HISTORISCHE PROÉVEN over INDIEN. handelende vande AFGODERY der INDIAANËN. vooraf gaat, by wyze van INLEIDING EEN DAGVERHAAL van des SCHRYVERS REIZE naar INDIEN; Waar by koomt: Eene korte Befchryving der Kust vanCoRö* Mandel, en der Veftigingen, door verfcheide Europeefche Natiën van tyd tot tyd aldaar gefticht. Alles Befchreeven en met noodige Aantekenin» gen opgehelderd. door den HEER M. de L A F L O T T E. Naar den goedgekeurden en bevoorrechten Druk van Parys uit bet Franscb -vertaald. Te AMSTERDAM» By J. VAN GULIK, MDCCLXXXI.   VOORBER1GT. Dit Werkje komt thans recht tydig in het Nederduitsch ten voorfchyn, terwyl in het Land, waar over het zelve handelt, het tooneeldes oorlogs is tusfchen den Indiaanfchen Forst Hyder Aly en de Engelfchen, waar van buiten tioyfel tegenwoordig veel zal gefprooken worden; de wy 'er onlangs tyding uit dat Waereld deel gekoomen is, dat de eerstgemelde aan de laatften een gevoelige neep heeft toegehragt-; waar van men zich een beter begrip zal kunnen maa • ken als men de gelegenheid der plaatfen weet, waar die gebeurtenis voorgevallen is; en die zal men hier kortelyk befchreeven vind,en. In het Dagverhaal van des Schryvers reizenaar Indien, zal men, behalven de Merkwaardigheden , die hem zyn voor gekoomen, byzonderl yop de Eilanden , die hy aandeedt, ook eenige ophelderingen^ vinden tot de hiftorie van den voorgaanden Oorlog tusfchen de Engelfchen en Franfchen in de Indiëq gevoerd. In de verhandelingen van de Afgodery der Indir aanen, vindt men hunne begrippen van de Schepping der Waereld, hunne voornaamste Afgoden, der-, zeiver Dienst en Tempels; hunne gevoelens nopens het Paradys en de Hel; gelyk ook van de Ziel en de Waereld; hunne Stemkunde, Tydrekening, Ge. neeskunde, Ontleedkunst; de kennis van hunne Stammen, Regeerings wyze, manier van Oorloogen; hun-  V O Ö R B E R I G T. lunne Befchaafdheid, Kleeding, Huizen, Tuinen, Voedfels en Matigheid ; algemeene en byzondere Trouwptrgtigheden der verfcheidene Stammen; hun' iie Begravenisfen en Boetelingen. Beneyens Aanmerkingen over hunnt Zedekunde, f«ei eera Voorbeeld van Grondregelen uit het BoekX2or&\ ; era eenigt Byzonderheden, o/> Je Natuurlyke Hijtorie van Indien betrekking hebbende. Gevslglyk is het zelve zeer gefchikt om. by het Hiftoriefch Tafereel van Indien of Indoftan, gevoegd ie worden, dewyl het een het andere zal ophelderen, aanvullen en bevefligen, en dus te faamen tenigzins een geheel zullen uümaaken , dat geyoeg. lyk by de Hiftorie van alle Volken kan geplaatst worden. Voor 'i overige vertrouwen wy, dat het onpartydig Algemeen uit deeze Hoofdzaaken zisn zal, das dit Werkje zoo min, als het Hiftoriesch Tafereel enkel beuzelingen behelst, noch dat 'er keitery in te vreezen is; zoo als de partydige Bibliotheek Schry ■ vers der Waereld hebben willen inboezemen;' is het, yan weinig belang, dat men een Volk en een Lmid kenné , waar in men' bezittingen heeft? h het van weinig belang, dat men weete , hoe veele van mze Medemenfchen nog in de elendigjie Dwaalingen van 't Bygeloove en de Afgodery gedompeld zyn ; omware het mogelyk, middelen aan te wenden ; ten einde hen tot de kennis der waarheid, tot den was. ren God en Godsdienst te brengen ?  HISTORISCHE PROEVEN OVER INDIEN. DAGVERHAAL der REIZË en KRYGSBEDRYVEN; Dienende tot een INLEIDING. Het Werk, dat ik thans in 't Jicht geef, is de vrugt van myne Reizen. Te weeten > een vcrblyf van verfcheiden Jaaren in de Indien , waar myn ftaat ray verpligtte om zonder ophouden van de eene Provintie naa de andere op dat HalfeiJand te trekken, heeft my gelegenheid gegeeven om de gebruikelyklte taal van het Land te leeren* en den Godsdienst, de Zeden, kenfchets en gebruiken van deszelfs Bewooners te beftudeeren. Ik zal derhalven het voordeel hebben van myne kundigheden uit de bron zelve gefchept te hebben. Het zoude konnen gebeuren, dat ik in het beloop van dit Werk dingen verhaalde, die door andere Reizigers reeds behandeld waren ; maar deeze overeenkomst van gevoelens en Tafereeieri zal alleen dienen om de waarheid der gebeur* tenisfen meer en meer te bevestigen; wan£ het valt moeijelijk veelegetuigente wraaken* A Voorts iKLEIBiNÖ  2 Hiftorifche Proeven over Indïên, Vertrek des Schryvers. Voorts heb ik my zeiven niet altoos op myn eigen oordeel verlaaten; maar in alle gelegenheden, waarin ik vreesde my te vergisfen, heb ik geen' zwarigheid gemaakt om raad te pleegen niet alleen met de Lieden van het Land, die best onderwcezen waren, maar ook met die geenen myner Landgenooten , die door een langer verblyf en grooter kundigheden de bekwaamheid en middelen verkreegen hadden , om hunne ontdekkingen verder voort te zetten. Ik vertrok in de maand May 1757. van de Rede van het Kraanen Eiland, op het Schip de Saint Luc, een Malouinsch Vaartuig, door den Koning uitgerust, om een gedeelte van de Troupen, voor de Indiën beftemd, over te brengen. Wy gingen onder zeil, in het gevolg van het Esquader van den Heer Grave d'Aché, die aan boord ging van het Schip de Zodiaque, van vierenzeventig Hukken Kanon, waar op de Generaal Lally, met een gedeelte zyner Bevelhebbers ingefcheept was. Onze overtocht was vry gelukkig tot aan Rio Janeiro, toe (V), een voornaame ftad van Brafilie, daar wy, na twee maanden gcvaaren te hebben, het Anker wierpen (b). Rio Janeiro heeft haaren (0) Anders genaamt St. Sebaftiaan. (&■) Het gebeurde aan boord van een der Schepenvan de Vloot, (een zeer ongelukkig en verwonderlyk voorval) dat de Ridder de Dentillac, een jong Officier, met de beminnelykiïe hoedanigheden begaafd, op de hooge banken geklommen zynde om Land te ontdekken, terwyi de Lootfen verzekerden, dat wy het dien zelfden dag zouden zien, het eerst de  INLEIDING.. « 3 haaren naam van de Rivier van Januarius, ■ die op twee mylen van haaren mond een heërlyfce Golf maakt, op welker westelyke 2yde "de Stad gelegen is. Een rots in de gedaante van een fuikerbrood toont den Zeelieden den ingang der have, die door twee batteryen, welken elkander kruifen, en de Iterkfte Vloot, als zy wel voorzien en bediend waren, zouden kunnen tegen houden, gedekt is. Deeze Have is een van de fchoonItc en ruimfte, die 'er in de vier deelen der waereld zyn; want dezelve is in ftaat om veele duizenden Schepen te bevatten. Digte by de Stad is een klein Eilandje, dat men het Bokken Eiland noemt: het is vry flegt verfterkt, maar in de voordeeligfte ligging, om zich tegen eene landing op het vafte land te verzetten. Agter dit Eiland kalefateren de Portugeefchen hunne Schepen, en leggen ze voor Anker, om dat ze daar zeer veilig zyn voor de flagen van den wind. Het gezigt van de Stad, op de wyze van een halfronde fchouwplaats getimmerd, vertoont een zeer overvloedige plaats. Wy lagen op honderd roeden van de plaats ten Anker. Een de punt van Kaap Frio in 't oog kreeg, en terwyl by in eene vervoering van blydfchap uitriep: land!... land'... dood neder viel; zyne voeten waren in de touwen verward; men maakte hem los, en na vergeeffche pogingen om hem wederom te doen bekoomen, oordeelden de Heeimeefteis, dat hy omgekoojnen was door eene van die fterke omwendingen, die de Zeeluiden omwending van grond (revolutitms de terre) noemen , veroorzaakt door overmaatige blydfchap en fchielyke verandering van lucht. A 2  4 Hiflorifche Troeven over Indien. Aankomft en verblyi te Rio janeiro. Esn heldere lucht, ichoon weder, het fchouwtoneel der opgaande Zon aan die heerlyke oorden, voor ons een nieuwe lucht, doorwaasfemd van Oranjeboomen, citroenboomen en alle welriekende planten , die daar natuurlyk groeijen , een fchitterend vergezigt en tot den gezigteinder toe, de vergelyking van deeze Ichielyke verandering met de vermoeijenisfen van ëenenovertogt, die altoos eenpaarig is; dit alles ftrekte om ons te doen gelooven, dat dit verblyf betoverende was. Ik zal my al myn leven met eene geduurige nieuwe vergenoeging te binnen brengen, dat de dag , op welken wy in de Haven van Rio Janeiro kwamen, voor my de lchoonfte en vermaakelykfte dag was. ■De Zodiaque begroette de Stad met een entwintig Kanonfchooten , die met een gelyk getal beantwoord werden. Schoon het maar een gedeelte was van onze Vloot, welk hier aangekoomen was; zoo zagen de Portugeefchen toch met mistrouwen zoo veele Schepen voor hunne Stad geichaard (a). Een gevolg van dit wantrouwen was, dat zy den ingang der Haven weigerden aan eenige van onze 00 In 1711. in een tyd, dat Louis XIV. byna alle de Magten van Europa verbonden zag tegen zich en zynen kleinzoon Philips V. dien hy op den throon van Spanje gezet hadt, rustte een byzonderperfoon, die nog geenen rang in den Zeedienst hadt, de vermaarde Gue Tramin, eene Vloot uit met geld, dit de Kooplui hem bezorgden, en onaangezien talryke Vlooten der vyanden de zee bedekten, drong hy door tot Rio Janeiro, her welk hy innam en plunderde ; en zyne Schepen keerden met rykdommen vervuld weder. Wy verftonden mser dan eens, dat, het den Portugeefchen nog wel heugde.  INLEIDING. S onze Schepen, die zich eenige dagen laater vertoonden. De Vengeur onder anderen, een Schip van vier-en zestig ftukken, kreeg een Ichoot van een der Batteryen, en was verpligt om naa het groot Eiland (Ttte Grande') omtrent vyf-en-twintig mylen van RioJaneiro, te zeilen. Een verblyf van omtrent twee maanden, die wy in deeze Stad waren , gaf my den noodigen tyd om de ge. woonten en kenfchetfen der Portugeefchen te onderzoeken. In weinige dagen begreep ik wel, dat de gelukkigfte luchtftreek het rykfte en vrugtbaarfte land bewoond werdc door eene Natie, die zulke gunften het minst waerdig is. JNiet dat ik het volk van die v-olkplantinge wil verwarren met die geenen van hunne Landgenoten, die, onder het oog van hunnen Vorst leevende, de wetten eerbiedigen; wantin Europa maakt het bu.rgerlyke en llaatkundig leven een onmeetelyke en onverbreekelyke keten ; maar buiten de grenzen, verflappen deszelfs ipringveêren ongevoelig, door den afftand der plaatfen, de vermenging der volken en de ftrafloosheid der overtreders. Men moet zich dan niet verwonderen dat het verderf byna algemeen is onder de Inwooneis van Brafilie. De trotsheid, de bygelovigheid, de jaloufie , de verwyfdheid en overdaad zyn door deeze Koloniften tot buitenfpoorigheid gebragt. Het geen ik zeg, zal ik ftaaven met voorbeelden, die onder myne oogen gebeurd zyn; en daar was niemand in onze Vloot, die het niet, zoo wel als ik, heeft kunnen opmerken, dat 'er geen PorA 3 tugee*  6 Hijlorifcbe Proeven over Indien. tugeefche Soldaat was, wiens gang niet veel fierder was, die zich niet duizendmaal grooter achtte, ik zal niet zeggen dan een Fran?ch Officier, maar zelfs dan onzen Generaal. Ondertuffchen hebben deeze Soldaten naauwlyks kleêren aan 't lyf, en veelen fteeken heimelyk de hand uit, om de dringendfte behoeftigheden te verzagten; en in deeze triterfte elende noemen zy elkandercn nog Fidalgo, een tytel, die te Liflabon alleen aan lieden van rang toekomt- By deeze trotsheid voegen de Portugeefchen nog de vuigfte luiheid. Een man die maar een gering en bepaald beftaan heeft, wanneer hy eenige pataques (kopere munt van dat land) overgewonnen heeft, fluit aanftonds zyn winkel , werpt zyn mantel om , neemt zyn Cither , en gaat zyne Senhora bezoeken, die hy niet eerder verlaat, dan dat de nood hem dringt om zynen arbeid te hervatten. Eenigen willen liever beedelen, of de vreemdelingen berooven , dan zich tot eenigen nuttigen arbeid begeeven; en de ftrafloosheid maakt dat zy h gewoon worden. Over het algemeen hebben zy eene verbaazende eerbiedigheid voor St. Antonio, en zy zweeren alleen by hem; daar zyn weinig huizen, waar in niet een klein beeld, je van dien heilig is, in eene welverfierde Nisfe; zelfs de gemeene vrouwlieden zouden geene gunst aan heure minnaars bewy. zen, ten zy de deur van de Nisfe geflooten ware : „ Het is niet noodig zeggen ze, dat „ St. Antonie dingen ziet, die, hoewel „ natuurlyk genoeg in zich zeiven, kwaa-.  INLEIDING. 7 „ Ijk zouden konnen uitgelegd worden : „ als hy 'er getuige van was (a)" Nademaal ik nu aan 'c Artikel van de Por. tugeefche Godsdienstigheid ben, zal het den Leezer niet verveelen, te zien hoe de Inwooners van Rio-Janeiro de Kerkfeesten vieren. Agt dagen voor het Feest plant men een Vaandel, vertoonende den Heilig, of de Heilige, wiens dag men viert, voor de voornaamfte poort; de dag gekoomen zynde, begeeft men zich naadeKerk, maar nooit voor 's avonds ten zeven uuren; de vrouwen van allerlei ftaat worden daar heen geleid, voor't grootfte gedeelte, doorhaare beftierders, dat zyn de Monniken; en dit is het eenigfte geval, waar in dejaloufie der Mannen zich niet kan uitlaaten. De Kerk is dan heertyk verlicht; een menigte Mu- (o) Daar fchist my een aardig voorval te binnen, ten opzigte van deezen heilig. Eene Portugeefche Dame, die ik by gelegenheid gezien had, vraagde my ernftiglyk , of ik haar niet eenen St. Antonie, uit Europa koemende, kon bezorgen? Het geval wilde, dat een Genueesch Matroos van ons Scheepsvolk 'er een* hadt, dien hy my voor een fksbrandewyn verkogt. Wanneer ik 's anderen daags aan iand ging, tastte de fchiidwagt, die gefield was om op het (luiken te pasfen, my aan, en vraagde my fors wat ik droeg. Hunne onbefcheiden houding deedt my in 't eerst weigeren, myn klein beeldje te vertoonen; myn tegenftand baarde eenig gerucht; het volk vergaderde rondom my; maar om my van al dat kanalje te ontdoen, verkoos ik om hun mynen St. Antonie te laaten zien, met welken ik hun eenen grooten zegen gaf, welken zy op de knië'n ontvingen ; en elk fchreeuwde het uit, datik waardig was een Portugeesch te zyn, en ik ging zeer vermaakt van deeze vertooning heen. A 4 Wyze van Feestviering der Porrugeefchsn.  8 Hiftorifcht Proeven over Indien. Mufikanten, op ftellagiengeplaatst, voeren Concerto's uit; vervolgens zingt men fterk Litanies, en het is diep in den nagt eer de dienst eindigt. Naa deeze foort van Feesten wordt altoos met ongeduld verlangd, wanc dit is de eenige tyd, waar in de Vrouwen zich best kunnen wrecken over de buitenfpoorige jaloersheid haarer Mannen, en wegens den dwang, waar in ze. gehouden worden. Geduurende een van deeze Feesten , dat agt dagen duurde, ontvingen veele van onze Officiers van onze Vloot, ook galante bezoeken. Maar ik had nog vergeeten te zeggen, dat na de Litanies een. Monnik op den predikftoel klimt en eene reden, voering houdt, die onmogclyk te vertfaan is, om dat de vergaderde menigte van beide Kunnen door eikanderen meer bezig is om een plaats af te fpteeken, waar eikanderen te vinden, dan gefchikt om een predikatie te hooren. Ik was begeerig om te weeten, hoe verre de Predikers van dat Land de welfpreekendheid van den predikfioel gebragt hebben; en ik verftond, dat die uitroepers zeer noodig hadden te leezen de Proeve over de Wüfpreekendheid van den Predihftoel, van den H. Abt Gros de Bef plas , welke het letterkundig Gemeen zoo gepast verzaameld heeft. Doch zoo ver niet kunnende koomen, dat ik hen konde hooren, zoo pleegde ik raad met eene verzaameling van Redevoeringen, En om een denkbeeld te gceven van de levendigheid hunner-opftellen, zal ik eene geheele fpreekwys opgeeven , die ik volmaakt wel onthouden heb: „ Schuma n lellaflor, tanto mqïs agrada a viflou dos „ olbosj  INLEIDING. , olhos, quanto maïs fre/ca; fehumafruta „ tanto maïs tirada de perto de arvore, e mat „ deliciofa & de maïs efiima. Que flor maï „ linda, que fruta maïs preciofa, que humt ,, menina tenera nos primeros Crepufculos dt ,, infancia e ainda da PueritiaV' Dat is Zoo eene fchoone bloem zoo veel te aange naamer is voor het gezicht, naar dat zyfris fcher is; zoo eene vrucht zoo veel te lieflykei en meer geacht wordt, naar dat zy te meer ter kosten des booms geplukt is. Wat bloem h 'er fchooner, wat vrucht is 'er dierbaarer, dan eene gunfteling, die den dageraad onzei jeugd en den fteun onzer kindsheid uitmaakt < Ik kan deeze befchryving van de Portu geefche Godsdienstigheid niet beter eindigen, dan door te kennen te geeven tot hoe vern zy dezelve vernederen. Op zekeren da{ was ik in eene burgerlyke Komedie, waai veele Monniken de hand gaven aan zeer be. minnelyke boetelingen. Dit ftuk was vo van onbefchoftheden, en dat verwonderde my niet; want alles was tot hier toe overeenkomftig met de kenfehets van de Volk. planting; maar nooit was ik zoo verbaasd. dan over het geen ik zag gebeuren in de inleidende Bedryven ; waar in twee kleine Meisjes, als Engelen gekleed, zich begaven aan't zingen van de heilige Litanie's. Deeze vreemdheid heeft, buiten twyfel, haarer oorfprong uit het denkbeeld, welk zy heb. ben, dat alles goedgemaakt is, als men zyri Paternoster opzegt, of als men Litanie's zingt. üe heele waereld weet, tot welk een trap de Volken van Zuid-Amerika de jaloersheid pot vieren; ja men zou mogen verzekeren, A 5 dat > Kenfehets der Portugeefcheate RioJansiro,  i© Hiflorifche Proêven over Iudi'in. dat deeze hartstocht by de Brafiiïaanen gee» geene paaien kent. Want een vreemdeling, die te Rio-Janeiro zyne oogen op een Vrouw vestigde, zou gevaar loopen van zyn leven. De Portugeefche Juffers gaan nooit uit, dan gedekt; de rykfte worden door twee Negers in heerlyke ftoelen van traliewerk gedraagen; de eenige plaatfen, daar zy zich rao. gen ontdekken, zyn de Kerken en haareeige. ne kamers; zy hebben weinig omgang met eikanderen, en zien naauwelyks iemand anders dan haare Ouders, of haare geestelyke beftierders. Haar eenig of althans voornaamfte vermaak is de Muziek; zy fpeelen byna alle op de Cither, waar meede zy haare flemmen paaren. Het is zeer moeijelyk voor vreemdelingen kennis met haar te maaken, want de jaloufie der Mannen is een byna onoverkomelyk beletfel. Wy vonden evenwel in die ftad eenige huisgezinnen, onlangs van Lisfabon aangekoomen, waar in veele Officiers van de Vloot, met veele voorzorgen en fchynbaare verachting van de Vrouwen, toegang vonden; maar onaangezien de grendels, de traliën, de fluijers, en de ftrenge waakzaamheid der Mannen, is 'er geen ftad daar de Vrouwen meer ongebonden zyn, door dezelfde middelen, die men gebruikt om het niet te zyn; want, dewyl ze alle in 't zwart gekleed en gedekt gaan, zoo is 't onmogelyk voor 't fcherpziendst oog, om de 'eene van de andere te onderfcheiden; dus kan een Vrouw, onder fchyn van naa de Kerk te gaan, gemakkelyk een plaats van byeeDkomst affpreeken, zonder vreeze  INLEIDING. ïi vreeze van gekend te worden : voor 'toverige blyven zy zelden in gebreke van de wachts, die over haar waaken, en aan welken de Mannen de bewaaring van haare eer toebetrouwen , in haare belangen en vertrouwendheid te brengen. Deeze Portugeefche Vrouwen fcheenen my toe in 't algemeen uitneemend blank te zyn en wel gemaakt van leest; zy hebben alle fchoon bruin hair, groote zwarte oogen, en zulk een foort van kwyning, die weinig wreedheid te kennen geeft. Haare manieren zyn zagt, gefpraakzaam, voornaamelyk voor de vreemdelingen , die zy heftig beminnen ; maar het is gevaarlyk haar, in de minnary eenige reden van minnenydcegeeven; want dan zyn ze in ftaat om de grootfte buitenfpoorigheden te begaan. De Mannen zyn van een middelmaatige £eftalte; zy hebben byna alle eene olyfagtige kleur; voorts zyn ze ernsthaf tig, fier en onbekwaam tot eenige van die eerbaare bedryven, die een wellevend Man van het gemeene volk onderfcheiden (dit is echter niet zonder uitzondering.) Kan het, na dit alles, dan nog vreemd voorkoomen, dat de Vrouwen zoo veel afkeer hebben voor de Mannen heurer Natie, en dat eene Juffer , geheele jaaren geftreeld en geduurig doof gemaakt door de droevige Cither van haaren Minnaar, de liefdedrift van zulk een wezen opoffert aan de inneemende en befchaafde voordeelen van een'vreemdeling, die haaren hoogmoed vleit, en haare bekoor. Jykheden verheft boven alle die hy ooit ge. zien heeft. Ik  12 Biflorifche Proeven over Indien. Ik zal het beeldtenis deezer Portugeefche Kolonisten voltooijen met een treffend voorbeeld van hunne jaloersheid en van hunnen haat tegen de Franfchen, welker ontmoeting in 't ftuk van liefkoozery zy verbaazend vreezen. De Gouverneur van Rio-Janeiro, een Man in de beleefdheden der Europifche Hoven opgevoed, en de gebruiken , die brave menfchen t'faamen binden, kennende, wilde aan den Franfchen Generaal een weder Gastmaal geeven, gelyk die 'er een aan de voornaamften van de ftad gegeeven hadt. Tot dat einde nodigde hy alle de Officiers van de Vloot op een bal en prachtig avondmaal , dat hy hadt laaten bereiden ; maar hoe groot was onze verwondering, wanneer wy, in eene zaal koomende , die heerlyk verlicht was, en waar het fraaifle Muziek gehoord werdt, niet anders zagen, dan veele Portugeefchen, en maar een eenige Vrouw? Men kan zich ligtelyk verbeelden, dat het bal niet heel vrolyk en de dans niet zeer levendig was; drie of vier Mannen, alsVrou» wen verkleed, deeden de moeite van te danfen, met die geenen, die zich aaa deeze belachlyke vermomming wilden overgeeven. Te vergeefsch hadt de Gouvernenr de Juffers van de ftad genodigd; want de Mannen weigerden hardnekkiglyk hunne Vrouwen te laaten gaan; en hy maakte zyne ontfchuldigingen by ons op zulk eene wyze, die ons te kennen gaf, hoe zeer het hem zei ven fmertte, met zulke menfchen te moeten leeven. In 't algemeen kan men verzeekeren, zonder  INLEIDING. ij der van partydigheid befchuldigd te kunnen worden, dat 'er geen drift is, hcefchande]yk dezelve ook moge weezen, die geene volgers onder de Bewooners van Rio-Janeiro vindt. De wraakzucht, by voorb. worde daar gedreeven met de uiterfte blinde vervoering. Indien een vreemdeling het ongeluk heeft van een Portugeefch te vertoornen , en voornaamelyk een Monnik , zoo wapent de laster zich aanftonds, en doet hem in de gevangenis der Inquifitie werpen; en ondanks de maatregelen, die zyne Por» tugeefche Majefteit genomen heeft, om de misbruiken der Inquifitie te vernietigen , worden ze nog dagelyks bedreeven. Indien een vreemdeling iets met eene Vrouw uitftaande heeft, en dat zy ontdekt wordt, zoo is 'er geen weg, die niet ingeflaagen wordt, om zyne vermetelheid met den dood teftraffen. Byna alle de Portugeefchen gaan niet uit dan met een mantel en den hoed af, en altoos gewapend met een dach, een foort van ponjaard. Door middel van deeze eenvormigheid begaan zy ongeftraft moord, en gehuurde moordery; ook waren wy op onze hoede, en zonder de voorzorgen, die de voorzigtigheid ons deedt neemen, zouden 'er veelen onder ons geweest zyn, die de flachtoffers van hunne jaloersheid en wraakzucht zouden geworden zyn. Het leven, dat de Portugeefchen lyden, is zoo verdrietig als ledig. Want in 't algemeen vyanden zynde van allen arbeid, willen zy liever elendig leven., dan goederen verfaamelcn ten koste van hunne ruste; daar  14 Hiftorifche Proeven over Indien. Vertrek van RioJaneiro. daarenboven zyn zy zeer zuinig op het eeten, en fchoon het land alles opbrengt om overvloedige maaltyden aan te rechten, zyn hunne tafels echter fchaars genoeg en van flegt toegemaakte fpyzen voorzien. De Koophandel, dien ze dryven, vereischt niet veel moeite. De luchtftreek levert overvloedig uit voor de ladingen , die de Vlooten jaarlyks naa Lisfabon overbrengen. Die ladingen beflaan in Oranjes, die daar zonder beoeffening en zonder zorge groeijen; in goud, waar van aldaar overvloedige mynen zyn, door Slaaven uitgegraven; in edele lleenen, als diamanten, topazen, amethisten; en in verfcheide drogeryen, voor de Geneeskunst, en voornaamelyk, in Ipecacuanha. Ik zal dit Artikel van Rio Janeiro beduiten met eene algemeeneaanmerking, welke is; dat wy weinig reden gehad hebben, om ons over de Portugeefchen te beroemen , maar wel veel over hunne Vrouwen. Deeze Stad verlaatende , zeilden wy na het Groot Eiland (Vlk Grande) waar de andere fchepen van de Vloot ten anker lagen, en ons wachtteden , om gezaamentlyk de reis voort te zetten. Wy bleven daar drie dagen ten anker liggen in een heerlyk kanaal, dat door het Eiland en het vaste Land gemaakt wordt. Het Groot Eiland is geheel bedekt met Oranje- Citroen- Limoen- Limies- en andere boomen, aan die luchtftreek byzonder eigen. Onze Matroozen voorzaagen zich overvloedig van alle die vrugten. Wy vonden op het Eiland niet meer, dan eea  INLEIDING. 15 een eenige Wooning, waar in een Vade roet drie Dogters woonde; maar het wa hun gemakkelyk gemeenfchap met de fta< te houden, die maar drie kleine mylen vai daar op het vaste Land gelegen is, en welke hoewel zeer klein, den naam van Grooti Stad (yüle Grande) draagt. Van deeze Stad zeilden wy naa de Franfche Eilanden Geduurende deezen overtogt vingen wyeer groote meenigte van zeebraafems, bonites eenige vliegende visfehen, en vcornaame lyk yan lootsmarnen, een foort van kleine visch, die zeer Jekker is, en dus genoemc wordt, om dat hy cien Hay voorloctsdient altoos voor hem heen zwemmende. Ik hel menigmaal opgemerkt, dat, wanneer wj lokaas voor de Haayen uitwierpen, hunne lootfen voor af kwamen proeven, eer zj zich op den prooi wierpen. Heeft de Haj zynen vriend by zich; hy heeft ook zyner vyand; deeze is een kleine platte visch, die zich aan zynen hals vast hecht,"die hem hei bloed uitzuigt, en waar van hy zich nie.i kan ontdoen. Wy zeilden de Kaap de Goede Hope, zonder eenig toeval voorby, en wy kwa men in het gezigt der kullen van l'tle de Franje in de maand November. De ftilte hielde ons eenige dagen in het gezigt van het Eiland; en geduurende dien tyd zondt onze Kapitein dagelyks aan land om ververfchingen te haaien , en voornaamelyk van die Schildpadden (a), welker vleesch niet (a) Van die Schildpadden , welke Zee-fchildpadaen genaamd worden, heb ik eenigen gezien \ 5 1 1 ► t l t I I Aankomst en verblyf op l'tle de Frmcté  16 Hiftorifche Proeven over Indien. niet alleen een uitmuntend voedfelis , maar ook een kragtig middel tegen de fcheurbuik. Het zal onnodig zyn eene befchry ving van dit Eiland te geeven, want het is tegenwoordig zoo bekend, dat ik niets zou kun. nen zeggen, het welk vericheide Reizigers niet reeds verhaald hebben. Terwyl wy wagten moesten aan land te kunnen gaan, vermaakten wy ons met visch te vangen , die in deeze zeeftreeken overvloedig zyn. Onder de verfcbeidene foorten is 'er een j die roode visch genaamd wordt; niets is malfer en fmaakelykerj maar men moet wel opletten, dat ze geen witte halve maan op den ftaert hebben; want die ze hebben zyn wel even goed om te eeten, maar liggen zeer zwaar in de maag. Op bet Eiland maakt men veel werk van de Lamentin, een foort van visch, welker wyfjes een boezem hebben al* onze vrouwen; en dit, geloof ik, heeft aan de Ouden het denkbeeld gegeeven van de Sirenen. Wy bleeven een maand lang op dit Eiland, geduurende welken tyd een gedeelte van ons krygsvolk in eene aaniteekende ziekte verviel; waar aan veele Officiers en Soldaaten ftorven ; ik werd op myn beurt ook zien, die twee honderd en meer ponden woogen. Het borstfchild in den oven gezet , is een zeer begeerd eeten; het vet, dar daar aan vast is, wordt groenagtig en hard, en is uitfteekend aangenaara van fmaak. De Matroozen maaken ftruif en panuekoeken van de Eyeren, die klein, rondenzagt zyn.  i N L E I D I N G' 1.7 ook van dezelve aangetast, en redde mj zei ven daar uit door een geftrenge levenswy ze, en door myne hardnekkigheid omgeenc geneesmiddelen te willen gebruiken. Of het Eiland Vik de France eet men Vleermui zen, welken, ten aanzien van de gedaante, naar die van Europa gelyken, alleen metdai onderfcheid , dat die van dit Eiland veel grooter zyn, niet dan by vrugtcn leeven, en zich byna nergens anders dan in de boo. men onthouden; het is een zeer goed eeten, als zy vet zyn; men fnydt haarde vleugels, het hoofd en de pooten af, en dan hebben zyniets, dat afkeer verwekt; ondertusfchen is het vooroordeel zoo fterk, dat men veel moeite heeft, om ze tedoen proeven van de geenen, die nieuwelings aangekoomen zyn. Van Vtle deFrance vertrekkende,gingen wy by het Eiland Bourbon, dat maar veertig mylen daar van daan ligt, ankeren.' De luchtilreek van dit Eiland is veel gezonder en veel fchooner, dan die van Vüe de France. Daar heeft men die fchoone Koffy Plantagien, die heden nog voor de befte, na die vanMocha, gehouden wordt; heteenigfte, dat aan het Eiland van Bourbon ontbreekt j is een haven, waar inde fchepen veilig konden liggen. Wy wierpen het anker voor dé kleine ftad St. Paul, maar wybleevenflegts vier dagen aan land; doch het was lang genoeg om zulk eenfchoon verblyf met tegenzin te verJaaten. De Bewooners van 't Eiland Bourbon leven veel eenvouwdiger dan die van Uk de France, waar het geduurig aankoomen van onze fchepen ook de overB daad i En van t Eiland Bourbon.  iS Hiftorifche Proeyen over Indien. Aankomst op de kust van Coromandel. daad en ondeugden van Europa overbrengt. De Kreolen van 't Eiland Bourbon zyn groot, fors, fterk , gefchikt voor den oorlog en vermoeijenisfen; zy worden 'er van hunne jeugd af toe geoeffend; want hunne voornaamfte bezigheid, in die tedere jaaren, is op'de jagt te gaan, en bergtop berg af te loopen. De Vrouwen zyn, op dit Eiland, zoobeminnelyk, als deugdzaam; zy zyn alle van eene fchoone leest; men kent daar geene keurslyven, noch alle die dwangmiddelen, waaraan men zich in Europa verilaaft: ook heeft men opgemerkt, dat 'er federt de oprichting van deeze volkplanting geen een gebrekkelyk mensch op het Eiland geweest is. Van het Eiland Bourbon zeilden wy naar Indiën. Den 27. April verfcheenen wy voor de Kust van Coromandel, en zochten na Karakal, eene vestiging der Franfchen, dertig mylen ten Zuiden van Pondichery liggende. Des anderen daags, den 28. ankerden wy Dnder Goudelour, en verbrandden twee Engelfche fchepen. Den 29. wierd het Oorlogfchip le Comte de Provence, van vierenzeventig Hukken, en het Fregat la Diligence, van de Vloot afgezonden, om den Heer de Lally te Pondichery te ontfcheepen. Op den zelfden dag, 'smorgens ten twee uuren , gaf het Fregat la Silphide fein van fchepen, die men haast kende voor de Engelfche Vloot, en gecommandeerd door den Admiraal Pocok. Omtrent twee uuren nadenmiddag begonnen de twee Vlooten, in linien gefchaard , hevig op eikanderen te kanon-  INLEIDING. 19 Irannonneeren (0). De Engelichen kregen onze eeriïe Jaag, mee geflooten poorten ; de dag duurde drie uuren op eenen bekwaamen afftand; en wy zouden waarfchyneJyk al het voordeel gehad hebben, indien een van onze fchepen uit de agterhoede niet een misdag begaan hadt, en vooral indien wy onderfteund waren geworden door Is Comte de Provence, dat na hetfeinvan den Commandant t'zeil ging, zoo dra als men den vyand herkende, maar dat door den tegenwind niet weder by ons konde koomen; alhoewel wy niet meer dan vyf mylen ten Noorden van Pondichery waren. Geduurende den dag was ik aan boord van le Duc d'Orleans j een Schip van zestig Hukken men gaf my dertig Fufeliers te gebieden op de kajuit; het vuur vatte in ons fchip, maar wy (a) Onze flagörde beffont uit de volgende fchepen: Getal Kapiteinen. Naamen der Scheper., der Ka- r. nnetf. De H. H. van Le Bien-Aime . . 74 Bouvet. Le Vengeur . ; . 64 Paliere. Le Conrié .... 56 De Klero de Itofebeao. Le Duc d'Orleans . 60 De Surville, jeune. Le Zodiaque ... 74 Le Comte d'Aché, Le St. Louis ... 56" Joannis. Le [vloras .... 50 Becdeliévre. . La Silphide, een Fregat 30 Mahy. Le Duc de Bourgogne 56 D'Après de Manevüette. De Vioot der Engelfchen was inseelyks van negen fchspBn; onder welken waren : De Tyger van 60 Hukken. De Cumberland van 74. De "Newcaftle; de Eiifiber.h; de Protector, brander; de Quehenburg, enz. E 2  En te Pondichery, 20 Hijicrifche Proeven over Indien. wy deeden het gevaar aanftonds ophouden cioor de matrasfen in zee te werpen. Wy hadden zestig mannen zoo aan dooden, als gekwetften ; onder de eerften waren een Vrywilliger, genaamd le Long, en een pasfagier, een huisvader, die vznVüe deFrance na°a Pondichery gekoomen was, om daar met zyne kinderen te woonen. De twee fchepen,-die het hoofd van de Engelfche linie maakten , werden vinnig befchooten door le Bien-Aime, en een gedeelte van hunne masten gebroken. In den nacht tuflchen den 29. en 30. ftrandde dat zelfde fchip drie vierde myl boven Alamparvé , na dat het onder de kust geankerd was 9 en dit toeval werdt veroorzaakt, door dien dat le Duc de Bourgogne deszelfs agterfte kabel affneedt, door al tedigt by het zelve heen te zeilen, en dat dit vervolgens niet af kon houden, by gebrek van werking der kleine mast. Den zelfden dag ontfcheepten wy te Pondichery in de Chellingen, dat zyn platte vaartuigen van dat land, en de eenigen, die tot dat einde kunnen dienen, ter oorzaake van de plaaten , waar mede de kust bezet is. Onze Vloot wierp het anker uit op den afftand van een kanonfchoot van de ftad. De vreugde der Inwooners was onuitfpreekelyk toen zy een verfterking van troepen zagen aankoomen (a); deezen, gevoegd by die, welke (a) De Vloot ontfcheepte het Regiment vanLally, die'eene menigte jonge lieden van zyne familie, als vrywilligers.in zyn gevolg hadt: die vervolgens met lastbrieven van Officiers ouder de verfcheiden Corp. fen  INLEIDING. 21 welke te vooren, reeds in deeze volkplanting gekoomen waren (£), moesten een klein Leger uitmaaken, dat in ftaat was om den Engelfchen toen de wet te ftellen. En inderdaad onze eerfte onderneeming begon met de belegering van de fterkte St. David, vier mylen ten Zuiden van Pondichery gelegen , en hetontzaglykfte, dat de Engelfchen in de Indien hadden. Ten einde van een maand kapituleerde de Bezetting. De overwinnende troupen kwamen te Pondichery, daar dé Heer de Lally in triomf ontvangen werdt, en daar de uitfteekendfte gastmaalen volgden op het Te Déum Laiulamus , het welk tot dankzegginge voor die overwinning gezongen werdt. Ondertusfchen hadt onze Generaal een Ingenieur met een genoegzaam getal arbeiders in 'tfort St. David gelanten, om de fortificatiën te doen fpringen 'r het welk oorzaak was, dat de Engelfchen naderhand Pondichery verwoesteden. Nu bleef 'er voor den vyand op die kust geen plaats van belang meer overig , dar i Madras. Deeze ftad, verbaasd door 'tver-' lies van 't fort St. David, zoude toen met dan een zwakken tcgenftand geboden hebben ; en door deeze tweede en gewigticre verovering zouden de Engelfchen alle hunne bezit- fen verdeeld werden; daarenboven hadt men daar een detachement van her Koninglyk Corps der Artelensten en Ingenieurs, onder het bevel van den Keer Ridder Durre. (20 üen Corps van Fifcher van vyfhonderd mannen, en een Batailion van het Regiment van Lotte, ringen, behalycn ds troupen van de Compagnie. B 3 Belege!ng van fanjacur.  2i Hiftorifche Proeven over Indien. bezittingen in Indien verlooren hebben; dewyl, de Franfchen eens meester geworden zynde van de kust, zylieden nooit eenige verfterking over de zee zouden hebben kun. ncn verkrygen; en gevolglyk moesten de Engelfche fterkten binnen 'slands, als Trichenapali, Singuelpet, enz. van zeiven in hunne handen vallen, by gebreksvan hulpe en genoegzaame fterkte om het tegen eene overwinnende Arme lang uit te houden. Maar in plaats van naa Madras te trekken, keerden wy naa de tegen overgelegen kust. Ik zal niet zoeken in te dringen in de beweegredenen , die onzen Generaal bepaalden om eene zekere verovering op te offeren aan een ontwerp om den Koning van Tanjaour in zyne hoofdftad op te fluiten; maar men geeft voor, dat die Raja nog groote fommen aan de Compagnie fchuldig was, en dat hy groote fchatten in zyn Koningryk hadt (V) Men moet inderdaad bekennen, dat het ontwerp (u) Het Koningryk van Tanjaour, zuidwest van Pondichery , paalt ten Noorden aan de Provintie Ginsü, wélke wel eer Koningen hadt; ten Zuiden aan Marava. en ten Westen aan Madurè. De ftad Tanjaour, de hoofd- en hofftad der Koningen, is zeer groot en volkryk; een arm van de rivier Caveri bepaalt haare muuren; zy is naar de wyze van het land verfterkt, met diepe gragten, die vol water zyn , waar in de Koning een menigte van Caimans, (een foort van Krokodillen) onderhoudt, tot verdediging van de plaatf. Het Koiungryk Tanjaour kau omtrent tachtig mylen groot zyn; en het is een der fcböonfte en vrugtbaarfte landen van het Schiereiland, Men vindt 'er een vc-rbaazende menigte PagöÜen, een bewys van deszelfs rykdom; deszelfs Koningen, of Raja't zyn afgodeniienaats.  