LEERREDENEN VAN G. J. ZOLLIKOFER, PREDIKANT DER EVANGELIESCHHERVORMDE GEMEENTE TE LEtPZIG. Naar den tweeden Druk in het Nederduitsch overgezet. TWEEDE STUK. Te AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, op den dam. MDCCLXXIII.   INHOUD. ELFDE LEERREDE. WEDERLEGGING VAN EENIGE VOORÖORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. Matth. Hoofdft. XI. vs. 6. Zalig is hy, die aan ?ny niet zal geërgerd worden. - - - 315 TWAALFDE LEERREDE. WEDERLEGGING VAN EENIGE VOORÖORDEELEN TEGEN DE CHRISTELYKE ZEDELEER. Matth. Hoofdft. XI. vs. 6. Zalig is hy, die aan my niet zal geërgerd wou den. - - - 351 DERTIENDE LEERREDE. GEZINDHEDEN VAN GODS RECHTSCHAPEN AANBIDDERS, JEGENS DE PLAATS HUNNER GODSDIENSTIGE VERGADERINGEN. Uitgefproken den September 1766, op den inwyïngsdag van het nieuwe Bedehuis der Euangelisch-Hervormden te Leipfig. * a Psalm  I N H O U D. Psalm. XXVI. vs. 8. Heer ik heb lief de wooninge uwes Huis, en de plaats des Tabernakels uwer eere. I VEERTIENDE LEERREDE. HET MERKWAARDIGE DER HERVORMINGE, EN DE PLIGTEN DIE DEZELVE ONS OPLEGT. ...Uitgefproken op den jaarlykfchen Keur-Saxifchen Hervormingsdag. Psalm. LXVI. vs. 5. Komt en ziet Gods daaden, hy is vreeslyk van mr' kinge onder de menfchen-kinderen. . 42^ VT F TIENDE LEERREDE. OVER DE GRONDREGELS DER HERVORMINGE. Uitgefproken op het Keur-Saxisch jaarlyks Hervormingsfeest, den 31. Oaober, 1768. 1 Thessal. Hoofdft. V. vs. 21. Beproeft alles, en behoud het goede. . ^9 ZESTIENDE LEERREDE. HOE MEN ZICH DE ZONDEN VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. jTi-  INHOUD. iTimoth. Hoofdft. V. vs. 22. Hebt geen gemeenfchap aan anderer zonden. 479 ZEVENTIENDE LEERREDE. VAN HET TOEKOMEND ALGEMEEN OORDEEL. Handel. Hoofdft. XVII. vs. 31. Daarom dat hy eenen dag gefteld heeft, op welken hy den aardbodem rechtvaardiglyk zal oordeelen, door eenen Man, die hy daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewyl' hy hem uit den dooden opgewekt heeft. - 5°7 AGTTIENDE LEERREDE. DE PLIGT DER BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. iThessalon. Hoofdft. V. vs. 14. Wy bidden u, Broeders, vermaant de ongeregelden. - - 54t NEGENTIENDE LEERREDE. DE WEDERKEERING VAN DEN, VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER, EENE AFBEELDING VAN DEN ZONDAAR DIE ZICH BEKEERT. Uitgefproken op een' Vast- enBededag.  INHOUD. Lukas Hoofdft. XV. vs. 17—24. Kn tot zkhzelven gekomenzynde, zeide hy: Hoe vegjg huurlingen myns Vaders hebben overvloed van brood en ik vergaa van honger? Ik zal opftaan en tot ml nen Vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u; en ik ben niet meer waardig uwen zoon genaamd te worden : maak my als een van uwe huurlingen. En op. Jtaande ging hy naar zynen Vader. En als hy nog verre van hem was, zag hem zyn Vader, en werd met innerlyke ontferminge beweegt: en toeloopende viel hem om zynen hals, en kuste hem. En de zoon zei tot hem: Vader,ik heb gezondigd tegen den Hemel en vooru, en ben niet meer waardig uwen zoon genaamd te worden. Maar de Vader zei tot zyne dienstknechten: Brengt hier voort het bestekleed, en doet het hem aan, en geeft eenen ring aan zyne hand,enfchoenen aan de voeten. En brengt het ge meste kalf, en Jlacht het: en laat onseeten envrolyk zyn. Want deeze myn zoon was dood, en is weder leevende geworden: en hy was verkoren, en is gevonden. En zy begonden vrolyk te zyn. . TWINTIGSTE LEERREDE. DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID DEEZES LEVENS. Uitgefproken op den Nieuwjaarsdag van 1767. Job. Hoofdft. XIV. 1. De mensch van eene vrouwe geboren, is kort van dagen en zad van onrust. - . 6o^  ELFDE LEERREDE. WEDERLEGGING VAN EENIGE VOORÖORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. Tekst. Matth. Hoofdft. XI. vs. 6. Zalig is hy die aan my niet zal geërgerd worden. II. Stuk.   De vooroordeelen zyn ten allen tydc de rykfte bronnen van het ongeloof geweest , en ze zyn het nog in onze dagen. Zy benemen den mensch niet alleen dén lust, maar ook de bekwaamheid tot een onpartydig en bedaard onderzoek van de waarheid. Zy maaken hem dezelve gehaat, of ten minften onverfchillig en verachteJyk, en wanneer deeze vooroordeelen de zinnelyke lusten vleijen, wanneer zy de booze neigingen van het hart den teugel vieren, dan worden ze welhaast tot heerfchende grondregels , tegen welken de ftcrkfte bewyzen weinig of niets vermoogen. Wy verftaan echter hier door vooroordeelen zulke oordeelen, waar door men blootetyk uit zekere uiterlyke omftandigheden en toevallige werkingen ecner zaake, tot haare eigenlyke natuur en gefteltenis befluit, en haare waarde bepaalt, zonder deeze zaak zelve naar haare wezenlyke eigenfehappen te onderzoeken. Waren het niet zulke vooroordeelen, die voorheen het grootfte deel der Jooden verhinderden Jefus voor den Mesfias te erkennen, en aan hem te gelooven ? In plaatfe van den inhoud zyner leere te onderzoeken, en die met de fchriften der Profecten te vergelyken; in X 2 plaats  3ÏÖ WEDERLEGGING VAN EENIGE plaats van zyn voortreflyk karakter, zyn weldadig en heilig leven, zyne magtige daaden opmerkfaam te overwegen, en daaruit een verftandig befluit ten aanzien zyner Goddelyke zending te trekken, bleven zy by eenige uiterlyke omftandigheden, zyn perfoon en ftand betreffende, ftaan, en geloofden genoegfaame reden te hebben om hem te verwerpen, dewyl deeze omftandigheden met hunne voorheenopgevatte meeningen ftrydig waren. Dan was't het gebrek aan eene uitmuntende en geleerde opvoeding; dan de geringe en onaanzienelyke ftaat zyner ouderen en bloedverwanten; dan zyn menigvuldig verblyf te Nazareth en in Galilea; dan zyne grootmoedige zorg voor het heil van tollenaaren en zondaaren, die hen tot voorwendfeis van hun ongeloof moesten dienen. Eenigen ergerden zich aan zyne perfoonlyke armoede en nedrigheid; anderen ftieten zich 'er aan, dat hen zyne afkomst bekend was, dewyl men, volgens hunne valfche begrippen , niet weeten moest, van waar de Christus ware; nog anderen lieten zich door het aanzien van de Schriftgeleerden en Pharizeën, die hem met verachting bejegenden, tot het zelfde onbillyk gedrag, jegens hem, verleiden. En zyn het niet even zulke of dier- ge-  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 31J gelyke vooroordeelen, die nog tegenwoordig veele menfchen verhinderen het Christendom met een volkomen geloof aan te nemen, en deszelfs geboden te gchoorzaamen ? Zy kunnen de menigvuldige en fterke bewyzen, op welke de waarheid enGoddelykheid van den Christelyken Godsdienst gegrond is, niet omver ftooten; veel minder kunnen zy tegen de bewyzen, anderen, die even zo fterk of nog fterkerzyn, ftellen; alleenljdj vinden zy in de omftandigheden der bekendmaaking en uitbreiding der leere van Christus, of in de gevolgen, die derzclver bekendmaaking naar zich getrokken heeft, en nog geftadig naar zich trekt, of in andere bygaande zaaken zekeren aanftoot, die zy voor gewigtig genoeg houden, om de leer zelve te verwerpen, of ten minften aanhaar' hemelfchen oorfprong te twyfelcn. Hoe algemeencr en fchadelykcr echter deeze vooroordeelen zyn, aandachtige Toehoorders ; hoe nocdiger is het dat wy dezelven onpartydig onderzoeken, endatwy, uwe Leeraars, die hunne ongegrondheid befchouwen, u voor dezelven waarfchouwen. Hoe grooter, volgens de uitfpraak van Christus, in onzen Tekst, de zaligheid der geenen is, die zich niet aan hem ergeren ,• hoe meer wy 'er ons ook aan moeten X 3 ge-  3Iö WEDERLEGGING VAN EENIGE gelegen laten leggen, om alle verhinderingen uit den weg te ruimen, die ons van deeze zaligheid kunnen afgefloten houden. En dit is juist het oogmerk en de inhoud myner tegenwoordige redevoering. Ik zal my, onder denGoddelyken byftand, bevlytigen, om . Vyf vooroordeelen tegen het Christendom te beJlryden. Het eerfte betreft de voorgewende of wezenlyke zwaarighe den, die in de Christelyke Itere, en in het voorflel der heilige boeken gevonden worden; het tweede de naauwe grenzen, linnen welken het Christendom op den aardbodem is ingefloten; het derde, de menigvuldige fekten, in welke de Christenen zich verdeeld hebben ; het vierde, de bloedige oorlogen, en de wreeds vervolgingen, tot welke de uitbreiding en de belydenis van den Christelyken Godsdienst gelegenheid gegeven, en het vyfde, de geringe invloed, die dezelve op de geneigdheden en het gedrag zyner belyderen heeft. Wyftaan, ten eerften, geredelyk toe, dat het Christendom verfcheiden leerftellingcn in zich bevat, die wy niet ten vollen kunnen begrypen, of die met zekere zwaarigheden verknocht zyn, wier oplosfing boven ons ver- mo-  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 3 IQ mogen verheven is. Doch behoeven wy ons daarover wel te verwonderen ? Of kunnen wy deswegen eene leerftelling verwerpen , zonder ons aan de grootfte partydigheid fchuldig te maaken , en onszelven te wederfpreken ? Welk eene weetenfchap is van alle zwaarigheden bevryd ? Welk eene waarheid is boven alle tegenwerpingen verheven ? Is niet onze kennis van de gemeenfte dingen, met welken wy dagelyks omgaan, die wy geduurig voor onze oogen hebben, ten hoogften onvolmaakt? Is ons het wezen van dezelven niet gantfchelyk verborgen? Treffen wy allerwegen in de natuur geene geheimen aan, die wy niet kunnen doorgronden, en die wy echter moeten toeftemmen, dewyl ons onze zinnen, of de ondervinding van andere menfchen, of onze eigen overweeging, allen twyfel, ten aanzien hunner wezenlykheid, beneemen ? Kunnen wy het begrypen hoe onze ziel denkt, hoe zy ons ligchaam beweegt, hoe zy in hetzelve werkt, hoe beiden met eikanderen verbonden zyn? Ja, vinden wy niet in den natuurlyken Godsdienst , die echter uit onloogchenbaare grondHellingen van de reden kan bewezen worden, even zulke groote, even zulke onoploslyke zwaarigheden, als in den geopenbaarden, die X 4 °P  320 WEDERLEGGING VAN EENIGE op het getuigenis van Christus en zyne Apostelen rust? Of kunnen wy de leer van God , van zyne oneindige eigenfchappen, van zyne werken en wegen, van zyne voorzienigheid en regeering volkomener verklaaren, dan de leer wegens den perfoon - van Jefus, van zyne menschwording, van zyn verdienftelyk lyden en dood, van de werkingen van den Heiligen Geest, en van de toekomende vergeldingen ? Zouden wy onszelven dan niet tegenfpreken, wanneer wy het eene geloofden en het andere ontkenden? Moeten wy niet veeleer, wanneer wy verftandig en onpartydig willen denken , het befluit daaruit opmaaken , dat alle deeze zwaarigheden haaren grond niet in de natuur der dingen zelve, maar in de naauwe bepaaldheid van ons verftand hebben, en dat het een even zo belagchelyke als ftrafbaare hoogmoed zou zyn, eene gewigtige waarheid, die genoegfaame bewyzen voor zich heeft, niet aan te nemen, omdat men ze niet in alle haare deelen, en in alle haare verbindtenisfen met andere waarheden duidelyk begrypen, omdat men geene andere reden haarer mooglykheid, dan de uitdruklyke verklaaring van God, die nochtans de waarheid zelve is, kan bybrengen? Wy  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 321 Wy geven verder toe, dat 'er veele duistere plaatfen in de Goddelyke Boeken worden gevonden, die zelfs geoefende en met alle noodige hulpmiddelen voorziene Leezers kunnen belemmeren. Doch kan ons dit wel vreemd voorkomen, wanneer wy de oudheid en de taal deezer Boeken in aanmerking nemen , wanneer wy de figuurlyke en verhevene wyze van zich uit te drukken, die onder de Oosterfchc Volken heerschte , en die hen even zo ligt en verftaanbaar was, als zy ons zwaar en duister voorkomt, ons in gedachten brengen; wanneer wy bedenken hoe verfchillende hunne zeden, hunne gebruiken, hunne lecvenswyze, hunne bevattingen van de onzen waren? Hebben wy niet integendeel de grootüe reden om ons over de Goddelyke Voorzienigheid te verwonderen, en haar te danken, dat zy zulke wyze verordeningen heeft weten te maaken , zo dat wy, niettegenftaande alle deeze natuurlyke en onvermydelyke hindernisfen, het grootfte en gewigtigfte deel van deeze Boeken naar waarheid en zonder eenige moeite kunnen begrypen, en ons daaruit wegens alle leerpunten van den Godsdienst en het Christendom, op eene voldoenende wyze, kunnen onderrichten, wanneer wy dit onderX 5 richt  322 WEDERLEGGING VAN EENIGE richt flechts met behoorlyke oplettendheid en een oprecht gemoed aanvaarden? Ja,aandachtige Toehoorders, leest flechts de heilige Schrift met goede geneigdheden en oogmerken; leest haar met een leergierig en waarheidlievend gemoed; onderfcheid zorgvuldig datgeene, 't welk wezenlyk tot den Godsdienst en het Christendom behoort, van dat geene, 't welk minder gewigtige dingen, en omftandigheden, die eigenlyk niets ter zaake doen, betreft; ziet meer op datgeene, 't welk uw hart en gedrag verbeteren, en uw hoop op het toekomende kan bevestigen, dan op datgeene, wat blootelyk tot voldoening eener in zichzelve geoorlofde, doch niet zelden te verregaande weetgierigheid dient; hoed u, eindelyk, zulke dingen op eene willekeurige wyze te bepaalen, die in de heilige Schrift niet bepaald zyn, en verwisfeit haare uitfpraaken niet voor de konftige verklaaringen, waardoor men dezelven fomwylen verduistert: dan zullen de meeste zwaarigheden, die u tegenwoordig verbyfteren, van zelve vervallen, en gy zult ondervinden, dat het woord des Heeren een helder licht is, welks glans ons zekerlyk verheugen, en veilig geleiden zal, wanneer wy het getrouwelyk volgen. Het  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 323 Het tweede vooroordeel tegen het Christendom betreft het ontbreken eener algemeene Openbaaring en bekendmaaking van dezelve, en de naauwe paaien binnen welken zy tegenwoordig beflooten is. Wanneer deChristelyke Godsdienst, zeggen de ongeloovigen, een Goddelyk licht is, om de menfchen te verlichten , en hen op den weg der gelukzaligheid te geleiden, waarom heeft zich deszelfs glans dan niet over den geheelen aardbodem uitgebreid? Waarom is de leer van Christus dan niet aan alle volken, zonder onderfcheid, verkondigd geworden ? Waarom zyn 'er zo veele millioenen van menfchen, die nooit het geringfle van Jefus en zyn heil gehoord hebben, en die nog tegenwoordig in de dikfte duisternis van onweetendheid en van bygeloof leeven ? Hoe kan dit met de goedheid van God, die zich over alle zyne werken ontfermt, befiaan, en moet men daaruit niet befluiten dat de Openbaaring geenszins datgeene is, waarvoor zy word uitgegeven ? Ik antwoord: Eerftelyk, komt het ons, zwakke en onkundige menfchen, zekerlyk niet toe, om aan het Op. perwezen regels van gedrag voor te fchryven, of van hem, die de gantfche waereld regeert, rekenfchap af te vorderen. Is hy niet de on- be-  324 WEDERLEGGING VAN EENIGE bepaalde eigenaar van hemel en van aarde? Staat het niet aan hem, zyne goederen en gaavcn zodanig uit te deelen als het hem behaagt ? Kan hy met dat geen, 't welk zyn eigen is, niet doen wat hy wil? Zynwy, wier verftand zo bepaald is, vermoogend, om het wyde en in het oneindige zich uitftrekkende ontwerp der regeering van God over te zien, en van de betaamelykheid of onbetaamelykheid zyner wegen, die grootdeels voor ons verborgen zyn, te oordeelen? Ja, kunnen wy dit doen zonder ons aan eenig vermetel vergryp tegen de rechten zyner Majefteit fchuldig te maaken ? Heeft ook in het ryk der natuur de grootfte veelvuldigheid en verfcheidenheid tusfchen de eigenfchappen, de vermoogens, de voorrechten , de doeleinden, en het lot der leevende en leevenlooze , der redelyke en redelooze fchcpfelen geen plaats ? Zyn 'er niet op den ladder der dingen ontelbaare trappen van volmaaktheid, wanneer wy ons met onze gedachten van den zandkorrel tot den opperften der aartsengelen verheffen? Zullen wy echter de wysheid en goedheid des Allerhoogften loogchenen, omdat wy zulk eene groote verfcheidenheid onder de inwooners van zyn onmeetlyk ryk bemerken? Gy vraagt, waarom God het  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 325 het licht zyner Openbaaring niet over alle volken laat lichten, en ik vraag u: waarom heeft God de dieren niet aan de menfchen, en de menfchen niet aan de engelen gelyk gemaakt ? Waarom heeft hy den eenen mensch meer gezondheid, meer fterkte, meer verftand verleend dan den anderen? Waarom heeft hy den eenen door zyne voorzienigheid tot den hoogflen glorieftaat verheven, en den anderen in het Hof der laagheid en verachting gelaaten? Waarom heeft deeze eene zorgvuldige opvoeding en een grondig onderwys genooten , terwyl geene in de domfte onweetcndhcid is opgetoogen, en aan zichzelven overgelaten geworden? Waarom is de een onder een befchaafd en vry volk , en de andere onder eene wilde en llaaffche natie geboren geworden? Waarom heeft geene zo veel minder verhinderingen, en zo veel meer aanmoedigingen en hulpmiddelen, om zelfs zynen geestelyken en eeuwigen welftand te bevorderen dan deeze? Gy vraagt waarom God het licht zyner Openbaaring niet over alle menfchen laat lichten, en ik vraag u: waarom heeft het licht der natuur, dat insgelyks God tot zynen veroorzaaker heeft, en dat, volgens het voorgeven van de vyanden des Christendoms, zo hel-  326 WEDERLEGGING VAN EENIGE helder fchynt, dat alle andere middelen, om tot de kennis van God en Godsdienst te geraaken, noodeloos en overtollig zyn, evenwel nog zo weinige menfchen wezenlyk verlicht en voor de afgodery en het bygeloof bewaard ? Waarom is het in vierduizend jaaren niet magtig geweest om de afgodery te weeren ? Waarom is de natuurlyke Godsdienst, die men echter zegt zo ligt te ontdekken te zyn, nooit onder de menfchen algemeen geweest; en waarom is hy zo fchielyk en zo zeer verduisterd geworden en in vergetelheid geraakt, zo dat zich, zo veel wy weeten, niet een eenig volk op den aardbodem bevind, waar hy zuiver en volkomen geleerd en beleden word? Beantwoord eerst deeze vraagen, en dan, doch niet eer, zult gy gerechtigd zyn, om eene volledige oplosfing uwer ingebragte zwaarigheden, ten aanzien der Goddelyke Openbaaring, te vorderen. Ik antwoord verder: dat het even zo onverftandig als ondankbaar - is, een kostbaar gefchenk niet aan te nemen, of gering te fchatten, omdat het niet algemeen is. Zouden wy niet met recht diegeenen voor dwaas houden, die zich 'er over bezwaarde, dat God hem in ge-  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 327 gelukkige omftandigheden gefteld heeft, terwyl anderen minder gelukkig zyn? Zal iemand den rykdom verwerpen, omdat 'er armen zyn, die naauwlyks de noodwendigheden des levens hebben? Zal de geleerde zyne voorrechtelyke bevatttingen voor dwaalingen verklaaren, zal hy zyne weetenfchappen verachten, omdat flechts de minften bekwaamheid en gelegenheid hebben, om zo verre in kundigheden te vorderen als hy? Of verliest de reden daardoor wel haare waarde, dat 'er menfchen gevonden worden, die byna gantfehelyk van dezelve beroofd zyn ? Zou het echter niet even zo ongerymd als dwaas weezen, den hemelfchen oorfprong der Goddelyke Openbaaring te loogchenen, en dezelve niet aan te nemen, omdat haar licht alle menfchen, zonder uitzondering,niet verlicht? 6 Myne Vrienden , laat ons veel liever den Allerhoogften voor dit onverdiend gefchenk zyner goedheid danken. Laat ons de groote voordeelen, die wy bezitten, erkennen, en het beste, het zorgvuldigfte gebruik daarvan maaken. Laat ons echter het nooit waagen, de wegen des Heeren te bedillen. Zy zyn altemaal heilig en rechtvaardig, offchoon wy de byzonderc re-  328 WEDERLEGGING VAN EENIGE redenen van dezelven in alle enkele gevallen niet kunnen begrypen. Wy weeten immers, en deeze is de laatfte aanmerking, die wy hieromtrent moeten maaken, wy weeten dat God geen geftreng Heer is, die begeert te oogften waar hy niet gezaaid heeft, of die verzamelen wil waar hy niet heeft uitgeftrooid. Inderdaad wanneer wy beweerden, dat God alle diegeenen, die het Euangelium niet kennen, ter verdoemenis zal verftooten; dan zouden wy iets beweeren, dat met zyne rechtvaardigheid en menschlievendheid openbaar ftrydende was. Doch wy vinden in de heilige boeken niets, dat ons tot deeze verfchriklyke gedachten aanleiding kan geven. Zy betuigen alszins veelmeer, dat God een' ieder' naar zyne werken zal vergelden; dat hy een' ieder' naar den graad van licht en kennis, dien hy gehad, naar de hulpmiddelen , die hy bezeten, naar de omftandigheden in welken hy zich bevonden heeft, zal beoordeelen; dat hy van diegeen', wien hy veel gegeven heeft, ook veel zal vorderen, van diegeen' echter, wien hy weinig gegeeven heeft, weinig vorderen zal. Zy leeren ons dat God den perfoon niet aanneemt, maar dat in allerlei  vooroordeelen tegen het christendom. 329 lei volk, hy die hem vreest en recht doet, hem aangenaam is. Wy kunnen derhalven verzekerd zyn, dat God ten geenen dage deezen aardkloot naar de regelen der volmaaktfte gerechtigheid en billykheid richten, en dat niemand de minfte reden zal hebben, om zich over de ongelyke uitdeeling zyner genade en zyner weldaaden te beklaagen. Maar over diegeenen, merkt hier wel op, gy die u Christenen noemt, maar over diegeenen zal eens een itrenger oordeel gaan, die hunne oogen voor het licht, dat hen verlicht, moetwillig toefluiten, die hetzelve niet volgen, die hetzelve haatcn, en de duisternis liefhebben, dewyl hunne werken boos zyn. De menigvuldige fekten en gezindten, in welken de Christenen zich verdeeld hebben, zyn een derde vooroordeel tegen het Christendom. Wy bekennen dat deeze verdeeldheden den Christenen tot fchande gedyen, dewyl zy met den inhoud van het Euangelium ftrydig, en zeer vruchtbaar in fchadelyke gevolgen zyn. Nochtans kunnen wy niet begrypen hoe deeze omftandigheden het Goddelyk gezag des Christendoms verzwakken, en ons genoegfaame re- II. Stuk. Y den  330 WEDERLEGGING VAN EENIGE den tot verwerping van hetzelve geeven zoude, want: Eerftelyk, indien de verfcheidenheid der begrippen, die zich de menfchen van eene .zaak maaken, eene genoegzaame reden was om de waarheid te verwerpen, of zich aan dezelve niet gelegen te laaten leggen , dan zouden wy in 't geheel niets behoeven te gelooven, en ons aan eene volftrekte twyfeling moeten overgeven. Zyn niet de onloochcnbaarfte leerftellingen der reden in alle tyden tegengefproken, door menfchen, die het zonderlinge beminnen, en in tegenfpraak hunne vergenoeging vinden; zyn ze niet dikwyls zo , dikwyls anders voorgefteld en verhandeld geworden, zonder dat zy om die reden by onpartydige rechters, het geringfte van haar aanzien en van haare zekerheid verliezen? Zouden wy niet, by voorbeeld, in een' hoogen graad dwaas moeten zyn, indien wy ontkennen wilden dat 'er een God is, omdat de menfchen in hunne begrippen, die zy zich van dat heerlyk Wezen maaken , verre van eikanderen verfchillen; omdat de eene zyn geloof aan de Godheid voornaamlyk op dit, de andere op een ander bewys grond? Zouden wy niet dwaas moeten zyn,  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 3 31 zyn, indien wy het onderfcheid tusfchen goed en kwaad, tusfchen recht en onrecht wilden ontkennen, omdat de eene dit onderfcheid van Gods wil, de andere van het wezen en de gcfteldhcid der dingen, de derde van de verfchillende gevolgen , die onze daaden naar zich trekken, afleid, en daar naar bepaalt? En wat verftandig mensch heeft ooit de wysbegeerte gantfchelyk veracht en verworpen, omdat de leeraars derzelve zich in zo veele fekten verdeeld, en eikanderen zo dikwyls tegengefproken hebben ? Zal ik de waarheid niet zoeken, zal ik alle hoop pm ze te vinden opgeven, omdat zich veelen valfchelyk beroemen haar te bezitten ? Neen ! doch ik zal des te meer voorzichtigheid, des te meer zorgvuldigheid , des te meer onpartydigheid in het onderzoeken der waarheid aanwenden, en my niet op het gezag der menfchen, maar op redenen en bewyzen verlaaten. Dit is het eenige befluit, dat ik redelyker wyze uit de verfcheidenheid van de gevoelens, die onder de wysgeeren heerfchen, trekken kan. En zou ik dit zelfde befluit niet maaken, ten aanzien der verfcheidene fekten, die onder het Christendom plaats hebben ? Y 2 Ja,  332 WEDERLEGGING VAN EENIGE Ja, ik kan dit des te geruster doen, omdat deeze fckten in lang zo ver niet van elkander afgaan, als de fekten der wysgeeren. Alle Christenen, wat naam zy ook draagen, komen in de hoofdzaaken met elkander overeen. Zy erkennen allen de heilige Schriftuur voor eene Godlyke Openbaaring, en bewyzen haare waarheid, haare echtheid, haaren hemelfchen oorfprong met de zelfde redenen. Zy eerbiedigen allen eene Godlyke Voorzienigheid, die alles onderhoud, alles regeert, die beftendigop alle menfchen acht geeft, die hen ftraft en beloont. Zy allen erkennen Jefus Chris- , tus voor den beloofden Mesfias, voor een' Goddelyken Leeraar, voor een' hemelfchen Gezant, voor den grootften weldoener der menfchen, voor hunnen Heer en Koning. Zy allen gelooven dat hy ten beftemden tyde in de waereld is gekomen, dat hy veele wonderwerken gedaan, dat hy eene heilige en voortreflyke leere gepredikt, dat hy onfchuldig en vrywillig geleden heeft, dat hy geftorven en ten derden dage weder opgeltaan, dat hy na zyne opftanding tot de hoogfte magt en heerlykheid is verheven geworden, en zyn Geest gezonden heeft, door wiens werking de Apostelen het bygeloof, de afgodery en de ondeugd met  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 333 met kracht beftredcn, en waarheid en deugd in de waereld uitgebreid hebben. Zy allen erkennen zich verfchuldigd en verbonden, om het voorbeeld van hunnen Heer en Meester na te volgen, en maatig, rechtvaardig en Godzalig te leven. Zy allen gclooven eindelyk, dat Christus eens wederkomen en de waereld oordeelen, dat hy een iegelyk naar zyne werken zal vergelden, dat de hardnekkige zondaars de zwaarfte ftraffen , doch de vroomen eene eeuwige en boven alle maatc gewigtige heerlykheid te verwachten hebben. Kunnen wy echter niet loogchenen, aandachtige Toehoorders, dat deeze lcerftellingen het wezenlyke van den Godsdienst en het Christendom uitmaaken; en is het zeker, dat dezelven van alle de geenen , die den naam van Christus draagen, beweert en aangenomen worden ; dan is het 'er zo verre van af, dat ons de verfcheidenhcid in hunne overige gevoelens recht tot twyfel of ongeloof zou geven, dat zy veeleer aan ieder leerftelfel een' nieuwen graad van geloofwaardigheid byzet; dewyl daaruit ten klaarden blykt, dat zy op zeer fterke en overtuigende bewyzen gegrond moeten weezen, omdat het anders byna niet mogclyk ware, dat zo veele menfchen, van teY 3 gen-  334 WEDERLEGGING VAN EENIGE genftrydige denkwyze en neigingen, in zo wee» le gewigtige ftukkcn met eikanderen zouden overëenftemmen. Het is 'er derhaJven, ten derden, zo verre van af, dat de fekten en verfchillen, die on* der de Christenen ontftaan zyn, de geloofwaardigheid des Christendoms verzwakken zouden, dat zy dezelve veeleer bevestigen; en fchoon zy in het zedelyk gedrag der menfchen veele fchadelyke wanorders veroorzaakt hebben, zo zyn zy echter in andere opzichten deiwaarheid zeer voordeelig geweest. Hoe vroeger de Christenen zich in verfcheiden partyen verdeeld, hoe veelvoudiger deeze partyen geweest, hoe zorgvuldiger zy op elkander acht gegeven, hoe ftrenger zy over en weder, met betrekking tot hunne leere en gedrag, clkauderen beoordeeld hebben; hoe minder de heilige Boeken, in welken de Christelyke Openbaaring vervat, en de gefchiedenis, op welke dezelve gegrond is, vervalscht konden worden, en des te verzekerder kunnen wy zyn, dat de fchriften der Euangelisten en Apostelen zonder merkelyke veranderingen tot ons gekomen zyn. Mogelyk zouden wy ook nog tegenwoordig van veele waarheden der wys.  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 335 wysbegecrte zo wel als van het Christendom eene zeer duistere, onbepaalde en gebreklyke kennis hebben, indien niet de twisten, daarover gevoerd, tot nader onderzoek van dezelven aanleiding hadden gegeven. Ja zou , zonder dit middel, de waarheid van den Christelyken Godsdienst in 't algemeen, en het redenmaatige van deszelfs voornaamftc lccrftellingen in 't byzonder, zo dikwyls en zo ftreng getoetst, en in zulk een helder licht gefield zyn geworden, als zulks werkelykgefchied is? Ik merk eindelyk aan, dat niet het Christendom zelf, maar veelmeer het gebrek aan Christelyke geneigdheden , de oorzaak der fcheuringen is, die onder de Christenen hcerfchen. Deeze fcheuringen zouden grootdecls ophouden, zy zouden welhaast voor vrede, eenighcid en broederlyke liefde plaats maaken, wanneer men zich fterfër op de beoefening van het waare Christendom toeleide, wanneer men de geboden van hetzelve zorgvuldiger betrachtte, wanneer men meer op de ftem van Jefus en zyne Apostelen, dan op de ftcm der hartstogten acht gaf. Zouden wy echter niet onrechtvaardig handelen, wanneer wy gebreken, die in de menfehelyke verdorvenY 4 beid  33<5 WEDERLEGGING VAN EENIGE heid hunnen grond hebben, den Christelyken Godsdienst ten laste leiden, die dezelven zo fterk te keer gaat? Dit geleid ons tot het onderzoeken van het vierde vooroordeel tegen het Christendom. Het betreft de bloedige oorlogen en de wreede vervolgingen tot welken de belyding en uitbreiding van hetzelve gelegenheid heeft gegeven. Deeze oorlogen, deeze vervolgingen zyn alszins treurige gedenktekens der menfchelyke ongerechtigheid en wreedheid. Zy zyn onloogchenbaare bewyzen, dat de dwaaling en ondeugd zeer dikwyls over de waarheid en deugd gezegepraald hebben; doch zy geven ons in geenen deele recht, om zulks aan de Christelyke Openbaaring te wyten, of haaren hemclfchcn oorfprong te loogchenen. Want Eerflelyk, is het zeker, dat de Christelyke leer haaren belyderen niets dan liefde, zachtmoedigheid, verdraagfaamheid, vredelievendheid predikt, en neigingen en handelingen, die met deeze deugden ftrydén, uitdrukkelyk verbied. Het is zeker, dat Christus en zyne Apostelen deeze deugden niet alleen by alle ge-  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 337 gelegenheden op het nadruklykfte aanbevolen, en tot grondregels van het Christendom gemaakt , maar dat zy dezelven ook in eenen hoogen graad van volmaaktheid geoeffend, en nooit het geringfte gefproken of gedaan hebben, 't welk daarmede niet beftaanbaar was. Het is, eindelyk, zeker dat de eerfte Christenen, door deeze zelfde deugden zich op de voordeeligfte wyze van alle andere menfchen onderfcheiden, en zich daardoor de achting van hunne bitter ■ fte vyanden verworven hebben. Zyn nu de Christenen in volgende tyden van deeze edele grondregels fomwylen afgeweken; hebben zy dikwyls hunne averechtfche driften meer gehoor gegeven , dan de voorfchriften van hunnen Heer en Meester: volgt hier uit dan wel iets meer, dan dat zy zich, in zulke gevallen, op eene met hunne belydenis ftrydende wyze gedraagen , en zich, in zo verre zy zulks decden, den naam van Christenen onwaardig gemaakt hebben?Zyn niet de beste zaaken, de heilzaamfte fchikkingen aan misbruik onderworpen; en zouden wy niet ten hoogften onrèdelyk handelen , indien wy dezelven om die reden verwerpen , of voor kwaad en nadeelig willen verklaaren ? Heeft niet de oprichting van burgerlyke maatfehappyen, die Y 5 met  338 WEDERLEGGING VAN EENIGE met de natuur en het doeleinde van den mensch zo overeenkomftig is , en die hem zo veel voordeel en vreugd verfehaft, niet veelerleie foorten van bedrog, van onderdrukking en gewelddaadigheden naar zich getrokken , die mogelyk geen plaats zouden hebben, wanneer wy in eene volkomene onafhangklykheid van elkander leefden, en de fteden en dorpen voor wouden en holen verwisfelden ? Hebben niet de konden en weetenfchappen , die zulke duidelyke blyken van de voorrechten en adel des menfchen vertoonen , die ons in veele opzichten zo onontbeerlyk, en zulke ryke bronnen van de edelfte vergenoegingen , zulke gefchikte middelen zyn om ons verftand en ons hart te vormen, lusten en hartstogten verwekt, die men by geene onbefchaafde volken aantreft? Zullen wy om die reden het gezellige leven, zullen wy de konften en weetenfchappcn verachten , en haare uitvinders en bevorderaars voor vyanden van het menfchelyk getlacht houden ? of zullen wy de groote en blykbaare voordeden , die zy ons aanbrengen , niet erkennen en niet gebruiken, omdat zy niet gantfchelyk zodanig gebruikt worden, als men hen konde en behoorde te gebruiken ? Zouden wy echter  VOOROORDEELEN TEGENHET CHRISTENDOM. 339 ter niet even zo verkeerd oordeclen en handelen, wanneer wy de Christelyke leere, die niet alleen tot haare bedoelinge heeft, maar ook volmaakt 'er toe gefchikt is, om de menfchelyke famcnleeving tot eene famenleeving van vrienden en broeders , en hunne wooningen tot wooningen van eendragt en van vrede te maaken, deswege verachtten en weigerde aan te nemen , omdat niet alle haare belyders de liefderyke en vredebeminnende geneigdheid hebben , die hen als zodanigen konde en behoorde eigen te zyn? Zekerlyk, zo onrechtvaardig het zyn zoude^, eenen vader of eenen leeraar, die alles aanwend, om zyne kinderen of aanvertrouwden, zo wel door zyn voorbeeld als door zyn onderwys,de tederde en bedendigfte liefde jegens elkander in te boezemen , voor den veroorzaaker der oneenigheden te houden, die naderhand onder hen ontdaan; even zo onrechtvaardig zoude het zyn, de oorlogen en gewelddaadigheden , die onder de Christenen zyn voortgekomen , aan de voortreflyke leere, die zy belyden, toe te fchryven , of dezelve deswegen voor minder goed en aanneemelyk te verklaaren. Hier-  34° WEDERLEGGING VAN EENIGE Hierby komt, dat de meeste krygvoeringen en wreedheden, die men aan yver voor den Godsdienst toeeigent, uit geheel andere bronnen haaren oorfprong genomen hebben. De Godsdienst was in de meeste gevallen een bloot voorwendfel , dat ter uitvoering van eerzuchtige oogmerken van de Grooten der aarde, of tot voldoening van hunne perfoonJyke eer en hunne wraakzucht, of tot ffilling van hunnen onverzaadelyken honger naar goud en zilver dienen moest; en deeze booze hartstogten zouden even de zelfde , en mogelyk nog fchadelyker gevolgen gehad hebben, indien het hen aan het pasgemelde voorwendfel ontbroken had. Eindelyk moeten wy wel opmerken , dat zelfs de onrechtvaardigfte oorlogen , onder de Christenen gevoerd , veel minder wreed en verderflyk zyn, dan diegeenen, welken te vooren onder de Heidenfche volken gevoerd werden, of ook nog tegenwoordig gevoerd worden ; en dat onder de eerften de uitwerkfelen van haat en vyandfchap in lang zo algemeen en verfchriklyk niet zyn, als zy onder de laatlten waren. Wie in de oude en laatere historie bedreven is, en beiden met eikanderen verge-  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 341 gelykt, zal zulks niet kunnen loogchenen , maar bekennen moeten, dat wy aan den Christelyken Godsdienst ook in dit opzicht veel meer te danken hebben dan men zich gewoonlyk verbeeld. Wy komen tot het vyfde en laatfte vooroordeel tegen het Christendom. Het behelst den geringen invloed van hetzelve, op de geneigdheden en het gedrag van deszelfs belyderen. Men ziet dat veelen , die den naam van Christus noemen, niet beter , niet deugdfaamer , niet heiliger zyn, dan diegeenen, welken blootelyk het licht der reden tot hunnen geleider hebben , en daaruit trekt men een nadeelig befluit tegen de voortreflykheid en den Goddclyken oorfprong van den Christelyken Godsdienst. Wy moeten het bekennen, aandachtige Toehooorders, dat deeze tegenwerping eene waarheid tot haarcn grondflag heeft; eene waarheid die de dagelykfche ondervinding maar al te zeer bevestigt; eene waarheid, die ons billyk ten uiterften befchaamen en verbysteren , die ons uit den gevaarlyken flaap der zonde en der geestelyke traagheid opwekken, en tot eene yverige vervulling onzer pligten moet aandryven. Maar wien gedyd ei-  342 WEDERLEGGING VAN EENIGE cigenlyk deeze treurige waarheid tot fchande ? Aan wien is dezelve met recht te wyten ? Aan het Christendom, of aan de onechte en valfche belyders van hetzelve ? ZekerJyk aan deezen, en niet aan het andere. Neen! wy behoeven ons het Euangelium van Christus niet te fchaamen; het is en blyft eene kracht Gods, tot zaligheid. Doch Christus moet zich onzer fchaamen, dewyl wy ons voor zyne discipelen uitgeven, zonder zyn voorbeeld na te volgen, en zo gezind te zyn als hy gezind was. Of is de Christelyke Godsdienst niet de heiligde Godsdienst, die ooit aan de menfchen verkondigd wierd? Is 'er wel eene ondeugd, eene zonde, een gebrek, die door denzelven niet gedoemd , en ons op het erndigde verboden word? Is 'er wel eene deugd , eene goede geneigdheid die hy niet van ons vordert, en ze met den grootden nadruk aanpryst en infcherpt ? Hebben niet alle zyne leeringen, alle zyne geboden, alle zyne beloften en bedreigingen baarblyklyk onze verbetering en heiliging tot oogmerk? Zyn ze niet uit haaren aait gefchikt, om ons tot de rechtvaardig. He, de liefderykde, de weldaadigde, de grootmoedigde menfchen te maaken ? Zyn 'er wel fterker beweegredenen ten goede mooglyk „ dan  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 343 dan dicgeenen zyn , welken het Euangclium ons voorhoud ? Zullen wy dan eene leer, die van zulk een inhoud is, verachten en verwerpen , omdat veelen, die zich voor aanhangers van dezelve uitgeven, zich in 't geheel naar dezelve niet gedragen, of zich tegen deszelfs heilzaamen invloed verzetten ? Dan moesten wy ook den Natuurlyken Godsdienst, en alles wat hy ons van God , van zyne eigenfchappen , van zyne Voorzienigheid en van de toekomltige vergeldingen leert, voor dwaalingen verklaaren , dewyl de minften overeenkomftig met denzelven leeven. Of kunnen wy met eenigen fchyn van reden vorderen , dat het Euangelium met een onwederftaanlyk geweld op zyne belyders werken , en hen , zonder hun toedoen, ja tegen hunnen wil, bekeeren en heiligen zal V Waar heeft ons Christus, waar hebben Z3me Apostelen ons aanleiding tot zulk eene ongerymde verwachting gegeven ? Zouden wy nog vrye wezens blyven, zouden wy nog vatbaar zyn, om beloond of geftraft te worden, wanneer het niet van onze verkiezing afhing, de voorfchriften des Christendoms op te volgen of te overtreden ? en kunnen wy het aan 't zelve ten laste leggen, wanneer vee-  344 WEDERLEGGING VAN EENIGE veelen, wanneer de meesten zich aan het laat • fle fchuldig maaken? Doch dit is nog niet alles. Wy hebben onloogchenbaare ondervindingen ten voordeele van het Christendom voor ons. Heeft niet hetzelve in de eerfte eeuwen na zyne verkondiging de verbaazendfte en heilzaamfte uitwerkingen onder de menfchen voortgebragt ? Konde een Paulus den Corintheren , die in den hoogften graad bedorven geweest waren, toeroepen: Laat u niet verleiden, noch de hoereerder, noch de af'godendienaar, noch de dronkaart, noch de lasteraar, noch de roover zal het koningkryk van God beërven, en zodanigen zyn eenigen onder u geweest, doch gy zyt afgewasfchen, gy zyt geheiligd, gy zyt gerechtvaardigd geworden door den naam van den Heere Jezus, en door den Geest cnzes Gods ? Konde een Tertulliaan , in zyn verweerfchrift voor de Christenen, niet met de grootfle vrymoedigheid tot den Roomfchen Steehouder zeggen: alle uwe gevangenisfen zyn vol van kwaaddoeners , maar alle deeze kwaaddoeners zyn Heidenen ? Moest niet een Plinius den Christenen , dien hy last had te vervolgen , het roemryk getuigenis geven, dat hy niets kwaads aan hen kon vinden, maar dat  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 345 dat zy zich met een' plegtigen eed, tot vermyding van alle ongerechtigheid en ondeugd verbonden? Zag niet een afvallige en Vyandige Juliaan zich genoodzaakt om aan de Hei* dcnfche Priesters de Christenen, als voorbeelden van liefde, van bermhartigheid, van maatigheid voor te ftellen, en hen daardoor te befchaamen en tofnayver op te wekken? Heeft echter het Euangelium voorheen zyn kracht zo klaarblyklyk aan den dag gelegd, dan moet het zekerlyk niet aan hetzelve, maar enkel aan de groote tegenftreeving en hardnekkigheid der menfchen toegefchreven worden, wanneer zulks niet meer in zulk een' hoogen graad en op eene zo aanmerkelyke wyze gefchied. On« dertusfchen zouden wy onrechtvaardig en ondankbaar zyn, wanneer wy de goede uitwerkingen , die de leer van het Christendom nog heeft, niet erkennen of loogchenen wilde. Zonder dezelve zou het verderf der zeden nog veel grooter, de waare deugd en vroomheid zouden zekerlyk veel zeldzaamer onder ons weezen, dan zy wcrkelyk zyn. De historie en de ervaarnis bevestigen dit genoegfaam. De grove misdryven en ondeugden zyn ontegenzeglyk onder de Christenen lang zo menigvuldig en algemeen niet, als onder de Heidenfchs II. Stuk. Z en  04Ö WEDERLEGGING VAN EENIGE en Mahometaanfche volken. De zeden der eerften hebben , over het algemeen genomen, nog heden een zeer groot en aanmcrklyk voorrecht boven de zeden der laatften. De rechtvaardigheid, de menschlievendheid, de weldaadigheid, de verzoenlykheid, de trouw, en andere gezellige deugden , zyn onder geenen veel bekender en gewoonlyker dan onder deezen; en het aantal van vroome Christenen ' overtreft het aantal der vroome ongeloovigen geer verre. Oordeelt nu zelf, aandachtige Toehoorders, of de vooroordeelen tegen het Christendom, die wy in dit uur getoetst en te keer gegaan hebben, van zulk eene gefteldheid zyn, dat zy ons recht geven, om hetzelve te verachten of te verwerpen. Ondervind gy, gelyk ik met reden hoop, het tegendeel; zyt gy 'er van overtuigd dat deeze vooroordeelen ongegrond zyn: dan moet u dit in het geloof aan Jefus en zyn Euangelium verfterken. Het moet u voor alle ergernis, ten opzichte van den perfoon onzes Verlosfers, en ten opzichte van zyne leer, bewaaren, en u de diepfte hoogachting voor dezelven inboezemen. Het moet u ook tot het ernftig befluit overhaalen, om  VOOROORDEELEN TEGEN HET CHRISTENDOM. 347 om deeze leer niet alleen met den mond te belyden, maar ook overeenkomftig met dezelve te leeven, en alle haare geboden te gehoorzaamen. Dan zult gy de voortrenykheid van het Christendom door uwen wandel bewyzen; gy zult de vyanden van hetzelve befchaamen, en alle hunne tegenwerpingen door uw gedrag wederleggen. Daarom, lieve Broeders, bevlytigt u tot al het geene waarachtig, wat eerbaar, wat rechtvaardig en kuisch , wat lieflyk is, wat welluid; zo 'er eenige deugd, zo 'er eenige lof is, bedenkt, oefent dezelve. Amen! Z 2   TWAALFDE LEERREDE. WEDERLEGGING VAN EENIGE VOOROORDEELEN TEGEN DE CHRISTELYKE ZEDELEER. Tekst. Matth. Hoofdft. XI. vs. 6. Zalig is hy, die aan my niet zal geërgerd worden.   