LEERREDENEN G. J. ZO LL IK O FER, PREDIKANT DER EVANGELI ESCHHERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. Naar den tweeden Druk in het Nederduitsch overgezet. jr I E R D E STUK. Te AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, op den Dam. MDCCLXX VIII. VAN   INHOUD. TIENDE LEERREDE. HOE MEN VAN DEN GODSDIENST ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. EuaNgelium van Mattheus, Hoofdft. VI. 33. Zoek eerst het Koningryk van God en zyne gerech._ tigheid 1 ELFDE LEERREDE. DE ZALIGHEID VAN HET WELDOEN. Handelingen der Apostelen, Hoofdfï. XX. 35. Te geeven is zaliger dan te ontfangen. . 31 Uitgefproken op den zeventienden van Sprokkelmaand 1771. * 2 TWAALF*  I N H O U D. TWAALFDE LEERREDE. DE ZONDE ALS DE VOORNAAMSTE BRON DER MENSCHELYKE ELLENDE BESCHOUWD, Salgmons Spreuken, Hoofdft, XIV. 34. De zonde is het verderf der volken. . 6s DER TIENDE LEERREDE. De voorgaande Tekstwoorden. VEER TIENDE LEERREDE. AANWYZTNG OM UIT HET HART TE LEEREN BIDDEN. euangelium van LüKAS, Hoofdlt. XI. J. Mn hergefcJnédde, toen hy in zekere plaatje was biddende, als hy ophield, dat een van zynediscipeJen tot hem zeide: Heer, Heer, leert ons bidden, gelyn ook Jeannes zyne discipelen geleerd heeft. 133 FT F-  I N H O U D. V T FT I E N D E LEERREDE. VAN DE LIEFDE TOT GOD. Ej'ANGLLiuM van Mattheüs , Hoofdft. XXII. 37. 38. Gy zult liefhebhen den Heere uwen God, met geheel uw harte, en met geheel uwe ziele, en met' geheel uw verfland. Dat is het eerjle en het grootfte gebod i<*9 ZESTIENDE LEERREDE. De voorgaande Tekstwoorden. . . 201 ZEVENTIEND E LEERREDE. DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDLÏNGEN , TOT BESCHAAM ING DER CHRISTENEN. êuangel1um VAN LüKAS , Hoofdft. XVI. 8. De kinderen deezer waereld zyn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hun gejlacht. . 231 * 3 A G T'  I N H O U D. AGTTIENDE LEERREDE. »* VERHEERLYKING VAN GOD, IN DE MENSCHWORDING EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. EüANGEUUM VAN LtlKAS, Hoofdft. IJ. J3 , ^ meemgte des hemeljchen heirlegers, pryzen/eGod 9 *«• V God inde hllZlJ; d'opaarde, in den men/eken een welbehaagen. 7ëj    TIENDE LEERREDE. HOE MEN VAN DEN GODS DIENST ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. Tekst Euangehum van Mattheus, Hoofddeel VI. 33, Zoek eerst het Koningkryk van God en zynt gerechtigheid. IV. Stuk A   o éf~* od, van wien, döor wien en tot wien VJ alle dingen zyn; eeuwige en eenige Bron van allen troost, alle vreugd , alle geluk, zaligheid, voor welken wy en alle uwe fchepfelen in hemel en op aarde vatbaar zyn; hoe gelukkig zyn wy, dat gy aan ons uzelven en uwen wil ontdekt, dat gy tot den Godsdienst, die ons tot u geleiden, ons naar uw beeld vernieuwen en met u vereenigen zou, bekwaam hebt gemaakt! Hoe gelukkig dat wy u en hem , dien gy gezonden hebt, Jezus Christus, kennen, dat wy met u en uwen Zoon gemeenfehap hebben, en in dezelve alles vinden kunnen wat ons verlichten, heiligen, troosten en verheugen kan ! ö God, hoe kunnen wy u voor deeze onverdiende gefchenken uwer bermhartigheid , voor de eer en het geluk , tot welken gy ons verheffen wilt, genoeg danken ? Hoe kunnen wy yverig genoeg zyn, om ons deezer weldaaden waardig, en door het beste gebruik derzelven u welbehaaglyk te maaken ? Ach! hoe veele redenen had gy niet, ons, ondankbaaren, deeze gefchenken van uwe goedheid te onttrekken, dewyl wy hunne waarde zo dikwyls verloochenen, dewyl wy ze maar Veel te zelden daartoe aanwenden, waartoe gy hen ons A 2 ge-  4 HOE WEN VAN DEN GODSDIENST gegeven had ?ö Heer! handel ons toch niet naar onze zonden; vergeld ons niet naar onze misdaadcn. Laat uw licht,het licht der waarheid, verder over ons lichten, laat deszelfs fchynfel geduurig zich verder uitbreiden ; maar geef, dat wy het hooger fchatten, dat wy bet getrouwer volgen , dan wy tot hiertoe gedaan hebben. Geef dat wy de kracht van den Godsdienst, die wy met den monde belyden , in onze harten ondervinden; en door ons gantfche gedrag openbaar maaken. Laat deszelfs gewigtige en verheven inhoud aan onzen geest ileeds tegenwoordig zyn; laat dezelve een licht voor onze voeten, het eenige richtfnoer van onzen wandel, den grond van onzen troost in leven en in fterven zyn. Zegen ten dien einde de overwceging deezer ftoffe, die wy in dit uur hebben voorgenomen: laat zy ons onderrichten , overtuigen, en inderdaad beter maaien. Wy bidden u om dit alles in den naam van uwen Zoon, onzen Heiland, en draagen u het gebed voor, dat hyzelf ons geleerd heeft: Onze Vader, enz. Gy hebt van uwe Leeraaren dikwyls gehoord, myne Vrienden, dat men van den>Godsdienst en de zorg voor zyn eeuwig heil zyne hoofdzaak  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. 5 zaak maaken, en denzelven boven alles den voorrang geeven moet. Terwyl wy u dit Jeeren en het een pligt voor u maaken, doen wy inderdaad niets anders, dan't geen wy uit hoofde van ons ampt verfchuldigd zyn te doen.Wy leggen u hierdoor geen' last op, die wy u kunnen afneemen. Wy pryzen u veeleer daardoor iets aan, dat in zichzelf rechtmaatig, goed, en noodwendig is. Wy beweeren daardoor iets, welks waarheid onwederfpreeklyk beweezen kan worden. Ondertusfchen geloof ik niet te dwaaien, wanneer ik my verbeeld, dat deeze wyze van de zaak voorteftellen en aantedringen, veelen van u eenigermaate bevreemd en in verlegenheid gebragt heeft. Het heeft my dikwyls toegefcheenen, dat ik veelen van u, die anders ten goede geneigd waren, hoorde zeggen : Verlangt men van ons evenwel geene onmooglyke dingen , wanneer men van ons begeert , dat wy den Godsdienst tot onze hoofdzaak zullen maaken ? Wy hebben immers ook hoogachting voor den Godsdienst, en zyn wegens onzen heilftaat niet onverfchillig. Wy zyn veeleer bereid om alles te doen, wat God tof verkryging van denzelven van ons vordert, wanneer zulks maar in ons vermoogen is; en zou God wel iets van ons vorderen, dat wy A 3 niet  6 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST «iet kunnen volbrengen? Maar hoe is het dan mooglyk beftendig aan den Godsdienst te denken , zich gefladig daarmede bezig te houden, pnophoudeiyk voor zyn heil te zorgen ? Wy hebben immers ook een beroep in de waereld, en aan dit beroep moeten wy onzen meesten tyd, onze meeste oplettendheid , onze meeste vermoogens toewyden. Een geestelyke kan zyne hoofdzaak wel van den Godsdienst maaken ; en hy moet dit ook doen. Maar wy leiden eene geheel andere lecvcnswyze; wy hebben geheel andere belangen en bezigheden, dan hy. Deeze tegenwerpingen zyn alszins fchynbaar, myne Vrienden. Ik wil ook toegeeven dat zy fomtyds redelyke gemoederen ontrusten kunnen. Maar eene naauwkeuriger beproeving kunnen zy niet uithouden. Het licht der waarheid doet ze fchielyk verdwynen. Zy zyn enkel daarop gegrond, dat men zich geene rechtmaatige en duidelyke begrippen maakt van de zaak, die het onderwerp der redenee. ring is. Stelde men dezelve zich zodanig voor, als zy wezenlyk is, dan zou.de men welhaast bevinden, dat God niets onmooglyks van ons vordert, en dat ook wy, zyne dienaars, zyne vorderingen niet verzwaaren. Men zoude vinden dat de geestelyke, en hy die geen geeste- iy-  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. > Jyke is, in dit, gelyk in de meeste overige opzichten, eenerleie geboden gegeeven, en eenerleie pligten opgelegd zyn, en dat zy beide deeze geboden betrachten, en deeze pligten vervullen kunnen, wanneer het maar hun ernstige wil is zulks te doen. Ten einde u hiervan te overtuigen , zal ik my in dit uur onder den Goddelyken byftand en zegen bcvlytigen, om u met alle mogelyke duidelykheid en eenvoudigheid te tooncn: Hoe men van den Godsdienst zyn hoofdzaak kan en moet maaken, en hoe voordeelig het is zulks te doen. Wanneer wy dit verfhall , dan zullen wy ook begrypen, wat onze Heiland van ons eischt, wanneer hy ons in onze tekstwoorden vermaant , het eerste, het meeste , en vooralle dingen,het koningkryk van God en zyne gerechtigheid te zoeken. Hoe gelukkig zou ik my achten, wanneer ik, door deeze overweeging, voor den Godsdienst, welks eenig oogmerk is, ons wys, dcugdfaam en gelukzalig te 'maaken, eenige harten winnen, en dicgeenen , welken zich reeds overgegeeven hebben, en in deszelfs oefening reeds gelukkig zyn, in hunne A 4 ede"  8 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST edele geneigdheden verfterken, en het gevoel van hun geluk in hen vergrooten konde ! ö God, laat het u behaagen, myn voorftel tot dit oogmerk te zegenen. Laat de waarheid over alle vooroordcelen en verblindingen zegepraalen,en onsgantfche leven van de vrachten deezer heerlyke overwinning getuigen. Amen. Zyne hoofdzaak van den Godsdienst te maaken, wil niet zeggen, aan geheel niets anders dan aan den Godsdienst te denken, zich met niets anders dan met den Godsdienst bezig te houden , al zyn' tyd, alle zyne vermoogens, of wel het grootfte gedeelte derzei ven, tot zulke overweegingen, gefprekken, en godsdienftige oefeningen te beiteeden, die onmiddelyk tot den Godsdienst behooren, en daardoor alle andere dingen te verzuimen en te verwaarloozen. Wanneer wy u dit tot uwen pligt maakten, myne Vrienden, dan zouden wy zekerlyk meer van u vorderen dan gy zoud kunnen volbrengen; meer zelfs dan God van u afeischt. Maar dit is ook de betekenis niet van de uitdrukking zyne hoofdzaak van iets te maaken. Deeze uitdrukking behelst niets anders dan: zich om zekere zaak mm dan om alle anderen te bekommeren; aan dee-  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. 9 deeze meermaalen en liever dan aan geene te denken; deeze nooit gantfchelyk uit het oog te verliezen; al het overige met opzicht tot dezelve en om derzelver wil te doen; en bereid te zyn, om, indien het noodzaaklyk is, aan haar al het overige opteofferen. Eenige voorbeelden van zulke dingen, die den Godsdienst niet eigenlyk betreffen, zullen dit het best kunnen ophelderen. Onderftelt dat een geleerde zyne hoofdzaak maakt van zeker enkel gedeelte eener weetenfehap , of daarvan, dat hy zeker voorflel in de historiekunde, in de artzenykunde enz. tracht op te losfehen, dat hy in eene nog duistere ftreek van het Ryk der waarheid eenïg licht zoekt te verfpreiden. Verdient dit wel den naam, dat hy alleen en beflendig met ingefpannen oplettendheid aan deeze zaak denkt; dat hy alles veracht en verzuimt , wat hem niet onmiddelyk tot kennis van dezelve geleid? Niets minder; maar hetgeen men 'er van zeggen kan is dit: hy verliest dit oogmerk nooit zo ver uit het gezicht, dat hy ergens iets, wat tot bevordering of bereiking van hetzelve dienen kan, weetens en willens verzuimt op te merken. Hy neemt de bezigheden van zyn beroep met de vereischte vlyt waar; hy leest, hy hoort, en overweegt A 5 on-  IO HOE MEN VAN DEN GODSDIENST ontelbaare dingen , die met de reeks van voordellen en befluiten, naar welke hy fixeert, in geene byzondere verbintenis ftaan, die dikwyls ver van denzelven verwyderd zyn; terwyl hy echter aan datgeene, waarvan hy zyne hoofdzaak maakt, dikwyls en gaarne denkt; dewyl het hem na aan het harte ligt, zo erinnert hem tevens alles daaraan; niets ontflipt zyne opmerking, wat 'er maar eenige betrekking toe heeft; hy past 'er alles terftond op toe, om te zien of het hem 'er eenig licht in kan geeven , of het hem op het fpoor kan brengen van hetgeene hy zoekt. Dus zorgt hy, ter zelfder tyd dat hy zich met honderd andere dingen bezig houd, echter altoos voor zyne hoofdzaak, en fnelt onophoudelyk naar het doel 't welk hy zich heeft voorgefteld. Of, om dit nog begrypelyker te maaken, onderftelle men een' ander', die zeker voornee. men heeft, 't welk zyn' aardfchen welvaart betreft , en die de uitvoering van dit voorneemen tot zyn hoofdzaak maakt. Hy heeft, by voorbeeld, op 't oog zeker eerampt, of zekere voordeelige bediening te verkrygen, fchoon mogelyk eerst nog veele jaaren tot bereiking van dat oogmerk moeten verloopcn. Dit is tegen- woor-  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. II woordig reeds zyn gewigtigfte zorg. Maar wat denkbeeld moet men nu van hem maaken? Moet men van hem zeggen dat hy zyn tegenwoordig beroep, zyne tegenwoordige voordeelen en bezigheden gantfchelyk laat vaaren; dat alle de pligten van het ampt 't welk hy thans bezit, of den ftand waarin hy zich thans bevind, verzuimt; en enkel aan den cerrang, aan de bediening denkt, naar welke hy ftreeft? Zekerlyk niet. Maar men moet hem befchouwen als reeds zyn gedrag richtende overeenkomftig met het oogmerk dat hy heeft. Hy laat veel na , en hy doet veel, dat hy nalaaten noch doen zoude , indien hy dit oogmerk niet had. Het aangenaame uitzicht, dat hy voor zich heeft, moedigt hem aan, om datgeen, 't welk de maatfehappy hem reeds toevertrouwd heeft, met oprechten yver te volvoeren, opdat zy hem eens zo veel meer moge toevertrouwen; en het a".;pt dat hy tegenwoordig bekleed, zoekt hy waardig te bekleeden , opdat hy zich daardoor den weg tot een hooger baane. Deeze hoop dryft hem aan, om zich by alle gevoegciyke gelegenheden van de gunst en vriendfehap te verzekeren der geenen, die iets tot zyne bevordering kunnen toebrengen, en vooral niets te doen dat hen met reden zou kunnen vertoornen.  12 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST nen. Zy gebied hem reeds by voorraad alle verhinderingen uit den weg te ruimen , die hem de bereiking van zyn oogmerk moeijelyk of wel onmooglyk zouden kunnen maaken. Hy denkt, eindelyk, midden onder zyne bezigheden , midden in den arbeid van zyn beroep, aan zyne toekomende verheffing of bevordering ; al denkende verplaatst hy zich dikwyls in zyn' nieuwen ftand; hy neemt reeds dikwyls ongemerkt het gevoelen aan, dat 'er naar gefchikt is; en verheugt zich vooruit reeds over de voordeden, die 'er mede verknocht zyn. Dit, myne Vrienden, heet zyne hoofdzaak, zyn gewigtigst belang van iets maaken. En even die zelfde beduidenis heeft deeze uitdrukking ook ten aanzien van den Godsdienst. Zyn hoofdzaak van den Godsdienst maaken, betekent derhalven, voor eerst, van deszelfs ongemeene gewigtigheid en voortrefiykheid recht doordrongen te zyn, en het niet alleen te zeggen, maar ook te begrypen en te gevoelen , dat ''er veel meer aan gelegen is , den Godsdienst wel te kennen, denzelven met overtuiging te gelooven , deszelfs worfchriften te volgen, deszelfs troost te genieten, en voor deszelfs belooningen vatbaar en waardig te worden, dan aan alles, wat anders onze  ZYJÏ HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. I3 cpmerking en onze achting verdient. Het beteekent, met vvaare oprechtheid, de taal van den Pfalmdichter te voeren: Heer, wanneer ik u maar hebbe, wanneer ik u maar kenne, wanneer ik maar van uwe genade en uw welbehaagen verzekerd ben, wanneer ik maar met een verheugd hart aan u denken, en met een gegrond vertrouwen op u kan hoopen, dan vraag ik niet naar hemel en aarde. Het duid aan, vast te gelooven dat maar diegeene vvaarlyk wys en gelukkig is, die den Godsdienst kent en oefent; die zo denkt, oordeelt en handelt, ge« lyk de Godsdienst wil, dat wy denken, oor* deelen en handelen zullen; en dat geene menfchelyke weetenfchap , geen -rykdom , geene eer , geene magt, het misfen der voordcelen, ' die de Godsdienst ons in deeze en de toekomende waereld verfchaft, vergoeden kan. En wanneer men zodanig ten aanzien van den Godsdienst gezind is, myne Vrienden,zal men dan niet gaarne alles doen wat in zyn vermoogen is, om deszelfs lesfen, deszelfs geboden , deszelfs troostredenen immer beter te leeren kennen , en van derzelver waarheid, billykheid en voortreflykheid geduurig meer verzekerd te worden ? Zal men niet gaarne alle middelen van openbaare en byzondere order-  14 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST derrichting gebruiken , en zich meer verheugen wanneer men zyn kennis van God en Goddelyke dingen vermeerderen, zyn geJoof verHerken j zyn vaardigheid in het goede vergrooten, dan wanneer men den hoop zyn er aardfche goederen hooger maaken, of zyn zinnen een vluchtig vermaak verfchaffen kan ? Wie derhal ven dit niet doet; wie zich'met eene geringe en oppervlakkige keriivs, met een twyfelachtig geloof te vreden houd ; wie zich van elk voorwendfel, om zich der Godsdienstoefening te onttrekken, greetig bedient; wie de vreugd en het vergenoegen , die met de behoorlyke waarneeming van dezelve verbonden zyn, niet kent en niet zoekt: van dien kan men geenszins met zekerheid zeggen, dat hy den Godsdienst tot zyn hoofdzaak , tot zyn 9 gewigtigs; belang maakt, of het' eerfle en meeste naar het koningryk van God, en naar zyne gerechtigheid tracht. Neen, hy maakt 'er een louter bywerk van, dat het laatst by hem in aanmerking komt, en waarmede hy zich niet bezig houd dan wanneer hy niet wel kan vermydeh zulks te doen, of wanneer zekere tyden en omftandigheden op eene werktuigiyke wyze hem daartoe aanleiding geeven. Zyn  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. 1$ Zyn hoofdzaak van den Godsdienst te maaken , behelst, ten tweeden, zich by alle gelegenheden, by zyne bezigheden zo wel als by den Godsdienst, in gezelfchappen zo wel als in eenzaamheid, in de waereld zo wel als in de kerk, zich de lesfen, de geboden en beloften van den Godsdienst te herinneren, en alles wat men dost, of wat ons bejegent, in die betrekking te befchouwen en te beoordeelen, in welke het met den Godsdienst en ons eeuwig heil ftaat. Zal dit ge. fchieden , dan moet men zich deeze lesfen , deeze geboden, deeze beloften zo eigen, zo gemeenzaam maaken, dat zy zich aan onzen geest, zonder moeijelyk nadenken , als van zeiven voorftellen, dat zy hem altoos tegenwoordig zyn. Dit kan echter geen plaats hebben, wanneer men zich niet, in zyne eenzaamheid en iri ftille uuren, dikwyls met deeze dingen bezig houd , wanneer men dan niet de algemeene leeringen en voorfchriften van den Godsdienst op zyne byzondere omftandigheden leert toepasfen, en zich daardoor omtrent alle voorvallen, die op andere tyden kunnen gebeuren ; in ftaat fielt. Wie hier van zyn werk maakt ; wie 'er dikwyls en met lust zyn werk van maakt; zal den Godsdienst, midden in het gedruis der waereld, nooit zo ver uit het gezicht verliezen,  ï6 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST zen ,dat niet alles hem aan denzelven zou doen denken, en godvruchtige geneigdheden en aandoeningen in hem zou gaande maaken. Gaan by voorbeeld zyne bezigheden gelukkig van de hand? Vallen 'er zulke, het zy kleine of groote, gebeurtenisfen voor, die hem of de zynen aangenaam of voordeelig zyn? Hy fchryft dit geluk aan de sllesregeerende Voorzienigheid van den Allerhoogften toe; hy dankt 'er hem voor, als een vry gefchenk zyner goedheid; hy fmaakt in de vrolyke genieting van hetzelve zyne vriendelykheid; en voelt een' nieuwen yver in zich om deezen goedertieren God to beminnen , en hem uit liefde en dankbaarheid * te gehoorzaamen. Wedervaart hem, in tegendeel , iets rampfpoedigs ? Worden zyne ontwerpen verydeld? Zyn zyne poogingen vruchteloos? Hy erkent en eerbiedigt ook daarin den wil des geenen die alles regeert, en wiens regeering onberispeJyk is. Vind hy zwaarigheden in het nakomen zyner pligten ? Ziet hy gevaaren voor zich , die hy niet vermyden kan ? Zyn hart verheft zich tot den Almagtigen, die zyn God en zyn Vader is; in vertrouwen op zynen byftand , gaat hy deeze zwaarigheden , deeze gevaaren kloekmoedig tegen, en weet, dat de mensch, die getrouw is aan zyn' pligt, in  zyn hoofdzaak kan en moet maakbn. 1/ in het ryk van een' wyz' en rechtvaardig God, eindelyk gelukkig moet zyn. Befchouvvt hy onweetende , ondeugende , ellendige menfchen in de waereld ? De Godsdienst vervult zyn hart met het daadelykfte medelyden jegens hen ; hy pryst den bermhartigen God voor do onverdiende voorrechten, die hy boven hen ontfangen heeft; en zend vuurige wenfehen , om hunne verlichting,verbetering en redding, ten Hemel. Ziet hy zondaaren en dwaazen , die onbefchroomd kwaad doen, en echter gelukkig fchynen te zyn ? De Godsdienst beveelt hem op hun einde te merken; hy leert hem den fchyn van de waarheid ondericheiden, en behoed hem, dat hy zich daardoor in zyn deugd en vroomheid niet flooren laat. En even zo is het in honderd andere gevallen gefield. Wie den Godsdienst tot zyn hoofdzaak maakt, word door alles tot denzelven geleid ; alles doet hem aan deszelfs lesfen, aan deszelfs geboden , aan deszelfs troostredenen denken; hy befchouwt alles in het licht, dat dezelve over hem, en over alles wat om hem is, uitbreid. Zyn hoofdzaak van den Godsdienst maaken, is, ten derden, de Godvruchtige en deugdzaams geneigdheid, die de Godsdienst ons moet inboeze- IV. Stuk. B men9  I§ HOE MEN VAN DEN GODSDIENST" men,by aanhoudendheid levendig te houden, en in al ons doen en laatennaar denzelven te handelen. En welke is deeze geneigdheid ? Het is de oprechte en heerfchende begeerte om God te behaagen en zynen wil te doen ; het is het ernftig en fteeds werkzaam verlangen om naar Christus , onzen Heiland, gelykende, en daardoor voor de zaligheid, die hy ons beloofd heeft, vatbaarte worden. Indien gy derhalven, aandachtige Toehoorders, indien gy met het oogmerk van God te hehaagen en zynen wil te doen, uw aardsch beroep getrouw en vlytig waarneemt, en , by het verrichten van hetzelve, u van alle ongerechtigheid, alle bedrog, alle benadeeling uws naasten, naar uitwyzing van uw gewisfe, onthoud; wanneer de gedachten van de alweetendheid en alomtegenwoordigheid van God u ook dan daarvoor behoed, wanneer gy zulks zonder gevaar van door de menfchen befchaamd gemaakt of beftraft te worden, doen kunt; wanneer het denkbeeld, dat het God is, die u in den ftaat, waarin gy u bevind, gefteld heeft, moed en kracht verleent, om alle onaangenaamheden en bezwaaren , die 'er mede verbonden zyn, geduldig te verdraagen , en alle de bezigheden , die uit hoofde daarvan ten uwen laste komen, met vrolykheid te ver- rich-  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. fjg richten, devvyl God wil dat gy dezelven verrichten zult; wanneer gy, by het aanwenden van eene verftandige en aanhoudende vlyt tot bevordering der gelukzaligheid van andere menfchen, den uitflag uwer poogingen aan de Goddelyke Voorzienigheid overlaat, en ook dan, wanneer hy niet met uwe wenfchen overeenftemt, daarmede te vreden zyt, dewyl gy weet en gelooft, dat hy echter met de oogmerken en den wil van God overeenkomftig, en derhalven 4-echt en goed is; wanneer gy aan uwen naasten de pligten der menfchenliefde , der infchiklykheid , der dienstvaardigheid , niet uit eigenbaat, niet uit eerzucht, niet als daartoe gedwongen,maar alleen deswegen bewyst,omdat gy hem, volgens de voorfchriften van het Euangelium, als uwen broeder bemint, dewyl gy weet dat God hem aan uwe liefde, uwe voorzorg en hulp bevolen heeft, en gy daarby bcgrypt en gevoelt dat niets verhevener is , dan Godin zyne algemeene en onvermoeide weldaadigheid na te volgen, en Jezus Christus, dien beminnelykften aller m'enfchenvrienden, gelyk te worden; wanneer gy zodanig denkt en handelt, dan oefent gy den Godsdienst beftendiglyk ; dan bewyst gy met de daad, dat gy denzelven tot uwe hoofdzaak, tot uw gewigtigst belang maakt, B 2 Gf"  20 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST offchoon gy tevens uwe oplettendheid op honderd andere dingen vestigt, en u met honderd andere dingen bezig houd; dewyl gy toch altyd de Godvruchtige en Christelyke gemoedsgcfteltenis blyft behouden, en u cvereenkomftig die Godvruchtige en ChristeJyke gemoedsgefteltenis blyft gedraagen,die ons de Godsdienst moet inboezemen. Zyne hoofdzaak van den Godsdienst te maaken, beftaat, eindelyk, hierïn,dat men in zulke gevallen waarin men of de voorfchriften van den Godsdienst overtreden, of andere dingen doen wyken of verlochenen moet, het laatfte altoos den voorrang hoven het eerfte geeft. Het beftaat in alles zonder bedenken te myden en te Jaaten vaaren , wat met de godsvrees, met de waare deugd en vroomheid niet beftaan kan. Wanneer my derhalven de waereld een middel vertoont om ryk en groot te worden, en de Godsdienst verbied my het gebruik van dit middel, dewyl het onrechtvaardig en tot fchade van myn' naasten ftrekt; dan moet ik dit middel met afgryzen verwerpen , wanneer ik myne hoofdzaak van den Godsdienst maak, en liever arm en nederig blyven, dan door het krenken van deszelfs bevelen en met verlies van deszelfs  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. 21 zelfs troost, ryk en groot zoeken te worden. Wanneer de waereld my vermaaken aanbied, voor welken de Godsdienst my waarfchouwt, dewyl ze myn ziel verhagen, myn' fraaak bederven, myn' medemenfehen aanflootelyk en nadeelig zyn zouden; dan moet ik, wanneer ik den Godsdienst tot myn hoofdzaak maak, deeze ongeoorlofde vermaaken vlieden , en liever myn vleesch en bloed , myn bedorven natuur , geweld aandoen, dan dat ik my aan 't gevaar van God te mishaagen , bloot flellen zoude. Wanneer zich aan my eene gelegenheid vertoont, om my aan myne vyanden te wreeken, en hen kwaad met kwaad te vergelden, en de Godsdienst roept my toe: Wreek uzelven niet; heb uwen vyand lief, doe hemgoed, volg uwen Vader in den hemel, uwen grootmoedigen Verlosfer na; dan moet ik, wanneer ik van den Godsdienst myn hoofdzaak maak, deszelfs flem zonder weigering volgen , en iedere wraakzuchtige gedachte in haar geboorte verflikken. Wanneer myne omftandigheden, myne bezigheden, myne verbin. tenisfen met andere menfehen my aanlokken om eene veel te gedachten verflrooijende leevenswyze te leiden, en het grootfle deel van den tyd, die myn beroep my overig laat, wel B 3 niet  22 • HOE MEM VAN DEN GODSDIENST niet met grove zonden en raisdryven, maar echter met nietswaardige kleinigheden, met kinderachtige vreugd en genoeglykheden door te brengen , en de Godsdienst zegt my : Op zulk eene wyze zultgy in kennis en deugd nooit ver komen ; op zulk eene wyze zult gy allengs de goede geneigdheden en vaardigheid, die gy verkregen hebt, verzwakken en eindelyk geheel verliezen; op zulk eene \vyze kunt gy de verordening van een' Christen onmooglyk volbrengen, en tot het verheven geluk, dat .in de toekomende waereld op de Christenen wacht, niet bekwaam worden; dan moet ik, wanneer ik myn hoofdzaak van den Godsdienst maak, mynen ledigen tyd beter gebruiken, en fchoon ik my niet aan alle gezelfchappen en onfchuldige vermaaken met fchik kan onttrekken, moet ik echter myne byzondere Godsdienstoefening daardoor niet doen lyden. Ik moet het nadenken, het gebed, de zelfsbcproeving, de ovcrweeging van Gods woord, boven alle foorten van tydverdryf den voorrang geeven. De ernftige uuren , in welken zich myn ziel met zichzelve, met God, met het toekomende bezig houd, moeten uuren van de aangenaamfte uitfpanning, van de zoetfte verkwikking voor myzyn.