LEERREDENEN G. J. Z0LL1K0FER, PREDIKANT DER EVANGELIESCETHER VORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nederduitsch overgezet. ZESDE STUK. Te AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCLXXXIV. VAN   VOORREDE VAN DEN SCHRYVER. T^\aar ik deeze (*) Leerredenen by gelegenheid , en niet in die orde , waarin zy hier op malkanderen volgen, uitgefprooken, en ook het plan en het verband der daarin 'opgeflootene zaaken niet vooraf naauwkèurig bepaald hebbe; zullen misfchien eenige leezers 'er tweederlei gebrek aan befpeiiren: gemis van volledigheid, en gemis van naauwkeurigen famcnhang. Doch ik denk dat deeze gebreken geenszins het weezenlyke der zaak betreffen. Is alles, wat tot het menfchelyke geluk behoort, niét afzonder- Jyk Naamelyk deeze Leerredenen over de waardigheid van den mensch en de waardy der voornaam* Jle dingen , die tot 's menfehen gelukzaligheid be~ hoortn , de laatfte , die door den Eerwaardigen zollikoPer zyn ii, het licht ge^eeven, en die wy thans onze Landsgenooten aanbieden. * a  iv VOORREDE van lyk en uitvoerig verhandeld ; zo is 'er nogthans geene foort en klasfe deezer dingen geheel voorby gegaan (*). En de orde , of de opvolging derzelve , kan door een ieder zo veel ligter naar zyn goedvinden veranderd worden , daar zy byzondere, op zichzelv' ftaande verhandelingen zyn. Ik heb ook niet zo zeer een volledig famenftel over de leer der gelukzaligheid willen fchry ven, als wel eenige der gewigtigfte Hukken , daartoe betreklyk , bearbeiden, en ze zodanig willen bearbeiden, als best gefchikt was voor Kerkelyke Leerredenen tot denkende en grootdeels verlichte menfchen. Deeze laatfte omftandigheid zal ter myner verontfchuldiging verftrekken, indien de wyze van voorftellen in verfcheidene plaat- (b) Een eenigzins aanmerkelyk vak, ik meen de waardeering van eenen goeden naam , kon ik hier niet wel aanvullen, vermids ik reeds eene Leerrede daarover heb uitgegeeven. Zy is te vinden in het Vyfde Stuk der JSfederduitfche vertaaling.  den SCHRYVER. v plaatfen te wysgeerig,of te moeilyk mog: fchynen. Ik heb het geluk, toehoorers te hebben, van welken verre de meesten zulke voorflellen volkomenlyk bevatten, en 'er nut uit trekken kunnen. Hoe zeldzaamer dit geluk is, deste minder zoude het my te vergeeven zyn , wanneer ik dezelven in de taal der onmondigen onderhield, en hunne kundigheid niet geItadig verder zocht uit te breiden. En dan is het zekerlyk nie^t nadeelig, indien de leeringen van den Godsdienst en der Zedekunde op verfchillende wyzen, en fomwylen ook zodanig voorgefleld worden , dat zy de in denken geoeffende klasfe van menfehen bezigheid en genoegen verfchaffen kunnen. Ook heeft my de ondervinding geleerd, dat zelfs menfehen van minder kundigheden en geringer befchaafdheid, uit zodanige voorflellen, zo dra hun dezelve niet meer vreemd zyn, nog altoos meer leeren, dan uit een voorflel in de HebreeuwschDuitfche taaie opgefteld, en by hetfchool* 3 fcfre  vj VOORREDE van fche famenftel naauwkeurig afgemeeten, waarby zy getvoonlyk niets denken. Leerredenen kunnen zekerlyk in het algemeen, indien zy niet iets, zo als by het verzamelen van liefdegiften, enkel op de plaats zelve werken , maar duurzaame uitwerkfelen voortbrengen zullen, geenszins voor geheel onkundige en tot alle eigenlyke overdenkingen onbekwaams menfehen gefchikt zyn. Men predike ten opzicht van deezen; zo men wil, zy zullen toch nimmer het geheel overzien % of zich duidelyke begrippen van het eene of andere deel van hetzelve vormen. Hier of daar zullen zy een' afzonderlyken brok, eene hen treffende gedachte opraapen , en zich dezelve misfehien by gelegenheid weder te binnen brengen; en indien ook flechts dit gefchiedt en dikwyls gefchiedt, moeten zy 'er altoos veel by winnen. Indien anderen veele der hier verhandelde hroffen niet voor den predikftoel gefchikt, of niet Godgeleerd en Schriftuurlyk genoeg mogten voorkomen, verzoek  den SCHRYVER. vu zoek ik hen, ten aanzien van het eerfle, op te merken,dat elke predikftoel zyncn eigen kring van toehoorers, en deeze toehoorers hunne eigen behoeften hebben; en, ten aanzien van het laatfte, te bedenken, of immer iets, 't geen de menfchelyke volmaaktheid en gelukzaligheid zo na betreft , ongodgeleerd en onfchriftuurlyk kan weezen. Voor my althans is elke waarheid, die de gegronde verbetering en het duurzaame geluk der menfehen bedoelt, eene Godsdienftige waarheid, eene Schriftuurlyke waarheid; hoewel zy ook geene onmiddelyke betrekking heeft op God eir de toekomende waereld,' en in den Bybel, (die veel vooronderftelt, veel flechts met weinige woorden vermeldt, en de nadere ontwikkeling en toepasfing van alles aanonszelven overlaat,) nergens uitvoeriglyk verhandeld, of ook met andere fpreekwyzen voorgefteld wordt. De kracht derBybelfche leeringen immers is niet in de woorden, waarmede zy voormaals den Jooden en den Heidenen * 4 ver-  vin VOORRED, van den SCHRYVER. verkondigd wierden, maar in de waarheid en het gewigt deezer leeringen zelve gelegen. Gelykde befchaafdheid, de taal, de zeden en gewoonten, de denk- en levenswyze, het bellek der menfchelyke kundigheden en behoeften veranderen; zo kunnen en moeten ook te gelyk, gewislyk wel niet het weezen , maar het plan, de aanwending en de wyze van voorHellen der leeringen van den Godsdienst en der wysheid veranderd worden. In de Leerrede over het Christelyke Leeraarampt, welke by deeze verzameling gevoegd is, heb ik my daaromtrent breedvoeriger verklaard. Hoe meer, voor het overige, aan de juiste waardeering der dingen gelegen, en hoe zekerer dezelve den grondflag van alle waare deugd en godsvrucht, en den veiligften weg tot de gelukzaligheid des tegenwoordigen , zo wel als des toekomenden levens uitmaakt; deste meer hoop ik, dat ook dees arbeid onder den Goddelyken zegen niet zonder nuttigheid zal weezen. I N-  INHOUD, EERSTE LEERREDE. OVER DE WAARDIGHEID VAN DEN MENSCH. Psalm VIII. vs. 6. Gy hebt een weinig hem minder gemaakt dan de Engelen , en hebt hem met eere en heerlykheid gekroond. - Bladz. i TWEEDE LEERREDE. OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. DE VOORGAANDE TEKSTWOORDEN. 33 DER-  x INHOUD. DERDE LEERREDE. 'S MENSCH EN WAARDIGHEID DOOR DEN CHRISTEL YKES GODSDIENST HERSTELD. CE VOORGAANDE TEKSTWOORDEN. Eladz. 67 VIERDE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN 'S MENSCHEN LEVEN. Psalm CXIX. vs. 175. Laat myne ziel leeven, opdat zy u loove. 99 V T F D E LEERREDE. OVER DE WAARDY DER GEZONDHEID. Er hezen V. 29, Niemand heeft ooit zyn eigen vleesch gehaat, maar hy voedt het, en onderhoudt het. . 120 ZES*  INHOUD. xi ZESDE LEERREDE. OVER DE WAARDE VAN DEN RYKDOM. EuANG. VAN LUKAS XII. VS. 15. Het is niet in den overvloed gelegen , dat iemand leeft uit zyne goederen. - - Bladz. 165 ZEVENDE LEERREDE. OVER DE WAARDE DER EER E. Rom. XIII. vs. 7. Geeft dan een iegelyk , dat gy fchuldig zyt —— eere, dien gy eere fchuldig zyt. • 155 A G T S T E LEERREDE. OVER DE WAARDE DER ZINNELYKE VERMAAKEN. I Tl MO TH. IV. VS. 4. Alle fchepfel Gods is goed, en daar is niets verwerplyk, met dankzegginge genoomen zyndt. 227 N E-  xn I N H O U D. NEGENDE LEERREDE. OVER DE WAARDE DER GEESTELYKE VERMAAKEN. Ephezen V. vs. 18. Wordt vervuld met den Geest. - Bladz. 261 EER.  E E R S TE LEERREDE. OVER DE WAARDIGHEID VAN DEN MENSCH. VI. Stuk. A Tekst Psalm VIII. vs. 6. Gy hebt een weinig hem minder gemaakt dan dt Engelen, en hebt hem met eere en heer. lykheid gekroond.   ó od , groot en menigvuldig zyn uwe werken in hemel en op aarde, allen vol wysheid en goedheid ! En wy zei ven ,. ó Almagtige ! Algoede ! ook wy zyn het werk uwer handen, en onder alle de fchcpfelen des aardbodems de ©elften en voortreflykften; naar uw beeld gefchaapen, voor uwe kennis, uwe liefde, uwe gemeenfehap vatbaar ; vatbaar, om al het fchoonc en goede, 't welk gy met zulk eene milde hand over uwe waereld, onze woonplaats, hebt uitgegooten, te erkennen, te befeffen, te genieten; ons tot u, de bronader aller fchoonh^id en volmaaktheid, te verheffen , u geduurig nader te komen, fteeds gelyker te worden,' en in u telkens zuiverer vreugde en zaligheid te fmaaken! ö God, wat is de mensch, dat gy hem zo verre boven alle andere bewooners deezer aarde verheven, hem met zodaanigc bekwaamheden en krachten begiftigd,hem deeze plaats in uw Ryk aangeweezen, hem.aan uwen Zoon Jefus, en door denzelvcn ook aan u, zyncn en onzen Vader, zo gclyk gemaakt, cn hem zulke uitzigten in het verafgelcgenftc toekoA 2 men-  4 OVER DE WAARDIGHEID mende, in alle de heerlykheden uwer fcheppinge geopend hebt! Dat wy menfehen, dat wy uwe kinderen, uw beeld, dat wy broederen van uwen Zoon Jefus, dat wy onfterflyk zyn , cn hoopen moogen fteeds volmaakter en fteeds gelukzaliger te worden, welk een vreugde, ö God! welk een blydfchap moet dit by ons niet verwekken , met welk eene dankbaarheid, met welk eene liefde jegens u, onzen Schepper, ons gantsch hart doordringen, welke verhevene gevoelens ons inboezemen, cn tot welke goede en groote daaden ons niet opwekken ! ö Dat toch dit edel , zalig bcfef van onze waardigheid cn uwe goedheid ons geduurig bezielde! cn ö dat het ook nu in eene groote maate wakker en werkzaam in ons worde, ons gantfchelyk doordringe en verwarme , en ons zodanig overmeestere, dat het door niets wederom verdrukt'of'verzwakt kan worden! Neen, telkens moeten wy der edelheid onzer natuure, onzer afkomfte van u, en onzer grooter verördeninge indachtig zyn, cn fteeds zodanig denken en handelen, als met het geene wy nu reeds zyn en vermogen , cn het geene wy nog ten cenigen ty- de ,  VAN DEN MENSCH; $ de zullen zyn en uitvoeren , overeenkomt* Zegen toch, tot dat einde, onze overdenkingen over deeze gewigtige leeringen. Laat uw Geest onzen geest verfïerken en verheffen, , opdat hy de gantfche waardy van zyne voorrechten en vermogens befeffen, en zich over zyn aanweezen en zyne vcrbindtenis met u, ö God, verblyden moge. Wy bidden u daarom enz» Amen. Wy kunnen dcnMensch van twee verfchillende zyden befchouwen , myne aandachtige Toehoorers! Van den eenen kant is hy zeer bepaald, zwak en gebrekkig, fchynt weinig boven de dieren des velds vooruit te hebben, ja zelfs in fommige opzigten nog onvermogender , nog bepaalder en ongelukkiger dan* deezen te weezen. Van den anderen kant vertoont hy de fchoonfte en beste vatbaarheden en bekwaamheden , betoont krachten , die hem verre boven de gantfche levenlooze* en dierelyke fchepping verheffen , verricht daaden, die een algemeene verwondering verwekken en verdienen, en praalt met eena uitmuntendheid , die hem tot eenen nabeftaanden der Engelen, en, in den verhevenften zin der woorden, tot eenen Zoon van God $ A 3 tka  6 OVER DE WAARDIGHEID den Vader aller'Geesten maakt. Van de eené zyde befchouwd, fchynt de menfchelyke natuur een voorwerp van medel'yden te weezen, den geenen, die haar dus betracht, allen moed te beneemen, en alle aanfpraak op waardy en grootheid voor inbeeldingen eener kinderlyke verwaandheid te verklaaren: van de andere zyde fchynt zy de diepfte achting en eerbied te verdienen, en den geenen, die ze zich in dit gezigtspunt voorftelt, verre boven alles, wat hem omringt, te verheffen, en hem tot alles, wat groot en edelis, bekwaam en waardig te maaken. En van welke zyde zullen wy ons nu den Mensch voordellen, myne aandachtige Toehoorers? Ongetwyffelt moeten wy hem van beide kanten leeren kennen, zullen wy hem en zyne verördeninge grondig beoordeelen, zullen wy zeiven trotsch noch moedeloos, vermetel noch vertfaagd worden. Intusfchen geloof ik echter, dat de menfchelyke natuur niet dikwerf genoeg van haare fchoone en goede zyde befchouwd wordt, en evenwel meermaalen van deeze dan van detegenövergeftelde zyde behoort befchouwd te worden. Beperkingen , zwakheden, mis- fla-  VAN DEN MENSCIL f Hagen en gebreken worden niet gemakkelyk vergeeten; derzei ver gevoel is te fmartelyk, en komt te dikwerf te rug , en derzelver fchadelyke invloed op ons geluk is te veelvuldig en te duidelyk, dan dat wy denzei ven kunnen ontkennen. Doch vatbaarheden, die nog niet uitgewerkt,bekwaamheden, die nog niet ontwikkeld , vermogens , die nog niet werkftellig gemaakt zyn , of flcchts in ftilte en in 't verborgene werken, kunnen lichtelyk voorby gezien en veronachtzaamd worden. En dan is 'er toch tusfchert deeze twee zyden van den mensch een zeer gewigtig onderfcheid met opzigt tot haare duurzaamheid en verordening. Want beperkingen , zwakheden en gebreken , die allengskens verbeterd, en , ten minften ten deele vernietigd zullen worden , zyn toch geenszins zulke wezenlyke gedeelten der menfchelyke natuur , en verdienen derhalven ook zo veel aanmerking niet, als bekwaamheden, vermogens en uitmuntendheden , die niet alleen reeds nu dezelve aanmèrklyk te boven gaan, maar die ook eeuwig duinen, geduurig grooter worden, en fteeds meer volmaaktheid en gelukzaligheid zullen voortbrengen. Ook zal de mensch , die gewoon is zichzelven meer A 4 van  S OVER DE WAARDIGHEID van deeze dan van de andere zyde te befchoüwen , veel juister oordeelen, veel edeler denken , veel beter en deugdzaamer handelen, dan hy, die zich ten eenenmaale door het gevoel zyner geringheid en zwakheid laat beheerfchen. Welaan , myne aandachtige Toehoorers 5 laat ons dan die wyze van voorftellen verkiezen, die ons de meeste nuttigheid en zaligheid belooft. Wy zullen dan de waardigheid van den Mensch befchouwen. Dikwerf zyn wy dezelve in onze voorftcllingen indachtig geweest; dikwerf hebben wy u tot derzelver befef en handhaaving aangemoedigd; doch veellicht is deeze veelbehelzende uitdrukking niet altoos duidelyk door u begreepen; thans zullen wy dan het voornaamfte, 't geen hier toe behoort, meer onderfcheidenlyk voorftellen. Door de waardigheid van den Mensch verftaan wy, in het algemeen, alles, wat in zyne natuur, in zynen toeftand en verordening voortrerlyk, groot en eerwaardig is; alles, wat  VAN DEN MENSCH. £ wat hem in de oogen van God en alle verftandige weezens eene uitfteekende waarde by- zet: een waarde, op welke zich het inner- lyke edele gevoel zyner krachten en uitmuntendheid grotfdvest, en welke door de hem eigen verhevene denk- en handelwyze wordt uitgedrukt: — een waarde, die ons de loffpraak van den Pfalmist doet goedkeuren , wanneer hy in onzen tekst tot God zegt: Gy hebt hem, (den mensch) een weinig minder ge. maakt dan de Engelen, en hebt hem met eere en heerlykheid gekroond. Waarin beftaat dan 's Menfehen waardigheid, of wat geeft hem dewaardy, die hy bezit? En hoedanig en waardoor vertoont zich deeze zyne waardigheid? of, wat brengt zy in en buiten hem te wege ? Ziet daar de voornaamfte vraagen, welke ons nu te beantwoorden ftaan. Verftand, vryheid, werkzaamheid, geftadig toeneemende volmaaktheid , onfterflykheid, de betrekking , in welke hy jegens God en zynen Zoon Jefus Haat, de plaats, welke hy op den aardbodem bekleedt, en dat geene, '£ welk hy in opzigt tot denzei ven is en doet; A 5 dit  10 OVER DE- WAARDIGHEID dit maakt de waardigheid van den mensch uit, dit geeft hem zyne uitmuntend groote waardy. Het Verftand of de Reden veradelt den mensch, is de eerfte en voorfiaamfte grond zyner waardigheid, en verheft hem verre boven alle andere fchepfelen van den aardbol. Daardoor wordt hy een vermaagfchapte deiEngelen ; daardoor verheft hy zicbzelven tot de Godheid. Hy is niet geheel vleesch, niet geheel zinnelyk , niet gelyk de dieren des velds aan deeze aarde gebonden, niet even als deezen onbekwaam om de indrukfelen der uiterlyke dingen te wederftaan. Hy kan zyne oogen naar de hoogte richten, en zich, in den geest, boven al het aardfche en zigtbaare verheffen: hy kan denken, en zichzelven van alles , wat buiten hem is, en zyne gedachten van 't geene in hem denkt onderfcheiden; hy kan het voorledene, het tegenwoordige en het toekomende in zyne overdenkingen van malkanderen fchiften, heeft een inwendige duidelyke bewustheid van zyn * aanwezen en verrichtingen, kan de oorzaaken en oogmerken der dingen nafpooren , derzelver betrekking met eikanderen onderzoeken j derzelver verband en gevolgen overzien,  VAN DEN MENSCH. ït gien, en uit het geene hy kent en ziet, in duizend gevallen, tot dat geene, 't welk hy nog niet kent en ziet, met zekerheid befluiten. En hoe veel omvat zyn verftand niet? hoe verre waagt zich zyne reden niet, en hoe dikwerf flaagt zy niet in haare ftoutfte navorfchingcn? Wie kan de menigte, de ontelbaare menigte der voorftcllen , der oordeelvellingen, der befluiten, der waarneemingen en aanmerkingen uitrekenen , die 's menfehen geest, geduurende zyn kort verblyf. op aarde, verzamelt, opftapelt, byeenpakt, famenknoopt, door eikanderen weeft, en die hem ftof om eeuwig te denken oploveren ? En wat is 'er in den hemel en op de aarde, in de zee en in den afgrond, in de zigtbaare en in de onzienlyke waereld, in het ryk der moogelykheid en der daadelykheid, in de donkerheid van het voorledene , en in den nacht van het toekomende, wat is 'er dat den wectgierigen geest des menfehen niet uitlokt, en zyne verftandelyke vermogens geen werk verfchaft, dat hy niet wenscht te kennen, te verklaaren, te doorgronden, en met het geene hem reeds bekend is te vergelyken en te verbinden? Laat het zyn, dat hy duizend, maaien dwaalt,dat hy zeer dikwyls den fchyn voor  32 OVER DE WAARDIGHEID voor de waarheid neemt, dat hy, by vergo lyking gefprooken, flechts zeer weinig weet en ontdekt, ja dat hy, in meer dan één op. zigt, gantsch onkundig is; wie kan echter de gewigtigheid van het geene hy reeds werkelyk kent en door zyne krachten uitvoert, wis de nog grooter gewigtigheid van zynen onophoudelyken voortgang tot het geene hy nog niet in ftaat is te weeten en te verrichten , ontkennen ? En wie kan de waardigheid , die hem dit geeft en geeven moet, loogchenen ? Vryheid , myne aandachtige Toehöorers ! zedelyke vryheid is een ander onderfcheidend kenmerk van den mensch, een andere grondflagzyner waardigheid. Daar de zon, maan en Herren, en de gantfche ligchaamlykc waereld , volgens werktuigelyke en haar onbekende wetten bewerkt en bewoogen worden; daar het dier zyne blinde en onwederftaanbaare driften involgt, en geheelenal van de indrukfelen der uiteriyke dingen afhangt, is de mensch, in 't algemeen, noch aan deeze wetten, noch aan die driften onderworpen. Hy kan deeze wetten, met opzigt tot zyne beweegingen en handelingen , op duizenderlei wy»  VAN DEN MENSCH, 13 wyzen, bepaalen, veranderen, opheffen, hy kan die driften wederftaan en geheel]yk bedwingen. Hy kan overleggen, vergelyken , kiezen, befluiten,en zyn befluit volbrengen, of hetzelve wederom vaar en laaten en tegen iet anders verwisfelen. Hy fchift de waarheid cn de dwaaling, het goede en het kwaade , den fchyn en het wezen van eikanderen, laat zich niet door elke voorbygaande fchadnw, door eiken bedrieglyken fchyn , door iedere bekoorende of vervaarende ontmoeting misleiden, blyft geenszins by het tegenwoordige oogenblik ftaan, maar ontdekt de verstafgelegcn gevolgen der dingen, en behoeft noch het getuigenis zyner zinnen, noch eenig duister inwendig gevoel blindeling te volgen. Hy verkiest en doet dat geene wat hy in elk geval voor recht en goed , voor het beste houdt; hy verwerpt en fchuuwt dat geene, wat hy voor onrecht en kwaad, voor overweegend fchadelyk aanziet, en fchikt zich, in deeze zyne keuze en in dit zyn gedrag, alleenlyk naar de inzigten van zyn verftand, naar het licht zyner reden. Gewislyk kunnen deeze inzigten hem dikwyls misleiden, dit licht hem fomwylen doen dwaalen; maar ook dan is de weg ter wederkeering voor hem niet ge- . floc«  14 OVER DE WAARDIGHEID flooten. Hy kan dit bedrog gewaar worden, zyne dwaaling ontdekken, berouw hebben over zyne keuze , zyn gedrag veranderen , en nog daarenboven door diergelyke droevige ondervindingen voorzigtiger en vryer leeren handelen. — Dus leidt, dus beftuurt, dus regeert de mensch zichzelven , en ook eenigermaate de uiterlyke dingen , die hem omringen. Dus is hy noch een blind werktuig in het famenftel der waereld, noch een Haaf zyner eigen zinnen, noch een fpeelpop der uitwendige oorzaaken cn toevalligheden. Dus doet hy niets anders, dan het geene hy wil; en niets kan hem noodzaaken, iets anders te willen, dan het geene hy telkens het beste keurt. En welk een' voorrang moet dit hem, niet alleen boven de geheele leevenlooze fcheppinge, maar ook zelfs boven de Hechts gevoelige doch niet verftandig denkende weeZens, geeven ! Weik een gewigt, welk eene waarde zet het niet aan alle zyne befluiten en daad'en by, ^at ze eigenlyk zyne befluiten en zyne daaden zyn , wier gronden , wier oogmerken , wier oorfprong en verband hy kent, en waarvan hy aan zichzelven cn aan anderen rekenfehap kan geeven ! Ilpe veel meer moet niet één eenige goede daad van den  VAN DEN MENSCH. iy den mensch waardig zyn , dan die gantfche weldaadige invloed , welken de zen, onbe* wust van zich en haare werkingen , over geheele waerelden verfpreidt? Werkzaamheid, geduurig verfchillende, onvermoeide werkzaamheid, is eene derde charaktcristiekc trek van den mensch, een derde grondflag zyner waardigheid. Zekerlyk is alles in de Natuur in eene onöphoudlyke bcweeging cn werking, het lecvenlooze zo wel als het leevende , de dierelyke zo wel als de redelyke waereld. Alles is cn bezit kracht, en iedere kracht werkt zo veel als zy kan en moet werken. Een volüxekte werkeloosheid, eene onbeweeglyke vadzigheid , een volflagen dood fchyncn buiten Gods fcheppinge verbannen te weezen; doch waar vindt men grooter en mscrderleie werkzaamheid dan by den mensch? En waar werkzaamheid genaard met bewustheid, met overleg, met oogmerken , dan even by hem ? Wanneer houdt 's menfehen geest van denken op! En hoe fpoedig -en in welk eene o-ntelbaare menigte volgen zyne gedachten op malkanderen! Wanneer laat hy na veranderingen in zich en buiten zich te wege te brengen! En hoe menig- vul«  IÖ OVER DE WAARDIGHEID vuldig, hoe groot zyn niet deeze verande. ringen ! Hoe veel goeds, hoe veel kwaads, hoe'veel nuttigs, hoe veel nadeeligs wordt dikwyls niet door eene gedachte, één woord, één oogmerk, ééne gebaarde , ééne beweeging van den mensch veroorzaakt ! En hoe verre, hoe onmeetlyk verre, beide naar tyd en ruimte , verfpreidt zich niet de invloed zyner verrichtingen! Hoe verfcheiden, hoe famengefteld, hoe ingewikkeld, hoeveel bevattend, hoe verre uitziende zyn niet dikwerf zyne werken en onderneemingen! Hoe brengt, trekt en dwingt hy niet alles in den kring zyner werkzaamheid ! Wat is 'er, of wat gefchiedt 'er, waaraan hy niet op duizendcrlye wyzen deel neemt, waaraan hy niet zyne lighaamelyke of geestelyke krachten beproeft! En welke hindemisfen en zwaarigheden kunnen hem daarvan volftrekt te rug houden , of het vuur zyner werkzaamheid ten eencmaale uitblusfchen? Wat is hem haa~ telyker dan rust en dood, en wat begeerlyker in zyne oogen dan een verdubbeld leven en eene uitgebreide werkzaamheid ! Is deeze niet de maatftaf, by welken hy zichzelven cn anderen en de waarde der uiterlyke dingen afmeet,? En zcu een fchepfel van zulk eene  VAN DEN MENSCH. if ccne onöphoudelykc cn onvermoeide werkzaamheid, van eene werkzaamheid, mer een innig befef van zichzelven en zyne krachten verbonden, niet een1 grooten voorrang hebben boven min werkzaamc , of zonder bewustheid werkende weczens? Zou dit hem niet eene zeer aanzienlyke waardigheid byzettcn ? Voegt hier , ten vierde, by , de bekwaamheid , om gejladig verder ie gaan , en telkens volmaakter te worden; en gy zult eenen nieuwen grond zyner uitneemende waardigheid ontdekken. Schoon is de zon , fchoon is de maan , fchoon zyn de Herren, fchoon de gewasfen en planten, die onzen aardbodem verfieren; elk volmaakt en onverbeterlyk in zyne foort: doch zy blyven gelyk zy zyn; hunne geftalten , hunne fchoonheid , hunne beweeging, hunne werkzaamheid is en blyft altoos dezelfde. Zy zyn reeds alles, wat zy zuilen en kunnen weezen. — Doch zo is het niet met den mensch, mync geliefde Vrienden ! Hy is geenszins reeds alles, wat hy zal en kan 3yn. Hem zyn geene volftrekte en eeuwige VI. Stuk. JB gren*  18 OVER DE WAARDIGHEID grenzen van ruimte en tyd aangeweezen. In tegendeel de eene trap der volmaaktheid brengt hem tot den anderen, en nooit ftaat hy zo hoog, dat hy niet hooger zoude konnen klimmen. Zyne bekwaamheden ontwikkelen zich, zyne krachten vermeerderen, naarmaate hy dezelve aanwendt en gebruikt, cn de kring van zyn gezigt en werking breidt zich uit, naarmaate zyne bekwaamheden zich ontwikkelen en zyne krachten vermeerderen.— Wanneer heeft hy zo veel geleerd, dat hy niet nog veel meer zoude kunnen leeren ? Wanneer kent en weet hy zo veel, als hy in ftaat is om te kennen en te weeten ? Wanneer heeft by het in wysheid en deugd zo verre gebragt, dat hy het daarin nog niet veel verder zoude kunnen brengen ? Wanneer werkt hy zo magtig en zo weldaadig, dat hy niet in ftaat zoude zyn nog magtiger en weldaadiger te werken ? En wanneer ftaan zyne zucht en begeerte hiertoe by hem ftil? Wie kan, in alle deeze opzigten , den menfehelyken geest grenspaalen aanwyzen, welken hy, naar zyne vatbaarheden en vermogens en naar den wil van zynen Schepper , niet zou durven hoopen te overfchryden ? Is  •VAM DEN MENSCH. 39 Is hy ook niet onfterfiyk? J.i, de mensch, en desze is de vyfde grondflag zyner waardigheid, de mensch is voor de onfterfiykheid gefchikt i Hy zal eeuwig voortduurcn, eeuwig leeven, eeuwig als een rcdciyk, vry, zeer werkzaam, naar de volmaaktheid ftreevend wcczen leeven. Onfterfiykheid, myne geliefde Vrienden ! ecuwig leeven, welk een voorrecht, welk een waardigheid is dit niet! Alle fchoonhcden der Natuure kunnen verwelken en vcrdwynen , zonnen en fterren haaren glans verliezen , de rykfte bronnen van licht opdroogen, en de gantfche zigtbaare waereld in nacht verzinken : de mensch echter overleeft hen allen, en vindt in zich, vindt in het ryk der geesten, vindt in God, den Vader aller geesten , veel meer, dan de gantfche zigtbaare waereld hem kan opleveren. —. En waar zyn nu de grenzen , die hem den onfterhyken $ die ecuwig leeven en eeuwig werken zal, gefteld zyn? Welk een graad van licht, welk eene maate van vermogens , welk een trap van zaligheid zal hem immer beletten, in een nog helderer licht te wandelen, nog grooter vermogens te erlangen, nog zuiverer zaligdieid te genieten? Neen, hier kan men zich geen volkomen ftilftaan, geen vast en onverB 2 atu  20 OVER DE WAARDIGHEID anderlyk punt van volmaaktheid voorftellen, Neen, een eeuwig voortfpoeden, een eeuwige voortgang, een eeuwige wasdom in alles, wat fchoon en goed en begeerlyk is, . een eeuwige nadering tot de hoogfte, fteeds onbereikbaare volmaaktheid; deeze is de verordening , die het heerlyke lot van den mensch: deeze de grootfte en hoogfte waardigheid van een gefchaapen weezen. Ook is de mensch, myne Beminden! en dit verhoogt zyne waardigheid, dit fielt dezelve in haar volkomen licht, de mensch is het Beeld van God. Hy ftamt van hem af, is van zyn genacht, cn draagt zigtbaare tekenen van zyne Goddelyke afkomftc en van zyne gemeenfchap met God. Zyn verftand is een ftraal van het Goddelyke verftand, zyn kracht een uitvloeifel der Goddelyke kracht; zyne werkzaamheid gelykt eenigermaate naar de onvermoeide werkzaamheid van God; zyno bekwaamheid, om geftadig volmaakter te worden, is de bekwaamheid, om de Godheid geduurig nader te komen; en zyne onfterfiykheid is het beeld van de onöphoudlyke duurzaamheid des Eeuwigen, en een middel, om eeuwig gemeenfehap met hem te hebben.  VAN DEN MENSCH. 2t* ben. — Zo dikwyls hy waarheid denkt, zo dikwyls hy het goede wil en werkt, zo dikwyls hy orde en fchoonheid gewaar wordt en bevordert, zo dikwyls hy liefde, blydfchap en zaligheid rondsom zich verfpreidt: Zo dikwyls ook denkt, wil, werkt, gevoelt en handelt hy op eene Godegelykende wyze ; zo dikwyls verricht hy het werk van zynen Schepper en Vader; zo dikwyls bevordert hy de oogmerken van het Opperfte Weezen; zo dikwyls fmaakt hy iets van eene zuiverer Goddelyke gelukzaligheid; en hoe meer,hoe veelvuldiger hy zulks doet, des te grooter is zyne gelykheid met God, des te klaarer ftraalt het beeld der Godheid in hem door, des te minder kunnen zyn verheven oorfprong &n zyne waardigheid geloogchcnd worden. Dan fpreekt en wfirkt God byna op eene zigtbaare wyze door hem; dan geeft God door hem der waarheid getuigenis; fchenkt zyne onderrichtingen en openbaaringen door hem aan de menfehen; handhaaft door hem de zaak der deugd; vertroost door hem de bekommerden ; giet door hem een' balfem in het verwonde hart der bedrukten; reikt door hem den cllcndi. gen hulp en byftand, den hongerigen brood, den zwakken rterkte toe; verfraait door hem B 3 zyne  aa OVER DE WAARDIGHEID zyne waereld, en brengt door hem meerder leven en blydfchap in dezelve te wege. En dusdanig een werktuig in de band van God te weezen, zulk een gelykheid met hem, den Allervolmaakcften, te hebben, Gode zo naby te komen en als 't ware zyne plaats op aarde te bekleeden; zou dit den mensch niet eene groote, ja niet de grootfte waardigheid geeven ? Juist dit brengt hem ook den Eeniggeboornen des Vaders, zynen Zoone Jd'us, zo naby; dit verbindt hem zo naauw, zo innerlyk met hem , in wien de Vader het grootfte welgevallen heeft, dien hy tot een' Heer over alles gezet heeft, en die het hoogfte voorbeeld der menfehelyke volmaaktheid is. En welk eene waardigheid der menschlykheid fteekt 'er niet in baafce betrekking tut Jefusj, dien zy als haaren Herfteücr en Hoofd eerbiedigt! Hem, dit. voimaaktlte beeldtenis des Vaders, dit affcliynfel der Goddelyke heer» lykbeid, tot een' bloedverwant, tot een' broeder, tot een' vriend, tot een' aanvoerer en voorganger, tot een' Heer, tot een' Middelaar .tusfehen God en ons te hebben; met hem zo naauw . zo onicheidbaar verëenigd te  VAN DEN MENSCH. te weezen, gelyk de leden des lighaams met deszclfs hoofd verëenigd zyn; van hem zodanig bemind te worden, gelyk geen vriend den anderen bemint of beminnen kan; met hem zo eensgezind te weezen , en zo met hem eenerlei werk te verrichten, gelyk hy in gemeenfchap met den Vader werkt, en met denzelven eens is; zyne plaats op aarde, in meer dan één opzigt, onder de menfehen te bekleeden , en daar zyn begonnen werk voort te zetten; hoe zeer moet dit de menschlykheid niet verheffen! Welk eene eer, welk een glans, welk eene waarde moet dit haar niet byzetten! Wat zouden fchepfelen , die God door zynen Zoon aangenoomen , die hy door denzelven zo zeer begenadigd heeft, wat zouden zulke fchepfelen van God niet durven verwachten ! Of welk een trap van volmaaktheid en gelukzaligheid is voor deezen toch niet te bereiken ? Befchouwt, eindclyk, den mensch naar zyne uiierlyke geftalte, en in zyne betrekking jegens den aardbodem ; befchouwt de plaats, die hy op denzelven bekleedt, en het geene hy, in opzigt tot de overige bewooners der aarde, en tot alles, wat hem hier omringt, is en B 4 ver-  24 OVER DE WAARDIGHEID verricht: zo zultgy, ook in dit opzigt, zyne waardigheid niet kunnen ontkennen. Ziet hoe de mensch daar vol zelf-gevoel ftaac midden onder alle de gcringcrc°fchepfelen, die hem omringen, hoe alles hem van dczclvcn ondèrfcheidt en boven dezelve verheft; hoe alles hem als den Éeerfcher deezer aarde cn derzelver bewooncren, als den plaatsbekleder zyns Scheppers op dezelve, als den Priester der Natüure aankondigt ! Ziet met welke fcherpziende oogen hy alles, wat om hem is, befchouwt, fchift, regelt, verbindt en bevat; haastefyk van de aarde zyn gezicht naar den hemel flaat, en dan wederom met genoegen van den hemel op de aarde nederziet; zich alias, wat om hem leef: en zich beweegt, met een gevoelig hart aantrekt; zyneri aandoenlyken boezem voor de ontelbaatfè beeken van vermaak cn vreugde , die van alle kanten op hem Ébeftroomèri , ontfluit, cn zichzelven in de ftreclcndlle aandoepingen van liefde en aanbidding verliest! Hoe fchoon , hoe verheven is niet zyn geitake! Hoe veelbeduidend ieder trek van zyn aangozig!, elke houding, cike beweeging \Sh zyn ligchaam ! Z:cc hoe fterk zyn oog fpreck:!  VAN DEN MENSCH. 25 fpreekt! hoe zyn gantfche ziel zich daarin vertoont, en terftond met eene onwederftaanbaare kracht eerbied, onderwerping, gehoorzaamheid , liefde afperst, nu moed en onverfchrokkcnheid inboezemt, en dan alomme vergenoegen en tevredenheid verfpreidt! hoe hetzelve door éénen wenk de boosheid ontwapent, alle aanflagcn der ongerechtigheid vernietigt, den kommer uit den boezem der bedrukten verdryft, cn aldaar, waar duisternis en droefheid hcerschten,.licht en hemelfche vreugde voortbrengt! — En wie kan dan de grootheid , de waardigheid van den mensch nog loogchenen ? En wie kan ontkennen, dat alles op doezen aardbodem tot den mensch betrekking heeft, dat alles door hem bezield, verfraaid, verbonden, en een middel der menfehelyke gelukzaligheid en der verhecriyking van God wordt? Hoe verre regeert en werkt hy niet middelyker en onmiddelyker wyze! Hoe gebiedt hy niet zelfs de hoofdftoffen en de verborgene krachten der Natuure! En welke veranderingen, welke omwentelingen brengt hy niet buiten zich te wege! Welke wildernisfen worden niet door zyne tegenwoordigB 5 beid,  56 OVER DE WAARDIGHEID hcid, door zyn' vlyt tot aangenaame oorden, cn welke aangenaame oorden worden niet nog aangenaamer en fchooncr, wanneer hy dezelve bewoont en bebouwt? Stelt u eens den aardbodem zonder menfehen, zonder verftandige fchepfelen, voor, wat zoudt gy op denzelven ontmoeten ? Zekerljrk nog veele groote fchoonheden , doch meer wilde dan zachte , meer vreesverwekkende dan aantreklyke fchoonheden; zekerlyk nog veel leven , doch leven zonder bewustheid , zonder overleg, zonder eigenlyk genot, zonder opzigt tot dcszelfs Veroorzaaker. Ja , de Natuur is fchoon , verruklyk fchoon; doch de mensch verfraait haar nogthans, verzamelt alle de afzonderlyke en verftrooide fchoonheden rondom zich, en befchouwt , en gevoelt, en fmaaktze, en verheugt zich over dezelve. De Natuur is vruchtbaar , onuitputlyk vruchtbaar; doch de mensch bevordert haare vruchtbaarheid, leidt ze, en geeft haar de algemcen-nuttigfte richting. De Natuur is vol leven; doch de mensch, vermenigvuldigt , verheft, veradelt dat leven , en is zalig in deszelfs genieting. Dus is hy de Heer van dit gedeelte der fchepping; de Priester der Natuur, uit wiens hart, van wiens  VAN DEN MENSCH, 17 wiens lippen de dankzegging en lofgalm aller leveiilooze en leevende fchepfelen ten hemel opftygen ; het middenpunt, in 't welk alles, wat hem hier omringt, zich vereent, en alles zyn doelwit bereikt. Wilt gy zynen magtigcn en weldaadigen invloed op alles berekenen,myne aandachtige ïochoorers! zo vergelykt flechts die oorden , waar Menfehen woonen, met die, waar 'er geene gevonden worden; vergelykt de Europeaanfche en Afiatifche Lusthoven, met de Amerikaanfche Woestenyen. Hier verfmagt de Natuur by gebrek van toezicht. Daar lagchen overvloed en blydfchap den wandelaar aan. Hier bedekken ondoordringbaare bosfchen, cn onmeetelyke moerasfen de aarde, haare nietgeleide en verwaarloosde vruchtbaarheid verflikt en bederft zich-zelve , en haar oppervlakte wordt door vergiftige dampen verduisterd: daar verfpreidt de zon, onverhinderd, haar lichten warmte; de wateren vïoeijen af; de ongezonde dampen worden verftrooid , de wind zuivert de lucht, en het onkruid wordt van de nuttige gewasfen gefcheiden. Waar de mensch zich niet bevindt en niet werkt, daar is een onbruik* baare  23 OVER DE WAARDIGHEID baare wildernis, daar heerfchen koude, akelige ftilte en dood; waar de mensch zich vertoont, waar hy leeft en werkt, daar maakt hy zich ruimte , daar pronkt de aarde met bloemen en vruchten, daar voert de lucht gezondheid , verfterking en lieflyke geuren aan, daar luikt alles wederom op en herleeft, daar hoort men het geblaat der kudden, en het gejuich der menfehen. En hoe veel fchooner en heerlykcr is nu niet de Natuur! hoe ryk, hoe wcidaadig wordt ze niet, onder de handen , door de bezorging en het gebruik des menfehen! Hoe is, hoe wordt nu alles een fpicgcl der Godheid, een fchool der wyshcid, een bron van vermaak, een middel ter oeffeninge cn volmaakinge , een voorfmaak van zuiverer vreugde en hooger gelukzaligheid! Hoe naauw is nu het zigtbaare met het onzienlyke , het tegenwoordige met het toekomende , de ligchaamelykc waereld met het ryk der geesten, het fchepfcl met den Schepper verbonden! En de mensch, myne aandachtige Toehoorers! die dit alles is, en doet en voortbrengt; de mensch, die zulk een verftand, zulk eene vryheid, zulk eene werkzaamheid bezit; die voor  VANfiEÜMËNSCH. 