LEERREDENEN VAN G. J. Z0LL1K0FER) PREDIKANT DER EVANGELIESCHHERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. Iu het Nederduitsch overgezet, ZEVENDE STUK. Te AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCLXXXIV.   INHOUD, TIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER GODSDIENSTIGE AANDACHT. Brief aan de ephezers, Hoofdft. V'. vs. 18. Wordt vervuld met den Geest. - Bladz. i ELFDE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER GEVOELIGHEID, Het eerste boek van moses , Hoofdfr. XLV. vs. i__5 Toen kon zich Jofeph niet bedwingen voor allen die by.hemjlonden, en hy riep: doet alle man van my uitgaan: en daar fiond niemand by hem, als Jofeph zich aan zynen broederen bekend maakte En hy verhief zyne ftem met menen, zodat het de Egyptenaar: hoorden, en dat het Pharaös huis hoorde. En Jofeph zeide tot zyne broederen : Ik ben Jofeph ; leeft myn Vader nog ? nadert toch tot my. Ik ben Jofeph , uw broeder , dien gy naar Egypten verkocht hebt. Maar nu, weest niet 4 2 be-  Pr INHOUD. bekommerd , en de toom ontfteeke niet in uwe oogen, omdat gy my hier heenen verkocht lubt: want God heeft my voor uw aangezigt gezonden, tot behoudenis des levens. - Bladz. 33 TWAALFDE LEERREDE. OVER DE WAARDE DER DEUGD. Spreüken van salomon, Hoofdft. VIII. vs. ii. Wysheid is beter dan robynen ; en al, wat men begeeren mag, is met haar niet te vergelyken. 6$ DERTIENDE LEERREDE. OVER DE UITNEEMENDE WAARDY DER CHRISTELYKE DEUGD. Tweede brief van petrus, Hoofdft. I. vs. 3. Gelyk ons zyne Godlyke kracht alles, wat tot het le. ven en de godzaligheid behoort, gefchonken heeft, door de kennis, des geenen, die ons geroepen heeft tot heerlykheid en deugd. - - - 95 VEERTIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN DEN GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. euang. vanjoannes, Hoofdft. XVII. vs. 3. Dit is het eeuwige leven , dat zy u kennen , den eenigen waaren God, en Jefus Christus, dien gy gezonden hebt. - • - 125 VTF-  I N H O U D. v VTFTIENDE LEERREDE. over de waardy van den christelyken godsdienst in het b yz onder, of: roe jesus alle onze geestelyke behoeften vervult. Uitgefprooken op het Kersfeest, 178r. EUANC. VAN JOANNES, Hoofdft. X VS. IO*. Ik ben gekomen , op dat zy het leven hebben en overvloed hebben. - - Bladz. 157 ZESTIENDE LEERREDE. over de waardy van het christendom, met opzict tot de algemeens voordeelen, welke hetzelve aan het me ns c hdom in 't gemeen bezorgd heeft en nog bezorgt. Uitgefprooken op het Kersfeest. TWEEDE ERIEFAAN DE K0RINTH. Hoofdft. V. VS. Ifh Bet oude is voorby gegaan, ziet , hel is al nieuw geworden. - - . ^7 ZE'  vr I N H O U D. ZEVENTIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEI D. Uitgefprooken op het Paaschfeest, 1782. EüANG. van joannes, Hoofdft. XI. vs 25,20, Ik ben de opftanding en het leven : die in my gelooft zal leeven , al waare hy ook geftorven: En een iegelyk die leeft, en in my gelooft, zal niet fierven in eeuwigheid. - - Bladz. 223 AGTTI EN DE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN OPENBA ARE GODSDIENSTOEF F E NIN G E N. Psalm XXVII. vs. 4. Een ding heb ik van den Heere begeert, dat zal ik zoeken: Dat ik alle de dagen myns levens mogte woonen in liet Huis des Heeren , om de lieflykheid des Heeren ie aanfehouwen, en te onderzoe ken in zynen Tempel. - 257 TIEN  TIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER GODSDIENSTIGE AANDACHT. VIL Stuk Tekst: EP HEZEN V. VS. iSi Wordt vervuld met den Geist.   6 /^od, Vader van alle geesten, leven erl vermaak van alle denkende, verftandige wezens in hemel en op aarde ; hoe koStelyk zyn ook ons uwe gedachten! Hoe verheffen zy onzen geest! Hoe verwyden Zy ons' hart! Welk een licht vcrfpreiden zy niet over alle uwe werken en wegen, over alle onzë lotgevallen,over onze tegenwoordige en toekomende verordening! Ja, als wy aan u den-* ken, doen wy dat geene, wat de mensch onder alle fchepfelen des aardbodems Hechts alleen kan doen , en wat alle verhevener weezens met ons als hunne hoogde eer, hunnen zuiverden wellust befchoiiwert. Wanneer wy ons in uwe nadere tegenwoordigheid bevinden , en uwe nadere tegenwoordigheid gevoelen , dan vlugten kommer en hartzeer eil angftige zorgen uit onzen boezem; dan zyft wy in de tegenwoordigheid van onzen goedertierenften, genadigftcn Vader, en gevoelen ons geheelenal met de uitvverkfelen def eeuwige liefde omgeeven. Wanneer wy me£ u gemeenfchap hebben , dan verfchrikt ons geen gebrek, geen nood , geen gevaar; dari kunnen wy alles by u vinden en uit uwe vol* heid licht en vermogen en zaligheid fehep» A 2 pëfJi  4 OVER DE WAARDY DER pen. — Hoe gelukkig zyn wy derhalven, dat wy u kennen , ons tot u verheffen en met u gemeenfchap kunnen hebben! En hoe veel gelukkiger zouden wy niet weezen, zo wy de waarde deezer voorrechten op den juistenprys wisten tc ftellen, en ze volgens derzelver geheelen inhoud te gebruiken; zo we ons altoos naby u hielden , u allerwege zochten en vonden, en fteeds voor uw aangezigt wandelden ! Onderfchraag , verfterk gyzelf onzen geest, ó God, wanneer hy zich poogt tot u te verheffen ; trek gyzelf onze harten geheelenal tot u -y laat ons onze zalige verbindtenis met u telkens beter befeffen, telkens levendiger gevoelen, en fteeds overeenkomfliger met dezelve denken en handelen. Zegen ter bevordering deezer oogmerken de overdenkingen, waarmede wy ons thans zullen bezig houden. Leer ons de waardy en de zaligheid der Godsdienftige aandacht zodanig inzien en bevinden, dat wy ze keren eerbiedigenen beminnen, en tot de genieting haarer geneugten ftaag bekwaamer worden. Wy bidden u hierom in den naam van onzen Heer Jefus Christus , en roepen u verder als zyne dienaars aan : Onze Vader, enz. De  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 5 De Godsdienftige aandacht, myne Christelyke Toehoorers! dat edelfte geestelyke vermaak , moet zich niet Hechts door geheel kwaade, maar fomwylen ook door beter gezinde menfchen berispen en venvyten laa- ten, dat zy meer belooft dan uitvoert, grooter naam dan innerlyke waarde heeft. Alleen zyn de gronden, waarop deezen en geenen dus van haar oordeelen, zeer verfchillend. Dees, de kwaade, ondeugende mensch,heeft geheel geen lust, geen gevoel voor edele geestelyke vermaaken; Goden Godsdienst en ftille overdenking over beiden , zyn nooit gewigtig, misfchien dikwyls bezwaarlyk en vreesfelyk in zyne oogen geweest: daarom verwerpt hy alles, wat hy van deeze foort van geneugten hoort zeggen en roemen , als inbeelding en zelfbedrog. ■— Geene , de beter gezinde mensch, gaat zo verre niet. Godsdienstoeffeningen zyn hem niet onverfchillig. Hy heeft daarvan eene verbeelding en voorgevoel, dat zy wel zeer nuttig en aangenaam zyn moeten. Hy heeft zelfs deeze oeffeningen nimmer zonder eenig genoegen waargenoomen. Maar vooroordeel. , gebrek aan ondervinding en A 3 eene  (5 OVER DE WAARDY DER pene verkeerde behandeling der zaake, doen hem dezelve niet aanzien voor het geene zy zyn, 'er dat geene niet by genieten , wat anderen voorgeeven 'er by te genieten, en daardoor groeit de argwaan, dat zy nog minder zyn en zullen uitwerken , geduurig by hem san. Reeds zo dikwerf, dus denkt hy piet zelden by zichzelven, reeds zo dikwerf heb ik de waardy , de voortreflykheid , de nuttigheid der Godsdienftige aandacht hooren verheffen. De Godsdienftige aandacht, heet het, verfpreidt het helderfte licht in hét verftand des menfehen; verwarmt zyn hart door de edelfte gewaarwordingen, door het zaligfte gevoel der liefde Gods en der menfehen, is zyne beste troosteres onder alle de zorgen en bekommeringen deezes levens; verfchaft hem de zuiverfte, de verhevenfte geneugten; en doet hem fteeds tot de Godheid naderen. Ik wil het gelooven , denkt de dwaalende of zwakke Christen , dewyl het gezegd wordt van mannen , wier getuigenis veel by my vermag. Maar myne ondervinding, dit moet jk 'er echter byvoegen, ftemt hiermede niet overeen. Ik bid, ik lees toch ook, woon ook den Godsdienst by, doe dit alles ook met oplettendheid en met het oogmerk, om daardoor  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 7 beter en gelukkiger te worden. Maar ik word 'er die vrolykheid , dat vermaak , die blydfchap niet by gewaar , waarop anderen zich beroemen. In tegendeel, dikwyls valt het my zwaar, deeze plichten te vervullen; dikwyls moet ik myzelven geweld aandoen, wil ik my voor verftrooijing van gedachten bewaaren; en gemeenlyk vind ik my na deeze oeffeningen noch beter, noch geruster, noch vergenoegder dan voorheen. Komt 'er eenige verzoeking tot zonde , die wat fterker is , zo rukt zy my weg; treft my een ongeluk, zo Haat het my ter neder; lyd ik eenig aanmerklyk verlies, zo kan ik het naauwlyks verzetten; zal ik der deugd een offerande brengen, myzelven niet wreeken, mynen vyand goed doen, en zo vervolgens, zo ontbreekt het my aan kracht en moed daartoe; geraak ik in gevaar, zo weet ik niet, waaraan my te houden , of waarmede my te troosten. Waar blyft dan die zo hoog gepreezene nuttigheid, die groote zaligheid der Godsdienftige aandacht ? Zou het ook louter dweepery en inbeelding weezen ? Neen, dit is het niet, myne Christelyke Broeders, myne Christelyke Zusters! het is waarheid en verfhnJ; het is indedaad dat geene , waarvoor het door A 4 haare  8 OVER DE WAARDY DER haare kenners en vereerders wordt uifgegee. ven. Het gebrek van uwe ondervinding kan het tegendeel daarvan niet bewyzen. Alleen dit bewyst het, dat uwe Godsdienftige aandacht niet zodanig is, als zy konde en be, hoorde te weezen. Niet alles, wat Godsdienftige aandacht genoemd wordt, is werkelyk Godsdienftige aandacht. Geen naam wordt mogelyk meer verkwist, misbruikt, ontheiligd dan deeze. Aldra bcftempelt men uiterlyke, ftaatelyke ge, bruiken en plechtigheden ; aldra het enkele bywoonen van Godsdienftige vergaderingen; aldra een koelzinnig herleezen of opzeggen van zekere formuliergebeden ; aldra iedere nog zo gebrekkige overdenking van God en Godsdienst, met deezen eerwaardigen naam. En echter dit alles is geene Godsdienftige aandacht; is op zyn best flechts iets, dat naar Godsdienftige aandacht zweemt, of 'er toe opleidt; — het kan derhal ven ook geenszins die nuttigheid aanbrengen,geenszins dat vermaak verfchaffen, 't welk zy ons toezegt. — Neen, dit betekent niet, naar de uitdrukking in onzen tekst, met den Geest vervuld zyn en worden. Daartoe wordt veel meer vereischtj daartoe wordt  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 9 wordt een hart gevorderd, 't welk van de waarheden van den Godsdienst en het Christendom geheel doordrongen, en zeer gemeenzaam met dezelve geworden is. U daaromtrent te onderrechten , myne aandachtige Toehoorers ! u daardoor van deeze dwaalwegen te rug te houden, en u eenige aanleiding tot betere, vruchtbaarer Godsdienstoeffeningen te geeven ; ziet daar het oogmerk van myn tegenwoordig voorftel. Ten dien einde zal ik twee zaaken doen; Vooreerst, aanwyzen, wat Godsdienftige aandacht is, waarin haart waai de gelegen is, welke voordeelen zy den mensch toezegt: en Dan, wat daartoe'vereischt wordt, wat men doen, waarin men zich oêffenen, waarvoor men zich wachten moet, om deeze voordeelen, en inzonderheid dat zuivere'vermaak, 't welk ons door de Godsdienftige aandacht wordt aangebooden, ontwyffelbaar en geduurig volkomener te genieten. De Godsdienftige aandacht is niet zo zeer een plicht, als een voorrecht en eene beloo» ning van plicht. Zy laat zich niet gebieden; niet opdringen; niet alle menfehen zyn voor A |., de.  IO OVER DE WAARDY DER dezelve vatbaar; niet allen kunnen haar op dezelfde wyze, en tot denzelfden trap genieten. Zy is meer het eigendom van den fterken en geoeffenden , dan van den zwakken en niet bevestigden Christen. Zy vooronderftelt een opgeklaard verftand, een goed, welgeregeld hart, eenen onfchuldigen wandel , vry van opzettelyke misdryven en zonden, zekere geoeffendheid en vaardigheid in het overdenken van geestelyke dingen , eenen grooten fmaak in die dingen en in derzelver overpeinzing, eindelyk, zekeren trek tot de eenzaamheid en onderhoud met zichzelven. Wanneer nu de mensch, de Christen, by wien dit alles plaats vindt , zich aan het gewoel onttrekt, zich in de eenzaamheid begeeft, en ddar zyne gedachten geheelenal op God en Goddelyke dingen vestigt, dan wordt deeze oplettendheid, die hy daarop hegt, Godsdienftige aandacht. Deeze dingen worden voor hem ten uiterften gewigtig; zyn hart neemt 'er een groot, innerlyk deel aan; 'er öntftaan aandoeningen van eerbied, van liefde , van dankbaarheid jegens God, van vertrouwen op God, van volkomene onderwerping aan zynen wiile, aandoeningen van vreugde, van hoop, van vertroosting, van verlangen naar zui-  GODSDIENSTIGE AANDACHT. II guiverer , verhevener deugd en zaligheid , naar eene nadere gemeenfchap met God, naar eenenaauwer vereeniging met Jefus Christus, als Gods plaatsbekleeder, en het Hoofd zyner gemeente; en dan fmaakt hy de voordeelen der Godsdienftige aandacht, het nut en het vermaak, 't welk zy haare vrienden en vertrouwelingen toezegt. En hoe groot zyn deeze voordeelen niet! Hoe veelvuldig dit nut gn dit vermaak! Niets verhoogt en verjierkt meer 's menfehen geest dan de Godsdienftige aandacht. Terwyl de Godsdienftige befchouwer zich tot God verheft, en dcszelfs grootheid en heerlykhcid aan« bielt,-verheft hy zich tevens tot den Vader aller geesten, tot den eeuwigen Bronader alles lichts, aller kracht, aller waarheid, aller fchoonheid, aller volmaaktheid; gevoelt zyne verbindtenis, zyne' innerlyke, onfeheidbaare, zalige verbindtenis met dit eerfte en grootfte en beste aller wezens ; befchouwt en merkt alles, wat buiten hem is, aan als het werk zyner handen, als voorwerpen van zyn toezigt en welbehaagen ; befchouwt en merkt zichzelven aan als^zyn fchepfel, als zynen redclyken qnderdaan, als zyn uitftcekend bevoorrecht  12 OVER Dï WAARDY DER recht kind, als een'vat zyner barmhartigheid en goedheid, als een werktuig zyns albezielenden Geests,zyner fteeds werkende kracht; en wanneer hy dus tot zynen Schepper en Vader nadert, en dus gemecnfchap met hem heeft: hoe waar, hoe groot, hoe edel, leert hy dan niet denken, oordeelen, gevoelen! Hoe levendig het niets der menschlyke grootheid gewaar worden! Hoe verre zich boven duizenderleie geringe aardfché belangen, boven zo veele nietsbetekenende voorwerpen van nyd, van yverzucht, van tweedragt onder de menfehen, verheffen! Hoe veel meerder en verhevener dingen met eene innerlykë deelnceming, met genegenheid en liefde omhelzen ! En welk eene fterkte moet 'dit niet aan zynen geest byzetten! Hoe zeer de gezigtkring en de vatbaarheid van zyn verltand uitzetten, hoe zeer de gevoeligheid van zyn hart vergrooten! Hoe veel edeler, meer hemelfche, goddclyker geaartheid, moet het hem niet geevcn! , Niets bevordert, verder, uit even dezelfde gronden , ,s menfehen deugd meer dan de Godsdienftige aandacht. Zy maakt hem immers met God, het oorfprongelyke van alles, wat fchoon  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 13 fchoon en goed en eerbiedens- en beminnenswaardig is, meer bekend; maakt hem met Jefus, het zigtbaare beeldtenis des Vaders, den korten inhoud van alle menschlyke volmaaktheid, gemeenzaamer; ontdekt hem allerwege waarheid en orde en goedheid in Gods geheel onmeetlyk Ryk, in alle wegen der Voorzienigheid en Regeering des Allerhoogften; zy doet hem de waardigheid zyner natuur en de grootheid zyner verordening gevoelen; verwekt, ontfteekt zyne begeerte, om geheelenal dat geene te zyn en te worden, wat hy kan en behoort te zyn en te worden; voert hem over de grenspaalen des doods en des grafs', en laat hem aldaar de heerlyke gevolgen zyner poogingen, om goed te denken en te handelen, en.den wil van zynen God te volbrengen , aanfehouvven. En dit, myne aandachtige Toehoorers ! zou dit hem de deugd niet geftadig dierbaarer , haare oeffening niet geftadig gemakkelyker, alle'opofferingen , welke zy van hem mag vorderen , niet geftadig aangenaamer doen worden ? Zou dit zynen yver, om Jefus Christus geftadig gelyker te worden, God, zynen hemelfchcn Vader, na te volgen, en zich voor zyn toe- ko-  T4 OVJER DE WAARDY DER komend verhevener leven gefchikt te makken, ooit verkoelen laaten? Niets verfchaft, daar en boven, den vroomen een' zeker er toevlucht in druk en zorgen , dan de Godsdienftige aandacht. In het ftaatelyke uur der Godsdienftige overpeinzing, vertoont zich alles aan hem in een geheel ander licht, in een gantsch ander Verband. Dan houdt veel in zyne oogen op kwaad te weezen, en verandert in zegening. Dan klaart menig' duister pad zyns levens op , en het geene hem een dwaalpad fcheen te weezen, wordt tot een effenen, zekeren weg. Dan leert hy zyne lotgevallen, hoewel nog niet in haaren famenhang begrypen, echter in zo verre begrypen en inzien, dat zy eenen famenhang, en dat zy den wysten, besten famenhang hebben. Dan nadert hy , met eene kinderlyke vrymoedigheid, tot God,»zynen Vader, Hort zyn gehSsel hart voor hem uit, werpt al zyne bekommeringen op hem , berust ten eenemaale in den wil des geenen, die fteeds het beste wil en doet. In zyne tegenwoordigheid fchuuwt hy geen kwaad; onder zyne hoede vreest hy voor geen gevaar ; zyn gunstryk vaderlyk aanfehyn heeft ook dan, wanneer hy  GODSDIENSTIGE AANDACHT. IJ hy ftruikelt en dwaalt, niets vreesfelyks, niets wraakgierigs voor hem; hy befpeurt in hetzelve, even als in deszelfs afdrukfel, in het aangezigt van zynen Zoon JeiW, enkel vergeeving en genade; ja als hy op hem ziet, verliest zelfs de dood zyne verfchriklykheid; want zou die hem uit de handen, uit het harte zyns Vaders kunnen rukken, wiens liefde hy thans zo innerlyk gevoelt, en wiens liefde zo eeuwig als hyzelf is? Niets verfchaft, eindelyk, den vroomen zuiver er ■> verhevener geneugten, dan de Godsdienftige aandacht. Wanneer immers, myne geliefde Vrienden! wanneer kan de mensch zich meer over zyn aanweezen verheugen, wanneer zich volkomener in deeze vreugde toegeeven, dan terwyl hy zich zyne verbindtenis met zynen God en Vader op het levendigfte voorftelt, en zyne nadere tegenwoordigheid op het innerlykfte gevoelt? Wanneer heeft hy krachtiger drangreden, om verheugd over zyn leven en met zyn lot te vreden te weezen , dau terwyl hy de waardigheid en het geluk van eenen naar Gods beeld gefchaapen mensch, van eenen ter zalige onfterfiykheid geroepen Christen, gewaar wordt; dan ter*  36 ÖVEli DE WAARDY DÈR terwyl zich de heerlykfte uitzigten in eene betere waereld voor hem ontfluiten; terwyl hem de zekerfte verwachting bezielt, om zichgefta* dignaauwer metjefuste vereenigen en geduurig tot God te naderen; terwyl hy gevoelt, voor welk eene volmaaktheid hy vatbaar is, en welke zaligheden op hem wachten ? En wel* ke vermaaken kunnen begeerlyker en zuiverer zyn, dan de zulken t die ik in de ftiJfte eenzaamheid, die ik onder het ongunstigfte uiterlyke lot, die ik nog alsdan genieten kan, terwyl my alles, wat buiten my en om my is, verlaat, my alles, zyn troost, zyne hulp* zyn' omgang ontzegt, terwyl alles rondom my duister en doodlyk fchynt? En dit durf ik my van de vermaaken der Godsdienftige aandacht belooven. Op deeze kan de vroome zich zekerlyk vcrlaatcn. Deeze zal hem haaren byftand en haare onderfteuning nimmer weigeren. Dit Heiligdom ftaat altoos voor hem open, en nooit zal hy 'er vergeefs zyn toevlugt toe neemen. Zo groot, myne aandachtige Toehoorers! is de waarde, zo menigvuldig zyn de voordeelen der Godsdienftige aandacht! Doch wenscht gy nu in deeze voordeelen, deeze  godsdienstige aandacht. i? deeze nuttigheden, deeze vermaaken der Godsdienftige aandacht te deelen, myne geliefde Vrienden! dan is het niet even veel, hoedanig gy hieromtrent te werk gaat. Men kan zich de zaak gemakkelyker, men kan ze zich ook bezwaarlyker maaken. Hier is zekerlyk eige ondervinding de beste leermeesteres. Wy kunnen u echter voor verfcheiden misflappen en vergrypen waarfchuuwen., kunnen u eenige hulpmiddelen aan de hand geeven, kunnen u tot de beste wyze , om de zaak te behandelen, opleiden. En daartoe zullen, gelyk ik hoop , de volgende regelen en y:rmaaningen eenigzins behulpzaam zyn. De Godsdienftige aandacht, welke ons ver-, maak en genoegen verfchaffen zal, moet, ecrftelyk, op eene juiste kennis, op waardige gevoelens van God gevestigd zyn. Indien gy zwak, of ongelukkig genoeg zyt, ö mensch, om u God als een wcezen voor te ftellen, van zyne fchepfelen venvyderd en afgezonderd, 't welk hun eenmaal zekere vermogens gegeeven, zekere wetten voorgefchreeven, zekere plaats binnen het gebied zyner heerlykheid heeft aangeweezen , en nu verder in geene betrekking met hun ftaat, gcenen invloed op VII. Stuk. B hen  l8 OVER DE WAARDY DER hen heeft, en zich hunner niet aantrekt; of indien gy God eeniglyk als den almagtigen, boven alles verheven Schepper en Regeerer befchouwt, by welken alle menfehen en alle waerelden niets zyn, en wiens vermogen nie. mand wederftaan kan; — of indien gy hem u als een geftreng , onverbidlyk , onverzoenlyk weezen voorftelt, 'twelk elke-zonde voor eene oneindige belediging zyner majesteit houdt, 't welk geene genade bew}^zen , niets kwydfchelden, niets vergeeven kan, 't welk noodzaakelyk ftraffen moet, en fteeds tot ftraffen bereid is; als een weezen, 't welk meer van ons vordert, dan wy volbrengen kunnen; 't welk het grootfte gedeelte zyner redelyke fchepfelen aan een altoosduurend verderf overlaat, en in wiens ryk meer kwaads dan goeds, meerder ellende dan geluk heerscht; indien gy deeze of dergelyke begrippen van God koestert: dan kunnen uwe Godsdienstoeifeningen u zekerlyk geen vermaak , geen genoegen verfchaffen. Het denkbeeld van God zal u verfchrikken ; en hoe levendiger het in uwe ziele wordt, hoe langer gy hetzelve overpeinst, deste meer onrurt en angstvalligheid zal 'er by u ontftaan, Gy zult voor God als uwen Gebieder en Rechter fidderen , zyne opperheerfchappy over u en  GODSDIENSTIGE AANDACHT. IC- en uwe afhangklykheid van hem gevoelen ; maar u daarover niec verheugen- Zal dit laat- fte gefchieden, dan moet gy juister, waardiger begrippen van dit eerbiedenswaardige weezen vormen. Gy moet God als uwen Vader ken* nen ; hem als de verhevenfte liefde eerbiedigen; als dengeenen, die allen zyne fchepfelen genegen is, ze allen tot geluk verordend heeft, ze allen met het grootfte geduld, de grootlre zachtheid beftuurt , jegens allen niet flechts rechtvaardig, maar tevens ten hoogflen goed, genadig en barmhartig is, en ze allen, offchoon langs zeer verfchillende wegen , tot die volmaaktheid leidt, waarvoor ze vatbaar zyn. Gy moet hem dus kennen en eerbiedigen, zo als hy zich door Jefus Christus ontdekt heeft, naamelyk, als een God, die niet flaafsch van ons gevreesd, maar kinderlyk bemind wil weezen; die ons allen den vryen toegang tot zich verleent, zich allen aantrekken, allen zegenen, allen als kinderen en niet als fiaaven behandelen, en zelfs hunner zonden niet meer gedenken wil j zodra zy dezelve betreuren en nalaaten; als een God, dien men niet beter en waardiger dienen kan, dan wanneer men zich gerustlyk op hem verlaat , zyn geheel vertrouwen op hem vestigt, en zeer veel goeds, niets B 2 dan  20 OVER DE WAARDY DER dan goed van hem verwacht. Slechts dan , ö Christen, wanneer gy Go'd dus ieert befchouwen , en u met deeze denkbeelden recht gemeenzaam maakt, flechts dan kunnen en zullen dezelve u gerüstftellen en verblyden; dan zal iedere verheffing uws harten tot God, elke Godsdienftige overdenking u tot troost en zaligheid gedyen. Willen wy, verder, het nut en vermaak der Godsdienftige aandacht dikwerf genieten , en in eenen hoogen trap genieten, dan moeten Godsdienst en Vroomheid onze geduurige gezellinnen en leidsvrouwen zyn; zy moeten ons ten allen tyde, aan alle plaatfen, onder alle bezigheden en verlustigingen bezielen, en nimmer gantichelyk ophouden op ons te werken. De aandachtige Christen heeft den Heer fteeds voor oogen. Het denkbeeld van God is hem nooit vreemd, nooit verre van hem verwyderd, is in de geheele reeks zyner denkbeelden zo diep en op zo veelerleie wyzen ingeweeven , dat alles hem daaraan herinnert, alles hem daar henen leidt, dat dit denkbeeld hem dikwerf ook daar met al zyn zalig licht beftraalt, waar menfehen , voor wien het minder klaar en gewigtig is, geene de minfte aanleiding daartoe vinden; daar,-waar  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 21 zy het wel voor dwaasheid achten zouden, zich daarmede te bemoeien. Dus verleent hem deeze gedachte dikwerf een oogenblik van heilige ftilte en innige verheffing des harten tot God, midden in het gedruis der famenleving, midden onder het gewoel zyner bezigheden, en leert hem daardoor de gezellige vermaaken onfchuldiger en blymoediger genieten, en de plichten des bezigen levens getrouwer vervullen. Dus wordt hy menigmaalen de nadere tegenwoordigheid van zynen God gewaar, ontdekt de Item zyner wysheid en goedheid in deeze plant , dien boom, dit dier, dat oord, deezen lentemorgen , dien zomerfchen dag ,'in het eenzaame lustprieel, aan den oever des ftillen vloeds, in het ftaatelyke donker des wouds, en recht aldaar den God, dien hy niet gezien, maar levendig bepeinsd en gevoeld heeft , altaaren op, gedenkzuilen in zyn hart, die by duizend gelyke gelegenheden gelyke denkbeelden en gevoelens in hem verwekken. Dus ziet, dus hoort hy byna zyne Schepper in het ruifchen der ftroomen , in het bulderen der winden , in het fuizen der lucht, in het opkomen van ftaatelyke onweêrsbuijen, in het alles verlichtende licht des blikfems, in het grootheerlyk gerommel des donders , in de, nu zachtkens B 3 drop-  22 OVER DE WAARDY DER droppelende, dan geweldig nederftortende, weldaadige regenvlaagen. Dus ziet, dus hoort hy hem nog meer en nog dikwyler in den mensch, zyn beeld, wanneer hy in de gelaatstrekken, in de wenken, in de gefprekken, in de daaden van zynen broeder waarheid en goedheid en goedwilligheid en weldaadigheid, edele gevoelens en zuivere liefde ontdekt. — En dus is God nimmer verre van hem. Hy zoekt en vindt hem en vcrbiydt zich in hem , hy zy waar hy wil , hy bemoeic zich waarmede hy wil, hy zy alleen of in gezelfchap, door levenloozc of door levende fchepfelen omringd. Hy is en leeft en beweegt zich in God. En wanneer hy zich daarenboven uit het gewoel begeeft, al zyne oplettendheid op den geenen, welken zyne ziel lief heeft, en wiens genade zyn leven is, richten , en zulks zonder uitwendige ftoornis kan doen, hoe zalig moeten dan deeze oogenblikken , deeze uuren niet voor hem weezen! Hoe veel meer zullen dan deeze denkbeelden hem niet verlichten en verwarmen ! Welk een' verhevener drift aan zynen geest, welke krachtiger gewaarwordingen aan zyn hart verfcharfen! Hoe veel nader hem tot de Bronwel van alle licht en alle zaligheid brengen! Wenscht  I GODSDIENSTIGE AANDACHT. 23 Wenscht gy derhalven het vermaak der Godsdienftige aandacht te leeren kennen en genieten, myn Christelyke Broeder, gy die wegens gebrek daaraan klaagt, maak u dan met de gedachte van God bekender. Wys haar nooit af, wanneer zy zich aan uwen geest aanbiedt: zy is met alle uwe overige gedachten, gewaarwordingen , bezigheden, vermaaken volkomen beftaanbaar, zo ze flcchts rechtmaatig cnpnfchuldig zyn. Verblydt u veel meer over deeze gedachte ; voed en onderhoud ze, zo dikwyls gy haar voeden en onderhouden kunt; druk haar diep in uw hart, wanneer gy haar als flechts in het voorbygaan genieten moogt. — Handel op dezelfde wyze met alles , wat betrekking heeft met den Godsdienst, met elke leering, ieder gebod, ieder belofte, elk voorbeeld van het Christendom. Handel dus in 't byzonder met de gedachte aan Jefus , onzen Verlosfer en Leidsman, het Evenbeeld en den Plaatsbekleder van God, onzen Heer en Koning. Laat zyn beeld,het beeld zyner wysheid, zyner verhevene , opgeklaarde Godsvrucht, zyner grootmoedige menfchenliefde, zyner algemeen-nuttige geneigdheid en gedrag dikwyls voor uwe oogen zweeven , dikwyls voor u als zigtbaar worden. — Maak u met alle deeze gedachten B 4 en  24 OVER DE WAARDY DER en gevoelens geftadig gemeenzaamer; verbind ze telkens naauwer met alle uwe andere gedachten en gevoelens, en met alles , wat op de eene of andere wyze gewigtig voor u is. Dus zult gy alsdan, wanneer gy u tot eigenlyke Godsdienstoeffeningen bepaalt, geen ongewoon werk by de hand vatten; niet als in onbekende oorden,maar in uw eigendom komen; dat geene aanhoudender verrichten , wat gy zo dikwyls Hechts voor een oogenbük verrichten kunt; en die vermaaken in grooter maate, in volkomener vryheid genieten, die u dagelyks zo menige, doch zekerlyk Hechts korte oogenblikken uws levens aangenaam maaken. Wiltgy, ten derden, myne aandachtige Toe boorers ! de voordeelen en het vermaak der Godsdienftige aandacht fmaaken, verlangt dan niet deeze voordeelen éi dit vermaak altoos in dezelfde maate of trap te fmaaken. Dus zoudt gy iets onmogelyks , iets met de natuur der menfehen en der Godsdienftige aandacht ftrydig verlangen, en dan zouden uwe verwachtingen dikwyls te leur gefield moeten worden. Onze overdenkingen , zelfs over de allergewigtigfte zaaken, kunnen niet altoos denzelfden trap van klaarheid, onze aandoeningen niet altoos den-  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 2J denzelfden graad van levendigheid en fterktB hebben. Licht en warmte hebben in de zedelyke waereld, zo wel als in de natuurlyke, en in elk byzonder mensch , zo wel als in de menfchelyke famenleving in het algemeen, haare verfchillende , dikwerf vry geregelde afwisfelingen. Zelfs dan, terwyl wy onze gedachten op God en Godsdienst, en dus op de gewigtigfte onderwerpen , vestigen ; hoe veel hangt 'er zelfs dan van de tegenwoordige gefteldheid onzes ligchaams , van onze uitwendige omftandigheden, van de bezigheden, die wy vooraf by der hand gehad, van de menfehen, die wy ontmoet en gefprooken, van het boek, dat wy geleezen hebben , of nog leezen , af! Hoe verfchillend zyn niet de Godsdienftige waarheden zelve, die wy ten onderwerp onzer overdenkingen en befpiegelingcn nellen! Hoe menigvuldig de zyden, van welke wy ze befchouwen kunnen , en hoe verfcheiden derhalven ook de indrukken , die zy op ons maaken zullen ! Niet alles kan ons op dezelfde wyze roeren; niet alles ons verrukken; niet alles ons traanen van droefheid, of van tederheid , of van blydfchap afpersten. Nu is voornaamelyk ons verftand , dan voornaamelyk ons hart, dan wederom zyn beiden te gelyk in eenen hoogen B 5 trap  2fJ OVER DE WAARDY DER trap bezig. Thans drukt ons het gevoel onzer vergrypen en misdagen op het fterkfte, vervult ons met fchaamte en fmarte: op een' anderen tyd erkennen en mispryzen en verwerpen wy ze even zo oprechtelyk, doch zonder dit fmartelyk gevoel. Nu neemt ons de gedachte van God, van zyne majesteit en grootheid zodanig in , maakt alle byzondere begrippen en aandoeningen , die daartoe betreklyk zyn , op eenmaal zo werkzaam en levendig in ons, brengt alles, wat in het gantfche famenftel onzer gedachten en gewaarwordingen met dezelve verbonden is, zodanig in beweeging, dat wy onszelven in verwondering en aanbidding geheelenal verliezen: op een' anderen tyd vangt ons oog wginiger ftraalen van den glans der Goddelyke heerlykheid op, wy befchouwen baar bedaarder , kunnen ze gemakkelyker en duidelyker onderfcheiden, en doen het, fchoon niet met eene verrukkender, echter met eene weezenlyker , zuiverer blydfchap. Nu eens zyn wy gefchikter, om over de leeringen van den Godsdienst met eenen bedaarden geest te den. ken , onze denkbeelden deswegen in orde te brengen, haare gronden en haaren famenhang dieper in te zien, en dan hebben 'er gcmeenJyk geene hevige aandoeningen by ons plaats: #\ dan  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 2? dan wederom rnaaken wy een meer onmiddelyk gebruik van deeze leeringen , wenden ze regelrecht tot onze gerustftelling, onzen troost, onze aanmoediging aan, befchouwen en behandelen ze zodanig, als of ze enkel aan ons, en eeniglyk voor het tegenwoordig gevpl gegeeven waren, fmaaken en genieten derhalven haare zoetigheid en haar vermogen onmiddeiyker, en worden door heviger aandoeningen verwarmd. — Zoude echter deeze niet zo wel als geene goed en nuttig weezen ? Kunnen wy ons dat geene, 't welk waar en recht en goed is, immer klaar en duidelyk voordellen, het immer met overleg of met gevoeligheid, goedkeuren ; kunnen wy immer met eenen bedaarden geest aan God en zyne tegenwoordigheid denken , of dezelve meer innerlyk gevoelen , zonder daardoor beter, geruster, gelukkiger te worden ? Of houdt dan het vermaak, dat niet tot verrukking toe opklimt, daarom op vermaak te weezen ? Is dan een opgeklaard en gerust gemoed,'t welk echter niet in luide vreugd uitbarst, ook niet een aangenaame, gewenschte toeftand ? — En fchoon onze Godsdienstoeffeningen fomwylen nog onvruchtbaarer zyn , en noch ons verftand noch ons hart een byzonder groot deel daaraan neemen mogten, zal het zelfs  28 OVER DE WAARDY DER zelfs dan nog, niet altoos goed en nuttig voor ons weezen, zekere gewigtige, heilzaame voorHellen, grondbeginfelen , voorneemens in ons te vernieuwen , en dezelve daardoór deste vaster in ons geheugen te prenten ? Gebeurt u dit dan fomwylen, ö gy, redelyke Christen, die gaarne door het vuur der Godsdienftige aandacht te blaaken, gaarne derzelver verhevenfte geneugten wenschte te genieten , of dezelve op andere tydcn, in de daad, genooten hebt: bekommert u dan niet wegens dit toevallig gebrek; houdt hetzelve niet voor eene ftrafwaardige verharding uws harten; Iaat u daardoor niet ter nederflaan of moedeloos maaken. Juist dezelfde onrust, welke dit by u veroorzaakt, de zelfde bekommering, die gy deswegen te kennen geeft , zyn immers tastbaare bewyzen, dat deeze foort van ongevoeligheid, of van zwakker aandoenlykheid, geen gevolg van uwen gebrekkigen wande], maar een gevolg is van uitwendige toevallige oorzaaken , of van de zwakheid en bepaaldheid der menfehelyke natuur in het algemeen. Verwacht derhaiven niet meer van de God.-.dienftige aandacht, dan zy u belooft. Zy belooft u nut, vermaak, vreugde: evenwel niet altoos een  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 29 een oogenfchynlyk, terftond verkrygbaar nut; niet altoos een levendig vermaak, niet altoos eene verrukkende vreugde. Zo verfchillend als de natuurlyke aanleg, de bekwaamheden en ■krachten, het geftel en de geaartheid, de uiterlyke omftandigheden der Godsdienftige befchouwers zyn; even zo verfchillend zyn, niet in het weezenlyke, maar naar derzelver trap en fterkte , de uitwerkfelen , welke de Godsdienftige aandacht op hun heeft. Dit brengt my tot eene vierde aanmerking, niet min zeker en gewigtig dan de voorgaande. Zy is deeze : Afwisfeling , ongedwongenheid , vryheid , ftrekt zeer ter bevordering der Godsdienftige aandacht. Hier behoeft men zich niet flaafschaaneenige voorfchriften te binden; zich naar geen voorbeeld volftrekt te bepaalen ; zïchzelven geene onnodige wetten op te dringen; niet te wenfchen, dat de denkbeelden en gewaarwordingen in zekere voorafgeregelde orde op malkanderen volgen mogen; niet met eene angstvallige ftiptheid, of dwaalende naauwgezetheid, eerst het eene, en dan het andere, wat tot de Godsdienftige aandacht behoord, te doen en voor te neemen , en dien afgebaakenden weg geen oogenblik te verlaaten, voordat men of zyn  3<3 OVER DE WAARDY DER zyn oogmerk bereikt en zyn ontwerp volvoerd heeft, of met verdriet en uit onmagt 'er van afzien moet. Neen , elke menfcheiyke geest heeft zynen byzonderen loop, zyne eige wyze van denken ; geen andere menfcheiyke geest kan hem daarin tot eenen algemeenen gids en voorfchrift dienen. En zelfs de loop , dien onze geest uit eige verkiezing neemt, is niet altoos dezelfde. Nu is hy meer tot deeze, dan weder tot eene andere wyze van zyne krachten aan te wenden; nu meer tot nadenken en onderzoeken, dan meer tot befchouwen en gewaarworden bekwaam: nu zyn deeze, dan geene Godsdienftige leeringen , uitzigten , belangen , verwachtingen by hem de gewigtigfte; nu kan hy meerder, dan minder voorwerpen in eene reis omvatten; nu zich meer, dan minder boven het zigtbaare verheffen. De Godsdienftige opmerker heeft een uitgeftrekt, even zo bekoorend als vruchtbaar veld voor zich. Hier ontmoet hy honderderleie wandelpaden , dien hy inflaan, ontelbaare fchoonheden, die hy befchouwen , veelerleie vruchten , die hy plukken kan. Niet allen kan hy op eenmaal, niet allen ten allen tyde, ge. bruiken, befchouwen, fmaaken. Nu betreedt hy'  GODSDIENSTIGE AANDACHT. 31 hy dit, dan een ander aangenaam pad; nu weidt zyn oog in dit, dan in een ander fchoon verfchiet; nu verkwikt en verfterkt hem het genot van deeze, dan het genot van eene andere edele vrucht. Doch ik zal het beeldfpraakige vaaren laaten. De Godsdienftige Christen begeeft zich in de ftilte. Hier kan hy zich tot veelerleie Godsdienftige verrichtingen bepaalen.*Hy kan zich met leezen, of met overdenken , of beurteling met beiden onledig houden : hy kan zyn oog meer op zyn voorgaand gedrag, of op zynen tegenwoordigen toeftand, of op zyne toekomende verordening vestigen: hy kan zich meer aan de verwondering der Goddelyke grootheid, of aan het gevoel zyner goedheid en zyner weldaaden overgeeven ; zich meer met aanbidding en lof van God, of met dankzegging, meer met eene kinderlyke vrymoedige opening zyner eige wenfehen en belangen , of met liefderyke voorbeden voor zyne broederen bezig houden : kan zich meer in den geest tot den onzienlyken God verheffen, of zich meer zynen Zoon en Gezant, onzen Heer en Koning Jefus Christus, vertegenwoordigen: kan zich meer in het berouw , of in het geloof , of in de liefde oeftenen. Alles te gelyk kan de Godsdienftige niet doen. Alles na elkan-  32 OVER DE WAARDY DER kander, in zekere orde te doen, is dwang, en ftry.dt met de natuur dqr menfehen en der Godsdienftige aandacht. Derhalven doet hy dat geen , waartoe zyn hart, of het gevoei van de eene of andere behoefte, of eenige byzondere aanleiding hem dringt en opleidt; gaat ook wel eens fpoedig van het eene tot het andere over; zoekt geen gewaarwording vol/trekt te dwingen ; geeft veel meer zyne godvruchtige gecfach. ten en aandoeningen den vryen teugel; en geniet telkens dat vermaak, 't welk zich aan hem aanbiedt, en zodanig, als het zich aan hem aanbiedt ; en even daardoor behoudt het Gods. dienftige vermaak altoos zyne waardy, verkrygt geftadig eene nieuwe aantreklykheid, vermenigvuldigt zich tot in 't oneindige, en doet zynen bezitter 'er nooit verdriet in krygen. 'ó Christen, die dit wenscht te ondervinden, betracht de regels , welken ik u tot dusverre heb voorgefchreeven. Leer gepaste, waardige begrippen van God en uwe betrekking jegens hem koesteren; leer hem als de liefde kennen en eerbiedigen ; maakt u deeze denkbeelden recht eigên ; laat ze u alomme vergezellen ; verbind ze geftadig naamver met alles, wat gy ziet en. hoort, denkt en verricht, lydt en ges niet;  over de waardy der godsd. aandacht. 