LEERREDENEN VAN G. J. ZOLLIKOFER, PREDIKANT DER EVANGELJESCHHERVORM DE GEMEENTE TE LEIPZ1G. Naar den tweeden Druk in het Nederduitsch overgezet. BERDE STUK. Te AMSTERDAM, By PIETÊR MEIJER, op den dam, MDCCLXXVIL  -1  INHOUD. DE VERSTANDIGE EN CHRISTELYKE OPVOEDING DER KINDEREN. EERSTE LEERREDE. OVER DE BESCHAAVING VAN HET VERSTAND DER KINDEREN. Salomons Spreuken. Hoofdft. XX. 6. Leert den jongen de eerjle beginfelen naar den eisch zyns wegs, als hy ook oud zal geworden zyn, zal hy daarvan niet afwyken. - - Bladz. I TWEEDE LEERREDE. OVER DE BESCHAAVING VAN HET HARTE DER KINDEREN. DE VOORGAANDE TEKSTWOORDEN. 35 DERDE LEERREDE. VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN IN HET BYZONDER. DE VOORGAANDE TEKSTWOORDEN. 67 * 2 VIER-  INHOUD. VIERDE LEERREDE. VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. Brief aan de Ephesers. Hoofdft. VI. 4. Gy vaders , voed uwe kinderen op in de vermaaninge en vreeze des Heeren. - - Bladz. 97 V T F D E LEERREDE. ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. DE VOORGAANDE TEKSTWOORDEN. J33 ZESDE LEERREDE. OVER DE GRONDREGELS DER HERVORMINGE. TWEEDE LEERREDE. Gedaan op het jaarlyksch Keur-Saxisch Hervormings Feest, den 3iften Ociober 1770. Brief aan de Ephesers, Hoofdft. IV. 14, 15. Opdat wy niet meer kinderen zouden zyn, die, als de vloed beweegd en omgevoerd worden met allen wind der leere, door de bedriegerye der menfcheh, door argelistigheid om listiglyk tot dwaalinge te brengen!  I N H O U D. gen: maar de waarheid betrachtende in liefde , allezins zouden opwasfen in hem , die het Hoofd is, naame hk Christus. - - Eladz. 165 ZEVENDE LEERREDE. HOE EEN IEDER AAN DE BEVORDERING VAN HET ALGEMEENE BEST KAN EN MOET ARBEIDEN. Brilf aan de Phiupp, Hoofdft. II. 4. Een iegelyk zie niet op het zyne ; maar een iegelyk zie ook op het geene der anderen is. - 101 A G T S T E LEERREDE. OVER DE HOOGE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID DER MENSCHELYKE ZIELE. Euangel. van Matthzüs. Hoofdft. XVI. 26. Wat baat het een' mensch dat hy de geheele waereld gewint, en fchade lyd aan zyne ziele ? of wat zal een mensch geeven ter losfinge van zyne Wie? 229 * 3 NE-  INHOUD. NEGENDE LEERREDE. HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. Eerste Brief aan de Thessalon. Hoofdft. IV. n. Benaarjligt u ftille te zyn , en uwe eigene dingen u doen Eladz. 265 D E  DE VERSTANDIGE EN CHRISTELYKE OPVOEDING DER KINDEREN. EERSTE LEERREDE. OVER DE BESCHAAVING VAN HET VERSTAND DER KINDEREN. Tekst. Salomons Spreuken. Hoofdft. XXII. 6. Leert den jongen de eerjle beginfelen naar den eisch zyns wegs, als hy ook oud zal geworden zyn, zal hy daarvan niet afwyken. III. Stuk. A   ö od , gy hebt ons met verftand en reden VJ begaafd, en daardoor groote voorreehten boven de overige bewooners.des aardbodems verleend. Ja, gy hebt ons daardoor bekwaam gemaakt, om ons tot uwe kennis te verheffen, en eens in het gezclfchap van hooger geesten aangenomen te worden. Gy wilt dat wy hier ons verftand en onze reden, zo verre als de behoeften en zwakheden van onzen tegenwoordigen toeftand zulks veroorloven, zullen aankweeken en op zulk eene wyze gebruiken leeren, dat wy daardoor wys en gelukzalig worden, ö Behoed ons dat wy onszelven niet verklagen, dat wy onze voorrechten niet verloochenen cn onze vermoogens niet ongebruikt laaten; dat wy ons niet door een bloot zinnelyk vleefchelyk leven , tot de klasfe der dieren doen nederdaalen , en ons daardoor ongefchikt maaken om datgeene te zyn en te worden, 't welk wy, naar de oogmerken uwer wyze goedertierenheid zyn, en kunnen en zullen worden. Leer ons veel meer de waarde onzer natuure kennen en overeenkomftig daarmede handelen. Geef dat wy van alle middelen en gelegenheden, om verftandiger te worden en in de kennisfe der waarheid A 2 te  4 OVER DE BESCHAAVING VAN HET te vorderen, getrouwelyk gebruik maaken. Verleen ons ook echter de genade van onzen broederen in dit opzicht zo nuttig te zyn als wy immer, een ieder naar zyn' ftaat en beroep, zyn kunnen. Schenk, inzonderheid diegeenen onder ons, die gy de befchaaving van den geest en het hart der Kinderen hebt toevertrouwd, zo veel licht, zo veel yver en trouw, als tot vervulling der pligten , die gy hen oplegt, vereischt word. Leer hen het gewigt deezer bezigheid kennen, en de daarmede verknochte zwaarigheden met alle mogelyk beleid en ftandvastigheid te keer gaan. Zegen ten dien einde de onderrichting, die wy in dit uur desaangaande zullen ontfangen, en verhoor ons gebed om uws Zoons, onzes Heilands wille, in wiens naam wy u verder aanroepen en fpreeken: Onze Vader, enz. Dewyl de liefde der ouderen tot hunne kinderen een zo natuurlyke en fterke trek is; dewyl de ouders zo dikwyls en zo bereidwillig hun eigen geluk aan het geluk van hunne kinderen opofferen , en in zekere maate meer voor hen dan voor zichzelven leeven : heeft men alszins reden om zich te verwonderen dat zy zich aan hunne opvoeding niet meer Jaaten  VERSTAND DER KINDEREN. 5 gelegen zyn, of, zo zy dit al doen, echter ten aanzien van dezelve zo veele en zulke gewigtige fouten begaan. De grond daarvan ligt ongetwyfcld niet zo zeer in gebrek aan liefde en tederheid, als veel meer in de valfche en onvolkomene begrippen , die men zich van de opvoeding maakt. Men doet naamelyk deezen pligt maar al te dikwyls alleen hierin beftaan, dat men voor het leven en de gezondheid zyner kinderen zorgt; dat men hen zekeren werktuigelyken arbeid of zekere konst Iaat leeren; dat men hun geheugen met eene menigte van woorden , die zy niet begrypen, bezwaart; dat men hen onderwyst in de regelen van uiterlyke welvoeglykheid en beleefdheid; dat men hen tegen de grove misdryven, die openlyke fchande en ftraffe naar zich fleepen, waarfchouwt; dat men hen tegen hunne natuurlyke eenvoudigheid en openhartigheid wapent, en hen tot achterhoudendheid, tot vermomming en vleijery aanvoert; dat men hen eenigc , grootdeels valfche,denkbeelden van de bezigheden, genoeglykheden en voordeden van de famenleeving inboezemt, en eindelyk hen op de eene of andere wyze bekwaam zoekt te maaken om in het toekomende voor hun onderhoud te zorgen, of hun aangeërfd vermoogea te beA 3 ftie.  6 OVER DE BESCHAAVING VAN HET ftieren en zich in ftand te houden. Tot bereiking van deeze oogmerken ontzien de meeste Ouders noch moeite noch kosten, om datgeene te bevorderen, 't welk zy het beste hunner kinderen noemen , en zy brengen daardoor wezenlyk veel tot hunnen welftand toe. Zou men derhalven geen reden hebben om te hoopen , dat zy dit zelfde op eene nog veel nuttiger wyze zouden doen , wanneer zy zich juister denkbeelden vormden van datgeene 't welk tot de opvoeding behoort? Dit heeft my het befluit doen neemen, om u in verfcheiden verhandelingen te toonen , wat cigenlyk tot de opvoeding der kinderen gevorderd word, en hoe men daaromtrent te werk moet gaan. Het beftaat voornaamelyk daarin, dat men hun verftand en hart zoekt te befchaaven, en hen op de beste wyze tot den Godsdienst en het Christendom op te leiden. Voor tegenwoordig zal ik my tot het eerfte ftuk bepaalen, en van de befchaaving van het verftand der kinderen in '£ algemeen , en zonder opzicht tot den Godsdienst en het Christendom, fpreken. Mogelyk zullen de aanmerkingen , die ik voorneemens ben hierover te maaken , aan veelen te dor voorkomen. Mogelyk zullen anderen dezelven voor dingen houden , die beter voe-  VERSTAND DER KINDEREN. f voegen door een' wysgeerigen dan door een' Christelyken leeraar voorgefteld te worden. De eerfte zvvaarigheid zal door een' opmerkfaam' toehoorder, dien het meer om nuttig onderwys dan om een vluchtig vermaak te doen is, ligtelyk overwonnen worden; de andere bedenklykheid is integendeel op een valsch vooroordeel gegrond , aan 't welke wy geen. gehoor hebben te geven, wanneer wy oprechte vereerders van Godsdienst en deugd zyn. Het Christelyk geloof en de Christelyke deugd vooronderftellen het waare, het beste gebruik van onze natuurlyke bekwaamheden en vermoogens. Alles wat deezen bevordert en licht byzet, dat bevordert en zet ook licht by aan geenen ; en zeker, noch het ongeloof noch de ondeugd zouden zulke verwoestingen aanrechten onder de menfehen, wanneer men zich meer moeite had gegeven om, in hunne kindschheid ■en eerfte jeugd , hun verftand cn hun hart . behoorlyk te vormen. Wy zullen derhalven zonder verder bedenken tot de zaak zelve overgaan. Het verftand , of den geest der kinderen te lefchaaven, beftaat in hen juiste denkbeelden van de dingen te doen verkrygen, en hen tot A 4 zulk  8 OVER DE BESCHAAVÏNG VAN HET zulk eene wyze van denken en oordeelen té gewennen, die overeenkomftig is met de waarheid en waardoor zy wys kunnen worden. Uit kracht van zyn verftand kan de mensch zich zo wel datgeen 't welk in hemzelven omgaat, als ook datgeene 't welk buiten hem is en gefchied, voorftellen; hy kan over de gefteltenis deezer dingen oordeelen, dezelven met eikanderen verbinden, of van elkander afzonderen, en , terwyl hy ze met elkander vergelykt , nieuwe denkbeelden verzamelen, die tot in het oneindige vermeerderd kunnen worden. Nochtans is zyn natuur zodanig niet ingericht, dat hy de dingen, tot wier kennis hy kan geraaken, noodwendig zich zodanig moet voorftellen als zy werkelyk zyn , of dat hy zich in het oordeel 't welk hy daarover velt, in de vergelyking die hy daarmede doet, in de overeenftemming of de ftrydigheid, die hy 'er tusfchen bemerkt, niet zou kunnen dwaalen. Hy kan zich alles, wat hem omringt, van meer- ♦ der of maar van eene zyde , hy kan het zich grooter of kleiner, beter of flechter, nuttiger of fchadelyker voorftellen , dan het inderdaad js. Hy kan dingen, die geheel niet by eikanderen behooren, te famen verbinden, en anderen , die door een' onlosmaakelyken band ver-  VERSTAND DER KINDEREN. ■ 9 verknocht zyn, naar zyn goeddunken vaneen fcheiden; hy kan eene zaak voor de uitwerking of voor de oorzaak van eene andere houden , die in geeneriei opzicht iets gemeens met dezelve heeft; en hoe minder hy zyne verftandelyke vermoogens geoefend, hoe onachtfaamer en zorgeloozer hy dezelven gebruikt heeft, hoe menigvuldiger hy zulke misflageti in het denken, in het oordeelen, en in het befluiten moet begaan. Hoe veel is 'er dan niet aan gelegen, dat hy, in den tyd dat hy aanvangt deeze vermoogens te vertoonen en te gebruiken, in het toepasfen van dezelven zodanig geleid word, dat hy ze op de allerjuiste en beste wyze gebruiken leert ? En even hierin beftaat de befchaaving van het verftand deikinderen. Zy hebben, op den weg langs welken men tot de kennis der waarheid komt, eenen verftandigen en ervaaren geleider noodig, die hen niet alleen tegen alle bypaden waarfchouvvt, en zo dikvvyls zy op dezelven geraaken hen daarvan weder te rug brengt, maar die hen ook alle omwegen en dwaalpaden vermyden, en zonder.afvvyken hun doel vervolgen leert. Hun verftand moet niet in 't algemeen geoefend en met veelerleie kundigheden verrykt, maar het moet ook zo geoefend worden dat zy A s van  IO OVER DE BESCHAAVING VAN HET van tyd tot tyd eene vaardigheid erlangen, om hetgeene zy begeeren te weeten, zelf te onderzoeken , te beoordeelen, het waare van het valfche ligtelyk. te onderfcheiden, en in deeze onderzoekingen en beoordeelingen fteeds de zekerfte regelen te volgen , en den kortften weg in te flaan. Dit gefchied echter niet zo zeer door hen van deeze regelen, die by het denken zyn waar te neemen, te onderrechten, of dezelven in hun geheugen in te prenten, maar veel meer daardoor, dat men hen by alle gelegenheden leert opmerken , of en waarom zy wel of niet wel gedacht en geoordeeld hebben; en dat men, in gemeenfchap met hen en op eene wyze naar hunnen ouderdom gefchikt, met hen denkt, overweegt, onderzoekt, blyft twyfelen of beflist. Het gefchied door hen van tyd tot tyd den loop van hun eigen geest te doen opmerken, en dus met de grondftellingen en regels, volgens welken hy te werk gaat,bekend maakt, en hen door hunne eigen ervaaring, dehindernisfen,die hem in.zyne werkingen ophouden, en de voordeelen, die hem dezelven verligten, leert kennen. Doch ik bemerk dat myne voorftelling te moeijelyk word , omdat zy te algemeen is. Ik zal dezelve, door uwe opmerking meer op enkele  VERSTAND DER KINDEREN. II kele deelen deezer zaake te richten, bevattelyk trachten te maaken. De bezigheid van welke ik fpreek, is ook zeer zwaar, myne Vrienden , de beste voorfchriften zyn niet toereikende om alle zwaarigheden, die zich by dezelve opdoen , weg te neemen, en de oefening is ook in dit opzicht ontegenzeglyk de bekwaamfte leermeesteres. Ondertusfchen geloof ik, dat het u dit werk ligter zal maaken, en gy met gelukkiger voortgang aan de befchaaving van het verftand uwer kinderen of uwer onderhoorigen zult arbeiden , wanneer gy de volgende regels daarby in acht neemt. De eerfte is deeze: Onderdrukt hunne nieuwsgierigheid of hunnen weetlust niet. Zy is in en op zichzelve geen gebrek. Zy is veeleer eene fterke aanfpooring en een voortrefiyk middel om verftandig en wys te worden. Het is doorgaans onweetendheid, of hoogmoed, of traagheid , of teonvredenheid , wanneer men de kinderen , zo dikwyls zy naar iets verneemen , of met het eerfte antwoord dat men hen geeft zich niet voldaan houden , gebied ftil te zwygen, en hen wegens hunne nieuwsgierigheid verwytingen doet. Zekerlyk moeten zy befcheidenheid leeren , en dezelve oefenen, en dit  ÏZ OVER DE BESCHAAVING VAN HET dit moeten zy voornaametyk dan doen, wanneer zy zich in gezelfchap van vreemde lieden bevinden, die niet om hunnen maar om hunner ouderen wille tegenwoordig zyn. Doch hunne ouders, hunne opzieners en leermeesters , zouden de beste gelegenheid om hen te onderwyzen verzuimen , wanneer zy fteeds van hen verlangden dat zy blootelyk ftomme toehoorders zyn zouden. Neen , het is hun pligt, en wanneer zy hunne kinderen of hunne onderhoorigen beminnen, dan zal het ook hun vermaak zyn, hunne vraagen niet met een trotsch ja of neen, maar op zulk eene wyze te beantwoorden, die hen werkelyk van hetgeen zy begeeren te weeten kundig maakt, doch hen te gelyk vermaak veroorzaakt. Ja, zy zullen deeze gelegenheid begeerig aangrypen, om het denkvermoogen des kinds of des jongeJings te oefenen, en hen door het voortzetten van vraagen zelf tot uitvinders te maaken van hetgeene hen nog onbekend is. Indien ook hunne vraagen van zulk eene gefteltenis zyn, dat hunne ouders of opzieners dezelven niet kunnen beantwoorden, dan moeten deezen, in plaatfe van misnoegd daarover te" worden , of hunne eigen onkunde omtrent dit fluk bekennen, of zich met de onvolkomenheid deimen-  VERSTAND DER KINDEREN. IJ menfchelyke kennis in 't algemeen zich verontfchuldigen, of den vraager zoeken te doen begrypen, dat de beantwoording zyner vraage kundigheden vooronderftelt, die hy nog niet heeft of nog niet hebben kan, doch die echter zyn vlyt eens zullen beloonen , wanneer hy getrouwelyk in dezelve volhard. Een tweede regel tot befchaaving des verftands is deeze: Oefent uwe kinderen of uwe onderhoorigen in het gebruiken hunner zinnen; leert hen op eene juiste wyze gewaarworden. De indrukken, welken de uitwendige dingen, door middel van onze zinnen, op ons maaken, en de denkbeelden , die daardoor in onze ziel ontflaan, zyn als de ftoffen, die onze ziel bearbeid , en waarop zich eindelyk alle kundigheden en weetenlchappen van den mensch gronden. Hoe menigvuldiger, hoe naauwkeuriger, hoe volmaakter deeze voorftellingen zyn, hoe meer de geest zich in het denken kan oefenen, en hoe ligter en veiliger hy zich tot verhevener kundigheden kan verheffen. Dewyl wy echter zinnelyke dingen veel beter uit de indrukfelen, die hunne tegenwoordigheid op ons maaken, dan uit befchryvingen, welke men daarvan in bewoordingen geeft, leeren kennen , zo laat uwe  14 OVER DE BESCHAAVING VAN HET uwe kinderen datgeene, 't welk zy zelf zien, hooren en ontwaaren kunnen, niet bloot uit boeken of uit mondelyke onderrichting leeren , maar vertoont het hen daadelyk, zo dra en zo dikwyls gy daartoe gelegenheid vind. Laat hen dus de fchoonheden der natuur , de wonderen van het ryk der planten en dieren, de menigvuldige luchtverfchynfelen , de pracht des gefternden hemels zien en overwegen, en helpt hen de menigte van duiftere voorftellingen, die zich van alle zyden in hunne zielen indringen , van tyd tot tyd onderfcheiden en in orde brengen. Doch laat hen alle deeze dingen met hunne eigen oogen zien , en op de hen eigen wyze ontwaaren , en verzwakt de indrukfelen die zy daarvan bekomen geenszins door ontydige en vergehaalde verklaaringen. Geleid hen verder in de wooningen en voorraadfchuuren der landlieden , in de werkplaatfen der konftenaaren en handwerkslieden; vertoont hen daar hoe de menigvuldige rykdommen der aarde verarbeid, hoe zy tot gebruik, tot nut en vermaak der menfchen worden toebereid ; leert hen de voornaamfte werktuigen en handgreepen , van welken men zich daarin bedient, kennen, en de perfoonen, die zich daarmede bezig houden , behoorlyk achten. Dit  VERSTAND DER KINDEREN. 15 Dit zal hun verftand en hunne reden zo wel als hunne verbeeldingskracht en vinding eene menigte ryke bronnen tot nuttige en aangenaame bedenkingen openen. Oefent hen daarby in de oplettendheid. De oplettendheid is de moeder van alle gegronde kennis. Gewent hen niet te fchielyk van de eene tot de andere zaak over te gaan , ieder zaak van meer, en, zo veel mogelyk, van alle zyden te befchouwen, niet alleen op het geheel maar ook op de enkele deelen van hetzelve te zien. Ik vorder niet dat gy in de eerfte jaaren hunner opvoeding, hunne opmerking zult vermoeijen , door hen te dwingen om zich lang achter een met een en de zelfde zaak op te houden, maar ik wenschte wel dat gy hen van langfaamerhand wegens de groote nuttigheid, eener meer aanhoudende opmerking op eene zinnelyke wyze overtuigde. Dit kan zelfs by gelegenheid van de geringfte dingen gefchieden. Zy verwonderen zich, by voorbeeld, over de fchoone verw of den aangenaamen geur eener bloeme, en houden zich daarmede voldaan. Leert hen dan , hoe veele andere fchoonheden, hoe veele merktekens van konst en wys» heid het geoefende oog van een' kenner in het Ik-  ï6 OVER DE BESCHAAVING VAN HET famenftel deezer bloem, in de geftalte haarer bladeren , in de gefteltenis van haar zaadhuisje, en diergelyke vind. Toont hen dus dikwyls hoe veel zy nog by deeze of geene zaake hadden kunnen opmerken , wanneer zy dezelve niet zo vluchtig befchouwd, wanneer zy zich langer daarmede bezig gehouden hadden. Deeze manier van hunne opmerking te oefenen en te fterken, zal zekerlyk veel meer by hen uitrechten , dan de ernftigfte vermaaningen tot pligt en de ftrengfte beftraffingen wegens het verzuimen van denzelven doen zullen. Een derde regel, die by het befchaaven van het verftand der kinderen in acht genomen moet worden, is deeze: Hoed u, hen van ee~ nigerleie zaake, hoe gering zy ook zyn mag, valfche of niet genoeg bepaalde begrippen te geven. Het is veel beter dat zy honderd dingen in 't geheel niet kennen, dan dat zy zich dezelven verkeerdelyk voorftellen; veel beter dat gy in 't voorbygaan weigert zekere vraagen te beantwoorden , dan dat gy hen hierïn op eene dubbelzinnige en ongenoegzaame wyze voldoet. In het eerfte geval weeten zy toch dat zy in dit ftuk nog onkundig zyn, en kunnen dit gebrek door den tyd verhelpen. In het andere ge-  VERSTAND DER KINDEREN. 17 geval daartegen, gelooven zy genoegfaam van de zaak onderricht te zyn, en bly ven juist daarom onkundig. Hier by komt, dat de eerfte begrippen , die wy van natuurlyke of zedelyke dingen bekomen, als de grondflag van alle overige zyn. Zyn de eerfte onbepaald en valsch, dan zal de fchadelyke invloed daarvan zich tot de laatfte uitftrekken. Hoe gewoonlyk zyn echter de feilen, die men ten deezen opzichte begaat! Men gelooft dat alle antwoord op de vraagen van het kind of den jongeling goed genoeg is. Men neemt zelfs dikwyls niet in bedenken , om hen met openlyke dwaalingen te belasten, wanneer men hen daardoor maar tot ftilzwygen kan brengen. Men troost 'er zich mede, dat zy door den tyd zelf de zaaken wel beter zullen leeren kennen. Doch deeze hoop is zeer bedriegelyk. De eerfte indrukken duuren het langst, het zy ze met de waarheid overcenkomftig zyn, of ons tot dwaaling verleiden. En wanneer ook de mensch in een' gezetter' ouderdom zyne dwaaling leert begrypen, dan moet hy toch altoos op zyne hoede zyn, indien zy zich ongemerkt niet in zyne denkbeelden en beoordeelingen mengen , en hem misleiden zal. Men prent, by voorbeeld, een kind het valfche begrip in, dat donder en III. Stuk. B blik-  18 OVER DE BESCHAAVING VAN HET blikfem uitwerkfelen en tekens van het Godlyk misnoegen tegen de menfchen, en dat zy verordend zyn om de inwooners des aardbodems te verfchrikken en te ftraffen. Hoe diep zal deeze meening zich niet in zyne ziel vestigen ? Hoe bezwaarlyk zal het hem , zelfs in een' ry. per' ouderdom, niet vallen, om een zaak, die hy zo lang als een baarblyklyk bewys van den Goddelyken toorn befchouwd heeft, voor een uitwerkfel zyner wysheid en goedheid te houden ? En wanneer ook de jongeling of de man de voorige dwaaling met deeze waarheid verwisfeit, hoe dikwyls zullen hem nog de indrukfels, die van zyne voorige denkwyze hem zyn overgebleven, tegen zynen wil tot valfche befluiten verleiden, of hem nog met vrees en fchrik vervullen? Is niet even deeze fout der opvoeding, van welke ik fpreek,de oorzaak waarom zekere foorten van bygeloovigheid zo moeijelyk zyn uitteroeijen, waardoor zy zelfs mannen, die 'er de dwaasheid wezenlyk van begrypen , hunn' geheelen leeftyd dóór byblyven? BeS anderen vierde voorfchrift, totbefchaaving van het verftand der kinderen, en dat met de voorgcmelden zeer na'amv verknocht is, is dit: Laat  VERSTAND D£R KINDEREN. I den jongeling naauwkeurig begryr pen, naauwkeurig denken, naauwkeurig oordeelen te leeren! Welk eene verfcheidenheid in de wyze van deeze verrichtingen vordert niet de verfcheidenheid der menfchelyke vatbaarheden en neigingen! Hoe dikwyls ziet men zich gedwongen een byna onvruchtbaar aardryk te bearbeiden , en hoe ligt kan zelfs in 'een' goeden akker het onkruid de overhand verkrygen ? Hoe moeijelyker echter deeze bezigheid is, hoe meer diegeenen, welke dezelve is opgelegd, zyne krachten moet infpanhen om ze gelukkig te volbrengen. Dit is een ander gevolg van het  3<3 OVER DE BESCHAAVING VAN HET het voorgedragene , dat mogelyk veelen uit traagheid vergeeten daaruit afteleiden. De grootfte zwaarigbeden worden eindelyk overwonnen, wanneer men dezelven, zo dikwyls zy voorkomen, beftryd, en geen voordeel verzuimt dat ons de overwinning gemaklyker kan maaken. Zo is het met de opvoeding in 't algemeen ; zo is het met de befchaaving van den geest der kinderen in het byzonder gelegen. Wanneer gy deeze bezigheid tot zekere uuren of tyden bepaalt, en ze dan weder uit het oog verliest, dan zult gy uw oogmerk wel niet geheel misfen, doch zekerlyk maar zder onvolkomen bereiken. De geest van het kind, van den jongeling is geduurig bezig: hy heeft derhalvcn ook geftadig een' opziener, een' geleider noodig. Wanneer gy hem, zo veel mogelyk, fteeds vergezeld, wanneer gy niet alleen de uuren van het eigenlyk onderwys, maar ook zyne vermaaklykheden en fpelen, als middelen en gelegenheden aanziet en gebruikt, om aan de befchaaving zyns verftands te arbeiden; wanneer gy u iedere toevallige omftandigheid, die u hierin kan verligten, ten nutte maakt, dan zullen zekerlyk uwe poogingen niet te vergeefseh zyn; de vruchten daarvan zullen dikwyls uwe verwachting overtreffen. Zo  VERSTAND DER KINDEREN. 31 Zo moeijelyk echter deeze bezigheid is, en zo veel vlyt 'er toe vereischt word, zo edel en aangenaam is zy ook. Dit is een derde gevolg, dat wy uit onze tegenwoordige overwegingen kunnen trekken. Wat kan een verftandig wezen betaamelyker, en wat behoort het aangenaamer te zyn, dan een ander wezen van zyne foort, met het welk het in de naauwfte verbintenis ftaat, de verkryging der volmaaktheid, voor welke het vatbaar is, gemaklyker te maaken , de eerfte ftraalen van zyn doorbrekend verftand, en de menigvuldige werkingen van derzelver fterker of flaauwer licht op te merken, de zwakke poogingen van zyn nog wankelend begrip te hulpe te komen, datgeene, 't welk haaren voortgang bevorderen of verhinderen kan, aan te voeren, of te verwyderen, zyne eigen ervaaringen eenen nog geheel onërvaarnen, en zyne krachten eenen onvermoogenden te leenen, de hindernisfen , die hy op zyne paden aantreft uit den weg te ruimen , hem voor de mistreden, die men zelf gedaan heeft, te waarfchouwen , en hem tot een' kenner en hoogfchatter der waarheid, tot een' juist denkend' en gegrond oordeelend' mensch , tot eenen waaren wyzen te maaken ? Hoe veel moet diegeen, welke dit gaarne en vly-  32 OVER DE BESCHAAVING VAN HÉT vlytig doet, zelf daarby gewinnen , en hoe veel kan hy daardoor, niet alleen ten besten van enkele perfoonen, maar dikwyls ten bes. ten eener gehecle famenleeving toebrengen ? Befluit 'er ook eindelyk uit, myne Vrienden , of het wel eene onverfchillige, of het niet veel meer eene ten hoogften gevaarlyke zaak is, de kinders dikwyls en lang onder het opzicht en in het gezelfcbap van zulke perfoonen te laaten, die een geheel onverbeterd en door dwaalingen en vooroordeelen ingenomen verftand hebben! Wat zullen, wat kunnen toch zulke lieden tot befchaaving van hunnen geest toebrengen ? Zyn ze , zelfs met de grootfte goedwilligheid , in ftaat, om de regels der voorzichtigheid te betrachten, die wy u in dit uur'aan de hand hebben gegeven ? Kan een blinde een' anderen blinden veilig geleiden ? Zullen zy niet veeleer uwe kinderen in hunnen omgang met hen gewennen, woorden te gebruiken , die zy niet verftaan, van dingen te oordeelen, die zy niet kennen, het waare met het valfche te verbinden, het wonderbaare boven het natuurlyke, het geheimzinnige boven het verftaanbaare de overhand te geeven, uit eigenzinnigheid erj zonder grond te beflisfeu, hunne  VERSTAND DER KINDEREN. 33 hunne meening hardnekkig flaande te houden , en zich door iederen fchyn laaten verblinden ? En hoe veele gelegenheden verliest gy hierdoor niet aan de andere zyde, om hen te vermaanen, te recht te helpen, hen aantemoedigen of terug te houden, en u die gelukkige oogenblikken ten nutte te maaken, waarin gy hen eene of meerder fchreden verder brengen, waarin gy hen eene dwaaling benemen, of hen tot de kennis der waarheid geleiden kunt ? ö Zyt nayverig omtrent dit geluk, en gelooft dat ouders en opzieners nooit eerwaardiger en grooter zyn, dan wanneer hunne kinderen of ondergefchikten hen zo vergezellen, en uit hun onderwys en uit hunnen omgang wysheid leeren. Dit komt met uwe bedoeling overeen, dit behaagt den God van orde, die u in deezen ftand geplaatst heeft, en op zulk een gedrag alleen moogt gy u zynen zegen in deeze, en zyne belooning in de toekomende waereld belooven. Amen. III. Stuk. C   TWEEDE LEERREDE. OVER DE BESCHAAVING VAN HET HARTE DER KINDEREN. Tekst. Salomons Spreuken. Hoofdft. XXII. 6. Leert den jongen de eerfte beginfelen naar den eisch zyns wegs, als hy ook oud zal geworden zyn» zal hy daarvan niet afwyken. C 2   d od j Schepper en Vader der Menfchen, V.X gy hebt ons niet alleen met verftand en reden begaafd, en ons daardoor in ftaat gefield om het waare van het valfche , het goede van het kwaade te onderfcheiden, maar gy hebt ons ook een hart gegeven, dat het waare, het fchoone, het goede kan gevoelen, dat onophoudelyk naar hetzelve ftreeft , en in het genot daarvan de zuiverfte geneugte fmaakt. Gy hebt daarnevens, door de verordeningen , die gy in de natuur maakte , de deugd met veelvuldige en krachtige bekoorlykheden opgefierd, en de ondeugd eene verachtelyke en affchuwlyke geftalte gegeven. Gy hebt alle uwe bevelen naauwkeurig naar onze behoeften en omftandigheden bepaald, en alle dingen zodanig met elkander verbonden , dat de betrachting van uwe geboden, rust, vergenoeging en gelukzaligheid, en de overtreding' van dezelven, onrust, kommer en ellende naarzich trekken. Wy danken u voor dit kostbaar gefchenk, bermhartige Vader. Wy verheugen ons over deeze wyze en goedertierene fchikkingcn uwer gunstryke liefde. Geef dat wy van het eene en andere by aanhoudendheid zodanig een gebruik maaken, als met uw oogC 3 merk  38 ' ÓVER DÉ BESCHAAVING VAN HET merk en ons wezenlyk best overeenkomftig is. Laat ons nooit kennis en deugd van elkander fcbeiden , en even zo yverig aan de verbetering van ons hart en van ons leven als aan de opheldering van ons ver/land arbeiden. Leer ons toch onszelven kennen , over alle onze begeerten en neigingen wacht houden , alle dezelven op de beste en waardigfte dingen vestigen , en ieder ongeregelde beweging, die zich in ons verheft, in haare geboorte fmooren , opdat zy niet tot een' hartstogt worde. Verleen ons de genade dat wy fteeds als verftandige en zedelyke fchepfelen denken en handelen , en onze gelukzaligheid zoeken langs den weg van pligt en deugd. Laat inzonderheid zulken onder ons dit doen, die zich met de verbetering van jeugdige harten bezig houden , en rust gyzelf hen toe met alle goede eigenfchappen en gaaven, die hen in deezen gewigtigen arbeid tot verligting kunnen dienen. Zegen, tot bevordering van dit oogmerk, de overweegingen, die wy in dit uur zullen voorftellen , en verhoor ons om Christus wille, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen: Onze Vader, enz. Alle voorrechten van den geest, die den mensch  HARTE DER KINDEREN. 39 mensch door overdenken en oefenen kan erlangen, alle bevattingen en kundigheden, die hy door deeze middelen kan verkrygen , zyn maar in zo verre te waardeeren, als hy door dezelven zyn eigen waar geluk, en dat van andere menfchen bevordert. Dit echter kan hy niet anders dan daardoor bevorderen , dat hy het licht van zyn verftand gewillig en getrouw volgt, dat hy niet alleen overeenkomftig met de waarheid denkt en oordeelt, maar ook in overeenkomst met dezelve handelt, dat hy niet alleen het goede en het kwaade wel van elkander onderfcheid, maar ook het eerfte altyd bemint en zoekt, en het tweede veracht en vlied. Zyn verftand en zyn wil, zyn gevoelen en zyn gedrag moeten derhalven met elkander overeenftemmen. De kennis der waarheid moet hem tot liefde en betrachting der deugd geleiden. En even dit, myne Vrienden , moet ook het oogmerk eener verftandige en Christelyke opvoeding zyn. Zy beftaat , gelyk ik onlangs gezegd heb, niet blootelyk in de befchaaving van het verftand, maar ook in de verbetering van het harte der kinderen , en in hunne opleiding tot den Godsdienst en tot het Christendom. Wegens het eerfte ftuk, de befchaaving van hun verftand, hebben wy C 4 u  4° OVER DE BESCHAAVING VAN HET u reeds onderrichting gegeven. Het tweede, * ^betering van hun hart, zal ons heden , en, zo het Gode behaage, den toekomenden Zondag, bezighouden, en het derde, naamelyk hunne opleiding tot den Godsdienst en tot het Christendom, zullen wy, met medehulpe des Allerhoogften , by de eerfte gevoeglyke gelegenheid verhandelen. Het hart der kinderen te verbeteren beftaat in hunne neigingen en begeerten naar de beste dingen te richten, hen eene heerfchende liefde tot al hetgeen, dat waar, rechtvaardig en goed is, inteboezemen , en hen daardoor het betrachten van hunnen pligt gemaklyk en aangenaam te maaken. De verbetering van het hart onderftelt, gelyk een ieder ligtelyk begrypt, de-befchaaving van den geest, en fchoon deeze eenigermaate van geene onderfcheiden , en op zichzelve alleen kan plaats hebben, kan echter geene zonder deeze naauwlyks beftaan. Het is in onze natuur gegrond, dat onze wil in de meeste gevallen de gevoelens en voorfch riften van ons verftand volgt. Wy willen alleen datgeene , 't welk wy ons als goed voorftellen, en vermyden alleen datgeene , 't welk wy voor kwaad houden , en wan-  HARTE DER KINDEREN. 4t wanneer wy fomryds jegens het goede onverfchillig en vyandig gezind zyn, en het kwaade begeeren en zoeken, dan befchouwen wy het goede als kwaad, en het kwaade als goed. Hoe rechtmaatiger wy derhalven denken en oordeelen , en hoe gemaklykér en natuurlyker ons deeze wyze van denken en oordeelen geworden is, hoe rechtmaatiger ook de bepaalingen van onzen wil en de daaruit ontftaande begeerten en verachtingen zyn. Hoe zorgvuldiger gevolgelyk het verftand van een kind of van een'jongeling aangekweekt en befchaafd word, hoe meer voortgang men zich ten aanzien der verbetering van het hart kan belooven. Deeze beftaat inderdaad grootdeels daarin, dat men hem de rechtmaatige begrippen en beoordeelingcn , die men hem heeft leeren vormen, en tot wier verkryging men behulpfaam is geweest, op al datgeene, wat zyn zedelyk gedrag , en het geluk van zichzelvcn en dat van andere menfehen leert toepasfen, dat men hem deeze toepasfing, door een verftandig gebruikmaaken van alle gunftigc omftandigheden zoekt te verligten, en de inwendige of uitwendige verhinderingen tracht te verzwakken en uit den weg te ruimen, die hem tegenhouden, of die het hem moeijelyk kunnen maaken de C 5 ge-  42 OVIR DE BESCHAAVING VAN HETX gevoelens van zyn verftand te volgen. Met dit oogmerk kunnen en moeten veelerlei oefeningen ondernomen, en indien ik my zo mag uitdrukken , menig konstgreep gebruikt worden, die naar de verfchillendheid der perfoonen met welken men te doen heeft, en der gelegenheden , die zich aanbieden , zeer onderfcheiden zyn. Het is om die reden ook niet mogelyk, in een voorftel, dat tot onderrichting van veelen gefchikt is, al datgeene te zeggen, 't welk een ieder in 't byzonder noodig heeft te weeten en optemerken. Wy moeten ons met eenige algemeene regels tot een wys gedrag in het verbeteren van het hart of het zedelyk gedrag der kinderen vergenoegen, en de nadere bepaaling van deeze regelen aan de wysheid van diegeenen overlaaten, wier werkelyke bezigheid het is dezelven toetepasfen. De eerfte regel is deeze: Tracht de geaartheid der kinderen te leer en kennen , en u naar derzelver gefteltenis te richten. De geaartheid is als den grond die bebouwd moet worden aantemerken , en de verfchillendheid van deezen grond is zo groot niet, datzy niet fchielyk kan ontdekt worden. Meer of minder levendigheid en vaardigheid in de bevattingen, meer of  HARTE DER KÏNDËREN. 43 of minder aandoenlykheid jegens het goede en kwaade , jegens geneugte en fmart, meer of minder hevigheid in de begeerten, meer of minder neiging tot rust of werkzaamheid, deezen maaken de voornaamfte verfcheidenheid uit van datgeene 't welk men dé geaartheid der kinderen kan noemen. Alle deeze ver* fcheidenhcden der geaartheid kunnen zo wel tot deugd als tot ondeugd aanleidelyk zyn. Het eene optevvekken en te bevorderen , en het andere te verhinderen , is de voornaamfte bezigheid van rechtfchapen ouderen en opzieneren. Groote levendigheid, aandoenlykheid en werkzaamheid, zyn voortreflyke eigenfchappen , wanneer zy aan louter goede en waardige dingen toegepast worden, en het verftand tot haaren geleider hebben. Men moet ze derhalven niet onderdrukken , echter moet men zich fteeds bevlytigen, haar de beste onderrichting te geven, en haar binnen de paaien van gemaatigdheid te houden. De levendigheid van geest moet tot gewigtige en nuttige kundigheden en weetenfehappen aangewend, de aandoenlykheid van hart, moet tot een teder gevoel van alles wat waarlyk fchoon, edel en groot is, gevormd, en de werkzaamheid moet zo geleid worden, dat zy zich in een' be-  44 OVER DE BESCHAAVING VAN HET bezigen yver om recht dienstvaardig en algemeen nuttig te zyn verandere. Kinderen en jonge heden.die deeze eigenfchappen hebben, moeten daarby dikwyls en nadruklyk voor het misbruik van dezelven gewaarfchouwd, en jegens dit kwaad, 't welk uit het misbruik ontftaat, zeer oplettend gemaakt worden. Diegeenen, daartegen, die meer traagheid in hunne gewaarwordingen en handelingen vertoonen , die meer tot werkeloosheid en tot rust geneigd, en moeijelyker in beweging te brengen zyn , moeten vooral niet door bittere verwytingen, of door harde bejegeningen nedergeflagen en verdoofd worden. Zy zyn uit den aart fchroomvallig, en vertrouwen zichzelven niet veel toe. Zy moeten derhalven met meerder zachtmoedigheid en geduld behandeld, zy moeten aangemoedigd, en uit de duisterheid, die zy zoeken , te voorfchyn gebragt, en dikwyls in zulke omstandigheden geplaatst worden , die gefchikt zyn om fterker indrukken op hen te maaken , en hunne zielen als eenen nieuwen zwaai te doen krygen. Ieder gemoedsgefleltenis kan, gelyk ik gezegd heb, tot gebreken aanleidelyk zyn. Ieder begeerte kan in een ongeregelde hartstogt ontaarden. Waakt dan zorgvuldig over uwe kinderen, gy, die hun hart ver-  HARTE DER KINDEREN. 45 verbeteren, en hen tot de deugd wilt opleiden. Verfchoont geene fouten, en arbeid aan het verbeteren van dezelven, zo dra zy zich' aan uw verftand ontdekken. Tracht vooral de eerfte kwaade neigingen en lusten, die uit hunne geaartheid ontftaan, ter neder te houden, en Iaat het gebrek of het kwaade, waar toe zy, uit hunne natuurlyke gefteltenis, de fterkfte geneigdheid hebben, vooral toch niet tot hebJykheid worden, en wanneer het ongelukkig reeds zo verre gekomen is, laat u dan aan niets meer gelegen zyn, dan aan het verzwakken eh uitroeijen van deeze kwaade gewoonten, door uwen kinderen de wanvoeglykheid en fchadelykheid daarvan op het levendigst voor te ftellen, en alle gelegenheden, die 'er hen in kunnen verfterken, van hen te verwyderen, en hen tot eene dikmaalige herhaaling van zulke daaden aantefpooren, die 'er tegen over ftaan. Gewent hen, ten tweeden, naar verftanddyke begrippen en redenen , en geenszins naar blinds driften en bloote eigenzinnigheid te handelen. Leert hen begrypen, dat dit een groot voorrecht is, 't welk den mensch boven deredenlooze dieren bezit, en dat de mensch, die van dit voorrecht geen gebruik maakt, zichzelven ver.  40 OVER DE BESCHAAVING VAN HET vernedert en tot eene geringer klasfe van fchep* felen verlaagt. Vraagt hen dikwyls, niet op eene gebiedende, maar op eene vertrouwlyke en vriendelyke wyze , waarom zy het eene doen en het andere nalaaten ? waarom zy zekere perfoonen en dingen hoogfehatten en beminnen, anderen, in tegendeel, verachten en vlieden? waarom zy onder verfcheiden voordeden en vermaaken, die zy kunnen genieten, juist deezen en geene anderen verkiezen? welke oogmerken met deeze of geene bezigheden en verrichtingen zy hebben, enz. Tracht daarby haare vertrouwlykheid te verwerven, opdat zy u hunne gedachten onbefchroomd ontdekken , en wanneer zy uwe vraagen u met een bloot ik weet het zelf niet, of ik kan het niet zeggen, beantwoorden , laat u dit geenszins tot misnoegen vervoeren; maar helpt hen de redenen van hun gedrag, van welken zy dikwyls zelf geene rechte bewustheid hebben, ontdekken; houd vriendelyke gefprekkep met hen over de zaak, die 'er het onderwerp van is, en over de oogmerken,, die men 'er medekan hebben; overlegt in gemeenfehap met hen, wat het beste in het een of ander geval te doen ware, hoe men zekere oogmerken op de gemaklykfte en zekerfte wyze zou kunnen be-  HARTE DER KINDEREN. 