LEERREDENEN VAN G J. ZOLLIKOFER, PREDIKANT DER EVANGELIESCETHER VORMDE GEMEENTE TE LEIPZ1G. Naar den tweeden Druk in het Nederduitsch overgezet. V r F D E STUK. Te AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, op den Dam. MDCCLXXIX.   ï N H O U D, EERSTE LEERREDE. OVER HET KWAAD DAT I2Ï DE WAERELD IS. Het vyfde Boek van Moses , Hoofddeel XXXII. vs. 4. Hy is de rotsfleen, wiens werk volkomen is; want alle zyne wegen zyn gerichte: God is waarheid, en is geen onrecht, rechtvaardig en recht is hy. 1 TWEEDE LEERREDE. Over het zelfde ondetwcrp, en de zelfde tekstwoorden. . . . .25 DERDE LEERREDE. Over het zelfde onderwerp , en de zelfde tekst' woorden. . . 49 * n VIER  VIERDE LEERREDE. Over het zelfde onderwerp , en de zelfde tekst■. woorden. . . , .. , , 71 V T F D E LEERREDE. WAARSCHOUWING TEGEN DE , ZONDE VAN ONKUISCHHEID. 3 Paulus eerste Brief aan de Korinthers, Hoofddeel VI. vs. 19. Weet gy niet dat ulieder ligchaam een tempel is des heiligen Geestes, die in u is, dien gy van God hebt, en dat gy uw es zelfs niet zit. . 99 ZESDE LEERREDE. Over het . zelfde onderwerp , en de zelfde tekstwoorden. . . ■ . .129 ZEVENDE L E ER R E D E. NAGEDACHTEN OVER OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN, Het Boek van Job, Hoofddeel L vs. 5. Het gefchiede dan, als de dagen der maaltyden'omgegaan waren, dat Job heenen zond, en hen heiligde, en  en des morgens vroeg opflond, en Ir andoffer en offerde, naar hunne- aller getal; want Job zeide, misfchien hebben myne kinderen gezondigd , en God in hunne harten gezegend: alzo deed Job ah le die da of goeB 3 de  22 OVER HET KWAAD DAT de ondernemingen flecht uitgevoerd heeft. Het zyn onaangenaame, fmartelyke aandoeningen, wanneer men, door of buiten zyn fchuld, zyne oogmerken niet bereikt,zyn voorneemen moet laaten vaaren, zich in zyne vermoedens en verwachtingen bedriegt; wanneer men zich door huigchelaars misleiden , door vleijers verblinden , door valfche vrienden om den tuin leiden laat; wanneer men uiterlyke voorrechten en goederen kwyt raakt, die men voor zyne gantfche gelukzaligheid, of ten minften vooreen wezenlyk deel daarvan, hield; wanneer men zichzelven en zyn karakter door ligt v.ermydelyke dwaasheden en zwakheden verachtelyk maakt. Alle deeze en honderd andere dingen van deeze foort, kunnen den mensch, die een aandoenelyk hart heeft, even zo veel en nog meer fmartten, dan de wanorden en ongeileldheden, die in zyn ligchaam ontftaan. Maar ook deeze fmart, hoe diep wy 'er ook door verwond worden , is niet alszins kwaad: ook deeze fmart is waarfchouwing, noodwendige, heilzaame waarfchouwing voor grooter kwaad. Zy moet ons zorgvuldig in het onderzoeken der waarheid; bedachtfaam in onze be. fluiten en ondernemingen; voorzichtig in het verkiezen onzer vrienden en vertrouwden, in 1 - het  IN DE WAERELD IS. 23 het voortzetten onzer oogmerken, en het gebruik der daartoe dienftige middelen; opmerkzaam op ons gantsch gdrag en zelfs op onze geringe daaden; befcheiden in ons oordeelen en in onze verwachtingen; maatig en onthoudend in het genieten der geluksgoederen maaken. Zonder deeze fmartclyke aandoeningen zouden wy geduurig dwaaling op dwaaling, vergryp op vergryp hoopen, en door ieder fchyn ons misleiden laaten, ieder' bedrieger ten roof en ten fpot worden, geduurig vermeteler en dwaazer oordeelen en handelen, ons geduurig met ydele hoop vleijen, en nooit wys en voorzichtig worden. Ziet gy, derhalven, ö mensch! dat gy ged waal d,° val fche hdluitcn gemaakt, ftruikelingen begaan , en een te groot vertrouwen op andereH gefield, u in uwe verwachtingen bedrogen hebt; word gy daardoor befchaamd, fmart u dit, veroorzaakt het u kommer en verdriet, beklaag u daarover dan niet over deeze aandoeningen als over dingen, die alszins kwaad zyn, of die aan menfehen,welken door God bemind worden, niet overkomen moeten. Neen, het zyn flemmen der hoogfte Wysheid en Goedheid, die u gelasten op uwen dwaaalweg ftil te ftaan, u van denzelven teB 4 rug  24 OVER HET KWAAD DAT IN DE WA-ERELD IS. rug roepen, u zeggen , hoe gy misgetast hebt, en waarvoor gy u in het toekomen, de hoeden moet; het is een voorrecht uwer natuur, dat gy u bezinnen , herdenken, de gevolgen uwer handelingen, en der handelingen van andere menfehen bemerken , uw oordeelen regelen, en uw gedrag veranderen en verbeteren kunt. Onderzoek maar ieder reis naar de oorzaaken , de aanleidingen uwer bekommering, de gronden uwer teleurgeftelde hoop of uwer befchaaming: dan zult gy zckerlyk wysheid daaruit leeren, dan zullen de bronnen van verdriet en jammer geduurig minder voor u worden, dan zult gy uwen loop geduurig veiliger voortzetten, u wegens het verlies van uiterlyke dingen geduurig ligter tot bedaaren brengen, uw oogmerk geduurig minder misfen te bereiken, de gunst en goedheid uws hemelfchen Vaders geduurig duidelyker leeren kennen, en dan zal ook dit kwaad eene weldaad voor u worden. Amen. TWEE-  TWEEDE LEERREDE. OVER HET KWAAD DAT IN DE WAERELD IS. Tekst: Het vyfde Boek van Moses. Hoofddeel XXXII. vs. 4. Hy is de rotsjleen, wiens werk volkomen is, want alle zyne wegen zyn gerichte: God is waarheid» en is geen onrecht, rechtvaardig en recht is hy. 1 B 5   Hoe meer kwaad in de waereld is, of geloofd word te zyn, hoe meerder ook aan eene rechte beoordeeling van hetzelve ge* legen is; hoe minder onverfchillig ons datgeene ook moet zyn, hetwelk ons den weg tot deeze rechte beoordeeling baanen, of gemaklyker kan maaken. Vermenigvuldigen en vergrooten wy dit kwaad in onze gedachten; zonderen wy het af van het veelvuldig goede, waaruit het ontftaat, en hetwelk weder door hetzelve ontftaat; gewennen wy 'er ons aan, meerder op het kwaad dan op het goed dat in de waereld is, te letten: dan zullen wy noch van God, noch van de waereld, noch van ons zeiven rechtmaatig denken , noch God van gantfeher harte cn van gantfcher ziele beminnen, noch ons over ons eigen beftaan en onze verordening verheugen , noch de goederen deezer waereld met eene Christelyke vrolykheid genieten. De herdenking van het voorledene zal ons verdriet, het voorflellen van het tegenwoordige weerzin en onvergenoegdheid, het uitzicht in het toekomende onrust en kommer veroorzaaken. De gedachte aan God zal ons vreeslyk , zyne werken zullen ons berispelyk, zyne wegen onrecht-  28 OVER HET KWAAD DAT rechtvaardig, zyne vorderingen geftreng, zyne tuchtigingen wreed voorkomen; ph'gt en deugd zullen ons bezwaaren, de zoetheden en vreugd des levens fmaakcloos, en het leven-zelf ten last worden. Wy zullen deezen aardbodem voor den zetel der treurigheid, der fmart cn der ellende, cn zyne redelyke bewooners voor fchepfelen houden, die enkel tot lyden verordend zyn. En hoe onrechtvaardig moet niet zulk eene denkwyze ons jegens God en menfehen, hoe ongevoelig jegens alle goed, hoe aandocnlyk jegens ieder ongunflig toeval, hoe verfaagd in elk gevaar, hoe boos en ongelukzalig moet zy ons niet maaken! Hoed u toch, myne dierbaare Vrienden , voor zulk eene denkwyze, en verneemt en onthoud de lesfen der wysheid, die u voor dezelve bcwaaren kunnen. Gewent 'er u aan, over de dingen, die men kwaad noemt en die ook wezenlyk kwaad zyn, met bedaardheid en onpartydigheid te denken , opdat gy hen in hun verband met het onverbeterlyk geheel, tot het welk zy behooren, befchouwen, en met de hoogfte goedheid van God,en met onze verordening tot gelukzaligheid vercenigen leert. U dit overdenken gemaklyker te maaken , cn u in hetzelve te oefenen, zal het oogmerk van  IN DE WAERELD IS. 29 van myn tegenwoordig voorftel zyn. Ach! mogt hetzelve door ons allen, tot lof der Goddelyke goedheid, en ter bevordering ecner deugzaame blydfchap over God en alle zyne werken en inrichtingen, bereikt worden! Wy hebben heden voor veertien dagen, myne aandachtige Toehoorders, toen wy deeze ftoffe aanvingen te verhandelen, alle kwaad dat in de waereld is, in twee klasfen of foorten , naamelyk in natuurlyk en zedelyk, afgedeeld. Wegens het eerfte, ik meen het natuurlyk kwaad, hebben wy ons toen bezig gehouden , en even dit zelfde kwaad zal ook te» !genwoordig,en, zo God wil,by eene volgende gelegenheid, ons onderwerp uitmaaken, Tot eene rechte beoordeeling van hetzelve, hebben wy reeds twee hoofdzaaken als waarbeid leeren befchouwen. De eerfte was: Veele dingen, die wy kwaad noemen, zyn enkel noodwendige gevolgen der bepaaling van onze natuur en van onze vermoogens, die den mensch tot mensch maakt; en wie zich ovec dit) kwaad beklaagt, die beklaagt zich dat hy een mensch, of, het welk juist het zelfde is, dat hy en niet een ander volmaakter wezen in zyne plaats in de waereld van God aanweezig is. Daartoe behooren onkundigheid, dwaa-  3» OVER HET KWAAD DAT ling, zwakheid, bepaalde werkzaamheid, inzo verre zy in de natuurlyke hoedaanigheid cn den natuurlyken toeftand des menfehen gegrond zyn. De andere hoofdzaak was :*VeeIe dingen, die wy kwaad noemen , en die ook, in en op zicbzelven befchouwd, deezeri naam verdienen , zyn niet anders dan heilzaame waarfchouwingen voor veel grooter kwaad, en wanneer de eerfte niet voorhanden waren, dan zouden en moesten ons noodwendig de anderen treffen. Zo is het, gelyk wy gezien hebben, met byna alle ligchaamelyke, of in den toefhnd des ligchaams gegronde, en met alle geesteiyke, of enkel in onze verftandelyfcê begrippen gegronde, fmarten, gelegen. Zy laaten ons de wanorden en ongefleldheden, die in ons ligchaam , of in onzen uiterlyken welfrand, of in het flelfel onzer gedachten ontftaan zyn, op eene onaangenaame wyze gevoelen, echter zonder dit gevoel zouden deeze wanorden en ongefleldheden niet weggenomen worden, en nog veel fchadelyker gevolgen naar zich trekken. Nu gaan wy verder, myne aandachtige Toehoorders, en zullen ons bevlytigen om drie andere hoofdzaaken in het licht te Hellen. Do  ■ IN DE WAERELD IS. 1 $ï De eerfte is: Veele dingen, die wy kwaad noemen, zyn middelen tot overweegende voordeelen9 of bedingen en redenen, zonder welken wy deeze voordeden zouden moeten ontbeer en. De tweede is: Veele anderen zyn enkel noodwendige aanleidingen en aanfpooringen ter ontwikkeling en voortkoming onzer vermoogens. De derde is: Nog anderen moeten dienen tot onze zedelyke verbetering, en om ons in de deugd te oefenen. Eerftelyk, zeg ik, zyn veele dingen, die wy kwaad noemen, middelen tot overwcegende voordeden , of bedingen en redenen, zonder welken wy deeze voordeelen zouden moeten ontbseren. Daartoe behoort de gantfche toefïand der zwakheid en afhanglykheid van onzen kinderlyken en eerf en jcugdelyken ouderdom. Dat de mensch, by zyne eerfte intrede in de waereld, zo onmagtig en echter aan zo veele gevaaren onderworpen is; zo lang zonder vreemde hulpe noch ftaan noch gaan, noch zich geneeren en befchermen kan; zo lang, ten aanzien van zyn onderhoud, zyne gezondheid, zyne vergenoegingen enkel van den wil en de voorzorg zyncr ou-  3* OVER HET KWAAD DAT ouderen of opzieners afhangt; zo lang onder hunne tucht en heerfchappy blyven, en hyhet vrye gebruik zynervermoogens ontbeeren moet; dat hy, de Heer der aarde, in alle deeze opzichten , zo aanmerkelyk veel achterlyker dan de dieren is: hoe dikwyls heeft niet de onvergenoegde of achtelooze daarovergeklaagd! Hoe dikwyls deeze dingen de eerfte plaats in den langen reeks van het kwaad aangeweezen, dat den mensch, van zyne geboorte tot aan zynen dood toe, vergezellen en vervolgen moet! Maar is het gebruik des verftands en der reden, is de geestelyke volmaaktheid, tot welke wy ons daardoor kunnen verheffen, geen goed? is het niet het grootfte, edelfte voorrecht onzer natuur? Kon echter de mensch wel verftandig en redelyk worden, indien hy niet in gezelfchap met anderen leefde, geene onderrichting van hen ontfing, niet op het naauwfte met hen verbonden ware ? en zou hy in gezelfchap, in geregeld, vast gezelfchap met hen leevcn , en zich door hen onder wyzen en optrekken laaten,wanneeer hy hen nietnoodig had, wanneer hy, als de dieren, in korten tyd onafhangklyk van zyne ouderen, en voor zyne onderhouding genoegzaam voor zichzelven ware? — Gy, derhalven, die allezins niet dan lou-  in de waereld is. $j louter kwaad ziet, gy moet beweeren, dat de mensch gelukkiger zou zyn, wanneer hy een dier bleeve, dan hy tegenwoordig zyn kan, nu hy een redelyk wezen word; of gy moet den gemelden ftaat van kinderlyke zwakheid en afhangkelykheid niet meer voor een kwaad, maar voor het beste middel verklaaren, om den mensch tot het gebruiken van zyn verftand en reden te brengen, en hem dus daadelyk tot een' mensch te maaken» Even zo is het met zeer veele onaangenaame, lastige fchacklyks indrukken en werkingen gelegen, die de uiterlyke dingen op ons of op onze zinnclyke werktuigen maaken. Wy zyn voor hitte en vorst, voor alle afwisfelingen des weders, alle veranderingen der lucht meer of minder aandoenelyk. Nu gevoelen wy den last der heete, dan weder dc bezwaaren der koude jaargetyden. Wy zien, wy hooren , wy gevoelen veelerleie dingen buiten ons, die ons mishaaglyk of fchadelyk zyn. Alle deelen en leden en gewrichten onzes ligchaams kunnen zeer ligt buiten hunne plaats gebragt, gedrukt, gefcheurd, belemmerd, befehadigd, onbruikbaar worden. Alle deeze toevallen kun* nen ons fmarten, vernielende fmarten, veroor- V* Stuk, C zaa-  34 OVER HET KWAAD DAT zaaken. Waren onze zinnelyke werktuigen minder fyn, onze zinnen ftomper, onze huid hard en ondoordringbaar, ons ligchaam vast als yzcr, dan zouden inderdaad het meeste van dit kwaad geen plaats vinden. Maar hoe veel, hoe oneindig veel zouden wy daarby niet verliezen? Welke voordeden, welke overweegende voordeden, verfchaft ons niet de verwonderenswaardige leenigheid, buigzaamheid, aandoenlykheid van alle de deden en leden van ons h'gchatfm ? Wat niet al kan de mensch enkel met zyn hand en met zyne vingeren uitrichten? Moe verre zich, enkel daardoor, boven allen, zelfs de fterkfte en listigfte dieren des velds verheffen? Welke konflige werken tot fland brengen ? En voor welk eene verfcheidenheid , voor welke fyne veranderingen en vermengingen van geneugten ten aanzien van het gezicht, het gehoor,de reuk, den fmaak, het gevoel, maaken ons onze zinnelyke werktuigen vatbaar, waarvoor wy, indien zy minder teder en aandoenlyk waren, niet vatbaar zyn zouden! Willen wy echter deeze voordeden en vergenoegingen genieten, dan moeten wy ons ook de gemelde onaangenaamheden en het kwaad laaten welgevallen ; datgeene 't welk het eene mooglyk maakt, maakt ook het andere  IN DE WAERELD IS. 35 rè mooglyk; even de zelfde wyze, goede inrichting van ons ligchaam cn deszelfs hoedaanigheid ten%anzien van de uiterlyke dingen maakt ons voor beiden vatbaar, en wie het eene begeert, en echter zich aan het andere niet wil onderwerpen, die begeert tegenftrydige dingen; hy begeert dat zyne zinnen tot deezen graad aandoenlyk, dat zyne ledemaaten buigzaam, zyn huid teder en echter onkwetsbaar , dat is , niet buigfaam en niet teder zyn, dat de uiterlyke dingen op hem werken en echter niet op hem werken zullen. Het is derhalven wel onloogchenbaar, dat veele dingen, die wy kwaad noemen, begeerenswaardige middelen tot verre overweegende voordeden, of bedingen en redenen zyn, zonder welken wy deeze voordeelen ontbeeren moesten ; en wie toch kan zulke dingen voor kwaad houden ? Tèn tweeden , myne aandachtige Toehoorders, zyn veele andere dingen, die wy voor kwaad houden, enkel noodwendige , heilzaams aanleidingen en aanfpooringen ter ontwikkeling en voortkoming onzer vermoogens. De mensch komt zonder kleeding op de waereld, en moet die zelf voor zich bereiden. Hy treed zonder befcherming en wapen als in het ftrydperk; hy C 2 zelf  36 OVER HET KWAAD DAT zelf moet ze leeren uitvinden, vervaardigen« gebruiken. Hy heeft veele behoeften, en zyne behoeften vermeerderen zich geduurig: de natuur'vervult dezelven niet onmiddelyk; zy geeft hem blootelyk de ftoffe daartoe aan de hand; hy moet dezelve bearbeiden, en tot zyn gebruik gefchikt maaken. Zyn veld draagt ,distelen en doornen; brengt flecht of ongenoegzaam voedfel voort; hy moet het van het onkruid zuiveren en met vermoeijende vlyt vruchtbaarder en milder maaken. En hoe dikwyls verydelen niet ongunflig weder., fchadelyk ongedierte, overftroomingen, zynevlytige vermoeijingen ? Hy vind overal tegenHand en verhindering , die hy niet zonder moeite bedwingen en uit den weg ruimen kan. — Hy heeft weetgierigheid, deeze is onverzaadelyk , deeze kan hy niet geheel, en niet zonder infpanning zyner krachten, voldoen. Hy moet arbeiden, indien hy leeven; arbeiden, indien hy zich kleeden en gevoeglyk leeven; arbeiden, indien hy zich tegen zyne vyanden befchermen; arbeiden, indien hy zich de middelen tot vergenoegen verfchaffen; arbeiden, indien hy zyne begeerten en hartstogten beheerfchen; arbeiden, indien hy dezelven voldoening verfchaffen wil. Alles kost hem meer of min»  IU DE WAERELD IS. 37 minder nadenken, vlyt, moeite, infpanning. Welk een kwaad, welke plaagen, zal de onvergenoegde denken!— Maar hoe? zou dit alles louter kwaad, enkel en alleen kwaad zyn ? Hoe kon toch de mensch zonder deeze behoeften, deezen tegenftand , deeze gevaaren, deeze weetgierigheid, zonder deeze magtige aandryving tot uitvinding', tot vlyt, tot arbeidzaamheid, tot gebruik zyner vermoogens,datgeene zyn, 'twelk hy als een redelyk fchepfcl zyn en worden moest? Laat den mensch zyne kleeding gelyk de dieren met zich ter waereld brengen; fielt hemtegen alle gevaaren in veiligheid;omringt hem met alles, wathy tot zyn onderhoud noodig heeft, en Iaat het hem gantfchelyk zodaanig vinden als hy het behoeft; beneemt hem zyne weetgierigheid ; laat hem geene hindernis ^ geenen tegenfland aantreffen: hoe hoog zal hy zich dan wel boven den dierlyken ftaat verheffen? In hoe verre tot het eerwaardig beeld van een' volkomen mensch naderen? Zal hy wel tot een duidelyk bewust zyn van zichzelven geraaken ? het waare oogmerk van zyn leven en beflaan wel recht begrypen leeren ? Zal hy. verflandig denken, overweegen, met vooruitzicht handelen, over C 3 heï  33 . OVER HET KWAAD DAT het tegenwoordige heen zien, veel-omvatten, de ontwerpen maaken, dezelven wyslyk en flandvastig uitvoeren leeren ? Zullen niet zyne zielvermoogens byna geheel ongebruikt bly. ven? Wat zou dezelven opwekken? Wat zou ze in beweeging brengen, en in beweeginghouden ? Kunnen wy echter datgeene, 't welk den mensch alle deeze voordcelen verfchaft, zyne vermoogens ontwikkelt en oefent, hem tot zyne verordening geleid, hem eerst voor eene hooger volmaaktheid en gelukzaligheid vatbaar maakt, kunnen wy dit niet anders dan louter kwaad noemen ? Neen, zullen mooglyk veelen denken, de arbeid, de infpanning zyner vermoogens is goed voor den mensch, is eigenlyk geen kwaad; maar dat hy zo dikwyls vergeefs arbeiden, zq dikwyls zyne vermoogens vruchteloos infpannen moet, dat is evenwel zekcrlyk een wezenlyk groot kwaad. Maar ook deeze gedachte is valsch, myne aandachtige Toehoorders. Wy arbeiden nooit geheel te vergcefsch , fpannen nooit onze krachten geheel vruchteloos in, of fchooii wy 'er niets mede. fchynen uitterichten, offchoon wy 'er, buiten ons, niets mede tot Hand fchynen te brengen, ons noch ryk«,  IN DE WAERELD IS. 39 rykdom, noch eere, noch het vermaak van anderen goed te doen, daardoor verfchaffen; want wy oefenen 'er altyd onze vermoogens door, en door oefening worden zy flerker en volkomencr; en dit is een wezenlyk, een blyvend voordeel. Neemt myne tegenwoordig© of iedere andere Godsdienftige voordragt ten voorbedde. Myn oogmerk is gantfchclyk ingericht om u van nut te worden. Ik wensch dit van geheeler harten; ik hoop het ook, nu met meer dan met minder vertrouwen; en alles wat deeze hoop verzwakt is my onaangenaam. Maar gefield, dat niemand van u uit myn voordragt eenig Mit fchepte, dan had ik echter noch niet geheel vruchteloos gearbeid. Ik heb 'er myne zielsvermoogens by ingefpannen, dezelven door overdenken geoefend, door oefening volkomener gemaakt, en deeze volmaaking, het zy ze klein of groot zy, zal my eeuwig byblyven.— Dit zelfde geld ten aanzien van alles, wat wy doen, wanneer datgeen , 't welk wy doen > recht en goed is , en wy het op eene verflandige wyze, met overdenken en overleg doen. Veele dingen zyn 'er derhalven, die wy voor kwaad houden, welken niet anders dan noodwendige heilzaams C 4 ' die men overwinnen - mo^>  IN DE WAERELD IS. 41 snoet; en deeze verhinderingen, deeze zwaarigheden fchynen kwaad te zyn en zyn het ook in zeker opzicht, dcvvyl zy ons in 't eerst onaangenaame aandoeningen en denkbeelden vcroorzaaken. Maar wat is beter, deeze onaangenaame aandoeningen en denkbeelden te hebben , en daardoor volmaakter te worden, en van dezelven bevryd te blyvcn, maar altoos op de benedenfte trap van zedelyke goedheid te ftaan f En zo is het met duizend dingen gefield , die wy kwaad noemen. Zeker oprecht Christen, moet om zyn vrymoedig getuigenis der waarheid tegenfpraaken verachting ondergaan , amp~ ten en waardigheden verliezen , veele voordeden en aangenaamheden des levens ontbecren. Maar hy is verpligt de waarheid te eerbiedigen en te beminnen, en haare kennis boven allen uitterlyken welvaart te leeren Hellen; en wanneer hy dit geleerd, wanneer hy daardoor nader tot verhevener geesten en tot den Vader aller geesten gekomen is, zal het gemelde verlies dan nog een wcezenlyk kwaad voor hem zyn? — Een ander moet,niettcgcnftaande een wys, voorzichtig, maatig, liefderyk gedrag , veelerleie wederwaardigheden, rampen, C 5 krank-  42 OVER HET KWAAD DAT la-ankheden verdraagen; hy moet zich geduurig door zotten laaten tegenfpreeken; hymoct met lieden van eene oploopende, onbuigzaame, norfche gemoedsgesteltenis omgeeven zyn; hy moet in alles wat hy voorneemt, honderderleie verhinderingen ontmoeten. Maar hy moet het in de ootmoedigheid, in de zelfsbeheerfching, in het geduld, in de ftandvas. tigheid , in de verzoenelykheid, in de grootmoedigheid verder brengen; en wanneer hy het in deeze edele gezindheden , in deeze deugdzaame vaardigheden eene hoogere trap bereikt, zal het gemelde lyden hem dan nog wel voorkomen als een ding dat volflrekt niets anders dan kwaad is?— Weder een ander moet buiten zyn fchuld veelerleie ongelukken ondervinden , in veelerleie gevaaren geraaken, zyne beste ontwerpen verydeld zien, en, ten aanzien van alles wat toekomende is, in meer dan gewoonlyke onzekerheid leeven. Maar hy moet leeren op God te vertrouwen, zich in den wil van zyne Voorzienigheid gerust te ftel. len, zich geheel door hem te laaten leiden,zy. ne gelukzaligheid meer in dan buiten zich te zoeken, zich in alles te fchikken en met alles te vreden te zyri, en wanneer hy dit leert, zich daarin oefent, hoe veel zal zyn geest daardoor niet  IN DE WAERELD IS, 43 niet gewinnen, welke beftendige zaligheden zal hy daarvan eens inzamelen,— Nog een ander werkt met oprechte trouw, metonverdrooten yver voor het algemeene best, en word daarvoor met ondank beloond. Maar hy moet daardoor oncigenbaatiger leeren denken en handelen, hy moet het goede,omdat het goed is, leeren beminnen en doen, en zich met de bewustheid zyner oprechtheid, het welbehaagen van God,leeren vergenoegen;en indien hy dit daardoor leert ,_ zal dan de gemelde ondank, hoe diep zy hem in 't eerst ook mag wonden , nog een weezenlyk en aanhoudend kwaad voor hem zyn ? — Even zo, myne aandachtige Toehoorders, moet menig zyn vermoogen verliezen, opdat hy voor de uitfpoorigheden der weelde bewaard blyve, en maatigheid, arbeidzaamheid, vergenoegdheid leere: een ander , fchoon buiten zyn fchuld, verdriet ondergaan, opdat hyniet verwaand en trotsch, en door verwaandheid en trotschheid zichzelven en andere niet fchadelyk worde: een derde moet zich den per-, foon, den vriend, het aardfche goed, waaraan zyn gantfche hart hing, zich zien onttrekken , opdat zyne neigingen eene beter richting beko-, men, en hy zich eene edeler, eene hcmel- fcher  44 OVER HET KWAAD DAT fcher gezindheid verwerver een vierde moet meer dan eenmaal in zyn leven op den rand van het graf ftaan, en de trilling der verderving gevoelen , opdat hy zich met de gedachten des doods en zyne gevolgen bekend maake, en daardoor wyzer en beter worde. En welk nadenkend mensch, zal dingen, die zulke uitwerkfelen hebben kunnen en moeten, en in oriteïbaare gevallen daadclyk hebben, voor volftrekt kwaad houden, hoe onaangenaam en fmartelyk zy ook in en op zichzelven zyn moogen? Neen, neen; Gods wyze goedheid kent het als eene hoofdbehoefte der menfehelyke natuur, door lyden en door oefening volmaakter te worden, 't Was daarom dat hy zynen Zoon Jefus, die een voorbeeld der hoogfte menfehelyke gelukzalighid zyn zoude, fehoon zonder eenige fchuld zyn de, zo veel zwaar en moeijelyk lyden overkomen, hem zo veel te. genfpraak en wederfland ondervinden, en zyn gantfche leven op aarde eene bestendige oefening van onthouding, van zelfverloochening, van opoffering,van Standvastigheid zyn liet. 'tls daarom dat hy nog tegenwoordig zo menig* rechtfehapene met ellende laat kampen, zo menig' onfehuidige verdrukt en vervolgt laat wor»  ÏN BE WAERELD IS. 4£ worden, niet om hen te laaten lyden, niet om hen onaangenaame, fmartelyke aandoeningen te veroorzaaken — hoe! zou God diegeenen welken hy voornaamelyk bemint, pynigen? — neen, om hen nader tot de volmaaktheid te brengen, en voor hooger zaligheid vatbaar te maaken; en indien dit de gevolgen van hun lyden , de gevolgen van het kwaad zyn dat hen drukt, zullen zy zich dan nog wel over dit lyden kunnen beklaagen;dit kwaad nog wel voor iets dat geheel kwaad, voor iets dat met de hoogfle goedheid van hunnen God ftrydig is, kunnen houden? Wiltgy, derhalven, ö mensch 1 gy, die alomme zo veel kwaads gelooft te ontdekken, dit kwaad wel leeren beoordeelcn en hetzelve u verdraaglyk en ligt maaken, prent u dan ook deeze lesfen der wysheid diep in het gemoed , en past ze geduurig op uwe eigen lotgevallen en omftandigheden toe. Bereken dikwyls de vergenoegingen , die uwe zinnelyke werktuigen u verfchaffen, geniet ze met bewustheid daarvan, met overleg, en met een vrolyk gemoed, en vergelyk de onaangenaame of fmartelyke aandoeningen daarmede, die zy u fomwylen veroorzaaken: dan zult  4-6 OVER HET KWAAD ÖAf zult gy wel dra vinden, hoe verre het getal van geenen dat van deezen overhaalt, en hoé veel gy verliezen zoud, indien gy geenen om deezen ontbeeren moest. — Befchouwt alle de behoeften, voor welken gy met moeite en fomtyds met kommer moet zorgen, alle hindernisfen en zwaarigheden , die gy in het uitvoeren uwer ondernemingen aantreft, alle arbeid en bezigheid, die vlyt en infpanning van u vorderen, zelfs alle proeven en poogingen, die u niet gelukken, alle wyze, goede daaden die gy gelooft vruchteloos gedaan te hebben, befchouwt ze allen zo ais ze wezenlyk zyn, als middelen en aanfpooringen om uwe vermoogens te ontwikkelen, u in het toepasfen derzelven vaardiger, u tot verftandige wyze menfehen te maaken en daardoor uwe geestelyke volmaaktheid, — de eenk ge die geheel uwe is en eeuwig uwe blyft, — te bevorderen: dan zullen de meeste bezwaa. ren en moeijelykheden deezes levens, hunne geflalten in uwe oogen veranderen, enophou* den kwaad voor u te zyn. . Vergeet eindelyk niet, dat 'er zonder deugd geen düurzaame gelukzaligheid jen zonder oefening  IN DE WAERELD IS. 4? tiing geene menfehelyke deugd is, en dat deeze oefening wederwaardigheden en lyden vooronderiteld, en dat derhalven ook deeze wederwaardigheden en dit lyden niet enkel kwaad zyn, dat ze weldaaden, middelen tot hooger volmaaktheid voor ons zyn kunnen. En wanneer gy dit erkent, met innige overtuiging erkent, dan zal u de last deezes levens niet meer nederdrukken, de menigte van het wezenlyk of voorgewende kwaad niet meer verwarren; gy zult God en zyne hoogfte goedheid niet meer verzaaken, hem, als den gunstrykflen Vader eerbiedigen en beminnen, met alle zyne inrichtingen en fchikkingen te vreden zyn, zyn en wil in alle opzichten voor den besten houden, en met een hart vol aandoening den Profeet in onzen tekst nafpreeken: alle de werken des Heeren zyn onberispelyk ; alles wat hy doet dat is recht! Amen.   DERDE LEERREDE. OVER HET KWAAD DAT IN DE WAERELD IS. Tekst: Het vyfde Boek van Moses, Hoofddeel XXXII. vs. 4* Hy is de rotsjleen, wiens werk volkomen is; want alle zyne wegen zyn gerichte: God is waarheid, en is geen onrecht, rechtvaardig en recht is hyt V. Stuk.   Wy hebben in twee voorgaande befpiegelingen het natuurlyk kwaad, dat in de waereld is, overwoogen, myne aandachtige Toehoorders, en ons deszelfs waare ge. fteltenis, deszelfs oogmerken, en deszelfs verband met de Goddelyke goedheid en met onze gelukzaligheid duidelyk zoeken voorteftellen. Deeze befchouwingen hebben ons geleerd , dat veele dingen, die wy kwaad noemen, en die ook, op en in zichzel ven befchouwd, zo heeten kunnen, niet anders dan noodwendige gevolgen der bepaaling zyn, die de menfehen tot menfehen maakt; dat anderen heiizaame waarfchouwingen voor veel grooter kwaad ; dat derden met veel overweegender voordeden en aangenaamheden , die wy anders ontbeeren moeten , onlosmaakelyk verbonden ; dat vierden aanleidingen en aanfpooringen tot ontwikkeling onzer vermoogens en tot bevordering onzor geestelyke volmaaktheid; en eindelyk dat vyfden middelen tot onze zedelyke verbetering en deugdsbetrachting zyn. Tot deeze klasfen van dingen, die wy kwaad noemen, hebben wy voornaamelyk gerekend te behooren: fchuldelooze onkundigheid, onvermydelyke dwaaling, de bepaalde werkzaamheid van D a den  $2 OVER HET KWAAD DAT den mensch, zyne meeste fmartelyke aandoeningen, de onaangenaame indrukken, welke de uitwendige dingen op onze tedere, kwetsbaare. zinnelyke werktuigen maaken , en de groote krenkbaarheid zyns Jigchaams, den Haat der zwakheid en afhanglykheid van onzen kindfchen en jeugdelykften ouderdom, onze menigvuldige behoeften, vermoeijenden arbeid, en dikwyls vruchteloos fchynende infpanning onzer vermoogens, en eindelyk de veelvuldige wederwaardigheden en het lyden, waaraan wy onderworpen zyn. Heden, myne aandachtige Toehoorders, zullen wy onze befchouwingen over hei natuurlyk kwaad daarmede befluiten, dat wy nog drie zaaken in het behoorlyk licht zullen zoeken Hellen. De eerfte 'betreft dat kwaad, 't welk een noodwendig en onvermydelyk gevolg van het verband is, in 't welk de uiterlyke dingen jegens ons, en wy ten aanzien van hen ftaan. Het tweede, dat kwaad, 't welk eene vrucht van ons eigen wangedrag is. De  IN DE WAERELD IS. 53 De derde en laatfte betreft in 't byzonder den dood, dien men zich zo dikwyls als het grootJle van alle kwaad voorfielt. Ik zeg derhalven eerftelyk, dat veele dingen, die wy kwaad noemen, en die het ook, in en op zichzelven befchouwd, wezenlyk zyn, enkel noodwendige en onvermydelyke gevolgen van het verband zyn, in 't welk de uiterlyke dingen jegens ons en wy ten aanzien van dezelven fiaan. Dit verband is menigvuldig. Verband tusfehen menfehen en dieren, die in gemeenfehap met ons deezen aardbodem bewoonen: verband tusfehen menfehen en menfehen, die te famen maar één gezelfchap uitmaaken: verband tusfehen de verfcheiden woonplaatfen der menfehen , en de meerdere of mindere voordeden hunner bewooneren: verband van den aardbodem ten aanzien van de zon,en van het zonneftelfd ten aanzien van het onmeetelyk heelal, tot welk het behoort.' Zo verfcheiden en menigvuldig als dit verband is, zo verfcheiden en menigvuldig moeten ook de bepaalingen van onzen toeftandzyn, die daaruit ontftaan, en, indien deeze bepaalingen louter kwaad waren, dan zouden wy de fchepping zelve, dat hoogD 3 ft®  54 OVER HET KWAAD DAT fte uitwerkfel der GoddeJyke goedheid, voor kwaad houden. — De aardbodem is derhalven niet enkel voor ons, maar te gelyk voor eene ontelbaare menigte van andere fchepfelen verordend , dew}d hy niet gefchikt is om ons alleen, maar ook om hen te onderhouden, en dewyl zy ons en wy nog veel meer hen noodig hebben. Of moesten deeze fchepfelen wel minder aanfpraak op de goedheid huns Scheppers hebben dan wy ? Moest hy bloot voor ons en ook niet voor hen zorgen? Of moest de alvermoogende Goedheid, maar enkel óns geflacht en niet tevens alles, wat zo wel als wy voor leven cn gelukzaligheid vatbaar is, voortbrengen ? Wanneer wy derhalven om deezer fchepfelen wil fomtyds eenige fchade lyden ; wanneer zy ons aan eenige gevaaren bloot ftellen, fomwylen onzen arbeid bederven , of ons eenige vruchten onzer vJyt onttrekken: zyn deeze dan niet natuurlyke gevolgen van het verband dat tusfehen hen en ons plaats heeft ? Zyn zy niet even ZO wel als wy tot genieting der goederen deezer aarde, onze algemeene voedflermoeder, gerechtigd, en overweegen de voordcelen en geryflykheden, die zy ons verfchaffen, niet zeer-  IN DE WAERELD IS. SS zeer verre de fchade, die zy ons toebrengen? Even zo min en nog minder kan de mensch als mensch alleen zyn. Hy moet medehelpers, hy moet andere fchepfelen zyner foortom zich hebben, in verbintenis met hun ftaan, deel aan hunne lotgevallen neemen en hebben, indien hy niet bedorven, indien hy verfhndig worden en gelukkig zal zyn. Handelt gy echter rechtmaatig, oordeelt gy billyk, ö mensch, wanneer gy u over het onaangenaame en verdrietelyke, dat fomtyds uit deeze verbintenis» fen voortkomt, als over kwaad beklaagt, dat u niet moest treffen? Inderdaad gy moet anderen dienen, indien zy u dienen, hen helpen indien zy u zullen helpen; hunnen last draagen, indien gy wilt dat zy u den uwen verligten, met hunne gebreken en zwakheden geduld hebben, indien gy verlangt dat zy uwen over't hoofd zullen zien. Inderdaad gy moet voor hen fomtyds wyken, wanneer hun weg den uwen doorkruist, en hunne behoeften dringender , of hunne vorderingen rechtmaatiger, of hunne krachten Merker dan de uwen zyn. Maar datgeene 't welk gy heden voor hen doet, zullen zy morgen voor u doen j en indien deeze wedervergelding niet in alle enkele gevallen D 4 plaats  5<5 OVER HET KWAAD DAT plaats vind, zo vind zy echter zekerJyk in opzicht tot bet geheel plaats, tot het welk gy behoort. En zou deeze ruiling van gevalligheden, dienstbewyzen, toegeeflykheid, een kwaad zyn? Gaa, beproef het eens, verwyder u van hen, breek alle gemeenfehap met hen af, be« fluit u in de eenzaamheid, wees geheel onaf. hangklyk, leef enkel voor uzeiven, en zie, of gy dan gelukkiger zyn zult, of u het leven niet tot een' last worden zak — Wy zyn, eindelyk, deden 'van een geheel, een onmeetlyk groot geheel. Geen deel kan op z1Chzelven het geheel uitmaaken : geen deel ten zelfden tyde meer dan ééne plaatsin de orde der dingen inneemen: geen deel dat alles zyn, 't welk dat van een ander is. Nu moet de eene, dan de andere iets ontbeeren nu de eene, dan de andere eenig voorrecht genieten, wanneer 't het geheel zal wel gaan. Zo kunnen niet alle menfehen in de zelfde ftreek des aardbodems woonen Indien gy in de gemaatigde luchtftreek leeft, dan moet een ander in de heete en een derde in de koude luchtftreek leeven, indien anders alles, wat te gelyk leeven kan, leeven zal; en te zyn en t« keven, is immers oneindig beter, dan niet te eyq  IST DE WAERELD IS. $f 2yn en niet te leeven ! Wanneer uw veld een hof des Heeren is, en den gunftigften invloed des hemels geniet, dan moet het veld van uwen verafgelegen broeder, 't welk dit voordeel niet genieten kan, juist omdat het zo ver afgelegen is, eene ,/ildernis zyn, die hy niet dan met veel moeite vermag vruchtbaar te maaken. De aardbodem zelve is maar een deel des geheelen zonneflelfels, tot het welk hy behoort, en dit zonneftelfel maar een deel van de zich in het oneindige uitftrekkende waereld. En even deswegen kan uwe woonplaats, de aarde , maar dat en niet anders zyn, dan hetgee ne zy is; maar deeze en geene andere planten, vruchten, dieren, menfehen voortbrengen en voeden; maar zo en niet anders bewoond, bebouwd, ten nutte gemaakt worden; maar tot zulke en geene andere bezigheden en vergenoegingen Hof en aanleiding geeven ; maar voor zulke en geene andere, geene fyne. re en geene grovere, zinnelyke werktuigen zich fchikken. Aarde en water en lucht en vuur, alles is zo, gelyk het zich voor ons en de overige bewooners des aardbodems fchikt; en wy zyn zo, gelyk wy zyn moeten, voor welken dit vuur, deeze lucht, dit water, dit aardryk D 5 . ver.  $8 OVER HET KWAAD DAT verordend is; en de aardbodem zeif, zyne zwaarte, zyne grootte, zyn afftand van de bron des licht en der warmte zo, gelyk het zich voor het gantfche zonneftelfel; en die ftelfel zo, gelyk het zich voor de overige ontelbaare heiren van zonne- en waereldftelfels fchikt. Alles hangt met elkander te famen, alles ftaat in de menigvuldigfte betrekkingen tegen elkander, alles maakt te famen maar één geheel uit. En gy, ö mensch, wilde u 'er over beklaa. gen, dat gy niet alleen het geheel uitmaakt; dat niet het geheel alleen om uwentwille in wezen is; dat gy niet te gelyk dit deel en duizend andere declen deszelven zyn; dat gy niet alles genieten, niet alles doen, niet alles werken kunt, wat in de gantfche onmeetlyke Schepping genooten, gedaan, gewerkt word' De Schepping moest derhalven een ledig, eene onbewoonde woesteny zyn, alleen opdat gy niet bepaald zoud weezen! Zoude het rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid, goedheid of gebrek aan goedheid zyn , wanneer de Almagtige maar alleen u, en niet ook alles, wat buiten u leeven en gelukzalig zyn of worden kan, het leven en met hetzelve de bekwaamheid  INDE WAERELD IS, £9 heid tot gclukzaligzyn gegeeven had? En dat hy dit gedaan, dat hy u daardoor in zo veelvuldige , ten beste van het geheel en ten uwen beste dienende , betrekkingen gefield heeft, dat zou kwaad, dat zou onrecht zyn? Doch, dit is niet alles. Bedenk, 6 mensch, en dit is myne tweede flelling, bedenk, dat gy zelf de veroorzaaker van het meeste en pynlykjls kwaad zyt, H welk gy hier aantreft, en dat ü ook het overige veel ligter en draaglyker zyn zou, indien uw gedrag wyzer en beter ware. Ja, uwe dwaasheden en zonden zyn het, die u van zo veel waar vergenoegen, 't welk de natuur aanbied, berooven; u aan zo veele fmarten en ellenden, voor welken de natuur u waarfchouwt, onderwerpen; en die u uw leven, 't welk volgens de orde der natuur zo gerust en gelukkig zyn kon , dikwyls zo bitter en bezwaarlyk maaken. 6 Indien gy op de flem van God en van de de natuur acht gaaft 5 fteeds bedacht, wat gy zyt, en wat de menfchen, uwe broeders, zyn; indien gy hen en u en de overige dingen, die u omringen , voor datgcene hield, wat zy zyn; indien gy u ge» wende, het geheel uws levens, het geheel Uwer verordening over te zien , van hoe veele zorgen en bckommernisfcn zoudgy niet onthe- vea  60 OVER HET KWAAD DAT ven zyn ! hoe veele gevaaren , hoe veele dwaalwegen vermyden! hoe dikwyls met een opgehelderd en vrolyk gemoed langs uwen weg voortgaan, daar gy denzelven thans met uwe traanen befproeit? Zouden dan zo veele onna. tuurlyke behoeften u tot den vermoeijenften, zorgvuldigiten arbeid doemen? Zou dan de rustelooze, de met zichzelve noch met ande. ren wel te vredene eerzucht, of de onverzaadetyke geldhonger upynigen ? Zouden dan laage buitenfpoorigheden zo dikwyls uwe gezondheid bederven , u met fmarten Straffen, en uw leven verkorten? Zouden dan nyd en haat en vyand» fchap als raazernycn in uw binnenfte woeden, en u tot den wreedften zelfspyniger maaken ? Zoude u dan ieder tegenfhnd, ieder verhindering, ieder mislukte onderneeming, ieder verydelde hoop u den moed beneemen ? Zouden u dan roemzucht en hoogmoed, wangunst en eigenbaat, heerschzucht en grarnftoorigheid, zo dikwyls het leven verbitteren, en u het gezelfchap uwer broederen, dat u vergenoegen en vreugd kan en zou uitleveren, tot een' last maaken?— ö Mensch, klaag niet over uwen Schepper, klaag over uzelven deswegen , dat gy het weinig onvermydelyk kwaad, dat in de waereld is, met zo veel ander ophoopt,'t welk gy  IN DE WAERELD I Si ÓI gy zo ligt vermyden kost, indien gy flechts wilde. Wees wys, ö Mensch; wees maatig ; volg de natuur; denk en handel oveenkomftig met uwe verordening; verlang niet datgeene te zyn, wat gy niet zyn kunt, en wees datgeene, maar wees het geheel en op den duur, wat gy behoort te zyn, en uwe plaagen zullen baarblyklyk verminderen, uw vreugd zal zich dagelyks vermenigvuldigen en vermeerderen, en geen kwaad, waaromtrent gy onfchuldig zyt, zal u ten gronde drukken, geen kwaad zal zonder goede, heilzaame gevolgen voor u zyn. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorders, en dit is myn derde en laatfte Helling, is zelfs de dood het groote kwaad niet, waarvoor hy zo dikwyls gehouden word. Onder al het natuurlyk kwaad is inderdaad de dood datgeene, 't welk als het grootfte en vreeslykfte aangezien en befchreven word. De zaak zelve, en nog meer de omstandigheden en de mogelyke gevolgen van dezelve zyn inderdaad fchrikwekkende. Alle zyne goederen en bezittingen voor altoos te verliezen; alle vreugd van dit leven haar affcheid te geeven; aan alle zyne vrienden ontrukt te worden; zyn ligchaam aan het graf en de verrotting over te laaten, en hoe-  Cl OVER HET KWAAD DAT hoewel niet geheel, echter op de tegenwoordige wyze, ophouden te zyn: dit moet hem inderdaad zeer onaangename denkbeelden en aandoeningen verwekken, hy moet het voor een kwaad \ hy moet het voor het grootfte van alle kwaad houden, indien hy geene vergoeding voor dit Verlies hoopen, indien hy zich dit kwaad niet als een middel tot hooger volmaaktheid voorftellen kan. Doch ook hier geeft ons eene bedaarde overweeging bedenkingen aan de hand, die ons de zaaken juister leeren beoordeelen. Eenmaal is het toch zeker, dat het menfchelyk ligchaam, zo als het is , niet altyd voortduuren kan, dat in zyne eerfte inrichting , in zyne natuurlyke gefteldheid de grond van zyn verval ligt, dat zyne krachten noodwendig van tyd tot tyd uitgeput, zyne ledemaaten minder buigfaam en eindelyk onbeweeglyk , menige kleiner en grooter vaten verftopt, menige weeke deelen verhard, en de rekbaarheid en kracht van het hart allengs verzwakt worden en ten Jaa'-ften ophouden moet. Het tegendeel te verlangen, heet een ander ligchaam te verlangen;en dittebegeeren, heet ook eene andere woonplaats, andere voedfelmiddelen, eenen anderen aardbodem, eene andere lucht, eene andere zon, en andere betrek-  IN DE WAERELD TS. 6$ trekkingen en verbindingen der uiterlyke dingen te begeeren; en indien dit alles anders ware , zouden wy dan nog die menfehen, die fchepfelen zyn, die wy zyn ? En kan dit een» anderen naam dragen dan met zynen Schepper te twisten, en liever geheel niet dan zodaning te willen zyn ? — Ik weet wel, dat de zonde, wanorde en ongefleldheden in het menfchelyk ligchaam veroorzaakt, dat zy den mensch zynen overgang uit deezen in een' hoogeren toefland moeijelyker en fmartelyker gemaakt, dat zy zyn levensbaan verkort heeft, cn dat in dit opzicht de dood met alle de vreeslyke omflandigheden, die hem thans vergezellen, de bezolding der zonden is. Maar vergangkelyk , vernielbaar moest echter het aardfche menfchelyk ligchaam, dat van deeze aarde gevoed word, en voor deeze aardfche woonplaats gefchikt is, altoos zyn; en noch de reden noch de fchriftuur laaten my gelooven, dat de mensch ooit verordend geweest is om altoos op deezen aardbodem te blyven , of, zonder aflegging en verwisfeling deezer aardfche hut, in een' verhevener flaat overtegaan. Deeze verandering van onzen toefland, die wy dood noemen, is derhalven altoos op de eene of de andere wyze in de natuur  04 OVER HET KWAAD DAT , tuur onzes Jigchaams of daarin gegrond dat wy menfehen zyn, dat niet eene hooger klasfe van wezens onze plaats in het Ryk van God heeft ingenomen. Inderdaad zou deeze overweeging alleen , den dood zyne verfchrikking nog niet benemen. Inderdaad zoude hy, indien ons geheele beftaan met fterven ophield, altoos een vreeslyk, hy zoude het grootfte van alle kwaad zyn. Maar leer hem flechts voor datgeene houden 't welk hy wezenlyk is, ö mensch! Befchouw hem als den weg tot hooger volmaaktheid, dan zult gy hem niet houden voor iets dat alszins kwaad is, gy zult hem voor een middel moeten erkennen, dat u tot het bezit van beter goederen behulpzaam is. En dat is hy inderdaad: daaraan laaten reden en fchriftuur ons niet twyfelen. Hy is geene ophouding, maar verandering van uw beftaan; geen einde, maar eene volmaakter voortzetting van uw leven; geen verlies van al datgeene, 't welk gy zyt en hebt, maar alleen flechts een verlies der uiterlyke dingen, die, wanneer gy ze recht gebruikt hebt, uwe innerlyke, gcestelyke, blyvende volmaaktheid bevorderd, uwe vermoogens  in de waereld is. 6$ gens tot zekeren graad ontwikkeld, en u tot eene edeler toepasfing van dezelven bekwaam gemaakt hebben, en die u dan in uwen toekomenden ftaat niet meer van nut kunnen weezen. Wilt gy volmaakter, wilt gy gelukzaliger worden, dan gy hier zyt en worden kunt, dan moet gy noodwendig deeze verandering ondergaan, in andere betrekkingen jegens de waereld der geesten en ligchaamen gefield , uw werkkring moet uitgebreid, u moeten verhevener bezigheden en vergenoegingen aangeweezen worden , tot welken gy hier niet bekwaam waart, en tot welken uw tegenwoordige toefland en de tegenwoordige bezigheid uws ligchaams cn uwe verbindingen met de uiterlyke dingen n moesten voorbereiden. En zou deeze overgang tot volmaaktheid een kwaad voor u zyn ? —■> Of is het blootelyk de aart en wyze van uwen dood, die gy voor zulk een vreeslyk kwaad houd ? Doch indien de dood zelf een overgang in een' hooger' en beter' ftaat is, dan kan ook de aatt en wyze van denzelven niet gantfche. lyk kwaad zyn.— Of myne krachten van tyd tot tyd uitgeput worden of op een krankbed verteeren , of dat ik in eene aardbeeving, in water, in vuur omkome, — de weg is vcrfchillende, doch het doel even het zelfde: de V. Stuk, E weg.  66 ' OVER BET KWAAD DAT weg nu meer dan minder vreeslyk en fmartelyk, het doel altyd goed — hooger, altoosduurende volmaaktheid. En die God, door wien ik ben en leef, weet datgeen , 't welk in my onfterflyk is en voorden zal, even zo wel in de diepte der aarde, in water en in vuur te bewaaren, en onbefchadigd te bewaaren, als in het naby gelegener, en vreedzaamer fchynende graf. — Of denkt gy zo zinnelyk,zo laag,ómensch, dat gy gaarne eeuwig hier blyven, u fteeds met de trap van kracht en zwakheid, met de maat van lyden en vreugd, met den graad van kennis en deugd, met den engen reeds zo dikwyls doorloopen kring van bezigheden en ver» maaken, die hier plaats vinden, vergenoegen zoud ? ö Dan beklaag ik u als ccn fchepfcl, dat zynen oorfprong en verordening vergeet, dat zichzelv' geweld aangedaan cn alle edele, groote gedachten en aandoeningen in zich onderdrukt , dat zich het voorrecht der menschheid, van het onophoudelyk flrecven naar hooger volmaaktheid, beroofd heeft, en zich in den toekomenden ftaat, in welken het toch overgaan moet3 en die voor hetzelve zo ge- wenschS  IN DE WAERELD IS, 6? wenscht en zo verheugelyk zyn kon, lyden in plaatfe van vreugd bereid. Neen, myn eerzucht is grooter, myn doel verhevener, myne wenfchen en poogingen ftrekken zich verder uit. Myn tegenwoordige toeftand is my wel niet tot last, ik eerbiedig de wysheid en goedheid myns Scheppers in het regelen en inrichten van denzelven; maar ik gevoel het, dat ik nog meer zyn en worden kan, dan ik thans ben, en daartoe zal de dood my den weg baanen, door hem zal ik myn doel eene groote fchrede nader komen; en zou ik dit middel, om volmaakter en gelukzaliger te worden, voor een louter kwaad, voor het grootfte van alle kwaad houden? Neen, ook dat is goed, ook dat is gewin, 't is eene weldaad voor my, dat ik fterven moet, en zelfs in den dood zal ik de goedheid myns Scheppers cn Vaders pryzen. En nu, ö mensch, ö Christen, die deeze en de voorgaande overweegingen met opmerkzaamheid aangehoord, derzelver waarheid ingezien en ondervonden hebt, verbind ze in uwe gedachten aan elkander, en wanneer gy dan haare overredende fterkte gevoelt, houd E 2 dan  68 OVER HET KWAAD DAT dan op, u over de menigte en grootheid van het natuurlyk kwaad, dat in de waereld is te beklaagen. Waag het niet meer, om God, die de liefde zelve is, van gebrek aan liefde te befehuldigen. Neen , neen , van hem, den Algoede,kan niets , dat louter kwaad is, voortkomen; onder zyne regeering moet alles, wat kwaad is, of fchynt te zyn, goed werken. Hy weet uit de duisternis licht voort te brengen ; brengt het onfeilbaar daaruit voort; cn ook zou 'er deeze duisternis niet zyn, wanneer wy voor het licht, zonder voorafgaande fchemering, vatbaar waren. — Denk derhalven fteeds: Een mensch zonder bepaaling zou geen mensch zyn: Verdraaaglyke, waarfchouwencle fmart is bek ter dan eene onvermydelyke geheele verwoesting: Een aandoenelyk ligchaan, op H welk de ui. ierlyke dingen veel meer aangenaame dan onaan-, genaame indrukken maaken, is veel wenfchelyker dan een ligchaam f t welk wel door geene onaangenaam me.,  IN DE WAERELD IS. 6') 'ine, maar ook door geene aangename indrukken aangedaan word: Hei geen ons tot verftandige, redelyke menfehen maakt, onze vermoogens ontwikkelt enfterkt, en onzen werkkring uitbreid, is geen kwaad $ het is een middel tot volmaaktheid : Hetgeen ons zedelyk beter maakt, en ons in de- deugd oefent, is heilzaam en goed, is een weldaad voor ons, hoe onaangenaam en nadeelig het ons in het eerst mag voorkomen: Deelen kunnen het geheel niet, menfehen de eenige fchepfelen van God niet, de aardbodem de waereld niet zyn; betrekkingen zyn bepaalingen , en deezen zyn zo menigvuldig en onvermydelyk als geenen: Het onwys, dwaas gedrag van den mensch, hoopt veel meer en veel grooter kwaad op hem, dan de gantfche natuur in zich bevat, en ook dit zou hem niet half zo zwaar'vallen, indien hy wyzer en beter ware: De dood zelfs is geen vernielend kwaad: hy is een overgang in een' anderen toeftand, een vcort~ gang tot hooger volmaaktheid. — Vergeet deeze lesfen der wysheid niet, ö E 3 mensch,  70 OVER HET KWAAD DAT IN DE WAERELD IS. mensch, prent ze diep in uw geheugen, dan zal het meeste kwaad ophouden in uwe oogen kwaad te zyn; dan zult gy niets, niets dat louter kwaad is, in de-waereld vanGod, in zyne werken en fchikkingen vinden; dan zult gy het groote overwigt van het goede boven het kwaade levendig gewaar worden, u over uw aanzyn en de goedheid uws Scheppers u verheugen, met uwen tegenwoordigen toeitand te vreden zyn, u tot uwe hooger verordening geduurig ge. fchikter maaken, en met innige overtuiging uitroepen: De Heer heeft alles, alles -wel gemaakt, geef t onzen God de eere! Amen. VIER-  t E R D È LEERREDE OVER HET KWAAD DAT IN DE WAERELD IS. Tekst: Het vyfde Boek van Moses. Hoofddeel XXXII. vs. 4, Hy is de rotsjleen, wiens werk volkomen is, want alle zyne wegen zyn gerichte: God is waarheid, en is geen onrecht, rechtvaardig en recht is hy. Ë 4   6 jT^odi alweetende , almagtige , algoede VT God, uw verftand kent en overziet alles; uwe kracht bezielt alles, uwe goedheid omvat altes met de werkzaamfte welwillendheid. Gy ftelt u alles, volgens alle zyne betrekkingen en vermogens en,werkingen, volgens zyne 'gantfche verordening, volgens datgeene wat het tegenwoordig is en in alle toekomende tyden zyn zal, op het duidelykfte voor. Oorzaak en uitwerking, aanleg en voltooijing, bekwaamheid en gebruik der bekwaamheid , redenen en gevolgen, zonde en redding van de zonde, ellende en zaligheid, dood en leven, tyd cn eeuwigheid zyn u fteeds te gelyk tegenwoordig. Daarom beoordeelt gy alles naar de waarheid, regelt en leid alles met de grootfte wysheid en goedheid, en ziet met welgevallen op uwe geheele onmeetlykc Schepping— Wy, Heer, wy kunnen alleen datgeene zien, echter niet doorzien, 't welk voor onze oogen is; flechts enkele, afgebroken, onmerkbaare kleine ftukken van het geheel: aanvang en einde en famenhang zyn voor ons verborgen. Nochtans alles, wat wy zien en kennen, alles, wat wy uit uwe werken en uit uw woord van u weeten, dat zegt E 5 ons,  74 OVER HET KWAAD DAT ons, dat gy den alleenwyzen, den algoederi* den heiligen en rechtvaardigen, dat gy de liefde zelve zyt. Heer, wy bidden u in diepen ootmoed en met kinderlyk vertrouwen aan. Ja, uwe werken moeten onflraflyk, uwe wegen onberispelyk; alles wat gy onderneemt en doet, dat mget recht en goed zyn. Zelfs uit de duisternis brengt gy licht, uit het kwaade goed voort. Zelfs zondaaren bewyst gy hulp en genade, en daar, waar alles verwarring en ellende fchynt te weezen, daar ligt reeds den grond en het middel tot orde en zalighcid toebereid. — ö Godl laat ons deeze troostryke waarheid altoos erkennen, dezelve met een vast geloof erkennen, opdat wy u fteeds als onzen goedertierenften Vader beminnen ; en in het geloof aan u gerustheid en gelukzaligheid vinden. Zegen, tot verfterking van hetzelve, de overweegingen dien aangaande , met welken wy voorneemens zyn ons tegenwoordig bezig te houden. Laat zy een helder licht in ons verftand verfpreiden, en vertrouwen en vreugd in ons harte verwekken. Wy bidden u daarom in den naam vart Jcfus Christus, onzen Heiland, welke ons geleerd heeft u dus aanteroepen; Onze Vader enz. Wy  IN DE WAERELD IS. ^ Wy hebben al het kwaad, dat in de waereld onder de menfehen is, in twee klasfen verdeeld , myne aandachtige Toehoorders, in natuurlyk naamelyk en zedelyk kwaad. Over het eerfte, het natuurlyk kwaad, hebben wy verfcheiden overweegingen voorgefteld, die ons allen overtuigen kunnen, dat dit kwaad geenszins datgeene is, waarvoor men het gemeenlykhoud, en dat het, noch met de hoogfte goedheid van God noch met onze waare volmaaktheid en gelukzaligheid ftrydig is. —. Heden zullen wy ons wegens het zedelyk kwaad bezig houden; en hoe meerder dit met het andere famenhangt, hoe waarfchynlyker het ons vooraf moet zyn, dat het zich met dat even als met het andere toedraagt, dat de werkingen en fchikkingen van God, met opzicht tot beiden, onberispelyk zyn, en dat alles, wat hy doet en toelaat, recht en goed is. Ondertusfchen beken ik gewillig, dat ik niet met het zelfde vertrouwen van genoegzaam licht en volkomen voldoening te zullen vinden,over dit gelyk over het andere kwaad, myn gedachten heb laaten gaan, en thans met u daarover fpreekc. Ik zag terftond zwaarigheden voor my, van welken ik te minder hoopen durfde, dat ik ze ten vollen zou oploslen, de  •j6 OVER HET KWAAD DAT dewyl derzelvcr oplosfing reeds zo dikwyls vruchteloos ondernomen geworden is. En deeze zwaarigheden zyn wezenlyk voorhanden — zyn mooglyk in onzen tegenwoordigen tocfland voor elkeen en voor altoos onoploschlyk. Angftige onrust heb ik echter by myne overdenkingen niet gevoeld. Myn geloof aan de hoogfte goedheid van God is daardoor niet verzwakt;-zyne eeuwige fteedswerkzaame liefde jegens de menfehen is my niet twyfclachtig; hunne verordening en eindelyk lot niet tot een verwarrend raadfel geworden; Hoe dikwyler ik aan hem, den A?goc-den, denk, hoe meer reden ik vind, om aan hem myn en alle myner broederen lot met een getroost vertrouwen over te laaten, en voor hen en my (leeds het beste van hem te hoopen.— Eh offchoon het licht, dat ons in deeze zaak verlicht, maar zwak — maar fchemcring is, zo is het echter licht cn geen duisternis; en wanneer wy by het fchynfel daarvan , niet alles overzien, ons niet uit alle doolpaden kunnen redden, zo kunnen wy echter veel daarby onderfcheiden , menig zypad vermyden , en genoeg zien, om ons van den afgrond der twyfelzucht en der troostloosheid aftehouden. Wy zullen ons derhalven dit licht ten nutte raas-  IN DE WAERELD IS. J? maaken, myne aandachtige Toehoorders; ontdekt hetons niet alle waarheid, het leid ons echter op het fpoor tot veel waarheid. Helpt het ons niet alle zwaarigheden ontwikkelen, het helpt ons evenwel hun aantal verminderen, en laat ons vroeger of fpader de ontwikkeling van het overige hoopen. In dit opzicht zullen wy u nu eenige aanmerkingen mededeelen, die tot eene juistere beoordeeling van het zedelyk kwaad iets kunnen toebrengen. Door moreel of zedelyk kwaad verffcaat men de wanorde, welke dwaaling en ondeugd in den mensch veroorzaaken, zyne kwaade neigingen en hartstogten , zyn onrechtvaardig , onwettig gedrag, en de fchadelyke, verderfJyke gevolgen, die dit alles voor hem en anderen naar zich trekt. Dit kwaad is ontegenzeglyk menigvuldig en groot. Dwaaling en ondeugd heerfchen onder de menfehen, oefenen over vcclen van hen een onbepaald gezag, en geene van allen kan zeggen dat hy niet gezon^ digd heeft. Welke zonden , welke misdryven, welke gruweldaaden worden niet door de menfehen bcdreeven ! Door welke laage lusten, door welke verkeerde hartstogten laaten zy zich njet ketenen! En welke vernieling "cn  78 OVER HET KWAAD DAT gen , welke verwoestingen rechten deeze zonden, deeze misdryven, deeze lusten en hartstogten in de' huislyke en burgerlyke famenleeving niet aan ? Welke plaagen brengen zy niet dikwyls over gantfche Landen en Staaten ! Hoe kan dit kwaad, welks wezenlykheid niemand kan loogchenen, waaronder iedereen , meer of minder, te lyden heeft, met de hoogfte goedheid van God, van den Schepper der menfehen, beftaan ? Had hy hetzelve niet behooren te verhinderen, had hy de zonde niet gantfchelyk uit zyn Ryk moeten verbannen, en daardoor het ontftaan van alle de daaruit voortvloeiende ellenden onmooglyk moeten maaken ? Tot beantwoording deezer vraagen, bieden verfcheiden gewigtige aanmerkingen zich aan. De eerfte is deeze: God heeft dit kwaad toegelaaten , derhalven moet, over het geheel genomen , veel meer goed dan kwaad daaruit ontftaan ; want God is en kan niet anders dan hoogstwys en goed zyn. Deeze eenige zaak is voor my gerustftelling genoeg; en de gegrondheid van dezelve is by my zo zeker als my het beftaan van God is. Want aan een' God te geloovcn, en t hem de hoogfte wysheid en de hoogfte goedheid niet toe te fchryven,is apen» baa*  IN DE WAERELD IS. 79 baare ftrydigheid. Een Wezen, dat alweetend en almagtig is— en dat moet de Schepper der waereld noodwendig zyn— een Wezen dat alweetend en almagtig is, dat kan niet anders dan wys en rechtvaardig, of, hetwelk het zelfde is, goed handelen. Gebreken van verftand en van oordeel onderftellen onkunde of gebreklyke kennis; en gebreken van het hart onderftellen dwaaling en gevoel zyner zwakheid. Beiden laaten zich van het Opperwezen, van God, in geenerleie wyze, denken. Geen dwaaling kan hem verleiden om zich oogmerken voor te ftellen, die niet bereikt of die niet zo bereikt kunnen worden, als hy het zich voorgeftcld heeft. Geen dwaaling kan hem verleiden om zich ooit iets voor te ftellen, anders dan het wezenlyk is; geen dwaaling en geen gevoel van zwakheid hem vervoeren om anderen te drukken, te benadeelen, zich aan hen te wrecken, hen tot dienaars zyner wraake te maaken, of hen aan hunne zwakheid en dwaasheid, hun eigen noodlot over te laaten, hen het goede, waarvoor zy vatbaar zyn, niet te geeven, hen hetzelve zonder oorzaake te onttrekken, of ooit iets te verordenen en te doen, hetgeen niet recht of goed zyn zou. In 't kort, het volmaaktfto yer*  J5o OVER HET KWAAD DAT verftand, en de volmaakfte magt laaten zich niet zonder de volmaakfte wysheid en de volmaakfte goedheid denken. Is echter God volmaakt wys en volmaakt goed, en heeft hy de zonde, het zedelyk kwaad, dat in de waereld is, toegelaaten, heeft hy hetniet door zyne magt verhinderd: dan moet hy noodwendig voorzien hebben, dat in den gantfchen omvang van tyden en waerelden, oneindig meer goed dan kwaad, oneindig meer gelukzaligheid dan ellende daaruit ontftaan, dat deeze waare of fchynbaare onvolmaaktheid tot de grootfte volmaaktheid van het geheel behoort,— dat uit deezen wanklank in de Schepping eindelyk de fchoonfte harmonie zal ontftaan, en dat zyne hoogfte goedheid, van alles wat is en leeft, zal erkend, ondervonden en geprezen worden, En zou my dit tot myne gerustftelling niet genoeg zyn, offchoon ik de nadere reden daarvan , en den onmeetelyken famenhang van dit geheel niet ontdekken en overzien kan ? Neen, neen, van hem , den Hoogstwyzen, den Hoogstgoeden, durf ik niets onrechtvaardigs, niets onbillyks, niets ftrengs, niets wreeds duchten, Zyne wegen moogen fteeds donker voor my zyn; waarheid en goedheid moeten ze allen merktcekenen. ©8»  06 de waereld is. Zï Ondertusfchen behoeven wy ons met deeze aïgemeene befchouwingen niet te vrede te ftellen. Wy kunnen nog eenige fchreden verder gaan. Wy kunnen ten minften iets van Gods redeneri en oogmerken, by de toelaating van het kwaade, en van het goede dat daaruit ontftaat, ontdekken , en ook dit zal ons dert weg ter juister be. oordeeling van hetzelve baanen. Ik gaa derhalven tot eene tweede aanmerking over, welke deeze is: Gelyk het meeste natuurlyk kwaad zyn' grond in de bepaaling der menfehelyke bekwaamheden en vermoogens heeft, zo is ook het zedelyk kwaad grootdeels een natuurlyk gevolg deezer bepaaling, die den mensch tot mensch maakt. — Even datgeene, hetwelk ons voor zo groote, geduurig toeneemende deugd en volmaaktheid vatbaar maakt, dat maakt ons ook voor dwaaling, voor ondeugd, voor zedeloosheid vatbaar. •— De dieren kunnen geene dwaaze, maar ook geene wyze verkiezing doen; niet zondigen, maar ook niet zedelyk handelen; niets kwaads , maar ook niets goeds doen; niet ondeugend, maar ook niet deugdfaam zyn; zich niet verlaagen, maar zich ook niet tot hoogere dingen verheffen. —i De mensch kan dit beiden doen; en is niet dit V, Stuk. F zelfs  Bz OVER HET KWAAD DAT zelfs het grootfte voorrecht, dat hy boven de redenlooze dieren heeft? De dwaaling vooronderftelt, zo wel als de kennis der waarheid, verftand; de dwaaze zo wel als de wyze verkiezing, overleg en vryheid; de zedelyk kwaade zo wel als de zedelyk goede daad, natuurlyk vermogen, en vrye toepasfing van hetzelve; de Jaagfte zinnelyke lust zo wel als de edelfte en zuiverfte liefde, het ftreeven naar verwyding van onzen werkkring, naar hoogere volmaaktheid. Gelyk het eene, de kennis der waarheid, de wyze verkiezing , de zedelyk goede daad, de edele zuivere liefde, by zulke bepaalde fchepfelen als wy zyn, plaats vind, zo moet'er ook het andere, de dwaaling, de dwaaze verkiezing, de zedelyk kwaade daad, de laage zinnelyke lust, ook plaats by vinden hunnen. Wie gaan en loopen zal, en evenwel maarzekere bepaalde maat van krachten heeft, en onder het gaan tegenftand ontmoet, die moet ook kunnen ftruikelen en vallen; en wie tegen de mogelykheid van ftruikelen en vallen verzekerd wil zyn, die moet niet begeeren te gaan en te loopen. Wie zien wil, en echter maar een bepaald zienvermoogen heeft en hebben kan, die moet ook kwalyk, duister, eenzydig kunnen zien; en wie hiervan gantfche- lyk  IN DE WAERELD IS. 83 lyk ontflagen wil zyn, die moet zyne oogen fluiten en affhnd doen van alles wat zien is. Even zo is het met den mensch en zyne zedelyke vermoogens, met zyne bekwaamheden om zedelyk of zedeloos te handelen, gefcha- pcn. Zal hy, met zyn bepaald denkver- moogen, zyne gedachten over waarheid en dwaaling, over fchyn en wezen laaten gaan, cn beiden van elkander onderfcheiden, dan moet hy ook die beiden met elkander verwisfelen, de dwaaling voor de waarheid, en de fchyn voor het wezen houden kunnen. : Zal hy tusfehen het goede en het kwaade, het betere en het beste kiezen, dan moet hy beiden met met elkander, en beiden met zyn' tegenwoordigen en toekomenden ftaat vergelyken ; en dewyl hy zich niet alles op eene reize en niet alles in even het zelfde helder licht kan voorftel* Ien , zo moet het mooglyk zyn, dat hy in deeze verkiezing dwaale, het kwaade boven het goede, het betere boven het beste den voorrang geeve , dat zyne vergelyking tusfehen beiden onvolkomen en gebrekkig zy. . Zal hy voor de liefde, zonder welke geene gelukzaligheid zyn kan, vatbaar zyn, dan moet het hem, by zyn bepaald vermoogen van voorF % ftel.  $4 OVJËR HET KWAAD DAT ftellen en by den fterken indruk, die de uiterlyke dingen op hem maaken, ook mooglyk zyn, dat hy deeze liefde niet fteeds op de waardigfte, dat hy die op onwaardige, kleine, laage dingen vestige; en dewyl zyn vermoogen van aandoening , zyne bekwaamheid om te beminnen , eveneens niet minder dan onbegrensd is, zo moet het ook mooglyk zyn, dat eene uitfpoorige drift zyn geheele hart inneeme, dat hem dezelve verhindere andere, veel betere en beminnenswaardiger, voorwerpen te lieven, dat hy onverfehilllig jegens dezelven zy, hen verachte, vliede, en 'er zelfs afgryzen van hebbe. In 't kort, zal de mensch vry zyn, dat is, naar het begrip en de denkbeelden van zyn verftand kunnen handelen; en kunnen zyne begrippen en denkbeelden uit hoofde hunner bepaaling dwaalcnd en valsch zyn: dan moet het hem ook mooglyk weezen, deeze dwaalenle en valfche begrippen te volgen, en derhalven onrechtvaardig, onbiilyk, kwaad en wreed te handelen* —• De grond der mooglykheid van het kwaad is de grond der mooglykheid van het goed; en wie den mensch het eenebeneemen wil, die beneemt hem ook het andere, of hy wenscht dat s  IN DE WAERELD IS. S5 dat de mensch geen' mensch zyn mogte, hy wenscht tegenftrydige dingen. — De vraag: Waarom heeft God het zedelyk kwaad, de zonde, toegelaaten , is derhalven in den grond even datgeene 't welk de vraag is: Waarom heeft God menfehen, en niet, in hunne plaats, andere fchepfelen voortgebragt? of, waarom beftaan wy, daar wy ook niet beftaan konden ? En zo lang beftaan een oneindig voorrecht boven niet beftaan is,zo lang zal geen nadenkend mensch zich over zyn beftaan beklaagen; en zo lang ons dit voor eenigen graad van gelukzaligheid vatbaar maakt, zo lang zal hy den Schepper niet van gebrek aan goedheid befchuldigen , omdat hy ons niet voor den hooger graad van gelukzaligheid vatbaar maakt, waarvoor wezens van eenen anderen aart vatbaar zyn, Derde aanmerking: Zo min als het natuurlyk kwaad in alle opzichten kwaad, of zonder allo. goede gevolgen en uitwerkfels is, even zo weinig is het zedelyk zodanig. Dit geeft zo wel als het andere aanleiding tot en bevordering van oneindig veel waare volmaaktheid en gelukzaligheid; en het overwigt van het goed boF 3 ven  16 OVER HET KWAAD DAT ven het kwaad is hier even zo zeker en groot als het daar is. Waar is de mensch, de booswigt, die in 't geheel niets goeds, niets achtenswaardigs, niets bruikbaars in zich heeft; die volftrekt van alle bekwaamheid, om wys en goed te worden, ontbloot; in wiens verftand niet eene goede, waare gedachten,, in wiens hart niet eene goede, menfehelyke aandoening zou zyn opgereezen; die zyne werktuiglyke en geesteJyke Vermoogens niet tot nuttige dingen en bezigheden aangewend; die de famenleeving niet, middellyker noch onmiddellyker wyze, het zy met of tegen zynen wil, dienst beweezen zou hebben; en derhalven ais een geheel onbruikbaare , enkel fchadelyke uitwas der fchepping befchouwd moet worden ? — —- Welke vermoogens, welk een werkzaamheid vooronderstellen daarentegen niet degrootfte misdryven en euveldaadcn der menfehen! En welke bekwaamheden, welke vermoogens verwekken, ontwikkelen zy niet buiten zich? Dit doen alle ongeregelde, booze hartstogten; en hoe verder haar werkkring zich uitftrekt, hoe grooter en heviger de opfchudcingen zyn,. die  IN DE WAERELD IS. 87 die zy rondom uitbreiden, hoe meer kracht en werkzaamheid zy verwekken in duizend en duizend menfehelyke zielen; en wanneer aan de eene zyde dood en verderf woeden, zo ontftaat even daardoor aan de andere zyde nieuw leven, en nieuwe werkzaamheid. Neemt den yverzuchtigen, den eergierigen, den onrechtvaardigen kryger, den veroveraar, den tiran zelfs ten voorbeelde. Welke dryfveeren van het menfchelyk hart worden daar niet in beweeging gefteld? Welke nieuwe, veel omvattende denkftclfels , welke groote , de gantfche ziel uitbreidende ontwerpen en uitzichten , welke menigvuldige verbindingen van middelen en oogmerken, welk eene infpanning van ziels- en werktuigelyke vermoogens, welk eene oefening van overdenken, van omzichtigheid , van moed , van ftandvastigheid, van zelfsbeheerfching, van onthouding, van ftilzwygendheid, welk een fchok van werkingen en tegenwerkingen , worden niet in den gehee. len grooter of kleiner kring, in welken de gemelde hartstogten heerfchen, voortgebragt ? En zou dit alles, in opzicht tot de gevolgen, iets geheel en al kwaads zyn ? De misdaadiger, de booswicht, die niets minder dan volmaaktheid bevorderen, die alleen opfchudding en voldoeF 4 ring  8£ OVER HET KWAAD DAT ning zynef eigcnbaatige hartstogten verlangt, dje handelt inderdaad kwaad , die verlaagt, fchandvlekt zichzelven, en bereid zich het fmartelykst leven, de rechtvaardigde ftraffen. Echter is ontwikkeling, aanleiding,infpanning van menfehelyke vermogens goed, het is vorderlyk tot volmaaktheid; en dit natuurlyk goed is altoos, meerder of minder, een gevolg van het zedelyk kwaad. Natuurlyke volmaaktheid is daar de grondflag, het middel tot zedelyke volmaaktheid: wat derhalven het eene bevordert dat bevordert ook het andereT Ja, het zedelyk kwaad moet nog onmiddelyker tot bevordering der deugd dienen. Onder menfehen, die uit hoofde hunner bepaalde natuur, niet anders dan door oefening recht goed en in het goede bevestigd kunnen worr den, daar moet de vermenging, en de ftryd van het goede en het kwaade, de kamp tusfehen deugd en ondeugd ,over het algemeen genomen, ten hoogfte voordeelig voor de deugd zyn. Hoe aanhoudender en magtiger de wederftand, hoe roemryker de mannelyke moed, die hem bedwingt: hoe heftiger de ontrusting destoornigen, hoe edeler de zachtmoedige die zich niet opruien laat; hoe grooter de beledigin, gen,  IN DE WAERELD 13. 8 #  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. IO$ ven, cn de deugd de overwinning over de ondeugd behaalen. Wy bidden u daarom, enz. Daar zyn tyden en omftandigheden, in wel. ken de verzoekingen en aanlokfelen tot zekere foort van zonde menigvuldiger en fterker zyn, dan in andere tyden en in andere omftandigheden. En zou het in onze tyden, en by de tegenwoordige gefteltenis der famenleeving, ten aanzien van de zonden der wellust, of der verboden onkuifche liefde, niet zodanig gefchapen ftaan? Deverfyning van zeden en fmaak; de grooter aandoenlykheid voor datgeene, wat de natuur en de konst fchoons en beminnenswaardigs voortbrengen; de meerdere gezelligheid; de algemeener neiging tot leezen; de waarde die men in een teder, aandoenlyk hart, een warme mededeeling van zichzelven, in gefchriften en in den omgang, ftelt; louter dingen, die in en op zichzelven voortreflyk zyn: deezen hebben gemeenlyk, alhoewel niet noodwendiger wyze, weeklykheid, dertelheid, zinnelykheid, tot hunne gevolgen. Zy kunnen de aandoening en verbeeldingskracht ligtelyk de heerfchappy over de reden en het bedaarde en ernftige nadenken geeven. En dan word de weezenlyke waarde der dingen zelden G 4 naauw-  Ï04 WAARSCHOUWING TEGEN DE naauwkeurig bepaald en beoordeeld ; dan ziet men zelden over het tegenwoordige tot in het toekomende; dan houd men het voor moeijetyk, zyne begeerte te maatigen, zyn hart iets af te flaan, en zich waare, doch geene onfchuldigeen duurzaame, vergenoegingen te wei, geren ; dan veroorloft men zich ligtelyk onge. oorlofde dingen, verwyderc zich geduurig verder van de voorfchriften der frrenge deugd, cn verliest wel dra de heerfchappy over zichzeiven. Is echter deeze verlooren, hoe ligte. Jyk kan men dan niet een roof zyner lusten worden, zo dra zich aanmoedigende gelegenlieden en flerke bekooringen daartoe aanbie, den! En zou dit niet, over het geheel genomen , de gefteltenis van onzen tegenwoordigen leeftyd weezen! Zouden niet deeze, alhoewel niet onvermydelyke echter gewoonlyke gevolgen van de verfyning der zeden en des fmaaks, onder een groot deel der tegenwoordig leevende menfehen, tot hunne fchade , zich vertoonen ? Ik wil het niet beflisfen, maar dit ?s evenwel zeker, dat de zonde der onkuischhcid geduurig treurige veroveringen onder de menfehen en in 't byzonder onder de JigtverJeidbaare jeugd aanricht; datzy ffceeds eene der rykft-e bronnen des verderfs en der ellende ge- wee§t  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. 10$ .weest is en nog is. Welk een menfchenvriend, welk een aanbidder van God en vereerder der deugd, kan zich haare fchadelyke uitwerkingen zonder innige droefheid voorfrellen! Welk een Leeraar van wysheid en Godsdienst moet niet wenfchen, iedereen voor dit verderf te waarfchouwen, en daardoor, zo niet de verdwaalden te rug te brengen, evenwel de nog wankelenden voor vallen te bewaaren! En dit is het oogmerk van myn tegenwoordig voorftel. Komt dan, gy allen, die nog in den bloei uwer jaaren zyt, inboorlingen en uichcemfchen, komt en verneemt de waarfchouwende ftem van een' vriend, die niets yveriger dan uw best wenscht. Ik zal u eenige Overweegingen aan de hand geeven, die u te-, gen de verzoekingen der verboden wellust wapenen , en haar kracht verzwakken kunnen. Ik zal ze van haare bedrieglyke behoorlykheden zoeken te ontblooten, en zodaanig trachten voor te flellen, als zy zich aan het oog, niet van een' ftrengen maar van een' niet voorin, genomen Rechter, vertoont, ö Mogt dit beeld zich diep in uwe harten prenten, en u met verachting en affchuuwen tegen deeze vyandin uwer volmaaktheid en gelukzaligheid vervullen ? G 5 De  106 WAARSCHOUWING TEGEN DE De vleefchelyke wellust, die buiten de echtverbintenis genooten word, ftryd openbaar met den wil van God, onzen Schepper en Wetgeever ,met datgeene, waartoe hy ons als-redelyke fchepfelen , en als Christenen, verordend en geroepen heeft. Ieder zonde van onkuischheid is eene ftrafbaare ongehoorzaamheid tegen den Veroorzaaker van ons ieven en den Heer van ons lot; een fchandelyk misbruik der vermoogens door hem ons verleend; eene droevige verlaaging en verzwakking onzer natuur; eene verwydering van h^t doel der volmaaktheid en gelukzaligheid, dat ons voórgefteid is. In dit opzicht kunnen wy u uit onzen tekst toeroepen : weetgy niet dat gy uw es zeiven niet, dat gy Gods eigendom zyt; dat uw ligchaam en uwe ziel hem toebehooren ; dat gy de bekwaamheden van dezelven niet naar uw goeddunken, maar naar z}men wille gebruiken, en hem van de aanwending derzelven rekenfchapgcevenmoet'? — — Weet gy niet, dat de God, die u deeze bekwaamheden en vermoogens gegeeven heeft, een God van order, dat hy het zuiverfle en hciligfte Wezen is, dat hy geen vermoogen in den mensch of in eenig fchepfel gelegd heeft, 't welk niet tot wyze, goede oogmerken verordend, dat verordend was om volmaaktheid'en gelukzaligheid voort  ZONDE VAN ON KUIS SC II HEID. 107 voort te brengen en te bevorderen; en dat iedere met dat oogmerk ftrydende aanwending van eenig natuurlyk of zedelyk vermoogen hem noodwendig nfishaagen moet?