( 12 ) ^er- — Zoo een armftoel is toch een voortref, lyk meubeli voornamentlyk is zy van het grootfte nut voor alle peinzende menfchen. In de lange winteravonden is hetveeltyds aangenaam, en, altoos verftandig er zich zachtjens in uittefpreiden, vervvyderd van het gedruis van talryke gezelfchappen. — Een goed vuur, boeken, pennen, welke hulpmiddelen tegens de verveeling! en welk een vermaak nog daar te boven, zyne boeken en pennen te vergeten om het vuur eens wakker opteftoken, en zich aan eenige aangenaame overdenkingen overtegeven — of om eenige versjes, tot verlustiging van zyne vrienden, te maken; de uuren glyen alsdan onder u weg, en vallen ftilzwygend in de eeuwigheid neder, zonder u hunnen droe- • vigen aftogt te doen gevoelen. VYF-  ( 13 ) xxxxxxxxxxxxxxxxxxx VYFDE HOOFDSTUK. Ach ter myn leuningttoej, wanneer men ten Noorden opgaat, ontdekt men myn bed, het welk achter in myn kamer ftaat, en een zeer vermakelyk gezicht oplevert: hetzelve is zoo gelukkig mogelyk geplaatst; de eerfte zonneiiraalen fchitteren op myne gordynen. — In de aangename zomerdagen zie ik ze langs den witten muur aannaderen , naarmate de zon zich verheft; de olmen; welke voor myn vengfler flaan, verdeélen dezelve op duizend manieren, • en doen ze op en neder bewegen tegen myn Ledikant, het welk met witte en roozenroode gordynen behangen is, en van alle kanten door de terugkaatfing eene bekoorlyke couleur verfpreidt. — Ik hoor het gekweel der zwaluwen die op het dak van het huis zitten, vermengd met dat der andere vogels die de olmen bewonen ; alsdan maken duizende betoverende denkbeelden zich meester van myn hart, en. aie-  Cu) niemand is er op de ganfche waereld die aan- genaamer en geruscer ontwaakt, dan ik. Ik beken, dat ik gaarn genot heb van deze gelukkige oogenblikken, en dat ik altoos het vermaak, het welk ik geniete om in myn warm bed te overdenken, zoo lang mogelyk uitrekke — Is er een fcbouwtoneel, het welk meer vocdfel geeft aan He verbeelding? dat meer de aandoenlykfte denkbeelden opw< kr, dan dit men .el waarin ik my zeiven dikwils geheel vergeete? Zedige lezer! vrees niet; — maar zal ik dan van hetgeluk van eenen minnaar, die voor het eerst eene deugdzame echtgenote in zyn armen drukt, niet mogen gewagen! onuitfpreeklyk genoegen, het welk ik, dooreen onbillyk noodlot veroordeeld, nooit zal fmaken! — Is het niet op het bed, dat eene moeder, opgetogen van blydfchap wegens de geboorte van eenen zoon, hare fmarten geheel vergeet? Is het niet aldaar, dat de ingebeelde vermaken, de vruchten der hoop en der verbeelding ons komen aaniagchen^ — Kortom, op deze aangename verblyfplaats is het, dat wy geduurende de helft van ons leven, het hartzeer en de zorgen der andere helft vergeten. Maar welk een drom  C 13 ) drom van genoeglyke en droevige gedachien komen er te gelyk in mynen geest op ! Verbazende mengeling van treurige en verraakelyke lotgevallen ! Een bed ziet ons geboren worden , het ziet ons fterven; het is een fchouwtoneel, waarop het menfchelyk geflacht by afwisfeling gewigtige Hukken fpeelt, belagchelyke kluchten en fchrikverwekkende treurfpelen. — Het is een wieg, omkranst met bloemen;— Het is de zetel der Liefde; - Het is een graf. ZES.  { 19 ) kunst van een man van verftand beftaat, om tè weeten het dierlyk gedeelte wel optebreugen, op dat het op zich zelve kan fiaan, terwyl de ziel, verlost van dat lastig gezelfchap, zich ten hemel kan verheffen. Maar ik diene dit door een voorbeeld wel wat optehelderen. Wanneer gy een boekleest, myn lieer, en er u op eens eene aangenaame gedachte aan uwe verbeelding vertoont, zoo geeft uw ziel zich daar terftond aan over, en vergeet hee boek , terwyl uwe oogen werktuigelyk de Woorden en deregels volgen; gy eindigtdebladzyde zonder ze te verftaan, en zonder u te kunnen herinneren, wat gy gelezen hebt: . het komt daarvan daan, omdat uw ziel zyn medgezel bevolen had te lezen, en zy het zelve niet verwittigd had van eene kleine afwezigheid te zullen maken ; zoo dat het dierlyk dèel voortging met lezen, terwyl uw ziel in 't geheel niet meer luisterde. B z ZÉ'  (20) ZEVENDE HOOFDSTUK. IComt u dit nog niet klaar genoeg voor? Zie daar dan nog een ander voorbeeld. Voorleden zomer haastte ik my eens om op het vastgeftelde uur naar het Hof te gaan. Ik had my geduurende den geheelen dag met tekenen bezig gehouden , en myn ziel, vermaak fcheppende om over de tekenkunst te peinzen, liet aan het dierlyk deel de zorg over om my naar het koninglyk Paleis te brengen. Wat is de tekenkunst toch eene voortref! yke kunst dacht myn ziel! hoe gelukkig is die geene, die geroerd wordt door de befchouwing der Natuur, die zich niet inde noodzaakelykheid bevindt, om fchilderyen te maken tos onderftand van zyn leven; die niet rekent alleenlyk maar om zyn tyd door te brengen; die, getroffen door verheven en fchoone gelaatstrekken, en door de verwonderlyke fpeliugeu van het licht, welke zich in duizend cou- len.  C 23 ) ACHTSTE HOOFDSTUK» Schoon het nuttig en aangenaam is een ziel te hebben dewelke van al het ftoflyke los is, en wel in zoo verre, dat men dezelve, wanneer men het dienflig oordeelt, alleen kan laten reizen , zoo heeft echter dit vermogen ook eenige zwarigheden. Ik heb het aan haar . by voorbeeld, te danken , dat ik myn vingers gebrand heb, waar van ik in het vorige hoofdfluk heb gefprooken. Ik laat gewoonlyk aan myn dierlyk gedeelte de zorg over om myn ontbyt gereed temaaken , het zelve laat ook myn brood roosten, en fnydt het in Hukken. Het zet de coffy op eene voortreflyke wys, en drinkt ze zelfs zeer dikwils , zonder dat myn ziel 'er zich mede bemoeit; ten waie dat zy vermaak fchept om het gereed maaken te zien ; maar dit is zeldzaam , en zeer moeijelyk om ten uitvoer te brengen ; want het is gemakkelyk, wanB 4 neer  ( H) «eer men eenig werktniglyk werk verricht , <»»■«« geheei M andefs £e J .» n-rhetl, allermoeijelykst, om zich zelve «» «oo te fpreeken, in werkzaamheid te" » - of om my , volgens my„ ieerftel. f ' U\te *»kken. ^ 2ie,be2g te den om de verrIch,ngen yan ^ **e te onderzoeken, en het te Jn Z daar aa„ deel te «eemen. _ Z«e daar eene der verbaazendfte bovennatuur- ^d omTyntLTtf ^ ^ "iyn orood te roosten , en eeni NEE-  C 32 ) ELFDE HOOFDSTUK. M en moet de gebenrtenisfeu niet eerder verhalen dan dat eene gepaste tyd en gelegenheid zulks vordert. De drift om den lezer myn leerftelfel aangaande de ziel en het dierlyk deel medetedeelen, heeft my de befchryving van myn bed doen ftaken; en wel eerder dan het dienftig was;' als ik dit zal hebben geëindigd, zal ik myn reize terplaatfe, waar ik ze in 't voorige hoofdftuk heb afgebroken, wederom voortzetten. Alleenlyk bid ik, u te herinneren, dat wy het gedeelte van my zeiven zeer digt by den muur, en wel vier treden van het bureau af, hebben gelaten , terwyl hetzelve het portrait van Juffrouw Wy on Ier- fchraagden malkanderen in de moeijelyke verrichtingen des oorlogs; wy hadden ééne pyp voor ons beiden; wy dronken uiteen en denzelf. 'den beker; wy fliepen in de zelfde tent, en de plaats waar wy te zamen leefde was voor ons een nieuw vaierland. Ik heb hem zien woiHalen met alle de gevaren des oorlogs, en wel van eenen ongelukkigen oorlog. De dood fcheen ons den een voor den anderen te fparen; hy fchoot duizendmaal zyne fchichten rondom hem henen zonder hem te treffen, maar hec was om my zyn verlies nog fterker te doen gevoelen. He: gedruis der wapenen, de vervoering  ( 60 ) ring die zich meester van onze ziel maakt by de befcho ing van 't gevaar, zou „Wchien veranderd hebben, dat zyn gezucht en gefchry my ter ooren kwam. — Zyn dood zm heilzaam geweest zyn voor zyn vaderland, en verderflyk voor de vyancfen. - ïk had hem minder betreurd; - maar hem te misfen in het midden der vermaken van het winterleger' hem in myne armen te zien fterven, op het oogenblik, dat hy de grootfte gezondheid fcheen te genieten; op een oogenblik, dat de banden van onze vriendfchap nog fterker toegehaald wierden door de rust en deftilte! Helaas! nooit zal ik my kunnen vertroosten. Echter is zyne geheugnis nergens meer in wezen dan in myn hart; zy leeft niet meer onder hun, die hem wel eer omringden, en die zyne plaats reeds • hebben vervangen; deze gedachte maakt my het gevoel van zyn gemis nog ondragelyker. De natuur, die op gelyke wyze onverfcbillig is omtrend het lot van enkele menfchen, trekt haar luifterlyk kleed des voorjaars weder aan, en verfiert zich weder met alle hare fchoonheid rondom het graf, alwaar hy rust. De bomen worden met bladeren overdekt, en  ( 6i ) en vlechten hunne takken; de vogelen zingen onder hec loof; de beien gonzen tusfchen de bloemen, alles ademt vreugd en leven indevcr- blyfplaatfe des doods: des avonds, wan- neer de maan aan den Hemel fchynt, en ik by deze droevige plaats in overdenkingen verzoeken, nederzit, hoor ik den krekel met vreugde zyne onvermoeide gezangen aanheffen, verborgen onder het gras, dat de dille graftombe van mynen vriend overdekt. De ongemerkte vernietiging der fchepfels en alle de rampfpoeden der menschheid worden in 't groot heelal voor niets gerekend. De dood van een gevoelig mensch, die in 't midden van zyns troosteloze vrienden den geest geeft, en dia van eenen vlinder, die door de koude morgen lucht is omgekomen in den kelk van eenen bloera , zyn twee gelyke lotgevallen in den Icop der natuur. De mensch is niets dan een ichira, een fchaduw, een damp, die zich in de lucht verliest. Maar de dageraad doet den Hemel opklaren; de akelige overdenkingen verdwynen te gelyk met den nacht, en de hoop komt weder in myn hart ten voorfchyn. • Neen , hy die hec oos-  tyd byna niet meer kent, onder honderd baionetten den geest geeft. En gy, die daar zoo weent onder de dadelbomen, ongelukkige negerin! Gy die door een barbaar, die zonder twyfel een engelsman was, zyt verraden en verlaten: —— Gy die doordien ontmenschten als eene verachtelyke flavin zyt verkocht, niet tegeuflaande uwe liefde, en weldaden , niet tegenftaande de vrucht van uwe tederheid , dewelke gy onder uw hart droeg nooit zal ik uwe beeltenis voorby-- gaan, zonder u die eer te bewyzen, welke men aan uwe gevoelige ziel en aan uwe rampfpoeden verfchuldigd is. Laat ons een oogenblik voor die andere fchildery blyven ftil ftaan: het is een jonge herderin, die geheel alleen hare fchapen weidt op de toppen der Alpen: zy zit op een oude ffronk van een omgevallen dennenboom, die wit geworden is door den winter: hare voeten zyn door brede Cacalia bladen overdekt, tusfchen welke de Seringen zich tot boven haar hoofd verheffen. De Lavendel, de Thym, de Klaprozen, de Santorie; bloemen van allerley foort, welke men met moeite in onze trekkasfen en tui-  Co/) tuinen voortkweekt, en die op de Alpen in hunne eerfte fchoonheid welig opgroeijen, vormen een fchitterend tapyt, op welk hare kudden omzwerven. Beminnelyke her¬ derin , zeg my eens, waar is die gelukkige hoek der aarde, welke gy bewoont? Van welke afgelegene ftulpen zyt gy dezen morgen by de aankomst des dageraads vertrokken ? Zou ik daar met u niet kunnen gaan leven ? , Maar, helaas ! die zoete rust, welke gy geniet, zal 'er weldra niet meer zyn: de razernye des oorlogs, niet te vreden met de fteden te verwoesten, zal wel ras de beroering en fchrik gaan overbrengen tot zelfs in de afgelegenfte verblyfpkatfen. De foldaten naderen reeds; ik zie hun de toppen der bergen beklimmen, en zich verheffen tot aan de wolken. — Het gebulder van 't kanon Iaat zich reeds horen in de verhevene woningen des donders. — Vlucht, herderin , vlucht henen , dryf uwe kudden met yver voort; verberg u in de afgelegenfte , in de