fW'/# H E T VERMAKELYKE VROUWEN - TUYNTJE, jgteEt in te binten ;nn öe 'SEföecniEutofie Tkbmn/ bit ^eüEnDtses£ (öE^on&En oecöen/ en ut geen anbttt Hiütmhzn ic buiten ?yti. EERSTE DRUK. Te A M S T E l ü A Mj y S. en W. KOENE, Boekdrukkers,Papieren Boekverköopers, op de JUndegragt, 1-786. _   HET VER M A K E .Uk K E VROUWEN-TUYNTJE. «3> idO.> Een Nieuw Lied, op het drinken vgp de PONS. Op een Aangenaasne Wys, 3 ^J^El wat maakt die' vent,alhier? alU .. Dac hy komt fpesbn met zya lier, Laat ons drinken, tralala, ' Laat onsrdridken, tralala Niets hindert ons, iïviïecs hindert ons, Geen Wyn en oëk geen pons, pons, pons. 2., •] , ' . Trouwje dan met een'Huzaar, j Dan valt 't leven ook niet zwaar Laat ons drinken , tralala, ,• ' Laat ons drinken ,, traifla, - Wiets-^indert ons, .., •Wiets hindert ons, . GeenWyn en ook geen pons, pons, pons, ;' .' ' . .^v, . Wel dat is voor myn een fpyt Lat ik ben myn liefje kwyt Laat ons drinken j tralala, last ons drinken, tralala,  4 Het Vermakelyke TMiets hindert ons, ■. Niets hindert onsk 1 Geen Wynen öokgeen pons,pons, pons. 4. Myn Heer orfze braavs Capitein, Regeert zyn Volk groot en klyn Laat ons drinken, tralala, Laas ons drinken, tralala, De pons en de wyn, Dé pónV en de wyn, F Die doet ons vrotyk Zyrt, zyn , zyn. 5- . Na ben ik verlejga met meer: i W$l ik rnyn lief gekreegen heb weer Laat ón* drinken» tralala , Laat <«s drinkeïti tralala, v . !Niets mndert Q5S,, . Niets hindert ons, "/•.''< v-' Geep Wyq en ook geen pons, pons, pons. 6; - - '% Nu fchei ik met digten un Ik maak een; eind met dit btflüyt Ex Lite Laat-ons dri'cken, tralala, Laat ons drinken, tralala, | <^D* Niets hindetrons. - . . Niets hindert ons,- • f*]'- '- '*>•• ' .GeenWyn en ookeeen*ltons,pons, pon* Een Nieuw Lied. Op een Aangenaame Wy&» Maar ach helaas ben ik toe gebooren!, * 'P<\. Op eeu zoo Jonge iaaagt, '•fi£-iJ i • Dw  Vrouwen* Tuyntje, $ die ik zoo heb yerkooren , Zy is zoo wonder fchoon , Spant boven al de kroon. 3. 't Was op een avond laat, Het Maantje fcheen met ftralan, dat ik dagt aan myn lief; Jvlyn hert kwam openbaren j Maar ach ó Goden ach! Wat antwoord zy my gaf. .3- ' ' 't Was op een avond laat, Ik zag een aardig Meisje, Zy was zoo wonder fchoon; Zoo poezel blank van vleisje Ik dagt wel in myn zin Gy zyt myn ziels-vrindin* Ik ben nog veel te Jong, En daar toe niet genegen, O 'ti my dog alzo vroeg ; i.i het Siaverney te ijeevea, ionkman dat is een laft, )ie vqor my niet ea paft. S- I^aar ach belaas! Waar toe ben ik geboren? Om een zoo Jonge maagd, Die ik zoo heb verkoren, Zy is zoo wonder fchoon. Spant boven al de kroon» "' 6. ' ' f^ï'\.' Ik bid u liefje zoet, JLaat my dog troofl verwarvtn» &ei ik neg ttter e deur J >3 ■ ▼«»  J Tiet • Verrriakelyka Van droefheid kom te fterven« Verandert dog u zin, Ziet dat ik u bemin. 7- l . n . Ik meende dat't Swaard, Myn boezem kwam doorfteeken1 Doen ik myn zoete lief, Die woorden hoorden fpreeken; Ik doge nu moet ik heen, En blyven in 't geween. % 8. Vertrek Jonkman vertrek, Hoe ftaat gy zoo te gapen, De nagt is naait voorby; En ik moet nog wat flapen , Gaat zoekt een ander maagd, Die u Jonkhert behaagt. Nu doen ik myn beklage, Aan alle myne Gooden, In 't diepüe van de nagt, Kom ik tot u gevlooden: Als fterrei zon en maan, Die aan den Hemel ttaan. Nu heb ik myn hert verligt, Door Bachus Medecynen, t Ik ben nu uk den nood!' En buytaa alle pynen, Altyd op Bas, Fiool; Maar nooit op Venus fchbVi» li. Gy Jonkraans wie gy,zyt,i Kunt gy geen^rooit verwerven,1 Van een zoo troffe maagd, . * V Wild  Vrouwen ? Tuyntje; 7 Wild van geen droefheid fterven", , ■ Maar ach volg my.a raad, Kieft Bachus voor a maat» De Klaagende Matroos. Op een Aangenaarne WyS. Eylaas wat droevig lot! WaHs my overkomen? Hoe kom ik dog zoo zot, Dat ik heb dienft genomen. Dat ik op zoo een houten klomp» bi% Ging begeven myne romp. 3. Ik heb myn jonge-tyd, En in myn leute dagen, Zoo meenigmaal gezyt; Geen dienrt kan myn behagen * Maar ik zie dat men niet, weet, -kis* Wat voor ramp ons ftaat gereet, 3- , Kan dan een weinig goud, Myn vryheid overwinnen ? Wat of't geld niet brouwt Waar zyn myn vrye zinnen? Daar ik myn zie om 't geld , \i\S, Aan een yière boey gekuelr. 4- Wie is 'er de oorzaak van 3 Wie zalik het verwyten? . De Liefde of dt Kan, Moet ik de fchuld op imytenj A 4 jYanf  g* Het Vermakelyèe- Want de Lfefde en de Wyn, v; Moet daar van de oorzaak zyn. -AmJajenicnaan.WjL'N Was ik -te zeer vierbonden, . Ik dagt't wasMedicyn,- ... D02; ik heb ondervonden Dat het veelgebruyk daar van, Aan de^'nkhöid fclraadedian^: 39 6 Myn Moeders eveiibeéld Kon my te zeer heKagetr, ' .. Ik kon myn liefdons fwect ; ". ! IS i; t teyï gè noes verdragen, EnHPwa's wet wbt le.vreeu, Ais ik flapen moeit alleen. 7: •■■ . Had ik na vriendon -raat, Wat rrieer gehoor ac-geven; 'Dan had ik"al dat kwaat,,. Wel van üen Ws gedreven, Men*éempt de pur gemeenlyk wü Ah't Kait'veiaronken isi 8. Had ik van vi? of vlees, V,,ordeze wel gegëten. Nu maar de been oi graat; Die ik heb weg gelmeten, Ik vfoog 'er San met appetyt, . Of het was het zoeULéomyt. , 9- •■- Nu moet mytilekkere bek: Met Gort en Snert vervullen, Wat Stokvis en vrat Spek, . h tUc %e-« i^erJjflu»^-  Vrouwen-Tuyntje. Hoter.Kaas en Scheapsbefchuyt, bis. Daar tos wat ihgeo óp myn huyt.. 1 10. , Ik kon ook aan de wal, De vreugd van tufte rapen,, 'k Wift van geen Overal; Wanneer ik ïag te flapen. 'Jc Sliep op bed op myn gemak, bis. Tot dat de lieve dag aan brak. • / ii. Komt nu den avond aan, Ik hoor den ktokke Luyen, Men moet na kooy toe gaan; Maai- komt 'er wind of bayen, 't Is annrtonds overal maak voort, bis. Zoo word men in zyn rutt geftoord, 12. Ik leefde aan de wal, Ook altoos wel te vreeden, Ik wift van geen klip of bank, Of andere zwafighedfn; 'k Was voor geen Ooriogs Vuur of zwaart, Nuuk bevreeft maar wel bewaart, (.bis. 13- ' ". Wie weet in welke ftaat, Wy'verders zullen komen, Miffchien nog, icheel of mank, , Of lcbielyk weg genomen; Daar ik gezopd en' welgemaakt, bis. Ben'op liet Ooriogs Schip geraakt. *4- In al myn arremoed, In al rhyn bitter lyde-i, Kryg ik nou tegenspoed; , Komt hu nog eeaijj byden, : ',"u""' ■ a$;  lo Hut Vermafcaiyke 't Is beter op eén Schip bet lyf, i bis. Als getrcuwt aaiv een kwaat wyr. t 15. Gy Nederlanders al, Wy gaan nu voor u ftrydcti; Tot glorie van ons land l Om u zoo te bevryden. Voor Kyzers fnoode dwingeland?, bis. Om u te maken vrank envry. . Een Nieuw Zeemans Lied. t \it\- dunkt ik hoor nu al weer 't gebiet jVl 2yt gy op de fokkera vervangen: Terdeeg uitkyken als gy wat ziet, Bvtvds waarfchouwen is myn verlangen» De Schieman cf de Bakkoks maat, De Boosman hier agter ftaat. 2. Wy zylen vol tot aan het roer, nf wilie luv een uyltje vangen ; De wind lyt aan 't Noord-ooit, jou moer , Stuur lage luiftert na myn zange, Zaa Jonge geeft een glaasje wyn, Daar moet eens op gedronken zyn. * wat hoor ik van de fokKera, Toe driemaal toe -jeen antwoord onder, wild maar jou maat vervangen gaan; Eer dat de Vent van boven neer Is 't die fmous, ik zweer die .Vent, Krv^t dadelyk op zyn longement. (dag, Ir Haalt maar jou ftrykftok voor den Om op de fmous zyn lyf te fpeelen, Houd ook dan maar vry ilag op fleg, Zoo lang 'c myn dan-zal verveeten; Houd vryheid en flaat vaft jou maat, Dat hem de flaap uit zyn oogen gaat.  Vrouwen -Tuyntje, , ir 5. Ai'lieve Stierman, ikbidömgena\ wild mier begot dees' keer vergeven, Ai mier, ik zweer by zon en maan; Als dat ik nooit meer van mier leven , Op de uit kyk flaapen, 't zy laat of vroeg , Schei uit Stierman, 't is lang genoeg. ö. Ik was eerft van zints na kooy te gaan Maar ik kreeg nog trek om eens te rooken, Zaa Jonge geeft myn de pyp eens aan, Myn Heer die heb ik zoo gebrooken, Doge ik het met jou lompe os; Haalt maar een fchoone jou luyzebos. 7. Zaa jonge haald myn wat chocolaat, Of zal jou drommels laaten klouwen, Ziet eens eerwaarde zoo laat in dé nagt, Die zal ons wat gezelfchap nouwen, Z?gt myn heer luit gy wat meê, 'wel jongens wat is 't mooy weer op zee. 8. 't Is ruim zes glaaze na ik hoor, Alon gaat zeggen en waarfchouwen, Ja ruyrri drie ageer en vier' voor ; *t Is goet om touwen klaar te houwen , Zoo hebben wy de hondewagt, Met veel vreugden ook door gebrr.gr. AIR. T »•"" J| k was Jong en onvervaren, lk miöde zonder lift, -De liefde in deze Jaaren, Trof men eer ik het wift. *• ) Ik mag haar naam niet weéten, '-Haar arguaft baart myn pyn; Ze?  ia Het Vermakelyke Zeg wat moet liefde heeteu* Om niet verlieft te zyn. 3' ■ ■ Paar (tem kan myn bekoor en, En waakt myn hert verheugt; Zoo draa zy maar laat hooren,' Verdryft zy my geneugt. 