2y voor eene fteeds toeneemende volmaaktheid vatbaar, die onfterflyk, Gode gclykvormig, met zynen Zoone Jefus Christus zo. naauw verëenigd is , cn die deeze plaats op den aardbodem bekleed, en zich in zulk eene betrekking tot alle deszelfs overige fchepfelen bevindt; zoude deeze niet eene groote waardigheid, een uitnecmende waardy in de oogen van God en alle denkende weezens hebben? Beoordeel dan dus den mensch, beoordeel u-zelvcn juister, ö Gy, die veellicht Hechts op zyne en uwe zwakheden en gebreken ftaroogt, en het fchoonfte en beste in hem en in u veronachtzaamt! Acht hem, acht uzelven, zo ais het de waarheid vordert! Vernederden mensch niet, onder het voorwendfel, van God , zynen Schepper te verheerlyken ; en wanneer gy van zyne bedorvenheid en van zyne ellende fpreekt, zo vergeet toch niet, dat hy een werk van Gods handen is ,en dat dc fmaad van het fchepfel nooit tot eere van den Schepper kan gedyen: vergeet niet, dat een verdonkering,geen geheels duisternis is; dat de .fchaduw licht, d*t een groot misbruik van vermogens groote vermogens voorönderftelt, dat het cerfte bedryf des-  30 OVER DE WAARDIGHEID" des lecvens niet het gantfche leeven is; dat een ftruikelend en dwaaiend kind evenwel nog een man worden , en man zynde veel verrichten kan; en dat die God, die alles wat hy gcfehaapen had, voor goed verklaarde en met welgevallen aanfehouwde, ook gewisfelyk alles tot zyne verordening,, tot de volkomenheid zal brengen. Neen , erken en bezef uwe waardigheid, uwe vermogens, uwen voorrang, ö mensch, en erken en bezef ze met een vroom en dankbaar hart! Dit is geene inbeelding, of verwaandheid ; maar het is een zelfgevoel, dat op waarheid gegrond is; en verwaand kan of zal dit bezef uwer waardigheid u niet maaken, zo lang gy dezelve behoudt, zo lang gy nog uwe oogen en uwen geest- tot den geenen kunt opheffen , die u deeze vermogens , deezen voorrang, deeze waardigheid, en dat gevoel van dezelve gefchonken heeft, die u dezelve nog elk oogenblik op nieuws fchenkt, cn tot wiens verheerlyking gy alles weezen en doen moet, wat gy werkelyk zyt en verricht. NeerJ^ erken en befef de gantfche waardy uwer redelyke natuur , de gantfche waardy uwer voortreflyke vatbaarheden , bekwaam- hQ.  VAN DES MENSCH. %1 heden en krachten! Zonder dat kunt gy ze niet waardigi yk gebruiken, kunt gy niet dat geene worden, niet dat geene doen, niet dat geene genieten , wat gy naar uwen aart en verordening worden , doen en genieten moet ; zonder dat kunt gy uwen Schepper den dank niet toebrengen , noch uwen mcdefchepfelen de dienften bewyzen , die gy aan hem en hun verfchuldigd zyt. Keen, in uwe oogen moet gy-zelf, moet ieder mensch eerwaardig wezen , ieder een gcwigtige , noodzaaklyke fchakel in de keten der dingen, ieder een hoogstnoodzaaklyk, onontbeerlyk wezen ; een wezen, by 't welk alles belang heeft, en 't welk ook een wederkeerig belang by alles heeft, en welks inyloed, hoe naauw ook de kring zyner werkinge fchynen moge, onbefchryflyk groot is, en welks werkzaamheid eeuwig duurt. Maar laat dan ook de erkentenis deezer waardigheid, niet flechts een voorftcl van uw verftand weezen. Laat ze alle uwe genegenheid wegdraagen, uw gantsch hart verwyden cn verwarmen , en zich in alle uwe daaden vertoonen. Denk juist en verheven; handel vry cn edel; wordt fteeds werkzaamcr in goed  ' $2 OVER DE WAARDIGHEID VAN DEN MENSCH^ goed en weldoen ; ftreef onvermoeid naar hoogere volmaaktheid; leef gelyk een fchepfel, dat nooit geheellyk fterven, dat eeuwig leeven zal ; zoek Gode geftadig gelyker te worden, en zyn evenbeeld Jefus Christus geduurig naderby te komen; behartig den u aangeweezen post op aarde; werk en regeer daar met wysheid en goedheid, en vcrfpreid telkens meer leven, vreugde en geluk rondom u. Dus zult gy der menschlykhei.d en Gode , haaren Schepper en Vader, tot eer verftrekken , en met de daad bewyzcn, dat God u met eene groote waardigheid en hecrlykheid gekroond, en u flechts een weinig, en dat maar voor een wyl, geringer gemaakt heeft dan.de Engelen. Amen. TWEE-  TWEEDE LEERREDE. OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. Tekst Psalm VIII. vs. 6. Gy hebt een weinig hem minder gemaakt dan de Engelen a en hebt hem met eere en heer. lykheid gekroond. VI. Stuk. C   ö f^od, gy hebt veel, oneindig veel aan ons , uwe fchepfelen en kinderen , gedaan! Gy hebt ons met prys en eere, met de uitneemendftc voorrechten gekroond, en ons Hechts een weinig minder gemaakt, dan de Engelen. Welke groote vatbaarheden , welke veelvermogende bekwaamheden cn krachten ontdekken wy niet in onze natuur ! En welke middelen, welke opwekkingen tot ontwikkeling en tot gebruik van dezelve fchenkt uwe goede Voorzienigheid ons niet dagelyks ? Hoe veel goeds kosten wy niet doen en genieten, hoe wys, hoe deugdzaam , hoe gelukkig reeds nu zyn en worden, indien wy altoos overeenkomftig die waardigheid en voorrang dachten en handelden, met welke gy ons begenadigd hebt! Hoe moeten wy ons voor u en voor ons-zelvcn fchaamen, ö God , dat wy niet wyzer, niet beter , niet gelukkiger zyn ; dat wy zo langzaam tot de volmaaktheid , waartoe gy ons bekwaam gemaakt hebt, opklimmen; dat wy de eere der menschlykheid niet yveriger handhaaven. Ach! veclcn onzer verwyderen zich fteeds verder van u en van hunne verordening , vernederen zich ftaag dieper door C 2 dwaas-  36 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID dwaasheid en zonde , cn maaken zich den rang en plaats , welken gy hun hebt aangeweezen, hoe langer hoe onwaardiger. Ach! tot nog toe onteert een groote maate van duisterheid, van dienstbaarheid, van verwaarloozing en misbruik zyner vermogens, tot nog toe onteeren veele laage gevoelens en handelingen den mensch , dat hcerlyke werkftuk uwer handen! Wee'ons dat wy zo diep van onze waardigheid zyn vervallen , en den luister van uw beeld in ons zo zeer verdonkerd hebban ! Mogten wy allen ons toch uit deeze diepte van fchuld en ellende wederom oprechten, en naar uw beeldtenis vernieuwd worden! Tot nog toe is het bcfef onzer verzwakte waardigheid niet ten eenemaale in ons uitgebluscht. Tot nog toe herinneren onze zucht en pooging naar hoogere volmaaktheid ons dikwerf onze afkomst van u, onze vermaagfehapping met u, en alles, wat wy zyn en worden kunnen, ö Sterk en verlevendig gy zelf, door uwen Geest, dit edel gevoel in ons! Laat deeze zucht naar hooger dingen telkens vuuriger , deeze poogingen geduurig aanhoudender en fterker worden ! Onttrek gy onzen geest van de magt der zinnelykheid, verhef hem boven alles wat aardsch cn  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 37 cn zigtbaar is, breng hem u, zynen Schepper en Vader fteeds nader, en laat hem in u zyne hoogfte volmaaktheid cn gelukzaligheid zoeken en vinden. Zegen toch de overdenking der waarheden , die ons thans hiertoe zullen opwekken en verfterken. Laat ons dezelve gewillig aanneemen en in een zuiver hart bewaaren. Wy bidden u hierom in den naame van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader, enz. Hoe grooter 's menfehen waardigheid is, myne aandachtige Toehoorers! dies te fterker is hy verbonden dezelve te handhaaven, en overeenkomftig dezelve te denken en te handelen. Hoe grooter 's menfehen waardigheid is, dies te dieper vernedert en onteert hem alles, wat met dezelve ftrydt, hem van dezelve berooft, of derzelver luister verdonkert. Beter, veel beter is het, myne geliefde Vrienden! de laagfte plaats te bekleeden , dan boven anderen verheven te zyn, en zich door laage gevoelens en daaden te fchandvlekken : beter, veel beter is het, in het duistere cn onder de menigte als vergee* C 3 ten  33 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID ten te leeven, dan boven anderen uit te munten en in het licht te wandelen, doch, door zyne misflagen, dwaasheden en ondeugden, meer liefde tot de duisternis dan tot het licht te toonen: beter, veel beter is het, geringe bekwaamheden en vermogens te hebben, dan groote bekwaamheden en vermogens niet te gebruiken, of gantsch en al te misbruiken: beter, veel beter is het, geenen voorrang te bezitten, dan zich denzelven, door een gedrag het geen daarmede onbeftaanbaar is, onwaardig te maaken cn te doen verliezen. — En zal dit niet het geval van zeer veele menfehen , misfehien ook van veelen onder ons weezen, myne Geliefden? Ons allen zyn als menfehen eene groote uitmuntendheid, groote bekwaamheden en vermogens ten deel gevallen : wy allen munten in veelerlei opzigten boven de overige bewooners deezer aarde uit, bereiken eenen veel hooger trap op den ladder der dingen, leeven en werken in eenen veel verhevener en uitgebreider kring dan deezen: ons allen is zekere edelheid, zekere waardigheid eigen, die ons verre boven alles wat rondom ons is, verheft. Niemand, die onpartydig over zyne natuur en verordening gedacht heeft, en zichzelven kent en weet  VAN DEN MËNSCH STRYDIG IS. 30 weet te waardeeren, zal dit kunnen loogchenen. Herinnert u flechts onze voorgaande befchouwingen over dit onderwerp. Wie onzer heeft toen 's menfehen waardigheid niet moeten erkennen , zich daarover verwonderen en verheugen ? Doch hoe zeldzaam vertoont zy zich in al haar zuiverheid, in haaren vollen luister! Hoe dikwyls is zy aan de zonne gelyk , die door droeve wolken bedekt , of 'door een ondoorfchynend donker ligchaam verduisterd wordt ! Hoe dikwyls vergeet,verloogchent,fchandvlekt de mensch zyne waardigheid! Hoe dikwyls denkt en handelt hy zodanig, als of hy geenszins dat verftandige , dat vrye , dat werkzaame , dat voorwaards en fteeds naar boven ftreevende, dat onfterflyke, dat Godegelykende fchepfel, geenszins die wyze en weldaadige beheerfcher der aarde-, geenszins die vroome priester der natuur, maar juist het tegenovergeftelde van dit alles ware! En hoe diep moet hem dit niet in de oogen der verftandige weezens, en in zyne eigen oogen doen daalen, zo dra hy het geene hy nu is en doet, vergelykt met het geene hy behoorde te Weezeil ert te verrichten! Mogt hy deeze vergelyking toch dikwerf ffiaaken, en de hcilzaame befchaaraing en verC 4 war>  4'o OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID warring, welke zy by hem te wege brengt, niet zoeken te ontwyken! Myn oogmerk is deeze bezigheid voor u allen , die gy van uwe waardigheid afgeweeken zyt, of haar door uwe gevoelens en uw gedrag aanmerklyk verdonkert en verzwakt, door myn tegenwoordig voorftel gemakkelyker te maaken. Ik zal u ten dien einde aantoonen Wat met menfehen ^vaardigheid onlefiaan. laar of ftrydig zy. Een iegelyk vergelyke daarmede zyn eigen gevoelens en zyn eigen handelingen; beoordeele dezelve onpartydig; wende zyne oogen niet te fpoedig af van het geene hem onteert en vernedert, en 't welk hem zekerlyk eerst befchaamen en vernederen moet; en laate zich daardoor opwekken en aanfpooren, om, zo dra mogelyk, dat geene te worden, wat hy tot nog toe niet is, en, zonder uitftel, dat geene te doen, wat hy tot nog toe niet gedaan heeft. Veredelen Verftand en Reden den mensch, dan handelt hy ftrydig met zyne waardigheid , dan vernedert hy zich - zei ven ,  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 41 wdnneer hy zyn verftand en reden niet aankweekt ; wanneer hy dezelve niet daartoe gebruikt ,• waartoe ze hem van den Schepper gegeeven zyn ; wanneer hy waarheid met valschheid , den fchyn met de weezenlykheid op gelyken prys fielt, of zich .met geringer of bepaalder kundigheden en weetenfchappen te vrede houdt, dan hy naar zyne bekwaamheden, toefland en de hem verleende hulpmiddelen en gelegenheden, kondc en moest bezitten. Waar blyft dan uwe waardigheid, waarin vertoont zich uwe edelheid, ö menfehen, gy, die de overdenking, en de daartoe zo gunstige , en dikwerf zo onontbeerlyke ftilte en eenzaamheid, ontwykt; gy die in eene altoosduurende , den geest verdoovende , gedruischmaakende verflrooijing leeft; zo zeldzaam een duidelyk innig befef van uzelven en van uwen toefland erlangt; zulk een fpaarzaam gebruik maakt van uwe bedachtzaamheid en overleg, en geduurig meer buiten u leeft dan in u , veel meer door de meening en het oordeel van anderen, dan door het gebruik uwer eigen krachten, op zelfbewustheid gegrond, gedreeven en geregeerd wordt? Waar blyft uwe waardigheid, waarin vertoont zich uwe edelheid , ö gy, C s die  42 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID die eeniglyk by het geene gy ziet, hoort en gevoelt, ftaan blyft ; zo zelden naar de oorzaaken , gronden en oogmerken der dingen vraagt, en, even als de dieren des velds, om de genieting van het tegenwoordige ©ogenblik, al het voorledene vergeet, en het toekomende uit het oog verliest ? Waar blyfe uwe waardigheid, waarin vertoont zich uwe edelheid, ö gy, wicn het zo moeijelyk valt, u boven het zigtbaare en aardfche te verheffen ; wien elke ernstige overdenking over God en Godsdienst, over plicht en deugd, oter dood en onfterfiykheid, over de verordening en gewigtigfte belangen van den mensch, zo dra verdrietlyk en walglyk wordt; aan wien de redelyke Godsdienstöeffeningen, die edelfte verheffing van 's menfehen geest, zo weinig voedfel en vergenoegen verfchaffen, en die door dat geene , wat onder het bereik der zinnen valt, en de zinnen ftreelt, veel meer getroffen wordt, dan door de gemeenfehap met het ryk der geesten, en met God, den Vader aller geesten? Waar blyft uwe waardigheid, waarin vertoont zich de adel uwer natuur , ö gy , die by de beste middelen en gelegenheden tot navorfchen en eigen onderzoek, eeniglyk anderen nadenkt, an>  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 43 anderen napraat, u door loutere vooroordeelen der opvoeding, des gezags en der mode beftuuren laat, elk heerfchend gevoelen blihdeling omhelst en verdedigt, u fteeds in den zelfden naauwen kring van valfche, duistere, hoogstgebrekkige voorftellen en begrippen , ronddraait; uwen natuurlyken weetlust verflikt ; geen betere onderrechting zoekt of aan* neemt; met opzigt tot zo veele gewigtige zaaken onkundig blyft, en mogelyk nog op deeze uwe onweetendheid roem draagt; en u dus, in 't algemeen, zo weinig moeite geeft, om uw verftand aan te kweeken, en uwe kundigheden uit te breiden en te befchaaven ? Heet dit niet zyne edele voorrechten openlyk ontkennen, verloogchenen en verwaarloozen ? Neen; zoekt gy uwe waardigheid te handhaaven, gebruikt dan het verftand en de reden, u door den Schepper verleend, en waardoor hy u tot het verhevenfte fchepfel van alledebewooners deezer aarde gemaakt heeft; kweekt ze zorgvuldiglyk aan ; laat de befchaaving, de fterkte en de verhevene vlucht van uwen geest u even zo zeer, en nog meer, ter harte gaan, dan de onderhouding en verfraaijing van uw ligchaam; oeffentu, by alles.  '44 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID les, wat gy ziet en verricht, in nadenken; koestert fteeds in uw binnenfte eene duidelyke bewustheid van u-zeiven; en vermydt alles wat het gevoel van u - zeiven onderdrukt en uitdooft; blyft niet by den fchyn der dingen , niet by hunne uitwendige gedaante , niet by hunne fchynbaare werkingen ftaan, maar tracht hunn' waaren aart te leercn kennen , vraagt naar hunnen oorfprong , naar hunne einden, naar hunne verordening; befchouwt ze in hun verband met andere dingen en hunne onderlinge gevolgen;richt uwe oogen en uw hart dikwerf naar de hoogte; verheft ze tot den eerften eeuwigen Oorfprong aller dingen; onderhoudt uwe gcmeenfchap met den Vader aller geesten, en verricht daardoor zulke zaaken, die geen ander fchepfel op deezen aardbodem in ftaat is uit te voeren;laat het zinnelyke uwen geest niet ter aarde nederdrukken, noch de traagheid u in het naarfpooren der waarheid verhinderen, en ftel getrouwelyk alle die middelen te werk , welken de Voorzienigheid u, ter befchaavinge en uitbreidinge uwer kennis en weetenfehap, heeft ter hand gefteld. Verders, myne aandachtige Toehoorers! al-  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 45 alles , wtit met 's menfehen vryheid ftrydig is , wat haar gebruik beperkt en verhindert , ftrydt tevens met de waardigheid der menschïykheid , onteert en vernedert den mensch, en maakt hem de plaats onwaardig , die hy onder Gods fchepfelen bekleedt. Zyt gy echter wel vry, handhaaft gy door vryheid de waardigheid van den mensch, ö gy, die geene indrukfelen , geene aanporring, geen' fterken aandrang der uiterlyke dingen in ftaat zyt te verdraagen , die fiechts dat geene doet, wat uwe oogen behaagt, en uw harte lust; die u-zelven niets ontzeggen en afflaan, of toch niets zonder ftryd en dwang ontzeggen en afflaan kunt, wat uw verhemelte kittelt, uwe zinnen vleit, en uwe dierlyke driften bevredigt? Zyt gy vry, handhaaft gy door vryheid de waardigheid van den mensch , ö gy, die fchicr nooit uit eigen bogen zict,fchier nooit naar eigene overtuiging handelt, geen vaste beginfelen hebt, en in uw gedrag geene vaste beginfelen volgt, maar u blindeling aan de eenmaal heerfchende gewoonten, de dwinglandye der mode en de kracht der voorbeelden overgeeft, cn altoos meer naar dat geene vraagt, en. u meer naar dat geene Ichikt, wat voor waar en  4<5 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID en fchoon en recht en goed gehouden wordt, dan naar dat geene, wat, in de daad, waar, fchoon, recht en goed is ? Zyt gy vry, handhaaft gy door vryheid de waardigheid van den mensch, ö gy, die u door den glans des gouds, den luister der grootheid, de pracht der kleding verblinden , door elke fchoone gedaante betoveren, door eiken huigchelaar bedriegen, door iederen fchyn misleiden laat? gy, die voor ieder fchrikbceld terug deinst, ieder lokaas inzwelgt, en niet in ftaat zyt eenige aanmerklyke zwaarigheden op uwen weg te boven te komen, of eenige zeer gewoone verzoekingen te wcderftaan ? Zyt gy vry, handhaaft gy door vryheid de waardigheid van den mensch, ö gy, wier liefde en haat, wier hoop en vrees, wier blydfchap en droefheid, wier goede en kwaade luimen, wier gevoelens en befluiten , wier doen en laaten bykans van enkele uitwendige dingen afhangen, bykans door elk toeval, door ieder gezelfchap, door elke kleine verandering van het ligchaam of het weder, nu dus, clan zo bepaald worden ; die zo zelden met u-zelven eens zyt, zo zelden dat geene doet , wat gy wilde doen, cn dat geene nalaat, wat gy voorgenooraen hadt na te laaten ? Zyt gy vry,  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. , 47 vry, handhaaft gy door vryheid de waardigheid van den mensch , ö gy, die dienstkncgten der zonde zyt, die u van deeze of geene kvvaade , ongeregelde drift overhecrfchen , ja in diervoege overheerfchen laat, dat gy haaren aandrang blindcling volgen , haare beveelen volftrekt gehoorzaamen , en ze ook dan nog volbrengen moet, wanneer uw eigen hart daartegen opkomt, wanneer reden en gcweeten u zeggen , dat, gy onrecht en kwaad doet ? Zyt gy vry , handhaaft gy door vryheid de waardigheid van den mensch , gy , die der menfehen rechten en natuurlyke evengelykheid ontkent, u voor eiken grooten en magtigen op een fiaaffebe wyze vernedert, alle zype gevoelens en daaden en bevelen blindeling eerbiedigt, op eiken oogwenk , op elke bedreiging des aanzienlyken fiddert, zyne gunst door kruipende vleiëryen , door eene ftrafwaardige fnfehiklykheid afbedelt, en ten eenemaale van den wenk en wille eens broozen ftervelings afhangt? Neen, 't is gedaan met uwe vryheid, dat edele o»fcbatbaarc voorrecht der menschlykhcid, ten minne zy is ten uiterfte verzwakt, cu  48 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID en gantfchelyk verdonkerd. Zy is by u meer een natuurelyke vatbaarheid en bekwaamheid, dan een levendig en werkzaam vermogen. Gy zyt flaaven , llaaven der zinnen , flaaven dei' toevalligheid , flaaven der menfehen, flaaven uwer lusten en begeerten, en zo lang gy dat zyt, zo lang ook fielt gy u met de dieren des velds gelyk, zo lang is de waardigheid der menschlykheid in u niet te ontdekken; en maar zelden komt een flaauwe flraal van haaren luister door het donkere bekleedfel, 't welk haar omringt, te voorfebyn. Doch wenscht gy, dat zy wederom helder in u doorflraale, ö verbreekt dan toch de flaaffche banden, waarmede de zinnelykheid u gevangen houdt ; gebruikt de gave der bedachtzaamheid , welke de Schepper u gefchonken heeft; leert bezadigd, met overleg handelen; verlaat u niet op de eerflc indrukfelen der dingen, of de eerfle begeerten, die by u ontftaan; maar neemt by alle uwe befluiten de ondervinding, de reden en Gods geöpenbaarden wil te baat; leent het oor aan de ftemme van uw gewceten , en handelt nooit tegen uwe eige overtuiging, tegen dat geene, 't welk gy-zelf voor billyk £n goed moet houden. Zoekt u zekere vastheid en go  VAN DËN MËNSCH STRYÖIG IS. 49 gelykhcid in denken, Willen" en doen eigeiï te maaken : deeze is de grondflag van alle Weezenij-ke vryheid , het zekerde behoedmiddel tegen alle dienstbaarheid en flaaverny , een onderfcheidende trek der menfchelyke waardigheid. Is , Verders , de werkzaamheid , die den mensch als aangebooren , geduurig meer of min bezig en voldrekt onophoudelyk is, zulk een charakteristieke trek zyner waardigheid, dan moet, ten derden, villes met de waardigheid der menschlykheid dryden, wat deeze werkzaamheid verzwakt, onderdrukt, kluistert, of haar eene verkeerde richting geeft. En hoe menigvuldig zyn niet de gebreken, waaraan de menfehen zich, ook in dit opzigt, fchuldig maaken, en waardoor zy zichzelven vernederen , en hunne natuur fchandvlekken l Hier vindt men 'er, die alle aandachtige, erndige overdenkingen, alle infpanning hunner ligchaametyke of hunner geestelyke vermogens, alle onderzoek, waarmede eenige moeite of de aanwending eeniger krachten verbonden is, zorgvuldig fchuuwen; die byna voor eiken arbeid, voor iedere eenigermaate omflagtige bezigheid, voor iedere bedenkelyke ondernee- VI. Stuk. D ming  5© OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID ming fidderen;' zich altoos voor zwakker aanzien, dan zy in de daad zyn; hunne krachten, uit vreeze van ze uit te zullen putten, ten eencmaal werkeloos laaten blyven , en eiken plicht en gelegenheid, om goed te doen en het algemeene welzyn te bevorderen, opofferen aan het verstafgelegene gevaar, van hun leven of hunne gezondheid te zullen benadcelen, of in eenigen opzigt van hun gemak tè moeten afzien; menfehen, die altoos naar rust haaken, en hun geluk daarin zoeken dat zy niets doen, of dat zy de uiterlyke dingen flechts hunnen gang laaten gaan , en zich met derzelver vertooninge verlustigen, zonder van hunnen kant in gemeenfehap met dezelvcn te werken, en even zo gaarne en zo veel te willen geeven , als ontvangen ; menfehen, die zich daarover beklaagen, die misfehien deswegen befchuldigingcn tegen de Voorzienigheid inbrengen, dat de mensch in het zweet zyns aanfehyns zyn brood eeten, dat hy alles door vlyt en moeite verkrygen, aankoopen , bearbeiden, verwerven, dat hy op het pad, 't welk hem tot het geluk en het vergenoegen leidt, zo veele hinderpaalen uit den weg ruimen, zo veele zwaarigheden te boven komen, zo veele vyanden beftryden, i dat  VAN DEN MENSCH STRYDlG ÏS. ff dat hy dikwyls, voor zichzelven en voor anderen, zo veel waaken en denken en overleggen en zorgen moet. Daar zyn anderen , die de krachtige aandrift tot werkzaamheid, welke in hun is , dat groote vermogen , 't welk hen bezielt, en waardoor zy zo veel goeds in en buiten zich werken kunnen, b'ootelyk tot kleinheden bepaalen, blootelyk in kleinheden verbeuzelen; die altoos onrustig, altoos bezig zyn, cn echter niets ten uitvoer brengen , niets , 't welk hunner waardig * niets, 't welk voor de menfehelyke famenleeving nuttig is, niets , waarvan het aandenken hen na den dood verheugen en beloonenkan; menfehen, die, even als de kinderen , hun leven verdroomen , vertalmen , verfpcelcn , verboerten , zich eeniglyk bemoeijen met dat geene, wat tot opfchik van hetligchaam, tot verfiering van den uitwendigen tooi, tot handhaaving van hunnen rol in de gezellige verkeering behoort, en deswegen hunne gewigtigfte belangen verönachtzaamen. Ginds wederom zyn nog anderen # die zeer werkzaam , doch werkzaam in het kwaade zyn; die verre rondom zich heen werken , doch maar zelden iets goeds , die al-lerwege vergiftige zaaden ftrooien, den weg, D % éti  52 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID des onfchuldigen met fteenen des aanftoots beleggen, valftrikken ter verfchalking der oprechten en onvoorzigtigen fpannen; menfehen , die de vreugd der huisgezinnen en der famenleeving vergallen , het vuur der tweedragt aanblaazen of leevendig houden, zich in alles fteeken, en alles in de war brengen, die door eene kwalykberaadene bemoeizucht, alles zeiven 'willen doen, cn daardoor anderen verhinderen het beter te doen. ó Menfehen, die zodanig denkt en handelt , die uwe drift tot werkzaamheid dus onderdrukt, of haar zulk eene verkeerde richting geeft, ontwaakt uit uwe fluimering, fchaamt u over uwe traagheid , indien de waardigheid uwer natuur u ter harte gaat. Op deezen voet is uw leven flechts een' droom gelyk ; op deezen voet kunt gy u op geen verftandige wyze over hetzelve verblyden ; op deezen voet bezit gy uwe voortreflyke vermogens te vergeefs, of gy misbruikt dezelve. Als mensch te leeven betekent te werken, en met bewustheid te werken, en zeer veel goeds te werken. Als mensch te rusten betekent niet ftil te ftaan, niet ledig te zyn, maar van den zwaaren arbeid tot den lich-  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 53 Ikhteren over te gaan, en zich over het gelukkig volbragte werk te verheugen. Wilt gy niet als planten, niet als dieren , maar als redelyke menfehen leeven, en eene edele, den mensch waardige rust genieten , weest dan werkzaam , en wordt geftadig werkzaamer maar werkzaam in het goede; leidt dan een bezig, maar door weldoen alleszins bezig leeven; oeffent en vermeerdert dan uwe krachten daardoor , dat gy- ze onvermoeid aanwendt , en u haar fterkfte infpanning niet ontziet, zo dra plichten menfchenliefde zulks van u afeisfehen. Is de bekwaamheid, om fteeds verder tc gaan , en geduurig volmaakter te worden , een vierde voorrecht van den mensch , dan moet ook al dat geene met zyne waardigheid ftryden, wat de ontwikkeling van deeze bekwaamheid verhindert, alles, wat hem in zyn Jlreeven naar hoogere volmaaktheid ophoudt, te rugge zet, verdrietig en moedeloos maakt. En by hoe veele menfehen, myne aandachtige Toehoorers ! blyft niet deeze edele bekwaamheid , bykans altyd Hechts eene bekwaamheid ! By hoe weinigen wordt zy, in den tegenwoorD 3 digen  54 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID digen toefland, zodanig ontwikkeld, als zy konde cn behoorde ontwikkeld te worden! Of heet dat voorwaards uxecven, heet dat zyne bekwaamheid, om geduurig volmaakter te worden , naar behooren ontwikkelen , wanneer men zich, zo lichtelyk, met dat geene , wat men weet, wat men vermag, wat men uitvoert te vreden houdt; wanneer men wel het goede boven het kwaade , maar zo zelden het betere boven het goede den voorrang geeft ; wanneer men zich airede wys genoeg houdt, zo dra men de bezigheden van zyn ampt cn beroep eenigermaate verftaat, en geleerd heeft zyn' rol in het gezellige leeven met eenige wclvoegelykheid te fpeelen; wanneer men reeds deugdzaam en godvruchtig genoeg waant te' weczcn,zodra men geen fchclmilukken bedryft, van groote en fchandelyke mu'dryven vry is, niet met den Godsdienst fpot, den openbaaren eerdienst bywoont, en zich op een' eerlyken en onbefprooken naam toelegt; wanneer men zyne weldaadigheid alleen by -aalmoezen , alleen by de gewoone betuigingen der welleevendheid en vriendfehap bepaalt, doch zo ongaarne van gelfyerlpogchening, van opoffering voor an-  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 55 deren , van algemeen-nuttigheid wil hooren ? Heet dat voorwaards ureeven, heet dat zyne bekwaamheid , om geduurig volmaakter te worden, naar behooren ontwikkelen', en daar* door de eer der menschlykhcid handhaaven, wanneer men zich fchaamt, wyzer en beter dan anderen te weezen, en door een juister oordeel, door edeler neigingen, door zuiverer deugden boven anderen uit te fteeken ; wanneer men het niet waagen durft, het algemeen betreeden pad te verlaaten, en zich boven de heerfchende vooröordeelen en gewoonten te verheffen, maar, bevreesd voor het verwyt van zonderling te zyn, zich eeniglyk naar anderen , en dat wel, gemeenlyk , naar zeer middelmaatige hoofden en zwakke harten , vormt en plooit ? Heet dat voorwaards ftrecven,hect dat zyne bekwaamheid, om geduurig volmaakter te worden, naar behooren ontwikkelen, wanneer men zich, op den weg naar de volmaaktheid , door elke hindernis, elke zwaarighcid , elke mislukte pooging, eiken misftap, elk verlies aan uiterlyke goederen, elke fpotterny derdwaazen, elk gelach der onzinnigen van de najaaging zynsdoels, of tot het verlaaten van deezen weg verleiden laat? D 4 Neen.  5i5 OVER HET GEENE MET CE WAARDIGHEID Neen , wilt gy , ook in dit opzigt , de waardigheid van uwe natuur handhaaven, myne geliefde Vrienden! laat u dan niet door uwe eige'vadzigheid, of door het voorbeeld van anderen , binnen willekeurige grenzen befluiten; gelooft nimmer wys, deugdzaam en vroom genoeg te weezen, nooit goeds genoeg gedaan , en der waereld overvloedige dienftcn beweezcn te hebben; ziet geen' trap van kennis, van wysheid, van deugd en godzaligheid , voor volftrekt onbereikbaar aan, en acht het geene, gy nu reeds weet, reeds bezit , reeds vermoogt, reeds gedaan hebt, telkens als het geringfte gedeelte van het geene gy, in het algemeen, weeten en vermogen en erlangen en uitvoeren kunt. Alles te zyn, en te verrichten, wat flechts menfehen zyn en verrichten kunnen , en zo verre te werken , als flechts menfehelyke vermogens kunnen werken, dit zy het verhevene, het roemryke doel uwer poogingen; een doel waaraan gy ftaag nader komen, en 't welk gy toch nimmer ten vollen bereiken zult! Dan , gy zyt onjïerflyk ,, myne dierbaare Vrienden! en ook dit geeft u eene waardigheid, die u verre boven de gantfche leeven- loo-  VAN DEN MENSCH STRYDIG TS. 57 looze, en de vergangklykheid onderworpene fchepping, verheft, ö Hoedt u dan ook vooralle zulke dingen, welke met deeze uwe waardigheid onbeftaanbaar zyn , of haaren luister bezwalken. Gy zyt onfterflfk, ö mensch, gy zült eeuwig voortduuren, ecuwig voortleeven, eeuwig gelukzalig weezen; en echter Haart gy eeniglyk op het tegenwoordige , zorgt eeniglyk voor het oogcnblik van dit kortftondige aardfche leeven , kleeft met geheel uw harte het aardfche en vergangklyke aan, en zoekt al uw geluk in dingen, die u door den dood ontrukt worden, cn wier genot u flechts voor eenige dagen of uuren is toegedaan. Gy zyt onfterflyk , gy zult eeuwig voortduuren , eeuwig voortleeven , eeuwig gelukzalig wcezeu; cn echter denkt cn handelt gy zodanig, als of gy geheel vleesch , gantschlyk der vernietiging onderhevig waart, als of gy aan geene zyde van het graf niets te hoopen en niets te vreezen had, als of u geen oordeel en geene vergeldingen , geene belooningen cn geene ftraffen te wachten ftonden , als of 'er geeneiïei famenhang ware tusfchen uw tegenwoordig gedrag en uwe toekomende lotgevallen. Gy zyt onfterflyk, gy zult eeuwig voortduuren, D 5 een-  58 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID eeuwig voortleeven, eeuwig gelukzalig weezen ; en echter verricht gy zo weinig met betrekking tot de toekomende waereld. En echter offert gy zo zelden het bedrieglyke vermaak van het tegenwoordige oogcnblik 'aan de vreugde des hemels op ! En echter bezwaart u zo dikwerf dat geene, wat u tot deezen hooger ftaat verheffen en voorbereiden moet! En echter flaat u ieder ongeluk zo lichtclyk ter neder! En echter fmert n elk verlies van aardfche dingen zo zeer, als of gy geene 'andere, geene betere goederen te hoopen had ! En echter fiddert gy op de aannadering van den dood, die u tot het bezit dcczer goederen brengen moet! En echter wykt gy op het aangrynzen van het opene graf, al bcevende, te rugge, even als of het u en al uwe gelukzaligheid voor eeuwig zou kunnen befluiten en vernietigen ! Welk een tegenzeggelykheid ! Welk een zelfvernedering! Denkt en handelt gy dus overeenkomftig met de waardigheid van een fchepfel, 't welk verre boven het ftof verheven en voor de onfterfiykheid gefchikt is ? Zyn deeze wel gedachten, gevoelens, neigingen, handelingen, geneugten, zorgen, bekommeringen , welke eenen menfche betaamen, die zulke  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 59 .zulke uitzigten heeft, die op een eeuwig leeven hoopen durft? Neen; wilt gy uwe waardigheid handhaavcn, ö mensch, vergeet dan toch nooit, dat gy voor de onfterfiykheid gefchaapen zyt. Deeze gedachte moete u dikwerf, zo wel in het gedruis der gezelfchappen, als in de ftilte der eenzaamheid, zo wel onder uwe vermaaken, als onder uwe bezigheden, met luider ftemme toeroepen: kleef niet met geheel uw harte aan dingen, die gy gewisfelyk, die gy misfehien zo fpoedig verliezen zult ! Wees toch niet onverfchiliig omtrent zaaken, die eenen zo grooten, eeuwigduurenden invloed op alle uwe toekomende lotgevallen kunnen en zullen hebben! Bepaal uwe begeerten, uwe poogingen, uwe uitzigten niet tot oogenblikken , daar gy eeuwigheden te gemoet ziet! Verzuim niet, om de belangen en bcmoeijingen van dit korte, onzekere aardfche leeven, ■de veel gewigtiger belangen van uwen geest, die eeuwig leeven zal! Laat het uitzigt op het toekomende uwe gevoelens omtrent het tegenwoordige , en uw gedrag jegens hetzelve beftuuren! Lyd en verdraag als iemand, die door geen lyden en bezwaaren gantschlyk ter  60 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID ter aarde nedergedrukt, en door niets van zyne verhevene verordening ontzet kan 'worden; geef en verlies en offer op als iemand, wiens rykdom onuitputlyk, wiens geluk onverftoorbaar is ; geniet elk vermaak, iedere vreugde als iemand, wien een veel zuiverer vermaak, een veel edeler vreugde te wachten ftaat. Verkies en verricht fteeds zulke dingen, die u nooit berouwen, die u eeuwig verheugen zullen. Dus zullen de edelheid, de hoogheid , de waardigheid van een onfterflyk weezen, zich, reeds nu, in uwe gevoelens , in uwe daaden , in de wyze , op welke gy lydt cn u verheugt, vertoonen, en uw leven eene waarde byzetten, als welke hetzelve op geene andere wyze verwerven kan. Wilt gy uwe waardigheid handhaaven, o mensch, hoed-u dan toch, ten zesden, voor alles , wat onbejlaanbaar is met de naauw e en zalige verbindtenis, in welke gy met God en zynen Zoon jfefus ftaat, voor alles, wat uwe gelykenis naar God en Jefus Christus verzwakt, verdonkert en vernietigt. Schat uwe geestelyke vermogens, waardoor gy niet alleen met de Engelen vermaagfehapt, maar ook van een God-  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 6l Goddelyk gedachte zyt, zeer hoog, en vermyd zorgvuldig elk misbruik van dezelve 5 want het is een misbruik van dat geene, waarin uw grootfte luister gelegen is , en 't welk u de Godheid zo naby doet komen. Hoed u voor dwaasheid en zonde, want dwaasheid en zonde verwyderen u van God, en maaken u minder gefchikt, om gemeenfehap met hem te hebben. Hoed u voor alles, wat met de gevoelens van Jefus Christus , dat voorbeeld der menfehelyke waardigheid, dat volmaakte beeldtenis des Vaders, ftrydig is. Wacht u die weldaadige bedoelingen van God met de menfehen, en het groote werk van zynen Plaatsbeklecder op aarde , door het aankweeken van het ongeloof, of van het bygeloof , door verleidende voorbeelden , door kwaade, ongefchikte daaden te verhinderen , en, zo veel in u is, te verydclen. Zoek veeleer all' uwen roem in dat geene te willen, wat God wil, in dus gezind te zyn, als Jefus gezind was, in dat geene te Joen, wat gy God, ziet doen , en in zodanig te wandelen, als Jefus gewandeld heeft. Dan zal de Geest van God, en de Geest van zynen Zoon, zigtbaar in u en door u werken. Dan zult gy, in Gods hand voor uwen broe- . de.  62 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID deren dat geene zyn, wat eertyds de van God buitengewoon gezondene Leeraars , wat de hernelfche Gezanten, wat de Apostelen van onzen Heer voor hun geweest zyn. Dan zult gy u voor de eer van een zoon , of eene dogter van God, in den verhevenften zin deiwoorden , te heeten, voor de eer van een broeder, of eene zuster van Jefus, den cerstgeboornen des Vaders te zyn, fteeds bekwaamer en waardiger maaken ; en welk eenen luister zal dit niet over uw gantsch beftaan, en over alle uwe daaden verfpreiden! Is 'er ook , eindelyk, ö mensch , zekere waardigheid en hoogheid in uwe uiterlyke geftalte , o wacht u dan toch, dezelve door uwe laage gevoelens, door ontydtgen kommer en gramfchap , door ongeregelde , hevige hartstogten te ontfieren en te mismaaken. Laat de fchoonheid en de edelheid van uwen geest uwe ligchaamelykc fchoonheid verlevendigen en vcrgroottn. Laat uwe oogen nooit valschheid en arglistigheid , nooit nyd en haat, uw mond nooit bedrog en leugen, maar laat ze beiden enkel waarheid, enkel liefde fpreeken. Laat uwe wenken vriendelyk, uw aangezigt helder zyn, en alle uwe gebaarden en houdin- .gen  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 63 gen blykcn geeven van de juistheid van uw verftand, en van de goedheid en edelheid van uw hart! Zyt gy de eerfte, de voornaamfte bewooner deezes aardbodems, ö mensch, heerscht en regeert gy aldaar in naam van den hoogften Opperheer, en zoekt gy uwe waardigheid, als Gods Stedehouder in deeze provintie van zyn Ryk, te handhaaven, 6 heersch en regeer dan met wysheid en goedheid! Zyt geenszins de dwingeland, maar zyt de befchermer, de verzorger, de voedfterheer van alle geringer klasfen van fchepfelen. Stoot ze niet van u af, maar trekt ze tot u met welgevallen, met medelyden en hulpe. Verdelg en verwoest hen niet buiten noodzaake, en wanneer gy hen van node hebt, wanneer gy zelfs hun leeven niet kunt fpaaren, zo wacht u toch hun lyden en fmarten te vergrooten; kwel hen niet, om