donkerfte holen ; 'er is geen rust meer op deze ongelukkige aarde. E 2 V,ER  C 80 ) dere Acadsmie eèn premie te beloven, doch' eene naauwkeurige overweging heeft my de onnuttigheid daar van aangetoond. Helaas ! het ü zoo zeldzaam dat een Ielyk gelaat zich zeiven herkent, en het glas aan itukken breekt! te vergeefsch verdubbelen wy de fpiegels rondom ons, te vergeeftch kaatfen zy met de grootfte naauwkeurigheid het licht en de waarheid te rug, op het oogenblik dat de flralen tot ons oog doordringen, en zy ons afmaleD, zodanig als wy in de daad zyn, plaats de eigenliefde haar bedrieglyk prisma tusfchen ons, en onze beeltenis in, en vertoont ons eene Godheid, En geen van alle de prisma's, die beftaan hebben feden de eerfte, welke uit de hand van den ontftsrflyken Neuton ten voorfchyn kwam, heeft zulk eene fterke kracht van terug kaatfing gehad, noch zulke fchoone en levendige couleuren vertoont , dan de prisma der eigenliefde. Daar nu de gewoone fpiegels te vergeefsch de waarheid aankondigen , daar elk een met zyne geftalte te vreden is; daar zy den men. fchen hunne natuurlyke onvolmaaktheden niet kun-  C 3ï ) kunnen Ieeren kennen, wat nut zou dan eene mereek fpiegel aanbrengen ? Weinige zouden 'er in zien , en niemand zou zich daarin her- kennen. De wysgeeren alleen zouden hun. nen tyd verflyten met zich te bewonderen. — Den fpiegel neemende voor het geen hy is, hoop ik dat niemand het my ten kwaade zal duiden, dat ik hem boven alle de fchilderyen van het fchool van Italië geplaatst heb. De vrouwen , welke geen kwaade finaak kunnen hebben, en welkersbeflisfïng alleftnoetafdoen, werpen gewoonlyk, als zy in een kamer komen, op deze fchildëry haar eerflen blik. Ik heb duizend maal vrouwen, en zelfs fa. letjonkertjes op het bal hare minnaars of minnaresfen, het danfen, en alle de vermaken van het Feest zien vergeeten, om met eene zichtbaare goedkeuring deze verrukkelyke fchildëry te befchouwen, en haar van tyd tot tyd met een vriendelyk oogje zien vergeren, zelfs in 't midden der fnelfte conterdanfen. Wie kan hem dan den rang betwisten welkö ik hem gegeven heb onder de meefterftukken der kunst van Apelles? F ACHT  NEGEN fiN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Eer dat ik verder ga, wil ik een vermoeden vvegnecmen t het welk mógelyk in den geest van myne lezers reeds post gevat heeft. Om alle de fchatten der waereld wenschte ik «iet, dat men my verdacht, dat ik deze reize had ondernomen, alleen, omdat ik niet wist wat te doen, en als het ware daar toe door eenige onhandigheden genoodzaakt: ik betuig hier, en ik zweer , by al wat my dierbaar is, dat ik dit voornemen had, en reeds zeer lan. gen tyd voor dat voorval, het welk my geduurende twee en veertig dagen van myne vryheid heeft beroofd. Deze gedwongen afzondering was Hechts een gelegenheid om my des te eer. der op reis te begeven. Ik weet, dat deze vrywillige betuiging, welke ik hier doe, aan zekere perzonen verdacht zal voorkomen; —„ maar % wee£ QQk ^ ^ ach-  ( *7 ) achterdochtige menfchen dit boek niet zullen lezen; — zy hebben bezigheid genoeg by zich zeiven, en by hunne Vrienden; zy hebben wel wat anders te doen, — en brave lieden zullen my geloven. Echter beken ik , dat ik deze reis liever op een anderen tyd zou hebben willen doen, en dat ik daar toe eerder de vaste, dan het carnaval zou hebben verkozen : wysgeerige befchöuwingen echter, welke my uit den Hemel werden toegezonden, hebben my veel geholpen , om my in 't gemis van de vermaken , welke Turyn in menigte in deze oogenblikken van gedruis en gewoel oplevert , gelaten te gedragen, , Het is zeer zeker, zeide ik by my zeiven, dat de muuren van myn kamer niet zoo fraai verfierd zyn, als die van een danszaal; de ftilte van myn gering verblyf kan niet opwegen tegen het aangenaam geluid der mufiek en der ctanfen ; maar onder die luisterlyke perfonen, welke men op de Feesten ontmoet,zyn 'er zekerlyk, die zich meer dan ik verveelen. En waarom zou ik my alleen bezig houden om die geenen te befchouwen, die zich in eenen F 4 meer  ( 88 ) meer gelukkigen ftaat bevinden, terwyl de waereld weemelt van menfchen, die veel ongeluk*.ger zyn, dan ik ben? — In plaats yan met myne verbeelding te begceven naar het prachtige huis, waar zoo veele fchitterende fchoonheden verduisterd worden door de jon«e £^«f,f hebikmy, «,„, my geIuk «nden , flechts een oogenblik op de ftraL die derwaarts leiden , flil te houden. Eené mentgte van ongelukkigen, welke half naakt onder de galderyen van die prachtige zalen nederl.ggen.fchynen byna den geest te geven van koude en ellende. - welk een gezicht! Ik wenfchte wel, dat deze bladzyde vanmvnboek san de geheele waereld bekend wierd; ik wenschtewel, dat men wist, dat in deze flad waarin alles overvloed ademt, geduurende de' koudfte nachten des winters, eene hoop van ongelukkige zonder dekfel flapen leunende met hun hoofd tegen een pilaar, of eenen dorpel van een Paleis. Hier zit eene menigte kinderen tegen malkander digt in een gedrongen , om niet van koude om te komen. - Ginds zit eene vrouw ?1 bevende;, en reeds zonder ftera om hare klag.  (89) klagten meer uit te boezemen. — De voor bygangers gaan en komen zonder door dit gezicht waaraan zy reeds gewoon zyn getroffen te worden. — Het geraas der koetfen, de ftem der ongebondenheid, de behaaglyke tonen der mufiek vermengen zich van tyd tot tyd met het geroep der ongelukkigen, en veroorzaken eene verfchriklyke wanklank. ^ F 5 DER.  I 9° ) DERTIGSTE HOOFDSTUK, Een die een ftad-volgens hot voorgaand hoofdftuk zou willen beoordeelen , zou zich fterk bedrogen vinden. Ik heb van armen gefpro. ken, welke men hiet vindt, van hunne akelige klagten, en van de onverfchilligbeid van fommige menfchen ten hunnen opzichte; maar ik heb niets gezegd van eene menigte liefdadige die geven terwyl andere zich vermaken , die met de aankomst van den dag opflaan, en de ongelukkige zonder getuigen en zonder uiteriyke vertoning te hu'lp komen. — Neen, ik zal dit met ftilzwygen niet voorbygaan: ik 'wil het op de andere bladzyde fchryven , het welk de geheele waereld moet lezen. Na aldus hunne bezittingen met hunne broei ders te hebben verdeeld," nabalfem te hebben gegoten in de harten, die door de fmarten waren verbrysfeld, begeven zy zich, terwyl de misdadige afgemat oP het dons nederliggen, naar    C 91 ) naar den tempel, om voor de Godheid hunne , gebedeu uit te florten, en haar voor ontlangen weldaden dank te betuigen: het licht der eenzame lamp voert nog ftryd met het aannaderend licht des dageraads, en reeds liggen zy geknield voor den voet des Altaars; — en de eeuwiglevende , fchoon vergramd door de ongevoeligheid en gierigheid der menfchen weerhoudt nog zyn 'blixem, die reeds gereed was ora te treffen. EEN  ( 92 ) EEN en DERTIGSTE HOOFDSTUK. Op myne reis wilde ik iets van die ongelukge zeggen, nadien de overweging van hunne eenden my dikwils op mynen weg is komen aftrekken. Dikwils hield ik, getroffen door het verfchil van hun ftaat, en dentnynen, myn rytuigop, en myn kamer fcheenmy ah dan toe op eene uitftekende wyze verfierd te zyn Weike eene nutteloze pracht ! 2es ftoelen l twee tafels ! een bureau ! een fpiegel! welke eene vertoning! voornamentlyk myn Ledik-nc met rozeroode en witte gordynen , en myn twee kusfens! Zy fchynen my toe de p.acht en weelde der Koningen van Afie te trotfeeren Deze overdenkingen maken my ongevoelig voor de vermaken , welke men my ontzegd heeft. En van de eene overdenking tot de andere overdenking overgaande zou myne wysgeenge luim zich zoo ver kunnen uitftrekken , dat ik in de kamer naast my een bal zou kun.' nen  < 93 ) nen zien; dat ik het geluid van violen en elarinetten zou kunnen horen, zonder van myn plaats op te ftaan; ik zou met beide myne ooren de fraaje ftem van Marchefmi kunnen hooren , die ftem , die my zo diliwils buiten my zeiven gebragt heeft. Ja , ik zou ze kunnen hooren, zonder aandoening te gevoe- Jen: wat meer is, ik zou, zonder de min. fte ontroering de fchoonfte vrouw van Turyn kunnen zien , Eugenie zelfs, van het hoofd tot de voeten opgefierd door de hand van juffrouw Rapoux — dit is echter zoo geheel zeker niet. TWEE  (94 ) TW£E en DERTIGSTE HOOFDSTUK. Maar, myne Heeren! gedoog, dat ik „ m. ge, vermaakt gy u even zoo veel ais te voren op uwe danspanyen,eninde Comedie* - ik voormybekenne.dat a,Ie tairyke gezdfchap. penmy eenen , ik weet niet welken , fchrfk aanbrengen — Eene akelige droom heeft my vervaard gemaakt. —, te vergeefsch doe * moeite om hem te verdryven, hy komt weder even, als die van Athalie, De Len hier van is m,sfchien, dewyl myn ziel op dezen dag overgoten is met akelige gedachten en ffinkverwekkende tafreelen' en vindt dus over. dr°fge voor^rPen; - even als een kwade ^ag het gezondfte voedfel in vergif doet ver keeren.- Hoedanig dezelve ook zyn mo^e ' ™ daar mynen droom : —. Wanneer ik ly eens oP deze Feesten bevond in h midde" eenen drom van beminnelyke en aangenal »e menfchen, die dansten, en zongen üü die  ( 95 ) die weenden in de treurfpelen ; die niets anders vertoonden dan vreugde, openhartigheid, en opregtheid , zoo zeide ik by my zeiven: zoo 'er eens in dit befchaafd gezelfchap op 't onverwachts een wysgeer ten voorfchynkwam, en op het orchest klimmende met luide flem- me uitfchreeuwde. „ ongelukkige fterve- „ lingen! hoort de waarheid , die door myn „ mond wordt uitgefproken : Gylieden zyt ,, onderdrukt, door dwingelanden overmees„ terd ; gylieden zyt rampzalig ; Gylieden „ verveelt u. •—> ftaat uit deze flaapzucht „ op. Gy , Mufikanten! breekt uwe inftru» „ menten op uwe hoofden aan ftukken, dat eik „ een zich met een dolk wapene; denkt van „ nu voortaan niet meer aan vermaken, noch ,, aan Feesten ; beklimt de Loges; vermoord ,, de vyanden der vryheid ; Iaaten de vrou,, wen zelfs hare bevreesde handen in bloed „ doopen. — — „ Gaat henen , Gylieden zyt vry, rukt uwen „ meineedigen Koning van den troon af; eer„ biedigt alleen de befchermers der vryheid." Zou men hem ooit hebben geloofd? danste men over vyf jaren nog niet in Parys zonder eenig  (96) eenig voorgevoel te hebben , dat het herleven der vryheid, het vergieten van zoo veel bloeds ten gevolge zou gehad hebben? Joannetti fluit deuren en vengsters digt. — Ik wil het licht niet neerzien; dat niemand in myn kamer kome; zet myn fabel on- der myn bereik; ga gy ook henen, en verfchyn Biet meer voor myn oogen. DRIE  <97 ) xxxxxxxxxx^xxxxxx xxxx DRIE en DERTIGSTE HOOFDSTUK. Neen, neen, blyf Joannetti, blyf arme jonge, — en gy ook, myne Rofine , gy die myne bekoinmernisfen bemerkt, en dezelve door uwe liefkofingen verzacht; koom myne Rofine, koom leg u op uwe vorige rustplaats weer neder. G VIER  (98 ) xxxxxxxxxxoxxxxxxxxxx VIER en DERTIGSTE HOOFDSTUK. De val van myn postchais heeft den lezereen dienst gedaan, om namentlyk myareis een don. zyn hoofdftukken korter te maken, nadien ik my, by myn opftaan, vlak over, en zeerdigtby myn bureau bevond, en ik dus geen tyd meer had om aanmerkingen te maken op een groot getal prenten en fchilderyen, welke ik nog moest doorlopen , en welke myne uitweidingen over de fehilderkunst hadden kunnen uitrekken. Wanneer men dan het portrait van Raphaël, en zyne beminde, dat van den Ridder d'Aflas, en de herderinne der Alpen aan de rechterhand laat liggen, en lings opgaat naar den kant van het vengster, ontdekt men myn*bureau : het is het eerfte, en bet meest in 't oogvallend voorwerp dat zich aan 't gezicht van den reiziger vertoont, wanneer hy de roete volgt, die ik hier aanwyze. Van boven is het voorzien van eenige planken, die voor eene kleine boekenkas  ( 99) kas dienen '—— dit alles