33 niet; — verlang niet altoos naar den hoogst mogelyken trap van geestelyk vermaak en Godsdienftige vreugde; — ontrust u niet over gebreken, zwakheden en bepaaldheden, welken gy met alle, zelfs de beste menfehen gemeen hebt; — leg uzelven geen onnodigen dwang op; zoek meer verfcheidenheid in uwe Godsdienftige verrichtingen te brengen ; en maak in deezen een volkomen gebruik van de Christelyke vryheid: dan zal de Godsdienftige aandacht ongetvvyffeld voor u dat geene zyn en worden, wat zy voor alle haare cerbiedigers en vrienden is: naamelyk, de edelfte aanwending onzer verhevene vermogens; de vaste grondflag voor een opgehelderd gemoed en eenen deugdzaamen wandel; het voedfel en de fterkte van onzen geest; de vreugde onzer eenzaame, en de troost onzer droevige ftonden; de onmiddelykfte, zaligfte wyze, om met God en zynen Zoon Jefus gemeenfehap te hebben; de naaste weg, de beste voorbereiding tot verhevener volmaaktheid; het zoetfte voorgevoel van ons toekomend beter en zaliger leven. Ja, dit is zy, de waare Christelyke aandacht, en dit moete zy ook voor u weezen en geduurig volkomener worden! Amen. VII. Stuk C ELF.   ELFDE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER GEVOELIGHEID. Tekst: Eerste boek van moses Hoofdft. XLV. vs. 1—5. Toen kon ziek Jofeph niet bedwingen voor allen, die by hem Jlonden, en hy riep : dort alle man van my uitgaan: en daar Jlond niemand by hem, als Jofeph zich aan zynen broederen bekend maakte. En hy verhief zyne Jlem met wenen, zodat het de Egyptenaars hoorden, en dat het Pharab's huis hoorde. En Jofeph zeide tot zyne broederen : Ik ben Jofeph ; leeft myn Vader nog ? nadert toch tot my. Ik ben Jofeph , uw broeder , dien gy naar Egyptm verkocht hebt. Maar nu, weest niet bekommerd , en de toorn ontfteeke niet in uwe oogen, omdat gy my hier henen verkocht hebt: want God heeft my voor uw aangezigt gezonden, tot behoudenis des levens. C 2   ó /^od, Schepper van ons verftand en van ons hart, eeuwige Bron van alle beftaanlykheid, van alle gewaarwordingen, van alle gedachten! Met welke bekwaamheden en vermogens hebt gy niet ons verftand en ons hart begiftigd! Welke bronnen van kennis en vermaak, van volmaaktheid en gelukzaligheid hebt gy voor ons niet in beiden ontflooten! In welke nuttige en zalige verbindtenisfen met de zigtbaare en onzienlyke waereld ons door beiden geplaatst! Daar gy ons licht fchenkt; om de waarheid te kennen en haar van dwaaling en fchyn te onderfcheiden ; fchenkt gy ons ook léven en krachten , om haar te omhelzen en vast te houden, en haare voorfchriften gewillig te volgen. Daar gy ons door ons verftand den weg aanwyst , dien wy te gaan hebben, en langs welken wy onze verordening bereiken zullen; verwarmt en ontvlamt gy ook ons hart, om deezen weg te betreeden, en hem tot aan het einde toe af te loopen. Gelukkig wy, dat wy dat geene zyn, 'twelk ons uwe wyze goedheid gemaakt heeft dat wy gevoelige en denkende weezens; dat wy, fchoon van den eenen kant met de dieren des velds vermaagfehapt, echter teC 3 vens  38 OVER DE WAARDY DER vens vermaagfchapten der engelen , en van uwen Zoon en Evenbeeld Jefus Christus zyn. 6 Mogten wy toch alle bekwaamheden en vermogens onzer natuur zodanig befchouwen en gebruiken, als met uwen wil en haare verordening overeenkomt; nooit dé eene tot nadeel der anderen verwaarloozen , of misbruiken; en door het beste gebruik van allen zo volmaakt en gelukzalig worden, als menfehen worden kunnen! Mogten toch ons vcr-r Hand en ons hart geduurig onder eikanderen en met de regelen der waarheid en der goede orde overeenftemmen, en beiden u, hunnen Schepper en Onderhouder , verheerlyken ! Zegen toch, tot bevordering deezer oogmerken , onze overdenkingen over de leeringen der wyshcid, welke ons thans voorgcftcld Sullen worden. Verfterk onze oplettendheid op dezelve ; laat ons haare gewigtigheid en haare waarheid befcffen, en haar tot een richtfnoer van onze gevoelens en van onzen wandel ftellen. Wy bidden u daarom in den naam van Jefus, onzen Heer en Heiland, en roepen u voorts als zyne beiyders met kindcilyk vertrouwen aan: Onze Vader, enz. De  GEVOELIGHEID, 39 De Leeraar van den Godsdienst moet zich, even als elk ander Leeraar, naar de behoeften zyner Toehooreren en Leerlingen fchikken. Hy moet in die taal met hun fpreeken, welke voor hun het verftaanbaarfte is; de zulken hunner begrippen verbeteren, welke hermeest verbetering van node hebben ; zulke fouten beftraffen, die het menigvuldigst begaan en het ligtst heerfchend worden. En indien 'er over zekere dingen meer gedacht, van zekere dingen meer gefprooken wordt, dan wel voorheen gefchiede , en indien zulks met woorden of in uitdrukkingen gefchiedt, wier betekenis noch zeer wankelend en onbepaald is; dan behoort dit zyne opmerkzaamheid niet te ontfnappen, en van zyne onderrechting en voorftelling niet uitgeflooten te worden, zodra naamelyk de zaak van eenen zedetyken aart is, en invloed op het gedrag en op hst geluk zyner Tochooreren heeft, of kan hebben. Zodanig , myne aandachtige Toehoorers! is het, myns bedunkens , ook met de Gevoeligheid gelegen;eene zaak , waarvan in onze dagen veel gefprooken, en een woord, 't welk meermaalcn gebruikt, dan juist verC 4 ftaan  4© OVER DE WAARDY DER {laan wordt. En daar het eene zaak is, die veel goeds en veel kwaads {lichten, veel zaligheid en veel ellende werken kan, behoef ik my niet verder te verontfchuldigen, wanneer ik hiermede eens beproevc, u aangaande deeze zaak te onderwyzen, cn voor der> zeiver misbruik te waarfchuuwen. Ik heb u, met dat oogmerk, eene gebeurdtenis uit de gefchiedenis van jofeph vourgeleezen, by welke zich zyn karakter als zeer gevoelig vertoont. De krachtigfte aandoeningen der liefde , der tederheid , der edelfte grootmoedigheid , bemagtigen zyne ziel geheel, en overweldigen haar dermaate, dat hy in een luid geween uitborst, toen hy zich aan zyne broederen bekend maakte. Alle hoogheid en heerlykheid , waarmede hy .ais Egyptens verlosfer en de Stadhouder zyns Konings omringd was , konden de warmfle aandoeningen der kinderlyke en broederlyke liefde in hem onderdrukken noch verzwakken, noch haare natuurelyke uitbarfling tegenhouden. Hy gevoelde het zuivere, onfchuldige vermaak, 't welk men in den fchoot zyner bloedverwanten geniet, het buitengemeene geluk, verloorene vrienden weder te vinden,.en het nog  GEVOELIGHEID. 4! nog grooter geluk, beledigers te vergceven, bekommerden te troosten , en moedcloozen op te beuren, in alle zyne fterkte; en ftelde dit vermaak en dit geluk boven al den luister en al de praal, die met zynen tegenwoordigen ftaat verbonden waaren. Ik ben Jofeph, uwe broeder; leeft myn Vader nog? Nadert toch tot my, weest niet bekommerd , denkt niet, dat ik toornig ben; God heeft het gedaan, en hy heeft het alles ten beste gefchikt; gelukkig ik, dat ik u tn de uwen redden en weldoen kan! Wie kan hier de taal van het hart , van het gevoeligftc , edelfte hart niet ontdekken? Doch hier moeten wy niet blyven ftilftaan. Ons oogmerk is, de zaak zelve naar haaren gantfehen omtrek te befchouwen, en haar, in zo verre het in zulk een voorftel gefchieden kan, in een helder licht te plaatfen. Drie vraagen moeten wy, ten dien einde, onderzoeken. De eerjie is: Wat is gevoeligheid? De andere: Wat is weare, edele, lofwaardige gevoeligheid? C De  42 OVER DE WAARDY DER De derde: Wat is valfche, laakbaar e gevoeligheid? Om ons, myne aandachtige Toehoorcrs! een rechtmaatig begrip van de gevoeligheid te vormen, moeten wy dezelve niet met de aandoenlykheid verwarren, of geene en deeze volfrrekt voor één en het zelfde houden. Wanneer wy , of door de uiterlj-ke dingen, die wy zien en hooren en gewaar worden s of door de denkbeelden, die wy ons van afweezende, onzigtbaare , geestelyke dingen vormen, of door de beelden, welke onze verbeelding en vinding ons uit de mogelyke cn daadelyke waercld voordellen , ligtelyk be. woogen worden; wanneer de aangenaame of onaangenaame indrukken, welke die en deeze op ons maaken , diep ingaan, cn zich gemakkelyk en fchielyk van onze gantfche gewaarwording meester maaken , ons ligtelyk en fchielyk tot vrolykheid of tot treurigheid, tot weenen of tot juichen, tot liefde of tot haat, tot nayver of tot toorn, tot verrukking, of tot diepen weedom beweegen, dan zyn wy eandoenlyk: en wanneer deeze aandoenlykheid veredeld, verheven wordt; wanneer zy zich voornaamelyk met betrekking tot zedelyke din-  GEVOELIGHEID. 4J, .dingen, tot zuiverer fchoonhedcn, tot verhevener vermaaken aan den dag legt; wanneer zy ons gevoel van dat geene, wat recht en onrecht, goed en kwaad, welvoeglyk en onbetaamlyk, edel cn onedel is, opfcherpt, en ons dit onderfchcid in zulke dingen, per* foonen en voorvallen, gemakkelyk bemerken cn levendig bevinden laat, waar het van de meesten niet bemerkt cn bevonden wordt, dan zyn wy gevoelig. De eene en andere vergelyking zal dit ophelderen. De enkel aandoeniyke wordt meer door de oppervlakte en het uitwendige der zaak bewoogen ; de gevoelige meer door haare inncrlyke uitmuntendheid en waardigheid: de cerfte wordt inzonderheid ligtlyk tot misnoegen en toorn verwekt; de laatfte is vatbaarer voor alle, en voornaamelyk voor zachter, edeler gewaarwordingen : de eerfte wordt meer door fterke, hevige indrukfelen gefchokt ; de laatfte meer door zachte vermurwd en doordrongen: den eerften beweegt meer het grootfche, het ongewoone , het verbaazende; deezen meer het fraaije, het edele, het onopgemerkte en verachte fchoone en goede. Den aandoenl}'ken ontrust het onrecht, 't geen men hem aandoet, of tracht aan te doen; den gevoelige  44 OVER DE WAARDY DER gen bekommert het onrecht, 't geen zyn vyand zichzelv' aandoet, en de onheilen, die hy zich daardoor vroeger of laater berokkent. De aandoenlyke wordt meest door de luide klagten en de heete traanen der ongelukkigen tot medelyden bewoogen; de gevoelige neemt deel in elke, zelfs de ftilfte uitdrukking der fmart, der onrust, des gebreks, welke hy by het eene of andere fchepfel opmerkt. De aandoenlyke bemint meer luide, geruchtverwekkende vermaaken en vrolykheden;de gevoelige meer ftille, huislyke, zachte geneugten. Den aandoenlyken verheugt de goede daad van den menfchenvriend, den patriot; den gevoeligen ook de traanen in het oog des jongelings , die van groote daaden hoort, welke hy wenscht zelf gedaan te hebben. De aandoenlyke is gevoelig voor dat geene, 't welk eenen zigtbaaren, fterken in» vloed op het geluk van hem en de zynen heeft ; de gevoelige is het ook wegens de verstafgeleegene, meer verborgene gevolgen der dingen, en niets is hem gantsch vreemd, gantsch onverfchillig, 't welk betrekking heeft tot cenig weezen dat leeft, gevoelt, en voor geluk vatbaar is. In 't kort, gevoeligheid is uitgeftrekte, gezuiverde, veredelde aandoen- lyk-  GEVOELIGHEID, 45 lykheid; het is deels een hooger trap, deels eene juiste richting of bepaaling, deels eene edeler aanwending en wyziging van dezelve. Ts nu de aandoenlykheid in en op zichzelve eene waare , begeerenswaardige uitmuntendheid van den mensch, dan is de gevoeligheid zulks even zo wel en nog meer. Alleen, gelyk geene nu eens wel gebruikt, dan eens misbruikt wordt, en derhalven den mensch nu nuttig, dan nadeelig worden kan, zo is het ook met deeze gelegen. 'Er is eene waare en eene, valfche, eene lof- en eene laagwaardige , eene onfchuldige en eene gevaarlyke gevoeligheid. Laat ons zien, waarin die en deeze beftaat, waarin beide van eikanderen verfchillen. Onze gevoeligheid is, voorterst, rechtmaatig, zy is edel en eerbiedenswaardig, wanneer zy op de beste, waardigjle dingen gericht is. Men vindt ongetwyffeld dingen , welke nooit te fterke indrukfels op ons maaken, welke ons nooit te fterk treffen, ten aanzien van welken wy nooit te veel gevoelen kunnen: en zodanige zyn God, waarheid, onfchuld, deugd, menfcheiyke volmaaktheid en gelukzaligheid; al-  46 OVER DE WAARDY DER alles , wat fchoon , wat groot, wat goed , wat eer- en beminnenswaardig is, en ecuwiglyk blyft. Indien gy derhalven , ö mensch! nooit zonder diepen eerbied en kindcrlyke liefde aan God, uwen Schepper en Vader, gedenkt; nooit zonder blymoedige verbaasdheid en zachte verwyding uws harten zyne werken befchouwt, en u over de blyken zyner wyshcid cn goedheid zo wel in het kleine als in het groote verwondert; nooit zonder verrukking uwe oogen tot zynen prachtigen hemel verheft, of de ontelbaare fchoonheden der aarde, welke hy u ter woonplaats aanwees , gadeflaat; nooit zonder innerlyke vreugde zyne weldaaden en zegeningen geniet; of aan zyne weldaaden cn zegeningen gedenkt; indien gy nooit zonder waare deelneeming onder de menfehen, uwe broeders, wandelt, hen ziet en me& hun verkeert; nooit zonder innerlyke blydfchap getuige eencr goede, edele daad zyt, of de overwinning der waarheid op de dwaaling, en der deugd op den laster bemerkt; nooit de zegepraal der ongerechtigheid en der boosheid zonder ontroering, nooit de dwinglandy, van welk een' aart ook, zonder het levcndigfte ongenoegen, nooit de lydende , of de verleide onnozelheid zonder har-  GEVOELIGHEID. 47 hartelyk leed weezen, nooit het bederf en de ellende uwer medemenfehen zonder innerlyke ontfteldtenis befchouwt;indien gyde ftemder natuur, der waarheid, der edele eenvoudig, heid, nooit zonder vergenoegen en vermaak, het fchreien der noodlydenden nooit zonder hartelyk medelyden, het zuchten der bekommerden en beangftigden nooit zonder ontroering en beklemming hoort; indien gy, eindelyk, elke handeling van den byzonderen en van den openbaaren Godsdienst met een gevoelig hart verricht; met weezenlyke vuurigheid bidt, de gantfche waardy en de gantfche waardigheid uwer verbindtenis met God en met zynen Zoon, Jefus Christus, befeft, van liefde tot Jefus Christus gantschlyk verwarmd en doordrongen wordt, en uwe Godsdienstoeffeningen u met gewaarwordingen doorftroomen en bezielen , die uw hart naauwlyks in ftaat is te bevatten : Dan, ja dan is uwe gevoeligheid op dingen gericht, dan is zy omtrent dingen bezig, die haarer waardig zyn,- dan is zy van de edelfte foort; dan verftrekt zy u werkelyk tot eén voorrecht, en is een bron van volmaaktheid en van gelukzaligheid voor u en voor anderen, voor deeze en de toekomende waereld. Onze  48 OVER DE WAARDY DER Onze gevoeligheid is , verder , rechtmaatig, zy is onfchuldig cn een weezenlyke uitmuntendheid van den mensch, wanneer zy onder het gebied der reden ftaat en door haar geleid wordt. Het gevoel, myne aandachtige Toehoorcrs ! en dus ook de gevoeligheid , kan ons niet in alle gevallen zeker leiden. Zy neemt ons te ligt en te fterk voor of tegen eene zaak of eene pcrfoon in; vermurwt ons "menigmaalen te zeer, terwyl wy ftandvastig en onbeweeglyk behooren te zyn; doet ons te dikwyls uit toegeevendheid en verfchooning tegen den eenen onrechtvaardig , en even zo geftreng tegen den anderen, te dikwyls uit medelyden jegens den ellendigen ^partydig, en hard tegen den gelukkigen worden. Zy oordeelt te dikwyls eenzydig 5 bepaalt zich te gaarne by de eerfte indrukfelen, die het hart ontvangt; en laat zich te gemakkelyk door den fchyn van het fchoone en goede, door inneemende gedaanten, door beweeglyke woorden en gebaarden misleiden. En hoe veel menfehen vindt men niet, die deeze, anderszins eerwaardige hoedanigheid, voor zwakheid aanzien, als zwakheid behandelen, en zich van dezelve op menigerlei wyze tot hunne baatzuchtige , onrechtvaardige oog-  gevoeligheid. 49 oQgmerken weetcn te bedienen! Hoe noodzaakelyk is het dan niet, dat zy onder het gebied der reden ftaa, dat zy een klaar, juistdenkend verftand tot leidsman hcbbe, zo ze niet op bywegen geraaken, zo ze niet voor ons en voor anderen meer nadeelig dan nuttig zal zyn! Hoe menig gevoelige heeft reeds zich en anderen daardoor ongelukkig gemaakt, of althans in geene geringe verlegenheid en nood geftort, dat hy naar de vermaaningen» en waarfchuuwingen van deezen leidsman niet gehoord, cn de reden als eene te koele, te traage, te eigenzinnige gezellin en vriendin met verachting van zich ge weezen heeft l Neen, deeze moet de gebiedfter onzer ziele, de beftuurftcr onzes gedrags weezen; daartoe heeft de Schepper haar aan ons gegeeven, en dit maakt het waare, het grootfte voorrecht van den mensch, als mensch, uit. Zy zal ons den fchyn van de waarheid onderfcheiden , elke nog zo goede neiging den plicht opofferen , niet volgens toevallige , voorbygaande aandoeningen, maar volgens vaste, onveranderlyke beginfels handelen, cn onszelven ook dan leeren bedwingen en beftuuren, wanneer het ons harte ook nog zo leed doet, Gelukkig de mensch, die dit van haar leert, by welken VII. Stuk, D lkht  50 OVER DE WAARDY DER licht en warmte tegens eikanderen in de behoorlyke betrekking ftaan; wiens verftand even duidelyk ziet, als zyn hart teder en gevoelig is! Onze gevoeligheid is, eindelyk , rechtmaatig, zy is onfchuldig en eerbiedenswaardig, indien zy ons krachtdadig tot goede, tot de beste , edelfte daaden aan/poort. Te gevoelen , 'treffend te gevoelen, en niet overeenkomftig f zyn gevoel te handelen, dit verraadt in de meeste gevallen zwakheid en flapheid. Het goede te gevoelen , en nogthans het goede niet te doen, daar men het kan en behoort te doen, is tegenflrydigheid en geveinsdheid. Goede gevoelens voor eene vergoeding van goede werken te houden , is misleiding en zelfbedrog. De minfte aandoeningen, die wy koesteren, myne Aandachtigen! zyn oogmerken ; de meesten zyn en behooren fiechts middelen , opwekkingen , aanfpooringen te zyn, om ons tot werkzaamheid te brengen, om de aanwending en infpanning onzer vermogens voor ons gemakkelyker te maaken , en ons eene menigte van daarmede verknochte zwaarigheden of gevaaren te helpen overwinnen. Wat is de verrukkendfte verwondering over het fchoone en goede , indien  GEVOELIGHEID. 5t zyons niet tot navolging van hetzelve aandryft ? Wat is het gevoeligfte medelyden , indien het ons niet tot daadelyke en onverwylde hulp aanfpoort ? Wat is het levendigfte misnoegen , de billyklte yver , indien hy ons tot afwending van het onrecht, tot befcherming der onderdrukten, tot flandvastige verdeediging van de zaak der waarheid en onfchuld, geen moed en fterkte verleent? Wat helpen alle traanen , alle klagten, alle zuchten , indien zy ons daar, waar wy werken en handelen, waar wy anderen met raad en daad byftaan moeten, befluiteloos en ledig laaten ? Wat is de innerlykfte , tedérfte liefde , indien zy zich niet door daaden vertoont ? Neen, zal onze gevoeligheid rechtaartig, zal zy lofwaardig zyn en de deugd bevorderen en verfraaien , dan behooren wy dezelve niet zo zeer in te willigen, dat zy ons uitputte of ons van de krachten tot werken beroove. Neen , zy moet ons veeleer met een onwederftaanbaar vermogen tot alle goede, edele daaden aanzetten; ons alle zwaarigheden , die ons daarvan te rug zouden kunnen houden , beneemen ; ons voor elk nadeelig uitftel bewaaren; alle voorwendfelen der traagheid en der gemakkelykheid D 2 om.  52 OVËR DE WAARDY DER ontzenuwen; ons tegen alle vrees voor moeilykheden en gevaaren verfterken; cn ons het goede even yverig verrichten laaten, als wy het diep gevoeld hebben ; en hoe werkzaamer zy ons, in dit opzigt maakt, des te edeler en eerbiedenswaardiger is zy. En deeze, myne aandachtige Toehoorers! deeze is de waare, onfchuldige, deugdzaame gevoeligheid. Deeze zal niemand , die juist denkt , en geen verftokt hart omdraagt, beftaan te laakcn of te verachten ; deeze zal elk, die de waardy der dingen kent, als een kostbaar gefchenk des Allerhoogften, als een waar voorrecht des menfehen eerbiedigen. Geheel anders is het gelegen met de valfche gevoeligheid. Wy behoeven haar flechts te leeren kennen, om het laakenswaardige en nadeel ige daarvan te befeffen. De gevoeligheid is , eerjïelyk , valsch , is laakenswaardig , wanneer zy niet natuurlyk, maar' gedwongen is; wanneer men gevoelens voorgeeft en uit, die men niet bezit, of ze tot eenen veel hooger trap wil fchynen te bezitten, dan niet de waarheid overeenkomt , en dus de rol van eenen vertwyffelden, van eenen geheel ontroost-  GEVOELIGHEID. 53 troostbaaren fpeelt, terwyl men Hechts maatig bekommerd en bedroefd is, of hemelfche vreugde en hevige verrukking verdicht, terwyl men flechts maatig vermaak en fHl welgevallen in eene zaak heeft. Daar de aandoeningen niet altoos van ons afhangen, niet altoos in onze magt zyn ; daar geen mensch in ieder oogenblik zyns levens, en by iedere gefteldheid zyns ligchaams , voor dezelfde maate van aandoenlykheid gefchikt is ; daar ook geest noch ligchaam eene altoos even fterke infpanning en ontroering zoude kunnen verduuren : behoeft zich niemand, zo min over het gemis van deeze heviger aandoeningen, als over derzelver toevallige verzwakking, te fchaamen. Ja, wie altoos aandoenlyk, altoos gevoelig is, wien alles treft, is in geenen wenfchelyken tocftand, cn hy is ftrafbaar, indien hy zich door dwaasheid en zonde in deezen toefiand gcbragt heeft. Maar zelfs de gevoeligfte mensch is niet altoos eveneens gefield; zelfs de grootHe verwonderaar van de werken der Natuur wordt door hun gezigt niet altoos op dezelfde wyze getroffen ; zelfs op den tederften menfchenvriend maakt het voorftel van den nood en de ellende zyneV. broederen niet aiD 3 toos  54 OVER DE WAARDY DER toos denzelfden indruk. Al wie derhalven flechts het waarc , het fchoone, het goede goedkeurt, en dat geene, 't welk hy zyn* plicht acht, doet, behoeft zich deswegen niet te bekommeren, fchoon hy het fomwylen fchier zonder merkelyk gevoel, en in koelen bloede zoude kunnen billyken en doen. Al wie daarentegen in elk geval juist dat geene en juist zodanig gevoelen wil, wat en hoedanig het een ander gevoelt, die misfchien voor byzonder gevoelig gehouden wordt, of met welken hy anders wegens overeenkomst van geaartheid en neigingen nader verbonden is, die moet menigmaalen veinzen , menigmaalen liegen, menigmaalen onnatuurlylc fpreeken en handelen; en geene foort van geveinsdheid en gemaaktheid verraadt zichzelve ligter, geene maakt op hen , die het befpeuren en hooren , onaangenaamer indrukfelen dan deeze. Dan worden 'er dikwerf gantsch onvereenigbaare gevoelens ten zelfden tyde geuit; dikwyls de tegenftrydigfte gebaarden en bewcegingen des ligchaams te hulp genoomen ; dikwyls al het krachtige en beweeglyke,-wat de taal in zich bevat, zonder keus opeengehoopt; en reeds menig buitenfprong , van/die natuur , heeft onder een  GEVOELIGHEID. 55 een luidrugtig gefchaater der aanfchouweren een eind genoomen. De gevoeligheid is, verders, valsch en lakenswaardig , wanneer zy buüenfpoorig en te verregaande, wanneer zy niet geëvenredigd is naar de waardy der dingen , wanneer zy zich meer met kleinheden, dan met gewigtige dingen ophoudt. Menig een hoort het bericht wegens den ondergang van eene ftad door aardbeeving verwoest, van eene vloot tegen de klippen verbryfeld , van een leger door vuur en zwaard verdelgd, zeer onverfchillig aan, die over een by vergelyking zeer weinig betekenend fchepfel uit het ryk der planten of der dieren , hevig fchreicn kan. Op menig een maakt een geheel , arbeidzaam , deugdzaam leven, maar 't welk in ftilte , zonder gerucht afliep, geenen indruk, die over het eene of andere werk van menschlykheid of van weldaadigheid , 't welk een ander, misfehien op eene toevallige , maar opzien verwekkende wyze doet , verrukt wordt. Menig een treft dat geene, 't welk moed, fterkte van geest, onverfchrokkenheid, taai geduld , ftandvastigheid bewyst, weinig of niet, daar hy door alles , waarby tederheid 'D 4 of  56 OVER DE WAARDY DER of liefde , fchoon ook niet geheel onfchul. dig, plaats heeft, op het innigfte getroffen wordt. De gevoelige, inden besten, edelen zin des woords, vindt zekerlyk ook in duizend zaakcn bezigheden en vocdfel voor zyne gevoeligheid , die anderen geheel koud laaten blyven, die in hunne oogen nietsbetekenende kleinheden zyn ; cn het verdient geene berisping, wanneer hem een bloem, een kiein infekt, wanneer hem elke uitdrukkingvan vreugde of van finarte, die hy by gevoelige fchepfelen waarneemt , aandoet, wanneer hy met een gevoelig hart deel neemt in alles: maar hy ziet deswegen het groote, het gewigtige niet over het hoofd, is daaromtrent niet onverfchillig, neemt daarin nog veel meerder deel, wordt daardoor nog veel flerker getroffen, vervalt nooit tot het beuzeiachtige, handhaaft fteeds de waardigheid van eenen denkenden, redclyken, zichzelv' bezittenden mensch; en dit is een blyk , dat zyne wyze van denken en van gevoelen, geene gemaakte aandoenlykheid , maar waare, edele gevoeligheid is. De gevoeligheid is, ten derden, onecht en laaKenswaardig, wanneer zy voor ons en voor  GEVOELIGHEID. 57 anderen nadeelig en gevaarlyk wordt, ons in weezenlyke plichten hindert, of ons derzelver vervulling onaangenaam en moeilyk maakt ; wanneer zy ons van den lust en het vermogen om te doen ,t geen recht en goed is, berooft. Wie zich dooide uitdrukking van elke hevige finarte, door het gezigt van eiken lydenden en cllendigen zodanig ontroeren , zodanig overweldigen laat, dat hy daardoor buiten zichzelven raake, zyne bedaardheid , zyne tegenwoordigheid van geest vcrlieze , en onbekwaam worde, om op middelen te denken, en de middelen te gebruiken, waardoor deeze fmart geftild, dit Jyden verligt , deeze ellende weggenoomen of verminderd kan worden ; wie. dan flechts weent en klaagt, wanneer hy zoude kunnen en behooren te helpen: de gevoeligheid van zulk eenen is nadeelig, is berispelyk, is— al ware zy hem ook nog zo natuurlyk, — eene krankheid van ziel, eene zwakte van geest, welke den mensch niet tot roem verdrekken kan,, welke hy niet aankweeken mag, maar waar tegên hy behoort te waaken en te ftryden. De gevoeligheid is verders nadeelig, en gevolg!} k ftrafbaar, wanneer zy ons de bctrekD 5 king,  S8 OVER DE WAARDY DER king, in welke wy jegens anderen ftaan,ende plichten, die wy hun verfchuldigd zyn, doet vergeeten; wanneer zy ons denfmaakin de geregelde bezigheden onzer beroepen beneemt, ons van dezelve afhoudt, of verleidt om dezelve achteloos , met verdriet en tegenzin waar te neemen. Zy is derhalven nadeelig, wanneer de huismoeder zich daardoor verhinderen laat, zich met alles, wat tot de huishouding behoort, zorgvuldig te bemoeijen, de goede orde in alle derzelver deelen te bewaaren, zelve hand aan het werk te flaan, en voor het beste en de voldoening van haaren gemaal, van haare kinderen, van alle haare huisgenooten, zo wel in het kleine als in het grootc, te zorgen; wanneer zy liever door leezen, of door gefprekken met gelykg<.aarte zielen, haare gevoeligheid involgt, dan zich met huishoudelyke bezigheden en belangen ophoudt, of flechts haar oog over het geheel, het groote , wil laaten gaan , daar toch het geheel , niet zonder zyne deelen, en het groote niet zonder het kleine kan beftaan. De gevoeligheid is nadeelig en flrafbaar, wanneer de jongeling , wanneer de man de bezigheden , die tot zyne handteering, tot zy-  GEVOELIGHEID. 59 zynen handel , tot zyn beroep behooren, en die misfchien in en op zichzelve juist niet zeer edel en gewigdg, of niet zeer onderhoudende zyn, daarom veracht, verzuimt, zyns onwaardig keurt, en waant zich daardoor te verlaagen, wyl hy dingen doet, die duizend menfehen van minder fyn gevoel en minder edele denkwyze ook zouden kunnen doen. Zy is nadeelig , wanneer de leerling der wysheid, door de neiging zyns harten vervoerd , zyn verftand en zyne reden behoorlyk vergeet aan te kweeken , cn daardoor verzuimt zich de ernftige, afgetrokkene, maar hoogstgewigtige kundigheden en weetenfehappen eigen te maaken , die hem tot zyne toekomende verordening zo onontbeerlyk zyn. De gevoeligheid is nadeelig en ftrafwaardig , wanneer men anderen de plichten der verkeering, der gezelligheid, der vriendelyke hoogachting en liefde onthoudt, omdat zy niet even zo gevoelig als wy zyn, omdat hen de Natuur misfchien uit een grover ftof gevormd, of omdat zy hun meerder koelheid van reden, meerder bedaard overleg gefchon. ken,  Co OVER DE WAARDY DER ken, en hen me.er tot doen dan tot gevoelen verordend heeft. De gevoeligheid is, eindelyk, nadeelig en gcvaarlyk, wanneer wy-, door haare inboezëmingen en aanfpooringen verleid, ons eene wacreid verzinnen, cn in eene waereld leeven en ons beweegen, die met de daadelyke waereld fchier niets gemeens heeft, die enkel in onze verbeelding, of in zekere werken der Dichtkunde haar bcfïaan heeft; wanneer wy, door zulke beelden en gedaanten misleid , by anderen volmaaktheden zoeken en dingen van hun verwachten, die of nergens, of toch zeer zelden aan te treffen zyn, en ons dan over dit zo natuurlyk gemis zodanig ontrusten en bedroeven, en zo verre van hen verwydefen , als of wy weezenlyke dingen by hen mistten, Hoe menig een heeft zich daardoor van de betaamelykfte, nuttigde verbindtcnisfen afgehouden; hoe menig een tot den ongehuuwden ftaat verleiden laaten! Hoe menig een is daardoor een min goed echtgenoot, een eigenzinnig, ten uiterflen bezwaarlyk te vergenoegen medgezcl, een menfehenhaater geworden! Neen, de wyze befchouwt, neemt, gebruikt de d;ngen deczer wacreid zo  GEVOELIGHEID. 6l zo als zy zyn, en zoekt geene engelen onder de menfehen , geen paradys op aarde , geene volkomen zuivere deugd onder gebrekkige, zondige fchepfels, geene volmaaktheid, waar zy niet te vinden is. Neen, in alle die gevallen, waarin wy de gevoeligheid nadeelig en ftrafwaardig verklaard hebben, offert men,den plicht aan het vermaak op ; maakt zich tot het vervullen zyner plichten onwillig en ongefchikt; vervult hen gebrekkige ftoort de goede orde en de welvaart des gezelligen levens ; handelt fixydig met de Goddelyke bedoelingen en met onze eige natuur, welke niet enkel tot gevoelen, maar ook tot denken, en nog meer tot doen verordend is; bederft zyn fmaak en hart; verzwakt zyne vermogens; krygt een tegenzin in het genot van het fchoone en goede; is zelden met dat, wat 'er is, en wat 'er gebeurt, te vreden; en bereidt zichzelven en,anderen duizenderlei verdrietlykheden en kwellingen , waarvan men in het tegenovergefielde geval zou zyn bcvryd gebleeven. Wacht u dan, myne dierbaare Vrienden! voor deeze valfchc, buitenfpoorigo, nadccli-  62 OVER DE WAARDY DER ge gevoeligheid. Laat u, ook in dit opzigt, de maatigheid, de beheerfching van uzelven aanbevoolen zyn. En daargy Christenen zyt, zo ziet ook hier op Jefus, uwen Leidsman en Voorganger, het patroon van alle menfcheiyke volmaaktheid. Hoe gevoelig was niet zyn hart; en hoe edel, hoe werkzaam,hoe vruchtbaar in goede werken was niet zyne gevoeligheid ! Wiens ziel was van liefde tot God en liefde tot de menfehen , van liefde tot waarheid en tot deugd zodanig doortrokken, als de zyne; en hoe Hemde by hem niet alles, verftand en hart, woorden en werken, met eikanderen overeen! Hy wierd met innerlyke ontferming over de menigte bewoogen ; hy gevoelde met haar haare geestelyke en ligchaamelyke behoeften; maar hy vervulde dezelve ook werkelyk ; hy verzadigde , hy leerde haar. Hy weende, als hy zynen vriend Lazarus in het graf befchouwde; maar hy wekte hem ook van de dooden op. Hy droeg, hy gevoelde de ziekten en fmarten der ellendigen, en genas hen. Hy omhelsde de kleine kinderen, die men tot hem bragt, en zegende dezelve. Hy kreeg de jongeling , die hem volgen wilde, lief, fchoon zyn willen niet tot doen wierde. Hy Hortte traanen over Jerufalem, 't welk j met  Gevoeligheid» 63 met moorddaadige aanflagen tegen hem zwanger ging. Hy bad voor zyne beulen om vergiffenis , en vergat zichzelven, zo menigmaalen hy anderen dienen en helpen kost. En welk een deel nam hy niet, geduurende de droevigfte oogenblikken des levens, in het lot der zynen! Zie, zeide hy van het kruis tot zyne beminden , zie uwe moeder ! Zie uwen zoon ! — Maar hoe werkzaam was niet, met dat alles, zyn geheel leven! Hoe onvermoeid zyn yver in recht- en weldoen , in de volbrenging van de hem aanvertrouwde werken op aarde ! Hoe helder en onbeneveld zyn verftand! Hoe onpartydig zyn oordeel! Hoe onbeweeglyk zyne ftandvastigheid! Hoe rechtmaatig en vast zyne grondbeginfelen ! Hoe groot zyne toegeevendheid jegens zyne leerlingen en jongeren, die zo veel minder gevoelig dan hy, die dikwyls fchier geheel ongevoelig waaren ! Hoe mannelyk was niet , eindelyk, zyn taal en zyn geheel gedrag! Hoe verre van allen dwang, alle konst, alle praalzucht verwyderd! Hoe naauwkeurig zyn karakter met .zyne verordening en met de omftandigheden dier tyden overeenkomende ! Welk eene bedaarde, ftille grootheid vertoonde  64 OVER DE WAARDY DER ■ GEVOELIGHEID. de zich niet in alles, wat by fprak en wat hy verrichtte! ö Volgt hem ook hierin na, gy allen, die het geluk cn de eer hebt zyne belyders te weezen. Jaagt naar de volmaaktheid van uwe gantfche natuur,van alle uwe geestelyke vermogens. Zorgt voor uw verftand zo wel als voor uw hart; verbetert het eerfte even zorgvuldig , als het laatfte ; leert even zo juist denken, als krachtig gevoelen. Laat reden en gevoeligheid u hand aan hand op het pad des levens geleiden , deeze van geene beftuurd en geregeerd, en geene van deeze aangemoedigd en aangefpoord worden , opdat het u nimmer aan licht ter vermyding van alle bypaden en dwaalwegen, of aan warmte en vermogen tot eenen ftandvastigen en onvermoeiden voortgang op den rechten weg ontbreeke. Amen. TWAALF-  TWAALFDE LEERREDE. OVER DE WAARDE DER " DEUGD. Tekst: Spreuken sa lomons Hoofdft. VIII. vs. n. Wysheid is beter dan robynen ; en al wat men btgeer en mag, is met haar niet te vergelyken. VII. Stuk. E   ö od , onze Schepper en onze Vader! gy hebt uwe wet, de wet der waarheid en der orde, in onzer aller harten gefchreeven, ons allen met een innerlyk gevoel van het geene recht en goed is begaafd ; en daardoor Zoekt gy ons tot de deugd , en door de deugd tot het geluk op te leiden, ö God, tot welk eene volmaaktheid , tot welk eene vreugde, tot welk eene zaligheid hebt gyons daardoor niet in ftaat gefteld, dat gy ons tot de deugd verordend en geroepen, dezelve zo eerwaardig voor ons gemaakt, en ons zo veele aanfpooringen en middelen en krachten gegeeven hebt, en nog geftadig geeft, om van zinnelyke, bedorven fchepfelen , wyze , dcugdzaame menfehen te worden , en telkens volkomener te worden ! 6 Dat wy het toch allen waren, — allen in de deugd ons grootfte voorrecht, onze hoogfte waardigheid zochten, — ons allen gantschlyk aan haare zachte heerfchappy onderwerpen, gantfchelyk van haar bezielen en regeeren lieten, en daardoor u, de eeuwige Bron van alle volmaaktheid en goedheid , geduurig nader kwamen ! Hoe gelukkig zouden wy dan nu reeds niet weczen, en hoe veel gelukkiger namaals nog worden! En met welk eene goedkeuring E z zoudt  68 OVER. DE WAARDE zoudt gy dan niet op ons, uwe kinderen, kunnen nederzien, en uw vermaak in ons vinden! ö Mogt de deugd zich toch aan onzen geest in haare gantfche fchoonheid,met alle haare onwederftaanbaare bekoorlykheden vertoonen; ons haare uitmuntendheid boven alles, wat wy anderszins achten en eerbiedigen , krachtdaadig]yk laaten gevoelen , en daardoor ons geheel hart, onze innerlyke genegenheid onder haare magt brengen! Laat toch uw licht ons verlichten , ö God, en uw Geest ons bezielen, opdat wy de waarde der dingen rechtmaatig beoordeelen, en tusfchen dezelve eene verftandige keus leeren doen. Vergezel tot dat einde het voorftel des Leeraars, die ons daartoe opleiden en aanfpooren zal , met uwen zegen. Laat hem de deugd ons niet te v&rgeefs aanpryzen: laat hem zeiven haare waarde gevoelen, en ons dit gevoel zodanig mededeelen, dat daardoor het getal en de yver haarer dienaaren onder ons' vermeerderd worde. Wy bidden u hierom als leerlingen van uwen Zoon Jefus Christus, en roepen u verder in zynen naam aan: Onze Vader, enz. De  DER DEUGD. *9 De deugd te verachten, en haar niet hoog genoeg te waardeeren , zyn twee zeer verfchillende zaaken. Het eerfte is een misdaad, waaraan zich Hechts weinige ; het laatfte een gebrek, waaraan zich ongemeen veel menfehen fchuldig maaken. De deugd, myne aandachtige Toehoorers! de deugd heeft zulk een onfchuldig, eerwaardig, inneemend voorkomen ; zy doet ons van hem, by wien wy ze ontmoeten, en door wien wy ze zien werken en verrichten , zo weinig vreezen, en zo veel hoopen; haare gevoelens en gedrag zyn zo waar, zo regelmaatig, zo natuurlyk en onopgefmukt; haar verband met ons geluk en met de welvaart der geheele famenleeving is in de meeste, of toch in veele gevallen zo zigtbaar; zy is dikwyls zo onontbeerlyk ; fteeds zo fchoon ; belooft den dwaalenden en zwakken zo veel toegeevendheid en geduld; dat 'er noch fchranderheid, noch geleerdheid, noch fcherpzinnige nafpeuring, noch een hooge trap van eige volmaaktheid toe vereischt worde, om haar zekere waarde toe te ftaan , haar voor iets goeds en begeerenswaardig te erkennen, en haar meer of min achting te bewyzen. De wyze en de dwaas, de E 3 goe-  -/O OVER DE WAARDE goeie en de kwaade, de deugdzaame en de ondeugende, de bedachtzaame man en de onbeftendige jongeling, zullen zich in dit algemeene gevoelen wegens de waarde der deugd met malkanderen vereenigen ; en niemand, zo hy niet door de eene of andere hartstogt overmeesterd en bedwelmd wordt, zal zich vermeeten, haar volftrekt en openlyk te verachten. Overal, waar nog eenig geweeten, waar nog eenig bcfef van waarheid en goedheid in de menfehen overgeblecven is, vindt de deugd, in de harten haarer vyanden zo wel als in de harten haarer vrienden , eenen voorfpraak , die het nimmer waagen durft haar volftrektlyk te doemen. Doch zo zeker als dit is, myne aandachtige Toehoorers ! even zo zeker is het ook , dat niet alle, dat misfchien flechts de minlte menfehen , de geheele waardy der deugd kennen, en haar zo hoog waardeeren, zo innerlyk eerbiedigen , als zy verdient. De hoogachting welke men der deugd bewyst, fteunt by zeer veelen meer op vooroordeel , of een duister begrip, dan op eene levendige, duidelyke kennis , eene weezenlyke gewaarwording , eene ontwyflelbaare inwendige overtuiging. Men eer-  DER DEUGD. ?I eerbiedigt wel de deugd in bet algemeen; maar niet zo, gelyk zy zich in elk byzonder geval en mensch vertoont. Men houdt haar wel voor eene goede en begeerenswaardige zaak; doch maar zelden geeft men haar, na een bedaarder overleg, op eene geheel onderfcheidende wyze, den voorrang boven alle andere goede en begeerenswaardige zaaken. Maar zelden gelooft men recht overtuiglyk, dat men haar volftrekc niet ontbeeren, nimmer tot te hoogen prys verkrygen, nooit te veel om haarent wil opofferen kan; dat men met haar alles, en zonder haar niets heeft ; dat het oneindig beter is , arm en laag en ongeleerd en veracht, doch daarby deugdzaam, dan ryk en magtig en aanzienlyk en geleerd , en daarby ondeugend te weezen. — En echter is al onze aanfpraak op waare deugd ydel en ongegrond, zo lang wy dit niet erkennen en gelooven; zo lang wy het eene of andere goed deezes levens, laat het ook nog zo dierbaar weezen, aan haar voortrekken. Uw oordeel in deezen juister te maaken, myne aandachtige Tochoorers! en u meerder hoogachting voor de deugd in te boezemen, is het doelwit van myn tegenwoordig voorftel. Wy hebben u in verfcheiden voorafgaande LeerreE 4 de-  ?Z OVER DE WAARDE denen van de waarde des Rykdoms, der Eere, der zinnelyke en geestelyke Vermaaken, onderhouden ; ze allen, gelyk ze ook werkelyk zyn, als weezenlykc weldaaden, als zaaken opgegeeven , die in zekeren graad geacht, bemind, gezocht, genooten mogen worden; als zaaken , die , naarmaate wy 'er gebruik van maaken, meer of min ter bevordering van onze volmaaktheid en ons geluk kunnen dienen,— Hoe goed en nuttig evenwel alle deeze dingen zyn, overtreft de deugd ze echter zeer verre; ja zo verre als het oogmerk de middelen , en een gebouw alle tot deszelfs voltrekking nodige ftellaadjen en werktuigen overtreft, Wysheid, zegt de wyze Koning in onzen tekst , Wyshrid is beter dan robyrièn; en al watmen begeeren mag, is met haar niet te vergelyken. Wysheid , myne aandachtige Toehoorers ! is hier niet enkel dat geene, 't welk men anders wel eens verftand, kennis, geleerdheid* fchranderdoorzigt heet. Zy is veeleer het rechtmaatig gebruik van het verftand onder alle bezigheden en belangen des menfehen, de beste aanwending der kennis en inzigten , welke wy hebben , ter bevordering van ons geluk; zy is een vuft«udig, met waarheid en orde overeenkomend  DER DEUGD. 