4- Zy komt my *s morgens fiere. Met Bloempjes naals en vris, Met Roozen en Angelieien, Gekleet geheel in Sis. ' ' • J' - ' Malkander te verlichten, Is Annetten én Lubyn; Hier kan geen liefde t'wtgten, 't moet al verheft hier zyn. Een Nieuw ,Lied. Schoonder. is 't Koos je niet, bis. Schoonrzy 't serd in al. dg, kleuren» ln haer lieffèlyke geure. En *t ontlookent knopje biet, Sch«onder is bet'Roosje niet. bis. Ach hoe 'lchonri is myne §ruid£ bis. Sy kan my Gelukkig maken, Het 'zoet geluyt wan haere fpraeken Want zy blinkt in ichooHheid uit, Door haer overzoet geluit. bis. Het purper toond in haer gezigt. bis» En verjpreid zig op haer kaken," Stredend doet zy my vermaken t En ik tard een ieder uit, Op de ichooaheiu van myn bruid,, bis,  Vrouwen-Tuyntje. 15 i 1 tst m::W sf&é^ m m m m Epn Nieuw Lied. Op een. Aangenaame Wys. Laaft héb ik my htgeeven tot het j aagen imorgens vraag ais hct wlerd fchoon dag , Wat nieuws wat hebitedsar vernoemen ; Daar ik zoon* aardig mooy Meisje zag; £y fprak my aan: op.4u baan; wik vqorftaan: En ik was eens genegen/ora met haar te gaan. > »•> - ' , s. :b! i{ (wandelen 5 Zot) zyn wy wac zoetjes heen gaan Toe dat vJ-y kwamen by een klaare ftroora: Daar zyn wy wac zoetjes zitte rufte, Onder het fchaduwe van een boom; Ik''.lei"mvn Jtioofd in" myn zoete liefjes fchoot; (bloot Met alle bei,myn haadyes-op naar borsjes ; ■ • t&è V 3bbnL/j rtj- 1 Was da t voo'i my geen gr.oot vermaake ? Om zoo te rufte oy myuTlcrderin; 'k Meende in K uipidqos Karaercj e te raalcen Want het rnirine wasfhyriWz'm. f-ée&i-tsér: lk raakte al z.00 veer, ja zoo veer, al voor Maar naderhand gebeurde het ookmog wet mèèVr* *': 7 ■ ' '; : 4. (kraaysn. Smorgens vroeg den Haan begon te Deeze fiere Maget ota haar eertje dagt; Mint gy myn opregt of zo-k je my c« paayea'sj • ■ - Denk  I4~ Het Vermafcelyke Denk eens ik befi dog van braaf Geil agt, Weg malie zottin! meent gy dan dat ik u min? (min. Het zyn maar looze ftreeke door de geile . "■ 5Weg weg Bedrieger al vatiihyn Eertje! Nu ben ik myn maagdom kwyt y>~ ïk telde het zoo ligt, ja ligter als een veertje Myn Magedom en dat my nu fpyt: En die ik al zoo ilank tegen wil en tegen dank (bang. Heb agiien jaar gedragendat valt my zoo 6. (velde Oorlof gy Jagers al van vrouw Venus Als u zoo een werkje word voorgefteld, Dan toónt u als een held: In het veld, al met geweld; , Zoo lang tot u de zoete min met meer en kwelt. - . Nieuw klugtig Lied van reeij Jonge Dogter die een-en-twintig: Vryers heeft gehad. Stemme: Van de Organifr. Tk was een Dogter jong van jaar'^n, \ En geneegen om te paren, Door het minne, dom van zinnens Ik was.een hupfe Meid^Zp men zeid: 5k Heb weleec-en:,twintig Vryersgehad, Want ik vras de Ëlem van heel ó^Stad^  Vrouwen - T-oyntje* 15 laar ikbeh-ze-al kwyt, ach wat droef heid Vant ik al trotfe Meid* dien ,tyd. .-i..Ja*jdü<,f„i..-. ■ Den eerfte was eenen Beenhouwer, ïn de tweede eenen Brouwer, log twee Kuipers, Groote Zuipers, 5y Stonde my niet aan, 'k liet hun gaan , in den vyfden was een Timmerman, 3e zesde Schoenen maken kan: ( tfaardezevenfte Vend, In ftiel wel kenen vvftiendeKnaap^Riep aap, Up 'aap Is hy Schouwen vegen gaat, Vroeg en laac s. Den zeftienden had rotte beenen en zeventiende kromme teenen, * en achtienden, fchier na blinden I met een loopend oog, nooit niet droos en negentiende had eenea bujd, i En  33 Het Vënnakefyke En den-twintigften zyn gat vol fchuld, Zoo Tan keur teleur* Zonder faveur, Jk joeg bet alles van myn deur met getreur. Den een-en-twintigfte was een Keerel Fris en geland gelyk een peerel, JH\ koft zingen , oanfc'n, ïpringen, Hy 1 peelde oen Fiool, In de School, üy ia 't die meelt, m myn gratie ltaat: Maar doen wieïd hy op het lelt Soldaat, Hy nam zyn affeheïd, En vooraltyd, Jxa ben ik al myn Viyers kwyt, wat droefheid. 7- . . Kwam'er fiü van de twintig eenen i Peer of Klaas met kromme teenen, Meel den Brouwer, den Beenhouwer, Den Kuiper df den Smit, zwart of wit, lk zou, trouwen' al was, <'t met den bult, En al tou'.hyïióg zyn gat vol fchuld: Ivjaar hoe dat ik draai, Of dat ik zwaai, lk moet m Sint Anna fchappraijdat is fraai.  Vrouwen. Tuyntje. ff Een JMeuw Lied van een jonge Ichqö* ne Jufvrouw die verfcheidte llykë tkeren tot baar Minnaars hbcïc gehad', en hoe zy door haar ftuursheid van , dezelve is bcdiop^en, en mee een vildersknegt trouwden.. Op een Aangenaame Wys* JComt vrinden hier in 't 'ronden ; lk zal u wat; verkonden, Het is een klugtjg' Lied Lu^ftert toe wat die bedied, Al van een Juffrouw jong en fchoon Zeer lieftalig van Perfoon; Sy had in b.3ar fleur Mcenig Vrejjer tot haar keur. Sy was zo net befneedeu Van boven tot beneeden, Sy drotg een hooge roem Op haar fle ur en 'maagdebloem Veel Vreijeis kwamen by haar Achten zy iaiet^voorwayr: Sy hield ze voor de gek Maar kreeg-op,het laai ft gebrek; 3- . Veel fijffo jor} e Kwanten Kwamen van alle .kanun, Boden zy tees fchocn jotkvrouw MecEi£ttiüal haai heit icu trouw B $m  Het Vermakelyké Maar het was al om niet gevleid Wat zy deden aan de Meid, Het was maar geld vermorft fsloeiten en verlooren koft. Veel^friiTe jonge*Heereii Gingen ipikkuleeren, Te brengen haar toe fchand Tot'een fpot van het ganfche land3Zy fpraaken tot een Vildersknegt Wi'd gy ons dienen opregt; Wy zullen u kleeden ltoiidt Styf van zilver en van goudt. 5- - Daar mee zo kapje heenert gaan En fpreeken dan die Juffrouw aatf. Roemt dan op uwe ftaat: Ziet dit gy ze maar bepraat. Dy klopte aan de deure^ / Deez.' Juffrouw die kwam veute Hy bood haar goeden dsg, Met een vriendelyk gelag. ■ 6. Hy zei wsï fchoone Maagd Ik heb na u zo lang gevraagtï Ik kom zo ver plaifant Uit 't beroemde Engelandt, Daar ben ik zo ryk en rragtig Van geld en goed zeer ptagtig„ lk heb al tot myn -iteat Veele Heereu in myn raad. . 7- Veel Landsboawe daar by fchooa En Kafteelen fraai ten lOoa: Daar. zal ik heel trou Vaa  Vrouwen- Ttiyntjc. iè yan ü maken een Me.vrou. Dets Jüffrou zei ïfiyn Heers Wat is van u begeeren, Ik bén" tot uwe zin Te trouwen tot u dierift en min. . '. 8. ' Het Huwelyk was aanftocts klaar ^ Èn r trouwden met malkaar. Hy heeft haar onderrecht Dat hy was een' Vildersknecht Toen ging zy aan hè't lammentefèh Toen plaagde haar die Hceren: Zeiden wel overfchoon Jonkvrouw. £fou hebt gy een fraaije trouw. .'.. ' 9-'' Gy hebt nu een Vildersknecht jBet is niet meer als loon na recht.; Het koft Ons' veel Geld cn Goed j ■ Maar bet is voor jou hoogemoet. Deez' Vilder, met geweld. Ging verteeTen haar goéd en geld*: Nu zal iku myn Ambagt ter deege leerèn i Voor geld in arremoe'eö„fiegtekleereü. 10- Toe moefï zy mcede wel geSsldt; Paarden vilte op het verrit,: Siet eens wat de hoogmoed Niet al aan een Meisje doecf, Sy was zó 'tros van aard. , Dat bragt'haar in eenVildersfiaatj, i Meisjes wild dit onthdutoeh Èn wild de trotsheid fchouwen Anders raakt gy in grootc fcha'nd Tot fpot van nét ganfche Land, Én nog gelaggeq.^: fefpot gelyk. ecó guidtiv B S SM  jgö Het Verm. keiykè SP SP SP SP SP SPIEGEÉ^der DRONK AARTS» Op een Aangenaamé Wys. SAa Dronkaarts komt hier by, Aanhoord myn droevig lyden: * lk moet de Waereld uit De dood komt myn beftrydcn. 3k wil 'er gaan maakenmynTeftarflerjt, "Myn zat Zuypen is weibekent, Komt luiftetÉ eens na myn ent. bis, 2- Saa Dronkaarts komt hiér by, Voor hêt laatft moet ik fpreekcn, Gy my begraaven moet Langs eert klaar water beeken Daar zal jjv. leggen na myne luft4 , Laaven . mét .vreugde myfie durft , Hier óp Tterf ik geruit bis.* '3l- Zes Dronkaarts kloek en ftraf, Die zulten myn Lighaatn draagen, Met vreugde naar Hè't graf, Zy zullen 't haar niet beklaagen* Een Bierton zal 'er myn D,oodkiltzyn9 Daartoe een Vaatje reet Brandewyn, Gy lieden'moet vrolyk zyn. bis., 4- Een Fles met Brandewyo* Zullen zy voor het Lyk uit draageri, Londen en Ti^ak, Zullen zy reyën op een Wagen,  Vrouwen-Tuyntje: si Gy lieden moet volgen agter het Lyk, Zingen dan luftig en verblyd, Dronkaarts zyn zeiden ryk. bis. Lonten en Tabak, Die zullen wy moeten grypen, Wat hoort 'er dan noch by? Een Mantje met lange Pypen, Krakelingen enfNootemuskaat, Speuleu aagelyks met de Kaart, Paft op dat het u beter gaat. bis» 6 Maar 't meefte dat myn fpyt,' Regt voor de Kermis daagen, Moet ik de Waereld uit, 'k Lyder in myn drank verflagen," ?k lag veel erger als de Peft, Geeft myn een Bakje voor het Ieft, Eer ik zal geven de reft. bis. Een Nieuw Lied. N ö ben ik out van jaaren, ./insecten is myn ontrukt! Eerft poogden ik te paaren, Door dertele minnedrift. _ 2. De dood kan niemant keeren, De menfth leeft maar in fchyn; Wie zou daar niet om treuren? Qai altoos alleen te zyn. •F' 3 3. Zy  ■'Het Vermakelyko • 3. Zy kon my ligt bellieren, Jn rarinpfpoec ch in pyn, Met haar heufen manieren, . Daar moeft een fcheidmg zyn. 4- ' " , Nu zal ik myn verbeydèn, In eenzaamheid van geeft, ' Tot de dood'my;;komt verblydenï "Leef ik -maar onb vre ft. SP SP.P SP SP. SP SP Miflukte onderneeming , wegens bet Opgaan van de Lub I HUL, Stem: Adtjfu Schoon Rofelinde. 1 A C§ genten ttilt> aenfioren/ ./V ift meet al toeec een tleö; 3T©at fiomt nng nu « boten/ ®et ig al feerc öefc&ieü mz 3lU3!Ro? totft nog ïangtt/ $n f0 stiet sppijaen/ . üÊaener öle toifttj öana«A 9B1 met beel ftatr^t tfJiïpt/ m mi P $om- tot zeisen / JBQ ftBunt fln. selfé 0'. f00?* ©aee'no $ *6? ftcojngen / fóret$ie mag-, mMÊ'i^. H mi mel trt ®n bttmojïen( Sö §eb 63 öoeöe nrott.