LEERREDENEN V A N G. J. ZOLLIKOFER, PREDIKANT ÜES. EVANG ELIESCHHE LI VORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nederduitsch pvergeze:. A G T S T E STUK. Te AMSTERDAM, By dc Erven P. MEIJER en G. WA RN ARS. M D C C L X X X V.   INHOUD. NEGENTIENDE LEERREDE. OVER DE WAARD? DER EENZAAMHEID. EuANG. VAN MATTHEUS, Hoofdft. IV. VS. I. Toen wierd Jefus van den Geest weggeleid in de woestyne. .... £iadz. t TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WA AR D Y DES GEZELLIGEN LEVENS. Brief aan de epiiezers, Hoofdft. V. vs. 15, 16. Ziet dan hoe gy voorzigtiglyk wandelt; niet als onwyzen, maar als wyzen, den tyd uitkoopende, dewyl de dagen boos zyn. - 2g * 2 EEN-  iv INHOUD. EEN-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DES GEZELLIGEN LEVENS. TWEEDE LEERREDE. DE voorgaande tekstwoorden. Bladz. 50 TWEE-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN EEN WERKZAAM LEVEN. BftlEK aan de romeinen, IÏOOfdft. XII. VS. II. Zyt niet traag in 't benaarstigen. - 93 DRIE-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN DEN KOOPHANDEL. Brief aan de ephezers, Hoofdft. IV. vs. 1. Zo bid ik u dan in den Keert, dat gy wandelt waardiglyk uw beroep , waartoe gy geroepen zyt. - 121 VIER*  INHOUD. v FIER-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN HET LANDLEVEN,,of van HET LEERRYKE VERBLYF OP HET LAND, EUANG. van mattheus, Hoofdft. X i V. vs. J3. En Jefus vertrok van daar , naar eene woeste plaats alleen. - . Bladz. 145 WF-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN HET HUISLYKE ÓELUK. EüANG. van mattheus, Hoofdft. XXL vs. 17. En hen yerlaatende ging hy van daar uit de fiad naar Bethaniën, en overnachtte aldaar. - 169 ZES. EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER VRIENDSCHAP. Spreuken van salomon, Hoofdft. XVIII. vs. 24. Daar is een liefhebber, die meer aankleeft dan een broeder. - . . . 20l Z E>  vi I N H O U D . ZEVEN-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. Eerste brief aan de korinth. , Hoofdft. VIL vs. 23. Werdt geen dienstknechten der menfchen. Bladz..237 N E-  NEGENTIENDE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER EENZAAMHEID. Tekst: EuANG. VAN MATTHEUS, Hoofdft. IV. VS. I, Tom wierd Jefus van den Geest weggeleid in d& woestyne, yill. Stuk. A   ö od, gy hebt ons tot den rang der denkende wezens verheven, ons tot fchepfels gemaakt, die eene duidelyke, innerjyke bewustheid van zichzelv' en van hunnen toeftand hebben, die met overleg en uit welgekende beginfelen handelen, die in wysheid en deugd geduurig verder komen , die uW Aanweezen en uwe Tegenwoordigheid befeffen, en met u, den Vader der geesten, gemeenfchap kunnen hebben, ó Mogten wytoch de waardy van deeze onze voorrechten nooit verloogchenen, ze nooit ongebruikt laaten, en 'er fteeds het beste gebruik van maaken! Ach, tot nog toe drukt ons het juk der zinnelykheid; tot nog toe laaten wy ons te dikwyls en te ligt van onszelv' en van u, onzen Schepper en Vader, verwyderen ; en dwaaien, onszelv' onbewust, door zinnelyke lusten betooverd, eeniglyk onder dingen herom, die meer fchyns dan waarheid hebben. Ach, maar alte zelden is onze geest zo opgeklaard, ons hart zo gerust, en alles rondom ons zo bedaard, dat wy ons in u en in ons aanweezen hartelyk verblyden , onze verhevener verordening rechtmaatig befeffen, en geheel overeenkomftig met dezelve kunnen denken A % en  4- OVER DE WAARDY DER en handeJen ! ö God , Vader onzes geests, laat ons toch onze verbindtenis met u hooger waardeeren, meer gevoelen, ons voor uwen invloed op ons gefchikter maaken, ons meermaalen uit het gewoel begeeven , meer de ftilte zoeken, ons meer in nadenken oeffenen, en hier door u en onze verhevene verordening nader komen. Leer ons met nay ver de voorrechten beichouwen, welken wy, als redelyke fchepfelen, bezitten, en laat ons in derzelver getrouwe aanwending zo veel genoegen en geluk vinden, dat het ons nooit aan lust en aanfpooring daartoe ontbreeke. Verfterk ook thans onzen geest, en laat hem de waarheid, die hem onderwyzen en verbeteren kan, in een helder licht befchouwen; laat haar onze vooroordeclen en dwaalingen verdryven, en ons by haar licht ons levenspad zekerer en gelukkiger voortzetten en voleinden. Wy bidden u daarom in den naam enz. Verkeering met de menfchen, en verkeering met zichzelven; het vrolyke des gezelligen en de ernst des eenzaamen levens; eene uitgebreide, weldaadige werkzaamheid onder vee<  EENZAAMHEID. 5 veelen,en het aanwenden van alle zyneoplettendheid op zichzelven ; yver in bezigheden en yver in denken; gewoel en ftilte; uitipanning en vergaaring van zinnen : Deeze, myne aandachtige Toehoorers! zyn zaaken, die elkanderen afwisfelen moeten,indiendemensch zyne gantfche verordening bereiken, alle zyne plichten vervullen, en tot zekeren trap van wysheid en deugd geraaken zal. Bepaalt hy zich eeniglyk by eene van deeze beide wyzen van beftaan of van leeven, zo verwaarloost hy of zyne eigen gewigtigfte belangen, of do belangen zyner broederen.- In het onafgebrookene gewoel van bezigheden en verftrooijing kan hy ligtlyk zichzelven vergeeten; en by eenen alte fterken trek naar eenzaame ftilte, kan hy even zo ligtlyk onverfchillig cn onaandoenlyk worden jegens anderen. Eeniglyk als hy beidé met malkanderen verbindt,zal hyzo wel voor zich als voor anderen leeven, zo wel zyn eigen welzynals dat van andere menfchen uit alle zyne krachten bevorderen , en zich, noch door de ydelzinnigheid des tydverkwisters tot dwaasheid, noch door de droefgeestige, morrende ernsthaftigheid des kluizenaars tot menfchenhaat verleiden laaten. Twee bywegen , myne aandachtige Toehoorers l op A 3 wel;  <$ OVER DE WAARDY DER welken ten allen tyde maar alte veel menfcben van hunne verordening afgedwaald zyn, en nog afdwaalen, alleen met dit onderfcheid, dat nu eens de eene, dan wederom de andere menïgvuldiger betreeden wordt. Thans zyn , ten rninfte in onze landen, de tyden voorby, waarin bet eenzaame leven, 't welk gantschlyk aan befpiegelingen gewyd wordt, zo veel be-* tekent, en eene volkomene verwydering van de waereld voor eene nadering tot den hemel gehouden wordt. Thans wordt de tegengc-. ftelde byweg het meest betreeden. Gezelligheid geldt nu boven alles, en ftilte en eenzaamheid hebben een' kwaaden naam gckrecgen ? Of zy echter deezen naam verdienen ? of zy onder behoorlyke bepaalingen, nog niet fteeds de hoogachting en het gebruik des Wy, zen en des Christens waardig zyn ? of wy geene redenen hebben, ook in deezen opzig^ te, onzen Heiland na te volgen, en ons, volgens zyn voorbeeld, van dén Geest, van het gevoel van onze geestelyke behoeften, in de 'woestyne, of in de eenzaamheid te laaten weg, leiden ? Dit is het, myne aandachtige Toehoorers ! wat ik in het tegenwoordige uur met ulieden meen te onderzoeken. Ik zal uwe aandacht O vet  eenzaamheid; f Over de waardy en het verfiandig gehruik der Eenzaamheid onderhouden. Eerjlelyk, zal ik de zaak, daar ik vanfpreekj bepaalen; Dan, haare nuttigheid aantoonen; en Eindelyk, eenige Regels tot derzelver ver« ftandig gebruik voorftellen. Door de eenzaamheid, die ik aanprys, verftaa ik geenszins eene levenswyze , welke van alle gemeenfchap met de waeréld en alle verkeering met de menfchen afgefcheiden is, geenszins de levenswyze van den monik of den kluizenaar. Zulk eene levenswyze is volftrekt ftrydig met 's menfchen verordening en geluk , en op zyn best eeniglyk voor den zwakken gefchikt, dien de last der ongelukken geheel ter nedergedrukt, en tot alle bezigheden zo wel als tot alle geneugten des gezelligen levens onbekwaam gemaakt heeft. En wie door zulk eene levenswyze Gode meent te dienen, of het heil zyner ziele te bevorderen , die kent noch God, noch het heil zyner ziele , en kan niet gemakkelyk van bygeloovigheid vrygepleit worden. Neen, Gode dienen, wil zeggen, uitliefde tot God, en uit A 4 ge-  3" OVER DE WAARDY DER gehoorzaamheid aan God, zynen fcbepfeJen, den menfchen, dienen, en alle zyne plichten vervullen; en het heil zyner ziele bevorderen , wil zeggen, alle haare bekwaamheden en vermogens naar den wil des Scheppers op de beste en nuttigfte wyze aanwenden, en met dezelve zo veel goeds werken, als men maar immer kan werken. Neen , eenzaamheid noem ik ieder oord, iedere verblyfplaats, waar de mensch, geduurende eenen korter of langer tyd, alleen en zonder gezelfchap van andere menfchen is, om zich met overdenkingen over zichzelven en zyne gewigtige belangen bezig te houden, 'tzy in den engen omtrek zyner wooning, of op het vrye, ruime land; in den glans van bet heldere middaglicht, of by het zachtere fchynfel der maan des nachts. Geen duisternis, geen afzondering, maar ftilte en vryheid en afweezigheid van zulke perfoonen of zaaken, die ons in het denken zouden kunnen verhinderen en ftooren, maaken het weezen der eenzaamheid uit. Hoe grooter voor het overige de kring van onze uitzigten en gewaarwordingen is; hoe verder onze oogen reiken ; hoe vryer onze borst adem haaien; hoe  EENZAAMHEID. ? hoe meer ons hart omvatten, en hoe onverhinderder bet zich uitbreiden kan : deste vruchtbaarer is meestal de eenzaamheid voor ons in groote, edele, vroome gedachten en gewaarwordingen; deste bekwaamer is zy,om ons dat geene te zyn en te verfchaffen, wat zy ons behoort te zyn en te verfchaffen. Ook de tegenwoordigheid van eenen met ons gelykdenkenden geest, van een met het onze overeenftemmend en ons liefhebbend hart , doet haare verordening zeer dikwyls niet alleen geen nadeel, maar bevordert haar veeleer. Zulk eene eenzaamheid fchryven wy eene groote waardy, eene uitgeftrekte nuttigheid toe. En dit wel om verfcheiden redenen. Voor eerst, denken wy in de eenzaamheid ongeftoorder en vryer; en denken , myne aandachtige Toehoorers ! is des menfchen grootfte voorrecht, de grondflag zyner gantfche volmaaktheid en gelukzaligheid. In het gezellige leven en onder onze bezigheden gedraagen wy ons in dit opzigt zeer dikwyls meer lydelyk, dan werkzaam. Wy moeten de indrukfelen der uiterlyke dingen zodanig aanneemen, als wy ze bekomen; onze denkbeelden worden door het geene ons omringt , door A 5 het  lO OVER DE WAARDY DER hef geene, wy zien en hooren, of wat wy tq verrichten hebben, vastgehouden, dus of andeis bepaald. Zy ontvluchten ons gewoon, lyk even zo fpoedig, als ze ontdaan ; het eene verdringt het andere; hun ftroom rukt ons met zich voort. Zelden kunnen wy daaromtrent kiezen, zelden ons by de zulke ophouden, die de gewigtigfte en aangenaamfte Voor ons zyn; zelden de zulken van ons verwyderen, die ons noch nut noch vermaak belooven; zelden waarheid en dwaaling, fchyn en weezen naauwkeurig van malkanderen onderfcheiden. Wy vergaderen alsdan meer ftof tot denken, dan dat wy onze denkkracht in al haare fterkte zoude kunnen aanwenden. Komen wy in de ftilte; bevinden wy ons in de eenzaamheid: dan gedraagen wy ons ten opzigt tot het denken meer werkzaam dan lydelyk. Wy werken meer in ons en door onze eigen vermogens, dan dat wy andere dingen op ons werken laaten. Onze opmerkzaamheid wordt minder geftoord , is aanhoudender en grooter. Wy kunnen eene keur doen tusfehen de voorwerpen onzer overdenkingen; ons by de zinken, die ons in ieder geval het nuttigfte en aangenaamfte zyn, het langst op. hou-  EENZAAMHEID, II houden; ze van meer dan ééne zyde, in meer dan één opzigt befc-houvven; ze met onze andere inzigten, met onze overige gedachten vergelyken; ze met meerder bedaardheid op onszelven toepasfen ; ze ons geheugen en onze harten dieper inprenten; en 'er ons zo lang en op zulke verfchillende wyzen mede bezig houden, tot dat zy een helder licht over onze verftanden , en eene zachte warmte in onze harten verfpreiden, en daardoor onvergeetelyk voor ons worden. Dus kunnen wy door ftille, eenzaame overdenkingen nu eens zekere Godsdienftige kundigheden uitbreiden en louteren; nu eens ons uit zekere zwaarigheden , die onzen geest op het tooneel deezer waereld verwarren, ontwikkelen; nu eens onze bekommeringen en zorgen , door een duidelyk begrip van haare oorzaaken, en door de beste gronden van gerustftelling, nullen ; nu eens nieuwe krachten tot vervulling van onze plichten en tot voortgang op den weg c'er volmaaktheid vergaderen; nu wederom door eene oplettende overweeging van onze aardfche belangen en beroepsplichten meerder wysheid en fchranderheid tot derzelver beftuuring leeren. In ieder geval worden onze zielsvermogens geoeffend en verfterkt; veele don*  12 OVER DE WAARDY DER donkere nevelen, die ons pad moeilyk voor ons maaken, worden weggevaagd; en wy keeren meer opgeklaard en bedaard tot het bezige en gezellige leven te rug. Onze gezigtkring is door nadenken verwyderd; wy hebben geleerd meerder zaaken te overzien en met malkanderen te verbinden; wy brengen een opgehelderder oog, juister oordeel, en vaster grondbeginfelen in die waereld, in welke wy leeven en werken ; en kunnen alsdan, ook onder veelerleie verftrooijingen, onze aandacht zo veel te langer infpannen, en over alles zo veel te juister denken en oordeelen , hoe veel te meer wy ons in de ftilte daar in geoeffend hebben. In de ftille eenzaamheid koesteren wy , ten tweeden, eene innerlyker bewustheid van onszelven, van ons aanweezen, van onze vermogens, van onze waardigheid. Hoe menigmaalen en hoe ügtelyk verliezen wy, in het gedruis der famenleeving, in de verwarring des bezigen levens , onszelv' niet uit het gezigt ! Hoe dikwyls beftaan wy daar veel meer in anderen dan in onszelven; maaken veel meer werks van het oordeel en de goedkeuring van anderen, dan van het oordeel en de goedkeuring van  EENZAAMHEID. 1$ van onze eigen harten ; vermoeien ons veel meer, om anderen genoegen te geeven, dan onszelven te bevredigen; verheugen ons veel fterker daar over, wanneer anderen ons , voor wys en goed, voor ryk en groot houden, dan wanneer wy zelve overtuigd zyn, dat wy het weezenlyk zyn! Hoe meer echter de mensch buiten, en hoe minder hy in zich zeiven beftaat en leeft: deste zeldzaamer en onvoikomener genot heeft hy van zyn.leven; deste meer gelykt hetzelve naar een' droom; en deste ligter wordt hy door elke dwaaling, door iederen fchyn bedroogen. In de eenzaamheid daarentegen, myne geliefde Vrienden! keert onze ziele als in zich zelve te rug , dan vergadert zy haare verftrooide krachten, en vereenigt ze alle in het binnenfte haars wezens. Dan ontwaaken wy als uit den droom; dan zonderen wy ons van alles, wat buiten ons is en wat niet tot ons wezen behoort; dan zonderen wy zelfs onze gedachten af, van het geene in ons denkt. Dan gevoelen wy inwendig, dat wy zyn, dat wy leeven, dat wy denken, dat wy verftandige , zelfwerkende , vrye , tot groote zaaken bekwaame , onfterflyke fchepfelen zyn. En  24 OVER DE WAARDY DER En welk een zalig gevoel is dit niet 1 Het is het heuchlyke gevoel van eenen, die uit den diepften flaap ontwaakt , wiens zinnen vast geboeid waren, die alle Vrywillige beweeging en alle bewustheid verlooren had, en thans zynoogen voor het helder daglicht ontfluit, zyne inwendige krachten gewaar wordt, ze vryelyk en met eene duidelyke bewustheid aanwendt, en, doordrongen van deeze aangenaame gewaarwording, zynen Befchermer pryst, dat hy nog befhat en leeft, en zich met zynen geest tot hem verheffen kan. Hoe veel edeler, hoe veel zaliger is niet deeze befeffing van dat geene, 'r. welk wy zeiven zyn en vermogen, dan het bedrieglyke gezigt onzer geftalte, onzer kleeding, onzes uiterlyken toeftands, onzer rykdommen, onzer ontleende fchoonheden en voorrechten, die ons zo dikwyls van onszelven vervreemden, en ons dat geene, 't welk werklyk toü ons wezen behoort, 't welk ons eene wezenlyke waarde, eene wezenlyke waardigheid byzet, onder de menigte van dingen , die wy daartoe verkeerdelyk betrekken, niet ontdekken laaten I En wanneer dus het zelfgevoel in het plechtige uur der eenzaamheid in  EENZAAMHEID. !ƒ in ons ontwaakt; wanneer dus de beguicheling van dat, 't geen ons vreemd , 't geen flechts voor een' korten tyd met ons verbonden is,, voor onze oogen verdwynt; wanneer dus onze geest in de diepte zyns wezens als indringt : welke bekwaamheden, welke ver* mogens , welke vatbaarheden voor verhevener volmaaktheid en gelukzaligheid ontdekt hy niet in zich 1 Hoe levendig wordt hy dan gewaar, dat zyn tegenwoordige toeftand geenszins de volmaaktfte wyze, geenszins het laatfte wit zyns aanweezens is; dat hy hier niet alles is en wordt, wat hy kan zyn en worden ; dat een fteeds levendig, ftaag meer bevattend en ftaag verder werkend vermogen in hem huisvest,'t welk zyne enge paaien zoekt te overfchreeden, en 't welk in andere omftandigbedcn, in andere verbindtenisfen met de zigtbaare en met de geestelyke wacreld, ook gantsch andere uitwerkfels voortbrengen , en hem het genot van geheel andere geneugten en zaligheden verfchaffen zoude! En welk een voorgevoel doet dit by hem niet ontftaan ! Welke uitzigten van een eeuwig weezen en eene eeuwige vordering opent dit niet voor hem ! Ja , dan verheugt hy zich hartelyk over zyn beftaan en zyn leven; verheugt  l6 OVER DE WAARDY DER heugt zich over hetzelve veel meer dan over alle zyne uitwendige bezittingen ; gevoelt zyne gantfche waarde, zyne innerlyke waardigheid; gevoelt, wat hy in ftaat is te doen en uit te voeren; en gevoelt zich fterk genoeg, om eiken plicht des levens te vervullen , ieder lyden en iedere bezwaarnis van hetzelve te dulden, elk verlies van uiterlyke dingen te verdraagen , en dit leven zelfs, deezen eerften trap zyns aanweezens, zonder tegenkanting te verlaaten, en welberaaden en blymoedig in het betere leven over te flappen. In de ftilte der eenzaamheid, myne aandachtige Toehoorers ! behouden wy niet Hechts in het algemeen eene innerlyke bewustheid van onszelven, maar wy leer en ook, ten derden , onszelven en inzonderheid onze gelreken en zwakheden veel beter kennen, dan in het gewoel der famenleeving. Door hoe veel dingen worden wy in het gezellige leven in deeze heilzaame' zelfkennis niet verhinderd ! Hier zyn veelerleie en inwikkelende bezigheden; daar aanlokkende vermaaken en geneugten, die alle onze oplettendheid van ons zeiven aftrekken, en ze by het geene, buiten ons is, bepaalen. Hier  EENZ A AMIIEIDj Hier zyn vleijers, die ons uit baatzucht * of uit zwakheid en te verregaande gedienftigheid voor beter uitgeeven, dan wy zyn; daar een-.' zydige rechters, die hunne eigen gebreken en; misflagen ontfchuldigen > tenvyl zy de onze rechtvaardigen. Hier zyn plichtplegingen , daaf vriendfchapsbetuigingen, die ons oordeel wegens ons zclven en onze daaden blinddoeken. Hier zyn heerfchende beginfelen en gewoon-, ten; dadr verblindende voorbeelden, die onsniet toelaaten onze misftappen en gebreken te. zien en te gevoelen. Komen wy in de ftilte, bevinden wy ons in de eenzaamheid, zyn wy daar aan onze eigen gedachten en gewaarwordingen overgelaaten: dan vervallen alle deeze begoogchelingen der' eigenliefde. De aandacht wordt meer op ons zelv'gericht: de vleijer zwygt: geen eenzydige of omgekogte rechter, geen gedienftige vriend voorkomt ons in ons oordeel: de kracht der voorbeelden wordt verzwakt: de gewooner ontfchuldigingen verliezen haare duchtigheid. Men wordt gemeenzaamer met zichzelven »i men onderzoekt naauwkeuriger, fpoort dieper ■ na , beoordeelt zich volgens rechtmaatiger grondbeginfelen, en beflist meer onbevooroor- VIII. Stuk. B deeld  18 OVER DE WAARDY DER deeld over de waardy van dat geene, 't welk men is of gedaan heeft. Daar wordt men noch door de vrees, van zich aan anderen te verraaden , noch door de hoop , van hun een goed gevoelen van zich in te boezemen, van den rechten weg gevoerd. Daar maakt de zelf. zoekendheid plaats voor de redelyke eigenliefde. Daar is niets natuurlyker, dan zichzelven af te vraagen: Ben ik in de daad die geen, waarvoor ik gehouden word? de wyze, de deugdzaame, de redelyke , de weldaadige, de braave, de nuttige man , waarvoor myne vrienden my uitgeeven ? Heb ik zo veel goeds verricht, der maatfchappye zo veele dienften gedaan , als men my toefchryft ? Ben ik in waarheid vry van de gebreken , die ik in de faamenleeving weet te verbergen, en van welken men my vry fchouwt? Hebben deeze gebreken zo weinig te betekenen , zyn zy zo onvermydlyk, zo onaffcheidbaar van de menfchetyke zwakheid, als men my zegt? Kan ik even zo gerust aan myzelven en aan mynen zedelyken toeftand denken , even zo vergenoegd met myzelv' en met myn gedrag weezen, wanneer niets my in myne overdenkingen daarover ftoort, niets begoogchelt , niemand my vleit; wanneer ik dat, 't geen ik ben  EENZAAMHEID lp ben en doe, in het heldere licht der waarheid, voor de oogen des Alweetenden befchouw? 6 Myne dierbaare Vrienden ! met welk een gantsch ander oog zullen wy ons dan niet bezién, hoe veel zwakke zyden onzes harten , hoe veel gebreken onzer deugd, hoe veel feilen in opzigt tot onze beste gevoelens en daaden, zullen wy dan niet bemerken, welke wy by onze gewoone woelige levenswyze byna altoos over het hoofd zien, of maar zelden als in fchaduw gewaar worden! En behooren zulke ontdekkingen voor ons niet belangryk, be« hoort de eenzaamheid, die ons dezelve verzorgt, niet dierbaar voor ons te weezen? Die eenzaamheid moet ons echter nogdierbaarer worden, wanneer wy, ten vierden, bedenken , myne aandachtige Toehoorers ! dat wy daar Gods beftaan en zyne nabyheid veel innerly* her en levendiger befeffen, dan ons zulks in andere omftandigheden mogelyk is. Zekerlyk is de Alomtegenwoordige overal naby ons; hy bezielt en vervult alles, werkt in alles en door alles; en de gedachte aan hem verlaat den Wyzen en den Christen zelfs in het gewoel des werkzaamen en gezelligen levens nimmer gantschlyk. Hy heeft den Heer ten allen tyde B 2 voor  2D OVER DE WAARDY DER voor oogen en wandelt voor zyn aangezigt. Maar hoe menigmaalen wordt niet deeze grootfte , deeze zaligfte aller gedachten door de onvermydelyke verftrooijingen en bezigheden, die zo dikwyls alle onze oplettendheid tot zich trekken, verdonkerd! Hoe zelden kunnen wy haar daar lang genoeg en naar waarde voeden ! Hoe veel meer gelykt zy daar naar eene voorbyfnellende zwakke fchaduw, of naar het koude onvruchtbaare fchynfel der maane, dan naar de alverlichtende, en door haare warmte koesterende zon. Neen , alleen in de ftilte der eenzaamheid, alleen in die plechtige uuren en oogenblikken, waarin alles rondom ons zwygt , waarin wy niets dan de ftemme Gods in de Natuur, de ftemme Gods in onze harten, de ftemme Gods in zyn woord hooren, alleen daar leeren wy de Goddelyke openbaaringen in ons en buiten ons opmerken, zien ons allerwegen door de uitwerkfelen zyner magt en goedheid omringd, en worden gewaar, dat hy niet verre van een iegelyk onzer, dat hy alles in allen is. Daar verkrygen deeze gedachten voor ons eene nieuwe klaarheid en zekerheid: Ben ik 'er, dan is God 'er.; ben en werk ik hier, dan is en werkt  EENZAAMHEID. 21 werkt hier God, door wien ik beftaa en leef. Ben ik overal door fchepfelen , door fchoonheden, door wcldaadcn, door vermogens omringd, dan omringt my overal God, de Vader deezer fchepfelen, de Oorfprong deezer fchoonheden , deezer vermogens, de Geever en Onderhouder deezer wcldaaden. Waar vermogen, waar beweeging, waar leven, waar verfland^ waar vryheid en werkzaamheid is, daar is God , daar openbaart zich God , daar werkt God. Hoe naby, hoe onuitfpreeklyk naby is hy dan niet my en alles, wat is en leefc en denkt en zich beweegt! Wat kan ik zyn en denken en willen en doen en genieten, 'c welk my geen bewys Voor het beftaan en de tegenwoordigheid van God oplevert, zonder welken niets is en niets wordt,niets zyn en niets gebeuren kan ? Neen, ik behoef hem , ■ den Alomtcgenwoordigen , noch in de hoogte noch in de diepte, noch in den glans der zonne noch in de donkerheid des nachts, noch in het wyduitgeftrekte 'ruim des hemels , noch in de tempelen zyner aanbidders, noch in dit noch in een ander gewest ivan zyn onmeetlyk gebied te zoeken ; hy is in de hoogte en in de diepte, in den glans der zonen in de donkerheid des nachts, onder de ■ iofgalmende rciën der verhevener geesten en B 3 *n  22 OVER DE WAARDY DER in bet midden zyner aanbidderen op aarde; hy is hier en elders , in my en in ieder zyner fchepfelen, is overal, en overal even groot, even magtig, even goed, overal de volmaaktheid en de liefde zelve. Niets kan my van zyn toezigt, niets van zynen bezielenden en gezegenden invloed, niets van zyn vadcrlyk hart verfteeken ; niets my van hem vervreemden en affcheuren, zonder welken ik niet weezen zoude, en zonder wiens vermogen en wil ik geen oogenblik zou blyven beftaan ! — En wanneer nu deeze gedachten recht levendig in my worden; wanneer ik dus de nabyheid van myn' God, van myn' Schepper en Vader, gevoel; gevoel, dat ik in hem leef, my beweeg en ben : welk een licht moet dan niet over alles, wat my omringt, welk eene klaarheid in mynen geest verfpreid worden ! Welke zorgen , welke bekommeringen moeten daar niet verdwynen! welke ftryd der hartstogten niet ophouden ! welke onrust niet voor de ruste plaats maaken! welke hoop, welk vertrouwen, welke vrolykheid myn geheel weezen door- ' dringen en bezielen ! welke voorfmaak van zuiverer, eeuwigen wellust my gelukkig maaken ! En zou de eenzaamheid, die my deeze voor»  EENZAAMHEID. 2* voordeelen belooft en verfchaft, niet dierbaar voor my weezen? Ja, wees my gezegend, ftiile eenzaamheid, - gy die de wysheid , de zelfgenieting en de verhevener vreugde, de Godsdienftige vreugde geheiligd zyt, en laat my uwen verfterkenden, uwen vertroostenden invloed freeds overvloediger gewaar worden! Koester my aan uwen boezem, wanneer het gedruis der aardfche bezigheden en zinnelyke lusten my begoogchelt, en het gevoel van myne geestelyke behoeften in my ontwaakt! Stort uwe zachte verkwikkingen over my uit, wanneer my de vermoeidheid van den voetganger overvalt , die zich nog verre van zyn wit verwyderd ziet, of het ongeluk gehad heeft, van den rechten weg te verdwaalen! Befcherm gy my tegen de fpotterny des onbedachtzaamen, tegen de onverdiende verachting en het liefdelooze oordeel mynes nydigen broeders, tegen het droevige gezigt der dwaasheden, der euveldaaden en der ellenden, die het tooneel des werkzaamen en des gezelligen levens zo dikwyls ontfieren. Wees gy myn toeverlaat en wykplaats tegen de vyandelyke aanvallen des ongeloofs en ■ der twyfFelzucht; verfpreid licht om my heB 4 nen,  24 OVER. DE WAARDY'DER «en, wanneer myn pad duister wordt; bedaar myne ziedende hartstogten , blusch het vuur van alle kwaadc, woeste driften in my uit; bevestig den vrede in myn binnenfte; laat my de nadere tegenwoordigheid mynes Scheppers en Vaders gevoelen , my de verrukkende geneug. ten der verhevene Godsdienftige aandacht fmaaken, en wees my eene poorte des hemels! Wenscht gy echter, myn Christelyke Vriend en Broeder! wenscht gy, dat de eenzaamheid u dat geene zy en verfchafTe, wat zy den Wyzen en den Christen is en verfchaft, laat u dan met opzigt tot haar gebruik de volgende regelen der voorzichtigheid aanbevoolen weezen. Zoekt nooit de eenzaamheid uit verdriet, nooit ■uit menfchenhaat; niet om daYir aan uwe droevige , morrende gedachten vryer teugel te vieren, of aan de woeste uitbarflingen uwer beledigde hovaardy , uwer geknakte ydelheid ruimte te geeven; niet, om in luide klagten uic te barften , of de eene of andere geheime bekommernis , de eene of andere woedende drift te voeden; niet, om u van uwe broederen te verwyderen, uwe verkeering met hun af te fpyden, en hen, dewyl gy hen uwer niet waar*  EENZAAMHEID. 