uw vermaak te rekken, of uwen dartelen fmaak te ftreelen. Verdelg en verwoest de aarde niet, die gy behoort te verfieren en te verfraaijen. Verfpreid geenszins dood en verfchrikking , maar leven cn vrolykheid rondom u henen. Wees voor-  64 OVER HET GEENE MET DE WAARDIGHEID voornaamelyk de weldoener uwer broederen, van Welk een' ftaat , van welk een volk zy weezen, cn welk eene plaats zy immer bekleeden mogen. Veracht niemand; beledig niemand;laat niemand uwe magt,of meerderheid ooit anders, dan door weldoen gevoelen; kluister niemand met flaaffche banden, daar elk een, met u , dezelfde aanfpraak op vryheid heeft ; ontrust niemand in zyn onfchuldig vergenoegen ; weiger aan niemand de hulpe, die gy hem toebrengen kunt; dwarsboom niemand in zyn ftreeven naar volmaaktheid; en laaten de bezittingen, de rechten , de vryheid, de voorrechten en de vermaaken van elk en een' iegelyk heilig by u weezen! Zyt gy de Priester der Natuur, en tracht gy deeze waardigheid te handhaaven, ö wees dan niet onverfchillig, niet ongevoelig voor die wonderen der opperfte Wysheid en Goedheid , welke u van alle kanten, zo wel in het kleine als in' het groote , omringen. Hoor naar de ftem der Natuur; luister naar haaren duizendtoonigen lofzang; gevoel de blydfchap aller leevenden , en laat uw hart dat geene  VAN DEN MENSCH STRYDIG IS. 6$ gewaar worden, cn uwe mond dat geene uitfpreeken, wat deezen noch gewaar worden, noch uitfpreeken hunnen, en offer in hunnen naam den geenen prys en dank, die hen en u gefchaapen, die u zo verre boven hen verheven heeft, en wien alleen eer en roem toekomt in eeuwigheid! Amen. VI Stuc. t: DER-   DERDE LEERREDE. *S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. Tekst Psalm VIII. vs. 6. Gy hebt een weinig hem minder gemaakt dan d» Engelen, en hebt hem met eere en heerlykheid gekroond. E 2   u od, die ons als een Vader liefhebt, en als een Vader voor ons zorgt, hoe ongelukkig zouden wy niet zyn, wanneer wy u niet kenden, niet onder uw toezigt leefden , op uwe vaderlyke voorzorg en hulp niet vertrouwen konden ; wanneer wy aan onszelven , aan onze eige zwakheid en onkunde overgclaaten waren! Hoe ras zouden wy alsdan onze waardigheid verliezen! hoe diep onszelven door dwaasheid en zonde vernederen! in welk eenen hulpeloozen cn ellendigen toefland verfmagten! Maar gy, die ons gcfchaapen, en met prys en eere gekroond hebt, gy zorgt ook voor onze behoudenis, en voor de behoudenis der voortrcflykheid, waarmede gy ons begenadigd hebt. Hoe veel hebt gy niet, in dit opzigt, voor ons, inzonderheid voor ons gedaan, die het geluk hebben Christenen genoemd te worden! Welk een licht omftraalt ons niet! Welk eene roemryke loopbaan is ons niet aangeweezen! Welke uitzigten zyn ons niet geopend! Welke nieuwe dryfvcêren en vermogens ter handhaaving onzer waardigheid hebt gy ons niet gcfchonken! Wat kunnen wy alrcdc niet zyn en doen en worden, daar wy u als onzen God en Vader kennen, overreed Ë 3 zyn  70 'S WAARDIGHEID DOOR DEN zyn van uwe gunstryke genegenheid t'onsv.aard's , onder uw toezigt leeven, uwe onmiddeiyke tegenwoordigheid gewaar worden, op uwen byftand cn uwe hulpc vertrouwen mogen, de volkomenftc zekerheid van een beter, eeuwig loeven hebben, en u, door uwen Zoon Jefus Christus, zo naby gekomen zyn 1 Tot welke deugden , voor welk eene zaligheid zyn wy nu in ftaat geftcld! Ja, dank, eeuwige dank, zy u, den Algoeden, den B-arm. hartigen, daarvoor toegebragt, dat gy ons tot het Christendom geroepen, en ons daardoor uit de diepte onzer zwakheid en onzer ellende , tot deeze groote fterkte van geest, tot deezen hoogen trap van geluk verheven hebt, 6 Mogten wy toch fteeds waardiger onzen voorrang leeven, mogt daardoor de waardig* beid der menschlykheid fteeds luisterrykcr in ons doordraaien ! Ach , laat ons toch.nooit vcrgeete'n, hoe veel gy aan ons gedaan, tot welke groote dingen gy ons bekwaam gemaakt hebt; laat ons toch nooit zo ondankbaar tegens u , nooit zo vyandig tegens oilszclven zyn, dat wy, by de krachtdaaciigfte middelen e.n aanfpooringen tot hooger volmaaktheid , op den 'benedenften trap der wysheid en der deuffd blyven ftaan! Neen , laat eene cdc- lQ  CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. -JI le eerzucht ons ontvonken , laat het befef onzer, door Christus herftelde waardigheid, ftaag leevendiger, ftaag vruchtbaarer in goede gevoelens en daaden, in ons en door ons worden ! Zegen de overdenkingen, die ons thans hiertoe zullen opwekken cn aanfpooren, en verhoor ons gebed, door Jefus Christus, in wiens naam enz. Zo zeker als het is, myne aandachtige Toe. hoorers! dat den mensch eene groote waardigheid eigen is, en zo min de opmerkzaams befchouwer dezelve gantsch cn al in hem loogchenen kan ; even zo zeker is het ook, dat dwaasheid en zonde, bygcloof en flaavcrny derzelver luister zeer verdonkerd hebben, en dat 'er tyden geweest zyn, waarin men 's menfehen voorrang en edelheid, zyne vermaagfehapping met de Godheid, cn zyne verordening tot eene zo groote volmaaktheid , naauwlyks in hem onderkennen kon. — In welk eenen ftaat van zwakheid, van uitputting hunner krachten , van allerfchadelykfte zelfvernedering , waren niet voormaals, en zyn nog op dit oogenblik zeer veele volken vervallen! En hoe veel dieper zouden niet E 4 de  72 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEN de menfehen in het algemeen van hunne waardigheid vervallen weczen , indien God hen aan zichzelven overgelaaten, indien hy aan hun fteeds toeneemend verderf en ellende ■ geene paaien gcfteld haddc! Doch hoe veel heeft God niet , ten deezen cpzigte, onder zo veele volken en ten allen tyde, voor het menschdom gedaan! Hoe dikwerf zielen van fjmer, van edeler gevoel, geesten van dieper inzigten , van grooter vermogens en werkzaamheid, onder hun verwekt, die tot verlichting hunner tydgenooten verftrekten , menig halfgeftorvenen nieuw leeven , nieuwe werkzaamheid ten goede inboezemden , en den zinnclyken mensch de hand toereikten , om zich boven het zinnelyke te verheffen, en nader tot zyne hooge verordening te brengen! Hoe veel heeft God niet, in't by zonder, door zynen Zoon Jefus Christus, ter hcrftelling der menschlyke waardigheid gedaan ! Was deeze niet 't.voornaame oogmerk van zyn geheel, gewigtig werk op aarde? Hoe zeer heeft niet God de menschlykheid , door derzelver naauwe verwandfehap en vereeniging met zynen Zoon, den cerstgeboorenen van alle fchepfelen , vereerd cn yerhoogd. En welke edele gevoelens boezemt nkt  CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. 73 niet het Christendom zynen waaren belyderen in! Hoe zeer breidt het niet den kring van hun gezigt en werking uit! Tot welke groote verrichtingen fielt het hen niet in ftaat, en welk eene edelheid zet het niet by aan alle hunne gedachten en handelingen! Gewislyk een Christen , die in de daad en waarheid een Christen is, is onder alle menfehen die geene, by welken de waardigheid der menschlykheid den heldcrften luister heeft en zich door de menigvuldigfte en voortrcflykfte werkingen openbaart, ö Durfde, ik u allen , myne aandachtige Tochoorers! die toch allen Christenen genoemd wordt, ten bewyze daarvan aanvoeren ! hoe overtollig zouden dan niet alle andere bewyzen deczer waarheid voor ons weczen ! Eene dankbaare vreugde over onze herftelde waardigheid, en eene wederkeerige aanmoediging ter bewaaring van dezelve, zou alsdan onze eenige bezigheid uitmaaken. Doch, nu [Jaar de waarde der menschlykheid ook onder ons , in zo veele opzigtcn, verdonkerd is.] moeten wy de waarheid van het geene wy, aangaande de uitmuntende waarde van den Christen beweeren willen, door andere bewyzen, uit de natuur der zaake zelve genoomen, trachten aan E 5 den  74 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DE» den dag te leggen. En dit, myne aandachtige Toehoorers! zal de inhoud en het oogmerk van myn tegenwoordig voordel weezen. Ik zal naamelyk in hetzelve de vraag zoeken te beantwoorden: Hoe en waardoor heeft de Christelyke Godsdienst in den mensch 't gevoel zyner waardigheid wederom opgewekt, verfterkt , en derzelver handhaaving voor hen gemakkelyker gemaakt? De Christelyke Godsdienst fielt onze betrekking jegens God in het helderde licht ;hy leert ons, hoe veel deel God in de lotgeval» len der menfehen neemt, en hoe veel hy voor ons gedaan heeft en nog doet; hy onderrecht ons aangaande Gods Voorzienigheid enRegeering, aangaande zyne beftendige Tegenwoordigheid by allen, zyn hoogst toezigt over alles , zynen invloed op alles, en belooft ons zynen byzonderen bydand, zo dikwyls wy denzelven noodig hebben; hy maakt de waardigheid der menschlykheid in de perfoon van Jefus , in zyn gedrag, in zyn lotgevallen , voor ons recht zigtbaar , en leert ons daardoor, waartoe de menschlyke natuur bekwaam is, en tot welk een' trap van volmaaktheid zy zich kan verheffen; hy verkondigt ons de on-  CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. 75 onfterfiykheid, een eeuwig leeven, eene eeuwige, altoos toeneemende gelukzaligheid; hy onderrecht ons aangaande hetnaauwe verband tusfehen onzen tegenwoordigen en toekomenden toefland : en door dit alles bevordert de Christelyke Godsdienst het gevoel en de herftelling der menfehelyke waardigheid. Vooreerst, zeg ik, fielt de Christelyke Godsdienst onze betrekking met God in het helderfte licht; en daardoor doet hy den mensch zyne waardigheid gevoelen , en maakt derzelver handhaaving voor hem gemakkclykcr. Moest de mensch zich voor een werk van 't blinde noodlot, voor een kind der aarde, in den ftrcngften zin der woorden, houden; durfde hy zich op geene andere afkomst beroemen, dan die hy met de planten, of met de infecten, dewelke flechts a!s gewrochten der verrotting en gisting befchouwd wierden, gemeen had; konde hy zich niet door befpicgeling en geloof tot de Godheid verheffen, of ware hem deeze Godheid niet als den Schepper der waereld , als den Vader der menfehen, bekend: welk eene geringe waardy zou dan niet zyn aanweezen en zyne natuur in zyne ci-  76 's MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEN eigen oogen hebben! Immers wat is min beduidender dan een fpeelpop van het noodlot , 't welk heden fchept en morgen zyn werk vernietigt , nooit met oogmerken en naar regelen handelt, en fteeds met zichzelven overhoop ligt! Wat is nietiger en onzekerer, dan de beftaanlykheid van eenen , dus of anders gevormden klomp ftof,die niets dan ftof is , en , vroeg of laat , wederom en voor ecuwig in ftof zal verkeeren! En waren deeze niet de vernederende denkbeelden , die door zo veele, geleerde en ongeleerde Heidenen beiden , wegens den mensch en zynen oorfprong, gekoesterd wierden! — Maar hoe gantsch anders is niet de onderrechting, ons daarvan door het Christendom gegeeven ! God, dus roept het elk zyner belydcren toe, God, de Eenige, de Eeuwige, de Allervolmaaktfte, is uw Schepper cn Vader, gelyk hy de Schepper van alle de waerelden, van het gantfche heir des hemels,'cn van alle bewooneren des aardbodems is. Niet het noodlot,' niet de noodzaaklykheid; neen, de opperfte Wyshcid en Goedheid heeft u tot de beftaanlykheid geroepen, heeft u het leeven, den adem en alle dingen gegeeven. Gy zyt geen kind der aarde; gy zyt een zoon, eene degter van  CHRISTEL YKEN GODSDIENST HERSTELD. 77 van God , van den Allerhoogften , gy zyt van een GoddeJyk gedachte, naar het beeld van God gefchaapen, vatbaar voor zyne gemeenfehap en eene fteeds toeneemende gelykenis met hem. Gy zyt niet geheel ftoffelyk ; flechts uw tegenwoordig omkleedfel is ftoffelyk; maar de geest, die in u woont, is verre boven het ftof verheven, is tot gewigtige , tot groote oogmerken verordend; en zyn aanhoudend beftaan hangt, even zo weinig als zyne eerfte wording, van het noodlot, maar eeniglyk van den wille des geenen af, die u als een Vader bemint, en het werk'zyner handen zekerlyk niet verdelgen zal. En dezelfde God, die u gefchaapen heeft, is tevens'uw Onderhouder, uw Opperheer, uw Befchermer, uw Rechter, cn zal namaals uw Vergelder weezen. — Maar ftaat de mensch in zulk eene betrekking met God; is hy met het allervolmaakfte Wezen, met den Schepper en Heer der waereld, zo naauw verbonden;is hy zyn kind,zyn bevoorrecht, geliefd en begenadigd kind: welk eene waardy moet hem dit niet in zyne eigen oogen byzetten ! hoe verre zyne natuur boven alle de geringere foorten van fchepfelen verheffen ! hoe zeer het bcfef van zyne waardigheid by hem niet doen  78 *S MËNSCHEN WAARDIGHEID fJOOR DEN doen ontwaakcn! Hoe zoude hy zich op zyne afkomst van God, en op zyne gemecnfchap met God , durven beroemen , • indien hy zich door ^onedele gevoelens en daaden vernederde ! Hoe zoude hy de eer, van naar Gods beeld gefchaapen te zyn, kunnen handhaaven , indien wysheid en deugd hem niet verfierden! Hoe zich zyne verbindtenis met God, het zuiverfte licht, te binnen brengen , en echter in de duisternis voortwandelen ? De Christelyke Godsdienst leert ons verder , hoe veel deel God in de lotgevallen der menfehen neemt, en hoe veel hy voor ons gedaan heeft en nog doet. En welke edele begrippen moet ons dit niet van onze waardigheid gecven ! hoe krachtig ons ter handhaaving van dezelve aanzetten ! Volgens de leere des Christendoms zyn wy geenszins fchepfelen van een' God , die zich met zyne fchepfelen niet bemoeit,- en ze aan zichzelven overlaat; geenszins kinderen van eenen Vader, die zyne kinderen verloogchent, zich hen niet aantrekt, en onverfchillig is omtrent hun geluk en hunne ellende. Neen, nimmer heeft God zich, volgens deeze troostryke leere, aan den men-  CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. menfehen onbetuigd gelaaten ; nimmer hun zyne vaderlyke liefde en zorge onttrokken ; nimmer de lotgevallen zyner zwakke, hulpelooze, ongeöeffende kinderen, aan het blinde noodlot,of aan hunne eige onkunde overgelaaten. Neen, van hunnen eerften ftamvader af, tot aan deszelfs laatfte nakomelingen toe , heeft hy , hyzelf voor hunne onderhouding , hunne onderrechting , hunne leiding, hunne opvoeding , hunnen voortgang tot verhevener volmaaktheid,gezorgd. Steeds heeft hy zich, op menigerleie wyze, aan hun bekend gemaakt; hen fteeds met ontelbaare weldaaden overlaaden ; hen nu eens liefderyk getuchtigd, dan weder grootmoedig gezegend; is fteeds naby hen geweest, en heeft de middelen, om wyzer en beter te worden, volftrekt aan niemand laaten ontbreeken. — Wanneer heeft hy de natuur haaren vruchtbaaren invloed , wanneer den menschlyken geest zyne verhevene krachten, wanneer hem die drift, die fterke drift ter oeifening en ontwikkeling van dezelve, onthouden? Wanneer heeft zulk eene duisternis den aardbodem, of zelfs een byzonder oord van denzelven , bedekt , die door geene enkele iichtftraal afgehrooken en opgehelderd wierd ? Wan-  80 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEN Wanneer heeft'er zulk eene bedorvenheid op denzelven gehecrscht, die in 't geheel geen tcgenftand ontmoet heeft? Hoe.dikwerf heeft hy niet wyze en braave menfehen, als zyn boden, tot hunne broeders gezonden ! Hoe dikwerf, langs verfchillende wegen zyner Voorzienigheid , de heldere oorden met de duistere , de befchaafde met de ruwe volkeren , de betere met de flcchtere menfehen verbonden ! Hoe veel wysheid en goedheid llraalde 'er niet door in zyn leidingen met de nakomelingen van Jakob, in de opvoeding, welke hy hun, en door hen zo veele andere volkeren, gegeeven heeft! En hoe veel, hoe oneindig veel , heeft hy niet, ten laatften, door zynen Zoon Jefus Christus voor het menschdom gedaan ! Welk een' Leeraar der waarheid, welk een' zekeren , getrouwen Leidsman op den weg der deugd en der gelukzaligheid, welk een' vermogenden Helper en Verlosfer, welk eenen liefderykenHeer cn Koning,; heeft hy hun in denzelven niet gefchonken ! Welke openbaaringen van zynen wil, welke bewyzen en verzekeringen van zyne genade en liefde , welke beloften; en uitzigten in de toekomende waereld, welk eenen troost, welke nieuwe krachten, heeft hy  CHRISTEL,YKEN GODSDIENST HERSTELD. 8f Iiy hun niet, door deezen zynen Plaatsbekleder, van den hemel toegezonden!— En de mensch , dien God zodanig aanneemt, voor wien hy zo zeer zorgt, de mensch, voor wien God zo veel gedaan heeft en nog doet; de mensch,om wiens wil God zelfs zynen Zoon* den Eerstgeboornen j niet gefpaard, voor wien hy zynen Zoon, den Geliefden, in den dood -heeft overgegeeven: deeze mensch zou een nietsbetekenend , verachtlyk fchepfel zvn ? zou niet van een groot aanbelang, van een uitmuntende waardigheid weezen? zou deeze waardigheid niet befeffen , en in het bcfef daarvan niet zalig zyn , zo dra hy zich te binnen brengt, hoe hoog God hem waardeert * hoe wel God jegens hem gezind is, en hoé vaderlyk God voor hem zorgt ? Neen ^ by den Alwyzen is 'er een allernaauwst verband tusfehen de oorzaaken en de gewrochten, tusfchen de middelen en de oogmerken, en dat geene , 't welk hy met zulk een byzonder toezigt en voorzorge verwaardigt, moet ge* wisfelyk, of in en door zich zeiven, en in zyne natuur, of volgens zyne verordening, groot en gewigtig weezen. Nog meer, myne aandachtige Toehoorersl VI, Stuk. F hei  82 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEN liet Christendom ftelt, ten ierden , de leere wegens de Goddelyke Voorzienigheid en Regeering in het helderfte licht; het verkondigt ons Gods beftendige tegenwoordigheid by allen, zyn hoogst toezigt over alles, zynen invloed op alles, en belooft ons zynen byzonderen byftand , zo dikwyls wy denzelven noodig hebben. En hoe zeer moet ook dit den mensch zyne waardigheid doen gevoelen! hoe krachtig hem tot derzelver handhaaving aanfpooren! Door deeze leeringen immers verkrygt alles , wat de mensch verricht en wat hem wedervaart, alles, wat in de waereld voorvalt, een geheel ander aanzien, dan het behalven dat zoude of konde hebben. Deeze leeringen verfpreiden het fchoonfte licht over alles, wat anderszins in den toefland en in de lotgevallen van den mensch raadzelachtig weezen, of hem in zyne eigen oogen zou moeten vernederen. Aan zichzelven overgelaaten te weezen , zonder het toezigt van eenen opperften Regeerer , zonder de leiding en beftuuring van eenen Almagtigen en Algoeden Vader ; op een zo veranderlyk en verward tooneel te leeven; aan zo veel gevaaren onderhevig; voor eiken nuk van het noodlot, eiken aanval der list en kwaadaartigheid blootge-  CHRISTELYK.E39 GODSDIENST HERSTELD, gefield; zonder tocvlugt in den nood, zonder hulpe in het gevaar te zyn: hoe zwak, hoe ellendig, hoe verachtlyk zou de mensch in deezen ftaat zichzelven niet voorkomen ! Hoe menigmaalen zou hy alsdan verzocht worden, om den dieren des velds hun lot te benyden! Maar nu , daar hem het licht van hetEuangelie deswegen verlicht, hoe kan zyn geest zich nu niet verheffen! Welk een gerustheid , welk een moed, welk een vertrouwen moet hem nu niet bezielen! Welke oogmerken, welk een verband, welk eene orde vertoonen zich nu niet daar, waar niets dan verwarring en ftrydigheid en onbeftaanbaarheid fcheen te weezen! Na kan de Christen by zichzelven denken : God , de Alwyze , de Algoede, beftuurt alle myne lotgevallen, en de lotgevallen van alle menfehen en van alle waerelden: Hy omvat alles, overziet alles, fchikt en leidt alles, zo wel het kleine als het groote , zo wel het kwaade als het goede: in zyne hand zyn alle leevenlooze en leevende fchepfelen, alle oorzaaken en krach, ten, en zonder zynen wille kan 'er geen Hofje van plaats veranderen, geen hair van myn hoofd vallen, geen mensch my fchaaden, geen verlies noch ongeluk my treffen: en alles, F 2 wat  84 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEN wat hy wil en bcfchikt, is biilyk en goed, is altoos het beste. Hy befchouwt aldaar het volkomenfte licht, waar ik door enkele duisternis omgeeven ben; hy zorgt dan nog voor my, wanneer ik niet meer zorgen kan; cn kat ook dat geene, wat my als kwaad toefchynt, voor my een middel tot volmaaktheid en gelukzaligheid verftrekken. Hy, de Almagtige, de Algoede, is fteeds met zyne hulpe naby my, kent alle myne nooden, hoort alle myne verzuchtingen , openbaart zyne kracht in myne zwakheid, leidt en beftuurt my door zynen Geest, volbrengt door my zyne raadsbefluiten op aarde, en is altoos bereid, in ons en door ons meer te doen , dan wy konnen bidden en bevatten. Hy, de Alweetende, de Alomtegenwoordige, is ten allen tyde by my en rondom my; Hy kent mynen inborst, is de onbedrieglyke getuige van al het geene ik denk en doe, ziet tot in het verborgene , en zal het geen in het verborgene gefchiedt, in het openbaar vergelden. Zyn oordeel is enkel waarheid en recht, zyne goedkeuring ontftaat den oprechten nimmer, en zyne- goedkeuring is oneindig meerder waardig, dan de toejuiching der waereld, dan alle de goederen en heerlykhe- den  CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. S§," den deezcr aarde. — En de mensch, myne dierbaare Vrienden! die in zulk eene Voorzienigheid gelooft , die zodanig onder Gods opzigt ftaat, dus in zyne tegenwoordigheid wandelt, die zich.voor een werktuig in Gods. handen, voor een middel ter bcreikingc zyner oogmerken houden durft : hoe groot moet den zulken zyne verordening, hoe gewigtig het hem opgedraagen werk op aarde niet voorkomen! Hoe magtig moet hy zichzelven niet, door de verzekering van den Goddelykcn byftand, bevinden! Welk een kracht en moed zal hy niet in zich ontdekken, om onder het oog van zynen Vader cn Rechter goede daaden uit te voeren ! Hos. edel, hoe verheven zal h\ niet, ook in de afweezigheid van alle menfehelyke getuigen, by gebrek van alle goedkeuring van menfehen , ja zelfs by het ongenoegen der waereld, denken en handelen! Hoe onverfchrokken,- hoe rustig zal hy niet alle de veranderingen en omwentelingen., welke 'er Jn do waereld en onder de menfehen mogen voorvallen , aanzien ! hoe getroost zyn hoofd daar onder opfteeken, daar by God als zynen wysten en besten Regeerer en Vader en tevens dien der gantfche fchepping eerbiedigt! F 3 De  86 's menSchen waardigheid door den De Christelyke Godsdienst maakt, ten vierden , de waardigheid der menschlykheid in de perfoon van Jefus, haar Hoofd en Herfieller, in zyn gedrag, in zyne lotgevallen, voor ons recht zigtbaar , en leert ons daardoor , op eene even zo bevatlyke als onloogchenbaare wyze , waartoe de menfchelyke natuur bekwaam is, en tot welk een' trap van volmaaktheid zy zich kan verheffen. Ja, myne geliefde Vrienden! in Jefus Christus, die onze Bloedverwant , onze Broeder is, wiens leeven met ons leeven, wiens lotgevallen met onze lotgevallen zo naauw , zo onvcrbreeklyk verbonden zyn, in hem praalt onze waardigheid in al haare zuiverheid, in haaren: vollen luister. Welk een wyshcid , welk een deugd , welk een godsvrucht waren hem niet eigen! Welk een liefde tot God , welk een liefde tot de menfehen bezielde hem niet! Wat heeft hy niet alles gedaan, en hoe zuiver, hoe weldaadig waren niet zyne oogmerken by alles, wat hy deedt! Wat heeft by niet alles verdraagen , en hoe gewillig, hoe ftandvastig , hoe heilig heeft hy niet alles verdraagen \ Welke verzaakingen , welke opofferingen , welk eene onfehendbaare gehoorzaamheid jegens zynen hemelfchen Vader, welk een onver.  • Cf IR ISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. $7 vermoeide yver in weldoen, welk een onophoudelyk voortftreeven naar zyn doel, kenfchetsten niet zyn geheel leeven op aarde! Welke verzoeking konde hem overweldigen, welke verongelyking hem verbitteren , wat gevaar hem vertfaagd, welke zwaarigheid hem moedeloos, wat lyden hem ongeduldig maaken ! En tot welk een' trap van magt, van eere, van heerlykheid is hy niet door dit alles opgefteegen! Hoe groot, hoe onmeetlyk groot is thans niet de kring van zyne werking ! Hoe praalt de verhoogde menschlykheid aan de rechtehand des Vaders! Hoe moeten nu niet, en hoe zullen namaals niet alle kniën zich voor hem, ons Hoofd, buigen en alle tongen belyden, dat hy de Heer is tot eer van God den Vader! — ö Mensch, erken hier de waardigheid uwer natuure. Befef hier, wat gy als mensch te doen, te dulden, te beftryden , te verkrygen, vermoogt; tot welk eene hoogte gy u als mensch door uwe vermogens en bekwaamheden kunt verheffen. Befef de gantfche waardy der voorrechten, waarmede God de menschlykheid in de perfoon van haar Hoofd en Herfteller vereerd heeft. Die Jefus, die thans boven alles verheven is, die zo verre heerscht en F 4 werkt,  88 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEN werkt, is vlcesch van uwen vleefche, is uw broeder, was een mensch als gy, is verzocht geweest als gy, werd even als gy door lyden beproefd, en ging door gehoorzaamheid en jyden ter hecrlykheid in. Welke beproevingen en verzoekingen zouden u thans ontzet, ten, welke flryd zou u verfchrikken, welke opoffering u te moeilyk zyn, welke zwaarigheden u in uwen Joop fluiten, welk een trap van wyshcid en van deugd, welk een trap van zaligheid u onbereikbaar kunnen toefchynen? Zie op hem, uwen Voorganger en Leidsman; treed in zyne voetflappen , flreef, yver hem na; door hem zult gy alles vermogen, met hem u boven alles verheffen, met hem overwinnen en hcerfchen , en na, maals die hecrlykheid aanfehouwen en genieten, welke de Vader hem, en door hem allen menfehen , die hunne waardigheid handhaa* ven, gefchonken heeft. Eindelyk, heeft de Christelyke Godsdienst in den mensch het gevoel zyner waardigheid wederom opgewekt, en hem op de krach tigfle wyze tot derzelver handhaaving aange. fpoord , door de gewigtige leer van.de onjierf, lyklmém het eeuwige leeven, welke hy in het ' hel.  CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. 89 helderfte licht gefield, en met alles wat wy zyn en doen , en wat ons overkomt, zo naauw verbonden heeft. — Laat de mensch nog zulk eene groote uitfleekendheid boven de dieren des velds bezitten ; laat hem nog zulke groote vermogens by zich ontdekken, tot nog zulke verhevene dingen in ftaat wee* zen ; laat hem nog zo verre rondom zich werken, en nog zo veel goeds werken: van hoe weinig belang zoude dit alles niet in zyne eigen oogen zyn, wanneer hem deeze uitmuntendheid , deeze vermogens, deeze bekwaamheden , deeze edele werkzaamheid, flechts voor eenige weinige,hoogst onzekere, fnel voorbygaande jaaren verleend waren ; wanneer hy ze door den dood voor altoos verliezen moest ; wanneer hy , na denzelven , van alles , wat hy hier geleerd en gedaan eh verdraagen en opgeofferd, en waarin hy zich geoeffend had, geene vruchten meer to wachten had! Hoe weinig voedtel voor zyne edele gevoelens , welk eenen geringen aandrang tot groote daaden, tot zwaarwigtige, doch algemeen-nuttige onderneemingen, welke flaauwe aanmoedigingen tot eene onophoudelyke vordering tot hoogere volmaaktheid, zou de mensch in zynen tegenwoordigen tocF 5 ftand  $0 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEH ftand vinden , wanneer de dood het einde van zyn aanweezen , wanneer het graf en de vernietiging het eenige doelwit van alle zyne verwachtingen en poogingen waren! Hoe dwaas moesten hem niet de meeste offeranden toefchynen, welke hy aan de billykheid en deugd toebragt! en hoe wys het zeggen van den dwaas: „ laat ons eeten en drinken, want „ morgen fterven wy!" — Maar nu , daar het licht des Euangelies ons omfchynt, de verwachting eener zalige onfterfiykheid ons bezielt, hoe geheel anders is het thans met den mensch gelegen ! Welk een befef van zyne waardigheid, van zyne grootheid, van zyne toekomende hoogheid, moet hem niet vervullen, daar hy tegen zichzelven zeggen kan: ik leef, ik denk, ik arbeid, ik verdraag, ik lyd , ik oeffen my voor de Eeuwigheid! Myn tegenwoordige toefland is flechts een voorbereiding tot den toekomenden : myn toekomende ftaat een vervolg en een belooning van den tegenwoordigen. Alles, wat ik hier verricht, heeft zyne gevolgen , zyne oneindige gevolgen. Die goede edele daad, welke ik nu verricht, zal my na duizenden, na millioenen van jaaren nog verblyden cn gelukkig maaken. Dat licht, 't welk ik hier rond»  CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. Ql rondom my verfpreide, zal nog aan gindfche zyde van het graf my en myne broeders verlichten ; dat goede, 't welk ik hier, op deeze of geene wyze, in anderen en door anderen bewerke, zal van eeuwigheid tot eeuwigheid blyven werken , en ftaag meer goeds werken. Alle dingen ook, die my hier overkomen , hebben invloed op myne toekomende eeuwige lotgevallen. — Dat, wat my tegenwoordig drukt, en door de waereld last en ongeluk genoemd wordt, kan namaals een bron van onophoudelyk vermaak en wellust voor my worden. Dat geweld, 't welk ik my thans aandoe, die zwaarigheden, dat lyden, "t welk ik hier uit liefde tot God, en uit liefde tot de menfehen, ondergaa, bereiden my eene eeuwigduurende blydfchap. Wat kan ik toch wel om Gods en myns geweetens wil verliezen, dat ik niet honderdmaalen te rug ontvangen , wat uit een vroom christelyk harte aan myne broederen geeven , 't welk my namaals niet weer uitgekeerd , wat uit hoofde myner plichten opofferen, 't welk my niet vergolden zal worden? Hoe ruimer ik hier gceve , des te ruimer zal ik daar ontvangen, en wederom geeven kunnen. Hoe verder ik het hier in kennis, in wysheid, in deugd-  92 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEN deugd brenge, des te fpoediger zal ik daar van den eenen trap der volmaaktheid en geJukzaligheid tot den anderen vorderen,,des te nader tot myn Hoofd en Heer' Jefus Christus , en door hem tot de opperde Godheid komen. — Hier leer ik dat geene zyn cn doen en genieten, wat ik in het andere betere leeven, in een grooter volkomenheid zyn en doen en genieten zal. —• Hier is de tyd van te zaaijen, van te planten, van te arbeiden, van te dryden; daar de tyd van in te oogden , van te genieten , van te rusten , van te zegepraalen. Neen , myn bedaan is door geene oogenblikken bepaald ; het zal eeuwig voortduuren. Myne werkzaamheid is geenszins binnen dien naauwen kring beflooten, in welken ik thans leef en my beweeg: zy zal zich deeds verder uitbreiden , deeds veelvuldjger en grooter worden. Myn geestelyke vermogens zyn niet, even als het dof, aan de ontbinding en vernietiging onderhevig; maar zy zullen eeuwig voomverken; en hoe meer ik dezelve hier oeffene, hoe beter ik dezelve gebruike, hoe meer ik 'er thans mede verrichte, des te beter zal ik ze in de toekomende waereld gebruiken, des te meer zal ik 'er aldaar mede verrichten kunnen.  CHRISTEL YKEN GODSDIENST HERSTELD. 93 ttcn. Ik zie eerie nimmer eindigende uitbreiding van myn gezigt- en werkkreits, eenen onophoudelyken wasdom in kennis, in deugd, in werkzaamheid, in geluk, te gemoet. Gods gantfche onmcetlyke fchepping, het gcheele ontclbaare heir van verftandige, denkende weezens, alle de in Christus verborgene fchatten van wyshcid en kennisfe , de onpeilbaare diepten der Goddelyke volmaaktheden: welke edele bezigheden, welke oeffeningen myner vermogens, welke zuivere vermaaken, welk een'eeuwigen voortgang, doet my dit alles niet verwachten! En by zulke uitzigten, by zulke verwachtingen, zoude ik myzclven niet groot, niet zalig fchatten ? zoude ik myne maagfchap met verhevener weczens , myne gclykenis met Christus, myne gclykenis met de Godheid , niet duidelyk gewaar worden ? By zulke uitzigten, by zulke verwachtingen , zoude ik my door dwaasheid en zonde vernederen, door dwaasheid en zonde van myne voortreflyke verordening verwyderen ? By zulke uitzigten , by zulke verwachtingen , zoude ik in recht- en goeddoen ooit verdrietig en moede worden, het voortreflyk doelwit, 't welk myn oog lokt, ooit uit het gezigt verliezen, of immer eene roem-  -^4 'S MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DEÏÏ rocinryke infpanning myner krachten fchuwen, immer eenige opoffering, welke ik Gode en myn geweeten doe, betreuren, immer eenige gelegenheid, om goed zaad te zaaijen, en den overvloed van mynen toekomenden oogst te vergrooten, onbeproefd voorby laaten flippen ? By zulke uitzigten, by zulke verwachtingen, zoude ik in het ongeluk wanhoopig worden , of voor den dood en het graf Adderen; daar noch ongeluk, noch dood, noch graf, toch myn verderf kan bewerken; daar ongeluk , dood en graf, niets anders zyn, dan zo veele middelen en wegen tot een verhevener leeven en grooter gelukzaligheid? Neen; elke beproeving myner vermogens, iedere gelegenheid om goed te doen en te werken, zy my aangenaam! Elk ongeluk, 't welk my wyzer en beter maakt, zy my gezegend , en de tyding des doods zy voor my de tyding tot den overgang in het betere leeven ! — ö Myne geliefde Vrienden ! wanneer wy zo dachten, — en zo konden , zo behoorden wy als Christenen te denken, — hoe gemakkelyk, van hoe veel aanbelang moest alles dan niet voor ons worden! Welk eene gewigtigheid moet zulks niet aan ons gantfche aanweezen, aan alle onze ver- rich-  CHRISTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. 95 richtingen, aan alle onze ontmoetingen, byzetten! Hoe leevendig, hoe werkzaam moest het befef onzer waardigheid in ons niet worden 1 Ja, wilt gy rfwe waardigheid befeffen en handhaaven , zal zy in haaren vollen luister by u praaien, ö mensch , wees dan een Christen, wees een volkomen Christen, laat het gevoelen en de geest van het Christendom u geheelenal bezielen, omhels deszelfs leeringen van gantfeher harte, volg deszelfs voorfchriften met een ftandvastige getrouwheid, verlaat u volkomenlyk op deszelfs beloften, en vorm u in allen deele naar deszelfs dichter Jefus Christus. De geest van het Christendom zal elke laage neiging, ieder onedel gevoelen , uit uwe ziele verbannen , zal uwen geest verheffen , uw hart verwyden, u uwe krachten doen gevoelen, en u fteeds nieuwe vermogens fchenken; zal u boven al het aardfche en zigtbaare verheffen, u meer naar Jefus Christus, dat voorbeeld der menfchelyke volmaaktheid , doen gelyken, en u geftadig nader aan de Godheid brengen. Door den geest des Christendoms gedreeven, zult gy elke bekwaamheid , elke gave, ieder ver- mo-  96 'ê MENSCHEN WAARDIGHEID DOOR DE!Sf mogen , 't welk de Godheid u gefchonkeri heeft, naar waarde fchatten, zorgvuldig ontwikkelen en gebruiken , cn fteeds zo veel goeds daarmede werken, als u flechts doenlyk is. Door den geest des Christendoms bezield, zult gy niet gelyk een flaaf handelen; u door geene zinnelyke begeerten , door geene woeste driften beheerichen laaten ; niet fiaafsch voor menfehen bukken; maar zult gy altoos vry en edel denken en handelen. Door den geest des Christendoms bezield, zult gy geduurig werkzaamer, geduurig onvermoeider in het goede, zult gy nooit moede worden, om hooger te klimmen en den prys te behaalen , die op den overwinnaar wacht. —Door den geest des Christendoms bezield ) zult gy reeds in dit fterflyke als een onfterflyk weezen denken en handelen , duizend goede werken verrichten , en duizend geneugten fmaaken, welke die geene niet verrichten en fmaaken kan, die zyne onfterfiykheid xrit het oog verliest , of zich over dezelve niet verheugen durft, ö Verhevene Goddelyke geest des Christendoms, geest van wyshcid en van kracht, van liefde en van zaligheid ! mogt toch uw alles leevendmaakende adem ons allen opwekken, bezielen, verwarmen ,  CHRTSTELYKEN GODSDIENST HERSTELD. 97 men, doordringen! ons tot het edelfte zelfgevoel opwekken , ons met eene Goddelyke kracht, met den vuurigften y ver in het goede bezielen, ons met liefde tot God en menfehen doordringen en verwarmen ! Hoe groot, hoe luisterryk zoude dan onze waardigheid niet weezen , en hoe veel grooter en luisterryker zoude, zy niet van het eene tydperk van ons leven tot het andere, van de eene eeuwigheid tot de andere , worden ! Amen. VI. Stuk. G VIER-   VIERDE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN 'S MENSCHEN LEVEN. G a Tekst Psalm C XIX. vs. 170. Laat myne ziel keven, opdat zy u looye.   