^  Vrouwen - Tuyntje. ?3 g. WtA m *et niet nl menfcje»/ §!n beje toetelö g|ootï? ©fe fiteesen sp &aec fBenfeJjeH/ ü?ü - mag bie man al Dood. 't <#tluft geeft fiem gebjageu/ ©at 6p 'i niet bo$t fiefuun/ If ab "ja fjet buthe toaegen/ ij et taaé met jjeui gebaen. 4 ©agt £jrj u tt becletjen/ &n Dingen fn 't becbrtet? jgan bat Die bent mei biegm; 3S©aec 't \$ ;oo niet gefcfiieöj H jsefi ttta£ op te nuffen/ ©at jjefit gn niet gebaen/ Ijfp bagt u te betreffen/ jgjj i| niet opgegaen. 5. JBnt ;ag men al geSeueeof? ! S^fl aïf» men segt geer filaet/ i *t 3jg öiaetbfg te Betreuren/ SCI ban bie i&olenaer! ctfn bie ttoee ttebe Snoeren/ ! Mm goupbe met gebjuf$ (l©ie jou bie beun niet fifnbttcnO jBet fternen ban get guig 6. Wil gp 't nog eeng p?ooeeeeu« e fjeBöen mp banffen geleert/ %ï banffen geleert/ saêtm getöfe berteert; <©p-be '^teefltaet Bp be Roeten ban&e|eec. 2. Si gaen fS op be Itëreeftraet Bp ^fjeer/ *25n be poeren gatn ffi niet rnecc; 5p fjeö beel geleert/ «pn bfngerg Beteert/ #p, be ©reefttaet Ön bef oecenbanJSt geer L C 4 &u gam fïi uft ^tfjeet ?pn nufé u«<ê <©e poeren bfe fatsen nijsn uft/ ï^P factiën wa stee ; iJ&mt in fieö 'èt niet meet/ üjii jje^ 't geleien op be Roeten ban&cöeee 5- ICefi 55|oebet nu balt mp mat 6p/ ip^jt bob? ong. (jet Befte teil spn/ ©o'linie geeft tneee Ctste inaenben geïb {jret / i#}n gaens tog stniece babeboeren ban^cSefc. '' " * •" p, $A  Vrouwen-Tuyutje. 6* Ba naen ffi aï tocnec Bn Scheet / (€toee maenben <£Mb fiéö lft nu tom/ gistten rjeoïebcn b;e nagt/ 1 (2Cn! ttrn anbere bag/ $W toeoec mpn €>eïbj'? 30a baa&eBragu ?• j SEpljj 2??oebec Hu töect ifi geen taeb; ] moeten boa; bea bsipbel aen 01030/ I (<5een ftunber -0elb meet/ | ^en fiupbeï i£ leeg / i $et l§ geüïeöenöa De Roeten ban &c§eec. 8. 3?u Bennen top toebec aen öoojb/ ©e fcnfierf öte Haten ton baoiU app moeten na See/ 5Dat fppt mp 530 ;e?e; 3£at la nlei fian öp be Roeten ban «ScSeee, - ' , 9. JBü game top tocbec na ^ee/ 0af (0?{b(e bat Brengen top mee/ Sn bprtilu mp jan ;eec <®m be Roeten ban Jjcseec / |t)pn 33eib;e öjcng m öaec taeer. i'>. Pie ïjeef> ban bft SEteBje gemaeluV {jet §>tï)l>) m<1#ntyih 1 gccaefit/ | pe 13e? aDebfe fieefi gemaeiu / i(|eef! Ijet toel Benagt,1 lip iieeft al jpn ©elb/e Booi ge8tflflf< 25 5 £e8 _  2gr Hét Vérmake'yke Een Nieuw Lied van de Zeeman. WAt leyd een Zeeman al verdriet, Als hy vaard naar vreemde Lande; Maar op z^n reis en agt hy niet,. Als hy maSr komt te Lande, pan is zyn reire met *er fpoed, By myn alderlieffte zoet, Hy bragt haar mede veel geld en goed, Ik had"een Meisje teer bemind, Zeer figelant van leden, Met twee E'uin Oogjes als een git; Haar leden, ziet wel beneden, Niet te kort of niet te lang, Figelaat is zy van gang; j Daar is geenfehoonderin heel het Land. Maar toen nam ik myn affcheid Van haar dien zoeten Engel, lk. heb haar adieu gezeid Met traanen vol van mengel, Wat gaf zy my toen te pand, Het was op trouw haar rechterhand, ïk gaf haar een zoentje ik trok van kant. ' Als ik myn Reis nu had volbragt Op de Zee met duizend flroomen Van haar gedroomt zoo menigen nagt: lk ben weer t huis gekomen Van myn reis met 'cr' ipoet Al naar myn Alderlieffle zoet, 'k bragt haar mede 'veel Zits en Goed. lk daar toen hoorde alsdatmynbiait Een ander had uitverkooren,  Vrouwen *Tuyntje. ■ 27 Myn hert dat beril'ik roep overluit Ach was ik nooit geboren: jk zey wel myn lieve Saar Qaat gy by een ander zwaar Verlaat sy zoo trouw Minnaar. } ' Wel Lief was. uw getrouwigheid Dan my zoo gouw vergeeten, Poen ik uw aannam voor meid. Met bidden en met fmetken, Lief wie heeft uw zoo verdooft Dat cv klapperny gelooft; Uvv Maagdebloeme die is gerootc. L Ach Lief gy Slachter de Moriaan, Gy draait met alle winden, Veel van beloven weinig van doen, Gelyk ik ondervinden Lieffte beklaagt uw eigen fchand, Bluft nu vry uw minnebrand, Want uw Fortuin is nu van kant. Nu wt! ik dan voor myn aücheid Myn jonk hert gaan vertrooften ' Al met een friffchen Roemer Wyn, Vaaren dan weer naar het Ootten, j Daar leef ik buiten zorg of pyn, Adieu gefcbeiden Lef van myn. Ik hoop God zal uw Leidsman zyft. Een iNieuw Lied. Op een Aangename Wys, MOeder geeft my.eene man, jutte knatte knoopjes, , t IDie my de tyd verdry ven kan;  ■ Het Verrnaksïykö • ütte Julte kanje wel utte, Jutte knutte knoopjes. Dogcer gy bend veel te kleyn, Jutte knutte knoopjes, '■Gy flaapt nog wel een jaar alleyn, Utte jutte kanje wel utte, jutte knutte knoopjes. Moede- ik ben out genoeg, Jutte knutte knoopjes, ik heb van Jan de knegt geproeft; Utte jutte kanje wel utte, jutte knutte knoopjes, Heb |y van Jan de knegt geproeft, Jutte knutte kooopjes, Dan' hebje voor Degen maanden genoeg,; Utte jutte kanje wel utte, *ï |utte knutte knoopjes. " Wie is de Vader van het kint, Tutte knutte knoopjes, Ï!et is die ik van hert bemin, Utte jutte kanje wel utce, ]utte knutte knoopjes. Ik zie de Vader yoo? my ftaan: nutte knutte knoopjes, ik durf 'er geen bruyn oogen opflaan; TJtte jutte kanje wel utte, jurte knutte knoopjes,. Durf jy geen bruyn oogen opflaan,v jutte knutte knoopjes, jc durft wel niet hem te bed te gaan: Utte jutte kanje wel utte, jutte knutte knoopjes.  Vrouwen - Tuyntje. gd Moeder óp bed is her. niet gefcbiet; utte knü'rtê knoopjes, Maar bnyten de Poort in 't lange rietj Utte jutte kanje wel utte, [ucte knutte knoopjes. Moeder het was een boete-knegt j jutte knucte knoopjes, Hy doet zyn dingen wel opregt, Ütte jutte kanje Wel utte, jutte knutte knoopjes. Al die dit liedje heeft gedigt, jatte knutte knoopjes, Het v/as 'er een kwintje j zyn hertje was Utte jutte kanje wel utte, (hgc, jutte knutte knoopjes* Een Nieuw Lied. V/1 eet ik dan nog langer zoo myn jon*** ge leeven, fs 'er dan geen helpen meer voor myn ? De geen die myn pyu en fmerten maar I eensjes kan geneezen, Kan ik die niet krygen eeiis by mya ? Hemel help myn uit myn droevige pyü Want rzoo te 'leeveu dat is yoor mya maar fageryn. 2. Nu zien ik haar mooy. öiet een andef" gaan fiankeeren, En dat maakt myn rafelen verwoet, Mogt ik maar eens raken ja tot mya begeeren, Maar ach dat gou mya weeaen wel zoo | goed» Das  .go Het Vermakelyke Dan ik met haar mog iraullen en braveeren, Dat zou-rayn nooyt ofte nimmer fagryneereu. ,3- • ■ , •• • • ■ Den eerften dag toen ik ging met mya lief uit wandelen, Heeft zy my gezwoeren met een Eet j Dat zy haar "liefde nooit tot myn niet zou veunüeren, En geen trouwer lief gebooren weet, Waar op ik haar neer lag in 't groen j Gaf voor haar rooder moet een lekkere zoen. 4- , Xoen ben ik by haar in het groene gras gaan zitten, lk ly myn 'handjes op haar Borsjes bloot lk zy feboon Kind nu zal hetnógeerfr, met ons gaan lukken, Haar kleur wierd als een rooije Roos zoo rood, Maar ach zy zy myn Lief wilt van myri gaan, Want nu ben ik van u ten hoogften voldaan. 5- Met eenmaal was die ftóüte Bengel niet te vreeden $ Zyn kaaien hooft dat was zoo nat be- fproeit, 2yn boog was gefpannen en hy raakte &og vrat verder $  Trouwen-Tuyntje; . Ëaar Röösje wierd op iarjge laaft zoa nouw, fcrypedootje die kwam daaraan gevlóogen, Die heeft dat fchponeh kint zoo letter bedroogen. Met duyfende kusjes ben ik van myn . ! ' Lief gaan treeden, Maar ach wat vreugd is myn hier ge-, fchiet, 3et goeddoen voelde ik al door mya ganfche leeden, ,k wakker wierd vond ik myn ih 't verdriet," i ["oen zag ik de Provoqft. in dat donker i gat, : 'joo dat ik in de flaap myn eigen be- . I droogen had. Een Nieuw Lied, op het gaan na de Mooleru Vlietje witje meê na de Moöien gaan, spreeken in- paiTant Neef Barent aan.^ J i Vraagen of hy van de party wirwezeiï$ ; iiet of gy hem kan belezen. lier van daan na de Vyzelftraat . ' /raaien of Neef Pietor ook mee'gaat mt 't Comtoor maar fiuyten " * '8 Toort, voort, voort, la de Weteringspoort, ioo gaaa wy na buyten» *. Nu  32 Het ■'Vérmakelyfcè Nu myn Heeren dt naafte wee, Waar zyn de invenutts fceèrerlzejf; Zy zyn ons al voorby geloopen, ' Sy zullen wagten dat wifien wy hoöpenj Mu bennen zy van !t wandelen moe Siet eens na de Weteiing toe, Daat ltaane zy al buyiui, Stap, Hap, ltap, Stapj ltap, ftapi Stap jufièrtjes in de fchuyten, 3. Roeyertjes ryk dan maar u hand; RLtyorqes itetk.dan maar van Land' En wild dog ter degen op letten, Urn ons by Tryn deBaüiburger uit te zetten JNu bemien wy aai; dc Umt/y: Siet wat .een IclJBone■Schilöefyi Daar booren wy de Vogelen tiuyten Stap, ltap, flap, J Stap, Hap,* ltap, Stap juffertjes uic de Schuyten.". 4. Nu aan de Moolen een Icepje'Thee* Vrienden dat doene wy ook mee, En dab bok een fcharretje gegeeten* Zoo word ook de tyd vtrHëeten» Daar toe ook een glaatje Wyn, Dan zullen v.y Juliig vroivk zyn, Vrolyk zyn wy buyten, Zoo, zoo, zoo, Soo, zoo, zoo, £n 200 't fpel befluyter^ .ten  Vrouwen - Tüyntje. 3 £ Tempoos van het Manuaal. 