—■—Weet gy niet, dat God u met het vermoogen der reden begaafd, en u daardoor verre boven het vermoogen van de dieren des velds verheven, en tot de heerfchappy over uzelven en uwe zinnelyke begeerten in ftaat gefteld heeft, dat gy u echter van dit heerlyk voorrecht berooft, de fchoonfte trek van het Goddclyk evenbeeld in u uitwischt, uzelven tot de redenlooze dieren vernedert, uzelven beneden dezelven verlaagt, wanneer gy, even gelyk zy, enkel uwe zinnelyke lusten en begeerten volgt, ja wanneer gy, 't welk zy niet doen, deeze driften zoekt in te volgen, en te gelyk het oogmerk zoekt te vernietigen, waartoe zy verordend zyn ? —1 —< Weet gy niet dat het Christendom zynen bclyderen alle onkuischheid gantfchelyk verbied; dat het de onkuifchen, de hoereerders, de echtbreekers van het Koningkryk der hemelen uitfluit; dat deeze Goddelyke leer, die gy zelf echter belyd, juist daartoe eigenlyk verordend is om den mensch tot begrip en handhaaving zyncr waarde, tot d? heerfchappy over de zjnnelykheid co  X08 WAARSCHOUWING TEGEN DE te brengen, hem edeler gezindheden en neigingen in te boezemen, hem tot een' hooger' graad van zuiverheid en deugd te verheffen, en hem daardoor tot eene fkdere gemeenfehap met het Opperwezen bekwaam te maaken? Weet gy niet, dat uw ligchaam een tempel van den heiligen Geest is, die in u, of onder u, woont, en zyne bezigheid heeft; dat gy als Christenen reeds door den doop en naderhand door het gebruik des heiligen avondmaals tot een byzonder zuiver en heilig leven verpligt geworden zyt; dat de leden uws ligchaams werktuigen en middelen zyn, waardoor gy, als Christenen,uwe betere, edeler, goddelyker gezindheden tot recht- en weldoen aanleggen, en bewyzen moet, dat gy werkelyk door den Geest van God, en door de Gode welbehaaglyke gezindheid, die het Euangelium gefchikt is in te boezemen , bezield werd ? Weet gy ein- delyk niet, dat, gelyk de Apostel op eene andere plaats zegt, dat God in u woont, dat hy met zyn magt en heerlykheid alles vervult, overal om u en by u is, alle uwe gedachten kent, alle uwe daaden ziet, en dat hy eens alles in het licht brengen,, en een' iegelyk naar zyne werken vergelden zal? Kunt gy echter dit alles weeten, kunt gy het gelaoven, en 1|  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. IOO. *er nog een oogenblik aan twyfelen, dat onkuischheid een ftrafbaar, fchandelyk misdryfis, 't welk volftrekt met den wil van God en uwe verordening, als menfehen en als Christenen, ftrydig is? Gelyk echter de wil van God zich fteeds op waarheid en order grond, fteeds de bevordering van onze gelukzaligheid tot oogmerk heeft; zo is het hier met denzelven niet anders gelegen. Hy verbied ons de zonde der onkuischheid, dewyl zy openlyk met de order en met het bests van de menfehelyke famenleeving Jiryd. En wie, myne aandachtige Toehoorders, wie kan al het kwaad, alle de verwarringen, al de verwoestingen opnoemen, welken deeze zonde in de huislyke en burgerlyke famenleeving aanrecht?— Hier word de onfchuld verleid, de aandoeningen van den Godsdienst en van de deugd worden in een nog onbedorven hart onderdrukt, de rust. en ftilte, die in hetzelve heerschten, in oproer en wilde hartstogten, de maagdely* ke fchaamte , die het verfierde, in fchampere ftoutheid veranderd, den Staat een' waardig huisvader, eene waardige huismoeder, aan de goede zeden een' ftuten fieraad, aan de nakomelingfchap eenen zegen ontrukt. Daar word de ondeugd onderhouden, opgepast, voortgeplant ,  IIÖ WAARSCHOUWING TEGEN BE plant, van misdryf tot misdryf geleid, en met dezelven verbreiden zich fchaamteloosheid , verderf en dood over fchuidigen en onfchuldi» gen, van gedacht tot gedacht, tot op de verfte nakomelingen.— Hier word allen kinderlyken pligt met voeten getreden, alle aandoening van eerbied en liefde jegens den veroorzaaker van hun leven uit het hart des jongclings of der jonge dochter uitgeroeid; een bioeijende tak, van welken men zich de fchoonfte i'ruchten beloofde, word op eene zo onrechtvaardige als geweldige wyze van den dam, die hem droeg en voedde, afgefneden; den ouderen, indien zy nog leeven , word doodelyken kommer en verdriet bereid, hunne wel. daaden worden met den fchande'ykdcn ondank vergolden, en niet zelden moeten zy, voor den tyd, onder den last hunner knaagende zorgen , in het graf nederzinken ; en indien zy niet meer zyn, indien de goede Voorzienigheid hen nog voor dit ongeluk der waereld onttoogen heeft, word hun naam en gedachtenis onteerd, hun veelligt metzwaare moeite verworven vermoogen verkwist, hunne beste opvoeding vruchteloos gemaakt, en de gantfche hoop, die zy op hunne nakomelingen vestigden, vernietigd. — Daar worden de geheiligde ban-  ZOXDÏ VAN ONKUIS C II HEID. IÏÏ banden des huwlyks vaneen gereeten, de wederzydfche liefde der echtgenooten in verach* ting en haat verkeerd , de huisfelyke vrede geitoord, de zetel van rust en eendragt in een ftrydperk veranderd, de natuurlykc tederheid jegens de kinderen verzwakt en onderdrukt, hunne tucht en oppasfing verhinderd, hunne vorming ter deugd moeijelyk of onmooglyk gemaakt; alle aandryving, alle aanmoediging tot vlyt, tot order, tot eene getrouwe waarneeming van beroepsbezigheden verliezen allengs haare kracht; alle vrolyke uitzichten in het toekomende verdwynen; en verwarring, tweedragt, traagheid moedeloosheid flaan hunne wooning op, waar niets dan overeenftemming, wakkere arbeidfaamheid, edele kampftryd in de beste betrachting van ph'gt, onderlinge hulpe en gemeenfchaplyk vermaak heerfchen moesten. Welk eene wanorder, myne Vrienden! welke giftige onuitputlyke bronnen van ondeugd en ellende! En denk niet, ö Jongeling, dat dit maar zeldzaame gevallen , dat gy zulke ongerechtigheden niet bedryvcn , u zo verre niet verloopen zult. Zo dachten duizenden vóóru, die zich en anderen in den afgrond des verderfs ge-  na Waarschouwing tegen de geftort hebben. Wandelt gy eens op den weg der ondeugd, dan kunt gy nooit weeten, hoe ver hy u voeren zal. Ieder fchrede , die gy op denzelven doet, maakt het u mooeijefyker weder terug te keeren , of binnen de paaien te blyven, die gy u in het eerfte gefield had. Ten derden. De vleefchelyke wellust verhin* dert den jongeling zich ten dienjle der waereld, tot zyn toekomend beroep of ampt gefchikt te maa* ken, en en een' vasten grond ter gelukzaligheid yan zyn volgend leven te leggen, Dit begrypt gy immers wel , dat gy niet bloot voor uzelven, maar ook voor anderen in weezen zyt; dat anderen even de zelfde aanfpraak op uwe dienstbewyzen hebben , die gy op de hunne hebben kunt; dat gy tot nu toe enkel ontfangen , enkel van weldaaden geleefd hebt, en dat de tyd aanbreekt, dat gy het ontfangene wedergeeven, en de verkregen weldaaden door andere vergelden moet. En hoe kunt, hoe zult gy dit doen, indien gy u niet tot eenig algemeen - nuttig beroep voorbereid en bekwaam maakt ? Indien gy u niet vooraf met vlyt in datgeene oefent, 't welk u eens voornaamelyk zal bezig houden ? Zule  SONDE VAN ONKUISCHHEIDs II3 Zult gy echter deeze bekwaamheid erlangen j wanneer gy uwe beste jaaren, uwe eerfte krachten, in den dienst der wellust verkwist ? Hoe veele uuren, hoe veele dagen gaan 'er* ten aanzien van uwe toekomende verordening, gantfchelyk verboren! Hoe veele andere wor. den maar uit nood, maar gedwongener wyze, met verftrooide gedachten , met verzwakte vermogens, met tegenzin, daartoe aangewend, waartoe zy aangewend moeten worden ? Waar blyft dan die edele leergierigheid, die aanhoudende vlyt, die blymoedigheid, die bedaardheid van geest, dat aanhoudend ftreeven naar het doel, die alleen den jongeling in ftaat ftellen, om zich alle nutte kundigheden en begrippen, alle goede vaardigheden te verwerven, die hy tot eene waardige handhaaving van zyn' ftand, tot eene getrouwe waarneeming van zyn beroep noodig heeft ? Hoe kan hy dan een wel overlegd vast ontwerp volgen , en alle hindernisfen te boven komen, alle zwaarigheden overwinnen, die zich by de de uitvoering van hetzelve opdoen ? Daartoe behoort arbeidzaamheid , ftandvastigheid, een heerfchende fmaak aan gewigtige , ernftige dingen , een beftendig uitzicht op het toekomende; en dit alles gaat in den dienst der zinnelyke, vleefcheV* Stuk. H Jy-  Ïl4 WAARSCHOUWING TEGEN DÉ lyke wellust verlooren. Daar offert men aan de tegenwoordige oogenblikken al het toekomende op. Dan leert men met al datgeene 't welk gewigrig en ernftig is den fpot dryven. Dan verfpilt en verbeuzelt men zyne beste jaaren en vermoogens. Dan verkrygt men vooraf reeds een walg van alles, dat moeite en infpanning vordert. Dan overhaast men zich om maar datgeen te leeren, wat men, om door de waereld te komen, volflrektelyk niet geheel ontbeeren kan. Zelfs de ver- fynde wellust, die zich voor grove buitenfpoorigheden hoed, toont de jongelingen de ge. woone bezigheden des levens in een valsch , verachtelyk licht, als dingen die zyne opmerking cn zyn vlyt niet waardig zyn, die zyn aandoenelyk hart geen voedfel geeven. En dus treed hy dan onweetend of half onderweezen , ongeoefend of niet genoeg geoefend, in zyn' mannelyken ouderdom; buigt zich met wederzin onder het juk van pligt; onderneemt bezigheden, die hy niet verflaat; bekleed ampten en bedieningen, voor welken hy niet is opgewasfen; en moet, of het verzuimde of met de uiterfte moeite inhaalen, of in zyn gantsch overig leven, op veelerleie wyzen voor zyn gemisbruikte jeugd boeten. Een geval dat maar al te dik-  ZONDE VAN ONKUrsCHHEID. TJJ dikwyls gebeurt; eene ftraf, die gemeenlykop de voorgemelde zonde volgt. Want-, en dit is myne vierde overweegihg, de vleefchelyke wellust ontzenuwt den mensch; zy maakt hem weeklyk en vadzig, onbekwaam tot groote, moeijëlyke onderneemingen, tot edele'daalden, tot het verdraagen van zwaar lyden en wederwaardigheden. Bedenkt dit, jongelingen , en vergeet, by het genot van het tegenwoordige, de menigvuldige behoeften van het toekomende niet. God heeft u vermogens gegeeven. Hy wil dat gy ze oefenen en door oefening verfterken, maar niet dat gy ze verkwisten of uitputten zult. Gy hebt de loopbaan , die voor u is, naauwlyks aangevangen. Thans kunt gy het einde van dezelve niet afzien, cn eer gy het bereikt,, eer gy het op eene roemwaardige wyze bereikt, wachten nog veel arbeid, veele bezwaaren, veele onderneemingen en daaden op u, die moed en ftandvasfigheid en fterkte vorderen. Hoe zult gy echter deezen arbeid verrichten , deeze bezwaaren draagen , deeze onderneemingen en daaden ter uitvoer brengen? Hoe zult gy den moed, de ftandvastigheid, de fterkte, die daartoe vereischt worden, herkrygen., wanneer gy thans H a uwe  Il6 WAARSCHOUWING TEGEN DE uwe krachten in den dienst der wellust verteert , en dan met een ziekelyk ligchaam, met een nedergeflagen gemoed, met een verwelkt hart, den mannelyken of hoogeren ouderdom bereikt? Welk eene verhindering,hoe weining beduidende ook, zal u niet onoverwinneJyk voorkomen ? Ieder gebruik van uwe nog overige krachten zal infpanning, ieder infpanning pyn voor u. zyn. Hetgeen gy anders met blymoedigheid gedaan zoud hebben, zult gy dan mooglyk met zuchten doen. Ieder beroep , ieder ampt zal u moeijelyk vallen, ieder pligt, die mannelyke fterkte vereischt , tot last worden. De-s morgens zullen u zeer dikwyls de gedachten aan den arbeid en de bezigheden van den dag, die op u wachten, verfchrikken, en des avonds zult gy u over het flecht gevolg, of over de gebreklyke volbrenging van dezelven verwytingen doen. En wanneer u dan vroeger of laater gevaaren bejegenen, harde onheilen treffen, wanneer uw weg zich in dwaalpaden verliest: van waar zal dan de tegenwoordigheid van geest, het vast befluit, de mannelyke kloekmoedigheid komen , wanneer geest en ligchaam krachteloos en ontzenuwd zyn? Kruipende, flaaf- fche  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. 117 fchc vrees, bloöhartig kermen en klaagen, wanhoop en moedeloosheid, dit is maar al te dikwyls het verfmaadelyk karakter van den man , die als jongeling zyne krachten niet verfchoonde en ze voor onuitputlykhield! En is dit zelfde niet mede de oorzaak waarom zo weinig groots en roemwaardigs onder de menfehen gefchied; waaf om de meeste beroepen, ampten en waardigheden niet beter waargenomen en bekleed worden ; waarom niemand van den betreden weg afgaat en zieh nieuwe en eifener wegen baant; waarom byna ieder over de be-' zvvaaren Van zynen ftand zucht, en byna niemand meer doet, dan hy volftrekt verpligt is te doen ? Wellust en wecklykheid dooden ieder uitbotting van het goede, het groote, het verhevene, dat in de menfehelyke ziel gelegen is; houden hen in hun flreeven naar hoogere volmaaktheid te rug; en het bewust zyn van fchuld, beneemt hen niet zelden den lust en moed, om zelfs dat weinige goed te doen, dat zy nog zouden kunnen verrichten. Welk een onherftelbaar verlies voor de famenleeving 1 Welk een verlies zelfs voor hem, die zich nog betert, en,eer hy tot hooge jaaren komt, van z,yne dwaalweg terug keert! Zo veel verH 3 loo»  Tl8 WAARSCHOUWING TEGEN DE looren tyd en krachten, zo veele verzuimde of half vervulde pligten, zo veele achtergebleven goede, edele daaden; wie kan het getal der treurige,fchadelykegevolgen overzien? Maar. ook uw vermaak, 6 jongeling, zelfs uw vermaak lyd 'er by, en waarfchouwt u voor den weg der ondeugd. Zelfs uw eerfte, naaste oogmerk mist gy, wanneer gy de ftem der verboden wellust gehoor geeft. Gy geniet, het is waar, in haaren dienst wel vermaak; vermaak, dat u'betovert, dat u voor eenen korten tyd dronken maakt. " Maar in welk eene geftalte zal zich dit vermaak by het fmartelyk ontwaaken uit uwe dronkenfehap, in het uur van nadenken , vertoonen ? Durft gy hetzelve den deugdzaamen vriend mededeelen, aanpryzen, u over hetzelve by hem beroemen ? Kunt gy, zonder befchaaming, zonder tegen-, fpraak van uw gewecten daaraan denken, wanneer gy uwe oogen op God richt; wanneer gy u met het gebed, met Godsdienftige oefeningen bezig houd; wanneer gy, by het avondmaal, eene plegtige belydenis van uw' Christendom aflegt? Zult gy u dit in hooger jaaren, of op uw fterf bed, zonder onrust en angst kunnen herinneren ? — En  ZONDE VAN ONKUISSCHHEID. II9, En wanneer gy dit ftrafbaar vermaak mee eene door de heilige banden des huwlyks verbondene perfoon deelt, hoe dikwyls moet en zal het zich dan niet in de diepfte befchaaming en verbystering veranderen? Hoe dikwyls zult gy niet de verachtelyke rol eens logenaars, eensbedriegers, eens vleijers fpeelen; hoe dikwyls uwe natuurlykfte, tederfte aandoeningen onderdrukken , en onder het geweld, dat gy uzelven genoodzaakt zyt- aan te doen, moeten zuchten ? Dit is niet alles. Van hoe veele veel grootere, veel edeler vergenoegingen berooft gy u daardoor niet ? — Welk een geluk is niet het geluk eens jongelings, die, by een onfchuldig harteneenen onbevlekten wandel,eene deugdzaame egade vind! Welk eene huisfelyke vreugd, welke zuivere, duurzaame, door God en menfehen, door zyn eigen geweeten gebillykte , vermaaken wachten op hem! Welk eene edele, met zyne verordening en met den wil van God overeenkomende oefening zyner vermoogens ! Welke aanfpooringen en aanmoedigingen tot wysheid en rechtfehapenheidj Welke vrolyke uitzichten in het toekomende! Hy behoeft zich over zyn vermaak nooit te H 4 fchaa.  X20 WAARSCHOUWING TEGEN DE fchaamen, over hetzelve geen berouw hebben, kan met een blymoedig hart zynen Schepper en Vader in den hemel daarvoor danken , byallewyzenenrechtfchapenen zich daarop beroemen , en in alle omftandigheden zyns levens met een' vrolyk gemoed daaraan denken.— Maar dit geluk, deeze vermaaken zyn voor u gantfchelyk, of ten minften grootdeels, verlooren, die u door de Krikken der verboden wellust laat ketenen, en uwe eerfte, beste krachten in haaren dienst verkwist. Uw fmaak is bedorven, uwe aandoening verzwakt, uwe verbeeldingskracht met fchandelyke beelden, en uw hart met verkeerde driften vervuld; het bewust zyn van onfchuld kan Uwe vreugd niet verlevendigen en verheffen, maar het terug zien op het voorledene moet haar zeer dikwyls in haare geboorte fmooren, en in lyden veranderen. Wat verwyten zult gy u niet dikwyls, ten minften in 't geheim, aan de zyde van eene onfchuldige, beminnenswaardige egac, of in het gezelfchap van eeneh zodaanige even echtgenoot maaken! Hoe zeer zullen deeze gedachten u zelfs deeze huisfeiyke vreugd niet verbitteren, voor welke gy dan nog vatbaarmogt zyn 5 Ö Gy 4  ZONDE VAN ONKUISSCHHEID. 121 ö Gy, die een aandoenlyk , gevoelig hart hebt; die gevaar loopt u tot de zondelyke wellust, in de geftalte der zuivere liefde, der innigfte verbinding en mededeeling van het hart, verleiden te laaten, denkt aan het toekomende , bewaart deeze edele aandoenlykheid in al haare fterkte en onfchuld, totdat gy een waardig voorwerp voor dezelve gevonden hebt, totdat gy dezelve met goedkeuring van God en van uw geweeten kunt oefenen, en verbeuzelt toch de gelukzaligheid van een' langen reeks van jaaren niet, door het genot van het zo fchielyk voorbyfnellende vermaak van eenige weinige dagen uwer jeugd. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorders, verzwakt en verwoest de wellust de gezondheid en het leven van haare Jlaaven, en ftort dezelven dikwyls, naar ligchaam en ziel, in den beklaaglykjien cn bejammer ensw aar digft en toejland. Ik weet geen naarder fchomvfpel in de gantfche natuur, dan het gezicht van een' jongeling, die zich door de zonden der wellust bedorven heeft. Het is eene alszins droevige vertooning, wanneer plasregen en hagelbuijen het jonge zaad verderven, en de hoop van den landman vernietigen; wanneer ftormwinden reeds op. Upsfende boomen uit het aardryk rukken , en H 5 hun.  122 WAARSCHOUWING TEGEN DE hunne takken verbreken, voor dat zy vruchten gedragen hebben. Maar hoe veel meer is riet een eenig wys , rechtfchapen mensch waardig dan de gantfche levenlooze natuur! Hoe veel grooter en edeler is niet de zegen, die hy in tyd en eeuwigheid rondom zich verbreiden kan, dan de rykfte zegen der velden en akkeren? En deeze gantfche zegen word door de zondelyke wellust vernield; deezen wyzen, rechtfchapen mensch ontrukt zy aan de waereld in den jongeling, die een prooi haarer begeerten geworden is. Befchouwt flechts deezen zo diep gevallen, zo ellendig geworden jongeling! Vergelykt zynen voormaaligen en tegenwoordigen toefland met elkander. In wat bloei vertoonde hyzich ! Hoe flraalde onfchuld, moed en vrolykheid uit alle de trekken van zyn aangezicht! Welk een hoop en verwachting las men daarin! Welke daaden beloofde men zich van hem! Met welk eene edele vrymoedigheid vertoonde hy zich in alle gezelfchappen, en hoe verlevendigde hy ieder van dezelve ! Hoe yverig zocht hy den omgang met wyzen cn rechtfchapenen, en hoe vergenoegd was hy daar! Welk een aangenaam gevoel van zyn leven en van zyne vermoogens zaligden hem, maakende hem allen i  ZONDE VAN ONKUISCHHEID, 123 len pligt tot vreugde, allen arbeid tos genoegen!— Thans, nu hy een' Haaf der wellust geworden is, nu is deeze fchoone bloei verwelkt, cn heeft echter geene vruchten gedragen. Nu zyn de trekken van zyn gelaat veranderd , cn zyn nedergeflagen, verftorven oog drukt fchuld , knaaging en angftige treurigheid uit. Hy is reeds, als jongeling, oud geworden , — zucht reeds, als jongeling, onder de be zwaaren en fmarten van den grysaart. Hoe flaauvv glimt het vuur des levens thans in hem! hoe werkeloos laat het zyn' geest, hoe koud laat het zyn hart, dreigende reeds uit te gaan, nu het eerst in volle vlam uitbreken, en alles rondom zich verwarmen en vruchtbaar maaken moest! Hoe verdort is zyn vermogen, eer bet zich nog door goede daaden vertoond heeft? Hoe vestigen fehaamte en verbystering zich op zyn voorhoofd; verdriet en kommer in zynen boezem! Wat heeft hy allen moed en vrolykbeid verlooren! Hoe vlied hy nu de beste, d« waardigfte menfehen , gelyk hy zichzelven vlied, duisternis en eenzaamheid zoekt, en aldaar dikwyls met de vcrtwyfeling v/orftelt! Ach! treurt met my over deezen ongelukkigen, gy allen, die het begrypt en gewaar word, wat by, wat zyn nakomelingfc'iap, wat de géheelo fflcn-  124 WAARSCHOUWING TEGEN DE menfehelyke famenleeving, wat hemel en aarde daarby verlooren hebben! En ö dat dit beeld op het hart van ieder jongeling, die my hoort, een' diepen indruk maakte, den onfchuldigen voor allen mistred bewaarde, en den fchuldigen in ftaat ftelde, om zich van den weg des verderfs, op welken hy wandelt, zonder uitftel, af te keeren! ö Konde ik maar een' van allen aan de ftrikken der verleiding ontrukken, en op de baan der deugd te rug roepen , of op dezelve fterken, hoe oneindig veel goeds zoude ik daardoor niet in de waereld uitgevoerd hebben! ö Jongeling, die u nog uwer onfchuld beroemen kunt, 6 verheug u over dit geluk! Het is meer waard dan rykdom en eer, meer dan alle kundigheden en weetenfehappen. ö Bewaar het op het zorgvuldigfte. Het is de kostbaarfte fchat, by welks bezitting gy duizend ;jndere goederen ontbeeren, en echter wel te vreden en gelukkig zyn kunt. Het belooft u voor alle de toekomende dagen uwes levens opgebeurdheid en blymoedigheid. Gy zult vee1c moeijelyke en pryslyke dingen kunnen uitrechten, die de wellusteling noch waagt te onderneemen, noch in ftaat is uittevoeren. Uw te.  ZONDE VAN O NK UISCHHEID. 12$ leven zal u tot vreugd weezen, en gy zult ook rondom u veel leven en vreugde verbreiden. En , betreurenswaardig jongeling, die u thans het verlies uwer onfchuld fchaamt, en de zonde, die dezelve u ontroofde, vervloekt, 't is myn oogmerk niet u verder neder te flaan, u nog dieper te buigen dan het bewust zyn uwer dwaasheid u buigt, neen— moed wil ik u infpreken, indien gy 'er nog vatbaar voor zyt. Red toch, wat gy nog redden kunt. Gy zyt gevallen, maar blyf toch niet liggen. Verfpil uwe overige krachten niet in vruchteloos berouw ; richt u op, zo fchielyk en zo goed als u maar mooglyk is. Zult gy nog geholpen worden, zo moet het fchielyk, het moet thans gefchieden; thans, nu de verlangende wensch naar hulpe en redding u fterkte daartoe verleent. God ziet in dit oogenblik met welgevallen op u neder, en reikt zyne hulpryke hand u toe. Gryp haar geloovig aan; ontzeg in zyne tegenwoordigheid aan de zondige wellust uwen dienst, en ontzeg haar dien zonder eenige bepaaling en uitzondering. En dan, beftryd de verzoeking kloekmoedig, wanneer gy dezelven overwinnen wilt. Verfcheur met een edelen weerzin de oude keten van verleidelyke denkbeelden en gedachten, zo dikwyls zy  il6 WAARSCHOUWING TEGEN DE zy in uwe verbeelding gaande worden; bcftryd ze niet met beangstheid, maar houd u terftond bezig met andere en betere dingen, die alle uwe oplettenheid vorderen. Vlied, in zulke oogenbükken , de eenzaamheid; zoek menfehen °P> die gy, uit hoofde van hunne w^heid en rechtfehapenheid, verpügt zyt eerbied te toonen, en leer in hunnen omgang de ondeugd verfoeijen en de deugd en zuiverheid beminnen. Verfcheur de banden der vriendfehap, der onzalige vriendfehap, die gy met wellustigen gelegd hebt, verfcheur dezelven op eenmaal en voor altoos; vlied diegeenen, welken u verleid hebben, of die gy verleid hebt, en laat u onder geen voorwendfel verder met hen in, voor dat gy door nadenken en oefening meer vastheid in uw goed voornemen en meer kracht tot overwinning der verzoekingen verkregen hebt. Als dan, maar niet eer kunt gy, dan moet gy ook anderen waarfchouwen, en het kwaad dat gy gefticht hebt, door vermaanen, door bidden, door uw voorbeeld weder zoeken te vergoeden of weg te neemen. En gy, huisvaders, huismoeders, leeraars, opzieners, ö laat dëeze uwe eerfte, uwe grootfte zorg zyn, dat gy uwe kinderen, uwe fcholieren, uwe ondergefchiktcn voor-het onher- ftcl-  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. ti? ftelbaar verlies der onfchuld bewaard. Laaten zy niets hooren, niets zien, niets doen, het geen hen de zonden der wellust bekoorlyk of tot een voorwerp van ligtvaardige fpotterny kan maaken. Waakt, en waakt zelfs in het verborgene over alle hunne handelingen, over hunne vrienden en medegezellen, over hun leezen , over hunne tyd verdry ven. Zoekt hun vertrouwen te winnen, en fteeds te behouden, opdat hun hart geftadig voor u open ftaa, en geen drift zich in hetzelve vestige, eer gy hen met1 wapenen tegen dezelve voorzien hebt. Boezemt hen een' diepen eerbied voor God en eene heerfchende liefde voor het goede in. Deeze zal de beste befcherming hunner onfchuld en deugd zyn. En wy allen, myne dierbaare Toehoorders, laat ons der zuiverheid en kuischheid ons bevlytigen. Zy is de waardigheid van den mensch, en de roem van een' Christen. Gezondheid en weltevredenheid; fterkte en helderheid van geest; lust en kracht tot alles, wat fchoon en goed, wat groot en edel is; lang leeven en vrolyke uitzichten in de toekomende beter waereld: deeze zyn haare heugchelyke gevolgen, dit is haar heerlyk ,haar eeuwig loon. Ja, zalig zyn de reine van harten, want zy zullen Goil zien, Amen,   ZESDE LEERREDE. Waarschouwing tegen de zonde van onkuischheid. TWEEDE GEDEELTE. Tekst: Paulus eerste Brief aan de Korinthers^ Hoofddeel VI. vs. iy. Weet gy niet dat ulieder ligchaam een tempel is det heiligen Geestes, die-in u is, dien gy van God hebt, en dat gy uwes zelfs niet zyt. V. Stuk. I   6 f^lod, gy hebt ons tot een rein en heilig VJ leven geroepen, en uwe goedheid laat het ons nooit aan opwekkingen en middelen ontbreken, om uwe roeping te volgen. Dé reden, waarmede gy ons begaafd; de bezigheden des levens, die gy ons opgelegd; deleer van den Godsdienst, waarmede gy ons verlicht; de zalige gevolgen, die gy aan de deugd en de zuiverheid des harten verbonden hebt; het kwaad en de ellende, die de ondeugd naar zich trekt; de uitzichten in ons volgend leven en zelfs in de eeuwigheid, die gy voor ons geopend hebt ralles dryft ons aan om uwe roeping te volgen; alles maakt voor ons de gehoorzaamheid ligter, die wy u verfchuldigd zyn. Neen, gy vordert niets van ons, 't geen wy niet kunnen volbrengen! gy legt ons geene pligten op, die boven onze krachten verheven zyn! Gy zyt fteeds bereid om ons byteftaan, wanneer het ons ernftig te doen is om uwen wil te volbrengen. Neen, gy zyt rechtvaardig, gy zyt heilig, maar wy moeten ons fchaamen. Niet over u, maar over ons hebben wy te klaagen, wanneer de zonde ons overwint, en met zich op den weg de« verderfs voert. Ach ! God, laat ons over onze traagheid ons fchaaI a men 5  132 WAARSCHOUWING TEGEN DE men , geene zonde voor onvermydelyk, geene verzoeking voor onoverwinnelyk houden, onze krachten tot goeddoen verzamelen, dezelven met een' opgewakkerden moed en in de zekere verwachting van uwen byfïand tot datgeene aanwenden, waartoe gy haar ons gegeeven hebt, en in den ftryd tegen het kwaade niet moede worden, voordat wy 'er de zege over behaald hebben. Laat ons toch, in het byzonder' ten aanzien van de zonde der wellust en der onkuischheid, zodanig denken en zodanig handelen, dat wy de Hem der verleiding geen gehoor geeven, onze vryheid en waardigheid ftandvastig handhaaven,of, wanneer wy zo ongelukkig geweest zyn en dezelven reeds verloeren hebben, haar echter weder verkrygen. Zegen, ten dien einde, de leer der waarheid, die wy thans zullen overweegen. Prent haar diep jn onze harten, en laat haar een' krachtigen invloed op ons geheel toekomend gedrag hebben. Wy bidden u daarom in den naam van Jefus Christus, onzen Heer, en roepen u verder aan: Onze Vader, enz. Onze tekstwoorden hebben ons, heden voor veertien dagen, gelegenheid gegeeven, u allen, myne aandachtige Toehoorders, en in het  ZONDE VAN ONKÜÏSCHÖEID. I33 liet byzonder diegeenen onder u, die nog in den bloei hunner jaaren zyn , voor de zonden der onkuischheid of der verboden wellust te waarfchouwen. Wy hebben u ten dien einde de fchandelyke hoedanigheid, en de fchade!y« ke, verderfelykegevolgen deezer zonden voorgefteld. Deeze zonden, hebben wy ugezegd, ftryden met den wil van God, onzen Wetgeever en Rechter; zy ftryden met datgeene, 't welk wy als menfehen en als Christenen zyn en worden moeten. Zy verlaagen en fchenden onze natuur, en berooven ons van de edelfle voorrechten, die wy, als menfehen, boven de redenlooze dieren, en, als Christenen , boven de overige menfehen hebben. Zy ftryden met de orde en het beste van de menfehelyke maatfehappy; bederven de onfchuld en bevorderen de ondeugd; verfcheuren de banden van den kinderlyken pligt en der huwlyksliefde; en rechten allenthalven de verfchriklykile veritooringen en verwoestingen aan. ■— Zy verhinderen den jongeling zich tot den dienst der maatfehappy,tot zynen toekomendenftand of bediening bekwaam te maaaken, en een' vasten grond tot het geluk van zyn volgend leven te leggen. Zy verzwakken den mensch; maaken hem weeklyk en traag, traag tot groo1 3 te,  134 WAARSCHOUWING TEGEN DE te, moeilyke onderneemingen , tot edele daaden, tot verduuring van rfloeiiyk Jydcn en wederwaardigheden. Zy fchenken hem vermaaken , die ten hoogden bedrieglyk zyn, dié hem zeer „dikwyjs verbysteren en befchaamen moeten, en berooven hem te gelyk van anderen, veel grooter en zuiverer, vergenoegingen , die hy met een gerust hart genieten, over welken hy zich voor God en menfehen verheugen mag. Zy ondermynen en dooren eindelyk zyne gezondheid en zyn leven, en Horten hem dikwyls naar lyf en ziel in den jammerh'kden, betreurenswaardigden toeftand. Louter befchouwingen, myne aandachtige Toehoorders, die ons, wanneer wy nog eenig gevoel van het waare en het goede hebben , en tot nadenken bekwaam zyn, de verboden wellust als de grootfte vyandin onzer volmaaktheid en gelukzaligheid voordellen , en ons met afgryzen daar tegen vervullen moeten. Ik heb ook reden om te gelooven, en God daarvoor te danken, dat deeze overweegingen by veelen zulke uitwerkingen gehad, en hen, of in hunne goede gezindheden bevestigd, of tot betere opgewekt hebben. Om deezen zo wel als geenen op den weg der. deugd te verkerken , en hen de zege over de verzoekin- gen  ZONDE VAN ONKÜISCHHEID. gen ligter te maaken; daartoe heb ik myn tegenwoordig voorftel ingericht. Ik zal naamelyk alle diegeenen, welken onfchuldig en kuisch , of, 't welk even het zelfde is, gelukzalig wenfchen te leeven, eenige regelen aan de hand geeven, door wier opvolging zy hunne onfchuld, bewaaren; of hunne verhoren vryheid weder verkrygen, en de zonden der onkuischeid vermyden kunnen. Inderdaad, ik zal hierover niets anders kunnen zeggen, dan hetgeen reeds dikwyls en dikwyls veel beter gezegd geworden is. Maar mooglyk is het tegenwoordig voor veclen het gelukkige uur, dat de bekende waarheid ingang in hun hart vind, en indien dit maar by eenige weinige van myne jonge toehoorderen plaatshad, voor hoe gezegend zou ik myn voorftel dan houden! Wilt gy derhalven uwe 'onfchuld bewaaren, en de zonden der onkuischheid vermyden, zo bevlytigt u eerflelyk tot het beoefenen van maatigheid in allerleie opzichten; maatigheid in eeten en drinken , maatigheid ten aanzien van rust en beweeging. Indien orde in uwe gedachten en begeerten zal heerfchen, dan I 4 moet  Ï3<* WAARSCHOUWING TEGEN DE moet 'er ook orde in de beweegingen van uw ligchaam zyn. Zonder deeze zal geene niet lang in ftand blyven. Geest en ligchaam raaa, ken een geheel uit, en alle merkelyke verandc ringen in het eene trekken ook veranderingen in den anderen naar zich. De jongeling, die zich aan een weeklyk leven gewent, zyn ligchaam vertedert, de morgenftonden verflaapt, van geestige dranken menigvuldig gebruik maakt, aan zyn' fmaak niets heeft leeren weigeren, deeze is reeds half verboren. Laat hy zyne zinnelyke begeerlykheden hierin haaren vryen loop 5 öan zal hy ook aan dezelven, wanneer hy tot Vleefchelyke wellust verzocht word, bezwaarlyk tegenftand kunnen bieden. Zy zullen hem ongewapend overvallen, en, het overwinnen gewoon, zonder veel tegenkanting, tot zondigen vervoeren. Indien gy dit wilt voorkomen, tracht dan naar de heerfchappy over uwe zinnelyke begeerten in alle opzichten, en zoekt die by aanhouding te handhaaven. Bedwingt, betoomt uw ligchaam, opdat het niet verachtelyk, niet een werktuig der dwaasheid en der ondeugd worde. Onthoud u van alles, wat pngeregelde, heftige bewegingen in hetzelve veroorzaakt; wat het licht van uw verftand Verduisteren, en uwe zinnelyke aandoeningen de  ZONDE VAN ONKUIS CHHEID. J37 dë overwinning over de vermaaningen uwer reden, en van uw gewisfe Jigter kan maaken. Laat niet het toeval, niet de gelegenheid of het gezelfchap, in 't welk gy u bevind, maar de wysheid en de liefde voor de onfchuld uwe levensordening bepaalen; fchryft u in dit opzicht zekere regels voor; laat u deeze regels, fchoon zy flechts kleinigheden fchynen te betreffen , heilig zyn ; en blyfe liever altoos aan deeze zyde van de grenzen der maatigheid ftaan, dan dat gy dezelven ooit te buiten zoud treeden. Gelooft niet dat ik hierin te veel, dat ik meer van u vorder, dan gy in ftaat zyt te volbrengen. Hoe! indien voorheen de kampvechters inde fpelen, die om eene verwelkelyke kroon, om een zo fchielyk verdwynende toejuiching, ftreeden, indien deezen zich van zo veele dingen onthouden, zich zo veele vermaaken weigeren, en eene inderdaad ftrenge levenswyze leiden konden, zoud gy niets doen, niets verzaaken, u niets onthouden kunnen, om den prys van een gezond ligchaam, van eene fterke ziel, van een' opgekiaarden geest, van een gerust geweeten, van een' wakkeren gelukkigen ouderdom weg te draagen! Om de waardigheid van redelyke fchepfelen en waareChris1 5 te-  T3S WAARSCHOUWING TEGEN DE tenen ftaande te houden! Om u van de goedkeuring van uw eigen hart, ja van het eeuwigblyvend en eeuwigzaligend welbehaagen van God te verzekeren! Neen, neen, fchande en fmaad by God en by de menfehen moeten hem fcrafFen , die zulke goederen moetwillig verwaarloost, die weigert, uit hoofde van zulke voorrechten, zichzelven eenig geweld aan te doen, en dezelve voor het opofferen van geringer, fnel voorby druifchendc vermaaken te koopen! Wilt gy uw onfchuld bewatiren, en de zonden der onhiiscliheid vermyden, laat dan, ten tweeden, de arbeidfaamheid, een bezig, werkfaam leven, als het beste daartoe, u aanbevolen zy%, ■ Gezette bezigheden, waartoe men vermoogens heeft, en in welken men, gedeeltelyk wegens haare natuur en hoedanigheid, gedeeltelyk wegens haare toekomende nuttigheid , ftnaak heeft, zulke bezigheden zyn het beste behoedmiddel tegen de dwaasheden en afwykingen der jeugd, gelyk zy ook het beste, ja het eenige behoedmiddel zyn tegen tydverveehng, kwaade luimen en heerfchende verdrieteivkheid. Ledige uuren, uuren die geene ge-  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. T39 •geregelde vaste bepaaling hebben, in welken men alles doen kan, en echter zelden weet wat men doen ml en zal, worden ons fchielyk tot last, fchenken wy ligtelyk aan iedereen, aan elk gezelfchap dat ons belooft ons van dezelven te zullen bevryden en ze ons met vermaak'te doen doorbrengen. Om den tyd te dooden, fielt men zich in gevaar van zyn reden te dooden, en om geene tydverveeling te hebben, word men een zot,word men zelfs wel ondeugend. Laat derhalven deeze ledige uuren en tusfehentyden zo weinige zyn als maar mooglyk is. Wyst ieder zyne bepaalde bezigheid of zyn onfchuldig edel vergenoegen aan, eer het tegenwoordig is, opdat u niet een tot last flrekke, niet een tot een' roof van ügtvaardigheid en verleiding worde. Denkt niet, dat gy op die wyze geen vreugd van uw leven zult hebben, of dat uwe vermoogens door zulk eene aanhoudende arbeidfaamheid zouden uitgeput raaken. Een jongeling, die zyne onfchuld bewaart, die kuisch en maatig leeft, kan, zonder nadeel aan zyne gezondheid toe te brengen, zeer veel uitrechten. De arbeid is hem tevens tot vergenoegen; en de afwisfeling van denzelven, de menigvuldigheid en verfcheidenheid -der dingen, waar-  140 WAARSCHOUWING TEGEN DE waarmede hy zich bezig houd, is hem tot eene wezenlyke verkwikking. En wanneer ik hem de arbeidfaamheid aanbeveel, dan eisch ik niet dat hy zich altoos met dingen bezig houde, die infpanning vorderen; of dat hy de orde der natuur omkeere, en zich flaap en rust ontzegge;of dat hy zich aan de vergenoegingen van het gezellige leven onttrekke. Neen, dit wenschte ik flechts, dat hy noch zyne bezigheden noch zyne vermaaken enkelaan het geval overliet; flechts deezen zo wel als geenen naar juiste cn zekere grondregelen verkoos en fchikte; dat hy het gebruiken van zyn' tyd zo bepaalde en inrichtte, dat hy 'er zichzelven rekenfehap van geeven konde. En dus zoude hy zekerlyk van zyn leven, van de jaaren zyner jeugd eerst recht wil hebben. Hy zoude ze gebruiken tot hetgeene waartoe zy verordend zyn. Hy zou zyne vermoogens op de beste wyze aankweeken en oefenen, hen door oefening verflerken, en het doel, dat hem voorgefteld is, geduurig nader komen. De gedachte van een' wel doorgebragten dag, hoe beloonend is dezelve niet! Met welk eene vergenoegdheid en helderheid van geest ziet men op zulk een' dag te rug! Hoe gerust legt men zich dan niet in de armen van den flaap fieder, en hoe verkwikkend is de flaap, die niet  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. I4.