INLEIDING. 23 werp van die onderneeming iemand in verzoeking konde brengen om 'er begeerig naar te worden; maar het vervolg heeft maar al te wel beweezen , hoe bedrieglyk het was in die omftandigheid. Onze Armé begaf zich in 't begin van July op marsch ; en kwam agt dagen daar na voor de ftad Tanjaour. Wy legerden ons agter eenen tuin met Betel, pp den afftand van een kanonfchoot van de plaats; na eenige dagen opende men de loopgraven («),• meer dan tienduizend Indiaanen , onderfteund en aangemoedigd door veertig Engelfchen van de Bezetting van Trichenapali, vuurden nacht en dag op ons. Ondertusfchen verlooren wy den kostelyken tyd, eer wy het grof gefchut bekwamen, dat wy van 't begin af aan moesten gehad hebben, om eene'battery op te werpen, die bekwaam was om bres te Ichieten. Voorts moesten wy ons kruid en lood, dat wymaar weinig hadden, ontzien ; het welk onze werkingen zeer vertraagde. Geduurende deezen tyd, dat is te zeggen van vyftien dagen, ondernam de Koning van Tanjaour verfcheide onderhandelingen , die t'elkens afgebroken werden; eindelyk verzocht de Vorst tot meerder zekerheid Gyzelaars: men gaf hem den Hr. Kennedy, Colonel Commandant van het Regiment van Lally, en la) Het was gelukkig, dat die van Tanjaour wat te hoog aanleiden; want het verbanzend vuur, welk zy maakten geduurende het openen der loopgraven; zoude zeer veel volk van ons gedood hebben, indien het beter was btftierd geweest. B4  24 Hiflorifehe Proeven over Indiën. cn den P. Saint- Eftevan; Misfionaris, met twaalf Grenadiers. De Indiaanfche Monarch verbondc zich tot het betaalen van vyf lak Koüpeés (een millioen en tweemaal honderd duizend livres) en Troupen te bezorgen om Triehenapali te belegeren. Doch deeze laatfte onderhandeling hadt geen beter uitwerking, dan de voorgaanden Q>). Ein. delyk was het grof gefchut aangekoomen ; men begon de itad te befchieten, en men hadt zelfs eene vry groote bres gemaakt, 'wanneer de belegerden, op het aandryven der Engelfchen, beflöoten, om eenen algemeenen uitval te doen: zy deeden dien den 9. Augustus, 's morgens zeer vroeg. Een groot Corps paerdevolk, onderftcund door pen groot getal Cipajers en Coleris , verfcheen eensklaps voor ons leger, terwylvyftig van hunne Opperhoofden met losfen teu- (V) Het eenige voordeel, dat wy van die onderhandel mge hadden, beftont in eens fomme van vyftig duizend Roupies, welken de Koning van Tanjaour zondt op rekening van de vyf laks, en waar mede men een gedeelte van de Leening der Soldaaten betaalde. Ondertusfchen waöeti de Gyzetaars flagtöffers van deeze fojertelyke brcuke. V\ ant de Koning liet hen naaorw opfluiten , en zy wie»den niet dan op 't verzoek der Engelfchen in 't ver Volg óntflagép; De Hr Kenr.edy keerde uit zyne gevangenis te rug, mtt verlies Van byna zyn gantfche gezigt. (c) Zy hadden de oogen hunner pierden bewonden, op dat die dieren niet mogien fchrikken vnnr het licht van onze vuurroers. Ten andere fcheeri het, dat zy dronken waren van Öp'um. om ;:'clj pptewekken (ot het uitvoeren var, zulk een (Iqut bj ftaan. Elk toch weet, dar deeze drogery, volgens de wyze op welke r!e Indiaanen dezelve bereiden, na eenen doodelykefi fiaap, cie razerny voóribrergt.  INLEIDING. 25 teugel (Y) op onze voorhoede aanvielen en tot in de legerplaats doordrongen, daa zy onder begunftiging van de verwarring door het alarm veroorzaakt, eenigeCipajei doodden. Op dat tydftip was deHr. deLall; in het groocfte gevaar ; want een van dï Ruiters, ten aanzien van de kleding, ge lykend'e naar de Maraten, die wy in onzei dienst hadden, hieldt ftil voor de tent vai den Generaal, en riep verfcheide maalei Lally Kan (a)! als of hy iets van belang be kend te maaken hadt; de Hr. de Lally, di< op dat oogenblik naa buiten kwam ziel hoorende roepen, naderde den Ruiter, wel ke aanftonds zynen fabel ophief om hem eer flag toetebrengen ; en 't is waarfchynlyk . dat hy hem zou gedood hebben , indien de wakkerheiden yver van een Kaffer den Tanjaourer niet door een piftoolfchoot hadde afgekeerd. Ondertusfchen waren de medgezellen van deezen Ruiter, voor't meefte gedeelte, de flagtoffers van hunne vermetelheid; maar zeer weinigen ontfnapten. Onze Troupen verfaameldenzich inhaast, en maakten front tegen het Corps der vyanden, die tot onder ons kanon voortgerukt waren. De Tanjaourërs weeken naa de ftad te rug, na eene hevige fchermutfèling van drie uuren. Het verlies was van weerskanten byna even groot. Dit bedryf, dat geenen invloed op onze ver- (J) Kan , beteekent Heer, in de Moorfche fpraak. Hst is eene eindiging aan de naainen van perfoonen van rang toegewyd. B 5 r » s r 1 1 1 1 1 Het belëg opgebrc» ken.  ?6 Hiftorifche Proeven over Indien. verdere krygsverrichtingen behoorde ge» had te hebben f», werdt gevolgd van het opbreeken van 't beleg. Wy vernagelden ons grof Kanon , en keerden na Karikal te rug. Een groot Corps ruitery van die van Tanjaour kwelde ons geduuriglyk wel twintig mylen ver op onzen marfch. (b). Omtrent het (a) Onze Armee was nog meer dan twee duizend en vyf honderd Europeè'rs fterk, en men meent, dat wy met een weinig ftandvastigheid en krygsbehoeften, welk niet onmogelyk was onder een goed geleide daar naa toe te doen koomen, de ftad zouden ingenomen hebben, (6) Onze Armee marcheerde nacht en dag, en het is ongeloofiyk wat zy al heeft moeten uitftaan. De Soldaat, uitgeput door de oumaatige hitte, die toen regeerde, was genoodzaakt alle oogenblikken front te maaken tegen den vyand, die met den fabel in de vuist dreigde aan te vallen. Zoo veele vermoije* nisfen werden nog vermeerderd door gebrek van levensmiddelen, en voornaamelyk van water. Nooit zal ik vergeeten, dat wy onder andere vyf mylen agter een in de grootfte hitte van den dag en in een brandend zand waren , zonder de minfte bron te kunnen ontdekken. Zeven Soldaaten vielen geduurende deezen harden marfch dood ter aarde. Eindelyk kwam men aan een Meer, welks water, hoewel troebel en brak, ons lekker voorkwam. Daar is niet aan te twyfelen, of 'er zou veel volk gefneuveld hebben, indien deeze toevlugt zich laater opgedain hadt. Het was een zeer treffende vertooning te zien, hoe de beesten zelfs, die onze bagage droegen, zich, onder de foldaaten, vrouwen en kinderen vermengd, in dat morfine water wierpen om hunnen verfiinden•dendc dorst te tesfen. By deeze gelegenheid was ik doordrongen met die tederheid aan alle menfchen natuurlyk eigen, welke deel gehad hebbende in de kwaaderi van zyns gelyken, de voldoening heeft van hen op hunne beurt ts zien dselsn in het goede, welk hy fmaakt-  INLEIDING. 27 het einde van de maand begaf de Heer de Lally zich met het grootfte gedeelte der Troupen naa Pondichery. In de maand October daar aan volgende namen wy de Stad A'rkate, de hoofdftad van eenen Nababvan den zelfden naam (a) in. Deeze verovering werdt gevolgd van die van Thiméry en Caveripak, kleine Moorfche fterkten, niet verre van Arcate gelegen. Ik zal de be. dry ven van weinig belang, welke uitgevoerd werden van dat oogenblik af tot op het on. gelukkige tydftip van de belegering van Madras , met ftilzwygen voorbygaan. Het zal genoeg zyn te zeggen dat onze Generaal reeds uit de Provintien van het Noorden opontboden hadt den Hr. de Busfy, die daar federt verfcheide Jaaren een kleine Europeaanfche Armee gekommandeerd, en met alle bekwaamheid van een groot Generaal veel toegebragt hadt tot bevordering van de de Compagnie en tot den roem van onze wapenen. De vereeniging van die Troupen met de onzen maakte toen een Armee uit van omtrent vier duizend Europeaanen, en van drie duizend Cipaijers of Indiaanfche Voetknegten. Met deeze macht trokken wy naa Madras in 't begin van de maand December (b). Den i2den hadt men eene fcher- mut- (VHet is een Gouvernement van den Mo?*oi afhangende, en in het gebied van Dékan; maar de Nabab van Arcate, gelyk veele anderen, zyn maar cynsbaar aan dat wyd uijeeftrekie Ketzerryk , en oeffenen eene opperiïe en erfelyke macht. (b) De eerfte fout, die men beging, was, dat men zich niet messter maakte van Senguelpst, eene kleine  28 Hifiorifche Prosven over Indien. Madras belegerd. mutfeling tusfchen een gedeelte van onze Armée, en een Detachement der vyanden, die zich onthielden in een gebouw, dat den Deenen toebehoorde, en het welk men naderhand het witte Huis genoemd heeft. Den anderen dag namen wy bezit van den Tuin Ca) der Engelfche Compagnie, een kleine myl van Madras gelegen. Den I4den kwamen wy zonder moeite in de zwarte Stad, welke om eigentlyk te fpreeken, de Voorffcad van Madras is. Onze Artillery was een halve myl agter ons; men deedt de Troupen halte houden; verfcheiden Soldaaten verfpreidden zich, om de huizen te berooven, welken de bewooners op het cerfte gerucht van onze aankomst verlaaten hadden. In ditoogenblik van wanorde, kwamen eenige Ruiters ons berichten , dat de vyand met eenige Hukken kanon een uitval 'deedt; het welk hem voordeel op ons gaf, om dat onze Artillery nog niet aangekoomen was. Naauwelyks hadden onze Soldaaten hunne Vaandels herëenigd, of de Engelfchen vertoon, den zich aan 't einde van de ftraat, daar het Regiment van Lotteringen, welk het hoofd van kleine fterkte van de Engelfchen, eenige mylen ten zuidwesten van Madras gelegen : Want het was onvoorzigtig eene wykplaats voor den vyand agter zich te laaten, van waar hy onze Convooijen kon ond^rfcheppen, en dus geduurig ontrusten. (a~) Deeze Tuin is voorzien van een fraai ge bouw, welk tot een Landhuis van den Gouverneur verftrekt. De Heer Pigot, toen Gouverneur van Madras, zondt de fleutels aan den Heer de Lally en deedt hem verzoeken, dat het huis van de plundering mogte bevryd zyn; maar de greetigheid van eenige menfchen onteerde de gantfche Natie; zelfs voerde men de marmerfteenen wech.  INLEIDING. 29 van ons Leger uitmaakte, "geporteerd was. Het vuur van hun kanon met kardoezen geladen, onderfteund door de levendigheid van hunne muskettery, bragt voor een oogenblik wanorde onder onze Troupen, en deedt hen wyken ; maar onze Duitfche Grenadiers , en die van het Batailjon van Indien , zich gevoegd hebbende by het Regiment van Lotteringen, viel men op de Engelfchen aan («) , en verpligtte hen fchielyk te wyken met verlies van vierhonderd mannen. Wy verlooren in deeze Actie veele van onze beste Officieren; de Hr. Grave d'Eftaing, die het Regiment van Lotteringen commandeerde, werdt krygsgevangen gemaakt; en dit laatfte verlies was het gevoeligfte voor de Soldaaten en Officieren, die in hem een held, zyner Voorouderen waardig, zagen. Na dat de Engelfchen weder in hunne fterkte geweeken waren (bj legerden wy ons op (b) Ik zou denken ongelyk aan te doen, en de fchuldige fchatting niet te betaalen aan de dapperheid, ais ik met ftilzwygen voorbyging de edelmoedige en heldhaftige daad van een Officier van 't Regiment van Lotteringen; die, zyn Regiment op't punt ziende van te wyken, zich met zyn vaandel in 't midden der Vyanden wierp, fchreeuwende tot zy. ne Soldaaten, dat zy hem moesten volgen. En inderdaad dit bedryf deedt hen ftaan , en bragt veei toe tot het behaalde voordeel: maar deeze brave Officier ftorf den anderen dag aan zyne bekoomen wonden. ib) Eéne kloeke daad zoude den Engelfchen de gemeenfehap met het Fort hebben kunnen affnyden, en hen volftrektelyk belet hebben , daar weder in te wyken. Dat oogecblik zou den oorlog in de Indien mogelyk ten onzen voordeele beflist hebben, of alihans is het waarfchvniyk, dat Madras het nis: lang zoude gehouden hebben, dewy! het de keurder bezetting was, die den uitval gedaan hadt.  30 Hiflorifche Proeven over Indien. op verfcheide plaatfen in de Zwarte Stad, en de Hr. de Lally vestigde zyn kwartier in de Pagode, die in 't midden is; de Vyand, dus wel onthaald, dorst geene uitvallen meer doen; hy liet ons gerustelyk alle toebereidfelen tot de belegering in orde brengen, en vergunde ons den noodigen tyd om krygsbehoeften van Pondichery te doen koomen. Ondertusfchen openden wy de loopgraven aan de Noordzyde, welke de fterkfte is, en tegen over een groot bolwerk, dat van 't lichaam der ftad afgefcheiden was; vervolgens ftelden wy verfcheiden batteryen toe met kanon en mortieren voorzien ; als een \'an twaalf ftukken vierentwintig ponders, dat regtftreeks beukte op het groote bolwerk, bet welk daarenboven nog van ter zyde werdt aangetast door eene andere van vierftukken, die door de graftekens gedekt werdt; tusfchen deeze twee batteryen was 'er een van • zes mortieren van groot kaliber; aan de Westzyde hadt men nog verfcheide andere batteryen , welker voornaamfte onophoudelyk moest fchieten^ Geduurende den ganfchen tyd van deeze toebereidfelen deeden de Engelfchen geen eenen uitval. Men begon den jften January 1760. te fchieten; na eenige dagen fcheen het groote bolwerk zeer befchadigd; maar wy verlooren ons voordeel wel haast door het vuur te laaten verflappen, by gebrek van genoegzaamen voorraad van buskruid. De Engelfchen deeden hun voordeel met deeze tusïchenpoozingen , door onze batteryen van tyd tot tyd te ontkleden, of plat te fchieten, en voornaamelyk die, die wy  INLEIDING. 31 wy oprechtten aan 't hoofd der loopgrave om bres mede te fchieten. Toen begonnen zy wederom uitvallen te doen, zelfs op den kiaaren dag ; maat zy werden t'elken reize met verlies te rug geflagen; en aan onzezyde was het verlies niet minder. Ten einde van zes weeken hadden het vuur der Engel, fchen, dedefertie (c), en de ziekten reeds byna een derde van onze Armee wechgenomen. Eindelyk vertoonden zich op den 17 February, in het gezigt van Madras zes Schepen , waar van vier der Compagnie , begeleid door de Fregatten, die van Bombay kwamen. Hunne ankering was als het fein tot ons vertrek, en wy braken de belegering met de grootfte verhaasting op (d\ Eenige mylen van de plaats was een groot Kruid, magazyn, den Engelfchen toebehoorende, het welk de Hr. de Lally deedt fpringen Vvy namen den weg naa Arcate met wan- orde, fa) Het is zeker, dat de Engelfchen hunne behoudenis voor een groot gedeelte fchuldig waren aan ST18 Deferteu". die zich verde¬ digden als wanhopigen, en den verflaauwden moed onzer vyanden nog opbeurden. (i) Men vernagelde het grof gefcbut, men wiern alle de overfchietende kogels in de Zee; endeorders om zich op marsch tebegeeven, waren zoo verhaast dat het onmogelyk was de zieken en eekwetften mede te voeren; zy werden derhalven aan de barmhartigheid der Engelfchen overgelaaten. Deeze vulden de loopgraven, en Hechteden de batteryen een uur na ons vertrek. Zy verlieten vervolgens hunne ftad voor eenigen tyd, om de befmetting der lucht S«taalreSee'"de' en§inSen zich ^tigen by Grandvo3 verloo Z? °naangezien de gezonder lucht, veel  32 Hiftorifche Proeven over 'Indien. orde, die door de vrees, van vervolgd te zullen worden door alle de vyandige raagt, nog vermeerderd word ; en ondertusfchen waren de Engelfchen door de aankomst der fchepen zelve veel zwakker, dan ooit te vooren ; want indien men die vermeende hulp hadt willen onderzoeken, zou men bevonden hebben, dat zy niets •'.aders konde doen, dan het verlies van Madras te verhaasten ; nademaal die fchepen , niet dan zieken te ontfcheepen hebbende, en daarenboven gebrek aan levensmiddelen, door deeze vermeerdering van volk, onfeilbaar den honger in de plaats zouden gebragt hebban ; die airede gebrek leedt. Twee maanden na onze ongelukkige onderneming by Madras, zondt deHr. de Lally vyfhonderd mannen, onder bevel van den Hr. Moracin, op twee fchepen (de Briftol en Haarlem'), om Mafulipatan, dat de Engelfchen al een maand belegerd hadden, te ontzetten ; maar ook deeze onderneeming viel tot ons nadeel uit («). Want van de vyfhonderd kwamen naauwlyks tweehonderd man weder, en van de twee fchepen leedt de Briftol fchipbreuk , en de Haarlem werdt door den Vyand verbrand. Ondertusfchen ging onze Armee, Arcate verlaaten hebbende, te Vandavachy legeren. De Engelfchen zonden van hunne zyde een Corps (a) De ftadt werdt by nacht beklommen en ingenomen , byna zonder flag of ftoot , door omtrenc honderd en vyfrig Engelfchen. Hat Guarnizoen beftont uit zeshonderd Franfche Soldaaten, onder bevel van den Hr, C'onflans.  INLEIDING. 33 Corps van agthonderd man te veld, well Sfeich meester maakte van Cangivarom, eer beruchte Pagode van Indien, die door eeni ge Franlche Soldaaten en een Moorsch Op. perhoofd , die in onzen dienst was overge. gaan, verdeedigd werdt; hy fneuvelde daar met zyn gantfche Familie en met zyne Troupen. Ik zal een menigte van onderhandelingen fV) en kleine fchermutfelingen voorbygaan, welke voorvielen voor het eerfte gevecht by Vandavachy,. waar van ik het verhaal gaa opgeeven. De Engelfchen trokken alle hunne magt byëen, en ftrekten hunne legerplaats tot op een halve myl van de plaats af uit, vlak voor den post, dien wy ingenoómen hadden. Onze Armée was toen zcd fterk niet als de hunne, om dat de Hr. de Busfy een detachement Grenadiers en Ruiters tot befcherming weggeleid hadt. Onzë generaale Officiers waren byna alle niet tegenwoordig; de Ridder Geogham, Capiteiti der Grenadiers van 't Regiment van Lally; bevondtzich, op dattydftip, Commandant Generaal van alle onze Troupen. De Engelfchen kwamen ons omtrent middernacht aari- (_a) De voornaamfre was die, welke de Hr.de Busfy order hadt te bellieren by Baffalet Zïngue, broeder van den Onderkoning van Dekan, om dien Moorfchen Vorst te beweegen, dat hy ons by zyne Arn.éa wilde voegen, aan *t hoofd van welke hy toen noordwaards trok. Herwas in 't begin van Octob'er 1759; dat de Hr. de Busfy tot die handeling vertrok; en' hy voegde zich by Baffalet Zingue by Gates; malf Mie zyne gangen waren vrugteloos. i Gevecht by Vanlavachy;  34 Hiftorifche Proeven over IriM'ên. aantasten; wy waren aan 't einde van eens Aldée (a), die in drie verfcheide ftraaten vérdeeld was; de Vyand trok in zonder teger-ftand te ontmoeten, en verdeelde zich insgelyks in drie hoopen, om zynen aanval te doen. Wy lloègen eikanderen byna een Tchoot ver ; en het was reeds hoog dag, toen het vuur der kanonnen en der muskettery nog even hevig was. De ftraat, waar in de Compagnie der Duitfche Grenadiers, onder bevel van den Heer Petmeester was, Veel geleden hebbende, zondt men om de zelve te verfterken , de twee Compagnien Gienadiers van 't Regiment van Lotteringen; en zoo ras als zy aankwamen, riepen onze Soldaaten, door deeze hulpe aangemoedigd, \Vive le Roi!) de Koning leve! en vielen ter zeiver tyd door tlkanderen op de Engelfchen aan, die op deezen fchok geen ftand hielden. In de ftraat naast ons, daar het Batailjon van Indien was, viel men met dezelfde kragt op den Vyand aan; en deeze algemeene aanval bragt de Engelfchen aan 't wyken; zy vlugtten met overhaasting uit het Vlek, en lieten een gedeelte hunner Artelerie agter. Wy vervolgden hen met gevelde bajonetten; terwyl devreeze hen over de vlakte veifpreid hadt, haasteden zy zich in wanorde naa een digt geboomte, om zich te herëenigen; wy behaalden eene volkomen overwinning, en daar zouden zekerlyk weinigen van de Engelfchen ontfhapt heb- ben, (o) Men noemt 'in Indiên de Dorpen of Vlekktn ■Aldeés.  INLEIDING. 3 ben , indien onze Européfche Ruitery, ói wel geoeffend was, en uit dappere rnannei beftondt (a), zich binnen het bereik bevon den hadt, om op de vlugtende los te bran den. Op dat oogenblik, het welke bellis fende zoude geweest zyn, was het ons nie mogelyk, onze traanen in te houden, on dat wy zulk eene fchoone gelegenheid zager voorbygaan. Eindelyk kwam deeze, zoc begeerde Ruitery aan; maar het was te laat: want de Engelfchen hadden zich byna alle berëenigd, en een Compagnie van onze Husfaren, die uit fpyt op het overfchot dei vlugtendèn vuur gegeeven hadt, was toen genoodzaakt weder te keeren, om dat dë Vyand van alle zyden begon front te maaken. Onze Troupen kwamen als overwirinaars in hunne kwartieren te rug, en de En. gelfchen braken hunne legerplaats des anderen daags op. Thans zal ik een verhaal doen van de ohgehoordfte en ongemeenfte gebeurtenis, die de Krygsgefchiedenisooit kan opleveren (b); en ik geloof zelfs niet, dat 'er tot heden toe een voorbeeld van geweest is in eenig ander deel van de waereld. Men was een jaar Soldy aan de Soldaaten, en niet veel minder aan de Officiers, fchuldig; en in 't alge- -meen (a) De Officier, die de Ruiters commandeerde", naut zyn Volk een langen omweg laaten neemen welke hen te verre van 't flagve/d hieldt; of hy oi. der gehad heeft, om dus te handelen, weet iknist (b) Deeze viel voor drie weeken na den flaa W Vandavachy. C z > j t i Öngëineene gejeurteniSjnder hét [Jrygs. volk.  36 Hijlorijche Proeven over Indien. meen waren wy in de grootfte elende. De Soldaat wagtte, na zulk eene overwinning, op betaaling van een gedeelte zyner leening. Ondertusfchen bragt men een Grenadier, die bloodsvoets op de bazard(a)bevonden was, in de gevangenis. Als hy nu by zyne makkers voorby ging, klaagde hy bitterlyk over het onrecht, dat men hem aandeedt, door hem te ftraffen over eene fout, welke de uiterfte elende hem hadt doen begaan. Deezen, reeds onvergenoegd zynde, om dat men hun niet betaalde, en door de klagten van hunnen makker opgewekt, verwekten eenpaarig eenen opfland , maakten zich meester van de Vaandels , en haalden het gantfche Regiment door hun voorbeeld over (è). Aanltonds zonden zy naa de andere Regimenten van de Armée, om die te verpligten hen te volgen, met bedreiging, indien zy weigerden, van op hen te zullen vuuren. Deezen toefden niet, zich aan de zyde der eerften te voegen, en in minder dan een uur, was de geheele Armée in opftand; ondanks de vertoogen, de fmeekingen en de traanen der Officiers. Het eerst, dat deeze Rebel. 3en deeden, was, zich meester te maaken van het Park der Artillery; de Kapitein der bagagiewagens , die deeze inbreuk vooraf bemerkt hadt, wasgevlugt, na dat hy, uft yver , de ftrengen der trekosfen afgefneedenhadt, en hy hadt wel gedaan, zichwech te (o) Een openbaare Markt. De orders waren, alle Soldaaten te ftrafftn, die zich in dat geval bevonden. (6) Het Regiment van Lotteringen.  INLEIDING. 37 te maaken, want de Soldaaten, woedende geworden door dit beletfel, zouden hem ongetwyfeld aan hunne wraakzucht hebben opgeofferd. Ondertuflchen liepen de Officieren gefaamentlyk naa het Park der Artillery, om te trachten de Soldaaten door zagt. heid en beloften weder tot hunnen pligt te brengen ; veele Officiers wierpen zich op dc knien voor hun, al het geld, dat zy bezaten, hun aanbiedende; maar de oproerigen bleven hardnekkig by hun befluit van te willen fcheiden; en zy begaven zich inderdaad naa het gebergte, daar de Engelfchen gelegerd waren geweest, de vaandels, d'artilleryen de bazard, of Markt, medenee. mende. Hun oogmerk was vier dagen te wagten, om den tyd te geeven, die tot het aanbrengen van het geld noodig was. Den volgenden dag waren zy verder gelegerd;laatende hunne Officiers ten getale van byna driehonderd te Vandavachy. Zy hadden ons verboden hen te volgen , ons verzekerende, dat zy, als de vyand met deeze omftandig. heid wilde voordeel doen om hen aan te tasten , ons zouden koornen opzoeken , om ons aan hun hqufd te ftellen. Wy konden ons zeiven nooit verbeelden , datdeftrengfte krygstucht, geduurende den gantfchen tyd van deezen opftand in het Leger zoude heerfchen. De Soldaaten hadden tot hunnen Generaal verkooren een Sergeant van het Regiment van Lotteringen, en tot Majoor Generaal, een Korporaal van het Regiment van Lally. Men hieldt wacht in het Leger met de grootfte geregeldheid, en de C 3 Ser-  g8 Hijlorifche Proeven over Indi'én. Sergeant-Generaal, hadt een verbod laaten afkondigen, waar by op zwaare ftrafte verboden werdt, de minfte wanorde te bedryven. De tyding van dezen Opftand bragt de yerflagenh'eid in Pondichery; zy kwam daar den loden Oclober. De Heer de Lally zondt aanftonds den Hr. de Fumel, om den Opftand te ftillen; deeze Officier deedt een aanfpraak tot de Soldaaten met dien moed, met die weifprcekendheid, welken een patriotfche geest inboezemt; ik zag hetoogenblik, waarin zy zich aan de kragt en de waarheid zyner redevoering zouden overgegeven hebben; maar zy bleef zonder uitwerking, om dat een ftem zich verhief, welke aanhieldt op volkomen betaaling , of ontflag yan de Armée. Ondertuffchen verkreeg men dat zy zich voor dien tyd vergenoegden met de helft van zes maanden foldy; ingevolge daar van zondt de Hr.de Lally ze den 2iften, en zy werdt den 22ften onder de Troupen verdeeld. Eer de Soldaaten tot hunnen pligt wederkeerden , wilden zy eene Acte van yergeetenheid hebben , door den Generaal en den Krygsraad gcteekend; en zy werdt inderdaad aan 't hoofd van 't Leger afgekondigd , en alles fcheen vervolgens in rust. . Omtrent deezen tyd nam de Hr. de BulTy zynen weg naa het gebergte van het land van Candapa, om met Besfalet- Zingue te vereenigen. Hy was verpligt geweest zynen marsch te vertraagen, en eenige dagen te Anamacoupet te blyven, om dat de Soldaaten van zyn Detachement, onderricht zyn. de,  INLEIDING, 39 de van den Opftand van die der Armée, weigerden voort te trekken, indien zy dezelfde afreekening niet kreegen, als hunne Kameraden. Toen liet die Officier Generaal, om zyne werkingen niet langer te vertraagen, de Grenadiers, de Artillery en de Bagagie te Anamacoupet, en ging alleen met zyne blanke Ruitery, de Moorfche Ruitery van de Compagnie, en tweehonderd anderen, die hy geligt hadt, en welken hy onderhoud uit zyne eigen beurs bezorgde, tot aan zyne wederkomst. Een der voornaamfte oorzaaken van 'c verlies van Indien, was de fcheiding van onze Armée, in eene omftandigheid, waar in de voorzigtigheid eifchte, zich met magt naa Arcate te begeeven, om de wederkomst van den Hr. de Buffy te begunftigen; en dat nog in een tyd, wanneer de vyand eene verfterking van vierhonderd mannen van het Regiment van Coote ontving , en alle zyne magt herëenigde. Onze Armée was in twee hoopen verdeeld, welker een van twaalfhonderd mannen order hadt, om onder het bevel van den Hr- Ridder de Crillon naa Cheringham te marcheeren, een beruchte en uitgeftrekte Pagode van Indie, meer dan zestig mylen ten Zuiden van Vadavachy , en flegts eene myl van Trichenapali, een Engelfche fterkte. Ik behoorde tot dat Detachement, dewyl ons Corps gecommandeerd was om 'er een gedeelte van uit te maaken. Wy trokken door Gingy, alwaar eenige van onze C 4 Sol.  40 Hiflorifche Proeven over Indien. Soldaaten van de koorts (a) werden aange. tast; en na eenige dagen een zeer vcrmoeijenden marsen gehad te hebben, wegens de flégte wegen , kwamen wy te Outatour , eene Moorfche fterkte, vier cofs van Cheringham. Wy lieten daar een kleine bezetting Europeaanen , en des anderen daags kwamen wy in het gezigt van Cheringham, welke beklommen , en byna zonder een fchoo't te doen, ingenomen werdt. Ondertusfchen deeden de Engelfchen hun voordeel met onzen omweg naa het Zuiden, pm zich meester te maaken van Vandavachy (h), en om vervolgens Arcate te belegeren , (a) Bekend onder den naam van de Koorts van Gingy; men geeft voor, dar. dezelve veroorzaakt wordt door hst water; maar dit is zejter, dat deeze piekte een van die is, welke veele Europeaanen in Indien hehben doen derven: men verhaalde als iets ongemeens ten mynen tyde, dat een Corporaal zeven j laren in Indien was geweest zonder van deeze Koorts aangetast geweest te zyn. Gingy ligt twaalf mylen van Pondichery; het was wel eer de hoofden zetelftad van eenen Raja of Koning , welker gebied en grenzen zich uitftrekten tot aan Tanjaour. Een fterke muur, met toorens bezet, befluit, in zy ijen omtrek van byna eens myl, drie bergen, op den top van welken fterkten gebouwd zyn. In eene ylakte tuffchen deeze bergen is de ftad gelegen, welke insgelyks den naam van Gingy draagt. Deeze plaats werdt in T750. door de Franfchen ingenomen. Zy beklommen des nachts de bergen, en wierpen de Petards of Poortbreekers aan de Poorten. Zy wordt gehouden voor de fterkfte Vesting, diedelndiaaneu gebouwd hebben. 00 Den 3often Oéïober maakten zy de Bezetting kryg^ge vangen.' Geduurende deezen tyd ontbteldt onze  INLEIDING. 4 geren; welk beleg de Hr. de BulTy gelukkigly deedt opbreeken, door met honderd vyftj Ruiters, honderd Voetknegten, en twe duizend Cipayen toe te fchieten. Zy bele gerden ter zelfder tyd het Fort Carangouly daar wy een bezetting Europeaanen hadden gecommandeerd door den Hr. de Kenelly, die zich wakker verdeedigde en oorlogsroerr behaalde. De Nabab Mahmet-Aly Kar wilde dien dapperen Officier zien; hy deedi hem in zyne tent koomen, overlaadde hem met loftuitingen, en verzocht hem een ferpeau te willen aanneemen (a). Omtrent den zelfden tyd werdt ik teChe. nngham aangetast van een aanfteekende ziekte, die fchrikkelyke verwoestingen onder onze Troupen aanrichtte; ik had het geluk van daar onder niet te bezwyken, en Zoo haast als ik eenige kragten verkreeg bekwam ik de vryheid om naa Pondichery te gaan om van lucht te veranderen en daar te blyven tot myne volkomen herftelling Ik verhaal deeze byzonderheid, waar aaii den Leezer anders niet gelegen is, maar alleen om gelegenheid te hebben om te fpreeken yan de Caleres, ofColeries, een foort van Indiaanfche Rovers, die de Armée volgen, en onze Armée, die uit duizend Europeaanen beftondf zich onder de muuren van Gingy; geene de minfte beweging durvende maaken, om den voortgang der vyanden te fluiten s I l ï »' i Gevaaryke ontnoetingles Schry'ers.  42 Hiftorifche Prosven over Indien. en die geene wetten van menfchelykhu kennen. Ik vertrok van Cheringham in een zagt bed Ca), gedraagen wordende door zes boués of dragers , en verzeld van mynen Dobachi Cb), die eenige bedienden geleidde , welke myne bagagie droegen. Het land, dat ik doorgaan moest, werdt zeer gekweld door kleine partyen vyanden, en voornaamelyk van die Coleries. Zy kwamen zoo eerst van het onbarmhertig vermoorden van eenen Europeaanfchen Soldaat,die zich by zynen hoop zocht te voegen. Ik verftond al te laat in welk eene engte ik my zeiven gebragt hadt, door zulk een onveiligen weg te neemen. Wanneer ik op eenen morgen uit een bosch kwam, riep myn Dobachie my toe, dat hy een troup Coleries naa ons toe zag koomen, en dat wy zonder toevlugt zouden verlooren zyn. De zekerheid van vermoord te zullen worden, indien ik de minfte zwakheid liet blyken , deedt my alle myne kragten infpannen; ik fprong van myn zagt bed op den grond; en het roer aangegreepen hebbende, dat myn Dobachie droeg, dien ik een Moorfchen Sabel, welken ik uit nieuwsgierigheid had mede genomen, gaf, om zich te verdedigen , ftelde ik my in het beste portuur, dat ik kon. Myne boués (of dragers) wilden vlugten; maar ik lei op hen aan, en zy bleven flaan. De Co- (a) Een benaming in de Indien van een draagftoel, welke dienc om de Zieken te vervoeren. (fc) Is gemeenlyk het Opperhoofd der bedienden s en die voor Tolk dient.  INLEIDING- 43 'Coleries waren, by geluk, niet meer dan tien of twaalf, en alleen gewapend met Hokken, met yzer beflagen. Wanneer zy op eenen bekwamen affland van my af waren, fcheenen zy voor een oogenblik raad te pleegen , en weeken vervolgens te rug. Ik fchrèef hun fchielyk wyken toe aan de vreeze, welke het minfte vuurwapen hun inboezemt. Maar alzoo ik begreep, wel haast van een grooter getal te zullen omringd worden, verhaastte ik myne reize, fpoorde myne dragers aan met de belofte van eenige flesfen Arak, om hunne fchreden te Verdubbelen, en ik was niet gerust voor dat ikeenegroote Aldée bereikt hadt, waarvan daan ik niet vertrok, voor dat ik verzekering hadt, dat myn weg veilig was. Ik zal deezen uitflap eindigen met de afteekening deezer Coleries. Zy zyn een vry Volk, dat ontoeganglyke plaatfen bewoont in 't midden der digte bosfchen van Tundernan, eene Provintie tusfchen Tanjaour en Madure gelegen. Men kan hen ligtelyk van deanderelndiaanen onderkennen, door eene zekere woeste houding, en de kleur van hunne huid, die altoos grysagtig is van het flof, dat daar aan blyft hangen, en zich met hun zweet vermengt. Zy zyn buiten te. genfpraak de morligfte van alle de Indiaanen ; zy gaan byna geheel naakt, en wasfchen zich zeer zelden. Hunne wapenen zyn gemeenelyk lange pieken of flegte fabels; maar als zy op eenigen roof uitgaan , zyn ze zonder wapenen; men heeft henongeftraft in 't midden van een legerplaats van Ruitery  4+ Hijiorifche Proeven over Indien. Ruitery zien influipen, en de Paerden met groote behendigheid zien wechneemen. Ge]yk men hun geene genade bewyst, als zy gevangen worden, zoo doen zy 't ook niet aan de Europeaanen, die in hunne handen vallen. By myne aankomst te Pondichery, kreeg ik vryheid, om my, eenige dagen uitgerust hebbende, naa Chalembrom te begeeven , eene vermaarde Pagode (a), daar wy eene bezetting van Europeërs hadden. De Geneesheeren hadden my belast*om de lucht van die landftreek te gaan inademen, welke voor de zuiverfte van Indiën gehouden wordt. Toen myne kragten herfteld waren, kreeg ik bevel van mynen Overften , om in die plaats te blyven, en den dienst van de bezetting waar te neemen. Een party van de Vyanden, van Divicotté uitgegaan, kwam de Velden verwoesten tot voor onze Poorten. Om zich tegen de voortgangen, die zy zouden hebben kunnen maaken, te verzetten, zondt onze Commandant my af met een ander Officier, twintig Europeaanfche Soldaaten , tweehonderd Cipajers, en een Huk kanon. Met dit kleine hoopje Troupen, waar van het Commando op my, als den oudfren , gekoomen was, hadt ik het geluk, den Vyand te rug te dryven. Boofdtref- Omtrent den zelfden tyd bragt de Hr. de Vandava- ^a"y neC beleg voor Vandavachy , welk cbjr, de Engelfchen onlangs wechgenomen hadden. Ca) In bet vervolg van dit Werk zal men een breedvoerige befchryving van deeze Pagode vinden.  INLEIDING. 45 den. Deezen beflooten , om hunne verovering te behouden , alles te beproeven om verfterking in de plaats te krygen. Den 22. January 1760. dat droevig tydftip, dat ons verlies befliste, bevondt hunne Armée zich naby de onze, terwyl men meende, dat zy nog verre daar van daan was. De Hr. de Lally vondt goed uit zyne legerplaats te gaan, daar zyne voordeelige liggingen de overmagt zyner Artillery hetden Engelfchen konden hebben doen berouwen, dat zy ons digt genaderd waren; hy trok tot voor den Vyand en zag deszelfs Troupen in flagorde fchaaren. De eerfte oorzaak van ons ongeluk was, dat men vergeeten hadt, verfcheiden posten wechteneemen, en dat men de loopgrave en batteryen der belegering maar op de gewoone wyze voorzien gelaaten hadt. De fiag begon met veel levendigheid van wederzyde; maar op het oogenblik dat de rechter Vleugel der Engelfchen op onzen linker aanviel, en daar verwarring in begon te maaken, werdt die nog vermeerderd door een bitter toeval; want het vuur vatte in een Kruidkasje en deedt vierentwintig mannen fpringen. Ondertusfchen ging onze rechter Vleugel, die alleen met zyne vuurigheid raadpleegde, met al te veel verhaas. ting voorwaards, en beproefde eenen algemeenen aanval, die hem in dezelfde wanorde bragt als de linker. Deeze wanorde floeg wel haast tot de overige Troupen over; de Heer de Bufiy bragt hen tot drie reizen toe weder aan den flag; maar op het laast werdt het wyken algemeen, en deeze Officier, na dat  4ö Hiftorifche Pmvgn uver Indfëh. dat zyn Paerd gekwetst •was, en hy zich met een hand vol volks nog eenigen tyd verdeedigd hadt, was genoodzaakt zich krygsgevangcn te geeven. Het verlies was van weerskanten omtrent-gelyk; en de Vyand won, om eigentlyk te fpreeken, niets meer dan het flagveld, de Artillery der belegering, en eenige veldftukjes.. Ondertusfchen week ons Leger met de grootfte verhaasting terug naa Chetoupet, en van daar tot onder de muuren van Pondichery; meer dan twintig mylen Lands en alle onze plaatfen aan den Vyand overlaatende. De Heer de Lally begreep toen, maar te laat, hoe zeer de fcheiding der Armée, waar van hy twaalf, honderd mannen in het Zuiden afgezonden hadt, doodelyk konde worden voor de Volkplanting. Toenordonnéerde hyCheringham te ontruimen; de vereeniging werdt bezwaarlyk , om dat de Engelfchen meester van het Veld waren. Zy bemagtigden Valdaour, eene fterkte vier mylen van Pondi•chery gelegen, zelfs in 't gezigt van onze Troupen (a). Eenige dagen daar na (den .10. February) namen zy ook de Stad Arcate in, die zich moest overgeven door gebrek van hulpe. Ondertusfchen maakte de vereeniging van het Detachement van Cheringham , met de Troupen van onze Armée, ten minfte dezelve zoo fterk vanEuropeërs, als. die der Vyanden. Derhal ven is 'er niet aan (a) Men moet deeze werkeloosheid deezer Troupen , niet aan gebrek van moed toefchryven ; want wy hadden dappere Officiers en uitmuntende Soldaaten.  