Het menfchelylc verftand, door de zonde bedorven, is als onuitputtelyk in te» genwerpingen en twyfelingen, in uitvluchten en verontfchuldigingen, wanneer het 'er op aankomt, om de booze lusten van het hart tê verdedigen, of eene zaak te beweeren, die aan dezelve voordeelig is. De geringfte Waarfchynlykheid, eene bloote mooglykheid moet dan zeer dikwyls de plaats van alle bewyzen in • nemen, en tegen de onloogchenbaarfte grond» regels en ftrengfte fluitredenen opwegen. Het gedrag der verachters en vyanden van den Godsdienst geeft ons een treurig voorbeeld hiervan. Kunnen zy de menigvuldige en fterke bewyzen, op welken de waarheid en Goddelykheid van den Godsdienst rust, niet omver ftooten: zy zoeken dan ten minften deszelfs aanzien door allerhande tegenwerpingen, die nu meer dan minder fchynbaarheid hebben, te verzwakken, en zich daardoor in hun ongeloof gerust te ftellen.. Hebben zy noch lust, noch bekwaamheid, om de Christelyke leer in alle haare deelen met de behoorlyke opmerkfaamheid en onpartydigheid te onderzoeken, en een oordeel daarover te vellen dat op kennis gegrond is: dan ftellen zy zich te vredert Z 4 ffle£  $5% WEDERLEGGING VAN EENIGE met zekere algemeene vooroordeelen tegen dezelve, die niet zo zeer haare wezenlyke gefteldheid, en haare innerlyke waarde, maar veeleer eenige uiterlyke omftandigheden en toevallige uitwerkfelen van dezelve betreffen. Wy hebben reeds voor eenigen tyd, aandachtige Toehoorders, verfcheidene van zulke vooroordeelen ter toetfe gebragt en wederlegd. Wy hebben u getoond, dat de gedeeltelyk voorgewende en gedeeltelyk wezenlyke zwaarigheden in de leerftellingen van het Christendom , noch de enge grenzen binnen welken hetzelve op den aardbodem befloten is, noch de menigvuldige fckten, in welke de Christenen zich verdeeld hebben, noch de oorlogen en vervolgingen, tot welken de Christelyke Godsdienst de gelegenheid of het voorwendfel heeft gegeven, noch de geringe invloed, dien hy op de geneigdheden en het gedrag van zyne belyders heeft, ons tot verachting of tot verwerping van denzelven recht geeft, en dat alle deeze befchuldigingen zodanig gefteld zyn, dat zy op een'redelyken en onpartydigen vereerder van de waarheid geenen ftrydigen indruk tegen denzelven kunnen maaken. Thans zullen wy, onder den God- de.  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 353 delyken byftand en zegen, drie andere vooroordeelen tegen het Christendom gewaagen, die zo veel fchadelyker zyn, omdat ze het oefenend gedeelte van hetzelve, of de Euangelifche zedeleer betreffen. Men brengt naamelyk tegen dezelve in, dat zy in den grond niet anders, dan de zedeleer der reden in zich bevat, en geene of weinige voorrechten boven dezelve heeft; dat zyveel teflreng,en in de beoefening zeermoei'jelyk, jaonmooglyk is; dat zy des menfchen geest neder drukt, en hem neêrflagtig en moedeloos maakt. Eene nadere overweging van deeze tegenwerpingen zal u, gelyk ik met reden hoop, van derzelvcr ongegrondheid overtuigen , en de voortrefiykheid der zedeleere van Jefus en zyne Apostelen in een helder licht zetten. Eerftelyk, zeg ik, brengt men tegen dezelve in, dat zy niet anders dan de zedeleer der reden in zich vervat, en geene, of weinige voorrechten boven dezelve heeft, en daaruit maakt men het befluit op, dat de menfchen geene ongemeene Goddelyke Openbaaring noodig gehad hebben, om hunne pligten en de gronden van dezelve te Ieeren kennen. Een tegenwerping, aandachtige Toehoorders, die wel dooide leeraars van het ongeloof met de grootfte Z $ Hout-  354 WEDERLEGGING VAN EENIGE ftoutheid voortgebragt, en met alle mogelyke vlyt opgefierd is geworden, maar die echter enkel op onkunde, of op eene ftrafwaardige partydigheid gegrond is, gelyk de volgende aanmerkingen duidelyk zullen aantoonen. Wy geven vooraf gaarne toe, dat alle de voorfchriften van het Euangelium ten hoogften redelyk zyn; dat zy allen met onze natuur en met de betrekkingen, in welken wy jegens God en jegens de menfchen, jegens de tegenwoordige en toekomende waereld ftaan, op het naauwkeurigfte overeenftemmen. Wy geven verder toe, dat een Christelyk wysgeer in ftaat is, om de rechtvaardigheid, de billykheid, de fchoonheid deezer voorfchriften door bloote redenbefluiten te bewyzen, en buiten allen twyfel te ftellen. Volgt echter daaruit wel, dat ook de Heidenfche wysgeer, of dat .ieder verftandig en weldenkend mensch, die in de kennis en beoefening zyner pligten even zo veel belang moet hebben als de wysgeer, om zulks te doen vermogend geweest is? Volgt daaruit, dat wy het ten deezen opzichte ooit zo verre zoude hebben kunnen brengen, wanneer ons het licht des Euangeliums niet verlicht, en op den weg der waarheid geleid had-  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 355 hadde? Is 'er niet een groot onderfcheid tusfchen de reden, die aan zichzelve overgelaaten, en van dit voortreffelyk hulpmiddel ontbloot is? Wy worden reeds in onze eerfte jeugd in de leer van het Christendom onderweezen. Daardoor worden wy voor veele grove en fchadelyke dwaalingen behoed, die voorheen onder de Heidenfche volken algemeen waren, en tot wier beftryding en aflegging geen geringe graad van nadenken en fterkte van geest vereischt werd. Wy verkrygen reeds in den tyd dat wy zelf nog niet in ftaat zyn om ons in wydloopige onderzoeken in te laatcn, en het waare van het valfche te onderfcheiden, juiste begrippen wegens de natuur van God en van den mensch, van onzen oorfprong en van het einde waartoe wy gefchikt zyn; wy leeren de betrekkingen kennen, in welken wy jegens God, onzen Schepper en Heer, onzen Vader en Weldoener ftaan; wy worden tot het geloof aan eene wyze en rechtvaardige Voorzienigheid opgeleid, als die zich over alles uitftrekt, die alles regeert, en die eens van het gedrag der menfchen rekenfchap zal vorderen. Hoe kan het anders zyn, dan dat wy, met deeze begrippen en kundigheden, in de zedeleer veel juister den-  356 WEDERLEGGING VAN EENIGE denken en veel verder komen, dan de Heidenfche wyzen, die in alle deeze opzichten onkundig, of onzeker en twyfelachtig, of ook met de grootfte dwaalingen behebt waren? Zouden wy echter niet zeer partydig zyn, zouden wy ons niet aan de fchandelykfle ondankbaarheid fchuldig maaken, wanneer wy deeze voorrechten aan onze eigen fcherpzinnigheid toefchreeven, wanneer wy 'er het licht der Goddelyke Openbaaring niet voor dankten? Zouden wy onszelven niet tegenfpreken, wanneer wy het Euangelimn verachtten, of voor een minder waardig gefchenk van de Goddelyke bermhartigheid hielden, omdat onze reden de voorfchriften van hetzelve, na dat zy ons bekend gemaakt zyn geworden, noodwendig billyken, en voor goed en heilzaam erkennen moet? Dit is niet alles. De gefchiedenis leert ontegenfpreeklyk, dat de zedeleer der Heidenfche wyzen in verfchciden opzichten zeer onvolkomen geweest is, gelyk wy zulks by eene andere gelegenheid uitvoerig getoond hebben. Hunne voorfchriften waren zeer gebrekkelyk. Zy doemden niet alle ondeugden en misdryven zonder uitzondering; zy preezen niet alle deugden als onvermydelyk noodwendig aan; en de kinderlyke vreeze Gods, de lief-  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 357 ( liefde tot God, het vertrouwen op God, de dankbaarheid voor zyne weldaaden, de gewillige onderwerpingen aan alle zyne fchikkingen, de yverige poogingen om hem welbehaaglyk te zyn, en door rechtfchapenheid en heiligheid hem geduurig gelyker te worden, de algemeene en niet tot een byzonder volk bepaalde menschlievendheid, de waare ootmoedigheid , de verzoenlykheid, de hemelsgezindheid , de kuischheid en zuiverheid des harten , en het geloof, deeze allen zyn pligten, die hen genoegfaam gantfchelyk onbekend waren , en van welke men hen zelden of nooit hoorde fpreken. Hunne voorfchriften waren verder niet gefchikt naar den zedelyken toeftand, in welken de menfchen zich tegenwoordig bevinden. Zy waren ofte toegeevende, en vergenoegden zich met een gedrag, dat vry was van grove misdryven, van openbaare onrechtvaardigheden, en niet ftrydende met de wetten des lands; of zy waren te flreng, en vorderden eenen graad van volmaaktheid, of veel meer van onverfchilligheid ten aanzien van de goederen deezes levens, voor welke de menfchelyke natuur hier op aarde niet vatbaar is. Of zy gaven den mensch' het ongelukkig verlof om zyn hoogfle goed in de zin- ne-  358 WEDERLEGGING VA-N EENIGE nelyke vermaaken te zoeken, en zyne lusten in te volgen; of zy verlangden van hem, dat hy alle zyne hartstogten gantfchelyk uitroeijen, en als onaandoenlyklyk, zo wel jegens zichzelven als jegens anderen zoude worden. Hunne beste voorfchriften waren, behalven dat, zodanig gefield, dat zy byna geenen indruk op de meeste menfchen konden maaken, en maar zeer weinig vermoogen hadden om hen tot deugd te beweegen. Dewyl hunne kennis van God, van zyne eigenfchappen, van zyne Voorzienigheid, van de Schepping der waereld, van onze gantfchelyke afhangkelykheid van het Opperwezen, en van onze betrekkingen jegens hetzelve zeer duister en dwaalende waren; zo konden zy hunne zedeleer niet uit deeze waarheden afleiden, die echter de flerkfle bewyzen van dezelven zyn. De Heidenfche Godsdienst, die in 't geheel nietzedelyk was,maar enkel in plegtighedenen offeren beflond, was voor de zedeleer meer fchadelyk dan voordeelig. Deeze had met geenen niets gemeen. Zy werd veeleer als eene weetenfchap befchouwd, die alleen tot de fchoolen der wyzen behoorde. De zedeleeraars konden derhal ven aan hunne voorfchriften heü gezag van onze wetten niet geven; zy konden ze  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 359 ze niet als heilige en onkreukbaare bevelen van den grooten Beheerfcher van hemel en aarde voordragen; zy konden niet anders doen, dan hunne natuurlyke billykheid en betaamelykheid aantoonen. Wie weet echter niet, hoe weinig diergelyke voorftellingen den grootften hoop der menfchen aandoen, en hoe weinigen van hen opmerkfaam en fcherpzinnig, of ook redelyk genoeg zyn,om derzelver juistheid en fterkte met zulk eene klaarheid en grondigheid te begrypen, dat ze daardoor tot verandering van hunne geneigdheid en van hun gedrag bewogen worden? Hoe veel", eindelyk, moest de zedeleer der Heidenfche wyzen daardoor niet verliezen, dat hen de gewigtige leer van de onfterfiykheid en het toekomend leven grootdeels verborgen was, dat zy zich, ten aanzien van dezelve, met bloote gisfingen moesten vergenoegen, en nooit tot eene volkomen zekerheid geraaken konden ? Wat is 'er dat den mensch de aanlokkelykfte verzoekingen tot zondigen kan doen overwinnen; wat is 'er dat hem in de grootfte en baarblyklykfte gevaaren tot eene ftandvastige betrachting zyner pligten kan beweegen; wat is 'er dat hem in het edelaardig befluit kan bevestigen, om aan rechtfchapenheid en deugd, alles wat hem liefst  3ÓO WEDERLEGGING VAN EENIGE liefst en waardst is, zelfs zyn eer en roem by het nageflacht niet uitgezonderd, op te 'offeren, indien niet het uitzicht op eene betere waereld zyn' moed deed ryzen, en hem tevens boven zichzelven, en boven alles wat zichtbaar en tydelyk is, verhief? Zyn echter niet alle deezen groote, zyn het geene wezenlyke gebreken in de zedeleer der op zichzelve gelaatene reden? En zou de zedeleer des Euangeliums geene voorrechten boven dezelve hebben? Hoe gelukkig, hoe volkomen vervult zy niet alle deeze gebreken ! Genoegzaamheid, juistheid, klaarheid, duidelykheid,eenvoudigheid, achtbaarheid, fterkte, leven, zyn louter eigenfchappen, die niemand haar kan ontzeggen, die haar met een leergierig, met een oprecht en dcugdlievend gemoed overweegt. Zy waarfchouwt ons voor alle ondeugden; zy fpoort ons tot alle deugden aan; zy bevat alle onze pligten in zich; zy draagt ze allen zodanig voor, dat ze door een ieder, zonder moeite, verftaan en begrepen kunnen worden; zy onderfleunt ze allen met de krachtigfte beweegredenen; zy geeft ze allen het gezag van Goddelyke wetten. Zy is even zo wel gefchikt om ons hart te verbeteren, als om ons uiterlyk gedrag naar behooren te regelen. Zy weigert ons  vooroordeel. tegen de christel. zedel. 361 ons in geen onfchuldig vergenoegen; maar zy verbied ons het onmaatig genot van hetzelve, en de daar uit voorkomende zinnelykheid. Zy wil ons niet onaandoenlyk voor het kwaad en de ongelukken deezes levens maaken; maar zy fchenkt ons de krachtigfte middelen , om ze met gelaatenheid te verdragen, en 'er wyzer en beter door te worden. Zy behandelt ons daarby als zondaars, die genade, verfchooning en toegeefiykheid noodig hebben , en heeft geduld met onze onvermydelyke zwakheden. Zy verzekert ons dat God onze oprechte en aanhoudende poogingen om hem te behaagen, en onze heiligmaaking te voleinden, genadig wil aanzien, offchoon wy de volmaaktheid niet kunnen bereiken. Zy leert ons dit leven als een' ftaat van tucht, van oefening en van beproeving te befchouwcn , en richt onze voornaamfle oplettendheid op het toekomende. Zy onderricht ons op eene voldoenende wyze van hetgeene wy na dit leven te hoopen of te vreezen, van de rekenfchap die wy eens van ons gedrag te geven, en van de eeuwige vergelding die wy te wachten hebben; en daardoor geeft zy alle haare voorfchriften een Goddelyk vermoogen, dat genoegfaam is om onze verdorvenheid te overwinnen, en ons II. Stuk. Aa tot  362 WEDERLEGGING VAN EENIGE tot nieuwe fchepfelen te maaken. Heeft echter de zedeleer des Euangeliums zo veele en zulke groote voorrechten, hoe uitfteekend dient dan derzelver openbaaring niet tot verheerlyking van Gods wysheid en goedheid, en hoe ondankbaar toonen wy ons te zyn, wanneer wy de ongemeene middelen, van welken God zich tot dat oogmerk bediend heeft, bedillen, of voor noodeloos en overtollig willen houden ? Het tweede vooroordeel tegen de Euangelifche zedeleer beftaat hier in, dat zy veel te ftreng en haare volbrenging onmooglyk is. Zy verfchoont inderdaad geenerleie ondeugd, geene booze neiging, geen onrein oogmerk. Zy vergenoegt zich niet met den fchyn van deugd en vroomheid. Zy wil ons hart verbeteren, alle onze begeerten in orde brengen, ons eene overwegende en fteeds werkfaame liefde tot alP het geen wat waar, wat rechtvaardig en goed, wat -eer-en lievenswaardig is, inboezemen, en ons daardoor tot glori en geluk verheffen; aan God en zynen Zoon,onzen Heiland, geduurig gelyker, en voor de zaligheid der toekomende waereld geduurig bekwaamer doen worden. Naar dit doel ftrekken zich  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 363 zich alle dc voorfchriften der Christelyke zedeleer. Met dit oogmerk vordert zy van ons, dat wy alle Godloosheid , alle waereldfche begeerlykheden verloogchenen, en maatig, rechtvaardig en Godzalig in deeze waereld leeven zullen. Met dit oogmerk beveelt zy ons, ons vleesch met zyne lusten en begeerlykheden te kruifigen en te dooden, de heiligmaaking en deugd met onvermoeide vlyt na te jaagen, en naar de volmaaktheid te ftreeven. Met dit oogmerk wil zy van ons, dat wy onszei ven verloogchenen cn Jefus zullen navolgen; dat wy bereid zyn zullen om alles wat ons hier op aarde liefst cn aangenaamst is, ja zelfs ons'leven, wanneer het op waarheid cn Godzaligheid aankomt, te laaten vaaren; dat wy niet op het zichtbaar e, maar op het onzichtbaare zien, en naar de dingen zullen trachten die boven zyn, waar Christus is. Deeze en diergelyke vorderingen fchynen alszins ftreng te zyn. Het verdorven menfchelyk hart druischt 'er tegen aan, en voert nog tegenwoordig zeer dikwyls de taal van de oude ongeloovige Jooden: Dit is eene harde rede, wie kan die hooren? Wy antwoorden hierop: Eerftelyk: Deeze tegenwerping betreft grootAa 2 deels  364 WEDERLEGGING VAN EENÏGE deels de zedeleer der reden, zo wel als de zedeleer des Christendoms, en gevolglyk kan 'gr de waarde en voortreflykheid van deeze laatfte in 't minfle niet door gekrenkt worden. Want geene fchryft ons zo wel als deeze veele pligten voor, die wy niet zonder moeite en arbeid , niet zonder ftryden en kampen kunnen betrachten , dewyl zy onze hevige zinnelyke begeerten, onze kwaade heblykheden, en de verkeerde levensregelen, naar welken zich de grootfle hoop der menfchen richt, tegenfpreken, en ons fomwylen in het verkrygen en bevorderen van datgeen, 't welk wy ons aardsch geluk noemen, verhinderen. Geene zo wel als deeze vordert van ons, dat wy onszelven bedwingen, onze begeerten bepaalen, en onze hartstogten maatigen; dat wy in veele gevallen onze rust en ons vergenoegen, fchoon op zichzelven onfchuldig zynde , aan onzen pligt, en ons byzonder voordeel aan het algemeene best opofferen; dat wy niet bloot op het tegenwoordige, maar ook op het toekomende zien, niet enkel als zinnelyke, maar als verftandige en onflerfiyke fchepfelen denken en handelen; dat wy geftadig naar een' hooger* graad van volmaaktheid trachten; dat wy in de liefde tot en in de oefening van rechtfeha- pen-  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 365 penheid en deugd, ftandvastig en onbeweeglyk zyn, en ons noch door dreigingen, noch door beloften daarvan zullen laaten affchrikken. Op deeze algemeene grondregels der reden berusten alle, zelfs de moeijelykfte, voorfchriften des Euangeliums, en wy kunnen deeze niet verwerpen, zonder geenen te loogchenen. Ten anderen, is het 'er zo verre af, dat de reinheid en heiligheid der Christelyke zedeleer haar aanzien zou verminderen, dat zy hetzelve veeleer bevestigen, en haar in alle opzichten eerbiedwaardig maaken. Konden wywel een leer, die de zondelyke lusten der menfchen vleidde, of die zich met een' laagen graad van deugd en vroomheid vergenoegde, en ons enkel tot rechtvaardige en onfchadelyke burgers van deeze waereld, doch niet tot burgers des hemels vormde, voor eene Goddelyke Openbaaring houden ? Zouden wy dezelve niet met recht voor eene menfchelyke uitvinding verklaaren, die aan het hoogfte en volmaakfte Wezen onwaardig, en de ongemeene dingen, die tot haare bevestiging gefchied zyn, niet waardig is ? Hoe kunnen wy dan, zonder onszelven te wederfpreken, datgeene tot een teAa 3 gen-  '^66 WEDERLEGGING VAN EENIGE genwerping tegen de Euangelifche zedeleer maaken, hetwelk zo duidelyk van haare waarheid en van haaren hemelfchen oorfprong getuigt? Moeten wy haar integendeel zelfs om die reden niet voor voortreflyk, voor aannemenswaardig, voor Goddelyk erkennen, dat zy geen gebrek, geene zonde, geene ondeugd verfchoont, dat alle haare voorfchriften zo rein, zo heilig, dat ze allen zo gefchikt zyn om onze geheele natuur te verbeteren, en te verheffen, ons de rechtvaardigde, de weldaadigfte, de edelaardigfte gezindheden in te boezemen , en ons geduurig volkomener te maaken ? Ten derden, behoeven wy flechts het oogmerk der Euangelifche zedeleer te overweegen ; wy behoeven ons het doeleinde,in den mensch beoogt, maar te binnen te brengen: wanneer wy fchielyk zullen gewaar worden, dat haare voorfchriften niet te ftreng zyn. Wy zullen vinden, dat zy niets willekeurigs in zich bevatten, maar met onzen tegenwoordigen en toekomenden tocfland in de naauwfte verbindtenis ftaan. Bedenkt maar, aandachtige Toehoorders , hoe iterk onze neiging naar zinnelykheid, hoe groot ons zedelyk bederf is, hoe menigvuldig en verlokkend de verzoekingen ten  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL.3Ó7 ten kwaade zyn, en hoe ligt wy ons door dezelven laaten vervoeren, wanneer wy niet beftendig de wacht over onszelven houden, wanneer wy de eerfte ongeregelde begeerte niet tegenftaan, wanneer wy ons het geringde verzuim veroorloven,of in het oefenen der deugd en vroomheid vertraagen; overweegt daarby, dat wy maar gasten en vreemdelingen hier op aarde zyn, die hier geen blyvende ftad hebben, maar de toekomende zoeken moeten; dat wy ons hier in een' ftaat van tucht en beproeving bevinden, dat ons eeuwig lot van de gefteldheid onzes tegenwoordigen gedrags afhangt, dat wy tot eene zaligheid geroepen zyn, die in de zuiverfte vergenoegingen, in de edelfte bezigheden beftaan zal, en'datwy geheel onvatbaar voor deeze zaligheid zyn zouden, wanneer wy niet reeds tegenwoordig eene heerfchende geneigdheid tot allen goed, en zekere vaardigheid in het betrachten van hetzelve verkregen, wanneer wy ons niet reeds tegenwoordig gewenden, ons met onze gedachten en begeerten boven het zichtbaare te verheffen, en ons met geestelyke en hemelfche dingen bezig te houden; overdenkt, zeg ik, dit alles, en gy zult duidelyk bcgrypen, dat de voorfchriften des Euangeliums met onze Aa 4 om-  368 WEDERLEGGING VAN EENIGE omftandigheden en behoeften juist overeenkomen; ja gy zult moeten bekennen dat zy ongenoegfaam zouden zyn, om onze verdorvenheid te bedwingen, en zulke fchepfelen als wy zyn, tot den toekomenden ftaat der volmaaktheid en gelukzaligheid voor te bereiden, ivanneer zy minder rein, minder heilig waren, wanneer zy ons niet de waakzaamheid en zorgvuldigheid in onzen wandel, de beftry. ding onzer lusten, de zelfsverloogchening en verachting der waereld, de hemelsgezindheid, en het onophoudelyk poogen om' God' te behaagen, en met hem, het zuiverfte en heiligfte Wezen, gemeenfchap te hebben, als wezenlyke en noodzaaklyke phgten des Christendoms infcherpten, Wat, ten vierden, in 't byzonder de vervolging om de waarheid en Godzaligheid betreft, wy geven gaarne toe, dat 'er eene groote fterkte van geest en een hooge graad van deugd toe vereischt word, wanneer men zyn eer, zyne goederen, ja zyn leven zelfs voor de zaak van God en Godsdienst opofferen, het kruis van Christus met kloekmoedigheid cn vreugd op zich nemen, en hem ook in den dood navolgen zal. Maar is het niet rechtvaar»  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 369 vaardig, is het niet billyk zulks te doen ? Kunnen wy der waarheid en rechtfchapenheid ooit een te kostbaar offer opdragen ? Kunnen wy ooit teveel voor Christus, onzen Heiland en Heer, doen, die voor ons den hemel verlaaten heeft, en aan het kruis den fmaadelykften dood geftorven is? Is datgeene een verlies te noemen, hetwelk wy uit liefde en gehoorzaamheid jegens God, in wiens handen onze geheele gelukzaligheid berust, kwyt raaken? Wat is al het lyden van den tegenwoordigen tyd, in vergelyking van de eeuwige en alles overtreffende heerlykheid, die den getrouwen aanhangerenvan onzen Verlosfer, den zegepraalers en overwinnaars bereid is ? Of is het onmooglyk zulke blyken van getrouwheid te geven ? Hebben niet onder de eerde Christenen zeer veelen door hun voorbeeld het tegendeel bewezen ? Hebben zy de onverwelkelyke kroon des levens niet verre boven alle voordeden, alle goederen en vermaaken deezer waereld gefield? Zyn ze niet in alle rampen en vervolgingen ftandvastig gebleven ? Hoe zelden laat ■ God, die onze zwakheid kent, ons ook in zulke omftandigheden geraaken? En hoe magtig is de byftand, hoe ongemeen de troost, waarmede hy zyne oprechte aanbidders onder. Aa 5 fteunt,  37° WEDERLEGGING VAN EENIGE fteunt, wanneer hy zulke bewyzen van hunne deugd en vroomheid afvordert ? Eindelyk, aandachtige Toehooorders, kunnen wy, over het algemeen ,. noch eene inneriyke, noch eene uiterlyke onmooglykheid, om overeenkomftig met de voorfchriften des Euangeliums te leeven, ontdekken. Geene innerlyke, dewyl deeze voorfchriften eikanderen niet tegenfpreken, maar allen onderling op het fchoonfte overeenftemmen, en op even het zelfde oogmerk doelen; dewyl zy allen zich op de natuur der zaake zelve en op de betrekkingen, in welken wy jegens God en menfchen flaan, gronden ; dewyl zy allen ingericht en gefchikt zyn, om onze tegenwoordige en toekomende volmaaktheid en gelukzaligheid te bevorderen en te bevestigen. Zy allen kunnen als natuurlyke en noodwendige gevolgen van de liefde tot God en den naasten befchouwd worden; en niemand kan deeze grondwet van het Christendom in zyne gantfche uitgestrektheid betrachten, zonder te gelyk alle de overige pligten, die hetzelve ons oplegt, na te komen. Even zo weinig kunnen wy eene uiterlyke onmooglykheid, om de Euangelifche zedeleer te betrachten, ontdekken.  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 371 ken. Want, aan de eene zyde, zyn de beweegredenen , met welken zy ons tot gehoorzaamheid aanfpoort, zo menigvuldig, zo treffend, zo fterk, dat zy noodwendig den diepften indruk op ons moeten maaken, en door haare onderfteuning ons de zege op alle verzoekingen doen behaalen, wanneer wy ze dikwyls en met aanhoudende oplettendheid overwegen, en ons niet moetwillig tegen haaren invloed verzetten. Zekerlyk, indien het denkbeeld van een alweetend , almagtig , heilig en rechtvaardig Wezen, hetwelk de beftendige en onbedriegelyke getuige van onze neigingen en daaden is, en van 't welk ons leven en onze gantfche gelukzaligheid afhangt; wanneer de liefde van God, die zynen eeniggeboren' Zoon om onzent wille niet verfchoond heeft; wanneer het aanfchouwen van Jefus, voor onze zonden aan het kruis dervende; wanneer de verwachting van een algemeen gericht; wanneer de hoop op eene eeuwige en onuitfprekelyke zaligheid, wanneer dit alles niet in ftaat is, om ons het betrachten onzer pligten mogelyk en ligt te maaken, en ons in de drukkendfte omftandigheden met moed enfterkte te wapenen; dan is niets vermogende om zulks te doen, en wy moeten geheel onaandoenlyke en  37z WEDERLEGGING VAN EENIGE en in het booze gantsch verharde harten hebben. Aan de andere zyde, wil God-zelf door zyn woord het willen en het volbrengen van het goede in ons werken. Hy wil in onze zwakheid magtig zyn; hy wil ons nimmer boven ons vermoogen laaten bezocht worden; hy wil ons dóór de wegen zyner wyze Voorzienigheid te hulpe komen, en ons daardoor het werk onzer heiligmaaking verligten; hy wil ons zynen Geest geven, en ons met een'byzonderen genadigen byftand verwaardigen, zo dikwyls wy denzelven, by een getrouw en zorgvuldig gebruik maaken van de behoorlyke heilmiddelen, noodig hebben. Met deeze hulp voorzien en door deezen byftand onderfteund, kan ieder rechtfchapen Christen met den Apostel roemen: Ik vermag alles door hem, die my kracht geeft, naamlyk Christus. Ik ben verzekerd, dat noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch geluk, noch ongeluk, noch leven, noch dood my zal kunnen fcheiden van de liefde Gods, in Christus Jefus, onzen Heere. Wie ziet echter niet, dat dit alles met de voorgewende onmooglykheid, om overeenkomflig de voorfchriften van het Euangelium te kunnen leeven, openlyk ftryd, en dat deeze tegenwerping geenszins ten ' na-  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 373 nadeele van het Christendom, maar alleen van derzelver uitvinders ftrekt, dewyl ze daardoor eene fchandelyke traagheid tot het goede, en eene ftrafwaardige liefde tot de zonde aan den dag leggen? Ten minften zal hy, die een' heerfchenden fmaak heeft voor hetgeene zedelyk fchoon, goed en welvoeglyk is, en die, volgens zyn doeleinde, naar de volmaaktheid ftreeft, zich zekerlyk niet beklaagen, dat de regels, die men hem daartoe aan de hand geeft, veel te naauwkeurig en te juist zyn. Het derde vooroordeel tegen het Christendom in 't algemeen, en de Euangelifche zedeleer in 't byzonder, is, dat zy den menfchelyken geest nederdrukken, hemverfaagd, vreesachtig en moedeloos maaken; en, tenbewyze daarvan, beroept men zich voornaamelyk op de geboden wegens de ootmoedigheid, wegens de zachtmoedigheid, de vergeeflykheid en de liefde jegens de vyanden, die ons Christus en zyne Apostelen gegeven hebben. Wy antwoorden hierop, eerftelyk : Dat deeze tegenwerping in 't algemeen met den gantfehen inhoud van den Christelyken Godsdienst openlyk ftryd, en dat deeze, volgens zyne natuur, bepaald en gefchikt is, om de tegengeftelde uit-  374 WEDERLEGGING VAN EENIGE uitwerkfelen voort te brengen. Wat toch flaat den menfchelyken geest gewoonlyk neder ? Wat verzwakt zyne ligchaams- en zielsvermoogens het meeste? Wat beneemt hem den lust en den moed tot groote en edele daaden ? Wat maakt hem verlaagd en vreesachtig ? Of het is het bewust zyn zyner misdryven , de onrustigheid en angst van zyn geweten, de vrees voor de verdiende flraf; of het is de ongeregelde en onrhaatige liefde tot zinnelyke vermaaken en vleefchelyke wellusten; of het is gebrek aan troost en hoop in de gevaaren; of het is eene natuurJyke overhelling tot zwaarmoedigheid en treurigheid. Ruimt echter het Christendom , wanneer wy deszelfs leer gelooven en deszelfs voorfchriften volgen, alle deeze verhinderingen van de fterkte des geestes, van den waaren heldenmoed, en van de fhmdvastigheid niet uit den weg? Geeft het ons niet de beste wapenen tot beftryding en overwinning van dezelven aan de hand? Het toont ons inderdaad, hoe wy van den zwaaren last onzer zonden bevryd, hoe wy de vergeeving derzelven en het Goddelyk welbehaagen deelachtig kunnen worden. Het fielt inderdaad het geweeten van den geloovigen Christen gerust; het ftiltzyn hart; het vervult het-  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 0,75 hetzelve met vrede en vreugd in den heiligen Geest; en wanneer de Godlooze vlucht daar geen vervolger is, zo is de rechtvaardige, die door zyn hart niet veroordeeld word, moedig als een jonge leeuw (*). De Christelyke Godsdienst verbied ons verder alle uitfpoorigheden in het zinnelyk vermaak. Zy fchryft ons nuchterheid, maatigheid en onthouding voor. Zy wil dat wy meer voor onze ziel dan voor ons ligchaam zorgen; dat wy onzen fmaak zuiveren en verheffen; dat wy niet naar het vleesch, maar naar den geest wandelen, en ons, gelyk de kampvechters in de Griekfche fpelen, van al datgeene vrywillig onthouden zullen, wat ons de zege over onszelven en over de waereld zou kunnen ontrukken; en daardoor maakt zy ons tot het oefenen van de moeijelykfte en verhevenfte deugden bekwaam. De Christelyke Godsdienst onderricht ons van eene wyze en goede Voorzienigheid, die alles regeert, die voor alle fchepfelen zorgt, die in alle haare fchikkingen de waardigfte oogmerken heeft, en die alle dingen zodanig beftiert, dat zy ten besten van diegeenen, welken God lief hebben , dienen moeten; en daardoor maakt (*) Spr. XXVIII. i.  376 WEDERLEGGING VAN EENIGE maakt hy hen alle wederwaardigheden ligt. Hy leert ons eindelyk dit leven in zyne verbintenis met het toekomende befchouwen; hy verzekert ons van de onfterftykheid van onzen geest, en geeft ons de zekere hoop op eene gelukzaligheid, die alles wat wy hier op aarde als dierbaar en begeerlyk kennen, in grootheid en duurzaamheid oneindig ver overtreft; en daardoor ftelt hy ons in ftaat, om alle kwaad, dat ons in de waereld kan treffen, ja den dood zelfs, te verachten, en over alle de verfchrikkingen van het graf te zegepraalen. En zou een mensen, die den Christelyken Godsdienst van harten is toegedaan, die de leer van denzelven met overtuiging gelooft, en deszelfs geboden gehoorzaamt, zou die neêrflagtig, verfaagd en moedeloos zyn? Of is 'er iets dat ons gegrond gerust kan ftellen; is 'er iets dat ons onverfchrokken, ftandvastig en blymoedigkan maaken, indien het Christendom niet in ftaat is om zulks te doen ? Dit zelfde kunnen wy in 't byzonder ook zeggen, met opzicht tot de deugden van ootmoedigheid, zachtmoedigheid en vergeeftykheid, die het Euangelium ons voorfchryft. Het is 'er zo verre af dat deeze deugden den mensch veriaagen of hem den moed beneemen zou-  vooroordeel. tegen de christel. zedel. 377 zouden, dat zy veelëer wezenlyk tot de waare grootheid van geest behooren, en ons tot de edelfte en weldaadigfte onderneemingen bekwaam maaken. Wie heer over zynen moei is, zegt de wyze Koning, of wie zichzelven bedwingt , die is fterker dan hy die veele Jleden inneemt. En, inderdaad, wat is grooter, kwaad met kwaad, of kwaad met goed te vergelden; zich aan zynen vyand op alle moogelyke wyzen te wreeken, of hem door onverdiende weldaaden te vermurwen, en tot bekentenis van zyn begaan onrecht trachten te brengen? Welke van beiden is gefchikter om rust, bedaardheid, vergenoegdheid en vreugd in ons te doen voortkomen en te bevestigen, een hart, dat tot hoogmoed, tot nyd, tot haat, tot toorn geneigd is, dat door iedere belediging, op het hevigfte bewoogen, en met wraakzuchtige gedachten en begeerten vervuld word; of een hart dat door de oprechtfle liefde jegens alle menfchen ingenomen, dat van alle ongeregelde en woeste hartstogten vry is, dat eene overhellende geneigdheid tot verfchoonen, tot vergeven , tot weldoen heeft ? Welk van beiden zal gewilliger en bekwaamer zyn, om groote en onbaatzuchtige daaden te verrichten, en het algemeene best, zonder op zyn eigen voorII. Stuk. Bb deel  378 WEDERLEGGING VAN EENIGE deel acht te liaan, te bevorderen; diegeene, welke door hoogmoed verblind, zich boven zyne medefchepfelen verheft, en niet in bedenken neemt om aan zyne ingebeelde eer of zyn aanzien de heilige wetten van orde en deugd op te offeren; of diegeene, die, terwyl hy een befeheiden gevoelen van zichzelven heeft, en alle menfchen als zyne broederen bemind, fteeds bereid is om hen te dienen, en die voor zyne bewezene dienften geene andere belooning dan de goedkeuring van God en zyn geweeten verlangt ? Welke van beiden zal, eindelyk, meer ftandvastigheid in ongelukken toonen, geene, die zyn hoogfte goed in bet roemend oordeel, dat de menfchen van hem vellen, cn in de eer, die zy hem, of zyn' rang en zynen rykdom bewyzen, zoekt; of deeze, die het bewust-zyn zyner onfchuld en braafheid, en het welbehaagen van het Opperwezen voor de voornaamftc bron zyner ge'ukzaligheid houd? Zekerlyk, wy zouden zeer partydig oordeelen, wy zouden eene laage denkwyze vertoonen, wanneer wy den Christen , die volgens de voorfchriften van het Euangelium denkt en leeft, in alle deeze opzichten den voorrang boven den waereldüng niet toeweezen, of wanneer wy 'er aan twy- fel-  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 379 felden, dat geene veel gefchikter is dan deeze, om zich tot de waare grootheid te verheffen, tot eene duurzaame rust des gemoeds te geraaken, en in alle gevaaren een onbewceglyken moed aan den dag te leggen. Het gezegde zal genoeg zyn, aandachtige Toehoorders, om u van de ongegrondheid der vooroordeelen tegen het Christendom, die wy thans beftreden hebben, te overtuigen. Mogt het u te gelyk met de grootfte hoogachting jegens hetzelve vervullen, en in het geloof wegens zynen Godlyken oorfprong verflerken! Mogt het u ook tot gehoorzaamheid jegens deszelfs geboden opwekken, en tot een nieuwe vlyt in het betrachten van dezelven aanfpooren! Wat zou het ons helpen van de valschheid deezer vooroordeelen overtuigd te zyn, wanneer wy echter zodanig handelden alsof ze waar en gegrond waren ? Wat zou het ons helpen , de rechtvaardigheid, de billykheid, de voortreflykheid der Euangelifche zedeleer te kennen, wanneer wy dezelve niet beleefden? Zou dit onze fchuld niet vermeerderen, en de flraf voor onze ongehoorzaamheid des te zwaarder maaken ? Zouden wy daardoor de ongeloovigen in hunnen weerzin tegen den ChristeBb 2 te-  380 WEDERLEGGING VAN EENIGE telyken Godsdienst niet bevestigen, en hen nieuwe wapenen tegen denzelven in de hand geeven? Neen, aandachtige Toehoorders,laat ons de bevattingen en overtuiging van ons verftand volgen, zo als het redelyke fchepfelen betaamt. Laat ons de voorgeflelde vooroordeelen , niet alleen met den mond, maar ook met ons gedrag tegen gaan. Laat ons dezelven met de daad wederleggen, en door ons eigen voorbeeld toonen, dat het niet onmooglyk is overeenkomflig met de voorfchriften desEuangeliums te leeven, en dat zulk een leven niet alleen in zichzelven roemryk en fchoon is, maar ook de volmaaktheid en gelukzaligheid der menfchen bevordert. Vinden wy in het uitvoeren van deeze vroome befluiten verhinderingen en zwaarigheden; laat ons dan onze oogcn op de heerlyke vergelding flaan, die wy in de toekomende waereld te wachten hebben , en ons op de genade des Allerhoogften betrouwen, die in de zwakken magtig is. De kroon des levens, de erfenis des hemels, de eeuwige rust en vreugd der zaligen , zyn wel waardig dat wy 'er met allen ernst naar dingen, dat wy als goede ftryders van Christus tot aan ons einde volharden. Hoe verder wy in de deugd en Godzaligheid komen; hoe ligter en  VOOROORDEEL. TEGEN DE CHRISTEL. ZEDEL. 381 en aangenaamer ons dezelven zullen worden. Onze krachten zullen door de oefening in het goede geftadig aanwasfen; wy zullen van de eene overwinning tot de andere voortgaan; wy zullen het verheven doel, naar 't welk wy loopen, geduurig nader komen, en eindelyk het onfchatbaar kleinood magtig worden, tot welks bezitting God ons door Christus geroepen heeft. Amen! Bb 3   DERTIENDE LEERREDE. GEZINDHEDEN VAN GODS RECHTSCHAPEN AANBIDDERS,JEGENS DEPLAATS HUNNER GODSDIENSTIGE VERGADERINGEN. Tekst. Psalm. XXVI. vs. 8. Heer ik heb lief de wooninge uwes Huis, en de plaats des Tabernakels uwer eere. Uitgefproken den 28fan September 1766, op den inwyïngsdag van het nieuwe Bedehuis der Euangelisch-Hervormden te Leipfig.   Heer, onze God, niemand is u gelyk. Gy zyt groot, en uw naam is groot, en uwe grootheid is onuitfpreekelyk. De hemel en aller hemelen kunnen u niet omvatten. Gy woont niet in tempels met handen gemaakt; gy word ook niet van menfchen handen gediend , als iets behoevende, dewyl gy zelf aan ieder het leven, den adem, en alles geeft. Doch gy wilt echter, naar uwe groote bermhartigheid, uwe tegenwoordigheid aldaar in het byzonder openbaaren, waar uwe redelyke fchepfelen tot het verrichten van uwen dienst by eikanderen vergaderen. Daar wilt gy door zegen en wcldaadighcid midden onder hen zyn. En nu, Heer, onze God, u en uwen dienst hebben wy dit Bedehuis geheiligd; aan uwe eer en heerlykheid hebben wy het plegtig toegewyd. Zie dan toch met genade en ontferming op ons en op dit huis neder. Laat hetzelve u een welbchaaglyke tempel zyn, en verheug ons in denzelven met uwe zegenryke tegenwoordigheid, ö Vervul ook aan ons uwe oude beloftenisfe van het verbond, dat gy door Christus met ons hebt opgerecht: Ik wil in hen woonen en onder hen wandelen ; ik wil hun God, en zy zullen myn volk zyn. Ja, Heer, Bb 5 wy  386" GEZINDHEDEN VAN GODS wy zyn uw volk. Wy verheugen 'er ons over dat wy naar uwen naam genoemd zyn; dat wy u en uwen Zoon, dien gy gezonden hebt, kennen; dat wy u in onderlinge gemcenfchap mogen dienen. Wy looven u, wy danken u met getroffen harten daarvoor. Uw dienst is onze eer en onze zaligheid. Ach! laat dezelve u welbehaaglyk zyn, zo dikwyls wy hier voor uw aangezicht verzamelen. Wanneer wy dan u en uwe majefteit aanbidden, ö laat ons dan uwe heerlykheid zien, en naar uw beeld vernieuwd worden. Wanneer wy u hier zoeken, laat u dan van ons vinden, en verberg uw aanfchyn niet voor ons. Wanneer wy u het offer van ootmoed en boete opdraagen, neem dan dat offer om den wil van onzen Middelaar genadiglyk aan, en roep ons van uwen hemel toe: Zyt goedsmoeds, uwe zonden zyn u vergeven. Wanneer wy ons hier aan alles wat aardsch en vergangklyk is onttrekken, en in een' naderen omgang met u het reine vergenoegen en de waare rust zoeken, die ons de gantfche waereld met al haar heerlykheid niet kan geeven, ö open ons dan de fchatten uwer algenoegfaamheid, en vervul ons met vrede en vreugd, in den heiligen Geest. Wanneer wy hier voor onze broederen bidden, doe hen dan de  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS, ENZ. 387 de kracht onzer voorbiddingen ondervinden, en verkwik hen met uwehulpe en uw' troost. Wanneer wy hier Uwe ftemme hooren, laat ons dan vol eerbied op dezelve letten, en uwen goeden wil, zonder vertraaging, ter uitvoer brengen. Deel ons heden de eerftelingen van uwen zegen mede, bermhartige God. Sterk uwen knecht, vervul hem met licht en kracht van boven, en laat zyne woorden woorden des levens voor ons zyn. 6 Heer help, 6 Heer laat het welgelukken! Onze Vader, enz. Hoe heilig is deeze plaats! hier is niets anders dan een huis Gods; hier is de poorte des hemels (*).' Zo, myne dierbaare Vrienden, drukte eertyds de vroome Jakob, van ontzag en vreugde doordrongen, zyn' eerbied uit, voor de plaats, waar hem de Heer in den droom was verfcheene'n, en hem, by eene zeer ontroerende verfchyning, van zyne voorzorge èn befcherming verzekerd had. Behooren wy niet de zelfde taal te voeren , behooren ons niet deeze zelfde Godzalige gevoelens te bezielen , wanneer wy een plaats betreden, die aan den dienst van het Opperwezen is toege- wyd; (*) Gen. XXVIII. 17.  388 GEZINDHEDEN VAN GODS wyd; een plaats, waar de Heer zyns naams gedachtenis ffichten, waar hy ons zynen genadigen wil laaten verkondigen, waar hy ons gemeenfchaplyk gebed en fmeekingen verhooren, en ons alle de fchatten zyner genade mededeelen wil ? Hoe heilig is deeze plaats! Hoe heilig de God, dien wy hier dienen; de leer, die wy u hier prediken; de geboden, die wy u hier van zynentwegen infcherpen; de tekens en zegels van zyn verbond, die wy u hier uitdeelen; de toezeggingen en geloften , die wy hier met u doen zullen. Ja, hier is Gods huis. 'Hier wil de Heer ons zyn heerlykheid openbaaren, en den gantfchen raad onzer zaligheid ontdekken. Hy wil met zynen Geest, en met zyne genade onder ons zyn, zo dikwyls wy in zynen naam te famen komen. Hy wil naby allen zyn , die hem aanroepen, allen die hem emftig aanroepen. Hy wil het fchreijen der rechtvaardigen hooren en hen helpen (*). Onder de fchaduw zyner vleugelen kunnen wy hier veilig vertrouwen; wy kunnen in zyn licht het licht zien, en van de ryke goederen van zyn huis verzadigd worden (f). Hier is de poort des hemels. Hier hebben wy een vryen toegang tot den troon van C*) Pfalm CXLV. i8, 19. (ft Pfalm XXXVI. 9,10.  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS , ENZ, 389 van Gods genade, en kunnen 'er troost en hulp op den gelegen tyd verkrygen. Hier word ons den weg, die ten leven leid, aangewezen; het kleinood, dat aan het einde der loopbaane op den overwinnaar wacht, word ons getoond, en wy hooren ons verheerlykt Opperhoofd ons toeroepen: Zyt getrouw tot den dood, en ik zal u de kroon des levens geven (*). Hier verrichten wy de bezigheden der engelen; bezigheden, die ons in de toekomende waereld eeuwig zullen verheugen. Ja, hier kunnen wy de reine vreugd, de verhevene vergenoegingen reeds by voorraad fmaaken, die ons in den hemel bereid zyn. Met welkeen ontzag, met welk een zuiverheid van hart, met welk een aandacht en lust behooren wy dan eene plaats te betreden, die aan de waardigfte oogmerken is toegewyd, waar wy de rykfte en dierbaarfte zegeningen te verwachten hebben? Zoude ik my wel bedriegen, myne Vrienden, zoude ik u geneigdheden toefchryven, van welke gy niet weet, wanneer ik u de woorden van den Pfalmist in den mond legge, die ik u zo even heb voorgelezen ? Zou 'er iemand onder ons zyn, die niet van gant- fcher (*) Openb. II. 10.  