47 bereiken; en wanneer het geene te gewigtige dingen betreft, laat hen dan zelf kiezen, en hunne verkiezing onverhinderd volgen, doch vertoon hen naderhand de gebreken, die zy daarby begaan hebben , en de kwaade gevolgen , die 'er uit ontftaan zyn. Schryft gy hen verder zekere bevelen voor, onderrecht hen dan te gelyk, zo in niet alle, echter in de meeste gevallen, wegens de waare redenen en oogmerken uwer bevelen. Zegt hen waarom gy het eene hen gebied, en het andere verbied , en tracht hen te doen begrypen dat uwe redenen en oogmerken recht en goed zyn. — Vorderen zy eindelyk zelfs eenigermaate u rekenfchap af van uw eigen gedrag; vraagen zy u, waarom gy by zekere gelegenheden zo en niet anders te werk gaat, waarom gy de zelfde daad tegenwoordig verricht, en dan weder nalaat, zo verwerpt deeze vraagen niet altoos als uitwerkfelen eener berispelyke nieuwsgierigheid , en geloof niet dat gy door derzelver beantwoording iets van uwe achting verliezen zult; toont hen veeleer, dat gy u fteeds bevlytigt om de regels van waarheid, van orde , van maatiging, van gerechtigheid te volgen , en indien gy wilt dat zy naar gevoelens en grondregels zullen handelen, hoed u dan toch  48 OVER DE BESCHAAVING VAN HET toch dat zy geene oorzaak hebben om te vermoeden , dat gy zelf zonder grondregels, en naar bloote eigenzinnigheid te werk gaat. Vergenoeg u echter , ten derde, daar niet mede, dat gy hen als redelyke fchepfelen, naar grondregels leert handelen, maar leert hen ook naar goede, naar de beste en edelfte grondregels, en met zuivere en weldaadige oogmerken handelen. Hoed u van enkel hunne eerzucht gaande te maaken, en hen fteeds door voortelling van het oordeel hetgeen anderen over hen vellen, en van de goede of kwaade gedachten, die zy van hen zullen opvatten, tot vlytigheid en tot hunnen pligt aan te dry ven. Wanneer gy deeze begeerte tot een heerfchende hartstogt by hen laat worden, dan zyn ze voor de waare deugd en voor de waare gelukzaligheid verboren. Want de meeste , de verhevenfte deugden moeten in het verborgen en zonder getuigen geoefend worden, en hy, die in niets anders dan in het gunftig oordeel der menfchen zyn geluk Helt, heeft zich weinige geruste en vergenoegde dagen te belooven. Neen, diegeen alleen is deugdzaam, die eene van het oordeel en de gevoelens der menfchen onafhangelyke en fteeds werkzaame neiging voed tot alles wat  harte der kinderen. 49 wat recht en goed is, en hy alleen kan gelukzalig zyn, die zich met de onfchuld van zyn hart en de goedkeuring van zyn gevvisfe weet te vreden te {tellen. Zoekt tot deeze deugd en tot deeze gelukzaligheid uwe kinderen of uwe leerlingen aan te voeren, gy allen die u met de befchaaving hunner harten bezig houd. Overweegt fomwyl met hen of rechtmaatige, billyke, weldaadige en grootmoedige handelingen eerst door het oordeel, 't welk de aanfchouwers daarvan vellen , rechtmaatige, bilJyke, weldaadige en grootmoedige handelingen worden, of zy het niet veel meer ten allen tyde, in alle omftandigheden, of zy het ook dan niet zyn, wanneer niemand 'er by tegenwoordig is, die haar kan beoordeelen of pryzen; of zy 'er ooit berouw van gehad hebben, wanneer zy in 't verborgen iets goeds gedaan, of zy ook dan niet zeker vergenoegen daarover ondervonden hebben; of 'er niet een groot ori« derfcheid tusfehen waarheid en logen, tusfehen orde en wanorde is; of niet de deugd, orde en rust, zo wel in de harten der menfchen, als in de onderlinge famenleeving, en dat ondeugd daar tegen verwarring en twist in beiden naar zich. fleept ? Vraagt hen, of zy even die zelfde aangenaame aandoening, even die zelfde teIII. Stuk, D vre-  50 OVER DE BESCHAAVING VAN HET vredenheid genieten , wanneer men hen uit hoofde van zulke goede eigenfchappen en daaden pryst, welken hun geweeten hen niet toekent , als wanneer men hen wegens het goede, dat zy werkelyk gedaan hebben , billykt en roemt, en leert hen daaruit het befluit opmaaken, dat onze gevoelens en daaden in en op zichzelven goed of kwaad, betaamelyk of onbetaamefyk moeten zyn , wat ook andere menfchen daarvan moogen oordeelen. Leert hen, ten vierden , om hen dit nog begrypelyker te maaken, op de gevolgen hunner handelingen , of van hun gedrag letten. Leert hen de rust des gemoeds, de vergenoegdheid, de opgeklaardheid van den geest, de gezondheid en fterkte des ligchaams, de vermeerdering hunner kennis of bekwaamheid, de achting en eer, en de overige voordeelen, die zy van hun rechtmaatig en goed gedrag inöogften, naar behooren fchatten. Wenseht hen met deeze voordeelen geluk, en verheugt u met hen over dezelven. Beklaagt in tegendeel met hen diegeenen , welken deeze kostbaare goederen door hunne eigen fchuld moeten ontbeeren, en die blootelyk deswegen ongelukkig zyn, omdat zy hunnen pligt verzuimen , of ftrydig met den-  HARTE DER KINDEREN. SI denzelven handelen. Doet hen echter ook de kwaade en fchadelyke gevolgen van hun onrechtmaatig gedrag , zo verre zulks tot hunne waarfchouvving en verbetering noodig is, gevoelen , en tracht hen van dezelven niet te ontflaan, voor dat zy hunne overyling en dwaasheid erkend en 'er berouw over getoond hebben. Toont hen, gedceltelyk in hun eigen, gedeeltelyk in de voorbeelden van anderen , welk eene wanorde, welke imarten en ziekten, welk een verfchriklyk kwaad de onmaatigheid in zinnelyke geneugten, de heftigheid van den toorn en andere hartstogten, het gebrek aan vlyt en arbeidzaamheid, de verkwisting en de gierigheid , en in 't gemeen alle zonden en ondeugden ten gevolge hebben : hoe zy van tyd tot tyd des menfchen geest verzwakken en verhagen, zynen moed nederflaan, zyne gezondheid vernielen , zyn leven verkorten , zynen uiterlyken welftand ondermynen, hem tot een nutteloos, verachtelyk , fchadelyk lid der menfehelyke famenleeving maaken 5 zyn geweeten folteren, en duizenderleie foorten van verlegenheid, kommer en ellende hem op den hals haaien. Toont hen echter ook, aan de andere zyde, welk eene ryke belooning de rechtfehapene en deugdzaame in de goedkeuD 2 ring  5& OVER DE BESCHAAVING VAN HET ring van zyn geweeten, in de gerustheid van zyn hart, in de overweeging van het nut en *t vergenoegen dat hy zynen broederen verfchaft, in de achting en liefde, die hy zich van hen belooven kan, en in de verzekering van het Goddelyk welbehaagen vind; hoe gelukkig hy word, doordien hy naar vaste en billyke grondregels te werk gaat, doordien hy zichzelven heeft leeren beheerfchen, en aan zyne begeerten paaien flellen; doordien hy zyn ligchaams en zielsvermoogens zonder moeite en met blygeestigheid gebruiken kan tot datgeene waartoe God hem dezelven heeft gegeeven ; doordien hy niemand behoeft te fchuuwen, en niemand behoeft te duchten, dewyl hy het kwaade vermyd en God vreest; doordien hy zich niet door ieder aanval die hem treft laat verbysteren en moedeloos maaken; doordien hy zyne waare vryheid weet te handhaaven, en geen flaaf der gewoonte, der ydelheid, of zyner eigen lusten is. Pryst uwe kinderen, uwe leerlingen dit geluk van deugdzaamen by alle gelegenheden omftandiglyk aan; doet het echter met een blymoedig gelaat, met een gevoelig en aangedaan hart, en doet hen bemerken hoe zeer gy van deszelfs waarde zelf doordrongen zyt, hoe hoog gy het boven allen rykdom, alle  HARTE DER KINDEREN. 53 alle magt, alle wellusten des onrechtvaardiger! en ondeugenden fchat. Ten vyfden, is met deezen regel een aridere naauw verbonden , die hierin beftaat : Zoekt hen hunnen pligt tot vergenoegen te maaken. Gewent hen 'er aan pligt en vergenoegen in hunne gedachten zo naauw met elkander te verbinden als de natuur hen met elkander verbonden heeft. Toont hen, zo wel door uw voorbeeld als onderwys , dat ieder pligt die men met bereidwilligheid en vreugde volbrengt, ons met tevredenheid en vergenoegen beloont. Door uw voorbeeld, terwyl gy u in hunne tegenwoordigheid aan eene zuivere vreugde over eenen getrouw-volbragten pligt overgeeft. Hebt gy, by voorbeeld, als voogd , of als vriend, de belangen eener weduwe, van een wees, van een' verlaaten vriend te recht gebragt; bebt gy gelegenheid gehad eenen uwer bekenden van de wegen der dwaasheid en der ondeugd terug te brengen, of tot het verrichten eener goede daad aanleiding te geeven; zyt gy zo gelukkig geweest van eenen ellendigen te verkwikken , of eenen armen of kranken eene merkelyke hulpe toe te brengen ; hebt gy de pligten van uw ampt en beroep met een' byD 3 zon-  54- OVER DE BESCHAAVING VAN HET zonder goeden voortgang verricht, of eenen aanmerkelyken zegen daarby befpeurd; en gy komt van deeze edele en aangenaame bezighe. den tot uwe kinderen of leerlingen te rug , doet hen dan in uwe tevredenheid en blydfchap deelneemen, maakt hen de redenen daarvan, zo verre zulks zonder .kwetfing der welvoeglykhcid kan gefchieden, bekend, en toont hen daardoor, hoe zeer het bewust zyn van recht en goed gehandeld te hebben, den mensch beloont. Toont hen dit zelfde ook door uw onder wys , terwyl gy hen de aangenaame , de vrolyke aandoeningen bemerken en onderfcheiden leert, die zy zeif in diergelyke gevallen gevoelen, en daarmede de teonvredenheid, de onrust, het verdriet vergelykt, die, zelfs tegen onzen wil, in ons harte fluipen, wanneer wy hetgeen wy behoorden te doen , niet of niet wel gedaan hebben. Vermaant gy hen tot hunnen pligt, overtuigt hen dan door de wyze, op welke gy dit verricht, dat uw oogmerk geenszins is om uwe heerfchappy en uw gezag over hen te toonen, of hen onnoodige moeite en nutteloos bezwaar te veroorzaaken, maar enkel om hunne volkomenheid en welftand te bevorderen. Leer hen de deugd niet als eene geftrenge gebiedvoerfter , ais eene vyan-  HARTE DER KINDEREN. 55 vyandin van vreugd en lust, maar als het beste , als het eenige zeker middel tot de waare gelukzaligheid, kennen. Zegt hen toch niet, dat de ondeugende wel doorgaans gelukkiger is in de waereld dan de deugdzaame , doch dat men echter deugdzaam moet zyn omdat God het bevolen heeft. Neen, deeze voortelling is valsch, en kan geene andere dan fchadelyke indrukken maaken op gemoeden, die den fchyn der gelukzaligheid nog niet recht van de geluk, zaligheid zelve weeten te onderfcheiden. Leer hen veeleer, dat de deugd alleen ons gelukzalig, en de ondeugd alleen ons ellendig maakt; dat God ons niets verbied dan hetgeen kwaad en nadeelig is, en dat hy niets van ons vordert, dan hetgeen ons wezenlyk reeds in deeze waereld nuttigen goed is; dat deugdzaamheid en onfchuldige vreugd niet met elkander ftryden , maar veeleer voor elkander vorderlyk . zyn; en dat de gevallen, waarin de rechtfchapene en vroome byzonderlyk veel te lyden heeft, niet dikwyls voorkomen. Om dit alles, ten zesden, voor hen op te helderen , om hen naar grondregels, naar de beste grondregels te doen handelen, en op de gevolgen hunner daaden te leeren letten, en om hunn' D 4 pligt  56" OVER DE BESCHAAVING VaN HET pligt hen tot vergenoeging te maaken, brengt haar vroegtydig tot zelfbeproeving, die zulk een voortreflyk middel is om altyd wyzer en deugdzaamer te worden. Niet dat gy hen deeze Zelfsbeproeving als eene bezigheid oplegt, die zy dagelyks moeten verrichten. Zulk een dwang zou hen dezelve verdrictelyk , en even daardoor geheel nutteloos maaken. Gy moet daaromtrent ook niet zo zeer den perfoon van een' geftrengen rechter, als wel dien van een' vriend vertoonen, die aan ailes wat zyne vrienden betreft deel neemt, die zich, over het goede dat zy gedaan hebben, met hen verheugt, en 'er eene hartelyke bekommering over laat blyken , wanneer zy het ongeluk gehad hebben van kwaad te doen. En hoe veele gelegenheden zullen zich hiertoe aan oplettende ouders en opzieners niet voordoen ? Wanneer gy , by voorbeeld, by het afloopen van een' dag, of by het fluiten eener weeke, van uwe kinderen omgeeven zyt, wanneer zy in uw gezelfchap vergenoegd en gelukkig zyn, wanneer gy hen uwe tedere liefde en voorzorge te kennen geeft, en daardoor hunne wederliefde en dankbaarheid gaande maakt, en hun vertrouwen gewint, hoe ligt zal het u dan niet zyn, hunne oplettendheid op het pasverloopene te richten, en  HARTE DER KINDEREN. 57 en hen tot het onderzoeken van deeze of diergelyke vraagen aanleiding te geeven: Hoe heb ik deezen dag, deeze week doorgebragt ? Heb ik op deezen dag, in deeze week iets gedaan, iets geleerd, of my in iets geoefend hetgeen my wezenlyk reden tot weltevredenheid en tot vreugde geeft, en hetgeen nog in het toekomende my of anderen van nut kan zyn? Ben ik geduurende deezen tyd in cenige kunst, weetenfehap of bekwaamheid zo verre gekomen , als ik daar in had kunnen komen ? of heb ik dingen gedaan en gefproken , die ik my thans moet fchaamen , die my mogelyk nog lang zullen berouwen, wier fchadelyke gevolgen ik misfehien nog lang zal gevoelen ? Is 'er ook iemand die thans over my zucht, dewyl ik hem beledigd of hem onrecht gedaan heb ? Is 'er iemand, die tegenwoordig fmarten of bezwaaren lyd, doordien ik hem de hulp en de verkwikking, om welke hy my bad en die ik hem kon bewyzen , geweigerd heb? Heb ik iets gefproken of gedaan, dat mynen ouderen, mynen leermeesteren, of ook het gezin dat my dient , onrust , ongenoegen en verdriet konde veroorzaaken ? Gelukkig gy en uwe kinderen , wanneer gy hen dus van tyd tot tyd aan zelfbeproeving gewent, wanneer gy hen daarD 5 in  58 OVER DE BESCHAAVING VAN HET in fomtyds met uw voorbeeld voorgaat, wanneer gy u niet fchaamt, uwe gebreken, ten minflen diegeenen die gy in hunne tegenwoordigheid begaan hebt, voor hen te bekennen en 'er berouw over te toonen, het verzuimen van het goede dat gy had kunnen doen, te betreuren , u over het herdenken van datgeen 't welk gy werkelyk gedaan hebt, met hen te verheugen, en hen op deeze wyze, door de befchouwing van hun en uw gedrag, wysheid en deugd te leeren! Leert hen ook, ten zevende, het gedrag van andere menfchen op deeze zelfde wyze zich ten nutte te maaken. Bevind gy u met hen in gezelfchappen, en het ware te wenfchen dat gy zelden zonder hen in gezelfchap waart, let dan op hetgeene, 't welk in hun byweezen gezegd en gedaan word, en houd 'er naderhand op eene vriendfchaplyke wyze met hen gefprek over. Doet dit zelfde wanneer zy van gezelfchappen te rug komen , waarop gy hen niet hebt kunnen vergezellen. Zy zullen zelf u ftoffe genoeg tot zulke gefprekken aan de hand geven. Kinderen en jonge lieden zyn doorgaans opmerkzaamer befchouwers van hetgeene in hunne tegenwoordigheid gefchied, danperfoönen van  HARTE DER KINDEREN. 59 van hooger jaaren. De meeste dingen hebben voor hen nog het bevallige der nieuwheid, en hunne oplettendheid word minder door eigen gedachten en overweegingen verzwakt en afgebroken dan by ons, die dikwyls met menigerleie zorgen en moeijelyke bezigheden belast in gezelfchap verfchynen. Laat u derhalven door uwe kinderen of ondergefchikten de opmerkingen, welken zy by zulke gelegenheden gemaakt hebben , mededeelen, en komt hen in hunne beoordeelingen niet met de uwen voor. Vorscht naar de goede of kwaade indrukken , welken de gefprekken , die zy gehoord , of het gedrag waarvan zy getuigen geweest zyn, in hen nagelaaten hebben. Tracht door voortellingen en grondregels de goede indrukken, die zy ontfangen hebben, te verterken , en de kwaaden te verzwakken en uit te wisfchen. Waarfchouwt hen voor de gebreken en overylingen, die zy in anderen hebben opgemerkt. Toont hen hoe veel nadeel deeze lieden zichzelven daardoor doen, en hoezeer het vergenoegen van het gezellige leven daardoor getoord word. Stelt hen diegeenen , welken zich door hunne rechtfchapenheid, befcheidenheid , zachtmoedigheid , voorzichtigheid , cn menschlievendheid, van anderen onder- fchei-  OO OVER DE BESCHAAVING VAN HET fcheidden, tot voorbeelden ter navolging voor, en leert hen hoe eer- en lievenswaardig zy zich daardoor by een' ieder maaken. Veroorloft hen toch niet hunnen evenmensch met eene liefdelooze ftrengheid te beoordeelen. Gewent 'er hen veeleer aan, om datgeene 't welk te verontfchuldigen is, gaarne te verontfchuldigen, en zulke redenen en handelingen die op verfchillende wyzen zyn uit te leggen, van de beste zyde te befchouwen. Maakt het hen daarby tot eenen pligt, het gebreklyke en ftrafbaare, dat zy in anderen bemerkt en waarvan gy met hen gefproken hebt, niet verder uit te breiden , of daarover te fpotten en te fchertfen, maar het enkel tot hunne waarfchouwing en verbetering aantewenden. Daardoor zult gy hen den omgang met andere menfchen niet alleen onfchadelyk maar tot eene nuttige fchoole van wysheid en deugd maaken. Maakt, eindelyk, ten achtften, tot dat zelfde oogmerk ook gebruik van de gefchiedenis. Gelooft niet dat uwe kinderen of kweekelingen dezelve dan leeren verftaan , wanneer zy blootelyk eene menigte van meer of minder gewigtige gebeurtenisfen met alle derzei ver omftandigheden cn gevolgen, hun geheugen inprenten, en dit alles  HARTE DER KINDEREN. 6l alles weder kunnen vernaaien. De gefchiedenis moet ons wyzer en beter maaken; wy moeten daaruit onszelven en de menfchen leeren kennen , wanneer zy ons inderdaad van nut zal zyn. Hier toe echter moet kinderen en jonge lieden aanleiding worden gegeven , dewyl zy. zich nog niet genoeg in overdenken geoefend hebben, om dit nut te zoeken en te vinden zonder daarin door een' ander' geholpen te worden. Alleen door middel van deeze aanleiding kan hen de gefchiedenis even het zelfde voordeel verfchaffen, dat hunne eigen ervaaring hen zou kunnen verfchaffen, en zy verfchaft dit inderdaad op eene veel gemaklyker en onfchadelyker wyze. Vraagt hen derhalven dikwyls onder het leezen der historie wat zy van deeze of geene gevoelens en handelingen der menfchen oordeelen; waarom zy den eenen rechtvaardig, billyk, edelmoedig, weldaadig, den anderen integendeel onrechtvaardig, laaghartig , wreed , onmenfchelyk noemen ; waarom zy den eenen met vergenoeging en vreugd, den anderen echter met affchuuw en verfchrikking befchouwen ; waarom zy aan de lotgevallen van zekeren perfoon meer aandeel nemen, dan aan de lotgevallen van eenen anderen ? Vraagt hen wat zy zelf in deeze of geene  02 OVER 'DE ÊESCHAAVTXG VAN HET geene onhandigheden zich verpligt zouden achten te doen, waartoe zy befluiten , welke eene party zy omhelzen, ofzy deeze gelegenheid om goed te doen verzuimen, en geene bekooring tot kwaad wederftaan zouden ? Past alles wat zy leezen en hooren op hen en op de byzondere omftandigheden toe in welken zy zich tegenwoordig bevinden, of in het toekomende zouden kunnen bevinden. Leert hen daarby genadig op hun eigen hart letten, dc verborgene neigingen van hetzelve ontdekken, en deeze neigingen, wanneer zy ongeregeld en kwaad zyn , zo veel vroegtydiger en yveriger beflryden, naarmaate zy duidelyker zien in anderen, tot welke uitfpoorigheden en misdryven deeze neigingen , den mensch , die haar involgt, kunnen vervoeren. Op deeze wyze zal de gefchiedenis hen te gelyker tyd vermaaken, onderrechten en verbeteren. Zy zal een voortreflyk middel zyn , om hunne harten te befchaaven, en hen tot zedelyk-goede menfchen te maaken. Nu zouden wy tot de byzondere deugden overgaan, tot welken kinderen en jonge lieden voornaamelyk aangevoerd , en in welken zy by aanhoudendheid moeten geoefend worden. Doch  HARTE DER KINDEREN. 63 Doch de verloopen tyd en de rykheid der ftoffe laaten my niet toe dit gewigtig ftuk der opvoedinge heden voor te draagen. Het zal, indien het Gode behaage, op den volgenden Zondag gefchieden. Ik befluit met eene aanmerking, wier juistheid zekerlyk geen toehoorder, die op hetgeene ik tot hiertoe over deeze zaak gezegd heb, opmerkzaam geweest is, in twyfel zal trekken. Zy is deeze : Is, gelyk wy uit onze eerfte verhandeling over deeze ftoffe gezien hebben, de befchaaving van den geest der kinderen eene zwaare zaak, de befchaaving van hun hart is geene minder ernftige , en moeijelyke bezigheid. Zy vereischt groote oplettendheid , aanhoudende vlyt, onvermoeid geduld ; zy vereischt veel voorzichtigheid en beleid. Ouders en opzieners moeten fteeds zo wel over zichzelven als over hunne kinderen de wacht houden; ieder goede of kwaade neiging, die zich in hen opdoet, gadefiaan; iedere gelegenheid om de eene te verfterken en de andere te verzwakken, waarneemen ; niets, hetgeen van eenigen invloed op hun zedelyk karakter kan zyn, voor kleinigheden houden ; leeringen en oefeningen beftendig met eikanderen ver-  04 OVER DE BESCHAAVING VAN HET verbinden, en beiden door hun eigen voorbeeld kracht en nadruk byzetten; geduurig naar de zelfde grondregels te werk gaan , en het zelfde oogmerk onvcrwrikt vervolgen , fchoon zich ook dagelyks nieuwe verhinderingen op den weg, die derwaarts geleid, mogten opdoen. Wie deeze bezigheid enkel als een bywerk verricht; wie alles door bevelen en voorfchriften denkt te kunnen uitvoeren; wie zyne kinderen of leerlingen niet als verftandige fchepfelen, die verlicht en door voortellingen tot het goede bewogen, maar als werktuigen, die Hechts aangeftooten en voortgedreven moeten worden, behandelt; wie zich ongaarne tot hunne zwakheid verlaagt, en zich met zyne gedachten niet dikwyls in hunne plaats fielt, om zyne onderrichtingen zyne tucht naar hunne vatbaarheid en vereischten des te naauwkeuriger af te meeten; wie heden zo en morgen anders, heden met eene te verregaande tocgeevendheid , en morgen met eene even zo buitenfpoorige flrengheid te werk gaat; wis zich door de eerfte zwaarigheden , de eerfte ongelukkig-uitgevallen proeve van zyn vlyt laat affchrikken, en niet ftandvastig genoeg is, het geheele jaar door met even de zelfde getrouwheid te arbeiden, wanneer hy niet reeds vat» mun-  harte der kinderen. 6*5 muntende vruchten van zyne poogingen ziet: hy zal het waarlyk in deeze gewigtige en moeijelyke bezigheid niet verre brengen; doch hy zal zich ook over niemand dan over zichzelven te beklaagen hebben , wanneer zyne veel te afgebrokene, gebreklyke en zichzelf verwoestende verrichtingen, byna geheel vruchteloos zyn. Laat voornaamlyk u dit gezegd zyn, gy die het geluk hebt van moeders te weezen. Gy kunt, gy moet het meeste tot befchaaving van het hart uwer kinderen toebrengen. Gy kunt, gy moet dagelyks en te aller uure daar aan arbeiden , en uwe tedere liefde alleen kan de daarmede verbonden zwaarigheden te boven komen. Wanneer gy echter ook in dit fluk aan uwen pligt naar zyne geheele uitgebreidheid voldoet, dan zultgy u ook veel nuttiger voor het menfchelyk gedacht maaken, en veelmeer tot bevordering der gelukzaligheid van hetzelve toebrengen, dan wy allen, in welken fland wy ons ook moogen bevinden, doen kunnen. Amen. III. Stuk. E DER-   DERDE LEERREDE. VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN IN HET BYZONDER. Tekst. Salomons Spreuken. Hoofdft, XXII. 6. Leert den jongen de eerfte beginfelen naar den eisch zyns wegs, als hy ook oud zal geworden zyn, zal hy daarvan niet afwyken. E a   Het is met de bedrevenheid in de deugd als met de bedrevenheid in werktuigelyke en andere konften. Wil men deeze bedrevenheid erlangen, dan moet men zich vroegtydig en beftendig in de deugd of in de konst oefenen , men moet ze reeds in zyn jeugd hoog. fchatten en beminnen leeren, en daardoor moeten zy ons van tyd tot tyd zo gemaklyk en natuurlyk worden, dat het ons ten laatflen moeijelyk vallen zoude, iets te doen, hetgeen met de regelen der konst of met de voorfchriften der deugd flreed. Zo kwalyk ook diegeen den naam van een' gefchikt' konftenaar verdient, dien het maar zelden gelukt een goed konstwerk te vervaardigen; even zo weinig zoude diegeen den naam van een' deugdzaam' mensch met recht draagen , die flechts fomtyds met groote moeite of by toeval deugdzaam dacht en handelde. Befluit hieruit, aandachtige Toehoorders , hoe noodig het is, dat men de kinderen van hunne eerfte jaaren af, met alle mogelyke zorgvuldigheid ter deugd aanvoere en hen beftendig in dezelve oefene, indien zy wezenlyk deugdzaame menfchen zullen worden. Dit is ook inderdaad een van de gewigtigfte ftukken der verftandelyke en ChristelyE 3 ke  70 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN ke opvoeding, en hierin beftaat voornaamelyk de vorming van hun hart en van hun zedelyk karakter. Wy hebben u reeds heden voor agt dagen getoond, wat 'er in het algemeen toe vereischt word, en hoe men by deeze befchaaving van het hart der kinderen te werk moet gaan. Men moet naamelyk hunne geaartheid Ieeren kennen , en zich naar derzelver gefteltenis richten; men moet hen gewennen naar begrippen en bewyzen, en niet naar blinde driften of blootelyk naar eigenzinnigheid te handelen ; men moet hen naar goede, naar de beste redenen leercn handelen, en op de gevolgen leeren letten; men moet zich bevlytigen om hen hunnen pligt tot vergenoeging te maaken; men moet eindelyk ter bevordering van deeze oogmerken hen tot zelfsbeproeving opleiden, en zo wel hunn' omgang met anderen als de gefchiedenis tot hunne verbetering zoeken aan te wenden. Laat ons heden by deeze algemeene regelen HOg eenige byzondere voegen, die op de voornaamfte enkelvoudige deugden betrekking hebben, tot welken kinderen en jonge lieden moe-, • ten  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. 71 ten geleid worden, door hen wien de vorming van hun hart of zedelyk karakter is toevertrouwd. De eerfte van deeze regelen is deeze: Oefent hen van hunne eerfte jaaren af in gehoorzaamheid en toegeevendheid. Wie dit in zyne kindschheid en jeugd niet geleerd heeft, die is geduurende zyn gantfche leven ongelukkig. Wy komen allen in duizenderleie omftandigheden, in welken wy moeten gehoorzaamen, in welken wy moeten toegeeven , wanneer wy niet tegen onzen pligt willen handelen, of onszelven of anderen niet bezwaarlyk willen vallen. Wy moeten het gezelfchap der menfchen vermyden, alle voordeelen en vergenoegingen daarvan laaten vaaren, en onze wooning in wouden en holen zoeken, of wy moeten een deel van onze natuurlyke vryheid aan een veilig en gerust gebruik van het overige opofferen, ons zekere bepaalingen laaten welgevallen, en elkanderen beurteling toegeeven. Hoe ongefchikt echter moet diegeene daartoe zyn , die tien, vyftien of meer jaaren lang zynen zin onverhinderd gevolgd heeft,die geen tegenftand kon verdraagen, wiens wenfchen voor allen die hem omringden bevelen waren, dien door de blinde E 4 liefde  72. VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN liefde zyner ouderen of zyner opzieneren in allen gevalle werd toegegeeven, en die nu op eenmaal geheel anders denken en handelen zal! Nu komt hy in de groote waereld. Op alle zyne fchreden treft hy hindernisfen aan. Men geeft naauwlyks acht op zyne wenfchen, ik zwyge dat men zich beyveren zoude om dezelven te vervullen. Men verzet zich veeleer tegen zyne begeerten en oogmerken. Zyne eigenzinnigheid word nu op deeze dan weder op eene andere wyze beledigd , doch niets kan dezelve leenigen , dewyl ze te vaste wortelen in hem gefchooten heeft. Ongelukkige mensch! Droevig offer eener te overmaatige tederheid en toegeeflykheid ! Hoe dikwyl zult gy, eens tot nadenken komende, over deeze wreede tederheid en involging moeten zuchten. Hoe dikwyls zult gy wenfchen, dat uwe ouderen , uwe opzieners hun rechtmaatig gezag over u gehandhaafd, en u gehoorzaamheid geleerd hadden ! ö Gy ouderen , wilt gy uwen kinderen deeze zuchten, deeze klagten, en het kwaad, dat dezelven hen uitperst, fpaaren, zo oefent hen, ik zeg oefent hen, want met bloote voorfchriften en vermaaningen is het niet te doen, oefent hen in gehoorzaamheid en toegeevendheid. Laat u gemaklyk van hen verbidden , komt  TOT t>E VOORNAAMSTE DEUGDEN. 73 komt zelfs hunne beden dikwyls voor, wanneer zy onfchuldige en goede dingen betreffen ; en toont hen met de daad hoe zeer u hunne waare vergenoegingen en hunne waare gelukzaligheid aan 't harte gaan ; doch laat hen nooit iets van u afdwingen, wykt niet voor hunne onftuimigheid of trots, laat u door detraanen van eigenzinnigheid niet tot een ontydig medelyden verwekken. Beveelt hen niets zonder ryp overleg, zonder genoegzaame reden ; laat de gerechtigheid , de billykheid, de toegeeflykheid die men hunnen ouderdom en hunne zwakheid verfchuldigd is, alle uwe bevelen bepaalen; maar wanneer gy ze eens gegeeven hebt, wederroept ze dan niet, maar blyft vooral op derzei ver ftrikte volbrenging ftaan, en laat u noch door hardnekkigen tegenftand, noch door listige vleijery tot het intrekken van dezelven beweegen. Hoed u echter van niet te veele noch te veelvoudige wetten ten gelyken tyde voor te fchryven. Gy zoud hen daardoor een ondraaglyk juk opleggen, en hen eenigermaate tot ongehoorzaamheid dwingen ; of gy zoud hen tot fchroomvallige flaaven maaken, die met het grootfte ongeduld op het oogenblik wachten, waarin zy van hunne vryheid zonder tegenE 5 ftand  74 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN ftand misbruik kunnen maaken. Laat derhalven al datgeene aan hunne eigen willekeur over, wat in zichzelve onverfchillig is, en geen' fchadelyken invloed op hunne zeden kan hebben, en vergenoegt u hen ten aanzien van zulke dingen fomwylen de noodige voortellingen te doen, en redenen aan de hand te geeven, naar welken zy zelf hunne befluiten kunnen regelen. Volgt hierin God na, die onzer aller wetgeever is. Hoe veel heeft hy aan onze vryheid niet overgelaaten , en hoe zeer heeft hy ons daardoor het gehoorzaamen zyner geboden niet verligt ! Het verzuimen van deezen regel, myne Vrienden, is de voornaamfte oorzaak, waarom zo weinige kinderen gehoorzaamheid leeren. Wanneer men geftadig bevelen op bevelen hoopt, en genoegzaam ieder gebaar, ieder woord , ieder houding , ieder beweging van het kind of den jongeling door wetten wil bepaalen , dan kan men alle zyne bevelen niet ftaande houden, en moet noodwendig meenig overtreeding zyner wetten met ftilzwygen laaten voorby gaan , en daardoor verliezen alle de overige, zelfs de gewigtigfte wetten en bevelen , hun kracht, en de ongehoorzaamheid word tot gewoonte. Eee-  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. 75 Boezemt verder, ten tweeden» uwen kinderen eene heerfchende liefde tot de waarheid, tot op. rechtheid en openhartigheid in. Zy is hen natuur]yk. Gy behoeft ze maar leevende te houden. Gy moet ze maar niet trachten te onderdrukken. Belagcht derhalven hunne onfchuldige trouwhartigheid niet. Hoed u hen tot vermomming, tot valschheid, tot vleijery aan te zetten. De droevige noodzaaklykheid zal hen door den tyd wel leeren, niet alles te zeggen wat zy denken, doch wee hen en u, wanneer gy hen het tegendeel van hetgeen zy denken leert zeggen. De mensch, die men in zyne kindschheid en jeugd tot valschheid, tot vermomming , tot vleijery heeft aangevoerd , die men deeze ondeugden als de gewigtigfte regels der verftandigheid en der fraaije leevenswyze heeft aangepreezen , die zal byna ten allen tyde of een fchadelyk of ten minften een allerlastigst en onaangenaam lid der famenlecvinge worden. Hy zal zich daardoor aan list, aan bedrog gewennen , en zich in onderhandelingen met anderen van alle konstgreepen en flreeken bedienen, welken niet uitdruklyk door de wetten verboden zyn. Hy zal in zyn oordeelen ten hoogften veranderlyk zyn , en heden pryzen en vereeren , wat hy gisteren  76 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN gekakt en veracht heeft. Hy zal met betuigingen van hoflykheid en verzekeringen van vriendfchap tot verkwistens toe mild zyn, en echter aan niets minder dan aan derzelver vervulling denken , wanneer geene noodwendigheid of eigenbaat hem daartoe aandryven. Hy zal nooit durven waagen zich tegen onrechtvaardige en verderflyke onderneemingen en handelingen te verzetten , wanneer zy voortkomen van perfoonen die hy op eene kruipende wyze heeft leeren vereeren. Hy zal eindelyk voor waare vriendfchap, die niet alleen alle valschheid fchuuwt, maar zelfs achterhoudendheid haat, onvatbaar zyn, en welk een troost des levens, welk eene zuivere vreugd verliest hy daardoor ! Beklaagen wy onszei ven niet dageJyks over de feilen en gebreken des gezelligen levens! van welken ik thans gewaagd heb ? Waarom wil men ze dan op het toekomende genacht der menfchen voortplanten ? Waarom pryst men hen den kinderen en jonge lieden als goede eigenfchappen en als deugden aan? Waarom rekent men hen het zo dikwyls als een misdaad aan, wanneer zy de waarheid zeggen, of over eene zaak de gedachten van hun hart ontdekken? Waarom pryst, waarom beloont men hen door uitmuntende achting en liefde, wan-  TOT DE VOORNAAMSTE DEÜGDEN. 77 wanneer zy alles wat zy zien en hooren, weeten te verheffen, te roemen , en door zulk vleijen zich by anderen in gunst brengen ? 6 Vermyd toch dit maar al te gemeen gebrek, gy, die hunne ouders of opzieners zyt. Trekt uwe kinderen niet tot flaaffche vleijery, maar tot vry- en edelaardigdenkende menfchen op, die zichzelven weeten te fchatten, die de waarheid boven alles beminnen, en niet fchuuwen dezelve te zeggen, zo dra hun pligt of het welzyn van andere menfchen zulks vordert, en geloof dat nog geen ongeveinsd, oprecht, openhartig man het zich beklaagd heeft, dat hy een ongeveinsd, oprecht, openhartig, dat hy een vyand van alle vermomming en vleijery geweest is. Zoekt echter ook, aan de an¬ dere zyde, uwe kinderen voor zwetzery en praatzucht te bewaar en. Leert hen in hun redeneeren en oordeelen met overleg en bedachtzaamheid te werk gaan. Toont hen, hoe veele verdrietelykheden men daardoor zichzelven en anderen veroorzaakt , en hoe verveelend men voor een gezelfchap word , wanneer men in hetzelve genoegzaam alleen het woord wil voeren, en hetzelve zonder onderfcheid met goede en kwaade gedachten en invallen als verdooft , die men maar voor den dag weet te bren-  ^8 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN brengen. Gewent hen daarby tot ftilzwygendheid ten aanzien van zulke dingen , die onze pligt ons verbied bekend te maaken. Vertrouwt hen fomwylen een geheim, en laat de wyze, op welke zy daarmede te werk gaan, den maatftok van het meerder of minder vertrouwen zyn, waarmede gy hen naderhand vereert. Geleid hen, verder, ten derden, zo vroegtydig als het eenigzins mogelyk is, tot arbeidzaam*, hèid, tot order en tot vlyt in hunne bezigheden. Onderricht hen hoe verftandig en billyk het is, dat een ieder van zyne gaaven, van zyné vermoogens, van zyn' tyd en van zyne goede, ren het beste gebruik maake, en hoe onrechtvaardig het zyn zoude zich van zo veele andere menfchen te laaten dienen en helpen, zonder hen weder alle mogelyke hulp en dienst toe te brengen. Toont hen hoe naauw allé menfchen met eikanderen zyn verbonden, hoe zeer de een den anderen noodig heeft, en hoe voordeelig het voor ieder in het byzonder en voor allen in 't algemeen is, Wanneer zy zich met onderlingen yver bevlytigen, hunnen wederzydfehen welftand te bevorderen. Leert hen, hoe zeer de order den mensch in zyne bezigheden verligt", hoe veel achting en ver- trou-  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. -79 trouwen dezelve hem by anderen verwerft, hoe ryklyk zy eindelyk een aanhoudende vlyt beloont,welk een voortreflykmiddel de arbeidzaamheid is, om den mensch voor zonden en dwaasheden, en voor den onverdraaglyken last van verveeling te bewaaren, en hoe zuiver, hoe groot het vergenoegen van den arbeidzaamen is, wanneer hy aan zyn' gelukkig-volbragten arbeid, aan de daarby overwonnen zwaarigheden, aan het nut, dat hy daardoor zich en anderen heeft toegebragt, denkt. Door deeze leeringen uwen kinderen diep in te prenten , en hen daarby met uw voorbeeld voor te gaan; door hen altyd met nuttige dingen bezig te houden, zoveel hun ouderdom en vermoogens zulks veroorloven , door hen ieder zaak ter rechter tyd te laaten beginnen , en alles wat zy te doen en te bezorgen hebben, met de behoorlyke naauwkeurigheid te laaten doen en te bezorgen , hier door , zeg ik , zal hen de liefde tot order en tot arbeidzaamheid natuurlyk worden. Zy zullen naderhand niet anders dan ordentlyk en arbeidzaam kunnen zyn. Zy zullen in het vervolg de bezigheden van hun beroep niet als een drukkende last aanzien, en dezelven niet voor ieder vluchtig vermaak laaten vaaren, en daardoor zult gy hen veel ze- ke-  8o VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN kerer voor gebrek en behoeftigheid bewaaren, en tot veel nuttiger leden der famenleevinge maaken, dan wanneer gy hen, met tegengeftelde geneigdheden, zeer groote rykdommen naliet. Leert hen, ten vierden, met de grootfte zorgnddigheid, demoedig en befcheiden zyn, 't welk voor alle menfchen, en inzonderheid kinderen en jonge lieden, zo welvoeglyk, en tot bevordering hunner volmaaktheid en gelukzaligheid zo noodzaaklyk is. Pryst hen toch nooit wegens zulke voorrechten , die zy zich-zelv' niet hebben verkreegen, maar enkel aan hunne geboorte of hunne omftandigheden te danken hebben, en duld ook niet dat anderen hen groote gedachten van hunne fchoone geftalte, of van hunne aanzienelyke afkomst, of van hunnen r3'kdom, in 't hoofd brengen. Leert hen alle diegeenen, welken hen deswegen verheffen en eeren, als verachtelyke vleijers, of als onweetende en baatzuchtige menfchen aanzien , die, of geheel anders denken dan zy fpreeken, of die blootelyk hun byzonder voordeel daarin zoeken. Toont hen hoe weinig wezenlyke waarde deeze uitwendige voorrechten hebben, hoe ligt men ze kan verliezen , hoe zeer zy den mensch tot een uitmuntend goed en  tot de voornaamste deugden. 8* en algemeennuttig gedrag verpligten, en hoe verachtelyk hy zich maakt wanneer hy dezelven misbruikt, of minder deugdzaam en nuttig is dan een ander, die niet zo veele middelen en aanfpooring daartoe heeft. Verheft u ook zelf nooit op deeze voorrechten; veracht den armen en nederigen niet, en eert alleen wysheid en deugd en rechtfchapenheid, het zy ze met den luister van 't geluk omringd zyn, of van gebrek en ellende verzeld gaan. Boezemt hen ook befcheiden gedachten van hunne natuurlyke of verkregen vatbaarheden, bekwaamheden , bevattingen en deugden in. Leert hen hoe onkundig en zwak de mensch in en op zichzelven is ; hoe zeer hy in alle opzichten van den wil des hoogten Wezens afhangt; hoe fchielyk hy door honderderleie toevallen van ■de gevaarlyke hoogte, tot welke hy met moeite is opgefteegen, afgeffcort kan worden. Leert hen, hoe onvolkomen en nietsbeduidende de grootte menfchelyke kennis en deugd is; hoe ook in dit opzicht het meeste van het onderwys, van de opvoeding , van uiterlyke om* Handigheden, en eindelyk alles van de Goddelyke Voorzienigheid afhangt. Toont hen , hoe verre zy in alle tukken van zo veele anderen, die mogelyk minder hulpmiddelen en aanmoeIII. Stuk. F di-  o*2 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN diging hadden , overtroffen worden , en hoe veel zy nog te doen hebben, om zo wys en zo goed te worden, als zy kunnen en behooren te worden. Oefent hen voornaamelyk dan in de ootmoedigheid, wanneer zy zich beledigd houden, of wanneer men hen die achting en eer niet bewyst, waartoe zy gelooven gerechtigd te zyn. Erinnert hen dan aan hun eigen zwakheden en gebreken,aan hunne ontbeering van alle wezenlyke verdienflen, aan de groote toegcevendheid die zy zelf van anderen noodig hebben, aan de onbedachtzaamheid waarmede de meeste menfchen fpreeken cn handelen. Maakt hen begrypelyk , hoe ligt men , ook zonder kwaade oogmerken, of een vyandlyk gemoed te hebben, uit onvoorzichtigheid iets zeggen en doen kan, dat anderen mishaagt en voor eene zeer flechte uitlegging vatbaar is, en hoed u toch hunne kleine verfchillen gewigtig te maaken door zelf deel daarin te neemen, en ze als dingen te behandelen, die veel opmerkzaamheid verdienen , of die uwe eigene eer in gevaar brengen. Oefent hen veeleer by alle gelegenheden in verzoenelykheid en grootmoedigheid. In plaatfe van hen, gelyk maar al te dikwyls gefchied, toe te roepen: dit moet gy niet verdraagen, en dit moet gy niet on-  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. 