73 mend gedrag; kortom, zy is juist dat geene wat wy in onze taal deugd noemen. Deeze Wysheid, deeze deugd is" beter dan robynen; al wat men begeer en mag, is met haar niet te vergelyken, dat is: Haare waarde is grooter dan de waarde van alle overige dingen, welke anders door de menfehen met de meeste drift begeerd, met den vuurigften yver nagejaagd worden. En dit is het ftuk , 't welk wy nu voorneemens zyn omftandiger te verklaaren cn te bewyzen. Twee vraagen moeten wy tot dat einde beantwoorden : De eer/ie: Wat is Deugd? He andere; Wat geeft haar deeze uiljieekende waardy ? De deugd, myne aandachtige Toehoorcrs! beftaat niet in enkelde goede werken. Niet de maatigheid, niet de kuischheid, niet de rechtvaardigheid , niet de billykheid, niet de weldaadigheid, by voorbeeld, maaken dat geene uit, wat deugd is en genoemd wordt. Dit zyn flcchts verfchillende wyz#en# waarop zy kenneiyk wordt , waardoor zy zich werkzaam betoont. Zy zelve is de grond, de bron van deeze en alle andere goede werken. Dat het oog E 5 on»  74 OVER DE WAARDE onverhinderd ziet, het oor zonder moeite hoort, dat ieder zintuig de indrukken der uiterlyke dingen aanneemt , dat zich ieder lid van ons hgchaam gemakkelyk en. geregeld beweegt , en zo vervolgens , zulks maakt nog niet het wezen der gezondheid uit; zulks zyn Hechts verfchil lende werkingen en vvyzingen van dezelve. Zyzelve beftaat in eene juiste en naauwkeurige evenredigheid van alle deelen , alle vaten cn vochten onzes geheelen ligchaams tot malkanderen, en in het onverzwakte , vry werkende levensbeginfel, 't welk ze allen doordringt en onderhoudt en in beweeging brengt. De deugd beftaat ook niet in enkelde goede gevoelens. Dat wy een vermaak in weldoen vinden; dat wy gaarne over ernftige zaaken , over Godsdienftige waarheden, by voorbeeld, denken ; dat wy de vrede en de eendragt beminnen en ze gaarne bevorderen ; dat wy liever het goede dan het kwaade van onze medemenfehen gelooven, cn zo vervolgens; dit alles zyn goede gevoelens, welke by den deugdzaame nim. mcr mogen ontbreeKeft; doch geene van deeze gevoelens alleen, ook niet meer by eikanderen genoomen , doen ons werkelyk deugdzaam  DER DEUGD. 75 zaam zyn , of maaken het onderfcheidende , ■ het weezenlyke der waare deugd uit. Neen, myne Geliefden! de deugd is een geheel, een ondeelbaar geheel. Zy is niet zo zeer een werk als wel de grondflag der werken, niet zo zeer een gevoelen als wel de grondflag der gevoelens; zy fpoort ons tot deeze goede werken aan, en boezemt ons die goede gevoelens in. Door haar bezield en beftuurd, willen en doen wy het goede, en alles goeds, willen het krachtiglyk en ftellig; en doen het gaarne en ftandvastig. Zy is naamelyk die hoedanigheid van onzen geest, die richting en verordening zyner vermogens , welke ons ftceds zodanig denken, zodanig gezind zyn, zodanig handelen doet, als met de waarheid, de orde, den wil van God overeenkomftig is. Zy beftaat in eene algemeene, heerfchende, werkzaame neiging tot alles, wat waar en recht en goed , wat met onze natuur en onze verbindtenisfen, w de natuur en de verbindtenisfen der overige dingen overeenkomt; in eene beftendige bereidwillig, beid, om dat geene te doen, of niet te doen, te lyden of te duldfen, te zyn en te hebben, of niet te zyn en te hebben , wat Gode behaagt, dat wy doen, of niet doen, lyden of dol-  76 OVER DE WAARDE dulden, zyn en hebben, of niet zyn en hebben zullen. Zy beftaat in de waarheid onzere gedachten , aandoeningen , neigingen , woorden en werken , in de overeenftemming van alle de deelen onzes inwendigen en uiterlyken gedrags onder eikanderen en met de goddelyke wet. Zy is derhalven even het zelfde, wat wy anders liefde tot en oeffening van het goede , gewillige en onbepaalde gehoorzaamheid jegens God en zyne geboden, wat wy braafheid gewoon zyn te noemen. Zy is de gezondheid en het waare leven onzer ziele; die toeftand , in welken onze geest dat geene is en werkt-, wat hy naar zyne verordening zyn en werken moet; die kracht, welke ons ftceds tot alles, wat fchoon en goed en nuttig en edel is, wat Gode behaagt, en de menfcheiyke volmaaktheid en gelukzaligheid bevordert., aanfpoort, — ons met goedwilligheid jegens alle menfehen vervult, ons gebiedt, om meer voor anderen, dan voor onszelven te leeven en te werken, en alles, wat wy zyn en bezitten, op de beste wyze aan te wenden, , Zulk een deugd nu, zeggen wy, bezit groater waarde, dan alle andere goederen, wier waardy wy tot dusverre in versheiden Leerredenen over-  D £ R DEUGD. 77 overwoogen en bepaald hebben; grooter waarde dan rykdom , dan eer, dan zinnelyk vermaak, grooter dan alle voorrechten en geneugten des geests, in zo verre zy met de deugd ftryden , of als van haar onafhanglyk befchouwd worden. De volgende aanmerkingen zullen dit in het licht ftellen en bewyzen. Eerfielyk, is de deugd in het algemeen en zonder efnige bepaaling goed, in het algemeen en zonder eenige bepaaling cn uitzondering nuttig en begeerenswaardig. Dit kan men van geene andere, in en voor zichzdven en onder zekere voorwaarden nog zulke dierbaare goederen , zeggen. De rykdom kan ons tot een valftrik, de eer tot last, het zinnelyk vermaak tot een bron van kommer en verdriet worden; allen kunnen ons tot zonde en tot misdaaden verleiden , en daardoor in ellende ftorten. Zelfs de voorrechten van den geest, kennis naamelyk en weetenfehap, geestigheid en fchranderheid, en het daaraan verknochte edeler vermaak , kunnen op duizenderlei wyzen misbruikt , voor onszelven en voor anderen op duizenderlei wyzen fchadeJyk en verderflyk worden. Noch de uiterlyke welvaart, noch de innerlyke fterkte van geest, kan den onwyzcn en  78 OVER DE WAARDE en den ondeugenden voor dwaasheid en voor ellende befchcrmen. De deugd alleen kan nimmer misbruikt, nimmer ftrafbaar worden; want, men kan nooit te deugdzaam zyn, nooit te waar, te juist, te goed denken en handelen; nooit het vermaak der deugd te dikwyls, te aanhoudend genieten; nooit wegens dcszelfs genot plichten venvaarloozen. Geene deugd ilrydt met de andere ; geene belet ons in de volbrenging der andere; geene verzwakt onze begeerte of ons vermogen daartoe. Eigenlyk is 'er, gelyk ik reeds aangemerkt heb, flcchts ééne deugd, en deeze is de heerfchende, onveranderlyke bereidwilligheid en vaardigheid, om te doen, wat recht en goed, en in elk ge val het beste is, wat met de natuur, met den wil van God, met onze betrekkingen tot hem en de overige dingen overeenflemt; en waar deeze bereidwilligheid en vaardigheid gevonden wordt, daar kan geen tegenitryciigheid, geen onbegaanbaarheid met zichzelven plaats vinden, geen plicht met terngftelling en tot nadeel der andere waargenoomen , geene foort van zedelyk goed ten koste van andere foorten gezocht en geöeffend worden. De waardy der deugd is , ten tweeden, veel cn-  DER DEUGD. -79 onver ander lyler, dan de waardy van alle andere goederen en voorrechten. De waarde van den rykdom wordt door onze behoeften en door de behoeften der faraenleeving , waarvan wy Ieden zyn , bepaald. Men kan zich omftandigheden verbeelden, waarin hy ons volftrekt onnut zyn en lastig vallen zoude. De waarde van de eere wórdt zo dikwerf veranderd, zo dikwerf als de meeningen, de gewoonten, de ftaatkundige inrichtingen der menfehen veranderen; zy ryst en daalt, en de zaak zelv' wordt meer of min begeerenswaardig, naarmaate de uiterlyke teekenen van algemeene hoogachting fpaarzaam of ruimfchoots, met verftandig overleg of blindeling worden uitgedeeld; en buiten het gezellige leven, in de ftilte der eenzaamheid, houden deeze voorrechten byna geheelenal op voorrechten te weezen. De waardy der zinnelyke vermaaken blyft even zo min altoos de zelfde. Hoe veel hangt daarby niet van toevallen , van oude en aangenoomene gevoelens, en ftilzwygende vooronderftellingen ; hoe veel van de gefteldheid onzer ligebaamen, de aandoenlykheid onzer zenuwen, den ftaat onzer gezondheid, den verfchillenden leeftyd en andere omftandigheden , af! Hoe veelvoudig en verfcheiden zyn niet de gedaanten, onder welke  Zo OVER DE WAARDE ke ze op verfchillende tyden en aan verfchil» lende oorden verfchynen en behaagen ! Hoe menigmaal worden zy voor ons onfmaakelyk, boe menigmaal lastig, hoe menigmaal houden zy gantschlyk op, of verkeeren in verdriet! Zelfs de voorrechten van den geest, kennis, wcetenfchap, kunst, zyn aan veelerleie afvvisfelingen onderhevig. Haar waarde verandert zo dikwyls , als de heerfchende fmaak verandert , als deeze of geene foort van kundigheden, van geestelyke vermogens, meer of min hooggefchat, met verwondering befchouwd, voorgetrokken wordt. De waarde der deugd alleen is altoos de zelfde , is onveranderlyk. Zy is ten allen tyde, onder alle volken, in alle omftandigheden, by alle wisfeiingen en omkeeringen der uiterlyke dingen, geftadig dezelfde. Zekerlyk niet dat geene , wat wy byzondere deugden noemen ; deeze kunnen op verfchillende tyden en aan verfchillende plaatfen verfchillend beoordeeld worden.; kunnen nu meerder dan minder gelden. Maar die denk- en handelwyze , die gemoedsgefteldheid, dat charakter, die toeftand van den redelyken geest, Welken wy met den naam van deugd beftempelen , en die alleen dee-  DER DEUGD» gt de^zeU naam verdienen , die zyn en blyvefl geftadig dezelfde, die behouden ten allen tyde en overal haare waarde; Waarheid, orde, goedheid, braafheid, kunnen nimmer ophouden waarheidj orde, goedheid, braafheid te zyn; wy mogen hier of elders leeven , met deeze of met andere menfehen verbonden, in de eenzaamheid of in het gezclfchap, gelukkig of ongelukkig, gezond of krank weezen. Zelfs na ons aardfche leven zyn en blyven zy even hetzelfde, wat zy geduurende hetzelve waren. Rykdom, eer, zinnelyk vermaak, verliezen wy in den dood gcheelenai. Zelfs niet alle geestelyke vermaaken kunnen wy voor.de vernietiging bewaaren. Wie weet, hoe groot, of hoe klein een gedeelte van onze. kennis, onze weetenfehap, onze kunfteh, en derhalven ook van het daarmede verbonden en daaruit voortgefprooten vermaak, wy in de ander waereld kunnen medeneeffien? Alles, wat wy 'er thans toe betrekken, zullen wy zekerlyk niet behouden. — Maar niets, myne geliefde Vrienden! niets kan onze deugd benadeelen ; niets haare waarde verminderen. De Oide, die eenmaal in onze ziele heerscht, de goede gefchiktheden, die zy eenmaal verkrecgen heeft, haare liefde tot alles, wat waar VII. Stuk F en  82 O V E"R DE WAARDE en goed is, haare liefde tot God cn alle menfehen , blyven haar na den dood even zo zeker by, als zy dezelve tot in den dood behoudt ; zullen ook in haaren toekomenden ftaat even dezelfde- waarde bezitten, die zy hier bezaten, — zuilen onze ziele daar even zo volmaakt, even zo zalig, en nog veel volmaakter en zaliger maaken, dan zy hier door dezelve geworden is. De waardy 'der deugd is , ten derden , veel algemeener en onafhangklyker van rang en betrekking , dan de waarde aller overige, en inzonderheid der uiterlyke goederen, of: zy is algemeen nuttiger dan al het andere, en bezit uit dien hoofde ook eene grooter waarde dan hetzelve. De rykdom zou volftrekt ophouden rykdom te weezen , indien elkeen in overvloed leefde. De eer zou, althans in den tegenwoordigen ftaat der dingen, veel van haare waarde verliezen, wanneer zy ons geenen voorrang boven anderen verfchafte, wanneer iedereen 'er dezelfde aanfpraak op^ maaken, en 'er dezelfde bewyzen van voor den dag konde brengen. Verfcheiden foorten van zinnelyk vermaak zouden moeten vervallen, wanneer 'elk in derzei ver genot deelde ; veele an- de-  DER DEUGD. 83 deren zouden veel minder gewaardeerd en gezocht worden, indien zy niet eenigermaare het eigendom van zekere ftanden en klasfen van menfehen waren. De famenleeving in 't algemeen zou niet kunnen beftaan', zo de genieting van ieder, zelfs onfchuldig, zinnelyk vermaak, en alle middelen en gelegenheden daartoe, voor iedereen op dezelfde wyze vry (tonden. Even zo min zou die men. fchelyke famenleeving kunnen beftaan, wanneer alle haare leden enkel geestelyke vermaaken najaagden, zich enkel in de weetenfchappen of in aangenaame en verlustigende kundigheden wilden oeffenen; en een aanzienlyk gedeelte van de waarde deezer dingen zoude vervallen, indien elkeen dezelve, en elkeen in denzelfden graad, bevatte. Geheel anders is het met de deugd gelegen , myne aandachtige Toehoorers! Zy is en blyft onder alle ftanden en klasfen van menfehen even dezelfde. Zy verdraagt zich met eiken ftand, met elk beroep, met iedere levens wyze. Zy verheft eiken ftand, veredelt elk beroep, ontlast iedere levenswyze. Zy past den verhevenen en ongezienen , ryken en armen, geleerden en ongeleerden; eiken E 2 ou-  84 OVER DE WAARDE ouderdom, elk geflacht, iedere maatfchappy» Zy is voor allen nuttig, voor allen roemryk. Zy verfcheurt geene banden des gezelligen levens, maar knoopt ze allen naauwer te faamen. Geen mensch verliest 'er iets by, wanneer een ander deugdzaam is, maar allen zouden daarby winnen , oneindig veel winnen, wanneer allen deugdzaam waren. Nooit kan de deugd te algemeen , te heerfchend zyn, te grooten invloed op de denkwyze en den wandel der menfehen hebben. Hoe meerder deugd , deste minder tweedragt en ellende. Hoe meerder deugd, deste meerder vrede en gelukzaligheid! De deugd heeft, ten vierden , eene uitfleekende waarde wegens de uitneemende goede uitwerkfelen, welke zy in ons voortbrengt, wegens haaren uitneemend grooten invloed op onze vol* maaktheid en gelukzaligheid. Zy maakt ons veel beter, veel nuttiger, veel gelukkiger, veel gefchikter voor een verhevener leven , Gode veel gelyker, dan alle andere goederen en voorrechten. De deugd maakt ons veel beter. Rykdom , eer, zinnelyke en geestelyke vermaaken, kunnen  DER DEUGD. 85 nen onze uiterlyke welvaart bevorderen; ons aangenaame aandoeningen verfchaffen ; kunnen ons aanfpooring^middelen, gelegenheid tot kennis van het goede, tot ocffening in het goede, tot zedelyke verbetering verfchafFen. De deugd daarentegen is dat geene , wat door alle deeze dingen uitgevoerd worden, het doelwit, naar 't welk zy ons.allen leiden moeten; zy brengt deeze verbetering indedaad tot ftand, en maakt ons werkelyk zo volmaakt, als wy zyn en worden kunnen. Of wat is de volmaaktheid, zo ze niet eene overeenftemming van alle deelen tot een en het zelfde oogmerk, zo ze niet de beste gefteldheid is, waarvoor ieder zaak vatbaar is? En is de deugd dit niet? Heerscht niet de fchoonfte orde en overeenftemming in de ziele des deugdzaamen ? Zyn niet alle zyne begeerten en krachten naar het geene waaien goed is, gericht ? Streeft hy niet immer naar het zelfde doel? Heeft hy niet, by alles , wat hy denkt en wil en doet, het zelfde onveranderlyke oogmerk ? De deugd maakt ons, verder, veel nuttiger, dan de bezitting van alle andere goederen en voorrechten. Rykdom, eer, kennis en weeF 3 ten.  86* OVER DE WAARDE tenfchap , zyn buiten tegenfpraak middelen tot veelerleie weldaadigheid ; middelen, om onzen mcdemenfchgn in eenen hoogen graad van nut te zyn. Echter, zo lang de deugd ons niet onder het gebruik deezer middelen leidt en bcftuurt: zo lang ook zullen wy, by wyze van vergelyking, 'er weinig mede uitrechten ; zullen dikwerf te traag worden, om ze daartoe aan te leggen; zullen 'er dikwyls kwaad in plaats van goed mede ftichten. De deugd eerst leert ons alle deeze voorrechten wel gebruiken, ze op de beste, edelfte wyze gebruiken. Rykdom , eer , kunst, weetenfchap zonder deugd zyn gemeenlyk nadeelig; verftrekken zeer dikwyls tot vocdfel en werktuigen van de verderflykfte driften. Maar deugd zonder rykdom, zonder ecre, zonder kunst en weetenfchap , is en blyft echter nuttig, fticht echter veel goeds en enkel goed. Zelfs de armfte, onaanzienlykfte, ongeleerdfte deugdzaame, hoe veel goeds kan die in zynen enger' of wyder' kring door raad, door daad, door troost, door voorbeeld niet werken! En hoe veel verder, hoe veel krachtiger zou hy niet werken, indien hy met deeze voorrechten begaafd was, en daarby deugdzaam bleef! De  DER DEUGD, '87 De deugd maakt ons ook veel gelukkiger, dai al het andere. Rykdom en eer verfchaffen ons zeker]yk voordcelen ; zinnelyke en geestelyke vermaaken verlcenen ons aangenaamc aandoeningen. Maar noch deezen noch geenen kunnen wy zo dikwyls , en maar zelden in die maate genieten, als wy wel zouden wenfchen. ïjeezen en geenen kunnen x^oor ons meer of min onnuttig, nadeelig worden, kunnen ons dikwyls meer tot last dan tot genoegen verftrekken. De deugd alleen kan nooit bezwaarend, nooit ten onbruike, nooit nutteloos voor ons worden. Zy maakt ons fteeds gelukkiger; vertroost, bemoedigt, verblydt ons geftadig ; geeft ons geftadig den besten raad; leidt ons geftadig op den veiligften weg; bréngt ons geftadig nader aan ons doel. Waar waarheid en orde gevonden wordt, daar is rust en vergenoegen ; waar edele , zuivere liefde heerscht , daar woont geluk. Een mensch, die zyne inwendige waardigheid befeft en handhaaft, kan de meeste uiterlyke dingen ontbeeren, zonder daardoo» ongelukkig te weezeh: een mensch, wiens wil gantfchelyk aan Gods wil onderworpen is, bezit en vermag alles, wat hy begeert, dewyl hy F 4 niets  88 OVER DE WAARDE niets anders wil en doet, dan het geen God hem te willen en te doen beveelt. Uit even dezelfde gronden, myne aandachtige Toehoorcrs ! maakt de deugd ons ook veel geschikter voor een verhevener, beter keven, dan al het andere; ja zy alleen maakt ons hiervoor gefchikt. Zy geldt in den hemel even zo veel, en nog veel meer, dan op aarde. Daar kunnen wy haar zo min ontbeeren ais hier: zy is daar de waardigheid en het leven van onzen geest, even ars zy zulks hier is. Ja daar is zy alles in allen; de volkomene fchadeloosftelling voor alle door den dood verloorcne uiterlyke goederen en voorrechten, de grond van alle groote, edele verrichtingen, van alle hooge eere en magt, het verzamelpunt van alle inwooners der betere waereld. Zy is dat geene , 't welk alle wyze en goede onderdaanen in Gods geheel onmeetlyk ryk, met eikanderen gemeen hebben; 'c welk hen allen pp het naauwstaan eikanderen verbindt, en hen aIlen*tot hem, hunnen Schepper en Vader, geftadig nader brengt, Ja de deugd maakt ons ook Gode veel gelyker, dansje andere voorechten, Het geen wy ry%* 4o.m  DER DEUGD. 89 dom noemen , myne dierbaare Vrienden! is armoe by God. Onze hoogheid en magt is by hem een kinderlyke zwakheid en onmagt; zelfs onze kennis en weetenfchap is by zyn licht grootdeels dwaasheid en duisternis. Door dusdanige voorrechten kunnen wy hem nooit, of flechts op eenen oneindig verren af (land, nader komen , hem eigenlyk nooit gelyk worden. Maar door te willen, wat God wil; door waarheid en orde lief te hebben, gelyk God ze lief heeft; door jegens alle menfehen goedwillig en weldaadig te zyn, gelyk God jegens hen goedwillig en weldaadig is; door in de beste aanwending onzer krachten, in de algemeen nuttigde bezigheden onze vreugd te zoeken en te vinden, gelyk God ze daarin vindt ; daardoor , myne geliefde grienden! daardoor komen wy Gode geftadig nader,— zeer naby,— worden hem geftadig gelyker , en voor zyne nadere gemeenfchap geduurig vatbaarer. En daartoe helpt ons de deugd, en de deugd alleen. Wie kan 'er dan nog aan twyffelen , dat zy onder alle voorrechten de grjotfte , de verhevcufte, onder alle goederen, het beste en begeerenswaardigfte , dat zy meer F 5 waard'  '$0 OVER DE WAARDE waard is dan rykdom en eer, dan hoogheid en magt, dan alle zinnelyken wellust, dan kennis en weetenfchap, — meer dan voorbygaande, fncllyk ontftaande en fnellyk vervliegende Godsdienftige aandacht, — meer dan gezondheid en leven; zy, die de gezondheid der ziele en het leven van den geest is ? Ook geldt zy, deeze Dogter des hemels, ly God, haar en Vader, meer dan al het andere. Zy is de fchoonfte trek van zyn becldtenis in den mensch; het eenige middel, om hem te behaagcn; het eenigfte voorrecht, 't welk hy door zyne Gezanten met zyne uitdrukkelyke en hoogfte goedkeuring beftempelt; de maat'Haf, volgens welken hy namaals zyne heerlykfte vergeldingen zal uitdeelen. Zonder haar verfmaadt hy de kostbaarfte offeranden yi gaaven,deftaatelykfte plechtigheden en moeilykfte oeffeningen. Met haar neemt hy iet/ere goede wensch van het hart, elke oprechte gewilligheid, iedere ernftige pooging genadiglyk aan. — Zy verhief eenen Abraham tot dc waardigheid van zynenbyzonderen vriend; zy drukte op alle wyzen en heiligen van alle tyden en alle volken het zegel van Gods kinderen ; zy onderfcheidde Jefus als den Eenig-  DER DEUGD. 91 seboornen en Geliefden des Vaders, als het verhevenfte voorbeeld aller menfcheiyke volmaaktheid, ftelde hem tot de innerlykfte, vertrouwlykfte gemeentchap met God , zynen Vader, in ftaat, en verhief hem tot een' Heer over alles ! En zoudt gy haar uwe hoogachting, uwen eerbied kunnen onthouden, ö mensch, ö Christen, die nog eenig gevoel bezit van het geene voortrcflyk en eerbiedenswaardig is? Neen, wacht u dit gevoel der waarheid in u te verdrukken ! Acht en eerbiedig de deugd-meer dan al het andere, wat buiten haar aanfpraak maakt op uwe achting en eerbied. Terwyl gy de deugd eerbiedigt, eerbiedigt gy God. Acht en eerbiedig haar dan overal , waar gy ze ook ontmoet, in welk eene gedaante, onder welk een kleed zy u verfchynt, in welk eene taal zy u aanfpreekt, door welk eene daad zy zich openbaart. Doe haar recht niet alleen in het algemeen, maar * ook in ieder' byzonder mensch, welken zy bezielt en beftuurt. De deugd in het algemeen is niets dan een denkbeeld, een voorftel van ons verftand: zy zelv' beftaat in byzondere wezens. In deezen moeten wy haar der-  92 OVER DE WAARDE derhalven achten en eerbiedigen. Wie ooit eenen armen, behoeftigen deugdzaamen veracht, die veracht de deugd zelve ; en wanneer gy de deugd veracht, ó mensch , dan veracht gy alles, wat fchoon, wat groot, wat eerbiedenswaardig is, dan veracht gy God, de Bronwel van alle volmaaktheid. Acht gy haar echter zodanig, als zy verdient, 6 bedenk u dan toch nimmer, wat u te doen, wat te verkiezen ftaa, wanneer gy tusfchen haar en den rykdom, tusfchen haar en de eer by de menfehen, tusfchen"haar en de zinnclyke of geestelyke geneugten eene keus moet doen. Laat veel liever alles vaaren, dan dat gy haar verliezen of kwetfen zoudt. Weigert gy nog, om alles, wat met haaren aart cn wil ftrydt aan haar op te offeren; bekommert gy u nog angstvallig, om op geenerhande wyze iets te verliezen; fmart u nog elk gering verlies, 't welk gy om haaren wil ondergaat, ö zeg dan niet dat gy deugdzaam zyt! — ISfeen, wenscht gy dat te weezen, wees het dan geheelenal. Scheur niet vaneen, wat God, wat de natuur der dingen op het naauwfte en onfehcidbaar famengevoegd heeft. Hier heet het; gantsch of geheel niet. Hier kan men geen  DER DEUGD. 93 geen vergelyk aangaan. Zo lar?g gy de deugd en de zonde, — de tegenftrydigfte , onverzoenbaarfte dingen, met eikanderen zoekt te bevredigen en te verbinden, zo lang zyt gy dubbeld ongelukkig. Gy fmaakt de zaligheid der deugd niet, en het voorbyfnellende , vlugtige vermaak der zonde fmaakt gy ook flechts ten halve, niet met een gerust gemoed, niet zonder heimelyken angsten verwyt. Wilt gy gelukkig zyn en gelukkig blyven, en telkens gelukkiger worden, ö, zonder u dan geheelenal , bepaald en onherroepelyk voor de deugd af! Laat zy u gantschlyk doordringen en bezielen , u fchier in een' nieuw mensch herfcheppen, u ten allen tyde en aan alle plaatfen leiden en beftuuren; laat haar de ziel van uwen geheelen wandel weezen. Dan zult gy ontdekken en bevroeden, hoe groot, hoe onuitfpreeklyk groot haare waarde is, welk eene waardigheid en fterkte zy den mensch verleent, welk eene rust en zaligheid zy hem verfchaft; en dan zult gy in haare bezitting u altoos en eeuwig verheugen. Amen. $ ïj2 ïfc DER.   DERTIENDE LEERREDE. OVER DE UITNEEMENDE WAARDY DER CHRISTE- " LYKE DEUGD. Tekst: Tweede brief van petrus Hoofjft. I. vs. 3. Gelyk ons zyne Godlyke kracht alles, wat tot het leven en de Godzaligheid behoort, gefchonken heeft, door de kennis des geenen, die ons geroepen heeft tot heerlykheid en deugd.   ö (~^od, die onze en aller menfehen Schep* ^J per en Vader zyt, hoe uitfteekend hebt gy ons, uwe kinderen,daardoor begenadigd , dat gy ons tot het Christendom geroepen hebt! Hoewel gy hetgeen van uwe redelyke fchepfelen aan alle middelen en opwekkingen , om wys en goed en zalig te worden , gantschlyk laat ontbreeken ; fchoon gy hen allen al nader en nader tot die volmaaktheid brengt, voor welke zy vatbaar zyn: hebt gy echter ons daartoe de beste middelen, do krachtigftc opwekkingen gefchonken, en ons den rechtden, veiügften, naasten weg tot de volmaaktheid aangeweezen* Gy hebt ons door uwen Zoon Jefus uwen wil even zo duidelyfc als zeker ontdekt; in hem ons den besten , getrouwden Leidsman en Voorganger op het pad der deugd,het verhevende voorbeeld ter navolginge gefchonken ; door hem ons de fchoonde, heerlykde uitzigten in eene betere waereld, in een verhevener, eeuwig leven ontdooien! Ja gy hebt ons alles rykelyk aangebooden, en biedt ons nog alles rykelyk aan, wat wy tot het leven en de godzaligheid van node hebben; alles, wat ons, in eenen hoogen trap, deugdzaam en gelukkig kan maaken. VII. Stuk. G Ge*  £8 OVER DE UITNEEM ENDE WAARDY Geloofd zy uwe weldaadige , onbekrompen goedheid, barmhartige Vader! ö Kost zy ons allen enkel dankbaarheid, enkel vreugde inboezemen ! ó Kosten wy allen zonder befchaaming en verwarring daaraan denken ! ö Waren wy allen zo wys , zo goed, zo vroom, zo zalig, als Christenen zouden kunnen en behooren te weezen! Doch mogelyk zyn 'er fiechts weinigen onzer zodanig. Misfchien is de Christelyke deugd en het Christelyke geluk eene maar al te zeldzaame en vreemde zaak in het midden der Christenen. Ach ! ontferm u onzer, goedertierene Vader! Laat ons niet langer blootelyk Christenen heeten,maar ook weezenlyk zyn en geduurig volkomener worden. Laat het ryk van uwen Zoon, Jefus, onzen Heer en Koning, ook onder ons uitgebreid en bevestigd, en de goddelyke kracht zyner leere geduurig meer onder ons openbaar worden. Laat ons toch tot dat einde thans den waaren aart der Christelyke deugd en haare voortreflykheid zo overtuiglyk onderkennen en bevinden, dat wy haar naar waarde eerbiedigen, hartelyk beminnen, ons gantschlyk door haar beftuuren en regeeren laaten. Wy bidden u deswegen als dienaaren en navolgers van Jefus Christus, en fpreeken u verder  der christelyke deugd. c)q der in vertrouwen op zyne beloften aan : Onze Vader, enz. De deugd, myne aandachtige Toehoorersl heeft en behoudt beftendig zekere waarde , zy moge zo gebrekkig en onvolmaakt zyn , als zy wil, zy werke en vertoone zich door wien zy wil, en op welk eene wyze zy wil. Waarheid is en blyft eeuwig waarheid: orde is en blyft eeuwig orde. En elk die overeenkomftig met zyne betrekkingen en verbindtenisfen met God en alles, wat buiten hem is, denkt en handelt, denkt en handelt ovcreenkomftig met de waarheid en orde der dingen; en zulks moet ten allen tyde en in alle plaatfen recht en goed weezen. Zelfs de grondbcginfelcn, uit welken men recht en goed handelt, en de oogmerken, waarmede men zulks doet, kunnen wel de waardy'deezer handelingen , de waarde der deugd verzwakken en verdonkeren, maar nooit geheel wegneemen. Goud, 't welk nog niet van den droesfem gezuiverd is, laat daarom niet na goud te zyn. Wy zouden derhalven vreezen ons aan fchennis der beledigde deugd fchuldig te zullen maaken, indien wy met zeker'oud'Christen G 2 Leer-  ÏOO OVER DE UITNEEMENDE WAARDY Leeraar alle deugden der Heidenen of Onchristenen voor blinkende zonden verklaarden. Veele hunner beroemde daaden mogen wel zodanig geweest zyn, even gelyk nog tegenwoordig zeer veele goed en zeer goed fchynende handelingen der Christenen, niets minder dan goed zyn. Maar daarom mogen wy ze echter niet allen verwerpen, en het geene zy werkelyk groot, edel, nuttig verricht hebben, voor enkele vruchten van het laagfte eigenbelang en van kwaade hartstogten uitventen. Geen mensch is volftrekt onbekwaam , om de waarheid te ontdekken en met de waarheid overeenkomftig te denken en te handelen; en wie zulks kan doen, kan ook meer of min deugdzaam zyn en handelen. Hoe krachtiger en heerfchender dit gevoel is, des te algemeener en werkzaamer zal die deugd ook weezen. Is het eerfte geen byzonder eigendom van eenig volk, van eenigen mensch , zo kan de laatfte het ook niet zyn. Doch het gaat met de Christelyke deugd, gelyk met honderd andere zaaken. Men bedoelt zekere , alzins voortreflyke zaak te verheffen, en waant, dat men dit niet beter doen  DER CHRISTELYKE DEUGD. lor doen kan, dan wanneer men al het andere, niet alleen 't geen tegen dezelve is aangekant, maar ook dat geene, 't welk de meeste gelykheid en betrekking met haar heeft, 't welk het naaste aan haar komt, zo laag fchat, dat het geene de minde waardy behoude. Dus wordt dikwyls de eene deugd ten koste der andere; dus wordt inzonderheid zeer dikwyls de Christelyke deugd ten koste der onchristelyke verheven. Maar kunnen dan geene twee zaaken tevens goed, voortreflyk, en echter de eene beter en voortref!yker dan de andere weezen ? Laat dan altoos de onchristelyke deugd de gantfche waardy , die zy bezie, behouden ; eerbiedigt al het goede, en eerbiedigt het goede allerwegen, waar gy het moogt aantreffen; laat ieder' mensch, den Onchristen zo wel als den Christen, volkomen recht wedervaaren. De Christelyke deugd kan daarby niets verliezen; zy blyft bedendig, wat zy is, en behoudt immer eenen zeer grooten voorrang boven elke andere deugd. Myn tegenwoordig voordel, geliefde Toehoorers! zal u dit be» vatlyker maaken. Hebben wy tot dusverre de waardy der meeste dingen, die tot de menfcheiyke gelukte 3 za-  103 OVER DE UITNEEMENDE WAARDY zaligheid behooren, de waarde des rykdoms, der eere, der zinnelyke, der geestelyke vermaaken , der Godsdienftige aandacht, der deugd, onderzocht; hebben wy u aangetoond dat de deugd 'alle deeze goederen en voorrechten verre overtreft; heden zullen wy u Be voortreflykheid of de uitfieekende waardy èer Christelyke deugd boven elke andere aanwyzen, en dezelve daardoor deste eerbiedenswaardiger in uwe oogen trachten te maaken. Deeze overweeging zal ons overtuigen, hoe gegrond het zeggen van den Apostel Petrus in onzen tekst is: God heeft ons, Christenen , door de kennis van Jefus Christus, of door den Christelykcn Godsdienst, zo veel van zyne Goddelyke kracht medegedeeld, als wy immer tot een vroom en Godzalig leven van node hebben. Dat is te zeggen: door de Christelyke leer en de daarmedé verbonden Goddelyke kracht, wordt ons het leiden van zulk een leven veel gemakkelyker,en wy kunnen het in de deugd en vroomheid veel verder brengen, dan wy anderszins zouden kunnen doen. En nu zullen wy ons bevlytigen, om dit omllandiger op te helderen en te bewyzen, 't Is  DER CHRISTELYKE DEUGD. 103 't Is u bekend, myne aandachtige Toehoorers! wat wy door deugd in -t algemeen ver(laan, Wy verdaan daardoor die hoedanigheid van onzen geest, die richting en verordening zyner vermogens, welke ons fteeds zodanig denken, zodanig gezind zyn, zodanig handelen doet, als met de waarheid, de orde, den wil van God overeenkomftig is: eene algemeene, heerfchende, werkzaame neiging tot alles, wat waar en recht en goed, wat met onze natuur en onze verbindtenisfen, en de natuur en de verbindtenisfen der overige dingen overeenkomt: eene beftendige bereidwilligheid , om dat geene te doen of niet te doen, te lyden of te dulden, te zyn en te hebben, of niet te zyn en te hebben, wat Gode behaagt, dat wy doen, of niet doen, lyden of dulden , zyn en hebben , of niet zyn en hebben zullen: de waarheid en overeenftemming van alle de deelen onzes inwendigen en uiterlyken gedrags onder clkanderen en met de Goddelyke wet. Dit maakt, ongetwyffeld het wezen van alle deugd uit. Zyn het nu de leeringen van het Christendom, die onzen geest en zyne vermogens deeze richting en verordening gecven; zyn het de leeringen van het Christendom, die ons zulk eene G 4 heer-  104 OVER DE L'ITNEEMENDE WAARDY heerfchcnde neiging tot waarheid en orde , tot het geene recht en goed, cn in elk geval het beste is, aanbrengen; zyn het de leeringen van het Christendom, die onzen wil zo geheelenal aan den Goddelyken wil onderwerpen ; is het de dankbaarheid voor de weldaaden , die God ons door zynen Zoon Jefus Christus beweezen, en voor de verwachtingen , tot welke hy ons door hem verheven heeft; is het eene innerlyke, hartelyke liefde tot God en liefde tot onzen Heiland en Heer, die ons tot zulk eene denkwyze en tot zodanig een gedrag aanfpooren, die zulk eene fchoone overeenftemming tusfehen alle onze gedachten , gevoelens , neigingen , handelingen in ons voortbrengen ; zyn het de voorfehriften en het voorbeeld van Jefus, die ons daarby leiden en beftuuren; is het zyn geest, zyn gezindheid , welke in ons heerscht en leeft, en zich door ons openbaart: dan is onze deugd Christelyke deugd. Zy is door het Christendom in ons verwekt; wordt door hot Christendom in ons gevoed en verfterkt; is volgens de leeringen en geboden des Christendoms ingericht; is niets anders dan het levendige j daadelyke , oeffenende Christendom. Aan zulk eene Christelyke deugd nu fghryven wy  DER CHRISTELYKE DEUGD. I05 wy eene uitfteekende waarde toe. En die heeft zy in de daad, wy mogen op haare bronnen, of haar richtfnoer, of haare beweeggronden, of haaren omtrek , of haare oogmerken letten. In alle deeze byzonderheden is zy zuiverer , grooter , vaster , wcrkzaamer , weldaadiger, zaliger, dan zy buiten behulp van het Christendom zoude weezen; in alle deeze byzonderheden overtreft zy derhalven elke andere deugd, die deézen byftand onrbeeren moet. Zonder ons thans tot bewys hiervan met eigenlyke vergelykingen op te houden, zullen wy flechts dat geene, 't welk de Christelyke deugd meer byzonder eigen is , in het licht (tellen, en u het befluit wegens haare voortrefiykheid daaruit zelv' laatcn opmaaken, De bronnen dan , uit welken zy ontfpringt, zyn de zuiverfte; de gronden, op welken zy fteunt , de vastfte , en beiden met de menfcheiyke natuur het meest overeenkomende. Zy is de vrucht van een hart, 't welk door de leeringen van het Christendom doorgaande veranderd, verbeterd , bykans hcrfchaapen is; of indien zy vroegtydig, eer dat de ondeugd in hetzelve geworteld is, daarvan O 5 be.  IOÖ OVER DE UITNEEMENDE WAARDY bezit genomen heeft, is zy de geftcldheid en toeftand van een' geest, die van deeze leeringen gantschlyk doordrongen en naar dezelve gevormd is. Haare wortelen liggen derhalven diep ; zitten vast; verfpreiden zich door den geheclen levensloop en alle de vermogens van den mensch; en verbinden zich in eens met zyne gantfche natuur. De Christelyke deugd is niet het toevallige , vlugtige uitwerkfel van enkele gedachten en gewaarwordingen , maar het uitwerkfel en de ziel van het geheele famenftel der gedachten en gewaarwordingen. Haare fterkte en duurzaamheid hangt niet af van dit of dat byzonder denkbeeld, maar van eene geheele onfcheidbaare opvolging der gewigtigfte denkbeelden, der grootfte en verhevenfte waarheden. Zy vestigt zich op alles , wat het Christendom ons aangaande God, zyne Eigenfchappen, zyne Voorzienigheid, zyne betrekking tot ons, en inzonderheid aangaande zyne liefde en genade jegens zwakke, zondige , ftrafwaardige fchepfelen zegt; op alles , wat het ons wegens onze natuur , onzen oorfprong , onze verordening, het laatfte oordeel en de toekomende vergeldingen ontdekt; op alles, wat het ons van Jefus, van zyne groote werken op  DER CHRISTELYKE DEUGD. I0J7 op aarde, van zyne den menfehen betoonde huipe, van zyn heilig leven en vveldaadigen dood, van zyne verbindtenis met ons, zyne heerfchappy over ons , zyne liefde tot ons? zynen geest in ons leert. Wanneer deeze leeringen zich aan den mensch als onloogchenbaare , Goddelyke waarheden opdoen; wanneer hy haare* waarheid , haare zekerheid , haare gewigtigheid gevoelt, — het gevoelt, hoe naauw zy met zyn tegenwoordig en toekomend geluk verbonden zyn ; wanneer zy haar helder licht aan zyn verftand, haar geheel vermogen aan zyn harte mededeelen ; wanneer de liefde Gods en zyns Zoons Jefus hem roeren, doordringen, met berouw over zyne zonden en afdwaalingen vervullen, tot dankbaarheid opwekken, in wederliefde ontvlammen ; wanneer hyT zich over de hem aangeboodene Goddelyke hulp verblyden en dezelve gebruiken leert; wanneer hy inziet en gevoelt, hoe hem aan de gunst van God alles gelegen is, hoe ellendig hy zonder dezelve zyn cn blyven zoude, hoe zalig hy door dezelve geworden is en nog worden kan en wordt; wanneer hy het geluk vaneenen begenadigden, van fchuld en ftraf -vrygefprookenen, tot de zalige onfterflvkheid geroepenen  Io8 OVER DE UITNEEMENDE WAARDY nen Christen bevat, zich voor dit geluk geftadig gefchikter en waardiger wenscht te maaken,en zynen God en Heiland geftadig nader te komen ; en alle deeze gevoelens en gewaarwordingen heerfchend in hem worden : dan verkrygt hy fchier eenen nieuwen geest en een nieuw hart, wordt een nieuw fchepfel,— wordt deugdzaam enChristelyk deugdzaam. En wie ziet niet, hoe zuiver, hoe ryk, hoe onuitputlyk deeze bron der deugd in hem moet weezen; op welke vaste grondflagen het gebouw van zulk eene deugd gevestigd is ? Hoe gantsch anders moeten niet alle deeze leeringen en de zalige veranderingen daardoor in zynen toeftand te wege gebragt, op hem werken, hoe veel meer leven en kracht ten goede hem mededeelen , dan het bloote , fchoon nog zo waare en juiste voorftel van -de gevoeglykheid en ongevoeglykheid der dingen , van haare natuurlyke betrekkingen, oogmerken en krachten! Hoe veel overeenkomftiger zyn zy niet met de natuur en bekwaamheden van den mensch , en wel van elk en een ieder mensch, hoe verfchillende ook de maate van zyne vatbaarheid en gevoeligheid moge weezen! Het  DEK. CHRISTELYKE DEUGD. 