem aengezet hadden, om haer tot het kloosterleven te beftemrnen. Doch om dit lot, dat reeds op haer wagtte, te ontgaen, had zij met haren minnacr, dien zij reeds lang te voren haer hand gefchonken had, de vlugt genomen; daer het  233 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS het eenigfte gebrek van dezen geliefden, volgends het oordeel van den vader, in eene minaenzienelijke geboorte beftond. Thands waren zij op weg naer de kusten, van waer zij befloten hadden zich naer Italië te begeven, ten einde de gelofte, welke hunne harten reeds lang gedaen hadden, door eenen Priester te doen verzegelen. Hier was het, waer zich de naeste bloedverwanten van den jongen Edelman bevonden, en waer hij verwagtte een fchuilplaets te zullen vinden. De Hertog, die niet zwaer gekwetst was, liet hen, nadat zijne eerfte woede een weinig bedaerd Was, dus gewillig vertrekken: terwijl deze gelieven, dus ganfchelijk van hunne vrees ontheven , met vreugde hunnen weg vervoorderden, en hunnen vervolger aen het verdriet van eene nederlage ontvangen en zich vrugtelooze moeite gegeven te hebben, geheel en al ten prooi lieten. Deze was nu ook te paerd geftegen, en na alvoorens twee zijner bedienden vooruitgezonden te hebben , om ergends eene wooning optezoeken, waer men hem de nodige hulp kon toebrengen, vervolgde hij langzaem zijnen weg, met oogmerk, om naer het kasteel van Mazzini terugtekeeren. Het duurde egter niet lang, of 'er fchoot hem iets te binnen, het welk hem in de eerfte verwarring , welke de teleurftelling bij hem veroorzaekt had, geheel ontftipt was, doch niettemin op dé hoop waermede hij zich welligt nog vleien kon, zoo groot een invloed had, dat het hem andermael befluiteloos maekte, en hij niet wist, wat te moeten  van de MARQUIZ1N van MAZZINI. 239 ten doen. Hij bedagt, dat alhoewel deze dezelfde vlugtelingen waren, die hij over de vlakte nagezet had, zij egter welligt geenzins dezelfden zouden zijn , die zich te voren in de bewuste hut verfcholen, en het dus niettemin mogelijk was, dat her Julia zelve ware, welke hij in het eerst op het fpoor had. Deze bedenking maekte zijne hoop van nieuws levendig, welke egter weldra weder geheel en rl verdween, toen hij begreep, dat de cenigflen die deze twijfeling hadden kunnen ophelderen, reeds zoo ver vooruit waren, dat het niet wel mogelijk was hen weder intehaleu. Julia dus nog langer te vervolgen, zonder eenige de minfte terechtwijzing, waerdoor hij haer had kunnen opfpooren, dit ware eene dwaesheid geweest; zoo dat hij zich gedwongen zag, om even onkundig en met veel minder hoop om haer ooit weder te vinden naer den Marquis weder te keeren, dan hij hem te voren verlaten had. Met moeite bereikte hij nu het dorp, dat zijne bedienden, die vooruitgezonden waren, ontdekt hadden, en hier ontving hij de gewenschte hulp van eenen heelmeester, doch vond zich, uit hoofde zijner onsefteldheid, te gelijk genoodzaekt, om daer te vertoeven. De fmarten, waeraen zijn ziel ten prooi verftrekte, waren middelerwijl niet minder, dan die, welke zijn ligchaem onderging. De onftuimigheid zijner hartstogten , welke hem zoo duidelijk kenmerkte, was nu tot eene hoogte geftegen, welke op zijne gezondheid den fterkften invloed had, en de nadeeligfte gevolgen dreigde. Zijne won-  =4o DE BOUWVAL, ÖF GESCHIEDENIS wonde was door dezen onrustigen toeftand, waerin zich zijne ziel bevond, niet weinig verergerd, en eene koorts, welke weldra hevig werd, bragt zijn leven thands in het uiterite gevaer. HOOFD-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 24r HOOFDSTUK Vh T Xntusfehen fcheen het kasteel van Mazzini bijkans geheel verlaten, en was flegts een verblijf van finarte De verbaesdheid en het ongeduld van den Marquis" ter oorzake van het lang uitblijven van den Hertowerd dagelijks grooter, weshalve hij i„ het einde eenige bedienden naer het woud van Marentino zond ten einde naer den toeftand te vernemen, waerin hi *.ch bevinden mog. En dezen keerden weder met ï'et bengt, dat noch de Hertog zelve, „och Julia "och iemand van het gevolg aldaer te vinden was! Ce Marquis maekte dus hier uit op, dat zijne dogter onderrigt van de aennadering van den Hertode bewuste hut kon verlaten hebben, terwijl hij zich' verder verbeeldde, dat deze laetfte nog bezig zou zijn met haer te vervolgen. Intusfchen was het se. drag van den Marquis, met betrekking tot Ferdinand, die beftendig in zijnen kerker bleef zugten, nog al geflad.g even wreed. Hij vreesde, dat, zoo hij hem losliet deze weldra het verblijf van zijne zuster ontdekken, en door zijn hulp en raed haer in hare 1 ongehoorzaemheid zou ftijven. | Dan Ferdinand bragt zich in de zwijgende eenfeemheid van zijnen kerker nog al geftadig de onlangs gbeur^nheilen te binnen, en hield „iet op dezelve 'telkens, hoewel vrugteloos, van nieuws te betre, h Het herdenken aen Hippolitus en aen de, 'v. Deel. O x moord  =42 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS moord aen dezen gepleegd, vertoonde zich geduurig weder aen zijnen geest, met zulk een geweld, dat hij zich volürekt buiten ftaet vond het zelve van zich te verwijderen. En Julia, eene zuster, welke ren zijn hart zoo dierbaer was, zonder befcherming, zonder eenen eenigen vriend hoe ligt konde deze niet op dit zelfde oogenblik, terwijl hij om haer lot treurde, onder het gewigt van rampen bezwijken, onder het gewigt van rampen, waer voor de menfcheiijkheid terugbeefde. De lugtige ontwerpen , die hij te voren gevormd had, ten aenzien der verecniging van twee gelieven, die beiden met reden zoo onbefchrijvelijk teder van hem bemind werden, deze, gepaerd met alle de genoeglijkheden van het voorgaende, zweefden telkens voor zijne verbeelding, en de glans die hem omgaf, ftrekte tot niets anders, dan om door deze tegenftelling de zwarte duisternis zijner tegenwoordige vooruitzigten nog ijzelijker te doen fchijnen. Niettemin deed 'er zich rasch een geheel nieuwe reden van verbaesdheid voor hem op, en veroorzaekte bij hem eene gewaerwording, welke, alhoewel min grievende, egter niet min vermogend was, om zijne aendagt te bepalen. Op zekeren nacht, dat hij uitgeftrekt in zijnen kerker het voorledene van nieuws overpeinsde, en zijne treurigheid den ruimen teugel vierde, werd de diepe ftilte, welke allerwegen rondom hem heerschte, op eenmael door een zacht doch akelig geluid geftoord. Dan hoorde hij niets, en dan keerde het weder, en fcheen niet anders dan diepe zugteu te zijn, die door eenen lijdenden, wiens hart  v.w de MARQUIZIN van MAZZINI. e.,3 geheel der fmart ten prooi verflrekte, werden uit-boezemd. En de vrees kreeg eindelijk zulk een vermogen op zijnen geest, dat hij in twijfel ftond of du geluid van binnen, of wel buiten zijnen kerker ontftond. Hij zag dus in het rond, doch was uit hoofde der zwarte duistcrnisfe, welke hier heerschte, geheel buiten ftaet, om iets te ontdekken. Terwijl hij dus in de grootfte verbaesdheid toeluisterde, werd dit gerugt met een nog akeliger gekerm herhaeld. De angst bedwelmde nu ganfchelijk zijne zinnen , en overweldigde zijne rede. Hij vloog dus op, en beftoot, om te onderzoeken, of'er zich dadelijk ook iemand anders nog in deze gevangenis bevinden mogt, en voelde dus met zijne handen rondom langs de wanden. Hij ontdekte niets; dan, toen fcrj op een zekere plaets kwam, hoorde hij dit zelfde gerugt dadelijk andermael, maer nog veel duidelijker. Hij riep nu, zoo hard hij kon, en vraegde, of 'er iemand was; doch ontving geen andwoord. Kort daerop was alles flil, zoo dat hij, na nog een poos geluisterd te hebben, zonder iets meer te vernemen, zich wederom nederleide, en eindelijk in flaep viel. Daegs daer aen maekte hij met eenige woorden gewag van hetgeen hij gehoord had, tegen den bedienden, die hem zijn eten bragt, en vraegde hem, of hij de reden hier van ook wist. De knegt fcheen zeer ontfleld, toen hij dit hoorde, doch kon hem niets zeggen, dat hier over het allerminfte licht verfpreiden kon, tot deze hem eindelijk te binnen bragt, dat de kerker aen het zuidelijk gedeelte vair het kasteel grensde. Nu herinnerde Ferdinand zich ^ da-  244 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS dadelijk het ontzettend verhael, dat de Marquis hem met betrekking tot het zelve gedaen had, en maekte nu geene zwarigheid meer, om te gelooven, dat het gejammer, dat hij gehoord had, door den ontrusten geest van den vermoorden Della Campo zou veroorzaekt zijn. Op deze gedagte rilde eene kille huivering door alle zijne leden: doch hij herinnerde zich zijnen eed, en zweeg. Zijn moed bezweek egter, toen hij zich voorftelde, dat hij den volgenden nacht wederom geheel alleen in zijnen kerker zou moeten doorbrengen; terwijl hij waerfchijnelijk van ontzetting levenloos ter aerde zinken zou, indien het gebeuren mogt, dat deze verftoorde fchim zich eens aen zijn gezigt vertoonde. De ziel van Ferdinand was verre boven het gemeen vooroordeel , en het ftikziend bijgeloof verheven; dan, in het tegenwoordige geval liepen 'er zoo vele omftandigheden zamen , welke alle hierop rechtftreeks betrekking hadden , dat men in weêrwil van de grootfte fterkte van ziel genoodzaekt werd te gelooven , dat hier iets ongemeens moest plaets hebben. Zelve had hij een naer en akelig geluid in het zuidelijke gedeelte van het flot gehoord: zijn vader had hem een ijzelijk geheim medegedeeld, een geheim, aen de bewaring van het welke niet flegts zijne eer, maer zelfs zijn leven hing. De Marquis had hein tevens bekend, dat hij zelve eene verfchijning gezien had, waeraen hij nimmer dan met ontzetting denken kon, en welke de rede was, dat hij dezen vleugel van het kasteel niet meer bewoonde. Alle deze bedenkingen vervulden de ziel van Ferdinand. met  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 245 met gistingen, welke zoo waerfchijnlijk werden, dat -hij zich buiten ftaet bevond, om daer aen den nodigen tegenftand te bieden. Hij kon dus niet meer twijfelen, of de fchim van dezen verflagenen waerde werkelijk nog op aerde om, en riep wrake uit over het geflacht van zijnen moorder. Dit denkbeeld vervulde hem met zulk eenen angst, dat geen ligchamelijk wezen dien ooit bij hem had . kunnen doen ontftaen; weshalve hij befloot, om Peter, ware het mogelijk te overreden, om den nacht met hem in zijne gevangenis doortebrengen. De onkrenkbare trouw van dezen bedienden zwigtte ook in het einde dadelijk voor het dringen van Ferdinand, hoe zeer geene omkoping vermogend wezen mogt, om het ongenoegen van den Marquis op zichtte laden, door zijnen gevangenen te laten ontfnappen. Ferdinand bragt nu den dag in een reikhalzend verlangen door, en de komfte van den nacht voerde Peter naer de gevangenis. Zijne zugt voor zijnen jongen Meester ftelde hem bloot aen een gevaer, waeraen hij nog niet eens gedagt had, Hoe ligt, terwijl hij zich alleen met zijnen gevangenen in den kerker bevond, had deze hem kunnen overmeesteren, en kunnen agterlaten om met zijn leven de woede van den Marquis te bevredigen. Dan, hiertoe bezat Ferdinand een veel te edele denkwijze: want alhoewel hij dit zeer duidelijk inzag, achtte hij het beneden zich, om eenen onfchuldigen zijnen ondergang te berokkenen, en verfoeide zelfs dit denkbeeld. - Dan Peter, wiens genegenheid voor Ferdinand grooter was dan zijn moed, fidderde van angst, naer Q 3 ma-  S46 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS mate het uur, waerop men het gekerm den vorigen nacht gehoord had, nader kwam. Hij verhaelde dus ook aen Ferdinand eene menigte van omftandigheden , welke alle flegts in de verhitte verbeelding van zijne kameraden haer beflaen hadden, doch niettemin als wezenlijke gebeurtcnisfen en de volkomen waerheid door hen allen geloofd werden. Onder dezen vergat hij ook niet, om van het licht en de gedacnte te fpreken, welke gezien was, terwijl dezelve uit den zuidelijken toren te voorfchijn kwam, den zelfden nacht, toen Julia voor de ccrflcmael tragtte te óntvlugten , een voorval, het welk hij door eene menigte van fchrikbarende bijvoegzelen nog veel ontzettender wist te maken, Hij eindigde dit ganfche verhael met de befchrijving van de algemeene ontfteltenis welke dit veroorzaekt had, en het gedrag het welk de Marquis bij die gelegenheid gehouden had, daer hij om de verlegenheid waerin zijn volk zich bevond luidkeels lachte, en egter niettemin zoo ver kwam, dat hij eindelijk dit ganfche gedeelte van het gebouw, dat hun zoo veie ongerustheid veröorzaekte, in het einde met hen doorging, om hen daer door te vrede te ftellen.. Hij verhaelde het voorgevallene met de deur, welke niet had willen open gaen, het geraes, dat zij van binnen gehoord hadden, en de ontdekking van het ingeftort gewelf, dat daerop gevolgd was; doch verklaerde tevens, dat noch hij, noch iemand van de overige bedienden hadden willen geloven, dat dit gerugt of het tegenhouden van de deur hierdoor veroorzaekt was. • „ Naerdemael," dus vervolgde hij, „ naerdemael het  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 247 het ons toefcheen, dat de deur flegts op eene enkele plaets toegehouden werd. En wat het geluid betreft, ó Hemel!... nooit ... nooit, zal ik vergeten, welk een geluid dit was!... Het fcheen wel duizendmael fterker, dan dat, het welk ooit door fteenen kon veroorzaekt worden!..." Ferdinand luisterde in eene zwijgende verbaesdheid naer dit verhael. Niet dat hij zich over dit gezegde zelfs zoo zeer verwonderde, als wel over de ftoute onbedagtzaemheid en de roekelooze handelwijze van den Marquis, die dus deze vreezelijké plaets, waer hij bij eigen ondervinding wist dat een onrustige geest huisvestte, aen het onderzoek van zijn volk had durven blootftcllen een plaets, welke nu reeds zoo vele jaren met de grootfte behoedzaemheid voor het oog van eiken nieuwsgierigen fterveling was gefloten gebleven, en waer hij zelve niet had durven binnentreden. Peter wilde meer zeggen , doch werd op eenmael in zijn gefprek geftoord, door een hol geiteen, het welk van onder den grond fcheen voordtekomen. „ God zij ons genadig!..." dus riep hij uit, terwijl Ferdinand in bange vervvagting nog al geftadig daer naer bleef luisteren. Een zugt, die nog veel langer aenhield, en oneindig verfchrikkelijker fcheen, werd nu door hun vernomen: wanneer Peter opfprong, de lamp greep, en uit den kerker vloog. Ferdinand die zich dus geheel in duisternis agtergelaten zag, volgde hem nu naer de deur, welke de ontftelde Peter zich den tijd niet gegund had om te fluiten, doch niettemin fcheen Q 4 toe-  HS DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS toegegaen te zijn, en door een (lot, dat flegts van buiten konde geopend worden, tegengehouden. Wat Ferdinand thands gevoelde, daer hij zich dus genoodzaekt vond, om in zijnen kerker te blijven, dit te willen befchrijyen, ware ganfchelijk vrugteloos. Want hoe verfchrikkelijk deze nacht nu ook mogt geweest zijn, hij zag zich thands gedwongen, om dien geheel alleen doortcbrengen. Allengs egter zette de wanhoop hem eenen ouverfchrokken moed bij. Nu en dan hoorde hij nog het zelfde geiuid, en dit duurde bijkans een uur, na verloop van het welke het eindelijk weder ftil werd, en hij voor het overige van dien nacht niets meer vernam. Hij zag intusfchen niets, zoo dat hij ten laetften door het uitftaen van zoo ijzelijk een angst en het waken afgemat, in flaep geraekte. Den volgenden morgen kwam Peter weder aen den kerker, terwijl hij niet wist wat hij hier verwagten moest, hoewel hij zich niet veel goeds voor- fpeilen durfde. Welligt dus dagt hij zou Ferdinand vermoord zijn, of welligt was deze op eene bovennatuurelijke wijs verdwenen. Geheel vervuld van deze akelige gedagten, was hij verlegen, om zich alleen derwaerd te begeven, en haelde dus eenigen van de bedienden, wien hij het voorgevallene verteld had, ten laetflen over, om hem tot aen de deur te vergezellen. Terwijl zij zich hier naer toe begaven, herinnerde hij zich , dat hij in zijne ontfteitenis vergeten had, de deur te verzekeren, en begon dus te dugten dat zijn gevangene , zonder eens een wonderwerk daer toe van  van de MA11QUIZIN van MAZZINI. 240 van noden te hebben, het welligt zou ontfnapt zijn. Hij vloog 'er dus naer toe, -zoo ihel hij kon; dan, hoe groot was niet zijne verwondering, daer hij alles wel bezorgd vond !... Terftond bragt hem dit op de gedagten, dat dit het werk van den een of anderen geest moest zijn. Doch toen hij zoo luid hij kon begon te roepen, ontving hij dadelijk andwoord van binnen. Dan, zijne dwaze vrees liet hem niet toe de flem van Ferdinand dadelijk te herkennen; ja zelfs kon hij zich niet eens verbeelden, dat deze het niet ontvlugt zou zijn, en dus fchreef hij het geluid, dat hij hoorde, aen dat zelfde fpook toe, dat hem den voorgaenden nacht zoo veel ontfteltc-nis veroorzaekt had. Hij liep dus van de deur weg en vlugtte terftond met zijne kameraden naer de groote zael. En hier bragt de verbaesdheid, waermede zij kwamen binnenlopen , oogenblikkelijk eene groote menigte van menfchen bijeen, waer onder de Marquis zich ook bevond, die weldra van de reden dezer ongerustheid onderrigt werd, en tevens een lang verhael van het onlangs weder voorgevallene moest aenhooren. Toen deze van dit alles genoegzaem onderrigt was, nam hij een zeer ontzagchelijk gelaet aen, haelde Peter ftrengelijk door over zijne onbezonnenheid, en beftrafte tevens ook de overige bedienden over hun verkeerd gedrag, waerdoor zij de algemeene rust dusdanig verftoorden. Hij herinnerde hun hoe ver hij zich vernederd had, ten einde hunne vorige ongerustheid te doen bedaren, en wat het gevolg van deze navorfchingen geweest was. Ten laetften verzekerde hij hun, dat, daer hij door ■ - ' Q 5 zij-  250 DE BOUWVAL, OF GESCHIEDENIS zijne toegevendheid hen flegts te flouter gemaekt had, hij hen in het vervolg op een veel ftrenger wijs behandelen zou; en eindigde, met hun op het ernftigfte te verzekeren, dat de eerfle, die weder met zulke belagchelijke zotheden zou durven te voorfchijn komen, of ftout genoeg ware, om het kasteel in oproer te brengen door zulke dwaze vertelzels uitteftrooijen, op het ftrengfle door hem gertraft en uit zijne flaten verbannen zou worden. Zij traden hierop verlegen terug, en durfden geen woord meer fpreken. „ Geef licht," zeide de Marquis, „ en volg mij naer de gevangenis. Ik zal dan andermael zoo ver gaen, dat ik u de onredelijkheid van uw handelwijs op het duidelijkst aentoone." —— Zij gehoorzaemden en gingen met hem naer beneden , terwijl hij, aen den kerker gekomen, dien dadelijk opende, en zag hoe zeer zijne bedienden nu verbaesd Honden, dewijl zij Ferdinand terftond ontdekten. En deze was niet min verwonderd, zijnen vader dus te zien binnentreden, verzeld van zulk een talrijk gevolg. De Marquis wierp eenen dreigenden blik op hem , dien hij volmaekt ver- ftond. ,, Wel nu," riep hij, en wendde zich hier mede tot zijn volk, „ wel nu, wat ziet gij hier? Wat is 'er nu anders te vinden, dan mijn zoon, dien ik daer zelve heb doen zetten, en wiens ftem, daer hij u zelve op uw geroep ontwaerde, gij door den fchrik vervoerd in een onbekend en ijzingwekkend geluid in uwe verbeelding hebt doen veranderen. Spreek zelve Ferdinand! en zeg of dit niet de volkomen waerheid zij." Deze gehoorzaemde aen  van de 1VIARQUIZIN van MAZZJNL 251 Aen dit bevel. „ Welk een verfchrikkelijk fpook was het, dat gij dezen nacht gezien hebt?" dos ging de Marquis voord en zag hem zeer ftijfin de oogen, „ wel nu, heb toch de goedheid dit eens aen het volk te verhalen, want zij fchijnen zonder iets van het wonderbare maer niet te kunnen leven." , „„ Ik heb niets gezien,"" hervatte Ferdinand, die den Marquis veel te wel kende, om anders te durven handelen. „ Dan is het wel," hernam deze, „ en dit is voor de laetfte reis," dus voer hij voord, terwijl hij zich weder naer zijn gevolg keerde, „ de laetfte reis, zeg ik, dat het mij behaegt, 'u'met zoo groot eene toegevendheid te behandelen." Hier liet hij het berusten, zonder Ferdinand nog eene enkele vraeg, in de tegenwoordigheid van zijne bedienden te durven doen, daer hij zich zeer zorgvuldig fcheen te wagten, om van het geluid, dat deze gehoord en waervan Peter hem gefproken had, een enkel woord meer te reppen. Hij was bedugt^ dat Ferdinand in den angst, welligt het geheim, dat hij hem medegedeeld had, aen Peter mogt verraden hebben; weshalve hij dezen, hoewel zonder eenigen fchijn te geven, als of hij hier mede iets bedoelde, op het naeuwkeurigfte tragttte uittehooren. Dan, alle de andwoorden, die hij van hem bekomen kon, waren van dien aerd, dat zij de onfchuld van Ferdinand in het helderst daglicht plaetften, en den Marquis te gelijk van alle zorg en kwellingen volkomen onthieven. De volgende nacht verliep intusfchen zonder eenige de minfte ftoorenis; noch geluid, noch eenige ver- fchij-  C52 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Éebijnirig roofde de rust van Ferdinand; en den volgenden dag vond de Marquis het goed, om de geÜrengheid waermede hij behandeld werd, een weinig te verzagten, waerom hij hem uit zijnen kerker naer eene kamer deed overbrengen, welke, offchoon zij zorgvuldig met ijzeren traliën voorzien was, hem ten minden het genot van het zonnelicht vergunde. Intusfchen gebeurde 'er iets, het geen de onrust en onëenigheden , welke hier thands allerwegen heerschten, indedaed nog grooter maekte, en Emilia met het verlies van dat gene, wat haer thands nog tot troost verftrekken kon, bedreigde ■ en dit was de raed en opbeuring van Mevrouw de Menon, welke zij nu ook zou moeten ontbeeren. De Marquize, welker drift voor den Graef de Vereza ten laetften door de afwezigheid bekoeld, en door verfcheiden zamenlopende omftandigheden uit hare gedagten geheel verdwenen was, betoonde thands hare gunden aen eenen jongen Italiaenfchen Edelman, die eenigen tijd voor zijn vermaek op het kasteel zijn verblijf gehouden had, en tevens te veel wellevendheid bezat, om eene Dame vergeefsch te laten zugten. De Marquis, die door. geheel andere dingen bezig gehouden werd, was middelerwij! geheel onkundig van het verkeerd gedrag zijner Gemalin, welke ook te gelijk de konst bezat, om dit door eenen fchijn van deugd te verglimpen, en aen alle hare handelingen het voorkomen eener onfchuldige vrijheid te geven. Niettemin werd deze minnehandel door Mevrouw de Menon ontdekt, daer deze op zekeren dag een boek in de zael had laten leggen, en zich ver-  Van m MARQU1ZIN van MAZZINI. ?53 térvolgends derwaerd heen begaf, om dit te halen* Toen zij aen de deur kwam, hoorde zij den jongen Edelman op eene zeer hartstogtelijke en levendige wijs fpreken; dan, zoodra zij binnentrad, zag zij hem in eene merkbare verlegenheid van voor de voeten der Marquize opftaen, welke laetfte ook te gelijk van de fopha rees en haer met eenen dreigenden blik aenzag. Mevrouw de Menon was door deze ontdekking niet weinig getroffen, keerde oogenblikkelijk terug, doch hield alles zorgvuldig geheim, daer deze zaek, zo zij die had willen openbaren, de rust van den Marquis zeer zeker op het wreedfte zou verftoord hebben. Doch de Marquize, welke geen het allerminfte denkbeeld van de edelmoedigheid had, welke het gedrag van Mevrouw de Menon beftierde, twijfelde geen oogenblik, of zij zou de eerfte gunftige gelegenheid terftond waernemen, om dit bekend te maken, en juist wel daer, waer zij 'er het meefte voor bedugt was. De bewustheid van haer fchuldig gedrag folterde haer met eene geftadige vrees, dat men haer zoude ontmaskeren, en van nu aen befteedde zij alle hare oplettendheid, .om haer, in wier oogen zij zich vernederd voelde, van het kasteel te doen vertrekken. En om hierin te ftagen, behoefde zij juist niet veel moeite aentewenden, dewijl de kieschheid van het gevoel dezer Dame haer weldra deed bemerken, dat zij op eene wijze behandeld werd, welke verre beneden hare waerdigheid was, en haer aenzette, om zich daer aen te onttrekken. Zij befloot dus zelve tot haer vertrek; dan, achtte het tevens harer ouwaerdig, gebruik te maken van het  254 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS het voordeel, dat zij op hare zegepralende vijandin behaeld had. Zij nam dus voor, zich niets te laten ontvallen van datgene het welk haer anders terftond de overwinning zou gefchonken hebben. En zelfs toen de Marquis, nadat hij haer befluit vernomen had, haer hier van de reden vraegde, wagtte zij zich zeer zorgvuldig om hem datgene, wat hiervan de eenige wezenlijke oorzaek was, te laten blijken, en liet hem geheel in het onzekere, doch tevens niet zonder zich in eene zekere verlegenheid daer over te bevinden. Dan , bij Emilia verwekte dit voornemen eene fmart, welke Mevrouw de Menon bijkans zou aen het wankelen gebragt hebben. Hare tranen en dringende fmeekingen droegen de duidelijkfte kenmerken van eene hartelijke droefheid. Nu zou zij hare laetfte, hare- eenigfte vriendin verliezen, eene vriendin , welker waarde zij maer al te wel befefte, om zich zonder het bitterst harteleed van haer te kunnen losrukken, en dit zoo diep gevoeld leedwezen te gelijk op het duidelijkst te betoonen. Uit aenmerking van den band, die haer aen derzelver moeder weleer zoo naeuw verbonden had, was Mevrouw de Menon 'er te eerder toe overgegaen, om de opvoeding der beide jonge Dames op zich te nemen, terwijl derzelver beminnelijke geiierdheid hare genegenheid op deze allengs geheel, had overgebragt. Het belang van Emilia en Julia was het alleen, dat haer zoo lang reeds op het kasteel had doen vertoeven; dan, dit moest thands voor bedenkingen van meer gewigt en een onwederftaenbare kragt in het ein-  Van de MARQUIZIN van MAZZINI. 255 einde wijken. En dner zij niet anders dan een zeer bekrompen inkomen bezat, om van te kunnen beflaen, bad zij het ontwerp gevormd, om zich naer hare geboortcplaets te begeven, welke op een afgelegen hoek van het eiland was, en hier wilde zij in een klooster haer intrek nemen. Hoe meer de tijd van het vertrek van Mevrouw de Menon naderde, hoe meer de droefheid van Emilia toenam. Zij zeiden eikanderen, beiden van de bitterde finart doordrongen, in het einde, vaerwel t en deze fmart deed hare harten voorzeker geen geringe eer aen. En toen hare laetfte vriendin vertrokken was, begaf zich Emilia nog eens naer die vertrekken, die zij thands verlaten had, doch waer zij weleer gewoon was haren tijd in aengename gefprekken met Julia doortebrengen, en van hare beminde voedfter vertroostingen en een zigtbaer betoon van aendeel in haer lot te erlangen. Dan-, wat zij hier bij gevoelde, dit kan alleen van hun bezeft worden, die eenmael zich in diergelijke omftandigheden bevonden hebben. IVIevrouw de Menon zette middelerwijl hare reize met een beangftigd hart voord: thands fcheen zij niets meer te kennen, wat haer ten fpoorflag verftrekken , of aenzetten konde om hare vermogens intefpannen. De wereld fcheen haer eene uitgeftrekte en treurige woestenij, waer zij geen hart ontmoeten zou, dat haer op eene vriendelijke wijze zou tegenftreven, en geen glimlach op hare aennadering het gelaet van welwillendheid doen fchitteren. Reeds waren 'er verfcheiden jaren verlopen federt zij Calmi verlaten had, en in dien tusfehen- tijd  t$6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS tijd waren de weinige bekenden, die zij daer voormaels bezat, alle door den dood weggemaeid. Het toekomdige vertoonde haer dus niets anders dan een zeer'akelig verfchiet. Dan, niettemin kon zij hare oogen op de vervloden dagen vestigen, die op eene edele wijze in het beftreeven, om warelijk nuttig te Zijn, van haer waren doorgebragt, en aen de beoefening harer pligten geheel werden toegewijd en dit was het dat hare fmart nog verzagtte en hare hoop herleven deed. Doch niettemin was het haer, in weerwil van alle hare pogingen geheel onmogelijk, om hare ongerustheid over het onzekere lot van Julia geheel ter zijde te zetten; ja zij gevoelde zich hier door aen de allerkwellendfte angflen niet zelden ganfchelijk ten prooi gefield. Vreezelijke en woeste fchrikbeelden vertoonden zich dan aen haer gezigt. De verbeeldingskragt leende dezelven de ijzelijkfte verwen, en verfpreidde allerwegen een akelig zwart, terwijl deze duisternis, welke als dan alle voorwerpen omgaf, dit geheeleene nog veel verfchrikkelijker gedaente deed erlangen. HOOFD- ■  DE MARQUiZIN van MAZZINI. stf I HOOFDSTUK Vit im'Tkf" 7°nd kWm Mevrouw de Meèoa en een Ween dorp omringd vnn bergen; en hier beflpot », den nacht doortebrengen. De avond was «en schoon, en de grootlehe vertooning, Jet £ het tooneel rondom haer opleverde, lokt haer eene wandeling t,i, Zij volgde de kronkeli g^ v eenen vloed, die zich op eenen afftand in een ftW woud van kastanjebooms voor het oog ver- hle; si;,den g!ans der ^ bete f „duw m het rond verfpreidde, en haer «ene w,Maets opleverde, welke voor de ftemmmg waenn hare 21el.zieIl thands bevond, volkomen gï \ ^lmdft!^n. Zij trad dit boseh dus binnen. lL nart, geroerd door alles, wat haer omgaf, zonk nn allengs in eene aengename treurigheid, en dus ging ' JJf"-é'voord. Zij Hapte nog al genadig ; > boord van dezen vloed, tot waer deze fchad ,Ï "engs weder.begon te verminderen, waer alles om haer henen zich weder in het aengenaemfte liet vertoonde, en haer een ver gezigt zoo trotsch, en met zulk eene verfcherdenhefd gefierd, opleverde, dat zij met eenen zwoegenden boezem en eene flreej Jende verbaesdheid ten laetften ftilftond. Eene n menigte van ontzagehelijke en dreigende rotzen ver. *iefz,eh hieruit den vloed, en vormde een hal* lv. Deel, r  258 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS rond, terwijl derzelver woeste en zonderlinge gedaent'e de natuur in haren verhevenften en ftatelijkften pragt vertoonde. Hier was het, dat hare ftoutheid het hart van eiken aenfchouwer met eene ontzagvervvekkende verbraesdheid trof. De verbeeldingskragt zette thands aen alle deze ontroerende gewaerwordingen eene nog veel levendiger aendoening bij, en door hare betovering fchenen deze ontzagche'lüko gevaerten met eene meer dan gewone duisterheid van de allerplegtigfte fchaduwen omhuld te zijn; aen derzelver voet verbeeldde zij eene fchrikverwekkende donkerheid te befchouwen, de overhellende hoogten hadden nu voor haer gezigt een veel ontzagchelijker gedaente aengenomen, en het ordeloos nederhangend .geboomte, waermede dezelve bekransd waren, gaf, zoo zij waende, een veel Hatelijker gedruis, terwijl het door de avond-koeltjes geduurig heen en weder gebogen werd. Deze eerbiedwekkende fchouwplaets der natuur doordrong het ganfche wezen van Mevrouw de Menon met den allerdiepften eerbied , en onwillekeurig ftegen hare overdenkingen van het gefchapene tot deszelfs ontzagchelijken Maker. De laetfte kwijnende ftralen der zinkende dag-toorts, flikkerden nog op de rotzen en trilden op de oppervlakte van den vloed, die hier door eene opening, alomme met groen bewasfen, hencnftroomde, en zich vervolgends tusfehen de afgelegen rotzen verloor. Terwijl zij dus naer het gemurmel, het welk deze op eenen verren afftand verhief, opmerkzaem luisterde, vernam zij eene xiüvere, ongemeen ftreelende en welluidende ftem, wel-  van de MARQUIZW van MAZZINI. ^5» welke zieh van tusfehen de rotzen hooren liet. Deze tonde een gezang aen, welks zagte treurigheid alle. hare opmerkzaemheid tot zich trok, en haer hart geheel overmeesterde. Dan verhieven zich de toonen van dit lied, en dan wederom fchenen zij zoo geheel te verflaeuweu, en werden telkens door den nagalm der rotzen met eene betoverende kwijniW hagebaeuwd. Nu zag Mevrouw de Menon om zich henen, of het mogelijk ware, deze verrukkende «ngfltr te ontdekken, en zag op eenen afïïand een land-meisje, op eene kleene helling eener rotze gezeten, en door het loof van neerhangende vijgeboomen overfchaduwd. Weldra begaf zij zich der waerd; dan, toen zij deze plaets bijkans bereikt had, verfchrikte het geruis harer treden op eenmael deze zangfler, bragt dezelve tot zwijgen, en daer zij iemand ontdekte, welke naer haer toekwam ftond zij op en fcheen te wiilen vertrekken. De' ten van Mevrouw de Menon hield haer egter ftaen de, en deed haer naderen. Doch de tael is veel te arm om datgene uittedrukken, het welk deze Dame thands gevoelde, toen zij i„ het gewaed van eene teödmmph Julia ontdekte, wier oogen bij deze plotselinge ontmoeting van vreugde flikkerden, en die ge heel buiten zich van blijdfchap haer in de armen zeeg. Toen beider zinnen wederom' een weinig bedaerd waren, en Julia het gevraegde andwoord, betreffende Ferdinand en Emilia ontvangen had gele.dde zij hare vriendin naer de plaets, waer zij'zich verborgen hield. Deze was eene eenzame hut in eene vallei, welke allerwegen met gebergte omgeven R 9 werd.  *6o DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS werd, die door de rotzen, waerin deze beflotert lagen', voor eiken fterveling geheel ontoegangelijk fchenen.- De volftrekte afzondering van dit verblijf deed op eenmael de bevreemding, welke Mevrouw de Menon getoond had, dat zij hier zoo lang konde verfcholeti blijven, zonder ontdekt te worden, geheel verdwijnen, doch wekte hare verbaesdheid op, dewijl zij niet kon begrijpen , hoe het mogelijk ware, dat zij zulk een afgefcheiden en verfcholen oord had kunnen opfporen. Dan, nu ontdekte Mevrouw de Menon niet zonder het diepst gevoel van leedwezen en verlegenheid, dat op het gelaet van hare jeugdige vriendin niet meer die lieve lagchjes van Tenoegen en gezondheid zweefden. Hare aenminnige trekken hadden niet alleen eenen indruk van droefgeestigheid , maer ook van de wreedfte fmarten ontvangen. Zij zugtte, terwijl zij dit ontwaer werd, doch bevroedde de reden daer van maer al te duidelijk. Julia verftond dien zugt, en beandwoordde dien met tranen. Zij drukte de hand harer vriendin, met een treurig zwijgen, aen hare lippen, en hare wangen werden met een gloeiend rood bemaeld. Ten laetften- egter herftelde zij zich een - weinig, en zeide. „ Helaes!... mijne waerde! hoe veel heb ik u niet te zeggen, en hoe veel zal ik u niet moeten ophelderen, eer gij mij. uwe achting, waerop ik te voren met zoo veel recht hoogmoedig was, zult kunnen wederfchenken. 'Er was mij niets anders overig, dan of ongelukkig te zijn, of mijne behoudenis in de vlugt te zoeken, en dit laetfte befluit konde ik u niet aenvertrouwen, zonder  •van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 261 der 11 te gelijk in mijne rampen te doen deelen, en u daer in te betrekken." „ „ Spreek hier geen woord meer van, mijne dierbare!" " hernam Mevrouw de Menon, „ „ wat mij betreft, ik heb uw gedrag altoos met goedkeuring befchouwd, en het tederst medelijden voor u gevoeld. Dus meld mij liever op welk eene wijze gij het ontkomen zijt, en wat u verder wedervaren is." " Nu zweeg Julia voor eenige oogenblikken, zoo het fcheen, om hare opbruifchende aendoeningen een weinig te bedaren, en vervolgends begon zij op deze wijze haer verhael. „ Het geen 'er op den nacht, die voor mijne ruste zoo noodlottig was, zij voorgevallen , is u bereids bekend. Ik kan mij dit niet weder te binnen brengen, zonder eene fmarte- te gevoelen, welke ik buiten ftaet ben ganfchelijk te ontveinzen, en waerom zoude ik deze ook nog langer tragten te verbergen , daer ik den dood van eenen geliefden betreure, wiens edel hart mijne liefde genoegzaem moet doen blijken, en meer verdiende dan mijne zwakke loffpraken hem zouden kunnen fchenken. De gedagte aen - hem zal dus ook de allerlaetlle zijn waerdoor ik mij zal bezig houden, tot eindelijk de dood het gordijn van een voor mij zoo droef tooneel, geheel laet vallen." Zij begon te fta- melen en hield dus eenige oogenblikken ftil, waerna zij dus weder voordging. „ Ik zal mijn hart thands niet meer vrugteloos vanè'enrijten door het herhalen van gebeurdtenisfen, welke u genoegzaem zullen bekend zijn, en dus tot die gene overgaen, R 3 wel-  2ó2 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS welke uwe oplettendheid meer zullen naer zich trefce ken. Gij weet dat mijne goede kamermeid Katharina, mij in mijne gevangenis oppaste; aen haer ben ik alleen mijne vrijheid fchuldig. Zij erlangde door middel van haren minnaer, een van de knegts, die op het kasteel insgelijks diende, die hulp, waerdoor ik mij in ftaet gevonden heb, om het te kunnen ontvlugten. Des nachts, toen Carlo, aen wien de zorg, om mij te bewaren, opgedragen was, te flapen leide, floop Nicolo zeer zagfjes in zijn kamer, en nam de fleutels der gevangenis weg. Bij voorraed had hij een ladder van touw gemaekt. ó! .. „ Nimmer ... nimmer zal ik vergeten, wat ik gevoelde, wanneer ik bij het zwijgen van den middernacht, terwijl de dag, die daerop volgen zou, mijne opoffering aen eenen dwingeland beftralen zoude wanneer ik bij deze Hatelijke ftilte de deur van mijnen kerker hoorde ontfluiteu , en mij reeds half in vrijheid zag. Ik beefde zoo zeer, dat ik mij naeuwlijks konde ftaende houden, terwijl ik Katharina naer de zael, wier vensters niet ver van den grond waren, daer zij op de aerden wal van het flot uitkomen , en dus tot ons oogmerk zeer gefchikt fchenen, moest volgen. Zonder moeite geraekte ik nu op den wal, waer Nicolo met de ladder ons reeds verbeidde. Hij maekte dezelve dus vast, klom op de borstweering, en gleed fchielijk aen den anderen kant naer beneden. Dus hield hij de ladder vast, terwijl wij langs deze insgelijks op de borstweering klommen en van dezelve naer buiten afdaelden. En nu haelde ik weêr een weinig ruimer adem. Dan,  van de MARQUIZ1N van MAZZINI. có~3 Dan, de vrees, om agterhaeld te worden, was egter veel te groot om mij de vreugde over mijne vlugt geheel te laten genieten. Het was mijn oogmerk, om mij naer de geboorteplaets mijner getrouwe Katharina te begeven, wijl zij mij verzekerd had, dat ik mij hier veilig zoude kunnen verbergen in de hut, welke hare ouderen bewoonden, voor welke ik mijne geboorte ook ligtelijk zoude verbergen, dewijl zij mij nimmer te voren gezien hadden. Dit oord, zeide zij, was den Marquis volflrekt niet bekend, daer deze haer flegts weinige maenden geleden te Napels gehuurd had, zonder naer haer afkomst in het allerminst te vragen. Zij had mij gezegd , dat dit dorp verfcheiden uuren van het kasteel afgelegen was, doch dat zij den weg - derwaerd naeuwkeurig kende. Aen den voet der wallen verlieten wij Nicolo, die vervolgends naer het kasteel terugkeerde, ten einde alle agterdogt voortekomen, doch met het vaste voornemen, om het zelve te verlaten, zoodra dit, zonder zich aen gevaren blootteflellen, maer immer doenlijk was, en zich dan te Farrini bij zijne geliefde Katharina te voegen. Ik nam dus affcheid van hem, onder het uitboezemen van de hartelijkfle dankbetuigingen, en gaf hem een kleen diamanten kruis, het welk ik met dit opzet van de juweelen, die mij gezonden waren, om mijnen bruidstooi uittemaken, alleen had bij mij geftoken." & 4 HOOFD-  2Ö4 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS HOOFDSTUK VIII. O ngeveér een vierendeel uurs van het kasteei Honden wij Uil, en hier trok ik de klederen aen, waerin gij mij thands ziet. Mijn eigen gewaed werd aen eenige zware fteenen vastgemaekt, en Katharina wierp dezelve in den vloed, wiens zagt gemurmel u zoo menigmael verrukte. De vermoeijenis en het ongemak waeraen ik mij thands biootgefteld vond, daer ik mijnen weg meest al te voet moest afleggen , deze* zoude ik bij eene andere gelegenheid gewis niet hebben kunnen verduuren; doch het gevaer, waeraen ik mij thands poogde te onttrekken, had zulk ëenen diepen indruk op mij gemaekt, dat ik voor alle onheilen ganscli ongevoelig bleef. Wij bereikten eindelijk zonder eenig letzel de zoo zeer gewenschte hut, welke niet verre van het dorp Farrini gelegen was, en werden door Katharina's ouderen niet zonder de 'grootfte verbaesdheid, maer met nog zigtbarer tekenen van welwillendheid ontvangen. Weldra bemerkte ik egter, dat het geheel nutteloos en zelfs gevarelijk zou zijn , om in de vermomming, welke ik te voren aengenomen had, te willen volharden. Ik las zeer duidelijk de zigt.baerfte verwondering en verbaesdheid in het oog van Katharina's moeder, en ontdekte hier uit maer al te wel, dat zij voorzeker geloofde, dat ik van eene aenzienelijke geboorte was. Ik achtte het dus vee!  