Ï niet door dwaaze verkwisting, maar nuttige aanwen wending van krachten gevoed word! Hoe onaangenaam daartegen is de aandoening, hoe verwarrend het denkbeeld, wanneer het einde des dags daar is, en men niet weet waartoe men denzelven aangewend, wat men op denzelven uitgevoerd heeft, — en of men hem voor gantfchelyk verlooren houden , of 'er zich over fchaamen moet! En een dag van onze eerfte jongelingsjaaren, hoeveel is die niet waardig! Hoe veel grooter, onherftelbaarer is zyn verlies dan het verlies, niet van een* of meerder dagen, maar van meerder weeken des rypen of des hoogen ouderdoms! Een derde regel van verftandelyk beleid, tot bewaariug der onfchuld en tot vermyding der zonden van onkuischheid is deeze: Onthoud u van datgeene, wat de. zinnelyke drift, de drift der wellust, in u kan gaande maaken, hoe onfchuldig het ook in en op zichzelven is, en hoe onfchadelyk het ook voor anderen zyn mogte; onthoud u daarvan, zo lang gy deeze drift niet op eene rechtmaatige wyze voldoen kunt. Tot de dingen, die voor jongelingen gevaarlyk kunnen worden, reken ik de fchouwfpelen, in zo verre zy de hartstogt der liefde in het nog onfchuldig jeugdiglyk hart kunnen gaande maaken,  Ï42 WAARSCHOUWING TEGEN DE ken, en dit op zulk een' tyd en in zulke omitanden doen, dat deeze hartstogt, uit gebrek aan waardiger voorwerpen en edeler voedfel, den ongelukkigen, die zy beheerscht, zeer ligt tot laage uitfpoorigheden verleiden kan. Ik ben geen' vyand van fchouwfpelen. Ik ken hunne waarde: ik weet wat zy zyn en wat zy zouden kunnen uitwerken, wanneer zy altoos en in alle opzichten datgeene waren 't welk zy zyn moesten. Ik zie met overtuiging, welke krachtige middelen zy zyn konden, en gedeeltelyk inderdaad zyn, om den aanfchouwer edele gevoelens in te boezemen; de aandoenlykheid van het hart te voeden; menige nog flaapende vermoogens in zyne ziel op te wekken; medelyden, menschlievendheid, grootmoedigheid en menchkunde te bevorderen; de bekoorlykheid der deugd en de fchandelykheid der ondeugd in 't licht te ftellen; het gevoel der natuurlyke vryheid te verlevendigen en te ontvonken; den magtigen, die zyne magt misbruikt, denman, die onmanlyk handelt, den vryen mensch, die flaafsch denkt, te brandmerken ; en veele gebreken, die noch door burgerlyke noch door godsdienftige wetten verboden en geftraft kunnen worden, en die nochtans de orde en het vergenoegen der famen-  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. I45 menleeving ftooren en zelfs zedelyk-kwaade gevolgen hebben kunnen, zulke gebreken aan den fpot en het gelach prys te geeven, en za daardoor verachtelyk te maaken. Dit alles kunnen onbetwistelyk goede fchouwfpelen uitwerken , en zy zullen het in een' veel hooger' graad uitwerken, wanneer men, ten aanzien van hunne verkiezingen hun gantfchen inhoud , meer ftrengheid in acht neemt. Alleenlyk den jongeling, die een zeer aandoenlyk, raakbaar hart heeft,die voor fterke hartstogten vatbaar, die derhalven naar zyne gefteltenis tot genier ting eener tedere huwlyksliefde verordend is, maar dit geluk echter thans nog niet kan gebeuren , dien raad ik in het gebruik, van deeze anders geoorlofde uitfpanning, zeer maatig en voorzichtig te zyn. Ik raad hem, alles te vermyden, en zich van al datgeen te onthouden, wat zyne anders edele, onfchuldige neigingen te veel doen ontvlammen, wat haar te veel voedfel kan geeven. Hy verliest 'er zekerlyk al tyd by; hy verliest 'er zekerlykzelfs dan by, wanneer hy voor flechte daaden bewaard blyft. In hem ontftaan behoeften , die hy geen voldoening kan geeven, en dit gebrek dient hem tot pyn, maakt hem zyn' tegenwoordigen toeftand tot een' last, beneemt hem den fmaak aan  144 WAARSCHOUWING TEGEN DE aan ernftige bezigheden; en, te onvrede met zichzelven en met de waereld, verwart hy zich in droomen van gelukzaligheid, uit welken hy vroeger of laater moet ontwaaken, doch nooit zonder befchaamingontwaaken kan. Om even de zelfde reden waarfchouw ik u, 6 gy allen, die uwe onfchuld wenscht te bewaaren , waarfchouw ik u even zo zeer en nog veel fterker voor het leezen van zulke fchriften, die door verloklyke tafereelen der wellust den nog onbedorven leezer eerst doenbloozen, en wanneer hy deeze waarfchouwing der onfchuld niet opvolgt, wel dra daarop het uitfpruitfel der zinnelyke vleefchelyke lusten in hem ontwikkelen, zyn verbeeldingskracht en zyn bloed ontvlammen, en hem, of rechtflxeeks op den weg der ondeugd voeren, of hem ten minften tot een' flryd met zichzelven en zyne öpftuivende lusten uiteifchen, in welken hy zelden de overhand behoud. Hoed u, ik herhaal het, hoed u voor het leezen van zulke fchriften, wanneer gy uwe kuischheid wenschc te bewaaren; en hoe meer geest en leven in dezelven heerfchen, hoe volkomencr en inneemender zy, als werken van kunst befchouwd, zyn, hoe fyner het gewaad, hoe fchuldeloozer de geftalte is, waarmede zy de wellust be- kles*  zonde van onkuischheid. 145 kleeden, des te meer hebt gy u voor dezelve te hoeden, dewyl gy zekerlyk het gevaar te minder zult myden naar maate gy gelooft verder daarvan af te zyn. Wilt gy uwe onfchuld bewaaren, zo hoed u$ ten vierden, voor de valfchefchaamte van onfchuldig te zyn en te heeten. ö Welke droevige verwoestingen heeft deeze valfche fchaamte onder de menfehen niet aangerecht! Hoe menig dcugdfaam, welgezind jongeling is daardoor een roof zyner lusten, een flaaf der ondeugd geworden! Onbekend met de zonde en haare bedrieglyke bekoorlykheden, wandelde hy op den weg van pligt en deugd, genoot het geluk van een gerust en met geen fchuld belaaden hart, van een ftil en ingetoogen leven, verfchrikte op iedere ongeregelde beweeging, die in hem ontftond, en vlood met affchuw ieder gezelfchap, waar hy bezorgd moest zyn, tot kwaad verleid te zullen worden. Maar thans treft hem de fpot zyner jeugdige vrienden; men noemt hem eenvoudig, ziet hem met verachting aan, beklaagt op eene vermomde wyze zyne onkunde en onervaarenheid, befchuldigt hem van zwakheid, van eene veel te verre getrokken gemoedelykheid, van eene noo- V.Stuk K de~  I4Ó" WAARSCHOUWING TEGEN DE deJooze ftrengheid , van een ongezellig en menschhaatend gedrag; moedigt hem aan om wil van zyn leven te hebben, zyne vryheid te genieten , zyn hart voor de vreugd te openen; en nu — wankelt zyn deugd, de fchaamte overweldigt hem , hy durft het niet waagen beter dan anderen te zyn, of zelfs maar te fchynen, en terwyl by den fchyn daarvan veel te angftig zoekt te vermyden, houd hy werklyk, van tyd tot tyd, op zodanig te zyn; geeft zich eerst in dingen, die weinig te beduiden hebben, dan in gewigtige dingen toe ; aanfchouwt eerst de dwaasheden , die anderen begaan , en ziet ze in 't eerst met tegenzin, kort daarna met onverfchilligheid, dan met goedkeuring, en maakt zich in 't einde aan even de zelfde dwaasheden en uitfpoorigheden fchuldig. ö Wapent u tegen deeze valfche fchaamte; zy vergiftigt, zy verflikt ieder uitfpruitfel van goed in het harte, dat zy beheerscht. Zy berooft den mensch van zyne vryheid, verlaagt hem tot een1 Haaf, en maakt hem voor alles wat groot en edel is onvatbaar. Hoe! gy zoud u fchaamen onfchuldiger en deugdzaamer dan anderen van uwe jaaren en van uwen fland te zyn! Waarom fchaamt gy u dan ook niet hen in gezondheid, in fterkte, inrykdom, in ven- ftand,  ZOJTDE VAN ONKÜISCHHEID, 147 ftand , in weetenfchap te overtreffen? Zyn wysheid en deugd alleen geene wezenlyke, en achtenswaardige voorrechten ? Zyn zy niet de gezondheid der ziele, de fterkte van den geest, de beste aanwending van het verftand, de edel. tte vrucht der weetenfchap, het eenige goed dat de mensch in eigendom toebehoort, en dat hy met zich in het graf en in de eeuwigheid mede neemt? Gy zoud u datgeene fchaamen, 't welk in alle tyden, onder alle volken de roem des jongelings en des mans was, hetgeen den Christen ten Christen maakt, hetgeen aan God, uwen Schepper en Heer, welbehaaglvk is en u van zyne goedkeuring verzekert, hetgeen u de fchoonfle zegekroon op den toeko» menden grooten gerechtsdag bereid! Neen , neen, indien 'er nog edele eergierigheid in uw hart vlamt, indien nog eenig gevoel van het ^een fchoon en groot is hetzelve verwarmt: dan moeten u onfchuld en deugd, heilig zyn, dan moet gy ze als de edclfte voorrechten van den mensch eercn J cn wanneer gy deeze voorrechten bezit, dan moet u het bewust zyn daarvan, het zelfsgevoel uwer waarde en uvvs geluks, ver boven den verachter verheffen, en de fpotterny des ligtvaardigen en des dwaazen al haare kracht beneemen! E 2 Vyf-  I48 WAARSCHOUWING TEGEN DE Vyfde regel van wys beleid: Hoed u voor de eerfte ftruikelingen en vergrypen. Hiervan hangt ongemeen veel, hiervan hangt by de meeste menfehen alles af. Denk toch niet by uzelven, dat gy maar deeze of geene zondelyke lust genieten, u in het genot derzeive maatigen, u van niets kluisteren laaten, u voor de fchadelyke gevolgen der zinnelyke geneugte wel hoeden, aan dezelve ter rechter tyd wel onttrekken en altyd de vryheid behouden zult, om tot de ftrengfte geregeldheid en onthouding te rug te keeren, zo dra omftandigheden en pligt zulks van u verlangen. — Dit is de taal der ligtvaardigheid en der vermetelheid. Wie zo denkt, diens onfchuld is verlooren , die is voor geene uitfpoorigheid, hoe groot zy ook zyn mag, veilig. Geloof toch de droevige ervaaring van zo veele ongelukkigen, die vóór u even de zelfde taal gevoerd hebben, die zich even zo maatigen, even zo voorzichtig en behoedzaam zondigen, even zo weinig zichzelven bederven, of zich de terugkeering tot de deugd fluiten wilden, en die eerlang daarna alle deeze fchoone regels van voorzichtigheid vergeeten, alle paaien, die zy zich gefield hadden, overfchreeden, hunne vryheid verlooren hebben, en in de ellendigfle flaaverny ge-  ZONDE VAN ONKUISSCHHEID. I49 geraakt zyn. Neen, de eerfte fchrede tot de ondeugd kunt gy vermyden, ligtelyk vermyden. Is deeze gedaan, dan is het ten hoogften waarfcbyniyk, dat gy ook de tweede doen, dat gy op den weg der ondeugd verder voortgaan , dat gy op denzelven omkomen zult. Verliest gy eens uwe onfchuld, dan verliest gy ook uwe voornaamfte fterkte; gy verliest het gevoel uwer waarde; gy verliest het affchuuwen dat gy eerst voor de zonden had, en met hetzelve datgeene 't welk u daar van kon te rug houden. De begeerten zyn nu eens in wanorde gebragt; het geweeten is gekrenkt; de rust van het hart geftoord; de hartstogt is gaande gemaakt, maar geenszins voldaan; het gif der zonde fmaakt zoet; ontfteekt nieuwe nog fterker begeerten; belooft louter geneugte; het gevaar fchynt verre af; men gelooft nog altoos vry te zyn: en zo gaat men van de eene zonde tot de andere, van de eene buitenfpoorigheid tot de andere voort; word geduurig onverfchilliger en onaandoenlyker jegens Godsdienst en deugd; maakt zich de zonde door geduurige herhaaling tot gewoonte, en vind zich eindelyk zodanig in haare banden verftrikt, dat men haar ook dan nog gehoorzaamen moet, wanneer men haar beK 3 drog  ISO WAARSCHOUWING TEGEN DE drog ziet, en onder.het juk haarer heerfchappy. zucht. Zo gaat het voornaamelyk met de zonde der wellust. Hierin is alle toegeeven ten hoogden gevaarlyk. Hier komt het nietop maatiging, maar op onthouding aan. — Zyn u vryheid en deugd en gelukzaligheid wezenlyk dierbaar, hoed u dan toch voor alles wat dezelven in gevaar kan brengen. Hoed u derhalven voor de eerfte ftruikelingen en vergrypen, hoe gering zy ook fchynen mogen, dewyl u alles zegt dat het daarby niet zal hiyveh, dewyl gy nooit weet, hoe verre zy u zullen vervoeren. En indien gy het kwaad niet wilt bedryven, hoed u dan voor alles wat den weg daartoe baant, beftryd ieder kwaade gedachten, onderdruk ieder ongeregelde begeerte, zo dra zy in u ontftaan. Ieder oogenblik, waarin gy zulke gedachten koestert, zulke begeerten voed , maakt gy het u zwaarder de kwaade daad niet te begaan, zo dra gy daartoe gelegenheid en aanlokking vind. Wilt gy uw onfchuld bewaaren, en de zonden der onkuischheid vermyden, vlied, ten zesden, het gezelfchap van ligtvaardige en ondeugende, en zoek omgang met wyze en deugdfaame perfuonen, van uwen of van rtyper'' ouderdom. Van  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. 151 Van het gewoone gezelfchap des jongelings hangt de vorming zyner zeden en zyns karakters af; hangt zeer dikwyls zyne tegenwoordi. ge en toekomende gelukzaligheid af. Zyn week hart ontfangt ieder indruk; ftaat voor ieder, die het zoekt te winnen, open; het is tot vertrouwlykheid en tot mededeeling geneigd; het laat zich ligtelyk door anderen zwaaijen; vormt zich gereedelyk naar anderen; en houd maar al te dikwyls de ftem des verleiders voor de ftem eens vriends. ö Bewaar uw hart voor deeze gebreken , gy allen, by wien onfchuld en deugd geene bloote benaamingen zyn. Schenkt uwe eerfte, warmfte aandoeningen der vriendfehap niet aan onwaardiger); Zyt geftreng in de verkiezing van uw medegezellen, wanneer gy van dezeiven niet eens, als van verleiders en vyanden, een afgryzen wilt hebben. : Beproeft hen vooraf, eer gy hen tot uwe medegenooten en vertrouwden maakt. Vind gy hen onverfchiilig ten aanzien van Godsdienst en deugd;hoort gy hen zonder eerbied, zonderernst, van God, van het Christendom, van de onfterflykheid, van den-toekomenden ftaat fpreeken; hoort gy hen met de allergewigtigfte, heiligfte dingen den fpot dry ven; hoort en ziet gy hen de. K 4 zon*  »5.2 WAARSCHOUWING TEGEN DE zonde en ondeugd als kleinigheden, als tame, lyk onverfchillige dingen behandelen, en de gebreken en vergrypen hunner bekenden en vrienden ten voorwerp van hun gelagch maaken ; vlied hen dan, als menfehen die uws niet waardig zyn, en wier omgang u niet anders dan fchadelyk kan weezen. Het is vermetel, heid wanneer gy in hun gezelfchap onfchuldig hoopt te blyven, en uw hart en uwe zeden onbevlekt te houden. Zoekt u veelmeer met zulke perfoonen van uwe jaaren te verbinden, by wien Godsdienst en deugd en onfterflykheid nog heilige gewigtige dingen zyn, wier onbedorven hart het onderfcheid tutfehen het goede en het kwaade levendig gevoelt, zich over het zien van het eene verheugd, en het andere met affchuuw en verfchrikking aanfehouwt. Dus zal de eene den anderen tot waarfchouwing en beveiliging dienen, de een den anderen tot ftandvastigheid op het pad der deugd aanmoedigen. Wanneer de een van ulieden flruikelt zal de andere hem Weder ophelpen, en een ieder zal, door het voorbeeld en de hulp des anderen, het doel de- volmaaktheid veel fchielyker en gelukkiger ïiaderen. Be-  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. I53 Bevlytigt u daarby om toegang te verwerven tot perfoonen van ryper' ouderdom en hooger jaaren, die gy, wegens hunne wysheid en rechtschapenheid, eerbied toedraagt. De verbinding met hen, en de begeerte om hunne goedkeuring te behouden, zal u opmerkfaamer op uzelven, voorzichtiger in al uw gedrag, byzonderlyk in het verkiezen van uw overig gezelfchap, maaken; en niets zal u in het uur der verzoeking , in de gevaarlyke oogenblikken dat uwe zinnelyke begeerten zich verheffen en het juk van reden en Godsdienst van zich willen werpen, niets zal u dan krachtiger befchutten, dan dat gy u hun beeld, het beeld der wysheid en deugd, voorflelt, of wanneer gy u tot hen begeeft, en u in hunnen omgang uwer zwakheid fchaamen, en de waarde zo wel als de zaligheid van den geoefenden en bevestigden voorflander der deugd gevoelen leert. Neemt, ten zevenden, ö gy allen, die het 'er ernftig om te doen is een rein hart te hebben en eenen kuifchen wandel te voeren, neemt den Godsdienst ter hulpe. Zy is de getrouwde geleidfter en befchermfler der onfchuld, de fterkfte flut der deugd. Alle haare K 5 lee-  154 WAARSCHOUWING TEGEN DE leeringen, alle haare voorfchriften, alle haare beloften doelen daarop, om onze neigingen op de beste, waardigfte dingen te richten, ons aan het geweld der zinnelykheid te ontrukken, onzen redelyken geest de heerfchappy over het vleesch, over de dierlyke drift te doen verkrygen, en ons liefde tot orde, «-ot zuiverheid en heiligheid in te boezemen. Zy roepen ons allen met luider ftemme toe: Vergeet niet, <3 mensch, dat' gy niet gantfchelyk ftof; dat gy Verre boven de dieren des velds verheven; dat gy met de Engelen vermaagfchapt en naar het beeld van God gefchapen; dat gy niet tot een bloot zinnelyk en dierlyk, maar tot een redelyk deugdfaam leven, dat gy tot onfterflykhcid verordend zyt! Vergeet niet, ó'Christen, dat gy de zuiverfte, heiligfte leere belyd; dat gy door Jezus duur gekocht, en daardoor zyn eigendom geworden; dat gy tot een' hooger' graad van zuiverheid en heiiigheid geroepen ?yt, dan de overige menfehen, die geene Christenen zyn;end^tgy u deezen naam en de daarmede verknochte- Voorrechtelyke gelukzalig. tc-;d onwaardig 'en verliesbaar maakt, wanneer gy niet uw vleesch te famen met deszelfs kwaade lusten en begéerlykheden kruifigt, en u tot vérkryging van een rein hart, van een' onbe- 'vlek-  ZONDE VAN ONKUISCHHEID. vlekten wandel bevlytigt! Let derhalven op de ftem van den Godsdienst, en geeft gehoor aan haare opwekkelyke roeping, wanneer gy uwe onfchuld te bewaaren, en de verzoekingen tot zondelyke wellust te overwinnen wensclit. Maakt u met deszelfs leeringen, voorfchriften, beloften, gezindheid en geest recht bekend, opdat hy zich aan uwen geest ook in het uur der verzoekinge als volftrekte waarheid voorftel'e, met zyn licht de verblindingen der zonde verftrooije en u met kracht tot ftryd en tot overwinning beziele.—i Laat u derhalven, een dien einde,deGodsdienftige oefeningen , het ftille nadenken over God en zynen wil, het gebed, de zelfsbeproeving, het leezen der heilige Schrift, en andere tot verbetering van het hart en tot bevestiging van deugdzaamheid aanleidende boeken bevolen zyn, opdat u de leeringen van den Godsdienst niet vreemd, niet onverfchillig worden, maar zich geduurig naauwer, geduurig vaster met alle uwe overige denkbeelden en aandoeningen verbinden, en dezelven ook dan door haaren geheimen invloed leiden en regeeren , wanneer gy u met geheel andere dingen bezig houd. Zoekt,  1SÓ waarschouwing tegen ])e Zoekt, in het byzonder, de gedachten van Gods alomtegenwoordigheid in u levendig te houden. Wandelt, gelyk de Schrift zegt, voor zyn aangezicht. Gewent 'er u aan , fteeds op hem, als op den getuige en vergelder van uw gedrag, te zien. Denkt dikwyls by uzelven: de God, door wien ik ben en leef, in wiens hand alle myne lotgevallen ftaan, van wien myne geheele gelukzaligheid afhangt, die my tegenwoordig met liefde en weldoen omringt, en die eens myn rechter zyn zal, ziet en weet alles, wat ik denk, en wensch en doe; die misbillykt en verwerpt alles wat met orde en zuiverheid ftryd , en dan maar durf ik my zyne goedkeuring en welgevallen beiooven, wanneer ik van myn ligchaam zo wel als van myn ziel naar zynen wille gebruik maak, en my in alle opzichten naar de geboden van orde en kuischheid richte. Moet ik met myzelven, moet ik met de zonde kampen , dan gegefchied deeze ftryd voor de ooren van mynen Opperheer en Rechter, en hy zj! eens over den bloodaart, gelyk over den ftandvastigen, den overwinnaar en overwonneling, hun vonnis uitfpreeken! Indien gy zodanig den Heere fteeds voor oogen hebt, dan zal u ook niets bewegen,  ZONDE VAN ONKUTSSCHHEÏD. Ï57 gen, niets u van de baan van pligt en deugd kunnen afvoeren. Zyt gy echter nog niet verre in vroomheid gekomen, is de gedachte aan God uwen geest nog te vreemd, of niet geduurig naby genoeg, kunt gy u dezelve niet klaar en indringend genoeg maaken; zo verzet dit gebrek, ten minften eenigermaate, door zinnelyke denkbeelden. Prent u het beeld van eenig edelmoedig vriend en weldoener, het bejld van eenig byzonder achtenswaardig perfoon, dien gy by uitftek hoog fchat en lieft, diep in; gewent 'er u aan, by alles wat gy doet of doen wilt, uzelven te vraagen: Wat zou toch deeze vriend, deeze geleider myner jeugd, deeze rechtfchapen , achtenswaardige man daarvan zeggen? Zal hy myn voornemen, myn gedrag goed heeten of kwaad keuren ? Zal my zyn onverwacht aanzien by deeze gemoedsgefteltenis, by deeze verrichting, verheugen of befchaamen? en maakt het u dan tot eene wet, niets te doen, hetgeen gy niet in zyne tegenwoordigheid doen, hetgeen gy hem niet vernaaien, waartoe gy zyn goedkeuring u niet belooven zoud. Zulk een beeld van rechtfehapenheid en deugd, fteeds voor uwen geest zweevende, u in gezelfchappen en in de eenzaamheid vergezellende, hoe dikwyls  J58 WAARSCHOUWING TEGEN DE wyls zoude het u waarfchouwen, hoe dikwyls u opwakkeren! Hoe dikwyls van de kwaade daad affchrikken! Hoe dikwyls u de overwinning van uzelven en van de waereld ligtcr maaken ? Wilt gy,eindelyk, uwe onfchuld bewaaren, en u tegen de zonde der verboden wellust wapenen , zo denkt dikwyls, denkt ernfiig aan het toekoomende, aan de gevolgen van uw leven. Befchouwt en beoordeelt het tegenwoordige in betrekkinge met liet toekomende. Het verzuimen van deezen regel der wysheid is zekerlyk eene der voornaame oorzaaken, dat zich de onbedachtzaame jongeling zo ligtelyk in de itrikken der wellust laat wikkelen, en door dezelve laat ketenen. Hy ziet enkel op het tegenwoordige: hy denkt en leeft zodanig als of hy maar weinige jaaren, maar weinige da gen te leeven had; als of dit gedeelte zyns levens van het overige geheel afgefcheiden ware, en met hetzelve geheel geen verband hadde; of als of hy meer dan eene loopbaan door te loopen, naar meer dan een doel te flxeeven, meer dan een maat van menfehelyke krachten te verbruiken had; als of hy tegenwoordig zo, en dan weder naar zyn believen geheel anders handelen, tegenwoordig een zot, en dan, zo dra  ZONDE VAN ONKÜÏSCHHEÏD. I59 dra hy zulks zal verkiezen, Weder een wyzer mensch zou kunnen zyn. Laat deeze dwaaling u niet bedrieger., ö jongeling. Hy heeft reeds duizenden vóór' u in het verderf geftort. AlJe de deelen van uw leeven maaken één geheel uit, zyn onvcrbreeklyk aan elkander ver* krocht, betrekken zich op het naauwlle tot elkander. In het tegenwoordige ligt den grond tot het toekomende. Naar het gebruik dat gy van het eene maakt zal het andere geteld zyn. Het eene is een oogenblik , het andere kan een gantfche reeks van jaaren uitmaaken. Vergeet niet, dat de dagen der jeugd niet altoos duuren, dat zy dra vervlogen zyn; dat gy een man, een huisvader, mogelyk een gryzaart worden zult; dat gy in alle deeze leefperken kracht en moed en vrolykheid noodig hebt, wanneer gy uwen pligt vervullen en gelukzalig zyn wilt; en dat het u dan aan alle deeze dingen zal ontbreken, dat in uwen mannelyken en hooger ouderdom niets dan zwakheid, verdriet, walging, onvergenoegdheid en moedeloosheid op u zullen wachten, wanneer gy tegenwoordig uwe krachten in dert dienst der wellust verkwist! Wilt gy wys handelen, en uwe.gelukzalige beid  I<5o WAARSCHUWING TEGEN DE heid op vaste, duurzaame gronden bouwen, zo denk dikwyls by uzelven: tegenwoordig is het de tyd van genot niet—genot zou thans misdaad zyn, — maar de tyd van voorbereiding tot toekomend en rechtmaatig genot. Tegenwoordig moet ik krachten voor myn' ryper' ouderdom, voor myne hoogere jaaren verzamelen ; krachten tot het voldoen van alle pligten , tot genieting van alle onfchuldige vreugd, tot het draagen van alle onvermydelyke lasten des levens; krachten, die my niet in het midden myner loopbaan verhaten, maar my tot het bereiken van myn doel zullen byblyven. Tegenwoordig moet ik my en myne begeerten leeren bedwingen, indien ik niet voor altooos een flaaf zal zyn. Ik zie in het vervolg myns levens zuivere, edele vermaaken, van geestelyken en ook van zinnelyken aart vóór my; deezen wil ik my niet door uitipoorigheid vergallen, deezen wil ik, door het misbruiken myner jeugdelyke jaaren, niet ongefchikt, ja gantfchelyk verliesbaar voormy maaken. — Ik zie zelfs na dit leven nog eenan. der leven vóór my, 't welk met het tegenwoordige in een naauw verband ftaat, en dat alleen aan hem onvermengde, eeuwige vreugde belooft, die zich hier in onthouding oefent, en  ZONDE VAN ONKUTS CHHEID. l6l ■^n over de waereld en zichzelven de zege behaair. En van deeze vreugde zoude ik my door laage, vleefchelyke lusten laaten berooven? Deeze zaligheid zou ik achten te duur te koopen, wanneer ik my thans eenig geweld aan doe,om myne zinnelyke begeerten in toom te houden, en eenige vluchtige, bedrieglyke vermaaken verloochene? Neen, neen, ik wil ftryden , en in het ftryden niet moede worden voor dat ik de overwinning behaale. De ftryd op zichzelven is reeds roemryk, en beloont den ftryder met de goedkeuring van God en van zyn geweeten. En hoe heerlyk zal niet de overwinning, hoe aangenaam zullen de vruchten van dezelve niet zyn.'— Gelukkig de jongeling , de man , die zo denkt, en deeze voorfchriften der wysheid opvolgt! On« fchuld zal zyn beftendige roem, vergenoegdheid en gelukzaligheid zullen zyn eeuwig deel zyn! Amen. V. Stuk. L   ZEVENDE LEERREDE. NAGEDACHTEN OVER OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. L 2 Tekst: Het Boek van Job. Hoofddeel I. vs. 5. Het gefehiede dan, als de dagen der maaltyden omgegaan waren, dat Job heenen zond, en hen heiligde , en des morgens vroeg opftond, en brandofferen offerde, naar hunner aller getal; want Job zeide, misfchien hebben myne kinderen gezondigd , en God in hunne harten gezegend: alzo deed Job alle die dagen. Uitgefprokcn 15. December, 1776.  II  ö /^(od, onze goedertierenfte, guristrykfte V3" Vader! gaarne gunt gy uwen kinderen, de menfehen, alle vreugd, die onfchuldig en onfchadelyk is. Gy fchenkt hen zelfs de volheid van vreugd! Zinnelyke vreugd; geestelyke vreugd; huislyke en gezellige vreugd; vreugd van het tegenwoordige en toekomende leven: alle vreugd komt van u, is uw gefchenk! Gy maakt ons vatbaar voor dezelve, gy opent voor ons de bronnen, gy geeft ons de middelen en de vermoogens, tot genieting daarvan. Dank en lof zy u, den Schenker der vreugd, voor ieder aangenaame vrolyké aandoening, die in ons hart is opgekomen! — Wie zou niet met het innigfte vergenoegen aan u denken, niet gaarne zyn' géést en zyn liart tot u verheffen ! Wie u,den goedertierenften , den weldaadigften Vader, niet beminnen! Wie zyn yverigst werk 'er niet van maaken, u te behaagen en uwen wil te doen!— ó Mogt toch iedere vreugd, die gy ons fchenkt, ons in zulk eene gefteltenis tot u geleiden, en ons des té gewilliger en yveri'ger in het volbrengen van onzen pligt maaken! Dan zouden wy fteeds op u zien, ons nooit van u vcrwyderen, nooit de paaien der maatigheid te buiten gaan. Dan L 3 ZoU-  166 NAGEDACHTEN OVER zoude onze vreugd geheel onfchuldig en u welgevallig zyn. Dan zou de zonde niet zo dikwyls onze vreugd tot dwaasheid maaken, geen berouw en verwyt dezelve verbitteren. Ach GodlTieb geduld met ons, uwe zwakke, gebreklyke kinderen! Breng ons op den weg van pligt en deugd te rug, wanneer wy van denzelven zyn afgedwaald. Leer ons thans met een' bedaarden en flillen geest daarover denken , en laat dit overdenken tot onze verbetering gezegend zyn! Wy bidden u daarom als ■belyders en vereerders van uwen Zoon Jezus, «n roepen u in zynen naam aan: Onze Vader, enz. Hiob word ons in onzen tekst als een man voorgeteld, op wiens hart en gedrag de Godsdienst den fterkiten invloed had, en die q^es, wat hy zelf deed, en wat anderen deeden, van die zyde befchouwde van welke het Gode welgevallig of mishaaglyk kon zyn. Hy verbood aan zynen zoonen en dochteren niet, op zekere dagen tot onderling vermaak byeen te komen, en zich dan aan eene levendige vreugde over te geeven; hunne vreugde was ongetwyfeld zyne vreugde. Maar hy wist hoe ligtelyk men de. paaien van maatigheid kan te buiten treden; hoe fchie-  0PKNLYKE VERMAAKL YKH.EDEN. 1^7 fchielyk in zulke gevallen cie zinnelykheid de overhand op de reden en op het geweeten verkrygt. Hy wist dat de mensch voor geene gebreken en uitfpoorigheden veilig is, wanneer hy eerst God en zynen pligt uit het oog verliest. Daarom zond deeze vroome vader, wanneer zulk een dag van vermaak en vrolykheid voorby was, om zyne kinderen en heiligde, of bereidde hen tot het aanftaande offer, en bragt dan den volgenden morgen zo veele brandoffers byeen, als hy zoonen had. Want hy dacht by zichzelven: Myne kinderen mogten in hun vermaak te verre gegaan zyn, zy mogten God vergeet en en zich tegen hem bezondigd hebben. En zo gedroeg hy zich geduurig. Het was hem niet genoeg voor zichzelven godvruchtig te leeven en het kwaade te vermyden, maar hy wenschte en deed 'er zyn best toe, dat ook de zynen zodanig leefden. Een edel en navolgenswaardig voorbeeld voor alle huisvaders, en huismoeders voor alle leeraars en geleiders der menfehen! Een voorbeeld, dat ik my heden met betrekking tot u, myne Chris':elyke Toehoorders, ten modél voorgcfteld heb. Het geen Hiob doör offeren deed, voegt het my nog meer door leeren en vermaanen te doen, daar wy aan de L 4 eene  168- HAGEDACHTEN OVER eene zyde van het genieten van menigerlei vreugd en vermaakJykheden terug koomen, en ons aan deandere zyde tot plegtige, godsdien. ftige verrichtingen moeten voorbereiden. Gy weet het, myne aandachtige Toehoorders , dat ik geen vyand van vreugd en geneugten des gezelh'gen levens ben f dat ik u geene wyze van vermaakJykheden, zo lang zy onfchuldig en onfchadelyk blyven, ontzegge, en u niet tot eene ingebeelde volmaaktheid zoeke te verheffen, voor welke de menfehelyke na. tuur in den tegenwoordigen toefland niet vatbaar is. En hoe konde ik dit doen, zonder te vergeeten, wat de mensch is, en welk een geest in de Christelyke leere heerscht ? De mensch is niet alleen ligchaam, maar ook niet enkel geest, hy is beide te gelyk; niet geheel aardsch, maar ook niet gantfchelyk hemelsch; hy is zo wel voor aangenaame zinnelyke aandoeningen , als voor het fb'lle verftandige nadenken vatbaar; hy is niet blootelyk tot een befpiegelend, maar tot een bezig, niet tot een eenzaam, maar tot een gezellig leven ' verordend. En waarom zoude hy zyne aandoeningen enkel binnen zichzelven befluitenl Waarom zoude hy zyne weltevredenheid, zyn vreugd  OPENLYKE VER MAAKLYK HEDEN. 169 vreugde, zyn hoop, zyn welwillenheid, zyne deelneeming aan het geluk van anderen door woorden, door gezang, door gebaaren, en menigerleie andere wyzen niet uitdrukken en aan anderen mede deelen moogen?— En de geest des Christendoms, myne Vrienden ? Dat is een geest van vryheid en van blymoedigheid. Het oogmerk des Christendoms is ons hart te verbeteren en in rust te brengen , hetzelve met liefde tot God en menfehen te vervullen, en wanneer het dat by ons uitrecht, dan zullen wy geen kwaad bedryven, niet ophouden onfchuldig en vroom te zyn, het zy wy zinnelyke of geestelyke vergenoegingen genieten ; en wanneer het dat niet uitrecht, wanneer ons hart verkeerd en kwaad blyft, dan zullen ons de ftrengfte onthoudingen, de opeengehoopte Godsdienst-oefeningen niets helpen; wy zullen Christenen heeten, op deezen naam mogelyk hovaardig zyn, en echter de kracht en zaligheid daarvan niet ondervinden. Ondertusfchen komt het my echter zeer gefchikt en goed voor, myne aandachtige Toehoorders, dat op zekere tyden des jaars alle openbaare vermaaklykheden, alle verlustiginL 5 gen  l^O NAGEDACHTEN OVER gen van zekere foort, opgefchort worden, en dat eene grootere ingetoogenheid en ftilte heerfchen. Zo is het met den tegenwoordigen voorbereidingstyd tot het Kersfeest, zo is het met de dagen van de verhandeling des lydens van den Heiland gelegen. Ik weet wel dat deeze bepaalingen geene goddelyke inftellingen , maar menfehelyke fchikkingen zyn; dat deeze tyden in en op zichzelven niet heiliger dan anderen zyn; dat wy door de onthouding van de^gemelde verlustigingen ons geene verdienften by God verwerven; en dat fomwylen een dwang daarmede verbonden is, die met de Christelyke vryheid niet wel beftaan kan. Het kan ook wel weezen, dat het bygeloof oorfprongklyk meer aandeel in deeze verordeningen gehad beeft, dan het begrip van eenig zedelyk nut, 't welk zy hebben konden. Had dit begrip en de daarby ten grond gelegde kennis van het menfchelyk hart haare inftellers ten geleide gediend , ik zoude hunne gedachtenis tegenwoordig nog zegenen, en hen als wyze weldoeners hunner broederen nog eerbied toonen. — Doch het zy hiermede zo het wil, het is goed dat 'er tyden zyn dat de mensch minder aanleiding dan anders tot verftrooidheid van ge- daeh'  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. IJl dachten heeft; wanneer hy zelfs door de grooter flilte, die in de faamenleeving heerscht, meerder opwekking en ledige uuren tot nadenken verkrygt; wanneer hy door het ontbreken van zekere verlustigingen genoodigd word om zich naar anderen, mogelyk edeler en duurzaamer, om te zien, zich met dezelven bekender te maaken en daardoor fmaak 'er in te verkrygen. Zo is het met den tegenwoordigen tyd gelegen, myne aandachtige Toehoorders. Mogt dezelve ook van ons allen daartoe aangewend worden! Inderdaad deeze voorbereidingstyd van 'tKersfeest is geen tyd van treuren; hy herinnerd ons veeleer de heilaanbrengende, de heugchelykfte gebeurtenis van Jezus kornfle in de waereld, en van de heilzaame veranderingen en verbeteringen, die daardoor onder de menfehen zyn uitgewerkt en nog daaglyks uitgewerkt worden: maar een tyd van ernflig en ftil nadenken verdient hy altoos te zyn; en hoe meer wy in denzelven ons aan de afleidingen onttrekken ,. om zo veel aandachtiger over het geluk en de zaligheid des Christendoms te denken, en deszelfs krachten zaligheid zoeken te ondervinden, hoe meer vreugd ons dee-  172 Nagedachten over .deeze tyd zekerlyk zal aanbrengen, die wy dan met andere foort van vreugd kunnen vergeJyken en naar haare wezenJyke waarde leeren fchatten. Om dit oogmerk te bevorderen, zal het niet ongepast zyn, u in dit uur eenige aanleiding tot zulk nadenken te geeven; en wel tot Nadenken over de genooten en nu afgebroken gezellige vreugde en verlustigingen. Want ook ik, uw vriend en leeraar, myne Christelyke Toehoorders, kan my niet van de bezorgdheid ontflaan: zy mogten zich mooglyk daarby bezondigd en den Heere hunnen God vergeeten hebben! i Weest niet fchuuw voor dit nadenken. Het is niet ingericht om u aan alle vreugde gantfchelyk te onttrekken, of u wegens het genieten derzelve verwytingen te doen, die gy niet verdient, maar om u recht daarover te doen oordeelen, en in derzelver genot voorzichtiger en maatiger te maaken. En hoe zal zich de mensch nu in het nadenken over de geuooten en thans afgebroken gezel-  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN ï?