109 Het richtfnoer der Christelyke deugd, en dit is haar tweede voorrecht, het richtfnoer der Christelyke deugd is bepaalder, zekerer, onbedrieglyker , gebruikbaare'r dan elk ander. Gewisfelyk heeft God ons allen zyne wet in het hart gefchreeven: maar hoe zeer hebben vooroordeel , dwaaling , wellust, hartstogten , dit Goddelyke gefchrift by de meeste menfehen niet verdonkerd , by hoe veelen hetzelve onleesbaar gemaakt, en bykans uitgewischt! — Gewisfelyk heeft God ons allen een levendig gevoel, een fnel, zeker oordeel van het geene goed en kwaad, recht en onrecht is, gefchonken : maar hoe zelden wordt deeze bekwaamheid zodanig ontwikkeld en aangekweekt- hoe zelden dit oordeel zodanig geöeffend en opgefcherpt, dat zy ons in alle gevallen tot veilige gidfen konnen dienen ! Hoe dikwerf wordt integendeel dit gevoel door eene menigte van tegenftrydige gebruiken,gewoonten, voorbeelden verflikt, en dit oordeel door de kunstenaaryen der eigenliefde verbysterd! Hoe dikwyls moet het derhalven zelfs den welmeenendften mensch, den vriend der deugd, die geen' andere dan deeze leidslieden heeft, aan de nodige zekerheid en'beraad ontbreeken! Hoe dikwyls moet hy  HO OVER DE UITNEEMENDE WAARDY hy daar, Waar zyn pad op eenen kruisweg uitkomt, in verlegenheid gcraaken! Eene verlegenheid, die den betrachter der Christelyke deugd veel zeldzaamer wedervaart , die hy gantschlyk vermyden kan, indien hy de hem gegeeven leiding bepaaldelyk volgt. Zyn pad is voor hem afgebaakcnd : overal ontmoet hy op hetzelve de voetftappen van zynen Leidsman en Voorganger Jefus. Hier zyn uitdrukkelyke voorfchriften en bevelen van God, zynen Wetgeever en Vader: Dees is de weg, dien gy gaan zult ; zonder ter rechte- of ter flinkehand af te v/yken. Daar is het voorbeeld van Jefus, ons Hoofd en Heer: Even gelyk hy gezind was, zult gyy zyn leerling, zyn navolger, gezind weezen; gelyk hy gewandeld heeft, zult gy ook wandelen! Hoe kan ik daar in twyffel hangen , hoe dwaalen, hoe my van myn doelwit verwyderen? Als een Christen geloof ik in God, en in Jefus Christus; ik verlaat my op God, mynen hemelfchen Vader, en zynen Zoon , mynen Heiland en Heer, met een volkomen vertrouwen,— weet, dat God my liefheeft; weet, dat Jefus my lief heeft; weet, dat myn Schepper en myn Verlosfer niets dan my-  DER CHRISTELYKE DEUGD. Hf myne zaligheid beöogen, — doe derhalven, wat God my beveelt te doen; vermyd, het geen hy wil dat ik na zal laaten ; verdraag , het geene hy my oplegt te verdraagen; — volg Jefus ria , druk gerustlyk zyne voetftappen, vorm my naar zynen aart , denk en handel zodanig, gelyk hy gedacht en gehandeld heeft; vraag myzelven dikwyls af: wat zou hy in myne plaats en in myne omftandigheden gedaan of nagelaaten hebben ? — en wanneer ik zulks doe, hoe zoude ik daar, — ik herhaal myne vraag, — hoe zoude ik daar in twyffel hangen, hoe dwaalen , hoe my van myn doelwit kunnen verwyderen ? Myn leidslieden zyn onbedrieglyk; hunne voorfchriften zyn Goddelyke waarheid. Myn pad is licht; is zigtbaar van alle bywegen en dwaalwegen onderfcheiden ; verliest zich nimmer in duistere kromten; leidt regelrecht naar het doel; wordt geftadig effener en klaarer, hoe meer het hetzelve nadert. Hoe gerust kan ik daarop dan niet wandelen! Hoe veilig mynen loop voortzetten! Tot welk eene zekerheid en vastigheid het in de deugdsbetrachting brengen! Ook is de omtrek der Christelyke deugd, myn aan-  Ui OVER DE UITNEEMENDE WAARDY aandachtige Toehoorers ! uitgebreider , en haare werkzaamheid grooter , dan de omtrek en de werkzaamheid van elke andere deugd. Het Christendom, en het Christendom ook alleen, leert ons alles, het kleine zo wel als het groote, het geringfchyncnde zo wel als het gewigtigfte , zo zeer naar zyne afhanglykheid van God befchouwen ; verbindt alles zo naauw met den wil van God; vereenigt ons geheel tegenwoordig leven, met al zyne bezigheden, vermaaken, belangen, zo innerlyk en onaffcheidbaar met ons toekomend , verhevener leven ; beveelt ons het oog zo onwrikbaar op God en op Jefus Christus gevestigd te houden: dat by den mensch, dien de geest des Christendoms gantschlyk bezielt, alles deugd wordt, — alles , zyne geringde handelingen niet uitgezonderd, vruchten en blyken van deugd zyn. Het zy gy eet of drinkt, heet het by hem , of wat gy doet , doet het alles ter eere Gods; alles wat gy doet, met woorden of met werken, doet dat alles in den naame onzes Heeren Jefus Christus, en dankt God en den Vader door hem. Voor den Christen , myne geliefde Vrienden ! is in zeker - opzigt niets onverfchillig, niets ongewigtig. De geest, die in hem leeft en heerscht, ver-  der christelyke deugd. 113 veredelt alle zyne gedachten en daaden. De gedachte aan God , de blydfchap in God , de begeerte om Gode aangenaam te zyn, het uitzigt in de toekomende waereld, zet aan alles, wat hem bejegent, en waarmede hy zich bezig houdt, meerder leven , meerder waardigheid, meerder gewigt by. Hy befchouwt , beoordeelt, doet, geniet, verdraagt alles in het licht der Goddelyke waarheid, — alles als Christen. Elke bezigheid van zyn beroep is by hem een bevel van God; elke onöverkomelyke hindernis , die hy daarby aantreft, een verbod van God; elke gunftigc omftandigheid eene hulp en een zegen van God; ieder vermaak, ieder geluk eene weldaad van God; iedere tegenfpoed een befchikking van God; elk kwaad mensch een werktuig in de hand van God. Zyn gantfche leven is dus eene beltendige gehoorzaamheid , eene beftendige overgeeving aan den Goddelyken wil , en eene kinderlyke eerbiediging van den Goddelyken wil. Zyne deugd omvat dus alles, werkt op alles en door alles, heiligt alles, volmaakt alles, verbindt alles met eikanderen en met God, verlaat hem in geene plaatfe , ten geenen tyde , in geenerleie omlrandigheden; en de kring van haare werkzaamheid is even zo groot, als de kring VII. S t uk. H van  IIA OVER DE UITNEEMENDE WAARDY van zyne gedachten , gewaarwordingen , bezigheden , vermaaken, verbindtenisfen , van zyne geneugten en zyne fmarten! En geen wonder is het, myn aandachtige Toehoorers ! dat de deugd van den Christen zo veel omvat en zo verre werkt ! De aandrang , de beweegredenen , die hy als Christen daartoe heeft, zyn veel menigvuldiger en krachtiger dan alle andere. Zy roeren zyn hart, terwyl zy'zyn verftand bezig houden. Zy bemagtigen alle zyne neigingen , zyne geheele gevoeligheid ten zelfden tyde, dat zy zyne reden overtuigen. Het Christendom is voor den gantfchen mensch, en nog meer voor den gevoeligen,dan voor den afgetrokken denkenden mensch verordend. Wat de wysgeer waarheid, orde, welvoeglykheid der dingen noemt, en te recht zo noemt , is hier te gelyk het bevel van God, onzen Schepper en Wetgeever; de uitdruklyke wil van onzen grootften Weldoener ; een voorfchrift en de begeerte en het voorbeeld van eenen uit liefde voor ons geftorven Verlosfer en, Redder; het is hier het eenige middel, om deezen genadigen God te behaagen, deezen grootmoedigen Verlosfer te verheugen, en deel,aan zyne magt en heer- lyk-  DER CHRISTELYKE DEUGD. 115 lykheid te verwerven; het is de weg, die tot de zalige onfterflykheid , tot de beziging der verhevenfte voorrechten, tot de genieting der zuiverfte geneugten in eene betere waereld leidt. Hier wordt immers alles, wat dén mensch regelen, bepaalen , hem tot aanwending van zyne krachten aanfpooren,enhem daarin ftand-vastig kan doen zyn, in beweeging gebragt ; eerbied , dankbaarheid , liefde , gelaatenheid, blydfchap, hoop; begeerte naar goedkeuring, naar vermaak, naar volmaaktheid, naar gelukzaligheid. En wat kunnen deezen niet in het menfcheiyke hart uitrichten! Welke kracht der dwaaling, der gewoonte, der kwaade voorbeelden , der zinnelykheid , zal vermogend genoeg weezen om deeze vereenigde magten te wederftaan ? Hoe zoude ik kunnen God niet lief hebben, dien God, die my zo zeer, zo onuitfpreeklyk lief gehad, die my uit liefde zynen Zoon tot een' Heiland gefchonken , die my door hem tot de waardigheid van zyn kind verheven, en tot de hoogfte gelukzaligheid geroepen heeft? En hoe hem lief hebben, deezen God, zonder alle zyne geboden te onderhouden, en my gantfchelyk naar zynen wil te fchikken ? — Hoe H 2 zou-  II6" OVER DE UITNEEMENDE WAARDY zoude ik Jefus, den Eeniggeboornen des Vaders , zich zo diep voor de menfehen vernederen , zo veel voor hun doen en lyden, hun zo veel licht, troost, vryheid , verwachting, zaligheid verfchaffen ; hoe hem aan het kruis fterven, en daardoor den dood alle verfchriklykheid voor my kunnqn zien beneemen■ hoe my zo naauw met hem verbonden achten; hoe hem als mynen Heer en Koning eeren, zon. der my gantsch en al aan hem over te geeven; zonder bereid te zyn, om alles voor den geenen te doen en te lyden, te waagen en op te offeren, die zo veel voor my gewaagd en opgeofferd, die zyn leven zelfs voor my heeft ovërgegeeven ? Hoe zoude ik zyne laat- fce komst ten oordeel en ter vergelding kunnen verwachten en my daarover verheugen , zonder my daarvoor door eenen heiligen wandel en godzalig gedrag gefchikter te maaken ? hoe my in den geest in de wooningen der zaligen verplaatfen, welke hy voor my onrflooten en bereid heeft; en niet reeds hier zodanig denken en leeven, gelyk die verhevener toefland van my afeischt ? — En wanneer ilc God lief hebbe , wanneer ik Jefus lief hebBe , wanneer ik op het toekomende peinze ; wanneer ik gevoel hoe veel, hoe oneindig veel ik  DER CHRISTELYKE DEUGD. II7 ik Gode en zynen Zoone te danken heb, hoe zalig ik in de genieting deezer weldaaden nu reeds ben, en hoe veel zaliger ik namaals weezen zal: welke plicht wordt dan te zwaar voor my; wat offer, 't geen God van my vorderen mogte, te kostbaar; welke zonde zal my niet haatelyk, welke gelegenheid , om goed te doen, en even als Jefus voor myne brocde> ren nuttig te worden, zal niet wenfchelyk voor my weezen? Zekerlyk, myne geliefde Vrienden! al wie dus denkt, —- en dus behoort de Christen te denken, die in de daad en waarheid een Christen is, — dien kan het nooit aan aanfpooring, nooit aan lust en vermogen tot het goede ontbreeken; die heeft meerder en krachtiger drangredenen, om deugdzaam te zyn, en geftadig deugdzaamer te worden, dan elk ander mensch, die het geluk niet heeft van een Christen te weezen. En hoe veel edeler en grooter zyn, eindelyk, de oogmerken der Christelyke deugd niet! Hoe veel heerlyker en verhevener het doel, naar 't welk zy ftreeft! Alle deugd heefc de bevordering van het geene, wat waar, wat fchoon en goed is, ten oogmerk; alle deugd bedoelt orde, volmaaktheid , gelukzaligheid , maar geeH 3 ne  II8 OVER DE TJITNEEMENDE WAARDY ne 7,0 als de Christelyke'. Hoe grooter en rechtmaatiger de kennis is, die de Christen van God, van Jefus, van 's menfehen verordening, van het toekomende leven heeft; deste.'edeler moeten zyne gevoelens, deste meer bevattende zyne oogmerken , deste verhevener moet het doelwit zyn, waarop hy ftaart. — By hem is het geheele menfcheiyke gedacht Hechts één groot huisgezin, en wel het huisgezin van God, zynen hcmelfchen Vader. Dit omvat hy gantschlyk met zyne goedwilligheid cn met zy ne liefde; en zyne goede , algemeen - mrftige werkzaamheid wordt door geene valfche Vaderlandsliefde bepaald , door geene vooroordeelen van rang of volk verzwakt. — By hem is Jefus, de boven alles verhevene Jefus, de JJeer en Koning der menfehen ; waarheid en deugd en vryheid en gelukzaligheid zyn de goederen en voorrechten van zyn ryk; en elk woord , iedere daad , iedere opoffering , elk lyden , waardoor de Christen ergens een'mensch van de dwaaling tot de waarheid, van de zonde tot de deugd, uit de flaavèrny in de vryheid ftellen , waardoor hy hem verbeteren, gerust Hellen , verheugen kan, is by hem eene uitbreiding en bevestiging van het heerlyke ryk van Jefus , eene daadelyke deelnecming aan zyn  DER CHRISTELYKE DEUGD. 110 zyn groot werk op aarde. — By hem is dit leven de grond en de aanvang van het toekomende, betere leven, eene voorbereiding tot hetzelve:.en alles, wat hy hier doet en werkt, en anderen laat doen en werken; al het kwaad, 't welk hy hier tegenhoudt ; al het goede , 't welk hy hier dicht; alle zaaden , die hy hier drooit ; alle fpi.uiten, die hy hier bevrucht, zyn by hem zaaken, wier gevolgen zich tot in het oneindige uitdrekken, is by hem het zaaikoren, waarvan hy duizendvoudige vruchten durft hoopen in te oogden. Welke uitzigten, myne aandachtige Toehoorers! welke veelbevattende, verre-uitziende bedoelingen zyn het, die de deugd des Christens op het oog heeft! Hy wil het genadige voorneemen van God met de menfehen bevorderen , en gemeenfchaplyk met hem, zynen hemelfchen Vader , aan de welvaart zyner kinderen arbeiden: wil de zaak der waarheid, der braafheid , der vryheid, de zaak van God naar zyn vermogen op zich neemen : wil het werk door Jefus op aarde begonnen voortzetten, en de grenzen van zyn ryk uitbreiden: wil de menfehen, zyne broeders, voor den hemel helpen opvoeden , en hun niet flechts hier, niet flechts lang na zynen dood , maar zelfs in de eeuwigheid tot nut H 4 wee-  120 OVER DE U1TNTEEMENDE WAARDY weezen. Hoe zeer moeten niet zulke uitzigten alle zyne deugdzaame poogingen en handelingen veredelen! Kunnen wy ons wel grooter, verder uitziende oogmerken verbeelden , dan deeze zyn ? En zullen zy hem ooit in zyne popgingen, om zichzelven en anderen te verbeteren, moede en verdrietig doen worden ? Zal hy zich ooit, enger of wyder paaien van wysheid , van goedheid, van algemeene nuttigheid voor* fchryven ? ooit gelóoven, te veel of wel genoeg gedaan te hebben ? Neen, zyn doel is de volmaaktheid , de Christelyke volmaaktheid, eene geduurig grooter gelykheid met Jefus , eene eeuwige voortduurende nadering tot God. Niets geringer kan hem bevredigen. De maatftaf,naar welken hy de waarde of de hoegrootheid zyner deugd afmeet, is niet het oordeel der waereld , maar het oordeel des hemels ; niet dat, wat hy is en verricht, maar dat, wat hy zou kunnen en behooren te zyn en te verrichten. Zelfs wanneer hy reeds lang aan zyne verbetering gearbeid heeft , reeds verre daarmede gevorderd is, reeds veel gedaan, veel uitgevoerd, veel verdraagen heeft, roept hy met den Apostel uit: niet dat ik het aireede gekree- gen  DER CHRISTELYKE DEUGD. 121 gen hebbe , of aireede volmaakt ben. Neen , ik vergeet , dat achter is , breng het geene ik reeds gedaan en uitgevoerd heb, naamvlyks in rekening, daar my nog zo veel te doen ftaat. Ik ftrek my tot het geene dat voor en is , tot den verhevener trap van volmaaktheid, welken ik nog beklimmen moet, tot denprys der braafheid en oprechtheid, dien ik alsdan te wachten heb , wanneer ik alles overwinne en tot het einde toe volharde. Ja, deeze is-uwe geaartheid, deeze uwe befcheidene en echter vuurige taal, ó gy, beste, getrouwfte Leidsvrouw van den mensch , Christelyke deugd! — Gezegend zy uwe komst op aarde! en gezegend de Heer, die u onder de menfehen bragt en den grond uwer heerfchappy over dezelven leide! Uwe heerfchappy is zacht; en u te geboorzaamen is vryheid en gelukzaligheid. Gy geeft den vermoeiden kracht; en eene genoegzaame fterkte aan onvermogenden. Gy beurt den vernederden uit het ftof; zegent hem met het befef van zyne tegenwoordige en toekomende waardigheid; zyt voor den ongeleerden zo wel als voor den geleerden eene Goddelyke wysheid ; geeft den onberaadenen raad; boezemt den verftorvenen H 5 het  122 OVER DE UITNEEMENDE WAARDY het leven , den fchroomachtigen eenen heldenmoed in! Aan u heeft de ellendige zyne zoetfte vertroosting, de onfchuldig-verachte de inwendige rust zyns geests, de vervolgde de beloonende bewustheid zyner braafheid en getrouwheid, de lydendez3?ne ftille,onverfchrokken moedigheid, en de ftervende zyne blyde verwachting te danken. Gy hebt duizend edele daaden verricht , en verricht nog dagelyks duizend edele daaden, die tot geens ftervelings kennis komen , die door geene ydele roemzucht bevlekt, die flechts van den geenen gezien worden, die in 't verborgene ziet, en die onder zyn toezigt nooit op zullen houden blydfchap en zaligheid in zyn geheel ryk te verfpreiden ! ó Dat toch uwe heerfchappy algemeen wierde , uw vuur eiken Christen deede ontbranden, en eiken Christen voor hem, die bet nog niet is, tot een voorbeeld ter navolging maakte! Ja , myne aandachtige Toehoorers! zo behoorde de Christen te zyn, en zodanig konde hy zyn. het licht der waereld, het zout der aarde , de leeraar, het voorbeeld , de verbeteraar , de redder , de heiland der overige menfehen ; veel wyzer, veel deugdzaamer , een  DER CHRISTELYKE DEUGD. 123 een veel nuttiger burger, een veel grooter Weldoener zyner broederen , dan de wyste , beste mensch, die geen Christen is. Deeze is - zyne verordening, zyne roeping ; dit moet het wit zyner najaaging weezen. En dit belooft hem ook in deezé en de toekomende waereld een veel grooter zaligheid, dan elk' ander' wyzen en deugdzaamen mensch. Ieder trap der deugd maakt ons voor zekeren trap van zalighèid vatbaar; en hierom fluiten wy, even weinig als God zelf, één eenigen goeden mensch van alle zaligheid uit. Maar de Christelyke deugd, is de weg, die ons tot de zuiverfte , hoogfte gelukzaligheid leidt. — Betreed hem toch, deezen weg, ö mensch, die het geluk hebt, een Christen genoemd te worden ! U moet het niet enkel daarom te doen zyn, om het eeuwige verderf te ontvlieden, of na den dood in eenen niet geheel onzaügen toefland geplaatst te worden. Wilt gy in de daad een Christen weezen, u de voorrechten van het Christendom werkelyk ten nutte maaken , dan behoort gy edeler te denken, naar grooter dingen te ftreevcn, u boven alle uwe broederen , die geen Christenen zyn, te verheffen, u tot eene hoogere zaligheid zoeken op te  124 OVER DE UITN. WAARDY DER CHR. DEUGD. te beuren, opdat gy namaals, nog meer dan hier, een aanvoerer, leeraar, weldoener, redder van uwe minder volmaakte en minder zalige broederen zyn; opdat gy God geduurig nader komen , Jefus geduurig gelyker worden , en met den Vader en met zynen Zoone geduurig meerder gemeenfchap moogt hebben ! Welk een uitzigt, myne geliefde Vrienden! ö Mogte het voor onzen geest fteeds tegenwoordig zyn, en ons allen in de Christelyke deugd geduurig verder, en der volmaaktheid geduurig nader brengen! Amen. VEER.  VEERTIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDE VAN DEN GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. Tekst: EüANG. VANJOANNES, Hoofdft. XVII. VS. 3. Dit is het eeuwige leven , dat zy u kennen , den eenigen waar en God, en Jefus Christus, dien gy gezonden hebt.   6 /"^ od, Schepper en Vader der menfehen! nimmer behoorden wy ons tot uwen eerdienst te verzamelen, nimmer onze oogen en ons hart tot u te verheffen, zonder de waardy van het geluk, van het onwaardeerbaare geluk te befeffen, waarmede gy ons als denkende, verftandige, zedelyke, voor uwe gemeenfchap vatbaare fchepfelen , begenadigd hebt. Ja , dat wy ons met onzen geest tot u , het Eerfte , het Grootfte, het Volmaaktfte aller wezens, verheffen; dat wy u kennen , u als onzen Schepper en Vader kennen ; dat wy u lief hebben, ons in u verblyden, ons gantschlyk op u verlaaten, ons geheel aan u overgeeven, vastèlyk op u vertrouwen , van u fteeds het beste verwachten, en dat alles als Christenen met gerustheid en blymoedigheid kunnen doen: welk een geluk, welk eene zaligheid is dat niet! Welk eene waardigheid zet dat onzer natuure niet by ! Welke uitzigten opent ons dat niet in het verstafgelegene toekomende ! Ach, welk een duisternis zoude ons niet omringen, welk een vertwyffeling, welk een verfchrikking zoude ons niet in leven en in dood vervolgen , indien wy u met eene angstvallige onzekerheid moesten zoeken en toch  128 OVER DE WAARDE VAN DEN toch niet vinden konden ; indien ons het licht des waaren Godsdiensts niet verlichte en op den weg der gelukzaligheid leidde ! En hoe gerust kunnen wy nu onze reis op het levenspad niet voortzetten ! Hoe blymoedig en wel te vreden op hetzelve wandelen! Hoe onverfchrokken het einde te gemoete zien! Ja, dit is het eeuwige leven, de eeuwige gelukzaligheid, dat wy u, den eenigen, waaren God , en Jefus Christus , dien gy gezonden hebt, kennen! Eeuwig zy uwe goedheid daarvoor gedankt, barmhartige God! dat gy ons tot deeze kennis gebragt, dat gy u aan ons door alle uwe werken, dat gy u aan ons door uwen Zoon, Jefus Christus, zo heerelyk geopenbaard hebt, dat gy door hem ons zo naby gekomen en zo kennelyk geworden zyt! ö Dat wy toch de waarde deezer voorrechten nooit uit het oog verloren, fteeds befeften, en ftceds daarvan het beste , waardigfte gebruik maakten! Hoe wys, hoe deugdzaam, hoe gelukkig zouden wy dan niet weezen ! Hoe fpoedig , hoe onfeilbaar van volmaaktheid tot volmaaktheid opftygen ! Ach , voeg toch genade by genade; hoop weldaaden op weldaaden. Laat het gefchenk, waarmede gy ons door den Godsdienst begenadigd hebt, fteeds gewigtiger cn ge-  godsdienst in het algeméén. üq geftadig heilzaamer voor ons worden. Laat Ons zyn vermogen ter onzer verbeteringe en gerustftellinge telkens meer bevinden, en ons geftadig gefchikter deelgenooten eener grooter gelukzaligheid worden. Zegen toch tot dat einde de overdenkingen , die Wy thans daarover zullen voordraagen. Laat het voorftel van uwen Dienaar ingang vinden in de harten der Toehooreren , en diepe, bly vertde indrukfelen op dezelven maaken. Wy bidden u daarom als leerlingen van uwen Zoon Jefus Christus, en roepen u Verder in zynen naame aan: Onze Vader, enz. De Godsdienst,myne aandachtige Toehoo* rers! — ik fpreek thans van den waaren Godsdienst, die op reden en openbaaring gegrond is, — de Godsdienst wordt van verfchillen. de menfehen zeer verfchillend beoordeeld. In de oogen des eenen bezit hy weinig of geene Waardy; naar het oordeel des anderen is hy onwaardeerbaar. Dees houdt hem voor eene moeüyke en vruchtelooze bezigheid des verftands ; geene voor het gewigtigfte * zaligfte belang des harten en des levens. Voor deezen is zy een hard, knellend juk, ?E welk VII. Stuk. I hy  13° OVER DE WAARDE VAN DEN hy op allerleie wyze poogt af te werpen , eene lastige bepaaling van zyne vryheid en zyne neigingen., een ysfelyke vreugdeftoorer, van welken hy zich, zo verre mogelyk, verwydert: voor geenen is hy de zachtzinnigfte gebieder , de wcldaadigfte , edelfte vriend en trooster, de rykfte bron van vérgenoeging en blydichap. Dees bemoeit zich deswegen zelden met hem, bepaalt' hem enkel tot zekere tyden en plaatfen, en vindt 'er noch nuttigheid noch troost in ; geene verliest hem nooit uit het gezigt, maakt hem tot zynen beftendigen medgezel en leidsman op alle de paden zyns levens, en vindt by hem fteeds gerustheid, vermaak en hulp. En wy, myne geliefde Vrienden! tot welke van deeze beide klasfen van menfehen behooren wy ? Wat is de Godsdienst voor ons ? Welke waardy heeft hy in onze opgen ? welk gewigt voor ons hart? welken invloed op ons leven ? Geheel onverfchillig zyn wel de allerminften onzer daaromtrent. Anders zouden wy de vergaderingen der dienaaren van God en Jefus Christus niet bywooncn ; zouden daar noch oplettendheid noch deelneeming betoonen; en veele dingen niet verrichten, die  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. 1%1 die wy nu verrichten, en veele dingen niet nalaaten, die wy nu naiaaten. Maar, of wy zyne gantfche waardy kennen ; of wy hem als het dierbaarfte gefchenk des hemels eerbiedigen; of wy hem voor zo gewigtig houden , als hy in de daad is; of ihy ons zo dierbaar, zo nuctig cn troostryk is, als hy ons zoude kunnen en behooren te weezen; zulks zyn vraagen, die ik alleen voor myzelven, maar. niet voor anderen kan beantwoorden. Ja, voor my is de Godsdienst de gewigtigfte, de onontbeerlykfte , de verhevenfte zaak , die ik my voordellen kan, de grootde weldaad, die ik aan den Algoeden te danken heb; my leidt hy veiliger, dan elk ander licht; my verfchaft hy meer nuttighpid en troost; my maakt hy vergenoegder en blymoediger, dan alle andere kennis en weetenfchappcn, goederen en voorrechten in ftaat zyn te verrichten; en nooit kan ik zyne waarde vergeeten, of my in het geringde van zyne leiding tot de deugd en de gelukzaligheid verwyderen, zonder menigvuldige verliezen en nadeelen te ondergaan. Mogt dit, myne geliefde Vrienden ! het oordeel zyn, 't welk gy allen uit eene innerI a lyke  132 OVER DE WAARDE VAN DEN lyke overtuiging en bevinding over de waardy van den Godsdienst velde. Want deeze waarde komt hem toe, en elk een, die denzelven te recht kent en deszelfs voorfchriften naar behooren volgt, moet en zal hem daarvoor houden, waarvoor ik hem heb opgegeeven. Elk een zal met onzen Heiland in onzen Tekst erkennen: ja, dit is het eeuwige leven, dees is de weg ter hoogfte gelukzaligheid, dat men u, den eenigen waaren God, kenne, en Jefus Christus, dien gy gezonden hebt! Doch iaat ons de zaak zelv' onbevooroordeeld onderzoeken, laat ons de waardy van den Godsdienst overweegen. Dit zal zyne liefhebbers , in het rechtmaatig gevoelen, 'twelk zy van denzelven koesteren , bevestigen, en misfchien zelfs zyne verfmaaderen hoogachting voor denzelven inboezemen. 'Er zyn twee hoofdzaaken , waarover wy ten dien «jnde onze gedachten moeten laaten gaan. De eerfte is : Hoe onze Godsdienst gefield, en hoedanig wy daaromtrent geneigd moeten zyn, wanneer hy eene weezenlyke groote waardy voor ons zal bezitten. De  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. I33 De andere': Wat hem deeze waardy geeft, of waarin dezelve beftaat. Een Godsdienst, die op dvvaaling gegrond is en in angstvallig bygeloof ontaart ; een Godsdienst, die in ydele gebruiken en plegtighedcn , of in een onvruchtbaar geloof aan onbegrypelyke dingen beftaat ; een Godsdienst , die enkel als een weetenfchap , als eene theorie" over zekere verfchynfelen in de natuurlyke en zedelyke waereld 's menfehen verftand bezig houdt, maar zyn hart onverbeterd en ongerust laat blyven ; een Godsdienst, die niet enkel zedelyk is, niet regelrecht tot 's menfehen verbetering ftrekt, of die zelfs wel de zonde en ondeugd begunftigt ; zulk een Godsdienst heeft zekerlyk geenerlei waarde; en het zy verre van my, denzelven met myne goedkeuring te bekroonen, of zyne voortreflykheid aan te pryzen. JNeen, alleen de Godsdienst, die op waarheid gegrond is ; die ons God en onze betrekking met hem kennen, en daarmede overeenkomftig leert denken en leeven ; die aan onze menigvuldige behoeften beantwoordt; die ons wyzer en beter maakt, cn in alle zyne deelen tot onze volmaaking en gelukzaI 3 lig-  134 OVER DE WAARDE VAN DEN ligheid verordend en gefchikt is: alleen deeze bezit eene weezenlyke waardy ; alleen deeze is onzen diepften eerbied en innigfte liefde waardig. En van deezen aart is alles, wat de befchouwing der waereld , en eene verftandige overdenking ons van God en onze verordening leeren ; van deezen aart is inzonderheid dat geene , wat God zelf ons aangaande zich en zynen wil door zynen Zoon, Jefus Christus, geopenbaard heeft. Dit is het eeuwige leven, dat zy u kennen, den eenigen waaren Gód , en Jefus Christus, dien gy gezonden hebt. Zal echter deeze waare, zal inzonderheid de Christelyke Godsdienst, welken wy als de duidelykfte en volledigfte openbaaring eerbiedigen,ook voor ons, of ten aanzien van ons die waarde en voortreflykheid bezitten, welke hy in cn op zichzelven bezit, dan moeten wy denzelven vooralle dingen kennen. Wy moeten ons rechtmaatige en duidelyke begrippen wegens zynen inhoud, zyne oogmerken, zy-. nenleeringcn, voorfchriften en beloften vormen. Niet de naam, niet de belydenis, niet een blinde eerbied voor den Godsdienst, maakt pns wyzeren beteren gelukzaliger. Hy werkt niet  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. 135 niet op ons even als een tovermiddel buiten ons weeten en zonder ons toedoen; hy doet zulks alleen, voor zo verre wy hem kennen, daarover nadenken en hem werkelyk gebruiken. Let derhalven, ó mensch, Iet in dit op. zigt op de ftem van God in de Natuur,op de Hem van uwen Schepper en Vader, die door ieder zyner werken tot u fpreekt; en houdt u aan de Schriften der Euangelisten en Apostelen , die u de leer van Jefus Christus in haare eerfte eenvoudigheid en zuiverheid voordellen. Wanneer gy deeze ftemme een opmerkend oor verleent, en uit die zuivere bronnen de waarheid fchept; dan zal de Godsdienst u zonder alle menfcheiyke byvoegfelen en kunstenaaryen, zy zal u onder de eerbiedenswaardigfte gedaante , met eene onopgefmukte , edele fchoonheid , als eene dogter des hemels voorkomen, welke de Vader der menfehen tot hun troost op de aarde gezonden heeft. Zal de Godsdienst, verder, eene weezenlyke, groote waardy voor ons bezitten, dan moeten wy van deszelfs waarheid, van deszelfs Goddelyken oorfprong verzekerd weezen. Wy moeten denzelven gelooven, en op gronden, I 4 met  l%6 OVER DE WAARDE VAN DEN met eenegerustdellende zekerheid gelooven. Zo lang ik in dit opzigt in twj-ffel daa; zo lang ik zyne leeringen eeniglyk voor waarfchynlyke gisfingen , zyne voorfchriften voor wclrneenende, nuttige leefregelen, zyne beloften voor wenfchelyke dingen houde; zo lang kan ik hem wel in zekeren trap hoogachten en liefhebben, en hy kan zekeren invloed op myn gedrag en op myne vergenoeging hebben. Maar nooit zal ik zyn geheel vermogen op myne verbetering en gerustdelling gewaar worden, nooit door hem zo goed en gelukkig worden, als ik zou kunnen en behooren te worden, ten zy ik zyne leeringen vooruit, gemaakte waarheden, zyne voorfchriften voor bevelen van myncn hoogden Opperheer cn Rechter, cn zyne beloften voor onbedriegly. ke toezeggingen van den Waarachtigen er. kenne. Eerst dit geloof maakt de Godsdienst recht heilig en gewigtig voor my; eerst dit geloof verleent hem dat aanzien qn dat ver. mogen, 't welk hy noodzaakelyk moet bezitten , om de beftuurer van myn hart en de Jeidsman van myp leven te kunnen zyn. Maar zelfs dit is niet toereikend. Zal hy dat geene voor ons zyn en uitvoeren , om  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. I37 't welk te zyn en uit te voeren hy verordend is, dan moeten wy hem niet flechts kennen en gelooven, maar om werkelyk door hem leiden eu bejhturen laat en. Wy moeten zyne leiding tot de deugd cn de gelukzaligheid volgen , ons door zynen zin en geest bezielen laaten, en ons gantsch gedrag naar zyne voorfchriften inrichten. Hy zoekt even zulke gehoorzaame als leergierige leerlingen. Hy leert, hy verbetert , hy bevredigt ons niet tegen onzen wil en zonder onze medewerking. Hy biedt onzen weetgierigen en naar rust verlangenden geest het gezondfte voedfel aan; maar zal dit voedfel ons verfterken en verkwikken, dan mosten wy het tot ons neemen en gebruiken. Hy wil ons op den weg der deugd en der gelukzaligheid by de hand leiden ; maar deezen weg moeten wy werkelyk betreeden cn denzei ven ftand vastig bewandelen, indien wy zyn byzyn begeeren en ons in zynen byftand zoeken te verblyden. Hy belooft ons licht, hulp cn troost; maar dit licht, deeze hulp, dien troost, moeten wy aanvaarden en gebruiken , indien zy ons verheugen en van nut zullen weczen. Wcnscht gy derhalveu, ö mensch , de waardy van den Godsdienst juist tc leeren fchatten, geef u dan gantschï 5 lyk  138 OVER DE WAARDE VAN DEN lyk aan zyne beftuuring over, en geef u aan dezelve ten allen tyde , aan alle plaatfen , in alle omftandigheden over. Denk fteeds zodanig, gelyk hy u leert denken; doe fteeds dat geene, wat hy u gebiedt; verlaat u fteeds op dat geene, wat hy u van Gods wege zegt en belooft. Zonder hem toch niet van uw gemeen , dagelyksch leven af. Bepaal hem toch niet enkel tot de tyden en plaatfen, die den openbaaren eerdienst en de Godsdienstoeffeningcn zyn toegewyd. Maak hem toch niet enkel tot uwe noodhulp en trooster in ellende. Hy verfmaadt de dienaars en vrienden, die hem eeniglyk in rampen, eeniglyk in volftrekt ledige , droevige uuren zoeken , en zich in tyden van voorfpoed van hem verwyderen. Neen, hy zy uw raadsgeever by alle uwe onderncemingen en bezigheden, uw leidsman in de eenzaamheid en in gez'elfchappen, uw naaste, vertrouwelykfte vriend, zo wel in geluk als ongeluk, zo wel in leven als in dood. Dan, ja dan zult gy zyne geheele waarde kennen, en u over hem meer verblyden, dan over eenig ander goed, Waarover de menfehen zich immermeer verblyden kunnen. En hoe groot, myn geliefde Vrienden!hoe groot  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. I39 groot is niet werkelyk de waardy van den Godsdienst voor een' iegc-lyk, die denzelven dus kent,dus gelooft,dus in oeffening brengt en met zyn geheel farnenftel van gedachten en gewaarwordingen zo innerlyk verbindt ! 6 Mogt ik u zyne waarde zodanig kunnen vertoonen, gelyk ik ze gevoel, en denzelven voor uwe verftanden en uwe harten zo belangryk maaken , als hy voor my is ! De Godsdienst maakt my wys ; hy maakt my goed; hy maakt my blymoedig en vergenoegd; hy leert my het tegenwoordige op eene recht verftandige wyze gebruiken en genieten ; hy opent my de hcerlykfte uitzigten in het toekomende, belooft my aldaar eene verhevener , eeuwige gelukzaligheid , en maakt my voor deeze gelukzaligheid werkelyk gefchikt. Kennis der waarheid , lust cn vermogen tot het goede, een bedaard, vergenoegd hart, maatigheid in voorfpoed, troost en bemoediging in tegenfpoed, hoop en vertrouwen in leven cn in dood; dit alles zyn gefchenken van den Godsdienst; en hoe kos.telyk , hoe onontbeerlyk tot myne gelukzaligheid zyn niet deeze gefchenken! Ja, de Godsdienst maakt my wys; by leidt my  Ï40 OVER DE WAARDE VAN DEN my tot de kennis der waarheid , der gewig. tigfte, onontbeerlykfte , zaligfte waarheid. Zonderhem zoude ik in de duisternis wandelen, in een' doolhof van vertwyffeling omdwaalen, aan mynen oorfprong, noch verordening beantwoorden;alles, wat my omringt, alles, wat my en^nderen bejegent, zou voor my écn raadfel, een onoplosbaar raadfel weezcn. Uitwerkftlen zonder oorzaaken, middelen zonder oogmerken, krachten zonder bedoelingen haarer waardig , tallooze ryen en gevolgen van dingen zonder verftandig verband , fchoonheid en orde by toeval voortgebragt, deugden ondeugd, leven en dood in eenen onophoudelyken ftryd, zedelyke fchepfels zonder toezigt, eene onmeetbaare waereld zonder beftuurer en regeerer : dit zou het tooneel van het zigtbaare heelal aan my vertoonen , cn hoe zeer zou zulks mynen ïgeest niet verwarren ! in welk een' afgrond van twyffelmoedigheid en troosteloosheid hem nederftorten! Verlooren onder de ontelbaare menigte der dingen, die tot dit heelal behooren, eenzaam en verbaten midden onder alle leevenden, die my omringen, zoude ik niets hebben, waaraan ik my vasthouden; niets , waarop ik my verbaten; niets, dat my in , myn  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. I4Ï myn denken en navorfchen zeker leiden; niets, dat ik als een vast doelwit myner wenfchen , myner begeerten , myner poogingen zoude kunnen befchouwen; niets, dat my en alles, wat buiten my is, als een geheel verbond. Even zo weinig als een kind , door wreedheid of toeval ftraks na zyne geboorte aan zichzelf overgelaaten, zoude ik weeten, aan wien ik myn aanweezen en myn leven te danken had, wje hetzelve voor my behouden, wie zich myner' aantrekken zoude, van wien ik befcherming en hulp en vaderliefde verwachten mogt. Maar gy, Goddelyke Godsdienst, gy trekt my uit deeze vreesfelyke bekommering; gy leidt my uit deezen doolhof van vertwyffeling; brengt my op den weg der waarheid en deizekerheid. Gy leert my God kennen, en de betrekking kennen, in welke ik met hem fiaa. Gy fchenkt my en der geheele waereld een' Stichter, een' Onderhouder, een' Rcgeerer, een' Vader; en'hierdoor verfpreidt gy licht over alles , verbindt alles tot een geheel, geeft aan alles leven en orde, zet aan alles gewigt en waardigheid by. Nu vind ik my niet meer verboren en verhaten in het onmeet- baare  Ï42 OVER DE WAARDE VAN DEN baare heelal; ben niet meer een droevige fpeelpop der toevalligheid of des geluks; niet meer dat nietsbetekenende, zwakke, onmagtige fchepfel , 't welk aan een niets hangt, niets van zynen oorfprong en van zyne verordening weet, en.zonder fchutsheer en leidsman in de woesteny deezes levens omdoolt, om heden of morgen een prooi des doods te worden. Door u geleid, heb ik God gevonden, heb in hem eenen Vader, den wysten, goedcrtierendften Vader gevónden , die my kent en lief heeft; en ik ben zyn fchepfel, zyn kind , ben naar zyn beeld gefchaapen , ben voor zyne gemeenfchap vatbaar, ben en leef en beftaa in hem en door hem ; weet waartoe hy my gefchaapen en verordend heeft; ftaa onder zyn toezigt en hoede; ken zyne liefderyke genegenheid jegens my, en niets kan de zalige betrekking vernietigen , die my met hem , den Onyeranderlyken en Eeuwigen, verbindt. En in welk een gantsch ander licht verfchynt nu alles , wat buiten my is , voor myn oogen ! Onder welk een geheel ander, onder welk een helder , vrolyk aanfchyn vertoont zich nu aan my de waereld, cn hoe  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. I43 hoe verheft, hoe verblydt thans haare grootheid en haare pracht myn' geest! Nu ken en vereer ik eene eerfte , eeuwige , allervolmaaktfte Oorzaak van alles,- wat is en was en zyn zal; een' God, van wien, door wien en tot wien alle dingen zyn; een' God, dien ieder Hofje, elke plant, elk dier, elk mensch, ieder engel, dien hemel en aarde als den AU magtigen, als den Alwyzen, als den geenen, die de liefde zelve is, pryzen. Nu zie ik allerwegen , waarheen ik myne oogen wende en myne verbeelding richte, enkel fchoonheid, enkel orde ; allerwegen de w3-ste, goedertieréndfte oogmerken , en de gefchikte middelen ter bereiking van dezelven; allerwegen leven en blydfchap en gelukzaligheid , hier in den aanleg en in het fpruitje, daar in den bloei en in de genieting. Nu hangt alles, het kleine en het groote, het zigtbaare en het onzienlyke, het zandkorreltje aan den oever der zee en de albezielcnde bron des lichts , op het naauwfte en innerlykfte met malkanderen te faamen; alles is het werk van eenen eenigen, hoogst volniaaktiten Geest; alles maakt flechts één geheel uit; een geheel , waarin het natuurlyke en het zedelyke, het goede en het kwaade, het tegenwoordige en het toekomende  ï44 0VEk EÊ waarde Van dËJï de onfcheidhaar verbonden en in elkandereri gevlochten zyn; een geheel, waarin niets on* nut , niets overvloedig , niets zonder oogmerk , niets volftrekt kwaad cn nadeelig is; een geheel, 't welk door zynen oneindigen Stichter zclven gedraagen en onderhouden , geregeld en beftuurd wordt, en waarin alles tot de hoogst mogelyke volmaaktheid en gelukzaligheid opleidt. * En dit te weetën , hiervan verzekerd te zyn , deeze verhevcnfte , vruchtbaarfte , troostrykfte waarheden tot leidraaden zyner gedachten en nafpooringen , tot een richtfnoer van zyn doen en laaten, tot grondflagen zyner wenfehen en verwachtingen te hebben, is zulks geene wyshdd? geene grooter, verhevener wysheid, dan alles, wat anderszins onder deezen naam voorkomt ? En zou dan de Godsdienst, die ons tot deeze wysheid opleidt, niet eene onwaardeerbaare waarde bezitten ? Zou hy niet het eerwaardigfte gefchenk des hemels weezen? Even gelyk de Godsdienst my wys maakt, myne aandachtige Toehoorers ! zo maakt hy my ook goed; en dit is een tweede bewys van zyne verhevene waarde, van zyne voortref- lyk-  godsdienst in het algemeen. Ï4J lykheid. De Godsdienst is de band der liefde, der innerlykfte vereeniging tüsfcben den Schep, per en zyne fchepfelen, en tusfehen alle deivkende, gevoelige enredelyke fchepfelen öndef malkanderen; de grond der naauwfte verbindtenis van de natuurelykë met de zedeiyke waereld , en van den tegenwoordigen met dert toekomenden ftaat; En deeze liefde , deeze vereeniging, deeze verbindtenis verwekt in elk menfchelyk hart, 't geen zy bezielt $ nieuw geestclyk leven, nieuwen lust en vermogen tot het goede in het algemeen; ja meer geestelyk leven, meer lust en vermogen tot plicht en deugd, dan elke andere toëftand, elke andere betrekking der dingen zou kunnen doen. En in de daad, myne geliefde Vrienden ! indien ik eenen God kenne en eerbiedige, die myrt Schepper, myn Onderhouder, myn Weldoener , myn Vader, myn Opperheer en myn Rechter is, en die my Zekere wetten voorgefchreeveu, en derzelver waarneeming met de heerlykfte beloöningen, derzeiver overtreeding met zwaare ftraffen verbonden heeft; welk een gezag moeten deeze' wetten by my niet hebben ! Hoe heilig, hoe onvcrbreeklyk moeten zy voor my niet zvn! En indien ik deezen God, deezen Vader alVIL Stuk E lef-  Ï4Ö OVER DE WAARDE VAN DEN lerwegen in zyne werken zie; allerwegen zyne onderrechtende, vermaanende, aanmoedigende ftem hoore;my allerwegen door hem en de uitwerkfelen zyner wysheid en goedheid omringd vinde ; hem allerwegen, zo wel in de dikfte duisternis als in het helderde licht, als den getuige myner gedachten en daaden eerbiedige : hoe zoude ik het dan waagen durven , iets te denken en te verrichten, wat met zynen wille ftrydt, of iets na te laaten, van het geene hy my bevoolen had? Wanneer kan en zal het my aan moed en kracht ontbreeken , om in zyne tegenwoordigheid en voor zyn aangezigt dat geene te doen, en gaarne te doen, wat recht cn goed en in elk geval het beste is? En indien ik deezen God, deezen Vader, zoals de Godsdienst my leert, kinderlyk lief hebbe, met een innig vermaak aan hem denke, en my tot hem verhef, my over myn aan weezen , zyne tegenwoordigheid, zyne weldaaden, zyne toegenegenheid mywaards, en zyne verbindtenisfen met my verheuge: hoe gemakkelyk, hoe aangenaam zal het dan niet voor my weezen, om zyne geboden te onderhouden , zyne oogmerken te bevorderen , en als in gemeenfehap met hem  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. 