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 2£5 m beter, haer i„ mijne behmgen ovmèha| door haer het geheim te ontdekken, dan, door het zelve te willen verborgen houden, mij aen het gevier blootteftellen dat het door hare nieuwsgierigheid, of doorzigt mogt verraden worden. Gevolglijk maekte ik mij bekend, verhaelde haer in welke onaengename omftandigheden ik mij bevond M men verzekerde mij van alle mogelijke hulp en trouw e zullen vinden. En om te zekerer te zijn, begaf ik mij naer deze plaets, waer men mij zekerlijk nog rnmder zoeken zou. De hut, waer wij ons thands bevinden, behoort aen de zuster van Katharina, op welker dienstvaerdigheid en zorg ik mij tot heden toe zeer veilig heb mogen verlaten, en waer over ik de grootfte reden hebbe van vergenoegd te zi;n Dan, ook hier zelfs aeht ik mij niet ten vollen zeker, dewijl 'er voor eenigen tijd verfcheiden mannen te paerd, die een niet weinig verdagt voorkomen hadden met verre van Marey, gezien zijn, én die plaets flegts een half uur van hier ligt." Hier eindigde Julia haer verhael, waer naer Mevrouw de Menon met eene gemengde aendoening van ver aesdheid en medelijden opmerkzaem gelnis! erd had terwijl hare blikken de gewaerwordingen barer .ziel zeer duidelijk vertoonden. Het laetfte ^at zij haer gezegd had, maekte haer niet weink ongerust. Zij meldde aen Julia hoe zeer de Hertog haer allerwegen nagejaegd had, en twijfelde geen z-ns of het was een gedeelte van zijn volk aeweest waer van zij zoo even gedoken had. Zij,ra ede -r dus zeer ernftig, om haer tegenwoordig verblik R 5 ta  a66 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS te verlaten, en haer verkleed naer het klooster van St. Auguftyn te volgen, wijl zij daer eene zekere fchuilplaets vinden zou; dewijl zelfs, in gevalle men haer aldaer ontdekken, mogt, het gezag der kerk haer dan befchermen kon. Julia nam dezen voorflag met blijdfchap aen. Dan, daer Mevrouw de Menon zich genoodzaekt vond, om dezen nacht in het dorp doortebrengen , waer zij hare bedienden met de paerden agtergelaten had, kwam men overeen , dat deze bij het aenbreken van den dag naer herwaerd zou teruggekeeren, waer Julia als dan hare komst verbeidde. Zij namen dus een teder affcheid van elkander, terwijl het hart van Julia in weêrwil harer rede, geheel in treurigheid verzonk, toen zij haer zag vertrekken, hoewel deze fcheiding niets anders bedoelde, dan om aen beiden alleen ■de nodige ruste te verfchaffen. Met het aenbreken van den morgen rees Mevrouw de Menon van hare legerftede. De bedienden, die zij alleen gehuurd had, om haer op deze reize te vergezellen, kenden Julia niet, zoo dat zij van dezen dus niets te dugten had. Reeds voor den opgang der zonne was zij in deze hut, terwijl zij haer gevolg op eenen kleenen afflaud van daer had agtergelaten. Haer hart voorfpelde haer eenig ongeval, en daer zij aen de deur der ftulp klopte, ontving zij geen het minne andwoord. Zij.klopte nog eens, doch hoorde geen beweging. Het licht begon nog flegts te dagen, dus was het haer onmogelijk om door de vensters iets onderfcheidende te kunnen zien. Zij opende dus de deur; dan, tot hare on- uit-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 2fi> uitfprekelijke verbaesdheid en finane vond zij deze wooning iedig. Zij ging in een kleen binnenkamertje, waer een gedeelte van Julia's goed hier en daer verfpreid lag; doch ook zelfs haer bed had geen den minden fchijn, van door haer benapen te wezen, en ieder oogenblik vermeerderde nu hare vrees en kommer. Dan, terwijl zij dus bezig was met alles te doorzoeken, hoorde zij op eenmael het genus, van eenige zagte voetdappen van buiten aen de hut, en draks daerop kwamen 'er eenige lieden bmnen. Hare bekommernis om Julia werd nu vermeerderd , door die, voor hare eigen veiligheid, en zij dond befluiteloos, of zij zich zou laten zien, of blijven moest waer zij zich bevond, toen zij op het onverwagtst -uit deze verlegenheid geholpen werd, door de verfchijning van Julia. Julia was naer de hut niet verre van Farrini gegaen Haer dankbaer hart kon niet gedoogen, dat zij van daer vertrekken zou zonder hare vrienden, die haer reeds zoo vele weldaden bewezen hadden, nog eens vaerwel te zeggen, hun hare dankerkentenis te betuigen, en deze van hare voornemens te verwittigen. Deze hadden haer overreed, de weinige uuren, die haer nog overig waren, met hen te blijven doorbrengen, en nu was zij j«ist van daer gekomen om zich bij Mevrouw de Menon te voegen. En nu haestten deze twee vriendinnen zich naer de plaets, waer de paerden op haer wagtten, en begonnen haren togt. Eenige uuren agter een vervolg-  «68 BE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS volgden zij haren weg, geheel in gedagten weggezonken en zwijgende , door eene eenzame, doch fchilderagtige landftreek. Alles om haer heên was met de fchoonfte en levendigfte verwen bemaeld, en de zagte bekoorlijkheden van den herfst, welke zich in het ronde over de heuvelen uitbreidden, maekten eene betoverende uitwerking op het geheel. De wijnlezing vertoonde zich hier in al haer pragt, de purperen druvien praelden onder het donker groen der ranken, en het verfchiet vertoonde niets dan overvloed. Nu daelden zij in eene valleije neder, welke meer naer het verblijf eener Tovergodin, dan naer een wezenlijk landfehap zweemde. Een zuivere en achtbare vloed golfde door het midden derzelve voord, en deszelfs oevers waren met donkere boschjes van oranje en citroenen bezoomd. Met ftil genoegen befchouwde Julia deze ftreek s doch weldra werd haer oog getroffen door een voorwerp, welk haer plotzeling geheel andere aendoeningen deed gevoelen. Zij ontdekte namelijk verfcheiden lieden te paerd, die langs eenen heuvel agter haer in het dal nederdaelden. De ongewoone fpoed, waermede zij voordreden, maekte haer ongerust, en dus gaf zij haer paerd de fpooren. Terwijl zij agter zich omzag, bemerkte zij duidelijk, dat men haer nazette, en kort daerop kwam deze drom van agter een donker bosch en flegts op eenen korten afftand van haer te voorfchijn. Dan, toen zij haer nog digter genaderd waren, zonk Julia gansch afgemat van ver-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 269 Vermoeienis en angst geheel ademloos van haer paerd. Zij werd egter door eenen harer vervolgers nog in den val opgevangen; deze greep haer in zijne armen. En nu werd Mevrouw de Menon met het overige van haer gevolg, zeer fpoedig ingehaeld; dan, zoodra Julia weder eenige tekenen van leven gegeven had, werden zij gebonden, en naer den heuvel, van waer zij nedergereden waren, teruggevoerd. Dan niets, dan eene allerlevendigfle verbeelding kan den angst bevatten, waerin Julia zich thands bevond, daer zij zich dus geheellijk in de magt van eenen vijand zag. Doch onder de menigte, welke haer omgaf, ontdekte Mevrouw de Menon niemand van de bedienden van den Marquis, zoo dat zij het dus voorzeker hield, dat zij in handen van den Hertog wezen zouden. Na dus eenige uuren voordgereden te zijn, verlieten zij den gemeenen weg en kwamen in een eng en bogtig dal, alomme met hooge boomen ovcrfchaduwd, die hier bijkans geheel en al den toegang aen het licht betwistten. De duisternis, welke aen deze plaets heerschte , deed haer van ijzing fchier verftijven. Julia zidderde, toen zij 'er inkwam, en eene lange laen van boomen een half vervallen wooning ontdekte. De donkerheid , welke het geboomte hier verfpreidde, verfchool dezelve ten halve aen het gezigt; dan, naer mate zij nader kwam ontdekte zij den vervallen en naren toeftand, waerin dit gebouw zich bevond , al meer en meer, en dit vervulde haer hart met zulk eene ontzetting, als zij nog nimmer te vooren gekend had, De half ingeftorte toren?  -70 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS rens geheel met veil bewasfen, getuigden van de verdwenen grootheid van deze plaets, terwijl de openftaende en ingezakte vensters genoegzaem derzelver verlaten ftaet deden blijken, en het lange gras, het welk aen den ingang heen en weder beweegd werd door den wind, fcheen duidelijk te willen aentooneri hoe vele jaren 'er reeds verlopen waren, fcdert de voet van eenig fterveling dit oord betreden had. Dit verblijf fcheen thands alleen beftemd voor het plegen van geweld en ondeugden, en toen deze ongelukkige gevangenen voor de poort van dit vervallen kasteel ftilhielden, gevoelden zij het ganfche geweld der ijzelijkheden, waervan het zelve omgeven was. Men ligtte haer van de paerden af, geleidde dezelve naer- binnen, en bragtze in iets, het geen welligt te voren een kamer was, doch thands dien naem niet meer verdiende. Hier berigtte haer deze wagt, dat zij gelast waren, om haer aentehouden, tot de komst van hunnen Meester, die dit tot de plaets van hunne zamenkomst beftemd had. Deze werd hier binnen eenige uuren verwagt, en geduurende dezelve gevoelde Mevrouw de Menon en Julia de ijzelijkfte kwellingen. Julia kon voorzeker niets anders , dan de wreedfte mishandelingen van de wöede van den Hertog verwagten, daer deze door herhaelde teleurftellingen nog meer verbitterd was, en de eenzaemheid van dit oord, dat men had uitgekozen, ftelde hem in ftaet om alles te doen, wat hem flegts behagen mogt. Dit was de eerftemael, dat het haer berouwde het huis van haren vader verlaten te hebben*  Van de MAllQUIZIN van MAZZINI. 271 ben. Mevrouw de Menon beweende haer droevig loc, doch wist niets, waermede zij haer vertroosten zou. Dc dag fpoedde nu ten einde, doch de Hertog kwam niet te voorfchijn en het lot van Julia bleef dus nog genadig onbeflist. Ten laetften egter zag zij door een der vensters van het vertrek, waerin zij zich bevond, het fchijnzel van eenige flambouwen, dat door de boomen fchitterde, terwijl het gekletter der hoeven haer ftraks daerop de komfte van den Hertog aankondigde. Op dit geluid begaf haer alle moed, zij floeg dus hare armen om den hals van haer vriendin, en verzonk geheel in wanhoop. Doch weldra werd zij uit dezen toeftand opgewekt, door eenigen van het gevolg, die haer hunnen Meester aenmelden. Binnen weinige oogenblikken weêrgalmde deze plaets, binnen welke nog zoo onlangs de diepfle ftilte heerschte, van een verbazend gedruis, en het geheel gebouw werd plotzeling allerwegen verlicht, het welk den ijzelijken toeftand, waerin zij zich bevond, nog meer Verfchrikkelijkheid fcheen - bijtezetten. Julia liep naer het venster, en zag beneden op een foort van een voorplein eene menigte van menfchen afftijgen. De fakkelen verfpreidden een twijfelagtig fchijnzel, en terwijl zij beangftigd rondzag, om, ware het mogelijk den Hertog te ontdekken, trad deze ganfche bende dit verblijf binnen. Zij luisterde naer het verward geluid van deze doorè'engemengde ftemmen; dan, weldra veranderde dit in een zagt gefluister, het geen fcheen aentekondigen, dat men eene zaek van veel gewigts behandelde. Voor eenige oogenblik-  p?a DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS blikken zat zij dus in eene kwellende onzekerheid; toen zij eenige lieden hoorde, die naer hare kamer kwamen , en een helder licht van eene menigte fakkelen zag, dat op de wanden ftraelde. „ Daer waer- dige dogter! dus heb ik u dan eindelijk weder in mijne magt!" dus fprak een Heer die in de kamer trad. Doch zoodra hij Julia befchouwde, zweeg hij plotzeling fiüj en wendde zich tot de genen, die rondom hem Honden. „ Zijn dit de vlugtelingen, welke gij gevangen hebt?" „ „ Ja wel, mijn Heer!" '-' „ Dan hebt gij u zelve en mij bedrogen: dit is mijne dogter niet." — Deze woorden verfpreidden het zagtst gevoel van blijdfchap over hef geheele wezen van Julia, welke de angst te voren bijkans van alle zeifsbewustheid beroofd had, en dus niet eens in ftaet geweest was, om te ontdekken, dat de Heer, dien zij zag binnentreden, haer geheellijk onbekend was. Nu trad Mevrouw de Menon tusfehen beiden, en met weinige woorden ontdekte men, dat deze onbekende Edelman de Marquis de Murani en de vader van dezelfde gevlugte Schoone was, welke de Hertog te voren voor Julia genomen had. Het vlugten van Julia had de Banditen, die deze Edelman gebruikt had, op het denkbeeld gebragt, dat zij het was, naer welke zij zogten, en had haer dus deze noodelooze onaengenaemheden veroorzaekt. Doch de blijdfchap , welke zij thands gevoelde r daer zij zich dus op het onverwagtst wederom in vrijheid vond, overtrof bijkans de kwellingen, welke zij had uitgeftaen. De Marquis poogde middelerwijl  van de MARQÜIZIN van MAZZINI. 2-3 wijl het geleden ongelijk aen Mevrouw de Menon en Julia 0p alle mogelijke wijzen te vergoeden. Hij bood dus aen, om Haer dadelijk weder op hare» Vongen weg te doen terugbrengen, en zelfs haer naer de een of andere plaets, waer zij veilig korden uitrusten, haer te doen geleiden. Dit aenbod werd nu ook met het hoogst genoegen en dankerkentehjkaengenomen; en alhoewel zij van vermoeijems en onaengenaemheden en gebrek aen voedsel geheel afgemat waren, liegen zij egter met vreügde wederöm te paerd, en verlieten dit verblijf bij let licht van verfcheiden flambouwen. Na dus eenig, '.uren voordgereden te zijn, kwamen zij in eene kleene ftad, waer zij zich van het nodige genoegzaem deden verzorgen, en hare geleiders verlieten haer, om hunne nafpooringen te vervolgen. Met de ögtendfehemering rezen zij weder op en zetten hare reize voord, terwijl de vrees van den Hertog te zullen ontmoeten, haer egter nog geftadk ontrustte. Omtrent den middag bereikten zij Azulia, het welk flegts eenige weinige uuren van het klooster, of de Abtdij van St. Auguftinus, gelegen was. Her fchreef Mevrouw de Menon aen den Padre Abta, aen wien zij nog eenigzins vermaegfehapt was, en ontving kort daerop een andwoord, dat volkomen aen hare wenfehen voldeed. Nog op den avond van dezen zelfden dag begaven zij zich naer de Abtdij, waer Julia, nu eindelijk van alle vrees voor verdere vervolgingen geheel ontheven, den Hemel in gebeden haren dank toebragt, en hare Bnarten door eene firenge Godsdienstoefening poogde  #4 DE BOUWVAL, or GESCHIEDENIS de in flaep te fusfen. Zij werd door den Abt met eene vaderlijke tederheid ontvangen , terwijl de Nonnen haer alle de hartelijkfte blijken van genegenheid tragtten te geven. Zij poogde zich nu te vrede te (tellen door de omftandigheden, waerin zij zich bevond, welke indedaed niet gansch onaengenaem waren , en de zagte kalmte, welke zij rondom zich gewaerwerd, noopte haer om zich ter ruste te begeven, en zij bragt den nacht in eene genoeglijke fluimering door. De ftaet, waerin zij zich bevond, had zeer veel nieuwigheid, om hare aendagt daer mede te kunnen bezig houden, terwijl deze hare ziel te gelijk tot ernftige overdenkingen niet weinig aenleiding verfchafte. Gevoelig gemaekt door haer eigen lijden, kon zij zich thands zeer ligtelijk in het peinzend voorkomen van hare zusters vinden, en gewende zich zonder moeite aen de eenvormige ftilte van het kloosterleven. Zij fchiep vermaek in het doorwandelen van de eenzame gaenderijen en verheven gewelven , wier verbazend vergezigt eene eeuvouwige grootheid en Hatelijk vertoon van heiligheid aen haer voor oogen ftelde. De omgang met de zusteren geviel haer insgelijks niet weinig, daer 'er verfcheiden van dezelve ten uiterften beminnelijk waren, terwijl de kieschheid, welke in haer gansch gedrag doorftraelde, de zagtheid van haren aerd en de bevalligheid harer zeden dezelve dadelijk aen haer verbonden had. De zoete treurigheid, welke op derzeiver gelaet te lezen was, vormde juist de beeldtenis van den toeftand waerin de ziel van Julia zich bevond, en deed een zeer belangrijk, doch gemengd  van D2 MARQTJIZIN van MAZZINI. fift 'gevoel van medelijden en hoogachting bij haer geboren worden. Den gevoelvollen naem van zuster d.e tederheid welke zij zoo konftig weten aen den dag te leggen, en waervan de uitwerking haer zoo ten vollen bekend is, dit alles befteedden zij aen Julia, in hoope van haer te zullen overhalen, om ook in hare orde te treden. Verligt in haren druk door het bijzijn van Mevrouw de Menon, de oplettendheid der Nonnen, de ftilte en heiligheid van dit oord, kreeg hare ziel allengs eenen zekeren graed van kalmte weder, welke haer nu een geruime poos geheel onbekend was. Dan, zelfs in weerwil van alle hare pogingen keerde het herdenken aen Hippolitus niet zelden weder in hare ziel met een gevoel, dat al de fterkte van haren geest deed zwigten en haer voor een geruimen tijd in de diepfte treurigheid dompelde. Onder de menigte van deze heilige zusteren behandelde Julia vooral eene, welke door een gloeijende godvrugt, een treurig, peinzend voorkomen, dat de kwfjning van een verzwakt en ziekelijk geftel nog belangrijker maekte, hare nieuwsgierigheid tot zich trok en haer geheel medelijden opwekte. En deze Non, als ware het door eene zekere eenitemmigheid van gevoel, fcheen eene bijzondere neiging voor Julia te hebben opgevat, welke zij ook dadelijk door alle mogelijke betooningen van vriendfchap biijken deed, waerdoor ons hart weldra getroffen wordt, hoewel wij niet in ftaet zijn daer van genoegzame reden optegeve-i. Julia wendde dus ook alle hare pogingen acn, ren einde, zoo ver zulks S * met  Uf6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS met de welvoeglijkheid beftaenbaer ware, haer de' oorzaek van deze ongemeene droefgeestigheid aftelokken, eene droefgeestigheid, welke haer gelaet met eenen bekoorclijken fluiër overdekte , terwijl hare fchoonheid door de zigtbare onderwerping aen haer lot en den verheven glans van eenen Waren godsdienstijver nog meer verhoogd, eenen zagten, kwijnenden blos op haer gelaet deed fchitteren. Intusfchen was de Hertog van Luovo, na eenige weken aen zijne fponde gekluisterd te zijn, door eene koorts, welke door zijne wonde veroorzaekt, door zijne onftuimige driften niettemin niet weinig verergerd werd, ten Uetften naer het kasteel van Mazzini teruggekeerd. 7.oodra fc Marquis zijne wederkomst vernam , en das dc nutteloosheid van zijne pogingen, waerdour hij zich dwazeüjk had durven beroemen, Julia te zullen opfpooren, op het duidelijk» begon ktezien, liet hem de driftigheid van zijnen aerd niet langer toe zich zeiven te ontveinzen, cn betoonde hem de blijkbaerfte tekenen van venehtrng ten aenzien van zijnen moed en doorzigt, welke dra door eene geweldige woede van de zijde van den Hertog beandwoord werd. Dit zou welligt gevolgen gehad hebben, zoo niet de ftaetzugt, de heerfchende hartstogt van den Marquis, aile overige en mindere driften in het einde tot zwijgen gebragt, en hem zijne verwijtingen in een verzoek om verfchooning had doen veranderen. En de Hertog, wiens verlangen naer het bezit van Julia door alle de tusfehenkomende zwarigheden nog al geftadig fterker geworden was, r.ani'  van de MARQUIZIN van MAZZINI. v/? nam thands genoegen in de verontfchuldigingen, welke hem bij eene andere gelegenheid bezwarelijk hadden kunnen te vrede fteilen; zoo dat elk hunner overmeesterd door de neiging, welke thands in zijne ziel de heerfchende was, zich aen zijne partij gewillig onderwierp. Ten laetften werd ook Emilia uit hare gevangenis ontflagen, eene gevangenis, welke zij zoo weinig verdiend had. Thands vond zij zich wederom in het bezit harer vorige vertrekken, waer hare uuren in eenzaemheid en verdriet zeer tragelijk henengleden, terwijl de bekommernis, om het lot van Julia en de fmarte, welke het verlies van Mevrouw de Menon haer veroorzaekte, dezelve al meer en meer verbitterde. En middelerwijl deed de Marquize, wier vermaken , door de verwarring welke thands allerwegen op het kasteel heerschte, nu voor eenigen tijd afgebroken waren, hare boosaertige en grilzieke luimen, aen de eenige, welke haer nog overgebleven was, en zich in hare magt bevond, op het duidelijkst gevoelen. Emilia was dus gedoemd om te lijden, en zich aen alles te onderwerpen, zonder eens de vrijheid te hebben, van zich hier over te durven beklagen. En wanneer zij zich alles, wat flegts binnen den tijd van weinige weken voorgevallen was, wederom te binnen bragt, als dan zag zij zich van allen, die haer het dierbaerst waren, ge- heellijk afgefcheiden deze moesten van haer verbannen , hunne dagen doorbrengen, of zugtten in eenen kerker, en dit alles door de listige konftenarijen van eene enkele vrouw , in welke iedere $ 3 trek  c;8 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS trek harer geaerdheid volkomen het tegenövergeflelde van die harer beminnenswaerdige moeder was, welke zij had moeten opvolgen. Men ging niettemin nog al genadig voord met het verblijf van Julia optefpooren , doch alles vrugteloos, en met elke teleurflelling vermeerderde de verwondering van den Marquis; want hoe toch was het mogelijk, dat deze, geheel zonder vrienden en zonder eene genoegzame keunis vim het land ergends eene fchuilplaets vinden mogt. Hij deed dus eenen verfchrikkelijken eed, dat hij zich op haer wreken zou, wanneer hij haer eens ontdekte, en dat zij vooral de moeite en het ongemak, dat zij aen hem veroorzaekt had, zou boeten. Dan, in het einde kwam hij met den Hertog overeen, om alle verdere nafpooringen voor eenigen tijd te (laken, tot eindelijk Julia, (lout geworden door te bemerken, dat men haer niet langer zogt, zich allengs veilig mogt rekenen, en dus welligt zou aengezet worden om allengs weder uit haer afgezonderd verblijf te voorfchijn te komen. HOOFD-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 279 HOOFDSTUK IX. T erwijl Julia dus intusfchen in het klooster vnn St. Auguftyn een veilige wijkplaets gevonden had, wendde zij alle mogelijke pogingen aen, ten einde een gedeelte van die kalmte wedertevinden, welke alles wat haer omringde, zulk eene genoeglijke gedaente fchonk. De Abtdij van St. Auguflyn, waer zij zich thands bevond, was een zeer ruim en Hatelijk geftigt van eene Gothifche bouworde , wiens verheven tin en eerbiedwekkende torens in eene plegtige grootheid zich van tusfehen de duistere fchaduwen, die dezelve omgeven hielden, verhieven. Men had dit klooster reeds in de twaelfde eeuw geftigt, en het verftrekte tot eene trotfche gedenkzuil van het bijgeloof der Monnikken en van de tentoonfpreiding eener vorftelijke magt. In die rampfpoedige tijdperken , toen gansch Italië door binnenlandfche beroerten gefchokt werd en ten prooi aen de invallen van vreemde volkeren verftrekken moest, leverde dit aen menig een gevlueten Italiaenfehen. Edelman eene wijkplaets op, daer deze hier het overige zijner dagen aen het betragten van den Godsdienst wijdde. En bij hunnen dood verrijkten deze het zelve met al die fchatten, die zij in ftaet geweest waren met zich te voeren. Bij de befchouwing van dit gebouw herleefde in hare ziel de herdenking aen de vervloden eeuwen. S 4 De  «8o DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS De zeden en geaardheid welke dezelve zoo zeer onderfcheiden hadden, zweefden thands voor haren geest, en alhoewel de wenteling van zoo vele jaren, dezelve bijkans had uitgewist, was zij niettemin in ftaet nog genoegzaem optcmerken , hoe zeer die van de gebruiken en de neigingen van haren tijd vcrfchilden. De diepe onwetendheid , de woeste driften, de ongetemde fraetzugt, en fchaemtelooze involging van hunne geneigdheden, welke den Prieiterftand, den Adel en de vreemde volken weieer zoo duidelijk kenmerkten, hadden toen all'm°'s voor de wetenfehappen beginnen plaets te maken, terwijl de konftenarijen eener doorliepen ftaetkuude en de diepdoorgedagte listen van bijzondere perfonen allengs het hoofd begonnen optefleken. En dus verandert het tooneel des menfchelijken levens geduurig door eene afwisfeling der heerfchende hartstogten , en door de vorderingen welke de befchaefdheid maekt. De donkere wolken van het vooroordeel verdwijnen allengs voor het licht, het welk de konften over gansch het menschdom verfpreiden; en daer deze dus al meer en meer verflrooid worden, vertoonen zij eenen helderen hemel, die door dé liefelijkfte zonnelrralen op het luisterrijkst bemaeld wordt. Dan, het tooneel het welk zich hier aen haer gezigt opdeed, was niet dan door een zwakken glans beftraeld, een glans, die flegts geene andere werking deed, dan haer de uitgebreide en vreezelijke gevaerten te doen ontdekken, waer onder de waerheid als bedolven was. Hier was het dat alleen de vooroordeelen, en geenzins de hand der rede, de  van de MARQUIZIN van MAZZINI. zSi de woedende hartstogten beftendig gekluisterd hielden: terwijl eene fchoolfche geleerdheid, eene'geheimzinnige wijsbegeerte, en alvermogende heiligheid de plaets eener ware wijsheid, eenvouwigheid van zeden en zuiveren godsdienst-ijver moest vervangen. In deze Abtdij verè'enigden zich de ftatelijkfte ftilte en plegtigfte eenzaemheid met het ontzagverwekkend gezigt van het gebouw, en vervulden ieders hart met een godsdienftigen eerbied. De duistere, flegts half doorzigtige vensteren der gewelven , met verfcheiden verwen, in den fmaek der kloosterlingen, bemaeld, en door het digt geboomte, het welk de Abtdij omringde, geheel overfchaduwd, verfpreidden hier eene fomberheid in het rond/ welke het hart van eiken, die dit verblijf aenfchouwde,. geheel met treurige aendoeningen vervullen moest. Daer Julia zich dus geftadig bezig hield met hier in het rond te wandelen, en dit uitgebreide gedenkteken van het kortzigtig bijgeloof te befchouwen , herinnerde dit haer een gedicht, het welk zij verfcheidenmalen bij zich zelve met eene aengename droefgeestigheid herhaelde, dewijl Hippolitus het zelve gemaekt had. s 5 HET  =32 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS HET B IJ GELOOF EENE ODE. Door *t fteil gebergte en rots bij rots omgeven, Waer, eeuwig, nacht en ltilte en eenzaemheid, Bij 't dof gedruis van matte winden, zweeveu, Rijst toon op toon, die fchrik in 't rond verfpreidt. Hier, in deez' oord, mogt gij uw zetel ftigten, ó Bijgeloof, met nevels digt omhuld! Hier moet natuur voor uwen fcepter zwigten, Daer gij dit rond met leed en fmart vervult. Rondom uw troon, omringd van 't akligst duister, Dringt zich een drom van fchrikgedrogten zaem Zij vliegen voord ffraks dooven glans en luister, En all' verwelkt door hun verpesten aêm. Befchouw hun vlugt, door vlammend vuur te kennen, Verwoesting is 't, die hunnen loop verzelt, Zie fchrik en angst reeds voor hun henen rennen, Daer wraek en moord aen hunne zijde fnelt. Zie 't gudzend bloed, dat zij alom doen vloeien, Hoor 't weê ! en ach !... dat ginds ten hemel rijst, Dit naer gegil doet domme dweepzucht loeien, Terwijl de deugd ontzet en fiddrende, ijst! Dus  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 283 Dus zweeft deez'drom, in 'trond, verwoestend henen, Een bange kreet getuigt hun dolle vaert, Terwijl hun komst Hechts klagen, jamrend weenen, En naer gekerm bij 't zugtend menschdom bacrt... Dan, niet altoos zult gij dus zegepralen, ó Monsters! neen, erkent in 't einde uw plicht, Een fchooner dag moet eens op de aerde dalen, Eens keert de kalmte, en al uw woedeu zwigt. En dan Hortte zij menigmael een vloed van bittere tranen, bij het herdenken aen de dagen, die voorbijgefneld waren, waerbij zij tevens de zagtfle aendoeningen van eene onuitfprekelijk genoeglijke treurigheid gevoelde. Mevrouw de Menon betoonde haer intusfchen alle mogelijke oplettendheid, en liet niets onbeproefd, ten einde hare gedagten van alle deze droefgeestige voorwerpen aftetrekkeu, door haren fmaek voor de fchoone wetenfchappen en de muziek, welke zoo zeer met de ganfche wending van haren geest overëenitemden, hoe langs hoe meer optewekken. Dan, iets, het geen voor haer van een oneindig grooter belang was, trok thands hare ganfche aendagt tot zich, die enkele voorwerpen van tijdverdrijf en uitfpanningen niet hadden kunnen boeien. De Non, voor welke zij eene onderfcheidende en bijzondere genegenheid had opgevat, en voor welke zij dagelijks meer en meer hoogachting en vriendfchap begon te gevoelen, fcheen onder het gewigt van eene geheime kwelling geheel te zullen bezwijken.  C84 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS ken. De toeftand, waerin zij zich bevond, doorgriefde het hart van Julia op het allerfterkfte, en alhoewel zij zich niet genoegzaem in ftaet bevond, om haer te troosten, wendde zij niettemin alle hare pogingen aen, ten einde de ongemakken te verligten, die een wegkwijnend ligchaem haer veröorzaekte. Zij paste haer met een onafgebroken zorg geItadig op, en greep met blijdfchap deze gelegenheid aen, om hare gedagten van zich zelve aftetrekken. Deze zuster fcheen volkomen in haer lot getroost, en liet, geduurende hare onpasfelijkheid, zulk eenen zagten aerd, zoo veel geduld en zulk eene onderwerping blijken, dat zij aen allen, welke haer omringden , het tederst mededogen en de hartelijkfte deelneming inboezemde. Hare innemende vriendelijkheid, en de onwrikbare vastheid van hare groote ziel, vertoonden haer veel eer als eene Heilige, dan dat men in haer een zwakke ftc-rveling, welke reeds aen haer einde naderde, zoude gewaend hebben te befchouwen. Telkens, wanneer haer krankheid zich verhief, bewaekte Julia haer met de ijverigfte zorgvuldigheid, en deze werd in het einde door de herftelling van Kornelia beloond. Allengs begon zij tot vorige gezondheid wedertekeeren, en deze verandering fchreef zij alleen aen de tederhartige zorgvuldigheid van hare jonge vriendinne toe, terwijl haer hart zijne onbepaelde dankerkentenis hiervoor op alle mogelijke wijzen aen haer betoonde. En eindelijk durfde Julia het nu beftaen , om haer datgene te verzoeken, waernaer zij reeds zoo lang gehaekt had, weshalve Kornelia haer dan ook de  Van ÖÉ MARQUIZIN van MAZZINI. 285 de gefchiedenis van haer lijden, op deze wijze, mededeelde. „ Het is niet meer dan billijk," dus begon zij haer verhael, „ dat gij de voomaemfte voorvallen van een leven hoort, het welk door uwe zorg alleen Verlengd werd; hoewel het zelve geene gebeurdtenisfen oplevert, welke ganfchelijk nieuw, of treffend zijn, en niet zeer gefchikt zij, om die genen, die daer mede niet in eene naeuwer betrekking ftaen , zeer veel belang daer in te doen nemen. Voor mij egter zijn deze gebeurdtenisfen ten uiterften grievende geweest, en dus verzekert mij mijn eigen hart , dat zij u ook niet ganfchelijk onverfchülig wezen zullen." „ Ik ben de ongelukkige afflammeling van een aloud, aenzienelijk Italiaensch geflacht. Reeds in mijne eerfte kindsheid werd ik van de zorg en het toezigt mijner moeder beroofd; dan, de tederheid van mijnen vader, die deze overleefde, maekte, dat ik haer verlies diestijds niet fterk gevoelde. Hij verë'enigde in zich zeiven de zagte deugden van het gezellig leven met de vaste onbuigbare geaerdheid der voormaels zoo roemrugtige Romeinen, zijne voorouderen , van welke hij zich beroemen kon een afflammeling te zijn. In waerheid, hunne verdienflen maekten dikwijls het onderwerp van zijn gefprekken uit, en geftadig poogde hij hunne groote daden natevolgen, zoo verre dit flegts eenigzins met de omftandigheden van zijnen tijd beftaenbaer was, en uit aenmerking van den engen kring, waerin hij zich bevond, gefehieden kon. Mijn hart verheft  *86" DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS heft zich tot een grootsch en edel gevoel van hoogmoed, het welk zelfs deze akelige wanden van een klooster niet gansch hebben kunnen teonderbrengen, zoo vaek ik mij hem herinnere." „ De middelen van mijnen vader waren geenzins gcëvenredigd aen zijne geboorte, en ten einde zijn zoon eenmael in ftaet mogt zijn, het aenzien van zijn geflacht ftaende te houden, zag ik mij genoodzaekt, het geestelijk gewaed aentenemen. Dan ach!... dit hart was niet gevormd om dus den Hemel ter offerande te worden toegebragt, daer het airede aen eenen fterveling toebehoorde. Mijne liefde had zich reeds lang tot den jongflen zoon van eenen Edelman bcpaeld, die in onze nabuurfchap woonde, deze had door zijne beminnelijke geaerdheid en verdienfle bereids zeer vroeg mijne genegenheid gekluisterd, en de achting, welke ik hem toedroeg, volkomen weten te verdienen. Onze beide genachten leefden in eene naeuwe vriendfchap, en onze dageÜjkfche omgang bragt eene wederzijdfche verbindtenis te wege , welke door de jaren allengs nog naeuwer werd. Hij vraegde mij. aen mijnen vader ten huwelijk; doch hier fcheen een onoverkomelijke hiuderpael in den weg gelegd te zijn. De bloedverwanten van mijnen geliefden bevonden zich in dezelfde ongunftige omftandigheden, waeronder wij reeds lang gezugt hadden. Zij waren van een beroemden ftam, doch zonder middelen. De vuurigheid mijner min was aen mijnen vader volkomen bekend; dan, daer deze een huwelijksverbindtenis, in behocftrrheid aengegaen, als eene bron van duizend  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 287 Eend rampen befchouwde, brak hij alle verdere zamenkomuen af." „ Verfcheurd door de fmarten, welke deze weigering veró'orzaekte, trad mijn geliefde kort daerop in dienst van zijn Napolitaenfche Majefteit, en tragtté te midden van het gedruis der wapenen en het ilreeven naer roem de kwellingen eener hopelooze liefde te ontvlugten." „ Dan ik, welker uuren in eene treurige en nare eenzelvigheid daer henen gleden, welke geene andere voorwerpen kende, waernaer ik jagen kon, niets wist het geen mij door eene genoeglijke verfcheiden- heid konde bezig houden of opbeuren ik poogde vrugteloos mijnen Agelo uit mijn geheugen te verbannen. De gedagten aen dezen dierbaren vertoonden zich geduurig weder voor mijnen geest; en daer de afwezigheid aen deze een nog oneindig betoverender vermogen bijzette, ja zelfs de wanhoop dit nog genadig vergrootte, baerde mij dit beftendig nieuwe kwellingen. In ftilte verbergde ik egter het leed dat mijnen boezem doorknaegde, en onderwierp mij vrijwillig, als een nagtolfer, aen de flrengheid van het kloosterleven, het welk voor mij beftemd was. Dan, nu werd ik met een nieuw, geheel onverwagt en niet min vreezelijk onheil, van nieuws bedreigd. Ik was ongelukkig genoeg, om de oplettendheid van den Marquis Marinelli tot mij te trekken, en deze wendde zich tot mijn' vader. Hij ftak boven andereu te geiijk in geboorte en middelen uit; dan zijne bezoeken konden niet, dan alleen aen mijnen vader, aengenaenTzijn, Verfchrikkelijk was voor  S'88 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS voor mij het oogenblik, waerin deze mij zijnen voorflag mededeelde. Mijne droefheid, welke ik te vergeefs tragtte te ontveinzen, ontdekte duidelijk den toeftand van mijn hart, en mijn vader bemerkte dit terftond.1' „ Na een lang én ontzagchelijk ftilzwijgen ontfloeg hij mij op eene edelmoedige wijze van datgene wat mij in deze verlegenheid bragt, door mij de keuze te laten, om de hand van den Marquis te ontvangen, of het geestelijk géwaed aentenemen. Ik viel Voor hem op mijne kniën, getroffen door de edele belangeloosheid van zijn gedrag, en verkoos oogenblikkelijk het laetfte." „ Dit voorval onthief mij nu op eenmael van den dwang, waer onder mijn hart tot nu toe gezugt had.' Dan, mijn broeder, mijn grootmoedige broeder ontdekte dus ook te gelijk, in welk een toeftand ik mij ten aenzien mijner genegenheid bevond. Hij zag het harteleed, waer onder mijne gezondheid allengs verwelkte; hij deed dit mijnen vader opmerken , en welk eene grootheid van ziel!... hij verzogt, ten einde mijn geluk hier door te vestigen hij verzogt een gedeelte van die goederen, die van zijne moeder op hem gekomen waren, aen mij te mogen afftaen." „ Helaes 1.. Hippolitus!" dus vervolgde Kornelia haer verhael, terwijl zij eenen diepen zugt loosde, „ uw deugd had wis een beter lot verdiend!..." „ „ Hippolitus!"" viel haer Julia met eene bevende ftem in, „ ,, Hippolitus, de Graef van Vereza!..." " —— Dezelfde," andwoordde de Nonj niet  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 28p niét zonder eene zigtbare vervoering Nu was Julia fprakeloos ; dan, wel haest erlangde zij verligting door het ftorten van een tranenvloed. Dan de ver baesdheid waerin Kornelia nu voor eenige oogenblikken wegzonk, is boven alle verbeelding; doch ra het einuc verfpreidde de herinnering van het voorledene een ftrael van licht, waer door de duisternis, welke alles wat zij thands befchouwde, fcheen omgeven te hebben, op eenmael verdwijnen moest Na dat. dit dus een poos. geduurd had, kwam Julia weder bij zich zelve , wanneer Kornelia op eene vriendelijke wjjze naer haer toetrad. . Is hct dan eene zuster, welke ik thands omhelze," 2cide 2,j' " reeds Iarf* waren beider denkwijzen volmaekt dezelfde, dan zijn onze lotgevallen dit insgelijks!..." Julia beandwoordde dit alleenlijk met een zugt, en hare tranen vermengden zich in eene treurige eenflemmigheid. Ten laetften agtervolgde Kornelia haer verhael.