INLEIDING. 47 aan te twyfelen , dat de Engelfchen, indien onze Troopen order gehad hadden om ■eenige beweegingen te maaken, zich niet met •zoo veel fnelheid naar Arcate zouden begeeven hebben, of men zoude verfterking kunnen bezorgd hebben aan die plaats, welker bewaaring van wezendlyk belang was; dewylzy, de Hoofdftad van Carnate zynde, ons magt gaf over alle het overige der Provintie. Van dat oogenblik af aan ontnamen •de Vyanden ons van tyd tot tyd onze beste iplaatfen, en maakten byna de helft van onze Troupen krygsgevangenen. Alamparvé , Karakal en Chalembrom, vielen byna ter zelfder tyd in de magt der Engelfchen. Een ■inwendige Jmaar niet min gevaariyke Vyand, -verhaastte *og onzen algemeenen ondergang; want de zoogenaamde Ramalinga, een Indiaan, aan wien men, tegen den zin van de gantfche Natie , de Landen van de Compagnie verhuurd hadt; in plaats van den -Oogst in Pondichery te doen koomen; welke genoeg geweest zoude zyn, om de Stad verfcheiden jaaren te voeden; maakte geld van 't grootrte deel der levensmiddelen, •zendende dezelven om te verkoopen naa de •nabuurige Steden (a). Een ontwerp, door den Heer de Landivifiau, een onzer Generaale Officieren, in deeze droevige omftan'digheden gemaakt, zoude Pondichery nog hebben kunnen behouden, indien het zelve ter uitvoer gebragt was geweest. Men hadt toen te Madras niet meer dan omtrent veertig , lyk daar toe vervaardigd, den Hr.deLan* „ divifiau en vierhonderd uitgelezen man„ nen, toch in vyftien of agttien uuren tot „ aan den voet van den muur der Stad ge„ bragt hebben. Indien hy binnen Madras „ gekoomen was, dan was alles gedaan ge. „ weest: de Armée der Engelfchen was ver„ looren geweest, en de lndiën veroverd. „ Wanneer hy by ongeluk, dat niet waar„ fchynlyk was, in het beklimmen van den „ muur gemist hadt, zoude hy ten roinfte „ Pondichery behouden hebben ; want „ i. Zoude hy alle onze krygsvangene ,, Soldaaten verlost hebben, en ten minfte ,, vyftig Officiers , die in de Pagoden, of , Tempels buiten de Stad, door eenige In„ diaanen bewaakt werden. 2. Door het „ verwoeften van het grondgebied en de ftree- (6) Invalides*  INLEIDING. 3) ftreeken rondom Madras, zoude hy di jj vyandJyken Generaal verpligt hebben c 3, zyne legerplaats op te breeken en zy! hoofdplaats, in zulk een gevaar te hu ,, te koomen. Voorts was 'er geen 't mii j, fle gevaar voor ons; want volgens h< 3j ontwerp moest de Harmonie, eenFregai i, dat toen in de haven van Pondichery lag s, den anderen dag na het vertrek der vaa „ tuigen, uitioopen, om voor St. Thonu 3, te gaan ankeren, 't welk een myl van M; 3, dras is. Daar was niet minder dan twe 3, dagen noodig, om de tyding van'tgevaa „ van Madras in de vyandige Legerplaats t s, dóen koomen: ook waren 'er ten minfl „ drie of vier dagen noodig, voor de Ar ,, mee, om te hulp te koomen. En op d< ,, aankomst van die hulpe zoude het Fregai ,, alles weder mgefcheept en terug gebragi 3, hebben; en de uitvoering zoude zoo vee „ te geruster gefchied zyn , om dat 'er toen „ geen een Engelsen vaartuig in die Zeeën ,3 was;" In de Gedenkfchriften van den Hr. Busfy kan men zien, om welke beweegredenen dé Hr. de Lally de Orders, die hy reeds tot de uitvoering van het ontwerp gegeeven hadt, en waartoe de voorbereidfelen reeds gemaakt waren, wederom herriep. Het was omtrent dit tydgewrigtj dat ik,' Kiysgevangen gemaakt zynde by het innee-i men van Chalembrorn, op myn woord van! eer door Pondichery trok, om my naa St. Jnomas te begeeven , waar het Engelsch Gouvernement my na verloop van eenige da- ® rri ie IP 1:t'» » i '.- Ë r' E 7erfrefr M \t, TtïQ- nas.  50 Iliftorifche Proeven over Indien. gen opeischte. Uit Pondichery gaande, kon ik my niet bedwingen van eenige traanen te Horten over 't lot van die Stad, welke ik nu voor 't laatfte zag, en welker zekere ondergang nu aan al de waereld bleek. Ik zoumy getroost hebben, myn bloed tot haare verdediging uitteftorten, indien de offerhande van een eenig Mensch iets tot haare behoudenis hadde kunnen toebrengen. Den 6den May i; óo.k wam ik te St. Thomas aan; daar vond ik omtrent dertig van myne makkers van verfcheiden Corpftn, die, gelyk ik, krygsgevangen waren, en die leefden van het onderhoud, dat de Raad van Madras hun bezorgde. Ik moet den Hr. Pigot, Gouverneur Generaal, het recht doen van te bekennen, dat hy op de beste wyze te werk ging, en alle de best mogelyke middelen gebruikte, om ons lot te verzagten. Hy kwam byna eiken dag in den tuin van de, Oost - Indifcbe Compagnie, die tusfchen Madras en St. Thomas ligt, en zelden miste hy, ons allen te bezoeken. Wanhopende van ooit in de Indien te kunnen uitgcwisfeld worden , verkreeg ik by gelegenheid van een byzonder gefprek, dat ik met dien Gouverneur hield, de vryheid om naa Europa te te vertrekken; en by zondt my eenige dagen daarna op eene behoorlyke wyze wech: ook had ik de oplettendheid gebruikt, de goedkeuring tevraagen van den Hr.de Lally, en den Hr. de Leyn-it, Gouverneur Generaal van onze bezittingen in de Indien, aan wien ik dit gunstbewysfchuldig was, wegens de tedere vnendfchap, waar mede hy my vereerde. Thans  Inleiding. & Thans waren 'er niet meer dan tweefche- En varl pen der Compagnie op de Ree van Madras; daa.r ni deeze waren bellemd om eene lading voorChina* Europa naa China te brengen. De begeerte, om een gedeelte van dat Land en het zonderling Volk , dat hec zelve bewoont, te zien en te kennen, bewoog my om met een deezer fchepen te vertrekken. De Hr. Pigot beval my aan den Hr. Buke, Kapitein van 't Schip de Pocock fV) ,aan, die het eerst moest t'zeil gaan : Wy ligtteden het Anker den Ut Juny. Terwyl wy de kust verlieten, konde ik my niet wederhouden van de tederftó aandoeningen te gevoelen, welken in myii hart ontiiooken werden door defmerte, dat ik myne ongelukkige Landgenooten moesÈ verlaaten, en door het fchriklyk vooruitzigt van de ongelukken, die het verlies der Volkplanting aan haare Inwooners zou veroorzaaken Ik vond tien Soldaaten aan boord van het fchip, welken door de elende en de* Vreeze van eene lange gevangenis bewooièri waren om dienst te neemen onder het Èngelfche fcheepsvolk, Zy bekenden my, daê zy voorneemens waren , by de eerfte gelegenheid naa hun Vaderland te vertrekken 5 maar voor onze aankomst in Europa hadt defcheurbuik, twee derde van hun weehge. noomen. Deeze ongehikkïgen waren, geduurende de reize, geheel en a! aan my over. gegeeven; ik bragt hun vcriigtenis toe met' alles («) Dit Schip, geboord voor Veertrg ftufc Kanos ƒ voerde 'er maar vier-en-twinüg. d 2,  52 Hijlorifche Proeven over Indien. i Kort ver. blyfteMalakke; en Poulo Timon. illes wat ik best oordeelde om hunnen toeland te verzagten, en als zy eenige gunsfan den Kapitein te verzoeken hadden, vervoegden zy zich tot my, dat ik hun voorbraak wilde weezen. De Officieren van het ohip beltonden uit een Kapitein, een Lieu:enant , en een Onder -Lieutenant, en de Equipagie begreep omtrent tachtig mannen; Dnder welken ook moeten gerekend worden 3e Schipper, deSruurmani, de Timmerman, je Conftapel, de Zylemaker, enz, Wy waren met ons vyven Pasiagiers , die aan les Kapiteins tafel aten, te weeten: eenHr. Newton, oud Commandant op 't Neger Eiand , in de Golf van Bengale gelegen, ten üuide van het Koningryk Ava, en waar de Engelfchen een Fort hebben; eenHr.Sump:ion , die van Apothekers jongen Opper, noofd geworden was van den Koophandel syner Natie te Sinde, Hoofdflad van eene Vlogolfche Provintie , en die toen groote goederen bezat; een Hr. Lambe, oud Kapi:ein der Troepen te Madras, en zyne Vrouw. Deeze Hr. Lambe was de eenigfte, die een iveinig Fransch verftondt, en hy hadt de beleefdheid om my voor tolk te dienen. Maar om niet misleid te worden zoo wel als om te leeren, zoo nam ik voor om my op de En^elfche taal toe te leggen, en ik flaagde daar in zoo wel, dat ik my na drie maanden kon doen verftaan. Den agtften dag van onzen togt pasfeerden wy in 't gezigt der Eilanden van Nicoba, in de Golf van Bengale liggende, tegen over sn vyftig mylen , omtrent Noord Noord. Oost,  INLEIDING. 53 Oost, van de punt Achem. Deeze Eilanden icheenen my toe onvrugcbaar te zyn, door de groote menigte van rotfen, en het weinige groen, welk.zy vertoonden; zy zyn echter bewoond; maar de Bewooners, zegt men, leeven alleen van wortels en van visch. Weinige dagen daarna kwamen wy met onftuimig weer in de ftraat van Malakke. De Stad die haaren naam aan deeze ftraat geeft, behoort de Hollanders toe, die ze den Portugeefchen ontnomen hebben in 164L Het Schiereiland, aan welkers einde zy gelegen is, behoort ten deele aan den Koning van Siam. De kust is bedekt met een verbaazende menigte van Kokos-en andere boomen; waar door de wooningen voor'tgezigt der voorbyvaarenden bedekt zyn , die anders het heerlyk uitzigt, dat zulk een aangenaam gefchakeerd groen oplevert, nog veel zouden verfraaijen. Wy bleeven een dag liggen tegen over den mond der rivier, die de ftad van de fortresfe affcheidt. Wel haast werdt ons fchip van een menigte klei• ne Cano's omringd; en deezen waren Maleiërs, die ons vrugten en eenige Visfchen kwamen brengen , die. wy voor geringe dingen van hun kogten. Onder andere vrugten hadt men 'er demangoustin, die aan deeze luchtftreek eigen is, en de lekkerfte , die men in eenig land van de waereld kan vinden. Deeze vrugt heeft de grootte van een middelmaatigen grenaatappel; zy is van een bruine vaste fchil omringd; als men IeZelve gebroken heeft, vindt men rondom Vier roodagtige huisjes of vakjes, een foort D 3 van  £4 Hijiorifche Proeven over Indien. van witte meik, of room , die zeer uitmunten rp-aaketyk is. Na dat wy ons van eene genoegzaanie menigte ververfchingen voorzien hadden, vervolgden wy onze reis. 'Ons vertrek uit die Straat, was zeer gelukkig, en wy hadden geen flegt weer tot aan Poulo (a) Timon toe, daar wy zouden losfert. Dit Eiland ligt aan de Oosizyde van het Schiereiland Malakke. De bewooners daar van zyn Maleiërs: zy gaan byna geheel naakt, én altoos gewapend met een piek ; hunne haairen , die zy laaten groeijen zyn zeer lang; de huizen van die Eilanders zyn van Bambous gebouwd en zes of zeven voeten boven den grond verheven men klimt 'er met een ladder of trap rratoe. Zy flaapen op matten , die hun ook voor voetebank verftrekken. In de baai, daar wy ankerden, was maar eene wooning. Wy zagen daar pooit meer , dan zeven of agt Mannen, die tot het zelfde huisgezin fcheenen te behooren; het is derhalve waarfchynelyk dat zy, pp het zien van het (chip, hunne Vrouwen naa het binnenfte van 't Eiland zullen gezonden hebben. Voor 't overige , gaven zy pns een vriendlyk onthaal, en bezorgden ons overvloedig vrugten voor eenige beuzelingen van Europa. ■ Wy bleven drie dagen voor dat Eiland om hout en water in te neemen. Dagelyks ging ik aan land, om de wel- (a) Poulo bereekent, in'tMaleisch, Eiland. (&) Zy maaken hume huizen zoo verheven, zoo wel om zich te beveiligen v~or ), daar ik bleef, zoo lang ik in die Stad vertoefde. Alles, wat ik aanflonds zag, kwam myzoo ongewoon voor en zoo verfchilende van onze ma. (o) Onder anderen de groote Historie van V. Duhalde. (ft) Een naam , dien men aan elke Faftorie. of Nationaal Huis geeft. Deeze Hams zyn alle gelegen pp eene zelfde rey en maaken een heerlyke Kaai. De Engelfchen, Deenen, de Hollanders, Franfchen zyn de eenige Europifcbe Natiën, dieeenen onmiddeJyken handel op Canton oeffenen. Aan de poort vati Eiken Ham is een mast tot een vlag geplant, het welk een fchoone vertooning maakt. Voorts hebben deeze Hams zelden meer dan eene verdieping; zy zyn tribouwd van gehouwen en gebakken fteenen, met fchoone gaanderyen, die over de rivier uitfteeken. Derzelver gelykformigheid is aangenaam voor t gezigt; en het binnenfte derzelven is zoo ruim ais gcmakkelyk.l ? Aankomst en verblyf, te Canton,  5g Hifiorifche Proeven over Indien. manieren en gewoonten in Europa, dat ik my beloofde niets aan myne nieuwsgierigheid te zullen laaten ontflippen. Van 's anderendaags na myne aankomst af doorliep ik de Chineefche Stad , (want het is , aan geenen Vreemdeiing geoorloofd , in de Tartaar'fche Stad te koomen , die in 't midden van deeze gelegen is.) Ik ftond niet weinig verbaasd over de menigte van Chineefchen en Tartaren, die de kruisftraaten vervulden (a), en over het groot getal winkels van allerlei foorte, die de ftraaten verfierden. Ik kon dit gezigt niet beter vergelyken, dan by dat van de markt van St. Germain. Maar inzonderheid werdt myne aandacht bepaald op de Straat, die de Poreeleineftraat genoemd wordt. Zy is volmaakt regt, bevloerd met gehouwen fteenen, en vertoonende, van het een eind tot het ander,. heerlyke winkels, daar men alles vindt, wat China uitlevert, van het kostelykfte Porcelein. De Chineefchen zyn in 't algemeen, en vooral de Kooplieden, uitfteekend befchaafd. Wanneer een vreemdeling in een winkel komt, biedt de Koopman hem thee aan, hy haast zich om hem het zeldzaamfte te laaten zien, dat hy heeft, en geleid'hem met de grootfte beleefdheid wederom uit, zelfs offchoon deeze niets gekogt hadt. Het (a) Men doet her getal der bewooners van Canton tot twee millioene.n cpftygen, daar onder begrypende de geenen. die op de rivier (in vaartuigen) woonen. Men zal befpeuren, dat in China byna zoo veel bewooners op de rivieren, als op 't land zyn', door een gevolg der fchrikl^lyke verwoestingen, die zonder ophouden in dat Ryk ".angerecht worden.  I N L E I D I N G. 59 Het gemeene Volk is zeer genegen tot di Eenige byvery; inzonderheid hebben de luiden van dien^n,,arh e e » i. s > 'Xoln, een der Philip pynfcheEilanden befchre^yen.  yo Hiftorifche Proeven over Indien. en aan het ruim van de Baai ftiet. 1 Onze Kapiein, de inwooners willende verrasten , deedt zeven fchooten doen, om het land te begroeten ; maar wyftonden niet weinig verbaasd , toen wy hoorden dat men ons Ichoot voor feboot tot wedergroet beantwoordde. Deeze weêromftuit deedt ons de voorzigtigheid gebruiken van niet aan land te gaan dan gewapend (a). De Bewooners wel verre van verfchrikt te zyn op 'tzien van ons, kwamen in een vry groot getal voor ons. Deeze Eilanders gelyken volmaakt naar de Maleiers: zy hebben, gelyk die, een vierkant aangezigt, den neus klein en ingevallen, en de kleur van 't lichaam olyfagtig geel; eindelyk zy kleeden zich op dezelfde wyze, en bouwen hunne huizen in den zelfden fmaak. Hunne taal heefc verbaazende overeenkomst met de Maleitfche; en het eenige verfchil, dat 'er tusfchen die beide Volken is, beftaat in hunne kenfehets want de Maleiers zyn veel woester: een van deeze laatften, een huisbediende van een Engelfchman diende voor tolk, Wy werden geleid by het Opperhoofd van 't Eiland, die zyn verblyf in deeze Buurt hïeldt; men gaf hem den tytel van Sultan ; en deeze tytel kwam zeer wel overeen met hunnen Godsdienst, die eene foortvanMo. ha- fa) Wy bevonden , dat al bur, gefchut bsftondt in vyf ilegte yzeren ftukken kanon , gefteld op houten jrollen, in plaats van afuiten. Dit was de buit van een klein Spaanilh vaartuig, van de Manilha, dat byna altoos met de bewooners van deze Eilanden in oorlog is.  INLEIDING. Yï hamedaandom is. Het Paleis van den Sul. tan beftaat in een groot gebouw van Bambous, vier voeten boven den grond verheven, en van een zeer aangenaam bosch omringd. Wy klommen in dat gebouw met een breede gaandery van hout; de voornaam • fte poort daar van werdt bewaard door twee Eilanders, met een piek gewapend. Onsgevolg bleef buiten ftaan om wacht te houden, terwyl de Kapitein , twee Engelfche Pasfagiers en ik door een der dienaaren van den Sultan ingeleid wierden in een groot vertrek, daar dit Opperhoofd in 't midden van zes zyner gunstelingen gezeten was. Na dat hy ons met eene buiging van 't hoofd gegroe't hadt, wees hy ons om te gaan zitten- Onze Tolk boodt hem toen uit naam van den Kapitein , een fluk fcharlaken, zes mesfen, een roer en een fpiegel aan Dit gefchenk fcheen hem gróót vermaak aan te doen ; maar het geen hem meest bekoorde was de fpiegel; want hier in befchouwde hy zich met verwondering, en lachte zeer, om dat hy daar in alle zyne kuuren, die hy maakte, wederzag; zyne gunftelingen verwonderden zich zeer daar over; en de Sultan, dat zelfde vermaak zyne vrouwen willende aandoen, liet haar roepen, en gaf haar den fpiegel over, dien zy over en weder met veel levendigheid bekéeken. Deeze vrouwen waren twaalf in getal, en hadden geeneandere kleeding aan, dan die de fchaamte volitrekt vereischt. Sommige waren byna blank van vel, en haare gedaante was vry aangenaam. Zy fcheenen zonderling verbaasd van ons te *• 4 zien,  ■yi Hiftorifche Proeven over Lüiën. Truttige Asnmerfcirg voor ZKn, en zy gingen met weerzin heen op een. teken , dat de Sultan maakte» Éerfiga oogcnblikken daarna diende men onsCboko'a» de in zilveren fchotelen toe, zoo fraai als ik nooit in myne hinden gehad heb. De Sultan met ons gedrag ingenomen , boodt ons alles aan, wat in zyn vermogen was, en in *t byzonder aan den Kapitein levesnmiddelen voor zyn fchip. Dit Eiland vloeit over van uitmuntende vrugten, van gevogelte , van runderen en wilde buffels; men vindt daar katoen, ryst, en op fommige plaatfen koorn, De gemeenfte bomen zyn die, welken het ebbenhout, Campeche hout , de nootmufchaaten, de bananes of Indifche Vygen , en de fagou uitleveren. Onze Matroozen voorzagen zich overvloedig en met weinig kusten van alle die kleine verkwikkingtjes , die op een langen zcetogt zeer noodzaakelyk zyn. De Eilanders gaven ons , voor beuzelingen, vrugten, aapen, perrokieren van allerly foorte. Wy bleeven agt dagen op dat Eiland , geduurende welke onze fcheurbuikigen , voor welken men eene tent hadt opgeflagen , hunne gezondheid vol-maaktelyk wederkreegen. fjy het vertrekken van het Eiland Xolo, lieten wy de kaap ten zuiden, om de vier kleine Eilandjes te: gaan bezien, die gelegen zyn aan de punt S:roomii, welke het Eiland Celebes in dat gedeelte bepaalt. Van daar liepen wy in-da ftraat, dje door dat Eiland en liet Eiland Bourbon gemaakt wordt. .Laat my hier eene aanmerking maaken, die van eenig nut kan «!yn voor de Zeevaarenden en Land bef chry. v^rs,  INLEIDING. 73 vers. Op alle de Zee kaarten, die ik tot hier toe nagezien heb, heb ik opgemerkt, "dat 'er meer dan vier graden zyn tusfchen de naaste plaats der kust van Borneo en die der Celebes: ondertusfchen was 'er niemand aan boord van ons Schip, die niet aanftonds en duidelyk de beide kusten zag ; het geen klaarlyk bewyst, dat de afftand niet verder kan zyn, dan twee graden , min of meer (a) ; 'om dat het byna niet mogelyk is, op den af. ftand van meer dan vyf en twintig mylen eene kust te zien , althans zoo dezelve niet van eene verbaazende hoogte is: Daar ed boven is de toortogt tusfchen die twee Ei. Janden gantsch niet gevaarJyk. Wv namen deezen weg om door de ftraat Sapi in de groote Zee te koomen; maar hadden wel groot gevaar van te vooren. Want wyjnoesten langs een keten van rotfen en zandplaa. ten heen vaaren, welke men de Postiljons en de Paternosters noemt: Ook hadden wy de winden te vreezen, die in deezeftreeken by tusfchen poozen geweldig waaijen, en welke, gevoegd by de vloeden, ons zouden hebben kunnen doen fchipbreuk lyden. De Straat Sapi, ten westen van die van Lomboc, wordt gemaakt door het Eiland Cambava , en dat van Fiores ; maakende deeze beiden een gedeelte der Molukken uit. De doortogt van deeze ftraat is zoer gevaarlyk, we. gensde geweldige vloeden, en om dat 'er geen Ca) Ik heb gelegenheid gehad em a"eeze Aanmermjrking aan den vermaarden Hr. Dacrèj de Mennevilleue mede te deelen. E 5  f4 Hiftorifche Proeven over Inciïén. geen goede ankergrond is. Ondertusfchen hadden wy het geluk van zonder eenig toeval daar door te geraaken ; en dewyl wy moesten water haaien , zoo lieten wy het anker vallen aan het zuidelyk gedeelte van 't Eiland Cumbava (è). Wy ankerden aan den ingang van eene fchoone Baai; maar wy bleeven daar flegts twee dagen. Dit Eiland fcheen overvloedig voorzien van allerly voortbrengfels, aan dien grond eigen. Wy Zagen een menigte paerden , die in vryheid in bosfchen en aan den Zeekant weidden. Van het Eiland Cumbava tot aan het Eiland St. Helene zeilden wy vyf maanden agter een, zonder iets dan lucht en water te zien ; de tegen winden en 't onftuimige weer kwelden ons heel zeer aan de Kaap de Goede Hope; wy befteedden byna vyftien dagen om daar voorby te zeilen, wegens den omweg dien wy moesten neemen. Eindelyk kwamen wy , na een lange en verdrietige vaart, in het gezigt van St, Helene. Hier aan land koomende verftond ik het verlies van Pondichery ; de vreugde, die ik by deeze gelegenheid onder de Bewooners van het Eiland zag heerfchen, vermeerderde nog de fmerte, (h) Op onze beste Zee kaarten (laat aangeteekend, dat het Zuider gedeelte van dat Eiland nooit bekend geweest is. Om deeze reden fpyt het try, dat ik riiet een naauwkeuriger kennis daar van heli kunnen neemen. Daarenboven is het waarfchynelyk , dat ons fchip het eerste was, dat daar geankerd heeft ; en het geen my in deeze gedachte verfterkt , is, dat de Inwooners , toen zy ons zagen aankoomen, in de bosfchen vlugeten.  INLEIDING. 7S te, die dat droevig nieuws my hadt aangedaan. Het Eiland St. Helena, (a) indeAtlantifche Zee tusfchen Africa en de nieuwe Waereld op elf graden Zuider breedte gele gen, behoort den Engelfchen toe ; het is omtrent zes mylen in den omtrek. Deszelfs kusten zyn hoog en beftaan uit fcherpe rotfen ; de bergen die het bedekken, vertoonen het fchoonste groen , en de Valleyen wyken, in vrugtbaarheid en goedheid van weiden, voor geen land in de waereld. Wy gingen van boord in de voornaamste Vallei, in het zuider deel des Eilands gelegen, en waar de plaats van het verblyf des Gouverneursis. Het is, om eigentlyk te fpreaken, maar een eenige ftraat, beftaande uit omtrent zeventig huizen op de Europeefche wyze gebouwd. De Zeekant is door deNatuur verfterkt , en daarenboven door een fterke battery met kanon verdedigd. De Engelfche Oostindifche Compagnie heefteen heerlyken tuin in het binnenste van de Val. lei; maar het is geenen vreemdeling geoorloofd, dieper in het Eiland te gaan. Het was hoog tyd voor ons Schip om te gaan ankeren ; Want twee derde van het fcheepsvolk was ziek en kwynde aan de fcheurbuik. Daar ftorven 'er weinig, en ik zal ten beste van 'tMenfchdoraaanmerken, dat de («) Dus genaamd, om dat het zelve op den dag van St. Helena in 1502. ontdekt Is , door Jan de Nova, een Portugeesch. Merk: .vaardigleden van jt.Helena.  \j6 HiftorifcH Proeven over Indi'ên. -de wilde porcelein, rykelyk gebruikt, het meest tot hunne fpoedige herftelling heeft toe. gebragt. De Vreemdelingen, die in dat Eiland van boord koomen, moeten zich , by gebrek van Herbergen , by de burgers in de kost befteeden; het welk hun gezelfchap bezorgt. De vrouwen zyn daar beminnelyk en tot vrolykheid geneigd. Toen ik agt dagen op 't Eiland St. Helene geweest was, en toen de eenige Fransman, die op het Eiland was, kwam daar de Onjlow aan , een fchip van de Engelfche Compagnie, van de kust van Coromandel komende, en ontfcheepte den Hr. de Lally en twee andere Franfche Officiers, die by hem hoorden. Zy waren , gelyk als ik , krygsgevangenen , die naa Engeland overgebragt wierden. De Gouverneur bewees den Franfchen Generaal alle mogelyke eer; hy ging zelf zoo verre, dat hy hem een bal gaf, waar toe de aanzienelykfte perfoonen van de gantfche Volkplanting genoodigd werden. Ons verblyf op St. Helene duurde zes weeken, en wy vertrokken metverfcheiden fchepen, om regtftreeks naa Engeland te ftevenen. Een Vloot van Franfche Oorlog, fchepen, die zich by het Eiland vanFernandez bevondt, langswelk wy heenen zeilden, zoude ons waarfchynelyk genomen hebben, indien de zelve ons gewaar geworden was. En dit was inderdaad de vuurigfte wenfch • van myn hart, en zoo een gelukkig oogenblik, als dat van myne veiiojfmg, zoudëmy een  INLEIDING. 7? -een weinig gewroken hebben van de al U vermetele gedragingen zulker menfchen, di( men onder alle Natiën vindt, en die men bj ons Gasconjers noemt. Na twee maanden vaarens kwamen wy in Duins aan, op het laatst van de maand September 1760. Wy voeren de Theems op tot Depfort toe, een Vlek , vier mylen van Londen gelegen, en daar men fchepen bouwt. Van Depfort werd ik , met vyf Franfche Soldaten , het overfchot van de tien, van welken ik gefproken heb, door eene Engelfche wacht naa Londen geleid. Men bragt ons by den Commisfaris van den Tour van Londen ; en na dat ik myn lastbrief vertoond had, werdt my vergund drie dagen op myn woord van eer in de Stad te blyven. Vier van die Soldaaten werden in de gevangenis gezonden ; en ik had het geluk van den vyfden te behouden door hem voor mynen huisbedienden te doen doorgaan. Het was een jongman van goeden huize, dien de buitenlpoorigheden der jongheid genoodzaakt hadden om naar Indiën te gaan, en die. my, geduurende onzen gancichen overtogt , zyne groote genegenheid betuigd hadt. Ik vond in de Franfche Herberg, diedi 1 > Luchtvree k v indien.  9o Hiftorifche Proeven over Indien. Waerelddeelen zyn. Twee Taargetyden verdeden daar hec Jaar, en de overgang van het eene in het andere is altoos geregeld. Omtrent van den i5den Oftober tot de eerfte dagen van April, waait de wind doorgaands ftandvasug van 't Noorden, en geduurende het overige gedeelte van het Taar blyft hy vast in 't Zuiden ftaan. De Zeeluiden noemen deeze twee tydperken Mousfons. Het eerfte brengt dikwyls onftuimig weer, ftormen en onweer aan op de Kust van Coromandel, en het is gevaarlyk voor de fchepen, als zy niet voor den ijden O&ober opgekoomen zyn. Op deeze ftormen volgen, by tusfchenpoozen, overvloedige regens O), die het aardryk vrugtbaar maaken, en gemeenlyk niet dan in January ophouden. De tweede Mousfon brengt de warmte aan, die in deeze landen op het midden van den dag uitermaaten groot is; maar 's morgens en 'savonds door eene kleine bruisfching van de Zee en den heilzaamen nachtelyken daauw gemaarigd wordt (b) .In't algemeen ziet men in Indien («) De meeste Reizigers hebben met reden aangemerkt, dat het, geduurende het regenagtig laizoen op de KUSt van Co.omandel, op die van Malabaar het fchoonfte weêr van de waereld is; en dat deeze msgslyks door onweders beroerd wordt, als de Zo mer op de Kust van Coromandel op zyn fchoonst is Dit verfchil ontftaar van de Bergen van Gate die* een keten van dertig mylen van het Zuiden naa het Noorden van 't Schiereiland maaken, en de twee Luchtftreeken eenigerwyze van een fcheiden. (20 De hitte is daar fomtyds zoo sroot, dat men verp.igt is in de openlucht te gaan fl iapen; en alhoewel de dauw tegen den morgenftond overvloedig is, heeft men 'er toch nooit ongemak van.  over de Luchtftreek van Indien. 91 Indien de zon dagelyks op - en onder gaan. Geduurende twee derden van het Jaar is de lucht daar helder, altoos ftil, en men heeft in die Luchtftreek niet te vreezen voor die aanfteekende ziekten , die men in andere Landen, dikwyls met reden , aan kwaade invloeden van de lucht, en de ongeregelde faizoens veranderingen toefchryft. NAAM-  92 NAAMLYST en korte BESCHRYVINGderPLAATSEN op de Kuit van Coromandel gelegen. Negapat cam; Stai der Hollanders. i K a- negapatan, of negapatnam, Als men de Kust van het Zuiden naa het Noorden optrekt, is de eerfte aanmeritelyke plaats, die zich opdoet, by 't uitgaan van de ftraat van Ceylon, Negapatan , of Negapatnam. Deeze Stad werdt door de Portugeefchen verfterkt, om datzy derzelver ligging van veel belang oordeelden, met betrekking tot het Eiland Ceylon en tot de Kust der Visfchery, waar van zy in bezit waren. Zy behielden Negapatnam tot in 1658. wanneer de Hollanders, hen reeds van Ceylon verjaagd hebbende, zich mees:er maakten van deeze plaats met huJpe van len Koning van Tanjaour. ^ Eenige Reizigers geeven voor, dat deeze stad haaren naam ontleent van de groote menigte Slangen, die men daar vindt; wat ny betreft, ik heb ze daar niet meer gezien, Jan in alle' andere deelen van Indien,  Naamlyst en Befchryvingder Plaatfen, enz. 93 K A R A K A L. Eene fterkte, in 't Koningryk van Tanjaour en aan eenen arm van de rivier CoJram geiegen, vier mylen ten Noorden van Ne gapatnam. De oude fterkte werdt Karcangery genaamd; maar zy is gebouwd geweest by de nieuwe, en is meest bekend onder den naam van Karakal. De Stad, die den zelfden naam draagt, is maar een kanonfchoot daar van daan ; zy is zeer oud en fchynt groot geweest te zyn. In 1738. wordt Sahagy Maha Ra jou, Neef en opvolger van Cidogy, Koning van Tanjaour, door een mtuurlyken Zoon van Cidogy, onttroond; en na Chalembrom gevlugt zynde, boodtby aan den Hr. Dumas, toen Gouverneur van Pondichery, aan, hem Karcangery en tien ■■'<" en Ca) daarrondoni, met derzelveron^eriiéórijAóden ai' te ftaan,. op voorwaarde dat dè Franfchen hem zouden helpen, om zynen mededinger te verjaagen en wederom op den troon te klimmen. De Hr. Dümas mm debzé aanbieding aan; en om zoo voordeelrg èene vestiging voor de Compagnie te tverkrygen, maakte hy een TraiSèaat met de Staatsdienaars van Sahagy , die hem eenen affftahd van Karakal en onderhoorigheden in goede orde overgaven, geteekeud in de maand July 1738. Maar toen deeze Vorst door hufpe der Franfchen wederom op den troon geraakt was, fcheen hy weinig naar- yvèrig V Groöté geb ichten, of Dorpsn en Vlekken. Karakal; hoe aan da Franfchen gekomen.  94 Hiftorifche Proeven over Indien. yverig om zyn woord te houden; en hy werdt tot dit ondankbaar gedrag aangemoedigd door de Hollanders, die niet dan met tegenzin zulke ontzaglyke nabuuren op het punt zagen, van zich byna voor de poorten van Negapatnam te vestigen. Ondertusfchen beklommen de Franfchen in de maand February 1739, het Fort Karcangery, en maakten 'er zich meester van; gelyk ook van al het land, dat hun afgeftaan was. De Koning van Tanjaour ftondt goedwillig toe, het geen hy niet langer kan weigeren , en bevestigde het eerfte Traclaat door een nieuwe Aóle van den 2often April des zelfden Jaars. De Hollanders wederhielden hem wegens de groote fommen, die zy hem gegeeven hadden op dat hy zoude volharden in zich tegen de Vestiging der Franfchen te verzetten. Karakal was, na Pondichery, de fterkfte plaats, welke de Oost-Indifche Maatfchappy op de Kust van Coromadel bezat. De Engelfchen hebben 'er zich in den laatften Oorlog meester van gemaakt, onder bevel van den Major Moufon, en de fterkten geheel en al vernield; maar de Franfchen hebben uit kragt van hetlaatfte vredesTra&aat, weder bezit gekreegen van den grond. Deeze plaats ligt op den tienden graad en vyf - en - dertig minuten, noorder breedte, en agt - en - zeventig graden lengte; de grond is zeer vrugtbaar in alle foorten van levens, middelen. TRAS-  Naamlyst en Befehryving der Plaat fen1 enz. 95 TRANQUEBAR, of TRANQUAMBAR. Deeze Stad, twee mylen van Karakal liggende, behoort den Deenen toe. Toen zy dezelve van den Koning van Tanjaour kog ten, was zy maar een klein gehucht; maar zy hebben 'er een groote en fchoone Stad van .gemaakt, verfterkt met een Kasteel, maar dat vry zwak is. Het is de eenige groote plaats, die zy in Indien hebben: hetuitzigt deezer Stad aan den Zeekant, is het fchoonfte en aangenaamfte, dat men zien kan; alle de huizen zyn wit geverfd, en van elkanderen gefcheiden door fchoone boschjes van boomen, die altoos groen blyven. De Deenfche Compagnie onderhoudt daar eene bezetting van omtrent vier honderdmannen. Men ziet 'er zelden meer dan twee fchepen op een Jaar aankoomen; ondertusfchen is de Koophandel der Deenen vry uitgeftrekt, en zy hebben federt het inneemen van Pondichery (door de Engelfchen) veel gewonnen , door de groote menigte Koopmanfchappeh , welken byzondere perfoonen hun voor een geringen prys hebben overgegeeven, om ze aan de roofzucht der Engelfche Soldaaten te ontrekken. De Regeering van Denemarken , onderhoudt, federt 1707. in deeze Volkplanting, Zendelingen, die het Euangelie aan de Afgodendienaars prediken; maar zy hebben tot nog toe het genoegen niet gehad van veele profelyten, of aankoomelingen te maaken. De Tranquebar; Mad der Deenen.;  crj • Hiftorifch Proeven oveï Indien. Divicotté, een Fert der Engelfchen. Chalembrom, een' der oudfte] fte Pago den van : Indien. < l n 1 De Deenen zyn de eenigften van alle de Eüropeërs , die eene Drukkery in Indiên opgerecht hebben; zy hebben eene overzee, ting van het Euangelie in de Malabaarfche taal uitgegeeven. DivïeoTTe. Divicotté is een Vesting, tusfchen de ri. vieren Colram en Colery gelegen; derzelver verfterkingen, voortyds door de Inlanders opgerecht, zouden geen langen tegenftand kunnen bieden, en haare fterkte beftaat alleen in het water , dat haar byna rondom omringt, en den toegang zeer bejwaarlyk maakt; zy behoort den Engelfchen toe, en is in den laatften Oorlog dikwyls |enomen en hernomen geweest. De -Franfchen hadden 'er groot belang in om 'er meester van te bly ven, en daar door eene jemakkelyke gemeenfehap met hunne Zui. ielyke bezittingen te onderhouden. CHALEMBR OM of CHILAMBARAM. Dit is eene oude en beruchte Pagode (a) ^an Indien, ten Noord Oosten van Divicotté , en twee mylen van de Zee gelegen. 3eeze Pagode, gelyk ook byna alle de anieren van Indien, is van zeer hooge muu. en omringd, van afftand tot afftagd door bol- (a) Een afgods Tempel. Ook geeft men den aam van Pagode aan een gouden munt, ter waar. e van byna een pistool.  