147 hem aan de algemeene volmaaktheid cn gelukzaligheid zyns Ryks te arbeiden 1 Doch gelyk de Godsdienst de fchepfels met den Schepper verbindt, even zo verbindt hy ook de fchepfels onder malkanderen en met malkanderen ; even zo verbindt hy my ook met alle myne medemenfehen ; leert my, dat zy allen kinderen van mynen hemelfchen Vader zyn; dat wy allen flechts eene groote familie uitmaaken, wier vader God, en wier eerstgebooren broeder zyn Zoon Jefus Christus, is. En indien ik dat geloof, dat gevoel, dan leef ik immers onder enkel broeders en zusters, die met my denzelfden oorfprong en dezelfde verordening erkennen: en hoe zou my dan het gezigt van ieder mensch , hoe zouden my dan dc vatbaarheden , de bekwaamheden , de vermogens van ieder mensch, het vermaak, het geluk, de verdienfte van ieder mensch, niet tot blydfchap verftrekken! En indien diebroederlyke liefde jegens hen,welke de Godsdienst my inboezemt, my bezielt, hoe onmogelyk zou het dan voor my weezen , hun hunne goederen en voorrechten te ontweldigen , of hen op de eene of andere wyze te befchaadigen en te benadeelen! Hoe K 2 ver-  T48 OVER DE WAARDE VAN. DEN verre zou dan niet alle hoogmoed, alle nyd, alle haat , alle koelheid van my verwyderd zyn! Hoe gaarne zoude ik niet barmhartig, gelyk myn Vader in de hemelen barmhartig , weldaadig , gelyk hy weldaadig is , jegens hen weezen! En welken plicht jegens myne naasten zoude ik alsdan wel verzuimen ? welken niet blymoedig en getrouwelyk waarneemen ? En wanneer ik daarenboven het gantfche gewigt der liefde van God en van Jefus Christus tot de menfehen befeffe , gelyk zy ons door de leer des Christendoms in zulk een treffend licht vertoond wordt; wanneer ik het gevoel, hoe veel God voor my gedaan, hoe veel zyn Zoon Jefus, voor my opgeofferd en geleeden heeft; wanneer ik my den zin en het leven van deezen mynen Verlosfer tot een voorbeeld van navolging voorftelle; wanneer ik op hem, als mynen Leidsman en Voorganger , zie , en my aan zyne beloften houde ; wanneer ik het innerlyke verband tusfehen het tegenwoordige en bet toekomende overweege, en het eene als den grondflag van het andere, het eene als den tyd der zaaijing, en het andere als den tyd des oogsts befchouwe : welk eene aanfpooring, welke krachten tot alles, wat billyk en goed,  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. 149 goed, wat groot en edel is, moet dit alles my niet verfchafFen ! Neen , als de Godsdienst my niet verbetert, als die my niet tot een' zeer goeden, deugdzaamenmensch maakt, dan moet ik voor geene verbetering vatbaar, moet ik diep van de menfcheiyke waardigheid vervallen zyn , en een geheel ongevoelig , volftrekt bedorven hart hebben !En welk eene waarde moet ook dit den Godsdienst in onze oogen byzelten , indien wy de waardy van zedelyk goed en deugd flechts eenigermaate befeffen J Wie, wys en goed is , myne aandachtige Toehoorers ! kan ook blymoecïïg en vergenoegd weezen; en de Godsdienst, die ons de eerfte voorrechten verfchaft , onthoudt ons ook de laatfte niet. Verre van daar, dat hy zynen getrouwe dienaaren flaaffche vrees en bangen fchrik inboezemen zoude, boezemt hy hun moed en vertrouwen in. Verre van daar, dat hy een vreugdverftoorer zoude weezen, ontfluit hy zelfs voor ons de rykfte bronnen van vreugde, en nodigt ons tot derzelver genot. Ja, indien ik zyne voorfchriften volg en in zyne beloften geloof, dan woonen vrolykheid en rust in mynen boezem; dan ben K 3 ik  15© OVER DE WAARDE VAN DEN ik van myne begenadiging, van de kwydfchelding myner zonden , van het welbehaagcn myns Scheppers verzekerd ■ dan ontrust en doemt myn hart my niet; dan fmaak ik de zaligheid van een goed geweeten. Ja, indien ik my van hem leiden en beftuuren laat, en alles in dat licht befchouw, 't welk hy 'er over verfpreidt: dan ben ik met alles te vreden; te vreden met God, dien ik als den wysten, gocdertierenften Vader ken en eerbiedig, en van wien ik enkel weldaaden en altoos de beste verwacht; te vreden met alle inrichtingen en bepaalingen in de natuurelyke en zedelyke waereld, dewyl het zyne inrichtingen en bepaalingen zyn ; te vreden met de plaats en de omftandigheden, in welke hy my gefield, met de maate van vermogens en goederen, die hy my verleent, met de lotgevallen , die hy my laat wedervaaren, dewyl ik' weet, dat dit alles met myne verordening overeenkomflig en tot myn geluk is ingericht; te vreden met myzelv', dewyl ik van myne oprechtheid en braafheid by myzelven overtuigd ben, en, fchoon ik ook feilde, echter niet met opzet zondig, en het doel.der Christelyke volmaaktheid nader koom; te vreden met alle myne medemenfehen, dewyl ik niemand  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. I5I mand haat, niemand benyd, dewyl ik hen allen lief heb, my in aller voorfpoed verbly*, en geduld en toegeevendheid omtrent de zwakken en de dwaalenden oeffên; te vreden met alles, wat my omringt, dewyl alles dat geene is, en zodanig is, wat en hoedanig de Al wyze en Algoede wil, dat het weezen zal. Ja, wanneer ik my door het licht van den Godsdienst leiden, en door zynen geest bezielen laat, dan openen zich voor my allerwegen bronnen van vreugde, die even zo zuiver als onuitputtelyk zyn; dan geniet ik meer weezenlyk vermaak , dan de grootfte lieveling van het geluk, die deezen vreugdverwekker niet kent, immer kan genieten; dan verbly ik my in God, mynen Weldoener en Vader; verbly my in zynen Zoon Jefus Christus, mynen Verlosfer en Heer; verbly my in myne bekwaamheden en krachten en in myne verordening; verbly my in al het fchoone en goede, 't geen in de waereld is en gefchiedt; verbly my in de menfehen, als myne broederen , als kinderen van mynen hemelfchen Vader, als deelgenooten myner toekomende gelukzaligheid ; verbly my in alle levenlooze cn leevende fchepfelen, nadcmaal zy fchepfeK 4 len  I52 OVER DE WAARDE VAN DEN len van mynen God zyn'; verbly my in het eigtbaarc en het onzienlyke , in het tegenwoordige en het toekomende; cn juich daarin, dat ik onfterflyk ben, en een eeuwig leven, eene eeuwige gelukzaligheid met zekerheid durf verwachten. En deezen hlyden moed, deeze tevredenheid, deeze menigvuldige vermaaken heb ik den Godsdienst te danken. Hoe zoude ik dan zyne waardy, zyne yoortrefiykheid kunnen pntkennen? ja, hy is het, deeze hemelfchc Godsdienst, die my by alle verwisfeh'ngen myns toeftands, by alle myne verrichtingen en. ontmoetingen, die my in. vqorfpoed en in tegenfpoed, in leven en in dood leidt, veriterkt, vertroost en verkwikt. Hy geeft aan alles een gants.ch ander aanzien; verfraait al het aangenaame en goede;maakt alle zwaarigheden en tegenfpoeden draaglyker; en laat het my nimmer aan onderrichting , aan ónderfteumng , aan vertroosting cn byftand ontbreeken. Geniet ik vreugde en vermaak: dan verheft hy derzel? ver genot voor my door de blyde gedachte,, dat God het is, die my deeze vreugde verleent en djt vermaak verfchaft. Heb ik veelerleie en gewigtige plichten te betrachten,. moe^.  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. 153 moeilyke bezigheden te verrichten : dan maakt * hy dezelve gemakkeiyker cn edeler voor my door de overdenking , dat God my dezelve opgedraagen heeft, dat ik in zyn' dienst arbeid, dat ik, het geene ik te doen heb, onder zyn oog cn met zyne goedkeuring doe. Gelukt het my, iets goeds te werken, nuttig te zyn voor het algemeen en de menfcheiyke gelukzaligheid te bevorderen: dan doet hy my het geheele gewigt der eere gevoelen , van een werktuig in Gods handen te weczen , waardoor hy zyne oogmerken uitvoert, en zegen en leven 'over de menfehen uitftort. Ontmoet ik zwaarigheden op mynen weg ; kom ik in nood cn gevaar: dan gebiedt hy my myne oogen en myn hart hemel waards op te heffen, en by den geenen hulp te zoeken, en van den geenen hulp te verwachten, die in hemel en op aarde alles doet, wat hy wil, en nooit iets anders wil, dan het geen biflyk en goed is. Drukt my de eene of andere levenslast: dan roept hy my toe: verlaat u op den byftand van hem, die u deezen last heeft opgelegd , en wees verzekerd, dat hy u niet meer zal opleggen, dan gy in ftaat zyt te draa-' gen. Treft my eenig ongeval: dan bid ik , door den Godsdienst ondcrwcezen, in ftille.ii  154 OVER DE WAARDE VAN DEN eerbied de hand van den geenen aan, die het over my gehengd, die het met wyze, goede bedoelingen over my gehengd heeft, en zonder wiens toelaaten geen kwaad tot my kan naderen. Komen my tegenfpoeden over, die ik niet verdiend heb: dan neem ik ze als befchikkingen van mynen God en Vader met eene kinderlyke onderwerping aan: eerbiedig ze als middelen van tuchting en oeffening, waardoor hy my tot eene verhevener volmaaktheid zoekt op te leiden; en weet, dat alles , vroeg of laat, tot myn welzyn zal gedyè'n. Bevreemden en verwarren my fommige zeldzaame cn vreesverwekkende ontmoetingen in de waereld en onder de menfehen: dan zie ik met het oog des geloofs op hem , die alles regeert, en alles volgens de wetten der vol. maakte wysheid regeert, en ftel my volkomen gerust met de bedenking,dat hy zekerlyk ten laatften het alles wel maaken zal. Mislukken my myne rechtmaatige onderneemingen , myne goede, weldaadige poogingen : dan offer ik myn' wil aan den veel wyzer' en beter' wil van mynen God en Vader op; vergenoeg my met de bewustheid van recht gehandeld te heb-  GODSDIENST IN HET ALGEMEEN. I$S hebben en zyne goedkeuring weg te draagen; en houd deswegen myne moeite en arbeid niet voor verlooren, dewyl ik weet, dat in zyn Ryk en onder zyne Regeering niets goeds verlooren kan .gaan. Drukken my de gebreken van den ouden dag; vervallen myne krachten; neigt myn ligchaam tot het ftof : dan verlaat ik my op den God , die my als zuigeling, als kind, als jongeling, als man nooit verliet, die ftaag myne Verzorger en myn Vader was, en eeuwig weezen zal. Nadert my de dood; gebiedt hy my over myne goederen te befchikken, en al het zigtbaarc en aardfche vaarwel te zeggen: dan hoor ik de ftem van mynen hemelfchen Vader , die my tot zich roept, my uit het eerfte in het tweede en verhevener leven, uit de vreemdelingfchap in het vaderland roept. Door den Godsdienst geleid en onderfchraagd, volg ik deeze roeping met blymoedigheid, treed getroost op het donkere pad des doods, bewandel hetzelve met onverfchrokkenheid, en ben verzekerd, dat zyn uitgang een helder licht, eene eeuwige gelukzaligheid voor my zal weezen. Zo onderricht, zo leidt, zo verkwikt, zo on-  15*5 OVER DE WAARDE VAN DEN GODSD. enz, onderfteunt cn verfterkt , zo vertroost de Godsdienst my in voor- en tegenfpoed, in leven en dood! Zo behoudt hy zyne waarde ten allen tyde, aan alle plaatfen, in alle omftandigheden, met betrekking tot alle myne bezigheden, alle myne belangen en lotgevallen, en blyft altoos 't geen hy is, altoos de verftandigfte leeraar, de getrouwde vriend, de beste trooster van den mensch. Ja, hemelfche Godsdienst, dit moet, dit zult gy eeuwig voor my weezen, gelyk gy het tot nog toe geweest zyt! fteeds myn vertrouwelykfte vriend, myn onaffchejdbaare leidsman op alle paden des levens, de deelgenoot van alle myn vermaaken en tegenfpoeden , myn troost in den dood, en myn gids naar de wooningen des hemels! Ja, God, u, den eenigen waaren God, den Alwyzen en Algoeden, den Vader der menfehen, en Jefus Christus, dien gy ge, zonden hebt, te kennen, dat is het eeuwige fa ven , de hoogftc , eeuwige gelukzaligheid \ Amen, VXF,  VTFTIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST IN HET BYZONDER,o f: HOE JESUS ALLE ONZE GEESTELYKE BEHOEFTEN VERVULT. Tekst: EUANG. VAN JOANNES, Hoofdft. X. VS. lO'->. Ik ben gekomen , op dat zy het leven hebben en overvloed hebben. Uitgefprooken op het Kersfeest, 1781.   ö od , naar u verlangen alle leevende , denkende vveezens. By u zoeken allen , die het geluk hebben u te kennen , licht en troost en kracht en hoop en zaligheid. En niet een van allen verlangt te vergeefs naar u. Gy bezielt en verblydt ze allen, en leidt ze allen tot hunne verhevene verordening op. Niet een zoekt by u, wat hy niet in volle maate by u zou kunnen vinden, en gaarne laat gy u van den geenen vinden, die u ernftig zoeken. Ja, gy voorkomt uwe kinderen met eene vaderlyke toegenegenheid , roept ze tot u, biedt hun alle uwe gaaven en zegeningen aan, en nodigt hen tot derzelvcr ruime genieting Zo verfchillende en dringende hunne behoeften zyn , zo ryk en onuitputbaar zyn ook de bronnen van hulp en verkwikking, die gy voor hen ontfluit. ö God, welk eene zalige ondervinding hebben wy, menfehen , niet van uwe voorkomende genadige goedheid gehad ! Wie van ons , hoe weinigen van alle de nakomelingen van Adam zochten u , zochten hulp by u , toen het fterkfte gevoel van gebrek en ellende hen ter ncderdrukte, en gy uwen Zoon van den hemel tot hen zond, die dit gebrek vervullen 1 en  J<6o OVER DE WAARDY VAN DEN en deeze ellende opheffen zoude ? En hoé heerlyk hebt gy ons door hem niet geholpen! Welk een licht, welk een' troost, welk een leven, welke verwachtingen, welke zaligheden heeft hy niet van den hemel op de aarde gebragt! Welke gelukkige veranderingen in onzen tegenwoordigen toeftand , en welke heuchlyke uitzigten in het toekomende hebben wy niet aan hem te danken! Door hem hebt gy ons gebrek in overvloed, onze ellende in geluk, onzen druk in vreugde, onze behoeften in aandrang en middelen tot de zaligfte genieting verwisfeld. By hem en door hem vinden wy alles, wat wy anderszins nergens zouden kunnen vinden, ó Geloofd, geloofd zy uwe goedheid , barmhartige Vader , die ons deeze hulp verfchaft, deezen Redder en Zaligmaaker, deezen Trooster en Vreugdverwekker , toegezonden , deeze bronnen des levens en der gelukzaligheid door hem onr> flooten hebt! En geloofd , geloofd zyt gy, die vqprmaals kwaamt in den naam des Heeren, cn de duisternis der ellende voor u henen dreeft, en licht en vreugde en zegen over het menfcheiyke geflacht cn ook over ons verfprcidde! Gezegend zy ons het aandenken uwer komfte op aarde, en des grooten werks,  christ. godsdienst in het byzonder. lör werks, 't welk gy op dezelve volbragt hebt! Ja, in u en door u zyn wy gelukkig; en daarvoor pryzen wy u en den Vader, die ons u tot eenen Heiland gegeeven heeft, met vereenigde, dankbaare harten, ö God, leer g}7zelf ons de gantfche waardy uwer weldaaden en onzer zaligheid befeffen, en van dezelve een gepast gebruik maaken. Laat toch de zelfverdiende rampen onder ons geftadig minder , en de wcezenlyke , christelyke gelukzaligheid geduurig grooter worden. Vergezel ten dien einde het voorftel van uwen Dienaar met kracht en zegen, open onze harten voor hetzelve , en laat het daar diepe, blyvende indrukken maaken. Wy bidden u daarom, enz. Hoe gewenscht moet niet de komst van eenen perfoon, die dengcenen, tot welken hy komt, leven en overvloed, dat is, volkomene gelukzaligheid belooft, en zyne beloften geftand kan doen , weezen voor menfehen, die door de vuurigfte begeerte naar geluk bezield, en door het innigfte befef van deszelfs ontbeering gepynigd worden! En wie onzer, myne dierbaare Vrienden ! kent niet deezen gewenschtcn perfoon, kent niet deeze gelukkige men- VII. Stuk. L fcBen,  l6l OVER DE WAARDY VAN DEN fchen, die deeze blyde boodfchap ontvangen hebben? Hoe hygde niet alles naai* geluk; en hoe weinig weezenlyk geluk, hoe veel ellende had 'er onder de ftervelingen plaats , toen Jefus onder hen verfcheen , en hun de verlosling uit de ellende, en het genot van het zo lang te vergeefs gezochte geluk aanbood ! En hoe welgegrond kon hy hun deeze aanbiedingen niet doen! Kende hy niet alle bronnen van hun geluk? Ontfloot hy ze niet allen voor hun? Waar is iemand, die uit dezelve gefchept, en zich in zyne verwachting te leur gefield heeft gevonden? En hoe veel duizendmaal duizenden hebben 'er werkelyk uit gefchept, en daardoor hunnen dorst naar geluk gefiild! Ook voor ons, myne geliefde Vrienden ! zyn deeze bronnen ontflooten. Ook ons biedt de in de waereld gekomen Heiland leven en overvloed aan. Laat ons tot deeze bronnen naderen , dit geluk naauwkeuriger leeren kennen , met onze noden en behoeften vergelyken ; en dan beproeven , of ook wy niet gelukkig worden, of ons geluk verder uitbreiden en verheffen kunnen. Welke zyn dan '■" menfehen voornaamfie behoeften ? En  CHRIST. GODSDIENST IN HET EYZONDER. 163 En hoe kan en wil Jdfo dezelve vervullen,. en ons daardoor gelukkig doen worden ? Het beantwoorden van deeze vraagen, myne aandachtige Toehoorers! zal den inhoud en het oogmerk myns tegenwoordige:! voorftels uitmaaken. Licht voor het verftand- rust voor het hart; moed en vermogen ten goede; troost in lyden ; hoop op het toekomende: ziet daar 's menfehen voornaamfte behoeften. Wie deeze vervult, ontheft hem van den last zyner ellende , opent voor hem de rykfte bronnen van geluk, maakt hem werkelyk gelukkig. En dit kan en wil de in de waereld verfcheenen Heiland der menfehen doen. In alle deeze opzigten kan en wil hy hun leven en overvloed geeven. Licht voor het verftand; dit is de eerfte, de dringendfte behoefte van den denkenden mensch. Met bewustheid , met overleg te handelen ; over alles, wat hy ziet, wat hy hoort, wat hy gevoelt, wat hem bejegent, na te denken: de oorzaaken en bedoelingen der dingen na te vorfchen ; op het voorledene te rug te zien, het toekomende te raamen, en beiden L 2 met  1(54 °VER DE WAARDY VAN DEI? met het tegenwoordige te vergelyken: deeze isrde natuurelykfte bezigheid, de weezenlykfte uitmuntendheid van den mensch; dit maakt den mensch tot een' mensch. De waarheid na te fpooren en de waarheid te kennen, dit is het leven en voedfel van zynen geest. Maar, hoe lang zal hy zich wel met eenige overdenking bezig houden, zonder in een' doolhof te verdwaalen, wiens uitgangen hem onbekend zyn ? Hoe verre zal hy het wel in de navorfching en in de kennis der waarheid brengen, zonder afgronden te ontmoeten , die hem verfchiikken en te rug doen deinzen ? Hoe ras zou hy door dwaaling en fchrikbeelden misleid, of door twyffelmoedigheid en onzekerheid gepynigd worden, indien hy geen' zekeren leidsman op de dwaalwegen der menfcheiyke gedachten had ? Wat ben ik en wat is alles, dat my omringt ? Vanwaar ben ik, vanwaar is dit alles ontftaan? Waartoe ben ik, waartoe is dit alles verordend ? Wat zal 'er van my, wat zal 'er van dit alles worden? Heerscht 'er verftand of toevalligheid , wysheid of een blind noodlot in de keten der dingen, in de gebeurdtenisfen der waereld, in de lotgevallen der menfehen ? Zyn  CHRIST. GODSDIENST IN HET BYZONDER. 165 Zyn waarheid , deugd, geluk weezenlyke , verkrygbaare zaaken, of flechts ydele naamen ? Waar is de weg, die tot de kennis der waarheid, tot de bezitcing der deugd, tot de genieting des geluks leidt? Is 'er een God? Is 'er eene Voorzienigheid ? In welke betrekkingen ftaat deeze God tot de waereld en tot my ? Hoe verre ftrc-kt zich deeze Voorzienigheid uit over de waereld en over my? Wat heb ik ten deezen aanzien te vreezen of te hoopen? — Welke vraagen , myne dierbaare Vrienden ! Hoe moeilyk is haare beantwoording voor den mensch, die aan zichzelven overgelaaten is 1 Welke dwaaling is zo ongerymd, waartoe hy by derzelver onderzoek niet zoude kunnen vervallen? En hoe gewigtig is evenwel haare beflisfing! Hoe pynigende worden voor hem niet alle redelyke overdenkingen, zo lang zy niet op eene bevredigende wyze bcflist zyn ! Ja, hier gevoelt de mensch de noodzaakclykheid van eenen zekeren leidsman, van een hooger licht. Hier verlangt hy naar deezen leidsman, naar dit licht, even gelyk de reiziger, die in een ongebaande woesteny door den nacht overvallen, naar het aanbreeken van den dag, of naar de verfchyning eens getrouwen wegwyzers verlangt. L 3 6 Chris-  1*56 OVER DE WAARDY VAN DEN 6 Chrisrenen! deeze dag is voor ditiS aingebrooken! Deezen getrouwen, zekeren wegwyzer heeft God ons van den hemel gezonden ! ïk , roept Jefus ons toe, ik ben de weg , de waarheid en het 'leven; ik ben het licht der waereld, wie my volgt, zal geenszins in de duisternis wandelen. Neen , zyne Goddelyke leer heeft de duisternis der dwaalïng en -der twyffeling , der onzekerheid en des bygeloofs , die voorheen den wyzen en den onwyzen, den geleerden en den ongelecrden drukte , verdreeven. Zy heefe de verborgene en verduisterde waarheid aan het licht gebragt, en het geene flechts aan weinigen, en aan deeze weinigen daarby flechts twyffelachtig bekend was, algemeen bekend gemaakt, en boven allen twyffel verheven. Zy heeft ons tot de kennis van God, den eenigen, waarachtigen God gebragt , en daardoor aan alle menfcheiyke gedachten vastheid en zekerheid gegeeven. Door haar vellicht , kennen wy onzen oorfprong en den oorfprong aller dingen, onze verordening en de verordening aller leevende en gevoelige weezens. Door haar onderricht, weeten wy dat 'er een God, een hoogst volmaakte Geest, een oneindig wys en goedertieren Vader der waereld en der menfehen is, en dat wy zyne fchep-  CHRTST. GODSDIENST IN HET BYZONDER. 'l6j fchepfelen, zyne kinderen zyn; dat wy en alle dingen onder zyn opzigt en voorzienigheid ftaan; dat alles van hem geordend, geleid, be» fluurd, en alles met de beste, waardigfle bedoelingen beftuurd word. — En nu verdwynen noodlot en toeval en blinde noodzaakelykheid met alle haare verfchriklykheden uit onze oogen. Nu verbysteren ons geene knoopen , geene fchynbaare verwarringen en tegenftrydigheden in het verband der dingen, en de famenvlechting der menfcheiyke lotgevallen. Nu verfpreiden zich licht, orde, fchoonheid , volmaaktheid over alles , want alles is het werk en de befchikking der hoogfie Wysheid en Goedheid. De toegang tot de heiligdommen der waarheid, der gewigtigfte, troostrykfte waarheid , ftaat voor ons open; de weg der deugd is gebaand, is duidelyk en gemakkelyk, en leidt ons rechtftreeks naar de wooningen des geluks, dat ons de genieting van alle zyne fchatten aanbiedt. Nu hebben wy een vast fpoor door den doolhof des levens, konnen door middel van hetzelve eiken afgrond vermyden , uit iederen lichtflraal, die in onze oogen valt, voordeel trekken, en gaan een' fteeds helderer dag te gemoete. Ja zoekt de vervulling uwer behoeften by Jefus, 6 gy allen, die naar kennis L 4 . der  1(58 OVER DE WAARDY VAN DEN der waarheid dorst. Onderzoek zyne leer , houdt u ftandvastig by dezelve, leert ze uit de gefchriften zyner Gezanten geftadig beter kennen, en haare uitfpraaken geftadig vertrouwelyker gelooven : zy kan , zy zal u niet doen dw; alen ; zal u tot eene fteeds hoogere wysheid leiden, en gy zult in dezelve overvloed vinden. Rust voor het hart; rust by het gevoel onzer zwakheid ; rust by de hevigheid en ongeftuimigheid onzer begeerten; rust by de bewustheid onzer vergrypen en zonden; rust by het gezigt des verward fchynenden loops der dingen en der menfcheiyke ellende; rust by de grootfte onzekerheid en onbeftendigheid van alles, wat aardsch en zinnelyk is: welke behoeften , welke dringende behoeften zyn dat niet, myne geliefde Vrienden! wie zal dezelve vervullen ? Waar zal de mensch deeze rust zoeken en vinden? In welke fchoole der wysheid; in welken tempel der vreugde ; in welke ftille, van menfehen ledige eenzaamheid; of in welke glansryke wooningen van vermaak en pracht; in welke rangen , onder welke klasfen van menfehen zal hy ze zoeken en vinden ? Ach! hoe angftig hygt de wyze en de onwyze, de ver-  chuist. godsdienst in het byzonder. I<5q verhevene en de geringe, de ryke en de arme, de eenzaame en de gezellige naar deeze rustt Hoe vol verwachting flaan niet allen nu deezen , dan geenen weg daartoe in; en hoe getroffen over hunne te leurgefrelde verwachtingen , keeren zy niet vroeg of laat van denzelven te rug , beklaagen met fchaamte hunne ligtgeloovigheid en dwaasheid, en vereenigen zich ten laatlte in de droevige klagte : alles, alles is ydel, is ingebeeld, is kwelling des geestes ! Doch waarom zoekt gy, ö Menfehen , myne Broederen! waarom zoekt gy rust, waar ze niet te vinden is? ö Komt tot hem, zoekt ze by den geenen , die u ook in dit opzigt leven en overvloed toezegt • by Jefus , die de door de menfehen verdonkerde, en uit hun-' ne harten en wooningen bykans verbannen rust, van den hemel wederom op aarde te rug heeft gebragt! Hoort, wat hy aan elke redelyke ziele, die rust by hem zoekt, van Gods wege verkondigt, en hoe hy in elke behoefte des harten voorziet. 6 Gy, roept hy den mensch toe, die uwe zwakheid gevoelt, Iaat dat gevoel van dezelve u niet ter nederflaan ! God , uw Opperheer en Vader, vordert niets van u , dat gy niet L 5 uit-  'I70 OVER DE WAARDY VAN DEN uitvoeren kunt. Nooit zal hy u lasten opleggen , die gy niet in ftaat zyt te draagen. Oeffen flechts uwe krachten ; zo dra gy ze oeffent zullen ze fterker worden. Want die heeft, en het geene hy heeft getrouwelyk gebruikt , dien zal fteeds meer gegeeven worden. Gy hebt den Almagtigen tot helper; en zyne kracht is ook in den zwakken , die op hem ziet en op hem vertrouwt, boven alle verwachting magtig. Thans zyt gy nog een kind; eenmaal zult gy, indien gy flechts kinderlyk gezind zyt, de mannelyke jaaren bereiken , en mannelyke daaden , daaden gelyk ik verricht heb, verrichten. Wordt gy begeerten in u gewaar, die door niets van het geene u omringt, verzadigd en bevredigd kunnen worden ; ö leer dan toch daaruit, dat gy niet enkel voor deeze waereld gefchaapen zyt-, dat 'er grooter vatbaarheden en edeler bekwaamheden in u verborgen liggen , dan tot het leiden van dit aardfche leven nodig zyn. Richt uwe begeerten tot God en tot het toekomende leven; laat liefde tot de waarheid, tot de deugd, tot God, tot de menfehen uw gantfche hart vervullen. Dit zyn goederen en zaligheden , die uwe beste poo- gin-  CHRIST. GODSDIENST IN HET BYZONDER. IJl gingen verdienen; die aan alle uwe bekwaamheden en vermogens werk kunnen verfchaffen; die nooit walging noch verdriet, noch geweldige uitputting en verzaadiging achter laaten. Stryd daarenboven manmoedig den ftryd der lusten en driften. De prys , die op u wacht, is des ftryds waardig. Wie hier met my ftrydt cn overwint, zal daar met my heerfchen: wie zyn leven, of iets anders om mynen wil verliest , zal het weder vinden. Bekommert u de bewustheid uwer begaane zonden en misjlagen; vreest gy voor het misnoegen en de ftraffen van den Richter der waereld : hoor dan de blyde boodfehap , die hy my opgedraagen heeft aan zondige menfehen te verkondigen. Hoor het en verbiyd u daarin , dat God, uw Heer en uw Richter, te gelyk uw Vader; dat hy genadig en barmhartig, geduldig en langmoedig is; dat hy den boetvaardigen en zich verbeterenden zondaar alle zyne zonden vergeeven, alle zyne ftraffen opheffen , hem zyne verbeurde gunst wederom fchenken, en hem genade voor recht wil wedervaaren laaten. Om u hiervan te verzekeren , heeft hy my van den hemel op aarde tot u gezonden. De zonde is door my verdelgd, de  172 OVER DE WAARDY VAN DEN de misdaad verzoend, de vrede tusfchen God en den mensch wederom herfteld. Wacht u flechts voor de verleiding der zonde; ontweldig u flaag volkomener aan haar fchandelyke heerfchappye; handhaaf uwe wederverkreegen vryheid ; verdubbel uwen yver ten goede ; munt in dankbaarheid en liefde jegens uwen Ontfermer en Weldoener uit, en zyt ten einde toe getrouw ; en dan zullen uwe voorige vergrypen niet meer gedacht , en hunne verderflyke gevolgen voor altoos opgeheven worden. Verbaast u fomwylen het gezigt van het zo verward Jchynende beloop der dingen, en van de menigerlei ellende, die 'er onder de menfehen heerscht: Hel u dan gerust door het geloof in de vaderlyke zorgvuldigheid en liefde van uwen hemelichen Vader, wiens gedachten en wegen zo verre boven uwe gedachten en wegen verheven zyn, als de hemel hooger is dan de aarde. Laat het aan hem over, hoe hy de waereld en de menfehen regeeren en tot hunne verordening opleiden wil; en wees verzekerd, dat hem zyne bedoeling niet mislukken zal, en dat zyne bedoeling niets anders dan volmaaktheid en gelukzaligheid is. Oordeel niet naar de hand-  CHRIST. GODSDIENST IN HET BYZONDER. I73 handbreed ruimte, niet naar het oogenblik tyds, 't welk gy voor het tegenwoordige vermoogt over te zien; maar let op het geheel, let op de eeuwigheid; en twyffel 'er niet aan, dat zich alles, vroeg of laat, zodanig zal ontwikkelen , als met de voorfchriften der opperfte Wysheid en Goedheid overeenkomftig is. Hy, de Alwyze, de A'.goede, omvat alles, en weet licht uit de duisternis te fcheppen, en ieder onheil tot een' bron van vreugde te maaken. Ontrust u, eindelyk, de groote onzekerheid en onbeftendigheid van alle aardfche zinnelyke dingen; dreigt die uwe rust te ftooren: ö leer dan flechts deeze dingen voor dat geene houden , wat zy weezenlyk zyn; en wanneer gy ziet, dat de waereld met haare volheid voorby gaat, vergeet dan nimmer, dat hy, die den wil van God doet, in eeuwigheid blyfc. Vergeet nimmer, dat uw geest onlterfiyk, en dat u eene onvergangklyke, onbevlekte en onverwelklyke erffenis in den hemel is toegelegd. Verhef u boven dit tooneel der ydelheid en vergangklykheid, en befchouw uzelven als een' burger van de toekomende ftad Gods, die vaste fundamenten heeft, en die uw waarachtig, behendig Vaderland is. Zo , myne dierbaare Vrien-  174 0VER DE WAARDY VAN DEN Vrienden! zo boezemt Jefus den naar rust verlangenden mensch rust en tevredenheid in. Zo vervult hy alle behoeften onzer harten. Zo geeft hy ons ook in dit opzigt leven cn overvloed. Moed en vermogen ten goede, is een derde niet minder dringende behoefte van den denkenden mensch. Wordt 'er aan dezelve niet voldaan, hoe zou hy dan vergenoegd en gelukkig kunnen zyn? Hy wordt krachten, menigvuldige, werkzaame krachten in zich gewaar. Maar op welk eene wyze en tot wat einde zal hy dezelve aanwenden? Wat mag hy 'er mede hoopen uit te voeren? Kan hy, zal hy over zyne zwakheid zegepraalen, zyn' trek tot zinnelykheid overwinnen , zichzelven bedwingen ? Is de deugd niet boven zyne krachten verheven ? is zy niet veellicht voor hoogere , dan voor menfcheiyke weezens verordend ? is zy niet meer eene dogter des hemels dan der aarde? Zo veele krachten hy in zich gewaar wordt, even zo veele hinderpaalen en zwaarigheden treft hy by derzei ver gebruik aan. Zo eerbiedenswaardig de uitfpraaken van het verftand zyn , even zo gebiedend en overweldigend zyn de eisfehen der zinnelyke lusten. Zo veele aan-  CHRIST. GODSDIENST IN HET BYZONDER. I75 aanfpooringen ten goede hy hier vindt, even zo veele verzoekingen en aanfpooringen ten kwaade vindt hy daar. Wie kan op zulk een glibberig pad met vaste fchreeden voortgaan? Wie in het midden der vyanden en der gevaaren getroost en zeker leeven ? Wie durft .zich tegen eenen hevigen ftroom verzetten? De Christen , myne dierbaare Vrienden! de Christen durft het, kan het; 3an hem geeft Jefus ook ten deezen aanzien leven en overvloed. Met hem is een nieuw geestelyk leven van den hemel op aarde gekomen. Zo zwak, zo levenloos, zo doodiyk alles vüór zyne verfchyning in de zedelyke waereld 'er uitzag; even zo veele nieuwe hetere werkzaamheid, zo veel edeler , verhevener leven is 'er door zyne leer en door zynen geev=t in dezelve ontdaan. Zo eenzaam en doodsch de weg der deugd eertyds was, vermits dezelve overal door louter hinderpaalen bezet , door louter duisternissen omringd wierd ; even zo veele vergenoegde menfehen wandelen 'er nu op denzelven, doordien Jefus denzelven met zyn licht verlicht, en tot eene effene , vermaakelyke baan gemaakt heeft. — Ja, volg flechts-, 6 mensch, die naar vryheid en naar deugd haakt, die verlangt u bo-  1?6 OVER DE WAARDY VAN DEN boven het zinnelyke te verheffen , en zeer wys en goed te worden , volg flechts gantfchelyk J lus aanwyzing , volg zyn voorbeeld, druk zyne voetfhppen, word en wees van gantfcher bate een Christen! Dit zal u nieuw leven, nieuwe krachten inboezemen. Gy zult de waardigheid van den mensch, de waardigheid van den Christen leeren befeffen; en dit befef zal het u nooit aan vermogen en moed ten goede ontbreeken laaten. Gy zult leeren God beminnen en de menfehen lief hebben; en deeze liefde zal alles gemakkelyk , eiken plicht tot vermaak voor u maaken. Christus zal in u leeven en heerfchen; zyn zin, zyn geest zal u beftuuren; en door hem zult gy alles vermogen. Zyn fchitterend voorbeeld zal ftceds voor uWe oogen weezen , u fteeds tot navolging aanfpooren, u voor alle dwaalwegen en doolpa. den behoeden ; en zo lang gy zyne voctflappen voor oogen hebt, zuit gy gerust en veilig wandelen. De verzekering van zynen byftand, de bewustheid van zyne goedkeuring, en de edele eerzucht, om hem geftadig gely. ker, en daardoor geftadig voor grooter gelukzaligheid vatbaar te worden, zullen u in hem na te volgen nooit" verdrietig en moede doen worden. Zyne beloften zuilen u verfterken, de ze-  christ. godsdienst in het byzonder. i?7 zegekroon , welken hy u aan het eind der loopbaan voorhoudt, zal u in al zyn' luister aanfchitteren , en de heerlyke uitzigten , welke hy u in het toekomende ontflooten heeft, zullen u alles overwinnen, eiken nog zo hevigen ftryd ftandvastig uithouden en ten einde toe volharden leeren. Ja, het geloof van den Christen overwint de waereld; overwint alles; is een onuitputbaare bron van geestelyk leven en geestelyke krachten. Zo zeker gy u gantfchelyk door den geest des Christendoms bezielen en door zyne voorfchriften beftuuren laat, even zo zeker zult gy geheelenal vry, geheelenal deugdzaam en zo volmaakt worden, als menfehen worden kunnen. Troest in lyden, wie, myne geliefde Vrienden! wie kan deeze behoefte des menfehen loogchenen? Wie is het niet dikwerf gewaar geworden, hoe groot, hoe dringende dezelve zy? Want wie heeft niet dikwyls geleeden, en angstvallig naar troost en verkwikking uitgezien? Zonder lyden heeft nog geen mensch zyn' aardfehen loopbaan voleindigd. Vergangklyk en fterflyk te zyn , en onder enkel vergangklyke en fterflyke fchepfels en dingen te leeven, en echter van alle rampen VII. Stuk. M - vry  I78 OVER DE WAARDY VAN DEN vry té blyven, hoe tegenftrydig is zulks niet! Ja zelfs zyn de meeste geneugten deezcs levens zo innerlyk met lyden verbonden, dat de eerfte zonder het laatfte niet verkreegen, niet genooten konnen worden. En hoe verfchillend is hetzelve niet! Een inwendig en uitwendig lyden; een geestelyk lyden ; een ligehaai:elyk lyden ; een lyden der liefde; een lyden der vriendfchap; een lyden der deugd. En hoe fnel volgt niet de eene ramp op den anderen ? Hoe zeer vermenigvuldigt niet dikwerf hun getal en hunne bitterheid! En wat kan nu hunnen last voor my verligten? "Wat kan my dezelve met gelaatenheid en geduld leeren draagen ? Wat kan my troost en vertrouwen inboezemen, terwyl ik gebrek lyde, terwyl ik pyn gevoel; terwyl zo menigerieie bronnen van myne welvaart en van myn vermaak opdroogen ; terwyl ik door zorgen eh bekommeringen ontrust word; terwyl my de be;te oogmerken mislukken, en ik de vruchten myner deugd niet geniet; terwyl myne vrienden my verlaaten, myne krachten my ontvallen ,- cn de gebreken des ouderdoms my drukken ? Kan ik dan door menfehen, die even zo zwak zyn als ik zelf, geholpen worden? Kan dan rykdom, of eer, of  CHRIST. GODSDIENST IN HET BYZ0NDER. I79 of verftrooijing, of eene prachtige, weelderige levenswyze myne pynen ftillen en myne wonden heelen ? Of kan het gezigt van zo veele ongelukkigen, die even als ik , of nog meer dan ik lyden, zulks verrichten? Neen, myne Christelyke Broeders! zulks kan alleen de van den hemel gekomen troos. ter der menfehen , Jefus Christus , verrichten ; hy, die zelf zo veel geleeden heeft en, door lyden volmaakt geworden , in de heerlykheid is ingegaan. Hy kent de menfcheiyke rampen, hy heeft ze zelf getorscht, ze daardoor veredeld , en hun eene geheel andere gedaante gegeeven. Ja, hy kan, hy zal u vertroosten, zal u ook in dit opzigt leven en overvloed geeven. Hoort naar zyn vertroosting , en laat zy uw verwond hart verkwikken. Ook de rampen , roept hy u toe, komen van God, zyn verordeningen en fchikkingen van uwen Vader, die in de hemelen is; en alles, wat hy, de Alwyze, de Algoede , verordent, wat hy , uw Vader , over u gehengt , is goed, moet en zal uw welzyn bevorderen. Gaarne zou hy u en al zyne kinderen op aarde van tegenfpoeden bevryden , indien hy u en hen daardoor niet M 2 oef.  j3o OVER DE WAARDY VAN DEN oeffenen en verbeteren en tot een gewigtiger teven opleiden wilde. Gaarne zou hy u enkel vreugde gunnen , en het u altoos naar wensch doen gaan, indien gy nu reeds in ftaat waart dit geluk te draagen. Hy tuchtigt, hy beproeft , hy oeffent u, omdat hy u lief heeft, en omdat zyne liefde alle uwe lotgevallen omvat, en zo wel voor uwen eeuwigen welftand , als voor den tegenwoordigen zorgt. De weg der tegenfpoeden is zekerlyk een duistere, ruuwe weg: maar hy leidt u, die vroom en ftandvastig daarop wandelt, tot de volmaaktheid, tot de gelukzaligheid. Ook de wederwaardigheden zyn weldaaden, wanneer God zyne kinderen 'er mede belast, en zy daardoor gehoorzaamheid,vertrouwen, ftandvastigheid leeren. Ook de wederwaardigheden verftrekken den geenen , die ze geduldig draagt, en zich verftandiglyk ten nutte maakt, vroeg of laat, tot bronnen van zegen. Het geene hy thans met traanen zaait, zal hy eenmaal met vreugde inoogften. Het tegenwoordige lyden komt immers niet in vergelyking by de heerlykheid, die eenmaal aan ons geopenbaard zal worden. Neen, draagt, duldt, lydt zonder morren , met eene kinderlyke •gela&en.heid, wat uw hemelfche Vader u  CHRIST. GODSDIENST IN HET BYZONDER. l8f gebiedt te draagen , te dulden en te lyden. Hy kent uwe behoeften en uwe krachten, en elke last, welken hy u oplegt, is naar dezelve geëvenredigd. Hy weet, waartoe hy u in zyn Ryk verordend heeft; en thans wil hy u daartoe voorbereiden en bekwaam maaken. Zie op my, roept Jefus zynen leerling toe, zie op my, uwen Leidsman en Voorganger. Verdraag en lyd, gelyk ik verdraagen en geleeden heb; ftryd den ftryd, dien ik geftreeden , en dien zo veelen myner navolgeren geftreeden hebben. Het einde uwes wegs zal zuiyerer , grooter gelukzaligheid , de prys uwes ftryds uitneemende eer en waardigheid weezen. En wat, myne Vrienden! wat kan ons troost in lydetf inboezemen, indien zulke betuigingen , zulke uitzigten het niet doen kunnen ? Hoop, eene zekere hoop voor het toekomende, is, eindelyk, een vyfde behoefte van den mensch, aan wiens vervulling hem ongemeen veel gelegen ligt. Hoe vergangklyker het tegenwoordige, hoe onzekerer en korter zyn aanweezen is; deste meer moeten zyne oogen en begeerten op het toekomende gevestigd zyn; deste minder kan het hem onvcrfchiliig M 3 zyn,  1$2 OVER DE WAARDY VAN DEN zyn, wat hy aldaar te hoopen of te vreezen heeft. Dat, vroeg of laat, heden of morgen, alle uitwendige zigtbaare dingen voor hem verdwynen en in den diepften nacht verzinken; dat hy, vroeg of laat, heden of morgen, zyn rykdommen, zyn voorrechten, zyn eer, zyn magt, zyn fchoonheid, zyn gezondheid, zyn leven, alles, wat hy als een burger deezer waereld is en bezit, verliezen; dat vroeg of laat, heden of morgen, een duister graf zyn ligchaam bevatten , en tot ftof oplosfen; dat hy, vroeg of laat, heden of morgen, deeze waereld met al haare hecrlykhcid en alle haare vermaaken verhaten, en in eenen geheel anderen, hem onbekenden toeftand zal overgaan; dit weet, dit gevoelt hy; dit roept hem elke fmart, iedere zwakheid, elke krankheid, het verfcheiden van eiken bekenden en vriend, elk geluid der fèerfklok, ieder opene of begroeide grafkuil met luider ftemme toe. En waar is de mensch, die hierdoor niet ontrust , niet dikwyls tot ernftig nadenken gebragt, niet dikwyls met zorge en twyffelmocdigheid vervuld wordt? Zal dan dees nacht eeuwig duuren? Zullen alle deeze fchoonheden en goederen, voor altoos  CHRIST. GODSDIENST IN HET BYZONDER. I 83 toos voor my verdwynen ? Zal ik dit alles gantfchelyk en voor altoos verliezen, en door niets voor myn verlies fchadeloos gefteld worden? Ben ik dan geheel ftoffelyk? Maakt dit leven, dat als een droom heenen fnclt, myne gantfche verordening uit? Houd ik gantfchelyk op te beftaan, wanneer myn ligchaam ophoudt zich te beweegcn, wannéér het bloed nalaat door myn aderen te ftroomen? En indien dat geene, 't welk thans in my denkt en werkt, de vernieling van myn ligchaam overleeft, wat zal dan myn lot weezen? In welke gewesten van het onmeetbaare heelal zal ik verplaatst worden? Wie zal daar myn leidsman zyn? Welke vermaaken, of welke fmarten , welke vergeldingen ftaan my daar te wachten? Hoe hangt het tegenwoordige met het toekomende faamen ? Ach! wie zal, wie kan deeze duisternis van myn oogen verdryven , dit. raadfel voor my oplosfen ? wie my dat licht en die zekerheid fchenken , zonder welke ik my hieromtrent niet gerust kan Hellen? Ook dit , myn Christelyke Broeder! ook dit kan en zal Jefus ïöfen , die u leven en overvloed belooft te gpeven. Ook deeze uwe M 4 be«  184 OVER DE WAARDY VAN DEN behoefte zal hy,de overwinnaar van dood en graf, de herfteller van leven en gelukzaligheid , volkomenlyk vervullen. Om u hiervan op onwrikbaare grondflagen te verzekeren , heeft God hem van den hemel op aarde gezonden, hem aan het kruis laaten fterven, en wederom van den dood doen opftaan. Ik , roept hy u toe, ik ben de opjlanding en het Ieven, die in my gelooft', zal nimmer fterven, zal door den dood tot een beter leven overgaan. Neen, dit leven bevat geenszins uwe geheele verordening; het is flechts de eerfte, laagfte trap van uw aanweezen. Neen, gy zyt niet enkel ftoffelyk; uw geest is van Goddelyk gellacht, is onfterfiyk, zal zich boven het ftof verheffen, en behoeft de vernietiging niet te vreezen. Neen , de nacht, die u in den dood omringt, zal niet eeuwig, zal niet lang duuren; hy zal welhaast in den heerlykften dag verkeeren. Neen , het verlies, 't welk gy. dan ondergaat, is niet onherftelbaar ; de vrienden, welken gy dan verliest, zyn niet voor altoos verlooren ; in de toekomende waereld hebt gy oneindig meer vrienden en zaligheden te wachten, dan gy in de tegenwoordige genieten konde. Daarom fidder niet voor den dood, niet voor het graf, niet voor de  CHRIST. GODSDIENST IN HET EYZONDER. 