- „ Mijn vader,, getroffen door de handelwijze van tomen broeder, nam dezen voorflag i„ bedenking. De verërging mijner gezondheid was te zigtbaer dan dat deze aen zijn oog had kunnen ontffippeo. De tweeftrijd tusfehen zijnen aengebooren trots en de vaderlijke genegenheid deed hem een wijl be flimeloos blijven; doch deze laetfte aendoening de»d eindelijk alle tegenbedenkingen volkomen zwigten en hij gaf zijne toeftemming tot rhijnë echtverbind.' tenis met Angelo. Deze fcbfoit»» ^'u- -^eze iciiielijke overgang van de diepfte fmart tot de hoogfte vreugd was veel te fterk voor den zwakken toeftand, waerin ik mij bevond: iv- Deel. t dan,  29o DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS dan, oordeel nu, hoedanig de uitwerking van den allerijzelijkften flag van het ongunftig lot geweest moet zijn, daer wij berigt ontvingen, dat mijn geliefde in een bijzonder gevegt gefneuveld was! doch dat ik, indien het' mogelijk zij, de gewaerwordingen vergete, welke zoo verfchrikkelijk eene gebeurdtenis bij mij veröorzaekte. En het geen mijn broeder, wiens hart zoo zeer gevormd was om in de fmarten van anderen te deelcn , bij deze gelegenheid geleden heeft, evenaerde bijkans mijne eigen droefheid." „ En zoodra de eerfte hevigheid van mijne droefenis een weinig begon te bedaren, verlangde ik mrj van eene wereld te mogen verwijderen, welke mij niets anders dan flegts bedriegelijke fchaduwbeelden van gehdc had aengeboden; terwijl ik dus niets hartelijker wenschte, dan die tooneeien te verlaten, waer alles mij van nieuws de oorzaek van mijn druk te binnen bragt, en , telkens mijne treurigheid van nieuws weêr vocdzel fchonk. Mijn vader keurde dit befluit ten vollen goed, en terftond daerop werd ik als Novice in dit klooster aengenomen, daer mijn vader in zijne jeugd een vriend van den Prior van het zelve geweest was." „ Na hier een jaer geweest te zijn, nam ik den fluié'r aen. Dan, nimmer ... nimmer zal ik vergeten met welk eene onderwerping, en welk een genoegelijk gevoel ik deze gelofte afleide, welke mij voor mijn geheel toekoinftig leven aen eene afgezonderde eenzaemheid en eene godsdienstige ftilte verbinden moest." „ Het  Van de MARQUIZ1N van MAZZINI. apl „ Het ontzagchelijk gewigt van deze oógenHifc ken, de Hatelijkheid dier plegtige verristing, de gewijde fomberheid welke mij omringde, en het gedugte zwijgen, het welk allerwegen heerschte, toen ik deze onherroepelijke gelofte uitfprak dit alles ftemde zamen, om mijne verbeeldingskragt in vlam te zetten, en mijne uitzigten tot de eeuwigheid zich te doen uitftrekken. Toen ik voor hef outer knielde was mijn geheele hart van het gewijde vuur der godvrugt ontgloeid, en dit verhief mijne ziel naer hogere gewesten. De wereld en al het vergangelijke verdween van voor mijn gezigt, en liet mij geheel en al aen eene genoeglijke geestvervoering over, welke woorden niet in ftaet zijn te befchriiven." i, Kort na mijne inwijïng had ik het ongeluk ook mijnen vader te verliezen. Dan, de zagte kalmte van het kloosterleven, de ftreelende minzaemheid van mijne zusteren, en de gefiadige godsdienstoefeningen verligtten allengs mijne treurigheid, en de prikkel der droefenis begon allengs te verftompen. Dan, deze tevredenheid u-as van zeer korten duur. Eene onvoorziene gebeurdtenls opende van nieuws mijne boezemwonden , welke niets, dan flegts de dood alleen wederom volkomen fluiten kan. dien ik zonder de allenninfte vreeze, en als den eenigften Verlosfer van al mijn lijden te gemoetzïe; daer ik gerustelijk befrouwe, dat het ontzagchelijk Wezen, het welk mij zoo diep door het grievend leed heeft neergebogen, het gebrekkelijke van mijne godvrug- . fije verrigtingen verfchoonen, en mij vergeven zal, T 3 dat  spa DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS dat mijne overdenkingen zoo vaek van hem zijn afgedwaeld en zich hebben durven vestigen op dien, die mij weleer zoo dierbaer was." Met deze woorden hief zij hare blikken hemelwaerd, waeruit het diepst gevoel en nederig vertrouwen ftraelde, en de glans die van haer gansch gelaet afftraelde, fcheen haer de fchoonheid van eene verheerelijkte bijtezetten. „ Dan, op zekeren dag — ó!... nimmer ..., nimmer kan die uit mijn geheugen worden Weggewischt op zekeren dag ging ik, als naer gewoonte naer den biegtftoel, om belijdenis mijner zonden te doen. Ik knielde voor den Geestelijken, wiens oogen ter aerde geflagen waren, neder, en begon mijne bekentenis met eene zagte Item. Slegts eene misdaed was 'er, waervan ik mij zelve kon befchuldigen, en deze beftond in het al te teder herdenken aen hem dien ik betreurde, wiens beeld, zoo diep in mijnen boezem ingedrukt, mijn hart eene berispelijke offerande voor den Almagtigen wezen deed," ... ,, Dan, nu werd mijne biegt op eenmael door droeve fnikken afgebroken. Ik floeg mijne oogen op en ó Hemel!... wat moest ik niet gevoelen , daer ik in het gelaet van dezen Heiligen Vader de trekken van mijnen Angelo ontdekte. Dan, weldra verdween hij" voor mijn gezigt, even als een verfchijnzel, en magteloos zeeg ik aen zijne voeten, neder. Toen ik mijne zelfsbewustheid wedergekregen had, vond ik mij op mijn rustbed uitgeflrekt, en eene onzer zusteren aen mijne zijde; doch, naer ik  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 203 tt uit hare gezegden ontdekken kon, had zij geen het minst vermoeden op datgene, het welk de ware oorzaek van mijne ongefteldheid was. Mijne krankheid hield mij thands aen mijne legerftede gekluisterd, en toen ik na verloop van eenige dagen wederom een weinig herftelde, werd ik Angelo niet meer gewaer, zoo dat ik mijne zinnen bijkans zou hebben moeten wantrouwen, en bijkans geloofd had, dat ik door mijne verbeelding bedrogen was; zoo' fk niet in het vervolg een zeker gefchrift in mijne cel gevonden had. Op het eerfte gezigt herkende ik de hand van Angelo, die hand, welke mij zoo zeer bekend was, en welke zoo vaek eeheel andere aendoeningen bij mij had doen geboren worden ik beefde op dit gezigt mijn kloppend hart ze.de mij door zijn gebons alleen genoeg van wien deze brief moest zijn. Eene koude rilling huiverde door alle mijne leden, en bijkans geheel buiten mij zelve nam ik het papier in handen. Dan, weder een weinig bedaerder geworden, begon ik nate, denken en ftond befluiteloos. Mijne pligten moes- ten in het eind voor mijn verlangen wijken ik las dus, en ach!... wat was het dat deze regelen mij gevoelen deden! ... nu werd ik door de wanhoop geheel overweldigd en baedde in mijne tranen. Elk woord van dit noodlottig gefchrift doorgriefde' mij met nieuwe fmarten en vervulde mijnen'boezem met een lijden , het welk zeer verre boven mijne kragten fteeg. Ik ontdekte thands, dat Angelo, zeer zwaer in een bijzonder gevegt gewond, voor dood op het flagtveld was blijven liggen; doch dat T 3 hij  204 DE BOUWVAL , of GESCHIEDENIS hij door het medelijden van een gemeen Soldaet van het vijandelijk leger i:i het leven behouden werd, daer deze eenige tekenen van leven bij hem ontdekte, en hem dus naer het naestgelegen huis voerde. Hier bezorgde men hem weldra alle mogelijke hulp; doch zijne wonden fchenen allergevarelijkst. Dus zweefde hij verfcheiden maenden agter een tusfehen dood en leven , tot eindelijk zijne jeugd en de fterkte van zijn geitel de overhand behield, en hij naer napels wederkeerde. Hier vond hij mijnen broeder, wiens fmart en verbaesdheid, zoodra hij hem herkende, een verhael van het gebeurde , ten mijnen opzigte, ten gevolge had, en waerbij hij onderrigt werd, hoe veel ik leed toen ik de tijding van zijnen dood vernam. Het zoude nodeloos zijn u te zeggen wat uitwerking dit verhael bij hem te wege bragt; deze laetfte flap was een genoegzame blijk van zijne liefde voor mij en van het lijden, dat zijne borst verfcheurde, Hij nam het geestelijke kleed insgelijks aen, en verkoos deze Abtdij voor zijn verblijf, wijl die het voorwerp , dat hem zoo dierbaer was, bevatte. Zijn brief ontdekte mij, dat hij opzettelijk alle gelegenheden , om zich aen mij te vertoonen, had tragten te vermijden, daer hij gepoogd had zich zeiven te vergenoegen met die, om mij geheel onbemerkt, te kunnen befchouwen, tot eindelijk een toeval de oorzaek van onze vorige zamenkomst geweest was; Doch dat, daer deze zoo fmartelijk eene uitwerking op onzer beider hart had doen geboren worden, hij ijiij van alle vrees voor dergelijke oniiengenaemheden ver-  van de MARQCJIZIN van MAZZINI. 2c>5 verlosfen wilde, door mij re verzekeren, dat ik hem nimmer weder zoude aenfchouwen. Hij betoonde zich ook getrouw aen zijne belofte, want van dien dag aen heb ik hem nooit meer gezien, en het is mij geheel onbekend, of hij dit verblijf nog dadelijk bewoont, dan niet; daer mijne godsdienftige pogingen, ten einde mij zelve te overwinnen, en de gegronde vrees dat men mijne liefde ontdekken mogt, mij teruggehouden hebben van alle vragen, waerdoor ik iets, dat hem betrof, had kunnen ontdekken. Dan, het oogenblik waerop wij elkander de laetfte reis ontmoetten, was zoo noodlottig voor mijne rust, als voor mijne gezondheid: doch, zoo ik vertrouwe, zal ik weldra van die zoo folterende kwellingen verlost zijn, waermede de beftrijding mijner neigingen en het geftadig herdenken aen de geheiligde gelofte welke ik zoo onvolmaekt ben nagekomen, geduurig gepaerd gaen, daer ik mij telkens buiten ftaet gevoele, om mijne min geheeilijk te onder te brengen." , Hier eindigde Kornelia haer verhael, en Julia, welke het zelve in een onafgebroken ftilzvvijgcn aengehoord had, bewonderde op het zeerst hare ftandvastige tederheid, voelde de vriendfehap, welke zij te voren voor haer had opgevat, nog hoger ftijgen, en wijdde hr.er het tederst medelijden. Daer zij de zuster van Hippolitus in haer befchouwde, kon het niet anders zijn , of haer aeudoeuelijk hart moest voor haer op het vuurigst kloppen, en dus werd het door den bekoorelijken band van de eenilemmigfte aendoeningen aen het hare op het allernaeuwst T +  soö DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS verbonden. Eene gelijkheid van denkwijze en het lijden, dat beider zielen griefde, had den allereerften grond tot hare vriendfchap gelegd; dan, daer zij elkander thands alle hare denkbeelden en gewaerwordingen telkens mededeelden, vormde dit voor haer thauds eene wederkeerige vertroosting, welke even flreelend als zuiver en edel was. Julia fmaekte telkens thands het treurig genoegen, van zich over haren Hippolitus onderhouden te zien, en zoo vaek zij zich hier mede bezig hield, vloeiden de Honden gansch ongemerkt en genoegelijk daerhenen. Geduurig deed zij duizend vragen, welke hem betroffen; dan, op die welke voor haer van het allermeest belang waren, ontving zij geen het minfte troostrijk andwoord. Kornelia , welke van het noodlottig voorval, dat op het kasteel van Mazzini plaets gegrepen had, reeds eenigen tijd te voren berigt ontvangen had, beweende met haer de gevolgen daervan , fchoon die haer nog niet genoegzaem zeker bekend waren. JIOOFD-t  van de MARQüIZrjK van MAZZINI. m HOOFDSTUK X. Julia had zich gewend, om bij eiken bekoorelijkcn avondftond eene wandeling te doen, onder het koele ronimer van het geboomte, hetwelk de Abtdij omgaf. Zij voelde zich als dan verkwikt door de lieflijke koelte,' die de nederzijgende daeuw aen de lugt verfchafte. De ontelbare fchakeringen van rcozenverwen purpergloed waermede de laetfte ftralen van de ondergaende zon de toppen der rotzen fierden , en het zagt gemengeld rood, het welk over geheel dit betoverend landtooneel verfpreid werd, daer' dit allengs zich aen het oog onttrok, naer mate de fchaduwe&n van den nacht zich meer en meer in het rond verfpreidden, deden de tederfte en genoeglijkftc aendoeningen in hare ziel geboren worden, en wiegden haer voor eene poos in eene aengename vergetelheid van hare geleden kwellingen. De volftrekte afgezonderdheid van het oord, waer zij zich thands bevond, deden haer alle vrees verbannen , zoo dat zij op zekeren avond zelfs moeds genoeg had, om hare wandeling verder, dan naer gewoonte uitteftrekken. Vcrvolgends keerden zij naer de Abtdij terug zonder flerveling, dan alleen een enkelen Monnik van het klooster, die naer een nabuurige ftad geweest was, om eenige nodige levensmiddelen-van daer te doen komen, te hebben gezien. Den volgenden avond namen zij wederom T 5 den-  2p8 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS denzelfden weg; en daer zij zeer diep in gefprek geraekten, verwijderden zij zich op eenen aenmerkelijken afftand van haer godvrugtig geftigt. De klok des kloosters, die het teeken tot den Vesper gaf en in de verte door haer vernomen werd, herinnerde haer in het einde hoe laet het was: zij zagen dus rondom zich heen, en ontdekten, dat zij zich aen het uiterfte gedeelte van het bosch bevonden. Zij wilden dus naer de Abtdij terugkeeren, toen zij getroffen, door het gezigt van eenige Hatelijke zuilen, welke zich van tusfehen het geboomte Verhieven, eenige oogenblikken bleven ftilftaen. De nieuwsgierigheid dreef haer aen, om te onderzoeken , tot welk een gebouw kolommen van zulk eene grootfche bouworde bchooren mogten, vooral in zulk eene eenzame en woeste landftreek, weshalve zij dezelve nader kwamen. Zij ontdekten , dat deze op den top van eene rots ftonden, welke over de valleij henenhing, en de overblijfzels fchenen van een paleis, welks fchoouheden de tijd alleen verwoest had, om aen het zelve een grootfeher aenzien te geven. Een boog die een ongemeen grootsch voorkomen had, was nog alleen bijkans geheel onbefchadigd gebleven, en agter dezen zagen zij verfcheiden bergen van een ongemeen wild aenzien, die dit geheel in een zeer veheven vergezigt deden eindigen. De zon, welke nu bijkans tot aen de kimmen nedergedaeld was, wierp nog eenen laetften fidderenden ftrael op deze overblijfzels, en zette aen dit alles nog een veel grocter luister bij. Zij ftaerden thands fprakeloos en  van de MARQUIZIN van MAZZINI. m en opgetogen; dan, het daglicht, het welk thands hoe langs hoe meer begon te wijken, en de koelheid van den avond, die zich allengs rondom haer heen verbreidde , vermaenden haer om naer haer verblijf terugtekecren. Dan, daer Julia dit verrukkend landgezigt nog eens voor de allerlaetfte reis befchouwde, ontdekte zij twee mannen, die in een belangrijk gefprek fchenen ingewikkeld en op eenen aenmerkelijken aflland over een gedeelte van dezen bouwval henen leenden. En terwijl zij fpraken, waren hunne blikken zoo fterk op haer gevestigd, dat haer geen de allerminlte twijfel overbleef, ofzij was het onderwerp waer over hunne redenwisfeling liep. Verfchrikt door deze ontdekking, begaven Mevrouw de Menon en Julia zich dadelijk naer de Abtdij. Zij flapten met verdubbelde fchreden door het woud, welks duisterheid, door de avondfchemering nog vermeerderd, het. haer onmogelijk maekte, om te ontdekken, of men haer vervolgde. Zij Honden nu verwonderd, te zien dat zij zoo verre van het klooster afgedwaeld waren, dat deszelfs donkere torenfpits thands flegts maer even door het gehoomte, dat het verfchiet bezoomde, door haer gezien werd. Bijkans hadden zij de poort der Abdij bereikt, wanneer zij omzagen, en dezelfde lieden, die zij te voren ontdekt hadden, thands andermael bemerkten, daer deze haer met verhacsting agtemagingen, hoewel zij zich niet geheten, als of zij haer vervolgden, maer alleen de plaets werwaerds zij zich begaven, fchenen te willen opipooren. Dit voorval ontrustte Julia niet weinig. Zij kon zich  300 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS zich niets anders voordellen, of die twee menfchen , die zij gezien had, moesten fpionnen van den Marquis zijn —— en zoo dit waerheid was, als dan hadden zij hare fchuilplaets ontdekt, en zij moest dus met reden voor de onaengcnaemfte gevolgen dugten. Mevrouw de Menon oordeelde het dus voor de veiligheid van hare jonge vriendin volflrekt noodzakelijk, om den Abt van alles, wat haer betrof, te verwittigen en hem te doen bemerken, dat zij eene wijkplaets in dit klooster gezogt had, en hem te gelijk te fmeeken, dat hij haer voor 'de dwinglandij van een ontmenschten vader wilde befchermen. Deze flap was zekerlijk gewaegd, doch niettemin ten uiterften noodzakelijk, ten einde zich te beveiligen voor het gevaer, dat anders haer onvermijdelijk fcheen, indien de Marquis, wanneethij zijne dogter opeischte, de eerfte zijn mogt, die hem van dit alles onderrigtte. En zoo zij anders handelde, oordeelde zij niet zonder grond, dat deze Geestelijke, in wien zij dus geen het allerminst vertrouwen had fchijnen te flellen, en wiens medelijden door haer op geenerhande wijze gaende gemaekt was, hier over geraekt, om aen zijnen hoogmoed en verftoordheid te voldoen, haer zoude overleveren, en zij dus zeker het flagtoffer van den Hertog van Luovo worden moest. Julia keurde dus deze mededeeling van hare gefchiedenis goed, hoewel zij voor de gevolgen beefde , welke deze welligt kon naer zich fleepen; waeröm zij hare vriendin op het allcrernftigfle fmeekte, om. toch hare zaek op de best mogelijke wijze bij den Ab?  Van de MARQ'UIZIN van MAZZINI. 3of Abt te willen bepleiten. Om deze reden verzogt Mevrouw de Menon dus reeds den volgenden morgen, om tot een afzonderlijk gehoor bij dezen Opziener van het klooster te worden toegelaten, en verkreeg dit, terwijl Julia, welke genadig van angst en ongerustheid fidderde, haer tot aen de deur van het vertrek vergezelde. Deze onderhandeling duurde lang, en elk oogenblik fcheen voor Julia een uur* daer zij in eene angftelijkc vervvagting het vonnis te* gemoet zag, het welk haer lot beflisfen zou, terwijl Kornelia haer middelerwijl gezelfchap hield. En deze bevond zich thands meestal bij haer derzelver afnemende, en langzaem wegkwijnende kragten maekten haer medelijden genadig gaende, en verl bonden haer op het allernaeuwst aen deze dierbare vriendin. Inmiddels leidde Mevrouw de Menon de bekla. genswaerdige lotgevallen van Julia ten vollen aen den Abt open. Zij fchonk aen hare deugd denwelverdienden lof, verhief te recht hare bekwaemheden en kiefchen fmaek, daer zij den treurigeu toeftand beklaegde , waerin zij zich bevond. Zij deed de geaerdheden van den Marquis en den Hertog, op het duidelijkst kennen, en eindigde met eene aendoenelijke betuiging, dat hare voedfterling in dit gewijd geftigt een fchuilplacts gezogt had, de laetfte, welke zij tegen de hardflo wreedheden en de ijzelijklfe jammeren vinden kon , waeröm zij den Abt op het ernftigst fmeekte, dat hij haer toch zijn mededoogen en dadelijke befcherming niet ontzeggen wilde. Ge.  3o2 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Geduurende dit ganfche gefprek hield de Opziener van dit klooster een ontzagverwekkend ftilzwijgen; zijne oogen waren op den grond gevestigd, en zijn gelaet was Hatelijk en toonde een diep natienken. Toen Mevrouw de Menon haer gefprek geëindigd had, volgde 'er eene diepe ftilte, geduurende welke zij in de folcerendfte onzekerheid den uitflag van het noodlot harer jonge vriendin zat aftewagten. Zij tragtte middelerwijl bij voorraed het andwoord, dat haer te wagten ftond, in zijn gelaet te lezen; dan, dit fcheen haer zeer weinig troost te beloovcn. Ten laetften egter hief de Abt zijn hoofd op, en even als of hij uit eenen droom ontwaekte, zeide hij haer, dat haer verzoek een zeer rijp overleg vereischte, dat de befcherming waer om zij hem voor Julia verzogt, welligt zeer ernftige gevolgen zou kunnen naer zich fleepen; naerdien men van zulk een ftouten aerd als die van den Marquis naturelijk verwagten kon , dat hij geweld gebruiken zou. „ En," dus belloot de Abt, ., zoo men hem zijne dogter ontzegt, zal hij vrij zeker onberaden genoeg zijn, om de heiligheid van dit gewijd geftigt te fchenden." Mevrouw de Menon niet weinig getroffen door dë koele onverfchilligheid, welke dit and woord aen den dag leide, zweeg eenige oogenblikken, en de Abt vervolgde. „ Dan, wat het ook zij, dat ik ten haren opzigte befluiten zal, heeft egter deze jonge Dame altoos de grootfte reden, dat zij binnen deze gewijde muuren is toegelaten; wijl ik haer thands ten minften verzekere, dat zoo zij door den Mar-  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 303 Marquis niet werkelijk opgeëischt wordt, het haer zal vrüftaen om in dit heiligdom ongeftoord haer verblijf te houden. En gij, Mevrouw! zult zeker niet ongevoelig voor deze goedheid zijn, als ook voor de opoffering, welke ik doe, door haer dit toeteftaen; want door op zulk eene wijze een kind voor het oóg van deszelfs vader te verbergen, flerk ik haer in deze weérfpannigheid, en doe gevolgelijk het gevoel van mijnen pligt voor datgene zwijgen, het welk men met recht het zwak der menfchelijkheid zou mogen noemen." In ftille fmart gedompeld, en met de grootue verontwaerdiging luisterde Mevrouw de Menon' naer deze winderige gezegden. Zij deed nog eene tweede poging, ten einde het geestelijk Opperhoofd ten voordeele van Julia overtehalen, doch hij bleef onvermurwbaer, zeide nogmaels dat hij bedaerd hier over denken zou, en haer vervolgends zijn befluit zou doen berigten. Met deze woorden rees hij, niet zonder een zeer groote mate van flatigheid van zijnen IToel, en verliet vervolgends het vertrek. Nu had zij bijkans berouw over het vertrouwen, dat zij in hem gefield had, en daer over, dat zij zijn medelijden ten voordeele van Julia had tragten optewekken; daer zij ontdekte, dat hij een hart bezat, dat geenzins gefchikt was om de waerde van het eerfle te gevoelen, en tevens veel te onvermurwbaer om door het laetfte geroerd te worden. Met een beklemde borst keerde zij dus naer Julia terug, welke op het oogenblik, dat zij in de kamer trad, deze ongunftige berigten op haer gelaet geprent zag-,  3o4 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS zag. Wanneer Mevrouw de Menon haer vervolgends de bijzonderheden van het gehouden gefprek verhaelde, zag Julia daer uit niets anders, dan rampen, te gemoet; zij hield zich ganfchelijk voor verloren, en berstte dus in tranen uit. Zij beklaegde zich op de alleraendoenelijkfte wijze over de vertrouwelijkheid , welke men haer bewogen had, te betooneu; terwijl zij zich thands in de magt van eenen man bevond , die onvatbaer voor alle gevoel van mededoogen, zoodra hij het van zijn belang, mogt achten haer te verraden , haer geene mogelijkheid zoude overlaten, om het gevaer te ontkomen. Dus verliepen 'er intusfchen verfcheiden dagen, zonder dat men eenig andwoord van den Abt vernam, en Julia wisr de beteekenis van dit ftilzwijgen maer al te wel te radcu. Op zekeren morgen trad Kornelia met een verwilderd gelaet en de grootfte overhaesting in haer vertrek, en verwittigde haer, dat 'er eenige afgezondenen van den Marquis zich werkelijk in het klooster bevonden, die aen de poort gevraegd hadden, om den Abt te fpreken, terwijl zij zeiden, dat zij hem over zaken van zeer veel gewigt verlangden te onderhouden. De Abt had hen hierop oogenblikkelijk gehoor verleend, en nu waren zij bezig met een afzonderlijk gefprek met dezen te houden. Op dit berigt verloor Julia alle hare tegenwoordigheid van geest; zij beefde, zij werd doodsch bleek, en ftond onbewegelijk, ten prooi aen eene fprakeiooze wanhoop. Mevrouw de Menon intusfchen ,  W$ de MAROjUlZlN van MAZZINI. --5 fthen, alhoewel hare fmart die van Julia geneed *aem evenaerdc, bleef egter volkomen bezadigd. Z.j kende nu den Abt inner al te wel, om nog een oogenblik te kunnen twijfelen, dat hij Julia ö!ei werkelijk terftond in handen van haren vader zou overleveren. Van dit tegenwoordig oogenblik hing dus de beflisfing van het lot van haer vriendin af' _J Thands ... 0p dit zelfde tijdftip moest zij ontvingten, of op het volgende zou zij bereids gevangen zijn! ... Zij racdde haer dus om hier van werkelijk gebruik te maken, en deze Abtdij te verlaten eer nog dit onderhoud ten einde gelopen was vemits haer de poort dan hoogstwaerfchijnelijk zou gefloten zijn; terwijl zij haer te gelijk verzekerde, dat zij haer in hare vlugt verzeilen zou. Deze edelmoedige handelwijs van Mevrouw d~ Menon bewoog Julia tot tranen van dankbaerheid terwijl zij thands uit den ftaet van verdoovi,/ waerin de angst en verlegenheid haer geftort h-d' wederom ontwaekte. Dan, eer zij zieh nog in ftaet bevond om hare zorgvuldige vriendin haren dank te betuigen, trad eene Non in het vertrek, met ;„,„ voor Mevrouw de-Menon, om zieh terftond naer den Abt te begeven. De verlegenheid, welke deze boodfehap veröorzaekte, is niet wel uittedrukken. Zij fpoorde Julia intusfchen aen, om te ontvlugtcn ; terwijl zij dezen Geestelijken met haer gefprek zou' : rragten bezig te houden, daer het tog niet waerfclujnelijk was, dat hij .bereids bevel zou gegeven bebben, om haer te bewaken. Dus verliet haer Mevrouw de Menon, „adat zij alvoorens haer iv. Deel. V woord "  3o<5 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS woord gegeven had, om haer in hare vlugt te volgen, zoodra dit flegts mogelijk was, en fpoedde zich hierop, ingevolge van het ontvangen bevel, naer den Abt. Dan, de bedaerdheid harer zinnen verliet haer, naer mate zij "deszelfs kamer naderde, en bij zich zelve meer in het onzeker geraekte , wat toch de reden van dit ontbod zoude mogen zijn. Zij vond den Abt geheel alleen. Hij fcheen verbleekt van gramfchap en trad langzaem, doch in eene onrustige houding, het vertrek op en neder. Zij was verbacsd over de donkerheid en het dreigend voorkomen zijner blikken. „ Lees dezen brief," zeide hij, terwijl hij zijne hand, waermede hij denzeiven vasthield, uitftrekte, „ en zeg mij dan, wat die gene verdient, die onze gewijde orde op zulk eene wijze durft aenvallen, en onze geheiligde voorrechten ' met fmaed bejegent." Mevrouw de Menon herkende dadelijk de hand van den Marquis, en de woorden van den Opperften van het klooster veroorzaekteu bij haer geene geringe 'verwondering. Zij nam dus dit papier. Het was geheel en al de beeldtenis van dien wraekgierigen trots, die de geaerdheid van den vader van Julia zoo duidelijk kenmerkte. Daer hij de fchuilplacts zijner dogter ontdekt had, en zich verbeeldde, dat dit klooster haer vrijwilliglijk voor zijne vervolgingen beveiligde, befchuldigde hij den Abt, dat deze zijn kind in eene openlijke wederifreeving van zijnen wil durfde Herken. Hij overlacdde hem en zijne ganfche broederfchap met hatelijke uitdrukkingen, en dreigde, dat, indien de Abt niet oogenblikkelijk Julia aen zijne af-  van m MARQUIZIN van MAZZINI. 307 afgezondeneri, die op Haer wagtten, wilde overieveren, hij zelve als dan eene raagt zoude aenvoeren, welke de kerk wel zoude weten te noodzaken, om voor het gehoond gezag van eenen vader te zwigten. De hoogmoed van den Abt was door deze bedreiging ten uiterften gekrenkt, en thands verkreeg Julia van zijnen trots datgene, het welk noch zijne denkwijs noch zijne menschlievendheid haer immer zouden hebben doen erlangen. „ Dat de fterve- ling beve!" dus riep hij uit, „ die ons vermogen durft trotzen , of ons geheiligd gezag ia twijfel trekken. Julia zal door mij befchermd worden!... Ik zal haer voor den trotfehen verfinader van onze rechten behoeden, en hem dus leeren, om dat gezag, het geen hij niet in flaet is te overweldigen, voor het minde den vereischten eerbied te betoonen. Ik heb zijne boden dus met mijn andwoord ook reeds teruggezonden." Deze woorden vervulden het hart van Mevrouw de Menon met eene onverwagte blijdfchap; doch, oogenblikkelijk kwam haer te binnen, dat Julia welligt bereids de Abtdij verlaten zoude hebben, en dat gevolgelijk die voorzorg, welke (trekken moest om haer in zekerheid te brengen, haer nu waerfchijnelijk in de handen van hare vijanden overleverde. Dit denkbeeld deed hare vreugd in angst verkeeren; en dus wilde zij uit de kamer vliegen, in hope, dat Julia welligt nog niet mogt vertrokken zijn; toen op eenmael de gebiedende flem des Abts haer flaende hield. „ h het op deze wijs," dus nep hij, „ dat gij u voor het edelmoedig beV a fluit,  « DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS fluit, om uwe vriendin te befchermen, u zelf gevoelig toont!... Zulk eene goedheid, verdient die geen den allerminften dank, en eischt die geene erkentenis ?..." Nu keerde Mevrouw de Menon in den vreezelijkften angst terug. Zij fidderdc, omdat welligt een enkel oogenblik voor Julia noodlottig mogt zijn, zoo zij thands bij geluk het klooster nog niet verlaten had. Zij gevoelde zeer wel, dat zij thands in gebreke was, om de vereischte dankerkentenis te betoonen, en welk een zonderling voorkomen dit plotfeling weggaen hebben moest; terwijl het haer onmogelijk fcheen, het zelve te veröntfchuldigen, zonder tevens een geheim te verraden, het welk de gramfchap van den Abt in volle vlam gezet zou hebben. En niettemin eischte het ongenoegen, het welk hij airede blijken liet, dat zij hem daer voor eenige vergoeding tragtte te doen , iets het geen haer thands in de grootfte verlegenheid bragt. Zij vroeg hem dus, zoo kort zij kon, om verfchoning, en daer zij hare dankbaerheid voor deze gunst betoonde, tragtte zij andermael te vertrekken; toen de Abt zijn gansch ongenoegen op zijn gelaet vertoonde , en de levendigfte verontwaerdiging en een beledigde trots uit alle zijne trekken fprak, terwijl hij opftond en haer toeriep. Blijf hier; wat is de reden, waeröm gij eenen weldoener poogt te ontvlugten? Dan, zoo mijne gunstbewijzen de gewenschte uitwerking niet hebben, om u tot dankbaerheid te bewegen , zal mijne gramfchap u ten minften voorzeker met fchrik vervullen. En daer Julia dus zeker geheel onverfchillig voor mijne toege-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 309 gevelijkheid voor haer wezen moet, is zij mijne befcherming gansch onwaerdig; dus zal ik haer dan aen den dwingeland, die haer opeischt, overgeven." - Ontzet en brandende van ongeduld luisterde Mevrouw de Menon naer deze tael van den Abt, waerbij zijne gebelgde trotschheid, welke alle gevoel voor datgeen, wat billijk was, geheel en al verdoofde, Julia befchuldigde en tevens bedreigde ter oorzake van eenen misdag door hare vriendin begaen. Elk woord, waerdoor zij werd opgehouden , verftrekte tot eene nieuwe foltering voor haer hart; dan, deze laetfte uitdrukkingen vervulden haer van nieuws met fchrik, en zij ftond roereloos. Zij wierp zich dus in den allerijzelijkften angst aen de voeten van den Abt. — „ ó Heilige Vader!" dus fprak zij, „ ó! ftraf Julia toch niet, om eene misdaed, welke ik alleen bedreven heb. Haer hart zal zekerlijk haren edelmoedigen befchermer zeeenen; en wat mij zelve betreft — ik fmeëk u > gedoog) dat ik u verzekere, dat ik ten vollen de waerde van uwe weldaed weet te gevoelen." „ „ Indien dit waerheid zij," " hervatte de Abt, » " üa dan °P en verzoek Julia, dat zij herwaerd kome." " Dit bevel deed hare verlegenheid nog grooter worden, daer Mevrouw de Menon niet twijfelde, of deze vertraging zou reeds voor hare vriendin noodlottig geweest zijn. Ten laetften bekwam zij dus vrijheid, om te vertrekken, en tot hare onuitfprekelijke vreugde vond zij Julia in hare eigen kamer. Zij had het opzet, om te ontvlugten, laten varen, zoodra Mevrouw de Menon weggegaen was V 3 uk  3io DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS uit vrees, dat zij door het volk van den Marquis ontdekt zou worden. En deze vrees was nog vergroot door het berigt van Kornelia, welke haer verwittigd had, dat 'er op dit zelfde oogenblik verfcheiden mannen te paerd aen de poort Honden te wagten, op de wederkomst van hunne makkers. Dit was ten uiterften vcrfchrikkeüjk voor Julia, welke dus begreep, dat het nu geheel onmogelijk was, om uit het klooster te komen, zonder zich aen een gewis verderf te wagen. En nu beweende zij haer lot, tot dat Mevrouw de Menon haer eindelijk de bijzonderheden van deze laetfte zamenkomst mededeelde, en haer het bevel van den Abt te kennen gaf. Dan, nu waren zij bedugt voor de uitwerking van die angstvalligheid, welke het ongenoegen van den Geestelijken bereids had gaende gemaekt; en Julia, welke in het eerfte van dit verhael geheel door vreugde vervoerd was, verviel bij het hooren van het vervolg geheel in wanhoop. Zij fidderde voor de ontmoeting, welke op haer wagtte, daer ieder oogenblik van verwijl, het welk hare vrees zoo hartelijk verlangde, de gramfchap van den Abt nog fterker moest aenvuuren, en het gevaer nog grooter maekte. Ten laetften deed zij dus eene geweldige poging op zich zelf, verzamelde al de fterkte van haren geest, en fpoedde zich naer het vertrek van den Abt, om daer haer vonnis te ontvangen. Zij vond hem in zijnen leenftoel gezeten, en zijn gefronsd gelaet deed fchier haer bloed van fchrik geheel ver- ftijvep. „ Mijn dpgter!" zeide hij, „ gij hebt u  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 311 u aen afgrijzelijke misdaden fclmldig gemaekt. Gij hebt uwen vader zijn wettig gezag durven betwisten; ja zelfs u daer tegen openlijk verzet. Gij zijt ongehoorzaem geweest aen den wil van hem, wiens gezag alleen flegts voor het onze zvvigteu moet. Gij hebt hem zijne rechten betwist, en wel omtrent eene zaek, ten aenzien van welke deze meer, dan onbetwistbaer zijn, de rechten namelijk van eenen vader, om over de hand van zijne dogter te befchikkcn. Gij zijt hem zelfs ontvloden, en hebt u verftout hebt u op eene arglistige cn laegharti- ge wijs verflout, om voor uwe ongchoorzaemheid binnen deze gewijde muuren eene fchuilplaets te zoeken. Gij hebt ons heiligdom met uwe euveldaden bezoedeld. Gij hebt onze orde aen fmaed en hoon ten prooi gegeven, en zijt de oorznek dat men onze oppermagt op eene floute en trotfche wijs durft uittarten. Welk eene ftraf is dus aen zulk een misdrijf geè'venredigd ?" Hier zweeg het Opperhoofd van deze Abtdij, en hield zijne dreigende oogen onbewegelijk op haer 'gevestigd; daer Julia, verbleekt en bevende, flegts naeuwlijks in ftaet was om zich ftaende te houden, en niet een enkel woord kou uitbrengen. „ Ik wil genade en geene gerechtigheid oefenen!" vervolgde hij, „ ik wil de ftrafren welke gij verdiend hebt verzagten, en u alleen aen uwen vader overleveren." Bij deze ontzettende woorden berstte Julia in tranen uit, zeeg aen de voeten van den Abt neder, tot wien zij hare oogen ophief, en waermede zij hem fcheen te fmekeu, hoewel zij niet vermogend V 4 was,  313 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS \vas, om iets te zeggen. Hij liet haer in deze houding liggen. „ Uwe dubbelhartigheid," dus voer hij voord, „ is geenzins de minfte van uwe misdrijven. Indien gij tot mijne grootmoedigheid toe vlugt genomen hadt, om daer vergeving en befcherming te erlangen, welligt dat men u met toegevendheid behandeld had dan , agter het mom van deugd verbergt gij uwe wandaden, en yerfchuilt de omftandigheden waerin gij u bevindt, en welke u de vlugt naer deze Abtdij noodzakelijk maken, onder het gewaed van godsdienst-ijver." Deze onverdiende aentijging wekte in het hart van Julia het gevoel van hare beledigde deugd: zij ftond op met een betoon van waerdigheid, het welk den Abt zelfs verbaesd deed flaen. „ „ Heilige Vader !" " dus fprak zij, „ „ mijn hart gruwt van dc misdaed, waervan gij mij befchuldigt, en betuigt op het allerefnftigfte zich nimmer daer mede te hebben bezoedeld. En wat ik ooit moge misdreven hebben, van huigchelarij ben ik voor het minst ten vollen zuiver. Vergeef het mij dus, dat ik u tevens durve herinneren, dat het vertrouwen, het welk ik u betoond heb, van dien aerd is, dat het genoegzaem' zij, om eene verfchooning voor mij opteleverea, wanneer ik de fterkfte aenfpraek op uwe befcherming maken durve , waeröm ik thands op het nederigst fmeke. Toen ik tot deze muuren mijne toevlugt nam, fcheen het mij hpogstwaerfchjjnelijk toe, dat zij mij voor alie onbillijke mishandelingen zouden beveiligen. En met welken anderen naem dan dien van onbillijke mishandelingen, Eerwaerdige Vader! zoudt  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 313 zoudt gij het gedrag van den Marquis toe!) ooit bedempelen kunnen, ten minnen, zoo niet de vrees voor zijne magt de infpraek der rede bij u deed zwijgen?..." " De Abt voelde geheel de kragt van dit gezegde, ■ doch achtte het beneden zijne waerdigheid, dit te iaten blijken, en ontveinsde dus zijn ongenoegen. Zijn beledigde trots werd dus al meer en meer verbitterd, en alle de boosaerdige neigingen, welke zijne ganfche geaerdheid uitmaekten, werden hoe langs hoe meer in werking gebragt, en deze zetteden hem derhalve aen, om haer werkelijk overtelcveren, eene zaek, waeraen hij nog nooit te vooren met ernst gedagt had. En dus fpoorde hem zijn hoogmoed aen, om tegelijk de belediging, welke Mevrouw de Menon hem onvoorbedagtelijk . aengedacn had , te wreken, en Julia daer voor te doen boeten. Mee dit oogmerk was hij in het eerde voornemens geweest , om haer fchrik en angst te doen gevoelen, terwijl hij egter geenzins van meening was dezelve door dadelijkheden te laten volgen; daer hij integendeel befloten had, haer zijne befcherming te fchenken, indien men hem daer alvorens zeer dringend om fmeekte. Dan, het gezegde van Julia trof hem juist daer, waer hij zich zeiven bewust was het zwaklfe te zijn, en de kortftondige overwinning, welke hij zich verbeeldde, dat zij hier door op hem behaeld had, zettede zijne gramfchap geheel in vlam. Nu plaetue hij zich op zijn doel en zat daer onbewegelijk, i„ eene peinzende houding. Zij befpeurde de vreczeüjke werking van zijne hartstogten ^ 5 zeer  3H DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS zeer duidelijk in de trekken van zijn gelaet zij overdagt het lot, het welk men haer thands bereidde, en ftond al fidderende, om de uitfpraek van haer vonnis aftewagten. De Abt befchouwde in diepe overdenkingen al het hatelijke van de bedreigingen van den Marquis, en wikte ieder woord, het welk Julia gezegd had: dan, hier gevoelde hij, dat niet alleen de boosheid volkomen tegen al wat deugd heet, aendruischt, maer dat zij zelfs niet zelden tegen zich zelve lijnrecht aenloopt. Want om aen zijne kwaedaerdige drift te voldoen, ontdekte hij, dat hij zijn hoogmoed zou moeten opofferen, daer het onmogelijk zoude zijn, het voorwerp dezer eerfte te verpletten, indien hij van alle bevrediging van den laetften ten vollen wilde afzien. Deze bedenkinghield hem zeer lang in eene befluitelooze onzekerheid , . en dus verzonk hij in een verfchrikkelijk ftilz wijgen, De drift, welke Julia zoo even bezielde , was thands met hare woorden geheel verdwenen, en ieder oogenblik vermeerderde haren angst. liet zwijgend nadenken, waeraen de Abt zich ganfchelijk overgaf, bevestigde haer al meer en meer in haer ontzettend voorgevoel, en dus poogde zij hem met al de konstelooze welfprekendheid van eene diepe fmart tot medelijden te bewegen. Hij luisterde naer hare fmeekingen, zonder flegts een enkel woord te fpreken; doch niettemin deed ieder oogenblik den gloed van zijne verfloordheid al meer en meer bekoelen, en vergrootte zijne zugt, om zich tegen den Marquis te verzetten. Dus nam ten laetften zijne overheer- fchen-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 315 fchende neiging al haren invloed weder, en bragt alle de andere hartstogten bij hem te onder. Trotsch, op het gezag, het welk hem de godsdienst gefchonken had, nam hij het befluit, van nooit de rechten van de kerk voor die van den vader te laten zwigten, en zich tegen het geweld van den Marquis met een geëvenredigd vermogen te verzetten. Hij betoonde Julia dus de gunst, van haer van hare vreze te ontheffen, door haer van zijne befcherming te verzekeren: dan, dit deed hij op eene wijze, welke zoo ganfchelijk onvriendelijk en onbevallig was, dat hij daer door al het gevoel van dankerkentenis, het welk dusdanig eene belofte anderszins naturelijk zoude hebben veroorzaekt, geheel en al verdwijnen deed. En nu haestte Julia zich met deze blijde tijding naer Mevrouw de Menon, welke haer met de zoetfle tranen van vreugde en dankbacrheid aen het Opperwezen, beforoeidde. HOOFD-  3icT DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS ■ HOOFDSTUK XI. D us waren 'er nu bijkans veertien dagen verlopen , zonder dat men de minde vijandelijke aenvallen ondergaen had, toen Julia op zekeren nacht, reeds lang na dat zich elk te bed begeven had, door de klok van de Abtdij uit haren flaep werd opgewekt. Zij wist zeerwel, dat het thands gcenzins het gewoone bede-uur was; en dus luisterde zij naer deze klanken , die te midden van de diepde dilte, waerin alles verzonken lag, hcnenrolden, met de grootde verbaesdhcid en ontzetting. Kort daerop hcforde zij de deuren van verfcheiden cellen op hare hengzeis kraken, en vernam het geruis van overhaeste fchreden in de gaenderij, terwijl zij door de reten van hare deur het licht ontdekte, het welk door die genen gedragen werd, die daer voorbij gingen. Dit gerugt der voorbijgangeren werd van oogenblik tot oogenblik derker, en het fcheen als of ieder bewoouer van het klooster opgedaeu was. Dit deed hare ontdeden is nog meer aengroeiè'n; zij begon te geloovcn, dat de Marquis de Abtdij berend zoude hebben, met oogmerk, om haer door geweld uit deze fchuilplaets te rukken. Dus dond zij fchielijk van haer leger op, met oogmerk, van zich naer de kamer van Mevrouw de Menon te begeven, toen zij op het onverwagtst zeer zagtjes aen haer vertrek hoorde tikken, en op hare vraeg, door de dem van Mevrouw de  WH ee MARQLTZIN van MAZZINI. 