Naamlyst en Befchryving der Plaat/en, enz. 9? bolwerken befchermd, op de Moorfche wy* ze gebouwd, en voorzien van valfche gragten. Men heeft 'er geen valbrug; de Indiaanen kennen ze zelfs niet, en indien zy zich tegenwoordig op eenige plaat fen daar van fvdienen, zoo is het alleen in navolging der Eüropeërs. Om binnen den ringmuur van de verfterkte Pagoden te koomen , moet men door twee of drie poorten gaan , van fterk, hard en dik hout, van onderen tot boven met yzer heilagen; het bovenste dee* zer porten maakt eenfoort van vierkant bol. werk, en is altoos verfterkt, als om den in* gang te befchermen. De Pagode van Cha. lembrom is buiten tegenfpraak een der oudHen, die men in Indien heeft; want de Jaarboeken van 't Land, alhoewel van vee» le eeuwen bewaard, klimmen niet op toE derzelver ftichting; ja het Ichynt zelfs dat ze beftond voor pnze Jaartelling; en het geen deeze giffing waarfchynelvk maakt is, dat men in 't binnenfte der Pagode, boven aan vcrfcheiden pylaaren van eene grove gedaante, een opfchrift vindt, welk de tyd ten deelen uitgewischt heeft. Ik heb verfcheidene Bramins gevraagd; of zy my de vertaaling daar van konden bezorgen, of ten minste zeggen,;in welke taal het zelve gegraveerd was; maar zy kwamen alle daar in overeen, dat zy , wel verre van my dit opfchrift te kunnen uitleggen, niet eens wisten, in welke taal het vervat was; alhoewel de heilige taal, waar van zy zich bedienen, cm de gedenkteekens te vereeuwigen, van onheuglyke tyden af bekend is. G Eeft  98 Hijlorifche Proeven over Indien, Een ander bewys voor de groote oudheid van die Pagode, ontleen ik uit eene aanmerking, die ik over de plaatfen gemaakt heb. Men ziet, binnen in den Tempel, een grove keten, uit één ftuk gehouwen, op een fteen, die zestig voeten lang moet geweest zyn, en welker fchakeis ten minsten vyftien duimen in den omtrek hebben; deeze is van den eenen pylaar tot den anderen gefpannen, en door een drievoudig dak beichermd, en evenwel door den tyd alleen gebroken; nu kan men oordeelen, of 'er niet verfcheiden eeuwen noodig zyn om zulk eene flyting voort te brengen. De ringmuur deezer Pagode befluit vier groote vierkante toorens ; elk van zes verdiepingen, die geduurig kleiner worden , en het bovenfte is gekroond met een onmeetelyken hoop mywerk van beesten en zinnebeeldige gedaanten. In 't midden van deeze uitgeftrekte ruimte van grond, welke een halve myl in den omtrek b< flaat; is een heerlykevyver, wiens trappen van fteen zyn; deeze vyver wordt als eene Godheid aangemerkt, en men bedient zich niet van deszelven water, dan tot Godsdienstige wasfchingen en plegtigheden. Voornaamelyk hebben de aanbidders van Lingam , zoo liet fchynt, den groottten eerbied voor die heililigê wateren ; hier van heb ik kunnen oordeelen , geduurende een verblyf van drie maanden , die ik daar vertoefd heb Deeze fterkte is omringd door de Aldée of het Dorp, dat de Indiaanen, voor'tmeefte deel Bramins, bevvoonen; en deeze na- buurfchap  Naamlyst en Befchryving der Plaat/en, enz. 9$ buurfchap der huizen maakt de Pagode van eene zwakke verdeediging : ook waren de Franfchen, die byden Jaatften oorlog in derzelver bezit waren, verpligt op de derde opeisfching ze overtegeeven. De Nabab Mahmet-Ali-Kan, verzeld van den Major Monfon, trok op den 19. Maart 1760. in de plaats, aan 't hoofd van agt duizend mannen , waar onder agt honderd Eüropeërs waren: daar het Franfche Guarniezoen flegts beftondt uit zestig Eüropeërs, en twee honderd Cipajers; en onaangezien zyn klein ge* tal, verdedigde het twaalf bolwerken twee dagen en twee nachten lang. PORTO-NOVO* Porto. Novo, dus genaamd door de Por 1 tugeefchen , die hier wel eer een grooten ftapel van koophandel hadden opgerechr. J Deeze plaats ligt aan den Zeekant, enwordtv ten Zuiden befpoeld door de rivier Van denzelfden naam; thans is zy open en zonder verfterking; men ziet daar eenige voetftappen van muuren , byna met het zand gelyk, waarmede de grond bedekt is. De Hollanders onderhouden daar een Factorie, waar op zy hunne vlag planten. De Franfchen en Deenen hadden in 1757. daar een verblyf; ook vindt men daar nog eenige Portugeefche huisgezinnen; maar die veel verbasterd zyn door de verbindtenisfen hunner voorvaderen met het volk des Lands. Men noemt deeze Portugeefchen Mififchen ; zy zyn in 't ai. G * gtf. *orfo- tVóV vo cfoot •erfcheidg ■lacien ba1wond.-  ïqo Hiftorifche Proeven over Indien. Saint David voor- naamfte fterkte des Ecgelfchen. gemeen bruinagtig , en hoewel zeer arm , door het ledig leven dat zy leiden, al zoo opgeblaazen van eerzucht, als die oudemed.e zeilen van Albukerke konden weezen, die Indien veroverd hebben. Deeze Miftifchen zyn onder hec bellier van een Roomfchen Priester, die eene Kapel bedient, welke door den Aartsbisfchop van Goa onderhouden wordt. Hunne taal is bedorven Portugeesch, welk algemeen aangenomen is van alle de Kuropeefche Natiën, die in Indien koomen. De Juffers van Pondichery fpraken zelden eene andere taal, het welke eene foort van verpligtmg maakt voor de Franfchen, die daar eerst aankoomen, om dezelve fpoedig te leeren , indien zy van de aangenaamheden der faamenleeving genot willen hebben. Porto-Novo werdt in 1740. door de Maraten aangetast ; zy gaven de plaa's aan de plundering over , en namen zonder onder fcheid alle koopmanfcbappen mede, die zy in Hollandfche, Franfche en Deenfche, pak. huizen vonden. tevenepatnam, of de sterkte saint-dav'id, De Sterkte Saint - David , aan den Zeekant, vier mylen ten zuiden van Pondichery gelegen, behoort den Engelfchen toe , die 'er omtrent honderd en twintig Jaaren meester van geweest zyn, en waar van zy den grond van een lndiaanfchen Vorst gekocht hebben.  Naamlyst en Befchryv. der Plaat/en, enz. roi hebben. Zy was de fterkste vesting, die de •Engelfchen in Indien hadden, eerde Hr. de Lally dezelve liet vernielen. Zy is hun by het laatste vrede Tractaat weder afgeftaan; Een kanonfchoot ver van 't Fort Saint. Üa. vid ligt de ftad Gondelour, behoorende aan de Indiaanfche Kooplieden, die daar hun verblyf houden. Zyis van muuren omringd, en onder de befcherming vaneen hand vol voik- De Hollanders onderhouden daar een verblyf plaats; een rivier van 't Weste • naar 't Oosten loopende fcheidt de twee plaatfen van eikanderen, ARIANCOUPAN. Een kleine fterkte der Franfchen, aan den oever eener riviere van denzelfden naam ge legen , en een kleine halve myl van de Zee, ten zuid-westen van Pondichery, waar voor het een borstweering was. De Engelfchen ;bebben daar hun verblyf, even als te Vilenour , een Pagode, die anderhalve myl van Pondichery af is: waar door onze Volkplan. ting binnen zeer naauwe grenzen bepaald, en als onder een foort van opzigt gefteld is, dac haar in bedwang houdt en van gevaarlykegevolgen zou kunnen zyn. PONDICHERY. Deeze Stad , thans zoo vermaard in de Historie van Indien, door haare ongelukken' G 3 en; Arianccupan klein Fort der Franfcheu. PondicheV Hoofdtad Franchen.  ioa Hiftorifche Proeven over Indi'ên. en haaren ouden luister, isdeHoofdftad van alle Franfche vestigingen in dat gedeelte van de waereld; de plaats van het verblyf des Algemeenen Gonverneurs , van den ooperften Raad, en de eenige, waar de Maatfchappy roupie's en Pagoden , eene munt van 't Land, met den ftempel vandengrootenMogoKV), doetflaan. Deeze ftad werdt in i<523- door de Hollanders aangetast en ingenomen, toen de Franfchen naauwlyks begonnen hadden, zich daar te vestigen; zy werdt in 't begin van 1699. ingevolge van 't vrede Tractaat van Ryswyk wedergegeeven. De Hollanders hadden den ringmuur reeds voltooid, en de ftad gedekt met zeven bolwerken, Het is aan niemand onbekend, hoe zeer Pondichery gebloeid heeft onder het Beftier van den Hr. Dupleix. Het Paleis van deezen, Gouverneur, op het kasteel gebouwd , in het midden van de ftad en vlak voor de Zee gelegen, overtrof door zyne heerlykheid en ligging de fchoonfte hedendaagfche gebouwen, Een Battery van honderd Hukken kanon verdeedigde de Stad aan den Zeekant, en de overige fortificatiën kwamen met deeze fterkte overeen. Deftraten waren wyd, groot, fchoon en zoo regt als een lyn. In het wester deel der ftad zag men (a) De Hr. Dumas, Gouverneur der Franfche Vestigingen in Indien, verkreeg deeze gunst in 1736. door opene Brieven van Mahmout Scha, toen Keizer van Mogol De Engelfchen hebben naderhand dezelfde gunst verkreegen.  Naamlysten Befchryv derPlaatfen, enz. 103 men het kwartier der Indiaanen, welker huizen van gebakken Heen gebouwd, een aangenaam gezigt maakten door middel van een fchoone allee van boomen , die deeze wooningen befchaduwden. De huizen der Eüropeërs van gehouwen fteen gebouwd, waren maar van een of twee verdiepingen, met terrasfen op deltaliaanfche wyze verfierd. Men zag 'er daarenboven twee heerlyke Kerken, de eene bediend wordende door de Kapucynen der Provintie Tourraine, en genietende den tytel en de voorrechten van een Parocchie; de andere door de Jefuiten , belast zynde met het onderwys der Aaokoomelingen , (Profelyten.) Men bewonderde boven al een zeer groot Gasthuis, dat rykelykonderhouden werdt, een Bazard , of openbaare Markt, overvloeijende van alle foorten van eetwaaren , en ruime gemakkelyke barakken voor de Troupen. In 1748. verdeedigde de Hr. Dupleix, die nooit arméën gecommandeerd hadt, en meer ftaats-dankrygsmanwas, Pondichery, tegen een Leger van vyf duizend Engelfchen, en twintig duizend Mooren , of Indiaanen , hunne Bondgenooten , en tegen een ontzachelyke Vloot van vyf en twintig fchepen, gecommandeerd door een der grootfte Admiraals van Engeland, f»; en in i7ói.zagde Hr. de Lally, geblocqueerd in dezelfde ftad door vier duizend Engelfchen, onder de orders van den Colonel Coote, en door de Trou* (a) Bofcawm. G4  !1 J04 Hijiorifche Proeven over Indien. Troupen van den Nabab Mahinet AH-Kan, zich genoodzaakt om te Kapituleeren, zonder een eenige van die flerke pogingen beproefd te hebben 0, tot welken de moed en de wanhope de menfchen aanfpoort, op het zien der ketenen , die hun bereid worden. Het was op den 16. January , dat de Engelfchen bezit van de ftad en de fterkte namen. Hier zou het mocijelyk zyn , de verbaasdheid der Inwooeers te vcrtoonen , toen zy den Vyand niet alleen de fterkten, maar zelfs de Kerken en huizen zagen ververwoesten, en boven al dat fchoone Paleis des Gouverneurs', waar van de pylaars naa Madras vervoerd werden. Deeze ftad is door 't laatfte Tractaat wedergegceven, maar veel enger bepaald in ha. re grenzen, welke zich thans niet verder uit- (V) Het Guarnizoen beftocdt uit omtrent vyftien honderd mannen. De langdumigheid der befiuitmg deed de levensmiddelen zoo zeer verminderen dat de Soldaaten zich op 't eind genoodzaakt vonden om de verachteiykfts dieren, eh de harten van kokosboomen te eeten. Zy waren, on zoo te fpreeken geen menfchen meer, maarfchimmen, welker zwakke armen ztch onttrokken van den dienst e') moed. Welk een verfchil van omwending , als men dit harde uiterfte voorgekoomen was , door een van die behendigheden , waar van de eer der Franfchen 300 menigmaal voordeel getrokken heeft! Wat hope fconde hun overblyven , in 't verdedigen van de niuuren , daar de honger meer verwoesting aanrechtte, dan de kogels der vyanden? Men moest dan veel eer op de Batteryen der Engelfchen zelfs een roemwaardigen dood , of de overwinning gezocht hebben. -. "¥  Naamlyst en Befchryving der Plaatfen, enz. i< uitftrekken , dan tot Oulgaret, een klei Herberg (a), een halve rnyl Westwaarts v de Stad. Toen de Heer Law, tegenwoc dig Gouverneur der Franfche Vestigingen Indien, weder bezit kreeg van Pondicher; vor.dt hy niet dan op elkander gehoop' fteenen, . en in de gantfche uitgêftrekthe van de Stad het gras een mans lengte hoe gegroeid. Het fchrikkelyk gezigt deez< puinhoopen, die federt vier Jaaren een fchui plaats geweest ,waren voor het kruipend 01 gedierte, perfte den Franfchen, die met de Hr. Law ontfeheept werden, de traanen u de oogen. Het. gerucht van zyne aankom: deedt de oude Bewooners," die in verfcheid vreemde Volkplantingen kwynden, met drii wederkeeren. Sedert heeft men de meest huizen weder opgebouwd; maar de verftei kingen zyn altoos byna in denzelfden ftaa gebleeven; en men zal de Stad niet dan me den tyd, na eenen langen vrede, en me veele kosten , toe haare voorige kragt ei eerften luister konnen herftellen. Pondichery ligt op twaalf graden 56. mi nuten Noorderbreedte. ALAMPARvé. Dit is een kleine Sterkte zeven mylen ten Noorden van Pondichery; zy behoorde wel eer Co) Een openbaar gebouw, waarin de Reizigers den nacht doorbrengen, en een fchuilplaats vinden Voor de oumaatige hitte van den dag. G 5 >5 ie in r- in :e b d - I • • :r 'i:"J U i- n t x e 't t t t Alamparvé kleine kerkte.  106 Hiftorifche Proeven over Indien. eer den Franfchen toe; haar naam is in de Landtaal Jorobandel; zy diende Pondichery aan *t Noorden tot eene Borstweering. s a d r a s. Sidras, plaats der. Hollanders. j St. Thomas een j grootDorp, Deeze plaats behoort den Hollanderen toe: zy beeft den Franfchen en Engelfchen , geiuurende den laaiften Oorlog, beurtelings :ot een wykplaats gediend. Sadras heeft tan de Compagnie van Oostende toebehoord, velke de Hollanders in 1728. door naaryver rernietigd hebben. saint thomas, of meliapoür. Een kleine myl van Madras gelegen is thans liet meer dan een groot Dorp of Vlek, dat an alle kanten open is, bewoond door de ndiaanen en eenige arme Portugeefche famiien, die veel van hunnen oorfprong vervalen zyn. Saint Thomas heefc wel eer den 'ortugeefchen toebehoord, die aan 't zelve ieezen naam gegeeven hebben ter gedachenisfe van den Apostel Thomas, die, naar men verzekert, in die landftreeken hetEuangelie verkondigd, en daar het martelaarfchap vercreegen heeft. Het was een der eerfte en ïaaifte Steden, die de Portugeefchen in Inliën gehad hebben, zy is dikwyls van meeser en geluk veranderd. De Koning van jolcondo heeft haar doen ontmantelen; aan len Zeekant ziet men nog eenige overblyf. èlen van verfterkingen, en een groot bolverk, dat de Engelfchen hadden doen her- ftellen 9  Naamlyst en Befchryving der Plaetfen>enz. 107 ftellen, en daar zy hun Vaandel planteden Een kleine myl ten Noordwesten van St Thomas is een Berg, Grandmont genaamd, en op denzei ven is een Kapel gebouwd, die door een Portugeefchen Monnik bediend wordt: en daar zouden , naar men voorgeeft , ook de asfchen van den Apostel Mar« telaar begraven zyn. Aan den voet van den Berg ziet men veele fchoone Landhuizen en heerlyke tuinen, die aan verfcheidenen byzondere perfoonen van Madras toebehooren. MADRAS. Madras is de Hoofdftad derEngellche Vestigingen in Indien, en de verblyfplaats van den Algemenen Gouverneur, en van den j Raad. Deeze Stad is verdeeld in een Witte, en in eene Zwarte Stad; de witte of blanke, wordt dus genaamd, om dat ze alleen door Eüropeërs bewoond word; zy is zeer wel verfterkt, en van een fchoone glacis omringd. Men kent ze ook nog onder den naam van 't Fort Saint • George. Haare grenzen zyn aan 't Noorden de zwarte Stad, aan 't Oosten de Zee, en aan 't Westen een kleine rivier, die een hal ven cirkel befchryft, en de Stad aan 't Zuiden bepaalt. Madras werdt in de maand Septemb. 1746". belegerd, door den Hr. de la Bourdonnois, die met een magtige Vloot in Indiën gekoomen was j de plaats kapituleerde ten einde van agt dagen , en werdt wel haast vrygekogc voor een Madras Hoofdftad Ier Engels' enen.  IieltMooa pis; ; ■ ± Paliacat< Stad der Hollandazen. 108 Hijlorifche Proeven over Indien. ■ een grobt rantzóen. De Hr. de Lally belegerde dezelve ook in 1760. en brak de belegering met verhaasting op met verlies van een derde zyner Armée, een maand na dat de loopgraven geopend waren. Na deeze ' onderneeming hebben de Engelfchen niets verzuimd, om de verfterkingendeezerplaats 1 te vermeerderen, en hebben zelfs veele ge- ■ bouwen, die aan den voet der glacis Honden, laaten afbreeken, om de naderingen des te moeijelyker te maaken. Twee-honderd, en vyftig roeden van het Fort Saint - George, ligt de zwarte Stad. Deeze naam is haar gegeeven om de kleur der Inwooners te beteekenen , als zynde meestendeels Indiaanen, Armeniërs en Portugeefche Mistifcben , byna alle aan den Koophandel oyergegeeven; het is, om eigentlyk te fpreeken , een groot Dorp of Vlek, van alle zyden open, en waar van de oude fterkten gediend hebben tot bouwItoffen, om 'er veele fchoone huizen van te bouwen. In 't midden van de Stad ziet men eene groote Pagode , aan Vichtnou toegewyd. P A L I A C A T E. . Paliacate is zeven en een halve myl ten Noorden van Madras. Deeze plaats behoort den Hollanderen toe , federt 1606. Het Kasteel, door een heerlyke vlakte van de Stad afgefcheiden, heet het Gelderfche Fort. Omtrent Paliacate vervaardigt men dat fchoone doek van kattöen, welk'er dén naam van draagt. m a-  Naamlyst en Befclryving der Plaatfen, enz. 109 MASULIPATAN. Mafulipatan is de laatfle plaats van gewigt op de Kust van Coromandel; zy is zeer koopryk en fterk bevolkt; boven al maakt men het meeste werk van derzelver lywaten. Decde Stad heeft wel eer aan hetMogolfche Keizerryk behoord, waar van het de voornaamfte Zeeplaats was op deeze Kust, De Franfchen zyn 'er lang meester van geweest; maar de Engelfchen hebben ze in den laatften Oorlog bemagtigd. Wy hebben 'er ondertusfchen nog een komptoir voor de zaaken van den Koophandel: ook hebben de Hollanders daar een verblyfplaats. Dit land vloeit over van alle foorten van levensmiddelen; en 't is zoo vrugtbaar, dat men 'er tweemaal 's Jaars de ryst inoogst. De hitte is in deeze Herken onmaagtig en onverdraag3yk, vooral in de maand van May. Mafulipatan ligt op zestien graden en dertig minuten Noorderbreedte, en negen-en-negentig graden lengte. HIS- Mafulipatan Stad Jcr Engel-; 'chen.  IIO HISTORIESCHE PROEVEN OVER DEN GODSDIENST DER INDIAANEN. Védam of H. Schrift der Indi- ■ nanet). j i i ] l i « i I i i 1 1 1 1 Voornaamfle oorzaak van de Afgodery der Indiaanen. Het is buiten tvvyfel dat het volk van Indien Afgodendienaars zyn. Onder:usfchen erkennen de meest verlichten onder ïen een Opperwezen, waar aan zy de verchillende naamen toefchryven, welken de r/êdam , of de oude Godgeleerdheid der irachmannen, daar aan toeeigent. Deeze Yédam (a) bevat vier geheimzinnige boeken» gefa) De vier Vèdams zyn, Efourvedam, Roucouve' am, Samavedam, Andarnaveiam. Deeze laaide banlelt, naar uien zegt, over de toverkunst; voorts eeven de Bramins voor, dat zy alle vier ongefchaien zyn, en even eeuwig als God. Deeze Vèdams yn kostelyk bewaard in de fchoole der Banares, en n de Pagode van Cangivarom ; en wat of eenige teizigers ook mogen zeggen , welken men billyk 'erwyten mag, dat zy fabelagtige dingen gefebreeven «hben ; zoo is het toch tegen de waarheid, dat een Europeaan ooit den Védam gezien heeft.  ever den Godsdienst der Indiaanen. nr gefchreeven in de taal Samafcroutam, welker gebruik al federt eenige eeuwen verloren is, en welke de Ge'eerden zelfs heden maar zeer onvolmaakt uitleggen. Ook maaken de Bramins, die de Priesters der Indiaanen zyn , en die voorgeeven van de oude Brachmannen af te Hammen, van welken zy in allen opzigte zeer veel ontaart zyn, het volk wys, dat het hun uitdrukkelyk van den Hemel verbodenis, den Védam aan iemand, wie't ookzy, mede tedeelen. Ditvoorgewendde verbod der Godheid is de dekmantel, waar mede zy hunne onkunde bedekken, en een veilig middel, om het gemeene Volk in die buitenfpuorige bygelovigheid te onderhouden; waar in zy hen zonder ophouden ftyven, zoo wel door den geest van heerzuchtigheid, als om zich van die godvruchtige fchattingen te verzekeren, waar doorzyzoo veele rykdommen byeen gezaameld hebben. Zie daar de bron van oienongerymden Godsdienst, die de Indiaanen bewyzen aan dat buitenfpoorig getal van Godheden , voor welken de onweetendheid en bygelovigheid altoos altaaren heeft opgen cht. Maar om hunne verlchillende Leerftelfels van den Godsdienst te ontdekken, zoo laat ons beginnen mer het begrip, dat zy zich van de fchepping der Waereld gemaakt hebben. HUNNE  112 Hiftorifche Proeven over Indien. Begrippen van de Schepping i (] ( 1 1 I j < 1 ( z HUNNE BEGRIPPEN VAN DE SCHEPPING DER WAERELD. Men leest in hunne heilige Boeken, die laater zyn , dan de Védam, dat de opperfte God, zich willende vermaaken, eerst uit niet vyf elementen fchiep , uic welken hy vervolgens een wezen of God maakte, welken hy Paraprouman, dat is levendige Geest noemde; uit die zelfde ltoffe maakte hy ook eene Godesfe,welke hyIxchafalty noemde,dat is zoo veelalsGodinne uitliefde voortgebragt. Uit deeze vereeniging wierdt de God Virat. bourouchen, dat is een wezen van oneindige grootheid geboren, en de Godin Parachatty, ivelke de moeder was van Brama, dat is de schepper; vari Vichtnou, dat is de Onderhouder; en van Routrem, dat is de Verder/er. Onmiddelyk na hunne geboorte gaf Paraprouman aan Brama de magt om te fchepjen; aan Vichtnou, de magt van te onderiouden;en aanRoutremdie van te verderven. Üehalven deeze voornaame Godheden verzekeren de Indiaanen , dat 'er nog drie - enlertig milllioenen Ondergoden zyn , die Oevendren, het hoofd derzelven, voorhunien Koning erkennen ; en zy voegen 'er jy, dat zy niet waardig zyn om eerdienst te >ewyzen aan den opperften God, noch aan "araprouman, en aan Virat Peunuchen: iaarom vergenoegen zy zich met Brama, 7ichtnou, Routren, en eenige andere Ondergodheden , als Dienaars der eerllen , te anbidden (a). Laat . 00 Deeze geftachtlyst, gelyk verfcheide andeie  Over den.Godsdknst der Indiaanen 11 § . _ Laat ons nu tot de zaak zelve koomen, en zien wat de fabelkunde van 't Land ons leert óver deeze drie Goden, en welke belaglykè overleveringen de Bramins tot het Volk overgebragt hebben, waarom ook alle die fabelen zoo veele Geloofs- Artkelen zyn. bruma of Brama. De Bramins ontleenen hjnnen naam vari Brama; deeze Caste of Stam gaat voor de öudtte en edelfte, diejin Indien is. De adeldom' der Bramins neemt zynen öorfpron? uit de' hooge verbeelding, die zy van zich zeiven hebben; en zy zyn fomtyds zo vervoerd door hoogmoed, dat zy zich zeiven willen vergoden. Dienvolgens geeven zo uit,dat zyzelven de God Brumazyn; uit wiens fchouderen de Raja's, dat is de Caste der Konineen uitgegaan zyn; uit de dyen werden de Choutreé geboren, en uit de vöeten kwamen de laage Casten voort, die de verfchillende rangen van 't Volk in Indiën uitmaaken (». Het Artikelen qver den Godsdienst der Indianen , neb ik getrokken u.teen Handfchrift in 1767 van PondicheS rnedegebragt, én't welk bezorgd was doorj dèn SJ Porcher ; Oud Gouverneur van Karakal. Aan de eenezyde heeft men den ïext van 't Indiaansch en aan de andere de gedaanten van alle de IS den, gefchilderd door een Inlander, n aarde oSfprongelyken, die in de Pagoden zyn " deeld D%}ntTnn Zy" ',n vetfcheid™ ^mmen vérwie't'oSr ™ Ca$ C A°emt: hec is aa» ni'emand, wie tookzy, geoorloofd, van de eene Cast in de Brama een der >pper« G$ len.  IÏ4 Hijlorifche Proeven over Indien Het is een algemeen aangenomen gevoelen onder bet Heidendom , dat Brama voor 't hoofd van elk menschalles gefchreeven heeft, wat hem in dit leven zal overkoomen ; en zoo haast als hy 't eens gefchreeven heeft, kan hy, noch zyne Broeders, iets daar in veranderen. Hy beproefde de onfeilbaarheid van dit heerlyk voorrecht aan zich zeiven ; want zyne dogter hebbende willen trouwen, en vreezende, dat deeze daad hem tot fchaa. de mogt weezen, veranderde hyzicb zeiven in een hert, en zyne dogter in eene hinde ; toen denkende, dat hy zich aan alle de drift zyner liefde mogt overgeeven , begaf hy zich met haar in een digtbosch; maar Vischtnou, Routren, en de andere drieën dertig millioenen Goden kennis daar van hebbende, en oordeelende, dat deeze list tot verachting van hun allen mogt firekken, beflooten eene voorbeeldige ftraf daar op te (lellen; men komt overeen , om Brama het hoofd af te flaan , en de uitvoering wordt Routren opgelegd ; deeze hadt daar geen wapen toe noodig; want zyn nagel (a) was hem genoeg, om het hoofd in andere over te gaan, zelfs niet door het huwelyk. Een Soldaat b, v. mag geen handwerker wor. den , noch deeze een boer; en dus met de anderen. (a) Hierom laaten de Grooten in Indien hunne nagels tot eene buitenfpoorige lengte groeijen; en "t is by hen een kenmerk van waardigheid en een bewys, dat zy hunne handen niet noodig hebben om van te leeven; zy fchilderen deeze nagels met verfcheidene kleuren, maar 't meest met rood. Het is dan niet te verwonderen , dat de Indiaanen deeze» fchoonheid aan hunne Goden toeeigenen,.  Over den Godsdienst der Indiaanen. 115 in den eersten fiag te doen rollen. Dus ver* loor de ongelukkige Brama in eens zyne eer, zyn hoofd, en zyne magt. (a). Ondertusfchen gelooven de Indiaanen, dat hem nog vier hoofden overgebleven zyn. De Bramins zeggen, dat hunne wooningen die zy Agraras noemen, de Tempels zyn , waarin deeze God moet aangebeden worden j en dat alle de andere Casten hun een deel van hunne goederen moeten geeven, om de gelukzaligheid , die zy begeeren, te verkrygen. Brama is met een zeer lelyke vrouw getrouwd , genaamd Sarasvaddy. Deeze God draagt haar gemeenelyk op zyne tong, op dat zyne godfpraaken te naauwkeuriger zouden zyn. Anders zegt men, dat Brama des menfchen vermogen om voort te teelen, en niets anders is. Zie daar het juiste, dat de Geleerden van het Land en hunne oude Boeken ons op rekening van Brama leeren. Op een zekere plaats van hunne Historie leest men, dat deeze God veel vermaak had6 in het hooren fpeelenopeen foort van Luit, door een muzikant Paria ; een man van de allerlaagste van alle Casten; de Bramins op Brama geftöord, om dat hy een fchandelyk menfch in zyne Tempels liet koomen, zoo beloofde hy hun, hem den ingang te zullen ver. (a) De Indiaanen rechten geenen Tempel op voor Brama, om dat hy door Routren vervloekt is, gelyk wy ftraks zullen zien,- maar zy befchouwen de Bramins als zyne levendige Tempels; en zy noemen hen Soüvamy, dat is te zeggen, Heer. Seigneur. H 2 ver-  iifj Hiftorifche Proeven over Intlïèn. verbieden: ondertusfchen ging hy voort met den Paria te ontvangen; maar op het punt zynde van met hem betrapt te zullen worden, zwelgde deeze God zynen fpeelmeester door; doch zyne voeten niet mede kunnendoorgaan , bleeven aan den hoek van zyn mond zitten, en daarom wordt hy in veele Pagoden met deeze foort van knevels afgefchilderd en aangebeden. Zie hier nevens de gedaante van Brama, gegraveerd naar het oorfpronglyke, dat door een Bramin gefchilderd was. Deeze God is verbeeld met zyne vyf hoofden en zyne vier armen , houdende': zyne vrouw Sarasvaddy op zyne kniën. Deeze gedaante is alleen genoeg om een denkbeeld te geeven van alle de anderen , welken de Indiaanen aan de overige hunner Goden geeven; alleen met dat onderfcheid, dat zy eenige hoofden of eenige armen meer of minder hebben. • VISTNOU, Of VICHENOÜ. Vistnou Vistnou wordt erkend voor den tweeden opper Go zoon van Parachatty; dit belet zyne Aanbid-. den. ders niet te zeggen, dat hy het eerste wezen, of de eerste oorzaak is. Men geeft hem Latchimy tot een vrouw, welke is een os , een paerd , koorn , zilver, of al wat men kan begeeren. Vistnou draagt haar altoos onder zyne armen, uit vreeze, dat ze hem mogt ontfnappen. Deeze God, zegt men, is negen maal vleesch geworden. De  Over den Godsdienst der Indiaanen. 117 DE NEGEN V L E E S C H W O R D I NGEN VAN VISTNOU. De eerste vleesch wording van Vistnou Eerste was in een visch, om der arke in den zont vIeesch. vloed tot een roer te dienen. Nara ■ Ava■J^^J. daram is de naam , dien de Indiaanen aannoL ' deezen God, dus veranderd, geeven. Het fchynt vast te gaan, dat alle Natiën het tydperk van eenen zontvloed onthouden hebben. De Bramins zeggen, dat Vistnou eene tweede reis geteeld is op de wateren , die de oppervlakte der Aarde bedekten, in een blad van een boom, genaamd Arrechel, waar van alle de Heidenen zich bedienen in de plegtigheden hunner huwelyken.. Deeze God, dus herbooren, neemt den naam aan van Parapatera- Sahy. De tweede vleeschwording was in een Tweede" fchildpad, om de waereld te onderlTeunen ,vleeschwelke op het punt was van te zinken: Cflr-wordinS« matvadaram is de naam , aart deeze tweede gedaanteverandering toegevvyd. De derde was in een Varken, en ziehier de zaak, zoo als ze in de heilige Boeken verhaald wordt. Daar ontftondt een groote twist onder de Goden over den voorrang ; de God Routten ftelde, om dit verfchil te eindigen, aan Brama en Vistnou voor, om zich te verbergen, endathy, die zyn hoofd en voeten vondc , voor den eerften en grootften der Goden zoude erkend worden. Dit middel door alle de vergaderden aange. H 3 no*  H3 Hiftorifche Proeven over Indien. nomen zynde, veranderde Brama zich in de gedaante van een vogel, om in de gewesten der lucht het hoofd van Routren te gaan zoeken. Na veele onderzoekingen, als hy reeds wanhoopte het te vinden , vertoonde zich aan hem een bloem, genaamd Cardeira, en zeide hem, al groetende , dat zy van het hoofd van Routren kwam. Brama, om zyne blydfchap volkomen te maaken, deedt zich door haar de plaats wyzen, daar't zelve was; maar Routren werdt zoo vertoornd, dat deeze een geheim ontdekt hadt, hetwelk hy dacht ondoorzoekelyk te zyn, dat hy deeze babbelagtige bloem in zyne gramfchap vervloekte , en haar voor altoos verboodt in zyne tegenwoordigheid te koomen: ook brengen de Andïs dezelve nooit in hunne Pagoden, die aan Routren toegewyd zyn* De gramfchap van deezen God was daar mede niet getrild; want in plaats van zyn woord te houden, en Brama voor den grootften der Goden te erkennen , vloekte hy hem ook, en voorzeide hem , dat hy nooit zou aangebeden worden , en dat hy noch Tempels, noch aanhang hebben zoude. Ziedaar den ftaat, waartoe Brama gebragt was; om dat hy het hoofd van Routren gevonden hadt. Vistnou, van zyn' kant, om deszelfs voeten te vinden , nam de gedaante van een varken aan, en wroette met zyn fnuit de Aarde om tot aan haare ingewanden; maar te vergeefs; en deeze pogingen, hoe zeer vermenigvuldigd , liepen nergens anders op uit, dan om de gedaante, die hy aangenomen hadt, eerwaardig te maaken* De  Over den Godsdienst der Indiaanen. nc; De vierde vleesch wording van Vistnou was in een mensch en in een leeuw te gelyk , om zoo veel te gemakkelyker eenen Reus te kunnen dooden, wiens buitenfpoorige trots, heid de mogendheid der Goden aantastede; en byzonderlyk , die van Vistnou zei ven. Deeze Reus was Oppervorst van een grootenftaat, en werd genoemd Iremia-Rosq. De naam , aan deeze vreemde vleeschwording toegeëigend, is Naraxingi • Avadaram, De vyfde was in een Bramin,genaamd Anam, Zie hier de getrouwe overzetting van deeze historie, zoo als de Indiaanen die vernaaien ; hoe ongerymd dezelve ook is, heb ik ze toch niet willen voorbygaan , op dat de Leezer konne oordeelen en een recht denkbeeld krygen van de zwakheid deslndiaanfchen gemeenen Volks, welk een volkomen geloof aan zodanigebuitenfpoorigheden geeft, en waar over de Bramins buiten twyfel zeer geftoord zouden zyn, indien het zuiks weigerde te doen. De groote Belifacrayarti hadt van de waereld maar eene Alleenheerfching gemaakt, over welke hy regeerde. De God Vistnou, jaloers over deeze algemeene magt, ondernam deezen Koning, dien hy door kragt niet hadt kunnen overwinnen, door kunst t'onder te brengen: tot dat einde nam hy de gedaante aan van een Bramin, die zeer klein van perfoon was, anderen zeggen van een zeer ouden Bramin; en begaf zich vervolgens naa het paleis van Belifacrayarti , en verzoekt hem zo veel gronds als hy, in drie reizen met zyn voet kon beflaan, ora zich daar een H 4 ku is Vierde vleesch- wording. Vyfde vleesrh tfordicg.  ï2o Hiftorifvhe Proeven over Indien. huis op te bouwen. Dit vgrzoek werdt gedaan in tegenwoordigheid van den gantfchen Raad des Konings, waar in de Morgenfter een aanzienelyken rang bekleedde. Deeze Ster het verzoek van den Bramin gehoord hebbende, oordeelde dat het zelve eenig kwaad oogmerk hadt, en nam voor, den Mo. narch te beletten, zich ergens toe te verpligten. Nu is het een gebruik van 't land, om een gefchenk te verzekeren, dat men water giete op de rechter hand van den begiftigden. - Om dan te beletten, dat de Koning de belofte noch deplegtigheid deedt, ging de Morgenfter, zyneRaadgeeffter, hem door toverkunst in de keel zitten, en floot ze hem toe; maar dat middel gelukte niet: want zoo haast als de Koning zyne keel verftopt voelde, naam hy een yzer, waarmede hy de Morgenfter naa beneden in zyne maagd ftootte; waar na hy tot den Bramin zeide, dat zyn verzoek hem was toegeftaan, en ftortte hem terzelfder tyd water op zyne rechter hand. De gifte dus verzegeld zynde, vergrootte de Bramin zynen voet zodanig, dat het gantfche land niet groot genoeg was om hem te draagen ; toen fprak hy dus tot den Koning: „ Gy hebt my drie voe„■ lands beloofd, en zie daar den eenen maar „ naauwlyks onderfteund , waar zal ik nu den anderen zetten? " Dit wonder den Koning hebbende doen begrypen , dat deeze Bramin de God Vistnou was, wierp hy zich yoor hem neder , en hem aangebeden hebbende , zeide hy tot hem ; dat hy den anderen voet cp zyn h$ofd kon zet- ten.  Over den Godsdienst der Indiaanen. 12! ten , en dat hy hem dat gaf. Deeze God nam die aanbieding aan, fneedt hem aanftonds het hoofd af, enfmeedthetin deHeJ. Deeze ongelukkige Koning vraagde aan Vistnou, hoelang zyne ftraf zoude duuren ; maar de onverbiddelyke God antwoordde, dat dezelve eeuwig zoude duuren , dat hy flegts eens in 't Jaar weder op de Aarde zoude koomen in de maand November , en dat men hem dan geduurende dien tyd een zeer pleg. tig feest zoude vieren; en dit doet men inderdaad in de gantfche uitgeftrektheid van 't Land. De zesde, zevende en agtste vleesch wordingen van den Godt Vistnou zyn geweest in de gedaante van een mensch; eninalledeeze drie nam hy den naam van Ramen aan. De beweegreden tot de eerste van deeze drie was, om eenen Ham van menfchen, Rafas genaamd, die zich zeiven ten uiterste magtig gemaakt, en de tyranny zoo ver gedreei ven hadden , dat niemand meer veilig in de waereld konde leeven, uit te roeijen; maar voor al om de Boetelingen, die geene fchuilplaats vonden om hunne boetvaerdigheid te beffenen, te verlosfen. Vistnou werdt dan' Mensch; en geduurende een- en twintig gedachten , die hy leefde, roeide hy alle de Raja's uit, baadde zich in hun bloed , en met hun hieldt de tyranny op. De beweegreden der twee andere vleeschwordingen van deezen God in Ramen of mensch, was de bloeddorstigheid, om het bloed der Reuzen, de wreedste vyanden der Goden, te vergieten. H 5 De Zesde, zevende ea agtfte yleeschyording»  122 Hiftorifche Proeven over Indien. Negend* vleeschwordingvan Vistnou, , De negende vleeschwordieg van Vistnou was ook in een mensch, genaamd Crisnen , het welk zwarte beteekent. Ik zal de gefchiedenis deezer laatste vleeschwording in 't brede verhaalen , zoo als dezelve uit de gemeene taal de Indiaanen overgezet is. Daar was, in de gantfche ondermaanfche waereld, maar een eenig Koning , Caprasfen genaamd, die een onverzoenbaar vyand van de deugd was; hy hadt eene Zuster, die Exoudi heette, welke hy uittrouwde aan Vagiftiven , Oppervorst van een grooten ltaat. Toen dit huwelyk voltrokken was, zeiden die geenen , welken de geweetens beftieren, de Gourou's (a) tot Capresfen, dat het agtfte kind zyner Zuster hem zou dooden. Deeze voorzegging blies hem zulk een geweldigen haat tegen zyne Zusters kinderen in, dathy hen deedt wurgen , zoo haast als zy gebooren waren. Den tyd nu, in welken de God Vistnou moest vleesch worden , gekoomen zynde, wilde hy het agtfte kind van Exou. di weezen, en werdt uit haar gebooren onder den naam van Crisnen. Capresfen was nu nog veel omzigtiger om deezen te doen omkoomen, dan hy omtrent de anderen geweest was. De Moeder , die reeds zeven hadt zien wurgen, verdubbelde van haare zy de haare zorgen, om deezen aan de wreedheid haares broeders te ontrekken: want zoo haast (a) Gourou's zyn de Leeraars, of geestelylre Vaders der Indiaanen, en voornaamelyk der Aanbidders van Lingam.  Over den Godsdienst der Indiaanen. 