3eeft Acht' om het Manuaal te makgH, op "RicSeftend' ^i het Geweer. Het Geweer Hoog. Spant de Haan. Legt'Aan. Vuur. Heriïelt de Haa^. Vat de Patroon. Opend 3e Patroon. Kruit -=op de Pan. Sluyt de ^an. Swenkt het Göweer tot_ de Laadmg; 'atroon in de Loop. ' Trek uit de Laaftok. Laaftok in de Loop. Laaftok op zyn plaas. Het Geweer op Schouder. Het Geweer by de Voet. Leg neer hetGeWeef. Neemt opr bet Gewaer. Het Geweerop Schouder.. J?re Het üe~ weer «^hènwetf ^ Geweer hoogjuda. Rechtsom.'- Rechts om. Lings-om. Rechts» om Keer." Lings oi# Keer. Een Nieuw Lied. Öp het Manuaal-, en iïet txz& cèeêen dekLaNÖLIEDÈN. Op de VoiS: Van de Bloemtfiift* I' Kómt gy Roeren ai geiyke Öm te Exerceerendn't generaal: En wild uwen iever laaien iïljke C  34 Het VermakeJyké Öm te leereti het Manuaal; Voor ons Vreije Nederland; Exetceeren wy heel conttant, En 'voor onze Vrou en Kinders Geeven wy ons Bloedtte pand. i. Geeft acht het Manuaal te makë De Rechter-hand aan het Geweer; Tot lof en eer van onze Staaten; "Eu toond uwen iever meer en meer: *t Geweer om hoog4 de Haan gefpannen 3L,eg Aan. Geef Vuur ; -'t is braaf gedaan Soo toon gy uw1 als ftrydbare Mannen; Tot gy hebt uw plicht voldaan. • 3. En Swenkt uw Geweer tot Lading Om te vatten de Patroon:. In Vreede ert Eendragt te faamen;.... En wild opene uw Patroon, Kruit op de Pan; en Geeft wel acht; De Patroon in de Loop gebragt; En wild dog met vlyd betoont?, Dat gy niet vreeft voor Vyands magt. 4, Wild uw Laadftok tiu uittreksels De Laadftok iri de Loop gebragt; Dat zal uw tot vreugd verftrekken; Dan verkrygt de Schoof 'meer; kragt: 't Geweer by de Voet, als vriffe Helden, En Leg neer dan uw Geweer} , Uw lof. die zal men melden 1 Neemt gezwind op uw Geweer. 5. 't Geweer op Schouder frisfe jtaéi Prefenteerd dan uw Geweer: Cpen» Toond uw als Helden in de Wapen: Rechts omkeetje , litigs om keer, Veld nu het Geweer op Schouwer,  Vrouwen-Tuynfje. 3S Rn dan nog een rys op Schouwer: fyz'a; Manhen geeft wel Acht. 0. Landman wild tiw pligt betragten » >aar van heht.gy lof en eer, 00 by dagen a-ls by nagten: echts om,keer, Liogs om keer,, 'oor 't laatfte van het_ Manuaal,', .echts- en Lings-oiïi, in 't generaal» in wild met liefde uw vlyt betoonej 1 Vreedeen Eehdvagt .met. malkaar. . . 7. 't Is tot Tof van onze Staaten in het Vrije Nederland*;- . a-.-.'■'! 3 »P iullen wy trou ons' leve wagen $ 9 in wy vreeze voor -geen Vyand. > j k fchei 'er nu uit uiet.fshtyven». k wenfch uw tot een befli>ii; ■Excerceèrd als trouwe Krygsknechten, |wë roem-klinkt overluit. ! c#.> 'k4&«&> .óf der JBüfcgery. bp het Exerceérèn.en het, óeffcnen in de Wapenhandel». ;n-3Jiüft i . k . « r 4 aj0p eene lAangenaaiüa Wys; {trijA ne:.-: tssi.-r;.i.a _nn>4 rara Burgersïfehep maar goede moet; . £j Eteaycenlfwaay t eens met ü hoed g l ik neb fraay zien exsrceerenl ' Het was al ria ohVbegeéreai^ (. »! y r' ' ' yt Zoo pf(8it ate een- Kryé^018"" ^°ét» 't Geweer op ftfaouder>leirby d'e Voet. k Het ftor.t alles even1 k«ap, f ',f ; , Zy maakten zamen eeö'rnQöye flap , , De V»8Rdéii .T^dtK^projJE ^daagen ; ^  3(5 Het Vermakelyke Dat moeit groot en klyn behagen} n Voor die geen die het zagen aan, Zy moeften na de Doelen gaan. De Wet pafleerden haar voorby, Zy Ronden netjes in de rey; Ja"voor Dames en voor Heeren, Om het Geweer te prezenteeren j Yder riep uit met volle kragt;! Zoo mooy had ik 't nooyt gedagt. De Adelborften alzo pront, Sy ftonden als een Heer in 't front, De Rotgezellen daar beneven, Daar moeit yder zyn lof aangeven, Het ftond alles net en fchoon, Alkmaar fpant wis de-kroon. ; o; lk zeg Vrinden gelooft het'maar* - • iVlles«ging daar'op een haair; — Den Sanger heeft 't ook bèkeken y - Men wift 't niet genoeg uit te fpreken Voor die geen die 't.zagen aan,, c ..' Kir«SJ! Riepen, het kan niet beter gaan. . ■ Ik^éri daar zoo voorby gegaan, Wy,höQeden daar de trommel jflaaa jtöti Een zoet gefpel al op de fluiten; Wy kogte_neci»borrel3l voOr agt duyïM Myn kameraat fprak tégen myn; 3k drink liever een glaasje Wyn> Ik ^§gui[ •vrinden.gelooft Jiet maars > „ Het ging alles pp. een .haar, De Rotgezellen jen. Adelborften! Die had'dfj-klaaren Geneever dorften, Eu toen {prak myn kameraat, 't Is tyd dat msn na huis toe gaat. Myn kameraat fprak tegen myn» Kyk eeas wat een groene tryu, Dia'  Vrouwen • Tuyntje. " $7 ar zag ik een fmoufie loopen, jet gy geen Augurkies koopen? ' ! andere Jood die riep in 't rond: n duyt zoo'n brok al voor jou mond, Al die 'er dit liedje heeft gedigt, Was een kwancjezyn hertje waslicht; inden heb ik 'er iets aan mitsdreeven, ild het myn dan maar vergeevea, i !t is tot lof der Kurgerfchaar, j wenfch uw zegen met malkaar. Een Nieuw Lied. Op een Lugtige Wys. \ )Ochterkens in her. ronden , Vrugten van Adams Boom; it wiens ftruyk gevonden, eemt van dees vreugt een fchrooia □ort hoe ik ben gevaren, i was zonder man bevrugt, h myn jonge jaaren, lat baart myn zugt op zugt. ! Als hy myn kwam aanfpicjken, ! Is eenen Seraphien, " \sz liften en ioofe ftreken, piende tot myn ruwien; l: en had geen gedagten, i p zyn vleijery, .. : 11e zyn Minaeklagten, !:olen het hert van 'my. i Bachus was de occaüe* jet fynen zoete Wyn; C 3, Venus  35 Het VerrnakelykV Venus tot avantagie, Cupido vol fenyn: • Alles op' eed gezwooren , Ey Goon en Hemel klaar; Myn Bruid, myn CJitverkoren, Myn Vrouw- en Wederpaar. ' De kjagt heeft'my begeven, Hit peure; liefde zoet ; Toen heeft hy my gcfchreven, Een letter met zyn bloed, Liever te zyn verflonden Al in he,t, eeuwig vuur; Toen vielen wy in zonden, Al voor een kort plaifier.1 ' Lieffte wie zou het pryfen Dat voor den eerften keer 3 De Bergen zouden ryien, > Neemt hier een les in eer Door krikken ende bloeyen, En',door den kwaaden lift, Begon dges .vrugt te groeijen. Daar niemand af en wift. : lk moet met tranende oogen Vallen myn Lief ta voet, Hoe kan het God gedoogen^ met tranen overvloed, Hebt gy my niet gefchreven, Al met uw bloed en hand» Als ik u kwam cè geven, * riivn eer en waarde pand. . ■ Trooft u myn zottfte liefjej Voor alle ons plaifier, 3k bid u neemt dat' briefje Öhtfteékè 'daar mee u 'vier, Eg agt dat1 voor geen fchlm&B,/  Vrouwen - Tuyntje. 39 Daar zynder meer als gy, k trek naar vreemde landen, Idieu fchoon lief van my. Het klappen der gebeuren, 3oet ir.y de meefte pyn, 3ie hunne klippen reuren, ) tonden vol fenyn, Die nfynen val befpeuren, , Uggeu met'myn verdriet; iet kan hun ook gebeuren, iüt aan my is gefchiet. I myn Ouders en myn vrienden, ■Sluyten voor myn de deur, Nergens geen trooft te vinden, 0 valfchc Sc-rviteur: ;dat my de dood verilinden, Naar 't baaren van myn vrugt; Göon zal u valsheid vinden, die myne liefde vlugt. !' den klap'en fnap der-ftraaten, Is geen verboden fpys, Zoo hoog als leeg van ftaaten ]Seemt hier een les vopr ptys. Want zelfs op fchoon lulthoven, ^Naar Cüpidóos bevél, 1 Word de gordyu gefchoven, \ | Voor het zoete minne - ipel. ! ' Ouders met dogters teereu, »i. vaa a hfllrlant niV niet. Wilt gy wys zyn en léereh, S Diegeit u aan my'Get, Want door de loofe 'nétten, En door het zoet gefluit, ' . pan men een vink verpletten, dat baar v»4cn zy^uye. ^  4? Het VermakeJvk; Oorlof dan voor het Icfte, dogters en maagden zoet, lk raad u voor hec belle, Siet toe wat dafgy doed, "Wilt altyd zorge dragen, Voor fleutel ende Hot. En fchouwt de Venus plaagen, Anders 't fpel verbrod. Een Nieuw Lied. Op een Aangcnaaine Wys. V * rinden ik zal u zingen, Een zoo aardig lied'; Het zyn vreemde dingen, Wat daar is gefchied: Van een Tuynrnan wild weeten, Het zal my nooit, vergeeten, Hoe hy door vals gevly, hem zelfs brengt in' ly, tralala. \ t J. hy heeft hem gaan verbinden, Aan een brave meid; JDie hy noemt zyn beminden s Dat haar nog wet fpyt ( het is om niet te Vefgèdten, hoe hy met valfchet eeden, liaar had gezwoorén teer, Maar het was om haar eer. . tralala. ' ' 3- ' ' '.' ' x' \ p,eez' Maagt door zyn gebeeden: > ..— . r Die  V*ouwen - Tuyntje. Die zy hoorde aan, Heefc zy met goede reeden, Hem nier. af gaan flaan; Maar noemde hem haar vryer; Maar ziet \t was haar verleyer, , Die haar bragc ia't verdriet! Dat is wel meer. gefchied. tralala, \4. ' ' 'HM Maar 't is niet de, eerften, Die hy bragt in 't verdriet; Maar 'c was de. derden zamen, Hoord ende ziet; Maar als hy komt te trouwen, Met een hoer van 't france pat, Dan kan hy hem weer zuypen, Ja wel vol en zat. tralala, 5- • * Want by loopt met de borrel Fles, al in zyn zak, Om dat hy dan kan zuypen, ' !i fa op zyn gemak, Wat Meid zou,hy vinden, Zoo brave beminden, Als dezè groene kwint, Hy komt uyt Maarfelaad. tralala^ . 6. Doea hy haar niet kon krygen -1 Tot zyn luft en wil, Doen 'is hy weggebleven, Liet baar gsruft ea ftil; Maar na een groot Jaarea, Kwam hy hiar weer verklaaren," Zyn liefde en minnebrand, M,iir doen raakte hy in icnaad^ «akla...; C5 '7, JDopa  $ Het Vermakelyke Doen hy weer heeft vernomen, Pat zy diend voor Meid, ■ U hy by haar gekomen; i ' En heeft gezeid; Zöo gy myn wild trouwen, Meern »k u tot myn Vrouwen, Of geef my aars wat geld, , ' Dan ben ik weer gefteld. tralala,' '" TLi" Weg zei zy looze Jonker, Maakt u van hier, Gy zyt een regte pronker, lk vvil u niet aanzien; Meent gy dat ik zou falen: Om ti fcnult te betaalen, Maak u hier van kant, Gaat na u M&arfeland.' 