317 de Menon, gesfldwoord werd. Nu werd hare vrees weldra verjaegd, dewijl zij hoorde, dat men geluid had, ten einde alle de Geestelijken te verzamelen, om de uitvaert van eene dervende zuster bijtewoonen, welke men naer het hooge altaer brengen zou, om daer de laetfte kerk-gerechten te ontvangen. Zij verliet dus ook hare kamer, verzeld van Mevrouw de Menon. Terwijl zij dus voordfpoedde, liep het flaeuwe licht, het welk de waschkaerfen op de wanden van dit gebouw wierpen het gezicht van verfcheiden Monniken, die in hunne lange, zwarte kleeding zich op verfchillende afftanden in de enge, kronkelende gangen vertoonden, en het gelui der klok dit alles liep zaém, om hare verbeelding aentevuuren, en haer geheele hart met eenen geheiligden eerbied te vervullen. Dan, het gewijde tempel-koor leverde haer een tooneel op nog oneindig plegtiger, en zoo ontzagchelijk, als zij tot heden toe nog niets befchouwd had. De duistere kruisgangen van de kerk werden bijna niet gezien bij het fchijnzel, der fakkels, waerdoor het altaer beflraeld werd, en welker treurige glans allengs in de sfgelegenfte deelen van dit ontzettend gebouw verflaeuwde, terwijl zij alles met een ontzagverwekkend licht en duister omgeven was, wier uitwerking het hart op het allerdiepst ontroerde. Terwijl zij dit opmerkzaem en zwijgende bctragrte, vernam zij op eenen verren afftand een choorzang, die aengeheven werd, en door deze ruime gewelven weergalmde. De toonen rezen eerst in een zeer zagt geruis, en kwamen allengs nader; tot eindelijk  3i8 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS IIjk een ongemeen heldere glans uit een der gaenderijen te voorfchijn ftraelde, en de menigte, welke dezen flatelijken omgang vormde , den tempel binnentrad. En nu viel het orgel op eens met een ontzettend chorael in, en de Memmen van alle de aenwezenden verecnigden zich tot dezen gewijden zang* Aen het hoofd van de geheele broederfchap vertoonde zich de Abt: hij trad met langzaem, afgemeten fchreden voord, en droeg het heilig kruis. Agter hem volgde een draegbaer, waerop de Mervende lag, omgeven van een witten fluiër, omringd door een groot aental Nonnen, allen in het wit gekleed, en waervan elke een aengeftekcn toorts droeg. Deze optogt werd gefloten door de Monniken , die bij paren gingen, geheel in het zwart, en allen insgelijks met een kaers voorzien. Toen zij tot aen het hooge outer genaderd waren , werd de draegbaer nedergezet, en weinige oogenblikken daerna verftomde het gezang. Nu naderde de Abt, om aen de ftervende het noodige toetedienen; de fluiër, waermeê de Non te vooren bedekt was, werd opgeheven en nu ontdekte Julia het gelaet van hare dierbare vriendin, de zuster van Hippolitus. Haer aengezigt was bereids met de vcrw des doods omtogen ; dan , in hare blikken fchitterde nog een levendige gloed, een vuur, aen de herdenking van het verledene toegewijd, terwijl zij dezen op Julia vestigde, welke eene kille huivering door alle hare leden voelde rillen, en genoodzaakt was op Mevrouw de Menon te leenen. En nu herkende zij voor de cerflemael den ongelukki- gen  Van ke MAR.QÜ1ZIN van MAZZINI, 319 gen minnaer van Kornelia, in wiens gelaetstrekken j de folteringen, waervan zijn hart verfcheurd werd, zeer duidelijk te lezen waren, terwijl hij zich verbleekt en zwijgende over de draegbaer henen boog. Na dat de plegtigheid volbragt was, werd het gezang weder aengefiemd; men hief de baer op, terwijl Kornelia hare hand met moeite poogde opteheffen, en d»ze magteloos op de trappen van het altaer nederzeeg. Kort daerop zweeg wederom de muziek; toen de rampzalige geliefde haer brekend oog naer haren dierbaren ophief, met de onuitfprekelijkfle tederheid en fmart, welke daeruit voordflraelde. Zij deed eene poging, om te fpreken, doch de woorden ftierven op hare lippen, welke zich van nieuws weder floten. Een bekoorelijke glimlach verfpreidde zich. niettemin over haer gelaet, en werd door eenen niet min aenminnigen blos der godvrugt afgewisfeld. Nu vouwde zij hare handen op haren boezem zamen, met een oog waerin de zagtfle onderwerping zich vertoonde, en het welk zij vervolgends ten hemel hief, terwijl de laetfle vonken van een wegkwijnend leven daer in thands fchenen te fchitteren. En nu verfcheidde hare ziel met eenen enkelen , diep gehaelden zugt. Haer minnaer, die plotfellng agtcroverzeeg, tragtte niettemin zijne aendoeningen te verbergen, doch de hevige fnikken, waerin hij uitberstte, verrnedden zijne droefheid, zoo dat deze gewijde plaets met de tranen van alle de aenfehouwers befproeid werd, daer dus het fchoonst en onfchuldigst meisje haren laetflen adem uitblies. En  r-o DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS En nu hief wederom het orgel een volftemmisen doch droeven klaegzang aen; de ftem der ganfche vergadering paerde zich met dit droefgeestig choormuziek, en zong een zagte en Hatelijke fmeeking voor de ruste van deze verftorven ziel. Intusfchen rukte Mevrouw de Menon Julia, welke bijkans even roereloos was, als hare verftorven vriendin, met zich uit de kerk. Zulk een onverwagte en plotzelinge dood vermeerderde de fmart, welke deze fcheiding altoos zoude hebben moeten veroorzaken, nog aenmerkelijk. Zoodanig was de aerd van Kornelia's ongefteldheid, dat zij een zeer onzeker doch vleiend voorkomen naturelijk moest vertoonen. En alhoewel zij reeds voor lang allengs verzwakte, gefchiedde egter het afnemen harer kragten zoo trapswijze, en onmerkbaer, dat de ongerustheid van hare vriendinne daerdoor voorzeker moest in flaep gewiegd worden. Dan, geheel anders dagt zij zelve over den toeftand, waerin zij zich bevond. Zij gevoelde zeer duidelijk alle die veranderingen, welke bij haer plaets grepën, doch wagtte zich, om diegenen, welke haer dierbaer waren, hier mede te bedroeven. Niettemin naderde egter het uur van hare ontbinding nog fchielijker, dan zij zich dit had voorgefteld; dan, het was voor haer genoegelijk en van geene de allerminfte verfchrikkingen vergezeld. Dan, bij den dood van Kornelia fcheen Julia andermael.het verlies van haren Hippolitus te betreuren. Hare verfcheiding verbrak, gelijk zij waende, den laetften band, die haer aen zijn herdenken kluisterde. In  Van m MARQUIZIN van MAZZINI. 32I In een der Monniken van dit klooster ontdekte Mevrouwde Menon, niet zonder verbaesdheid, middeienvijl den Priester die aen den ftervenden Vincent de biegt had afgenomen. Dit gezigt bragt alles, wat voormaels op het kasteel van Mazzini gebeurd was, haer wederom in het geheugen, en de laetfte woorden van dezen ftervenden bedienden, te zamen .renomen met alles, het geen in het vervolg was voorgevallen, wekte alle hare nieuwsgierigheid en verwondering weder op. Dan, deze ontdekking deed tevens ook andere gewaerwordingen dan die der bevreemding bij haer ontflaen. Zij' dugtte namelijk, ' dat hij door den Marquis, aen wien hij bekend .was, mogt omgekogt worden, en zich dus IJselijk kon laten overhalen, om allen zijnen invloed bij den Abt aentewenden, ten einde deze hare vriendin ten laetfte overleverde. En nu durfde Julia het volftrekt niet meer wagen, om zich buiten de muuren van het klooster te begeven. Bij de fchemering van den avond flonp zij menigwerf naer het kerkhof, en verwijlde daer op het graf van Kornelia, waer zij het verlies van haren Hippolitus even zeer als dat harer vriendin beweende. Dan, op zekeren avond geduurende den vesper werd plotzeling de klok van het klooster geluid, en de Abt, wiens gelaet te gelijk verwondering' en teonvredenheidvertoonde, ftaekteden verderen dienst terwijl hij het altaer verliet. De ganfche vergadering keerde vervolgends naer den reefter, en°hier ontdekten zij, dat een der Paters, die naer het klooster terugkwam, een hoop gewapende lieden gezien IV. Deel. v , , had,  3C= DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS had, die door het bosch in aentogt waren, waerom men niet twijfelde, of deze waren het gevolg van den Marquis, dat met vijandelijke oogmerken derwaerd kwam; om welke reden men het nodig geoordeeld had de ganfche broederfchap daer van te verwittigen. De Abt klom vervolgends naer den toren, en ontdekte daer den glans der wapenen, die van tusfehen het geboomte flikkerde; ftraks daeraen kwam een geheele bende uit een der donkerite gedeelten van het woud te voorfchijn, en vertoonde zich op eenen breden weg vlak tegen over de plaets, waer hij zich thands bevond. Nu kon men het gekletter der hoeven van de pnerden zeer duidelijk onderfcheiden , en Julia , welke van fchrik fchier levenloos ter aerde zeeg, ontdekte den Marquis aen het hoofd van dezen drom, die' zich kort hierop in twee verdeelde en geheel de Abtdij omringelde. Dadelijk werden de poorten zorgvuldig toegefloten; de Abt verliet den toren, verzamelde alle de Geestelijken, en weidra verhief hij zijne flem boven al het gedruis, dat hem omgaf. De vrees waerin Julia zich bevond, deed haer de belofte van den heiligen Vader geheel vergeten, zoo dat zij, om veilig te zijn, ■ zeer gaerne naer de diepe en akelige fpelonken gevloden was, welke niet verre van het klooster in het woud hare zwarte fchaduw tot een fchuilplaets aenboden. Dan, Mevrouw de Menon, welker kennis aen de geaerdheid van den Abt vrij groot was, deed haer den hoogmoed van den Abt als de volkomenue waerborg voor de veiligheid van Julia befchouwen. Zij ried deze derhalve ook ernftig af, om,  van de MARQUÏZIN van MAZZINI. 323 torn, gelijk zij, eerst, voornemens was, de getrouwheid van een der bedienden van den Abt, die de fleutels der onderaerdfche gangen in bewaring had, te beproeven, en zette haer aen om zich, op de uitwerking van de ontevredenheid des Abts op haren vader, geheellijk te verlaten. En terwijl deze bezadigde vriendin haer dus poogde gerust te Hellen, werd zij gelast om oogenblikkelijk voor den Abt te verfchijnen. Zij gehoorzaemde, en hij gelastte haer, om hem naer eene kamer te vergezellen, welke vlak boven de poort der Abtdij was. Hier kon zij haren vader, verzeld van den Hertog van Luovo, zeer duidelijk befchouwen, en terwijl haer hart van ontzetting fchier dreigde te verftijven, riep de Marquis het Opperhoofd van deze geestelijke broederfchap op eenen woedenden toon toe, dat hij haer in zijne handen moest overleveren, met bedreiging, dat zoo men hier aen niet voldeed, hij dadelijk de poort van het klooster met geweld zou doen openbreken. Op deze bedreiging fronsde zich het gelaet des Abts; hij voerde Julia met geweld weder naer het venster, van waer zij teruggetreden was, en riep uit: „ Ontheiligende bedreiger 1 eene eeuwige wrake moet U vervolgen Van dit oogenblik aen verbannen wij u uit den fchoot der kerke, en ontzeggen u alle gemeenfchap met dezelve. Dan, hoe onbefchaemd en ftout gij ook immer wezen moogt; ik veracht alle uwe bedreigingen Zie hier zeide hij, en wees op Julia zie hier en gevoel, dat gij u in mijne magt bevindt: want zoo gij het beflaen durft, om deze gewijde wallen te fchenden; als dan x 2 zal  3^4 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS zal ik aen al het menschdom een geheim openbaren, het welk uw bloed van fchrik in uwe aderen zal doen Hollen ; een geheim , waervan uwe eer, ja waervan zelfs uw leven afhangt. Welaen zegeprael nu vrij, en verhef u in uwe hoogmoedige bedreigingen!..." De Marquis Houd verbaesd op deze woorden, zijn ganfche gelaet onderging eene plotfelinge verandering; doch niettemin tragtte hij zich weder te herftellen en zijne verlegenheid te verbergen. Eenige oogenblikken ftond hij geheel befluiteloos wat te doen. Van alle gewelddadige handelingen aftezien, was even het zelfde, als zieh fchuldig te erkennen aen datgene, wat men gezegd had te zullen aen den dag brengen, en egter was hij bedugt, om de gramfchap van den Abt, nog fterker tegen zich gaende te maken, aen wiens bedreigde wraek zijn eigen hart nog meer gewigt bijzette. Ten laetften fchreeuwde hij uit: „ „ Al, wat gij gezegd hebt acht ik beneden mij i het zijn niets anders dan de uitvlugten van een lafhartigen, doch fchaemteloozen Klooster-voogd. De nieuwe belediging doet de begeerte , om mijne dogter weder te erlangen, nog fterker in mij ontbranden, doch vuurt het verlangen, van u te kunnen ftraffen, te gelijk niet minder in mijnen boezem aen. Ik zou dus hiertoe terftond kunnen overgaen, dan dit zou flegts eene ongenoegzame wraeköefening zijn. Ik zal dan met mijne ganfche magt van voor deze wallen wederkeeren en mij op een hooger gezag beroepen. En dus zult gij op eens genoodzaekt worden om mij mijn kind terugtegeven en deze onbefchaemde aentijging, waer-  Flaet 3. BE BOUWTAI.   van de MARQUIZ1N van MAZZINI. 325 waermede gij mijne eer bevlekt, te herroepen!"" Met deze woorden keerde hij zijn paerd van de poort des kloosters terug; zijn volk volgde hem en verdween weldra uit het gezigt; terwijl zij aen den Abt den roem dezer behaeide overwinning overlieten, en Julia zich in hare verbaesdheid, haer vreugde, en de volftrektfte onzekerheid, wat dit alles toch mogt betekenen, verloor. Toen zij vervolgends de bijzonderheden van deze woordenwisseling aen Mevrouw de Menon verhaelde, bleef zij met nadruk op de bedreigingen van den Abt flil flaen. Dan, alhoewel de verwondering van deze Dame bij ieder woord al hooger en hooger fteeg, begreep zij zeer wel op welk eene wijze deze Opperbeflierer van het klooster tot de ontdekking van dit geheim moest gekomen zijn. Zij had bereids te voren den Biegtvader van Vincent binnen deze muuren ontdekt, en 'er bleef haer geen twijfel over, of deze had alles wat hij uit de bekentenis van den ftervenden vernomen had, ten vollen geöpenbaerd. Zij begreep dus ook dat deze geheimenis nimmer zoude aen -den dag gebragt worden, ten ware die «rekken moest, om den Marquis voor het plegen van dadelijk geweld te ftraffen, daer het een van de voornaemfte pligtcn van den kloosterling was, een heilig ftilzwijgen in acht te nemen ten aenzien van alles, wat hun in de biegt werd toevertrouwd. Wanneer de eerfte ftorm der verfchillende aendoeningen, welke het hart van Julia beroerd hadden, vervolgends een weinig bedaerd was, werden zij * 3 door  326 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS door vrees en bekommernis vervangen. De Marquis had bedreigd, zich op een hooger rechtbank te zullen beroepen, op een rechtbank, welke den Abt zou noodzaken, om haer aen haren vader overtegeven. Dit gezegde deed haer met reden niet weinig bedugt zijn, en dus fcheen haer geen ander middel om de geweldenarij van haren vader te ontgaen, te zijn overgebleven, dan dat zij dit geftigt verliet. Dienvolgends verzogt zij, om tot een gehoor bij den Abt te worden toegelaten, aen wien zij het gevaer voorftelde, waerin zij zich thands meende tq bevinden, waerna zij hem de vrijheid verzogt, om te mogen vertrekken, ten einde een veiliger fchuilplaets te gaen opzoeken. De Abt, die zeer wel wist, dat de Marquis ten vollen in zijne magt was, lagchte hartelijk, toen zij hem de gedane bedreiging wederom te binnen bragt, en floeg haer dus deze bede af, onder voorwendzel, dat hij thands bij de kerk voor haer zoude moeten verandwodrden. Hij gelastte haer ten vollen onbekommerd te zijn, beloofde haer andermael zijne befcherming; dan, deze verzekeringen werden haer op zulk een afftand, op zulk een trotfehen toon gegeven, dat de vrees van Julia, toen zij hem verliet, veel eer vermeerderd, dan verminderd was. Doch terwijl zij dus door de gaenderij trad, zag zij iemand, die door een tegenovergefielde deur dezelve in haest binnenkwam. Hij was niet in de kleeding van deze orde, maer in eenen mantel gerold, en fcheen onbekend te willen zijn. Terwijl hij haer voorbijging, hief hij zijn hoofd een weinig op, eu Julia ontdekte in hem haren vader. Hij  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 327 Hij wierp op haer eenen blik, waerin niets anders, dan wraek en woede flikkerde; doch, eer zij nog tijd had om natedenken, of hare zinnen te vergaderen , bedekte hij wederom zijn gelaet en fnelde voord. Zij beefde aen alle hare leden, en was naeuw in ftaet zich zelve ftaende te houden, tot zij de kamer van Mevrouw de Menon bereikt had, waer zij gansch fprakeloos in eenen leenftoel ncderzeeg, en de woestheid harer blikken de angsten van haer hart genoegzaem ontdekten. Zoodra zij weder een weinig tot bedaren gekomen was, verhaelde zij, wat zij gezien had, en haer gefprek met den Abt gehouden. Hare vriendin was niet minder verflagen, dan zij zelve, wanneer zij de reden van deze verfchijning van den Marquis bij zich zelve poogde nategaen. Hoe, zoude zij, na zijne laetfte trotfche bedreigingen nog moeds genoeg hebben, om in het geheim bij den Abt te komen! en niet dan door dc toelating vart dezen was het mogelijk, dat hij zich hier vertoonen kan ? En wat toch kon den Abt tot dusdanig een gedrag bewegen ? Dit alles, hoewel het even vreemd en onbegrijpelijk was, liep zamen om hare ongerustheid te vermeerderen, haer een gewis verraed te doen vermoeden en haer de uitlevering van Julia als waerfchijnelijk te doen verwagten. Uit de Abtdij te ontvlugten fcheen thands ondoenelijk, dewijl de uitgangen altoos bewaekt werden; en zelfs wanneer dit al eens doenejijk geweest ware, dan hield zij het egter voor zeker, dat men haer dra ontdekken zou, dewijl het gevolg van den Marquis gedurig in het woud rondzwierf, Dus aller•X 4 Vve-  328 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS wegen van gevaren omgeven, bleef haer niets anders over, dan dat zij in het klooster de beftemming van haer lot met bedaerdheid afwagtte. Dan , terwijl zij bezig was den ongelukkigen toeftand, waerin zij zich thands bevond, met Mevrouw de Menon te beweenen, werd zij wederom gelast, om voor den Abt te verfchijnen; dan, nu verliet haer bijkans alle haer fterktc van geest; nu geloofde zij dat haer lot beflist zou zijn, dewijl zij niet twijfelde of de Abt had het befluit genomen, om haer overteleveren, daer zij geloofde dat deze met den Marquis tot een vergelijk zou gekomen zijn. Het duurde dus een geruime poos, eer zij in ftaet was, zich zoo zeer te bezadigen, dat zij aen het ontvangen bevel kon gehoorzamen, en toen zij eindelijk hieraan voldeed, vermeerderde hare vrees bij eiken ftap, waermede zij het vertrek van dezen Geestelijken Vader naderbijkwam. Zij ftond eenige oogenblikken ftil aen de deur van dit vertrek, eer zij moeds genoeg had, om dezeive te openen. Het denkbeeld van de gramfchap van den Marquis baerde haer zoo veel ontzetting, dat zij op het punt was, van weder naer hare kamer te gaen, toen zij op eens naer binnen trad, en dus alle verdere overleggingen ter zijde zette. Zij vond 'er haren vader niet, en nu fcheen zij te herleven. Een glans van zelfstevredenheid was op het ganfche gelaet des Abts verfpreid , en liet zich door een wolk van ongenoegen, welke nog niet gansch verdwenen was, zeer duidelijk befpeuren. „ Mijne dogter!" dus fprak hij, „ het berigt, het welk ik u thands geven kan,  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 32p kan, zal u welligt niet gansch onaengenaem zijn. Uwe veiligheid hangt thands volkomen van u zelve af. Ik Hel uw lot ten vollen in uwe handen, en gij alleen kunt dus voor de uitkomst aenfprekeiijk zijn." Hier hield hij ftil, en zij ftond verbaesd en met verlangen naer het geen volgen moest, te wagten „ Thands kan ik u op het plegtigst van mijne befcherming verzekeren ," dus ging hij voord, „ dan, hetgefchiedt onder eene voorwaerde, dat gij de wereld ganfchelijk vaerwel zegt, en uwe' overige dagen aen Gode toewijdt." jui;a hoor. de dit met een gevoel, het welk uit fmart en verwondering was zaemgefteld „ Buiten deze ver- rigting van uwe zijde bezit ik het vermogen niet, zelfs wanneer ik dit nog zoo gaerne doen wilde om u te befchermen. Indien gij egter het geestelijk gewaed wilt aennemen , zijt gij door de magt der kerke tegen alle wereldlijke geweldenarijen ten vollen gedekt. Dan , zoo gij dit nalaet, of weigert te doen, als dan zou zich de Marquis welligt op . een gezag beroepen kunnen, waer tegen ik niet in ftaet ben mij te verzetten, zoo dat ik dus ten laetften zou genoodzaekt zijn, u overteleveren." „ Dan, zoo gij den fluicr mogt verkiezen, zullen wij, ten einde u meerder zekerheid te verfchaffen, u eene ontheffing van de gewoone kerkgebruiken,' ten aenzien van het houden van een proef-jaer bezorgen; wanneer gij dus binnen weinig dagen uwe gelofte kunt afleggen en in deze geestelijke orde treden." —. X 5 Hier  330 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Hier eindigde hij, terwijl Juüa in de grootfte verlegenheid en van de wreedfte boezemfmart bedreden niet wist, wat zij zoude andwoorden. „Wij geven u drie dagen, om u hierop rijpelijk te kunnen beraden," dus ging hij voord, „ en wanneer deze geëindigd zijn, wagt u het ordes-kleed, of de Hertog van Luovo." Sprakeloos en geheel ten prooi der wanhoop verliet Julia dit vertrek. Zij begaf zich terdond naer Mevrouw de Menon, welke moeite had om flegts den minden grond tot troost voor haer te vinden. Intusfchen zegepraelde de Abt over zijne welgelukte wraek, terwijl de Marquis onder het fmartelijk gewigt eener hoonende teleurdelling zugten moest. De bedreiging van den Geestelijken was veel te erndig en verfchrikkelijk voor hem geweest, dat deze hem nog aen het plegen van eenig geweld zou laten denken; en dus had hij befloten den hoogmoed van den Kloostervoogd in flaep te fusfen, door zijne greetige fchraepzugtigheid in beweging te brengen. Niettemin kon hij geenzins befluiten, om den Abt een bewijs van zijne onderwerping en vreeze voor hem in handen te geven, door hem in eenen brief gene fom ter omkopinge aentebieden, waerom hij aen de meer vernederende doch veiliger wijze, om dit door een afzonderlijk gefprek te beproeven, de voorkeur gaf. Zijne vorstelijke aenbiedingen deden dezen voor eenige oogenblikken befluiteloos ftaen; dan, om zich van het voordeel dat hij op den Marquis had, nog meer te verzekeren, toonde hij geene de allerminfle genegenheid, om zich met hem  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 331 hem te verftaen, en liet denzelven in eene angfligende onzekerheid vertrekken. Dan, na op deze voorflagcn zich rijpelijk beraden te hebben, behield zijn trots over zijne inhaligheid de overhand , en dus befloot hij Julia te overreden, ten einde deze zich liet imvijën, om daer door haren vader alle hoop, van haer ooit weder in zijne magt te zullen zien, geheellijk te benemen. Dan, deze bragt den dag en daerop volgenden nagt in eene kwelling door, welke alle denkbeelden zeer verre te boven gaat. De poorten van het klooster waren met wagten geftadig bezet, en de wouden geheel met het gevolgvan den Marquis vervuld, maekten het haer onmogelijk, om te ontkomen. Van eene echtverbindtenis met den Hertog, wiens laetst gehouden gedrag haer in het hatelijk denkbeeld dat zij zich beftendig van zijne geiierdheid vormde, haer nog veel meer bevestigd had, ijsde zij met huivering terug, en zich voor haer geheel toekomflig leven binnen de muuren van een klooster befloten te zien dit was een lot, het welk haer bijkans even verfehrikkelijk toefcheen. Dan, niettemin was de gewijde tederheid, welke zij voor de nagedagtenis van haren Hippolitus voed- ' de, en het afgrijzen, het welk zij voor den Hertog had, van die uitwerking, dat zij weldra befloot dan liefst het geestelijk gewaed te kiezen. Den volgenden avond onderrigtte zij reeds den Abt van haer genomen befluit. Eene vreugde, welke hij niettemin zorgvuldig poogde te verbergen, overmeesterde thands zijn hart; en de hardheid van zijn gedrag ten haren opzigte, werd nu aenmerkeiijk verzagt, zoodra  532 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS dra hij dit vernam. Hij verzekerde haer van zijne goedkeuring ten aenzien van dit voornemen en van zijne befcherming, met eene vriendelijkheid, welke hij haer nimmer te vooren had laten blijken, en zeide haer te gelijk dat reeds den tweeden dag hier aenvolgende de plegtigheid harer inwijïng zou voltrokken worden. Dan, de ontroering welke zij gevoelde, liet haer bijkans niet toe deze laetfte woorden te vernemen. Doch nu, daer haer lot onherroepelijk fcheen beftemd te zijn , berouwde haer deze keuze. Hare verbeelding maelde haer het kloosterleven met de allerakeligfte en veel te zwarte verwen, en nu befchouwde zij dit onheil, waeraen zij zich zonder veel bedenking onderworpen had, terwijl het haer nog vrijftond te verkiezen dit befchouwde zij thands met afgrijzen en geheel befluiteloos. Zoozeer zijn wij geneigd om zulk een ramp, die onvermijdelijk geworden is, als een ondragelijk ongeval te betragten. En toen de Marquis het andwoord las, het welk hem op zijne voorflagen thands door den Abt gezonden werd, verhieven zich op eens al de woedende hartstogten, welke in zijnen boezem fluimerden, en werden zoodanig aengevuurd, dat zi/ geen den allermihften tegenftand meer dulden wilden. In de eerfte vervoering zijner drift zoude hij in ftaet geweest zijn, de poorten van het klooster met geweld binnen te dringen, en de boosheid van zijnen tegenflreever trots te bieden; doch een oogenblik van nadenken deed de vrees van nieuws weder de overhand nemen, en hij gevoelde duidelijk hoe zeer hij zich in de magt van zijnen vijand bevond. De  Van de MARQÜïZIN van MAZZINI. 333 De Abt zorgde middelerwijl voor het bekomen van het vereischt ontflag ten aenzien van het proeft jaer van Julia, en dadelijk deed hij de nodige toebereidzelen voor de voltrekking dezer plegtigheid maken. Julia zag middelerwijl met eene onvertfaegdheid, welke niets, dan flegts de wanhoop alleen ooit fchenken kon, de uuren henenglijden, die welhaest over haer noodlot zouden beflisfen. Zij zag geene mogelijkheid om aen het dreigend onheil te ontkomen, zonder zich aen een nog oneindig grooter blootteflellen; en befchouwde het dus met een gevesten blik, terwijl zij nu niet meer voor deszelfs aennadering teruggebeefde. Des morgens voor den dag waerop zij zoude ingewijd worden, bragt men haer het berigt, dat een Vreemdeling aen de poort van het klooster naer haer gevraegd had. Zij was nu reeds zoo lang aen eene genadige af visfeüng van fchrik en kalmte gewoon, dat de eerife aendoening, welke zij ook thands gevoelde, wederom geen andere dan die der vreeze was; zij vermoedde, zonder evenwel hier van zich zelve de allerminfte reden te kunnen geven, dat het de Marquis zou zijn, die beneden was, en ftond in twijfel of zij derwaerd zich begeven zou, of niet. Dan, na eenige oogenblikken hier over te hebben nagedagt, ging zij naer de fpreekkamer, waer zij tot hare grootfte vreugde en verbaesdheid Ferdinand ontdekte. Geduurende dat de Marquis van het kasteel afwezig was, werd hij van de ontdekking der fchuilplaets van Julia onderrigt, wist uit zijne gevanjenis te  334 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS te ontkomen, cn haestte zich naer het klooster, met oogmerk, om haer te verlosten. Vermomd was hij de bosfehen rondom de Abtdij doorgetrokken, doch niet zonder zeer veel moeite om aen het naeuwlettend oog van het gevolg van zijnen vader te ontkomen, daer deze rondom het klooster allerwegen verfpreid waren. En daer hij geheel alleen in dit godsdienstig geftigt kwam, had het hem weinig moeite gekost, om binnen gelaten te worden. Zoodra hij de voorwaerden vernam, waerop de Abt haer van zijne befcherming verzekerd had, en dat reeds de volgende dag tot de inwijïng van zijne zuster beftemd was, werd hij niet weinig getroffen en ftond eenige oogenblikken geheel in gedagten verzonken , ten einde alles bedaerdelijk te kunnen overwegen. Zoo kort een tijdsbeftek als dit, fcheen hem zeer weinig gelegenheid te geven om iets uittewerken; dan, hier te dralen was egter hoogstgevarelijk. De volgende nagt was flegts het eenig tijdsgewrigt, het welk hem overbleef om zijnen aenflag te beproeven-en dadelijk ten uitvoer te brengen: doch zoo hem die mislukken mogt, als dan zou Julia niet flegts voor haer geheele leven gedoemd zijn, om binnen deze muuren te moeten zugten, maer tevens alle de ftrafoefeningen te verduuren, welke de gramfchap van den Abt, door de ontdekking van dit beftaen, op het hevigst aengevuurd, haer ooit zoude wiilen opleggen.- Het gevaer was allerdringendst, doch de omftandigheden, waerin Julia zich bevond, fchenen nog veel ijzelijker. Het edel en zoo geheel belangeloos gedrag van ha-  van de MARQÜiZlN van MAZZINI. 335 haren broeder vervulde intusfchen het hart van Julia met het levendigst gevoel van dankerkentenis en bewondering; dan, daer zij aen den goeden uitflag van zijne pogingen met reden wanhoopte, was zij thands in de grootfte verlegenheid, of zij zijn aenbod aen zou nemen, of van de hand moest wijzen. Zij bedagt dat zijne edelmoedigheid waerfchijnelijk zijn eigen ondergang zou naer zich liepen en haer te gelijk in eenen poel van jammeren ftorten. Zij verzonk dus ganfchelijk in gedagten, toen Ferdinand haer iets ontdekte, het geen hij tot nu toe opzettelijk voor haer verborgen had, doch waerdoor alle twijfelingen nu op eenmael opgelost en alle vrees uit haren boezem gansch verbannen werd. „ Hippolitus is nog in leven," dus fprak Ferdinand. _ „ „ Hij is nog in leven ... hij is dan nog in ieven!.." " herhaelde Julia met eene zwakke ftem, ,,„ó!... zeg mij ... zeg mij toch waer en hoe hij zich bevindt!..." " Zij was nu ganfchelijk ademloos en zonk op eenen ftoel neder, geheel overweldigd door de magtigfte en verfchillende aendoeningen, welke haren boezem overftclpten. Ferdinand , wien de traliën het ganfchelijk onmogelijk maekten om haer eenigen bij* ftand te bieden, zag haer met het grootfte leedwezen in zulk een toeftand. Toen zij egter ten laetften wederom een weinig tot zich zelve kwam, onderrigtte hij haer dat een van de bedienden van den Marquis, onlangs een knegt van Hippolitus , die waerfchijneiijk door dezen zeiven gezonden was, niet verre van het kasteel gezien had, daer deze' allerleië vragen betreffende haer deed, en die te gelijk  336 DE BOUWVAL, OF GESCHIEDENIS lijk zeide, dat de Grr.ef van Vereza nog werkelijk leefde, doch dat zijn opkomst lang twijfelagtig geweest Was-, terwijl hij, uit hoofde van zijne gevarelijke wonden, nog geftadig in eene kleene Had op de kusten van Italien werd opgehouden. Doch hij had' de plaets, waer zijn Heer zich ophield, volftrekt niet wiilen noemen. Dan, daer deze dienaer hoorde, dat de Marquis zich naer de Abtdij van St. Auguflyn begeven had, met oogmerk, oin zijne dogter van daer terug te halen, was deze plotzeling vertrokken, zonder dat men iets meer van hem had kunnen vernemen. Nu was het voor Julia genoeg, te weten dat haer Hippolitus nog leefde, om hare vreeze van ontdekt te worden, en hare bezorgdheid ten aenzien van Ferdinand terftond te doen verdwijnen. Thands dagt zij aen niets anders, dan hare vlugt, en die middelen waer voor zij nog zoo onlangs zoo zeer gefchrikt had , die haer zoo moeilijk voorgekomen waren, om daer van gebruik te maken, die zij zoo zeer gevarelijk oordeelde , werden in haer oog nu ten uiterften gemakkelijk, volkomen zeker en ligt, om in het werk te ftellen. Nu beraedflaegden zij, welk een ontwerp men best beramen zou, en kwamen overeen, dat, alhoewel het ten hoogften hagchelijk was, om de proef te nemen, ten einde eenen der bedienden van het klooster omtekopen, het egter niet wel mogelijk ware, dat hunne onderneming wel gelukken zoude, zonder dit te doen. Na alles dus bedaerd gewikt te hebben , befloten zij hun geheim aen niemand , dan flegts  van de mm&l&H van MAZZINI; 33r flegts Mevrouw de Menon aMeenelijk medetedeelen Ferdinand zou zich intusfchen tot den midderhagt « de kerk tragten te yerfteken, daer men uit deze door verfcheiden deuren i„ het klooster komen kon. En wanneer alles in de Abtdij ter ruste gegaenwas, kon Julia zonder moeite in de kerk komen, waer Ferdmand haer zou verwagten; en van hier zouden zij welligt door de een of andere deur van het ffebouw naer buiten kunnen ontvlugten , ofwel zich door een venfler aflaten, ten welken einde Ferdinand zich van het noodige touw voorzien zoude Intusfchen zou men een paer paerden in het gebergte buiten het bosch gereed houden, ten einde zij zieh daer mede naer een der zeehavens begeven konden, en van daer naer Italia mogten overfteken Na dus hun gansch ontwerp in orde gebrast te hebben, verlieten zij eikander met het vuurigfte verlangen, om elkander den volgenden nacht wederom te ontmoeten. Mevrouw de Menon deelde middelerwijl zeer hartelijk m de vreugde, welke deze vleiende vooruitzigten aen Julia veröorzaekten, en voelde zich nu eenigzins van het drukkend gewigt der zelfsverwijtingen ontheven , die haer reeds lang gefolterd hadden, en waerbij zij telkens zeide, dat zij het was, welke Julia uit eene veilige fchuilplaets met zich gelokt had. En Julia gevoelde zich op eenmael weder ganfchelijk in het leven teruggeroepen, erwijl zij hoorde, dat Hippolitus nog werkelijk in leven was. Nu werd zij uit de doodfche kwijning waerin de wanhoop haer had neêrgeflort, als uit een iv. Deel. y droom  S33 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS droom weder opgewekt, en hare gewaerwordingen waren die van iemand, dien men uit een onrustige» flaep doet ontwaken, en wiens geest nog gansch met vrees en eene akelige onzekerheid omneveid is, welke het vervloden nachtgezigt heeft agtergelaten. Zij ontrukte zich nu geheellijk aen de wanhoop, de vreugd* ftraelde op haer gelaet; en niettemin twijfelde zij nog of alles, het geen zij zag gebeuren , wel waerheid was. De uuren fleepten intusfchen traeglijk voord, tot eindelijk de avond kwam, wanneer haer vuurig verlangen wederom in vrees verwisfeïd werd, dewijl zij zich thands andermael door den Abt ontboden zag. Hij had haer laten roepen , ten einde haer de noodige vermaningen voor de kort aenltaende plegtigheid te geven; en na haer zeer lang met een onaengenaem en lastig gefprek te hebben bezig gehouden, liet hij haer eindelijk, met het uitfpreken van zijnen plegtigen zegen, van zich gaen. HOOFD-  ™ DE MARÖUIZ1N van MAZZINI. 33p HOOFDSTUK XII; En nu was de avondftotjd met zijne duisternis op de aerde neêrgezegen, en het oogenblik naderde, dat het lot van Julia beflisfen zou. Eene ridderende angstvalligheid bragt alle andere aendoeningen bij haer nu ganfchelijk tot zwijgen, en naer mate het tijdftip naderde, vergrootte zich tevens ook haer vrees. Ten laetften hoorde zij de poorten van het klooster fluiten, de klok gaf door haer gelui het teken, om ter ruste te gaen, en de voetftappen der Nonnen, welke zij voorbij haer kamer hoorde gaen, zeiden haer dat zij gereed waren, om aen dit bevel te gehoorzamen. Binnen korten tijd was alles ftil Doch niettemin durfde Julia het nog geenzins wagen om te vertrekken, en zij befteedde dezen tusfchentijd aen een belangrijk gefprek, het Welk zij met Mevrouw de Menon hield, welke zij, in weerwil van de onaengename omftandigheden waerin zij zich bevond , met een zeer treurig hart vaerwel zeide. De klok floeg twaelf, en nu ftond zij oo om heen te gaen. Na dus hare dierbare vriendin nog eens met tranen van fmart en beklemdheid voor het laetst omhelsd te hebben, nam zij een lamp, en ging mec ftille fchreden, niet Zonder de uiterfte vreeze door de kronkelende gangen naer eene kleene deur, waermede zij in de kerk van deze Abtdij kwam. De Y 3 kerk  34o DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS kerk was duister en verlaten, en de zwakke ftralert van de lamp, welke zij in hare hand had, gaven flegts zoo veel licht, als genoegzaem was om derzelver huiveringwekkende ontzagchelijkheid te kunnen befchouwen.