83 onvergolden laaten, gy behoeft niet meer te doen dan anderen, en kunt den onvriendelyken weder onvriendelyk bejegenen, zo roept hen veel liever toe: Boven zulke kleinigheden moet gy u verheffen , zy zyn niet waardig dat gy 'er acht op geeft of 'er u door laat ontrusten ; verheugt u als gy wyzer en beter dan anderen zyt, en beklaagt hen die zo wys en goed niet zyn ; doch haat hen niet. Laat tot dit zelfde oogmerk niet toe dat uwe kinderen lang te onvrede onder eikanderen of met andere lieden leeven. Toont hen veeleer, hoe onaangenaam en geweldig zulk een toeftand is, en van hoe veele voordeelen en vergenoegingen zy 'er door beroofd worden. Brengt hen, wanneer zy zich van eikanderen venvyderd hebben , fchielyk weder byeen, en doet hen begrypen hoe gering de reden van hunne verwydering geweest is, en hoe ligt zy dit zelf hadden kunnen begrypen, wanneer zy de zaak flechts beter onderzocht hadden, en niet terftond zo heftig geworden waren. Weigert hen vooral toch alle wraakoefeningen, fchoon zy dieren of zelfs levenlooze dingen ten voorwerp hebben, en leert hen , zodra zy het kunnen begrypen , dat alleen gevoel van fchuld en zwakheid van ziel wraakzucht, doch dat onbeF 2 wust-  84 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN wustheid van fchuld en fterkte van ziel, grootmoedigheid voortbrengt. Zoekt hen, ten vyfden, eene oprechte liefde en toegenegenheid jegens alle menfchen zonder onder fcheid van ftaat, van Godsdienst, van land, of van uiterlyke omftandigheden , in te boezemen. Leert hen alle menfchen, de geringen zo wel als de grooten, de armen zo wel als de ryken, als hunne broederen aanzien ; de menfchen als menfchen, dat is als redelyke en onfterflyke fchepfelen, en hunne uiterlyke omftandigheden als toevallige dingen befchouwen. Drukt hen de natuurlyke evengelykheid der menfchen diep in , opdat zy door den Juister van het vermoogen, van het aanzien, en den rykdom niet verblind, en of tot laagheid of hardheid, tot hoogmoed en wreedheid verleid worden. Veroorloft hen niet van gemeene, geringe, Jlech. te lieden te fpreeken, en deeze redenen met eene verachtende houding en gebaaren vergezeld te doen gaan. Deeze uitdrukkingen zyn in den mond van ieder' verftandig' mensch ftrafbaar: dwaaling en ondeugd hebben dezelven voortgebragt: maar in den mond van een kind of van een' jongeling zyn ze de dwaasheid en ongerymdheid zelve. Maaken uwe kinderen of leer-  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. 85 leerlingen ooit van deeze uitdrukkingen gebruik, toont hen dan dat die perfoonen, welken zy gemeene , geringe , flechte lieden noemen , veel meer verdienden hebben , en veel gewigtiger en nuttiger leden van het gemeenebest zyn, en gevolglyk veel meer achting en eer verdienen, dan zy, en dat het nog zeer onzeker is, of zy niet zelf, het zy door hun kwaad gedrag, of door onvoorziene ongelukken, niet tot deeze laage klasfe van menfchen zullen vernederd worden,en zich gedwongen zien om by diegeerien medelyden en byftand te zoeken, die zy thans zonder reden zo gering achten. Waakt ook ten deezen opzichte zorgvuldig over hun gedrag jegens het gezin. Laat niet toe dat zy hetzelve met verachting, met trotschheid, of op eene gebiedende wyze bejegenen, en zich als flrenge en eigenzinnige heeren aanftellen, terwyl zy eerst moeten lecren gchoorzaamen. Leert hen integendeel de waarde van den dienst, die het gezin aan hunne zwakheid en onervaarenheid bewyst,erkennen,en met waare dankbaarheid erkennen ; boezemt hen menfchenvriendelyke, weldaadige gevoelens jegens hetzelve in ; en wanneer zy onderneemen mogten, hetzelve in uwe tegenwoordigheid te beveelen, zo zorgt dat aan deeze bevelen niet F 3 vol-  86 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN voldaan word. -— Behoed ben ook van hunne eerfte jeugd af voor koelzinnigheid , voor afkeerigheid en vyandfchap, die het verfchil van landaart en van Godsdienst maar al te dikwyls onder de menfchen veroorzaakt. Leert hen, dat niet de kleeding , niet de uiterlyke zeden en gebruiken, niet de gevoelens, maar het karakter en gedrag der menfchen hunne eigenlyke waarde bepaalen ; dat onderwys , opvoeding en toeval het grootfte aandeel in de meeningen en het geloof der meeste menfchen hebben; dat niemand met opzet dwaalt, of de waarheid als waarheid verwerpt; dat het meer op het doen dan op het weeten aankomt; dat niet de dwaaling maar de ondeugd de menfchen doemwaardig maakt; dat iedereen zyn geweeten moet volgen , offchoon het ook dwaalende ware; en dat by God geen aanzien van perfoon plaats heeft, maar dat onder alle volken diegeenen , die hem vreezen en rechtvaardig handelen, hem aangenaam zyn. Spoort hen, daarby, ten zesden, tot meêly* den en tot weldaadigheid aan. Wilt gy echter hunne harten tot deeze deugden vormen, ftelt dezelven hen dan niet alleen als zeer fchoon en edel voor, maar leert hen de menigvuldige foor-  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. 8? foorten van gebrek en ellende daadelyk kennen, onder welken zo veele van hunne broederen zuchten. Geleid hen fomwylen in de treurige doch leerzaame wooningen der armen, der kranken , der ftervenden. Laat hen aldaar eene vergelyking tusfehen hunnen toeftand en tusfehen den toeftand van zo veele anderen , die van eenerlei natuur met hen zyn , en mogelyk veel fneer verdienften dan zy hebben, maaken. Laat hen de hongerige en fchamele geftalte , de harde legerfteê en het even zo harde brood van den ellendigen en behoeftigen zien, en zyne angftige zuchten hooren. Verwydert hen niet van zulke aandoenelyke tooneeien , uit vreeze van hunnen vertederden fmaak te kwetfen, of hen fmartelyke aandoe, ringen te veroorzaaken. Deeze aandoeningen zyn.de eere der menschlykheid. Verheugt'er u over wanneer zy zich in uwe kinderen doen befchouwen ; laat zelfs hunne medelydende traanen den vryen loop ; verbergt de uwen niet voor hen, en toont hen door uw voorbeeld, dat gy u deeze fchoone traanen ook in den mannelyken ouderdom niet fchaamt. Deelt dan ook het vergenoegen van het weldoen en van de hulp, die gy aan de verlaatenen en behoeftigen bewyst, met hen. Beraad u fomwyls F a met  88 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN met hen over de beste wyze van zulks te doen. Stelt het hen als eene byzondere eere voor, die gy hen wegens hun goed gedrag bewyst, dat gy het een of ander Christelyk liefdewerk onderling met hen verricht. Gewent 'er hen aan, zich fomtyds ten aanzien van hunne vermaaken en genietingen eenigermaate te bepaalen, om diegeenen, welke de noodwendigheden des levens ontbreekt, met des te meer nadruk te kunnen byftaan. Doet hen vroegtydig begrypen, dat het weldoen 't welk ons genoegzaam niets kost, of waaromtrent wy niet anders doen dan hetgeen wy zelf niet kunnen gebruiken, hetgeen voor ons overtollig en nutteloos is, weggeeven, dat dit weldoen geen groote waarde hebben, dat het geen deugd zyn kan. Beloont hen dan ook voor hunne weldaadigheid niet door gefchenken, maar door hen aan de vreugd der armen en noodlydenden, die gy onderfteund , der kranken, die gy verkwikt, der treurigei^die gy vertroost hebt, deel te' doen neemen , en hen te laaten hooren met welk een vol hart zy hunnen weldoener zegenen. Leert hen, verder, ten zevenden , zichzelven v«loochenen, en de heerfchappy over hunne zin- ne-  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. 89 nelyke begeerten verkrygen. Verbind ook tot dat oogmerk de oefening met het onderwys, en begint met beiden zo vroegtydig als zulks zich maar eenigzins doen laat. Dit is een zaak van het uiterlie gevvigt voor fchepfelen, die, gelyk wy , gedeeltelyk zinnelyk , gedeeltelyk verftandig zyn. Wie in zyne vroege jaaren niet geleerd heeft, zichzelven te verloochenen , en zelfs fterke zinnelyke begeerten te wederftaan , dien zal het in een' hooger ouderdom ongemeen zwaar, zo niet onmogelyk vallen, aan den pligt en de deugd offers te brengen, die zy in den tegen woordigen Haat van tucht en beproeving zo dikwyls van ons vorderen. Gewent derhalven uwe kinderen, of diegeenen die aan uw opzicht of aan uwe leiding zyn toevertrouwd, zich fomtyds een onfchuldig vermaak vrywillig te weigeren, of de genieting van hetzelve aftebreeken, en daardoor de fterkte van hunnen geest en haare heerfchappy over zichzelven te bewyzen. Gaat hen in dit ftuk ook met uw eigen voorbeeld voor. Verordent zekere uitfpanningcn of verlustigingen, die gy voorneemt onderling met hen te genieten , verheugt u met hen , by voorraad over dezelven , en wanneer u zekere pligten , of toevallige omftandigheden, waartoe gy veelF 5 licht  9® VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN licht zelf oorzaak geeft, u in het genot van dit vermaak verhinderen, of u 'er van afroepen , toont hen dan door uwe ongeftoorde weltevredenheid, en door een liefderyk onderwys , hoe verre gy het volbrengen van uwen pligt boven alle vermaaken fielt, en hoe goed het is, wanneer men zyne begeerten te maatigen en zichzelven te beheerfchen weet. Bid hen dan zich by deeze gelegenheid in deeze zelfde edele deugden te oefenen, en ten minften u in dat geval een waarlyk fterk bewys van hunne liefde tot u te geeven, en beloont diegeen' , welke hierin het wilvaardigfte is, met eene uitneemende achting en vriendfchap. Komt het hen in den beginne moeijelyk voor zich zo veel geweld aan te doen, kost het hen moeite hunne traanen te rug te houden, en niet in luide klagten uittebreeken, laat u dan door geen ontydig meêdoogen verleiden, om hen van dien last te ontheffen. Hoe menigvuldiger gy deeze heilzaame oefening in 't werk ftelt, hoe ligter hen de zaak zal worden, en gy zult hen daardoor eindelyk in ftaat ftellen om aan de deugd en rechtfchapenheid zonder weigering de dierbaarfte offeranden toe te brengen, zodra hun pligt dezelven van hen vordert. Leid  TOT DE VOORNAAMSTE DEÜGDEN. 91 Leid hen, eindelyk, ten achtften , tot geduld in het lyden, tot moed en ftandvastigheid in het ongelyk,tot een1 getroosten en onverfchrokken ftaat in alle omftandigheden op. Deeze eigenfchappen en deugden zyn ons in onzen tegenwoordigen toeftand volftrekt noodzaakelyk. Wie niet met gelaatenheid heeft leeren lyden; wie zich door ieder klein ongeval laat verzetten en neêrflagtig maaken; wie door iedere dreiging, door ieder fchyn van gevaar verfchrikt en beevend te rug wykt, die zal geen' hoogen graad van zede'yke volmaaktheid bereiken, en zyn gelukzaligheid is aan zeer menigvuldige en fchielyke afwisfelingen onderworpen. Alleen de geduldige, de ftandvastige, de onverfchrokkene is bekwaam om de zwaarigheden die men fomwyls op den weg vr.n pligt en rcchtfchapenheid aantreft, te overwinnen, zich met nadruk tegen den ftroom van het hcerfchende verderf aantekanten, en zyn onfchuld zo wel als zyne gemoedsrust in alle veranderingen en verzoekingen van het uiter1'yk geluk te bewaaren. Tot deeze deugden moeten wy echter vroegtydig worden opgeleid; wy moeten dezelven eerst in het kleine leeren oefenen , indien wy ze in hooger ouderdom eri in gewigtiger voorvallen ter uitvoer zullen  $ï VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN Jen brengen. Pryst derhalven uwen kinderen of ondergefchikten deeze mannelyke , deeze edele deugden niet alleen aan, maar oefent hen by alle gelegenheden in dezelven. Laat de liefde, die gy hen toedraagt, u niet verleiden om hunnen fmaak te vertroetelen, hen van alles wat moeijelyk en onaangenaam is te verfchoonen, en hen tot weeklykheid te gewennen. Gewent hen veeleer tot eene eenigzins harder leevenswyze, opdat hen geene geryflykheden zo noodzaaklyk worden, dat zy dezelven niet kunnen ontbeeren zonder ellendig te zyn. Bejegenen hen geringe ongelukken, moeten zy eenige fmarten ofbezwaaren ondergaan, verliezen zy zulke dingen in welken zy waarde fielden, vermeerdert dan hunne aandoening daarover niet, door een te groot en angftig aandeel daarin te neemen , door de luide klagtenin welken gy daarover uitbreekt, door de groote moeite, die gy en allen die rondom u zyn, aanwenden, om hen over hun ongeval te troosten , om hen hun verlies te vergoeden , en hunne tamelyk-draagtyke fmarten oogenbliklyk te doen ophouden. Geeft niet aan zulke dingen, die van geen groot belang zyn> door de wyze op welke gy dezelve beoordeelt en behandelt, een grooter gewigt in hunne fmar-  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. 93 fmarten dan zy werkelyk hebben. Zoekt veel meer door uwe bedaardheid hen te vreden te Hellen, en door uw gelaaten gedrag hen moed in te boezemen. Leert hen ieder zaak houden voor hetgeene zy is; redeneert vriendfchappelyk met hen over degefteldheid van het kwaad, dat hen drukt, van de fmart die zy ondervinden , van het verlies dat zy geleden heb' ben; toont hen aan hoe veelerleie rampen en ongevallen de mensch onderworpen is, en hoe veel hy draagen en lyden kan indien hy flechts wil. Stelt hen voorbeelden van perfoonen voor, die veel meer dan zy lyden, en echter geduldig en ftandvastig zyn, en in plaatfe van hen door het voorftellen van alle mogelyke kwaade gevolgen , die uit hunne tegenwoordige kwaal kunnen ontftaan, te verfchrikken, zo leert hen van tyd tot tyd de menigvuldige nuttigheid bemerken , die een wys en deugdzaam mensch, zelfs uit de wederwaardigheden die hem bejegenen, trekken kan. Geeft echter deeze leer ook door uw eigen voorbeeld kracht en leeven. Draagt het lyden dat uzelven treft met geduld; laat hen mimmer morrende en bittere klagten over de Goddelyke fchikkingen uit uwen mond hooren; toont hen door uw eigen gedrag, dat gy u ook in het  04 VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN het ongeluk bedaard kunt houden, en een gevaar, dat gy niet kunt vermyden, met een' onbezweeken moed weet tegen te gaan. Behoed hen eindelyk, zo veel u mogelyk is, voor alle indrukken van vrees en verfchrikking, veroorzaakt door zulke dingen, welken enkel de onkunde, of het bygeloof, of de verfaagdheid, offlaaffche gevoelens, eene vreeslyke en verfchriklyke gedaante gegeeven hebben. Toont hen deeze dingen zo dikwyls gy daartoe gelegenheid vind, maakt hen met dezelven bekend, en ftelt hen de zwakheid en het ongeluk der geenen, die fteeds van gevaaren droomen en allenthalven gevaaren ontdekken , in het helderfte licht voor. Deezen, aandachtige Toehoorders, zyn de voornaamfte deugden, tot welke kinderen en jonge lieden opgeleid, en in welken zy beftendig geoefend moeten worden. Indien gy, die God tot ouderen , of tot oozieners en leermeesters gefteld heeft, de regels die ik tot dat oogmerk heb opgegeeven, ftandvastig en getrouwlyk betracht, de daarmede ver" bondene oefeningen , dikwyls en op de gefchiktfte wyze in 't werk ftelt, en daarby nooit moede word God om zynen zegen daartoe  TOT DE VOORNAAMSTE DEUGDEN. 95 toe te bidden, dan zullen zekerlyk uwe poogingen niet vruchteloos zyn. Zy zullen vroeg of fpade ryke vruchten van wysheid en deugd in de harten en in het gedrag der geenen , die onder uw opzicht ftaan , voortbrengen. Uwe kinderen , uwe leerlingen zullen zich tot gehoorzaamheid en tot toegeevenheid , tot waarheidliefde en tot oprechtheid, tot arbeidzaamheid , tot vlyt en tot order in hunne bezigheid gewennen ; zy zullen ootmoedig en befcheiden zyn , alle menfchen als hunne broederen beminnen, in weldoen hun vergenoegen zoeken , zichzelven beheerfchen, en hunne hevige zinnelyke begeerten verloochenen ; zy zullen zelfs geduld in het lyden, ftandvastigheid in ongelukken, en onverfchrokkenheid in gevaaren leeren. En hoe wys, hoe goed, hoe gelukkig moeten zy in dit beminnenswaardig gezelfchap van de fchoonfte en edelfte deugden niet worden! Hoe aanmerkelyk zullen deeze deugden den glans hunner uiterlyke voorrechten verhoogen, of het gebrek van dezelven vergoeden ! Hoe behaag, lyk zullen zy daardoor aan God en menfchen, hoe nuttig voor hunne broederen worden! Hoe veel geruster en onbezorgder -zult gy eens van hen kunnen fcheiden, wanneer gy weet  OÓ" VAN DE OPLEIDING DER KINDEREN ENZ, weet, dat zy deeze deugden en met dezelven alle de overige tot geleidfters en beftierfters van hun leven hebben! Amen. D E  DE VERSTANDIGE EN CHRISTELYKE OPVOEDING DER KINDEREN. VIERDE LEERREDE. VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. Tekst. Brief aan de Ephesers. Hoofdft. VI. 4. Gy vaders, voed uwe kinderen op in de vermaa. ninge en vreeze des Heeren. III. Stuk. G   ö od, van wien, door wien, en tot wien VT alle dingen zyn! Schepper, Weldoener en Vader der menfchen! u te kennen, u te beminnen , u te gehoorzaamen , is onze hoogfte eere en ons grootfte geluk. Dit alleen, maar geeft ons een wezenlyk voorrecht boven alle geringer fchepfelen, die deezen aardbodem met ons bewoonen. Dit alleen breid licht en vreugd en hoop en troost over de duistere en vermoeijende paden van ons aardfche leven, uit. Dit alleen opent ons zulke uitzichten in de toekomende waereld, die ons alle bezwaaren van de tegenwoordige doet vergeeten. Ja, God, wanneer wy u kennen, dan kennen wy de Bron en den Inhoud van alles wat groot» wat goed, wat fchoon en volmaakt is. Wanneer wy u beminnen, dan beminnen wy dien, die alles in zich vereenigt, wat onze hoogachting , onze dankbaarheid, onze liefde en ons vertrouwen verdient. Wanneer wy u gehoorzaamen , dan gehoorzaamen wy den wysten, den rechtvaardigden, den goedften Heer, wier inzettingen alleen ons best bedoelen. 6 Dat wy dit fteeds erkennen, fteeds ondervinden, en overeenkomftig deeze kennis en ondervin-? ding handelen! 0 Dat wy den Godsdie st, die G 2 al-  100 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT alleen onze natuur deeze voorrechten verleent, en ons tot deeze bronnen van wysheid en gelukzaligheid geleid , fteeds zo betrachten en gebruiken mogten, als met deeze oogmerken overeenkomt! Staa gy-zelf ons hy, bermhartige God, opdat wy onzen pligt, die tevens onze zaligheid is, geduurig getrouwer vervullen. Leer gy-zelf ons u, den eenigen waaren God, en Jefus Christus, dien gy gezonden hebt, geduurig beter kennen, en laat onze kennis geduurig vruchtbaarder in vroome gevoelens en goede daaden worden. Laat ons de leer, die gy ons geopenbaard hebt, en die wy met den monde belyden, door een deugdzaam en heilig leven eere aandoen , en verleen in het byzondcr dicgeenen onder ons, die zich met de opvoeding der kinderen bezig houden, de genade van hunne harten boven alle dingen, eerbied en liefde jegens u in te boezemen, en hen tot rechtfehapen navolgers van uwen Zoon te vormen. Zegen tot dat einde de overweegingen waarmede wy ons dit uur zullen bezig houden, en verhoor ons gebed om Jefus Christus onzes Middelaars en Zaligmaakers wille, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen: Onze Vader, enz. De  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. IOI De getrouwde betrachting van alle de voorfchriften en oefeningen,, die wy u tot nu toe in verfcheidene leerredenen hebben voorgefleld, tot vorming van het verftand en het hart der kinderen, zoude niet genoegzaam zyn, aandachtige Toehoorders, om het groote oogmerk eener verftandige en Christelyke opvoeding te bereiken , wanneer zy niet met een. even zo getrouwe en zorgvuldige aanvoering tot den Godsdienst en tot het Christendom verbonden was. Eerst daardoor worden de voorheen gemelde voorfchriften en oefeningen recht gewigtig en nuttig. Eerst daardoor word het verftand van den mensch tot de waare wysheid, ■en zyn hart tot de waare en edelfte deugd gevormd. Eerst daardoor word.hy voor de hoogfte, voor eene eeuwige gelukzaligheid vatbaar. ■God te vreezen, zegt de heilige Schrift, dat is ■wysheid, en, uit Godvreezenheid, het booze te myden, dat is verftand. En inderdaad, myne Vrienden , zonder, dat heldere en zekere licht, 't welk ons de Godsdienst en het Christendom van de gewigtigfte dingen ontfteeken, zonder de fterke redenen, waarmede zy ons tot hetgeene dat recht en goed is aandryven, zonder de kracht, die zy ons tot het volbrengen van onzen pligt verkenen, zou het met onze wysG 3 heid  Ï02 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT heid en deugd zeer flecht gefield zyn. Zy zouden aan een gebouw gelyk zyn, dat, zo niet op een' zandgrond, ten minften zekerlyk op geen vast fondament rustte. Wy zouden geduurig gevaar loopen, van ons in onze befluiten te ver. warren, ert door onze zinnen, door onze verbeeldingskracht, door onze hartstogten bedroogen en vervoerd te worden. Maar weinigen, want ik wil alles toegeeven, wat men in dit opzicht toegeeven kan, maar weinigen zouden wyzen en deugdzaamen worden, en ook deeze weinigen zouden het noch in de wysheid noch in de deugd het zo ver brengen, als het een . Christen, die zyn'naam tot eerfbekt, het in beiden brengen kan. Niets is derhalven noodzaaklyker, dan dat kinderen en jonge lieden vroegtydig en op de beste wyze tot den Gods. dienst en tot het Christendom aangevoerd worden , indien zy zo wys, zo goed, zo nuttig voor 't algemeen en zo gelukzalig zullen worden , als zy kunnen worden. Dit is het ook, wat de Apostel Paulus in onzen tekst den vaderen , of in 't algemeen den ouderen, infcherpt, wanneer hy zegt: Voed mve kinderen op in de vermaaninge en vreeze des Heeren. Dat fe, vormt hen tot leerlingen van onzen Heere Jefus Christus; onderricht hen van zyne leere, oe-  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. Ï03 oefent hen in de gehoorzaamheid aan zyne geboden, en in de navolging van zyn voorbeeld; trekt ze zodanig op, dat zy zyne waare veréérders en navolgers, dat zy verlichte en rechtfchapen Christenen worden. Myn oogmerk is, aandachtige Toehoorders, u in dit uur , onder den Goddelyken byftand en zegen, eenige aanleiding hiertoe te geeven. Eene aanleiding, die zo veel te noodiger is, uit hoofde van de groote nalaatigheid die de meeste ouderen en opzieners in dit gewigtig ftuk der opvoeding begaan, uit hoofde van de menigvuldigheid en algemeenheid van de feilen, die hieromtrent plaats hebben. Niemand ontkent dat kinderen en jonge lieden tot den Godsdienst en tot het Christendom moeten geleid worden, en dat aan deeze zaak veel gelegen is. Doch wat doet men, om deezen pligt natekomen? Men laat hen eerst eenige , meesttyds zwaare en onverftaanbaare gebedformulieren, hierna een kort of breedvoerig leerftelfel van den Godsdienst, nevens veele, grootdeels duistere , fchriftuurplaatfen van buiten leeren; men •dwingt hen dingen , die zy in 't geheel niet verftaan, met veel moeite hun geheugen in te prenten, en maakt hen daardoor niet zelden G 4 deeze  104 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT deeze dingen verveelende en haatelyk, in plaats dat men hen dezelven zou leeren hoogfchatten en beminnen. Vervolgens laat men aan hen deeze dingen, die zy reeds denken te verftaan, dewyl zy 'er van kunnen fpreeken, vcrklaaren, en dit gefchied gewoonlyk op zulk eene wy. ze, die hen meer van'hunne afhangklykheid en onderwerping, dan van de gewigtigheid en voortreflykheid der zaaken, wegens welken zy onderricht worden, overtuigt. Men vermaant hen daarby fomtyds, doch meestal in het voorbygaan, en op eene veel te algemeene wyze, God te vrcezen, en deugdzaam te Zyn; men doet hen geregeld den openbaaren Godsdienst bywoonen, en laat ook wel by gelegenheid de fchriftuurplaats, of de hoofdzaak , waarover gepredikt is geworden , door hen herzeggen, zonder verder te onderzoeken, of zy iets van het voorflel des Predikers7 begrepen., en tot leering en verbetering aangewend hebben-; men zend hen eindelyk eenigen tyd tot de Leeraaren der Gemeente , laat hen door dezelven nog breedvoeriger onderrichten , en ten laatften plegtig in de'gemeenfchap der Kerke aannèemen; en dan gelooft men alles gedaan te hebben, wat Christelyke ouderen doen kunnen en moeten, om hunne kinderen in de vrecze en  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. I05 en vermaaningen des Heeren optetrekken. Behoort 'er echter wel veel opmerking en fcherpzinnigheid toe, om het gebreklykc van zulk eene leiding tot den Godsdienst-Jen tot het Christendom te begrypen , en leert niet de dagelykfche ondervinding, hoe ongenoegzaam dit alles is, om kinderen en jonge 'lieden tot waare Christenen te vormen ? Neen, kinderen en jonge lieden tot den Godsdienst en tot het Christendom aan te voeren, beftaat niet alleen in hen van den inhoud deezer. Goddelyke leere, op eene naar hunnen ouderdom en naar hunne bevatting gefchikte wyze, te onderrichten of te laaten onderrichten, maar ook hen deeze leer, en Jefus Christus, die ons dezelve geopenbaard heeft, eerbied- en lievenswaardig te maaken , hunne meening naar de zyne te vormen, en hen ter betrachting zyner voorfchriften , en ter navolging van zyn voorbeeld op te leiden. Dit moeten ouderen en opzieners , niet alleen in de uuren van eigenlyk onderwys, maar ook in hunnen omgang met diegeenen, welken onder hun opzicht ftaan, cn in hun gantsch gedrag omtrent hen, zich ten hoofdoogmerk voorftellen, indien zy aan het bevel van den Apostel, in onzen tekst, voldoen willen. Om de bereiking van dit oogG 5 . ""merk  IOÖ VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT merk eenigermaate te bevorderen, zal ik het voornaamfte, 't welk daarby in acht genomen moet worden, in de volgende vyf hoofdregelen te famen vatten. De eerfte is deeze: Boezemt uwen kinderen ofüwen leerlingen, van hunne eerfte jaaren af, een gunftig vooroordeel in wegens de gewigtigheid en •waarheid van het Christendom. Ik wil daarmede niet zeggen , dat zy blootelyk uit vooroordeelen God vreezen en Christenen zullen worden. Neen, zy moeten den Godsdienst en het Christendom , wanneer zy tot het volkomen gebruik van hun verftand gekomen zyn , zelf onderzoeken , en van hun geloof op goede gronden verzekerd worden. Maar dewyl ze onder Christenen leeven en opgetoogen worden, zo is 'er veel gelegen aan de eerfte indrukken, die zy van de gefteltenis der Christelyke leere verkrygen, en deeze indrukken brengen gemeenelyk zeer veel toe, om hen het onderzoek, dat zy naderhand in 't werk zullen ftellen, zwaarer of ligter te maaken. En wie kan het ouderen of leermeesters, door wien dit onderzoek daadelyk gefchied is, die het heilige, het troostelyke, het Goddelyke van den Godsdienst hebben leeren kennen en ondervinden , wie kan  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. I07 kan het hen ten kwaade duiden, wanneer zy denzelven ook hunne kinderen en leerlingen van deeze zyde leeren kennen, ja wie zou hen niet van een met zichzelf ftrydend gedrag befchuldigen, indien zy zulks niet deeden ? Wanneer ik weet dat my een zaak verbetert, gerust ftelt en gelukzalig maakt, kan ik dezelve onmogelyk aan perfoonen, in wier welvaart ik het grootfte aandeel neem , als onverfchillig voorftellen, ik moet hen noodwendig voordeelige begrippen wegens deeze zaak doen krygen, offchoon zy ook nog niet in ftaat zyn, volgens hunne eigene begrippen en ervaaringen daarover te oordeelen. Doet derhalven dit ten aanzien van den Godsdienst en van het Christendom , gy, die u met de Christelyke opvoeding bezig houd. Uwe kinderen, uwe leerlingen hebben een hoog gevoelen van uw verftand , van uwe fcherpzinnigheid , van uwe wysheid en bedrevenheid in de verkiezing tusfehen het goede en het kwaade. Hetgeen zy u fteeds zien hoogfehatten en beminnen, zal ligt hunne achting en genegenheid tot zich trekken. Hetgeen zy u ftandvastig zien verwerpen en fchuuwen, zal b'gtelyk hun afkeer en hunn' haat op zich haaien. Hetgeen gy als onverfchülige dingen met achteloosheid behandelt, daarom-  loS VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT omtrent zullen zy niet ligt met yvcr en zorgvuldigheid te werk gaan. ö Mogten dit alle ouders en opzieners wel bedenken ! Hoe veel gelukkiger zouden zy dan in hunne opvoeding niet flaagen! Doch welke indrukken en begrippen kunnen en moeten uwe kinderen, uwe leerlin-' gen van het Christendom bekomen, wanneer zy noch uit uwe woorden noch uit uwe daadcn kunnen bemerken, "dat gyzelf het als eene gewigtige, als de allergewigtigile'zaak hefchouwt; wanneer zy u zelden of nooit van God, van Christus , van den Godsdienst hooren fprccken; wanneer zy u zonder ernst,' zonder blydfchap, of wel met verachting daarvan hooren fprceken; wanneer zy u met dezelven hooren "fpotten , of wel de fpotternycn van anderen 'met uw goedkeuring verëeren ; wanneer zy zien, hoe gaarn gy uzelven onder het een of ander beuzelachtig voorwendzel de pligten van den openlyken of huislyken Godsdienst verzuimt, en hoe vrolyk gy zyt, wanneer gy deeze pligten als een last van u geweerd hebt; wat -kunnen zy , zeg ik, anders daaruit befluitcn, dan dat de Godsdienst of eene onverfchillige of eene ten hoogflcn bezwaarlyke en verdrietige zaake zy ? En hoe weinig, zullen in de meeste gevallen alle voortellingen, waarmede men  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 100 men naderhand hen tot betere gedachten mogt zoeken te brengen , tegen uw voorbeeld uitrechten ? Wilt gy derhalven uwe kinderen of ondergefchikten een gunftig vooroordeel wegens de gewigtigheid en waarheid van den Christelyken Godsdienst inboezemen, doet hen dan bemerken dat gy-zelf 'er van verzekerd zyt. Schaamt u niet met hen, of in hunne tegenwoordigheid, met anderen,van God en Goddelyke dingen te redeneeren. Doet het echter nooit zonder ernst, zonder eerbied, zonder blyken van het innigfte vergenoegen. Toont zonder eenigen fchroom uw mishaagen jegens alles wat met deeze gefteldheden ftryd. Snelt met vreugde naar de plaats waar de aanbidders van God zich tot zynen dienst verzamelen. Toont dat het uw leed is, wanneer gy tegen uwen wil daarin verhinderd word. Laat u niet ligt van het waarneemen van den huisfelyken Godsdienst afhouden , verricht denzelven in gemeenfchap met uwe kinderen,zodra ze voor eenige opmerking vatbaar zyn, en doet het zo dat zy 'er uit zién kunnen, dat gy deeze "wyze van bezigheid en verkwikking voor veel gewigtiger en edeler houd dan alle andere. Dit zal zekerlyk heilzaame indrukken, op uwe kindeken of--iuve leerlingen maaken, cn het zal.hen na-  IIO VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT naderhand onmogelyk zyn, eene zaak met onachtzaamheid te behandelen , of zonder het geftrengfte onderzoek te verwerpen, voor welke zy u altyd als iets ten hoogfte gewigtig en heilig, eerbied hebben zien toonen. Een tweede regel, die met den reeds gemelden zeer naauw verknocht is, beftaat hierin: Leert hen den Godsdienst, van hunne eerfte kindscheid en jeugd af, als het beste en zekerfte middel om deugdzaam en gelukzalig te worden , kennen, en doet dit niet zo zeer door redenen, als •wel door uw eigen voorbeeld. Toont hen aan de eene zyde door uw wys , maatig, rechtfehapen , weldaadig, Christelyk gedrag, hoe gefchikt de Godsdienst is, om goede, vroome, nuttige menfchen, burgers, huisvaders, vrienden van zyne betrachters te vormen. Zegt hen ten dien einde by gelegenheid, hoe moeijelyk het u vallen zoude, dit of dat te doen of te laaten, dit voordeel te verloochenen of deezen last op u te neemen, deeze verzoeking ten kwaade te wederftaan, of geene zwaarigheid in het goede te overwinnen, indien niet de Godsdienst door zyne lesfen en beloften, u lust en kracht daartoe mededeelde, indien gy niet de voorfchriften en het voorbeeld van uwen  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. III uwen Heiland, die voor u en voor hetgeheele menfchelyk geflacht zo veel gedaan heeft, voor u had; indien gy u niet als menfchen befchouwden, die tot een ander en beter leven verordend zyn; en hoe ligt het nu deeze begrippen en verwachtingen voor u maaken, uw geweeten ook dan te volgen, en uwen pligt ook dan natekomen, wanneer zulks niet dan met verlochening van veele aardfche voordeelen kan gefchieden. Toont hen echter ook, aan de andere zyde, door een getroost en vrolyk voorkomen, door de vastheid uwer gemoedsruste, door de verheugdheid van uw vertrouwen op God, door uw geduld in het lyden, door uwe bedaardheid by mislukte aanflagen, hoe troostlyk de Godsdienst is, en hoe gelukkig hy den mensch maakt. Doet dit voornaamelyk in zulke gevallen in welken gy deszelfs troost en hulpe het meeste behoeft, en op het gelukkigfte ondervind. Onderhoud u met uwe kinderen , met uwe onderhoorigen, over deeze voorvallen, en toont hen welk een gezegende invloed de Godsdienst op u tot uw bedaardmaaking heeft. Dit is zekerlyk een voortreflyk middel om hen eerbied en liefde voordenzei ven inteboezemen. Wanneer gy, by voorbeeld , als anderen u lasteren, wanneer  112 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT zy u op eene ftrenge. en onrechtvaardige wyze. beftraffen, wanneer zy uwe beste werken aanr kwaade oogmerken toefchryven. , en u , in plaats van den verdienden lof, dien gy verwachtten , met verachting loonen, wanneer gy u dan in den fchoot van uw gezin met het goede getuigenis van uw gewisfe en met de bewustheid troost, dat God uwe oogmerken en inv gedrag kent en goedkeurt, dan zullen uwe kinderen leeren, meer op de uitfpraak van hun gemoed dan op het oordeel der waereld te letten , en een gerust geweeten en de goedkeuring van God den voorrang te geeven boven alle loffpraaken en eerbetuigihgpn der ftervelingen. Mislukken u uwe rechtmaatige onderneemingen, word uwe vlyt niet.beloond, word uw beleid verydeld, uwe hoop vernietigd, laat dan de weltevredenheid en opgeklaardheid van uwen geest, die gy • daarby behoud , uwen kinderen leeren, hoe veel de Godsdienst over u vermag. Zegt dan tot hen: Ik heb myn' pligt betracht, ik heb hem met alle mogelyke trouw betracht, ik heb het aan niets dat van my afhing laaten ontbreeken , om myn goed oogmerk te bereiken , nochtans had ik 'er geen verzekerdheid van dat ik hetzelve zoude bereiken. Ik weet dat alles van God afhangt, en door  dën godsdienst en het christendom. ii3 door hem geregeerd word. Thans zie ik dat myne oogmerken de zyne niet waren; maar ik ben verzekerd dat zyne oogmerken altoos goed, altoos de beste zyn. Voor tegenwoordig kan ik dit wel niet doorzien; maar mogelyk zal ik het in't vervolg gewaar worden. Ik was een werktuig in zyn hand ; ik heb, zo verre ik kondc, overeenkomftig met zynen wil gehandeld. Dit moet altoos voor het geheel goede uitwerkingen hebben, fchoon het diegeenen niet zyn, welken ik 'er van verwacht had. Mogelyk heb ik zaaden uitgeftrooid , die eerst na verloop van veele jaaren, eerst, als ik hier niet meer ben , vruchten zullen draagen. Indien gy u by deeze en diergelyke gelegenheden voor uwe kinderen , voor uwe leerlingen zodanig vertoont, en de kracht der leere, die gy belyd, door zulke gefprekkcn en voorbeelden , als doet gevoelen, dan zal gewisfelyk een Godsdienst, die zulke uitwerkfelen voortbrengt, die zyne betrachters in zulke omftandigheden zo getroost en weltevreden doet blyven, hunne achting en liefde verwerven, en zy zullen insgelyks daar fterkte en troost zoeken , waar zy weeten, dat gy dezelven zo dikwyls en zo ryklyk gevonden hebt. III. Stuk. fï Zyn  114 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT Zyn hunne harten op deeze wyze voorbereid, om op de ftem der waarheid en deugd acht te geeven, dan zal ook het eigenlyk onderwys, dat hen wegens de leeringen van den Godsdienst gegeeven word , veel gelukkiger flaagen. Maar hetzelve moet op eene wyze , die met de natuur der zaake en de gefteltenis des leerlings overeenkomftig is, ingericht worden. Ik zal het gewigtigfte, dat daarby in acht genomen moet worden, in den derden regel of aanmerking by elkander bevatten. Het is deeze : Vangt het onderwys, dat gy den kinderen wegens den Godsdienst geef t, Joch niet met de zwaar ft e en verhevenfte van deszelfs verborgenheden aan. Dit is niet alleen vruchteloos, maar het kan ook fchadelyk worden. Het . is vruchteloos , dewyl deeze leerftukken , zelfs met opzicht tot hetgeen zich daarvan laat begrypen en verklaaren , verre boven de bevatting van den kinderlyken of van den eerften jeugdelyken ouderdom verheven zyn. Is het ook geene ydele moeite, aan kinderen woorden eigen te maaken, by welken zy even zo weinig denken , alsof zy uit eene geheel vreemde fpraake ontleend waren ? Het is echter niet alleen vruchteloos, maar ook nadeelig zulks te doen. De kinderen gewennen zich daardoor, om zich met  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 115 met woorden in plaats van zaaken te voldoen, en de vaardigheid in het voordraagen van zekere uitdrukkingen en fpreekwyzen in eene foort van verband, voor wezenlyke kennis en weetenfchap te houden, en dit moet hen in honderd andere gevallen den weg, die tot de waarheid geleid , toefluiten. Dit is nog niet alles. Het bygebragte wanfchiklyk gedrag moet noodwendig hunn' lust en yver, om den Godsdienst te leeren, verzwakken; want enkel het daarmede verbonden vergenoegen, en de voldoening der weetgierigheid kunnen deezen lust en yver in ftand houden. Dit vergenoegen echter en deeze voldoening der weetgierigheid moeten alszins vervallen, en voor verdriet en verveeling plaats maaken, wanneer men zich dingen moet inprenten en onthouden, die men in 't geheel niet kent. Ja hoe ligt kan niet deeze kwaade denkwyze by toeneemende jaaren twyfel en ongeloof doen geboren worden. Hoe ligt kan niet de Godsdienst den jongeling, die over denzelven zyne gedachten begint te laaten gaan , verdacht worden , wanneer hy denzelven in zulk een donker gewaad befchouwt, wanneer hy in zyne geheugenis meer onverftaanbaare woorden en uitdrukkingen, dan klaare en duidelyke begrippen vind ? Wilt H 2 gy  II6 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT gy dit gevaar van hem afwenden, maakt dan de leer wegens de verborgenheden van den Godsdienst tot het laatfte deel van uw onderwys. Ondertusfchen zal de jongeling over zichzelven zyne gedachten laaten gaan, en hy zal zichzelven leeren kennen, en te gelyk in de gefleltenis en