$ zellige vreugde en verlustigingen gedraagen? Hy kan zich tot dat oogmerk verfcheidene vraagen voordellen , cn de onpartydige beantwoording daarvan zal hem verfcheidene befluiten en regels aan de hand geeven, die hem in zyn toekomend gedrag van nut kunnen weezen. De eerfte en natuurlykde vraag, die de nadenkende Christen zich voordek, wanneer hy uit het gedruis der onderlinge vreugde en verlustigingen in de dilte komt, luid dus: Is deeze vreugde dat geene waarvoor men dezelve gemeenlyk hond? Voldoet zy gantfchelyk aan de verwachting die men 'er van had ? Geef ik acht op de toerustingen, die men daartoe maakt; op de begeerte met welke men die te gemoete ziet; op de eere en vriendfehap , die men diegeenen gelooft te bewyzen, die men 'er deel aan laat neemen; op den kommer en het verdriet, die men laat blyken, wanneer men door toevallige oorzaaken daarvan word afgehouden; zie ik op de vergenoegde , vrolyke houding; met welke een ieder in zulke gezelfchappen binnen treed, en de menigvuldige vriendfehapsbetuigingen , die alle de leden deezer byeenkomst jegens eikanderen afleggen: dan zegt my alles, hoe groot, hoe al-  174 NAGEDACHTEN OVER algemeen de verwachting van dit levendigfte vergenoegen is. Deeze verwachting is inderdaad ook niet ongegrond: het ontbreekt hier niet aan menigvuldig, wezenlyk vergenoegen. Zich in een talryk , aanzienlyk gezelfchap te bevinden , waar vryheid en vrolykheid heerfchen; waar niet de ernst des hoogen, maar het vrolyk bevallig aanzien des jeugdelyken ouderdoms den toon aan geeft; waar lust en vreugde zich in zulke verfcheiden geftalten vertoonen; zich op zulk eene verfcheidene wyzen uitdrukken; waar zich de een' den anderen van zyn beste, fchoonfte zyde te vertoonen, ieder gebaar, ieder beweging zyns ligchaams te veredelen; waar .de een' den anderen te behaagen zich beyvert; waar de dwang der gewsone faamenïeeving verdwynt, en voor vertrouwde, levendige gefprekken plaats maakt; waar voortrefiyke fchoonheid en beleefdheid openlyke toejuiching verkrygen; waar muzyk en dans alle zwaarmoedige gedachten verdryven, en het hart voor ieder aangenaame aandoening zich opent: in zulk een gezelfchap kan men alszins vermaak, wezenlyk vermaak verwachten én vinden, indien men anders jegens deeze foort  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. 275 foort van geneugte niet geheel onaandoenlyk eri onverfchillig is. Zelfs de man van ryper jaaren, zelfs de ernsthaftigc wyze, die niet onmiddelyk deel daaraan neemt, maar echter een mensch-vriendelyk en vrolyk hart heeft, zelfs deeze moet zich verheugen, wanneer hy zo veele menfehen zich verheugen, en dezelven by het uiten hunner vreugde binnen de paaien van maatigheid,eerbaarheid cn onfchuld blyven ziet. >— Zo waar echter dit alles is , myne aandachtige Toehoorders, heeft evenwel de nadenkende mensch , wanneer hy in de ftilte komt, reden om zichzelven te vraagen; Maar hebben nu deeze vreugd en verlustigingen aan myne verwachting volkomen voldaan ?■ Heb ik ze my voor het genot niet nog grooter voorgefteld, dan ik ze werkelyk bevonden heb? Is myn hart aldaar ieder oogenblik wel te vreden geweest? Heeft het in het geheel geenerleie foort van gebrek gevoeld? Heeft het vergenoegen myne gantfche ziel ingenomen ? Is het my fteeds nieuw, fteeds behaaglyk gebleven ? Heeft zich geen verdriet, geene onvergenoegdheid onder hetzelve gemengd? Hebben my geene kleine te leur geftelde verwachtingen in het genot van hetzelve geftoord? Heefc lang-  I7Ö NAGEDACHTEN OVER iangwyligheid myne wakkerheid niet verzwakt — is 'er niet ééne naargeestige gedachten is myn hart gcfloopen ? Hebben zich geene denkbeelden vanzuiverer, van verhevener vreugde aan mynen geest voorgefield, die my het onvolmaakte en gebreklyke van deeze, die my te vooren verrukte, deeden ondervinden? Heb ik, door het aanhoudend gedruis verr dcofd, of door het fmartelyk gevoel myner uitgeputte krachten vermaand, of door den engen kring en de eenvormige uitvoeringen deezer vermaaklykheid verdrietig, het eindigen derzelve met welgevallen , of met een geheel ongeduldig verlangen te gemoetegezien?En indien ik dit niet kan loochenen, indien ik dikwyls deeze gewaarwordingen gevoeld heb, moet ik dan niet bekennen dat deeze foorten van vermaakJykheden en verlustigingen, meer belooven dan zy uitleveren; dat de roep daarvan veel grooter is dan haare innerlyke waarde; en dat zy mooglyk niet lang in dat goede gerucht folyven zouden, indien elkeen zich in de beoordeeling derzelven meer naar zyne eigene waare aandoeningen dan naar het gevoelen van anderen'richtte, indien in zulke gevallen een ieder vertrouwelyk genoeg was, om zichzelven en anderen,zonder achterhouding, te zeggen,  openlyke verma aklykheden. 177 gen, hoe hy de zaak weezenlyk gevonden had, en hoe zy hem voorkomt, zo dra hy in koeien bloede en met een' bedaarden geest dezelve overdenkt ? Een tweede vraag, die ieder mensch, welke zichzelven liefheeft, en in 't byzonder ieder Christen, die naar waare, blyvende volmaaktheid flreeft, zich voorftellen en beantwoorden moet, wanneer hy deeze foort van vergenoegen en vermaak in ftilte overdenkt, is deeze: Zyn ze voor my geheel zonder nadeel geweest ? Ik fpreek thans niet van den fchadelyken invloed, die het veelvuldig, of niet genoeg gemaatigd genot van dezelven op de gezondheid van den mensch hebben kan, en maar al te dikwyls heeft, hoe gewigtig deeze zaak ook in en op zichzelve zy. Want deeze fchade kan men voor zich niet verbergen; de onmiddelyke ondervinding daarvan, of het voorbeeld van anderen, die daar onder fyden, noodigt ons vanzelven daar op te letten , en 'er ons door te laaten waarfchouwen. Maar het zedelyk nadeel, dat het onvoorzichtig gebruik van zulke vermaaklykheden voortbrengen kan, valt zo ligt niet in 't oog, werkt meer in 't verborgene, de meeste menfehen V. Stuk, M moet  I78 NAGEDACHTEN OVER moeten 'er eerst over leeren denken, indien zy de zaak wel begrypen en 'er gezond over oordeelen zullen. Voorts is het daartoe niet genoeg dat men, in de gemeene betekenis van het woord, geen kwaad doet, dat men geene groove misdryven, geene daaden pleegt, die met de eerbaarheid en zedigheid ftryden, en die in een gezelfchap van wel opgevoede en grootdeels weldenkende menfehen niet wel begaan kunnen worden. Neen, de wyze en de Christen, die een onfchuldig hart, een onbevlekt gevveeten bewaaren; zich in alle ftukken naar de regelen der waarheid, der orde, der Christelyke rechtfehapenheid en liefde richten, en zyn innerlyken toeftand met zyn uiterlyk gedrag op het naauwkeurigst wil doen. overeenstemmen ; die niets denken , niets fpreeken , niets doen wil, dat met zyn karakter ftryd, of hem van God, en van zyne verordening zou kunnen verwyderen, die moet ook' by zulke gelegenheden op veele dingen letten, en zich voor veele dingen hoeden, die de opmerkzaamheid van loshoofdigen niet aandoen, of door de meesten voor geheel onverfchillig gehouden worden. Der-  ÖPEHI.YKE VERMA AKLYKHEDEN. 1/9 Derhalven moet de mensch, wien de volmaaktheid zynsgecstes niet minder dan de gezondheid feyns ligchaams waardig is, zich deeze en diergelyke vraagen voordellen: Is myn gemoed by het genot deezer verlustigingen in eene deugdfaame, Gode behaaglyke gefteltenis gebleven? Zyn geene verbodene lusten en begeerten in my gaande geworden; of heb ik dezelven, zo dra zy in my opreezen, met affchuuw verworpen en onderdrukt? Heb ik de heerfchappy over myne zinnelykheid gehandhaafd, of my door dezelve geheel laaten inneemen en wegvoeren? Heeft het voorrecht der geftalte, der kleeding, der gemanierdheid , der gefchiktc en bevallige houding, dat anderen boven my hadden of fcheenen te hebben; heeft het voorrecht van achting en goedkeuring, die zy zich wisten te verwerven, of die toeval en geluk ben toekenden, geen' nyd, geen afgunst in myn binnenfre verwekt ? Is de band des gezelligen levens daardoor niet verzwakt, geen verborgen beginfel van verkoeling of gemelykheid in myn hart gelegd geworden? Heb ik al het fchoone, al het goede, al het voortreflyke, hetgeen ik, by die gelegenheid in anderen heb opgemerkt,met een welwillend, menschvriendelyk hart gezien, en hun vreugd en geluk M % voor  IS© NAGEDACHTEN OVER voor myn vreugd en voor myn geluk gehouden? Heb ik iedereen gerechtigheid, billykhcid en infchiklykheid laaten wcêrvaaren ? geen voorrecht, geene verdienften, geene goede eigenfchap van iemand der leden van de gezelfchappen uit yverzucht trachten te verduisteren ? niemands onzondige fouten en gebreken befpot ? om geen uitwendig gebrek kwaadaardig of fchimpend gelagchen ? my aan geene ftrenge, overylde beoordeeling fchuldig gemaakt? my door geene dubbelzinnige, of bittere, beledigende fcherts verlaagd? Heb ikmy tegen alle ingeevingen van ydelheid en van hoogmoed gehoed, het onderling vergenoegen door geene eigenzinnigheid, door geene gemclykheid gefloord, en tegen niemand verachting of befchaamdmaakende koelheid laaten blyken? Heb ik eindelyk fomwylen in flilte myn gemoed tot God opgeheven, hem midden in het genot der vreugd als mynen Vader, die zyne kinderen gaarne onfchuldige blydfchap vergund, geëerd? Of heb ik hem en zynen wil, en myne verbintenisfen met hem gantfchelyk uit het oog verlooren, en deeze gedachten , als geheel ongepast en met de verlustiging ftrydende, van my afgeweezen? Wie zich wegens deeze vraagen niet kan voldoen, my-  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. l8l myne aandachtige Toehoorders, wie zich aan zulke feilen heeft fchuldig gemaakt, voor dien zyn deeze onderlinge verlustigingen en vermaaken niet geheel onfchadelyk geweest; op dien hebben zy min of meer fchadelyke indrukken gemaakt; hy heeft dezelven niet in eene onfchuldige en Gode behaaglyke gemodsgefteltenis genooten, welke fteeds over zichzelve waakt, fteeds naar volmaaktheid ftreeft, zynen pligt niet vergeet, en op alle tyden en op alle plaatfen door den geest der waarheid, der Godvrucht. en der menfchenliefde bezield word. Doch wanneer men zich in alle deeze op. zichten geene verwyten te maaken heeft, en dus met een geheel gerust hart op deeze genooten vreugde te rug kan zien, dan zal echter een' ieder, die dezelve in de ftilte der eenzaamheid overdenkt zeer ligt eene derde vraage invallen, die niet minder gevvigtig is. Zy is deeze: Wat zou toch het gevolg daarvan zyn, •wanneer ik deeze vermaakelykheden en verlustigingen te menigvuldig gebruikte ? Zouden zy my altyd zo onfchadelyk blyven? Zoude ik wel altoos alle verzoekingen tot nyd, tot hoogmoed, tot praalzucht, zo gelukkig overwinnen? alM 3 toos  l82 KA GEDACHTEN OVER toos de orde, de deugdfaame Christelyke ge. moedsgefteltenis, die algemcene welwillendheid, zo ongekrenkt in myne ziel behouden; myn hart altoos voor alle losheid bewaaren? Zoude ik niet allengs den fmaak voor hetgeen gewigtig en ernftig, voor hetgeen edel en groot is, verliezen? Zouden my niet eindelyk de verrichtingen van den Godsdienst, de oefeningen van het gebed, het ïtille overdenken wegens God en Godsdienst, wegens myne tegenwoordige en toekomende verordening, de waarneeming myner beroepspligten, myner Christelyke pligten, myner burgerlyke en huishoudelyke pligten, ten last worden? Zoude ik niet te veel tyd aan het optooijen myns ligchaams, aan de toerusting tot deeze vermaakJykheden, en tot de herftelling van myne vermoeidheid daarvan moeten verkwisten ? Zoude ik myn leven,dat zo kort en waarlyk vluchtig genoeg is, op die wyze wél befreeden ? Zoude ik hetzelve my wel zo ten nutte maaken , als het een redelyk mensch, een Christen verpligt is te doen, wanneer ik my aan zo veele verftrooijing van gedachten overgaf, en myne voornaamfte oplettendheid op kleinigheden vestigde ? En  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. I83 En welke wanorders zouden daaruit niet ontftaan ? Hier zyn beroepsbezigden, die ik niet zonder openlyk nadeel verzuimen kan, wier behoorlyke waarneeming een' vryen geest, eene aanhoudende vlyt, eene onvermoeide arbeidzaamheid vordert. Daar zyn huishoudelyke bezigheden, die zelden zonder fchade kunnen uitgefteld of flechts aan anderen kunnen overgelaaten worden, die zonder het opzicht en de medewerking des huisvaders of der huismoeder, zeer ligt in verwarringe kunnen geraaken. Hier zyn onnozele, onopgetoogen kinderen, die de tegenwoordigheid, de voorzorge, den byftand hunner ouderen behoeven; wiergeest en hart door hun gevormd worden; wier opvoeding hunne voornaamfte, lieffte bezigheid zyn moet; en die in hunne afweezigheid nooit voor het gevaar van kwaade voorbeel. den en fchadelyke indrukken veilig zyn. Daar zyn weduwen, weezen, armen, kranken, vrienden , bekenden, die wy als menfehen en als Christenen, raad, troost, en hulp verfchuldigd zyn; wier gelukzaligheid wy niet enkel door aalmoezen, maar door menigerleie perfoonlyke dienstbetooningen en vriendelykheden bevorderen kunnen en moeten.— Hoe kan ik echter alle deeze pligten vervullen, hoe alle M 4 dee-  I84. NAGEDACHTEN OVER deeze verbintenisfen nakoomen, wanneer ik een altemenigvuldig gebruik van de gemelde onderlinge vermaaken en verlustigingen maakte, wanneer ik de opmerking, het vermoogen, den tyd, de krachten daaraan verkwistte, die ik tot zo veele, veel gcwigtiger dingen, noodig hebbe? Heeft de mensch deeze vraagen bedaard over. woogen en zich dezelven rechtmaatig beantwoord, dan zal hy zich natuurlykcr wyze nog eene vierde vraage voorleggen, welke deeze is: Zyn ''er niet nog edeler en duurzaamer verlustigingen en vermaaken, dan diegeenen zyn, wegens wier genieting ik tegenwoordig rekening met myzelven houde? Tegenwoordig mag ik ze niet genieten; altoos kan ik ze niet genieten, en het al te menigvuldig genot derzelven kon my ligt fchadelyk en gevaarlyk worden. En echter houde ik niet op naar verlustigingen te verlangen, en wenschte fteeds vrolyk te zyn. Zouden 'er dan geene andere bronnen van verlustiging en vreugd zyn, uit welken ik ten allen tyde kan fcheppen , en die ik nimmer kan uitputten? Ja, diergelyk bronnen zyn 'er, ö mensch, ö Chris-  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. l8y o Christen! Zy zyn zeer naby u; ftaan altoos voor u open ; zullen u in uwe verwachting niet bedriegen. Hier zyn veelerleie hulpmiddelen , om u aangenaame en nuttige kundigheden te verfchaffen , u met den hemel en de aarde, met de menfehen en de dieren, met uzelven en alles wat u omringt, bekender te maaken. Gy hebt weetlust. Verwek, voed haar, gy zult ze nooit geheel voldoen kunnen, maar ook nooit zonder vermaak aan haare voldoening arbeiden. Daar zyn uwe kinderen, 6 huisvaders, 6 huismoeders! Gy bemint ze, gy wenscht ze. gelukkig te zien. Laat ze toch reeds tegenwoordig in uw gezelfchap cn in uw' omgang gelukkig zyn, en weest gy het zelf met hen! En dat zult gy zyn, wanneer gy uw hart in liefde jegens hen uitftort, aan hunne onfehüidige vreugde deel neemt , hun uitbottend verftand voorthelpt, hun open hart goede, dcugdfaame aandoeningen inboezemt, en u by vooruitzicht in het aanfehouwen van hun toekomend geluk vermaakt, tot het welk gy op deze wyze den grond lcide. Hier zyn vrienden, bekenden, met welken gy M 5 leer-  ï86 NAGEDACHTEN OVER leerryke, onderhoudende, vertrouwelyke gefprekkcn voeren, wien gy uw hart openen, in wier omgang gy wysheid en vergenoegdheid Jeeren kunt. Elders zyn armen, kranken, verlaatenen, treurigen, die gy verkwikken, oprechten, troosten , die gy raaden en helpen; die gy mooglyk tot God voeren kunt; en die u dan als een engel, van God gezonden, eeren, u met zegeningen overftorten, en het u zullen doen ondervinden, dat 'er geen edeler, goddelyker vermaak dan het vermaak van weldoen is. Hier is eindelyk de Godsdienst, die uwen geest tot God zynen Oorfprong verheft; u uwen Schepper als Vader eerbiedigen en beminnen leert; u in Jezus den getrouwden vriend en broeder fchenkt; u alle de verwarringen deezes levens opheldert; alle lyden van hetzelve verzoet; en u de verrukkende hoop op een beter leven na den dood voorhoud! Maak u met deeze vriendin en troosteresfe der menfehen bekend. Laat u door haar onderrechten ; door haar uw hart met de vreugd der Godvrucht doorwarmen, door haar uw gantsch gedrag regelen, dan zal vrede in uwe ziel woonen, en vertrouwen en vreugd u op alle uwe wegen vergezellen. Ja  OPENLYKE. VER MAAKLYKHEDEN. 1^7 Ja die, ö mensch, ö Christen, dit is vermaak ,dit is vreugd, die, onder allen, de zuiverfte, de edelfte, de duurzaamfte is. Verkrygt ze u; geniet ze: gy zult het fteeds met een gerust gevveeten , fteeds met een' verheven ftnaak doen. En dan zult gy zekerlyk bekennen, dat de meergemelde vermaaken en verlustigingen, welken wy tegenwoordig overweegen, geenszins de eenigen, geenszins de voornaamfte goederen des levens zyn; dat zy in 't geheel de waarde niet hebben, die men hen toefchryft; dat hun ontbreken zich zeer wel vergoeden laat; en dat men ze maatig en voorzichtig genieten moet, indien men geene betere vreugd daarvoor verliezen zal. Zo , myne aandachtige Toehoorders, zo denkt de verftandige mensch over de genoo» ten, en thans opgefchorte, openlyke vermaaken en verlustigingen. Zo neemt hy reden en ondervinding te raade, om hunne wezenlyke waar* de te bepaalen. En wat volgt nu uit dit alles? Daar volgt uit: dat gy, die deeze openlyke verlustigingen, wegens uwe ongefteldheid, wegens  ï88 NAGEDACHTEN OVER gens uwen ftand of om andere redenen, niet konde of mogt genieten, lang zo veel 'er niet by verliest, als gy u mogelyk inbeeld. Dit zullen u alle verftandige, wyze menfehen, die dezelven genooten en ze nu bedaardelyk overwogen hebben, zeggen moeten. Houd u derhalven niet voor ongelukkig, dat gy ze moest ontbeeren. Het is waar, gy geniet eene foort van verlustiging minder aan anderen, maar daarvoor zyt gy ook voor zo veele verzoekingen ten kwaade, voor zo veele aanleidingen tot onrust en tot verdriet; voor zo veele gevaaren van uwe gezondheid of uw geweeten te krenken, veilig; daarvoor behoud gy zo veel meer tyd en gelegenheid, zo veel meer vryheid van geest tot alle edeler foorten van vermaaken, wier bronnen voor een' ieder open ftaan. ■ Daaruit volgt verder: dat niet allen , dat mogelyk de minften van u, deeze vermaaklykheden en verlustigingen zonder gevaar en zonder nadeel kunnen genieten; dewyl niet allen, dewyl mogelyk maar de minften van u, zo wys, zo in deugd en vroomheid gevestigd zyn, dat zy ook in het gedruis van het levendigfte zinnelyk vermaak de heerfchappy over zichzelven behouden, allebooze, ongerechtige, nydige, on.  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. l80/ onkuifche gedachten in hunne geboorte verflikken, en alle ongeregelde hartstogten den toegang tot hun hart fluiten kunnen. En wie dit niet kan, myne dierbaare vrienden, wiens hart voor alle, zo wel kwaade als goede, indrukken open ftaat, die allen aanneemt, die zo ligt zichzelven en zynen pligt vergeet, zo ligt God en Godsdienst uit het oog verliest; die is by zulk eene gelegenheid allenthalven met gevaar omgeeven, zal 'er altyd by verliezen, geduurig minder wys en goed 'er van terug komen; en hy hehoorde zich aan dit gevaar niet bloot te ftellen, voor dat hy zich met beter wapenen daartegen voorzien had. Hier mag men zeggen: Kan ook iemand vuur in zyn' boezem behouden, zonder dat zyne klederen, branden ? Hoe zou iemand op kooien kunnen gaan, zo dat zyne voeten niet verbrandden ? Ten derden , volgt uit de overweeging, over deeze vermaaken en verlustigingen gedaan, dat gy, die dezelve genooten hebt, en, naar ik hoop, onfchuldig genooten hebt, blyde behoort te zyn, dat gy thans uwe gedachten ligter en menigvuldiger dan voorheen verzamelen , en in de ftilte, zonder eenige aftrekking, de gewigtigfte belangen van den mensch en den Christen overdenken kunt. Daar volgt uit, dat  I90 NAGEDACHTEN OVER dat gy openlyk tegen uw' pligt en vyandig te*, gen uzelven zoud 'handelen , wanneer gy deezen tyd, dat 'er geene openbaare verlustigingen plaats vinden, dat alles u tot ernst en nadenken noodigt, niet daartoe aanwend, maar dit gemis, door andere even zo afleidende, fchoon minder gedruis maakende, onderlinge vermaaklykheden zoekt te vergoeden. • Doet dit toch niet, myne dierbaare Toehoorders, maakt u veel liever deeze gunftige omftandigheden ten nutte, om het leven, de vreugd, de volmaaktheid van uwen onfterflyken geest te bevorderen. Uw geest heeft ook voedfel, verfterking, verfrisfehing noodig. Uw geest moet ook zyne feestdagen, zyne dagen van onthaal hebben. Vergunt hem dezelven tegenwoordig, daar gy zo veele opwekkingen daartoe hebt. Laat hem vryer, aanhoudender over zyne verordening denken; hem het geluk van zich tot God, zynen Schepper, te verheffen, en zyne onfterfiykheid te gevoelen, ten vollen genieten! En aan welke weldaaden, aan welke zaligheid errinnert ons de komst niet van Jezus in de waereld, en de gedachtenis zyner liefde in het heilige avondmaal! Laat toch uwen rede-  \ OPENLYKE VERMA AKLYKHEDEN. 101 lyken , onfterflyken geest deeze weldaaden , ■ deeze zaligheden befchouwen, genieten, haare gantfche waarde ondervinden, en zich voor God daarover verheugen, opdat gy met geroerde , dankbaare harten , met Christelyke blymoedigheid, met eene gefterkte hoop, het aandenken van Jezus op het feest zyner geboorte en aan den disch zyner liefde, vieren, en daar God en onzen Heiland den lof en de eere geeven moogt, die zulke weldaaden van ons vorderen. Eindelyk volgt 'er uit het overdenken ,'t welk wy over de genooten en thans opgefchorte openbaare verlustigingen ondernomen, dat het waar is, hetgeen ik onlangs gezegd heb: den reinen is alles rein: den goeden en vroomen is alles onfchadelyk. Ja, myne Vrienden, hoe zonderling het ook luiden mag, zo waar is het echter, hoe wyzer, hoe deugdzaamer , hoe vroomer de mensch is; hoe meer hy door den geest des Christendoms bezield word; hoe nader hy aan de Christelyke volmaaktheid is: hoe zekerder, hoe geruster hy ook in en op zichzelve geoorlofde onderlinge vermaaklykheden en verlustigingen genieten kan; hoe minder fchadc of gevaar hy 'er van heeft te vreezen; hoe reiner de vreugde is, die hy 'er by geniet. Hoe  lyz NA GEDACHTEN OVER Hoe verder, in tegendeel, de mensch van zulk een wyze, deugózaame manier van denken yerwyderdis; hoe meer gezag de zinnelykheid nog over hem heeft; hoe meer onbedwongenc, ongeregelde hartstogten nog in zyn gemoed huisvesten; boe ligter hy God en zynen pligt uit het oog verliest: hoe gevaarlyker en fchadelyker zulke vermaakiykheden en verlustigingen voor hem ook kunnen worden; hoe meerder hy zich voor dezelven ook hoeden, en onder het genieten daarvan de wacht over zich houden moet. Zo weinig grond heeft hetgeen men zo dikwyls zegt en hoort zeggen: ja vroome lieden, of lieden die zich tot het verkrygen van eenen verheven graad van vroomheid bevlytigen, behooren dit waarlyk niet te doen; zy moeten zich wel van zulke vermaakiykheden en verlustigingen onthouden; zy zouden inderdaad tegen hun karakter handelen , wanneer zy'er deel aan namen. Doch wy, die ons op zulk eene vroomheid niet beroemen, wy, die onze zwakheid bekennen, wy, die nog geene aanfpraak op den ernst des wyzen, op de heiligheid van den Christen in den ftrengften zin maaken , wy kunnen het leven nog wel genieten  ©Pënlyke vermaakl ykheden. 193 ten en ons nog vry wat veroorloven, 't welk 20 geheel goed niet is. Neen, myne Vrien* den, den waaren, den uitmuntend-vroomen Christen is alle onfchuldige vreugd, fchoon zy levendig en luidruchtig is, op zyn' tyd en onder de bchoorlyke bepaaling , betaamelyk ; het gebruik van en de deelneeming aan de zelve ftaan hem volkomen vry: en wanneer hy 'er geen gebruik van maakt, wanneer hy vrywillig geen deel 'eraan neemt, zo gefchied zulks of omdat hy de waare gefleltenis des Christendoms en de vroomheid des harten niet ten volle begrypt; zyne vryheid niet kent en bedenklykheden over zulke dingen maakt; of omdat hy geen' fmaak in deeze foort van vreugd vind, en andere foörten daarvan kent en bemint, geevende deezen den voorrang boven de anderen. Neen, u alleen, die nog geduurig tusfehen de deugd en de ondeugd wankelt, heden dus en morgen weder anders gezind zyt, heden Godsdienst en Christendom voorgewigtighoud, en morgen niet meer daar aan denkt, thans eene proef neemt om uzelven te beheerfchen, en dan weder aan uwe begeerten den teugel los laat, alleen voor u zyn zulke vermaaken V. 3tuk N en  194 NAGEDi OVER OPENL. VERMAAKLYKHEDEïT* en vrolykheden, die u toch in eigendom fchynen te behooren, gevaarlyk; u kunnen zy ligt fchadelyk worden; gy behoort ze derhalven met de grootfte voorzichtigheid te gebruiken, u het meest in derzelver genieting te maatigen, u dikwyls in de vrywillige onthouding van dezelven te oefenen; en voor al niet te denken, dat gy nog een' tyd lang deeze vermaakJykheden aankleeven, en dan recht goede Christenen zult worden; maar veel meer, dat gy u thans zult beyveren om recht Christelyk gezind te worden, en u in deugd en vroomheid te bevestigen, opdat gy naderhand deeze verlustigingen des te veiliger genieten, en in het genieten derzelven een onfchuldig , van de liefde tot God en de menfehen doordrongen en door de waare Christelyke vrolykheid bezield hart hebben moogt. Mogt toch dit uwer aller befluit, uwer aller beyvering zyn! Amen. AG T-  AG T S T E LEERREDE. NAGEDACHTEN OVER OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. TWEEDE GEDEELTE. N 2 Tekst: Het Boek van Job. Hoofddeel I. vs. 5. Het gefchiede dan, als de dagen der maaltyden omgegaan waren, dat Job heenen zond, en hen heiligde, en des morgens vroeg opfiond, en brandofferen offerde , naar hunner aller getal; want Job zeide, misfchien hebben myne kinderen gezondigd, en God in hunne harten gezegend: alzo deed Job alle die dagen. Uitgefprokcn 16. February, 1777.   ö /""^od, gy die onzer aller Vader zyt, en vJ ook ons allen uit eenen bloede hebt laaten afftammen, gy hebt ons tot een gezellig leeven verordend, ons gefchiktheid, trek en neiging daartoe gegeeven, en een groot gedeelte van ons vergenoegen en van onze gelukzaligheid daarmede verbonden. Wy zouden onze aandoeningen , onze gedachten, onze vreugd en onzen kommer elkander mede deelen; eikanderen onze bevattingen, onze vermoogens Ieenen; eikanderen onzen gang op het pad des leevens ligter en aangenaamer maaken; en dus de een des anderen welzyn bevorderen. Maar ook hier zoude ons wysheid en godsdienst geleiden , ons fteeds onze hooger verordening te binnen brengen, en ons niets laaten doen, dat ons van dezelve verwyderen konde! Zelfs geduurig wyzer en beter te worden, en onze broederen wyzer en beter te maaken; dit zou het richtfnoer en het doel van onzen gezelligen omgang met hen zyn. Dit is uw wil, ö God, en uw wil is waarheid en zaligheid! Nooit kunnen wy van denzelven afvvyken: nooit denzelven met dwang en weêrftreevigheid opvolgen zonder onszelven te benadeelen. En echter zyn wy onbedachtzaam en ligtvaardig genoeg, N 3 hem  J08 NAGEDACHTEN OVER hem zo dikwyls uit het oog te zetten, zo dikwyls, ten aanzien der gezellige verlustigingen, de paaien van maatigheid te overfchryden, het middel tot oogmerk te maaken, en datgeene tot dwaasheid en zonde te misbruiken, 't welk ons tot wysheid en deugd moest geleiden. Kom . ons toch, door uwen Geest, te hulpe, bermhartige, hemelfche Vader! Leer ons datgeene, 't welk wy naar uwen genadigen wil zyn en doen moeten, beter kennen! Laat ohs onze gantfche verordening fteeds voor oogen, en de eene pligt ons zo heilig als de andere.zyn. Geef, dat wy alles wat ons uwe goedheid van aardfche voordeelen en aangenaamheden fchenkt, en wat zinnelyke lust in ons verwekt, met wyze, Christelyke maatiginggenieten, en vbornaamelyk naar datgeene ftreeven, 't-welk eeuwig blyft, en ons nader tot u , den oorfprong van alle vreugd en gelukzaligheid, brengt. Zegen tot dat oogmerk de overweegingen, waaraan wy ons thans zullen overgeeven. Laat ons de waarheid als waarheid begrypen en ondervinden, fchoon zy ons tevens befchaamen cn verbysteren mogt. Verhoor ons, goede God, door Jezus Christus , onzen Heiland, welke ons geleerd heeftq aldus aan te roepen: Onze Vader, enz. Ik  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. 199 Ik kom nog eens, myne aandachtige Toehoorders, tot de ftoffe terug, die ik maar onlangs geleeden verhandeld heb. Ik meen de gezellige vermaaken en verlustigingen, die tegen woordig, gedeeltelyk ten minften, door den zogenoemden vastentyd, gelyk toen door de voorbereiding tot het Kersfeest, opgefchort zyn geworden. Ik vinde het zo veel te noodiger, u nog eens daarover té onderhouden, dewyl myn eerfte voorftel desaangaande niet wel bevat, mooglyk door eenigen misbruikt is geworden. — Ik blyf 'er by, dat ik geen vyand van vreugd en gezellige verlustiging ben, zo min als de Godsdienst en het Christendom zodanig zyn; dat ik u allen zeer veel waare vreugd van harten gun en toewensch; dat ik ook openlyke, gezellige verlustigingen niet gantfchelyk vervverpe; dat den reinen alles rein, den vroomen alles goed is; en dat niemand tot zulke vergenoegingen meer gerechtigd,. en dezelven veiliger genieten kan, dan de beste, de vroomfte Christen. Maar orde, maatiging , bepaaling , voorzichtigheid , moeten by alle deeze dingen plaats hebben, wanneer zy goed zyn en blyven zulN 4 len.  200 "NAGEDACHTEN OVER len. En deeze paaien worden maar veel te ligt overtreeden. - Hoort men, gelooft men, dat eene zaak in en op zichzelve en onder zekere bedingen veroorlofd en onfchuldig zy, zo befluit men maar veel te gaarne daaruit, dat men derhalven deeze zaak zo dikwyls gcbruiken en genieten kan, als men maar gelegenheid daartoe heeft, voorondersteld, dat men zich daarby aan geene dwaasheden en uitfpoorigheden fchuldig maake. Maar dit befluit is niets minder dan juist. Omdat eene zaak, in en op zichzelve befchouwd, 'onfchuldig en goed is, daaruit volgt nog niet, datzy ook, in vergelyking met anderen, de beste is.— Omdat ik 'er fomwylen zonder nadeel gebruik van kan maaken, daaruit volgt'nog niet, dat ze onnadeelig voor my blyft, wanneer ik 'er te dikwyls gebruik van maake. Ik fcan zekere fpyzen, zekere foortcn van dranken fomtyds wel zonder nadeel genieten, die, wanneer ik 'er myne dagelykfche fyys en gewoonen drank van maakte, myne gezondheid onfeilbaar verwoesten zouden. — Omdat deeze of geene, die een gevestigd karakter, eene vaste deugd heeft, zekere verlustigingen dikwyls bywoonen kan, zonder dat zyn karakter  OPENLYKE VERMAAKLYKIIEDE N.20I ter of zyne deugd in het geringde daaronder lyden, volgt nog niet, dat ik', die mogelj'k een ligt verleidelyk karakter heb, en in de liefde tot het goede zo verre niet gekomen ben, even dat zelfde met veiligheid doen kan. Zo kan ook menig een de hardde, ruuwde voedfeldoffe verdraagen, en zich aan het ongezondde weder zonder gevaar bloot dellen, fchoon ik het een noch ander kan doen zonder ziek te worden.— Eindelyk, dat ik geene dwaasheden en uitfpoorigheden begaa, daaruit volgt nog niet, dat ik mynen pligt vervulle, en het beste doe, 't welk ik ten allen tyde kan en behoor te doen. Ja, indien wy niet tot gewigtiger dingen verordend; niet voor hoogere volmaaktheid, zuiverer gelukzaligheid vatbaar waren; niet zo veele andere onvermydelyke pligten op ons lagen ; wanneer onze tyd minder kort en vluchtig ware ; of dat wy op een' en den zelfden tyd gantsch verfcheidene dingen waarneemen en verrichten konden: dan mogten wy geduurig in het gebruik en genot van datgeene 't welk in en op zichzelven veroorlofd en onfchadelyk is, zo verre gaan, als men gemeenlyk gewoon is daarin te gaan. Doch zodanig moeten wy zeer dikwyls niet alleen tusfehen het kwaade en het goede, maar tusfehen N 5 het  202 NAGEDACHTEN OVER het goede en het betere, tusfehen het betere en het beste kiezen; pligten tegen pligten, verlustigingen tegen verlustigingen, grooter veiv lies tegen geringer, perfoonelyke en huislyke omftanden en behoeften tegen algemeene gewoonten en levensregelen houden; en dit zal ons zekerlyk niet in alle gezellige verlustigingen deel laaten neemen, het zal ons menigvuldige bepaalingen en groote maatiging ten aanzien van dezelven voorfchryven. Om u daarvan te overtuigen, en u tot deeze maatiging aantemoedigen, zal ik voor ditmaal eenige aanmerkingen mededeelen, Gedeeltelyk over het verlies -van tyd; Gedeelielyk over den fchadelyken invloed op tnze denkwyze en gemoedsgesteltenis, welke de cl te menigvuldige genieting der gezellige vermaakiykheden naar zich trekt; en dan het voorwend/el ovcrwecgen, 'twelk van de grooter gezelligheid, die daardoor bewerkt word, is afgeleid. , Het tydverlies, dat het al te menigvuldig genot van gezellige verlustigingen veroorzaakt, is openbaar, is onloochenbaar; zo zelden als dit bedacht word, zo weinig-word het ook geacht*  OPENLYKE V E R M A A K L Y IC H E D E N. 263 acht. Met niets gaat de mensch verkwistender om dan met den tyd; en niets is vluchtiger, niets minder in zyn magt, niets gedugter in zyne gevolgen , dan deeze zelfde tyd. Wy hebben by eene andere gelegenheid getoond hoe veel goed en kwaad in het verloop van één enkel jaar kan gefchieden. Het geen van. één jaar waar is, dat is by vergelyking van één dag, dikwyls van weinige uuren des daags, ook waar; want uit uuren worden dagen, uit dagen word een jaar. Doch zo lang het flechts om uuren, om dagen te doen is, zo lang gelooft men niets of weinig te verliezen. Men gelooft de gantfche fomme te behouden, wanneer men ze niet op eene reize, maar alleen in enkele kleine deelen weg geeft. Dus denkt men maar al te dikwyls alleen aan die enkele weinige uuren, die men by iedere byzondere verlustiging, in iedere byzonder gezelfchap, doorbrengt. Het getal van deezen is inderdaad niet aanmerklyk, zy beloopen zelden meer dan drie of vier; en wat zyn drie of vier uuren tegen gantfche weeken en jaaren? Maar is dan de rekening zo moeijelyk, dat vier uuren twintigmaal genomen tagtig puren,, en deeze in een maand zes tot zeven  204 NAGEDACHTEN OVER gantfche dagen en in een jaar zeventig tot tagtig gantfche dagen uitmaaken ? En is dit niet een aanmerkelyke tyd, en indien hy verboren word, niet een aanmerkelyk verlies ? En waar 'blyven nu nog die uuren, welke men tot de noodige toerustingen voor de genieting deezer onderlinge verlustigingen gebruikt ? Waar die uuren, waar die dagen, in welken men, door deeze genieting vermoeid, tot geene ernftige, vlyt en infpanning vorderende bezigheden , ongefchikt is ? Wat hoopt dit. verlies zich niet op! En zou nu in alle deeze uuren,'in alle deeze dagen , niets goeds , niets gewigtigs, niets noodwendigs verzuimd worden? Zouden de beroepszaaken, de huisfelyke bezigheden in 't geheel niets daaronder lyden? Zou de opvoeding der kinderen even -goed haar' gang gaan; het tedere, voor ieder indruk open ftaande hart der kinderen even zo veilig voor verbastering bewaard, even zo gelukkig tot wysheid en deugd gevormd; zouden de gebedsoefeningen even zo zorgvuldig waargenomen worden, als wanneer de gemelde uuren en dagen niet verlooren waren ? En  OPENLYKE VERMAAKIYKHEDEN. 20J En hoe, myne aandachtige Toehoorders, hoe kan de vlyt, de onophoudelyke vlyt, met welke wy aan onze eigen zedelyke verbetering arbeiden en tot het opwasfen in kennis en deugd ons beyveren moeten, met dit verlies van tyd beftaan ? — Ik heb 'er geen begrip van — rond uit moet ik dit bekennen, hoe zeer het ook mishaagen mooge— ik heb 'er geen begrip van, hoe menfehen, die dagelyks in gezelfchap gaan, die alle de van hunne bezigheid overfchietende uuren des daags in gezelfchap doorbrengen, hoe deeze ooit wyzer en beter en vroomer kunnen worden! Ik weet wel dat de verkeering met de menfehen, in en op zichzelve befchouwd, een voortreftyk middel tot wysheid en deugd; dat het fomtyds leerrykcr is dan het eigen ftille overdenken. Maar wanneer zy dat zyn zal, dan moet ze geheel anders gefchapen zyn. Het zyn byna altoos de zelfde ons in kennis en denkwyze tamelyk gelyk zynde perfoonen, die wy zien; de zelfde gefprekken, die wy voeren; de zelfde tydverdryven, die wy onderling genieten. En zyn de gewoone gefprekken wel zodanig gefteld, dat men 'er veel uit leeren, dat men 'er beter door worden kan? Hoe  205 NAGEDACHTEN OVER Hoe dikwyls word wel het geheele jaar door in veele gezelfchappen aan God en Jezus Christus gedacht, met eerbied en aandoening gedacht? Hoe dikwyls worden wel nuttige, zedelyke, of Godsdienftige gefprekken op de baan gebragt? Hoe dikw}ds worden onderlinge beraadflagingen ondernomen, hoe men zich in deeze of geene bedenkelyke gevallen gedraa* gen, deeze of geene fouten in zich verbeteren, dit of geen goed onderling pleegen en bevorderen , van welke maatregelen men in zj>ne kinderopvoeding gebruik maaken moet? En wanneer ook het gefprek over zulke zaaken loopt, hoe dikwyls fpreekt dan wel het hart; en hoe dikwyls daar en tegen fpreekt enkel de tong? Ja, kunnen wy het loochenen, datniet zelden de gewoone gefprekken gefchikter zyn om dwaasheid en ondeugd dan wysheid en deugd te bevorderen ? Ik wil niemand veroordeelen, gaarne omtrent ieder toegeevendzyn, het gaarne en met vreugde erkennen, dat 'er goede, deugdzaame menfehen onder ons zyn; maar dit moet ik zeggen, dat de heerfchende toon der gezelfchappen geen bewys daarvan is, en dat men uit denzelven met recht het tegendeel befluiten zoude. — Ik  openlykë verma aklyeheden. 