'tralala. '9- Vrinden wild bet weetea, Vraagt gy na zyn naam? Van Dyk word hy geheeten, Tot vryen zeer bekwaam Oorlof dan voor het lellen, lk raa u maar ten belten, Dat gy niet komt in 'c ligt, Dat meu geen Liedje dichc. tralala. Een iNieuw Lied. Ziet eens wat nieuwe vrolykheid, Is onsop hesden- overkomen; v v>ir'vopr wy al m^Wpwté vlyt, Ons  Vrouwen - Tuyntje. 43; Ons pligt trouw hebben waargenomen , 't ïs wel lang «aar 't viel ons ligt, Ter tyd wy hebben ons dienlt verrigt.. 't Was Zaturdag drie uuren pas, Doe wierd 'er geroepen met luyder keelenl Za Jongens loop, na boven ras, ' " Men' zal gaan leezen blyde zeelen; De achtiende van de Maand )uny 'twas, Doe wierd ik van de dienft óntflagen ras. 1 De Argö was ons eerftë Schip Waar op wy hebben Roer gekreegen 't Was Captyn Staring vol van begrip Die ons leerden den Engelsman doen beven Zoo als 'een yder is wel bekent Dat' wy joegen' den Engelsman op een ent. Van daar zoo bennen wy overgegaan, Op Gelderland met groot genoegen; Waaf meede wy bennen na Zee gegaan, Om die groote plas' te gaan beploegen, Wy: zeilde ha 't Turkte Land; Al met 't groote' Schip Gelderland. '; Toen wy die plaatzeu al hadden gezien, Zoo bennen wy na Vrankryk gaan zyien,. Om te repareeren wy hadden't van doen;' Ons ftei'ge Raas en onze zylen, Zoo benne wy aan 't werk gegaan, Urn alles te maaken wel bekwaam. ' Toen wy waren zylens ree, Zoo benne wy Zeeland gaan bezoeken, Al waren wy kwaamen in goede vreê; Uit alderhandc vréémde hoeken, Wy zyn daar aan, de .Wal'gegaan, Al waar dé Meisjes.öns hébben ontfaan. 'In ZeeHnd leetae wy-geruft. Ia 't Wapen van die r'^ats wild weeten , ■;.; > ' ~wJ' " "'Wat  44 Het Vennakelyke Wat hebben wy (.laar de Meisjes gekuft, Zoo lang tot ons geld was verfleeten; Toen zyn wy weer na Spanjen gegaan» Daar zy ons hef hebben ontfaan. Daar leefde wy in goede Vreê, Met al die lieve Spaanfe Meisjes; Of fchoon wy waaven Hollandée; Wy mogten daarom voor een reisje» Met die Meisjes eens vroolyk gaan, Tot wy daar weer raoefte van daan» Zoo beune wy weer na Zee gegaan, j Maar wat zagen wy toe een gade, Die daar geweeit zyn op de baan, Met haar verfleeten verfkwatten; Waarom de Doder Viiend'lyk lagt, Èn van die maats haar Geld verwagr. Zo bennen wy in Teffel binnen gegaan. Al waren wywagten met groot verlangen» 0m Amfterdam te bezoeken gaan, Al waren de meisjes na ons Tragtea; En wy verlangen met groote vlyt Den eenna zyn Vrpuw/len aar na zyn Meid Nu hfinP™ wy van dienlr. bevryt, . En wil, daar onk niet meer van ichryveo. Of fchoon de Schryver barft van fpyt; Om dat hy npg in dienft moeft bly ven, Want al zyn fmaxt .is groot verdriet, Gelyk een yder voor oogen ziet. i Nu fchy ik met 't digten uit; Wantzietrayn pen wil niet,meer fchryven , En wil nu tot myn laatte duyt, ln Amlterdam by de Meisjes blyven, En verdrinken de Iaatfte duyt, ' Daj ;üng ik ual totbeQuit,. A '„.* ' • if> V ; - " ', Een  Vrouwen -Tiiyfrt fk |* «osso ^§§a». **$m f&êï*i Een Jonge Dogters Treur-Zangs over hec verlaateri van haar Minnaar. Op' de VVys: Vari Uözelinde. Jonge Dcïgters Wik niet klagen, Wy doene een, reisje na Zee, Men zal de karis nog eens wagen: Og mogt gy eens varén mee , lk weet hec kan rltèt lukken,' Myn Engel vol getraan ; ' ' ïk zal u nog-eens drukken, Eer dat wy naar Boord toe gaap. Wy hebbe drie-en-derrig maandeó Gezeeten in de Prifon, Wilt daarom geen tranen Taateh ' Wy koomen tog wel weéró.m. En heb daar voor geen fchfoömen Zoet Liefje vertroofi: u maar, * Wy zullen tog we! weer koomen. ' Als het den Heer behaagt. Ag lieffte Minnaar verheeven, Daar is myn regcerhand,' Een Brief met myn bloed gefchreveu. Myn hert is voor u te pand, ' ik zal de belofte onthouwen, Sprak zy met een droef getraan, Wy zullen te zame trouwen, Of het kan u nie;t wei gaas,  4d ■ .- ,■ ■ :! : ' lk Hetze lache en ik ging voort * Toen kwam »k aan dc kleepel-poort, Daar liet ik myn een pintje in tappen, Zoo dra de meid kwam van de trappen , Zong zy gettaui'g voor het vat: Ey wat asrdige neus, wat neuze, Ey wat aaroige neus is dat. 3. Zy gaf men 'tbier en keek myn eenspan j ïvlyn neus moeft in haar zinnen ftaan, Zy gong dadelyk na haar Bazinne, JHospes en Vrouwkomtdogeensbmne, lk ben verfchrikc, ik drink al wat, K\k wat aardige neus, wat neuae, Kyk wat aardige neus is dat. Ik kwam in de kerk ik knielde neet, Een Uweezel zy tegens my, myn heer, Gy zult u hier wae moeten myden, Schu  Vrouwen-T-uynt je. 49 Schuyve?) u ceus wat aan een zydec; fcerf sntler die wat verder zat, Riep wat aardige neus, Wat neuze, Riep wat aardige neus is dat. Een derde fcuwrn dfièt weer by my, ' Bie tot my fprak gaaï aatf' een zy, < . Want u felraduw bedekt myn' wezen* lk kan geen cenen regel lezea ; lk vertrok, want ieder riep'even rat* Ey wat aardige neus, wat neuze, Ey wat aardige neus is dat. 6. Ik kwam by de Jonkers op de Mart, Daar raakte* myn neus geheel verwart,' Zy zeide nu komc hy ons plaagen; Nu komt hy om een Snuyfje vraagen. En zy riepen o neus, van. myn gat; Ey wat aardige neuze, wat neuze, Ey wat aardige neus is dat. 7..:, , ■ • t '- - Hier was 't nog niet mee gedai& Want ik bleef een weinig ftaan, i Laaten wy onze dooze we§ iteefclï. Of wy blyveu in gebreeken, Want wat neus, wat neus is dat, Ey wat aardige neus,-wat neuze, Ey wat aardige neus is dat.. 8. ' ' ' Hoe leelyk dat myn neus myn fresi", M evenwel ;s hy myn cieraad, Laten zy zeggen wat zy willen, Laten zy vry'myn neus .bedillen, | Zulk een is tre.iocnruit de ftad9 D a.  5© Het Vermakelyke Ey waft aardige neus, wat neuze, Ey wat aardige neus is dac. 0. Hebben zy dan geen neüs als ik, t)an is by kort, of lang, of dik, Ik zal myn neus de glorie geven, Viva, viva zoo een moet leven, Viva viva en dan nog eens vivat; Ey wat aardige neus, wat neuze Ey wat aardige neus is dat. mwmmmmm ömwmmmmmm Een Nieuw Lied, van het Bagyntje. Öp de Wys, Poch wat kan me dat fchgelen. 9t Bagyntje dat is op de vlucht, Poch! wat kan me dar fcbeele'iï? Js dat dan geen raare klucht ? $och, enz. Dit 's een teeken dat de fyuen, Zo niet gyn gelyic ze fchynen. Poch, enz. a. Wier ze uit zotheid een Bagyn • Poch, enz. Ze hief haar Lichaam toch niet ryn , Poch, enz. "Want ze ging in Zardammer kleeren JZomtyds braaf hiar keelgat fineereu. Poch, enz. 3. ©acht men dat ze 't waatw hii% Pwh, ena. > -  Vrouwen - Tuyntje. 1 $* Daar wat aars verborgen zat, Poch, enz. gy had van een Weereld ventje; Wat gekreegen in haar krentje, Poch, enz. 4- ' Liep zy in 't Geeftelyk kleed? Poch, enz. 't Laken viel haar duivels heet. Poch, enz. Daarom Het zy haar befproeijen, • Daar een Kindje van kwam te groenen, i Poeh, enz. 5- [s ze in ftilte dan verioft? Poch, enz■ En hpeft het wat geld gekoft? Poel), enz. Dan is 't waar dat dit BAGYNTJE, Heeft gekroegen een Lief KLYiNTJE. Poch, enz. 6. Heeft zy eerft da daad ontkend, Poch, enz. •De waarheid komt toch overent. Poch, enz. Daarom hou maar op niet liegen, Want me kan geen menfeh bedriege*» Poch, enz. 7- Is haar .nu het Hof ontzegt? Poch, enz. 'k Wed ze vind 't drommels flegt,' Poch, enz. En ïioeft zy de Stad uittrekken; Zo dat is voorwaar geen gekken^ Ween, dat zou me wat fcheelen, Da f. Maai  fir Het Vermakelyke 8. Maar w'te is de Vaar van" 't Kind, Poch, enz. Dat word no> gehouwen blind, S: Poch, enz. Zon 't wel een Potteboer weezen; Of een Turfboer als voor,, deezea , Poch, enz. . 9- ■ 'k Zing niet meet van deez Bagys*, Poch, enz. ■ 'k PIoop, zy ;hpud haar verder ry«, Poch, enz. Of men zal in Haarlems {ijeeken, "Verder van haar daaden fpreeken , Poch? wat kan 'er dat fchfcele* Op de Ontydige Dood , van de Vooij ftander der, Vryheid Iohan Derê Baron van der Capelie:! tot den Pol, Appeltern, &c Oyerleeden den 6. Jnny 1734, Stem: 6 Holland fchooriy enz. O Neêrland wat een fwaare flagl Wat trof gy een der Braaven? Dat men met; recht betreuren mag; Die Vryhejd bragt aan Slaaven J, Wat roem* gy Overyfel niet: Jtëcï JêuJJs cea j&aft ja » Gewet, l  Zyn naam moet -altoos;,praaien r Zoo lang wy adern .haa^n. . ;,, Hy heeft met Ridderlyke moet, Geenronrecbt kunnen dftflgen; Wat is dien Drqftelyke fioet Als op zyn naam vervloogep t J • Die 't Volk de Boeijens heeft geflaak; Die .voor dc Vryheid heeft gewaakt 5 Ja Qveryfels Braaven: Duld Meefterfchap of Slaaven. - , Hy had dat onrecht lang verkropt, D^'Sehanddienft mosft hy weereu! '£h rnoëtl "uit "dit geweft gdchopt; Schoon andere 't wilde keeren. Neen! neen 1 was hier Capnellens woord Dit neft dat moer geheel geflóörd; Men moet niet langer knoeijen, Of adders laaten broeijen. 