- Dit, myne Vrienden, dit heet van den  ZYN HOOEDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. 23 den Godsdienst zyn hoofdzaak maaken; dit heet het eerfte en het meeste naar het koningkryk van God en naar zyne gerechtigheid trachten. Dit vordert God, dit vordert ons waar geluk van ons; en wie deeze vordering ■te groot acht, en derzelver volbrenging voor onmooglyk houd, die is nog ver, nog zeer ver van Gods koningkryk verwyderd. Gelukkig is hy die hiervan overtuiging heeft, en overeenkomftig deeze overtuiging handelt. De voordeden > die hem hierdoor aangebragt worden, zyn even zo groot als menigvuldig. Wy behoeven 'er maar met weinige woorden gewag van te maaken. Wie van den Godsdienst zyn hoofdzaak maakt, heeft aan denzelven den zekerften geleider, die hem op alle zyne wegen vergezelt, den wysten en trouwden raadgeever, die hem ook in de bedenkelykfte onhandigheden niet verlaat. Hy onderricht hem altyd wegens zyne pligten, en wegens de beste wyze om dezeiven te vervullen. Hy waarfchouwt hem voer alles wat zyne ziel, en zyn eeuwig heil fchadelyk zou kunnen zyn. Hy ontdekt hem de verborgene valftrikken , in welken de waereld B 4 en  24 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST en zyn eigen hart hem tracht te trekken. Hy fprcekt hem moed in, wanneer hy tot flryden tegen de zonden geroepen word, en geeft hem, by al het wantrouwen dat hy in zichzelven Helt, door zyne leeringen en beloften zo veel kracht en flerkte, dat hy alles overwinnen en tot het einde fhande biyven kan. Zo lang hy zich aan den Godsdienst houd, en deszelfs wyzcn raad opvolgt, zo lang wandelt hy op eene effen baan, en kan onmooglyk feilen het heerJyk doel, naar 't welk hy ftreeft, te bereiken. Wie van den Godsdienst zyne hoofdzaak maakt, die is verder tot alle deszelfs vertroostingen gerechtigd, en fmaakt derzei ver zoetheid volkomen. De flerke redenen, die hy ons tot geduld, tot weltevredenheid, tot vertrouwen, tot hoop verfchaft, zyn den Christen altoos tegenwoordig. Eer de kommer fterk genoeg is om zyn hart geheel te bemagtigen, en duisternis en verfchrikking in hetzelve uittebrciden, verkwikt hem de Godsdienst reeds met haar licht, en opent hem zulke aangenaame uitzichten in het toekomende, die het hem onmooglyk maaken , ja, myne Vrienden, ik druk my niet te fterk uit, die het hem onmooglyk maaken , zich aan moedeloosheid over te gceven, of  ZYN HOOFDZAAK KAN ÉN MOET MAAKEN. of in eene ongeneeslyke zwaarmoedigheid en treurigheid te verzinken. Welk een voorrecht heeft niet in dit opzicht diegeen, welke fteeds zyn hoofdzaak van den Godsdienst maakt, boven hem die denzelven maar als bywerk behandelt, en in tyd van nood zyn toevlucht 'er eerst toe neemt? Den eerften ftaat hy als een getrouw vriend fteeds aan de zyde; hy bied hem zyn hulp, zjm onderfteuning, zyn troost van zeiven aan, zo dra hy die noodig heeft. Hy kent, hy verftaat de zachte ftem van den Godsdienst; hy heeft deszelfs fterkte reeds dikwyls ondervonden; hy weet, dat hy zich op deszelfs byftand verlaaten mag; en eer hy vallen , eer hy zinken kan, houd de Godsdienst hem by zyn rechtehand, en zet zyne voeten op een rots. Deezen, integendeel, die den Godsdienst als een bywerk behandelt, en 'er in tyd van nood zyn toevlucht eerst toe neemt, is hy vreemd. Hy heeft wel gehoord dat de Godsdienst den mensch helpen, hem verkwikken en troosten kan , wanneer het hem kwalyk gaat; maar hy is niet naauw genoeg met denzelven verbonden, om zich deeze hulp, deeze verkwikking, deezen troost van hem te belooven. Hy heeft den Godsdienst, door de onverfchilligheid waarmede hy denzelven in zyne B 5 wd*  26 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST welvaart behandeld heeft, van zich vervreemd. Nu moet hy denzelven eerst, als een verachte en beledigde vriend, weder zoeken; hy moet eerst weder bekend met hem worden; hy moet ■het zich Jaaten welgevallen, bittere verwytingen van hem te hooren; hy moet zich als de oorzaak van zyn ongeluk van hem laaten aanklaagen , en dikwyls lang tusfchen hoop en vrees leeven, eer de Godsdienst van vrede tot hem fpreekt, en hem met de vertroosting der Goddelyke beloften begunstigt. Ja, het gefchied niet zelden, dat hy, na eene lange verachteloozing van den Godsdienst, al deszelfs troost moet ontbeeren, en de waarheid deezer verfchrikkelyke bedreiging moet ondervinden: De* wyl ik dan roep en gy weigert; dewyl ik myn hand uitftrek en niemand "er op acht} dewyl gy myn' raad vaaren laat en myn tucht niet wilt, zo zal ik ook in uw verderf lagchen, en met u fpotien wanneer uwe vretze komt. Eindelyk, myne Vrienden, is de mensch, die zyne hoofdzaak van den Godsdienst maakt, altyrdin zulk eene gelteltenis, dat hy zich de eeuwige zaligheid, den ingang van het hemelfche ryk van God met grond belooven kan. Hy is altyd bereid om deeze waereld met de toe-  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. 2? toekomende te verwisfelen, en behoeft; niet te vreezen, by deeze verwisfeling iets te zullen verliezen. De Voorzienigheid mag hem plotsling van hier roepen, of den dood hem met langzaame fchreden laaten naderen, zyne gevvigtigfte belangen zyn in order gebragt. Zyne gcraoedsgefteltenis behoeft niet eerst veranderd te worden, om voor een' beteren en volmaakter toeftand vatbaar te zyn. Hy denkt en oordeelt ten aanzien der wczenlykfte dingen reeds tegenwoordig, zo als de zaligen in den hemel daarvan denken en oordeelen.Hy handelt reeds tegenwoordig naar de grondregelen die daar heerfchen; hy kent en bemint reeds tegenwoordig de geneugten, die men daar alleen kent en bemint. Geheel anders is het met diegeen gelegen , welke in gezonde dagen den Godsdienst uit het oog verliest, denzelven met koelzinnigheid als een bywerk behandelt, en het zoeken naar het koningkryk van God tot de laatfte dagen van zyn leven verfchuift. Nu begrypt hy de gewigtigheid van deeze dingen; nu wil hy zyn hoofdzaak daarvan maaken. Nu is hy bcgcerig naar onderrichting en troost. Nu roept hy met den Pfalmdichtcr uit: Heer, wanneer ik ti maar heb, dan vraag ik niet naar hemel en sarde. Nu laat hy de Lceraaren van den Godsdienst  28 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST dienst tot zich roepen. Deezen moeten hem deszelfs vertroostingen voorhouden. Zy moeten hem tot den dood bereiden, en tot in den ingang in Gods koningkryk bekwaam maaken. Welk eene vordering, myne Vrienden! Wy zullen menfchen, die zich tot hiertoe wegens de pligten van den Godsdienst niet bekommerd hebben, die deszelfs heiligde bevelen veracht en opzettelyk overtreden hebben, die zullen wy nu met deszelfs beloften vertroosten. Kunnen wy dit doen, zonder hen met valfche hoop te bedriegen, en ons geweeten te krenken ? Wy moeten in weinige dagen, in weinige uuren, geheelanderemenfchen van hen maaken, hen eene geheel andere gemoedsgeftalte doen verkrygen, hunne neigingenen hunnen fmaak op gantsch andere dingen overbrengen. Is dit waarfchynlyk ? Is het mogelyk ? Of heeft God in eenige plaats belooft, dat hy door den dienst van zyn woord en der Leeraaren van hetzelve zulke wonderen aan krankenen Itervenden wilde verrichten? Neen, wie in zyn leven den Godsdienst niet tot zyn hoofdzaak maakt, die heeft op zyn doodbed weinig troost en hulpe van denzelven te wachten. Wie in zyne gezonde dagen het trachten naar Gods ryk en zyne gerechtigheid niet als de gewigtigfte aaiv ge-  ZYN HOOFDZAAK KAN EN MOET MAAKEN. 2g gelegenheid van den mensch befchouwt en behandelt, die loopt het grootfte gevaar, om van dit hemelsch ryk uitgeflooten te worden, hoe angstig hy ook op het einde zyns levens zich deswegen bekommert. Wat zullen wy dan doen, aandachtige Toehoorders? Waartoe zullen wy thans befluiten? Zullen wy den Godsdienst en de zorg voor ons eeuwig heil langer met onachtzaamheid, met koelzinnigheid , met onverfchilligheid aanzien en waarneemen, gelyk veelen, gelyk mogelyk de meesten van ons tot nu toe gedaan hebben ? Zullen wy langer van deeze allergewigtigftc dingen een bloot bywerk maaken, waaraan wy dan maar denken , en waarmede wy ons dan maar bezig houden, wanneer wy niet anders weeten te doen, of wanneer ons byzondere plegtigheden, wanneer ons ongelukken en rampen, of de vrees voor den dood daartoe dwingen ? Zullen wy langer zo onverftandig zyn, en ons met dingen, die wy nooit zonder fchade kunnen ontbeeren, die ons op alle tyden en op alle plaatfen noodig, nuttig en troostlyk zyn, Hechts op zekere tyden, en op zekere plaatfen bezig houden, en daardoor alle wezenlyk nut, dat wy daarvan hebben konden,  30 HOE MEN VAN DEN GODSDIENST ENZ. den, verliezen ? Want dit is zeker, wy moeten, op de voorheen verklaarde wyze, van den Godsdienst onze hoofdzaak maaken, en ons beftendig door denzelven laaten bezielen, regeeren en leiden, of wy hebben in het geheel geen voordeel van den Godsdienst te wachten. En zouden wy nog in bedenken ftaan waartoe wy befluiten, Wat party wy kiezen zullen? Neen, neen; goddelyke Godsdienst, hemelfche Leermeester , beste, eenige troost in leeven en in fterven , u willen wy, als het kostbaarde gefchenk der bermhartigheid van onzen God, eerbiedigen; aan uwen raad, aan uwe leiding willen wy ons overgeeven ; uwe bevelen alléén willen wy gewillig gehoorzaamen; fteeds zal uw geest ons bezielen. Kom , recht uw wooning op in ons hart, verlicht haar met uw licht, ontfteek het vuur der liefde van God en Christus in dezelve, vervul haar met wysheid en deugd, en Iaat ons ondervinden, dat uwe wegen wegen van lieflykheid, dat uwe paden vrede en gelukzaligheid zyn! Amen. ELF.  ELFDE LEERREDE. DE ZALIGHEID VAN HET WELDOEN. Tekst Handelingen der Apostelen. Hoofdftuk XX. 35. Te geeven is zaliger dan te ontfangen. Uitgefproken op den zeventienden van Sprokkelmaand 1771.  I»  6 l^^od, gy die de goedheid en liefde zei. vJT ve zyc,gy die liever zegent danftraft, en uwe oneindige grootheid door oneindig weldoen openbaart ; dagelyks en te aller uure opent gy uwe milddaadige hand, en verzadigt ons en alles wat leeft met uwe goederen. Dagelyks en te aller uure geeft gy ons nieuwe bewyzen , dat gy u over alle uwe werken ontfermt; dat gy ons als een vader bemint; dat gy als een vader voor ons en onze wezenlyke welvaart zorgt. Heer, wy bidden den rykdom uwer liefde en genade vol verwondering en demoedigheid aan; wy verheugen ons over de menigte en de hooge waarde der onverdiende gefchenken uwer goedheid; wy zyn bereid u den dank daarvoor te geeven, die gy van ons verlangt. Gy wilt dat wy, ten bewyze onzer erkentelykheid, gelyk gy goed, bermhartig, weldaadig en mild zyt, dat wy als uwe geliefde kinderen uwe navolgers zyn; dat wy in de zaligheid van het weldoen met u zullen deelen. ö God, u te gehoorzaamen is onze eer en ons geluk. Uwe geboden zyn leven en vrede voor allen die ze houden. Ach! laat ons dit fteeds bekennen, en deeze bekentenis gewillig volgen. Roei gy zelf alle zaa- IV. Stuk, C den  34 »E ZALIGHEID den van gierigheid, van eigenbaat, van harden wreedheid in onze harten uit. Vervul hen in tegendeel met die zachte , medelydende , liefderyke , dienstvaardige en onbaatzuchtige gefteltenis, die ons alleen waardig maakt, uwe kinderen, en leerlingen van uwen Zoon te heeten. Zegen tot dat oogmerk de onderrichting, die wy uit uw woord zullen verneemen , en laat zich de kracht van hetzelve door ryke vruchten van Christelyke weldaadigheid openbaaren. Wy bidden u om dit alles in den naam van Jezus Christus, onzes Middelaars en Zaligmaakers, die ons geleerd heeft u dus aanteroepen: Onze Vader enz. Daar zyn tyden en omstandigheden, myne Vrienden, in welken wy, uwe Leeraars, deeze plaats met een bezwaard gemoed betreden, dewyl wy maar weinig hoop hebben , het woord der waarheid met een gewenscht gevolg te verkondigen, en veele vruchten van onzen arbeid intezamelen. Dit gefchied dan, wanneer ons ampt en de yver voor uw wezenlyk heil ons afvorderen, dat wy u uwe zonden en gebreken , en in 't byzonder diegeenen voorhouden, die het meeste onder ons in zwang gaan , waarop door de waereld het minst  VAN HET WELDOEN. 35 minst word achtgeflagen, en voor welken de eigenliefde, de hoogmoed, de gewoonte, de mode de meeste verontfchuldigingen en de fchynbaarfte verfchooningen weeten voorttebrengen. Het gefchied dan , wanneer wy u zulke leeringen en geboden hebben voor te draagen , die met de vooroordeelen onzer eeuwe,mct de wyze van denken en handelen, die in dezelve heerscht, opcnlyk ftryden: en zulke lesfen en geboden bevat het Christenr dom , dat zynen oorfprong van den hemel heeft, niet weinige in zich. Het gefchied in het byzonder dan, wanneer wy ons bevlytigen om u de demoedige, de zachtmoedige, de verzoenelyke, de hemelfche gdmoedsgefteltcnis in te boezemen, die het onderfcheidend kenteeken der navolgeren van Jezus moet zyn , en die echter zo zelden onder hen, die zich zyne navolgers noemen , gevonden word. In deeze en diergelyke gevallen , myne Vrienden, loopen wy dikwyls gevaar van tot moedeloosheid te vervallen, en hebben maar weinig hoop het oogmerk onzer poogingen te zullen bereiken. Waarom? Onze eigene droevige ondervinding leert ons, hoe zeer het bedorven hart en de ongeregelde driften der menfchen, deeze lesfen en geboden tegenftaan, en hoe fchielyk de C 2 goe-  35 DE ZALIGHEID goede indrukken, die zy nu en dan in het huis des Heeren op ons maaken, in het gedruis der waereld weder uitgewischt worden. Maar, daar zyn ook andere tyden , myne Geliefden, wanneer wy met een getroost en verheugd gemoed voor u verfchynen , dewyl ons de aangenaame verwachting bezielt, dat wy ons goed oogmerk, zo niet by allen, evenwel zekerlyk by veelen, zullen bereiken! In zulk eene zielsgefteltenis, met zulk een hoop heb ik thans ook deeze plaats betreden: ik zal by u de voorfpraak, de voorbidder der armen en ellendigen zyn; ik zal u in hunnen naam, ja wat zeg ik in hunnen naam, ik zal u in den naam van Jezus Christus , die deeze armen voor zyne broederen erkent, en dezelven u op het allerfterkfte aanbeveelt, in den naam van deezen magtigften en goedertierenften Heer, onzen getrouwen Heiland , u om hulp en byftand voor hen trachten te beweegen. Ik zal u in het byzonder de bevordering van een zeer noodwendig en algemeen-nuttig voorneemen, ik meen het ftichten van nieuwe tucht- en werkhuizen in deeze landen, aanbevelen. Zekerlyk eene edele en aangenaame bezigheid! Gelukkig zal ik, gelukkig zult gylieden zyn, wanneer ik  VAN HET WELDOEN. 37 ik hetzelve met een goed gevolg ter uitvoer brenge, het welk ik my vooruit reeds van uwe Christelyke liefde beloove! Ik, ik weet, dat 'er nog veele meêlydende, weldaadige harten onder u zyn, die tucht en orde , Godsdienst en deugd , en het geluk der menfchen, 't welk daarop gegrond is, voor geene onverfchillige zaaken houden. Ik heb by diergelyke gelegenheden diergelyke verzoeken aan u gedaan, en gy hebt ze, tot eer van het Christendom, niet onbeantwoord gelaaten. Waarom zou ik dan ook heden niet, onder den zegen des Allerhoogften, myn oogmerk hoopen te bereiken ? Ondertusfchen zal het echter , fchoon ik deeze weldaadige en edele geneigdheden by de meesten van u onderftelle, niet ondienftig zyn, dat wy het overig gedeelte van dit juur belteeden , om ons in dezelven te bevestigen, en ook om in diegeenen zulke gevoelens op te wekken, aan welken zy nog vreemd zyn. En hoe kunnen wy dit beter doen, dan wanneer wy ons de zaligheid van het weldoen voor oogen Hellen ? Hiertoe zal ons de overweeging van de fchoone uitfpraak onzes Heilands in onzen tekst dienen: Het is zaliger te geeven dan te ontfangen, Wy zullen eerst de juistheid van dezelve aantoonen, en dan C 3  38 DE ZALIGHEID eenige redenen beantwoorden, die men 'er tegen zou kunnen inbrengen. Het is zaliger te geeven dan te ontfangen : dit is eene fleliing, die onder de Christenen byna tot een fpreekwoord is geworden; zo weinig twyfelt men in 't algemeen aan de waarbeid van dezelve. Is het dan, zullen mooglyk veelen denken, is het dan niet onnoodig, eene zaak te bewyzen, die iedereen voor uitgemaakt en onloochenbaar houd? Neen, myne Vrienden, omtrent zulke algemeene Hellingen en levensregelen heeft eene geheel byzondere gefteltenis plaats. Zullen zy den behoorlykcn invloed op ons gedrag hebben,en daarop komt het alles aan: dan is het niet genoeg, dat men derzelver waarheid niet in twyfcl trekke; men moet zich de redenen, waarom men ze voor" waarheid houd, dikwyls en levendig voordellen ; men moet de enkele begrippen die zy in zich bevatten , of de bewyzen en ondervindingen , waarop zy berusten, van elkander afzonderen ; men moet de toepasling daarvan op zichzelvcn maaken; men moet ze in een veelvoudig en helder licht bèïchouwén, indien zy ons overtuigen , roeren en bezielen zullen. En  VAN HET WELDOEN 39 En dit is het oogmerk myner volgende over weegingen. Het is zaliger te geeven dan te ontjangen; want het eene onderftelt eerftelyk , een' gelukkiger toeftand dan het andere. Tot het eene behoort zekeren graad van magt , van overvloed, envanonafhangkelykhcid; het andere heeft onvermoogen , gebrek , behoefte , af. hangkelykheid tot zyn oorzaak. Ik wil daarmede niet zeggen, dat men niet in alle Handen gelukkig zou kunnen zyn. Neen, myne Vrienden , vreest God ; houd zyne geboden; bewaart een goed geweeten; verzekert u van de genade en het welbehaagen des Allerhoogften; bevlytigt u tot verkryging van maatigheid en vergenoegdheid; denkt en leeft als menfchen, die hier geen blyvende plaats hebben , en wier Vaderland in den hemel is: dan zal u de waare gelukzaligheid niet ontbreken , gy moogt voor het overige hoog of laag van ftaat, ryk of arm zyn , overvloed of gebrek hebben. Maar zo zeker als dit is, zo zeker is het ook, dat diegeen nog gelukkiger is, die by deeze wezenlyke voordeden ook het vermoogen om aan anderen goed te doen, in eene grooter of kleiner maate bezit. Waarin beftaat toch de C 4 hoog-  40 DE ZALIGHEID hoogte gelukzaligheid van God? Onbetwistelyk daarin, dat zyn magt om wel te doen oneindig is, en dat hy dezelve bedendig op de beste en volmaakfte wyze oefent. Onbetvvistelyk oaann , dat van zyn' verheven' troon onophoudelyk volle ftrooraen van weldaaden en zegeningen op alle dcelen van zyn onmeetlyk Ryk afvloeijen, en over alle bcwooners van hetzelve Jicht, leven, kracht, vreugde en gelukzaligheid uitbreiden. Waarin toch zal de gelukzaligheid der rechtvaardigen in de toekomende waereld betera ? Een uitgebreider verbogen om goed te doen, en zich aan ande'ren op de nuttigde wyze medetedeelen , zal ontegenzeggelyk een aanmerklyk deel van dezelve uitmaaken. Hier, myne Vrienden, zyn niet zelden diegeenen, welken demenschlieven11e, de weldaadigfte, de algemeennuttigde gevoelens hebben, byna van alle middelen beroofd om overeenkomftig dezelven te handelen; en wanneer zy den wil der GoddeJyke Voorzienigheid minder eerbiedigden, zouden zymooglyk dikwyls in verzoeking geraaken om zich te beklaagen over de enge perken, die hen ten deezen opzichte gefteld zyn. Daar, in de toekomende beter waereld, zullen deeze bepaahngen wel niet weggenomen, maar echter aanroer-  VAN HET 'WELDOEN. Aï Hlërkelyk verwyd worden. Daar zullen deeze edele zielen haare weldaadige neigingen onverhinderd involgen, en op eene veel waardige wyze alle haare vermoogens ten beste haare r minder-volmaakte medefchepfelen kunnen aanwenden. Zy zullen als zodanigen, die met het weinige dat haar werd toevertrouwd, getrouw gehandeld hebben , over veel gefield worden. Zy zullen met Christus heerfchen, en zyn heerlykheid, zyn vermoogen om goed te doen, met hem deelen. Hoe meer derhalven een mensch hier op aarde ,in wat opzicht ook, zyn' broederen kan fchenken; hoe nuttiger hy hen zyn kan; hoe minder hy zyne weldaadigheid behoeft te bepaalen; hoe meer vermoogen hy heeft, om het aardfche of het geestelyke, het tydelyke of het eeuwige geluk zyns naasten te bevorderen, en troost, vreugde en vergenoegdheid rondom zich te verbreiden: des te meer nadert zyn toeftand den ftaat deizaligen in den hemel ; des te helderer blinkt het beeld van God en Jefus Christus in hen uit; ja des te meer deel heeft hy zelf aan de gelukzaligheid van het eerfte en volmaakfte alIer wezens. Te geevtn is zaliger dan te ontfangen; want, C 5 ten  42 DE ZALIGHEID ten tweede, is het geeven met een veelvuldig, met een recht Godlyk vergenoegen verknocht, terwyl het ontfangen doorgaans met onaangenaams en fmartelyke aandoeningen verbonden is. Hoe zwaar valt het dikwyls niet, zelfs aan den demoedigften onder hen, die nood en gebrek lyden , hoe zwaar valt het deezen niet aan anderen hunn' nood en gebrek te kennen te geeven , hulp en onderftand by hen te zoeken, en zich daardoor aan het gevaar van flrenge beoordeeling, krenkende verwytingen , bittere fpotredenen, en eindelyk aan eene harde weigering van alle meêlyden en van alle vertroosting bloot te Hellen ? Wat gebrek, welke ellende zullen zy deswegen niet liever verkiezen te ondergaan, dan zulke vernederende en de gantfche ziel met kommer en verdriet vervullende , bejegeningen te lyden ? Vergeet dit nooit, gy, die God met aardfche goederen gezegend , en daardoor tot voogden en vaders der armen en behoeftigpn verordend heeft. Maakt den last, die hen drukt, door uwe onvriendelyke en harde behandeling niet nog zwaarder. Zy zyn reeds genoeg te beklaagen, dat zy van u, die menfchen gelyk zy zyn, moeten afhangen, ö Doet hen deeze afhangklykheid niet ondervinden op eene wyze,  VAN HET WELDOEN. 43 ze, die met de menfchelyke natuur ftrydendc en beledigende voor den Schepper is. Hoed. u van hen, ter zelfder tyd, dat gy hen hulp bewyst of aanbied, te vernederen en te befchimpcn; en laat uwe weldaaden niet gepaard gaan met zulke bedingen , die aan dezclven alle waarde beneemcn. Schoon het weldaaden zyn, met betrekking tot hen die gy dezclven bewyst, zyn zy echter zodanig niet ten aanzien van God,die ze u als een' pligt heeft opgelegd. Schoon uw arme broeder dezelven niet als een fchuld van u kan vorderen, kan God echter, van wien gy alles hebt, en wien alles in eigendom toebehoort, zulks doen; en hy vordert ze daadclyk van u. Doch hem , den alweetenden, kunt gy met de bloote daad niet voldoen; maar de aart en wyze , op welken gy die verricht, kan zyn welgevallen u deelachtig maaken. Geeft derhalven gaarne; geeft ryklyk; geeft met zuivere en goede oogmerken; geeft op eene edele, verpligtende wyze; geeft zodanig, gelyk de eene vriend aan den anderen, gelyk een vader aan zyne kinderen geeft: dan eerst zult gy het vergenoegen , dat aan zulk geeven verknocht is, fmaaken. En hoe menigvuldig , hoe groot , hoe verheven is dit vergenoegen? Gy weet het,Christenen, die u met  44 DE ZALIGHEID met eene ChristeJyke gezindheid in weldoen oefent, gy weet het wat uw hart ondervind , welke eene reine , Godlyke vreugd hetzelve ten eenemaale doorftroomt, wanneer gy met de weenenden weent, en zo gelukkig zyt dat gy hen hunne traanen afdroogt; wanneer gy den verlaatene aanneemen, en hem, die geen hulp heeft, hulp bewyzen kunt; wanneer gy gelegenheid hebt om den onfehuidige te redden, den hongerige te fpyzen, den dorftige te drenken, den arme zyn drukkend gebrek, den kranke zyn fmart, den bekommerde zyne beangstheid te verligten ; wanneer gy de weduw het verlies van haar' echtgenoot, en den wees het misfen zyner ouderen, zo veel als in uw vermoogen is , vergoed ; wanneer gy in wooningen, waarin duisternis , verfchrikking en ellende heerfchen, eenige ftraalen van licht, van troost, van hoop en vergenoegdheid doet doorbreken. Gy weet het wat uw hart ondervind, welk eene zuivere vreugde hetzelve doorftroomt, wanneer gy in ftaat zyt om iets tot bevordering van tucht en orde, tot eerc van God en Godsdienst, tot onderrechting,tot verbetering, tot geestelyke en eeuwige gelukzaligheid uwer broederen toe te brengen ; en u dan de zalige gevolgen voor- fteltj  VAM HET WELDOEN. 4$ fielt, die deeze werkingen der liefde in alle toekomende tyden hebben kunnen , en onder den zegen des Allerhoogften onfeilbaar zullen hebben. 6 Dan gevoelt gy eerst recht de waarde der aardfche goederen, waarmede God u gezegend heeft; dan dankt gy hem met vreugdetraanen voor het geluk en de eer, die hy u laat wedervaaren, door u zyn plaats te laaten bekleeden by de menfchen, en, in zyne ftede, met datgeene, 't welk zyne goedheid u gefchonken heeft, hen te verkwikken ; dan verwyd zich u geheele hart, en kan de hemelfche wellust, die zich daar'ïn uitftort, naauwlyks bevatten. Waar, myne Vrienden , waar is eene aardfche, eene zinnelyke geneugte te vinden , welke met deeze vergeleeken zou kunnen worden? Te geeven, eindelyk, is zaliger dan te ontfangen; want het eerfte, wanneer het op de rechte wyze gefchied, heeft de heerlykfte vergeldingen in deeze en in de toekomende waereld te verwachten. Het vergenoegen, dat met het geeven verbonden is, en dat ik thans niet zo zeer befchreeven als Hechts aangetoond heb, dewyl het zich niet befchryven laat, zou voor een aandoenelyk en edel hart, reeds eene genoeg- zaa-  40" DE ZALIGHEID zaame belooning zyn. Maar de bermhartige God, die het weldoen zo welbehaagelyk is, heeft voor hetzelve nog meer voordeden en zegeningen verordend. Hoort hoe zy door den Pfalmdichter (*) befchreeven worden. Den oprechten, zegt hy, eigenlyk den vveldaadigen, gaat het licht op in de duistemisfe, van den Genadige en Rechtvaardige ; de goede God vertroost hen in hunne tegenfpoeden, en red hen uit dezelven. Wel dien man, die zich ontfemt en uitleent. Zekerlyk , hy zal in eeuwigheid niet wankelen. Hy zal van geen kwaad geruchte vreezen. Zyn hart is vast , betrouwende op den Heere; zyn hart, wel oudcrjïiwui zynde , zal niet vreezen. Hy firooit uit, hy geeft den nooddruftigen; zyne gerechtigheid btjlaot in eeuwigheid; de zegen zyner weldaadighcid rust fteeds op hem; zyn hoorn, zyn welvaarc, zal verhoogd worden in eere. En dit alles, myne Vrienden, is maar weinig in vergclyking-van die heerlyke belooningen, die de weldaadige in de toekomende waereld zich belooven mag. Stelt u den plegtigen dag des oordeels voor, die ons eeuwig lot eens beflisfen zal , en weest verbaasd over de eer en het geluk, die alsdan den Chris- (*) Pfalm CXII.  VAN HET WELDOEN. 