39° GEZINDHEDEN VAN GODS fcher harte met den koningklyken Profeet betuigde : Heere ik heb lief de wooninge van uw huis, en de plaats des tabernakels uwer eere ? Ieder weet dat men op eene plaats veelerleie voordeden kan genieten, die haar boven anderen onze achting en liefde waardig maaken. Een plaats, die ons een gerust en veilig verbtyf verfchaft; een plaats, op welke wy in aangenaame en nuttige verbindtenisfen ftaan; een plaats waar gerechtigheid en orde heerfchen, waar men de behoeften en geryflykheden des levens gemaklykkan vinden, en de middelen tot verkryging derzelven ligtlyk zyn magtig te worden; zulk een plaats, zeg ik, zal altoos eene voorrechtelyke waarde hebben in de oogen der geenen, die ook de goederen der aarde behoorlyk te fchatten weeten. Wat zyn echter alle deeze goederen tegen de voordeden, welke ons de wooning van Godshuis, en de plaats verfchaft in welke zyn eere woont ? Verkrygen geenen niet eerst door deezen hunne waarde ? Worden geenen door deezen niet zo verre overtroffen, als de onfterfiyke ziel het vergangkelyk ligchaam, en de eeuwigheid den tyd overtreft ? Gelukkig wy, myne Vrienden , wanneer wy deeze voordeden recht kennen , hunne gantfche waarde ondervinden, en vol-  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS , ENZ. 391 volgens deeze kennis en ondervinding denken en handelen! Gelukkig wy, wanneer wy ook jegens deeze plaats, die wy heden den Heere en zynen dienst hebben toegewyd, met gevoelens van achting en liefde vervuld worden, welke de bedoeling derzelve van ons vordert! Myn oogmerk is, onder den byftand van God, u hiertoe op te wekken. Wy zullen tot dat einde Eerftelyk de redenen overweegen, die rechtfchapen aanbidders van God hebben, om zulke gevoelens jegens de plaats hunner Godsdienftige vergaderingen te voeden; en dit zullen wy niet beter kunnen doen, dan wanneer wy het betaamelyke, het troostelyke, het verhevene , dat zich in alle de deelen van den plegtigen en gemeenfchaplyken Godsdienst bevind, aantoonen. Vervolgens zullen wy de Godvruchtige gevoelens zelf befchouwen, die wy jegens zulk eene aan den Godsdienst geheiligde plaats voeden, en met welken wy dezelve moeten bezoeken. ö God, verzei gy-zelf deeze overweegingen met  39^ GEZINDGEDEN VAN GODS met uwen zegen. Verhef gy-zelf onze gedachten en harten van de aarde. Doe ons de voortreftykheid van uwen dienst in zulk een helder licht befchouwen, doe ons daardoor zo levendig getroffen worden, dat wy het geluk van u in gemeenfchap te moogen eeren, boven alle ander ftellen, dat wy 'er onzen roem en zaligheid in zoeken, en dus met volkomen oprechtheid kunnen zeggen: Heer ik heb lief de woonxnge van uw huis, en de plaats des tabernakels uwer eere. Amen. Het gebed is de eerfte en wezenlykfte pligt van den onderlingen en openbaaren Godsdienst. Myn huis, zegt de Heer-zelf door den Profeet, myn huis zal een huis des gebeds genaamd worden allen volken (*). Aan deeze bezigheid wydde Salomon voornaamlyk den tempel toe. Het volk moest zich daar verzamelen, en in gebeden en fmeekingen zich vereenigen, wanneer het met hongersnood, met pest, met duurte, met fpringkhaanen, of met eene andere plaage bezogt werd (f). Daar moest het hulp in den nood, befcherming in gevaaren, overwinning op de vyanden; daar moest het vrucht- baar- O Jef. LVI. 7. Ct) 1 Kon. VIII. 33-  rechtschapen aanbidders, enz. 393 baarheid in gevaaren, overwinning op de vyanden; daar moest het vruchtbaarheid, vryheid, zegen en leven zoeken, en wanneer het zich van gantfeher harte bekeerde, zou het 'er deezen ook werkelyk vinden. Tot die zelfde verrichtingen van eerbied zyn ook de Godsdienftige verzamelplaatfen der Christenen bepaald. Zy moeten zich aldaar in gemeenfchap voor hunnen Schepper en Heer vernederen, zyne opperheerfchappy over hen erkennen , zyne majefteit en grootheid aanbidden, en hem de pligten van onderwerping bewyzen, die zy, als zyne fchepfelen, als zyne onderdaanen, als zyn eigendom, hem verfchuldigd zyn. Zy moeten hem daar met vereenigde harten dank offeren, zyner goedheid zich beroemen , en zynen naam met eikanderen verheffen. Zy moeten daar hun verheerlykt Opperhoofd, den Goddelyken Middelaar,openlyk de eer geven, die hem, als den Zoon van den Allerhoogften, als den Verlosfer der menfchen , als den boven alles verhoogden Koning en Heer der waereld toekomt. Zy moeten daar met alle hunne belangen voor God verfchynen, hem, als hunnen gemeenen Vader, alle hunne behoeften vrymcedig voordraagen, en hem om verfchooning, vergeeving, behoudeII. Stuk. Cc nis  394 GEZINDHEDEN VAN GODS nis en zaligheid bidden. Zy moeten daar met alle de aanbidders van God en Christus, die op den gantfchen aardbodem verftrooid zyn , zich in den geest vereenigen, en de een des anders ligchaamlyken en geestelyken welftand met broederlyke liefde den Allerhoogften aanbevelen. Hoe betaamelyk, hoe edelaardig is echter deeze bezigheid, aandachtige ToehooordersV Hoe uitfteekend worden daardoor alle de volmaaktheden van den Allerhoogften verheerlykt? Hoe behoorlyk is het ons van zyne grootheid en van onze volftrckte afhangklykheid van hem te overtuigen ? Wanneer ik hooge en laage, ryken en armen, jongen en ouden zich naar het Huis des Heeren zie fpoeden; wanneer ik zie,hoe zyzich daar, zonder onderfcheid van ftaat of rang, van jaaren en genachten , voor hem, die in den hemel woont, vernederen, en hun geheel hart voor hem uitfchudden; wanneer ik zie, hoe zich daar alle diegeenen verzamelen, welken door gebrek en ellenden gedrukt worden, die voor het een of ander gevaar bevreesd zyn, die onder den last van deezen of geenen ramp en wederwaardigheid zuchten, en hoe zy daar allen hun byftand, hun hulp en hunn' troost by God zoeken, die zy naar hunne byzondere om-  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS, ENZ. 395 omftandigheden noodig hebben: dan komt het my voor, dat ik het eeuwig, het oneindig Opperwezen, voor wiens oogen alles bloot en ontdekt is , op eenen troon van majefteit aanfchouwe, waar hy, als de Vader en Beheerfcher der waereld, alle de eerbetuigingen, alle de gebeden, alle de wenfchen van alle de onderdaanen zyns onmeetelyks Ryks hoort en aanneemt; waar hy alle zyne goederen en giften met milde handen uitdeelt, en alle lotgevallen van enkele pcrfoonen zo wel als van gantfche volken beflischt. Dan word ik eerst recht gewaar wie God is, en wie ik ben. Dan vereer ik hem met de innigfte aandoening, als een Wezen, dat alle onze behoeften kent, dat de veroorzaaker en bron onzer gantfche gelukzaligheid is, en meer kan doen dan wy bidden cn begrypen; als een Wezen , onder welks opzicht en befcherming wy veilig rusten, uit welks volheid alle fchepfelen genade voor genade erlangen kunnen. Zou deeze dan niet een Godsdienst zyn, die met de oneindige eigenfchappen van God overeenkomftig is, en gevolgelyk tot zyne verheerlyking dient ? En hoe aangenaam, hoe verkwikkend moet het niet voor een' waaren aanbidder van God zyn, Wanneer hy zich in deeze allerëdelfte en betaaCc. 2 me-  39<5 GEZINDHEDEN VAN GODS melykfte bezigheid met zyne broederen vereenigen , met hen tot den troon van God naderen, met hen het eerfte, het grootfte, het beste aller Wezens looven en aanbidden, met hen zich in deszelfs Voorzienigheid gerust ftellen, en zyn' Opperheer het offer van ootmoed , van onderwerping, van dank en gebeden kan toebrengen? Hoe krachtig moet dit het vuur van zyn Godvrucht doen aanwakkeren ? Hoe aanmerkelyk moet 'er het vernoegen , dat dezelve hem doet gewaar worden , door ryzen? Ja, zyn ziel ontrukt zich dan aan alle zorgen en lusten van deeze aarde. Zy ftygt tot haaren Oorfprong op. Zy nadert tot haar eeuwig doeleinde , en ziet zich, reeds by vervroeging, in het verheven gezelfchap, dat voor den troon van God en het Lam ftaat, om hem dag en nacht te dienen. En een plaats, die aan zulke bezigheden is toegewyd, die zou my onverfchillig, die zou in myne oogenniet van de grootfte waarde zyn ? Neen! Heer ik heb lief de wooninge van uw Huis, en de plaats des tabernakels uwer eere. Het Gezang, aandachtige Toehoorders, is insgelyks een gewigtig ftuk van den onderlingen en openbaaren Godsdienst; en daarvoor werd  RECHTSCHAPEN AANBTDDERS, ENZ. 397 werd het ook altyd, zo wel in de Joodfche als inde Christelyke Kerke,gehouden. En behoef ik u wel het betaamelykc, het verhevene en troostelyke, dat ook in dit gedeelte van den Godsdienst gelegen is, wydloopig voor te ftellen ? Zal niet uwe eigen ondervinding, indien gy niet geheel onaandoenelyke en aardschgezindc harten hebt, u daarvan genoegzaam overtuigen? In welk eene beminnelyke geftaltc verfchynt niet de Godsdienst, wanneer zy met de bevalligheden der dichtkunst en der welluidendheid opgefierd is; wanneer zy, terwyl zy ons verftand verlicht, te gelyk onze verbeeldingskracht gaande maakt, en ons hart met de edelfte aandoeningen vervult; terwyl zy ons nu den verhevenften ernst, dan de zachtfte bedaardheid , nu den diepften ootmoed en droefheid, dan weder de vuurigfte dankbaarheid inboezemt? Wat verheft de geheele zielfterker, wat reinigt haar meer van de laage driften , die haar aan de aarde hechten, dan een plegtig en met de waarde der Godvrucht overeenkomend gezang? En wat is rechtmaatiger, wat is billyker, dan de goedheid des Allerhoogften met vrolyke lippen te pryzen, en heilige lofliederen op te heffen ter eere van hem, die zo verre boven alles verheven, die zo heerlyk en Cc 3 groot  398 GEZINDHEDEN VAN GODS groot is, en die zyne grootheid voornaamelyk door weldoen openbaart? Ja, wat is aangenaamer, dan de aandoeningen der vreugd, by het genieten der Godlyke weldaaden, openlyk en in gemeenfehap te betuigen, en daardoor het gevoel haarer waarde en haarer voortreflykheid in zich te verdubbelen ? Wat brengt ons eindelyk den hemel cn het gezelfchap der volmaakte rechtvaardigen nader, wat maakt ons gefchikter, om, in het toekomende met deeze zalige geesten gemeenfehap en omgang te hebben, dan wanneer wy ons tegenwoordig in dat geene oefenen, 't welk hunne uitmuntendfte en aangenaamftc bezigheid is? ö, Myne Vrienden, fielt u dikwyls voor, hoe waardig de Heer is dat al de waereld hem zinge, dat al de "waereld hen roeme en loove, en hoe hy ten hoogften verdient, dat wy met dank voor zyn aangezicht verfchynen, en met pfalmen hem toejuichen; fielt u voor hoe groot uw heerlykheid en uw geluk zal zyn, wanneer gy eens in de vergadering der hemelfche Heirfchaaren uwe flemmen met de haare vereenigen ; wanneer gy met haar den lof des geenen die is, die was en zyn zal, zingen, cn met haar in verrukking zult uitroepen: Amen, de laf, en de heerlykheid, en de wysheid, en de dank-  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS , ENZ. 399 dankzegginge, en de eer, en de kracht en de fterkte zy onzen Gode in alle eeuwigheid (*); fielt u, zeg ik, dit alles levendig voor: dan zult gy zekerlyk reeds hier op aarde in deeze edele verrichtingen het wezenlykfle vergenoegen vinden, en ook in dit opzicht met de Pfalmist betuigen: Heer, ik heb lief de wooninge van uw Huis, en de plaats des Tabernakels uwer eere. De prediking van het Goddelyk woord, de verkondiging des Euangeliums, is een derde gewigtig fluk van den onderlingen en openbaaren Godsdienst. God heeft de bediening der verzoening onder ons geflicht. Wy zyn zyne Boodfchappers, die den menfchen in zynen naam genade en heil aanbieden, die hen in Chritus plaatfe bidden moeten: Laat u met God verzoenen (+). Hoe lieflyk is de fiem des geenen die het goede boodfehapt, die den vrede doet hooren; des geenen die goede boodfehap brengt van het goede, die heil doet hooren; des geenen die tot Sion zegt: uw God is Koning (J.). Christenen, uwe eigen ondervinding zal van deeze trooste- ly- (*j Openb.. VII. 12. Ct) 2 Cor. V. 18,20. CD Jef. LIL 7. Cc 4  4-00 GEZINDHEDEN VAN GODS lyke uitwerkingen der prediking van Gods woord getuigen, en uw voorbeeld zal het elkeen zeggen, dat het Euangelium een kracht Gods ter zaligheid is. ~ Het bewust zyn uwer zonden beangftigde u menigmaalen; het befchouwen der Godlyke Heiligheid en Rechtvaardigheid verfchrikte u. Gy durfde niet beftaan u onder 's Heeren begenadigden te rekenen, en u van zyne gunst verzekerd te houden. Gy kwaamt met een verbroken en verflagen hart in den Tempel des Heeren. Daar werd u de rykdom der Godlyke goedheid cn liefde in Christus ontdekt; zyne bereidwilligheid om boetvaardige zondaars te begenadigen , werd u te gemoete gevoerd; de dierbaarc beloften des Euangeliums werden u voorgehouden en toegeëigend; zy werden levendig en krachtig in u: en gy keerde gerechtvaardigd en verheugd in uwe huizen weder. — Twyfel cn onzekerheid martelden u dikwyls. Gy kost uzelven niet te vrede ftellen, en waart in gevaar om voor de verzoekingen tot ongeloof te bezwyken. In deezen toeftand kwaamt gy in 's Heeren huis, en onder het opmerkfaam luisteren naar het verhandelen van Gods Woord, ging 'er een helder licht in uwe ziel op; de waarheid vertoonde zich aan u  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS, ENZ. 4OI tl in haare natuuriyke fchoonheid enfterkte; gy ondervond haare ovcrrccdendc kracht. Uwe twyfclingen verdweenen; uw geloof werd verfterkt; gy geraakte tot eene geruststellende zekerheid in hetzelve. — De bezigheden deezer waereld, en het zaad des verderfs, dat nog in u is, hadden dikwyls de aandoeningen van Godsvrucht en Godsdienst in uwe zielen verzwakt. Uw yver in het goede verkoudde; uw deugd begon te wankelen, gy had traags handen en Jlappe knieën (*) ; gy deed ongewisfe treden op de baan des levens, en zaagt niet zonder heimelyk vermaak op den weg der zonde en ondeugd te rug. Doch hier in het Huis des Heeren werd, door het voordraagen van zyn woord, het fmeulende vuur uwer Godvrucht op nieuw ontftooken. Men toonde u het gevaar van uwen toeftand; men bragt u uwe gelofte te binnen, en den eed van getrouwheid , dien gy God gezwooren hebt; men Itelde u de toekomende zaligheid der overwinnaaren voor; men riep u toe: Behoud het geene gy hebt, opdat u niemand uwe kroone ontneeme (f): Wie volhard tot den einde, die zal zalig O Hebr. XII. 12. (t) Openb. III. 11. Cc 5  402 GEZINDHEDEN VAN GODS lig worden (*). En deeze voortellingen flortten u nieuwe fterkte tot beftryding der zonde, en tot betrachting uwer pligten in. Gy zet Uwen loop ftandvastig voort, gy vergeet wat achter u is, en ftreeft met verdubbelde vlyt naar het doel der volmaaktheid. Lyden en rampfpoed drukten u dikwyls ten gronde. Gy dacht dat de Heer u vergeeten, dat-hy zyne bermhartigheid voor u toegeflooten had. In plaatfe van met lof en dank ten voorhove des Heeren te komen, begaaft gy u met een bezwaard hart en met een betraand gezicht binnen zyne deuren. Doch de troostelyke leer, die u hier verkondigd, de juiste begrippen, die u hier van Gods eigenfchappen, van zyne wegen, van zyne Voorzienigheid en van uw doeleinde gegeven, de uitzichten, die u in eene toekomende beter waereld geopend werden , deeze verzachtten uwe fmarten , zy droogden uwe traanen af, zy bezielden u met moed en hoop, en gy kost met den Pfalmist zeggen: Toen myne gedachten binnen in my vermenigvuldigd werden, hebben uwe vertroostingen myn ziel verkwikt (f). — Christenen, die zulke ondervindingen, die zulke voordcelen in het Matth. XXIV. 13. (f) PC XCIV. 19.  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS , ENZ. 403 het Huis des Heeren genooten hebt, hoe waardig , hoe dierbaar moet u de plaats niet zyn, die u dezelven verfchafte? Hoe veel reden hebt gy niet, om met den Dichter in onzen tekst te betuigen: Heer, ik heb liefde woonin■ge van uw Huis, en de plaats des Tabernakels uwer eere ? Het gebruik der heillige Sacramenten is het vierde ftuk van den onderlingen en openbaaren Godsdienst, en eene ryke bron van genade en troost. Hier worden wy door den doop in de gemeenfehap der Christelyke Kerke, in het verbond van God opgenomen; en deeze gemeenfehap onderhouden 'wy, dit Verbond vernieuwen en bevestigen wy door het gebruik des heiligen Avondmaals. En hoe veel heiligs, hoe veel troostelyks bevat het gebruik van deezen plegtigen maaltyd niet in zich? Wy verzamelen daar, om de gedachtenis van onzen hooggepreezen Verlosfer te herdenken, en de wonderen zyner liefde te befchouwen. Wy komen daar als vermoeide en belaste zondaaren tot hem, en worden door hem verkwikt. Daar hooren wy door den mond van zynen dienaar tot ons zeggen: Zyt welgemoed myn Zoon, myne Dochter, uwe zonden zyn u ver-  4°4 GEZINDHEDEN VAN GODS - vergeeven (*): Myne genade is u genoeg; want myn kracht word in zwakheid volbragt (f). Daar fmaaken wy de vreze Gods, die alle verftand te boven gaat, en weenen traanen van vreugd en dankbaarheid , dat God ons onwaardigen in zynen Zoon zo hoog begenadigd heeft. Daar verëenigenwy ons met de zalige geesten, die voor den troon van God en het Lam ftaan, en heffen met hen het verheven loflied aan: Hem, die ons lief gehad en van onze zonden gewasfchen heeft met zyn bloed, Hem zy de heerlykheid en kracht tot in alle eeuwigheid (j). Daar roepen wy eikanderen met verrukte harten toe: .Laat ons hem lief hebben, want hy heeft ons eerst lief gehad (§). Laat ons niet meer onszelven leeven, maar dien, dien voor ons geftorven en opgewekt is (**); Indien God ons zo lief gehad heeft, laat ons dan ook elkander cn liefhebhen (ff). Daar verbinden wy ons door de naauwfte banden van geloof, van hoop en van liefde met eikanderen. Alle onderfcheid tusfchen hoogen en laagen, tusfchen ryken en armen, tusfchen dienstbaaren en vryen, ver- dwynt (*) Matth. IX. 2. (f) 2 Cor. XII. 9. O) Openb I. 0-,6. CD ijcann. IV. 19. C¥i0 2 Cor. V. 15. QO ijoann. IV. n.  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS, ENZ. 405 dwynt hier, gelyk het in de toekomende betere waereld verdwynen zal; en wy genieten 'er het zuivere genoegen van ons als kinderen . van éénen Vader, als dienaars en onderdaanen van éénen Heer, als leden van één geestelyk ligchaam, als erfgenaamen van ééne zaligheid te befchouwen, en ons als zodanigen met eene meer dan gemeene, met eene waarachtig broederlyke liefde te omhelzen. Zekerlyk edele bezigheden , aandachtige Toehoorders ! Ik beroep my nogmaals op uwe eigene ondervinding, Christenen, die overeenkomftig met deeze benaaming denkt en handelt. Weet gy iets, dat uwe zielen meer verheft, dat u Goddelyker vreugd verfchaft, dan wanneer gy hier aan de Tafel des Heeren de Tekens en Panden zyner genade en liefde ontfangt, dan wanneer gy op deeze wyze gemeenfehap hebt met den Vader en met zynen zoon Jefus Christus, dan wanneer zyn Geest uwen geest getuigenis geeft, dat gy Gods kinderen zyt ? Zo betaamelyk, zo troostclyk, zo verheven zyn alle de deelen van den Godsdienst,aan welken dit Bedehuis is toegewyd. Zulke voordeden, zulke zegeningen, zulk een vreugd belooft het u, wanneer gy jegens hetzelve  406 GEZINDHEDEN VAN GODS ve zodanig gezind zyt, dat gy van gantfche? harten kunt zeggen: Heer, ik heb lief de moninge van uw Huis, en de plaats des Tabernakels uwer eere. En welke zyn dan die Godvruchtige gefteitenisfen, die wy jegens zulk eene aan den Godsdienst geheiligde plaats moeten aankweeken, en met welken wy dezelve moeten bezoeken ? Wy moeten, voor alle dingen, het geluk, 't welk wy genieten, erkennen, en Gode de vuurigfte dankbaarheid daarvoor betoonen. Welk een geluk is niet de vryheid van Godsdienst, de vryheid van zyn geweeten te volgen, en zyn God, naar 't voorfchrift van hetzelve te dienen! Hoe zelden word dit geluk recht erkend, wanneer men het altyd genooten heeft? Doch gy behoeft bet flechts, myne Vrienden, aan diegeenen te vraagen, die het ontbecren moeten; gy behoeft u de omftandigheden flechts te binnen te brengen, in welken zich een groot gedeelte uwer voorouderen bevond:. dan zult gy de waarde van dit geluk duidelyk begrypen. Veelen van u zyn zelfs dikwyls in zulke gewesten geweest, waar het Bygeloof en de Vervolgzucht tempel en altaaren vernield,1 hef Heiligdom des Heeren verwoest ,  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS , ENZ. 407 woest, en zyne dienaars van den troost beroofd hebben, die zy voorheen in zyne voorhoven genooten. Gy zyt 'er dikwyls getuigen van geweest, hoe diegeenen uwer broederen te moede zyn , die onder de verdrukking leeven, die nooit zonder vrees voor hinder en zwaarigheid, tot hunne Godsdienstoefening byëen komen, die dezelve zelden zonder ontrust te worden kunnen bywoonen, en wier diepe aandacht niet zelden door vyandlyke bewegingen geftoord en afgebroken word. Gy weet, hoe gelukkig zy zich zouden fchatten, indien zy hun geweeten onverhinderd mogten beleeven, de gezuiverde Christelyke leere vry belyden, den Heere hunnen God zekere plaatfen heiligen, en zich daar openlyk met zynen dienst konden bezig houden. Gy geniet dit geluk, aandachtige Toehoorders. Gy kunt God volgens uwe begrippen dienen. Gy hebt door zyne goedheid eene afgezonderde en bekwaame plaats, die aan zynen dienst is toegewyd. Gy kunt onderling in zyn huis te famen komen. Gy kunt zulks zonder het minite gevaar, en in alle mogetyke veiligheid doen. Uw gewisfe lyd in geenerlei opzicht eenigen dwang. Wy dringen u geene menfehelyke uitvindingen als leerftellingen van het Christendom op; wy  40 8 GEZINDHEDEN VAN GODS wy vorderen van ü geene blinde onderwerping; wy maatigen ons geen heerfchappy aan over uw geloof. Wy vermaanen u, integendeel, om hetgeen wy u voordragen aan het woord van God te toetfen, en u alleen aan hetzelve te houden. Welke voordeelen, myne Vrienden! Kunnen wy God ooit genoeg voor dezelven danken ? Kunnen wy ooit yverig en zorgvuldig genoeg zyn, om, door een waardig gebruik , by aanhoudendheid in bezit van dezelven te blyven ? De diepfte eerbied is eene andere hoedanigheid die ons bezielen moet, zo dikwyls wy ons binnen deeze aan den Godsdienst geheiligligde plaats begeven. Niet alsof deeze plaats op zichzelve een byzonderc heiligheid eigen was, of dat wy met beevingen en verfchrikkingen tot dezelve moesten komen, gelyk eertyds de Israëliten den berg naderden, die van vuur brandde, cn wiens grondvesten onder hunne voeten beefden. Niet alsof de Heer verre van ons ware, of dat wy hier alleen met onze gebeden en fmeekingen voor hem verfchynen moesten, en anders op geene verhooring konden hoopen. Neen! Hy, de Oneindige, de Onafmeetelyke, woont niet in Tempé- len  rechtschapen aanbidders , enz. 409 len met handen gemaakt (*). Hy vervult met zyne heerlyke tegenwoordigheid hemel en aarde; en wy kunnen overal heilige handen tot hem opheffen, en hem in geest en in waarheid'aanbidden. Doch hier, myne Vrienden, hier is de plaats, waar wy den dienst en eerbied, die hy van ons vordert, hem op eene plegtige wyze toebrengen; waar wy de geneigdheden van eerbied , van liefde, van dankbaarheid, van vertrouwen, van gehoorzaamheid, die wy hem verfchuldigd zyn,openlyk voor al het volk betuigen; waar wy in gemeenfehap met onze broederen voor zyn aangezicht moeten verfchynen. Hier is de plaats, waar wy van alle aardfche gedachten, van alle waercldfche zorgen ontflagen, geheel aandacht, geheel yver, geheelopgetoogenheid moeten zyn; waar wy al het zichtbaare vergecten, ons boven tyd en graf verheffen, en ons als in de toekomende waereld verplaatfen moeten. Hier is echter ook de plaats, wegens welke de Heer aan zyn oude volk door Mofes deeze belofte liet doen: op de plaats waar ik myiï naams gedachtenis zal Jiichten, daar zal ik tot u komen en u zegenen (f). Daar, waar men ('O Handel. XVIf. 24. (f) Excd. XX. 24. II. Stuk. Dd  410 GEZINDHEDEN VAN GODS men in gemeenfehap hem zoekt, daar wil hy zich ook voornaamelyk laaten vinden; daar , waar men hem openlyk en oprechtelyk eert, daar wil hy zynen vereerders de uitmuntendlte bewyzen van zyn welbehaagen en gunst mededeelen; daar wil hy hen met de troostlykfte uitvloeden zyner nabyzynde tegenwoordigheid verheugen. En zulk een plaats, myne Vrienden, wier bedoeling zo groot, zo zalig is, zouden wy die ooit zonder eerbied betreden ? Neen! zo dikwyls wy ons derwaart begeeven, zo dikwyls moeten wy tot ons zeiven kunnen zeggen: Hoe heilig is deeze plaats! hier is het huis van God, hier is de poorte des hemels. Deeze eerbied moet ook met een' heiligen lust en vreugd verknocht zyn; het moet ons tot vermaak dienen, de Godsdienstige vergaderingen der geloovigen by te woonen, wanneer wy met waarheid zullen zeggen: Heer ik heb lief de wooninge van uw huis, en de plaats des tabernakels uwer eere. Van zulk een gesteldheid was David. Moest hy, door zyne vyanden vervolgd, zich van des Heeren huis verwyderen; dan hoort men hem onrustig en vol bekommerdheid zuchten: 6 God, myn ziel dorst naar u, myn vleesch verlangt naar u: in een  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS, ENZ. 411 een land, dor en mat, zonder water. Voorwaar, ik heb u in *f Heiligdom aanfchouwd, ziende uwe fterkheid en uwe eere; dan zoude ik u hoven in myn leven: in uwen naam zoude ik myn handen opheffen (*). Had hy hoop dat zyn wensch vervuld worden, en hy het aangezicht van zyn' God zou aanfchouwen: dan verandert hy zyne klagten in lofgezangen; vergenoeging en vreugd vervullen zyn hart, en hy betuigt: Ik verblyde my in de geenen die tot my zeggen: Wy zullen in het huis des Heeren gaan: onze voeten zynftaande in uwe poorten , 6 Jerufalem (f) ƒ Bezit hy deeze voordeden; dan wenscht hy niet meer dan dezelven bdtendig te genieten, en de enkele gedachte van hun verlies verontrust hem. Een ding, zegt hy, een ding heb ik van den Heere begeert; dat zal ik zoeken: dat ik alle de dagen myns levens mogte woonen in het huis des Heeren, om de lieflykheid des Heeren te aanfchouwen, en te onderzoeken in zynen tempel (-§). Hoe beklaag ik u, gy beminnaars deezer waereld, die van zulke .aandoeningen niets weet, en geene andere dan zinnelyke vergenoegingen kent! Het kost u moeite en dwang, CO Pfalm LXHI. 2,3,5. (t) Pfalm CXXII. 1,2. (§) Pfalm XXVII. 4. Dd 2  412 GEZINDHEDEN VAN GODS dwang, het is u tot een' last, de wooning van het huis uws Gods te bezoeken, de plaats des tabernakels zyner eere. Gy beklaagt u over de weinige uuren die gy aan deezen heiligften pligt moet toewyden, en over de ydele vermaaken, die gy 'er fomtyds om nalaaten moet. Gy laat u door ieder voorwendfel, door iedere verhindering, door ieder gezelfchap van de vervulling deezer verpligting afhouden. Gy komt met onverfchillige en lustelooze harten ter plaatfe, waar het vuur der zuivcrfte Godvrucht moest branden, en verwacht met ongeduld het eindigen van de waardigste bezigheid, die menfchen hier op aarde kunnen verrichten. Hoe kunt gy u vleijen, dat God in den gedwongen en huichelenden dienst, dien gy hem bewyst, een welgevallen zal hebben? Hoe kunt gy u het geringste nut daarvan belooven ? Hoe kunt gy eenige hoop hebben van eens in het gezelfchap der zaligen opgenomen te worden, daar gy in dat geene, 't welk u alleen daartoe bekwaam kan maaken, geen' fmaak vind? Wy, myne Vrienden, willen het voor onze eer, en voor onzen roem houden, dat het ons, zo gering en onwaardig wy ook in ónszelven zyn, vergund is, in onderlinge gemeenfehap tot God te naderen, en ons <3js  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS , ENZ. 413 ons met zynen dienst bezig te houden. Wy willen alle gelegenheden daartoe met lust en vreugd aangrypen, en het vergenoegen genieten ,'t welk wy uit een' nader' omgang met God, uit het aanbidden en looven van zyn' naam, uit de befchouwing zyner werken en wegen, uit de deugdfaame en godvruchtige aandoeningen, die. hier in ons verwekt, uit de fchoonc uitzichten , die hier voor ons geopend worden, fcheppen; dit vergenoegen zal ons veel onwaardeerbaarder zyn dan alle ander vermaak, het zal ons een' voorfmaak geven van den zaligen ftaat, dien wy in het toekomende leven te wachten hebben. Zullen echter onze achting en liefde jegens zulk eene aan den Godsdienst geheiligde plaats van den rechten aart zyn, dan moeten wy, ten vierde , dezelve niet anders dan met reinnc cn Godc-behaaglyke oogmerken bezoeken. En welke zyn die oogmerken, aandachtige Toehoorders ? Zyn het wel rechtmaatige, zyn het zuivere en Gode-behaaglyke oogmerken, die ons bezielen, wanneer wy enkel herwaart komen, om de gewoonte en het voorbeeld van anderen na te volgen, om niet voor roekeloos gehouden te worden, om den naam van Dd 3 Chris-  414 GEZINDHEDEN VAN GODS Christenen te behouden, of om een gerucht van byzondere Godvrucht en vroomheid van ons te doen uitgaan, en ons daarvan in de bezigheden deezes levens ten onzen voordeele te bedienen ? Zyn het rechtmaatige , zyn het zuivere , en Godc-welbchaaglyke oogmerken, die ons bezielen, wanneer wy hier niet anders zoeken, dan onze ooren en onzen finaak, door het aanhooren van eene met bevalligheid en levendigheid uitgefproken fraaije redevoering te verlustigen, de verdienden en gebreken van dezelve, volgens de regels der welfpreekendheid te beöordeelen, en 'er een richterlyk vonnis over te vellen, of wanneer het ons ten hoogften maar daarom te doen is, dat wy onze kennis vermeerderen, en het vermaak te genieten, dat aan ieder infpanning van ons zielsvermogen verknocht is? Zyn het rechtmaatige , zyn het zuivere en Gode-behaaglyke oogmerken, die ons bezielen, wanneer wy door onze bloote tegenwoordigheid in het. huis des Heeren, en door de uiterlyke waarneemingen der Godsdienstige oefeningen, alle onze pligten jegens het Opperwezen denken te vervullen, of wel daardoor eene volkomen vryheid mecnen te erlangen, om al ons overig leven des te zorgeloozer, des te ydeler en on- ge-  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS, ENZ. 415 gebondener door te brengen, cn alle aandoeningen van Godvrucht, Godsdienst cn deugd uit onze harten te verbannen, zo dra wy deeze heilige plaats verlaaten hebben ? Heet dit niet den tempel des Heeren ontheiligen, en met dien God te fpotten, die hier in geest en in waarheid wil aangebeden worden? Siddert, gy huigchelaars, die met zulke oogmerken voor het aangezicht des Allerhoogften verfchynt.. Hy, de Alweetende, proeft uwe harten. Hy doordringt den valfchen fchyn, waarmede gy de menfchen bedriegt. Hy verwerpt de onreine offers, die gy hem brengt, cn zy zyn een' grouwel in zyne oogen. De rechtschapen aanbidder van God, myne Vrienden, word van geheele andere gezintheden en oogmerken bezield, wanneer hy de wooning van Gods huis betreed, en de plaats des tabernakels zyner eere. Hier, denkt hy by zichzelven, hier wil ik de aandoeningen van eerbied, van liefde en van dankbaarheid, die ik mynen Schepper en Verlosfer fchuldig ben, in my vernieuwen en verfterken. Hier wil ik met myne gebeden tot God naderen, hem dank offeren , my in zyne liefde oefenen, en in zyn heil verheugen. Ik wil naauwkeurig letten op de onderrichting, die hy in zyn woord my Dd 4 geeft,  416" GEZINDHEDEN VAN GODS geeft, myn gedrag toetfen aan zyne geboden, myne verborgen gebreken leeren kennen, en my, naar de begrippen, die ik daarvan erlange, trachten te verbeteren. In plaatfe van de algemeene voorstellingen des Leeraars op deezen of geenen myner broederen toe te pasfen, en by de befchryving, die hy van de zonde en ondeugd doet, met een boosaardig genoegen aan de vergrypen van mynen naasten te denken, wil ik alle myne oplettendheid op my-zeiven richten, ik wil alle waarfchouwingen, alle beftraffingen, alle vermaaningen op my en myne omftandigheden > toepasfen, en even zo geftreng omtrent myzelven als toegeevende jegens anderen zyn. Hier wil ik my van wapenen tegen de wederfprekingen en fpotternyen der ongeloovigen, tegen de verzoekingen der waereld, tegen de verleidingen van myn zondig vleesch voorzien, en nieuwe kracht en fterkte tot voortgang in de heiligmaaking, tot beftryding der zonde en tot vervulling myner Christelyke pligten verzamelen. Hier wil ik aanvangen my tot de edele verrichtingen, de verrukkelyke oefeningen bekwaam te maaken, die in de toekomende waereld myn bezigheid zyn, en die een groot deel myner gelukzaligheid zullen uitmaaken. ö My-  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS, ENZ. 417 6 Myne Vrienden, hoe vvys, hoe zalig zouden wy zyn, indien wy allen zo dachten, indien deeze de taal was van ons allen! ö Hoe gelukkig zou de tegenwoordige dag voor ons zyn, indien wy allen zodanige befluitcn namen, en dezelven ook werkelyk ter uitvoer bragten! Hoe heilig, hoe gezegend zou dit Bedehuis voor ons dan niet zyn, en welk een troost, welk een voordeel zouden wy ons dan van onze toekomende Godsdienstige byëenkomften mogen belooven ! Welk een verruklyk uitzicht gaat hier voor my open, aandachtige Toehoorders! Ik verbeeld my dat gy deeze geheiligde plaats met nieuwe vlyt, met nieuwen yver, met nieuwe leerzucht bezoekt; dat gy niet bloot uit gewoonte en welstaanshalve, maar met waare lust en vreugd en uit goedé oogmerken derwaart komt; dat gy daar alle vreemde gedachten van. u verwydcrt, en vol oplettendheid , vol aandacht, vol ernst, de verrichtingen van den Godsdienst volbrengt. Ik verbeeld my welke heilzaame uitwerkingen deeze heilige oefeningen op u hebben; wat ryke vruchten van gerechtigheid zy in uwen wandel voortbrengen; hoe uw kennis 'er door uitgebreid, uw geloof gesterkt, uw heiligmaaking bevorderd word; hoe gy van den eenen D d 5 trap  418 GEZINDHEDEN VAN GODS trap der Christelyke volmaaktheid tot den anderen voortgaat, en ook door uw voorbeeld de leer, die gy belyd, eerbied waardig maakt. Ik gevoel reeds, by voorraad , welk een zuiver vergenoegen, welk een hemelfche vreugd gy ons, uwe Leeraaren, verfchaffen; hoe ryklyk gy "ons daardoor onzen arbeid in den Heere vergelden, hoe zeer gy daardoor onzen yver ontvlammen, hoe krachtig gy ons daardoor aanfpooren zult om alle onze bekwaamheden en vermoogens tot bevordering van uw heil aan te leggen, en dezelven in uwen dienst met vreugd te verteeren. ö God, laat deeze verrukkende hoop my niet bedriegen! Laat ze tot roem van uwen naam , en ten eeuwigen geluk deezer Gemeente vervuld worden! Deeze, myne dierbaare Toehoorders, deeze is de innigfte begeerte van myn hart; deeze is de grootfte, de kostelykfte zegen, dien ik u heden , nu ik de eerfte maal van deeze plaats rot ufpreek, weet toe te wenfchen. Deeze zegen des Heeren ruste op u allen. Hy geleide u zo dikwyls gy deeze Vergaderplaats betreed, en zyne weldaadige invloeden moeten zich tot uw gantsch overig leven, zy moeten zich tot in de eeuwigheid uitstrekken! Hoe  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS , ENZ. 419 Hoe onschatbaarder echter deeze zegen is, myne Vrienden, en hoe meer reden gy hebt u in deeze plaats met denzelven te troosten; hoe meer gy u ook gedrongen zult vinden, om uwe wenfchen met de myne te vereenigen, en den Allerhoogften het welzyn van dit Land zo wel als zyn' Beheerfchcr en Overigheid aan te bevelen. Ja, myne Broeders, wenscht Jerufalem, wenscht Leipzig, wenscht Saxen geluk. Een ieder van u zegge: Welmoeten ze vaar en, die u beminnen. Vrede zy in uwe vestinge, welvaaren in uwe paleizen. Om des Huizes des Heeren myns Gods wille , zal ik het goede voor u zoeken (*). Ja, de Heer zegcne den dierbaaren perfoon van onzen Keurvorst en Landsheer, onder wiens genadige hoede wy de edelfte aller vryheden, de vryheid van geweeten, genieten. Hy fterke iedere deugdfaame,ieder grootmoedige gczintheid,die in zyne tedere ziele óntfpruit; hy doe deeze edele bloesfems ryke vruchten dragen , en hem eens de vader zyner onderdaanen, de vreugd van zyn volk zyn! De Heer zegene de Keurvorftelyk'e Vrouw Moeder, den Heere Adminiftrateur, en het gantfche Keur-Saxifche Huis! Zyne be- fcher- (*) Pfalm CXXII. 6-9.  42 O GEZINDHEDEN VAN GODS fchcrming ruste fteeds op hen, zyn zegen verzei Ie en bevordere alle hunne goede oogmerken cn onderneemingen, en zyne ryke goedheid vergelde hen alle de trouw, die zy den Lande betoonen, alle de gunstbewyzen, die zy ons laaten toekomen! De Heer zegene den Raad deezer Stad, wiens vaderlyke voorzorg en genegenheid, geduurende den bouw van dit Huis, ons een plaats heeft ingeruimd, waar wy den Heere onzen God verëeren konden. Hy beloone hen voor deeze dierbaare weldaad, en verheuge hen met licht cn genade, met troost en vrede, zo dikwyls zy zyn Heiligdom betreden ! De Heer zegene de plaats onzer wooninge; de plaats waar het ons vergund is zynen Naam aan te roepen, en doe het ook om deeze reden alle inwooners van dezelve welgaan. Waarheid en Godzaligheid, verdraagfaamheid en liefde moeten hen alle meer en meer met broederlyke gezintheid jegens ons vervullen, gelyk wy hen allen voor onze broederen in Christus erkennen, en ais zodanige oprechtélyk hoogachten en beminnen. De Hee r zegene diegeenen, welke door hun verstandige inrichting, door hunne bekwaamheid en door hunne vlyt, dit Bedehuis tot ftand gebragt, en hetzelve het welvoeglyk fieraad eencr  RECHTSCHAPEN AANBIDDERS , ENZ. 421 eener edele eenvoudigheid, 't welk zo overeenkomftig met deszelfs bedoeling is, gegeven, of op eenige andere wyze iets tot bevordering van dit heilzaam werk toegebragt hebben. Hy doe het hen in hunne overige rechtmaatige onderneemingen ook wel gelukken, en zy hun fchild en hun zeer groot loon. De Heer zegene u allen, die hier voor hem vergaderd zyt! Hy doe zyne genade , zyn woord en zynen Geest rykelyk onder u woonen, en in u werken. Hy maake u vaardig tot alle goede werken, en geeve in u hetgeen voor hem welbehaaglyk is, opdat gy onftraflyk bevonden mogt worden in de toekomst van Jefus Christus. ö God! verhoor gy van uwen Hemel onze wenfehen, en verheerlyk daardoor uwe genadige tegenwoordigheid in dit Huis. Laat uw zegen tot in de laatfte tyden op hetzelve rusten. Laat het voor ons en onze nakomelingen een gedenkteken uwer goedheid, een fchool der waare wyshcid, een huis van vertroosting en vreugd, een poort des hemels zyn, waar uwe eere woont, waar men uw woord zuiver verkondigt, waar men u waardig dient, waar men u en uwe grootheid kennen en roemen .leert;  422 GEZINDH. VAN GODS RECHTS. AANBIDD.ENZ. leert; een plaats waar de zondaaren befchaamd en bekeerd, waar de treurigen getroost, de twyfelachtigen gerust gefield, de rechtvaardigen verheugd en gefterkt, waar aardsgezinde menfchen , tot burgers des Hemels gevormd worden. Och Heer! laat geen derzelven, die gy my toevertrouwd hebt, verboren gaan. Verlicht en heiligt hen allen. Laat ons ook in de toekomende waereld u gemeenfchaplyk en eeuwig dienen, en verwaardig uwen knecht met de grootfte zaligheid die hy voor zichzelven kan wenfehen , de zaligheid van eens tot u te kunnen zeggen: Zie, Heer, Her ben ik, en diegeenen welken gy my gegeven had! Amen. Amen. VEER-  VEERTIENDE LEERREDE. HET MERKWAARDIGE DER HERVORMING,EN DE PLIGTEN DIE DEZELVE ONS OPLEGT. Tekst. Psalm. LXVI. vs. 5. Komt en ziet Gods daaden, hy is vreeslyk van werkinge onder de menfchen-kinderen. Uitgefproken op den jaarlykfchen Kcur-Saxifchen Hervormingsdag.   