8 (^-od ' ScnePPei' en Vader van ons leven, hoe kunnen wy u genoegzaam daarvoor danken, dat gy ook ons, die voormaals niet waren, met het aanweezen begiftigd , en ons tot het leven geroepen hebt! Hoe u genoegzaam daarvoor danken, dat gy ons tot een leven gepaard met bewustheid, tot een redelyk , wys , deugdzaam, tot een leven, 't welk naar eene geduurig verhevener volmaaktheid leidt, hebt bekwaam gemaakt. En met hoe veel weldaaden, met hos veel aangenaamheden, verkwikkingen cn vermaaklykheden, heeft niet uwe goedheid ons levenspad beftrooid ! Welke zigtbaare fpooren uwer Vaderlyke voorzorg en liefde treffen wy niet overal op hetzelve aan! Ja,God, waar gy leven fchenkt, daar fchenkt gy tevens bekwaamheid cn middelen tot vermaak en vergenoegen. Wien gy tot het leven van een verftandelyk fchepfel verheft, dien opent gy tevens, in de ontdekking der waarheid, in de beöcffening der deugd, in de gemeenfehap met u, in de hoope der onfterfiykheid, bronnen van wellust en vergenoegen, dienimmer opdroogen, uit welken hy eeuwig vreugde en zaligheid putten kan. GeG 3 luk.  102 OVER DE WAARDY VAN lukkig wy, dat wy bedaan, dat wy leeven, dat wy als menfehen, als Christenen, als redelyke cn tot de onderflykheid geroepene fchepfelen, leeven, cn ons in u en in de genieting uwer weldaaden , over dit leven zo zeer verblyden kunnen! ö Laat ons de waardy van ons leven toch recht erkennen en befeffen, en leer ons hetzelve zodanig aanwenden en genieten, als met uwe genaderyke en weldaadige oogmerken overeenkomdig is. Bewaar ons toch dat wy hetzelve door geen dwaasheid en zonde , door geene hevige , kwaadaartige driften , voor ons bitter maaken, en een gefchenk, 't welk gy ons tot zegeninge gefchonken hebt, niet tot ons eigen verderf misbruiken. Laat toch wysheid cn deugd cn vroomheid , onze aanvoerders en leidsvrouwen op den weg des levens weezen , en laat ons allen, onder haar geleide, die volmaaktheid en gelukzaligheid bereiken, tot welke gy ons in deeze en de toekomende waereld verordend hebt. Zegen ten dien einde , de overdenkingen , waarmede wy ons thans bezig zullen houden. Laat dezelve een kkfar licht over den toedand en verordening van ons tegenwoordig leven verfpreiden, cn laat dat licht ons oordeel over hetzelve recht-  'S MENS CHEN LEVEN. K33 rechtmaatig doen worden, en onzen geheelen toekomenden wandel beftuuren. Amen. De begeerte tot het leven is allen menfehen natuurelyk, myne aandachtige Tochoorers ! Noch moeilykhedcn , noch fmartcn , noch tegenfpoeden, kunnen dezelve gantsch en al onderdrukken; en verre de meestcn zouden hunne loopbaan hier op aarde , hoe duister, hoe vermoeiend, hoe gevaarlyk die ook geweest moge zyn , liever van vooren af aan beginnen, en zich van nieuws aan alle de daarmede verknochte zwaarigheden en gevaaren blootilellen , dan dat zy dezelve door het verliezen van hun leven eindigen zouden. Maar zelden drukt de last der ongelukken, en het gevoel zyner uitgeputte krachten , den mensch zo hevig ter neder; maar zelden is hy door dwaaling en drift zo zeer verblind, dat hy den dood voor het leven, de nietigheid voor het.aanweezcn, zou verkiezen. Maar zelden is 'er zelfs een vroomc, een heilige te vinden, die uit een wezenlyke overtuiging met den Apostel zeggen kan : Ik verlang ontbonden en met Christus te weezen, 'want dat is zeer verre het beste. Laat ons de G 4 wyze  1(34 OVER DE WAARDY VAN wyze voorzorg van onzen Schepper aanbidden en pryzen, die de zucht tot leeven zo innerlyk, zo diep in onze natuur ingeweeven , en ons daardoor zulk eene krachtige, onweêrftaanbaare drift ter bewaaring van hetzelve heeft gegeeven! Doch laat ons deeze begeerte tot het leven daardoor veredelen, dat wy de gronden leeren kennen, op welken dezelve , zelfs voor de rechtbank van de geftrengfte reden , gerechtvaardigd kan worden. Het leven te beminnen en te begeeren, zonder te wecten waarom en waartoe, is niets anders dan eene domme , dierelyke drift; doch hetzelve om gepaste redenen lief te hebben, cn met de beste oogmerken te begecren, dit behoeft zich ook de Wyze en de Christen niet te fchaamen. Zo begeerde het de Pfaimist in onzen tekst. Laat myne ziel ■keven, bidt hy God, laat myne ziel leeven, opdat zy u loove. Zullen wy dit ook doen, myne aandachtige Toehoorers! zullen wy zodanig naar het leven verlangen, dat wy ons over hetzelve hartelyk verblyden, en God deswegen looven kunnen, dan moeten wy de weezenlyke waardy van het menfehelyke leven kennen. Wy  *S MENSCHEN LEVE& 105 Wy moeten hetzelve noch voor beter noch voor flechter , noch voor gevvigtiger noch voor ongewigtigcr, noch voor gelukkiger noch voor ongelukkiger aanzien, dan het in do daad is. In 't eene geval zouden wy het te fterk, in 't andere niet fterk genoeg.aankleeven. En in beide gevallen zouden wy deszelfs verordening meer of min uit het oog verliezen, en 'er maar zelden het beste gebruik van maaken. Welaan , myne aandachtige Toehoorers ! laat ons, opdat wy weeten mogen waarom en waartoe wy begeeren te leeven, thans onze gedachten laaten gaan overig ivaardy van 's menfehen leven. Om dezelve juist te bepaalen, moeten wy twee zaaken verrichten. Vooreerst, aanwyzen, wat ''er vooraf gevorderd wordt , wanneer 's menfehen leven eenige waardy, en wel eene groote waardy voor ons zal hebben; en dan, waardoor hetzelve deeze waardy erlangt, ef waardoor hetzelve zo heerlyk en begeer enswaardig wordt. G 5 Zal  JCÓ OVER DE WAARDY VAN Zal ons leven eene weezenlyke waardy voor ons bezitten , en zullen wy deszelfs aangelegenheid juist kunnen bepaalcn, dan behoor en wy het te kennen, het met oplettendheid te overweegen , het van alle kanten en in zyne gantfche uitgedrektheid te befchouwen, cn het -geenszins volgens dat bedrieglyk gezigtspunt te beoordeelen, waarin het fomtyds door de eene of andere oogenblikkelyke, voorbygaande, aangenaame of onaangenaame ontmoeting, fomtyds door het een of ander gelukkig of ongelukkig toeval, geplaatst wordt. Wy moeten derhal ven zyn lief zo wel als zyn leed , zyne aangenaamheden zo wel als zyne ongcneugten, de dagen van vermaak en vergenoegen zo wel als de uuren van fmar-te en treurigheid, het goede, 't welk wy fmaaken, of ten minde kunnen fmaaken, zo wel als het kwaade, 't welk ons treft, in rekening brengen. Wy moeten het geenszins als ons geheel aanweezen, geenszins als het bedek en de maat van onze gantfche gelukzaligheid , maai- flechts als het begin, als den onderden trap van ons redelyk beflaan , als eene voorbereiding tot een grooter en verhevener gelukzaligheid, befchouwen; en ons daarenboven niet door heerfchende vooroor- dce-  's MENSCHEN LEVEN. I07 deelen , maar door gegronde kundigheden , waarneemingen en grondbcginfelen , beftuurcn laaten. Hy die zich door zekere afbeeldingen misleid , deezen aardbodem als eene vreugdelooze woesteny, als een traancn- en jammerdal, als de woonplaats der duisternis en der ellende, voorftelt; hy die, ftrydig met de algemcene ondervinding, waant, dat het kwaade op denzelven de overhand heeft boven het goede; hy die, door menfehenhaat of kwaade luimen vervoerd, het menfchelyke gedacht, in het algemeen , gedecltelyk voor divaazen, gedceltelyk voor booswichten houdt, en hen, hunnes oorfprongs en hunner verordening ongedachtig, tot de dieren verlaagt, 'of hen blootelyk voor tooneelfpeelers neemt, die , zonder verdere bedoeling of gevolgen, zekere rol te fpeelcn hebben, en, zodra dezelve afgeloopcn is, wederom tot hun voorgaand niet te rug keeren; hy, die alle zyne vooruitzigten en verwachtingen binnen de oogenblikken van den tegenwoordigen ftaat beperkt; voor hem kan dit leven gewisfelyk geene waardy bezitten, voor hem moet het eene verachtlyke zaak zyn , aan wier behoudenis weinig gelegen, wier verlies geenszins te bcklaagen is. Dan is dit wel een ge-  108 OVER DE WAARDY VAN gelykend fchildery van 't menfchelyk leven ? Heeft deeze aardbodem , welken God met ontelbaare fchoonheden en goederen verfierd heeft, in waarheid het aanzien van eene woesteny? Is 'er wel zo veel geweens , zo veel jammers op denzelven, dat de ftem van het vermaak en de blydfchap nergens gehoord zoude worden ? Beleeft de mensch niet veel meer gezonde, dan ziekelyke, veel meer heldere , dan duistere dagen ? Overtreft, over het geheel genoomen, de fomme zyner aangenaame gewaarwordingen, niet zeer verre de fomme zyner onaangenaame en fmartelyke aandoeningen ? Ontmoet men niet nevens de dwaazen ook veele verflandige , nevens de kwaaden veel goede menfehen ? Wordt 'er niet , over 't geheel, veel meer goeds dan kwaads door hun verricht? En hoe kan dan de Wyze, d© Christen, de waarde, de edelheid , de verordening van den mensch , ik bedoel zyn verftand, zyne bekwaamheid om fteeds volmaakter te worden , zyne onfterfiykheid , en het verband van het geene hy thans is en doet, met het geene hy namaals 2yn cn verrichten zal, ontkennen; en indien hy deeze niet ontkent, welk eene gewigtigheid  'S MENSCHEN LEVEN. I09 heid moet zuiks niet aan zyn tegenwoordig leven byzetten? Zal, verders, dit leven eene weezenlyke, eene groote waardy in onze oogen hebben, en zullen wy deszelfs aangelegenheid erkennen en befeffen , zo moeten wy hetzelve in de daad gebruiken, en op de beste, verftandigfte tvyze , gebruiken. Wy moeten met bewustheid, met overleg, naar zekere grondftellingen, ter bereiking van zekere bedoelingen , leeven. Wy moeten zo werkzaam weezen als mogelyk, en dat wel op de beste wyze, ten meesten nutte van het algemeen. Te leeven, als mensch te leeven, heet niet enkel te beftaan, niet enkel vermogens te bezitten , maar deeze vermogens te gebruiken en aan te wenden , in zich en buiten zich te werken, gelukte fchenken en te ontvangen, en daarvan bewustheid te hebben. Wie een leven gelyk aan dat der planten of der dieren leidt; wie zyn leven verflaapt, verdroomt, verfpilt, verboert ; wie zonder nadenken , zonder overleg, zonder zorgen, heenen leeft; wie zich aan vuigheid en lediggang overgeeft, of zonder voorneemens arbeidt, zonder oogmerken zyne krachten te werk ftelt, fteeds bc--  IIO OVER DE WAARDY VAN bezig is, en echter met alle zyne bezigheid niets uitvoert, fteeds het geluk najaagt, cn echter hetzelve nooit aantreft ; voor dien moet gewislyk dit leeven een nietsbetekenende zaak weezen. En hoe talryk is niet deeze laatftc klasfe van menfehen, de klasfe der werkende lediggangers, in de waereld! menfehen die fteeds werkzaam fchynen te zyn, en echter in waarheid niets doen, niets uitrichten;niets, dat voor hun of voor anderen van het geringfte gewigt is, niets dat hun eene duurzaame vreugde en tevredenheid kan opleveren. Ontheven van gezette bezigheden, van eigenlyke beroepsplichten,neemen zy nu dit, dan dat by der hand, en worden het eene zo wel als het andere welhaast moede; draaven van het eene gczelfchap naar het andere, van het eene vermaak naar het andere, vatten 'er altoos groote verwachtingen van op , worden in die verwachtingen telkens te leur gefteld, draagen uit deeze gezelfchappen niets mede , behouden van de genieting deezer vermaaken geen beloonend aandenken; kunnen, durven zichzelven geene rekenfehap van het beileed^n van runnen tyd en vermogens afvorderen; en zo dikwyls. het - zelfgevoel, zo dikwyls 'er eene duidely- ke  *S MENSCHEN LEVEN. tlï ke bewustheid van hunnen toefland in hun ontwaakt, zo dikwyls worden zy het ydele hunner harten, het eentoonige, het onvolledige , het nietige hunner vergenoeging , gewaar , krygen een tegenzin in het leven en alle zyne vermaaken, en roepen alsdan, niet uit wysheid, maar onder een gedwongen gevoel hunner dwaasheid , met zekeren Wyze uit: alles, alles is ydelheid! Welk eene groote waardy zou het leven voor zulk foort van menfehen toch wel kunnen bezitten? Hoe natuurlyk is het in tegendeel, dat het hun tot last, tot foltering, verflrekt! Hoe menig een heeft zich niet even daardoor laaten vervoeren , om hetzelve als een' last, welken hy niet langer torfchen kon, van zyne fchouders af te werpen! Neen, alleen voor hem heeft het eene weezenlyke waardy, die zyn verheven doelwit kent en flandvastig beoogt; die gezette bezigheden heeft; die zyne vermogens met bewustheid, volgens gepaste grondbeginfelen, aanwendt, en 'er iets goeds mede verricht; die zichzelven rekenfehap geeven kan, van het geene hy 'er mede doet en uitvoert; die fchier met eiken flap, dien hy doet, met iederen das;, dien hy doorbrengt, nader aan de volmaaktheid komt; die als een redi lyk mensch,  312 OVER BE WAARDY VAN mensch, als een Christen, niet flechts op het tegenwoordige, maar ook op het toekomende, ftaroogt; niet enkel voor deeze oogenblikken van den tyd, maar voor de eeuwigheid, leeft. Geene, de onwyze, de dwaas , de werkende ledigganger zwerft in dwaaling om, en moet dit omdoolen noodzaakelyk ten laatften moede worden. Deeze, de wyze, de Christen, heeft een vast doelwit, zyner pooging dubbel waardig; hy verliest hetzelve nooit geheel en al uit het gezigt, en hoe meer hy het nadert, hoe hcldcrcr hec hem toedraait. Zal, emiïdyk, dit leeven eene weczenlyke, eene groote waardy voor ons h;1' zullen wy deszelfs gewigtigheid erkennen cn befeffen , dan moeten wy d; menigvuldige got~ deren en vermaaken, welke het ons aanbiedt, werkelyk genieten, en ze met bewustheid genieten. Wy moeten althans zo aandoenlyk en gevoelig weezen voor het goede en geneuglyke, als voor het kwaade en onaangenaame, dat het in zich behelst. Wanneer wy als met geflootene oogen, of met ongevoelige, verdokte harten, in de waereld verkeeren; duizend fchoonheden, die ons omringen, onöp-  *s 3v1ënschen leven. 173 gemerkt, duizend bronnen van vermaak, óii ons hun genot aanbieden, ongebruikt laaten; of wanneer wy altoos liever gebreken dan volmaaktheden opfpooren; dan moet dit leven ons gewislyk onder eene duistere, droevige gedaante voorkomen, en weinig waardy in onze oogen bezitten. Doch verliest wel een zaak daardoor iets van haare waarde* , dat wy haare uitmuntendheid noch bemerken , noch gebruiken ? Neen , wy moeten onze zinnen en onze harten voor de aangenaame indrukfclen openzetten, welke de goederen, de geneugten, de vermaaken deezes levens, op ons kunnen hebben; wy moeten het fchoone , het goede , 't welk ons door hetzelve onder zo veele verfchillende gedaanten, tot zulk een verfcheiden gebruik, wordt aangebooden , zien , befeffen , gebruiken , fmaaken; wy moeten geenszins de bloemen , welke wy op ons levenspad aantreffen, met eene trotfche verachting vertrceden; de verkwikkingen en belooningen, aan welke onze hemelfche Vader het ons, zelfs op de hobbeligfte wegen, nooit geheel en al ontbreeken laat, niet ondankbaar verwerpen, en onze oogen niet van de verrukkelyke gezigten afwenden, welke aan onze loopbaan grenVI. Stuk. H zen.  IT4 OVER DE WAARDY VAN zen. Op deeze wyze alleen zullen wy de waardy van dit leven juist beoordeelen, en hetzelve voor gevvigtig en begeerenswaardig leeren aanzien. En waardoor erlangt het nu deeze groote waardy ? Wat maakt dit leven zo heerlyk en beminnenswaardig ? Wy kunnen in dit leven Zeer veel waarheid en goedheid leeren; Zeer veel goeds doen en werken; Zeer veel goeds fmaaken; En ons ter genietinge en ter verrichtinge van nog betere en gewigtiger dingen in de toekomende waereld bekwaam en gefchikt maaken. Vier zaaken, die aan dit leven , hoe onvolmaakt het ook weezen moge, in de oogen van den mensch eene groote waarde moeten byzetten. Ons leven heeft dan, vooreerst, eene groote waarde, het is begeerenswaardig, dewyl wy in hetzelve zo veel waarheid en goedheid leeren, en de volmaaktheid van onzen geest zo zeer bevorderen kunnen. Alles wat ons omringt , alles wat ons bejegent, alles wat wy verrichten, behoefte en gebrek, bezigheid  'S MEN SC HEN LEVEN. 115 heid en vergenoegen, vermaak cn lydcn, alles vereenigt zich tot dat einde; alles is aanleiding, middel, aandrang tot oeffening, tot ontwikkeling , tot beproeving , tot volmaaking onzer geestelyke vermogens; alles leert ons denken, overleggen, nafpooren; alles is verordend en gefchikt, om ons van zinnclyke tot redelyke fchepfelen, van nabeftaanden der dieren, tot nabeftaanden der engelen te maaken. En hoe veele denkbeelden, kundigheden en allerlei foort van weetenfchappen, kunnen wy niet geduurende dit leven door ondervinding, door waarncemingen, door nadenken, door onderrechting en verkeering, verzamelen ! Hoe wordt niet onze gczigtkring en onze vatbaarheid fchier met ieder jaar van onzen leeftyd uitgebreider! Hoe aanmerkelyk is niet de omtrek en inhoud der menfchelyke kundigheden ! Zekerlyk is het geene, 't welk wy weeten, flechts oneindig weinig in vergelyking met het geene wy niet weeten en niet kunnen weetcn. Maar echter is het veel in en op zichzelve; veel voor fchepfelen, die den eerften trap van het verftandelyk denken beflaan; veel voor leerlingen, voor beginners, die eerst fints gisteren leeven en denken, en die eeuwig zullen leeven' H 2 en  IIÖ OVER. DE WAARDY VAN en denken! Hoe hoog heeft de menfchelyké geest zich niet, in menigen opzicht, opgebeurd! hoe verre zich boven het zienlyke verheven! Hy, die zich tot de Godheid, tot den eerden, eeuwigen Oorfprong aller dingen , verheft, en in de aanbidding der opperde Volmaaktheid eene zuivere zaligheid fmaakt; hoe veel omvat, overziet, vergelykt niet zyn denkend beginfel! En waar zyn de grenzen , welken hy voldrcktelyk niet zou kunnen overfchryden ? Wanneer heeft hy zo veel geleerd, en zich zo zeer in denken gcöeffend , dat hy niet nog veel meer leeren , cn zich veel beter zoude kunnen oeffenen? Wie kan de menigte der voordel-' len en gedachten uitrekenen, die in een eenig fchrander menfchelyk brein plaats kunnen vinden ? en wanneer is hunne fomme zo groot, dat zy niet,tot in het oneindige, zoude kunnen vermeerderd worden? Gewisfelyk kunnen en moeten wy niet allen geleerden wcezen, niet allen het grootde gedeelte van onzen leeftyd aan het navorfchen der waarheid , aan het overdenken der onzigtbaare dingen, aan de uitbreiding en befchaaving onzer kundigheden, toewyden. Maar allen kunnen wy veel leeren, leeren in de daad veel,- en  V MENSCH EN LEVEN. II7 en vorderen allen door verfcheiden aanmerkelyke flappen , op den weg der kennis en der geestelyke volmaaktheid. Wy leeren allen denken, met bewustheid denken, redelyk denken: en indien wy wyzen, indien wy Christenen zyn, dan leeren wy de zinnelykheid beteugelen , en onszelven beftuuren ; wy leeren deugdzaam weezen , godvruchtig weezen , naar vaste beginfelen , met zuivere, edele oogmerken, handelen; wy leeren God kennen , God beminnen, met God wandelen en gemeenfehap met hem hebben; en hoe langer wy leeven, en ons leven daartoe aanwenden, des te beeter leeren wy dit alles , des te bekwaamer worden wy in alle deeze dingen , des te gemakkelyker en met des .te beter gevolg kunnen wy alle onze geestelyke vermogens aanwenden , des te meer vergrootcn wy den fchat van nuttige kundigheden en fchrander doorzigt, des te fterker naderen wy tot onze volmaaktheid. Elk jaar, ieder dag , elk uur onzes levens kan daartoe iets aanbrengen, en het is eeniglyk onze fchuld, wanneej^zulks niet gefchiedt. Wie zou dan niet, in dit opzigt, met dehPfalmist uitroepen: Heere, laat myne ziel leeven, opdat zy u loove! opdat zy het in de kennis H 3 der  IlS OVER DE WAARDY VAJ3 der waarheid , in de kennis van u , die de bronwel aller waarheid zyt, fteeds verder brenge , opdat zy geduurig juister denken, en van alle haare geestelyke vermogens telkens een beter en waardiger gebruik leere maaken. i Dit leven heeft, verders, eene groote waardy, het is begeerenswaardig , dewyl wy geduurende hetzelve zeer veel goeds kunnen doen en werken. En in de daad , myne geliefde Vrienden ! hoe veel kunnen wy niet voor onszelven cn voor anderen , voor die kleiner of grooter maatfchappycn, waarvan wy leden zyn , uitvoeren ! Hoe verre om ons heen, deels middelyker, deels onmiddelyker wyze, werken! Welk eenen verfcheidenerhandén, tot in het oneindige zich uitftrekkenden invloed , op het geluk van onze broederen hebben!— Daartoe behoeven wy geene vorsten , noch ftaatdienaaren, geene helden, geene uitvinders , noch leidslieden en leeraars des volks te zyn. In eiken ftand, in iedere plaats, by iedere levenswyze, in ieder eerlyk beroep, kunnen wy t'elken dage en uure goed doen en werken. Wy behoeven flechts altoos onze plichten te vervullen, ze telkens op  'S MENSCHEN LEVEN. lig op de beste wyze te vervullen, flechts altoos den weg der christelyke oprechtheid en deugdzaamheid te bewandelen, en,in alle gevallen , dat geene te doen, wat ons door de liefde Gods en de liefde der menfehen geboden wordt te doen , zo zullen wy aan alle zyden enkel goed rondom ons heen verfpreiden j niemand droefheid , niemand fchaade toebrengen , maar duizenden verblyden, en duizenden ten nutte weezen. Welk eenen weldaadigen invloed hebben niet orde, vlyt, arbeidzaamheid, oprechtheid en naauwgezetheid in onze bezigheden, op alle die geenen , met welken wy te doen hebben, die in eene naauwer of onbepaalder verbindtenis met ons leeven ! Welk een aangenaam licht, welk eenen helderen luister verfpreidt niet elk goed, edel voorbeeld, en hoe vruchtbaar is het dikwyls niet in even zulke goede, edele daaden! Welk eenen invloed hebben wy niet door woorden en door werken, door do»n en door laaten, op onze huisgenooten, op onze bekenden, op onze vrienden, op onze medeburgers, en door deezen wederom op andere menfehen, die ons misfehien geheel onbekend en verre van ons verwyderd zyn ! Wie kan alle de gezegende gevolgen optelH 4 len,  12  Ï34 OVER DE WAARDY DER juiste beginfelen. Veellicht ziet men het toch niet duidelyk in, hoe nuttig de Christelyke Godsdienst ook in dit opzigt zynen oprechten belyderen is en zyn kan. En uit alle deeze oorzaaken begaat men zekerlyk veele fouten , die men niet begaan zoude , wanneer men zich duidelyker en juister begrippen van deeze dingen vormde. Welaan, myn geliefde Vrienden! laat ik u in dit uur eenige aanleiding ter overweeging hierover geeven. Laat ons ten dien einde Vooreerst, de waardy der gezondheid onderzoeken. . Dan, de plichten, waartoe wy met beirekking tot dezelve gehouden zyn, befchouwen; en Eindelyk, overweegen, hoe gefchikt de Christelyke leer is , om de vervulling deezer plichten gemakkelyker voor ons te maaken, en, ook in dit opzigt, onze gelukzaligheid te bevorderen. De gezondheid heeft ongetwyffeld eene groote waardy. Zy is van alle de uitwendige zegeningen, die de mensch geniet, de eerfte, de voomaamjle; de grond en het middel tot de hlyde genieting en het beste gebruik van alle de overige. Zy  GEZONDHEID. I35 Zy overtreft zeer verre allen rykdom, alle raagt en eer, alle nog zo fchitterende uiterlyke voorrechten , en met de verzwakking of het verlies van deeze , verliezen geene fchier al hun waarde. Dit zyn zaaken , aan welke ons noch onze eige ondervinding, noch die van anderen, laat twyffelen. Tracht gy haare waarheid te befeffen, fnyne Vrienden! zo denkt flechts aan die uuren, aan die dagen te rug, die gy misfchien zelve in krankheid en fmarte doorgcbragt hebt ; aan die uuren, die dagen , toen gy, moedeloos, verzwakt, gantsch onbekwaam tot alle nuttige bezigheden, tot alle willekeurige beweegingen, tot de genieting van alle geneugten en vergenoe* gingen des levens,op een duister leger zuchtte, en met eiken dag, met eiken nacht vol onrust en kommer, nieuwe zwaarigheden , nieuwe fmarten,of de geheele ontbindinguws ligchaams te gemoet zaagt: en vergelykt dan daarmede die wakkerheid , welke u thans , daar gy gezond zyt, bezielt; dat aangenaame gevoel, 't welk gy van uwe krachten hebt; die gemakkelykheid en behendigheid , waarmede gy uw ligchaam en alle zyne ledcmaaten beweegt en gebruikt ; die rustigheid , met welke gy liw werk voorneemen en uitvoeI 4 ren;  I36 OVER DE WAARDY DER ren; dien fmaak, waarmede gy de geneugten deezes levens kunt genieten ; die onbekommerde rust, met welke gy u des avonds in de armen van den flaap nedervleit, en die vrolyke opgeklaardheid, waarmede gy den nieuwen dag aanfehouwt. — Of, indien gy zo gelukkig zyt van geene eige ondervinding van fmarte en ziekte -te hebben, bezoekt dan uwe vrienden en bekenden, die onder den last van zulk een lyden zuchten, of die een ziekelyk leven leiden, en Helt u, by verbeelding, in hunne plaats, en vergelykt dan hunnen toefland met den uwen:zo zult gy^gewislyk, indien gy niet van alle aandoeningen ontbloot zyt, door een bly gevoel van de verhevene waardy der gezondheid , gepaard met dankbaarheid jegens God , doordrongen worden j gy zult ze voor eene der kostbaarfle zegeningen van dit leven, ja voor een' zegen houden , zonder welken de meeste Overige byna geene waardy bezitten. En in de daad, wat zyn alle de fchoonheden , alle de goederen, alle de aangenaamheden, alle de vermaaken der Natuur en des gezelfgen levens , zonder de gezondheid ? Terwyi de gantfche Natuur zich in eenen ftaa- te-  GEZONDHEID. Ï37 telykcn luister aan den gezonden vertoont; terwyl de opgeklaarde hemel en de fchoonverfierde aarde zyn geheel hart verwydt; terwyl hy zich, met het gejuich van fchepfelen die leeven, en zich over hun leven verblyden, vol vrolyke -zelfbewustheid vereenigt; doet integendeel dit alles den zwakken, den kranken flechts weinig aan. —. Alles vertoont zich aan hem in een fomber, akelig gewaad; alles fchynt rondom hem te treuren, fchynt hem woest, en verftorven te weezen; en wanneer hy zyne ooren niet te ecnemaa3e voor de fchelle Item der vreugde tocfluitc» kan , dan hoort hy haar maar alte dikwyls met eene innerlyke gramftoorigheid , en de gebreklykheid van zyn leven cn zyne blydfchap maakt op hem Hechts een' dieper indruk. Terwyl de gezonde in het gezellige leven alle zyne bekwaamheden cn vermogens, alle zyne voorrechten doet' gelden, en daardoor hunne waardy in zyne eigene oogen vermeerdert; terwyl hy daar de verfcheidene geneugten der achting en liefde , der vriendfchap, der verkeering fmaakt, allerwegen onderhoud voor zyne zinnen , vocdfel voor zynen geest en voor zyn hart vinden, en in alle deeze opzigten even zo veel geeven als I 5 nee-  Ï38 OVER BE WAARDY DER neemen kan: is de zwakke, de kranke binnen zyn eng verblyf,op eene duistere legerftede, binnen eenen kleinen kring van menfehen , die hem veellicht meer uit noodzaakelykheid en dwang, dan uit eige begeerte, omringen, opgcflooten, is veellicht zichzelven en anderen tot last; en hoe licbtelyk kan hy daar niet, indien hy niet geleerd heeft uit inwendige bronnen, tevredenheid en blydfchap, te fcheppen, onder den drukkenden Jast van onvergenoegdheid en bekommering bezwyken! Neen; zonder gezondheid is 'er geen weezenlyk genot van het leven, geen innerlyk, vrolyk befef van de krachten des geests en des ligchaams , geen vry, vertrouwelyk gebruik van deeze krachten; maar wel een pyn* lyk gevoel van zwakheden en fmarten, eene kwellende herinner ing aan het voorgaande , en eene angftige bekommering voor toeko* mende rampen, eene fchrikverwekkende bevinding der afneemende levenskrachten , en eene vrees voor derzelver ftaag gedreigde , telkens naderende geheele uitputting. — En wie kan zich deezen treurigen toeftand des menfehen levendig verbeelden , zonder van de waardy van den tcgenovergeftelden toeftand.  GEZONDHEID. I3O ftand, van de waardy der gezondheid, overreed te worden? De gezondheid heeft, verders, eene groote waardy , myne aandachtige Toehoorers! dewyl zy een middel tot verhevener bedoelingen is, dewyl zy onze innerlyke volmaaktheid en onzen dienst en algemeene nuttigheid op allerleie wyzen bevorderen kan. Wat kunnen wy niet alles doen en uitvoeren, als wy gezond zyn! Welk eenen lust hebben wy dan niet in alles! Tot welk eenen arbeid , tot welke onderneemkigen gevoelen wy ons dan niet in ftaat gefteld! Door welke hindernisfen, door welke zwaarigheden laaten wy ons van dezelve affchrikken? Hoe veel gemakkelyker valt ons dan niet het denken , en iedere aanwending en oeffening onzer geestelyke vermogens! Hoe veel gelukkiger uitflag hebben dan niet alle onze verrichtingen ! Hoe ingefpannen, hoe onvermoeid, hoe onophoudelyk kunnen wy dan niet werken! Hoe weinig tellen wy dan de gevaaren! Hoe veele wederwaardigheden kunnen wy dan niet verduuren, zonder merkclyk door dezelve ontrust te worden! Hoe gefchikt zyn wy derhalven niet, om alle , zelfs de zwaarfte plichten van ons beroep , My-  Ï4Q OVER DE WAARDY DER blymoedig tc vervullen, cn aan ons eigen geluk zo wel, als aan dat onzer broederen , met wakkerheid en eenen goeden uitflag te arbeiden! Hoe gefchikt, om allerlei foort van vermaak en vergenoegen rondom ons heen te verfpreiden! Hoe gantsch anders is het 'er niet in het tegenovcrgeftclde geval mede gelegen ! Hoe veelvuldig, hoe groot is niet de fchadc, welke de krenking of het verlies der gezondheid voor ons en voor anderen , ook in betrekking met de zeden , voor de ocffening der plichten , voor de algemeene belangen , na zich fleept ! Gebrek aan gezondheid des ligchaams verzwakt en onthutst ook zeer dik» wyls onzen geest; en wanneer het dit met vernieling dreigt, dan dreigt het deezen met, verflapping, werkeloosheid, lusteloosheid. Al ras maakt het ons geheel ongefchikt tot diepzinnige , aanhoudende overdenkingen: al ras maakt het ons deeze overdenkingen ten uiterllen bezwaarlyk, verdonkert en verwart onze voorige denkbeelden en begrippen , en legt by elke onderneeming, om onze vermogens in het werk te ftellen, affchrikkende hindernisfen in onzen weg. Dikwerf verdwynt al het licht,  GEZONDHEID. 141 licht, alle waarheid, alle zekerheid, uit onze oogen ; duisternis en twyffeling omfingclen onzen verzwakten geest, en ons afgemac hart kan de kracht van geene troostredenen gevoelen, en is voor elke gewaarwording van eene verhevener en edeler foort geflooten. -— Hoe dikwerf en hoe lichtelyk worden wy daarbenevens door gebrek aan gezondheid tot eene akelige, morrende gemoedsgeifalte, verleid; tot ongeduldige klagten, tot onvergenocgdhcid met ons lot en met de befchikkingen van den geenen, die hetzelve verordent en regelt! En hoe lichtelyk kan ons dit alles niet in ons poogen naar hoogere volmaaktheid verdrietig maaken ! hoe krachtig -ons verhinderen, zo wys en zo goed te worden, als -wy anderszins zouden hebben kunnen worden! Ik weet wel, myne aandachtige Toehoorers ! dat ook het lyden , en wel elke foort van lyden , zo het juist beoordeeld en getrouwlyk gebezigd wordt, veel ter volmaaking van onzen geest bybrengen, dat het ons wyzer en beter kan maaken. Doch deswegen behoeven wy niet bezorgd te zyn; aan zulk een lyden zal het ons toch niet ontbreekcn, al-  142 OVER DE WAARDY DER alfchoon wy. tevens de gantfche waardy deigezondheid befeffen, en onze plichten in opzigt tot dezelve nog zo getrouwelyk vervullen. De onbeftendigheid der aardfche dingen, de veranderlykheid van het geluk, het deel, dat wy in de lotgevallen van anderen neemen , zo veele mislukte onderneemingen , verydelde verwachtingen , onoverkomelyke hindcrpaalen, zullen ons fteeds eene genoegzaame gelegenheid verlcenen, om ons te oeffencn in de christelyke wysheid en deugd— En dan zal toch , buiten tegenfpraak , die vrucht, die door eenen gezonden , fterken boom in zynen natuurlyken grond wordt voortgebragt, volkomener, ryper en van een' fyner fmaak weezen, dan die geene, welke enkel door de hitte van de ftookkas wordt' uitgebroeid. Dan dit is het niet alles: nog menigvuldiger en uitgebreider is het nadeel, 't welk het verlies der gezondheid voor ons en anderen na zich fleept, wanneer wy het aan onszelven te wyten hebben; en dit dienen wy wel in het oog te houden, willen wy de zaak van haaren zedelyken kant, van welken zy eerst degelyk gewigtig wordt, befchouwen en beo r- dee-  GEZONDHEID. I43 deelen. Verzwakken of bederven wy onze gezondheid , dan worden wy daardoor niet alleen onszei ven tot last, maar wy verftrekken tevens tot bezwaarnis van die geenen, die met ons verbonden zyn, of van ons afhangen. Wy verfpreiden daardoor, in een' naauwen'of vvyden' kring, geftadig onrust, zorgen , kommer , treurigheid , rondom ons heen. Wy kwetfcn en bedroeven den eenen, en verwekken anderen tot ongeduld , tot toorn, tot een ftrafwaardig verzuim hunner plichten. — Nog meer. Wy benadeelcn daardoor de gantfche maatfehappy, in welke wy leeren. Wy onttrekken haar onze dienften, of belasten 'er de zulken mede , die voorheen reeds genoeg te draagen hadden. Wy ontzetten ons daardoor van de middelen en gelegenheden, om nuttig voor het algemeen te zyn, of het in eenen hoogen trap te zyn. Wy worden veellicht in de heerlykfte, roemrykfle loopbaan opgehouden, en onze beste poogingen en onderneemingen blyven onvoltooid. En welke bronnen van vermaak en tevredenheid voor alle toekomende tyden, en zelfs voor de eeuwigheid , maaken wy daardoor niet voor ons te onbruik! Niet  144 OVER DE WAARDY DER Niet.zelden doen wy daardoor, dat wy onze gezondheid verzwakken en bederven, den geenen, die ten naauwJlen met ons verbonden zyn, en de wettigfte aanfpraak op alle onze liefde hebben, een onherftelbaar onrecht. Wy onthouden hun dien raad , die befcherming , die hulp, die voorzorg, welke zy op de krachtigfce gronden van ons verwachten kunnen, en welke zy van geene anderen met zo veel vertrouwen te wachten hebben. Wy brengen ze daardoor dikwerf in den uiterften nood en verlegenheid, voeren ze tot op den rand des afgronds, en geeven ze aan de armoede, verleiding en ellende tot een prooi over. Dit overweege inzonderheid de Huisvader en de "Huismoeder, en wanneer zy ooit tot de buitenfpoorigheden vanonmaatigheid en wellust, tot hevige hartstochten, of tot het eene of andere verzocht worden, 't welk hunne gezondheid zou kunnen benadeelen, dat dan een ernftige , medelydende blik op hunne onnoozcle, hulpelooze, of ten minften nog altoos hunnes raads en voorzorge behoeftige kinderen, of op hunne echtgenooten geworpen, hen wederom tot hunnen plicht te rugbrenge en hen denzelven met blydfchap doe vervullen! Ja,  gezondheid. I45 Ja, niet zelden gebeurt het, dat hy , die zyne gezondheid door eenen ongeregeldeil wandel verzwakt en bederft , zich daardoor aan eene ftrafwaardige misdaad tegen zyne geheele nakomdingfehap fchuldig maakt , cn ook over dezulken, die eerst lang, na dat hy niet meer beftaat, het levenslicht aanfehouwen zullen, ellende en dood verfpreidt. Kinderen, uit zwakkelyke, ongezonde ouderen gefprooten, worden gemeentyk wederom ouders van een zwakkelyk , ongezond kroost> 't welk foortgelyke nakomelingen voortbrengt, tot dat zulk een gedacht al verder en verder onder den last van ontelbaare kwaaien en gebreken ftaag dieper verzinkt, en ten laatften uitfterft. Zo menigvuldig , zo verre uitgebreid is heg nadeel , uit verzwakking en verlies onzer gezondheid voor ons en anderen ontftaande, en zo groot zal onze verantwoording weezen, wanneer wy het aan onszelven te wyten hebben. En nu, myne aandachtige Toehoorers! behoorde men wel daarin zyne eer, zynen roem te Hellen; behoorde men het wel voor wee- VI, Stuk. K se&  I46 OVER DE WAARDY DER zenlyken moed, voor flerkte van geest uitte venten, wanneer men zyne gezondheid niet acht, haar niet verfchoont, op zyne jeugd of op zyne krachten boogt, dezelve door moedwillige ongeregeldheden en buitenlpoorigheden als bedormt, en van geene regelen van voorzigtigheid hooren wil? Neen, 't is lichtvaardigheid; 't is dwaasheid, onverantwoordelyke dwaasheid, zich moedwillig in gevaar te fiellen van zulk eene kostelyke en nuttige zegening des levens te verliezen , en zichzelven en anderen eene zo veelvuldige en dikwerf zo onherftelbaare fchade op den hals te haaien. Overweegt dit, ö gy, die nog in den eerden bloei uwer jaaren, in het volle bezit uwer krachten zyt. Ziet toch niet enkel op het tegenwoordige, maar ook op het toekomende. Handelt toch met uwe gezondheid cn met uwe krachten niet zodanig,als of zy nooit konden verzwakt en uitgeput worden; verfpilt ze toch niet in den dienst der zonde , of door eene woeste , ongeregelde leevenswys. Vergeet nooit, dat in hoogerc jaaren menige plichten en bezigheden, zo wel als veel wederwaardigheden en tegenfpoeden op u wachten, die u alsdan gemakkelyk of bezwaarlyk zullen vallen, naarmaate gy uwe jeug-  GEZONDHEID. I47 jeugdige jaaren en uwe eerde krachten zult hebben aangewend. Men zegge dan oolc nimmer, wanneer men de voorfchriften der maatigheid in eeten en drinken , in toorn of andere hartstochten , Overtreedt : dat is myn zaak ; indien ik my daardoor benadeele, dan benadeel ik immers flechts my zeiven; ik-zelf zal daarvoor moeten lyden en boeten. Zeer zeker zult gy, die dus denkt en fpreekt, zelf daarvoor moeten lyden en boeten, en mogelyk veel meer en veel langer, dan gy u thans verbeeldt, en gy zult lyden, 't geen gy verdiend hebt. Maar gy kunt niet lyden , zonder dat 'er tevens veele anderen lyden, en die lyden onfchuldig. Is dit geene onrechtvaardigheid? geene misdaad ? Verdient zulks geene ftraf ? Of hoe! Kan wel 'een vader of moeder des huisgezins, kan eene perfoon , die een openlyk ampt in Staat of Kerk bekleedt , kan hy, welken God met byzondere gaven en bekwaamheden begiftigd heeft, kan iemand ter waereld, die in eenigerhande betrekking met anderen leeft, zyne gezondheid verzwakken en verwoesten, zyne krachten door derzelver misbruik verliezen, zich voor zyne beK a zig-  I48 OVER DE WAARDY DER zigheden en beroepsplichten onbekwaam maaken , zonder dat zeer veele andere menfehen, middelyker of onmiddelyker wyze, nu of in vervolg van- tyd, aan ligchaam of geest daar onder lyden ; zonder dat de fomme van de nuttige krachten cn het daardoor veroorzaakte goed over het algemeen verminderd wordt ? Maar kunnen wy dit alles bedenken, myne geliefde Vrienden ! en dan nog in liet geringfte twyffelen , dat de gezondheid eene zeer groote waardy bezitte; dat haar misbruik en haare moedwillige verzwakking zeer ftrafbaar, en dat het niets minder dan onverfchillig.zy, hoedanig wy ons met betrekking tot dezelve gedraagen? — En hoedanig behooren wy in deezen opzigte wel te werk te gaan? Welke zyn de plichten , die wy hier te betrachten hebben? Wy móeten, voor alle dingen, de gezondheid als een gefchenk der Goddelyke goedheid , 't welk ons tot gewigtige einden gegeeven , en met onze volmaaktheid en geluk zeer naauw verbonden is, in de daad hoogachten. En daarvan moeten wy ons door geene valfche begrippen van de geringe waardy cn de onedele  GEZONDHEID. 