47 Christenen, die hier van weldoen hunne be> zigheid gemaakt hebben, ten deel zullen vallen. De Rechter der waereld, de Zoon van God, zal voor de geheele verzameling van engelen en menfchen tot hen zeggen: Komt, gy gezegendcn myns Vaders , beërft het Koningkryk dat u bereid is van voor de grondlcgginge der waereld. Want ik ben hongerig geweest, en gy hebt my gefpysd; ik ben dorstig geweest en gy hebt my te drinken gegeeven ; ik was een vreemdeling, en gy hebt my geherbergd ; ik was naakt, en gy hebt my gekleed; ik was krank, en gy hebt my bezocht; ik was in de gevangenis, en gy zyt tot my gekomen. Waarlyk ik zeg u, voor zo veel gy dit aan den minfien myner broederen hebt gedaan, zo hebt gy dit my gedaan, ö Verrukkend tooneel ! ö Onuitfpreeklyke belooning! Laat ons toch goed doen, myne Broeders, en daarin niet moede worden, opdat wy ook te zyner tyd deeze eere en dit geluk deelachtig worden. Laat ons datgeene, 't welk wy den armen en behoeftigen geeven, niet voor verlies maar voor gewin houden; want geeven is zekerlyk in alle opzichten veel-zaliger dan ontfangen. Ongelukkige menfchen, die dit niet begrypt of  4$ dezaligheid ? of gewaar word ; die tegenwerpingen maakt tegen het volbrengen van eenen pligt, welke onder allen de aangenaamfte en zaligfte is.' Doch wy zullen uwe tegenwerpingen hooren; wy zullen ze onderzoeken ; mogelyk gelukt het ons u van derzelver zwakheid enongenoegfaamheid te overtuigen. Het is waar, denkt gy mogelyk, het is zalf. ger te geeven dan te ontfangen. Maar wanneer wy ons naar deezen grondregel richten y wanneer wy onze neiging tot weldoen wilden involgen, dan zouden wy onszelven en de onzen benadeelen ; wy zouden onze goederen verminderen in plaatfe van die te vermeerderen. Ja, myne Vrienden , wanneer de behouding en vermeerdering uwer goederen enkel aan u ftaat; wanneer zy blootelyk van uwe vlyt, van uwe bekwaamheid , van uwe fpaarzaamheid afhangen, dan is deeze tegenwerping gegrond. Wanneer echter, gelyk reden en fchriftuur ons verzekeren, het meest, wanneer in zeker opzicht alles desaangaande van den zegen des Hemels afhangt; wanneer zonder denzelven de ingefpannenfte vlyt, degrootfte bekwaamheid en naauwkeurigfte fpaarzaamheid vruchteloos zyn; en wan¬ neer  van het weldoen. 49 neer deeze zegen aan de weldaadigheid vast gemaakt is* dan verliest deeze tegenwerping alle haare fterkte. En zou ik my niet tot wederlegging van dezelve op uwe eigene ondervinding en opmerking moogen beroepen ? Kent gy iemand, die, enkel door eene met behoorlyk verftand gepaarde weldaadigheid, in arme en behoeftige omftandigheden geraakt is?Zoud gy, in tegendeel, niet aan veelen kennis hebben , die fteeds in weldoen hun genoegen gezocht , en die echter door den zegen des Hemels hun vermoogen niet alleen behouden , maar zelfs aanmerkelyk vermeerderd hebben ? Neen, wie den armen geeft, zegt de wyze Salomon (*} , zal geen gebrek hebben. De een deelt uit en heeftgeftadig meer; de ander fpaart daar het niet behoort, en word nochtans armer. — Doch gefteld dat het de wysheid des Allerhoogften niet behaagde, u uwe weldaadigheid met aardfehen overvloed te vergelden ; gefteld dat gy uwen kinderen geen' rykdom naliet: is het dan noodzaaklyk dat zy veel goed van u erven , indien zy gelukkig zullen zyn ? Zyn alle diegeenen inderdaad zo, welke dit voordeel genieten ? Leert niet de ondervinding veel meer (*) Spr. XXVIII. 27. IV. Stuk, D  ëy ^unt ae* met de daad bewyzen (|); wel dra dit loflied der Engelen aan te heffen: Heer, gy zyt waardig te ontfangen, prys en eer en magt ,• want gy hebt alle dingen gefchapen, en door uwen wil zyn ze, en zyn ze gefchaapen: Groot en wonderbaar zyn uwe werken, Heer , almagtige God, rechtvaardig en waarachtig zyn uwe wegen, gy Koning der Heiligen (§). En dit, myne Vrienden, dit heet, Gode aanbidding en lof offeren. Zekerlyk, eene edele, eene zalige, eene ligte bezigheid voor hem die God kent, en zich in het overweegen zyner heerlykheid oefent! Het tweede ftuk des Gebeds is de dankzegging voor het goede dat wy van God ontfangen hebben, of de betuiging onzer blydfchap over het- (*) Pfalm CIV. 24. (t) Jerem. V. 22. O) Jerem. X. 6. (§) Openb. IV. 11, if, 3K 3  15© AANWYZING OM UIT HET HART hetzelve, en van onze bereidwilligheid om den wil van onzen Weldoener te volbrengen, en hem liefde met liefde te vergelden. Willen wy jegens God deezen pligt op eene verftandige wyze betrachten; willen wy ons daarby aan onze eigen aandoeningen overlaaten, en deeze aandoeningen met onze eigen woorden uitdrukken : dan moeten wy ons op gelyke wyze in 't overdenken oefenen; in 't overdenken van dingen, wier befchouwing ons niet anders dan aangenaam zyn kan. Wy moeten ons gewennen, om op alle bewyzen der Godlyke goedheid en bermhartigheid, die wy ondervonden hebben en nog geduurig ondervinden, acht te geeven. Wy moeten den gantfehen rykdom der voordeelen en goederen, die wy, als menfchen, als Christenen, als leden der huislyke en burgerlyke famenleeving bezitten, overrekenen; nu by het eene dan weder by het andere byzonder gedeelte van denzelven ftaan blyven; en ons de noodwendigheid, de kostbaarheid en de nuttigheid van het goede, 't welk wy van God ontfangen hebben, voor oogen Hellen. Leven, gezondheid, vermoogens, opvoeding en onderwys, aangenaame en nuttige verbintenisfen met andere menfchen , goed gevolg van onzen arbeid en vlyt, byzonder gclukki- ge  TE LEEREN BIDDEN. 151 ge voorvallen en gebeurtenisfen in den Staat en in de Kerk, kennis van God, vergeeving der zonden, vermoogen tot het goede , bewaaring tegen het kwaade, terughaaling van gevaarlyke dwaalwegen, hoop op het eeuwige leven; dit alles en nog veel meer behoort tot de groote rekening der Goddelyke weldaaden, waarvoor wy den Allerhoogften onze vreugde en dankbaarheid moeten betuigen. Wy moeten ons derhalven in ftille afzondering dezelven te binnen brengen, op de bron letten uit welke zy tot ons vloeijen, en overweegen, hoe veel zy tot onze tegenwoordige en toekomende gelukzaligheid medewerken. Wy moeten onzen toeftand met den toeftand van deezen vergelyken, die meer of minder van deeze voordeden ontbeeren. Wy moeten to& onszelven zeggen: Wat heb ik God niet, als myn' Schepper, als myn' Verlosfer, wat heb ik hem niet ten aanzien van myn aardsch, ten aanzien van myn geestlyk leven, ten aanzien myner uiterlyke omftandigheden te danken? Hoe menigvuldig,-hoe groot zyn de goederen, die ik van hem ontfangen heb, en nog dagelyks ontfang? Hoe ongelukkig zoude ik zyn, wanneer ik deeze en geene bekwaamheden, vermoogens en voorrechten niet had? Hoe gelukK 4 Pi  152 AANWYZING OM UIT HÉT HART kig ben ik nu, dewyl ik ze niet alleen bezit, maar ook genieten en gebruiken kan ? Heb ik ze echter wel verdiend? Zou ik ze, als aan my verfchuldigd, van God wel hebben kunnen vorderen ? Zyn zy niet louter uitwerkfels van zyne vrye genade en bermhartigheid ? Wanneer wy ons nu aan zulke bedenkingen overgeeven , myne Vrienden , en dan , byvoorbeeld,de waarde der gezondheid ondervinden, of ons voor oogen ftellen , hoe veel aangenaamheden en blydfchap wy door middel deigezondheid genieten, en hoe veele nuttige en gewigtige dingen wy daarmede verrichten kunnen : zou het ons dan wel moeijelyk vallen, onze harten tot God te verheffen en tot hem te zeggen: Geloofd zy uwe goedheid, ö Heer, dat gy my niet alleen leeven, maar ook myn leven genieten laat; dat gy my vergunde, myn ligchaams- en zielsvermogens onverhinderd, en met een goed gevolg te gebruiken, en datgeene, 't welk my te verrichten ftond , met 'ust en vreugde te verrichten. Ach ! hoe kan ik u beter daarvoor danken, dan wanneer ik myne gezondheid en vermogens zo aanwende , als het u welbchaaglyk en mynen broederen nuttig is? Wanneer wy verder de grootfte genade erkennen, die ons door God daardoor  TE LEEREN BIDDEN. 153 door bewezen is, dat hy ons tot de kennis van hem en zynen Zoon gebragt heeft, kan het ons dan wel moeijelyk vallen, onze blydfchap daarover uit te drukken,en ze,door deeze of dergelyke woorden, te openbaaren: Hoe gelukkig ben ik, ö God, dat ik u, en uwen Gezant Jefus Christus, kenne, dat ik weet, waartoe gy my gefchapen en verordend hebt, en wat ik doen moet om u wdbehaaglyk te zyn? Hoe gelukkig ben ik, dat ik weet, dat gy my , om uws Zoons wille , genadig zyn , en my, wanneer ik aan hem geloove, hem lief hebbe en gehoorzaame, tot de zalige onfterflykheid verheffen wilt? Hoe konde ik den weg der waarheid en der deugd, hoe konde ik op denzelven de waare gelukzaligheid zoeken en vinden; hoe konde ik my in leven en in fterven gerust Hellen, wanneer dit licht my niet verlichtte, wanneer ik deeze troost en deeze hoop ontbeeren moest? Ja, God, aan u en uwe genadige openbaaring heb ik alle deeze onfchatbaare voordeden te danken. Dezelven waardig te gebruiken, zal fteeds myne gewigtigfte zorg zyn. Wanneer wy eindelyk bedenken , hoe dikwyls wy op dwaalpaden zyn geraakt, aan welk gevaar wy ons daardoor bloot gefteld, en hoe liefderyk God ons door zyn K 5 woord,  154 AANWYZING OM UIT HET HART woord, door de wegen zyner voorzienigheid, door zekere byzonder merkwaardige en treffende omftandigheden, van deeze dwaalpaden afgeroepen, en weder op den weg der deugd geleid heeft; kan het ons dan wel moeijelyk vallen de langkmoedigheid, de lydzaamheid, de trouw van God te pryzen, en vol dankbaarheid tot hem te zeggen: Ach Heer! bermhartige God , gy hebt my als een vader verfchoond; gy hebt my den ondergang ontrukt; gy hebt my, toen ik myn' pligt vergat en de zonde over my liet heerfchen, tot de kennis myn er dwaasheid gebragt, my weder in vryheid gefield. Zonder uw opzicht en voorzorg was ik een roof myner lusten, en een buit van het verderf geworden. Aan u wyde ik op nieuw myn geheele leven; ik ben de uwe, want gy hebt my verlost, Heer, gy getrouwe God. En even zo, myne Vrienden, heeft dit plaats omtrent andere Goddelyke weldaaden. Stelt u dezelven maar levendig voor ; brengt u alle omftandigheden, die haare waarde verheffen, te binnen; geniet al het goed dat gy hebt, met betrekking tot God, van wien alleen het komt: dan zal het u even zo ligt als aangenaam zyn, uwen oneindigen Weldoener den fchuldigen dank daarvoor te bewyzen, en gy zult geen vreem-  TE LEEREN BIDDEN. I55 vreemde hulp tot deeze natuurlyke en zalige bezigheid noodig hebben. Het derde ftuk des gebeds behelst de eigenlyle beden, door welken wy alles, wat wy tot onze gelukzaligheid noodig hebben , by God zoeken. Hoe gemaklyk behoorde niet in 't byzonder dit gedeelte des gebeds voor een' verstandig' mensch, een niet geheel onkundig' en onaandoenlyk' Christen te zyn ? Wie is zo volmaakt , zo gelukzalig, dat in 't geheel geene wenfchen en begeerten naar een' hooger' graad van volmaaktheid en gelukzaligheid by hem plaats zouden vinden ? Wie gevoelt zeker gebrek of zeker lydcn, en is niet in ftaat om de vervulling van dit gebrek of de ontfiaging van dit lyden van diegeen' te begeeren, dien hy weet vermoogend en genegen te zyn om datgeene te doen, 't welk hy begeert? Ondertusfchen vertoonen zich hier ook eenige zwaarigheden , die niet anders dan door overdenken kunnen verwonnen worden. Zullen onze beden verftandig en Gode bchaaglyk; zullen zy oprecht en ernftig zyn:en wanneer zy dit niet zyn, behoeven wy ons geene verhooring te belooven: dan moeten wy op tweeërleie wyzen te werk gaan. Wy moeten voor alle din» gen  156 AANWYZING OM UIT HET HART gen onszelven en onze waare behoeften kennen leeren. Wy moeten ons juiste begrippen van de gelukzaligheid zoeken te maaken, en datgeen, 't welk noodwendig daartoe vereischt word, wel onderfcheiden van datgeen, 't welk 'er eigenlyk niet toe behoort, maar alleen fomtyds iets daaraan kan toebrengen. Wy moeten ons, ten dien einde, niet alleen als fchepfelen, die een dierlyk ligchaam hebben en een' korten tyd hier op aarde zullen Jeeven, maar als fchepfelen , die eenen redelyken en onfterflyken geest hebben, en voor een eeuwig geluk vatbaar zyn, befchouwen. Wy moeten alles, wat in dit opzicht ons verlangen waardig is, door onze gedachten laaten gaan, en de noodwendigheid en nuttigheid van hetzelve tegen elkander afweegen. Wy moeten aan onze menigvuldige verpligtingen denken, en overwegen, in hoeverre wy dezelven volbrengen of niet. Wy moeten onszelven dikwyls afvraagen: Wat kan ik het minfte tot myne gelukzaligheid ontbeeren? de genade van God, of de gunst der menfchen ? den vergangkelyken rykdom , of den blyvenden fchat der goede werken ? de gezondheid van het aardfche ligchaam, of de gezondheid der onfterflyke ziele? de goedkeuring der menfchen,of de goedkeuring van God en  TE LEEREN BIDDEN. l^f en myn geweeten? Welke van alle de gevaaren, die my dreigen zyn de grootften ? het gevaar van myn eer, myne goederen, myn leven te verliezen, of het gevaar van te zondigen , in de zonde te volharden, en daardoor Gode te mishaagen en myn eeuwig heil te verbeuren ? Welke deugden ontbreken my het meeste? Welke pligten worden dikwyls door my overtreeden ? Wat ontbreekt my voornaamlyk, om den naam van een' Christen waardiglyk te draagen, en my zyne belooning in de toekomende waereld met volkomen zekerheid te belooveri ? Hebben wy hiervan begrip verkregen , dan moeten wy ook onze behoefte, ons gebrek , onze zwakheid recht gewaar trachten te worden. Wy moeten ons de noodwendigheid der Goddelyke genade en hulpe levendig voordellen. Wy moeten denken: Hoe kan ik gelukkig zyn, wanneer God my niet genadig is, en my myne zonden niet vergeeft,? Hoe kan ik in de verzoekingen beftaan , wanneer hy my niet bewaart en onderfteunt ? Hoe kan ik myn' pligt volbrengen, wanneer hy my geen kracht en byftand daartoe verleent. Wanneer wy van zulke overwegingen gebruik maaken, myne Vrienden, en zulke aandoeningen in ons verwekken , dan zuüen wy zekerlyk aan-  158 AANVVVZING OM UIT HET HART aanfpooring en vaardigheid genoeg hebben, om aan God onze gebeden op eene hem behaaglyke wyze voor te draagen. Alles, wat blootelyk onze uiterlyke welvaart betreft,zullen wy aan hem en zyne wysheid volftrektelyk overlaaten , en in dit opzicht niets anders van hem verlangen, dan dat hy ons, volgens zyne wyze goedheid, datgeene wil geeven, wat ons wezenlyk nuttig en heilzaam is, het zy het met onze wenfchen overeenkomt, of met dezelven ftrydig is. Maar om zyne genade en de ver. geeving onzer zonden, om behoeding tegen het zedelyk kwaad, om vermoogen tot het zedelyk goed, om wasdom in de kennis, in het geloof en in de deugd, om een recht ChristeJyk en vroom hart, om eene getrooste hoop op de zaligheid des hemels, om zülke waare blyvende goederen, zullen wy God met de vuurigfte begeerte fmeeken, en het levendigfte gevoel van de noodwendigheid en dierbaarheid deezer goederen zal ons veel beter daarom leeren bidden, dan alle voorfchriften en formulieren doen kunnen. Het laatfte ftuk des Gebeds is de voorbidMn. ge, waardoor wy onze deelneeminge aan datgeene, 't welk onze medemenfchen betreft, open-  TE LEEREN BIDDEN. I^fJ openbaaren, en hen aan de genade, den zegen en de hulpe des Allerhoogfren aanbevelen. Willen wy ons daartoe gefchikt maaken, myne Vrienden, dan moeten wy ons dikwyls onze menigvuldige en naauwe verknochtheden met de overige menfchen te binnen brengen. Wy moeten ons hunnen verfcheiden toeftand, hunne geestelyke en ügchaamlyke behoeften fomwylen zeer omftandig voordellen, en de aandoeningen van welwillendheid en vriendfchap , die wy hen fchuldig zyn, in ons zoeken wakker te houden en te verfterken. Wy moeten ons dikwyls met deeze of diergelyke overwegingen bezig houden : Alle menfchen zyn myne broeders: zy hebben even de zelfde behoeften, even het zelfde gebrek, even de zelfde zwakheden, die ikzelf gcvoele; zy zyn aan de eigen gevaaren onderworpen, aan welken ik ben bloot gefteld. Veelen, ach! mooglyk de meesten , zyn nog behoeftiger , nog zwakker, nog ellendiger dan ik. Hier zie ik gantfche volken, die nog in de dikfte duisternis der barbaarschheid, der afgoderye en des bygeloofs zitten, en den weg des heils niet kennen. Daar zie ik anderen, aan wie het Euangelium wel verkondigd, maar met zo veele byvoegfels verkondigd word, dat het daardoor niet weinig  IÓb AANWYZING OM UIT.HET HART nig van zyn fchoonheid en van zyn kracht verliest. Hoe veelen myner broederen zyn onweetend, ongeloovig , door dwaalingen en fchadelyke vooroordeelen verblind! Hoe veelen zyn flaaven hunner booze lusten en hartstogten! Hoe veelen zyn twyfelachtig, en wankelen altoos tusfehen de deugd en de ondeugd, tusfehen God en de waereld, tusfehen den hemel en de aarde! Hoe veelen bevinden zich mooglyk op dit oogenblik in verzoekingen, tot welker beftryding een geheel byzonderen graad van moed en standvastigheid vereischt word! Hoe veelen zuchten onder het drukkend juk van de Magten der aarde, of onder den last der armoede en fchamelheid, of onder het gevoel der hevigste fmarten! Hoe veelen worstelen thans met den dood , en fidderen voor de gedachten van het oordeel en de eeuwigheid! ö Myne Vrienden, wanneer wy ons dikwyls met zulke overweegingen bezig houden, zoude het ons dan moeijelyk vallen , aan den pligt der voorbiddinge voor alle menfchen te voldoen? Zoude het ons moeijelyk vallen , God met den vuuriglten geest te fmeeken, dat hy toch de duisternis , die nog het grootste gedeelte des aardbodems overdekt, door het licht der waarheid verdry ven, dat hy het Ryk zyns Zoons  te leeren bidden. ' löl- Zoons uitbreiden, het ongeloof en het bygeloof ftooren, en de magtder ondeugd verzwakken ; dat hy de onweetenden verlichten, de ondeugenden verbeteren, de verleiden weder te recht brengen, de verzochten byffoan, de twyfelenden en befluiteloozen in het geloof en in de deugd bevestigen, de onderdrukten en ellendigen helpen, de lydenden verkwikken en de ftervenden genadig zyn wil ? Wanneer wy derhalven dit niet doen; wanneer wy niet weeten, hoe wy voor onze naasten behooren te bidden: dan moet noodwendig, of gebrek aan nadenken, of eene groote onverfchillighcid, ten aanzien der welvaart van onze broederen de fchuld daarvan zyn. Zoekt deeze hindernisfen uit den weg te ruimen, dan zult gy ook deezen- uwen pligt zonder moeite, gy zult denzelven met het innigfte vergenoegen volbrengen. Wilt gy, by voorbeeld, voor uwen Leeraar en de Overigheid bidden, ftelt u dan maar omftandiglyk voor, hoe veele cn hoe moeijelyke pligten den Leeraaren cn Overheden zyn opgelegd, hoe veel wysheid en verftand , hoe veel moed en rechtfehapenheid tot volvoering deezer pligten gevorderd word, en hoe veele verhinderingen en zwaarigheden zy, zo wel in hunne eigene zwakheid als in IV. Stuk. L de  ï6z AANWYZING OJI UIT HET HART de uiterlyke dingen vinden, om aan hun ampt en beroep ten allen tyde en in alle opzichten te voldoen. Stelt u daarby de noodwendigheid en het veelvuldig nut van den Overheids- en Leerftand voor; voert u de.voordeden van de orde, de veilgheid , de rust, van het onderwys en den troost te gemoete, die gy aan dezelven te danken hebt, en vergelykt daarmede het verfchriklyk kwaad, dat uit de opfchorting deezer ftandcn, of het gebrek aan waardige perfoonen tot bezetting derzclven, in de menfchelyke famenleeving naar zich trekken Zoude: dan zal u zekerlyk noch aanfpooring noch ftof tot voorbiddinge voor uwe bestierders en opzieners in den geestelyken en waereldlyken Hand ontbreken. En dit, myne vrienden, zyn de hoofdregels en oefeningen, die wy, ten aanzien der vcrfcheidcne deelen des gebeds, te betrachten cn werkftellig te maaken hebben, wanneer wy wenfchen, uit het harte te leeren bidden. Laat my, eer ik fluite, nog, met weinige woorden , eenige byzondere voorfchriften van Christelyk beleid, tot verligting deezer bezigheid , hierby voegen. Ver-  TE LEEREN BIDDEN. 163 Verricht uw gebed zo veel mooglyk is nooit, zonder u door eene korte of langer voorberei. ding daartoe gefchikt te maaken. Onttrekt uw gemoed aan de venlrooijing der waereld: brengt het tot rust en ftilte. Leest vooraf een gedeelte van het Goddelyk woord, of een iluk uit eenig goed ftichtelyk boek, of ook een opweklyk gebedsformulier, om uwe opmerkfaamheid op datgeene te richten, 3t welk u thans geheel zal bezig houden. Vraagt uzelven: Wat zal ik doen? Tot wien zal ik my met myne redenen vervoegen? Wat heb ik noodig? Wat wensch ik? In welke byzondere omftandigheden bevind ik my? Welke ftof ten gebede geeft my de naastverloopen of de eerstvolgende tyd aan de hand ? In welke verzoekingen kan ik heden wel geraaken ? Welke bezigheden heb ik thans te bezorgen ? Met wat menfchen zal ik heden omgaan? Welke byzondere weldaaden heeft God my, op deezen dag of in deeze week beweezen. Aan welke gebreken en zonden hebikmy ten eenigen tyde voornaamelyk fchuldig gemaakt? Waarvoor moet ik my hoeden ? Wat moet ik doen, wanneer ik ze niet weder begaan zal ? enz. Verder, geloof toch niet, dat een GodebcL 2- haag-  164 AANWYZING OM UIT HET HART haaglyk gebed noodwendig wj'dloopig zyn , of al datgeene 't welk, in den algemeenften zin, daartoe behoort, in een bepaalde orde in zich bevatten moet. De meeste gebedsformulieren , die wy in de heilige Schrift vinden, zyn kort en van verfcheidcnerleieninhoud; en ook het voorbeeld, dat Jefus zyne discipelen gegeeven heeft, is zodanig. Nu kunt gy u voornaamelyk met de aanbidding en lof van God, dan met dankzeggingen voor zyne weldaaden, dan met bidden om genade en hulpe, dan weder met voorbiddinge voor andere menfchen bezig houden. Nog meer: beeld u tog niet in, dat louter uitgeleezene uitdrukkingen, of dat zekere konllige welfprcekendheid gevorderd worde, om op eene GodcwelbehaagJyke wyze te bidden. Neen, oprechtheid en ernst maaken hier de hoofdzaak uit. Wy hebben met eenen God te doen , die niet op omftandigheden , die mooglyk zelfs in onze magt niet ftaan, maar enkel op het harte des biddcndcn ziet. Zyt gy daarby aan verftrooijing van gedachten onderhevig, bid dan, om u voor dezelve tebewaaren, met louter, of liever, om allen fchyn  TE LEEREN BIDDEN. 16*5 fchyn van huichelaarye tevermyden, met eene zachte ftem, niet enkel in gedachten, maar met duidelyk uitgedrukte woorden. Bedient u tot dat zelfde einde, fomtyds van goede gebedsformulieren, opdat gy iets voor u hebt, waaraan uwe opmerkfaamheid zich kan vast houden. Maar leest eerst deeze gebedsformulieren , alleen tot onderrichting , zo als gy een ander ftichtelyk boek leest. Zoekt alle gedachten en uitdrukkingen , die daarin voorkomen , wel te ver ftaan; vergelykt ze zorgvuldig met uwen tegenwoordigen toeftand; verandert ze, het zy in uwe gedachten, het zy ook fchriftelyk, zo als het zich voor uwe byzondere behoefte en omftandigheden best fchikt; maakt ze u daardoor eigen; houd u, in derzelver gebruik, meer aan de zaaken dan aan de woorden, en bedient u niet te dikwyls van het zelfde gebedsformulier, opdat het u niet te gemeenzaam worde, cn gy u daardoor nietgewend woorden na te zeggen, by welken gy weinig of niet denkt. Houd u, eindelyk, niet voldaan met op zekere vastgeftelde tyden te bidden. Dit is wel goed en noodzaaklyk; maar het is niet mooglyk, dat wy ons op deeze bepaalde tyden L 3 ons  166 AANWYZING OM UIT HET HART ons fteeds in de gemoedsgefteltenis bevinden, die voor de aandacht het gunftigfte is. Wanneer gy derhalven eene zulke voor de aandacht gunftige gemoedsgefteltenis in u gewaar word, oefent u dan in den gebede, indien u zulks door . andere gewigtiger pligten niet verboden word. Doet zulks inzonderheid dan, wanneer dit of dat leerftuk van den Godsdienst eenen byzonderen indruk op u gemaakt heeft; wanneer gy uwe zwakheid en de noodwendigheid van Gods genade en byftand levendiger dan anders gevoelt; wanneer gy door eenen byzonderen kommer gedrukt word; wanneer gy door eene byzondere Goddelyke weldaad geroerd zyt; of wanneer gy de waarde van een goed, dat gy reeds lang bezeten hebt, duidelyker dan op andere tyden begrypt en een fterker aandoening deswegen gevoelt. Alsdan zal het u ligt vallen uw hart voor God uit te fchudden. Gy zult dan fmaak in deeze Godsdienftige oefening vinden; zy zal u aangenaam worden; gy zult welhaast eene meerdere vaardigheid daarin verkrygen; en deeze fmaak en deeze vaardigheid zullen u in ftaat ftellen, de verhinderingen der aandacht, die gy op andere tyden ontmoet, des te gelukkiger te overwinnen, en het eindelyk zo verre te brengen, datgy, naar het voorfchrift des  TE LEEREN BIDDEN. l6"7 des Apostels, zonder ophouden bid, dat is te zeggen, dat gy, by alle gelegenheden, uw hart met vreugde en vertrouwen tot God verheft, en daardoor eene beftendige gemeenfchap met hem onderhoud. Een toeftand, myne Vrienden , die de naaste weg tot volmaaktheid en gelukzaligheid is, en naar welken wy nooit te yverig kunnen ftreeven. óDat wy allen daartoe komen mogten, en uit ondervinding met den Pfalmdichter zeggen konden: Het is my goed , dat ik naby God my houde , en myn vertrouwen op den Heere zette. Amen. L 4   V TFT1END E LEERREDE. VAN DE LIEFDE TOT GOD. Tekst: Euakgeliüm van Mattheus, Hoofdft.XXII. 37,38. Gyzult liefhebben den Heere, uwen God, met geheel 'uw harte, en met geheel uwe ziele, en met geheel uw verfland. Dit is het eerfte en het grootjle gebod. L 5   6 od, Schepper en Heer des hemels en vJT der aarde, hoe waardig zyt gy niet, van ons en alle redelyke fchepfelen gevreesd, gepreezen, en bemind te worden! Wie is een God als gy zyt? Wie is u gelyk, die zo magtig, heilig, OQtzachlyk, lofwaardig en wonderdaadig is? Uw verftand is oneindig; uwe wysheid ondoorgrondelyk ; uwe magt heeft geen paaien; leven en dood zyn in uwe hand. Aan u alléén behoort de majesteit en 't gezag. Wie zou u niet vreezen! Wie zou zich voor u niet in 't ftof werpen, en u op het demoedigfte geen eer bewyzen. Wy vallen , van den diepften eerbied doordrongen, voor u neder, Alrnagtige! en bidden uwe onafmeetelyke grootheid aan. — Maar zo groot als uwe magt is, ö God! zo groot is ook uwe genade. Uwe goedheid reikt tot aan den hemel, en uwe waarheid zo verre als de wolken dryven. Uwe bermhartigheid heeft geen einde, en uwe trouw is alle morgen nieuw. Gy zyt niet alleen de Schepper en Heer, maar ook de Weldoener , de Vader, de Vriend der menfchen; gy houd nooit op met ons te zegenen en goed te doen. Wie zou u niet boven alles beminnen ? Wie zou u niet met lust en vreugde dienen?  