is verfierd met een borstbeeld, waarmede de Pyramide eindigt, en dit is een voorwerp, het welk zeer veël toebrengt om dit gewest eeenige fraaiheid by te zetten. Wanneer men de eerfte Iade aan de rechterhand uittrekt, vindt men een inktkoker, papier van allcriey foort, pennen, alle vermaakt, lak om te zegelen. dit alles zou zelfs het traagfte fchepfel lust geven om te fchryven. Ik ben verzekerd, myn lieve Jenny, dat zoo gy by toeval dit laadje eens opende, dat gy zoude antwoorden op den brief, welken ik u voorleden jaar heb gefchreven. In het correspondentie laadje liggen, verward onder malkanderen , de bouwftoffen voor de aandoenlyke gefchiëdenis van de gevangene van Pignerol op eengeftapeld , welke gy, myne waarde vrienden ! wel ras zult lezen. Tusfchen deze twee laadies is een holligheid , waarin ik brieven werp, naar mate ik ze ontvang; hier in vindt men alle die brieven, welke ik federt tien jaar heb ontvangen; de oudlte zyn gerangfehikt volgens hunne dag tekening in verfcheiden paketten; de jongfte G 2 lig-  ( ioo ) liggen door malkander: veele zyn 'er onder die my in myn eerfte jeugd zyn toegezonden. Welk een vermaak om in deze brieven de gewigtige gebeurtenisfen van onze eerfte jeugd te zien! op nieuws weder te zyn te rug gebragt in eenen gelukkigen tyd , welken wy niet weder zien zullen! Ach! hoe vol is myn hart, welk een treurig genoegen geniet het, als myn oogen de regels doorlopen, die gefchreven zyn door een wezen, dat niet meer leeft! zie daar zyn hand, zyn hart beftierde zyn pen; aan my fchreef hy dien brief, en die brief is alles, wat my van hem overig is gebleven. Wanneer ik myn hand in deze plaats fteeke, zoo trek ik haar zeldzaam geduurende den ganfchen dag te rug. Aldus fnelt een reiziger door- eenige landen van Italië , en maakt in haast eenige oppervlakkige waarnemingen, om zich te Rome geduurende eenige maanden achter den anderen op te houden. dit is eene zeer ryke ader der mein, welke ik opgrave: welk eene verandering in myne denkbeelden en gevoelens ! welk een verfchil in myne vrienden, wanneer ik hun nu, eu toen befchouwe! ik  ( ioi ) ik zie, dat zy dodelyk bekommerd zyn over voorwerpen, welke hun nu niet meer aandoen ! wy befchouwden eenig voorval als eenen grooten rampfpoed; — maar het einde van den brief ontbreekt 'er, en het voorval is reeds geheel uit de gedachten; ik kan niet nagaan wat het eigentlyk was. Wy waren omringd van duizende voor oordeelen; de waereld en de menfchen waren ons geheel onbekend : maar ook welk een vuur in onze verkeering! welk eene naauwe verbintenis! welk een onbepaald vertrouwen. Wy waren gelukkig door onze dwalingen - En nu: . Ach! dit heeft 'er niet meer plaats; wy moesten even als andere in h»t hart der menfchen lezen; en de waarheid, in het midden van ons als een bom nedervallende, heeft voor altoos het betoverend Paleis der begocheling verbryfeld. G 3 VYF  ( 102 ) VYF en DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het hangt van my flechts af om een hoofdfluk over deze verwelkte roos , die gy daar ziet, temaken, zoo het onderwerp der moeite waardig was: het is een bloem van het Carnaval van het voorgaande jaar; ik ging haar zelfs plukken in den tuin van ralentin; en s'avonds een uur voor het bal, vol van hoop, en in eene aangenaame aandoening ging ik haar aan juffrouw de Hautcastel aanbieden. Zy nam ze aan, plaatfte haar op haar toilet, zonder dezelve aan te zien, en zonder my aan te zien. — Maar hoe zou zy op my acht hebben kunnen liaan, zy was bezig met zich zelve te befchouwen? voor een groote fpiegel ftaande, geheel gekapt, leide zy de laatfle hand aan haaren opfchik ; zy was zoo geheel vooringenomen , haar aandacht was zoo geheel weggezonken in de linten, in de gaas, en in de fieraden van allerley aart, welke voor haar lagen opge-  ( i°3 ) gefhpeld, dat zy zelfs geen oog op my floeg, of my eenigen wenk gaf. Ik onderwierp my : ik hield de fpeld'en aüe gereed, en op orde gefchikt in myn hand; maar haar fpelden kusfen meer onder haar bereik vindende, nam zy ze van haar kuffen — en als ik myn hand uitftak, nam zy ze uit myn hand onver- fchillig; en om ze te neemen tastte zy in 't rond, zonder hare oogen uit den fpiegel te houien, uit vrees van haar zelve uit het gezicht te verliezen. Eenigen tyd hield ik een tweeden fpiegel achter haar, om haar beter over haren opfchik te kunnen laten oordeelen ,• en haar gezicht van den eenen fpiegel op den anderen te rug kaatfende, zsg ik een verfchiet van coquetten waar van niemand acht op my floeg. Kortom , zal ik het bekennen? myn roos en ik maakten een droevig figuur. Eindelyk begon ik myn geduld te verliezen, en niet langer weerfland kunnende bieden aan hec hartzeer dat my verteerde, leide ik den fpiegel, dien ik in myn hand had, neder, en ik vertrok met een toornig gelaat, en zonder affcheid te neemen. G 4 Gaat  C 104 ) Gaat gy heen , zeide zy , terwyl zy zich omdraaide om hare geftalte op zydetezien? — Ik antwoordde niets; maar ik luisterde eenigen tyd aan de deur om te weten welk eene uitwerking myn ruuw vertrek had veroorzaakt. — zietgy niet, zeide zy aan haar kamenier, na een kort ftilzwygen , ziet gy niet, dat deze Caraco al te lang is voor myne geftalte, voornamentlyk om laa%, en dat gy 'er met /pelden een baste van moet maken" Waarom bevindt zich deze verwelkte roos op een plank van myn bureau, dit zal ik voorzeker niet zeggen, nadien ik verklaard heb, dat •een verwelkte roos geen hoofdftuk waardig was. Merkt wel op, Mevrouwen ! dat ik geene aanmerkingen maak omtrend het lotgeval van myne verwelkte roos. Ik bellis niet, of juffrouw de Hautcastel wel of kwalyk gehandeld heeft om haar opfchik boven my te ftellen , noch dat ik het regt had om geheel anders ontfangen te worden. Ik wacht my daarteboven nog zorgvuldiger om algemeene gevolgtrekkingen daaruit afteleiden over de wezentlykheid, de kracht, en de be-  C MS ) beftendigheid der liefde van de Vrouwen omtrend hunne vrienden. Ik houde my te vreden met dit hoofdftuk, (dewyl het 'er toch een is) met'het overige der reize in de wyde waereld te Roten, zonder het aan iemand optedragen, en zonder het aan iemand aan te beveelen. Ik zal 'er niets dan ééne raadgeving voor u by voegen , myne Heeren! dat is, dat gy wel in uwe gedachten houdt, dat uwe minnares op den dag , waarop 'er een bal is, u niet t oebehoort. Op het oogenblik, dat haar tooifel een aanvang neemt, is de minnaar niets meer dan een echtgenoot, en het bal alleen wordt haar minnaar. Voorts weet de geheele waereld , wat een echtgenoot 'er by wint, zoo hy zich met ge. weid wil doen beminnen. Zyt dus geduldig in uwen rampfpoed , en lacht 'er zelfs eensom. En bedrieg u niet, myn Heer! indien men u met vermaak op het bal ziet komen, het is niet in de hoedanigheid van minnaar, want gy zyt een echtgenoot, het is om dat gy een gedeelte van 't bal uitmaakt, en dat gy gevolg, lyk tot den aanhang van eene nieuwe overwinG S ning  C 108 ) ding befiaan, en ik gevoel dezelve even zoo fterk als myn eigen wederwaardigheden; hoe veel traanen heb ik niet geftort voor die ongelukkige Clarife , en voor den minnaar van Charlotte. Maar fchoon ik my verdichte kwellingen op den hals haale, zoo vind ik, in tegenoverïtelling, in deze waereld der verbeelding, deugd, goedheid , en belangeloosheid , welke ik tot nog toe in deze wezenlyke waereld, waarin ik leve, nog niet verè'enigd heb gevonden. — . Ik vinde hier een vrouw, zoo als ik haar verlange zonder een kwaden inborst, zonder ligt. zinnigheid , zonder achterhoudenheid ; ui. ik zeg niets van hare fchoonheid, men kan zich op myne verbeelding verlaten; ik maak haar zoo fchoon, dat 'er niets op te zeggen valt: vervolgens het boek toeflaande, het welk aan myne denkbeelden niet meer voldoet , zoo neem ik haar by de hand, en.wy doorkruiffen te famen eene landflreek, die duizendmaal fraaier is dan die van Eden. Welk fchilder zou in ftaat kunnen zyn het betoverend gewest af temalen, alwaar ik den afgod van myn hart geplaatst heb! en welk dichter zou ooit deleven. di-  C iod) dige en verfchillende gewaarwordingen kunnen befchryven , welke ik in deze verrukkelyke oorden gevoele! Hoe dikwils heb ik dien Cltveland niet verwenscbt, die zich elk oogenblik aan nieuwe rampen overgeeft, welke hy kon vermyden. — Ik kan dit boek niet dulden, noch deze aaneenfchakeling van rampfpoeden; maar zoo ik het, in gedachten, opene, zoo moet ik het zelve ten einde toe achter den anderen uitlezen. Hoe zou ik dien armen mensch by de Abaquis kunnen achterlaten? wat zou'er van hem worden by deze wilden? Nog minder durf ik hem verlaten in die uitweiding, die hy maakt, om zyne gevangenis te ontkomen. Kortom, ik nèem zodanig deel in zyne lotgevallen, ik ftel zoo veel aanbelang in hem, en in zyn ongelukkig huisgezin, dat de onverwachte verfchyning van de woeste Ruintons myne hairen doet te bergen ryzen, een koud zweet overdekt my, als ik deze gebeurtenis leeze, en myne vervaardheid is zoo levendig, zoo wezentlyk, ais of ik door deze barbaren zelfs moest gebraden en opgegeten worden. Wan.  C Ho ) Wanneer ik genoeg geweend, en bemind heb, zoek ik den een of anderen dichter op , en ik vertrek van nieuws af aan naar eene andere waereld. ZE-  C "x ) ZEVEN en DERTIGSTE HOOFDSTUK. V-n de onderneming der Argonautcn af tot aan de vergadering der Edelen; van den diep. ften afgrond der helle tot aan de laatfte vaste fier, aan geene zyde van den melkweg, tot aan de eindpalen der waereld, tpt aan de poorten der Chaos, zie daar het uitgeftrekt veld, waar in ik wyd en zyd omwandele, en dat alles op myn gemak; want het ontbreekt my even zoo min aan tyd als aan ruimte. Derwaarts begeeve ik my op het voetfpoor van Homerus, Virgilius, Milton, Offian, en zoo veele anderen. Alle gebeurtenisfen , welke tusfchen deze twee rydperken hebben plaats gehad, alle landen, waerelden, en alle fchepzels, welke tusfchen deze twee tydvakken hebben geleefd, dit alles hoort aan myr dit alles komt my zoo wel, zoo wettig toe als de fchepen, die in de ha-  (H2 ) haven van Pireëus inkwamen, eenen zekeren Athener toebehoorden. Voornamentiyk bemin ik de dichters, die my tot de hoogde oudheid te rug voeren : de dood van den eerzuchtigen Agamemnon, de woede van Orestes, en de geheele treurige gefchiedenis van het gedacht van Atreus , door den Hemel vervolgd, boezemen my een fchrikin, welken de hedendaagfche gebeurcenisfen in my niet kunnen verwekken. Zie daar de nootlottige lykbus, die de asfche van Orestes in zich befluit. Wie yst niet op dit gezicht ? Eleftra! ongelukkige zuster, bedaar, het is Orestes zelfs, die de lykbus draagt, en deze asfche is die van zynevyanden. Tegenwoordig vindt men geene rivieren meer, die gelyke zyn aan de Xanlus, of aan de /ca« manier ; men ziet geene vlaktens meer even als die van Hesperie, of van Arcaaie: waar zyn tegenwoordig de Eilanden van Lemtios en van Cretaï waar is dat berucht doolhof? waar is die rots, die de verlatene Ariadne met hare tranen befproeide? Men ziet geene Thefeujfcn meer, veel minder Htrculejfen ; de  C I'S ) dé menfchen , en zelfs hedendaagfche helden zyn by dwergen te vergelyken. Wanneer ik my vervolgens een toneel van vervoering wil voor oogen Hellen, en genot hebben van het ganfche vermogen van myne verbeelding , zoo houde ik my kloekmoedig vast aan het golvend kleed van den verheven blinden dichter van Albion, op het oogenblik dat hy zich ten hemel verheft, en den troon van den Eeuwiglevenden durft naderen. . Welk eene zangnymf heeft hem in die hooge vlucht kunnen onderfchragen, werwaarts °-een mensch, voor hem, zyne blikken heeft durven verheffen ? Van de fchitterende