149 edele verordening des menfchelyken Kgchaams in het minfte laaten affchrikken; begrippen, volgens welken men hetzelve zich niet zelden als eene gevangenis, als eenen kerker der ziele voorftelt. Alle zulke voorHellingen zyn vruchten van eene droefgeestige, gemelyke gemoedsgcfteldheid , of van eene verhitte , buitenfpoorigc verbeelding , die den mensch zodanig verleidt, dat hy meer wil zyn, dan hy in de daad is en weezen kan ; dat hy , onvergenoegd met de plaats hem door den Schepper aangeweezen, zich gaarne tot eene andere klasfe van weezens verheffen zoude. Hier komt nog by, dat men zeer dikwerf zinnelyke begeerten en vermaaken met zondige begeerten en vermaaken verwart, en, terwyl men de eerfte zo wel als de laatfte doemt, , tevens het ligchaam als derzelver oorzaak en werktuig , voor iets, dat kwaad en onze volmaaking hinderlyk is, verklaart. Neen, myne aandachtige Toehoorers!het ligchaam behoort, althans in onzen tegenwoordigen ftaat, even zo wcezenlyk tot 's menfehen natuur, als de ziel, en de verceniging van beiden maakt den mensch eerst tot een' mensch. Even als het ligchaam zonder de ziele geenszins een mensch, maar K 3 , een  15° OVER DE WAARDY DER een werktuig of een onhebbelyke, bewerktuigde klomp zoude weezen, zo zoude ook de ziel zonder het ligchaam geenszins een, mensch , maar een geest, of veelmeer een geestelyk weezen zyn, welks denkendvermogen zonder deeze vereeniging misfchien nooit aan den dag gebragt cn ontwikkeld zoude zyn geworden. Zelfs de leere van het Christendom , die hcmelfche wysheid , ftemt volkomen met dit voordel overeen. Zy befchouwt en behandelt den mensch altoos als een' mensch, als een famengedeid weezen , en in geenen deele als een' geest, die enkel tot zyn draf geduurende eenigen tyd in dit aardfche bekleedfel is opgefloten. Zy vordert wel dat wy ons ligchaam cn onze zinnelyke begeerten beduuren; maar niet, dat wy het eerde verachten en bederven , en de laatfte voldrektelyk onderdrukken moeten. Zy doet den mensch zelfs na dit leeven eene nieuwe, doch eene volmaakter en duurzaamer huisvesting of wooning , foortgelyke als de tegenwoordige is, verwachten; en vertroost hem niet zo zeer met de verwachting van eerlang van dit ligchaam ontfiaagen te worden , als wel met de verzekering, dat hy hetzelve ia de opftanding der dooden wederom erlangen, of  GEZONDHEID. I5T of dat 'cr zich uit het daarin verborgen liggende kiempje een nieuw, hecrlyker en onvergangklyk ligchaam voor hem zal ontwikkelen. Noch Reden noch Schriftuur gebieden ons derhalven ons ligchaam en deszelfs welftand te verachten, maar beide leeren ons , deszelfs gezondheid en fterkte , als waare , gewigtige voorrechten van den mensch, als kostbaare gefchenken der Goddelyke goedheid , hoog te fchatten cn ons 'er over te verheugen. Zyn deeze echter zulke voorrechten , zulke gefchenken , dan is het , verders, onze plicht, aan den eenen kant, al dat geene te vermyden, wat ons van dezelve berooven, of in haare bezitting en genieting hinderen; en aan den anderen kant, niets te verwaarloozeh, wat tot derzelver behoudenis en verjierking kan dienen. Gy zult geenszins van my verwachten, myne aandachtige Toehoorers ! dat ik u hierover byzondere, naauwbepaalende regels voor zal fchryven. Iedereen moet in deezen opzigte acht op zichzelven geeven; de fchadelyke of heilzaame uitwerkfelen, welke de uiterlyke dingen zo wel als de, inwendige K- 4 ver-  Ï52 OVER DE WAARDY DER veranderingen van zyne gemoedsgeftalte op zyn ligchaam en zyne gezondheid hebben , opmerken; de gefteldbeid van zyn ligchaam, zyne krachten, zyne bezigheden, zyne omflandighcden , tegen elkandere.fi wikken en wcegen; en zich naar dat geene gedraagen , wat hem door eene dikwerf herhaalde en zorgvuldig genoomene waarneeming cn ondervinding wordt voorgefchreeven. Wy moeten ons daar benevens — en dit is het, wat ik u als Lecraar van den Godsdienst aanbeveclen zal, en met de grootfte gerustheid aanbcveelcn kan, — wy moeten ons op de maatigbeid , den vrede der ziele, de vergenoegdheid; wy moeten ons op een bezig, arbeidzaam, onfchuldig leven, een leven, dat zo wel van verwytingcn als van vreesachtige, oncbristclyke zorgen bevryd is, toeleggen ; wy moeten de goede of kwaade geftcldheid der dingen, haar voor- of nadeel, niet enkel naar haare tegenwoordige uitwcrkfeJen, maar naai- de gevolgen beoordeelen, die zy in het toekomende . vroeg of laat, kunnen en waarfchynlyker wyze zullen hebben :• wy moeten het ons tot eene onvcrbreeklyke Wet maaken, ons nooit ter zaakc van een tegenwoordig kor.tftondig vermaak, in ge vaatte  GEZONDHEID. T53 te ftellen , van onze gezondheid te zullen verzwakken, of den grond te leggen tot een toekomend langer lyden , tot eene aanhoudende fukkeling; even gelyk wy ook nimmer eene zaak, die ons thans onaangenaam en bezwaarlyk is, alleen deswegen moeten fchuwen en ontduiken, wyl zy ons niet behaagt of eenigen dwang oplegt: wy moeten einde» ]yk nimmer vergeeten, dat onze krachten bepaald zyn , dat wy ze nooit zonder nadeel en gevaar uitputten kunnen, dat wy ze omzigtiglyk moeten gebruiken , en 'er altoos meer mede kunnen uitrechten, wanneer wy ze geduurende eene aanmerke'yke reeks van jaaren met eene wyze fpaarzaamheid aanleggen, dan wanneer wy ze door eene al te fterke en onafgebrookenc infpanning in korten tyd geheèlenaj vernielen. Doch wy moeten , en dees is een derde plicht, welken wy in dit opzigt te betrachten hebben, — wy moeten ons ligchaam niet door treeteling bederven, onze krachten, uit vrees van ze uit te mergelen, niet laaten verroesten; nimmermeer uit vrecze, van onze gezondheid te benadeelen, één eenigen plicht van de hand wyzen; cn, wanneer wy ons eenmaal eene K 5 maa-  154 OVER DE WAARDY DER maatige, geregelde leevenswyze hebben eigen gemaakt, niet önophoudelyk, niet angftig op aMe mogelyke gevolgen van alle, zelfs de geringde en onverfchilligfte bcdryven des levens, of van alle, naauwlyks merkbaare veranderingen in ons ligchaam, peinzen. Allerminst moet deeze vreesachtigheid, of deeze ar gstvalligheid, ons in onzen zedelyken wandel, in dat geene, wat wy Gode en onzen naasten vcrfchuldigd zyn, beftuuren. Neen, onze plicht moet, onder alle de gewigtige dingen, het gewigtigfte voor ons zyn, Deezen moeten wy, wanneer hy eenmaal op ons ligt en wy 'er de krachten toe hebben , getrouwdyk zoeken te vervullen, fchoon ook de gevolgen daarvan, met betrekking tot onze gezondheid , niet in allen deele de beste mogten weezen. Deeze gevolgen behooren wy, met een vertrouwelyk hart, Gode aan te beveelcn, die ons deeze plichten opgelegd, en ons tot derzelver betrachting het vermogen en de gelegenheid heeft gegeeven , en van wiens wille het geheelenal afhangt, hoe lang of hoe kort, en in welk eene maate wy zyne oogmerken in de waereld en het welz\ u onzer evennaasten bevorderen zullen. Hoe waardig ook de gezondheid en het leven zyn,  GEZONDHEID. I55 zyn, zo verliezen toch beide haare waarde, zodra ze met eene opzetlyke verwaarloozing van plicht, door een gedrag ftrydig met Gods wille, en dus met verlies van zyne genegenheid en van een goed geweeten gekocht; of zodra ze daardoor behouden worden , dat men een ledig, onnut of zeer fchadelyk lid der menfehelyke faamenleeving is. Ook in dit opzigt mag men zeggen: Wie zyn leven, met opoffering van geweeten en plicht, behouden wil , die zal het verliezen ; doch wie zyn leven om mynen wil, om der goede zaake wil, verliest , die zal het weder vinden. Deeze, myne aandachtige Toehoorers! is de redelyke christelyke zorge voor onze gezondheid; eene zorge geëvenredigd naar derzelver groote waardy. Maar zyn wy begeerig dit gedeelte onzer plichten te betrachten , laat ons dar/de Christelyke leer daarby te hulpe neemen. Zy is ongemeen gefchikt om derzelver vervulling gemakkelyker voor ons te maaken, en ons geluk, ook in dit opzigt, te bevorderen. Weinige korte aanmerkingen zullen dit buiten allen twyffel ftellen. Het hoofd-gebod der Christelyke leer is de lief-  I5Ó OVER DE WAARDY DER liefde, liefde tot God en den naasten. Daarop grondt zy aile onze plichten : daarop bouwt' zy onze gantfche gelukzaligheid. En komen wy dit gebod getrouwelyk na; bezielt ons de liefde tot God en tot alle menfehen; dan moet noodwendig zelfs de gezondheid van ons ligchaam veel daarby winnen. Zo verwoestend en verderflyk nyd, haat, toorn, vyandfehap en wraakzucht, niet flechts voor den geest, maar ook voor het ligchaam des menfehen zyn: zo weldaadig en verkwikkend zyn liefde, goedhartigheid, zachtzinnigheid, vredelievendheid, vriendfehap, voor beiden. Terwyl deeze kwaade, hevige hartstochten, gelyk een fterk vergif , enkel wanorde en verwarring in den gantfehen mensch verwekken, en niet alleen zyne gedachten, maar ook zyn bloed en zyn levensgeesten in de radceligfte bewceging brengen, en fchier in eene onophoudelyke gisting houdèn; zo brengen daarentegen de zachte, vriendelyke neigingen van toegenegenheid cn van liefde, rust cn kalmte, orde cn overcenftemming in het ligchaam zo wel als in de ziel te wege; laaten geene ongeregelde beweeging te hevig worden , cn overftroomen, gelyk met eenen kos«  GEZONDHEID. J57 kostelyken balfem, den gantfchen mensch met leeven en blydfchap. En de liefde tot God, myne beminde Vrienden! hoe weldaadig, hoe heilzaam, moet zy, ook in dit opzigt, weezen! Wanneer wy fteeds met lust, met genoegen, met een kinderlyk vertrouwen aan God gedenken: wanneer wy ons fteeds over zyne goedheid verblyden , en in al het goedc,'t welk wy bezitten,doen en genieten , ftaag nieuwe bewyzen zyner VaderJyke voorzorg aanfehouwen en ontdekken; wanneer wy in al, wat 'er gebeurt, zyne hand eerbiedigen, en ze als de hand van den wysten, toegenegenften Vader, eerbiedigen; wanneer wy nooit vergeeten, dat wy onder zyn toezigt en befcherming leeven ; wanneer wy niet» dan goed, en telkens het beste van hem verwachten ; — en dit alles doet hy , die God lief heeft: — hoe veel moeds, hoe veel vrolykheid en leeven, moet dit ons niet inboezemen ! Voor hoe veel knaagen, zorgen, voor hoe veel angstvallige bekommeringen ons bewaaren ! Hoe menigerlei foort van vrees en fchrik van ons verwyderen! Hoe zeer moet het niet het lyden en de mocilykheden deczes leeveös voor ons draag-  I58 OVER DE WAARDY DER draaglyker maaken en verzoeten ! En wie ziet niet, welk eenen heilzaamen invloed dit alles op de behoudenis van 's menfehen fterkte, wakkerheid en gezondheid, moet hebben? De Christelyke leer beveelt ons, verders, «le maatigheid. INiet flechts maatigheid met betrekking tot eeten en drinken , en alle de overige foorten van zinnelyke vermaaken , maar ook maatigheid met betrekking tot onze begeerten en poogingen naarrykdom en eere, naar magt en gezag , en andere uitwendige voorrechten. Zy wil, dat wy deeze dingen niet voor ons hoogfte goed, niet voor noodzaakelyke, onontbeerlyke gedeelten van ons geluk houden, niet tot het uiterfte doel onzer poogingen ftellcn zullen; en wanneer wy 'er om wenfehen en 'j;r naar zoeken, moeten onze wenfehen niet in driften ontaartcn, en ons zoeken moet met geene angstvallige bekommering gefchieden. Voor wien is het echter niet allerzigtbaarst, hoe nuttig zulk eene maatigheid den mensch ock ten aanzien van zyne gezondheid moet weezen ? Daar hy, die met eene onmaatige hitte den rykdom en eere, en andere verganglyke goederen, najaagt, zyne krachten weldra uitput; daar hy we-  GEZONDHEID. wegens elke mislukte pooging, wegens elke onverwachte zwaarigbeid, wegens iedere zegepraal zyner benyders en vyanden, buiten zichzelven geraakt, zyn bloed in vuur en Vlam zet, of zich met eene akelige kwelling bezwaart, die ftaag met hem rondzwerft, en allengskens zyn leevensgeesten uitmergelt: blyft deeze , die de Christelyke maatigheid behartigt, gelaaten, verlangt naar geene zaaken , die in zynen toeftand en naar zynen rang onmooglyk zyn ; bevreemdt zich niet over den tegenftand , welken hy by zyne onderneemingen ontmoet; laat derzelver uitkomst Gode en zynen wyzen raade bevoolen; en daar hy met den Apostel in de fchool van Jefus geleerd heeft, hoog en nedrig te zyn, overvloed te hebben en gebrek te lyden, en met alles te vreden te weezen, zo wordt de kalmte van zyn gemoed wel fomwylen ontrust, maar nimmer gantschlyk vernietigd; zo komen'er wel fomwylen fterke, ongeregelde aandoeningen en gedachten in hem op, doch nooit ontaarten zy in losbandige , alles met zich fleepende en verwoestende driften. En hoe veele gevaaren ontgaat hy daardoor niet met betrekking tot zyne gezondheid en zyn leven! De  1ÖO OVER.DE WAARDY DER De Christelyke leer moedigt haare bclyders, ten derden, tot vrolykheid aan, en geeft hun daartoe de beste drangredenen aan de hand. Zy bevrydt hen van alle onnodige bekommeringen, cn boezemt hun eenen vertroostenden moed in. Zy leert hen met God, met zichzelven, met de waereld,» met de plaats, die God hun in dezelve aangeweezen heeft, met hunne uiterlyke omftandigheden, vergenoegd te weezen; zy gewent hen, om meerder acht te flaan op het goede, dan op het kwaade, dat in de waereld en onder de menfehen is, het eerfte ook dan , wanneer anderen het hebben en bezitten , gaarne te zien, en zich over alles, wat fchoon 'cn goed is, te verblyden , waar en by wien zy hetzelve ook aantreffen mogen;cn dit maakt, dat hun geest altoos opgeklaard is, cn opent hun allerwege bronnen van even zo fchuldelooze en deugdzaame als aangenaame gewaarwordingen. Immers; vraagt den Arts, hoe veel zulk eene wyze van denken , en zulk eene gemoedsgeftalte ter behoudenis of herftclling van 's menfehen gezondheid en fterkte vermogen ? Hy zal u zeggen, dat zyne gantfche kunst, in verre de meeste gevallen, in jaaren dat geene niet kan verrichten, wat opgeklaard- 1  gezondheid. jtfj klaardheid van geest en vrolykc moedigheid in weinig dagen of maanden ter uitvoer brengen., De Christelyke leer verleent ons, eindelyk, ■even zulke groote als zekere verwachtingen ten aanzien van het toekomende. Zy belooft ons in alles, wat ons bejegenen kan , de hoede en byfland van den Almagtigen; zy opent ons de fchoonfte uitzigten in een beter, eeuwig leven na den dood; ontneemt hierdoor deezen vyand zyne verfchriklykheid , en maakt elk ongeval en verlies zo veel draaglykcr voor ons, door de verwachting van eene gelukzaligheid, die alle onze wenfehen vervullen, en ons voor alle gebreken en alle rampen meer dan fchadeloos Hellen zal : en geen toefland der ziele is, naar het getuigenis van kenners der menfehelyke natuur, ter behoudenis onzer levenskrachten en onzer gezondheid meer aanleidelyk dan hoop, door geene angstvallige twyffelingen beftreeden , danblyde vooruitzigten in het toekomende op welke men zich vastelyk verlaat. Befluit uit dit alles, myne aandachtige Toehoorers ! hoe weldaadig de Christelyke leer VI. S tuk. L K  IÓ2 OVER DE WAARDY DER is. Veellicht hebt gy het zelden opgemerkt, dat zy ook zulk eenen gewigtigen invloed op de gezondheid van uw ligchaam hebben kan. En echter is 'er niets zekerer dan dit. Ja zy maakt den gantfchcn mensch, ik'bedoel den mensch door haaren geest bezield en beftuurd, dien mensch maakt zy ten eenemaale gelukkig , naar ligchaam en ziele, in deeze en in de toekomende waereld. ó Laat dit uwe hoogachting en liefde , welke gy aan deeze voortreflyke Goddelyke leere verfchuldigd zyt , verfterken. Maakt u met haaren gewigtigen inhoud, die den geest verheft, het hart bevredigt, en den mensch tot zegen verftrekt, geduurig beter bekend; volgt haare voorfchriften, die allen tot uw welzyn ftrekken , fteeds met grooter getrouwheid en ftandvastigheid. Laat de liefde tot God en de menfehen in u woonen en heerfchen; oeftent u geduurig in de Christelyke maatigheid; zoekt door eene gegronde wyze van denken, en door een onfchuldig, deugdzaam leven, eene welgetrooste , blyde gemoedsgefteldheid in u te verwekken en te onderhouden; vestigt uwe hoop op de zalige onfterfiykheid telkens vaster, en leert u reeds in het vooruitzigt van uw toekomend geluk ver-  GEZONDHEID. 163 verblyden: dus zult gy zekerlyk de gezondheid en fterkte van uw ligchaam even zo wel als de gezondheid en fterkte van uwen geest bevorderen, duizenderleie gevaaren en ongemakken ontwyken, de onvermydelyke moeilykheden van dit leven veel minder gevoelen, deszelfs aangenaamheden en geneugten in eene ruimere maate fmaaken , en in alle opzigten gelukkig weezen. Amen. L 2. ZES-   ZESDE LEERREDE. OVER DE WAARDE VAN DEN RYKDOM. Tekst EUANG. VAN LUKAS XII. VS. Ig. Eet is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zyne goederen. £ 3   © od , Schepper en Onderhouder aller dingen ! van u komen alle zegeningen, en al, wat van u komt, is goed, heeft de bevordering onzer volmaaktheid en gelukzaligheid ten oogmerk. Ten dien einde deelt gy ook rykdom en,armoede, overvloed en gebrek, in eene zeer onderfcheidene en ongelyke maate uit. Sommigen van uwe kinderen fielt gy tot opzieners en voogden over de anderen; den eenen vertrouwt gy veel, den anderen weinig van uwe goederen toe; allen moeten zy malkandercn geeven en van malkanderen ontvangen, een iegelyk naar de gaave, die gy hem toegelegd hebt; en daardoor moet uw gantsch groot huisgezin op aarde zo wel opgevoed en zo gelukkig worden, als het thans kan worden. Met ootmoedigheid aanbidden wy uwe wyze goedheid, bermhartige Vader, en wenfehen haar ook dan met eene volkomene tevredenheid te eerbiedigen , wanneer wy haare fchikkingen cn verordeningen niet geheel en al befeffen kunnen. Leer ons flechts, daarom bidden wy u van gantfeher harte, leer ons flechts van dat geene , 't welk gy goedvindt ons toe te vertrouwen, het zy veel of weinig, een rechtmaatig L 4 Sc'  IÖS ©VER DE WAARDE VAN gebruik maaken,en by deszelfs gebruik fteeds op u en uwen wil letten, en nooit vergeeten, dat wy geene eigenaars maar rentmeesters en opzieners uwer goederen zyn. Laat ons toch , tot dat einde , de waarde en de verordening der aardfche dingen duidelyk leeren kennen, en ze fteeds voor dat geene houden , wat zy zyn , en wat zy inzonderheid voor ons behooren te weezen, opdat wy ze nooit hooger waardceren, nooit fterker aankleevcn , nooit yveriger zoeken, dan zy verdienen. Zegen, tot bevordering van deeze oogmerken, de overdenkingen, die wy thans wilden voordellen. Laat ons de waarheid duidelyk en met overtuiging ontdekken, en ze 'een ryke bron van goede gevoelens cn handelingen in ons worden. Wy bidden u hierom in den naam van Jefus Christus, onzen Heer, en roepen u verders aan, zo als hy ons geleerd heeft: Onze Vader, enz. De gevoelens, myne aandachtige Toehoo* rers! die men over de waarde van den rykdom koestert, zyn ten allen tyde zeer verfcheiden geweest, en zyn het tegenwoordig nog j even zo verfcheiden als de vatbaarheden ,  DEN RYKDOM. 169 den , de neigingen , de behoeften , de toefland, de oogmerken der menfehen zyn. By den eenen geldt de rykdom alles; by den anderen niets: by deezen is hy het weezenlykfte , begeerenswaardigfte goed; by dien een verachtlyk fchyngoed: by deezen de weg ter gelukzaligheid , ja de gelukzaligheid zelve ; by dien de weg ten verderve, de bron van alle ellende. Dees houdt de yverigfte pooging om rykdom te verwerven voor eene edele bezigheid, zyner natuure waardig; die waant zich daardoor te zullen vernederen en fchandvlekken. Dees vindt zich in zyn gevoelen door de goedkeuring van de meeste menfehen van allerleie klasfen en rangen gefterkt; die heeft tot nog toe bykans alle leeraars der zedekunde , doch ook behalven die flechts weinige menfehen , op zyn zyde gehad. Beiden dwaalen , myne aandachtige Toehoorers ! dees fchryft den rykdom te veel, die te weinig waarde toe. Dees verwisfeit dat geene, 't welk flechts een middel ter gelukzaligheid is of zyn kan, met de gelukzaligheid zelve ; die verwart rykdom en gierigheid, of rykdom en misbruik van den rykdom, met eikanderen. Gemeenlyk ftondt men, en thans ftaat men nog fomwylen by L s de  17° OVER DE WAARDE VAN de beoordeeling van de weezenlyke waardy des rykdoms alleenlyk by deszelfs bezitting en niet by het gebruik ftille, en in dat geval beeft de ftrenge zedekundige , die hem te eenemaale verwerpt, ongctwyiTeld meer rechts dan zyn party. In onze dagen wordt de waarde des ryk. doms in dit ftuk, wat naamelyk bezitting en gebruik betreft, geheel en al anders en gedeeltelyk juister beoordeeld , dan misfehien voor twintig of wel voor tien jaaren, in het algemeen genoomen , gefchiedde. Thans vindt men , by wyze van vergelyking gefprooken, maar weinigen, die fchraapen, alleen om te fchraapen , ryk zoeken te worden, alleen om ryk te zyn, opftapelen , alleen om veel te bezitten. Thans wil alles genieten, alles gebruik van zyn vermogen, of van zynen rykdom maaken ; en naar alle waarfchynlykheid, zullen 'er, zo deeze heerfchende fmaak blyft voortduuren, na dertig en meer jaaren, weinig grondryke luiden meer onder ons gevonden worden. Ondertusfchen begaat men door deeze wyze van denken zekerlyk eene dwaasheid te minder. Genieten is feeter dan bezitten: een middenmaaüg vermo- SP» >  DEti RYKDOM. T/r gen, 't welk men gebruikt, beter, dan een grooter , 't welk men niet durft aantasten. Maar niet alle foort van gebruik en genot van denzelven is onfchuldig ; niet elke foort is even edel ; flechts eene is de beste. — En derhal ven is ook deeze beoordeeling van de waarde des rykdoms wel juist, maar niet voldoende. Wy bchooren daarby niet enkel op zyne bezitting en genieting, maar ook op zyne verkryging, niet enkel op den invloed, dien hy op onzen uitwendigen welvaart,maar ook op dien, welken hy op onze natuurelyke en zedelyke volmaaking heeft, acht te geeven , en hem niet enkel naar het geene hy ten opzigte van ons, maar ook naar het geene hy ten opzigte van anderen cn van de gantfche maatfehappy is, beoordeelen. En dit zullen wy thans zoeken te doen, myne aandachtige Toehoorers! Wy zullen Eerftclyk, de waardy van den rykdom bepaalen en duidelyker aanwyzen; en Daarna, eenige ge volgen hieruit afleiden. Onze Heiland geeft ons in onzen tekst den eerften juisten grondregel aan de hand, om de waarde van d»n rykdona te bepaaien. Hel is  172 OVER DE WAARDE VAN is niet, zegt hy, in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zyne goederen. Dat is: niemand wordt alleen daardoor gelukkig, omdat hy ryk is. En echter waanen zo veele, misfchien de meeste menfehen, dat hun, om gelukkig te zyn , niets , volftrekt niets dan rykdom ontbreekt. Maar Jefus kende de menfehen en hunne behoeften beter, dan zy gemeenelyk zichzelven kennen. Om gelukkig te zyn, hebben wy een gezond, juist verftand, een welgeregeld, vroom, vergenoegd harte noodig; en al wie zulk een verftand , en zulk een hart bezit, is gelukkig, hy zy arm of ryk; en elk wien het daar aan mangelt, kan niet gelukkig weezen, fchoon hy ook in den grootften overvloed leefde. Doch wy zullen ons thans niet enkel by deeze leering bepaalen , hoe gegrond én gewigtig zy ook zy , maar ons duidelyker begrippen van de natuur en gefteldheid der gantfche zaake zoeken te vormen. De rykdom bezit in en voor zichzelven, zonder opzigt tot zyn gebruik befchouwd, geheel en al geene waardy. Dit is eene zaak, die voor ieder nadenkende zeer klaar is. Wat zoude het my, die ten hoogften zeventig of tachtig jaa-  DEN RYKDOM. 173 jaaren kan hoopen te leeven, baaten, eenen nog zo grooten voorraad van levensmiddelen , van allerleie kleederen, van werktuigen van gemak en vermaak, by elkander te hebben en ook in eene zekere bewaaring te brengen , welken ik echter geduurende den loop van twee of meer honderden van jaarèn niet verteeren, niet gebruiken, niet genieten konde? Neemt nu geld, goud en zilver, in de plaats van deeze levensmiddelen , deeze kleederen, deeze werktuigen van gemak en vermaak; zullen zy daardoor , dat ik ze in metaal veranderd heb, eene grooter waardy erlangen ? Is dit metaal iets anders dan een teken van myn recht op zo veel of zo veel levensmiddelen, kleederen, werktuigen van gemak en vermaak? En is niet het teken even zo nutteloos als 5e zaak, en de zaak even zo nutteloos als het teken, wanneer ik beiden niet gebruik, cn niet kan gebruiken? Zoude ik dan niet in het geval van dien man weezen , die dagelyks honderd fchotelen met fpyze voor zich heeft, ze allen voor zichzelven behouden wil, en toch flechts van de weinigften iets genieten kan ? Of in het geval van hem, die honderd bekwaame ruime woonhuizen bezit, ze allen als zyn eigendom toefluit, en  174 OVER DE WAARDE VAN en toch maar in één eenig kan woonen ? — Dit is derhalven volkomen uitgemaakt , dat de rykdom, zonder opzigt tot zyn gebruik, niets is , niet de geringde opmerking verdient, niet de geringde pooging waardig is. En van deeze zyde zullen wel de meeste Zedekundigen denzelven befchouwd hebben en nog befchouwen, wanneer ze hem in bet algemeen voor een fchyngoed verklaaren , en van hunne leerlingen vorderen, daaromtrent geheel onverfchillig te weezen , en denzelven te verfmaaden. Alleen heeft hy buiten tegenfpraak nog andere en betere zyden, van welke hy ons een weezenlyk goed, of een middel tot weezenlyke blyvende goederen, toefchynt; zyden, van welke hy de achting en eene maatige najaaging van den wyzen verdient, van welke hy zelfs den Christen niet onverfchillig behoeft te zyn; en van deeze zyden zullen wy hem thans befchouwen, om langs dien weg zyne weezenlyke waarde te bepaalen. Wy zullen nagaan, wat hy ten aanzien van zynen bezitter, en wat hy ten aanzien van de gantfche, maatfchappy is en weezen kan. Ten  DEN RYKDOM. l/j Ten aanzien van. zynen bezitter , heeft de zelfverkreegene rykdom eene veel grooter waarde , dan de aangeërfde. Ik ftel vooraf vast, dat men.denzelven door rechtmaatige middelen, zonder kwetfing van zyn geweeten, zonder verwaarloozing van gewigtiger plichten verkreegen, en dat men denzelven niet door een eenig of door eenige weinige gelukkige toevallen , maar door eene geregelde , aanhoudende vlyt verkreegen heeft. Wie op deeze wyze rykdom erlangt, kan het niet doen, zonder daardoor zyne waare, innerlyke volmaaktheid van geest meer of min te bevorderen; en by deezen heeft deszelfs bloote verkryging , zonder opzigt tot deszelfs bezitting of deszelfs genot, reeds eene beftendige waarde. Immers, terwyl hy zich den rykdom dus verwerft, gebruikt hy de vermogens van zynen geest; ontwikkelt, oeffent, verfterkt hy dezelven. De bezigheid, die hy by de hand heeft, de onderneemingen , die hy waagt; de proeven , die hy neemt ; de verbindtenisfen , in welke hy met anderen treedt, en die hy met hun onderhoudt; de gunstige of ongunstige omftandigheden , die zich daarby opdoen ; de verfchillende denkwyzen der menfehen, met welken hy te doen heeft;  176 OVER DE WAARDE VAN heeft; de menigvuldige .veranderingen van fmaak en mode, die hem nu eens hinderlyk., dan voordeelig zyn; de fnelle en onverwachte keeringen, welke zekere zaaken en bezigheden neemen ; de gevaarcn, die hem dreigen; de aanlokkende vooruitzigten, die zich aan hem opdoen; de geduurige afwisfelingen van het geluk, en de onbestendigheid van alles, wat onder menfehen en door menfehen gefchiedt : dit alles vercischt opmerkzaamheid , nafpooring, overleg, het vermogen van waar te neemen, fchranderheid, voorzigtigheid , moed , ftandvastigheid , menfehenen waereldkennis. Hy moet honderd en honderd zaaken van verfchillendcn aart met elkanderen vergelyken, verbinden, en mag ze nimmer geheel uit het gezigt verliezen. Hy moet ontwerpen maaken , dezelve naar tyd en gelegenheid uitvoeren , veranderen, beperken, uitbreiden, vaaren laaten; hy moet zyn oog op het voorledene , op het tegenwoordige , op het toekomende te gelyk gevestigd houden; moet nu eens zonder zigtbaar voordeel arbeiden, dan vry willig verlies lyden, ten einde zich daardoor van een toekomend grooter voordeel of winst te verzekeren; moet nu tocgeevend, dan onbeweeg- Jyk  DEN RYKDOM. I?jr Jyk zyn; nu zich oogenbliklyk bepaalen, dan de zaak tienmaalen overweegen; nu hegaane misflagén wederom goed zoeken ce maaken, dun zich vo >r nieuwe ftruikelingen te hoeden. En welk eene rerfcheidenheid van oeffeningen des geests wordr tot dit alles niet vereischt l Hoe veel verftandiger , wyzer, fchranderer, omzigtiger , een hoe veel beter waereld- cn menfchenkenner moet niet de man zyn, die op deezen voet twintig, dertig of meer jaaren met de verkryging van zynen rykdom doorgc bragt, en zulks door de eene of andere gewig* tige en "werkzaams bezigheid gedaan heeft { Hoe veel verder, zeg ik, moet hy het. niet in alle deeze opzigten gebragt hebben , dan hy het zou hebben kunnen brengen, wanneer hy dien tyd ledig verfleeten, of zich flechts door een eenvoudig, gemakkelyk handwerk van het noodzaakelyke onderhoud verzorgd haddel En zo hy tevens een deugdzaam en godvruch» tig man is, welke gelegenheden en beproevin. gen en oeffeningen van eerlykheid , van op. rechtheid, van billykheid, van menschlicvend» heid,van edelmoedigheid, van weldaadigheid, van braafheid, van maatigheid, van ftandvas» tigheid, van befcheidenheid, van vertrouwen op God, heeft by inmiddels niet gehad , d\$ VI. Stuk. JM by  1^8 OVER DE WAARDE VAN hy in het tegenovergeftelde geval niet gehad zoude hebben; en hoe zeer moet hy cjaardoor in alle deeze deugden niet verfterkt en bevestigd zyn geworden ! Zekerlyk, voor hem is de verkryging van zynen rykdom van eene weezenlyke, groote waardy, en fchoon hy denzelven ook nu, daar hy hem verworven heeft, önmiddelyk verliezen moest, dan nog zou hy dat geene, wat hy 'er voornaamelyk door gewonpen heeft, beftendig behouden , hy zpu. naamelyk daardoor de volmaaktheid van zynen geest voor alle toekomende tyden bevorderd hebben. Is echter de geoorloofde verkryging van den rykdom een uitmuntend middel ter ontwikkeling en oeffening onzer geestelyke vermogens;* zo is het rechtmaatig gebruik en de verftandige aanwending van den reeds verworven rykdom zulks niet minder 5 en ook daardoor erlangt hy, ten aanzien van zyne bezitters eene weezenlyke waarde. Welke voordeden , welke weezenlyke, duurzaame voordeeleri kan hy hun niét verfchaffen, indien zy hem daartoe aanwenden, waartoe de wyze en de Christen hem gebruikt! Hoe veele middelen van onderrechting en van geestelyk vermaak kunnen  DEN SYKDOM, Ï7ÏJ nen zy daardoor niet erlangen, die zy anderszins ontbeeren moesten ! Hoe veel tyds aan de oeffening van hun verftand, de uitbreiding van hunne kundigheden, de befchaaving van hunnen ftnaak, de verbetering van hun hart, lofbeden , dien zy anderszins in eenen harden, vermoeienden , affloovenden arbeid , .zouden heboen moeten doorbrengen! Hoe menigmaal eenen leerzaamen omgang met verftandige , ■goede menfehen hebben, tot welken hun buiten dat, misfehien de toegang verbaoden zou zyn geweest! Hoe veele gemakken en aangenaamheden des huislyken en des gezelligen ice, vens genieten, die zy anderszins niet hadden kunnen genieten! En wat zal ik zeggen van het vermaak van wel te doen? Welk eene waarde zet hetzelve den rykdom niet by voor hem, die denzelven wel weet te befteeden! Hoe veel meer troost en hulp en leeven en vermaak kan hy niet yondom zich heen verfpreiden! Hoe veel meerder traanen der armen en noodlydenden afdroo. gen! Hoe veel menigvuldiger den blinde tot €gn oog, den lamme tot een' voet, den wee» ggn tot een' vader, de weduwen tot een' b* fchêrmer verftrekken ! Hoe menigvuldige:' « Met hoe veel meer nadruk goede ftichtingen en algemeen-nuttige fchikkingen onderfteuncn en bevorderen , dan wanneer hyzelf behoeftig, of flechts by het geene hy tot zyn eigen nooddruft behoeft, bepaald ware! En wanneer hy dat kan doen , en in de daad doet, en een hart bezit , gefchikt om de zaligheid van het weldoen te fmaaken , hoe waardig , hoe dierbaar moet zyn rykdom hem niet weezen , zo menigmaal hy 'er zulk een edel gebruik van maakt! Welk een bron van zaligheid , van zuivere , menfehelyke, ja Goddelyke blydfchap , moet hy dan niet voor hem weezen, terwyl hy anders, zo hy hem ongebruikt liet, of gantfchelyk door dwaasheid en zonde misbruikte , niet de geringde waarde zou behouden! • Eindelyk , myne aandachtige Toehoorers ! bezit de rykdom nog van eenen anderen kant eene zeer groote waarde, met opzigt tot zyne eigenaars , maar ook flechts' met opzigt tot de besten en edelften onder hen. Voor deezen is hy een middel tot een grooter onafhangklykheid ,' en hierdoor een middel tot een vry er oordeel over  DEN RYKDOM. l8l over waarheid en dvvaaling, recht en onrecht, eere en fchande; een middel tot een meer man. nclyk gedrag jegens grooten en kleinen, gebieders en onderhoorigen ; een middel tot een krachtiger handhaaving en bevordering van burgerlyke en menfchelyke vryheid. Hoe minder de mensch voor zyn onderhoud en zyn bcftaan in de waereld te zorgen heeft; hoe minder zyn uiterlyke welvaart van de goedkeuring en toegenegenheid van anderen afhangt; hoe meer hy in alle gevallen van zynen voorfpoed opofferen en vaaren laaten kan , zonder ellendig te worden, of gebrek te lyden; des te geringer verzoeking heeft hy om anderen te vleien , zich voor de magtigen en grooten op eene kruipende wyze te vernederen , hunne gevoelens blindeling te ondertekenen , of hen door ftrafwaardige gedienstigheden, door een* flaaffche onderwerping te winnen ; des te vryer kan hy zelf-denken, zelf - oordeelen, zyne eigen inzigten, gevoelens, neigingen, volgen; des te geruster kan hy den zwakken, den verlaatenen , den onderdrukten, aannearaen; des te nadrukkelyker de zaak van den onfchuldige verdedigen; des te moediger zich tegen het misbruiken van magt , de ftreeken der list, de aanflagcn en verbindtenisfen der M 3 v fnoo-  OVER OÈ WAARÖË VAïJ fnooden verzetten; des te minder behoeft hy zvvaarigheid te maaken , om de heerfchendö Vooroordeelen, misbruiken , dwaasheden , te befli'yderi, en zich door eene onkreukbaa-e liefde tot de waarheid en braafheid, door eene onpartydige en vrye waardeering van men» fchen en van zaaken, door eene naauwgezette, of, als men het zo noemen wil, geftrenge deugdzaamheid , van anderen te onderfcheiden. — Gelukkige , achtenswaardige menfehen, die hunnen rykdom daartoe gebruiken, en op wier wyze van denken en handelen hy zulk eenen invloed heeft! Voor hun is hy een zeer belangryk gefchenk der Vöórziértigheid | voor hun is hy gewisfelyk van eene groote, eeuwigduurende waarde. Dan, de rykdom bezit ook,met opzigt tot ds geheele famenleèving , ongetwylfeld eene weezenlyke waardy. Dat is: het is der maatfehappye nuttig en voordeelig, dat de zogenoemde be Jeelingen der fortuin niet in gelyke deelen onder haare leden uitgedeeld zyn , maar dat ibmmtgeu dezelve in eene overvloediger maats bezitten. De rykdom , die niet ledig ligt , maar of eenen nieuwen fchat vergaderen moet, Of anderszins bedeed wordt > en in omloop komt,  DEN RYKDOM. 183 Somt , veroorzaakt meerder leeven en werkzaamheid onder de menfehen. Hy bevordert de nyverheid, de arbeidzaamheid, de bedreevenheid van de geheele famenleeving. Hier wekt hy werktuigelyke, daar geestelyke vermogens ter bevordering van het algemeene welzyn op. Deezen verftrekt hy tot aandrang en een middel ter uitvinding van nuttige en aangenaame dingen: geenen verfchaft hy de gelegenheid ter bekwaame navolging en verbetering der reeds gevondene werktuigen van gemak en vermaak. Hoe meer welgegoede en ryke lieden 'er in de maatfehappy zyn, deste minder behoeft de landman, de ambagtsman , de kunstenaar, de koopman, de geleerde, bezorgd te zyn, van vruchteloos te moeten werken; deste meerder aanmoediging vinden zy allen , om hun werk met vermaak te oeffencn, hunne gaven en bekwaamheden , op de beste wyze, aan te wenden, en het in dat geene, wat zy by de hand hebben , zo verre te brengen, als maar immer mogelyk is. Door den rykdom worden veelerleie aangenaamheden en gemakken van het leven algemeener ; dè fmaak in dingen , die fchoon , M 4 wel-  134 OVER DE WAARDE VAN welvocglyk en goed zyn, wordt verfynd; da tnaat van nuttige kundigheden vergroot ; de woestheid van zeden gemaatigd : én alle deeze voordeelen verfpreiden zich allengskens ook Onder die Handen en klasfen van menfehen, die wel niet ryk, maar toch voor eene grooter befchaaving en aangenaamer levenswyze Vatbaar zyn. Door den rykdom worden de verfchillcnde naby- en verafgelegene volken en landen naauwer aan elkander verbonden. Zy hebben meer gemeenfebap met malkanderen , kunnen malkanderen hunne goederen -en voorrechten , de Vruchten van hunne vlyt, de werken der kunst, het licht der weetenfehappen, duizend Zaaken, die hunne volmaaktheid en geluk bevorderen , mededeelen; terwyl zonder dat, ieder volk, ieder land, ieder mensch, enkel by dat geene bepaald zoude weezen, wat zyn eigen grond , zyn eige vlyt, zyn eige maate van gaaven en vermogens te voorfchyn konde brengen. Door den omloop van den rykdom werkt derhalven ieder voor allen, en allen voor ieder; en hierdoor worden de voortbrengfels der afgelegenfte landftreeken, het werk en den Rrbéid der vreerhdfre volkeren , de denkbeel. den  DEN RYKDOM. 