172 VAN DE LIEEDE TOT GOD. nen ? Wie zou zich niet alle moeite geeven, om u te behaagen? Ja, God, wy begrypen onze verpligting hiertoe op het ailerduidelykfte. Uwe genade is ons leven; uwe gemeenfchap is onze zaligheid. U te beminnen, is het grootfïe voorrecht onzer natuur, en de bron van ons eeuwig geluk. Aan u heiligen wy ons hart met alle zyne neigingen. Neem het aan, als een offer, dat u aangenaam en welbehaaglyk is. Vervul het door uwen geest met het vuur uwer liefde. Roei alle uitfpoorige liefde tot onszelven en tot de waereld in hetzelve uit, en laat het uw tempel zyn, in welken gy-alleen woont, heerscht en regeert. Zegen tot dat oogmerk de overweegingen, met welken wy ons dit uur zullen bezig houden. Laat uw woord met kracht in onze zielen dringen, en wy daardoor verbeterd en geheiligd worden. Wy bidden u om dit alles^in den naam van Jefus Christus, uwen Zoon , die ons u als onzen liefderykften Vader heeft leeren kennen en aanbidden, en zeggen dus van harten: Onze Vader enz. Gelyk het Godlyk bevel, dat wy u voorgeleezen hebben, een treurig bewys van het groote bederf is, dat onder de menfchen heerscht,  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 1/3 heerscht, zo getuigt het ook op het duidetykfte van de voortreflykheid der fchikkingen, die God tot onze verbetering en herfteJling gemaakt heeft. Waren de menfchen niet tot in een' hoogen graad bedorven; hadden zy zich niet door de zonden van God vervvyderd; waar' niet hun verftand verduisterd en hun hart niet vol ongeregelde en uitfpoorige lusten; zou men hen dan wel behoeven te bevelen, God, hunn' Schepper en Heer, hunn' Vader cn Weldoener, lief te hebben? Zoude het wel noodig zyn, hen, door allerleie voortellingen en beweegredenen , tot betrachting van deezen zo natuurlyken en zaligen pligt aan te fpooren ? Zouden zy denzelven niet met alle zorgvuldigheid uit zichzelven nakomen? Zouden zy niet in de befchouwing der volmaaktheid van den Allerhoogften, in het aanbidden zyner oneindige grootheid en heerlykheid, in den omgang met hem, in zynen dienst, en in het gehoorzaamen zyner geboden hunne grootfte vreugde , hun zuiverst vergenoegen vinden? Zekerlyk, hunne harten zouden door zyne liefde ontvlamd, in hem en in zyne gemeenfehap alleen hunne gelukzaligheid zoeken; hem te behaagen en zich als by wederkeer van zyn welgevallen te verzekeren, zoude hunne voor„  174 VAN DE LIEFDE TOT GOD. voornaamfte, hnnne eenige bevJytigïng zyn. Het is blooteJyk de zonde, deeze vergiftige bron aller foorten van wanorden en tegenftrydigheden, die ons te rug houd, den goed. ften Heer, den mildden Weldoener, den Jiefderykften Vader, van gantfcher harten en van gantfcher ziele te beminnen. Gelyk echter het Godlyk voorfchrift in onzen tekst, de grootheid van ons zedelyk bederf bewyst, en ons den befchreijenswaardigen toeftand herinnert, in welken wy door de zonde gebragt zyn ; zo getuigt het ook op het dui. delykfte van de voortreflykheid der fchikkingen, die God tot onze verbetering en heiliging gemaakt heeft. Wat is gefchikter, om ons den Godsdienst in een eerbiedwaardiger licht voor te ftelien , en ons hoogachting jegens denzelven in te boezemen, dan wanneer wy hooren, dat zyne voornaamfte vordering in de liefde beftaat ? Wat is gefchikter om ons te roeren, wanneer wy nog eenig nadenken cn eenige aandoenlykheid hebben, dan, wanneer wy verneemen, dat God, ditheerlyk Wezen, dat onzer niet behoeft, God, dien wy zo zwaar beledigd hebben, voor wien wy zo veel reden hebben bevreesd te zyn, dat deeze God van  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 1?$ van ons verlangt, dat wy hem beminnen zullen ? En wanneer deeze liefde onze zielen heeft ingenomen, wat is dan gefchikter, om ons tot beftendigheid in het goede, tot vlyt in de heiliging, tot eene blymoedige en standvastige deugd aan te moedigen, dan even de zelfde ? Hoe ligt moet ons niet de betrachting van alle andere, zelfs van de zwaarfte pligten des Christendoms zyn, wanneer wy aan deezen hoofdpligt voldoen ? Waar zou ons dan meer aan gelegen zyn. aandachtige Toehoorders, dan aan het opwekken, versterken en bevestigen der liefde tot God in onze zielen ? Wat zou ons meer kunnen befchaamen en bedroeven, dan wanneer wy gewaar wierden, in de vervulling van deezen natuurlyken en zaligen pligt nog vreemdelingen te zyn; of te ontdekken dat wy denzelven nog niet met die vaardigheid en dat vergenoegen vervullen, als wy verfchuldigd zyn, en ons eigen voordeel van ons afvordert? ö Van hoe veele aangenaame uuren , van hoe veele verruklyke aandoeningen berooven wy ons, hoe weinig moed en fterkte tot beftryding van het kwaade , hoe weinig troost en hoop in lyden en • in den dood durven wy ons belooven, wanneer  176 VAN DE LIEFDE TOT GOD. neer wy hem zo niet liefhebben, als wy behooren ? Mogt het dan den Heere behaagen, de bedenkingen, die ik over deeze gewigtige ftoffe voornemens ben u mede te deelen, te zegenen, en het vuur zyner liefde, die vruchtbaare bron der zuiver/Ie deugd, en der verhevenfte vreugde,.in uwe harten te ontfteeken of aan hetzelve nieuw voedfel en kragt te verleenen! Ik zal ter bevordering van dit oogmerk drieërleie hoofdaanmerkingen maaken. Eerftelyk zal ik de gezindheden en handelingen aanwyzen, door welken de liefde Gods zich laat blyken , en in welken zy hoofdzaaklykbeftaat. Ten tweeden zal ik verklaaren, hoe onze liefde tot God gefteld moet weezen, of welke eigenfchappen zy moet bezitten, wanneer zy van de rechte geaartheid zal zyn. Eindelyk, zal ik de redenen aandringen, dit ons tot het liefhebben van \ God verpligten. Het eerfte ftuk zal dit uur uwe aandacht bezig houden. De overweeging- der beide anderen moeten wy, dewyl deeze ftoffe zo by uit-' ftek gewigtig is, en zo veele nuttige leeringen in  VAN DE LIEFDE TOT GOD. i%f in zich vervat, tot eene andere gelegenheid verfchuiven. God liefhebben heet,in 't algemeen, hem uit de innigfte overtuiging voor zyn hoogfte goed, voor de bron van alle zyne gelukzaligheid te houden ; in hem meer dan in alles anders zyn vergenoegen te vinden; zyne genade en gemeenfchap boven alles te fchatten en te verlangen-; en zich ernftig te bevlytigen om hem welbehaaglyk te zyn. De liefde, die wy aan God verfchuldigd zyn, is in de hoofdzaak niet onderfcheiden van de liefde die wy onze vrienden en bloedverwanten toedraagen. Deeze ea geene, indien zy oprecht en duurzaam zullen zyn , moeten zich op hoogachting gronden , of op de levendigfte denkbeelden van de eerbied-en beminnenswaardige eigenfchappen, die wy in de voorwerpen onzer liefde ontdekken. Deeze en geene openbaaren zich door even de zeilde beweegingen en handelingen van vergenoegen, van vreugde, van verlangen, van vriendelykheid ,van gehoorzaamheid enz. Doch wy moeten ons zorgvuldig hoeden, dat wy de zinnelyke en hevige aandoeningen, die by geene liefde, wier voorwerpen zinnelyk en zichtbaar zyn, praats hebben, niet als een nood- IV. Stuk. M wen-  178 VAN DE LIEFDE TOT GOD. wendig of wezenlyk deel van deeze befchouwen, welke zich met God, den volmaakten Geest, bezighoud. Onze liefde tot God moet, zo veel de zwakheid van onzen tegenwoordigen toeftand ons zulks veroorlooft, zyner zuivere en verhevene natuur overeenkomftig, dat is, zy moet redelyk zyn; en het komt hier niet zo zeer op de levendigheid onzer aandoeningen als wel inzonderheid op de duurzaamheid van dezelven en haaren invloed op ons gedrag aan. Dit vooraf onderfteld zynde, aandachtige Toehoorders, zal het ons niet moeijelyk vallen, naauwer te bepaalen waardoor de liefde tot God zich voomaamelyk doet blyken en zich aan den dag legt. Wy behoeven ons hart maar te raadpleegen, en de gemelde vergelyking, zo als wy ze bepaald hebben, verder uit te voeren. i. Het dikmaals denken aan God is het eerfie ftuk, waardoor de vroome zyne liefde jegens het hoogfte Weezen openbaart, en waardoor dezelve bewyst dat zy in hem werkzaam is. Hoe dikwyls, hoe gaarne denken wy niet aan vrienden, die wy tederlyk liefhebben? Hoe diep is hun beeld in onze zielen gegraveerd ? By hoe veele gelegenheden ftelt hetzelve zich niet aan onzen geest voor ? Hoe opmerkzaam ves-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. Ijg vestigen wy onze oogen daarop ? De gering-fte overeenkomsten brengen ons hunne wezens, trekken, hunne fpraak, hunne handelingen, hunne voornaamfte eigenfchappen te binnen. Deeze gedachten komen niet zelden in het verrichten der gewigtigfte bezigheden in ons op , en wy vinden vermaak in ze wakker te houden en duurzaam te maaken. Even zo, aandachtige Toehoorders, gedraagt zich de vroome omtrent God, dien by boven alles bemint. Hy denkt dikwyls, hy denkt gaarne en met het innigftc vergenoegen aan dit beminnenswaardiglte Wezen. Deeze gedachten zyn hem zo natuurlyk, dat zy by alle gelegenheden in zyn gemoed opryzen; dat zy hem geduurig vergezellen; dat zy zich onder alle zyne bezigheden , vergenoegingen, onder al zyn vreugd en lyden mengen. Zy.zyn hem zo aangenaam, dat hy ze als het leeven zyner ziele befchouvvt; dat hy ze met alle zorgvuldigheid aanhoudend maakt,, en 'er zich zo lang mede bezig houd, als zyne andere pligten hem zulks veroorloven. Hy mag zyne oogen wenden wcrwaart hy wil, hy vind over al glansrykc fpooren van de wysheid, de almagt, de goedheid zyns Scheppers; alle fchepfelen leiden hem tot de befchouwing van' de heerlykheid huns VeroorM 2 zaa-  l8o VAN DE LIEFDE TOT GOD. ' zaakers. Zy allen roepen hem met luider ftemme toe: Onze Heer is groot, en zyne grootheid is onuitfpreeklyk; hy is aan allen goed, en ontfermt zich over alle zyne werken. Het mag zich in de waereld toedraagen zo het wil, de vroome ziet in alles, kleine zo wel als groote gebeurtenisfen, op de hand des opperften Beheerfchers van hemel en aarde, en bid den wil aan des geenen, zonder wien niets is en niets zyn kan. Zyne eigen omftandigheden mogen gefchapen zyn zo zy willen, zy leiden hem allen naar God: hy befchouwt ze allen in haare afhangklykhcid van denzelven. Gaan zyne onderneemingen voorfpoedig ; geniet hy rust, vergenoeging en vreugde: het is God, dien hy, als de bron van alle deeze voordeden, eer bewyst, dien hy voor alles dankt, aan wiens zegen hy zyne geheele welvaart toefchryfc. Worden zyne aanflagen en poogingen verydeld; treffen hem lyden en wederwaardigheden: het is God, in wien hy zich gerust ftelt; aan wien hy zyn lot overlaat; van wien hy hulp en troost verwacht. Zo wandelt hy, gelyk de heilige Schrift zegt, voor het aangezicht van God; en alles wat hy ziet en hoort, alles wat hem en anderen bejegent, geeft hem, als een vriend en beminnaar van God, aanleiding  VAN DE LIEFDE TOT GOD. ï8l ding en aanmoediging, om aan dat eerite en beste aller Wezens te denken, en zyn hart in flille aandacht tot hetzelve op te heffen. 2. De lust, met welken de vroome den openlaaren zo wel als byzonderen Gedsdienst waarneemt, is het tweede ftuk, waardoor zyne liefde tot God zich vertoont, en werkzaam bewyst te zyn. Hoe gaarne fpreeken wy niet onderling met onze vrienden ? Hoe verlangen wy naar hunnen omgang, wanneer wy denzelven eenigen tyd hebben moeten ontbeeren ? Welk een aandoenelyk vermaak veroorzaakt het ons, wanneer wy in hunne tegenwoordigheidons geheele hart, zonder terughouding, openen; wanneer wy onze verborgenfte gedachten cn oogmerken hen ter beproeving voorftellen; wanneer wy onze vreugd en onzen kommer met hen deelen kunnen ? En zou de mensch, die God liefheeft, minder vermaak in den omgang met hem hebben ? Hoe kunnen wy echter met dat verheven Wezen anders omgaan, dan wanneer wy hetzelve ten voorwerp onzer befpiegeling maaken ; wanneer wy zyn woord leezen of hooren; wanneer wy tot hem bidden , en hem, zo wel in de verzameling der heiligen als in onze een* M 3 zaarn-  ï8a VAN DE LIEFDE TOT GOD. zaamheid,het offer des lofs en der dankbaarheid toebrengen, dat wy hem verfchuldigd zyn? Louter bezigheden, die den beminnaar van God niet alleen niet moeijelyk vallen, maar hem gewenscht en aangenaam zyn. Hy geeft aan deeze oefeningen der Godzaligheid verre den voorrang boven alle zinnelyke vermaaken, en gelooft dan eerst recht gelukkig te zyn, wanneer hyzich naby God houden en gemeenfcbap met hem hebben kan. Hoe verkwikkend is het voor hem niet, wanneer hy, van het gedruis der aardfche bezigheden en verftrooijingen afgezonderd, de oneindige eigenfehappen, de wyze en goedertieren wegen en werken des Allerhoogflcn befchouwt; wanneer hy de troostelyke betrekkingen overweegt, in welken hy jegens zynen Schepper en Vader, jegens zynen Weldoener en Verlosfer, ftaat; wanneer hy overdenkt, welke bewwzen zyner iiefde en genade hy reeds ontfangen, en welke bcerlyke blyken van dezelve hy in het toekomende nog te wachten heeft; wanneer hy daarop , vol verwondering en dankbaarheid, nedervalt, en hem aanbid , die van eeuwigheid tot eeuwigheid leeft ? Welk een heilige vreugd vervult zyne ziel, wanneer hy met kinderlyke vryraoedigheid tot den genadetroon van God tre-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 183 treden, zyn geheel hart voor hem uitfchudden, alle zyne aangelegenheden op hem werpen, zich in zyne genade gerust ftellen, en nieuwe kracht tot overwinning van het kwaade, nieuwe fterkte tot vervulling zyner pligten, nieuwen moed tot verdraaging van alle lyden, uit de Godlyke algenoegzaamheid fcheppen kan? Hoe aangenaam is het hem niet, wanneer hy met de heiligen ten huize van God gaan, wanneer hy zich met hen vereenigen, wanneer hy den God des hemels, als uit eenen mond, met hen pryzen, en zich reeds tegenwoordig als een zalige medegenoot van dat gezelfchap deivolmaakte rechtvaardigen aanzien kan, die in onderlinge gemeenfchap, zonder moede te worden, den Allerhoogften dienen?/fy komt, gelyk de Pfalmdichter zegt, met dank voor Gods aangezicht, en juicht hem toe in pfalmen. Een dag, een uur, die hy in zyne voorhoven doorbrengt, is hem meer waard, dan elders duizend. Tot welk een vergenoegen is het hem eindelyk, het woord des Heeren te hooren verkondigen , of het by zichzelven met een' ftillen geest te leezen? Hier vind hy meer licht, meer kracht, meer troost, dan in alle, zelfs de voortreflykfte, menfchelyke fchriften. Hier verneemt hy de ftem van zyn' Opperheer en M 4 Ge-  184 VAN DE LIEFDE TOT GOD. Gebieder, van zyn' liefderyken Vader en Vriend, en leert de gedachten, de oogmerken en den wil van denzelven kennen. Noodwendig moeten hem de wetten en rechten des Allerhoogften kostelyker dan goud en zilver, zy moeten hem zoeter zyn dan honig en honigzeem. 3. Een verlichte en werkzaame yver voor de eer en verheerlyling van God is het derde Stuk, waardoor zich de liefde tot God openbaart en werkzaam bewyst te zyn. Is het ons wel onverfchillig, aandachtige Toehoorders, wanneer onze vrienden gelasterd, wanneer hun goede naam aangetast, wanneer hen misdryven, dié zy nooit begingen, ten laste gelegd, wanneer hunne beste daaden verkleind.) en voor vermomde ondeugden uitgegeeven worden? Of hooren wy het wel zonder aandoenelyk genoegen, wanneer men hen gerechtigheid wedervaaren laat, hunne voorrechten erkent, hen de behoorlyke achting bewyst, en hen met loffpraaken verheft? Hoe veel deal nemen wy niet, in beide gevallen, aan hetgeen hen betreft? Hoe zorgvuldig zyn wy niet, om hen te verdedigen en te rechtvaardigen, wanneer de nyd of de boosheid hen valfdielyk aanklaagt; en  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 185 en hoe groot is onze vergenoegdheid, wanneer zy ook van anderen geëerd cn geliefd worden. Zou echter de mensch , die God oprechtelyk bemint, niet even zo jegens dit verhcvenfte voorwerp zyner liefde gezind zyn? Zou hy koelzinnig en onverfchillig kunnen blyven, wanneer de wegen cn werken des Heeren met wrevelen hoogmoed gelaakt, wanneer zyn heilige naam gemisbruikt en gelasterd, wanneer zyne openbaaringen veracht en befpot worden? Zou het hem niet aan 't harte gaan, wanneer hy de menfchen hunne eigen wegen bewandelen , hunne verkeerde lusten volgen, zich geduurig verder van God verwyderen en hem de fchuldige gehoorzaamheid hardnekkig weigeren ziet! Zou het hem, aan de andere zyde, niet innerlyk verheugen, wanneer hy rechtfchapen aanbidders van God kennen leert; wanneer hy een getuige hunner edele geneigdheden, hunner rechtvaardige en weldaadige handelingen is; wanneer hy gewaard word, dat de heerfchappy der waarheid, der deugd en Godsvrucht zich onder de liervelingen uitbreid! Ja, myne Vrienden, niets bedroeft den vroome meer, dan wanneer hy menfchen ontdekt, die onweetend en ondeugend , die vyanden en verachters van God M 5 zynj  l86* VAN DE LIEFDE TOT GOD. zyn; en hy kan met den Pfalmdichter zeggen: Myne oogen vlieten over van water, omdat men uwe wet niet onderhoud (*). Niets maakt hem treuriger dan de gedachte, dat nog zo veele volken in de duisternis der afgoderye en des b3Tgcloofs Jeeven, en hem noch zynen grooten gezant, Jefus Christus, kennen. Niets veroorzaakt , in tegendeel, eene aandoenelyker vreugde, dan wanneer hy hoort, dat een zondaar zich bekeert; dat een gevallene zich weder oprecht; dat de waare Godsdienst veroveringen op den aardbodem maakt. En hoe vuurig wenscht hy niet dat het ryk van God kome, dat de geheele waereld den Heere vreeze, dat alle volken zich aan hem onderwerpen, en dat zyn naam aan de uiterften der aarde verkondigd en aangebeden worde ? Hoe zorgvuldig is hy daarby, om door alle zyne woorden en werken , door liefderyke vermaaningen , door ernftige beftraffingen , door aanmoedigende voorbeelden , alles wat mooglyk is, tot bevordering deezer oogmerken toe te brengen; en hoe vergenoegd is hyniet, wanneer deeze zyne poogingen onder den Godlyken zegen niet geheel vruchteloos zyn. 4. Een (*) Pfalm CXIX. 136. ,  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 187 4. Een beftendig en emftig pongen, om aan God, door een gewillig en onbepaald gehoorzaamen zyner geboden, wdbchaaglyk te zyn, is het vierde Stuk, waardoor zich de liefde tot God aan den dag legt en zich werkzaam bewyst te zyn. Dit maakt, inderdaad, het wezenlykfte gedeelte van dezelve uit. Dit is het voornaamfte en eigenlykfte begrip, dat ons de heilige Schrift van deeze onze groote verichul« digdheiJ geeft. Het is te gelyk in de natuur eener oprechte liefde gegrond, en kan van dezelve niet gefcheiden worden. Hoeden wy ons niet zorgvuldig, een' vriend, dien wy tederlyk beminnen, te 'beledigen? Is 'er ons niet veel aan gelegen, zyne goedkeuring te behouden, hem een goed gevoelen van ons by te brengen, of hem in hetzelve meer cn meer te bevestigen f Kost het ons wel veel moeite, datgeene na te laaten, het welk wy weetcn dat hem in den hoogfren graad tegenftaat? Valt het ons wel zwaar, datgeene te doen, in 't welk hy een byzonder welgevallen heeft ? Of zouden wy ons wel van eene tedere liefde jegens hem durven beroemen , indien wy ons op eene andere wyze gedroegen ? Denkt gy wel, aandachtige Toehoorders, dat wy God kunnen liefhebben, indien wy niet even 20- da.  188 VAN DE LIEFDE TOT GOD. danig jegens hem gezind zyn ? Wederfpreeken wy onszelven niet, wanneer wy ons voor zyne Vrienden uitgeeven , en echter zyne bevelen met opzet overtreeden, en echter de zonde en ondeugd dienen? Weeten wy dan niet, dat de heilige God het uiterfte afgryzen heeft van het booze, en dat hy den kwaaddoener een vyand is? Weeten wy niet, dat hy orde en waarheid boven alles bemint, dat hy aan de deugd het grootite welgevallen heeft, en dat de oefening van dezelve het eenige middel is, om zyne gunst te erlangen ? Roept hy zelf ons niet door zyne knechten toe : Gy, die den Heere liefhebt, haat het kwaade (*). Dit is de liefde tot God, dat wy zyne geboden houden: zo wy in het licht wandelen, gelyk hy in het licht is, zo hebben wy gemeenfehap met hem Neen! wie God van harten bemint, die gehoorzaamt hem ook gewillig en met vreugde. Dewyl hy de genade van God voor zyn leven houd; dewyl hy niets vuuriger verlangt, dan zich welbehaaglyk aan het Opperwezen te maaken; en, dewyl hy weet dat hy aan hetzelve onmooglyk welgevallig kan zyn, indien hy zyn C*) Pfalm XCVil. 10. CD i J°ann- V. 3- I* 7-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 189 zyn beeld niet draagt, en zich bevlytigt om heilig te weezen; zo laat hy zich hieraan ook op het ernstigste gelegen zyn. By zyne befluiten en handelingen tegen de lusten van zyn vleesch, neemt hy zyne aardfche voordeden, noch de kwaade grondstellingen en gewoonten der waereld , maar enkel den goeden en volmaakten wil van zynen God te raade. Deezen maakt hy ten richtfhoer van zyn gantsch gedrag, Deezen onderzoekt hy dagelyks, om zelfs niet uit onkunde daartegen te zondigen. Wat met denzelven ftryd, dat haat, myd, en vlied hy met afkeer en verfchrikking. Wat met denzelven overeenstemt, dat zoekt, dat bemint en doet hy ; hoeveel arbeid, moeite en zelfsverloocheninghethem ook kosten mooge. In 't kort, hy vreest veel meer zynen hemelfchen Vader te beledigen en zyne genegenheid te verliezen, dan den haat en de vyandfchap van de magtigften der aarde op zich te Iaaden; en oneindig meer is 'er hem aan gelegen, den Allerhoogften welbehaaglyk te zyn, dan de achting en goedkeuring der geheele waereld te erlangen. 5. De liefde tot God moet zich, ten vyfden, door  IQO VAN DB LIEFDE TOT GOD. door eene oprechte en werkzame liefde tot den naasten, openbaar maaken. De waareJiefde isa!ryd bezig. Zy is werkzaam, en verheugt zich, wanneer zy iets ten besten van diegeen' kan bybrengen, aan wien zy gewyd is. ° Wy fiellen 'er vermaak in, de gelukzaligheid van onze vrienden op eenigerleie wyze te bevorderen. Kunnen wy henzelven geen goed be. wyzen, dewyl zy magtiger zyn dan wy en onzen byftand niet noodig hebben, dan zyn wy bereid zulks aan diegeenen te doen, die hen toebehooren, die met hen verbonden, die dierbaar cn waardig in hunne oogen zyn. Zy zullen ons niet ligt iemand vruchteloos aanbevelen , en hun wenk van verre is reeds genoegzaam om ons tot de yverigfte bevordering hunner oogmerken te bewegen. Maakt de toepasfing daarvan op den vroomen, die God liefheeft, dan zult gy een' nieuwen trek van zyn karakter, eene nieuwe werking zyner liefde kennen leeren. God is oneindig boven alle behoeften verheven. Hy is in zichzelven onverandcrlyk en ten hoogden gelukzalig. Wy kunnen zyne volmaaktheid niet vermeerderen, of hem niets geeven dut hy ons eerst gegeeven zou moeten hebben. Maar hy heeft redelyke fchepfelen, die zyn beeld draagen, hy  VAN DE LIEFDE TOT GOD. IQ1 hy heeft kinderen, hy heeft vrienden en onderdaanen hier op aarde, wien wy daadelyk dienst bewyzen, wien wy op menigerleie wyze nuttig zyn, wier tydeiyk en eeuwig geluk wy bevorderen kunnen. Deezen beveelt hy aan onze liefde, aan onze voorzorge, aan onze hulpe. Aan deezen zyn wy verfchuldigd datgeene te doen,'t welk wy aan den Algenoegzaamen niet doen kunnen. Hy wil, ö allergrootste toegeeflykheid ! hy wil de weldaaden, die wy aan hen bewyzen, zo aanzien alsof wy hemzelven die beweezen hadden. Zouden zulke aanbevelingen geen' indruk op ons maaken? Zouden wy ons niet verheugen, wanneer wy het vermoogen en de gefchikthcid hebben , om overeenkomftig met dezelven te handelen ? Of kunnen wy ze ^aan een' kant zetten , zonder alle aanfpraak op de liefde tot God te laaten vaaren, en ons met de daad voor zyne vyanden te verklaaren. Neen ! indien iemand zegt: ik heb God lief, en haat zy~ nen broeder, die is een logenaar; want wie zyn' broeder niet lief heeft, dien hy ziet, hoe kan hy God liefhebben, dien hy niet ziet ? En dit is het gebod dat wy van hem hebben, dat, wie God lief heeft, ook zyn' broeder lief heeft (*). Indien ■ ech- (*) i Joann. IV. 20, 21.  ip2 VAST DE LIEFDE TOT GOD. echter iemand waereldfche goederen heeft, en ziet zynen broeder gebrek lyden,en fluit zyn hart voor hem toe, hoe blyft de liefde Gods in hem (f) ? 6. Eindelyk openbaart zich de liefde tot God door een oprecht verlangen naar den hemel, waar wy naauwer met hem vereenigd, en.zyn welgevallen in een' hooger graad deelachtig zullen worden. Wat is ons natuurlyker, dan dat wy over de verwydering onzer vertrouwfte vrienden zuchten, en om hunne bestendige tegenwoordigheid wenfchen ? Wat is voor ons aandoenelyker, dan-dat ons lot ons van hen fcheid, of dat onze bezigheden of onze leevenswyze ons niet veroorloven, zo dikwyls by hen te zyn als wy wilden? De vroome, aandachtige Toehoorders, die God boven al' les lief heeft, bevind zich op aarde in gelyke omftandigheden. Schoon hy reeds weet, dat God niet verre is van een' iegelyk' van ons; fchoon de toegang tot den genadetroon hem reeds altoos open ftaat; fchoon hy ook reeds in dit leven gemeenfchap met den Vader en met zynen Zoon Jefus Christus heeft: by wandelt echter hier maar in gelooven en niet in aan- Ct) I Joann. UI. i7.  