2£ 'waardig acht, uwen omgang en uwe dienden te onttrekken. Neen, dit ware eene ontheiliging van de plechtige ftilte, welke u daar omringt, een ltrafwaardig misbruik van een zo 'voortreflyk middel, om u gerust en beter te maaken ; en elke dwaasheid, welke gy daar begaat, ieder ongeregelde neiging en gevoelen, welken gy daar koestert, moeten u zo veel te meer vernederen, als het u daar te gemakkclyker geweest zou zyn, hetzelve te vermyden en te overwinnen. Zoek, verder, geenszins de eenzaamheid, wanneer gy door uw plicht, door den plicht uws Jiaats en beroeps tot het werkzaame leven, geroepen wordt ; wanneer uwe vrienden , uwe broederen uwe hulp, uwen byftand van node hebben; wanneer gy de maatfehappy nuttige dienfien kunt bctoonen. Goed doen is meer dan goed denken ; algemeen-nuttige bezigheid meer dan de edelde rust; grootmoedige opoffering Voor anderen verdienftelyker dan de zuiverde Zelfgenieting. Wacht u, aan het vermaak der eenzaamheid , zo onfchuldig en begeerenswaardig het immer is, den voorrang te geeven boven het vermaak van het weldoen, en onder het voorwcndfel, van uwe eige inwendige vol,E 5 maakt-  26 OVER DE WAARDY DER maaktheid te bevorderen, de bevordering der algemeene raenfchelyke gelukzaligheid te verwaarloozen. Zoek, ten derden, de eenzaamheid niet ah eene Jlraf, welke gy u oplegt, niet als eene boete voor uwe al te menigvuldige uitfpanningen en vermaa* ken. Dus zou zy u weldra tot last verftrekken. Dus zou zy u noch nuttigheid noch vergenoegen kunnen aanbrengen; en de drukkende verveeling , die u daar vervolgde , zou u weldra een prooi doen worden van elke dwaaze en gevaarlyke verftrooijing en vermaak , 't welk u van deezen last beloofde te ontheffen. Neen , het befef van uwe geestelyke be« hoeften, het befef van uwe verhevene verordening, de begeerte, om wyzer en beter te worden , en in eene nadere gemeenfehap met God te leeven, deeze moeten u naar de ftilte leiden, en uwe overdenkingen en verrichtingen in dezelve beftuuren. Zy moet u tot voedfel en herhaaling van uwen geest en van uw hart , tot belooning van uwen yver en van uwe getrouwheid in uw beroep, tot verkwikking na den vermoeienden arbeid, en tot voorbereiding en verfterking van elke nieuwe bezigheid dienen, die op u wacht 1 B2-  EENZAAMHEID. 27 Begeeft gy u met zulke bedoelingen in de eenzaamheid, geef dan uwe gedachten en aandoeningen tenen onverhinderden loop, in zo verre zy onfchuldig en goed zyn, en zo als het met uwe tegenwoordige gemoedsgesteldheid en met uwe tegenwoordige behoeften overeen komt. Leg u daar geenen dwang op, indien geene byzondere,bepaalde oogmerken zulksvereisfehen. Laat uw zelfgevoel, de klaare, innerlyke bewustheid van het geene gy zyt en doet, recht levendig in u worden; verberg u niet voor u zelve; verban geene gedachten, geene aandoeningen uit uwe ziele, eeniglyk wyl ze u vreemd en ongewoon zyn; laat uw' geest zyn vermogen zonder bedwang oeffenen. Hoe vryer, hoe natuurlyker en bedaarder gy daar denkt en gevoelt: deste meer zullen de fchuilhoeken uwes harten zich voor u openen, deste duidelyker zult gy de waarheid aanfehouwen; deste verder zult gy in de zelfkennis, in de wysheid en deugd vorderen. Verlaat, eindelyk, de eenzaamheid nooit, zonder de eene of andere goede, verlichtende gedachte, een edel, vroom gevoelen, een deugdzaam voorneemen, eene troostreden in het gezellige en bezige leeven mede te neemen. Zy moet voor u niet zo zeer een oogmerk als wel een middel tot bereiking van uit-  23 OVER DE WAARDY DER EENZAAMHEID. 'uitgebreider oogmerken weezen. Laat uw verblyf in de eenzaamheid u nooit droevig, nooit gemelyk, nooit onwillig tot het goede, nooit ongezellig, nooit menfchenfchuuwenmenfchen» haatend maaken. Keer met een opgeklaard gelaat , met een vrolyk hart, met verfterkte liefde tot uwe broeders te rug, en wend daar de krachten, die gy vergaderd, de inzigten, die gy verkreegen, de rust, die gy in u herfteld, de vergenoegdheid en hoop, die gy in u beves. tigd , het befef der Goddelyke tegenwoordigheid en nabyheid, waarmede gy u doordrongen hebt; wend die alles tot gewilliger en vrolyker waarneeming van uwe beroepsplichten , tot grooter voorzigtigheid in uwen wandel, tot blymoediger genieting van de zegeningen uwes Gods, wend het tot weldoen en tot bevordering der menfehelyke gelukzaligheid aan. Vervorder uwen weg naar het doel, 't welk u thans te luisterryker in de oogen fchittert, met lust en flandvastigheid, en ftel dat geene te werk, 't welk gy in deeze fchoole der wysheid en der deugd geleerd hebt. Dan zult gy aan uwe gant. fche verordening beantwoorden, en noch in de eenzaamheid onledig en traag, noch in het gewoel der waereld onbedachtzaam en nalaatig omtrent uwe plichten worden. Amen. TH'IN-  TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DES GEZELLIGEN LEVENS. Tekst: Brief aan de ephezers, Hoofdft. V. vs. 15» iö« Ziet dan hoe gy voorzigtiglyk wandelt; niet ah onwyzen, maar als wyzen, den tyd uitkoopende, dewyl de dagen boos zyn.   6 od, die onzer aller Vader zyt, hoe naauw hebt gy ons niet allen met malkanderen verbonden! hoe inneriyk, hoe onaffcheidelyk onze belangen , onze behoeften, onze droefheid en blydfchap in malkanderen gevlochten! Niet een kan den anderen ontbeeren; niet een voor zich alleen volmaakt en gelukkig worden; iedereen den anderen op duizenderleie wyzen nuttig zyn. Hoe zouden wy, barmhartige Vader , in deezen uwe roepende ftem tot algemeene broederlyke liefde, en onze verordening tot het gezellige leven niet bemerken! Neen, gy wilt dat wy malkanderen op het pad des levens vergezellen, en malkanderen hetzelve gemakkelyker maaken; dat wy uwe menigvuldige gaaven en zegeningen onder malkanderen verruilen , dezelve eenpaariglyk genieten, en ons in derzelver genot eenpaariglyk verheugen. Gy hebt ons aller harten de kracbtigfte neigingen tot gezelligheid ingedrukt; en tot welke bronnen van algemeen-nuttige werkzaamheid en van edele vermaaken hebt gy dezelve niet gemaakt ! ó Mogten die bronnen van wellust en van genoegen flechts door geene eigenbaat, door geene zelfzoekendheid , door geene onmenfcheJyke driften geflopt en be¬ roerd  32 OVM DE WAARDY DES ! roerd worden! Mogten zy toch fteeds zuivef* rer en helderer vlieten , fteeds rykelyker ftroo-*. men, en zeer veele waare vreugde en geluk om zich heenen verfpreiden! Schenk ons tochzelv'dat verftand, die wysheid, die braafheid. en deugd, welke wy ten dien einde behoeven. Doordring en vervul gyzelf onze harten met die zachte , edele, menschlievende gevoelens en .neigingen, met dien yver, om anderen te dienen en wel te doen, met die warme deelneeming aan het geluk en ongeluk van allen , waar-, door alleen het gezellige leven eene weezenlykc waarde verkrygt. Laat ons deeze zyne waarde fteeds duidelyker kennen, fteeds juister waardeeren , en ons daaromtrent zodanig gedraagen, als overeenkomftig is met uwen wil en onze verordening. Zegen tot dat einde de overden. kingen , waarmede wy ons thans daarover zul-., len bezig houden. Laat ons de lesfen der wysheid, welke ons voorgedraagen zullen worden,, duidelyk bevatten, haar onbevooroordeeld op. onszelven toepasfen, en 'er in ons toekomend; gedrag getrouwelyk gebruik van maaken. Wy . bidden u hierom, in vertrouwen op de belof-, ten, ons door Jefus gegeeven, en fpreeken u, verder als zyne leerlingen met kinderlyk ver.9 trouwen aan: Onze Vader, enz. Daar  gezelligen levens. 3* Daar zyn goedei'ert , die ieder een kent 3 hoogacht, bemint, gebruikt, en in wier gebruik ieder een vermaak eh voordeel vindt j tot wier gebruik men derhalven eigeillyk nie^ mand behoeft op te wekken en aan te fpooren, en die evenwel zekere aanbeveeling nodig hebben, indien men haare waarde gantfchelyk inzien, haar óp de beste wyze gebruiken j en daaruit zo veel vermaak en voordeel fcheppen zal, als zy in ftaat zyn ons te bezorgen. Tot dusdanige goederen behoort ongetwyffeld het gezellige leven. Wie weet en gevoelt niet, dat de mensch tot verkeering met zyne broederen, tot het mededeelen van het geene hy is en heeft, tot het verruilen van zyne gedachten en bevindingen tegen de hunne ,gefchaapen eii verordend is? Wie heeft de vermaaken en geneugten des gezelligen levens nooit genooten, hunne zoetigheden nooit gefmaakt ? Wie iïelt het zelve niet boven de volftrekte en fleeds-aan^ houdende eenzaamheid ? Wie ontdekt derhalven niet in zichzelven genoegzaamen aandrang tot deszelfs gebruik en genieting ? Hoe Zeldzaam zyn niet, vergelykender wyze, de' VIII. Stuk, C per>  34 OVER DE WAARDY DES perfoonen , die men tegen de alte fterke zucht naar eenzaamheid zou moeten waarfchuuwen , of die men reden had tot gezelligheid , in den gewoonen zin des woords, aan te fpooren ! Hoe veel ligter , hoe veel meer gaan wy niet, over het geheel genoomen , over deeze dan over de andere zyde te verrel Dan, of onze gezelligheid dat geene is en ons dat geene verfchaft, wat zy zou kunnen en behooren te zyn en ons te verfchaffen? Of wy haar niet enkel uit blinde drift, niet enkel uit tydverdryf, niet enkel om ons naar den heerfchendenfmaak te fchikken, maar uit duidelyk begreepene beginfelen hoogachten en beminnen? Of wy dat geene, 't welk haar eene wezenlyke, groote waarde geeft, kennen en befeffen ? En of zy deeze waarde ook ten onzen aanzien heeft, of ons alle die aangenaamheden en voordeelen verfchaft, welke wy daarin zoeken en daarvan verwachten kunnen ? Dit alles zyn, onaangezien den algemeenen fterken trek tot het gezellige leven, zaaken, waarover misfchien weinigen hunne gedachten hebben laaten gaan, en met opzigt tot welke misfchien de minften zich zei-  GEZELLIGEN LEVENS. 35 zeiven voldoende rekenfehap zouden kunnen geeven. Men is gezellig, omdat men natuur lyke vatbaarheden en bekwaamheden tot gezelligheid heeft, en 'er vermaak irt vindt; omdat men de gezelligheid hoort aaripfyzëh, en gaarne eenftemmig is met den toon , die op zekere tydcn en onder zekere menfchen het meeste heerscht. Doch, of men op de beste wyze'i waarop de wyze en deugdzaame man, waarop de Christen roem kan draagen, gezellig is, en uit zyne gezelligheid de hoogst moge'lyke nuttigheid, het onfchuldigfte en edelfte genoegen fchept, daarover bekommert men zich maar alte zelden, en juist daarom wordt deeze gezelligheid, zelfs haa!ren liefhebberen en lofredenaaren , zo dikwyls tot last, en voldoet zo zelden aan hunne Verwachtingen. Myn oogmerk is, aandachtige Toehoorers f ulieden door middel van myn tegenwoordig voorftel eenige aanleiding tot nadenken over de gezelligheid tot juister beoordeeling en tot beter gebruik van dezelve aan de hand te geeven. Ik zal iiaamelyk met ulieden de Waardy van het gezellige leven, onderzoeken. Om dezelve naauwkeurig te' G 2 be-  j6 OVER DE WAARDY DES bepaalen , moeten wy twee vraagen beantwoorden. De eerfte is: Hoedanig moet het gezellige leven gefield zyn , indien het zekere waarde zal bezitten ? De andere is: Wat geeft hetzelve deeze •waarde ? of, Waarin is des&lfs ivaardy gelegen ? Deeze onderzoekingen* zullen ons leeren, hoe wy, volgens des Apostels vermaaning in onzen tekst, ook ten aanzien van het gezellige leven voorzigtiglyk wandelen, ons niet als on myn aandachtige. Tqe,  GEZELLIGEN LEVENS. 41 Toehoorers! zal het u niet meer moeite en dwang dan verfrisfching en verkwikking verfchaffen: dan moet gy daar voor alle dingen vry ademen , vry denken , vry oordeclen , vry handelen; dan moet èsta gevallen uw' eigen onfchuldigcn fmaak, uwe onzondige begeerten mogen volgen; dan moet gy u niet fchaamen, dat geene te fchynen, wat gy zyt, en dat geene te doen, wat u aangenaam is; dan moet gy u niet gedwongen zien, om u gumfchelyk naar het goeddunken en de luimen van anderen te ichikken, u in alle opzigten naar anderen te vormen , en volftrekt niets anders te zeggen en te doen , dan 't geen eenmaal aangenoomen en ingevoerd is, of 't geen alle man zegt en doet. Zulks zou de onaangenaamfte eenzei* vigheid, en daardoor de lastigftc verveeling ia 't gezellige leven veroorzaaken, Maar zal hetzelve, aan den anderen kant, uwen medemenfehen even zo min als uzelv* tot last verftrekken en verdriet veroorzaa* ken: dan moet gy niet verlangen alleen to hcerfchen, fteeds den toon te ftellen, altoos de vermaaken en bezigheden en verbindtenisfen der overigen te bepaalen; dan moet c 5 gy  42 OVER DE WAARDY DES gy anderen even dezelfde vryheden toeftaan, die zy u vergunnen, hun even dezelfde offeranden van gedienftigheid en toegeevendheid toebrengen, die zy op andere tyden u toebrengen, en dus beurteling nu eens heerfchen, dan wederom gehoorzaamen, nu eens anderen volgen, dan wederom u dopr anderen doen volgen; dan moet gy eindelyk het gebruik uwer vryheid zo dikwyls bepaalen, zó dikwyls hetzelve anderen aanftootlyk kan zyn , of hen met reden beledigen, zo dikwyls hetzelve inzonderheid de jeugdige leden der famenleeving tot dwaaling of tot zonde zou kunnen verleiden. Het onbepaald gebruiken zyner vryheid in de gezellige verkeering is ftrafwaardige ongebondenheid, is weezenlyke dwinglandyen aanftootelyke onbefchaamdheid, Welvoeglykheid en befchaafde, bevallige manieren , zyn een derde vereischte, 't geen wy in 't gezellige leven medebrengen en aldaar in acht neemen; konftige dwang daar en tegen, en een ftyf, ongemanierd voorkomen, een derde gebrek, 't welk wy aldaar vermyden moeten; en de Christen zelf, die in alle opzigten de volmaaktfte en beste mensch behoort te weezen, behoeft zich niet te verbeek  GEZELLIGEN LEVENS. 43 beelden, dat de oplettendheid op foortgelyke dingen ftrydig is met zyne waardigheid. Anderen te behaagen , en ook door het uiterlyke te behaagen, is het oogmerk van het ge* zellige leven, en een der voornaamfte bron, nen van vermaak, 't welk het ons verfchaft. Het oog wil door niets wanftaltigs en aan* ftootelyksin weezenstrekken, in gebaarden, in kleeding beleedigd , het oor door geene valfche, krytende toonen gekwetst,de fmaak in het fchoone wil door het natuurlyke, het bctaamlyke, het welvoeglyke, het bekoorlyke inde geftalt'e , de houding , de kleeding, de ftemme, in het gantfche uiterlyke gedrag aangekweekt en bevredigd worden. Wenscht gy deeze oogmerken te bevorderen en te bereiken , myn aandachtige Toehoorers ! tooit dan uwe ligchaamen op , maar overlaadt ze niet met ontleende fieraaden; volgt de mode, in zo verre zy met de eerbaarheid en den goeden fmaak beftaanbaar is, maar voert haar niet tot het ongerymde en belagchelyke; laat ongedwongenheid en edele vryheid , maar geen konftige dwang , of kindfche wulps-' heid, of aanftootelyke woestheid in uwe beweegingen en in uw uitwendig voorkomen heerfchen. Laat de toon uwer ftemme natuur- Ivk  44 OVER DE WAARDY DES Jyk en waar en vloeiend, en gepast zyn naar de zaak, waarvan gy fpreekt, maar hem nimmer uit te verregetrokkene befchaafdheid onverftaanbaar j of door eene gedwongene bevalligheid walglyk worden: legt u toe op aangenaame, befchaafde manieren, maar laar. het uwe manieren, en .geene angstvallige, flaaffche en juist daardoor zo menigmaalen in het belagchelyke vallende nabootfing van vreemde manieren zyn. Alles, wat tot de welvoeglykheid en het uiterlyke inneemende behoort, moet niet enkel op oeffening en konst, maar op een inwendig gevoel van het fraaie en betaamlyke gegrond zyn en door dit gevoel bezield worden; en zo moet ook de uiterlyke gedaante, ook het kleed der wysheid en deugd haare innerlyke waarde verheffen, en haar zo veel te beminnenswaardiger maaken. Goedwilligheid en menschlievendheid is een vierde goede eigenfchap, een vierde deugd, die wy in het gezellige leven moeten medebrengen en daar werkftellig maaken; nyd en koelhartigheid, daar en tegen , of vleijery en gemaakte aandoenlykheid maaken een vierde klasfe van gebreken uit, waarvoor wy ons daar te wachten hebben. En in de daad, myne  GEZELLIGEN LEVENS. 45 ne aandachtige Toehoorers ! zal het gezigt van uwe broederen en de verkeering met hun u genoegen verfchaffen, dan moet gy hun een genegen hart toedraagen, dan moet gy u in hunnen welvaart en in hun geluk verheugen. Zonder dat zou u elk voorrecht, dat gy in hen befchouwt, elke goedkeuring, waarmede men hen bekroont, elke lof, dien zy behaalen, kwelling veroorzaaken. Zullen uwe gefprekken met hun u niet verveelen, zullen zy u op een aangenaame wyze onderhouden: dan moet gy aan alles, wat hen betreft deel neemen; dan behoort het u niet even veel te zyn, of het hun wel dan kwaalyk gaat; dan moet gy u met den blyden verblyden, en met den weenenden weenen. Zal uw hart in de verkeering met anderen voedfel en bezigheid vinden: dan moet gy hetzelve voor de aandoeningen der menschlykheid en vriendfchap openen ; dan moet gy u door wederkeerige hoogachting en liefde jegens malkanderen bezielen laaten ; dan moeten baatzucht, zelfzoekendheid, menfchenhaat verre van u weezen. Koelhartigheid, onverfchilligheid, onaandoenlykheid , nyd , haat is de pest voor alle gezellige geneugten; is dat geene, waardoor deeze geneugten geduurig meer of min ver-  46 OVER DE WAARDY DES verzwakt, en waardoor zo dikwyls ongenoegen en verdriet en walging in de gezelfchappen gebooren worden. • Wacht u echter by hét vermyden deezer misdagen met gezindheden te praaien, die u vreemd zyn, of eene gevoeligheid te betoonen , die gy niet bezit. Zoekt het gebrek üwer goedwilligheid en uwer liefde geenszins door laage vleijeryen goed te maaken. Wendt niet geveinsdelyk vreugde of droefheid voor, Wanneer uw hart de eene noch de andere gewaar wordt. Nadert nooit met eene gemaakte vriendelykheid tot den geenen , van welken uw hart verwyderd is. Perst uzelven nooit traanen van medelyden , of van blydfchap ,* óf van tederheid af. Verfpilt uwe byzonderé vriendfehapsbetuigingen aan niemand , die niet werkelyk de vriend uwer ziele, de vertrouwling uwes harten is. Maar zelden kan de konst de gebreken der natuur en der waarheid verbergen; en gemeerilyk zal men liever uwe koelheid verdraagen, dan zich door den fchyn eencr warme deelneeming om den tuin laaten leiden. Wenscht gy u voor deeze feilen te hoeden,myne aandachtige Toehoorers! weest dan Christenen; want de Christen wordt door' eny  GEZELLIGEN LEVENS. 4? enkel liefde bezield; zy is de dryfveer van alles, wat hy denkt en fpreekt en verricht. Gefpraakzaamheid is een vyfde goede eigenfchap, die men in het gezellige leven medebrengen en daar aan den dag leggen; praatzucht , daar en tegen , een vyfde gebrek , 't welk men daar vermyden moet. De gefpraakzaame onderhoudt : de fnapper verveelt. De eerfte fpreekt met bedachtzaamheid, en verkiest het nuttigfte en aangenaamfte tot onderwerpen zyner gefprekken : de laatfte praat zonder overleg en zonder keuze , en fchudt zyn' gantfchen voorraad van goede en laage, betaamlyke en onbetaamlyke invallen en droomeryen voor alle man uit. De eerfte houdt eene wezenlyke famenfpraak met anderen, en leent anderen , terwyl zy fpreeken , even dezelfde opmerkzaamheid , die hy van hun verlangt: de laatfte voert fteeds het woord, luistert nooit toe, en de onophoudlyke vloed van woorden, waarmede hy alles overftroomt, beneemt den wyzen den lust en de gelegenheid tot fpreeken, en den onkundigen zo wel als den verftandigen het vermogen tot hooren. De eerfte weet, eindelyk, ten rechten tyde, te zwygen , en fchaamt  40 OVER DE WAARDY DE3 fchaamt zich over dit ftilzwygen niet: de laat-fle neemt liever zyne toevlugt tot achterklap , tot lastering , tot lengenen , dan dat hy zich de ingebeelde eer van onuitputlyktrid in het onderhoud zou laaten ontrooven. Zoekt derhalven de geneugten der famenleeving door eene verftandige, wyze gefpraakzaamheid te bevorderen en voedfel te geeven; maar verftoort dezelve vooral niet door fnapachtigheid. Leert even zo wel toehooren als fpreeken. Doet u meer door de waarheid, de juistheid, de zedclyke goedheid van het geene gy zegt, door de fraaiheid uwer aanmerkingen, en de gepaste, betaamlyke wyze, waarop gy ze voordraagt , ken-> nen, dan door eenen ryken overvloed van woorden en eene doofmaakende fnelheid in 't fpreeken. Laat uwe rede, naar het voorfchrift van den Apostel, met zout befprengd, laat haar fteeds onaanftootlyk , gaarne ftichtendc , en altoos zodanig gefteld zyn , dat de rechten van waarheid , deugd, Godsdienst en Christendom daardoor nimmermeer gekrenkt worden. Schaamt u ook de oogenblikken niet, wanneer de levendigheid van het gefprek voor eene diepe ftilte plaats maakt, die dikwyls zo on-  gezelligen levens.' 4^ onvermydelyk , dikwyls tot verpoozing en tot bevordering der overdenkingen zo heilzaam is. Laadt altoos liever het vermoeden ' van ongezelligheid , of van armoede in ftof tot onderhoud, op u, dan dat gy dit vermoeden ten koste der waarheid , der menschlievendheid, der deugd en betaamlykheid, van uwen hals zoudt fchuiven, Vrolykheid, onfchuldige , gcmaatigde vrolykheid ,. is eene zesde goede hoedanigheid, die wy in het gezellige leven medebrengen en daar gebruiken; uitgelatenheid daar en tegen en buitenfpoorige vrolykheid een zesde gebrek, dat wy daar vermyden moeten. Geene, de vrolykheid, verkwikt en 'verftcrkt de gezondheid des gcests en de gezondheid des ligchaams; is eene weezenlyke verfrisfching, is zelfs des wyzen en des Christens waardig; en geeft aan alles, wat gefprooken en gedaan wordt , eene aangenaame gedaante, eene grooter waarde : deeze , de uitgelaatenheid, verzwakt en verwart den geest, ontftelt dikwyls het ligchaam, vernedert gemeentyk den mensch , verbant alle verfynde , edele vermaaken, bederft den fmaak, en laat niets dan een woest geraas en verdooving achter. VIII. Stuk. D WachÊ  5*0 OVER DE WAARDY DES Wacht u voor deeze misdagen, cn maakt u. die goede hoedanigheden eigen, indien gy in *t gezellige leven veel wcezcnlyk vermaak Wilt geeven en ontvangen. Laat opgeklaardheid van geest u in het gezelfchap uwer broederen vergezellen, wakkerheid en blymoedighcid u daar bezielen ; laat uwe gefprekken door onbeledigend vernuft, onfchuldige fcfoerrJ gezult weezen; geniet 'er geoorloofde, onnadcelige vermaaken. Maar geniet .ze met eene verftandige ingetoogenheid; maar wacht u voor alles, wat uw oordeel bedwelmt, u van de bewustheid van uzelv' en van uwe betrekking jegens anderen berooft; voor alles, wat anderen beledigt of hen in uwe eigen oogen vernedert; voor alles, wat met de waardigheid van den mensen en den Christen ftrydt. Verllydt u fteeds in den Hcere, dat is te zeggen, fteeds zo als het Christenen betaamt. Alleen die vrolykheid, welke met de gedachten aan God en onzen plicht beftaanbaar is, cn wier aandenken u ook'in de ftilte der eenzaamheid, in de uuren van overdenkingen met geene fchaamte vervult , alleen die moet door u gcbillykt, gezocht, genootcn en met alle zorgvuldigheid gekoesterd worden,  ■GEZELLIGEN LEVENS. 5T Indien wy, myne aandachtige Toehoorers! . indien wy deeze goede hoedanigheden, deeze deugden in 't gezellige leven medebrengen en werkftellig maaken, en de daar tcgenoverftaande gebreken daarby vermyden; indien 'er dus oprechtheid en- openhartigheid, maar geen onvoorzigtigheid en ruuwheid ; edele vryheid , maar geen ongebondenheid en onbefchoftheid ; welvoeglykc , befchaafde en bevallige zeden, maar geen pronkery of een ftyf en ongemanierd gedrag; goedwilligheid en mcnschlievendheid , maar geen koelhartigheid en nyd, of vleijery en gemaakte aandoenlykheid ; gefpraakzaamheid , maar geen praatzucht; vrolykheid, maar geen uitgelaatenheid in het gezellige leven heerfchen : dan is hetzelve zekerlyk van eene groote waardy , dan verfchaft het ons even zulke zuivere en verfchillende geneugten, ais weezenlyke en aanhoudende nuttigheid. Doch deeze geneugten en deeze nuttigheid van het gezellige leven naauwkeuriger te bepaalen, ' en in een behoorlyk licht te nellen, moeten wy, myne aandachtige Toehoorers! daar de ftof zo ryk is, tot eene andere gelegenheid verfchuiven. Laat ons uit het geene, wy D 2 tot  5a OVER DE WAARDY DES. tot hiertoe deswegen aangemerkt hebben , ecnigc gevolgen afleiden. Befluit daaruit tot de oorzaaken, waarom het gezellige leven u zo menigmaalen tot last vertrekt ; waarom het zo zelden aan ir.ve ver■ wachtingen beantwoordt ; waarom gy u zo dikwyls met zekere onrust in de gczelfchappen begeeft, cn dezelve nog meermaalen met onvergenoegde of toch gantsch ledige harten verlaat.. Of het ontbreekt uzelven aan die goede hoedanigheden en deugden, waardoor het gezellige leven al zyne waarde verkrygt, of gy mist dezelve in anderen. Of gy laat u daar zeiven door die gebreken bekruipen en vervoeren ,. waardoor het genoegen der famenleeving nu eens verzwakt, dan wederom verftoord wórdt, of gy moet de onaangenaarrie gevolgen deezer gebreken in anderen ondervinden. Beftrydt, vermydt zorgvuldiglyk deze gebreken; legt u met yver op die goede hoedanigheden en deugden toe , oeffent u meer in dezelve ; zo zullen de voornaamfte oorzaaken van verdriet en verveeling in de verkcering met anderen zekerlyk vervallen, en elke b;on van vergenoegen en van vermaak zal voor u onifiooten weezen. Leert,  GEZELLIGEN LEVENS. 53 Leert , verders, uit het geene wy aangemerkt hebben, dat hoewel tot het beste gebruik cn blydfte genot van 't gezellige leven uiterlyke welvcfeglykheid, befchaafde, bevallige zeden, en het geene onder den naam van welgemanierdheid bekend is, vereischt worden, deeze dingen nogthans geenszins alles, geenszins de hoofdzaak daarvan uitmaaken , maar dat het daar meest op goede zedelyke eigen* Jchappen, op weezenlyke deugden, op eene christelyke geaartheid, of eene •waarz uitmuntendheid van den geest en van het harte aankomt. Befluit daaruit dat hy, die met ledige harsfenen en een koud hart tot zyne broeders nadert, zich van den omgang met hun noch voordeel noch vermaak mag belooven; en dathy, die geene vatbaarheid voor onfchuldige, edele geneugten in de famenleeving medebrengt, ook geene aanfpraak op de genieting van zodanige geneugten maaken, noch zich over gebrek aan dezelve ' behoort te beklaagen. Vergeet nimmer, dat de geneugten en vermaaken van het gezellige leven op eene wederkeerige ruiling en mededeeling van het geene iedereen byzonder fchoons , goeds, aangenaams bezit en weet, gegrond zyn; dat geeven en ontvangen daar gewoonlyk in eene naauwe beD 3 trek-  54 OVER DE WAARDY DES trekking ftaan; en dat hy, die niets of Hechts weinig weet te geeven, ook zo veel te minder tot ontvangen bekwaam, of tot begeeren gerechtigd is. Hoe grooter voorraad , hoe grooter rykdom van goede gedachten , aandoeningen , gevoelens, kundigheden, inzigten, bevalligheden gy derhalven medebrengt, deste meerder gelegenheid en middelen zult gy daar vinden, om uwen rykdom tegens dat geene , wat anderen by uitfteekendheid bezitten, als uit te wisfelen en denzelven daardoor te vermeerderen. Leert, ten derden, uit het geene wy gezegd hebben, myn aandachtige Toehoorers! dat de wyze, de deugdzaame, de waare Christen, in het gezellige leven zo wel als in de eenzaamheid aan zyne rechte plaats is; dat hy de rykfte bronnen van 't vermaak,'t welk hy anderen verleent, en 't welk hy zelf geniet,altcos met zich omvoert; dat hy alierwege het minfte gevaar loopt van kwaad te doen of kwaad te lyden, van anderen te beledigen of van hun beledigd te worden; dat hy alierwege uitfteekend goed en uitfteekend gelukkig is; en dat hy in zynen denkenden geest, in zyn goed hart, in zyne weltevredene en ver-  GEZELLIGEN LEVENS. 