de verbinding van zyn ligchaam en ziel ondoorgrondelyke diepten ontdekken. Hy zal ondertusfchen eenige kennis van de vermoogens en werkingen der natuure verkrygen, en te gelyk ondervinden hoe ondoordringbaar de duisterheid is, in welke zy zich verbergt. In 't kort, hy zal verborgenheden genoeg in zulke dingen vinden , wier wezenlykheid hy niet kan loogchenen. En dan zal het ook geen' flrydigen indruk op hem maaken, wanneer hy ziet dat de Godsdienst, en in 't byzonder de GodJyke openbaaring, leerltellingen in zich bevat, die haare duistere zyde hebben, en van welken wy maar eene zeer onvolmaakte kennis' kunnen erlangen. Vangt derhalven uw onderwys aan met hetgeen ligst en met de bevatting van het kind of den jongeling overeenkomftigst is. Maakt hen vervolgens oplettend ten aanzien hunner menigvuldige behoeften, en ten aanzien van de  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. II? de middelen, die ons de natuur en de famenleeving aan de hand geeven, tot voldoening van dezelven. Helpt hen hunne aandoeningen, hunne wenfchen en begeerten opmerken en van elkander onderfcheiden; leert hen dezelven met de dingen, die buiten hen zyn , en met de aandoeningen, de wenfchen en begeerten van andere menfchen vergelyken; brengt hen tot erkentenis van hunnen afhangklyken en zwakken toeftand, en van de verbindingen, in welken zy met datgecn, 't welk buiten hen is , ftaan , en leid daaruit de voornaamfte pligten der zedeleer, die henzelven en hunnen evenmensen betreffen, af. Maakt hen dezelven door voorbeelden bevatlyk, en laat hun eigen hart de uitfpraak doen over hetgeen recht cn onrecht, betaamelyk en onbetaamelyk is. Toont hen verder de treffenfte fchoonheden der natuur. Leert hen de eigenfchappen en oogmerken der voornaamfte fchepfelen kennen; tracht hen eenige.begrippen van orde , van konst, van wysheid deelachtig te maaken; fprcid de rykdommen , die de mensch hier op aarde, tot zyn onderhoud, tot zyn geryf, tot zyn vergenoegen vind, als voor hunne oogen ten toon; verheugt u met hen daarover; en zegt hen dan, zonder wydioopige en geleerde bewyzen, dat H 3 '«  TI 8 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT 'er een onzichtbaar Wezen, een God is, die al dit fchoone en goede voortgebragt heeft en , onderhoud. Zy zullen deeze waarheid dra ondervinden. Zy heeft haaren grond in de behoeften van ons verftand en ons hart, en beiden zullen zich fteeds tegen alle tegenwerpingen, die men daartegen zou kunnen inbrengen , verzetten, indien zy niet geheel bedorven zyn. Stelt hen dan deezen God niet als een ftreng Heer en onverbidlyk Rechter, maar als een Vader voor, die alle zyne fchepfelen bemint en voor allen zorgt, die hen by aanhoudendheid meer goed bewyst, dan de tederhartigfte ouderen hunnen kinderen bewyzen, die echter hen geen blinde liefde toedraagt, maar om huns eigen best wille gehoorzaamheid van hen vordert, en wiens gunst wy niet anders kunnen erlangen, dan wanneer wy doen hetgeen recht en góed is. Onderricht hen daarby , door hen tot hunne eigen aandoeningen terug te leiden, wegens datgeen 't welk zy aan deezen God verfchuldigd zyn. Zegt hen, by voorbeeld, fomtyds: Ik zie dat gy my lief hebt, myn kind, want gy weet hoe krachtig lief ik u heb, en hoe yverig ik voor uw welvaart zorg draag. Zoud gy dan nog niet veel meer onzen gezamentlyken Vader in den hemel  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 110 mei beminnen , wiens goede Voorzienigheid my en u onderhoud? Enkel van hem heb ik het vermoogen en de neiging om u goed te doen. Gy houd het voor uwen pligt, myne weldaadén met dankbaarheid te erkennen. Gy zoekt u door dankbaarheid my welbehaaglyk te maaken. Gy laat veele dingen na, blootelyk omdat gy weet dat ze my mishaagen. Gy doet veele andere, dewyl gy verzekerd zyt dat ze my aangenaam zyn. Zoud gy u dan ook met jegens dengeenen zodanig gedraagen, van wien alles afkomt, en zonder welken gy en ik, geheel niet zyn zouden ? Op deeze wyze zult gy uwe kinderen of uwe leerlingen zeer ligt van de gerechtigheid en billykheid der voornaamfte pligten jegens den Godsdienst kunnen overtuigen , en hen vroegtydig tot vervulling van dezelven den weg baancn. Voert hen dan verder te gemoete, dat de menfchen ten cenigen tyde alle de weldaaden van deezen God op het fchandlykfte misbruikt, dat zyhem en hunne pligten gantfchelyk uit het oog verboren hadden; dat echter deeze God, in plaatfe van hen te ftrafFen en uitterocijen, Jefus Christus, als zyn gezant, tot hen gefchikt heeft, om hen wegens datgeen 't welk zy niet wisten, te onderrichten , en hen weder een middel te geeH 4 ven  Ï20 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT ven om de verdiende ftraf te ontgaan, en wys, goed en gelukzalig te worden. Stelt hen de deugden van den Verlosfer in het fchoonfte hcht voor ; drukt het beeld zyner zedelyke •voortreflykheid waarlyk diep in hunne zielen ; zegt hen hoe heiligen weldaadigzyn gantfche leven geweest is, hoe veel hem de menfchen te danken hebben, hoe volmaakt en gelukzalig hy die zelfs na hunnen dood wil maaken indien zy zyne geboden gehoorzaamen, en zyn voorbeeld navolgen , welk een uitneemend welgevallen God in dat geen genomen heeft 't welk Christus voor ons gedaan heeft, en welk een welgevallen hy ook in ons neemen zal, wanneer wy ons bevlytigen, in onzen ftand en beroep, die zelfde rechtfchapenheid en trouw te bewyzen, die onze Heiland in het uitvoeren der hem opgedraagen verrichting beweezen heeft. Geleid hen langs deezen weg tot de leerflcllingcn van de onfterflykheid en het toekomend leven, en ftelt hen dezelven voor als den eenigen waaren troost van den mensch in het lyden, als het zekerfte ftuk zyner hoop. Leert hen hun gedrag in deeze waereld, als den grond van hun lot in de toekomende befchouwen, en gewent hen het tegenwoordige zodanig aantegen, te fchatten en te gebruiken, als zyne ver-  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 121 verbinding «met het toekomende vordert. Wanneer gy uw ondervvys op deezen of diergelyken trant inricht, dan zal het niets in zich bevatten , hetgeen met de vatbaarheid van het kind of den jongeling niet overeenkomt, hetgeen zyn verftand niet op eene aangenaame wyze bezig houd en zyn hart aandoet; niets het welk met zyne eigen gewaarwordingen niet overeenkomt, en zich terftond in veelerlcic gevallen op zyn dagelyks gedrag laat toepasfen, en. dus zal hem de Godsdienst gewigtig, troostelyk, eerbied-en lievenswaardig worden. En wanneer dezelve zodanig voor hem is, dan zal hy wortels in zyn hart fchieten, en alle ftormen van ongeluk en twyfelzucht wederftaan; hy zal de fchoonfte vruchten by hem draagen, en hem inderdaad wys en gelukzalig maaken. Om dit oogmerk nog meer te bevorderen, aandachtige Toehoorders, zo zoekt, ten vierden , eene recht levendige gewaarwording hunner gantfche afhangklykheid van God , van zynen wil, van zyne voorzienigheid , in uwe kinderen te verwekken en beftendig in hen te onderhouden. Deeze is de voornaamfte grond van alle waare vroomheid, het beste behoedmiddel tegen het kwaade, de fterkfte aanfpooring tot het goe. H 5 de,  122 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT de, derykfte bron van gerustftelling. Gelukkig hy dan, die van zyne eerfte jeugd af zich gewend heeft alles in zyne afhangklykheid van het Opperwezen te befchouwen, in alles op God te zien, en zyn hart zulk eene richting te geeven , dat het zich by alle gelegenheden , zonder dwang , ja met lust en vreugde, tot dengcenen verheft, in welken wy leeven en zyn. Hoe veele verzoekingen tot zonde zal zulk een zonder moeite overwinnen , die hem by eene tegengeftelde denkwyze zekerlyk zouden overmeesterd hebben ? Hoe veele geruste en vergenoegde uuren zal hy in zulke omftan- • digheden genieten, in welke anderen , die in verwydering van God leeven , door angftige bekommeringen en zorgen gemarteld worden ? ó Zoekt uwe kinderen, uwe ondergefchikteh deeze voordeelen , dit geluk te verfchaffen, gy, die met hunne opvoeding belast zyt. Leid hen, by alles wat hen en anderen bejegent, tot God op, van wien, door wien, en tot wien alle dingen zyn. Leert hen zyne opperheerfchappy, zyne wysheid en goedheid, zo wel in het kleine als in het groote, kennen en verderen. Bewaart hen voor de dwaaling, die onze deugd en vroomheid zo wel, als onzen troost en onze vreugd zo nadcelig is, en onze be-  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM, 12$ betrekking tot het eerfte en beste Wezen wel niet vernietigt, echter.ten uiterften verzwakt, dat naamelyk, God enkel op het geheel en niet op alle de deelen van hetzelve ziet; dat hy niet ieder zyner fchepfelen in 't byzonder kent cn 'er voor zorgt; dat hy blootelyk naar algemecne wetten regeert, en nooit een byzonderen invloed op onze handelingen en op ons lot heeft. Zegt hen'dikwyls , wanneer hen iets aangenaams wedervaart, en zy zich daarover verheugen: Het is God, onze onderlinge Vader, die u deeze voordeelen laat toevloeijen, die u deeze oorzaak tot vreugd, en daardoor 11 een nieuw bewys zyner vaderlyke voorzorge en liefde geeft. Bid dit goedgunftig Wezen toch aan, dank hem voor zyne onverdiende goedheid, en hoed u toch vooral zulk eenen Weldoener te vergeeten, of hem de verfchuldigde gehoorzaamheid te weigeren. Zegt hen ook, wanneer hen iets tegenfpoedigs ontmoet, wanneer vrees of treurigheid hunne harten tracht te vermeesteren, zegt hen dan: Ook dit lyden, dit onheil, dit gevaar hangen van den wil af des geenen, die alles in hemel en op aarde beheerscht en regeert, en die ook u kent en bemint. Onderwerpt u aan zynen wil;deeze is altvd recht en goed. Hy weet het best, hoe hy  124 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT hy u tot wysheid, tot deugd, tot gelukzaligheid leiden moet. Eert hem met een vast vertrouwen; geeft u aan zyne leiding over, het einde daarvan zal zekerlyk heil en zegen , vreugde en gelukzaligheid zyn. Op die wyze , myne Vrienden, zult gy uwe kinderen of uwe leerlingen tot de waare vroomheid des harten op. voeren. Op die wyze zult gy hen het beste voor onverfchilligheid en roekeloosheid in den Godsdienst behoeden. Op die wyze zult gy hen gewennen, dat zy, naar de uitdrukking der heilige Sehriftuure, voor het aangezicht van God wandelen, dat zy den Heere altyd voor oogen hebben, en dan zullen zy, gelyk de Pfalmist zegt, niet bewoogen worden, dat is, zy zullen zich niet van den weg van pligt en deugd laaten aftrekken, en zelfs in rampen en gevaaren getroost cn onverfchrokken zyn. Ik moet hierby nog eene korte aanmerking maaken, die in het byzonder gebed betreft, 't welk ontegenzeglyk een voortreflyk middel is, om de gewaarwording onzer afhangklykheid van God in ons levendig te houden. Geheel kleine kinderen zyn voor deeze oefening van Godsdienftigbeid en vroomheid niet vatbaar, en wanneer men hen daaraan gewent, eer zy het  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 125 het minfte begrip van een hooger Weezen hebben kunnen, dan gewent men hen zonder verftand te bidden, en de geheele zaak als eene bloote plegtigheid te befchouwen. Hoed u echter ook dan, wanneer zy blyken van verftand en nadenken beginnen te geeven, wanneer zy de eerfte fchrede doen om zich tot het begrip van eenen algemeenen Vader der menfchen, eenen onzichtbaaren en magtigen Weldoener te verheffen, wanneer zy reeds iets van Jefus Christus, als den grootften menfchenvriend, weeten, hocd.u ook dan, zeg ik , zorgvuldig, dat gy hen zwaare noch lange gebeden leert, dat gy hen niet door dwangmiddelen in deeze oefening doet aanhouden, en het verzuimen daarvan niet door ftrenge ftraffen tracht te verhelpen. Gaat hen maar fomtyds met uw eigen voorbeeld voor; maakt u de oogenblikken, waarin zy de bedaardfte en opgehelderdfte gemoedsgefteltenis vertoonen, waarin zy tot ernst en nadenken geneigd, of waarin zy door byzondere voorvallen levendig aangedaan zyn , ten nutte; ftelt hen het gebed als eene eere en als een geluk voor den mensch voor; gewent hen vroegtydig, doch zonder dwang, hunne gedachten en aandoeningen met hunne eigen woorden kort en eenvoudig uit te drukken ; leert  126 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT ' leert hen op het goede dat zy daaglyks genieten, op de behoeften en het gebrek welken zy hebben, op de misfiagen, die zy begaan, letten, en deeze waarneemingen tot den Inhoud van hun gebed maaken i dan zullen zy van tyd tot tyd, verftandige bidders worden, en fmaak in deeze heilige oefening vinden. Gelooft ook niet, dat het voor kinderen veel te moeijelyk is, zonder voorgefchreven van buiten-geleerde formulieren te bidden. Het komt 'er maar op aan, dat gy 'er hen fomwyls een aanleiding toe geeft, die naar hun ouderdom en vatbaarheid gefchikt is. Vraagt hen, by voorbeeld, des morgens, als zy zullen bidden : of zy 'er zich niet over verheugen dat zy nog leeven en gezond zyn, of zy niet wenfchen ook heden voor alle ongelukken behoed te blyven, of zy geen lust hebben om thans wat goeds te leeren, en te doen, en zich als gehoorzaame kinders en leerlingen jegens hunne ouders en onderwyzers te gedraagen, enz. en leert hen dan hunne gedachten en aandoeningen op deeze of diergelyke wyze in een kort gebed veranderen: fis verheug my, myn lieve hemelfche Vader, dat ik nog leef en gezond ben. Ik dank u voor myn leven en voor myne gezondheid. Behoed my toch ook heden voor alles wat my fchadc- lyk  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 127 ]yk zou kunnen zyn. Geef toch dat ik niets kwaads fpreeke of uitvoere, dat ik myne ouderen en leermeesters gewillig volge, mynen pligt getrouwelyk nakome , cn dus geduurig wyzer en beter worde, opdat gy een genadig welgevallen in my moogt hebben , enz. Vermyd daar by het maar al te gemeen misbruik , van hen het gebed des Heeren daaglyks en mogelyk meer dan eens te laaten opzeggen. Het is over het algemeen voor hen te zwaar, en wie het daaglyks bid, die zal het zekerlyk dikwyls , zeer dikwyls, zonder opmerkzaamheid en aandacht bidden. Eindelyk, ten vyfde, myne Vrienden, zoekt uwe kinderen of uwe leerlingen vroegtydig van het waare oogmerk van den Godsdienst en van het Christendom te onderrichten. Prent hen diep in, dat de Christelyke leere , eene werkdaadige leere , eene leere der waarheid naar dë Godzaligheid is, dat zy niet verordend is , enkel om onze weetgierigheid te voldoen, en ons verftand met menigerleie kundigheden, die wy anders in 't geheel niet, of niet zonder de grootfte ,moeite hadden kunnen verkrygen, te verryken, maar om door middel deezer kundigheden ons hart te verbeteren en tot rust te bren-  128 VAN HET 0PLÉIDEN DER KINDEREN TOT brengen, en onzen wandel behoorlyk interichten. Zegt en bewyst hen dat het meer op het doen dan op het wceten, meer op het leeven dan op het gelooven aankomt, en dat de beste Christen, diegeene niet is, welke het meeste weet, die de leer van het Christendom op de duidelykfïe en naauwkeurigite wyze voorftellen en op het gefchiktfte verdedigen kan , maar diegeen', wiens gevoelen en wandel met het gevoelen en den wandel van Jefus Christus, den Stichter van onzen Godsdienst, het naauwkeu. rigfte overeenftemt, die het in de ootmoedigheid, inde zachtmoedigheid, in de liefde tot God en den naasten, in de weldaadigheid, in de lydzaamheid, in de verloochening van zichzelven en de waereld, het verfte gebragt, en dat zulk een Christelyk gevoelen, zulk een heilig leven, het beste middel is om het Christendom by zyne verachters en vyanden eerbied waardig te maaken. Behoed hen in tyds voor die droevige zucht tot veroordcelen, die nog heden ten dage onder de Christenen heerscht, en leert hen dat alle diegecnen, welken Christus voor hunnen Heer erkennen , zyne leer aanneemen, en zich tot het gehoorzaamen-zyner geboden bevlytigen, tot zyne aanhangers bchooren, hoe zeer zy voor het overige door veele  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. Ï2Q veele gebruiken en meeningen van eikanderen moogen onderfcheiden zyn. Herrinnert hen. fteeds die beflisfende uitfpraak van Christus en zyne Apostelen : Gehoorzaamheid is beter dan, offerande; wie myne geboden houd, die is 't welke my lief heeft; gy zyt myne vrienden , indien gy doet wat ik u gebiede; de befnyding is niets, de voorhuid is niets, maar het houden van Gods geboden; in Christus Jefus geld alleen het geloof, dat door de liefde werkzaam is ; het geloof zonder de werken is dood. Stelt hen tot dat einde den Godsdienst fteeds van zyne oefenende wyze voor, en betrekt 'er niets onder dan hetgeen onze verbetering en rust bevorderen kan. Toont hen welk een invloed ieder leerftelling, ieder voorfchrift van den Godsdienst op onze geneigdheden en op ons gedrag hebben moet, welke een troost hunne beloftenisfen ons in alle omftandigheden van dit leven kunnen verfchaffen , en brengt hen dit by alle gelegenheden te binnen. Helpt hen de toepasfing daarvan maaken op de byzondere gevallen, in welken zy zich ten eenigen tyde bevinden. Tracht zich, by voorbeeld , de hoogmoed van hun hart meester te maaken, vraagt hen dan of dit met het gevoelen van Christus overeenkomt, en ftelt hen het voorbeeld zyner ootmoedigIII. Stuk. I heid  130 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN TOT heid en vernedering voor. Valt het hen moeijelyk hunne wraakzucht in toorn te houden, voert hen dan te gemoete, hoe zeer deeze laage hartstogt met het karakter en het beroep van een' Christen ftryd, en hoe openlyk dezelve alles tegen fpreekt, wat ons door het Chriftcndom geleerd en bevolen word. Zyn zy onrustig en tot toorne geneigd, wyst hen dan op den zachtmoedigen Jefus, en leert hen tot hunne befchaaming en verbetering die beledigingen, welken hy verdraagen heeft, met diegeenen vergelyken, die hen toegebragt worden. Gewent hen, over het algemeen, het voorbeeld van Christus fteeds voor oogen te hebben , en zichzelven dikwyls te vraagen: Waartoe zou toch myn Heiland beflooten, wat zoude hy gedaan, hoe zoude hy zich gedraagen hebben, wanneer hy zich in myne omftandigheden bevonden had ? Hoe zoude hy deeze of geene dingen aangezien, beoordeeld; wat indruk zouden de vleijeryen , waarmede men my zoekt te winnen, of de verachting waarmede men my zoekt te verfchrikken, op hem gemaakt hebben? Dit, wyne Vrienden, dit is eigenlyk het waare Christendom, en wanneer gy uwe kinderen of uwe leerlingen tot zulk eene denkwyze, tot zulk een gedrag aanvoert,  DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 131 voert, dan voed gy hen in den tucht en de vermaaningen voor den Heere op, dan maakt gy hen tot waare Christenen, dan ftelt gy hen in ftaat om een' uitmuntenden graad van volmaaktheid en gelukzaligheid, in de toekomende waereld deelachtig te worden. Welke heuchelyke uitzichten voor ouderen, die hunne kinderen beminnen, voor opzieners en leermeesters, die wegens de waardigheid van hunnen ftand en wegens de heiligheid hunner pligten overtuigd zyn! Wat moeite zou hen niet ligt en aangenaam worden , wanneer zy hoop hebben om deeze oogmerken te bereiken! Welk eene eere , Christus, onzen nooitvolpreezen Verlosfer, rechtfchapene en getrouwe aanhangers te vormen, en daardoor de grenzen van zyn Ryk uit te breiden! Welk eene aanmerkelyke weldaad voor het tegenwoordige en toekomende geflacht der menfchen! en welk eene verrukkende vreugde , welk eene onuirfpreeklyke belooning zal het eens voor deeze ouderen, voor deeze opzieners en leermeesters zyn , wanneer zy zich met hunne kinderen, of met hen die aan hun opzicht zyn toevertrouwd geweest, in de hemelfche wooningen weder vereenigen , wanneer zy daar I 2 den  132 VAN HET OPLEIDEN DER KINDEREN ENZ. den dank voor hunne trouw van hen ontfan gen, wanneer zy zich daar door eenen of meer zaligen hooren toeroepen: „ Geluk '■ Geluk! gy hebt myn leven, Myn ziel door uwe zorg behoed1". 6 God! wat kan meer blydfchap wekken, Dan aan 'f verderf een ziel te onttrekken 1 DE  DE VERSTANDIGE EN CHRISTELYKE OPVOEDING DER KINDEREN. VYFDE LEERREDE. ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. Tekst. Brief aan de Ephesers. Hoofdft. VI. 4. Gy vaders, voed uwe kinderen op in de vermag* ninge en vreeze des Heeren, I 3   Q f\ od! gy hebt ons wel, naar uwe wysheid, VJT flechts voor eenen korten tyd, deeze aardbodem ter wooning aangeweezen, en ons aardfche leven enge paaien gefteld; doch hoe gewigtig is onze verordening in hetzelve ! Hoe veel hebben wy in deezen korten, onzekeren tyd te verrichten, en hoe veel hangt ten aanzien van ons geheel toekomend lot af van de wyze op welke wy dit doen! Wy leeven in een' Haat van tucht en oefening, en naar ons gedrag in denzelven, zal zich de ftaat der vergelding richten, die op ons wacht. Gy wilt dat wy in deezegefleltenis van voorbereiding het beste, het algemeennuttigfte gebruik van onze bekwaamheden en gaaven, van onze vermoogens en goederen maaken , en daardoor niet onze eigen volkomenheid en gelukzaligheid, maar ook de volkomenheid en gelukzalig, beid onzer medemenfchen naar ons vermoogen zullen bevorderen. ' Gy hebt ons allen op menigvuldige wyzen aan eikanderen verbonden, en gy wilt dat wy allen voor elkandcren zorgen, en aan onze wcderzydfche tydelyke en eeuwige welvaart zullen arbeiden. Deeze pligt hebt gy inzonderheid ouderen , opzieners en leermeesters, ten aanzien hunner kinderen of hunner ondergefchikten opgelegd; gy hebt hen I 4 ver"  I36 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN verflandelyke, onfterflyke zielen, die in uwe gen dierbaar zyn, tot befchaaving en opvoeding toevertrouwd, en zult hen deswegen eens rekenfchap afeifchen. ö Doe hen toch de gewigtigheid van deezen pligt recht kennen; doe hen dikwyls aan de gevolgen van hun gedrag in dit ftuk en aan hunne rekenfchap denken; en laat deeze gedachten hen in een' brandenden yver doen ontvlammen, om datgeen, 't welk gy hen bevolen hebt, zo zorgvuldig, zo gemoedelyk en getrouw te doen, als het hen eenigzins mogelyk is. Help hen dan ook de zwaarigheden, die zy daarby aantreffen, gelukkighyk overwinnen; verheug hen met het aanmoedigend uitzicht van een goed gevolg hunner poogingen, en laat het hen gelukken zichzelven en diegeenen, welken gy hen hebt toevertrouwd, op den weg der wysheid, der Christelyke deugd en der waare gelukzaligheid geduurig verder te brengen. Zegen, ter bevordering deezer oogmerken,de heilzaame leeringen, die men ons in dit uur zal voordraagen, en geef toch, dat wy dezelven niet blootelyk begrypen en als heilzaam erkennen, maar ons werkelyk in ons gantfche gedrag naar dezelven mogen richten. Wy bidden u hierom, in den naam van Christus, onzes Heilands, die •  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. 137 die ons geleerd heeft u aldus aanteroepen: Onze Vader, enz. Wy hebben u reeds voor eenigen tyd in verfcheiden leerredenen, wegens de verftandigeen Christelyke opvoeding der kinderen onderricht, aandachtige Toehoorders. Wy hebben u getoond hoe het verftand der kinderen aangekweekt, hoe hun hart tot liefde van het goede gezwenkt moet worden; hoe men hen in 't byzonder in de voornaamfte deugden oefenen; en hoe men hen eindelyk op de beste wyze tot den Godsdienst en tot het Christendom moet leiden. Deeze vier (hikken hebben wy in hun natuurlyk verband zo volkomen zoeken voortedraagen , als het, zonder eene wydloopigheid , die de opmerking van het geheel benadeelde , gefchieden kon. Doch dit veld is zo ryk van nuttige overdenkingen, dat wy beflooten hebben op hetzelve nog eene kleine naleezing te doen, eer wy het geheel verlaaten, en hiertoe hebben wy in de vreeze des Heeren het tegenwoordige uur bepaald. Wy zullen u in hetzelve eenige algemeens regelen en aanmerkingen over de opvoeding der kinieren voordraagen , die u gedeeltelyk de beI 5 trach-  I38 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN trachting der reeds gegeevene byzondere voorfchriften veriigten , gedeeltelyk tot getrouwheid en ftandvastigheid in derzelver betrachting kunnen aanmoedigen. Dit zal ons te gelyk gelegenheid geeven , om verfcheiden gedachten en voorflagen, die in de voorgaande verhandelingen flechts in 't vooi%gaan konden worden aangetoond, meer licht by te zetten en te bevestigen, en ik hoop dat gy uwe opmerking gaarne nog eens op eene zaak zult willen vestigen, die in alle opzichten zo gewigtig is. Het zyn vyf of zes hoofdregels en aanmerkingen, die ik heden voorneemens ben u aan te beveelen. De eerfte is deeze. Bedenkt dikwyls, welkt fchepfelen het zyn, met wier opvoeding en befchaaving gy u bezig houd. Gy moet ze noch als bloot zinnelyke noch ook als enkel verftandelyke fchepfelen befchouwen. De mensch is in de keten der wezens, tusfehen de dieren en tusfehen de engelen geplaatst. Hy moet tot de eerften verhoogd noch tot de tweeden verheven worden. Maar zinnelykheid en reden moeten in hem tot overeenftemming gebragt worden, en onderling tot bereiking van het zelfde oogmerk arbeiden. Wanneer gy derhalven do zin-  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. I39 zinnelyke begeerten uwer kinderen geen paaien ftelt; wanneer gy hen flcchts naar de indrukken, welke de uiterlyke dingen op hunne zinnen maaken, van derzelver waarde laat oordeelen; wanneer gy hen blootelyk door zinnelyk genoegen of misnoegen tot gehoorzaamheid en tot hunnen pligt aanfpoort; wanneer gy hen enkel naar willekeur op eene eigendunkelyke wyze regeert: dan vergeef% de waarde van hunne natuur, en zy zullen zich mogelyk in hunne begeerten en neigingen nooit veel boven de onredelyke dieren verheffen. Wanneer gy integendeel, reeds in de jaaren hunner jeugd, den ernst eens bedaarden wyzen van hen vordert; wanneer gy hen ieder gebrek van overleg en van nadenken tot een misdryf aanrekent; wanneer gy begeert dat zy fteeds naar de rechtmaatigfte redenen zullen handelen; wanneer gy hen ieder onfchuldige kindfche vreugd weigert, en hen tegen alles, wat hunne zinnen op eene aangenaame of onaangenaame wyze aandoet, als onaandoenelyk zoekt te maaken; wanneer gy hen by aanhoudendheid in de ftrengfte zelfsverloochening oefent: dan vergeet gy de zwakheid van hunnen tegenwoordigen toeftand, gy vergeet dat zy menfchen zyn , welker roem niet in onaan- doen-  140 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN doenlykheid of in de uitroeijing hunner zinnelyke begeerten, maar in de van tyd tot tyd verkreegen heerfchappy over dezelven gelegen is. Vermyd deeze beide zypaden met de zelfde zorgvuldigheid, wanneer gy uwe kinderen bekwaam wilt maaken om aan hunne verordening te voldoen. Leert hen hunne ligchaamen op eene dwaaze wyze vertroetelen en koesteren, nochhioodeloos martelen en kastyden. Leert hen hetzelve als een wezenlyk deel van den mensch achten en verzorgen ; doch nooit als het gewigtigfte deel van denzelven befchouwen. Laat hen de fchoonheden der natuur, de aangenaamheden des gezeliigen levens, het vergenoegen eener gemaatigde beweeging en vryheid, laat hen alle onfchuldige geneugten van den zorgloozen leeftyd met een vrolyk gemoed genieten; laat hen ook de fmarten, die hen by toeval of door onvoorzichtigheid overkomen, tot hunne waarfchouwing ondervinden; beyvert u niet vruchteloos, hunne natuurlyke begeerte naar vermaak , naar goedkeuring, naar eer, naar rust en vryheid, uitteroeijen, maar dezelve wyslyk te maatigen, en allengs tot de waardigfte foort van vergenoegen, van goedkeuring, van eer, van rust en vryheid uitftrekken. Leert hen, door uwe ei-  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. IA* eigen ondervinding en die van anderen, den fchynvan de waarheid onderfcheiden, en het tegenwoordige met het toekomende verbinden. Kweekt hun verftand aan, naar maate hunne zinnen beziger en voor levendiger indrukken vatbaar worden; laaten uitfpanning en infpanning, rust en arbeid, vrolykheid en ernst, in behoorlyke evenredigheid met eikanderen afwisfelen ; en verfchaft hen dikwyls gelegenheid tot zulke bedryven van deugd en weldaadigheid, in welken zich al de aandoenlykheid van hun hart op eene edele wyze kan vertoonen. Op zulk eene wyze zult gy hen behandelen als fchepfelen, die gedeeltelyk zinnelyk, gedeeltelyk redelyk zyn , en dus zullen zy 's menfchen verordening , wiens reden zyn' zinnelyken trek en begeerten niet uitroeijen, maar beheerfchen en regeeren moet, geduurig nader komen. Een tweede hoofdregel der Opvoeding is deeze : Tracht by uwe kinderen door de beste middelen uw aanzien behoorlyk ftaande te houden. Hiervan hangt, inzonderheid in het vroegfte gedeelte der opvoeding, ongemeen veel, ja, ik mag wel zeggen, alles af. Zullen uwe kinderen wys en deugdfaam worden, dan moeten zy in  I42 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN in hunne eerfte jaaren, veele gewigtige (tellingen, die zy wel eenigermaate begrypen, doch wier redenen en famenhang met andere (tellingen zy nog niet kunnen bevatten, op uw bloot woord gelooven en voor waarheid houden. Zy moeten veele pligten betrachten, en zich'veeJe deugden leeren gewennen , wier invloed op hunnen tegen woordigen welftand en op den welftand der geheele famenleeving, hen nog niet duidelyk en klaar genoeg kan gemaakt worden. Zy moeten ten aanzien van de onderfcheiden en zich zo dikwyls weêrfpreekende oordeelen, die zy anderen wegens de waarde van zekere' dingen en handelingen hooren vellen, en die zy niet met elkander weeten te vergelyken iemand hebben, die hun eigen oordeel bepaalt, en op wiens uitfpraak zy zich gerust verlaaten.' Zy moeten eindelyk gehoorzaamen, en dikwyls uit enkele gehoorzaamheid hunne neigingen en vermaaken leeren verloogchenen. Zou dit echter gefchieden, of zoude het op eene wyze gefchieden die wezenlyk hun verftand en hart voordeelig is, wanneer gy nm in groot aanzien by hen (tond , en dit aanzien fteeds wist te handhaaven ? Doch aan de noodwendigheid deezer zaake , word door de minfte ouders en opzieners getwyfcld, dewyl zy allen ei-  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. 143 eigenliefde,of ten minften belangzucht genoeg bezitten, en niemand het aanzien en gezag, dat hy by of over anderen heeft , of meent te hebben, niet gaarne te laaten vaaren. Doch de wyze, op welke men dit aanzien verkrygt, en hetzelve ftaande houd, is niet al tyd de beste; zy is dikwyls ten hoogften gebreklyk; en een gebouw dat op flechte grondflagen rust, kan ligt bewoogen, het kan door een gering toeval omver geworpen worden. Wanneer uw aanzien zich enkel op magt en gezag grond; wanneer gy het fteeds en als by gewoonte, door een donker gezicht,door harde woorden, door ftrenge bevelen , door zwaare ftraffen, door een gebiedend, norsch cn trotsch gelaat zoekt te handhaaven; wanneer gy niet anders, en in alle gevallen eene blinde gehoorzaamheid vordert, en ieder verzuim van dezelve, hoe verfchillend het ook in zyne hoedanigheid, zyn oorzaak en zyne gevolgen zy, met onverbiddelyken yver ftraft; dan zult gy wel vrees en verfchrikking rondom u verfpreiden, uwe kinderen , uwe discipelen zullen uw gezag over hen gevoelen , en zich voor de onaangenaame uitwerkingen van hetzelve hoeden ; maar gy zult hen tot flaaven maaken, die het juk, dat .gy hen oplegt, met ongeduld draagen, en het zo  144 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN zo dikwyls en zo dra van zich zullen afwerpen, • als zy denken zulks zonder groot gevaar te kunnen doen. Wilt gy uw aanzien op vaste en duurzaamegronden bouwen, zorgt'er dan voor dat uwe kinderen, uwe leerlingen een goed gevoelen van u bekomen, dat zy groote gedachten van uw verftand en van uwe braafheid hebben, dat zy u zelf voor wys en deugdfaam, en door wysheid en deugd voor gelukkig houden; en dat zy 'er niet aan twyfelen, of gy hebt alleen hun best op het oog. Om hen deeze goede meening voor u inteboezemen, is het niet noodig dat gy u-zelven roemt, of hen de voorrechten van uwen geest en van uw hart en de gefchiktheid van uw gedrag met woorden aanpryst; maar het is goed dat zulks door anderen fomwylen op eene befcheidene en ongedwongen wyze in uwe tegenwoordigheid gedaan word. Laat hen toch niets dwaaslyks, ongefchikts, tegenftrydigs, of wel iets boos of ondeugends in uwe handelingen blyken; volgt zelf maar ten allen tyde en in alle opzichten de voorfchriften van wysheid en deugd, en doet zulks zo veel mooglyk is, met een vrolyk gelaat, op het welk zich geene merkteekens van een' moeijelyken ftryd met u-zelven , of eener inwendige wederwilligheid tegen de vor- de-  over de opvoeding der kinderen. I45 deringen van uw geweeten en van uwen pligt vertoonen. Befchouwt uwe kinderen als opmerkzaame getuigen en ftrengc rechters over uw gedrag, en verwydert u liever op het fchielykfte van hen, wanneer gy ducht door een' ongeregelden hartstogt overweldigd te zullen worden , of op eene voor hen aanftootelyke en nadeelige wyze uwe bedaardheid te zullen kwyt raaken. Oordeelt nooit zonder genoegzaame kennis van de zaak, die in verfchil Haat, opdat gy naderhand niet verpligt zyt om uw gegeeven oordeel te herroepen. Handelt nooit zonder goede redenen, opdat gy uwe handelingen u niet behoeft te fchaamen, maar dezelven, by gelyke gelegenheden, gerustlyk durft herhaaien. Verbergt uwe eigen zwakheden en gebreken voor hen met zorgvuldigheid, totdat hun verftand fterk genoeg is, om de ftem der waarheid en de bevelen der deugd uit zichzelven eerbied te toonen , zonder het oog te houden op diegeenen welken de leer der waarheid hen bekend maaken en de pligten der deugd voorfchryven. Doet hen eindelyk bemerken hoe veel belang gy in hunnen welvaart ftelt, hoe tederlyk gy hen bemint. Verheugt u met hen over alles goeds dat hen wedervaart, en fchaamt u niet fomtyds deel te neemen in hunIII. Stuk. K ne  146 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN ne onfchuldige vermaaken. Zulk een wys, deugdzaam, liefderyk en gefchikt gedrag, zal hen zekerlyk het beste gevoelen wegens u doen opvatten, en dit gevoelen zal, door kinderlyke dankbaarheid en liefde onderfteund, hen in de meeste gevallen tegen alle verleiding der dwaaling en ondeugd in veiligheid Hellen. Uw aanzien by hen zal gegrond en duurzaam zyn; het zal alle uwe vermaaningen, uitfpraaken, lesfen en bevelen kracht en nadruk geeven; het zal alle fchadelyke twyfeling aan hunne juistheid , waarheid, rechtmaatigheid en billykheid voorkomen; het zal de bereidwilligheid en gehoorzaamheid uwer kinderen en onderhoorigen zo oprecht als vaardig maaken, en u-zelven de vervulling uwer pligten aanmerkelyk verligten. Een derde hoofdregel van de opvoeding deikinderen , is deeze: Volgt in het optrekken uwer kinderen zeker ontwerp, of eenige met ryp overleg aangenomen grondftellingen en regels, en wykt, zo veel mogelyk', nooit daarvan af. Dewyl het in 't eerst der opvoeding , gelyk ik Teeds dikwyls heb aangemerkt, veel meer op het beftendig oefenen van pligt en op de verkryging van goede gewoonten, dan op eigenlyk onderwj's aankomt, zo moet 'er noodwendig  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. 