van de liefde tot god. Ï93 aanfchouwen. Zyn kennis van God is nog zeer duister: zyn deugd hoogst gebreklyk en onvolmaakt: zyn vroomheid en vreugd zyn nog aan veele gevaaren en afwisfelingen onderworpen. De banden, die hem aan de aarde hechten , verhinderen hem zeer dikwyls tot de Godheid te naderen , en zich met geestelyke en hemelfche dingen bezig te houden. Hoe fmartelyk moeten fomwylen deeze banden hem niet drukken? Welk een levendig verlangen moeten deeze overweegingen in hem niet ontfteeken, om van dezelven bevryd en in eenen volmaakter ftaat overgebragt te worden. Ja, myne Vrienden, wanneer de vroome de oneindige heerlykheid en lievenswaardigheid van God overdenkt; wanneer hy den geringen graad zyner liefde jegens hem daarmede vergelykt; wanneer hy bedenkt, hoe veele, grootdeels onoverwinnelyke, hindernisfen hem de bezigheden, de zorgen, de verzoekingen deezerwaereld en de zwakheden zyns ligchaams, in den weg teggen, om met dit volzalig Weezen eene nadere gemeenfchap te onderhouden: dan verheft zich zyn geest boven alles wat aardsch is. Alle zyne begeerten zyn op den hemel, de wooning der zuiverfte en volmaaktfte liefde , gericht. Hy wenscht om welhaast in het IV. Stuk. N huis  194 VAN DE LIEFDE TOT GOD. huis zyns Vaders te komen , en roept, vol heilig verlangen, uit: Myn ziel dorst naar God , naar den leerenden God : wanneer zal ik ingaan , en voor Gods aangezicht verfchynen ? Wanneer zal het my gelukken dat eerfte, dat beste, dat grootfte aller Wezens duidelyker te kennen, zyne verheven eigenfchappen juister te begrypen, en de fchoonhcid, de volmaaktheid, de wysheid en goedheid zyner wegen en werken in een helderer licht tebefchouwen ? Wanneer zal ik zo gelukkig zyn , de zonde, die my nog zo dikwyls van God verwyderd , en zyn genadig aanfchyn voor my ■verbergt, ten vollen af te leggen, en hem zonder aftrekking , zonder vermocijing , zonder zwakheid té dienen ? Wanneer zal het my vergund weezen, de zalige werkingen zyner gunst en toegenegenheid ongeftoord te genieten, en, van myne zyde , hem zuiver en volkomen, beftendig en zonder afwisfeling te beminnen? Deeze, aandachtige Toehoorders, zyn de voornaamfte gezindheden en handelingen, door welken zich de liefde tot God openbaart, en in welken zy hoofdzaaklyk beftaat. Zy zyn allen op het naauwfte met eikanderen verbon-, .den, en geene kan zonder de overigen plaats heb-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. I95 hebben. Zy zyn allen in de natuur der zaaks zelve gegrond , en moeten by ieder' vroom' mensch, ten miniton den aanvang en het wezenlykfte betreffende , gevonden worden. Worden zy dan ook by ons gevonden, aandachtige Toehoorders , deeze godzalige gezindheden en aandoeningen , naamelyk ? Zyn zy ons uit ondervinding bekend, en geeft ons hart ons het vertroostende getuigenis, dat wy even zo denken en handelen, als de beminnaar van God , wiens karakter wy befchouwd hebben? Is het ons recht natuurlyk geworden onze gedachten , by alle gelegenheden , op God te richten, cn in alles op zyns hand en op zynen wil acht te geeven? Is het ons eene waare vreugde God openlyk en irr het verborgene te dienen, hem aan te bidden, met hem om te gaan, en ons van den inhoud zyner heilige Openbaaringen te onderrechten ? Bedroeft het ons wanneer de eere van God en den Godsdienst gefchonden en verduisterd word ? Verheugen wy 'er ons over, wanneer de naam des Allerhoogften verheerlykt, en zyn Ryk onder de menfchen uitgebreid word; en brengen wy gaarne alles daartoe by? Is ons aan niets meer gelegen, dan aan God te behaagen, en bewyzen wy dit door de gemoeN 2 de-  ÏOtf VAN DE LIEFDE TOT GOD. delyke zorgvuldigheid, met welke wy alle zyne geboden zoeken na te komen ? Beminnen wy onze naasten om den wil van God, en uit liefde tot hem, en vinden wy ons vergenoegen in anderen wel te doen, en ook in dit opzicht onzen hemelfchen Vader als zyne gehoorzaame kinderen na te volgen ? Richten wy, eindelyk , onze oogen dikmaals op de toekomende waereld, en verlangen wy, niet uit verdriet, niet uit onvergenoegdheid, maar uit begeerte om heiliger en volmaakter te worden , naar de zalige wooningen der rechtvaardigen ? ó Myne Vrienden , wanneer ik bedenk hoe algemeen de koelzinnigheid omtrent God en Goddelyke dingen is, hoe onverfchillig de meeste menfchen ten aanzien van alles zyn, wat Godsdienst en vroomheid betreft, hoe zelden zy zich met zulke gedachten bezig houden, hoe weinig vergenoegen zy daar in vinden , en hoe dikwyls zy God , zyne geboden, zyne weldaaden en zynen wil gantfchelyk uit het oog zetten; wanneer ik overweeg , hoe veelen den byzonderen zo wel als den openbaaren Godsdienst of verzuimen, of met geen' lust, maar bloot uit dwang en gexvoonte waarneemen, en hoe meenigen zich als fchaamen de oefeningen van het gebed, die  VAN DE LIEFDE TOT GOD. IQ? die echter een zo gewigtig en wezenlyk deel van den Godsdienst uitmaaken , by te woonen; wanneer ik overweeg, hoe veele harten eene flaaffche liefde tot de waereld en derzelver ydelheid, die met de defde tot God openlyk firydig is, geheel ingenomen, en derwyze betoverd heeft, dat al hun doen en laaten, alle hunne begeerten en oogmerken enkel op aardfche cn vergangkelyke goederen en voordeden , enkel op zinnelyke vermaaken en geneuglykheden gericht zyn; wanneer ik bemerk hoe veel meer men gewoonlyk bevreesd is den menfchen dan God te beledigen , en hoe veel meerder moeite men zich geeft om veel meer geenen dan deezen te behaagen : wanneer ik dit alles bedenk, dan word myne gantfche ziele bedroefd , dewyl ik zie , dat God, die onze tederfle liefde zo by uitflek verdient , flechts van de minften , ea van deeze minflen nog in lang zo yverig en vuurig niet bemind word als hy billyk hehoorde ; ik zie, dat nog veelen van ons vyanden en verachters van God zyn, die zo goedertieren , zo bermhartig, zo weldaadig jegens ons is , en zonder wien wy niet gelukkig zyn kunnen, ó Myne Vrienden, laat deeze overweeging u befchaamen; laat zy u N 3 tot  I98 van de liefde tot god. tot nadenken, tot zelfsbeproeving , tot verootmoediging voor God , tot een bitter berouw over uwe misdryven , tot eene fpoedige en ernftige bekeering opwekken. Beweent uwe droevige afwyking van God, den Vader des lichts en des levens. Stelt u de rampzalige gevolgen daarvan levendig voor, en prent het diep in uw gemoed, dat buiten GocLen zyne gemeenfchap niet dan loutere k ellende en verderf is. Sluit uwe harten niet langer voor hem toe. Zy zyn de zyne, en hy vordert dezelven, als zyn eigendom, van Si Heiligt hem alle uwe neigingen en begeerten. Hy alleen is dezelven volkomen waardig. Hy alleen kan dezelven vervullen en voldoening geeven. Laat ons allen , aandachtige Toehoorders , in de liefde tot God onze eer en onze gelukzaligheid zoeken. Laat ons dit hemelfche vuur, wanneer het in onze zielen eens ontbrand is , met alle mogelyke zorgvuldigheid onderhouden, Nooit moet de liefde tot de zonde en tot de waereld hetzelve uitblusfchen of verzwakken. Ons gebed , onze Godsdienstoefeningen , onze yver in de deugd en vroomheid , moeten dezelven geduurig nieuwe kracht en flerkte verleenen. Gelukkig wy, wan-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 100 wanneer wy deeze voorfchriften volgen , God zal dan ook aan ons zyne belofte , die alles wat dierbaar en begeerenswaardig is, in zich bevat, vervullen: Ik heb lief, die my liefhebben , en die my zoeken , zullen my vinden. Amen. N 4   ZESTIENDE LEERREDE. VAN DE LIEFDE TOT GOD. TWEEDE LEERREDE. Tekst: EüANGELIUM VAN MaTTHEÜS , Hoofdft. XXII. 37,38. Gyzult liefhebben den Heere, uwen God, met geheel uw harte, en met geheel uwe ziele , en met ge* heel uw verftand. Dit is het eerfte en het grootfte gebod. N 5   \V7"y hebben u , heden voor agt dagen , W getoond , aandachtige Toehoorders , waarin de liefde tot God, die ons de Heiland der waereld in onzen tekst aanpryst, hoofdzaakelyk beftaat, en door welke vroome gezindheden en handelingen zy zich voornaamelyk openbaart en werkfaam bewyst te zyn. Wy hebben gezien , dat de liefhebber van God dikwyls en gaarne by alle gelegenheden aan God denkt ; dat hy alle de pligten des openbaaren zo wel als van den byzonderen Godsdienst met lust en vreugde betracht; dat hem een verlichte en werkzaame yver voor de eere en verheerlyking van God, voor de uitbreiding van den waaren Godsdienst en de deugd, bezielt; dat hem aan niets meer gelegen is, dan dat hy zich by het Opperwezen door eene naauwkeurige gehoorzaamheid jegens alle zyne geboden welbehaaglyk maakt; dat hy in weldoen zyn vergenoegen zoekt , en gaarne alles wat mooglyk is tot gelukzaligheid zyner broederen, die fchepfelen, kinderen en onderdaanen van God zyn,bybrengt, dewyl God hen aan zyne voorzorge en hulpe op het nadruklykfte aanbeveelt; en dat hy eindelyk naar den hemel, naar den ftaat der vol-  204 VAN Dit LIEFDE TOT GOD. volmaaktheid verlangt, alwaar hy nader met God vereenigd worden, alwaar hy hem beter kennen , hem yveriger en zuivcrer dienen, en de zalige werkingen van zyn welgevallen in eenen hoogeren graad genieten zal. Volgens deeze kentekens hebben wy u vermaand uwe harten cn uw gedrag te beproeven, en hoe hartelyk wenschten wy niet, dat deeze beproeving ryke vruchten van boetvaardigheid en verbetering in u mogt voortbrengen ! Nu ftaat ons nog, aandachtige Toehoorders, de twee overige ftukken van ons gemaakt ontwerp onder den Goddelyken byftand en zegen wat naauwkeuriger in overweeging te neemen. Het eerjle betreft de eigenfchappen, die onze liefde tot God in zich moet hebben , wanneer zy van de rechte geaartheid zyn zal. Het andere bevat de redenen in zich , die ons tot deeze verpligting verbinden. Welk een voorrecht zou het voor u en voor my zyn, wanneer het my gelukte , u deeze redenen in haare waare hoedanigheid en in alle haare fterktevoor te houden, en wanneer gy derzelver kracht ondervond, en daardoor bewoogen wierd God boven alles lief te hebben ! Onze Verlosfer onderrecht zelf ons wegens de eigenfchappen, die onze liefde tot God in zich moet  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 205 moet hebben, indien zy van de rechte geaartheid zyn zal, wanneer hy zegt: Gy zult lief hebben den Heere, uwen God, met geheel uw harte, en met geheel uwe ziele, en met geheel uw verftand, en, gelyk Markus 'er by voegt, uit alle uwe krachten. Deeze op elkander gehoopte uitdrukkingen , die allen even het zelfde fchyncn te betekenen, toonen in 't algemeen , zo we! de oprechtheid, als de fterkte en den graad der liefde aan, die wy aan God verfchuldigd zyn." Zy geeven eene ongeveinsde, eene vuurige, eene werkzaame cn ftandvastige liefde te kennen, die zich als van de gantfche menfchelyke ziele meester maakt, die alle bekwaamheden en vermoogens van dezelve in beweeging brengt en tot eene hcerfchende neiging in haar word. Ondertusfchen moeten wy ons hoeden ,. aandachtige Toehoorders, dat wy de betekenis deezer zegswyzen niet te verre uitflrekken , opdat wy de ongeloovigen en zondaaren, niet in de fchadeJyke dwaaling bevestigen , dat God in zyne wetten onmooglyke dingen van de menfchen afvordert. Zou het echter niet iets onmoogJyks, iets met de natuur des menfchen itrydende zyn, wanneer men van hem verlangde, dat hy aan niets anders dan aan God denken, dat  2e>6" VAN DE LIEFDE TOT GOD. dat hy beltendig alle zyne opmerkzaamheid op het Opperwezen vestigen, dat hy zich onophoudelykmet de overweeging zyner volmaaktheid en heerlykheid bezig houden, en daardoor alle andere bezigheden en belangen verzuimen zoude? Zoude het niet iets onmooglyks en met de natuur des menfchen flrydende zyn, wanneer men 't hem tot een' pligt maakte, geheel niets buiten God te wenfchen en te begeeren , geheel niets buiten hem te beminnen, en jegens alle andere dingen, hoe fchoon, hoe goed, hoe nuttig zy ook immer zyn moogen, onverfchillig en gevoelloos te zyn. Zekerlyk, dit is het niet, dat onze wyze en goedertieren Wetgeever van ons eischt, wanneer hy ons beveelt, hem van gantfcher harte, van gantfcher ziele en met alle onze krachten lief te hebben. Dit zoude verre boven onze vermoogens verheven zyn, cn met de oogmerken van onzen Veroorzaaker openbaar firydig zyn. Hy zelf immers heeft onze natuur zodanig ingericht, als zy werkelyk is. Wat is nochtans natuurlyker , dan dat wy onszei ven liefhebben; dat wy alles, wat onzen welfland bevorderen kan, in zekeren graad hoogfchatten en begeeren ; dat wy in het genot der aangenaamheden en voordeden dee-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 207 deezes levens fmaak vinden ; en dat wy de fchoonheid en voortreflykhcid der goddelyke werken met vergenoegen befchouwen en ons daarover verheugen ? Ja, heeft ons de Heer niet uitdruklyk bevolen onzen naasten lief te hebben ; en wat kan met den wil van God overeenkomftiger zyn, dan dat wy de orde, de waarheid, de deugd, de zedelyke goedheid, wy moogen ze vinden waar wy willen , tot voorwerpen onzer hoogachting en liefde maaken? Doch, ik houde my te lang op met eene dwaaling te wederleggen, die de grondftellingen der reden en der Openbaaring zo fterk tegenfpreekt, en met alle onze aandoeningen firydig is. Wy hebben reeds gezegd, dat de uitdrukkingen, God van gantfcher harte, van gantfcher ziele, en uit alle onze krachten lief te hebben, eene ongeveinsde , eene fterke, eene heerfchende en ftandvastige liefde te kennen geeven. En deeze zyn de hoofdeigenfchappen , die onze liefde tot God in zich moet hebben , indien zy van de rechte geaartheid zyn zal. Zy moet, eerftelyk , oprecht zyn. Zy moet zich op eene rechtmaatige kennis en levendige overtuiging van de eerbied- en lievenswaar- dige  2o8 VAN DE LIEFDE TOT GOD. dige eigenfchappen van God gronden. De woorden en handelingen waardoor wy dezelve uitdrukken en aan den dag leggen moeten naauwkeurig met de gezindheden en neigingen van ons hart overeenstemmen. Zonder deeze overeenstemming is alles, wat wy ten bewyzevan onze liefde jegens God fpreeken en doen , huichelaary, en moet den Alweetenden, die in het verborgene ziet, nood. wendij mishaagen. Ja, zonder deeze overeenftemming des harten en des uiterlyken gedrags is in 't geheel geene waare liefde mooglyk. Eene liefde, die het hart niet roert en beweegt, die hetzelve koud en onaandoenelyk laat, die bloot in eerbiedige gebaarden, in verpligtende woorden, in vleijende lofbetuigingen,in eenige weinigbeduidende beleefdheden beslaat, eene zulke liefde is eene openbaare tegenllrydigheid. Zy verdient allerminst deezen naam , wanneer zy het Opperwezen ten voorwerp heeft. God is een geest, en die hem aanbidden , die hem eerbied bewyzen, die hem dienen, die hem beminnen, moeten zulks in geest en in waarheid doen. Wy moeten God, ten tweeden, boven alles, *ƒ meer dan alles anders liefhebben, wanneer wy  van de liefde tot god. 200 wy het voorfchrift in onzen tekst willen nakomen. Niets moet in onze oogen dierbaarder, kostelyker , begeerenswaardiger dan de genade, de gunst en het welbehaagen des AIlerhoogften zyn. Aan niets moet ons meer gelegen liggen , dan aan de verkryging en behouding van dezelven. Dit moet het eindelyk doel van alle onze wenfchen , poogingen en handelingen zyn. De grootfte aardfche voordeden , de bekoorlykfte zinnelyke vermaaken moeten ons fchadelyk en verachtelyk voorkomen ; wy moeten ze, zonder bedenken, verloochenen en verwerpen , wanneer zy ons van dit verheven doel verwyderen. Geene bezwaaren , geen verlies, geene verhinderingen moeten ons van het voortzetten van on> zen loop naar dit kleinood affchrikken , of ons in denzelven moede maaken. De wil van God moet meer indruk op ons hebben, dan alle dreigementen en beloften der waereld , en hem moeten wy in alle gevallen, zelfs in de gevaarlykfte omftandigheden , meer gehoorzaamen dan de menfchen, hoe magtig en geducht deezen ook zyn moogen. Als wy tusfehen God en de waereld, tusfehen de toegenegenheid van den Eeuwigen en de goedkeuring der ftervelingen zullen kiezen , dan IV. Stuk. O mee-  2IQ VAN DE LIEFDE TOT GOD. moeten wy geen oogenblik in bedenken ftaan, om de eerften boven de laatfte den voorrang te geeven. Geen offer moet ons te dierbaar en te koste.lyk zyn, om het aan God en Godsdienst, wanneer zy ons dit afvorderen, met een gewillig hart op te draagen. Ja wy moeten bereid zyn , zelfs datgeene, 't welk ons hier op aarde het lieffte en aangenaamfte is, vaaren te laaten en over te geeven , wanneer wy hetzelve niet kunnen behouden, zonder het mishaagen van het Opperwezen op ons te laaden, of ons aan het gevaar bloot te ftellen van deszelfs gunst te verliezen. Dit is 't wat onze Heiland van ons vordert, wanneer hy zegt: Wie vader of moeder meerder dan my bemint, is myns niet waardig: wie zoon of dochter meerder bemint dan my, is myns niet waardig: wie niet verlaat alles wat hy heeft , kan myn discipel niet zyn. Z ïllen wy God van gantfcher harte, van gantfcher ziele, en met: geheel ons verfland liefhebben, dan moeten wy, ten derden, alle andere dingen, die onze achting en genegenheid verdienen,üvoornaamelyk met opzicht en betrekking tot God , als den veroorzaaker van drz.-lven, beminnen. Wy moogen de goede- ■ ren  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 21.1 ren en voordeden deezer aarde tot zekeren graad wel hoogfchatten , begeeren , en ze met behoorlyke maatiging genieten. Wy moogen ons met het fchoone en goede, dat in de natuur is, wel verlustigen , en onze harten voor onfchuldige vreugde openzetten, die ons het aanfchouwen en genieten van dezelven inboezemt. Maar wy moeten alle deeze dingen als gefchenken des Allerhoogften, als bewyzen zyner liefde aanmerken , en ons daardoor tot dankbaarheid en tot wederliefde laaten. opwekken. Nimmer moeten wy by de fchepfelen ftaan blyven , maar ons met onze gedachten tot den Schepper verheffen, van wiens goedheid en vriendelykheid alle zyne werken getuigen. Wy moeten ons daarby bevlytigen om alles tot zyne eer en verheerlyking aantewenden, dat is, wy moeten het zo gebruiken, als met zyne wyze oogmerken en zynen heiligen w*il overeenkomftig is, en ons gantfche gedrag zodanig inrichten , dat anderen daardoor* gefticht en bewoogen worden, om onzen Vader in den hemel te pryzen. Op die wyze kan de liefde, die wy onszelven en onzen medemenfehen toedraagen, en de fmaak dien wy in de goederen deezer waereld vinden, op onze liefde tot God geen inbreuk O 2 doen.  212 VAN DE LIEFDE TOT GOD. doen. In tegendeel, de eerfte zal de laatfte in ons meer en meer ontfleeken; zy zal haar geduurig nieuw voedfel verfchaffen ; en alle onze neigingen zullen zich in God, als haar middenpunt, vereenigen. Zullen wy, eindelyk , God van gantfcher harte , van gantfcher ziele , en met geheel ons verftand liefhebben , dan moet onze liefde tot hem beftendig en onveranderlyk zyn. Zy moet de heerfchende neiging in ons worden; zy moet zich ten allen tyde en by alle gelegenheden openbaaren. Zy moet onzen gantfchen wandel regeeren. Vergeefs beroemt zich diegeene , dat hy God boven alles bemint , die nu God en zyne genade en dan weder de waereld en haare begeerlykheid voor zyn hoogfte goed houd ; die heden den hemel en morgen weder de aarde tot het doel zyner wenfchen maakt; die nu de voorfchriften van Godsdienst en deugd, en dan weder de bevelen zyner ongeregelde lusten en begeerlykheden opvolgt. Vergeefs beroemt zich diegeene, dat hy God van gantfcher harte liefheeft, die zulks dan maar doet, wanneer het hem wel gaat, wanneer de Heer alle zyne onderneemingen zegent en hem met weldaaden overlaad,  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 213 laad, die echter in zyn' yver en vroomheid nalaatig is, zodra hem rampen overkomen , of die tegen God murmureert en zich over hem beklaagt, zodra hy zyne milddaadigheid jegens hem eenigermaate bepaalt, en fterker bewyzen van overgegeevenheid en gehoorzaamheid van hem vordert. Neen , de liefde die de vroome Gode toedraagt is van eene geheel andere gefteldheid. Schoon zy niet altyd even levendig, even vuurig en werkzaam is ; fchoon haar glans fomwylen door gebreken en zwakheden verduisterd word: zy behoud echter altoos de heerfchappy in zyne ziel. Zy vind God even zo eerbied- en lievenstvaardig, wanneer hy zyne kinderen als een vader tuchtigt, als wanneer hy aardfche zegeningen over hen uitftort. Zy verheugt zich, in beide gevallen, onder zyn opzicht en voorzorg te ftaan, en de verwachting der toekomende waereld laat niet toe dat zy immer verkoele. Zy is, om my van de uitdrukking des wyzen Konings te bedienen , fterk als de dood: haar yver is hard, als het graf, haare kooien zyn vuurige kooien, vlammen des lieer en. Deeze , aandachtige Toehoorders, zyn de voornaamfte eigenfchappen , die onze liefde O 3 tot  £14 VAN DE LIEFDE TOT GOD. tot God in zich moet hebben , wanneer zy met het voorfchrift zal overeenstemmen, dat wy in onzen tekst vinden. Laat ons nu ook de redenen overweegen , die ons tot zulk eene Godsliefde ver pligten. De liefde grond zich op de voortreflykheid van haar voorwerp; of op de naauwe betrekking, in welke wy jegens hetzelve ftaan; of op de weldaaden, die wy 'ervan ontfangen; of op het goede, dat wy van hetzelve nog te verwachten hebben. Ten aanzien van onze liefde tot God, komen alle deeze redenen by elkander; en wie ziet niet, hoe fterk en onlosmaaklyk zy onze verpligting daartoe moeten maaken. Waar is een wezen , dat voortreflyker , dat eerbied- en lievensw aardiger is , dan God ? Bevat hy niet alles in zich, wat fchoon , wat goed, wat volmaakt is? Is hy niet de oorfprong en de bron van alle enkele fchoonheden en volmaaktheden, die in de gantfche waereld verfpreid zyn ? Ja , van hem, door hem en tot hem zyn alle dingen; hem zy eere in eeuwigheid ! Hoe gering, aandachtige Toehoorders , hoe nietig zyn niet alle voorrechten , alle goede eigenfchappen der besten, der edelften onder de ftervelmgen , wanneer wy ze  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 2IJ ze met de voorrechten en eigenfchappen van den Oneindigen vergelyken ? Zy verdwynen voor onze oogen, gelyk wy de maan en de flerren voor den glans der opgaande zonne uit ons gezicht verliezen. In God vereenigt zich alles, wat groot en lievenswaardig is. Hy bezit alles, wat verwondering, wat hoogachting en toegenegenheid verdient; en hy bezit het in den allerhoogften graad. Is het eene wyduitgebreide , doch onfchadelyke en weldoende magt, die u aandoening verwekt, en u met verwonderenden eerbied vervult? God is de almagtige, die in den hemel en op de aarde doet al wat hy wil. Hy /preekt en het is 'er; hy gebied en het ftaat 'er. Zyn gezag Ü eeuwig, en zyn Koningryk heeft geen einde. Hy heerscht over alles; hy regeert alles naar zyn welgevallen. Gy behoeft ook niet te vreezen dat hy immer zyn magt zal misbruiken. Hy wend ze altoos aan , volgens de regels van rechten billykheid: zy bedekt, zy befchut de vroomenin tyd van nood, en voor den moetwilligen zondaar alleen iszy verfchriklyk. Zyn het verftand en wysheid die hoogachting en eerbied van u vorderen? God is de alleen Wyze. Hy i' g^ot van raad, en magtig van daad. Getuigen niet hemel en aarde, getuigen niet O 4 a'le  %I6 VAN DE LIEFDE TOT GOD. alle groote en kleine, alle leevende en leevenJooze fchepfelen, getuigen niet ons lighaam en onze ziel op het duidelykfte, dat de fleer alle zyne werken met wysheid gefchikt heeft? En wat zyn alle enkele ftraalen van verftand, van vernuft, van fcherpzinnigheid, die in zo menigvuldige graaden onder alle rangen en fooiten van verftandige wezens verfpreid zyn, wat zyn ze anders dan uitvloeifels deezer reine en eeuwige Bron van het licht en het leven der geesten ? Is het deugd, is het heiligheid én gerechtigheid-, die gy als de wezenlykfle voorrechten eerbied toont, die gy voor de waardigfle voorwerpen uwer genegenheden houd? God, myne Vrienden, is een licht, in *t welk geen duisternis is ; hy is rechtvaardig in alle zyne wegen en heilig in alle zyne werken. Gerechtigheid en gerichte zyn de vastheden van zyn' troon; genade en waarheid zyn fteeds voor zyn aangezicht. Voor den glans zyner zuivere heiligheid vallen de verheven/te geesten aanbid, dend neder, zy bedekken hun aangezicht en roepen hem toe: Heilig, heilig, heilig is de Heer der heirfchaaren, alle landen zyn van zyne tere vervuld. Is het, eindelyk, goedheid,is het bermhartigheid, zyn het liefderyke en groot, moedige gezindheden en handelingen, die u ver-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 217 verrukken , die zich van uw geheel hart meester maaken , die u met zacht en nochtans onwederftandelyk geweld tot de eerbiedigfle liefde beweegen? God is de liefde zelve. Hy is genadig, bermhartig, langkmoedig en van groote goedertierenheid. Hy bewyst genade aan duizend geJlachten, en vergeeft de misdaad, de overtreding en zonde. Van zyn' troon vlieten onophoudelyk volle ftroomen van leven , van vreugde , van gelukzaligheid op zyne fchepfelen af, en zyne geneigdheid tot weldoen is eindeloos groot. Een Wezen , aandachtige Toehoorders, dat zulke eigenfchappen, zulke volmaaktheden bezit, verdient dat niet onze diepfte hoogachting , onze innigste liefde ? Zouden wy niet ten aanzien van alles , wat fchoon , wat goed, wat voortreflyk is , onaandoenlyk moeten zyn, indien wy God, in wien dit alles zich vereenigt, niet lief hadden, indien wy de taal van den Pfalmdichter niet voerden: Wien heb ik nevens u in den hemel ? nevens u gelust my ook niets op de aarde. Gaat verder met uwe gedachten , opmerkzaame Toehoorders, en befchouwt de naauwe betrekkingen, in welken gy jegens God ftaat, en de menigte', de- grootheid, de hooge waarde der O 5 wei-  4l8 VAN DE LIEFDE TOT GOD. weldaaden, die gy van hem ontfangen hebt. Hy is onze Schepper; en wy zyn het werk zyner handen. Hy is onze Heer; en wy zyn zyne onderdaanen. Hy is onze Vader; en wy zyn zyne kinderen. Konden ons fterker banden aan hem verbinden, dan deeze zyn ? Konden 'er wel rechtmaatiger eifchen op alle de neigingen van ons hart weezen, dan hem deeze natuurlyke en onlosmaaklyke betrekkingen op ons geeven ? En is hy niet de goedertierenfte en milddaadigfte Heer, de tcderfle en liefderykfte Vader, die gedacht kan worden? Is hy het niet, aan wien wy het leven en den adem, aan wien wy alle bekwaamheden , alle vermoogens, alle voorrechten, die onze natuur veredelen, en zo ver boven de dieren verheffen , te danken hebben ? Is hy het niet, die ons beftendig onderhoud en verzorgt, van wien alle goede gaaven en alle volmaakte giften afkomen, die dagelyks zyn hand opent, en alles wat leeft naar zyn welbehaagen verzadigd? Is by het niet aan wien wy alles, dat ons verblyf hier op de aarde gemaklyk en aangenaam maaken kan , fchuldig zyn; die den hemel zyn pracht, de zon haar licht, de aarde haaren zegen, de planten haar fchoonheid en kracht, de dieren hunne gefchiktheid tot onzen  VAN DE LIEFDE TOT GOD. %\tj zen dienst, en de menfchen hunne vindingryke vlyt gegeeven heeft ? Is hy het niet, die ons zo dikwyls verfchoont, wanneer hy ons ftraffen konde, die ons met de grootfle langkmoedigheid draagt , en ons geduurig nieuw uitftel tot boete en tot bekeering geeft? En hoe dikwyls heeft hy ons niet byzondere bewyzen zyner befchcrming in gevaaren, zyner hulpe in nood, zyns byftands in onze zwakheid, gegeeven? Wie van ons heeft niet ondervonden , dat hy naby allen is , die hem aanroepen , dat hy gebeden en fmeekingen verhoort, en dat nog niemand te fchande geworden is, die op hem hoopte? En wat zal ik van de onverdiende en onfchatbaare genadebetuigingen zeggen , die hy ons als zondaaren bewcezen heeft? Waar is een Heer, die zo met zyne knechten, een vader, die zo met zyne kinderen handelt, als God met ons, die zyne vyanden waren, gehandeld heeft ? Hy heeft om onzen wille zyn eeniggeboren Zoon niet verfchoond; hy heeft hem ons ten leeraar, ten middelaar, ten verlosfer gefchonken; hy heeft hem voor ons in den dood, in den fmaadelykften en fmartelykflen dood overgegeevcn. Hy heeft ons genade , leven , vergeeving van zonden en eeuwige zaligheid laaten  220 VAN DE LIEFDE TOT GOD. ten verkondigen en aanbieden. Zo dra wy ons een boetvaardig geloof tot hem wenden, zo dra wy den weg der ongerechtigheid en des verderfs verlaaten, zo dra wy ons van gantfcher harte tot hem bekeeren: zo wil hy zich over ons erbarmen, onze misdaaden niet meer gedenken, en ons tot zyn welgevallen verwaardigen. Wy zullen weder een' vryen toegang tot hem hebben , en ons zyner gemeenfchap beroemen. Hy wil ons zelfs in onze zwakheid te hulpe komen , ons met zynen Geest in het werk onzer heiligmaaking byftaan, en met de onvolmaaktheid van ons gehoorzaamen , wanneer het maar oprecht is , geduld hebben. Nooit wil hy ons boven vermoogen laaten verzocht worden, en onder zyn opzicht en leiding zullen wy eens onfeilbaar tot het bezit des heerlyken erfdeels geraaken , dat hy ons in den hemel bereid heeft. Hoe groot, hoe onuitfpreeklyk groot zyn niet alle deeze weldaaden en zegeningen , aandachtige Toehoorders ? Hoe verre zyn zy boven alle onze verdienften en verwachtingen verheven ? Wat kan ons tot dankbaarheid en tot liefde opwekken , indien het deeze overweegingen niet kunnen doen ? Ja God, gy zyt volkomen, gy zyt alleen waardig, dat wy u van gantfcher zie-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 221 ziele , met geheel ons verftand , en uit alle onze krachten liefhebben. U behoort ons geheele hart, u behooren alle onze neigingen; en wy zouden de ondankbaarflen, de verachtelykften van alle fchepfelen zyn, indien wy u niet lief hadden, u, die ons eerst zo lief gehad hebt. Kunt gy volgens deeze redenen uw verfchuldigdheid om God lief te hebben niet loochenen , aandachtige Toehoorders , voegt dan nog de overweeging der innerlyke voortreflykheid , en het menigvuldig nut van deeze deugd, hierby. Deeze bedenking zal de voorgeftelde bewysredenen een' nieuwen graad van fterkte byzetten. Wat toch kan de ziel van een' verftandig' en deugdzaam' mensch aangenaamer bezig houden ; wat is gefchikter om alle zyne bekwaamheden en vermoogens uit te breiden en te verheffen; wat kan hem een zuiverer, een edeler, een aandoenelyker vergenoegen verfchaffen, dan de liefde tot een' God , die alle voorrechten en eigenfchappen , die alleen verdienen geliefd te worden , in den hoogten graad , zonder eenige bepaaling of afwisfeling, bezit ; die de altoosvlietende en onuitputtelyke bron van alle licht, alle leven, alle  222 VAN DE LIEFDE TOT GOD. aJJe vreugd, alle gelukzaligheid is, wiens goedheid en genade van eeuwigheid tot eeuwigheid duuren, en die nooit ophouden zal, zyne aanbidders en vrienden te zegenen en gelukkig te maaken? 