De woorden van den Pfalmist, die wy u voorgelezen hebben , wekken ons op tot een' pligt, wiens betrachting ons even zo welvoeglyk als voordeelig is. Wat is ons, als redelyke fchepfelen, betaamelyker, dan dat wy op de wegen der Goddelyke Voorzienigheid , zo wel in het ryk der natuur als in het ryk der genade, zorgvuldig acht geven, dat wy de oogmerken en de verknochtheid derzelven, in zo verre de zwakheid van ons verstand zulks toelaat, zoeken na te fpooren, en over de rechtvaardigheid , de wysheid en goedheid des Allerhoogften , die daar in uitblinken, ons met den diepften eerbied te verwonderen ? Wat is ons echter ook nuttiger dan deeze edele bezigheid ? Hoe gefchikt is zy om onze begrippen van Gods volmaaktheid en van zyne regeering verhevener te maaken, ons in het vertrouwen op den Almagtigen te verfterken, ons in alles, zelfs in de zorgelykfte omftandigheden , gerust te ftellen, en ons tot de vuurigfte dankbaarheid voor de weldaaden des Heeren op te wekken ? Heden, aandachtige Toehoorders , hebben wy eene byzondere gelegenheid tot nakoming van deezen pligt. Wy vieren de nagedachten eener gebeurtenis, die tot de II. Stuk. Ee merk-  426 HET MERKWAARDIGE merkwaardigften behoort, welken ooit in de Christelyke' Kerke zyn voorgevallen. Het is de gelukkige Geloofshervorming, die door den dienst van Luther en zyne medehelpers, in een groot gedeelte van Duitschland tot Hand is gebragt. De aanleiding tot deeze gewigtige gebeurtenis; de aart en wyze op welke zy aan den gang is geraakt; de groote en voordeelige veranderingen, die zy tot gevolg heeft gehad; alles maakt haar onze opmerking waardig. Overal vinden wy duidelyke blyken van Gods wysheid en goedheid, en de flerkfte redenen om zynen naam te verhoogen, hem voor zyne weldaaden te danken, en ons tot een betaamelyk gebruik van dezelven op te wekken. Komt dan en ziet Gods daaden, hy is vreeslyk van werkinge aan de menfc henkinderen. Laat ons ten dien einde Eerftelyk de merhvaardigfte omftandigheden der Geloofshervorming, welker gedachtenis wy vieren, in aanmerking nemen, en vervolgens de pligten overwegen, tot welken dezelve ons verbind. Reeds lang had de Westerfche Kerk onder de ftrenge en genoegfaam onverdraaglyke heer-  DER HERVORMINGE, ENZ. 427 heerfchappy des Roomfchen Bisfchops gezucht, en het verlies haarer edelfte vryheden nu opcnlyk beklaagd, en dan weder in het verborgene beweend. Reeds dikwyls had zy zich bevlytigd, om dit harde juk van zich af te werpen, of zich hetzelve, door eene behoorlyke bcpaaling van het Pausfelyk gezag, ligter tc maaken. Reeds dikwyls hadden zich getuigen der waarheid voorgedaan, die geene geringe opmerking verwekten, en als heldere fakkels in het midden der duisternis lichtten. De onweetendheid en het bederf der zeden, onder de Christenen heerfchende, waren te algemeen, en de droevige gevolgen derzelven te baarblyklyk, dan dat de vroomen en wélmeenenden, die nog onder hen waren, dezelven ffcilzwygende dulden konden. Byna iedereen klaagde over de ingefloopen misbruiken; en byna iedereen, een groot deel der Geestlykheid flechts uitgezonderd, wcnschte om affchaffing derzelven. Geheele Kerkvergaderingen moesten dit verlangen billyken, cn de noodwendigheid eener algemeene hervorming belyden. Maar de yveriglte wenfchen waren tot nu toe vergeefsch, de beste poogingen vruchteloos geweest. De eene en de andere werden nu door list, dan weder door geweld E e 2 ver-  428 HET MERKWAARDIGE verydeld. Dit voedde den hoogmoed en de heerschzucht der Roomfche Bisfchoppen; het boezemde hen een onmaatig vertrouwen in op hun aanzien en magt; het vervoerde hen om alle paaien van gcmaatigdheid en befcheiden' heid te buiten te gaan , en zich in hunne waare gedaante te vertoonen: en dit zelfde was de oorzaak van hunnen val, en de eigenlykfte aanleiding tot de gelukkige Geloofshervorming. Gy weet hoe Texel, de beruchte aflaatkramer, op bevel van Leo den tienden, de vergiffenis der zonde om geld verkocht, en, onder den dekmantel van Godsdienst, de grootfte bedriegeryen pleegde. Gy weet met welk eene onbefchaamdheid deezen ongerymden handel gedreven, en met welk een nadruk denzelven desniettegenflaande door den Roomfchen Bisfchop onderfleund en gehandhaafd werd. Dit wekte Luther op, om zich tegen dat fchandclyk misbruik te verzetten, en de zaak van de waarheid en den Godsdienst openlyk te befchermen. Dit verzwakte de bygeloovige hoogachting, die men tot hiertoe voor het Pausfelyk gezag gehad had. Dit bragt heilzaame twyfeling, en eene begeerte naar beter onderwys, zelfs onder het gemeene volk, voort. Het verwekte in hoogen en laagen, in  DER HERVORMING.E, ENZ. 429 in geleerden eh ongeleerder), een heftigen honger naar het Woord des levens, naar reiner en gezonder fpys voor de onflerflyke ziel. Het fpoorde elkeen tot onderzoek aan,en men begon datgeene te onderzoeken, 't welk men tot nu blindeling geloofd had. De eene dwaaling ontdekte de andere : de eene waarheid was eene geleidster tot de andere. Het licht fpreide zich gestadig verder uit, en binnen korten tyd verkreeg het in deeze landltreeken de overhand. — Hoe gering was niet de oorzaak van deeze gewigtige verandering, wanneer zy in en op zichzelve befchouwd word? Wie had kunnen denken, dat het zo even gemelde heilig bedrog zulke aanmerkelyke gevolgen naar zich trekken, dat het der waarheid zo voordeelig zyn zoude? Wie had kunnen vermoeden , dat datgeen, 't welk tot zyne bedoeling had, de menfchen bygeloovig cn flaafsch te houden, tot hervorming hunner kennis, hunner vryheid en gelukzaligheid dienen zoude? Laat ons de wysheid van God hier in erkennen , en ons over dezelve verwonderen, myne Vrienden. Zy alleen weet uit de duisternis licht voort te brengen, en zelfs moet het booze door haare bestiering de edelste oogmerken helpen bereiken. Ee 3 Dit  43° HET MERKWAARDIGE Dit zelfde blykt ook uit de wyze op welke de Geloofshervorming tot Hand is gebragt. Zy had veel overeenkomst met die, op welke de Christelyke leer in den beginne onder de menfchen uitgebreid en bevestigd is geworden. Wy willen hiermede niet zeggen, dat God by het werk der Hervorming zulke zichtbaare en in het oog vallende wonderwerken heeft verricht, als in de ëerfte tyden van het Christendom gefchiedde. De waarheid van den Christelyken Godsdienst, en de Goddelyke oorfprong der heilige Boeken waren genoegfaam bevestigd, hun gezag behoefde door geene nieuwe en ongemeene bewyzen bekrachtigd te worden. Maar, gelyk een oplettend aanfehouwer in de veranderingen, die in de waereld voorvallen, allerwegen de fpcoren der Goddelyke Voorzienigheid ontdekt; zo kon men ook toen den vinger des Allerhoogften duidelyk gewaar worden, en zyne wysheid bediende zich, tot bekendmaaking der 'vergetene waarheid , byna van even de zelfde middelen als zy zich voorheen tot de eerfte openbaaring van dezelve bediend had. Had God voormaals, volgens de uitdrukking van den Apostel Paulus, niet veele wyzen, niet veele magtigen, niet veele edelen geroepen; had hy zwakke, en in de  DER HERVORMINGE, ENZ. 43! de oogcn der menfchen onaanzienlyke werktuigen, tot verkondiging en uitbreiding van het Euangelium gebruikt: dit zelfde gefchiedde ook hier. De Bisfchoppen, wier gezag zo groot als onverdiend en ongegrond was, hadden het oogmerk en de pligten van hun beroep gantfchelyk uit het oog gefield. Zy hadden zich aan de flrafwaardigfle eerzucht, de uitfpoorigfle wellusten, en de fchandelykfle ondeugden overgegeven, en zy bekommerden zich in 't geheel niet omtrent de kennis, den troost, en het eeuwig heil van de hen aanvertrouwde zielen. De Grooten deezer aarde werden door hunne blinde leidslieden in de groffte onweetendheid gehouden ; en de meeste Geleerden hielden zich enkel bezig met die weetenfehappen , welke tot den Godsdienst geene byzondere betrekking hebben, of zy waren te bevreesd en eigenbaatig om hunne betere begrippen aan anderen mede te deelen, en zich aan het gevaar, dat daarmede verknocht was, bloot te Hellen. Het waren derhalven geene perfoonen, door hunnen fland, hun ampt, hun rang, of door den roem eener uitmuntende geleerdheid, van anderen onderfcheiden, welken zich in den beginne tegen de dwaaling verzetten, en de rechten der waarheid verE e 4 weer-  432 HET MERKWAARDIGE weerden. Neen! het waren lieden, die voorheen byna onbekend en onberoemd geweest waren, die in de oogen der waereld weinig te beduiden hadden, die eerst van hunne tegenpartyders veracht, en naauwlyks eenige opmerking waardig gehouden werden; perfoonen, die wel van geene geringe bekwaamheden en nog meer van rechtfehapenheid en moed voorzien waren, doch die echter grootdeels noch door eene inneemende welfpreekendheid, noch door by uitftek aanvallige zeden , noch door eene groote waereldkennis, zich bemind wisten te maaken , of ingang en gehoor te krygen by de menfchen. Zulke perfoonen waren het die, onder den byftand des Allerhoogften, het ryk der bygeloovigheid en duisternis aangrepen, de grondvesten van hetzelve deeden waggelen, en een groot gedeelte der inwooneren van Duitschland aan deszelfs heerfchappy ontrukten. En welke waren toch de middelen waarvan zy zich tot dit oogmerk bedienden ? Hadden zy 'er ook magt en gezag toe in handen ? Zochten zy zich door bedreigingen, of door dwang, goedkeuring en gehoorzaamheid te verfchaffen ? Verwierven zy zich, door aanlokkende beloften of door aarfche belooningen , aanhangers en vrienden ? Niets  DER HERVORMINGE, ENZ. 433 Niets minder dan dit. Zy waren ook ten deezen opzichte getrouwe navolgers der eerfte predikers van de Euangelieleer. Hunne wapenen waren niet vleefchelyk, maar geestelyk. Zy begeerden niet dat men hen op hun bloot woord zoude gelooven. Zy onderwierpen alle hunne begrippen cn leerftellingen aan de ftrengfte beproevingen. De heilige Schrift, en deeze alleen, moest de beflisfende uitfpraak daarover doen. Zy waren altoos bereid om rekenfchap van hun geloof te geven; en zy deden het by alle gelegenheden met eene blydfchap en ftandvastigheid, die hun zedelyk karakter eer verwekten, en hunne vyanden ten uiterften verbysterden. Het onderfcheid dat men tusfchen hun gedrag en dat van hunne tegenpartyen bemerkte , was de waarheid ten hoogften voordeelig. Zy flreden met bewyzen ; .de anderen met uitfpraaken van gezag en lasteringen. De eerfte drongen op gemeenzaame en vrye famenfpreekingen over God en Godsdienst; de anderen vorderden eene blinde en onbepaalde onderwerping aan menfehelyk gezag. De eerften voerden bewyzen aan, de anderen dreigden met banblixems, met vervolging , met vuur en zwaard. Niet de eerften maar de laatften waren de voornaamfte Ee 5 oor-  434 HET MERKWAARDIGE oorzaaken der verwarring, der onlust, der bloedige oorlogen, die in 't vervolg uit deeze twisten ontstonden. Grepen de Protestanten eindelyk de wapenen aan: zy deden het gedwongen; zy deden het grootdeels als vrye. volken, met bewilliging en onder aanvoering van hunne Landsheeren ; zy deden het tot verdediging hunner burgerlyke, zo wel als hunner Godsdienstige vryheden, en hadden daar mede geene gewelddaadige uitbreiding hunner leere op het oog. De wyze op welke de Geloofshervorming tot stand werd gebragt, was derhalven, in zo verre de menfchelyke zwakheid en de omstandigheden zulks toelieten , overeenkomstig met den zin van het EvangeKum. Zy was ten hoogsten merkwaardig, en zodanig, dat 'er eene byzondere Goddelyke byftand duidelyk zichtbaar in was. Wy zullen dit nog beter begrypen, wanneer wy onze oogen Haan op de menigvuldige en voordcclige veranderingen, welke deeze groote gebeurtenis tot gevolgen had. Het gezag der Roomfche Bisfchoppen werd geknakt, en hunne tirannifche heerfchappy, onder welke geheel Europa zuchtte, werd binnen paaien geflooten. De vryheden der vo.ken, de rechten  DER HERVORMINGE , ENZ. 435 ten der Koningen en Vorsten, werden met nadruk verdedigd, en tegen de vermetele inbreuken der hooge Geestlykheid gehandhaafd. De Geleerdheid wierp de boeijen af, die haaren voortgang verhinderden; de meeste Wcctcnfchappen vertoonden zich in eene gantsch andere, in eene veel waardiger gedaante, dan zy te vooren hadden. De duisternis der onweetendheid en des bygeloofs, die het Christcndom bedekten, werd in veele landen gelukkig verdreven; zy moest voor het licht der waarheid wyken. De Goddelyke Boeken, die byna niemand kende of gebruikte, werden gemeen gemaakt,en ieder kon,uit deeze ryke bron van wysheid en leven, kennis en troost fcheppen. Dè menfchelyke inzettingen, de dwaalingen, de afgodifche gebruiken, de belachelyke en ongerymde plegtigheden, die in de Christelyke Kerk waren ingeflopen, werden grootdeels afgefchaft, en moesten voor de onfeilbaare uitfpraaken der Goddelyke Openbaaring, de heilzaame leer des Euangeliums, en eenen veel zuiverer cn redelyker Godsdienst plaats maaken. De gemeente werd van de ondraaglyke lasten, waarmede de heerschzucht en gierigheid haarer leidslieden haar onderdrukte, bevryd: zy verkreeg eeneduidelyke en  43<5 HET MERKWAARDIGE en juiste onderrichting wegens den Godsdienst en den weg ter gelukzaligheid. De monniksorden , die voor elk bezwaarlyk waren, en niet het geringfte nut uitleverden, werden vernietigd , en derzelver inkomften moesten, volgens het oogmerk van haare ftichters , tot onderhouding der hooge en laage fchoolen dienen. De buitenfpoorigheden en ondeugden, die men onder fchyn van Godsvrucht en vroomheid pleegde, werden ontdekt en te fchande gemaakt; de zeden werden in alle levensftanden verbeterd, en de deugd verkreeg met de waarheid ontelbaare hoogfchatters en vrienden. Gelukkige veranderingen! Wie kan dezelven zonder verwondering , zonder aandoening, zonder gevoelige vreugde befchouwen ? Wie moet niet bekennen dat zy even zo groot en merkwaardig in zichzelve als gewenscht en voordeelig in haare gevolgen zyn? Hier geld het met recht: Komt en ziet Gods daaden, hy is vreeslyk van werkinge aan de menfehenkinderen. Doch wy moeten het hierby niet laten berusten, myne Vrienden. De gebeurtenis, welker gedachtenis wy vieren, legt ons nog meer-  DER HERVORMINGE, ENZ. 437 meerder en gewigtiger pligten op. En welke zyn deeze pligten ? De eerfte is deeze: Wy moeten, gelyk in alle gebeurtenisfen, insgelyks ook in deeze, niet by de tweede oorzaaken blyven ftaan, maar onze oogen en gedachten op de eerfte Oorzaak van alle dingen, op den grooten Beheerfcher en Regeerder der waereld vestigen. Wy, moeten in overtuiging onzer nietigheid, met den Pfalmist uitroepen: Niet ons, 6 Heerel niet ons, maar uwen naame zy de eere. Het is God, die deeze mannen verwekt, die hen het licht, den moed en de ftandvastigheid gegeven heeft, die zy tot het ondernemen en uitvoeren van dit werk noodig hadden. Het is God die hunnen arbeid en hunne poogingen gezegend, die de verderflyke aanflagen hunner vyanden verydeld, die zich de zaak der gehaate en verdrukte waarheid aangetrokken, die haare hoogfchatters tegen de verre-overweegende magt der dwaaling befchermd, en die haar voor den ondergang, welke naargelang van het tegen haar gekante gezag onvermyde ■ lyk was, bewaard heeft. Het is God, die de onfchatbaare voorrechten en vryheden, welken wy aan de Hervorming te danken  438 HET MERKWAARDIGE ken hebben, op ons heeft overgebragt, en ons tot heden in het bezit derzelven, tegen alle aanvallen van list en geweld, goedgunftig gehandhaafd heeft. Hem moeten wy derhalven, als de Veroorzaaker en Onderhouder van ons geluk, met deemoedigheid vereeren. Op hem moeten wy voornaamelyk zien , cn ons over de wysheid en goedertierenheid zyner wegen verwonderen. Hem moeten wy met geraakte harten pryzen, dat hy ons ook in dit opzicht van de heerfchappy der duisternis gered, en in het ryk des lichts heeft overgebragt. Hem moeten wy ook, ten aanzien van het toekomende , met een vast vertrouwen eeren, en niet twyfelen, of hy zal het pand, dat hy ons heeft toevertrouwd, bewaaren tot het einde der dagen. Een andere pligt, die op ons ligt, is deeze, dat wy ons zorgvuldig aan de grondftelüngen, op welken de rechtmaatigheid der volbragte Geloofshervorming berust, houden, en overeenkomftig met dezelven denken en handelen. Geen mensch, geen genootfchap van menfchen is onfeilbaar: geen mensch, geen genootfchap van menfchen is bevoegd, om zich de heerfchappy over het geloof en geweeten hun-  DER HERVORMINGE, ENZ. 439 hunner medemenfchen aan te maatigen, of hen door geweldige middelen tot het goedkeuren eener waare of valfche leere te dwingen: ieder mensch, zonder onderfcheid van ftaat, van leevenswyze en van geflacht, is niet alleen gerechtigd, maar verpligt, den Godsdienst, in welken hy geboren en opgevoed is, te onderzoeken, denzelven naar de regelen van het gezond verftand en de Goddelyke Openbaaring te beproeven, alle menfchelyk gezag by deeze beproeving ter zyde te ftellen, en enkel zyne overtuiging te volgen: de vryheid van God naar zyne eigen bevattingen te dienen, en overeenkomftig met zyne kennis te leeven, kan niemand zonder de grootfte onrechtvaardigheid geweigerd worden, dewyl ieder voor zichzelven den Rechter der waereld rekenfchap moet geven, en alle geweetensdwang even zo ongerymd in zichzelven is, als verwerpelyk en ftrafwaardig in de oogen des Allerhoogften. Deeze, myne Vrienden, deeze zyn de grondftellingen, op welken de rechtmaatigheid der Hervorming fteunt, en met welken zy ftaan of vallen moet. Zyn deeze grondftellingen valsch, dan was de Geloofshervorming eene vermetele en onrechtvaardige onderneming, die niet alleen geen' lof, maar be-  443 HET MERKWAARDIGE beftraffing en verachting verdient. Zyn ze echter, gelyk niemand onder ons ontkennen zal, waar; zyn ze in de natuur van God en van den mensch gegrond: dan moeten zy ook heden nog gelden; dan moeten zy ons steeds achtenswaardig, en het richtfnoer van ons oordeel en ons gedrag zyn. Wy zouden gevolgelyk tegen onze eigen grondregels handelen , wanneer wy van iemand, in zaaken van Godsdienst, eene blinde gehoorzaamheid, of eene onbepaalde onderwerping vorderde; wanneer wy diegeenen, welken in het eene of andere ftuk van ons verfchillcn, verdoemden, hen deswegen haatten, of hen op de eene of andere wyze lastig vielen. Willen wy onze voorrechten handhaaven; willen wy ons dezelven niet onwaardig maaken: dan moeten wy ook ten deezen opzichte jegens elk zodanig handelen, gelyk wy wenfchcn dat men met ons handele; wy moeten de vryheden, die wy bezitten, en die ons van zulk eene onfchatbaare waarde zyn, ook anderen laatcn genieten. Liefde en verdraagfaamheid moet het onderfcheiden kenteken onzer Kerke, en de onveranderlyke regel van alle onze gedachten en handelingen zyn. Deeze  der hervorminge, enz. 441 Deeze aanmerkingen leiden ons tot eenen •derden pligt, die deeze is: Hoe veel hoogachting ook de grootc mannen verdienen, aan wien wy, naast God, de gewcetensvryheid en'de gezuiverde leere te danken hebben; moet echter die hoogachting niet onbepaald en bygeloovig zyn, en de ontdekkingen,die zy in het ryk der waarheid gedaan hebben, moeten ons in de poogingen, welken wy tot dat zelfde oogmerk in 't werk ftellen, niet te ruggc houden. De waarheid is een algemeen goed, tot welks bezitting iedereen kan geraaken, en waarvan niemand is uitgeflooten, dan die 'er zichzelven van uitfluit. Zy is echter ook een goed, 't welk zo veele fchatten en rykdommen in zich bevat, dat geen mensch zich beroemen kan hetzelve geheel te bezitten. Luthcr, Zwinglius, Melanchton, Calvyn, zyn naamen, die geen beminnaar der waarheid cn der gelukzaligheid onder de ftervelingen , zonder eerbied noemen, en wier gedachtenis altoos inzegening zyn zal; naamen, die in een kort verflag van de weldaaden des menfehelyken geflachts, eene uitmuntende plaats beflaan. Doch met dit alles zyn ze naamen van menfchen, die noch onfeilbaar noch volmaakt heilig; die aan de zelfde zwakheden cn gebreken onderworpen JL Stuk. Ff wa-  44^ HET MERKWAARDIGE waren, aan welken wy onderworpen zyn; ja die veel meer hindernislën en veel minder hulpmiddelen om tot kennis der waarheid te komen hadden, dan wy in onze dagen hebben. Wy zouden hunne verdienflen verminderen, hunne befcheidenheid beledigen, en tegen hunne edelaardige oogmerken te werk gaan, wanneer wy hunne uitfpraaken blindeling geloofden; wanneer wy, uit eene strafwaardige traagheid, het flechts lieten berusten by hetgeene zy gedaan hebben. De tyden en omftandigheden, in welken zy leefden, ja de natuur der dingen zelve, veroorlofden hen niet de ondernomen verbetering zo fchielyk tot volmaaktheid te brengen. Hem, die veele jaaren in eene zeer duistere gevangenis heeft doorgebragt, valt het moeijelyk, zo niet onmooglyk, den glans des hellen middags eensklaps te verdraagen. Zy hebben de meeste en grootste zwaarigheden overwonnen; zy hebben den weg gebaand; zy hebben onder den Goddelyken byftand meer uitgevoerd, dan men menfehelyker wyze ooit had kunnen verwachten. Thans moeten wy op den weg, dien zy ons geweezen hebben, en op welken zy ons zyn voorgegaan, met wakkerheid en getrouwheid voortftreeven, en de grenzen van het ryk der waarheid beften- dig  DER HERVORMINGE, ENZ. 443 dig zoeken uiü te breiden. Wy moeten het licht, dat door hunnen dienst onder onsfchynt, volgen, en door middel van hetzelve, het werk dat zy aangevangen hebben, geduurig meer trachten te bevorderen en te voleinden. Wy moeten 'er naar trachten, dat onze begrippen van God en zynen dienst steeds duidelyker, geduurig juister, zuiverer en volmaakter worden. Wy moeten met onze eigene oogen zien, en van ons geloof op goede gronden verzekerd zyn. De oplettende beschouwing , het vlytig en onpartydig onderzoek der Goddelyke Openbaaring, wier vry gebruik wy aan de gemelde gelukkige verandering te danken hebben, moet onze aangenaamste bezigheid zyn. Aan deezen onbedriegelyken regel moeten wy alles toetfen ; uit deeze reine bron moeten wy daaglyks wysheid en kennis scheppen. Doch ook daarmede moeten wy ons niet te vreden houden. De Geloofsverbetering had de Levensverbetering tot oogmerk. Zonder deeze is de andere van geene waarde. Zonder deeze zou geene ons meer fchadclyk dan nuttig zyn; zy zou onze rekenfchap zwaarer, en onze verdoemenis grooter maaken. Wat zouFf 2 de  444 HET MERKWAARDIGE de het ons helpen, den inhoud der heilige Schrift te wecten, en een zeker richtfnoer voor ons gedrag in handen te hebben, wanneer wy 'er geen gebruik van maakten, wanneer wy niet de voorfchriften des Euangeliums, maar onze verkeerde lusten volgden, wanneer wy niet beter, niet deugdfaamer, niet heiliger waren, dan diegeenen , welken nog in de duisternis der onweetendheid en des bygeloofs leeven ? Wat zou het ons baaten den weg te kennen, die ons tot God en zyne gemeenfehap leid, wanneer wy op deezen weg niet wandelen, en op den zclvcn tot den einde volharden ? Wat voordeel zou het ons aanbrengen, van de heerfchappy der dwaaling bevryd te zyn, wanneer wy onder de nog veel ftrenger en gevaarlyker tiranny der ondeugd Honden , wanneer wy flaaven der zonde en des doods waren ? Niemand verbeelde zich dat hem de bloote kennis der waarheid of een dood geloof, dat niet vruchtbaar in goede werken is, zalig zal maaken. Niemand verlaate zich op de uiterl}'ke voorrechten, die hy aan zyne geboorte of zyne opvoeding te danken heeft. Dit alles zal in den toekomenden dag des oordeels niet in aanmerking komen. Het zal dan de zaak niet zyn welk een leer wy beleden, of  OER HERVORMINGE, ENZ. 445 of tot welk een kerkgcmeenfcbap wy behoord hebben, maar bovenal, of wy het licht dat ons verlichtte gewillig en getrouw zyn gevolgd, of wy overeenkomstig met onze kennis hebben gehandeld, of wy van de voorrechten, die God ons boven zo veele andere volken des aardbodems gefchonken heeft, een waardig gebruik gemaakt hebben. Deeze zullen de vraagcn zyn, welker beantwoording ons toekomend lot zal beflisfen. Willen wy, derhalven , aandachtige Toehoorders, willen wy eens bestaan in 't gerichte, en voor engelen en menfchen niet te fchande worden, dan moeten wy, als kinderen des lichts, de werken der duisternis afleggen, en eerbaar wandelen. Ons gedrag moet met de belydenis van onzen mond overeenstemmen. Onze deugd moet de rechtfchapenheid van ons geloof bewyzen. Wy moeten de heiligmaaking najaagen, zonder welke niemand den Heere zien zal. Zo doende zullen wy onzen Godsdienst zelfs in de oogen zyner vyanden eerwaardig en beminnelyk maaken. Zo doende zullen wy ondervinden dat hy een kracht Gods tot zaligheid is, voor allen die gelooven. Zo doende zullen wy tevens de gegronde hoop hebben, dat God oqs by het bezit der geestelyke voorrechten, die Ff 3 hy  446 HET MERKW. DER HERVORMINGE, ENZ. hy ons gefchonken heeft, beftendig zal bewaaren, en dat hy dezelven tot op onze laate nakomelingen zal overbrengen. Hy zal dit doen om zyner genade en waarheid wille. Amen. VI F-  V TF T IE ND E LEERREDE. OVER DE GRONDREGELS DER HERVORMINGE. Tekst. i Thessal. Hoofdft. V. vs. ai. Beproeft alles, en behoud het goede. Uitgefproken op het KeurSaxisch jaarlyks Hervormingsfeest, den 31. Oöober, 1768.   \"|iets is 'er dat den mensch meerder veri- ^ laagt, dan wanneer hy tegen zyne eigen oogmerken en grondftellingen handelt, en dus met de daad datgeene loochent en beftryd, het geen hy met zyn verftand voor waar erkent; en nochtans is 'er niets gemeener dan dat de mensch zich aan deeze tegenftrydigheid fchuldig maakt. Niemant twyfelt 'er aan, dat men aan een grooter goed boven een geringer, aan een beftendig en eeuwig blyvend voordeel boven zulk een dat flechts van korten duur is, den voorrang moet geven; dat men dikwyls een klein en haast voorbygaand kwaad niet moet fchuuwen, maar vrywillig moet ondergaan , om daardoor van een grooter en veel langduuriger lyden ontflagen te worden. En nochtans ziet men dagelyks veele menfchen zodanig handelen, alsof het tegengeftelde van dit alles waarheid was, terwyl zy aan de gunst der menfchen de genade des Allerhoogften , aan het vlugtigc vermaak der zinnen de zaligheid des hemels opofferen, en zich liever aan de ftraf van de toekomende waereld bloot ftellen, dan tegenwoordig eenigen dwang over zichzelven oefenen, en de zwaarigheden, die men in den beginne by het leiden van een gemoedelyk cn vroom leFf 5 ven  450 OVER DE GRONDREGELS ven ontmoet, met eenige moeite zouden te keer gaan. En van waar komt toch dit tegenftrydig gedrag? Men fielt zich de juiste grondregels, naar welke men voorgeeft te handelen, niet dikwyls en levendig genoeg voor; men gewent zich niet genoeg om dezelven zich by alle gelegenheden te binnen te brengen, en ze op hetgeen men te doen of te laaten heeft toe te pasfen; of men gaat in die toepasfmg niet zorgvuldig en onpartydig genoeg te werk. Men maakt zyne befluiten naar de eerfte indrukfelen, die de uiterlyke dingen op ons maaken, zonder het verftand tyd en vryheid te laaten, om derzelver waarde volgens de regels der waare wysheid te bepaalen. Laat ons van deeze voorafgaande aanmerkingen een nader gebruik maaken tot het oogmerk, myne Vrienden, hetwelk ons deezen dag by elkander heeft doen komen. Wy vieren de gedachtenis van het gezegend werk der Hervorming, waartoe op den tegenwoordigen dag voor byna twee honderd en vyftig jaaren, door Luther en zyne medestanders den grond werd gelegd. Wy verheugen ons daarover als over. eene ongemeen-dierbaare Goddelyke weldaad; wy vereeren het aan- den-  DER HERVORMINGE. 451 denken der perfoonen, van welken de Voorzienigheid zich in deeze verrichtingen, als werktuigen,bediend heeft; wy billyken, ten minften wat het hoofdzaakelyke belangt, hunne ondernemingen en poogingen; wy verwonderen ons over hunnen moed, hunne onverfchrokkenheid, hunnen yver, hunne standvastigheid ; wy gelooven dat zy naar rechtmaatige grondregels gehandeld hebben; wy beweeren deeze grondregels tegen de vyanden der Hervorming, cn houden ons voor gelukkig Proteftantfche Christenen te zyn; en met dit alles doen wy niet anders dan hetgeen recht en billyk is. Doch volgen wy ook in alle onze overige oordeelen en in ons gantfche gedrag de grondregels van welken de rechtmaatigheid der volvoerde Hervorming afhangt, en met welken wy dezelven verdedigen? Hier, myne Vrienden, toont zich de tegenftrydigheid tusfchen de oogmerken en handelingen der menfchen, van welken wy voorheen gefproken hebben, maar al te duidelyk. Men berispt niet zelden in onze tyden, hetgeen men met betrekking tot de tyden der Geloofshervorming voor lofwaardig erkennen moest; men weigert fomtyds aan Proteftantfche Christenen vryheden, van welken men toen met recht  452 OVER DE GRONDREGELS recht ftaande hield, dat zy niemand onthouden mogten worden; men is grootdeels onverschillig jegens dingen , die men toen met reden voor ten hoogften gewigtig hield, en om welken te verkrygen men moeite noch gevaar ontzag ; men verzuimt thans niet dan te menigvuldig het gebruik der voordeden, welker gewigtigheid alleen den yver kan rechtvaardigen, dien men toen tot verkryging derzelven betoonde; men verheugt zich, eindelyk, op den weg te ftaan , die ons tot kennis van de waarheid geleid, en wil of durft het echter niet waagen op deezen weg verder te gaan , en dat edele werk, 't welk de Hervorming zo gelukkig heeft aangevangen, voort te zetten, en tot eene grooter volmaaktheid te brengen. Zyn deeze allen geene openbaare ftrydigheden? Moeten zy diegeenen niet noodwendig verlaagen en hen tot fchande ftrekken, welken zich daaraan fchuldig maakt ? Laat ons verftandiger en met onszelven overeenkomender handelen, myne Vrienden. Laat ons ten dien einde de grondregels overwegen , op welken de rechtmaatigheid der Hervorminge rust, en naar welken de Hervormers gehandeld hebben. Deeze grondregels te verkiaaren, te bewyzen, en ons tot een daarmede overeenftemmend gedrag  DER HERVORMINGE. 453 drag op te wekken, is het voornaamfte oogmerk myner tegenwoordige redevoering; en dewyl het voorfchrift van onzen tekst, beproeft alles en behoud het goede, onder deeze grondregels, eene der voornaamfte plaatfen beflaat, zult gy ligtelyk de reden begrypen, waarom ik u deeze woorden heb voorgelezen. Laat ons eerst de zaak, van welke wy fpreken, wat nader bepaalen en ophelderen. Door grondregels der Hervorming verftaan wy zulke waarheden of leerftellingen van het gezond verftand of van de heilige Schrift, op welken zich de rechtmaatigheid der Geloofsverbetering grond, zonder welker kennis of vooronderstelling dezelve niet tot ftand gebragt had konnen worden, en met welken zy ftaan of vallen moet; zulke leerftellingen, door welken de Hervormers zich tot hunne moeijelyke en gevaarlyke onderneming opgewekt vonden, volgens welken zy in dezefve te werk gingen, met welken zy zich tegen hunne partyen befchermden , en de billykheid der vorderingen, die zy hen voorfteldcn , bewezen; zulke leerftellingen, eindelyk, die wy niet loochenen , tegen welken wy niet kunnen handelen, zon-  454 OVER DE GRONDREGELS zonder den naam van Proteftanten en Hervormden, dien wy draagen, fchande aan te doen, en de voordeden, die wy als zodanige bezitten, te laaten varen. En welke zyn nu die leerftellingen, die wy als zo veele grondregels en fteunfels der Hervorming befchouwen? De eerfte is deeze: Waarheid en dwaaling in zaaken van Godsdienst, moeten den mensch, wiens grootfte voorrecht de reden is, geenszins onverschillig zyn. Hy moet de waarheid trachten te kennen, en de dwaaling zoeken te vermyden, dewyl de eene zyn volmaaktheid en gelukzaligheid bevordert, en de andere een zeer verderftyken invloed op zyn gedrag en op zynen welftand kan hebben. De waarheid toont ons alles wat ons fchadelyk of nuttig kan zyn , wat onze hoogachting of onzen afkeer, onze liefde of onzen haat verdient, zo als het wezenlyk is: de dwaaling geeft alle deeze dingen eene vreemde en bedriegelyke geftalte. De eerfte voert ons langs eene effene en verlichte baan tot het einde waartoe wy gefchikt zyn: de andere verwydert ons, langs duizend kromme en duistere bypaden, geduurig verder van hetzelve. De eerfte heeft orde, overeen-  DER HERVORMINGE. 455 eenftemming, deugd en rust tot haare gevolgen: de andere word door verwarring, ftryd, wederfpreking, ondeugd en onrust begeleid. En zouden wy jegens waarheid en dwaaling ons onverfchillig betoonen; en dat wel in zaaken van Godsdienst, dat is in zaaken die alle anderen in gewigtigheid overtreffen; in zaaken , die den wil van God, onzen opperften Gezaghebber en Richter, onze gedraaging omtrent hem, en ons eeuwig lot betreffen? Wat verheft ons meer boven het onvernuftig gedeelte der fchepping dan de bekwaamheid om onzen Schepper te kennen, en gemeenfehap met hem te hebben ? En deeze bekwaamheid zouden wy buiten gebruik laaten, en ons daardoor de plaats, die wy in de keten der wezens beflaan, onwaardig maaken ? Neen! Waarheid en dwaaling, moeten ons, wanneer wy onze waarde weten te fchatten, en gelukzalig willen worden, niet onverfchillig zyn; en hoe grooter en gewigtiger de voorwerpen onzer kennis zyn, hoe meer wy ons aan derzelver waarheid gelegen moeten laaten leggen. En was het deeze grondregel niet, die in den tyd der Hervorming zulk eene vuurige begeerte naar beter onderricht in den Godsdienst by zo veelen om hun heil bekommerde zielen verwek»  45Ö OVER DE GRONDREGELS wekte, en die veelen van hen , die meer Jicht en doorzicht dan anderen hadden, aandreef, om hunne begrippen aan hunne medemenfchen mede te deelen,en hun licht voor hen te laaten lichten ? Indien waarheid en dwaaling in Godsdienstige zaaken, dingen waren, die den mensch onverfchillig konden zyn , die in geene byzondere betrekking met zyne volkomenheid, zyn' troost en zyne gelukzaligheid ftonden, dan zouden alle de poogingen, die men in dien tyd aanwendde om de waarheid aan het licht te brengen, niet alleen grootdeels vruchteloos, maar fchadelyk geweest zyn, dewyl zulks niet zonder veel onrust en gevaar konde gefchieden. Is 'er echter den mensch, gelyk wy niet kunnen loochenen, ongemeen veel aan.gelegen , God en zynen wil, en den weg ter zaligheid duidelyk te leeren kennen, op vaste gronden van zyn geloof verzekerd te zyn, en zich met vruchtelooze hoop te vleijen, noch met ongegronde vrees te plaagen; verhindert hem zo wel het ongeloof als het bygeloof, het doelëinde, waartoe God hem op deezen aardbodem geplaats heeft, te bereiken , en zo goed en gelukzalig te worden, als hy kan en behoort te worden ? dan moeten wy deeze poogingen voor rechtmaatig, voor loffelyk, voor edel  der hervorminge. 457 edel erkennen; dan zyn wy aan de perfoonen , die zich dit werk onderwonden, en met hetzelve zo veel moeite en bezwaarnisfen op zich namen, den grootften dank daarvoor fchuldig, offchoon zy ook in alle opzichten hun oogmerk niet mogten bereikt hebben; dan zyn eindelyk de voorgemelde poogingen nog tegenwoordig betaamelyk en nuttig, en wy zouden deezen eerften grondregel der Hervorming wederfpreeken, wanneer wy anderen, die het in de kennis van den Godsdienst verder zoeken te brengen, deswegen berispten, en hen daarvan affchrikten , of wanneer wy, uit traagheid en liefde tot zinnelyk vermaak, in onkunde, ten aanzien deezer zaaken bleven berusten, of ons met eene zeer dwaalende en gebrekkelyke kennis te vreden hielden. Willen wy den naam van redelyke fchepfelen , myne Vrienden , van Proteftantfche Christenen, handhaaven , dan moet ons de waarheid, en in 't byzonder de waarheid des Euangeliums, boven alles dierbaar en onwaardeerlyk zyn, en wy moeten geen moeite, geen' arbeid, geen gevaar ontzien, om tot kennis van dezelve te koomen. Zyn wy op het lterkile tot verdraagfaamheid jegens de dwaalenden verbonden; moogen wy, omdat II. Stuk. Gg zy  458 OVER DE GRONDREGELS zy , naar onze gedachten, dwaalen, hen haaten noch vervolgen, noch op eenige andere wyze beledigen; zyn wy hen alle pligten van liefde en vriendfchap verfchuldigd, die wy andere menfchen en Christenen verfchuldigd zyn: wy moeten echter jegens de dwaaling zelve niet onverfchillig weezen. Wy moeten veel meer onze kennis juister zoeken te maaken en te verbeteren, en ook anderen daartoe behulpfaam zyn, wanneer wy gaaven en gelegenheid daartoe hebben. De tweede grondregel der Hervorming, de tweede leerflelling , op welke de rechtmaatigheid van dezelve berust, is deeze: Iedereen is gerechtigd, en, wanneer hy 'er bekwaamheid toe heeft, verpligt, de leerftellingen van den Godsdienst zelfs te onderzoeken, en over hetgeene waar of valsch in dezelven is, te oordeelen. De Godsdienst is voor alle menfchen gefchikt. Hy is geene weetenfehap die enkel tot de geleerden behoort, of die in nuttelooze en fpitsvondige vraagen beftaat, welken tot niets anders dienen, dan om ledige hoofden bezigheid te verfchaffen, en hen gelegenheid tot oefening hunner fcherpzinnigheid, of voedfel aan hunnen hoogmoed te geven. Neen, de  DER HERVORMINGE. 459 de Godsdienst is eene zaak aan welke ons allen oneindig veel gelegen is; eene zaak omtrent welke niemand zonder nadeel onkundig of twyfelachtig kan blyven. En ik zoude in eene zaak , die zo naauw met myne gelukzaligheid verknocht is, van wier kennis,myn troost in deeze, en myn hoop in de toekomende waereld afhangt, my blindeling aan het oordeel en de uitfpraaken van een' anderen overlaaten? Ik zou niet durven onderzoeken, of de leerftellingen, die ik te gelooven heb, op de waarheid zyn gegrond zyn; of de pligten, diemen my voorfchryft, werkelyk door God zyn bevolen geworden; of de hoop, die men my geeft, zodanig gefteld is, dat ik 'er my zeker op verhaten, en 'er my mede troosten kan ? Nadenken, overleg en voorzichtigheid zullen in alle dingen, die tot dit leven en tot mynen uiterlyken welftand behooren, betaamclyk, loffelyk en noodzaaklyk zyn; en wanneer het op belangen aankomt, die deeze dingen in grootheid en gewigtigheid zo verre overtreffen , als de eeuwigheid den tyd overreft, zou dit nadenken, overleg en voorzichtigheid onnoodig, of zelfs wel vermeeten of ftrafbaar zyn? Aan welk eene dwaasheid zou ik my fchuldig maaken, aan welk een gevaar zou ik Gg 2 my  460 OVER DE GRONDREGELS ' my bloot ftellen, wanneer ik in datgeene, 't welk het allergewigtigfte is, zo ligtvaardig en onbedachtfaam te werk ging? Wee hem, mag ook hier gelden, die zich op menfchen verlaat , en vleesch tot zynen arm fielt! Hoe, traage Christen! gy die het onderzoek en overdenken fchuwt, gy verlaat u blindcling op ee- nen anderen, en deeze andere is mogelyk een huigchelaar, die hetgeen hy u leert zelf niet gelooft, die blootelyk door vrees voor fchande en ftraf, of blootelyk door hoop op gewin aangedreven word,om u het onderricht en de voorfchriften te geven, die hy u werkelyk geeft ? Hoe! gy verlaat u blindeling op een'anderen, en deeze andere verlaat zich mogelyk even zo blindeling op het gezag en de uitfpraak van een' derden, en deeze derde volgt, zonder onderzoek, eenen vierden, die even zo zorgeloos en onverfchillig was als gy zyt, en dus leid fteeds de eene blinde den anderen, en het is een louter geluk wanneer zy allen niet in de graft vallen. Neen! God heeft my oogen gegeven, opdat ik zelf zien, verftand en reden , opdat ik zelf zou kunnen oordeelen. Hy heeft my zyn Woord gegeven, opdat ik myzelven wegens zynen wil onderrichte ; en hy heeft  DER HERVORMINGE, 461 heeft dit Woord grootdeels door ongeleerde perfoonen in een' onopgefmukten en eenvoudigen fchryfftyl laaten opftellen, opdat het ook met de vatbaarheden van ongeleerden overeenkomftig, cn tot hun eigen gebruik gefchikt zoude zyn. De middelen om tot de noodige kennis en het wezenlyke van den Godsdienst te geraaken, zyn ons allen gemeen. Gezond verftand, eene oprechte liefde tot de waarheid, een ootmoedig en leergierig hart, een gemoed, dat nog niet van vooroordeelen is ingenomen, en door geene ongeregelde en woeste hartstogten beheerscht word, eene ernftige bcvlytiging om de gekende waarheid op te volgen, en 'er zyne daaden naar te richten: deeze eigenfehappen , deeze gezindheden maaken ons veel vatbaarder en gefchikter, om de leer der zaligheid , die wy tot eene Gode behaaglyke inrichting van ons gedrag, en tot verkryging der eeuwige zaligheid te weeten noodig hebben , té leeren kennen, dan alle geleerdheid, wanneer zy van deeze eigenfehappen ontbloot is, of, gelyk het maar al te dikwyls gefchied, door de tegengeftelde gebreken vergezeld, en daardoor onbruikbaar of geheel fchadelyk word. Diegeenen onder de Christenen, welken men eerGg 3 tyds  462 OVER DE GRONDREGELS tyds Ieeken noemde , hebben dus het zelfde recht, en de zelfde verpligting, om de leer van den Godsdienst te onderzoeken, dezelve te overweegen, cn ze te beöordeelen, als dicgeenen hebben, welken geestelyken en geleerden heeten; ja geenen hebben niet zelden minder hindernisfen, om zulks met een goed gevolg te doen, dan deezen. Volgens deeze giondregels dachten en handelden de Hervormers , dewyl ze niet alleen zelf de toenmaals heerfchende leerftellingen en gebruiken met vrymoedigheid onderzochten, en iedereen tot deeze bezigheden aanmoedigden; maar ook het gemeene volk de heilige Schrift in handen gaven , opdat het zelf daaruit konde leeren , wat recht of onrecht, waar of valsch is. Volgens deeze grondregels dachten en handeljden diegeenen, welken de Hervorming uit verftandelyke overtuiging aannamen, en dit heilzaam werk door hunne goedkeuring, door hun gezag, door hunne fchriften, of op andere wyzen bevorderden. Men begreep het ongerymde van het blinde geloof, dat zo lang de plaats van kennis en eene verftandelyke zekerheid had ingenomen; men fchaamde zich de flaaffche ketenen, waarmede men zich had .laaten boeijen; men wierp ze met rechtvaardigen  DER HERVORMINGE. 463 gen tegenzin van zich; men begon zelf te denken ; datgeen, 't welk men tot hiertoe, zonder grond, geroemd en gepreezen had, van zyn fcbitterend bekleedfel te ontblooten, en de zaaken zich voor te ftellen, zo als ze wezenlyk zyn; en dus vorderde men van tyd tot zo ver, dat men de dwaaling van de waarheid fcheidde, en van zyn geloof verzekerd werd. En volgens deezen grondregel moeten wy ook denken en handelen, wanneer wy ons de eere van redelyke fchepfelen en Prot;eftantfche Christenen te zyn willen waardig maaken. Hoe veele redenen wy ook moogen hebben , om een goed vertrouwen op onze leeraaren te vestigen , en onze oplettendheid aan hun onderwys te verbinden, wanneer wy uit hunne woorden cn werken zien, dat zy door eene oprechte liefde tot de waarheid , tot de deugd en rechtfchapenheid bezield worden; dan moeten wy echter nog, naar het voorbeeld der Berheeners, die deswegen in de Schriften gepreezen en edelmoedig genoemd worden , hetgeen zy ons voordraagen, met den inhoud van het Godde. lyk woord vergelyken, en aan hetzelve toctfcn. De Apostelen roepen alle Christenen toe: Beproeft alles, en behoud het goede: als met verfiandigen fpreeke ik, beoordeelt hetgeen Gg 4 **  464 OVER DE GRONDREGELS ik u zegge: Gelooft niet een' iegelyk"1 geest, maar beproeft de geesten of zy uit God zyn. De vrees van by dit onderzoek op dwaalwegen te geraaken, moet zelfs ons daarvan niet affchrikken ; maar zy moet ons befcheiden en behoedfaam maaken. God laat degeenen, die het oprechtelyk en ernftig om de waarheid te doen is, in geene verderflyke dwaaling vervallen: dit kunnen wy ons van zyne wysheid en goedheid gerustelyk belooven: en fchoon wy al, onder het aanwenden eener getrouwe vlyt om de waarheid uit te vorfchen , aan het dvvaalcn geraakte; (eene onvolkomenheid, die in onzen tegenwoordigen toefland onvermydelyk is!) dan kunnen wy echter verzekerd zyn, dat God ons deeze onopzettelyke dwaaling niet zal toerekenen, en dat hy, niettegenstaande dezelve , een grooter welgevallen in ons zal hebben , dan in die traage Christenen, welken dit onderzoek fchuuwen, en, uit gemaklykheid, of uit liefde tot het zinnelyke vermaak, zich achteloos verlaaten op de begrippen van anderen, offchoon zy ook toevalliger wyze, het geluk hadden, van bevryd te blyven van alle dwaaling. De derde grondregel der Hervorming is deeze: De gezonde reden en de heilige Schrift zyn de  DER HERVORMINGE. 46J de eenige regels om waarheid van dwaaling in den Godsdienst te onderfcheiden; zy zyn het eenige middel om van ons geloof verzekerd te •worden. En inderdaad, myne Vrienden , waar zullen wy anders verzekering vinden, indien wy ze daar niet vinden ? Naar welk een richtfnoer zullen wy de leerftellingen van den Godsdienst beoordeelen, indien wy ze naar deezen niet moeten beoordeelen ? Zullen wy het op de uitfpraaken van andere menfchen, of van gantfche genootfchappen van menfchen laaten aankomen? Maar wat mensch, welk een genootfchap van menfchen kan zich met recht van onfeilbaarheid beroemen ? Moesten wy dan niet ten minften eene uitdrukkelyke en duidelyke verklaaring van God hebben , dat hy dit voorrecht aan zekere perfoonen, of aan zekere genootfchappen verleend heeft, en dat het zyn wil is, dat wy ons aan dezelven, zonder onderzoek of tegenfpraak, zullen onderwerpen ? Doch waar word deeze verklaaring gevonden, waar is eenig fpoor van dit Goddeljic bevel te ontdekken ? Verwyst hy zelf ons niet tot zyn woord? Wil hy niet dat wy hetzelve dag en nacht overdenken, dat wy 'er als op een helder licht op letten, en ons aan deszelfs geieide getroost overlaaten zullen? Worden Gg 5 de-  4-66 OVER DE GRONDREGELS degeenen, die zulks doen, niet zalig geprezen ? Of zullen wy de waarheid der leerftellingen van den Godsdienst naar haaren ouderdom beoordeelen, al datgeene zonder verder onderzoek voor waar houden, hetgeen onze voorouderen , geduurende veele eeuwen, voor waar gehouden hebben, en datgeene onachtfaam, als vaJsch endwaalend verwerpen, van 't welk zy of niet gcweeten, of van 'twelk zyzich andere begrippen gemaakt hebben, dan wy 'er ons met meerder licht en beter hulpmiddelen van maaken kunnen ? Doch zoude, op die wyze, het bygeloof en de Godsdienst der Heidenen niet het eerfte en beste recht op onze goedkeuring, op onzen eerbied hebben ? En kan de waarheid haare eeuwige rechten door verjaaring wel verliezen? Is het onmogelyk dat zy door de onweetendheid, de zorgeloosheid, de baatzucht en andere verkeerde hartstogten der menfchen lang onderdrukt blyve, en eerst na veele vruchtelooze poogingen de overwinning op de hindernisfcn behaale ? Word, aan de andere zyde, een Helling daardoor ook werkelyk bewezen, dat men zeer lang aan derzelver gegrondheid niet heeft getwyfeld, doch dezelve geduurende zeer langen tyd niet onpartydig en vrymoedig onderzocht heeft? Houd de dwaaling deswegen op eene dwaaling te zyn, omdat men het  DER HERVORMINGE. 467 het langen tyd niet heeft durven waagen, of ook langen tyd niet in ftaat is geweest, in het eerwaardig duister, dat haar omkleedde, en haar aanzien byzette, in te dringen, en haar in haare haatelyke naaktheid te befchouwcn? Word de tieran daardoor een rechtmaatig Opperheer, dat hy lang met onbepaalde magt over de ongelukkigen, die hy door list of geweld aan zich onderwierp, geheerscht, en hen door zyne ftrenge heerfchappy allen moed benomen heeft, om de gronden zyner eifchen op hunne gehoorzaamheid te onderzoeken ? — Of zullen wy eindelyk de waarheid der leerftellingen van den Godsdienst naar de grootte of kleinte van het aantal der geenen die dezelven belyden en voor waarheid houden, beoordeelen? Heeft dan de dwaaling nooit de overhand bekomen ? Heeft zy tegenwoordig nog niet veel meer aanhangers dan de waarheid? Maaken niet de belyders van het Christendom verre het kleinfte gedeelte van de bewooners des aardbodems uit? Is het niet zeer dikwyls, ja is het niet doorgaans gevaarlyk, de menigte te volgen; de menigte, die grootdeels uit onachtfaame zinnelyke menfchen beftaat, die enkel aan hunne tydelyke bezigheden , of aan hunne vc-maaken denken, die niet dan te zelden de vraag voorftellen: wat is waarheid ? of die  4^68 OVER DE GRONDREGELS die de beantwoording deezer vraagen voor onnoodig, of voor een zaak houden, die alieen maar tot de geleerden behoort, die zich derhalven niet dan te gaarne door anderen laaten leiden, en volgfaam op eens anders rekening gelooven, wanneer zy maar in datgecn, waarop hun doen en poogen voornaamelyk gericht is, en waarin zy hunne gantfche gelukzaligheid zoeken, ongeftoord kunnen blyven ? Zegt onze Heiland niet ook in dit opzicht: De poort is naauw en de weg is fmal, en maar weinigen zyn 'er, die dezelven vinden?Neen,myne Vrienden, noch het gezag en de beiliVfingen der menfchen, noch de oudheid cenerleerftelling, noch de menigte van derzelver belyders kunnen ons in het onderzoeken der waarheid ten regel dienen, en wanneer wy dezelven daartoe gebruiken , dan loopen wy geduurig gevaar van in dwaaling te geraaken. Het recht gebruik van het gezond verftand en de heilige Schrift kunnen ons alleen zeker leiden; zy al leen kunnen en behooren uitfpraak te doen, over hetgeen waar of valsch is in den Godsdienst. Daartoe zyn ze van God verordend, en daartoe zyn ze ook volmaaktelyk gefchikt. Op deeze grondstellingen , myne Vrienden, berust de rechtmaatigheid der geheele Hervorming ,  DER HERVORMINGE. 