55 Vergenoegde gcmocdsgcfteldhcid geduurig middelen by de hand heeft, om zelfs zeer middenmaatigc cn, in veele opzigtcn, lastige, gezelfchappcn voor zich verdraaglyk te maaken. Zyn gcoeffend verftand ontmoet daar ook meer flofs tot denken, zyn goedwillig, menschlievend hart/ontdekt daar meer fchoons en goeds , verfchoont en ontfchuldigt meer' gcbreklyks en kwaads, heefteen veel zuiverer en volkorhener genot van elke aangenaamheid en geneugte, en zyne gemaatigde begeerten , zyne befcheidene vorderingen zyn veel ligter voldaan , dan wanneer hy een ledig hoofd, een' vadflgen geest, een .ftreng, nydig oog, een menfchenhaatend, onvergenoegd hart, of verwilderde begeerten, en trotfche eifchen in de famenleevinge medebragt. Leert, eindelyk, myn aandachtige Toehoorers 1 dat het eenzaame en het gezellige leven malkanderen beurteling vervangen moeten, indien wy uit beiden de meeste nuttigheid trekken willen, en dat het laatfte, het gezellige leven, zonder het eerfte, het eenzaame, geene groote waarde kan bezitten. In de ftilte der eenzaamheid moeten wy ons voor de geneugten en vermaaken der famenleeving geD 4 fchikt  56 OVER DE WAARDY DES fchikt maaken. Daar moeten wy juist en goed en christelyk leeren denken, indien wy hier verftandig en aangenaam zuilen fpreeken. Daar moeten wy de kundigheden verzamelen, ons de deugden, de goede bekwaamheden eigen maaken , die wy hier gebruiken, en waardoor wy hier achting en goedkeuring. en liefde verwerven willen. Daar moeten wy onzen fmaak in het fchoöne en goede vormen , dien wy hier vermeenen aan te wenden en te voeden. Daar moeten wy ons hart de rust bezorgen, en 'ons hart met de goedwillige , edele gevoelens en aandoeningen doordringen, die Wy hier zo nodig hebben, en die hier otts en anderen zo veel wellust en vermaak verfchafFen. Daar moeten wy ons tegen de aanvallen en verzoekingen wapenen, die ons hier kunnen doen dwaaien en. tot het kwaade verleiden. Verbindt derhalven beiden met malkanderen , myn aandachtige Toehoorers! en arbeidt in 't verborgene zo veel te naarftiger aan uwe befchaaving en zeijjlelyke verbetering, zo veel te nodiger gy dezelve, ook in opzigt tot het gezellige leven, hebt; zo veel te aangenaamer en nuttiger gy daardoor voor anderen worden, en zo veel te meerder voordeel en vermaak gy dan we-  GEZELLIGEN LEVENS. 57 wederom uit hunne verkeering kunt fcheppen. Ja, gelooft my, myne geliefde Vrienden! wysheid en deugd en godsvrucht zyn en blyven aan elke plaatfe, ten allen tyde, in alle omftandigheden, in 't huisfelyke en in 't gezellige, zo wel als in 't eenzaame leven , 's menfchen beste, getrouwde leidsvrouwen, de zekerde grondflagen zyner tevredenheid, de ryfcde, de eenigde onuitputbaare bronnen van zyn vermaak en van zyne gelukzaligheid! Amen. • £> | EEN*   EEN-EN TWINTIGSTE LEERREDE, OVER DE WAARDY DES GEZELLIGEN LEVENS. TWEEDE LEERREDE. Tekst: * Brief aan de Ephezers, Hoofdft. V. vs. 15, 16. Ziet dan hoe gy voorzigtiglyk wandelt; niet ah onwyzen, maar ah wyzen, den tyd uitkoopende , dewyl de dagen boos zyn.   ö od, hoe veel meer zouden wy niet de een voor den anderen kunnen zyn en doen, dan wy werkelyk zyn en verrichtenl hoe veel vergenocgder en vrolyker en gelukkiger met malkanderen famenleeven, dan 'er gewoonlyk gefchiedt! hoe veel verder het in deugd en volmaaktheid brengen! Wat al aanfpooringen, wat al middelen en gelegenheden daartoe hebt gy ons niet in het gezellige leven gegeeven ! Elke plicht, *dien wy malkanderen bewyzen, kon en behoorde ons te gelyk tot vreugde; elk werk, dat wy onderling by de hand neemen , en elk vermaak dat wy gefamentlyk genieten, te gelyk tot oeffening in de deugd, en ter nadering tot de volmaaktheid ; elke hulp, die wy onzen broederen bewyzen , elk vermaak , dat wy hun verfchaffen , te gelyk tot voordeel en geluk voor onszelven gedyen. Ja, indien wy malkandercn, zo als wy behoorden en konden, zo veel hooger achtten, zo veel inniger lief hadden, zoveel gewilliger dienden, als onze behoeften en bezigheden ons nader tot malkanderen brengen en met malkanderen vereenigen; indien menfchenliefde en broederliefde ons in elk gczelfchap vergezel- , % den,  6 i  102 OVER DE WAARDY VAN EEN 'er orde in het werk heerfchen. Wy moeten weeten hoe de bezigheden op malkandcren volgen, hoe zy met maikanderen verbonden zyn, hoe de eene de andere vervangt, de eene toe verlichting, tot verhaasting, tot bevordering van de andere dient. Wy moeten een juist cn,zo veel mogeiyk, naauwkeurig denkbeeld van het geheel hebben, cn bepaatdelyk weeten, wat ons op eiken tyd, aan elke plaatfe, in elk vak, in elk opzigt te doen en te bezorgen ftaat. Orde, myne aandachtige Toehoorers! maakt ieder werk, zelfs het omflagtigfle en zwaarfte, voor ons gemakkelyker. Het komt ons alsdan zelden onverwacht over , vindt ons zelden onbereid; en zelfs het toeva! Hgfte cn onverwacht*!-- vindt daar, waar orde heerscht, noch alux s leritgjhétd en ruimte van tyd. Orde laat ons ah es met gerust? heid , met welvoeglykhei 1 , met eenen bedaarden geest doen; en geen arbeid put ons minder uit, en gelukt ons beter, dan die wy in zulk eene gemoeusgeftalte verrichten, Waar, integendeel, wanorde in de bezigheden is, daar heerschï verwarring, tegenftrydigheid, tweedragt, angtvallige onrust; daar weet men niet, waar men beginnen , waar men voortvaaren , waar men ophouden zal; daar  WERKZAAM IE VES, I03 daar verdringt de eene drukte de andere; daar vergeet men het eene werk by het andere; daar wordt men door bezigheden nu overvallen, dan overhoopt; daar heeft men zo veel vergeeten of verzuimd werk in te haaien , dat men aan het tegerwoordige naauwelyks met ernst denken kan; daar moet men zich op den eenen tyd tot vermoeijing en uitputting toe afflooven, en weet op anderen tyden niet, wat men eigenlyk uitrechten zal; daar heeft men geen vast doel , naar 't welk men ftreeft, en weet nimmer, hoe na of hoe verre men van hetzelve verwyderdis; en dit alles moet den mensch zyne bezigheden noodzaakelyk onaangenaam en moeielyk maaken. Zal, eindelyk , een werkzaam leven eene weezenlyke , groote waardy voor ons hebben , dan moeten wy zodanige bezigheden by dehand hebben, waarvan wy ons voor ons zeiven, of voor anderen, waarfchynelyker wyze nuttigheid belooven mogen , alhoewel het tevens niets minder dan noodzaakelyk is , dat wy deeze nuttigheid bepaaldelyk cn met zekerheid voorzien, of dezelve altoos oogenblikkelyk en op eene zigtbaare,en aan onze wenfchen en pooG 4 gin-  J04 OVER DE WAARDY VAN EEN gingen voldoende wyze deelachtig worden. Altoos op het onzekere en zonder verwachr ting van den prys in de loopbaan te loopen, dit moet ten laatfte zelfs den moedigften wedlooper verdrieten. Altoos te arbeiden , en de vruchten van zynen arbeid nooit te zienrypen, nooit te kunnen inzamelen, dit kan zelfs den vlytigften, yverigften arbeider ten laatfte verdrietig en traag doen worden. Ondertusfchen gebeurt het zelden, en zelden buiten onze fchuld , dat rechtmaatige , met verftand, met vlyt, met orde gedaane werken ons en anderen niet voordeclig weezen zouden. Alleen moeten wy noch zelfzoekend noch hebzuchtig zyn; niet eeniglyk op onszelv', maar ook op het gemeene welzyn zien; niet eeniglyk de uiterlyk zigtbaare , tegenwoordige voordeden, maar ook de verst af zynde goede gevolgen onzes arbeids en zynen invloed op onze geestelyke volmaaktheid in rekening brengen ; en dan zal het ons , zelfs by eenen zeer middenmaatigen voorfpoed, nimmer aan aanfpooringen tot werkzaamheid , noch aan beloaningen voor dezel* ye ontbreeken. ]s nu een werkzaam leven zodanig gefteld, ipyne  WERKZAAM LEVEN. I05 myne aandachtige Toehoorers! zyn de bezigheden , die op ons rusten , evenredig met onze bekwaamheden en vermogens; verrichten wy ze in de yereischte orde; mogen wy 'er ons voerdeel van belooven: Dan fchryven wy zodanig een leven eene weezenlyke, groote waarde toe ; dan geeven wy hetzelve boven het werkelooze leven verre den voorrang. En waardoor verkrygt hetzelve nu toch deeze waardy ? Waarin is dezelve gelegen ? Om deeze vraagen te beantwoorden , behoeven wy flechts de gevolgen en uitwerkfels van een leven , op deeze wyze werkzaam, in overweeging te neemen. Een werkzaam leven is , voor eerst, het beste, ja het eenige middel tegen de verveeling $ en verveeling is ongetwyfFeld een zeer drukkende last. Nimmer is de werkzaame man verlegen , waartoe hy deezen dag, dit uur befteeden, hoe en waarmede hy zich daar bemoeien en bezig houden zal. Zodra hy uit den flaap ontwaakt, gaat hy zyn dagwerk te gemoete, ziet het reeds voor zich, en regelc en verbindt alle deszelfs deelen met malkanG 5 de.  IOÖ OVER DE WAARDY VAN EEN deren. Elke verdeeling van den dag heeft zyne verordening; de eene bezigheid volgt op de andere, de eene wisfelt geduurig met de andere af; ieder uur brengt als van zelf het zyne by; en de ledige tyd, die hem van zyne bezigheden overig blyft , is gemeenelyk te kort, dan dat het hem aan middelen en gelegenheden zoude kunnen ontbreeken , om denzei ven op eene even zo aangenaame als nuttige wyze door te brengen. En zo vlieden de uuren, de dagen, de weeken, de jaaren voorby, zonder dat zy hem ooit lang, ooit lastiggevallen waren; en echter zyn zy ten zynen opzigte niet volftrekt verdweenen; hy weet dat hy ze gebruikt, dat hy ze op eene betaamlyke wyze, ten algemeencn nutte gebruikt, dat by ze tot recht- en weldoen hefteed heeft, en dat zy, met betrekking tot hunne gevolgen , niet voor hem verlooren zyn. — Hoe ongelukkig is niet, daar en tegen , de werkelooze, de ledigganger ! Hoe dikwyls ten uiterfte verlegen , wat hy met zynen dag beginnen , hoe hy de eerfte , de beste, de meeste uuren van denzelven doorbrengen zal! Hoe angstvallig zoekt hy naar yerftrooijing 1 Hoe vol onrust, hoe verdrietig ylt hy van de eene zaak tot anderen, van het •  WERKZAAM LEVEN. lOJ het eene oord naar anderen , van het eene gezelfchap naar anderen, neemt'nu'dit, dan fdat voor , en vindt nergens fmaak in , en wordt nergens door bevredigd ! Hoe zeer hangt niet zyn vermaak en zyn genoegen van de geringfte toevalligheden af , en hoe ligtlyk kan hem niet elk gebrek aan zyne gewoonelyke uitfpanningen en gezelfchappen ellendig maaken ! Hoe bezwaarlyk valt het hem niet dikwyls, welk een zuure arbeid is het voor hem niet menigwerf den tyd te ver» dry ven, of, zo als hy het ook wel noemt, den tyd te dooden! Hoe ongeduldig verlangt hy naar het uur , waarin hy den last der verveeling , die hem geduureude den gantfehen dag drukte, voor een' korter of langer tyd, in de armen van den flaap van zich kan afwentelen ! Een werkzaam leven is, verder, een zeker behoedmiddel tegen duizend dwaasheden en zin-nelyke biiitenfpoorigheden , welke de mensch , die een ledig, lui leven leidt, zelden vermydt. Wie geene bepaalde bezigheden heeft, wie gcvolglyk door vervecling gekweld en vervolgd wordt, gevoelt zich ongelukkig, geeft zich derhalven zeer ligtlyk aan alles over,  Io8 OVER DE WAARDY VAN EEN over, wat hem verftrooijing, bezigheid, vermaak belooft, aan alles waarvan hy eenige verligting van zynen toeftand verwachten" kan. En daar hy zo veele uuren, geheele dagen en weeken en jaaren, daarmede aan te vullen heeft, durft by in de keur der middelen en perfoonen , die hem daartoe behulpzaam weezen kunnen, niet kiesch zyn; moet zich dikwyls met de laagfte, zouteloosfte tydverdryven, met de groffte foorten van vermaaken te vreden houden; en daar de betere, de werkzaame klasfe van menfchen zyn's niet behoeft noch verlangt, vindt hy zich gewoonclyk tot de verkeering van luiden bepaald, die, even als hy , zichzelv' en anderen tot last verftrekken , die zo min , als hy , een goed, edel gebruik van hunne vermogens en van hunnen tyd weeten te maaken. En voor welke dwaasheden en buitenfpoorigheden kan hy daar wel beveiligd zyn? Welke dwaasheden , welke ondeugden zal hy niet gaarne in de armen neemen, zo dra zy hem tydverdryf en vermaak belooven? — Gantsch anders is het met den werkzaamen man gelegen , die naamelyk op dien voet werkzaam is, als ik voorhenen befchreeven heb. Zyne bezigheden laaten hem te weinig ledigen tyds overig, en gee.-  WERKZAAM LEVEN. 100 geeven zynen geest eene te veelerhande, deftige richting, dan dat hy zo ligtlyk verzocht zoude worden , deeze weinige oogenblikken verkeerd te befteeden. De liefde tot orde, welke hem onder alle bezigheden vergezelt, verlaat hem ook in zyne uuren van uitfpanning niet; en daar hy dezelve, volgens zyn charaker, en gedrag in het gezelfchap der beste, waardigfte menfchen kan en durft doorbrengen, hoe zoude hy dan den omgang met onbedachtzaamen en dwaazen, met men* fchen, die hem verachtlyk en fchadelyk moeten voorkomen, den voorrang boven het zelve kunnen fchenken? Een werkzaam leven is , ten derden, de krachtdaadigfte aanfpooring en het beste middel, om alle onze bekwaamheden te ontwikkelen, alle. onze vermogens aan den dag te leggen, te oeffe* nen, te verfterkcn, en daardoor onze weezenlyke volmaaktheid te bevorderen. Zonder oplettendheid , zonder overleg, zonder nadenken, zonder het vergclyken en verbinden van veele dingen met malkanderen, zonder geduurig opzigt op het voorledene en op het toekomende , kan men geene bezigheden, die niet enkel werktuiglyk zyn, met een goed gevolg  ITO OVER DE WAARDY VAN EE# -volg verrichten; en hoe meer famengefteJd^ ■hoe meer verfchillend , hoe gevvigtigcr zy zyn, deste meerder moeten Wy onze oplettendheid en ons nadenken daarby verdubbelen , en alle onze zielsvérmogens werkzaam doen zyn. Even zo min kan men de hinderpaalen en zwaarigheden , die noch met alle bezigheden meer of min verbonden zyn,zonder vlyt, zonder orde, zonder taai geduld, zonder ftandvasdghcid, zonder voorzigtigheid en wakkerheid te boven komen* Hoe krachtiglyk moeten ons derhalven plicht , noodzaakelykheid , voordeel, eer, daar niet tot aanwending en niet zelden tot infpanning onzer krachten aanfpooren! En hoe veel verder moeten wy het niet in derzei ver goede, beste aanwending brengen; hoe veel juister' leeren denken; hoe veel verstandiger, voorzigtiger , wakkerer , bekwaamer , deugdzaamer ; hoe veel handelbaarer voor anderen; worden, dan zulks by een werkeloos leven zou* kunnen gefchieden! Hoe veel leert niet de werkzaame man met zyn verfland bevatten, in zyn geheugen bevvaaren, en met zyne vermogens uitvoeren ! hoe fpoedig en hoe gemakkclyk gantfche lange reckfen van dingen en gebeurtenisfen als met éénen wenk  WERKZAAM LEVEN. IJl wênk overzien! Hoe juist treft hy niet het punt, waarop alles daarby aankomt!. Hoe duidelyk weet hy niet de ingewikkeldfte zaaken te ontwarren ! Hoe veele toevallen en veranderingen der dingen voorziet hy niet; hoe veelen komen by zyne ontwerpen en handelingen niet mede in aanmerking , die den onkundigen of den ongeoeffenden bevreemden en in eene vreesachtige verbaasdheid brengen! En welke hinderpaalen overftygt, welke zwaarigheden overwint hy niet ten laatfte met moed en vertrouwen ! En zouden dit geene voorrechten , begeerenswaardige voorrechten zyn ? Zouden zy te duur gekocht worden voor den prys van een arbeidzaam , bezig leven ? Kunnen wy onze krachten zonder behoorlyke infpanning oeffenen, en zonder aanhoudende oeffening verfterken en vergrooten ? Zyn bekwaamheden en vermogens , die wy wel bezitten , maar niet vertoonen, niet aanwenden, niet recht weeten te gebruiken, van veel belang ? Beftaat niet in het gepaste, gemakkelykfte, beste, gelukkigfte gebruik, in de grootfte, mogelyke verheffing van dezelve, onze innerlyke gcestelyke volmaaktheid, de eenigfle foort van volmaaktheid, die ons eeuwig -byblyft? En  17 2 OVER DE WAARDY V.JSN EEK En zouden wy dan deeze edele, zo veel vermogende krachten door een vadfig, lui leven liever fluimeren laaten, dan dat wy haar door arbeidzaamheid en werkzaamheid zouden opwekken en verfterken? Een werkzaam leven verleent, ten vierden, de beste gelegenheden, om voor andere menfchen op duizcnderleie wyzen nuttig te zyn, en eenen veelerhanden , grooten invloed op het algemeene* best te hebben. Zal de menfehelyke famenleeving beftaan, zal het haar welgaan . dan moe* ten 'er door haare leden veelerhanden arbeid en werk verricht, en met vlyt en getrouwheid verricht worden. De een moet voor deeze, de andere voor geene foort van behoeften, van voordeden, van gemakken en vermaaken zyner broederen zorg draagen.Hoe meerder foorten van arbeid en werk wy derhalven op ons neemen cn volbrengen ; deste nuttiger worden wy voor de famenleeving; deste verdienftelyker maaken wy ons voor dezelve; deste rykelyker is de bylaag, die wy aan het algemeene welzyn toebrengen. Alleen de werkzaame man is dankbaar jegens de famenleeving, welke hem voedt en befchermt, en hem duizend voordeden verfchaft^  Werkzaam leVen* irj fcbaft; hy vergeldt haar, en vergeldt haar dik* wyls met woeker de dienften, die zy hë.ri bewyst. De werkelooze, de lediglooper, daai4éntegen, is een laaghartige , die altoos ontvangt en nimmer geeft, niemand voordeel aanbrengt, en echter van eenen ieder dienften verkrygt ; een kwaade fchuldenaar , die zyns fchuld dagelyks vergroot, en nimmer aan der* zelvet wederbetaaiing denkt. —■ En hoe verre werkt niet de werkzaame man rondom zich ! Voor hoe veelen van zyne nadere ert verdere, by hem bekende en onbekende broederen van alle ftaaten en klasfen, denkt efl zorgt en werkt hy niet middelyker- of onmiddelyker wyze! Welke dienften bewyst hy hun niet door zyrten raad , door zynen byftand $ door zyne inzigten, door zyne gedienftigheid , door zyne vlyt , door zyhe getrouwheid ! Hoe veele anderen brengt hy nle'6 door zyne bezigheid tot de algemeen nuttigfte werkzaamheid! Hoe veel kwaads voorkomt» hoe veel goeds bevordert hy daardoor niet! Hoe menigmaalen wordt hy door dit alles dö weldoener, niet Hechts van het tegenwoordige, maar ook van het toekomende menfehelyke gedacht ! En zou zulk een leven niet «ene weezenlyke, groote waarde hebben, zoti VIII. Stuk. H haf  114 OVER DE WAARDY VAN EEN het een werkeloos leven niet verre voor te trekken weezen ? Maar is een werkzaam leven zeer voordee]jg, het moet ook even daarom, ten vyfden, een ryke bron van vermaak en geluk voor ons zyn. En in de daad, myn aandachtige Toehoorers ! wat is het niet een vermaak, zyne vermogens aan den dag te leggen ; dezelve met gemak, met goede gevolgen , op eene wyze nuttig voor het algemeen aan den dag te leggen ! Wat een vermaak , hinderpaalen te overflygen, zwaarigheden te overwinnen, uitgeftrekte ontwerpen uitgevoerd, nuttige werken volbragt, goede oogmerken bereikt te hebben! Wat een vermaak , wanneer men zichzelven op het einde van den dag, van de weeke, van het jaar rekenfchap wegens het befteeden van zynen tyd en zyne vermogens geeven , wanneer men zich gerustftellen kan met de gedachte,dat men ze niet verlooren , niet verkwist , niet misbruikt, maar ze volgens den Goddelyken wil aangewend, en 'er veele goede , nuttige dingen mede uitgevoerd heeft! Wat een vermaak , wanneer men tegen zichzelven durft zeggen, dat men zynen plicht vervuld, zyne plaats waardiglyk bekleed, dat men veelen zy- ner  WERKZAAM LEVEN. II51 ner medemenfchen gediend en geholpen heeft, dat men een weldoener zyner broederen geweest is! Wat een vermaak , wanneer rneri zich van de hoogachting, de liefde, de dank-, baarheid der gantfche maatfchappy verzekerd houden, en haare wederkeerige dienften, haare eerbewyzen en belooningen , met een goed geweeten, en onder het befef, dat men dezelve niet onwaardig is , aanneemen en gebruiken kan ! En hoe veel moeten niet alle deeze vermaaken tot 's menfchen geluk toebrengen ! Hoe aangenaam moet hem niet de herinnering van zyn voorgaand, de genieting van zyn tegenwoordig, en het uitzigt op zyn toekomend leven zyn! Hoe wel getroost durfc hy niet aan God denken, en hoe vry en vertrouwelyk met de menfchen verkeeren ! Hoe blymoedig, hoe vergenoegd moet de bewustheid van het toeneemen zyner inwendige volmaaktheid , en het gezigt van het goede , 't welk hy buiten zich gewerkt heeft, hem niet maaken! Hoe ftreelend moet elke korte of langer uitfpanning , het genot van ieder onfchuldig, zinnelyk of geestelyk vermaak , voor hem niet weezen, daar hy 'er zich door nuttige bezigheden toe gerechtigd , en zynen fmaak geenszins door het alte menigvuldige H 2 ge-  116 OVER DE WAARDY VAN EEN genot van dit zout des levens bedorven heeft f Enkel voordeden , enkel vermaaken en ge. neugten, die voor den werkeloozen , voor den lediglooper vreemd zyn. Hem zyn zyne bekwaamheden , zyne vermogens niet zelden tot last. Voor hem zyn alle dagen , alle weeken , alle jaaren zyns levens even onvruchtbaar in daauen en voorvallen , wier aandenken hem zoude kunnen vertroosten en verblyden. Hem befchaamt en verwart het voorledene, het tegenwoordige en het toekomende; en zo dikwyls hy genoodzaakt wordt zyne gedachten over zichzelven te laaten gaan, moet hy zich voor God en voor de menfchen verfoeien' Zyne vermaaken zyn even zo eenzelvig als onvoldoende. En hoe dikwyls moet hy verdriet in dezelve , hoe dikwyls moet hy een afkeer van dezelve krygen ! Hoe groot moet dan ook in dit opzigt het voorrecht zyn , 't geen de eerfte boven den laatften heeft! Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! is een werkzaam leven, 't welk met verftand, met orde, met gemoedelykheid geleid wordt, en het gemeene welzyn beoogt, de beste voorbereiding tot eenen verhevener, volmaakter en ge~ lukzaliger Jiaat in de toekomende waereld. Hoe meer  WJiKtvZAAM LEVEN. I17 meer wy hier onze bekwaamheden ontwikkelen , en onze vermogens door oeffening veredelen en verflerken: tot deste grooter en gewigtiger dingen zullen wy ze daar gebruiken; deste meer zullen wy 'er daar mede uitvoeren kunnen; deste fpoediger en gemakkelyker zullen wy daar het wit der opperfte volmaaktheid naderen. Hoe zorgvuldiger en getrouwer wy in dit gewest van Gods Ryk dat geene doen, wat hy ons te doen bevoolen heeft ; deste meerder zal hy ons in de andere gewesten zyns Ryks te doen en te bezorgen aanbetrouwen. Hoe verder wy hier met algemeen nuttige oogmerken om ons henen werken; deste uitgebreider is de kring der werking, waarin hy ons daar zal plaatfen. Hoe beter wy ons hier van onzen hemelfchen Vader opvoeden en vormen laaten ; deste beter zal hy ons daar, wanneer wy deezen ftaat der kindsheid met den mannelyken ftaat verwisfelen, gebruiken kunnen. Rust en verkwikking zonder voorafgaanden arbeid , belooning zonder verdienden , volmaaktheid zonder het beste, getrouwfte gebruik onzer Vermogens, zaligheid zonder een bezig, werkzaam leven, kan men zich in den hemel even weinig als op aarde voorftellen , kunnen daar even weinig als hier plaats vinH 3 den.  Il3 OVER DE WAARDY VAN EEN' den. Welk een bemoedigend vooruitziet voor hem, die een werkzaam leven leidt; en welk een wanhoopig, treurig denkbeeld voor den traagen, die zyne dagen in een werkeloos ledigloopen doorbrengt! En nu, myne aandachtige Toehoorers! voegt dit alles in uwe gedachten byeen; bedenkt , dat een werkzaam leven den mensch voor den knellenden last der verveeling bevrydt ; dat het hem voor duizend dwaasheden en zinnelyke buitenfpoorigheden beveiligt; dat het hem op het krach tigfte tot ontwikkeling zj-ner bekwaamheden , tot betooning en oeffening zyner vermogens , en daardoor tot bevordering zyner 'volmaaktheid aanfpoort en Opleidt ; dat het hem de middelen en gelegenheden aan de haiid geeft, om den menfchen op veelerhande wyzen van nut te zyn, en eenen grooten invloed op het algerr.ccne welzyn te hebben ; dat het een ryke bron van vermaak en van zaligheid voor hem is; dat het hem eindelyk tot een' verhevener en beteren' ftaat voorbereidt en bekwaam maakt: en zegt, na dit alles , of een werkzaam leven niet eene weezenlyke groote waardy hezit, of het niet boven een ledig, lui,  WERKZAAM LEVEN. II9 lui , werkeloos leven verre , zeer verre den voorrang verdient? Indedaad , mvne geliefde Vrienden ! dit is het beste , edelfte gebruik des levens Daartoe zyn wy verordend en geroepen ; daartoe heeft ons God bekwaamheden en vermogens, en zo veele dringende behoeften gegeeven. Daa-door alleen kunnen wy zynen wil volbrengen en zyne oogmerken op aarde bevorderen. Daardoor alleen kunnen wy zo volmaakt en gelukkig worden , als het menfchen in den tegenwoordigen toeftand toegelaaten is te worden, en uit dit, anderszins zo kort en wisfelvallig leven, alle voordeden trekken, welke het in ftaat is ons te verleenen. Dus gaat 'er geen oogenblik van het zelve onnut en ongenooten voorby. Dus verdubbelt men fchier zyn aanweezen en verlengt zyn leven. Dus leeft en werkt men ook in anderen en door anderen, en dikwyls nog in de laate nagedachten. Dankt dan God , myne dierbaare Vrienden! wanneer hy u door zyne Voorzienigheid bezigheden heeft aangewcezen , die geëvenredigd zyn naar uwe vermogens , en uwen tyd vervullen. Klaagt toch nimmer over derzelver menigte en over derzelver last. H 4 . » Weest  120 OVER DE WAARDY VAN EEN WERKZ. LEVEN. Weest toch niet traag en verdrietig in derzeiver uitvoering. Zy zyn rriet den ftaat van oeffening en opvoeding , waarin wy hier leeven, overeenkomftig; en indien gy haar met verftand, met orde , met gemoedelykheid verricht, indien gy haar als een werk u van God opgedraagen , befchouwt en behandelt, zult gy haar tevens met lust en rgemakkelyfc, en nimmer zonder voordeel verrichten. Jaagt derhalven niet naar het ingebeelde geluk eener ledige ruste, die u maar alte fboedig voor deezen dwaazen wensch zou ftraffen. Laat het u veel liever, even als onzen Heiland, uwe fpys, uw vermaak zyn , dat geene te doen, 't geen God u te doen heeft aanbevoolen, en onvermoeid te werken, zo lang het dag is, opdat gy niet door den nacht der tegenfpoeden of des doods overvallen wordt, voor dat gy uwe taak volbragt hebt. Weest gelyk aan de getrouwe dienstknechten,die door hunnen Heer, wanneer hy komt, *t zy vroeg of laat , in zynen dienst onledig gevonden worden. Amen. PRIK-  DRIE-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN DEN KOOPHANDEL. Tekst: Brief aai* de iphezers, Hoofdft. IV. ts. i. Zo bid ik u dan in den Heen, dat gy wan- dele waardiglyk uw beroep, waartoe gy ge. roepen zyt. H 5   ö od, die alles beheerscht en alles regeert, de deelen zo wel als het geheel, en het kleine zo wel als het groote, welk een verband , welk eene orde en overeenftemming heerscht 'er niet in uw geheel onmeetbaar Ryk ; en hoe veel meer zouden wy ons niet in diepe verwondering en blyde verrukking verliezen, indien wy een grooter gedeelte van het zelve overzien, en met onze gedachten omvatten kosten! Maar'welke fpooren van het wyste en gunstigfte toezigt en voorzorg ontdekken wy zelfs niet op onzen aardbodem, zelfs in de regeering , die gy over de menfchen voert! Hoe naauwkeurig is daar alles naar het hoogst mogelyke welzyn aller leevenden geregeld. Hoe innerlyk alles met malkanderen verbonden en in malkandercn gevlochten ! Welk eene alles omvattende, onverbreekelyke keten van oorzaaken en uitwerkfelen, wier eindelyke bedoeling en gevolg leeven en gelukzaligheid is! Eenen iegelyk onzer hebt gy zyne plaats aangeweezen, eenen iegelyk zyne bepaalde maat van bekwaamheden en vermogens gegeeven , eenen iegelyk zynen kring van werking afgebaakend, eenen iegelyk zyne byzondere bezigheden opgedraagen; en wanneer een  124 OVER DE WAARDY VAN een iegelyk onzer dat geene doet, wat gy hem beveelt te doen, dan zorgt en arbeidt een ieder voor allen, en allen zorgen en arbeiden voor eenen ieder', en dus wordt de ganrfche tallciooze familie uwer kinderen op aarde geduurig nader tot haare verordening, tot haare volmaaktheid gebragt. Hoe waardig is ook.in dit opzigt het beroep, tot 't welk gy ons geroepen hebt! Hoe waardig, dat wy alle deszelfs plichten met blymoedigheid, met onophoudlyken yver, .met onkreukbaare getrouwheid vervullen ! 