6 Zalige uuren, die de vroome met de befchouvving der volmaaktheid zyns Gods , die hy in zyne aanbidding, in zynen dienst, in zynen omgang doorbrengt! öHemelfche vreugd, die hy dan ondervind, wanneer hy , van het goddelyk welbehaagen verzekerd, tot den Allerhoogften nadert, en gemeenfehap met hem heeft! Wie heeft deeze vreugde ooit genooten, zonder haar den hoogften voorrang boven alle andere te geeven? Wie heeft ooit in het genieten van dezelve dat ydele en walgelyke ondervonden , 't welk gewoonlyk op alle zinnelyke en aardfche vermaaklykheden volgt?" Wat is verder gefchikter, om ons de oefening aller deugden , de betrachting van alle pligten, ligter te maaken , dan de liefde tot God ? De liefde is eene der fterkfte en werkzaamste aandoeningen. Zy vind niets onmooglyk, niets te zwaar, hetgeen tot bevordering haarer oogmerken dienftig is. Zy gaat alle hindernisfen en zwaarigheden moedig te keer, en  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 223 en zy overwint ze allen, indien zy maar niet in hunnen aart onoverkomelyk zyn. En zou de liefde tot God minder vermoogen ? Neen! wanneer dezelve eens onze ziel heeft ingenomen, wanneer zy in dezelve heerscht, dan zullen wy zekerlyk uit ondervinding met den Apostel zeggen: de geboden van God zyn niet zwaar. Het zal vreugd voor ons zyn, te doen wat recht is. Wy zullen in alles overwinnaars zyn, om den wil van hem , die ons heeft lief gehad. Het zal ons nooit aan beweegredenen ten goede ontbreken; en deeze beweegredenen zullen veel fierker op ons werken , dan alle menfchelyke wetten, dan gewoonte en eer. Zy zullen ons nooit onzeker of twyfelachtig laaten, hoe wy ons in het een of ander geval te gedraagen hebben. Door haar vermoogen bezield, zullen wy onzen pligt op alle tyden, op alle plaatfen , in alle omftandigheden , en jegens iedereen met blydfchap betrachten. Wy zullen vast en onbeweeglyk en altoos overvloedig zyn in het werk des Heeren. Nog meer. Is het niét de liefde tot God, die onze deugd en vroomheid de grootfte waarde geeft, en dezelven in de oogen des Allerhoogften tot een offer maakt, dat hem aan- ge-  224 VAN DE LIEFDE TOT GOD. genaam en welgevallig is ? Wy willen diegeenen , welken meer uit vrees voor ftraf dan uit liefde tot God het kwaade nalaaten en het goede doen , die by het nakomen hunner pligten meer op zichzelven-en hun tegenwoordig of toekomend voordeel , dan op God en zynen wil zien, niet voor ondeugend verkiaaren. Neen! Zy zyn op den weg der deugd, en hoe menigvuJdigcr zy die oefenen , hoe meer fmaak zy 'er in vinden zullen, en hoe meer hunne gezindheden gezuiverd en verhoogd zullen worden. Zo groot echter als het onderfcheid tusfehen kinderen en flaaven is, zo groot is het voorrecht van den vroome, wiens geheele hart aan God is overgegeeven, en die hem met lust en vreugde gehoorzaamt, boven diegeen, die zich meer onthoud van Gods geboden te overtreeden , dewyl dit niet ongeftraft kan gefchieden, dan omdat zy bevelen van het eerbied- en lievenswaardigfte Wezen zyn. En zouden de eerften zich niet een veel hooger graad van goddelyk welbehaagen kunnen belooven dan de laatften ? Zouden de eerften niet voor eene veel grooter zaligheid vatbaar zyn dan de laatften ? Wat is eindelyk gefchikter, aandachtige Toe-  van de liefde tot god. 22$ Toehoorders, om ons in alle wederwaardigheden te troosten, ons in alle gevaaren ftandvastig en onverfchrokken te maaken, en ons de zekerfte hoop op de volmaakfte gelukzaligheid te geeven ,dan de liefde tot God ? Wanneer kan het ons toch aan troost, aan hulp, aan byftand ontbreken; in welke omftandigheden kunnen wy toch ophouden gelukkig te zyn, wanneer wy met God , de hoogfte Goedheid, vereenigdzyn, wanneer wy tot zyne vrienden behooren ? Welke heerlyke beloften zyn ons in dit opzicht niet gegeeven ? De Heer, zegt de Pfalmdichter, bewaart allen, die hem liefhebben. Ik wil hm vader zyn, en zy zullen myne zoonen endochterenzyn,/preektdeAlmagtige. Dengeenen, die God lieflebben, betuigt de Apostel, moeten alle dingen medewerken ten goede. Hetgeen geen oog gezien, hetgeen geen oor gehoord heeft, hetgeen in geens mtn/chen harte is opgekomen, heeft God bereid voor de geenen die hem liefhebben. De hemel ftaat hen open, en zy zullen de kroon des levens ontfangen, die God beloofd heeft aan de geenen die hem liefhebben. Zondaar, die tot nu toe onverfchillig cn onaandoenelyk jegens God geweest zyt, die hem uw hart en uwe liefde weigert, zie toch tegen welke heilige verpligtingen gy gehan- IV. Stuk. P ' dcld,  226 VAN DE LIEFDE TOT GOD. deld, welke gróotc voorrechten en zaligheden gy tot heden gemist hebt. Zou dit onrechtvaardig en onnatuurlyk gedrag geene fchaamte in u verwekken? Zou u dit gebrek niet bedroeven? Kan de waereld, kan de zonde u hetzelve wel vergoc'den? Kunnen zy u de waare, de duurzaame gelukzaligheid uitleveren, die gy 'er in zoekt? ö Laat u niet langer bedriegen. Neemt door eene opréchte boete en bekeering, uw toevlucht tot dien God, welken gy verlaaten hebt. Laat het u bedroeven , datgy hem uwe liefde, die hy-allecn verdient, 20 lang onthouden, dat gy dezelve aan dingen verkwist hebt, die uws niet waardig zyn. Heilig hem uw hart met alle deszelfs neigingen en begeerten. Maak zorgvuldig gebruik van alle de middelen, die de liefde tot God in u verwekken en voortbrengen kunnen. Ën welke zyn deeze middelen ? Eene oplettende bcfchouwing der lievenswaardige eigenfchappen van God, eene aanhoudende overdenking van zyne menigvuldige en onfehatbaare weldaaden. De liefde moet zich op de kennis der voorrechten van haar Voorwerp gronden. Zy moet zich dezelven in een levendig en aandoenlyk licht voortellen. Zy moet ze met andere, minder goede, minder fchoone, minder volmaak-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 22? maakte dingen vergelyken. Bevlytig u derhalven om God recht te leeren kennen. Merk op de onderrichtingen, die hy ons zo wel in de natuur als in zyn woord van zich gegeeven heeft. Zoek u juiste, waardige, groote begrippen van hem en zyne eigenfchappen te maaken. Stel u -God nooit onder het verfchriklyk beeld van een' ftreng en onverbiddelyk' Heer voor, die 'er meer op bedacht is, om zyne onbeperkte magt en gezag te openbaaren, dan billyk, wys cn goedertieren te handelen; die niet naar redenen en oogmerken, maar volftrekt willekeurig regeert; die geluk of ongeluk onder zyne onderdaancn uitdeelt, zonder op hun gedrag acht te geeven. Dit denkbeeld , 't welk de reden en Schriftuur wederfpreekt, zou geene liefde, maar eene flaaffche vreeze in u voortbrengen. Befchouw God zodanig als hy inderdaad is, als een Wezen, dat niet alleen de hoogfte magt, maar ook de volmaakte wysheid, de zuiverfte heiligheid en eene goedheid, genade en bermhartigheid bezit, die oneindig groot zyn. Overweeg de menigvuldige en heerlyke bewyzen van dezelven, die gy in de fchepping, in de onderhouding, in de verlosfing vind. Houd degrootfte voorrechten der wysten en hciligflen onder alP 2 le  228 VAN DE LIEFDE TOT GOD, le menfchen daar tegen, en maak daaruit het befluit op, hoe veel meer God onze liefde verdient, dan alles wat hier op de aarde de rechtmaatigfte aanfpraak daarop heeft. Zoek verder de dankbaarheid jegens het hoogfte Wezen in u gaande te maaken. Overweeg de menigte, de grootte, de hooge waarde der weldaaden, die gy dagelyks en te aller uure van God ontfangt, en herinner u daarby uwe onwaardigheid, uwe zonden en gebreken , waarmede gy uwen goedertierenften Weldoener zo dikwyls hebt beledigt, en den eindeloozen afftand, die tusfehen God en u is. Bedenk, boven dat, dikwyls, hoe ydel en vluchtig alle góederen en voordcelen deezer waereld, en hoe ongenoegzaam zy zyn, om u voldoening te geeven, om uwe groote begeerten te vervullen, en u wezenlyk gelukkig te maaken. Stel, eindelyk, groot belang zo wel in de openbaare als byzondere godsdienstoefening, en verzuim dezelve nooit zonder de gewigtigfte reden. Indien gy deeze overweegingen , deeze oefeningen met de behoorlyke oplettendheid in 't werk ftelt; indien gy ze dikwyls herhaalt; indien gy ze met een ootmoedig en ernftig gebed doet vergezeld gaan , dan zullen zy gewisfeiyk ook diepe indrukken op uw hart maa-  VAN DE LIEFDE TOT GOD. 220 maaken; zy zullen het vuur der goddelyke liefde in hetzelve ontfteeken, en hetzelve geduurig aan nieuw voedfel verfchaffen. Gy weet het, oprechte liefhebbers van God, hoe gefchikt deeze middelen zyn om de liefde tot hem in ons te verwekken .en te onderhouden. Ziet wel toe, dat gy in het gebruiken deezer middelen nooit traag en nalaatig word. Gy weet het hoe gelukkig, hy is in wiens ziel de liefde tot God woont. Zoekt dit geluk met alle mooglyke zorgvuldigheid te bcwaaren ; zoekt het altoos in een' hoogcr' graad te genieten. Hoedt u voornaamelyk voor de zonde , die u alszins van God verwydert, en de gewaarwording van zyn zalig welbehaagen in u verzwakt. Moet gy, by dit alles, nog over menigvuldige zwakheden , over veele gebreken en onvolmaaktheden zuchten, laat deezen u echter niet moedeloos maaken. Verdubbelt veeleer uw vlyt in het goede, en beurt u op met de hoop op dien zaligen ftaat, waarin gy hem waardiger beminnen, en in het ongeftoord genot zyner liefde volmaaktgelukzaligzynzult. Hy, de bermhartige God, wille onsallen deeze gelukzaligheid deelachtig maaken! Hem zy eere cn lof gegeeven in eeuwigheid. Amen. P 3  li  ZEVENTIENDE LEERREDE. DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDLINGEN, TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. Tekst: EüANGELIUM VAN LüKAS, Hoofdd. XVI. 8. De kinderen deezer waereld zyn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hun gejlachte. P 4   Men heefc den mensch dikwyls een gedrag verweeten, dat met zichzelven en met zyn eigen grondregelen flryd , en de dagelykfche ondervinding leert, dat dit verwyt niets minder dan ongegrond is. Men vergelyke maar eens de wyze op welke de mensch zyne aardfche bezigheden en belangen behartigt, en voor zynen uiterlyken welvaart zorgt, met de wyze op welke hy de pligten des Christendoms vervult, cn aan zyne geestelyke en eeuwige gelukzaligheid arbeid. Hoe dikwyls zal men hem in het eene opzicht vlak het tegendeel van datgeene zien doen of laaten , wat hy in het andere opzicht doet of laat ? Is hy, aan de eene zyde, met de grootfte vlyt werkzaam om de bezigheden, de gebruiken, de vermaaken, de voordeden deezer waereld, den weg tot rykdom, tot eer en tor. magt te leeren kennen: zo blyft hy aan de andere zyde, ten aanzien der meeste dingen, welken de volmaaktheid en den vrede zyner ziele betreffen, onkundig, of vergenoegt zich met eene zeer oppevlakkige kennis van dezelven. Ontglipt, aan de eene zyde, niets aan zyne opmerking , wat maar eenigzins zyn aardsch geluk bevorderen of bevestigen kan; gevoelt hy P 5 zich  234 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. zich op het aandoenJykst gekrenkt, wanneer hetzelve maar op eenigerhande wyze verzwakt of aan 't wankelen gebragt word: zo is hy, aan de andere zyde,geheel koel en onverfchillig ten aanzien van al datgeene, wat zyn eeuwig heil cn de zaligheid des hemels betreft, en lyd zonder kommer en fmart de grootfte fchade aan zyn ziel. Is hy, aan de eene zyde, waakzaam, bezig, arbeidzaam, onvermoeid, vol wilvaardigheid en moed , wanneer het zyne tydelyke goederen en belangen betreft: zo is hy, aan de andere zyde, traag, flaaprig, kleinmoedig; hy is de zwakheid en onbestendigheid zelve, wanneer van hem gevorderd word, zyne kwaade gewoonten af te leggen , zyne gebreken te beftryden, zyne hartstogten te bedwingen, de pligten van een' waar' Christen te vervullen, cn zich daardoor tot de zalige onfterflykheid bekwaam en waardig te maaken. In 't algemeen weet hy zeer wel, dat men, zeker oogmerk willende bereiken, de gepaste middelen daartoe moet gebruiken, dat men in derzelver gebruik verltandig, voorzichtig en vlytig moet zyn, dat men zich niet door ieder verhindering en zwaarigheid van zyn voorneemen moet laaten affchrikken, dat men dikwyls een gering voordeel om een grooter en  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 235 en een tegenwoordig vluchtig vermaak aan een toekomend duurzaam vergenoegen opofferen moet; en hy volgt deeze regelen van fehranderheid daaglyks in zyne aardfche bezigheden. Zo dra hy echter dezelven op zyne geestelyke en eeuwige belangen zal toepasfen, gedraagt hy zich niet anders, alsof hy ze voor valsch en bedrieg, lykhield. Zodanig, myne Vrienden, wederfpreeken de meeste menfchen zichzelven, en handelen dagelyks tegen hunne eigene grondHellingen en levensregelen. Droevige waarheid ! Hoe befchaamend, hoe vernederend is zy niet voor den mensch! Hoe gefchikt is zy derhalven ook, om zynen hoogmoed neder te flaan, hem tot kennis van zichzelven te brengen , en met een' heilzaamen fchrik wegens de gevaarlyke gefteltenis van zynen zedelyken toeftand te vervullen! 6 Dat de befchouwing deezer waarheid op ons allen zulke indrukken maaken; ó dat zy door haar helder licht de dwaalingen,die ons in dit opzicht verblinden, verdryven, ons over onze dwaaze nalaatigheid in de gewigtigfte dingen befchaamen, onze vast in flaap geraakte geweetens wakker maaken, en ons aandryven mogte, om onze zaligheid met vreezen en beeven te werken! Ik  23Ó" DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. Ik zal, tot bevordering deezer oogmerken, onderden Goddelyken byftand, twee zaaken verrichten. Eerjlelyk zal ik onze tekstwoorden kortelyk verklaaren; en u dan de waarheid derzeiven met eene gefiadige vergelyking van ons eigen gedrag, begryplyk zoeken te maaken. De kinderen deezer waereld, zegt onze Heiland, zyn voorzichtiger dan de kinderen des lichts ^ hm geflachte. Deeze woorden behooren tot de gelykenisrede van den onrechtvaardigen Rentmeester, en moeten uit dezelve opgehelderd worden. De ontrouwe Rentmeester zou van het behandelen der goederen, aan hem toevertrouwd, rekenfehap geeven, en wist vooraf dat dezelve kwalyk zou uitkomen, cn dus zyn ampt hem ontnomen worden. Hy was deswegen op middelen bedacht, om zich tegen het gebrek en de ellende, die hem reeds naderden, in veilig, heid te Hellen. Hy nam het befluit om de fchuldenaars van zyn' Heer, door eene, fchynbaare grootmoedige kwytfchelding van een aanmerklyk deel hunner fchulden , aan zich te verbinden , en hen daardoor te bewegen, hem naderhand op te neemen, en de voordeden, die zy.aan hem te danken hadden, met hem deelen. Schoon dit gedrag in en op zichzelven  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 237 ven ten hoogften onrechtvaardig was, toonde het echter blyken van een fchrander hoofd, dat zich ook in zulke gevallen te helpen, en uitwegen te vinden wist, in welken duizend anderen zich aan een verdoovende wanhoop zouden overgegeeven hebben. Het was het gedrag van een' man, die, by het aanfchouwen van 't waarfchynlykfte gevaar,het gebruik van zyn verftand en overleg niet verliest, en in de verwardfte omftandigheden, met al de fchranderheid handelt van iemand, wiens geest en hart in eene bedaarde gefteldheid zyn. De Heer van deezen onrechtvaardigen Rentmeester kon zich, om die reden, niet onthouden, zyn gedrag, in zo verre het een bewys van zyn verftand en fchranderheid was,te pryzen, zonder echter de onrechtmaatige middelen te billyken, van welken hy zich, tot vermyding van zynen geheelen ondergang, bediend had. Hierover nu maakt onze Heiland de aanmerking, die wy in onzen tekst vinden. De Milderen deezer waereld zyn voorzichtiger dan ds kinderen des lichts in hun gejlachte. Wie zyn de kinderen deezer waereld ? Wie zyn de kinderen des lichts? In wat opzicht vergelykt ze onze goddelyke Lecraar met elkandcrcn. Eenige korte aanmerkingen zullen genoeg-  238 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. noegzaam zyn om deeze vraagen te beantwoorden. De hinderen deezer waereld, myne Vrienden , zyn de waereldlingen, de menfchen, die niets anders hoog fchatten, beminnen en zoeken , dan den rykdom, de eer, en de vermaaken deezer aarde; die daarvan hun hoofdoogmerk maaken; die het bezit en genot deezer ydele en vergangkelyke dingen voor hun hoogfte goed houden; en aan dezelven alle hunne bekwaamheden, al hunn'tyd, alle hunne vermoogens, en dikwyls zelfs hun hoop der toekomende gelukzaligheid, opofferen. De kinderen des lichts, daarentegen zyn diegeenen, welken door eene goddelyke openbaaring verlicht, hunne pligten en hunne verordening kennen ; die wegens den wil van God, en wegens de middelen om hem te behaagen , onderricht zyn; die het wel weeten dat hunne ziel 'onfterfjyk is , en dat op deezen ftaat van tucht en beproeving een ftaat van vergelding volgen zal; die alle deeze dingen gelooven, dikwyls aan dezelven denken, en zich ook meer of minder bevlytigen om overeenkomftig met dezclven te leevcn. Deezen, myne Vrienden,  TOT BF.S'CHAAMING DER CHRISTENEN. 2j$ den, zyn de pcrfoonen, die Christus in onzen tekst tegen over elkander ftelt. De kinderen deezer waereld, zegt hy, zyn voorzichtiger i;i hun gedachte, of in hunnen aart, naamelyk -in hunnen aart van denken en handelen, dan de kinderen des lichts; dat is: de eerften zyn opmerkzaamer, voorzichtiger en gefchikter in de behandeling hunner bezigheden en belangen dan de laatften : de eerften toonen een verftand , eene fchranderheid, eene vlyt, eene overeenftemming van oogmerk en gedrag, een' yver en eene beftendigheid in de uitvoering hunner ontwerpen , die men niet ligt by de laatften ontdekt : de kinderen des lichts begaan dikwyls zulke feilen, en maaken zich aan zulke verzuimen fchuldig, die de kinderen deezer waereld zich nooit vergeeven zouden. Gy kuilt ligtelyk afmeeten, aandachtige Toehoorders, dat deeze ftelling, offehoon dezelve in algemeene uitdrukkingen vervat is, zich niet zonder onderfcheid op alle enkele perfooncn, die tot deeze twee klasfen van menfchen bchooren, toepasfen laat, maar dat men, ten aanzien van beiden , veele uitzonderingen op den regel vind. Want, gelyk'er, aan de eenezy- de  240 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL, de waereldlingen genoeg zyn* die zo wel hunnen aardfchen en tydelyken, a!s hunnen gcestelyken en eeuwigen welftand gantfchelyk veronachtzaamen, en door een onverftandig en dwaas gedrag ten zelfden tyde hun uiterlyk geluk, hunne gezondheid, hun leven en hunne ziel bederven: zo zyn 'er ook zekerlyk aan de andere zyde vroome menfchen, die zich even zo werkzaam, even zo yverig en ftandvastig bemoeijen om hunne pligten te volbrengen, hunne zaligheid te werken, geltadig wyzer en heiliger te worden, den fchat hunner goede werken op te hoopen , en de heerfchappy van den Godsdienst en de deugd in de waereld uit te breiden , als zich de waereldling bevlytigen kan, om de ontwerpen van zyn'hoogmoed of van zyne gierigheid gelukkig uit te voeren. Wy moeten derhal ven de Helling in onzen tekst omtrent datgeene begrypen plaats te hebben , dat gewoonlykst en dikwylst onder de menfchen gefchied; en in deezen zin is het maar al te waar, dat de kinderen deezer waereld voorzichtiger in hunnen aart zyn dan de kinderen des lichts. De volgende aanmerkingen zullen ons de droevigfte bewyzen daarvan uitleveren. De  tot beschaaming der christenen. 241 De kinderen deezer waereld, de waereldlingen , trachten, eerftelyk, met de grootfte zorgvuldigheid kennis van de dingen deezer waereld te verkrygen, en van de wegen, die men moet injlaan, om in dezelve tot zyne oogmerken te geraaken. Zy brengen gantfchc jaaren door met het leeren van datgeene,'t welk hen tot bevordering van hunnen uiterlyken welftand, tot eene gelukkige uitvoering van hunne bezigheden en hun beroep, tot verkryging en waarneeming van zekere ampten en waardigheden gefchikt kan maaken. Zy verzuimen niets, om de waare gefteltenis deezer dingen, en de betrekking die zy tot hun geluk hebben, grondig te leeren kennen. Zy maaken zich alles, wat hen daaromtrent eenig licht geeven kan, greetig ten nutte; zy neemen de gevoelens en ervaaringen van anderen, die ouder en wyzer zyn dan zy, te raade, en arbeiden by aanhoudendheid om hunne verkregen kennis te vermeerderen en nog volkomener te maaken. Doen wy dit zelfde, myne Vrienden, wy, die kinderen des lichts, die Christenen zyn? Men onderricht ons wel van onze eerfte jeugd af wegens de leerstellingen en pligten van den Godsdienst; men leert ons den eenigen waaren God en Jezus Christus, dien hy geIV. Stuk. Q zon-  242 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. zonden heeft, kennen; men verkondigt ons openlyk zynen heiligen wil; men predikt ons zyne grootheid en de wonderen zyner liefde; en wy hebben alle noodige hulpmiddelen, om datgeene, 't welk ons tot zaligheid wys kan maa« ken, door leezen en overdenken zelf te leeren. Maar hoe gebruiken wy deeze middelen van onderwys, en wat uitvverkfelen brengen zyby ons voort ? Bevlytigen wy ons yverig om van den Godsdienst kundig te worden, en houden wy ons by aanhoudendheid bezig om juister en duidelyker bevattingen van deszelfs heilzaame leerstellingen te verkrygen ? Kennen wy God en de betrekkingen in welken wy jegens hem ftaan; kennen wy datgeene 't welk hy voor ons gedaan heeft, en dat hy van ons vordert, zodanig als de waereldling de waereld , in welke hy leeft, de verbindingen, in welken hy met andere menfchen en met de gantfche famenleeving ftaat, en de pligten, die, uit hoofde deezer verbindingen, op hem liggen, kent? Zyn wy van den weg, die ons tot de eeuwige gelukzaligheid leid, even zo wel onderrecht , als de waereldling van de middelen onderrecht is, die hem tot het bezit der goederen, naar welken hy ftreeft,brengen kunnen? Doen wy onderzoek naar de verhinderingen en zwaa»  TOT BESCHAAMTNG DER CHRISTENEN. 24J zwaarigheden, die wy op deezen weg aantreffen, en naar de hulpmiddelen, waarmede wy dezelven overwinnen kunnen, even zo zorgvuldig, als de kinderen deezer waereld naar datgeene, 't welk hen nuttig of fchadelyk zyn, 't welk de uitvoering hunner onderneemingen bevorderen of verhinderen kan, nafpooren? Zyn wy even zo leergierig en dankbaar als zy, wanneer men ons zekere gevaaren, voor welken wy ons onvoorzichtig blootstellen, ontdekt, en ons voor dezelven waarfchouwt ; wanneer men ons het gebreklyke in ons gedrag voorhoud, en ons aantoont, hoe zeer hetzelve met onzen pligt, en met onze tegenwoordige of toekomende gelukzaligheid ftryd; wanneer men ons vermaant, bid, bezweert den afgrond te ontwyken, by welken wy door onze ligtvaardigheid en onbezonnenheid, zo na gebragt zyn? ó Hoe zeer moest deeze vcrgelyking ons befchaamen en verootmoedigen! En wat' zyn toch alle kundigheden en begrippen, die enkel deeze, in vergelyking 'van diegeenen, die ons als Christenen aangaan, welken tot onfterflykheid geroepen zyn? Hoeveel noodzaaklyker en gewigtiger zyn niet deezen dan geenen ? Hoe veel wyzer is niet een Paulus, die niets anders wist en niets' anders Q 2 wee-  244 DÊ VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. weeten wilde,1 dan de leer van Jefus Christus, den gekruisten; hoe veel wyzer is hy niet dan de waereldling, die, ten aanzien van de leer des heils, onkundig is, terwyl hem echter de bezigheden en belangen deezes levens op het naauwkeurigfte bekend zyn ! Zekerlyk, het is meer dan onvoorzichtigheid, het is de grootfle dwaasheid, datgeene met groote moeite te leeren, van 't welk wy maar weinige dagen gebruik kunnen maaken, en datgeene niet te weeten , of niet grondig te weeten,het welke ons eeuwig gelukzalig kan maaken. Laat het ons dan, te onzer fchande, bekennen,myne Vrienden, dat de kinderen deezer waereld, in dit opzicht, voorzichtiger zyn dan de kinderen des lichts. Zy zyn het, ten tweeden, dewyl zy zich zeker vast doelwit voorstellen, op het welk alle hunne poogingen gericht zyn, en het welk zy nooit uit het oog verliezen. De hebzuchtige zoekt niet anders, dan zich te verryken, dan fchatten op fdhatten te hoopen ; en dit is de eenige zaak, die hem levendig aandoet, waar hy.wezenlyk belang in ftelt, die hem geduurig bezig houd. De eergierige is.'er alleen op bedacht , hoe hy zich van den grooten hoop onder-  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 245 derfcheiden, zich boven anderen verheffen, en zyn raagt en aanzien vergrooten, of bevestigen kan; cn alles wat niet tot zyne verhooging medewerkt, befchouwt hy met onverfchilligheid. De wellustige jaagt alleen de geneugten na, aan welken hy is overgegeeven, en acht rykdom noch eer anders, dan in zo verre hun bezit hem tot voldoening zyner ongeregelde lusten behulpfaam kan zyn. En even deeze eenvormigheid van oogmerken, deeze heerfchende en fteeds werkzaame neiging tot zekere dingen, dit ftandvastig befluit om zich tot verkryging van dezelven te bevlytigen, is de oorzaak, waarom de kinderen deezer waereld met onvermoeiden yver aan de uitvoering hunner aanflagen arbeiden, de hindernisfen, die zich tusfehen beiden , voordoen , met moed te boven komen, cn dikwyls in de zwaarfte onderneemingen gelukkig zyn. Gelyken wy hen ook in dit opzicht, aandachtige Toehoórders, wy, die kinderen des lichts zyn? De wil van God en zyn genadig voorneemen met ons is ons niet verborgen. Wy kennen onze verheven verordening. Wy wceten dat wy onfterflyk zyn, en dat onze geest voor eene altoostoeneemende volmaaktheid en een eeuwig geluk vatbaar is. Wy Q. 3 wee-  1^6 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. weeten dat wy reeds hier den grond tot onze toekomende volmaaktheid en gelukzaligheid moeten leggen, en dat wy dit niet doen kunnen , wanneer wy ons niet door boete en geloof van de goddelyke genade verzekeren, ons in de gehoorzaamheid van Gods geboden oefenen, en onze gezindheid en ons leven naar zyn welbehaagen fchikken. ïs dit nu het wezcnlyke doel, het hoofdoogmerk van al datgeene, wat wy denken, wenfehen en doen? Hebben wy het beste deel verkooren, dat nooit van ons zal weggenomen worden ? Zoeken wy het eerst en