gewelven des hemels, welke de gierige Mammon. met nydige oogen aanfchouwde, daal ik, inec verfchrikking, neder naar de wyde holen van het verblyf des fatans; Ik woon eene helfche vergaderifig by; ik meng my onder eene menigte van muitzieke geesten, en hoor hunne gefprekken. — Maar ik moet hier eene zwakheid bekennen; welke ik my zalven dikwils beb verweten. Ik kan my niet weerhouden, een zeker beH lang  ( "4 ) lang in dien armen fatan te Hellen, federt dat hy uit den Hemel is geworpen (ik fpreek van den fatan van Milton,) En terwyl ik de eigen zinnigheid van dien muitzieken geest veroordeele, zoo noodzaken my zyne ftandvastigheid, die hy in zyne overmaat van rampen betoont, en zyne grootheid van moet hem tegens myn wil en dank te bewonderen; offchoon ik zeer wel weete, dat zyne rampfpoeden door zyne verderffelyke onderneming, om de poorten der hel met geweidopen te breken, zyn ontHaan , om aldus het gelukkig verblyf van onze eerfte voorouders met angst en fchrik te vervullen, zoo kan ik, wat ik ook doen moge, geen oogenblik wenfchen, dat ik hem op zynen weg in de verwarringen der Chaos zie om. komen. Zelfs geloof ik, dat ik hem zonder de fchaamte , die my weerhoudt, gaarn zou willen helpen. Ik volg alle zyne treden, ik vind even zoo veel vermaak om met hem te reizen, als of ik my in een goed gezelfchap bevond. Schoon ik by my zeiven overwege, dat hy, na dit alles, echter een Duivel is, en blyft, dat  ( U5 ) dat hy op weg is om het menfchelyk gedacht te verdelgen, dit alles kan my van myne vooringenomenheid niet genezen. Welke groote voornemens ! en welk eene floutheid om ze ten uitvoer te brengen! " Toen de groote en driedubbele flagdeuren der helle op eens voor hem werden geopend, en de diepe afgrond der nietigheid en des nachts , in zyne ganfche verfchrikkelykheid , zich voor zyne voeten vertoonde doorliep hy met een onverfchrokke oog het akelig ryk der Chaos; en zonder te dralen zyne groote vleugelen , welke eene geheele? armee zouden hebben kunnen overdekken, uitfpreidende, wierp hy zich in de grondeloze diepte neder. Ik zet het den moedigden in vieren. En het is , naar myne gedachten , eene zeer verhevene vlucht der verbeelding, gelykmede ééne der fraaide reizen die men ooit gedaan heelt ——. na myne reize rondom myn kamer. H 2 ACHT  ( nó ) ACHT en DERTIGSTE HOOFDSTUK, Ik zou niet kunnen eindigen, als ik het dui» zendfte gedeelte der zonderlinge voorvallen wilde befchryven , die my overkomen , wanneer ik digt by myn bibliotheek reize. De reizen van Cook, en de waarnemingen van zyne reisgezellen de doctoren Banks, en Solander, zyn niets, in vergelyking van myne lotgevallen in dit gewest alleen: ook geloof ik dat ik daar myn leven in eene foort van verrukking zou kunnen doorbrengen , zonder het borst, beeld, waar van ik gefproken heb; myn laatfie werk is ook altoos, om myn oog en gedachten op het zelve te vestigen, hoedanig de gefteldheid van myn ziel ook zyn moge; en wan« neer zy al te hevig is aangedaan, of dat zy zich aan moedelccsheid overgeeft, heb ik niets meer te doen, dan dit borstbeeld te befchouwen, om haar weder tot hare voorige gefteld- heid  (II?) heii te rug te brengen; dit is de grondtoon; waarnaar de verfchiilende en wankiankige meenigte van indrukken en gewaarwordingen, wel« ke myn aanwezen uitmaken, geflemd worden. Hoe zeer gelykt het! Let wel op de trekken, welke de natuur gegeven heeft aan den deugdzaamlten der menfchen. Ach! zoo de graveerder zyne voortreflyke ziel, zyn genie, en inborst had kunnen afmalen ! — Maar wat heb ik ondernomen ? Is hier dan de plaats om zyn lof te vermelden ? moet ik deszelfs roem by de menfchen die my tégenwoordig omringen, verheffen ? Helaas ! wat raakt dit hun ! Ik vergenoeg my met my voor uwe dierbaare beeltenis neder te werpen , o beste der vaders .'"Helaas! deze beeltenis is alles wat my van u is overgebleven. En echter de rampen die ons drukken, noodzaken ons, om nu uwen dood als eene weldaad te befchouwen. Aan welke ongelukken had een langer leven u misfchien niet bloodgefteld! O! myn vader! is het lot van uw talryk geflacht u bekend geworden inde verblyfplaatze des gelnks? Weet gy dat het hun niet geoorloofd is uw graf te H 3 < be-  ( 122 ) Nooit was myn ziel zoo flecht onthaald. De verwytingen, welke het goed vond in dit haggelyk oogenblik te doen, bragten het huisgezin in de grootfte oneenigheid: het was een oproer, een volkomen opftand. Hoe! zeide myn ziel, moet gy u in myne. afwezigheid , in plaats van uwe krachten te herftellen door eenen verkwikkelyken flaap, en u daardoor meer bekwaam te maken, om my. ne bevelen ten uitvoer te brengen , u onbejchaamd (deze uitdrukking was wat fterk)over geven aan driften , die door mynen wil niet zyn gewettigd. Myn dierylk deel weinig gewoon aan dien hoogen toon , antwoordde haar in gramfchap aldus: Het flaat u wel, Mevrouw (om van deze twist alle blyken van gemeenzaamheid te verwyderen); het flaat u wel , om i) iets voor te laten Maan op uwe ingetogenheid, en deugd. 'Wel! is het niet aan uwe buitenfporige verbeelding , aan uwe ongerymde denkbeelden, dat ik alles te danken heb, wat u in my mishaagt? Waarom waart gy 'er niet tegen, woordig, Waarom zoudt gy het regt hebben om buiten my eenig vermaak»te genieten, in  ( 123 ) in de herhaalde reizen, welke gy geheel alleen doet? Heb ik u verblyf in den hoogden hemel, of in de Elifeefche velden ooit afgekeurd ; uwe verkeering met de Geesten, uwe diepe befpiegelingen (een weinig fpotterny gelyk men ziet, uwe kasteden in de lucht, uwe verheven leerftellingen? en ik zou het regt niet hebben , wanneer gy my dus verlaat, om genot te hebben van de weldaden welke de natuur my verleent, en van de vermaken, welke zy my aanbiedt? Myn ziel , verdomd door zoo groot een yver en welfprekendheid , wist niet te antwoorden. • Om de zaak byteleggen, zocht zy de beledigingen, welke zy zich veroorloofd had, met den dekmantel van toegenegenheid te bedekken , en om den fchyn niet te geven, als of zy de eerde ftap deed tot de verzoening, zoo verzon zy om den toon van ceremonie aanteneemen. Myn vriend! zeide zy op haar beurt met eene gemaakte openhartigheid. — (Zoo de lezer ge. vonden heeft, dat een diergelyk woord niet wel geplaast was toen-het dierlyk gedeelte myu ziel i  ( K8 ) glans, dien men in het overige gedeelte des levens niet wederziet. Be lucht is meer zui. ver' De fonteinen zyn helderer, en fris- fcher; de natuur heeft gezichten, debos- fchen hebben paden, welke men in eenen ryperen leeftyd niet meer wedervindc. Hemel! welk eenen aangenaamen geur verfpreiden de bloemen! hoe fmakelyk zyn de vruchten! met welke fchoone couleuren is de dageraad verfierd! Alle vrouwen zyn beminnelyk en getrouw; alle mannen zyn goed, edelmoedig en gevoelig: overal ontmoet men openhartigheid, oprechtheid, en belangeloosheid: in de natuur is niets aanwezig als bloemen, deugden, en vermaken. De gewaarwordingen der liefde, de hoop om gelukkig te worden, overftelpen die ons hart niet met aandoeningen, die even zoo fterk zyn als verfchillende ? Het gezicht en de befchouwing der natuur in 't gemeen, en in derzelver deelen opent voor den geest een onmetelyk veld van vermaken. Weldra zweeft de verbeelding over dezen oceaan van genoegens,en vermeerdert derzelver getal, en uitgebreidheid; verfchillende ge-  ( "O ) gewaarwordingen verëenigen zich, en voegeri zich te fainen om 'er weder nieuwe te vormen: de dromen van roem vermengen zich mëc de bekommernisfen der liefde: de weldadigheid treedt aan de zyde der eigenliefde welke haar de hand toerykt: de droefgeestigheid komt van tyd tot tyd haar plegtig floers over ons henen werpen , en onze tranen in vreugde verkeeren. — Kortom de bevattingen van onzen geest, het gevoel van ons hart, de herdenking zelfs aan zinnelyke vermaken, is voor den mensch een onuitputbaare bron van genoegens en geluk. Men behoeft zich dan niet te verwonderen dat het geraas het welk Joannetti maakte, door met de coffykan tegen het haardyzer te floten, en het onverwacht gezicht van een kopje coffymet room, op my eenen zoo levendigen en aangenaamen indruk hebben gemaakt. 1 EEM  C 130) EEN en VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Hierop trok ik myn rysgewaad aan, na het zelve met een vriendelyk oog te hebben bezichtigd, en nam een befluit om een hoofdfluk ad hoe te maken, om het den lezer te leeren kennen. De gedaante en nuttigheid van dit kleed in 't algemeen genoeg bekend zynde, zal ik meer in 't byzonder fpreken over deszelfs invloed op den geest der reizigers. Myn rysgewaad voor den winter is van de warmfte en zachtfte ftof, welke ik met mogelykheid heb kunnen vinden : Het overdekt my geheel en al, van het hoofd tot aan de voeten: en als ik in myn armftoel zit, met myn handen in myn zak, en myn hoofd ingedoken in de kraag van myn kleed , zoo gelyk ik volmaakt naar het beeld van ffitnou zonder handen en voeten, het welk men in de Pagoden der Indiaanen befchouwt. Men  ( I3Ï ) Men moge my, zoo men wil, van vooroor, cleelen befchuldigen, om dat ik ftelle, dar een ryskleed invloed heeft op de reizigers: al wat ik ten dezen opzichte met zekerheid kan zeg«j gen, is, dat het my even zoo belagchelyk zoiï voorkomen één tred rondom myn kamer voort» te zetten, gekléed in myn uniform en met eeti degen op zyde, als uit te gaan en menfchen te bezoeken in myn nachtrok. Wanneer ik my aldus, overeenkomfHg de geftrengheid der wet gekleed zie, zou ik niet alleen niet ia flaat zyn om myn reis te vervolgen, maar zelfs" geloof ik, dat het voor my ondoenlykzynzou, dat geene uit te lezen, het welk ik tot hier toe gefchreven heb, veel minder het begrypen. Maar verwondert u dit? Ziet men dagelyk* geene menfchen, die geloven, dat zy ziek zyn j om dat zy een langen baart hebben, of orrl dat de een of ander goedvindt hun een weinig onpasfelyk te vinden, en het hun te Zeggen ? De klederen hebben zulk een invloed op deri geest der menfchen, dat 'er zieken zyn, die zich veel berer bevinden, wanneer zy een nieuw kleed aan hebben, en hun paruik goed gepoeierd isj men ziet 'er dus» die het algemeen I 3 en  C*37) Blato-, de beruchte Aspafia, 'en Hippocrates zelfs, geftorven waren als gewoone menfchen aan rot, of heete koortfen; of men hun had doen aderlaten, en opgepropt had metgenees. middelen? Om te zeggen , waarom ik aan deze vier perfonen eerder dacht dan om anderen, zou my volftrekt onmogelyk zyn.