469 ming, wier gedachtenis wy heden vieren. Met deeze grondftellingen verdedigden zich de Hervormers gelukkig tegen alle verwytingen van vermetelheid en lust tot nieuwheden, die men hen tegenwierp. Door het vermoogen van deeze grondregels beroofden zy veele dwaalingen, wier oudheid haar alleen, eerwaardig maakte, van haar verkreegen gezag, en bragten eene menigte van waarheden aan het licht, die eeuwen lang met dikke duisternis omtoogen geweest waren. Beriep men zich, om hen te wederleggen, op de voorgewende onfeilbaarheid des Bisfchops van Rome, op de uitfpraak van deeze of geene beroemde leeraaren, op de beflisfingen van oude of nieuwe kerkvergaderingen, op de van ouds heerfchende gewoonte, op de magt en menigte dergeenen, die tot de heerfchende party behoorde: dan ftelden'zy tegen dit alles de reden en Schriftuur, als het eenige richtfnoer deiwaarheid; en reden en Schriftuur verkregen weder, in een aanzienelyk deel van Europa, het aanzien, 't welk haar toekomt, en dat men haar zo lang met geweld onthouden had. En dit aanzien moeten zy ook by ons hebben , myne Vrienden, wanneer wy met recht den  47° OVER DE GRONDREGELS den naam van Proteftantfche Christenen willen draagen. Wy moogen geene leerstelling aanneemen of verwerpen, alleen omdat zy oud of nieuw is, omdat zy door veelen of weinigen geloofd word. Wy moogen geene louter menfchelyke fchriften, en dus ook geene van door onze medemenfchen vervaardigde geloofsbelydenisfen voor onfeilbaar houden; en deeze fchriften, deeze belydenisfen kunnen ons alleen in zo verre verbinden, als zy met de reden en de heilige Schrift overeenkomen. Aan deezen regel moeten wy alles toetfen. Zal dit echter gefchieden, dan moeten wy ons versland oefenen; wy moeten ons gewennen de leerftellingen van den Godsdienst te overdenken , dezelven met eikanderen te vergelyken, en ons duidelyke en aanëenhangende begrippen van denzelven te maaken. Wy moeten de heilige Schrift, en de hulpmiddelen die ons het verstaan van dezelve gemaklyker kunnen maaken , zorgvuldig gebruiken. Wy moeten ze dikwyls, met oplettendheid, met onpartydigheid, met een goed hart, en met het oprechte oogmerk, om niet alleen den wil van God te weeten, maar ook denzelven te doen, leezen en overweegen. Wat zoude het ons anders helpen, den regel der waarheid te kennen, en in  DER HERVORMINGE. 471 in handen te hebben, wanneer wy 'er geen gebruik van maaken, en 'er geen gebruik van wecten te maaken? En och! hoe ver zyn wy in dit opzicht van den yver onzer voorvaderen, in den tyd der Hervorming, verwyderd? Hoe begeerig was men toen niet naar het woord van God! Hoe hoog werd hetzelve gefchat! Aan welke gevaaren (lelde men zich fomwylen niet bloot om hetzelve te hooren, te leezen, en in eigendom te bezitten! Thans, nu den toegang tot dit Heiligdom voor elk open ftaat; thans nu het ons niet alleen geoorlofd is, maar wy 'er toe aangefpoord worden, nu men het ons een' pligt maakt, het Goddelyk woord vlytig te gebruiken, en nu alle middelen in overvloed voorhanden zyn, die ons deeze bezigheid kunnen verligten: thans gedraagt men zich niet zelden zodanig, alsof men deeze heilige Boeken niet behoefde of niet konde leezen. Men laat geheele weeken, geheele maanden; ja, God weet of niet vee"len gantfche jaaren laaten voorby loopen, eer men de Schriftuur in de handen neemt, en zich uit dezelve tracht te onderrechten en te ftichten. Zyn deeze Christenen, zyn deeze Proteftanten, die zich zodanig gedraagen? Is dit niet de grondftelling van het Christendom en  47& OVER DE GRONDREGELS en van de Hervorming openlyk tegenfpreeken ? Is dit niet de edelste vryheden, die men bezit, die onze voorouders zo duur vóór ons gekocht hebben, buiten gebruik te laaten ? Is dit niet de dierbaarste der Goddelyke weldaaden, wier gedachtenis wy plegtiglyk vernieuwen, en naar welke zo veele volken vruchteloos zuchten , te verachten, en zich dezelve onwaardig te maaken ? ö Myne Vrienden, iaat ons de waarde van deeze gefchenken der Goddelyke Voorzienigheid beter erkennen, en dezelven waardiger gebruiken, opdat zy ons niet ten Jaatften tot eene billyke ftraf onzer ondankbaarheid onttrokken, opdat wy niet van het licht, 't welk ons tegenwoordig befchynt, beroofd worden, en in duisternis moeten wandelen. De heilige Schrift, die ons alleen waarlyk wys kan maaken, moet ons liefde werk; de overweeging van dezelve moet onze aangenaamste bezigheid zyn. Dit vordert onze pligt van ons; en het betrachten van deezen pligt is onze zaligheid. Daar zyn nog andere grondstellingen, myne Vrienden, op welken de rechtmaatigheid aer Hervorming rust, en die ook ons tot eenvoorfchrift dienen. Doch de tyd verbied my, de- zei-  der hervorminge. 473 zeiven nader te overwegen. Wy zullen, derhalven , derzclver verklaaring en toeëigening tot op een' anderén tyd uitftellen, en deeze redevoering met eenige vermaaningen befluiten, die de bevordering van een Christelyk liefdewerk tot oogmerk hebben. Wy hebben u gisteren reeds bekend gemaakt, dat alle de giften, die heden in dit Bedehuis zullen verzameld worden, tot in Handhouding en verkwikking eener arme Hervormde Gemeente te Pinache , in het Wurtenbergfche, gefchikt zyn. En welke beweegredenen geeft u het tegenwoordige feest niet aan de hand, om u jegens deeze uwe broederen milddaadig cn mededeelzaam te toonen ? Wy verheugen ons over de menigvuldige voordeelcn , die wy als Proteftantfchc Christenen bezitten , over de onfehatbaare vryheid van geweeten, die wy genieten, over de veele en voortreffelyke hulpmiddelen, die wy hebben, om God en den weg der zaligheid te leeren kennen; en zouden wy niet willig en bereid zyn, om ook anderen in het bezit deezcr voorrechten en vryheden te handhaaven, en hen in ftaat te ftellen om zich die hulpmiddelen te verfchaffen, welken zy anders moesten ontbeeren? II. Stuk. Hh Zou-  474 OVER DE GRONDREGELS Zouden wy niet gewillig zyn zulks te doen aan lieden, die in hunne voorouderen, de zogenaamde Waldenzen, de gezegende Hervorming als den weg bereid, reeds voor de tyden van Luthcr en Zwinglius, veele dwaalingen en misbruiken der Roomfche Kerke ingezien, en mcenig byna gantsch vergeeten waarheid onder zich bewaard hebben, en die dikwyls door wreede vervolgingen in de jammerlykfte uiterlyke omftandigheden geraakt zyn ? Vervolgingen, onder wier treurigen nafleep nog tegenwoordig hunne nakomelingen moeten zuchten. Kunnen wy ons op den tegenwoordigen dag eene Gemeente voorftellen, die zelfs het vermoogen niet heeft, om zich van de heilige Schrift en andere ftichtelyke boeken te voorzien , en hunne kinderen in de leere der waarheid te laaten onderwyzen; en zouden wy nog een oogenblik in bedenken ftaan, om al het mooglyke by te brengen, dat tot hunne onderrichting, hunne kennis, en gevolglyk ook hunne deugd en gelukzaligheid kan vorderlyk zyn? Hoe verrukkende is niet de bewustheid van iets gedaan te hebben, waardoor onweetenden onderricht, ondeugenden verbeterd, treurigen vertroost, cn ftervenden verkwikt kunnen worden ? Wie zou niet gaarne dit edel, dit  DER HERVORMINGE. 475 dit Goddelyke vergenoegen zelfs, met verlies van veele geneugten deezes levens willen koopen ? Hoe kunnen wy God waardiger danken voor de weldaad der Hervorming, dan wanneer wy de kennis van de waarheid en van dei} redelyken Godsdienst trachten in Hand te houden , te vermeerderen en te bevestigen ? ö Hoe yverig was men ook in dit opzicht ten tyde der Geloofshervorming! Wat voordeden offerden men niet met vreugd aan dit heilzaam oogmerk op! Laat u de yver uwer voorouderen bezielen, myne Vrienden; treed in hunne navolgenswaardige voctftappen; gedraagt u als hunne waardige nakomelingen; bewyst uwen broederen, die uwen byftand zo noodig hebben, rykelyk uwe hulpe; en weest verzekerd, dat de bermhartige God, die zo veel behaagen in weldoen heeft, geen Christelyk liefdewerk onbeloond zal laaten. Amen. Hh 2   ZESTIENDE LEERREDE. HOE MEN ZICH DE ZONDEN VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. Tekst. iTimoth. Hoofdft. V. vs. 22. Hebt geen gemeenfehap aan anderer zonden.   Dc waare Christen kan in zyne woorden en werken, en in zyn geheel gedrag nooit te voorzichtig zyn, wanneer hy den naam, dien hy draagt, met recht wil draagen. De menigvuldige verbintenisfen, in welken hy met andere menfchen ftaat; de invloed, die zyn gedrag op het hunne kan hebben , en werkelyk heeft; de ontelbaare goede of kwaade gevolgen, die hetzelve ten aanzien van het gantfche genootfehap waarin hy leeft, ja dikwyls ten aanzien der laatfte nakomelingschap, naar zich trekt, gebieden hem alle oplettendheid aan te wenden, om niemand aanftootclyk of fchadelyk, maar allen zo nuttig te zyn als hem eenigzins mogelyk is. Het is niet genoeg dat hy voor zichzelven den Heere zynen God vreest, en zich het onderhouden zyner geboden tot vreugd maakt. Hy moet ook zyn licht voor dc menfchen laaten lichten. Hy moet alle zyne. vermoogens tot bevordering van de zaligmaakende kennis en den redelyken dienst van God, tot uitbreiding der waarheid, der deugd en vroomheid aanwenden. Het is niet genoeg, dat hy voor zichzelven de zonde haat en myd, en zich geduurig bevlytigt cm zich van alle befmettingen van geest envleesch Hh 4 te  480 HOE MEN ZICH DE ZONDEN te reinigen, en in de vryheid der kinderen Gods te leeven. Hy moet het ryk der zonde en der ondeugd ook buiten zich, zo veel mogelyk zoeken te verzwakken en te verflooren; hy moet zich op het zorgvuldigste onthouden van al hetgeen dat anderen gelegenheid of aanleiding tot zondigen kan geven, hetgeen hen in hunne kwaade geneigdheden kan sterken en bevestigen, en hunne misdryven en uitfpoorigheden ontfchuldigen; hy moet alle zyne gebaarden, woorden en werken zodanig inrichten, dat zy de Godloosheid niet flechts middelyk noch onmiddelyk bevorderen, maar veel meer dezelve in alle opzichten befchaamen, verbysteren en bestraffen. Wie deeze pligten opzettelyk verzuimt, die laad defchuld der zonde van anderen op zich, en verdient de zelfde straf, alsof hy in eigen perfoon gezondigd hadde. De heilige Paulus waarfchouwt om die reden Timotheus in onzen tekst, en met hem ieder' waar' Christen, voor dit onbetaamelyk gedrag, wanneer hy zegt: Hebt geen gemeenfehap met anderer zonden. Hoe iigter men zich in dit stuk kan vergrypen, aandachtige Toehoorders, hoe noodiger is het, dat wy ons van deeze uitgeftrekte en gewigtige verpligting juiste begrippen vormen. Hoe zul.  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 481 zullen wy de misflagen, die tegen dezelve aanloopen, vermyden, wanneer wy 'er geene kundigheid van hebben, of wanneer wy van hunne kwaade en fchadelyke gevolgen geen gezicht hebben? Laat ons derhal ven het overige van dit uur te koste leggen, om in de vreeze des Heeren te befchouwen: Hoe men zich de zonden van anderen deelachtig maakt. Eerftelyk gefchied dit, wanneer men het gezag, dat men over anderen heeft, daartoe misbruikt, dat men hen dingen afvordert, die in zichzelven kwaad en zondig zyn;het zy dan dat onrechtvaardige Overheden aan hunne onderdaanen zulke vorderingen laaten afgaan, die met de geboden der reden en den waaren Godsdienst ftrydig zyn; of dat onbezonnen ouders hunnen kinderen zodanige handelingen toelaaten, die tegen de voorfchriften der deugd, der rechtfchapcnheid, der eerbaarheid en betaamelykheid gekant zyn; of dat,eindelyk, eigenbaatige Heeren van hunne bedienden iets begeercn, dat met dc pligten der rechtvaardigheid , der billykheid, der menschlievendheid, der trouw en waarheid niet bercaan kan. In alle deeze gevallen zondigt diegeene, die Hh s het  482 HOE MEN ZICH DE ZONDEN het onrechtmaatig bevel geeft, zo wel als diegeenen , .welken hetzelve volbrengen. Nebucadnezar, de Koning vanBabel, beval op eene trotfche wyze zynen onderdaanen, dat zy, voor het gulden beeld, 't welk hy had laaten oprechten , nedervallen , en hetzelve als den waaren God zouden aanbidden. Zy bezondigden zich ongetwyfeld in den hoogftcn graad, door dit onredelyk en tierannisch bevel op te volgen. Geen menfchelyk gezag is vermoogend om de onveranderlyke betrekkingen, in welken wy tot den grooten Schepper van hemel en aarde ftaan, te verzwakken of te vernietigen; en wy maaken ons aan fchending der Goddelyke majefteit fchuldig, wanneer wy, uit menfchenvrees en flaaffchegehoorzaamheid,zulke bevelen nakomen,die met zynen heiligen en onkreukbaaren wil ftryden. Men moet Gode "(dit is een eeuwige wet) meer gehoorzaamen dan de mcfchen (*). De vrienden van Daniël hadden een overtuigelyk begrip van deeze waarheid. Niets kon hen bewegen, den eenigen waaren God te verloogchenen, of iets te doen dat met zynen wille ftreed. Hun onverfchrokken moed, hun ftandvastig vertrouwen op den Al mag- C3 Handel. V. 20. -  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 483 magtigen, hadden billyk den overigen ten voorbee'de kunnen dienen, en van het volbrengen des Godloozen bevels van hunnen Koning behooren te rug te houden. Viel echter niet de fchuld van alle deeze zonden grootdeels op den geenen, die hen door zyn onrechtvaardig en met de hardfte dreigingen vergezeldgaand bevel daar toe genoodzaakt en gedwongen, die zyn magt tot belediging der eer van het Opperwezen misbruikt, en zich van de blinde onderwerping zyns volks bediend had, om het tot oproer tegen den Schepper en Heer der waereld te verleiden ? Men maakt zich, ten tweeden, de zonden van anderen deelachtig, wanneer men zich door hen tot werktuigen hunner zonden en ongerechtigheden laat gebruiken. De eigenbaattige, door een laage hebzucht bezield, heeft zelfs geen toeleg om anderen leed te doen; en de misdryven, die hy in den naam der Grooten, van welken hy afhangt, begaat, hebben meer ontydige involging, meer ongeregelde begeerte naar eer en rykdom, dan opzettelyke boosheid tot hunnen grond. Hy weet dat dit de kortfte weg is, om de gunst te verwerven des geenen, die hem tot zulke ondernemingen  4^4 HOE MEN ZICH DE ZONDEN gen aanfpoort; hy ziet, dat hy door dit middel zyne uiterlyke omftandigheden verbeteren, zyne goederen en aanzien vermeerderen, en zich uit het ftof der nederigheid verheffen kan. In den beginne twyfelt hy wel, of deeze voorrechten waardig genoeg zyn, om met openlyke fchending zyner eerlykheid, en het doorgaans daarop volgend verlies zyner gemoedsruste gekocht te worden. Doch eindelyk onderdrukt hy de aandoeningen van zyn geweten , en verdoofd zyne reden. Hy vleit zich met de ydele hoop, dat zyn vergryp zo groot niet kan zyn, dewyl hy zelfs de uitvinder en oorzaak derzelven, dewyl zyn oogmerk niet was iemand te befchadigen of in ongeluk te brengen, maar blootelyk om den wil na te komen van diegeenen, welken hy voor den bevorderaar van zyn aardfche welvaart houd. De verdrietelykhcden of gewelddaadigheden , die hy, als een werktuig der wraak en vyandfchap eens anderen, zynen broederen toebrengt, zouden naar zyne gedachten niet achtergebleven zyn, offchoon hy zich daartegen had willen verzetten. Doch hy bedenkt niet dat alle deeze ontfchuldigingen niet toereiken, om hem voor den Rechter der waereld te rechtvaardigen; dat het de fchandelykfte laagheid is,  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 485 is, zich .de gunst der menfchen door deeze booze daaden te verwerven; en dat alle inzichten moeten wyken, zo dra zy met de betrachting der Goddelyke geboden , en het nakomen der pligten, die wy onzen naasten verfchuldigd zyn, ftryden. • Men maakt zich verder de zonden van anderen deelachtig, wanneer men hunne kwaade voornemens met raad, of met werkelyken byftand , de hand bied. Meenig een is ongevoelig of boosaardig genoeg, om zynen naasten in het bederf te ftorten. Hy is enkel bedacht, hoe hy zyn aardsch geluk of zondige vermaaken zal bevorderen, en onthoud zich zelfs niet, om zulks door het berooven van weduwen en weezen, door het te onderbrengen van onfchuldigen te doen. Doch het ontbreekt hem aan vcrftand; hy weet niet hoe hy de zaaken aanleggen, hoe hy zyne fchandelyke oogmerken op het fchielykfte en zekerfte zal bereiken. Hy komt tot eenen anderen, die mogelyk minder boosaardig, maar veel listiger is. Deeze ftaat hem, uit verkeerde vriendfchap, of uit gebrek aan algemeene menschlievendheid, middelen voor, die hy ter hand heeft te neemen, om zyne uitfpoorige begeerten  486 HOE MEN ZICH DE ZONDEN ten te voldoen, en zyn woeste driften genoegen te verfchaffen, en daardoor neemt hy deel aan al het misdryf dat de eerfte befloten heeft uit te voeren. Een' derden ontbreekt het aan boosheid noch list. Hy brand van begeerte, om zich aan zyne vyanden te'wreeken, of andere booze lusten te voldoen, en kent alle middelen en wegen om hem zyn ondeugend oogmerk te doen bereiken. Doch hy heeft geen magt en aanzien genoeg om zich naar zyn' wil van dezelven te bedienen; hy kan het onrechtvaardig befluit, dat hy tot befchadiging van zyn' evenmensch genomen iieeft niet ter uitvoer brengen, zonder eenen magtiger te hulp te neemen. Deeze ftaat hem middelyk of onmiddelyk by; hy onderfteunt hem door de befcherming, die hy hem laat genieten, door de eer die hy hem bewyst, dooide gelegenheid ten kwaade, die hy hem verfchaft. Zal de laatfte niet even ftrafbaar zyn als de eerfte, daar het alleen aan hem ftond om het verderflyk voornemen van zyn' hulpverzoeker door een verftandig en wys gedrag te vernietigen, en den onfchuldigen aan het gevaar te ontrukken, in welken zyn belang hem befloot neder te ftorten ? Men  VAN ANDEREN -DEELACHTIG MAAKT. 487 Men maakt zich, ten vierden, de zonden van anderen deelachtig, wanneer wy hen aanleiding tot zondigen geven, en hen daartoe als aanmoedigen. Hoe veele menfchen laaten zich enkel door het voorbeeld van anderen niet regeeren? Zy zouden mogelyk deugdfaam geworden zyn, indien zy het geluk gehad hadden van onder deugdfaame menfchen te leeven, en door hunnen onfchuldigcn en vroomen wandel gesticht te worden. Het behaaglyk modél van rechtvaardigheid, van onthouding , van vroomheid , van menschlievendheid, van grootmoedigheid, zou mooglyk duurzaame indrukken op hunne zielen gemaakt, en hen tot nayver aangedreeven hebben ; zy zouden zich genoodzaakt gezien hebben , om de deugd cn de Godzaligheid hoog te achten en te beminnen, die anderen zo zeer verfraaijen, die hen in de oogen van alle onzydige rechters zo beminnelyk maaken , die zulke voortreflyke vruchten in hun gantsch gedrag voortbrengen, die hen het zuiverfte vergenoegen , de gegrondfte en duurzaamste rust des gemoeds verfchaffen. Ten minsten zouden zy daardoor verhinderd zyn geworden kwaad te doen, eh fchadelyk voor hunne naasten te worden. Zy zouden het niet durven waa-  488 HOE MEN ZICH DE ZONDEN waagen , voor het aangezicht van zulke eerbiedwaardige lieden , daaden te bedry ven, die hen de gevoeliglte verwytingcn en de bülykfte verachting op den hals zouden gehaald hebben. De ondeugd zou hen zelfs verachtelyk zyn geworden, en zy zouden ongemerkt eene gefchiktheid ten goede verkregen hebben. Nu echter, daar zy zien dat anderen , wien zy mogelyk gehoorzaamheid en onderwerping verfchuldigd zyn, die zy voor verstandige en wyze lieden houden, wcetens en met opzet zondigen, dat zy, zonder in bedenken te ftaan, hunne verkeerde neigingen involgen, de wetten des Allerhoogften met voeten treeden, en den wil der waereld en van het vleesch tot het eenige richtfnocr van hun doen en laaten maaken; zo verdwynen hunne twyfelingen, die hen tot nu toe te rug gehouden hadden, om zich' aan den dienst der ongerechtigheid over te geven. Zy verhaten zich blindeling op dc .gevoelens en het oordeel van diegeencn, welken zy ten voorbedde van hun gedrag verkoozen hebben. Zy verbeelden zich dat het hen niet kwalyk vergaan kan, wanneer zy zulke voorbeelden volgen, wanneer zy in de voetftappen van zulke lieden treden, die door hunne geboorte, of hunne kundigheid, of hunnen ryk- dom  van anderen deelachtig maakt. 489 dom, zeker aanzien in de menfehelyke samenleving hebben, dat hunne overige kvvaade hoedanigheden als bedekt, en hen voor de straf behoed, die zy anders te wachten zouden gehad hebben. Op deeze wyze maakt een ondeugende zich de zonden van anderen deelachtig, en hoe verhevener zyn rang, hoe uitmuntener zyne begaafdheden, hoe luisterrykcr zyne uiterlyke voorrechten zyn, hoe grooter ook zyn misdryf, hoe grooter ook het getal der ongelukkigen is, die hy met zich in het verderf fleept. Wy maaken ons, ten vyfden, de zonden van anderen deelachtig, wanneer wy hen, door ons gedrag omtrent hen, tot zondigen verlokken, en 'er hen als toe dwingen. Dit is inzonderheid waar, ten aanzien der beledigingen, die wy onzen naasten aandoen. Wie zynen medemensch verachtelyk bejegent, hem met vyandelyke gebaarden en woorden beledigt, of zyn eer en goeden naam door boosaardige lasteringen aantast, zou die geen deel hebben aan de zonden, welken deeze begaat, wanneer hy daardoor, zyn geduld verliezende, in hevigen toorn geraakt, wanneer hy scheldwoorden met fcheldwoorden vergeld, zyn eer door ongeil. Stuk. Ii oor-  490 HOE MEN ZICH DE ZONDEN oorlofde err geweldige middelen tracht te redden , en in de hevigfte beweeging, waarin de andere hem gebragt heeft, daaden bedryft, die hy anders nooit zou begaan hebben V Inderdaad, deeze laatfte is niet te verontfchuldigen. Hy heeft het bevel van Christus openlyk overtreeden: Hebt uwe vyanden lief , zegent ze die u vervloeken, doet wel degeenen, die u haaten, en bid voor degeenen, die u geweld doen , en die u vervolgen (*), zyt langkmoedig jegens allen (f). Hy had zyn rechtvaardig misnoegen moeten maatigen, en de wraak over de hem toegebragte beledigingen aan eenen hooger' Rechter overlaaten ; hy had zichzelven moeten bedwingen , en zynen vyand door grootmoedigheid en weldoen befchaamen. Echter is om die reden, hy, die hem tot deeze buitenfpoorigheden verleid heeft, even zo weinig, ja nog minder te verontfchuldigen. Zyn misdryf zo wel als zyn fchuld is dubbel zo groot. — Nog een voorbeeld. Men onderftelle dat een Landheer zyne onderdaanen plaagt; dat hy hen door zwaare lasten en ftrenge bevelen onderdrukt; dat hy hen in alle opzichten geen recht laat weêrvaaren, en hen dikwyls wree- de- CO Matth. V. 44. Ct) iThesfal. V. 14..  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 491 delyk handelt. Zyne, onderdaanen laaten zich daardoor vervoeren om hem, ja de wetten zelfs, de verfchuldigde achting en onderwerping te weigeren, hem en het landbeftier op eene heimelyke wyze te badriegen, of gevaarlyke onrusten en muiteryen te ftichten. Zy zondigen, dewyl zy de rechtmaatige middelen , om hunne bezwaaren te verhelpen, niet aangrypen , maar het onheil veeleer nog grooter en algemeener maaken. Zy zyn als bedriegers en oproermaakers ftraf baar. Maar is hun Heer het minder , die 'er hen aanleiding toe heeft gegeeven, die, door eene zorgvuldige betrachting zyner pligten, door een onpartydig handhaaven van het recht, door eene gemaatigde en het algemeene best bevorderende regeering, alle deeze misdryven had kunnen voorkomen ? Wy maaken ons, bovendien, de zonden van anderen deelachtig, wanneer wy hunne misdaaden en vergrypen met ftilzwygen laaten voorbygaan. Ik weet wel, myne Vrienden, dat 'er geen gering beleid en gemaatigdheid toe behoort, om in dit opzicht aan de eene noch aan de andere zyde te verre te gaan. Daar zyn tyden en omftandigheden, in welken het zwygen betaamelyker en nuttiger is li 2 dan  49 2 HOE MEN ZICH DE ZONDEN dan het fpreken. Beftraffingen, die ten on-' rechten tyde gefchieden, werken in 't gemeen meer fchade dan voordeel uit, en brengen niets anders te wege, dan dat ze hem, door wien ze voortgebragt worden, gehaat maaken. Men treft gezelfchappen aan, in welken men door voorbaarige en yverige beftraffingen niet alleen zichzelven, maar ook Godsdienst en deugd verachtelyk en belagchelyk zou maaken. In zulke gevallen is het zwygen onze pligt. Doch dit kan en moet met zulke blyken van mishaagen verzeld gaan, dat wy 'er.van alle verdenking door bevryd worden, alsof wy het kwaad, dat wy gedwongen zyn te zien en te hooren, billyk keurden. Ons zwygen kan dikwyls zeer veel aanduiden, en meer nadenken by anderen verwekken, dan wydloopige en ernftige vertoogen doen zouden. Daar zyn echter ook voorvallen, in welken wy deeze gevolgen van onze beftraffingen niet te vreezen hebben, wanneer zy anders gegrond, verftandig en lief. deryk zyn; wanneer zy met de noodige behoedfaamheid en befcheidenheid gefchieden. In deeze gevallen is het zwygen zondig, en geeft eene billyking van de zonden, die in onze tegenwoordigheid gefchieden, of ten minften eene byzondere koelheid omtrent de zaak van  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 493 van Godsdienst en deugd te kennen geeven. In 't gemeen is het eene ftrafwaardige menfehenvrees, die ons te rug houd, .om onzen naasten zyne vergrypen voor oogen te ftellen, en hem de onbetaamlykheid van dezelven aan te toonen. Het is inderdaad ligt mogelyk dat wy hem daardoor beledigen en zyne vriendfehap verliezen: want men ontmoet maar weinige menfchen, die het met dankbaarheid erkennen, wanneer men hen over hunne misflagen beftraft. De meesten verwerpen zulke vermaaningen met tegenzin, en zien dezelven voor openbaare krenkingen aan van de achting, die men hen verfchuldigd is. Doch moeten wy ons aan het belang van deugd en Godsdienst, aan het volbrengen van ons beroep, aan het heil onzer broederen niet meer gelegen laaten leggen, dan aan de gunst en toegenegenheid der menfchen? Ja verbinden ons niet zelfs de hoogachting en liefde, welken wy voor anderen hebben , dat wy hen voor alle dwaalingen waarfchouwen, en hen, zo veel ons mooglyk is, van het bederf bevryden, hetwelk zy te gemoet loopen? Hier geld hetgeen onze Heiland zegt: Freest niet voor de geenen die het lighaam dcoden, en de ziel niet kunnen dooden: maar vreest veel meer hem die beiden, ziel en ligIi 3 haam  494 HOE MEN ZICH DE ZONDEN haam, kan verderven in de hel (*): Wie my le. lyden zal voor de menfchen, dien zal ik ook belySen voor mynen Vader die in de hemelen is; maar wie my verloogchend zal hebben voor de menfchen, dien zal ik ook verloogchenen voor mynen Vader, die in de hemelen is (f). En hoe nadrukkelyk is hier omtrent het gebod van God, dat wy in Mozes derde boek (1) leezen: Wan. neer een mensch zal gezondigd hebben, dat hy gehoord heeft een ftemme des vloeks, daarvan hy getuige is , het zy dat hy het gezien of geweeten heeft: indien hy het niet te kennen geeft, zo zal hy zyne ongerechtigheid draagen. Het is waar, dit misdryf was onder de regeering, die God over zyn toenmaaüg volk voerde, zo veel zwaarder, omdat men 'er zich aan hoog verraad tegen God, den Koning van Israël, door fchuldig maakte. Maar het verdedigen van de eer des Allerhoogften, en 't handhaaven van 't gezag zyner wetten, is een eeuwigeen onveranderlyke pligt, die altoos op ons ligt, en van welken niets ons kan ontheffen. Hoe kunnen wy echter denzelven betrachten, wanneer wy Gods heiligen naam hooren lasteren, wan- (*) Matth. X. 28. (f) Matth. X. 32, 33. GO Hoofdft. V.  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 495 wanneer wy zyn geboden zien verachten en zyne weldaaden misbruiken, en dit alles onverfchillig en met ftilzwygen zyn' gang laaten gaan? En hoe flrafwaardig moet niet in 't byzonder dit zwygen zyn, wanneer wy door de ontdekking van een kwaad voornemen de uitvoering van hetzelve hadden kunnen verhinderen, of wanneer wy iemand door behoorlyke voorHellingen van het begaan eener zonde hadden te rug kunnen houden ? Wy maaken ons echter de zonden van anderen deelachtig, wanneer wy hen niet alleen ftilzwygende daar-in laaten begaan, maar dezelven openlyk ontfchuldigen, verdedigen, of zelfs met loffpraaken verheffen. Daardoor worden de zondaaren in hunne boosheid verflerkt; zy worden daardoor bevryd van de geweetenswroegingen, die hen anders geflraft zouden hebben. Men maakt hen dus het zondigen gemaklyk. Zy verliezen van tyd tot tyd de fchaamte, die hen anders mogelyk niet zou toegelaaten hebben, hunne booze onderneemingen ter uitvoer te brengen, en op den weg der ondeugd verder voort te gaan; zy draagen eindelyk roem op hunne uitfpoorigheden, en zoeken toejuiching en lof te verwerIi 4 ven  496 HOE MEN ZICH DE ZONDEN ven door zulke daaden, die hen natuurlyker wyze met fchande fcn verlegenheid bedekken zouden. En hoe gewoon is het niet op dien voet aan de zonden van anderen deel te nemen? Somtyds zyn het vrienden en bloedverwanten, die gezondigd hebben. Men ziet hunne vergrypen uit eigenliefde over 't hoofd; ten minften men zoekt die op allerhande wyzen te verkleinen, en voor bloote overylingen en verzuimen te doen doorgaan. Men wil hen niet gaarne bedroeven , of door het voor oogen ftellen van hunne zonden en derzelver gevolgen niet ontrusten. Dikmaals fchaamt ■men zich over hunne afdwaalingen, en bevlytigt zich om ze te verbergen, dewyl mea vreest zyn eigen eer anders door dezelven te zullen benadeelen. Men onfchuldigt dus zichzelven , terwyl men anderen denkt te rechtvaardigen. Men brengt zich de gewigtige woorden van onzen Verlosfer niet te binnen: Die vader of moeder lief heeft boven my, is myns niet waardig: en die zoon of dochter lief heeft boven my. is myns niet waardig (*). Somtyds zyn het lieden boven ons, van wien men in 't een of ander opzicht afhangkelyk is, wier gedrag be- ftraf- (*) Matth. X. 37.  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 497 ftraffing vordert. Men fchroomt hen te zullen beledigen, en zich daardoor in 't gevaar te brengen van hunne gunst te zullen kwyt raaken. Men bevlytigt zich veeleer om hen zo veel mogelyk is te behaagen, en dewyl de vleijery in 't gemeen tot bereiking van dit oogmerk veel toebrengt, zo bedient men zich van dezelve, zonder te bloozen over de valschheid en laagheid, aan welken men zich daardoor fchuldig maakt. Men verfchoont derhalven hunne groffte gebreken, en weet hunne ftrafwaardigfte daaden kleuren te geeven , die dezelven, zo niet pryswaardig, ten minften onverfchillig maaken en buiten berisping ftellen. Is dit alles echter iets anders dan de dwaasheden en zonden der waereld, tegen zyn eigen overtuiging aan, in befcherming te nemen, en de flaaven der ondeugd in hunne verkeerde geneigdheden te fterken? Even zo , myne Vrienden , maakt men zich de zonden van anderen deelachtig, wanneer men zulke gevoelens verbreid en verdedigd, die.de grondflagen der zedeleer verzwakken en roekloosheid en Godloosheid begunftigen; wanneer men de vooroordeelen, die de menfchen tegen het betrachten der deugd en het waare li 5 Chris-  498 HOE MEN ZICH DE ZONDEN Christendon] voeden, niet alleen verzuimt te beftryden, maar door allerleie fchynredenen zoekt te bevestigen, en hun fchadelyk gezag ftaande te houden; wanneer men eindelyk door fpotternyen den Godsdienst verachtelyk poogt te maaken, en de bewyzen van deszelfs waarheid en Godlykheid te ontzenuwen. Wat zal toch den zondaar te rug houden van zich aan alle buitenfpoorigheden, die met zynen natuurlyken aart, en met zyne heerfchende hartstogten overeenftemmcn, ten volle over te geven, Wanneer hy de gronden, waarop zyne verpligting ter deugd gebouwd is, voor zwak en ongenoegzaam houd; wanneer hy de pligten, die de reden en openbaaring voorfchryven, voor menfehelyke uitvindingen aanziet, die geen ander oogmerk hebben dan om het Hechte volk in toom te houden, en eene algemeene wanorde voor te komen ? Zyn het niet deeze zelfde dwaalingen en vooroordeelen, die den zondaar te vreden ftellen, die hem gerust maaken , en de aandoeningen en beftraffingen van zyn geweeten haare voornaamfte kracht benemen? Zyn alle betuigingen , alle vermaaningen, alle beloften en dreigementen,die God in zyn woord den menfchen laat verkondigen, zeer dikwyls niet vermoogende>om hen van  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 499 van den weg der zonde en des verderfs* te rug te roepen: hoe veel minder zullen zy in bedenken ftaan, om op deezen weg voort te wandelen, wanneer zy eens aan den Goddelyken oorfprong deezer betuigingen, deezer vermaaningen , deezer beloften en dreigementen twyfelen, of dezelven als voortbrengfels van list en bedrog verwerpen , die de minfte ernftige overweeging niet verdienen? Welke paaien zullen zy fchroomen te overfchryden, welke bevelen zullen zy eerbied toonen , wanneer zy eens zo ver gekomen zyn, dat de Majefteit van God en het gezag zyner heilige geboden hunne verharde harten niet meer roeren? ö Welk eene onherftelbaare fchade hebben deeze dwaalende en verderflyke gevoelens het Ryk der deugd en vroomheid niet toegebragt ? Hoe groot is het aantal der ellendigen, die zich daardoor hebben laaten verblinden en in het verderf ftorten ? En wat beklaaglyke verwoestingen rechten zy nog onder de menfchen niet aan ? Aan hoe. ontelbaar veele* zonden maakt zich dan diegeen deelachtig, die'zulke dwaalingen beweert , dezelven met valfche welfprcekendhcid en misbruikt vernuft opfiert, en daardoor aan zulke lieden, die de zaaken niet nader kunnen of begeeren te onderzoeken,  500 HOE MEN ZICH DE ZONDEN ken, dezelven waarfchynlyk en aanneemelyk maakt? EindeJyk, myne Vrienden, maaken wy ons de zonden van anderen deelachtig, wanneer wy dezelven niet zo veel als mooglyk is trachten te verhoeden. Een of twee byzondere gevallen zullen dit het best kunnen ophelderen. Een arme, die van alle menfchelyke hulpe ontbloot is,die dag en nacht door de zorg voor nooddruft gekweld word, die geen middel weet uit te vinden, om zich op eene betaameJyke wyze van onderhoud te voorzien, geraakt eindelyk in de uiterfte verlegenheid, en word zyn leven moede. De ryke is van zyn' nood bewust; hy kan hem buiten zyn fchade uit denzelven redden, en door een'geringen byftand gelukkig maaken; doch zyn gierigheid of zyn onaandoenlykheid beletten hem zulks. De arme ftort 'er door in wanhoop; hy bedient zich van ongeoorlofde middelen om zyn leven te verlengen, of maakt 'er op eene geweldige wyze een einde van. Zou de gierige in dit geval onfchuldig zyn ? Zou hy geen deel hebben aan 't misdryf, dat hy met zo weinig moeite had kunnen beletten ? — Nog een voorbeeld. Onderfteld dat wy iemand onzer beken-  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 501 kenden Hechte gezelfchappen zien bezoeken, en zich met eene dwaaze ligtvaardigheid tot de valftrikken der zonde begeven, die de verleiding overal heeft uitgefpreid. Hy is op den weg om zyn onfchuid, en met dezelve de rust van zyn gemoed kwyt te raaken, een roof der wellust te worden, en zich in het grootfte verderf te Horten. Doch niemand laat zich aan hem gelegen zyn , niemant waarfchouwt hem voor 't gevaar, dat hy geduurig nader komt. Mooglyk had hy zich laaten waarfchouwen; mooglyk had hy het gezelfchap der zondaaren verhaten , en met nieuwen yver de baan der gerechtigheid betreden. Doch onze traagheid, onze koelheid hebben zyn' ondergang bevor• derd, en hem van de krachtigste middelen tot redding beroofd. Zullen wy ons durven beklaagen , wanneer ons in dit geval een deel van zyn welverdiende ltraf word toegerekend, wanneer wy de fchuld der zonden in gemeenfehap met hem moeten draagen ? Heer, wie kan zyne afwykingen ver ftaan? Vergeef my ook myne verborgene overtreedingen. Wie van ons, myne Vrienden, zal zich niet tot deeze belydenis en bede gedrongen vinden, wanneer hy hetgeen wy tot hiertoe overwoogen ter harte genomen, het op zichzelven toege-  5«2 HOE MEN ZICH DE ZONDEN gepast en bemerkt heeft, hoe ligt en op hoe veelerleie wyze men zich de zonden van anderen kan deelachtig maaken ? Ja, Christenen, dit is het eerfte gebruik, dat gy van deeze overwee, gingen moet maaken, indien zy heilzaam voor u zullen worden. Zy moeten u tot eene onzydige beproeving van uw hart en leven opwekken. Onderzoekt dan uw tot nu toe gehouden gedrag, vergelykt het met den gewigtigen pligt, die ons in onzen tekst word voorgeschreven; vraagt u, hoe gy denzelven tot hiertoe betracht, en in welke opzichten gy tegen denzelven gehandeld hebt. Welk een reeks van zonden, van feilen , van gebreken en zwakheden zal zich by deeze beproeving voor uwe oogen ftellen! Van hoe veel verzuim , hoe veel mcnfchenvrees, hoe veel ftrafwaardige infchikiykheid zal uw geweeten u befchuldigen! Geeft u aan de heilzaame befchaaming en verlegenheid over, die deeze voorftellingen in u te wege zullen brengen. Verootmoedigt u daarover voor God, erkent uweftrafwaardigheid, en grypt met een boetvaardig geloof de genade aan, die onze Verlosferden zondaaren toezegt, wanneer zy een oprecht berouw over hunne misdryven too- nen,  VAN ANDEREN DEELACHTIG MAAKT. 503 nen, en vastelyk beflooten hebben dezelven niet meer te begaan. Laat u dan ook door de voorige overweegingen tot eene waare oplettendheid op alle de deelen van uw toekomend gedrag, tot eenen wezenlyk voorzichtigen en onaanftootelyken wandel aanfpooren. Waakt beftendig over uzelven, en bevlytigt u ernftig om alle uwe woorden en werken naar de voorfchriften van den Godsdienst en van de deugd te regelen. Brengt u dikwyls de verbintenisfen in gedachten in welken gy met andere menfchen ftaat, de verpligtingen, die gy hen ook ten aanzien van hunnen geestelyken en eeuwigen welftand verfchuldigd zyt, en het groot voor- of nadeel dat gy hen met opzicht tot denzelven kunt toebrengen. Verliest het gewigtig oogmerk, waartoe gy gefchapen, verlost en tot het Christendom geroepen zyt, nooit uit het gezicht, en wandelt als heldere lichten midden onder het verkeerd gedacht van deeze waereld. Vind gy, gelyk het in onze tegenwoordige omftandigheden niet anders kan zyn, verhinderingen en zwaarigheden in het nakomen uwer verpligtingen, neemt dan uw toevlugt tot den Heere uwen  504 HOE MEN ZICH DE ZOND. VAN ANDER. ENZ. uwen God, en bid dikwyls tot hem, met David: Doorzoek my , 6 God; beproef my en verneem of ik oprecht ben. Zie of 'er een fchadelyke weg by my is, en leid my op den rechten weg. Amen. ZE-  ZEVENTIENDE LEERREDE. VAN HET TOEKOMEND ALGEMEEN OORDEEL. Tekst. Handel. Hoofdft. XVII. vs. 31. Daarom dat hy eenen dag gefield heeft, op welken hy den aardbodem rechtvaardiglyk zal oordee, len, -door eenen Man, die hy daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewyl hy hem uit den dooden opgewekt heeft. II. Stük. Kk   De redevoering van den heiligen Paulus, tot welke onze tekstwoorden behooren, is zo wel wegens haaren inhoud, als wegens de byzondere omftandigheden, in welken zy gedaan werd, ten hoogften merkwaardig. Zy werd door den Apostel uitgefproken te Athenen, in eene ftad, die voor lang reeds de voornaamfte zetel der fraaije konften en weetenfchappen, en een voorbeeld van goeden fmaak en eene befchaafde leevenswyze was; in eene ftad, waar alle de takken der geleerdheid biocide, waar zich veele wysgeeren van verfcheidene fekten bevonden; in eene ftad, die by dit alles met Goden was opgevuld, cn in welke afgodery en bygeloof eene byna onbepaalde heerfchappy voerden. Hy deed deeze redevoering voor de aanzienlykften des volks, voor de van ouds beroemde Atheenfche Rechters , die ook het opzicht over den openbaaren Godsdienst was toevertrouwd, en wier vonnisfen voor de uitfpraaken der gerechtigheid en billykheid zelve gehouden werden. Deeze vorderde den Gezant van Jefus voor hunne rechtbank. Hy moest'er van de leer, die hy predikte, rekenfchap geven; en zy wilden beflisfsn of dezelve van zulk eene hoeKk 2 , da-  5°8 VAN HET TOEKOMEND danigheid was, dat zy met hunnen Godsdienst en ftaatsgefteltenis kon overeen gebragt worden. Met welk een beleid, met welk een' ernst, met welk een' nadruk handhaafde hier de heilige Paulus het waardig karakter, waarmede hy bekleed was ? Hoe verheugd greep hy de gelegenheid aan, en hoe wyslyk bediende hy zich van dezelve, om de dwaaling te beftryden, der waarheid getuigenis te geven, en de goede zaak van den Heer, die hem gezonden had, te bevorderen ? Hy bevlytigde zich boven alles om hunne oplettendheid gaande te maaken, en hen de vooroordeelen te benemen, die zy tegen hem hadden opgevat. Hy Helde hen daarop de grondflagen van den natuurlyken en den redelyken Godsdienst in het fterkfte licht voor, en bereidde hen daardoor tot de aanneming van het Euangelium, dat hy den menfchen, in den naam van Christus, verkondigde. Laat ons hem zeiven hooren fpreeken , en zyne redeneering kortelyk omfchryven, myne Vrienden. Wy zullen ons over zyne voordragt 'moeten verwonderen. Gy Atheners, zegt hy, gy befchuldigt my, dat ik nieuwe en vreemde Goden tracht in te voeren; maar ik moet bekennen dat derzelver aantal reeds veel grooter onder u is dan ik wel wensch-  ALGEMEEN OORDEEL. 509 wenschte. Men behoeft u zeker niet te verwyten, dat gy in dit opzicht ongeloovig zyt. Ik bemerk veeleer, dat gy anderen in de hoogachting voor datgeen, 't welk tot den Godsdienst behoort, verre te boven gaat. Want toen ik dc openbaare marktplaats bezocht, en de voorwerpen uwer aanbidding befchouwde, trof ik onder anderen ook eenen .altaar aan, die tot opfchrift had: eenen onbekenden God. Deezen nu, dien gy eerbied bewyst, zonder hem te kennen, deezen maak ik u bekend. Hy is het die hemel en aarde, en alles wat daarin is, gefchapen heeft, en die alles door zyne voorzienigheid onderhoud en regeert. Doch de groote Schepper cn Beheerfcher der waereld kan onmogelyk in tempelen, van menfchen handen gemaakt, befloten worden. Alle de hemelen kunnen hem niet omvatten. Hy beftaat door zichzelven; hy is algenoegfaam in zichzelven, en zyne volmaaktheid en gelukzaligheid zyn voor geene vermeerdering vatbaar. Hy behoeft derhalven niet dat de menfchen hem dienen, dat zy hem fpyze, gefchenken en offer brengen. Hy zelfs heeft hen allen het' leven, den adem , en all' wat zy bezitten, gegeven % en zy allen hangen gantfchelyk van hem af. Hy heeft alle menfchen van éénen Kk 3 doen  5IO VAN HET TOEKOMEND doen voortkomen, hy heeft hen in talfyke genachten en volken zich doen uitbreiden, en den gantfchen aardbodem doen bewoonen. Hy heeft, naar zyne oneindige wysheid, aan een' iegetyk', den tyd, wanneer hy op dit fchouwtooneel moet treden, en wanneer hy hetzelve weder moet verlaaten, de plaats die hy 'er op beflaan, en de bezigheid die hy 'er moet verrichten, van ouds af bepaald. Zyn oogmerk met dit alles was, dat zy hem zoeken, datzy zyn beftaan en volmaaktheid kennen , dat zy hem gehoorzaamen , en in zyne gunst gelukzalig zouden zyn. Ook is het niet zeer moeijeJyk om tot deeze kennis te geraaken. Alle de werken der fchepping getuigen van hem, en roemen zyne onafmeetelyke grootheid, offchoon hy zelf voor de oogen der fiervelingen onzichtbaar is. Wie met de behoorlyke oplettendheid zichzelven en de dingen die buiten hem zyn gade flaat, die moet hem noodwendig ontdekken, en overal bewyzen van zyn magt en goedheid vinden. Want hy is niet verre van ons. Hy is overal tegenwoordig. In hem hebben wy ons wezen, en in hem leven en beweegen wy ons. Wy Hammen van hem af, gelyk eenigen uwer eigen dichters gezegd hebben. Stammen wy echter van hem af;  ALGEMEEN OORDEEL. 