meest naar het Ryk van God en naar zyne gerechtigheid? Stellen wy wysheid en deugd boven alle goederen en voordeelen deezer aarde? Kunnen wy met oprechtheid zeggen : Wat my aangaat, ik wil den Heere dienen; ik heb het gezwooren en zal het honden, dat ik de geboden uwer wet zal betrachten ? En wanneer dit ons doel, het hoofdoogmerk van ons leven is; hebben wy dan dit doel, dit oogmerk fteeds voor oogen ? Vestigen wy dikwyls ons gezicht daarop ? Richten wy alle onze handelingen daar naar in? Of zyn wy nog in twyfel en in onzekerheid wat party wy neemen, Heer, welken wy dienen, welke goederen en voordeelen wy  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 247 wy den voorrang geeven zullen? Ja, myne Vrienden, deeze ongelukkige twyfel, deeze verderflyke onzekerheid is het, die veelen van ons aan het gevaar bloot ftelt van hunne zielen te verliezen. Wy ftaan als geduurig op den middenweg tusfehen het goede en het kwaade, of verklaaren ons beurtling nu voor het eene, dan voor het andere. Wy zouden gaarne God en ook de waereld willen gehoorzaamen,cn tevens alles doen wat ons onzezinnelyke lusten en begeerten bevelen: wy zouden ons wel naar het voorbeeld der deugd en vroomheid willen richten, dat Jefus Christus ons nagelaaten heeft, en zonder welks navolging wy onmooglyk waare Christenen kunnen zyn, maar wy zouden ons ook gaarne de tegenwoordige waereld gelykvormig willen maaken, hebbende wy geen moeds genoeg, om ons door een' geheel zuiveren en heiligen wandel , ons van haare kinderen te onderfcheiden: wy zouden wel gaarne den hemel willen erlangen , maar echter deswegen van de ydele vermaaken der zonde geen' afftand doen. Dus weifelen wy by aanhoudendheid tusfehen God en de waereld, tusfehen deugd en ondeugd. Dus brengen wy ons gantfche leven door met ontwerpen te maaken, die wy niet Q 4 uit-  248 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. uitvoeren, en befluiten te neemen, die wy nooit in 't werk flellen. Dus bevlytigen wy ons vruchteloos, om de tegen elkander gefielde oogmerken met eikanderen te vereenigen, en dingen te verbinden, die vlak uit eikanderen wederfpreeken. Behoeven wy'er ons dan wel over te verwonderen, wanneer wy altoos ten uiterflen zwak en gcbreklyk, altoos flaaven der zonde blyven, wanneer wy geen' voortgang op den weg der deugd en heiliging maaken, wanneer wy de volmaaktheid tot welke wy geroepen zyn, nooit nader komen ? En kunnen wy ons onthouden, ook hier de demoedige bekentenis af te leggen, dat de kinderen deezer waereld voorzichtiger zyn in hun gefiachte, dan de kinderen des lichts? Dit is nog niet alles. De kinderen deezer waereld vergenoegen 'er zich niet mede, dat zy zich zeker doel voorflellen, en fomtyds hunne oogen op hetzelve richten. Zy ftaan daadeïyk den weg in die hen derwaart brengen kan. Zy gebruiken alle middelen, die hen de rykdom, de eer, de waardigheden, de vermaaken kunnen verfchaffen, die zy zoeken. Zy beproeven de verfcheiden middelen, die men hen tot dat oogmerk voorflaat, met deftreng- fte  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 249 fte oplettendheid. Zy verkiezen uit dezelven diegcenen welken hen toefchynen de zekerfte en krachtigüen te zyn, fchoon zy de onaangenaamften en moeijelykften zyn moogen, en zy bedienen zich van dezelven met alle mooglyke voorzichtigheid en bekwaamheid, met alle vlyt die in hun vermoogen is. Herhaalde proeven, aanhoudende poogingen, harde en vermocijende arbeid, verzaaking van gemak, van flaap en rust, alles word door hen aangewend, om de loopbaan,die voor hen is, te voleinden, en den prys daarvan weg te draagen. Arbeiden wy ook zo aan het heil onzer zielen , aandachtige Toehoorders ? Gebruiken wy ook zo de hulpmiddelen, die God ons geeft, om aan onzen Christelyken pligt te voldoen? Wy kennen nu reeds het doel, naar het welk wy, als kinderen des lichts, te ftreeven hebben? Onderfteld zynde dat wy 'ernaar ftreeven, wat doen wy, cm hetzelve te bereiken? Welk een' weg fiaan wy in, om 'ertoe te geraaken? Leezen cn befpiegelen wy de heilige Schriftuur, met zuivere en oprechte oogmerken, en neemen wy haar onderwys met eerbied, met leerzucht, met onderwerping aan ? Stellen wy een wezenlyk belang in de openbaarc cn byzondere oefeningen van den Godset 5 ri dienst 1  2SO DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. dienst en het gebed, en verrichten wy ze met de opmerkzaamheid, met den ootmoed, met den yver, met de oprechtheid, welken het denkbeeld der goddelyke Majesteit en het gevoel onzer gebreklykheid ons moeten inboezemen? Waaken wy by aanhouding over ons zeiven, en over ons gedrag? Arbeiden wy bestendig om onze begeerten te maatigen, onze hartstogten te betoomen, de eerste ongeregelde beweegingen, die in ons ontstaan, te on> derdrukken, en zo tot de heerfchappy over onszelvente geraaken? Vermyden wy niet alleen het kwaade, maar ook den fchyn van hetzelve? Maaken wy ons alle gelegenheden, om wyzer te worden, ons te verbeteren, ons in de deugd te oefenen, en den fchat onzer goede werken te vermeerderen , begeerig ten nutte? Onthouden wy ons met vlyt van al datgeene, wat ons van de baan der gerechtigheid kan afleiden, en vlieden wy in het byzonder de kwaade gezelfchappen, die de goede zeden bederven? Vermaanen wy élkanderen onderling tot volharding in het geloove en in de deugd, en geeven wy diegeen welke ons over onze feilen beftraft en ons onze dwaalingen beneemt, met een' zachtmoedigen geest, gehoor ? Deezen zyn louter middelen tot heilig_ * maa-  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 2$ï maaking en- tot zaligheid, die wy niet kunnen verachtcloozen zonder ons van het heerlyk doel te verwyderen, dat ons is voorgefteld. Wanneer wy het voor genoeg houden, het Christendom met den mond te beryden, de uitwendige gebruiken van hetzelve waar te necmen, een' wandel te leiden, die vry is van grove gebreken, en fomwylen eenige rechtmaatige weldaadige handelingen te verrichten: wanneer wy ons niet ernilig bevlytigen om alle de pligten van welkèn ik thans gefproken heb, naar ons best vermoogen te volbrengen, en evenwel hoopen eens aan de erfenis der heiligen deel te hebben: dan is ons gedrag openbaar tegenftrydig, en onze hoop is ongegrond. Wy willen hst oogmerk bereiken, zonder de middelen te gebruiken, waardoor het alleen kan bereikt worden. Wy willen tot het doel geraaken, zonder op den weg te wandelen, die ons dcrwaart brengt. Wy wenfehen de kroon , die voor de overwinnaaren verordend is, weg te draagen, en weigeren evenwel te kampen. Welk eene tegenftrydigheid! Welk eene verblinding! Zouden de kinderen deezer waereld in hun geflacht 10 verftandeloos en dwaas zyn als de kinderen des lichts? Neen, ay blyven niet by bloots wenfehen, by vruch- te-  252 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. telooze befluiten, by,traage en fteeds afbreekende poogingen, ftaan. Zy wenden alles aan, om hunne wenfchen vervuld te krygen. Ja, myne Vrienden, zy wenden alles aan om hunne wenfchen vervuld te krygen. Dit is de vierde hoofdtrek, die hun karakter uitbeeld. Zy zyn fiandvastig in het nafpooren van hetgeene zy zoeken. Zy fchuuwen de moeite en arbeid niet, welken de uitvoering hunner aanflagen van hen vordert. In tegendeel, zy ftaan, gelyk de Schriftuur fpreekt, vroeg op', leggen zich laat neder, en eeten dikwyls hun brood met finarte. Zy laaten zich, door ieder zwaarigheid, die zy ontmoeten , van hun voorneemen niet affchrikken. De grootlte gevaaren, de vreeslykfte verhinderingen dienen dikwyls alleen om hunne oplettendheid, hunne waakzaamheid en de infpanning hunner krachten te verdubbelen. Zy ftellen zich zonder bedenken aan deeze gevaaren bloot, en gaan deeze hindernisfen kloekmoedig tegen, fchoon zy zelfs in de meeste gevallen niet dan eene fjaauwe hoop op een' gelukkigen uitflag hebben. Vruchteloos zoud gy hen zoeken te overreden, van hunne gevaarfyke onderneemingen af te ftaan, of hunne hitte in derzelver uit-  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 253 uitvoering te maatigen: vergeefs zoud gy hen met fmarten,met krankheden,met een' vroegtydigen dood dreigen: vergeefs zoud gy hen het geluk van .een onfchuldig, een gerust en lang leven, als de vrucht van een tegengesteld gedrag, aanpryzen. Zy zullen uwe dreigementen zo wel als uwe beloften verachten; zy zullen liever de gewigtigfte voordeden verloochenen , en zich de aandoenelykfte rampen en bezwaaren laaten welgevallen , dan hun hoofdoogmerk opgeeven; en nooit zullen zy gelooven genoeg gedaan te hebben, zo lang hen nog iets te doen overig blyft. Kennen wy ons aan deeze trekken , aandachtige Toehoorders, wy, die kinderen des lichts zyn? Zyn wy bezield met zulk een' yver, met zulk eene standvastigheid, zulk eene onverfchrokkenheid ten aanzien van datgeene, 't welk onze eeuwige gelukzaligheid betreft? Zyn wy even zo vast en onbevveeglyk, wanneer men ons tot kwaad aanport, of ons verhinderen wil onzen pligt na te komen? Doen wy voor den Gods- * dienst en voor het toekomende leven datgeene , wat de kinderen deezer waereld voor de waereld en haare vergangkelyke voordeelen doen ? Brengen wy Gode zulke dierbaare offers, als de waereldling zyne hartstogten toe brengt?  254 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. brengt? Zoeken wy ons by onzen Schepper en Heer, den Koning aller Koningen, die eens ons eeuwig lot zal beflisfchen, met dezelfde zorgvuldigheid welbehaaglyk te maaken, als waarmede de eerzuchtige de Grooten deezer aaide vleit, om hunne gunst magtig te worden? Houden wy ons even weinig voldaan met den voortgang, dien wy mooglyk oP den weg der heihgmg gemaakt hebben , als de hebzuchtige zich voldaan houd, met de goederen, die hy reeds te faamen gehoopt beeft? Ach! myne Vrienden! hoe onbeftendig cn wankelmoedig zyn wy niet in datgeene, 't welk onze zedeJyke volmaaktheid en ons eeuwig heil aangaat» Hoe ligt worden wy in deeze groote bezigheid traag en moedeloos! Wy „eemen dikwyls het befluit om onze gebreken en ondeugden af te leggen, en ons geheel aan de deugd over te geeven: wy heiligen ons dikwyls aan God en zynen dienst toe: wy arbeiden eenigen tyd aan het vervullen van onze geloften; wy beproeven eenige maaien ons aan de tiranny onzer hartstogten te onttrekken. Maar hoe dra vergeeten wy dat goede voorneemen, deeze plegtige geloften! Hoe zwak en zonder gevolg zyn deeze proeven van verbetering! De eerfte hindernisfen, die wy aantreffen, fchrikken ons van  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 255 van den rechten weg af, op welken wy aanvingen te wandelen. De eerfte verzoekingen ten kwaade verleiden ons, het eerfte flechtgezelfchap, waarin wy géraaken, verlokt ons, door zynen fpot, of door zyne vleijeryen, of door zyn befmettend voorbeeld, weder tot de dwaasheden en buitenfpoorigheden, die wy voor weinige dagen of uuren haar affcheid gegeeven hadden; en dus blyven wy altoos ftaan, waar wy eerst waren. Welk eene kleinmoedigheid ! Welk eene lafheid! Heet dit ftryden om door de enge poort in te gaan, en het hemelryk geweld aandoen, om het tot zich te trekken? Heet dit het geloof behouden, den goeden ftrydftryden, enden loop voleinden? Zyn niet de kinderen deezer waereld ook in dit opzicht voorzichtiger in hun gedachte, dan de kinderen des lichts ? Eindelyk, myne Vrienden, onderzoeken de kinderen deezer waereld den ftaat hunner bezigheden en belangen, en zy doen zulks met alle naauwkeurigheid, die in hun vermoogen is. Zy vergelyken datgeene 't welk zy reeds gedaan hebben, met datgeene 't welk hen nog te doen ftaat. Zy merken dc feilen , op die zy tot nu toe begingen, en de gunftige gelegenheden, om  256" DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. om hun geluk te bevorderen, die zy verzuimd hebben, en neemen daarby een vast befluit om de eene in het toekomende te vermyden en de andere zich beter ten nutte te maaken. Volgen wy ook deezen regel van voorzichtigheid , myne Vrienden, wy, die door een godlyk licht verlichten geleid moesten worden ? Maaken wy ernftige overweegingen over onszelven, over de gelteltenis van ons hart en leven , over onzen voortgang in de wysheid en deugd, over de gegrondheid onzer hoope? Zonderen wy ons ten dien einde dikwyls af van het gedruis der waereld, en belteeden wy tyd genoeg aan deeze moeijelyke en gewigtige zaak? Maar, hoe zal, hoe kan men ledigen tyd tot deeze bezigheden vinden, wanneer men zyn leven in eene beftendige verftrooidheid van gedachten doorbrengt; wanneer men alle de uuren van den dag tusfehen de pligten zyns aardfehen beroeps en tusfehen de vermaaken der waereld verdeelt; wanneer men de eenzaamheid vlied; wanneer men bevreesd is aan zichzelven en zyne gedachten overgelaaten te zullen zyn; of wanneer men de kostelyke oogenblikken van eenzaamheid, dewyl men zulken toch niet vermyden kan, enkel tot het leezen van zodaanige boeken aanwend, die ons  TOT BESCHAAMÏNö DER CHRISTENEN. 257 ons wel verlustiging en uitspanning verfchaffen, maar ten aanzien der gewigtigfte dingen in de grofste onkunde en de gevaarlykfte onverfchilligheid laaten ? Het is waar, daar zyn tyden, dat wy zelf deeze feilen fchynen te bekennen en te betreuren. Wanneer ons gevallen van tegenfpoed bejegenen, of wanneer wy ons tot het gebruiken des heiligen avondmaals voorbereiden, dan zyn wy minder verftrooid van gedachten; dan veranderen wy voor ettelyke dagen van leevenswyze; dan verledigen wy ons om, en veellicht niet zonder tegenzin en verdriet, een goed zedelyk of Godvruchtig boek door te loopen; dan brengen wy eenige uuren in eenzaamheid en in den gebede door. Maar onderzoeken wy dan ook onszelven, met die onpartydigheid, die strengheid , die ons alleen van datgeene, 't welk wy zyn, en het welk wy te vreezen en te hoopen hebben, onderrichten kunnen ? Zoeken wy niet veel meer onze feilen te verontfchuldigen, onze ondeugd te verfchoonen, en ons ontwaakt geweeten weder in flaap te fusfen ? En deeze zwakke proeven en poogingen om onszelven te leeren kennen, en ons te verbeteren , zouden die met de gewigtigheid der zaake wel overeenkomftig zyn ? En deeze gods» 4 IV. Stuk. R dien-  458 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. dienftige overwegingen , die wy zo zelden herhaalen, die wy met zo veel koelheid verrichten , zouden die wel genoegfaam zyn, om ons tegen het zelfbedrog te hoeden, om ons de verborgene verkeerdheid .van ons' harte te ontdekken, en om ons ftaat te ftellen op eene gegronde wyze te oordeelen of wy in de geftel« tenis zyn, in welke wy zyn moeten, indien wy Gode behaagen en ons in zyne genade en gunst, niet alleen in dit, maar ook in het toekomende leven, verheugen willen ? Ach! myne Vrienden! moeten wy niet,wanneer wy de voorfchriften der wysheid zullen volgen, moeten wy niet deeze heilige oefeningen dagelyks, of ten minften zeer dikwyls herhaalen? Moeten wy ons niet dagelyks, of ten minften zeer dikwyls, wegens onze oogmerken, wegens onze handelingen, wegens het goed cn kwaad, dat wy gedaan hebben, onderzoeken? Kunnen wy deezen pligt zonder het uiteritc gevaar verzuimen, wy, die hier op aarde zulke groote en gewigtige dingen te bezorgen hebben; wy, wier leven zo kort en zo onzeker is; wy, dien de Rechter der waereld alle oogenblikken kan toeroepen: Doe rekening van uw rentmeester fchap , want gy kunt voortaan niet langer rentmeester zyn? Zou een waereldling, die zich  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 259 zich in diergelyke omftandigheden bevond, en van diergelyke gevaaren gedreigd werd, zulke grove en onherftelbaare feilen, als deeze zyn ,<' zich wel ooit vergeeven ? Neen, de kinderen deezer waereld zyn voorzichtiger in hun geflachte, dan de kinderen des lichts. Laat ons het dan bekennen, aandachtige Toehoorders, dat de aanmerking van Christus, in onzen tekst, niet dan te gegrond is, en dat ons eigen gedrag de droevigfte bewyzen van derzei ver waarheid en juistheid aan de hand geeft. Ja, laat het ons, hoe zeer wy daardoor ook verbysterd en vernederd worden, bekennen, dat de kinderen deezer waereld in het waarneemen hunner bezigheden en belangen, voorzichtiger zyn dan de kinderen des lichts. Maar laat ons toch met deeze bekentenis ons niet te vreden ftellen. De gedachten, dat wy tot nu toe zo weinig overeenkomftig met de wyze en genadige oogmerken van God gehandeld, en de middelen ter zaligheid, die hy ons aanbied, niet beter gebruikt hebben, deeze gedachten moeten ons met het fmartelykfte berouw doordringen, en ons bewegen om in het toekomende een waardiger en getrouwer gebruik te maaken van de middelen, die ons de bermhartige God tot onze verlichting en verbetering, R 2 ge-  2Ó0 DE VOORZICHTIGHEID DER WAERELDL. gegeeven heeft. De voorzichtigheid, de vlyt, de werkzaamheid, de ftandvastigheid, die wy in alles, wat het tegenwoordige leven en onzen uiterlyken welvaart betreft, toonen,moeten ons met fchaamte en droefenis over de koelheid, over de onverfchilligheid en traagheid vervullen, met welken wy voor de volmaaking van onzen geest, en voor ons geluk in het toekomende leven zorgen. Deeze overweegingen moeten ons eenen nieuwen yver inboezemen, om ons aan God en de deugd gantfchelyk over te geeven; de zonde, die ons aankleeft en traag maakt, af te leggen, en met ftandvastigheid voort te loopen, op de loopbaan die ons is aangeweezen. Hoe onverantwoordelyk zou niet ons gedrag, hoe rechtmaatig niet onze verdoemenis zyn, wanneer wy weigerden voor God en den hemel datgeene te doen, 't welk de kinderen deezer waereld voorde waereld en haare nietige voordcelen verrichten! Noch onze zwakheid, noch de moeijelykheid der zaake, hoe groot ook beiden zyn moogen, zouden onze nalaatigheid in dit opzicht kunnen ontfchuldigen. De Christen vermag alles door Jefus Christus, die hem fterkt, en de genade, die God ons aanbied, is ook in de zwakken magtig. De weg der deugd en der zaligheid is niet moei- je-  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 2ÓI jelyker, neen, hy is gemaklyker dan de weg, die ons tot rykdom, of tot hooge waardigheden en eerrangen geleid. Wanneer wy licht en fterkte genoeg hebben, om ons door deezen vermoeiden en duisteren dwaalweg heen te helpen, en het doel van denzelven te bereiken, dan is het zeker onze eigen fchuld wanneer wy noch verlicht noch fterk genoeg zyn, om onze heiligmaaking in de vreeze des Heeren te voleinden. Wanneer wy wilvaardigheid en moed genoeg hebben, om'der' waereld, die ondankbaare en trouwlooze gebiedvoerfter, zeer dikwyls datgeene, 't welk ons liefst is, op te offeren, waarom zouden wy minder wilvaardig en moedig zyn, om, wanneer het 'er op aankomt, Gode onze overgegeevenheid en trouw te bewyzen, door alle Godloosheid en waereldfche begeerlykheden te verzaaken , en maatig, rechtvaardig en godzalig te leeven ? Zekerlyk, myne Vrienden, indien wy ons even zo zorgvuldig en even zo beftendig bevlytigen om de volmaaktheid van onzen geest te bevorderen, om wys en deugdzaam te worden, en onze onfterflyke ziel te redden, als wy ons bevlytigen om onze gezondheid, onze aardfche goederen en ons leven te behouden, dan kunnen wy verzekerd R 3 zyn,  252 DE VOORZICHTIGHEID DER WAEREEDL. zyn, dat wy het eerfte oogmerk even zo wel, en nog oneindiglyk veel zekerer bereiken zullen dan het andere. Het gevolg van de grootfte en hardnekkigfte vlyt, om datgeene, 't welk zichtbaar en vergangkeiyk is, werkzaam te houden,is altoos onzeker,en wy moeten allen , vroeger of laater, de vruchten van onzen arbeid verliezen; maar de oprechte en aanhoudende poogingen, waarmede wy de onzichtbaare en hemelfche goederen zoeken te erlangen zullen onfeilbaar met het heerlykfte gevolg bekroond worden. Zouden wy, na dit alles, nog kunnen twyfelen, wat onze voornaamfte opmerking, onze grootfte hoogachting, liefde en zorgen verdient ? Zouden wy ons nog een oogenblik kunnen bedenken, om de geringe en vluchtige voordeelen deezer aarde den voorrang te geeven boven de wezenlyke, blyvende en eeuwige goederen, die in den hemel voor ons bewaard zyn, en deezen tot het hoofdoogmerk, niet alleen van onze wenfchen en begeerten, maar ook van ons gantfche gedrag te maaken? Neen, neen, myne Vrienden, wy zullen van nu af aan, voornaamelyken beftendig, naar datgeene trachten, 't welk hier boven is, daar Christus is, en niet naar datgeene 't welk op aarde is, Wy zullen  TOT BESCHAAMING DER CHRISTENEN. 263 len niets verzuimen, om ons van de onvergangkelyke , onbevlekte en onverwelkelyke erfenis te verzekeren, die in de hemelfche wooningen op de rechtvaardigen wacht. Wy zullen als kinderen des lichts voorzichtiglyk wandelen , nooit zorgeloos worden, fteeds waaken en fteeds bidden, en by aanhouding naar grooter volmaaktheid ftreeven. Wy zullen, naar het voorbeeld des heiligen Apostels, alles vergeeten wat achter ons is; in onzen loop naar datgeene, 't welk vóór ons is, nooit moede worden, en, begeerig naar het doel, op het kleinood toefnellen, tot welks bezit ons God, door Jezus Christus, geroepen heeft. Hy, deeze magtige en bermhartige God, die het willen en het volbrengen van het goede in ons werkt, verfterke ons in dat edel voorneemen , en verleene ons kracht, om hetzelve met onveranderlyke trouw en ftandvastigheid uit te voeren! Amen. R 4   AGTTIENDE LEERREDE. DE VERHEERLYKING VAN GOD> IN DE MENSCHWORDING EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. Tekst: EUANGELIUM VAN LüKAS, Hoofdft. II. 13, 14. En van Jlonden aan was daar met den Engel eene meenigtedes hemelfchenheirlegers ,pryzende God, en zeggende: Eere zy God in de hoogte, en vreüe op aarde, in den menfchen een welbehaagen. R 5   6 g^od , Schepper en Vader der menfchen, VJ Ontfermer en Weldoener van gevallen zondaaren! Wy , uw voik , uwe kinderen, uwe verlosten, werpen ons, van verwondering en vreugde doordrongen, voor uwen troon neder, en bidden u, als den Eeuwigen, den Alleenwyzen , den Oneindig-goeden en Bermhartigen, vol van eerbied en dankbaarheid, aan. Deeze plegtige dag, die ons voor uwe oogen doet te faamen komen, welke geheimenisfen van wysheid, welke geheimenisfen van liefde en genade brengt hy ons niet te binnen! Afgekeerde fchepfelen, ftraf baare oproermaakers in uw Rykfchenktgy uwen Zoon, den Eenigboornen, ten Leeraar, ten Middelaar , ten Heiland! Afgekeerde fchepfelen, ftrafbaare oproermaakers in uw Ryk, laat gy door uwen Zoon, in plaatfe van toorn, die zy verdienden , genade; in plaatfe van dood, dien zy zich fchuldig gemaakt hadden, leeven; in plaatfe van ellende, waarin zy zich geftort hadden, zaligheid aanbieden! En deeze uw Zoon , aan welken gy uw grootfte welbehaagen had, en wien alle engelen aanbidden, verlaat zyne heerlykheid, verlaat de eere en gelukzaligheid, die hy by u, zynen Vader, genoot,  258 DE VERHEERLYKINC VAN GOD , IN DE noot, word een mensch, en vernedert zich tot den dood aan het kruis, om ons, verloorenen, te redden, om ons, zondaars, zalig te maaken. Wie kan de grootheid uwer liefde, en der liefde van uwen Zoon afmeeten? 