—Wie kan reden geeven van eenen droom? al wat ik kan zeggen,is, dat myn ziel den doftor van Cos, dien van Turyn, en den beroemden iïaatsman, die zulke fraaje dingen deed, en zulke grove gebreken had, ten voorfchyn liet komen. Maar wat zyn fchoone vriendin betreft, ik beken nederig, dat daaromtrend aan haar den wenk gegeven werd door myn dierlyk geaeelte. Nochtans zou ik, als ik 'er om denk, in verzoeking gebragt kunnen worden om eene geringe aandoening van hoogmoed te gevoe. len ; want het is klaarblykelyk, dat in dezen droom de balans ten voordeele der redeir was vier tegen één. Dit is veel voor een lieutenant. Hoedanig dit ook zy, terwyl ik my aan myne overdenkingen overgaf, begonnen myne * 5 oogen  C l«8 ) oogen zich te fluiten , en ik fliep gerust in; maar terwyl ik myn oogen floot , bleef de beeltenis dier perfoonen, om welke ik gedacht had, in dat fyne doek het welk men geheugen noemt, ingedrukt ftaan, en toen deze beeltenisfen zich in myne hersfenen met het denkbeeld der oproeping der dooden vermengden, zag ik weldra Hippocrates , P/ato , Pericles , Aspafia, en doctor Cigna met zyn paruik, in 't gelid op marcheeren. Ik zag ze allen nederzitten opftoelen, die nog rondom het vuur Honden; Pericles alleen bleef flaan, om de Courant te lezen. Zoo de ontdekkingen, waarvan gy fpreekt, waar zyn, zeide Hippocrates tegen den Doctor, en zoo zy zoo nuttig waren geweest voor de geneeskunst, als gy voorgeeft : zou ik het getal der menfchen, die dagelyks in 't fomber doodenryk afdaalen , hebben zien verminderen, waarvan echter het aantal, naar de lysten van Minos, die ik [zelfs nagezien en bekrachtigd hebjftandvastig het zelfde is als te voren. Doctor Cigna keerde zich naar my toe: zonder twyfel , zeide hy my, hebt gy van die ontdekkingen hooren fpreken : gy kent die van  ( 139 ) van Hervey, omtrend den omloop van 't bloed 5 die van den onfterffelykeu Spalanzani omtrent de fpysverteering, waarvan wy tegenwoordig al het werktuigelyke weten; en hy deed een lang verflag van alle de ontdekkingen be-, trekkelyk de geneeskunst, en van eene meenigte geneesmiddelen, welke men aan de fchei"kunde verfchuldigd is; hy deed eindelyk een Academisch vertoog , ten voordeele van de hedendaagfche geneeskunst» Zou ik kunnen geloven, antwoordde ik hem, dat deze groote mannen niet weten, het geen gy hun nu zegt, en dat hunne zielen, losgemaakt van de kluisters der ftoffe, iets duisters vinden ïn de ganfche natuur. Ach! wat dwaalt gy lieden, riep de beroemde geneesheer van Peloponefus uit! de verborgenheden der natuur zyn zoo wel onbekend aan de dooden als aan de levenden. Hy, die alles gefchapen heeft, en beftiert, weet alleen het groote geheim , om het welk te ontdekken de menfchen te vergeefsch zoo veele pogingen in 't werk Hellen. Zie daar dat geene waaromtrent wy op den oever der Styx in 't zekeren worden onderricht, ont.  C 140 ) ontdoe u van dat overfchot van vooroordeeler*, de welke gy uit het verblyf der ftervelingeu hebt medegebragt: en nadien de arbeid van duizend gedachten , en alle de ontdekkingen der menfchen het leven geen één oogenblik hebben kunnen verlengen , nadien Charon da. gelyks met zyn boot een gelyk aantal fchimmen overvoert, zoo laaten wy ons niet te vergeefsch vermoeijen , om een kunst te verdedigen , die by de dooden, waaronder wy ons bevinden, zelfs niet zeer diendig voor de geneesmeesters zyn zoude. zoo fprak , tot myne groottte verwondering , de beroemde Hippocrates. Doctor Cigna begon te grimlagchen. • En dewyl de geesten zich niet tegen de klaarblykelykheid kunnen verzetten , noch de waarheid verzwygen , zoo was hy niet alleen van het ge. voelen van Hippocrates, maar bekende zelfs, rood wordende op de wyzeu der geesten, dat hy 'er altoos aan getwyfeld had. Pericles, die intusfchen tot het vengder was genaderd, zuchtte hevig, waarvan ik de oor. zaak kon gisfen. Hy las een blad uit de Moniteur, welke. het  ( Ht ) het verval der kunsten en wetenfchappen voorfpelde : hy zag, dat beroemde wysgeeren hunne verheven befpiegelingen lieten vaaren, om nieuwe wanbedryven uit te denken, hy beef, de toen hy hoorden, dat 'er onder de ware verdedigers der vryheid zich monsters bevonden, die zich met, de helden van Griekenland durvden te vergelyken, terwyl zy zonder fchaamte en zonder wroeging eerwaardige grysaarts, vrouwen , en kinderen op het fchavot lieten omkomen, en in koelen bloede de wreedfte, en onnuttigfte misdaden bedreven. Plato, die zonder iets te fpreken, ons gefprek had aangehoord , ziende , dat hetzelve op eene onverwachte wyze eindigde, verzoekt op zyn beurt het woord. Ik begryp, zei. de hy ons, dat de ontdekkingen, welkeulieder groote mannen in alle de takken der natuurkunde gemaakt hebben, onnuttig zyn geweest voor de geneeskunst, welke den loop der uatuur nooit kon veranderen dan ten kosten van het leven der menfchen ; maar, zonder twyfel zal het niet even eens zyn gefield geweest met de ontdekkingen , welke men gemaakt heeft omtrend de ftaatkunde. Dc waarnemin- gen    EXL1BRIS van een voorbijgang er CAMiNo de Santiago  JBL B X Z M RONDOM MYN KAMER. DO Q 1 M. L E C. X ***** % O.A.S.D.S.M.S." Uit het Fransck vertaald. te AMSTERDAM, b* J. van GULIK. mdccscvii.     VOORBERICHT VAN DEN VERTALER. Onder eene menigte van boeken, welke binnen korten tyd te Parys in V licht zyn gekomen, viel my ook dit werkje in handen, het welk my zoo zeer behaagde, dat i& lust kreeg om hstzetve te vertalen, 'en aan den Nederlandfchen Lezer aan te bieden. ' Die de gejehriften van den beroemden Steme, en meer andere van- deze foort op prys /lelt, zal deze zonderlinge peis, in een uur van uit-' fpanning, met vermaak lezen, en zich zonder twyfel- met my over het vernuft van dezen onbekenden fchryve" , over de zeldfame wendin • gen van zynen geest, en kennis van het menfchelyk kart verwonderen. In  VOORBERICHT. In twee of drie koofdjiukken heb ik my een weinig van het origineel verwyderd de opmerkfame lezer , die de moeite wil nemen van de vertaling met het origineel te vergeleken , zal de reden hier van ligtelyk kunnen gisfen. KEU  R E I Z E RONDOM MYN KAMER. EERSTE HOOFDSTUK. Hoe roemryk is het eene nieuwe loopbaan te openen, en op een oogenblik met een boek in de hand, met nieuwe ondekkingen opgevuld, in de geleerde waereld te verfchynen, even ais een comeet, die zich geheel onverwacht aan het nitfpanfel des Hemels vertoont.— Neen , ik zal dit werk niet langer in petto houden; ziedaar, myne. Heeren! leest het. Ik heb eene reis van twee en veertig dagen rondom myne kamer ten einde gebragt. De A g9.  CO gewigtige ontdekkingen, die ik gedaan heb, en het onophoudelyk vermaak , het welk ik geduurende de reize heb gefraaakt, deed my eenige begeerte gevoelen om ze in 't licht te geven ; de zekere bewustheid van nuttig te zullen zyn , heeft my daartoe geheel doen befluiten. Myn hart gevoelt een onuitfpreekelyk genoegen, als ik gedenk aan een oneindig getal van ongelukkigen, welke ik een onfeilbaar hulpmiddel aanbiede tegens de verveeling, en eene verzachting voor hunne rampen waardoor zy worden gefolterd. Het vermaak, het geen men geniet om in zyn kamer rond te reizen, is niet bloot gefield aan de onrustige afgunst der menfchen, noch afhankelyk van de grilligheid des Fortuins. Geen fterveling is immers in de daad zoo ongelukkig,zoo geheel van alle menfchen verlaten, dat hy geen klein vertrekje heeft, werwaards hy zich begeven, en zich voor de geheele waereld veibergen kan; ziedaar, dit is de geheele toerusting voor de reize. Ik houde my verzekerd, dat elk verflandig mensen, hoedanig zyn karaóter of temperament ook zyn moge, van myn gevoelen zyn zal; het  (3) het zy hy gierig zy, of verkwistend, ryk óf arm , jong, of oud , onder eene verzengde Juchtffreek geboren , of naby het Noorderaspunt , hy kan even zoo ais ik op reis gaan: kortom, onder het ontelbaar aantal van menfchen die op de oppervlakte der aarde wemelen , is er geen één; neen geen een (ik meen die geene die kamers bewonen) die, na dat hy dit boek gelezen heeft, z'yne goedkeuring kan weigeren aan eene nieuwe manier van reizen, welke ik op de waereld invoere. As TWEË-  (4) TWEEDE HOOFDSTUK. Ik zou een begin kunnen maken met de wyze waarop ik reize te verheffen, door te zeggen, dat zy my geen duit gekost heeft; en dit artikel verdient opmerking. Want terftond zal ze geprezen, en zelfs bewonderd worden door menfchen van eenen middelbaren Haat. Er ij nog eene andere foort, by dewelke men nog meer verzekerd is van eenen goeden uitflag, en wel om deze zelfde reden, dat het niets gekost heeft. By welke dan? wel zoo,vraagt gy het nog? by de Ryken. — Behalven dat, welk eene nuttigheid brengt deze manier van reizen den zieken niet aan? Zy behoeven niet beangftigd te zyn voor eene ongezonde lucht, noch voor het fchielyk veranderen der faifoenen. — Wat nu lafhartige en bloodaarts betreft, deze zullen altans beveiligd 2yn tegens de aanvallen van rovers, zy zullen noch ileiltens, noch diepe rnoerasfen ontmoeten. Dui-  ( 5 ) Duizende menfchen, die voor my geen moed hadden, andere, die niet konden, veele die niet gedacht hadden om eens te gaan reizen, zullen door myn voorbeeld aangemoedigd, daartoe een befluit kunnen nemen. Ja , zal zelfs het traagfte het ongevoeligfte fchepfelwel een oogenblik in twyffel ftaan, om zich mee my op weg te begeven, en zich een vermaak te verfchaffen, dat hem noch moeite noch geld kost? houdt dan moed, en laat ons vertrekken; — volgt my, gy alle, die door eene te leurftelling in uwe liefde, of door eene onachtfame behandeling uwer Vrienden u in uw vertrek houdt opgefloten, verre verwyderd van nietige en ontrouwe menfchen. Dat alle ongelukkige, alle zieken, alle menfchen der waereld, die zich verveelen, my volgen — dat alle luiaarts in masfa op flaan: En gy, die in uw droefgeestig hart overdenkt, om uw leven te beteren, of om u wegens de eene of andere misdaad geheel af te zonderen; gy , die in uwe eenzame woning, voor uw ganfche leven , van de waereld afftand doet: beminnelyke kluifenaars van eenen enkelen avondftond, koomt eokgy lieden, laat, zoo gy my wilt geloven, A 3 de-  co deze uwe akelige voornemens varen, gy verliest eenige oogenblikken van genoegen, zonder er een in wysheid aan te winnen; verwaardigt u om my op myne reize te vergezellen; wy zullen met kleine dagreizen voorttrekken, en langs den weg zullen wy met de reizigers, die Rome, en Parys hebben bezichtigd, den fpot dryven. Geene hindernisfen zullen ons kutr en vertragen , en terwyl wy ons me- vreugde aan onze verbeelding overgeven, zullen wy hare treden volgen , waarheen het haar pok moge behagen, ons te geleiden. DER-  C 7 ) nen , met welken hy verpligt is te leven, zoo niet bevindt te zyn als hy hem wel wenschte, en tegen welken zyn gul'hart, de zoete aandoeningen van zyn ziel, en de vlucht van zyne verbeelding zich als't ware verbreifelen, even als de golven tegen de rotfen der zee. — Ge lukkig hy, die eenen vriend vindt, wiens hart en geest met hem overeenltemt, eenen vriend, die zich aan hem verbindt door eene overeen' (temming van finaak, van gevoelens en van kennis; eenen vriend, die noch door eerzucht D 5 noch  (58 ) noch door eigenbelang wordt gefolterd; — die het lommer van eenen boom fielt boven de pracht van 'tbof. ~ Gelukkig hy , die zoodanig eenen vriend bezit. EEN  C 62 ) ooften aldus met licht beftraalr, heeft hetzelve voor myn oog niet laten fcbitceren om my weldra in een eeuwig niet inteiïorten. Hy die den onmeetbaren Horizon uirfpreidde, Hy, dieontzachlyke gevaartens van bergen verhefte, wel. kers bevrozen toppen door de «ralen der zon verguld worden , is ook dezelfde , die myn hart gebood te kloppen, en myn ziel te den. ken. Neen , myn vriend is niet vernietigd • hoedanig ook de fcheidsrauur zyn moge, die ons van eenfcheidt, ik zal hem wederzien. _ Het is opgeene verkeerdefluitreden, datikmyn hoop vestige. -De vlucht van een infeft, die de lucht door klieft, is genoeg voor my om my te overreden; en dikwili verheft het gezicht der velden, de geur der bloemen, en ik weet niet, welke bekoorlykheid, die my omringt, myne gedachten zodanig, dat eene onoverwin' bare overtuiging der onfterflykheid zich indringt m myn hart, en hetzelve-geheel en al overmeesterd- TWEE  C 63 ) TWEE. en TWINTIGSTE HOOFDSTUK. J^eeds over langen tyd vertoonde zich het hoofdftuk dat ik zoo even heb gefchreven, aan mynen geest, en altoos heb ik hetzelve verworpen. Ik had my voorgenomen , om alleen de vrolyke zyde van myn hart in dit boek te laten zien; maar dit voornemen heb ik even als zoo veele andere niet ten uitvoer kunnen brengen; ik hoop, dat de gevoelige lezer het my vergeven zal , zoo ik hem eenige tranen heb doen Horten; en zoo iemand moge vinden, dat ik in de daad dit treurig hoofdftuk had kunnen achterlaten, kan hy het uit zyn boek uit. fcheuren, of zelfs het boek op't vuur werpen. Het is voor my