4. i;' Schoon dat Geweld'hem uit dea'Zsa* Des Raads een :tyd deed weereaj., Gerechtigheid ooiv.findermaal Hem heeft doen wederkeëren*. Ten fpyt iH weerwil' van de Nyt! Hoe dat nïen lift ën laageu leidj Pit kan geen Braaven, deerën, Of van zyn Zaak doen keeren» • 5- »\ Wat lag de I£rygsdeugd'.herfli-in taart, Een zaak zoö'waard te pfyzén; Waar door he£>arrert krooit 'getart 1 Hen tot'hun plicht 'te wyzen'* JP. n h :Op dac men voor 'sLands Vryhciu waakt, D 3; Vfii  54 Het".Verma1celyke Wanneer u onheil dan genaakt, Manmoedig aftei Het geeu nu moet jaage dag en nagt. 3, Geen vreugde knune ons v«rrnaaken Van deez' aangenaametyd, Wy moeten dag en nagte waaken, Door hst geftadigen gefayd, Van dat zwarte Nikkers goet,'' 't Geen u'tzuygt ons belle bJoet, Ik ioop nu hier al zonder Rokken, Kee ik zal daar niet om jokken, Myn liaaye heb ik uit gedaan» Tot de Winter tyd komt aan. - 4. Wilt tog maar gedaldig weeze, Na deeze komt een ander ryd , lk heb laait in de Krant-geleeze, Hoe uitgevondèn heeft een Myd» Om ie maaken eene Val, ' Waar in zy Vlooi jen vange zal, Dog wat kan ons dit nu baaien » Zou ik myn langer (leeke laten,' Ik zal myn wall'an mat azyn, Dit is goed voor Vlböije pyn. 5. Nu fchiet myn ook te binne, Een góed raad vair een Out 'Wyf, Dit zal ik aanftonds beginnen, Hier dient ook tot u geryf, Zy CpEak doe gelyk-als ik, Neemt maar wat fehoeamakers Pik, Beftrykr hier meede dan de plooye, Van u Broek waar in de Vlooije, Dm Wel ligt in 'raakte valt, Ziet dan beolie zy verraft. 6 Oorlof Mysjes wilt onthouwen, Deeze uitgeleezen r^at, Dan hoef: u zo niet te 'krouv* 11A U J Gy  3$ . Het Vermakelyk*? Gy weet li^e lelyk dat 't (laat, Dat gy gaar met vhk by vlak, ' Is dat niet groot ongemak, Wilt u fchooriheïd niet verliezen» Gaat dan deeze middel kiezen, Dlf zeg ik u voor het left, Gebruyk het is probatum beft. lp PS SSSSSIS 3SK3SK SS38WSS3S3S Het Hollandfch Boertje. Stem: Zuurkool met Spek. i. Het Boertje. »Jc T3en een Hollandfch Boertje, ^b/ken. JlJ vry ! Vrolyk en vry ! 'k Heb een eigen Huis en een Erfjedaarby, Daar zsl ik jou met vreugden omringen', jiem, ei laaten wy dan te famen eens zingen: Beide. Vivnr in ons Land De Braave Boeren 'Stand S De Braave Boeren - Stand! Vivat de V R YH E I D ons befte Pandt \, .1 \ sa.' ■ - . Het Boertje. Jn de lieve Zomer zyn de Weiden jjroen, Zvn*de Weiden groen; . En d?n geeft het Boertje zyn Bo'erinnetje een - zoen! En dnn zitten zy in malfcheBoter.Bloemen!, G i Wie kan alle die vreügdjes dan noemen ? Beide. Vvit in ons Land pc Braave Boeren - Stand l  Vróuwen-Toyntfei $% De Braave Boeren-Stand'. Vivat da V R YHEI Dons befte !Pand 3- ■ ' > Het Bovertje. lurjen kwam uit Duitfchland: hoor, wat hy verteld! hoor wat hy verteld! Ach '.vat word de Boer van Eyn Heer daat gekweld! Werken als een Slaaf moet hy vroeg en fpade , Prügi-I nog' datzoe von feiri Hêhr Genade. Beide. Vivat in ons Land , De Braave Boeren - Stand! , De Braave Boeren - Stand! Vivat de V R Y H E ID ons befte Pand; ' '< 4Het Boertj e. Hoor, myn lief Boerinnetje ! had je *t ooiè góa>gt? Had je 't ooit gedagt, Dat in Óver-YlTel de Boêr nog wierd veracht; Drolten leefden daar ook als Duitfche Ba-* ronnen; Maar nu heeft de Boer ook zyn VRYHEIQt daar herwonnen. Beide. Vivat in ons Lnnd De Braave Boeren-Stand! De Braave Boeren Stand! Vivat de V R Y H E l D ons befte Pand * .- • ' ■ 5- ! ^ Het Boestj-e. Kom myn fchoönTte Bloerotje! geef my nog een zoen! Geef my nog een zo:n! Hx>r eens, wat de Hooffehe Bi ronnen wel doen ?. U-t de 3loe-npjes zuigen zy )den Honig 'als Hxamcls; -■> ■ >■ ■■ * " '5  jjfrj1- Oh - "V'ermakelyke Jklaar ifzy gouden *t hier nu wal laatën, dié Drommels. arT!V';' ■'' ' 7 -! B.EID*. . Vi^at ,in ons Land SÖé Braave Boeren-Stand ; . De Braave. Boeren - Stand ; ; Vivat de" VRYHE1D ons befle Pand.. ', ' 6< ; , ,. -!£.'' " jHitT Boe rtjs. 3?oo$je's 'of dé Kaaken heeft myn lieve Meid; ï'leeft myn lieve Meid; . dipjes als een Kars»xta?r de Douwnogop leid AJs, zy my Kuit, is haar' Adem een Daaawtjé; j&lorgen ryA.ik, haar*„na de Kerk met myn Graauwtje; " .B eu) e* Vivat in ons Land De Kraave Boeren - Stand , De braave' Bóeren-Stand; V5*Jjt de V R. YHEI D ons befle pand. Opera-Zang. Op een 4angenaame Wys. 4-*iefde doet ons triumpheeTcn! Onze Vrouwtj'es zyn gered, Rovers kannen ons niet deereiis Als: men tt op een Vesten zet. ' Willen zy de Vuyken üeelen? Die ons ürekken rot een vreugd, Suik ongeneugt, Wil onze féugd Oök nimmer veelec. bis. 2. Ach:  Vrouwen - Tuyntje. rJx • • 2« -'.'-••} /; ■ ' • ■ Ach myn fcfmkels zyn gedrevéa Door die toeval ver in See! Door wiens, vangit ik dage te leven,' Met 'er tyd als Qalathé: die haar Winft mét tüyg ea fleuren, Mengde met het Viffers riet; Een die men ziet, dat geen verdriet Als myn doet treuren. bis. 3-' .. ';■ '*,' . 't drygend onweer Was verdweenen. Ik lagte met 't veriies van 't Wand, Toen myn huiper is verfchenen Met zyn Makkers op 't ftrand. Hy liet nooit zyn Viskorf ligtea , Of 't bekwam de ftropers duur; Want van natuur, is hy vol Vuur, En zal tiooit fwigten. bis. 4. ' ' ' Schoon de-Turk my had • verkoren: Tot Sultane van zyn thróon, Ik had nog te veel verloren; Wanc -ik mifte- Miïons- zoon. Cromis die van Viffers Sangen,' Regc de fmaak heeft 'van-de fluyt, Heeft myu tot Bruid, door dat gcluyt. Voor lang gevaBgeb» bis.. Ik heb reeds de fchuym der B3area, Mecnig Storm-Orcaan gehad; En myn nette met gevaren Uitgeworpen in 't nat. Maar myn vangft was wel te draageo, • . 's iïoodlöt heeft 'myn nooit geftreeld, Maaf  j? Ik hoop dat hy ruft in vreeden, Mironton ton ton inirontaine, lk hoop dat hy ruft in vreedena jNaar al dat groot gewelr, E 3 s.^Pitt  ■ ' Hèc VermakéKke- i i. Haar zytv^vëel Malbroeken! Mïrnnton tori ton mirontaine, Men 5»lze op gaan zoeken, ' Die regrMalbroeken zyn, Veel fonkfnans in de fchyn*, big» En ook veel malle doeken, Mironton, &c. ' En ook'veel malle doeken, Juffrouwen groot en klyn. 3, De Jonkmans na de Mode, Mironton, étc „ ^ , Die pronken als aardie Gooden, Met haare roride hoed; Maar gy Simpelen bloed, bis.. Is dat een nieuw Mat-voone^ Mirontbnï &c. Is dat een nieuw Matroone 9 2 iet wat de liefde doet. 4, Se/iet de kaskauaden, Mjironión, &Ci Zy. maken veel paraden, M hejjne z# nog,zoo bot, Gïlyk een kïaaVer zor, bis, 2y zyi met mi»'beladen, , MirOiit»n, &c, %y zyn met min beladen, Al heeft het zin nog flor. 5, De Dogters en ver weten ■Mironton, &c. Die zyna aoo vermeeten, Met rlleefels om geftigt, Haar Nsusdoeken veels te ligt, bis» Te (pelden zynze vergeeten, Mitonton, &Cv Te fpeldea zynz; vergeeten,, -tpy«*feew Venoswigt, J 6, mar-  Vrouwen-Tuyntje; 7* 6. Haar Koppen wilt aanfchbuweo Mironton, &c. Met doeken heel ontrouwen, Verfiert met lïrik en lint, Hoe zynze zo verblmt, bi». Hoe zyt gy zoo yerkouwen ? . Mironton, &c. Hoe zyt gy zoo verkouwen, Al door de liefde blind. 7. Daar zyn getroude Venters; Mironton, &c. Wyven als Serrepenten, Met kyven overvloet, Het is alleby niet goed, b% Naar al de felderementen, Mironton, &c. Naar al de felderementen, Op het laatft een armen bloed. 8. De Keuken zonder Eeten, Mironton, &c. Het Kind dat leyd befcheeten, Men hoort niet als gefchry, Naar al dat groot flavery, ' bis, Getrouwde wilt het weeten, Mironton, &c. Getrouwde wilt het weeten , Bemint de vreedzaamheid. 9. Knegten en Kameuieren, Mironton, &c. 2e maken goede fieren, Ze drinken Bier en Wyn, Als Heeren in de fchyn, bia»' Zy kannen zo niet zwieren, Mironton, &c. Zy 'kannen zo niet zwieren, Alze op haar eigen zyn. E 4 So. Ifc.  Het Vermakelyke 10. Ik wil het liet gaan fraken, Mironton, &c. « lk mog té ver- peraken, Me vliegt in den boek, ïvliar laat ons deuken kloek, Wt En zingen met vermaaken, Mironton, &c. c En zingen met yerraaaken, En roept viva :Msilbroek. Op het Aardig èn'Vermakelyk dragen, der Pareplenje. Stem: Smorgens<-vroeg al met den dag» w/at ziet men hier niet,in ons land, W De mode krygt de overhand, Word ook in' Amftelsftad geplant; Hoe-meenig draegt 'hier- na de trant Een Paraplu het zy gioot of klyn: Voor regen of voor zonnefchyn, Onk>van alderly fatzoen, - En van kleur het zy root of groen, Wan? de mode moet men volgen, Al had men geen hembt aen 't gat,, Hoe meenig een' draegt hier, Een paraplu al na de fwier, .Omtrent geen kleeren aen, Siet men ze dagelyks, gaea. . Aenziet by da^en over ltraet, Wamwcr een kapper ui; kappen gaet^ Een faraplu'ftaet hcm..fiiet kvvaet, Hy fchynt wat inderdaet, Syn rok is van de-poeder wit 3 Dc fineer die daer etn duym op zit,, " TVlaer ziet hy draegt dog iiï zyn hant Ken Paraplu na de teute trant^ Wan&  Vrouwen -Tuyntje, f'j Waut al komt het dan te régene, Als hy uit het kappe gaet. De paraplu om hoog, Dan zo blyft' hy droog. Dan kan hy ua^tegeêrKappen de dame e» de heer. Veel hoertjes ziet men 's avonds gaqp9 Met een Parplu op de kruysbaen, Om de regen haer niet zou fchaen, Als zv op haer fourtuyn daer Jftaen , Qni op te doene een galant Die met haer wil gaen aen de trant» De mode heeft haer zo behaegt, Dat zy een paraplu mee draegt, waerom zou zy hem niet dragen, Eeu paraplu dient tot een vlag, want als zy hier mee ftaen} Men haer veel eer ziet aen, En de regen haer niet belet, > Dat zy haten negotie voortzet. Ook meenig Mof nog lomp en groea Eertyds met fpykers- in de lchoen, Zy willen niet onder doen; Maer'draege mee al na fatzoen: Een paraplu van het grootlti