6 God! wie zyn wy, dat gy om onzentwille zulke groote en uitmuntende dingen laat gefchieden , dat gy zulke wonderbaare fchikkingen tot onze redding en zaligheid maakte, dat gy uwen hemel voor ons opende, en de kostbaarfte zegeningen, die hy in zich bevat, over ons onwaardig gedacht uitftörtte? Eere, eere en prys zy u, ö God! in de hoogte, heil op aarde, en vergenoegen en lust aan de menfchenkinderen! Aanbiddingen dank, verwondering en vreugde moeten lieden , moeten eeuwig de offeranden zyn, die u door uwe begenadigde en verloste kinderen word toegebragt! ö Dat deeze heilige aandoeningen ook in ons zo zuiver, zo fterk, zo duurzaam waren, als de grootheid uwer liefde en onzer gelukzalig, heid van ons vordert! ö Dat zy ons hartegantfchelyk overmeesterde, en ons geheele leven tot een' luiden lofzang uwer goedheiden bermhartigheid maakte! ö God! voeg genade tot genade. Schenk ons, met uwen Zoon, uwen alvermoogenden Geest. Laat hem licht, geloof,  MENSCHWORD. EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 269 loof, liefde, heiligheid, in ons werken, onderhouden en Herken. Laat ons u, die ons zo hoog begenadigd en zo duur gekocht hebt, mer. alle onze woorden en werken pryzen, ons toch niet (lellen tegen het genadig voorneemen, dat gy met ons hebt, en uwe verheerlyking tot het eenige oogmerk van ons doen en laaten maaken. Geef, dat wy uw groot werk op aarde getrouwelyk zoeken te bevorderen , en fteeds zo gezind zyn, en ons fteeds zo gedraagen, dat gy uw' lust aan ons hebben kunt. Doe ook heden tot dat oogmerk de prediking van uw woord verzeld gaan met eenen rykcn zegen, en laat ons allen de plegtigheid der gedachtenisfe van de menschwording uws Zoons waarlyk heilzaam zyn. Wy roepen u, in zynen naam, verder aan: Onze Vader, enz. De Godsdienst alleen leert den mensch zyne waare grootheid kennen. Zonder den Godsdienst is hy een zwak, gering fchcpfel, dat zichzelven onder de ontelbaare menigte van levcnloozc en leevende, van redelyke en redeJooze, van'zichtbaare en onzichtbaare dingen noodwendig moet verliezen; een onbemerkbaar klein deeltje, Avaarmede toeval of noodlot  DE VERHEERLYKING VAN GOD , IN DE lot een open van het onafmeetlyk geheel vervult. Hy is in weezen, en weet niet waarom ; hy leeft, en weet niet waartoe: hy heeft bekwaamheden en vermoogens, en is geheel onzeker , hoe hy gebruik van dezelven zal maaken. Hy zoekt rust en duurzaame gelukzaligheid, en is in eene waereld, waar alles aan wisfeling en verandering onderhevig is. Hy hangt van duizend dingen af, hy is van duizend dingen omgeeven; en bevind zich nochtans midden onder dezelven als eenzaam en verlaaten. Ten minfleh ziet hy niets voor zich, waaraan hy zich fteeds zou kunnen houden, niets wat de dood hem niet heden of morgen zou kunnen ontrukken. En hoe weinig beduidend moeten hem zyne bedryven en zyn lot voorkomen, zo lang deeze duisternis hem omringt?Zyne gefchiedenis is de gefchiedenis van een rups, of van een ander infekt, 't welk ontftaat, voor zyne behoefte zorgt, zich voortplant, en dan weder tot ftof word. Zo klein, zo verachtelyk moet de mensch aan zichzelven voorkomen; zo ellendig is hy, wanneer hem de Godsdienst met zyn licht niet verlicht. Maar hoe hoog verheft dezelve hem niet ? Hoe groot moet hem de betrekking niet maaken, in welke hy ten aanzien der Godheid  MENSCHWORD.EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 27I hcid ftaat, en van welke de Godsdienst hem onderricht? Nu weet hy, dat het Opperwezen hem , hoe onafmeetlyk groot ook de reeks der dingen is, die zyne magt en goedheid heeft voortgebragt, niet over 't hoofd ziet, dat hy ook hem kent en bemint, dat hy ook voor hem zorgt cn al zyn wcdervaaren beftiert. Nu heeft hy een' grond van hoop en van vertrouwen , die niet wankelt. Nu heeft hy een vast doelwit,, waarop-hy zyne wenfchen, zyne begeerten , zynen poogingen kan richten. Nu kan hy 'er niet aan twyfelen , dat hy tot veel verhevener oogmerken verordend is, dan de levenlooze en redelooze fchepfelen, die hem omringen, bereiken kunnen. De Godsdienst leert. hem, wat God voor de menfchen gedaan, welke wonderen van magt, van wysheid, van goedheid, hy ten zynen beste geilicht heeft. Dezelve leert hem, dat God zich aan hein verheerlyken, en dat hy ook door hem wil verheerlykt wil worden. Welke groote gedachten, welke edele aandoeningen en gezindheden moet dit alles in hem niet voortbrengen ? Welk een gewigt moet het niet aan zyn beftaan, aan zyne bedryven, aan zyne lotgevallen, aan zyne verknochtheid met andere dingen geeven ? De  £72 DE VERHEERLYKING VAN GOD , IN DE De leerstellingen, myne Vrienden, die de tegenwoordige feestdagen ons te binnen brengen, zyn, boven anderen, gefchikt, om ons den mensch, by alJe zyne zwakheid en geringheid, als een fchepfel voor te stellen, dat door den Schepper geacht word, dat hy met byzondere goedgunstigheid gadeflaat, en tot groote dingen verordend heeft. Zoude hy anders zynen Zoon op aarde gezonden, zoude hy anders by deeze zaak zyne gantfche heerlykheid geopenbaard, zouden de verhevenften onder degefchapen geesten zo veel deel aan deeze gebeurtenis genomen hebben, indien de verordening van den mensch minder groot ware ? God verheerlykt zich door de zending van zynen Zoon aan de menfchen, en hy wil, dat hem ook de menfchen verheerlyken zullen. Hy heeft tot hunne redding en zaligheid een groot werk op aarde aangevangen, en hy vind 'er genoegen in, wanneer zy de uitvoering van zyn genadig voorneemen, door geloof en gehoorzaamheid bevorderen. Dit is de inhoud van den lofzang der Engelen, met de befchouwing van welken wy onze aandacht dit uur denken bezig te houden. De hemelfche Heirfchaaren, zegt onze tekst, loofden God, en zei-  menschword. en geboorte zyns zoons. zeiden : Eere zy God in de hoogte, vrede op aarde, en in de menfchen een welbehaagen. Zo bekend als deeze woorden zyn, myne Vrienden , zo zelden worden zy wel begrepen. Een paar korte aanmerkingen zullen ons den waaren zin van dezelven ophelderen. De eene * betreft den geheelcn inhoud van deezen lofzang der Engelen; de andere de betekenis van het woord xn-edc, dat in denzelven voorkomt. De inhoud van deezen lofzang is, gelyk uit deszelfs voorkomen en het verhaal der Euangelisten blykbaar is, een gezang tot lof en prys van God. Gevolglyk moeten alle de deelen , die 'er in voorkomen , tot God betreklyk zyn: zy moeten alle hem en zynen lof ten voorwerp hebben: zy moeten niet zo zeer het aandeel, 't welk de menfchen in deeze gebeurtenis hebben ,en de voordeden die zy daaruit fcheppen, maar veel meer het aandeel uitdrukken , 'twelk God daarin neemt, en 't welk alle redelyke fchepfelen, om den wil van God, daarin moeten neemen: zy moeten geene dingen uitdrukken, die aan de menfchen, maar dingen die aan God toegewenscht worden. Deeze is de eerfte aanmerking. De andere betreft het woord vrede, dat gewoonlyk by de Hebreeu- IV. Stuk. S wen  274 DE VERHEERLYKÏNG VAN GOD , IN DE wen eene geheel andere betekenis had, dan in onze taaie. Zy verftonden daardoor even datgeene , 't welk wy door welvaart, heil, gelukzaligheid, gelukkigen voortgang uitdrukken. Wanneer nu dit tweede gedeelte , vrede , of heil op aarde, even zo als de natuur en het oogmerk van alle lof-en prysgeevingen aan God zulks vorderen, op hem betrekkelyk is, dan word God daardoor heil, of een' gelukkigen voortgang zyns voornecmens op aarde toegewenscht, gelyk hem in het derde gedeelte welbehaagen of liever vergenoegen in de menfchen toegewenscht word, en dan luid de geheele plaatfe dus: God zy eere in de hoogte, heil op aarde en vergenoegen in de menfchen; dat is: God zy in den hemel wegens de heerlykheid, die hy door de zending van zynen Zoon in de waereld geopenbaard heeft, gepreezen; zyn groot werk op aarde moet' den besten, den gelukkigften voortgang hebben; en hy moet' zyn vergenoegen en zyn' lust in de menfchen vinden! Van deeze lof- en dankgeeving aan God zullen wy dus geen beter gebruik kunnen maaken, myne Vrienden, dan wanneer wy daaruit de verheerlyking van God, in de menschwording en ge-  MENSCHWORD. EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 2?$ geboorte van zynen Zoon, overweegen. Deeze overweeging bevat twee hoofdzaaken in zich. I. In de eerfte moeten wy nagaan, hoe'God zich door deeze gebeurtenis verheerlykt heeft. II. In de andere, hoe wy hem, ten aanzien deezer gebeurtenis , moeten verheerlyken. God verheerlykt zich, wanneer hy zyne eindelooze eigenfchappen openbaart, wanneer hy byzondere bewyzen van zyne almagt, wysheid, heiligheid, goedheid, genade en trouw geefe; wanneer hy zulke dingen bereid-en uitvoert, van welken een ieder moet zeggen, dat zy maar door den Alweetenden, Almagtigen en Allergoedcrtierenften bereid en uitgevoerd kunnen worden. God verheerlykt zich wel door alle zyne werken. De zandkorl, de aardbodem, de zon, de tallooze fterren, de planten, de worm, het dier, de mensch, de engel, alles is met de duidelyklte merkteekens der hoogfte wysheid, magt en goedheid geteekend. Even zo verheerlykt God zich door alle wegen zyner Voorzienigheid. Zegen en ftraf, weldaaden en oordeelen , geluk en ongeluk , leven en dood, alle veranderingen, S 2 die  476 DE VERHEERLYKING VAN GOD , IN DE die in de natuur en in de burgerlyke famenleeving voorvallen, alle 'gebeurtenisfen, die den omvang en het lot der kundigheden, weetenfchappen en van den Godsdienst bepaalen, alles wat ons en anderen bejegent, gebied ons den Beheerfcher en Regeerder der waereld als het wyste, magtigfte, rechtvaardigde en goedertierenfte Wezen te eerbiedigen. Doch maar zelden zyn de menfchen opmerkzaam genoeg op datgeene, 't welk zy daaglyks voor oogen hebben, of op hetgeene dikwyls onder hen voorvalt. Zy zyn van alle zyden met bewyzen der Goddelyke heerlykheid omgeeven, zonder daardoor merkelyk aangedaan, of tot behoorlyken eerbied jegens den Allerhoogften opgewekt te worden. De bermhartige God heeft deswegen dikwyls van uitmuntende openbaaringen zyner heerlykheid onder hen gebruik gemaakt, ten einde hen daardoor tot zyn kennis en zynen dienst te leiden, en hen op den weg der waarheid, der deugd en der gelukzaligheid te brengen. Dit heeft hy byzonderlyk door de zending zyns Zoons in de waereld gedaan, wier gedachtenis wy in deeze dagen vernieuwen. 'Wie kan deeze wondervolle en troostelyke gebeur- te-  MENSCHWORD. EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 277 tenis, met haare omftandigheden en gevolgen overvveegen, zonder de oneindige volmaaktheid van God met verwondering te erkennen, die deeze gebeurtenis beflooten, vooraf verkondigd , bereid en daadelyk tot ftand gebragt heeft? Hier toonen zich alle zyne eigenfchapperi in het helderlte licht. Hier befchouw ik een alweetend verftand , eene onbedriegly. ke wysheid, die altoos de grootfle, de waardigfte oogmerken heeft, en altoos de gefchikite middelen tot derzei ver bereiking verkiest. God wil de zondige menfchen in gunst weder aanneemen; hy heeft hen eenen Helper en Redder beloofd; hy wil hen trapswyze tot eene grooter volmaaktheid en gelukzaligheid opvoeren; en alles wathy over hen gehengt, alles wat zy doen, alles wat onder hen gefchied, moet, dikwyls tegen hunnen wil, en nog dikwyler zonder hun weeten, de uitvoeringvan zyn heerlyk voorneemen bevorderen. Hier ontdek ik een' rykdom van goedheid, van genade en bermhartigheid, die alle verftand te boven gaat. Alzo lief heeft God de waereld gehad, dat hy zynen eeniggeboornen Zoon gegeeven heeft, opdat een iegelyk, die in hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Aan arme,.ellendige, llaafwaardige fchep. S g fe.  278 DE VERHEERLYKING VAN GOD, IN DE felen heeft hy zynen Zoon ten Leeraar, ten Middelaar, ten Heiland gegeeven. Om hunnent wille hééft hy zynen Zoon , aan wien hy het grootfté welgevallen had , niet verfchoond ; hy heeft hem in de grootfté nederigheid laaten geboren worden, hy heeft hem alle de zwakheden der menfchelyke natuur laaten ondervinden , hy heeft hem eindelyk als een offer voor onze zonden laaten lyden en fterven. Ja, daarin bejïaat de liefde , daardoor heeft zyzich in haare gchcele grootheid geopenbaard, dat God zynen Zoon in de waereld gezonden heeft, vpdat wy door hem leëifên zonden. Hier zie ik wonderen, die duidelyk van het Goddelyk alvermogen getuigenis geeven. De Zoon des Allerhoogtten word van den heiligen "Geest ontfangen ; hy word van eene maagd geboren; de gantfche hemel verheugt zich over zyne geboorte. De heerlykheid des Hecrcn, het teken, bet teken zyner naderende tegenwoordigheid, verfchynt op aarde. Engelen moeten de öfttfangënis en geboorte van dit kind verkondigen. Engelen.moeten voor zyn leven en voor zyne veiligheid zorgen. Aanzienelyke wyzen moeten uit verre afgelegen landen komen en hem jh alle zyne nederigheid als een magtig Koning eerbied bewyzen. De gant-  MENSCHWORD.- EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 270* gantfche natuur moet in vervolg van tyd zynen wenk gehoorzaamen; en wanneer boosheid en woede zich over zynen ondergang verheugen, dan betoont hy de overwinnaar des doods, der helle, en des grafs te zyn. Hier vind ik eindelyk de fterkfte bewyzen der trouw en waarachtigheid van God. Hy, hy die bomen zoude is inderdaad gekomen. Aan hem en door hem zyn alle Goddelyke belofcen en voorzeggingen van den Mesfias op het naauwkeurigfte vervuld. Het verlangen der geloovige voorvaderen is voldaan geworden. In hem hebben wy het Vrouwenzaad, het zaad van Abraham, denSchilo, den grootften Profeet, den Erfgenaam en Opvolger van DaVid, het Heil der waereld, den Troost der volken, die de Heer ons in zyn woord beloofd heeft. Ja, zyn woord blyft eeuwiglyk, en hetgeen hy belooft, dat hond hy zekerlyk. Zo, myne Vrienden , heeft God zich door de menschworciing en geboorte zyns Zoons, verheerlykt. Hy heeft daardoor zyne verhevene eigenfchappen in het helderftc licht gefteld: hy heeft alle redelyke fchepfelen nieuwe bewyzen daarvan gegeeven. Met het grootfté recht mogten de Engelen in onzen tekst uitroepen: God zy eere in de hoogte: hemel en aarde moeten hem, als S 4 den  280 DE VERHEERLYKING VAN GOD, INDE den Alleenwyzen , als den Almagtigen, als den Hoogstgoeden , als den God der genade en den Vader der bermhartigheid , als den Getrouwen en Waarachtig en pryzen: hemel en aarde moeten hem voor het beste, het grootfté, het volmaakfte Wezen erkennen , en zyne oneindige grootheid en volmaaktheid met diepe verwondering aanbidden. Ja, myne Vrienden, dit is ook onze pligt. Hiertoe wil God ons door zulke byzondere openbaaringen zyner heerlykheid middel en aanmoediging geeven. Hy is zyner volmaaktheid en heerlykheid altoos op het innigftc bewust: hy behoeft ze niet eerst uit zyne werken te leeren kennen. Maar hy openbaart ze in dezelven, opdat zyne redenmagtige fchepfelen tot derzelver kennis opgeleid en tot zulk een gedrag opgewekt worden dat met deeze kennis overeenkomftig is. Dit zelfde oogmerk moest ook de menschwording en geboorte des Zoons van God by ons bevorderen. Zodaanig als God zich aan zyne zyde daardoor verheerlykt heeft, zo moeten wy ook aan onze zyde op het krachtigfte daardoor aangemoedigd worden, hem te verheerlyken. En hoe kunnen, hoe  MENSCHWORD. EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. ü8l hoe moeten wy dit doen, myne Vrienden? Welk een gebruik moeten wy van deeze heilryke gebeurtenis maaken, wanneer God door ons en van ons verheerlykt zal worden? Wy moeten eerftelyk de heerlykheid, die hy in die werk geopenbaard heeft, kennen en met diepe verwondering aanbidden. Wy moeten ten dien einde hetzelve aandachtig ovcrwecgen. Wy moeten ons alles wat daartoe behoort, en alle de gevolgen die daaruit ontftaan zyn en nog ontftaan zullen, omftandig en duidelyk zoeken voor te ftcllen. De wysheid, met welke God de menschwording zyns Zoons en het aan hem opgedraagen werk der verlosfingv van de eerfte tyden der waereld af voorbereid en gefchikt; de genade en bermhartigheid , die hem daartoe bowoogen; de magt en trouw waardoor hy dit wonder op den bepaalden tyd tot ftand gebragt; de liefderyke oogmerken, die hy daarby gehad; de wyze en krachtige middelen, waardoor hy deeze oogmerken bereikt heeft, en nog by aanhouding bereikt; de ellende en hulpeloozen toeftand, in welken het menfchelyk geflacht vóór de komst des Verlosfers zich bevonden; de onverdiende en heerlyke hulpe, die het door S 5 hem  282 DE VERHEERLYKING VAN GOD, INDE hem verkregen; de groote en eeuwige zalig, heid, die het nog van hem te verwachten heeft; het licht, den troost, de hoop, het vermoogen ten goede, die wy zelfs aan de verfchyning van Christus in het vleesch en zyn Euangelium te danken hebben; de menigvuldige en onvergelykelyke voordeelen, die wy ons daarvan in deeze en de toekomende waereld te belooven hebben; dit alles moeten wy dikwyls ten onderwerp onzer overdenking , tot den inhoud onzer gepeinzen en Godsdienstoefeningen maaken. Dit alles moeten wy in onze gedachten met elkander verbinden , met eikander vergclyken, en daaruit het bcfluit wegens de grootheid der heerlykheid van God en onze eigen gelukzaligheid opmaaken. Wanneer wy dit doen, myne Vrienden, wanneer wy het met aanhoudende oplettendheid doen : dan zullen wy ons uit deeze werken van God waardige begrippen van zyne verhevene eigenfchappen maaken; wy zullen z}me oneindige voorrechten boven ons en alle fchepfelen in hemel en op aarde kennen; wy zullen den onafmeetelyken afftand, die tusfehen hem en ons is, ondervinden: en deeze kennis, deeze ondervindingen zullen ons met verwondering, met eerbied, met liefde, met dankbaarheid je-  MENSCHWQRD. EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 283 jegens hem vervullen. Van deeze heilige aandoeningen doordrongen , zullen wy ons op de voetbank zyner voeten noderwerpen , ons voor zyne maieftcit vernederen, de wonderen Zyner wysheid , genade en bermhartigheid aanbidden , cn met het levcndigst gevoel van onze nietigheid cn onwaardigheid uitroepen: Heer, wat is de mensch , dat gy zyns gedenkt? Wat is des mvifchenkind. dat gy hem gadejlaat ? Myne ziele verheffe den Heere, en myn geest verheugt zich in den God myns heils: hy heft onze ellende genadig aangezien; hy heeft groote dingen aan ons gedaan , hy, die zo magtig, en wiens naam zo heilig is. Lof en eere en prys en magt zy onzen God van eeuwigheid tot eeiu wigheid. ' Wy verheerlyken verder God ten aanzien der menschwordinge en geboorte zyns Zoons, wanneer wy van de genadige fchikkingen , die hy door hem tot ons heil verordend heeft, een waardig, dat is een met derzelver oogmerk overeenkomflig gebruik maaken. Door niets bewyzen wy het groot gevoelen, dat wy van onzen Artz hebben opgevat, cn het vertrouwen, dat wy in zyn doorzicht en rechtfehapenheid ftcllen, beter dan wanneer wy zyne voorfehriften volgen.  284 DE VERHEERLYKING VAN GOD, IN DE gen. Niets dient meer tot roem van een' wetgeever, dan wanneer diegeenen , welken hy wetten gegeeven heeft, en die ze aangenomen hebben, door eene getrouwe en blymoedige betrachting derzelven toonen, hoe zeer zy van haare rechtmaatigheid en billykheid overtuigd zyn, hoe weinig zy 'er aan twyfelen, dat deeze allen de bevordering van het byzonder en het algemeene best ten oogmerk hebben. Zouden wy niet een' redder, die ons met het uiterfte gevaar en de grootfté moeite ons aan onze vyanden ontrukt had, en ons de verlooren vryheid aanbood, niet ten uitenten beledigen, wanneer wy wel zyne grootmoedigheid roemden, hem met den mond daarvoor dankten, en het openlyk betuigden, dat wy hem ten hoogften verpligt waren, doch tevens vrywillig in de flaaverny bleeven, en de ons zo duur verworven vryheid niet aannamen ? Hoe kunnen wy, in tegendeel, een' weldoener waardiger eeren , dan wanneer wy zyne weldaaden zo gebruiken, als hy wil dat wy ze zullen gebruiken, en hem daardoor het vermaak verwekken van te zien, dat wy inderdaad vergenoegder en gelukkiger door hem geworden zyn, dan wy te vooren waren? En even deeze, myne Vrienden, is de beste wy-  MENSCHWORD. EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 28$ ze om God, ten aanzien van de zending zyns Zoons in de waereld , te verheerlyken. God heeft ons zynen Zoon ten Leeraar, ten Heiland, ten Koning gefchonken. Wy verheerlyken hem derhalven, wanneer wy ons van deezen Heiland met onzen Schepper verzoenen en daadelyk verbeteren , wanneer wy ons van deezen Koning beheerfchen en regeeren laaten; want daardoor bewyzen wy, dat wy dit gefchenk der Goddelyke bermhartigheid behoorlyk te fchatten weeten, en door een vuurig gevoel van dankbaarheid jegens onzen oneindigen Weldoener doordrongen zyn. God heeft ons door zynen Zoon genade , vergeeving van zonden, leven en zaligheid op de billykfte voorwaarden laaten aanbieden. Wy verheerlyken hem, wanneer wy deeze aanbieding met dankbaare vreugde aanneemen, en deeze voorwaarden , zonder weigering en zonder uitfiel, zoeken te vervullen. Want daarmede bewyzen wy , dat wy de aangeboden goederen voor ongemeen kostelyk, en deeze voorwaarden voor ten hoogften rechtvaardig en billyk houden. God heeft ons door zynen Zoon van onze pligten onderrichten en den weg toonen laaten, die ons tot zy-  2 86* DE VERHEERLYKING VAN GOD, IN DE zyne gemeenfchap cn ter eeuwige gelukzaligheid geleid: hy heeft ons zynen Zoon ten voorganger en geleider op deezen weg gegeeven. Wy verheeriykee hem derhalven, wanneer wy den pligt, ons voorgefchrecven, met lust nakomen; wanneer wy den weg, ons aangeweezen , zonder uitftcl inflaan , en op denzelven tot den einde blyven volharden; wanneer wy in de voetftappen van Jefus treéden, en onze gezindheid en ons gedrag naar hem zoeken te vormen: want daardoor leggen wy aan den dag, dat wy deeze pligten voor rechtmaatig en heilig, deezen weg voor recht en goed, dit voorbeeld van volmaaktheid voor voortref, lyk, en onze navolging ten hoogften waardig erkennen. God heeft ons door zynen Zoon beloften des tegenwoordigen cn eeuwigen levens gegeeven. Wy verheerlyken hem wanneer wy deeze beloften met ze te gclooven eerbiedigen, ons in de verlegenfte omftandigheden daarmede troosten, en derzelver vervulling met een vast vertrouwen verwachten; want daardoor toonen wy, dat wy God voor den Waarachtigen houden, wiens woord niet zal wankelen offchoon hemel en aarde vergingen. Ten  MENSCTIWORD. EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 287 Tenderden, myne Vrienden, verheerlyken wy God, ten aanzien der geboorte en menschwording zyns Zoons, wanneer wy zyn werk op aarde zoeken te bevorderen. En inderdaad, wanneer wy eene onderneeming biilyken; wanneer wy dezelve voor groot engewigtig, en hem, die ze gevormd heeft, waardig oordeelen: dan kunnen wy het goede gevoelen, dat wy van de zaak zeive en van haaren ftichter hebben, niet beter aan den dag leggen, wy kunnen hem niet beter verheerlyken, dan wanneer wy alles wat mooglyk is, tot den gelukkigen voortgang zyns voorneemens en tot eene fpoedige en volkomen uitvoering van hetzelve ons bevlytigen. Zo verheerlykt de onderdaan zynen Vorst, wanneer hy de goede inrichtingen en fchikkingen, die deeze tot algemeen geluk van zyn volk maakt, niet alleen billykt en pryst, maar werkelyk naar zyn vermoogen onderfteunt, en gaarne alles aanwend wat dezelven tot eene grooter volmaaktheid kan brengen. En ook in deezen zin moeten wy God, wegens de geboorte van zynen Zoon, verheerlyken. Tot dat oogmerk roepen de Engelen in onzen tekst uit: Vrede, of heil zy Gode op aarde: Zyn werk moet op aarde gelukkig voortgaan: Zyn voorneemen moet onver-  288 DE VERHEERLYICING VAN GOD, IN DE verhinderd uitgevoerd worden. God heeft zynen Zoon een Ryk op aarde gehucht. Hy heeft hem alle volken des aardbodems ten eigendom gegeeven. Hy wil door hem de menfchen verlichten , verbeteren, gerustftellen en gelukzalig maaken. Maar zyn voorneemen is nog niet ten vollen uitgevoerd. De grenzen van dit Ryk zyn nog naauw bepaald. Een groot gedeelte der stervelingen kent hem nog niet, dien God in de waereld gezonden heeft, en bewyst hem derhalven de eere en gehoorzaamheid niet, die hy zo by uitftek verdient. Zelfs onder diegeenen, welken zich zyne onderdaanen noemen, die hem kennen en hunne knieën voor hem buigen hebben hem niet allen van harten gehuldigd, en daar zyn maar veel te veelen onder hen, die deezen Koning meer vreezen dan beminnen, die zich openlyk tegen hem en zynen wil verzetten, of die zyne geboden zo dikwyls met opzet overtreden, als zy zulks zonder een al te groot gevaar gelooven te kunnen doen. Christenen, wier geweeten u hier zegt, dat gy nog tot deeze gedwongene en ontrouwe onderdaanen des in de waereld gekomen Heilands behoort, ö verheerlykt God, door uwe verkeerdheid te beiyden en 'er u afkeuring van te too-  mensctiword. en geboorte zyns zoons. 289 loonen, u voor den nu boven alles verhoog, den Jezus in het ftof te vernederen, zyne vyanden, de zonde en de waereld,te laaten vaaren, u aan zyne heerfchappy gewillig te onderwerpen , en in hem te gehoorzaamen , uwe eer en zaligheid te zoeken. Legt zonder verwy! den eed van huldiging,dien gy hem zo lang geweigerd hebt, aan hem af, en laat uw gantsch toekomend gedrag iedereen zeggen, hoe gelukkig gy u fchat, onder zynen fccpter te ftaan, en van hem, den wysten, den magtigften en besten Regent beftierd te worden. Wy allen, myne Vrienden, moeten het werk van God, tot het welk hy,door de zending zyns Zoons in de waereld, den grond gelegd heeft, zoeken té bevorderen. En hoe kunnen wy dit doen ? Wy doen het, wanneer wy het ongeloof en het bygeloof, de dwaaling en de onkunde, de zonde en de ondeugd, naar ons vermoogen trachten te beftryden, en de ongelukkigen, die onder hunne heerfchappy ftaan, in vryheid zoeken te ftellcn. Wy doen het, wanneer wy onze gaaven, onze vermoogens, ons aanzien en onze goederen aanwenden om de kennis der zaligmaskendé waarheid onder de menfchen uit te breiden, om het Christendom van alle IV. Stuk. T men-  1t)0 DE VERHEERLYKINC VAN GOD , IN D2 menfchelyke byvoegfels en misbruiken te reinigen , om het aantal der rechtfchapen navolgers van Christus en zyn Euangeli te vermeerderen , om de recht Christelyke gezindheid, die hetzelve ons moet inboezemen, onder deszelfs belyderen algemeener en werkzaamer te doen worden. Wy doen het voornaamelyk, wanneer wy Jezus Christus en zyne leere vry en openlyk belyden, dezelve door alla onze woorden en werken pryzen, haare voorfchriften in ons gantfche gedrag uitdrukken, en daardoor aan allen zeggen, dat wy het voor onze grootfté eere en voor ons hoogfte geluk houden, Christenen te zyn. Zo kunnen, zo moeten huisvaders en huismoeders by hunne kinderen en huisgenooten, overheden by hunne onderdaanen, leeraars by hunne gemeenten, vrienden by hunne vrienden en bekenden, burgers by hunne medeburgers; zo kan en moet iedereen, ten minften door zyn voorbeeld, het werk van God op aarde, of het beste van den Christelyken Godsdienst bevorderen, en daardoor deszelfs Stichter verheerlyken. Eindelyk, myne Vrienden, verheerlyken wy God ten aanzien van de menschwording en ga-  MENSCHWORD.EN GEBOORTE ZYNSZOONS. 2QÏ geboorte zyns Zoons, wanneer wy onze geneigdheid en ons gedrag zo zoeken in te richten , dat God inderdaad zyn vergenoegen en zyn' last aan ons kan hebben. God, roepen de Engelen in onzen tekst uit, God zy vergenoegen en lust aan de menfchen. 6 Groote gedachte, dat wy, zo gering en nietig wy in onszelven zyn, en zo ftrafwaardig als onze zonden ons voor God maaken, dan evenwel nog zyn vergenoegen en zyn' lust nog eenigermaate kunnen bevorderen! ö Magtigc aanfpooring tot het reinste en heiligste leven, waarvoor wy vatbaar zyn! Ondankbaare fchepfelen, laage, gevoellooze zielen, die door deeze gedachten niet getroffen worden, voor wien her. welbehaagen of het misnoegen van God Gnverfchillige dingen zyn! Hoe! gy bedenkt u, God, uwen Schep* per, uwen Heer, uwen grootsten Weldoener, door een vroom en heilig leven , dat reeds in en óp zichzelven zo fchoon en zo nuttig is, lust en vreugde te verwekken?Hoe! gy wilt alle de fchikkingen, die deeze gunst* ryke God ontworpen heeft, om u naar zynen zin te vormen , en u tot voorwerpen van zyn welbehaagen te maaken, verydelen ? Hoe! gy wilt het waagen , voorwerpen van zyn Godlyk misnoegen te zyn ? Gy wilt het 'er op T 2 laa.  2Q2 DE VERHEERLYKING VAN GOD , IN DE laaten aankomen, welke de uitwerkfelen van zyn ongenoegen zullen zyn? ó Verblinding,! ö Dwaasheid en onzinnigheid! Wie kan het misnoegen van den Almagtigen draagen ? Welk fchepfel moet niet in den hoogden graad ellendig zyn, wanneer het zynen Schepper mishaagt? Verre zy het van ons, myne Vrienden , ons aan dat verfchriklyk ongeluk bloot te (tellen. Neen, hem, onzen hemelfchen Vader, die ons zynen Zoon ten Heiland gefchonken heeft, hem, het beste en volmaakfte Wezen, te behaagen, en ons fteeds zodanig te gedraagen dat hy met te vredenheid en vermaak op ons nederzien kan, dit moet onze yverigfte pooging, onze waare en eenige eerzucht zyn. De gedachten: dit behaagt God ; hy heeft 'er een welgevallen aan, wanneer ik dit doe, en dat nalaate; wanneer ik dit voordeel aan mynen pligt opofFerc, en dat bezwaar ten beste van anderen gewillig op my neeme; wanneer ik myn gedrag zo of anders inrichte; deeze gedachten moeten fterker op ons werken, en meer over ons vermoogen , dan die van aardfche en waereldfche dingen afgeleid zyn. Deeze gedachten moeten ons gerust ftellcn en beloonen, wanneer wy, door het volgen van ons geweeten, en ons rechtfeha- pen  MENSCHWORD. EN GEBOORTE ZYNS ZOONS. 293 pen en Christelyk handelen, aan de waereld mishaagen. Wanneer ik weet dat de Heerfcher en Rechter der waereld my zyn goedkeuring geeft, dat ik overeenkomftig, met zyn' wil en oogmerken handel: ö dan moogen my de menfchen, die, als ik, zyne onderdaanen zyn , en die met my eens voor zyn' rechterstoel moeten verfchynen, die moogen my vryelyk berispen en verachten. Wanneer hy my eens voor zynen getrouwen dienstknecht verklaart; wanneer hy over myne behandeling van hetgeene by my heeft toevertrouwd, een genadig genoegen betuigt: dan moet, dan zal ik zekerlyk gelukkig, ten hoogften gelukkig zyn; dan zal ik my eeuwig verheugen dat ik hem meer dan de menfchen heb zoeken te behaagen, dat ik den Heere altyd voor oogen gehad, en zyne genade hooger dan het leven gefchat heb. Ach! God, laat ons allen toch zo denken, zo oordeelen, en ons zo gedraagen, opdat wy ook allen de vreugde en gelukzaligheid in deeze en in de toekomende waereld genieten moogen , welken diegeen geniet, die van uw genadig welgevallen verzekerd is. Amen. T 3