voldoende , dat het overeenftemt met de gevoelens van uw hart myne dierbare Jenny! beste en geliefdfte der vrouwen ! — beste en geliefdfte der zusters! het is aan u, dat ik myn werk toewye: zoo het uwe  ( 64 ) uwe goedkeuring heeft verworven, zal het de" goedkeuring hebben verworven van alle kiefche en gevoelige harten ; en zoo gy de dwaasheden vergeeft, welke my dikwils tegens myn wil en dank ontflippen, zoo trotfeer ik alle de bedillers der waereid. DRIE  ( «5 j DRIE en TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van Je volgende prent zal ik ' «echts één woord fpreken. Het is het huisgezin van den ongelukkigen Ugolin , ftervende van honger • rondom hem ligt één van zyne zoonen, zon"der beweeging, uitgerekt voor zyne voeten; de overige «rekken hunne zwakke armen naar h?m uit, en vragen hem om brood, terwyl de ongelukkige vader, leunende tégens een Pi!aar van den kerker, met Harende en verwilderde oogen , met een onbeweeglyk gelaat — i„ eene Schrikverwekkende gerustheid, welke door het hoogfte toppunt van wanhoop wordt veroorzaakt, ten deele omkomt door zynen eigen dood, ten deéle door dien van zyne kinderen, en alles lydt, wat de menfchelyke natuur kan lyden. Dappere ridder De Afasl zie daar u zeiven terwyl gy , door een overmaat van dapperheid door eenen heldenmoed, welke men ter dezer E \ • m  (68 ) VIER en TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Ik weet niet wat hier van de reden zy, myne hoofdftukken eindigen federt eenigen tyd altoos op eenen droefgeestigen toon: te vergeefsch vestige ik, by den aanvang, myn gezicht dp een vermakelyk voorwerp : te vergeefs fteke ik met fraai weder in zee,. welras overvalt my een ftorm, die my doet afdwalen. Om een einde aan deze vervoering temaken, die my geen meester meer laat van myne gedachten, en om myn kloppend hart, het welk dopr de befchouwing van zoo veele vertederende voorwerpen gaande gemaakt is, te doen bedaren, vind ik geen ander hulpmiddel dan eene verhandeling. Ja ik wil dit ftuk ys op myn hart leggen. En deze verhandeling zal zyn over de fchilderkunst,want ik zie geen kans,om overeenig ander onderwerp eene verhandeling te maken. Ik kan op een oogenblik niet van die hoogte, w»ir  ( 69 ) waar op ik zoo even geklommen was, weder afdalen: voor het overige is het even als de Dada van myn oom Tobias. Ik wilde, in 't voorbygaan, wel een woordje fpreken over ligt gefchi! dat men lang gehad heeft, welke van beiden die voortreflyke kunsten den voorrang verdient, de fehilderkunst, of de mufiek: ja, ik wil eenige dingen in de ' weegfchaal leggen; al was het maar een zandkorreltje, een ftofje. Men zegt ten voordeele van de fchilderkunst, dat zy iets achterlaat: hare fchilderyen overleven den maker, en vereeuwigen zyne ge- heugenis. Men .brengt hier tegen in, dat deConiponisten van mufiek ook opera's en concerten nala- ten: Maar de mufiek hangt van de mode af; de fehilderkunst niet. — De mufiek ftukken ,' die onze voorouders vertederden, zyn befpottelyk voor de liethebbers van onzen tyd, en men vlecht ze in onze kluchtige opera's in, om de naneven te doen lagchen over het geen onze voorvaderen wel eer tranen deed ftorten. E 3 Onze  C7o) Onze nakomelingfchap zal de fchilderyè'ti van Raphaël bewonderen , even als onze voorouders dezelve met verrukking befchouw; den. Zie daar myn zandkorreltje. VYF  O* ) VYF en TWINTIGSTE HOOFDSTUK. ]\^aar wat raakt het rny, zeide my eens juf. frouw de Haatcatfel, of de mufiek van Cherubini, of van Cimarofa verfchilt van die van hunne voorzaten. Wat Taakt het my, of de oude mufiek my doet lagchen , als de nieuwe my maar op eene voortreflyke wyze verrukt? Is her dan noodzakelyk voor myn geluk, dat myn vermaak volmaakt overeenftemt met dat van myn overoudgrootmoeder? Wat praat gy met my van de fehilderkunst, van die kunst, waarin fiechts een zeer klein getal van menfchen behagen fcheppen, tervyyl de mufiek alles wat leeft in verrukking houdt opgetogen. Ik weet op dit oogenblik zelfs niet, wat men op deze obfervatie welke ik by den aanvang van dit hoofdftuk niet verwachtte, zou kunnen inbrengen. Zoo ik ze voorzien had, zou ik misfchien deze verhandeling niet hebben aangevangen. En E 4 men  in) men moet het niet opnemen als een listige (treek van een kunstenaar in de mufiek. — Zoo een ben ik op myn eer niet; neen, ik ben geen muficus; ik roep den Hemel tot getuigen, en alle die geenen, die my ooit op de viool hebben horen (pelen. Maar (lel eens , dat de verdienden van die beide kunften gelyk (tonden, dan moet men nog zoo fchielyk geen gevolg trekken uit de verdienden der kunst omtrend die van den kunstenaar, -jm Men ziet, dat kinderen als grote meesters op de Clavier (pelen; nooit heeft men een goed fchilder van twaalf jaar gezien. De fehilderkunst vereischt behalven een goeden fmaak en gevoel, een,goed brein,het welk een kunstenaar in de mufiek kan misfén. Men ziet dagelyks, dat menschen, zonder verftand en zonder een gevoelig hart, de verrukkelykfie, tonen uit de viool en harp halen. Men kan het dierlyk deel van den mensch op de Clavier leren fpelen , en als het door een groot meester onderwezen is kan de ziel, naar welgevalle , gaan reizen, ; terwyl de vingers werktuiglyk fpelen, zonder dat zy 'er zich eenigfins mede bemoeit. —. Men zou, in  C 73 ) in tegendeel, de eenvouwigfte zaak des waerelds niet-kunnen fchilderen , zonder dat de ziel alle hare vermogens daar toe in werking bragt. Zoo nochtans iemand goedvond , om een onderfcheid te maken tusfchen de mufiek, welke men componeert, en die, welke men fpèelt, zoo beken ik , dat het my een weinig in verlegenheid zou brengen. Helaas ! indien alle de fchryvers van verhandelingen, ter goeder trouw te werk gingen, is het zeker, dat zy alle op gelyke wyze zouden eindigen. — Wanneer men een onderzoek omtrent eengefchilftuk(begint, neemt men gewoonlyk eenen onderwyzenden toon aan , dewyl men in 't geheim reeds befiist heefc, gelyk ik her 'in de daad reeds gedaan had, ten opzichte van de fehilderkunst, niet tegenflaaude myne al te naauwgezette onpartydigheid ; maar door het onderzoek worden de wederleggingen weder ten voorfchyn gebragt, en alles eindigt met te fwyfelen. E S ZES  C74) xxxxxxxxxx txxxxxxxxxx ZjIS en TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Daar ik nu een weinig meer in rust ben, zal ik zonder aandoening van de twee portraiten trachten te fpreken, welke op de fchildery van de herderin der Alpen volgen. Raphaè'1 ! uw portrait kon niet gefchilderd worden dan door uw zelts. Wie anders had dit durven ondernemen ? Uw open , gevoelig , en geestig gelaat kondigt uw karaéter aan, Qn uw genie. Óm uw fchim te behagen, heb ik naast u het portrait van uwe minnares geplaast, van welke alle menfchen van alle eeuwen eeuwig reltenfchsp zullen vragen van de voortreflyke werken, waar van uwe vroegtydige dood de kunst beroofd heeft. Wanneer ik het portrait van Raphaël bezichtige, gevoel ik eenen heiligen eerbied voor dieu groten man, die, in den bloei van zyne jaren, reeds de geheele oudheid had overtroffen, en welkers fchilderyen tot verwondering en  (T5 ) en ontmoediging verftrekken voor de hedendaagfche kunstenaars. — Terwyl ik hem bewondere , gevoelt myn hart eene aandoening van verontwaardiging tegens die Italiaanfche vrouw die hare liefde boven haren minnaar Hellende in haren fchoot dat hemelsch licht, dat Goddelyk vernuft heeft uitgebluscht. Ongelukkige! wist gy dan niet, dat Raphaël een fchildery had aangekondigd, die nog voor treflyker was, dan die der gedaante verwisfeling? — wist gy dan niet, dat gy in uwe armen drukte den begunstigden der Natuur, den Vader der vervoering, een voortref!yk genie , — eene godheid? Terwyl myn ziel zich met deze overdenk'ingen bezig hield, floeg hare medgezel een aandachtig oog op de verheven gedaante van deze verderfelyke fchoonheid, en gevoelde zich gereed om haar wegens den moord van Raphaël vergiffenis te verleenen. Te vergeefs verweet myn ziel deszelfs al te grpote zwakheid, zy werd niet gehoord. — 'Er had , by diergelyke gelegenheden , tus- fchen deze twee wezens eene zonderlinge zamenfpraak plaats, die al te dikwijs ten voor- deele  <) deele van 'fiechte grondbeginfeh eindigde , en waar van ik een flaaltje voor her volgend hoofdftuk zal bewaren. En zoo myn ziel, by voorbeeld , in dit oogenblik niet was opgeftoven — zoo zy aan het aierlyk deel den tyd had gelaten om de zoo bekoorlyke , zoo bevallige geftalte van die feboone Romeinfche vrouw te bezichtigen, zou de reden ongelukkiglyk het oppergezag verloren hebben. En zoo my, in deze gevaarlyke gefteldheid , op eens het voorregt was te beurtgevallen, dat aan den gelukkigen Vigmalion werd toegedaan, zou ik, zonder de minfte vonk van het genie dat Raphaël wegens zyne wanbedryven vergif, fenis doet erlangen, in ftaat geweest zyn -» ja, ik zou in ftaat geweest zyn om even als zy eenen diergelyken moord te begaan. ZE  C 77 ) ZEVEN en TWINTIGSTE HOOFDSTUK* De prenten en fchilderyen, waar van ik zoo even fprak, deinzen af, en verdwynen, zoodra men flechts het oog flaat op de volgende fchildëry, met welke de onfterflyke werken van Paphaêl en Correggio, en van het geheele" fchool van Italië niet kunnen vergeleken worden, ook bewaar ik ze altoos voor het laatst, als een (tukje van de meeste waarde, wanneer ik den een of anderen nieuwsgièrigen het vermaak verfchaffe om met my te reizen, en ik kan verzekeren, dat ik altoos, federt ik deze fchone fchildëry aan kenners , aan onkundige, aan Groote , aan kunstenaars , aan vrouwen, aan kinderen, zelfs aan de dieren liet bezichtigen, heb opgemerkt, dat alle aanfchouwers, elk op zyn manier, tekenen van genoegen en verwondering gaven , zoo voortreflyk is de naaiur daar in afgemaald. Wel  ( 78 ) Wel nu! welke eene Schildery, myne Heeren! zou men u kunnen vertonen; welk een gezicht zou men u Mejuffrouwen! kunnen laten befchouwen, het welk meer verzekerd is van uwe goedkeuring, dan de getrouwe af beelding van u eigen zelve? De fchildëry, waar van ik fpreke , is een fpiegel, en niemand heeft tot nu toe kunnen befluiten om ze te berispen; het is, voor allen, die ze zien, een volmaakt tafreel, waar op niets te zeggen valt. Men zal zonder twyfel moeten bekennen , dat zy voor één der wonderen van het gewest, waar door ik reize , moet befchouwd worden. Ik zal met ftilzwygen voorbygaan het vermaak dat een Natuurkenner geniet, als hy peinst over de verwonderlyke uitwerkfels van het licht, dat alle voorwerpen der natuur op deze glad geflepen oppervlakte vertoont. De fpiegel geeft den zittenden reiziger duizend gewigtige befpiegelingen , duizende waarnemingen , 'die hem tot een nuttig en dierbaar voorwerp maken. Gy , die weleer waart, of, nog zyt, on. der de heeffchappy der Liefde, zyt iridachtig, dat  C 79 ) dat het voor een fpiegel is dat zy hare fehichten wet, en haie wreedheden beraamt; het is aldaar, dat zy hare kunstgrepen herhaalt, dat zy zich in hare bewegingen oeffent, dat zy zich voorlopig toerust tot eenen oorlog, welken zy wil verklaren; het is aldaar, dat zy leert een vriendelyk gelaat te zetten, eenige kleine gebaarden te maken, op eene kundige wyze te pruilen, even als een toneelfpeler zichby zich zeiven oeffent, voor-dat hy zich in her openbaar vertoont. Altoos onpartydig en oprecht zynde, kaatst een fpiegel voor het oog van den befchouwer de bloeijende rozen der jeugd te rug, en de diepe voren des ouderdoms zonder iemand te beledigen , of te vleijen. — Hy alleen is het onder alle de raadslieden der Grooten , die hun altoos de waarheid zegt. Dit voorregt heeft my wel eens doen wenfchen, dat 'er eene moreele fpiegel wierd uitgevonden , waar in alle menfchen zicli konden befchouwen met alle hunne gebreken, en met alle hunne deugden. Ik heb zelfs wel eens gedacht, om tot het doen van deze ontdekking de eene of de andere  (82 ) ACHT en TWINTIGSTE HOOFDSTUK* Eindelyk was ik tot digt by myn bureau genaderd, en reeds zou ik door myn arm uit te fteken den kant, die het naaste by my dond, hebben kunnen aanraken , toen ik byna de vruchten van mynen arbeid op eens verloor, en 'er byna te gelyk myn leven by inichoot. — Ik moest het voorval, dat my overkwam, met flilzwygen voorbygaan, om de reizigers niet af te fchrikken ; maar het is zoo moeijelyk om met die postchais waarvan ik my bediene, om te vallen, dat men zal verpligt zyn, oin te bekennen, dat men in den hoogden graad ongelukkig moet wezen, — en wel zoo ongelukkig als ik ben, om aan een diergelyk gevaar bloodgefteld te worden. Ik bevond my uitgedrekt op de aarde liggen, volkomen om en wederom gewenteld, en dac zoo gezwind, zoo onverwacht, dat ik in ver- zoe-  ( S3 ) zoeking zou zyn gebragt, myn ongeluk in tvvyfel te trekken, indien een gedruis in myn hoofd, en eene hevigepyn in myn linkerfchou-der, my niet volkomen van de geloofwaardigheid dier gebeurtenis hadden overtuigd. Dit was wederom een fiechte trek van myn wederhelft. Verfchrikt door de ftem van een arm man, die my aan de deur onverwachts om een aalmoes vroeg, en door het geblaf van Rofine, deed het in drift myn armftoel omdraaien, voor dat myn ziel den tyd had om het te waarfehuwen, dat 'er achter my een gat in den vloer was ; de beweging was zoo flerk, dat myn postchais geheel uit het middelpunt van zwaarte geraakte, en op my nederftortte. Zie daar, ik beken het, een van die voorvallen, waardoor ik zeer veel reden had, om my over myn ziel te beklagen; want in plaats van verftoord te zyn over de afwezigheid, welks zy maakte, en haren medgezel over zyne overhaasting eens lustig door te ftryken, zoo vergat zy byna om een volkomen dierlyke gewaar, wording te deelen, en begon dien armen ongelukkigen met bittere woorden te beleedi- F 2 Lui.  C 84 ) Luiaart ! ga werken , zeide zy hem (verfoeijelyke fcheldnaam , welke door de gierigheid en wreede rykdommen is uitgedacht!) Myn lieer, zeide hy toen, om my wat ter neder te zetten, ik hen van Chambery. — Zoo veel te erger voor u. _ Ik ben Jacob; ik ben het, welken gy op het land ge. zien hebt; ik ben bet, die ae Jchapen naar de weide bragt. - Wat komt gy hier doen ? , Myn ziel begon berouw te krygen over de on- befchoftheid van myne eerfte gezegdens. . Ik geloof zelfs dat zy 'er reeds berouw over had voor dat zy ze uitfprak. Op gelyke wyze gaat het, als men onverwacht in zyn loop een floot, of modderpoel ontdekt , men ziet ze , maar men heeft geen tyd meer om ze te ontwyken. Rofine bragt my weder tot het gebruik van myn reden,en deed my een waar berouw gevoelen : zy herkende Jacob, die dikwils zyn brood met haar had gedeeld , zy betuigde hem door haar geftreel en gevlei , dat zy hem nog kende , en dankbaar was voor zyne weldaden. Geduureude dezen tyd had Joannetti hef overfchot van myn middagmaal, het welk voor hem  • ( 85) hem gefchikt was, by een verzameld, hy gaf het zonder aarzelen aan Jacob. Arme Joannetti ! Aldus ontfang ik op myne reize leffen in de wysbegeerte en menschlievenheid van myn knecht en van myn hond. F J NE-  C '06 ) nirtg behoort, gy zyt een tiende gedeelte van een minnaar: of het is misfchien wel ligt, om dat gy fraai danst, en dat gy haar zult doen Bitfchitteren : kortom, het geen voor u het allervleiendfte is, als zy u met zoo veel voorkeur en vriendelykheid behandelt, is hier in gelegen, dat zy hoopt, datzy, dooreen man van verdienden, gelyk gy zyt, tot haar min. naar te verklaren, de jalouzy van hare gezellinnen zal gaande maken; zonder dit oogmerk zou zy u naauwlyks aanzien. Daar dit toch zoo is, zoo zult gy u moeten onderwerpen en wachten, tot dat de rol van echtgenoot is afgefpeeld — Ik ken 'er meer dan een, die gaarne wenschten, dat zy 'er zoo goed koop van af kwamen. ZES  xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx* ZES en DERTIGSTE HOOFDSTUK. Ik heb beloofd gewag te tnakert van een fa. menfpraak welke 'er tusfchen myn ziel en myn dierlyk deel heeft plaats gehad; maar 'er zyn eenige hoofdftukken, die my ontglippen, of liever 'er zyn 'er eenige, die tegen myn wil en dank uit myn pen vloeijen en my van myn voornemer, af brengen ,• onder dit getal behoort dat van myn bibliotheek, het welk ik zoo kort mogelyk maken zal. —— De twee en veertig dagen lopen ten einde, en een gelyk tydvak zou niet voldoende zyn om eene befchryving te maken van dit ryk land, door het welk ik zoo aangenaam reize. Myn bibliotheek dan is famengefteld uit Romans , dewyl ik het u toch zeggen moet;—■ ja, uit Romans, en uit eenige uitgelezen Dichters. En als of ik nog niet genoeg had aan myn eigen rampen , zoo deel ik nog vrywillig in die van duizend perfonen die enkel in de verbeet- ding  ( «18 ) bezoeken? maar de rampfpoeden hebben hem het dieibaarfte gedeelte der nalatenfchap niet kunnen ontneemen , de herdenking namentlyk aan uwe deugden, en de kracht van uwe voorbeelden : in het midden der ongelukken, die hun omringden , zyn zy onveranderlyk het rigtfnoer gevolgd, het welk gy voor hun hebt afgemeeten, en wanneer zy zich ter eeniger tyd eens kunnen nederwerpen voor uwe eerbiedwaardige asfche, zullen zy daar voor altoos dankbaar zyn. NE-  ( U9 ) NEGEN en DERTIGSTE HOOFDSTUK Ik heb een famenfpraak beloofd, ik houde myn woord. Het was eens op een morgen by de aankomst des dageraads, de draaien der zon vergulden te gelyker tyd den top van den berg Vifo, en die der hoogde bergen van het Eiland, net welk by onze tegenvoeters lift; en reeds was myn dierlyk ^/ontwaakt, het zy dat deszelfs overhaast ontwaken veroorzaakt wierd door dromen, die het dikwils in een even zoo vermoeijende als onnuttige gedeldheid brengen, het zy dat het Carnaval, ,'t welk ten einde liep, de geheime oorzaak was van deszelfs ontwaken , dewyl toch de tyden van vermaken en dolzinnigheden op hec menfchelyk werktuig even zoo veel invloed hebben als de maan , en de vereeniging van zekere planeeten. Kottom het was ontwaakt , en wel geheel ontwaakt , toen myn H 4 zie!  C 120 ) tiel zich zeiven uit de banden des flaaps los maakte. Reeds lang deelde zy verwardelyk in de aandoeningen van het dierlyk deel, maar zy was «og in het floers des nachts en des flaaps ingewikkeld, en dit floers fcheen haar toe in gaas m kamerdoek, en Oost Indifche linnens veranderd te zyn. Myn arme ziel was dan als 't ware in dien ganfchen toeftel ingebakerd , en de God des Haaps voegde by deze banden, om haar nog fterker onder zyne heerfchappy te houden, 'er nog blonde ongekamde hairlokken by , 00k «rikken van linten, en fnoeren van paarlen; het was waarlyk deerniswaardig om haar in deze kluisters te zien worstelen. De aandoening van het edelfle gedeelte van my zeiven deelde zich aan haren Medgezel mede, en deze ontrustte oP zyn beurt myn ziel op eene hevige vvyze. . - Ik was ten eenenmale in eene gefteldheid gekomen, die moeijelyk valt om te befchryven; emdelyk vond myn ziel, het zy uit fchranderheid, het zy by toeval, een middel uit om haar uit het gaas, het welk haar deed finorea te  ( iai ) te verlosfen. Ik weet niet of zy een opening vond, of dat zy goed vond om het eenvoudig op te ligten, het geen hetnatuurlykfte was; zy vond ten minften den uitgang van het doolhof. De ongekamde hairlokken waren 'er altoos; maar dit was geen beletfel meer, het was eer. der een middel; myn ziel greep ze aan, even als een mensch, die in 't water valt, zich aan het gras van den oever vasthoudt; maar de paarlfnoer brak onder dit werk , en de ontfnoerde paarlen rolden op de fopha neder, en van daar op den vloer by juffrouw de Houtcastel: want myn ziel verbeelde zich , door een fonderling toeval waar van men moeijelyk reden zou kunnen geven, dat zy zich by deze juffrouw bevond: een groote ruiker van violetten viel op de aarde , en myn ziel, daarop wakker wordende, kwam weder tot zich zelve , en bragt de reden en de waarheid met zich te rug. Gelyk men zich reeds verbeelden kan, keur. de zy alles fterk af, wat 'er in haar afwezen was voorgevallen ; en hier begint de famenfpraak, welke het onderwerp van dit hoofdftuk uitmaakt. | II 5 Kooit  ( 124 ) ziel aanfprak, wat zal hy dan nu zeggen, zoo hy zich ten minden het onderwerp van het verfchil wil herinneren? - Myn ziel gevoelde de befpottelykheid niet van deze wyze van fpreeken, zoo zeer had de drifr haar verfland beneveld!) _ Myn Vriend, zeide zy dan, ik verzeker u dat my niets zoo veel vermaak zou doen, dan te zien , dat gy genot had van alle de genoegens, waarvoor uwe natuur vatbaar is, al ware' het dat ik daarin niet deelde, zoo deze ve;maken voor u maar niet nadeelig waren, en zy de overeenftemming niet benadeel, den ' welke Hier werd myn ziel hevig in de reden gevallen: — Neen, neen, ik kan geenfins misleid worden door uwe geveinsde toegenegendheid ; — Dat wy te faraen gedwongen zyn in deze kamer te blyvcn, waarin wy reizen; de wond, die ik gekregen heb, die my bvna om 't leven heeft gebragt, en welke nog bloedt; is dit alles niet de vrucht van uwe buitenfporige trotsheid, en van uwe lompe vooroordeelen? Myn welzyn, en myn leven zelfs is verloren, wanneer gy u door uwe driften laat vervoeren er? gy vynst eenig be-  ( nj ) belang in my te (lellen, en uwe yerwytingen kómen uit vriendfchap voor? Myn ziel bemerkte wel, dat zy in dit geval de beste rol niet (peelde; zy begon daar- teboven te bemerken , dat de hitte van het verfchil de oorzaak waarover het ontdaan was, geheel had aan een zyde gedeld, en zich van de gelegenheid bedienende om eene afleiding te maken, zeide zy aan Joannetti die in de kamer kwam , maak myn coffy gereed. —Het geraas der kopjes trok den geheelen aandacht van den oproerige» , in een oogenblik vergat het al het overige. Door op gelyfce wyze een kind een rammel te vertonen, doet men het de ongezonde vruchten vergeten, welke het al trippelende gevraagd had. Ik viel ongevoelig in eenen zachten flaap, terwyl het water kookte. ik genoot dat zoet genoegen, waar van ik myn leezers reeds iets gezegd heb, en het welk menfinaakt, a's men zelfs gevoelt dat men flaapt. Het aangenaam geraas dat Joannetti maakte door met de coffykan tegen het haardyzer te dooten , weergalmde door myne herffenen, en deed myne gevoelige peezen trillen, even eens als het roeren  C "5 ) ren van een fnaar der Harp de octaven doet klinken. Kortom ik zag een fchaduw voor my ftaan ; ik opende myne oogen , hec was Joannetti. Ach ! welk een geur ! welk eene aangenaame ver'asfching ! coffy ! room." eenpyramide van geroost brood ! Kom, goede lezer! doe my het vermaak aan om met my te ontbyten. VEER-  ( 127 ) VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Welk een ryken fchat van genoegens heeft de goede natuur aan den mensch niet gegeven, wiens hart weet te genieten! en welk een verfcheidenheid in de genietingen! wie zou in ftaat zyn om de oneinJige afwisfelingen in verfchillende perzoonen, en in de verfchiliende jaren des levens, op te tellen! De duistere herinnering aan die van myne kindsheid doet my nog ware vreugde ftnaken. Zal ik beproeven om die genoegens eens afcefchilderen , welke een jongeling gewaar wordt, wiens hart door al het vuur van het gevoel begint te ontbranden? In dezen gelukkigen leeftyd , waarin men zelfs den naam niet kent van eigenbelang, van eerzucht, van haat, en van alle verachtelyke driften, die de menschheid onteeren, en folteren ? Geduurende dezen leeftyd , die , helaas! al te kort is, fchynt de