6 Leer ons allen toch uwen wil ook in deezen als den wil van den wysten, besten Vader erkennen en eerbiedigen ; laat de bezigheden van onzen ftand en beroep op aarde voor ons allen recht gewigtig , en wy daardoor op het krachtigfte aangedreeven worden , om dezelve fteeds zorgvuldiger en op eene fteeds edeler en waardiger wyze te verrichten. Zegen tot dat einde onze overdenkingen over de leeringen der waarheid , die ons thans voorgefteld zullen worden. Laat onze inzigten daardoor uitgebreid, en onze gevoelens veredeld en verheven worden. Wy bidden u hierom in den naam van Jefus Christus, onzen Heer; en roepen u verder in vertrouwen op zyne beloften aan: Onze Vader, enz. 'Er  DEN KOOPHANDEL. 125 'Er ligt veel aan gelcgcp , myne aandachtige Toehoorers! dat de mensch zyn beroep, of de levenswyze, welke hy leidt, en de bezigheden, welke hy by de hand heeft, voor zich weet te veredelen. Dit verligt hem alle moeilykheden en onaangenaamheden , welke daarmede verknocht zyn ; dit beloont hem voor de vermoeiende vlyt en de onafgebrookene zorgvuldigheid, welke hy daartoe befteedt; dit fpoort hem aan, om alles , wat daartoe betrekking heeft, gaarne en op de beste wyze te verrichten, en daarby niets te verzuimen, of zyner oplettendheid onwaardig te keuren, fchoon hec ook in en op zichzelven nog zo weinig te betekenen mogt hebben. En hoe gefchiedt nu dit? Hoe veredelt de mensch voor zich zyn beroep ? Hoe zet hy hetzelve eene grooter waarde by ? Hy doet zulks, aan den eenen kant, wanneer hy het zelve als een gevolg der van God in de waereld vastgeftelde fchikkingen en beraamingen befchouwt; wanneer hy tot zichzelven zegt: het is de wil van God, dat de menfchen dus met malkanderen verbonden zyn , dus voor malkanderen arbeiden, dus tot het algemeene best medewerken zullen; en dat ik zulks, in 't byzonder, in die plaats, in dien kring, op die wyze  126 OVER DE WAARDY VAN wyze dce, als myn beroep het medebrengt. Hy doet zulks echter cok, aan den anderen kant, wanneer hy de waardy van zyn beroep, of dat geene , wat het zelve werkelyk gewigtig en achtenswaardig maakt, befeft; wanneer hy zich zyne verbindtenis met het welzyn der menfehelyke famenleeving en zynen weldaadigen invloed op het zelve voorftelt. Zo kan een ieder het beroep , 't welk hy oefent , Voor zich veredelen , indien het zelve maar betaamlyk is. En dit is onbetwistbaar het beste middel cn de krachtigfte aanfpooring, om, Volgens de vermaaning van den Apostel,in onzen tekst, te wandelen, of zich te gedraagen •waardiglyk het beroep, ovcreenkornftig met het beroep, waarin men zich bevindt.— 't Geen van elk beroep gezegd kan worden, kan ook byzonderlyk op den Koophandel worden toegepast; cn daar de meesten der geenen , die eigenlyk tot deeze gemeente behooren, dit beroep oeffencn, zal het geheel niet ongevoeg3yk weezen, wanneer ik hun eenige bedenkingen aan de hand geef, waardoor zy het zelve voor zich veredelen kunnen. Gelyk wy derhalven onlangs de waardy van een werkzaam leven in 't gemeen onderzocht hebben, zullen wy thans in 't byzonder De  DEN KOOPHANDEL. 12/ De waardy van den koophandel als een byzonder deel van het zelve nafpooren. Mét dat oogmerk moeten wy Vooreerst, aanwyzen, wat den koophandel in en op zichzelven eene aanmerklyke, groote waarde lyzet; en Dan, hoe en waardoor deeze waarde van denzelven , met opzigt tot den handelaar , verhevener wordt. Wanneer wy den koophandel eene byzondere waarde toefchryven , myne aandachtige Toehoorers ! dan befchouwen wy hem niet eeniglyk als een middel, om ons een beftaan te verfchaffen. Dit heeft hy met iedere , zelfs de laagfte leevenswyze, die ons voedfel en dekfel verfchaft en onze behoeften vervult, gemeen. Even min befchouwen wy hem eeniglyk als een middel, om ons te verryken, en voor ons zei ven gemak kelyker en vermaakelyker dan anderen te leeven , of eene aanzienlyke rol in de famenleevinge te fpeelen. Want ook dit zyn voordeden, die aan deezen ftand geenszins uitfluitender wyze eigen zyn; zy kunnen ook den konstenaar, den landman , den amptenaar, fomwylen óok den geleerden te  Ï28 OVER. DE WAARDY VAN te beurt Vallen. Neen, indien wy de byzondere waardy des koophandels juist inzien en bepaalen, en denzelven daardoor in onze oogen veredelen willen; dan moeten wy zynen weldaadigen invloed op het algemeene best, dat geene, wat hy tot 's menfchen volmaaktheid en geluk toebrengc, in overweeging neemeh. En wat doet, wat werkt hy wel in dit opzigt? Hy b-engt, vooreerst, eene veel grooter en verfcheidener en daar by nuttige werkzaamheid onder de menfchen ; en alles wat eene nuttige werkzaamheid onder de menfchen bevordert, bevordert hun welzyn. Want alleen daardoor worden de in hun binnenfte byna fluimerende bekwaamheden en vermogens opgewekt, ontwikkeld , geoeffend , en allengskens tot dien trap van fterkte en volmaaktheid gebragt, tot welken te bereiken zy verordend zyn. Hoe veel doet echter de koophandel niet in dit opzigt! Hoe veele handen, hoe veele hoofden houdt hy onledig! Hoe veele foorten van bedryven en ambagten gaf en geeft hy nog fteeds het leven ! Hoe veele anderen zet hy een gewigt en eene waarde by, die zy anderszins niet zoude kunnen hebben, en by gebrek van welke zy veel achteloozer gedreeven zouden wor-  DEN KOOPHANDELt 12? worden! Hoe veele foorten van nyverheid, van bekwaamheid , van konst verwekt en kweekt, voedt en beloont hy niet! Hoe Jeevendig en werkzaam maakt hy niet in veclerhande opzigten 's menfchen vernuft! Welk een vermogend, verrewerkend beweegrad van het gantfche gezellige en werkzaame leven is hy niet! Hoe veele andere, kleiner en grooter raderen van dit konstige werktuig brengt hy niet in beweeging! En welke nadeeligc ftoocingen ontftaan daar niet, waar hy zyne werkzaamheid verliest! Hoe veel menfchen komen 'er niet aan te pas ; hoö veel menfchen moeten niet hunne krachten op veelerleie wyzen infpannen, om de voortbrengfels der Natuur te verzamelen, te bearbeiden , te verbeteren, om ze op te leggen, van de eene plaatfe naar de andere te brengen, en dikwyls naar de verstafgelcgene oorden des aardbodems te vervoeren ! Met hoe veel minder yver en vlyt zou dit alles echter niet gefchieden, hoe veel minder menfchen kosten en zouden zich daar mede bezig houden, indien deeze voortbrengfels niet als 't ware in de handen van elk eenen, die zich daarmede ophoudt, eene nieuwe waarde ontvingen ; indien zy niet door middel van den VIII. Stuk. I koop-  J30 OVER DE WAARDY VAN koophandel tegen andere werken der Natuur of der Konst met voordeel afgezet en verruild kosten worden ! — Hoe veel minder leven, wakkerheid, nyverheid, arbeidzaamheid heerscht 'er niet, waar weinig of geen handel is, dan waar dezelve bloeit! Hoe veel menfchen-handen en menfchen-hoofden zyn daar byna werkeloos, die hier op de menigvuldigfte cn nuttigfle wyze bezig gehouden worden! Wenscht gy u een juist begrip van het leven en de werkzaamheid, welke de koophandel onder de menfchen voortbrengt, te vormen, verplaatst u dan in verbeelding in die fteden , welke wegens haaren handel beroemd zyn , op haare marktplaatfen , en aan haare zeehavens, of ftelt u ten minfte eenen volkryken, fterkbezochten handelmarkt voor. Welk eene menigte en verfcheidenheid van bezige menfchen uit alle ftaaten en klasfen zult gy daar niet ontmoeten ! En echter is deeze ongewoone , binnen eenen' korten tyd en binnen eene naauwe ruimte bepaalde , werkzaamheid Hechts zeer onaanmerklyk by die geene, welke het fteedsduurend, onafgebrooken gevolg van den koophandel in de meeste landen des bewoonden aard-  DEN KOOPHANDEL. I?T aardbodems is. En zou dit denzelven niet eene weczenlyke, groote waarde geeven? De hophandel verbindt, ten tweeden , de menfchen meer met malkanderen, brengt hen ■na* der tot malkander en, en doet hen hunne wederkeerige afhangklykheid van malkanderen flerker gevoelen. En alles, wat de menfchen nader tot malkanderen brengt en met malkanderen verbindt , is voor hun een bron van vermaak en geluk, en kan tevens een aanfpooring en middel tot deugd voor hun worden. Weêrkeerige behoeften, onderlinge bezigheden, onderlinge oogmerken en voordeelen, welke fterke banden zyn dat niet! Wanneer de koopman, de vlyt, den arbeid, de werktuigelyke en geestelyke vermogens, den dienst en hulpbewyzen van duizend menfchen nodig heeft; dan hebben deezen daar en tegen zyn verfchot, zynen byftand, zyne aanmoediging , zyne belooning van node. Wanneer geene zyne ontwerpen uitvoeren, zyne oogmerken bereiken zal; dan moeten duizend menfchen daartoe medewerken. Wanneer geene van zyn werk de gewenschte voordeelen inoogften zal; dan moet hy duizend anderen dezelfde of foortgelyke voordeelen I 2 toe-  Ï3'2 OVER DE WAARDY VAN toekomen laaten. Wanneer de handel met voorfpoed gedreeven zal worden; dan moeten tevens handwerken, konften, landbouw meer of min bloeien ; dan moeten alle ftasten en klasfen van menfchen meer met malkanderen te doen hebben, meer voor malkanderen arbeiden, in nadere verbindtenis met malkanderen treeden. En boe wyd ftrekt zich deeze verbindtenis niet üii! Hoe veele foorten en rangen vart menfchen bevat zy niet! Wat volk is zo afgelegen, 't welk niet den overigen door den Koo} handel nader gebragt wordt ? Door welke fchier ongenaakbaare woestenyen, over welke fteile gebergten , op welke onbekende ftormcnde vloeden en zeeën weet de handeldryvende zich geencn weg tot zyne verstafgelegen broeders te baanenl Laat het altoos eigenbelang en winzucht zyn, die hem deeze gevaaren verachten, en deeze zwaarigheden leeren overwinnen; daardoor worden toch geduurig menfchen met menfchen verborden, de zucht tot gezelligheid in hun opgewekt en aangekweekt, de deelnecming in hunne wederkeerige gelukkige cn ongelukkige lotgevallen vermeerderd en yerfterkt; en zou dit alles famengenoomen , het menseh- dom  DEN KOOPHANDEL. I33 dom en zyner geduurige befchuaving en volmaaking niet tot voordeel gedyen ? Juist daardoor, myne aandachtige Toehoorers ! maakt de koophandel, ten derden , den menfchen de mededeeling hunner inzigten , hun* ner ondervindingen en ontdekkingen , hunner goederen en voorrechten gemakkelyker. Hy veroorzaakt eenen beftendigen, algemeenen omloop en wisfeling van alle deeze dingen onder hen. Zekerlyk verfpreidt hy ook veelerleie gebreken en ondeugden, en opent veelerleie bronnen van ellende, waar dezelve voorheen onbekend waren. Maar zouden deeze voordeelen die toevallige nadeelige gevolgen niet verre opweegen ? Hoe menigvuldig en groot zyn zy niet! Hoe verre zoude het menfehelyke gedacht nog in alle opzigten ten achteren zyn; hoe weinig zoude het zich boven den ftaat der eerfte kindsheid verheven hebben ; met hoe veel moeite zoude het nog zyne eerfte behoeften moeten vervullen; hoe traaglyk zoude zyne befchaaving voortgaan, indien elk volk, ieder landfehap binnen den kring hunner eige ervaarnis, waarneemingen, kundigheden en bevindingen bepaald was gebleevenl Hoe veel I 3 leert.  134 OVER DE WAARDY VAN leert niet het eene volk van het andere, zo wel in noodzaakelyke en nuttige als in aangenaa'me en verkwikkende dingen, zo wel in de wcrktuigelykc als in de fraaijc konften , zo v/el in den land- en akkerbouw als in de verhevener weetenfehappen! Hoe veel meer fchreeden brengt men het niet fomwylen , door de mededeeling van een eenig denkbeeld , een eenig werktuig, een cenigen konstgreep in alle deeze -zaaken verder ! — Welke gewigtige veranderingen kunnen 'er niet door een' nieuwen handeltak, eene nieuwe foort van handwerken en bedryf, een' nieuwen loop van den geest door de eene of andere ontluikende konst of weetenfchap, onder een gantsch volk veroorzaakt worden! En hoe fpoedig verfpreiden zich nu niet de nuttigfte kundigheden van het eene einde des bevolkten en bebouwden aardbodems tot het andere! Hoe fchielyk kunnen de leerzaame gedachten, welke thans de ziel van eenen myner broederen in het verstafgelegene Noorden of Zuiden bezig houden , ook de myne worden, en licht in myn verftand , tevredenheid in myn hart, of meer orde in myn gedrag en in myne bezigheden brengen! Hoe veel gemakkelyker en fpoedi- ger  DEN KOOPHANDEL. I35 ger kunnen niet door deeze grooter verbindtenis en mededeeling zelfs de gewigtigfte lecringen van den Godsdienst verbreid , cn de heilzaamfte, troostrykfte waarbeden verplant worden, waar, buiten dat, niets dan onkunde, dwaaling en angstvallig bygeloof zouden heerfchen! En is het niet de koophandel, dia deeze verbindtenis en mededeeling der menfchen onder cikanderen meest bevordert en gemakkelyker maakt? Daarenboven, myne aandachtige Toehoorers! verfchaft de koophandel den menfchen duizend gerieflykheden en aangenaamhsden , duizenderlei foorten van genoegen en vermaak, die zy anders ontbeeren moesten , of toch veel bezwaar elyker, veel zeldzaamer en met veel meerder moeite en kosten hebben zouden. Thans is fchier geene foort van gewasfen en vruchten 'der aarde, van werken der konst en der nyverheid, aan het eene land met uitfluiting der overigen eigen. Thans wordt alles, wat een ieder byzonderlyk goeds en fchoons bezit, tegen malkanderen verruild. Thans kunnen wy de wonderen der Natuur in haare verfchillendfte, bekoorlykfte gedaanten befchouwen; dc zegeningen van elke landftreek genieten; I 4 het  I3<5 OVER DE WAARDY VAN het vèrftand, de vermogens, den arbeid van elke natie gebruiken; en alles, wat den fmaak ftreelen en het ecg behaagen, alles, wat onze wooningen verderen , onze tuinen verfraaijen, onze kleeding en onze rustplaatfen gemakkelyker maaken, alles, wat onzen geest werk verfchaffen en zynen weerlust bevredigen kan, uit de verstafgelegene en verfeilt lendfte oorden des aardbodems te famenbrengen,en'er,als uit ons eigendom, voordeel uit trekken; cn zulks kan in honderderlei opzigten de arme zo wel doen als de rykc. En wie zal jegens alle deeze voordeelen zo onverfchillig weezen, dat hy den koophandel welke ze hem verzorgt, geene waardy zoude' toefchryven ? Of wie zal zich door het misbruik, 't welk van deeze gerieflykheden en aangenaamheden des levens gemaakt kan worden, en zekerlyk maar alte dikwyls gemaakt wordt, verhinderen laaten dezelve voor belangryk en begeerenswaardig te houdi%fr Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! brengt de ^ koophandel door dit alles niet weinig toe, om der menfchen zeden zachter en behaag, lyker te maaken, hunnen fmaak te vormen, en de mderleerige verdrsagzaamheid en gezelligheid on-  DEN KOOTHANDELi I37 ónder hen te bevorderen. Hoe meer de menfchen met malkanderen omgaan, en hoe naauwer zy met malkandcren verbonden zyn ; deste oplettender worden zy°omtrcnt dat geene, wat anderen mishaagt of welgevalt; deste krachtiger worden zy aangefpoord, om dat geene, wat hunne verkeering met elkandercn moeielyk voor hun maaken of hunne vcrbindtenisfen met eikanderen zou kunnen verftooren en verzwakken, af te leggen , en alles te vermyden, 't geen den eenen voor den anderen ergerlyk of lastig zou kunnen maaken. Hoe meerder fchoone en goede dingen zy met elkandcren vergelyken en tegen elkanderen ftelien kunnen j en hoe meermaalen zy genoodzaakt zyn, tusfehen dezelve te kiezen; deste meer wordt hun fmaak befchaafd en vcrfynd ; deste minder eenzydig is hun oordeel omtrent het geene fchoon cn goed is. Hoe grooter verfcheidenheid zy , eindelyk, in de begrippen en gewoonten der menfchen waarnecmen , en hoe meer zy bemerken, hoe gering de invloed is, weiken dezelve op hunne meeste en gewigtigfte gevoelens en handelingen hebben : deste juister leeren zy deeze dingen beocrdeelen ; deste meer wordt de vervvydering en afkeer , welke dezelve ttisI 5 fchen  Ï3S OVER DE WAARDY VAÏT fchen hen zou kunnen veroorzaaken, verzwakt ; deste meer gewennen zy zich 'er aan, den mensch als mensch te waardeeren, en eiken goeden mensch lief te hebben,eiken verftandigen en braaven man hoog te achten, tot welk eene natie hy behooren, welk eene taal hy fpreeken, welks Godsdienftige begrippen hy koesteren, welke gebruiken hy waan neemen moge. Ook is deeze wederkeerige achting cn verdraagzaamheid altoos veel grooter en algemeener onder handelende volken, dan onder de zulke, die meer binnen hunne eigen grenzen beflooten zyn, en minder gemeenfehap met anderen hebben. En dit, .myne aandachtige Toehoorers! dit is het, 't welk den koophandel in 't gemeen en in en voor zichzelven eene groote waardy byzet, 't welk hem in de oogen van den nadenkenden mensch gewïgtig en achtenswaardig doet worden. Deeze waardy heeft hy meer of min, deeze nuttigheden verfchaft hy meer of min, zelfs dan , wanneer hy, die denzelven dryft, laag denkt en zelfzoekend handelt, wanneer hy eeniglyk ziet op het geene het zyne is en hem betreft, en in 't geheel niet op het geene des anderen is en  DEN KOOT-HANDEL. I39 anderen betreft. Maar dan heeft dezelve voor hemzelven,of ten aanzien van hcmzelven in 't geheel geene of eene zeer geringe waarde ; dan vernedert hy denzelvcn door zyne gevoelens en zyn gedrag tot den laagftcn, verachtelykitcn leevensrang. '£r is derhalven een groot onderfcheid , myne aandaebtigen! tusfehen de waardy, die de koophandel in en op zichzelven cn over het geheel genoomen heeft ; en tusfehen de waarde, die hy den gecnen byzet , die denzelvcn dryft. De eerfte is en biyft fteeds groot; de laatfte is maar alte dikwyls ten uiterfte gering. — Wenscht gy derhalven, ó gy , die dit beroep handteert, hetzelve ook ten aanzien van u zclven te veredelen, en een middel tot grooter volmaaktheid en duurzaam geluk voor u te doen worden, laat u dan de volgende vermaaningen cn voorfchriften aanbevoolen weczen. Tracht uw verjland door nadenken meer ie oeffenen en met meerder nuttige kundigheden ts yerryken , en inzonderheid met zulke kundigheden , die op uwe bezigheden en onderneemingen betrekking hebben. Leert de dingen, waarmede gy dagelyks te doen hebt, hunne natuur en werk-  I40 OVER DE WAARDY VAN werkzaamheid , hunne nuttigheid , hun ge« bruik, hunne toevallen en veranderingen , hunnen invloed op het algemeene best der famenleeving; leert de manier cn wyze, waarop zy gekweekt j gewonnen, bearbeid , veredeld , gebruikt worden; leert den ftaat der Janden en volkeren, met welke gy door uwe bezigheden, op eene middelyke of onmiddelyke wyze , in verbindtenis ftaat; leert de menfchen, met welken gy handel dryft, of die gy daar by gebruikt, en op wier charaktcr het by deszelfs uitvoering zo veel aankomt, fteeds juister kennen: zo zult gy in alles, wat gy doet, geduurig meerder bezigheid en voedfel voor uwen geest vinden , geduurig duidelyker bevatten, wat en waarom cn waartoe gy het doet; cn daardoor zullen duizend zaaken, die in en op zichzelve van geringe betekenisfe zyn , meer gewigts en eene grooter waardy in uwe oogen verkrygen. Gy zult dan als denkende, als verlichte menfchen , met genoegen en vermaak doen , wat gy anderszins flechts als daglooners uit noodzaakelykheid , veelal onwillig zoudt verrichten. Verwydt derhalven uwen gezigtkring, den om-  DEN KOOPHANDEL. 14! omtrek uwer kundigheden en inzigten naar dezelfde maate, naar welke uwe werking zich uitbreidt. Verricht de bezigheden, welke u te doen ftaan niet enkel werktuiglyk , arbeidt en werkt niet blindeling, of enkel volgens oude voorfchriften en gewoonten, maar volgens wel overdachte grondbeginfelen en ontwerpen. Tracht het geheel, waaraan gy werkt, meer te bevatten, en met meerder deelneeming te bevatten. Denkt dikwerf aan de nadere en verdere, tegenwoordige en toekomende gevolgen uwer handelingen en onderneemingen , aan den invloed, welken zy op duizenderlei manier en wyze op het gedrag, de lotgevallen , het geluk van zo veele menfchen van alle ftanden en rangen kunnen en zullen hebben. Ook dit zal aan alles, wat gy onderneemt en verricht, meer gewigts en waardigheid byzetten. Verwydt met het zelfde oogmerk uw hart door goedwillige , menfchen - vriendelyke neigingen en gevoelens. Laat geene hebzucht, geen laag eigenbelang, geene verwaandheid, maar waare, algemeene menschlicvendheid en brocderlyke liefde de voornaamfte dryfveer uwer werkzaamheid en uwer nyverheid weezen. Stelt het  *42 OVER DE WAARDY VAX het u tot plicht en tot eer , niet eeniglyff voor uw eigen, maar ook voor het algemeene' best te arbeiden; en doet zulks niet eeniglyk uit hoofde van het natuurelyke verband deidingen cn zonder cigenlyk daaraan te denken , maar doet het met bewustheid en overleg, en zodanig, dat uw geest daarby met dit oogmerk bezield zy. Weigert derhalven niet, dikwerfkmoeie!ykhcdcn te verdraagen , dikwerf eenen arbeid te onderncemen, dikwerf werken te verrichten, waarvan gy geen byzonder voordeel te wachten hebt, waarvan gy echter weet, dat zy anderen voordeel toebrengen zullen , of tot opbouw en tot best van het geheel gedyen ; en acht niets eenen vergeeffchen arbeid , niets een weczen^yk verlies, 't geen zodanige gevolgen en • uitwerkfelen heeft. Het denkbeeld , dat alles, wat gy in uw eerlyk beroep en op eene betaamlykc wyze doet , tot de keten der werkzaamheden behoort, waardoor de algemeene welvaart onderhouden en bevorderd, waardoor de fomme van leven , van werkzaamheid , van vermaak, van geluk, die onder de menfchen is en weezen kan, vermeerderd en in omloop gebragt wordt; dit denkbeeld moet u tot alles lust en moed inboezemen,  DEN KOOPHANDEL. 143 men, en u met allerleie gevolgen uwer goede poogingen vergenoegd doen zyn. By zodanig eene wyze van denken zal elke bezigheid, die gy verricht, hoe gering of moeielyk ze ook zyn moge, eene edele bezigheid, een werk van mènschlievendheid zyn. En dus zult gy niet waanen u door iets te vernederen , door iets uwen tyd te verfpillen, wat op de eene of andere wyze voor de famenleeving nuttig kan weezen. Veredelt, eindelyk , de bezigheden uws beroep, 6 gy, die als verftandige en goedaartige menfchen koophandel dryft, door u dis werktuigen in de hand der Voorzienigheid te befchouwen , waardoor de bebouwing van den aardbodem en de befchaaving van deszelfs bewooneren bevorderd moet worden; als werktuigen , door welke God zyne menigvuldige gaaven en zegeningen alomme verfpreidt en vermenigvuldigt, zyn gantsch, zo verre verfpreid huisgezin vaster met eikanderen verbindt, nader tot eikanderen brengt, en hetzelve op zo menigerhande wyze , bezielt, voedt, zegent en verheugt. Doet derhalven alles, wat uw beroep u beveelt te doen, in opzigt tot deeze heerlyke verordening; doet het  144 OVER DE WAARDY VAN DEN KOOPHANDEL» het uit gehoorzaamheid en liefde tot God, onzen algemeenen hemelfchen Vader; doet het als in zyne plaatfe en zodanig, als met de wyze , goedgunftige bedoelingen zyner Regeering het best overeenkomt. Daardoor zult gy aan alle uwe bezigheden en werken de grootfte waardigheid byzetten, en de getrouwheid in uw beroep tot weezenlyke vroomheid verheffen. Gy zult Gode dienen, terwyl gy uwen broederen dient; zynen wil volbrengen, terwyl gy de plichten van uw beroep volbrengt; zyn werk verrichten , tefwyl gy het uwe verricht; en zo zult gy u, als menfchen, die de plaats, hun door God aangeweezen, waardig bckleeden , van eenen genisten uitgang uit deeze, en van eenen gewenschten , zaligen ingang in de toekomende waereld verzekerd mogen houden. Amen. VIER.  