185 de donkerheid , die den weg des doods bedekt:, niet voor het lot, 't welk u alsdan ten deele zal vallen. Wees Gode en uwen plicht getrouw; denk en leef (leeds gelyk een'Christen ; en dan zal uw dood een overgang in een beter, verhevener leven zyn; dan zult gy de opftanding der doodcn vol van verwachting te gemoet zien; dan zult gy aldaar komen, waar uw Hoofd, uw Heer, uw Verlosfer is, zult aan zyne heerlykheid deel verkrygen; en hy, die thans uw Voorganger en uw Voorbeeld is, zal ook uw Leidsman op het pad des doods, uw Leidsman in de eeuwigheid weezen. Daar zult gy de vruchten van het geene gy hier goeds gedacht en gedaan hebt, inzamelen, en eene geftadig toenecmènde volmaaktheid en gelukzaligheid zal het loon zyn uwer getrouwheid. Welke verwachtingen , welke uitzigten , myne dicrbaare Vrienden ! Hoe gerustelyk kunnen wy,zo deeze ons bezielen, dan niet het toekomende te gemoet flappen! Hoe gelaaten alles, wat zigtbaar en aardsch is, zien veranderen, omkeeren, wegzinken, verdwyncn! Dus, Christenen ! dus vervult Jefus alle onze behoeften. Dus vinden wy licht voor M 5 het  18(5 OVER DE WAARDY VAN DEN CHRIST. eflZ. het verftand , rust voor het hart, moed en vermogen ten goede, troost in lyden, hoop voor het toekomende, dus vinden wy leven en overvloed Dus ontheft hy ons van alle foorten van ellende, en leidt ons tot de hoogfte gelukzaligheid, waarvoor wy vatbaar zyn. ö Laaten wy ons over hem, over zyne komst in de waereld, en over zyn gewigtig werk op aarde verheugen, hem ftandvastig aankleeven, en ons aan zyne aanwyzing en leiding gantfchelyk overgeeven. Laat ons, vervuld van liefde en dankbaarheid, uit de bronnen van kennis, van wysheid, van deugd, die hy ons heeft aangeweezen, febeppen. Zy zyn even zo zuiver als onuitputbaar. Wie van dit water drinkt, zal in eeuwigheid niet dorsten. Wie uit deeze bronnen fchept, zal 'er vreugde en zaligheid voor dit en het toekomende léven uit febeppen. ö Mogten wy het allen doen, en dus allen onzen dorst naar waarheid, naar zekerheid, naar gemoedsrust, naar volmaaktheid en gelukzaligheid lesfehen! Amen. Z ES-  ZESTIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN HET CHRISTENDOM, MET OPZIGT TOT DE ALGEMEENE VOORDEELEN , WELKE HETZELVE AAN HET MENSCHDOM IN 'T GEMEEN BEZORGD HEEFT EN NOG BEZORGT. Tekst: Tweede brief aan de korinth. Hoofdft. V. vs. 17*. Het oude is voorby gegaan, ziet , het is al nieuw geworden. Uitgefprooken op het Kersfeest.  II  6 •Ood, goedertierenfte, weldaadigfte Vader, welk eene blyde, heerlyke gebeur dtenis verzamelt ons heden voor uw aangczigt! Welke weldaaden , welke voorrechten, welke zegeningen cn geneagtfett da tegenwoordigen en des toekomenden levens brengt zy ons niet te binnen! Ja, de gedachtenis van Jefus komst in de waereld cn van zyn heerlyk werk op aarde, is de gedachtenis van onze redding cn van onze zaligheid; de gedachtenis van dc hctichlykftc veranderingen , die 'er eertyds in den toeftand van het menschdom in 't gemeen, en ook in onzen toeftand zyn .voorgevallen. Ja, ook ons verlicht en verheugt het licht, 't welk door den opgang van deeze waare zonne in de waereld gekomen is. Ook ons verkwikt de troost cn de hoop, die dces Menfchenvriend door zyne leer onder de ftervelingen verfpreid heeft. Ook onder ons heeft de deugd zich , door deezen haaren grootften Voorftander, talryke aanbidders verworven. Ja, door hem, genieten wy, als menfehen en als Christenen, duizend voordeelen, welken wy anders hadden moeten ontbeeren, en welken wy echter niet gouden kunnen ontbeeren ? zonder ellendig te zyn.  190 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN zyn. Nu kennen wy u, onzen Schepper en Vader; wy kennen uwe genadige, liefderyke geneigdheid jegens de menfehen; wy kennen den weg, die tot u en tot de hoogfte gelukzaligheid leidt. Nu behoeven wy in geene donkere doolhoven des bygeloofs of der twyffelzucht om te dwaalen, maar kunnen langs rechte , heldere paden onze verordening te gemoet gaan. Nu mangelt het ons noch aan aanfpooring noch aan vermogen, om goed te doen, en door goeddoen die volmaaktheid te bereiken , tot welke gy ons in ftaat gcfteld hebt. Nu bezitten wy genoegzaame gronden, om ons in leven en in dood gerust te ftellen. Gelukkig wy, dat gy ons, in uwen Zoon Jefus Christus, zo zeer begenadigd; dat gy ons, door hem, met zo veelerleie en onwaardeerbaare voordeelen gezegend hebt! Dank pinnige , eeuwige dank zy u, den Barmhartigen, den Algoeden, voor deeze bewyzen uwer genade en liefde gegeeven ! Hoe verre gaan zy niet alle onze verdienften, alle onze verwachtingen te boven! Hoe gelukkig zyn wy 'er niet door geworden , en hoe veel gelukkiger kunnen wy 'er nog niet door worden! Ach! laat ons dezelve toch nimmer vergeeten; laat niemand onzer deeze genade te vergeefs ontvangen ; laat  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. I9I laat ons veeleer de gantfche waardy der weldaaden befeffen, welke uwe goedheid ons gefchonken heeft;Iaat ons haare grootheid, haar innerlyk verband met onze gelukzaligheid geftadig meer uit eige bevinding leeren kennen, en ze fteeds zo gebruiken, als met uwen wil en ons heil overecnkomftig is. Zegen tot dat einde de overdenkingen , welke wy thans over ons geluk voorftellen 'zullen, en laat ze ons met godvruchtige blydfchap en dankbaarbeid vervullen. Wy bidden u hierom in den naam van uwen Zoon , onzen Heiland , cn fprecken u verder als zyne aanbidders met yertrouwen aan: Onze Vader, enz. Wy verheugen ons allen, myne aandachtige Tochoorers! over de voordeelen, die wy Jefus verfchyning onder de menfehen en zym heerlyk werk op aarde te danken hebben. Waarom zouden wy anders het Feest zyner geboorte vieren ; waarom deezen dag blymoediger dan anderen doorbrengen? Onze vreugde is ongetwyffcld zeer rechtmaatig; zy fteunt op de zekerde grondflagen, op gebcurdtenisfen , die allergewenscht en heuchlyk zyn. ^iaar is deeze onze vreugd ook verftandig , my-  192 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN myne aandachtige Tochoorers? Weeten, bedenken wy volkomenlyk, waarop zy gegrond is , en waarom wy ons verheugen ? Weeten en bedenken wy, welk eenen gezegenden invloed het Christendom op onze welvaart, en in het algemeen op de welvaart der menfehen gehad heeft en nog heeft? en is dit de reden, om welke het aandenken van de geboorte van Jefus, den Stichter van het Christendom , zo heuchlyk voor ons is ? Ik zal 'er my op toeleggen, myne aandachtige Tochoorers! om deeze kennis en dit nadenken door myn tegenwoordig voorftel by u te bevorderen, en daardoor de vreugde, tot welke deeze Feestdagen u opwekken,desteredelykeren levendiger te doen worden. Hiertoe gceven onze tekstwoorden ons eene natuurelyke aanleiding. Het oude, zegt de Apostel, is voorby gegaan , ziet, het is al nieuw geworden. Het Joodendom, wil hy zeggen, het Joodendom, met alle zyn moeilyke voorfchriften en gebrui' ken, is door de Christelyke leer afgefchaft; de fcheidmuur tusfehen Jooden en Heidenen is afgebrooken; het Christendom heeft groote en gelukkige veranderingen in de denk wyze , in de zeden, in den Godsdienst en deszelfs uiterlyke oeffening, in den geheelcn toeftand der  opzigt van algemeene voordeelen. I93 der menfehen te wege gebragt; het heeft veel tot bevordering hunner volmaaktheid envoorfpoed bygebragt. Laat ons dan naar deeze woorden De algemeene voordeelen befchouwen, welke het Christendom aan het menfcheiyke gefbacM in h\t algemeen bezorgd heeft, en nog bezorgt ; voordeelen, welke zelfs den geenen zeer gewigtig en dierbaar moeten weezen , die den Goddelyken oorfprong der Christelyke leere ontkennen of aan denzelven twyffelen. Wy kunnen deeze voordeelen onder vier klasfen brengen. De eerfte betreft de kennis; De tweede de deugd; De derde de gerustfteU ling; en De vierde de uiterlyke welvaart der menfehen. In de eerfle plaats is de befchaaving van ys menfehen geest en de kennis der waarheid in 't gemeen, door het Christendom onder de menfehen bevorderd en algemeener geworden. Daar het Christendom geenszins, gelyk de heidenfche godsdienstoeffeningen, in gebruiken en plechtigheden , in feesten en offeranden beftaat, maar in leeringen en zedelyke gebo- VII. Stuk. N den,  194 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN den,moesten de menfehen daardoor noodwendig , van tyd tot tyd , tot meerd.r nadenken over onzigtbaarc, geestelyke, ze.lelyke dingen, over hunne natuur en verordening, over hunne verbindtenisfen en betrekkingen jegens anderen , over dat geen, 't welk zy thans zyn êr-%)amaals zyn en worden zullen, opgewekt; en dit nadenken moest van Jangzaamerhand onder alle rangen en klasfen van menfehen verfprcid worden, daar het anders eeniglyk aan de zogenoemde Wyzen wierd overgelaaten. Hierdoor heeft de befchaaving van 's menfehen geest in het algemeen ongetwyffeld veel gewonnen, en zal by vervolg van tyd gefradig meerder winnen, naarmaate men duidelyker befeffen zal, hoe verre het Christendom 'er van vervreemd is, om de rechten van het gezonde verftand te krenken , en hoe, zeer het daarentegen een vry onderzoek deiwaarheid begunftigt.' Hierdoor zyn reeds veele leeringen der wysheid, veele kundigheden , die men eertyds als het eigendom der wysgeeren aanzag, in de menigte der gemeene menfcheiyke kennisfe als ingeweeven; en hierdoor zal allcngskens al het gcmeei>nuttige en goede van deezen aart, te gelyk met de eigenlyke leeringen van den Godsdienst, by  OFZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. TÖ£ by den fchat der aan elk eenen bekende en nuttige, en zich aan elk eenenten gebruike aanbiedende wysheid en weetenfchap geplaatst en gevoegd worden. Zo veel althans is zeker, dat 'er nooit onder een heidensch volk, de Grieken en Romeinen niet uitgezonderd, zo veele menfehen van allerlei rang over hunne gewigtigfte belangen , over God en Godsdienst, over zedekunde en deugd, over hunne verordening en hunne onfterfiykheid, nagedacht hebben, en door nadenken zo verre gevorderd zyn, als onder de Christenen; en van dit zonderlinge verfchynfel weet ik geen andere, voldoende reden aan te wyzen, rdan het Christendom zelf. Ik zoek niet te loogchenen, dat hetzelve, als den heerfchenden Godsdienst befchouwd, op zekere tyden het navorfehen en vrye onderzoek, even zo zeer verhinderd heeft, als het Heidendom, en dat het fomwylen, ten aanzien van zyn meeste belyders, in een geheel blind geloof beflaan heeft. Doch ik fpreek thans van de voordeelen , die wy het Christendom, over het geheel genoomen, te danken hebben; en fchoon het dezelve door het toedoen der menfehen niet ten allen tyde en in denzelfden trap voortgebragt heeft, zo zyn ze echter . JNT 2 thans  I96 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN thans aanweezig,en het is niet te ontkennen, dat wy ze grootdeels aan zynen heilzaamen invloed verfchuldigd zyn. Men zegge ook niet, dat wy de befchaaving van 's menfehen geest, en de uitbreiding van 's menfehen kennis voornaamelyk aan de fchriften der Griekfche en Romeinfche Wyzen en derzelve algemeene bekendmaaking hebben dank te wyten. Indien gy de zaak wel inziet, myne aandachtige Toehoorers ! zult gy bevinden, dat zelfs de voordeelen, welken wy uit deeze bronnen gefchept hebben en nog kunnen fcheppen, vruchten zyn door het Christendom voortgebragt. Ik loogchen de waardy van de fchriften deezer oude Wy- . zen niet. Ik gevoel het fchoone, het waare en goede, in dezelve vervat. Maar wat heeft deeze fchriften voor ons behouden en tot ons doen komen? Is het niet het Christendom, 't geen dezelve voor ons bewaard en fchier op nieuws gefchonken heeft ? Waarom oefferide men zich in de taaien deezer fchriften, die door niemand meer gefprooken worden, dan omdat de Godsdienst van veele Christenen in dezelve gehouden wierd, en ze de taaien van hunne heilige Boeken waren? Zouden zy bui-  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. TQ? buiten dat niet reeds even zo wel, als veele andere taaien, ons alleen by naam bekend, in vólkomen vergeetelheid geraakt, en benevens de fchattcn der wysheid, daarin opgeflootcn, een roof van den al vernielenden tyd geworden zyn? Heeft echter het Christendom den voortgang der menfcheiyke.kennis in het algemeen bevorderd: de kennis van God en Godsdienst heeft in het byzonder nog veel meer daarby gewonnen. Hoe verre is niet de gewigtige leer van Gods Éénheid door middel van den Christelyken Godsdienst onder het menschdom verfpreid! Niet flechts alle Christenen van alle fekten en benaamingen, maar ook alle Mahumetaanen , die zulk een aanzienlyk gedeelte des aardbodems beflaan, en misfchien nogtalryker zyn dan de Christenen, hebben het geloof in eenen éénigen waaren God, dat eerfte grondbeginfel van allen Godsdienst , aan de Christelyke Openbaaringe te danken. En hoe gewigtig is niet dit leerftuk! Eerst door hetzelve wordt de waereld voor ons een geheel, waarin alles op het naauwkeurigfte met eikanderen verbonden , en alles tot ééne en dezelfde bedoeling ingeN 3 richt  I98 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN richt is. Eerst door dit leerftuk leert de mensch den Oorfprong zyns aanweezens , den Bron zyns geluks, het verhevenfte Voorwerp zyner aanbiddinge, den grond zyner hoope kennen. Door hetzelve voorgelicht, behoeft hy zich niet meer als eenen vaderloozen wees, of als het werkftuk van een blind noodlot te befchouwen, of te zuchten onder het geweld van veel magtigcr, maar hem onbekende en met malkandercn ftrydende wezens. Hy weet, van wien by herkomftig, van wien hy afhangklyk is , onder wiens toezigt hy ftaat en ecuwig zal ftaan; en nu heeft hy een zeker, vast punt, waarin alle zyne gedachten, begeerten , neigingen, uitzigten en verwachtingen famenloopcn. Hoe zeer is wyders de heerfchappy van afgedery cn beeldendienst op den aardbodem niet door het Christendom bepaald, en hoe veele van deszelfs gewesten zyn hierdoor van het tyrannige geweld des bygeloofs, en van den yzeren fcepter cener arglistige en baatzuchtige priesterfchap bevryd geworden! En welke üaaffche gevoelens, welk eene kommerlyke onzekerheid, welk een vrees, welk een fchroorn, welk eene kinderachtige denkwyze, wel-  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. I9O welke ydele verwachtingen en vermaaken moeten aldaar de menfehen niet vernederen en verbysteren , waar afgodery en beeldendienst het gebied voeren ! Enkel kwaaien , myn geliefde Vrienden ! enkel plaagen, van welken het Christendom millioenen menfehen, en onder die ook ons, verlost, en door wier wegneeming het voor millioenen menfehen, en onder die ook voor ons, den weg tot vryheid, tot gemoedskalmte, tot eene vaste en edele denkwyze gebaand heeft! Dat wy niet voor elk ongewoon verfchynfel in de natuur behoeven te fchrikken; dat wy niet fchier by eiken (lap, dien wy doen, tekens en voorboden van eenig ophanden zynde ongeluk of van eenig genaakend gevaar ontdekken; dat wy niet geduurig op nieuwe offeranden en verzoeningen peinzen; dat wy ons niet wegens het toevallige verzuim of de gebrekkige waarneeming van honderd gebruiken en plechtigheden ontrusten; dat wy niet elk ongeval, 't geen ons bejegent, voor de ftraf van eene vergramde Godheid houden; dat wy ons niet blindeling door anderen behoeven te laaten leiden, maar onze eigen inzigten en gevoelens kunnen volgen : dit alles, myne dicrbaare Vrienden ! hebben wy de afichaffing N 4 des  20O OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN des afgodendiensts, en derhalven het Christendom te danken. Laat geftadig ook onder de Christenen nog veel bygeloof heerfchen, en eertyds nog meerder bygeloof onder hen geheerscht hebben: dan zyn toch wy, en benevens ons veel duizenden onzer broederen, door den invloed van het Christendom van dezelve bevryd ; cn in het Christendom ligt het vruchtbaare fpruitje tot derzelver geheele uitrooijing onder zyne belyders; een fpruitje, 't welk zich geftadig meer ontwikkelt, en ons eenmaal nog heerlyker vruchten doet verwachten. En hoe zeer is niet de kennis van deezen Eenigen waaren God en van zyne betrekking jegens ens, door de Christelyke leer onder de menfehen verfpreid en bevorderd! Alle Christenen, die niet geheelenal onkundig zyn, kennen en eerbiedigen God niet als een weezen, 't welk wel oneindig boven hen verheven is, doch voor het overige in geenerhande verbindtenis met hun ftaat; maar zy kennen en eerbiedigen hem als hunnen Schepper en Onderhouder, als hunnen Vader en Weldoener, als den Bcftierder en Richter der waereld, als den Opziener en Vergelder der menfcheiyke ban-  OPZIGT VAN ALGEMEENE VOORDEEEEN. '20T handelingen. En hoe vruchtbaar moeten deeze denkbeelden by de Christenen, die dezelve meermaal overpeinzen,niet weezen! Welke oplosfingen van duizend zaaken moeten zy hun niet verfchaffen, die anderszins voor hen onoplosfelyke raadfelen zouden zyn! Zy ontmoeten allerwegen fpooren der wysheid, der magt, der goedheid van deezen God; zy zien hem allerwegen tot welzyn aller leevenden, en ook tot hun welzyn werken; alles brengt hen tot hem te rug; en het denkbeeld van hem verfpreidt licht en leven en vreugde over de gantfche Natuur. In de daad, het begrip van het geene, wat God is, van zyne Eigenfchappen, cn voornaamelyk van het geene, hy voor ons is, is, over het geheel genoomen, zelfs onder menfehen van laagen rang , veel rechtmaatiger , veel meer gerustftellend, veel gefchikter om deugd en gelukzaligheid te bevorderen, dan het voortyds onder heidenfche volken, hunne meeste wyzen zelfs niet uitgeflooten, ge- • weest is, en uit hoofde van de ingevoerde godenleer kon weezen. Wat al menfcheiyke, laage, verachtelyke begrippen vormde men zich niet doorgaands van de Goden, van hunN s ne  202 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN ne gevoelens, van hunne verrichtingen, van hunne vermaaken ! Wat al zwakheden, wat al hartstogtcn, wat al misdryven wierden hun niet toegcfchreeven; en hoe min was zelfs de Vader der Goden en der menfehen, zo als de Grieken en Romeinen hunnen opperden God noemden , daarvan uitgeflootcn ! Hoe veel juister zyn niet de inzigten, welken het Christendom in dit opzigt onder de menfehen van eiken ftand, eiken ouderdom, elke levenswys verfpreid heeft ! Zckerlyk zyn zelfs deeze betere inzigten vry onvolmaakt, en zulten het eeuwig blyven, vermits de eindige mensch niet in ftaat is den Oneindigen te omvatten. Zekerlyk zyn deeze betere inzigten by veele Christenen met menigerlei dwaalingen vermengd. Maar met alle deeze fouten en gebreken,- zyn ze echter ongelyk veel beter en waardiger dan die der Heidenen waaren. Welk flechts middenmaatig onderweezen Christen weet niet en gelooft niet, dat God het heiligfte , het volmaaktfte , het beste Wezen; dat hy alweetend, almagtig, alomtegenwoordig , hoogstrechtvaardig en algocd is ; dat hy geen kwaad doen kan , en niemand tot kwaad verzoekt; dat hy de.ugd cn braafheid boven alles bemint; dat hy een afkeer heeft  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. 203 heeft van zonde cn ondeugd; en dat 'er geen beter middel is , om hem te behaagen , en zich van zyne gunst te verzekeren, dan dat men recht en wel doet, en, gelyk hy, der menfehen best zoekt te bevorderen?En vindt men thans niet duizend menfehen onder de Christenen tegen één' onder de Heidenen, die nog verhevener en rechtmaatiger denkbeelden van de Godheid koesteren;die alles, wat zwak, menfehelyk, bepaald is, op het zorgvuldigste van deeze denkbeelden affchciden; die God befchouwen en aanbidden als een Wezen, 't welk alles, wat fchoon en goed cn groot «eri volmaakt is, in zich vercenigt; 't welk onophoudelyk met weldoen bezig is, cn niets dan geluk wil en werkt; 't welk door geene uiterlykc eerbewyzen gewonnen, door geene gebruiken cn offeranden kan en behoeft gepaaid te worden; 't welk boven alle menfcheiyke hartstogten , boven alle beweegingen van'toorn, van wraakzucht, van partydigheid oneindig verheven is; 't welk niet (laafs door ons gevreesd, maar kinderlyk geëerbiedigd en bemind wil worden, en 't welk onz.m diepften eerbied, onze innigfte liefde, onze blymoedigfte gehoorzaamheid , ons zekerst vertrouwen overwaardig is ? Voegt  204 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN Voegt by deeze rechtmaatiger kennis van God, het algemeene en zekere geloof aan de onfterflykheid en de toekomende vergeldingen, 't welk de Christelyke Godsdienst overal, waar hy gepredikt en aangenoomen is, zo diep in der menfehen harten ingedrukt, en met alle hunne denkbeelden zo innerlyk verbonden heeft, dat zelfs de hevigfte aanvallen van het ongeloof by de meesten daartegen niets uitvoeren kunnen. Bedenkt daarenboven, dat dit geloof zulk eene onfterflykheid en zulke vergeldingen leert, die tot het zedelyk gedrag der menfehen in dit leven, tot deugd cn ondeugd betrekking hebben ; en befluk hieruit, hoe gunftig dit geloof, in het algemeen genoomen, voor der menfehen verbetering en gerustftelling zyn, en hoe veel meer vermogen het daartoe hebben moet, dan die donkere , onzekere , twyffelachtige , valfche, onzedelyke gevoelens aangaande deeze leer, die onder het Heidendom plaats hadden, en die, zo als het fchynt , van den gemeencn man niet veel geteld, en van de wyzen als zwaare en onoploslyke voorllellen befchouwd wierden. Eene tweede klasfe van algemeene voordeelen»,  OPZIGT VAN ALGEMEENE VOORDEELEN. 205 len , welke wy het Christendom te danken hebben , betreft der menfehen deugd en braafheid. Deeze hebben insgelyks over het geheel zeer veel daardoor gewonnen. De begrippen aangaande de deugd zyn over het algemeen rechtmaatiger onder de Christenen , dan ze eertyds onder de Heidenen waren. Iedereen weet, dat het wezen der deugd niet in ligchaamelyke fterkte,niet in eene alle gevaaren trotfeerende dapperheid, niet in moed en onverfchrokkenheid in den kryg , niet in de groote, in 't gemeen even zo verderflyke als geruchtmaakende daaden der helden en der veroveraaren gelegen is. Iedereen weet, dat zy niet eeniglyk in de onthouding van grove misdryven , of in enkele billyke en goede verrichtingen beftaat; maar dat zy tot 's menfehen geheele denk- en leefwyze betreklyk is; dat zy zyne gantfche zedelyke volmaaktheid betekent; dat hy deugdzaam is , wanneer hy alles is en doet, 't geen hy naar zyne bekwaamheden, naar zyn beroep , in zyne omftandigheden , behoort te zyn en te doen, wanneer zyne neigingen en zyn wandel met den wil van God en de voorfchriften zyner wet overeen komen. Het zyn algemeen erkende en aangenoomen grondstellingen,  106 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEX gen, dat de waare deugd niet in eene verkleefdheid en liefde tot zekere perfoonen of tot een byzonder volk, gegrond op verachting en haat tegen het gantfche menfcheiyke geflacht, maar in een uitgeftrckt verlangen en werkelyke poogingen tot het algemeene welzyn der menfehen beftaat. En hoe veel bekwaamer is niet dit denkbeeld, 't welk men het Christendom voornaamelyk te danken heeft, om de rust, de zekerheid en de welvaart der menfcheiyke famenleeving te bevorderen cn te bevestigen, dan die gruwelyke, valfchelyk zogenoemde patriöttifche deugd, die in de beroemdfte tyden der oude heidenfche waereld alles opwoog, en die nog hedendaags zo dikwyls door eenzydige richters tot nadeel der Christelyke deugd verheven wordt ! Over het algemeen zyn de ftjlïe en huislyke deugden , de deugden van het'dagelykfche leven, wier weldaadige invloed op het algemeene welzyn zo veelerlei en duurzaam is , door het Christendom in hooger aanzien; zy hebben den zo zeer verdienden, maar eertyds niet erkenden voorrang boven de zogenoemde heldendeugden , die toch meestal op onrecht en gewelddadigheid Iteunden, verkreegen. Wy-  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. 20? Wyders, de leer aangaande de deugd is onder de Christenen op het naauwfte met de leert van God en Godsdienst verbonden, en hierdoor wordt zy voor elk en een iegelyk, en inzonderheid voor de gcringfte ftanden van menfehen, veel duidolyker, veel gefchikter, veel vermogender, dan zy onder de Heidenen kon zyn. By deezen waren Godsdienst en Deugd twee geheel verfcheidene, niet met malkanderen verbondene, ja zeer dikwyls tegen malkanderen ftrydige dingen. De Heidenen, dat is, enkele perfoonen, en in 't byzonder eenige wyzen onder hen, hadden eene zedeleer, maar het Heidendom of de heidenfche Godsdienst had 'er geene. De zedekunde fteunde derhal ven eeniglyk, of op het door dwaasheid en ondeugd verzwakte en byna verflikte natuurelyke gevoel, van het onderfcheid tusfchen goed en kwaad, of op philofophifche en voor de vatbaarheid des grooten hoops ongefchikte onderzoekingen, wegens de natuur en de betrekkingen des menfehen en der overige dingen. Het Christendom heeft, even gelyk Sokrates, maar in een' veel verhevener zin , en op eene veel algemeener en werkzaamer wyze , de waare wysheid van den hemel op aarde, — heeft ze liet verftand en het  Ê08 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN het harte van ieder mensch zeer naby, heeft ze uit de fchoolen der geleerden in het gemeene leven gebragt, en , door Zedeleer en Godsdienst met eikanderen te verbinden, heeft het den mensch de kennis van zyne verordening en van zyne plichten even zo gemakkelyk als gewigtig gemaakt. Hoe veel gronden , hoe veel aanfpooringen tot braafheid en deugd geeft deeze gelukkige verbindtenis van Zedeleer en Godsdienst aan eiken niet ten eenemaal onkundigen en onachtzaamen Christen niet aan de hand! God, dus zal en moet hy by duizend gelegenheden denken, God, myn Schepper, myn Verzorger, myn Weldoener, iiyn Richter, wil, dat ik het eene doen, dat ik het andere laaten zal. Hy heeft my het eene uitdruklyk bcvoolen ; hy heeft my het andere uitdruklyk verbooden. Indien ik het eene doe, dan zal hy my deswegen zegenen en beloonen; indien ik het andere niet nalaat, dan zal hy my deswegen tot verantwoording en tot ftraf oproepen. En myn leven en myn lotgevallen ftaan in zyne hand; aan. zyne genade en gunst is alles gelegen; zonder dezelve kan het my niet wel gaan; en niets is in ftaat my tegen de  • öpztgt tot algemeene voordeelen. S09 de uitwerkfelen van zyn ongenoegen te bevei. ]jgen. Van hoe veel kwaads moeten deeze gedachten , fchoon zy ook maar half rechtmaatig, fchoon zy ook met veele dwaalende begrippen verknocht mogen weczen, den mensch niet te rug houden; en tot hoe veele rechtfehaapene, goede, edele, algemeen-nuttige daaden moeten ze hem niet aanfpooren! Hoe krachtig moet de gemoedelykheid, de getrouwheid, de braafheid in het verborgene daardoor niet bevorderd worden ! Ook worden de goede gevolgen des Christendoms ten aanzien van der menfehen zedelyken wandel door gefchiedenis en ondervinding genoegzaam geftaafd. Het is onloogchenbaar, dat 'er menigvuldige onmenfehelyke, verderflyke ondeugden, welke het Heidendom dulde en begunftigde, door de Christelyke leer onder haare bclyders, zo al niet gantschlyk uitgerooid, althans zodanig met fchande gebrandmerkt worden , dat men- dezelve naauwelyks noemen durft. Het is onloogchenbaar , dat 'er , over het geheel genomen , meerder oprechtheid en eerlykheid, meerder trouw en geloof in handel en wandel onder de Christenen heerfchen, dan onder de befchaafdfte volken , die j?(een VII. Stuk. O Chris-  210 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN Christenen zyn. Het is onloogchenbaar, dat de gevoelens en blyken der algemeene menschlievendheid en weldaadigheid veel menigvuldiger en werkzaamer onder hen zyn, dan ze eertyds onder de Heidenen waren. Het ftichten en onderhouden van zo veele godshuizen, van zo veele liefdefondfen voor weezen , voor armen en kranken, waarvan men onder de Heidenen , vergelykender wyze, flechts weinige fpooren aantreft, zyn hiervan zo veele fpreekende bewyzen. In 't algemeen kunnen wy wel zonder eenzydigheid ftaande houden, dat de kennis van plicht en deugd, de afkeer van het kwaade, en liefde tot het goede, en derhalven de zedelykheid grooter en algemeener, de eerbied voor God en voor zyne geboden werkzaamer, het geweeten der menfehen veel zachter en aandoenlyker, en inzonderheid de zachte, gezellige deugden onder Christelyke volken, over het geheel genoomen, veel gemeenzaamer geworden zyn, dan zulks immer vóór Christus onder ééne eenige natie, by ons bekend , plaats gehad heeft. Eene derde klasfe van algemeene voordeelen, die wy het Christendom te danken hebben, betreft Is menfehen gerustflelling en verwachtingen. ' Hoe l  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. 2Ü Hoe veel hebben deeze niet by de zo weezenJyk tot het Christendom behooren.de en hetzelve zo eigene leeringen aangaande Gods Voorzienigheid en Regeering over alles, aangaande de vergeeving der zonden, aangaande de onfterflykhcid cn het toekomende leven , gewonnen ! De Heiden, althans onder de Grieken en Romeinen, zag zyne Goden óf voor werk» looze, en zich met de menfcheiyke zaaken niet bekommerende, óf voor eigenzinnige, partydige , ligt geraakte en bezwaarlyk te bevredigende wezens aan. Hy wist niet, welk eene betrekking 'er tusfehen hem en hen gevonden wierd, en wat hy van hun te hoopen of te vreezen had. Hy moest zich met eene noodzaakelykheid, die Goden en menfehen beheerschte, met een even zo blind als onvermydelyk nood* lot troosten. De Christen daarentegen , de ongeleerde zo wel als de geleerde, de geringe daglooner zo wel als de voortreflykfte des volks, de Christen weet en gelooft, als Christen, waarheden , die een geheel ander vermogen ter gerustftelling hebben. 'Er is, zo kan hy by alles , wat hem bejegent, denken, en zo denkt hy in de daad zeer dikwyls, 'er is een hoogstwys en hoogstgoed Wezen, 't welk over ons allen waakt, welks fchepfelen en kinderen O a . wy  212 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN wy allen zyn, 't welk ons allen bemint, en voor ons allen zorgt. Zonder 'zynen wil kan 'er niets gefchieden ; en God , de Algoede , wil altoos het beste. Voor hem is niets onmogelyk; hy weet uitgangen midden uit den dood. Den geenen, die hem lief hebben, moet alles tot nut gedyen. Zo hy voor ons is, kan niemand tegen ons zyn. Zyne kracht is in den zwakken magtig. Hy zal ons niet boven vermogen laaten verzocht worden. Hoe zeer verligten niet deeze en dergelyke gedachten .voor veele duizend Christenen den zwaarden arbeid , den grootften nood, het gevoeligfte lyden! Hoe veel moeds en vertrouwen boezemen zy hun niet in ongeluk en in het gevaar in! Indien wy de hutten der armen, de wooningen der geringer ftanden van menfehen wat vlytiger bezochten , en ons met hunne denkwyze gemeenzaamer maakten , zouden wy eerst gewaar worden , hoe veel troost en gerustftelling de Christelyke leer hun allen, byna zonder uitzondering, verfchaft, vermits zy dezelve eenvoudiglyk aanneemen en omhelzen , van alle twyffeb'ngen , welke de zo genoemde wyzen ontrusten , bevryd blyven , zich, op het geene de Schriftuur ons belooft, volkomenlyk verlaatèn , en zich God fteeds . ■ zo-  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. 2T3 zodanig voordellen, als hy zich inzonderheid met hun en met de beduuring hunner lotgevallen bemoeit; en dan zouden wy den voorrang eerst recht befeffen, dien de Christenen in dit opzigt boven allen, ook zelfs de befchaafdde volken, die geene Christenen waren of zyn, bezitten moeten. Hoe veel gemakkelyker kan de Christen, die door de fchuld zyner zonden geprangd wordt en voor haare draften vreest, zich deswegen niet gerust dellen , dan elk ander mensch , die zich in de zelfde verlegenheid bevindt, maar onkundig is van de Christelyke leer! De Christen weet, en weet het met zekerheid, dat God tot verfchooning en ontferming genegen is; dat hy den boetvaardigen en zich bekeerenden zondaar alle zyn zonden , zonder uitzondering vergeeven en alle draden opheffen wil. Hy weet, en hy weet het bepaaldlyk , wat hem in dit opzigt te doen daat ; hy behoeft niet met eene kommerlyke onzekerheid op menigvuldige offeranden, op kostbaare gefchenken , op geheimzinnige verzoeningen en reinigingen, op gedrenge boetoeffeningen te denken ; maar zo haast hy met een gewillig hart tot zynen Schepper en Richter nadert, het O 3 kwaa-  2T4 OVER DE WAARDY VAN HET CH'aTST, TEN kwaade verfoei": en laat, en werkelyk tot een beter gedrag beflooten heeft cn zyn befluit petrouwelyk uitvoert, zo haast mag hy zich op de genade des Allcrhoogflcn gcrustelyk ver. Jaaren, en wordt door zyn hart niet meer gedoemd. WeJk eenen verkwikkenden, geneezenden balzem moeten deeze Christelyke leeringen niet in veele duizenden gewonde geweetens en bekommerde harten gegooten hebben , die buiten dat der vertwyffeling ten prooije zouden zyn geworden! Het zelfde kunnen wy ook ten aanzien van de vrees voor den dood en de hoop eens beteren /evens zeggen. Terwyl onder de Heidenen de Wysgeer den dood met eenen verwarden ,.twyffelenden geest, of in de gruwelyke verwachting van eene gantfche vernietiging te gemoet zag; terwyl de groote hoop denzelven of met eene onbedachtzaame gevoelloosheid , of met eene tusfehen duisternis en licht, tusfehen vrees en hoop dobberende gemoedsgeftalte, naderde ; zyn de Christenen echter in het algemeen van hunne onfterflykheid, en van het eeuwige leven , 't welk hun na den dood te wachten ftaat , vastlyk overtuigd ; koesteren Veel gepaster begrippen wegens den toek(j§' men*  OPZtGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. 215 menden ftaat ; kunnen zich met meer gemak en zekerheid een beter lot belooven, dan hun lot hier op aarde was; gaan derhalven het einde huns levens veel getrooster en gelaatener te gemoet ; en hoe veele duizenden hunner betreeden werkelyk de baan des doods zonder fchrik, en in de blyde , ontwyffelbaare verwachting eener eeuwige voortduuring , ecner heerlyke opftanding , eener onophoudelyke, geftadig toeneemende gelukzaligheid l Enkel gronden , die ons niet twyffelen laaten, dat 'er onder de Christenen veel meerder troost en hoop en verftandige gemoedsrust niet flechts kan zyn , maar ook werkelyk is , dan eertyds onder de Heidenen plaats gehad heeft. Herinnert u daar benevens, myne aandachtige Toehoorers ! w.ant wy kunnen de zaaken niet uitbreiden, herinnert u daar benevens de menigvuldige fchikkingen en middelen, om de kennis, de deugd, de gerustheid der menfehen te bevorderen , welken wy het Christendom te danken hebben. , Denkt aan de talryke fchoolen, die in alle fteden en in de meeste dorpen der Christen landen opgericht zyn, en die, als fchoolen van O 4 Gods-  2IÖ OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN Godsdienst en van Zedeleer befchouwd , in het Heidendom, ten minde onder de Grieken en Romeinen, en ook onder onze voorouders, de oude Gallen en Duitfchers, geheel, onbekend waren. Hoe gebrekkig en flecht de meeste deezer fchooien in meer dan één opzigt ook zyn mogen ; wordt echter de mensch in dezelve, reeds als kind, tot de kennis deseenen waaren Gods en tot eerbied voor hem opgeleid , aangaande zyn'plicht onderricht, tegen alle zonden en ondeugden gewaarfchuuwd , en op veelerlei wyze tot deugd aangefpoord. Denkt verders aan het predikampt, 't welk overal tri de Christelyke Kerk ingevoerd; 't welk tot onderrechting, tot aanmoediging, tot troost der menfehen van eiken ftand, eiken ouderdom, elk gedacht verordegd ; 't welk eene in haaren aart cenige dichting is,die dus in geen' anderen Godsdienst plaats vindt, en die gewisfelyk door een' Sokrates, een' Plato, een' Cicero, een' Confufius hooggeacht zou worden, indien zy 'er getuigen van weezen konden. Laat het predikampt nog zo zeer misbruikt worden; laat de voordragt der Christelyke leer nog zo gebrekkig zyn ; evenwel moet buiten twyffel eene openbaare, zo dikwerf herhaal-  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. 