147 dig eene naauwkeurige gelykvormigheid by in acht worden genomen , wanneer deeze oefening tot vaardigheid zal komen , en deeze goede gewoonten fterk en natuurlyk zullen worden. Het verzuimen van deezen regel is eene der voornaamfte oorzaaken van het flccht gevolg veeier anders loflyke poogingen, die ten deezen opzichte worden aangewend. Wanneer de hoofdperfonagiën, die zich met de optrekking eens kinds bezig houden , in hunne gevoelens, meeningen, oogmerken, en grondregels verfchillende zyn , en deeze verfchillendheid in tegenwoordigheid van het kind openbaar maaken, of zich in woordwisfelingen en twisten deswegen uitlaaten , of wanneer een zelfde' perfoon, uit gebrek van vaste grondregels, zich nu zo, dan weder anders gedraagt, heden afkeurt en ftraft hetgeen gy gisteren gepreezen en beloond, heden beveelt hetgeen hy gisteren verbooden heeft, heden van eene onmaatige ftrengheid,en morgen van eene buitenfpoorige infchiklykheid en toegeeving gebruik maakt, op zulk eene wyze kan het oogmerk der opvoeding onmogelyk bereikt worden. Het oordeel van het kind moet altoos twyfelachtig en wankelend; deszelfs neigingen en oogmerken altoos onbepaald en tegenftrydig My ven; K 2 en  I48 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN en het goed vertrouwen, dat het natuurlyker wyze op zyne ouderen en leermeesters had, moet geduurig zwakker worden, en eindelyk geheel ophouden. En hoe kunnen de vermoogcns van het kind eene vaste gefchiktheid verkrygen , die het derzelver aanwending gemaklyker maakt, wanneer het deeze vermoogens zo dikwyls aan. tegengcftelde en met elkanderen ftrydige dingen moet toepasfen? floe kan men het zynen pligt aangenaam en de deugd beminnenswaardig- maaken, wanneer het nu berisping, dan weder lof, nu belooning, dan weder beftraffing daarvan te verwachten heeft? Hoed u toch voor deeze maar al te gemeene gebreken , gy allen die het werk der opvoeding is opgelegd. Beraad u dikwyls met eikanderen daarover, huisvaders en huismoeders; beraad 'er u ook over met alle diegeenen, welken eenig aandeel aan de opvoeding uwer kinderen , of een' merkelyken invloed op hunne zeden kunnen hebben. Deelt elkandercn uwe oogmerken en ondervindingen mede; vestigt onderling zekere grondftellingen en regelen van gedrag, om dezelven zonder afwyken optevolgen. Weêrfpreekt u-zelven niet; weêrfpreekt eikanderen niet; onderfteunt Kever de een den anderen van wederzyden; bouwt op  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. I49 op de zelfde gronden , arbeid naar de zelfde ontwerpen ; bied fteeds eikanderen de hand, en weest verzekerd , dat zulke gelykmaatige en met elkander overeenftemmende poogingen, fchoon zy ten deele gebreklyk mogten zyn, veel meer zullen uitrechten, dan anderen, die in zichzelven wel beter zyn , maar die men aan menigvuldige veranderingen en aan veelerleie tegenfpraak onderhevig maakt. Ten vierde. Zyt ftandvastig en onvermoeid in de uitvoering van uw welberaamd ontwerp, en laat u door zwaarigheden noch Jlechte uitftagen daarvan affchrikken. Vleit 'er u niet mede dat gy uwe goede oogmerken in weinige maanden of jaaren zult bereiken. Begeert niet dat ieder goed zaadje, 't welk gy in de aarde werpt, terftond zal opkomen, en op\den tyd, door u bepaald, vruchten draagen. Het kan dikwyls in de aarde verborgen liggen , het kan gantfchclyk verftorven fchynen , en eindelyk geeft 'er eene aanhoudende oppasfing of eene onverwachte gunftige omftandigheid nieuw leven aan , en beloont uw geduld met de hoop op eenen gezegenden oogst. Meenige les der wysheid moet honderdmaal voorgedraagen worden , eer het den leeraar gelukt dezelve ... ' K 3 zo  ü'50 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN zo voor te draagen, dat zy met de vatbaarheid zyner leerlingen overeenkomftig is. Mcenige kwaade gewoonte , meenige ontaarting word honderdmaalen vruchteloos beftreeden, eer zy iets van haare fterkte verliezen, en voor de oefening der tegenoverftaande gewoonten plaats maaken. Meenige deugd word even zo dikwyls te vergeefs aangepreezen, totdat zy eindelyk in het licht verfchynt, en zich aan het kind of aan den jongeling in eene geftalte vertoont die zyn hart roert, en zyn volkomen achting en liefde gewint. Verftand en aandoenlykheid komen fomwylen fpade te voorfchyn, en toonen zich dan in eene kracht, die ons wegens alle de voorheen vruchteloos fchynende proeve om ze op te wakkeren, meer dan fchadeJoos houd. Wysheid, deugd en godvrucht zyn voorrechten, die niet zonder moeite en in eens verkreegen worden: zy zyn gebiedvoerfters, die dikwyls lang met de dwaasheid en ondeugd om de heerfchappy moeten ftryden , eer zy zich van ons hart kunnen meester maaken. Maakt u alle gelegenheden om haar deeze zege te verligten , maar wel ten nutte; word niet moede den zelfden vyand zo lang te bevechten, tot hy voor uwen wederftand bezwykt, en houd fteeds in gedachten, dat de jaaren der kindscb- heid  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN, heid en der eerfte jeugd tot den zaaityd en niet tot den oogst verordend zyn. Laat den mislukten uitflag uwer poogingen u geduurig oplettender op u-zelven, op uwe ondergefchikten, en op alles, zelfs op de kleinfte omftandigheden, maar u nooit moedeloos maaken. Zoekt de oorzaak daarvan liever in de gebreklyke wyze uwer behandeling, dan in de onmogelykheid van de zaak gelukkig uittevoeren, en laat de eigenliefde u niet verhinderen, deeze gebreken te verbeteren, zo dra gy dezelven ontdekt hebt, maar doet het zo, dat deeze verandering in uw gedrag niet fterk doorfteeke, en het vertrouwen van uwe ondergefchiktenop u niet verzwakke. Houd dikwyls rekenfchap met u-zelven wegens de vlyt en trouw, die gy in deeze verrichtingen aanwend; fpreckt er over met uwe vrienden, en doet met hunne, begrippen en. ondervinding uw voordeel; en indien gy, niettegenftaande het goed gctu.ge„is van uw geweeten, uwe oogmerken niet, Of maar zeer onvolkomen bereikt, dan moeten de gedachten u troosten, dat gy alles hebt zoeken te doen, hetgeen naar de krachten en middelen, door God u verleend, in uw vermoogen was, en dat onder de regeering van een wys en goed Opperwezen 5 ook die oprechK 4 te  152 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN te poogingen, wier nuttigheid ons niet voor t oog komt, evenwel niet geheel vruchteloos kunnen zyn. Stelt u, ten vyfde, om in deeze bezigheid met moedeloos te worden, dikwyls de menigvuldige en groote voordeelen voor, die gy zdf ten aanzien van uw zcdclyk karakter, 0f uwe zeaelyke volmaaktheid, uit eene verftandelyke en Umstelyke opvoeding kunt trekken. Zo Jan? wV hier op aarde leeven, myne Vrienden, zo lang leeven wy allen in een' ftaat van tucht en oe* femng. Wy moeten allen tot een berer leven tot eene hooger gelukzaligheid opgetoogen worden, en deeze optrekking neemt haar ein. de eerst met onzen dood. Hier kunnen wy noo.t-zeggen, dat wy zo wys , zo goed, zo deugdzaam zyn, als wy kunnen zyn en worden , en wee dicgeenen, welken in eenig tyd punt van hun leven, dit doel gelooven bereikt te hebben, en zich dan geene moeite meer Pee. ven, om naar eene grooter volmaaktheid" te Ureeven! Wel dra zullen zy ook dat geene, 't welk zy gewonnen hebben, weder verliezen, en zich op nieuw aan den ingang van hunne reeds halfafgelegde loopbaan bevinden. Ouderen leermeesters, opzieners, die u-zelven lief hebt' en  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. I53 en aan uwe verordening zoekt te voldoen, laat u ook in dit opzicht het werk der opvoeding, u opgelegd, ter harte gaan. Het is eene voortreflyke bezigheid om uwe eigene volmaaktheid te bevorderen. Terwyl gy, met ernst en overleg, aan de befchaaving van den geest en het hart uwer kinderen of uwer ondergefchikten arbeid, zult gy te gelyk uw' geest en uw hart altoos nieuwe voorrechten doen aanwinnen. Terwyl gy anderen wys zoekt te maaken, zult gyzelf geduurig wyzer worden; terwyl gy hen tracht te verbeteren, zult gy uwe eigen verbetering by aanhoudendheid gelukkiger doen voortgaan. De gebreken, die gy aan hen ontdekt, zullen u op uwe eigen gebreken opmerkzaamer maaken, zy zullen u hunne fchadelykc bronnen en gevolgen doen zien , en met afkeer tegen dezelven vervullen. Uwe poogingen om de ongeregelde begeerlykheden enhartstogten, die gy in hen tracht te maatigen en te verzwakken , zullen u tegen alle aanvallen deezer vyanden uwer rust en gelukzaligheid behoedzaam maaken, en u fteeds nieuwe wapenen tot hunne beftryding aan de hand geeven. De fchroom zelfs, die u moet vervullen, van in de tegenwoordigheid uwer kinderen niets te fpreeken of te doen, 't welk verkeerde inK S druk-  154 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN drukken op hen kan maaken, zal u voor veele ftruikclingen bewaaren ; hy zal u een' heilzaa. men dwang opleggen , en daardoor zal u het oefenen der moeijelykfte deugden tot gewoonte worden. Hetgeen gy eerst Hechts uit nood en voorzichtigheid, of uit liefde tot uwe kinderen en leerlingen deed, zult gy ten laatften uit neiging en grondbeginfel, uit liefde tot God en de deugd verrichten. Behalven dit zult gy duizend gelegenheden vinden, om het menschlyk hart in 't algemeen , en uw eigen hart in het byzonder geduurig beter te leeren kennen, deszelfs geheime ftreeken, en ongeoorlofde oogmerken, geftadig meerder te ontdekkende voorfchriften der wysheid en der deugd fteeds gelukkiger op u-zelven toetepasfen, en u doorveelerleie oefeningen en regels van kloekzinnigheid uwen pligt geftadig ligter en aangenaamcr te maaken. Welke voordeelen , myne Vrienden! Kunnen wy dezelven ooit te duur koopen ? Kunnen wy zelfs dan, wanneer onze poogingen ten aanzien van anderen het gewenschte gevolg niet hebben, met recht zeggen , dat wy onze krachten vruchteloos verfpillen, terwyl het alleen aan ons ftaat om 'etvoor ons-zelven zo veel by te gewinnen! Wekt  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. I$S JVektu, eindelyk, ten zesde, dikwyls tot vlyt op in de bezigheden der opvoeding, door eene levendige voorftelling van derzelver gcwigtigheid. Laat u boven alle dingen uw eigen ervaamis u de grootheid leeren van den invloed, die eene goede of Hechte opvoeding op het geheele toekomende leven van een' mensch heeft. Hebt gy zelf eene goede Christelyke opvoeding genooten, ftelt u dan dikwyls voor hoe veel gy aan dezelve te danken hebt; voor hoe veele mistreden en afwykingen zy u bewaard heeft; hoe dikwyls gy reeds de kracht der goede grondregels , die u door uwe ouderen of leermeesters werden ingeboezemd , tot uw nut en troost ondervonden hebt; hoe ligt u de volbrenging van uwen pligt is geworden, doordien men u vroegtydig daaraan gewend, en dezelve met het denkbeeld genoeg verbonden heeft; hoe ver gy het in deeze of geene, anders zeldzaame en moeijelyke deugd, gebragt hebt, dewyl men u, eer gy de ondeugd nog kende, daarin geoefend heeft; hoe veel gerustftelling en verligting gy in rampfpoedige toevallen en in droevige uuren hebt gevonden , dewyl men u van de&waarde der dingen recht leerden oordeelen, cn den Godsdienst met deszelfs vertroostingen had leeren hoogfehatten; en vraagt u-zelven dan,  T55 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN dan, of gy uwen kinderen de zelfde voordeeJen niet toewenscht, en of gy u niet de billykfte en treffendfte verwytingen zoud moeten maaken, wanneer zy dezelven door uw eigen fchuid moesten ontbeeren? Hebtgy, in tegendeel, geene of niet zeer goede opvoeding genooten, brengt u dan dikwyls te binnen het nadeel dat daaruit voor u is ontftaan, en mogelyk nog tegenwoordig ontftaat. Zegt menigmaal tot u-zelven : Zyn niet de misflagen, die ik thans nog menigvuldigst begaa, en wier be. ftryding my het moeijelykst valt, niet de zelfde, die men in myne kindschheid en jeugd, het weinigfte heeft tegengegaan, of als onverfchillige dingen behandeld heeft ? Zyn biet de ongeregelde hartstogten, die my nog tegenwoordig dikwyls overweldigen en myne rust en gelukzaligheid het meeste ftooren, niet juist de zelfde, die men in myne kindschheid en eerfte jeugd het meest door de vingeren gezien, en zelfs getroeteld heeft? Zyn niet de bevelen van wysheid en pligt, tot welker nakoming ik my heden nog dikwyls moet dwingen, niet even de zelfde , die ik toen zonder bedenken en zonder tegenftand kon overtreden , en daadelyk overtrad, dewyl ik dezelven , door hen die over my gefteld waren , zonder fchroora zag  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. I57 zag overtreden ? Zyn niet de deugden , wier oefening my, nog tegenwoordig , de meeste moeite, ftryd en zelfsverloogchening kosten, niet de zelfde, in welken ik toen weinig of in 't geheel niet geoefend ben geworden ? En zou ik dan niet alles doen wat eenigzins in myn vermoogen is om myne kinderen van deeze moeite , deezen ftryd met zichzelven te bevryden, om hen voor de ftrenge heerfchappy van kwaade hartstogten te behoeden, om hen dat geene, 't welk my zwaar valt, ligt, en het enge pad des levens, der deugd en gelukzalig, heid, zo effen en aangenaam te maaken , als het hen kan worden, en als het voor my zyn zoude , indien ik eene betere opvoeding had genooten ? Zou ik hen reden geeven, om eens met misnoegen aan my te denken, om onder de kwaade gevolgen myner nalaatigheid mogelyk al myn leven te zuchten, en my verdiende yerwyten des wegen te doen? Verbind verder, met hetgeen uwe eigen ervaaring u hiervan zegt, de overweeging, en laat u ook daardoor van de ongemeene gewigtigheid der kinder-opvoeding overreeden. Stelt u voor hoe duurzaam gemeenlyk de eerfte indrukken zyn, die wy van natuurlyke en zedelyke dingen verkrygen; hoe diep zich de eerfte, goede of kwaa-  158 ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN de, leeringen, grondregels, neigingen en ge-' woonten in de menfchelyke ziele wortelen ; hoe groot in 't byzonderde kracht van het voorbeeld is; hoe zeer de denkwyze en gemoedsgefteldheid van den kinderlyken, van «den jeugdelyken en van den mannelyken leeftyd van elkander afhangen, en hoe vast zy in elkander gegrond zyn, en hoe veel derhalven van de eerfte vorming des verftands en des harten afhangt. Stelt u dikwyls voor dat uwe kinderen , Uwe leerlingen, eens zullen ophouden kinderen en leerlingen te zyn; dat zy door den tyd tot het volkomen gebruik hunner vryheid geraaken, en aan zichzelven zullen overgelaaten zyn; dat zy dan in menigvuldige-verbindingen met andere menfchen treden; dat zy mogelyk gewigtige plaatfen in den Staat of in de Kerk beklecden; dat zy, in welk een' fhnd zy ook moogen zyn, altyd een grooter of kleiner invloed op de welvaart van veele anderen hebben; dat zy mogelyk duizenden gelukkig of ongelukkig maaken zullen, naar dat hun gevoelen en hun gedrag gefield zullen zyn; en denkt dan aan de gewigtige gevolgen, die eene goede of Hechte opvoeding in alle deeze opzichten kan en moet hebben. Denkt aan den grooten en beftendig-duurenden dienst, dien gy door eene wyze  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. 1$9 wyze en Christelyke kinder-opvoeding aan de geheele menfchelyke famenleeving bewyst, en vergelykt daarmede het onmeetelyk en onverhelplyk nadeel, dat gy dezelve, door de verzuiming of vervvaarloozing van deezen pligt veroorzaakt. Stelt u in het byzonder den invloed voor, die de opvoeding, welke gy aan uwe kinderen of leerlingen geeft, zal hebben op de opvoeding, die zy eens aan hunne kinderen of leerlingen zullen geeven, en fchrikt voor de gedachten van feilen te begaan , die door uw verkregen achting als voor heilig zouden gehouden worden, en uwe nakomelingen en kinderen nog kunnen benadeelen. Plaatst u eindelyk, om alle deeze bedenkingea nog meer kracht en leven by te zetten, plaatst u dikwyls in uwe gedachten op uw fterfbedde, en laat zich in uwe verbeelding, uwe kinderen en nakomelingen rondom u verzamelen. Vraagt u zclven wat dan het meeste tot uwe gerustftelling en tot uwe vertroosting zal toebrengen ? Zal het de herinnering weezen van die menigvuldige uitfpanningen en vermaaken, die gy, met verwaarloozing van een zorgvuldig en Christelyk opzicht over uwe kinderen, genooten, of zal het de herinnering uwer aan- hou-  lÓO ALGEMEENE REGELS EN AANMERKINGEN houdende en getrouwe poogingen zyn, die gy tot dat oogmerk hebt aangewend ? Zullen het de denkbeelden der rykdommen en kostbaarheden , die gy uwen kinderen nalaat, en dev andere uiterlyke voorrechten, die gy hen hebt doen verwerven, of de herdenking der wyze lesfen en des deugdzaamen en vroomen voorbeelds zyn, die gy hen gegeeven hebt? Zult gy dan in de grondftellingen en levensregelen, die gy hen hebt ingeprent, dan blyven volharden , en hen nog met ftervende lippen, even dat zelfde als het gewigtigfte en beste, durven aanbeveelen, het welk gy hen fteeds door uwe woorden en werken als zodaanig hebt aangepreezen ; of zult gy u dan gedwongen zien , ' uwe taal te veranderen, en uwe eigen grondregels en uw eigen gedrag aftekeuren , hen voor den fchadelyken invloed daarvan te waarfchouwen, en hen datgeene, 'fc- welk gy hen boven alles hoogfehatten en beminnen leerde, als dingen voor te ftellen, die uzelv' bedroogen hebben, en die uwe en hunne achting en liefde onwaardig zyn ? Wat zal u het fcheiden van hen ligter maaken, wanneer gy hen kunt toeroepen: ik verlaat u in het bezit van fchatten, van aanzien, van vermoogen , van alle middelen tot zinnelyk vermaak cn tot voldoening  over de opvoeding der kinderen. IÓT Hing uwer begeerlykheden ; of wanneer gy u in ftaat bevind om tot hen te zeggen: ik laat u wysheid, deugd en Godvrucht tot geieidfters van uw leven , en de genade des Allerhoogften, en de hoop op eene zalige onfterflykheid tot uwe byblyvende vertroosting ? ö Welke verwyten, welk een angst, welke knaagingen van het geweeten moet de verzuimde kindertucht aan ouderen, leermeesters en opzieneren , in de laatfte dagen en uuren van hun leven niet veroorzaaken , wanneer zy hunne kinderen of leerlingen, door hun eigen fchuld, den weg der dwaasheid en der ondeugd zien loopen; wanneer zy zich alle de fchadelyke gevolgen voorftellen, die hun laakbaar gedrag, zelfs ten aanzien van nog verre zynde, nog ongeboren nakomelingen, naar zich kan trekken , en waarfchynlyk naar zich trekken zal; wanneer zy aan de rekenfchap gedenken, die zy ook ten-deezen opzichte aan den alweetcnden Rechter der waereld zullen moeten geeven ; wanneer zy zich met hunne gedachten in de eeuwigheid verplaatfcn , en reden hebben om te vreezen , van aldaar door hunne kinderen en nakomelingen, als de oorzaak van hun verderf, aangeklaagd te worden ? Is 'er wel een droeviger toeftand dan deeze te beIII. Stuk. L den-  IÖ2 ALGEMEENE RÉGELS EN AANMERKINGEN denken? Hoe groot moet, in tegendeel, het vergenoegen, hoe verrukkend de vreugd zyn , die ouderen en leermeesters by hun fcheiden uit deeze waereld bezielt, wanneer zy diegeenen , die aan hun opzicht waren toevertrouwd , op het pad der wysheid en der deugd zien wandelen; wanneer zy zich dezelven als goede, nuttige , vroome menfchen , burgers, huisvaders, leeraars, overheden, of onderdaanen moogen voorftellen; wanneer zy aan den gezegenden invloed hunner gevoelens cn van hun voorbeeld op de algemeene gelukzaligheid hunner broederen denken ; wan. neer zy zichzelven als weldoeners van het tegenwoordig en toekomend menfchclyk geflacht kunnen befchouwen ; en daarby de gegronde hoop hebben, van zich eens met diegeenen, welke hun dierbaarst waren, in eene betere waereld weder te vereenigen , en de vruchten hunner wederzydfche rechtfehapenheid onderling met hen te genieten ? Welke gewaarwordingen , myne Vrienden ! Welke uitzichten ! Hoe heerlyk zult gy voor al uw moeite en zorgvuldigheid beloond, hoe ryklyk zult gy daardoor voor de ydele voorbygaande vermaaken, die gy aan uwen pligt hebt opgeofferd, fchadeloos gehouden worden! ö Mogt gy  OVER DE OPVOEDING DER KINDEREN. I63 gy allen, die u met de opvoeding van kinderen bezig houd , of die dezelve is opgelegd, eens de zoetheid deezer belooningen fmaaken, en u door derzelver voorftelling tot een aanhoudende vlyt en gemoedelyke trouwhartigheid in het waarneemen deezer heiligfte pligten laaten opwekken! Amen. L a  I  ZESDE LEERREDE. OVER DE GRONDREGELS DER HERVORMINGE. Gedaan op het jaarlyksch Keur Saxisch Hervormingsfeest, den 3iften OSober 1770. TWEEDE LEERREDE (*). Tekst. Paolus Brief aan de Ephesers, Hoofdft. IV. 14, is. Opdat wy niet meer kinderen zouden zyn, die, als de vloed beweegd en omgevoerd worden met allen wind der leere, door de bedriegerye der menfchen, door argelistigheid om listiglyk tot dwaalinge te brengen: maar de waarheid betrachtende in liefde , allezins zouden opwasfen in hem, die het Hoofd is, naamelyk Christus. (*) De eerfte Leerrede over deeze ftoffe is te vinden in het tweede Stuk, bladz. 447 e.iz. L 3   o f^lod, van wien alle goede gaaven en alle vJ goede gefchenken tot ons komen, u bidden wy, als onzen grootften Weldoener, als de Veroorzaaker en Onderhouder van alle onze bekwaamheden en vermoogens, van alle aardfche en geestelyke goederen, die wy bezitten, ootmoedig aan. U danken wy in het byzonder met verheugde harten voor die menigvuldige en groote voordeelen, wier geheugenis de tegenwoordige onder ons vernieuwen zal. Naamelyk dat het licht van uw woord zo helder onder ons fchynt, en ons den rechten weg tot het leven en de gelukzaligheid aanwyst ; dat wy alle noodige hulpmiddelen en aanmoedigingen hebben, om in de kennis der heilzaame waarheid geduurig verder te komen, en ons geloof door bewysredenen te bevestigen ; dat wy de aangenomen waarheid openlyk en vrymoedig belyden , en u in geest en in waarheid moogen eerfin; dat wy de bevattingen en voorfchriften van ons gewceten onverhinderd moogen volgen; dat wy uwe en niet der menfchen dienaaren zyn; dat ons noch bygeloovige vrees , noch ydele hoop verbystert: voor dit alles, ö God! danken wy u met verheugde harten , als voor weldaaden, die wy L 4. door"  168 OVER DE GRONDREGELS door het middel der gezegende Hervorming, van u ontfangen hebben, ö Leer gy zelf ons de waarde deezer weldaaden recht kennen , en dezelve waardig gebruiken. Laat de waarheid niet enkel ons verftand verlichten, maar ook ons hart verbeteren; laat haare Godlyke kracht door een recht deugdzaam en vroom leven onder ons openbaar worden. Behoed ons voor het vleefchelyk vertrouwen op onze uiterlyke voorrechten; en leer ons de zonde en de ondeugd even zo zeer, ja nog veel meer dan de dwaaling fchuuwcn. Roei hoe langer hoe meerder alle zaaden van haat, van vyandfchap en vervolgzucht tegen de dwaalenden in onze harten uit; vervul ons met liefderyke geneigdheden jegens onze medechristenen, die zich in gevoelens en gebruiken van ons onderfcheiden; en geef dat wy ook in dit opzicht ons zodanig jegens hen gedraagen, als wy redelyker wyze kunnen wenfchen, dat zy zich in gelyke gevallen jegens ons gedraagen. Laat in 't byzondcr de Proteftantfche Gemeenten geduurig meer door de banden der Christelyke verdraagzaamheid, der broederlyke liefde en des vredes met eikanderen vereenigd worden, opdat zy fteeds werkelyk dat geen volkomen zyn of worden moogen, waarvoor zy zich openlyk en geza- ment-  DER HERVORM INGE. IÓ"o mentlyk uitgeeven. Zegen tot bevordering deezer oogmerken de overvveegingen, die wy voorneemens zyn in dit uur te doen. Verdryf alle vooroordeelen, die haare heilzaame werkingen zouden kunnen verzwakken , en laat zich de vruchten daarvan in alle onze woorden en werken vertoonen. Wy bidden u daarom in den naam van uwen Zoon, van onzen Heiland , die ons u op deeze wyze heeft leeren aanroepen: Onze Vader, enz. De Feestdagen , myne Vrienden , hebben een dubbel oogmerk. Aan de eene zyde dienen zy om 4e gedachtenis van merkwaardige en met onze gelukzaligheid naauwverknochte gebeurtenisfen wakker te houden, en dezelve tot onze nakomelingen over te brengen. Aan de andere zyde moeten zy ftrekken om ons zulke geneigdheden in te boezemen, of ons in zulke geneigdheden te verfterken, die met het aandeel, dat wy in deeze gebeurtenisfen neemen, en met de voordeelen, die zy ons aangebragt hebben, overeenkomftig zyn. Op de zelfde wyze is het gefteld met het feest der Hervorminge, dat wy heden met plegtigheid vieren. Het moet ons de groote voordeelen te binnen brengen, welke de Protestantfche Kerk, Iy 5  17° OVER DE GRONDREGELS met betrekking tot haare kennis, haar Godsdienst en haare Vryheid, aan de voor byna tweehonderd en vyftig jaaren voorgevallen Geloofs- en Kerkverbetering te danken heeft. Het moet ons echter ook in de liefde tot de waarheid, de Christelyke vryheid, en den redelyken Godsdienst verfterken; en ons het goede en edele waarover wy ons in het gevoelen en het gedrag der Hervormers en hunne medeheipers verwonderen , ter navolginge aanbeveelen , en ons opwekken , om in de wyze en Christelyke grondregels te volharden, volgens welken zy hun heilzaam werk ondernomen en uitgevoerd hebben. De bevordering van dit laatfte oogmerk heb ik, in hetgeen ik u tegenwoordig zal voordraagen, op het oog gehad; en onze tekst bevat alleen zulke leeringen in zich, als het zelfde einde bedoelen. Volgens denzelven moeten wy niet langer kinderen of zwakke aanvangers in de kennis zyn , maar fteeds in dezelve zoeken aan te wasfen ; wy moeten ons niet door andere menfchen laaten verbysteren en tot dwaalingen vervoeren, of van ons geloof, wegens 't welk wy door redenen verzekerd moeten zyn , op verkeerde paden laaten alleiden; wy moeten in de waarheid volharden, doch ons te gelyk tot het be- oe-  DER HERVORMING E. 171 oefenen der liefde bevlytigen. Deeze lesfen van den Apostel kunnen wy, nevens verfcheiden anderen, als zo veele grondregels der Hervorming aanzien, en uit dit gezichtpunt zullen wy dezelven ook in dit uur befchouwen. Twee jaaren zyn 'er thans verloopen, myne Vrienden , federt wy by eene gelyke gelegenheid deeze gewigtige ftoffe van de Grondregels der Hervorming aangevangen hebben te verhandelen , en ik hoop , dat ook de tegenwoordige voortzetting daarvan, onder den Godlykenzegen, niet zonder nut zal zyn. Doch wy moeten eerst kortelyk herhaalen, watwy door Grondregels der Hervorming verftaan , en aantoonen hoe ver wy in derzelver befchouwing gekomen zyn. Door Grondregels der Hervorming verftaan wy zulke waarheden of leeringen uit de reden of heilige Schriftuuré op welke de rechtmaatigheid der ondernomen Geloofsverbetering gegrond is , zonder welker kennis en voorafgaande vastftelling ze niet tot ftand gebragt had kunnen worden, en met welken zy ftaan of vallen moet; zulke leeringen, door welken de Hervormers zich tot hunne moeijeJyke en zwaarwigtige onderneemingen opgewekt vonden, volgens welken zy in  I?2 OVER DE GRONDREGELS in dezelven te werk gingen , met welken zy zich tegen hunne wederpartyders befchermden, en de billykheid der eifchen , die zy van hen vorderden , beweezen ; zulke leeringen eindelyk , die wy niet loochenen , of tegen welken wy niet kunnen handelen, zonderden naam van Protestanten en Hervormden, dien wy draagen, te wederfpreeken, en onze rechten op de voordeelen, die wy als zodanigeri bezitten, krachteloos te maaken. Zulke Jeeringen of grondftellingen zyn 'er verfcheiden. In onze eerfte Verhandeling over deeze ftoffe heb. ben wy drie ftellingen van deezen aart voorgedraagen en beweezen. De eerfte was: Waarheid en dwaaling in zaaken van Godsdienst kunnen voor den mensch, wiens grootfte voorrechten de reden en de kennis van God zyn, geene onverfchilligc dingen weezen; hy moet de waarheid trachten te kennen, en de dwaaling te vermyden. De tweede was: Iedereen is gerechtigd, en indien hy 'er bekwaamheid toe heeft, verpligt, om de leer van den Godsdienst te onderzoeken, en over hetgeene waar of valsch in denzelven is te oordeelen. De derde was: De gezonde reden en de heilige Schrift zyn de eenige regels, om waarheid en dwaaling in den Godsdienst te onderfcheiden;  DER HERVORMING E. 173 zy zyn de eenige middelen om van ons geloof verzekerd te worden; en het gezag der menfchen , noch de oudheid der leerftellingen, noch de meenigte van derzelver belyderen , kunnen jn deeze zaak beflisfing doen. Laat ons nu verder gaan, aandachtige Toehoorders, en heden vyf andere keringen in overweeging neemen, die even als de voorige, grondfiellingen der Hervorming genoemd, en als zodaanige verdienen ftaande gehouden te worden. De eerfte is deeze: Geen mensch, en ook geen gezelfchap van menfchen, is bevoegd, het geweten van andere hunner medemenfehen leerftellingen opteleggen , welker waarheid zy niet begrypen. Dit is onloogchenbaar eene grondftelling der Hervorming. Indien het tegendeel van deeze ftelling waarheid ware ; indien wezenlyk zekere perfoonen , of zekere genootfehappen onder de Christenen het recht hadden, om andere regelen van geloof voor te fchryven, die in en op zichzelven , en zonder opzicht tot hunne bewyzen , voor hen verpligtend waren: dan zou alles wat Luther, Zwinglius en de overige Hei-vormers tot kundigmaaking en verlichting hunner medechristenen ondernomen en gedaan hebben, noodeloos en onrechtmaatig; dan  174 OVER DE GRONDREGELS dan zou alle onderzoek, dat zy ten aanzien van het openlyk Leerbegrip in 't werk gefteld en aangemoedigd hebben, onwettig geweest zyn. Want de Kerk had reeds voorlang over alle Leerftellingen en gebruiken van den Godsdienst, gedeeltelyk door haaren voorgegeeven opperften Bisfchop , gedeeltelyk door talryke Vergaderingen van haare Leeraaren, beflisfende uitfpraaken gedaan , en deeze uitfpraaken allen Christenen , als bevelen, die Hechts opgevolgd moesten worden, voorgefteld. Dit zelfde recht zocht zy ook in den tyd der Hervorming ftaande te houden. Zy verwierp en doemde alle leeringen en gevoelens, die met het voorfchrift, door haar gegeeven , ftrydig waren, als gevaarlyke dwaalingen; zy floot alle degeenen, die dezelven geloofden en leerden , van haare gemeenfchap uit; zy belaste hen met geestelyke en ligchaamlyke ftraffen, en ontzeide hen alle hoop op de eeuwige zaligheid. Zy wilde geen vryheid tot nieuw onderzoek toeftaan, maar vorderde eene blinde en onbepaalde gehoorzaamheid. Tegen deeze tirannifche eifchen verzetten zich de Hervormers. Zy onderzochten de gronden van dit voorgewende onbepaald gezag over de geweetens der menfchen, en vonden dezelven ten ui-  DER HEKVORMINGE. IJS uiterfte zwak en gehéél wankelbaar. Zy verdedigde de vryheid, die geen' mensch, geen' Christen zonder ongerymdheid geweigerd kan worden; de vryheid van zelf te denken, zelf te oordeelen, alles te beproeven, en maar datgeen , 't welk by waar en goed bevind, te behouden. Zy leerden dat God-alleen de heerfchappy en het oordeel over het verftand en het geweeten der jnenfchen toekomt, dewyl aan God-alleen de gefteltenis en vermoogens van den menfchelyken geest bekend zyn, en hy-alleen met zekerheid weet, of iemand de waarheid of de dwaaling lief heeft, of hy uit zwakheid of uit boosheid, op eene onfchuldige of ftrafbaare wyze, dus of anders denkt en gelooft. Dit gaf hen recht om alle leerftellingen, die men hen en hunne leerlingen met geweld wilde opdringen, als flaaffche ketenen te verwerpen , en zich alleen aan zulke bewyzen, wier juistheid en fterkte zy-zelf begreepen, over te gceven. En toen zy naderhand zelf ook zekere leerftellingen of geloofsbelydenisfen opftelden en bekend maakten, hadden zy, ten minfte in den beginne , geenszins het oogmerk, de geweetens der menfchen daardoor te binden , of zichzelven eene foort van onfeilbaarheid aan te maatigen. Even zo weinig wilden zy  I76 OVER DE GRONDREGELS zy de eenvormigheid in het openlyk voordraagen der leere voor hunne en veel minder voor volgende tyden, daardoor vastftellen en bepaalen. Zy wilden zich alleen tegen de grove dwaalingen en ongerymde meeningen, die men ben optygde, verdedigen; de valfche befchuldigingen hunner tegenfpreekers ontzenuwen; zich wegens de voornaamfte misbruiken, wier verbetering of affchaffing zy wenschten cn zochten, duidclyker verklaaren; en diegeenen, welken by de toenmaalige hevige twisten , tusfehen de waarheid en dwaaling weifelden, en niet wisten welke party zy zouden omhelzen , middel en gelegenheid geevcn , om zich gerust te ftellen, en van hun geloof verzekerd te worden. Daartoe was de beroemde Augsburgfche belydenis , daartoe was de geloofsbekentenis ,van Zwinglius, daartoe waren andere diergelyke opftcllen gefchikt. Heeft men in laatere tyden deeze of andere belydenisfen tot verbindelyke voorfchriften willen verheffen; heeft men dezelven voor volmaakte en onverbeterlyke ftelfels en bepaalingen der Christelyke leere uitgegeeven; heeft men iedere afwyking daarvan, of ieder nieuwe beproeving van dezelven, voor eene onbetaamekyke zaak , of zelfs wel voor kettery verklaard ; heeft  der hervorm inge. T77 heeft men dit gebruikmaaken van de Christelyke vryheid met ftraffen of met berooving van burgerlyke voorrechten bezwaard: dan is men in deeze ftukken van de Protestantfche grondHellingen afgeweeken; van grondftellingen met welken de rechtmaatigheid der gefchiedde Hervorming Haan of vallen moet. Wat ons belangt, myne Vrienden, wy moeten ons ftandvastig by deeze grondftellingen houden, want zy zyn in de natuur van den mensch gegrond, en gedyen het Christendom, dat het licht en het onderzoek niet fchroomt, altoos tot eere. Wy moeten ons nooit tot rechters over het geweeten en het geloof van onze mede-christenen opwerpen , en hen geene lasten opleggen, die onszelven zwaar zouden vallen. Een iegelyk, zegt de Apostel, zal voor zichzelven Gode rekenfchap geeven, en zyn' eigen last draagen. Wy moeten geen dien?ars der menfchen, maar dienaars van God zyn. Niemand van ons, de leeraar zo min als de toehoorder, moet zich de heerfchappy over zyn' broeder aanmaatigen; niemand moet zich meester laaten noemen, want maar een is onze Heer en Meester, naamelyk Christus. Wy moeten ons over het licht der waarheid, dat ons befchynt, verheugen , en getrouwelyk van hetzelve gebruik UI. Stuk. M maa-  178 OVER DE GRONDREGELS maaken ; wy moeten het ook voor anderen laaten lichten , maar het aan niemand opdringen. En gelyk wy onszelven volgens de leering van onzen tekst dagelyksch moeten bevlytigen, om in de kennis van God en Jefus Christus op te wasfen, en van ons geloove by aan» houdendheid meerder verzekerd te worden, zo moeten wy ook anderen de oprechte poogingen , die zy tot dit oogmerk aanwenden , niet verbieden, of zelfs tot eene misdaad toerekenen , en de waarheid altoos zo leeren en verdedigen , dat wy ons tevens tot oefening der liefde bevlytigen. Een tweede grondregel der Hervorming is deeze: Het is niet genoeg de waarheid te kennen, maar men moet dezelve ook door zyne woorden en werken belyden. Wanneer ik hier van waarheid fpreek, dan verftaa ik daardoor niets anders dan gewigtige leerflukken, die van een* grooten invloed op het zedelyk gedrag der menfchen, en op hunne innerlyke gerustftellinghebben, en fluit daarvan uit, alle moeijelyke en nuttelooze befpiegelingen, alle ftellin» gen en gevoelens, die alleen voor een geleerden te verftaan, te beoordeelen, en op de rechte wyze te gebruiken zyn, en die den grooten hoop  DER HER VORM INGE. 17? hoop der menfchen noch beter noch gelukkiger kunnen maaken, fchoon zy in andere opzichten en voor andere perfoonen gewigtig, en een zorgvuldig onderzoek en aankleeving waardig moogen zyn. Zulke leerftellingen en gevoelens , of zulke byzondere wyzen in het ver. klaaren en bepaalen van zekere leerftellingen en gevoelens, behooren wy geenszins op alle. tyden en op alle plaatfen openlyk voorteftellen en te verdedigen. Wy zouden daardoor zeer dikwyls meer fchade dan nut veroorzaakcn ; de gemeente van God verwarren; de zwakke broeders ergeren; en den voortgang van het werkdaadig geloof en het oefenend Christendom verhinderen. Ten aanzien van zulke dingen is het genoeg, dat wy niets zeggen of doert 't welk met onze kennis en begrippen ftrydig is, en den oprechten Christen tot aanftoot kan dienen. Doch ten opzichte van zulke gewigtige leerftukken, die ieder moet weetcn en gelooven, indien hy Christelyk leeven, geduldig lyden , en getroost zal fterven, is het onze pligt, dat wy derzelver waarheid niet alleen kennen, maar dat wy dezelve door onze woorden en werken, vrymoedig en by alle voegelyke gelegenheden belyden. Dit vordert de hoogachting die wy aan de waarheid verfchulM 2 <%d  l8o OVER DE GRONDREGELS digd zyn. Wanneer wy haar houden voor hetgeene zy is; wanneer wy haare gantfche waarde gevoelen , en haar met volkomen verzekerdheid gelooven ; wanneer wy haar kracht en haar troost ondervinden: dan zal het ons geenszins mogelyk zyn, zodanig te fpreeken en te handelen, als of ons aan de waarheid weinig gelegen, als of zy ons nog twyfelachtig ware, als of wy haar wel Jigtelyk konden ontbeeren. Neen , wy zullen haar voor onze getrouwfte geleidfter, voor onze beste vriendin, voor onze eenige troosteresfe houden; en wie toch kan in zak eene betrekking jegens haar ftaan, en zich echter fchaamen dit by alle gelegenheden te bekennen, en zich openlyk daarop te beroemen? Dit vordert ook de oprechtheid , die zo wezcnlyk tot het karakter van een' rechtfchapcn mensch behoort. Zyne woorden moeten met zyne gedachten, zyne daaden met zyne oogmerken en neigingen overeenHemmen. Zyn uitwendig gedrag moet een onvervalscht afdrukfel van zyn inwendig gevoelen weezen, en hoe gewigtiger de dingen zyn , waaromtrent dit plaats heeft, hoe minder aan deeze overeenftemming moet ontbreeken. Dit vordert eindelyk ook de liefde , die wy aan 'onze naasten verfchuldigd zyn. Wy zyn verbon-  DER HERVORMINGE. l8l bonden hem te füchten. Wy moeten hem door ons voorbeeld in het geloof aan de waarheid verfterken, en in de liefde tot de deugd bevestigen. Wy moeten hem niet alleen onze aardfche maar ook onze geestelyke goederen bereidwillig mededeelen, en hem tot verkryging of tot bewaaring van hetgeene ons troost en vreugd verfchaft, insgelyks behulpzaam zyn. Hoe rechtflreeks zouden wy echter tegen deeze verpligting handelen, wanneer wy, door deeze heilzaame waarheid te verbergen of te loogchenen, hem tot dwaaling en zonden verleidden, of deeze waarheid flechts onverfchilliger en twvfelachtiger voor hem maakte, als zy hem anders zyn zoude? Wy zyn derhal ven verbonden, om zulke waarheden, aan welken ons en alle menfchen ten uiterften gelegen is, openlyk te belyden, en zo te handelen als met deeze belydenis overeenkomftig is. Deeze verpligting begreepen de Hervormers zeer wel; en aan hunnen yver om dezelve natekomen, hebben wy de groote voordeelen der Geloofs- en Kerkverbetering , waaraan zy de hand floegen, te danken. Zy vergenoegden zich 'er niet mede, voor zichzelven juister begrippen van Godsdicnftige zaaken te hebben, en de voorrechten die zy daardoor boven de meeste andere menfchen M 3 had-  x8z OVER DE GRONDREGELS •hadden, voor zich alleen, of in het gezelfchap van weinige vertrouwde vrienden te genieten. In dit ftille vergenoegen zou niemand hen verhinderd hebben; zy zouden by hetzelve alle voordeelen van rust en uiterlyk geluk genooten hebben; doch hunne broeders zouden daardoor noch beter noch gelukkiger geworden zyn. Zo eigenbaatig en bloöhartig dachten wel de meeste wyzen der oudheid, die, uit de fchoole, waar zy het heerfchend bygeloof beftreeden hadden, zich naar den tempel der goden begaaven, om de aldaar heerfchende gebruiken met een' fchynbaaren eerbied intevolgen. Doch zo eigenbaatig en bloöhartig dachten geenszins de Christelyke wyzen, die het werk der Hervorming ondernamen en bevorderden. Zy wilden het licht, dat hen verlichtte, ook aan anderen mededeelen. Zy wilden de dwaaling en ondeugd middclyk noch onmiddelyk begunftigen. Zy wilden geene leere belyden, die zy niet geloofden , en geene oefeningen of gebruiken verrichten, die zy voor wanvoeglyk en fchadelyk Hielden. Zy vorderden de vryheid om zodanig te fpreeken gelyk zy dachten, en overeenkomftig te handelen met hetgeene zy voor waarheid hielden; en deeze vryheid vorderden zy met recht. Vergeefcch beyverde men  DER HERVORMING E. 183 men zich om hen door dreigingen en ftraffen van de belydenis der waarheid aftefchrikken. Zy bleeven dezelve ftandvastig aankleeven, en fchroomden noch moeite noch gevaaren om der waarheid getuigenis te geeven. Laat ons hun edelaartig voorbeeld volgen, myne Vrienden. Ook wy zyn, als redelyke menfchen, als Christenen , en als Protestantfche Christenen , daartoe verbonden. De waarheid, die ons wys maakt ter zaligheid, moet ons altoos dierbaar zyn, en alle onze woorden en werken moeten aan iedereen te kennen geeven, hoe gelukkig wy ons achten door dezelve te kennen. Nooit moeten wy ons door menfchenvrees of ontydige infchiklykheid laaten verleiden, om ons geweeten tegen te fpreeken, en datgeene voor waar en goed uit te geeven, 't welk ons verftand met overtuiging voor valsch en fchadelyk verklaart. Wy moeten ons fteeds met zo veel yver als beleid bevlytigen om de kennis van heilzaame en algemeen-nuttige waarheden uit te breiden , en geenszins fchroomen om zulke dwaalingen, die aan de waare deugd en aan den troost onzer broederen nadeelig zyn, ten toon teftellen, hoe veele aanhangers en voorftanders zy ook moogen hebben. M 4 Uit  184 OVER DE GRONDREGELS Uit deeze beide grondftellingen der Hervor. ming, die te gelyk grondftellingen van de reden en van het Christendom zyn, volgt van zelve eene-derde, dieniet minder gegrond en onomftootelyk is. Het is deeze naamelyk: alle vervolging om den Godsdienst en het geloof, is cnredelyk en onchristelyk. Want indien, aan de eene zyde, geen mensch bevoegd is, aan het geweeten zyner medemenfchen leerftellingen optedringen van welker waarheid hy geen bevatting heeft; en wanneer het, aan de andere zyde, onze pligt is, naar onze begrippen te fpreeken en te handelen, en hetgeen wy voor waarheid erkennen openlyk te belyden : dan zyn alle dwangmiddelen in zaaken van Godsdienst, en alle ftraffen, die dwaalenden opgelegd worden, niets anders dan ten hoogfte onrechtvaardige inbreuken op de vryheid van gewisfe , die ieder' mensch en ieder genootfbhap van menfchen toebehoort. En hoe weinig fcherpzinnigheid word 'er niet vereischt om het ongerymde van allerleie foort van vervolgingen en gewelddaadigheden in zaaken van Godsdienst te begrypen! Kan ik, als een verftandig mensch, myne goedkeuring geeven aan eene leerfteiling en dezelve aanneemen, wanneer ik de waarheid daarvan niet erkcnne ? En  x DER HERVORM INGE. 185 En kan ik haare waarheid erkennen, wanneer ik daartoe geene genoegzaame reden heb; wanneer ik haare verbinding met andere by my uitgemaakte en zekere leerftellingen niet begrype; of wanneer ik het gewigt of de fterkte der bewyzen, die men my tot bevestiging van dezelve voorftelt, niet gevoele? Of ftaat het altoos, ftaat het dikwyls blootelyk aan my, myne gedachten en begrippen den graad van klaarheid, van duidelykheid en juistheid te geeven, die ik hen wensctite te geeven, of die zy moeten hebben, wanneer ik my eene zaak anders zal voorftellen dan ik tot nog toe gedaan heb ? Hoe diep liggen dikwyls de oorzaaken niet, waarom ik