5II af; is hy de God der geesten zo wel als van het vleesch; is hy de oorzaak der voorrechten, die ons als redelyke fchepfelen fieren; draagen wy in dit opzicht zyn beeld: dan kan hy onmooglyk aan zulke dingen gelyk zyn, die de menfehelyke bekwaamheid uit goud of zilver, uit hout of fteenen vormt, hoe fchoon of konffcig zy ook gewrocht mogen zyn. Het vermoogen der uiterlyke zinnen, door welken het grootfte gedeelte der menfchen zich alleen laat bellieren, hield dit dwaalend gevoelen lang onder hen ftaande; maar God , die deeze tyden der onweetendheid en der dwaaling met het grootfte mishaagen aanfehouwde , heeft, naar zyne groote goedheid en bermhartigheid, zynen wil in onze dagen zo duidelyk en met zo veel zekerheid geopenbaard, dat hy nu alle menfchen beveelt boete te doen, en hunne afgodery zo wel als hunne overige ondeugden te verlaaten. Want hy heeft eenen dag bepaald, op welken hy de gantfche waereld naar billykheid zal oordeelen, door cenen man, naameJyk Christus, dien hy daartoe verordend heeft. En hy heeft ons van deeze verordening geloofwaardige en onwederleglyke bewyzen gegeven , dewyl hy hem ten derden dage na zyne begraavinge uit den dood heeft opgewekt. Kk 4 Hier  512 VAN HET TOEKOMEND Hier werd de Apostel in zyne redeneering gefruit, zo als hy, naar't fchynt, datjefus de Zoon van God, de Heilanden Heer der menfchen is, omftandiglyk wilde betoogen. Eenigen, waarfchynlyk wysgeeren, van de fekte der Epicuristen, die, om hunne lusten ongeftoorder te kunnen involgen, een'toekomenden ftaat volftrektelyk ontkenden, dreven den fpot met hem: anderen, waarfchynlyk de Stoïcynen, die omtrent dit ftuk beter dachten, en onpartydiger waren, begeerden meer onderrichting van hem; nog anderen, onder welken ook Dionyfius , een aanzienlyk Raadsheer, was, werden werkelyk tot Christus bekeerd. Wy zullen ons voor tegenwoordig tot het laatfte gedeelte der redevoering van den heiligen Paulus bepaalen, en hetzelve ter onzer ftichtinge uitvoerig overweegen. Ach ! mogt deeze overweeging zulke indrukken op ons maaken, die. door niets anders verzwakt of uitgewischt konden worden, die beftendig in onze zielen als gegraveerd biceven, en onzen geheelen wandel beftierdcn! ö God! bevorder gy dit oogmerk met uwen zegen, en laat het omtrent ons allen bereikt worden! Amen. De gewigtige leerftellingen, die in onzen tekst ver-  ALGEMEEN OORDEEL. 513 vervat zyn, kunnen tot de volgende vyf punten gebragt worden: Daar is onfeilbaar een gerecht shandel toekomend: deeze gerecht shandel zal algemeen zyn, en zich over het gantfche menfchclyk geflacht uitfirekken: gerechtigheid en billykheid zullen in dezelven het vonnis flryken: Christus, de zoon van God', die te gelyk de zoon des menfchen en onze middelaar is, zal dit gerichte houden: hiervan heeft God ons, door zyne opwekking uit den dood, de zekerfte en onloogchenbaarfte bewyzen gegeven. Deeze vyf zaaken moeten wy kortelyk ophelderen en bevestigen , om de juistheid en nadruk van het deel der Apostolifche redevoering, dat wy u voorgelezen hebben, wel te begrypen. Het licht der reden geeft ons reeds vcrfcheiden ftcrke bewyzen aan de hand, dat 'er na dit leven een' -anderen ftaat, en dus ook een gerechtshandel toekomend is, die voornaame13de zal beftaan in het bepaalen en inrichten van den volgenden toeftand der menfchen, naar de geftcldheid van het gedrag, dat zy te vooren gehouden hebben. Ik zal my thans niet beroepen op het algemeen geloof der oude en nieuwe volken, van wier Godsdienftige begrippen wy genoegfaame narichten hebben, Kk 5 de-  5*14 VAN HET TOEKOMEND dewyl het wel zyn kan, dat zy allen deeze leer uit de zelfde bron, ik meen eene in vroeger tyden gegeven Goddelyke openbaaring, gefchept hebben. Ik zal flechts de natuur der menfchen, en hun lot hierop aarde, tot bevestiging deezer zaake bybrengen. Wanneer wy onszelven maar eenigermaate kennen , dan zullen wy niet kunnen tegenfpreeken, dat wy zedelyke fchepfelen, dat is, zulke fchepfelen zyn, die niet naar blinde driften, of uit eene onvermydelyke noodzaaklykheid, maar uit ver. Hand en volgens wetten kunnen en moeten handelen, en die gevolglyk ook voor het geven van rekenfchap en het ontfangen van belooningen vatbaar zyn. Het onderfcheid tusfchen deugd en ondeugd, tusfchen recht en onrecht, is in het wezen der dingen gegrond. Het is eeuwig en onveranderlyk; en wy hebben het vermoogen, om dit onderfcheid te begrypen, en ons gedrag overeenkomstig daarmede te regelen. Wy zien wat goed of kwaad, wat betaamelyk of onbetaamelyk, wat met de betrekkingen, in welken wy omtrent God en omtrent onzen naasten ftaan, overeenkomftig of met dezelven ftrydig is. Wy kunnen het eene verkiezen , en het andere verwerpen. Wy kunnen de zachte ftem van ons geweeten, die  ALGEMEEN OORDEEL. 515 die ons tot het eene aanfpoort en van het andere affchrikt, opvolgen, of dezelve tegenftreeven. Wy kunnen oordeelen of onze daaden lof of berisping, belooning of ftraf verdienen, en deeze beoordeeling heeft altoos, wanneer zy maar met eenige' oplettendheid gefchied, aangenaame of onaangenaame aandoeningen , rust en vergenoegdheid, of onrust en berouw tot gevolgen. Zou echter God, die de wysheid zelve is, ons tot zedelyke fchepfelen , die voor het geven van rekenfchap vatbaar zyn, gemaakt hebben, zonder ons als zodanig te behandelen, en deeze rekenfchap daadclyk van ons te vorderen? Of zou het hem, die het zuiverfte en heiligfte Wezen is, onverfchillig zyn, hoe wy de bekwaamheden en vermogens, die hy ons gefchonken heeft, aanleidden; zou het hem onverfchillig zyn, of wy de wetten, die hy ons heeft voorgefchreven, volbragten of niet, of wy het oogmerk, waartoe hy ons gefchikt heeft, bereiken, of dat wy ons geduurig verder van hetzelve verwyderen? Zou hy, die de gantfche waereld regeert, zich aan het goed en kwaad, dat in dezelve voorvalt, niet bekreurfen? Zou God,in wiens Ryk overal de fchoonfte overeenftemraing heerscht, alleen ten aanzien der zedely* ke  5l6 VAN HET TOEKOMEND ke wanorden, die echter zekerlyk de fchandeJykfte zyn, onverfchillig weezen ? Zouden alle dingen, de geringfte zelfs niet uitgezonderd, onder zyn opzicht ftaan, en de menfchen, die door reden en vryheid geadeld zyn, zouden aan zichzelve zyn overgelaaten ? Zouden zy hun doen en laaten naar hunne willekeur moogen inrichten, en zou hun Schepper niet tevens hun hoogfte Wetgever en Rechter zyn ? En zou hy als zodanig zyn welgevallen over het rechtmaatig, en zyn mishaagen over het onrechtmaatig gedrag zyner onderdaanen nooit openbaaren? Neen, indien wy alle begrippen, die wy van Gods volmaaktheden hebben, niet wederfpreken willen, dan moeten wy befluiten, dat het een wezenlyk ftuk zyner regeering is, zulke fchepfelen als wy zyn, te recht te ftellen, en hen naar hun gedrag te beloonen of te ftraffen. Laaten wy daarby onze oogen gaan over het lot der fterveïingen hier op aarde, dan zal dit befluit nog een' hooger' graad van fterkte bekomen. Kunnen wy den wyzen,den rechtvaardigen, den deugdzaamen, den oprechten aanbidder van God en Christus, met ellenden wortelen, en in de diepfte verachting, in de drukkendfte armoede, in de ftrengfte dienstbaarheid zien leeven? Kunnen wy  ALGEMEEN OORDEEL. 517 wy hem, om zyne rechtschapenheid en vroomheid op het wreedste vervolgd, van zyn eer en goederen beroofd, hem met de uitgezochtfte folteringen geplaagd, en met de fmartelykfte doodstraf belaaden zien ? Kunnen wy daarentegen den dwaas, den onrechtvaardigen, den flaaf der ondeugd, den vermetelen verachter van God en Godsdienst, zyne dagen in de bloeijendfte uiterlyke welvaart zien doorbrengen , zyne verderflyke aanflagen onverhinderd uitvoeren, zyne laage lusten naar wensch involgen; kunnen wy hem de zuiverste onfchuld op eene geweldige wyze zien onderdrukken, de weldaadigfte deugd door kwaadaartige lastering verduisteren, en de rechten van God en menfchen omkeeren: kunnen wy, vraag ik, dit alles zien, en evenwel gelooven dat het voor altoos daarby zal blyven berusten; dat dit tooneel des menfchelyken levens het eerfte en het laatfte zal zyn; dat de waare gefteltenis der menfchen nooit aan het licht zal koomen; dat de edelfte deugden aan de eene, en de fchandelykfte ondeugden aan de andere zyde, altyd verborgen zullen blyven? Neen, God moest de Heilige, de Rechtvaardige niet zyn, die hy wezenlyk is, indien hy deeze handelwyze der menfchen, door in 't geheel geen acht  518 VAN HET TOEKOMEND acht 'er op te flaan, billykte; indien hy deswetregen geen rekenfchap van hen,vorderde; indien hy niet in een ander leven den Godloozen en vroomen een verfchillend en met hun gehouden gedrag overeenkomftig lot toedeelde; indien hy zyn richterlyke uitfpraak niet openlyk bekend maakte, en daardoor zyne regeeringswyze met de menfchen rechtvaardigde. Dit is de ftem der reden. Doch onweetendheid en ondeugd, Hgtvaardigheid en valfche gerustheid hadden deeze ftem verzwakt en byna geheel tot zwygen gebragt. De bermhartige God deed derhalven dezelve door het Euangelium op nieuw onder de menfchen hooren, en met meer nadruk en kracht tot hen fpreeken, dan ooit te vooren. Thans is dé gewigtige leer van het toekomend Gerichte buiten allen twyfel gefteld. Thans zyn alle de zvvaarigheden, die men 'er tegen kon inbrengen, weggenomen. Thans heeft zy een Goddelyk gezag verkregen. Thans is zy zo duide]yk bekend gemaakt, dat zy zelfs voor de gemeenfte en laagfte vatbaarheden bcgrypelyk is, en ons alle verontfchuldigingen beneemt. Christus en zyne Apostelen leeren en betoogen dezelve overal op het nadrukkelykfte. Zy zeggen , dat God alles in 't licht zal brengen 'f geen» in  ALGEMEEN OORDEEL. 519 in de duisternisfe verborgen is, en openbaaren de raadwagen der harten (*); dat hy een ieder vergelden zal mar zyne werken: den geenen wel, die met volhardinge in goed doen, heerlykheid, en eere, en onverderfiykheid zoeken, het eeuwige leven: maar dat den geenen, die twistgierig zyn, en die der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zyn, zal verbolgenheid en toom vergolden worden (f). En de heilige Paulus betuigt in onzen tekst: God heeft eenen dag gefield, op welken hy den aardbodem rechtvaardiglyk zal oordeelen, door eenen Man, dien hy daartoe verordend heeft. Even zo zeker is het ook, ten tweeden,«dat dit oordeel algemeen zal zyn, dat het zich over het gantfche menfchelyk geflacht zal uitstrekken. Het zal, gelyk onze tekst zegt, over alle inwooners der aarde gehouden worden. Niemand zal 'er van uitgezonderd zyn. Diegeencn, welken in alle voorgaande tyden geitorven zyn, zo wel als diegeenen, welken op den laatften dag nog zullen leven: de magtigen en geweldigen deezer aarde, die voorheen zelf rechters waren, en het lot van gantfche lan- C) I Cor. IV. 5. CO Roni. II. 6, 7, 8,  520 VAN HET TOEKOMEND landen en volken beflistcn, zo wel als de nederigen cn geringen, die van hunne willekeur afhingen , en niet zelden ongelukkige offers hunner verkeerde hartstogten waren: de ryken, die zich met hunne fchatten eer en goedkeuring kochten, en zich daardoor tegen de beftraffing der waereld in veiligheid fielden, zo wel als de armen, wier uiterlyke geflalte hen in de oogen van deezen verachtelyk maakte , en aan de kwaadaartigfle lasteringen bloot Helde: deeze allen, zonder onderfcheid van Haat, van geflacht en van ouderdom, zullen voor den Rechter der waereld verfchynen; deeze allen zullen van hun voorig gedrag rekenfchap moeten geeven. Want hy, die aller Heer is, zal geen perfoon ontzien of geen magt fchroomen. Hy heeft beide de grooten en kleinen gemaakt, en zorgt voor allen (*): Hy is de Schepper en Beheerfcher van alle menfchen; zy allen zyn zyne onderdaanen. Hun leven en hun lot ftaan in zyne hand. Niemand kan zich aan zyn magt onttrekken. Niemand kan zich voor zyne alweetende oogen verbergen. Hier helpt geen konst, geen list, geen aanzien , geen wederftrecving, geen geweld. Op zyn _ (*) Boek der Wysh. VI. 7.  algemeen oordeel, 52 r zyn dagvaardiging moeten allen voor zynen troon verfchynen. Zyn' wenk moet de gantfche natuur gehoorzaamen. Hoort, hoe de heilige Joannes dit prachtig tooneel, dat hy in een gezicht zag, befchryft: Ik zag de dooden, klein en groot, ftaande voor God, en de boeken werden geopend. En de zee gaf de dooden, die in haar waren; en de dood en de helle gaven de dooden, die in haar waren; en zy werden geoordeeld, een iegelyk naar zyne werken (*). Een iegelyk naar zyne werken! Gerechtigheid en Billykheid zullen derhalven in dit Gerichte het vonnis flaan. Dit is het derde punt, dat onze tekstwoorden bevatten. God, ftaat 'er, zal den aardbodem rechtvaardiglyk oordeelen. De wetten, die hy den menfchen door de Natuur cn de Openbaaring gegeven heeft, zullen het richtfnoer van zyn oordeel zyn. Naar hetzelve zal hy hun gedrag onderzoeken, en hun lot bepaalcn. Wezenlyke rechtfchapenheid en deugd alleen zullen gebillykt en beloond worden. Geen bedrog en geene vermomming vinden hier plaats. Hier moet de fchyn, hoe groot en inneemend dezelve mag zyn, voor de O Openb. XX. 12, 13. H. Stuk. LI  522. VAN HET TOEKOMEND de waarheid wyken. Hier zullen de Huigchelary en Valschheid hun konftig mom ontrukt worden, onder het welke zy in deeze waereld haare haatelyke geftalten verborgen. Hier geld de verhevenfte geboorte, de hoogfte rang, de grootfte magt, de aanzienelykfte rykdom; hier gelden alle uiterlyke voorrechten, die de Rechters in deeze waereld zo dikwyls verblinden, in 't geheel niets. Hier zullen geene uitvluchten, geene ontfchuldigingen, geene verfchooningcn wegens opzettelyke zonden en heerfchende wandaaden worden aangenomen. De wetten zyn klaar ; de Rechter is onpartydig, en ziet den perfoon niet aan. Het gedrag van ieder' mensch ftaat in het helderfte licht voor hem. Hy befchouwt hetzelve in zyne gantfche uitgeftrektheid, hy ftelt het zich naar alle deszelfs oogmerken en beweegredenen voor. Hy weet de waarde van ieder daad op het naauwkeurigfte te fchatten, en alle omftandigheden, die dezelve kunnen verhoogen of verlaagen, tegen eikanderen afteweegen. Hy zal uit dien hoofde ook een' ieder' naar den grond der vatbaarheden en vermoogens, dien hy hem verleende, naar de maat der gaaven en voorrechten, die hy hem heeft toevertrouwd, naar het grooter of kleiner  ALGEMEEN OORDEEL.' 52$ ner licht dat hem verlichtte, naar de hulpmiddelen die hy bezeten, naar het onderwys dat hy genooten, naar de verbintenissen, in wel ken hy gestaan, naar de sterker of zwakker hindernissen en verzoekingen , die hy te overwinnen had, beoordeelen. Van hem, wien weinig gegeven is, zal hy ook weinig vorderen; van een iegelyk, echter, dien veel gegeven is, van dien zal veel geeischt worden (*). Naar het licht der natuur zullen de Heidenen, naar de openbaaring, die God aan de Vaderen des Ouden Verbonds heeft medegedeeld, zullen de Jooden , naar het Euangelium, dat hy ons door zynen Zoon verkondigd heeft, zullen de Christenen geoordeeld worden. Een iegelyk zal, gelyk de Schriftuuur overal getuigt, vergolden worden, naar dat hy in het ligchaam gedaan heeft, het zy goed, het zy kwaad (f). Dus zal de Rechter der aarde recht doen, en de volken met gerechtigheid richten. Niemand zal door zyne uitfpraak bezwaard worden, niemand zal zich met reden van onrecht kunnen beklaagen, dewyl de hardnekkige zondaaren door hun eigen geweeten zullen veroordeeld worden. Doch de vrolykfte lof- be- (*) Luk. XII. 48. Cf) 2 Corinth. V. 10. LI 2  524 VAN HET TOEKOMEND betuigingen, wegens de Goddelyke bermhartigheid zullen uit den mond der vrygefprokenen gehoord worden, dewyl de Heer niet naar het ftrenge zyner gerechtigheid, want wie kost in deeze geftalte voor hem beftaan ? maar naar den rykdom zyner genade met hen handelen, en hunne oprechtheid voor daadelyke volmaaktheid wil aanzien. Welk een verkwikkende troost voor alle waare geloovigen, voor alle rechtfchapen dienaars des Allerhoogften ? Zy zien de menigte en grootheid hunner zonden; zy gevoelen hunne onwaardigheid; zy weeten hoe gebrekkig en onvolkomen hunne beste eigenfehappen en deugden zyn. Zy arbeiden wel met zorgvuldigheid aan hunne verbetering; doch zy kunnen den graad der heiligheid niet bereiken , die zy wel wenschten te bereiken, en dien God van hen kon vorderen. Doch dit behoeft hen niet neêrflachtig te maaken. Hen zal genade in plaatfe van recht wedervaaren. Hier aan kunnen wy zo veel minder twyfelen, wanneer wy, ten vierden, onze gedachten vestigen op den perfoon, die God tot uitvoering van dit groote werk verordend heeft. Het is, gelyk onze tekst zegt, Christus, de zoon  ALGEMEEN OORDEEL. 525 zoon des menfchen, die daartoe gefchikt is. Christus, die onze natuur heeft aangenomen, en in dezelve alle de bezwaaren en moeijelykheden deezes levens heeft ondervonden; Christus, die in alles verzocht is geworden, gelyk wy, opdat hy een bermhartig Hoogepriester zyn, en met onze zwakte meêlyden hebben zoude; Christus, die de menfchen zodanig heeft lief gehad, dat hy zyn leven voor hen gelaaten, dat hy hen met zyn bloed gekocht, en zichzelven voor hen opgeofferd heeft. Welk eene troostelyke omflandigheid voor alle zyne oprechte aanhangers cn navolgers ! Hun Rechter is hun vriend; hy is hun broeder; hy is hun voorfpraak, die hen by den Vader verbid. Zy ftaan in de naauwfte en gelukkigfle betrekkingen tot hem; uit kracht van dezelven hebben zy deel aan de gehoorzaamheid, die hy betoond, aan de verzoening, die hy te wege gebragt, aan de verdiensten , die hy zich verworven heeft. Hy heeft hen reeds de grootfte, hy heeft hen de uitmuntendfte en overgelykelykfte bewyzen zyner goedheid en genade gegeeven, en hy heeft degeenen, die hy eens lief gehad heeft, lief tot den einde. Wat moogen zy zich van hem dan niet belooven? Welk eene zachtmoedigLl 3 . heid,  52<5 VAN HET TOEKOMEND heid, welk eene toegeeflykheid, welk eene ontferming moogen zy dan van hem niet hoopen ? Aan wien kunnen zy hun lot en hun geluk geruster overlaaten, dan aan diegeen', die zo veel voor hen gedaan en geleden heeft,die aan het kruis voor hen geftorven is ? Hoe verfchriklyk is echter, aan de andere zyde , deeze waarheid voor alle diegeenen onder de Christenen, weiken buiten zyn gemeenfehap liaan, en het Euangelium niet gehoorzaam zyn! Zy zullen door Christus geoordeeld worden; door Christus, dien zy veracht, wiens hemelfche leer zy befpot, wiens genadige aanbiedingen zv verworpen hebben; door Christus, wiens Goddelyk gezag zy geloogchend, wien zy allen eerbied en alle gehoorzaamheid geweigerd, tegen wiens bevelen zy zich hardnekkig verzet, wiens Ryk zy beltreden hebben! Wat kunnen zy anders verwachten, dan dat hy tot hen zal zeggen: Wykt van my, gy werkers der ongerechtigheid , ik ken u niet (*) ? Ja hy zal, gelyk de Schriftuur ons duidelyk verzekert, verfchynen met de Engelen zyner kracht, en met vuurvlammen, cm wraak te doen over alle degeenen, die het Euangelium niet gehoorzaam zyn ge00 Matth. VII. 23.  ALGEMEEN OORDEEL. 527 geweest (*)• H? zal hen als vyanden van zich wyzen, en in den poel werpen, die van vuur en fuif er brand (f). Zo groot, zo gewigtig echter als deeze waarheden zyn, zo vreeslyk als zy voor. alle onboetvaardige zondaars zyn moeten, zo zeker en onloogchenbaar zyn zy. God heeft ons daarvan, gelyk de Tekst zegt, het geloofwaardigfte bewys gegeven, dewyl hy zynen Zoon uit den dood heeft opgewekt. Daardoor heeft God zyn leer op het nadrukkelykfte bevestigd, en haar by alle onpartydige beoordeelaars buiten allen twyfel gefteld. Hy heeft 'er het zegel der waarheid op gedrukt. Hy heeft hem openlyk en plegtig voor zyn' Gezant, voor zynen Zoon erkent. Thans kunnen wy op de ontdekkingen, die Christus ons van Gods raadsbefluiten, en van zyn voornemen met de menfchen, gegeeven heeft, ' gerustelyk ftaat maaken. Thans kunnen wy ons op de onderrichting, die hy ons ten aanzien onzer toekomende verwachtingen heeft medegedeeld, veilig verlaaten. Thans hebben alle zyne beloften en dreigementen een God, delyk gezag verkregen; alle zyne woorden zul- r*) aThesf. I. 7»8. Ct) Openb. XXI. 8. LI 4  528 VAN HET TOEKOMEND zullen onfeilbaar vervuld worden. Zo menigvuldig en onwederleglyk als de bcwysredenen zyn, op welken de zekerheid Z370er opiianding rust; zo talryk en ontegenfpreekelyk zyn ook de bewyzen, die wy voor het algemeen waereldgerichtc hebben, dat hy den menfchen in den naam des Allerhoogften aangekondigd en bekend gemaakt heeft. Hierby komt nog dat het volvoeren deezer groote verrichting in de heilige Schrift als een deel of een gevolg der belooning voorgefleld word, die onze Vcrlosfer, als een middelaar, wiens werk volkomen ten einde gebragt is, verkreegen heeft. Dewyl hy hem zo diep vernederd heeft, en gehoorzaam geweest is tot den dood, daarom heeft God hem boven alles verhoogd, daarom wil hy dat alle knieën zich voor hem buigen, en alle volken zyn heerfchappy erkennen zullen (*). Dewyl hy des menfchen zoon is geworden, dewyl hy als zodanig de rechten van God verdedigd, het gezag zyner wetten gehandhaafd, en alle zyne volmaaktheden aan 't Jicht gebragt heeft, daarom heeft de Vader hem al het gerichte overgegeven, opdat zy allen den Zoon eeren, gelyk zy den Vader eer en (f). Zo zeker (*) Philipp. II. io, n. (t) Joaw. V. 22, 23,27.  ALGEMEEN OORDEEL. 529 ker zal Christus ten geenen dage het aan hem opgedragen ampt van Rechter over leevenden en dooden oefenen. Welk eene gcwigtigc leer, myne Vrienden! Hoe naauw is zy niet verknocht met onze gelukzaligheid! Welk een'Herken invloed behoort zy dan niet op ons gantfche gedrag te hebben? ö Christenen! verzet u niet langer tegen den heilzaamen invloed van deeze allergewigtigite leerstukken. Bemerkt hoe verfchriklyk zy voor de zondaaren, hoe troostlyk zy voor de vroomen zyn, en volgt getrouwelyk de regelen van gedrag, die zy ons voorfchryven, opdat zy u niet tot verfchrikking, maar tot troost gedyen. Is 'er een dag des oordeels toekomende; beef dan gy allen , die God vergeet, die aan de ongerechtigheid en ondeugd dienstbaar zyt. Wist gy u hier aan het wreekend vonnis der wetten te onttrekken; kost gy hier uwe verkeerde oogmerken, uwe fchandelyke lusten, uwe onrechtvaardige daaden voor de oogen :der waereld verbergen, en de gedaante van rechtschapenheid handhaaven; is de Heer tegenwoordig langkmoedig en geduldig jegens u: het zal echter niet altoos zo blyven. Dit alles LI 5 zal  53© VAN HET TOEKOMEND zal zich eens tot uwe uiterfte verfchrikking veranderen. Niets zal u tegen den Almagtigen kunnen befchermen. Uwe misdryven zullen allen openbaar worden, en u met fchande en verbystering overftelpen. De Goddelyke bermhartigheid, die gy veracht hebt, zal voor de gcftrengfte gerechtigheid plaats maaken, en gy zult de ftraffen, de geduchte ftraffen, die voor de hardnekkige zondaars bepaald zyn, niet ontkomen. Wilt gy dit deerlyk lot niet ondervinden; keert u dan om, terwyl gy nog op den weg zyt (*). Vlucht, en behoud uwe zielen. Valt den Rechter der waereld met demoedigheid en berouw te voet. Zoekt zyne genade in Christus te erlangen, zonder welke gy voor zyn aangezicht niet kunt beftaan. Vervult de voorwaarden , op welken hy u dezelve aanbied. Bevlytigt u door eene waare boetvaardigheid, door een levendig geloof, door eene emftige bekeering voor zyn welbehaagen vatbaar te worden. Laat af de zonde te dienen, en wend u gantfche leven aan, om u tot de eeuwigheid, die u te wachten ftaat, en in welke gy zo fchielyk, zo plotslyk kunt verplaats worden, voor te bereiden. Is (*) Mattb. V. 35.  ALGEMEEN OORDEEL. «?3l Is 'er een dag des oordeels toekomende; verheugt u dan, gy rechtvaardigen, die uwen God met een oprecht harte dient, en in zyne wegen wandelt. Verheugt u dan zelfs , wanneer gy hier op aarde in nederigheid en armoede leeven, wanneer gy verachting, bcfpotting en vervolging moet verdraagen, wanneer gy de treffendste wederwaardigheden en rampen moet ondervinden. Dit alles zal tot uwe vertroosting eens eene geheel andere gedaante verkrygen. De deugd, die gy in 't verborgene oefent, de edelaartige handelingen, die gy in ftilte verricht, zullen dan in liet helderfle licht gefield; zy zullen openlyk bekend gemaakt; zy zullen met den lof van alle de zalige geesten, met de goedkeuring des Allerhoogften gekroond; uwe laagheid zal in heerlykheid, uwe fchande in eer, uwe traaren zullen in vreugdebetuigingen veranderd worden. Uwe verachters en vervolgers zullen zich fchaamen, en uw uitmuntend lot benyden. Dit moet u al het lyden van deezen tyd verdraaglyk en ligt maaken. Dit moet u eene onverwinnelyke kloekmoedigheid onder hetzelve inboezemen, en u tot ftandvastigheid in het goede beweegen. Streeft onvermoeid voort in de loopbaan der heiligheid, die u  53* VAN HE T TOEKOMEND u is voorgefchreven. De gewenschte uitgang derzelve en de 'onverwelkelyke kroon des levens, die u bereid is, zyn inderdaad alle zorgvuldigheid, alle vlyt, allen yver, die in uw vermoogen zyn, waardig. Zy zyn waardig, dat gy alle verhinderingen, die u voorkomen, met vreugd te boven ftreeft, en tot aan het einde volhard. Is het toekomend oordeel algemeen, zal niemand daarvan zyn uitgeflooten ; dan moet de overweeging daarvan den Magtigen deezer aarde te binnen brengen, dat het ook hunne verpligtingis, van hunne troonenaf te daalen, zich voor hem, die hemel en aarde beheerscht, in het ftof te vernederen, hunne zwakheid en afhangklykheid van hem te erkennen, by hem, die hun Heer zo wel als de onze is, genade te zoeken, en de groote uitkomst nimmer uit het oog te verliezen, by welke al hunne magt verdwynen, en hen in 't geheel niet zal te ftade komen, maar hunne verantwoording des te zwaarder zal maaken. Deeze bedenking moet de Ryken deezer waereld bewegen, zich nooit op hunnen rykdom te verlaatcn , de waarde van denzelven fchatten, door vergelyking met dien dag, op welken hy niemand zal kunnen red-  ALGEMEEN OORDEEL. 533 redden of eenig voordeel aanbrengen; om zich fchatten voor het toekomende te vergaderen, en getrouwe huishouders over de hun aanvertrouwde goederen te zyn, opdat zy niet ledig bevonden worden, en 'er met verheuging rekening van kunnen doen. Deeze overweging moet echter ook de armen, de geringen, de onderdrukten, de vervolgden, die zich eener ongeveinsde oprechtheid bewust zyn, aanmoedigen, om den moed niet te laaten zinken,hunne wyze verkiezing zich niet te laaten berouwen, over hun lot niet met ongenoegen te klaagen, zich boven het tegenwoordige te verheffen, zich met de hoop op het toekomende te troosten, en met eene geruste ziel alles over te laaten, aan hem die rechtvaardig oordeelt. Deeze overweeging moet eindelyk ons allen, het zy wy een' hoogen of laagen ftaat onder de menfchen bekleeden, het zy wy ryk of arm, jong of oud zyn, op het krachtigfte opwekken, om beftendig aan onze toekomende rekenfchap te denken; alle onze oogmerken, poogingen, handelingen, geneugten en lyden zo te beoordeelen, gelyk wy die eens zullen beoordeelen; alles te verachten en te doemen, wat dan veracht en gedoemd zal worden ; en niets te billyken, niets hoog te fchatten,  534 VAN HET TOEKOMEND ten, niets te beminnen, niets te doen, dan hetgeene alsdan goedkeuring en lof te verwachten heeft, hetgeene alsdan de proef verduuren en ftand houden zal. Zal het toekomend oordeel naar billykheid geveld worden, verlaat u dan toch niet op dingen die alsdan van geene waarde zullen zyn. Verlaat u niet op de uiterlyke voorrechten , die u tegenwoordig wel zeker aanzien by de menfchen geeven, doch die u dan niets kunnen helpen, dewyl zy geene innerlyke waarde hebben. Vergenoegt 'er u niet mede dat gy Christenen heet, en tot het volk van God behoort. Vergenoegt u niet met eene bloote kennis van de waarheid, of met een dood en onvruchtbaar geloof aan den Heiland der waereld. Steunt niet op den yver, met welken gy deeze of geene Godsdienstige gezindheid zyt toegedaan, of op de rechtmaatige begrippen , die gy van de leerftukken des Christendoms hebt, of op de waarneeming der Godsdienfb'ge plegtigheden, die hetzelve ons voorfchryft. Dit alles is niet toereikende om u ten geenen dage te kunnen behouden. Gy moet van de voorrechten, die u fleren, een waardig gebruik maaken, en het vermoogen van  ALGEMEEN OORDEEL. 535 van den naam, dien gy draagt, door uwen wandel bewyzen. Uw kennis moet levendig, uw geloof moet in liefde werkfaam, en in goede werken vruchtbaar, uw yver moet verftandig en zuiver, uw Godvrucht oprechten ongemaakt, uw rechtzinnigheid in de leer moet met de deugdfaamheid des levens verknocht zyn', wanneer gy in het toekomend gerichte beftaan wilt. Niet de gevoelens, niet de kerkgebruiken, niet de uiterlyke voorrechten, maar het zedelyk gedrag der menfchen zal daar onderzocht, hunne oogmerken zullen 'er getoetst, hunne werken beoordeeld worden, ö Myne Vrienden! poogt de kracht van den Godsdienst dien gy beleid te ondervinden. Leeft in overeenftemming met uw doeleinde en uwe roeping; jaagt de heiligmaakinge na, zonder welke niemand den Heer zal zien (*). Zyt zorgvuldig, in het volbrengen der voorwaarden, op welken het Euangelium u de Goddelyke genade aanbied, en ftreeft naar de waare volmaaktheid, indien gy eens niet te fchande wilt worden, maar verheugd en gemoedigd wilt zyn, by de toekomst des Heeren. Is C*) Hebr. XII. 14-  536 VAN HET TOEKOMEND Is het eindelyk Christus, de Zoon van God, die dit gerecht houden en ter uitvoer zal brengen , en heeft God door zyne leer en door zyne opwekking uit den dood, deeze groote waarheid buiten allen twyfel gefield; hoe zult gy ontvlieden, waarmee zult gy u ontfchuldigen, gy, die Jefus en zyn heil veracht, gy,die zyn Euangelium met ongeloof verwerpt, gy, die weigert onder zyne zachte heerfchappy te flaan , en hem den eerbied en de gehoorzaamheid te bewyzen, die hy van u vordert? Gy veracht den geenen, die ter rechterhand des Vaders zit, dien God tot een Heer over alles verhoogt, dien hy ten Rechter over leevenden en dooden verordend heeft. Gy verzet u tegen den geenen, die magt heeft om zalig te maaken en te verdoemen,die heerfchen moet, tot dat hy alle zyne vyanden tot een voetbank voor zyne voeten gefield heeft. Gy verwerpt den geenen, die ons allen van den toekomenden toorn kan behouden, en buiten wien geen heil is. Welk eene vermetelheid! Welk eene uitzinnigheid! Hoe zult gy het aanfchouwen van deezen grootheerlyken en door u zo zwaar beledigden Rechter verdraagen ? Waarmede zult gy u tegen zyn verdervend misnoegen behoeden? Hoe zultgy uwe tegenflreeving van het hel-  algemeen oordeel. 537 helder licht, dat hy over u laat lichten, en het misbruik der genademiddelen,die hy u fchenkt, verantwoorden ? Mogt gy u tegenwoordig nog voor hem vernederen, uwe ongehoorzaamheid jegens hem met heetc traanen beweenen, en hem de verfchuldigde onderwerping bewyzen! Mogt gy tegenwoordig, nu hy u nog genade aanbied, dezelve met een boetvaardig geloof aangrypen, zyne hemelfche leer met oprechtheid omhelzen, zyne billyke en voortreffelyke wetten gewillig onderfchryvcn, en de betrachting van dezelven tot uw voornaamfte belang maaken! Dan zoud gy zyn toekomst, zonder verschrikking; dan zoud gy hem met een gerust vertrouwen kunnen verwachten. Gy moogt, gy zult dit doen, Christenen, gy die jegens uwen Verlosfer oprechtelyk gezind zyt ? gy die hem eert als uw Heer, en leeft in hem na te volgen. U kan de dag, die het lot der ftervelingen zal bcflisfen, niet verontrusten. Het zal een dag van verlosfing, een dag van eer, een dag van triomf voor u zyn. Welke onuitfpreekelyke aandoeningen van vreugd en dankbaarheid zullen uwe zielen vervullen, met welk een bedaardheid en gerustheid zult gy uw hoofd omhoog fteken , wat vrolyke lofliederen zult gy aanheffen, wanneer II. Stuk. Mm gy  538 VAN HET TOEKOMEND ALGEMEEN OORDEEL. gy uw Verlosfer, dien gy thans bemint, fchoon gy hem niet gezien hebt, in wolken des hemels ontdekken, wanneer gy zyn majefteit en magt zien, wanneer gy het genadig vonnis van vryfpreeking uit zyn' mond hooren, wanneer gy tot hem komen, met hem in zyn Ryk ingaan , en eeuwig by hem zyn zult! ö God! laat niet toe, dat wy onszelven door onze zonden van deeze verheven hoop berooven, en van deeze groote heerlykheid uitfluiten. Laat uw Gerechtshandel toch iïeeds voor onze oogen zyn; laat de vertegenwoordiging van denzelven ons gantfche gedrag regelen, en geef dat wy allen onze zaligheid werken met vreezen en beeven. Amen. AGT-  AGTTIENDE LEERREDE. DE PLIGT DER BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. Tekst. i Thessalon. Hoofdft. V. vs. 14. Wy bidden u, Broeders, vermaant de ongertgelden. Mm a   Het Christendom fchryft ons verfcheidcn pligten voor, die byna door elkeen veronachtzaamd worden, en die men, zonder zich 'er 't minfte verwyt over te doen, dagclyks overtreed, dewyl men zich, zonder grond, overtuigd houd , dat zy Hechts tot byzondcre perlbonen behooren, en van geene algemeene betrekking zyn. Dus is ieder Christen, wanneer hy de noodige bekwaamheden en gelegenheid daartoe heeft, verpligt, de onweetenden te onderrichten, de dwaalenden op den rechten weg te brengen, de treurigen te vertroosten, de kranken te bezoeken, en hen naar zyn vermoogen by te ftaan. Hy is in 't algemeen verfchuldigd alles wat hem is mogelyk tot uitbreiding en bevordering van de waarheid, der deugd en der Godzaligheid toe te brengen. De voorfchriften en bevelen, die wy deswegen in de Schriftuur vinden, zyn tot alle de belyders van Jefus zonder onderfcheid van ftand en levenswyze gericht, en deredenen, met welken deeze bevelen worden aangedrongen, hebben, ten aanzien van alle Christenen , evenveel gezag en fterkte. Doch hoe zelden denkt men aan deeze . verpligtingen ? Hoe weinig moeite, geeft men zich om dezelMm 3 ven  5-1-2 DE PLIGT DER ven na te komen? Wat is gewoonlyker, dan dat men zichzelven daarvan vry fpreekt, en ze als bezigheden befchouwd, welken enkel tot diegeenen behooren, welken zich aan het leeraarampt hebben toegewyd ? Op de zelfde wyze is het ook gelegen met den gewigtigen pligt, die ons in ónzen tekst word aanbevolen, wanneer in denzelven gezegd word : Wy hielden u, Broeders, vermaant de ongeregclden, of beftraft diegeenen, welken zich aan de orde niet willen onderwerpen, welken een ongeregeld en met de geboden des Christendoms ftrydig leven leiden. Niemand twyfelt 'er aan, dat overheden en gezaghebbers, leeraars en predikers, ouders en voogden , gerechtigd en verpligt zyn, om hunne onderdaanen of onderhoorigen , hunne toehoorders , hunne kinderen en minderjaarigen, over hunne zonden en gebreken te beftraffen, en hen tot verbetering te vermaanen. Doch hier blyft men gemeenlyk ftaan. Verder breid men deezen pligt, die echter van zulk een' wyden omtrek is, niet uit. Men vergeet dat dezelve van eene algemeene verbindelykheid is, en dat wy allen, als menfchen en als Christenen, verfchuldigd zyn, elkandercn wederzyds te vermaanen, te beftraffen, voor het kwaade te waar-  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. 543 waarfchouwen, en daardoor onze tegenwoordige en toekomende gelukzaligheid te bevorderen. Hoe meer echter deeze pligt verzuimd word, myne Vrienden, en hoe grooter het nadeel is, dat uit het verzuimen, of ook uit het gebreklyk betrachten van denzelven ontftaat; des te minder zal de onderrichting, die ik u in dit uur, wegens de brocderlyke beftraffingen voorneemens ben te geeven, onnodig of overtollig zyn. Twee ftukken zyn het, die, tot dat oogmerk, onze oplettendheid zullen bezig houden. Ten eerften zal ik dc noodzaaklykheid derbroederlyke beftraffingen aantoonen, of bewyzen dat wy daartoe verpligt zyn. Ten tweeden zal ik aanwyzen, hoe deeze beftraffingen gedaan, en hoe zy aangenomen moeten worden. Dc brocderlyke beftraffingen zyn noodzaakryk, en wy zyn 'ertoe verpligt, dewyl God ons dezelven in zyn woord bevolen heeft, dewyl ze wezenlyk tot de liefde des naasten behooren ; dewyl wy daardoor ons eigen nut beMm 4 vor-  544 DE PLIGT DER vorderen, gelyk wy door derzei ver nalaating ons het grootfte nadeel kunnen toebrengen. Ik zeg vooreerst, de brocderlyke beftraffingen zyn noodzaaklyk, en wy zyn 'er toe verpligt, omdat God ons dezelven in zyn Woord uitdrukkelyk bevolen heeft. Zo zegt by door Mofes: Gy zult uwen broeder in uw harte niet haaten: gy zult uwen naasten beftraffen, opdat zynenthalven geen fchuld op u kome (*). En hoe menigvuldig, hoe duidelyk, hoe nadrukkelyk zyn de voorfchriften niet, die ons de Apostelen des Heeren ten deezen opzichte geeven ? Vermaant malkanderen, zegt de heilige Paulus, 20 lang als het Inden genaamd word: opdat niet iemand uit u verhard worde, door de verleiding der zonde (f). Laat ons op malkanderen acht geeven, tot opfcherpinge der liefde en der goede werken (|). Broeders, zegt de zelfde Gezant van Jefus tot dc Galatiërs, indien ook een mensch overvallen ware door eenige misdaad, gy, die geestelyk zyt, brengt den zodaanigen te recht, met den geest der zachtmoedigheid (§). Hebt geen gemeenfehap, beveelt hy den Christenen (*) Levit. XIX. 17. Hoogd. overzetting. CO Hebr. III. 13. (4) Hebr. X. 24. CD Gal. VI. 1.  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. 545 nen te Ephefus, met de onvruchtbaar e werken der duisternis, maar beftraft ze ook veel eer (*) ; en in onzen Tekst hooren wy hem zeggen: W.y bidden u, Broeders, vermaant de ongeregelden. Hoe kunnen wy derhalvcn, zonder ons aan de ftrafwaardigfte ongehoorzaamheid jegens God en Christus fchuldig te maaken, een' pligt verzuimen, die ons zo dikwyls en zo nadrukkelyk word aanbevolen ? De broederlyke beftraffingen zyn verder noodzaaklyk, en wy zyn 'er toe verpligt, omdat zy wezenlyk tot de liefde des naasten behooren, die het hoofdgebod van het Christendom is. Gy weet, myne Vrienden , hoe zeer de liefde des naasten den Christenen word ingefcherpt, en hoe veel zy in zich bevat. De liefde [des- naasten], ftaat 'er, is de vervulling éér wet (f). Hier aan zullen zy allen bekennen dat gy myne discipelen zyt, zegt onze Heiland, zo gy liefde hebt onder malkanderen (\|_). Wy moeten, naar den eisch van Apostel Joannes, niet liefhebben met den woorde, noch met de tonge, maar met de daad en de waarheid (§). Wy (*) Eph. V. 11. (O Roni. XIII. 10. CO Joann. XIII. 35. CD 1 joann. III. 18. Mm 5  54Ö DE PLIGT DER Wy zyn zelfs fchuldig voor de broeders het leven te ftellen (*). Wy moeten elkander zo lief hebben, gelyk Christus ons lief gehad heeft (f). Wat is echter zyn' naasten lief te hebben anders , dan zyne gelukzaligheid hartelyk te wenfcben, en dezelve naar ons vermoogen trachten te bevorderen ? Vestigt zyn gelukzaligheid zich echter niet voornaamelyk op de rechtmaatige en Godebehaaglyke gefteltenis van zyn hart en van zyn gedrag ? Kunnen wy derhalven zyne gelukzaligheid ernftig wenfchen , en dezelve daadelyk trachten te bevorderen, wanneer wy hem zonder vermaaning en waarfchouwing langs den weg der zonde en der ondeugd laaten voortgaan, op welken hy noodzaaklyk ellendig moet worden? En waardoor heeft toch Christus zyne liefde jegens de menfchen , die het voorbeeld van de onze moet zyn , beweezen? Vergenoegde hy 'er zich mede dat hy de hongerigen fpysde, dat hy den blinden het gezicht, den dooven het gehoor, den kranken de gezondheid, den dooden het leven weder gaf? Neen! Hy onderrichte de onweetenden , hy zocht de verioorencn, hy ging de verdwaalden na, om hen op een' beteren weg te- (*) i Joann. III, 16. CO Joann. XV. 12.  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. 547 te brengen, hy beftrafte de zondaaren, hy vermaande hen tot boete, en wendde alles aan, om hen te bekeeren en zalig te maaken. Willen wy dan zyn voorbeeld navolgen, of, 't welk hét zelfde is, willen wy met recht den naam van Christenen draagen; dan moeten wy niet alleen de ligchaamelyke, maar ook de geestclyke gelukzaligheid van onzen naasten trachten te bevorderen. Wy moeten niet alleen voor zynen aardfchen, maar ook voor zynen eeuwigen welftand zorgen. Wy moeten hem niet alleen voor de gevaaren waarfchouwen, die zyne goederen, zyn eer, zyn leven dreigen, maar nog veel meer voor het gevaar, in 't welke hy door de zonde en ondeugd geftort word. Wy moeten zyne onfterfelyke ziel zoeken te behouden, en hem aan 't ecuwig verderf trachten te ontrukken. Hoe kunnen wy dit echter doen, wanneer wy hem gerust en onverhinderd zyne verkeerde lusten laaten involgen, wanneer wy hem over zyne vergrypen niet beftraffen, en hem niet op die wyze beter trachten te maaken ? De broederlyke beftraffingen zyn, ten derden, noodzaaklyk, en wy zyn 'er toe verpligt, omdat wy'er zelf een veelvoudig en aan- mer-  54^ DE PLIGT DER merkelyk nut door kunnen hebben, naar hetwelk ons de eigenliefde beveeJt te ftreeven. Wy kunnen niet naar behooren aan het heil onzer broederen arbeiden, zonder te gelyk het onze te bevorderen. Terwyl wy hen tot hunnen pligt vermaanen, terwyl wy hen de fchandelykheid en fchadelykheid der ondeugd voor oogen ftellen, en hen van de betaamelykheid, van de noodzaaklykheid en fchoonheid der deugd trachten te overtuigen, worden wy zeiven daardoor in den haat tegen het kwaade en in de liefde tot het goede verfterkt, en wy bekomen daardoor nieuwe beweegredenen, om het eene met alle zorgvuldigheid te vermyden, en het andere met yver te doen. Gedraagen wy, ons ten deezen opzichte als oprechte vrienden onzes naasten, dan moogen wy ook in gelyke gevallen de zelfde bewyzen van vriendfchap van anderen verwachten. Zy zullen ons, wanneer wy op eenen dwaalweg geraaken,te recht brengen; zy zullen ons de gebreken, die onze eigenliefde voor ons verbergt, ontdekken; zy zullens ons, wanneer wy traag en nalaarig beginnen te worden, aanmoedigen, en tot eene ftandvastige voortzetting van onzen deugdzaamen loop opwekken. En wat mensch heeft niet zeer dikwyls deeze hulpe noodig ? Zullen wy  SROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. 549 wy ons dan onthouden jegens anderen zodanig te handelen, als wy wenschten van hen behandeld te worden? Zyn wy daarenboven zo gelukkig, dat onze vermaaningen en beftraffingen gehoor vinden; hoe vuurig zullen diegeenen ons 'er voor danken, die wy door deeze middelen verbeterd hebben? Beftraft den wyzen, zegt Salomon, en hy zal u lief hebben (*). Die eenen mensch beftraft, zal achterna gunfte vinden; meer dan die met de tonge vleit (t> Ja welke heerlyke vergeldingen moogen wy van God niet hoopen, wanneer wy deezen pligt getrouwelyk vervullen! Is God, gelyk de Apostel zegt, niet onrechtvaardig, dat hy onze liefdewerken zou vergeeten (1.), hoe zou hy dan dit werk kunnen vergeeten, dat alle andere foorten van weldaadigheid zo ver overtreft , als de ziel het ligchaam en de eeuwigheid den tyd te boven gaat ? Zal geen dronk koud water, die een' Christen uit Christelyke liefde word toegereikt, onbeloond blyven, welke belooningen mag zich dan diegeenen niet beloovert, die zich met een oprecht oogmerk bevlytigd, om eenen dwaalende tot kennis CO Spr. IX. 8. CO Spr. XXVIII. 23. CO Hebr. VI. 10.  55P DE PLIGT DER nis van de waarheid te brengen, of eenen onrechtvaardigen op den weg der gerechtigheid te leiden? Hoort Christenen welk een gewigt de Apostel Jacobus aan deeze zaak hecht. Wis. eenen zondaar, zegt hy, van de dwaalinge zyns' weg bekeert, zal eene ziele van den dood behouden, en zal menigte der zonden bedekken (*). Kunnen wy echter, zonder onszei ven te haaten, ons onthouden van een' pligt te vervullen , die niet alleen in zichzelven zo edel en voortreflyk is, maar ook zo veele gelukkige gevolgen naar zich trekt ? De broederlyke beftraffingen zyn eindelyk noodzaaklyk, en wy zyn 'ertoe verpligt, dewyl wy ze niet kunnen nalaaten , zonder de zwaarfte ftraffe op ons te Jaaden. Werd diegeen , die den hongerigen hulpeloos laat fterven, met recht voor een' moorder gehouden; hoe veel meer verdient hy deezen naam, die zynen broeder als op den rand eens afgronds van eeuwig verderf ziet, zonder hem tewaarfchouwen, of van denzelven af te rukken ? Behoud diegeen, die eenen zondaar bekeert, eei ne ziele van den dood; dan is deeze, die zulks' verCO Jac. V. 20.  