185 den en kundigheden der verfle afwoonende vernuften , op duizenderleie wyzen , verwisfel d , verruild, verplant, vermenigvuldigd4 veredeld, en brengen allerwege, meer of min, op deeze of geene wyze, leeven, werkzaamheid, genoegen, vermaak, kunde en genot van het goede te wege. Hoe veele moeilyke, doch gewigtige en al. gemeen-nuttige zaaken zouden,eindelyk, zonder behulp van den rykdom noch ondemoomen , noch uitgevoerd kunnen worden! Zaaken , by welker onderneeming men veel in de waagfchaal zetten , by welker uitvoering men , lang zonder voordcel en zonder vergelding werken , en welke men enkel op hoop van eert toekomend, veraf zynde en onzeker hut, aanvangen en voleinden moet. Hoe veele goede {lichtingen zouden nimmer tot ftand gekomen , hoe veele voortbrengfelen dar natuur nooit bearbeid , hoe veele kunstgewrochten nooit voltooid,hoe veele foorten van industrie nooit • gevonden en te werk gefield, hoe veele takken van handel nooit aangekweekt en bloeijend zyn geworden , indien de maatfchappy geene ryke medeleden hadde, die uit genegen, heid jegens hunne broeders, of ook uit eigenM 5 be»  l86 OVER DE WAARDE VAN belang, uit eerzucht, uit grooter werklust , zulke zaaken ondernamen en bevorderden, en die aan derzelver aanleg, fchikking, voortzetting, voltooijing,aanmerkelyke fommen befteeden en, des noods, geheel opofferen konden! De rykdom bezit derhalven, ongetwyffeld, zo wel ten aanzien van zynen bezitter, als ten aanzien van de geheele famenleeving in 't algemeen , eene weezenlyke waarde. Hy kan den welvaart en het geluk van deezen en die op veelerleie wyzen bevorderen: hy is, uit dit oogpunt befchouwd , geen fchyngoed , maar een daadelyk goed ; hy behoeft als zodanig niet te eenemaal verfmaad en verworpen te worden , maar verdient de achting en eene gemaatigdè najaaging van den wyzen en van den Christen. Welks gevolgen nu vloeien hier wel uit voort, myne aandachtige Toehoorers! wanneer wy de waardy van den rykdom zodanig bepaalen, wanneer wy denzelven voor dat geene hou- , den, wat hy in de daad is ? Hier' uit volgt, dat de rykdmn voor den geenen, die denzelven alleenlyk bezit, maar niet gebruikt ,  DEN RYKDOM. I3f hrttikt, of niet op de rechte wyze gebruikt, geene. ie minde waarde heeft, — niets weezenlyk goeds of begerenswaardigs voor hem behelst. Hy wordt daardoor noch verftandiger, noch beter, noch volmaakter, noch gelukkiger.- Hy heeft, 't is waar, eenige middelen, om zulks te worden, in handen., maar zo lang hy ze daartoe niet aanwendt, heeft hy 'er even weinig dienst van, als of hy ze niet bezat. Zyn rykdom verleent hem derhal ven geene weezenlyke voorrechten , en wanneer hy zich , niettegenftaande dit, op dezelve beroemt, laat hy zich door eenen blooten fchyn bedriegen, en beroemt zich daarop , dat hy, naar zyna omftandigheden, verftandiger, beter, gelukkiger had kunnen en behooren te zyn, dan hy O in de daad is. Hier uit volgt verders, dat de rykdom, zodra hy eens verkreegen is, zelfs zynen verftandigen en vaardigen bezitter de rhinfte, en daarentegen de maatfehappye , waarin hy leeft, de meeste voordéelen aanbrengt; dat derhal ven zyn voorrecht meer gelegen is in de eere van winner, verzamelaar , opzigter , bewaarer , ukdeeler van veele aan de maatfehappy toebehoorende goederen ce weezen, dan in derzelver uitfluitende  l83 OVER DE WAARDE V AH tende genieting. Immers, de ryke kan toch flechts het geringfte gedeelte vari zyne bezittingen zelf genieten, maar hy moet telkens, hy moge zulks verkiezen of niet, anderen derzelver grootfte gedeelte genieten laaten ; ja hy kan , (onredelyke en hem zeiven fchadelyke buitenfpoorigheden daar gelaaten,) niets genieten , dat niet te gelyk anderen op de eene of andere wyze tot voordeel zal gedyen. Hy verdient derhalven ook in de meeste gevallen «iet benyd, niet voor een nadeeüg lid der famenleeving gehouden tc worden. Deeze is hem veeleer achting en dankbaarheid verfchuldigd voor de voordeelen , die hy haar verfchaft, voor den voorraad en de hulp, dien zy gemeenlyk by gebrek en in nood by hem kan vinden. Hier uit volgt, ten derden, dat een midden* maatig vermogen, 't welk rechtmaatig verkreegen en wel hefteed wordt, zo wel voor hem, die het bezit, als voor de maatfchappy, in welke hy leeft, eene veel grooter waarde bezit, dan het grootfte vermogen, 't welk niet zo verkreegen, en niet zo hefteed wordt. Wat in de handen der vuigheid, .der dom- • held,  DEN RYKDOM. 189 heid, der dwaasheid, der zwelgery en losbandigheid , verwelkt, bederft, verdwynt, vergiftigd en vernietigd wordt; hoe zeer wordt dat niet in de handen der wysheid , der deugd , der naarftigheid, der menschlievendheid, vermenigvuldigd , vermeerderd, veredeld 1 Hoe veel leven en werkzaamheid en blydfchap krengt het daar nist voort! De middenmaatige burger beklaage zich dan deswegen niet, dat hy niet ryk is; en ftelle met de goede aanwending van zyne tegenwoordige bezittingen, niet uit tot hy ryk zal zyn geworden ; maar dat hy thans doe wat hy kan doen, en dat wel met allen yver en getrouwheid; dus zal hy even zo nuttig, misfehien nog nuttiger zyn, dan wanneer hy werkelyk ryk ware. Eindelyk , volgt uit het geene wy over de waarde van den rykdom hebben aangemerkt, dat wy den ryken niet, in zo verre hy ryk is, maar alleen in zo verre hy zynen rykdom lofiyk verkreegen heeft , en denzelven wel bejleedt, teren moeten. Niemand eere derhalven den ryken , die zy. ne fchatten flechts aangeërfd heeft , voor dat hyzich dit geluk door een goed gebruik van de-  I9O OVER DE WAARDE VAN dezelve waardig maakt; en zo Iry dat niet doet, dan plaatfe men hem , niet flechts in de gedachten, maar ook in de openlyke gezegden en in de uitwendige behandeling , nooit boven den braaven daglooner, nooit boven den eerlyken armen, en laate het hem gevoelen, dat de roaatfchappy zich met recht beledigd acht, door een medelid onder zich te zien , dat zo veel ontvangt en zo weinig geeft , zo veele dienden begeert en zo weinigen betoont, en trotsch is op voorrechten, die hy enkel aan het geval , of liever , aan de Voorzienigheid te danken heeft, en welke de Voorzienigheid hem niet gegeeven zoude hebben, indien zy dezelve voor zo gewigtig en roemryk bad aangezien , of indien zy altoos merktekenen en belooningen van verdienden waren. Niemand eere den ryke , die , niettegenftaande alle middelen en gelegenheden, om zyn verdand aan te kweeken, zyn hart te verbete- > ren en zich verhevener geneugten te verfchaffen , onweetend , onverdandig , ondeugend, van eenen laagen aart blyft, en geene andere verdiende , geen grooter vermaak kent, dan zyne vermogens over te rekenen, en fchatten op fchatten te boopen. Niemand eere den 17.  DEN RYKDOM. I9> ke, die alleen voor zichzelven ryk is, zynen. rykdom voor zich alleen behoudt , zyn oor voor de flem der armoede en der ellende flopt, en zyn hart voor het medelyden, zyne hand voor de weldaadigheid toefluit.» Niemand eere den ryke, die trotsch op zynen rykdom is, zich alleen daarom voor beter dan zynen armen broeder oordeelt, en de achting en eere , die hy anderen bewyst > naar den trap van hun grooter of geringer vermogen afmeet. In één woord, niemand eere den rykdom in handen van den dwaas, den onrechtvaardige, den doorbrenger, den hoogmoedige, den onmedoogende, den menfchenhaater: want rykdom kan noch dwaasheid , noch onrechtvaardigheid , noch zwelgery , noch trotschheid , noch wreedheid , noch menfchenhaat, goedmaaken; en wanneer hy deeze fouten, deeze ondeugden fomwylen verbergt en bedekt, doet hy zulks flechts voor de oogen van zwakke en byziende menfehen, die den fchyn en het weezen niet van eikanderen weeten te onderfcheiden , en zich door elke fchaduw misleiden laaten. Maar  ïpt OVER DE WAARDJE VAN Maar elk , myne aandachtige Toehoorers- i een ieder betoone den ryke achting , die door zyn verftand, zyne yver , zyne arbeidzaamheid, zyne kloekmoedigheid, door eene getrouwe en ngauwgezette aanwending van zyne gaayeh en vermogens ryk is geworden. Elk eere den ryke, die van zynen rykdom een goed , edel gebruik maakt, die daarmede de nyverheid zyner roedeburgeren opwekt en bevordert , nuttige bandterirjg aan den gang brengt, kunsten cn weetenfehappen onderfchraagt, goede dichtingen onderhoudt, algemeen-nuttige uitvindingen beloont en ten beste van allen bekend maakt, en daarenboven midden in den overvloed befcheiden en roaatig leeft , en zyne verhevener verordening nooit uit het oog verliest. Elk eere , eindelyk , den ryke , die zich 'er op toelegt om ryk in goede werken , in werken van bermhartigheid en weldaadigheid te weezen, die meer voor anderen, dan voor zichzelven ryk is, die gaarne geeft, gaarne helpt; die niet zou begeeren ryk te .zyn, indien hy niet geeven en helpen konde, die in geeven en helpen zyn vermaak en zaligheid vindt,  den rykdom. I93 vindt, en in hetzelve, even als God, zynen hemelfchen Vader, nimmer verdrietig en moede wordt ! Ja , den zulken eere elk als den vriend en weldoener van zyne broederen , als den plaatsbekleeder van Jefus Christus, als het evenbeeld der Godheid zelve! Amen. VI. Stuk. , N Z E-   ZEVENDE LEERREDE. OVER DE WAARDE DER EERE. Tekst: Rom. XIII. vs. 7. Geeft dan een iegelyk, dat gy fchuldig zyt —eere, dien gy eere fchuldig zyt.   o od, wanneer wy onze gedachten op u, . ^* op uwe hoogheid en majesteit vestigen, en onszelven met u, den Eeuwigen en Oneindigen, den Alweetenden, den Almagtigen,denAlgoeden vergelyken: ja,dan kunnen wy ons niet diep genoeg voor u vernederen; dan gevoelen wy onze zwakheid en onze nietigheid op het levendigfte; dan verdwynt alles, wat onder de menfehen eere , uitmuntendheid, grootheid, waardigheid genoemd wordt, uit ons gezigt; dan zien wy met overtuiging, hoe wel ons befcheidenheid cn ootmoed pasfen, en hoe zeer hoogmoed en verwaandheid met onze natuur en met onzen toefland ftrydig zyn. Ondertusfchen hebt gy, barmhartige God, ons toch boven alle andere fchepfelen op deezen aardbodem zeer verheven, ons veele gaaven en vermogens verleend, óns tot groote dingen in ftaat gefield, ons den levendigften aandrift tot uitbreiding onzer werkzaamheid, tot eene verhevener , geduurig toeneemende volmaaktheid gegeeven; en het kan geenszins met uw oogmerk onbeftaanbaar zyn , wanneer wy het goede, het voortreflyke, 't welk wy de een in den anderen ontdekken , hoogfehatN 3 ten  I98 OVER DE WAARDE ten en eeren; wanneer wy, op eene betaame]yke wyze, de achting en goedkeuring van onze broederen trachten te verwerven ; wanneer wy de een den anderen in kennis , in deugd, in algemeen - nuttigheid poogen te overtreffen. Onze natuur en alle haare bekwaamheden en neigingen komen van u, en al wat van u komt, is recht en goed. Mogten wy flechts de waarde van uwe gefchenken recht waardeeren, en dezelve zodanig gebruiken, als met uwen wil en ons aller welzyn overeenkomt! Leer ons toch dit ook ten aanzien van de eerzucht doen, die gy onzer aller harten hebt ingedrukt. Bewaar ons voor alle dwaalwegen en doolpaden, tot welke zy ons zou kunnen vervoeren. Laat ze een zuivere en vruchtbaare bron van enkel goede en edele handelingen in ons worden. Geef toch dat wy uwe goedkeuring verre , zeer verre boven alle andere ftellen, en naar dezelve veel yveriger, dan naar alle andere voorrechten flreeven mogen. Zegen tot dat einde de overdenkingen, welke wy thans wegens deeze zaaken zullen voorflellen, en laat ze eenen krachtigen invloed op alle onze toekomende gevoelens en handelingen hebben. Wy bidden u deswegen, als dienaars van uwen Zoon  DER EERE. ÏQ9 Zoon Jefus Christus, en roepen u verders in zynen naam aan: Onze Vader, enz. De eerzucht, myne aandachtige Toehoorers ! is allen menfehen natuurlyk ; en 't is flechts een verregaande maat van ongevoeligheid , of zorgeloosheid , of losbandigheid , die ons omtrent eere en fchande geheelenal onverfchillig kan maaken. Gewisfelyk is deeze zucht niet by alle menfehen even fterk en werkzaam. De trap van haare fterkte en werkzaamheid wordt by elk door zyne natuurlyke vatbaarheden , zyne opvoeding , zyne leevenswyze, zyne,verkcering, zyne verbindtenisfen, dikwyls door byzondere uiterlyke toevallen bepaald ; doch by niemand is zy gantschlyk verdoofd , gantschlyk onwerkzaam. Gewisfelyk fticht deeze zucht onder de menfehen veel kwaads, is de moeder veeIer dwaasheden , veeler ondeugden , veeier rampen; maar zy fticht ook niet minder, zy fticht nog veel meer goeds, en is een vruchtbaare fpruit van veel wysheid , van veele deugden , van veel gelukzaligheid. Alles komt daarop aan, dat zy de behoorlyke richting erlange, zich in de keuze haarer voorN 4 was.  200 OVER DE WAARDE werpen niet bedriege, en in het ftreeven naar dezelve door Reden cn Godsdienst geleid tvorde. Maar zal dit geleideden , myne geliefde Vrienden 1 dan moet men zich juiste denkbeelden van de waardy der eere , van dat geene, waardoor de eer tot eene begeerenswaardige zaak wordt, zoeken te vormen; en daaraan mangelt het wel den meeste menfehen. De eer heeft, even als de rykdom , eenen uiterlyken glans, zekeren luister, die haare waare , weezenlyke gefteldheid omkleedt; en door deezen glans, deezen luister verblind, komt het den weinigfte menfehen in den zin, dat geene te onderzoeken en te leeren kennen, wat onder denzelven verborgen mogt weezen. Vandaar de zo verfchillende, tegen eikanderen aanloopende gevoelens, die men, even als over de waarde des rykdoms , zo ook over de waarde der eere koestert :. vandaar die uitfpoorige hoogachting en verheffing van dezelve aan den eenen kant, en haare gantschlyke verfinaading en verachting aan de andere zyde: vandaar dat driftig, onophoudelyk jaagen van den eenen naar alles, wat eere heet, en daarentegen . die  BÊR EERE. 201 dié zorgelooze , of wel geheel fmaadelyke onverfchillighcid van den anderen: vandaar eindelykdat zigtbaare verfchil, of die openbaare tegenftrydighcid tusfchen de grondbeginfclen van de zogenoemde waereldlingen , en tusfchen de grondbeginfelen van de Zcdekunde en den Godsdienst. — Enkel dwaalingen , vooroordeelen , verwarring, buitenfpoorigheden, die gebrek van beraad en overleg ten grondüage hebben. Gelukkig zoude ik my zei ven achten, myne geliefde Vrienden! indien ik door*myn tegenwoordig voorftel iets ter vermindering van deeze misdagen en dwaalingen van 's menfehen verftand en harte toebrengen, indien ik u tot eene bedaarde, onpartydige overweeging wegens deeze zaak, en tot eene gegronde beoordeeling van dezelve konde opwekken. Myn oogmerk is, ulieden duidelyke denkbeelden Van de waarde der Eere in te boezemen. Bevordert ze door uwe oplettende en aanhoudende overdenking. Wanneer de Apostel in onzen tekst de Christenen te Rome vermaant: Geeft een ie> gelyk, dat gy fchuldig zyt: eere, dien gy eere N 5 Scl™l-'  202 OVER DE WAARDE fchuldig zyt;zo geeft hy daardoor duidelyk te kennen, dat de eer geene zaak is, die met het Christendom ftrydt;dat zy zekere waarde bazit , zekere perfoonen toekomt, door dezelve met recht gevorderd kan worden, en dat het een plicht is, hun dezelve te bewyzen. Om dezelfde redenen vermaande hy de Christenen by andere gelegenheden, dat zy de een dm anderen met eere moeten voorgaan, dat zy al wat wel luidt, al wat loflyk en roemryk is, betrachten; dat de ouderlingen der gemeente , die nog geene leeraars warerf, door eene getrouwe waarnceming van hunne ampten, zich den weg tot aanzienlyker plaatfen baanen moesten. Het Christendom veroordeelt derbalvc-n noch de eer, noch het ftrceven naar dezelve, volftrektelyk en zonder bepaaling; doch het wil zynen belyderen, ook in deezen opzigte, wysheid en maatigheid inboezemen, hunne eerzucht by de gewigtigfte cn waardigfte zaaken bepaalcn, en de eer niet als een doelwit, maar als een middel leeren fchatten en zoeken. En fchoon onze Heiland hierdoor, dat hy zynen leerlingen verbiedt , zich Meester of Rabbi te laatennocmen, en dat hy hun beveelt, dg  DER EERE. 20$ ie meeste onder u, zy gelyk de minftc; en die voorganger is, als een die dient; fchoon, zeg ik , hy hierdoor alle eer , alle uitwendige tekenen van onderfcheiding en eerbewy zingen, volftrckt fchynt te verwerpen, ziet elk oplettend leezer deezer voorfchriften echter geraakkelyk , dat hy in deezen geen ander oogmerk gehad heeft, dan zynen Discipelen die ydele verwachting van verhevene waardigheden en luisterryke ftandplaatfen in het Ryk van den Mesfias te beneemen, en hen te waarfchuweh , van zich niet door partyzucht te laaten beheerfchen , zich niet tot hoofden der menfehen cp te werpen, maar ze allen op hem, op Jefus, het eenige Hoofd cn Heer zyner gemeente, te wyzen. De zaak zelve is dan, ook naar de leer van het Christendom, onfchuldig en goed; en alles komt hier op aan, dat wy dezelve zodanig befchouwen en gebruiken,als met haare weezenlyke gevleidheid overeenkomt. Om dit oogmerk te bevorderen, zullen wy thans In de e erft e plaat [e, de waarde der eere bepaalen en omftandiger befchryven; en Dan eenige regelen van gedrag daaruit afleiden. Door  2Ö4 OVER DE WAARDE Door de eer verftaan wy allerleie bewyzen van achting, welke ons de famenleeving van anderen Jaar, toekomen, alle uiterlyke voorrechten, welken zy ons toekent en vergunt, mogen in heerfchappy en gezag, of in rang en tytels, of in ampten en waardigheden, of in de bevryding van zekere lasten en bepaalingen, of in andere foortgelyke voorrechten beflaan. Om nu de waardy van deeze dingen juist te bepaalen , laat ons vooral ook hier aangeërfde of aangeboorene eer , en zelf verkrecgene eer, wel van maikandsren onderfchcidcn. Aangeërfde eer, uitmuntendheden, die van onze ouderen of voorouderen tot ons afgedaald zyn, en om welker wil alleen anderen ons achting betoonen, bezitten geene zelfftandige, innerlyke waarde, cn voeren den naam van eere, ten onzen aanzien, flechts in eene zeer oneigenlyke betekenis. Dit kan elk, die niet te eenemaal door den luister deezer uitmuntendheden verblind is, zeer gemakkejyk inzien. Immers,, wat heb ik 'er toch wel toe geholpen, dat myn voorvaderen, in vroeger of laater tyden , zich door fterkte van geest, door deugden, door lofwaardige daa- den,  DER EERE. 2C<5 den, of door ligchaamskrachten, van anderen onderfcheiden hebben ; of dat het hun gebeuren mogt, zich, mogelyk door een gelukkig toeval, mogelyk door den eenen of anderen weinig betekenenden, doch in gunstige omftandigheden betoonden dienst, mogelyk alleen door eene kwaade, laage handelwyze, door de kunsten der vleijery, de toegenegenheid van eenen magtigen te verwerven, of dezelve met geld te koopen en daardoor uiterlyke voorrechten te erlangen ? Wat heb ik 'er toch wel toe geholpen, ik, die toen nog niet in weezen was; ik, die misfchien, wanneer ik my in de zelfde omftandigheden bevonden had , of nog bevond, dat geene niet doen zoude, of niet doen konde , wat myn voorvaderen gedaan hebben ? Heb ik derhalven daarvan wel eenige verdiende ? Ben ik daardoor wel té beter en eerwaardiger geworden, dat zich eenigen .myner voorouderen als waare helden, of als dolle krygslieden, of als druikroovers, of als vordenvlei-, jers, dat zy zich door deeze of geene recht goede, of door deeze of geene recht kwaade daad , van anderen onderfcheiden, of door het een of ander gelukkig toeval hoven anderen uitgemunt hebben? Mogelyk, dit beken  20Ö OVER DE WA ARDE ik, mogelyk heb ik daardoor eene betere op. voeding genooten , dan ik in andere omftandigheden zoude genooten hebben. Maar is dan een goede opvoeding eene verdienfte , om welke men my eeren moet? Is zy niet enkel eene weldaad , waarvoor ik anderen dankbaarheid verfchuldigd ben , en die men my dan alleen tot verdienfte toerekenen zal, wanneer ik ze waardiglyk gebruik ? De aangeërfde eer en aanzienlykhcid, of de uitmuntendheid van geboorte en aangebragten rang, hebben derbalven flechts in zo verre eenige waarde, als zy my aanfpooren om my dezelven waardig te maaken , om ze aan de maatfchappy door goede, edele, algemeennuttige verrichtingen te vergelden ; om alles , wat laag en fchandelyk is, zo veel te zorgvuldiger te vermyden; en my door myne gevoelens en myne handelingen even zo verre boven anderen te verheffen, als ik door .uiterlyke voorrechten boven hen verheven ben. — Wie dit niet doet, wie het tegendeel doet, moet, indien hy anderszins nog gezond verftand bezit, en voor nadenken vatbaar is, van fchaamte bloozen, zo dikwerf hy aan zyne uiterlyke voorrechten denkt; zy moe-  DER EERE. 20J moeten hem als een zwaare fchuld , die hy nog niet voldaan heeft, drukken ; hy moet in deeze oogenblikken van zelfkennis en zelfbefchaaming wenfehen, dat hy in een' laager rang geboren ware ! Overweegt dit inzonderheid , ö gy Jongelingen, die den naam van edelen draagt! Zo gy tevens niet edel gezind zyt, en edel handelt , zal geen wys , geen verftandig man u, enkel om uws naams wil, achten, en elke kwaade, elke laage daad, die gy bedryft, zal u met tiendubbelde fchande belaaden! Zelf-verkreegene, rechtmaatig zelf-verkreegene eer, daarentegen, myne aandachtige Toehoorers ! deeze is de weezenlyke eer , en deeze heeft eene weezenlyke groote waarde, zo wel ten aanzien van haaren bezitter, als ten aanzien van de geheele famenkeving in het algemeen. Ten aanzien van haaren bezitter, verkrygt zy haare waarde door de wyze, waarop zy verkreegen , waarop zy gehandhaafd, waarop zy gebruikt en aangewend wordt. Zy bevordert, in alle deeze opzigten, zyne weezenlyke , geestelyke volmaaktheid. Dit  20§ OVER DE WAARDE Dit doet derhalven voornaamelyk de rechtmaatige verwerving der eere; de verwerving der eere, die niet gekocht, niet door pluimftryken verkreegen, niet door trots bejaagd, niet afgedwongen wordt; maar zich op uitfteekendc kundigheden, op goede verrichtingen tot welzyn van het algemeen, op weezenlyke verdiensten by de maatfehappy grondvest. Wie op deeze wyze eer verwerft, moet daardoor te beter en volmaakter worden. Wat, immers, wordt 'er gemeenlyk niet al toe veieischt, om onder de groote menigte van menfehen uit te munten, zich van hun te doen onderfcheiden, hen te boven te gaan, hen in deeze of geene zaak , op eene merkelyk in het oog loopende en algemeen goedgekeurde wyze te overtreffen! Wat wordt 'er niet al toe vereischt, zich zeker, dikwyls tamelyk verwyderd,dikwyls naauwiyks-duidelyk zigtbaar doelwit voor te Hellen, hetzelve telkens nader te komen cn ftandvastig. te vervolgen, tot dat men het bereikt heeft ! Hoe veel hinderpaalen heeft men dan niet uit den weg te ruimen, hoe veel ftruikelblokken te vermyden , hoe veel mededingers voorby te ftreeven ! Hoe moeilyk , hoe ingewikkeld , hoe omflagtig is dikwerf de zaak zelve, door welke  DER EERE. 2op welke men eer zoekt te bejaagcnf Ik bedoel de kunsten, de weetenfchappen, den krygsdienst, de burgerlyke bezigheden, den koophandel, den landbouw, waarin men poogt uit te munten. En hoe veel moeilyker worden niet dikwerf alle deeze dingen door uitwendige omftandigheden, die niet van ons afhangen , door de armoede, in welke men gebooren is, door het gebrekkelyke onderwys, 't welk men mogelyk in zyne eerfte jeugd genooten heeft, door den tegenftand, dien men allerwege ontmoet,door den nayver en nyd, dien men verwekt, door de onvermydelyke misflagen , die men begaat! Welk eene infpanning, welk eene veelvuldige ontwikkeling en beproeving van de vermogens des geests wordt 'er niet vereischt, om zich door allé deeze zwaarigheden heen te redden, ze allen te bcftryden en te overwinnen! En is echter dees niet de weg, die tot grooter volmaaktheid, tot wysheid en deugd leidt? Even zo weinig, myne aandachtige Toehoorers ! kunnen wy de zodanig verkreegene eer waardiglyk handhaaven, zonder tevens daardoor onze volmaaktheid te bevorderen. Willen wy ons den prys, om welken wy loopen, VI. Stuk. O niet  2IO OVER DE WAARDE niet ontweldigen laaten , dan behooren wy nooit (til te ftaan, — veelmin, rugwaards te gaan, — dan moeten wy ftaag voorwaards fpoeden, ons toeleggen, om het in alles, wat fchoon en loflyk is, geduurig verder te brengen. Wyze, goede, algemeen-nuttige verrichtingen, die geene foortgelyke verrichtingen ten gevolge hebben, verdienften,die niet telkens door nieuwe verdienften vermeerderd worden, geraaken weldra in het vergeetboek, (trekken ons weldra tot last, doen ons weldra min eerwaardiger en ten laatften verachtelyk worden. Wat behoort 'er niet al toe, indien de man van aanzien het goede gevoelen , de hoogachting , het vertrouwen der maatfchappy zal behouden; indien haar de voorrechten , die zy hem toegeweezen , de eere, die zy hem betoond heeft, niet berouwen zullen! Welk eene oplettendheid op alle , zelfs de geringfte zyner handelingen ; welk eene voorzigtigheid en kloekheid in alles, wat hy doet en laat; welke opofferingen van zyn gemak, genoegen, belangen; welke deugdsbeproevingen ; welk een werkzaam , bezig leven ; welke onvermoeide poogingen naar eene verhevener volmaaktheid worden daartoe niet vereischt! Ein-  DÉR EÈË.Ë; gff Ëindelyk, kunnen wy de eer ook op-geerte verftandige en edele wyze bezitten en genieten, zonder daardoor beter, nuttig voor het algemeen en gelukkiger te worden. Weik eene krachtige aaufpooring tot eene getrouwe vervulling zyner plichten,tot eene onkreukbaars braafheid moet zy den geenen niet weezen, die haare waarde, en de verplichtingen, welke zy hem oplegt , volkomen befeft ! Hoe veelgemakkelyker valt het den meesten menfehen niet, in het licht van eene algemeene hoogachting, in den luister van den roem recht en goed te docii , grootmoedig en edel te "handelen, dan wanneer zy zulks in het donkere, zonder getuigen, zonder aanfehouwers, zonder rechters moeten verrichten! De eer baant ons verders den toegang tot de wyste en beste menfehen ; zy verfchaft ons de gelegenheid, om ons van hunne hoogachting, hun vertrouwen, hunne vriendfehap te verzekeren; en hoe veel kunnen wy dan niet van hun leeren, hoe zeer onzen geest verfterken , ons hart verwarmen , hoe veel geluk in hunnen omgang fmaaken! Eer en aanzien doen ons ëindelyk , by  212 OVER DE WAARDE groote, zwaarwigtige onderneemingen, veel eerder hulp en byftand vinden en onze oogmerken veel zekerer bereiken, dan wanneer wy onbekend en ongeëerd waren. Men heeft reeds by voorraad eene goede gedachte van ons; vertrouwt ons verftand en ons hart veel toe; gelooft ons reeds wegens onzen voorrang meer verfchuldigd te weezen; of wacht zich tenminften, ons openlyk tegenftand te bieden en rechtftreeks hinderpaalen in den weg te ftellen. Wy kunnen derhal ven grooter dingen onderneemen, verder rondom ons henen werken, grooter invloed op anderen hebben, en daardoor meer goeds ftichten. Onze gedachten vinden-meerder goedkeuring; onze voorhagen gaan gemakkelyker door; worden gereedelyker onderfteund; 'er vereenen zich veel meer hoofden en handen tot hunne uitvoering. ö Wat kan de man, die in een groot en verdiend aanzien leeft, groote uiterlyke voorrechten bezit, eenen hoogen rang, eene.verhevene plaats bekleedt, en daarenboven wys en deugdzaam is, wat kan dees niet ten beste van zyne broederen uitrichten ! welk een weldoener van het tegenwoordige en veele toe-  DER EERE. 21J toekomende menfehelyke gedachten worden! En welk een zuiver, Goddelyk vermaak moet zulk een gebruik van zyne eere hem niet opleveren ! Hoe zeer moet hy niet daardoor zyne bekwaamheid tot nog verhevener waardigheden , tot nog uitgebreider werkzaamheden in een betere waereld ontwikkelen! Dan hebben eer en aanzien , die rechtmaatig verworven , waardig gehandhaafd en wel aangewend worden, zekere waardy met betrekking tot haaren bezitter; zy hebben gewislyk eene even groote , en nog grooter waardy met betrekking tot de geheele maatfehappy. Zy bevorderen op veelerleie wyzen haar welzyn. Het is in 't algemeen goed, dat 'er in de maatfehappy , en wel onder alle Handen en klasfen van menfehen , zekere perfoonen gevonden worden , die anderen tot voorbeelden verftrekken kunnen ; en zulks kunnen zy' het best doen , als zy hooger dan anderen ge. plaatst zyn, als zy ook door uiterlyke voorrechten onderfcheiden , als zy in hunnen kring van iedereen gekend, geacht, als elks oogen op hen gevestigd zyn, als dat geene, 't welk zy zeggen en doen, gemakkelyk tot O 3 clks  gld OVER DE WAARDE èlfcs kennis komt. Het gevoelen , de goedkeuring, het getuigenis, het voorbeeld van een perfoon, die in aanzien en wel in verdiend aanzien is, heeft ongetwyffeld veel meer gewigts, veel grooter invloed en vermogen, dan het gevoelen, de goedkeuring, het getuigenis , het voorbeeld van een' ander , even zo wys en deugdzaam perfoon , die in de donkerheid, en als onder de menigte v'ergeeten leefde , zoude en konde hebben. Zekerlyk, indien alle menfehen rechtfchaapene grondbeginfels hadden , en naar rcchtfchaapcnc grondbeginfels leefden; indien zy allen van den geest van den Godsdienst en het Christendom doordrongen en bezield waren; dan hadden zy deeze hulp, dit, in ve.rgelyking , zwakke ff.eunfel niet nodig. Poch daar dit, in de tegenwoordige gedeldhcid der dingen, niet te verwachten is, is het bovenal nuttig, dat het licht, 't welk aanzienlyke perfoonen omdraait, de glans, die hen omringt, de achting, die men hun toedraagt, de plaats van deeze grondbeginfelen en deeze edeler dryfveeren eenigermaate vervult. Rechtmaatig verworvene en vvaardiglyk gehandhaafde eer is verders eene krachtige aan-. fpo.Q-  DER EER e. ai^ fpooring voor anderen, om langs den zelfden weg naar eer te Jlreeven. Niet alie, mïsfchien de weinigfte menfehen, kunnen deeze aanfpooring tot uitfteekend goede en groote dingen, vooral niet in den beginne, ontbeeren. Eest moet de prys, de kroon, die aan het einde van de loopbaan fchittert , hen uit hunne vadfigheid ontwaaken, hen de loopbaan doen inflaan en betreeden, hen de eerde zwaarigheden op dezelve helpen overwinnen. Allengskens kan deeze bekoorlykheid plaats maaken voor zuiverer, edeler oogmerken en beweegredenen. Zy ontdekken dat waarheid , deugd , braafheid , algemeene nuttigheid in en voor zich zelve, voortreflyke, begeerenswaardige zaaken zyn; zy houden zich daarmede geheelenal onledig, zetten hunnen loop naar het doel geftadig en onvermoeid .voort, zonder verder op hetzelve te ftaroogen, of worden aan deszelfs gindfehc zyde een nog verhevener, heerlyker doel gewaar; zy verrichten alles, wat loflyk en roemryk is, zonder aan lof of roem te denken; verrichten uit hartelyke liefde tot God en tot de menfehen, 't geen zy voorheen uit begeerteom uit te munten, uit eerzucht verrichtten. En dit alles zouden zy toch mogelyk niet O 4 ver-  2I<5 OVER DE WAARDE verricht, zouden hunne bekwaamheden en krachten nooit ingcfpannen, ze nooit tot dien graad ingcfpannen hebben, zo niet het gezigt van geëerde, aanzienlyke pcrfoonen, of de roem hunner daaden , en de begeerte , om hun gelyk te worden of wel boven hen uit tefleeken, zo deeze niet de eerfte vonkjes •van 'dit bezig leven , van deeze grooter werkzaamheid, van deeze edeler gevoelens, van deeze poogingen ter verwyding van den kring hunner werking, in hunnen boezem gelegd, of in denzelven aangebiaazen en ontftooken hadde. En zo dit niet gefchied ware , hoe veel edele krachten zouden misfehien nooit werkzaam, hoe veele zaadjes van goede daaden nooit bevrucht, hoe veele algemeen-nuttige onderneemingen en handelingen nooit ondernoomen zyn geworden ! Rechtmaatig verworvene en waardiglyk gehandhaafde eer verkrygt, ëindelyk, ook hierdoor eene groote waarde, met betrekking tot de gcheele maatfehappy, dat \r door middë van dezelve zeer- veele gewigtige, heilzaams zaaken tot ji'and gebragt worden, die beha!ven dat in het geheel niet, of veel zcldzaamcr en niet zonder de uiterfte moeite zouden ge- fchie-  DER EERE. 217 fchieden. Hoe toch zouden, zonder den invloed van.de eere, de tegenftrydigfte gevoelens, de meest tegen cHcanderen aangekante vermogens en doeleinden van den grooten hoop der menfehen tot één eenig oogmerk verëenigd; hoe de eene of andere gemeenfchappelyke, zwaarwigtige onderneeming rypelykoverwoogen, wyslyk aangelegd en ftandvastig uitgevoerd kunnen worden ? Wiens raad zou in tyd van nood en verwarring gehoor vinden; wie zou in gevaaren het noodige vertrouwen ontmoeten; wie de onweetenden, zwakken, bevreesden, onmagtigen, het grootfte gedeelte der maatfehappy, ook in zulke gevallen moed en gehoorzaamheid kunnen inboezemen, waarby men de redenen, van hergeene zy doen en verwachten moeten, niet voor hun openleggen, of begrypJyk maaken kan? Hoe zou ëindelyk de vorst, de man van regeering, de rechter, de leeraar, de huisvader, de bevelhebber, de leermeester de plichten zyns ampts cn beroeps met eenen goeden uitflag kunnen vervullen, zo niet de eer, die hy geniet, het aanzien, waarin hy is, aan alles, wat hy 'zegt en doet en gebiedt en aanraadt en fmeekt , een byzonder gewïgt byzettede? Het is derhalven O 5 on-  ZlS OVER DE WAARDE onloogchenbaar, dat de eer, die rechtmaatig verworven en wel aangewend wordt, zo wel ten aanzien van haaren bezitter, als ten aanzien van de geheele maatfchappy, eene weezenlyke beftendige waarde bezit, dewyl zy de volmaaktheid en het geluk van deezen en die op veelerleie wyzen'bevordert. Laat ik nu, ten befluite, myne aandachtige Toehoorers ! ulieden eenige korte regelen van gedrag met betrekking tot de beoordeeling der eere, en tot derzelver najaaging, aan de hand geeven. Eerfte Regel: Leert de eige en de geleende, de waare en de valfche eer wel van eikanderen enderfcheiden; fchat de eerfte naar haare waarde, maar laat de laatfte u niet verblinden. Alle eertytels, alle rangen, alle voorrechten, die wy enkel aan onze geboorte , aan onze ouderen , aan onzen aangebooren ftaat te danken hebben, behooren tot de geborgde, geieende eer, zyn geene verdienfte, maar verplichting en aandrang, om zich verdienften te verwerven , en daardoor eene gerechtelyke aanfpraak op deeze voorrechten te verkrygen. ■AU®  DER EERE. 219 Alle eer, die door onrechtmaatige , laage middelen verworven wordt; die op list, op bedrog, op onderdrukking en benadeeling van onfchuldigen, of op enkel ftoutmoedige, maar kwaade en onrechtvaardige verrichtingen gegrond is; alle eer, die tot trotschheid, / tot verwaandheid, tot gewelddaadighcid, tot beperking der menfehelyke en burgerlyke vryheden, tot doorzetting van onwettige aanflagen en oogmerken misbruikt; alle eer, die in een uitgelaaten, onmaatig geraas, in pracht en dartelheid, in misdryven gezocht wordt: is valfche eer — is weezenlyke fchande. Niemand vernedere zichzelven dan daardoor, dat hy den geenen, die enkel met geleende eere praalt, even dezelfde achting bewyze , die hy aan den verdienftelyken man verfchuldigd is, die ze zelf verkreegen , of zich dezelve waardig gemaakt heeft. Niemand fchandvlekke zichzelven daardoor, dat hy de verwaandheid van den ellendigen , die zich met valfche eere kittelt, voede, of de ondeugd, onder een fierlyk kleed verborgen, eenigen lof toezwaaije. Maar elk benaarftige zich, den geenen eer te bewyzen, dien eere toekomt ; elk erkenne en achte en vcrecre daê  Ï20 OVER DE WAARDE dat geene, wat hy in zyne broederen, van welk eenen rang zy ook weezen mogen, uitfteekend goed en algemeen-nuttig en eerwaardig ontdekt. Dit is de plicht van den mensch, de plicht van den burger, de plicht van den Christen. Tweede Regel: Laat uwe eerzucht nooit in eergierigheid ontaarten. De eerfte is geoorlofd, is natuurlyk, is een wortel der deugd : de laatfte is eene ftrafwaardige fchandelyke misdaad, eene verderfjyke hartstogt , de dood van alle weezenlyke deugd. Zodra de mensch de eer tot het laatfte, hoogfte doelwit zyner poogingen ftelt; zodra hy zich volftrekt van anderen doen onderfcheiden, anderen overtreffen, aanzien, magt en vermogen, goedkeuring en lof,het koste wat het koste,voor zich verwerven wil; zodra ook loopt hy gevaar om het pad der waare eere uit het oog te verliezen , zich in de dwaalfpooren van arglistigheid en valschheid te verwarren, — wordt hy tot elk misdryf, iedere kwaade daad, zelfs tot de laagfte, fchandelykfte handelingen bekwaam, indien zy flechts ter bereiking zyner oogmerken kunnen dienen. Hoedt u toch voor deeze overheerfchende harts-  DER EERE. 221 hartstogt. Zy is een geesfel der menschlyke famenleevinge , en beloont haare flaaven altoos, vroeg of laat, met fchande en ellende. Derde Regel: Geeft aan uwe eerzucht de leste , edelfte richting. Stelt de uitmuntendheid van den geest en het harte, boven alle uitmuntendheid van ftaat of rang; wysheid en deugd boven alle eertytels en waardigheden ; de ftille daaden der menschlievendheid en weldaadigheid boven alle gedruismaakende maar min nuttige bedryven. Streeft niet zo zeer naar de hoogachting van den grooten hoop van 't menschdom, als wel naar de hoogachting van de wysten en besten onder hen. Laat de goedkeuring van éénen wyzen, van éénen deugdzaamen, van éénen oprechten Christen meerder by u weegen, dan de loftuiting van veele duizenden, wier gevoelen door enkele toevalligheden of driften bepaald wordt. Gaat nog verder ; zuivert, verheft uwe eerzucht nog meerder. Zoekt geenszins eere by de menfehen , maar eere by God. De goedkeuring van den Alweetenden en Alom- te-  222 ©VER DE WAARDE tegenwoordigen, die in het verborgene ziet* alles ziet, — die het goede zo wel als het kwaade, en het kwaade zo wel als het goede, het willen zo wel als het doen, het beginfel zo wel als de daad , de oorzaak zo wel als het uitwerkfcl ziet, — zyne goedkeuring te verkrygen,voor zyne goedkeuring ftaag gefchikter en waardiger te worden, dit, dit zy het doelwit van uwe verhevenfte eerzucht! Vierde Regel: Jaagt niet zo zeer naar eere, als wel naar dat geene, wat eer aanbrengt, wat eerwaardig is; niet naar roem, maar naar dat geene, wat roemwaardig is; niet naar goedkeuring en lof, maar naar dat geene , wat goedkeuring en lof verdient. Hem , die de ' eere angstvallig najaagt, zal zy gewoonlyk ontvlieden. Hem, die al dat geene verricht," wat eer aanbrengt, en het met een goed , eenvoudig hart verricht, omdat het recht en goed is, zal in de meeste gevallen eer en goedkeuring worden toegebragt, fchoon hy dezelve ook niet had gezocht. Eene onrustige, angstvallige eerzucht, eene naauwkeurige, ons zelv'-voldoenende afmeeting van elk woord, ieder ftap , iedere verrichting aan de regelen van eere, kan volftrekt niet mst - het  DER EERE. 223 het characrer van eene in de daad groote , 'edele ziele, van eenen recht christelyk denkenden Christen beftaanbaar weezen. De edele ziel, de groote man, en de waare Christen, zyn zo geheelenal onledig met de werkelyke uitvoering , met de geduurig betere en volmaaktere uitvoering van het geene fchoon en groot en christelyk is, — zien telkens zo veele nog grootere en gewigtiger zaaken , die hun nog te doen ftaan , voor zich, — zyn met waarheid en deugd zo zeer ingenoomen, zo fterk van liefde tot God en tot hunne broederen doordrongen , dat zy zichzelven daarby als vergeeten, in recht- en weldoen genoegzaame belooning "en aanfpooring vinden, en de eere by de menfehen niet meer als een doel of oogmerk , maar ten hoogften flechts als een middel en werktuig konnen waardeeren. Dit, myne geliefde Vrienden ! is waare grootheid , waare edelheid van geest, de grondflag en gefchiktheid tot eeuwigduurende eere. Vyfde Regel: Bewandelt gy den weg van plicht en eere, tracht gy het beste, algemeennuttigfte gebruik van uwe gaven en vermogens te maaken, en vallen u echter geene uitwen.  