- Terwijl zij dus in het diepfte ftilzwijgen door derzelver kruisgangen voordtrad, wierp zij een vorfchenden blik rondom zich henen —dan, nergends ontdekte zij Ferdinand. Zij ftond ten laetften beangst en befluiteloos ftil, bevreesd om in de donkerheid welke zich aen haer gezigt vertoonde, nog verder doortedringen en te gelijk bevreesd, om weder tertigtekeeren. Terwijl zij dus deze plaets befchouwde, vrugteteloos naer Ferdinand in het rond zag, en hem niet durfde roepen, uit vreeze, dat haer ftem haer mogelijk zou verraden , rees 'er een holle zugt niet verre van haer op. Haer hart verftijfde fchier op dit geluid, en zij ftond onbewegelijk, als aen den bodem der aerde vastgeklonken. Zij wendde nu hare oogen een weinig naer de linke zijde, en zag een licht, het welk van tusfehen de reten van een graf, op eenigen afftand van haer, fchitterde. Zij hoorde vervolgends andermael een zugt, deze werd door een gedruisch vervangen, en terwijl zij dit ftond te befchouwen, kwam een oud man, met een aengefteken toorts in zijne hand, hier uit te voorfchijn. Nu maekte de ontfteltenis zich ganfchelijk van haer meester, en zonder het te willen, gaf zij een luiden gil. Terftond daerop hoorde zij in een ander afgelegen gedeelte van dit gebouw gerugt, en Ferdinand, die uit zijn fehuilhoek te voorfchijnkwam, vloog  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 341 vloog toe, om haer zijnen bijdand te bieden. De grijsaerd, die een Monnik bleek te zijn, en in het graf van eenen Heiligen, boete gedaen had, naderde thands. Zijn gelaet drukte verwondering en ontfleltenis uit, en was aen die van Julia genoegzaem geëvenredigd: dan, deze ontdekte nu, dat het de Biegtvader van Vincent was. Ferdinand greep den Geestelijken aen, floeg de hand aen zijnen degen, en dreigde hem te doordeken, zoo hij niet oogenblikkelijk zweeren wilde , van alles, wat hij zag gebeuren, voor altoos te zullen geheim houden, en hem tevens te willen bijdaen, ten einde hij uit de Abtdij geraken mogt. „ „ Onberaden jongeling!" " hernam de Pater met eene onge.neene bedaerdheid, „ „ houd op met dergelijke bedreigingen en wagt u bij de roekelooze bedrijven der jeugd de gruweldaed van eenen .noorder te voegen, of eenen weerloozen grijsaerd te wiilen verfchrikken. Deze gewelddadigheid zoude mij in het einde noodzaken, om uw vijand te worden zoo niet eene zekere neiging reeds lang te voren opgevat, mij aenzette, om uw vriend te zijn Ik gevoel het tederst mededogen met het rampzalig lot van deze jonge Dame, welke mij niets min, dan onbekend is, en dus wil ik haer gaerne dien bijdand bieden, die in mijn vermogen is." " . Op deze woorden begon Julia van nieuws adem te halen; terwijl Ferdinand bedrad door dit ede! moedig gedrag van den Monnik, zijne eigen minderheid gevoelde, en befchaemd teruggetrad Het ontbreekt mij aen woorden, om u mijne dankerkenteY 9 J nis  3|2 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS, nis genoegzaem te betuigen," hervatte hij, „ en ben niet in ftaet, om u op de rechte wijze om vergeving te bidden voor zulk een roekeloos gedrag. Dan, daer gij van de omftandigheden waerin wij ons bevinden , airede bewustheid draegt, zal dit welligt eene verfchooning voor mij kunnen opleveren." • „ Dat doet het ook," " viel de Geestelijke hem in de reden, „ doch 'er is thands geen tijd meer te verliezen; wel aen, volg mij derhalve!"" Zij deden dit, en hij geleidde hen door de kerk, door de gaenderijen van het klooster, en eindelijk kwamen zij dus aen eene kleene deur, welke door den Monnik geopend werd. Deze bragt hen in het bosch. „ „ Dit voetpad," " zeide hij vervolgends, „ „ geleidt u door het binnenfte gedeelte van het woud, en voert u dus naer de rotzen, welke aen de rechte zijde van het klooster oprijzen, en daer kunt gij u veilig verfchuilen, tot gij volkomen in gereedheid zijt, om eene langer reize aentenemen. Doch doe thands uw licht uit; het zoude u mogelijk verraden, en door het volk van den Marquis ontdekken doen, daer deze hier overal in het ronde verfpreid zijn. Vaerwel dus, mijne kinderen ! en de zegen des Almagtigen blijve immer op u rusten!" " De tranen van Julia getuigden thands zeer duidelijk hare dankerkentenis , doch zij had geen tijds genoeg, om deze met woorden uittedrukken. Thands waren zij buiten de, muuren van het klooster, doch nu werden zij met gevaren bedreigd, die alle hunne voorzigtigheid vereisehceu, om die te ontgaen. Het pad  van de IVIARQUiZIN van MAZZINI. 343 pad dat hem de Pater aengewezen had, was Ferdinand bereids bekend, hij wist dus dat dit het zelfde was, dat hen naer de rotzen voeren zou, waer hunne paerden op hen wagtten. Zij volgden dit dus met fnelle, doch zeer zagte fchreden. Dan, Julia, wier angst door de donkerheid van den nacht niet weinig vergroot werd, daer alles rondom haer henen haer geduurig fchrik en angst aenjaegde, verbeeldde zich bij elke fchrede, welke zij deed, dat zij eene menfcheiijke gedaente ontdekte, ja geloofde bij elke fluistering van het koeltje, dat zij het gerugt door eenige harer vervolgers veroorzaekt, in waerheid hoorde. Dus traden zij zoo rasch zij konden voord, tot Julia ten laetften geheel ademloos, niet meer in ftaet was voordtegaen. Doch zij hadden nog flegts weinige oogenblikken ftil geftaen , toen zij eeni"geruis in het hout vernamen, niet verre van hun af, en kort daer na het gefluister van verfcheiden ftemmen hoorden. Oogenblikkelijk zetten zij nu wederom hunne vlugt voord, en verbeeldden zich nog geftadig dat zij eenig gerugt ontwacr werden, het welk door den wind, die naer hen toe was, werd overgebragt. En weldra werden zij in dit vermoeden verfterkt, terwijl dit geluid tfends al geftadig nader kwam, zoo dat zij zelfs in het einde in ftaet waren hetzelve duidelijk te verftaen, het geen hunnen kommer nog vermeerderde. Docli nu hadden zij het uiterfte einde van het bosch bereikt. De maen, welke nu juist opgegaen was, brak op het onverwagtst door de wolken , welke hen omgaven, en Y 4 1&  344 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS lieten hun verfcheiden mannen, die hen vervolgden, zeer duidelijk ondcrfcheiden , terwijl zij dezen te gelijk den weg aenwees dien deze vlugtelingen hadden ingeflagen. Nu (lelden zij alle hunne pogingen in het werk, ten einde de rotzen te bereiken, waer men de paerden voor hun in gereedheid hield, en welke zij thands in het gezigt hadden. Toen zij zich aen dezelve bevonden, hadden hunne vervolgers hen bijkans ingehaeld, en hunne paerden waren nergends meer te vinden. Alles wat hen dus nog overbleef, ten einde zich in zekerheid te (lellen, was, dat zij zich in een der diepe holen van de rotzen poogden te verfteken. Zij gingen dus in eene kronkelende fpelonk, waer zij verfcheiden onderaerdfche gangen vonden, en aen het einde van een derzelven Honden zij eindelijk flil. En nu weergalmden de Hemmen van hun, die hen nagezet hadden, op eene verfchrikkelijke wijze door de veelvuldige Schuilhoeken van dit akelig verblijf, terwijl het gedruis der voetflappen hen al géduurig meer en meer fcheen te naderen. Juüa fidderde van fchrik, en Ferdinand ontblootte zijnen degen, naerdien hij vast befloten had, haer tot zijn laétftén ademtogt te zullen verdedigen. Een verwarde mengeling van Hemmen raesde thands niet verre van de plaets waer deze beiden verfcholen waren. Dan, binnen weinige oogenbiikken fchenen hunne vervolgers, zoo veel zijhooreu konden, een geheel anderen gang van deze rots te hebben ingeflagen; het gerugt werd allengs minder, en eindelijk volflrekt niet meer vernomen. Ferdinand luisterde eenigen tijd ten uiterfteu opmerkzsem; dar., de  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 345 de ftilte bleef onafgebroken voorddiuiren. Dit alles toonde duidelijk, dat men,dit oord verlaten had, en dus waegde hij het eindelijk zich naer de opening van het hol te begeven. Hij befchouwde hier de woestenij rondom zich heen, zoo ver zijne oogen • reiken konden, doch ontdekte geen enkel menfcheHjk wezen; dan, telkens wanneer de wind zich niet verhief, meende hij van verre eene mengeling van ftemmen te vernemen. Terwijl hij dus in eene angftelijke ftilte luisterde, werd hij eene fchaduw gewaer, welke zich op den grond verfpreidde, niet verre van de plaets waer hij thands was. Hij trad dus ijlings in het hol terug, doch eenige oogenblikken daema beftond hij het nog eens om' weder voordtetreden. Deze fchim bleef nog beftendig op dezelfde plaets; doch na dezelve nog eenigen tijd opmerkzaem gadegeflagen te hebben, zag hij dat deze zich van daer bevveegde, en agter eene Spits der rotze allengs onzigtbaer werd. Hij twijfelde dus niet meer, of men had een wagt bij dit hol gefield, en het een zijner vervolgeren was, wiens Schaduw hij gezien had. Hij keerde dus terug naer Julia, en bleef bijkans nog een gansch uur in het dièpffê van dit onderaerdsch verblijf verborgen; dan, daer intusfchen geen het allerminst gerugt de diepe' ftilte afgebroken had, welke hier allerwegen heerschte onderftond hij het andermael, om tot aen de opening van deze grot te naderen. Hij .wierp nog eenmael een vreesagtigen blik rondom zieh henen, doch ontdekte niets, dat naer eene ménfchelijke gedaente geLek. De zagte glans der zilveren maen rustte nog Y 5 ge-  346 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS geftadig op het bedaenwdé landtooneel, en geheel het rond fluimerde in de bekoorelijke ftilte van den middernacht. De vrees, welke zich nog geftadig in den boezem van deze gevlugten verhief, maekte deze Hatelijke fchemering en dit onafgebroken zwijgen der natuur nog veel ontzagchelijker. Nu werd Julia aen de hand van haren broeder voordgeleid, en dus traden zij in de diepfte ftilte langs den voet der hellende rotzen heen. Dus zetten zij geftadig hunnen weg voord zonder eenige verdere ftoorenis te ontmoeten, en ontdekten eindelijk op eenigen afftand van het hol, dat hun tot een fchuilpiaets geftrekt had, tot hunne onuitsprekelijke blijdfchap, de paerden, die voor hun beftemd waren, die nadat zij het touw, waer meê men hen had vastgebonden, in ftaet geweest waren losterukken, tot hiertoe voordgedwaeld waren en hier ter neêr geftrekt te rusten lagen. Terftond zaten Ferdinand en Julia op, begaven zich naer de vlakte, en floegen den weg naer eene kleene zeehaven in, van waer zij zich naer Italië konden fcheep begeven. Nu reden zij verfcheiden uuren agter een door een zeer duister woud van beuken en nootenboomen, Kun pad werd flegts door het fchijnzel van de maen zeer flaeuw verlicht, daer deze eenen Sidderenden glans door het digte groen verfpreidde, en flegts bij poozen hen omfcheen, naer mate de wolken voor hare flralen wijken moesten. Ten laetften kwamen zij ook aen het einde van dit bosch, en nu begon de grijsagtige dageraed allengs te verrijzen, terwijl zich een frisfche morgenkoelte verhief. Met eene. on-  Van ds MARQUIZ1N van MAZZINI. 34? onbegrijpelijke blijdfchap befchouwde Julia thands het dagend morgenrood, daer kort hierop de toppen van het gebergte, dat nog geheel met duisterheid en nevels omgeven lag, door de eerlle ftralen van het dagend zonnelicht verguld werden. Met den nacht verdween ook hare vrees. De zon trad thands ten halven omhuld met wolken, welke van eenen onbefchrijvelijken glans fchitterden, op eens te voorfchijn, en verlichtte een Iandfchap, zoo fchoon, zoo bekoorelijk, dat Julia in gunftiger omftandigheden geplaetst, dit niet, dan met vervoering zoude hebben kunnen befchouwen. Aen de zijde van den heuvel, waervan zij langs een geflingerd pad thands afdaelden, vertoonde zich een dal , omringd met feite bergen van een zeer grootsch en treffend voorkomen. Deze waren geheel met nedcrhangend geboomte overfchaduwd, behalve alleen op weinige plaetzen, waer een gepunte hoogte haren sfgebrokkeldeu kruin uit rots gevormd , verhief. Hier hingen eenige half verdorde ftammen van de fpitze van een klip, en zetten aen dit geheel eene ichilderagtige woestheid bij: daer weder verhieven geheele reien van hutten hare toppen van tusfehen het digte loof van het geboomte, en bezoomden eenen ftroom, die met ontallijke bogten voordruisde, en eindelijk zijne golven in den blaeuwagtigen oceaen uitftortte, die zich op eenen aenmerkelijken afftand van daer vertoonde. De morgen fchonk aen de Iugt een aengename en frisfche koelheid, terwijl geheel dit Iandfchap met de leveudigfte verwen van versch' ontloken groen en  348 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS en duizend geurige bloemen praelde. De fchitterende daeuwdroppen beefden nog op de twijgen van het geboomte, waermede de weg .meestal overwelfd was, en het vrolijk gezang der vogelen begroette de opgaeude zon. En in weerwil harer beangstheid verfpreidde dit gezigt een zagt genoegen over het ganfche aenzijn van Julia. Omtrent den middag bereikten zij de bewuste haven, waer Ferdinand het genoegen had een kleen vaertuig te kunnen bekomen: doch daer de wind vlak tegen was , konden zij niet voor den volgenden nacht in zee Heken. Toen middelerwijl de morgen weder aenbrak, begaf Julia zich op het dek, en zag al zugtende, zonder aen zich zelve hier van genoegzame reden te kunnen geven, nog eenmael naer de kusten van Sicilië, welke nu allengs uit haer gezigt verdwenen. Dan, niet zonder de vuurigfle bewondering befchouwde zij de eerfte ogtendfehemering, welke zich trapswijze over het ganfche halfrond uitbreidde , en eenige zwakke ftralen over de oppervlakte van den oceaen fchoot , die met een ftatig gegons op de verafzijnde Ifranden aenrolde. En nu werden de wolken met tintelend vuur bemaeld; het oosten gloeide van het fchitterendst purper, het welk geftadig al hooger en hooger gloorde, tot eindelijk de zon zich op eenmael uit de wolken verhief, en deze geheel met goud bemaelde, terwijl zij genoegen en vrolijkheid allerwegen in het rond verfpreidde. Het ongemeten uitfpanzel, dat allerwegen op dit ruime vlak der baren fcheen te rusten, leverde een gezigt op,  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 349 Op, niet minder treffend, dan verheven. De pragt van deze vertooning vervulde het hart van Julia met de genoeglijkste vervoering; haer hart werd thands door de levendigfte verrukking weder vervuld, en zij vergat nu op eens het leed, het welk haer nu zoo lang den boezem had neergedrukt, Geduurende eenige uuren Stuwde het koeltje het vaertuig zagtjes voord, doch zonk allengs geheel in flaep. De zee, even gelijk een lpiegel vertoonde thands geen enkel golfje, het welk de wind deed krullen, en met moeite beweegde zich het fchip langs het grondelooze ruim der wateren. Zij hadden de kusten van Sicilië nog niet geheel uit het gezigt verloren, en deze vertraging hunner reize veröorzaekte aen Julia een nieuwen angst. Omtrent den avond verhief zich weder een lugtig windje, doch voerde eene menigte van zwarte dampen van de flranden van Italië met zich, waer deze zich allengs uit de kimmen verhieven, zich al meer en meer opeenpakten, terwijl de hemel weldra geheel met duisternis omtogen werd. Nu volgde 'er een Stikdonkere nacht, terwijl de wind die geftadig aenwakkerde , de zwarte wolken , waerdoor de dampkring geweldig nedergedrukt werd, en de donder die reeds op eenen verren affland loeide, Julia ten uiterlten ontzetten en een ontzagchelijk onweder fchenen te ' voorfpellen. Dit kwam ook merkelijk nader; en vrugteloos peilde de fchipper, om, ware het mogelijk, ankergrond te vinden: dan , allerwegen vond hij eene grondelooze diepte , en het fchip werd met een vree-  350 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS vreezelijke vaert voor wind en droom daer heen gedreven. Alleen' bij tusfchenpoozen werd de duisternis door een verichrikkelijken blikfemftrael , die over de zee heen en weder flikkerde, voor eenige oogenblikken afgebroken, daer deze hun eenen afgrijzeiijken en gapenden afgrond vertoonde, en de daer op volgende duisternis dus nog oneindig verschrikkelijker maekte. De donderdagen die geftadig op eene ontzettende wijze boven hun hoofd ratelden, het vreezelijk geraes der golven onder hen, het gefchreeuw der matroozen, en hetherhaeld gekraek van het vaertuig, dit alles liep zamen, om hetontzagverwekkende van dit tooneel nog te vermeerderen. Het woên der Zee deed zelfs de ftoutften ijzen; De woeste orkaen hncr fteeds ten hemel rijzen, Terwijl 't gevaer, dat op de ftormen woont, Zijn wild gelaet hier aen het oog vertoont. Intusfchen was Julia, door angst en kwelling afgeftreden, in de fcheeps-kajuit ter neêr geftrekt, daer Ferdinand, hoewel hem zei ven flegts een zeer flaeuwe hoop op hunne behoudenis overbleef, zich niettemin alle mogelijke moeite gaf om haer te bczadigen; toen plotzeiing een zware en vreezelijke flag op het fchip gehoord werd. Het fcheen hem als of het ganfche vaertuig in (lukken zou fpatten; nu lieten de flemmen der zeelieden zich alle tevens hooren, en 'er heerschte eene algemeene verwarring. Ferdinand vloog naer boven, en ontdekte, dat de groote mast over boord gevallen was. Het  van de MARQU1Z1N van MAZZINI. 351 ■ liet was nu reeds meer dan middernacht; dan, de ftorm bleef met een groote woede nog al geftadig voördduuren. Reeds vier uuren agter een was het fchip geftadig door den wind daer heen gedreven; dan, nu verklaarde de fchipper dat het onmogelijk was dit geweld van den orkaen langer uittehouden, weshalven hij bevel gaf, om de groote boot gereed te maken. Doch naeuwlijks had men dezen last vervuld, of het fchip ftiet op een rots, en nu ftroomden de woedende golven door de gemaekte opening naer binnen, en 'er volgde een algemeen gejammer. Ferdinand vloog dus naer zijne zuster, welke hij in de floep bragt, die door den fchipper en een gedeelte der matroozen reeds bijkans tot zinkens toe geladen was. De zee liep nu zoo hoog, dat het bijna onmogelijk fcheen om het ftrand te bereiken; doch naeuwlijk had de boot nog eenige roeden wegs afgelegd, of het fchip berstte reeds in fpaenders. En nu ontdekte de Kapitein bij het licht der blikfemftralen op eenigen afftand een fteile en rotzige kust: naer het fcheen was deze nog flegts een halve mijl van hun af. Men deed alle mogelijke moeite om voordteroeijen; dan, bijna telkens, wanneer zij op den top van eene golf gekomen waren, werden zij wederom teruggeworpen, en al hun arbeid fcheen dus vrugteloos. Na vele moeite en arbeid bereikten zij niettemin m het einde het ftrand, waer zich wederom een nieuw gevaer vertoonde. Zij zagen eenen oever van eene zeer woeste geftalte en overal met klippen omringd, die zich onbeklimbaer vertoonden, en hun zeer  352 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS zeer weinig hoop op eene Innding gaven. Dan, deze gelukte niettemin ook ten laetften ; want na hiertoe zeer vele pogingen te hebben aengewend, ontdekten de matroozen eindelijk een foort van een voetpad in de rotzen uitgehouwen, en langs het zelve begaven zij zich allen , zonder eenig Ietzei gekregen te hebben, aen land. Nu begon het morgenlicht eene flaeuwe Schemering te verfpreiden. Zij befchouwden deze kust mi met zeer veel oplettendheid, doch konden nergends eene enkele hut of wooning ontdekken. Zij verbeeldden zich weder aen het Siciliaenfche ftrand te zijn, doch zagen geene middelen om hier van volkomen verzekerd te Worden. Vrees, ongemak en vermoeijenis hadden de kragten van Julia thands ganfchelijk uitgeput, zij zag zich dus genoodzaekt, om zich op de rotzen neêr te ftrekkeh. Weldra bedaerde de ftorm; eene volmaekte ftilte volgde op het woest geraes der winden en baren, en deed eene grootlche en treffende uitwerking op hunne zinnen. De huilende winden werden door eene zagte kalmte vervangen; doch de golven waren nog in eene allergeweldigste woede, en bij het licht het welk nu meer en meer begon te rijzen, ontdekte men het wrak het welk aen ftukken op de oppervlakte van de zee dobberde. Men zag ook nog eenige matroozen die de boot gemist waren, en nu op de aSgeScheurde ftukken van het verbrijzeld fchip naer het ftrand zwommen. Dan ,"zoodra ditdoor hunne maets ontdekt werd, Sprongen deze dadelijk weder in de floep, ftaken van land, en red-  van se MAILQUIZIN van MAZZ1NI. & redden deze uit het gevaer, waerin zij zich bevonden. Zoodra Julia intusfchen wederom een weinig tot zich zelve gekomen was, begaven zij zich verder Jandwaerds in, om daer naer eenige huisvesting te zoeken. Nu hadden zij ongeveer een half uur voordgewandeld, toen het woest aenzien van de landftreek, allengs, in een meer bebouwd voorkomen begon overtegaen, en weldra door de fchilderagtige fchoonheden van een Siciliaensch Iandfchap werd afgewisfeld. En nu ontdekten zij niet verre van zich af een landgoed, op eene aengename hoogte gelegen'en geheel met boomen overfchaduwd. Dit was de' eerfte menfchelijke wooning, welke zij gezien hadden , nadat zij fcheep gcgaen waren om naer Italië overtefteken. Julia , welke van vermoeidheid elk oogenblik dreigde neërtezijgen, befchouwde dit dus met geen geringe blijdfchap. De fchipper en zijn volk haesttcn zich nu, zoo veel zij konden, ten emde het zelve te bereiken, en de ongelukkige omftand,gheden, waerin zij zich bevonden, aen deszelfs bewooners te kennen te geven, terwijl Ferdinand en Juha hen met langzame fchreden volgden. Een van hun, die vooruitgegaen was, keerde weldra tot zijne makkers terug, om hen te melden, op welk eene gastvrije wijze men hem aldaer ontvangen had. Met moeite had Julia zich tot aen deze wooning voordgelleept. Aen de deur van dit landhuis werd zij door een jongen Heer van aenzien ontvangen , wiens innemend en ongemeen befchaefd voorkomen IV. Deel. z haer  354 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS haer dadelijk een zekere achting voor hem inboezemde. Hij heette zijne gasten op de wellevendlle wij ze en met de zigtbaerfte teekens van welwillendheid welkom, zoo dat zij alle de onaengenaemheden, welke zij op hunne rcize ontmoet hadden, nu op eenmael vergaten, en oogenblikkelijk een ongemeen vertrouwen in hem Meiden. Door eene fchoone en keurig gebouwde voorznet, wier dak een koepel vormde en door kolommen van wit marmer onderfchraegd werd, en met borstbeelden verfierd was, geleidde hij hen in een zeer pragtig vertrek dat op een tóen uitzag. Hier deed hij hen aen eene tafel, met allerleië ververfchingen voorzien, plaets nemen, waerna hij hen verliet, daer zij 'met de grootfte verbaesdhcid alles , wat hen omringde, gadefloegen. De laen, welke zich hier aen hun gezigt vertoonde , werd aen beide zijden door dichte bosfchen ingefloten en liep langs eenen zagtelijk afhellenden grond op een kleen meir uit, wiens effen • oppervlakte even gelijk een fpiegel de bceldtenis van het overhangend geboomte terugkaetfte. Agter deze kleene zee vertoonde zich een bekoorlijk Iandfchap m het verfchiet, het welk zich aen de linke hand in een trotsch en ftatelijk gebergte verhief en aen de rechte zijde een zagt en pragtig landtooneel ten toon fpreidde, wiens meer ecnvouwig en verrukkend fchoon bij. de wildheid en het verhevene van de rotsagtige gebergten, die daer tegenover lagen, op eene treffende en verrukkingwekkende wijze afflaken. Het vergezigt intusfchen werd door den blaeuwen oceïen,  van dé MARQU1Z1N van MAZZINI, gg§ oceaen, die Hatelijk dner henen rolde, op een r.enmerkelijken afftand befloten. 'Weldra keerde middelerwijl de Gastheer weder vergezeld van twee Dames, welker voorkomen even bevallig was als het zijne, én deze ftelde hij aen de beide vreemdelingen, als zijne echtgenoot* en zuster voor. Zij heetten Julia op de vriendeüjkfte en hartelijkfte wijze welkom; doch deze was uit hoofde harer vermoeidheid weldra genoodzaekt om zich ter ruste te begeven, en zij bevond zich binnen weinig tijd, zoo zeer öhpasfèïijk, dat het haer gansch niet raedzaem fcheen dit verblijf nog dezen zelfden dag te verlaten. De fchipper en zijn volk vervolgden ba hunnen weg en namen dus affcheid van Ferdinand en Julia, daer deze op dit landgoed alle mogelijke blijken van zorg en oplettendheid ontvingen. De dag, die Julia voor altoos aen het'kloosfr zou verbinden, was middelerwijl in de Abtdij met de gewoone plegtigheden aengekondigd. Men had het heiligdom met den grootften luister oprefierd én alle de kloosterlingen Honden reeds gereed, om' bij deze Hatelijke gebeurdtenis tegenwoordig te zijn De Abt verheugde zich nu in het wel gelukken van zijn ontwerp, en befchouwde reeds bij voorried in z.jne verbeelding de woede en kwellingen, waeraen de Marquis ten prooi verftrekken zou, wanneer hij vernam, dat zijne dogter dus thands voor immer aen zijne magt onttogen was. Het uur, waerop zoo plegtfg eene gebeurdtenis zou plaets grijpen, was reeds gekomen; het Opperhoofd van deze Abtdij trad met een trotfehen tred * 3 den  356" DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS den tempel binnen , en zijn geheel gelaet toond<ï duidelijk de zegeprael, welke hij thands waende behaeld te hebben. Hij ftond gereed om naer het hooge altaer optetreden, toen hij vernam, dat Julia niet meer te vinden was. De verbaesdheid hier .over maekte hem voor eenige oogenblikken onvatbaer voor alle andere gewaerwordingen. Hij achtte het onmogelijk, dat zij ontvlugt konde zijn, gaf bevel dat men de ganfche Abtdij doorzoeken zoude, zonder de geheime onderaerdfche gangen, die tot het klooster behoorden en onder de bosfehen doorliepen, hier bij te vergeten. Dan, toen men eindelijk alle mogelijk onderzoek gedaen had en hij volkomen overtuigd werd dat zij het indedaed moest ontkomen zijn, bragten zijne ongeteugeide hartstogten , welke alle nu op eens in werking geraekten, hem in eene woede, welke geene palen kende. Hij fprak het allerijzelijkfte oordeel over Julia uit; deed Mevrouw de Menon voor zich verfchijnen, befchutdigde haer, dat zij zich tegen den Godsdienst ve,fc grepen had, door aen de vlugt van haer vriendin de hand te leenen. Deze Dame hoorde alle deze verwijtingen gelaten en met een zigtbaer betoon, eener innerlijke waerde aen, zonder flegts een enkel woord te fpreken; doch befloot bij zich zelve dit klooster te verlaten, en zich naer een ander te begeven, om daer die rust te Smaken, welke zij niet hopen kon, hier immer te zullen genieten. Het gerugt van Julia's verdwijning werd nu weldra ook buiten de muuren van de Abtdij verfpreid, en kwam dus ter ooren van den Marquis, die zich hier over  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 357 «ver hartelijk verheugde, wijl hij geloofde, dat zij thands zeker zoude moeten in zijne handen vallen. Na dat dus zijn gevolg op zijn uitdrukkelijk bevel alle de bosfchen en het gebergte, waervan de Abtdij omringd was, zorgvuldiglijk doorzogt had, gebood Wj hun het klooster te verlaten; zond hen langs onderfcheiden wegen ten einde Julia optefpooren, en keerde zelve naer het kasteel van Mazzini weder. Doch hier wagtte hem eene-nieuwe kwelling. Thands vernam hij voor het eerst dat Ferdinand uit zijne gevangenis ontkomen was. En nu klaerde de duisternis, waermede de vlugt van Julia in het eerst omgeven was, zeer fchielijk op. Het bleek thands zeer duidelijk door wiens medehulp zij deze had kunnen uitwerken, en dusgaf de Marquis eenen uitdrukkelijker! last, om Ferdinand, waer men hem vinden mogt, terftond in bewaring te nemen. Z 3> HOOFD-  358 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS HOOFDSTUK XIIL I~ïippolitus, die door zijne wouden , zeer lang aen zijne legerftede gekluisterd was, en zieh eenen gcruimen tijd in een oogenfchijnelijk gevacr bevond, terwijl zijne ongeftcldheid door de fmarte, welke zijn hart verfeheurde , geliadig niet weinig verergerd werd, zag zich dus in eene kleene ftad aen de kusten van Calabria een geruime poos opgehouden, en bleef onkundig van den dood van Kornelia. Hij durfde niet meer twijfelen of Julia zou aen den Hertog van Luovo opgeofferd wezen, en dit verfchrikkelijk denkbeeld doorgriefde zijnen boezem, Terftond na zijne aankomst Calabria, en na dat hij wederom eenigzins tot zijne zelfsbewustheid wedergekeerd 'was , zond hij een zijner bedienden weder 'naer Mazzini, om in het heimelijke berigten intcwinnen van alles, wat 'er na zijn vertrek mogt voorgevallen zijn. Dan, de vuurige wensch naer zijne herftelling, dééd hem allengs weder eenige hoewel zeer flaeuwe hoop voeden, dat Julia welligt nog niet geheel voor hem verloren was. Dan, dit zoo flreelend denkbeeld begon ook weder allengs uit zijne ziel te verdwijnen, naer mate de tijd, waerop hij zijnen bedienden uit Sicilien terug verwagtte, al meer en meer begon te naderen. Dus verliepen 'er niet alleen weinige dagen , maar zelfs verfcheiden weken, verbitterd door de folterendfte onzekerheid en  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 359 en duizend kwellingen voor Hippolitus; zijn bode keerde egter nog niet terug; waeruit de Graef ten laetften befloot, dat hij door eene bende roovers moest aengerand, of door de bewooners van het flot van Mazzini, als een befpieder ontdekt en vastgehouden zijn, weshalve hij eenen tweeden afzond. Door dezen vernam hij eindelijk de vlugt van Julia, en dit vervulde hem met de levendigfte vreugde; doch deze veranderde weldra in treurigheid, naerdien hij tevens vernam, dat de Marquis haer in hare fchuilplaets, te weten de Abtdij van St. Auguflyn, reeds opgefpoord had. En nu werden de omftandigheden, waerin hij zich bevond, daer zijne wonden hem nog geftadig aen zijne legerftede gekluisterd hielden, hem gansch en al ondragelijk, wijl hij bedugt was, dat hij Julia hier door welligt voor altoos zoude verliezen. Dan, deze rustelooze onzekerheid, waerdoor hij geftadig tusfehen hoop en vreeze dobberde, was nog een ftaet van geluk, vergeleken bij den angst en het gevoel van wanhoop, het welk bereids zoo lang zijn hart verfcheurd had. Dan, zoodra hij flegts cenigzins herfteld was, verliet hij Italië, en begaf zich naer Sicilië, met oogmerk, om naer het klooster van St. Auguflyn te gaen, waer hij zich vleide, Julia nog te zullen acntreffen. En, ten einde genoegzaem onbekend te kunnen blijven, en dus voor de aenvallen van den Marquis beveiligd te zijn, liet hij zijne bedienden in Calabria agter en ftak geheel alleen over. Het was des morgens, dat hij in eene kleene haven yan Sicilië aen land ftapte, en zich terftond naer Z 4 het  S6o DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS het klooster van Auguflanus op weg begaf. Terwijl hij dus geheel eenzaem zijne reize vervorderde, riep hij alle de voorledene gebcurdtenisfen , welke niet betrekking tot zijne eerde liefde hadden plaets gehad , in. zijn geheugen terug; de fmarten van Julia, en de onverdiende mishandelingen, welke Ferdinand moest ondergaeu, dit alles zweefde thands op het levendigst voor zijne verbeelding, en zijn hart fmolc weg in treurigheid, terwijl hij daer op zijne aendagt vestigde. Hij berekende de waerfchijnlijkheid, welke zich opdeed, dat Julia eene dadelijke befcherming zoude gevonden hebben, daer het mededogen den Abt zekerlijk zoude hebben doen beduiten , om haer voor de vervolgingen van haren vader te beveiligen. En nu durfde hij zich wederom met de genoegelijke en flrcelende hoop vleien, dat hij zijne Aengebedene eens weder zoude aenfehouwen. Dus bereikte hij eindelijk het klooster; dan, nu kan men zich ligtelijk de treurigheid verbeelden, waerin hij verzonk, zoodra hij vernam, dat Julia van daer ontvlugt was. Hij verliet dus terftond de Abtdij van St. Auguftijn, wijl hij niet wist, dat Mevrouw de Menon zich daer bevond, en vertrok naer eene ftad, welke,flegts eenige mijlen van daer gelegen was, met oogmerk, om den volgenden nacht daer doortebrengen. Verloren in de droefgeestige overdenkingen, welke deze laetlte ontdekking bij hem had doen geboren worden, wierp hij de teugels op den nek van zijn paerd, en vervolgde dus half wezenloos zijne reize. liet was reeds laet in den avond, eer hij ontdekte dat  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 361 dat hij van het rechte pad was afgedwaeld, en zich thands in eene woeste en eenzame landftreek bevond. Hij was reeds te ver van den gewoonen weg af, om te durven hoopen, dat hij dien zonde wedervinden, en kon zich ook niet meer herinneren hoe hij hier gekomen was. Nu was hem dus niets anders overgebleven, dan om van twee doolpaden het beste te kiezen. Aen zijne rechte hand zag hij niets anders , dan fteile en woeste gebergten met heide en donkere dennen allerwegen overdekt, Dan, het ontzettend aenzien, het welke deze hem vertoonde, benevens de gevarelijkheid van het voetfpoor, dat langs dezelve henen kronkelde, en het eenige was dat hij aen dien kant ontdekken kon , deed hem bèfluiten om het zelve niet te kiezen. Aen de linke zijde befchouwde hij een woud, werwaerds de weg, waerop hij zich thands bevond, hem recht toe voordleidde. Dit bosch fcheen ongemeen fomber, doch niettemin verkoos hij veel liever het zelve interijden, dan het gebergte te beklimmen, en daer hij niet wist hoe groot het was, kwam het hem niet onmogelijk voor dat hij het zelve nog zoude kunnen ten einde komen en een gehugt be^ reiken eer het ten vollen nacht geworden\vasl En zoo dit al eens mogt ondoenlijk zijn, het geen het ergfte was, dat hem gebeuren kon, dan was hij door de luwte van het bosch ten minnen nog altoos tegen het geweld der winden gedekt, en hoe zeer het ook waerfchijneüjk was, dat hij daerin verdoolen zou, kon hij niettemin als dan nog alto&s op een boom klimmen, en daer ten vollen veilig uitrusten, ' 2 5 to.t  36'a DE BOUWVAL, OF GESCHIEDENIS tot de terugkomst van het morgenlicht hem in ftaet zoude ftellen , om eindelijk daer uit te geraken. Op het gebergte intusfchen was 'er geen mogelijkheid om ergends onder dak te komen, ten ware hij bij geval de een of andere hut mogt aentreffen, en om deze daer te vinden, hier toe deed zich zeer weinig waerfchijnelijkheid op. Dus zag hij zich aen dien kant van ontallijke gevaren bedreigd, waeraen hij op eenen effen grond zoo ligt niet zoude blootgefteld zijn. Na dus zijn befluit genomen te hebben, welken weg hij wilde inflaeu, zette hij zijn paerd in een galop en reed in het woud, terwijl de laetfte zonneftralen nog op de fpitzen der bergen fchitterden. Het digte loof van het geboomte verfpreidde nu eene fchemeragtige fomberheid rondom hem henen , en, naer mate de avond meerder duisternis over het aerdrijk uitbreidde, nam deze ook geftadig toe. Dan, weldra maekte eene zwarte en algemeene duisternis het hem onmogelijk, om zijnen togt te vervolgen. Hij fteeg dus af, maekte zijn paerd aen eenen boom vast, en klom denzelven op, met oogmerk om hier den volgenden morgen te verbeiden. Hij had zich hier niettemin dus nog flegts eenen korten tijd bevonden, toen eene menigte van verwarde ftemmen, welke hij op eenen affland hoorde, zijne acndagt tot zich trok. Dit geluid, fomwijle afgebroken, werd telkens wederom van nieuws door hem gehoord, doch fcheen egter niet nader te komen. Hij daelde derhalve weder langs den ftam af, op wiens top hij zich bevond, ten einde- dus be-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 363 beter te kunnen ontdekken van waer het kwam; dan, eer hij beneden was, hield dit geraes weder op, en werd door de diepfte ftilte vervangen. Hij bleef egter nog al geftadig luisteren, doch kon niets meer vernemen, en begon dus te geloven, dat hij door het geruis van den wind , die in het loof fpeelde , voorzeker zou bedrogen zijn. Hij wilde dus wederom naer boven klauteren , toen hij van verre door het groen een zeer flaeuw licht ontwaer werd. Op dit gezicht begon hij te hopen, dat hij niet verre van de een of andere wooning wezen zou'. Hij rukte zijn paerd dus los en leidde het naer het oord, waer hij het licht gezien had. De maen was middelerwijl opgerezen en wierp eenen fchemeragtigen glans op de plaets, waer hij zich bevond, het welk genoegzaem was, om hein zijnen weg met zekerheid te kunnen doen vinden. Dan, eer hij nog eenige fchreden gedaen had, verdween het licht. Hij volgde niettemin het acngewezen Spoor, zoo goed hij dit kon gisfen, naer die zijde, van waer het fchijnzel gekomen was, en kwam ten laetften, niet zonder zeer veel moeite, aen een foort van een woest open vlak, allerwegen in het rond met boomen omringd. Het maenlicht ontdekte hem hier een gebouw, het welk te voren een klooster fcheen geweest te zijn, doch thands niets anders dan bouwvallige overblijfzels vertoonde, wier grootsch en ftatig voorkomen, door den vervallen ftaet, waerin het zich bevond, nog veel ontzagchelijker gemaekt, den aenfehouwer met eerbied en ontzetting vervulde. Hippo'nus ftond ftil en  B«4 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS befchouwde dit alles met oplettendheid; de gewijde ftilte van den nacht wekte zijne gewaerwördingen nog meer op, en een zekere angst, waervan hij zich geene reden wist te geven, overmeesterde zijn hart. Het zwijgen , het welk hier heerschte, en de woeste gedaente van dit verblijf deed hem intusfchen twijfelen, of dit het oord wel was, waer naer hij gezogt had. Dan, terwijl hij dus geheel belluiteloos Hond, zonder te weten of hij verder gaen, of terug keercn moest, trof hem op eenmael eene rnenfchelijke gedaente, welke zich onder eenige overwelfde boogen van dit gebouw vertoonde. Deze hield een licht, trad zwijgend voord, en verdween, terwijl het naer een afgelegen hoek van deze half ingelforte woonplaets week. Voor eenige oogenblikken voelde hij zijnen moed hem nu geheel begeven; dan, niettemin moest de fchrik, hier door veroorzaekt, in het einde voor zijne onwederftaenbare zugt, om dit naeuwkeurig te onderzoeken, geheellijk plaets maken, en dus befloot hij, om, zoo dit mogelijk ware den weg te volgen, die deze gedaente genomen had. Hij klom dus over de in het rond verfpreidde fteenen, die op een foort van een voorplein opééngeftapeld lagen, tot hij in het einde aen de gewelfde boogen kwam. Hier bleef hij ftaen, wijl de vrees zich wederom op het fterkst bij hem gevoelen deed. Doch na zijnen moed wederom verzameld te hebben , trad hij egter eindelijk weder voord , en tragtte verder optefpooren, werwaerd de gedaente zich begeven  Van de MARQUIZIN van MAZZINI. 