12^ haast zy van hem bevallen was, betrouwde zy dit laatfte kind aan haaren Man, op dat V hem door de vlugt zoude redden ; het welk zeer moeijelyk te doen was , om dat Capresfen fchildwagten aan alle de poorten van de ftad gefteld hadt. Onaangezien alle zyne voorzorgen, vondt Vagistiven middel om 'er uit te koomen met zyn zoon Crisnen, zonder ontdekt te worden; hy bereikte een gehucht, en betrouwde zyn dierbaar pand aan de vrouw van een Herder toe, haar belastende ,|hem met de grootfte geheimhouding op te voeden ; maar ondanks alle zyne voorzorgen was Caprisfen onderricht van de plaats, waar zyn neef Crisnen was opgevoed, en het dooden van denzelven ging hem zoo zeer ter harten, dat hy 't niemand dan zich zeiven wilde toevertrouwen. Aanftonds begaf hy zich naa het gehucht, tradtals een verwoed, de in het huis , en meenende den kleinen Crisnen gevonden te hebben , nam hy hem by de beenen, en floeg hem met felle flagen met zyn hoofd tegen een fteen; maar in plaats van Crisnen , hadt hy een dogtertje genomen, welk de kleine God Crisnen, door toverkragt in zyne plaats gefteld hadt, en dit dogtertje hadt geen kwaad van alle zyne moorderyen bekoomen ; in tegendeel verfcheen zy een oogenblik daar na in de lucht onder de gedaante van eene Godin, overlaadde Capresfen met fcheid woorden, en zeide hem, dat die geene, welke hemjden dood aandoen zoude, in een veilige plaats was. Ca. presfen, barstende van fpyt, dat zyn neefje hem ontfnapt was, liet zyn voorneemen niet  124. Hijlofifche Proeven over Indien. niet vaaren ; maar deedt eene Ordonnantie afkondigen in alle zyne ftaaten, dat men den zoon van Vagistiven moest dooden overal, waar men hem vondt, of dat men 'er hem kennis van geeven moest: maar ook deeze order geen beter uitwerking hebbende, zondt hy de Reuzen , om het gantfche land te doorloopen. Deezen het fpoor van Crisnen niet hebbende kunnen ontdekken , nam de Koning toevlugt tot de onderaardfehe Geesten ; maar de kleine vleescbgevvorden God befpotte alle zyne kunstenaryen, en maakte alle de flxikken, diemenhemfpande, door zyne gefleepenheid en behendigheid onnut. Een tover - Reuzin, de gedaante van eene gewoone vrouw aangenomen hebbende , voegde zich by Crisnen, en hem eenigentyd geftreeld hebbende, boodt zy hem de borst aan, op dat hy aanftonds door haare vergif, tigde melk mogt fterven ; maar Crisnen, de melk deezer vrouwe zuigende , zoog met een haare ziel uit, welke hem buiten tvvyfel voor een tegengif diende; want men zegt , dat hy niet vergiftigd is , noch zelfs ongemak 'er van gehad heeft (a), Cris- (a) Het is te verwonderen , dat Crisnen , in de wieg, zoo veele en zoo groote gevaaren hebbende kurnen ontwyken, een veel minder niet heeft kunnen ontfuappen. Want in zyne jeugd had by eens een grooten diefftal van boter begaan aan die arme menfchen, die hem hadden opgevoed; en toen hy met zyne buit vluchtte, werdt hy vaneen troep her. ders gevat , die hem waarfchyneiyk den tyd niet gaven om zyne toverkunst te oeffenen, en hem zeer afrosten , na tfcftze hem aan een paal gebondea hadden.  Over den Godsdienst der'Indiaanen. 125 Crisnen, groot geworden zynde, deedt zynen oom, Capresfen, den ooriog aan, en na verfcheide zeer verfchillende uitkomsten, bereikte hy eindelyk zyn oogmerk van hem te dooden. Zich toen van zynen vyand bevryd ziende, befloot hy, zich aan de rusten vermaaken over te geeven. Hy trouwde eerst twee vrouwen naar zynen ftaat, om zich te voldoen; vervolgens woonde hy, om zyne losbandigheid nog meer te voldoen , by zestien duizend herderinnen; maar vreezerde, dat heure jaloerzie hem eenige kwaade trekken mogt Ipeelen, zoo vermenigvuldigde hy zich in zestien duizend lichaamen, en liet zich by alle te gelyk op een en den zelfden tyd vinden; zeggende tot elke, dat hy alle de andere om haar alleen verlaaten hadt. Op*een anderen tyd kwam deeze onbefchaamdeGod, bemerkt hebbende , dat een hoop vrouwen van allen ouderdom zich in een vy ver baadden, toeloopen, en nam haare klederen, die zy aan den kant des vyvers ge* laaten hadden, wech; vervolgens klom hy daar mede op een boom , en toen zy zich uit fchaamte met bladeren , diezyin den vy.ver gevonden hadden , bedekt hebbende, dezelven weerom kwamen eisfchen, weigerde hy hardnekkiglyk haar dezelven weder te geeven, indien zy hem niet met de handen boven het hoofd opgeheeven , vooraf zouden aangebeden hebben ; het welk zy deeden , en waar door de bladeren, waar mede zy zich bedekt hadden, nedervielen. De God, zyne  ia6 Hiftorifche Proeven over Indien. Aanmerking. ne nieuwsgierigheid dus voldaan hebbende, gaf haar heure klederen weder (a). Mogen wy de verblinding van zoo veele Volken niet wel befchreijen, die onaangezien de ongerymdhedenenfchandelykheden, die zy van dat monster verhaalen, niet nalaaten het zelve te aanbidden! Maar alles, wat ik bygebragt heb, is maar een kortbondige ontleding der buitenfpoorigheden en onbefchoftheden, die men in de boeken der Indiaanen vindt. Men zegt, dat deeze God gedood is door een pyl, dien de man van eene vrouwe , welke hy verleid hadt, op hem fchoot. Dus eindigde de negende vleeschwording van Vistnou. Deeze God moet nog een tiende reis vleesch worden in de gedaante van een paerd ; maar deeze vleeschwording , moet volgens de Geleerden, eerst aan 'temde van de waereld voorvallen. Thans,zegt men, flaapt hy op de zee van melk, liggende op een fiang met vyf hoofden (b), die hem voor een bed verftrekt. Rou- Co") Men ziet hier van flap tot flap bet verderf van den menfchelyken geest, in de verfoeifelen, die de Godgeleerdheid van die volkeren befmetten ; altoos gelykende naar de afgodifche Natiën der oudetyden, en byzonderlyk der Grieken en Romeinen, zoo berucht anders door hunne kennis , fchryven zy veele hartstochten en misdaaden aan hunne Goden toe, waar mede zy zich zeiven niet zouden durven bezoetefen. (6) Vistnm dus op dat monster flaapende, heeft den naam van Sirangau Rangana ■ Calecou. Men fielt deeze gedaante tea toon en aanbidt ze in veele Pagoden, .  Over den Godsdienst der Indiaanen. 127 Routren, of Siven. De Indiaanen zeggen onverfchillig Routren , Chiven, of Siven ; deeze God is det derde zoon van Parachatty. Men vertoont I hem half man en half vrouw. Hy trouwde, Parasvadi, dogter van den Koning der bergen, en genoot eens met haar de levendig, fte vermaaken, geduurende een agtervolgde tydruimte van zesduizend Jaaren; maar Brama en Vistnou, met de andere driehonderddrie en dertig millioenen Goden , daar kennis van gekreegen hebbende, oordeelden , dat hy de Rede verlooren hadt, en fcheidden hem met geweld van zyne vrouw; het welk hem zoo zeer vertoornde , dat hy alle de Goden vloekte. Deeze vervloeking behelsde , dat niemand van hun eene wettige vrouw zoude hebben , maar alleen byzitten , en deeze vervloeking hadt ook haare uitwerking. Op deeze buitenfpoorigheid volgt eene andere. Deeze God begon als een raazenden naa de vier elementen te loopen, met welke hy zich wilde vereenigen (a), door eene zoo onzinnige alsgedrogtelyke verbind, tenis; en waar van een mannelyk kind met zes hoofden voortkwam. Men gaf het den naam van Comara. Soaini, die zoo veel zegt, als Heer. Zoon. De Heidenen hebben zoo veel (a) De eerbied aan onze taal, en voor al aan de eerbaarheid verfchuldigd, verbiedt my de byzonderhe» den van deeze oribefchofdheid te vertoonen, De His. 3rie van .outren.  128 Hiftorifche Proeven over Indien. % veel vertrouwen op hem, datzy in alle hunne brieven üellenjrrou-Mougam- Tonney; dat is te zeggen , dat hy, die zes hoofden heeft, ons gunstig zy. ., Öp zekeren dag, dat Parasvadi om zich te wasfchen , geduurende de afweezigheid van haaren man , zich in een tuin bevondt, kreeg zy groote begeerte om een kind te hebben , en zoo aanftonds werdt haar dat kind óp de hand gebooren uit het zweet, dat Zy van haare borst geftreeken hadt; zy noemde het Vinaguien (a), het welk iemand aanduidt, die geen vader heeft. Routren, deezen. Vinaguien by zyne wederkomst gevonden hebbende , en ziende hem gerusteJyk by Parasvadi zich onthouden, kreeg fterk vermoeden, en overleide, of hy zyne vrouw niet als een overfpeelfter wilde verftooten : maar Parasvadi verhaalde hem de geboorte ,van Vinaguien , op zulk eene overredende ! wyze, dat Routren zich zeiven beftrafte om dat hy haare getrouwheid verdacht ge' . houden hadc. Ondertusfchen werdt die vrede welhaast afgebroken; want Routren floeg, in (6) Of volgens eenige andere Indiaanen, Vinaeaguen, die dezelfde is ais Poulear. Routren', gaf hem de magt omide handeling der menfchen te wederftreeven, die hem niet zouden aanbidden, eer zy iets ondernamen. Dit is de reden, waarom de Heidenen groote oplettendheid gebruiken om hem te aanbidden, eer zy iets onderneemen. Zy bieden hem Cocos, drooge konfituuren en andere verfrisfingen aan als zy willen trouwen , een reis willen doen een huis bouwen, enz Men ziet, hem op de groote wegen gefteld , op dat hy voor alle menfchen by de hand zoude zyn.  Over den Godsdienst der Indiaanen. 12 in een drift van gramfchap , Vinaguien hi hoofd af; maar wel dra gevoelig geworde zynde over het ongeluk van dien ongeluk1-' gen j wilde hy het zelve herlrellen. Toid; einde gaf hy order om hem hec lichaam t doen brengen, en dewyl het hoofd niet wet gevonden werdt, zo deedt hy vaerdig, di van een Olifant afflaan, en zetteue dat zo net op de fchouders van den doóden i dt deeze weder in 't leven kwam, en zich in vervolg zoo gemakkelyk van datongefchikt hoofd bediende, als van zyn eigen. Toe ■ erkende Routren hem voor zyn' Zoon,- ei beval hem nooit te trouwen * om dathygee he vrouw zoo fchoon,. als zyne moeder ge vonden hadt. Om deeze reden ftelien di Indiaanen zjn beeldtenis op alle wegen, ei wel naa het Oosten gekeerd, om te zien j o 'er niet eene vrouw voorby gaat* zoofehoor als Parasvadi; en hy blyft altoos ongetrouwd, om dat hy 'er nog geen gevonden heeft, die zyne moeder evenaart («). Na dat Routren zynen zoon Vinaguienhadi opgewekt, deedt hy die groote ondernee mmg, waarin hy een der hoofden van Èra•Wflaffloeg; maar hy was genoodzaakt, om er boete over te doen. Hierom kleedde hy zich naakt uit, begaf zich in een kelder,- ef. zoo zeer aan de droefheid over, dat hy de Rede byna verloor. Na het verloopen van den (3) Deeze God . monster wordt in 't algemeen aar?, gemerkt als de Huwélyks God' onder den naart van roulstir, t 9 )É n w é e 1 t I Ö6ffprong der fchande lykyfte goaery.-  130 Hïftorifche Proeven over Indi'én, den tyd, tot verzoening van zyne misdaad voorgefchreeven , dacht hy de vcrmaaken en wellusten des levens van nieuwste zullen genieten. Hy wist dat 'er in de nabuurfchap eenige boete doende Bramins waren, en gebruikte de toverkunst, om alle de vrouwen op hem' te deen verliefd worden. Zyne toverkunftige lotwerping verricht hebbende , vertoonde hy zich aan die vrouwen onder de gedaante en de kleding van een bedelaar, en de kragt der betovering deedt ze alle tot hem loopen.- Hy verheugde zich reeds over het goedgevolg zyner onderneeming, wanneer de mannen toegefchooten zynde , en de fmaadheid,waar mede men hen overdekt hadt, gezien hebbende , zulke fterke vervloekingen tegen den roover uitbraakten, dat hy op het oogenblik een gefnedene werdt- Dewyl hy nu geene verzagting aan de uitwerking van deeze vervloeking konde toebrengen , zoodeedthy afkondige'n, dat hy de zaligheid zoude fchenken aan alle de geenen , die aanbidden zouden het geen hy door den kwaaden luim der Bramins verloren hadt : en deeze dienst wordt heden ten dage nog geoeffend in de gantfche uitgeftrektheid van 't afgodifche Indien. Zy die deezen Aanhang uitmaaken, niet te vrede zynde met de eerbewyzingen , die zy dit fchandelyk voorwerp aandoen , hebben ook nog een beeld gemaakt , welk fommigen aan den hals, anderen op het hoofd vast maaken; en aan 't welke zy den naam van Lingam of groote God , gegeeven hebben. De Pagoden en groote wegen zyn vol van deeze af- fchu-i  Over den Godsdienit der Indiaanen 13 f fchuwelyke gedaan te.De Mannen deezer fecte worden Andis , en de Vrouwen Ahdichïs genoemd. Daar is nog eene andere Secte , die de boetvaerdigheid van Routren navolgt 5 en deezen worden Larïs genoemd: zy gaan geheel naakt, en met asch bedekt,, aalmoesfen beedelende, met den Lingam in de hand. Onder deeze Bedelaars ziet met zulken als heiligen aan , die de beide, handen altoos op het hoofd houdende , den Lingani tusfchen de vuisten hebben , en die nooit misfen door middel van deeze houding menichen te vinden, die liefderyk genoeg zyn^ om hun de beeten eeten in den- mond té fteeken. Routren de vervloeking, die hem ontmande, bezuurd hebbende, trouwde daar na met de rivier Ganges , die men zegt een zeer fchoöhe vrouw te zyn; hy vergenoegde zich met haar op zyn hoofd te draagen;. maar zy hadt wel haast een walg van dien onmagtigen man, én nam een anderen, die dezelfde verhindering tot de voortïeiding niet hadt. Men verhaalt een menigte gevallen van Routren, dié ik, om niet te lang te zyn, met ftilzwygen voorby gaa. Zie hier nog alleen het grootfte gevaar, waar in deeze , God zich ooit bevondt; en waar in hy zoude hebben moetenomkoomen, als Vistnoüheva niet was te hulp gekoomen. Zekere Reus , genaamd Paramethouren , hadt langen tyd boete gedaan ter eere van Routren, met oogmerk om eenig voorrecht van hem te vcrkrygen, Deeze God , zeer voldaan zynde Zonde?'; linge vèï' telling.  132 Hijiorifche Proeven over Indien. over de boetdoening van den Reus, vertoonde zich aan hem en hem gunstig ontvangen hebbende , vraagde hem , welke gunst hy van hem verwagttede; de Reus antwoordde hem, dat hy hem verzocht het voor • recht te willen vergunnen, van alle de geenen tot asch te brengen, op welker hoofd hy zyne hand zoude leggen: Routren , de gevolgen van dit voorrecht niet onderzoekende, ftondt het hem zonder bedenken toe. Aanftonds wilde de Reus de proef daar van neemen, of die magt wezendly k was, dan of Routren met hem gefpot hadt, en hy bragt zyne hand op het hoofd van Routren zeiven. De God toen zyne onvoorzigtighcid wel begrypende, en buiten ftaat zynde om zynen Boeteling te wederftaan , nam toevlugt tot de tovery, door kragt van welke hy zich zoo klein maakte, dat hy zich gemakkelyk kon verbergen in een vrugt, die niet grooter was, dan een hazelnoot. De. vrees, die hy hadt voor den Reus, zoude hem gedwongen hebben om daar te blyven, tot dat hy van honger ftorf, indien Vistnou, die kennis van zyne ongelegenheid en medelyden met hem hadt, hem niet was te hulp gekoomen. Ten dien einde nam hy de gedaante aan van een' zeer losfe ligtekooi, en vertoonde zich aan den Reus, die aanftonds door haare fchoonheid evangen werdt; deeze voorgewende Vryster hem zoo zeer op haar verliefd ziende, zeide tot hem, dat zy nooit zyne begeerten zoude voldoen , zoo hy niet eerst zyn lichaam gewasfchen hadt. De liefde drift, welke de Reus voor ditligte vrou ws. per-  Over 'den Godsdienst der Indiaanen. 133 pDrfoon gekreegen hadt , deedt hem alles doen , wat zy van hem begeerde ; hy ging in een vyver, waschte zyn lichaam, en, zonder aan de doocielyke magt, die hy verzochhadt, te gedenken, bragt hy zyn'e hand zoo haast niet aan zyn hoofd,of hy zelve wordt tot asch. Vistnou , zyne natuurlyke gedaante toen aanncemende, was opde plaats,daar Rou. tren verborgen was, om hem zyne verlosiing bekend te maaken, en deedt hem zynen eerften ftaat weder aarmeemen. Deeze wilde zien , door welke kunstenary Vistnou den Reus afgemaakt hadt; en het verhaal daar van deedt Routren zoo veel vermaak , dat hy Vistuou onder dezelfde gedaante van die ligtekooi wilde zien; en offchoon deeze hem wel voorhieldt, dat zodanig een gezigt hem de reden zou doen verliezen, hieldt hy echter fterk daarop aan. Vistnou bewilligde eindelyk daar in; maar Routren hadt hem naauwlyks onder die vrouwelyke gedaante befchouwd , of hy werdt zejf fmoorlyk verliefd. J Onder die Heidenen zyn'er, die niet dan OnderRoutren aanbidden , en die den dienst van fcheic1en Vistnou verachten; veelen zelfs zouden den van ken te zondigen, indien zy voorbedachtelyk dienst, eenen van deszelven Tempels aanzagen, of indien zy alleen zynen naam hoorden uitfpreeken (a). Anderen bidden niet dan Vist, (a) Wanneer het bygeva! gebeurt. dat hun, tcrwvl ze uit het bad koomen , daar zy driemaal daags ingaan, de naam van Vistnou, in de ooren klinkt, * 3 zoo  Hiftorifche Proeven overlndiln% Vistnou aan, en betaalen Routren met dezelfde munt, door de verachting die zy voor zyn' naam en dienst hebben (a). De Routrenisten vry ven zich , om zich van de Vistnouisten te onderfcheiden , het voorhoofd, de borst en de armen, met bereid fandel, en fomtyds met asfche van koedrek. De Pandarons , yverigfte Discipelen van Routren, bereiden en deelen deeze asfche uit, terwylze eenige woorden uit den Vedam uitfpreeken; het welk hun eene kleine inkomst opbrengt. De Vistnouisten ctragen een rood merk tusfchen twee witten , midden voor 't voorhoofd. De gemeene Overleevering geeft voor reden van deeze merken, dat Vistnou, gedwongen zynde by 't overtrekken vaneen Hvier, zyne vrouw, die toen juist in den tyd haarer zuivering was, op zyn hoofd te draagen, zyn voorhoofd bennet heeft; en ter gedagtenis van dat tydftip befchilderen zyne aanbidders zich aldus. salagramam of steen van vistnou. De Steen van Vistnou heeft al te veel bt% Befvhry-trekking op hunnen Godsdienst, dan dat ik 'er ving van geen cieStee «pen waar 2Q0 !.eere„ zy aanftonds te rug, om zich van nieuws mede naeiijg rejnjgen. ftfgodary qc vyanden van Vistnou worden Siva hatter, Usiiryft. en die van 'Routren, Vistnou-battsr genoemd. £3*ter heieefcenc Discipel.  Over den Godsdienst der Indiaanen. 135* geen gewag van maaken zoude. Zie hier de overleevering van 't Land omtrent dien Heen , welken zy Salagramam noemen. Gandica was een. zeer fchoone ligtekooi , die elk, wie zich maar aanboodt, ontving, Bramins, Paria's, ryken, armen, jongen, ouden, het zy men haar betaalde of niet. Nooit ontvynsde zy haare geneigdheid, en men fprak overal tot lof van haare overbo. dige beleefdheid. Om haar op de proef te ftellen, gingen Brama, Vistnou en Routren op eenen nacht by haar, onder den fchyn van eenvoudige ftervelingent Daarisgeene verfynde wellust, die zy niet van haar eischten, en waar toe zy zich niet overgaf, en altoos met zulk een luifterryke houding , dat de drie Goden, bekoord door haare gedienstigheid , hunne godlykheid, by 't heen gaan , aan haar ontdekten, en haar beloofden, in een ander genacht uit haar gebooren te zullen worden. Gandica ftorf in het land van Oulerracondam; men verbrandde haar lichaam , en uit haare lykbuseh kwam wonderdaadiglyk een rivier voort, aan welke men haaren naam gaf. Deeze rivier, door eenige byeenkoomende beeken groot geworden zynde, gaat zich by Patna in den Ganges ontlasten, Deeze hoer , Rivier en Godes te gelyk, is tegenwoordig moeder Zo wel van de Brama''s, als van de Vistnous en de Routrens, die 'er zyn, onder de gedaante van zekere fteenen, die zy in haar bedde rolt, en in welker holligheden deeze drie Goden geboren worden. Delteen, waaruit Brama geboren wordt, noemt men ItyraniaguaI 4 pam ,  13$ Hiflorifche Proeven avet Indien pam, die, waaruit Vistnou geboren wordt, hiet Salagramam, en die van Routren, CU vanamam, Bekwaame Bramins weeten het pnderfcheid, dat 'er tusfchen deeze fteenen fs; en dit onderfcheid te weeten iszelfs noodzaakelyk, om dat de Bramins Vistnouisten, die den fteen van Brama en Vistnou eerbiedigen , die eere aan dien van Routren weigeren. ° De piegtigheden beftaan daarin, dat de Bramin , die bezitter van een dier fteenen 3s, na dat hy des morgens of 'smiddags gegebaad heeft, denzei ven wascht in een koperen vat, daar na mee een zeer fchoonen linnen doek afdroogt, den zeiven op een altaar gaat leggen, met benjoin berookt, eenige gebeden opzegt, zich voor hem nederwerpt, en daar den tegenwoordigen God aanbidt met alle de omftanders; aan welken hy, tot vergeeving hunner zonden,eenige teugen omdeelt van het water, welk gediend heeft om den fteen te wasfehen. Deeze Steenen zyn zeer zeldzaam; men bewaartze met de grootfte eerbiedigheid en xoltze in zyde ftoffe. Derzelver gedaante :s gemeeneiyk eirond, of langwerpig, dikwyls een weinig plat; de deur donker grys, de grootte a's een duiven ey Daar is 'er, die kleine gouden aders hebben , anderen met gouden ftippen doorzaaid ; maar het geen , volgens de Bramins, dezelven van eene onfehatbaare waarde maakt is, dat ze ichroefwyze holligheden hebben, in 't binite van den fteen, de wieg, dooreen wormpje gemaakt, voorde Godheid, die daar heu- reri  Over den Godsdienst der Indiaanen. 137 ren oorfprong neemt, en zoo lang woont als de fteen in zyn geheel bJyft duu! rèn («). BOUTRAXAM , of STEEN VAN ROU TR E N. Routren, gelyk wy hier voor gezien heb. ben, heeft de magt van te verderven en te vernietigen het geen Brama gefchapen heeft, en het geen Vistnou onderhoudt. Hierom Vertoont men hem gemeenelykin eene ftren. ge houding, houdende in de eene hand een vernielend ftaal, en gezeten op een dollen ftier. De voornaamfte eerbieding , waar roede men deezen God vereert, beftaat in den Routraxam, fteen of pit vaneenvrugt, van een boom, die Kontiramaram genoemd wordt, en die nergens groeit dan in het land van Malak. Deeze pit is rond, zeer hard , van eene kleur, die naa 't roode trekt, en door de Natuur zoo verfchillend is, dat uit de faamenvoeging der kleine verhevenheden en holligheden een menigte van geheimzin, mge figuuren ontftaat. De Bramins, die in de geheimzinnige wetenfehappen uitmunten, ontdekken in deeze verbaazende menigte van figuuren, alle de gedaantewisftlingen van Routren , zyne gevechten, zyne overwin- (a) Men zal een breedvoerige verhandeling over den 5>o!agr3mam vinde - in de Werken van P. Calj»«ïe Jefuit. Tom. XX;X. pag. 400. 1 S v Stesn van Routren.  138 Hiflorifche Proeven over Indien. winningen, zyne minnaryen. Hoe meer aangezigten, of beeldtenisfeh, die naar eenig bekend voorwerp gelyken, een Routraxam heeft, hoe meer kragt hy heeft, om kwaad, ziekte, armoede, verdriet te verdry ven, en om al het goede te bezorgen , dat men kan begeeren. De Sivabatters, of Discipelen van Routren, dienaar 'tuitwen, dige de godsdienstigfte zyn van alle de Indiaanen , draagen een armband of een halsband van Routraxams; zy maaken ook groote paternofters, die zy overloopen, en by elke kraal het woord Siva, of Seven uitfpreeken. Zy zegenen fomtyds het water, met den Routraxam, terwylzyhet in een vat uitgieten: daarna drinkt men eenige droppels, en men befprengt zich uitwendig om de ziel en 't lichaam te zuiveren van alle befmettingen door gedachten en daaden veroorzaakt. Lingan fchandely ke sredaar te in fteen VAN DEN LINGAM. (a) ■ De Lingam is een gadaante in fteen ge . houwen, vertoonende de natuurlyke deelen . ' van (a) De Lingam , by de Indiaanen aangebeden , en waar van de vertelling der Rede ftuit, heeft zynen oorfprong uit het denkbeeld, welk de Brachmans hadden van de voortbrengende en herfcheppenda .kragt der Natuur. Nu is het waarfchynelyk, dat in de eeuwen, welken op die oude meesters der Indiaanfche Godgeleerdheid gevolgd zyn, en in de tyden , waarin hunne leere ontaart is van haar oogmerk, door de onweetendbeid hunner Leerlingen , deeze laat.  Over den 'Godsdienst der Indiaanen. 13-9 van een man, of die van beide kunnen vereenigd. Zie hier den oorfprong van Lingam. Routren zich veranderd hebbende in de gedaante van een Studi, of Boeteling, om de misdaad te verzoenen , die hy begaan hadt in 't afhouwen van een der hoofden van Bra. ma, doorliep dus de waereld. Wanneer hy nu op zekeren dag voorby een vyver ging , zag hy veele vrouwen der Bramins, die water fchepten; haare ongemeene fchoonheid trok zyne oplettendheid zodanig, dat hy befloot eenigen tyd op die plaats te blyven. Deeze jonge vrouwen misten niet, naar de gewoonte van 't land, alle morgens haaren voorraad van water aan den vyver te koo* men opdoen. De onbekende verliet haar niet meer en betoverde haar zodanig , dat zy alle fmoorelyk op hem verliefd wierden , en dat zy geen zwaarigheid maakten, hem te volgen in een naby gelegen boschje; waar hy alles van haar verkreeg, wat hy begeerde. Haare mannen onderricht van de ongeregeldheid hunner vrouwen, zweeren , zich aan dien verleider te wreeken. Zy offerden tegen hem het vermogend offer van Jekiatn, welks fchielyke uitwerking was, het werktuig zyher vermaken aan Routren te doen laatflen geen beter zinnebeeld gevonden hebben , om de eerfte beginfeien te herroepen, en de natuur te doen verëeren, dan de deelen , door hulpe van welken het gëflacht van menfchen en beesten voortgeplant wordt, aan de eerbiedinge der volken voor te (lellen. Zie ten overvloede l'Jntiiitité devoili■pat jes UJagei.  t4o Hiftorifcbe Proeven over Indien. doen losworden en afvallen. Deeze God dus tot fchande gemaakt en bitterlyk aangedaan over zynen ftaat, richtte eene fchrikkelyke verwoesting aan in hetgantfche land, en wreekte zich alzoo aan hun, diehemzoo wreedelyk gehandeld hadden ; en hy ver*' troostte zich eindelyk niet anders over zyn ongeluk, dan door deeze deelen , van zyn lichaamafgefcheiden , te zegenen, en door aan de toekoomende geflachten te beveelen, beeldtenisfen daar van te maaken en dezelven te aanbidden. En inderdaad bewyst men aan dezelven godlyke eere; men bouwt voor dezelven Tempels (£), men biedt hun fpeceryen aan , men offert hun. Zy die belydenis doen van het aanbidden van Lingam, maaken een talryken aanhang uit. De Lingamisten, draagen dien fchandelyken' afgod, in een zilveren doos, of zorgvuldig in linnen opgewonden (e), altoos aan den hals of aan den arm. Zy wasfchen hem alle dagen , wanneer zy zich in den vyver s^aan baden; en het water, welk tot die wasfching gediend heeft en waar van zy vervolgens drinken , rei- (a) Daar is in den omgang van de Pagode van Vüenour , twee kleine mylen van Pondichery gelegen een tooren, aan Lingam toegewy.1, onder den naam van Isfouren Deeze tooren , of pyramide, is omringd van groote gedaanten van pleisterwerk, dat zeer oud is- Men moer zich ontzetten, een Tempel te zien aan zulk een fchrikkeïyk voorwerp toegewyd fa) Zoo groot is de verblindine deezer ongelukkige! Jat zy I ever hun goed en , zelf' hurj !even , da'i dit onwaardig voorwerp hunner Godsdienstigheid , willen verlieze j  Over den Godsdienst der Indiaanen. 141 reinigt hen, en verdient hun, na den dood,' de onmeetelyke vermaaken van het Cailasfam of Paradys, waar mede Routren de aanbidders van zyn Lingam vergeldt. Zy, die 1 tot deeze Secte behooren, worden na huiv nen dood niet verbrand , maar begraaven. De Lingam, zoo als hy uit de hand des werkmans komt , heeft nog geene kragt; rmar na dat een Bramin de Godheid daaringejyfd heeft door gebeden en plegtigheden , wordt deeze oneerlyke gedaante als Routren zelve befchouwd. Men fchryft aan deezen God duizenden van vrouwen in zyn Paradys toe. VAN EENIGE ONDERDODEN. Nooit telde eenig volk in de waereld zoo Eenige veele Goden, als de Indiaanen. Wy heb Onder-üoben boven reeds gezien, dat zy het getal opden« driemaal honderd - drieën- dertig - millioenen bepaalen; maar onder deeze oneindige menigte onderfcheiden zy maar eene zekere veelheid. Deezen noem ik Onder-Goden, of ondergefchikte Goden, om dat zygelykelyk aan Devendren , hunnen Koning, ondergefchiktzyn; uitgezonderd evenwel Brama , Vistnou, Routren, en eenige andere Goden van den eerften rang, van welken ik reeds gefproken heb. Van deeze mindere, of Onder • Goden zal ik maar een kort begrip opgeeven, om dac het den Leezer te langwylig en te ver vee- lend  142 Hiflorifche Proeven oièr 'Indien. ' lend zoude zyn, een byzonder verhaar üit te houden van alle de ongerymdheden en van alle de belachlyke vertellingen , dië door de Indiaanfche overlevering vereeuwigd zyn. v a r o u M Y. Ik zal met deh God Faroumy beginnen i Hy komt genoegzaam metNeptunusder Ouden overeen ; want, gelyk die, heeft hy de heerfchappy over de wateren, en houdt het lot der fcheepvaarende lieden in zyne hand. Hy zit op een Krokodil, tot een te* ken zyner magt. De Macoua's Qc£) aanbidden hem, en doen hem alle nieuwe maanen offeranden. Jo- (a) Men noemt Macoua, eene feete van menfchen,' welker eenigste bezigheid is, langs de kusten te vaaren. Vier of zes balken van ligt hout, met touwen van boombasten t'faamen gebonden, zyn de vaartuigen, waar van zy zich bedienen, én die bekend zyn onder den naam van Cattimaren. De Macoua's gaan meest op 't visfchen uit, en waagen zich fomtydsin de ruime Zee, om grove koopwaaren aan boord der fchepen te brengen. Zy zyn gemeenelyk met hun zes roeyers op een Cattimarott. Men bedient zich op de kust ook van een foort van platbodemde vaartuigen zonder kiel, van den bast van kokosboomen gemaakt , die men Chelingen noemt. Deezen zyn de eenigften daar men mede op de kust kan landen; zy Worden door flaven van Madagascar bewerkt, die men Lascars noemt. Eene zonderlinge bygelovigheid maakt deezen tot een wet, datzy van de Eüropeërs, die daar voorby vaaren , een weinigbrandewyn moe. ten vraagen , dien zy vervolgens in de Zïe wef pten.  Over den Godsdienst der Indiaanen. ' 143 jogui-hisper. .Jogui-Hisper is de naam, welken de Indiaanen byzonderlyk geeven aan de wasfende, of kwartier -Maan ; die zy aanbidden. Zy noemen ze ook nog Chandrater, het welk de' vereeniging van de Maan met de Zon beduidt. ' ■ -'- asg •; : • . snauw .Uw.fA -is^» r ■ . teen Wtrt ^> • , - , .wwi P o u r c h a-m e g tf m. h j ; «v BelTOol aiseU Pourcha-Megum is de God, 1 die-over de bosfchen gebiedt; hy is half maq en half tys, ger: men ziet zyn beeldtenis gemeenelyk in de bosfchen van het noorden van IndostanDe Indiaanen fchryven hem de magt toe, om regen te doen koomen ; ook. gaan zy hem by wyze van procesfie , of omgang, vinden in tyden van groote droogte ; het welk in zulk een heete luchtftreek zeer dikwyls voorvalt. . c h e n d e r e n. denderen, is de naam, welken defndiaan aan de volle Maan geeven. Zy offeren haar elke maand; en dat is voor hun een tyd van vrolykheid, maarden» Naar den is de God der Zang en Speelkunst; zy zeggen dat hy de zoon van Brama is , die  Indiaan fche Zan| en Speel, kunst. (a) Dit woord is afgeleid van het Portugeefcns Bnüaieras, het welk Danferesfen beteekent. I44 HiftorifcUe Proweli cvet Indien. ) die hem in 't licht bragt, om Vistmu te ver. maaken. ÜITWFlDfNG ÓVER DE INDIAAN- sche zang en speelkunst. Het zy niy geoorloofd, hier eenen klei: nen uitftap te doen over de Indiaanfche Zangkunst. Hunne fpeeltuigen gelyken in 'C minste niet naai' de onzen; het zyn roeerendeels foorten van groote kalbasfen met eert lang handvat , waar over een, twee, of drie fnaaren gefpannen zyn. Zy gebruiken ze gemeenlyk niet anders dan om de ftem te verzeilen. De openbaare Danferesfen , in de taal van 'r land Mogamy , en door de Eüropeërs Bayaders genoemd (a), maaken het meeste gebruik van die fpeeltuigen 5 men zou ze by een flegte Luit kunnen vergelyken. De gebaarden, welke deeze Baya* ders onder 't opzingen van.haare heldendichten maaken , zyn ten uiterlte aandoendyk en gaan lömtyds tot ligtvasrdigheid en onbetaamelykheid over. SPEELTUIGEN VAN HET k r y G s 4 muziek. De fpeeltuigen van 't Krygs- Muziek der5 tndiaanen, zyn zoo wandrogtelyk als onaangenaam. Hun Tam. Tam, of Trommel, _•___«.: .-. tT'L/, . . is  óver den Godsdienst der Indiaanen i4f is een groote hoepel, met een breede bui fclshuid overkleed. Hy, die'eropflaat, ge bruikt niets anders dan eenftokje, datnaa de kragt van de Tam Tam geëvenreJigd is De Indiaanen, voornaamelyk de Cipayën hebben, zoo wel op marseh , als in de le gerplaats , trompetten van tien of twaa! voeten lang aan hun' hoofd. Het geluid dat zy geeven, gelykt, doch meer gebro ken , naar dat vart debokshoorns, waar vat onze koedry vers zich bedienen, om hunm kudden byeétt te roepen. pagoden Of .tempels der InÖÏ. a a n e n. Alle de voornaamfte Pagoden van indien zyn byna naar 't zelfde model gebouwd; het is altoos een groot vierkant, waar van de muu ren van gehouwen fteenen famengefteld zyn, en van vyf en- twintig tot dertig voeten hoog. In 't midden van den omgangis geméeneiyk de Tempel, die zich zelden boven den muur verheft. Deeze Tempel is verzeld van een of meer pyramidale toorens, welker uiteinde , even als de zyden, verfierd zyn met fny werk , dat de historie der oude Koningen $ of der Goden van 't Land vertoont. Men klimt op deeze toorens met een zeer naauweri trap, die tot zes of zeven verdiepingen leidt j die van uitfteekende leuningen, voorzien zyn.Deeze ongefehikte gebouwen (a) zyn van geenë (a) Veelen deezer Toorens hebben ëen hós":.') van diie-hohderd tot vier honderd voeten K r? | i Pagodefi of Tempels;  146 Hijlorifche Proeven over Indien. HstBiim ftfc der Tempels. ( (a) Haar voornaamfte bedryf is voor den Afgod te danfen; voor 't overige zyn zy geheel en al ten vetmaaiare gantfche duuring in vier verfchillende ouderdomraen , de eerfte word genoemd Credainougam , de tweede Tredainougam, de derde Douabarajougam , de vierde Caliongam. Geduurende de drie eerften zyn de Menfchen gelukkig geweest op de Aarde, en leefden lang. De befchryving, welke de Indiaaneu daar van geeven , komt viywel overeen met het denkbeeld , dat de Fabelhiftorie ons geeft van de gouden Eeuwe In den derden ouderdom leefde een Koning, Disfadara, vader van Ramen, van wien ik in de levensbefchryving van Vistnou geïproken heb: deeze Koning hadt reeds zeventig duizend Jaaren geleefd , en buiten de vervloeking van eenen Bramin Boeteling, is men verzekerd, dat hy nog lang het vermaak zoude genooten hebben van zich vader van eenen God te zien. Zyn dood eindigde den derden ouderdom. De vierde ouderdom is de yzeren , dus genoemd ter oorzaake der zwakheden , waaraan de Menlchen onderworpen zyn. Het is reeds veertig dnizend vierhonderd en agtenveertig jaaren geleden, dat deeze ongelukkige Eeuw begonnen is; en het geen 'er nog van overig is , zal onvergeiykelyk veel langer duuren, dan het geen verloopen is. Ondertusfchen zyn alle de Indiaanen het niet eens over de duuring van de waereld. Sommigen, geeven voor, dat de waereld aenftonus een einde zal neemen zoo haast als deeze yzeren ouderdom, waar in wyleeven, zal voltooid zyn; anderen daarentegen verzekeren, dat de drie gouden Eeuwen na de L 3 yze-  i66 Hijlorifche Proeven over Indien. yzeren zullen wei;erkeeren ; en dat de waereld , door middel van deeze beuitwisfelende omwending, nooit zal eindigen. Beha!ven deeze vier Ouderdommen, die zeer vermaard zyn in alle de Indiaanfche Boeken, fpreekt het werk , getydeld An' dara vennam , dat is te zeggen, Tydreekening , nog van vier andere ouderdommen , die voor de eerftcn gegaan zyn. By deeze ongefchikte Tydreekening, voegen de Indiaanen nog de ouderdommen derfterren, die zy zeggen bezield te zyn, en, gelyk de Menfchen , in 't huwelyk te feeven en veele kinderen te hebben. Derzelver Eeuwen zyn, niet meerder dan van zestig jaaren , en zy geeven aan elke den naam van een hunner Reuzen. Zy hebben , even als de Grieken, aan de zeven dagen van de week de naamen der zeven Planéeten gegeeven, die zy ook byons hebben: Nayarou, Zondag, de Zon. Tingal 5 Maandag, de Maan. Chervay, Dingsdag, Mars. Ponden, Woensdag, Mercurius. Viajam, Donderdag, Jupiter. Villy, Vry dag, Venus. Sany, Zaturdag, Saturnus. Ket grootfte bewys, dat de Bramins uit het Noorder deel van Alle oorfprongeiyk zyn, en dat zy afftammen van die oude Bracbmannen 5 die de eerften over de Sterrekunde en eenige andere weetenfcbappen gehandeld hebben , is, dat de taal Samascroutam, in welke zy hunne geheimzinnige boeken op. ge-  Over de Geneeshiust der Indiaanen i<5; gefteld hebben, vervuld is met Griekfchi uitdrukkingen. DE GENEESKUNST. De weetenfchap der Indiaanfche Genees, kundigen beftaat voornaamelyk in de kenni; der planten , en in eenige overgeleverde \-oorfchriften, door de ondervinding, opdi bladeren van palmboomen. Hunne maniei van zieken te behandigen is rechtdraads iiry dig, met die, welke onze Europeefche Ge neesheeren in acht neemen. By voorb. de Indiaanfche Geneesmeesters geneezen de koorts niet anders, dan met zeer heete ge neesmiddelen , als Gember , lange peper, ajuin, opium, faffraan, enfapvanhetgrooi te Germander kruid. Voorts zyn zy zeej gierig op bloed, en doengeene aderlaating, dan in de uiterfte noodzaakelykheid. De leefregel, dien zy voorfchry ven, beftaat in niets anders te gebruiken , dan cauci, een foort van gruwel -of pap van ryst, altoos braaf gefaust met peper, welke naar hun ge voelen verfrisfehendeis.. Voor 't overige zyn de Geneesmeefters in klein getal in Indien , en de Inboorlingen des Landsvaaren'erwef want zy koomen gemeenelyk tot een hoo. gen ouderdom; en zyn zelden aan de zwakheden des ouderdoms onderworpen. DE ONTLEEDKUNST. Wat de Ontleedkunst betreft; daar var L 4 heb t . De Geneeskunst. De Ontissdkutist.  