zoort» Het icheiiie heeren maer aehhoord, Sy benue gekomen van Osnabrug, Met een fpekratizd op haer rug; Maer ziet zy. volgen gaeuw na üe heeren^ So dra als zy haer ham zyii kwyt, Gaene zy figelant, Na hun mofte trant, Een paraplu moet daer zyn, J^u draegt ze groot en klyn. E S ' Een  „, Het Y^rmakeiykè). li ■-- • ■ Lep i\iemv Lied. In wat bedroefde tyd Ben ik alhier gekomen ? . Den drank heeft myn .verleyt, ; , Nu zit ik in vè«l fchromcm Hier m dit treur - toDeel, Daar^k kryg tot myn deel, ■Water en brood .te eeten, Maar ach dat helpt my met veel. Ik was *er een kwantje ligc, Jvle« zuypen en met zwieren , Bv dagen en by nagt, Zoo lang myn geld, maar duurde; Maar nu is, het voorby, Nu zit ik in de.ly, Moet ik maar weer los komen, Dan was ik vap- hart zo, Wy.. Ik moet 'er myn Jieffte zoet, Met droefheid gaan verlaten, En dat op (taande'voet: Maar ach wat kan 't my baten; Houd dog maar goede moet, Myn alderlieffte zoet, Als het Goon zal behagen , . Dan kom ik weer by u met fpoed, Geen-kluyzenaar helaas., Die zoo bedrukt kan.leven; Als ik van tyd tot tyd,. In dit vertrek moet zweven. Den honger maakt myn viou, Myn hert dat berft van rou, ïk zit hier nog veel flimmer» Als een Vogel in de kou. Des daagJ vier «ukken brood, Kryg ik om van te eeten, Was ik maar uit de nood,  Vrouwen • Tuyntje.1 7 5 ftirzal ik nooit vergeeten; iari dees.bedroefde ttaat, Die ik-Aaay tieb genad, ke-öl ik nog geraken, M dit verdoemde «at. Ik ben 'er wel opaefchikt, vlet boeijens aan myn beenen, Sy daeen en by nagt; vlyn jonkhert .dat moet weenea, {an zoo een een droevige ftaat, lie ik daar h.e!> gehad, floe zal ik nog geraken (\1 uit dat donker gat. 'Mya ftrooye ledikant, lat zal ik nooit vergeeten, jaar ik nu al zo laug,, vlyn leeden op moec befteedea ik riep.meuigtnaal ó Heer, ' S/lyn leeden doen myn zoo zeer,, ian kan ik nog niet flaapea, Al vm dat zwarte veé\ Oorlof gy knaapjes al, die gaarn wille zwieren, Wagt u voor 't pngeval 5 jËn iaat u nooit vervoeren, Want als gy bent in noot, Zyn al u vrinden doot! dan zit gv net te kyken, Als een Uyl ia doods nood. ' Die dit liedje heeft gedigt, Is nu een fhaf wild weeten, Zyn hertje dat was ligt, Zyn naam is myn vergeeten, Hy zit nog in 't verdriet; Maar"ach hy agt het niet, 0 Hy zal wel weer los komen , il'uit dat hels. verdriet. Aan " ■ \  Het Vermakelyke" 4an hen Loffeljk Exercitie Ge ' nootschap te Amsterdam Bloeiende onder de Spreuk: tot nu dcc Schuttery. en& EEdele Zielen! Vryheids Zoonenl die, aan 't wimpelvoerend Y, Zich zo een-gezind vertoonen, Tot het nut der Schuttery: > Braaven! fchrik der Aterlingen! Gun, dw ik rny zie omringen door uw fiere Heldenftoet, dat ik, by het vrolyk zingen, U als myne Bfdederen, groet. " 'k Roemde als nu, fints lang, uw poogei Jk Zag uw eedl'e bezigheid, Steeds met vryheidminnende oogen, \ls ik herwaarus1 werd geleid: ha mag ik me- uw broeder noemen; Mv met uwe keuz' beroemen. •k Reik myn hand en fchenk myn ha: 'k Zal met u dè Heerfchzugt doemen, Daar ik nood —- en dood zelfs tart'. Eendracht, die der Maatfchappyen Door baar invloed houd in ftaud; Die de üioode Twiftharpyen, , lAet heur' aanhang fteeds verband, Bl\f by ons n8ar zete' fticnten: Zy bekroon' 't geen wy verrichten: Zy verfterke ons meêr en meêr, In t betrachten onzer plichten, Tot 's GenootFchaps roem en eer. Vryheid uit haar boei te lla;iken, Schoon de heerfchzugt ons veracht, ijlyf het doel daar wy naar \u-:l:-\),  VrotlWen-Tuyntjey O Word onzen plicht volbragt. lebb.-n wy voor haar belangen, Bünkend Staal op zy* gehangen, -—- . j )rag n wy* vóórhaar 't Musket. Jimmer moet öns vrees bevangen fts den dwang zyn moorddolk wet". Neen S myn Broedren ! lafairty zwichteft ■ ,ls 't Geweld zyn arm Verh ;ft, )n met zyn g^fleepen fchichten Vryheidminnend harte treft: —U )och rechtfcha3pe en eedle Helden , )ie zich in de fpitle ftelden, ,icve Vryh«jd ten gevall', , )oen, in nood en dood, zichgelden, [taan altoos vol yvng pal. Dat wy dan, vereend vari zinnen, /dor 't belang yan.-Amftels- Veil, e c'dle Vryheid fleeds beminnen r—fS /weedragt hiaten als de Pelh an, wat ons mooge overkoömén'! itaat ons Lilt noch dwang' te fcHroomen i ian noemt ons de God van 't Y , /Ven hy Feefl; hoi de op zyn üroomen :. )e eer vak amstels schdïtkhï! 'ang voor het UtrechtsChe Genootschap der Jonge lingrk', Onder de Zinfpreuk.: Batoos, Kroo.L )p de Wyze: Ik benmnar een Herderinrte, W y noch eer ft maar Jongelingen, Van het Vryheid minnend' Sticht Vy zyn'wars van het fl-iaffcha dwingen, , ' '.Wy v^Yoe/eU'otóéa'pHchti '- Vetfr  ^3 Het -Verttiakeiyka Voor zyn Recht in ifds te waaken, Voert de Vryhga-op dtn: thróóii'; '■ Laat'ons dan de Owiijg'iands wrafikèOj Vryheid fpreid haar' glans ten toon* Wy veragten ónverlaaten, Is onfters van de ■b'snk.e deugd ? Vïoeken reeds Ariftocvasften ■■'>■■' Van de Vaderlandfche'^ügd. Dag aan dag moet men vtrite-r'en y Met de X ryneid voor te ftaan, En de Vclkftëm altoos eeren, Schoon men haar.te grond doet gaafl. Wy verheugde, Batoor> Zoonen! Van het krooft der vryën Stoet, . By ons wil de Vryheid woonen! Voor haar offren wy ons bloed. Jong en Wulps en oriërvaaren Wat voor ons ten beften zy, Dry ven wy op Neêrlands baaren s Altoos vYrgenoegd tn bly. Maar koamt ieina'r.d ofts verftcoren In dtcz' Sticht !che Vryheids Stadj Om cns ee'flè Stem te fmooi'en, Vryheids lieve Bakermat; Dsn zal k feilen der Geweeren, Van dit Vrye Sticbtfche Kroon; 1 Hear doen tot hasr 1'bchten kecreö ■ Als de flegtfte Zugten looft. Vryheid doet ons alle ieeven, Voor haar heeft men alles veil Dwingelancen zullen.fceevenv Dit is 't Volk haar grootfte heil, Snteven wy aan alle t'zaamen, Met den Sabel in Wat den Dwingland, mcgt befaaniiiJj Pat zyn liften woïd.vergruift., << . <  Vrouwen - Tiiy'ntjë. 7 j p hec Hertellen, Van ISLêdands Vryheid. 3 ""^Eluk dan Burgerv * J Gy zyt "3 uw zin ook'vtys ao alle llaafiche banden , eluk dan Burgery, e Voikftera Tnuropheert: ti die haar tan dorft randen 5 et gy geheel verneen;, s Volkftem Triumpheett; n die haar aan dorft randen: et gy geheel'verneert. de ftoode Ariftocraas, e na de Vryheid ftaat, n na de Burger regten * e fnoode Ariitocraat, J [oe ook zyn wanhoop ytomlx logt u die ftout bevëgten , ly weet dat hels gebrost, .1 na de Vryheid woed:, f Vryheid durft bevegten', ïy weet dat bels gebroet.dees dag die blyüe dag, 9 ieder onzer zag, y eeuwig by oUs Heylig, dag ó roem der dag, ns regt i» nu erkent, 0 blyfe by om altyd veylig, n in ons hart geprent, 1 tot ons levensebt, lyft altyd by onV veylig ' *> j in ons hart geprent. Geluk dan Burgery, I trotfe dwingelapdy: hl «erlang moeten iwifitea* • iptuï daü Burgery, -H 9 --Eér?  go. . Het Vermakelyke en Vaderiandfche (bar , , Getrouw afan eet en'piigc, eenzaam met heldémoet, Hoe heerlugt woelt en vroedt y Het ir/u naam 'verrigte-n, Met waare helden moet. dan galmen wy Hoeze, dan juygt de Vryheid meer, Omflaan ons uit de Boeijens, dan juygt de Vryheid meer, dan zal in dit geweft, ' Geen fnoode Heerst'ugt groeijerrji dan zal in dit geweitj door Burger trouw gevéft, de Vryheid laagér gloèjen, door Burger trouw geweft. ' Een INieuw Lied. Annette oud vyftien.jaar omtrent, Is *t lieve beeld der fchoone lent Zy is zoo blank als Chritlalyn j Haar bolle koontjes, ■ Zyn liefde toontjes $ Voor haar Lubyn. a. Htiar blanke boezem teer en mals4 Haar lokjes om den blanke hals, Hnar zagte lipjes van robyn, Haar lachies, lonkies, Zyn minr.evonkiesj p Voor haar Lubyn. 2. Haar oogjes zwart gelyk een git, Haar tandjes als yvoor zoo wit, Naar mondje zoet als ambiozyn, . Baar maliche kusjes, Voldoen de lusjes, . Vandaar Lubyn.  Vrouwen - Tnyny e.' 31 ^se *g» m& ** «»** Bo* Een Nieuw Lied van.Soldaatjes die dienft ten Oorlog genomen hebben. Op een Bekende Wys, (3 's Gravenhagen fk'offer u myn klagen, ïk ben nu in 't verdriet. Maar ik en agc het niet, Maar nog geen fpyc, - ■■ » In die tyd die ons verflyt j| Als wy dan moeten Vaaren, ■ ; Óns Ksptyn zyn wy kwyt. ai 2. .j i 'v 'ttö'il Wy waaren gtkïuvftértj... Al boven Texlel iuyftef:t, Öp het Schip van yriemansmsat» Myn reden wel verftaat. Met boeijen aan ons hand, Heel raljand de Luyteuand, Met drie van- zyn JCarmrytenj TJie haalden ons. aan Lanji. Het Waagentje floud.veerdigj De Reys viel ons wel aardig, Boven Amfterdam, Daar men een Borrel nam, Veel Beeft en langs {Ie ftraat,! \?oo men verftaat L ■ De Hetren met-haar Kettingen ,Syn alle by-Soj&at. . , - , (  82 Het Vermakelyke 4- Aurora kwam daalen, Febus met zyn ftraalen^ Als meede in het Ooft* jKwaamen wy in de Prevooft, üoe kwam de Scheele Sepier, IVlet groot getier fprak welkom hief Hy floot ons op eed Kamertje» Was dat. geen groot Plaifier. Doen wy daar kwamen , Hoort eens wat wy vernamen, Drie vonden wy daar, Die in ons gilden waar, Die hadden heel figeland? ]n haar hand, Een Fles met klaare Jenever, waar voor wy floegen Land* 6- Ons tyd was dra verfleeten', Met fuypen en met vreeren, Alles was hier, Met vreugde en plaifier, Toen kwam myn Liefje daar, Sprak voorwaar 'de zaak is" klaar * Een Roffel moetje hebben, Dan ben je uyt" gevaar. 