VIER-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN HET LANDLEVEN, OF VAN HET LEERRYKE VERBLYF OP HET LAND. Tekst: EüANG. VAN MATTHEUS, Hoofdft. XIV. VS. fyi —. Jefus vertrok van daar ——, naar eene woeste plaats alleen.. VIII. Stuk. K   ö od, gy zyt niet verre van een' iegelyk onder ons. Allerwegen, waar wy werken uwer handen befchouwen, daar zyt gy; daar werkt gy; daar openbaart gy u aan ons als den Oorfprong van alles, wat is en leeft, als de opperde Wysheid en Goedheid. En allerwegen., waar gy zyt en werkt , daar fpreekt gy door uwe werken tot ons; daar onderrecht gy ons aangaande uwen wil; daar waarfchouwt gy ons voor de ellende, cn wyst ons de middelen en wegen aan, om gelukkig te worden, ö Dat wy toch u, den Alomtegenwoordigen , allerwegen zochten en vonden, u in alle uwe werken zagen en eerbiedigden , cn het befef van uwe tegenwoordigheid nimmer verloorcn! ó Dat wy allerwegen en ten allen tyde op uwe ftemme letteden , ons gaarne door u onderrechten lieten , en uwe roeping tot gelukzaligheid gewillig volgden! Hoe gantsch anders, hoe veel wyzer en beter zouden wy dan niet denken en oordeelen en handelen! Welk een licht zoa 'er dan niet over alle onze wegen verfpreid worden! Hoe veilig , hoe gelaaten , hoe blymoedig zouden wy op dezelve niet voortgaan ! Hoe gerust onder uw vaderlyk toezigt, hoe vro. K 2 lyk  34$ OVER DE WAARDY VAN ]yk en zalig in het gevoel uwer gemeenfehap weezen \ Leer ons toch dit erkennen , met innerlyke overtuiging erkennen, goedertierene Vader! cn laat deeze hcüzaame erkentenis tevens ook door de overdenkingen bevorderd worden , waarmede wy ons thans zullen bezig houden. Wy bidden u hierom, in den naam van Jefus Christus onzen Heer, en fpreeken u verder aan: Onze Vader, enz, Steden, groote en volkryke fteden, hebben ongetwyiTeld haar goed, zo wel als haar kwaad. Haare ftichting en bewooning behoort tot die middelen, waarvan de Voorzienigheid zich bedient, om haare oogmerken met de menfchen te bereiken. En daartoe zyn zy zer keriyk op veelerhande wyzen gefchikt. De nadere byeenwooning, de naauwere verbind» tenis van zo veele menfchen, verfterkt hunne krachten, en maakt hen tot veele onderneemingen en werken bekwaam, tot welken zy by eene grooter verftrooijing of verwydering geheel onbekwaam zouden zyn. Koophandel cn handwerken, konften en weetenfehappen worden door zulke naauwer verbindtenisfen, &WÏ gujk eene vereeniging en wederkeerige m§,  HET LANDLEVENS Ï49 mededeeling van inzigten , van vermogens , van gaaven en bekwaamheden,tot eenen trap van volkomenheid gebragt, dien zy behalven dat nimmer zouden kunnen bereiken. Dooi de dagelykfche vcrkecring van zo veele men : fchen, van zo verfchillcnde denkwyze en gemoedsgefteldheden , met malkanderen , worden veele natuurelyke vatbaarheden en bekwaamheden des menfchen fpoediger* gemakkelyker, in eenen hooger .graad ontwikkeld, gebezigd, in werkzaamheid gebragt. Denayver en de eerzucht zyn daar veel grooter ewi werkzaamer, en brengen veel menigvuldiger en krachtiger uitwerkfelen Voort,, dan in dé eenzaamheid, of in den engen kring van weinige bekenden en nabuuren. De zeden worden daar verfynd ; de gemakken en aangenaamheden des levens vermeerderd; de middelen en gelegenheden tot gezellige geneugten vermenigvuldigd; cn de uitbarftingen der ongeregelde, hevige driften worden 'er zeld-; zaamer en minder aanflootlyk. Louter voor-1 deelen , die wy , benevens veele anderen * het fteedfche leven te danken, en die gewis geene geringe waarde hebben. Aan den anderen kant daar en tegen zyn de K "3 kwaa--  I50 OVER. DE WAARDY VAN kwaade voorbeelden in groote en volkryke fteden veel befmetlyker ; de verleiding tot dwaasheid en ondeugd is 'er veel grooter en veel bezwaarelyker te vermyden ; de heerfchappy der mode algemeen en tyrannig; de blinde nabootfing der aanzienlykften , der grootften, der rykften flaafsch; de dwang der ingevoerde zeden en gebruiken hard en lastig. Onfchuld, liefde tot de waarheid, openhartigheid gaan daar veel fchielyker vcrlooren; de Natuur wordt door de konst verflikt; de oprechtheid moet voor de geveinsdheid wyken; de onfchuld wordt als kinderlyke onnozelheid belagchen; de driften verbergen zich, maar werken Hechts deste heviger en gevaarelyker in 't verborgene. De fmaak wordt verfynd; maar te gelyk verzwakt en zeer ligtlyk bedorven: het vermaak vermenigvuldigd ; maar de gefchiktheid voor deszclfs genieting verminderd. Behalven dat zyn de uitgeftrekter bezigheid, het menigvuldige gedruis , de veelerleie verftrooijingen,die in volkryke fteden heerfchen, krachtige verhinderingen voor de opbeurende infpanning van geest, in het nadenken , in waakzaamheid over zichzelven, in het menig, vuldig en levendig opzien tot God, en gevol-  HET LANDLEVEN. IfJt Volgelyk krachtige verhinderingen in wys« heid, in deugd, in godsvrucht. Hoe meer de mensch derhalven de Natuur en haaren Schepper en Vader bemint; hoe grooter bekoorlykheid onfchuld,liefde tot de waarheid, oprechtheid, en eenvoudige zeden in zyne oogen hebben; hoe meer fmaaks hy in ftille overdenkingen vindt; hoe beter hy zich met zichzelven weet onledig te houden; hoe meer wysheid en deugd en hartelyke godsvrucht hem ter harte-gaan: deste aangeriaamer zal het voor hem weezen j wanneer hy fomwylen het gewoel der fteden tegen de ftilte van het land verwisfelen; wanneer hy daar vryer ademhaalen en denken en leeven; wanneer hy daar eens recht tot zichzelven komen en met zichzelven verkeeren , de ftem van God in de Natuur en in den nog minder mismaakten en bedorven mensch opmerken , en zich aan de natuurelykfte en meest met de waarheid overeenkomende gedachten en gewaarwordingen , zonder fchroom en zonder terughouding, kan overgeeven, Dit, myne aandachtige Toehoorers! heeft ten allen tyde tot Voedfel van den geest en tot belooning van K 4 dö  15-2 OVER DE WAARDY VAN de nyverheid, voor de verftandigften en besten onder de menfchen verftrekt. Zelfs onze Heiland, dat verhevenfte voorbeeld van alle wyze en goede menfchen , fchynt op dezelfde wyze omtrent deeze dingen gedacht en geoordeeld te hebben. Hy onttrok zich wel het gezelfchap zyner broederen en zelfs de volkryke fteden en plaatfen, zelfs de hoofdftad des landsniet; want daar kon hy het werk, hem door den Vader opgedraagen, her. werk der verlichting en verbetering zyner tydgenooten en des menschdoms in 't gemeen,het best ten uitvoer brengen. Echter waren deeze volkryke vlekken en fteden geenszins zyne beftëndige verblyfplaatfen, Somwylen verliet hy dezelve, vertrok, zo als het in onzen tekst genoemd wordt, naar eene woeste plaatfe, dat is, naar een onbewoond of fchaars bewoond oord alléén. Somwylen klom hy, zo als insgelyks in ons tekst-hoofddeel gezegd wordt, op eenen berg, en bragt 'er den avond in eenzaamheid door. Daar verkwikte hy zich van de vermoeiende bezigheden des dags; overdacht zyne groote verordening; vergaderde door nadenken en gebeden, door den gemeenzaamen omgang met  • HET LANDLEVEN. 153 met zynen hemelfchen Vader, nieuwe krachten- tot voltooijing zyns werks op aarde; verheugde zich in het geene hy gedaan had en nog moest doen; èn was zalig in het befef van zyne waardigheid en zyne naauwe betrekking tot hem, die hem gezonden had. Deminften onder ons, myne geliefde Vrienden ! ontbreekt het aan gelegenheden , om foortgelyke bevindingen te verkrygen en foortgelyke geneugten te fmaaken. Menig een heeft zich, zelfs in den afgelcopen zomer, door een korter of langer verblyf, in tuinen of op het land mogen verfrisfehen. Maar of wy ons allen dit verblyf als nadenkende, verftandige menfchen wel ten nutte gemaakt hebben? of hetzelve voor ons allen wel recht leerryk en heilzaam geweest is ? Het beant. woorden van deeze vraagen voor ulieden gemakkelyker te maaken, is hetoogmerk,'twelk ik met myn tegenwoordig voordel bedoel. Ik wilde u naamelyk in eenige korte aanmerkingen eenigzins duidelyker aantoonen: Hoe leerryk het verblyf op het land voor den nadenkenden mensch , voor den Christen, is en weezen kan. K 5 • Het-  154 OVER DE WAARDY VAN Hetzelve is leerryk, myne aandachtige Toe. hoorers! in opzigt tot God en onze betrekking ƒ«* genshem; leerryk, in opzigt tot de waardy en de verordening des menfchen ,• leerryk , eindelyk, in opzigt tot onze begrippen van geluk. Het verblyf op het land, zeg ik, is, vooreerst, leerryk in opzigt tot God en onze betrek* king jegens hem. In het gewoel der fteden, in het gedruis des werkzaamen levens , in den draaikring van verftrooijende vermaaklykheden, vervliegt maar alte ligt de gedachte aan God en het befef van zyne tegenwoordigheid; daar beftaat de kennis, die wy van hem hebben , maar alte dikwerf in enkele klanken , cn het gebruik, dat wy 'er van maaken, in werktuigkunftige beweegingen des verltands. Maar midden op het groote tooneel zyner werken, door enkel gewrochten zyner wysheid en goedheid omgeeven, in het genot van het ftiile land, by het ruime, vrye gezigt van zynen hemel en zyne aarde , daar gevoelt men gantsch anders, veel inniger, dat men in hem en door hem is en leeft en zich beweegt; dat men zj»ë lucht inademt, van zyne zonnc befcheenen en verwarmd en verkwikt , door zyne kracht verfterkt en tot hem  HET LANDLEVEN. 155 h„em opgeheven wordt, en van alle kanten met goederen en geneugten omringd is, die hy voor ons bereid heeft. De Godheid is daar als 't ware nader by ons, hoewel zy ook nergens verre van ons is. Haar aanweezen verkrygt daar voor ons meerder zekerheid; het verkrygt voor ons eene zigtbaare zekerheid; en alle twyffelingen, welke ons misfchien anderszins zouden verwarren , verliezen daar1 haar vermogen. God is 'er, en hy is uwe en aller weezens Schepper en Vader! dit wordt ons door alles , wat ons omringt, met eene verftaanbaare ftemme toegeroepen. Wy zien hem daar als 't ware handelen, werken, zich mededeelen , met milde handen weldaaden om zich henen verfpreiden, en zich met de onderhouding en het welzyn van alles, wat 'er is en leeft, bemoeien. Hoe minder menfehelyke Konst, en hoe meerder Natuur, en hoe fraaier Natuur wy daar aanfehouwen ; deste meer leidt ons alles op tot God; deste meer verheft en bezielt alles onze denkbeelden en gevoelens van hem. Elke grasfcheut , elke bloem des velds , ieder plant, ieder boom, elk infekt, elk dier, de opgaande en de ondergaande zon, de zachtverkwikkende waasfem des avondftonds en het grootheer-  I56 OVER DE WAARDY VAN heerlyk geweld der ftormen, de heldere, lagj chende hemel en de donkere onweersbuien , — alles, alles kondigt ons daar den Almagtigen, den Alwyzen, den Aigoedcn cn zyne nadere Tegenwoordigheid aan ; alles maakt hem als zigtbaar cn tastbaar voor oris ; alles gebiedt ons voor hem ons neder te werpen ,' zyne Heerlykheid te aanbidden cn ons over zyn aanweezen te verheugen. Daar wordt elko gedachte aan God by den goeden, gcvocligcn mensch , gewaarwording ; en elke gewaar* wording van de opperfte Wyshcid en Goedheid gaat by hem met eerbied , met liefde, met dankbaarheid , met vreugde , met ver* wachting en vertrouwen verzeld. En hier, ö mensch, ó Christen, fpoor hief eenmaal naar, hoe na of hoe verre, hoe na-> tuurelyk of hoe vreemd de gedachte van God u is , welk eenen indruk zy op u maakt, welke gedachten en aandoeningen zy in u verwekt! Vraag uzelven : hoedanig waart gy te moede, wat dacht, wat wierd gy gewaar * terwyl gy eenzaam op het iagchende veld, of in de met bloemen bezaaide beemden, of in donkere bosfehen , of by het ftille fchynfcl der maane, aandachtig en met bedaardheid omwan*  HET LANDLEVEN. I57 wandelde? Heeft u daar nimmer eene zachte, eerbiedige rilling, nimmer het heilige gevoel der nabyzynde Godheid bevangen? Was het 11 nooit, als of gy den fleer, even als in het Paradys , onder zyne fchepfelen zaagt wandelen ; als of gy hem met u fpreeken, en u zynen wil en zyne oogmerken hoorde verklaaren ? En indien u dit zalige gevoel ten dcele is gevallen, indien het immer uw hart heeft doordrongen : welk eene liefde tot uwen Schepper en Vader, welk.een vertrouwen op zyne goedheid en toezigt, welk eenen yver om zynen wil te doen en zyne oogmerken te bevorderen , welke goedwillige neigingen jegens alle uwe medefchepfelen, welk een voorgevoel van nog hoogere volmaaktheid en zaligheid moet hetzelve in u niet verwekt hebben! Wel hem, die zich veele zulke zalige oogenblikken te herinneren weet! Voor hem is de gedachte van God niet vreemd. Zy leeft en heerscht in zyne ziele, en verfchaft hem enkel wellust en vreugde. Zeer leerryk is, ten tweeden, het landleven met opzigt tot de waardy en de verordening des menfchen. Hier, myne Christelyke Broeders! hier vertoont zich de mensch meer als mensch, van  15? OVER DE WAARDY VAN van alle uitwendige, verblindende voorrechten beroofd ; 'hier kunt gy hem meer als mensch waardeeren leeren; leeren, wat hem als mensch zyne eigenlyke, wcezenlyke waarde geeft. Een gezond, fterk ligchaam; een gezond, juist oordcel; een vrolyke wakkerheid ; een oprecht, God en menfchen liefhebbend hart; een verftandigc en werkzaame yver in zyn beroep; wysheid, die op jaaren en ondervinding gegrond is; deugd, die meer in werken dan in woorden beftaat ; godsvrucht, die wel niet geleerder, maar echter beter en geruster maakt: dit betekent daar meer aan geboorte en ftaaten en rangen, meer dan alle geleende luister, waarmede de ryken en grooten praaien; en juist dit maakt daar en overal de weezenlyke waarde van deij mensch uit. Leert derhalven ook u en de bewooners der fteden volgens deezen maatftaf waardeeren , zo zult gy van u cn van hen gantsch anders , en veel reehtmaatiger oordeelen. Geen ydele trots op zaaken, die niet tot uzelven behooren, zal u doen zwellen; geene buitenfpoorige hoogachting voor enkel uiterlyke voorrechten u tot vleiers en flaaven vernederen. Gy zult eiken mensch , die menschlyk denkt en handelt, als uwen broeder  het landleven. 759 der hoogfchatten en lief hebben, en in u en anderen niets dan innerlyke, beftendige volmaaktheid en goedheid eerwaardig achten. Hier kunt gy echter tevens over *t menfchen verordening juister leeren denken en oordeelen. Wanneer gy daar ziet, hoe veel en menigvuldig , vermoeiende, aanhoudende arbeid, hoe veel handen en krachten 'er toe vereischt worden, om de aarde vruchtbaar te maaken , het menschdom voedfel en kleeding te verfchaffen, en zyne eerfte, dringende behoeften te bevredigen: kunt gy 'er dan wel aan twyffeien , dat de mensch tot een bezi^ werkzaam leven , dat hy tot eene getrouwe aanwending en infpanning van alle zyne vermogens verordend is? Kunt gy dan wel gelooven, dat hy zyne verordening genoeg zou doen , wanneer hy alles , wat moeite heet, fchuuwt; bepaalden , aanhoudenden arbeid voor dwang en last aanziet; zyne dagen in vadflge rust, in een weekelyk vieren van zyne krachten doorbrengt; of zich eeniglyk met vruchtelooze befpiegelingen en hairkloo, veryen bezig houdt, die geenen invloed op het welzyn der menfehelyke famenleeving hebben?Kunt gy u wel verbeelden, dat menfchen j 1  l6o OVER DE WAARDY VAN fchen, die zodanig denken en handelen, nog eene weezenlyke uitmuntendheid boven den landman bcweeren kunnen? Of kunt gy dan de grooter waardigheid van den landman en van zyne verordening in twyffel trekken ? Kunt gy hem de achting cn den dank, welken hy verdient, weigeren? Neen, de landbouw is de eerfte, natuurelykfte , noodzaakelykfte, edclfte, eerwaardigfte ftand en beroep des menfchen; en al wie deezen ftand veracht, die veracht Gods fchikking, en vergeet waartoe de mensch van zynen Schep* per verordend is, 6 Gy, die in fteden de vruchten van het land verteert, vergeet niet van waar de fpy.zen, die gy nuttigt, de dranken, die u verkwikken, de kleederen, die u dekken, komen , waar en door wien zy tot uw gebruik bereid en vervaardigd worden ; en veracht toch den geenen niet, die u deeze weezenlyke, onontbeerlyke dienften bewyst! Eer den landman als uwen voeder eh verzorger; druk hem toch niet met harde dienften, met ftrenge eifchen, en nog minder met den zo moeielyken last der verachting; want ook hy heeft een rncnfchelyk , zedelyk gevoel, en zeer dik-  het landleven* l6ï dikwyls is hetzelve by hem nog minder bedorven , dan by de meeste bewooners der fteden. Eer hem als uwen oudften broeder, die voor de gantfche familie zorgt, haar moeielykst werk verricht,en daardoor zynen jongere broederen tyd en gelegenheid en krachten verfchaft > om meer voor de gerieflykheden dan voor de noodzaakelykheden te zorgen, en veelerhande verfynde geneugten uit te vinden en te fmaaken* Ja, eer den landbouw als de eerfte, eenige bron van allen rykdom, als den fterkften pylaar des welzyns van den ftaat, zonder welken geene konsten, nog weetenfchappen, nog handwerken, zonder welken ook uwe fteedfche pracht en weelde niet beftaan zoude kunnen; en indien gy geène bekwaamheden , geen beroep , geene gelegenheid hebt, om konsten en weetenfchappen , koophandel en handwerken te dryven , of de zogenoemde hoogere ftanden der waereld te bekleeden, keer dan tot uwe eerfte verordening, tot de bebouwing van het veld te rug , en houd u verzekerd , dat gy Gode , uwen Heer , alsdan veel meer behaagen j en in de oogen uwer verftandige broe, deren veel eerwaardiger zult zyn , dan wanneer gy vol ydelen trots uwen tyd en uwe VIII. Stuk. L krach-  ï6l OVER DE WAARDY VAN krachten verfpilt, en begeert te oogften, waar gy niet gezaaid hebt.' Dit is het niet alles, myne Christelyke Broeders ! Zelfs in dit opzigt tot '5 menfchen verhevener verordening na dit leven, kan het verblyf op het land en de verkeering met zyne bewooners leerryk voor 11 weezen. Hoe veele zielsvermogens, hoe veele groote, gelukkige vatbaarheden, hoe veele edele neigingen zult gy niet onder hen ontdekken, waarvan zy in hunnen bepaalden, engen kring van werking, onder hunne eenvoudige, eenzelvige bezigheden , flcchts het geringfte gedeelte aan den dag leggen , aanwenden , gebruiken, of tot dien trap en in die maate gebruiken kunnen, waar toe dezelve bekwaam zouden zyn! hoe veele hoofden , die zich door fchranderheid , door vernuft , door geleerdheid, door het uitbreiden of het befchaaven van menige weetenfchap, door ftaatkunde zouden hebben doen uitmunten , indien zy in andere omftandigheden en betrekkingen geleefd hadden ! hoe veel harten, die voor de edelfte, werkzaamfte goedwilligheid vatbaar zouden weezen, die het geluk van veele duizenden zouden gevoelen en bevorderen kunnen , indien het hun niet  HET LANDLEVEN. 163 niet aan uitwendige middelen en gelegenheden daartoe mangelde ! hoe veele menfchen, die in de grootfte donkerheid leeven en fterven, en die op een luisteryker tooneel aller oogen tot zich getrokken zouden hebben! En zouden deeze vermogens , deeze vatbaarheden nimmer , zouden zy niet in een ander leven ontwikkeld worden ? Zouden deeze edele neigingen zich nimmer door daaden aan den dag kunnen leggen ? Zouden alle deeze fnedige hoofden , alle deeze gevoelige harten , alle deeze uitfteekend goede en nuttige menfehelyke fchepfelen nimmer zyn en worden, wat zy volgens hunne vatbaarheden zouden kunnen zyn en worden? Zou hun Schepper zulke groote toerustingen tot zulke geringe bedoelingen gemaakt ; zou hy zo veel vermogen ter voortbrenging van zulke geringe uitwerkfelen verfpüd hebben ? Zoudt gy zulks van hem kunnen verwachten , dien de gantfche Natuur u a!s den Alwyzen aankondigt ? Neen, hoe meerder onontwikkelde bekwaamheden , hoe meerder ongebezigde krachten , hoe meerder onvolkomene menfehelyke zielen gy onder uwe broeders aantreft; deste krachtiger moogt gy u van hunne en van uwe oniterflykheid, van hunne en van uwe eeuwige L 2 vor-  164 . OVER DE WAARDY VAN vordering tot verhevener volmaaktheid verzekerd houden. Zeer leerryk is, ten derden, voor den nadenkenden mensch het verblyf op het land, in opzigt tot het geene, men geluk heet. Hiet ziet gy , 6 mensch, duizenden van uwe broeders en zusters , die geene paleizen, geene fraai verfierde huizen bewoonen; die geene uitgezochte , konstiglyk bereide fpyzen nuttigen ; die geene kostelyke, fchitterende kleederen draagen; die op geen zacht dons rusten ; en die echter in hunne laage hutten , by hunne geringe fpyzen, in hunne eenvoudige kleeding, op hunne harde legplaatfen, veel befcherming en vreugde en voedfel en verkwikking en rust vinden ; die in dit alles veel meerder fmaak hebben, dan gy in het genot des overvloeds en der gemakkelykheden. Hier ziet gy duizenden van uwe broeders en zusters, die zich dagelyks met eenen vermoeienden, en u zenlastig en onaangenaam fcbynenden arbeid bezig houden; en die evenwel onder hunnen arbeid blymoedig en met hunnen ftaat te vreden zyn : menfchen , wien alle uwe konstwerken en de meeste uwer verfynde gezellige geneugten gantsch vreemd zyn ; en die zich echter noch  HET LANDLEVEN. 165 noch over verveeling, noch over gebrek aan vermaaken en geneugten beklaagen: menfchen, die door het heuchelyke gevoel van hunne gezondheid en van hunne krachten , door het gezigt der fraaije Natuur, het vooruitzigt op eenen gezegenden oogst, de gelukkige inzameling der veldgevvasfen , het geruste genot van den koelen avondltond, het vertrouwlyk tafelgefprek, en de levendige vreugde der Zonen Feestdagen, voor uwe meeste voorrechten meer dan fchadeloos gefield worden : menfchen, eindelyk, die ook wel in zaaken van Godsdienst eene zeer bepaalde, misfchien in veele opzigten dwaalende kundigheid bezitten ; maar zich aan het geene zy weeten en gelooven vasthouden , en zich met de gedachten aan God en aan de toekomende waereld in duizend gevallen gerustftellen en verfterken, waarin gy, die meer weet of verlangt te weeten , door enkel twyffelingen heen en weêr gcflingerd wordt, en nergens ruste vindt. ö Leer hier , wat ware gelukzaligheid is , waardoor en op welke wegen gy haar zoeken en aantreffen kunt. Leer hier dat zy niet in den overvloed; niet in uiterlyken luister; niet in L 3 • ranj»  ï'66 OVER DE WAARDY VAN rang en tytelen; niet in een weelderig, weekelyk , lui cn werkeloos leven ; niet in het eeuwig rondloopen in eenen naauwer of wyder kring van vermaaken; niet in het onzalig vermogen, om aan elke kinderachtige dwaaze begeerte gehoor te geeven, en op haare bevrediging te denken, beftaat. Neen, leer, dat zy in het vrolyke gevoel en de wakkere aanwending onzer krachten, in een bezig, werkzaam leven , in de getrouwe waarneeming onzer beroepsplichten, in de beteugeling onzer begeerten , in de vermindering onzer door konst verwekte behoeften; dat zy in de vergenoegdheid des harten, en in de troostryke gedachten aan God en aan eene toekomende betere waereld gelegen is; dat zy derhalven veel meer van onszelven en van de wyze , waarop wy de dingen befchouwen en beoordeelen , dan van onze uiterlyke omftandigheden en betrekkingen afhangt; en dat de toegang tot haare bezitting en genieting voor geen' mensch , in welk eenen ftand hy ook weezen moge, volftrektelyk geflooten is. Leer u derhalven ook over uwe klagten ■ fchaamen , en befchuldig niet meer den Schepper en Vader der waereld-; befchuldig uzelv' l ■ en  HET LANDLEVEN. * l6l en uwen bedorven fmaak, en uwe buitenfpoorige begeerten , en uwe flaaffche zucht tot navolging , en uw valsch, verkeerd oordcel •over de waardy der dingen, en de zwakheid, waardoor gy u door fchyn en luister verblinden, en door ydcle klanken bctooveren laat, en het niet-gebruiken, of het misbruiken van uwe grooter kundigheden, — Geef deeze dingen de fchuld; in deeze dingen verander en verbeter u, indien gy niet" getokkig, of minder gelukkig zyt, dan gy by alle de bronnen van gelukzaligheid zoudt kunnen weezen, welke de Natuur, de konst, het gezellige leven en de Godsdienst voor u ontfluitcn. En wanneer gy dit leert , dan leert gy de weetenfchap, die onder alle de gewigtigfte is , de weetenfehap om vrolyk, 'vergenoegd en gelukkig te zyn en het fteeds meer te worden. Zo leerryk, myne aandachtige Toehoorers! kan het verblyf op het land voor ons zyn, en zo leerryk is het weezenlyk voor den nadenkenden mensch. Zo gedyt hem het geene , wat flechts verkwikking en vermaak voor hem fchynt te weezen, tot vruchtbaare bronnen van wysheid. Zo wordt zyn geest te gelyk met zyn hgchaam, de gezondheid van den eerften L 4 te  168 OVER DE WAARDY VAN HET LANDLEVEN. te gelyk met de gezondheid van het laatfte verfterkt. Zo brengt hy zich nader tot God , zynen Schepper en Vader; leert hem in alle zyne werken zien en gevoelen, en befchaaft Zyn oordeel wegens 's menfchen waardy en verordening, en wegens zyne ware gelukzaligheid. Mogten wy allen dit tot onze eige leering en verbetering bevonden hebben; en by elke nieuwe gelegenheid in eene ryke maate bevinden 1 Amen. VTF-  FT F. EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN HET HUISLYKE GELUK. L 5 Tekst : EuANG. VAN MATTHEUS, Hoofdft. XXI. VS. 1?. En hen verlaatende ging hy van daar uit de Jiad naar Bethaniën, en overnachtte aldaar.   ö i^od, ecuvvigG , onuitputbaare bron van alle vreugde en van alle gelukzaligheid, hoe menigvuldig , hoe ryk zyn de bronnen van genoegen en vermaak, welke gy ook voor ons', uwe kinderen, geopend hebt, cn ton wier genieting gyzelf ons door uwe Voorzienigbeid opleidt! Hebt gy ons levenspad tot onze oeffening cn verbetering met menigerhande hindcrpaalcn tn zwaarigheden bezet; zo hebt ,gy hetzelve ook met duizend fchoonheden en aangenaamheden verüerd , die ons ter overwinning van deeze zwaarigheden moed en kracht verleenen. Legt gy ons dikwyls zwaare plichten , vermoeiende bezigheden, drukkende rampen op; zo verligt en verzoet gy ons de eene en de andere, door nog menigvukiiger en grooter verkwikkingen en geneugten. Ja, wy kunnen en zullen, reeds hier op aarde , vergenoegd en gelukkig zyn ; en wanneer wy het niet zyn, dan hebben wy het onszelven te wyten.— Aan bekwaamheid , aan middelen , aan gelegenheden , aan opwekkingen daartoe laat gy het nie-rnand onzer ontbreeken. Doch maar alte dikwyls laaten wy het aan het verftandige , getrouwe gebruik van dat geene ontbreeken, wat ons volgens.uwen wil kan en zal gelukkig rakken.  172 OVER DE WAARDY VAN HET ken. Maar alte dikwyls laaten wy ons door den fchyn der dingen misleiden ; verimaaden waarheid en wysheid en deugd, de eenige veiüge leidsvrouwen tot gelukzaligheid ; en laaten ons door de dwaaling, door de dwaasheid en de ondeugd, op den weg van het verdriet en van de ellende verleiden. En dan twyffelen wy aan uwe goedheid, morren over uwe inrichtingen en fchiklringcn, en klaagen over het droevige lot der menschlykheidJ ö God, hoe onrechtvaardig zyn wy niet dikwerf tegen u, en hoe vyandig tegen onszelven! Ach! vergeef ons onze misflagen , barmhartige Vader , en breng ons van onzen dwaalweg te rug ! Laat het licht der waarheid de vooroordeelen en dwaalingen verdryven, die ons zo dikwyls verblinden. Leer ons de wyze en goede ontwerpen, die gy ter onzer gelukzaligheid gemaakt hebt, fteeds beter kennen en fteeds waardiger gebruiken. Geef, dat wy ze allen daar zoeken en vinden, waar gy wilt, dat wy ze zoeken en vinden zullen; en laat ons allen fteeds verftandigcr cn beter, en daardoor voor derzelver genieting fteeds gefchikter worden. Zegen toch tot dat einde de overdenkingen, die thans onze aandacht bezig zullen houden. Laat ons het geluk van het huislyke leven , waartoe gy ons  huislYke geluk. 173 ons allen roept , in zyne waare gedaante befchouwen, en daaruit alle die zaligheid fcheppen, welke het in ftaat is ons te verfchaffen. Wy bidden u hierom in den naam van Jefus Christus, onzen Heiland, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan : Onze Vader, enz. Niet zelden zoekt de mensch naar het geene, 't welk zeer naby hem is , 't welk zich aan hem onmiddelyk ter genieting aanbiedt, op een' grooten afftand van zich; en gemeen* lyk is juist dit de reden, waarom hy het geene, waarnaar hy zoekt, of gantschlyk niet, of althans niet in die maate vindt, in welke hy het verlangt. Dus zoeken alle menfchen naar vergenoegen en geluk. Maar misfchien zoeken het de minften daar, waar zy hetzelve het ligtst, het zekerst, het volkomenst zouden kunnen vinden. Zy verwaarloozen en verachten de bronnen van hetzelve, die het naast aan hun gelegen, die reeds in hun bezit zyn; die niemand voor hun toefiuiten , niemand fmaakeloos maaken of hen betwisten kan; die wel zonder geruisch , maar deste zuiverer en onophoudlyker vlieten: en dwaalen daarentegen  t?4- OVER DE WAARDY VAN HET gen met eene angstvallige ongerustheid naar anderen herom, die zy flcchts mocielyk ontdekken , flechts fpaarzaam genieten , uit welken zy niet altoos, uit welken zy zelden ongeftoord fcheppen, hunnen dorst nimmer volkomen ftillen kunnen, en menigmaalen gevaar loopen van 'er bitterheid en dood uit te fcheppen. Ik zal zonder beelden fpreeken. Maar al te dikwyls zoekt de mensch zyn voornaamst genoegen, zyn ganttch geluk in de zogenoemde groote waereld, in talryke, luisterryke gezeifchappen, in verflrooijende en bedwelmende vermaaklykheden , in uitgeftrekte verbindtenisfen met zulke perfoonen, die door hunnen ftand, door hunne zwier, door rykdom, door weelde en pracht uitmunten, en alle dagen hecrJyk en in vreugde leeven, of althans fchynen te leeven. Maar alte dikwyls fnelt hy van den eenen deezer luisterryke kringen naar den r.nderen, uit het eene deezer vryheid en vrolykheid veinzende gezelfchappen naar anderen , en hoopt aldaar zynen dorst naar vermaak en geluk te lesfehen! Maar hoe zelden vindt hy daar, 't geene hy zoekt! Hoe veel zeldzaamer vindt hy het 'er zo zuiver, zo volkomen, als hy het zich beloofd had! Hoe dikwyls grypt hy daar de fchaduw voor het wezen,  HUISLYKE GELUK. 