207 Ik weet wel, dat men ernftige, vroome gefprekken niet voor uitfpanningen, maar voor arbeid en infpanning houd; en ik ontken het niet, dat het dikwyls goed, dikwyls noodzaaklyk is, over louter onverfchillige dingen met eikanderen te fpreeken. — Dit is, by voorbeeld, niet zelden het geval, in 't welk ik myzelven bevinde. Kom ik in gezelfchappen, dan heb ik mooglyk reeds het grootfte gedeelte van den dag met het overdenken van gewigtige dingen doorgebragt; dan zyn mooglyk de krachten van mynen geest uitgeput; dan is het mooglyk pligt voor my, denzelven in geene groote werkzaamheid te ftellen. Maar is dit uw geval, of is het dikwyls het geval der meesten van ons? Veelen brengen den gantfchen dag door met enkel werktuigelyke bezigheden, met handenarbeid, met huisfelyke verrichtingen: zodanig is het genoegzaam met alle perfoonen van het vrouwlykgeflacht gelegen. Anderen word door den koophandel werk verfchaft. Dit is inderdaad fomtyds en voor enkele lieden even zo vermoeijend, zo uitputtende als andere arbeid van den geest zyn kan; en deezen hebben dan verkwikking noodig. Maar dit heeft flechts omtrent de minften, of maar op zekere tyden qn dagen, plaats. De mees-  2o8 NAGEDACHTEN OVER meesten houden zich bezig met arbeid, dïa wel oplettendheid, maar geene infpanning vordert. De avond breekt derhalven voor hen aan, zonder dat hunne geestvermoogens verzwakt, zyn geworden. En wanneer zy dezelven nu ook ongebruikt laaten , dezelven niet ten minften fomwylen in huis tot overdenken en tot verftandige en ftichtelyke oefening aanwenden, en ze in gezelfchap niet gaarne op gewigtige, nuttige dingen, op zulke dingen, waardoor zy wyzer en beter kunnen worden, richten: is dit dan geen wezenlyk, fchadelyk tydverlies? Is het geen wezenlyk verlies der edelfte vermoogens, der beste gelegenheden om volmaakter te worden ? Even zo zeker is het voor het andere, myne aandachtige Toehoorders, dat het al te menigvuldig gebruik van gezellige vermaaken en uitbanningen eenen fchadtlyken invloed op de denkwyze en gemoedsgesteltenis der menfehen heeft, en de ligtvaoidigheid bevordert. Wy zyn wel alszins tot vreugd, tot bij-moedigheid, tot eene vergenoegde genieting van ons beftaan en van alle goederen, die God ons fchenkt, maar geenszins tot ligtvaardigheid gefchapen; de eerften, cn met de laatfte willen  openlyke vermaaklykheden. 200 len en zullen wysheid en Godsdienst bevorderen. Vreugde, waare, blyvende vreugde is eene ernftige zaak; zy grond zich op ernftige gedachten en overleggingen; zy is de vrucht van een wys, deugdzaam, een God- en menschlievend vroom hart: losheid is het graf deezcr vreugde.— Ernst is geene treurigheid; maar ook geene wilde, gedruismaakende vreugd. — Losheid is eigenlyk geene boosheid , geene ondeugd; maar al te dikwyls de weg tot beiden. En wat bevordert deeze losheid toch meerder, dan te veelvuldige deelneemingen aan gezellige vermaakiykheden en tydverdryven ? Daardoor word de fmaak aan gewigtige dingen, aan ernftige bezigheden , de fmaak aan ftille overdenkingen jegens God en jegens onszelven; de fmaak aan het gebed, aan de overweeging van het Godlyk woord, aan alle Godsdienftige oefeningen verzwakt. Daardoor gewend men zich, om ieder zaak, hoe groot of gewigtig zyook zyn mooge, enkel van die zyde aan te zien en te behandelen, van welke zy ons of anderen verlustigen kan. Men gewent 'er zich aan, alles flechts van boven, met vluchtige oogen te befchouwen; niets vast V. Stuk. O te  210 NAGEDACHTEN OVER te houden; by niets te blyven ftaan; niets te doorgronden; over alles te fprecken , en weinig of niets te weeten ; over alles te oordeelen, zonder iets grondig onderzocht te hebben; altoos ydele woorden in de plaats der gewaarwordingen te ftellen; of ieder gewaarwording, zo als ze ontftaat, door eene andere te verdringen, en het fpoor van beiden terftond door eene derde,—r het zy woord, of bcfchouwing , of gedachten,— weder uit te wisfehen. En wanneer nu zulk eene losheid gevoed,—, in de ziel heerfchende word, zoü dit geenen fchadelyken invloed op onze denkwyze en gemoedsgefteltenis hebben ? Hoe kunnen dan toch de lesfen van wysheid en Godsdiénst, die wy by gelegenheid hooren, zich in ons vasthechten , wortel fchieten , vruchten draagen? Hoe kan zich dan de geest tot zynen oorfprong, tot God, verheffen, vry en geheel tot hem verheffen ; gemeenfehap met hem hebben, en in zyne gemeenfehap gelukzalig zyn ? Hoe kan de mensch dan tot zelfskennis komen\ de waarde zyner natuur, zyne hooger verordening gevoelen, en zich tot zyne verordening gefchikt maaken? Zyn dit niet ■ voor  OPENLYKE VERM A AKLYKHEDEN. 211 voor den Ioshoofdigen, die altoos in het gedruis der tydverdryven leeft, louter vreemde dingen , onverftaanbaare , ledige woorden ? Neen, zo lang men zichzelven en de ftilte vlied, de overdenking fchuuwt, en den dag, den avond voor verlooren houd, die men by zichzelven in zyn huis doorbrengt; zo lang leert men de gemelde dingen niet kennen, hunne waarde niet ondervinden, en blyft tot all' datgeene, 't welk den mensch wezenlyk groot en gelukzalig maakt, onbekwaam. — Welke beweegredenen , myne aandachtige Toehoorders, om de al te menigvuldige tydverdryven te vermyden, en in het gebruik zelfs der onfchuldigfte gezellige verlustigingen maatig te zyn! Men zegge ook niet: dat deeze lesfen, deeze waarfchouwingen , met de gezelligheid ftryden , die de grond van alle burgerlyke welvaart is, en die men meer behoort te bevorderen dan hinderlyk te zyn. Verre zy het van my dezelve te hinderen! Gezelligheid is onbetwistbaar fchoon en goed; en gezelfchappen bevorderen dezelve, of kunnen ze bevorderen. Men leert elkander daar O 3 bc»  ÏI2 NAGEDACHTEN ©VER beter kennen en waardeeren; legt veele vooroordelen af, die men jegens eikanderen had opgevat; word veeie goede eigenfchappen en voorrechten gewaar, in lieden by welken men. ze niet zoude gezocht hebben; leert veele dingen minder eenzydig, en derhalven juister, beoordeelen; bevordert het onderling vertrouwen; baant of effent zich den weg tot veelerleie bezigheden cn verbintenisfen ; kan dikwyls zaaden tot goede gedachten cn daaden uitflrooijen; de in het verborgen uitfpruitende deugd en menfchenliefde koesteren en fterken, en over het algemeen veelerlei goeds dichten. Dit doet echter niet alle, dit doet alleen de waare, deugdzaame gezelligheid ; en die is mooglyk veel zeldzaamcr dan men denkt. Want bet is geene waare, edele, Christelyke gezelligheid, wanneer men flechts dikwyls by eikanderen is,— enkel dikwyls onderlinge vermaakiykheden en tydverdryven geniet. Veel minder is het gezelligheid, wanneer men te famen komt, om zyne voorrechten boven anderen te doen gelden; om anderen te verduisteren, te vernederen, om hen te doen gevoelen dat zy minder ryk, minder geëerd, minder fchoon zyn, minder fmaak en vernuft, minder aar* tis?*  OPENLYKE VERMAAKLYKHEDEN. 2TJ tigheid en waereld hebben: wanneer men te famen komt om anderen ten toon te ftellen; hunne verborgene zwakheden te ontdekken en aan den dag te brengen; hen hunne kleine of groote geheimen uit den hals te lokken; zich met hunne gebreken te verlustigen ; hunne gulhartigheid te misbruiken , of zich van hunne dwaalingen en hartstogten , als van werktuigen,te bedienen tot bevordering zyner baatzuchtige oogmerken: of wanneer men te famen komt, enkel om te fimcn te komen; om de langvvylige huislyke ftilte te ontvlieden ; om te zien en gezien te worden; om eenige geringe nieuwigheden te ervaaren; of om in traage rust zich enkel en alleen met ydele tyd. verdryvcn op te houden. Neen, dit alleen is waare gezelligheid, wanneer men op eene nuttige wyze, met welwillende harten by elkander komt; het onderfcheid van ftaat, van rang, van geluksomftandigheden , van perfoonlyke voorrechten daar vergeet; en, van allen nyd , alle yverzucht, alle partyfchap, alle bitterheid, alle fpotlust, vry, de menfehen, zo als men ze vind, als menfehen, als broeders fchat en eert; iedereen gerechtigheid , en niet alleen ftrenge gerechtigheid, maat O 3 ver-  2T4 Nagedachten over verfchooning wedervaaren , ieders waarde gelden, ieder zyne byzondere gaaven en vermoogens onverhinderd vertoonen iaat; vleijende loftuiting en bittere beftraffing even zorgvuldig vermyd;den zwakken zyne fterkte, den onweetenden zyn verftand leent, den befchroomden vertrouwen, den gebreklyken een beter voorbeeld geeft, den deugdzaamen navolgt; zich met den vrolyken verheugt en met den weenenden weent; het kwaad, dat men ziet en hoort, zich tot waarfchouwing , het goede tot aanmoediging en een fpoor van navolging dienen laat; het eene gaarne verzwygt én bedekt, en het andere met vreugde erkent en aanpryst. Dit, myne Vrienden, dit is gezelligheid, die ons en anderen wyzer en beter maakt. Dit is, eindelyk, waare, dit de beste gezelligheid , wanneer men met yver en lust aan de welvaart der famenleeving arbeid; en dit kan men even zowel, gemeenlyk nog beter, binnens huis, in zyn beroep, by zyne bezigheden , dan door overtolligen, enkel op vermaak doelenden , omgang met anderen doen. De huismoeder, die in de oppasiing en tucht haarer kinderen belang ftelt , en daardoor voor den ftaat, de kerk, de waereld wj-ze, nut-  OPE NT.YKE VËRTJAAKLYKHEDÈN. 21$ .nuttige , bruikbaare medeleden vormt, zou die , hoe ingetoogen zy tevens leefde , de pligten der gezelligheid niet veel beter vervullen, dan diegeene, welke, met terzydefteliing der kindertucht, of met eene achtelooze waarneeming van dezelve, zich in alle gezelfchappen vinden laat, en met iedereen op de gevalligfte wyze weet om te gaan ? Zekerlyk, men kan met den grootften fchyn van gezelligheid ongezellig en met den grootften fchyn van ongezelligheid gezellig zyn. Van de eerfte foort is een ieder die enkel deswegen omgang en gezelfchap zoekt, dewyl hy zichzelven, dewyl hem zyne bezigheden, zyne kinderen , zyne huisgenooten, en het ftiile overdenken, tot last zyn: van de andere foort is ieder een , die de pligten van zyn' ftand en beroep getrouwelyk vervult, en zyn' tyd en zyne vermoogens op de algemeennuttigfte wyze aanwend , maar, even om die reden, niet zo dikwyls als anderen, in openbaare of byzondere byeenkomften verfchynt, en ingetoogener leeft. De eerfte fchynt alszins gezellig, de andere ongezellig te zyn; en echter is het niet de eerfte maar de laatfte , die waarlyk het beste des gezeiligen levens bevordert, en aan de verbinte0 4 nis-  2ï6 NAGEDACHTEN OVER nisfen, in welke hy met zyne broederen ftaat, voldoet. De al te menigvuldige deelneeming aan gezellige vermaakiykheden en verlustigingen maakt derhalven zo weinig de waare gezelligheid uit, dat zy, integendeel, niet zelden openlyk daarmede ftrydig is. Ja, wy kunnen nog meer zeggen, maar het voor tegenwoordig niet uitvoeren. Zodanig als de meeste menfehen en gezelfchappen zyn, kan de al te veelvuldige omgang, dien zy met eikanderen hebben, aan de waare gezelligheid niet voordeelig zyn. Zy moesten, indien dit zyn zoude, meer kennis en doorzicht, meer fmaak aan het waare, het fchoone en het goede, meer God- en menschliefde, meer ootmoed en befcheidenheid daartoe medebrengen, dan zy medebrengen kunnen.— De bevordering van grooter gezelligheid moet derhalven niemand tot een voorwenafel dienen om lediggaan en nietsdoen tot een hoofdbezigheid te maaken, zyn' tyd en zyne pligten te verzuimen , en altoos in den zelfden kring van verftrooijingen om te dwaalen! Neen, myne Christelyke Vrienden, hoed u voor dit maar al te gewoon misbruik eener zaake, die in en op zichzelve onfchuldig en goed, maar wier misbruik zo fchadelyk is. — Wilt  OPENLYKE VERMAAK LYKHEDEN. 2I"7 Wilt gy, vroeger of fpader, over zo veele verkwiste, verlooren uuren en dagen geen berouw hebben; wilt gy u voor de losheid en de zo verderflyke gevolgen van dezelve bewaaren, en zo denken en handelen, als redelyke, tot wysheid, tot deugd, tot onfterflykheid gefchapene menfehen behooren te denken en te handelen ; wilt gy uwen pligt en het huislyk leven lief krygen, het vergenoegen en het nut der ftille overdenking, de verheven vreugd der gebedsoefening, en de gemeenfehap met God kennen leeren: ö maakt u dan toch de tegenwoordige omftandigheden, in welken gy minder verftrooijingen en aanlokfelen tot het tegendeel hebt, daartoe ten nutte. Beproeft het ten minften,doch niet een- of tweemaal,maar dikwyls, of gy geen' fmaak aan deeze dingen vinden kunt; of gy daarby niet geruster, vergenoegder met uzelven en met de aanwending van uw' tyd en uwer vermoogens zyn; of gy niet getrooster aan God,aan uwe verordening, aan den dood en aan de eeuwigheid denken zult; wanneer gy het zodanig bevind, dan zult gy u van zeiven in het toekomende tot eene grooter maatiging ten aanzien van onderlinge vermaakiykheden en verlustigingen bevlytigen, uw O 5 ftren-  StlS NAGED. OVER OPENL. VERMAAKLYKHEDËST. ftrengcr wetten voorfchryven, de verzoekingen tot overtreding van dezelven ligter overwinnen , en dus de pligten van overdenking en Godsdienst, met de pligten der gezelligheid, de huisfelyke met de gezelfchapiyke, de geestelyke met de zinnelyke vergenoegingen verbinden, en alles naar zyne vvezenlyko waarde fchatten en gebruiken leeren. Amen. N E-  NEGENDE LEERREDE. AANWYZING DER VOORDEELEN VAN DE KERKHERVORMING. Tekst: Paulus eerste Brief aan de Korinthers. Hoofddeel X. vs. 15. Als tot verftandigen fpreek ik: oordeelt gy hetgeene ik zegge. Uitgefproken 31. O&ober, 177Ö-  II  ü éT^od, eeuwige, onuitputlyke Bron van vt licht, van leeven en van gelukzaligheid! U danken wy voor alles goeds dat wy, als menfehen en als Christenen , bezitten; U danken wy in 't byzonder voor de weldaaden, die de tegenwoordige Feestdag ons weder te binnen brengt. Dat wy de bekwaamheden en vermoogens, waarmede gy ons, als redelyke fchepfels begiftigd hebt, vryer en onverhinderder gebruiken; dat wy meer middelen van onderwys, van verbetering en troost hebben, dan veele andere Christenen; dat wy van meenige dwaalingen en lasten bevryd, in de kennis der waarheid verder gekomen zyn, en nog geduurig verder daarin komen kunnen: dit alles zyn gefchenken van uwe vrye onverdiende goedheid. Wy waren dezelven niet waardiger dan zo veele andere menfehen en volken, aan welken zy niet ten deel gevallen zyn. ö Mogt ons dit aandryven, om u, onzen Vader en Weldoener, des te inniger lief te hebben; het grooter licht,dat gy ons gegeeven hebt, des te gewilliger te volgen, en u voor uwe uitmuntende weldaaden door eenen uitmuntenden yver in het volbrengen van alles wat goed is te danken! Zegen tot bereiking van  222 AANWYZING DER VOORDEELEN van dat oogmerk de overweegingen waartoe wy ons thans verledigen. Laaten zy tot onderrichting en vermeerdering van onze kennis dienen, en een levendig gevoel van onze gelukzaligheid in ons verwekken. Wy bidden u daarom in den naam van Jezus Christus, onzes Heilands, en roepen u verder aan; Onze Vader, enz. De woorden, van den Apostel Paulus, die ik u voorgeleezen heb, kunnen u doen vermoeden , myne aandachtige Toehoorders, dat myn tegenwoordig voorftel niet zo zeer voor de aanvangers in de kennis der leere vari den Godsdienst, dan wel voornaamelyk voor diegeenen verordend is, die in deeze kennis verder gekomen zyn; die over deeze leer zelf geleerd hebben te denken, en die de aanleiding welke men om verder daarover te denken geeft, kunnen volgen. En zodanig zal myn tegenwoordig voorftel wezenlyk gefchapen zyn. Het zal ons tot eigen onderzoek geleiden, en verfcheiden begrippen helpen opklaaren en wegens dezelven onderrechten; begrippen, die zo als zy door de meeste menfehen bevat en aangenomen worden, niets minder dan duidelyk en naauwkeurig bepaald zyn. Het  • VAN DE KERKHERVORMING. 223 ' Het tegenwoordige Feest geeft ons de gelegenheid daartoe. — Het is, gelyk gy weet, aan de gedachtenis der hervorming in geloofs- en kcrkelyke zaaken, door Luther en andere waardige mannen van zynen tyd,' voor omtrent tweehonderd en vyftig jaaren ondernomen, toegewyd.— Eene onderneeming, die zekerlyk even zo noodwendig als loflyk was, en die zelfs de y verigfte tegenstanders daarvan, zich niet vertrouwden geheel te verwerpen. —• Eene gebeurtenis, die den gewigtigften invloed op de denkwyze, de zeden, de kundigheden en weetenfehappen, de Staatkundige en burgerlyke gesteltenis, de deugd en de welvaart der volgende eeuwe gehad heeft en nog heeft.— Eene gebeurtenis wier gevolgen, over het geheel genomen, ongemeen goed en heilzaam geweest zyn, en veel licht, leven, vryheid, vreugd en gelukzaligheid onder de menfehen verbreid hebben. Zekerlyk, ieder onpartydig vriend der waarheid en der menfehen zal en moet de gedachtenis der Hervormers zegenen ; hen voor edele , vrye mannen , waardige patriotten, groote weldoeners hunner broederen erkennen; hy behoore voor 'c overige tot welke kerke hy wille, en wyke in" mee-  224 AANWYZING DER VOORDEELEN meeningen en gebruiken nog zo verre van ben af. Hoe veele redenen wy echter hebben om ons over deeze gebeurtenis te verheugen, en haare veroorzaakers en bevorderaars te zegenen ; moeten wy hen nochtans geene verdienden toefcbryven, weiken zy niet hadden en gedeeltelyk niet konden hebben; en voor hoe meerder waare en wezenlyke voordeden wy hen hebben te danken, hoe minder wy hen zulke moeten toefchryven, die zy ons niet verfchaft hebben, en mooglyk niet in ftaat waren ons te verfchaffen. En even dit is het, myne aandachtige Toehoorders, hetwelk wy in dit uur voornemens zyn wat omflandiger uit elkander te zetten. Wy zullen ons Juiste begrippen van de voordeelen der Hervorminge zoeken te maaken. Tot dit oogmerk zullen wy u Eerftelyk toonen waarin deeze voordeelen niet beftaan, of wat de Hervormers niet gedaan hebben, en ten deele niet konden doen. En  van de kerkhervorming. 225 En dan, waarin,de voordeelen hunner hervorminge wezenlyk beftaan, en wat zy mzenlyk te-wege gebragt hebben. Wanneer ik van datgeene, 't welke de Hervormers te wege gebragt of niet te wege gebragt hebben, fpreeke, dan fpreek ik niet van ééne maar van beide de Proteflantfche Kerken ; dan fpreek ik zonder onderfcheid van Luther en van Zwinglius, van Melanghton en van Calvyn,van deZvvitzerfche en Saxtfcbe Hervormers. Deezen en geenen hebben veel te wege gebragt; hebben hunnen broederen menigvuldige en groote voordeelen verfchaft; maar de eene noch de andere hebben alles te wege gebragt, en konden ook alles niet te wege brengen. Zy waren menfehen, feilbaare cn bepaalde menfehen, die niet alles overzien, zich niet op eenmaal van alle vooroordcelen vry maaken , niet alles, wat zy zelf voor goed en nuttig hielden, doorzetten konden. Zy leefden in zekere tyden, in zekere omftandigheden; een ieder had voorheen zyne byzondere opvoeding, zyn onderwys , zyne leermeesters gehad , en dit alles gaf aan de oefening hunner geestvermoogens zekere bepaalde richting, en zette zekere paaien aan dezelven. Zy kwamen uit de duisternis tot het licht., V. Stuk. P 1 uit  226 AANWYZING DER VOORDEELEN uit de flaavcrny in de vryheid. Geen wonder derhalven, dat het helle fchynfel van 't licht hen fomtyds deed fchemeren, of dat zy van hunne ongewoone vryheid niet altoos het bes.te gebruik gemaakt hebben! Wy zouden hen derhalven meer beledigen dan eeren, wanneer wy hen voorrechten, bevattingen, verdienden toefchreeven, die zy niet hadden, niet hebben konden, en diezy zichzelven nooit toegefchrceven hebben. Nooit hebben zy op onfeilbaarheid op onbedriegbaarheid roem gedragen. Nooit hebben zy voorgegeeven, dat het Hervormingswerk gantfchelyk volbragt, of dat zy alles gedaan hadden wat tot de beste inrichting van den Godsdienst en het Godsdienflig onderwys kon gedaan worden. Maar de hoop, dat hunne navolgers in hunne voetftappen treeden, en het gebreklyke vergoeden zouden, van deeze hebben zy menigmaalen blyk gegeeven.— De voordeelen, welken wy aan hen te danken hebben, beftaan derhalven niet daarin, dat zyons een geheel zuiver, van alle valfche of onbepaalde denkbeelden vry, volmaakt begrip van alles wat tot den Godsdienst behoort, nagelaaten; ons daardoor van alle eigen navorsfehing, van alle nieuw onderzoek ontheven; en ons tot aan de uiterfte grenzen der men-  VAN DE KERKHERVORMING. 227 menfehelyke kennis wegens Goddelykc dingen gebragt hebben. Zo min als dit zich in en op zichzelven van eenig mensch laat verwachten; even zo min lieten dit de omstandigheden toe, in welken zy zich bevonden. Kunne onderzoekingen óver het aangenomen- leerbegrip der Kerke, hunne tegenfpraak tegen dëheerfchende dwaalingen, gefchiedden maar by gelegenheid , niet volgens voorheen gemaakte ontwerpen, niet met oogmerk om het gantfche ftclfel van den Godsdienst op nieuw te onderzoeken en te befchaaven. Het wanhebbelyk misbruik, dat ten aanzien der zogenaamde indulgentiën of aflaatsbrieven gemaakt werd , was , gelyk gy weet, de naaste aanleiding tot de Hervorming, de eerfte dwaaling, die de Hervormers, en in het byzonder Luther, openlyk beftreeden; en dit was insgelyks het oogpunt, uit het welk zy de overige leerstukken der Kerke befchouwden, en naar 't welk zy in het onderzoeken en wederleggen van andere dwaaHhgeri te werk gingen, die tot de gemelde nader of verder betrekking hadden. Echter geleide de baan, die tyd en omstandigheid hen geopend hadden, hen niet tot een vry onderzoek van alle of van al de gewigtige Jeerftukken van den Godsdienst, en de verhinderingen, die zy op deeze -baan aantroffen, ver* P 2 oor*  228 AANWYZING DER VOORDEELEN oorlofden hen niet altyd, om zelfs die leerstellingen j welke hunne opmerking niet ontgaan konden, en die zy op nieuw onderzochten, van alle haare kanten te befchouwen, en ze in alle opzichten naauwkeurig te bepaalen. Eenige korte aanmerkingen zullen dit duideJyk maaken. Eerfte aanmerking. Veele, ten dee\e gewigtige, leèrftukken van den Godsdienst en liet Christendom kwamen toen ten tyde in geheel geene byzondere oyerweeging; werden niet voor leèrftukken aangezien, die men zich mooglyk duidelyker of juister voorftellen konde dan tot heden gefchied was, en werden derhalven geenszins op nieuw onderzocht , dewyl geene byzondere uiterlyke aanleiding daartoe voorhanden was; of dewyl deeze leerftukken federt veel te langen tyd in den naam geraakt waren van onbegrypelyke geheimen te bevatten, en daardoor eene heilige duisterheid om zich verfpreid hadden, in welke men befchroorad was in te dringen; of ook dewyl zy zulk eenen grooten en onmiddelyken invloed op de gelukzaligheid en het zedelyk gedrag der menfehen niet fcheenen te hebben; of eindelyk dewyl men te veel met andere dingen te doen had, en men zyne oplettendheid niet te gelyk op alles vestigen konde. Daartoe behooren het leerftuk van God en  VAN DE KERKHERVORMING. 2 29 en zyne eigenfchappen; het leerfhik van den Zoon en Geest van God en hunne betrekkingen ten aanzien van den Vader; het leerfr.uk van het werk,dat Jezus op aarde verricht heeft, en van de oogmerken en uitwerkingen van hetzelve; het leerftuk van de goede en kwaade Engelen, en hunnen invloed op de menfehelyke handelingen en lotgevallen ; het leerfluk van de natuur, de verordening en vermoogens der menfehen enz. Alle deeze, en^ veele andere leèrftukken werden, ten minften in de eerfte tyden der Hervorminge, geenszins op nieuw onderzocht, maar zo aangenomen , als zy door de vaderen federt de vierde en volgende eeuwen vastgefleld en voorgedraagen waren geworden. Tweede aanmerking. Ferfcheide andere leer(lellingen werden in de hitte van den ftryd, die over dezelven ontftond, niet naauwkeurig genoeg bepaald. Om te verder van de dwaaling aftewyken, ftelde men zich aan het gevaar bloot, dit blyft van de waarheid te verwydcren, wier misbruik de dwaaling had voortgebragt. Om den eenen byweg des te zekerder te vermyden, geraakte men fomtyds op den tegengeftelden byweg, en verloor de p 3 rech-  230 AANWYZING DER VOORDEELEN rechte, de effen baan , die tusfehen beiden ligt. Zoging het, by voorbeeld, metseleer van het geloof cn de goede werken, cn hunnen invloed op de benadiging en gelukzaligheid der menfehen. Men bepaalde den zin deezer woorden niet naauwkeuiig genoeg ; verftond nu meer dan minder, dan weder verfcheide dingen daardoor. Wanneer de eene door het geloof de hartelyke aanneeming en nakoming van de gantfche leer verftond, dan bepaalden anderen hetzelve tot eene koude en onvruchtbaare voorvvaarhouding der gefchiedenis van Jefus,of tot een onvoorwaardelyk vertrouwen op zyne verdienften. Wanneer de eene onder goede werken willekeurige boetdoeningen, bygeloovige Godsdicnftige gebruiken en oefeningen verftond, dan rekende de andere de werken der deugd en godzaligheid mede daartoe. Wanneer de eene het geloof ten koste der werken verhief, dan prees de andere de werken, met terzydeftelling van het geloof, aan; en dus ftrecd men niet zelden meer over woorden dan over zaaken, en verxvyderde zich in veele dingen verder van elkanderen , dan men reden had te doen. Derde aanmerking. Meenige andere leer/iel-  ' VAN DE KERKHERVORMING. 23T Urnen en misbruiken werden toen, wegens de vrees voor te veel en te grooten aanftoot, en dewyl men nog niet hoopen kon met de gantfche waarheid te zullen doordringen, onderzocht en onbetwist gelaaten, of maar in weinige opzichten en omftandigheden, veranderd en bepaald. Daartoe bebooren de leèrftukken van de biegt en abfolutie; van de verordening en kracht der facramenten ; daartoe behooren menigerleie bygeloovige , of ten minften aan een veel te groot misbruik onderworpene oefeningen cn ceremoniën by deri openbaaren Godsdienst. Men was bezorgd de goede zaak daardoor te zullen benadeelen, en het volk verlegen te maaken, wanneer men hetzelve in eene reize zo veel onttrok van datgeene 't welk tot nu toe het voorwerp zyner eerbewyzing en een reden zyner Godsdienftigheid en gerustftelling geweest was — Te gelyk zocht men daardoor de afwyking van de tot nog toe beleden leer , en Godsdienftige verordeningen der Kerke, minder aanmerkelyk of gcruchtwekkend te maaken, en de tegenftanders het voorwendfel te beneemen, als of men zich alzins en in alle ftukken van hen afzonderen cn fcheiden wilde. Vierde aanmerking. Somwylen mengden zich P 4 men-  232 AANWYZING DER VOORDEELEN menfehelyke zwakheden en hartstogten, de geest van tweedragt en van partydigkeid in het onderzoeken van Godsdienfiige leerftellingen. Men had te vroeg beflisfehende vonnisfen daarover geveld; te vroeg zekere party aangegrepen; zich te vroeg en te luidruchtig tegen alle andere foorten van voorftelüngen verklaard. Nu werden de eigenliefde cn de valfche fchaamte mede in den ftryd gewikkeld. Men ftrced lang; men ftreed al te dikwyls, met hevigheid daarover; men ftreed dikwyls , zonder het mooglyk zelf te merken, meer voor zyn eigen aanzien dan voor de waarheid; en eindelyk werden deeze leerftellingen, enkel om van den ftryd een einde te maaken, of ook uit ftaat. kundige en byzondcre oogmerken, aan het verder onderzoek onttrokken en de bepaalingen en verklaaringen goed gehecten, cn ge. heiügd, die reeds in den beginne door de Hervormers waren vastgefteld geworden. Zo ging het in 't byzonder met de leer van het heilige avondmaal. Men bepaalde dezelve voordat men een genoegzaam vry onderzoek daarover gedaan had; men beweerde de eenmaal aangenomen meening met te veel vertrouwen en hitte, dan dat men dezelve ligt weder zou hebben kunnen veranderen of vaaren laaten; en  VAN DE KERKHERVORMING. 233 en fchoon naderhand de zuivere waarheid zich in een helderder licht vertoonde, verder doordrong, cn mooglyk zelfs by Luther, zekerlyk altans by Melanchton en zyne leerlingen, een tamclykalgemccne goedkeuring gevonden had, was haar den toegang tot het volk niet door reeds lang voorheen gemaakte en geheiligde lecrbapaalingen gefloten, cn haare verdere uitbreiding werd door Staatkundige beletfelcn verhinderd. Vyfde en laatfte aanmerking. By alk deeze verhinderingen en ongunjiige omfiandigheden waren ook de meeste hulpmiddelen tot befchouwing des aangenomen leerbegrips ten tyde van de Hervorming , noch zo algemeen noch zo bruikbaar, als zy in onze tyden zyn. Hoe laf en onverstaanbaar was niet de toen heerfchende fcholastieke philofophie? Hoe ongefchikt om het vrye overdenken op te wekken en te bevorderen , en de rechten van het gezonde menfehenverftand geldend te maaken! En hoe naauw was desniettegenstaande deeze philofophie met de aangenomen Godsdienftige begrippen verknocht! ~- Van hoe veel gewigt was toen nog het gezag der Vaderen en zogenaamde Kerkvergaderingen ! — Hoe onzeker was de P5 b«-  £34 AANWYZING DER VOORDEELEN beoordeeling der echte Schriften en gedenktekens der Oudheid! — Hoe onvolkomen de kennis der Schriftverklaaring! — Hoe zeldzaam die Stille, bedaarde, onpartydige gemoedsgesteltenis , die eigenlyk tot een gelukkig onderzoek der waarheid gevorderd word! Voegen wy nu deeze aanmerkingen byeen, myne aandachtige Toehoorders, dan volgen twee dingen daaruit. Voor eerst volgt 'er uit, dat men, alle deeze omstandigheden in aanmerkinge neemende, van de Hervormers, zelfs met hunne beste oogmerken en poogingen , niet verwachten mogte en konde, dat zy volstrekt al het dwaalende en berispelyke uit het leerbegrip en de plegtige gebruiken der Christenen weg werpen, en ons een geheel zuiver, in aïïc Jïukken naauwkeurig bepaald, volkomen en onverbetcrlyk onderricht van alics wat tot God en Godsdienst behoort, geeven zouden, en dat derhalven dit de voordeelen niet zyn kunnen, die wy aan hunne loflyke en edele poogingen eigenlyk te danken hebben. Ten anderen volgt 'er insgeiyks uit, dat wy  VAN DE KERKHERVORMING. 235 wy met alle de hoogachting, die wy hen too« nen, en die zy met zo veel recht verdienen, hen niet voor onfeilbaar en onbedriegbaar moeten houden; dat wy niet volftrektelyk daar moeten blyven ftaan, waar zy zyn ftaan gebleven ; dat wy veeleer op den weg, dien zy ons geopend hebben, verder gaan, cn het werk, dat zy aangevangen hebben, nader tot des» zelfs volmaaktheid te brengen, ons beyveren moeten. Dit zouden zekerlyk Luther en Zwingdius en veele andere Hervormers zelf doen , indien zy nog eens, en in de tegenwoordige tyden, hunne loopbaan konden doorloopen l Dit hebben zy ook wezenlyk hunnen navolgers opgedraagen; en wy kunnen hunne gedachtenis geen grooter eer aandoen, dan wanneer wy in hunne voetftappen treeden, en hunne oogmerken bevorderen. Dit zal «iemand ontkennen , die zich van de inderdaad groote voordeelen, die wy aan hen verfchuldigd zyn, juiste begrippen maakt, en hunne waardy te fchatten weet. En welke zyn nu deeze voordeelen? Waarin beftaan zy eigenlyk? Het eerfte voordeel, dat wy aan de Hcr- VOT»  236 A A N W YZIN G DER VOORDEELEN vormers te danken hebben, is eene aanmerkelyke vermindering van het bygeloof, dat te voorat in de gantfche Christelyke Kerke heerschte, en dat ook tiog tegenwoordig in een maar veel te groot deel van dezelve heerscht: Ik zeg vermindering, en niet aflthaffing, niet uitroeijing van het bygeloof. Want ook wy, Proteftanten, zyn nog van alle bygeloof niet vry; ook onder ons fchryft men nog aan veele dingen krachten en werkingen toe, die zy niet hebben en niet hebben kunnen. Maar ook deeze vermindering en beperking van het bygeloof, welk een heerlyk voordeel is dit niet! Hoe hard drukte deszelfs juk onze vaderen niet! Verplaatst u in uwe gedachten, in de tyden der Hervorming; doorbladert de gefchicdenis der voorige eeuwen, ja der gantfche verloopene duizend jaaren; of, indien gy dit niet kunt doen, zo bezoek die Christen landen en gewesten, waar nog tegenwoordig het minfte licht en de minfte vryheid heerfchen , en vergelykt hunnen toeftand met dien van ons. Denkt maar, by voorbeeld, aan de byna geheel verdrongen eerbewyzing van zo veele heiligen, door den Godsdienst in geest en in waar.  VAN DE KERKHERVORMING. 237 waarheid; aan het moeijelyk bezoeken hunner , dikwyls verafgelegen, beroemde tempels en ftandbeelden; aan den eerbied, dien men voor de zogenoemde reliqien, voor de gebeenten der martelaaren , of andere heilige verftorvene perfoonen had, en aan die wonderdoende vermoogens, die men aan hen toefchreef; aan de bezwaarende vasten ; aan de wreede kastydingen en boetdoeningen ; aan het fombere, menschhaatende monniks- en kloosterleeven , waaraan men den hoogften graad van heiligheid toefchreef; aan die flaaffche vrees voor boozegeescenentoverkonften; aan die belachlyke behoedmiddelen tegen hunn' invloed en hun geweld; aan die menigerleie foorten van bezweeringen en zegenfpreekingen; aan die overhooping van vier- en feestdagen, die men, met verzuim zyner beroepsbezigheden en tot openlyk nadeel der burgerlyke welvaart, moest waarneemen; aan die vreemde onverftaanbaare taal, in welke het gewigtigst gedeelte van den Godsdienst verricht werd; denkt maar, zeg ik, aan dit alles, en merkt daarby aan, dat wy van alle deeze en nog meer bygeloovige, de waarde van den mensch en van den Christen beledigende, meeningen, gebruiken en bedryven grootdeels bevryd zyn, en  238 AANWYZING DER VOORDEELEN en dat het enkel onze eigen fchuld is, wanneer wy niet alles wat nog van het gemelde oude bygeloof onder ons overgebleven is, volkomen affchaffen, dan zult gy, zekerlyk niet zonder waare aandoenelyke vreugd, erkennen , hoe veel wy in dit opzicht aan de Hervorming te danken hebben.' Een ander niet minder gewigtig voordèel der Hervorminge is de verzwakking van het menfchelyk aanzien in Codsêienftige zaaken, en de beperking van hst ingefluopen *en toen zo zeer misbruikt gezag, niet alleen der hooge maar ook der laagere Geestelyklieid. Hoe verre drekte zich in dien tyd het gezag der Bisfchoppen in 't algemeen , en des Roomfchen Bisfcbops in fict byzonder, niet uit! En hoe zeer misbruik, te zy hetzelve niet tot voldoening hunner hartstogten, tot uitvoering van waereldJyke, Staatkundige oogmerken en ontwerpen, tot verbreeking van de heiligde rechten der menschheid en des geweetens, in 't kort, tot dingen, waartoe hetzelve hen onmooglyk kon gegeeven zyn! Hoe dikwyls werd niet de herdersdaf, waarmede zy het volk hadden bchooren te leiden en te weiden, in een yzeren fcepter veranderd, waarmede zy hetzelve als flaaven be-  VAN DE KERKHERVORMING. 239 beheerfchten ! Hoe vergetrokken, hoe vernederend voor de menfehen, die den naam van •leeken droegen, waren de begrippen niet, die men zich van al datgeene maakte, dat maar op eenigerhande wyze, de perfoonen, de voorrechten , de verrichtingen der Priesterorde betrof! Hoe ftreng werd ieder, dikwyls onvrywillig, dikwyls niets beduidend, dikwyls uit een' edelen yver voor waarheid en vryheid ontftaan vergryp tegen dezelve geftraft! Wie kan zonder fidderen aan dat fchriklykfte onder alle menfehelyke gerichten, aan de rechtbank der Inquifitie, denken ? En ftrekt ieder heerfchappy, die onrechtmaatig is en misbruikt word, den mensch, die nog eenig gevoel van vryheid bezielt, tot last; dan moet die, welke zyn gevveeten , zyn geloof, zyn gedachten en begrippen zich verftout te gebieden, het alleronverdraagiykst zyn. En aan deeze heerfchappy, onder wier juk de Christen zo lang zuchtte, heeft de Hervorming paaien gcfteld. Van deeze heerfchappy heeft zy ons en meenige andere Proteftantfche gemeente gantfchelyk bevryd. — Wy toonen eerbied aan de Leeraars van den Godsdienst cn het Christendom; wy fchatten hunne poogingen, om ons te onderrichten, te verbeteren, geluk- Z2-  24° AANWYZlNG DER VOORDEELEN zalig te maaken', hoog; maar wy zouden zelfs den waardigften onder hen niet blindeling gelooven, niet blindeling volgen, hen niet voor menfehen zonder menfehelyke gebreken en zwakheden, niet voor onbereikbaare voorbeelden van wysheid en heiligheid houden. En hoe groot is ook dit voordeel! Wat verheft meerder den geest, wat breid het hart van den mensch meerder uit, dan het bewust zyn, dat hy geen flaaf, dat hy een vry mensch is, en dat de toegang tot de kennis der waarheid, en tot de hoogfte menfehelyke volmaaktheid, hem zo wel als zynen broederen openftaat! Een derde voordeel, dat wy aan de Hervorming te danken hebben, is het yrye onverhiri' derde gibruik der heilige Schriftuur. Onweetendheid en bygeloof hadden deeze bron van kennis en van troost voor het volk en de meesten van deszelfs Leeraaren toegcflooten; en eene duistere fpitsvindige philofophie verhinderde zelfs den geleerden betere begrippen daaruit te fcheppen. Maar zeer weinige konden hunnen dorst naar waarheid en gerustftelh'ng uit de bron zelve lesfchen.; de overigen moesten zich met drabbige door veelerleie omwegen daaruit afgeleide en met wild water ver-  van de kerkhervorming. 