ï<58 Hiflorifche Proeven over IndiSn. hebben de Indiaanen geene de minftekennis, daar van afgetrokken zynde door den fchrik, die het denkeeld alleen van deeze weetenfchap hun inboezemt. Jk heb Indiaanen gezien, dieindenflag gekwetst waren, en liever wilden fterven, dan eene operatie ondergaan , die onze Chirurgyns vaorftelden, Ondertusfchen hebben veelen, federt datdei Oorlog zoo menigvuldige vernielingen heeft' aangerecht, in die Landen, den misflagvan hunne bygelovige hardnekkigheid erkend , pn zyn herfteJd geworden door zich in onze Gasthuizen te laaten behandelen. Het is waar dat deeze luiden 'doorgaands van de laagfte Casten zyn, en men moet niet hopen dat een man van een hobger of edele Caste zich vaneen Europeaan zaïlaatenoppasfen, al was hy zelfs zeker , door dat middel, eenen naderenden dopd te zullen ontkoomen. CASTEN, of STAMMEN DER INDIAAN E N. DeCas- De Indiaanen verdeden zich , gclvk wy tan, of reeds gezien hebben , in verfcheiden ran- da rr,dua-van Cafient ondertusfchen zyn 'er drie voornaamen, de oudfte en edeJfte heeft zynen ootfpiong van het hoofd, van Brama, en deeze is de Caste der Bramins afftammeIingen van de oude Drachmannén. De Banians geeven voor,deze!ve voorrechten te hebben , al? oe Bramins. Zy gelooven de Zielsverhuizing  Over de Casten, of'StammenderIndiaanen,i6<) zing (a), en zy eeten niets, dat geleefd heeft. Zy zyn zeer koopzuchtig; fommigen oefenen het beroep van Goudimidt, anderen doen koophandel enz, hier van daan komt het, dat de Europeaanen alle Indiaanfcne Koopluiden zonder onderfcheid Banians noemen. De tweede Caste is die der Raio's, of Koningen, die haaren oorfprong heeft uit de fchouders van Brama, en deeze heeft verfcheide takken. De derde en uitgeftrekfte is die der Choutres; deeze heeft haaren oorfprong uit de voeten van Brama (Z>). Onder den naam Choutre's begrypt men de Caste der Boeren , der fchilders , der metlelaars , der' timmerlieden, der Weevers, enz. By deeze drie voornaame Casten voegen de Indiaanen nog een vierde, welke zy voor. geeven gefprootente zyn uit eenig aïgefneden lid van Brama. Deeze Caste wordt San- (0) De Aanhangers van de Zielverhuizing hebben de grootfte eerbiedigheid voor de geringfte en hatelykfte gekorven diertjes, fommige Reizigers hebben zelfs verhaald, dat zy zelfs zoo verre gaan , dat ze Gasthuizen voor verfcheidene dieren houden; maar ik heb 'er nergens een gezien op de kust van Coromandel, waar deeze Aanhang zoo talryk is, als ergens in Indien, < (1) Elke deezer voornaame Casten verdeelt zjch in een oneindige menigte anderen, die door zekere byzondere gewoonten verfcbillen. Daar gyn Reizigers, die het getal der Casten tot boven de tachtig hebben doen klimmen. Wat my betreft; fk zal het niet bepaalen , om dat de Inlanders ze!ven vesl moeite hebben om hier omtrent iets zekers te ftsllen. L 5  17o Hiftorifche Proeven over Indïén. Sandalen (a) genoemd. Zy wordt onderdeeld in vier verfchilJende ftanden, faamengefteld uit Aquivanata's, Pilea's, Paria's, en dlpagrada's ; maar aigemeener bekend onder den naam van Paria's. De andere Casten befchouwen deeze Paria's ; als zulke flegteen verachtelyke menfchen, dat het eeneonuitwischbaarefchandvlekis, met een van hun te eeten ofte drinken. In welk geval het ook zy , ontëert men zich door aan een Paria fchuilplaats te geeven , en daar is geene omftandigheid, waar in men den minften dienst van hem mag ontvangen ; ja een Bramin zou liever willen fterven , dan zich van een dier zoo verachtelyke menfchen te laaten naderen. Eene gemeenzaamheid van een eenigen dag met een Paria zoude den fchuldigen daar aan ononfeilbaar de verftooting en verachting van zyne Caste op den hals haaien'; en hy zoude voor altoos even 'zoo fchandelyk geacht worden, als hy, die onfchuldig de oorzaak geweest ware van zyn ongeluk. Een gevolg van deeze onrechtvaerdige en barbaarfche voorkooraing is de verwydering der Paria's (b), van alle de gehuchten der an- (a) Men onderfcbeid gemakkelyk van welke Caste een Indiaan is, uit de kleur van zyn aangezigt De Bramins zyn in 't algemeen van eenegeele, die naa de fcrperkleur trekt; en de Casten , die 'er van af daalen , van een glanzig zwart , en altoos donkerer. (b) Deeze Pa'ia's zyn gemeeuelyk visfehers, Leertouwers of Schoenmaaker.  Over de Casten , of Stammen der Indiaanen. 171 andere Casten. De geleerden en de Sauna's, (een foort van Boetelingen) maaken het zich tót een wet, nooit tot hen te ipreeken. De tegenzinnigheid tegen deeze ongelukkigen wordt zelfs zoo ver gedreeven, dat een Indiaan van de edele Casten, in eene ziekte gevallen zynde op eenen grootenweg, daar niet dan Pari"as voor by gingen, de verfchrikkelykheden van een langzaame en fmertelyke dood verkiezen zoude boven den byftand» die hem aangeboden wierd. Onze taal levert geene fterke uitdrukking genoeg uit, om de verachting te kennen te geeven, die de Indiaanen voor deeze laage Caste hebben. Welk eene fchande is het voor de menfchelykheid, dat de eene mensch den anderen met zulk eene verachting behandelt, die zy veel eer moesten doen vallen op de fchandelyke en zwakke eerbiedigheid, waar mede zy het verachtelykfte ongedierte vereefen.' Voor 't overige weet ik niet, door welke beweegreden, de Indiaanen de Paria's berooven van 't recht, dat de Natuur hun gegeeven heeft, van menfchen te zyn?, even alszy; maar het is gelooflyk, dat zulk een verfoeijelyke ongerymdheid alleen uit eene heiligfehendige overlevering gebooren zy.  DeRegeetfugder Indiaanen. i i 1 c I ei r ï h u 172 Hifloriejche Proeyen over Indien. VAN DE REGEERING DER INDIAANEN. De Regeering, deezer Volken is een der willekeurigfte. De Oppervorlten, voor al zy, die vreemdelingen zyn, gelyk deMooren, behandelen hunne onderdaanen als fiaaven. Al het land behoort aan de Vorften , en geen een onderdaan bezit eenig gebied in eigendom, of eenig veld, dat hy zynen kinderen kan nalaaten. De manier, op welke men fchattingen invordert, is het toppunt van eigendunkelyke magt. In 't begin van 't Jaar, welk in die Landen bepaald is op de maand Juny, zendt de Vorst Beampten in alle bewoonde plaatfen , die met de Boeren overeenkoomen over de menigte van kooren, welke de Janden, die men hun toevertrouwd heeft, aan den Oppervorst moeten opbrengen. Wanneer de Oogst aannadert, koomen diezelfde Beampten weder, m bepaalen den dag , op welken de Oogst Den begin moet neemen ; en de Boeren nogen niet oogften, dan uit kragt van dee2e toelaating. Dan eisfehen de Beampten , maangezien de overeenkomst, in den zaai. yd gemaakt, van hun, dat zy den Vorst :en derde of de helft meer geeven, dan ze ieloofd hebben. Dewyl zy byna altyd gewongen zyn daar in toeteftemmen , zoo ïaakt men daar van een gefchrift op, de oeren geeven verzekering , en faamelen tinnen oogst in, die menigmaal niet genoeg om aan hunne verbindtenis te voldoen , men  mn de Regeering def Indiaanen. 173 men laat hun naauwlyks zoo veel overig, als nodig is, om met hun huisgezin van te beftaan. Het volk van den Vorst is daar altoos by, tot dat al het koorn gemeeten is, en als de Boer zyn deel gekregen heeft, verpligt men hem dikwyls om dat van den Vorst te koopen , het welk men hem een derde boven de weezendlyke waarde doet betaalen. Wat de borgtogt betreft; men vergenoegt zich niet, dat die in ftaat is om te betaalen, maar de Gehuchten moeten zich ook nog voor eikanderen borg Hellen (a). De Vorst zendt alle jaaren nieuwe Beampten om de fchatting optehaalen en de landen te doen fchatten ; deeze nieuwe gekoomen zynde, misfen nooit om den Akker» lieden goede hope te geeven, en hun te belooven, dat zy hen naar gerechtigheid zul. en handelen; zy geeven hun zelfs iets vooruit , op dat zy konnen arbeiden en hunne lan • den bezaarjen; maar zoo haast als zy niet meer te vreezen hebben, dat deezen hunne velden zullen verlaaten , behandelen zyhen met de uiterfte geftrengheid , om hen het vooruitgefchootene met winst te doen betaaien. Hoe ftreng de Indiaanfche Regeering ook (0) Daarenboven is de waarneeming van dat ampt zoo zwaar niet, federt de laatfte omwendingen, om dat de meeste Opperhoofden magtig genoeg geworden zyn, om zich buitenfpqorige fcfiattingen toe te eigenen , die zy gedwongen waren jaarlyks in de fcbatkist van den Grooten - Mogol uit te (lonen , en die hen fomtyds verp igteden, tegen hunnen wil, 01a het volk te verdrukken.  174 Hiftorifch Proeven over Indien. ook zyn moge, is zy ondertusfchen in ze. keropzigt, de beste, die met de onleerzaame en luije kenfehets dier Volkeren overeenkomt. De Landbouw verlaagt geene Caste; elk kan dezelve oeffenen, en het is ten deele de grootfte bezigheid der Indiaanen. Wanneer de Perfoonen , die door den Vorst en zyne Staats Dienaars daar toe gelast zyn, eenige Jaaren in hun ampt hebben doorgebragt, is men verzekerd, zonder dat men het behoeft te onderzoeken , van hunne kwaade behandeling en trouwloosheid , en zeide tast men daarin mis. Dan laat de Vost hen vatten, en aan een paal binden, waar aan men hen met Hokken kaftydt. Vervolgens neemt men hun al hunne goederen af, zoo dat 'er niets gemeeneris, dan die zelfden , welken agt dagen te vooren om hunne groote fchatten benyd werden, in de uiterfte elende gedompeld te zien. Elk Beampte, tot het ontvangen van de mkomften des Koningsaangefteld, isvolftrekt meester van de Provintie, naa welke hy gezonden word; en zoo lang als detydvanzynen laft duurt, neemt hy kennis van de rechtsgedingen, zelfs in Jyfftraffelyke zaaken; en de doodvonnisfen, die hy velt, lyden geen hoogcr beroep, noch uitftel. Een Hoveling , die zyn fortuin wil maa. ken , gaat den Vorst opwagten , en ftelt hem, voor een zekeren tyd, eengrooterof kleiner fomme in fpecies voor ; indien de Vorst geldgierig is, neemt hy de aanbieding aan, en ftaat ter zei ver tyd aan dien byzon- de-  Van de Regeering der Indiaanen. 175 deren perfoon toe , zoo veele Soldaaten te ligten, alshyeischt, om de onderdaanen te dwingen tot het opbrengen van die buitengewoonefchatting(a); de hope, waarmede deeze ondergefchikte Tyran zich , vleyt dac hy eene onmeetelyke winst zal trekken van 't geen de fchatting boven zyne beloofde fommen zal bedraagen, vervoert hem om de grouwelykfte beroeringen aan te rechten (V). De manier , op welke men deeze wreede ltruikroovery begaat, is de Provintien te doorloopen aan 't hoofd van een troep lyfwachten, die alle de bewooners derzelven zonder onderfcheid kwellen, en het grootfte geweld gebruiken om die ongelukkigen de vrugt van hun zweet en bloedigen arbeid te ontrukken. Wanneer iemand , door hunne bedreigingen bevreesd geworden, aanftonds geeft, het geen men vanhemeischt, verbeelden zyzich, dat hy inltaat is om nog meer te geeven, en verdubbelen gevolglyk de kwellingen, zoo dat het zeldzaam is, dat iemand wie 't ook zy, de kwellingen en pynigingenkonneontkoomen. Deeze pynigin- gen (a) Deeze tochten vallen gemeenslyk niet anders voor, dan in tyden van oorlog, en onder voorwendfel van de groote kosten, die dezelve veroorzaakt. (£>"> De Vorlten welker ftaaten aan de Volkplantingen der Eüropeërs grenzen , zyn zelden aan dat wreede misbruik der opperde magt onderworpen. Want, de koophandel levert hun wettiger middelen uit, om hunne fchatkisten te vullen; ook zoude hunnehoogmoed niet toelaaten , voor barbaaren door te gaan, onder de oogen der Europeèrs , die zy als zodanigen befchouwen.  176 Hiftorifche Proeven over Indien. gen zyn van verfcheiden foorten , maa? alle even wreed. Daar is 'er onder anderen een, die men de vraag van 't water noemt, en die zy op de volgende wyze in 't werk Hellen: Zy binden twee groote Hokken, op de wyze van een btirrie , of rosbaar , met vier touwen aan elkander, en werpen dat werktuig in een vyver ; zy binden vervolvolgens den Lyder de handen, ftrekkenhem uit op de touwen , die met het water gelyk zyn; dan gaat een man hem op den rug zitten, en dompelt hem, en weerdompelthem zoo lang, tot dat hy belooft defomme, die men van hem eischt, te zullen geeven, of dat hy borg Helle. Voorts , ais deeze beroerder de fommen, waar over men overeengekoomen is, aan den Vorst betaald heeft, laat deeze zelden na, hem even zoo te handelen, als hy 't Volk gedaan heeft, en zoo gebeurt het door een rechtvaerdige vergelding, dat hy, of wyke voor 't geweld, of dat hy liever door 't zwaard wil Herven , dan zich van zyne goederen te ontdoen. In de flaaten van Maïsfour heeft eene ongehoorde wreedheid plaats; wanneer den Koning een kind geboren wordt, zendt men, op den raad der Bramins, om den brand tefleeken in verfcheide Dorpen, en daar door uit het geboorte uur van 't kind goeder geluk te zeggen; dewyl nu alle de huizen met Hroo gedekt zyn, vatten ze zoo fchieJyk vuur, dat de meefle bewooners dikwerf het leven met hunne goederen verliezen. Ook is het een Staatkunde onder de Indi- aan»  Van de Regeering der Indiaanen. 17% aanfche Vomen, den geenen van hunne kinderen, die hun ftaat op te volgen, opgefloo. ten te houden; (om 'er geen gevaar van te wagten;) en hier door gebeurt clikwyls, dat een Vorst, als hy bezit van den ftaat neemtj geene de minste ondervinding , geene kennis van de wetten, noch van de regeering heeft. HUNNE WYZE VAN OORLOG VOEREN, Onder deNatien van Indië, verklaart men juist niet altyd, den Oorlog: maar een Vorst, die 'er zich toe bepaald heeft, het zy uit beweegreden van eerzucht , of dat hy reden heeft om zich over zynen Nabuur re beklaagen, valt fomtyds eensklaps in delandenvan zyn Vyand , en keert dikwyls op dezelfde wyze op den eersten fchok te rug. Hy, die het talrykfte Leger heeft , be, haalt byna altyd voordeel op zynen vyand» De vrugt der overwinningen loopt altoos uit op eenige fchatting, die de Overwinnaar van zynen Vyand trekt,en waar van deeze zich in 't vervolg fchadeloos ftelt,door 't plunderen van zyne eigene onderdaanen. In het marscheeren kent men geene orde; maar elkeSoldaat trekt daar 't hem lust , en vergenoegt zich het gros van den hoop te volgen, waar toe hy behoort. De Indiaanfche Troupen , als de Topazen, en de Cipaijen, die in den laat* ften oorlog geleerd zyn, houden een weinig beter orde; ondertuslchen brengt de minftefchok onder hen zodanig een verwarring en fchrik, dat het niet mogelyk is, hen weder daar van te herftellen. M ft|* Wyze vafl Oorlogen*  178 Hiflorifche Proeven over Indien. Menigmaal ziet men, op een.marsch, de Voetknegten hunnen voorraad vanryst, en de noodige vatt-n om ze in te kooken, op het hoofd draagen, terwyl de vrouwen de fabels en andere wapenen heurer mannen draagen ; welken voornaamelyk in een foort van roer beftaan met een heel lange en zeer lompe lont, genaamd Kaïtokes. De Vrouwen neemen doorgaands alle haare kinderen met zich; het welk de Legers zeertalryk maakt, en gemak kelyk doet verftrooijen. Wanneer een Soldaat indevyandelykeArmee iets te doen heeft, gaat hy daar door en keert weder, zonder dat men hem de minste moite aandoet. De verbitterdheid is veel minder in den oorlog onder de Indiaanen , dan by de befchaafdfte Natiën van ons vaste Land; ook zyn de veldflagen gantsch zoo bloedig niet als in Europa. Men heeft verhaaien genoeg van 't gebruik , dat de Indiaanen, op een dag van gevecht, vandeOliphanten maaken,* ik zal my derhalven vergenoegen met alleenlyk daar by te voegen, dat deeze dieren dikwylsfchadelyker zyn voor hunne meesters, dan voor hunne vyanden, te^'en welken zy hunne woede gaande maaken. En om dat men zulksweet, bedienen de meefte Indiaanfche Vorften zich thans niet meer van die dieren, dan om de waerdigheid van hunnen rang, en een bewys van hunne grootheid te vertoonen H.t vaandel van den Nadab, of Oppervorst, is altyd op een Oliphant geplaatst, waar op hy lömtyds zelf vecht , om van zyne geheele Armee gezien te kon-  Over de Hryze van Oorl voer. der Indiaanen. if§ konnen worden. De dood, of de lafhartigheid van het Opperhoofd, fleept altoos onfeilbaar eene volkomen verftrooijing r a zich. De minst talryke Armée neemt gemeenelyk de vlugt op den eerften fchok van de andere i maar inzonderheid de voetknegten voor het paarde Volk; vftwt vyftig duizend Voetknegten zullen zelden ftaar voor twintig duizend Ruiters. De indiaanfche Ruitery beftaat, Vtiöreëri groot gedeelte uit Mararen, een oorlogzuchtige en woefL. Natie, diedeengtensderbergen bewoonen, welken aan 't Noorden vari Carnate een keten maaken. Zy zyn buiten tegenfpraak de onderneemendfte krygsluidefi van Indien; zy zyn fomtyds tot de poorten van Dehli (a) doorgedrongen , en hebben den Mogol op zynen troon doen beeven ; Zy zyn onvermoeid, doen tochten van vyf en twintig of dertig mylen op een dag, eri keeren met dezelfde fnelheid terug. OngèIukkig de landen der vyanden, doör welken zy trekken ! Hunne voetftappen zyn met bloed geteekend; en op de eerfte tvdingvan' hunne aannadering ziet men de bewooners hunne vreedzaame wooningen verlaaten, 'om met hunne huisgezinnen een fchuilplaacs re gaan zoeken in de bosfchen , of nabuürigè* fterkten; die dan nog menigmaal voor hun de poorten fluiten, uitvreezevan dooreené menigte van onnutte monden overlaaden te wor- (0) Een voornaame Stad van Mogol t en de Zéffclftad des Keizers. M a  iSo Hiftorifche Proeven over Indien. worden. Ook kan men weinig ftaat maaken op de verbindtenis der Maraten ; want zy omhelzen altoos de party, die hun het meeftegeld biedt, en men heeft hen dikwyls, op 't oogenblik van den flag , de wapenen zien omkeeren tegen hunne0bondgenooten; na dat zy zich voor den vyand door goud hadden laaten omkoopen. De paerden der Maraten zyn klein, maar vol vuur, gelyk die der Hongaarfche Husfaren. De Opperhoofden draagen gemeenelyk een karabyn , de gemeene Ruiters een piek , eenigen pylen, en anderen roers op de Eüropeërs veroverd ; maar allen bedienen zy zich van zeer breede fabels, en die van eene verwonderlyke hardheid zyn, welken zymetde grootfte behendigheid kunnen regeeren. Daarenboven dragen zy zeer ligtefchilden, en zoo glad gepolyst, dat zy gemakkelyk een piftoolkogel affluiten, en ondoordringbaar zyn voor fabelflagen. In 't algemeen doen de Indiaanen weinig belegeringen, en kennen nog minder de kunst van plaatfen te verdeedigen. Ondertusfchen heeft men in den laatflen oorlog eene groote ftad (6), maar die flegt verfterkt, en alleen door Indiaanen en een veertigtal Engelfchen, hun- (a) Tanjaour, de hoofdfhd des Rylss van den zelfde; laam. veertig mylen ten zuidwesten van Pondichery. ^F.enige Jaaren te vooren heeft de Franfche Oostindifche Compagnie den Koning van Tanjaour binnen zyne muuren doen neeven, alleen met t waal fhon ierd mannen Troupen , maar gecommandeerd door een Officier, die zich niet door de menigte der indnanen liet bedriegen.  Over de wyze van Oorl. voer. der Indiaanen. 181 hunne geallieerden, verdedigd was, zien te genftand bieden aan eene Armee van dappere en geoefl'ende Eüropeërs , de pogingen , der Franfche Ingenieurs onnut maaken, en eindelyk de belegeraars tot eenen overhaasten aftocht verpligten. Ik zal my wel wachten , my hier als rechter op te werpen j maar het hieldt niet aan de Officiers en Sol daaren, dat de Stad niet beftormd is , en het is waarfchynlyk, dat de plaats, zou ingenomen geweest zyn, en dat de fchatten, die zy in zich btfloot, overvloedige middelen zouden uitgeleverd hebben, om den nationalen oorlog met goed gevolg te eindi. gen. De kanonnen der Indiaanen zyn niet gegooten als de onzen, maar van yzeren plaaten , aan elkander gevoegd, gemaakt, en van afftand tot afftand met groote hoepels van 't zelfde metaal vastgehecht. Zy zyn op geen roode paerden gezet; maarmenftelt ze in de fchutgaten der muuren zeiven, en onderfteuntze met 'twee groote balken, die rollen kunnen. De kogels , waar van men zich voor die kanonnen bedient, zyn fteenen ; de uitwerking daar van is, meer fprongen te doen , en vervolgens zeer verre te rollen. Ik heb een van die kanonnen te Gingi gezien , dat vyf. en twintig voeten lang ■ was. M X VAN  18 2 Hiftorifche Proeven over In&itn. i JBefthaafd heid de. Indiaaneu i 1 I j t j ] VAN DE BESCHAAFDHEID DER INDIAANEN. Waar in dezelve beftaat, en wat voor denkbeeld zy daar van hebben. De Volken van Indie verbeelden zich s dat a?le andere zonder befchaafdheid , zonder beleefdheid, zonder op- oeding zyn; en bunne verachting valt meest op de Eüropeërs, om oat onze gebruiken nog meer met de hunnen ftr-yden, dan die van andere Natiën, die ue !aauen bewoonen, welken aun fndiën grenzen. Dé éeroeVyzingèh $ die de Indiaanen elsanderen doen, wanneer zy èrt^ari ^eren bedoeken of omboeten , zyn vierderly. De ;e> )rüik hebben alle de Casteh. By gelyken en vrienden, vereenigt men ïe handen op de borst, men omhelst elcanderen wederzyds; en die is de tweede erbewyzing. De derde is, de palmen der beide hanlen te toonen; deeze bewyzen zv aan de 3eeren, de Geleerden, en de Sania's. De vierde eerbiwyzing beftaat aiieen in de  Van de Betel. 183 de palm van de rechter hand te toe«,eti, en deeze gebruiken de hoogere ilandsperioonen omtrent hunne minderen. De Bramins bewyzen alleen aan de Koningen de tweede eer , en deeze beantwoorden hen op dezelfde wyze. Wanneer een Bramin een bezoek geeft aan eenbyzonder perfoon, gaat hy zitten zonder andere plegtigheid; ondertusfchen behandelt hy den perfoon, dien hy bezoekt, als ofhy zyn heer, zyn overheid was enz,; gaat weder heen zonder het minfte bewys van beleefdhei De Chütrïs f», gelykende naar de Kwakers van Grootbrittanje, vernederen zich voor niemand , wie 't ook zy, zetfs niet voor de Koningen ; om dat'er niets, zegden zy, boven den adeldom van hunne Caste is. Slaven in de daad; maar zy verhovaerdigen zich onder de fchaduwe van oraf hangelykheid, die de ftaatkunde oer Vorsten hun overlaat. VAN DE BETEL. Deeze Betel is het blad van een nlant welker fteel zeer zwak is, en die vogtige'l plaatfen bemint. Ook 7yn de B den, waar op men ze teelt, altoos uoonneden met groepen (a) Deeze Caste , fchoon de minst e je J.e groote. heeft de meerte Vo.flenva- ^ Ken? genMmd ' UU h3are UK*en 2ien « OOït- M 4 Van de Setel.  ï 84. Historifcke Proeven over IndiStf. pen, welken de Indiaanen met groote zorg; vuldigheid vol water houden (a). Het Betelblad is een weinig langer, dan dat van den Citroenboom, waarvan het de gedaante heeft; deszelfs vrugt, die langwerpig is, is nergens nut toe, Men gebruikt 'eralleen de bladen van , die men met noten van Arrek, een foort van muskaat, en met een weinig gebrande kalk, van zeer kleine febplpjes gemaakt, en in. een vyzel geftooten ,: bereidt. Deeze kalk wordt Chunam geheeten. Uit dit mengfel ontitaat een donker roode kleur, waar mede de Indiaanen , hunne Hppen altoos geverfd hebben, om dat ze de Betel geduurig kaauwen. By alle deeze ininengfels doen zy fomtyds doorrookte cachou, waar van zy veel werk maaken, om dat ze tot wellust aanprik kelt. De Grooten onderhouden gemeenelykeen huisbedienden , wiens eenigfte werk is, hun de Betel, dus toebereid, aantebicden. De mannen , de vrouwen, en zelfs de kinderen kaauwen ze zonder ophouden Zy flikken • 'I'S T - " * ?-e ia Qnaangezien de zeldzaamheid der regens is het vei ba azend, te zien, dat de gelden, zonder ophouden overfboomd worden door de greppen of flooten ,* die de Indiaanen met de grootrtj evenredigheid weeten te jnaaken. Tot dat einde graaven zy putten vaniafftand tot afftand , van vyftien tot. twintig voeten diep , en dcor middel van een pomp , op de wyze van een wip. verfpreiden zy het water gemakkelyk door alle de flooten. (ft) D,e Boom, die deeze vrugt draagt, geijkt vrywel naar den Kokosboom , uitgenomen dat de loten zoo fterk niet , en de bladeren veel korter  Van de. Kleding der Indiaanen. 185 ze nooit door ; maar het fap , dat 'er uitvloeit, en dat zoo rood is als bloed, ftreelt hun gehemelte zeer aangenaam , zoo wel door. den reuk als den fmaak. De uitwerking dee-. Zerplanteis, veelte doenkwylen, de tanden te bewaaren, den adem aangenaam te maaken, en de verbeelding te verhitten. Ook nodigen de. Indiaanfche Juffers de Eüropeërs veel, om gebruik te maaken van de Betel. VAN DE KLEDING DER INDIAANEN. De Kleding der Indiaanen is geëvenre. Kleding digd naar de luchtftreek , naar den ftand der India* en naar 't gebruik det Casten. nen. De groote Heeren dekken het hoofd met een huuel, een foort van tulband, dien zy Poumal noemen; en in 't openbaar draagen zy een langen tabbert, van fyn Jywaat met gouden bloemen, dien zy met een zeerkostelyken fjerp toebinden , en wiens knoop fomtyds met edelgefteente bezet is. Hunne , fchoenen zyn eene foort van pontoffelen , van gouden of zilveren ftoffe, welker einde een zeer lange punt heeft , en met een halven cirkel uitloopt; zy zyn verpligt hunne fchoenen uit te doen, als zy met iemand van meerder' rang fpreeken. En dit is eveneens 200 in alle de Casten ; de Sania's zyn alleen uitgezonderd van zich aan dit gebruik te onderwerpen. De Bramins laaten niet dan een kleine lok haair op de kruin van 't hoefd groeijen. Een M 5 doek  ï86 Hiftorifcbe Proeven over Indien. doek katoen, van vier of vyf ellen lang, bedekt hen met gedraaide plooijen, van den middel af tot de kniën toe. Tot een teken van waardigheid draagen zy een gordel van drie draaden, kruiswys door elkander gevlogten Voor 't overige heeft elke Caste haare byzondere wy*e van leeven: De Soldaaten, de Boeren, de Paria's , bedekken zich met een hulfel van flegt doek, en bewinden insgelyks de deelen des lichaams, die de eerbaarheid verbiedt te ontdekken. Tot den ouderdom "an zeven of agt Jaaren, gaan de kinderen zoo, als ze uit de handen der Natuur gekoomen zyn. De mannen draagen byna alle oorhangers in de ooren, die hun tot op twee vingerbreed van de fchouders hangen; ook doen zy ringen aan de handen, enderyke luiden een gouden of zilveren ketting om den middel. De Kleding der vrouwen is byna eveneens als die der mannen. De dochters laaten het haair wasfen op dën ouderdom van twaalf Jaaren. Voor dien tyd draaien zy niet dan een haarlok op de kruin van 't hoofd, diezy zeer netjes opbinden, en waar van zy vt-rvolgens een rol maaken van vier of vyf duimen, welk al haar kapfel uitmaakt De vrouwen der groote Heeren verfi ren zich met een foort van klein keurslyf van kos;elyke ftoffe, dat haar den boezem bedekt fV), en waar (a) Bvns alle de vrouwen en tfomérs der laai» Casten gaan met den boezem bloot. S  Van de Kleding der Indiaanen. 187 waar van de mouwen een weinig boven de elleboogen eindigen ; zy vlechten de haairen, die zy zeer lang en zeer fchoon hebben * en met welriekende oliën en esfentiën welriekend maaken. Boven de vïechte binden zy gemeenelyk een gouden plast van eene ronde gedaante en naar heuren fmaak gefatfoeneerd. AHe de indiaanfche vrouwen hebben gaten indeooren; maar zy vergrooten dezelven zoo zeer door de zwaarte van 't lood,. dat zy 'er eerst in doen, dat het eind byna op de fchouders raakt, De mannen verfchillen hier in niet van de vrouwen. De getrouwden draagen Juweelen om den hals, aan de teën der voeten , de vingers van de handen, en aan de beenen, elk naar zynen ftaat, Caste en middelen. Alsdedogters tot de jaaren van huwbaarheid gekoomen zyn, geeven haare Ouders haar een rooden doek van twaalf ellen lang en twee breed ; de Helft daar van dient om zich van den middel af naa beneden te bedekken, en met het overige van de fchouders of het hoofd tot den middel toe. Wanneer een jonge dogter met iemand van aanzien fpreekr, laat zy het ly waat, dat haar van de fchouders af bedekt, vallen, en verfchynt naakt tot aan den middel. De dogters, die aan de Pagoden toegewyd zyn, en zy, die aan de algemeene vermaaken overgegeeven z\n, zyn kostelyk opgefierd, en even zedig in 'topenbaar; en men kan deeze laatften niet verwyten , geJykaan de Europeefche ligtekooyen, dat ze de eerbaarheid doen bloozen. VAS  i88 Hijiorifche Proeven over Indien. Huizen «ter Indiaa Beu. VAN DE HUIZEN DER INDIAANEN. De Huizen der Indiaanen zyn byna van 'aarde gebouwd en met kalk overftreeken. Eenigen, gelyk die der Bramins zyn met bereiden koedrek overpleisterd. Behalvenden eerbied, dien zy voor deeze mest hebben , bedienen zy Zich daar ook van uit noodzaakelykheid om de mieren van hunne huizen te verwyderen, die hen anders, zoo zy deeze voorzorg niet gebruikten , op eene verfchrikkelyke wyze zouden plaagen. De meefte huizen hebben maar eene verdieping; zy zyn met tegels of pannen gedekt, en die der armen met rystftroo: ook flaan 'er de vlammen, als'er brand is, verderflyk voort, door het voedfel, dat ze vinden; in weinige uuren heeft men geheele Dorpen zien afbranden. Deeze huizen zyn laag en van eene vi3rkante gedaante , en daar is'er geen een, dat niet een grooter' of kleiner' plaatsheeft, in 't midden van welke een groeve is, die op de wyze van een kegel eindigt, waarin men de ryst tot gebruik van 't huisgezin dorst. De deuren zyn zoo laag, dat men zich moet bukken, om 'er in te gaan. Voor aan de huizen en binnen in , heerscht doorgaands een gang, ofgalery, gemaakt van een uit[teekfel, dat door zeer dunne houten ftylen cndèrfteund wordt. Deeze Galeryen brengen verfrisfching aan 't huis toe, en beletten de zon , die in die iuchtftreeken altoos brandend heet is, om in de  Van de Huizen der Indiaanen. i\ de kamers in te dringen, Onder die Galer en ontvangen de Indiaanen de vreemdelii gen, en oeffenen de herbergzaamheid. Het binnenfte der huizen is eenvouwdig zindelyk en glad. Want de Indiaanen kei nen geene van die huisfieraaden, weiken d eigenzinnigheid en de mode in Europa zoi der ophouden uitvinden. Hunne kamei zyn klein en ontvangen geen licht, dan doe de deur. hen bank van geklopte aarde, e met een mat oveidekt, dient hun voor ee: bed. Eenige Pagoden, of godheden van ka per, en het keukengereedfehap; ziedaaral le de roerende goederen byna van een Indi aan. De Huizen der Heeren en Grooten zyi veel ruimer, en gemeenelyk van fteen ge bouwd. DeGaleryen, zyn naar evenredig heid ook veelgrooterenkostelyker; en dee ze huizen hebben vensters. Het middel maatigfte der Indiaanfche gebouwen, dat ik gezien heb, is het paleis der oude Nababs van Arcate; het welk bekwaam was om eene t dryke hofhouding te bevatten. VAN DE TUINEN DER INDIAANEN. De Indiaanen weeten weinig van de kunst van Tuinen aan re leggen en te bearbeidennaauwelyks hebben er de Koningen en groo-' te Heeren, en nog doet de Natuur byna al. Je de kosten daar aan. Eenige verfpreide bloemen , hoog opgefchooten houtge was, pri- '9 » Tuinen fsr ludt. anen.  joo Ijijlurifche Proeven over todtin' Voedfe' enMaatig beid derk diaanen- prieëelen met een dik groen overfchaduwd, en eenige vyvers met ftiKlaand W^iter, zodanig is de Tuin van den Manogie, Generaal des Konings van Tanjaour. Uit deeaen, die voor een der fchoonste vanlndiën gehouden wordt, kan men van de anderen oordeelen; ik zon. der alleen die uit, welke door de Eüropeërs geteekend zyn. De Bramins hebben byna alle een klein vierkant ftukje grond agter hunne huizen, waarop zy de planten en enkelde geneesmiddelen kweeken , welker kragten en eigenfchappen voor verfcheidene ziekten zy kennen. Voor 't overige kunnen de fchoone velden , die altoos groen zyn ; de fchaduwen , welken de alleeën van welriekende boomen, bngs de wegen geplant, veroorzaaken; het heerlyke fchouwtoneel van zoo veele rykdommen der Natuur, de Indiaanen zeer wel ontflam van beflooten Tuinen te maaken. De fmaak voor de netheid heeft henlieden nog zoo verre niet overmeesterd, alshyde befchaafdfte, maar even daarin min gelukkige, Natiën overheerscht. VAN HET VOEDSEL EN DE MAATICHEID DER INDIAANEN. De eenvouwdigheid en zuinigheid heerfchen over 'r. algemeen in de maaltyden der .Indiaanen. Zy ieeven byna meest alleen by ryst in water gekookt, en dat voedfel ftrekt hun voor brood. Voor 't overige weeten zy van tafel noch ftoel, en nog minder van lepel  Panht Voedfelende Maatigh. der Indiaan. 191 lepel of vorken ander tuig, waar van wy ons bedienen. Hunne fchotels zyn bladeren van denBananie boom(a). Voor den maaltyd hebben zy het gebruik van Tanni (b> over de verheven plaats , daar zy op eeten moeten , te fprengen ; vervolgens droogt men die plaats af en dan is zy zoo glad als ys. Perfoonen van aanzien zouden niet willen eeten in eene plaats, die niet met deeze Tanni befproeid was. Na deeze toebereiding , fpreult men, als het by een Grooten is,een ■ tapit uit, waarop men met de beenenkruislings (als onze kieermaakers; gaat zitten ; vervolgens brengt men hem een gouden of zilver», bekken met gekookte ryst, die men op het midden van het tapytzet; rondom ie; iikt men verfcheide andere vaten met de verfchiliende fpyzen, die men voor hem bereid heefr. Wanneer de Meester alles, wat hv eeten moet. voor zich heeft, neemt hy van de verfcheiden toefpyzen, werpt ze in de ryst, en kneedt het niet zyne vingeren alles door eikanderen , maakt 'er ballen van , die hy vervolgens met eene zonderlinge handigheid in den mond werpt, en zonder te kaauwen doornikt (c) Eer men den maaltyd eindigt , is het gebruikelyk by de Grooten, eenige van de toefpyzen, die hun het (a) Indiefche Vyeehoom. C*) Oe Tanni h een water met reukwerk toebereid Ue Indiaanen geeven deezen naam aan alle foort van Wa'er m t algemeen. CO zy belachen de Europegrs . om dat zy de ryst niet weeten te eeten zonder te kaauwen.  194 Hijtorifche Proeven ov'sr Indien. het beste toefcheenen, aan hunne vrouwen te zenden; want geene vrouw van wat rang zy ook zyn mag, eet ooit met haaien man, en het is altoos een kind of een flaaf, die deeze foort van bezendingen waarneemt, om dat geene andere perfoonen in het vertrek der vrouwen van de INababs en groote Heeren mogen treeden. De Sania's, de Bramins, en de Geleerden wasfchen hun geheele lichaam eer zy hun ,'middagmaal houden. By het uitgaan uit het bad, vry ven zy de fchouders, de borst, en deB buik metpoeijer van Sandd(a) hout, waar na zy zich naa de plaats begeeven , daar de maaltyd bereid is. Hier gaSn zy zitten op een mat , waar op men hun een groot blad van bananie, met zout en booter gevreeven , brengt; op een gedeelte van dat blad doet men de gekookte ryst, en op het andere de groenten of toefpyzen van kruiden-of peul vrugten met Achars (l>). Aan het einde van den maaltyd, biedt men hun zuure room aan, en fchenkr hun dunne melk of wey in om te drinken. Daarna ftaat elk op, gaat op de plaats of in den tuin , wascht den mond, de handen, en de voeten , en treedt niet weder in huis voor dat men* (a) Savdel is een welriekend hout, dat de Indiaanen op een zeer harden fteen raspen. Dit poeier laaten zy weeken, maaken 'er een deeg van, waar mede zy zich vryven, en zy zouden niet voor een perfoon van aanzien durven verfchynen zonder aan; deeze plegtigheid vooraf voldaan te hebben. {b) Groene vrugten in pekel of azyc gelegd,  Van het voedJelendeMaaiïgkJerïndhan.t$§ men het blad wechgenomeh , de plaats geveegd en van nieuws met Tanni beiproeid heeft. De Bramins, de Boetelingen , en de Geleerden eeten geen vleesch , noch visch; zelfs geen eyeren , hun gewoon voedfel is melkfpys, peul- en andere vrugten; ondertusfchen is het zeker, datzy lieden, van allede Indiaanen, het langste leeven, en dé beste gezondheid genieten. De Casten, die gebruik maaken van vleefch , mogen toch geen osfen-, noch koeijen • vleesch eeten ; want dat is, volgens de Indiaanen, eeneont! heiliging, waaraan de Paria's alleen zich fchuldig maaken. Alhoewel men den geenert , dié osfenvleescheet, met afgryzen befchouwc, laat men echter niet na veel. eerbied te bewyzeri aandegeenen, die koeijenpis drinken. Hunne eerbied voor dat dier gaat tot afgodery toe: ook ziet men zulken, die voorwenden zeer geregeld in het ftük van den Godsdienst te zyn, zoö haast als zy opftaan, den ftaart van eene koe aangrypen, en de plaats, daar zy gelegen heeft , aanbidden; om dat Lafchimy , de Godinne van den voorfpoed, naar hun zeggen, daar altoos tegenwoordig iÉ. Na deéze aanbidding wagten zy ftandvastig tot dat de koe zich moet ontlasten , wanneer zy de handen ophouden, om derzeiVer holligheden met haare pis te vullen, waar' van zy een mondvol opflurpen, en met het overige godvruchtiglyk het lichaam vry. ven. Wanneer zy deeze plegtigheid verricht hebben, geeven zy voor gereinigd te zyn; N Orn'  194- JBiJlorifchs Prosyen over lniïèn, Om de zwaarste zonden uk te wlsfchenis ook genoeg, een drank uit melk , boter en een weinig koedrek faamengefteld, door te zwelgen. De Bramins zyn verpligt, als z^ trouwen, eens van dien drank te drinken; of wanneer hunne vrouwen haare eerfte maandflonden hebben (a). Zoo veele ongerymdheden zyn ongelooflyk; maar niet te min zeker. Ach! voor hoe veele overgelovige belachlyke en kinderagtige oeffeningen is een Volk, in onweetendheid en dwaaling gedompeld, niet vatbaar! Een Bramin moet nooit eeten in de tegenwoordigheid van iemand , wie 't ook zy, van eene andere Caste; maar het geen zonderling, en te gelyk zelfs tegenftrydig zal voorkoomen , is, dat de zelfde Bramin, die zulk een hoog denkbeeld van zyne zuiver* heid en afkomst heeft, dat hy niemand waerdig acht , om voor hem flegts water te gaan fcheppen, zich niet zal fchaamen eenen man van de laagfte Caste te dienen, en de laagfte pligten te oeffepen. VAN (jï) Byna alle de Huwelyken der Indiaanen worden gemaakt eer de vrouw huuwbaar is, en tot dat oogenbük toe leven zy afgezonderd , gelyk wy in 't vervolg zullen zien.  