21? haalde, en zo dikwyls uit innerlyke bevinding cn overtuiging medegedeelde onderrechting aangaande de gewigtigfle leeringen des Godsdienst en der deugd oneindig meer afdoen tot verbetering en gerustftelling der menfehen , dan alle ftaatelykheden en plechtigheden van het Heidendom eertyds hebben kunnen doen. Overweegt daarby, dat alle deeze voordeelen , fehikkingen en inrichtingen volgens haaren aart zodanig gefield zyn , dat zy niet anders dan allengskens gemeen worden, en tot zekere volmaaktheid en werkzaamheid komen konden ; en dat zy thans met nog fneller fchreeden geftadig algemeener, geftadig volmaakter en werkzaamer worden moeten, dan zy tot hier toe geweest zyn : dan zult gy zekerlyk niet ontkennen kunnen , dat wy allen , en het menschdom in 't algemeen, aan het Christendom ongemeen veel verfchuldigd zyn. 'Er doen zich , eindelyk , nog verfcheiden andere aanmerkelyke voordeelen op, welken wy den invloed deezer hemelfche Leere te danken hebben, en die grootendeels der menfehen uitwendige welvaart betreffen. Wy kunnen ze echter flechts met weinig woorden aanftippen. Dat, by voorbeeld, de yeehvyvery, die O 5 vrucht-  218 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN vruchtbaare bron van ontvolking, van ver» wyfdheid en van huisfelyke ellende, afgefchaft is; dat de onmenfchelyke , barbaarfche gewoonte, van zwakkelyke of anderszins mismaakte , en den ouderen veelligt lastig vallende kinders by hunne geboorte uit te Jlooten, en aan eenen onvermydelyken ondergang over te laaten , van een' iegelyk verfoeid wordt; dat de Jlaavemy, die onverantwoordelyke onteering der menfchelykheid, zo als zy voormaals onder Grieken en Romeinen en onder andere oude volken plaats had, alchans in het Christelyke Europa opgeheven is; dat de wetten en zeden, by alle haare onloogchenbaare fouten en gebreken, echter over het algemeen menfchelyker en zachter zyn ; dat de oorlogen in menigen opzigt minder gruwelyk en verwoestend zyn ; dat de overwonnenen gefpaard , en dat men hun noch hun leven noch hunne vryheid beneemt; dat het befef van de menfcheiyke waardigheid, de erkentenis der natuurelyke gelykheid der menfehen , en de achting des menfehen, als menfehen , begrippen en gevoelens zyn, die fteeds algemeener en werkzaamer worden; dat veele verdernyke, de famenleeving verwoestende driften, zo als, by voorbeeld , wraakgierigheid , eerzucht, heersch-  OPZIGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. 219 heerschzucht , deels engere bepaalingen en krachtiger tegcnwigt , deels ook eene edeler richting ontvangen hebben : dit alles hebben wy, zekerlyk niet gantsch en alleen, maar toch grootendeels het Christendom en zynen invloed op de algemeene denk wyze en de zeden zyner bdyderen te danken; en hoe zeer is daardoor de rust , de veiligheid , de welvaart des gezelligen levens niet bevorderd! Zo veele, zo groote voordeelen, myne aandachtige Toehoorers! zyn wy allen, ten aanzien d 'r kennis, der deugd en braafheid, der gerustftelling en verwachting, en der uitwendige welvaart, aan Jefus verfchuldigd, wiens komst in de wacreid wy deezer dagen gedenken. En zou de befchouwing deezer voordeelen , die wy allen bezitten en genieten , ons niet tot vreugde over ons geluk en over G>d, derzelver Oorfprong en Geever, opwekken? Ja, Christelyke Feestdagen zyn weezenlyke dagen van vreugde, maar van eene vreugde deunende op byzondere weldaaden van God, onzen hemeifehen Vader, die ons de gantfche waardy zyner vaderlyke goedgunftigheid en liefde doet gevoelen , en ons hart met innerlyke dankbaarheid jegens hem doordringt. Laat ons  220 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. TEN ons dan deeze vreugde in ons trachten te verwekken , en ze door overdenken recht Ievendig te maaken. Laat ons tot dat einde ons, in de gedachten, in de tyden van het Heidendom verpiaatfen, de tempels der Goden bezoeken , ons den ongeryrnden eerbied , dien men hun daar bewees, en den bygeloovigen fchroom , deeze wooningen des bedrogs omringende , voordellen ; laat ons over de veel grooter onzekerheid, ondeugendheid en troosteloosheid, die eertyds de menfehen beheerden; laat ons over het treurig lot der volken , die blindeling blinde leidslieden volgden, die voor hout en deenen nederknielden, die fchier zonder God en zonder hoope in de waereld leefden , en onder dezelven ook over onze voorouders, weenen; en dan onze gelukkiger omdandigheden met de hunne vergelyken, en het Christendom, 't welk deeze weldaadige verandering te wege gebragt heeft, de verdiende eere geeven. Of, indien wy ons by gebrek der noodige historifche kennis niet zo verre van onze tyden en van de thans hêcrfchende denkwyze verwyderen , noch dusdanige vergelykingen kunnen maaken ; laat ons dan ten minde by ons zelv' over-  OPZfGT TOT ALGEMEENE VOORDEELEN. 221 overleggen, hoedanig het met onze kennis, met onze deugd, met onze verwachting, met Onze uiterlyke welvaart, met de veiligheid en rust der famenleeving, gelegen zoude weezen, indien wy de voordeelen ontbeeren moesten, die wy in dit uur als vruchten van het Christendom befchouwd hebben. Allerwaarfchynlykst zouden wy alsdan in de duisternis der onzekerheid en des bygeloofs begraaven liggen ; wy zouden blinde afgodendienaaren, ellendige flaaven, bedroogene of bedriegers, een fpel onzer lusten en hartstogten, vertfaagde , wanhoopige ftervelingen zyn. Nu zyn wy kinderen des lichts; menfehen, die hunnen Schepper, hunne plichten, hunne verordening kennen; aanbidders des waaren Gods , die zich met zyne voorzienigheid, met zyne genade, met de verwachting eens beteren eeuwigen levens vertroosten kunnen; leden van eene befchaafde maatfehappy , waarin de ondeugd verfoeid, waarin de deugd hooggeacht en geëerbiedigd wordt; waarin daadelyk, over het geheel genoomen, veel braafheid, veel mensehlievendheid , veel trouw en geloof gevonden worden. Hoe gelukkig zyn wy dan niet door Jefus verfchyning in het vlcesch , en door de verkondiging zyner leere geworden! Welk eene dank-  222 OVER DE WAARDY VAN HET CHRIST. SHZ, dankbaarheid zyn wy hem en zynen hemelfchen Vader , die ons hem tot Leeraar en Verlosfer gezonden heeft, niet verfchuldigd! En hoe veel gelukkiger zottden wy nog niet kunnen worden, indien wy een gepast gebruik van zyne leere maakten ! Neen , wy willen ons niet te vrede houden met de algemeene voordeelen, die zy gantfche landen en volken verfchaft. Wy willen de noogfte volmaaktheid en gelukzaligheid, waartoe zy ons opbeuren kan, deelachtig zoeken te worden. Wy willen ons derhalven met den inhoud deezer voortreflyke leere geduurig gemeenzaamer maaken; ze geduurig meer op ons zeiven toepasfen ; ons geduurig meer van haaren geest doordringen en bezielen laaten , en geduurig christelyker leeren denken en leeven. Wy willen haare aanwyzing tot gelukzaligheid gewilüglyk en in alle deele volgen, en alle haare voorfchriften onvcrbreeklyk >vaarneemen. Dus zullen wy ons bevlytigen door haar geheel vry, geheel wys , geheel deugdzaam , geheel en eeuwig gelukkig te worden ! God geeve , myne dierbaare Vrienden! God geeve, dat wy het allen fteeds meer zyn en worden mogen! Amen. ZE-  ZEVENTIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. Tekst: EuANG. VAN JOANNES, Hoofdft. XI. VS. 25,20. Ik ben de opftaniing en het leven: die in my gelooft zal leeven , al waare hy ook geftorven: En een iegelyk die leeft, en in my gelooft, zal niet fterven in eeuwigheid. Uitgefprooken op het Paaschfeest, 1782.   /^od, eeuwige, onuitputbaare Bron van al» le leven en geluk! van u droomt onophoudlyk leven en geluk op alle uwe fchepfelen in hemel en op aarde af; en wy, uwe kinderen, uwe byzonderlyk begenadigde ert begunftigde kinderen , wy verwachten eeuwig leven en eeuwige gelukzaligheid van u< Hiervan hebt gy zelf ons door uwen Zoon Jefus Christus verzekerd. Hiervan hebt gy ons door zyne opftanding van den dood het allerzekerfte bewys gegeeVcn. En deswegen verheugen wy ons heden eenpaariglyk voor u; ja deswegen willen wy ons eeuwig voor u verheugen, ö Geloofd , geloofd zy uwe heerlyke goedheid, die ons tot deeze verhevene verwachting wedergebooren , die ons zulke gronden van troost en blydfchap gegeeven, zulke uitzigten in het toekomende geopend heeft ! ö God j welk een uitzicht hebt gy ons daardoor ontflooten! Welk een licht over onzen levensweg , en over allo onze lotgevallen verfpreid! Welk een vermogen ten goede, welk een' troost in druk , welk een vertrouwen in den dood ons gefchonken ! Hoe getroost en blymoedig kunnen wy nu niet aan u, onzen Schepper en VII. Stuk. P Vs-  22f5 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER Vader, onzen Heer en Vergelder, denken! hoe gemakkelyk elke zwaarigheid deezes levens verdraagen! hoe^ ftandvastig eiken plicht van hetzelve volbrengen ! hoe vrolyk zyn einde te gemoet zien! hoe gelaten het loon der braafheid en getrouwheid uit uwe hand verwachten! Ja , wy zyn gelukkig als menfehen, en nog veel gelukkiger als Christenen; en het geene wy thans zyn, is flechts de aanvang, flechts de voorfmaak, flechts de voorbereiding van het geene , wy namaals zullen weezen. ö Dat toch de bewustheid van onze verhevene verordening, het befef van ons tegenwoordig en toekomend geluk, en de vreugde over uwe vaderlyke gunst ons fteeds bezielen, ons overal vergezellen, en ons gantfche leven tot een' altoosduurenden lofzang uwer goedheid mogten maaken ! Neen , verre , verre moeten alle onvergenoegde klagten, alle angftige zorgen van ons zyn, van ons, die gy tot een eeuwig leven verordend hebt! Verre, verre moet het van ons weezen , traag en verdrietig te worden in het goede, of ooit op den weg der deugd ftil te ftaan,daar gy ons eeuwige belooningen doet verwachten ! Neen , bemoedig en heilig voor u te wandelen, alles, wat wy naar uwen  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKhELD. 22? uwen wil hier zyn en doen en lyden moeten, gaarne te zyn en te doen en te lyden: en ons geftadig gefchikter en waardiger te maaken voor de zalige onfterflykheid: dit moete het doel zyn, naar 't welk wy allen ftreeven, en tot het welke wy allen geftadig naderen. Zegen toch,ter bevordering deezer oogmerken, » de befchouwingen en Godsdienstoefeningen, waarmede wy ons thans bezig zullen houden ; en verhoor ons gebed door Jefus Christus, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen: Onze Vader, enz. De gedachte der onfterflykheid is ongetwyffeld de zaligfte gedachte: de verwachting eens beteren en eeuwigen levens, de verhevenfte verwachting, waarvoor de mensch vatbaar is. En wanneer, myne aandachtige Toehoorers! behoorde deeze gedachte ons toch meer te bezielen , wanneer deeze verwachting ons meer te verheugen en te verfterken, dan op zulke dagen, als de tegenwoordige? Is niet het Feest van Jefus opftanding van de dooden het Feest onzer onfterflykheid? Is niet zyn hemelsch, godlyk leven een pand onzes toekomenden , verhevener levens , onzer eeuP % wige  22 8 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER wige gelukzaligheid? Hangt niet de opwekking onzer ligchaamen met de opwekking van het zyne onaffcheidbaar famen? Verzekeren zyne verheffing en heerlykheid ons niet van den ftaat van vergelding, die op ons wacht? Ja, Christus heeft door zyn Euangelie het leven en een onvergangklyk weezen aan het licht gegebragt; hy heeft den dood zyne verfchriklykheid, en het graf zyne affchuuwelyke gedaante benoomen. Hy heeft de gewigtige leer van onze onfterflykheid en van eenen toekomenden ftaat van vergelding buiten twyffel gefield; thans is zy niet meer enkel eene wensch des ongelukkigen of des ftervenden; niet meer een moeilyk, verbysterend voor- . ftel in de fchoolen der geleerden; niet meer eene zwakke gisfing des wysgeers; maar eene uitgemaakte , door Goddelyk gezag geftaafde waarheid; een wezenlyk deel der kennis en des geloofs van veele millioenen van menfehen; eene waarheid, die met alle de denkbeelden des Christens onaffcheidlyk verbonden, die een grondbeginfel van zyn verftand, en een heerfchend gevoel van zyn hart geworden is; die wel verwrikt en verdonkerd, maar nooit gantschlyk uitgewischt en geheel vernietigd worden, en uit welke de ongeleerde  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 229 de zo wel als de geleerde, de bepaaldfte zo wel als de fcherpzinnigfte denker, wysheid, deugd, troost en zaligheid ten vollen fchcppen kan. 6 Myne dierbaare Vrienden! fchoon wy, fchoon de waereld den verreezenen Jefus niets anders dan dit geloof cn deeze verwachting te danken hadden, hoe zouden wy, hoe zou de waereld hem daarvoor ooit genoeg kunnen danken? Maar kennen en befcffen wy ook de gantfche waardy deezer weldaad, myne Vrienden! gevoelen wy het, hoe gelukkig wy daardoor geworden zyn? of ver-, bergt misfchien het langduurige bezit en genot deezer weldaad een gedeelte van haare waardy voor onze oogen? Welaan, myn Aandachtigen ! wy willen ons haare grootheid in dit uur herinneren, en eikanderen daardoor tot dankbaare vreugde over dezelve zoeken op te wekken. Wy zullen De gewigtigheid der door Jefus gefiaafde leer van onze onfterflykheid en van eenen toekomenden ftaat van vergelding overweegen. Dit zal 's Heilands betuiging in onzen tekst voor ons zeer gewigtig maaken : Ik ben de opftanding en het leven : die in my gelooft zal leeven, al waare hy ook geftorven: En V 3 een  23° OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER een iegelyk die leeft, en in my gelooft, zal niet fterven in eeuwigheid. De leer van onze onfterflykheid en van eenen toekomenden ftaat van vergelding is Gewigtig voor ons verftand; Gewigtig voor ons hart ; Gewigtig ten aanzien van ons gedrag; Gewigtig in 't genot der vreugde en der vermaaken ; Gewigtig onder het drukken der tegenfpoeden; Gewigtig in het uur des doods. Zes ftukken, welken wy thans wat omftandiger meenen voor te draagen. Hoe gewigtig is niet deeze leer voor ons verftand! Wat al zwaarigheden, wat al raadfels lost zy niet op! Welk eene donkerheid verdryft zy niet door haar licht! Welk een'zekeren leiddraad door alle de doolhoven der Goddelyke toelaating en der menfcheiyke lotgevallen geeft zy ons niet aan de hand! Is de mensch geheel ftoffelyk ; wordt zyn geest even als zyn ligchaam in den dood vernietigd; ftaat hem na denzelven niets te hoopen; hoe gal ik dan dat geene? 't welk in de waereld, 't welk  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 231 't welk onder de menfehen gebeurt, 't welk my zei ven ontmoet , verklaaren ? Waartoe die menigvuldige,uitgeftrekte, verre uitziende toebercidfelen , weike ik in de natuurelyke en zedelyke waereld tot onderhouding, tot verbetering, tot volmaaking van den mensch ontdek , indien hy flechts weinige jaaren , weinige dagen op aarde leeven , en 'er dan niet meer wèezen zal? Waartoe die groote, veelbeloovende vatbaarheden , bekwaamheden en vermogens, welke in hem verborgen liggen, en welke zo dikwyls geheel niet, cn nimmer gantschlyk ontwikkeld worden , zo hy eeniglyk voor deezen aardbodem verordend is? Waartoe alle die behoeften, alle die oeffeningen en rampen , alle die kastydingen, waardoor hy op zulk eene moeilyke wyze moet leeren denken en leeven , indien beide gantschlyk ophouden zal , na dat hy het naauwelyks geleerd heeft? Waartoe die angftige bekommering voor het toekomende, dat vuurige verlangen naar het toekomende, ?t weik hem overal vergezelt, en hem zo dikwerf in de genieting van het tegenwoordige verhindert i, indien'er geen toekomend voor hem zal weezen? Hoe raadfelachtig zou alsdan zyn toeftand, hoe onbegryplyk zyne verP 4 or~  £32 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER ordening niet zyn! — En wanneer ik het eene volk zo zeer bevoorrecht, het andere veronachtzaamd zie; wanneer daar een helder licht, hier dikke duisternisfen ; daar geluk, hier ellende; daar vryheid,hier flaaverny en dienstbaarheid heerfchen ; wanneer geheele fchaaren van menfehen als kinderen en jongelingen fterven , zo veelen , 't geene zy niet verdiend hebben, lyden , zo veelen zich nooit over hun leven verblyden ; wanneer ik zo veel wyzen en braaven vervolgd en onderdrukt, zo veel dwaazen, zo veel tyrannen en booswichten geëerd en gezegend, zo veele groote edele daaden onbeloond , zo veele misdaaden ongeftraft zie ; hoe kan ik dit alles met de wyze goedheid, met de onzydigheid van den Beftuurer der waereld overeen brengen ; hoe kan ik zyii aan weezen erkennen, of hem als het volmaaktfte Weezen befchouwen, zo 'er geen ander leven, zo 'cr geen ftaat van vergelding op ons wacht ? Maar thans, myne geliefde Vrienden! nu wy van dit ander leven., deezen ftaat van Vergelding , door Jefus Christus verzekerd zyn , hoe wordt nu alles niet opgeklaard ! Welk een. licht, verfprejdt zich nu niet over , aJl.Q \  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 233 alle deeze zwaarigheden ! Nu zyn 'er geene Goddelyke befchikkingen te groot en te dierbaar , om den mensch tot zyne verhevene, eeuwige verordening bekwaam te maaken. Nu is 'er geene vatbaarheid, geene bekwaamheid , geen vermogen in ons, 't welk niet, vroeg of laat, hier of elders ontwikkeld en te werk gefield zal worden. Nu is geene oeffening, geene tuchtiging te geflreng, geen lyden te zwaar, om den mensch tot zyne hooger volmaaktheid en gelukzaligheid voor te bereiden. Nu leert hy niets om niet; maakt zich tot niets -te vergeefs bekwaam ; maakt zich geene goede heblykheid eigen, waarvan hy niet eenmaal, niet eeuwig gebruik zal kunnen maaken. Nu heeft hy reden om meer voor het toekomende, dan voor het tegenwoordige te zorgen, meer voor het eerfte, dan voor het laatfte te leeven ; want by het eerftc heeft hy oneindig meer belan s dan by het laatfte. Nu behoeft de ongelyke uitdcelingder Goddelyke weldaaden en gunstbewyzen tusfehen volken en volken , tusfehen menfehen en menfehen, ons niet te bevreemden, Zy beflaan allen den eerften trap huns aanweezens, en de eeuwigheid is ryk, IS onuitputbaar in middelen, om hen fchadeP 5 loos  234 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT EER loos te ftellen; elk zal, vroeg of laat, zyne verordening bereiken. Nu behoeven wy aan de wysheid en goedheid van de wegen der Goddelyke Voorzienigheid niet te twyffelcn; want zy (trekken zich verre over de grenzen deezes levens uit, en het toekomende leven zal ze allen als onberispelyk vertoon en. Nu kunnen wy zonder verwarring zo veele bloesfems des menfchelyken levens en der menfcheiyke deugd verwelken, en zo veel fchoone vruchten zien afvallen , voor dat zy tot haare rypheid gekomen zyn ; zy zullen in een toekomend leven weder opbloeien , en dan edeler vruchten draagen. Nu kunnen wy zonder morren den onfchuldigen, den rechtvaardigen lyden. en den booswicht, den dwingeland zien zegevieren; want de tegcnipoed van geenen zal eenmaal in vreugde, en de zegepraal van deezen in fchande en vernedering veranderen. Nu blyft 'er geene goede daad onbeloond, geen misdryf ongeftraft. De duisternis zal eenmaal plaats maaken voor het licht; elke zwaarigheid opgeruimd, elke knoop ontbonden worden; en alles, 't geen thans wanorde, verwarring, onrechtvaardigheid fchynt te zyn, zal zich als voorbereidfelen en middelen tot de fchoonfte orde, tot de  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 235 de volmaa-fclte overeenftemming aan ons opdoen. En welke gewigtige , gerustftellende leeringen voor ons verftand zyn dat niet! Hoe veel gemakkelyker moeten zy het denken en oordeelcn voor hetzelve niet maaken! voor hoe veele dwaalwegen hetzelve beveiligen ! hoe veiliglyk hetzelve tot de kennis der waarheid leiden! De leer wegens de onfterflykheid en eenen toekomenden ftaat van vergelding , is zeer gewigtig voor ons hart. Hoe dorst niet ons hart, het hart van ieder' denkenden, gevoeligen mensch, hoe dorst het niet naar onfterflykheid! Hoe yst het niet op het denkbeeld van eene volkomene vernietiging! Doch welke goederen , welke geneugten deezes aardfchen levens zyn naar alle wenfehen , naar alle begeerten van ons hart geëvenredigd ? Welke kunnen hetzelve volkomen en voor altoos bevredigen? Met wat al heimelyke bekommeringen gaat derzelver volkomenfte genot dikwerf niet vergezeld! Van hoe veele nog grooter, nog zuiverer, nog duurzaamer -geneugten en zaligheden koestert ons hart geene begeerte en voorfmaak! Tot welk eene veel bevattende, vuurige, werkzaame liefde ■ ïl je-  236 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER jegens God en menfehen voelt het zich niet in ftaat! En hoe dikwerf worden zyne edelfte aandoeningen , zyne zaligfte gewaarwordingen door de bepaaldheid van onzen tegenwoordigen toeftand, door onze verbindtenis met de dingen, die ons omringen, niet verzwakt, onderdrukt, en wel byna in zo veele bronnen van fmart en kommer veranderd! En zou ons hart, bezield wordende door de zekere hoop der onfterflykheid, zich niet vei wyden en verheffen? Zyn wy onfterflyk: Welke wenfehen, welke vooruitzigten, welke verwachtingen zyn dan voor ons te ftout? welke vatbaarheden, welke bekwaamheden, welke edele begeerten kunnen wy bezitten , die by eene eeuwige duurzaamheid onzes levens niet ontwikkeld, niet te werk gcfteld, niet bevredigd zouden kunnen worden? Waar is de aandoenlyke, gevoelige ziel, die in de andere betere waereld niet het zuiverfte, eêlftc voedfel voor haare deugdlievende gevoeligheid vinden; waar de yverige, hartelyke Gods- en menfehenvriend , die aldaar niet door de verhevenfte liefde ontftooken cn bezield zoude worden ? En welke menfcheiyke gewaarwordingskracht is groot genoeg, om de ge-  LEERE VAN ONZE ONSTERFLVKHEID. 237 geneugten van dien verhevener ftaat te omvatten: geneugten, die geene walging noch verdriet baaren; die door geene fmarten noch berouw verbitterd worden; die eene geruste» blyde vergenoegdheid, maar geene walgende zatheid achter laaten? Neen, ftel u gerust, verheug 11, myn hart, 't weik naar voortduuring en verhevener geluk ftreeft! Gy dorst niet te vergeefs naar onfterflykheid; gy hygt niet te vergeefs naar betere goederen, naar zuiverer geneugten. Gy zult uw doel bereiken, hoe verheven het ook zyn moge. Gy zult dat geene gantschlyk gevoelen en fmaaken , waarna gy thans flechts als mogelyk en begeerenswaardig reikhalst. En welk een verruklyk befef van onze edelheid en van onze waardigheid, moet het denkbeeld van onze onfterflykheid niet in onze harten verfpreiden ! Welk eenen invloed moet het niet hebben op het gevoelen, 'twelk wy wegens ons zeiven koesteren, op de achting, welke wy ons zeiven verfchuldigd zyn, op alle onze denkbeelden en gedachten! Zy. ne onfterflykheid befeffen, wil zeggen zyne grootheid en edelheid befeffen ; zyne bekwaamheid om alles, wat fchoon en goed en voor-  238 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DEK voortreflyk is, te verrichten en te genieten; zyne bekwaamheid, om van den eenen trap der volmaaktheid tot den anderen voort te gaan, en van eeuwigheid tot eeuwigheid geftadig wyzer, geftadig beter, geftadig gelukkiger te worden, befeffen. ö Verheven, zalig befef! neem gy geheel ons hart in bezit; ontzeg elke laage overlegging , iedere fchandelyke begeerte den toegang tot hetzelve; en doordring en vervul het met overleggingen, met gevoelens en. bedoelingen , die uwer waardig zyn! Hoe gewigtig moet derhalven, ten derden, de leer wegens de onfterflykheid en eenen toekomenden ftaat van vergelding , niet met betrekking tot onze deugd; hoe gewigtig onder alle verzoekingen tot traagheid en tot zonde weezen! Eene deugd wier uïtzigten en verwachtingen binnen dit korte en onzekere leven bepaald zyn, wier vruchten in het graf verwelken, hoe dikwyls moet en zal die niet worden afgemat! hoe dikwyls den ftryd der begeerten fchuuwen, of onder denzelven bezwyken, daar de prys der overwinning zo vergangklyk is, en heden of morgen, even als de kampvechter zelf, tot ftof vergruisd wordt!  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 239 wordr! En hoe zal de mensch, wien het toekomende niets vreezen en niets hoopen laat, alle verzoekingen tot zonde en tot traagheid in het goede wederftaan , wanneer hy de kwaade daad , waartoe hy verzocht wordt, in het verborgene bedryven, wanneer hy den zinnelyken lust, die hem bekruipt, zonder fchande en zonder nadeel genieten, en wanneer hy het goede niet zonder verlies , niet zonder verzwakking van zyn ligchaam , niet zonder gevaar kan ten uitvoer brengen ? Wat zal hem moed en fterkte inboezemen, om alle zyne goederen , alle zyne vermaaken , alle zyne krachten , zelfs zyn leven aan zynen plicht of aan het welzyn zyner broederen op te offeren, wanneer hy voor deeze offeranden geene vergoeding verwachten durft, en met zyn leven alles verliest ? Hoe zeldzaam zullen alsdan eerzucht of edeler grondbeginfelen de plaats van het geloof aan onze onfterflykheid en toekomende vergeldingen in ftaat zyn te bekleeden! Neen , aan u, verreezene Jefus ! die my tot het geloof in myne onfterflykheid gebragt, en tot de hoope eener onvergangklyke, onverwelklyke en onbevlekte erfenis in den hemel  24<3 OVER DE WAARDY OF HRT GEWIöT DER mei wedergebooren hebt, aan u heb ik voornaamelyk myn' lust en vermogen ten goede te danken ! Door dit geloof, door deeze hoop Verfterkt, kan ik my zelv' bedwingen , dc waereld overwinnen, alles te boven komen, en tot aan het einde toe volftandig blyvem Is myn ziel onfterflyk; wacht 'er na den dood op my een beter, verhevener leven; dan kan ik in den dienst der deugd, in den dienst deiGodheid niets verliezen. De deugd beloont haare aanbidders met voordeelen en geneugten, welke hun door dood noch graf ontweldigd kunnen worden; God vergeit zynen getrouwe dienaars met eeuwige belooningcn. Neen, laat het pad, 't welk ik te gaan heb, noch zo fteil, nog zo ongemakkelyk zyn: onvermoeid en onveranderlyk.zal ik hetzelve ten einde toe vervolgen; want het leidt naaide volmaaktheid, naar de zaligheid. Laat den ftryd, dien ik te ftryderi heb, nog zo hard zyn: ftandvastig zal ik denzelven verduuren; want ik ben van den ftryd der overwinning verzekerd , en dees prys is alle ftryd waardig. Laat het my nog zo veel kosten, my zelv' te bedwingen, over myne lusten te zegepraalen , wys en deugdzaam te worden : nooit zal ik deeze voordeelen te duur koo- penj  ■ leere van onze onsterflykzikid. 2±i pen; want ik arbeid niet voor weinige dagen of jaaren, maar ik arbeid voor de eeuwigheid; dar gebied, 't welk ik thans over my zelv' verkryg, die wysheid cn deugd, welke ik hier verwerf, zal ik nimmer verliezen; die zullen namaals de grondflagen van myne grooter vryheid, van myne verhevener wysheid en deugd uitmaaken. Laat myne plichten nog zo zwaar zyn, nog zo veel oplettendheid en infpanning, nog zo veel vcrloogchening van myn' rust en gemak vorderen; laat ze myne krachten uitputten , en my onder hunnen last doen bezwyken : nimmer zal my myn yver en getrouwheid berouwen, nimmer zal ik dezelven opgecven ; want daardoor oeffen ik myne krachten, daardoor leer ik ze volgens den wil van hem, die ze my verleend heeft, tot welzyn myner broederen befteeden, en dus maak ik my tot verhevener plichten, tot grooter dingen in de toekomende waereld bekwaam. Hier is het de tyd der zaaijing. Hoe zorgvuldiger, hoe getrouwer ik thans den akker, die my toevertrouwd is, bebouwe ; hoe beter zaad ik in denzelven ftrooije; hoe rykelyker ik zaaije: deste meerder en te heerlyker vruchten ik in den toekomenden grooten oogsttyd daarvan zal inzaVII. Stuk. Q. me-  242 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER , melen. Neen, ik zal goed doen , en nooit moede worden in goed doen; want ten zynen tyde zal ik oogften zonder ophouden. Gewigtig is, ten vierden, myne aandachtige Toehoorers! gewigtig is de leer wegens onze onfterflykheid, en wegens een beter, verhevener leven na den dood, met opzicht tot de genieting der geneugten en der vermaaken. Hoe treurig zou , zonder dit uitzigt, het genot van alle, zelfs van de edelfte vermaaken en geneugten, voor den denkenden mensch niet weezen; en hoe gerust en blygeestig kan hy zich aan dezelve niet overgeeven, wanneer dit uitzigt hem bezielt! Thans geniet ik het gezigt.van Gods fraaije waereld ; zie en verwonder my allerwegen over de fpooren zyner hoogfte wysheid en goedheid; vind daar het eêlfte voedfel en bezigheid voor myn verftand en myn hart; en ontdek daar bronnen van kennis en vreugde, die onuitputbaar zyn, en uit welken ik eeuwig wensch te'fcheppen. Maar zal ik dan dit toonecl der Goddelyke Heerlykheid heden of .morgen voor de laatfte maal aanfehouwen ? Zullen alle deeze fchoonheden voor my in • een*  LEERE VAN ONZE ONSÏERFLY/KHEID. 243 een' eeuwigen nacht verzinken ? Zal myn dorst naar kennis eeniglyk verwekt, maar nooit geftild worden ? Neen, voor zulk een droevig lot behoef ik niet te duchten. My ftaat een verhevener, onfternyk leven te wachten. Daar zullen zich nieuwe, nog treffender tooneelen van wonderen voor my ontfluiten ; en ik zal dezelve met een verfterkt gezigt, met uitgebreider zielsvermogens befpiegclen. De eeuwigheid is onbegrensd ; Gods ryk is onmeetbaar ; en myn aanweezen zal geen einde hebben. Wat laat dit my niet hoopen! Thans fmaak ik het genoegen, *t welk de onderzoeking der waarheid my ve.rfchaft. Ik ontdek van verre eenige fpooren , eenige ftraalen van dezelve; ben op den weg, om nader by haar te komen, en ze vollediger te ontdekken; ik verblyd my reeds by voorraad wegens dit verrukkelyke oogenbük. Maar , zal my dan, terwyl ik haar meest genaderd ben, alle hoop, van ze in de daad te kennen, voor eeuwig ontvallen? Zal ik van alle de vruchten myner ingefpanne overdenkingen , myner vermoeijende nafpooringen voor altoos beroofd worden ? Neen , ik ben onq a fterf-  244 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER fterflyk ; my ftaat een verhevener leven te wachten: daar zal ik de waarheid, die ik thans flechts in de fchemering ontdek, in een helderer licht aanfchouwen, zal in haar heiligdom indringen, en my van haare bezitting voor eeuwig verzekeren. Thans geniet ik het vermaak van weldoen. Maar hoe zelden kan ik het. zodanig genieten, als ik wel zoude wenfchen! Hoe bepaald zyn myn krachten en myn vermogens! Welke geheel andere werken der weldaadigheid kan ik my voorftellen, verlang ik na, als naar de opperfte gelukzaligheid! En zal ik dan, terwyl ik dit vermaak naauwelyks geproefd , maar echter voor deszelfs genieting veel vatbaarer geworden ben, alle middelen en vermogens daartoe verliezen, en met het ftof, 't welk zonder bewustheid werkt, vermengd worden ? Neen, ik ben onfterflyk; weldoen zal en behoort myne eeuwige bezigheid te zyn; my wacht een ftaat, waarin ik aan deeze Goddelyke neiging vryër toegecven , ze volkomener bevredigen, en veel meerder vreugde cn zaligheid rondom my kan verfpreiden. Thans geniet ik het vermaak der deugdzaa- me,  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 245 me, edele vricndfchap en liefde. Nooit aaafchouw ik zonder innerlyk genoegen den vriend, de vriendin myns harten; en iedere mededeeling van onze inzigten, van onze gevoelens , van onze bekommeringen en van onze geneugten, verbindt ons naauwer, maakt ons, den een' voor den anderen, dierbaarer en onontbeerlyker. En zal deeze edele vricndfchap, deeze deugdzaame liefde, flechts eenige oogenblikken duuren ? Zal zy in den dood voor altoos vernietigd worden ? Neen, ik ben onfterflyk; my wacht een ftaat, alwaar enkel liefde , en de zuiverfte liefde het gebied voert, alwaar de beste, deugdzaamfte, a:ndoenlykftc menfehen allen Hechts één hart en ééne ziel zullen hebben. Thans geniet ik het vermaak der Godsdienftige aandacht; de verhevenfte geneugte , voor welke de mensch vatbaar is. Myn geest verheft zich tot zynen Schepper en Vader, verheugt zich in hem, verzadigt zich in hem, befeft in zyne aanbidding zyne eige grootheid en geluk, en reikhalst naar eene nadere gemeenfehap met hem. En zal my dit vermaak dan ontnoomen worden, wanneer ik deszelfs waardy op zyn best ken , en voor deszelfs Q 3 vol.  246 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER X'ollediger genieting het gefchikfte geworden ben ? Neen, ik ben onfterflyk. Niets zal die innige , zalige betrekking vcrbrecken , in welke ik my tot mynen Schepper en Vader bevind. Eeuwig zal ik tot dit volmaaktfte Weezen naderen ; eeuwig uit deeze onuitputbaare Bron van licht en leven kennis en gelukzaligheid fcheppen. Ja, geniet, o mensch, ö Christen, geniet alle de onfchuldige, edele vermaaken en geneugten, welke u hier vergund zyn; geniet ze met een vergenoegd, vrolykhart; en laat u derzelver genot geenszins door het voorftel wegens hunne onzekere, korte duurzaamheid vergallen. Gy zyt onfterflyk ; en ook uwe vermaaken en geneugten zyn onfterflyk. Zy ftrekken u tot onderpanden van de zuivCrer vermaaken, de verhevener geneugten, die in eene betere waereld op u wachten: tot een' voorfmaak der grooter, duurzaame zaligheid, die aldaar voor u bereid is. Is de leer wegens onze onfterflykheid en eenen toekomenden ftaat van vergelding, gewigtig met betrekking tot de genieting der geneugten en veraaaken deezes levens, zy ia  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 247 is van geen minder belang ten aanzien van de tegenspoeden, welke hetzelve vergezellen. En in de daad, myne dierbaare Vrienden! waarmede zal de mensch zich onder de menigvuldige wederwaardigheden en rampen deezes levens troosten, wat zou hem dezelve geduldig en ftandvastig leeren verdraagen, indien hy geenen beteren ftaat te wachten heeft? indien hy zonder oogmerk, zonder nuttigheid lydt, en ten laatfte voor eeuwig onder zyn lyden nederzinkt ? indien zyne rampen oogmerken , en geenszins middelen tot verhevener oogmerken zyn ? Dan ligt immer het gewigt des tegenfpoeds gantschlyk op hem; dan kwelt hem de herinnering aan de voorgaande, het gevoel van de tegenwoordige, de vrees voor de aanftaande rampen. Dan kan hy zich nooit hartelyk over zyn leven verblyden. Eik ongeval, 't geen hem bejegent, is een weezeplyk,aanhoudend ongeluk; eik verlies, 't welk hem treft, is voor hem onverzetlyk; elke fmart, die hem pynigt, bedoelt niets minder dan beroering en verwoesting. De beker der tegenfpoeden, die hem aangebooden wordt, is bitter; cn zyne bitterheid wordt voor hem door niets verzoet. Het is geene heilzaame artfeny, het is geenszins geQ 4 zond-  248 OVER DE WAARDY OF HET GEVVIGT DER zondheid en leven; het zyn eeniglyk fmarten en kwaaien, die hy daaruit drinkt. Hy lydt, om te lyden; wordt krank, om onder den last van een ziekclyk, ontftcld ligchaam te zuchten; wordt arm en behoeftig, om het pak der armoede en behoeftigheid te torfchen; vindt enkel hinderpaalcn en zwaarigheden op zynen weg , om denzelven niet zonder zorgen en bekommeringen voort te zetten; wordt ellendig, om in ellende te verzinken ; Revft, om in den dood te blyven! Hoe moeten hem alsdan zyne rampen niet drukken , en hoe ligtlyk , hoe fpocdig zullen zy hem niet gantschlyk ter nederflaan ! Maar welk eene geheel andere gedaante verkrygen zy niet, zo dra ons de verwachting der onfterflykheid cn van een toekomen, den ftaat van vergelding bezielt! Nu zyn onze rampen geene oogmerken , maar flechts middelen tot verhevener oogmerken. Nu tyden wy niet, om te lyden, maar, om door lyden gcöerTcnd , verbeterd en tot grootere volmaaktheid bekwaam gemaakt te worden. Nu treft ons geen kwaad, \ welk niet eenmaal een bron van zegen voor ons worden; geen OPgéKikj't welk: niet ons welzyn bevorderen,;  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 249 geene droefheid, welke geene vreugd ten gevolge zal kunnen hebben. Nu verliezen wy niets, waarvoor wy geene vergoeding of fchadeloosftelling zouden durven verwachten. Nu kan en zal ons elk levenspad , 't welk God ons gebiedt te bewandelen, hoe duister, hoe ruuw het ook zyn moge, tot de gelukzaligheid leiden. Nu behoeven wy ons over geen tegenftand , geen gevaar , geene te leurgeftelde verwachtingen, geene hindernisfen en zwaarigheden te bevreemden cn te ontzetten : want dit alles is overeenkomftig met den Haat van opvoeding en oeffening, in welken wy leeven; en dit alles brengt ons nader tot onze verhevene verordening. Nu verzoet en verligt ons het uitzigt in de betere waereld eiken tegenfpoed. Nu kunnen wy ons zelfs in de ellende beroemen; ze als middelen onzer voleinding befchouwen en eerbiedigen; deswegen onzen hemelfchen Vader, als voor zo veele weldaaden, dankzeggen , en uit innerlyke overtuiging met den Apostel zeggen : Neen , het lyden deezes tegemvoordigen tyds , dat zo kort is , is niet te waardeeren tegen de heerlykheid , die aan ons zal geopenbaard worden. Indien wy met Christus yerdraagen, wy zullen ook met hem heerfchen; q 5  «5° OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER indien wy met hem gejïorven zyn, zo zullen wy ook met hem leeven. En wanneer nu eindelyk het uur onzes doods nadert, — en hoe fpoedig, hoe onverwacht kan het ons niet overvallen! — Wanneer dan het uur onzes doods nadert, hoe gewigtig moet dan de leer van onze onfterflykheid cn van eenen toekomenden ftaat van vergelding voor ons niet weezen J Te fterven, en enkel nacht, ondoordringbaaren, onophoudlyken nacht voor oogen te hebben; te fterven, en alle zyn bekwaamheden, alle zyn krachten, alle zyn goederen en bezittingen, alle zyn vermaaken en geneugten gantschlyk en voor altoos te verliezen; te fterven, en zich van zyne vrienden en beminden voor eeuwig af te rukken; te fterven, en alles, wat men in zyn leven gedaan, verdraagen, geleeden, waarin men zich geöeffend, wat men geleerd heeft, gantsch zonder vrucht en noodcloos te weeten; te fterven, en eene geheele vernietiging te gemoet te gaan, en na weinige uuren of oogenbhkken niet meer te beftaan , en met alle zyne verwachtingen en uitzigten een prooi des grafs te worden ; welk een treurige, verfchriklyke toeftand voor den mensch 3  LEERE VAN ONZE ONSTERFLTKHEID. 25f mensch, die dan nog in ftaat is te denken en te gevoelen! 6, Wel ons, myne geliefde Vrienden! wel ons, dat de verreczen Jefus den dood deeze vervaarlyke gcftaltc benoomen , dat hy ons het toekomende ontdekt, cn leven en onverganglyk weczen aan het' licht gebragt heeft! Ja, verheven, Goddelyk geloof der Christenen, geloof aan de onfterflykheid, en een beter, eeuwig leven, gy fchept licht in de duisternis; gy verlicht,, gy effent ons het donkere, ruuwe pad des doods; gy boezemt "Ons alsdan troost en verwachting en vertrouwen in , wanneer ons alle troost fchynt te verlaaten en alle verwachting dwaasheid te zyn. Door u gefterkt, kunnen wy deezen vyand getroost onder de oogen zien , kunnen alle zyne verfchrikkingen manmoedig beftryden en overwinnen, en behoeven voor zyne bedreigingen niet te vreezen. Want wy hooren onzen Heiland , den overwinnaar van dood en graf, ons toeroepen: Ik ben de opftanding en het leven : die in my gdooft zal leeven, al waare hy ook geftorven: En een iegelyk die leeft, en in my gelooft, zal niet fterven in eeuwigheid* Neen, de dood is niet dat geene, 't welk hy fchynt  252 OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT DER fchynt te weezen; niet de vernietiging, niet het einde myns aanweezens, niet het ophouden myns levens en myner werkzaamheid , niet een onherftelbaar verlies van alles, wat ik ben en bezit en vermag. Neen, hy is flechts eene verandering, flechts een overgang in een verhevener ftaat , flechts een weg tot grooter volmaaktheid en gelukzaligheid. Neen, alleen myn aardfche hutte vervalt tot (tof; myn geest keert tot zynen Schepper en Vader te rug, en wacht in de gemeenfehap zyns Scheppers en Vaders leven cn blydfchap. Neen , de nacht, die my in den dood omringt, zal my tot helderer licht; het verlies van het zigtbaare en vergangklyke tot de bezitting van het onzienlykc cn onvergangklyke leiden. Myne edeler, geestelyke vermogens, myne inwendige volmaaktheid , kunnen en zullen door geen' dood vernietigd worden ; en noch dood noch graf zal my de vrienden, de geliefden myns harten, met welken wysheid en deugd my verbonden, voor altoos onthouden. Neen, ik ga eenen ftaat te gemoet , waarhenen alle myne goede geneigdheden en daaden my vergezellen, waar ik alle myne bekwaamheden en vermogens beter gebruiken ; waar ik geftadig meer goed doen en ge-  LEERE VAN ONZE ONSTERFLYKHEID. 