my dezelve zodanig en niet anders voorftelle, in myne natuur, in de geftcltenis van myn ligchaam, in myne eerfte opvoeding , in myne uiterlyke omftandigheden , in den gantfehen famenhang en de menigerlei hoedanigheden van alle myne overige denkbeelden en begrippen verborgen ? Kunnen echter bedreigingen, kunnen ftraffen en dwangmiddelen de natuur deezer dingen veranderen? Kunnen ze my meer licht en zekerheid geeven , dan een vry, bedaard, aanhoudend overweegen ? Moeten ze my niet veel meer datgeen, 't welk men my daardoor als waar en M 5 goed  l8<5 OVER DE GRONDREGELS goed wil aanpryzen, verdacht en gehaat maaken ? Kan myn geest onverhinderd werkzaam zyn; kan hy naar redenen en uit overtuiging verkiezen , wanneer hem vrees en verfchrikking, nood en gevaar by alle zyne fchreden vergezellen? Of verdien ik zelfs wel ge- ftraft en mishandeld te worden, fchoon ik wezenlyk en inderdaad de waarheid niet aan myne zyde had ? Wie heeft ooit den armen, den kranken, den blinden geftraft, enkel om dat hy arm, krank of blind was ? Wie geeft de waarheid den voorrang niet boven de dwaaling? Wie heeft toch de dwaaling als dwaaling bemind en aangehangen? Dwaal ik, dan is zulks een ongeluk voor my, doch het is geen misdryf; ik verdien in dit geval medelyden en zachtmoedige onderrichting, doch geen ftraf. Wandelt een ander in 't licht, en ik in de duisternis; gaat hy op den rechten weg voort, en zwerf ik op bj^paden; dan heeft hy reden om zich over zyn voorrecht boven my te verheugen, maar niet de geringfte oorzaak, om my deswegen te haaten en te vervolgen; hy is gerechtigd en verpligt, my op eene vriendelyke wyze te vermaanen en te waarfchouwen,maar hy heeft geen recht om my te dwingen , dat ik blindeling in zyne voetftappen treede,  DER HERVORMING E. l8? de , en my van hem leiden laate. En hoe openlyk ftryd niet alle vervolging, ter zaake van Godsdienst en gcweeten, met de achting en liefde die de eene mensch den anderen verfchuldigd is; met het gevoel dat een ieder van zyne eigen zwakheid en onvolmaaktheid behoort te hebben; met de vrye en van allen dwang vervreemde wyze op welke God den menfchen door de reden en de openbaaring zoekt te verlichten en tot de kennis der waarheid te brengen; met degunstryke goedheid waarmede hy, die alle magt en gezag in handen heeft, de dwaalenden verdraagt; met den zachten en liefderyken zin van het Christendom en zyns weldaadigen en vredelievenden Stichters; met het verdraagzaam en infchiklyk gedrag van Christus en zyne Apostelen jegens de vyanden hunner leere , zo wel als jegens de zwakke broederen; ja met het oogmerk zelfs dat men door zulke gewelddaadige middelen zoekt te bereiken"? Ik zoude my jte ver van het oogmerk myner tegenwoordige voordragt verwyderen , wanneer ik alle deeze tegenftrydigheden in haar behoorlyk licht wilde zetten. Dit althans is zeker, dat deeze grondftelling van de reden en van  l88 OVER DE GRONDREGELS van het Christendom, naamelyk dat alle vervolging uit hoofde van Godsdienst en geloof ongerymd en onrechtmaatig is, ook eene grondftelling der Hervorming was, welker gedachtenis wy heden vernieuwen. Indien dit anders ware, dan zouden de verhinderingen, die men de Hervormers en hunne vrienden by het aanwenden hunner poogingen heeft in den weg gelegd-, de bedreigingen waardoor men hen van het voortzetten derzelven heeft zoeken aftefchrikken, de ftraffen tot welken men hen heeft veroordeeld, de oorlogen die men tegen hen heeft gevoerd, de gevangenisfen, de bloedgerichten , de brandftapels, van welken men tegen hen gebruik heeft gemaakt, louter geoorlofde middelen zyn geweest om den voortgang en uitbreiding van hetgeen men dwaaling noemde te ftooren , en datgeen, 't welk den naam van waarheid droeg, in zyne rechten en gezag te handhaaven. Hebben echter de Protestanten ten allen tyde deeze gewelddaadige middelen, om hen in de gemeenfchap der heerfchende Kerke te houden, of weder tot dezelve te rug te brengen, voor onrechtvaardig en wreed verklaard; dan hebben zy dit uit kracht der grondftelling gedaan , dat alle vervolging in zaaken van Godsdienst en geweeten onrede- lyk  DER HERVORMING E. 189 Jyk en onchristelyk is. Aan deeze grondftelling moeten wy ons ook houden ; overeenkomftig met deeze grondftelling moeten wy ook denken en handelen, wanneer wy den naam van Protestantfche Christenen met recht willen draagen. Het is tot dit oogmerk niet genoeg, dat wy diegeenen, welken naar onze meening in dwaaling fteeken , van hunne goederen noch van hun leven berooven; zo ver zullen Protestantfche Christenen zich zekerlyk nooit weder vergrypen. Maar de geest der vervolging vertoont zich niet enkel door zulke openbaare gewelddaadigheden; hy vertoont zich ook dan, wanneer men diegeenen , welken men voor dwaalende houd , in hunne eere en in hunne rust ftoort; wanneer men hen fchimpnaamen toeeigent; wanneer men kwaadwilligheid en haat tegen hen laat blyken; wanneer men hen veracht en den fpot met hen dryft; wanneer men hen by voorkomende gelegenheden, de achting, den byftand, den troost weigert, die zy als menfchen, als Christenen, als leden der burgerlyke maatfchappy, van ons kunnen vorderen ; wanneer men hen verdoemt, en eigendunkelyk alle hoop op de zaligheid ontzegt. Wie deeze feilen begaat, of zelfs wel voor zynen pligt houd, die zoude zeer waarfchynlyk een  *9° OVER DE GRONDREGELS een openbaare vervolger zyner medechristenen zyn , wanneer zyne uiterlyke omftandigheden anders gefield waren. Deeze gebreken moeten wy derhalven vermyden, indien wy aan onze grondregels getrouw willen zyn. Wy moeten den dwaalenden zorgvuldig van de dwaaling, die hy naar onze gedachten aankleeft, onderfcheiden, en hem alle gerechtigheid, alle liefde , alle infchiklykheid laaten weêrvaaren, die wy voor onszelven kunnen verlangen. De rechten van het geweeten moeten ons altoos heilig zyn; wy moeten aan anderen de vryheden en voordeelen gereedelyk toeflaan, wier ontbeering of verlies onszelven fmartelyk zou vallen. Wy moeten eindelyk de kennis der waarheid door geene andere dan zulke middelen trachten te bevorderen, die met de natuur van redelyke fchepfelen overeenkomftig is, die hun verftand verlichten, en hun hart eene gegronde gerustftelling verfchaffen kunnen. Een vierde • grondregel der Hervorming was deeze: De Christelyke Godsdienst beftaat niet zo zeer in uiterlyke gebruiken en plegtigheden3 als in Christelyke geneigdheden van hst hart, en in zulk een gedrag als met deeze geneigdheden overeenftemt. Het Christendom zou de Godsdienst van  DER HERVORM INGE. 191 van alle volkeren zyn; het zou alle volkeren met eikanderen vereenigen; derhalven moest het zynen belyderen maar weinige plegtige gebruiken voorlchryven. Het zou dezelven tot redelyke aanbidders van God en Christus maaken , deswegen moesten die gebruiken eenvoudig en begryplyk zyn, en meerder het verftand dan de zinnen bezig houden. De gedachten en neigingen der menfchen zouden door deeze heilige leer van het zinnelyke en aardfche, 't welk zy alleen maar kenden en beminden, allengs afgetrokken, en op onzichtbaare en hemelfche dingen gericht worden. Daartoe was het Christendom verordend, en daartoe was het ook volgens zyne oorfprongkelyke gefteltenis en inrichting volkomen gefchikt. Doch deeze verordening des Christendoms verloor men maar veel te fchielyk uit het oog. De heerfchende zinnelykheid handhaafde haare oude rechten over de menfchen , en de voorige Joodfche en Heidenfche denkwyze vertoonde zich ook onder de Christenen. De liefde tot de zuivere waarheid en tot de onopgefmukte deugd, en de fmaak voor de edele eenvoudigheid moesten voor het vergenoegen in eenen zinnelyken ceremonieelen Godsdienst en ligchaamlyke oefeningen, zy moesten voor den fmaak  192 OVER DE GRONDREGELS fmaak in kinderachtig fpeelwerk en verblindende pracht wyken. Men hoopte fteeds gebruiken op gebruiken, feestdagen op feestdagen, plegtigheden op plegtigheden. Op deeze wyze werd het Christendom van tyd tot tyd misvormd en byna onkenbaar gemaakt. Op deeze wyze werd de opmerkzaamheid zyner belyderen van deszelfs wezenJyke afgetrokken en op loutere byhangfels gericht. Dus verloor het van tyd tot tyd zyne Goddelyke kracht om de menfchen te verlichten, te verbeteren, en hunne harten op eene gegronde wyze gerust te Hellen. Dus werd te gelyk aan het bygeloof en het ongeloof allen moogelyken voet gegeeven. Dit bederf vertoonde zich in zyne volle fterkte , in den tyd die onmiddelyk voor de Hervorming verliep. De Christelyke Godsdienst zelf, was als verdweenen , en had niets dan een byna onkenbaar en niets minder dan eerwaardig beeld van zich achter gelaaten. Zelfverkoozen Godsdienftige oefeningen, gebruiken, ceremoniën \ bedevaarten, ftichtingen en begiftigingen van kloosters en kerken , onthouding van zekere fpyzen, menigvuldige kastydingen en boetdoeningen moesten de plaats der rechtfehapen vroomheid en deugd vervullen. Dit begrepen de Hervormers; dit fpoorde hen aan tot na- den»  der hervorming e. I93 denken en onderzoek ; dit boezemde hen de edele gedachten in , om aan eene algemeene verbetering der Kerke te arbeiden. Zy betreurde het bedroogen volk, dat zyn'tyd, zyne vermoogens , zyne goederen aan dingen verkwistte, die hen geen waar nut, geen' blyvenden troost verfchaffen konden. Om die reden verhieven zy, als getuigen der waarheid, hunne flem vrymoedig tegen de ingefloopen misbruiken , en het heerfchende bygeloof. Om die reden drongen zy mondelyk en fchriftelyk op eene onverwylde aflchaffing van dezelven. Om die reden yverden zy met zo veel nadruk tegen de noodwendigheid en verdienflelykheid der goede werken van dien tyd, dat is, tegen de monniksoefeningen en kloostergeloften, tegen de willekeurige boetdoeningen, tegen de kostbaare offerhanden, die men aan de heiligen en hunne tempelen toebragt, en tegen andere dïergelyke dingen, die toenmaals in een' voornaamen zin met den naam van goede werken vereerd, en voor waare vroomheid gehouden werden. Om die reden waren zy'er, eindelyk, ernftig op bedacht om de menigte derGodsdienftige gebruiken te verminderen ; de onbetaa melykfte en fchadelykfte onder dezelven geheel aftefchaffen; de eigenlyke waarde en het weIII. Stuk. N zen-  J94 OVER DË GRONDREGELS zenlyk oogmerk der nuttige of onfclujldige ce-> remoniën beter te bepaalen; en van tyd tot tyd het Christendom weder zyne eerfte beminfielyke geftalte te geeven; en indien zy dit oog. merk niet in alle opzichten ten volle bereikt hebben, dan moeten wy zulks voornaamelyk aan de tyden en omftandigheden, in welken zy leefden, toefchryven. Ons, myne Vrienden, die in gelukkiger tyden en omftandigheden leeven , ons voegt het op de gronden, die zy gelegd hebben , voort te bouwen; alles wat van het oude bygeloof nog onder ons mag zyn overgebleeven , met even zo veel yver als Voorzichtigheid te beftryden , en de reinheid en eenvoudigheid van den Christelyken Godsdienst by aanhoudendheid te bevorderen. Ons voegt het, het weezenlyke van den Godsdienst en het Christendom fteeds voor oogen te heb» ben, en aan de Christelyke rechtfchapenheid, de oefening in de Christelyke deugd , en de getrouwe vervulling onzer zedelyke pligten den hoogften voorrang boven alle gebruiken en plegtigheden te geeven. Wanneer wy derhalven by het uiterlyke bly ven ftaan; wanneer wy ons op onze gemeenfchap met de Christelyke Kerk, op de waarneeming van den openbaaren Godsdienst3 op het vieren der feestdagen, op  DER HERVORMING E. I95 op het onderhouden van het heilig Avondmaal, op vasten en bidden, op aalmoefen geeven en diergelyke dingen' verlieten, en dezelven voor genoegzaam tot onze zaligheid hielden , zonder aan de Gode-behaaglyke inrichting en verbetering van onze geneigdheden en gedrag te arbeiden, dan zouden wy niet alleen de leer van het Christendom , maar ook onze Protestantfche grondregels openlyk tegenfpreeken , en datgeen inderdaad verloogchcnen , 't welk onze voorvaders met zo veel moeite en gevaar beleeden en ftaande gehouden hebben. De vyfde grondftelling der Hervorming, met welken wy zullen befluiten, is deeze: De verfcheidenheid van meeningen en gebruiken, in dingen die het weezenlyke van den Godsdienst niet uitmaaken , is geene genoegzaame reden om zich van eikanderen aftezonderen, en de kerkelyke gemeenfchap met eikanderen aftebreeken. Zo dachten de Hervormers en hunne eerfte leerlingen zo lang, tot de hitte van den ftryd en andere ongelukkige omftandigheden der tegenovergeftelde denkwyze, de fchaal deeden overflaan. In den beginne hadden zy niets minder tot oogmerk dan zich van de Roomfche Kerk aftefcheiden, of een van haar geheel afgezonderd N a ge-  ipö OVER DE GRONDREGELS gezelfchap opterechten. Zy wilden gaarne in haare gerneenfchap gebleeven zyn , wanneer zy maar haare alteftrenge heerfchappy wat verzacht , de grootfte misbruiken , die zy zelve voor misbruiken erkennen moest, afgefchaft, geene blinde gehoorzaamheid gevorderd, en de Christelyke vryheid meer plaats gegeeven had. Op deeze billyke voorwaarden zouden zy veele andere bezwaaren met geduld verdraagen, jegens veele mindergewigtige misbruiken en dwaalingen toegeevendheid gebruikt, en met alle overige Christenen de eenigheid in geest door den band des vredes te behouden gezocht hebben; en men kan met grond zeggen, dat zy niet zo zeer vrywillig uit de toenmaals heerfchende Kerk zyn uitgegaan, maar veeleer gewelddaadiger wyze uit dezelve zyn uitgeftootcn geworden. Blykt echter hieruit niet, dat zy de verfcheidenheid van gevoelens en gebruiken in minderweezenlyke dingen niet voor eene genoegzaame oorzaak gehouden hebben om zich van eikanderen aftezonderen , en de kerkelyke gerneenfchap met eikanderen aftebreeken?Hoe veel meer behoort dit dan ten aanzien der Protestantfche Kerken te gelden , die in de meesten en gewigtigfie ftukken van geloof en Godsdienst zo naauw met elkander overeen- ftem-  DER HERVORMING E. 10? Hemmen; die in de eerfte tyden der Hervorming zo naauw met eikanderen verbonden waren ; die zo gemeenfchaplyk aan de geloofs- en kerkverbetering gearbeid , en zo dikwyls gemeenfchaplyk daarvoor geleden hebben. Zoude wel ooit deeze geloofs- en kerkverbetering lot ftand zyn gekomen, indien men aanvangkejyk zo ftreng gedacht en geoordeeld had, als in vervolg van tyd fomtyds gefchied is ? Aan welk een' geleerden is het onbekend, dat Luther en Melanchton, deeze twee mannen van verdienften, niet in alle ftukken, die tot het geloof en den Godsdienst behooren, ten vol. ]e van eenerleie meening geweest zyn, ja dat zich omtrent even die zelfde ftukken, die naderhand tot die ongelukkige fcheiding tusfehen de Protestantfche Kerken aanleiding gegeeven hebben , eene verfcheidenheid van gevoelen tusfehen beide deeze groote en beroemde mannen zich geopenbaard heeft ? Hebben zy zich echter om die reden van eikanderen afgezonderd ? Hebben zy onderfcheidene Christelyke byeenkomften opgerecht? Hebben zy eikanderen met minder liefde en trouw tot bevordering van het algemeene best b3'geftaan ? En heeft niet die zelfde verfcheidenheid van gevoelens in minderweezenlyke dingen ook onN 3 de"  I98 OVER DE GRONDREGELS der de overige Hervormers en hunne medehelperen , meer of minder plaats gehad, zonder hunne verbintenis met eikanderen te laaten vaaren? Ja, kan men wel ooit eene volkomen overeenftemming in de voorftellingswyze, betrekkelyk tot al dat geene 't welk tot den Godsdienst behoort, van menfchen verwachter!, die zelf denken, en wier bekwaamheden zo verfchillende zyn ? Hoe beklaagelyk is het dan niet dat men van de eerfte denkwyze der Hervormeren, die zo billyk en verdraagzaam was, is afgeweeken, en zich om zulke dingen van 'eikanderen afgefcheiden heeft, van welken in onze dagen de verlichtfte en waardigfte mannen in de verfcheiden Protestantfche Kerken erkennen , datzy het weezenlykfte van den Godsdienst niet betreffen, en noch met het deugdzaam gedrag , noch met den troost en gerustftelling des Christens ftrydende zyn, en ten aanzien wan welken men inderdaad elkandcren veel nader gekomen is! Mogt het Gode toch eens behaagen deezen fcheidsmuur tusfehen zo naauw met eikanderen verwandte Kerken gantfchelyk weg te neemen, en alle de leden, die tot dezelven behooren, recht broederlyke ge. zindheden jegens eikanderen inteboezemen ! Wy, myne Vrienden, moeten niets onbezocht laa-  DER HERVORM INGE. ï 99 laaten, om dit heilzaame werk zo veel mogelyk te bevorderen. Wy moeten het door alle onze woorden en werken toonen, dat wy de aankleevers der Augsburgfche geloofsbelydenis inderdaad voor onze broederen erkennen, en hen als zodaanigen oprechtelyk hoogfchatten en beminnen; dat wy door de banden van geloof en vrede in den geest met hen verbonden zyn en gerneenfchap met hen hebben; en dat wy ernftig wenfchen, ook de uiterlyke of kerkelyke gerneenfchap tusfehen hen en ons weder berfteld te zien. Dit, myne Vrienden, zal aan de Christelyke leer, die wy allen belyden, en aan de Protestantfchc grondregels, die wy onderling handhaaven, eere toebrengen. Dit zal Gode en onzen Heiland welbehaaglyk zyn. Dit zal ons fteeds bekwaamer maaken, om in het toekomend zalig hemclsch gezelfchap opgenomen te worden, waar alle rechtfehapen aanbidders van God cn Christus,uit alle volken en tyden, zich met eikanderen vereenigen, en in de genieting van een' eeuwigen vrede, gelukzalig zyn zullen. Amen. N 4   ZEVENDE LEERREDE. HOE EEN IEDER AAN DE BEVORDERING VAN HET ALGEMEENE BEST KAN EN MOET ARBEIDEN. Tekst. Philipp. Hoofdft. II. 4- Een iegelyk zie niet op het zyne; maar een iegelyk zie ook op het geene der anderen is. N 5   5 0d i die uwe grootheid voornaamelyk vJT door weldaaden openbaart, en door alle wegen, die gy met uwe fchepfelen inflaat, niets anders dan hunne gelukzaligheid zoekt, gy wilt dat wy u, als uwe kinderen, navolgen , dat wy ons vergenoegen in weldoen zoeken, dat wy de algemeene gelukzaligheid onzer broederen, naar ons vermoogen bevorderen zullen; en uwe wyze goedheid geeft ons allen, een iegelyk naar zyn' ftand en beroep, middelen en gelegenheden genoeg aan de hand om deezen uwen genadigen wil te vervullen. Gy hebt ons allen door de natuur en door den Godsdienst op menigerleie wyze met eikanderen verbonden, en ieder van ons een plaats aangeweëZeïJ, alwaar hy zich en anderen van nut°kan zyn. Ach! geef toch ook, dat ons allen eene wederzydfche liefde met eikanderen verbinde ; en een ieder van ons in de plaats die hy bekleed zich waardiglyk gedraage; dat wy allen het beste en onderling-nuttigfte gebruik van onze bekwaamheden, van onze vermoogens , van onzen tyd, van onze goederen maaken. Roei gy zelf alle zaaden van eigenbaat, van ongerechtigheid en wreedheid in onze harten uit, en vervul hen met edele, met wel-  204 OVER DE BEVORDERING VAN weldaadige en grootmoedige gezindheden. Laai ons, als Christenen, het voorbeeld van onzen Verlosfer , die , alleenlyk t'onzen beste , zo veel voor ons gedaan en geleeden heeft, fteeds voor oogen zyn, en geef dat wy allen in zyne voetftappen wandelen. Zegen , tot bevordering deezer oogmerken, de overweegingen tot welken wy ons in dit uur voorgenomen heb. ben ons te bevlytigen , en verhoor ons gebed, om Christus, onzes Middelaars en Zaligmaakers wille, in wiens naam enz. Wy hebben u reeds dikwyls gezegd, aandachtige Toehoorders, dat wy als menfchen en als Christenen verbonden zyn, het algemeene best der menfchelyke en Christelyke maatfehappye, tot welke wy behooren, naar ons vermoogen te bevorderen; en wanneer wy bedenken, hoe menigvuldig en fterk de banden zyn, die ons in beide opzichten met eikanderen verbinden, dan zal het ons ook niet moeijelyk vallen te begrypen , dat wy de fterkfte reden hebben, om ons tot zulk een onderling-nuttig gedrag te bevlytigen. Maar mogelyk valt het meenig een moeijelyk zich duidelyke en juiste denkbeelden van den aart en de wyze te vormen, hoe hy deeze verpligting kan en behoort nate-  HET ALGEMEENE BEST. 20$ «komen-. Mogelyk voldoet 'er inderdaad menig een op de loffelykfte wyze aan , en bekommert 'er zich echter over, dat zyne omftandigheden hem buiten ftaat ftellen , om zulks te doen $ en even daardoor verliezen zyne beste poogingen in zyne oogen de waarde , die zy wezenlyk hebben, en waarvan de ondervinding hem zó wel tot eene blygeestige voortzetting derzelven aanmoedigen, als ook daarvoor beloonen zou. Mogelyk denkt meenig een by zichzelven: Ja, indien ik een Regent of Overheids-perfoon ; indien ik een openlyk Lceraar ware; indien ik zulk eene plaats onder myne broederen bekleedde , die my het recht en de magt gaf, om aan den algemeenen welftand te arbeiden, omheilzaame verordeningen ten beste myner medeburgeren in te ftellen, of om op de getrouwe volbrenging der reeds voorhanden zynde aan te dringen, om recht en gerechtigheid te handhaaven , om de openlyke fchikkingen tot verzorging der armen, weduwen en weezen te doen uitvoeren, en belooningen en ftraffen naar verdienfte uittedeelen. Indien ik de bekwaamheid of de gelegenheid had om den Vorst en het Land met mynen raad te dienen , de belangen derzelven gantfchelyk over te zien en tc bezorgen, of door myn onderricht  205 OVER DE BEVORDERING VAN richt den geest en het hart van het toekomende menfchelyk gedacht te vormen, en eenigen invloed tot verbetering der tegenwoordige denk- en leevenswyze te hebben: dan konde, dan zoude ik met het' grootfte vergenoegen aan het algemeene best arbeiden, en my-zelven en myn byzonder belang deswegen geheel uit het oog ftellen. Maar hoe kan ik zulks doen , daar myn aanzien zo gering is , daar ik in 't geheel geen magt en gezag over anderen heb, en in vergetelheid leeve? Ik heb een nedrig en veracht beroep, eene gemeene hanteering; ikhoude my bezig met zeker gedeelte van den koophandel , die ik meer als een middel om my en de mynen van onderhoud te voorzien, dan wel als een' tak van den algemeenen welvaart befchouwen moet; of ik ftaa in den dienst van anderen, en moet my zeer dikwyls met dingen bezig houden, die de opmerking van redelyke fchepfelen naauwlyks waardig zyn. Hoe bepaald is derhalven myn vermoogen om goed te doen ? Hoe kan ik my zulk een groot oogmerk , als het algemeene best, voorftellen ? En hoe zoude ik hetzelve in mynen levensftand kunnen bereiken ? Zulke gedachten zyn mogelyk dikwyls in u opgekomen, myne Vrienden, wanneer wy u tot een algemeen-nuttig en edel  HET ALGEMEENE BEST. 20? gedrag opgewekt, wanneer wy u, met den Apostel, uit onzen tekst, toegeroepen hebben : Een iegelyk zie niet op het zyne, of zo.-ge niet blootelyk voor het zyne , maar een iegelyk zie ook op het geene der anderen is; en deeze zelfde gedachten hebben ongetwyfeld die opwekkingen vruchteloos gemaakt, en u allen moed benomen, om aan de nakoming van dit voorfchrift te arbeiden. Ik ben deswegen tot het befluit gekomen om deeze zwaarigheden en tegenwerpingen uit den weg te ruimen, door myn vlyt aan te wenden om u van de zaak zelve rechtmaatiger en duidelyker begrippen te doen verkrygen. Ik zal tot dat einde op tweeërleie wyze te werk gaan. Eerftelyk zal ik in eenige aanmerkingen toonen, dat iedereen, zonder onderfcheid van ftand of beroep, aan de bevordering van het algemeene best moet en kan arbeiden. Vervolgens zal ik nog eenige gevolgen voor de oefening, of regels van gedrag daaruit afleiden. De eerfte aanmerking is deeze: Het algemeene best is eene zeer famengeftelde zaak. Het bevat het best van alle de enkele leden der famenleeving gezamentlyk in zich, en ontflaat uit  20S OVER DE BEVORDERING VAM uit de verbinding van alle enkele poogingen, die een ieder, in zyn' ftand en beroep, aanwend , om datgeene te doen, wat hy uit kracht derzelven behoort te doen. Niemand op zichzelven kan het gezag der wetten, de goede orde, de rust, de veiligheid, den welvaart der geheele famenleeving in ftand houden, en tot zekeren graad van volkomenheid brengen. Maar wanneer een ieder voor zichzelven aan de wetten zich onderwerpt, en dezelven nakomt, dan verkrygen de wetten een algemeen gezach. Wanneer een ieder voor zichzelven de voorfchriften der orde opvolgt, dan heerscht in de gantfche famenleeving geregeldheid. Wanneer een ieder, met zyne vrienden en bekenden, bloedverwanten en nabuuren vreedfaam en infchiklyk leeft, dan is ook de algemeene vrede veilig. Wanneer een ieder de plaats die hy bekleed , en de pligten die daarmede verbonden zyn, getrouwelyk vervult, dan moet noodwendig over het geheel eene voortreflyke overeenftemming daaruit voortkomen. De menfchelyke of burgerlyke maatfchappy, is in dit opzicht aan het rnenfchelyk ligchaam gelyk. Dit beftaat uit zeer veele, groote en kleine, gewigtige en minder gewigtige deelen. Ieder heeft zyne hem aangeweezen plaats, zyne hem eigene  het algemeene eest. 200 nc vermoogens, zyne hem byzondere opgedraagen bezigheden en verrichtingen. Niet een zou, zonder nadeel van het geheel, zyne plaats veranderen, of zyne vermoogens tot tegengeftelde oogmerken aanwenden , of zyne verrichtingen met de verrichtingen van een ander kunnen verwisfelen. Niet een behoeft eigenlyk voor het geheel , maar een ieder flechts voor het zyne te zorgen; en evenwel brengt een ieder , uit krachte der naauwe verbintenis in welke zy met elkander ftaan, zekerlyk iets tot in ftanclhouding, tot orde, tot fchoonheid toe. Het kleinfte en geringfte van alle deeze deelen is in dit opzicht even zo noodwendig en gewigtig, als het grootfte en voornaamfte, offchoon het eene naar zyne gefteltenis en geplaatsthcid niet zo veele en aanmerkelyke dienftcn doet, en doen kan als het andere. Even zo als het met het mcnlchelyk ligchaam en alle natuurlyke of door konst gemaakte werktuigen, die uit veelerleie dryfveeren, raderen, gewigten enz. te famengefteld zyn, gelegen is, zodanig is het ook met de menfchelyke famenleeving geftcld. Zy beftaat uit zeer veele, fterJker en zwakker, meer of .minder aanzienelyke leden, die allen hunne byzondere verordening, hunne byzondere bekwaamheden, neiIII. Stuk. O gin-  2T0 OVER DE BEVORDERING VAN gingen, gefchiktheden en bezigheden hebben, en de werkingen der rechtmaatige en verftandige aanwending van alle deeze verfcheidene bekwaamheden , neigingen en gefchiktheden, brengen in haare verbinding datgeene voort, 't welk wy den algemeenen wel ftand noemen. Een ieder zoeke derhalven zyne byzondere verordening te vervullen, en zy als dan verzekerd , dat hy te gelyk het beste der overigen bevordert. De landman bebouwe den akker, en trekke zo veel rykdom uit de aarde als de onverdrooten vlyt daaruit trekken kan; de burger, de handwerker, de konstenaar, bereide en verarbcide deezen rykdom tot het nuttigfte gebruik; de koopman verruile den overvloed van denzelven, met anderen rykdom , dien het land niet voortbrengt; de vader, de moeder boezeme hunnen kinderen de eerfte beginfelen en het gevoel van Godsdienst, van pligt en deugd in, en de 1 eeraar onüvikkele deeze beginfelen en vcrheffe dit gevoel, door zyn openiyk en byzonder onderwys; de geleerde beftryde de fchadelyke vooroordeelcn des volks, en denke op nuttige uitvindingen , en maake die op de vatbaarfte wyze bekend; de ongeleerde maake gebruik van dat licht, 't welk voor 'hem ontftooken is, en laate de ondervinding  HET ALGEMEENE EEST. 211 ding beflisfen, of zyne ontwerpen bruikbaar zyn of niet; de Overigheid neeme de pligten van haar beroep met de vereischte zorgvuldigheid waar, en het onderhoorig gezin verligte haar zulks, door de gewillige en trouwe dienften, die het haar bewyst; de arme wende zyne kracht tot den arbeid, en de ryke zyn overvloed tot weldoen aan ; de Rechter zy onpartydig en geftreng in het handhaaven van recht en gerechtigheid ; de Overigheid waake fteeds voor de openbaare veiligheid , orde, rust en vryheid ; de Landsheer zorge eindelyk dat de gewigtigfte ampten aan de waardigfte perfoonen begeeven worden , en befcherme en bevordere door zyne magt alle goede onderneemingen ; hy boude, zo veel mogelyk, opzicht over alles, cn verbinde alle de deelen van het geheel zo met eikanderen, als waarfchynelykerwyze tot het grootfte en duurzaamfte geluk van hetzelve dienftig is. Zodanig vervulle een ieder zyne verordening, en wanneer dit gefchied, wanneer een ieder in zyn' ftand cn volgens zyn beroep datgeene is, en datgeene doet 't welk hy behoort te zyn en te doen, en weezen cn doen kan, daty zal ook een ieder bet zyne ten algemeenen beste toeO 2 bren"  212 OVER DE BEVORDERING VAN brengen , en de geheele maatfchappy zal onfeilbaar gelukkig zyn. Om dit alles nog meer optehelderen, en u nog duidelyker te toonen, hoe een ieder door de getrouwe vervulling der pligten van zyn beroep aan de bevordering van het algemeene best arbeiden, en hoe zulks zelfs diegeenen, welken geen byzonder beroep in de waereld hebben , maar flcchts by anderen in dienst zyn , of met dezelven in verbintenis ftaan, doen kunnen, maak ik eene tweede aanmerking, die hierin beftaat. Gelyk men het gemeene best, of in het geheel of in enkele deelen bevorderen kan, zo kan men zulks ook of onmiddelyker of middelyker wyze doen. Het eene gefchied door zulke handelingen , die in en op zichzelve eenen aanmerkelyken invloed op den welftend der gantfche maatfchappy hebben; het andere door aanleiding tot zulke handelingen te geeven, door zulken die dezelven verrichten te onderfteunen, hen ze gemaklyker te maaken, en hen van eenige bezigheden en bezwaaren te ontlasten, die hen daarin zouden verhinderd hebben. Het eerfte kunnen de minften; het laatfte kunnen en moeten allen doen. Wanneer 's Lands Opperhoofd door zyner en zy-  HET ALGEMEENE BEST. 2Ï% zyner krygslieden dapperheid den Staat befchermt, den vyand van denzelven afweert, en daardoor alle de ellenden des oorlogs en derverwoesting voorkomt, dan bevordert hy onmiddelyk , en in een' zeer hoogen graad het algemeene best. Doch het krygsheir, 't welk zyn .bevelen ter uitvoer brengt; de burger en de landman, die den Vorst door het opbrengen van belastingen in ftaat ftellen om dit leger bycen te brengen en te onderhouden ; de handwerker, de konftenaar , die kleeding cn wapentuig voor den foldaat vervaardigt; de Prediker, die hem door- de leer van den Godsdienst moed inboezemt; de Christen, die, gelyk Mofes, zyne handen tot God opheft, en hem om overwinning fmeekt; bevorderen deeze allen niet even zeker en daadelyk het algemeene best als het Opperhoofd des Lands, die zich van hunne vereenigde krachten en poogingen tot eene gelukkige uitvoering van zyne heilzaame oogmerken bedient ? De Staatsman, de Rechter, de Leeraar'der weetenfchappen, de Leeraar van den Godsdienst, kunnen insgelyks zeer veel op eene meer onmiddelyke wyze tot de gelukzaligheid der geheele. maatfchappye toebrengen. Zy kunnen rust, veiligheid , vlyt en naarftigheid, waarheid en deugd, O 3 die  214 OVER DE BEVORDERING VAN die tot welvaart van alle ftanden en alle menfchen, even noodwendig en nuttig zyn, bevorderen. Maar hoe veel hulp , hoe menigvuldige dienstbewyzen hebben zy niet noodig, wanneer zy zulks onverhinderd en gelukkig zullen doen ? Hier zyn menigcrleic dringende behoeften , behoeften der natuur, behoeften van ftand, behoeften van leevenswyze, die zy zelf niet kunnen vervullen, zonder zich een gedeelte van hunnen en voor het algemeen zo kostbaaren tyd te ontrooven , zonder hunne aan de gewigtigfte dingen toegewyde opmerkzaamheid te verftrooijen, en hunne vermoogens ujtteputten. Daar zyn menigerleie foorten van bezwaaren, van onaangenaame toevallen , van kleine en groote verdrietelykheden, die even deeze zelfde tegenwerkingen in zich hebben, en hunnen yver, om het gemeenebcst te dienen, verzwakken zouden. Hoe veele gelegenheden, hoe veele middelen geeven echter deeze omftandigheden, perfoonen van mindere bekwaamheden of van laager ftaat aan de hand, om het algemeen welzyn , zo niet onmiddelyk nochtans middelyk te bevorderen ? Bekoort u, die met zulke gewigtige en waardige leden van den Staat, en van de Kerk in huisfelyke of vriendfchappelyke verbintenis ftaat,  HET ALGEMEENE BEST. 215 ftaat, of hen voor uwe gebieders erkent, bekoort u hun voorbeeld , om, gelyk zy, aan den welftand uwer medemenfehen te arbeiden, en der maatfehappye inderdaad nuttig te worden ; gy behoeft deswegen uw' ftand en beroep niet te verhaten; gy behoeft u niet met . even de zelfde dingen bezig te houden, die zy verrichten; gy kunt den roem van nuttig voor het gemeen gehandeld te hebben, op eene veel ligter en zekerder wyze met hen deelen. Zorgt maar met oprechte vlyt voor hunne behoeften, voor welken zy zelf niet zonder benadeeling van hun ampt kunnen zorgen. Zorgt maar met oprechte trouw voor alles wat hunne gezondheid, hunne rust,hun vergenoegen,onderhouden en bevestigen kan. Verwydert maar met voorzichtig beleid alles van hen , wat hunne opmerkzaamheid van gewigtiger dingen aftrekken , wat hunnen moed nederfiaan, wat het vuur van hunnen geest dooven, wat hen met onnoodige zorgen en bekommeringen zou kunnen vervullen. Richt maar, wanneer gy door de banden des huwlyks, of der bloedverwantfchap en vriendfchap nog naauwer met hen verbonden zyt, richt maar alles zo in, dat zy ' in de uuren van uitfpanning het genoegen der vriendfchap, het genoegen van het huislyk leO 4 vell>  2l6 OVER DE BEVORDERING VAN" ven, dit beste voedfeJ cn deeze beste verfterkmg van den geest, onverhinderd genieten kunnen. Dan zult gy in uw' ftand en beroep even zo edel en algeraeennuttig handelen, als diegeenen , welken gy deezen dienst bewyst • dan zult gy werklyk deel aan hunne grootftè onderneemingen, aan hunne weldaadigfte bezigheden hebben, dewyl zy dezelven zonder uwe hulpe , of geheel niet, of niet zo gelukkig zouden volbragt hebben. Even zo kunnen wy in veele andere gevallen, buiten datgeen, 't welk wy door de getrouwe vervulling onzer beroepspligten tot het algemeene best toebrengen, hetzelve nog op veelerleie wyzen , micldelyk bevorderen, offchoon wy zulks niet onmiddelyker wyze doen kunnen. Hier is, by voorbeeld, een wyze, die door de zuiverïb liefde tot de waarheid bezield is, die zich gaarne aan het onderzoeken derzeive gantfchelyk wilde toewyden, die voortreflyke bekwaamheden tot nafpooring van dezelve bezit, en mogelyk het menfchelyk geflacht door veele nuttige ontdekkingen aan zich zou kunnen verpiigtcn. Maar zyne uiterlyke omftandigheden veroorloven hem niet, deezen edelen trek onverhinderd in te volgen, en al zyn'  HET ALGEMEENE EEST. 21? zyn' tyd, alle zyne vermoogens tot voldoening van denzelven aan te leggen. Dikwyls moet hy midden op den weg, die hem tot eene gewigtige ontdekking leiden zou, ftil (taan, of wel te rug keeren, dewyl hem het fmartelyk gevoel zyner zich fteeds vernieuwende behoeften , dwingt om zich met dingen bezig te houden , die met zyn hoofdoogmerk niet alleen in geene verbintenis ftaan, maar veelmeer daar tegen ftrydig zyn. Wilt gy, die , by veel geringer bekwaamheden en geestvermoogens, even zo veel liefde voor de waarheid en.even zulke geneigdheden ten algemeenen nutte hebt, wilt gy overeenkomftig deeze neigingen handelen, onderfteunt dan deezen wyzen, door uw aanzien en door uwe goederen; verfchafthem een van zorg bevryd, gerust en gemaklyk leven; beloont hem; beloont hem door uwe achting en vriendfchap voor zyne vermoeijende vlyt; ruimt de hindernisfen, die hem van derzelver voortzetting kunnen afhouden, zo veel mogelyk uit den weg: dan zult gy, indien het hem gelukt zyncn broederen een helder licht te ontftccken , en gewigtige waarheden voor hen te ontdekken , een aanmerkelyk aandeel in deeze ontdekkingen, en in alle de nuttige gevolgen , hebben , die zy in alle toekomende O 5 ty.  2l8 OVER DE BEVORDERING VAN tyden naar zich trekken zullen. Daar is- een werkzaam, nyver man, die nieuwe bronnen van nuttige vlyt ontdekt, die door zyne byzondere inzichten , door eene hem eigen zynde gefchiktheid , zekere hanteering , zekeren tak van handel in 't licht brengt, en de welvaart der .gantfche maatfchappy, en mogelyk der fpade nakomelingfchap zou kunnen bevorderen. Doch het ontbreekt hem aan vermoogen, om deeze zaak met den behoorlyken nadruk te onderneemen en uit te voeren. Staat hem met uw vermoogen by , gy die gaarne nuttige leden van de famenleeving, weldoeners, weldoeners uwer tydgenooten wilt zyn; ftelt hem in ftaat, om zyn bekwaamheid en vlyt aan te wenden: dan zult gy, zo niet in de eere der uitvinding, echter in de eere der uitvoering met hem deelen, en de maatfchappy zal u, in zeker opzicht, even zo veel dank fchuldig zyn, als hem , dewyl hy haar, zonder uwen byftand nooit den dienst had kunnen bewyzen, die hy haar nu bewyst. De derde aanmerking is deeze: Men kan het gemeene best bevorderen , terwyl men voor dat van zichzelven zorgt; men kan en moet het echter fomwylen daardoor doen, dat men vrywillig zekere  HET ALGEMEENE EEST. 219 kere voordeelen vaar en laat, cn alleenlyk voor de onderhouding en het grooter voordeel van de overige leden der maatfchappye zorgt. Het eerfte gefchied in de meeste gevallen ; het andere word maar zelden en in byzondere omftandigheden van ons gevorderd, fchoon wy 'er altoos gereed toe moeten zyn. Wanneer, gelyk ik voorheen getoond heb , een ieder zich ernftig bevlytigt, om de pligten van zyn' ftand en beroep te vervullen, en van zyne bekwaamheden en vermoogens een goed gebruik te maaken , dan bevordert hy daardoor onwederfprcekryk zyn eigen best; hy oogst van zyn vlyt en van zyne bekwaamheid eer, vergenoegen en voordeel in. Maar even daardoor bevordert hy ook het beste der geheele maatfchappye, die hem deeze eer, dit vergenoegen en dit voordeel tot vergelding zyner nuttige dienften doet toekomen, en wier gelukzaligheid alleen in de gelukzaligheid van alle haare leden te famen genomen beftaat. Ondertusfchen heeft deeze verbintenis tusfehen ons byzonder en het algemeene nut niet altoos plaats. Daar zyn gevallen in welken zy met elkander ftrydig zyn , en waarin wy het eene moeten laaten vaaren om het andere te behouden; en wanneer wy dit doen, dan kan men in den fterk. ftcn  220 OVER DE BEVORDERING VAN ften zin van ons zeggen dat wy ten nutte van het algemeen en edelmoedig handelen. Wanneer ik dcrhalven, by voorbeeld, myn gemak en rust verzaak, om der maatfchappye gewigtige dienften cn voordeelen te bewyzen, waartoe myn byzonder beroep my niet verbind; wanneer my eene aanzienelyke bediening, die my word aangeboden, aan een' ander' die dezelve veel waardiger dan ik bekïeeden kan , overlaat; wanneer ik van eene uitvinding, die my en de mynen zeer groote voordeelen verfchaffen , doch een veel grooter aantal van myne medeburgcren in armoede en ellende fiorten zou, geen gebruik maak; wanneer ik een geheim der artzenykonst, of eene andere gewigtige ontdekking, die my, wanneer ik ze . aan niemand mededeel, verryken zoude, openlyk bekend maak; wanneer ik liever myne. gezondheid eenig nadeel toebrenge, of zelfs myn leven in gevaar ftelle, dan dat ik iets, 't welk aan veelen van nut kan zyn, nalaaten, of iets hetgeen een algemeen nadeel zou veroorzaaken, doen zoude: zo offer ik in alle deeze gevallen myn byzonder nut aan het algemeene best op; en hier toe moeten wy fteeds bereid zyn, wanneer wy het voorfchrift, dat onze tekst ons geeft, getrouweJyk willen nakomen. Hier-  HET ALGEMEENE BEST. 221 Hiertoe verbind ons reeds de reden, die ons ze°t, dat wy niet bloot voor onszelven , maar ook voor anderen in weezen zyn 5 dat wy een groot en duurzaam goed , boven een veel geringer, dat van korten duur is, den voorrang moeten geeven; dat het billyk is, de voordeelen, wier bezit en genieting wy voornaamelyk aan de maatfchappy te danken hebben, weder te laaten vaaren, wanneer haar best zulks vordert; en dateindelyk het bewust zyn van recht en goed gehandeld te hebben, alle verlies , dat wy op deeze wyze kunnen lyden, ver overweegt. Hiertoe verbind ons nog veel meer de Christelyke leere. Haare belyders moeten zich niet zo zeer door gebruiken en gevoelens, als door hunne onbaatzuchtige, liefderyke, weldaadige en grootmoedige gefteldheid van andere menfchen onderfcheiden. Met dit oogmerk geeft zy ons voornaamelyk den regel, dien ik u by den aanvang myner redevoering heb voorgcleezen: Een iegelyk zie niet op het zyne, maar op datgeene '« welk der anderen is. Met dit oogmerk ftelt zy ons het voorbeeld van onzen Verlosfer , die om onzent wille zyne heerlykheid verhaten , en armoede , verachting, foltering en dood op zich gelaaden heeft, allerwege als een modél van navolging voor, en  222 OVER DE BEVORDERING VAN en wil, gelyk de Apostel na onzen tekst zegt, dat wy gezind zyn moeten, gelyk Jezus Christus gezind was. Met dat oogmerk belooft zy eindeiyk diegeenen, welken zichzelven verloochenen, die Christus navolgen, en, gelyk hy, veel voor hunne broederen beftaan , de heerlykfte belooningen in de toekomende waereld. Welke beweegredenen tot een .onbaatzuchtig en edel gedrag! Voegt nu deeze aanmerkingen by elkandcren, aandachtige Toehoorders, dan zal het u niet moeijelyk vallen, u duidelykc cn juiste denkbeelden te vormen, hoe iedereen , zonder onderfcheid van ftand en beroep, aan de bevordering van het algemeene best, nu op deeze , dan weder op eene andere wyze, kan en moet arbeiden. Laat ons nog ten befluite met weinige woorden eenige gevolgen voor de oefening of regelen van gedrag uit deeze aanmerkingen afleiden. De eerfte is deeze: Een iegelyk zoeke de plaats, die hy in de menfchelyke famenleeving hekleed, wel te bekleeden, en dat geene, het welk hy , volgens zyn' ftaat en beroep kan en moet doen, zo volkomen te doen, ais hem zyne bekwaamheden en ver- moo-  HET ALGEMEENE BEST. 223 moogens toelaaten. Dit is het ligtfte en zekerfte middel om voor anderen nuttig te worden. Waardoor komt het toch, dat het algemeene best niet meer bevorderd word ? Daardoor niet, dat gy, of ik, of andere perfoonen, die zich voor rechtfchapen Patriotten houden, en het mogelyk ook zyn, niet de eerfte plaatfen bekleeden, en niet meer aanzien en gezag over onze broederen hebben; maar daardoor , dat maar weinigen de plaatfen,die zy werkelyk bekleeden, waardig bekleeden, en zo veel goeds verrichten als zy uit dien hoofde konden doen. De mcesten zyn met hunnen ftand niet te vreden; zy wenfchen denzelven met een' anderen te verwisfelen; zy mengen zich in zaaken , die tot hen niet behooren ; daardoor verzuimen zy datgeene, waartoe zy eigènlyk verpligt zyn , of verrichten het niet zo yverig, niet zo zorgvuldig, en niet op zulk eene nuttige wyze, als het behoort te gefchieden. Vermyd deeze fouten, aandachtige Toehoorders, wanneer gy den naam van algemeen-nuttige menfchen en burgers met recht wilt draagen. Een iegelyk blyve, gelyk de Schrift zegt, in de bcroepinge, daar hy in-geroepen is (*)• Een iegelyk gelyk hy gaaven ontfangen heeft, alzoo bi- (*■) i Gorinth. VII. 20.  ,224 OVER DE BEVORDERING VAN lediene hy dezelve aan den anderen , als gosde uitdeelers der menigerleie genade Gods (*). Onderdaanen, Burgers, die geen deel aan de regeering des Lands hebt noch kunt hebben, vei', kwist uw' tyd en uw vermoogen niet met een voorbaarig onderzoek en ftrenge beoordeelinovan het gedrag der geenen, die boven u verheven zyn. Beviytig u veel meer, om uw eigen gedrag zo onberispelyk en pryswaardig interichten als gy immer kunt. Werpt u niet tot wetgeevers op, maar betracht de heilzaame wetten, die reeds gegeeven zyn. Huisvaders en Huismoeders, bemoeit u niet zo zeer met hetgeene in den Staat en in de groote waereld, of onder uwe nabuuren en bekenden omgaat, maar veel meer met datgeene, 't welk in uwe huizen, in uwe eigen familiën voorvalt. Trekt uwe kinderen op in tucht en vermaaning voor den Heere; maakt hen wys en deugdzaam. Dit is het gevvigtigst byvoegfel, datgy ten beste der gantfche famenleeving kunt toebrengen. Niemand weide te veel uit in te menigvuldige en van zyn beroep te verre verwyderde bezigheden ; maar een iegelyk hebbe zyne verordening fteeds voor oogen, en zoeke dezelve met alle mogelyke getrouwheid te vervullen. O i Fetr. IV. 10.  het algemeene best. 225 Het tweede gevolg of regel van ge irag, die wy uit onze overweegingen afleiden, is deeze: Niemand verachte een' ander' uit hoofde der plaats, die hy in de menfehelyke famenleeving bekleed. Het is niet de plaats die ons eer of verachting waardig maakt, maar de wyze hoe wy dezelve bekleeden. De daglooner brengt zo wel het zyne toe tot het algemeene best, als de ftaatsman; en diegeene welke zyn' pligt op de getrouwde wyze volbrengt, verdient onbetwistelyk de gróotfte achting, fchoon hy voor 't overige ryk of arm , hoog of laag van ftaat is. De Apostel Pau-, lus ftelt dit zeer fraai in eene gelykenis voor, die hy van het menfchelyke ligchaam ontleent. Waare het geheele ligchaam, zegc hy (*) t oog , waar zoude het gehoor zyn ? Waare het geheele ligchaam gehoor, waar zoude de reuk zyn? Wanneer alle leden maar eenerlei lid waren, waar zoude het ligchaam zyn. Maar nu zyn 'er wel veele leden, doch maar een ligchaam. Het oog kan niet tot de hand zeggen: Ik heb u niet van nooden, of wederom het hoofd tot de voeten t ik heb u niet van nooden. Ja veel eer de leden, die ons dunken de zwakfte des ligchaams te zyn, die zyn noodig: maar God heeft het ligchaam alzo te famengevoegd , op- (*) 1 Corinth. XII. 17 enz. III. Stuk. P  1l6 OVER DE BEVORDERING VAN opdat 'er geen tweedragt in het ligchaam zy, maar de leden voor eikanderen gelyke zorge zouden draagen. Gy echter zyt, als menfchen en als Christenen, zulk een ligchaam, en de eene is dit, en de andere een ander lid aan hetzelve. De derde en laatfte gevolgtrekking, of regel van gedrag, dien wy uit onze overweeging afleiden, is deeze: Een iegelyk trachte de bezigheid van zyn beroep en van zyne leevenswyze door de zuivere en weldaadige oogmerken , die hy daarby heeft, te veredelen. Hy opene zyn hart voor de algemeene en broederlyke liefde, die ons de natuur en het Christendom zo krachtig aanbeveelen, en volge derzelver mensenlievende voorfchriften. Hy laate de Godvreezenheid, de begeerte om hem welbehaaglyk te zyn en zynen wil te vervullen, al zyn doen en laaten beftieren. Hy ftreeve naar den onvergangkelyken roem , om ten dage des oordeels, voor een getrouw dienaar van God verklaard te worden. Dit, myne Vrienden, dit zal alle bezigheden en verrichtingen, hoe gering zy ook in en op zichzelven zyn moogen, zekere waarde in uwe oogen geeven, ja, wat zeg ik, in uwe oogen ? in de oogen van verhevener wezens , indien ze gerneenfchap met onzen aard- bo-  HET ALGEMEENE BEST. 227 bodem hebben, en getuigen van ons gedrag zyn ; in de oogen van den hoogen God zelfs, aan wiens goedkeuring en gunst ons alles gelegen is. Want dit- is en blyft eeuwig zeker, dat hy, die met het weinige dat hem toevertrouwd is, getrouwelyk handelt, door den Heere eens over veel zal gefield worden. Amen. P 2   AGTSTE LEERREDE. VAN DE HOOGE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID DER MENSCHELYKE ZIELE. Tekst. EüANGEL. VAN MATTHEUS, Hoofdft. XVI. 20. Wat baat het een' mensch dat hy de geheele waereld gewint, en fchade lyd aan zyne ziele ? of wat zal een mensch geeven ter losfinge van zyne ziele? P 3   3 0d, aan u behoort de majesteit en de vJT magt, de heerlykheid, de lof en de dank; want alles wat in den hemel en op de aarde is, is het uwe. U behoort het Koningkryk; want gy heerscht over alles. Uw Ryk is onmeetelyk; en uwe heerfchappy is even zo genadig en bermhartig, als wys en rechtvaardig. Gy bemint alle uwe fchepfelen, cn wilt hen allen zo volmaakt en gelukzalig maaken, als hunne natuur en toeftand zulks veroorloven. Ook wy, ö God! durven ons op u, als onzen genadigen Beheerfcher, als onzen weldaadigen Vader beroemen. Gy hebt ons, hoe laag de plaats ook zyn mooge, dien wy in uw Ryk bekleeden , gy hebt ons naar uw beeld gefchapen. ■Gy hebt ons flechts een weinig minder gemaakt dan de Engelen, ons met lof en eere gekroond, en ons gefield tot Heeren over de werken uwer handen. Gy hebt onze zielen tot redelyke en onflerflyke geesten verheven, en ons vatbaargemaakt voor een eeuwig geluk. En dewyl wy dit geluk door onze zonden verbeurd hadden, hebt gy zelfs , ö wonder van goedheid en genade ! hebt gy ons zelfs uwen Zoon, den eeniggeboorne, tot een Heiland en Verlosfer gefchonken, en wy durven ons nu weder uwe P 4 kin-  ft32 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID kinderen noemen, en in uw gerneenfchap op eene eeuwige gelukzaligheid hoopcn. ó God! wie zyn wy, dat gy zo veel aan ons gedaan, dat gy ons zo ryk begenadigd hebt? Geloofd zy uwe heerlyke en onuitputtelyke goedheid! .. Wy erkennen, wy ondervinden haare oneindige waarde ; wy ondervinden tevens , dat wy u nooit genoeg naar waarde voor dezelve kunnen danken, ö Dat toch ons geheele leven eene altoosduurende lof- en dankgeeving van uwen grooten naam ware! ö Dat wyhet fteeds door het beste gebruik der goederen en voorrechten , welken gy ons gefchonken hebt, toonden, hoe hoog wy dezelven fchatten, en hoe zeer wy 'er u voor verpligt zyn ! ö God, voed, fterk gy-zelf deeze goede gevoelens in ons. Laat zich uw vermoogen in ons gantfche toekomend gedrag openbaarcn. Zegen tot dat oogmerk de overweegingen aan welken wy ons thans zullen overgeeven. Leer ons allen de groote waarde onzer ziele kennen, en altoos zodanig denken en-handelen , als met die kennisfe overeenkomftig is. Verhoor ons, om Christus , onzes Middelaars en Voorfpraaks wille, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen: Onze Vader, enz. De  DER MENSCHELYKE ZIELE. 233 De waarde der dingen juist te bepaalen, dezelven niet hooger te achten en niet fterker te beminnen dan zy verdienen; het tegenwoordige met het toekomende te verbinden, en in zyne befluiten niet alleen op het eerfte , maar ook op het laatfte te zien ; zyn hoofdoogmerk nooit uit het gezicht te verliezen, en al het andere flechts als middelen tot bevordering van hetzelve .aan te zien en te gebruiken: dit is het karakter van den Wyzen. De dingen, die buiten ons zyn , alleen naar de eerfte, dikwyls zeer bedrieglyke, indrukken te beoordeelen, die zy op onze zinnen maaken; nietswaardige kleinheden als zaaken van het grootfte gewigt, en gewigtige belangen als verachtelyke kleinheden te behandelen; in de verkiezing der voorwerpen van zyne liefde en achting blinde driften of verkeerde hartstogten te volgen ; een toekomend groot geluk aan een tegenwoordig 00genbliklyk vermaak of vergangkelyk voordeel op te offeren; de middelen tot het oogmerk te maaken, of zonder bepaalde oogmerken op een bloot geval in de waereld te leeven: dit is het karakter des Dwaazen. Wie is echter de Wyze, indien het de Christen niet is, die overeenkomftig zyne hemelfche roeping denkt en handelt? Wie is deeze Dwaas, indien het de P 5 vlee-  234 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID vleefcheJyke mensch, de ondeugende zondaar, niet is, die zyne ongeregelde lusten volgt, en om de goederen deezer aarde zich van den hemel berooft ? De eerfte , de waare Christen, houd alles wat aardsch en vergangkelyk is, voor hetgeen het inderdaad is, en eens zyn zal; en dit maatigt zyne begeerte tot hetzelve, en maakt hem deszelfs verlies zeer verdraaglyk : de andere , de louter zinnelyke mensch, zoekt 'er al zyne gelukzaligheid in, en als het hem ontrukt word , gelooft hy in den hoogften graad ellendig te zyn, en hy is het inderdaad , dewyl hy niets heeft dat dit gebrek hem kan vergoeden. De eerfte vestigt zyne genegenheden op de waardigfte dingen; zyn geheele hart is aan God, aan Godsdienst, aan deugd en vriendfchap gewyd: de andere fchenkt al zyne liefde en achting aan zulke dingen, die dezelven niet waardig, die naar de vatbaarheden der menfchen niet gefchikt, en met het einde hunner bedoeling ftrydig zyn. De eerfte weet dat hy eenen onfterflyken geest heeft, en alle zyne poogingen zyn werkzaam om dit edelfte deel van zyn wezen volkomener, en voor den verhevener levensfland, die hytegemoete gaat, gefchikter te maaken: de andere vergeet genoegzaam, dat hy eene rede-  DER MENSCHELYKE ZIELE. 235 delyke ziel heeft, die eeuwig zal leeven, en zorgt alleen voor zyne uiterlyke welvaart, en voor datgeene 't welk zyne zinnen vleit. De eerfte leeft voor de eeuwigheid, en befchouwt zyn yerblyf op aarde als eene voorbereiding tot dezelve : de andere bepaalt alle zyne gedachten , begeerten en oogmerken tot de korte oogenblikken van zyne aardfche pelgrimagie, en verliest het doel, waartoe dezelve hem geleid, uit het oog. Kunnen wy na deeze vergelyking tusfehen de denkwyze en het gedrag van den waaren Christen, en tusfehen de denkwyze en het gedrag van den ondeugenden zondaar, 'er nog aan twyfelen, dat de eerfte de voorfchriften der wysheid volgt, en de andere de grootfte dwaasheid aan den dag legt ? Doch van waar komt toch deeze verfcheidenheid in hunne gevoelens en handelingen? De Christen weet en ondervind de gantfche waarde, de hooge waarde , de gewigtige verordening , zyner ziele; hy denkt 'er dikwyls over; hy vergelykt onpartydig hetgeen hy is en doet met hetgeen hy behoort te zyn en te doen; en tracht zich overeenkomftig met zyne kennis te gedraagen. De zondaar, in tegendeel, verachteloost dit alles, denkt zelden of nooit daaraan, en oordeelt en handelt in de meeste en gewigtigfte gevallen zo-  2SÖ VAN DE WAARDE EN VOORTREPLYKHEID zodanig, alsof hy tot eene laagere klasfe van wezens behoorde. Zo veel is 'er aan gelegen, aandachtige Toehoorders , dat wy ons rechte denkbeelden van de waarde en de voortreflykheid onzer ziele maaken, en dat deeze denkbeelden een' krachtigen invloed op ons gedrag hebben. Mogt het my dan onder den Goddelyken byftand en zegen gelukken, u door myne tegenwoordige voorftelling de behoorlyke achting voor uzelven in te boezemen, en u tot zulk een gedrag op te wekken, als met dezelve overeenkomftig is! Welk eene waarde, welk eene waarde moeten de menfchelyke zielen niet hebben; voor welk eene volmaaktheid en gelukzaligheid moeten zy niet vatbaar zyn, daar Jefus, de Gezant van God , in wien alle de fchatten der wysheid en kennis zyn , ons in onzen tekst zo nadruklyk voor alles wat onze ziel fchade kan toebrengen waarfchouwt, en tegen deeze fchade het gewin van de geheele waereld, het bezit van den grootften rykdom en het luisterrykst aardsch geluk, voor niets verklaart, wanneer hy zegt: Wat. baat het een'' mensch dat hy de geheele waereld gewint, en fchade lyd aan zyne ziele ? Welaan, myne Vrienden ! laat ons de hooge waardy, de voortreflykheid en waarde der menfchelyke ziel nader be- fchou-  DER MENSCHELÏKÏ ZIEL Ë. ^3? fchouwen. Laat ons ook het gedrag in aanmerking nemen, dat voor zulke edele en hoogbegunftigde fchepfelen betaamlyk is. Deeze tweeërleie overweegingen zullen den inhoud myner redevoering uitmaaken; en zy zyn gewisfelyk van dien aart dat zy alle uwe opmerking verdienen. De oorfprong en natuur der menfchelyke ziele ; haare groote vatbaarheden en vermoogens ; datgeen, 't welk God tot haar behoud en tot bevordering haarer gelukzaligheid gedaan heeft en nog doet; het doeleinde voor haar gefchikt, en haar toekomend lot: dit alles verkondigt haare hooge waarde, en ftelt dezelve by nadenkende fchepfelen buiten allen twyfel. Hoe edel is niet de oorfprong der menfchelyke ziele ? Hoe ver overtreft zy in dit opzicht het ligchaam ? Dit word uit ftof gevormd. Het word door teeling voortgebragt. Het ligt in andere aardfcheligchaamen verborgen,en fterfelyke menfchen geeven gelegenheid tot deszelfs ontwikkeling. De ziel is, gelyk de Schrif. tuur fpreekt, van Goddelyk gedacht, van Goddclyke afkomfte. God is in den eigenlykften zin  238 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID zin haar Schepper en Vader, zo als hy de Schepper en Vader der verhevener Geesten is. Zy is derhalven met de Engelen vermaagfchapt. Ja, zy draagt het beeld van hem, die haar gefchapen heeft, in zich, en zelfs kan de ftaat der vernedering en des zedelyken bederfs, in welken zy zich tegenwoordig bevind, de trekken van dit heerlyk beeld niet geheel in haar uitwisfchen. Haar vernuft is een ftraal van zyn oneindig verftand; haar vryheid en vermoogen ftammen van zyne onbepaalde en fteedswerkzaame magt af; haare liefde tot het fchoone en goede , tot orde en volmaaktheid, haar nei. gingen tot vriendfchap en weldaadigheid, zyn, indien ik my zo mag uitdrukken, afkomelingen van zyne zuivere heiligheid, van zyne eeuwige en onveranderlyke goedheid. Haare geestefyke, en boven alles wat wy om en nevens ons zien, zo hoog verhevene natuur, getuigt insgelyks van haare voortreflykheid en van haaren hoogen oorfprong. Zy zegt ons duidelyk genoeg dat zy niet van de Aarde maar van den Hemel is. Schoon wy geene geheel duidelyke kennis van de natuur onzer ziele hebben ; fchoon wy, terwyl wy bevveeren , dat zy een eenvoudig wezen is, niet veel anders zeg-  DER MENSCHELVKE ZIELE. 239, zeggen, dan dat zy niet, als de ftoffe, uit deelen is te famengefteld: echter leert ons nadenken zo wel als onze eigen ondervinding ons, datzy van het ligchaam, 't welk zy bewoont, geheel onderfcheiden en veel voortreflyker dan hetzelve is. Het ligchaam, myne Vrienden, blyft geen oogenblik in even den zelfden toeftand, in welken het te vooren was. Het ondergaat geduurig menigvuldige veranderingen, die, hoe onmerkbaar zy ook, by gedeelten genomen ,zyn mogen, evenwel, over het geheel, zeer aanmerkelyk zyn. Het verliest beftendig ontelbaare kleine deeltjes, die, door de lucht, door fpys en drank, van anderen weder vervangen worden, en in weinige jaaren word ons ligchaam als geheel vernieuwd. Doch de ziel blyft, by alle afwisfelingen van haar grof bekleedfel, altyd de zelfde. Zy is zich ten allen tyde bewust, dat zy even datgeene is, wat zy in eenige voorafgaande gedeelten haars levens was. Zy weet het verloopene, het tegenwoordige en het toekomende met eikanderen te verbinden , offchoon het eene reeds lang verdweenen, en tot het andere nog geen grond in de ligchaamlyke waereld te ontdekken is. Zy vormt gedachten, zy maakt befluiten , zy oefent ver- 1*. 11. mOOgenS, CllC IIlL'l Udl£Ctut, u nvm >.j — te  ï40 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID te , gedaante, zwaarte, beweging noemen, niet alleen niets overeenkomftigs hebben, maar alle deeze eigenfchappen der ftoffe wederfpreeken. Alle haare denkbeelden, hoe verfcheiden en talloos zy moogen zyn, vereenigen zich als in een punt, dat wy ons noodwendig als ondeelbaar moeten voorftellen. Zy is derhalven van eene geheel andere, van eene veel duurzaamer en onveranderlyker natuur , dan ons ligchaam, en alle de overige dingen die in onze zinnen vallen. Van daar komt het ook juist, aandachtige Toehoorders, dat de welftand der ziele niet zo zeer van de uiterlyke omftandigheden, in welken zy zich bevind, als veel meer van haare eigene zedelyke gefteltenis afhangt. Gelyk zy, midden in het bezit der luifterrykfte voorrechten dcezes levens ellendig, en by het vrye gebruik aller bronnen van vreugd , welken de menfchelyke famenleeving ons opent, treurig kan zyn, wanneer wanbegrip, hartstogten en ondeugd, duisternis en verfchrikking over haar uitbreiden: zo kan zy in tegendeel by het ontbreken van alle de goederen des geluks weltevreden , en onder den last van zwaare rampen getroost zyn, wanneer de kennis der waarheid, de  DER MENSCHELYKE ZIELE. 241 de bewustheid van onfchuld, de ondervinding haarer waarde , en het uitzicht in de toekom mende waereld, licht, rust, hoop en vertrouwen in haar uitftorfen. Zy kan in den laagften ftand haaren adel, in de banden der flaaverny haare vryheid, by het aangrimmen des doods en der verderving haare blymocdigheid; zy kan in alle verzoekingen haare deugd, en in alle gevaaren haaren moed, in alle verdrukkingen haare grootheid (taande houden. Zy verheft zich boven al het aardfche en zichtbaare; dringt met haare gedachten tot in de wooningen der volmaakte rechtvaardigen; fmaakt by voorraad de reine vreugd die daar genooten word; en ziet van deeze hoogte op alles wat ydel en vergangkelyk is , met meêlyden en verachting neder. Haare volmaaktheid en gelukzaligheid gronden zich op zulke eigenfchappen, bevattingen, aandoeningen en bekwaamheden , die geen wisfeling van het geluk haalkan ontrooven ; die zy niet kan verliezen fchoon hemel en aarde vergaan mogten. Hoe voortreflyk moet de natuur der menfchelyke ziele dan niet zyn ? Welk eene waardy moeten haar deeze voorrechten niet geeven , boven alles wat ligchaamlyk is. UI Stuk. Q Slaat,  242 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID Slaat , ten tweeden, uwe oogen op haarö bekwaamheden en vermoogens, aandachtige Toehoorders, dan zult gy haare voortreflykhcid en waarde nog duidekyker begrypen. Hoe edel zyn niet de bezigheden van het menfchelyk verftand ? Voor welk eene groote volmaakt» heid is het niet vatbaar? Hoe veele groote en wonderbaare dingen kan de mensch 'er niet mede uitrichten ? Hy denkt, en is zich daarvan bewust. Hy maakt zich duidelyke denkbeelden van de dingen, die buiten hem zyn, en kan deeze denkbeelden tot in het oneindige vermeerderen. Hy vergelykt zyne begrippen met eikanderen , beoordeelt hunne overeenkomst of ftrydigheid, en voegt ze op duizenderleie nieuwe wyzen byeen. Hy gaat van het bekende tot het onbekende, van het ligte tot het zwaare voort, neemt grondregels aan , trekt 'er befluiten uit, ketent deeze befluiten aan elkander, en opent zich geduurig nieuwe uitzichten in het onbegrensde Ryk der Waarheid , dat voor hem ligt. Willen zyne begrippen zich verwyderen , hy houd hen tegen. Worden zy duister, hy breid een nieuw licht over hen uit. Zyn zy verdweenen, hy roept hen weder te rug. Met zyn verftand fpoort de mensch zyne eigen vatbaarheden en vermoogens  DER MENSCHELYKE ZIELE. 243 gens na , en bemerkt het ontftaan j den loop en de veelvoudige verbinding der gedachten , begeerten en neigingen. Door middel van zyn verftand heerscht de mensch over alle de dieren des aardbodems, weet hunne fterkte en hun list door beleid te bedwingen , en door hunnen dienst de zwaarfte bezigheden te verligten ; en de geheele leven- en redenloozo fchepping moet zyn nut en zyn vergenoegen bevorderen. Met zyn verftand omvat hy, wanneer de Voorzienigheid hem een' verheven rang onder zyne broederen aanwyst, de verfchillende en ingewikkelde belangen van geheele Rykcn en Staaten; beoordeelt de fterkte en zwakte van ieder enkel deel derzelven, en deszelfs betrekking tot het geheel; waakt en zorgt voor het beste van allen; weet de verfcheidefie bekwaamheden, de tegenftrydigfte neigingen, oogmerken en werkzaamheden zyner onderhoorigen met elkander te verbinden, hen in het behoorlyk evenwigt te houden , en allen tot bevordering van een en het zelfde oogmerk aan te wenden; verlicht en verlevendigt millioenen menfchen, door het licht dat hy over hen uitbreid, en beftiert hen allen zodanig dat zy in hunrten Beheerfchcr den weldaadigften vader eeren. Hy gaat nog verder met zyn Q> 2 ver-  244 VAN DJE WAARDE EN VOORTREFLYKHEIÜ verftand. Hy dringt door aanhoudend denken en door hulp van gefcherpte zinnen in de geheimen der natuur; fpoort de verborgene oorzaaken, eigenfchappen cn werkingen der dingen op; ziet en verwondert zich over de wysheid en konst, die zich zo wel in het kleinfte infekt als in het geheele waereldgebouw versponen ; en weet uit waarfteemingcn , die in en op zichzelve weinig fchynen te beduiden > de algemeene wetten te ontdekken, naar welken zich de grootfte waereldbollen bewegen. Met zyn verftand verheft de mensch zich van de aarde in den hemel, meet de loopbaan en afftand der Herren, fchikt haar in klasfen, berekent haare grootte, weegt haare zwaarte af, en zoekt en vind de plaats, waar zy voor duizend jaaren geftaan hebben , en waar zy in volgende eeuwen ftaan zullen. Ja, met zyn verftand dringt de mensch door tot de kennis der eerfte grondoorzaaken aller dingen, tot de kennis van dengeenen , die de Schepper en Heer van hem en de geheele waereld, die de fchoonheid en volmaaktheid zeifis, en tegen wiens heertykheid en grootheid zonnen en waerelden niets zyn. Zelfs zyn hem de oneindige eigenfchappen van dit verheven Wezen niet geheel verborgen. Hy ziet ze in alle zyne werken  DER MENSCHELYKE ZIELE. 245 ken doorftraalen, en leert zynen eeuwigen wil uit de inrichtingen en verordeningen kennen, die hy allerwegen in de natuur gevestigd heeft. En wie , myne Vrienden, wie kan de grenzen van de verbeeldingskracht en het geheugen van de menfchelyke ziel bepaalen ? De eene doorloopt, veel fheller dan het licht, het geheele onafmeetbaar Ryk der Scheppinge , zy verheft zich van het eene zonne- en planeetftelfel tot het andere; verfchaft zichzelve nieuwe waerelden; verbind het verloopenc met het tegenwoordige, en dringt tot in de verstafgelegene toekomst. De andere, het geheugen, kan ons alles wat wy ooit ondervonden en gedacht hebben , en waarvan buiten ons geen fpoor meer voorhanden is, in zyne eerfte orde en famcnvoeging voorftellen; het kan ontelbaare begrippen van de verfchillendfte dingen zonder verwarring en vermenging tot ons toekomende gebruik bewaaren ; het kan den geheelen omvang der konften en weetenfchappen, alles wat ons de oude en nieuwe gefchiedenis van merkwaardige voorvallen , uitvindingen en ontdekkingen der menfchen leert, in zich bevatten,deezcn verbaazenden voorraad van kennis geduurig vermeerderen , cn ons uit denQ. 3 zei-  1^.6 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID zeiven fteeds datgeene toereiken, wat het best tot onze oogmerken dienftig is. Met welke vermoogens is niet verder de menfchelyke ziele toegerust. Het vermoogen, volgens het welk, op haaren enkelen wil, niet in gevolge van eene natuurlyke en onwederftaanelyke neiging, maar uit vrye verkiezing, met volkomen bewustheid en tot wyslyk bepaalde oogmerken , de menigvuldiglte beweegingen in ons ligchaam, en uit kracht derzelven duizend veranderingen in de dingen, die buiten ons zyn, oogenbliklyk en onfeilbaar ontftaan, en op haar bevel even zo fchielyk en zeker weder ophouden ; dit vermoogen is een afbeeldfel der almagt, die dat, hetgeen niet is, gebied te zyn, en dat, hetgeen niet. meer zyn 'zal, gebied te vergaan. Het is een vermoogen het welk wy niet weeten te verklaaren , dat echter ontegenzeglyk iets Goddelyks in zich heeft, en den mensch verre boven de gantfche leven- en redenlooze Schepping verheft; een vermoogen , dat ook op ons zedelyk gedrag van den grootften en nuttigften invloed zyn zoude, wanneer wy het met meer nadenken oefenden, en recht toepasfen keram. Hoe  ,. DER MENSCHELYKE ZIELE. H7 Hoe verre kan het niet eindelyk de menfchelyke ziele in de zedelyke volmaaktheid brengen? Zy behoeft geene blinde en onwederftandelyke neigingen te volgen. Zy bepaalt zichzelve. Zy handelt naar bevatting en vrye verkiezing, naar kennis en grondregelen. Zy weet den fchyn van het goede en kwaade te onderfcheiden van het geen wezenlyk goed en kwaad is, en zelfs de verst af zynde gevolgen der dingen by haare befluiten in overweeging te neemen. Zy is voor de edelfte gevoelens, voor de grootmocdigfte daaden vatbaar. Heeft de begeerte om God te behaagen en zynen wil te vervullen, heeft de liefde tot waarheid cn tot deugd eenmaal de heerfchappy in haar bekomen, dan kan zy de ftcrkfte uitwendige en inwendige aanlokfelen tot zonde wederftaan. Zy kan aanzien en magt, rykdom en eer, rust en vergenoegen, gezondheid cn leven met vreugd aan haaren pligt opofferen. God, haaren hemelfchen Vader, in rechtvaardigheid en weldoen na te volgen, hem geftadig gelyker, en voor zyne nadere gerneenfchap vatbaarder te worden, is het hoofdoogmerk van alle haare wenfchen en poogingen. Dit verheven doel volgt zy met een onafgekeerd gezicht; verloochent geredelyk alles wat haar daarvan zou kunnen vcrwyderen ; word Q 4 Sc'  248 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHETD geduurig wyzer en heiliger, en houd nimmer op van naar een hooger trap van volmaaktheid te ftreeven. Welk eene waarde , myne Vrienden, welk eene waarde moet niet de menfchelyke ziel hebben, die met zulke bekwaamheden en vermoogens verrykt , die voor zulk een graad, die voor eene onophoudelyke klimming in kennis en in deugd vatbaar is % Het is waar, dat deeze zelfde menfchelyke ziel, uit wier bekwaamheden en vermoogens wy haare voortreflykheid opmaaken, ook haare zwakke zyde heeft, en wanneer ik dezelve voor u ontkennen of voor u verbergen wilde, dan zou de ervaaring van alle tyden en van alle menfchen my wegens valschheid en ontrouw befchuldigen. Ja, myne Vrienden, wy allen ondervinden het maar al te zeer, hoe ligt onze ziel onder de infpanning haarer vermoogens bezwykt; hoe plotfelyk zy dikwyls van de hoogte, tot welke zy met moeite was opgefteegeii", weder nederzinkt; en hoe dikwyls zy zich vruchteloos bevlytïgt om dezelve te bereiken. Wy allen ondervinden maar al te wel hoe ligt wy ons tot dwaaling verleiden; hoe fchtelyk wy ons door heftige haitstogten vervoeren laaten ; hoe dikwyls wy den fchyn eener zaake, VQQr  DER MENSCHELYKE ZIELE. 249 voor haare wezenlyke gefteltenis houden; en hoe moeijelyk het ons valt, den weg der waarheid en der deugd weder te vinden, wanneer wy eens van denzelven zyn afgeweeken. Wy allen ondervinden maar al te zeer, dat ons tegenwoordig nog veel duisterheid en onzekerheid omringt; dat ons weeten Hechts ftukwerk is; dat wy in de meeste opzichten Hechts in gelooven en niet in aanfchouwen wandelen; en dat zich eindelyk de edelfte vatbaarheden onzer natuur maar by de minfte menfchen hier op aarde in zekeren graad van volmaaktheid kunnen vertoonen. Maar hoed u, aandachtige Toehoorders, uit deeze ondervindingen nadeelige befluiten wegens de waarde en de waardigheid der menfchelyke ziele te trekken. Bedenkt, onder welke ftrydige omftandigheden zy hier leeft en werkt. Bedenkt hoe zeer het bederf der zonde haar drukt; hoe zeer zy door de ongeregeldheden en zwakheden desligchaams bepaald; hoe zeer zy door de behoeften en bezigheden deezes levens, die het grootfte deel van onzen tyd en van onze vermoogens van ons vorderen , in haare werkzaamheid verhinderd ; en hoe dikwyls haar vuur in de opvoeding reeds onderdrukt word; en ftelt u voor, wat zy zyn zou, indien deeze omftandigheden veranderd, Q 5 in*  250 VAN DE WAARDE EN V00RTREFLYKHEID indien deeze hindernisfen geweerd waren, indien zy zich in eene andere en beter waereld bevond. Dan zou zy zich eerst in alle haare fterkte vertoonen, en, wanneer wy thans met behoorlyken yver voor haare verlichting en heiliging zorgden, met fnelle fchreden van den eenen trap der volmaaktheid tot den anderen voortgaan. Hier kan, hier zal zy, volgens de wyze inrichting, die God gemaakt heeft, niet zo volmaakt worden, als zy uit kracht haarer natuure worden kan; en daardoor verliest zy haare waarde cn haare voortreflykheid even zo weinig , als de diamant, door niet gcflepen te zyn, zyne innerlyke waarde verliest. Maar, zal men mogelyk zeggen, wat zyn deeze bekwaamheden en vermoogens der menfchelyke ziele, hoe groot zy ook in en op zichzelve zyn moogen, wanneer zy met de bekwaamheden en vermoogens van verhevener wezens vergeleken worden ? Inderdaad, aandachtige Toehoorders, wanneer ik de onafmeetiyke grootheid der waereld befchouw ; wanneer ik bedenk, hoe waarfchynlyk het is, dat wy onder de redelyke fchepfelen van God een' der laagfte rangen bekleeden; wanneer ik overweeg, dat de afftand tusfehen den mensch en de  DER MENSCHELYKE ZIELE. 251 de bovcnfte klasfe van engelen, even zo groot, mogelyk nog veel grootcr, is, als de afftand tusfehen den fcherpzinnigften menfehelyken geest en het onmondig kind: dan verlies ik myzelvcn in myne gedachten; dan fchynt het my eene ingeeving van den hoogmoed te zyn j aan myne ziele de waarde toe te fchryven, die ik apn dezelve tocgefchreeven heb. Doch hier komt my de Openbaaring te hulpe. Zy leert my wat God, de Schepper van engelen en menfchen , voor de menfchelyke ziele gedaan heeft, en dit beneemt my allen twyfel, dat zy eene wezenlyke , dat zy eene zeer hooge waarde heeft in de oogen van den geenen, die alleen de waarde der dingen volmaaktelyk beoordeelen kan. Ik zal thans niet aanmerken, hoe veel wysheid en goedheid God in de famenftelling des ligebaams,, 't welk door onze ziel bewoond Word°, geopenbaard, met welke konftige zinnelyke werktuigen hy hetzelve tot haare onderrichting begaafd heeft, cn hoe duidelyk alle de wegen zyner Voorzienigheid de bevordering haarer volmaaktheid bedoelen. Ik wil 'er my thans niet op beroepen, hoe dikwyls God ongewoone leeraars tot de menfchen heeft gezonden , om hen zynen wil te ontdekken, hen van hunne dwaalingen te rug te roepen, en hun  252 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID hun heil te bevorderen; hoe dikwyls hy zich zelfs van hemelfche boden bediend heeft, om hen uit gevaaren te redden, en hen van zyne gunst te verzekeren. Ik zal u alleen de laatfle en heerlykfte Openbaaring te binnen brengen, die ons het Euangelium bekend maakt. Christus, myne Vrienden, de eeniggeboren Zoon van God, de Heer en het Hoofd aller engelen, door wien God de waereld gefchapen heeft, en nogby aanhouding regeert, deeze verlaat zyn magt en heerlykheid,komt op de aarde, neemt ons vleesch cn bloed aan, leeft onder de menfchen, word hun broeder, hun lecraar, hun middelaar , verdraagt voor hen onbefchryflykc fmarten , en fterft ten Iaatften als een offer voor hunne zonden-aan het kruis, om menfchelyke zielen van het verderf te redden, om menfchelyke zielen te verlichten, te verbeteren, te heiligen, om hen den weg tot de gerneenfchap met God en tot eene eeuwige gelukzaligheid te baanen, om hen, uit de flaaver* ny der zonde en des doods, tot kinderen des AUerhoogften, tot erfgenaamen der zalige onfterflykheid, tot burgers des hemels te maaken. Deeze bewyzen der Goddelyke liefde jegens de menfchen verheffen dezelve ver boven alles, wat wy denken en begry/pen kunnen; en deeze zelfde  DER MENSCHELYKE ZIELE. 253 zelfde bewyzen der Goddelyke liefde moeten noodwendig onze natuur eene geheel byzondere , eene inderdaad onuitfpreekelykc waardigheid geeven. Ja, God! wanneer ik deeze wonderen uwer goedheid en genade befchouwe, dan kan ik 'er niet meer aan twyfelen, dat de menfchelyke zielen in uwe oogen dierbaar zyn, dat gy dezelve als een vader bemint, dat gy haar tot een groote gelukzaligheid verordend hebt. Dan verdwynen alle bedenklykheden , die de gedachten wegens de onafmeetlykheid van uw Ryk , wegens de tallelooze menigte uwer aanbidderen, en wegens den onaanzienelyken rang, dien ik onder dezelven bekleede, in my verwekten. Dan herftel ik my van de vcrbystering, in welke my de befchouwing uwer oneindige grootheid en myner geringheid geftort had. Ik gevoele de geheele waarde van de eer en het geluk, van uw kind, uw verloste te zyn , uw beeld te draagen , en met uwen Zoon in de naauwfte verwantfchap en vereeniging te ftaan, en roep met den Pfalmist uit: ó God, wat is de mensch dat gy zyner gedenkt? Wat is des menfchen kind dat gy zo veel acht op hem jlaat? Stelt u eindelyk , myne Vrienden , om de waar-  254 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHErD waarde cn de voortreflykheid uwer zielen te begrypen, het einde waartoe zy gefchikt is, en haar toekomend lot, voor. Zou niet, by onze tegenwoordige overweegingen, de gedachten in u ontftaan zyn, dat onze ziel hier niet is, en niet word , hetgeen zy uit kracht haarer natuure zyn en worden kan en behoort te worden ? dat haare vatbaarheden en vermoogens te groot en te edel zyn, dan dat zy zich in den tegen woordigen ftaat van zwakheid ten vollen kunnen vertoonen ? En zouden wy daaruit het befluit niet mogen trekken , dat die God, welke oh* mogelyk in zyne oogmerken kan feilen , cn zyne fchepfelen geene vermoogens mededeelt, die zy nooit kunnen gebruiken, onze ziel niet blootelyk voor deezen aardbodem gefchapen heeft, dat deeze maar tot de eerfte en laagftc trap van haar beftaan, dat zy tot eene altoos, voortgaande, tot eene eeuwige verheffing verordend is? En moeten wy niet uit hetgeene God voor onze ziel gedaan heeft, het zelfde befluit maaken ? Zoude hy , die de wysheid zelve is, die de middelen en oogmerken zo naauwkeurig tegen eïkanderen afweegt, zulke groote toerustingen , zulke wonderbaare inrichtingen tot bevordering van onze natuurlyke en zedelyke volmaaktheden gemaakt hebben, wan-  DER MENSCHELYKE ZIELE. 255 wanneer hy ons blootelyk had voortgebragt, om hier eenige weinige jaaren een meer zinnelyk dan verftandelyk leven te leiden, en dan weder tot niets te worden ? Hoe ! God zou my vatbaar gemaakt hebben om hem te kennen , hem te vereeren, hem te lieven, in hem myne gantfche gelukzaligheid te zoeken, en deeze vatbaarheid, die my zo veel belooft, die my zulk eene brandende begeerte tot de nadere gerneenfchap met dit heerlyk Wezen inboezemt , die zoude ik in den dood verliezen ? Neen, God kan fchepfelen, die hy met zulke vermoogens toegerust, en zo hoog begenadigd heeft, niet vernietigen, en wanneer hy ze niet vernietigt, dan zyn ze voor alle verwoesting veilig. Hebben deeze bafluiten geene fterkte genoeg om u daarvan te overtuigen, aandachtige Toehoorders, verneemt dan de onderrichting der Openbaaring deswegen. Zy verdryft alle duisterheid en onzekerheid, die in dit ft uk nog kon overblyven. Door haar "licht verlicht, weeten wy overtuigend, dat onze zielen niet fterven, dat zy eeuwig leeven , dat zy eens deeze waereld voor eene betere zullen verwisfelen. Daar zullen zich alle haare vatbaarheden en vermoogens ontwikkelen , en den hoogften graad van werkzaamheid en fterkte erlangen. Daar  Q.S6 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEIO Daar zullen zy van den eenen trap van kennis, van deugd en gelukzaligheid tot den anderen voortgaan, en niets zal haar in haaren voortgang ophouden. Heerlyke verordening! Zalig lot! Eeuwig zullen wy leeven, en werkzaam zyn, eeuwig volmaakter en gelukzaliger worden, en God,den Allerhoogften, geduurig nader komen. Ja, dan zal het eerst blyken, dat God den mensch naar zyn beeld gefchapen heeft. Dan zal onze natuur in haare gantfche waarde, in haaren.volle pracht en hoogheid verfchynen! Zie , ö Mensch! zo edel is uw oorfprong, zo groot zyn uwe vatbaarheden, zo veel beeft God voor u gedaan, zo verheven is uwe verordening! Uw ziel is van Goddelyk genacht; zy is voor eene altoostoeneemende volkomenheid vatbaar; de Zoon des Allerhoogften heeft haar door zynen dood leven en onfterflykheid verworven; zy is van eene eindelooze duurzaamheid. Loof, loof uwen Schepper; laat alles wat in u is zynen naam verheffen. Gevoel ' uwen adel; vergeet uwe waarde niet; leer uzelven fchatten, en overeenkomftig uwe waardigheid denken en handelen. Verheug u over uw geluk, en maak u door wysheid en deugd ge-  DER MENSCHELYKE ZIELE. 