24I vermengde beeken voldaan houden. De Bybel was het boek, dat het minfte bekend, het minfte gewaardeerd, het minfte gebruikt werd! Zo befchaamend deeze waarheid voor die tyden is, zo zeker en onloochenbaar is zy tevens. En hier, myne Vrienden, hier toont zich de verdienfte der Hervormers in het fchoonfte licht. De heilige Schrift uit de donkerheid ten voorfchyn te brengen, dezelve in bekende taaien over te zetten , aan het volk in handen te geeven, het gebruik daarvan op menigerleie wyze ligter te maaken: dit was hunne eerfte en voornaamfte bezigheid; en in dit opzicht bragten zy alles toe, wat zy in hunne tyden en in hunne omftandigheden toebrengen konden. Aan hen hebben wy het derhalven hoofdzaaklyk te danken , dat wy deeze reine en rykfte bron der kennis van God en Godsdienst kundig zyn, dat wy dezelve vry gebruiken, dat wy daaglyks licht,en troost, en kracht tot het goede daaruit fcheppen, en dat wy zulks met gerustftellende zekerheid en genoegzaam vertrouwen doen kunnen. Welk een voordeel, myne aandachtige Toehoorders! Hoe veele andere bevat het niet in zich! Tot hoe veele andere heeft het ons den weg niet V. Stuk Q ge.  2d2 AANWYZING DER VOORDEELEN gebaand! En hoe dierbaar moest ons de gedachtenis der Hervormers niet zyn , indien wy ben ook voor niets anders dan bet vryer en ligter gebruik van den Bybel te danken hadden! Eindelyk zyn wy aan deezegewigtige gebeurtenis , welker gedachtenis wy heden vernieuwen, de grooter vryheid van onderzoek, het bevestigde en erkende recht van eigen oordeel in Godsdienjlige zaaken, verfcbuldigd. Wy durven , wy moeten met onze eigen oogen zien, Daar onze eigen bevattingen oordeelen , onze eigen overtuiging volgen; en dit, hoe ongelooflyk het ook fchynen mag, durfden onze vaderen niet doen! Inderdaad deeze vryheid, die zich in de eerfte tyden der Hervorminge ïn zyne gantfche fterkte yertoonde, is naderhand door de al te grootc waarde, die men in Symbolifche boeken en Geloofsbelydenisfen ftelde, cn door het valfche begrip van de éénigheid der Kerke, die niet in de gelykheid van meeningen maar in de gelykheid van gezindheid moest beftaan, weder beperkt geworden. Ondertusfehen is deeze edele vryheid echter met de grondregels en den geest der Hervorminge ten vollen overeenkomftig; zy is in de proteitantfche Janden veel grooter en aigemeener, dan  VAN DE KERKHERVORMING. 243 dan in diegeenen welke zodanig niet zyn. Zy is daar gevestigd, deeze Befchermfter der Goddelyke en menfehelyke rechten ;zy durft haar hoofd iteeds getrooster opfteeken; zy handhaaft haar aanzien; zy werkt en breid haar' werkkring geduurig verder uit; en dit alles zoude zonder de Hervorming of geheel niet, of anders veel fpader en langzaamer gefchied zyn. En nu, myne aandachtige Toehoorders, verheugt u over alle deeze voordeelen , die gy als protestantfche Christenen geniet. Erkent hunne waarde. Zy zyn menigvuldig en groot; zy betreffen louter dingen, aan welken de menfehen en de Christenen ongemeen veel gelegen moet zyn. Dankt God voor deeze voordeelen. Zy zyn u niet zonder zyne bemiddeling ten deel geworden; en hy heeft het ncht iiit de duisternis te voorfchyn doen komen, en de dwaaling voor de waarheid, de flaafsheid voor de vryheid doen wyken. Gebruikt deeze voordeelen ook op zulk eene wyze als door hunne waarde en hun oogmerk van u gevorderd word. Betreed den weg tot Q/2 groo-  244 AANWVZING DER VOORDEELEN grooter volmaaktheid en gelukzaligheid, dien men voor u geopend en gebaand heeft. Denkt nu zelf over de leèrftukken van den Godsdienst, nugy het moogt en kunt doen. Leest nu de heilige Schriftuur, daar gy dezelve in handen hebt; en leest ze met vlyt, met de opmerkzaamheid, met een onvooringenomen leergierig gemoed, die ons alleen het leezen dcrzelve nuttig maaken. Spoort nu de waarheid immer zorgvuldiger na; en beproeft ook datgeene, 't welk u van uwe leofaaren gezegd word, dewyl gy de vryheid daartoe bezit, en door hen zelfs daartoe word aangemoedigd. Zoekt derhalven geduurig verder in de kennis te komen, en van uw geloof verzekerder te worden. Bewyst het met de daad dat gy het licht, het welk u verlicht, behoorlyk te fchatten, en de voorrechten, die gy hebt, waardig te gebruiken weet. Hoed u echter ook diegeenen te verachten of te veroordeelen, welken deeze voordeelen ©ntbeeren. Neen, zy zyn uwe broeders, uwe mede-Christenen. Eert, bemint hen als zodanigen. Ook hen ftaat den weg ter zaligheid open; ook zy kunnen op denzelven wandelen, en het doel daarvan bereiken. Maar inderdaad het valt hen moeijelyker dan u, zonder  VAN DE KERKHERVORMING. der aanftoot op deezen weg te wandelen; hy is meer duister voor hen dan voor u, hy is met meer verhinderingen en zwaarigheden, zelfs met eene menigte gevaaren bezet, die gy niet kent, of die gy ligtelyk vermyden kunt. Beklaagt hen , in plaats van hen te verdoemen , reikt hen, wanneer gy daartoe gelegenheid hebt, liefderyk de hand, in plaats ze van u afteftooten; en vergeet niet, dat diegeen, die een flaauwer licht gemoedelyk volgt en zynen pligt getrouw blyft, veel beter en gelukzaliger is, dan diegeen, die by het helderde licht zynen' weg verlaat, en wel veel weet, maar datgecn het welk hy weet, niet tot oefening brengt. Arbeid aan de verbetering uwer geneigdheden, uwer zeden, en uws gedrags even zo zeer en nog meer dan aan de verbetering uwer begrippen; en zoekt diegeenen, welken gy in kundigheid overtreft, ook in deugd en vroomheid, in menfchenliefde en weldoen te overtreffen. Wie zyn' pligt, zo verre hy die kent het beste betracht,- zyn geweeten getrouwlykst volgt; God en de menfehen op het hartelykst bemint; en gaarne zo veel goeds doet, als hy naar zyn dand en beroep doen kan: die is de beste Christen, en mag voor het overige heeten hoe hy wil, en tot deeze of eenige ande0.3 «e  24-6 AANWYZ.DER VOORD. VAN DE KERKHERV. re gemeente behooren. Hy behoort toch zekerlyk tot de gemeente der rechtfchapenen en goeden, die thans onder alle volkeren des aardbodems verftrooid zyn, en zich eens tot hunn' Aanvoerder en Hoofd, Jezus Christus, verzamelen en met hem het Joon hunner rechtfchapenheid en trouw eeuwig genieten zullen. 6 Mogt dit loon ons allen ten deel worden! Amen.  TIENDE LEERREDE, OVER DE WAARDE VAN EENEN GOEDEN NAAM. Tekst: Salomons Spreuken. Hoofddeel XXII. vs. i. De vaam is uitgeleezener dan groote rykdom; de goede gunst dan zilver en dan goud. 0.4  II  ö ZT* od, gy die onzer aller Vader en WelVJ doener zyt; gy, die ons, hoe gering en nietig wy in onszelven zyn, zo veele bewyzen uwer byzondere achting en voorzorg gegeeven hebt, en nog immer"geeft; gy wilt dat ook wy elkander behoorlyk achten, dat wy ons als uwe kinderen, als leden eener zelfde familie, hartelyk beminnen en de eens des anderens gelukzaligheid naar ons vermoogen bevorderen zullen! Om die reden hebt gy ons allen zo naauw met elkander verbonden; ons allen in zo veele opzichten van eikanderen afhangklyk gemaakt, en ons allen zulke fterke neigingen van medelyden en welwillendheid in het harte gegeeven. Hoe rechtvaardig en goed is uw wil niet, ö God, en hoe gelukkig zouden en moesten wy allen niet zyn, wanneer wy denzelven fteeds met lust en getrouwheid volbragten! Vergeef het ons, bermhartige Vader, dat wy ons zo dikwyls als ongehoorzaame kinderen jegens u, en als vyanden jegens eikanderen, gedraagen. Leer ons toch zelf onze onderlinge verknochtheden en voordeelen beter kennen, en de pligten der gerechtigheid, der billykheid, der menfchenliefde naauwkeuriger betrachten. Vervul ons alQ. 5 len  2$0 OVER DE WAJfRDE VAU Jen met eene oprechte hoogachting voor alles wat onze broederen goeds en voorrreflyks in zich moogen hebben; en bewaar ons toch, dat ons noch losheid, noch nyd, noch haat, noch ydelheid. ooit verleiden, om iets te fpreeken of te doen, dat hen in het bezit van de aan hen verleende gaaven en goederen verontrusten, hun aanzien en hunnen goeden naam ondermynen, of hen in een ander opzicht zou kunnen krenken en beledigen. Zegen tot dat einde dc overweegingen, waartoe wy tegenwoordig byeen zyn. Laat ons de waarde van het goed gerucht onzes naasten zo overtuigend leeren kennen, dat wy het ons van nu aan tot cenc onverbreeklyke wet maaken , hetzelve nooit noch op eenigerhande wyze te benadeelen. Wy bidden u daarom als navolgers van Jcfus Christus onzen Heiland;, en roepen u verder in zynen naam aan: Onze Vader enz. Zeer dikwyls gaat men met dingen van groot gewigt onachtzaam en zorgeloos om, enkel en alleen omdat men hunne waarde niet kent, of eigenlyk niet genoeg bedenkt; of omdat men hun verlies niet voor. zo fchade'yk en onvergoedbaar houd, als het wezenlyk is. Zo handelt men maar veel te dikwyls, ten aanzien van  EENEN GOEDEN NAAM. 2$ï van den tyd, dien wy op aarde hebben doortebrengen. Men gelooft of bedenkt her, niet, dat hy tot bezigheid verordend is, van welker gelukkige uitvoering niét alleen onze welvaart in deeze, maar ook ons lot in de toekomende waereld afhangt. Men gelooft of bedenkt het niet dat men deezen kostbaarcn tyd zeer ligt verliezen, den verboren tyd nooit weder te rug brengen, en de voordeelen, die men door het verzuimen van denzelven, of door deszelfs kwalyk gebruik verwaarloosd heeft, door niets weder vergoeden kan. Men gelooft het niet, bedenkt het niet, dat ieder dag , ieder uur deezes levens, in hunne verbinding met het toekomende befchouwd, ten hoogften gewigtig, dat zy zeer dikwyls beflisfend zyn kunnen. Daarom jaat men met zyn' tyd zo verkwistend te werk; daarom verbeuzelt men zulk een groot deel van denzelven met niets te doen of met kinderlyke bezigheden; daarom fielt men de bezorging zyner gewigtigfle belangen zo lang uic; daarom Iaat men den eencn dag na den anderen, de eene maand na de andere, het eene jaar na het andere verloopen, eer men zich met ernst aan zyne verbetering en aan zyn eeuwig heil iets laat gelegen zyn. Zo  25a OVER DE WAARDE VAN Zo als men ten aanzien van den tyd te werk gaat, myne aandachtige Toehoorders, zo maakt men het ook niet zelden met den goeden naam van den naasten. Het gefchied niet altyd, het gefchied zelfs byna nooit uit boosheid en zucht tot benadeeling, dat men zulke dingen fpreekt en doet, die den goeden naam des naasten fchadelyk zyn. Maar men gelooft of bedenkt het niet, dat aan denzelven zo veel gelegen is; dat dezelve zo ligt kan gekwetst worden en verboren gaan; en dit verlies zo zelden weder herfteld of goed gemaakt kan worden. Men gelooft of bedenkt het niet, dat men daardoor niet flechts het genoegen en den wèlftand der byzondere perfoonen, tegen welken men zich op deeze wyze bezondigt, Hoort, maar zelfs het best der geheele famenleeving op veelerleie wyze hindert. Daarom laat men zyne tong zo dikwyls den vryen loop by het beoordeelen van zynen naasten; offert zo dikwyls de waarheid aan het vernuft, en de Christelyke liefde en toegeevendheid aan de begeerte om te behaagen op; zegt zo dikwyls iets kwaads of dubbelzinnigs van anderen, zonder dat men zich daarvan recht bewust is, of zich des-  EEK EN GOEDEN NAAM. 253 deswegen het geringde verwyt doet. Ts het derhalven zodanig met deeze zaak gelegen, myne Vrienden, dan is 'er ook geen beter middel, om deeze gebreken tegen te gaan en ons in dit ftuk voorzichtiger te maaken, dan dat wy ons de zaak, op welke het hier aankomt, in haare waare gefteltenis leevendig voorftellen, en daardoor een diep gevoel van haare gewigtigheid in ons verwekken. Dit is het oogmerk van myn tegenwoordig voorftel. Ik zal u, naamclyk, de groote waarde van eenen goeden naam voorftellen, en u de pligten te binnen brengen, die wy in dit opzicht onszei ven en onzen naasten verfchuldigd zyn. Deeze overweeging zal tf, gelyk ik niet twyfcle, ten vollen overtuigen , hoe rechtmaatig de uitfpraak van Salomon in onzen tekst is: de naam is uitgelezener dan groote rykdom, en de goede gunst beter dan zilver en goud.. Door den goeden naam van een' mensch verHaan wy de algemeene achting in welke hy by alle diegëenen , die hem perfoonlyk, of door het getuigenis van anderen kennen, ftaat; en deeze achting grond zich op het goed gevoelen, welke het algemeen van zyn verftand, van  254 OVER DE WAARDE VAN van zyne rechtfchapenheid, van zyne denkwyze en gemoedsgesteltenis, van zyne bekwaamheid in zekere verrichtingen, kunften en weetenfchappen, of van andere voorrechten en verdienden heeft, die hem toegefchreeven worden. Aan deezen goeden naam , zeggen wy, is ongemeen veel gelegen, hy is van eene zeer groote waarde; want wy worden daardoor veel gelukkiger, veel algemeennuttiger, en niet zelden ook zedelyk beter , dan wy zonder denzelven zyn zouden en konden. Eindelyk bevordert derhalven de goede naam cnze gelukzaligheid , voornaamlyk, in zo verre zy van onzen uiterlyken weljland afhangt. Tot deeze gelukzaligheid moeten duizend menfehen het hunne toebrengen. Hy is een uitgeftrekt gebouw, dat wy zelf wel ontwerpen, waartoe wy zelf den grond wel leggen, tot welks ophaaling en bevestiging wy fteeds moeten arbeiden, doch dat wy echter zonder den byftand van anderen , nooit tot zekere volmaaktheid brengen , noch in dien ftaat kunnen onderhouden. Thans hebben wy het doorzicht en den raad; dan de grooter magt en het hooger gezag; nu de hulp en onderfteuning; dan den troost onzer medemenfehen noodig, wan-  KB Ut EN GOEDEN NAAM. 255 wanneer wy onze oogmerken bereiken, onze bezigheden en onderneemingen gelukkig uitvoeren , onze goederen en voorrechten gerustelyk genieten, of ons in voorvallen van tegenfpoed bedaard te vrede Hellen zullen. Zullen ons echter onze medemenfehen met bun doorzicht en hunnen raad dienen ; zullen zy hunne magt cn hun gezag ten onzen besten aanwenden; zullen zy ons Helpen, onderfteuncn en troosten: dan moeten zy fterkcr aanfpooring daartoe hebben , dan de bloote eigenbaat geeven kan. Deeze voordeelen laaten zich niet altyd ; zy laaten zich maar zelden; eenige daarvan laaten zich nimmer koopen. Zy zyn vruchten der achting en der toegenegenheid , waarmede onze broederen ons zyn toegedaan; en deeze achting, deeze toegenegenheid grond zich op het goed gevoelen dat zy van ons hebben. Naardat nu dit goed gevoelen beftreeden en verzwakt word, naar dat hetzelve voor verdachthcid of verachting plaats maakt, zo zal ook hunne bereidwilligheid en hunne poogingen, om onze gelukzaligheid te bevorderen, verzwakt, en hunne toegenegenheiden hunne dienstvaardigheid zullen in koelheid cn onverfchiliighcid veranderen.  256" OVER DE WAARDE VAN ren. — Vraagt het uzelven maar, myne Vrienden, waarom het u zo ligt valt, waarom het uzo aangenaam is, zekere perfoonen alle mooglyke dienften te bewyzen;en wkarom hetu,in tegendeel, zo lastig is, en zo veel dwang en zelfverloochening kost, jegens anderen meer te doen, dan de geflrengfie gerechtigheid van ons vordert ? Komt het niet hoofdzaaklyk daaruit voort, dat gy van de eene een goed en van de anderen een kwaad gevoelen hebt opgevat;dat gy den eenen hoogfehat endenanderen veracht ? Hoe gaarne deelt men zyn doorzicht en goeden raad dengeenen niet mede, dien men voor een' verihndig' en rechtfchapen man houd, die goeden raad te fchatten en te gebruiken weet! Hoe verheugd leent men niet diegeen' een gedeelte van zyn aanzien of zyn vermoogen, van wiens gemoedeJyke oprechtheid en trouw men verzekerd is ? Hoe gewillig verfchaft men niet diegeen' onderfteuning en hulpe, van wien men gelooft, dathy met geene andere dan rechtmaatige oogmerken en onderneemingen omgaat, en bereid is ons in diergelyke gevallen even en de zelfde onderfteuning en hulpe te bewyzen? Hoe hartelyk troost men niet diegeen', wiens qrjr  senex goeden naam. 25/ ongeluk men niet aan zyn Hecht gedrag, maar onvermydelyke, onfchuldige ongevallen toe-, fchryft, en dien men, wegens zyne goede ejgenfehappen en verdienften, gaarne gelukkig zag? Wie zal, daarentegen, zynen raad den dvvaazen of den arglistigcn aanbieden? Wie zyn aanzien, zyn vermoogen den bedrieger toevertrouwen ? Wie den boosaartigen of den pndankbaaren gaarne hulpe cn byftand bewyzen? Wieden moetwilligen kwaaddoener troosten ? Zo zeker derhalven een. groot deel onzer gelukzaligheid of onzer uiterlyke welvaart van het gedrag onzer medemenfehen omtrent ons afhangt; zo zeker is het ook, dat hun gedrag jegens ons door den goeden of kwaaden naam, dien wy by hen hebben, bepaald word. Dit is niet alles. Wy zyn tot een gezellig leeven3 tot den omgang met andere menfehen, tot deelneming aan onze wederzydfche vreugd en ons wederzydsch genoegen verordend. Van ^lle onze verftandelyke medefchepfels afgezonderd, van hun gezelfchap cn vermaak uitgefloöten, blootclyk aan onszelven en aan onze cenzaame bedenkingen en aandoeningen overgelaaten , konden wy of in het geheel niet of ten minften in zulk een' hoogen graad niet gc- V. Stuk. R ' luk-  258 OVER DE WAARDE VAN lukkig zyn. Het zachte gevoel der toegenegenheid en der vriendfehap, dat eene zo zuivere bron van vermaak is, zou wel dra by gebrek van voedfel verdvvynen, en voor de lastige aandoeningen van misnoegen, van verdriet, van menfehenhaat plaats maaken. Zal echter het gezellige leven bekoorlykheid voor ons hebben; zal ons de omgang met andere menfehen aangenaam zyn; zullen zy aan hetgeen ons betreft deel neemen, en ons gaarne tot medegenooten van hunne vreugd en van hun vermaak hebben : dan moeten wy ook in een goed gerucht by hen ftaan. Zy moeten ons zulke eigenfehappen , of geneigdheden , of voorrechten toefchryven , die in hunne oogen iets betekenen, die ons hunnen omgang en hunne vriendfehap waardig maaken. Ten minften moeten zy niets van ons gelooven, en niets van ons vermoeden dat verachting of affchuuwen verdient. Een natuurlyk en ongedwongen voorkomen; eene openhartige, onbezorgde mededeeling zyner gedachten en aandoeningen; en een vry maar 'onbeledigend oordeel over datgeen, wat men ziet en hoort, wat men zegt en doet; eene wederzydfche hartelyke doch geenszins gezochte  EENEN GOEDEN NAAM. 25"0 té en angstige beyvering, om aan eikanderen behaaglyk te weezen: deeze zyn onbetwistbaar de waare bckoorlykheden des gezel]igeri leevens; de grootfte vreugd van den Vriendfchaplyken omgang. Zullen echter deeze dingen aldaar plaats kunnen hebben, waar geenö wederzydfche achting de leden van het gezelfchap verbind? Zal diegeen, die met óf zonder zyn fchuld in een kwaad gerucht by anderen ftaat, tot genieting deezer vreugd toegelaaten worden ? Zal men dengeenen niet vlieden, wien men een zwak verftand of een kwaad hart toefchryft, wien men voor een' huichelaar of een' lasteraar, of vooreen' ftrengenj fpotachtigen rechter, of voor een'rustverfloorder houd, of op wiens rekening men andere kwaade gezindheden of daaden fielt? Ën wanneer men zynen omgang wel voeglykheidshalven j of uit hoofde van andere betrekkingen, niet gantfchelyk vermyden kan, zal men zich echter wel veel moeite geeven om zyn genoegen te bevorderen. Zal meri zyn karakter, zyn oordeel, zyn gedrag recht laaten weêrvaaren? Zal men zich aan hem in zyne natuurlyke geitalte vertoonen, en hem daardoor gelegenheid en aanmoediging tot een diergclyk gedrag geeven? Zal men niet veeleer zyne onverfchilligR i He  2(5o OVER DE WAARDE VAN fte wezenstrekken, zyne onfchuldigfte gebaa» ren, redenen en handelingen zo uitleggen, als met het gevoelen dat men voorheen van hem heeft opgevat overeenkomt? Zal men niet of uiterlyk koel en achterhoudend jegens hem zyn , of hem door eene gedwongen achting en vriendelykheid meer verbysteren dan voldoen ? Zekerlyk, myne Vrienden, laat een' mensch nog zulke voortreflyke bekwaamheden en gaaven van geest, nog zulke goede eigenfchappen, nog zulke groote verdienflen hebben; maallaat de boosheid of de toevalligheid nadeelige geruchten van hem verfpreiden, en deeze geruchten zekeren graad van geloofwaardigheid verkrygen : hy zal de meeste gezellige geneugte en vreugd, waarop zyne gaaven ,zyne eigenfchappen , zyne verdienflen hem zulk eene rechte maatige aanfpraak geeven, wel fchielyk kwyt raaken ; hy zal zich wellicht tot zichzelven, of tot den omgang met weinige van hem afhangk]yke perfoonen moeten bepaalen; en hoe zeer word niet hierdoor zyn gelukzaligheid verzwakt , hoe veele bronnen van dezelve zullen hierdoor voor hem geflooten worden ? Voor hem, daarentegen, die het geluk eens goeden naams geniet, ftaan alle deeze bronnen van vreugd en vergenoegen open; en hy kan zelfs met  Eli N EN GOEDEN NAAM. 2ul met veel geringer gaaven en verdienflen, mee veel grooter gebreken en zwakheden, dan geene heeft, menigerlei'e foorten van genoegen en gelukzaligheid feheppen. Zo zeker is het dat de naam uitgeleezener is dan groote rykdom , en de goede gunst beter dan zilver en dan goud, Gelyk echter het goed gerucht veel tot onze gelukzaligheid, in zo verre zy van onzen uiterlyken welftand en van den omgang met anderen afhangt, toebrengt, zo worden wy ook daardoor veel algemeennuttiger dan wy anders zyn zouden, en kunnen veelmeer tot de gelukzaligheid van anderen te weeg brengen, dan wy anders zouden kunnen doen; en dat wel in verfcheidene opzichten. Om het gezelfchap nuttig te zyn is Let niet geiiocg, dat wy zekere bekwaamheden en gefchiktheden hebben; dat wy zekere kunst of weetenfchap , zekere foort van handel of hanteering wel verflaan, dat wy de ons toevertrouwde bezigheid vlytig en getrouw uitvoeren 5 maar anderen moeten het ook weeten en gelooven dat wy deeze bekwaamheden en gefchiktheden hebben, dat wy deeze dingen wel verflaan, en dat men zich daarin op ons verlaaten kan, En R 3 daar  S<52 OVER DE WAARDE VAN daar wy gemeenlyk de eenigen niet zyn, die de famenleeving deeze of andere dienften kunnen bewyzen: zo moet men ons nog,behaIven dat, toegenegen zyn; men moet ons zulke eigenfchappen of voorrechten toefchryvcn , die ons achting en gunst doen verwerven. Ten minften moeten wy geen kwaad of dubbelzinnig karakter in de oogen van het algemeen hebben, en onze wandel moet onberispelyk zyn, wanneer men onsen onze verdienflen boven die van anderen den voorrang zal geeven. Wy moeten derhalven in een goed gerucht by onze mede, menfehen zyn; zy moeten een goed gevoelen Van ons hebben. Wat helpt, in dit opzicht, den wyzen zyne wysheid, den geleerden zyne geleerdheid, den patriot zynen fchranderen en edelen yver voor het gemeenebest, wanneer men hen niet zulke ampten te bedienen en zulke waardigheden te bekleeden geeft; posten in welken zy hunDe wysheid, hunne geleerdheid , hunne vaderlandlievende gezindheden kunnen doen b!} ken, en tot gewigtige zaalten kunnen aanwenden? Zal men hen echter deeze ampten of deeze bedieningen gevoegelyker wyze toevertrouwen, wanneer men een flecht gevoelen van hen voed, wan,  EEN EN GOEDEN NAAM. 26*3 wanneer men den wyzen voor een' eigenzinnigcn, voor een wonderlyk hoofd, den geleerden vooreen' geraelyken, onbruikbaaren pedant, den patriot voorcen'eigenbaatigenofftaatzuchtigen huichelaar uitgeeft; of wanneer men hunne voorrechten wel erkent, maar hen te gelyk zulke gebreken in hun karakter of in hun gedrag ten laste legt, die alle waarde aan dezelven beneemen? Even zodanig is het ook met den konftenaar, met den handwerker, met den koop. man, met den waarneemer enz. gelegen: zal de konftenaar of de handwerker zyne konst of zyne hanteering wel oefenen; zal hy het daarin tot zekere volmaaktheid brengen, en daardoor de famenleeving recht nuttig worden: dan moet hy veele werken van konst en van vlyt te vervaardigen hebben; en deeze zal men hem niet opdraagen, wanneer men geen goed gevoelen van zyne talenten of van zyne bekwaamheid heeft, of hem anders, wegens zyne perfooneele en zedelyke eigenfehappen niet toegenegen is. Zal de koopman zyne bezigheden met een goed gevolg verrichten ; zal hy dooreen' uitgebreiden en voordeeligen handel den welvaart zyner medeburgers cn der algemeene R 4 men-  2Ó4 OVER DE WAARDE VA ff menfehelyke famenleeving bevorderen : dan moeten vreemden en inboorlingen hem voor een" verftandig', doorzichtig', arbeidzaam', rechtfchapen man houden; zy moeten gelooven, dat by zyne bezigheden wel verftaat, en dezelven zorgvuldig en voorzichtig verricht; en naar maate dat dit geloof verzwakt of vervalt, naar die maat zal zyne werkzaamheid ten algemecnen beste bepaald en zyn invloed op het geheel geringer worden. Zal een AÜvokaal, door zyne bedrevenheid in de wetten des lands en van de wyze hoe zich in rechtsgedingen te gedraagen, of ook door zyne welfpreckendhcid, recht nuttig worden: dan moet hy by de partyen zo wel als by de rechters in het gerucht van een' wel onderrecht', fcherpzinnig', waarheid- en gerechtigheidlievend', en van ftreefcen en om. kooping afkeerig', man zyn; en hoe algemecner en ontwyfelbaarer dit gerucht is , hoe -meer hy, door wyze afraading van govaarJyko rechtshandelingen , of door goedaardige byleg. ging van ontftaane verfchillen, of door nadrukkelykehandhaaving van het recht, ten algemeenen beste zal kunnen toebrengen. In 't kort, zonder de hulp eens goeden naams zal niet ligt . iemand gelegenheid hebben, der menfehelyke famenleeving aanmerkelyke dienden te doen,  EEN EN GOEDEN NAAM. 2ÖJ en door bet verliezen van denzelven worden gemeenlyk alle bekwaamheden en vermoogens, die de mensch daartoe heeft, ten onbruike gemaakt. Nog meer. Wanneer wy ook, uit hoofde der plaats die wy in de menfehelyke famenleeving bekleeden, of van het ampt, dat wy in dezelve waarneemen , de grootfte aanleiding hadden, om onze gaaven ten algemeenen bes» te aantewenden , zo zouden wy zulks echter zelden met een gelukkig gevolg kunnen doen , indien wy niet in een goed gerucht Jlonden. De oprechtheid onzer oogmerken zouden fteeds in twyfei getrokken; onze beste voorflagen zouden verworpen worden. Onze algemeen -nuttigfte poogingen zouden zonder aanmoediging en onderfteuning blyven, of wel den hardnekkigften tcgenftand vinden. Wy zouden zeer dikwyls onze bekwaamheden en vermoogens vruchteloos infpannen, en altoos, zelfs by het getrouwfte gebrüikmaaken van dezelven, by wyze van vergelyking gefproken, maas weinig uitrichten. Hoe beter daarentegen het gevoelen is, dat men van ons heeft opgevat; hoe meer vertrouwen men in onze bekwaamheid en rechtfehapenheid ftelt; met hoeveel belt 5 m  ±66 OVER DE WAARDE VAN ter gevolg wy datgeene zullen doen, hetgeen wy uit hoofde van ons ampt en beroep ver, pligt zyn te doen; hoe minder hindernisfen en zwaarigheden wy in de bevordering van goe, de oogmerken, of in de uitvoering van heilzaame ontwerpen zullen vinden. De goede menfehen zullen zich beyveren ons naar hun vermoogen daarin te onderfteuncn; en de kwaaden zuilen het niet ligt durven waagen zich tegen ons te verzetten. Hoe veel is in dit opzicht, by voorbeeld, niet aan den goeden naam eens Landheers, eens Staatsbedienden, eencr Overheid gelegen? Zo lang de Regenten en Hoofden eener gemeente voor wyze en goede vaders des volks worden gehouden; zo lang men hen voortreflyke inzichten en deugden toefchryfe; zo lang men aan hunne rechtfehapenheid en trouw geloof Haat: zo lang zal het hen gemaklyk vallen» hunne onderdaanen naar hunnen wil te regeeren; hunne wetten en inftellingcn te doen gel. den ; hunne oogmerken zonder tegenfpraak door te zetten; en allen, of ten minften het voornaamfte getal der leden van den Staat, ter bevordering derzei ven, met elkander te verbinden. Vangt men echter eens aan twyfei te flaan  EENEN GOEDEN NAAM. 20? ftaan aan hunne rechtfchapcnheid cn trouw, en word deeze tw'yfel algemeen; fchryft men hen eens cigcnbaatige of tyrannifche geneigdheden , of flechts onverfchilligheid jegens het algemeene best toe: zo zullen zy ook dan, wanneer zy werkelyk overeenkomftig hunn* pligt handelen, en aan de welvaart des lands arbeiden, weinig onderfteuning, maar destemeer tegenftand vinden. Men zal hunne uitdrukkelykfle verklaaringen; en toezeggingen niet vertrouwen; hunne verftandigfle inrichtingen bedillen; hunne heilzaamfte wetten verachten en overtreden; zich over hunne bil-, lykfle vorderingen bezwaaren; en hen geene andere dan eene gedwongene, en gcvolglyk zeer onvolkomene en gebreklyke, gehoorzaamheid hewyzen. Hoe veel is 'er in dit zelfde opzicht niet gelegen aan een goed gerucht, in 't welk een openlyk Leeraar van den Godsdienst by zyne toehoorders ftaat ? Twyfelt men aan zyne rechtfchapcnheid ; gelooft men tegenflrydigheid tusfehen zyn leer en gedrag te ontdekken; raakt hy verdacht een huurling te zyn, die uit hoofde van gewin, of anders tot vcrkryging van ydele eer, datgeene beweert het welk  268 OVER DE WAARDE VAN welk hy zelf niet gelooft, en datgeene aanpryst dat hy zelf niet doet: hoe voortrefiyk dan ook zyne gaaven moogen zyn, hoe bondig en treffend zyn voorftel, hoe groot zyn vlyt en yver in het volbrengen van de pligten zyns ampts moogen zyn: hy zal met dit alles maar weinig uitrechten; hy zal mooglyk niet half zo veel daarmede vorderen, dan diegeen, welke met veel geringer gaaven, met eene veel flechter wyze van voorftellen, met een' veel gcmaatigder yver en vlyt, het gerucht van oprechtheid en eencn voorbeeldeiyketi wandel voor zich heeft. En even zo, myne Vrienden, is het met ons allen gelegen, in welken ftand wy onsook moogen bevinden. Hoe beter het gevoelen is dat men van ons heeft, hoe gemaklyker en zekerder wy ook anderen van nut kunnen zyn en het algemeene best bevorderen; hoe meer gehoor onze raad vinden; hoe meer indruk onze vermaaningen, waarfchouwingen beftraffingen, hoe meer invloed ons goed voorbeeld hebben zullen. Laat een mensch, die zynen goeden naam verlooren heeft , die, by voorbeeld, eens voor eenen huichelaar, of voor eenen fchynheiligen verklaard is geworden, eene  EENEN GOEDEN NAAM. 9.6(j écne nog zo goede, nog zo edele daad verrichten; laat hem de deugd en vroomheid nog zo nadruklyk aanbeveelen; laat hem nog zo veel godvrucht, of zachtmoedigheid, of onthoudendheid in zyne woorden en werken vertoonen, wien zal dit alles roeren ? Wien zal het tot navolging bekooren?Wie rekent het,integendeel , zich niet tot eer, dengeenen te volgen, dien hy zelf hoogfehat, en van wien de gantfche famenleeving een gunftig oordeel velt? Zo zeer, myne Vrienden, hangt het gevolg onzer poogingen, om van onze bekwaamheden en vermoogens het beste gebruik te maaken , en zo veel goeds in de waereld te doen als wy by mooglykheid maar kunnen, van het goed of kwaad gerucht af, waarin wy ftaan. Hierby komt eindelyk , myne aandachtige Toehoorders , dat de goede naam zelfs tot onze zedelyke verbetering en volkomenheid veel toebrengen kan; en dat, integendeel, het verlies van denzelven den mensch zeer dikwyls tot de grootfte uitfpoorigheden, tot een geheel zedeloos en losbandig gedrag verleid. Dit is eene omftandigheid,die alle opmerking verdient, en de groote waarde des goeden naams buiten twyfelfteit. / Wee-  270 OVER DE WAARDE VAK Weeten wy, dat men ons zekere gefchiktheden ,goede eigenfchappcn, deugden toefchryft; dat men ons voor onbekwaam boud om onrechtvaardige, laage, kwaadaardige handelingen te bedryven; dat men zich van ons verftand en van ons hart veel goeds belooft; dat men ons voor rechtfcbapene cn achtenswaardige leden der famenleeving erkent: welk eene fterke aandry ving moet dit voor ons niet zyn, om deeze gefchiktheden en goede eigenfebappen te doen blyken; deeze deugden wcrkelyk té betrachten; deeze kwaade handelingen zorgvuldig te vermyden; ons verftand en ons hart eer aan te doen; en de achting, in welke wy ftaan , door een onaanftootclyk en pryswaardig gedrag, te handhaaven? Ik weet wel, dat diegeen, welke zich crïkel door deeze overweeging tot het goede aandryven en van het kwaade te rug houden laat, nog den naam van een' deugdzam' mensch niet verdient; maar deswegen kunnen en moeten wy echter omtrent het oordeel onzer medemenfehen niet onverfchillig zyn, cn wanneer de zorg voor de behoudenis van onzert naam , door andere beweegredenen onderftcund en vergezeld word, zo kan zy ons op eene zeer  EENE N GOEDEN S AA Mi zeer rechtmaatige wyze de volbrenging van onze pligten gemaklyker maaken , en door dat zy ons op alle onze redenen en handelingen des te oplettender maakt, onze volmaaktheid bevorderen. Ondertusfchen blyft het kwaade onuitgevoerd, en het goede gefchied; en hoe dikwyler, zelfs in onzuivere oogmerken , wy het eene nalaatcn en het andere doen, hoe meer onze neiging tot het kwaade verzwakt en onze vaardigheid tot het goede vermeerderd moet worden, en hoe gemaklyker de edeler dryfveeren tot rechtfchapenheid cn deugd op ons zullen kunnen werken. Is, daarentegen, de goéde naam verlooren, dan is ook by veele menfehen datgeene verlooren , hetwelk hen het krachtigfte van dwaasheden en zonden kon te rug houden. Voorheen hebben zy, om den naam van rechtfchapen lieden te behouden, of om van anderen geëerd te worden, zich van veele kwaade handelingen afgehouden, waartoe zy neiging en aanlokfel genoeg hadden; zy hebben zichzelven mooglyk geweld aangedaan; zy hebben , mooglyk tegen hun eigen grondstellingen en trek, mecnige rechtvaardige, billyke, weldaadige daad verricht; zy hebben mooglyk hun  üf% -OVER DE WAARDE VAN byzonder voordeel aan het algemeene best, of bun vermaak aan den roem opgeofferd; zy hebben ten minften alles verinyd wat anderen aanftootelyk zyn cn tot ergernis ftrekken konde. Nu, dat zy hunne oogmerken gemist hebben; nu, dat men hen hetgeen zy met recht voor fchadelooshouding voor den zich aangedaanen dwang verlangen konden weigert; dat men hen even zo beoordeelt en be* handelt,alsof zy.volftrckt het tegendeel gedaan hadden: nu houd hen niets meer terug, om zich aan hunne lusten cn begeerlykheden ten volle o.vertelaaten. 