253 genieten ; waar ik van eeuwigheid tot eeuwigheid geftadig wyzer, geftadig deugdzaamer, geftadig volmaakter en gelukkiger kan en zal worden. En zoude ik dan vol angst voor den dood üdderen? Zoude ik weigeren zyne ftem te volgen, daar hy my tot grooter zaligheid roept ? Neen , zyne komst zy my de komst eens vrede-bodes; zyne ftemme de ftemme eensvriends, die my tot myne verhevener verordening opleidt, en den ingang in myn waar, hemelsch vaderland voor my ontfluit! Zo gewigtig , myne aandachtige Toehoorers! is de door Jefus geopenbaarde, en door zyn opftanding van de dooden plechtiglyk geftaafde leer van onze onfterflykheid en van eenen toekomenden ftaat van vergelding; zo gewigtig is zy voor ons verftand en voor ons hart, zo gewigtig in het genot der vermaaken en onder den druk des lydens , zo gewigtig in leeven en in fterven! Christenen, die heden in het heilige Avondmaal de gedachtenis van Jefus vierde, en gy allen, die in hem gelooft, ö verheugt u in het Christendom, 't welk deeze leer aan het licht gebragt cn buiten twyffel gefield heeft! Kent, be-  254 OVER DE WAARDY OP HET GEWIGT DER befeft zyne gantfche waardy, Zynen weldaadigen invloed op alle uwe gedachten en ge. voelens, uitzigtcn en verwachtingen. Dankt God, dankt zynen Zoon Jefus Christus , voor het heldere licht, 't welk u befchynt, voor de zekerheid , die u in de gewigtigfte ftukken gerust fielt. Houdt u ftandvastig aan deeze Goddelyke leeringen; maakt u geftadig gemeenzaamer met dezelve; laat ze fteeds voor uwen geest tegenwoordig, laat ze uwe beftendige gezellinnen en leidsvrouwen zyn. Denkt, fpreekt, leeft fteeds als menfehen , die van hunne onfterflykheid verzekerd zyn, cn eeuwige vergeldingen verwachten. Vcrfterkt u ook hier , aan de tafel onzes Heeren, in dit zalige geloof, in deeze vroome en verhevene gevoelens. Vol vertrouwen en Wydfchap willen wy daar clkanderen toeroepen: Wy zyn onfterflyk; wy ftreevcn eenen verhevener, beteren ftaat te gemoet; zo zeker als Jefus leeft, zo zeker moeten cn zullen ook wy leeven , by hem cn met hem leeven, cn in de gemeenfehap zyns Ievens eeuwig gelukkig zyn. Ja wy zyn onfterflyk; ons wachten eeuwige vergeldingen: deeze gedachte moet alles, wat wy zyn en ver-  LEERE VAN ONZE ONST'ERFLYKHEID. 255 verrichten , meer gewigts en waardigheids byzetten, en ons alles op eene edeler wyze, met onze verhevener verordening overeenftemmende , laaten zyn en verrichten ! Wy zyn onfterflyk ; ons wachten eeuwige vergeldingen : deeze gedachte moet elke laage begeerte den toegang tot onze harten verbieden , en tegen elke verleiding tot zonde befchutten, en voor elke goede, edele verrichting bereidwillig en gefchikt maaken! Wy zyn onfterflyk ; ons wacht een beter , . verhevener leven: deeze gedachte moet ons elk vermaak, 't geen God ons vergunt, verzoeten , en elk lyden, 't geen hy ons oplegt , verdraaglyk en gemakkelyk maaken ! Wy zyn onfterflyk ; ons wacht een beter , eeuwig leven : door deeze troostryke gedachte vergezeld , door dit heerlyke uitzigt bemoedigd, zullen wy op het pad , 't welk ons daarhenen zal leiden, getroost voortwandelen , deszelfs zwaarigheden en onaangenaamheden gering achten, deszelfs einde onverfchrokken te gemoet zien; en wanneer wy eenmaal, heden of morgen, ons aan deszelfs einde bevinden , dan willen wy niet, met de ongeloovigen , die geene verwachting  25Ö OVER DE WAARDY OF HET GEWIGT enZ. ting hebben, Adderen en beeven , maar op Jefus, onzen Voorganger, zien, en, ons verlaatende op zyne beloften , vol vertrouwen en vrolykheid in het betere, eeuwige leven overgaan! Amen. ACT-  A G T TIEND E LEERREDE. OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN OPENBAA.RE GODSDIENSTOEFFENINGEN. Tekst: Psalm XXVII. vs. 4. Een ding heb ik van den Heere begeert, dat zal ik zoeken: Dat ik alle de dagen myns levens mogte wonen in het Huis des Heeren , om de lieflykheid des Heeren te aanfchouwen, en te onderzoeken in zynen Tempel. VII. Stuk.   o /^od, aan u te denken, u te aanbidden, met u gemeenfchap te hebben , welk eene waardige, zalige bezigheid is zulks niet! Hoe verre verheft zulks ons niet boven alle andere bewooners van het ftof! Hoe na brengt het ons niet tot uwe aanbidders in den hemel, en tot u zeiven, die hun en ons alles in allen zyt! Ja, wanneer wy aan u denken, dan denken wy aan alles, wat goed, wat groot, wat verheven, wat eerbied- en beminnenswaardig is! Wanneer wy u aanbidden, dan bidden wy den Schepper en Heer der waereld , onzen en aller menfehen wysten , goedertierenften Beftuurer, genadigften Vader, grootften Weldoener aan! WTanneer wy met u gemeenfchap hebben, dan hebben wy gemeenfchap met de eeuwige, onuitputbaare Bron van alle licht, van alle leven, van alle gelukzaligheid! Wanneer wy ons in uwen dienst bezig houden , dan gevoelen wy de gantfche waardy van den mensch en den Christen; gevoelen dat wy van uw gedacht, uwe kinderen, dat wy'tot groote dingen bekwaam, en tot groote dingen verordend zyn! ó Moge toch de gedachte aan u en de gemeenfchap met u, voor ons dat geene zyn en ons dat geene verfchaffen , wat ze voor R 2 men-  2Ö0 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN • menfehen en Christenen kan en behoort te zyn en hun te verfchaffen! ö Mogten wy toch de plaats , aan deeze heilige verrichtingen toegewyd , nooit zonder eerbied betreeden, en nooit zonder zegen verlaaten! Laat ons toch, Alomtegenwoordige , laat ons hier uwe tegenwoordigheid ftaag inniger befeffen, en den invloed uwes geests geduurig krachtiger gewaar worden! Laat licht en leven, en troost en kracht van uwen troon op ons nederftroomen, zo menigmaalen wy hier in 't befef onzer menigvuldige en dringende behoeften naar u reikhalzen, en derzelver vervulling by u zoeken! De waarheid geftadig duidelyker en overtuiglyker te kennen, ons in het geloof in u en uwen Zoon, Jefus Christus, te verfterken, geftadig beter en godvruchtiger, geftadig vergenoegder en blymoediger te worden , onze verwachtingen te bevestigen , onze verordening geftadig nader te komen, en geftadig gefchikter te worden voor een verhevener leven: deeze moeten fteeds de oogmerken zyn, waarmede wy hier voor u vergaderen; deeze de vruchten, die wy daarvan inzamelen! Leer ons toch, tot dat einde, de waardy der onderlinge en openbaare Godsdienstoeffeningen geduurig juister kennen, geduurig hooger waar- dee-  OPENEAARE GöDSDIENSTOEFFENIJfGSN'. 2ÖI deeren , en een altoos oprecht gebruik daarvan maaken. Zegen ook thans onze overdenkingen over deeze gewigtige zaaken, en verhoor ons gebed door Jefus Christus, in wiens naam wy u verder aanfpreeken en zeggen : Onze Va. der, enz. De onderlinge en openbaars Godsdienstocffening in zo verre zy 's menfehen geest en hart bezig houdt, en beiden met de gewigtigfle leeringen van den Godsdienst bezig houdt, is eene zaak , het Christendom eeniglyk toebehoorende. Ieder Godsdienst had zyne gebruiken , zyne plechtigheden , zyne feestdagen ; ieder verzamelde op zekere tyden en by zekere gelegenheden zyne belyders in de tempelen cn by de altaaren hunner Goden; ieder verfpreidde meerder of minder vrees cn fchrik om zich heenen; ieder vermoeide en verblindde de zinnen zyner belyderen door meerder of minder pracht en praal.- Maar in niet eenen flak gezond, zuiver voedfel voor den geest en het hart van den denkenden en gevóeligen mensch ; 'niet een zorgde voor zyne befchaaving en onderrechting, voor zyne zedelyke verbetering, voor zyne gerustftelling en zyne R 3 ver-  262 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN vertroosting. Nergens wierd de mensch wegens zyne verordening , wegens zyne plichten , wegens zyne betrekkingen jegens de Godheid onderweezen; nergens tot derzelver verItandige vereering en aanbidding; nergens tot de deugd aangefpoord, en langs den weg der deugd tot de gelukzaligheid opgeleid. Alle deeze dingen, myne dierbaare Vrienden! zyn byzondere voorrechten van het Christendom. En hoe groot zyn niet deeze voorrechten! Wie kan al het goede berekenen , 't welk daaruit ontftaan is, cn nog ontftaat? — Ik weet wel dat de openbaare en gemeenfehappelyke Godsdienstocffening, zelfs daar, waar zy het minst van haare verordening is afgeweeken, niet altoos zodanig is en werkt, als zy zoude kunnen en behooren te zyn en te werken. Zy wordt door menfehen beftierd ; en wien is het onbekend , hoe dikwerf de beste , de voortreflykfte zaaken misbruikt worden van fchepfelen, die zo ligtlyk dwaalen cn misfen kunnen V En gelyk zy door menfehen beftierd wordt, wordt ze ook door menfehen bezocht en gebruikt; en hoe ligtlyk verliest niet de mensch de wezenlyke verordening der dingen uit het oog, en misbruikt ze tot voedfel voor zyne traagheid of voor zyns  OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN. 263 ne driften! Mogen wy echter om dit toevallige misbruik, de waardy der zaake zelve wel loogchcnen? Neen, myne geliefde Vrienden! de openbaare en gemeenfchappelyke Godsdienstoefening behoudt ontegenzeglyk eene zeer groote waardy, hoe dikwerf en hoe fchandelyk zy ook immer misbruikt moge worden. Zy is en blyft altoos een voortreflyk middel tot onderwys, tot verbetering, tot gerustflelling, tot opwekking en oeffening der Godsdienftige aandacht en godsvrucht , tot bevordering van menschlykheid en van algemeene en broederJyke liefde. En fchoon reeds de Pfalmist in onzen tekst te recht kon zeggen: Een ding heb ik van den Heere begeert, dat zal ik zoeken: Dat ik alle de dagen myns levens mogte woonen in het Huis des Heeren, om de lieflykheid des Heeren te aanschouwen, en te onderzoeken in zynen Tempel; hebben wy, Christenen, echter nog veel meer redenen, om onze onderlinge Godsdienstoefeningen hoog te fchatten, en dezelve met innerlyk vermaak en genoegen by te woonen. En hiervan , myne aandachtige Toehoorers! wilde ik u gaarne door myn tegenwoordig voorftel overtuigen. Laat my tot dat einde met u lieden R 4 De  2Ó4 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN De waardy der onderlinge en openbaare Godsdicnstoeffeningen onderzoeken. Laat ons echter by dit onder zoek met zo veel te meerder behoedzaamheid en onpartydigheid te werke gaan , als wy te gemakkelyker hierin door bygeloof en vooroordeelen misleid kunnen worden. Laat ons dan zo wel nagaan, Wlarin de waardy der Godsdienstoefening niet kan gelegen weezen, als ook Wlarin zy werkelyk beftaat; of, zo wel wat zy niet zyn en niet doen kan, als ook, wat zy indedaad is en uitwerkt. De gemecnfchappelyke en openbaare Godsdienstoeffening bezit, even als alle Godsdienstoeffeningin 't algemeen, geene waardy als oogmerk befchouwd, maar eeniglyk als een middel tot verhevener oogmerken. Gelyk eeten en drin> ken, gelyk ligchaamelykc beweegingen en oeffeningen geenszins oogmerken , maar flechts middelen zyn , om ons aardsch leven te onderhouden, onze gezondheid te verfterken en onze krachten te vermeerderen; dus zyn ook onderwys en nadenken , dus zyn alle Godsdien-  OPENBAARE GODSDTENSTOEFEENINGEtf. 265 dienftige en geestelyke oeffeningen geenszins eindoogmerken, maar alleen middelen, om onzen geest te voeden , ons lust en vermogen tot het goede in te boezemen , en daardoor onze volmaaktheid en gelukzaligheid te bevorderen. Zodanig is het met de eigenlyke verheerlyking van God; zodanig is het met alles gelegen , wat wy onder de Godsdienstoefeningen waarneemen en verrichten. Wy verhecrtyken aldaar God, geenszins om hem te verhecrlyken ; want hy behoeft onzen eerbied en onzen dienst niet: maar wy verheerlyken hem, om door het diepe , levendige befef van zyne grootheid en volmaaktheid , en van onze afhangklykheid van hem, allerleie vroome gevoelens in ons te verfterken , alle buitenfpoorige driften te beteugelen , alle angftige zorgen te verdryven, en ons tot alles, wat recht en goed, wat groot en verheven is, gewilliger cn bckwaamcr te maaken. Wy bidden daar, niet om te bidden; want God weet wel, wat wy van node hebben , en doet fteeds het beste : maar wy bidden , om onzen geest te verheffen, ons hart te zuiveren en gerust te ftellen, en ons voor Gods weldaaden en den invloed van zynen geest vatbaarer en gefchikter te doen worden. Wy laaten ons daar wegens onR 5 ze  2Ó6 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN ze plichten, wegens onze verordening, wegens den wil des Allerhoogften onderrechten, niet om daar van onderrecht te weezen: maar wy doen het, om onze plichten deste beter te vervullen, onze verordening deste zekerer te bereiken, en den wil onzes Opperheers deste getrouwer na te komen. Wy overweegen daar de leeringen van den Godsdienst en het Christendom, niet om dezelve te overweegen: maar om door deeze overweeging haar vermogen tot onze verbetering en bevrediging te ondervinden. Wy vernieuwen daar onze heiligfte befluiten, onze plechtigfte beloften, niet zo zeer om ze te vernieuwen, als wel, om ze onzen harten deste dieper in te prenten, en ze als dan deste yveriger in het werk te (lellen. Wy leggen daar eene openbaare belydenis van ons geloof en van onze hoope af, niet om ze af te leggen: maar om ons daardoor in dat geloof te verfterken en in die hoope te bevestigen, en meer overeenkomftig met beiden te leeven. En dus zyn alle Godsdienftige verrichtingen geenszins oogmerken , maar middelen. Wy neemen ze allen niet om haar zelfs wil waar, maar uit hoofde van de goede uitwerkfelen en gevolgen , die zy kunnen en behooren te heb-  OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN. 267 hebben. Niet geene, maar deeze zetten de Godsdienstoeffening al haare waarde by. Deeze waarde bezit zy, ten tweeden, alleen in zo verre zy redelyk is ; in zo verre zy op waarheid, op rechtmaatige begrippen van God en zynen wil en onze betrekkingen tot hem, en op zulke gevoelens gegrond is, die met deeze begrippen beftaanbaar zyn ; alleen in zo verre zy het verftand en het hart van den Gods- > dienftigen aanbidder , op eene wyze , welke zyner natuure en zyner verordening waardig is , bezig houdt. De Godsdienst van den Christen behoort redelyk, zyne aanbidding van God, behoort eene aanbidding in geest en in waarheid te zyn. Een Godsdienstoeffening, die Hechts de zinnen werk verfchaft en bezig houdt, die door kunst en pracht, door praal en gedruis verblindt en verdooft, die in ydelc gebruiken en plechtigheden beftaat, en het verftand niets te denken , en het hart niets waars , niets edels en groots te gevoelen geeft; kan geene meerder waardy bezitten dan elk ander fchouwfpel, 't welk de oogen der menigte naar zich trekt, en haar uitfpanning en verlustiging verfchaft. Nog minder waarde kan eene bygelöovige Godsdienstoeffening hebben, die ons laage, valfche be-  268 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN begrippen aangaande de Godheid inprent, flaaffche vrees en fehrifc onder haare dienaars verfpreidt, den Vader der menfehen voor hen verbergt, en hem in eenen geftrengen Heer, in eenen onverbiddelyken Kichter verandert; of wel hunne driften ftreelt, hen van onvermydelyke plichten ontflaat, hun valfche gronden van gerustitelling in de hand flopt, en aan enkel uiterlyke verrichtingen en ligchaamelyke oeffeningen vermogens en uitwerkfelen toefchryft, welke zy niet hebben, en niet kunnen hebben. Te vergeefs, heet het hier, dienen zy my, dewyl zy naar zulke voorfchriften handelen, die niet dan mênfchen-geboden zyn. Even'weinig kan, ten derden,de Godsdienstoeffening voor ons eenige weezenlyke waardy bezitten, zonder opzigt tot de gemoedsgefleldheid, met welke wy dezelve bywoonen , de oogmerken, welken wy daarby hebben, en -het gebruik , 't welk wy 'er van maaken. Niet dat wy derzelver plichten waarneemen, maar dat wy ze op de rechte wyze waarneemen, maakt hunne waarneeming Gode welbehaaglyk, maakt hen tot bronnen van zegen voor ons. De Godsdienstoeffèning werkt niet als een toovermiddel, buiten ons toedoen, zonder onze deelnee- * ming;  OPENBAARE G0DSDIENSTOEFFENINGEN. 269 ming; zy verbetert ons niet tegen onzen wil, of zonder onze poogingen; zy gefchied in de tegenwoordigheid van God, den Alweetenden; en God laat zich niet, even als de menfehen, door den fetryn misleiden. Neen , alleen de bewustheid en het overleg, de ernst en het nadenken , waarmede wy de Godsdienstoeffening verrichten; alleen de eerbied voor God, de liefde tot God, de vreugde in God, het vertrouwen op God, de begeerte, om hem welbehaaglyk en gelykvormiger te worden , die ons daar onder bezielen ; alleen, het redelyke oogmerk, om wyzer en beter te worden, 't welk ons daar heenen dryft en aldaar vergezelt: alleen dit kan onze Godsdienstoefeningen eene weezenlyke, groote waardy byzetten. Hier uit volgt derhalven ook , dat de Godsdienstoefening noch onze begaane zonden wederom goed maaken, noch het gebrek van een deugdzaam en godvruchtig leven vervullen, noch ons, zonder aanzien van haare gevolgen en uitwerkfelen, Gods byzondere zegeningen en gunstbewyzen kan verfchaffen. Wie zulks van de Godsdienstoeffening verwacht , fchryft haar een vermogen toe, 't welk zy niet bezit; en vormt zich derhalven bygeloovige begrippen aangaande haare? ver-  27° OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN verordening, en aangaande haare waardy: op hem zyn de uitfpraaken van God door de Propheeten toepasfelyk: Waartoe zal my zyn de menigte uwer offeren? Waartoe zal my zyn de huichelachtige eerbied, dien gy my betoont? Uwe Godsdienstoeffeningen ftaan my tegen, zy zyn my een gruwel. En als gylieden uwe landen uitbreidt, verberg ik myne oogen voor u, en ook wanneer gy het gebed vermenigvuldigt , hoor ik niet: want uwe handen zyn vol bloeds; uw hart en uw leven zyn met misdaaden bevlekt. Neen, niet het bidden, niet het zingen, niet het feest- en het Avondmaalhouden ; maar alleen eene werkelyke verbetering, alleen eene vergoeding van de onrechtmaatig verkreegene goederen, alleen ernftige poogingen, om zich tegen allerlei kwaad te verzetten , en hetzelve zo veel mogelyk te vergoeden; alleen dit kan onze zonden verzoenen, en ons en anderen voor haare nadeelige gevolgen beveiligen. Alleen een verdubbelde vlyt in de deugd en godsvrucht, kan deszelfs voorgaand gebrek eenigermaate herftellen. Alleen zuiverheid des harten en zuiverheid des levens , alleen billykheid en braafheid kunnen ■ ons van Gods gunst en zyne byzondere zegeningen gefchikte deelgenooten doen worden. Wacht  OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN. 271 Wacht u dan, myne aandachtige Toehoorers! om van de Godsdienstoeffeningen in het algemeen, en van de openbaare en onderlinge Godsdienstoeffening in 't byzonder, dingen te verwachten, welke'1 zy u niet kan verfchaffen, en haar dus eene waardy toe te fchryven, welke zy niet bezit. Leert veel liever haare waare , haare byzondere waarde ken» nen, en tracht die voordeelen , welke zy in de daad in ftaat is u te verfchaffen , geftadig volkomener te genieten. En waarin beftaat deeze waarde ? Welke zyn deeze voordeelen ? Onierwys, verbetering , gerustftelling en vertroosting, opwekking en oefening der Godsdienftige aandacht, bevordering van menschlykheid en van algemeene en broederlyke liefde; dit is het, 't welk wy van de openbaare en onderlinge Godsdienstoeffeningen verwachten mogen. En welk eene groote , onwaardeerbaare waarde moet dit haar niet byzetten! Eerftelyk dan onderrichting, en onderrichting omtrent de gewigtigfie dingen, omtrent dingen aan wier kennis den mensch alles gelegen is; onderrichting wegens God , wegens zynen , wil, wegens onze verordening, wegens onze plichten, wegens den weg ter gelukzaligheid; on-  2?2 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN onderrichting van het geene, wat God ten onzen aanzien is, en wat wy ten aanzien van hem zyn; van het geene, wat wy thans zyn, en wat wy namaals worden zullen; onderrichting omtrent alles, 't welk 's menfehen weetgierigheid ten fterkften gaande maaken, en zyn verftand en hart de aangenaamfte bezigheid moet verfchaffen. Laat dit onderwys nog zo gebrekkig, laat het nog zo dikwyls met dwaalingcn vermengd zyn : hoe veel kennis der waarheid en overtuiging van de waarheid wordt daardoor, over het geheel genoomen, niet bevorderd! Hoe veel lichts wordt daardoor , onder allerlei rangen en klasfen van menfehen , niet verfpreid ! Welke opwekkingen tot nadenken , welke menigerleie oeffeningen der zielsvermogens worden daardoor niet veroorzaakt! Hier wordt den eenen, 't geen hy reeds weet en gelooft, herinnert , en daardoor wordt hy in zyne kennis en in zyn geloof verfterkt ; een ander erlangt oplosfingen wegens eene zaak, welke anders gantsch verborgen Voor hem was , of althans met nevelen omtoogen ; een derde wordt op de eene of andere gewigtige leering opmerkzaam gemaakt , befeft haare waarheid en aanbelang, en overdenkt dezelve nu verder; een vierde be-  OPENBAARE GODSDIENSTOÉrFENINGEN. 2?3 befchouwt de hem reeds bekende waarheid in een helderer licht, van eene nieuwe zyde, in andere en menigvuldige betrekkingen, en leert ze hierdoor duidelyker en vollediger kennen; nog een ander verbindt haar nader met de gantfche reeks zyner denkbeelden ett gevoelens, leert ze meer op zichzelven toepasfen, en 'er een beter gebruik van maaken. Hier wordt nu eens den eenen eene twyffe* ling, dan eens den anderen eene dwaaling benoomen , terwyl de achtelooze en traage tot nagedachten of de onvcrfchillige tot deelneeming wordt opgewekt. Hier wordt althans een fterker of zwakker indruk van God, van Godsdienst, van plicht en deugd, van onze verhevener verordening, van onze toekomende verwachtingen in de menfehen onderhouden; en hoe zou het mogelyk wee* zen, dat indrukken, die zo dikwyls gewekt en vernieuwd worden , geheel zonder uitwerking zouden blyven? Neen, geen waarheid , geen goede , heiizaame kering , die hier worde voorgedraagen , wordt gantfchelyk te vergeefs voorgedraagen. Het zyn zaaikoorentjes, die onder het opzigt van den Heer der Kerke, door zyne dienaars gefbooid worden , en die vroeger of laater uitkomen , VII, Stuk. S meer-  274 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN meerdere of mindere vruchten draagen, naar de gefteldtenis der aarde, in welke zy vallen; en de toekomende oogsttyd zal het eerst aan den dag brengen , hoe welgegrond de hoop der zaaijers en hoe vruchtbaar het zaad geweest zy, 't welk hy geftrooid heeft. Opwekking en aanfpooring tot plicht en tot deugd is een ander voordeel, 't welk wy van de openbaare en onderlinge Godsdienstoeffeningen verwachten mogen, en 't welk dezelve ongetwyffeld eene groote waardy byzet. En op hoe veelerlei wyzen worden wy daar niet tot plicht en tot deugd opgewekt en aangefpoord! Bevelen, beloften, bedreigingen van God; weldaaden en het voorbeeld van Jefus; de rechtmaatigheid en billykheid der plichten; de fchoonheid, de beminlykheid , de nuttigheid der deugd ; de fchandelykheid en fchadelykheid der ondeugd; de waardigheid van den mensch en de waardigheid van den Christen ; heugchelyke cn fchrikbaarcnde uitzigten op het tegenwoordige en op het toekomende leven; innerlyk befef van het geene recht en goed is; eige en anderer ondervinding; zelf-liefde, eerzucht, menfchenliefde; hoop en vrees; leven en dood; ellende en ge-  OPENBAARE GODSDÏENSTOEFFENINGEN. 2?5 geluk : Welke gronden van plicht en vari deugd worden daar niet aan het licht gebragt en aangedrongen ! welke dryfveeren der menfcheiyke ziel niet gefpannen! welke aandoeningen van 's menfehen hart niet wakker gemaakt ! welke hartstogten niet tot dienst der waarheid en der deugd geroerd! En welke vooroordeelen tegen het werkzaame Christendom blyven daar onbeftreeden , welke voorwendfelen der traagheid onaangevochten , welke ontfchuldigingen en uitvlugten onbeantwoord? En indien dan nog de moogelykheid en gemakkelykheid der zaake betoogd, de manier en wyze, waarop men ze aan te vatten hebbe, en de beste hulpmiddelen daartoe aan de hand gegeeven worden: zou dit alles niets goeds, niet veel goeds veroorzaaken ? voor de vervulling der plichten en voor de beoeffening der deugd niet ten hoogften voordeelig zyn ? niet duizendmaal duizend goede gevoelens en daaden onder de menfehen voortbrengen ? Neen , de ondervinding laat 'er ons even weinig aan twyffelcn, als de natuur der zaaké zelve. Neen , niet allen gaan. onverbeterd weg uit deeze fchoole van Christelyke wysê a heid  2?6 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN hëid en deugd. Menig een heeft aan haar de aanleiding en opwekking tot verbetering,menig een den hertred op den weg der plichten, menig een bewaaring van zonden, aanfpooring en vermogen tot het goede te danken. Hoe dikwyls wordt daar de eene of andere waarheid van den Godsdienst of de Zedenleer voor den mensch van aanbelang; valt gelyk een heldere lichtftraal in zyne verduisterde ziel; roert zyn binnenfte ; doordringt hem gantschlyk met hoop of met vrees; met droefheid of met vreugde; ontdekt hem den grond zyns harten, de weezenlyke gefteldheid zyns levens ; brengt de edelfte wenfchen, de beste voorneemens in hem voort; vergezelt hem in zyne wooning, by zyne bezigheden , in zyne gezelfchappen; en laat hem geene rust vinden, voor dat hy haar gehoorzaamheid bewyst, en haar verbeterend en zaligend vermogen volkomenlyk ondervindt! — Hoe menig kwaad voorneemen is aldaar niet veryde!d, doordiende geen, die het opgevat en in zyne boezem gekoesterd had, door de goede Voorzienigheid beftuurd , zekere byzonderlyk op hem pasfende leeringen of voorfchriften van den Godsdienst voordellen,aandoenelyk en krachtig hoorde voorftcllen, en daar-  OPENBAARE GODSDIENSTOEFENINGEN. 277 daardoor ontrust, tot nadenken gebragt, en tot verandering van zinnen bewoogen wierd! Hoe menig goed, Christelyk werk, hoe menige verzoening met tegenpartyders en vyanden, hoe menige aanvang van eenen beteren wandel, hoe menige fchrede tot deugd, hoe menig werk van weldaadigheid hebben dusdanige voorftellen en Godsdienftige oeffeningen reeds tot gevolgen gehad! Hoe menige uitval van hevige, woeste driften is daardoor niet verhinderd! En fchoon dit ook maar zelden gebeurde , fchoon maar zelden een booze daardoor verbeterd wierd, wie kan echter ontkennen, dat de goede op deeze wyze in zyne goede gezindheden verfterkt, dat hy tot yver en volharding in het goede opgewekt wordt, dat hy daar onder het levendige gevoel van zyne rechtmaatige Christelyke gezindheden, gelukkig is, de vertroosting van zyn zuiver geweeten, de verzekering van de Goddelyke goedkeuring en welbehaagen volkomener geniet, de aangenaamheid van het loon zyner getrouwheid by voorraad fmaakt, en dan nieuwen moed en nieuwe krachten in zich gewaar wordt, om zyn begonnen werk te voleindigen , zynen loop getroost voort te zetten, en zich door niets van den prys S 3 der  278 OVER DÈ WAARDY DER ONDERLINGE EN der overwinning te laaten ontzetten? Ja, myne geliefde Vrienden; zo zeker de openbaare en onderlinge Godsdienstoefening den boozen en ondeugenden de heilzaamfte paaien ftelt, en duizend misdryven in de menfcheiyke famenleeving verhoedt; even zo zeker pntfteekt zy den yver van den goeden, den deugdzaamen , den oprechten Christen , en doet hem in recht- en weldoen nooit verdrietig en moede worden. En welke voordeelen zyn dat niet! Met hoe veel troost en gerust ft elling vervult niet, ten derden, deeze Godsdienstoeffening de harten der menfehen ! Hoe veéle angstvallige zorgen, hoe veele knaagende bekommeringen lenigt of vervvydert zy van hun ! Hoe gantsch anders leeren zy daar niet dikwyls de waereldfche gebéurdtenisfen en hunne eigen lotgevallen beoordeelen! hoe gantsch anders over het geen gewoonlyk geluk en ongeluk genoemd wordt, denken! hoe veel gerusteren gelaatener hun lyden verdraagen, hoe veel getrooster en blymoedigcr, midden in den druk en ellende, op God hoopen, hoe veel onvertfaagder elk gevaar en den dood zelv' te gemoet zien, wanneer alle deeze dingen zich ia  OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN. 2?0 in het licht des Godsdiensts en des Christendoms aan hun opdoen, wanneer zy dezelven in hunne afhanglykheid van den wil des Alwyzen en Algoeden, en in hun verband met de menfcheiyke volmaaktheid en gelukzaligheid, leeren befchouwen! En wanneer daar van Gods wege den berouwhebbenden en zich verbeterenden zondaar vergiffenis zyner zonden aangekondigd, den zwakken hulp en byftand beloofd, den ellendigen een beter, eeuwig leven voorgehouden, den onfchuldig lydenden en bedrukten fchadeloosftclling en vergelding aan geene zyde van het graf wordt toegezegd , welk eenen verzachtenden balzem, welk eene verflerking moet dit alles in troostelooze en naar vertroosting fmachtende zielen niet uitftorten! Ik beroep my hier op uwe eige bevinding, 6 gy, die de Godsdienstoeffeningen gaarne en met goede oogmerken bywoont ! Spreekt , myne Christelyke Broeders en Zusters, gingt gy niet dikwyls met bezwaarde harten en. bekommerde gemoederen in de vergaderingen der Godgezinden? Vergezelde u niet dikwyls de eene of andere heimelyke fmart, de een of ander zielendruk derwaarts ? Waart gy niet S 4 me-  28o OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN menigmaalen verleegen om troost en gerust, beid? En hebt gy deezen troost, deeze gerustheid aldaar niet dikwerf gevonden ? Viel daar de last, welke u drukte,niet dikwyls van uw hart af ? Ging daar niet dikwyls een helder licht voor u op, 't welk uw donker pad ver. lichtte , en u den uitgang uit den doolhof wees, waarin gy u zelv' verward hadt? Keerde gy niet menigmaalen, vertroost, verfterkt, als op nieuws bezield, in uwe wooningen te rug ? En welk rechtgeaart Christen heeft Zich daar niet dikwyls over de vaderliefde van God, over de broederliefde van Jefus over zyne betrekkingen tot God en Jefus Christus, over zyne verordening tot de zalige onfterflykheid , over zyne vordering tot zyn verheven doel verheugd, cn in de genie, ting deezer vreugde alle moeilykheden, alle druk,alle wederwaardigheden des tugenwoordlgen levens leeren verdraagen , verachten, vergeeten? ö Wie al de vertroosting, al de gerustftelling kon berekenen, welke het menschdom ooit uit de Christelyke Godsdienst, ocffeningen gefchept, alle de traanen van kommer en verdriet, welke aldaar zyn opge, droogd, alle de heugehelyke, zalige aandoeninge&. die aldaar ontflqan zyn:.,Welk eene ver- min»  OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN. 281 mindering der menfcheiyke ellende, welk eene vermeerdering van mcnfchelyk geluk,zou hy niet allerwegen , in hutten en in paleizen , onder alle ftaatcn en rangen van menfehen, befchouwen , cn welk eenei onfehatbaare waarde moest dit de Godsdienstoefening in zyne oogen niet geeven.' De onderlinge en openbaare Godsdienstoeffening verkrygt, ten vierden, daardoor eene nieuwe waardy, dat zy onze Godsdienftige aandacht opwekt en doet ontbranden, en meer leven en waardigheid aan onze eigenlyke Godsdienftige verrichtingen byzet. Wat kan daar niet het plechtige , het gemeenfehappelyke der Godsdienstoelfeningen doen , en hoe veel werkt het niet dikwyls uit! Hoe dikwyls boezemt het zelfs den onbedachtzaamen ernst, denlpotter eerbied in,en laat den onverfchilligen cn ongevocligen niet langer ongevoelig en onverfchiilig weezen ! Hoe gcmakkelyk worden niet de aandoeningen; hoe uitfteckend gemak kei yk de aandoeningen van Godsdienftige aandacht en godsvrucht medegedeeld! Even als een elecfrifche vonk treffen zy dikwyls menfehen van de verfchillendfte denken handelwyze , en doorftroomen hen met S 5 ge«-  282 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN geestelyk leven. En wanneer ik nu , myne geliefde Vrienden ! wanneer ik eene Godsdienstoeffening bywoon , alwaar gebed, gezang, voorftel des Leeraars, alwaar alles famenfpant, om my met godvruchtige gedachten en gewaarwordingen te doordringen; alwaar eene diepe ftilte, en eene algemeene, aanhoudende oplettendheid rondom my heerfchen, en myn gemoed allengskens van alle uiterlyke dingen aftrekken en eeniglyk by zich zeiven en by God bepaalen ; wanneer ik daar bekenden en vrienden, of ook onbekenden, van allerlei ouderdom, van allerlei, gedacht, van allerlei rang, in de ern'ftigfte overdenkingen verzonken, en door de zaligfte aandoeningen bewoogen zie; wanneer ik daar eene geheele groote vergadering, eene geheele gemeente zich voor den geenen, die in den hemel woont en met zyne Majesteit hemel en aarde vervult, zich verootmoedigen , hen uit ëenen mond om genade en barmhartigheid fmceken en hulp by hem zoeken; wanneer ik ze daar, onder de bewustheid hunner zwakheid en hunner menigvuldige geestelyke behoeften, verftand en hart voor den invloed van de leeringen van den Godsdienst en het Christendom ontfluiten, en met inner-  DPESBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN. 283 lyken lust licht en troost en gerustheid uit dezelve zie fcheppen ; wanneer ik hen daar den lof des Alwyzen en Algoeden verkondto-en, hen over zyn aan weezen en zyne weldaaden , en over hunne zalige verbindtenis met hem zich verheugen , en hem den eed van getrouwheid en van gehoorzaamheid hoor zweeren: welke indrukken moet zulks niet op my maaken ! Hoe levendig moet ik dan piet myn eige zwakheid , myn volflagen afhangklykheid van het hoogfte Weezen , hoe inncrlyk zyne Tegenwoordigheid gevoelen! hoe krachtig my tot zyne aanbidding, tot zyne liefde, tot onderwerping aan zynen wil, tot vertrouwen op hem , tot vreugde over zyne goedheid gedrongen vinden ! Hoe belangryk moet de Godsdienst dan niet voor my worden ! Hoe gemakkelyk , hoe aangenaam moet'het my dan niet weezen, met alle myne Broederen en Zusteren,grooten en geringen, ryken en armen , voor onzen aigemeenen Schepper en Vader in het Hof te knielen, zyne oneindige grootheid te aanbidden, en uit de volheid zyner Algenoegzaamheid leven en zaligheid te fcheppen! En zou deeze opwekking , deeze ontvlamming der Godsdienftige aandacht, fchoon zy ook niet altoos, en veel min.  284 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN minder altoos in eenen hoogen graad plaats heeft,de openbaareen onderlingeGodsdienst* oeffening niet eene groote waarde geeven ? Welk een waarde moet het haar, eindelyk, ook niet byzetten, myne aandachtige Toehoor ers! dat door haar het gevoel van de natuurlyke gelykheid der menfehen en van hunne betrekking jegens eikanderen, in hun onderhouden en verfterkt wordt, en dat zy daardoor zo na tot eikanderen gebragt, en zo naauw met malkanderen vereenigd worden ! Alles, wat hier gedaan en geleerd wordt, herinnert ons aan onzen gezamentlyken oorfprong , aan onze gezamentlyke behoeften en zwakheden, aan onze gezamentlyke verordening. Alles moet den hoogmoed der grooten verdemoedigen, en den geringen moed en vertrouwen inboezemen ; alles moet de zaak der menschlykheid en der liefde bevorderen. En wat dient meer, om de menfehen met malkanderen te verbinden , dan de gemeenfchap des geloofs, der hoope, der Godsdienstoeffening? Hier verfchynen wy allen als zwakke , afhangklyke fchepfelen ; als fchepfelen , die onderwys , kracht, byftand, hulp van node hebben, die op zichzelven niet beftaan kunnen; allen als ge-  OPENBAARE GODSDTENSTOEFFENINGEN. 285 gebrekkige, zondige menfehen, die genade en ontferming zoeken. Hier verootmoedigen wy ons allen voor hem, die alleen wys, alleen magtig, alleen groot is, en by welken alle menfehen , alle volken, alle waereldcn als niets zyn. Hier eeten wy allen vanéén brood, drinken uit éénen drinkbeeker, en deelen allen, als kinderen van éénen Vader, aan zyne tafel,aan denmaaltyd van christelyke broederliefde. Hier houdt het onderfchcid van ftaat ' en rang geheclenal op, of komt toch in geene byzondere aanmerking. Hier zyn wy allen, en gevoelen ons allen, niet als vermogenden of zwakken, niet als overheden of onderdaanen , maar als menfehen, als Christenen; zyn allen onderdaanen, allen kinderen van God, allen verlosten van Jefus , de vorst zo wel als de flaaf, de grootfte zo wel als de geringde , de geleerdfte zo wel als de onkundige. Hier wordt den Vorst toegeroepen: Gy zyt een God op aarde,maar gy zult fterven gelyk andere kinderen der menfehen: misbruik uwe magt niet, want gy hebt een'Heer, een Richter in den hemel, by welken geen aanzien der perfooncn iets vermag; en den armften, den geringften des volks wordt toegeroepen: Ook gy zyt naar Gods beeld gefchaapen, ook u  2ScT OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE EN u heeft Jefus verlost, ook gy zyt onfterflyk^ ook u wacht een eeuwig leven: verlies uwe waardigheid niet uit het oog , en handhaaf dezelve door een edel, vry gemoed,door een gedrag, 't welk uwen oorfprong en uwer verordening waardig is. — En zou dan eene Godsdienstoeffening , die zo veel tot onze onderrichting, tot onze verbetering, tot onze gerustftelling, tot opwekking en ontfteeking onzer Godsdienftige aandacht, tot bevordering van menschlykheid en van broederlyke liefde toebrengen kan, en werkelyk toebrengt, niet van eene groote, eene onfchatbaare waarde weezen? Ja, wees my geheiligd, wees my gezegend7 gy den Godsdienst toegewyde oord,gy plechtige byeenkomften zyner aanbidders op aardel Met diepen eerbied, met een dankbaar en vrolyk hart zal ik u naderen, en in uw midden het waardigfte, zaligftc werk verrichten , dat door menfehen op aarde verricht kan worden. Hier zal ik my ten eenemaale aan bet befcf van het geene God is, en wat hy voor my is, overgeeven, en , terwyl ik de plichten eens dienaars en kinds van God vervul , ook te gelyk de zaligheden van zulk eenen  OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN. 28? eenen fmaaken. Hier zal ik mee allen , die God en dien, welken hy gezonden heeft, Jefus Christus, kennen en lief hebben, in eene nadere verbindtenis treeden , en my in hun en myn geluk verheugen. Hier zal ik voedfel voor mynen geest en myn hart zoeken, my iedere leering der waarheid diep inprenten, elk woord van vermaaning, van vertroosting, vangerustftelling op my zeiven tocpasfen,en dan met verfterkte krachten in de waereld, tot myne bezigheden te rug keeren, en ieder' plicht des levens zo veel te blymoediger vervullen, en iedcren last van hetzelve zo veel te gewilliger draaien. Hier zal eene dille rust, eene edele verpoozing my op myn levensreis verkwikken;ik zal mynen weg overdenken, my het doel, naar 't welk ik ftreef, vertegenwoordigen, en als dan met nieuwen moed myn' loop naar hetzelve voortzetten. Hier zal ik, als by voorfmaak, de zaligheid der andere betere waereld genieten, alwaar my een helderer licht omfchynen, alwaar myn geloof in aanfehouwen veranderd worden , alwaar ik met de voleindigde rechtvaardigen, met verhevener geesten, den geenen zal aanbidden , die daar leeft van eeuwigheid tot eeuwigheid. Ja,  288 OVER DE WAARDY DER ONDERLINGE mz. Ja, myne geliefde Vrienden! deeze behooren de aandoeningen te zyn , waarmede de befchouwing van de groote waardy der onderlinge en openbaare Godsdienstoefreningen u vervult; deeze de gevoelens en de bedoelingen, met welke gy dezelve bywoont; deeze de edele vruchten, die gy daar van zoekt in te zamelen. Dan zullen zy voor u geduurig eerbiedenswaardiger, geduurig dierbaarer worden, u nooit tot Jast verftrekken , u enkel wellust, enkel zaligheid verfchaffen. Amen.