Van de Gebruiken omtrent de Huwelyken. i0| V A N DE GEBRUIKEN, WELKEN DE INDIAANEN IN 'T ALGEMEEN OMTRENT HUNNE HUWELYKEN IN ACHT NEEMEN. By de Indiaanen is het Huwelyk de allergewigtigfte zaak , om dat zy het zelye als het grootfte geluk van dit leven aan merken. Zoo haast als de kinderen eeninige woorden beginnen te fpreeken, leert men hen zeggen, dat ze willen trouwen j en dikwyls maakt men zelfs verbintenisfen s eer zy kunnen fpreeken. Het is een algemeene grondregel , dat de man drie of vier jaaren ouder weezen moet, dan de vrouw. De kinderen van twee Broeders, gelyk ook van twee Zusters, mogen niec met eikanderen trouwen, om dat zy volgens de wetteli van 't Land alle broeders zyn. Hierom geeven zy den tytel van oom en niet aan de Broeders van hunne vaders en moeders; maar als de Broeder van hunnen vader ouder is dan hy, noemen zy hem Grootvader, en zoo hy jonger is, klein - vader: eeveneens doen zy aan de vrouwelyke zyde. Alle deeze trap. pen verhinderen een Huwelyk. Byna alle de Casten ftellen het wezen van 't Huwelyk in een Juweel genaamd Taly(a)y welk (a) De Tal'j is eene verbeelding in gond, van dé beeldtenis van Poulear, den God des Huweiyks , van welken wy hier voor gefprooken hebben N 'z Huwelyk! 3;egtigbeien, in 't dgemeeffc  io6* Hijiorifche Proeven over Indien. welk de man met een faffraan kleure koord aan den hals zyner vrouw vastbindt. Deeze plegtigheid moet voor de deur van 't huis der Vryster gcfchieden, onder een pendaal, of foort van vierkanten boog, met bloemen en verfcheidenerly bladeren verfierd. De meeste verfierfels, op die feesten, zyn geleend; dus is het altyd heerlyk zoowel voor de armen, als voor ryken. Wanneer men overeengekoomen is omtrent den dag, dat de Taly zal omgehangen worden, begeeven de Ouders van den Vryer zich, na den God Poulear (a) geraadpleegd te hebben , inftaatie naa het huis der Vryster om haar van de Ouders ten huwelyk te verzoeken; maar eer men een beflisfend antwoord geeft, onthaalt men de gekoomenen ; en zoo een van beide partyen in dien tusfchen tyd afftand van 't huwelyk doet, is die verpligt tot eene ver. goeding De wil der jonge Dogters wordt zeide geraadpleegt over de keuze van een man; het is zelfs heel zeldzaam, datzy van eenen genoegzaamen ouderdom zyn, om te kunnen onderfcheiden. Den dag van 't Huwe. Jyk gekoomen zynde , vergaderen de Ouders en nabeltaanden van beide familien onder het f endaal, daar de toekoomende Man de Taly om den halszyner Vryfter doet, en van dat oogenblik af is zy zyne vrouw. Elke Caste heeft (a) Hunne manier om Poulear te raadp'eegen . beftaat in het doen van offeranden, waai mede de Bra. mins hun voordeel doen ,• en deezen geeven vei volgens een antwoord, meer of min voordetlig naar de waarde van 't gefchenk.  V%n de Huwelyks Plegtigheden der Bramins 197 heeft haare byzondere plegtigheden om de Taly aan te doen; en wy zullen die der Bramins en eeniger laagere Casten kortelyk doorloopen. HUWELYKS PLEGTTGHEDEN DER BRAMINS- Alzoo de Bramins in verfcheiden takken uy deBraverdeeld zyn, en elke zyne byzomiere ge mins, in 't bruiken beeft, zullen wy ons bepaalen tot tyzo'jderdie , welke aan alle de Bramins gemeen zyn. Zoo, wel in Indiën, als in China, en fyna in alle de andere Landen van Aiie, brengen de jonge Dogters geen huwelyks goed aan ; maar deMannen koopen de vry heid van deüuders om met hunneDogters te mogen trouwenw Wanneer een Bramin de fomme, waar over hy met zynen toekoomenden fcboonvader overeengekomen is, hem ter hand gefteld heeft om zyne Dogter te mogen hebben,begeeft hy zich by een' zyner nabeftaanden, en wagt daar het bezoek van de familie zyner vryfter af; maar dit bezoek wordt altoos uitgefteld. (d) Geduurende dien tyd veinst de Bramin afgeflaagen te zyn, door de menigvuldige hinder-,. nis- (A) De Indiaanen zeggen, dat al dat uitftel nergens anders toe dient, dan om de zeedigheid /an de Bruid te bewaren , en geen al te groote baailigbeiii te doen blyken. Somtyds is het ook eene locsheid van den Vader, die daar door wat meer geld zoekt te krygeji. N 3  198 Hijlorifche Proeyen over Indien. pisfen, die men hem in den weg Jegt; hy peemtzynepantoffelen,(eenfoort vanfchoe. nen) werpt een boek (a) onder zyn' arm, en grypteen rietftaf van bambous (&) in zyn' hand, dreigende zyne familie, een Boeteling te willen worden. Hy gaat heen, maar op eenigen afftand houdt men hem ftaande , men tracht hem te vreede te fteilen; men belooft hem mee het voltrekken van 't huwelyk zonder uitftel te zullen voortgaan,- en om te toonen, dat men hem met geene yde« Je hope vleit, zoo brengt men hem aan den ingang van 'thuis zyner Vryfter. Dan komt de moeder der jonge Braminne by hem, een pot met melk medebrengende , waar mede zy hem de voeten wasfeht. Na deeze plegtigheid gaat men de Vryfter zoeken, en brengt haar onder een boog , daar een vierkant bed is opgehangen , op het welk men de twee verloofden doet gaan zitten. Ondertusfchen houden de Ouders en vrienden hun gezel, fchap ; fommigen van die wiegen hen, en anderen zingen bruiloftsliederen, wenfehen hun («) Het geen ik een boek noem, zyn maar eenige gedroogde oladsren van den palmboom , een voet lang, waar op de indiaanen met een priem eenige teeker.s maaken; zy zyn aan 't eene eind met een draad op èlkanderen gersegen. Op deeze wyze hebbende Indiaanen hunne gefchiedenisfen bewaard. Want men weet, dat de drukkunst by hen nog niet in gebruik is- (61 Bambcus is een Indiaansen riet; in 't hart van 't zelve vindt men een foort van wit vogt, dat gedreind is ea bekwaam om koorts en buikloop te genezen.  Van de Huwelyksplegtighden der Bramins. 199 hun veel voorfpoed , en langduurig genoegen in hun huwelyk. Vervolgens begeeft het gantfche gezelfchap zich naa eene plaats, in 't open veld uitgekoozen, daar men met eenige offeranden aan den Afgod Poulear begint (V); waar na een der naastbefiaanderj van de Jonge dogter haar onder zyne armen neemt, en haar op eenen hoop ryst zet, waar zy blyft zitten, tot dat de Bruidegom haarde Taly komt aandoen; en van dat 00genblik af is het huwelyk onverbreekbaar. Hier eindigt de plegtigheid nog niet; maar dan moet de Man den voet zyner vrouwe neemen , in de tegenwoordigheid van het gantfcbe gezelfchap, en dien doen raaken aan een fteen, waar van alle de huisgezinnen zich bedienen , om het koorn te maaien O). Daar op volgt de maaltyd. Hier toe verkiest men eene bekwaameplaats, naar 't getal der perfoonen, die men onthaalen wil ; voor eiken gast legt men een Bananieblad ; men brengt de fpys aan, en men deelt de ge. kookte ryst en de achars op de bladeren uit; het nagerecht beftaat uit zuure room. De. wyl de Man met zyne Vrouw niet eeten mag, zie hier de liefkozery, die hy haar doet: hy kneedt wat ryst met zyne handen; waarvan hy een balletje maakt , doopt het in een fausj ' 0») Deeze offeranden beftaan in kokos, ryst, of eenige andere voortbrengfels der aarde. (6) Door deeze twee plegtigneden willen de Indiaanen aan de tong getrouwden te verftaan geeven, dat zy zich verpieren, om hunue huishouding met zorg en zuinigheid te bellieren. IS 4  gap Hifiorifche Proeven over Indien. faus, gemaakt van tamarinde, druifkruid, gember ? muskaat , enz.; en dit balletje geeft by aan zyne vrouw, die zich op het bogenblik vvcch maakt. Als hec gastmaal geindigd is, ftaat elk op , neemt zyn blad Wech, welk hy op eene afgelegene plaats gaat werpen , vervolgens wascht hy zyne handen en voeten, en befmeert zyn voorhoofd en borst met bereid Sandelhout. Den derden dag na dat het Huwelyk voltrokken is, geleidt men de jong getrouwden ineenfchoonen draagftoel van deur tot deur ; elk doet hun gelchenken , de armften zelfs geeven vrugten; maar niemand zoude hen durven afwyzen. Na deeze wandeling geleiden de Nabeftaanden de getrouwden wederom , onder bet geklank der bazuinen of fchalmeijen, onder het pendaal, waar men hun van nieuws allen toekoomenden voorfpoed toezingt. Vervolgens fcheidt men; de man keert weder naa zyn huis ; en het is met gebruikeJyk, dat hy by zyne vrouw woone, dan na dat zy haare eerfte maandeJykfche zuivering gehad heeft. Dit tydftip $s niet alleen voor de Bramins, maar ook vpor alle de Casten, een der groote feesten, die men met de familie viert. De eerbaarheid laat niet toe ie verbaalen , aan welke buitenfpoorigheden de Indiaanen zich by dee. ze gelegenheid overgeeven. Zoo haast als de jonge vrouw in dat geval is, geeven de ouders daar bericht van aan den Man, die van zynen kant daar van kennis geeft aan *yne familie, op dat zy, ten einde van agt «lagen weder byeen koomen. Geduurende dien  Fan deHuwelyks plegtigheden der Bramins.iot dien tyd houdt de jonge Braminne zich in eene kleine hutte van ftrco , tot dat einde in de nabuurfchap van haaren vader op^e. recht; niemand mag daar ingaan dan na verloop van haaren tyd; een dag, waar op alle de Nabeftaanden en Vrienden byeenkoo* men , om dezelfde plegtigheden weder te beginnen , als te vooren ; uitgezonderd , dat de man de Taly niet aandoet. Dit feest noemt men het tweede Huwelyk, en het is inderdaad het waare, om dat vandatoogenblik afaan de nieuw getrouwden eerst t'faamen woonen. By de eerile teekenen van zwangerheid fV) begint men wederom alle de plegtigheden , die men by 't Huwelyk waargenomen heeft. Dit feest noemt m'en het derde Huwelyk, en dit is het flot van alle de anderen. Indien het gebeurt, dat de man fterft, na dat hy zyne vrouw de Taly aangedaan heeft, zoo kan zy niet ftaan naa andere verbindtenisfen. Deeze foort van weduwen gedraagen zich verfcheidenlyk, de kloekmoedigfte laaten zich met het lichaam van haaren man verbranden» Alhoewel veele Reizigers breedvoerige befchryvingen van deeze barbaarfche plegtigheid, gegeeven hebben; kan ik my toch niet weerhouden van ten minfte de voornaamfte omltandigheden te vernaaien, welken de mee- ften 00 Getneenelyk ayn de Indiaanfche Vrouwen Vrugtbaar van den ouderdom van tien jaaren af toe dertig toe ; wanneer zy onvrugtbaar worden. N5  2o2 Hiftorifche Proeven over Indien. flen of overgeflaagen, of veranderd hebben; zie hier het geen men by deeze gelegenheid gewoon is te; doen. Men bereidt een houtftapel van agt of negen voeten lang, en even zoo veel breed; maar omtrent een el hoog; hier op ftrekt men het lichaam des geftorvenen uit, zoo als hy in zyn leven gekleed was, met de voeten naar 't Noorden en 't hoofd naar 't zuiden gekeerd ; het Opperhoofd van 't Dorp zegt eenige gebeden op, terwyl hy 'c lichaam met boter zalft. Vervolgens werpen denaastbeftaan.de Vrienden van den overledenen hem vier of vyf raauvve rystkorrels op den mond , waar na men het lichaam naa die zyde keert, daar de Weduwe op den ftapel moet klimmen. Dit ongelukkig flagroffer , haare Juweelen aan haare naast beftaande Vrienden omgedeeld hebbende, klimt op den houiitapel , werpt zich, gantsch befchreid op het lichaam van haaren man, dien zy vast omarmt, en in welke houding zy eenigen tyd blyft liggen. Wanneer men den houtftapel toeftelt, draagt men zorg , om twee touwen onder aan den grond vast te maaken , waar van 't eene dient om haare voeten met die van haaren man vast te binden, en het ander om den middel van 't lyf. Deeze verfchrikkelyke voorbereiding gemaakt Z37nde, vraagt men de Weduwe driemaal onderfcheidenlyk , of zy naa de verblyfplaats der heerlykheid gaan wil? En naauwelyks heeft zy ja geantwoord, of men hoort een gedruis van krygsfpeeltuig, en men werpt het vuur in den brandftapeh Wanneer alles door de vlam verteerd is, keert elk  Van de Huwelyhplegtighed. der Sramins.20^ elk weder, loffpraaken doende over de overledene, en eikanderen onderhoudende over de vergelding, die zy in de andere waereld zal genieten ; gelyk ook over de zuivere ver maaken , die zy met haaren man fraaaker zal. De Weduwen, die zoo gevoelig niet zyn wegens de heerlykheid, die men baar in de andere Waereld belooft, geeven zich open. baarlyk over tot byzitten , zonder dat men deeze wanorde kan verhelpen. Daar zyn nog anderen, die het huis van haaren man niet verlaaten •» en haare huishouding blyven ag. tervolgen ; maar de meeften keercn wedei naa heure ouders, en zoo zy maar niet her. trouwen zyn zy bevryd van fchande. Vooi 't overige vermindert het getal van die zich laaten verbranden van dag tot dag, vooral in den omtrek der plaatfen, daar de Europeërs hunne Vestigingen hebben, . VAN DE HUWELYKEN DER RATSPOÜTS. Deeze Caste is eene der edelfte en ftrydbaarfte van geheel Indien, Wanneer een Rajepoue wil trouwen , en als hy wegens den prys met zynen aanftaanden lchoonvader overeengekoomen is, zoo doet hy, ten teeken van zynen adeldom , drie katoene draaden van den flinker fchouder tot aan de rechter zyde. Op den dag der bruiloft geleidt men hem onder een verdek naa het hui'5 zyner Vryster, waar van de poort, of deur heer. By de R* jepouts.  204 Hiftorifche Proeven over Indien. heerlyk verfierd is en voorzien van een pendaal eboog, of verhemelte,) waar onder de voornaamfte plegtigheid moet gefchieden. Ter zyde van het pendaal wordt een ftok geplant, waar aan twee takken van verfchillende boomen worden vastgemaakt, de eene genaamd Alême , en de andere Amergoufin, welken de Indiaanen zeggen de vrouw van den eerften te weezen , en die zy befchouwen als een zinnebeeld van't Huwelyk. Wanneer de vrienden vergaderd zyn, offert men den Goden een koek, dien de genoodigde vrouwen moeten opecten ; vervolgens begeeft de toekoomende Man zich naa het pendaal, met alle zyne Juweelen verfierd, en hit lyf met kranten van bloemen beftrooid en verfierd hebbende. Hy wordt in een palanquin (a) gedraagen, en gevolgd van (a) Palanquin is een foort van Draag Hoe!, en in Indien het rytuig van alle de Grooten, en van de ryke luiden. De Weekelykheid, die het eigen kenmerk dier volkeren is, kan niets gemakkelylu'r begeeren. Want een Palanquin is juist een kleine rustbank, voorzien van aen matras en twee kusfens van eenige kosteiyke doffe, en overdekt met een dak of verhemelte van laken of fluweel met goud geborduurd , waar over een groote ftok van bamhous dwars heen is, waar aan dat gantfche werkftuk met zyden koorden vastgemaakt is. Men noemt de Dragers Bous's ; men heeft 'er altoos vier noodig, en als men eenen langen weg af te doen heeft , agt, om dat zy eikanderen dan moeten vervangen en verpoozen. De perfoor, die op den Palanquin gedraagen wordt,' San gaan liggen zoo lang als by.is; en de zagte en gelyke beweeging van dat rystuig verwekt den flaap, en men flaapt daar zeer gemakkelyk in.  Van de Huwelylen der Rajepouts. 205 van alle denabeftaanden en eene menigte aanfchouwers , die voor de fpeeltuigen gaan, Wanneer hy van den palanquin afftapt , vindt hy zyne aanftaande fchoonraoeder gereed om hem de voeten te wasfehen ; maar alzoo hy onmiddelyk daar na zyn geheel lyf moet gaan wasichen, zoo ontkleedt zy hem, en laat hem niets anders behouden, dan een enkelen doek die hem van den middel tot halverbeen bedekt. Dezelfde plegtigheid neemt men omtrent de bruid in acht. Beiden gaan zy zich in den vyver wasfehen langs verfcheiden wegen; en by 't uitgaan uit het bad neemen zy hunne lleraaden weder aan, en keeren weder naa het pendaal met den zelfden ftoet en het zelfde muziek. Een Bra* min zegent de Taly, geeft ze allen omftanderen van aanzien om aan te raaken, en biedt ze vervolgens den Man aan, die ze aan den hals zyner vrouwe bindt. Aanftonds daarop hoorc men de fpeeltuigen klinken, men fchiet het gefchut af, en maakt een fchrikkelyk rumoer. Na dat de Taly aangedaan isgaan de nieuw getrouwden op een foort van troon zitten, om zich van alle de aanfchotiwers te doen zien. Ondertusfchen brengt men de offeranden , voor den God Poulear (_«) beftemd, aan; maar op alle deeze plegtigheden volgt wel haast eene nieuwe vertopning, en die het gantfche gezelfchap zeer/ 00 De Indiaanen geeven voor , dat Poulear zoo veel invloed op het Huwelvk heeft ; dat zyn vader Routren, voor de tweede maal willende rrouwen , verpligt was, hem te aanbidden, om hem voor zich gunstig te maaken  ao6 Hiftorifcliè Proeven over Indien zeer vermaakt. Men heeft een kunftig gemaakten visch aati een draad vast, werpt dien in een platte fchorelofvat, met water gevuld, en een der nabeftaanden van den man doet hem geduurig omdraaijen. De nieuwgetrouwde vrouw neemt dan , om haare behendigheid te toouen, een kleinen boog en pyl, en fchiet op den visch; indien zy hem met den eersten fcheut raakt, bewondert en jucht men haar toe,en voorfpelt nog daaren boven veel goeds van dit huwelyk; maar als zy na drie fchooten nog niet raakt, zoo is het een flegt voorteeken voor het toekoomende. Den anderen dag doorloopen de twee getrouwden in palanquins alle de ftraaten van de ftad, metfpeeltuig; de jonge dogters , die aan de algemeene vermaaken zyn toegewyd, en bekend onder den naam vanMongamy , of Bayaders (a) zyn daar by tegenwoordig, en zetten deeze tweede plegtigheid het grootfte O) Deeze jonge Dogters Ieeven in gerneenfchap, onder het bcftïer vzn eenige oude vrouweta; zy mogen niemand afflaan, wie het ook zy, voor een vasten prys, die maatig genoeg is. Aiieen brengen zy de Eüropeërs onder febatfing: en haare afkeerigbeid van menfchen, die zy ais barbaaren befchouwen, kan niet opgefchort worden dan door kragt van belang. Vooirs (Tellen zy alles in't werk, wat de kunst vermag om te verleiden en te behaagen, Haare kleding is zoo kostelyk als dartel; men ziet 'er goud. en edele fteenen op flikkeren; het eenigfte dat haar in de oogen der vreemdelingen kan mismaaken, is, dat ze een ring, of ingékaste paerel aan den neus draagen; doch men went daar wet haast tce, zoo dat wen  Van de Huwelyken der Rajepouts. 207 fle fieraad by. Haar werk is , voor den Palanquin te danfen, zoo menigmaal als dezelve ftil ftaat, en te gelyk te zingen, paaren,* de met haar gezang het gerommel van haaren Gomgom, een foort van trommels. Deeze ftoet houdt van tyd tot tyd Uil voor de huizen der Nabeftaanden van de nieuw getrouden, en zy ontvangen daar altoos eenige gefchenken. Na deezen luidruchtigen omgang, brengt de Man zyne Vrouw weder naa haares vaders huis , waar zy zoo lang blyft, tot de Natuur haar de vermogens gegeeven heeft, die noodzaakelyk zyn, om moeder te kunnen worden. Wanneer een Rajepout iterft, is zyne vrouwe verpligt, om zich levendig te laaten verbranden, het zy dat haar man door eenig toeval des oorlogs, of door ziekten om gekoomen zy: en het is zeer gemeen, dat een Rajepout zyn leven op een ilagveldlaat, dewyl allen, die geene opperheerfchappy bezitten , krygsluiden zj n. De wapenen waar van zy zich meest bedienen, zyn een halve piek, die zy met de grootfte vaerdigheid kunnen behandelen. Een Rajepout zoude het men niet dan fchoonhederc in die fteenen vindt. Zy zyn zeer begeerig naa bloemen en reukwerk; Ja men geeft zelfs voor. dat zy, alleen zynde, haaren boezem verfieren met een htlsband van bloemen , Mogri genoemd, welker reuk, zoo men zegt, de begeerlykheid opwekt. Voor 't overige hebben die jonge Dogters niets van die grove onbefchaamdheid en walglyke losbandigheid , die men met reden aan dc Europcfche Mesfaiinen verwyt,  ao8 Hijïorifche Prosven over Indien. het zich altoos een fchande rekenen, te vlug ten, als hy eens den vyand gezien heeft ; hierom gebruiken zy doorgaands de voorzigtigheid van eenen bogtigen weg te kiezen , of van te vermyden, om in't gezigt van den vyand zich te legeren, om zeker te zyn, dat zy, in geval van te rug te moeten wyken , niets tegen de eer van hunne Caste gedaan hebben. Zoo haast als de dood van een Rajepout met zekerheid bekend is, heeft de-Weduwe niet langer dan drie dagen tyd, om zich tot den dood te bereiden , in welken tyd men den houtftapel toeftelt. Op den bepaalden tyd gaat zy in flaatfie en van alle haare nabeftaanden verzeld uit haar huis; aan de plaats deezer wreede vertooning gekoomen zynde, deelt zy haare Juweelen uit, en nadert aan den kuil, daar het vuur reeds aangeftoken is. Ondertusfchen werpt men faffraan en boter in de vlammen, men zegt eenige aanroepingen (der Goden) op, waarna deeze ongelukkige den brandftapel nadert, treedt te rug tot drie verfcheiden reizen , verheft een gefchreeuw, op dat men het vuurfcherm wechneeme, het welk men gemeenelyk op den kant van den kuil legt; en op dat zelfde oogenblik werpt zy zich midden in de vlammen, waar in zy aanftonds gefmoord is (tf> Het (a) Men zal hier bemerken, dat de plegtigheden, die zy bier waarneemen zeer verfchillen van die, welke de Weduwen der Bramins in acht neemen; ook is  Van de Huwelyken der Choutré's. 20 Hetisongèiooflyk , hoe veele loftuitinget en eere • wierook men deeze Heldinne toe zwaait; men befchouwt haar van dien tyc af, als een Godin , men roept haar aan ; maar als eene Weduwe geen moeds genoeg heeft, dry ven haare vrienden haar met ge: weid op den brandftapel, en zoo verlies! zy met het leven ook nog de eer en achting haarer Cafte; van de huwelyken dek choutré's. De Plegtigheden , welken de Choiirre's in hunne huwelyken waarneemen, zyn dezelfde als die van de andere Casten, tot op het öogenblik , dat men de Taly omhangt. Als dan, vertoont zich een der broeders, of de naafte bloedvriend van den Bruidegom , voor de deur der jonge Dogter, welke aanftonds: ten huize uitgaat; maar hy houdt haarftaande en vraagt, waar zy naa toeftapt, en tot wat einde P Zy antwoordt , dat het is om' een man te gaan zoeken. Van dat öogenblik af begint men de plegtigheden , en de Vryer komt met zyne familie, met het geklank der fpeeltuigen , om de Taly om te doen. Onder deeze Caste heeft men een ge. bruik is 'er nog dit verfchil,. dat deeze zich kunnen ont-. flaan van zich te verbranden; daar ds weduwen der* Rajepotts 'er toe gedwongen zyn. O* i i f By da Choutrè'»  2 to Hijiorifche Proeven over Indien* bruik, dat by geene andere plaats heeft: Wanneer een Man een tegenzin in zyne Vrouw krygt, geeft hy haar een zekere bloem, welke een teeken is van verftooting, waarna elk weer met een ander kan trouwen. BydePi ria's. Algemee ne Aon merkingei over di Huwely ken. van de huwelyken der paria's . _ In het trouwen gedraagen zich de Paria's en andere Jaage Casten even als de Bramins, en de nieUw^etrouwden volgen alle hunne plegtigheden na ; maar niemand is daar by' tegenwoordig , dan die ten minste van dezelfde Caste is. Algemeene Aanmerkingen. - De groote Heeren en rykc luiden hebben verfcheide vrouwen , maar die hebben alle \niet den zelfden rang: de eerfte, die altoos '.van qelyken rang is met haaren Man , befchouwt haare medegenooten met alle die verachting, welke de hoogmoed en geboorte haar inboezemen. Dit verontwaardigend gedrag is ook nog gegrond op de zekerheid van nooit verftooten te kunnen worden : uitgezonderd de Caste der Choutré's; gelyk wy zoo aanftonds gezien hebben. By de Mooren, die Indien bewoonen, wordt deeze eerfte Vrouw Bégom , dat is te zeggen, gelukkige vrouw, genoemd. Haare eenigfte bezigheid is, zich op te fchikken ; maar on- aan-  Algemeens Aanmerkingen. 2ït aangezien alle de kunst, die zy gebruiken, om haare Mannen te behaagen , heeft dikwyis de geringfte mededingfter den voorrang, en men heeft fomtyds eene Begomi dus opgeofferd, de fchande van getuige der overwinninge haarer vyandinne geweest te .zyn , in een gewillige dood , of zelfsmoord zien begraaven. Eenigen, meer Zucht voor . t leven hebbende, doen alle de kragt heurer wraake op het voorwerp van beuren haat en jaloersheid vallen. Het fynste vergif is daar toe in gebruik, en de mannen 'fmooren zeer dikwyls hunne gevoeligheid uit ontzag en vreeze voor de familie hunner Begoms. Geene kinderen , dan die van de eerfte Vrouw, worden voor echte gehouden. On; dertusfehen deelen zy gelykelyk in de nalaarenfehap des Vaders ; althans zoo dezelve geene byzondere beitelling daar omtrent gemaakt heeft. van de begraventssen der indiaanen. Onder de Indiaanen begraaft men niemand. dan de Aanbidders van Lingam , die eene Caste uitmaaken , welke Audïs genoemd worden; en nooit zet men een lichaam by in de Tempels, (want dat zoude, naar hun gevoelen, een verfoeijelykezaak Weezen;j maar men brengt en begraaaft het in een veld, verre van alle woningen Verwvde'rd. De Indiaanen van andere Casten verbranden hunne dooden op eene plaats in 'topen veld' tot dat gebruik verordineerd. ° 2 Men tigherien nen;  21a Hijlorifche Proeven over Indien, Men Iaat een Bramin, althans zoo hy niet fchielyk fterfc, nooit in zyn huis den geest geeven , om dat men zich verzekerd houdt, dat het zelve daar door grootelyks zoude befmet worden. Dus brengt men den zieken, als men oordeelt, dat hy op 't uiterfle ligt, buiten zyn huis onder een uitftek (a) ; zoo hy fterft, eer men hem heeft kunnen uicdraagen , neemt men het lichaam zoo fchielyk wech , als mogelykis, vervolgens breekt men al het huisraad aan ftukken, dat in het huis is, en gaat'er niet weer in, voor dat men het fchoon gemaakt en met Tanni gezuiverd heeft. Wanneer de Bramin onder het uitftek overlydt, vergaderen alle de Nabeftaanden rondom het lichaam, metontbloote borst, kloppen op dezelve met beide handen ; waarna zy driemaal rondom het uitftek gaan, onder het zingen van een loflied ter eere van den overledenen. Geduurende deezen tyd kleedt men den overledenen van nieuws, men vryft hem het voorhoofd met bereid Sandelhout, en draagt hem op een burrie naa de plaats, daar de brand, ftapel toegefteld is. De ftoet wordt voorgegaan van fpeeltuigen, welker droefgeklank de natuur der plegtigheid aankondigt, en geduurende den togt fchiet men gefchut af. Wanneer het lichaam verbrand is,gaan alle de omftanders hunne klederen wasfehen, en in plaats van in hunne huizen te gaan, begeeven zy zich allen in kleine hutten, over« dekt (o) Een getimmerd dak, of afdak, met vier flylen ondeifleund, en met bladeren gedekt'  Algemeene Aanmerkingen. 2T3 dekt met een foort van groote bladeren, die zy zeggen , den dood te verbeelden; en daar blyven zy zich eenige dagen bezig houden met den overledenen te beweenen. Indien de Weduwe geen moed genoeg heeft .om zich te verbranden en haaren Man in de andere Waereld gezelfchap te houden, koomen de naastbeftaande bloedverwanten om hunne traanen met de haare te vermengen. Op den tienden dag vergadert men op dezelfde wyze, en doet een foort van rouitaatigen -omgang , verzeld van een fchrikkelyk gefchreeuw. Waar na de Weduwe zich om den hals werpt van eenehaarer gezellinnnen, die even bedroefd is, en die zy vast in haare armen houdt; en zoo lang de andere Weduwen haarde Taly niet afgedaan hebben, mag geene vrouw , die nog werkelyk getrouwd is , deeze plegtigheid verrichten ; noch wordt deeze des overledenen voor weduwe gehouden , dan na deeze plegtigheid. Van dat oogenblik af is zy verpligt, een offerande aan den God Tarnen te doen , vier of vyf Bramins te onthaalen , en zelfs hen eens te kleeden, indien zy 'er de midelen toe heeft. Een nog veel wezendlyker pligt, in het overige van haar leven te vervullen , is de jaarlykfche gedachtenis viering van den dood haares mans. Deeze laatlte gewoonte wordt in alle de Casten ftandvastig waargeno. »en. 0 3 VAlf  214 Hiftorifche Proeven over Indïên. Boetelingen der In Uimanen. i i i i i i ■i i VAN DE BOETELINGEN DER INDIAANEN. De Eüropeërs kunnen bezwaarlyk begrypcn, hoe menlchen, die zoo verwyfd zyn door de luchtftreek , en door eenen Godsdienst, zoo bygelovig als onkuisch, bedorven , den moed' hebben , om zich gewillig aan de langduurigfte en wreedfte pynigingen over te geeven. Ondertusfchen doen de Indiaanen, die Boetelingen worden, dit dagelyks. Maar tot welke btiitenfpoorlgheid is de hoogmoed niet bekwaam ? Nogthans geloof ik, dat alle die Boetelingen welhaast van tiun verdrietig beroep zouden afzien, wanneer zy niet verzeekerd waren g dat zy VSn \G: meen als Goden zouden aangezien ■vordén, en even als die offeranden en eerjcwvzinpen ontvangen. Aflede Reizigers, die met kennis van zaafchreyèn hebben, koomen n 'c algemeen daarin overeen , dat deeze zeiven harde wetten opge. sgd hebben; maar om een ruimer denkbeeld laar van te geeven, zal ik in eenige byzon • lerheden treeden. Daar is 'er onder die Boetelingen , die een gekruld yzeren tralie , in de gedaante van :en kraag om den hals draagen; dezelve fteekt igt of negen duimen over de fchouders; zy ;unnen ze zelve niet afdoen ; zy is omgelagcn , en als zy willen flaapen, legt men mn een kusfen onder 't hoofd , zonder 't wel-  Van de Boetelingen der Indiaanen. 215 welke zy geen fteunfel zouden kunnen hebben. Om te drinken bedienen zy zich van een pul met een langen hals, om dat zy de handen niet aan den mond kunnen brengen. Anderen draagen de handen, al hun leven, uitgeftrekt: in't begin doen zy dezelven aan een muur vastmaaken; maar als de fpieren deeze fpanning gekreegen hebben, zoo da t de armen niet meer buigbaar zyn, blyven zy van zelfs in deeze houding. Deeze foor te van Boetelingen voet men met de beste fpyzen, en elk beyvert zich om zyn deel te biengen, overtuigd zynde, dat dit het beste werk is, dat hy doen kan (V). Men ziet 'er , die zich laaten draagen in een zeer naauwen ftoel, met punten van fpykers beflaagen, die hun het Jyf verfcheuren. De Godsdienstige mannen en vrouwen koomen 'er de fpykers uit haaien, door middel van een liuk geld, en bewaaren dezelven als overbyfzels van .heiligen, Veelen deezer Boetelingen doorbooren ook hunne tong met een pyl van yzer, en gaan dus langs de ftraaten. aalmoesfen peedelen. Ook zyn 'er eenigen, die zich met een haak 00 In hst Kabinet der Prenten ven de Koningïyke Buhotbeek, ziet. men een gedeelte van de verfchil-Jende houdingen der Boetelingen , vry getrouwelyk' door een Reiziger gefchilderd, Eene af beeldine van een Bramin, met de boenen kruislings over elRander en de handen boven 't hoofd tegen eenen boom zittenden , en van eene vrouw zevosd wordenden heeft men in het Hiftoriejch Tafereel van Men lladz, 139. O 4  21 p Hiflorifche Proeven over Indien. haak door de huid van den rug aan een foort van een wip Jaaten vascmaaken, waaraan zy eenige minuuten blyven hangen; waarna elk hen als heiligen komt aanraakeh; maar dit doet men niet dan eens in 't jaar, op den dag van 't feeft hunner Afgoden. Eindelyk zyn'er nog anderen, die, veel gemaatigder boete doende, niet in de Pagoden durven gaan; maar zieh uit nederigheid rondom de Tempels rollen. Doch de beruchtfte Boetelingen, die door Indien verfpreid zyn, zyn de Faquiers, welker grootfte menigte den Mahomedaanfchen Podsdienst volgt. Het is bêzwaarlyk te zeggen, tot welk een punt deeze Faquiers de vertoon'ing van uiterlyke deugden en byzonderlyk van de armoede dry ven. Hunne uitwendige verlochéning van de gemakken des levens gaat tot de aanftootelykftë onagtzaamheid én de grootfte morsfigheid toe. Hun gefchreeuw en gezucht over hunne gebreken, en over die van 't volk, verwerven 3hün de grootfte hoogachting; en de verfchillende gedwöngene houdingen, waar aan zy zich overgeeven, doen hen als meer dari ihènfchelyke wezens befchoüwen. Ook gaat men hen over het toekoomende raadpleegen; en behalve de gave der voorzegginge fchryft men hun ook de magt toe om onvruchtbaare vrouwen vrugtbaar te maaken; gelyk deezen pok zelden zullen nalaaten, deeze huichelaars {e gaan bezoeken met gefchenken, die zeer welkom zyn. Deeze eerbewyzing wordt byna altyd gevolgd van zeer gelukkige uitwerkïngeni - • y '■ • - ■ Va»  Van ie Zedekunde der Indiaanen. 217 VAN DE ZEDEKUNDE DER INDIAANEN. Ik zoude hier voor reeds van de Zedekunde der Indiaanen hebben moeten fpreeken; maar alzoo deeze Artikel kon verichooven worden , zal ik 'er hier, hoewel maar als in 't voorbygaan, van handelen, om den Leezer flegts eenig denkbeeld daar van te gee. ven. De eenigfte Verhandeling over de Zedekunde, die wy van dat Volk mcgen hebben, is gefchreeven dooreen oud en berucht Leeraar van Indiën , genaamd Vallouren. Zyn boek wordt Coral getyteld; waaromtrent ik my vergenoegen zal met de gewigtigfte plaatfen by te brengen, om de Ieerftukken der verlichtfte Indiaanen te doen kennen; welke veel verfchillen van alle die belachlyke vertellingen, waar mede hunne Bramins het gemeene Volk onderhouden. GRONDREGELS, GETROKKEN UIT HET ROEK, DAT CORAL GENOEMD WORDT, (a) • God is eeuwig, en het begin of de aan vanj O) Deeze Grondregels zyn getrokken uit eet kostelyk handfchrift, door den Hr. de Mmidave, oud Colonef, uit Indiën medegebragt. De Text ftaa aan de eene zyde, en de Overzetting aan de anden daar tegen over. Dit Handfchrift wordt in 's Kc nings Boekery bewaard. O 5 . Grondre» .geien der indiaanea^ 1 »  % 18 Hiftorifche Proeven over Indiën, vang van alle dingen, gelyk de Letter A de eerfte is van alle de anderen. : Alle de wetenfchappen zyn niet dan ydelheid voor de geenen, die God niet aanbidden. "i " * De Goede werken zyn de kostelykfte rykdommen der menfchen. ■ Gelukkigen zy, aan welkéri de vyf zinnen der Natuur onderworpen zyn. Het lichaam is verfterkt door de zenuwen, de ziel behoort het te zyn door de vriend* fchap. HaMen is verpligt zynen naaften te onderhouden , met dezelfde zorg, waar mede men zyn kind onderhoudt. !' • <&• tl -. Hy die nederig is en die zich van zagte en eerbaar e wöordon bedient, heeft geene verfierfeleiï van nooden; zyn gedrag is hem tot ücraaJ. i De  . Fan 'de Zedekunde der Indiaanen. - 219 De aalmoes van ryst (by hen brood), is zonder tegenfpraak, meest geacht, maar de zoete lpraakzaamheid overtreft ze. Een Mensch, aan'wien men, ten tyde zyner verdrukking, eenen dienst doet, hoe klein die ook is, al js hy by een mosterd zaad te vergelyken, moet den zeiven zoo groot befchouwen als een palmboom. er;;^f; ^ \ÜJ?%°'&J* f^r3 Een Vrouw die de verteering van haar huis naar heure inkomsten fchikt, doet haaren Man eere. aan. 39v mtmov, n^s mo • • .1 feina c;"-. - H Schoon de oorfprong der Vrouwen dè zonde is: zoo zy zich zuiver en kuisch gedraagen, zullen zy in den rang dei- Goden geplaatst worden. * Daar is geen grooter Zondaar, dan hy, die de Vrouw van zynen naasten begeert. •* De klank der fpeeltuigen klinkt aangenaam voor hun , die het Hameien hunner kinderen nog niet gehoord hebben. Ge-  • 22© • Hijlorifche Proeven over Indien. <&• Gelyk de Aarde de geene draagt, die haar met voeten treeden, en haar bearbeidende den boezem opfcheuren; even zoo moeten wy het kwaade met 't goede vergelden. Het is groot,ongelyk te vergeeven; maar nog gröotsr, kwaad met goed te vergelden. Het fieraad der Grooten is, de rechte weegfchaal, in 't beoordeelen van anderen, na te volgen. Hy , die enkel leeft om zyn lichaam vet te maaken, kan zynen Naasten niet lief hebben. !