7- ïvïyn Lieffte Annette, wilt maar jouw-finnen verletten, Ik ben nu in 't geval, Maar ik agt het niemendal, Het is maar voor twee Jaar, j&et gevaar Y»ït ons niet fwaar ,  Vrouwen - Tuyntje. 83 Als wy dan thuys komen vaaren» Dan trouwen wy malkaar. 8. . Den dag begon te breeken, De Sipier met loofe-ftreeken; Saa mannen maakt jou klaar; De Commando die is daar; Doe wierden wy gehaald; ïn de koekam lékker betaalt'; Een Borftrok die wy kreegen^ Of 't rood fcharlaken waar. Ik zy myn Lief gepreefen; Sprak als gy bent geneezen; Kopt gy uyt de Provooiï; Niet als Soldaat maar als Matroos!; Ik zy ach Liefje zoet; Schep goede móet; De tyd zal niet lang duurèn t Dan Trouwen wy mei Ipoet. Oorlof Soldaateh ; Laat jou niet langi bepraaten; Maar als het is gebeurt; Daarom dog niet en weurtj Want het vei'drie«;; . Dat bekruipt ons jöhknert niet?- Qorlof ik zal jou melden; Den Digter va>u dit Lied.! Wy waaren getaoóren; In s'Gravenhage wild hóoren; Wy waaten Soldaat • Pnder Lewe Wel verftaat; •  g4 Het Vermaktlyke Ik zey ach lieye,..Meyd;.- ...... Voor den *yd dog met en fcbry.£: i\die dan Kameraaden j . Die hier gevangep^zyt., '." Eén Niéuw Lied. i Op de wys: Singt hu .ö Sang- Gqdcs,' '»■ In het heette;van» de Zon, Kwam ik by een beek of broi), •• I Het was om myn'hert te laaven, ln het heefte van de Zn, En door een bootmgewas, nvtn I Zag ik een Maaspt leggen, al a« Al in het groene grasy-- \ . ; : • i yg trag Ik dogt dat het myn lief was, • iét® Zo zao; ik door de heggen, Al in het groene gras. ' • Haar hant lag-aanyèen bee*., • ■ ; Waar door myn.zi?! bezweek* wttoi I Toen ik san zag haar wsngen, Haai har.t lag aan een beek»-' Met wit en rocjchsloormengt * : Begon ik te verlangen, ds Ik heb 't na haas.gejwsntj» 331 "•■ • Haar fchoonheid zonder oot,! ; yj rx'< •>--£ Begon ik te verlag* *r -4 t?,o iqiinfysè r-i Ik heb *t na haar gewent.. ... - : ,: • ; . Het haar al op haar .hooft, - -. U Dat niyne ziel verdooft, fl Het (tont als goude kroon?»., Het haar al op haat hooft» Da wint met zoete kragt, .. ? ' ; ;y'l Haar halsdoek opgeblaaaen, ,<<£&o dat ik van haar Mg, _^ Ij  Vrouwen •Tuyiuje. Haar Borsjes fpeelen mag, ' Haar halsdoek opgebiaasen, Zo dat ik van haar zag. Ik kwam Jey hei meisje braaf, Die ik een kusje gaf, En by haar hand gèkreeaen, Ik kwam by.het meisje-braaf. En zy heeft myn gemaakt,. Als dat ik met myn handen, \Heeft aan haar borft geraakt, Waar door zy is ontwaakt, Ais dat ik met myn handen. Hebt aan haar borir. geraakt. Toen rees zy-overent, I/laar ag wat groot elend, Toen ging zy heene vlugten, Waar is zy tog heen gewent Veel fnelder als een ftroora, En liet myn eemg zugfcn. Al onder eenen boom, Maar ach het was een droom, Daar lag zy ini geougten, ; -, By een klaar waterftroouv. Len TMeuw Lied. Op een Aacgenaarne Wys. "V^CIfche min mat baect 0p jpj %tn üie uuie flaebe ;un/ ©3 yii roei tti ce ittfën; paart niajenötg uuuc rVrinnv li» u fumut t rrröjagi en ttutft/ pu (g at mpn juet bethuottt/ & 3 Safósg  Het Vermakdyke Ik zey ach üeyc.Meyd;.- . Voer den »yd dog niet en fchry.ri; J\die dan Kamernaden; Die hier gevangen zyu . Eert Niéuw Lied. t ,: f'f' Op de wys: Singt hu .6 Sang-GqrJes, } In het heette .van* Ue Zon, -Kwam ik by een beek of broiï, •- * Het was om mynrhert te laaven, ln het heefte van de Zon, En door een boomrgewas, trfiw 1 Zag ik een Maasqet leggen, .. jiw Al in het groene grasy"--, . » j" i ys ajiol Ik dogt dat het myn lief was, • iéU, Zo za5 ik door de heggen» Al in het groene gras» t Haar harit lag-aaDi^en beeki*.! Jcs Waar door myn. zijl bezweek ,g i) Toen ik san zag haar wsngen, Haar har.t lag aan een beefnbj ;r Met wit en rocjdisloormetigt, ' r Begon ik te verlangen-,.^?, g! pó sTb u*B Ik heb' 't na hauvgQweot» «• geb ■ n C Haar fchoonheid zonder ent*- .;y ,v/ Begon ik te verlag*»' . aqim^sd rt Ik heb *t na haar gewent., ai, jss >J- ■ i ( Het haar al op haar hooft, - ü . . Dat myne ziel verdooft, {i Het ftont als g'»ude krooue», Het haar al op haar hooft» De wint met zoete kragt, ., 1 ;< (% Haar halsdoek opgeblazen, dat ik vau haar Mg,  Vrouwen * Tüyhtjje. {i85 Haar Borsjes fpeelen mag, 1 Haar halsdoek opgebiansen, i Zo dat ik van haar zag. Ik kwam .by hei meisje braaf, Die ik een kusje gaf» En by haar hand gèkreegen, Ik kwam by.het meisje .braaf, En zy heeft myn gemaakt,. Als dat ik met myn handen, )Heeft aan haar borft geraakt, Waar door zy is ontwaakt, Ais dat ik met myn handen. Hebt aan haar borll geraakt. Toen rees zy .overeet, Maar ag wat groot elend, Toen ging zy heene vlugten, Waar is zy tog heen gewent Veel fnekier als een ftroorn, En liet myn eei'.ig zugfen. Al onder eenen boom, Maar ach het was een droom, Daar lag zy in gecugterr, By een klaar waterftroouv. Eert INieuw Lied. Op een Aarjgenaarne Wys„ \^Mfcye min mat öaect jpun! Üett Die uuie lïatbe ;yn/ V,u eoei tti ot fc^n; pênrt inuiniüig nuac kuj}n„ fin u f&uut i"iÉföjagi en smijt/ '#« ï^antelon door kurft verlieven, licht de vliezen van 't gezicht, Dog hoe handig, hoe bedreven? Zwicht hy voor het minnewicht. Hy verligt een* ieders oogen, Maar valt blindheid zelf ten deel, Liefde tart zyn onvermoogen, Elk zyn beurt is niet te veel. ms° Had hy nooit zulks onderwonden, Zyn Lizandra te doen 'zien , Mooglyk had hy thans bevonden, Dat zy hem haar hart kon bien; Dog na 't lichte van de vliezen», Mu haar 't daglicht valt ten deel, Moet het Pantelon verhezen. Sik zyn beurt is riet te veel> Pis. . 't Minnedicht ziet na geen Jaren, 't Kent op aard geen oppermagt, De Ouderdom en blonden hairen, SVk gevoeld op tyd zyn kragt; Do* u tyd fcheynd reeds verdweenen, Gv had eert\ds mede u beeld, Laat nu Jeugd met jeugd vereenec, Éli: zyn beurt is niet te veel. bis. 4* "Meefter toond u niet verbolgen, Diraaa u blaautjes met gedult, A'lequin fteeds te vervolgen; Heeft zulks wel u wenfcli vervult?  Vrouwen - Tuyntje„ Laat geruft Lizandra trouwen, Geef haar Arlequin ten deel, Wil het fpreelcv.'oord wel onthouwen, tik zyn beurt is niet te veel. bis. 5- . . Steeds opregt en trouw te minnen, Schenkt de groote vreugd op aard, Lufde kan het al verwinnen, Daar zy 't waar genoegen baart ; Doen haar heden ramp en zugten, Valt baar morgen tmart ten deel, Heil vervangt de ongenugten, Elk zyn beurt is niet té veel. bis... 6. Minnaars van Apolloos Tempel, Aan wier gunft wy zyn verplicht, Stopt u voet nooit aan den drempel, Van' ons Nederduyts Geiïicht; Uw goedkeuring weg te dragen, Is voor ons het befte deel, Laat ons Yver u behagen, Elk zyn. beurt is niet te. veel. bis. De LA N D M A N. Op een Nieuwe Wys. WAt werd ons al vreugt gegeven, Ia het vermakelyk buiten leven, Het is zoo aangenaam en zoo zoet, Alles wat den Landman doet. Hy verheugt hem ouder 't lommer^ Van het Geboomt* hy vind geen kommer. Niemand weet hier vnn verdriet , Hoofze ftaatzu^t kwelt ons niet.  fa Het' Vormakélyide Al die lierTeiyke üreeken, Het ruyze van die k'laare, becken , Het pluim-gediert dat lieffelyk kweelt, è' Lands-mans'hen en zinnen ftreelt. Onder dees lieffelyke Elze, Mogt 'ik myn Phieles daar eens omhelzen, Al in dit aargenaame groen, Myn grage luiten ie ypldoeri. . Jonkheid' die in de Jeugt van u Jaaren Ock eezind z.yt om te paren, Befteed u tyd zeer lief en zoet, Gelyk als dteze Jandman doet. Een Nieuw. Lied. Truytje Buur eeu aardig meisje, Riep met Eyere vers en klaar , Onderweeg zag V een Sysje, En zy liep hetagter ra; Lopende dopr de itr'uyk en heiige, Valt 't Meisje, wat droevig lot; Wat zal zy aan haar Moeder zeggen, Al haar Eyere zyn kapot. Moeder Griet die oude kwezel, Kreeg een dmyve-tros in het oog; zy klóm ftrak öp hsare Ezel, Ureep een tak en ftuong om hoog, De tak die btak -en was zoo teder, 't Ezel verfchi'ikte en nam de viugt, 't Besje viel ;er aarde neder; Mét haar beentjes in de lugt. RE-  REGISTER. A' Gh^Vriëhdeh ; wift'arinftdoren.sr?9p Je 'miflukte^ onderneem'r.k ïWpriï 'bet $'y:nict opgaan van'èé Lugrlr.'t'P''r''*v$ ^nnette oud vyftien jaar prntren.' ' -%o [Ü , fea .... 't.Bagyncje dat is oplfle vlngc. 50 '•fc^Beri ;* h. ■Vrinden ik. aal y, gingen. Tuynmans Vrsery* 40 Vnn-  R ; E G I S T E R. Vrinden het is Kermis avond 54] yrindenikweetaiweereen iNiemvLied. 621 Vaïfche min wat baart gy pynV 85 W. Wel wat maakt die Vent alhier. Op de ' Pons drinkers, . 3 Wat leid een Zeeman al verdriet. Óp de Zeeman, 26 Wat ziet men hier niet in ons Land. Op ; het Aardig en Vermakeïyk draagen der J Parrepleuje en Kieperfot, 72 Wy nog. eceft maar Jongelingen.. Zang \ ; voor bet Utrccb'tze Genmjchap der Jon- ï gelingen. , V . 771 Wat werd ons aivreugt gegeevenv*/^,fT£--1 Lied voor Wyk 13, 87 Wat werd ons al vreugt gegee^en. De Landman, 90 i Z. Za Burgers fchep maar gcerje moet. Op jj '■ het txtrceéren en het oeff enen in deWa-\ # penbandel. .35 Ziet eens wat nieuwe Vrojykhêïo?. . 43 s ' jonge JDogters wild niet klaageri. Jongè\ Dogters Treurzang, over hek veilaat-en ' van haar Minnaari AS 1