zon met eenen glans  C 130 en'zich zeiven misleiden door op den dunf wel gekleed te zyn; zy fterven op een fchoonen morgen fraai gekapt, en hun dood treft de geheele waereld. Om kort te gaan, hoe veele menfchen zyn 'er niet in dien kring waarin ik leve, die , zoo dra zy zien, dat zy de uniform aanhebben, in de daad geloven, dat zy Officieren zyn, tot zoo lange, dat een onvoorziene verfchyning van den vyand hun uit den droom helpt. Wat nog meer is , zoo het een Vorst behaagt aan een van hun toeteftaan om een zekeren geborduurden rand op hun kleed te zetten, zie daar dan gelooft hy heilig, dat hy een Generaal is, en de geheele armee geeft hem dien titel zonder te lagchen , zoo veel invloed heeft de kleding op de verbeelding der menfchen. Het geen ik daar verhaale, zal door een vol j gend voorbeeld nog meer bevestigd worden. Eens had men vergeten den Graaf .... eenige dagen te voren te waarfchuwen , dat hy op de wacht moest trekken; • een Cor- poraal ging hem des morgens vroeg van dien zelfden dag dat hy moest op trekken, oproepen  ( 133 ) pen, en hem dit droevig nieuws bekend maken; maar het denkbeeld van oogenblikkelyk op te moeten ftaan , zyn flopkousfen aan te trekken, en dus uit te gaan zonder daar eer. der om gedacht te hebben, ontdelde hem zoodanig, dat hy liever verkoos te zeggen dat hy ziek was, en niet uit kon gaan. Hy trok dan zyn nachtrok aan , en zond zyn kapper weg; dit gaf hem een bleek en ziekelyk voor. komen , het welk zyn vrouw en zyn ganschhuisgezin deed ontltellen. — Hy bevond zich in de daad dien dag een weinig ongejleld. Hy zeide het aan de geheele waereld, ten deele om zyn voorgeven kracht by te zetten, ten deele ook om dat hy waarlyk geloofde, dat het zoo was. Ongevoelig begon de invloed van zyn nacht.' rok te werken; de bouillon, welke hy tegen wil en dank gedronken had, maakte hem mis. felyk : weldra zonden zyne bloedverwanten en vrienden om naar hem te vragen; 'er ontbrak Hechts weinig aan, of hy ging te bed liggen. Doftor Ranfon bevond des avonds zyn pols een weinig vol, en ordonneerde, dat hy des anderendaags zou gelaten worden: zoo de I 3 dientt  C*34) dienst nog een maand langer had geduurd, was het met den zieken gedaan geweest. Wie zou nu nog kunnen twyffelen aan den ' invloed van het reisgewaad op de reizigers, als men bedenkt, dat de arme Graaf . , . meer dan eens dacht naar de andere waereld te zullen vertrekken, omdat hy in deze waereld zyn nachtrok op eenen onvoegfamen tyd had aangetrokken? TWEE  ( 135 ) TWEE en VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Na den maaltyd zat ik by myn vuur, in myn reisgewaad ingewenteld, en vrywillig aan zynen geheelen invloed overgegeven, en wachtte het uur van "ons vertrek af, toen de dampen der fpysverteering naar myne herffenen op klommen , en den weg, langs welken de denkbeelden zich derwaarts begeven als zy van de zintuigen komen, zoodanig toefloten, dat alle gemeenfchap geheel geflopt was, en de zintuigen op gelyke wyze geene denkbeelden meer naar myne herffenen aanbragten; deze konden dus op haar beurt de eleétrike vloeijbare ftof, die dezelven bezielen, en waarmede de fehrandere Doctor Valli doode kikvorfchen weder levendig maakte, niet meer afzenden. Men za1 dus, na deze inleiding gelezen' te hebben, ligtelyk begrypen, waarom myn hoofd op myn borst viel, en de fpieren van myn duim en voorften vinger van myn rechterhand, I 4 niet  ( 136 ) niet meer door deze vloeijbare ftof «ngeprikkeld wordende, zich zoodanig loslieten, dat een, deel van de werken van den Marquis Carravioli , hec welk ik in myn hand hield, my byna ontglipte, zonder dat ik zulks bemerkte, • en op het vuur viel. Ik had menfchen afgewacht, en de gefprekken met die geene, welke vertrokken waren gingen over den dood van den beroemden ge' neesheer Cigna, die over het algemeen zeer betreurd werd. Hy was verftandig, en arbeidfaam, een goed natuurkundige, en een beroemd kruidkenner. — De verdienften van dezen kundigen man hielde myne gedachten bezig, en nochtans zeide ik by my zei ven, ind.en het in myn magt ftond de zielen van die geenen , die hy misfc'hien naar de andere waereld gezonden heeft, eens op te roepen, wie weet of zyn roem niet veel nadeel zou lyden? Ongevoelig begon ik een vertoog op te ftellen over de geneeskunst, en over de vorderingen , welke zy gemaakt heeft federt den leeftyd van fJippocraies. - Ik vroeg my zei ven, of de beroemde mannen der oudheid , welke op hun bed geflorven zyn, gelyk Perkks, P/a'  ( 142 ) gen van Lotke omtrend de natuur des menfchen Iyken geestes; de uitvinding der drukkunst > opeengeftapelde waarnemingèn uit de gé* fchiedenisfen getrokken, 200 veele gewigtige boeken, die de wetenfchappen tot zelfs onder het gemeen verfpreid hebben zoo veele wonderftukken zullen zonder twyfel eindelyk hebben medegewerkt om de menfchen beter te maken, en dit gelukkig en wys gemeenebest, het welk ik in myne verbeelding had voorgefteld, en welk de eeuw , waarin ik leefde, my deed befchouwen als een droom, welke nooit kon worden daar gefield , heeft 'er nu zonder twyfel op deze waereld plaats ? op deze vraag floeg de braa- ve doctor zyne oogen naar den grond, en antwoordde niet dan met zyne traanen: en toen hy ze met zyn neusdoek afdroogde, draaide hy ongelukkig zyn paruik om , zoo dat een gedeelte van zyn gezicht geheel onzichtbaar wïerd. Onirerfelyke Goden! zeide Aspafid een hevige gil gevende, welk eene wonderlyke gedaante! is dit eene uitvinding van.de groote ver. EUf-  C 143 ) riuften uwer eeuw , die uw geleerd heetc u ra verderen met een anders hoofdfchedel. jlspafia, die door de gefprekken der wysgeeren aan 't geeuwen geraakt was, had een journaal der modes, het welk op de fchoordeen lag, opgevat, en had hetzelve reeds eenigen tyd doorbladerd, toen de paruik van den doftor haar zulk een uitroep deed maken • en dewyl de naauwe en wankelende doel, op welke zy zat, voor haar zeer ongemakkelyk was, zoo had zy haar naakte beenen, welke met banden verfierd waren, zonder complimenten op , de doel, welke tusfchen haar en my ftond, gelegd, en leunde met haar elleboog op een der breede fchouders van Plat». Het is geen hoofdfchedel, antwoordde hierop de doftor, terwyl hy zyn paruik afnam, en haar op het vuur wierp, het is een paruik. Mejuffrouw! en ik weet niet, waarom ik dit befpottelyk ileraad niet reeds ia de vlammen Van den Tartarus heb geworpen, toen ik by tilieden ben gekomen ; maar befpottelyke voor. oordeelen zyn in onze ellendige natuur zoo diep ingedrukt, dat zy ons zelfs nog eenigen tyd aan de andere zyde van het graf blyven ver-  ( 144 ) vervolgen.. Ik genoot een byzonder ver¬ maak om den doctor aldus, op een en hetzelfde oogenblik, zyne geneeskunst, en zyn paruik te zien afzweeren. Ik verzeker u, zeide Aspafia, dat het grootHe gedeelte der kapfels, welke in dit boek het geen ik doorblader , vertoond worden , hec zelfde lot als uw paruik zouden verdienen, zoo buitenfporig zyn dezelve. De bekoorly. ke Atheenfche vrouw vermaakte zich by uitftekeuheid om de prenten te bezichtigen, en verwonderde zich met reden over de verfcheidenheid en befpottelykheid der hedendaagfche kleding; ééne gedaante trof haar boven allen, zy was die van eene jonge juffrouw die vertoond werd met een zeer keurig kapfel, het welk Aspasfia een weinig te hoog vond; maar het gaas, het welk haar hals overdekte, was zoo onmetelyk groot, dat men naauwlyks de helft van haar gezicht kon befchouwen. Dewyl Aspafia niet wist, dat deze verfchrikkelyke gedaante -veroorzaakt werd door de ftyffel, kon zy zich niet onthouden, om hare verwondering te kennen te geven , die zonder twyfel in 'c tegenovergeftelde zou verdubbeld zyn geworden  ( 145) den, indien het gaas doorfchijnend was geweest. « ■■ ■ Maar onderricht myeens, zeide zy, waarom de hedendaagfche vrouwen eer fchynen klederen aantetrekken om zich te bedekken, dan om zich te kleden ; naauwlyks laten zy haar gezicht zien , waaraan men alleen hare fexe kan kennen, dermate zyn de gedaantens van hunne ligchamen mismaakt door de ploo. jen van haar goed. Van alle de gedaantens, welke in dit boek vertoond worden, ziet men geen blooten hals, geen armen of beenen: waarom hebben uwe jonge oorlogs helden niet getracht, om eene dergeJyke gewoonte af te fchaffen? Zonder twyfel, voegde zy 'erby, overtreft de deugd der hedendaagfche vrouwen, het geen ook in alle hare kledingen te zien is, die van myne tydgenoten verre. Toen Aspafia dit gezegd had, zag zy my eens aan,en fcheen my om antwoord te vragen. 1 Ik veinsde zulks niet te bemerken ; en om my hec voorkomen van afgetrokkenheid te geven , lag ik het overig gedeelte van de paruik van den doctor, hec welk de vlamme ontkomen was, met den tang K op  i 146) op het vuur. Vervolgens bemerkende , dat een der bandjes, waar mede het fchoeijfel van Aspafia vast gemaakt was, was losgeraakt, zeide ik, gedoog, bekoorlyk fchepfel! • en aldus fprekende bukte ik met drift, en bragt myn hand naar de doel, alwaar ik my verbeeldde die twee beenen te zien , die wel eer de grootfte wijsgeeren vervoerden. Ik ben verzekerd, dat ik in dit oogenblik veel naar een waaren nachtwandelaar geleek; want ik maakte in de daad die beweeging ; maar Rofine, die op de ftoel fliep, nam deze beweging ten haren voordeele op, en zachtkens in myn armen ipringende fiortte zy die vermaarde fchimmen, die door myn reiskleed ten voorfchyn waren geroepen, in den diepen afgrond neder. Bekoorlyk gewest der verbeelding! Gy, die door een weldadig wezen boven alles aan den mensch zyt gefchonken, om hem te vertroosten wegens het gemis der ware genieting, ik moet u verlaten. Het is heden de dag, waar op fommige menfchen waar van ik af hange, zich verbeelden  C 147 ) den, my myne vryheid te rug te geven; —■ even als of zy my dezelve hadden ontnomen, even als of het in hun magt Hond haar aau my een oogenblik te kunnen ontrukken ,• en my naar myn welgevallen te beletten heton. meetlyk heelal, dat altoos voor my openftaat, te doorwandelen! Zy hebben my verboden de Had, Hechts een flip, tedoorkruisfchen, maar zy hebben de geheele waereld voor my open gelaten ; de onmeetbare ruimte , en de eeuwigheid Haan onder myne bevelen. Het is dan heden, dat ik vry ben, of liever ik gaa toe myne kluisters te rug keren. Het juk der ambtsverrichtingen zal weder op my Wegen; ik zal geen Hap voortzetten, die niet zal zyn afgemeten door de welvoeglykheid, en pligt. i Gelukkig voorwaar, zoo de een of andere eigenzinnige Godin my noch de eene, nóch de andere doet vergeeten ! en zoo ik deze nieuwe en gevaarlyke gevangenis kan ontkomen ! Ach! waarom liet men my myn reis niet «en einde brengen 1 Was het dan om my te flraffén dat men my naar myn kamer had velbannen? — in dien vermaaklyken oord, weika  ( 148 ) ke alles goeds, en alle de fchatten der waereld Voor my bevat? Op gelyke wyze wenschte een, muis wel eens naar eenen weigeladen koornzolder verbannen te worden. — Nochtans heb ik nooit klaarer befpeurd, dan nu, dat ik uit twee deelen beflaa. — Terwyl dat ik myne genietingen der verbeelding betreure, gevoele ik, dat ik met kracht vertroost worde : een onbekend vermogen fleept my weg : het zegt my, dat ik de ruime lucht no. dig heb, en dat de eenzaamheid gelyk is aan den dood. — Zie daar, ik ben gekleed ; — myn deur wordt geopend; ik zwerve onder de wyduitgeftrekte galderyen van de Pó-ftraat om; duizend aangename vertoningen zweven 'er voor myne oogen. — ja , zie daar dat Ilótel, —. die deur, dien trap ; — ik ontroere reeds te voren. — Aldus proeft men eenen zuuren voorfmaak, wanneer men een citroen open fnydt. — Arm fchepfel J geef wel acht op u zeiven. EINDE.