524 OVER DE WAARDE wendigt voorrechten ten deele , en loogchenC men uwe verdienften by de famenleeving : « Iaat dit u dan niet verbysteren, maar blyft de roemryke baan, op welke gy u eenmaal begeeven hebt, getroost bewandelen; by haaren uitgang zult gy uzelven altoos volmaakter en gelukkiger bevinden. Klaagt niet zo ras over ondankbaarheid en onrechtvaardigheid , wanneer ongunftige, ongelukkige omftandigheden u van de verdiende eere ontzetten. Zy kan niet altoos naar verdienften uitgedeeld worden. Haare rechters, haare uitdeelers zyn immers menfehen , dwaalende , feilbaare, aandriften onderhevige menfehen. Menigmaalen ook jaagen 'er veelen nevens u naar hetzelfde wit, komen 'er even zo naby als gy, cn echter kan flechts één den prys daarvan wegdraagen. Maar laat dit u tot een waarfchouwing dienen , om nimmer de eer tot uw uiterst doel te ftcllen, anders zoudt gy dezelve lichtlyk door uw eigen toedoen kunnen misfen. Alleen van de goedkeuring van ons geweeten , en van de goedkeuring van God, van deeze alleen kan niemand ons buiten onze fchuld ontzetten. Streeven wy dan daarna, myne geliefde Vrienden! zo zullen  der eere. 225 Jen wy nooit te vergeefs arbeiden, nooit ons doelwit misfen. Ëindelyk , myne aandachtige Toehoorers 1 Schikt u ook in deezen ais Christenen naar het voorbeeld van Jefus Christus; ftelt u zyn gedrag tot een patroon voor. Hy zocht geene eer by de menfehen ; hield dat, wat in hunne oogen het meest glinstert en fchittert , voor het geringfte ; verhief zich niet op zynen voorrang; en liet zich door lof noch blaam van den weg der waarheid en braafheid aftrekken , maar alles, wat waarachtig, eerwaardig en loflyk was, deed hy, en deed het beftendiglyk. Alle zyne gefprekken, alle zyne handelingen waren overeenkomftig met zyne waardigheid; hadden alle de grootfte , mogelyke bevordering der menfehelyke gelukzaligheid op het oog. Hy fprak daarenboven niets, en deed niets , wat zyn aanzien krenken en daardoor zyne leer verzwakken en zyne weldaadige onderneemingen verydelen kon. De goedkeuring van zynen hemelfchen Vader waardeerde by boven alles, en ftreefde niet eenen onvermoeiden yver naar de eere, van de Verlosfer , de Heiland , de Helper van veele, van alle menfehen te weezen. En langs VI. S r u k. P dee-  22Ö OVER DE WAARDE DER EERE. deezen weg ging hy ter hoogfte heerlykheid in, wierd boven alles verheven, bekwam eene waardigheid, die boven alle waardigheden is, en thans moeten alle menfehen zich voor hem buigen en hem als hunnen Heer eerbiedigen. Hem, laat ons hem, myne geliefde Vrienden! navolgen, hem in gevoelens en daaden fteeds gelyker worden. De weg , langs welken hy ons is voorgetreeden , is de weg, die tot de verhevenfte eere opleidt! Amen. JGT-  A G T S T E LEERREDE. OVER DE WAARDE DER ZINNEL YKE VERMAAKEN. Tekst: i Ti mot h. IV. vs, 4. Alle fchepfel Gods is goed , en daar is niets vér* werplykt met dankzlgginge genoomen zynde>   ö od, goedertierene, barmhartige Vader, gaarne gunt gy ons, uwen kinderen, vermaak; vermaak van verfchillende foort; zinnelyke, geestelyke, huislyke , gezellige vermaaken, — vermaaken van het tegenwoordige en van het toekomende leven. Gy zelf hebt ons tot al dat vermaak in ftaat gefteld, ons allen geleerd naar hetzelve te verlangen en te ftreeven, en voor ons allen even zo verfcheidene als ryke bronnen van hetzelve in ons en buiten ons geopend. Gaarne zoudt gy alle fmarten, alle rampen, alle verdriet van ons afweeren, — gaarne ons geheel leven eene onafgebrooken reeks van aangenaame gewaarwordingen doen weezen, indien zulks met onze natuur en met ons gedrag beftaanbaar konde zyn. Geloofd zy uwe vaderlyke goedheid» 6 God, die zo mildelyk en zo onvermoeid voor ons vermaak en voor ons welzyn zorgt 1 — Geloofd zy uwe wyze , vaderlyke goedheid ook dan , wanneer zy ons de fchadelyke vermaaken ten eenemaale ontzegt; wanneer zy ons zelfs de onfchuldige vermaaken maatiglyk beveelt te gebruiken; wanneer zy ingetogenheid en opofferingen van ons afvordert. Want ook daardoor bevordert gy onze welvaart, p 3 be-  230 OVER DE WAARDE DER bewaart ons voor duizenderleie fmarren en ■ kwaaien, en zoekt ons tot verhevener geneugten en zaligheden op te leiden. Ja, gy zyt de Vader, — zyt de goedgunftigfte, weldaadigfte Vader in alles, wat gy befchikt en doet, wat gy ons beveelt en verbiedt. Wy verheugen ons desvvegen voor u,,en wenfehen, dat deeze bedenking beflendiglyk in onze zielen leeven en heerfchen, alle onze vermaaken verheffen en veredelen, ons voor elk misbruik van dezelve behoeden , en de dryfveer van onzen gantfehen wandel moge weezen! Druk deeze troostryke, godvruchtige bedenking, toch diep in onze harten: leer ons u en uwe goedheid in alles ontdekken en gewaar worden; laat alles ons tot u opleiden , en ieder vermaak , 't welk gy ons fchenkt, ons tot uwe liefde , én tot eene recht blymocdige gehoorzaamheid uwer geboden aanfpooren. Zegen ook tot dat einde de overdenkingen , waarmede wy ons thans bezig zullen houden. Laat ons de waarheid duidelyk inzien en haare uitfpraaken zodanig volgen, dat wy ze nooit misbruiken tot eene oorzaak van zondigen. Wy bidden u daarom als dienaars van uwen Zoon Jefus Christus, en roepen u verders in zynen naame aan; Onze Vader, enz, Wy  ZINNELYKE VERMAAKEN. 23I Wy hebben u , myne aandachtige Toehoo-, rers! in twee voorafgaande voordellen, over de waarde des ryk doms en over de waarde der eere onderhouden. Heden zullen wy u eenige bedenkingen over de waarde van het vermaak , en wel byzonderlyk van het zogenoemde zinnelyke vermaak, voorftellen. Zo eenzydig en valsch men dikwyls van de waarde des rykdoms en der eere geoordeeld heeft en nog; oordeelt; even zo eenzydig en valsch heeft men ook de waarde der zinnelyke vermaaken gefchat. Maar alte dikwerf heeft men dezelve in het algemeen, als eene zaak, den redelyken , • onfterflyken mensch , en als onwaardig voor den Christen , die tot verhevener deugden geroepen is, gedoemd, en zich tot ftaaving van deeze veroordeeling op den Godsdienst en het Christendom beroepen. En in welk eene verdenking heeft men den Godsdienst en het Christendom daardoor by veelen niet gebragt! Hoe veelen daardoor van derzelver aankleeving en betrachting afgefchrikt! Hoe dikwyls deeze beste vriendinnen en troosteresfen van den mensch , onder eene^antsch akelige , alle vrolykheid fchuuwcnde gedaante doen P 4 voor-  232 OVER DE WAARDE DER , voorkomen! Hoe zeer heeft men echter niet daardoor den Godsdienst en het Christendom ^mismaakt en beledigd! Aan welk een misbruik van derzelver heilige naamen zich fchuldig gemaakt! Hoe verre immers zyn zy daarvan vervreemd, om ons onfchuldige vermaaken, onfchadelyke geneugten, van hoedanigen aart zy ook zyn mogen, te verbieden, en ons het Ieven bitterer en onaangenaamer te maaken, dan het volgens de inrichtingen en befchikkingen, welke God in de natuur heeft daargefteld , zoude weezen? hoe verre, zeg ik, zyn zy daarvan vervreemd, zy, die niets anders bedoelen , dan om den last deezes levens lifter voor ons te maaken , om ons eenen blyden getroosten moed in te boezemen, om ons de goedheid van onzen hemelfchen Vader in ai wat ons omringt, en bejegent, te leeren erkennen en gewaar worden, en om ons, niet alleen in de toekomende waereld, maar ook in het tegenwoordige leven, zo gelukkig te maaken, als wy flechts kunnen zyn en worden. Neen; zo min de Godsdienst en het Christendom ons verbieden, onszelven door rechtmaatige middelen te verryken , of langs den weg van wysheid en deugd naar waare eere te ftree-  ZINNELYKE VERMAAKEN. 233 ftreeven; even zo min verbieden zy ons, onze zintuigen voor de aangenaame indrukfelen, welke de uiterlyke dingen op dezelve maaken, te openen, en dus de zinnelyke vermaaken te genieten, 't Is waar, zy waarfchouwen ons, dezelve geenszins, door het gebruik van ongeoorloofde , onszelven en anderen ngdeelige middelen, te zoeken , dezelve niet onmaatiglyk te genieten , en geene uitfluitende liefde voor dezelve in ons hart te koesteren. Maar even hierdoor zorgen zy voor ons vermaak, voor zyne verhevener bekoorlykheid , voor zyne grooter duurzaamheid, voor zyn beftaanbaarheid met de vermaaken van den geest en van het harte , voor welke wy even vatbaar zyn als voor de geneugten der zinnen, en die nogbegeerenswaardiger dan de laatfte zyn. Wy moogen , naar hunne voorfchriften , deeze waereld en haare goederen gebruiken , doch zo, dat wy dezelve niet misbruiken. Dat God zich nimmer onbetuigd aan ons laat , ons zo veel goeds doet van den hemel, en onze harten met fpyze cn vrolykheid vervult, dit moet ons niet van hem verwyderen, maar tot hem opleiden, en nader by hem brengen. Wy mogen zonder eenige bedenking alles genieten, wat God gefchaapen heeft, en wat hy ons doorzyP 5 ne  234 OVER DE WAARDE DER ne verordeningen ter genietinge aanbiedt; maar wy moeten alles met gebeden en dankzeggingen , met erkentenis van de goedheid onzes Weldoeners, genieten , en het daardoor heiligen. Op deeze wyze drukt de Apostel in onzen tekst zich daarover uit. Alle fchepfel Gods, zegt hj%, al wat God gefchaapen , alle vermaak waarvoor hy ons vatbaar gemaakt heeft, is goed, en daar is niets verwerplyk, met dankzegginge genoomen zynde; men kan alles zonder zonde genieten, indien men flechts God daarby niet vergeet , en zich met zyn harte van hem niet verwydert. Dit dus als onloogchenbaar vooraf vasrgefteld zynde , zullen wy 'er ons nu op toeleggen , om de zaak zelve naauwkeuriger en duidelyker te leeren kennen. Met dat oogmerk zullen wy Vooreerst, eenige aanmerkingen over liet vermaak in het algemeen , en over deszelfs verfchillendê foorten, voordraagen ; Dan, de waarde der zinnelyke vermaaken in het hyzonder bepaalen ; En ëindelyk, eenige regelen voor ons gedrag, met betrekking tot dezelve, aan de hand geeven. Ie-  ZINNELYKE VERMAAKEN. 235 Iedere foort van vermaaken , ook zelfs de zinnelyke , bezit in en voor zichzelve zekere vüeardy . is in en voor zichzelven iets weezenlyk goeds. In dit opzigt is het van den rykdom en van de eere werkelyk onderfcheiden. Deeze bekomen al haare waardy door het gebruik , dat men 'er van maakt, door de gevolgen, die zy hebben, door het goede, 't welk men 'er mede veroorzaakt. Het vermaak daarentegen is reeds in en voor zichzelven , zonder aanzien van gevolgen of uitwerkfelen , iets goeds , iets aangenaams; zeker aangenaam gevoel , zekere aangenaame aanwending onzer vermogens , zekere aangenaame bewustheid van ons aanweezen, en van onzen tegenwoordigen toefland. Ongetwyffeld is daarom elk vermaak 'niet even begeerenswaardig ; maar het zelfde kan ook aangaande alle andere goederen aangemerkt worden. De genieting van het eene goed ftrydt dikwerf tegen de bezitting van het andere: de genieting van het eene vermaak ^is dikwerf onbeftaanbaar met de bezitting van het andere. Het eene vermaak is ftaag zuiverer, edeler , grooter dan het andere: het eene vermaak blyft zelfs in zyne gevolgen vermaak; het andere houdt  2^6 OVER DE WAARDE DER houdt fpoedig op vermaak te weezen, en ontaart in fmart en ongeneugte. Daar zyn geneugten, die veel te duur gekocht worden , en die de moeite , welke men daartoe aangewend heeft, niet vergoeden, fchoon zy echter daarom niet ophouden , geneugten te zyn : 'er zyn anderen,die elke bemoeijing, allen omflag, elke pooging waardig zyn, en die altoos meer doen, dan zy belooven. Wy moeten derhalven zekerlyk eene keus doen uit onze vermaaken , kunnen ze allen niet gelykelyk fmaaken, mogen ze niet allen ten allen tyde genieten, moeten veelen van de hand wyzen en vaaren laa. ten, om andere te kunnen genieten en deelachtig te worden. Alle vermaaken zyn goed, zyn begeerenswaardig, maar elk ten zynen tyde, jn zyne maate, naar zyne wyze. Zelfs derzelver geringde en Jaagde foort heeft op zekere tyden en in zekere omdandigheden den voorrang boven de edelde en verhevende. Zo kunnen , zo moeten wy dikwerf de bevrediging onzer dringende dierelyke behoeften, of de ter onderhouding van ons verzwakt ligchaam noodige rust en ledigheid, boven de zuiverde godsdienstoeffeningen dellen. En in het algemeen worden alle onze vermaaken veredeld of vernederd , verzwakt of verderkt , door de ge- moeds-  ZINNELYKE VERMAAKEN. 237 moedsgefteltenis, waarmede men ze geniet, de oogmerken, die men 'er by koestert, en het gebruik, dat men 'er van maakt. Ver de rs: Elk, ook het zogenoemde zinnelyke, vermaak, is eigenlyk een geestelyk vermaak: dat is, onze geest heeft zo wel gevoel bewustheid van de aangenaame veranderingen, die buiten hem, in het ligchaam, of in de zigtbaare waereld voorvallen , als van de aangenaame verbeeldingen , die hy, zonder byzondere aanleiding, door zyn eigen vermogen in zich verwekt en koestert. Genoegen en ongenoegen, vermaak en verdriet , zyn niets anders , dan verfchillende gevleidheden van onzen geest, verfcheidene wyzen, waarop hy zyn aanweezen en zyne betrekking jegens de overige dingen gewaar wordt; derzelver gronden en aanleidingen mogen in hem of buiten hem gelegen weezen. Wy onderfcheiden ze flechts ten aanzien van de middelen, door welke die veranderingen en verbeeldingen in ons ontdaan , of ten aanzien van de bronnen , waaruit deeze aangenaame gewaarwordingen voor ons ontfpringen. Zyn het onze zintuigen, die ze cns verfchaf- fen;  2^8 OVER DE WAARDE DÉR fen; zyn het fchoone beeldtenisfen, die doof het oog, welluidende toonen , die door het oor , lieflyke geuren, die door den neus, zachtftreelende indrukfelen , die door middel van het gehemelte en de tonge, aangenaam kittelende beweegingen en gewaarwordingen , die dooi^het gevoel in de ziel komen : dan noemen wy ze zinnelyke vermaaken , ■ fchoon het altoos onze geest is, die ze heeft en geniet. Zy kunnen ook welhaast zuiverer, verhevener , kunnen in den eigenlyken zin des woords geestelyk worden, wanneer wy daardoor tot de befchouwing en de befeffing van het geene in de natuur waar, fchoon en goed is, en tot de nog verhevener befchouwing en aanbidding van deszelfs Veroorzaaker en zyne goedheid opgeleid worden ; of in 't algemeen , wanneer wy dezelve overpeinzen, ze met elIraBderen en met voorige gewaarwordingen en bevattingen vergelyken , daaruit befluiten opmaakc-n , ons van het byzondere en enkelde tot het algemeene verheffen, ten laatften het geheel , voor zo verre onze vatbaarheid toelaat, overzien, en dus alle de Vermogens van onzen geest aanwenden en beproeven , en zulks met eene onvermoeide infpanning en een goed gevolg doen. En  ZINNELYKE VERMAAKEN. 239 En even daarin zyn dan ook de geestelyke vermaaken , in de naauvvfte betekenis des woords, en in tegenoverftelling van de zogenoemde zinnelyke, gelegen. Wy noemen ze geestelyk, in zo verre zy niet door tegenwoordige, of op onze zintuigen werkende indrukfelen, maar meer, of geheel door de eige werkzaamheid van onzen geest gebooren worden, en eene vrucht van zyne overdenkingen, overleggingen en onderzoekingen zyn, — zich meer met onzienlyke dan'zigtbaare dingen bezig houden , en zich op de kennis en befchouwing van waarheid, op de befeffing van zedelyke fchoonheid en orde, op het gevoel van onze eige, innerlyke , geduurig toeneemende volmaaktheid , op de aanbidding van God, blydfchap in God, en vrolyke uitzigten in het toekomende grondvesten. Deeze meer geestetyke, of geheel geestelyke vermaaken, hebben ongetwyffcld onder allen de grootfte waardy. Zy zyn volgens haare natuur onuitputtelyk. Geen mensch kan ooit alle de vermaaken van deeze foort, waarvoor hy vatbaar is, werkelyk genieten ; en nooit kan hy ze in zulk eene volle maate genieten, dat hy ze niet in nog volkomener maate zoude kun-  240 o ver de waarde der kunnen genieten. Het eene vermaak ontfpringt hier telkens uit het andere ; en zelfs verliest dat geene, wat wy meermaalcn gefmaakt hebben, daardoor niets van zyne waarde, wordt nooit onfmaakelyk, krygt telkens eene nieuwe aanloktykheid , eene nieuwe bekoorlykheid , \rertoont zich telkens van nieuwe zyden, in nieuwe betrekkingen. — De ftof deezer vermaaken is even zo onmeetbaar als het ryk der waarheid, even zo onbegrensd als de waereld, even zo oneindig als de Goddelyke volmaaktheid. — Deeze vermaaken zyn even daarom ook veel duurzaamtr dan alle anderen. Zy verdwynen niet met het licht des dags , vergaan niet met de uitwendige gedaante der dingen , verrotten niet met .ons ligchaam in het graf. Zy blyven ons by , zo lang wy zelvcn beftaan. Zy vergezellen ons door alle, ook de grootfte wisfelingen en omwentelingen van on« zen tegenwoordigen en toekomenden ftaat. Zy vergoeden ons het verlies van de geheele zigtbaare waereld in de duisternis van den nacht, en het gebrek van alle gezelfchap in de eenzaamheid van het graf. — Om even deeze redenen zyn het ook vermaaken , die ons het naast aan onze verordening brengen. Zy verplaatfen ons uit de klasfe der enkel zinnelyke, in de  zinnelyke vermaaken. 241 de klasfe der geestelyke fchepfelen. Zy ftü'an met de vermaaken, die wy in een beter leven verwachten , in een onmiddelyk verband , maaken ons meer gefchikt voor derzelver genieting , en de eerften zullen ten grondflage voor de laatften verftrekken, en de laatften eene voortduuring van de eerften weezen. Dan zo zeker dit alles is, myne aandachtige Toehoorers! even zo zeker is het ook, dat de zinnelyke vermaaken insgelyks haare weezenlyke waarde hebben, dat wy ze niet volftrckt verachten en verwerpen , dat wy ze veelmeer hoogachten, zoeken, genieten mogen. En waarin beftaat dan eigenlyk de waarde van het zinnelyke vermaak? Dat het eene aangenaame gewaarwording, eene aangenaame wyze van beftaan is , en ook daardoor even als elk ander vermaak , eene innerlyke , van zyne genieting onaffcheidelyke waarde bezit, hebben wy reeds aangemerkt; en dit kan niet wel breedvoeriger beweezen worden, nademaal het een voorwerp van het gevoel en van de ondervinding is. Het verkrygt echter , wanneer het on- VI. Stuk. Q fchul.  24a OVER DE WAARDE DER fchuldig en rechtmaatig is,nog meerder waardy door de goede gevolgen, die het heeft, door de uitwerkfelen, die het in onzen geheelen toefland voortbrengt. Een maatig en vrolyk genot van> zinnelyke'vermaaken onderhoudt en bevordert ons leven en onze gezondheid. Door de flerker beweeging der vaste,en den fneller omloop der vloeibaare deelen onzes ligchaams ; door 'de verandering en vcrfcheidenheid der daardoor veroorzaakte beweegingen ; door het flaaken van alle vermoeiende en verzwakkende infpanning van zekere byzondere vaten en ledemaaten, die noch tot ernflig nadenken, noch tot zwaaren werktuiglyken arbeid verordend zyn; door de rust der te fterk bewoogene, en de gemaatigde beweeging der te lang onwerkzaam gebleevene fpieren en vezelen ; door de vrye uit- en inademing der buitenlucht; door de daarmede verbondene ontlasting van drukkende zorgen , het gezigt van fchoone voorwerpen , de verwekking en het gevoel van aangenaame gewaarwordingen; door dit alles worden de geringe ongefleldbeden des ligchaams verholpen, haaren verderen voortgang geweerd, de orde en het even- wigt  ZtfJNEI-YKE VERMAAK EN. 243 wigt tusfchen zyne vcrfchillende deelen en haare verrichtingen wederom herftekl , en aan het geheel een nieuw leven, en nieuwe krachten gefchonken. En dit kan dikwerf door wandelingen , aangenaame reizen , gezelfchappen , famenfpraaken , fpeelcn , danfen , maaltyden, en zo vervolgdns , beter worden uitgevoerd,, dan door enkel geestelyke verlustigingen; dewyl ons ligchaam, althans in zynen tegenwoordigen toefland, onder deeze laatften, wanneer ze niet door de eerften afgewisfekl wierden , als onder het gebruik van alfce krachtige fpyzen, welhaast zou bezwyken. Heeft ons ligchaam herhaaling en verfterking noodig , enze geest behoeft dezelve niet minder, ook vindt hy ze in eene onfchuldige en maatige genieting van zinnelyke vermaaken. Zyne aandacht wordt daardoor op andere, min ernftige en moeilyke zaaken gevestigd; zyne vermogens worden als ontfpannen, bevinden zich vryer en ongedwongener; worden niet door de vervolging, van één eenig bepaald oogmerk als geboeid; houden zich met eene nieuwe, veel gemakkclyker reeks van gedachten en gewaarwordingen Q 2 oi>  Ü44 OVER DE WAARDE Df R onledig , of flappen veeleer vlugtig van de eene tot de andere over, zonder zich by één eenige tot vermoeijing toe op te houden; en juist hierdoor verkrygt onze geest een nieuw leven , eene nieuwe fterkte , eene nieuwe bekwaamheid , om zyne vermogens , zodra plicht en beroep en dorst naar verhevener volmaaktheid hem daartoe roepen, op nieuws in te fpannen, en zulks met lust en een goed gevolg te doen. Het onfchuldige zinnelyke vermaak dient verder, cm de menfehen naamver aan eikanderen te verbinden, en het gezellige leven te bevorderen. Eene onderlinge verlustiging trekt alles, wat binnen haaren werkkring is, naar zich toe; brengt alle deszelfs deelen nader aan elkanderen. Allen geeven en neemen, ontvangen en genieten by beurten; ieder brengt meer of min toe tot vermaak der overigen; en dit moet hun allen hunne wederzydfche afhangklykheid, hunne wederzydfche behoeftigheid doen befeffen, en hen daardoor den eenen voor den anderen waardiger en dierbaarer maaken. Het onfchuldige zinnelyke vermaak, en des-  ZINNELYKE VERMAAKEN. 245 deszelfs onderlinge genot,lenigt ook hetftrenge,'het alte gedwongene in der menfehen gevoelens en zeden j doet hen meer goeds, gevalligs en beminnenswaardigs in malkanderen opmerken ; verfchaft zelfs de deugd een meer opgeklaard gelaat, de godsvrucht eene vrolyker geftaltc, vermeerdert daardoor het getal van beider dienaaren, en doet beiden' des te verder en onverhinderder werken. Het onfchuldige zinnelyke vermaak ontfluit het hart voor de toegenegenheid jegens malkanderen, doet ons in alles, wat ons omringt, meerder-belang ftellen, maakt ons gevoeliger vóór de behoeften van anderen, en kan ons dikwyls tot zeer weldaadige, grootmoedige verrichtingen aanfpooren. Nimmer is de mensch, die nog een mensch is, die nog een menfchelyk hart bezit, genegener om zyne broederen te helpen en goed te doen, dan wanneer hy zelf zyn eigen geluk en zyn eigen welzyn gevoelt , en hetzelve met een vergenoegd cn vrolyk harte geniet. Het onfchuldige zinnelyke vermaak is daarbenevens eene rechtmaatig verworvene, verdiende belooning van getrouwen , aanhoudenden Q 3 vlyt  24<5 OVER DE W 'A ARDE DER vlyt in de beroepsbezigheden ; eene belooning, voor welke zelfs menfehen van de laagftc rangen vatbaar zyn, en die zy misfehien het allermeest nodig hebben; eene belooning, wier verwachting hen onder den mocilykften arbeid opbeurt, cn. het onaangenaamfte , zwaarfte werk voor hen gemakkelyk maakt. En hoe gefchikt is ook ëindelyk de genieting van het onfchuldige zinnelyke vermaak, om het hart van den redelyken mensch, van den waaren Christen, tot God, den Bewerker en Geever van het vermaak, te verheffen ,• het met het gevoel zyner Goedheid geheelenal te doordringen; het eene innige liefde cn dankbaarheid jegens zynen zo weldaadigen Schepper en Vader in te boezemen; eene zuivere, edele, godsdienftige vreugde in hetzelve te .verwekken; hetzelve niets dan goed, en telkens meerder goeds van den Algocdcn te doen verwachten; en voor hetzelve de verruklykfte uitzigten op verhevener , edeler foorten van vermaak in eenen volmaakter ftaat te openen 1 In de daad , alle deeze gevolgen èn uitwerkfclcn moeten het zinnelyke vermaak , door onfehuid cn maatigheid beltuurd, eene > , . ver-  ZINNELYKE VERMAAKEN. 247 verfcheidenerleie weezenlyke waarde byzetten ; en wy zouden noch den mensch noch zyne behoeften moeten kennen, wanneer wy hem' hetzelve volftrektelyk verbicden, of het hem als zond* wilden aanrekenen , dat hy , voor zo verre hy een zinnelyk fchepfel is, ook zinnelyke vermaaken fmaakt. Neen, Me fchepfel Gods is goed, en daar is niets verwerplyk, met dankzegginge genoomen zynde. Laat my nu, myne aandachtige Toehoorers 1 u nog eenige regelen aan de hand geeven , die u in het gebruik en genot der zinnelyke vermaaken leiden, en voor dwaalingen bewaaren kunnen. Waant niet, dewyl ik alle vermaaken weezenlyke vermaaken genoemd, en niet, gelyk gcwöonlyk gefchiedt, derzelver grootfte deel voor fchynvermaaken verklaard hebt, waant niet, dat gy daarom elk vsrmaak zonder eenige bedenking najaagen, cn hetzelve ten allen tyde, op elke Hechts willekeurige wyze mcogt genieten. Alle vermaaken zyn weezenlyk of werkelyk; allen veroorzaaken zy ons aangenaame gewaarwordingen. Maar niet alle verCl 4 maa-  248 OVER DE WAARDE DER maaken zyn geöorlofd; niet allen zyn onfchadclyk; niet allen zyn edel; niet allen mogen ten allen tyde, in alle omftandigheden, in dezelfde maate genooten worden. De meeste zinnelyke vermaaken zyn drieglyk, dat is,, zy belooven meer, dan zy verfchaffen; zy voldoen maar zelden aan onze verwachtingen ; zy verfchaffen ons aangenaame, maar echter niet zo aangenaame, zo verruklyk-aangenaame gewaarwordingen, a!s wy onszelven mogelyk daarvan beloofd hadden ; zy zyn gewoonlyk van veel korter duur,dan wy wel zouden wenfehen.— Elk zelfs het onfchuldigfte vermaak, kan in verl driet ontaart en, en ontaart werkelyk in verdriet, wanneer wy het te dikwerf, te lang, te aanhoudend fmaaken ; wanneer wy het door dwang doen ontftaan , en zyne duurzaamheid met geweld zoeken te verlengen; wanneer het geenszins een weezenlyke behoefte der natuure , maar een door kunst verwekte behoefte onzer verwilderde verbeelding is. - Veele foorten van vermaak zyn volftrekt ongeöorlofd, en daaronder behooren alle de zuiken, die ons ligchaam of onsan geest benadeclen; allen, die onzen naasten  ZINNELYKE VERMAAKEN. 249 ten in zyne gezondheid, in zyne eere, in zyne bezittingen, in zyn rechtmaatig vermaak, in zyn welzyn fchade toebrengen; allen, die ons ongefchikt en onwillig maaken , om de maatfchappye die plichten en dienden te bewyzen , welke wy aan haar vcrfchuldigd Zyn< Anderen zyn geöorlofd, doch flechts in zo' verre wy ze ten rechten tyde, in gepaste maate genieten, cn ons daardoor voor Tf-cne verhevener , edeler vermaaken onge- O w fchikt maaken of daarvan berooven. Weest dan, en deeze is myn tweede regel, weest voorzigtig, zorgvuldig, mauwgezet in de keuze van uwe vermaaken. Grypt maar niet het eerfte het beste aan, dat zich aan u opdoet. Dit doen kinderen, dien het nog aan datgeene, 't weik de menfehen allermeest van de dieren onderfcheidt, ik meen aan bedachtzaamheid mangelt , cn die nog even als de dieren meer naar driften, dan met oogmerk en overleg, te werk gaan. Mannen moeten zich ook ten aanzien van de keuze hunner vermaaken van kinderen onderfcheiden. Laat u derhalven geenerlei vermaak opdringen, u tot geenerlei vermaak belcezen of vervoeren, dat gy zelf niet goedkeurt, of dat gy toch q 5. met  25© OVER DE WAARDE DER met den tyd en naar de uitfpraak van uw harte liever gaarne tegen een ander , mogelyk edeler, zoudt willen verwisfelen. Toetst het vermaak, dat zich aan u opdoet, aan de regelen van wysheid , voorzigtigheid, Godsdienst en der Christelyke leere; en aan uwe tegenwoordige behoeften cn omftandigheden. Vraagt u zclven: zal ik door dit vermaak niemand onrecht doen, niemand bcnadeelen of bekorten, geene noodzaakelyke, onverbreeklyke plichten jegens myne ouders, myne kinderen, myne huisgenooten, myne medeburgers, myne evennaasten verwaarloozen? Zullen de bezigheden van myn beroep daaronder niet lyden ? Zal het myne gezondheid voorof nadeelig zyn , myne gemoedskalmte en vergenoeging bevorderen of verhinderen ? Zal het verzoekingen en aanporringen tot zonden en misdaaden , of opwekkingen en aandrang tot deugd in my verwekken ? Zal het my gefchikter of ongefchikter, traager of gereeder tot het waarnccmen myner plichten doen worden? Zal het my van God vervreemden, of door een redelyk, wys genot van 'zyne goedheid tot hem opleiden ? Zal het my den fmaak in ernftige bezigheden, in verhevener vermaaken, den fmaak in God te dienen ,  ZINNELYKE VERMAAKEN. 25I ren, in godvruchtige overdenkingen beneemen, of my daartoe nieuwen lust en vermogen inboezemen ? Ben ik verzekerd, dat het my nimmer berouw cn fmart veroorzaaken, dat ik my hetzelve altoos met een gerust geweeten en met dankzegginge jegens God , die het my vergund heeft, zal kunnen herinneren ? Zal ik door de genieting van dit vermaak niemand onnodigen aanftoot en ergernis geeven ? Zal ik niet daardoor veellicht anderen, die van mynen rang, maar min bemiddeld zyn, verleiden, om myn voorbeeld te volgen, cn daardoor zichzelven' en anderen te benadeelen ? — En heb ik ëindelyk dit vermaak in de daad van noden? Heb ik hetzelve door goede nuttige verrichtingen , door eene getrouwe , vlytige waarneeming van myne plichten verdiend ? Heb ik werkelyk in myn beroep, of op eene andere rechtmaatige wyze, eenige krachten verfpild, op wier herftelling ik te denken heb ? Want, even als men zegt, wie niet arbeidt, zal niet eeten, mag men nog veel gepaster zeggen , wie niet arbeidt , is tot gecnerlei vermaak gerechtigd , kan ook geencrlei vermaak vol• komen genieten. — Wie zich met dusdanige overdenkingen dikwerf en ernftig bezig houdt.  252 OVER DE WAARDE DER houdt, zal zekerlyk geenerlei ongeöorlofd, geenerlei hemzelven of anderen nadeelig vermaak gemeten ; zal in'de keuze zyner ver. maaken zeer zelden dwaalen , in derzelver genieting nimmer de paaien der maatigheid te buiten gaan, en voor deezen zal het fteeds datgeene zyn, wat het volgens het weldsadige oogmerk onzes Scheppers moet zyn, — geenszins eene bezigheid,geenszins de hoofdzaak, geenszins het eindoogmerk, maar een verpoozing, een verkwikking, een beweeg, reden en aanfpooring tot pligt , een weg tot verhevener volmaaktheid. Een derde regel, dien wy by de keus onzer vermaaken in het oog moeten houden , beftaat hierin: Geeft altoos aan zulke vermaaken en verlustigingen , die tevens nuttig zyn, de voorkeur boven de zodanige, die enkel verlustigingen en vermaaken zyn , of wier nuttigheid zeer gering en bykans niet te bemerken is. Ten deezen opzichte hebben de meer geestelyke vermaaken eenen zigtbaaren voorrang boven de meer zinnelyke of enkel zinnelyke. Als ik myn verhemelte door fmaakelyke fpyzen, of door fyne , fterke dranken ftreel , myne • reukzenuwen door de verfchillendftc en iief- ' lyk-  ZINNELYKE VERMAAKEN. 1$$ lykfte geuren kictele; als ik my met de gewaarwording van eene gemaatigde warmte , van eene verfrisfchende lucht, of van andere zachte indrukfelen op de werktuigen van myn gevoel verlustige ; als ik my den tyd met fpcelen verkorte; als ik my geheel ontfpanne, en alleen aan de afwisfelende, vlugtige indrukfelen der uitwendige dingen overgeeve : dan is dit alles wel vermaak, wcezenlyk vermaak; maar het is ook enkel vermaak, niets dan vermaak, dat flechts fomtyds alleen in zyne gevolgen, maar nimmer in en voor zichzelven nuttig is. Zo dikwerf ik daarentegen ernftige of levendige , lcerzaame of verflandige gefprekken houde, of-dczelve bywoone; zo dikwerf ik de fchoonheden der Natuur, of de overeenftemming der toon en, of de werken der kunst met overleg en declnceming befpiegele ; zo dikwerf ik myn verftand of myne verbeeldingskracht, of myn doorzigt of myne aandoenlykheid, door het leczen of hooren van voortreflyke werken van vernuft, voede; zo dikwerf ik my met denken, of met godsdienltige ■oeffeningen, of met weldaadige verrichtingen bezig houde: dan fmaak ik een vermaak, dat wcezenlyk vermaak , doch niet enkel vermaak, . maar  254 OVER DE WAARDE DER maar tevens cn geduurende het genot zelve eène nuttige oeffening van myne geestelyke vermogens , van mynen fmaak , van myne" aandoenlykheid, van myne goede heblykheden is, en dus myne volmaaktheid cn geluk onmiddelyk bevordert. Wordt gy derhalven niet door de noodzaaklykheid van eene geheele ontfpanning, door het gevoel van eene merkelyke uitputting erf verzwakking als gedwongen, om enkel vermaak, of veelmeer eene niet onaangenaame rust en ledigheid te zoeken , en daardoor voor uwe gezondheid en uw leven te zorgen; hangt de keus der vermaaken van u af; kunt gy het eene zo wel als het andere, zonder nadeel fmaaken: geeft dan aan dat geene, wat door eene maatige bezigheid te gelyk verfterkt cn oeffent, de voorkeur boven dat geene, wat alleen verfrischt, alleen aangenaam is, of alleen in zyne gevolgen nieuwe fterkte en krachten verfchaft. Laat, ten vierden, myne aandachtige Toehoorers ! laat geenerlei zinnelyk vermaak in een drift by u ontaarten, zo gy geen gevaar wilt loopen, om uwe vryheid te verliezen, en in de ellendigfte flaaverny te geraaken. Wie zich-  ZINNELYKE VERMAAKEN. 2-5$ zichzelven het eene of andere foort van vermaak zo dikwerf veröorloft , als hy 'er maar immer gelegenheid en middelen toe vindt , of 'er trek toe heeft , zal deszelfs genieting weldra niet meer zonder verdriet en kwelling ontbeeren kunnen; en al wie het zinnelyke vermaak niet meer ontbeeren kan, zonder zich voor ongelukkig te houden, by dien zal het welhaast in een drift ontaartcn, dat is te zeggen, hy zal den trek naar hetzelve, en deszelfs eifchen niet meer wederftaan kunnen, -- zal hetzelve boven allerlei® andere vermaaken verkiezen , alles aan hetzelve opofferen, en .zich eeniglyk in deszelfs genieting 'gelukkig achten. En wanneer het eenmaal zo verre gekomen is, hoe kan de mensch dan nog zyne vryheid handhaaven ? hoe dat geene doen, 't geen het yerfland en het geweeten hem in elk geval als het beste en gevoeglykfle gebieden te verrichten? Hoe dikwerf zal hy niet de noodzaakelykfte bezigheden verzuimen , de heiligde pligten verwaarloozen, om dit vermaak, dat zyn alles is, na te jaagen. Hoe dikwerf zal deszelfs bloot gemis , of de onmogelykheid van het thans te kunnen genieten , hem tot elke andere infpanning zyner krachten , tot eiken ern-  2$6 OVER DE WAARDE DEK eindigen arbeid, tot elke nuttige bezigheid, onwillig, ongefchikt, onlustig maaken! — En hoe kan de mensch in zulk eenen tocdand gelukkig weezen ? Hoe meermaalen hy het vermaak, 't geen hy zo driftig bemint, moet misfen, (en noch zyne natuur, noch de natuur der overige zaaken en menfehen , .die hem omringen, laken hem toe, hetzelve zo dikwyls te genieten , als hy, wel zoude wenfehen ,) hoe meermaalen hy het moet misfen , deste meermaalen zal hy , meer of min , ellendig weezen. Wenscht gy deeze flaaverny en deeze ellende te ontvlieden , myne aandachtige Toehoorers ! laat u dan nooit door de zucht tot zinnelyke vermaaken beheerfchen, en ze nooit zo derk by u worden , dat gy niet in daat zoudt zyn haar te wederdaan. Speent u tot dat einde van dergelyke vermaaken. Smaakt ze niet zo dikwyls, als de tyd en de omdandigheden u wel zouden toelaateu ; niet zo dikwyls , ais gy' 'er gelegenheid en lust toe hebt. Onthoudt u dezelven fomwylen voorbedachtelyk, eeniglyk, ten einde gy hierdoor moogt leeren ze te kunnen ontbeeren , en zonder angstvallige bekommering te ontbeeren ; eeniglyk , ten einde gy hierdoor de heerfchappy over u zeiven  zinnelyke vermaaken. 257 ven en de rechten van uw verftand en vryheid moogt handhaaven; eeniglyk, ten einde gy u niet aan zulke dingen verflaaft, die gy misfchien namaals eens, tegen wil en dank, zult moeten misfen, en wier gemis u alsdan ongelukkig zoude maaken, zo gy u niet by tyds daaraan gewend had. Zo moeielyk het in acht neemen van deezen regel fchynt te weezen, myne aandachtige Toehoorers! even zo volftrekt noodzaakelyk is het voor eiken mensch die wys en deugdzaam wil zyn, en eene aanhoudende gemoedskalmte , een onafgebrooken geluk wenscht te erlangen. Ëindelyk , myne geliefde Vrienden ! verwaarloost toch, om de genieting der zinnelyke vermaaken , hoe onfchuldig zy ook zyn mogen, de verhevener , zuiver er , geestelyke vermaaken niet. Maakt u door de eerften niet ongefchikt voor de laatften. De laatften behouden toch altoos den voorrang boven de eerften. De eerften zyn bedrieglyk , vergangklyk , van korten duur : de laatften zyn volmaaktelyk, het geene zy fchynen te zyn ; doen alles , wat zy belooven, ja meer dan dat; zyn onvergangklyk, zullen eeuwig duuren. De eerften kunnen wy Hechts zo lang genieten, als VI. Stuk. R onze  *58 OVER DE WAARDE DER onze zintuigen duuren ; maar met den dood onzes ligchaams houden zy geheelenal op. De laatften kunnen wy ook na den dood , aan gindfche zyde van het graf genieten, ja zo lang als onze geest beftaat en leeft en werkt. De kennis der waarheid zal ons eeuwig verheugen, ons eene onuitputlyke ftof tot overdenking en vermaak verfchaffen, en ons ge,duurig tot verhevener kennis opleiden. Goede , deugdzaame gevoelens , handelingen , heblykheden zullen nimmer ophouden , ons de aangenaamfte gewaarwording van volmaaktheid en innerlyke waardy te verfchaffen. De gemeenfehap met God zal een nimmer opdroogende welle van den verhevenften wellust en vreugde voor ons weezen. Maar zulks kunnen en zullen deeze geestelyke vermaaken alleen dan weezen, wanneer wy ze reeds hier gekend, bemind , gezogt, gefmaakt, en boven allerleie andere vermaaken verkooren hebben. Wie zich hier enkel tot zinnelyke vermaaken bepaalt, moet in den toekomenden ftaat noodzaakelyk ellendig zyn. Zyne zucht naar vermaak brengt hy met zich, en alle middelen, om dezelve te bevredigen , ontbreeken hem. En kunt gy u eenen meer kwellenden toefcand voorftellcn , dan dee-  ZINNELYKE VERMAAKEN. %%$ deeze moet weezen ? Hoedt u voor denzelven, myne geliefde Vrienden! zuivert, verheft uwen fmaak ; denkt dikwyls aan uwe toekomende verordening; zegt dikwyls tot u zeiven: Neen, ik ben niet geheelenal ftof, niet gantfchelyk der vernietiging onderhevig , ik ben niet enkel een zinnclyk mensch. 