365: Ven had; en nu bevond hij zich weldra in een gedeelte van den bouwval befloten. Deze plaets had een veel akeliger en woester aenzien, dan hij immer nog iets gezien had. Dus door den vreezelijkflen angst getroffen, was hij voornemens terugtetredeu, toen de item van iemand, die in nood fcheen te zijn, zijn oor bereikte. Op dit geluid was zijn hart van ontzetting bijkans verftijfd, hij beefde aen alle zijne leden, en was niet in llaet. een enkelen voetftap verder te gaen. Dit gejammer, de laetfle weeklagten van eenen ftervenden , gelijk het hem voorkwam , werd nog eenige reizen van hem gehoord. Nu deed hij een geweldige pooging op zich zeiven, vloog toe, en zag op het onverwagtst een licht, dat door een gebroken venster van het gebouw henen fchitterde, en hoorde tevens de ftem van verfcheiden menfchen. Hij flapte dus zeer zagt naer dit raem toe, en zag daer door in eene kleene kamer, welke min bouwvallig was, dan het overige gedeelte van dit verblijf. Hier onderfcheidtle hij verfcheiden menfchen , uit wier woeste aengezigten en kleeding hij. opmerkte, dat het flruikroovers waren. Zij ftonden om een man, die met wonden overdekt, in zijn bloed op den grond lag te wentelen, en die, gelijk hij nu zeer duidelijk bemerkte, die gene was, wien hij had hooren jammeren. De donkerheid van de plaets maekte het Hippolitus onmogelijk, om het gelaet van den ftervenden naeuwkeurig genoeg te kunnen befchouwen. Uit het bloed, het welk hij zag firoomen, en alle de ■ ove-  3S6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS overige omftandighedsn, bleek het genoegzaem, dat men hem vermoord had, en de Graef kon nu niet langer twijfelen, of zij, die om hem henen Honden, moesten deze euveldaed bedreven hebben. De ijzelijkheid van dit tooneel jaegde Vereza eene koude rilling aen. Hij ftond als aen den aerdbodem vastgehegt; zag deze booswigten de zakken van den vermoorden uithalen, terwijl deze met woorden, die telkens afgebroken werden, en die de wanhoop alleen hem nog kon helpen uitftamelen, om mededogen fmeekte. De flruikroovers gaven hem geen ander andwoord, dan de ijzelijkfte vervloekingen, en gingen nog al geftadig voord met hem uitteplunderen, daer zijn gekerm en de rampzalige toeftand, waerin hij zieh bevond, tot niets anders ftrekten, dan om hunne wreedheid nog meerder aentezetten. Thands wilden zij den gewonden een portrait in miniatuur, het welk aen ecu lint hing, dat om zijn hals was vastgemaekt, en tot nu toe op zijnen boezem verborgen bleef, ontnemen. Dan, nu rigtte hij zich op eenmael ten halve op, en deed eene poging om dit uit hunne handen te rukken. Doch deze poging was voor hem van weinig vrugt. Een flag hem door eenen van deze booswigten toegebragt, ftrekte dezen ongelukkigen bewegingloos ter neder. De affchuwelijke onmenfchelijkheid van dit bedrijf trof Hippolitus met zulk een geweld, dat hij zich zclvcn op eenmael vergat, een luiden gil uitftict, en wilde toefchieten, met oogmerk om dit doemwaerdig misdrijf oogenblikkelijk te wreken. Het .gerugt, hier door veroorzaekt., ontzette de flruikroovers, die  van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 367 die dus terftond opzagen, om te weten, waer het van daen kwam, en den Graef door het venfter ontdekten. Zij verlieten dus dadelijk hun prooi, en vlogen naer de deur van het vertrek. Dan, nu begon de Graef te begrijpen, in welk een gevaer hij zich bevond, en tragtte langs het buitenfle gedeelte van den bouwval te ontvlugten; doch de ontfteltenis fcheen hem van zijne zinnen te beroven, en hij floeg een verkeerden weg in. In flede van door de gewelfde boogen naer buiten te vlieden, liep hij verdwaeld, en vond zich ten laetften in de diepfte fchuilhoeken van dit gebouw verward. Hij hoorde zijne navolgers intusfchen al meer en meer naderen; dan, hoe meer hij naer eene uitkomst zogt, hoe meer hij verdoolde, geheel afgemat zeeg hij dus op den grond, en tragtte zich in zijn lot te troosten. Hij luisterde oplettend eiï met die onvertzaegdheid, welke niet, dan alleen de wanhoop geven kan, doch ftond niet weinig verbaesd, van weldra geen het minfte gerugt meer te vernemen. Hij zag nu eens in het ronde, en ontdekte bij het maenlicht, dat door een opening van dit vervallen gebouw nederdaelde, dat hij zich in een foort van een gewelf bevond, het geen, zoo verre hij ontdek ken kon, hem van eene verbazende uitgeflerktheid voorkwam. Dus bleef hij een zeer geruimen tijd liggen, en dagt op welk een wijze het hem zoude mogelijk zijn, om te ontfnappen, hoewel het hem juist niet zeer waerfchijnelijk voorkwam, dat dit zoude doenlijk zijn. Doch zoo hij hier bleef, zoude het tot geen  36ti DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS geen ander einde ftrekken kunnen, dan, om insgelijks vermoord te worden, en poogde hij hier uit tè fluipen, als dan liep hij niet weinig gevaer, om in de handen der banditen te vallen. Ilij oordeelde het dus de veiligfie weg, om te blijven waer hij was, en dus poogde hij den uitflag van dit alles met gelatenheid aftewagten , toen plotzcling een vreezelijke mengeling der Hemmen van deze moorders zijne ooren trof, en hij hen met verhaeste fchreden naer hem hoorde toekomen. Op eenmael verfchafte de wanhoop hem nieuwe kragten: hij vloog fchielijk van den grond op, wierp eenen vertwijfelden blik rondom zich henen , en ontdekte op eens een kleene deur waerop de maen haer fchijnzel wierp. Hij haestte zich dus om deze te bereiken, en ging door dezelve uit, juist toen een toorts der roovers haer eerfte ftralen op de muuren van het gewelf verlpreidde. Al tastende geraekte hij door eenen kronkelenden gang, die hem aen eenige trappen bragt, en niettegenftaende de diepe duisternis, kwam hij eindelijk beneden. Nu ftond hij weder ftil om eens te luisteren, het gedruis door zijne vervolgeren veroorzaekt, had opgehouden, en 'er heerschte eene algemeene ftilte. Hij ging vervolgends weder voord ten einde-eenen uitweg te ontdekken, en floeg ten laetften zijne handen op iets van killig ijzer, en ontdekte weldra, dat het aen eene deur behoorde. Dan, deze was gefloten, en wederftond alle zijne pogingen, om die te openen. Wanhopende van deze*dus opeenigerhan- d'e  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 36> de wijze te kunnen ontfluiten, gaf hij deze onderneming op, toen hij op het onverwagtst een luid gefchreeuw van binnen hoorde, het welk door een ontzettend en ontzagchelijk geraes gevolgd werd, en zijne ganfche oplettendheid gaende maekte. Hierop volgde plotzeling eene doodfche ftilte. Hij luisterde nog eenen langen tijd, zijne verbeelding ftelde hem niets anders dan ijzingwekkende Voorwerpen voor, en hij verwagtte nog al geftadig, dat dit geluid zich wederom verheffen zou. Hij zogt, of het niet mogelijk ware ergends een reet in de deur te vinden; doch dit was te vergeefs. Na dus nog eenigen tijd' geluisterd te hebben, zonder eenig gerugt meer te vernemen, was hij voornemens verder te gaen. Dan, terwijl hij zijnen arm langs de deur liet afglijden' ftiet deze ergends tegen, het geen hem toefcheen hard te zijn. Na dit dus nader onderzogt te hebben, ontdekte hij tot zijne groote verwondering, dat het de fleutel was, die in het flot-gat ftak. Nu ftond hij eenige oogenblikken befluiteloos, wat te doen; dan, zijne begeerte, om meer te weten, overweldigde alle andere tegenbedenkingen, en dus draeide hij met eene bevende hand het flot om. Nu kwam hU in een groot en ledig vertrek, flegts flaeuwelijk verlicht door eene lamp, welke op de tafel het eenigfle ftuk huisraed , dat hier gevonden werd, geplaetst was. Hij was intusfchen reeds eenige fchreden voordgegaen, eer hij een voorwerp, dat ftraks alle zijne oplettendheid tot zich trok, ontdekte. En dit was eene jonge Dame, welke op den grond ia«? -geftrekt, en dood ichee, Haer gelaefwas t IV. Deel. \ . haer"  370 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS haer kleed verborgen, en de lange, donker bruine lokken, welke met ongedwongen flingers op haren boezem nederdaelden, dienden om een gedeelte van die aenlokkelijke bekoorlijkheden te bedekken, welke anders door de wanorde van hare kleeding zouden zigtbaer geweest zijn. Medelijden, verwondering en verbaesdheid beroerden thands om het zeerst de ziel van Hippolitus. Dan, terwijl hij dus bezig was, met het voorwerp, dat deze verfchillende aendoeningen bij hem deed geboren worden, opmerkzaem te betragten, hoorde hij eenige lieden die naer deze kamer kwamen. Hij deed de deur op het flot en luisterde, om te ontdekken , wat zij doen zouden. En nu hoorde hij zeer onderfcheidenlijk twee mannenftemmen, welke hij ontdekte, dat die der moorders waren. Eerst vernam hij eenen gillenden fchreeuw, en terftond daerop verhieven zich de toonen der beide flruikroovers tot een geweldig geraes. Een van deze beiden riep, dat de Dame bezig was met te fterven, en befchuldigde den anderen, dat het zijn fchuld was, dewijl hij haer te voren zoo zeer deed verfchrikken. Hij zwoer vervolgends met de ijzelijkfte vervloekingen, dat zij hem toebehoorde, en hij haer als de zijne tot zijnen laetften druppel bloed, verdedigen zou. Dit gefchil liep allengs nog hooger, en geen van beide deze booswigten wilde van zijne aenfpraek op haer afzien. Het duurde ook niet lang, of men hoorde het gekletter van degens, die met een verfchrikkelijk geweld tegen elkander geflagen werden. Zij fchenen na-  van hé MAKQUIZm van MAZZINI, 371 nader aen de deur re komen, waer agter Hippolitus zich verfchool. Dan, kort daerop werd 'er een geweldige Moot tegen dezelve gedaen, hierop volgde een diepe, jammerende zugt, en terftond daerop een gedruis even als of iemand plotseling agter over op den grond valt. Nu was alles voor eenige oogenblikken ftil, en Hippolitus twijfelde niet, of een dier booswigten had den anderen doorftoten, in welk vermoeden hij weldra nog nader bevestigd werd, wijl de overgeblevene op eene woeste wijze en met een Wild vreugdegefchrei zijne blijdfchap over den val van zijnen tegenftrever blijken liet. Kort daerop verliet deze boosdoener de kamer waer hij was en ftraks vernam Hippolitus op eenen verren afïtand' de ftemmen van verfcheiden anderen, die eene hevige woordenwisfeling hielden. Dit gerugt fcheen uit een vertrek te komen, dat boven de plaets was, waer bij zich bevond. Zelfs kon hij het ftampen van hunne voeten boven zijn hoofd zeer duidelijk onderscheiden , en zelfs bij wijlen genoegzaem veriaën wat zij zeiden. En hier uit begreep hij, dat dit voorval, het welk zoo even gebeurd was, en de Dame, welke daer toe aenleiding gegeven had, het onderwerp van hun gefprek uitmaekten. Somwijle fpraken Zij alle te zamen, en als dan was het onmogelijk, iets onderscheiden te verftaen. Ten laetften begon dit geweld te bedaren, en Hippolitus was weder in ftaet om te vernemen wat zi] zeiden. Zij waren dus overeengekomen, om de Dame, waer over zij twistten, aen den genen, die om haer gevogten had, te laten houden. Zij lieten 2 hem  372 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS hem dus alleen met zijne prooi en vertrokken allen* om weder andere buit optezoeken. De toeftand, waerin de ongelukkige Schoone zich bevond, had intusfchen de levendigfte aendoeningen van medelijden en veröntwaerdiging in het hart van Hippolitus gaende gemaekt, en deze hielden hem geduurende eenigen tijd geheel en al bezig. Hij bedagt dus op welk eene wijze het best mogelijk zijn zoude, om haer te redden, en hier bij vergat hij geheel en al het gevaer , waerin hij zich zeiven bevond. Nu hoorde hij haer zugten, en terwijl zijn hart door dit geluid verfcheurd wierd, werd de andere deur van hare kamer open gefloten, en de booswigt, wien zij ten deel gevallen was, ftoof binnen. Zij verdubbelde thands haer gekerm, doch dit had geen den minften invloed op den booswigt, die haer in zijne armen hield; toen eindelijk de Graef, fchoon ongewapend, doch flegts alleen gevoelig voor de gewaerwording en infpraek van het mededogen, in de kamer vloog, en weldra bijkans geheel verfteend was, daer hij Julia ontdekte, welke met den ftruikroover worftelde en zich uit zijne omarmingen poogde lostewringen. Op het gezigt van Hippolitus deed zij fchielijk eenen fprong, en ftelde zich dus in vrijheid. Vervolgends liep zij naer hem toe en zonk fchier levenloos aen zijne borst. Verwondering en woede waren duidelijk in de blikken van den rover te lezen. Hij wendde zich dus met een woest gelaet, waerop de wanhoop gemaeld was, naer den Graef, die Julia nu los liet en den degen greep, die aen de zijde van den ver-  Van de MARQUIZIN van MAZZINI. 373 vermoorden booswigt op den grond lag en waermede hij zich verdedigde. Dit gevegt was hardnekkig, doch eindelijk gelukte het Hippolitus zijnen vijand' levenloos aen zijne voeten nederteftorten. En nu vloog hij naer Julia, welke thands wederom in het leven fcheen terugtekeeren , doch geduurende een geruimen tijd niet anders dan door haer tranen fpreken kon. En niemand, die nimmer zoodanig iets ondervonden heeft, kan zich de gewaerwordingen voorftellen, welke door den fnellen overgang van de eene tot de andere hartstogt in haren boezem af. Wisfelden , en de zonderlingfle aendoeningen van vreugde en ijzing in den boezem van Hippolitus deden geboren worden. Hij hief haer van den grond, tragtte haer, zoo veel hij kon, tot bedaren te brengen, toen zij op eenmael met een wild gefchrei om Ferdinand begon te roepen. Op het hooren van dezen naem zag Hippolitus met verbaesdheid op, en bragt zich terftond den ftervenden jongeling te binnen, dien hij, ter oorzake van de duisterheid, niet genoegzaem had kunnen onderkennen. Zijn hart kromp weg van ontzetting, doch hij befloot niettemin, om dstgene, wat hij giste, zorgvuldig voor Julia te verbergen; daer hij intusfchen door haer ontdekte, dat Ferdinand te gelijk met haer door de bandten gevangen genomen was, terwijl zij van het landgoed , waer men hen op zulk eene gastvrije Kijze ontvangen had, na hun geleden fchipbreuk, hunne reize tragtten te vervorderen. Zij bevonden' zich op weg naer eene zeehaven, van waer zij wederom naer Italien wilden overfteken, toen deze ■Aa 3 ramp  374 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS ramp hun wedervoer. Julia voegde hier bij, dat men Ferdinand terftond van haer had afgefcheiden, en zij reeds eenige uuren opgefloten gezeten had, in het vertrek, waer Hippolitus haer aentrof. De Graef had zeer veel moeite, om de ijzelijkheden, welke hij vermoedde, dat hier zouden plaets gehad hebben, geheellijk te ontveinzen, en poogde vrugteloos , om Julia gerust te ftellen. Dan, zij hadden thands geen tijd meer, om te verliezen: het was voor hun thands van het grootst belang, om eenen weg te zoeken, waer langs zij uit dit vervallen gebouw geraken konden, wijl anders, indien zij zich niet haestten, de flruikroovers welligt konden wederkomen, eer hun dit doenlijk ware. Ook fcheen het hun gansch niet onmogelijk, dat 'er een deel van deze booswigten agtergelaten was, om geduurende hunne afwezigheid dit verblijf te bewaken, een zaek, welke hun van njeuws de grootfte reden tot ongerustheid gaf. Na zich nog eenige oogenblikken bedagt te hebben, achtte Hippolitus het meest voorzigtig gehandeld , wanneer men langs den zelfden weg poogde te ontkomen, waer door hij tot hier toe doorgedrongen was. Hij nam derhalve de lamp, en geleidde Julia naer de deur van het vertrek. Nu kwamen zij in den gang: Hippolitus floot dien agter zich toe , en zogt vervolgends naer de trappen, waer langs hij te voren naer beneden gekomen was. Dan, na een' geruimen tijd alle deze kronkelingen doorzogt te hebben , zonder datgeen te vinden, waer naer hij verlangde, begon hij in het einde genoegzaem  Van de MARQUIZIN van MAZZINI, 375 zaera zeker te geloven, dat hij een' verkeerden weg moest hebben ingeflagen. Niettemin kwamen zij ten laetften aen een anderen trap; zij gingen daer mede naer beneden, en geraekten in eenen anderen gang, doch die zoo laeg van verdieping was, dat men daer in niet rechtop gaen kon. Deze was aen het einde gefloten, en bij nader onderzoek bleek het dat de deur, welke hier het verder voordtreden belette, grootendeels van ijzer was. Op dit gezigt ftond Hippolitus niet weinig verlegen. Hij beproefde egter zijne kragten, en zag dat de gezegde deur allengs openging, doch zij ontdekten dat de lugt van binnen zoo zeer bedorven was, dat het zelfs weinig fcheelde of deze had hun licht doen uitgaen. En nu daelden zij in eenen duisteren afgrond: dan, de deur, welke met een veêr gemaekt was, viel fchielijk agter hen toe. Zij zagen dus rondom zich heen, en ontdekten, dat zij zich in een zeer uitgeftrekt gewelf bevonden: doch het is niet ligt mogelijk zich al de ontzetting te verbeelden, welke zij gevoelden, wanneer zij ontdekten, dat zij zich in eene bewaar' plaets, der lijken van die vermoorden vonden, die het ongeluk .was ten deel gevallen, om in handen van deze booswigten te geraken. De Graef had de grootfte moeite, om te verhoeden , dat Julia niet gansch in onmagt zeeg. Hij liep vervolgends naer de deur, welke hij poogde te openen, doch het flot was van dien aerd, dat men het alleen van buiten konde opendoen, en alles wat hij aenweudde, dus volftrekt niets baette. Derhalve zag hij zich genoodzaekt, om eenen anderen uitweg A a 4 te  g;«. DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS te zoeken, maer kon dien nergends vinden. De omftandigheden, waerin zij zich bevonden, waren dus zoo ijzelijk, als men zich die met mogelijkheid verbeelden kon. Zij bevonden zich thands befloten in een hol, het welk allerwegen niets anders, dan het zielloos overfchot van verflagenen vertoonde, en konden niets anders verwagten, dan dat zij hier het flagtofter van den ijzelijkften hongersnood zouden worden , of door den dolk der boosdoeners moesten fterven. Op verfcheiden plaetzen was de grond omgefpit en vertoonde de duidelijkfte merkteekens der nieuwgemaekte graven, en die lijken, die men tot nog toe niet met aerde bedekt had, waren hier, zoo als het fcheen, het zij door den haest, het zij uit achteloosheid, dus in het rond verfpreid gebleven. De angften , waerdoor Hippolitus zijn hart voelde vaneen rijten, werden door die van Julia nog aenmerkelijk vermeerderd, daer deze van afgrijzen elk oogenblik dreigde te bezwijmen. Hij tragtte haer dus naer dat gedeelte van dezen moordkuil te brengen waer hij een bank ontdekte, en het welk een afgezonderden hoek uitmaekte. Zij hadden zich hier nog niet lang bevonden, of zij hoorden een gedruis, het welk hen allengs fcheen te naderen, en, zoo zij dagten, niet van die zijde kwam, langs welke zij hierin geraekt waren. Dit gerugt nam geftadig meer en meer toe, zoo dat zij eindelijk in ftaet waren, onderfcheidend de mengeling van vele ftemmen te hooren. Hippolitus geloofde hier uit te moeten opmaken, dat de ftruikrovers weder te huis gekomen waren; dat zij hen iiv  van de MA11QUIZIN van MAZZINI. 3-7 in dezen fchuilhoek hadden opgefpoord, en langs eenen weg die hun tot nog toe onbekend was, herwnerd aenfnelden. Hij bereidde zich dus, om het ergfte te zien gebeuren, ontblootte zijnen degen en was vastelijk voornemens Julia tot het laetfte toe te befchermen. Dan, hunne ontzettende verwagting werd weldra verijdeld, door het getrappel van paerden, het welk zij hoorden. Dit was het, dat hun dien fchrik had aengejaegd. Naer het fcheen kwam dit van een open plaets boven hun hoofd, en zeer digt bij deze moordfpelonk gelegen. Zij hoorden niettemin zeer duidelijk het gefchreeuw der booswigten , gemengd met het gejammer en de fmeekingen van eenige andere lieden, die, naer het bleek, door hun geplunderd werden. Dit geluid fcheen hem zoo zeer nabij te zijn , dat hij hier door niet weinig getroffen en verwonderd was. Hij zag dus andermael het ganfche gewelf rond , en ontdekte eindelijk een kleen venster met traliën, het welk, voor zoo veel hij gisfen kon, op de gezegde plaets uitzag, waer de roovers thands verzameld waren. Hij bedagt dus dat het licht, het welk hij bij zich had, hem waerfchijnelijk zou verraden; en hoewel deze keus verfchrikkelijk was, vond hij zich niettemin genoodzaekt, om het uittedoen. Er. nu beproefde hij het om naer boven te klimmen tot aen de fpijlen, waer door hij zich vleide, alles te zullen ontdekken, wat 'er buiten gebeurde. Ten laetften gelukte hem dit ook, wijl de muur van zijn hol zoo ruw en afgebrokkeld was, dat dit hem gelegenheid gaf, om 'er telkens zijnen voet in te zette». Aa 5 En  378 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS En nu zag hij op een ten halven vervallen plein, verlicht door den glans van eenige fakkels, eene menigte van boosdoeners, die rondom twee menfchen Honden, door hun, zoo hij dagt, op paerden vastgebonden, en die hun om genade fmeekten. Intusfchen riep een der moorderen met een verfchrikkelijken vloek, dat dit een. heerelijke nacht was, zeide zijnen makkers, dat zij het kort moesten maken , 'er bijvoegende, dat hij Paulo en de jonge Dame wilde gaen opzoeken. Dan, welk eene uitwerking deze laetfte woorden op deze gevangenen hadden, die zich in het gewelf vonden opgedoten, kan men zich beter verbeelden, dan met woorden ujtdrukken. Zij waren nu omgeven van de zwartfte duisternis, in het verblijf der dooden, zonder eenig middel, om hunne vlugt te kunnen bewerken , en zagen ieder oogenblik het zelfde lot te gemoet, het welk die beklagenswaerdigen getroffen had , wier overfchot hen thands aen alle zijden omringde. Julia van fmart en angst geheel uitgeput zeeg thands ter aerde, en Hippolitus, die het venster thands wederom verliet, werd geheel gevoelloos voor het gevaer, waerin hij zelve zich bevond; zoo zeer had de tederlte bezorgdheid voor Julia zijn ganfche ziel overweldigd. Doch weldra hierop begon 'er buiten een algemeene verwarring te heerfchen, en een vreezelijk geraes te ontftaen. De booswigt, die het plein verlaten had, keerde dadelijk derwaerd weder met de fchrikverwekkende tijding, dat de Dame ontvlugt, eu Paulo vermoord was. De roovers verlieten nu  van de MARQUIZIN van MAZZINI. $gè nu hun prooi en haestten zich, om de gevlugte nateijlen. Men fchreeuwde dus allerwegen op de verfchrikkelijkfte wijze , dat het door de gewelven weergalmde, terwijl men bezig was den moorder van Paulo optezoeken. Dit geweld duurde een' geruimen tijd, dien Julia en Hippolitus in de allerijzelijkftc onzekerheid, ten aenzien van hun toekomftig lot, doorbragten. Dan, nu hoorden zij. dit gerugt op eenmael naderkomen, en weldra verhief zich eene^menigte van Hemmen in den gang die naer dezen kerker leidde. De Schreden , naer het fcheen, werden verdubbeld. Nu trok Hippolitus van nieuws zijnen degen, en ftelde zich vlak tegen over den ingang, waer. hij dus nog niet lang geftaen had, toen 'er een geweldigen ftoot tegen de deur gedaen werd, deze hier door open vloog, en een aental mannen dit gewelf binnen traden. Hippolitus bleef in zijne te voren aengenomen houding, met den degen in den vuist, en zwoer, dat de eerfte die het waegde, om eenen voetftap verder te gaen, door hem zou nedergeftoten worden. Op het hooren van dit gezegde ftonden zij oogenblikkelijk ftil; doch weldra traden zij voord, en geboden hem in naem des Konings om zich overtegeven. En nu ontdekte hij datgene, het welk de ontroering, waerin hij zich bevond, hem onmogelijk gemaekt had, om eerder te bemerken; namelijk, dat de lieden, met welken hij te doen had , geen ftruikroovers, maer dienaers van het gerecht waren. Zij hadden dezen Schuilhoek van gruwelen door eenen Siciliaenfchen Edelman ontdekt, die te voren in de handen van  SSo DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS van deze boosdoeners gevallen, doch hun in het einde nog gelukkig ontfnapt was. En nu kwamen deze verzeld van een genoegzaem aental gewapende mannen , met oogmerk, om dit ijzelijk verblijf naeuwkeurig te doorzoeken. Hippolitus tragtte nu iets zekers, ten aenzien van Ferdinand te vernemen, en dus verlieten zij alle te zamen dit onderaerdsch gewelf, ten einde dezen te gaen opzoeken. En nu werd het grootfte gedeelte der banditen op het plein, werwaerd zij zich begaven, door een gedeelte der gewapende manfchap in bewaring genomen. De Graef befchuldigde deze euveldaders, dat zij zijnen vriend verborgen hielden, befchreef den zeiven naeuwkeurig, en verzogt, dat men hem in vrijheid ftellen zoude. Dan, zij betuigden allen dezen Edelman niet gevangen te hebben, en verzekerden zelfs, dat zij niets van denzelven wisten. Dan, dit bevestigde Hippolitus nog meer in zijn vrees, dat diegene, dien hij had zien ombrengen, niemand anders dan Ferdinand geweest was, en dit maekte hem bijkans woedend. Hij verzogt de geregtsdienaren derhalve, om hun onderzoek met alle mogelijke oplettendheid te vervolgen ; weshalve zij, na een genoegzaem aental hunner gewapende bende, ter bewaking der gevangengenomen roovers agtergelaten te hebben , hem naer de kamer volgden, waer hij onlangs dien ijzelijken moord zag plegen. Dit vertrek was donker en geheel ledig, doch op den grond ontdekte men zeer duidelijk de fporen van het vergoten bloed, en Julia, hoewel onkundig van  van dê MARQUIZ1N van MAZZINI. 381 Van datgene, wat Hippolitus vermoedde, zonk op dit gezigt bijkans onmagtig ter aerde. Zij verlieten vervolgends deze plaets en zworven nog eenigen tijd door dit bouwvallig geftigt, zonder egter iets van aenbelang te kunnen ontdekken, tot dat zij door den gewelfden gang uit bogen zamengefteld , door welken Hippolitus eerst in dit gebouw geraekte, in het einde gekomen waren. Hier hoorden zij , dat hunne voetftappen met een dof geluid teruggekaetst werden; waeruit zij afleidden, dat het onder hen hol moest zijn. Bij nader onderzoek ontdekten zij door het licht hunner flambouwen een trapdeur, welke zij met veel moeite open maekten, en vervolgends vonden zij een zeer bekrompen wenteltrap. Zij daelden allen langs denzelven weder in een kronkelende gaenderij, welke zeer laeg van verdieping was. Doch zij hadden zich hier nog niet lang bevonden , of zij hoorden boven hun hoofd het ftampen van paerden, en een onverwagt luidrugtig gedruis. De bedienden van het gerecht begonnen nu te vreezen, dat de roovers hunne agtergelaten wagt welligt zouden overweldigd hebben. Zij liepen dus naer de bewuste trapdeur terug, vernamen hier duidelijk het gekletter van degens en een verward getier van verfcheiden dooreengemengde ftemmen, en toen zij dit nader befchouwden , zagen zij op een foort van een binnenplaets een talrijke menigte van flruikroovers, die juist zoo even te huis gekomen waren , hunne makkers tragtten te verlosfen en op een wanhopige wijze met de wagt ftreden. Zoodra zij dit bemerkten, vlogen verfcheiden van de  382 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS de geregtsdienaren oogenblikkelijk toe, om hunnen medgczellen ter hulp te komen, terwijl de overigen, door eene laffe vrees overmand den trap weder affhelden, en de deur met een donderend gebons agter zich lieten toevallen. Zij zeiden Hippolitus wat 'er boven gebeurde, terwijl deze met Julia verrolgends zijnen weg door de onderaerdfche gaenderij vervolgde, met oogmerk om eenen anderen uitweg optezoeken. Doch deze was nergends te vinden, en zij hadden reeds lang de kronkelpaden van dit akelig benedenverblijf doorkruist, toen zij de trapdeur weder hoorden openmaken, en de voetftappen van eenige lieden, die naer beneden kwamen, zeer duidelijk onderfcheidden. De wanhoop zette Julia nieuwe kragten bij, en fpoorde haer aen om met overhaesting voordtefpoeden. Doch nu werden zij door eene deur, welke den verderen doorgang verhinderde, op, eenmael ftaende gehouden, en het geluid van verfcheiden Hemmen , welke op eenen verren afïland waren, werd door de muuren teruggekaetst. De deur was met zware ijzeren grendels verzekerd, en vrugteloos tragtte Hippolitus, om dezelve wegtefchuiven. Het geluid, dat zij gehoord hadden, kwam middelerwijl gedurig nader; de deur ging open, en door de opening van dezen kelder, waer zij thands binnentraden , ontvingen zij genoegzaem licht, en wanneer zij door dezen heen gegaen waren, bevonden zij zich weder in het woud, wiens eindperk zij weldra bereikten. En nu waegden zij het voor eenige oogenblikken itilteltaen. Zij zagen nog eenmael om, doch ontdekten niemand, die hen vervolgde. HOOFD-  van de MAÏIQU1ZIN van MAZZINI. 3S3 HOOFDSTUK XIV. .Zoodra Julia een weinig uitgerust had, volgden zij het pad, dat voor hen iag , waerdoor zij binnen kort aen een gehugt kwamen, waer zij zich in het einde veilig achtten, en de nodige ververfchingen bekwamen. Dan, Julia, wier ziel geheel door angst en zorg voor Ferdinand vervuld was , gevoelde thands de grootfte onverfchilligheid voor alles, wat haer omringde. Ja zelfs de wedervinding van Hippolitus, welke haer nog korts te voren de grootfte verrukking zou gefchonken hebben , was thands niet in ftaet, om hare droefheid te verzagten. De ftandvastige trouw en edelmoedigheid, welke haer broeder haer betoond had, maekten thands een zeer diepen indruk op haer hart, en hare treurigheid werd bij het herdenken geftadig nog grievender. De roovers niettemin hadden fteeds hardnekkig ontkend, dat hij niet in hun verblijf verborgen was; dan, dit, het geen de verwagting van Hippolitus nog fchrikkelijker deed worden, vertoonde aen Julia een' flikkerenden ftrael van hoop. Doch het bezef van hare eigen belangen trok hare gedagten van dit treurig onderwerp af. Zij gevoelde , hoe noodzakelijk het ware, een zeker ontwerp te beramen , volgends het welk zij haer gedrag zoude regelen, daer zij zich aen eene vréémde  384 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS de plaets en onbewust bevond, waer heen men thands het zekerfie de toevlugt nemen kon. De Graef fidderde, zoo vaek hij aen de gevaren dagt, die haer omringden, ett ijsde, daer het hem meer, dan al te waerfchijnelijk voorkwam, dat zij zeer ligt voor altoos van hem konde worden afgerukt, en dus waegde hij het eindelijk, om, door haer dit voor oogen te Hellen, die kieschheid van gevoel, welke hem anderszins tot zwijgen zou genoodzaekt hebben, thands voor een poos ter zijde te Hellen. Hij had haer dus voorgefteld, om eene verdere fcheiding voordaen onmogelijk te maken, dat hij haer dadelijk aen zich mogt vèrbinden. Dus deed hij haer bezeffen, dat men zeer ligt ergends uit een naburig mannenklooster Geestelijken zou kunnen bekomen, om den band, die reeds zoo lang hunne harten vereenigd had, op het naeuwfle toetehalen, en die dus tevens zijn lot, Het welk zoo lang onzeker was, op eene gelukkige wijze kon beflemmen. Dit voorflel, hoewel ten vollen overëenkomflig met dat, het welk zij voormaels aengenomen had, en te gelijk het veiligfle middel, om haer aen de onheilen te ontrukken , die haer nog fchenen ta bedreigen, werd thands met droefheid en eene neêrflagtige houding door haer van de hand gewezen. Zij beminde Hippolitus met eene flandvastige en hartelijke tederheid, en deze werd door het recht, dat hij als haer verlosfer thands op haer verkregen had, nog dadelijk vergroot; doch zij geloofde de nagedagtenis van haren broeder, die zoo veel voor haer geleden had, te zullen ontheiligen, wanneer zij de fmar-  van dc MArQüIZIN van MAZZINI» *25: fmarte, welke zij over de onzekerheid van zijn lot gevoelde, met vreugde dufde vermengen Zij paerde niettemin hare weigering met zoo veel zagt' heid, dat de ijverzugtige vermoedens, die daer door in het hart van Hippolitus oprezen, weldra wederom verdwenen, en dit hem te gelijk noodzaekte haer nog meer dan ooit te voren , re beminnen, en te be! wondcrem . Zij verzogt dus, de vrijheid te mogen hebben van z,ch voor eenigen tijd in een klooster te beseven , en hier den uirflag van datgene, wat haer thands met een wolk van droefgeestigheid omgaf, ta mo, gen afwagten. Hippolitus befi-reed dus zijne eigen wenfehen, en drong met verder aen op eene zaek, welke het g* luk van zijn geheele leven moest uitmaken, HU poogde dus in dit gehugt te ontdekken, welk he ^ Inj dn op den affiand van twaelf mijlen zou nentre/fen, te weten digt bij de Had Palini, wa^r 'er twee dusdanige waren. Dus bezorgde hij postpaerJn, nam affeheid van de dienaren van het gerecht Jhe naer Palermo terugkeerden om van dfer eene' verfterkmg Ip manfchappen te halen, en hij beeaf zich, verzeld van Julia, op weg naer Palini/ 1 Julia zweeg, en was geheel i„ gedagten verzonken; en Htppolitus gaf zieh insgelijks allengs aen * dr°ef^stifc» peinzen over, terwijl hij meer malen een' bedagtzamen blik rondom U hen n WCTP> da£1' Ziï purende verfcheiden uuren agter een langs den voet van het gebergte voordrede IV. Deel. Bb Zy  33ó DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Zij hielden vervolgends eenigen tijd ftil, en hielden hun middagmael onder de fchaduw van digrgetakte berken; terwijl Hippolitus, nog al geftadig bedugt, dat men hen mogt opfpooren, de nodige voorzorg genomen had, ten einde men niet mogt gedwongen zijn, om telkens aen eene herberg afteftappen. Na dus hun middagmael gehouden te hebben, zetten zij hunnen t'ogt weder voord; doch nu begon Hippolitus te twijfelen of hij wel op den rechten weg was. Doch daer hij geene mogelijkheid zag, om hier van in het zekere onderrigt te worden, volgde hij flegts het pad , het welk hij voor zich zag. Dit liep thands aen de zijde van eenen afhellenden heuvel voord, en deze fchuinte bragt hen welhaest in een zeer vrugtbaer dal, waer zij de herdersluit op eenen affland de vrolijkfte toonen hoorden aenheffen, die tusfehen het bogtig gebergte geftadig galmden. De dalende avondzon verfpreidde eenen zagten, kwijnenden glans over dit bekoorelijk landtooneel, en alles gloeide in een verrukkelijk purper en flaeuwend goud; ja gewis zou de befchouwing van zoo vele Schoonheden der natuur elk hart, dat niet zoo zeer van leed en kommer zwoegde, als dat van Julia, met de ftreelendfte aendoeningen en een gevoel van kalmte, dat met dit roerend tafreel volkomen overëenftemde, geheellijk hebben moeten doorftroomen. De avondftond begon reeds zijne fchaduwen tcverdubbelen, terwijl zij, onzeker welk eenen weg te kiezen, het geheel ondoenelijk vonden, om nog voor den nacht de ftad Palini te bereiken, naer een ge-  van Ds MARQUIZIN van MAZZINI. $f gënügt reden, het welk zij aen het uiterst einde van de valleij voor zich zagen. Dus hadden zij, ongeveer een halve mijl, hunnen togt voordgezet, toen zij op eens een luid gefchreeuw van verfcheiden ftemmen hoorden, welke de kloven van het gebergte deden weergalmen. Zij, zagen om, en befpeurden met moeite, ter oorzake van de duisternis, een aental menfchen, alle te paerd gezeten , die reeds op hen aenrenden. Toen zij vervolgends nader kwamen, en men in ftaet was te hooren, wat zij zeiden , hoorde Julia zich bij haren naem noemen. Hier door niet weinig getroffen, kon zij met twijfelen, of deze waren een gedeelte van het gevolg van haren vader, waerdoor zij opgefpoord was, en dus vlood zij met Hippolitus zoo ftw haer mogelijk was door het dal henen. Doch nu hadden hare vervolgers haer genoegzaem ingehaeld toen zij de opening van een hol bereikten; en hier m namen zij terftond de vlugt, ten einde zich daer te verbergen. Nu trok Hippolitus zijn degen; verwagtte in deze houding de komst van zijne vijanden en had vast befloten hun den ingang van deze Spelonk, zoo lang hij adem haelde, te betwisten. Slegts weinige oogenblikken verliepen'er of Julia hoorde het geklikklak der klingen. Zij fidderde voor het leven van haren Hippolitus, en ftond op het punt, om te voorfchijn te komen, met oogmerk, om zich aen hare vijanden overtegeven, en dus het gevaer aftewenden, waermede haer geliefde bedreigd werd; wanneer zij op eenmael zeer duidelijk «ie ftem van den Hertog van Luovo herkende. Bfas Op  jïJg DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Op dit geluid vloog zij, zonder het zelve te weten, dadelijk weder terug, volgde de kronkelingen van deze onderaerdfche gangen, en verborg zich in het diepfte van dezelven. Dan, hier had zij zich flegts nog zeer kort bevonden, toen deze ganfche fpelonk reeds van de ftem harer vervolgeren weergalmde , en deze kwam allengs nader en nader. Dit toonde haer duidelijk, dat men Hippolitus overweldigd had. Zij wierp een blik rondom zich heen, waerin een onuitfprekelijke angst te lezen was, ontdekte zeer digt bij zich, op eenmael, bij het fchijnzel van verfcheiden fakkelen, een engen en diepen fchuilhoek in de rots. Dit licht dat haer beftraelde en door hare vijanden gedragen werd, werd geduurig heldercr. Zij kroop dus op hare knië'n in deze rotze voord, wijl het, wegens de af hangende ftukken Heen, haer niet mogelijk was, op eenige andere wijze voordtekomen. Dan , toen zij dus eenige roeden wegs afgelegd had, zag zij een deur. Deze ging open, zoodra zij daer aen ftiet, en nu vond zij zich plotzeling in een zeer hoog onderaerdsch gewelf, het welk door de maen, welker licht door eene opening in de rots daer in nederdaelde, flegts flaeuwelijk befchenen werd. Zij floot deze plaets weder agter zich toe, en ftond ftil, om eens te luisteren. Het gerugt werd nog geftadig fterker, en zij begon alles duidelijker te kunnen hooren, ja kwam in het einde zoo nabij, dat zij alles, wat 'er gezegd werd, zeer duidelijk kon verftaen. Boven allen uit hoorde zij den Hertog Het is onmogelijk, dat zij niet in dit hol  ■van de MARQUIZIN van MAZZINI. 389 hol zoude zijn," riep deze, „ ik ben dus ook niet voornemens van hier te gaen, alvorens ik haer gevonden hebbe. Zoek gij daer, aen de linke zijde: ik zal intusfchen verder tragten doortedringen." Deze woorden waren voor Julia genoeg, om haer te toonen, wat zij te wagten had. Zij fnelde dus dwars door de fpe-lonk waerin zij was; en na een geruime poos gelopen te hebben, zonder nog een einde daer aen te vinden, ftond zij ten laetften ftil, om een weinig adem te halen. Alles was nu ftil' zij zag dus andermael om zich henen, en de duisternis, waerin zij zich bevond, deed haer ijzen Met verbaesdheid befchouwde zij voor een gedeelte de ontzagchelijke ruimte van de plaets waer zij thands was, en dus begon zij te vreezen, dat zij nu mogelijk andermael in handen van een hoop ftruikroovers geraken mogt, wijl zij dit oord als een zeer gefchtkt verblijf voor dusdanige booswigten aenmerkte. Zij luisterde dus nog een geruimen tijd, zonder evenwel iets meer te vernemen, en zogt, om den ingang wedertevinden waer door zij hier gekomen was; doch de donkerheid en ontzagchelijke ruimte van dit gewelf maekten deze poging vrugteloos, en deden alle hoop daerop geheel en al verdwijnen. Na dus hier nog een ganfche wijl in het rond gedwaeld te hebben, zag zij geheellijk van dit opzet af, tragtte zich haer lot te getroosten, zich een weinig te bedaren, en hare gedagten bijeentezamelen. Het herdenken aen de wonderbare ontkoming, waerdoor zij „0g zoo onlangs gered was, «ïeed haer thands meer vertrouwen, dan ooit te B° 3  3po DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS voren, in de alwijze zorg van de Voorzienigheid ftellen. Dan, nu had zij Hippolitus en Ferdinand beiden verloren , en welligt zelfs voor altoos. De onzekerhied van derzelver lot ontrustte haer al meer en meer, en verfcheurde haer hart door de wreedlte kwellingen. Tegen het aenbreken van den morgen week eindelijk hare fmart voor het vermogen der uitgeputte natuur, en zij zeeg allengs in flaep. Ten laetften werd zij door den gloed der zonneftralen weder opgewekt, daer deze door eene opening in de fpelonk recht op haer nederdaelden, en een fchemeragtig licht door dit onderaerdsch verblijf in het rond verfpreidden. Hare zinnen waren nog bedwelmd door den flaep, en daer zij den toeftand befchouwde, waerin zij zich bevond, vloog zij verwilderd op; dan, daer zij zich allengs wederom begon te herinneren, op welk eene wijze zij hier gekomen was, voelde zij hare droefheid wederom in haren boezem terugkeeren, en zij gaf zich, op de befchouwing van al het gebeurde, van nieuws aen het bevoel der wreedfte fmarten over. Zij ftond ten laetften op en zogt-wederom naer eenen uitgang, en het licht, hoe zwak dit dan ook wezen mogt, bood haer hier in geen geringe hulp, zoo dat zij eene deur ontdekte, welke zij niettemin begreep, geenzins dezelfde te zijn, waer door zij hier gekomen was. Deze was zorgvuldig toegemaekt, doch zij ontdekte weldra de grendels, en het flot welke dezelve tegenhielden, en kwam ten laetften zoo ver, dat zij die openen kon. Nu zag zij eenen donkeren gang, waerin zij zich begaf. Zij  -van de MARQUIZIN van MAZZINI. 