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. " 551 verzuimt, wanneer hy het kondedoen, mede een oorzaak dat de zondaar met lyf en ziel in de hel geworpen word. Welk een misdaad moet dit in de oogen van den heiligen God niet zyn! Gy zult uwen broeder, hebben we te vooren reeds uit den mond van God gehoord, niet haaten in uw harte, maar gy zult uwen naasten beftraffen, opdat 'er zynenthalve geen fchuld op u kome (*). En hetgeen God den Propheeten, ten aanzien van het gantfche volk, wiens leeraars zy zyn , belast, dat gaat in zeker opzicht een iegelyk mensch, ten aanzien zyner vrienden, zyner bekenden en bloedverwanten, aan. Menfchenkind, leezen wy, ik heb u tot een wachter gefield over het huis van Israël. Gy huisvader, mogen wy met hetzelfde recht leezen, ik heb u tot een' wachter gefield over uwe kinderen en onderhoorigen. Gy, mensch, ik heb u tot een' wachter gefield over de menfchen, met welke gy in eene naauwe verbindtenis ftaat. Gy zult hen van mynentwege waarfchouwen. Als ik tot den Godloozen zeg: Gy zult den dood fierven, en gy waarfchouwt hem niet, en /preekt niet om den . God- C) Levit. XIX. 17.  552 DE PLIGT DER Godloozen van zynen Godloozen weg te waarfchouwen, opdat gy hem in 't leven behoud: de Godlooze zal in zyn ongerechtigheid fterven, maar zyn bloed zal ik van uwe hand eifchen (*). Hoe gewigtig, myne Vrienden, hoe heilig moet de pligt zyn, op het verzuimen van welken zulke ftraffen gefield zyn? Kunnen wy allen . de geringfte twyfel voeden of wy tot betrachting van deezen pligt op het fterkfte verbonden zyn ? Doch hoe, zult gy mooglyk denken, hoe zullen wy ons van denzelven kwyten? Hoe zullen wy de zwaarigheden, die zich daarby opdoen, te boven komen. Ik zal u tot dat oogmerk eenige regels van gedrag voorftellen , welker opvolging u de zaak onfeilbaar ligterzal maaken. Ik zal u eerftelyk toonen, hoe wy anderen beftraffen, en vervolgens hoe wy de beftraffingen van anderen moeten aanneemen. Onze beftraffingen moeten, vooreerst, welgegrond zyn. Wy moeten ons zorgvuldig hoeden van niemand verwyten te doen, die hy niet verdient, of hem misdryven en vergrypen te last te leggen, van welken hy vry is. Even (*) Ezech. III. 17.  iSROEDERLYKE bestraffingen7. 553* Even zo min moogen wy hem over dingen be* ftraffen, die in zichzelven niet kwaad, maar: onverfchillig en geoorlofd zyn , doch die mogelyk met onzen fmaak en met onze neigingen niet overeenftemmen. Dit zoude meer eene ontydige en onbetaamelyke bedilzucht, dan eene ernftige begeerte, om onzen naasten te verbeteren, aan den dag leggen, en wy zouden ons daardoor verdacht maaken, cn gevolglyfc weinig ingang vinden, op een' anderen tyd, wanneer onze beftraffingen wezenlyk gegrond cn van gewigt waren. Ondertusfchen moeten hier tweeërlei gevallen in aanmerking komerti Wy kunnen in twyfel zyn of iemand deeze of geene misdaad begaan heeft. In zidk eene om» Handigheid mogen wy 'er hem niet roekeloos van befchuldigen. Doch wy kunnen hem de ongerustheid, in welke wy door onze twyfeling, zynent wege, gebragt worden, en den wensch, dat dezelve ongegrond mag zyn» te kennen geeven; en waar geene eigenlyke beftraffingen plaats hebben, kunnen liefderyke waarfchouwingen en beden met nut gebruikt worden. Verder kunnen dingen, die in zich* zeiven onverfchillig zyn , ophouden zodanig te weezen, wanneer wy omtrent dezelven de behoorlyke maatiging niet in acht neemen. De II. Stuk. Nn on«  j54 DE PLIGT DER onfchuldigfle vermaaken worden zondig, wanneer wy dezelven te ftcrk najaagen, wanneer wy 'er ons zodanig aan gewennen, dat wy ze genoegfaam niet meer kunnen ontbeeren, of wanneer wy 'er onzen pligt door verzuimen. Hier toe behoort de kleeding, het fpel, de gezelfchappen, het leezen van zulke boeken, die meer het geven van vermaak, dan onderwys en verbetering tot oogmerk hebben, en diergelyke. Zouden dan niet ook, ten aanzien van zulke dingen , de broederlyke beftraffingen noodig en heilzaam zyn ? Zeker jongeling hoed zich voor alle buitenfpoorigheden der jeugd, die zyn eer, zyn gezondheid en zyn toekomend geluk kunnen bederven. Hy bezoekt geene gezelfchappen, waar de eerbaarheid en de goede zeden gefchonden worden , waar men den Godsdienst cn de deugd befpot. Men kan in 't geheel niet zeggen dat hy kwaad doet. Maar even zo min kan men beweeren dat hy goed doet. Het zyn loutere beuzelingen, die hem van den morgen tot den avond bezig houden, en de beste jaaren zyns levens gaan ongebruikt voorby. Welk een geluk zou het voor hem zyn, wanneer hy een' vriend had , die hem herinnerde tot wat doeleinde hy gefchikt is, die hem het gevaar van zulk  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. SSS zulk een achteloos en ydel leven, de kostbaarheid van den tyd, de waarde der menfchelyke ziel voor oogen ftelde, en hem 'er van zocht te overtuigen, dat het even zo ftrafwaardig is, het goede, dat men kan en behoort te doen, na te laaten, als het kwaade, dat ons verboden is, te bedryven? Welk een geluk, wanneer hem zyn vriend over de onverfchilligheid, waarmede hy de gewigtigfte zaaken behandelt, over de zorgeloosheid, ten aanzien van zyn eeuwig heil en zyne toekomende rekenfchap, in welken hy voortfleurt, liefderyk beftrafte! Zullen onze beftraffingen ingang vinden, en nut te wege brengen, dan moeten wy, ten tweeden, zelf vry zyn van de gebreken, die wy in anderen beftraffen. Jk wil hiermede niet zeggen , dat wy deezen pligt niet moogen verrichten , zonder in alle opzichten onberispelyk te zyn, en den hoogften graad van heiligheid bereikt te hebben. Indien dit daartoe vereischt werd, dan zouden wy deezen pligt nooit kunnen betrachten, zo lang wy hier op aarde •leeven. Want wie kan zeggen, ik ben geheel rein van hart, en vry van alle zonden ? Wy ftruikekn toch allen in veelen. Doch daar heeft Nn 2 een  DE PLIGT DER een groot verfchil plaats tusfchen feilen, dia men zelden, die men enkel uit overyling, tegen zyn' wil, en tot zyne uiterfte droefheid begaat, en tusfchen misdaaden, tot welken men genoegfaam dagelyks vervalt; die men weetcns en opzettelyk bedryft, aan welken men gewoon is, en die men gewillig over zich laat heerfchen. Deezen, en niet de anderen, maaken ons onbevoegd, om onzen naasten zyne vergrypen te binnen te brengen, en hem daarover te beftraffen. Ten minften benemen zy onze beftraffingen in de meeste gevallen al haar gewigt, en maaken haar volftrekt nutteloos. Want hoe tegenftrydig is het wanneer de hoogmoed tegen den hoogmoed en glorizucht yvert, wanneer de gierige ons tegen eene te groote liefde tot de goederen deezer waereld waarfchouwt, wanneer de wellustige ons de onmaatigheid, en de ongeregelde lusten van het vleesch gelast te vlieden, wanneer de toornige en wraakgierige ons zachtmoedigheid en verzoenlykheid predikt? Hoe zeer moet het gedrag van zulke lieden het vermoogen hunner beftraffingen, hoe gegrond zy anders ook zyn, verzwakken ? Zouden zy niet, volgens de gedachten der meeste menfchen, zouden zy zelf deeze misdryven en ondeugden niet met de grootfte zorg-  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN'. S57 zorgvuldigheid vermyden, indien zy dezelven •inderdaad voor zo fchandelyk en gevaarlyk hielden, als zy voorwenden ? Met dit oogmerk zegt onze Heiland: Hoe! zult gy tot uwen broeder zeggen, laat toe dat ik denfplinter uit uw oog uitdoe, en ziet daar is een balk in uw oog. Gy geveinsden, werpt eerst den balk uit uw oog, en dan zult gy bezien, om den fplinter uit uws broeders oog uit te doen (*). Ondcrtusfchen zyn 'er omftandigheden, in welken wy de eigen gebreken , waar mede wy-zelf behebt zyn, met betamelykheid en nut in anderen kunnen beftraffen. Wanneer wy naamelyk onze misdaaden erkennen en 'er berouw over toonen, wanneer wy onder den last van haare fchadeJyke gevolgen zuchten, wanneer wy oprechteJyk befloten hebben, dezelven na te laaten, en ons werkelyk tot derzclver verbetering bevlytigen, dan kunnen wy uit onze eigen droevige ondervinding de. ftcrkfte beweegredenen afleiden, om anderen voor deeze misdryven te waarfchouwen, en hen zo wel als onszelven tot derzelver beftryding aanmoedigen. Inzonderheid moet dit gefchieden, wanneer het fou. ten zyn, die wy in gemeenfehap met anderen be- (*) Matth. VII. 4.5-  558 DE PLIGT DER begaan , of tot welker bcgaaning wy hen aanleiding of gelegenheid gegeven hebben. De broederlyke vermaaningen en beftraffingen moeten, ten derden, op eene liefderyke en vriendfchaplyke wyze gedaan worden, indien zy van nut zullen zyn. Een oprecht en crnftig verlangen, om het beste van onze naasten te bevorderen, moet de bron en het richtfnoer van dezelven zyn. Wanneer de Christelyke liefde ons aandryft, om onzen dwaalenden en misdaadigcn broeder te beftraffen, dan zullen wy hem niet zo zeer zoeken te befchaamen, te verbysteren en te bedroeven , maar veel eer wezenlyk te verbeteren , en het gevaar of het ongeluk, waarin hy geraaken konde , te onttrekken. Wy zullen hem zyne misdaaden niet op eene fpottende en beledigende wyze voorhouden, maar alles vermyden wat hem tot misnoegen of tot toornigheid , jegens ons, kan aanzetten. Onze gebaarcn, dc toon onzer ftem, ons geheele gedrag , moet geene heimelyke vreugd over zyne vergrypen, geen hoogmoed op onze overtreffende deugd, maar een teder meêlyden en eene rechtaardige befcheidenheid aan den dag leggen. Het moet ons niet zo zeer te doen zyn  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. 559 zyn om alle de, omftandigheden der Hechte daad, die hy begaan heeft, of der kwaade gewoonte, aan welke hy overgegeven is, te verneemen, cn daardoor onze nieuwsgier^ bcid trachten te voldoen, maar veeleer hem tot nadenken over zynen zedelyken toeftand, en tot kennisfe van zichzelven te brengen. Wy moeten eerst zyn hart zoeken te gewinnen, en alle de vooroordeelen , die hy tegen ons mogt hebben, hem benemen, eer wy hem van de ftrafwaardigheid zyn gedrags trachten te overtuigen, cn hem door kracht dier redenen tot veranderen van hetzelve te beweegen. Wy moeten hem te kennen geven, hoe veel deel wy in zynen wclftand neemen; hoe vuurig wy zyne tegenwoordige en toekomende gelukzaligheid wenfehen; hoe zeer het ons treft, wanneer wy hem iets zien doen of najaagen dat dezelve verhinderen, dat hem verachting, fchande, onrust, en, 't welk meer is dan deezen, het mishaagen des Allerhoogften op den hals zou kunnen haaien. Deeze gemoedsgefteldheid zal ons niet veroorloven hem op eene gebiedende wyze, of met harde en verachtelykc woorden te beftraffen. Vriendelykheid en een zachtmoedige ernst moeten alle onze voorftellingen vergezellen, en wy moeten ons niet Nn 4 °P  $ÓO DE PLIGT DER op ons gezag, maar op det natuur der zaake zelve, en op de fterkc beweegredenen van gezond vcrftand en Godsdienst beroepen. Deeze zelfde gemoedsgesteldheid zal ons ook gèmaatigdheid en zachtmoedigheid Jeeren, Wy Zullen ons voor toorn en oploopcndheid, die in dc meeste gevallen alle onze poogingen vruchr teloos zouden maaken, zorgvuldig hoeden, en op alle tegenwerpingen en uitvluchten van hem, dien wy beftraffen, met een' gelaaten' geest antwoorden. Wy zullen eindelyk, indien ons de waare liefde des naasten bezielt, ons niet terftond door de eerfte vruchtelooze proeve laaten affchrikken. Wy zullen dezelve dikwyls herhaalcn, zonder dat wy zulks moe, de worden, en ons met de hoop troosten, dat onze voorftellen mogelyk op een' anderen tyd en in andere omftandigheden, ook andere en betere uitwerkingen zullen hebben, Tot dit oogmerk beveelt ons de Apostel: Houd hem niet als eenen vyand, maar vermaant hem als eenen broeder (*): brengt den zodanigen te recht met den geest der zachtmoedigheid (f). De broederlyice beftraffingen moeten, ten vier-. (*) aThesH II/. 15. (t) Gal. VI. 1,  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. 561 vierden, op den rechten tyd en met beleid gefchieden , wanneer zy van nut zullen zyn. Het is niets minder dan onverfchillig, myne Vrienden , wanneer en in welke omftandigheden wy anderen hunne gebreken voor oogen ftellen, en hen tot verbetering trachten op te wekken. Beftraffen wy onzen vriend in de tegenwoorheid van zulke lieden, met welken hy geen' gemeenzaamen omgang heeft, op wier geheimhouding hy zich niet kan verlaaten, of die zeer ftreng oordeelen, of wier achting en vriendfehap men zeer ligt verliezen kan: dan zullen wy ons oogmerk bezwaarlyk bereiken, Wy zullen hem wel verlegen en befchaamd maaken, doch waarfchynlyk niet verbeteren. Wy zullen hem veeleer gelegenheid geven, om de vergrypen, die hy in andere omftandigheden mogelyk beleden en betreurd had, of te ontkennen, of door allerhande uitvluchten te verontfchuldigen en te rechtvaardigen , en dus zal hy trachten zyne bedreven misdaaden door nieuwe, naamelyk door vermomming, loogen en valschheid te bedekken. Even zo min, ja nog minder zullen wy by hem uitrechten, wanneer hy in eene hevige gemoedsbeweeging js. De gewigtigfte waarheden, die wy hem dan voorhielden, zouden weinig of geen h> Nn 5 druk  $62 DE PLIGT DER druk op hem maaken, dewyl de hartstogten de menfchen verblinden, en hen alles in een valsch licht voorftellen. Wy moeten hem in zulk een geval als een' kranken befchouwen, die geen vermoogen over zichzelven heeft, en die aan de verftandigfte redenen geen gehoor geeft, maar veeleer door dezelve in moeijelykheid geraakt, tot dat de hitte zyner koorts bedaard, en het verftand weder de overhand bekomen heeft. Ik wil daarmede niet zeggen dat wy in zulke omftandigheden geheel onverfchillig en werkeloos moeten zyn. Wy kunnen en moeten ons misnoegen wegens de uitfpoorigheden, tot welken onze bekende, onze vriend zich heeft laaten vervoeren, aan den dag leggen; wy kunnen hem ons medelyden over den ongeregelden en woesten toeftand, in welken hy zich bevind, en onze vrees voor deszelfs gevaarlyke gevolgen te kennen geven $ wy kunnen zyn hart door liefderyke en aanhoudende verzoeken, door tedere vriendfehapsbetuigingen trachten te vermurwen en te verzachten of zyne oplettendheid tot andere dingen richten, en hem daardoor van het kwaad zoeken af te leiden. Wy kunnen hem ook fomwylen met weinige, doch nadrukkelyke, woorden , eene gewigtige waarheid van den Godsdienst te binnen brengen,  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. sen en hoe treffender, hoe onverwachter dezelve voor hem is, hoe gefchikter is zy ook om den reeks zyner woeste denkbeelden te verbreken, zyn ziel te beroeren, en, als een blikfem, de duisternis, die hem omgeeft, te doen verdwynen. In 't algemeen echter moet, in zulke omftandigheden , de gemaatigdheid den voorrang gegeven worden boven de ftrengheid, en men moet van alle mogelyke voorzichtigheid gebruik maaken; het zy dat ouders met hunne kinderen, of opzieners met hunne onderhoorigen te doen hebben, in welke gevallen zeer dikwyls het aanzien en het rechtmaatig gezag der eerften wel in ftaat zyn, om dc hartstogten der laatften in te toornen en op hunn' euvelmoed de krachtigfte inbreuk te doen. Wilt gy, aandachtige Toehoorders, wilt gy den pligt, dien wy u aanpryzen, in de bekwaamfte en voordeeligfte omftandigheden betrachten : kwyt 'er u dan van wanneer uwe bekenden, uwe vrienden een bedaard en ftil gemoed hebben; wanneer gy ziet dat zy tot ernst, tot nadenken, tot aanhoudend overleg gefchikt en geneigd zyn; wanneer gy bemerkt, dat de lesfen van den Godsdienst, of byzondere toevallen en gebeurtenisfen, goede indrukken op hen gemaakt, cn de ftem der waarheid  5S4- DE PLIGT DER heid en van het geweeten den ingang tot hun hart geopend heeft. Doet het dan wanneer zy de waardy uwer vriendfchap ondervinden, en recht openhartig met u omgaan; of wanneer zy door ziekten, door het verhezen van de hunnen, door andere wederwaardigheden verootmoedigd, en op eene levendige wyze wegens de ydelheid van alle aardfche dingen vermaand worden; of ook wanneer zy byzonde, re weldaaden en zegeningen van God ontfangen, en in de genieting derzelven zyne vriendelykheid fmaaken. Tracht hen dan op hetgeen, tot hun wezenlyk heil en tot hunne zedelyke verbetering dient opmerkfaam te maaken. Voert ben dan hunne menigvuldige verpligthjgen jegens God en de menfchen tegemoetfttlt hen het gebreklyke van hun gehouden gedrag voor, en bevJytigt u om hen tot een hcdzaam berouw over hetzelve te bewegen, en hen van hunne dwaalingen te rug te brengen: dan zullen uwe poogingen onder den Goddelyken zegen, zo niet in allen, echter zekerlyk in veele gevallen, de gewenschte gevolgen hebben, Gy weet nu, aandachtige Toehoorders, hoe wy onzen broederen moeten beftraffen, war-  broedeRlyke bestraffingen. 565 neer wy hen wezenlyk verbeteren, en overeenkomftig met onzen pligt willen handelen. Thans blyft ons niets meer overig, dan dat wy u nog kortelyk eenige regels geven, hoe gy de beftraffingen, wanneer zy u zeiven betreffen, aan te zien, en wat gebruik gy 'er van te maaken hebt. De eerfte regel is deeze: Neemt haar met zachtmoedigheid, met een' ftillen en gelaaten' geest aan. Hoed u, dat geene voor eene belediging te houden, 't welk inderdaad hetfterkfte bewys der waare vriendfehap is. Verzet u niet tegen dengeenen, die uwe gebreken u te binnen brengt. Bedenkt dat het zyn pligt is zulks te doen, en dat hy door het verzuimen van denzelven het Godlyk mishaagen en de zwaarfte ftraffc op zich zou laaden. Gefteld, dat hy in den aart en de wyze zyner beftraffingen niet alle mogelyk beleid en voorzichtigheid gebruikte; gefteld, dat hy niet altyd de bekwaamfte omftandigheden daar toe verkoos; gefteld dat hem zyn yver voor uw geluk tot al te groote ftrengheid vervoerde: laat dit echter u niet verhinderen, zyne vermaaningen en voorftellen met oplettendheid, en met een bedaard gemoed aan te hooren,dewyl gy 'er toch al-  $66 DE PLIGT DER altoos nut uit kunt trekken. En waarom zouden wy in dit geval minder verftandig handelen , dan wy in andere veel geringer gevallen doen ? Wie toch houd zich voor beledigd, wie toch toont zich moeielyk en vertoornd, wanneer men hem voor 't verlies zyner aardfche goederen waarfchouwt, wanneer men hem de kwaade oogmerken zyner vyanden ontdekt, wanneer men hem middelen aan de hand geeft om zynen uiterlyken welftand te bevorderen, wanneer men hem heilzaame voorllagen tot herftelling zyner gezondheid en krachten doet, wanneer men hem aan een oogfchynlyk levensgevaar onttrekt? Hoe gaarne geeft men niet aan zulke erinneringen gehoor ? Hoe zorgvuldig let men niet op dezelven ? Hoe hoog acht men diegeenen van wien zy komen, en hoe weinig bekommert men zich omtrent de woorden en uitdrukkingen van welken hy zich bedient? En zouden wy niet veel meer zodanig gezind zyn, wanneer men ons voor de zonde waarfchouwt, die van alle onheilen het grootfte en vreeslykfte is; wanneer men ons het gevaar toont, in 't welk onze onfterfelyke ziel zich bevind; wanneer men ons bid datgeene niet te doen, 't welk wy niet kunnen doen, zonder de rust des gemoeds, de vrede des gewee-  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. 5^7 weetens, en de hoop der eeuwige zaligheid te verbeuzelen? Verdienen zulke voorftellingen, zulke waarfchouwingen, zulke gebeden wel ons ongenoegen? Verdienen zy niet integendeel onze dankbaarheid, zelfs dan wanneer zy uit eenen onzuiveren grond voortkwamen , of met valfche oogmerken gefchiedden? Zyn de vrymoedige beftraffingen van een' vriend niet oneindig meer waard dan de loftuitingen van eenen verachtelyken vleijer ? Openbaare of openhartige beflraffinge, zegt de wyze Koning, ö beter dan verborgene liefde. De wonden des hefhebbers zyn getrouwe; maar de kusfingen des haaien zyn af te bidden (*)-, De tweede regel om zich naar te gedraagen, is deeze: Neemt de beftraffingen van uwen broeder met ootmoedigheid aan. Vergeet nooit hoe ligt de menfchen dwaalen en feilen, hoe dra zy van den weg der deugd afwyken , hoe ongemerkt zy in de valftrikken der zonde verward kunnen raaken, wanneer zy niet geduurig de wacht over zich houden, en alle verzoekingen ten kwaade vlieden. Bedenkt fteeds dat ons hart niet dan al te zeer geneigd is om zich- C) Spr. XXVII. 5, 6.  5*58 DE PLIGT DER . • zichzelven te bedriegen, dat wy ons door* gaans voor beter houden dan wy zyn, dat wy hetgeen in ons karakter en in ons gedrag kwaad is, zelden bemerken, en dat het veel moeijeJyker is, zyn eigen gebreken dan die van andere menfchen te ontdekken, en volgens hunne waare gefchapenheid te beoordeelen. Legt derhalven de eigenliefde en den hoogmoed het ftilzwygen op, wanneer gy van anderen vermaand, gewaarfchouwd en beftraft word. Laat het nooit op de uitfpraak van deeze partydige en loogcnachtigc rechters aankomen, of deeze vermaaningen, waarfchouwingen en beftraffingen gegrond zyn of niet. Zoekt haar niet door ydele verontfchuldigingen, door konftige draaijen en uitvluchten te wederleggen en krachteloos te maaken, maar onderzoekt uw hart, beproeft uwen wandel, en luistert naar de ftem der waarheid en des geweetens. Het is een valsch vooroordeel, wanneer gy u verbeeld, dat 'er uw eer merkelyk belang in heeft, dat gy beter fchynt dan gy inderdaad zyt. Alle poogingen, die gy met dit oogmerk aanwend, zullen in de meeste gevallen geheel vruchteloos zyn, en gy zult veeleer uzelven dan anderen misleiden. Doch dit is waare eer, dit is rechtmaatig en edelaardig denken, wanneer men  broederlyke bestraffingen. 569 men zyne dwaalingen en gebreken zonder dwang belyd, zichzelven 'er om veroordeelt, en zich tot derzelver verbetering beviytigt. En dit is de derde en laatfte regel, dien wy u in deeze zaak aanbevelen. Legt de vermaaningen en beftraffingen van uwen broeder tot uwe daadelyke verbetering aan. Laat 'er u niet zo zeer aan gelegen zyn of zy uit waare liefde en vriendfchap voortkomen , en met wat oogmerk zy u gedaan worden, maar veel meer, hoe gy u dezelven ten nutte maaken, hoe gy 'es wyzer en beter door worden kunt. Bedenkt dat het hart van den zondaar te meer verhard, en dat het hem zo veel moeijelyker word zyne dwaalwegen te verlaaten, en tot den weg der deugd weder te keeren, naar maate hy zich dikwyler te vergeefsch laat vermaanen, waarfchouwen en beftraffen. Bedenkt hoe hevig het u eens in het uur des doods, hoe hevig het u in de eeuwigheid zal folteren, wanneer gy uzelven het verwyt zult moeten doen, men heeft my dikwyls genoeg voor de zonde gcwaarfchouwd, men heeft my nu met liefde, dan met ernst over dezelve beftraft; maar ik heb de waarfchouwingen , de beftraffingen myner leeraars, myner vrienden veracht; ik heb ÏL Stuk. O o die  £70 DE PLIGT DER die hoogmoedig verworpen, ik heb degeenen, die my zochten te redden, als vyanden van my geftooten, en my blindeling in het gevaar geftort, dat zy my aantoonden. Nu is het te fpade om hetzelve te ontgaan; nu is de dag der zaligheid verdvveenen; nu ondervind ik de waarheid der uitfpraake van den wyzen Koning: Een man, die, dikwyls beftraft %ynde, den nek verhard, zal fchrikkelyk verbroken worden, zo dat 'er geen genezen aan zy (*). ö Myne Vrienden , wilt gy u tegen dit knaagend verwyt in veiligheid ftellen: volgt dan de heilzaame voorfchriften, die wy u in dit uur gegeven hebben. Vermaant uzelven alle dagen, zo lang het heden genaamd word, opdat niet iemand onder u verhard worde door het bedrog der zonde, en neemt deeze vermaaningen met zachtmoedigheid, met ootmoedigheid, en met een oprecht voorneemen aan, om u naar dezelven te verbeteren. Hoe aanmerkelyk zult gy u daar door het volbrengen der pligten van het Christendom verligten ! Hoe gelukkig zult gy alle de vyanden uwer zaligheid overwinnen, wanneer gy hen met vereenigde krachten wederftaat! Hoe groot zal uw voortgang in dc deugd en (*) Spr. XXIX. i.  BROEDERLYKE BESTRAFFINGEN. 571 cn Godzaligheid zyn, wanneer gy, de een den anderen door uw voorbeeld en door vriendfchaplyke te binnenbrengingen tot Christelylyke liefde, en tot alle goede werken aanfpoort! Welk eene verruklyke vreugd zal het eens voor u zyn, wanneer gy u in de toekomende waereld deeze in uw geheugen bewaarde bewyzen van waare vriendfchap herinneren, en de heerlyke vruchten van dezelven onderling en eeuwig genieten zult! Amen. Oo a   NEGENTIENDE LEERREDE. DE WEDERKEERING VAN DEN VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER, EENE AFBEELDING VAN DEM ZONDAAR, DIE ZICH BEKEERT. Tekst. Lukas Hoofdft. XV. vs. 17—24. En tot zichzelven gekomen zynde, zeide hy: Hoe vee-le huurlingen myns Vaders hebben overvloed van brood, en ik vergaa van honger ? Ik zal opftaan en tot mynen Vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u ; en ik ben niet meer waardig uwen zoon genaamd te worden: maak my ah een van uwe huurlingen. En opftaande ging hy naar zynen Vader. En als hynog verre van hem was, zag hem zyn Vader, en werd met innerlyke ontferminge beweegt: en toeloopende viel hem om zynen hals, en kuste hem. En de zoon zei tot hem: Vader,ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u , en ben niet meer waardig uwen zoon genaamd te worden. Maar de Vader zei tot zyne dienstknechten: Brengt hier voort het beste kleed, en doet het hem aan, en geeft eenen ring aan zyne hand, en fchoenen aan de voeten. En brengt het gemeste kalf, en flacht het: en laat onseeten envrolyk zyn. Want deeze myn zoon was dood, en is weder leevende geworden: en hy was verboren, en is gevonden. En zy begonden vrolyk te zyn. Uitgefproken op een' Vast- en Bededag. Oo 3   Wy zouden ons te ver van het oogmerk deezes dags verwyderen, myneVrienden, wanneer wy ons in een omftandig onderzoek der vooroordeelen en dwaalingen wilden inlaaten, die onzen Heiland aanleiding gaven tot het bybrengen der gelykenis, die in onzen tekst vervat is. Het zal genoeg zyn in 't algemeen aan te merken, dat Christus zich daarmede verdedigde tegen de onrechtvaardige befchuldigingen der Schriftgeleerden en der Pharizeeuwen, die het een misdaad in hem rekenden, dat hy met de zondaaren omging, dat hy zich aan hen liet gelegen zyn, en hen met zyn onderrichting verwaardigden. Hoe had echter onze Verlosfer het ongegrond vermoeden van een ftrafwaardige gemeenfehap met de zondaaren, die deeze befchuldigingen tegen hem verwekken moesten, beter van zich kunnen afweeren, en te gelyk zyne kwaadaartige aanklaagers meer befchaamen, dan daardoor , dat hy in verfcheidene, even zo bevattclykc als fchoone en treffende gelykenisredenen toonde, dat niets met het gezond verfland, met de gevoelens en het gedrag van alle menfchen naauwkeuriger overeenkomt, dan om hetgeene verboren is zich by uitfteekéndheid O o 4 tg  576 DE WEDERKEERING VAN DEN te bekommeren, alle moeite tot wederverkryging van hetzelve aan te wenden, en wanneer men zyn oogmerk bereikt heeft zich daarover meer te verheugen, dan over datgeene, 't welk men reeds lang gerustelyk bezeten heeft? Wie moest niet, indien hy anders openhartig wilde oordeelen, het befluit daaruit opmaaken, dat het den Heiland der waereld niets minder dan onbetaamelyk ware, voor de verlichting, de verbetering en den troost van zulke lieden te zorgen, die door hunne huigchelende Leeraaren gantfchélyk veracht en veronachtzaamd werden, offchoon zy, naar het fchynt, oprechter, en naar het heil van God begeeriger waren, dan hunne trotfche verachters? Was Christus niet juist daartoe in de waereld gezonden , dat hy den eilendigen prediken, den armen het Euangelium verkondigen, de verbroken harten verbinden, en het verloorene zoeken zoude? Waren het niet veel meerde kranken en zwakken, dan de ingebeelde of wezenlyk gezonden en fterken, die eenen arts behoefden? Dit, myne Vrienden, is het verband , in 't welk onze tekstwoorden ftaan, met het oogmerk waartoe zy van onzen Goddely. ken Lccraar worden voorgedragen. Laat ons nu een wat algemeener gebruik van dezelven maa-  verlooren zoon tot zynen vader. 577 maaken, en het verhaal van den verlooren Zoon, als het afbeeld/el van een' loetvaardigen en zich bekeerenden zondaar befchouwen. Het gedeelte van dit leerzaam verhaal, dat ik u heb voorgeleezen, beftaat uit drie hoofddeelen. Het eerfte betreft datgeene, 't welk voor de wederkeering van den verlooren zoon tot zynen Vader is voorgevallen. Dit zal ons gelegenheid geven, om van de middelen tot opwekking ter bekeering, en van de voorbereiding tot dezelve te fpreeken. Het tweede hoofddeel ftelt ons eindelyk de gelukkige gevolgen van deeze wederkeering voor, en dit voorftel zal ons wegens de menigvuldige en groote voordeden der waare boetvaardigheid en bekeering onderrichten. ö God, laat deeze onderrichting niet vruchteloos zyn. Geef dat wy dezelve met de vereischte opmerking en heilbegeerte ontfangen. Wy allen zyn uwe kinderen, die zich tegen u, hunnen Heer en Vader, aangekant, die van u, wiens welgevallen beter dan het leven is, verwyderd, die zichzelven daardoor ongelukkig gemaakt hebben. Ach! geef dat wy allen Oo 5 ook  573 DE WEDERKEERINÖ VAN DEN ook tot u wederkeeren, uwe genade ernftig zoeken, ons gewillig tot het nakomen.der verzuimde pligten begeeven, en u van nu af aan de verfchuldigde gehoorzaamheid getrouwelyk mogen bewyzen. Amen. En tot zichzelven gekomen zyncle, meld onze tekst, zeide hy: Hoe veele huurlingen myns vaders hebben overvloed van brood, en ik vergaa van honger ? Ik zal opftaan, en tot mynen Vader gaan , en ik zal tot hem zeggen: Vader ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u. Dit, myne Vrienden , was het, 't welk den verlooren zoon tot zyne terugkeering aandreef; en even zulke of diergelyke gevoelens en aandoeningen zyn het, die den zondaar tot bekeering opwekken, en daartoe voorbereiden. De verlooren zoon gevoelde, eerjielyk, zyn ellende. In den beginne hield hy zich voor gelukkig, dat hy zich aan de heerfchappy en het opzicht van zynen vader onttrokken had. De ongebonden vryheid, die hy genoot; de uitfpoorige en woeste leevenswyze, die hy leide; de gedruismaakende vreugd, die hem allerwege vergezelde, vleide zyne lusten. Zy verdoofden zyn ziel; zy verborgen het toekomende voor zyne oogen , en hy geloofde geen reden tot berouw over zyne  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 579 zyne onbezonnen verkiezinge te hebben. Maar thans, nu hy zyn gantfche vermoogen had doorgebragt, nu hy in de uiterfte armoede en verachting geraakt was, nu hyzich aan den verachtelykften dienst onderwerpen, en met de flechtfte fpyze behelpen moest; nu ontwaakte hy uit zyne beguicheling. De toverbeelden van genoegen en gelukzaligheid, die hem tot hiertoe verblind hadden, verdweenen. Hy vond zich in zyne verwachting bedrogen. Hy kon zyne ellende niet langer voor zichzelven verbergen. Hy gevoelde de droevige gevolgen van zyn dwaas gedrag op het levendigfte ; hy zuchtte onder derzelver last; en deeze fmartelyke aandoeningen dreven hem aan, om met ernst aan zyne redding te denken. De zondaar, aandachtige Toehoorders, die tot boete en bekeering word opgewekt, bevind zich in diergelyke omftandigheden. Hy gaat fomtyds langen tyd gerust en zorgeloos op zyne kwaade wegen voort, verfcheurt alle banden van Godsdienst en deugd, weigert zynen Schepper en Heer alle verfchuldigde gehoorzaamheid, en houd datgeene voor vryheid, hetwelk inderdaad de hardfte en fchandelykfte dienstbaarheid is. De zondelyke lusten, die  580 DE WEDERKEERING VAN DEN die hy blindeling opvolgt, betoveren hem, door haare bedriegelyke bekoorlykheid; zy belooven louter vergenoegen en vreugd; en hy beeld zich in den weg gevonden te hebben, die hem tot de waare gelukzaligheid geleid. Het hevig gefchreeuw zyner hartstogten verdooft de ftem van zyn reden en geweeten; de bezigheden en verftrooijingen deezer waereld beletten alle crnftige gedachten den toegang tot zyne ziel, en hy ziet, gelyk een dronkene, het gevaar niet,dat hy geduurig nader komt. Maar wanneer het vergif der zonde zyne werking gedaan heeft; wanneer de onrustigheid, het verdriet, de walging, de plaats der geneugten innemen; wanneer hem fmarten, krankheden, of andere rampfpoedige toevallen tot nadenken over zichzelven en zynen zedelyken toeftand als dwingen; wanneer hem het verlies zyner goederen, de plotfelyke dood zyner vrienden, de onverwachte vernietiging zyner aanflagen, of andere ongewoone voorvallen, ontroeren; wanneer het licht der waarheid, op een' tyd dat zyne lusten zwygen, en zyn hart ftil is, in zyn binnenfte dringt, en de duisternis der dwaalingen en vooroordeelen, die hem tot nu verblind hadden, verftrooit: dan leert hy het bedrog der zonde kennen,dan ver-  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 58l verliest zy alle haare betoverende bekoorlykheid in zyne oogen. Zy verfchynt hem zo haatelyk, zo affchuwelyk als zy inderdaad is, en hy word tot zyne uiterfte verbaazing gewaar, met welke ydele verbeeldingen hy zichzelven bedroogen heeft. Nu gevoelt hy de zwaare, de vernederende kluisters, die hem gevangen houden, en ziet, dat hy, daar hy vry geloofde te zyn, inderdaad een ellendige {laaf is. Nu fmaakt hy, hoe bitter de vruchten der zonde zyn, en ondervind welk een jammer en harteleed het voortbrengt, wanneer men den Heere zynen God verlaat, en iets anders dan hem voor zyn hoogfte goed houd. Zyn valfche rust heeft nu een einde; zyn veiligheid maakt plaats voor vrees en bekommering ; zyne verwachtingen zyn verdweenen; zyn geweeten beftraft en veroordeelt hem. Hy fiddert nu voor het gevaar, waarmede hy eerst op eene roekelooze en ligtvaardige wyze den fpot dreef; hy gevoelt nu de menigvuldige ellenden , die hy door zyne zonden op zich gelaaden heeft, en bemerkt de wanorde die in zyne ziel heerscht; hy erkent dat hy indeezen toeftand niet anders dan ten hoogften ongelukkig kan zyn, en deeze erkentenis brengt eene einftige begeerte in hem voort, om behouden en zalig te worden. Zal  532 DE WEDERKEERÏNG VAN DEN Zal echter deeze erkentenis levendig zyn, zullen deeze begeerten werkfaam worden: dan moet de zondaar het licht dat in hem is opgegaan getrouwelyk volgen. Hy moet de goede beweegingen, die hem uit zyne onaandoenelykheid hebben opgewekt, zorgvuldig gaande houden, en van zulke overleggingen gebruik maaken, die hem tot een vast en onveranderlyk befluit .kunnen beweegen. De verlooren zoon gevoelde niet alleen zyne ellenden, maar hy vergeleek verder zynen jammerlyken toeHand met de menigvuldige en groote voordeelen, die hy in het huis van zynen vader had kunnen genieten. Hoe veele huurlingen myns Vaders, fprak hy, hebben overvloed van brood, en ik vergaa van honger. Was hy tot nu toe achteloos voortgegaan, thans overdacht hy met de grootfte opmerkfaamheid het verloopene, het tegenwoordige en het toekomende. Hoe gelukkig, dacht hy, by zichzelven, hoe gelukkig was ik te vooren, toen ik in het huis en onder het opzicht van mynen vader leefde, toen ik my met zyn welgevallen en voorzorg konde troosten ? Hoe teder was zyn liefde jegens my? Hoe werkfaam en onvermoeid was zyn yver om myn best te bezorgen ? Wat zou 'er aan mynen welvaart ontbroken hebben, wan-  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 5^3 wanneer ik deeze voordeelen had weeten te waardeeren en te gebruiken? Hoe gerust,hoe veilig, hoe vergenoegd'had ik myne dagen kunnen doorbrengen, indien ik wys geweest ware. Droevige nagedachten! Hoe vreeslyk zyn myne omftandigheden veranderd! Hoe diep ben ik gevallen! De begeerte tot eene ingebeelde vryheid heeft my tot eenen flaaf gemaakt j de verfmaading van het vaderlyk gezag heeft my aan de heerfchappy van een' vreemden en ftrengen Heer onderworpen; de onvergenoegdheid wegens hetgeen ik had, heeft my tot het uiterfte gebrek gebragt. En welke verfchrikkelyke uitzichten doen zich voor my op ! Wel dra zal ik door honger omkomen. De dood nadert reeds met fterke fchreeden; en ik ontdek hem in zyne verfchrikkelyke gedaante. Maar nog leef ik; nog is alle hoop van redding niet verlooren. Nog zie ik een' uitweg voor my, langs welken ik mogelyk myn verderf kan ontgaan. Heb ik niet een' vader, en is een vader niet tot mede. lyden en verfchooning geneigd ? Zal ik niet liever alles beftaan, dan my aan eene troostelooze wanhoop over te geeven? Zo dacht de verlooren zoon; en zo denkt de  5^4 DE WEDERKEERING VAN DEN de boetvaardige zondaar, die met rechten ernst zich aan zyn heil laat gelegen zyn. Welk een zaligheid, zegt hy tot zichzelven, heb ik door myne zonden en dwaasheden verbeuzeld! Hoe wel had ik het kunnen hebben, wanneer ik op de ftem van God en myn geweeten gelet, wanneer ik haare liefderyke waarfchouwmgen en vermaaningen gehoor gegeven, wanneer ik myn onfchuld bewaard hadde, en aan mynen pligt getrouw gebleven ware ? Hoe verftandig, hoe rechtmaatig, hoe billyk zyn niet alle de geboden van God, en hoe gelukkig zou my derzelver betrachting niet gemaakt hebben ? Het onfchatbaar welbehaagen van het Opperwezen, de rust des gemoeds, de vergenoegdheid van den geest, het bewust zyn myner oprechtheid , de achting en liefde der rechtfchapenen, de zekere hoop op de eeuwige heerlykheid zouden alle myne dagen gelukkig; zy zouden my alle de bitterheden deezes levens verzoet, en alle be-zwaaren van hetzelve verligt; zy zouden Goddelyke vreugd en genoegen in myne ziel uitgeftort hebben. Onder de befcherming van mynen hemelfchen Vader had ik veilig kunnen woonen, en onder de fchaduw zyner vleugelen had ik geen onheil en geen gebrek behoeven te vreezen. En deeze za-  verlooren zoon tot. zynen vader. 585 zaligheden heb ik aan de ingebeelde geneugten der zonde opgeofferd 1 Ik heb my aan de zachte heerfchappy van mynen Schepper en Weldoener onttrokken, en nu ftaa ik onder de wreede tieranny der fchandelykfte en verderfelykfte lusten. Alle de vermoogens van mynen geest zyn verzwakt; wanorde en tegenftrydigheid verfcheuren myn ziel; het kwaade is my als eene tweede natuur geworden, en ik gevoel my niet fterk genoeg om hetzelve te overwinnen , en myne verlooren vryheid weder te krygen. God heeft zyn genadig aangezicht voor my verborgen, ik heb zyn vreeslyk misnoegen op my gelaaden, en leef in de treurigfte afzondering van hem. En hoe zou het met my afloopen, wanneer de dood my in deezen toeftand overviel, wanneer ik in deezen ftaat voor den Rechter van leevenden en dooden verfchynen moest? Hoe zoude ik zyn gezicht kunnen verdraagen ? Hoe zou ik voor hem, den Alweetenden, beftaan ? Waarmede zoude ik myne opzettelyke en zo dikwyls herhaalde overtredingen van zyne geboden, myne ondankbaarheid en myn ontrouw kunnen verontfchuldigen ? Welk eene zwaare, doch rechtmaatige, verdoemenis zou my treffen. Hoe verfchriklyk zou myn lot in de eeuwigheid II. Stuk, Pp zyn?  586 DE WEDERKERING VAN DEN zyn ? ö Dat ik nooit gezondigd, ö dat ik mynen Vader en myn' Veiiosfer nooit vergeeten, en fteeds in zyne vreeze gewandeld hadde! Wie zal my nu van deeze ellende verlosten ? Waar zal ik hulp en redding vinden ? 