'Er is een geest, een redelyke, onfterflyke, voor grooter volmaaktheid , en verhevener gelukzaligheid vatbaare geest in my; ewp. geest, wiens leven en voedfel geenszins in zinnelyken wellust, maar in kennisfe en deugd, in liefde tot God en de menfehen gelegen is; een geest, wiens toekomende lotgevallen van myn tegenwoordig gedrag afhangen, wiens toekomende vermaaken door die&geene bepaald worden , welke ik thans voornaamelyk hoogfehat, bemin en zoek. Enkel zinnelyke vermaaken kunnen hem niet bevredigen; zy volgen hem niet in zyn' verhevener ftaat; hy kan ze niet in eene betere waereld met zich neemen. Neen , reeds nu wil ik my van deeze edeler vermaaken , van deeze zuiverer geneugten, van dit verheve• ner geluk, waartoe ik als mensch en als Christen geroepen ben, zoeken te verzekeren; reeds nu my in al dat geene oeffenen, R a wac  2r5o OVER DE WAARDE DÏR ZINNEE. VERM. wat myne verwachting en bekwaamheid hiertoe kan verfterken. Laat dan alle zinnelyke aardfche wellust nog zo kort, nog zo onvolmaakt, nog zo vergangklyk zyn, my nog zo fchielyk ontrukt worden , echter weet ik , dat my geheel andere , hemelfche , goddelyke, eeuwige geneugten te wachten flaan, die my het verlies van alle andere overvloedigJyk zullen vergoeden! Amen. NE-  NEGENDE LEERREDE. OVER DE WAARDE DER GEESTELYKE VERMAAKEN. R 3 Tekst: Ephezen V. vs. 18. Wordt vervuld met den Geest.   6 /^od, Vader van alle menfehen, en van ^J alle geesten, — eeuwige Bron van alles, wat beftaat, en leeft en denkt! Ook ons hebt gy tot den rang der denkende, redclyke , geestelyke wezens , tot den rang van uwe kinderen, van uwe byzonderlyk bevoorrechte kinderen verheven , die u , hunnen Vader, kennen en met u gemeenfehap kunnen hebben! Schoon gy ons tevens bewooners van het ftof gemaakt en met een aardsch ligchaam omkleed hebt, zyn 'er echter een geestelyk leven, en geestelyk vermogen in ons, die ons verre boven ftof en aarde verheffen, en ons te kennen geeven, dat wy naar uw beeld gefchaapen , dat wy van uw geflacht zyn! En hoe zeer heeft niet uwe Vaderlyke goedheid voor de nooddruft, de bevrediging, de ftaag toeneemende volmaaktheid van onzen geest gezorgd! met welke bekwaamheden en vermogens hem uitgerust! welke bronnen van zuivere, verhevene vermaaken voor hem: ontflooten! En hoe blymoedig, hoe gelukkig zouden wy reeds in deezen ftaat onzer kindsheid kunnen weezen, wanneer wy onze voorrechten naar waarde wisten te fchatten en te gebruiken! ö Dat wy toch onzen verft 4 he'  SC4 OVER DE WAARDE DER hevenen oorfprong,onze nadere verbindtenis met u , onze naauwe vermaagfchapping met uwen Zoon Jefus, en onze toekomende heerlyke verordening nimmer uit het oog verlooren, — nimmer als enkel zinnelyke fchepfelen , maar fteeds als redelyke, geestelyke , onfterflyke menfehen dachten en handelden i Leer ons toch zelf onze waardigheid befef' fen en gewaar worden; dat geene, 't welk wy met verhevener weczens, en met u , den Allerhoogften, gemeen hebben, boven alles waardeeren ; onze edele bekwaamheden en vermogens telkens beter gebruiken en aanwenden, en ons daardoor de eere, van uwe kinderen, en broederen van uwen boven alles verhoogden Zoon Jefus te heeten , geftadig waardiger maaken! Laat toch de kennis der waarheid, de liefde en oeftèning der deugd de goedwilligheid en weldaadigheid, het ftree' ven naar volmaaktheid, en het uitmuntende voorrecht, van ons tot u te verheffen en met u in gemeenfehap te leeven, telkens gewig. tiger, telkens dierbaarer voor ons worden; en geef, dat wy daarin dat zuivere vermaak' dat beftendige geluk mogen zoeken en aantreffen , 't welk wy behalven dat overal te vergeefs zouden zoeken. Zegen tot dat einde de  GEESTELYKE VERMAAKEN. 265 de leeringen , die men ons thans zal voordellen. Laat onze zucht naar vermaak daardoor gezuiverd en verheven worden. Wy bidden u hierom in den naam van onzen Heer en Heiland Jefus Christus, en roepen u verder aan: Onze Vader, enz. Reeds dikwyls, myne aandachtige Toehoorers ! hebben wy u de geestelyke vermaaken, als de zuiverde, de edelde, de duurzaamde onder alle vermaaken , aanbevoolen; reeds dikwyls u gezegd, dat zy voor den mensch en den Christen de waardigden , met zyne verhevene verordening het meest overeenkomdig, en allergefchikst zyn, om hem voor zynen toekomenden daat voor te bereiden; reeds dikwyls u aangefpoord, om deezen den voorrang boven alle andere foorten van vermaaken te verleenen, met verzekering, dat gy u van deeze keuze nooit zoudt beklaagen. Nog in het laatde voordel, toen wy over de waarde der zinnelyke vermaaken handelden, hebben wy u de geestelyke, als de voortreflykde van allen, aangepreezen. En dat zyn zy zeker; zo zeker als onze geest van eene edeler natuure en gedeldheid dan ons ligR $ chaam,  %66 OVER DE WAARDE DER chaam, zo zeker als het onvergangk'yke heter dan het vergangklyke, het oneindige grooter dan het eindige, de eeuwigheid gewiótiger dan de tyd; zo zeker als onze vermaagfchappingmet de engelen, met Jefus Christus, met God zei ven , hcerlyker en begeerenswaardiger is, dan onze vermaagfehapping met de planten en dieren des velds. Hy die ze kent, deeze vermaaken des gecstes, ze by ondervinding kent, ze dikwyls gefmaakt heeft, kan ze niet meer ontbeeren; voor dien worden zy eene even zo dringende behoefte, als voor den zinnelyken mensch het eeten en drinken is, en hy loopt zo weinig gevaar , om den fmaak in dezelve te verliezen, dat hy zich in tegendeel veeleer wachten moet, om niet alle geringer foorten van vermaaken, wier genot evenwel niet alleen geöorlofd , maar zelfs dikwerf noodzaakelyk en heilzaam is, te verachten en van de hand te wyzen. Ondertusfchen is het, by wyze van vergelyking gefprooken, altoos het kleinfte gedeelte der menfehen, 't welk zodanig denkt en dus gezind is. De zinnelyke vermaaken worden van de meesten veel hooger gewaardeerd , veel yveriger gezocht, veel ftandvastiger nage-  GEESTELYKE VERMAAKEN. 26? gejaagd, dan de geestelyke. Deezen vinden honderd aanpryzers en lofredenaars , tegen dat geene naauwlyks éénen hebben. Deezen maaken honderdmaal het onderwerp der gezellige gefprekken en verlustigingen uit, tegen dat 'er naauwlyks éénmaal aan geenen gedacht wordt. Op deezen beroemt zich elk en een iegelyk, de jongeling en de grysaart, die ze gefmaakt , en die ze niet gefmaakt heeft: geenen durven flechts weinigen openlyk en oprechtelyk voor dat geene houden en uitgeeven, 't welk zy in waarheid zyn. En wat is hiervan wel de reden? Zoude men het niet daaraan, althans ten deele, hebben toe te fchryven, dat men deeze vermaaken niet genoegzaam kent; niet recht weet, wat zy zyn, wat zy uitwerken, wat zy ons aanbrengen, en waarin haare eigenlyke waardy gelegen is? Gewisfelyk, kan men den aart van het vermaak , van welk eene foort het ook zyn moge, of dat geene welk het vermaak tot vermaak maakt, niet wel befchryven, niet naauwkeurig ontleeden. Het vermaak is eene gewaarwording. Wie hetzelve juist kennen, wie deszelfs zoetheid fmaaken wil, moet het zelf proeven, zelf genieten. On-  «08 OVER DE WAARDE DER Ondertusfchen kan men echter de bronnen deezer vermaaken aanwyzen, eenige uitwerkfelen en vruchten van dezelve leeren kennen; men kan ten minde iets van de wyze, waarop zy ontdaan, en van hunne geaartheid zeggen. En hierdoor kan onze opmerkzaamheid op dezelve, ons verlangen naar. dezelve eenigzins vermeerderd, en veellicht het voorneemen gebooren worden,om ze door proefneemingen nader te leeren kennen. En dit is het, myne aandachtige Toehoorers! 't geen ik, met betrekking tot de geestelyke vermaaken, door myn tegenwoordig voordel zogt uit te voeren. Gaarne mogt ik den geenen, wien ze of vreemd, of ten minden niet genoegzaam bekend zyn , hieromtrent oplettender maaken , en tevens hen , die 'er reeds fmaak in hebben , in hunne neiging en liefde tot dezelve verflerken en bevestigen. Dit is, zo niet het eenige, althans een onontbeerlyk middel, om aan de vermaaning van den Apostel in onzen Tekst te gehoorzaamen , daar hy den Christenen toeroept: Wordt vervuld met den Geest. Laat u, wil hy zeggen, door den Geest van den Godsdienst en het Christendom geheelenal door- drin-  GEESTELYKE VERMAAKEN. 269 dringen; open uw verftand en uw hart voor derzelver invloed; laat u dat geene, wat u tot verftandige en rcchtfchaapene Christenen maakt, wat u by uitfteekendheid deugdzaame en vroome gevoelens inboezemen , wat u een geestelyk leven , geestelyke krachten , geestelyke geneugten verfchaffen kan , laat zulks veel dierbaarer in uwe oogen weezen, ftreeft daarnaar veel yveriger dan naar het bevredigen van uwe zinnelyke lusten , die uwen geest vernederen en u ligtlyk tot buitenfpoorigheden kunnen doen overflaan. Wy zullen ons derhalven van het oogmerk deezer Apostolifche vermaaning niet verwyderen, wanneer wy u Wegens de geestelyke vermaaken en hunne uitJleekende waardy onderhouden. Ten dien einde zal ik Vooreerst, eenige algemeene aanmerkingen over de geestelyke vermaaken in het algemeen voordraagen; en Dan derzelver voomaamfte foort en in 't hyzonder doorloopen, en haare waardy aanwyzen. Gy weet reeds,myne aandachtige Toehoorers ! uit myn laatst voorftel, wat wy door ge es-  270 OVER DE WAARDE DER geestelyke vermaaken verjlaan. Het zyn naameJyk vermaaken , die onze geest zichzelven verfchaft, die meer vruchten zyner eige werkzaamheid, dan der indrukken zyn, welke de uiterlyke dingen op onze zinnen of zintuigen"maaken. Deezen, de zintuigen, bezorgen'ons daartoe wel altoos de eerfte ftof, zy verfchaffen onzen geest de eerfte denkbeelden, zy vergrooten ook nog fteeds door hunnen dienst derzelver voorraad. Maar 't is onze geest, die deeze ftof bearbeidt, deezen voorraad bezigt, regelt, fchift, famenvoegt; hy overpeinst het geene wy door middel van ons gezigt, ons gehoor, ons gevoel, en zo voorts, aangaande de uiterlyke dingen ondervonden en gevoeld hebben; ftapt van het byzondere tot het algemeene, van het zigtbaare tot het onzienlyke over; en wanneer hy aldaar orde, waarheid, fchoonheid, goedheid , volmaaktheid ontdekt, zich dezelve meer of min levendig en klaar verbeeldt, en daarenboven op zichzelven cn zyne vermogens met bewustheid te rug ziet; of, wanneer hy flechts, — de zaaken, waarmede hy zich bezig houdt, mogen waar of onwaar, goed of kwaad zyn, — wanneer hy flechts zyne eigen vermogens geaiakkelyk en met een  GEESTELYKE VERMAAKEN. 371 een goed gevolg, op eene wyze, die met zyne uitzigten en neigingen overeenftemt, aanwenden en oeffenen kan: dan fmaakt hy dat geene , wat wy geestelyk vermaak noemen. Hy heeft een aangenaam gevoel van zyn aanweezen, van zynen tegenwoordigen toeftand; een gevoel, 't welk zich op de oeffening en gewaarwording van zyne bekwaamheden en vermogens, en van zyne betrekking met de gantfche ligchaamelyke-en geestelyke waereld grondvest. Men onderfcheidt deeze geestelyke vermaaken gevvoonlyk in vermaaken van het verftand, en vermaaken van het hart. Deezen zyn meestal gevestigd op de kennis, op een zuiver doorzigt, op duidelyke of veelbevattende begrippen, klaare gevolgtrekkingen in het onbegrensde ryk der waarheid; op eene groote verfcheidenheid van denkbeelden, en een even zo verfcheiden, niet algemeen verband tusfchen dezelve; op eene gemakkelyke, fnelle , gelukkige aanwending van vernuft, van fchranderheid, van verbeelding, van verftand. Geenen , de zogenoemde vermaaken van het hart , meestal op een levendig ge* voel , befchouwing , vertooning , van het gee-  2^2 OVER DE WAARDE DER geene waar, fchoon , goed , edel, of ten minften groot en buitengewoon is; voornaa- melyk op goedwilligheid en weldaadigheid Uit hunnen aart laaten zy zich niet wel van malkanderen fcheiden , zyn allen werkingen van een en hetzelfde geestefyk vermogen ; het verftand en het hart neemen in de meesten een gelyk deel; en wy zullen ze des wegen niet naauwkeuriger onderfcheiden. — Nu nog eenige algemeene aanmerkingen over de natuurlyke en zedelyke geaartheid deezer vermaaken, eer wy tot hunne byzondere foorten overgaan. Elk geestelyk, zo wel als elk zinnelyk, verwaak, is een weezenlyk vermaak; is ten tyde, als men het heeft, werkelyk een aangenaame gewaarwording, het moge, voor het overige zedelyk goed of kwaad, onfchuldig of ftrafwaardig weezen. — Terwyl de nydigaart, de menfchcnhaater elke verborgene zwakheid zyns broeders befpiedt , alle zyne gebreken en misflagen aan den dag brengt, en zich met derzelver befchouwing ftreelt; terwyl de wraakzuchtige zich het ongeluk van zynen vyand met alle deszelfs treurige gevolgen als heuchlyk voorftelt, en zich daarover verblydt; fmaa-  geestelyke vermaaken. 2/3 fmaaken zy beiden een weezenlyk vermaak, hebben werkelyk aangenaame gewaarwordingen. Maar hierom is hun vermaak echter niets minder dan begeerenswaardig. Neen , het is een hoogstbsdrieglyk, een affchuuwlyk, — een duivelsch vermaak ; een vermaak , dat den mensch beroert, vernedert, fchandvlekt; een vermaak , dat hem , vroeg of laat, met berouw en fmarte vergeldt, dat hem van duizend edeler foorten van vermaak berooft , en ten laatften voor dczelven onvatbaar maakt. Hier uit volgt : dat 'er ook ongeoorloofde , ftrafivaardige geestelyke vermaaken zyn. Niet elk en een ieder is onfchadelyk; niet elk en een ieder is edel; niet elk den mensch en den Christen waardig. Uitgeftrekte, ingewikkelde, listige aanflagen tot verderf van anderen te beraamen, en dezelve, onaangezien alle hindernisfen en zwaarigheden , welke men daarby ontmoet, langs verfchillende kromme, bedekte , gevaarlyke wegen gelukkig uit te voeren; — zyn fchranderheid ter verwekking van verwarrende twyffeüngen aan de onontbeerlyke waai* heden van den Godsdienst te gebruiken ; — door zyn vernuft onfchuldigen te krenken , verdienden te verdonkeren, eerwaardige din- VI. Stuk. S gen  274 OVER DE WAARDE DER gen belagchelyk te maaken , hetzelve in gefprekken of gefchriften den vryen teugel te vieren, het moge behaagen of kwetfen: dit alles is een geestelyk vermaak; maar een laag, fchandelyk , ftrafwaardig vermaak ; een vermaak , 't welk eeniglyk in het harte van den onedelmoedigen , den kwaaden en zondigen mensch aangenaame gewaarwordingen kan verwekken. Nog meer. Zelfs het onfchuldige, edele geestelyke vermaak kan i\adeelig worden, wanneer ik het onmaatig , of te aanhoudend fmaak , en daardoor myne krachten te zeer uitput, myne gezondheid verwoest, of zelfs myn leven verkort. Zelfs het onfchuldige, edele, geestelyke vermaak kan ftrafwaardig worden , wanneer ik my door myne zucht tot hetzelve van de vervulling der plichten van mynen Hand, ampt, beroep laat aftroonen; my aan het gezelfchap en de verkeering' metf myne medemenfehen onttrek ; wanneer ik door eene alte geftrenge onthouding der zinnelyke of der gezellige vermaaken , wysheid en deugd en vroomheid in eenen kwaaden reuk breng. Dus zoude zelfs het vermaak der Godsdienftige aandacht een nadeelig, ftrafwaardig vermaak ten my-  GEESTELYKE VERMAAKEN. 27$ myner) aanzien weezen, als ik deswegen de bezigheden van myn beroep verzuimde, of myne plichten jegens myne ouders , myne kinderen , myne onderhoorigen en zo voorts verwaarloosde. Deeze aanmerkingen, myne aandachtige Toehoorers! zullen toereikende zyn, om uwe bevatting van het geen geestelyk vermaak in het algemeen is, te leiden, en u voor het misbruik van deeze naauwkeuriger voortellingen, te beveiligen. Laat ons nu de voornaamfte foorten deezer geestelyke vermaaken kortelyk doorloopen , en hunnen aart en waardy aanwyzen. " ' Elke toepasfmg van onze geestelyke vermogens, dié zonder dwang , zonder vermoeijende infpanning, met gemak en eenen goeden uitflag gefchiedt, verfchaft ons geestelyk vermaak , derzelver voorwerp zy, wat het wil, gewigtig of nret gewigtig, groot of gering; het zy het den Godsdienst, of de weetenfchappen, of de kunften, of de verrichtingen van het gemeene leven betreffe. Zodra wy door ons verftand duidelyke bcvattingen van de dingen erlangen, door onze fchranderheid meer of min dezelve onderfcheiden , door ons vernuft hunnen Sa „ grond  27Ó OVER DE WAARDE DER grond en hun verband ontdekken , of ons door de verbeelding het afvveezende vertegenwoordigen, het onzigtbaare zigtbaar maaken, aan het enkel mogelyke in onze gedachten de beflaanlykheid toefchryven , en fchier nieuwe waerelden fcheppen ; zodra wy onze vermogens op deeze of foortgelyke wyze aanwen, den , en daarvan bewustheid hebben , zodra ook hebben wy een aangenaam gevoel van ons aanweezen en onzen tegenwoordigen toefland; het flreelt ons, dat wy deeze vermogens bezitten , dat wy ze gebruiken, ze op zulke verfchillende wyzen, met zulk een goed gevolg gebruiken, dat wy deeze en geene zaaken daarmede uitvoeren kunnen. En dit gevoel onzer krachten moet zo veel te aangenaamer voor ons zyn, moet ons vermaak eene zo veel grooter waarde byzetten , naarmaate wy klaarer inzien , dat zy weezenlyk tot onze perfoonlykheid behooren , en veel vastere, duurzaamer grondflagen onzer volmaaktheid en gelukzaligheid , dan alle uiterlyke dingen, die wy bezitten en in waarde houden, opleveren. Wy fmaaken derhal ven, verder, een geesie- lyk vermaak, wanneer wy aan de vermeerdering en lefchaaving onzer kundigheden arbeiden , en ons,  GEESTELYKE VERMAAKEN. 27? ons, tot dat einde, met leezen of met overdenken, of liever met beiden te gelyk, bezig houden. En indedaad, myne aandachtige Toe» hoorers! welk een vermaak moet het ons niet verfchaffen, wanneer wy de werken der Natuur befchouwen; wanneer wy de planten, de dieren, de menfehen, hunne verfchillende krachten , bekwaamheden , oogmerken , verband , werkingen , verordening nafpeuren ; wanneer wy de verfcheidenheid, de grootheid, de orde, de fchoonheid, de overeenftemming van alle de werken des Scheppers gadeflaan; overal leven , werkzaamheid , bezigheid , — overal vatbaarheid, gronden ,middelen tot vrolykheid en geluk, of werkelyk genot, in 't oneindige vermenigvuldigd genot van vrolykheid en geluk ontmoeten; overal zo veele en verfchillende krachten zien uitfpruiten, zich ontwikkelen , binnen den haar aangeweezen kring werken , volgens zo verfcheidene, tegen elkanderen overftaande richtingen werken , en echter ten laatften de behoudenis en het welzyn van het geheel bevorderen ! Welk een vermaak, wanneer wy ons met onze gedachten van de aarde ten hemel verheffen, en daar onder de tallooze menigte van zonnen en waerelden , van bronnen des aanweezens cn S 3 des  278 OVER DE WAARDE DER des levens, van nieuwe fchouwtooneelen der Goddelyke hcrrlykheid onszeiven verliezen ; van het eene deel zyns onmeetlyken ryks naar het andere zweeven, en nergens paal of perk zyner magt en wysheid ontmoeten ; wanneer v/y den Schepper der waereld overal even groot, oneindig groot, in elk deel zo wel als in het geheel, in de zandkorrel zo wel als in het waereldgedel, oneindig groot en oneindig goed vinden! Welk een aangenaam, welk een verrukkend gevoel onzer krachten, onzes aanweezens , onzer betrekking met de waereld en haaren Bouwmeester, moeten deeze befchouwingen , deeze uitzigten ons niet verfchaffen! met welke zuivere, geestelyke vermaaken ons doorftroomen! En zulks doet, in grooter of kleiner maate, elke verwyding onzer inzigten , elke vermeerdering onzer kundigheden , elke niet ten eenemaale ongelukkige navorfching der natuur en oogmerken der dingen, ieder fchrede , waardoor wy de ontdekking der waarheid nader komen , of ons ds reeds bekende waarheid duidelyk'er en behaaglyker voordellen. Zulks doet in 't byzonder de befchouwing derGodsdiendige waarheden , gelyk ze ons door God zeiven in zyn Woord, en voornaamclyk door Jefus Christus ge-  GEESTELYKE VERMAAKEN. 279 geopenbaard zyn. Hoe zuiverer , hoe ryker, hoe zekerer deeze bronnen van kennis zyn , deste meer zullen zy onzen dorst naar licht, naar waarheid, naar zekerheid lesfchen , deste meerder waar, duurzaam vermaak kunnen wy uit dezelven fcheppen. Een derde bron van geestelyke vermaaken wordt ons in 't byzonder verfchaft door de overdenking over onszelven-, onze natuur , onze vermogens en bekwaamheden , onze tegenwoordige en toekomende verordening. Gewis]yk een uitgeftrekt, vruchtbaar veld van befehouwingen , 't welk ons, zo wy het goede lief hebben , onder alle onze gebreken en zwakheden , veel meer aangenaame dan onaangenaame uitzigten opent, veel meer ftof tot aangenaame dan onaangenaame gewaarwordingen verfchaft. Welk mensch moet zich niet over zyn aanweezen verheugen , wanneer hy leert befeffen , gevoelen en bewust zyn, wat hy is, en wat hy namaals zyn en worden zal; wanneer hy, by alle zyne geringheid en zwakheid, duidelyke kenmerken van Gods beeldtenis in zich ontmoet, en de zaaden zyner toekomende hoogheid en grootheid in zich ontdekt; wanneer by befpeurt, hoe zeer hy van S 4 eeu-  280 OVER DE WAARDE DER eeuwigheid tot eeuwigheid in kennis, in deugd, in werkzaamheid , in gelukzaligheid kan toeneemen; wanneer hy bedenkt, wat God reeds door Jefus Christus voor de menfehen gedaan heeft, en hoe veel grooter dingen hy nog in de toekomende waereld van hem verwachten mag? Welke -veelbeloovende vatbaarheden , welke groote, fchier nog geheel onontwikkelde bekwaamheden, welke wakkere, verre werkende, doch nu nog van alle zyden naauw bepaalde en te rug gehouden krachten ontdekt hy niet in zich, wanneer het hem fomwylen gelukt, zyne aandacht byna gcheelenal tot zichzelven te bepaalen, en de werkzaamheid en den Joop van zynen eigen geest op te merken! Hoe moet hy zich dan niet over zyne verordening verheugen, en hoe veel grooter en edeler moet niet deeze geneugte weezen, dan alle de zodanige, die hem door zinnelyke, vergangklyke dingen worden toege. bragt! Het is, ten vierden, een geestelyk vermaak, of het verfchaft ons een geestelyk vermaak , als wy aan onze zedelyke verbetering arbeiden, en zulks niet zonder eenen goeden uitflag doen. Welke aangenaame gewaarwordingen zyn  GEESTELYKE VERMAAKEN. 28l zyn het niet, wanneer wy hier eene verzoeking tot zonde vermyden , daar eene andere geiukkiglyk overwinnen ; wanneer wy goede voornecmens opvatten en dezelve ook werkc]yk uitvoeren; nu eenen misdag, die ons voorheen zo dikwyls en zo onverhoeds verraste , niet meer begaan, en hem zelfs by de fterkftê aanlokfclen daartoe niet meer begaan ; dan eene goede, edele daad , die ons voorheen moeielyk viel, en waar toe wy onszelven byna dwingen moesten , gaarne en met blydfchap verrichten! Welk een vermaak, wanneer wy bemerken, dat 'er telkens meer waarheid, orde, overcenftemming tusfchen onze inzigten, gevoelens, neigingen , handelingen heerscht; dat wy telkens zeldzaamer zondigen en dwaaJen , ons telkens zeldzaamer door zinnelyke lusten bedriegen, of door ongeregelde driften heen en weer laaten flingeren; dat onze liefde tot het goede telkens krachtiger en werkzaamer wordt; dat wy telkens nader aan de christelyke vryheid en vulmaaktheid komen , en daardoor ons Hoofd en Heer Jefus Christus en God zei ven telkens geiyker, en voor zyne gemeenfehap telkens gefchikter worden! Zichzelven en de waereld te overwinnen; zich uit de llaaverny in vryheid weeten te Hellen, en S 5 dee-  232 OVER DE WAARDE DER deeze vryheid geduurig volkomener te fmaaken ; een nieuw leven , eene nieuwe fterkte in zich tc gevoelen; op den weg der wysheid en der deugd voorwaards te ftreeven , zyn doelwit , zyne verordening te naderen , — welke innerlyke , zuivere vermaaken moet zulks den mensch niet verfchaffen , die zyne waardigheid befeft, en naar de volmaaktheid ftreeft! En hoe veel grootere waarde moeten niet deeze vermaaken in zyne oogen hebben, dan alle dezulke, die rykdom, eere, uiterlyke welvaart, of zinnelyke wellust hem verfchaffen kunnen! Wy fmaaken, ten vyfden, een geestelyk vermaak , wanneer wy leerzaame, nuttige grfprekken met anderen houden; wanneer wy de een den anderen onze inzigten , waarneemingen, twyffelingen , ontdekkingen mededeelen; eikanderen in onze goede, Christelyke gevoelens vcrfterken; ons onderling wegens onze gewigtigfte belangen en uitzigten in deeze en de toekomende waereld beraadflaagen ; en zulks in den geest der liefde, in de taal der vertrouwelykheid, uit de volheid onzer harten doen. Dan wordt de eene gedachte door de andere uitgelokt en ontwikkeld; dan verwekt en ver- ftcrkt  GEESTELYKE VERMAAKEN. 283 fterkt de eene gewaarwording de andere; dan verwarmt en verblydt het eene hart het andere , dan onderfteunt de een den anderen op den weg der kennis, der wyshcid, der dei- l en der gelukzaligheid. Dan neemt een iegelyk deel aan het licht, aan de warmte, aan.het leven, aan de krachten der overigen. En wat is zaliger , dan op deeze wyze te geeven en ca neemen , en zich hierdoor ftaag naauwer met wyze en goede menfehen te vereenigen! Hoe verre moet niet dit edele, geestelyke vermaak, dat nimmer uitgeput, nimmer fm£akeloos worden, nimmer droefheid en berouw na zich kan fleepen , alle andere , min geestelyke foorten van gezellige vermaaken overtreffen! Een zesde, even zo ryke en nog ryker bron van geestelyk vermaak is eene algemeene hartelyke goedwilligheid jegens alle menfehen. Welk eene aangenaame bezigheid moet dezelve aan den geest van den mensch, van den Christen niet verfchaffen! Welke zachte, zalige gewaar, wordingen in hem verwekken en koesteren! Hy ontmoet in alle zyne medemenfehen broeders en zusters, fchepfels en kinderen van zynen hemelfchen Vader; deelgenooten van zyne onfterfiykheid, en van zyn verhevener eeuwig Ie-  284 OVER DE WAARDE DER leven. Hoe wenschlyk moet dan hun gezigt niet voor hem weezen ! Hoe veel fchoons , goeds, beminnelyks zal hy niet aan en in hun ontdekken, 't welk voor het oog van den nydigen , den vyandigen, den onbedachtzaamen mensch verborgen is en blyft! Hoe hartelyk , boe wel te vreden, hoe blymoedig zal hy in hunne lotgevallen , hunne verdienften , hunne welvaart, hunne vordering op den weg ter volmaaktheid deel neemen! Hoe oprechtelyk zich daarover verheugen! Hoe zalig in hun en met hun zyrï , terwyl de gevoellooze gantsch onverfchillig blyft, en daarby niets weet te denken of te gevoelen. En zo hy overeenkomftig met zyne goedwilligheid kan handelen, zynen broederen werkelyk weldoen, hen dienen en helpen, hen verkwikken en troosten, hunne ellende verminderen, hun geluk bevorderen, zo hy in het algemeen een nuttig leven kan leiden en verre om zich heen goed uitwerken: hoe gelukkig is hy dan niet! welke vermaaken ftroomen 'er dan niet in zyn hart, en welke nog rykere, nimmer opdroogende bronnen van vermaak, doen zy hem niet in het toekomende, in het uitzigt op alle de goede gevolgen zyner weldaadige verrichtingen verwachten! Ein-  GEESTELYKE VERMAAKEN. 285 Ëindelyk , myne aandachtige Toehoorers ! de edelfte , verhevenfte foort van geestelyk' vermaak is ongetwyffeld het vermaak der Godsdienftige aandacht. Verbeeldt u, myne geliefde Vrienden! om ten minfte eenigermaate een begrip van deeze vermaaken te verkrygcn, verbeeldt u een' mensch , die zich met zynen geest tot God verheft; wiens geheefe ziel door de gedachten aan God doordrongen is; die een meer dan gewoonlyk levendig gevoel van Gods tegenwoordigheid koestert, zyne magt, zyne wysheid , zyne goedheid , waar hy zyn gezigt of zyne gedachte heenen wendt, in het helderfte licht aanfchouwt; die het gevoelt, dat hy in deezen God is, zich beweegt en leeft; dat deeze God zyn Schepper , zyn Onderhouder, zyn Vader, zyn Weldoener is en eeuwig weezen zal; dat hy door hem beftaat en denkt en werkt en gelukkig is: een* mensch, die zich alsdan in zynen God en in zyne innerlyke naauwe vereeniging met hem verheugt; de grootfte fteeds werkzaame toegenegenheid van deezen God jegens zich gewaar wordt; zich al het goede , wat hy van hem ontvangen heeft, herinnert, en nu niets dan goed en geduurig meerder goeds met eene volkomene zekerheid van hem verwacht : een' mensch,  286 OVER DE WAARDE DER mensch , die zich vol eerbied en vol liefde voor den Alomtegenwoordigcn en Algoeden nederwerpt; hem als den geenen, van wien, door wien en tot wien alle dingen zyn , aanbjdt; zichzelven in de befchouwing zyner heerlykheid en grootheid verliest; geheel in zynen wil berust, zich aan zyne leiding en beftuuring vol vertrouwen overgeeft, alle zyne gedachten , gewaarwordingen , wenfehen , behoeften , bekommeringen , verwachtingen , zonder fchroom en zonder achterhouding voor hem openlegt; en uit de volheid der Goddelyke almagt en liefde alles afleidt en geniet, wat hem vcrflerken en vertroosten en verbeteren en zegenen kan: een' mensch, die zich deezen God verbeeldt, zo als hy zich in Jefus en door Jefus aan ons geopenbaard heeft; het gantfche geluk van zyne naauwe vermaagfchapping'en verbindtenis met den Eeniggeboorenen des Vaders , met den Redder en Heiland der menfehen , het gantfche geluk van eenen verlosten des Heeren, een lid van zyn geestelyk ligchaam , een Christen te weezen, gevoelt, en op deeze wyze gemeenfehap met den Vader en met zynen Zoone Jefus Christus heeft: een' mensch, die in deeze zalige oogenblikken van inneriyk gevoel van de Godheid, zich ook met alle zyne broe-  GEESTELYKE VERMAAKEN. 287 broederen op aarde in de tegenwoordigheid van hunnen en zynen hemelfchen Vader vèreenigt, hen allen, gelyk hem, met goedwilligheid en liefde omvat, en hen allen nevens zichzelven nader tot hem te brengen, hem welgevalliger en voor zyne genade en goedheid gefchikter poogt te maaken : een' mensch, ëindelyk, die alsdan alles, wataardsch en verganglyk is, uit het oog verliest, zich in den geest reeds in zynen toekomenden toeftand verplaatst, zich tot het gezelfchap der reeds gerechtvaardigden, der verhevener geesten verheft, reeds nu iets van hunne zuiverer gelukzaligheid fmaakt, en zich by voorraad over datgeene verheugt, wat hy namaals weezen zal: Verbeeldt u, zeg ik, zulk een' mensch, zulk een' Christen, en zegt, of zulke oeffeningen der Godsdienftige aandacht hem niet zalig, in eenen hoogen trap zalig maaken; of niet dat vermaak, die vergenoegdheid, die vreugde, die hem te beurt valt, onder alle de geneugten, waarvoor hy vatbaar is, voor de grootfte , de verhevenfte , de begeerlykfte moet gehouden worden? Ziet, myne geliefde Vrienden! zo veele ryke bronnen van geestelyke vermaaken liaan 'er voor u allen open! Gy allen kunt daaruit fchep- pen,  228 OVER DE WAARDE DER pen , — vreugde cn geluk daaruit fcbeppen ! — De geestelyke vermaaken zyn niet eeniglyk voor gelefcrden, of voor geestelykcn. Neen, zy zyn voor u allen. Niemand mangelt het aan alle bekwaamheden en aan alle middelen tot derzelver genieting; niemand kan hen zonder blykbaare benadeeling van zyn' geluk ontbeeren. Maar gewislyk kunnen zy niet voor allen even veelvuldig, even levendig, even aangenaam cn bevredigend weezen. Gewislyk moeten zy u byna geheel onbekend en vreemd zyn indien gy de vermogens van uwen geest niet ocffent, u door dezelve niet boven de zinneJyke dingen verheft, u niet gewent, om over alles, wat gy ziet, hoort, doet, bevindt, te denken ; indien gy de eenzaamheid en ftilte vermydt , die toch de moeder der meeste cn zuiverfte geestelyke vermaaken is ; of indien kennis en wysheid en deugd en God. dienst onverfchillige zaaken in uwe oogen zyn. Vermydt deeze dwaalingen, myne aandachtige Toehoorers! zo gy de geestelyke vermaaken begeert te kennen en te genieten, cn in haare genieting zalig te weezen. Oeffent u in al datgeene , wat u zulke vermaaken kan verfchaffen, fchoon het u ook in den beginne zwaar val-  geestelyke vermaaken. 289 vallen en onaangenaam weezen mogt. Even gelyk 'er verfcheiden foorten van zinnelyk vermaak gevonden worden, waarin men geen deel kan neemen, als men ze niet geleerd , zich daarin niet geöeffend heeft; zo moet ook onze vatbaarheid voor geestelyke vermaaken ontwikkeld, geöeffend, onze fmaak in dezelve befchaafd worden; men moet ze kennen, dc middelen daartoe behoorlyk gebruiken, ze genieten, ze geduurig volkomener leeren genieten. Doet dit, myne aandachtige Toehoorers! leert nadenken, met bewustheid, met overleg denken, het reeds gedachte nog eenmaal en zo dikwyls en zo aanhoudend overdenken , tot dat het zeer klaar en duidelyk voor uw verftand, en zeer gewigtig voör uw hart wordt; leert met opmerkzaamheid, met aandacht, met deelneeming leezen, hooren, gewaarworden, waarneemen; leert uwe gedachten voor verftrooijing bewaaren, ze dikwerf van de uiterlyke dingen aftrekken, ze by uzelven , by uwen tegenwoordigen" toefland en uwe toekomende verordening bepaalen ; leert inzonderheid met God omgaan, in alles aan hem denken en op hem ftaaren, u over zyn VI. Stuk. T aan-  293 OVER DE WAARDE DER aanweezen, zyne tegenwoordigheid en zyne gunst verheugen ; leert bidden, en daardoor gemeenfehap met God nebben. Doet dit alles eerst zo onvolmaakt, zo kort, zo afgebrooken en met zo veel moeite, als het uwe zwakheid en gebrek aan oeffening met zich brengen. Maar doet het dikwyls; zondert zekere uuren en tyden daartoe af; laaten de eerfte zwaarigheden u daar niet van affchrikken; begeert toch niet te oogden, voor dat gy gezaaid hebt. — Hoe meermaalen, boe zorgvuldiger gy dit alles doet , deste liever, deste gemakkelyker , deste beter, deste gemoedigder zult gy bet doen, deste grooter vermaak zal het u verfchaffen; deste meer fmaak zult gy in deeze.foort. van vermaaken vinden; -~ en weldra zult gy ze niet meer misfen kunnen, — zult gy dezelve boven alle andere de voorkeur fchenken. Ik wil hiermede niet te kennen geeven , myne aandachtige Toehoorers ! dat gy alle Zinnelyke vermaaken moet vaarwel zeggen, dat gy enkel geestelyke zoeken en genieten rnoet. Neen, gy kunt de eerften en de laatften genieten; maar de laatften zyn echter zuiverer, edeler, duurzaamer, dan de eerften ; de laatften kunnen u veel volmaakter en geluk-  GEESTELYKE VERMAAKEN. 2QI kiger maaken , dan de eerften ; de laatften moeten u derhalven meer waardig zyn dan de eerften, indien gy dat geene wenscht te zyn cn te worden, waartoe gy als Christenen gefchikt en bekwaam zyt. Ook in deezen, myne Christelyke Vrienden! kan en behoort Jefus, onze Leidsman en Voorganger op den weg der wysheid en der zaligheid, u tot een voorbeeld te verftrekken. Hy nam ook deel in de zinnelyke vermaaken; woonde gastmaalen by; verkeerde met verfchillende foorten van menfehen; at en dronk, gelyk hy zelf getuigt, even als andere menfehen eeten en drinken, zonder zich door eene byzonderegeftrengheid van hun te onderfcheiden. Maar de geestelyke vermaaken gingen by hem alles te boven. Den wil van den geenen , die hem" gezonden had, te volbrengen, cn zynen broederen nuttig te zyn, dit maakte zyne fpys uit, zyne aangenaamfte, geliefdlte bezigheid. Het vermaak van weldoen, trok hy alle' gemak,den flaap,de ruste,elk ander vermaak voor. In het gebed , in Godsdienstoeffenjngen befteedde hy wel eens gantfche nachten; niet uit dwang, niet omdat het een' plicht, maar omdat het zyn lust, zyn waar leven uitmaakte. Hy nam deel in alles, wat rondom T a hem  292 OVER DE WAARDE DER GEEST. VERM. hem heen gebeurde; maar aitoos zodanig, dat zyn geest zich daarmede bezig hield, daarover dacht, hetzelve op deeze of geene wyze tot onderrechting en tot welzyn van de aanweezenden zocht aan te wenden. God, het toekomende, zyn uitgang van den Vader, zyn henengaan tot denzelven, zyn groot, weldaadig werk op aarde, waren altoos voor zyne oogen, in zyn harte: liefde tot God, zynen hemelfchen Vader, en liefde tot de menfehen vergezelden en bezielden hem allerwegen, waren de ziel van alle zyne aandoeningen en handelingen , de bron van zyne ftrelcndfte geneugten. Tracht hem ook hierin getyk te worden, ö gy allen, die naar de Christelyke volmaaktheid en gelukzaligheid ftreeft! Gedraagt u niet flechts als zinnelyke, maar tevens als geestelyke fchepfelen; niet flechts als fterflyke, maar tevens als onftcrflyke menfehen; niet flechts als vreemdelingen en inwooners hier op aarde, maar tevens als burgeren des hemels; ziet als zodanigen niet enkel op het zigtbaare, maar even zo wel en nog meer op het onzienlyke; zoekt aan uwe geheele verordening te beantwoorden, en dus alle weezenlyke geneugten , alle foortcn van geluk te genieten, die God in deeze en in de toekomende waereld voor u bereid heeft. Amen.