25? geduurig bekwaamer. Sidder eindelyk ook voor de ellende, voor de onbegrypelyke ellende , voor welke uwe natuurlyke voortreflykheid u vatbaar maakt, en vlied den weg, die tot dezelve geleid , den weg der ondeugd, die u verlaagt , die u van den troon, waartoe gy verordend zyt, affloot, en u tot een flaaf maakt. 6 Hoe beklaag ik u allen, zinnelyke , aardschgezinde menfchen, die u nooit boven het zichtbaare verheft , nooit met ernst bedenkt welke voorrechten God u verleend, tot welke volmaaktheid en heerlykheid hy u verordend heeft; die geen gevoel hebt van uwe edelfte vermoogens, of dezelven tot wellust» tot ongerechtigheid, tot zonde misbruikt; die geheel vleefchelyk fchynt te zyn, en gelooft blootelyk te leeven, om uwe ligchaamlyke behoeften te vervullen, uwe zinnelyke vergenoegingen voldoening te verfchaffen, of nuttelooze fchatten op te flapelen. Hoe kunt gy denken , dat God u tot dit einde zo verre boven alle dieren des aardbodems verheven, dat hy tot dit einde zo veele ongemeene dingen tot uw redding en tot uw heil gedaan heeft, of dat gy langs deezen weg het einde, waartoe God u gefchapen en Christus u verlost heefc, bereiIII. Stuk. R keo  258 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID ken zult ? Hoe kunt gy u dus beroemen , hetgeen echter inderdaad de boogfte roem van den mensch is, dat gy het beeld van God in u vereert , en dit heerlykfte Wezen nader komt, door hetzelve geduurig gelyker té worden? Neen , gy verloochent uwen adel; gy doet uzelven tot eene la3gerklasfe van wezens nederdaalcn; gy verydelt de groote oogmerken die God met u heeft; gy geeft de flaverny boven de vryheid, een bloot zinnelyk en dierlyk leven boven een hemelsch en Goddefyk den voorrang. Gy ftoot het verheven, het eeuwige geluk, waarvoor uw natuur vatbaar is, moetwillig van u af. Ja dit is nog niet alles. Gy bereid u daardoor ftraffen, die zo veel te zwaarder zyn zullen, naar maate de goederen voortreflyker Z3'n, die God u had toevertrouwd, en die gy misbruikt. Dit kunt gy doen, zondaar, gy kunt uw ziel door dwaasheid en ondeugd verzwakken , verlaagen, fchenden; gy kunt haar voor de gunst van God en de zaligheid der toekomende waereld geheel onvatbaar maaken ; gy kunt haar verdooven, en haare fchande en ellende voor uzelven verbergen. Maar dooden, kunt gy haar niet. Zy is onfterf. lyk. Zy zal eeuwig leeven. Zy zal in eenen anderen toeftand uit haare verdooving ontwaa- ken;  DER MENSCHELYKE ZIELE. 259 ken; en dan zal zy al het gewigt der fchande en der ellende , dat op haar ligt, gevoelen. Dan zal zy de waarheid van hetgeen onze Heiland in den tekst zegt, tot haare uiterfte verfchrikking ondervinden: Wat baat het een mensch dat hy de gantfche waereld gewint, en fchade lyd aan zyne ziele ? of wat zal een mensch geeven tot losfinge van zyne ziele ? Treurige uitzichten ! Verfchriklyke verwachtingen ! ö Zoekt uwe zielen in betere omftandigheden te brengen, eer dat u de groote dag overvalt, die u toekomend noodlot beflisfen zal. Heft u op van de aarde; ontrukt u aan de heerfchappy der zinnelyke lusten. Maakt gebruik van de genadige fchikkingen, die God, door Christus, tot redding onzer zielen gemaakt heeft. Zoekt by hem en in zyne leere het licht, dat u verlichten, het vermoogen dat u beteren en heiligen, de genade die u vertroosten en zalig kan maaken. Gewent u 'er aan, alles naar zyne betrekking tot het toekomende, 't welk op u wacht, te befchouwen en te beoordeelen, en voert zulk een' wandel als met de voortreflykheid uwer natuure overeenkomftig is. Laat de overweeging deezer voortreflykheid van de menfchelyke ziele ook u onderrichten R 2 en  S50 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYÏCIIETD en troosten , gy armen en geringen onder den volke, wien rykdom , noch aanzienelyke afkomst, noch hooge eerampten eenig aanzien verleenen. Laat zy u, geen hoogmoed, maar echtereen' edelen moed, een levendig gevoel uwer waarde inboezemen. Laat zy u weltevredenheid met uwen toeftand leeren. Bedient u van deeze overweegingen tot behoedmiddelen tegen alle neigingen en handelingen, die verachteJyk en laag zyn. Datgeene, 't welk den mensch wezenlyk boven alle andere fchepfelen verheft, hetgeen hem voor zulk eene groote volmaaktheid en gelukzaligheid vatbaar maakt, is u met de magtigften deezer aarde, met de Vorften en Koningen, gemeen. Bezit gy de wezenlyke en eeuwigblyvende voorrechten van den mensch, hoe gemaklyk kunt gy diegeenen ontbeeren, die meer uiterlyken glans dan innerlyke waarde hebben, en wier bezit maar aan weinige jaaren bepaald is ? Eert derhalven diegeenen , welken gy, in gevolge van de onderfcheiden rangen door de Voorzienigheid ingeffceld , eere fchuldig zyt. Gehoorzaamt hen, die het recht hebben van u te beveelen. Maar doet het een en ander op eene edele en uwe natuur niet verlaagende wyze; en houd u deswegen niet voor ongelukkig, omdat gy geen deel  DER MENSCHELYKE ZIELE. 25l deel aan deeze eere en heerfchappy hebt. Tracht flechts uw' geest met kennis en deugd op te fieren, uwe zedelyke vryheid ftaande te houden, naar het beeld van God vernieuwd, en voor de zalige onfterflykheid gefchikt te worden; dan zult gy, in welken ftand gy u ook bevind, in deeze en in de toekomende waereld groot en gelukzalig zyn. En gy, die magt en gezag in handen hebt, die, door den rang welken gy in de menfchelyke famenleeving bekleed, of door andere voorrechten die u fieren, boven zo veele van uwe broederen verheven zyt, vergeet nooit , dat diegeenen welken beneden u zyn, datgeen 't welk den mensch voornaamelyk veredelt, hetgeen hem zyne grootfte waarde geeft, met u gemeen hebben ; dat hunne natuur even zo voortreflyk als de uwe is; dat zy eenerlei verordening met u hebben; en dat het grootdeels toevallige en vergangkelyke dingen zyn, die u van hen onderfcheiden. Wêerhoud u toch wel van hen als wezens eener geringer foorte aan te zien; en bedenkt fteeds, dat niets, volftrektelyk niets dan dwaasheid en ondeugd, den menfchen verlaagen en verachtelyk maaken. Bewyst veel meer, zelfs den geringften onder de R 3 men-  2Ö2 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKHEID menfchen, die achting en liefde, die gy hen als redelyke en onfterflyke fchepfelen, als kinderen van onzen gemeenen Vader in den hemel , als mede-erfgenaamen uwer toekomende heerlykheid, verfchuldigd zyt; die achting en liefde, die God en zyn Zoon Jefus Christus hen beweezen hebben, en in eeuwigheid willen bewyzen. ■ En gy allen, die den naam van Christenen draagt, erkent ook hier de voortreflykheid van , het gefchenk, waarmede God u door de Christelyke openbaaring begenadigd heeft. Aan deeze openbaaring hebt gy het voornaamelyk te danken, dat gy de waarde van uwen geest en zyne groote verordening kent. Deeze openbaaring hebt gy het te danken , dat gy de middelen kent, waardoor gy deeze waarde van uwen geest handhaven , en zyne verordening bereiken kunt. Deeze Goddelyke Openbaaring heeft zelfs u, Christelyke Wysgeer, op den weg der waarheid geleid, de grootfte hindernisfen, die u op denzelven konden belemmeren , weggeruimd, en u licht en vermoogen gegeeven, om veel gewisfer fchreden daarop te doen, en het doel van duidelykheid en zekerheid geduurig nader te komen. ö Chris-  DER MENSCHELYKE ZIELE. 20*3 6 Christentoon eerbied voor deeze hemelfche Leermeesteres , aan wie gy zo veel te danken hebt. Hoed n haare gefehenken te misbruiken, of dezelven blootelyk tot verfraaijing. van uw verftand aan te leggen. Laat het licht, waarmede zy u verlicht, tot in uw hart dringen, opdat het 'er door verwarmd en in: edele gevoelens vruchtbaar gemaakt worde. Laat het niet alleen uwe bevattingen en oordeel, maar ook uwe neigingen en uw geheel gedrag bellieren. Denk en handel altyd zodanig als het fchepfelen, wier oorfprong zo edel, wier vermoogen zo groot, wier verordening zo heerlyk is, betaamt. En wanneer u de zonde verlokt, wanneer u de waereldlingen tot deelneeming in hunne dwaasheden en uitfpoorigheden trachten te vervoeren, dan moeten u fteeds de gedachten tegenwoordig zyn: Hoe! zoude ik myne redelyke en onfterflyke ziele verhagen ? Zoude ik aan grove en vleeschlyke geneugten den voorrang geeven boven zuivere en edele vergenoegingen en bezigheden van den geest? Zoude ik my door dwaaze en zinnelyke lusten van de hoogte,op welke ik een beeld der Godheid ben, tot den ftaat van een bloot dier doen nederzinken? Zoude ik my voor de gelukzaligheid , tot welke ik in de toekomende waereld R 4 ver-  2 64 VAN DE WAARDE EN VOORTREFLYKH. ENZ. verordend ben, onvatbaar maaken, en 'er my van berooven, om eenige vluchtige goederen en eene bedriegelyke vreugd van de tegenwoordige te genieten, of om de menfchen te behaagen , om hunne gunst voor het verlies myner onfchuld en gemoedsruste te koopen ? Neen, ik wil den rang, die my myn Schepper heeft aangeweezen, trachten te handhaaven, en de voorrechten , die hy my verleend heeft, waardig zoeken te gebruiken, opdat hy my , als zyn' beproefden knecht, eens meer toevertrouwe, en het hem welbehaaglyk gebruik myner vermoogens en voorrechten, met nieuwe vermoogens en voorrechten beloone. Hem te kennen, met hem te verkeeren, myn hart en myn leven naar zynen wil te richten , alle goede , alle weldaadige en vriendfchappelyke neigingen in my te verfterken , geftadig wyzer , geftadig beter en heiliger te worden , en reeds tegenwoordig een' hemelfchen wandel te leiden, dit zal myn voornaamfte zorg , myn eer en myn vreugd zyn. Dit zal my het ontbeeren of het verliezen van alle aardfche voordeelen vergoeden , my boven tyd en graf verheffen, en een' vasten grond tot myne eeuwige volmaaktheid en gelukzaligheid leggen. En dit, myne vrienden, zy ons aller gevoelen en beyvering; dit zy ons aller lot. Amen. NE-  NEGENDE LEERREDE. HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE UITSPANNINGEN EN VERMAAKT EN. Tekst. i Thessalon. Hoofdft. IV. vs. n. Benaarjligt u JHüe te zyn, en uwe eigene dingen te doen. R S /   6 /^od! gy hebt ons tot vergenoegen en VJ tot gelukzaligheid gefchapen. Maar gy wilt dat wy ons vergenoegen en onze gelukzaligheid op den weg van pligt en van gehoorzaamheid aan uwe geboden zoeken. Gy wilt, dat wy ons, als verftandige fchepfelen , niet door ieder' valfchen fchyn van vergenoegen en van gelukzaligheid laaten verblinden; en dat wy als Christenen , die tot onfterflykheid geroepen zyn, niet enkel op het tegenwoordige, maar voornaamelyk op het toekomende zien. Uwe ryke goedheid heeft ons veelerleie bronnen van vreugd geopend, en ons voor menigerlei aangenaame aandoeningen vatbaar gemaakt; doch zy zyn niet allen van gelyke waarde, en het onmaatig gebruik derzelven kan ze dikwyls tot bronnen van ellende en droefenis voor ons maaken. ö Mogten wy zo wys zyn, dat wy fteeds de beste keuze tusfehen de goederen en geneuglykheden die zich ons aanbieden, troffen, en in haare genieting de paaien der maatigheid nooit te buiten gingen ! Verlicht gy-zelf toch ons zwak verftand, Heer onze God, opdat wy de waarde der dingen recht ' leeren kennen en beoordeelen. Help ons onze al te fterke neiging tot zinnelykheid overwinnen.  a6*8 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE ' nen. Laat ons nooit vergeeten hoe kort en on. zeker ons leven is, en hoe veel van het goede of Hechte gebruik van hetzelve afhangt. Leer ons met voorbecldelyken yver voor de volmaaktheid en gelukzaligheid van onzen onfterfelyken geest zorgen, en geef dat wy alle onze bezigheden en vergenoegingen, arbeidzaamheden en uitfpanningen, zodanig inrichten als het met uwen wil, en met de groote oogmerken waartoe wy in deeze en de toekomende waereld verordend zyn , overeenkomftigst is. Zegen ten dien einde de leeringen, die men ons in dit uur zal voordragen. Geef dat wyze met opmerkzaamheid en heilbegeerte aanhooren, in een goed harte bewaaren, en ons daar door wezenlyk laaten verbeteren. Verhoor ons om Jezus Christus, onzes Zaligmaakers wil, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeg. gen: Onze Vader enz. Het oogmerk myner tegenwoordige voordragt, aandachtige Toehoorders! is u voor het gevaar en nadeel der al te menigvuldige verftrooijingen uwer gedachten te waarfchouwen.Mogt gy toch myne waarfchouwing met even zulk een goed en onpartydig hart aanneemen, als waarmede ik voornemens ben u dezelve te geeven.  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. 269 ven. Geloof toch niet dat de beperkingen, die onze ftand en ons beroep in veelerleie opzichten ons ftellen , ons tegen de grootere vryheid,die gy hieromtrent geniet, tot nydigheid aanzetten ; of dat wy ti tot een zeer maatig gebruik van zekere foorten van geneuglykheden en uitfpanningen vermaanen , omdat wy dezelven of gantfchelyk moeten ontbeeren , of 'er maar zelden met u in kunnen deelen.Indien het ons, waarvoor God ons behoede! te doen waare, om een traag,vertroetelend,zinnelyk leven te leiden, en meer voor onze geneugten dan voor onzen pligt te zorgen, het zoude ons zo weinig als u aan gelegenheid daartoe ontbreken; en wy zouden het mogelyk kunnen doen zonder de regelen der welvoeglykheid merkelyk te krenken. Neen, myne geliefde Toehoorders, de nyd,jaloezy, het bedwang, hebben geen deel in de voorftelling , die ik beiloten heb aan u te doen. Het is overtuiging, waare overtuiging, die nadenken en onderzoek tot haar' grond heeft; het is oprechte en ernftige begeerte om uwe gelukzaligheid te bevorderen , die my aandryft, om u in dit uur over zaaken te onderhouden , die veel gewigtiger zyn, dan zy fchyncn te weezen , en die juist om die zelfde reden maar veel te zelden zo overwogen worden, als derzei ver ge-  270 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIG^ gewigtigheid vordert. Verleen my dan een opmerkzaam gehoor. Laat niet de gewoonte of de mode, niet uwe neigingen of begeerlykheden, maar de waarheid en de Gods vrees uitspraak over het gewigt myner redenen en bewyzen doen ; en wanneer gy ze rechtmaatig en krachtig bevind, volgt dan datgeen, 't welk uw gewisfe en de liefde, die gy aan uzelven verfchuldigd zyt, zeggen zullen: Het nadeel en het gevaar der al te menigvuldige verftrooijinge van gedachten en uitfpanningen zal derhalven den inhoud van onze tegenwoordige overweeginpzyn. Wy verdeelen dezelve in drie hoofddeelen. In het eerfte zullen wy de zaak van welken ■wyfpreeken naamver hepaalen ; m het andere, de nadeelen en het gevaar van derzeiver misbruik aantoonen ; en in het derde eenige regels van een wys en Christelyk gedrag daarby voegen. Loutere overweegingen , myne Vrienden, die ons te gelyk van den inhoud en de redenen van het voorfchrift des Apostels in onzen tekst genoegzaam zullen onderrichten : Benaarftigt u fiille te zyn , en uwe eigene dingen te doen. Door verftrooijing van gedachten verftaan wy hier alle foorten van verrichtingen en vermaakelykheden, die onze oplettendheid van datgeene,  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. ne ,'t welk de pligten van onzen ftand en beroep van ons vorderen, aftrekken , en dezelve naar zulke dingen richten, welken ons het onaan-( genaame of het mocijelyke van deeze pligten doen vergeeten , en ons of eene zachte ftille rust verfchaffen, of ook aangenaamer denkbeelden en aandoeningen in ons verwekken. Zulke verftrooijingen van gedachten of verkwikkingen zyn ons allen meer of minder noodzaaklyk. Onze vermoogens zyn bepaald. Door eene al te fterke en te lang aanhoudende infpanning worden zy uitgeput. Niets vermoeid in het byzonder de oplettendheid van onzen geest meerder , dan wanneer wy dezelve een' geruimen tyd op eene en de zelfde zaak vestigen. Niets verzwakt het ligchaam meer, dan wanneer wy te lang eenerleie foort van beweeging , of werktuigelyken arbeid voortzetten. De afwisfeling , een korter of langer opfchorting van onze gewoone beroepsbezigheden , is derhalven noodzaaklyk , wanneer onze geest, of ons ligchaam, of veclligt beide te gelyk, onder derzelver last zullen bezwyken. Dit is niet alles. Wy koomen daardoor niet alleen . veclerlei anders onvermydlyk kwaad voor, maar wy verfchaffen ons daardoor de gewigtigfte voordeden. Niets is gefchikter om den  1?2 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE! den geest en het ligchaam nieuwe krachten te geeven als de genieting eener onfchuldige en gemaatigde uitfpanning. Zy heeft de zelfde werkingen op ons, die de verfrisfchende dauw op eene door de hitte des daags byna verwelkte bloem heeft. Zy geeft ons nieuw leven, en met hetzelve nieuwe lust en wakkerheid , om de pligten van ons beroep ter behoorlyker tyd daar weder op te vatten, waar wy dezelven hadden afgebroken; en wy overwinnen alsdan zonder moeite zwaarigheden, die onszelven anders zouden overwonnen hebben, wanneer wy ze met eene veel te hardnekkige vlyt beftreden hadden. Maar, hoe nuttig en noodwendig deeze uitfpanningcn en verkwikkingen zyn, kan men echter ten aanzien van dezelven , de paaien van maatigheid te buiten gaan; en dewyl zulks niet dan te dikwyls gefchied,zal het geenszins overtollig zyn, wanneer wy naar eenige regelen omzien, volgens welken wy ons gedrag ten deezen opzichte kunnen beoordeelen. Het zal niet noodig zyn u vooraf te herinneren , dat alle uitspanningen en vermaaklykheden, by welke zulke dingen gefproken of gedaan worden 3 die in en op zichzelve, kwaad en ftrydig met  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. tf% met goede zeden zyn, in 't algemeen vermyd moeten worden. Zich in gezelfchappcn, waar lastering en kwaadfpreekendheid onverhinderd haar gif uitbraaken, waar dubbelzinnige redenen en onbetaamelyke fcherts de plaats van vernuft en vrolykheid inneemen , waar wildheid en losbandigheid heerfchen , zich in zulke gezelfchappen te willen verpoozen, heet de gezondheid by den kranke en het leven by den doode te zoeken. Ik fpreek thans niet van zulke foorten van uitfpanningen en vermaaken, die in en op zichzelve onverfchillig en onfchuldig zyn, en wier gemaatigd gebruik ook den wyze en den Christen niet onbctaamelyk is. En wanneer gaat men wel ten aanzien van dezelven te ver ? Wanneer word het gebruik deezer uitfpanningen en verpoozingen tot misbruik? Mogelyk zullen vcelen uit zichzelven op deeze vraag antwoorden: wanneer het te menigvuldig is, en te dikwyls herhaald word. Het antwoord is juist; maar het is te onbepaald om 'er veel uit te leeren, of ons in alle gevallen naar te kunnen richten. Wy zullen ons bevlytigen om 'er iets bepaalder over te zeggen. De onfchuldigfle uitfpanningen en verpoozinIII. Stuk. S gen  274 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE gen zyn afwykingen , wanneer zy door lieden gezocht en gebruikt worden, die geheel geene uitfpanning of verpoozing noodig hebben. De rust is maar voor den vermoeiden, het loon maar voor den arbeider, de artzeny maar voor den kranke verordend. Waarop grond zich dan uwe aanfpraak op uitfpanningen en verpoozingen, gy, die uw geheele leven in eene werkelooze en verachtelyke rust en traagheid doorbrengt; die de vermoogens van uw ligchaam noch van uwen geest ooit ten nutte van uwe medeburgeren infpant; die blootelyk voor uzelven, of veelmeer voor het aardfche, dierIche deel van uw wezen , en ook niet voor anderen leeft ? Wat hebt gy toch ten beste der famenleeving gedaan, dat u tot haare geneuglykheden gerechtigd maakt ? Wat gewigtige bezigheden hebt gy toch onderhanden, waartoe gy het verzamelen van nieuwe krachten noodig hebt? Ongelukkige menfchen, gy vergeet waartoe gy verordend zyt. Gy weet geene nuttigheid , geen edel gebruik van uwe bekwaamheden en gaaven te maaken ; daarom past gy dezelven aan loutere beuzelingen toe, en keert in den mannelyken, in den besten ouderdom uws levens weder tot den ftaat van kindschheid te rug. De tyd word u tot een' last,  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. 2?5 last, dewyl gy zyne waarde niet kent. Gy wenscht om die reden dat dagen uuren , en uuren oogenblikken mogten worden. En wat gerechtigt u tot het najaagen van zo menigvuldige uitfpanningen, u, die men wel niet volftrekt van lediggang kan befchuldigen , maar die echter veel meer goeds en nuttigs zoud kunnen en behooren te verrichten dan gy werkelyk doet; u , wier bezigheden zo weinig infpanning vorderen, wier arbeid en vlyt zo gemaatigd zyn, dat gy mogelyk naauwlyks ooit door het getrouw waarneemen der pligten van uw beroep merkelyk vermoeid of verzwakt zyt geworden. Wilt gy , die op deeze wyze of een geheel werkeloos en onnut, of ten minnen een niet genoeg werkzaam en algemeen nuttig leven leid, wilt gy met recht en zonder uzelven tegen te fpreeken , een gedeelte van uwen tyd tot uitfpanning en verkwikking aanwenden , gebruik dan het overig gedeelte van denzelven zodanig, dat gy eenige verpoozing noodig hebt. Vestigt eerst alle uwe oplettendheid op die gewigtige dingen, die u als menfchen, als burgers, als Christenen zyn opgelegd; fpant eerst met ernst uwe vermoogens in; arbeid eerst getrouw en onverdrooten; arbeid ten minften fomwylen tot zekeren graad S 2 van  276 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE van vermoeijing toe: en zoekt dan onfchuldige uitfpanningen en verkwikkingen;geniet ze dan met een vroiyk gemoed. Gy hebt ze verdiend; zy zyn u noodzaaklyk geworden; en zy zullen ook inderdaad verkwikkingen voor u zyn. De onfchuldigfte uitfpanningen en verkwikkingen worden, ten tweeden , afwykingen, wanneer zy, door de wyze op welke zy gebruikt worden , ophouden uitfpanningen en verkwikkingen te zyn, en , of tot bezigheden of tot bezwaar en worden. En dit worden zy, wanneer zy de vermoogens van den geest of van het ligchaam te fterk infpannen ; wanneer zy ons niet zo wei rust verfchaffen , als veeleer eene foort van onrust en heftige beweeging met eene andere, mogelyk nog fchadelyker, doen verwisfelen; wanneer zy gemeenlyk te lang duuren, en tot vermoeijens toe voortgezet worden. Het is allenthalveneene onfchuldige en gefchikte foort van verkwikking, fomtyds met zyne vrienden een gemeenzaam en met eenvoudigheid en betaamelyke vryheid gekruid maal te genieten, en onder dëszelfs genot vroiyk te zyn. Doch, wanneer dit te dikwyls gefchied; wanneer de pracht en overdaad meer deel daaraan hebben, dan de vriendfchap; wanneer men op meniger. lei  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. 277 ki wyzen bekoord word, of zich door zyne eigen zwakheid laat verleiden om de paaien der maatigheid te buiten te gaan ; wanneer men eene foort van eer en welvoeglykheid zoekt in eerst laat in den nacht van eikanderen te fcheiden: dan doet men het oogmerk deezes middels van verkwikking mislukken. Het is dan geen verkwikking meer; het is een bezwaarende last, die den geest en het ligchaam verzwakt, en de volgende dag leert ons maar al te dikwyls, dat men geene nieuwe wakkerheid en kracht tot vlyt en tot arbeid verzameld heeft. Even dit zelfde laat zich ook van het fpel zeggen. Wie in deeze foort van uitfpanning fmaak vind; wie geene edeler foorten van geneugten kent of genieten kan; wie zyne ledige uuren niet anders weet door te brengen: die gebruike geduurig weêraan dit vermaak met de behoorlyke maatiging, tot hy mogelyk eens ernftiger, en met de waardigheid van mensch cn Christen overeenkomftiger leert denken. Ondertusfchen hoede hy zich zodanig gebruik van het fpel te maaken, dat het ophoude eene onfchuldige uitfpanning te zyn. Wie de beweeging, welke zyn ligchaam zo noodig ware, daarom verzuimt; wie verfcheiden uuren lang onafgebroken zich daarmede bezig houd, en dit dikwyls, moge- s 3 lyk  '278 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE lyk dagelyks doet; wie zich daarby van de winzicht, of maar van eene al te fterke begeerte om zyne bekwaamheid te toonen en de overwinning te verkrygen, laat verhitten; wie zich daarby zo crnftig gedraagt, en zo opmerkzaam is, als of 'er een zaak van het grootfte gewigt aan hing: by dien houd het fpël op uitfpanning te zyn; het word eene vermoeijende kinderachtige bezigheid , het word afwyking. Hy verzamelt daardoor geene nieuwe krachten, maar verkwist nog op eene nietswaardige wyze diegeenen, die de arbeid hem heeft overgelaaten. Eindelyk worden de onfchuldigfte f00rten van uitfpanning en verkwikking fckadelyk , wanneer •wy ons daaraan zodanig gewennen , dat wy dezelven byna niet kunnen ontbeeren , of wanneer •wy daardoor den fmaak aan emfliger en gewigtiger dingen verliezen. In beide gevallen doen wy het eenigst verftandig en rechtmaatig oog. merk , dat wy 'er mee hebben kunnen, mislukken , ik meen de rufet, die ons na den arbeid verkwikken, en tot een wakkere voortzetting van denzelven verfterken zou. In het eerfte geval, wanneer wy ons naamelyk zodanig aan zekere uicfpanningen gewennen , dat wy ze genoegzaam niet kunnen ontbeeren, vermeerderen  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. 2?p ren wy op eene noodelooze wyze het aantal onzer behoeften; en dewyl het ons toch niet mogelyk is alle dezelven naar onzen wensch te kunnen vervullen, zo ftellen wy ons aan menigerleie fooiten van onrust en verdriet bloot0, wier uitwerkingen met de voordeden, die wy ons van de uitfpanningen belooven , volftrckt ftrydig zyn. In het andere geval , wanneer wy door het te veelvuldig gebruik van zekere gedachten-verftróoijende vermaaklykheden den fmaak in ernftiger en gcwigtiger dingen verliezen , benadeelen wy onszelven openlyk, dewyl wy daardoor tot nalaatigheid en traagheid in het bezorgen van deeze ernftige en gewigtige dingen, of wel tot een gantfchelyk verzuim en verachteloozing derzelven verleid worden. Doch wy moeten de menigvuldige nadeden, die uit het al te dikwyls en ongeregeld gebruik 9 zelf s der onfchuldige, uitfpanningen ontftaan, en het gevaar dat 'er mede verknocht is, nog wat omftandiger toonen. Eerfielyk worden daardoor , gelyk ik reeds heb te verftaan gegeeven , de,beroepsbezigheden zeer dikwyls verwaarloost. Men gewent zich dezelven als een last aan te zien, die men alleen uit noodzaaklykheid draagt en draagen moet, S 4 e°  *8p HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE en dien men zo vaardig van zich afwerpt, als men het maar immer, zonder het blykbaarfte nadeel, doen kan. In plaatfe van dezelven met alle mogelyke zorgvuldigheid en oplettendheid waarteneemen, vestigt men reeds by voorraad een gedeelte, misfchien het grootfte gedeelte, Zyner aandacht op de geneuglykheden en uit! fpanningen , tot welker genieting men zich vaardig maakt. Om deezen des te menigvulcliger maaien te genieten, Iaat men fomtyds zyne gewigtigfte bezigheden aan vreemde perfooBen over, die ze zelden met dat beleid en die trouw verrichten of kunnen verrichten als men zelf zulks doen zoude. Dit betreft zo wel de moeder ais den vader van het huisgezin, zo wel den koopmanen den geleerden, als den konftenaar en handwerker; en zulk een gedrag moet in alle Handen meer of minder wanorder en verwarring, het moef dikwyls den geheelen ondergang der famihen naar zich trekken. En wel des te meer, dewyl men door het groot aandeel, dat men in alle foorten van uitfpanningen en vermaaklykheden neemt, en door de menigvuldige verbintenisfen welke men by deeze gelegenheden met anderen aangaat, geWoonlyk tot zulke uitgaaven verleid word', die roet het vermoogen dat men bezit, Qf met de in-  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. 2§I inkomften, op welke men veilig kan rekenen, in geene juiste evenredigheid ftaan , of die ons, wanneer ook onze uiterlyke welvaart daaronder niet lyd, echter verhindert de pligten der Christelyke weldaadigheid, volgens hunne geheele uitgeftrektheid, naar te komen, en zo veel goeds te doen, als wy by het leiden eener ingetoogener levenswjTzc konden en zouden doen. Een verlies , dat ons niet alleen reeds in deeze waereld het zuiverfte, het goddelykfte genoegen , maar ook in de toekomende de heerlykfte belooningcn ontrooft. De al te menigvuldige uitfpanningen en gezellige verrnaaken hebben , ten tweeden, by zeer vcelen den allerfchadelykften invloed op de opvoeding hunner kinderen. Dat de opvoeding der kinderen eene boven alles gewigtige en zwaare bezigheid, en dat het voornaamelyk het werk der ouderen en niet enkel des leermeesters en van het gezin is, dit ftel ik als eene onloochenbaare zaak vooruit vast; en wanneer iemand zo ongelukkig was van daaraan te twyfelen, dan zoude ik hem wel ernftig beklaagen; doch ik zoude my tevens weinig moeite geeven om hem beter te onderrichten, dewyl, naar alle waarfchynlykheid, dezelve toch rrugh* S 5 te.  282 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE teloos zyn zoude. Is het echter uw pligt, gy allen die God tot ouderen gemaakt heeft, is het uw pligt, en wel uw moeijelykfie pligt, uwe kinderen optevoeden, dat is hun hart en hunnen geest te befchaaven, en hen wys en deugdzaam te maaken, "hoe kunt gy toch aan deezen pligt voldoen , wanneer gy uwe geneigdheid tot alle in zwang gaande vermaaken en uitfpanningen involgt ; wanneer gy uwe kinderen zo dikwyls en voor zulk een' langen tyd uit het oog verliest; wanneer gy ze intusfchen aan zichzelven of aan het opzicht van anderen overlaat ? Ik wil toeftaan, dat de uitfpanningen, die gy najaagt, volkomen onfchuldig zyn. Maar aan welke gevaaren zyn ondertusfchen uwe kinderen niet blootgefteld ? Mogelyk zyn ze van ondeugende lieden omringd, die zich in uwe tegenwoordigheid vermommen, en met ongeduld op het oogenblik wachten, dat zy zich geen' dwang meer behoeven aan te doen. Thans ftaan de zinnen en de harten deezer onfchuldigen, tot welken gy zulk eene naauwe betrekking heeft, voor alle kwaade inboezemingen open, zonder dat 'er iemand omtrent is, die hen voor de verleiding waarfchouwt. Thans valtmisfchien het zaad van eenig gebrek j van eenige ondeugd, van eenig misdryf in hunne vveeke harten, dat zich in het  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. 2-83 het verborgene vastzet, en na verloop van tyd de fchadelykfte vruchten voortbrengt. Thans word de fchoone bloesfem van wysheid en deugd, die zich reeds by hen aanving te openen, door een' vergiftigenden damp aangeftooken, en ver. welkt. Doch gefteld zynde, dat ze al van geene ondeugende perfoonen omgeeven zyn, echter zyn het doorgaans lieden, die het fyne en juiste gevoel van het waare, van het fchoone en goede niet hebben, 't welk tot eene gelukkige befchaaving van een jong hart behoort; die zelden van valfche grondftellingen, van bygelcovige dwaalingen en vooroordeelen vry zyn; en die byna nooit die naauwkeurige voorzichtigheid in hunne redenen en handelingen zullen in acht neemen, van welke verftandige ouderen in tegenwoordigheid hunner kinderen gebruik maaken. Alle omftandigheden , die voor uwe kinderen niet anders dan nadeelig kunnen zyn , en die dikwyls zeer gevaarlyk voor hen kunnen worden. Zoud gy u dan by zulke omftandigheden dikwyls, en zonder noodzaake, van uwe kinderen verwyderen, en zonder ongerustheid en gemoedsangst ydele vermaaklykheden en geneugten kunnen najaagen, die noch de zorg voor uwe gezondheid, noch de pligten dei' waare vriendfchap van u vorderen? Een  284 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE Een derde kwaad, dat uit het misbruik deezer dingen ontftaat, is: dat de mensch daardoor in zyne aardschgezindheid gejlerkt word. Ik weet wel dat wy aardfche menfchen zyn -y dat wy ons niet enkel met onzichtbaare en geestelyke dingen kunnen bezig houden. Maar wy zyn evenwel niet geheel aardsch. Het beter deel van ons wezen, het deel van hetzelve dat ecuwig blyft, is geen ftof; het is van Goddelyk geflacht; het is tot een hemelsch leeven verordend. Wanneer wy nu van datgeen, 't welk aardsch en tydelyk is, veel te veel werks maaken ; wanneer wy ons by aanhoudendheid enkel daarmede bezig houden; wanneer wy ook den weinigen tyd , die de geregelde arbeid van ons beroep ons overlaat, weder daaraan befteeden: dan moeten wy, by noodzaaklyk gevolg, allengs geheel aardsch-, geheel vleefche. lykgezind worden. Onze redelyke, onze onIterflyke ziel moet noodwendig daaronder zeer veel lyden , zich geduurig verder van haare verordening verwyderen, en geduurig onvatbaarder worden voor het verhevener en hemelsch leven, waartoe zy geroepen is. En hoe kunnen al te menigvuldige vermaaken andere dan zulke uitwerkingen hebben ? Word niet de oplettendheid der geenen die dezelven najaa- gen,  UITSPANNINGEN EN VERMAAKTEN. 28^' gen, blootelyk op het zinnelyke en uitwendige gevestigd ? Behooren 'er niet veelerlei bereidfels toe, om op eene gevoegelyke en voordeelige wyze in groote gezelfchappen te verfchynen ? Gewent men zich daardoor niet om aan dingen die tot kleeding, tot opfchik, tot huisraad behooren, eene veel grootcr waarde toe te fchryven dan zy hebben , en dezelven voor veel gewigtiger te houden dan zy inderdaad zyn?Zyn deeze dingen niet het voorwerp van de meeste redenen cn gcfprekken? Verwekt niet deeze onmaatige hoogachting , die men daarvoor heeft,zeer dikwyls nyd, afgunst cn twist? Heerscht deeze aardschgezindheid in de meeste gezelfchappen niet zo onbepaald,dat men het voor fchande rekent, van gewigtige, nuttige , zedelyke of Godsdienftige zaaken te fpreeken, cn dat men deeze gefprekkcn zo aanziet , als of zy met eene verftandige vrolykheid onbeftaanbaar waren ?Is zulk eene aardschgezindheid echter niet ten hoogften fchadelyk? Stelt zy ons niet bloot voor het gevaar van God en Godsdienst en onze verordening, in 't kort , alles wat groot en edel is, uit het oog te verliezen ? Verleid zy ons niet tot honderd handelingen , die den mensch verlaagen , cn met het beroep van een' Christen ftrydig zyn? Be-  2§6 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE Berooft zy ons niet van allen troost in ongeluk ? Maakt zy ons den dood en de eeuwigheid, die wy toch niet kunnen ontgaan, niet verfchriklyk ? Stryd het niet openlyk met de gefleltenis, die in de toekomende waereld deirechtvaardigen zal heerfchen , en zullen wy daardoor niet geduurig onbekwaamer worden, om eens in hun gezelfchap opgenomen te worden ? Hierby komt cindelyk, myne Vrienden, dat ons de al te veelvuldige vermaaken den noodigen tyd tot de oefening van den huisfelyken Godsdienst beneemen, en van tyd tot tyd eene volflrckte koelzinnigheid en onverfchilligheid ten aanzien van den Godsdienst naar zich trekken. Onze kennis, ons geloof, onze hoop, onze deugd en vroomheid moeten door het leczcn der heilige Schrift en andere goede boeken, door nadenken en overweegingen, door de zelfbeproeving en het gebed, met vlyt onderhouden en gevoed worden, wanneer zy tegen de aanvallen der dwaaling, des ongeloofs, der twyfelzucht, der wederwaardigheden en der ondeugd beftaan, en ons wys en gelukzalig zullen maaken. Hiertoe zyn de openbaare godsdienstoefeningen niet genoegzaam, hoe voortrefiyk zy ook  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. 28? ook in en op zichzelven zyn moogen. Het meeste dat hiertoe vereischt word, moeten wy by onszelven en in eenzaamheid doen. Doet gy dit echter, en zyt gy in ftaat om dit te doen , gy, die zo begeerig alle foorten van tydkortingen en uitfpanningen najaagt? Befteed gy, ten minflen, even zo veel tyd aan de vermeerdering uwer kennis, aan de verbetering van uw hart, aan de verfterking van uw geloof, aan de bevestiging van uw hoop cn vroomheid , als gy aan de voldoening uwer neiging tot zinnelyke vermaaken, of aan datgeene verkwist, 't welk gy pligten van weivoeglykheid en van het gezellige leven noemt? Verloopenniet dikwyls verfcheiden dagen, verloopen niet dikwyls geheele weeken , zonder dat gy eens ernftig bedenkt dat gy een Christen en tot de eeuwigheid verordend zyt, zonder dat gy eens uwe geneigdheid, uwen wandel beproeft, zonder dat gy een of meer uuren met zulke overleggingen doorbrengt, die nuttig voor uwe onfterflyke ziel zyn, en u voor het toekomende leeven bekwaam zouden kunnen maaken? Geen wonder derhalven, wanneer by zulk een gedrag, uw geloof voor ieder tegenwerping en twyfeling, uwe deugd voor ieder verzoeking, uw hoop voor ieder gevaar wykt;  «88 HET NADEEL DER AL TE MENIGVULDIGE" wykt; wanneer gy het niet durft waagen in de tegenwoordigheid van een' ongeJoovigen of een' fpotter uw eerbied voor God en Jezus Christus te openbaaren, en onder de vrienden der ondeugd de deugd te verdedigen. Geen wonder, wanneer gy, of zelf verachters van den Godsdienst en flaaven der ydeiheid en der ondeugd word, of geduurig tusfehen waarheid cn dwaaling heen en weder flingert, en geduurig van het goede tot het kwaade, en van het eene weder tot het andere overgaat, zonder ooit naar juiste en gevestigde grondregels te handelen. Is echter zulk een toefland niet ten hoogften gevaariyk , en hebt gy geen reden genoeg om al datgeene, waardoor gy in denzelven gebragt en gehouden word, als fchadelyk cn verderflyk aan te zien, en te vlieden? Voorzeker louter overweegingen, die gefchikt zyn om ieder verftandig mensch te overtuigen, dat al te menigvuldige uitfpanningen ongemeen nadeelig voor ons zyn, en met veelerleie gevaaren verknocht. Ben ik zo gelukkig geweest, myne Vrienden , van u tot nadenken hierover op te wekken , en u eenige vrees voor dit nadeel en voor dit gevaar in te boezemen, maakt u dan de navolgende grond- re-  UITSPANNINGEN EN VERMAAKEN. 289 regels van een wys en Christelyk gedrag ten nutte. Overweegt fomtyds onpartydiglyk het ledige, het ydele, het bezwaarlyke der meeste foorten van yermaaklykheden en tydverdryven, in welken echter zidk eene groote waarde' gefield word. Kunt gy onder het genieten derzelven zo vry en onverhinderd denken , zo vertrouwelyk en openhartig fpreeken, en u zo veilig in uwe natuurlyke geftalte vertoonen, als het zyn moest, wanneer uw geest zich inderdaad verkwikken zoude ? Ziet gy gewoonlyk u niet gedwongen , om met eene veel ftrenger oplettendheid over uzelven te waaken, en op alle uwe woorden en gebaarden acht te neemen , dan onder uwe gewigtigfte bezigheden, indien gy anders niemand beledigen en u niet aan 't gevaar bloot ftellen wilt van uitgelagchen te worden ? Moet gy niet dikwyls uwen geest op de onaangenaamfte wyze infpannen, om het ledige van het onderhoud met duizend kleinigheden aan te'vullen? Heeft niet in veele andere opzichten een moeijelyke dwang daarby plaats ? By hoe veele foorten van uitfpanningen en tydverdryven worden , verder , de hartstogten , het zy winzucht, of eergierigheid , of twistIII.