'Maar, dos gaat de heilbegeerige zondaar voort, maar is 'er dan geen hoop meer overig ? Is 'er geen middel voorhanden om de verdiende ftraf te ontgaan, en zalig te worden ? Zegt my de heilige Schrift niet, dat de Heer bermhartig, verdraagfaam en van groote goedertierenheid is, dat hy een beangftigd hart niet veracht, dat hy den ellendige en hem, die voor zyn woord beeft, genadig aanziet? Leert my het Euangelium niet dat hy den menfchen zyn'Zoon tot een'Heilandgefchonken heeft, en dat hy, om zynentwille,alle diegeenen die aan hem gelooven en hem gehoorzaamen, weder tot zyne kinderen wil aanneemen ? Mooglyk zal hy zich ook myns erbermen,. en my genade in plaatfe van recht laaten weêrvaaren, wanneer ik my voor hem verootmoedige, en my van gantfcher harte tot hem bekeere. Neen, myn ellende is te groot, het gevaar waarin ik ben, is te baarblykeiyk, dan dat ik iets onbeproefd zou laaten, 't welk my van de eene bevryden, en aan het andere ontrukken zou kunnen. Zo word de boetvaardige zondaar, door het  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 587 het ernftig en aanhoudend overwegen van zynen toeftand, tot een vast voornemen gebragt, 't welk wy als de derde trap zyner bekeering kunnen aanmerken. De verlooren Zoon vatte, gelyk onze tekst zegt, dit voornemen op: Ik zal opftaan, zeide hy, en tot mynen Vader gaan, en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u, en ben niet meer waardig uwen zoon genaamd te worden, maak my flechts eenen uwer huurlingen. Ik wil van het eenig middel dat my nog overig is om myn verderf te ontkomen , zonder uitftel, gebruik maaken, eer het te fpade word, en 'er geen redder meer is. Ik wil de weinige krachten, die my nog overig zyn, aanwenden om my ylings van den afgrond, die zich voor myne voeten opent, te verwydercn. Het geringfte verwyl kon my doodelyk worden. Myn verwaarloosd geluk weder te verkrygen, zal van dit oogenblik af myne eenigftc pooging zyn, en niets zal my tot last verftrekken, wat my hier in behulpfaam kan weezen. Hoe groot ook de befchaaming en verbystering moogen zyn, waarmede my de bewustheid myner dwaasheden en het aanzien myns beledigenden Vaders zullen ftraffen; hoe treffende Pp 2 ook  588 DE WEDERKEERING VAN DEN ook de billyke verwyten, die ik van hem te wachten heb, voor mynen hoogmoed en voor myne grootschheid mogen zyn; hoe veel moeite en zclfsverloochening het my ook in den beginne mag kosten om myne kwaade gewoonten afteleggen, en myn' zo lang verzuimden pligt te volbrengen, zal echter niets my wederhouden, tot den geenen te rug te keeren, die ik op eene onbezonne wyze verhaten heb, en by diegeen hulp te zoeken die alleen geneigd en vermoogend is om my te helpen. Ik zal my voor zyne voeten nederwerpen; ik zal zyne verwyten door eene ootmoedige en openhartige belydenis van myne misdaaden en vergrypen voorkomen; en, in plaats van op uitvluchten en ontfchuldigingen bedacht te zyn, myzelven veroordeelen, en my volkomen aan zyne genade overgeven. Het is immers geen ftreng, geen onverbiddelyk Heer; het is een medelydende en teerhartige Vader, dien ik verlaaten heb. Wat kan een zoon niet van zulk een' vader hoopen? Ja, zyn eigen hart zal voor myne ellendén fpreeken , hy zal my bermhartigheid bewyzen, en dit zal my aanfpooren om hem myne dankbaarheid door eene gewillige en getrouwe gehoorzaamheid te bewyzen , en my door eene geheele verandering  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 5 §9 ring van myne neigingen en myn gedrag my zyn welgevallen weder waardig te maaken. Even zulke voornemens, myne Vrienden, vat ook de boetvaardige zondaar op, dien het waarlyk ernst is zalig te worden. Hy geeft zich aan geene verftandverdoovende en werkelopze treurigheid over. Hy houd zich niet voldaan met bittere klagten over zynen toeftand uit te boezemen, of met enkel om verbetering van denzelven tewenfchen, zonder zelf handen aan 't werk te flaan. Hy brengt zynen tyd niet/met onnutte twyfelingen, of in gevaarlyke befluitloosheid door. Myn leven, zegt hy, méit fchielyk voort; het kan plotfe. ling een einde neemen. De dood, het oordeel en de eeuwigheid komen my geduürig nader ; zy kunnen my onverhoeds overvallen. Zal ik my dan niet fpoeden om myn ziel te behouden? Zou ik niet werken terwyl het dag is, eer my de nacht overvalt, in welken niemand werken kan ? Daar is een weg voor my voorhanden, om het verderf te ontkomen. Zou ik my een oogenblik bedenken denzelven in te flaan? Leven en dood, zegen en vloek zyn vóór my. Nog kan ik tusfchen beiden verkiezing doen. Wie weet of het ooit weder Pp 3 aan  590 DE WEDERKEERING VAN DEN aan my zal ftaan zulks te doen, wanneer ik thans in twyfel blyf. Valt het my tegenwoordig moeijelyk myne zondelyke lusten te bedwingen , myne kwaade gewoonten en flecbte gezelfchappen te verlaaten, en myn ondeugend leven te verbeteren; zal my zulks met het verJoopen van ieder' dag niet nog moeijelyker vallen? Zal myne dienstbaarheid niet nog geduurig harder, myn verkleefdheid aan het kwaade geduurig fterker, myn geheele ziel geftadig bedorvener, en, by gevolge, myne verbetering by aanhouding onmogelyker worden ? Zal ik niet op deeze wyze zonde op zonde en ftraffe op ftraffe hoopen, en in 't einde my van alle hoop op vergiffenis berooven? Neen! heden , nu ik de ftem des Heeren nog hoor, nu my nog genade word aangeboden, heden wil ik deeze liefderyke ftem opvolgen, en de Goddelyke genade, die my alleen gelukkig kan maaken, ernftelyk zoeken. Het befluit is genomen, niets zal my verhinderen hetzelve ter uitvoer te brengen. Ik zal my opmaaken, en tot mynen hemelfchen Vader gaan , van wien ik my zo verre verwyderd, wiens goedheid en gunst ik op zulk eene dwaaze wyze veronachtzaamd heb. Ik zal my voor zyne beledigde majefteit vernedercn,hem myne misdaaden bekennen, en  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 5QI en hem met een verbryzeld en verflagen hart om ontferming fmeeken. Ik zal alle zonden plegtig verzaaken, en my met ligchaam en ziel aan den dienst van God en aan de deugd toewyden. Heb ik my tot nu toe aan zyne billyke en zachte heerfchappy onttrokken: het zal voortaan myn eer en vermaak zyn hem te gehoorzaamen, en de pligten van een' getrouw' onderdaan in zyn Ryk te vervullen. Heb ik tot nu toe myn leven naar de lusten van myn vleesch, en naar de verkeerde grondregels der waereldlingen ingericht; de wet des Allerhoogften zal nu het eenige en onveranderlyke richtfnoer van hetzelve zyn. Heb ik tot nu toe enkel voor myn ligchaam en voor myne aardfche welvaart gezorgd; thans zal myn 'ziel en myn geluk in de toekomende waereld de hoofdbedoeling van alle myne poogingen zyn. De byftand, die God den oprechten beloofd heeft, zal in myne zwakheid magtig zyn. Hy zal my alle zwaarigheden helpen overwinnen, en ik hoop en vertrouw, dat ook ik zyn juk zacht en zynen last ligt zal vinden , dat ik gewaar zal worden dat zyne geboden niet zwaar zyn. Zyn de voorneemens van den boetvaardigen Pp 4 zo"  5$2 DE WEDERKEERING VAN DEN zodanig gefteld, myne Vrienden; zyn ze op verftand, op overleg, op eene vaste overtuiging gegrond; worden zy met oprechtheid en ernst opgevat: dan zullen ze ook zekerlyk ter uitvoer gebragt worden. De verlooren Zoon liet het by zyne goede voorneemens niet berusten. Hy ftelde dezelve zonder draalen in 't werk. Hy maakte zich daadelyk op, gelyk onze tekst zegt, en kwam tot zynen Vader, en fprak tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u, ik heb God en u ten alleruiterfte beledigd, ik heb my uwer vaderlyke liefde geheel onwaardig gemaakt, ik ben niet meer waard uwen Zoon genaamd te worden. Hy verootmoedigde zich dus voor zynen vader. Hy bekende zyn bedreven onrecht, en zocht hetzelve op geenerleie wyze te verontfchuldigen, of zyne misdryven voor geringer op te geven, dan zy inderdaad waren. Hy bekende veel meer dat hy zich alle voorrechten, te vooren in het huis van zynen vader genooten, verbeurd had.. Hy betuigde een oprecht berouw te hebben over zyne misdaaden, en bad om genade en vergiffenis. Hy onderwierp zich op nieuw aan den tucht en de heerfchappy van zynen vader, verbond zich op nieuw tot gehoorzaamheid aan alle zyne be- ve-  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 593 velen, en keerde daadelyk tot zynen pligt weder. En eigenlyk is in deeze zelfde Hukken de waare boetvaardigheid en bekeering gelegen, die God van den mensch afvordert. Hy moet de menigvuldigheid, de grootheid, de affchuwlykhcid zyner zonden erkennen, en zich, in plaatfe van op zyne rechtvaardiging te denken , alle de omftandigheden, die zyne fchuld verzwaaren, te gemoete voeren. Hy moet zich voor zynen opperften Rechter op het diepfte verootmoedigen, zyne gerechtigheid aanbidden, en openlyk bekennen, dat hy niets dan ongenade en toorn, dood en verdoemenis verdiend heeft. Hy moet den Heere zyne misdaaden belyden, en zich aan de fchaamtc en verlegenheid overgeven, die deszelfs aanzien in hem zal voortbrengen. Hy moet zich hartgrondig bedroeven, dat hy een zo goedertieren , een zo eerbiedenis en lievenswaardig Wezen, dat hy zynen Schepper, zynen Vader en Weldoener beledigd, dat hy zulke rechtmaatige, zulke bïllyke, zulke wyze geboden heeft overtreden, dat hy tegen zulk eene groote bedoeling gehandeld , zyne natuur zo grootelyks onteerd en gefchonden, en zich zo ver van het oogmerk, waartoe hy door God gefchapen werd, verwyderd heeft. Deeze overPp 5 wee-  594 DE WEDERKEERÏNG VAN DEN wegingen moeten hem met een ongeveinsd en frnartelyk berouw over zyne zonden vervullen. Zy moeten hem aandryven om zyne toevlucht tot de bermhartigheid van God in Christus Jeflts te neemen , en by hem genade en vergiffenis te zoeken. Zy moeten hem een' waaren afkeer van alle kwaad, een' doodelyken haat tegen hetzelve inboezemen. Zy moeten hem in het voorneemen fterken, om niet meer de zonde te dienen, maar der gerechtigheid te leeven; en aan de uitvoering van dit voornemen moet hy zonder ophouden en met allen ernst arbeiden. Hy moet volftrektelyk ophou: den kwaad te doen, en zich tot de betrachting van het goede bevlytigen. Hy moet zyn gedrag naar geheel andere grondftellingen en regels inrichten, en, gelyk de Schriftuur fpreekt, een nieuw fchepfel worden. Hy moet zich aan niets meer gelegen laaten zyn, dan aan het beftryden der ongeregelde lusten en hartstogten, die over hem geheerscht hebben , en aan het vervullen der pligten, die hy te vooren verzuimd heeft, gelyk ook aan het oefenen van alle deugden, hoe zeer zy ook tegen zyne bedorven gewoonte en zyne aardfche voordeden mogten ftryden. Dit, myne Vrienden, dit is het wezenlykfte ftuk der be- kee-  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 595 keering, zonder het welk alle boetvaardige gezindheden en handelingen vruchteloos zouden zyn. De onrechtvaardige moet de goederen, die hy door ongeoorlofde middelen aan zich getrokken heeft, hunnen rechtmaatigen bezit ■ teren weder geven: de onkuifche, de echtbreeker, moet zich van de ketens, met welken de wellust hem geboeid houd, los rukken, zyn ligchaam bedwingen, en zich van alle bevlekkingen van vleesch en geest reinigen; de gierigaart moet zyn neiging tot het aardfche afleggen, hy moet de fchatten deezer waereld met eene edele onverfchilligheid leeren aanzien, en zyne gedachten, zyne wenfchen en begeerten op het onzichtbaare vestigen; de trotfche moet ootmoedig, de wraakzuchtige verzoen el yk, de waereldling hemelsgezind worden. Zo moet een ieder de verkeerde wegen, op welken hy tot nu toe gewandeld heeft, verbaten, de ondeugd en zonde, die hy tot heden gediend heeft, verzaaken, alle aanlokfelen en gelegenheden daartoe vermyden, en de heiligmaaking najaagen, in de vrees van God. Dit is het, wat God, door den Profeet, van zyn volk vorderde: Wascht u , zegt hy, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen weg van voor myne oogen. Laat af van kwaad doen, leert goed  59<5 DE WEDERKEERING VAN DEN goed doen, zoekt het recht, helpt de verdrukten: doet den weezen recht, handelt de twistzaaken der weduwen. Komt dan, en laat ons te famen rechten , zegt de Heere: al waren uwe zonden als fcharlaken, zy zullen wit worden, als fneeuw ; al waren ze rood , als karmozyn, zy zullen worden als witte wolle (*). Ja, aandachtige Toehoorders , dan, wanneer onze bekeering zodanig gefteld is, wanneer zy zulke vruchten van beterfchap en gerechtigheid voortbrengt; dan moogen wy ons de grootfte voordeden daarvan belooven. De gewillige wederkeering van den verlooren Zoon, had, gelyk onze tekst leert, de allerwenfchelykfte gevolgen. Hy vond zich in zyne hoop niet bedrogen; integendeel, de goedertieren aanneeming van zynen Vader, ging zyne verwachting zeer verre te boven. Naauwlyks werd deeze teerhartige Vader zynen Zoon van verre gewaar, of hy werd met innerlyke ontferming over hem bewoogen, en toe loopende viel hy hem om zynen hals en kuste hem. Hy vergat alle zyne beledigingen en misdryven. Hy voorzag oogenbliklyk in alle zyne behoeften. (*) Jef. I. 16-18.  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 597 ten. Hy fchonk hem zyn verlooren recht tot het kindfchap weder, gaf de duidelykfte blyken zyner vaderlyke goedheid en liefde, en vervulde zyn hart met de levendigfte aandoeningen van vergenoeging en vreugd. Gelyk zich een vader ontfermt over zyne kinderen, myne Vrienden, ontfermt zich de Heere over degeenen, die hem vreezen (*). De Heere isnahy de gebrokene van harte; en hy behoud de verjlagenen van geest (f> A «om in de hoogte en in H heilige, en by dien die van een' nedengen en verbryzelden geest is, en zal zien op den armen en verflagenen van geest, en die voor myn woord beeft (+-). Hy is tot medelyden en verfchooning geneigd. Hy wil den dood des zondaars niet, maar dat hy zich bekeere en leeve (§). Is niet Ephraim, roept hy, door den Propheet, zyn volk toe, is niet Ephraim my een dierbaare zoon?is hy my niet een troetelkind? want ftntsdat ik tegen hem gefproken heb, denk ik nog ernftelyk aan hem. Daarom rommelt myn ingewand over hem, ik zal my zyns zekerlyk ontfermen, fpreejtt de Heer (§§). Zo haast de zondaar tot God na- 0 Pf. CIII. 13- co Pf- xxxiv. io. (O Jef. LVII. 15. LVI. 2. C§) Ezech. XXXIII. li. C§D Jerem. XXXI. 20.  59§ DE VVEDERKEERING VAN DEN nadert, zo dra hy zyne kwaade wégen verlaat en zich van gantfcher harte tot hem bekeert • zo dra nadert ook God met zyne genade tot hem. Hy vergeeft hem zyne zonden, hy bevryd hem van de ftraf, die hy door dezelve verdiend had, hy neemt hem in zyn verbond en in zyn gemeenfehap aan, en deelt hem, als zyn kind, het recht mede, tot genieting van alle goederen van zyn huis. En hoe menigvuldig, hoe groot zyn niet de voordeden en zaligheden, die deeze gelukkige verandering aan den bekeerden toebrengt ? Zyne fchulden zyn doorgehaald, zyne zonden zyn uitgedelgd, zyne misdaaden zyn in de diepte der zee geworpen, en nimmer zal aan dezelve weder gedacht worden. Zyn geweeten is tot bedaaren gebragt. God heeft een genadig welbehaagen aan hem. De toegang tot zyn' genadetroon ftaat hem open, en hy kan en zal aldaar troost en hulp vinden , zo dikwyls hy dezelve noodig heeft. De Engelen verheugen zich over zyne bekeering; zy houden zich gelukkig een nieuwe deelgenoot hunner gelukzaligheid in hem verkregen te hebben; zy zyn bereid hem op het bevel van God ten dienfte te ftaan, en hem op den weg der deugd te bewaaren. De hemel is nu niet meer voor hem toegeflooten. Het  VERLOOREN ZOON TOT ZYNEN VADER. 599 Het graf en de hel hebben nu hunne verfchrikkingen voor hem verlooren. Een toekomende ftaatsverandering is hem niet meer vreeslyk. Zy vertoont hem onverwelkelyke kroonen van' eer in de hand van zyn' verzoenden Rechter. Zy belooft hem eene zaligheid, die geen oog gezien, die geen oor gehoord heeft, en die in bet hart van geen mensch is opgekomen. Zy voorfpelt hem volheid van vreugd aan Gods rechtehand eeuwiglyk. Tot deeze heerlyke verwachtingen vervuld worden, leeft ondertusfehen de bekeerde veilig, dewyl hy onfchuldig leeft. Rust en vergenoeging vergezellen hem, dewyl hy God tot zynen vrind en tot zynen befchermer heeft, en zich der rechtfchapenheid van zyn hart bewust is. Zyn zedelyk bederf word dagelyks verzwakt, en iedere overwinning die hy op hetzelve behaalt, geeft hem nieuwe reden om de genade van zynen Redder te roemen, en de waarde zyner wederverkregen vryheid te ondervinden , zyne vermoogens ten goede nemen geduurig toe, en de oefening van hetzelve word dagelyks gemaklyker en aangenaamer. Hy gaat van de eene trap van volmaaktheid voort tot de andere; zyne vaardigheid in de deugd word geftadig grooter; en met de deugd groeit ook zyn  ÓOO DE WEDERKEER1NG VAN DEN zyn hoop en zyne vergenoeging aan. Geluk, kige toefland! Onvvaardeerbaare voordeden! Wie zou zich niet gewillig alle moeite getroosten , om dezelven deelachtig te worden ? Wie zou een oogenblik draalen den weg van boete en bekeering in te flaan , die ons alleen tot het bezit deezer zaligheid geleid ? Mogten wy toch allen oprechtelyk en met een' plegtigen ernst hiertoe befluiten, myne Vrienden ! Mogten wy allen dit befluit zonder marren ter uitvoer brengen, en van nu aan met ftandvastige getrouwheid de baan van deugd en vroomheid betreeden ! Hoe gezegend zou dan de tegenwoordige dag voor ons zyn? Hoe gerust, hoe vergenoegd zou ons overig leven voortloopen ? Hoe vrolyk zouden wy het einde van 't zelve^te gemoet kunnen zien ? Hoe getroost zouden wy op de heerlyke belooningen moogen wachten, die den rechtvaardigen in den hemel bereid zyn ? Ja God, alles, alles gelast ons op uwe itemme acht te geeven, die ons zo liefderyk tot boete en verbetering roept. Nog hooien wy deeze ftemme; en mogelyk is het de laatfte maal dat wy dezelve hooren. Wee ons, wanneer wy langer weigeren aan dezelve gehoor te geeven! Alleen by u,alleen in uwen dienst en  verlooren zoon tot zynen vader. 6~öi en in het gehoorzaamen uwer geboden is licht en leven en vreugd en gelukzaligheid te vinden; van u verwyderd, is duisternis en flaaverny, ellende en dood ons eenig deel. In welk een gevaar, ö God! heeft ons de zonde geftort! Wy ylen om hetzelve te ontvlieden, en by u genade en hulp te zoeken; by u, die alleen ons helpen en redden kan. Wy komen dan weder tot u, onwaardig uwe kinderen genoemd te worden, doch vast beflooten hebbende om ons, door een beter gedrag, deezen gloriryken naam waardiger te maaken. Wy zyn de uwen, ö Heer, de uwen door de fchepping, en de uwen door de verlosfing. Wy willen ons, als uw eigendom, gantfchelyk aan u overgeven. Wy willen u alleen en beftendig gehoorzaamen. In u willen wy onze gantfche gelukzaligheid zoeken. Ach! kom gy-zelf onze zwakheid te hulpe ; bewaar ons ons door uw alvermogen, dat wy niet weder tot zondigen vervallen; fchenk ons beftendigheid in het goede, en geef dat wy onder uwen byftand alles overwinnen, en tot aan ons einde volharden. Amen. II. Stuk. Q.q   TWINTIGSTE LEERREDE. DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID DEEZES LEVENS. Tekst. Job. Hoofdft. XIV. i. De mensch van eene vrouwe geboren, is kort van dagen en zad van onrust. Uitgefproken op den Nieuwjaarsdag van 1767. Q_q 2   Het is eene even zo gegronde als droevige bedenking, myne Vrienden, dat de kennis en het gedrag der menfchen elkander zeer dikwyls weêrfpreeken. Wie maar eenige acht flaat op hun doen en laaten, ja wie maar op zichzelven let, zal allerwege overvloedige voorbeelden van deeze wederfpraak ontdekken. Ik zal thans maar een daarvan bybrengen, 't welk onmiddelyk tot myn oogmerk dient. Hoe algemeen is niet de overtuiging van de kortheid des menfchelyken levens, en van de zekerheid des doods? Wie heeft ooit aan deeze waarheid getwyfeld ? Weet niet de Monarch zo wel als dc flaaf dat hy fterflyk is? Stemt niet het geheele menfchelyke geflacht met elkander daarin overeen, dat wy hier geene blyvende plaats hebben? Hoe wys, hoe deugdfaam, hoe gelukkig zouden de menfchen niet zyn, wanneer zy hun gedrag in overeenkomst van deeze kennis regelden? Doch hoe zelden gefchied zulks? Leeven niet de meeste menfchen zodanig, alsof hun leven nooit een einde zou hebben ?Zy vormen niet zelden aanflagen, en maaken ontwerpen, tot welker uitvoering eeuwen vereischt worden; en hoe meer hunne jaaren toeneemen, hoe grooter en Q q 3 Uit-  6o6 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID uitgeftrckter doorgaans hunne oogmerken en ondernecmingen zyn. Hunne begeerten naar rykdom en eer worden dagelyks heviger en onverzaadelyker; en nooit haaken zy fterker naar deeze goederen, dan wanneer zy behoorden te denken, dat'zy dezelven niet lang meer genieten kunnen. Hunne zorgen voor hetgeen dat tot de aardfche welvaart behoort, vermeerderen naar maate hunne behoeften verminderen; en nooit maakt de mensch grooter bercidfelcn tot een gerust en ongeltoord genot deezes levens, dan wanneer zyn ouderdom en de afneeming zyner krachten hem zeggen, dat hy de eindpaal van hetzelve eerlang zal bereikt hebben. Zo openbaar is de ftrydigheid, die ook in dit ftuk tusfchen de kennis en het gedrag der menfchen gelegen is. Zy loochenen de waarheden niet, van welken wy fpreeken; doch zy laaten dezelven in zich niet leevende worden. Zy verwyderen de gedachten des doods zo verre van hen, als zulks eenigzins mogelyk is, en hoe minder zy aan hunne fterflykheid kunnen twyfelcn, hoe meer zy zich hoeden dat hunne opmerking zich tot deeze leerryke, doch voor hen verfchriklyke zaak, niet uitftrekke. En nochtans is het onmogelyk, myne Vrienden, dat wy de waarde en be-  DEEZES LEVENS. GO? bedoeling deezes levens kennen; het is onmogelyk dat wy ons van deszelfs voordeden, op eene rechtmaatige wyze bedienen , en ons tot de eeuwigheid, die wy te gemoete gaan, behoorlyk voorbereiden kunnen, wanneer wy niet eene levendige overtuiging van den korten duur en van de onvolmaaktheid onzes tegenwoordigen toeftands hebben, en deeze overtuiging ten grondflage van alle onze oogmerken en handelingen leggen. Heden, myne Vrienden, zien wy ons einde en de eeuwigheid weder eene groote fchreede nader gekomen. Zal ik dan dit aan den Godsdienst geheiligd uur wel beter kunnen belleden, dan door u de pasgemelde waarheden te binnen te brengen, en u te onderrechten wegens den invloed, die zy op onze harten en op ons gedrag moeten hebben ? Onze tekstwoorden geven ons aanleiding tot deeze overwegingen. Zy bevatten twee gewigtige Hellingen in zich : De eerfte betreft de kortheid van ons leven. De mensch van eene vrouwe geboren is kort van dagen. De andere betreft de bezwaaren en moeijelykheden, die met het tegenwoordige leven Qq 4 ver*  6o8 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID verknocht zyn. De mensch van eene vrouwe geboren is zad van onrust. Ons leven is van zeer korten duur. Deeze is de eerfte waarheid, die onze tekst ons ter hefchouwinge aanbied. Een waarheid, die zekerlyk geen wydloopig bewys noodig heeft. Het komt 'er maar op aan dat wy dezelve in haar behoorlyk licht plaatfcn; en dit zal dooide volgende aanmerkingen gefchieden. Eene Hechts middelmaatige oplettendheid op het lot en het einde der menfchen leert ons, dat het grootfte gedeelte derzelven, terwyl zy nog kinderen zyn, door den dood word weggeroofd. Naauwlyks hebben zy gewaarwording van hun tydelyk beftaan verkregen; naauwlyks hebben zy een verward gezicht geflagen, op de dingen ' die hen omgeven; naauwlyks hebben zy door onfchuldige liefkoozingen het hart hunner ouderen gewonnen: of zy moeten deeze fchouwplaats weder verlaaten, en het licht der zonne, dat hen verheugde, met de duisternis des grafs verwisfclen. Zy worden geboren; zy gevoelen fmarten; hunne begeerten ontwaaken ; zy vangen aan te denken en te wenfehen; en eer hunne gedachten befchaafd, eer hunne wenfehen vervuld zyn , overvalt hen de dood, en  DEE ZES LEVENS. ÓOQ en hun leven, dat niet veel meer dan een droom was, heeft een einde. Het is aan eene bloem gelyk, die verdort eer zich haare bladen kunnen ontwikkelen. Welk een aanmerklyk gedeelte der menfchen word verder in de eerfte en levendigfte jeugd het graf tot een buit? De wakkere jongeling word zyner vermoogens bewust. Zyn verftand en zyne reden wordenwerkzaamer en beziger. Hy begint op te merken wat in en buiten hem omgaat. De fchoonhedcn der natuur, de aangenaamheden van het gezellige leven doen hem aan, en de begeerte naar gelukzaligheid vertoont zich by hem in haare gantfche tterkte. Hy zoekt naar geneugten ; hy fmaakt dezelven ook. Hy begint over zichzelven te denken, en wend,in de gelukkige oogenblikken , dat zyn redelyken geest de heerfchappy over de zinnelyke lusten oefent, zyn gedachten tot het oogmerk van zyn beftaan. Hy is op den weg om hetzelve te ontdekken, en zich juiste begrippen van het doeleinde en gebruik deezes levens te maaken. Eerlang zal hy zyne woeste driften regelen, en het middel, om tot de waare gelukzaligheid te komen, leeren kennen. Maar, terwyl hy zulks het minfte vermoed, neemt de dood hem weg, en hy moet deezen aardbodem verlaaten, Qq 5 daar  ÖIO DE KORTHEID EN MOEIJELYKHETD. daar hy pas aanving de goederen van denzelven te gebruiken, en den grond tot zyne toekomende welvaart te leggen. Zo opent zich fbmtyds eene roos by het aanbreken van den dag, en verwelkt eer dat de middagzon haar befchynt. — Doch de jongeling heeft nu zyne mannelyke jaaren bereikt; hy is het gevaarlykfte leefperk doorgekomen. Thans begint hy eerst recht te leeven. Hy handelt crnftig en met bedachtfaamheid. Hy wil eepe verftandige verkiezing in zyne geneugten en bezigheden doen heerfchen, en de dwaasheden der jeugd vermyden, Zyn geluk zal niet meer in inbeelding beftaan, en van toevallen afhangen. Hy wil het op vaste 'en duurzaame grondflagen bouwen. Hy maakt zichzelven een uitgeftrekt en, naar zyn meening, een onbedrieglyk ontwerp , tot verkryging van datgeene, 't welk hy welvaart en gelukzaligheid noemt, en hy werkt reeds daadelyk met veel yver aan de uitvoering van hetzelve. Doch thans overvalt hem eene hevige krankheid, en hy fterft in 't midden der groote toerustingen, die hy tot zyn toekomend leven maakte. De dood vernietigt alle zyne aanflagen, en de vruchten, die hy zich van zyne poogingen beloofde, worden met hem begraven. Zo word het grootfte  DEEZES LEVENS. 6ll fte gedeelte der ftervelingen uit deezen tegenwoordigen ftaat weggenomen, eer zy recht weeten dat zyleeven, of weinige jaaren na dat zy de oormerken, de voordeden en de bezigheden deezes levens hebben leercn kennen. By vergelyking gefproken, zyn 'er maar weinige menfchen, die de jaaren bereiken, welken wy gewoon zyn een' hoogen ouderdom te noemen. Laat echter een mensch alle de trappen des ouderdoms opgaan; laat hem zyn tydelyk leven zo ver brengen als zulks volgens de gewoone wyze -kan gefchieden: hoe kort, hoe oogenbliklyk zal hemde duurzaamheid van hetzelve voorkomen, wanneer hy den laatften zyner dagen, op de verloopene terugziet? En inderdaad, welk een kort tydperk zyn zeventig of tagtig jaaren voor een' mensch, die eene redelyke ziel heeft, en cigenlyk nooit als mensch leeft, dan wanneer dezelve zich betoont werkzaam te zyn? Het is waar, de meeste dierenbereiken deezen ouderdom niet, en moeten vroeger voor het volgende,geflachte plaats maaken. Befchouwen wyden mensch blootelyk naar zyn dierlyk gedeelte, dan heeft hy ook in dit opzicht een aanmerkelyk voorrecht boven de meesten der overige fchepfelen, die ons omringen. Doch befchouwen wy hem zodanig als  6l2 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID als hy wezenlyk is, myne Vrienden, als een verftandig en redelyk wezen, dat bewustheid van zichzelven heeft, en wiens leven meer in de werkzaamheid van den geest, dan in de beweging des bloeds en des ligchaams beftaat:dan zal hy veel van de fchynbaare fomme zyner levensdagen moeten aftrekken. De jaaren der kindschheid en der eerfte jeugd, in welken wy van onze edelfte vermoogens geen behoorlyk gebruik kunnen maaken, en meer naar blinde neigingen, dan volgens overleg te werk gaan, moeten zo wel van deeze fomme worden afgetrokken, als de jaaren des hoogften ouderdoms, in welken onze vermoogens afneemen, en onze zinnen ftomp wórden, en in welken wy niet zelden weder tot den droevigftcn ftaat van kindschheid en zwakheid vervallen. Dus blyft 'er niets anders dan de jeugd en mannelyke ouderdom overig, welker genot de mensch voor zyn waare leven hier op aarde kan houden. Maar ook van deezen tyd verloopt het grootfte gedeelte, zonder dat wy van denzelven op eene wyZe, overeenkomftig met ons verheven doeleinde, gebruik kunnen maaken. Trek 'er de jaaren van af, die ons door den flaap, de broeder des doods, ontrukt worden. Trek 'er de dagen van af, die wy in ziekte en fmart  DEEZES LEVENS. 613 fmart doorbrengen. Trek 'er eindelyk de uuren van af, die wy in treurigheid en verdriet verzuchten, en die meer aan een langfaam fterven, dan een waar leven gelyk zyn. Hoe gering zal de fom der dagen zyn, die na deeze allen overig blyven, en den naam van een verftandelyk en gelukkig leven verdienen? Zekerlyk, ons leven is kort, met betrekking tot de veelvuldige en gewigtige bezigheden, die wy in hetzelve te verrichten hebben; het is oogenbliklyk ten aanzie» onzer ziele, die tot de onfterflykheid gefchapen is; het is onmerkbaar, het is niets in vergelyking met de eeuwigheid en onveranderlykheid van het Opperwezen. De fchryvers der heilige boeken weten derhalven byna geene uitdrukkingen en denkbeelden genoeg te vinden, om de vlugtigheid en onzekerheid van ons verblyf hier op aarde af te maaien. Hiob zegt: De mensch van eene vrouwe geboren, is kort van dagen en zad van onruse ,• hy komt voort als een bloem, en word afgesneden; ook vlucht hy als eene fchaduwe enbeftaat niet. Ziet, zegt David, gy hebt myne dagen een hand breed gefield, en myn leef tyd is als niets voor u (*). De dagen des menfchen, be- (*) Pf. XXXIX. 6,  ÓI4 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID betuigt hy op eene andere plaats, zyn als het gras; gelyk een bloem des velds, alzo bloeit hy. Als de wind daar over gegaan is, zo is hy niet meer, en haare plaatje kent zy niet meer De mensch is de ydelheid gelyk ; zyne dagen zyn gelyk eene voorbygaande fchaduw (f). Deeze; myne Vrienden, is de eerfte overweeging, die ons van de ydelheid en nietigheid onzes tydeJyken levens overtuigen, en ons een verlangen naar een' beter' ftaat inboezemen kan. Ons leven is van eene zeer korte-en onzekere duurzaamheid. Doch dit is het niet alles. Waren de weinige oogenblikken, die wy hier door te brengen hebben, een famenhang van aangenaame aandoeningen, en gelukkige gebeurtenisfen, wy zouden mogelyk de kortheid van dezelve daardoor vergeeten. Doch is het niet geheel anders met onzen tegenwoordigen toeftand gelegen ? Aan hoe veele gevaaren en onheilen, aan hoe veele moeijelykheden en bezwaaren is niet de mensch, van zyne geboorte af tot aan. zynen dood toe, onderworpen ? Hoe dikwyls word zyn vreugde niet in droefheid veranderd ? Hoe (*) Pf. CIII. 15, 16. (t) Pf. CXLIV. 4.  DEEZES LEVENS. 6l5 Hoe zeer word zyn vergenoegen door het daarmede verknochte of daaruit voortfpruitende ongenoegen verzwakt? De mensch van eene vrouwe geboren, zegt onze tekst, is kort van dagen, en zad van onrust. Laat ons, myne Vrienden, het lot der menfchen ook nog van deeze zyde wat nader befchouwen, en een korte poos onze oogen flaan op de ellenden, aan welken hy hier op aarde is bloot gefteld. Ik fpreek thans niet van ongemeene ongelukken, die deeze of geene menfchen, die dit of dat gedeelte der famenleving treffen. Ik fpreek niet van de betreurenswaardige ftervelingen, die de ongerechtigheid dwingt in flaaffche ketenen, in duistere gevangenisfen , in eene geftadige vrees des doods hunne dagen door te brengen.; of van de nog ellendiger flaaven der ondeugd, die zichzelven door de fchandelykfte uitfpoorigheden in het uiterfte verderf geftort hebben. Deeze zyn loutere byzondere gevallen, die met onzen tegenwoordigen toeftand iu geene noodzap.kelyke verbinding ftaan. Ik befchouw de menfchen in het algemeen, en myn oogmerk is, u die omftandigheden en rampfpoeden van dezelve te doen opmerken* die allen en een iegelyk van hen, fchoon in verfchillende graaden, gemeen zyn. Ieder trap , van  6l6 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID van den menfchelyken ouderdom geeft byzondere bewyzen van deeze groote onvolmaaktheid onzes tydelyken levens aan de hand. Befchouwt het pasgeboren kind, en weent ►over dit treurig gezicht. Het heeft verftand noch vermoogen om zyn leven te onderhouden, en naauwlyks heeft het licht aanfchouwt, of het loopt gevaar van zyn' ondergang. Weenen is zyn eerfte ftem; het klaagt zo dra het den eerften adem gefchept heeft. Het gevoelt reeds in omftandigheden geplaatst te zyn, die duizenderlei kwaad en moeijelykheden tot haar gevolg hebben. Onvermoogende om zichzelven te helpen , hangt de jonggeborene in alle opzichten geheel van eens anders hulpe af. Hitte en koude, honger en dorst zouden hem eerlang doen vergaan, zo niet de tederheid der ouderen, of het medelyden der omftanders zulks verhoedde. Doch de fmarten, die hy gevoelt, en door angftig kreunen aan den dag legt, zyn door de zorgvuldigfte oppasfing niet mogelyk geheel weg te neemen, dewyl men de oorzaaken van dezelve niet kan raaden. Zo treurig is de intrede van den mensch in deeze waereld! Zo ellendig brengt hy zyne eerfte jaaren door! De mensch, die tot een heer  deezes levens". êïf heer over de dieren verordend is, is in zyne kindschheid veel zwakker en behoeftiger dari zy allen. Onder veele toevallen en gevaaren wast hy op, en blyft by aanhoudendheid afhangkelyk en zwak. Nog weet hy in zyne behoeften niet te voorzien, en is buiten ftaat' om zyn gezondheid en leven te hoeden. Zyne begrippen zyn duister en verward; zyne begeerten ftrekken zich niet veel verder dan de trek der redenlooZe dieren uit; zyn vergenoegen beftaat in nietsbeduidende kleinheden; zyne verrichtingen zyn belagchelyke dwaasheden. Hy verwondert zich over alles, en heeft geen kennis van iets. Hy verlangt alles te hebben, en weet niets op de behoorlyke wyze te ge-' bruiken. Waarheid en dwaaling zyn hem onverfchillig , en het goede zyner daaden word enkel door de beftraffing en den lof zyner op-' zieners bepaald. Hy leeft veele jaaren dóór1 eer hy weet dat hy leeft, eer hy het geringfte denkbeeld wegens het oogmerk van zyn beftaan heeft. Eindelyk komt hy in de jaaren des vefftands. Zyn kennis breid zich uit; zyne begrippen worden duidelyk; zyn reden heeft meer deel in zyne befluiten en handelingen. Hy word on* IL Stuk, ' ' Rr ft&  6l8 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID afhangkelyker, en men laat een gedeelte van de opleiding tot de bevordering van zyn' welftand aan zyne tigen kloekzinnigheid over. Hy krygt gewaarwording van zyne vermoogens; verandert van fmaak; zyne begeerten worden hevig; en hy weet hoe dezelven voldoening erlangen. Nu denkt hy gelukkig te weezen, dewyl de jaaren van dwang en onderwerping voorby zyn. Doch gemeenelyk geraakt hy in eene veel harder dienstbaarheid, dan diegeene was, over welke hy in zyne kindschheid zuchtte. "Vol van verwaand vertrouwen op zyne ingebeelde wysheid, treed hy in de groote waereld; en kent echter zichzelven noch de overige menfchen. Van alle zyden is hy met gevaaren, met verborgen laagen en valftrikken omgeven, die zelfs de ervaarenften niet allen ontdekken, of gantfchelyk vermyden kunnen. De vleefchelyke lusten bekooren hem in de gedaante van geoorlofde jeugdelyke vermaaken; zy belooven hem eene verrukkelyke vreugd; en zo dra hy hunne beloften gehoor geeft, word hy door hen bedrogen. De ftille rust, die zyn onfchuldig hart bewoont, verdwynt; woeste driften maaken zich van hem meester, en in korten tyd word hy een ellendige flaaf van deeze tierannen. Heden be- • • driegt  DEE ZES LEVENS. 619 driegt hem de hoop, morgen verbysterd hem de vrees. Thans plaagt hem de eerzucht, dan weder vervoert de toorn hem buiten zichzelven. Nu flaat de treurigheid hem neder, dan maakt de vreugd hem dronken. Nu verhit hem de wraakzucht, dan knaagt hem de nyd, dan weder martelt hem de liefde. Zyn gezondheid word verzwakt, zyne krachten verminderen, en hy is nog even ver van het doel der gelukzaligheid verwyderd als ooit te vooren. Hy heeft de heerfchappy over zichzelven, en de tegenltrydighcid, de twist, die zich tusfchen zyne neigingen vertoont, zyn geheele ziel beroert, en hem voor alle wezenlyk vergenoegen onvatbaar maakt, houd niet eerder op, dan wanneer hy zichzelven leert bedwingen, en zyne buitenfpoorigheden verachten. . Nu treed hy in de jaaren van den mannelyken ouderdom, en moet, door vermoeijenden arbied, door uitputtende vlyt, zich onderhoud verfchaffen en voor het toekomende zorgen; hy begeeft zich in nieuwe verbindtenisfen, die hem nieuwe pligten, en met dezelven nieuwe bezwaaren opleggen. Hy word burger, vader, heer, en terwyl hem deeze hoedanigheden verfcheiden bronnen van verRr 2 maak  6*2.0 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID maak openen, die hy nog niet kende, vermeerderen zy ook doorgaans zyne zorgen en bekommeringen. Het bellier van zyn huisgezin , de verrichtingen van zyn ampt, het waarnemen van zyn beroep, alles gebied hem zyne krachten in te fpannen, en niet zelden moet hy zyne lieffte neigingen verzaaken, om zyne verpligtingen jegens anderen te vervullen. Somtyds valt het hem zwaar, zichzelven en de zynen .voort te helpen , en hy moet in het zweet van zyn aangezicht zyn brood eeten, Somtyds loopt hy gevaar van zyn vermoogen te verliezen, en door ongeluk of bedrog in de behoeftigfte omftandigheden te geraaken. Somtyds ftellen zuchten en pynen hem buiten ftaat om zyn beroep waar te neemen, en het aangenaame des levens te genieten. Nu word zyn eer aangetast; zyn goede naam verdacht gemaakt ; zyn rust word door gefchillen en rechtsgedingen geftoord ; zyne vyanden trachten naar zynen ondergang. Zeer dikwyls worden zyne rechtmaatigfte en verftandigfte ondernemingen verydeld, en zelfs diegeenen, welken op het naauwfte met hem verbonden zyn, veroorzaakeh hem fomwylen den aandoenelykften kommer. Onder alle deeze afwisfelingen en bezwaaren 'groeijen zyne jaaren geftadig aan. Eis*  DËE ZES LEVENS. ('ril Eindelyk verfchynen de dagen, van welken hy zeggen moet, ik heb geen' lust in dezelven. De zinnen worden Homp en onbekwaam om de vergenoegingen te fmaaken, die ons de bitterheden van het leven moeten verzoeten. De verftandelyke vermoogens worden dikwyls zwak, en de mensch geraakt in een' ftaat van hulploosheid, die aan zyne eerfte kindschheid gelyk is. Hy word wel ligt in de oogen der. geenen, die 't meeste aan hem verfchuldigd zyn , een voorwerp van verachting en fpotterny, Zyn ligchaam is gebreklyk, en neigt zich onder den last van veelerleie kwaaien ten grave. Zyn gemoedsgefteldheidis kribbig; en hy is met zichzelven en de waereld te onvrede. Hy plaagt zichzelven door ongegronden argwaan, en verteert zyne overige krachten door verzwaarde klagten, of door heimelyk ongenoegen. Hy is kleinmoedig, en de bloote fchaduw van gevaar kan hem vrees en verfchrikking aanjaagen. Zo brengt de mensch maar veel te dikwyls zyne laatfte jaaren door, en verlaat eindelyk de rustelooze fchouwplaats, op welke hy zulke verfchillende perfonagiën vertoond , en zo veele ftaatsveranderingen ondervonden heeft. Bewyzen genoeg, myne Vrienden , dat ons aardfche leven niet alleen zeer Rr 3 kort  t622 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID kort en broos, maar daar en boven nog met veelerleie foorten van ellenden verknocht is, die wel niet alle menfchen in de zelfde maat van grootheid treffen, doch waarvan echter niemand volkomen bevryd blyft. Is echter ons leven, uit zichzelven, met zo veele onheilen, gevaaren en moeijelykheden verbonden, aandachtige Toehoorders, laat ons dezelven dan toch niet door een buitenfpoorig en ondeugend gedrag vermeerderen. De natuurlyke rampen, die in de waereld zyn, zyn onvergelyklyk veel geringer en verdraaglyker, dan de kwaade gevolgen der zonde, die wy aan het misbruiken onzer vryheid en onzer vermoogens te wyten hebben. De zonde is de wortel van het verderf. De hollende hartstogten, van welken wy ons laaten overheerfchen, zyn de gevaarlykfte vyanden van onze rust en gelukzaligheid; zy zyn de vruchtbaarfte bronnen van allereie foorten van ellenden. Zy verwoesten niet alleen onzen aardfehen welftand, maar hunne fchadelyke uitwerkingen ftrekken zich tot in de eeuwigheid uit. Zo lang de mensch een flaaf zyner lusten is, zo lang moet hy noodzaaklyk ongelukkig zyn. Laat ons dan alle vlyt aanwenden, myne Vrienden, om ons van  DEEZES LEVENS. 623 van deeze wreede ketenen te ontdaan. Laat ons van alle de middelen, die ons de Openbaaring tot maatiging van onze driften en begeerlykheden aan de hand geeft, zorgvuldig gebruik maaken, en naar de waare vryheid ftreeven. Dan zullen de voornaamfte bronnen van ons ongeluk toegeftopt worden, en wy zullen ophouden ellendig te zyn. Een vroom en deugdfaam gedrag moet ons aan den anderen kant de onvermydelyke bezwaaren deezes levens ligter maaken, en de bitterheden van hetzelve verzoeten. Godvrucht en deugd zyn alleen in ftaat om ons op deeze oqftuimige zee veilig te geleiden, en ons tot de bereiking van onze oogmerken te brengen. Zy alleen zyn vermoogcnd, om onze harten in rust te doen blyven, en ons het genot van een waar en duurzaam vergenoegen te verfchaffen. Zy allen kunnen ons de rampfpoedigfte toevallen, die ons bejegenen, verdraaglyk maaken, en ons in de treffendfte onheilen vertroosting en moed inboezemen. Zy verlaaten haare rechtfchapen navolgers nooit; zy ftaan hen zelfs in de grootfte gevaaren by. Geeft u aan haar verftandig geleide over. Volgt haaren getrouwen raad. Als dan zult gy het gebreklyke, het onaangenaame van uwen tegenwoordigen ftaat,zo niet Rr 4 gant-  624 BE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID gantfchelyk vergeeten, echter zekerlyk flechts in eene geringe maate ondervinden. Is ons leven zo kort en vergangklyk, aandachtige Toehoorders; hoe verftandeloos zou het dan niet zyn, indien wy onze hoop tot deeze weinige oogenblikken bepaalden en alle onze gelukzaligheden hier op aarde zochten? De goederen deezer aarde zyn niet genoegzaam om onze ziel voldoening te geven. Zy zyn niet evenredig met haare vatbaarheden of met haare begeerten. Wy bedriegen onszelven, wanneer wy onze gelukzaligheid op het onzekere bezit en genot van deeze vergangkelyke dingen gronden. Neen; wy zyn voor de eeuwigheid gefchapen. Onze tegenwoordige toeftand is niet meer dan een ftaat van voorbereiding en oefening; hy bevat alleen het eerfte tooneel van ons leven, 't welk nooit zal ophouden. De Christelyke Openbaaring toont ons een eeuwig en hoogst volmaakt leven, dat aan geene zyde van het graf op ons wacht; een leven dat even zo ryk aan zuivere vreugd cn waar vergenoegen zal weezen, als het tegenwoordige vruchtbaar aan onheilen en fmarten kan zyn. Dit zalige, dit onvergangkelyke leven moet het voorwerp van onze begeerten, van onze bedoelingen  DEEZES LEVENS. 6^5 gen en poogingen; het moet de voornaamfte grondflag van onze hoop en van onzen troost ^yn. Christenen, laat ons den weg, die derwaart geleid, met blymoedigheid betreden, en Hooit weder ter rechter of ter linkerhand daarvan afwyken. Jefus Christus, dieons op deezen weg is voorgegaan, en ons nu van den troon zyner heerlykheid toeroept: Zyt getrouw tot den dood, en ik zal u de kroon des levens geven, die zal ons zelf met zyn kracht onderfteunen, en tegen alle verzoekingen Herken. Ja, onder zyne befcherming zullen wy den dood, die ons met een' volkomen ondergang dreigt, onverfchrokken te gemoete gaan, en wy, die niet op het zichtbaare, maar op het onzichtbaare zien, zullen eens het lyden van deezen tyd, en de moeijelykheden van dit leven met eene eeuwige en boven alle maate gewigtige heerlykheid verwisfelen. En deeze edele gezindheden, deeze verheven hoop en verwachting, myne Vrienden, zyn hetgeen ik u toewenfche, gelyk alle de dagen van myn leven, zo ook in 't byzonder op den tegenwoordigen dag, als het dierbaarfte gefchenk dat ik voor u der Godlyke bermhartigheid kan afbidden. Het verwekt my alszins Rr 5 era  626 DE KORTHEID EN MOEIJELYKHEID éen aandoenelyk vermaak, wanneer ik zie dat God het u ook in het uiterlyke doet welgaan, wanneer hy u gezondheid en krachten, vrede en gerustheid fchenkt, allé fchade en verlies van u afwend, uwe rechtmaatige onderneemingen met een' gelukkigen voortgang bekroont, en het u vergunt, de vruchten van uwen arbeid en van uwe vlyt met vergenoegde en vrolyke harten te genieten; en ik fmeek hem, deezen goedertieren' en weldaadigen God, op het démoedigfte, dat het hem behaagen moge ook in dit jaar eene ryke maate van aardfche zegeningen over u uit te Horten,u en de uwen met zyne magtige befcherming te dekken, uwen handel en hanteering in bloei en wasdom geftadig te doen toenemen, geen kwaad den toegang tot uwe wooningen te vergunnen, en u al datgeene te fchenken, 't welk een iegelyk van u, naar zyne byzondere behoeften en omftandigheden , het voordeeligfte en nuttigfte is. Doch myn vuurigst verlangen ftrekt zich daartoe uit, dat uwe onfterflyke zielen mogen behouden, dat gy geduurig wyzer en deugdfaamer en gefchikter en waardiger moogt worden voor de zaligheid, tot welke gy, als Christenen, geroepen zyt. Al het andere, myne Vrienden, duurt flechts een' korten tyd. Het ver-  DEEZES LÉVENS. 627 verdwynt gelyk een droom; het verlaat zynen bezitter, en kan hem in den dood niet te ftade komen. Alleen de genade van God, alleen een goed geweeten, alleen een deugdfaam en heilig leven , alleen de hoop op de eeuwige zaligheid, zyn het die ons ook inkden dood byblyven, die ons ook in de toekomende waereld geleiden, en aldaar den grond van onze hoogfte gelukzaligheid zullen uitmaaken. ö Dat het dan Gode behaagen mogte, u allen op den weg te leiden, en op den weg te houden, langs welken men deeze waare, deeze onfchatbaare en eeuwige goederen erlangt! Zyn licht verlichte, zyne genade wekke zondaaren op, die nog in doodelyke fluimeringen liggen, die nog geheel aardschgezind zyn, en zich om hun heil niet bekommeren. Hy doe hen het gevaar zien, dat zy te gemoete rennen; hy vervulle hen met eene heilzaame verfchrikking, met eene ernftige begeerte om hunne zielen te redden, en richte hunne voeten op den weg des vredes. Hy behoede, hy fterke, hy trooste en verheuge ook diegeenen, die boven alle dingen naar zyn Ryk en naar zyne gerechtigheid trachten. Hy bewaare hen op zyne wegen, opdat hunne voeten niet ftruikelen, en doe hen van de eene trap van volmaaktheid tot de andere voortgaan. 6 God!  Ó28DE korth. en moeijex/stkh. deezes levend ö God ! zie met oogen van ontferming op ons neder, en vervul onze wenfehen. Help uw volk en uw erfdeel om uws naams wille. Brei uwe genade en uwen zegen over onzen dierbaaren Landheer en over alle zyne onderdaanen uit. Laat het de Keurvorftelyke vrouw Moeder, den Prins Adminiftrateur, en het gantfche Keurvorftelyk Huis aan geene waare gelukzaligheid ontbreken. Zegen hoogen cn laagen, ryken en armen, jongen en ouden, en gelei ons allen als uwe kinderen door dit leven vol moeijelykheden, gevaar' en verzoeking, naar uwen hemel, waar wy u met alle zaligen voor uwe bermhartigheid en trouw onophotn delyk zullen pryzen en verheerlyken. Amen.