175 zen, den fchyn voor de waarheid aan, en vindt zich in zyne fchoonfte verwachtingen, op eene even zo befchaamende als fmartelyke wyze , bedroogen! En hoe veel gernakkelyker en zekerer, hoe veel zuiverer en volkomener zou hy dit genoegen en dit geluk niet hebben kunnen vinden en genieten , indien hy hetzelve niet zo verre van zich af, maar in het geene, hem naast gelegen is; niet in het gewoel, maar in de ftilte; niet in het geene van enkel toevalligheden afhangt, maar in het geene meer onder zyn bereik is; kortom , indien hy het in het huislyke leven gezocht had! Ja, in deeze kleine, onberoemde waereld, ontmoet men veel meer waare, zuivere, geneugten , dan in de groote en luisterryke; in deezen naauwen kring van bezigheden en vermaaken vindt men meer gelukzaligheid en menigvuldiger gelukzaligheid dan op het verstuitgebreide tooneel van luisterryke fpelen , of geraasmaakende verlustigingen. Hier , in de genieting van het huislyke geluk, is het, waar de wyze, waar de Christen voornaamelyk verkwikking , verfterking en vreugde zoekt en vindt. Hier zocht en vond ze ook onze Heer, wiens fmaak en gewaarwordingen in alle opzig- ten  Vj6 OVER DE WAARDY VAN HET ten zo menschlyk als edel waren. Van de bezigheden des dags en van den tegenftand zyner vyanden vermoeid, verliet hy hen, gelyk onze tekst zegt, onttrok hy zich hunne nydige, kwaadaartige oogen en haatelyke gefprekken, en ging uit de ftad naar Bethaniën, om daar aan den vrede en de ftille, vroome vreugde van een innerlyk met eikanderen verbonden , en eikanderen tederlyk lievend huisgezin,het huisgezin van Lazarus en zyne Zusters, deel te neemen, en hun genoegen door zyne tegenwoordigheid en zyne verkeering te vermeerderen. Dit ftille verblyf des huislyken geluks, trok hy alle paleizen der grooten, alle feesten der ryken en der doorbrengers voor. Wel hém, die ook in dit opzigt zodanig gezind is, als Jefus gezind was! Hem kan het nimmer aan waar geluk ontbreeken. Ja, myne geliefde Vrienden! groot, ongemeen groot is de waardy van het huislyke geluk! Maar oneindig grooter voor hem, die het door bevinding kent, dan voor hem, die het Hechts uit befchryvingen moet leeren kennen. Mogt het my gelukken, hetzelve door myn voorftel ten minften recht te doen wedervaaren! Laat ons, om dit te doen, tvveederleie onderzoekingen te werk ftellen. De  huislyke geluk. tff De eerfte is: Hoe moet het huislyke leven ge* field zyn , indien het eene groote waarde hebben zal? De andere is : Wat geeft hetzelve deeze waarde? Of waarin is dezelve gelegen? Het huislyke leven is eveh als alle andere goederen , niet in en op zichzelf en noodzaakelyk, maar Jlechts onder zekere voorwaarden j en zekere omftandigheden een waar geluk en eert bron van weezenlyke gelukzaligheid. Maar al te dikwyls is het huislyke leven de zetel der? verveeling en des verdriets ; het ftrydperk van laagej woeste driften; de wöoning der gramftoorigheid* der kwaade luimen; des menigvuldigften ftryds, der boosaartigfte kwel. zucht; niet zelden een waarachtig voorfpel der helle. Ja zulks is het altoos, meer of min* waar wysheid en deugd niet tot het gezelfchap des huislyken levens behooren, en zynö bezigheden en vermaaken bezielen. Alleen daar, waar wysheid en deugd woonen, waar verftandigc en goedaartige menfchen by malkanderen woonen, alleen daar woonèn rust, tevredenheiden vreugde; alleen zy maakert iedere hut cn elk paleis tot een zetel des ver- VIII. Stuk. M maaks^  178 OVER DE WAARDY VAN HET maaks; alleen door haar wordt iedere grooter of kleiner familie vatbaar voor het huislyke geluk. Want, de verftandige en goede alleen weet, wat waare gelukzaligheid is; alleen hy heeft fmaak en gevoel voor deeze gelukzaligheid ; alleen hy fchat de dingen op haare weezenlyke waarde , en weet zich over alles, wat waar en fchoon en goed is, te verblyden, boe onbekend en onberoemd het ook in de groote waereld en onder menfchen is, die voor geene fyne gewaarwordingen vatbaar zyn. Voor hem is een woord, 't welk uit de volheid des harten opwelt, een oogwenk , waarin zich de gantfche ziel vertoont, eene kleine, maar onfchuldige daad, eene geringe, maar met innerlyke liefde beweezene gedienstigheid , een bedaard, ftil zelfgevoel en vriendfchapsblyk, eene vrye uitftorting zyner gedachten en aandoeningen in den boezem der zynen, meerder waardig, dan alle de welluidendfte plichtplegingen en eerbetuigingen , dan alle de vleiendfte lofredenen en vriendelykheden, dan alle de vriendelykfte gelaatstrekken en gebaarden , dan alle de fchitterendfte vertooningen, die den roem en het geluk der meeste groote gezelfchappen uitmaaken. Het  HUISLYKE GÉLUK. ïff Met huislyke geluk vooronderftelt, verder * daar , waar het plaats zal vinden $ menfchen, die door waaré, innerlyke liefde en vriendfchap met malkanderen Verbonden zyn, die gantschlyk voor malkandercn en in malkanderen leeven, die door niets van malkanderen verwyderd * maar door alles nader tot malkan deren gebragt worden , en die in hunne onderlinge naauwe vereeniging hunne fterkte , hunne eer, hun geluk zoeken. Alleen voor menfchen van deezen aart kan en moet alles gewigtig zyn , wat een ieder hunner heeft en fpreekt en doet en geniet, wat hy wil eri Wat hem bejegent. Alleen zy kunnen de Voorrechten des eenen zonder nyd met goedkeuriag befchouwen ; de zwakheden en ge* breken des anderen zonder misnoegen bemerken; de misflagen des derden met eene niet beledigende zachtmoedigheid mispryzen; eens ieders wenk vatten; eens ieders behoeften of verlangen te gemoete komen; zich naar eens ieders bedoelingen fchikken ; zich naar eens ieders gevoelens vlyen; en zich over alles zelfs het geringfte goed, 't welk den eenen of den anderen te beurt valt, van gantfehef harte verheugen.. Waar koelheid en onverdraagzaamheid , waar zelfzoekendheid en laaM ?, ge  l8o OVER DE WAARDY VAN HET ge baatzucht, waar tiyd en yverzucht heer* fchen , daar is geene waare gelukzaligheid , allerminst in de bepaalde , dagelykfche verkeering, mogelyk. Het huislyke geluk vooronderftelt, eindelyk, fmaak in de waarheid, in het natuurelyke , in edele eenvoudigheid, in ftille ruste', voor zo verre zy het tegenovergeftelde zyn van geveinsdheid, van gemaaktheid, van gezochte en gedwongene, en de meer opziens en geruchtsverwekkende vermaaken. Alleen deeze edele, zuivere fmaak zet de geneugten des huislyken levens haare waarde by, en maakt voor hem, die ze kent en geniet, alles, wat 'er toe béhoort, gewigtig, alles dierbaar, alles tot bronnen van vergenoegzaamheid en vermaak. Hier komt het naamelyk niet zo zeer op het voorwerp aan, als op het oog, 't welk hetzelve befchouwt, en het hart 't welk hetzelve gevoelt; niet zo zeer op de gewigcigheid van het geene 'er voorvalt en gefchiedt, als wel op de natuurelyke, vrye Avyze, waarop het gefchiedt, en op het hartelyke deel, 't welk allen 'er in neemen. Voor den mensch van een gezond vcrfland en van een niet bedorven hart is daar het heldere  HUISLYKE GELUK. iSl dere gelaat zyner gade, het geftamel des zuigelings, het vrolyke fpeelen des kinds, het gezigt van het verftand in zyn fpruitje en in zyn bloei; voor hem is de vlytige wectlust des eenen , de fchuldelooze leevendigheid des anderen, de groei en de vordering des derden, het genoegen van allen, een fchouwfpel, 't welk hy, ondanks deszelfs geringheid en eenvoudigheid, elk ander nog zo fchitterend en verward tooneel voortrekt; voor hem is de ftille, geruste by wooning van een gezelfchap van harten, die zich voor eikanderen ontfluiten, die zich aan elkandercn mededeelen , die niets dan toegenegenheid en liefde ademen , een voordeel, eene levenswyze , welke hy tegen geene andere levenswyzen, hoe zeer ook door den grooten hoop gepreezcn en benyd, zoude willen verruilen. Dit vooronderfteld zynde, myne aandachtige Toehoorers ! heeft het geluk des huislyken levens ongetwyffeld eene groote, eene by uitftek groote waarde. Laat ons zien, wat hetzelve deeze waarde geeft, of waarin dezelve beflaat ? Het geluk des huislyken levens is, in de M 3 eer-  ï8z OVER DE WAARDY VAN HEf eerfte plaats, de aangenaamfte verkwikking voorden last en hitte des dags en zyne dikwyls drukkende bezigheden , de zoetfte belooning voof den volbragten, voor den misfchien met moeite, met infpanning , met tegenkanting, met eenen ongelukkigen uitflag volbragten arbeid. Hier wachten ftilte, rust, verkwikking op den huisvader, de huismoeder, de huist genooten, die hunne taak, misfchien in het zweet huns aanfchyns volbragt hebben ; en de koele avondfehemering kan den vermoeiden wandelaar niet geneuglyker zyn, dan de verfrisfing, die deezen in den fchoot hunner geliefden genieten. Hier ontfpant de diepe denker zynen geest; verlustigt zich in de aangenaame denkbeelden, die by van buiten verkrygt; verledigt zich tot het begrypen van het ftamelende kind, tot het begrypen van ieder een ; verzorgt en kweekt elk bloempje van het gezond verftand en van het goede hart, 't welk rondom hem uitbot; en geeft Zich aan elke gedachte, elke aandoening, die zich ongevergd aan hem aanbiedt, over. Hier vergeet de werkzaame man zyne omflagtige bezigheden; fchudt zyne zorgen, zo hy ze al niet gantschlyk weet te verbannen , in den boezem zyner vertrouwelingen uit; wordt door  HUISLYKE GELUK. 183 door hen vertroost, bemoedigd; en zyn hart verwydt zich, zyn aangezigt heldert weder op, en kommer en zorgen verdwynen, tot dat hy nieuwe krachten verzameld heeft, om dezelve te verdraagen of weg te neemen. Hier breekt de geleerde den draad zyner vermoeiende navorfchingen af; treedt den doolhof uit, in welken hy zich misfchien verward had; en vindt dikwyls in het genot der onfchuld en van de edele eenvoudigheid der zynen meerder waarheid en meerder gerustftelling , meerder voedfel voor zynen geest en zyn hart, dan alle geleerdheid en konst hem zouden kunnen geeven. Hier ziet en gevoelt ieder, voor wien hy gearbeid, voor wien hy zyne krachten ingefpannen heeft; en verheugt zich zo veel te hartelyker over het geene hy gedaan heeft, zo veel dierbaarer hem die geenen zyn, welke de vruchten daarvan inzamelen zullen. Hier verwerft ieder de goedkeuring en den lof, dien hy verdient, cn verwerft hem van perfoonen, wier goedkeuring en lof alles by hem afdoen. Hier wordt de neerflagtige opgebeurd , de dwaalende te recht gebragt, de traage aangemoedigd, de bekommerde gerust gefield, en het vergenoegen allengskens over allen verfpreid. M 4 En  f84 ©VER. DE WAARDY VAN HET En waar, myn Vriend, myn Broeder, waar wilt, waar kuntgy dit geluk, deeze verkwikking, deeze belooning zoeken en vinden, indien gy ze niet in 't huislyk leven vindt? Het geluk van 't huislyk leven is, verder, eene ftille , bedaarde genieting van zichzelven , en eene genieting van zichzelven , welke door de innerlykfte deelneeming aan het lot van allen, die tot deeze meer vertrouwelyke famenleeving behooren, vermenigvuldigd en veredeld wordt. Hier komt de mensch uit.de verftrooijing tot zichzelven ; gevoelt zichzelven ; heeft eene duidelyke , innerlyke bewustheid van dat geene, 't welk by is en be* pit, en leeft meer in zich en voor zich en in hun en voor hun, die in de naauwnc betrekking jegens hem ftaan, dan in uiterlyke dingen. Hier komt dat geene, 't welk wy ten aanzien van de grooter burgerlyke maatfehappyzjn, en waarom wy zo dikwerf dat geeUe , 't welk wy in en voor onszelv' zyn , vergeeten moeten, in geene aanmerking; wy leggen tytelen en ampten en waardigheden en geleende voorrechten als een ftaatfiekleed, het geen ons even zo dikwerf drukt als tooit* Vm Om af; treeden iq eenen natuurelykenjj vryen.  HUISLYKE GELUK. 185 vryen ftaat te rug; fpeelen geene gemaakte rol, verbeelden geene ons vreemde perfoonaadje; denken, fpreeken, handelen gantschlyk volgens ons eigenlyk charakter, volgens onze tegenwoordige gevoelens, en zyn gantschlyk dat geene en niets anders, dan 't welk wy werkelyk zyn. Hier gevoelt en vertoont zich de mensch als mensch , de echtgenoot als echtgenoot, de vader als vader, het kind als kind, de vriend als vriend; maar niemand als overheid, of als onderzaat, niemand als ftaatsman, of als leeraar, of als koopman, of in eenige andere betrekking van zyn ftand of beroep. En hoe zalig is niet dit innerlyke zuivere gevoel der menschlykheid, dit ftille genot van waare, innerlyke, van uiterlyke dingen onafhanglyke volkomenheid en waardigheid! Hoe veel zaliger dan elke deelnceming aan het verdoovende geraas , aan den verblindenden luister der groote waereld ! Hoe veele onfchuldige, edele, menfehelyke gevoelens ontwaaken en vertoonen zich daar niet, die onder de gewoone verwarring van bezigheden en verftrooijingen in het binnenfte der ziele fluimeren, en zich voor de befpotting en het gelach des onbedachtzaamen öf des boosaartigen verbergen! En heet ók M 5 niet  186 OVER DE WAARDY VAN HET niet recht eigenlyk leeven, zyn leven volko. men genieten , en zich in hetzelve als een verftandig mensch met bewustheid en overleg verheugen ? Het geluk van 't huislyk leven is, ten derden , de aangenaamfte , vryfte mededeeling, de innerlykfte gemeenfehap tusfehen gelykgezinde , eikanderen beminnende zielen. Hier vervalt alle dwang der konst, der mode, der ingevoerde gebruiken en plechtigheden; alle vrees voor flrenge beoordeeling, voor bittere berisping, voor bytenden fchimp ; alle angftiga achterhoudendheid; alle vermoeiende oplettendheid op duizend onverfchillige , nietsbetekenende dingen. Hier vertoont zich een ieder zodanig gelyk hy is, cn behoeft zelfs zyne onfchuldige zwakheden, zyne weezenlyke feilen en gebreeken niet met moeite te verbergen. Hier opent zich het eene hart voor het andere ; en ieder gedachte , elk gevoelen , gaat onverminkt,onveranderd,in volle waarheid en fterkte, uit het eene in het andere over. Hier blyft geen zorg,geen vrees, geen wensch, geen vreugde, geen verwachting in 't binnenfte van het hart beflooten; maar door derzelver vrye wederkeerige mededeeling wordt  HUISLYKE GELUK. 18/ wordt elke zorg verligt, elke vrees verdreeven , elke goede wensch gekoesterd , elke vreugde verdubbeld en veredeld , elke verwachting tot daadelyk genot. Hier verwisfeit een ieder dat, v, r-Yr zyne is, tegen dat, wat des anderen is- en geeft cn ontvangt weêrkeerig licht c:i troost en kracht en vergenoegen en rust; en allen bevinden zich ryker en grooter en fterker en gelukkiger in 't geene zy gemeenfchappelyk zyn en bezitten. En waar, myne dierbaare Vrienden 1 waar kan deeze uitboezeming , deeze mededeeling van het hart met de ongedwongenfte vryheid, in die ruime maate plaats vinden, dan in het huislyke leven ? En weik eene waarde moet dit niet deszelfs geluk in de oogen van den mensch geeven, die natuur cn waarheid lief heeft, die een teder, gevoelig, zich gaarne mededeelend hart omdraagt , en nogthans buiten den kring zyner vertrouwden zb weinig voedfel voor hetzelve vindt! En hoe veele andere aangenaame omftandigheden en voordeelen zyn 'er nog met dit geluk verbonden, welke deszelfs waarde ongemeen verhoogen! Het geluk van 't huislyk leven is, ten rier- den,  188 OVER DE WAARDY VAN HET den, onuitputbaar. Het vernieuwt zich dage. ïyksjhet vermenigvuldigt zich in 't oneindige. Zo veel verfcheidener en ryker de Natuur is dan de Konst, zo veel verfcheidener en ryker in vermaaken en vreugde is ook dit geluk dan elk ander. Hier zyn geene vastgeftelde bepaalingen , geene onveranderlyke manier en wyze, hoe en waarmede en in hoe verre men zich vermaaken en verheugen mag. Zo verfcheiden de bezigheden, de belangen, de toevallen des mcnfchelykcn levens, en zo verfcheiden de veranderingen zyn, die dagelyks in opzigt tot alle deeze dingen voorvallen ; even zo verfcheiden zyn ook de onderwerpen van het vriendelyke onderhoud en de vertrouwelyke gefprekken in 't huislyk Ieven. Zo onuitputbaar het denkend vermogen van 's menfchen geest, en de aandoeningskracht van 's menfchen hart is,, zo onuitputbaar zyn de bronnen van genoegen, die daar geopend zyn. Hier valt geen goed woord op de aarde ; hier blyft geene werking zonder uitwerkfel; geene gedachte, die niet aangemerkt, geen liefdeblyk, dat niet vergolden, geene gedienftigheid , die niet beantwoord, geene vreugde, die niet door allen genooten wordt, geen gevoelen, dat zich niet aan ieder  HUISLYKE GELUK* tSp der harte mededeelt. Hier is de herinnering aan het voorledene en het uitzigt in het toekomende met het genot van het tegenwoordige op het naauwst verbonden; alles famengenoomen maakt Hechts één hoogst gewigtig geheel uit; allen neemen in alles het zelfde hartelyke deel; en hoe zeer moet door dit alles de aangenaame toeftand en 't vermaak van eenen ieder vermenigvuldigd wörden ! Hoe veel meer,dan daar, waar flechts zekere foorten van vermaak of van verlustiging, die geduurig onder dezelfde gedaante en met dezelfde bcpaalingen weder verfchynen, plaats vinden; waar men zo zelden volkomen verftaan wordt; zo dikwyls in den wind praat; zo dikwyls gedachten en gevoelens uit, die niemand mede denkt en mede gevoelt; zo dikwyls door tevredenheid nyd, en door zyne gulle vrolykheid duistere gezigten verwekt; en waar gemeenelyk het verfchillendfte, niet Zelden het tegenftrydigfte belang alle enkele leden der famenleeving bezielt! Geen wonder , indien het vermaak daar ophoudt vermaak te weezen, en door zyne eenzelvigheid nog mcermaalcn fmaakeloos wordt! Het geluk van 't huislyk leven vergoedt daar-  tpO OVER DË WAARDY VAtf HET daarenboven , 't gebrek aan elk ander ; maar zyn gebrek kan door geen ander vergoed worden. Laat u de waereld, laaten u uwe medeburgeren geenszins die gerechtigheid, geenszins die achting en eere toekomen , Welke gy verdient; worden uwe weldaaden met koelheid en ondank vergolden: hoe ras zult gy dit gebrek, deeze tegenfpoed vergeeten, wanneer gy, in*den fchoot der uwen te rug keerende, met opene armen en harten van hun ontvangen wordt, en in hun midden dat geene betekent, wat gy werkelyk zyt, die goedkeuring, en dien lof wegdraagt, welken gy in de daad verdient, en de gant'fche waarde hunner toegenegenheid en liefde gevoelt! Is uw hart by al het gefchitter der groote waereld , by al den glans des hofs, by alle zegepraal der hoogheid en magt koud cn ledig gebleeven; heeft u het fchouwfpel der veinzery, der arglistigheid , der valschheid, der kinderachtige ydelheid, 't welk zich daar aan u opdeed , vermoeid en verftoord: hoe ras zal zich in den kring uwer geliefden eene zachte warmte door uw afgemat hart verfpreiden , hoe ras zullen aangenaamer, edeler gevoelens hetzelve wederom opbeuren , hoe ras zullen de waarheid, de openhartigheid, de billykheid en de  HUISLYKE GELUK. I9Ï de onfchuld, die daar leeven en zich beweegen , u weder met de menschlykheid verzoenen 1 — Geniet in tegendeel een nog zo fchitterend geluk; wees de lieveling der grooten; wees de afgod des volks; geef den toon in de befchaaffte gezelfchappen; wees zelfs magtig en ryk; heersch over nog zo veel anderen; maar uwe wooning zy de wooning der tweedragt en der yverzucht, en uw huislyk leven weigere u die rust , dat vergenoegen , dat vermaak, welk het den wyzen en goeden verfchaft: hoe weinig zal dit uiterlyke, verblindende geluk by u dat weezenlyke, innerlyke gebrek vervullen 1 Hoe zeer zal dat gebrek 't genot van dit geluk voor u vergallen! Hoe zwaar, hoe ondraaglyk zal deszelfs last niet dikwyls voor u worden! Hier by komt, dat de genieting van 't huislyk geluk geduurig even zo leerryk en nuttig als aangenaam is. Hier leert de mensch zyne waare verordening recht kennen en befeffen; hier de waardy van alle goederen des levens juist beoordeelen; hier het nietige van hoogheid , praal, rang en ftaat inzien. Hier leert hy recht menfchelyk denken, gevoelen, handelen ; leert zyne uiterlyke uitfteekendheid ver.  192 ÓVER DE WAARDY VAN HET ^^ergeeten , en haar meer voor Jast of beuze* lingen , dan voor begeercnswaardige goederen houden. Hier vereenigen zich alle harten geduurig naauwer;het eene krygt het andere geduurig bever; een ieder wordt geduurig bereidwilliger, om den anderen te helpen en te dienen ; allen vergaderen nieuwen lust en nieuwe krachten , om de plichten van hun beroep te vervullen , de hoogachting en de goedkeuring der overigen geduurig beter te verdienen, en daardoor het best der gantfche maatfchappy , die flechts één hart en ééne ziel is, te bevorderen. Welk een yver moet niet den huisvader en de huismoeder onder hunne be/.igheden bezielen , tot welk eene ftandvastigheid moeten zy niet bekwaam zyn* wanneer zy de vruchten hunner nyverheid in de genieting van 't huislyk geluk, in de vermaakelyke verkeering met hunne kinderen , met hunne geliefden fmaaken, en zich door aanhoudende naarftigheid dagelyks nieuwe vermaaken en geneugten bereiden! Welk eene aanfpooring ter getrouwe vervulling hunner plichten moet dit hun niet geeven ! En moet niet ieder vermaak, 't welk onderwyst en verbetert tevens, eene verdubbelde waarde bezitten? Nog  huislyke geluk. jgj Nog meer. Tot de genieting van 't huislyk geluk worden geene moeüyke, kostbaare tae~ rustingen en voorbereidfelen vereischt. liet kart ten allen tyde j in ieder oogenblik des leevens genooten worden, zo ras het uur der onderlinge verkwikking, het uur des hcuchlykcn wederziens, het oogenblik des volbragten arbeids daar is , zo ras treedt ^ook met hun opgcklaardheid en vrolykheid in dert fcreits deezer gelukkigen. Zo ras de behoefte deczes vermaaks zich vertoont en dringend wordt, zo ras zyn ook de middelen voorhanden, om dezelve te bevredigen. Hier hebben eigenzinnigheid en grilligheid, duizend voorgewende of weezenlyke verhinderingen e.rt . bcletfelen , welke zo veele ontwerpen vart vermaak in de groote .waereld verydelen * weinig invloeds. De wil des eenen is de wil des anderen, Ieder geeft gaarne, wat hy heeft $ en ontvangt even zo dankbaar en blymoedig , wat de ander hem geeft. Wanneer ó(i een zich verblydt, dan verblyden zich allen; wanneer de een met een vrolyk gelaat in 't midden der overigen treedt, dan heldert het gezigt van allen op. Wanneer de een iets goeds gedaan of genooten heeft, en het zynen geliefden mededeelt, dan zyn aJJen zö . VIII. Stuk. N ver*«  1^4 OVER DE WAARDY VAN HET vergenoegd, als of zy het zclven gedaan of genooten hadden. Welk eene uitmuntendheid bezit niet deeze foort van vermaaken boven de zodanigen , die dikwyls geheele weeken lang , geregeld , toebereid , verwacht; dan door tegenkanting en toevallen nog verder uitgefteld worden; en ten laatfte in weinige uuren voorby zyn, en echter zo zelden dat geene verschaften, wat zy beioovenJ Tot de genieting van 't huislyk geluk wordt even zo weinig konst en bekwaamheid, als toerusting en voorbereiding vereischt. Hetzelve is geheelenal het werk der natuur en der waarheid ; geenszins dc vrucht van genoomen affpraak , van met moeite geleerde rollen , van angstvallig!yk waargenoomene wetten van de welvoeglykheid en van den eenmaal heerfchenden toon. Gezond verftand en een goed , liefderyk hart is alles , myn Christelyke Broeder ! wat gy tot genieting van dit geluk behoeft. Hoe minder gy daar uw verftand en uw hart geweld aandoet; hoe vryer gy beiden werken laat: deste zuiverer en volkomener zult gy dit geluk genieten. Tcrwyl zy beiden in de groote waereld onder 't juk der gewoonte bukken moeten, en het  HUISLYKE GELUK. 1^5 het verftand zelden luide denken, en het hart zelden zich aan zyne aandoeningen durft oVergeeven ; kunnen hier beiden vry cn onbelemmerd hunne roeping volgen s cn hunne krachten in die maate en op die wyze aan den dag leggen, als met den innerlyken aandrang en de tegenwoordige behoeften overeenkomt. Ook dit, myne aandachtige Toehoorers! geeft het geluk van 't huislyk leven eene groote uitmuntendheid , dat deszelfs genot nimmer walging en verdriet, nimmer kommer en berouw achterlaat. Het is een waar genot; en de waarheid behoudt fteeds haare waarde. Het is een onfchuldig genot, en de onfchuld behoeft geene verwyten te vreezen. Het is een gemeenfchappelyk, liefderyk genot, 't welk geen nyd, geene nayver verwekt; by 't welk niemand lydt, niemand verftooken wordt, niemand ledig henen gaat, en iedereen zich over den anderen verheugt. Het is een genot, 't welk onzen Vader in den hemel welgevallig is, 't welk door de gedachte van zyne tegenwoordigheid niet geftoord , maar verheven wordt, en 't welk dikwyls in godvruchtige blydfchap over zyne goedheid, in harteN 2 lykt  fp6 OVER DE WAARDY VAN HET ]yke aanbidding en lofzegging van dit vcrhevenfte Wezen beftaat. Na het genot van deeze zuivere, edele vermaaken zult gy niet behoeven te fchroomen , uzelven rekenfchap af te vraagen ; zult gy u over dat geene , 't welk gy gefprooken en gedaan hebt, niet behoeven te fchaamen; zult geene reden hebben , om op het te vredeftellen van den beledigden, of op de vergoeding van het onrecht, uwen broeder aangedaan , te peinzen; zult gy blymoedig aan God en aan uwe onfterflykheid , en aan het toekomende leven kunnen denken. Rust en flaap zullen niet van u vlieden; maar gy zult beider zoetigheid, deste vollediger fmaaken, en de aangenaame beeldtenisfen des genooten' onfchuldigen genoegens zullen u dikwerf ook daar nog verlustigen. — En durft gy u hierop ook beroepen , Ó gy, die uw geluk voornaamelyk in groote , luisterryke gezelfchappen , in luiddruchtige, geraasmaakende vermaaken en uitfpanningen zoekt? Hebt gy u over de toerustingen, de kosten, den tyd, de moeite, die gy daartoe verfpild hebt, nimmer behoeven te beklaagen? Zyt gy niet menigmaalen veel verdrietiger en minder opgeruimd van dezelve te rug gekomen, dan gy 'er heên gegaan  HUISLYKE GELUK. 