301 Zij tastte dus een ganfche poos langs de wanden die zich geftadig in bogten kromden, en kwam in ,het einde aen iets, het geen haer tegenhield. Zij bemerkte dat dit weder eene deur was, en zogt dus andermael te befpeuren, hoe zij gefloten ware. Dit werd zij ook dadelijk gewaer, en daer de wanhoop hare kragten verdubbelde, rukte zij dezelve los. Thands zag zij eene kleene kamer, welke door een venster,, dat boven in den muur was, flegts een zwak licht ontving. In het midden van dit vertrek ontdekte zij eene uitgeteerde vrouw, welke met half gefloten oogen in een foort van een armftoel zat. ■Op het gezigt van Julia verliet deze hare zitplaets, en haer geheel gelaet drukte een* fprakelooze verbaesdheid uit. Hare trekken, waerin de droefheid hare fpooren op het allerzigtbaerst had ingedrukt, vertoonden niettemin nog duidelijk de overblijfzels van hare vorige fchoonheid, en over haer geheele voorkomen was zulk een vertoon van innerlijke waerde en grootheid verfpreid, dat deze, op het eerst gezigt, onwillekeurig tot het allerdiepst gevoel van eerbied dwong. Zij fcheen te willen fpreken, vestte hare blikken voor eene wijl, met zeer veel nadruk en onbewegelijk, op Julia, zag haer eenige oogenblikken zeer fterk in het aengezigt, en riep ten laetften: „ mijne dogter!... ó mijne dogter!..." Met deze woorden zeeg zij in onmagt. De verbaesdheid van Julia was zoo geweldig, dat zij zich naeuwlijks in ftaet bevond, deze Dame, welke, beroofd van alle zelfsbewusthejd , op den Bb 4 grond.  392 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS grond lag uitgeftrekt, den minften bijdand te bieden. Eene menigte van zonderlinge en verwarde denkbeelden vertoonden zich thands aen haren geest; en zij was door ontzetting en verlegenheid fchier ganfchelijk buiten zich. Dan, naer mate zij het gelaet van deze onbekende met meer opmerkzaemheid befchouwde , daer deze allengs weder begon te herleven , verbeeldde zij zich meer en meer eene zekere overeenkomst met dat van Emilia daerin te ontdekken ! Ten laetften loosde deze vrouw een diepen zugt, en doeg hare oogen op. Zij vestigde die wederom op Julia, welke, zonder degts een woord te kunnen uitbrengen, ten halve over haer heen gebogen ftond, en haer met een teder mededogen aenftaerde. Zij drukte Julia aen haer hart , en hier volgde een tooneel van de hevigfte en onuitfprekelijkfte aendoeningen. Allengs egter werd de Dame wederom een weinig bedaerder, en zeide: „ Dank Hemel!.. dus is mijne bede dan eindelijk verhoord, en het wordt mij vergund een mijner kinderen te mogen omhelzen, eer ik mijnen jongden adem uitblaze!.. zou de Marquis dan in het einde vermurwd zijn, en mij derhalve vergunnen u te mogen zien, of heeft zijn dood aen alle mijne jammeren een einde gemaekt!" Nu werd Julia door eenen onverwagten ftrael van ontdekking befcheneii; dan, deze was zoo zwak, dat in ftede van daer door alles ten duidelijkften intezien, zij nu nog meer verward werd in hare denkbeelden. „ Is  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 393 „ Is de Marquis van Mazzini nog in leven ?" .dus vervolgde de Dame. Dan, deze woorden lieten Julia nu geen den allerminftcn twijfel meer overig Zij wierp zich dus aen de voeten van hare moeder omhelsde hare knièh in eene verrukking van vreugde, en andwoordde haer alleen met fnikken. Nu vraegde de Marquize, met zeer veel nadruk naer hare overige kinderen „ „ Emijfa ieefr»,' hernam Julia, „ „ dan ach!... mijn broeder mijn dierbare broeder!..." " n Wat wi, d,j zeg het mij ... zeg het mij!.." dus viel de Marquize' met drift haer in de reden, en dit werd door een verhael van al het voorgevallene gevolgd. Toen zij, ten aenzien van Ferdinand genoegzaem onderrigt was , loosde zij een diepen zugt, hief hare pogen hemelwaerd en tragtte op eene godvreezeude wijze in haer lot te berusten. Dan, de tweéftrïjd tusfehen natuur en godsdienst was zigtbaer op haer gelaet getekend, en had haer ganfchelijk overmand Juha deed vervolgends een kort verhael van al liet overige, het geen ten haren opzigte in het kon had plaets gegrepen , tot aen hare vlugt in deze fpelonk, en nu ontdekte zij tot hare grootfte veroudering, dat zij zich in een onderaerdsch verblijf bevond, het welk tot het zuidelijk gedeelte van het kasteel van Mazzini behoorde. De Marquize was juist zoo even met het verhael van hare rampen begonnen, toen zij een deur, welke boven haer hoofd was, hoorden opengaen, en kort daerop het gedruis van eenige voetftappen vernamen. » Vlugt!" riep de Marquize, „ en verberg „ voor Bb5 h.t  394 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS het gezigt van uwen vader!..." Bij deze woorden begaf Julia bijkans al hare vastheid van ziel. Zij aerzelde egter niet een oogenblik, maer ontvlugtte door de deur, welke haer den weg naer deze kamer gebaend had; en naeuwlijks had zij dit nog gedaen, of de andere ingang van dit vertrek werd ontfloten, en zij vernam de item van den Marquis. Dit geluid trilde door alle hare zenuwen, en de vrees van ontdekt te zullen worden had zulk een verbazenden invloed op haer, dat zij zich ieder oogenblik verbeeldde , dat haer afgezonderde uitgang zou geopend worden; in welk geval het haer niet doenlijk geweest zoude zijn, om te ontkomen. Ten laetften egter verliet haer vader, die met eenige levensmiddelen daer gekomen was, wederom deze gevangenis, en floot die agter zich, wanneer Julia terftond uit hare fchuilplaets van nieuws te voorfchijn kwam. De Marquize omhelsde haer andermael en ftortte eenen vloed van tranen. En thands deed het verhael van hare wederwaerdigheden al het ondoordringbaer geheim, het welk dit zuidelijk gedeelte van het flot zoo lang met eenen nevel, als het ware geheel omgeven had, op eenmael van voor haer gezigt verdwijnen. „ Helaes!..." dus fprak de moeder van Julia, „ helaes! waerom moet ik mij dus genoodzaekt zien., om de misdaden van haren vader aen mijne eigen dogter te ontdekken!... dan, zoodra ik haer de gefchiedenis van mijn lijden male, ben ik gedwongen u zijne gruwelen te ontdekken. Zoo veel ik gisfen kan, is het thands ongeveer vijftien jaren geleden,  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 395 den, dat ik naer dit afgrijzelijk verblijf ben overgebragt. Dan ach!... dit was het eerfte tijdperk mijner jammeren niet, zij hadden reeds veel eerder hunnen aenvang genomen. Dan , het zij hier genoeg te melden, dat de neiging welke de eenige oorzaek van al mijne uitgeflane wederwaerdigheden was, reeds door mij ontdekt werd, lange voor dat dezelve mij haren noodiottigen invloed deed gevoelen." „ lk was reeds bijkans zeven jaren met uwen vader gehuwd geweest , toen de aentrekkelijkheden van Maria de Velorno, eene Dame van eene ongemeene fchoonheid, den Marquis eene liefde inboezemde, welke even geweldig, als ongeoorloofd was. Niet zonder de allerwreedfte fmarten te gevoelen, ontdekte ik, zonder mij niettemin hier over te beklagen , de grievende onverfchiiligheid , welke mijn Gemael voor mij liet blijken, en den geweldigen voordgang, dien deze hartstogt voor een andere in zijnen boezem maekte. Ik onderzogt dus mijn te voren gehouden gedrag met de alleruiterfte geflreng- heid; dan dank zij den Hemel! hier koude ik niets, dan volkomen onfchuldige handelingen ontdekken; en nu tragtte ik door de volledigfte onderwerping , en het betoon der hartelijkfte tederheid zijne genegenheid voor mij te herinneren eene genegenheid, welke ach !.. voor altoos voor mij verloren was!.. mijne onderwerping werd als een blijk van de flaefschheid mijner ziel en eene volflrekte gevoelloosheid befchouwd; en alle de blijken mijner tedere neiging voor hem, eene neiging, waer aen zijn hart thands piet meer kon beandwoordan, deden niets, dan zijnen f.f-  396 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS êfkeer van mij nog geftadig te vermeerderen , en verbitterden nog meer zijne trotfche woede, welke ik daerdoor had pogen te doen bedaren." „ De heimelijke fmart, welke zulk eene zigtbare verandering bij mij deed geboren worden , overweldigde mij welhaest geheel en al, en ondermijnde mijne gezondheid,- zoo dat eene zware ziekte mij dreigde in het graf te ftorten. Nu zag ik het aennaderen van den dood met een gevesten blik te gemoet , en groette dezen bereids met vreugde' welkom , als eenen vriend, die mij naer het oord der ftoorelooze rust zou overbrengen. Dan,.het lot had het gansch anders beftemd, en ik zou nog veel langer in leed en druk verkwijnen." „ Op zekeren dag, die voor mijne ziekte fchijnt beflisfend geweest te zijn, zeeg ik in eenen ftaet van volkomen wezenloosheid neder, en hierin bleef ik verfcheiden uuren liggen. Dan, te befchrijven, wat ik gevoelde, toen ik weder bij mij zelve gekomen, mij in dit hatelijk verblijf bevond, is onmogelijk. Een geruimen tijd verbeeldde ik mij, dat mijne zinnen mij bedrogen, en naderhand geloofde ik, dit leven reeds met een volgend beftaen verwisfeld te hebben. Doch deze dwaling was van korten duur, daer de komst van den Marquis mij al de ijzelijkheid van den toeftand, waerin ik mij bevond, ten vollen deed befelfen." „ Nu werd ik onderrigt, dat men op zijnen last, mij naer dit ontzettend oord had overgebragt, en hier voordaen mijn verblijf zou houden. Mijne beden , mijne fmekingen alles ... alles was hier vrug-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 307 vrugteloos; zijn onvermurwbaer hart was ganfchelijk gevoelloos voor mijne fmcrt, en zelfs kon ik hem niet eens bewegen, om mij te ontdekken, waer ik was, of welke reden hij had, waerom hij mij naer herwaerd had doen overbrengen, en dus bleef ik, verfcheiden jaren agter een, onkundig van de nabijheid van het bewoonde gedeelte van het kasteel, waerin ik mij bevond, en van de oorzaek, waerom men mij dus had gevangen gezet." „ Van dien noodlottigen dag, tot onlangs heb ik den Marquis niet meer gezien, doch werd fomwijlen bezogt van iemand, die reeds een langen tijd alleen van zijne goedheid geheel had afgehangen, en wien de nood, gevoegd bij een verfieend en ongevoelig hart, voorzeker aengezet had, om dezen last dus op zich te nemen. Gcmeenelijk bragt hij mij telkens voedzel voor een geheele week, en, naer ik opmerkte, bezogt hij mij geftadig bij den nacht." „ Vlak tegen mijne verwagting en mijne wenfehen aen, verrigtte de natuur voor mij datgene, het welk de geneeskonst eerst geweigerd had, en ik zag mij herfteld, als ware dit gefchikt, om daer door mijnen dwingeland in zijne vcrwagtingen teleurteftellen, en voor zijne euveldaden te ftralfen. En in het vervolg werd ik onderrigt, dat ingevolge de bevelen van den Marquis, ik in den nacht door Vincent naer herwaerd overgebragt was; terwijl men mij vervolgends, in den fchijn, in een nabijgelegen kerk met al de ftatie aen mijnen rang verfchuldigd, had begraven." Op het hooren noemen van Vincent, werd'Julia  8o3 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS opmerkzaem. Dit gaf eene genoegzame uitlegging aen de duistere gezegden, die deze op zijn fterfbed geüit had , en_ de nevel , die zoo lang dezen zuidelijken vleugel geheel omwolkte, verdween op het onverwagtst. Ja van alles, het geen haer voormacis zoodanigen angst en fchrik had aengejaegd, bleek de rede thands op het duidelijkst. Dat dit gedeelte van het ilot zoo lang en zoo geheel onbewoond gebleven was, het licht, het welk zij te voren gezien had, de gedaente welke uit den zuidelijken toren te voorfchijn kwam , het gedruis dat zij weleer in het midden van den nacht hoorde, dit alles bleek nu klaer niets anders, dan de gevolgen van deze gevangenhouding der Marquize te zijn; daer deze laetfte voorvallen voorzeker door Vincent of den Marquis veroorzaekt werden, terwijl zij zich naer haer toe begaven. Wanneer zij dus het lang en vrezelijk lijden van hare moeder befchouwde, daer zij zoo vele jaren agter een geheel onkundig gebleven was van den rampzaligen toeftand waerin deze zich bevond, zonk zij geheel in verbaesdheid en het gevoel van mededogen weg. „ Mijne dagen," dus vervolgde de Marquize, „ liepen dus in eene akelige eenzelvigheid, nog ijzelijker dan de verfchrikkelijkfte afwisfeling van treffende ongevallen, daer heen; .en dit alles zou mij gewis het gebruik van mijne rede hebben doen verliezen, ware het niet, dat de vaste grondbeginzelen van den godsdienst, die ik in mijne jeugd mij reeds had eigen gemaekt, mij nu in ftaet gefteid hadden, ' om  Van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 399 om de geftadige en drukkende kwellingen van mijn leed te kunnen dragen." „ Het ongevoelig hart van Vincent begon allengs door het befchouwen mijner ongelukken vertederd te worden. Hij bragt mij verfcheiden dingen, die mij nog eenige verkwikking fchenken konden, en waervan ik tot nu toe mij zelve beroofd zag; ja zelfs beandwoordde hij eenige vragen, welke ik hem deed, ten aenzien mijner kinderen. Dan, hoe gunftig hij thands ten mijnen opzigte ook denken mogt, kon egter geenzins van hem verwagt worden, dat hij mij zoo veel zou ontdekken, daer hij met het verlies van zijn eigen leven voor het overtreden van datgene, wat men zijn pligt noemde, voorzeker zoude hebben moeten boeten." „ En nu ontdekte ik eerst, hoe zeer ik mij in de nabuurfchap van het bewoonde deel des flots bevond. Men zeide mij tevens, dat de Marquis met Maria de Velorno gehuwd was, en met deze thands te Napels zijn verblijf hield, terwijl hij zijne dogters te Mazzini agtergelaten had. Dit laetfte berigt deed het gevoel der moederlijke tederheid van nieuws op het levendigst in mij ontwaken, en dus fmeekte ik Vincent op mijne kniën, om deze eens te mogen zien. En nu bad ik dit op zulk eene roerende wijze en beloofde zoo plegtig, dat ik weder gerust en ftil naer mijne gevangenis zou terugkeeren, dat eindelijk de omzigtighcid van mijnen oppasfer voor deszelfs mededogen wijken moest, en hij mijne verzoeken gehoor gaf." „ Den volgenden dag kwam hij in mijnen kerker, zeide mij dat mijne kinderen naer het bosch gegaen wa-  4oo DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS waren, en dat ik deze nu uit een venster langs het welke zij voorbijkwamen, thands zou kunnen zien. Ik beefde van genoegen, terwijl ik dit vernam, en was naeuwlijks in ftaet mij naer de plaets te begeven, waer ik zoo zeer verlangde te zijn. Hij leidde mij langs eenen langen en flingerenden omweg, gelijk ik uit de veelvuldige wendingen, welke ik nemen moest, kou opmaken, want hij had mij geblind, tot ik ten laetften in eene zael kwam, welke tot het zuidelijke gedeelte van het flot behoorde. Van hier volgde ik hem naer een bovenkamer, waer ik het daglicht weder in zijn vollen glans befchouwen kon , het welk mij bijkans geheel bedwelmde. Vincent plaetfte mij hier aen een raem, het welk zijn uitzigt op het woud had. Dan, ó!.. welk een fmartelijk verlangen gevoelde ik niet in die oogenblikken, waerop ik uwer beider komst verwagtte!.." „ Ten laetften egter kwaemt gij te voorfchijn; ik zag u ik zag mijne dierbare kinderen: dan, het was mij niet vergund dezelven aen mijn hart te drukken, of die flegts weinige woorden toeteroepen. Gij hingt aen den arm van uwe' zuster, en in uw gansch gelaet fchitterde de zalige tevredenheid der jeugd en van een zuiver hart. Dan, alhoewel gij te ver van mij af waert, om u met mijne zwakke ftem te kunnen beroepen, had ik niettemin de grootfte moeite, om mij te bedwingen, dat ik het venster niet geheel open rukte, en mij dus poogde te doen bemerken. Dan, de herinnering aen mijne plegtiglijk gedane belofte, en de bedenking, dat ik daer' door het leven van Vincent in gevaer zou ftellen, wa-  Van b£ MARÖU1ZIN van MAZZINI. 401 'waren nog in ftaet mij hier van terugtehóuden. Ik worftelde eenigen tijd met mijne eigen aèndoenin'gen welke te flerk waren, dan dat mijn zwak geitel daer aen zou hebben kunnen wederftand bieden, en zonk dus eindelijk in onmagt." „ Toen ik wederom een weinig begon bijtekomen, riep ik bijkans op eene onzinnige wijze om mijne kinderen, en vloog naer het raem, doch kon dezelve niet meer ontdekken! En wat Vincent ook zeggen mogt, dit was een geruime poos niet vermo-end om mij deze plaets te doen verlaten, terwijl ik hier met een vurig en uitgerekt verlangen ftond te wagten, om andermael hen te zien voorbijgaen. Dan ik heb u niet meer kunnen ontdekken! Ten laetften vertrok ik, geheel in eene fmart verzonken, voor wier herdenken ik thands nog beve, wederom naer mijne gevangenis." „ Dan, deze befchouwing van mijn kroost, waer naer ik zoo zeer gehaèkt, en welke men mij zoo bezwarelijk toegeftaen had, werd nu eene nieuwe bron van kwellingen. In ftede van mijne ziel de gewenschte kalmte te fchenken, deed dit eene rustelooze kwelling bij mij geboren worden, welke ik "•et konde wederftaen. Beftendig zweefde de ge dagte aen mijne kinderen mij voor den geest, en onophoudelijk fmeekte ik , dezelve andermael te mogen zien. Doch Vincent had meer dan te veel reden gehad, om zich zijne eerfte bewilliging in fflijn verzoek te beklagen; zoo dat het dus onmogeli k was hem overtehalen, om mij voor eene tweede reis deze gunst te bewijzen." IV. Dzel. C c L L „ Doch  402 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS „ Doch niet lang daerna gebeurde 'er iets het geen mij eene fpoedige verlosflng uit mijne ellenden fcheen te voorfpellen. 'Er verliep meer, dan een week, zonder dat Vincent te voorfchijn kwam. Mijn kleene voorraed van levensmiddelen was geheel opgebruikt, en ik was reeds twee dagen geheel en al zonder voedzel geweest, eer ik de deuren van mijnen kerker wederom op hare hengzeis hoorde kraken, en bemerkte dat 'er iemand naer mij toekwam, wiens flap ik niet gewoon was. Het leed ook flegts weinige oogenblikken, of de Marquis trad in mijn kamer. Zoodra ik hem zag, fcheen het mij toe, als of mijn bloed in mijne aderen verftijfde, ik floot mijne oogen, en hoopte, die nimmer wederom te zullen openen. Doch zijne item riep mij welhaest wederom uit mijne wezenloosheid terug. Zijn gelaet was gefronsd en dreigende; doch ik ontdekte, dat hij beefde. Hij zeide mij dat Vincent geftorven was, en hij dus in het vervolg den post des verftorvenen zelve zoude op zich nemen. Ik wagtte mij zorgvuldig hem eenige verwijtingen te doen, naerdien deze niets anders dan nieuwe mishandelingen zouden hebben kunnen doen geboren worden: doch ik vermijdde tevens hem om de allerminfte gunst te fmeeken, wijl dit hem bij de bewustheid van zijne onredelijke handelwijze nog meer zoude verbitterd, en tot het nemen van wrake aengezet hebben. Dus liet ik ook niet bemerken, dat ik de minfte kennis van zijn tweede huwlijk had." „ Gemeenelijk kwam hij bij mij, wanneer de duisternis der nacht 'zijne bezoeken voor het oog van eiken  van de MARQüIZIN van MAZZINI. 403 eiken geheel verbergen kon, fchoon hij ten dezen opzigte niet altoos gezet was in het waernemen van den zelfden tijd. Dan, onlangs, om welke reden, dit is mij onbekend, begeeft hij zich niet meer des nachts herwaerd, maer bezoekt mij telkens bij dag." „ Op zekeren tijd wanneer de middernacht mijnen kerker geheel donker, en dus nog akeliger maekte en het algemeen ftilzwijgen in het ronde heerschte ftortte ik, getroffen door het ontzagchelijke van den middernacht, mijne klagten in luide zugten en gejammer uit. Dan, nooit ... nooit zal ik vergeten het geen ik gevoelde, daer ik op eenen verren aflfand eene Item hoorde, welke mijne weeklagen fcheen te beandvvoorden. Een gedagtenlooze verbaesdheid op eene zonderlinge wijze met een gevoel van hoop vermengd, maekte zich ganfchelijk van mij meester en in mijne eerfte bedwelming van zinnen ftond ik op het punt, om op dit geroep andwoord te geVen, toen ik mij nader begon te bedenken, en alle mijne ten halve gevoelde vreugde op eenmael wederom verdween. Ik begon te bedenken, welk eene vreezelijke wraeköefening de Marquis mij gezworen had, zoo ik ooit op eenigerhande wijs mogt tragten de plaets, waer ik gevangen zat, te doen ontdekken; en alhoewel het leven mij iaDg reeds t0£ een last was geweest, durfde ik mij egter aen het onvermijdelijk gevaer van vermoord te worden niet blootftellen. Bovendien begreep ik zeer duidelijk dat al ware het, dat ik den toeftand, waerin ik mij bevond, al eens aen iemand kon doen te weten komen, deze egter niet in ftaet zou zijn mij te  m DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS vcrlosfen; wijl ik geen enkelen bloedverwant meer overig had, die in. ftaet was, mij met geweld uit dezen kerker te rukken, en de Marquis, gelijk u bekend is, niet alleen de magt bezit, om iemand in • de gevangenis te werpen, maer zelfs op zijnen grond ten vollen meefter is over leven en dood. Ik nam mij dus in acht, om op het geroep, het welk ik hoorde, geen enkel woord te andwoorden, hoewel ik geen vermogen genoeg over mij zelve bezat, om met het lozen mijner klagten geheel en al op te houden. Lang deed ik alle mogelijke moeite, om de reden van dit zonderling voorval optelosfen, doch ben tot op dit oogenblik daer van onkundig gebleven." Nu herinnerde zich Julia, dat Ferdinand in den kerker van het kasteel was opgefloten geweest, en daer bij viel het haer dadelijk te binnen, dat die gevangenis niet verre van de plaets waer zij zich thands bevond, zou afgelegen zijn, en trok het dus niet lang in twijfel, dat het deszelfs ftevn zou geweest zijn, welke haer moeder gehoord had. Het geen zij vermoedde, was ook ten vollen de waerheid. Indedaed waren het de weeklagten van de Marquize, welke Ferdinand te voren zulk een fchrik hadden aengejaegd, en in de marmeren zael van den zuidelijken vleugel van het flot, en in zijnen kerker. Toen Julia haer dus deze gedagten mededeelde, en de Marquize begon te gelooven , dat zij haren zoon gehoord had; gevoelde zij de hevigfle ontroering, en het duurde lang eer zij zich wederom in ftaet bevond, om met haer verhael voordtegaen. „ Slegts  van de MARQUIZiN van MAZZINL 405 „ Slegts weinig tijds hier na," vervolgde de Marquize, „ kwarn mijn Gemael, bragt mij voor veertien dagen voorraed van levensmiddelen, en zeide mij, dat ik hem , voor dat deze twee weken verlopen waren, naer alle waerfchijnelijkheid niet weder zou zien. De oorzaek dezer afwezigheid hebt gij mij doen begrijpen in uw verhael van het geen 'er in de Abtdij van St. Auguflyn is voorgevallen. Dan, hoe zal ik immer in (laet zijn, de verpiigting, welke Mevrouw de Menon op mij gelegd heeft, genoegzaem te erkennen. 6!... Was het mij nog'eens vergund, haer mijnen dank met een geroerd hart te kunnen betuigen !..." Zwijgende en verbaesd luisterde Julia naer het verhael van hare moeder, en gevoelde daer bij het 'tederst mededogen „ „ Voorzeker!"" dus riep zij uit, „ „ voorzeker heeft de Voorzienigheid, waerop gij geftadig zoo zeer betrouwd hebt, en aen Wier beftierende hand gij u zoo volkomen onderwierpt — voorzeker heeft deze mij herwaerd gezonden , om u te verlosfen; ja hierom is het dat zij mij langs zulke kronkelende wegen heeft heengeleid. Laet ons dus ijlen om dit affchuwelijk verblijf te ontvlieden, en door den onderaerdfchen gang, langs welken ik tot hier toe doorgedrongen ben,'thands tragten te ontkomen!..."" Hier zweeg zij , en wagtte naer het andwoord van hare moeder „ Waer zal ik henenvlieden ?" zeide de Marquize en loosde een diepen zugt. Deze woorden op eenen zeer nadrukkelijken en droeven toon uitgebroken dwongen Julia, om tranen te Cc 3 ftor-  4gö DE BOUWVAL, of GESCFIIEDENIS (lort 'ti, en nu was zij een geruimen tijd niet in (laet een woord uittebrengen. „ „ De Marquis," " dus ging Julia vervolgends voord, ,, „ zal niet weten, waer hij u zoeken moet, en zoo gij flegts zijn eigen grondgebied ontkomen zijt, durft hij u niet weder opè'ifchen. En voor eerst kan het een of ander klooster u tot een veilige wijkplaets verflrekken, en wat 'er dan ook gebeuren moge, dit is onbetwistbaer, dat 'er u niets zoo verfchrikkelijks kan overkomen , dan datgene, het welk gij bereids ondergaen hebt!..."" De Marquize ftemde toe, dat dit volkomen waer was; dan, hare moedeloosheid, het gevolg van zoo langduurig een lijden en zulk eene vreezelijke gevangenis , maekte haer thands volftrekt befluiteloos. Hare zagte blikken drukten genoegzaem uit, hoe weinig hoop zij durfde koesteren, en vvelke aendoeningen haer hart beftormden. Julia was genoegzaem verzekerd , dat het onderaerdsch verblijf, waer door zij hier gekomen was, door eenen geheelen keten van bergen henenliep, tegen over welke het kasteel van Mazzini zich aen de andere zijde verhief. Dit gebergte was dus ten vollen gefchikt, om hare vlugt uit de fpelonk voor aller oog te verbergen , en de bewooneren van het flot daer van niet het allermir.fte te laten bemerken. Dit ftelde zij .aen hare moeder zeer duidelijk voor, en drong zoo fterk aen , dat zij zich eindelijk aen hare moedeloosheid ontrukte en allengs eenige hoop op uitkomst opvatte: zoo dat zij zich aen het geleide van hare dogter ten vollen overgaf. „ » Ver-  van de MARQUIZIN van MAZZINL 407 „ „ Vergun ... vergun het mij flegts, dat ik u wederom in het daglicht en het leven teruggevoere!..."" riep Julia met de levendigfle verrukking uit. „ „ En zeker kan mij de Hemel geen grooter we!daed bewijzen, dan dat dezelve mij toefla, dat ik in het einde mijne moeder verlosten mag." " Nu knielden zij beiden neder, en met al dat vuur eener ware welfprekcndheid , welke eene zuivere godvrugt alleen geven kan, en met dat betrouwen op de Voorzienigheid, het welk haer reeds zoo vele kwellingen had doen verduuren, beval de Marquize zich en hare dogter aen de Goddelijke befcherming, terwijl zij fmeekte dat de Almagtige deze poging zegenen wilde. Zij ftonden vervolgends op; maer terwijl zij verder haer gansch ontwerp beraemden, begon Julia te bedenken, dat zij zich zonder eenig geld bevond, wijl de banditen haer dit ontroofd hadden. Dit denkbeeld, het welk zich dus plotzeling aen haren geest vertoonde, trof haer zoo zeer, dat het haren moed geheel ternederfloeg ; nog nooit had zij de waerde van dat verachtenswaerdig metael zoo zeer leeren kennen, als thands. Dan, zij onderdrukte deze opkomende gewaerwordingen, en befloot dit voor de Marquize te verbergen; terwijl zij verkoos liever zich aen alle gevaren blootteftellen, die haer elders wagten mogten, dan aen het onheil van zulk eene gevangenis langer onderworpen te blijven. Zij namen dus den voorraed van levensmiddelen, dien de Marquis onlangs gebragt had, mede en begaven zich naer den duisteren gang dien zij voorzigtig intraden. Julia bereikte het eerst de deur der c c' 4 fp*  4oi! DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS fpelonk; dan, wie kan het leedwezen, het welk zij thands gevoelde , daer zij dezelve gefloten vond, genoegzaem uitdrukken i... Alle hare pogingen , om dezelve te openen , waren geheel vrugteloos!... Deze deur welke agter haer toegevallen was, werd tegengehouden door een knipflot, het welk van deze zijde alleen met een fleutel kon geopend worden. Toen zij dit vernam, verhief de Marquize met een kalme gelatenheid, welke haer boven het menfeheiijkc fcheen te verheffen , haer hart'weder, hemelwaeïd, en keerde vervolgends naer haren kerker terug. Dan, hier gaf Julia zich gansch en al aen hare droefheid over, zonder deze langer te willen beteugelen, cn de Marquize bevogtigde haer met tranen van het tederst medelijden. ,, liet is niet om mij," dus fprak zij, „ het is niet om mij, dat ik thands weer ne; ik ben reeds veel te lang aen het lijden en duizend wederwaerdigheden gewoon, om daer door ganfchelijk te worden nedergedrukt. Op zich zelf is dit onheil welligt van zeer weinig aenbelang, want ik had tog geen wijkplaets, waer ik mij voor het ondergaen van rampen kon beveiligd achten; en ware dit zelfs al eens anders geweest, ook dan flegts had mij zulks eenige jaren lijdens gefpaerd. Dan, het is om u, mijne Julia! om u, welke zoo veel aendeel neemt in mijn lot; om u, welke dus in de magt van uwen vader gefield, zeer ligt kunt opgeofferd worden aen den Hertog van Luovo om u is het, dat ik mijn hart door de wreedfte kwellingen voel vaneenrijten!" Julia was niet in ftaet, haer hier op iets te and- woor-  van ee MARQU1ZIN van MAZZINI. 400 woorden; zij drukte dus de hand, weike hare moeder naer haer uitflrekte, flegts zwijgende aen hare lippen. Zij gevoelde thands al het ijzelijke van den toeftand, waerin zij zich bevond, terwijl de folterende onzekerheid ten aenzien van het lot van Hippolitus en Ferdinand dit lijden nog aenmerkelijk verzwaerde. „ Indien gij," dus vervolgde de Marquize, „aen eene gevangenis met uwe moeder de voorkeur geeft boven een huwelijk met den Hertog, dan kunt gij u altoos veilig in den onderaerdfehen gang verfchuilen, zoo vaek de Marquis herwaerd komt, en mij- nen leeftogt met mij deelen." „ „ Om 's Hemels wille, Mevrouw! fpreek toch van geene echtverbindtenis met den Hertog!..."" viel Julia haer in, „ „ voorzeker is mijn tegenwoordig lot nog verre boven deze te verkiezen. En wanneer ik bedenke, dat, als ik hier blijve, ik maer alleen gedoemd ben, om datgene te ondergaen, het welk mijne moeder reeds zoo lang heeft moeten .-verduuren, en deze gevangenis mij zal in ftaet ftellen, om de wreedheden van uwe kwellingen door mijne zorgen en oplettendheid te verzagten; als dan is het mijn pligt mij naer mijne tegenwoordige omftandigheden gewilliglijk te fchikken, ook dan zelfs, wanneer eene vereeniging met den Hertog mij minder hatelijk fchijnen mogt." " „ Uitmuntend meisjeI..." riep de Marquize en drukte haer aen haren boezem, „ mijne onheilen, die gij betreurt,. worden dbor rit blijk van uwe liefde zeer rijkelijk vergoed!... Dan ach ... waerom C c 5 moest  4io DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS moest ik van zulk eene dogter zoo lang gefcheiden zijn !..." En nu tragtte Julia het kloekmoedig voorbeeld door hare moeder gegeven, hoe langs hoe meer natevolgen , zij poogde dus hare bezorgdheid voor Ferdinand en Hippolitus geheel aen het oog van hare moeder te verbergen, hoewel hare ziel zich telkens met deze beiden bezig hield. En zoo vaek de Marquis met levensmiddelen kwam, ontvlugtte zij in den gang, die naer het onderaerdsch hol leidde, waerdoor zij dus verhoedde, dat men haer niet ontdekken kon. HOOFD-  van UE MARQUIZIN van MAZZINI. 41 j HOOFDSTUK XV. T J-ntusfchen verftrekte de Marquis, wien* navorfchingen om Julia optefpooren, hoe onvermoeid dezelve ook wezen mogten, egter alle vrugteloos waren , geftadig ten prooi van de woede der geweldigfle hartstogten, en zijne ongelukkige bedienden moesten telkens de uitwerking van die ontevredenheid gevoelen, waervan deze teleurftelling de eenige rede was. De Marquize, welke wij hier beter onder den naem van Maria de Velorno kunnen doen voorkomen, wist door haer konftenarijen de driften van haren Gemacl, welke reeds in beweging gebragt waren, geftadig fterker aentevuuren, en zijne gramfchap tegen Julia en Mevrouw de Menon geduurig al hooger en hooger te doen ftijgen iets waerin zij met vervoering fcheen te zegevieren. Zii ftelde hem geftadig voor oogen iets, het géén zijn eigen hart hem reeds maer al te grievend deed gevoelen, dat namelijk door de hardnekkige ongehoorzaemheid der eerfte, en de konstgrepen van de andere, een Priester thands genoegzaem in ftaet geweest was om zijn gezag, als vader, te doen zwigten zijne geboorte en adeldom met fmaed te overladen, en op eenmael zijne ontwerpen, ter verkrijging van eene meerdere magt en grooter aenzien, het onderst boven te keeren. Zij zeide van gedagten te wezen, dat de Abt voorzeker wist, waer Julia zich thands ont-  412 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS onthield, en befchuldigde den Marquis dus van gebrek aen doorzigt, daer hij zich dus door eenen Monnik misleiden liet, en bedenking droeg, om zich aen den Paus te wenden, door wiens gezag de Abt gewis zou genoodzaekt worden, om Julia uitteleveren. Deze verwijten drongen diep in het hart van den Marquis; hij, hij voelde dezelve in hare geheele fterkte , en begreep tevens , dat hij geheel buiten ftaet was, om die te ontgaen. Zijne misdaed daelde thands op zijnen eigen fchedel neder en ftrekte hem tot eene welverdiende ftraf. Het geheim, waermede de Abt hem bedreigd had, en geen ander was, dan dat der gevangenis van de Marquize, hield zijnen arm terug van het nemen eener gewenschte wrake, en dwong hem om zich, hoe zeer ook teleurgefteld, niettemin ' te onderwerpen. Dan, de gezegden van Maria maekten op hem eenen verbazenden indruk; zijn trots bragt hem geheel in woede, en hij kon het denkbeeld, van te moeten buigen voor eenen Kloosterling, niet langer dulden. Hij begon dus te bedenken, op welk eene wijze hij zijne oogmerken het best bereiken zou, en vond flegts een enkel middel, te weten het ombrengen van de Marquize. Het begaen van eene euveldaed eischt vaek het bedrijven van eene tweede. Wanneer wij eens den doolhof der gruwelen ingetreden zijn, kunnen wij zeer zelden daer uit terugkeeren, zonder langs andere dwaelpaden tot onzen ondergang te worden voord^efleept. Dus zag hij zich thands gedwongen, ten ein-  Van de MARQU1ZIN van MAZZINI. 4,13 einde daer door de nadeeiige gevolgen, die zijne eerde euveldaed had naer zich gefleept daer door te ontgaen, nog eene andere te bedrijven, om dus den ftaet van gevangenfehap, waerin hij zijne Gade nu reeds zoo lang gehouden had, te verbergen, door eenen moord aen haer te begaen. Hij zelve was thands de eenige fterveling die in het zekere wist, dat zij nog leefde, en wanneer zij dus uit den weg geruimd ware, zou de Abt buiten ftaet zijn zijne befchuldiging op eenigerhande wijze te ftaven, zoo dat hij zich als dan gerustelijk op den Paus beroepen durfde, om door deszelfs uitfpraek zijne dogter wederom terug te erlangen. Hij dagt dit alles herhaelde reizen na, en hoe meer hij dit bepeinsde, hoe minder zwarigheid hij in het begaen van dit gruwelftuk begon te maken. Die zelfde wandaed, waer voor hij eertijds zou gefidderd hebben, werd thands met een gevesten blik door hem betragt. De hevigheid zijner hartstogten, niet gewoon eenigen wederftand te ontmoeten, vereenigd met datgeen, het welk zijne heerschzugt als onvermeidelijk befchouwde, fpoorde hem aen tot dit bedrijf, en dus nam hij het vast belluit, om zijne Gade van het leven te beroven. De middelen, om' dit ten uitvoer te brengen, waren ligt te vinden en zelfs veelvuldig; dan, daer 'hij thands nog niet zoo zeer verhard was om in ftaet te zijn van haer met den dood te zien worftelen, en zijne eigen hand met haer bloed te bezoedelen , verkoos hij hare dagc-i door vergif te verkorten, en dit wilde hij in haer voedzel mengen. Dan,  414 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS Dan, hem vvagtte reeds een onheil van eenen a»deren aerd, het welk hem juist daer zou moeten treffen waer hij het allergevoeligst was; de blinddoek, die zijn verfland zoo lang omgeven had, zou nu op eenmael worden weggerukt. Hij werd door Bnptista onderrigt van de trouwloosheid van Maria de Velorno. In zijne eerfle vervoering van opfluivende drift, jaegde hij dezen getrouwen bedienden uit zijn kamer, en wilde dit niet gelooven. Dan, na een weinig overdenken veranderde zijne ontevredenheid van voorwerp; hij riep zijnen knegt weder bij zich, daer hij indedaed ook geene reden had, om deszelfs braefheid in twijfel te trekken, en ondervraegde hem op het naeuwkeurigfle. En nu ontdekte hij dat 'er bereids een wijl eene ongewoonè gemeenzaemheid tusfehen Maria en den Ridder de Vincini had plaets gegrepen; dat men gewonelijk in de koepel aen het ftrand bijeenkwam, wanneer het duister was, en verder zeide Baptista, dat zoo de Marquis hier nog aen twijfelde, hij dan zich zeiven van alles ten vollen overtuigen kon, door op den gezegden tijd zich naer de bewuste plaets te begeven. Dit berigt bragt zijne ganfche woede in beweging. Alles wat hij te voren onaengenaems ondervonden had, moest voor het gevoel van deze gebeurdtenis volkomen wijken, en het fcheen als of hij nog nimmer eenige wederwaerdigheden ondervonden had, dan op dit oogenblik. Die vrouw, welke hij met zulk eene overdreven tederheid beminde, te moeten verdenken , daer hij al zijn geluk van haer alleen verwagt-  van de MARQUIZ1N van MAZZINI. 415 te, en om welke hij de misdaed begaen had, welke hem het leven thands verbitterde; ja welke hem nog verder tot het bedrijven van de verfchrikkelijkfte gruwelen zou noodzaken ■—. deze ongevoelig voor zijne liefde te vinden en te moeten zien, dat zij zijne eer bezoedelde dit alles veroorzaekte hem eene kwelling, zoo folterende, dat het niet mogelijk was, zich dit volkomen voorteftellen. Mij werd geftadig door tegenftrijdige hartstogten en verfchillende befluitea heen en weêr gefchokt. Dan eens nam hij voor, hare ffchuld door haer bloed uittewisfchen; en dan wederom deed het gevoel der liefde zijn ganfche hart in tederheid verfmelten. Het bezef van eer en eene welverdiende wrake fpoorden hem aen, om dat hart te doorftooten, het welk hem verraden had, en zetteden hem geftadig al meer en meer aen, terwijl het denkbeeld van haer fchoon, hare betoverende lachjes, en hare innemende bekoorlijkheden zich ftraks wederom voor zijne verbeelding vertoonden, en zijn hart ovcnneesterden. Ja fomwijle kon hij, op het enkel denkbeeld van haer ieed te doen, zijne tranen niet wederhouden, en durfde haer in weerwil van den fchijn, die tegen haer getuigde, onfchuldig verklaren. Dan, het naesc volgend oogenblik bragt hem wedlerom in de grootfte onzekerheid; zijne fmarten, welke nu een korte poos bedaerd waren, woedden dan weder met een nieuw geweld, en van nieuws gevoelde hij alle de wreedheden van een allerijzelijkftc wanhoop. Ten laetften -befloot hij een einde aen deze twijfelingen te maken, door naer de gemelde koepel te gaen: doch  4i6 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS doch nu wist hij weder niet, hoedanig hij moest handelen, indien hij datgene, waer voor hij vreesde, mogt bewaerheid vinden. Intusfchen ftelde hij niettemin bij zich zeiven vast, om het gedrag van Maria met alle oplettendheid gade te (laen. Zij kwamen op het ontbijt bij elkander: hij hield haer geftadig in het oog, doch kon niet de allerminfie wanvoegelijkheid in hare handelingen ontdekken. Hare lachjes en bekoorlijkheden maekten haer wederom meesteresfe van zijn hart, en in de vervoering zijner liefde ftond hij op het punt, de belediging, welke hij haer aengedaen had, wederom, te boeten, door aen hare voeten neérgeknield, dezelve te belijden. Doch zoodra de Ridder de Vinciiii te voorfchijn kwam, werd zijne agterddgt weder gaende. Zijn hart klopte onftuimig , en-.met een brandend verlangen wagtte hij naer den avö'nd, wanneer hij van alles in het zekere zou. onderrigt worden. Ten laetften kwam deze zoo zeer gewenschte tijd. De Marquis fnelde naer de koepel, en verftak zich tusfehen het groen, het welk dezelve omgaf. En hier had hij zich nog flegts kort bevonden, toen hij een zagt gefluister hoorde dat van tusfehen het geboomte kwam, en vervolgends hoorde hij eenige voetftappen in de laen, die allengs fchenen te naderen. Hij was bijkans verfteend door het gevoel der geweldigfte aendoeningen , en bemerkte ftraks dat men de bewuste koepel intrad. En nu verliet hij zijnen fchuilhoek, terwijl hij ontdekte dat de plaets, waer Maria zich bevond door een flaeuw licht befchenen werd. Hij naderde dus een der vensters "* en  Van de MARQÜIZIN van MAZZINI. én ontdekte duidelijk zijne Trouwlooze met den Ridder de Vineini. Door dit gezigt geheel in woede ontvlamd trok hij zijn degen en fchoot toe Dit gerugt, het welk hij veröorzaekte, ontzette den jongen Edelman, die, zoodra hij zag, dat het de Marquis was, hem ijlings voorbijvloog, en Weldra tusfehen het hout uit zijn gezigt verdween. De Marquis vervolgde hem, doeh vrugteloos. Hij keerde dus naer de koepel terug, met oogmerk, om Maria te doorgoten; doch vond haer in onmagt op den grond liggen. Het mededogen hield thands zijne wrae* terug; hij ftond ftil: *ja hm was ^ ^..