*• De Boetvaerdigheid is een goed werk, als men, dezelve oeffenende, zyne vyf zinnen doet gehoorzaamen; anders is het niet dan huichelary. Het zyn de lampen niet, die de Grooten moeten verlichten; het is de zuivere natuurlyke waarheid, die hun tot licht moet dienen. Het is een cr°erymde zaak, zynen toorn tegen zyn hooger te betuigen; maar de 011-  Van de Zedekunde der Indiaanen. aai gerymdheid is nog grooter, dien op zynei minderen te doen uitbarsten. Wy zyn niet verzekerd, eenen eeniger dag te zullen leeven; dit belet ons niet vooi duizend dingen te zorgen. Het kwaad, dat wy anderen aandoen , vervolgt ons, gelyk onze fchaduw ons lig. haam volgt. VAN DE VOOROORDEELENDER INDIAANEN TEGEN DE EUROPEëRS. De Indiaanen geeven aan alle de Europe. ërs, die zy kennen, den naam van Franguïs^ en aan deezen naam hebben zy zulk een fchan-1 delyk denkbeeld gehecht, dat het de groot \ fte fmaad is, die een Indiaan een anderen In e diaan kan aandoen , hem Frangui te noemen. Nopens de afkeerigheid van dat Volk, moet men niet oordeelen uit het geen men ziet Dp de Kust, daar de gewoonte hen reeds met onze Zeden en gebruiken gemeen gemaakt heeft; maar in 't binnenfte van 't Land, en in 't midden der Indiaanfche berittingen ontdekt men ligtelyk alle de verichting, welke deeze Natie voor ons heeft. Een Frangui is, naar hun gevoelen, een mensch n n r > Voor oordeelen der Indiaanen tegen deEuropesrs  2ü2 Hiftcrifche -Proeven over Indiën. mensch zonder geboorte, om dat hy niet gebonden is aan .de wetten van eenige. Caste , en alles hem onverfchülig is; een mensch zonder befchaafdheid, om dat hy niets doet van alle die dingen, welken by hen door 't goed gebruik en de zindelykheid vastgéfteld zyn, als het menigvuldig, baden , de wyze vaneeten, het gebruik van Sandelhout, en duizend andere geringe plegtigheden; eindelyk zy befchouwen een Europeer als een mensch zonder kieschheid, om dat hy osfenvleesch eet en wyn drinkt. Zou men wel gelooven, dat eenBraminliever van honger zou willen fterven , dan in de grootfte noodzaakelykheid voedfel aanteneemen, dat door een Europeer aangeboden werdt of bereid was. Wat my betreft, ik dénk, dat de Indiaanen ons heden minder zouden verachten, en dat de Mesfionarisfen beeter zouden geflaagd hebben , indien de eerfte Portugeefchen, die zich in Indiën gevestigd hebben* schtgeflaagen hadden op het zwak dier volken , en zekere handelingen vermyd hadden, als het flagten van offen in hunne tegenwoordigheid, zich door Paria's te laaten dienen , enz. Het grootfte kwaad en de voornaamfte hinderpaal voor de voortplanting Van 't Christen Geloof in Indiën is nog geweest de onmaatigheid der eerfte Verover^ aars; want de Indiaarien befchouwen de geenen, die zich drenken drinken,als onecrlyken, waar om zy die verachting' tegen de Eüropeërs hebben opgevat, die zy nog be. hou-  VandeVooroord^derlnd. tegen deEuropeers 223 houden, en van vader tot kind overbrengen. Om het afgryzen, welk alle de Indiaanen van de dronkenfchap hebben , te bewyzen brengt men eene gebeurtenis by, die men zegt te Outremalour , eene Pagode in Carnate geleegen, en daar wy wel eer een kleine Bezetting hadden, te zyn voorgevallen. Eene jong Braminne, de eenige dogter van Zondereenen zeer ryken vader, werdt fmoorlyk op iIng°ge een Franfchen Soldaat verliefd. De bevi ƒ beurtenisheid haarer drift deedt haar wel haastallede vooroordeelen, aan heure Caste gehecht overkappen; zy ontmoette hem op zekeren cag aan den oever van een afgelegen vyver en gaf hem de bekentenis van haare gevoel lens met zulkenatuuriyke befchroomdheid te yerftaan, die de uitdrukking van de ziel zoo dmdelyk aanwyst. De Soldaat , door de fchoonheid deezer jonge Dochter getroffen , en betoverd door dit goed geluk, deedt baar duizend betuigingen,, dat by haar altoos lief zoude hebben. Van dat oogenblik af aan ttelde zyne matres hem voor om Indiën te ver> aaten en naa Europa te gaan, waar heen zy hem zou volgen, om met hem volgens zynen Godsdienst te trouwen. De Soldaat maakte daarin te minder zwaarigheid, om dat de ionge Dogter hem beloofde geld genoeg te zullen bezorgen, niet alleen om zyne vryheid te bekoomen, en om alles wat zy tot de reis noodig hadden heimelyk te koopen, maar ook het overige van hunne dagen op hun gemak te kunnen leeven. Zy befcheidde hem tegen den anderen dag op de zelfde plaats, daar zy hem  424 Historifche Proeven over Indien. hem inderdaad een klein zakje medebragt, vol met gouden pagoden, daar by zeggende, dat ze hem nog tienmaal meer zoude geeven: de Soldaat, die zich zeiven nooit bezitter gezien hadt van 't honderdfte deel dier fomme, kon zyne vreugde niet verbergen, en hadt de onbefcheidenheid van een gedeelte van zyn opkoomend geluk aan zyne Kameraden te laaten zien, die hem bepraatten om hen te onthaalen, en dronken, gelyk.hy.ook deedt, buiten maate verfcheiden dagen agter een. De jonge Braminne ongerust, dat zy haaren beminden niet weer zag, verliet byna nooit meer de plaats van hunne byeenkomst,' maar op eenen avond, dat zy wederkeerde van den vyver, waar heen haare ongerustheid haar gebragt hadt, ontmoette zy hem op eenigen afftand van de Pagode, hebbende verwilderde oogen en naauwlyks kunnende ftaan ; zy wilde met hem fpreeken * maar zoo als hy zich hielt, om zich te ontfchuldigen, viel hy agter over; maar zyne ongelukkige minnares kreeg zulk een fchrik van datfchoutoneel, dat zy zich wechmaakte y en zich eenige traanen liet ontvallen. Sedert dien tyd heeft zy zich nooit weêr in haar vaderland vertoond. Men kan oordeelen van het berouw, dat onze Soldaat gehad heeft,toen de dampen van den Wyn weder plaats1 gemaakt hadden vocfr de Reden. EE.  Pag. 225 EENIGE ËYZONDERHEDEN, Betrekkelyk tot de Natüurlyke Hijlorie van Indiën. VAN EEN MAN, DIE SLANGEN DOET DANSEN. TTet zoude byna örimogelykzyntegelooJLJL ven • dat rnen in Indiën menfchen vindt j die de bekwaamheid hebben, de gevaarlykfte Slangen tam te miaken, en zelfs om ze te doen danfen op het geluid van een fpeeliuig; indien deeze zaak niet door de geloof waardigfte getuigen bevestigd was. Ik zelf kon niet dan door de klaarblyklykheid myne eigene ongelovigheid overwinnen. Ondertusfchen ben ik de eenigfte Reiziger niet, die van deeze vreemde opvoeding der Slangen gewag maakt. Want Tart Hendrik Grosfe brengt daar van een voorbeeld by, en allen, die eenigèn tyd op de kust van Coromandel Of Malabaar vertoefd hebben ± die hebben zich Ook met die Vertooning kunnen vermaa. ken. Zie hier een dergelyke, waarvan ik, en verfcheiden mynermedgezellen ooggetuigen geweest zyn. De Franfche Armee was P ge- Een Miin, die flangerï Iaat dan. fen.  226 Hijlorifche Proeven over Indien. gelegerd in den omgang der beruchte Pagode van Congivarom, omtrent dertig mylen van Pondichery. Verfcheide Officiers van onze Brigade hadden hun veldleger laaten brengen onder eene galery , die in eene kleine, donkere , en onbewoonde kamer eindigde. Op eenen morgen, als wy ons fchikten om uit de Pagode te gaan, zagen wy een Man koomen , die twee ronde korven aan een ftok droeg , en ons in de Moorfche taal vraagde, of wy ook Slangen wilden zien danfen. Myne nieuwsgierigheid werdt aanftonds fterk geprikkeld en als bctooverd, nu ik emdelyk gelegenheid had om dezelve te voldoen; ik bepraatte myne medgezellen, om de aanbieding van den Moor aan te neemen. Deeze Man eenigen tyd met zyn fpeeltuig , dat zoo wel ten aanzien van den klank als van de gedaante naar een fluit gelykt, vooraf gefpeeld hebbende , opende zyne korven. Aanftonds fprongen de Slangen daar uit, begonnen, zich opterechten en haare hoofden naar de maat te beweegen; terwyl haar lydsman verfcheiden deuntjes fpeelde. Zoo haast als het fpeeltuig ophieldt zich te laaten hooren, kronkelden zy zich weder in een, en rolden in de korven, en de Moor deed* ze aanftonds toe. Toen wy hem eenig geld gegeeven hadden , merkten wy op, dat hy met verwondering dat kleine kamertje befchouwde, dat aan 't einde van de galery was, en welks ingang met een bos lang gras begroeid was. Wy vraagden hem welke de re-  Van eenige Byzonderh. tot de Nat. Hijl. bet. 22? den zyner verwondering zyn mogt. Hy tradt toe, en den aart van dat gras nader by befchouwd hebbende, kwam hy weder en zeide ons, dat hy in onze tegenwoordigheid zoo wy hem een gouden pagode (een ftuk geld van dien naam) wilden geeven, door de betoovering van Zyn fpeeltuig een fla(1g uit dat gras zoude doen voortkoomen Hy voegde daarby, dat 'er onfeilbaar verfcheiden op die plaats waren, en dat zyn vermoeden daar opgegrond was, dat hy onder dat gras eene foort gevonden hadt, waar op die dieren zeer heet zyn; en dat de plaats, waar zy zich onthouden gemeenelyk aanwyst. Wy dachten in 't eerst,' dat dit voorftel van den man maar een list was om ons te bedriegen» maar eindelyk kwamen wy overeen, datwy hem de gouden Pagode zouden geeven y en waren wel voorneemens, deeze ontdenking van naby te volgen. . Onze Man wapende zich met een ftok, dién hy onder zyn' arm nam, en begon op zyn fpeeltuig tefpeelen, en naderde het gras al langzaamer hand. Wy hielden ons alle agter hem , op dat geene zyner beweegingen ons mogt ontfnappen. Ten einde van tien of twaalf minuten , dat hy trapswyze den klank zyner fluit verhefte hoorden wy onderfcheidenlyk het gefis ee! ner Slange, en welhaast zagen wy haar hoofd boven het gras uitfteeken. Toen naderde dé Moor zagtjes, en als het dier gereed fcheeri om zich op hem te werpen, wierp hy zyn' fluit wech, en vatte den ftok , dien hy onder zyn' arm hadt, en draaide de Slang, met eeneverbaazendehandigheid, daarom; ver- P 2 VOi-  228 Hijtorifche Proeven over Indiën. De Wor tel Boom t volgens greep hy haar by den hals, dien hy toehieldt, en boodt het dier een klein ftukje Scharlaken aan,waar mede hy haar het blaasje uitncep, dat de meeste Slangen in den mond hebben, en dat haar fenyn bevat. Deeze bewerking gedaan zynde, deedt hy de Slang in een van zyne korven, ons verzekerende ,• dat dezelve binnen weinige dagen zoo tam zoude zyn, als de anderen. Het is merkwaerdig, dat de Slangen niet wilden danfen, als men een uyenfchi! in de korf wierp, zoo haast als zy den reuk gewaar werden. Deeze byzonderheid kan nergens, anders uit voortkoomen , dan van den tegenzin , dien deeze dieren buiten twyfel tegen deeze plant hebben. VAN DEN BOOM, DIE ZICH ZELVEN VOORTPLANT, GENAAMD DE WORTEL-BOOM. Deeze Boom is een der merkwaerdigite , 'dien men zien kan ; deszelfs fcheuten verheffen zich eerst, gelyk die van andere boomen, vervolgens buigen zyne langfte takken zich om laag tot op den grond , en hechten zich daaraan door vezels , die dan wortels worden. Het fap, dat zy van hunnen voedfter • vader ontvangen, doet hen weder opreizen, en welhaast eenen anderen boom maaken. De voornaamiTe takken van deezen buigen weder om laag, als die van den eerften boom, vatten wortel, verheffen zich we-  Van eenige Byzonderh. tot de Nat. Hifi. bet. 2-29 weder, en dus vervolgens ; het welk zeeraangenaame en digtbefchaduwde boogswyze kanen maakt. Een eenige boom is genoeg om met den tyd een plek grondsvan vyftien of twintig roeden te beflaan. VAN HET DIER, DAT SCHANDE» LYK GENOEMD WORDT. De Portugeefchen noemen Bicho Vergon* honfo, dat is te zeggen fchandelyk dier. Deeze naam is aan hetzelve gegeeven, om dat het zich toefluit en tot een kloot in een rolt als een Egel. Het heeft zyn lyf met fchubben, zoo groot als fchilden, bedekt; deszelfs voorfte pooten zyn met fcherpe nagels, die een vinger lang zyn, gewapend, waar mede het in de aarde graaft en zyn hel maakt; zynhoofdlooptfpitsuit, en zyn mond. is zeer naauw ; zy onthouden zich in de bosfchen , en op plaatfen, daar veel mieren zyn. Om die gekorven diertjes te vangen, waar mede zy zich voeden , bedienen zy zich van de tong, die zeerflymig is, (en die zy uitfteekende , de mieren by menigte daar op koomen loopen, en aan vast kleeven, wanneer zy dezelve weerinhaalen en de diertjes doorzwelgen; gelyk de Miereneeters van Amerika.) Wanneer het dier zich in een rolt als een kloot, brengt het zyn' kop onder den buik , en buigt zyn' ftaart agter over den rug; en'tis onmogeiykhemmetde handen los te maaken ; het welk met water da'ar op te werpen kan gefchieden Dit dier P 3 beeft 3et fchandelyk:Dier.  ] ( DeAapen. 130 Hijlorifche Proeven over Indiën' ïeeft dat byzondere , dat aan beide zyden /an de maag twee beursjes hangen , met vurmpjes van twee duimen lang, en zoo iun als citherdraad, opgevuld. VAN DE AAPEN. Deeze dieren zyn zoo gemeen in Indiën, dat de daken der huizen, in veele Dorpen en Vlekken, daar mede bedekt zyn. Zy doen de Inwooners veel ongemak aan; maar hun ontsagvoorde Zielsverhuizing laat hun niet toe, dezelven eenig kwaad te doen ; in'c tegendeel ^elooven zy, verpligt te zyn, om dezelven te voeden. Tot dat einde roepen zy hen, op sekere uuren van den dag op de plaats, en wer» pen hun ryst, of vrugten, die deeze dieren het liefst hebben, voor, als bananes, gouijaves, manques enz. Deeze Aapen zyn zoo gewend aan de Item hunner weldoeners , dat zy aanftonds op dezelve koomen, en het is waerdig om te zien , hoe zy in 't ronde by een kruipen om hun maal te doen. Maar om deeze vertooning te zien, moet men zich verbergen ; want het zien van een eenigen vreemdeling zoude hen verbaasd maaken. Ik ben dikwyls op de Jagt van deeze dieren geweest in een Dorp by Arcate, de hoofdftad van het Nababsgebied van dien zelfden naam. Om hen te zekerder te treffen, ftelde ik my op een hoek van een ftraat, en nam het pogenblik waar, dat zy op de daken verfcheenen,daar zy gemeenelyk de een agter • den  Van eenige Byzonderh. tot de Kat.Hift. bet. i] den anderen oploopen, en daar het minste gi rucht van de ftraat hen naa den kant trek De Wyfjes werpen nooit meer, dan eei jong te gelyk, het welk zy onder den buil draagen, en waar aan het zich vast houdt door de pooten op den rug van de moeder t leggen; en deeze loopt met dien iasteven ligt als of zy dien niet te draagen hadt. De grootfte foorten van Aapen koomei ' van het Eyland Sumatra; daar zyn 'er, di< vier voeten hoog zyn. Zy zyn even zeer te vreezen wegens hunne boosheid, als hunne drift voor de vrouwen. Men verhaalde te Pondichery een voorbeeld, dat wel afliep, maar ongelukkige gevolgen gehad zou kunnen hebben. Een van die groote Aapen, in een hok met een ketting vast liggende agter de grootfte deur van ten huis, bemerkende op zekeren dag, dat eene Jonge Negrin op de plaats kwam, en uit onachtzaamheid te digt aan zyn hok naderde, vatte haar by de kleêren, en rukte haar met geweld tot zich ; reeds hadt hy haar ontbloot, en maakte zich gereed om zyn' beestagtigen lust te boeten, wanneer het gefchreeuw der jonge Dogter, die onder de pogingen des Satyrs zoude bezweeken hebben, verfcheiden gewapende huisbedienden deedt toefchieten ; en het was niet dan met de grootfte moeite van de waereld, dat zy haar verlosten. Het dier, verwoed omdat het zich van zynen prooi beroofd zag, kwetfte verfcheide perfoonen, en men was verpligt, hem eenige dagen daar na te dooden , om dat het van dien tyd af nietmogeJyk was, F 4 hem li i i > » I Zonderling voorval met een Aap.  I J Be Bosch jaannen. VAN -32. Hiftorifche Proeven over Indien. ïem, door wien 'c ook zy , ongeftraft *e naderen. VAN DE BOSCHMANNEN. Men noemt Boschmanuen^een foort van Aapen , die veel meer van de menfchelyke gedaante hebben, dan de gemeene Aapen. Men geeft voor, dat die Boschmannen hunnen oorfprong hebben uit de fchrikkelyke vermenging van een Aap met een Negrin. Wat daar ook vanzy, men kan zich niet weerhouden van getroffen te worden door de verbaazende gelykheid van hunne met onzefoorte : want zy gaan fomtyds rechtop, even alswy , zy fchynen te begrypen het geen men hun zegt, en zy zyn niet wild en woest, gelyk de meefte andere Aapen; voorts hebben zy veel behendigheid en luchtigheid; doch men ziet hen, altoos droevig; zoo dat men zeggen zoude, dat zy zich over hun aanweezen fchaamden. Ik heb 'er gezien, die byna altoos fchreiden. Men heeft my ook verhaald, dat'er te Pondichery een geweest is , in zeker huis, die zeer veel van koffie hielde , èn die alle dagen een kopje kwam drinken aan zyn mees. ters tafel. De Wyfjes hebben den boezem even eens geplaats en gemaakt als onze vrouwen,- zy zyn kleinder dan de mannetjes, die naauwlyks twee voeten hoog zyn , en zy hebben, even als de vrouwen , haaregezette zuiverende Honden. '  Van eenige ByzonderJi. tot de Nat. Hift. let. 23 o VAN DE PALM- ROTTEN. De Palm - Rot is een foort van klein Eek hoorntje, dat grys en met zwart geftreept is. Het klautert op de boomen, en fpringt mei dezelfde ligtvaerdigheid als dat diertje van tal op tak. Men vindt 'er een menigte van pr de groote wegen; zy worden Palm-Rotter genoemd, om dat zy zich meer op de Palmboomen, dan op eenigen anderen boom ont houden. Zy eeten niet dan vrugten. VAN D E CA YM ANS. De Cayman is op zeer weinig na het dier, dat wy onderden naam van Crocodilkennen Want het is, even als die, verflindend, eii kan met eene beet zyner tanden, als hy een mensch aantast, hem een lid: ontneemen. Men ziet ze naauwlyks anders dan inde gragten der voornaamffe fterkten van de Indiaanfche Vorsten , waarin zy dezelven voeden tot veiligheid van de plaats. Geduurende den tyd, dat ik te Arcate was, zag ik 'er een, met het Water gelyk, die my toefcheen zeven of agt voeten lang te zyn. De Indiaanen hebben eene groote vreeze voor dat dier, en merken de plaatfen , welker gragten met dezelven vervuld zyn, byna als onwinbaar aan. P 5 VAN De PalraRotten. 1 f De Caymans.  134 Hiftorifche Proeven over Indien. van de Salamanders. DeSala- Het dier, dat men in Indiën Salamander manders. noemt, is een foortvan Hagedis van eene roodagtige kleur,en tusfchen den kop en ftaart, een voet lang. Zy zyn bezwaarlyk te vinden; een eenige reis heb ik 'er vangegeeten; het vleesch is zeer lekker, en zeer blank; voorts wordt zy gehouden voor een ukfteekend middel tegen de fcheurbuik. VAN DE SCHORPIOENEN. De Schor- De Schorpioen is zoo bekend , dat ik my pioenen- onthoude eene befchryving daar van te geeven. Daar is tweederly foort in Indiën; de eene wordt Huis - fchorpioen genaamd , en de andere rots. fchorpioen. De eerftenzyn klein, wit, en worden niet dan in de huizen gevonden ; de anderen, in tegendeel , zyn zwart, zoo groot als een kreeft, en onthouden zich gemeenlyk tusfchen de fteenen. De fteek der eerften is niet gevaarlyk; maar die der anderen is fomtyds doodelyk. De Indiaanen hebben een fteen, dien zy den fchorpioenfteen noemen, en die een onfeilbaar foortelyk middel is tegen de fteek van die dieren. Wanneer iemand geftooken is, legt men den fteen aanftonds op de wonde; en als de fteen goed is , moet hy vasthouden, onaangezien de pogingen, die men doet om hem af te fchudden; maar zoo haast de zelve  Van eenige Byzonderh. tot de Nat. Hifi. bet.i$ ve het fenyn uitgezogen heeft, valt hy va zelfs af; en om hem te zuiveren werpt me hem in een glas vol water, waar in hy, n eenige minuten, eenige opborlingen maakl Men verkoopt veele van die fteenen, di yalsch zyn; maar om dat de oprechten zee duur zyn, zookoopen voorzigtigemenfche dezelven niet, dan na dat een Indiaan di proef daar van op zich zeiven genomen heeft door zich in de hand te laaten fteeken doo een van die groote fchorpioenen , welke die Koopluiden altoos , om die proeven t doen, in kleine lederen zakjes by zich draager Welke nafpooringen ik ook gedaan heb, zo heb ik toch niecs anders kunnen ontdekken dan dat het een faamenmengfel is uit zeldzaa me en kostlyke ftoffen. De gedaante dei zeiven is een klein eyrond ; de kleur is dii van jaspis , en hy is omtrent agt lynei dik. van de oliphanten. Van den Oliphant hebben zoo veele Rei zigers gefproken, dat ik my niet zal ophou den met eene befchry ving te geeven van zy ne gedaante, grootte, de wyze, op welke h\ zyne kniën buigt, om zich te gemakkelykei te doen belaaden, en hoe hy zyn been op ligt, op dat zyn Dornac (of Leider) hen tegemaklyker beklimmen konne. Indien mer het XI.de Deel van de Natuurlyke Hiftorie var den Hr. de Buffon wil raadpleegen, zal mer daar een' breedvoerige befchryving van da die ï 1 | s r ï > r i | > 31 l . De Oli* .phanten. r 1 l r  »3 6 Hijiorifche Proeven over Indiën. dier vinden, verrykt met dekeurigfte Aanmerkingen, ten deele medegedeeld door den Hr. de Busfy, die verfcheiden Jaaren in de ftaaten van den Koning van Golconde zyn verblyf gehouden heeft. In 't algemeen kan men niet ontkennen, dat de Oljphant de grootfte fchranderheid , verft'and, en ik zou wel durven zeggen, reden heeft van alie de dieren; men verhaalt trekken van hem, die den mensch tot voorbeeld zouden konnen dienen. Al de waereld is te Pondichery getuyge geweest van de verbaazende erkentenis eenes Oliphants, Hifi zynen weldoender met zynen fnuit tegen eene gantfche patrouille verdeedigde. Het fchynt als of de Oliphant alles verftaat wat men hem zegt. Want als men hem wil beweegen om een moeijelyken en ongewoonen dienst te doen, moet men hem met zagte woorden aanfpreeken, hem vleijen, de redenen van noodzaaklykheid opnoemen , en vooral hem arak (a), of vrugten, daar, hy veel van houdt, belooven. Men heeft in zulk geval deeze dieren zien overlaaden met onmaatige lasten, en voor hunnen moed bezwyken, door het gantfchelyk uitputten hunner kragten. Maar het is gevaarlyk de beloften, die men hun gedaan heeft, niet te vervullen, of hen met woorden kwaalyk te handelen. Onder de Oliphanten, die men gewoon was om te drinken naa den vy- ve?- (a) Een vogt van fuikerriet gediftilleerd , zoo fterk als brandewyn.  Van eenige Byzonderh. tot de Nat. Hift. bet, 237 ver van Vilenour te leiden , was 'er een, en wel de kleinfte van allen, wien een fchoenmaaker duizend fcheldwoorden gaf $ zoo menigmaal alshy deszelven winkel voorby ging 5 het Dier, niet weetende hoe zich van dien mensch te wreeken, die onder befchutting van zyn huis was, vulde op zekeren dag zynen fnuit met water, en fpoot den fchoenmaaker in 't voorbygaan de huid vol. Het gewoon voedfel der Oliphanten is gekookte ryst met gefmolten boter gemengd, welke men monteque noemt; boven alles houdt hy veel van de bladeren des Bananie booms (a), en een foort van lies. die a»n de kanten der vyvers wast.! Over de grootheid van het Dier (b) kan men oordeelen uit de verbaazende menigte van levensmiddelen , die het verteert, (c) Wanneer hy bladen van boomen eec, draagt hy zorg om ze wel om te fchudden , op dat 'er geen zand, noch ongedierte in blyve. Ik zal deeze Aanteekeningen over den Oliphant met een trek van zyn oordeel beflui-, tent Ca) Indiefche Vygeriboom. (b) Ik heb 'er gezien , die vyftien voeten hoog, en naar evenredigheid dik waren. (c) Juist valt my nu in handen het bericht van den Oliphant, die onlangs te Casfel geftorvén is: Zyn voeder beftond dagelyks in 64 pond brood, 2 fchepels geele wortelen, en tot een Nadefert 2 Rations hooi'. Zyn iieffte drank was Pontak, waar van hy nog weinige minuten voor zynen dood eene groote fles gedronken haJf. De koften van onderhoud beliepen Jaarlyks, buiten her loon des Oppasfers, 600 Ryksdaalders, Waarlyk een duure Gast zonder nut, Vebtaaler. Schtan. lerheid lan een )liphant.  238 Hiftorifche Proeven over Indiën. ten. Men heeft te Pondichery deeze Dieren de kniën zien buigen voor een ftuk geld, dat men hun voorwierp, het zelve vervolgens met den fnuit opraapen, hunnen Leider naa de bazard(de plaats daar men markt Houdt) brengen, het geld laaten vallen voor eene koopvrouw, lydzaam afwagten tot dat zy eene bekwaame menigte vrugten naar den prys gaf, dezelven eerst aan den Leider aanbieden, en zich vergenoegen, dathv ze niet hebben wilde. VAN DE KAMEELEN, DROMEDARISSEN EJSi iorrELs. De Kamee!. Jnail'jtltj 1 1 3 1 1 1 2 De Dro. medaris. ( De Kameel is zoo bekend, dat ik myonthoude van deszelfs gedaante te befchry ven Dit dier is zeer gemeen in gantsch Aüe: men bedient er zich niet van , dan om lasten te draagen. Men doet hem op de kniën vallen om zynen last te ontvangen, en zoo haast lis hy voelt, dat dezelve met zyne kragten Dvereenkomt, ftaat hy van zelfs op, en het sou dan zeer bezwaarlyk vallen , nog het ninfte ding daar byte voegen, datdezwaar'e zou vermeerderen. Het vleesch der Kaneelen is by de Mooren zeer in achting; zy chaffen het byna niet andensop, danbygeegenbeid van een plegtig feest, of van een >ruiloft; en dan'zyn het nog maar alleen de [roote Heeren, die deeze kosten doen. De Dromedaris is over 't algemeen kleiner ian de Kameel; by is zeer bekwaam tot den tögty  Van eenige Byzonderh. tot deNat. Hift. let. 239 togt, en hy kan vyfng mylen zonder rusten afdoen. De Renboden, die de Indiaanfche Vorften over en weder zenden , ryden gemeenlykopDromedarisfen. De draf, of tred van dit dier is zoo ruw, dat hy de grootfte hartskwaalen voor nieuwe Leiders veroorzaakt. Het is waardig om te zien, hoe hy in zynen loop de takken van de boomen rukt-, en de bladeren . die hy opeet, daar van affcheidt, zonder zynen voortgang te vertraagen. De Buffel gelykt naar den Os op dat eene na, dat hy de hoorens veel grooter en agter over naa den rug geboogen heeft. De Indiaanen bedienen zich , om hun land te bou. wen, niet dan van Buffels; deeze dieren zien 'er(in 't algemeen zeer afzigtelyk uit, hebben zeer weinig haair op een' zwarte oiiag. tige huid. De wyfjes geeven veel melk; maar die veel flegter is, dan van onze koeijen. Men drinkt byna geene andere in de meefte Provintiën van Indiën. VAN DE KASTANJE-HONDEN. De Kaftanje-Hond is een foort van wild fchaap, dat lang en zagt haair heeft. Zyn ftaart is zeer kort; maar het overige van 't lyf gelykt vrywel naar dat van een fchaap. Hy weidt des nachts op de weiden langs dé kanten der bosfchen. Zyn geblaet gelykt naar een menfchen gefchreeuw ; het welk fomtyds ongerustheid veroorzaakt heeft by >- de DeBufFei. De Kaftan ie -Hond.;  24© IBJlorifcIie Proeven over Indiën. I Dé Paar den. de voorfle wachten der Eüropeërs, die nieu. wèlings ontfcheept waren, en zich verbeelddén dat de Troupen der Indiaanen hen kwamen aantafteh. Men eet deeze Kaftanje Honden, by ge* bfek van fchaapen , die 'er zeer zeldzaam zyn; maar het vleesch is op verre na zoö goed niet. VAN DE PAERDEN. ■ De Paerden, van welken men zich in Indiën bedient, zyn van verfcheiden foorten. Daar men hec meefte w^rk van maakt, dié koomen uit Arabié eh Periie. De Mooreii lpaaren moeite noch kosten , om oude ras. fen te krygen , die niet verbasterd zyn. De Perfifche paerden vèrdienen boven al den voorrang. Want by de edelite geftalte, by het ficrite uitzige, voegen zy de ligtheid van' een hért, de grootfte levendigheid, en een natuurlykenmoed, die' hen bekwaam voor den oorlog maakt. Ik heb van deeze paerden gezien, die tien duizend Roupies (dat is vierentwintig duizend livres) kostten. De manier op welke men hen oppast en voedert , verfchilt ten eenemaal van die, welke wy kennen. Want in plaats van hen té roskammen, masfeert men hen, dat is te zeggen men vryft hun het vleeseh, de Zenuwen , de beenen, en zelfs de voeten, die men hun den eenen voor , den anderen na opligt; het welk hun veel eer de vermoeidheid ontneemt. Elk paerd-heeft twee menfchen om het te die-  Van eenigeByzonderh. totdeNat. Hifi. dienen; de eerfte, dien men Cavalleiro noemt, past het op, legt het den zadel op, en volgt het zelfs op den togt; de ander , genaamd Herbeiro, heeft niets anders te doen, dan eiken dag twee bosfchen versch gras (a) temaaijen, tot voeder voor't paerd. Men geeft den paerden daar geen ftroo, noch hooi. Het geen hun voor haver ftrekt, is een foorf van kleine boontjes (TV), die men dikwyls met boter doet kooken, en hun vervolgens in een zak geeft. Eene andere byzonderheid is , dat men hen byna alle weeken doet buikzuiveren, Het geneesmiddel, dat men daartoe gebruikt, noemt men Masfalle; hetzelve beftaat in een brok, die men hen doet doorzwelgen, en die famengefteid is uit fafraan, uyen, en veele andere verhittende drogeryen. Het paerd , dat een masfalle ingekreegen heeft, blyft drie uuren zonder eeten of drinken; en de Indiaanen geeven voor, dat deeze voorzorg noodzaakelyk is, om den eetlust der paerden gaande te houden, en hun eene nieuwe levendigheid te geeven, die de al te groote hitte hen anders wel haast zou doen verliezen. m De Arabiefche Paerden zyn zoo luchtig niet, als de Perfiefche; maar veel beter op een langen togt. Men ziet in Indiën nog en (a) De zeldzaamheid der weiden laat niet tos boor te maaken; en dikwyls heeft men werks geno=eorn gras te vinden. 5 (i) Deeze boontjes noemt men Couloux M rt geeft elk paerd omtrent een pint daar van. R  24 ï Hiflorifche Proeven over Indiën. foort van paerden, welker ras van Achem komt. Zy hebben een natuurlyken ftap , en die zoo levendig is, dat hy den kleinen galop der andere paerden evenaart; zy zyn daarenboven onvermoeidbaar, en kunnen gemeenelyk dertig mylen op een dag afleggen. ' • " Hongaarfche paerden zyn in Indiën onbekend; zy zouden hoodzaakelyk onder deonmaatige vermoeijenisfen, grooten deels door de groote hitte veroorzaakt, moeten bezvvyfcen. Om dezelfde reden heeft men daar ook weinig ftalien, en worden de paerden altoos in de open lucht' gehóuden, met de beide agterfte pooten door een lange koorde aan paaien , of pinnen in den grond vastge. maakt. ." De inlandfche paerden der Kust van Coromandel zyn klein', niet welgemaakt; maar goed voor den togt. Zy leeven , even als anderen , tot vyf. en- twintig of dertig jaaren. Ik heb 'er van dien laatfien ouderdom gezien, die men nog bereidt en die teekenen van kragt gaven. Ret Wild, < VAN HET WILD EN DE JAGT, In Indiën vindt men byna het zelfde Wild, als in Frankryk, alleen met dat onderfcheid, dat 'er de haazen zoo gemeen niet. en veel deiner zyn, en dat de patrys ook minder Irek heef;. ' In vergoeding daar van zyn 'er ie Snippen, waarvan de kust van Coromandel  Van eenige Byzonderh. tot de Nat.Hiji.betr. 243 del overvloedig voorzien is, vèelgroöteren lekkerder , dan die wy in Europa eeten. Naa den kant van Trichenapali, en inallede moerasfigeplaatfen*, zyn veele wilde Eendvogels, byna.vart dezelfde veeren alsdeonzen. Ook vindt men 'er eenige goudkleurige Plevieren , daar men zeer vee) werk van maakt, enkel om derzelver zeldzaamheid. De Vyvers zyn in den omtrek van Arcatè vervuld met eene ver.baazende menigte taelingen , die de Mooren met netten vangen en voor een geringen prys verkoopen. De bosfchen Zyn in Indien gerneenelyk wel voorzien van Herten , die zwart geftreept zyn, zodanigen , als mén te Verfailles in de Wildbaan gezien heeft; van wilde Buffels, diegrysagtig vankleü.rZyn; en van Ca. bretten, een lborc van wilde Bokken, die altoos afgelegene plaaxfen zoeken. . Men vindt geen verflindende dieren, als Tygers Rhinoceros,; (4) enz, ten zy men noórdwaards op trekt ; echter vindt, men eenige Tygers in 't zuider deel van 'tfchiereyland; maar zy onthouden zich op verheven plaacfen en verre van de gehuchten, daar men» fchcn wocn'ên. Dé 0) De Portugeefchen noemen Jen Rhinoceros den Monnik van' Indien , om dat hef agterfte van zyn kop, als in een platten kap ingewonden is. Al de waereld weet, dat dit dier zynen naam heeft van, een hooren, dien hy op zyn' neus heeft , zyn huid is zonder haair, en geplooid als zeer harde fchubban, zyn ftaert is zeer kort, en men zou zeggen, dat hy zyne beenen in een foort van laerzen hadt. Voor overige is hy zeer ligtin'tloorieni R *  244 Hiftorifche Proeven over Inclïèn. De Jagi j VAN DE VRUGTEN. Vrugten. ] J 1 . De Jagt is in Indiën vry; daar is zelfs geen wetdieze toelaat, noch die ze verbiedt; en het zyn voor 't oveiige alleen dcgroote Heeren onder den Landaart , («) die fomtyds dit vermaak neemen. Zy, die de Zielsverhuizing van 't eene lichaam in het andere ge • looven , befchouwen het ontruften der dieren in hunne vreedzaameafzonderingen, en het vervolgen van dezelven met een' moorddaadige woede, als een 4>arbaarsch bedryf. En dit is nog een der redenen van de vooroordeelen, die de Indiaanen tegen de Eüropeërs hebben opgevat. Een Bramin, die het land zyner vaderen vreedzaam bouwt, heft een gefchreuw op van fchrik, als hy een pa. trys onder den fcheut des Jagers ziet nedervallen. Voor 't overige is het byna onmogelyk voor de Eüropeërs met vermaak te Jaagen , om dat de honden , zelfs van de befte rasfen, die men in Indiën overgebragt iceft, geen lucht meer hebben; en gevolgyk niet goed zyn voor dryfhonden, noch /oor ftaande honden. Men kent in Indiën geen eene van die óorte van vrugten, welken in Europa groei- jen.j O) Men ziet byna niemand , dan de Moorfche i-'orften, ter Jagt gaan , en zulks altoos te paerd. dunne manier van Herten vangen is, dezelven zoo ang te vervolgen, tot dat het dier vermoeid is: dan naakt men een kring en flaat het met pitken dood.  Van eenige Byzonderh iet deNat.HiJi, betr. 24 jen; doch dit gemis wordt rykelykvergot door den overvioed van zulken, die aan die grond eigen zyn. Dekoftelykfte zyn de Mangues, de Gouyt ves, de Papayes, de Ananas/en, enz. D Mangue vooral is de lekkerfte, en de gezonc fle van alle vrugten. Het is een foort va groote peer, welker fchil geheel groen, e het vleesch van een roodagtig geel is. A hoewei zy draadagtig is, geeftze toch vet fap, en is van een uitmuntenden fmaak. D eigenfchap deezer vrugt is de zelfftandigheii van 't bloed te zuiveren. Men kan 'er vee van eeten zonder ongemak daar van te heb ben. De neut, of pit is zoo groot als ee] duiven ey, een weinig plat, enalszydrooi is, zeer hard. De Gouyave is zoo groot als een abrikoos rood van binnen, en hebbende veel korrels Men maakt veel werk van deeze vrugt, mei fuik er gekookt, of ingemaakt, tegen den buikloop. De Papaye gelykt naar een meloen, zoo wel ten aanzien van de gedaante als van de grootte: het vleesch, zoo wel als de fchil is citroenkleurig ; maar het is gevaariyk, veel daar van te eeten. Yan de Ananas zal ik niet fpreeken; want zy is thans al zoo bekend in Europa , als gemeen in Indiën. VAN DE VISSCHEN. De Revieren van Indiën zyn zeer visch ryk, gelyk ook de Zeeftreeken langs de Kust. R 3 Ik 5" d n !- e !11 j 1 i 1 r > » ftsfcheaj  246 Hiftorifche Proeven over Indien. Het Bc fluit. Ik zal niet onderneemen om byzonderheden op te geeven van de verfcheiden foorten van Visfchen; maar my alleen bepaalen tot de Pêche - Madame (a), hetlekkerfte eeten > dat men daar van die foorte beeft. Het is een visch van grootte, als een kleine wyting, maar nog veel blanker, ligter, én van' een verwónderlyken fmaak. De Visch is het voornaamfte voédfel der Indiaanen van de laagfte Caste. Zy zouten ze, zydroogen ze in de zon , eh eeten ze daarna , met drooge ryst op den roofter gebraden. En dit is ook het gewoone middel, dat men denEuropee'ren aanpryst, die vanderi buikloop aangetast zyn. BESLUIT VAN HET WERK. Mén zou gèheéle böekdeelen noodig hebben pm in een byZonder verhaal té treden van al 't geene betrekking heeft op den Godsdienst, de zeden en de gewoonten der Indiaanen, gelyk ook van het gedeelte der Natuurlyke Hiftorié, dat tot hunne Luchtftreek behoort. Ik heb my Vergenoegd met alleen' een verkort Tafereel te geeven, of liever een fchets, onder den naam van Hiflorifctie Proeven. Myn voorbeeld zal buiten^ twyfeïkundiger Reizigers eb grondiger. Waarneemen* aanmoedigen, om een werk té volmaaken^ waar (a) Het eerfte woord wcn-dt dus uïtgé'fproken, door verbaftering van het Portugeefche woord peixo, het wélk visch beteekent.  Van eenige Byzonderh. tot de Nat.HiJl,betr.2^f waar van ik alleen de grondtrekken ontworpen heb. Het is van veel meer belang dan men denkt, dat wy een Land byzonderlyk kennen , waarin wy meteen goed bellieréene onuitputtelyke bron van fchatten kunnen opdelven. £enc grondige ftudie van de kenfehets der inwooners en van de verfchillendebelangcns, die hunne Oppervorften vereenigen of verdoelen, zoude ter zei ver tyd onze Natiën in ftaat ftellen , om voordeel te trekken uit het beftaan deezer Volken , voortbrengfels van hunnen grond, en omduurzaame Veftigingen in dieluchtftreeken te vormen: EINDE. GOED-  248 Hiftorifche Proeven over Indiën. GOEDKEURING. Van den Franfchen Druk, die in 1760 te Parys met Koninglyken Privilegie uitgekoomen en hier getrouwelyk gevolgd is Door last van Myn Heer den Kancelier heb ik dit Handfchrift geleezen , en niets daarin gevonden, dat de uitgave van 'tzelve zoede tkunnen beletten. Parys den 4 den December 1768. Was geteekend: Boüdot.