197 gaan waart? Hebben u niet menigmaalen onrust en zorgen wegens de gevolgen van het voorgevallene , of verwyten over uwe vergrypcn in uwe wooningen vergezeld? Hebben zy niet menigmaalen uw vergenoegen voor eene korter of langer wyle verftoord? U niet menigmaalen in het gebed verhinderd, of u hetzelve lastig gemaakt? En indien gy dat bevonden hebt en nog bevind, erken dan de voortreflykheid, die de ftille, onfchuldige geneugten des huislyken levens boven de uwen bezitten. Eindelyk. Het geluk van 't huislyk leven is aan geene klasfe van m.nfchen by zonder eigen. Het is aan ftaat, noch aan rykdom, noch aan hoogheid en magt verbonden: binnen geene paleizen noch hutten bepaald. Hot kan van eiken mensch, in eiken ftaat, in eiken ouderdom , aan elke plaatfe genooten worden. Deszelfs.bronnen ftaan voor allen open; zo wel voor den armen als voor den ryken, zo -wel voor den geringen als voor den aanzienlyken, zo wel voor den jongeling als voor den grysaard ; ieder kan daaruit fcheppen , en ieder genoegen en zaligheid daaruit fcheppen. En waar vindt men ccn uitwendig geN 3 luk,  I0S OVER DE WAARDY VAN HET hik, *t welk in dit opzigt met het geluk van 't huislyk leven vergcleeken zou kunnen worden? Hoe weinige menfchen kunnen over anderen heerfchen ! Hoe weinigen in den luister van eenen hoogen ftand fchitteren ! Hoe weinigen rykdom en overvloed verkrygen! Hoe weinigen zich door pcrfoonelyke uitmuntendheid , of door konsten en geleerdhcid, of door groote, roemryke daaden boven anderen verheffen, cn zich aan de goedkeuring en de verwondering hunner tydgenootcn aanbeveelen! Maar alle verftandige en goede menfchen, de fiaaf zo Wel als zyn heer, de landman zo wel als de ftedeling, de ongeleerde zo wel als de geleerde, allen kunnen het geluk des huislyken levens genieten. Het is een menfchelyk gevoel , een menfchelyk geluk, waartoe elk, die een mensch is, het zelfde recht en dezelfde bekwaamheid heeft. En welk eene groote, uitfteekend groote waarde moet dit hetzelve niet geeven! Voegt dit alles te faamen, myne aandachtige Toehoorers! Bedenkt, welk eene aangenaame verkwikking van den arbeid , en belooning voor den arbeid, welk eene ftille , geruste genieting van zichzelven, welk eene vr\c,  HUISLYKE GELUK. I vrye , aangenaame mededeeling zyner innigfte gedachten en gevoelens de genieting van. 't huislyk geluk is; bedenkt, dat het even zo verfcheiden als onuitputbaar is-; dat het het, gebrek van elk ander vergoed , maar door niets vergoed kan worden ; dat het even leerryk en nuttig als aangenaam is ; dat 'er tot deszelfs genieting noch groote toerustingen , noch byzondcre konst cn bekwaamheid gevorderd worden ; dat het nimmer walging of berouw achter laat; en dat het eindelyk aan geene byzondcre klasfe van menfchen eigen is, maar van allen kan genooten worden; en zegt na dit alles, of gy één eenig uitwendig geluk kent , 't welk eene grooter , of eene even groote waardy als dit bezit? Neen, myne geliefde Vrienden! wenscht gy onfchuldige , reine , zich dagclyks vernieuwende , nimmer befchaamende, nimmer vermoeiende, den mensch en den Christen waardige vermaaken en geneugten te genieten: zoekt ze dan niet op eenen verren afftand, daar zy zo naby u liggen ; zoekt ze niet in dingen , die niet in uwe magt zyn, maar in dat geene , 't welk meer uw eigenN 4 dom  200 OVER DE WAARDY VAN HET HUISL. GELUK. dom is; zoekt ze in 't geluk van 't huislyk leven. Irdien gy ze ergens moogt verwachten te vinden , zult gy ze daar gewisfelyk aantreffen! Amen, ZES-  ZES.EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER VRIENDSCHAP. Tekst: Spreuken van salomon,Hoofdft. XVIII. vs. 3* Daar is een liefhebber, die meer aankleeft dan een broeder. N 5   ö od, eeuwige, onuitputbaare bron van alle liefde en van alle gelukzaligheid, welke geneugten, welke zaligheden hebt gy ons niet daardoor bereid , dat gy ons bekwaam gemaakt hebt, om eikanderen lief te hebben, en onze liefde tot de zuiverfte, eèlfte vriendfchap te verheffen! Welk een tegenwigt tegen alle bezwaaren en lasten des levens hebt gy ons daardoor niet gegeeven! welk een licht daardoor over deszelfs duisterfte paden verfpreid! Ja, alle vatbaarheden, alle vermogens , alle neigingen en driften , welke gy zelf onzer natuure hebt ingefchaapen, zyn goed; zy getuigen allen, dat gy ons als een Vader Hef hebt, dat gy ons niet tot treuren, maar tot blydfchap, niet tot ellende, maar toe geluk verordend hebt! Mogten flëel ts deeze vatbaarheden zich by ons allen zodanig ontwikkelen , deeze vermogens zodanig te werk gefield, deeze neigingen zodanig ingericht worden, en deeze driften zich zodanig veredelen , als met uwe genadige , Vaderlyke bedoelingen jegens ons overeenkomt ! Mogten wysheid en deugd, mogt het licht van den Godsdienst ons allen daarby beftuuren cn leiden, en ons allen tot die volmaakt-  204 OVER DE WAARDY DER maaktheid en gelukzaligheid leiden, waarvoor wy vatbaar zyn! Hoe veele onrechtvaardige, ftrafwaardige klagten over 's menfchen ellende zouden dan niet vervallen ! Hoe vergenoegd, hoe zalig zouden wy dan niet in het onderlinge blyde genot van uwe goedheid weezen! hoe zeer door wederkeerige liefde en vriendfchap onze vordering op den weg van plicht en deugd voor ons gemakkelyker maaken, en hoe veel zekerer en volkomener onze verordening bereiken 1 ó God, ftort gy zelf den geest der liefde, der zuiverfte, edelfte liefde in ons hart! Open hetzelve voor de aanminnigheid der deugdzaame vriendfchap; laat ons haare groote waardy duidelyk erkennen en innerlyk befeffen; en reinig ons van alle laage , zelfzoekende driften en neigin. gen, die met dezelve ftrydig zyn. God, u, den Vader aller geesten, nader te komen, en zich de een met den anderen geduurig nader te vereenigen; daarnaar dorsten alle denkende , gevoelige weczens ; daarnaar hygen ook menfehelyke zielen ! Laat ons toch tot dit geluk in beide opzigtcn geduurig bekwaamer worden, en uit deeze bron des levens geduurig meerder zaligheid fcheppen. Zegen totdat einde de bedenkingen, die wy thans daar-  V U I E N D S C H A P. 205 daarover meenen voor te draagen ; verfterk onze overpeinzing , en laat het ons met deugdzaame, edele gevoelens en aandoeningen vervullen. Wy bidden u hierom als leerlingen van uwen Zoon, Jefus Christus, onzen Heiland, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften , aan: Onze Vader, enz. Men heeft dikwerf tegen het Christendom ingebragt, dat het de vriendfchap niet gunstig is, om dat het dezelve niet uitdruklyk infcherpt, en zynen belyderen wel goedwilligheid jegens eenen iegelyk, algemeene goedheid en menschlievendheid, maar geene byzondcre vriendfchap voorfchryft. Doch , vriendfchap is eigenlyk geen plicht , geene onvcranderlyke verbindtenis voor allen; zy kan niet gelyk rechtvaardigheid en algemeene goedwilligheid bevoolen worden ; haar oorfprong , haare ftichting hangt zeer dikwyls van omftandigheden en toevalligheden af, welke niet in onze magt zyn; en zelfs zeer verftandige en goede menfchen , die een gevoelig, vriendelyk hart hebben, kunnen en moeten menigmaalen buiten hunne fchuld 't ge-  tZ-6 OVER DE WAARDY DER geluk der vriendfchap, ik bedoel de gantsch innerlyke, vertrouwelyke vriendfchap, ontbceren. Hoe meer ondertusfchen de mensch zyn hart voor de algemeene goedwilligheid, voor de menschlievendheid en broederlyke liefde, die hoofdgeboden van 't Christendom, ontfluit ; hoe meer hy zich door derzelver geest bezielen laat: deste bekwaamer en gefchikter zal hy voor elke, zelfs de edelfte en verhevenfte foort van vriendfchap weezen. Ja, de vriendfchap zoude eene zeer algemeene deugd, en de geheele maatfehappy der Christenen eene maatfehappy van de naauwstverbondene vrienden zyn , indien zy allen de , voorfchriften der leere, welke zy bel'yden, onverbreeklyk volgden en zich gantschiyk door haaren geest bezielen lieten. Hieraan kunnen wy ook wegens dat geene , 't wejk ons van den Stichter van het Christendom en van zyne eerfte belyderen bekend is., niet twyffelen. Wanneer wy Jefus het zachte, tedere, liefderyke charakter van zynen Discipel Joilnnes met byzondere liefde en vertrouwen beloonen, wanneer wy deezen zynen leerling zo dikwerf aan zyne borst zien Jiggen, en hem fteeds den Discipel, dien hy  VRIENDSCHAP. 2Cf by lief hadde, hoe-ren noemen; wanneer wy onzen Heer het huis van zynen vriend Lazarus tot zyne verversen- en fchuilplaats zien uitkiezen; wanneer wy hem tot de geenen, die hem verzeilen, hooren zeggen: onze vriend Lazarus Jlaapt-, mair ik ga henen om hem uit den Jlaap op te wekken; wanneer hy dan naar 't graf ylt, op het gezigt van den afgeftorvenen weent , en de omftanders uitroepen : ziet, hoe lief hy hem had : hoe kunnen wy alsdan aan Jefus vriendetyk charakter twyffelen , of gelooven , dat dit charakter met zyn' geest en met zyne leer ftrydig was ? — En welk een modél der edelfte vriendfchap leevert de verbindtenis van Jefus met zyne leerlingen en navolgeren voor ons niet op ! Hoetoegeeflykjhoe liefderyk,hoe vertrouwlyk was niet zyn omgang met hun! Hoe groot zyne voorzorg voor hun! Indien gy my zoekt, fprak hy by zyne gevangenneeming, zo laat deezen henen gaan. Alzo hy de zynen lief gehad had, leezen wy, zo heeft hy %e lief gehad tot het einde. En hoe vertroostte, bemoedigde, ftelde hy hen gerust, toen hy van hun ftond te fcheiden! Hoe fcheen hy zichzelven en zyne gewigtigfte belangen hunnentwille gantschlyk te verge-eten ! Hoe nam hy onder het laaft-  2Ö% OVEU DE WAARDY DER laatfte Avondmaal van hun het tcderhartigfte affchcid, en beval zich hunner gedachtenis! Hoe verloor hy hen zelfs onder zyn lyden niet uit het oog, .en bekommerde zich ook toen nog over hen ! En hoe fpoede hy zich, om zich, na zyne opftanding uit de dooden , wederom aan hun te vertoonen, en hun hunne traanen af te wisfchen ! Was dit geen vriendfchap, niet de edelfte vriendfchap? — En de eerfte Christenen, die allen door den geest des Christendoms bezield, één hart en ééne ziel waren , die fchicr alle dingen gemeen hadden, die dagelyks eendragtig byeen waren; maakten die niet eene maatfehappy Van de naauwstverbonden vrienden uit, van vrienden, door Godlic-fdc en Jefusliefde en broederliefde met malkancieren verbonden ? Neen,het Christendom is der waare,deugc:zaame vriendfchap niets minder dan ongunstig. , Het boezemt ons veel meer alle die gevoelens in,fpoort ons tot alle die handelingen aan, en ftelt ons tot alle die opofferingen in ftaat, welke het charakter en den roem der vriendfchap uitmaaken. Alleen moeten wy ze juist leeren kennen en beoordeelen, En dit Jsd ■■•ubuo ^di *.&fa aaaiav aft ïJt-  vriendschap. SoJ is het oogmerk van myn tegenwoordig voordel. Ik zal in" hetzelve De waardy der vriendfchap, eene der gróotftë zegeningen dos levens , met uwe aandaënt onderzoeken. Tot dat einde zal ik Eerftelyk aanwyzen, hoedanig de vrienJfchap' gefield moet zyn, om eene waare, groote waardy te bezitten; Pan, waarin derztlver waarde- gelegen is; ciï Eindclyk , hoe wy ons met betrekking tot dezelve gedraagen moeten, zal zy ons dat geene zyn en verfehaffen, wat zy in ftaat is ons te zyn en te verfehaffen. Dit alies zal ons de waarheid van Salomons; fpreuk in onzen tekst doen befeffen: Daar is een liefhebber, die meer aankleeft dan een broeder. Vriendfchap, welk een heilige , eerbicdenswaardige, — cn welk een misbruikte, ontheiligde naam! Nu eens het bekoorlyke kleed' der deugd: dan wederom het masker der ondeugd. Nu eens de onverbrecklyke band der zuiverfte , edelfte zielen : dan wederom de' VIII. Stuk. O ge-  2IO OVER DE WAARDY DER gevaarelykfte ftrik van den verleider der onfchuld. Nu de moeder der waarheid, der oprechtheid , der openhartigheid : dan de dekmantel van het konstig bedrog en de fnoodfte arglistigheid. Nu eene krachtige aanfpooring tot de fchoonfte. grootmoedigfte daaden: dan een laag middel, om de baatzuchtigfte oogmerken natejaagen en te bereiken. Ondertusfchen handhaaft echter de waare vriendfchap haare rechten en haare waardigheid. Zy handhaaft de verhevene plaats, die zy onder de deugden en uitmuntendheden der menfehelyke natuur, onder de bronnen van onze gelukzaligheid bekleedt. Doch niet alles, wat haaren naam voert, niet alles , wat onder haare gedaante voorkomt, is zy zelve. Laat ons, om haare rechten te ftaaven, fchyn en waarheid wel degelyk onderfcheiden. Wanneer ik van de waardy der vriendfchap fpreek, verftaa ik daaronder niet dat geene, wat door 't misbruik gemeenelyk zo genoemd wordt; niet ieder uitgeftrekter of bepaalder verbindtenis, die op maagfehap , of op bezigheden, of on verkeering, of op onderlinge vermaaken en uitfpanning'en gegrond is , en waarby noch innerlyke liefde , noch te der-  VRIENDSCHAP. Ül derheid, noch vertrouwlykheid plaats vinden. Dit is byna nimmer iets anders , dari eene baatzuchtige ruiling van kleine gerieflykhedenen gedienstigheden, aan welke het hart het minfte deel heeft; dikwyls is het een Jaage handel van wederkeerige voordeelen , die flechts zo lang beftaatj als elk zyne rekening 'er by vindt. Neen, de Waare vriendfchap is eene zuivere, edele liefde; is eeriei innerlyke , volkomene vereeniging der harten, welke de waarachtigfte deelneeming iri alle geneugten en tegenfpoeden des anderen £ de grootfte wederkeerige openhartigheid èri vertrouwlykheid, de onbaatzuchtigfte dienstvaardigheid verwekt, en den vriend met zynen vriend ten aanzien van gevoelens eri aandoeningen, zodanig verbindt, dat zy beiden als maar één perfoon uitmaaken. Zelfs overeenkomst en gelykvormigheid' van denkwyze , van fmaak, van neigingen,' van oogmerken en poogingen, en eene daaruit ontftaande fterke zucht voor eikanderen, is niet het eenige , niet het voornaamftc , 't welk den grond der waare , deezen naam' Waardige, vriendfchap uitmaakt. Deeze overeenkomst , deez'e gelykvormigheid, deeze O 2 we-  212 OVER fiE WAARDY DER wederkeerige zucht kan ook tusfehen dvvaazen en ondeugenden plaats hebben, cn hen, voor eenen korter of langer tyd, zeer naauw met malkanderen verbinden. Maar wie zal deeze betrekking en deeze verbindtenis vriendfchap noemen? Niet zelden 'fs het eene famenzweering tegen het algemeene best, eene verbindtenis tot onderlinge buitenfpoorigheden en wanbedryven. Neen, alleen die overeenkomst, die gelykvormigheid van denken en handel wyze-; welke op wederkeerige goede neigingen en gevoelens, op edele enten algemeenen nutte (trekkende oogmerken cn poogingen gegrond is, alleen die kan de menfchen zo na tot elkanderen brengen, en zo innerlyk met eikanderen vereerjigendat zj als één hart en ééne ziel worden; en uit deeze vereeniging alleen'kan waare, verhevene vriendfchap ontftaan. Zal de vriendfchap derhalven eene Wcezenlyke, groote waardy bezitten, dan moet zy op weezenlyke uitmuntendheden van den geest en van het hart; zy moet op ■verftand en deugd, en op wederkeerige hoogachting fteunen. Beiden , geest en hart , zyn daartoe even noodzaakelyk. Het goede hart alleen is tot 't ge-  VRIENDSCHAP 213 "t geluk der vriendfchap niet genoegzaam. Een gezond , juist verftand moet hetzelve beft u uren, indien onze vriend ons niet, zyns ondanks , meenigmaalen meer verdriets dan vreugde vcroorzaaken , meer nadecls dan voordeels zal toebrengen. liet licht, dat ons als vrienden moet verlichten, cn de warmte, die ons behoort te bezielen, moeten niet aan het verblindende fchynfel des .hükfcms en de verzengende hitte des zomers ,• maar aan het licht des dags en den zagtkens verwarmenden adem der lente gelyk zyn. — Maar ook het fehranderfte verftand en het zachtfte, tcderfte hart zyn, zonder het- behulp der deugd, Hechts zwakke, bouwvallige fteunfels der vriendfchap. Vriendfchap , die niet op deugd , op weêrkccrige liefde voor alles wat fchoon cn waar cn recht en goed is , fteunt, kan van geen' langen duur zyn. Zy is tot geene edele, grootmoedige opofferingen bekwaam. De ondeugende is altoos,,in zekere opzigten, zelfzoekend, baatzuchtig. Zyne bedoelingen, zyne voordeelen zyn, even als zyne neigingen, en driften , der verandering onderworpen; cn.zodra deezen beginnen te woelen, wordt de ftcm der vriendfchap niet meer gehoord, en haare heiligftc rechten O 3 wor-  |J| PVE^ DE WAARDY DER worden met voeten getreeden. De vriendfchap tusfehen ondeugenden houdt flechts zo lang ftand , als de een den anderen tot uitvoering zyner ontwerpen, of tot bevrediging zyner zinn'elyk'è lusten, of tot verdrukking pn tot verderving van eenen derden podig heeft. Alleen de dcugdzaame blyft ook dan nog zynen vriend getrouw , wanneer deeze hem geene voordeelen meer verfehaffen en geene hulp meer bewyzen, wanneer hy hem yoor alle zyne gerieflykheden en diensten piets dan een hart, 't welk haare waarde erkent en gevoelt, te rug kan geeven. Alleen de deugd kan einde!yk waare , duurzaame hoogachting jegens mynen vriend in my verwekken. En wat is vriendfchap zonder hoogachting? Het werk der eigenzinnigheid, der grilligheid, der zinnelykheid, der baatzucht, pf eener blinde, werktuigelyke drift, 't welk aan even zo veele veranderingen en toevallen onderhevig is, als de grond, waarop het fteunt. Zal de vriendfchap, verder, van eene weezenlyke, van eene groote waardy zyn, dan pipet zy belangeloos, edel, en daatby onpartydig f eezen. Wie myne vriendfchap flechts daar- m  VRIENDSCHAP. 215 om zoekt en kweekt, dewyl hy zekere oogmerken , hem voordeelig , door my te bevorderen en te bereiken , of zekere eerzuchtige ontwerpen deste gemakkelyker hoopt ten uitvoer te brengen ; wie flechts in zo verre en zo lang myn vriend is, als hy 'er zyne rekening of zyn vermaak by vindt: die ontheiligt den ecrwaardigen naam, waaronder hy zyne zelfzoekendheid verbergt. De waare vriend denkt meer aan het welzyn van zynen vriend, dan aan zyn eigen welzyn, en bevindt zich veel gelukkiger, terwyl hy hem geeven, hem helpen/voor hem arbeiden, voor hem lyden kan, dan terwyl hy hulp en weldaaden van hem ontvangt. Hy eerbiedigt en bemint den geest, het hart van zynen vriend, dat geene, 't welk hem tot een vereerens- en beminnenswaardig mensch maakt, en niet zynen ftand, zynen rykdom, zyn aanzien , zynen invloed op anderen, zyne uiterlyke voorrechten. Met dat alles nogthans is hy onpartydig. Hy loogchent geenszins de grooter uitmuntendheid en verdienften van anderen, met welken hy minder naauw verbonden is; laat hun volkomen recht weêrvaaren; bewyst hun, indien zy het verdienen en nodig hebben, nog meerder achting , nog O 4 meer*  %\6 OVER DE WAARDY DER meerder eerbied, nog meerder hulp, dan dep vriend van zyn hart; trekt.hen niet alleen in gedachten , maar ook in de daad denzelvcn voor , en bevordert hunne oogmerken cn hun geluk zelfs tot fchynbaar nadeel van zynen vriend, indien waarheid en gerechtigheid cn het algemeene best zulks vorderen. " • C Ja, zal de vriendfchap eene weezenjyke groote waarde hebben, zal zy zcdelyk goed' zyn, dan mag zy , ten derden, noch met de a-gemeene mcnschlhvendhiid, noch met het welzyn der gan'fche famenkeving, van welke ik een lid ben, noch met de byzondcre betrekkingen'Jlryden, in welke ik jegens, bloedverwanten , eebtgenooten , huisgezin, medeburgers ftaa. Neen , yriendfchapslfefde moet even min als vaderlandsliefde in menfehenhaat ontaarp n. Nimmer mag ik voor mynen vriend myn' plicht, nimmer hem de rechten der onfchuldigen, nimmer het gemecne best opofferen; nimmer my op zulk eene uitfluitende wyze aan hem verbinden, en voor hem leeven, dat ik, uit die oorzaak, anderen, die dezelfde aanfpraak op myne achting cn myne liefde hebben rmync goedwilligheid, of myncn omgang en dienften onttrekke. Vriendfchap, die  VRIENDSCHAP. 217 op wysheid en op deugd gegrond is, kan en zal dit nimmer vorderen; ja zy zou zich beledigd , onteerd, gefchonden achten, indien .zulks gefchjedde, Hoe meer vermaaks daaren-' tegen edele vrienden aan hunnen plicht opofferen ; hoe waardiger elk zyne plaats in de menfehelyke en burgerlyke famenleeving handhaaft: deste fterker wordt de band der vriendfchap tusfehen hen toegehaald. De grootfte waarde verkrygt, eindelyk, de vriendfchap door waare vroomheid des harten. Deeze verbindt den vriend met zynen vriend • door alles, wat de Godsdienst eerwaardig, heilig, troostryk behelst. Deeze doet hen in alles, waaraan den menfchen meest gelegen ligt, een onderling belang flellen. Deeze reinigt hunne harten van alle zelfzoekende, laagc driften en neigingen. Deeze verbindt hen, als medeaanbidders van God,als mededienaars van Jefus , als medeërfgenaamen der toekomende zaligheid , door de naauwfte banden des gcloofs en der hoope met. malkanderen. Deeze opent hun uitzigtcn in eenen verhevener ftaat, waar zy malkanderen eeuwig liefhebben , en eeuwig, met vcreenigde kraclv tei}, naar volmaaktheid zullen flrccven. En O 5 tQE  2l8 OVER DE WAARDY DER tot welk eene getrouwheid, tot welke opofferingen moet dit hen niet in ftaat ftellen! Welke groote, verhevene aandoeningen hun beurteling mededeelen! Welke eene waarde aan hunne vriendfchap bj^zetten. Ja; vriendfchap, die zodanig gefield is, die op zulke gronden rust , bezit eene groote, eene onfehatbaare groote waarde. Laat ons zien, wat haar deeze waarde geeft, of waarin dezelve befiaat. Vriendfchap is, eerflelyk , de innigfte, zaligfte vereeniging van twee zielen van eenerlei edele denk- en handelwyze. Alles in de Natuur myne aandachtige Toehoorers! in de geesteïyke zo wel als in de ligchaamelyke waereld, haakt naar vereeniging, naar geduurig naauwer en volkomener vereeniging. Gelyk de ftof zich onderling aantrekt: zo trekken zich ook geesten , ook menfehelyke zielen aan ; zo tracht alles zich tot dat geene te vervoegen en met dat geene te vereenigen, wat gelykfoortig met hem is of fchynt te weezen. Dit is de grond der liefde: dit de grond der vriendfchap. Het eene heeft eene zinnclyke en gror fer: het andere eene geestelyke en edeler ver- eeni-  VRIENDSCHAP. 2?9 ceaiging op het oog. Hoe wyzcr en beter, hoe volmaakter de vrienden zyn : deste volmaakter is ook hunne vereeniging. Indien beiden een gezond en fterkdenkend verftand, een veel bevattend , gevoelig hart ; indien beiden verre uitgebreide kundigheden, groote , verhevene gevoelens , zuivere , edele aandoeningen; beiden veel werkzaamheid in »jt goede bezitten: dan zyn 'er ook tusfehen beiden als zo veel te meerder raakpunten, en eene zo veel te grooter gelykheid, die hen geduurig tot malkanderen doet naderen, en geduurig onaffcheidlyker verbindt. Zy befchouwen zo veele dingen van dezelfde zyde , uit het zelfde gezigtpunt , in dezelfde betrekking j zy denken en oordeelen over zo veele gewigtige dingen even hetzelfde; zy worden by zo veele gelegenheden met even dezelfde aandoeningen vervuld ; zy houden zich zo dikwyls en zo gaarne met even de, zelfde dingen bezig : dat elk zichzelven in den anderen ontdekt, zichzelven in den anderen gevoelt, en beiden zo denken en willen en gevoelen en handelen, als of zy Hechts één waren. Vriendfchap is indedaad eene verdubbelde of vermenigvuldigde wyze van beftaan en van werken en van goed te genie;  220 OVER DE WAARDY DER nieten. Elk beftaat te gelyk in den anderen , handelt en werkt door den anderen. Het goede, 't geen de één doet, is als door beiden verricht ; de vreugde , die de één fmaakt, wordt ook door den anderen genooten; de verdierifte van den éénen wordt tevens den anderen toegerekend. Beiden worden door het zelfde onderling belang bezield en tot de grootfte werkzaamheid aangefpoord. En hoe zeer moet dit alles gelykgezinde zielen niet vereenigen; cn hoe zalig moet niet het gevoel, de genieting van deeze vereeniging Weezén! De waare vriendfchap is, verder, de innerh^fte gemeenschap van alle vreugde en van alle druk des levens; eene gemeenfehap , die de eerfte zo zeer verzoet cn verheft, als zy tot verligting:des laatften ftrekt. Geen vermaak, 't welk gantschlyk in myn hart beflooten blyft, 't welk ik niet met het eene of andere weezen van myne foort deelen , 't welk ik niet met hetzelve genieten kan, bezit eene duurzaame, groote waarde; zelfs de verhevenfte, de. goddclykfte aller vermaaken, het vermaak der godsdienftige aandacht, zou niet zo belangryk zyn , als het in de daad is, indien ik  VRIENDSCHAP". 221 Ik hét niet onder het befef van de Goddelyke tegenwoordigheid, en van myne verbindtenis met hem genoot; en elk, zelfs het geringde lyden,k;fti drukkend,kan onverdraaglyk worden, indien ik het geheel alleen draagenmoet; indien geen van allen, die my omringen, met my lydt, of indien de gedachte van den Alomtegenwoordigen my daarby niet onderfchraagt. Maar welke vreugde wordt niet daardoor verhoogd en vermenigvuldigd, welke vreugde verandert niet dikwyls daardoor in verrukking, dat ik ze den vriend van myn hart mededeel, dat hy haar even zo innerlyk, even zo volkomen gevoelt, als ik haar zelf gevoel , dat hy my elke omftandigheid, elk gevolg, ieder uitwerkfel van dezelve, waardoor haare waarde vermeerderd wordt, doet opmerken , cn God , den Vreugdcgecvcr , voor my en met my, uit de volheid van zyn hart daarvoor dankt! En welke waare, goede gedachte, welk menfchelyk, ede! gevoelen, welk prysfelyk voomeemen , welke nuttige bezigheid, welke merkelyke vordering in dezelve, welk onfchuldiggehot van de Natuur, welke voortgang in kennis of in deugd, welke aannadering tot het onderlinge doel wordt niet voor dus gcaarte vrienden tot bronnen van  222 OVER DE WAARDY DER van genoegen! Hoe wordr. niet alles in hunne dogen veredeld door het wëderkeèrige hartelyke aandeel, 't welk zy daar in rieemen; door het gevoelige, van liefde doör.trokkene hart* waar mede zy het genieten! —■ En huniie tegenfpoeden , hoe veel v'erdraaglyker , hoe veel ligter,moeten die hun niet worden, daar dezelve niet aan haare eige hevigheid en woede overgelaaten zyn ; daar zy geenszins in het binnenfte des harten beflooten blyven, en alsdan zo veel dieper wonden en grieven, maar de een haar in des anderens boezen* uitfchudt, de een den anderen alles, 't geen' hem bekommeringen kwelling baart, zonder achterhouding toevertrouwt, en ook dat geene niet voor hem verbergt, wat hem misfchien geen gevaar, geene foltering zou kunnen doen ontdekken ! Neen , niet een lydt voor zich alleen; niet een torscht den last, die hem drukt, alleen; elk ontmoet by den anderen allen troost, allen raad, alle hulp, die hy hem maar immer in ftaat is te geeven en te bewyzen. En welke verzachtingen weet de vriendfchap niet zelfs over de bitterfte fmarten des vriends te verfpreiden ! Door welk een licht de duisternis , die hem omringt, te verftrooijen! Welk een' mobd, welk ëéfiè  VRIENDSCHAP. 223 eene fterkte zyn necrflagtig, afgemat hart in te boezemen! En uit welke geringe omftandigheden, die hem verkwikken en opbeuren kunnen, weet zy geen voordeel te trekken! Met welk eene zachte hand verbindt zy niet zyne wonden ! Welke oplettendheid, welke dienstbetooning , welke gevalligheid , welke toegeevendheid, welk offer is haar te moeilyk of te kostbaar! En wat verbiydt, wat beloont haar meerder, dan wanneer zy den lydenden vriend minder lyden , bedaarder lyden, niet meer ziet lyden; wanneer zy hem gered, verfterkt , opgebeurd , te vreden in haare armen fluiten en aan haar hart kan drukken! De waare, deugdzaame vriendfchap is, ten derden, een gemeenfchappelyk ftreeven naar een en het zelfde doel, een ftreeven naar geduurig verhevener volmaaktheid. En hoe zeer moeten niet welgeaarte , edeldenkende vrienden dit ftreeven naar het wit der volmaaktheid voor zich gemakkelyker maaken ! Hand aan hand wandelen zy op het pad der wysheid en der deugd ; met vereenigde harten, met famengevoegde krachten, arbeiden zy aan hunne verbetering en gelukzaligheid. De een fpoort en  224 OVER DE WAARDY DER erf moedige den anderen tot voortgaan ; de een zet den anderen tot vlytigheid , tot volharding ; dc een dry ft den anderen tot edele, rbémryke daaden aan. De een waakt over den anderen , gelyk over zichzelven ; waarfchuüwt hem voor elk gevaar, herinnert hem eiken plicht, onderftcunt hem by elke' nioeilykc, zwaarwigtige onderneeming, leidt hem van ieder dwaal pad of doolweg , vol liefde, te rug. Struikelt of valt dc een, dan richt hem de ander weder op; wordt de een in zyn' loop gcmelyk of moede, dan boezemt hem de ft cm en het voorbeeld van den anderen nieuwen moed cn nieuwe ftandvastighcid in. Elk vindt in honderd gevallen by den anderen het doorzigt , de vermogens , de gefchiktheid, die hy by zichzelv' niet ontdekt. Geene laage jaloerschheid vërwydert of krenkt hen immer; maar edele nayver bezielt hen fteeds, cn laat gcenen van beiden achtcrblyven. Zy ftryden eenpaariglyk tegen elke ongeregelde drift, die in hen opkomt, tegen eiken aanval der nydigheid en der fpotzucht, tegen allen radeeligen invloed van hcerfchende, kwaade bcginfelcn cn gewoonten, tegen alle angstvallige zorgen en bekommeringen. En hoe veel gemakkelyker moet dit de zege Over'  vriendschap. 