^ gereten; hij befchouwde haer met opmerkzaemlHd en ftak zijnen degen vervolgends weder in d' fchede. Allengs kreeg zij het gebruik van hare zinnen weder; doch zoodra zij den Marquis ontdekte, ftiet zil een g,l „it, en zeeg wederom in flaeume m liep dus naer het kasteel, om hulp V00r haer te roepen, en bedagt een voorwendzei, om dit als een overval te doen befchouwen, ten einde zijne fchande voor ieders oog te verbergen; en nu werd zij naer hare kamer overgebragt^ Thands kon de Marquis niet meer twijfelen aen hare trouwloosheid; dan, haer ongeregeld gedrag was met genoegzaem, om die liefde geheellijk uitte! dooven, welke eenmael in het hart van haer Gemael had plaets genomen. Het fcheen dat zijn verlangen, om van haer bemind te worden aenwakkerde, „aer mate hij te meer verzekerd werd, dat dit geen plaets - : en pust datgene, het welk naturelijk eenen afkeer I-V» Deel, dd  43» DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS bij hem had moeten veroorzaken, fcheen door eene zonderlinge tegenftrijdigheid van neigingen , zijne hartstogt voor haer nog meer aentevuuren, en hem te doen gelooven, dat hij zonder haer niet leven kon. Toen zijne eerde woede een weinig bedaerd was, befloot hij haer te onderhouden en te flralfen, doch vervoigends weder in gunst aentenemen. Met dit oogmerk ging hij naer haer kamer, en berispte haer over de betoonde dubbelhartigheid, met al de drift van eene welverdiende verontwaerdiging. Dan, Maria de Velorno, bij welke deze gedane ontdekking in itede van berouw, niets anders, dan gramfchap had doen geboren worden; en welker hoogmoed beledigd was, zonder dat zij de minfle fchaemte gevoelde, hoorde de verwijtingen van den Marquis met een betoon van de uiterfte teonvredenheid, en beündwoordde die op een' zeer bitfchen toon. Op eene onbefchaemde wijze durfde zijne hare onfchuld ftaende houden , en wist terftond iets te verzinnen, dat zoo waerfchijnelijk voorkwam, dat iemand, die door zijne eigen oogen niet zoo volkomen van de waerheid was overtuigd geweest, daer door voorzeker zou misleid zijn. Over het geheel gedroeg zij zich met de grootfte fchaemteloosheid, en eenen onbegrijpelijken trots. Dan, toen zij begon te begrijpen, dat het haer niet meer mogelijk was, den Marquis te bedriegen, en zij door deze onftuimigheid haer oogmerk niet bereiken kon, nam zij haer toevlugt tot tranen en gebeden. Dan, de-  Van de MARQUIZ1N van MAZZINI. 4jc, deze konstgreep was te blijkbaer, om daer door te kunnen verblinden; en de Marquis verliet haer niet, dan ten uiterften verftoord. Zijne vorige betovering nam niettemin weldra weder plaets, en hield hem andermael in het onzekere tusfehen de liefde en de wraek. Dan, ten einde het hem niettemin nimmer aen een voorwerp ontbreken mogt, waer tegen hij zijne woede den teugel vieren konde, gelastte hij Baptista, om het verblijf van den Ridder de Vincini optefpooren; en aen dezen meende hij het verlies van zijne eer te wreken, terwijl de fchaemte hem terughield, om in dit geval eenen anderen bedienden te gebruiken. De zugt om dit in het zekere optefpooren fchortte Voor een tijd de uitvoering van zijn moorddadig ontwerp, hetwelk zijne aendagt te voren ganfchelijk had bezig.gehouden. Dan, dit was enkel uitgefteld en geenzins vernietigd. Deze laetfte gebeurtenis had zijn huifchelijk geluk ganfchelijk verftoord; doch nu deed zijn hoogmoed zich met een verdub beid geweld gelden, om hem niet ganfchelijk aen de wanhoop ten prooi te laten, en dus bepaelden alle zijne uitzigten zich , thands, tot de zugt naer eene meerdere grootheid. In een oogenblik van bedaerd nadenken, begon hij intezien , dat hij, noch waer geluk, noch wezenlijk genoegen in het najagen van een ongeoorloofd vermaek gevonden had, offchoon bi] alles daer aen had opgeofferd. Hij nam dus voor, om van een zedenloos gedrag aftezien, het welk hem tot nog toe vervoerd had, en zich geheel aen die ftaetzugt overtegeven, daer hij door het D d s flre.  420 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS ftreven naer meerder aenzien alle zijne kwellingen waende te zullen vergeten. Dus verlangde hij thands meer, dan ooit, om het huwelijk tusfehen Julia en den Hertog van Luovo tot Hand te brengen, daer hij zich vleide, eenen wezenlijken invloed in de belangen van den ftaet te zullen bekomen, en dus befloot hij, om haer weder te bekomen, het mogt dan ook kosten, wat het wilde. Hij ftelde dus vast, om zonder verder vertragen zich rechtftreeks aen den Paus te wenden; dan, om dit gerustelijk te kunnen doen, moest eerst de Marquize van het leven beroofd worden; weshalve hij nu begon te bedenken, hoe best dit helsch ontwerp ten uitvoer kon gebragt worden. Hij mengde dus een zeker vergif in het voedzel dat hij voor haer beftemd had, en toen het nacht werd, bragt hij dit naer hare gevangenis. Zijne hand beefde, terwijl hij de deur ontfloot; en terwijl hij haer de fpijze overgaf, wierp hij voor het laetst nog eenen blik op de Marquize, waer in de bewustheid van zijne fchuld maer al te duidelijk te lezen was; en daer deze dit met eene nederige dankbetuiging ontving, voelde hij zijn hart op het fterkst getroffen. Zijn gelaet, het welk doodsch bleek was, vertoonde genoegzaem de aendoeningen, welke zijne ziel ontroerden; met ijzing en verwilderde blikken zag hij haer aen. Ontzet door zijne blikken, zeeg zij op hare kniè'n, en fmeekte hem om mededogen. Zijne afzwervende gedagten werden door dit gezigt weder een weinig tot bedaren gebragt; hij poogde  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 421 de dus een bezadigd voorkomen aentenemen, gebood haer opteftaen, en verliet oogenblikkelijk daerop den kerker, uit vreze, dat hij zich zeiven anders verraden mogt. Hij was in zijne boosheid nog niet genoegzaem verhard, om de wroegingen van zijn geweten geheel te onderdrukken, en zijne verbeelding was door dezelve niet weinig ontroerd. En, terwijl hij vervolgends door den lagen, verfchrikkelijken gang henentrad, die hem uit den kerker terugleidde, verbeeldde hij zich telkens een ontzettend en zonderling geluid te hooren, en elk geruis van den wind, dat door de kronkelingen van de gewelven fluisterde, deed hem van fchrik bijkans verftijven, zoo dat hij verfcheidenmajen flilfloud, om rond te zien. Hij bereikte eindelijk zijne kamer, floot dezelve toe, en wierp eenen angftigen blik allerwegen om zich heen, ais ware het om te onderzoeken, of hem ook iets vervolgde. Zijne verbeeldingskragt bragt hem alierleiè" zonderlinge gedaenten voor oogen; en nu vreesde hij, voor de eerfle reis in zijn geheele leven, om gansch alleen te zijn. De fchaemte alleen hield hem terug, om Baptista bij zich te roepen. De akeligheid van den nacht, en de doodelijke ftilte, welke allerwegen rondom hem heerschte, maekten hem nu nog beangftigder. Hij had fchier berouw van zijn begane misdaed; doch achtte het reeds te laet om deze te herftellen, en in de geweldigfte ontroering wierp hij zich op het ledikant. Op eenmael werd hij duizelig en viel plotzeling in eene flaeuwte. Hij wist niet, wat te doen; D d 3 ftond  4.22 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS ftond eindelijk op om te fchellen; doch was niet in ftaet het op de been te houden. Eenige oogenblikken daerna kwam hij egter weder een weinig bij zich zclven, en trok aen de fchel; doch eer 'er nog iemand kon toefchieten, werd hij door zoo geweldige pijnen aengetast, dat hij al waggelende zijn bed moest tragten te bereiken, en geheel zonder eenige zelfsbewustheid daer op neder zeeg. Hier vond hem Baptista, de eerfte die binnen trad, en, zoo het fcheen, worftelde hij reeds met den dood. Terftond waren alle de bedienden van het flot opgeroepen, en hoedanig eene verwarring hier thands allerwegen heerschte, dit kan men zich veel beter verbeelden, dan wij in ftaet zouden zijn, dezelve te befchrijvcn. In deze algemeene ontsteltenis kwam Emilia mede naer het vertrek van haren vader; doch zoodra zij hem in dezen toeftand befchouwde, werd zij zoo zeer getroffen , dat men haer in onmagt weg moest dragen. Door het aenwenden van de gefchikfte middelen kwam de Marquis in het einde weder een weinig tot zich zeiven, en zijne fmerten bedaerden voor eenige oogenblikken. „ Ik fterf," dus fprak hij met eene zwakke ftem, „ zend oogenblikkelijk om de Marquize en mijnen zoon." Naer het bleek, had Ferdinand zich uit de handen der ftruikroovers weten losterukken, doch was daer bij in de magt van zijnen vader geraekt; en vervolgends had men hem in een vertrek van het flot opgefloten , waer uit hij thands ontflagen werd, om aen het ontbod van zijnen vader te kunnen voldoen, Het  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 423 Het voorkomen van den Marquis was thands allerijzelijkst, zoo dat Ferdinand, toen hij het bed genaderd was, plotzeling weder terugtrad, en van ontzetting beefde. En nu wenkte de Marqnis zijne bedienden, om te vertrekken: zij waren ook dadelijk voornemens om dit te doen, toen men op het onverwagtst van buiten een vreezelijk gedruis vernam, en de deur van het vertrek terftond daer op geopend werd, wanneer de bediende, dien men om de Marquize gezonden had, hier dadelijk binnenftoof. Zijne blikken alleen verwedden de ontzetting en verbaesdheid, welke zijne ziel vervulden, genoegzaem duidelijk, doch hij was niet in ftaet een enkel woord uittebrengen. Hij zag verwilderd in het rond, en wees naer de gaenderij van waer hij kwam. Ferdinand , van eene nieuwe ontzetting getroffen, vloog naer dien kant werwaerd hij gewezen had, en de kamer van de Marquize. En nu vertoonde zich een tooneel van fchrik en afgrijzen aen zijn gezigt. Maria lag op een rustbed levenloos en badende in haer eigen bloed. Op den grond zag men een dolk, het werktuig, waermede hare dagen verkort waren, en uit een brief, dien men aen hare zijde vond, bleek duidelijk, dat zij zich zelve van het leven beroofd had. Dit papier bevatte deze woorden: aen den Makquis van Mazzini. Uwe gezegden hebben mij het hart doorboord. Geen eindig vermogen was in ftaet, die kalmte mijner ziel te herftellen, welke gij voor altoos verftoord D d 4 hadt.  424. DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS hadt. Ik wilde mij dus aen deze folterende kweïr Iingen ontrukken. Wanneer gij dit leest, zal ik niet meer in leven zijn. Dan, niet lang zult gij u over mijnen dood verheugen het vergif, het welk gij ingezwolgen hebt, werd voor u toebereid, door de hand van de gehoonde Maria de Mazzini. En dus bleek het ten klaerften dat de Marquis vergeven was, door dezelfde vrouw, aen welke hij «e rust van zijn geweten had opgeofferd. Dan, het zou nodeloos zijn , de verbaesdheid en droefenis, welke Ferdinand gevoelde, hier te willen befchrijven. Hij fpoedde zich weder naer het vertrek van zijnen vader, doch had vast befloten, het verfchrikkclijk einde van Maria de Velorno voor hem te verbergen. Dan , deze voorzorg was ganfchelijk nutteloos , wijl de bedienden dit in hunne eerde verbaesdheid reeds gemeld hadden, en de Marquis vervolgends weder in onmagt gezegen was. Doch nieuwe aenvallen van pijn riepen hein weder terug uit zijnen wezenloozen toeftand, en het gezigt van datgene, wat hij leed, was voor de omstanders zelfs ondragelijk. Men beproefde alle mogelijke geneesmiddelen ter zijner redding; doch het vergif was te fterk, om door eenig tegengif, hoegenaemd, te kunnen opgelost worden. Ten laetften egter namen de pijnen een weinig af; het venijn had zijn voornac-mst vermogen uitgeoefend, en hij werd nu wederom een weinig beter. Hij wenkte nog eens met zijne hand, dat mende bedienden zou verwijderen,  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 425 ren, wendde zich naer "Ferdinand, die door deze opeenftapeling van ijzelijkheden fchier wezenloos geworden was, en beval hem, om voor zijn bed ne. dertezitten. — „ De kille hand des doods heeft mij reeds aengegrepen," dus fprak hij, „ en dus wenschte ik deze laetfte oogenblikken nog aenteweuden, tot het ontdekken van eene dacdj welke mij oneindig meerder folteringen baert, dan al de ligchaemsfmarten , welke ik thands lijdc. Het zal mij ten minften nog eenige verligting fchenken, wanneer ik u dezelve ontdekken kan." Sprakeloos en fidderende greep Ferdinand de hand van den Marquis. „ De Hemel doet mij thands zijne gerechte wraek gevoelen," vervolgde de Marquis, » mijne ftraf is het gevolg van mijn afgrijzelijk misdrijf. De Almagtige heeft het dus gewild, dat die vrouw, welke mij tot een werktuig van euveldaden maekte, ook thands de oorzaek van mijnen dood zou zijn. Helaes!... die zelfde vrouw, om welke ik mijn geweten heb toegefchroeid en mij geheel en al aen het bedrijven der zwartfte boosheden overgaf die vrouw, voor welke ik eene onfchul- dige Gade in den kerker wierp, en naderhand vermoord heb!..." Bij deze woorden fidderde Ferdinand's geheele ligchaem van ontzetting. Hij Hct de hand vaü den Marquis los en trad terug, — „ Zie mij toch niet met zulk eene verachting aen," hernam de Marquis met eene holle ftem, „ uwe Wikken zijn doodelijk voor mijn hart; mijn wroegend geweten heeft niet van nooden, dat deszelfs kwellingen dus nog ver, D d 5 zwaerd  DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS zwaercl worden!..." „ „ Mijne moeder ... mijne moeder!..." " riep Ferdinand uit, „ „ mijne moeder!... fpreek ... zeg mij!..."" „ lk kan niet meer," andwoordde de Marquis, „ daer < neem de fleutels de toren van den zuidelijken vleugel de trapdeur ... wie weet ...of!..." Flier werd de Marquis nog eenmael als met geweld van het bed opgetrokken, en zeeg vervolgends levenloos ter neder. Men riep de bedienden, doch hij was maer al te zeker verfcheiden. Dan, zijne laetfle woorden hadden Ferdinand even als een blikfemflrael getroffen; hij fcheen hier uit te mogen befluiten, dat zijne moeder welligt nog leefde. Hij nam derhalve die fleutels, gebood eenigen van de knegts, om hem te volgen, en ijlde naer het zuidelijke gedeelte van het flot. Hij kwam vervolgends aen den toren en opende de deur, welke onder den trap was. Nu kwamen zij in eenen donkeren gang, die hen langs verfcheiden kronkelpaden naer de gevangenis voerde. Bevende tusfehen hoop en vrees ftak Ferdinand den fleutel in de deur, zij opende zich en hij trad binnen. Dan, hoe groot was niet zijne verbaesdheid, toen hij in deze gevangenis niemand ontdekte !.,. Hij verbeeldde zich nu, dat hij ten aenzien van de plaets zich zou vergist hebben, en ging dus verder om nader te onderzoeken. Dan, na den flingerenden gang, langs welken hij hier gekomen was, nog eens doorlopen te hebben, zonder egter een andere deur te kunnen ontdekken, keerde hij terug, om alles nog eens op het naeuwkeurigst uatevorfchen. En nu werd hij de deur gewaer, wel-  van cs MARQUIZIN van MAZZINI. 427 welke naer het ondera'erdsch verblijf leidde, hij trad daer in, doch ontmoette 'er insgelijks geen fterveling, en niemand andwoordde 'er op zijn geroen. Na dus aen de laetfte deur van dit gewelf, welke gefloten was, gekomen te zijn, keerde hij, geheel in treurigheid verzonken, weder, en dagt de laetfte woorden van den Marquis nog eenmael na. En nu geloofde hij dezelve verkeerd verftaen te hebben-, en dat de uitdrukking, „ wie weet, of!..." niet op het leven van de Marquize hare betrekking had. Hij befloot dus, dat de moord reeds eenigen tijd te voren gepleegd moest zijn, waerom hij den grond van de gevangenis liet opbreken, om naer het gebeente van zijne moeder te kunnen zoeken. En toen de eerfte ontroeringen, welke deze ijze'lijke gebeurdtenisfen veroorzaekt hadden, een weinig bedaerd waren, vraegde hij verder naer datgene, het welk Maria de Velorno betrof. En uit het berigt, dat hij daer van ontving, bleek duidelijk, dat daegs voor dit afgrijzelijk voorval, de Marquis eenige uuren in hare kamer had doorgebragt; dat men gehoord had, dat zij in eene hevige woordenwisseling waren , dat de Marquis zich zeer driftig gemaekt had, dat hij haer toen haer gehouden gedrag verweet, en haer met eene volledige echtfeheiding bedreigde. Toen deze haer verlaten had, hoorde men haer over de kamer wandelen, en in tranen uitberften. Dikwijls ftond zij dan weder plotzeling ftil, fprak zonder eenigen za_ menhang en deed geweldige uitroepen. Ten laetften wierp zij zich op den grond en was eenigen tijd ge-  423 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS geheel ftil. Dus vond haer het kamermeisje. Toen deze binnenkwam, ftond zij fchielijk op en betoonde haer ongenoegen, wijl zij ongeroepen binnenkwam. Vervolgends fprak zij geen woord meer, doch had een fomber voorkomen. Zij begaf zich vervolgends naer beneden, om het avondmael te houden , en was met den Marquis alleen aen de tafel. Over den maeltijd werd weinig gefproken, en toen dezelve geëindigd was, kregen de bedienden last, om te vertrekken; en zoo als men dagt zou zij in dezen tusfchentijd de behendigheid, gehad hebben, om in den wijn van den Marquis vergif te doen. Dan, hoe zij zich dit venijn had weten te bezorgen, dit heeft men niet kunnen ontdekken. Zij begaf zich reeds vroeg naer hare kamer, en hare kamenier, welke befpeurde dat zij zeer ontroerd was, vraegde, of zij zich niet wel bevond. Hierop andwoordde zij enkel: neen; en ftraks daerop zond zij dit meisje weg. Doch naeuwlijks had zij de deur nog agter zich toegefloten, of haer meesteresfe riep haer terug. Zij keerde ook dadelijk weder, ontving een' last van zeer weinig aenbelang, en werd gewaer, dat Maria ongemeen bleek was. Behalve dit befpeurde zij eene zekere woestheid in hare blikken, welke haer ontzette; doch zij durfde de reden daer van niet vragen. Zij ging nu andermael de kamer uit; doch was flegts aen het einde der gaenderij , toen zij wederom gefcheld werd. Zij fpoedde zich, om weder te keeren, Maria wilde weten , of de Marquis naer bed gegaen, en alles in rust was;  vak Dn MARQUiZIN van MAZZINI, 429 Was; en toen de kamenier dit met ja beandwoord had, zeide zij. „ Wat is het verbazend flil en donker goeden nacht!..." Na dat het meisje dus weder uit de kamer gegaen was, ftond zij aen de deur ftil, om te luisteren, doch daer zij geen beweging, hoe genaemd, meer hoorde, begaf zij zich naer bed. Het is waerfchijnelijk, dat Maria de noodlottige daed bedreef, flegts korten tijd na dat zij haer kamenier had laten gaen; want, toen men twee uuren daerna in haer kamer kwam , kon men duidelijk zien, dat zij bereids een poos dood geweest was. Bij nader onderzoek bleek het , dat zij in hare linke zijde gekwetst was, welke wonde zeker tot in haer hart moest doorgedrongen zijn ; het geen men opmaekte uit haren fchielijken dood en de verbazende bloedftorting, welke daer bij had plaets gegrepen. . Deze vreezelijke gebeurdtenis had Emilia zoo zeer getroffen, dat zij door eene gevarelijke ziekte genoodzaekt werd, het bed te houden; doch Ferdinand wederftond dezen fchok met eene mannelijke ftandvastigheid. Doch te midden van -alle de ontroeringen, welke door deze onverwagte gebeurdtenisfen veroorzaekt werden, kwelde hem egter geftadig de onzekerheid , waerin hij zweefde, ten aenzien van Julia, welke hij in de handen der ftruikroovers had agtergelaten, en welke optezoeken hem vervolgends onmogelijk gemaekt was. De overleden Marquis de Mazzini en Maria de Velorno werden vervolgends met al de ftatie aen hunnen rang verfchuldigd, in d? kerk van het klooster  430 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS ter van St. Nicolaes bijgezet. Hun leven verfchafte het treffendst tafreel van het botvieren aen de ge-' weldigfte en ongeregeldfte hartstogten; dan, hun dood toonde duidelijk, hoedanig de gevolgen van zulk een gedrag zijn, terwijl zij den mensch een ontzagchelijk bewijs van Gods rechtvaerdig en wrekend ftrafgerigte opleveren. HOOFD-  van de MARQUIZIN van MAZZINI. 431 TPerwijl de grond aen den kerker der Marquize vervolgends opgebroken werd, ontdekte men , dat deze zeer nabij de gevangenis was, waerin men Ferdinand te voren had opgefloten, en waer hij die zugten gehoord had, die hem toenmael zoo zeer hadden doen ontzetten. Datgene, wat de Marquis aen Ferdinand verhaeld had, betreffende dit gedeelte van het flot, bleek thands genoegzaem verdicht geweest te zijn, om daer door den ftaet van gevangenfchap, waerin de Marquize zich bevonden had, te beter te kunnen verheden. En in de keuze van dit verhael ftraelde voor gewis niet weinig overleg door; en men kon genoegzaem bemerken dat dit ganfche verdichtzel zoodanig ingerigt was, dat het noodzakelijk aïïchrik moest teweegbrengen, ten einde daer door voortekomen, dat men in het vervolg geen verder onderzoek deed, ten aenzien van dezen vleugel van het gebouw, en tevens moest het dienen, om van het geluid en de gedaente, die men waergenomen had, de reden in iets bovennaturelijks te zoeken; daer van dit alles de Marquis alleen de wezenlijke oorzaek was. Dan, de navorfchingen, welke thands in den kerker gedaen werden, bragten Ferdinand in eene nieuwe verlegenheid. De Marquis had beleden, dat zij- HOOFDSTüK XVI.  432 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS zijne Gade van hem vergif ontvangen zou hebben; en niettemin kon men haer lijk met geene mogelijkheid vinden: ja de plaets, welke hij, als die, waer' men haer gevangen gehouden had, te voren aenwees, toonde geen de minde fpooren van haer gehouden verblijf aldaer. En buiten dien fcheen 'er geen middel voor haer geweest te zijn, om het te hebben kunnen ontkomen, daer de deur, welke uit het kasteel naer den kerker Ieide, en die, waerdoor de ondera'erdfche gang afgedoteu werd, beide evenwel verzekerd waren, toen Ferdinand dit alles onderzogt. i^an, 'er bleef den jongen Marquis geen tijd meer overig, om dien in nuttelooze nafpooringcn te verkwisten, daer 'er gewigtiger pligten waren, die hij vervullen moest. Hij geloofde, dat Julia nog in de magt der flruikroovers wezen zou; weshalve hij, na zijnen vader ter aerde befteld te hebben, terflondnaer Palermo vertrok, met oogmerk, om van het verblijf der roovers, het welk hij ontdekt had, het nodig narigt te geven, en zich met de dienaers van het Gerechtshof aldaer, en vergezeld van een gedeelte van zijn eigen volk, naer den bewusten moordfipelonk te begeven, om, ware het mogelijk, zijne zuster dus te verlosfen. Bij zijne komst te Palermo ontdekte hij , dat de banditen , die zich in den bouwval van een klooster, te midden van het woud van Marentino, hadden opgehouden, bereids ontdekt waren, dat men de fpelonk der gruwelen, waer zij zich toen verfcholen, naeuwkeurig doorzogt, en hen in hegtenis genomen had, om, anderen ten voorbeeld j  van de MARQUIZIN van MAZZINI» 433 beeld, ter ftraffe gedoemd te worden; dat men geene Dame hoe genaemd bij hen gevonden had. Dit laetfte veroorzaekte aen Ferdinand geen gering verdriet, dewijl hij zich thands ten vollen buiten ftaet bevond, om te gisfen, wat haer lot geweest mogt zijn. Hij verkreeg niettemin de vrijheid, om deze booswichten zelve te ondervragen ; doch kon van hun geen zeker en voldoend berigt erlangen. Ten laetften verliet hij Palermo, om zich naer het woud van Marentino te begeven, dewijl hij vermoedde , dat men, daer omflreeks, mogelijk wel iets van haer vernemen zou. Dus reed hij droefgeestig en neêrflagtig voord: dan, de avond overviel hem, lang voor hij de plaets bereikt had, waer hij dezen nacht wilde doorbrengen. Deze was zeer duister, de Iugt allerwegen met wolken bedekt, en 'er ontftond een vreezelijke ftorm. Zijn weg voerde hem door eene woeste en bergagtige landftrcek, en hij kon hier nergends eene fchuilplaets ontdekken. Zijne bedienden boden hem hunne mantels aen; doch hij weigerde die, dewijl hij een zijner minderen aen geene ongemakken wilde blootftellen, die hij zelve niet zou verkiezen te lijden. Dus trok hij eenige mijlen agter een, onder eenen onöphoudelijken plasregen, voord, terwijl de wind, die ijzelijk in de klooven der rotzen loeide, en wiens geweld telkens door het geraes der zee vervangen werd, de ontzagchelijkheid van dezen akeligen nacht nog aenmerkelijk vermeerderde. Ten laetften egter ontdekte hij, in het midden dezer algemeene duisternis, op eenen verren afftand, een flikkerend licht, het welk door den wind IV. Deej.. Ee 1 lj c heen  434 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS heen en weder fcheen bewogen' te worden. Het fcheen fórawijle wel ecnigzins van flandplacts te verwijfden, het welk door den Storm veroorzaekt werd; doch verdween nimmer geheel en al. Dij gaf nu zijn' paerd de fpoorcn, en haestte zich, om het te bereiken. Dit fchijnzel bleef nog geftadig zijn pad verlichten, en toen hij nader kwam, befpeurde hij bij den aloed, dien dit, tot zelfs op een" aenmerkelijl^n afstand, over de golven verfpreidde, dat het uit eene kleene Stulp, welke op den top eener rots gebouwd was, en over de zee hing, te voorfchijn kwam. Hij klopte aen de deur van deze hut; een grijsaerd deed hem open, en heette hem welkom. Bij zijne intrede, zag hij een groot vuur, om het welk verfcheiden menfchen zaten, die, even gelijk hij, hier fchenen te fchuilen. Dit vuur lokte hem uit, om het zelve te naderen, gelijk hij ook Werkelijk deed; toen op eenmael een luide gil zijne oplettendheid gaentle maekte. Verbaesd rees nu geheel het gezelfchap op; en ten zelfden tijde ontdekte hij Julia en Hippolitus. De blijdfchap, welke, op dit oogenblik, deze drie gelukkigen gevoelden, is met geene mogelijkheid te befchrijven. Dan, weldra werd zijn aendagt op den toeftand bepaeld, waerin hij eene andere Dame zag, welke, getorende deze algemeene vreugd, in onmagt gezegen was. En wat hij bevoelde, toen hij vernam, dat deze zijne moeder was, dit kan men zich flegts flaeuwelijk verbeelden; doch geene woorden zijn in ftaet, dusdanige gewaerwordingen uittedrukken. ^    van de MARQUIZIN van MAZZINI. 439 onrustige eeuw ten flerkflen onderfcheiden. En dus hielden zijne pligten als krijgsman hem geftadig onledig, terwijl hij al het overige van zijnen tijd geheel aen het vestigen van het geluk zijner naestbcftaenden ten koste leide. Mevrouw de Menon, welke de duidelijkfte blijken van hare verkleefdheid aen de Marquize gegeven had, vond in de terugkomst harer vriendin in de menfchelijke zamenleving, thands, eene voldoende getuige van haer huwelijk met haren overleden Echtgenoot, en erlangde dus, hier door, die goederen weder, die men haer, te onregt, zoo lang onthouden had. Dan , de Marquize en hare hinderen , met reden gevoelig voor de ontvangen bewijzen harer vriendfchap, en door derzelver verdienften ten naeuwften aen haer verbonden, haelden haer over, om het overige harer dagen bij haer, te Napels, te blijven doorbrengen. Emilia, op het fterkst aen hare bloedverwanten gehegt, bleef bij de Marquize, hare moeder, welke thands haer geflacht in het kroost van Julia en Hippolitus herleven zag. En dus omringd van hare kinderen en vrienden, terwijl zij zich geftadig bezig hield met het hart van een opkomend nagedacht te vormen , vergat deze waerdige vrouw • ganfchelijk hare voormacis geleden rampen. * ft Hier eindigt het handfchrift. Dan, aen ieder, die deze gefchiedenis opmerkzacm betragt, leert dezelve, hoe  440 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS hoe zeer de deugd en ondeugd, fomwijle, ook hier beneden reeds, hare welverdiende vergelding erlangen, terwijl wij hier door, tegelijk, op het zigtbaerst van deze waerheid overtuigd worden: dat hij, die fteeds der deugd getrouw blijft, te midden der wreed' fie rampen, niets anders, dan flegts eene beproeving ondervindt, en dat deze beproeving, wanneer wij dezelve, eenmael, op de regte wijze hebben door ge* Jïaen, ons eene allerzekerfte aenfpraek op de belooningen van onzen Schepper geven kan. Einde van hst vierde deel.  Bij den Uitgever worden de volgende Werken uitgegeven. Adelijke (de) Koolebrander, of de Gelukkige Jagt, Toneelfpel, uit het Hoogduitsch van L. Y. von Btó ƒ o - 6 - Almeria Belmore , in Brieven gefchreven door een Jonge Juffer - i - 5 . An HifTorical disquifition', Concerning the Knowledge which the Ancients had of India , by W. Robbertfon, with two maps - 2 - 15 . upon best paper . . - 4 - o - Antwoord van B. Fremery aan den Heer R. Voute . . .-1.5. Bondt, (Ter nagedachtenis van den beroemden Rechtsgeleerden Mr. Nicolaas) in 't Latijn door Mr. Tousf. "Woordhouder, en in het Nederduitsch vertaeld door J. van Dj* o - 4 - : Brieven voor Gezelligen, niet ver- tadd o - ia - : Cat-  Catteau r Tegenwoordige ftaet van Zweden , uit bet Fransch vertaeld . . . . ƒ 2 - 4 - : Coxe (VV.) Reizen door Zwitferland Ie Deel Ie en He Stuk . . - a - 16 - : Dichtblocmtjes, alleen voor de Meisjes - o - 18 - : Dichtkundige en Profaifche Mengelfetariften door J. E. de Witte Junior 2 Stukken, compleet . . - a - 5 - : Ewalds Rozemond, door hem zelfs befchreven, uit het Hoogduitsch vertaeld door G. Paape . . - 1 - 16 - : Gatterer (J. C.) Algemeene Hedendaegfche Geographie , uit het Hoogduitsch, Ie Deel . . . - a - o - : Gefprekjes en Vertellingjes voor Kinderen, Ie en He Deeltje - o - 11 - : Geografiefche Bijdragen, tendienfte der Schooien enz. . . - o - 6 - : Goden gefprekken, gehouden boven het Veld van Mars en gevonden in de Nationale Vergadering te Pa-  van de MAHQIJIZIN van MAZZINI. 435 Allengs egter kwam de Marquize weder bij zich zelve. „ Mijn zoon!" dus fprak zij, met een zwakke Item, en drukte hem aen haer hart! „óGod j nu ben ik rijkelijk fchadeloos gefield!... Voorzeker weegt dit oogenblik een geheel leven, in fmarte doorgebragt, ten vollen op!...." Dan, Ferdinand, geheel buiten ftaet, om woorden te vinden, kon niet, dan met een welfprekend ftilzwijgen aen hare moederlijke liefkoozingen beandwoorden. En de tranen, die nu op eenmael langs zijne wangen begonnen nederteftroomen, fpraken meer, dan woorden immer doen konden. En toen de eerfte ontroering allengs een weinig begon te bedaren, vraegde Julia haren broeder, op welk eene wijze hij dit verblijf had weten optefpooren. Hij andwoordde hier op, in algemeene uitdrukkingen; doch vermijdde zorgvuldiglijk, om van de ontzettende gebeurdtenisfen, zoo onlangs te Mazzini voorgevallen, voor het tegenwoordige gewag te maken. Julia verhaelde hem vervolgends alles, wat haer, zedert zij van hem gefcheiden werd, was overgekomen; en hier uit bleek, dat Hippolitus, die aen den ingang van de bewuste fpelonk door den Hertog van Luovo overweldigd was, een middel gevonden had, om vervolgends weder uit zijne handen te ontkomen ; waerop hij zich weder naer de onderaerd- ' fche grot begeven had, om zijne geliefde optezoeken. De enge gang, in de rotzen uitgehouwen, waerdoor Julia heengedrongen was, werd, bij het licht der toortzen, welke zijnen weg beflraelden, door hem ontdekt. Hij kwam vervolgends in het Ec z ge  436 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS gewelf, waer deze op uitliep, en van daer in den kerker der Marquize. En geene fprake is in ftaet, liet tooneel te fchilderen, het welk daer geopend werd. Het zij dus genoeg, te zeggen, dat dit kleen gezelfchap terftond daer op befloot, om, reeds den volgenden nacht, de gevangenis te verlaten. Dan, daer men'begreep, dat de Marquis, geduurende dehzeiven, zich derwaerd zou begeven; kwam men overeen, om niet eer te vertrekken, dan nadat deze daer geweest zou zijn, om dus het gevaer, het welk men te wagten had, indien de vlugt van de Marquize fpoedig ontdekt werd, te zekerer te kunnen outgaen. Zoodra zij de treden van den Marquis boven hun hoofd hoorden, verfcholen Julia en Hippolitus zich buiten den kerker, in den onderaerdfchen gang, en terftond na deszelfs vertrek gingen zij alle drie naer de fpelonk, terwijl zij, in den haest, waermede zij de vlugt namen, het vergiftigd voedzel, dat voor de Marquize beftemd was , volftrekt niet hadden aengeraekt. En, zoodra zij uit de opening van het onderiierdsch hol te voorfchijn getreden waren, fnelden zij naer een nabuurig dorp, waer men reeds paerden in gereedheid hield, om hen naer Palermo te brengen. JEn na eene lange, verdrietelijke reize, kwamen zij hier ook werkelijk aen, met oogmerk, om naer Italië overtelleken. Doch door tegenwind waren zij , tot op den dag, toen Ferdinand in deze zelfde ftad aenkwam , opgehouden; wanneer zij eindelijk, bedugt voor verdere vervolgingen, en moede van langer te moeten vertos-  van de MARQUIZIN van MAZZÏNI. 437 toeven, een kleen vaertuig afhuurden, en het vast befluit genomen hadden, om de winden te taften; doch weldra vonden zij reden , om berouw te hebben, over dit te roekeloos beflaen, dewijl het vaertuig nog flegts een zeer korten tijd in zee geweest was, toen de ftorm zich zoodanig verhief, dat zij daer door weldra weder naer het ftrand van Sicilië teruggedreven werden, en bij deze hut, waer Ferdinand hen ontdekte, aenlandden. Den volgenden morgen, keerde Ferdinand met deze wedergevondenen naer Palermo terug; en hier ontdekte hij hun, voor het eerst, de ontzettende gebeurdtenisfen , welke onlangs te Mazzini hadden plaets gegrepen. Nu overleiden zij alles, wat hun verder te doen ftond. Ferdinand haestte zich , om Emilia te gaen halen , welke hij weder herfteld vond, en die door vreugde en verbaesdheid geheel buiten zich geraekte, toen zij vernam, dat hare moeder nog leefde en Julia zich in veiligheid bevond. Te gelijk beval Ferdinand, dat zijne ganfche huishouding naer Napels zou overgebragt worden, dewijl hij voornemens was, daer in het vervolg zijn verblijf te houden. Vervolgends vertrok Emilia met haren broeder naer Palermo, waer hare bloedverwanten haer thands verbeidden, en waer de blijdfchap, welke deze eerfle ontmoeting veroorzaekte, nog aénmerkelijk vermeerderd werd, door de aenkomst van Mevrouw de Menon, om welke de Marquize naer de Abtdij van St. Auguflyn gezonden had. Deze Dame had reeds dit klooster verlaten en een ander tot haer verblijf gekozen, werwaerd de bode , dien men om haer E e 3 ge-  438 DE BOUWVAL, of GESCHIEDENIS gezonden had, heengewezen was. En nu begaf die gelukkig gezelfchap zich te fcheep naer Napels. Van nu aen werd het kasteel van Mazzini, het welk ten tooneele van zulke ontzettende gebeurdtenisfen verftrekt had, en deze onaengename voorvallen aen hun, die hier te voren gedwongen geweest waren , mede eene rol te fpeelen , geduurig wederom zoude herinnerd hebben, geheel en al verlaten. Bij hunne komst te Napels, deed Ferdinand een genoegzaem en duidelijk verflag van al het onlangs gebeurde aen den Koning: ingevolge van dien, werd de Marquize dus wederom In haren rang herfleld, en hij zelf tot zesden Marquis van Mazzini verklaerd. En nu hield de Marquize, dus aen de wereld wedergegeven, en in ftaet gefield, om een acngenaem en guuftig lot te genieten, benevens hare kinderen, haer verblijf voordaen in haer paleis te Napels, waer vervolgends, toen de herdenking aen al het voorgevallene een weinig begon te verzwakken, het huwelijksfeest van Julia en .Hippolitus gevierd werd. Het herdenken aen de onaengenaemheden, welke zij te voren ondervonden hadden, en het lijden waeraen zij zich weleer, teroorzake hunner min, ten prooi zagen, diende thands alieen, om hun tegenwoordig geluk daer bij op het fterklte te doen affteken, en hen dit dus nog meer te doen gevoelen. Korten tijd hier na, ontving Ferdinand een post, als bevelhebber in het leger van den Koning van Napels, en deed zich door zijne kunde en dapperheid van de overige helden dier oorlogzugtige en on-  Parijs, naer het Hoogduitsch van Wieland . . . • ƒ o - 13 - : Gustaef Kosmopoliet, of mijne Gefchiedenis , voornamelijk gefchreven voor Echtgezindeii en Jonggetrouwden, II Deelen . . - .4 - 16 . • Klementina (de Nieuwe) of brieven van Henriette de Berville naer het Fransch van Leonard . . - - o 16 - : Kluizenaer (de) op Formentera, Toneelfpel, om te voegen by de Gefchriften van Kotfebue . . - o - 18 - : dezelve op best papier . - 1 - 10 - : ~- ■ in kl. 8vo . . . - 0 - 8 - Kotfebue (A. von) Adeleida van Wulfingen, een gedenkteeken der Woestheid, uit de dertiende Eeuw, uitmakende het Ie Deel Ie Stuk zijner Gefchriften &c. . . • * - 16 - ; Kotfebue (A. von) Gefchriften, bevattende Toneelfpellen en Verhalen, Ie Deel He Stuk . . - 1 . 16 . : Het Ile Deel is op de pers en zal fpoedig volgen. Leven (Het) van Keizer Julfeao, naer  naer het Fransch van den Abt de la Bleterie • . ■ . . ƒ i - 10 - : Levensgeschiedenis en Natuurlijke Lotgevallen van den Armen Man in Tockenburg, door Fusli, met platen - a - 8 - : Lofreden over B. Franklin, uitgefprooken door den Heer de Condorcet . . . - o - 11 - : Loof (A. J. A.) Verhandeling over de Hondsdolheid . . - o - 11 - : Magazijn van Gefchiedenisfen, Romans en Verhalen, IV. Deelen met een aental fraeije platen - 18 - 8 - : Meisje (Het) van Kent, II. deelen - 3 - 4 - : Het We en Laetfte Deel zal, nog dit jaer worden uitgegeven. Minnarijen (de) van Venus en Adonis . • • • - o - 18 - : Needham (M.) De Voortreffelijkheid van eenen Vrijen Staet. Met aenteekeningen van Rousfeau Mably, Bosfuet, Condillac, Letrofne, Monlesquieu en anderen, Ie Deel . . • • - 1 - 5 - = Os  Os (Befpiegeliflgen door J. van) ƒ o - iö - : dezelve op best papier . . - i - 10 - : Panne (G.) Klugten der Gekroonde Stervelingen, of de Hooge School der Wijsgecren . . - i - 10 - : Paape (G.) dc Wijsgeer, Toneelfpel o - 12 - : Paülina Frankini, uit het Hoogduitsch vertaeld . . - 2 - 8 - : Proeven van Oudheid , Tael en Dichtkunde , door het Genootfchap, DulcesAnteOmniaMufe, II. Deelen . . _ « _ 0 . . best papier . . . - 4 - o - : Republikeinfche (de) Gelieven, (uit het Fransch vertaeld) door J. P. van Heel, Twee Deelen, met Platen 5 - o - : Spectatoriaal Toneel (het) Zeven Deelen . . - 8 - 15 - • Elk Deel afzonderlijk . . - 1 . 5 . : Tafreelen voor bet Menschdom, Ie en He Stuk . . - 2 - 17 - :