'Zy geeven insgelyks alle hoop om den naam van rechtvaardige, waardige, nuttige menfehen en burgers te behouden, op; bekommeren zich, derhalven niet meer om hunnen goeden naam; verachten het oordeel van hunne mcdemcnfchcn, en vraagen 'er niet meer naar, of eene zaak, eene daad , aanftootelyk of onaanftootelyk, lóftyk of fchandelyk zy; en dus gaan zy in hunne dwaasheden cn afwykingen geduurig verder, worden tot allen goed geduurig onwilliger en onbekwaamer,en geraaken ten laatften in een' ftand van gevoelloosheid en hardheid van hart, die hunne verbetering byna onmooglyk maaken. Zo veel, myne Vrienden, is 'er in dit opzicht aan  eenen goeden naam. 273 a3n de behouding of het verlies van een' goeden naam gelegen; en zo zeker is het dat de waarde van denzelven de, waarde des rykdoms en van alle uitwendige goederen en voordeelen verre te boven gaat. En welk een befluit zullen wy nu uit dit alles opmaaken ? Hoe zullen wy ons gedrag overeenkomftig met deeze waarheid, die wy niet kunnen loochenen, inrichten? Zy legt ons verfcheiden gewigtige pligten op, myne Vrienden; en ik zal befl uiten met unog in weinige woorden deeze pligten te herinneren, en tot betrachting van dezelven zoeken aan te fpooren. Is de goede naam van zulk eene groote waarde; brengt hy zo veel tot bevordering van onzen welftand en ons vergenoegen by; kunnen wy zonder denzelven, zelfs met de beste gezindheden , noch onze gaaven en vermoogens behoorlyk gebruiken , noch de menfehelyke famenleeving recht nuttig zyn ? O zoekt dan dit kostbaar goed met groote zorgvuldigheid te bewaaren , gy allen, die in het bezit van hetzelve zyt! Waakt ook in dit opzicht over alle uwe redenen cn handelingen, en vermyd alles, wat V. Stuk. S de  274- OVER DE WAARDE VAN de goede meening, die anderen van u hebben, zou kunnen verzwakken. Gelooft niet, dat deeze zorgvuldigheid een' deugdzaam' en weldenkend' mensch omvclvoeglyk is. Zy zoude het zyn, wanneer de begeerte om te behaagcn de heerfchende dryfveer van uw doen en laaten ware; wanneer gy u in uw gedrag, zonder op de regels van recht en biilykhcid te zien, blootélyk naar het oordeel der menfehen richtte ; of wanneer gy hunne goedkeuring en hunne achting zo niet boven de goedkeuring van uw geweeten en het welbehaagen van het Opperweezen , maar echter daarmede gelyk ftelde. Neen, onze vraag moet fteeds zyn: Wat is recht V Wat is goed ? Wat is met myne natuur en den wil van God ovcreenkomftig ? Waartoe ben ik als mensch, als burger, als huisvader verpligt? En by het beilis'fcben ■ deezer vraage moet lof en berisping der menfehen in geene aanmerking komen. Wy moeten volgens juiste grondregels handelen, en aan deeze grondregels getrouw blyven. Daardoor zelfs zullen wy ons van de achting des beste en waardigfte deels der famenieevingc opdegegrondfte wyze verzekeren, en deszelfs goedkeu-  EENEN GOEDEN NAAM. keuring, zonder met angst naar dezelve te trachten, of haar tot ons hoofdoogmerk te maaken , in de meeste gevallen onfeilbaar verkrygen. Komt het echter aan op het verrichten van zaaken, die door geene wetten bepaald worden, die wy doen of nalaatcn, waaromtrent wy dus of anders kunnen te werk gaan; en wy richten dan ons gedrag zodanig in, als het meest tot bevestiging van ons goed gerucht dienen kan: dan maaken wy ons niet alleen aan geene beftraflyke roembegeerte fchuldig; wy handelen niet alleen naar fchranderheid, maar wy handelen overeenkomfb'g met onzen pligt, die ons beveelt alles te doen, waardoor wymiddelyker wyze aan anderen nuttig worden, of een' grooter en zekere* invloed op de bevordering van het algcmeene best bekomen kunnen. De goede naam kan niet alleen door het bedry ven van 't kwaad , maar ook door den fchyn van hetzelve; niet alleen door onrechtvaardige of fchandelyke, maar zelfs door onfchnldige doch onvoorzichtige redenen en daaden verzwakt worden en verlooren gaan. Hoed u derhalven ook voor den fchyn des kwaads, en wandelt naar het voorfchift des Apostels, voorS 2 zich-  2?6 OVER DE WAARDE VAN zichtiglyk, niet als de onwyzen , maar als de •wyzen. Is verder de goede naam van zulk eene groo. te waarde, zo prent u diep in, myne aandachtige Toehoorders, dat gy den goeden naam van uwen naasten op geenerleie wyze aangrypen of verdacht maaken kunt, zonder hem-zeiven cn de gantfche famenleeving de grootfte fchade toe te brengen, en u aan de ftrafbaarfte ongerechtigheid, ja dikwyls aan eene recht onmerfchelyke •wreedheid, fchuldig te maaken. Berooft liever uwen naasten van zyne goederen; verwond hem aan zyn ligchaam; Hort hem in armoede en laagheid! Gy zult hem in de meeste gevallen minder krenken, en hem verdraaglykcr kwaad toebrengen, dan wanneer gy hem op eene onrechtvaardige wyze van de achting berooft, welke hy by zyne medemenfehen bezit. Door deeze achting kan hy zich wegens alle verlies weder fchadeloos .Hellen; zonder dezelve hebben zeer dikwyls rykdom en hoogheid cn leeven weinig bekoorlykheid voor hem. Ziet derhalven den goeden naam uwer broeders, van welken ftaat zy ook zyn moogen, toch niet voor eene zaak aan, waarmede te fchertfen is, waarover men zich lustig maaken,  EENEN GOEDEN NAAM. 2.7? ken, of ten aanzien van welke men onbefchroomd zyn vernuft toonen kan. Bedenkt iteeds, hoe ligt den goeden naam eens onfehuldigen gekwetst worden kan; en hoe moeijelyk zich de wonden, die men hem toebrengt, heclen laaten? Een dubbelzinnig woord, eene geheimaanduidende houding, een veelzeggend frilzwygen, een Spotachtig lagchen, een kwaadaardig maar is reeds genoeg, om de nadeeligfte indrukken van het karakter, of van het gedrag eens perfoons op den onvoorzichtigen, ligtgcloovigen, kwaadgezinden toehoorder te maaken, de ergfte geruchten te doen verSpreiden, en het aanzien van een onfchuldig of verdienftclyk medelid der famenleeving te ondermynen. Ongelukkiger wyze kan zulk een gerucht zich zo dra verfpreiden; het veroorzaakt vermoeden zich zo fchielyk vestigen; daar kunnen zo veele omftandiheden faaicnloopcn, die het waarfchynlyk maaken; dat het zeer dikwyls niet meer in uw vermoogen ftaat, het begaan onrecht weder te herftcllen. Vergeefs zult gy dan uwe onvoorzichtige redenen herroepen; vergeefs de geheele zaak voor misverftand, voor boertery, voor een nietsbeduidenden vrolyken inval verklaaren; vergeefs zelfs den beledigden om vergeeving van uw S 3 mis'  2?8 OVER DE WAARDE VAN misdaad verzoeken! Men zal veellicht de verandering van uwe taal en gedrag aan vreesachtigheid, of aan infchiklykheid, of aan eigenbaat , of aan zekere federt getroffen heimelyke verbintenisfen en affpraaken toefchryven; men zal het zich in langen tyd niet uit het hoofd laaten praaten , dat 'er in 't geheel niets aan de zaak zyn zoude, en mooglyk zullen 'er jaaren toe gevorderd worden, eer het u, zelfs met de oprechtftepoogingen, gelukt, den indruk, dien gy tot nadeel van uwen naasten op anderen gemaakt hebt, weder uit te wisfchen. En wanneer u dit niet gelukt,dan hebt gy, mooglyk voor altoos, de rust eens onfchuldigen verwoest; de welvaart van-hem en de zynen ondermynd; voorde burgerlyke famenleeving een nuttig medelid onbruikbaar of minder bruikbaar gemaakt; gy hebt mooglyk hem, die zich wilde beteren, den moed daartoe benomen; cn hem, die de zorg voor zynen goeden naam binnen de paaien van maatigheid en eerbaarheid hield, jegens eer en fchande onverfchiliig gemaakt. Welk een misdryf, myne aandachtige Toehoorders! Hoe verfchriklyk zullen zy niet in het uur van ernftig nadenken, of op uw fterfbedde worden? Kunnen wy dan ooit te voorzichtig, te gemoedelyk zyn, wanneer het op  ÊENEN GOEDEN' NAAM. ^-79 Op den goeden naam van onzen naasten aankomt? Neen, hoe grooter de waarde en hoe onherfteihaarder het verlies van denzelven is, hoe heiliger hy ons ook moet zyn:en hoe meer wy ons moeten hoeden, voor al datgeene 't welk hem zou kunnen kwetfen! Laat ons derhalven onze tong in toom houden, en allen nyd, allen haat, alle bitterheid cn vyandfehap tegen onze broeders uit onze harten verbannen. Laat ons niet alleen openbaare logens en lasteringen verfocijen, maar ook alle kwaade nafpraak, alle ftrengc en liefdelooze beoordeeling onzes naasten als zonde aanzien en vlieden , die met de menschlievendheid en het karakter van waare Christenen op geenerlcie wyze beftaanbaar is. Laat ons, integendeel, zo als het kinderen van God en navolgers van Jefus betaamt, hartelyke erbarming , vriendelykheid, ootmoedigheid , zachtmoedigheid en lydzaamheid ons eigen maaken; iedereen'met eene toegeeflyke verfchooning verdraagen; en met iedereen'zodanig handelen, en van iedereen' zodanig oordeelen , als wy wenschten dat men in gelyke gevallen met ons handelde, en van ons oordeelde. Boven alles echter laat ons de liefde aandoen, die de band der volmaaktheid is! Amen. S 4   ELFDE LEERREDE. OVER DE GEWIGTIGHEID VAN EEN JAAR. Tekst: Euanoelium van Joannes. HoofddeelIX.vs. 4. Ik moet werken de werken des geenen die my gezonden heeft, zo lang het dag is: de nacht komt, wanneer niemand werken kan. S 5   TJoor fchepfelen, wier leeven van korten V duur is; die hun leeven naauwlyks ten halve genieten, óf het zodanig gebruiken kunnen als het op de beste wyze tot bevordering hunner waare volmaaktheid en gelukzaligheid gefchikt zou zyn; en die by dit alles van de voortduuring deezes leevens nooit zekerheid hebben: voor zulke fchepfelen moet alszins een jaar een aanmerklyk gedeelte van tyd; het verlies of gewin eens jaars moet voor hen een groot verlies of gewin zyn! Zyn deeze fchepfelen daarby onfterfelyk; hangt hun tegenwoordig leeven met het toekomende famen; is het laatfts maar een gevolg en voortzetting van het eerfte ; zal hun toekomend leeven gelukkig of ongelukkig zyn, naar maate zy hun tegenwoordig leeven wel of kwalyk aanwenden-: dan moet hen een jaar nog veel gewigtiger , dan moet het verlies of gewin van een jaar nog veel grooter voor hen zyn. Zyn wy echter niet zulke fchepfelen, aandachtige Toehoorders? Is het met ons leeven niet zodanig gefteld ? Het duurt zeventig, wanneer het hoog komt duurt het tagtig jaaren.  684 OVER DE GEWIGTTGHEÏD ren. Verre, verre de minften bereiken deezen ouderdom. Maar ook diegeenen, weike denzelven bereiken, kunnen naauvvlyks twintig of dertig jaaren recht gebruik van hun lee. ven hebben, of hetzelve met bewustheid en oefening hunner edelfte geestvermoogens genieten. Het overige deel van hetzelve brengen wy als onvernuftige kinderen, of in flaap, in zwakheden en fmarten, met laage en dierlyke verrichtingen, met nietsdoen, of in kommer en verdriet door. Wy weeten daarby dat wy na den dood een ander leeven te verwachten hebben, en dat ons tegenwoordig gedrag ons toekomend lot beflisfchen en bepaalen zal. Hoe gewigtig moet dan niet een jaar voor ons zyn! Hoe veel moet niet van deszelfs goed of kwaad gebruik afhangen! en hoe yverig behoorde deeze gedachte ons niet te maaken in het volbrengen van onzen pligt! Onze Heiland, myne Vrienden, die ons in alle ftukken met zyn voorbeeld is voorgegaan, kan ons ook hierin tot een modél dienen.. Hy begreep de gewigtigheid van den tyd en iedere groote en kleine afdeeling van denzelven me: overtuiging: daarom was hy zo bezig en onvermoeid, om datgeene te doen 't welk hy hier  VAN EEN JAAR. 28j hier op aarde moest doen ; daarom zeide hy in onzen tekst: Ik moet werken het werk desgeenen die my gezonden heeft, terwyl het dag is, zo lang ik tyd , middelen en gelegenheid daartoe heb; de nacht komt, ongelukkige tyden komen 'er , ongunftige onhandigheden , ziekte en dood, dat niemand werken, dat niemand zyne bezigheden verrichten kan. Hoe wys, hoe edefzyn niet de gezindheden van onzen Hecrï 6 Dat ook onze gezindheden zodanig zyn moeten, myne aandachtige Toehoorders! Myn tegenwoordig voorftel is gefchikt om dezelven, onder den Goddelyken zegen, in u te verwekken, of te fterken. Ik zal u ten dien einde Je gewigtigheid eens jaars voorftellen; en wensch van harten , dat deeze ov-rweeging ons allen aandryven moge, om van het jaar, dat wy heden zyn ingetreeden, het beste, het waardigfte gebruik te maaken. Wanneer wy van de gewigtigheid en groote waarde eens jaars fpreeken , myne aandachtigeToehoorders, dan onderftellen wy vooraf, dat niet het geval, maar een wyze Schepper ons op den  286" OVER DE GEWIGTIGHEID den aardbodem gefield heeft; dat het niet evenveel is hoe wy ons op denzelven gedraagen, hoe wy onze bekwaamheden en vermoogens, onzen tyd, onze goederen aanwenden; dat God een' ieder' van ons, zo als zynen Zoon, Jefus Christus, zeker werk te volbrengen opgedraagen heeft, of dat wy tot zekere oogmerken verordend eh dat deeze oogmerken gewigtig zyn. Wy onderftellen vooraf, dat wy niet blootelyk daartoe in weezen zyn dat wy ons aardsch leeven onderhouden, en onze dier. lyke behoeften voldoening geeven , dat wy eeten, drinken, flaapen, ons geflacht voortplanten, ons menigerleie zinnelyke geneugten verfchaffen, en ons daartoe door de waarneeming onzer beroepsbezigheden de middelen te verwerven; maar dat wy hoofdzaaklyk daartoe verordend zyn, om de volmaaktheid van onzen geest te bevorderen, door overdenking en oefening wys en deugdfaam, cn door wysheid en deugd recht nuttig voor andere menfehen te worden, ons tot de kennis van God te verheffen, hem beminnen en gehoorzaamen te leeren, en ons daardoor van tyd tot tyd tot een' hooger' en volmaakter' ftand in een ander leeven vatbaar en bekwaam te maaken! Wan-  VAN EEN JAAR. ^7 Wanneer wy nu dit voor onze verordening houden; wanneer wy ons tegenwoordig leeven zo befchouwen, gelyk reden en Godsdienst ons gelasten dit te befchouwen, en wy de gewigtigheid van een jaar recht willen leeren begrypen: dan moeten wy overweegen: Hoe veel goed of kwaad wy in een jaar doen, en hoe zeer wy daardoor onze volmaaktheid en gelukzaligheid bevorderen of verhinderen kunnen ; Hoe veele gewigiige en tot in het oneindige zkh uittrekkende gevolgen het goede en het kwaade, H welk wy in een jaar verrichten, zo wel ten aanzien van onszelven als ten aanzien van andere menfehen naar zich trekken ; Hoe verfchillende de toekomende jaaren in veelerleie opzichten van het tegenwoordige zyn kunnen ; En hoe onzeker het zy, of dit niet het laatfte jaar van ons leeven zyn zal. Laat ons deeze vier ftukken wat ornftandiger befchouwen. Zy zullen ons even zo veele hoofdredenen aan de hand geeven, om aan het werk, waartoe ons God op deezen aardbodem  288 OVER DE GEWIGTIGHEID dem gefield heeft, te arbeiden, zo lang het dag is, opdat ons de nacht niet overvalle eer het voleindigd is. Wy kunnen, eerjlelyk, in een jaar zeer veel goed en kwaad doen, en daardoor onze volmaaktheid en gelukzaligheid zeer veel bevorderen of verhinderen; en dit is de eerfte oorzaak, waarom wy aan een jaar zo veel gewigtigheid toefchryven, of hetzelve voor zulk een aanmerklyk gedeelte van ons leeven houden. Hoe verbaazend groot, hoe ontelbaar is niet de fomme van gedachten en denkbeelden, die in een eenig jaar in onze ziel ontftaan! Deelt het jaar in dagen, die dagen in uuren, die uuren in minuuten en fecunden, en wanneer gy deeze fomme te famen gerekend hebt, zo zal zy met de fomme uwer gedachten nog niet gelyk komen. Wy denken allen onophoudeJyk, het zy wy waaken of flaapen , arbeiden of rusten; onze gedachten volgen op eikanderen met eene gezwindheid , die zich naauwlyks begrypen Jaat; en maar zelden zyn ze geheel onverfchillig. Hoe veel goeds of kwaads moet de mensch in een jaar dan niet denken ? En hoeveel hangt dikwyls van eene enkele gedachte niet af? Hoe veel moet 'er dan niet aan duizend, aan honderd  van ren jaar. 28? dcrd duizend, aan rniliioenen van gedachten gelegen zyn, die een gantsch jaar in ons voortbrengt? Hoe ver moet de mensch het in kennis en deugd niet brengen, hoe veel tot zyne verbetering en volmaaktheid verzamelen, wanneer by van het eene einde des jaars tot het andere over alle gedachten, van welken hy bewustheid heeft, de wacht houd; dezelven naar de regelen van waarheid en recht beproeft; dezelven dikwyls en gaarne op de waardigfle en beste dingen, op God, op zyne Volmaaktheden en weldaaden, op Jefus Christus en zyn voorbeeld, op de welvaart zyner medemenfchen, en de middelen om die te bevorderen, op zyn eigen gedrag, op zyne tegenwoordige en toekomende verordening richt; en zich bevlytigt, om 'er den graad van klaarheid, van zekerheid cn van leeven aan te geeven, dien by 'er door veelvuldige en aanhoudende overdenking aan geeven kan! Welk een ryke voorraad van nuttige begrippen en kundigheden verzamelt hy zich daardoor niet voor het toekomende ! Welk een vruchtbaar zaad van ontelbaar andere goede gedachten, gezindheden, V. Stuk T be«  ÊGÖ OVER DE GEWIGTIGHEID béflüiten en daaden ftrooit by niet daardoor iii zyne ziele uit! Hoe veel, daarentegen, moet 'er de mensch niet by verliezen, hoe zeer moet hy zyne volmaaktheid en gelukzaligheid niet hinderen , wanneer hy een gantsch jaar lang zyne gedachten , zonder opzicht en orde, als in het wilde, door zyne ziel laat dwaalen; wanneer hy alle indrukken van buiten, of alle voorftellingen die zyne verbeeldingskracht hem aanbied, of die anders toevalliger wyze in hem ontftaan, zonder overleg, zonder beproeving, zonder keuze aanneemt, en zich van dezelven regeeren laat; wanneer hy zyne gedachten opzetteJyk van gewigtige, ernftige, God en Godsdienst en de eeuwigheid betreffende dingen aftrekt.; wanneer hy dezelven dikwyls met opzet op Kwaade of byna altoos op loutere niets» waardige, onverfchillige, aardfche dingen vestigt; en zich daarby overreed, dat het een onnoodige dwang, of eene te verre getrokken gemoedelykheid is, zo veel werks van bloote gedachten te maaken, of haare goede en kwaade gefteltenis zo ftreng te beoordeelen? Hoe zeer moet niet daardoor het licht zyns verftands verduisterd, en de fterkte van zynen geest ver-  VAN EEN JAAR. ' > •' 2C)Ï verzwakt worden! Hoe veel voedfel moeten niet alle kwaade neigingen, die in hem zyn, daardoor bekomen! Hoe ongefchikt moet hy tot het wederftaan van verzoekingen en bekooringen tot zonde niet worden! Hoe dikwyls moeten niet uit zyne verkeerde gedachten , ongeregelde, heftige begeerten, en uit deezen onrechtmaatige daaden ontftaan ; en boe veel fpruiten van toekomende verkeerde oordeelen, kwaade lusten en handelingen worden daardoor niet in zyne ziele gelegd, die zich op hunnen tyd ontwikkkelen, in het verborgen aanwasfen, en eindelyk vruchten des verderfs draagen zullen! Gaat van de gedachten tot de woorden over, myne Vrienden, die wy in een jaar uitfpreeken. Hoe groot is ook hunne fomme! Hoe veel goed of kwaad kunnen wy in een jaar niet fpr'eckèn, en hoezeer kunnen wy daardoor ons en anderen niet nuttig zyn of benadcelen ! Hoe heilzaam, hoe kostelyk is niet dikwyls een goed woord,dat ten rechten tyde ge{proken word! Welk een wanorde, welkeen onheil kan daarentegen niet een kwaad woord veroorzaaken, dat ons de nyd, of de haat, of de boosheid, of de onvoorzichtigheid, of de T 2 zwak.  292 OVER DE GEWIGTIGHEID zwakheid zeggen laat! Hoe veel moet 'er derhalven niet van de gantfche fomme aller rédenen j die in een jaar uit onzen mond gaan, afhangen? Stelt u een' mensch voor, die geduurende zulk een tydperk zyne tong geduurig in toom houd, en fteeds met overleg en tot goede oogmerken fpreekt, die alle bekwaame gelegenheden aangrypt, nu om eenen onkundigen of dwaalenden , het zy in geestelyke of m aardfche dingen te onderrichten; dan eenen anderen, die met kwaade gewoonten of gebreken bchebt is, liefdcryk te vermaanen en te waarfchouwen; nu eenen treurigen troost, dan een kleinhartigen moed in te fpreeken; nu de zaak der onfchuld, de zaak des noodlydenden, der weduwen en der weezen, dan de zaak van den Godsdienst en de deugd aan te bevelen en te verdedigen ; nu zyne goede bevattingen van de bezigheden en belangen deezes leevens, dan zyne kundigheden van de leer en pligten des Christendoms anderen vriendfchaplyk medetedeelen ; dan het gezelfchap door onfchuldige fchadelooze fcherts te verlevendigen, en het dan weder door ernsthaftiger en gewigtiger gefprekken voordeelig te worden; fielt u, zeg ik, zulk een' mensch voor, hoe veel goeds kan hy in een jaar door zy-  VAN EEN JAAR. 293 zyne redenen niet (lichten! Hoe veel kwaads daardoor niet voorkomen! Voor hoe veele vergrypen en misdryven zyne broederen bewaaren ! Hoe veele bezwaaren voor hen ligter maaken! Hoe veele verftandige, wyze,deugdfaame, vroome, algemeennuttige gedachten, gezindheden, beflaiten, daaden, kan by niet daardoor in anderen, en door deezen weder in andere menfehen doen geboren worden en bevorderen ! Stelt u daarentegen een' mensch voor, die geduurende deezen zelfden tyd zyne tong den vryen loop laat, cn op zyne redenen, wanneer zy hem niet onmiddelyk zelf aangaan , weinig acht flaat; die het zich als tot fchande rekent, van gewigtige , ernftige, of zelfs van Godsdienftige zaaken te fpreeken; dien het in zyne gezellige gefprekken enkel te doen is om zich en anderen den tyd te verdryven, of zyn vernuft te toonen, cn die zich aan niets minder laat gelegen liggen , dan om aan anderen door het rechte gebruik van de gaaf der fpraak nuttig te worden; of die het zelfs waagt, met de heiligfte en eerwaardigfte dingen den fpot te dryven, met de zonde en ondeugd te fchertfen, dezelven te verdedigen cn aan tepryzen; T 3 of  294 over.de gewigtigheid of de famenleeving door lasteringen , door kwaadfpreekingen, door ftrenge en fpottende beoordeelingen van andere menfehen, door vuile redenen te verlustigen. Hoe veel kwaads moet niet zulk een mensch in een eenig jaar door zyne redenen veroorzaaken ! Hoeveel verdachtheid, oneenigheid, tweedragt, koelheid, vyandfehap kunnen zy niet te wege brengen! Hoe veele fchadelyke indrukken zulJen zy mooglyk niet op opfchuldige, doch jonge en onbewaakte,harten maaken ! Hoe veele goede indrukken verzwakken, - uitwisfehen! Hoe meenig zal 'er mooglyk tot ondeugd door aangemoedigd, hoe meenig van de deugd afgefchrikt, of in de liefde tot dezelve wankelend gemaakt worden! Overweegt eindelyk, myne Vrienden, hoe veele goede of kwaade daaden wy in een jaar kunnen verrichten. Haar aantal is insgelyks zeer groot, of fchoon het met dat onzer gedachten en woorden niet gelyk ftaat. Gaat 'er wel een enkele dag in een jaar voorby, op welken wy niet iet goeds of kwaads bcdryven? Ja, gaan 'er wel veele uuren van den dag voorby, in welken datgden, 't welk wy verrichten, geheel onverfchillig is, en niet tot goed  - VAN EEN JA AR, 295 goed of kwaad kan gerekend worden? Zyn wy niet dagelyks of vlytig of nalaatig, gemoedelyk of niet gemoedelyk in de verrichting onzer beroepsbezigheden ? Genieten wy niet dagelyks de weldaaden van God of met vrolyke dankbaarheid of met onverfchilligheid,of met verftandige maatiging of op eene buitenfpoorige en onmaatige wy» ze ? Kunnen wy ons niet dagelyks of in de zachtmoedigheid , in de ootmoedigheid, in de verdraagzaamheid en vredelievendheid oefenen ; of ons door den toorn laaten vervoeren, en tot hoogmoed, tot een norsch en heerschzuchtig gedrag, of tot andere beledigingen van onze naasten laaten verleiden ? Kunnen wy niet dagelyks proeven van weltevredenheid met onzen ftaat, van onderwerping aan den Godlyken wil, van vertrouwen op zyne voorzorg en hulpe, of ook bewyzen van het tegendeel aan den dag leggen? Gaat 'er welligt een dag voorby, dat wy niet op de eene of op de andere wyze tot kwaad verzocht of tot goed genoopt en aangemoedigd worden, en op welken wy niet of onze geneigdheid tot het eene of onze liefde tot het andere kunnen fterken? Gaat'er welligt een .dag voorby, op welken wy geene gelegenheid hebben, om of onze huisgenooten, onze vrienden, of andere T 4 Ken*  206" over de gewigtigheid menfehen door onzen raad, door onze aalmoefen, door ons krediet, door ons voorbeeld, door andere dienften die wy hen kunnen bewyzen , van nut te zyn? Hoe groot moet dan niet de fomme onzer goede en kwaade daaden in een jaar worden, naar dat wy ons zo of anders gedraagen! En hoe zeer moeten wy ook daardoor onze volmaaktheid en gelukzaligheid of bevorderen of verhinderen! Indien niet eene handeling, die wy verrichten, geheel zonder gevolgen is, hoe ontelbaar moeten dan niet de nuttige of fchadelyke gevolgen zyn, die uit de handelingen van een gantsch jaar ontftaan! En wanneer gy dan by deeze handelingen de gedachten en de woorden van dat zelfde jaar voegt, hoe groot moet dan niet de algemeene fomme van goed of kwaad zyn, die in zulk een gedeelte van tyd als op uwe rekening gefchreeven word, en die met de fomme der gelukzaligheid of der ellende, die gy in het toekomende te wachten hebt, in zulk een naauw verband ftaat! Hoe gewigtig moet dan in dit opzicht een jaar niet zyn! Hoe veel van bet werk dat God ons hier te doen bevolen heeft, laat zich in hetzelve, niet afdoen! Denkt niet, myne Vrienden, het is waar, ik  VAN EEN JAAR. 297 ik kan in een jaar zeer veel goeds of kwaads doen, en wanneer ik maar een jaar te leeven hadde, dan zou 'er waarlyk ongemeen veel van de toepasfmg en het gebruik deezes jaars afhangen; maar ik heb vermoedelyk nog veele jaaren of ten minften nog meer jaaren leevens voor my: hetgeen ik in het eene verzuim, dat kan ik immers in een ander wel weder boeten: het kwaade, dat ik thans doe, kan ik in 't vervolg wel weder goedmaaken. Niets minder dan dit, myne aandachtige Toehoorders. Zo algemeen als dit befluit is, en zo gaarne men zich daarmede gerust fielt; zo valsch en bedrieglyk is't, en zo min kan de geruststelling, die het ons vcrfchaft, ftand houden, zo dra wy 'er met meer opmerking onze gedachten over laaten gaan. Neen, hit goede, dat wy in een jaar verzuimd hebben, kan, noch ten aanzien van onszelven noch ten aanzien van andere menfehen, nooit ,volftrekt nooit, weder geboet, en het kwaade dat wy in hetzelve begaan hebben, kan maar zeer zelden weder herflelcl of goed gemaakt worden. En dit is juist de tweede omstandigheid, welker overweeging ons van de groote gewigtigheid eens jaars overtuigen kan. T 5 Dat  298 OVER DE GEWIGTIGHEID Dan wy het goede 't welk wy eens verzuimd hebben, om eigenlyk te fpreeken, nooit weder boeten kunnen,dit>moet ieder nadenkend mensch klaarblyklyk "zyn. Wy zyn fchepfelen, die hunne volmaaktheid niet op eenmaal bereiken 5 dezelve niet anders dan door oefening, door de beste aanwending onzer bekwaamheden en vermoogens bereiken kunnen; en die nooit zo volmaakt 'worden, dat zy niet nog volmaakter kunnen en moeten worden. Wy moeten derhalven geduurig trapswyze in kennis, in deugd, in volmaaktheid en gelukzaligheid toeneemen. In dit jaar kunnen wy, by voorbeeld, vyf, in het andere tien, in het derde twintig trappen den ladder, die ons tot volmaaktheid en gelukzaligheid voert, qpftygen. Wanneer wy nu in het eerfte of in het tweede jaar ftil ftaan, of zelfs te rug gaan, kunnen wy dan wel .ooit dat geene, 't welk wy verzuimd hebben, weder goed maaken ? Wanneer wy zeer gelukkig zyn, dan geraaken wy in het volgende jaar zo ver, als wy in dit reeds hadden moeten komen ; maar dien graad der volmaaktheid kunnen wy onmooglyk bereiken, dien wy bereikt zouden hebben, wanneer wy zo wel in dit als in het volgende jaar, met den behoorlyken ernst aan onze verbetering en vol-  VAN EEN JAAR. 299 volmaaking gearbeid hadden. D.ewyl wy iti de kennis, in de vroomheid, in de bekwaamheid tot het genieten van de vreugde des hemels tien fehreden verder hadden kunnen ko« men ,zo hebben wy in dit opzicht geene of maar vyf fehreden voorwaards gedaan; en gevolg]yk blyven wy immer en eeuwig zo veel verder achter diegeen, die ook in dit jaar gedaan heeft, 't welk wy verzuimd hebben, en nu gelyk met ons flandvastig op den weg van pligt en deugd voortgaat. Zo onherftelbaar echter dit verlies is, zo is> het evenwel het geringfte dat wy in dit opzicht lyden kunnen. Wanneer wy een jaar verzuimen, een jaar voorby laaten gaan, zonder met ernst aan onze verlichting, aan onze verbetering en heiliging te arbeiden, dan hebben wy niet alleen deezen tyd onherroepelyk verlooren; dan moeten wy niet alleen in het volgende jaar datgeene doen ,'t welk wy reeds in dit hadden behooren te doen: maar hebben ondertusfchen onze vermoogens, onze bekwaamheden om zulks te doen verzwakt; wy hebben ondertusfchen de zwaarigheden , die 'er mede verknocht zyn, vermeerderd; wy hebben ondertusfehen onze dwaalingen, onze vaaroardeelcn, onze ongc- J-, re-  300 OVER DE GEWIGTIGHETD regelde lusten en begeerten, onze kwaade gewoonten , tyd cn gelegenheid gelaatcn, zich in ons te verfterken, en onze vryheid binnen naauwere paaien te fluiten. Wy hebben intusfchen veel kwaads gedacht, gefproken en gedaan, welks fchadelyke gevolgen zich nog in het vervolg ontdekken en ons zeer dikwyls in het goede, 't welk wy dan werkelyk wenfchen te doen, verhinderen zullen. Wy hebben derhalven niet alleen den weg, dien wy hadden moeten afleggen, niet afgelegd: maar wy hebben denzelven intusfchen mét duizend hindernisfen en fteenen des aanfloots bezet, die ons zeer dikwyls ophouden, zeer dikwyls doen vallen en ftruikelen, en ons nooit veroorloven zullen, in het volgende jaar zo verre op denzelven te komen, als wy in dit hadden kunnen komen. Zo byster bedriegen wy onszelven, wanneer wy ons met de hoop vlei, jen, dat wy in het toekomende datgeen weder kunnen inhaalen, hetgeen wy tegenwoordig verzuimen. Even zo zwaar is het in de meeste gevallen, myne Vrienden, het kwaade, dat wy in een jaar begaan hebben , in het volgende weder goed te maaken , of de fchadelyke uitwerk, fels  VAN EEN JAAR» 3or fels van hetzelve weg te neemen. Gefield dat ik de kwaade, de onkuifche, de menschhaatelyke, de Godonteerende gedachten, die ik dit jaar gekoesterd en wakker gehouden heb, in het volgende ten uiterflcn verfoeije, zullen zy deswegen in m'yne ziel uitgewischt en verdelgd zyn? Zullen zy niet dikwyls tegen mynen wil wederkomen ? Zullen zy my mooglyk niet midden in myne Godsdienstoefening , midden in de ernfligfte en gewigtigfle bezigheden flooren? Mooglyk zullen ze my zo lang ik leef vervolgen; mooglyk zal ik haar duizendmaal beflryden ; mooglyk haar metmy in het graf moeten neemen! Gefield, dat ik de kwaade, de beledigende, of verleidende woorden, die ik in dit jaar gefproken heb, in het volgende met oprecht berouw bctreure en my van dezelve onthoude, kunnen zy niet ondertusfehen onuitwislyke indrukken op anderen gemaakt; kunnen zy niet ondertusfehen den onfchuldigcn van zyn' goeden naam beroofd, of dengeen, die tusfehen deugd en ondeugd wankelde, niet tot de ondeugd overgehaald hebben ; en kunnen niet deeze verderflyke gcvol. gen myner onvoorzichtige of kwaadaardige redenen , zo gefield zyn, dat alles, wat ik in het vervolg daartegen zegge, vruchteloos is? Gefield  302 OVER DE GEWIGTIGHEID field, ei ndehyk, dat ik de onrechtvaardige, oribillyke, baatzuchtige daaden, die ik in dit jaar begaan heb, in het volgende met de bitterfie traanen vau berouw betreure, kan ik daardoor de fchade, die ik mynen naasten toegebragt, het Onrecht, dat ik hem aangedaan, het verdriet en den kommer, die ik hem veroorzaakt heb, weder goed maaken ? Hoe zelden kan ik zyn geleden Verlies weder herfiellen! hoe zelden hem eene vergoeding, overeenkomfiig mét myne beledigingen aanbieden! Hoe zeldener nog zyne verlooren gezondheid of gemoedsrustehem wedergeeven!0f kan ik hem, door my tegenwoordig jegens hem zodanig te gedraagen als myn pligt van my vordert, fchadcloos ftellen voor zyn geleden nadeel door dat ik voorheen zulks niet gedaan hebbe? Neen, even zo weinig al? het goede, dat wy in een jaar verzuimen, weder geboet kan worden, even zo weinig kan in de meeste gevallen het kwaade, dat in dien tyd door ons bedreeven is, zelfs maar ten deele weder vergoed worden. Hoe gewigtig moet dan niet een jaar zyn, wanneer wy op de gevolgen van hetgeen 't welk wy in hetzelve doenof laaten, en op de lange, dikwyls onophoudeJyke, duurzaamheid deezer gevolgen zien! Merkt  VAN EEN JAAR» Soj Merkt dit in het byzonder op, gy allen die nog in den jeugdigen leeftyd zyt, en nog als by den ingang van uwe aardfche loopbaan ftaat. Een jaar der jeugd is doorgaans gewigtiger dan tien jaaren van den manlyken of hoogen ouderdorm In .een jaar van den jeugdelyken leeftyd kunt en moet gy dingen uitvoeren, die gy in alle toekomende leevensjaaren of in bet geheel niet meer, of niet dan met de ra* terfte moeite, tot ftand kunt brengen. Het goede dat gy in de jeugd verzuimt kan nooit weder'geboet, en het kwaade dat gy in dezelve begaat kan nooit ten vollen goed ge« maakt worden. En echter gelooft de jongeling gemeenlyk, dat hy met zyn' tyd veel verkwistender mag omgaan dan de gryzaart; dat by hem een jaar niet veel te beduiden heeft, dewyl hy nog zo veele anderen voor zich ziet. Doch hy bedriegt zich. Den gryzaart zyn inderdaad zyne laatfte dagen gewigtig. Maar het meeste dat hy te doen hadde is echter nu gedaan. Hy is nu datgeene 't welk hy op de aarde kan en zal worden. De jongeling zal 'er nog eerst toekomen ; en van het gebruik zyner jeugdelyke jaaren hangt het hoofdzaaklyk af, wat hy in zyn gantfche toekomende leeven, en zelfs na dit leeven in eeuwigheid zyn zal. Hoe  304 OVER DE GEWIGTIGHEID Hoe gewigtig, hoe beflisfchend moet dan niet ieder jaar voor hem zyn ! Wilt gy de gewigtigheid en waarde eens jaars leeren begrypen, myne Vrienden, bedenkt dan, ten derden, hoe verfctiillende de toekomende jaaren in menigerleie opzichten met het tegenwoordige kunnen zyn; en hoe onzeker het is, of wy dan dat geene zullen kunnen uitrechten en doen, wat wy thans te doen en uitterechtcn vermoogende zyn. Thans zyn wy gezond en wakker; thans hebben wy vermoogens van geest en Jee ven, die ons moed en vrolykheid inboezemen, die ons tot aanhoudende bezigheden, tot oefening in moeijelyke deugden, tot bedwinging van onszelven, tot kampen met de zonde gefchikt maaken. Mooglyk verliezen wy in het volgende jaar deeze gezondheid, deeze wakkerheid , deeze vermoogens; mooglyk werpen ons krankheden en fmarten gantfchelyk ter neder! En dan verfchrikken wy voor iedere zwaarigheid, die wy op den weg van pligt en deugd aantreffen; dan vvyken wy beevende te rugge, zo dra wy een' vyand ontdekken; dan fchuu-  van een jaar. 30$ fchouwen' wy alles, wat moeite en arbeid, wat ftryd en zclfsverloochening heet. Thans genieten wy een geruste welvaart; thans hebben wy tyd en gelegenheid tot nadenken, tot leezen, tot menigvuldige Godsdienstoefeningen; thans hebben wy middelen en gelegenheden tot weldoen. Mooglyk treft ons in het volgende jaar nood en ongeluk; mooglyk vermeerderen zich dan onze aardfche bezigheden en zorgen; mooglyk word ons dan het vermoogen om anderen goed te doen onttoogen! Thans hebben wy kinderen, vrienden, bekenden rondom ons, die wy door onze onderrichting, onzen raad, ons voorbeeld nuttig zyn, wier tydelyke en eeuwige welvaart wy bevorderen kunnen. Mooglyk worden zy ons in het volgende jaar ontrukt, of zy raaken van ons verwyderd, en dan kunnen wy datgeene , 't welk wy thans ten hunnen beste doen kunnen, nooit weder doen! Thans hebben wy menigerleie hulpmiddelen , menigerleie opwekkingen en aanmoedigingen tot het goede; thans hebben wy ouders, V. Stuk. V vrien»  1 $06 OVER DE GEWIGTIGHEID vrienden,leeraars,die ons onderwyzen, waarfchouwen, vermaanen, byftaan, en ons met hun voorbeeld voorgaan, die, in gemeenfehap niet ons, aan onze verbetering arbeiden, en ons de vervulling van onzen pligt verligten. Mooglyk zullen wy in het naastvolgende jaar deeze hulpmiddelen, deeze aanfpooringen ter deugd geheel of ten deele kwyt raaken; mooglyk in plaats \'an dezelven duizend hindernisfen, fteenen des aanftoots, verzoekingen, valstrikken op den weg des leevens aantreffen; en wanneer wy ons thans niet met moed en fterkte daartegen wapenen, zo is het byna niet mooglyk, dat wy als dan beftaan, en de zege daarvan kunnen wegdraagen. Thans worden wy, derhalven, in alle deeze opzichten door den dag verlicht, die ons den arbeid ligt en draaglyk maakt; mooglyk breekt reeds in het naast volgend jaar den nacht, den nacht der tegenfpoeden, des ongeluks, der zwakheid, der bezwaaren van den ouderdom aan, in welken niemand met goeden voortgang werken en arbeiden kan! Hoe gewigtig moet dan ook niet om deeze redenen een jaar voor ons zyn, en hoe veel oorzaak hebben wy niet, om ons aan de voortzetting cn vol- cin-  VAN EEN JAAR. 30? eindiging van het ons opgedraagen werk op het y verigst gelegen te laaten leggen, dewyl wy niet weeten, of wy het in het volgende jaar even zo goed, of in het geheel niet zullen kunnen verrichten ? Bedenkt, cindelyk, myne aandachtige Toehoorders , dat ieder jaar het laatfte voor ons kan zyn, en leert ook uit deeze onhandigheid het gewigt en de waarde van een jaar fchatten. En konden wy 'er wel aan twyfelen hoe veel aan een jaar gelegen zy, cn hoe veel van deszelfs recht gebruik afhangt, wanneer wy dikwyls by onszclven dachten: Mooglyk is dit het laatfte jaar, dat ik met myne broederen op aarde den Godsdienst bywoonen, en my van den wil myns Scheppers en Verlosfers kundig maaken; dat ik myne begrippen uitbreiden, myne dwaalingen afleggen,'myne kennis vermeerderen en verryken kan: en dan gaa ik tot den ftaat der van het ligchaam afgefcheiden zielen over, waar deeze kennis, zy mag van gefteltenis zyn zo als zy wil, de ftof myner overdenking, myner onderhouding met my zei ven, en van myn vergenoegen zal uitmaaken. Mooglyk is dit het laatfte jaar, dat ik aan myne verbetering arbeiden, dat ik my in V 2 de  308 OVER DE GEWIGTIGHEID de deugd oefenen en de rechtfchapcnheid myns geloofs door goede werken bewyzen kan: en dan volgt de vergelding; cn deeze vergelding zal met den graad myner deugd en rcchtfchar penheid naauwkeurige overeenkomst ^hebben. Mooglyk is dit het laatfte jaar, dat ik anderen nuttig zyn en het beste myner broederen bevorderen kan: en dan moet ik hen verhaten; en dan zal het my mooglyk berouwen, dat ik myne medemcnfchen niet meer nuts toegebragt, dat ik niet meer goeds gedaan en my daardoor geene grooter fdntten voor het toekomende vergaderd heb. Mooglyk is dit het laatfte jaar dat God my tot boetvaardigheid roepen; dat hy my genade en vergecving van zonde aanbieden ; dat hy my voor het verderf en de verdoemenis waarfchouwen laat: en dan zal deeze roeping niet meer aan my gedaan ; dan zullen my deeze goederen niet meer aangeboden worden; dan zal mooglyk het verfchriklykst verderf myn deel zyn; dan zal my de nacht overvallen waarin niemand werken kan. Neen, heden, terwyl ik des Heeren ftem nog hoor, wil ik haar gehoor geeven; heden wil ik datgeene doen 't welk ik mooglyk morgen niet meer doen kan! Dit jaar kan myn laat-  VAN EEN JAAR. j0£ laatfte; de goede of kwaade aanwending,van hetzelve kan beflisfchende voor my zyn! Zo gewigtig, myne Vrienden, is een jaar voor menfehen, die in een jaar zo veel goeds of kwaads doen; die noch het goede dat zy verzuimd hebben weder boeten, noch het kwaade dat zy gedaan hebben ten volle vergoeden kunnen; die aan zo veele veranderingen en afwisfelingen in hunnen tegenwoordigen toeftand onderworpen zyn, en wier leeftyd zo kort en onzeker is! En wy zouden met onzen Heiland, in onzen tekst, niet zeggen: Ik moet werken het werk desgeenen die my gezonden, die my op deezen aardbodemgefteld heeft; ik moet aan myne verbetering en volmaaking arbeiden, ik moet zo veel goeds doen als ik maar immer •doen kan , ik moet anderen menfehen zo nuttig worden, als ik hen maar worden kan, zo lang het dag is, zo lang ik tyd, middelen,vermoogens en gelegenheid daartoe heb, want de nacht komt, wanneeer niemand werken kan! Ja, myne dierbaare Vrienden, dit moet uwer aller befluit zyn! Met zulke gezindheden moet gy dit jaar beginnen en voleinden ! Het moet u waarlyk gewigtig zyn; en de geV 3 waar-  3ÏÖ OVER DE GEWIGTIGHEID VAN EEN JAAR. waarwording van deszelfs gewigtigheid moet u tot het beste en waardigfte gebruik van hetzelve aandryven! Mogte het toch voor ons allen wezenlyk ryk in wyze en vroome gedachten, in leerzaame en verbeterende redenen, in goede en edele daaden zyn! Ons allen in de kennis, in de deugd, in de Christelyke rechtfchapcnheid waarlyk verre en het verhevene doel onzer roepinge immer nader brengen! Mogt toch een ieder van ons, zo lang het dag voor hem is, datgeene doen, 't welk hy hier op aarde te doen heeft, en het met onverwylde, blymoedige zorgvuldigheid doen , opdat niet eenen , — ach! niet eenen, de nacht des doods overvalle, voor dat hy zich tot den ingang in de eeuwigheid bekwaam gemaakt heeft! Amen.