22$ over alle hunne vyanden voor hun niet maaken! Hoe meer verhinderingen en zwaarigheden , hoe meer gevaaren zy op hunnen weg ontmoeten; deste fterker wordt de band, die hun verhindt , toegetrokken ; deste meerder wordt hunne trouw geoeffend en bewaard; deste tedercr is het wederkeerige gevoel van vriendfchap, en deste werkzaamer hunne onderlinge aanfpooring, om alle hinderpaalen te overftygen, alle zwaarigheden te overwinnen , midden door alle gevaaren naar het doel te ftreeven , en hetzelve met innerlyke verbondene handen en harten te omvatten. De dringendfte nood, het oogenfchynlykftegevaar, de moeilykfte, kostbaarftc opofferingen ftrekken zo wel tot voedfel als tot blyken der edele vriendfchap; en hoe meer de vriend voor zynen vriend doen en waagen en opofferen en lyden en doorworftelen kan: deste zaliger is hy onder het gevoel van zyne vriendfchap. En tot welke daaden, tot welke onderneemingen zyn zodanige vrienden niet in ftaat ! Welk eenen trap der deugd, welk eene volmaaktheid kunnen zy niet bereiken! En welk eene waarde, welk eene onfehatbaare waarde moet dit alles der vriendfchap VIII. Stuk. P niet  226" OVER DE WAARDY DER niet geeven! Wat aardsch geluk, wat uiterTyk voorrecht kan by baar vergcleeken worden ? Neen, zy is vsel meer waardig dan rykdom en tere en aanzien en magt, dan alle luister van aardfche troonen. Met haar kan de mensch dit alles ontbeeren en nogthans gelukkig zyn ; zonder haar kan dit alles zyn hart niet bevredigen en zyn verlangen naar gelukzaligheid niet Voldoen! — Zelfs de liefde moet voor de vriendfchap wyken. Zinnelyke liefde verteert en vernietigt zichzelve door de genieting; en indien zy zich niet tot vriendfchap verhefc en in vriendfchap verandert, laat zy welhaast zatheid, verdrieten walging achter. De geneugten der vriendfchap alleen zyn onuitpiubaar, en het verlangen daarna wordt nimmer door haar genot afgemat. Is de vriendfchap minder levendig en vuurig dan de liefde, zy is echter zo veel zuiverer en duurzaamer. Haare voorwerpen zyn voor eene geduurig toeneemende , voor eene onophoudelyke volmaaking vatbaar; waarin men geftadig nieuwe fchoonheden , nieuwe uitmuntendheden, nieuwe bloeifels en vruchten ontdekken en genieten kan. Zy vereenigt geenszins bloemen , die heden bloeijen en morgen verwelken; geenszins vergangklyke ligchaamen, die altoos naar het ftof  VRIENDSCHAP. 22J ftof en de verrotting hellen : maar zielen, geesten, onilerflyke weezens met eikanderen; weezens, die zich geftadig verder boven het Hof verheffen, en tot hunnen algemeenen oorfprong, den Vader aller geesten , geduurig naderen. Daar de liefde gewoonlyk nog aan deeze zyde van het graf verfterft, flrekt de vriendfchap zich tot over het graf, tot in de toekomende, betere waereld uit, en de dood geeft haar een nieuw leven , verplaatst haar op een nieuw tooneel, waar haar genot nog zuiverer, nog volkomener is, en zy zich door nog edeler poogingen cn verrichtingen in den dag ftelt. Hoe groot, daarenboven, myne aandachtige Toehoorers! de waardy der vriendfchap, en hoe benydenswaardig de mensch is, die haare zaligheden fmaakt, is zy nogthans geen voorrecht der lievelingen van *t geluk, * geen goed, waarop alleen perfoonen van hooge rangen aanfpraak zouden kunnen maaken. Neen, de vriendfchap woont zelden by ryken, nog zeldzaamer by grooten en magtigen. Zy fielt de hutte boven het paleis , de eenvoudige levenswyze van den befcheidenen en met zyn lot vergenoegden burger boven de pracht en weelderigP 2 heicl  228 OVER DE WAARDY DER heid der aanzienelykften: zeer dikwyls fielt zy de wooning der fmarte boven de zetel der vreugde. Menfchen van mindere klasfen houden zich nader byeen , worden hunne natuurelyke gelykhcid meer gewaar , gaan malkanderen in hunne bedoelingen en onderneemingen minder na , zyn zeldzaamer mededingers van dezelfde voorrechten , zyn veel minder aan verflrooijing en verbystering onderhevig, en verliezen eikanderen niet zo dikwerf onder de menigte der vreemde voorwerpen uit het gezigt: en de lydende heeft eenen medelydenden van node, in wiens hart hy zyn' druk uitflorten, wiens tegenwoordigheid en deelneeming hem vertroosten en opbeuren, en in wiens omgang hy zyn verlies en zyne fmarten vergeeten kan. Zo verflrekt niet zelden de vriendfchap der diepfle ellende tot tegenwigt, en de ontbeering daarvan beneemt den luisterrykflen voorfpoed een groot deel zyner waarde. Enkel bedenkingen, myne aandachtige Toehoorers ! die 'er ons niet aan twyffelen laaten, dat de vriendfchap een zeer begeerenswaardig goed , dat zy een der kostbaarfle , edelfle zegeningen des levens is. Gelukkig hy, die  VRIENDSCHAP. 229 die dit zeldzaam goed bezit, die zyne gantfche waarde op prys te ftellen en zyne gantfche zaligheid weet te befeffen! Hem kan het nimmer aan gerustftelling , aan troost, aan vermaak, aan geluk ontbreeken. Voor hem moet het pad zyns levens veel effener en helderer en aangenaamer zyn, dan voor den rampzaligen , die hetzelve zonder mèdgezel , zonder vriend doorkruisten , zyne aangenaamheden voör zich alleen gadeflaan en genieten, en zyne moeilykheden zonder hulp en ondcrfteuning verdraagen moet. Wenscht gy, myn Christelyke Broeder, het geluk der vriendfchap by ondervinding te kennen , wees dan omzigtig in de keus van uwe vrienden. Laat wysheid en deugd u daaromtrent be« ftuuren. Laat geene uiterlyke aanvalligheid, geene vriendelyke, lagchende trekken, geene vleijende redenen, geene overboodige dienstvaardigheid, niet de eerfte indrukken van toegenegenheid, niet elke gelykheid van aart of van fmaak u misleiden. Schenk uw hart niet ligtvaardiglyk aan elk, die 'er aanfpraak op maakt, of die u voor het tegenwoordige vermaak en genoegen verfchaft. Vertrouw u aan geen' onvoorzigtige, aan geen' fpotter, aan P 3 geen  23© OVER DE WAjARDY DER geen waanwyze, aan geen' verachter van den Godsdienst en der geflrenge zeden. Verbind u met niemand , wien de banden des echtelyken , des huislyken , des gezelJigen levens , en de nog eerwaardiger banden, die het fchepfel met den Schepper verbinden , niet heilig zyn. Geef, by uwe keus, verftand en braafheid boven allen luister van rykdom en van ftaat, openhartigheid en oprechtheid boven het fynfte, fchitterendfte vernuft; geef zelfs den ftrengften berisper boven den behaaglykften vleier den voorrang. Kies den vriend der waarheid , den vriend der deugd , den menfchenvriend , den vriend van God tot uwen vriend. Mis liever zo veel te langer het geluk der vriendfchap, dan dat gy u aan het gevaar zoudt blootftellen, van verdriet en ellende te ontmoeten , waar gy de zuiverfte menfehelyke gelukzaligheid zocht. Wenscht gy, verder, het geluk der vriendfchap te genieten, en op eene verftandige , duurzaame wyze te genieten , vorm u dan geene buitenfpoorige , harsfenfehimmige denkbeelden van het geene vriendfchap heet. Misleid u niet door het afbeeldfel van een' vriend, die nergens beftaat, of die, zo hy al beftaa, een on-  VRIENDSCHAP. 231 onnut en nadeelig lid der famenleevirg zoude weczen. Wees billyk in uwe vorderingen van uwen vriend. Verlang geene meer dan menfehelyke volmaaktheid , geene onfeilbaarheid van hem. Vergeet nooit, dat hy een mensch, een zwak , bepaald fchepfel is, 't welk even als gy dwaalen en ftruikelen kan en moet en zal, zo lang hy een mensch is. Vergeet nooit, dat hy vader, echtgenoot, broeder, burger, hoofd of lid van de eene of andere kleiner of grooter maatfehappy is, en met duizend andere menfchen in menigvuldige verbindtenisfen ftaat. Begeer derhalven niet van hem , dat hy u altoos volkamen juist beöordeele, dat hy u altoos den besten raai geeve, dat zyn aangezigt altoos even helder, zyn gedrag altoos even inneemend en behaaglyk, zyn hart altoos even gevoelig en open, zyne deelneeming in alles, wat u betreft, altoos even groot en even warm zy. Begeer van hem niet, dat hy eeniglyk voor u leeve, eeniglyk met u verkeerej veel minder, dat hy om uwen wil zyn geweeten krenke , zyne plichten verzuime , of het welzyn der zulken , wier verzorger en befqhermer hy is, aan u opoffere. Neen, wederkeerige getrouwheid en braafheid in het volbrengen zyner plichten is, zo wel als weP 4 der.  232 OVER DE WAARDY DER derkeerige ïnfchiklykheM en geduld, de hecht, fte hand der vriendfchap. Wenscht gy , ten derden, dit geluk volkomen en lang te genieten , behandel dan uw' vriend met voorzigtigheid. De bloem der vriendfchap wil met een zachte hand gekweekt en behandeld worden; zy heeft koestering en verkwikking van node, indien zy niet kwynen of geheel verwelken zal. Verfchoon derhalven de onfchuldige , hoewel voor u lastige, zwakheden van uwen vriend. Leg hem geene lasten op, die hem zoude kunnen drukken. Geef hem even gaarne en nog liever, dan gy van hem ontvangt. Zet hem niet op de proef, waardoor wantrouwen gewekt of argwaan gebodren zou kunnen worden. Dring hem uwe diensten en gunsten niet op; en ontwring hem geene geheimen , waarmede hy u niet belasten wil. Wacht u, hem eiken gelaatstrek, eik woord, elk gering bedryf, die misfchien niet vriendelyk genoeg zyn, voor eene misdaad van beledigde vriendfchap aan te reekenen, indien gy éénmaal ftaat op zyn hart kunt maaken. Laat het vermogen, 't welk gy op hem hebt, toch niet in heerschzucht of geftrengheid, en dc vryheid en vertroijwelykheid , welke 'er tus-  VRIENDSCHAP. 233 tusfehen u en hem plaats heeft, toch niet in een volkomen ter zydeftellen van alle welvoeglykheid en alle befcheidenheid ontaarten. Wenscht gy, eindelyk, 't geluk der vriendfchap te fmaaken en zyne gantfche waardy uit ondervinding te leeren kennen, wees dan yver'tg en naauwlenrig in de vervulling van alle plichten , die gy aan uwen vriend verfchuldigd zyt. Verlies zyne behoeften, zyne belangen, zyne bedoelingen , zyne verbindtenisfen nooit gantschlyk uit het oog; laat niets van hef geene hem betreft u vreemd, maar alles geduurig gewigtiger en dierbaarer worden. Voorkom hem, zo dikwerf mogelyk, met dat geene , wat hy van uwe vriendfchap zou kunnen verwachten of verlangen ; en laat opgeklaardheid en vrolykheid u by alles , wat gy voor hem doet , vergezellen en bezielen. Bedank hem voor de vriendelykheden en dienstbewyzen die hy van u aanneemt, even zo zeer als voor die , welke hy u betoont. Wees voornaarnelyk zorgvuldig en getrouw omtrent de gewigtigfte, edelfte bewyzen der deugdzaame vriendfchap. Vermaan hem, waarfchuuw hem, wek hem op, fpoor hem aan tot alles, wat fchoon en goed is; en kat geene vrees, van zyne achting en liefdep 5 daar-  234 OVER DE WAARDY DER daardoor te verliezen, u immer daarvan te rug houden. Vriendfchap, die deeze proef niet doorftaan kan, die door dezelve nog niet vaster verknocht wordt, verdient geenszins deezen eerwaardigen naam, verdient niet, dat gy haar als den gewigtigften zegen des Jevens, met aile mogelyke zorgvuldigheid onderhoudt. Zekerlyk behoort gy u door de eerfte vergeeffche poogingen niet te laaten affchrikken. Zekerlyk moet gy uwe vermaaningen , uwe waarfchuuwingen , uwe beftraffingen, door al het overredende en overweldigende der vriendfchap , ingang en gehoor zoeken te doen vinden. Zekerlyk moet gy het ongenoegen van uwen anderszins edelen vriend menigmaalen verdraagen, en met onverminderde liefde verdraagen. Doch zo hy zich volftrekt niet vermaanen, nier, waarfchuuwen , niet beftraffen laaten , zo hy eeniglyk gevleid wil zyn, dat dan vry de banden, die u met hem verbinden , geflaakt worden. Zy waren niet door de wysheid en deugd faamgevoegd, en kosten ligtlyk valftrikken voor u worden. — Wanneer gy dit echter met recht van uwen vriend vordert, neem dan ook, aan den anderen kant, de vermaaningen , de aanwyzingen, zelfs de beflraffingen van  VRIENDSCHAP. ^-35 van uwen vriend met een gewillig, dankbaar hart aan. Eer en bemin hem zo veel te hartelyker, zo veel ongemeener blyken hy u daardoor van zyne achting en liefde geeft; en ftreef dus met hem het doel der menfehelyke volmaaktheid te gemoet, waartoe ons elke deugd, elke foort van gelukzaligheid, en dus ook de vriendfchap moet opleiden! Amen.   ZEVEN-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. Tekst: Eerste brief aan de korinth., Hoofdft. VII. vs. 23. Wordt geen dienstknechten der menfchen.   6 f^od, Schepper en Vader der menfchen, verre hebt gy ons boven de dieren des velds verheven! Tot grooter volmaaktheid en gelukzaligheid hebt gy ons in ftaat gefteld. Gy hebt ons reden en vryheid gegeeven. En welke goederen hebt gy ons daardoor niet gefchonken! welke middelen, om ftaag wyzer, ftaag beter , fta&g gelukkiger te worden, ons daardoor verleend! Ja, gy hebt ons naar uw beeld gefchaapen, en ons,uwen kinderen, zigtbaare tekenen onzer afkomst van u ingedrukt. Door reden en vryheid kunnen wy gemeenfchap met u hebben, enu, het Eerfte, het Volmaakfte aller wezens, geduurig nader komen , geduurig gelyker worden, ó God , met welke uitmuntendheden hebt gy niet ons , bewooners van het ftof, begenadigd! Hoe gelukkig zyn wy, dat wy zyn, 't geen uwe liefde gebood, dat wy zouden weezen! ó Mogten wy flechts onze waardigheid , en de waardigheid onzer broederen geduurig inniger befeffen , cn geduurig meer overeenkomftig met dezelve denken en handelen ! Wy zyn allen uwe kinde. ren, allen van goddelyk geflacht , allen met dezelfde uitmuntendheid van u begiftigd, allen van a tot volmaaktheid en gelukzaligheid ver- or-  240 OVÉR DE WAARDY DER BURGERLYKE ordend. £n als zodanigen behooren wy allen eikanderen hoog te achten en te beminnen, allen als broeders en zusters by eikanderen te leeven, en geen den anderen van zyne verordening te verwyderen, of in zyne waardigheid te verkorten,maar alfen eikanderen tot derzelver- bereiking en handhaaving behulpzaam te zyn. Dit is uw wil, goedertierene Vader van ons allen, cn uwen wi! te doen, is onze eer en onze zaligheid, ö Leer ons toch uwen wil getrouwer volbrengen, en deeze zaligheid geduurig volkomener genieten! Onze eige vryheid waardiglyk te gebruiken , en de vryheid onzer broederen te eerbiedigen en te bevorderen; dit moet onzer aller roem, onze yverigfte pooging zyn ! Stuit gy zelf, barmhartige Vader, allerlei onderdrukking en dwinglandy, onder welker last nog zo veelen van uwe kinderen op den aardbodem zuchten ; verbreek gy de boeijen, die het werk uwer handen onteeren en vernederen ; verlevendig en verhef het in zo veele menfchen byna verftorvene gevoel van hunne waardigheid ; laat zich de geest der vryheid geduurig verder verfpreiden , en haare zege over de dienstbaarheid fteeds menigvuldiger en heerelyker worden. Laat ook de overdenkingen, die wy thans meenen voor te  en godsdienstige vryheid. 441 te draagen, tot dat einde gezegend zyn. Leer ons allen de waardy der vryheid op den rechten prys ftellen, en laat haar befef ons met edele gevoelens , met gevoelens , die den mensch en den Christen waardig zyn, vervullen. Vernietig door uwen Geest alle vooroordeelen, waardoor deeze goede uitwerkfelen der waarheid verzwakt zoude kunnen worden ; en verhoor ons gebed door Jefus Christus, door welken gy ons allen tot vryheid geroepen hebt. Wy bidden u daarom als zyne belyders met kinderlyk vertrouwen, en fpreeken u verder in zynen naam aan: Onza Vader, enz. De geest des Christendoms is een geest der: vryheid. Hieraan laaten ons deszelfs leeringen , deszelfs voorfchriften , het charakter van zyn' Stichter, en de gantfche vórm, die hy zynen oprechte belyderen geeft en geeven moet, niet twyffelen. Waar dé geest dgs Heeren is, zegt de Apostel, daar is vryheid* Het Christendom moet elke foort van vryheid , Burgerlyke zo wel als Gödsdienflige vryheid, onder de menfchen bevorderen. Indien het de eerfte niet zo openlyk fchynt te be- VIII. Stuk. Q_ gun-  242 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE gunftigen; indien het hier èn daar eene onbepaalde en eenigzins blinde gehoorzaamheid jegens overheden en regenten van zyne belyderen fchynt te vorderen; was zulks tot deszelfs vastftelling en uitbreiding in die eerfte tyden hoogst noodzaakelyk. De Christelyke leer' moest alles van zich en haare aanhangeren verwyderen, waardoor eenig vermoeden van waereldlyke bedoelingen, of vrees voor burgerlyke onlusten had kunnen ontdaan. Zy moest eerst meer verlichting en zedekunde onder de menfchen verfpreiden, eer zy hun regelrechte aanfpooringen en opwekkingen tot handhaaving hunner rechten behoorde te geeven. Een te fterk gevoel van vryheid is voor menfchen, die, over het geheel genoomen, nog weinig befchaafdheid en geene vaste beginfels bezitten, zeer dikwyls meer nadeelig dan nuttig. Maar de geest des Christendoms, de gantfche wyze van denken en gevoelen, welke zy den menfchen inboezemt, heeft ongetwyffeld de bevordering van beiderlei foorten van vryheid op het oog. Geene leer doet den mensch zyne natuurelyke gelykheid met alle overige menfchen levendiger gevoelen ; geene predikt hem nadruklyker menfchenliefde en broederliefde, algemeene goed- wil-  ÉN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 243 Willigheid en dienstvaardigheid en weldaadigheid; geene boezemt hem fterkcr gevoel vart de waardigheid, die hy als mensch bezit, in; geene is vruchtbaarer in groote , edele gé* daehcen en gevoelens, die den geest en het hart verheffen; geene leert den mensch den dood met meer bedaardheid befchouwen en denzelven meer getroost te gemoet gaan \ geene maakt hem bereidwilliger , om voor zynen broederen en voor het algemeene best te fterven, gelyk Jefus voor den menfcheti geflorven is : en wie ziet niet , dat geerte gevoelens openlyker met de dienstbaarheid en flaaverny ftryden, en geene der vryheid gunfhger zyn dan deeze ?.ö Mogten zy fleehtd onder de Christenen aigemeener worden !£n mogten ook Regenten en Overheden christelyker leeren denken! Hoe veel zoude de zaak der vryheid, en gevolglyk de zaak van, het menfehelyke geluk, daarby niet winnen! 't Zy verre van my, myne aandachtige Toehoorers ! oproer in den Staat, of verdeeldheden en fcheuringen in de Kerke te prediken. Maar Vryheid te prediken en te bevorderen, en u de grooter of kleiner maat van dezelve, welke gy geniet, daardoor zo veel dierbaarer te maaken, dit is de plicht q 2 van  244 ©VER DE WAARDY DER BURGERLYKE van den Christen. En iets ter vervulling van deezen plicht toe te brengen, is de bedoeling van myn tegenwoordig voorftel. Ik zal in hetzelve De waardy der vryheid, der Burgerlyke en der Godsdienftige vryheid, en haar en invloed op der menfchen geluk, onderzoeken, en u daardoor de gewigtigheid van des Apostels waarfchuuwing in onzen tekst: Wordt geen dienstknechten der menfchen, op het hart drukken. Tot dat einde zal ik, Vooreerst, eenige aanmerkingen ter juiste bepaaling van het denkbeeld van vryheid, en van haare weezenlyke waarde, voordraagen; Daarna, haare eigenlyke waarde bepaalen; en Eindelyk , 'er eenige vermaaningen met betrekking tot ons gedrag jegens dezelve, by voegen. Burgerlyke vryheid is in haare grootfte volmaaktheid aanweezig , waar men niemands dan der wetten onderdaan is, en zyne hoofden en beftuurers zelf kiest. In andere regeeringswj^zen is 'er altoos zo veel meerder of minder vryheid voorhanden, naarmaate de wetten meerder of minder gelden, cji naarmaate  EN GODSDIENSTIGE VRYHEÏD. tfö maate zelfs de eigenclunkelykheid en de magt der Regenten door dezelve meer of min bepaald wordt. Dus is ook de Godsdienftige vryheid in haare grootfte volmaaktheid aanweezig, waar men in zaaken van Godsdienst geene andere wetten, dan de voorfchriften der reden en zyns eigen geweetens onderworpen is , en haare aanfpooringen en bevelen onverhinderd volgen kan. En , indien ook hier bepaalingen plaats vinden, is 'er zo veel meerder of minder vryheid van deeze foort voorhanden, zo veel ruimer of enger deeze bepaalingen zyn, zo veel te meer weezenlyke of min weezenlyke dingen zy betreffen. Om nu de waarde der vryheid juist te beoordeclen, moeten wy het eene en andere aanmerken, en haar wel van dat geene onderfcheiden , wat dikwerf vryheid heet, maar niet is. Vryheid is , vooreerst, geen ongebondenheid , geen wetteloosheid. Vry te zyn heet niet, zonder gronden , zonder oogmerken , naar enkel willekeur te handelen; niet, alle bepaalingen te verachten en te verbreeken; niet, elke wet voor dwang en last te houQ_ 3 , den»  $46 OVEü DE WAARDY DER BURGERLYKE den, en dezelve , zodra zy in 't geringfte drukt, van zich af te werpen; niet, zich boven alles, war gevoeglyk en betaamlyk is en genoemd wordt , te verheffen ; niet, enkel voor zich en zonder opzigt tot anderen te beftaan en te leeven. Neen, wetten, naauwJteurig bepaalde , onverbreeklyke wetten , die alle ftanden en klasfen van menfchen, de Vorften en de Overheden zo wel als de onderzaaten verbinden , zyn de eerfte , de vastfte grondflag der vryheid. Wilt gy eene vryheid genieten, die aan geene wetten gebonden, door geene wetten bepaald is, die u volftrekt alles laat doen , 't geen u goed-* dunkt: verlaat dan de famenleeving der menfchen ; keer in den zogenoemden ftaat der natuur te rug; leef onder uwe laager vermaagfchapten, de dieren des velds; of leidt het leven van eenen kluizenaar, en doe afftand van alle voordeelen ■ en geneugten des gezelligen levens. Want, waar menfchen by elkanderen leeven , en veilig en gelukkig by eikanderen zullen leeven, daar moeten wet-, ten zyn; daar moeten de wetten alles vermogen ; daar moet ieder een gedeelte zyner natuurelyke vryheid aan de geruste bezitting der overigen opofferen. Neen, hoe grooter der  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 247 der burgeren vryheid is; deste heiliger moeten hun allen, den eerften zo wel als den geringften , de wetten van den Scaat weezen. Hoe vrycr de godsdienftige belyder denken mag, hoe minder hy aan formulieren en belydenisfen gebonden is; deste naauwkeuriger en gemoedelyker moet hy zich aan de eeuwige, onveranderlyke wetten der Reden, en aan de voorfchriften der Openbaaring houden, die hy voor eene Goddelyke Openbaaring erkent. Verder. Liefde tot vryheid is geene bedilzucht , geen geest van tegenfpraak tegen alle wetten en verordeningen, tegen alle aangenoomene gevoelens en leeringen, tegen alle ingevoerde inrichtingen, fchikkingen, gebruiken in 't burgerlyke en godsdienftige leven. Neen, hoe beter de mensch de waarde zyner eige vryheid op prys weet te ftellen; deste minder zoekt hy de vryheid van anderen willekeurigïyk te bepaalen. Hoe onverhinderder hy zyn eigen geweeten opvolgen kan; deste meer eerbiedigt hy het geweeten, zelfs het dwaalende geweeten, van zyne broederen. Hoe minder hy zelf aan begrippen en leerftelfels gebonden is, en hoe fmartelyker het Q 4 hem  248 OVER DE WAARDY DER. BURGERLYKE hem vallen zoude, indien men zyn geloof en zyne overtuiging zou willen befpotten; deste meerder verfchoont hy de gevoelens en overtuigingen van anderen, en deste minder veroorlooft hy zich, ze anders dan op vaste gronden , en met eenen bedaarden , zachtmoedigen geest, te wederleggen en te recht te brengen. De ontydige vitter , de bittere fpotter handhaaft geenszins de zaak der vry, heid , maar zyne eige zaak; hy wordt niet door de liefde tot vryheid, maar door hoogmoed en heerschzucht bezield. De vryheid bezit, eindelyk, gelyk alle goe« deren deezes levens , flechts voor den geenen eene groote waarde, die haar recht gebruikt. Menigmaalen is zy voor den burger, voor den dienaar van God, zo wel in Kerk als Staat, een vruchtbaare bron van onrust, beweegingen , verdeeldheden , fcheuringen. Menigmaalen ftaat zy de driften , den hoogmoed, der ydelheid, der baatzuchtigheid, der hardnekkigheid ten dienst; menigmaalen ontaart zy in onbefchoftheid, in ongebondenheid, in woestheid:.en dan kan zy gewisfelyk niet anders dan ellende voortbrengen. In de handen der zwakken en der boozen wordt alles, de waar-  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 249 waarheid zelve , gevaarelyk. Maar dit beneemt der vryheid zo min als der waarheid iets van haare. waarde. Neen, groot , onwaardeerbaar groot is haare waar ie! Het heil, 't'welk zy uitwerkt en bevordert, gaat elk toevallig kwaad zeer verre te boven. De volgende bedenkingen , welke haare waarde aan den dag leggen, zullen ons daarvan overreeden, Vryheid is, eerftelyk, de natuurelykfte toeftand en de vuurigfte begeerte van den mensch. Naar vryheid haakt en ftreeft alles, wat leeft en denkt. Het dier draagt niet zonder dwang de kluisters, waarmede men het knelt, en kant zich tegen het juk , 't welk men hem oplegt; en hoe meer zelfgevoel en nadenken de mensch boven de dieren heeft; deste drukkender en onverdraaglyker moet het voor hem zyn, gelyke of nog harder, kluisters te draagen, en onder een gelyk of nog zwaarer juk te zuchten. Neen, de mensch is niet tot flaverny, niet tot dienstbaarheid gebooren.Dit bewyzen zyn aanleg, zyne bekwaamheden, zyne vermogens, en de bewustheid, welke hy van deeze allen heeft, en het veelvuldige Q.5 £G-  250 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE gebruik op goeddunken en overleg gegrond, 't welk hy van deeze allen maaken kan. Ieder mensch heeft deezen aanleg, deeze bekwaamheden , deeze vermogens, deeze bewustheid met alle overige menfchen gemeen. Niemand is weezenlyk vèn dén anderen onderfcheiden. Niemand behoort tot eene andere of verhevener foort en klasfe van weezens. Allen zyn eikanderen als menfchen gelyk; allen, in den eigenJykften zin der woorden , broeders en zusters. Zich zelv' te bepaalen, naar eigen inzigten te handelen, dit verheft den mensch boven het gedierte des velds; dit maakt den mensch tot een' mensch. Die hem van zyne. vryheid beroofd of haar binnen eigendunklyke paaien befluit, vernedert en fchandvlekt derhalven de menfehelyke natuur, en maakt zich aan de misdaad van beledigde menfehelykheid fchuldig. Hy maatigt zich eene meerderheid over zyne broeders, over fchepfels van zyne foort en van. zyn gefJacht, aan , die flechts door verhevener weezens over de menfchen gehandhaafd zou kunnen worden , gelyk de .mensch haar over het gedierte des velds handhaaft. Deeze natuurelyke gelykheid der menfchen en hunne daarop gegronde rechten zyn onloogchenbaar, en kunnen nooit vervreemd wor-  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 2 SI worden. De niet weezenlyke , maar flechts toevallige verfcheidenheid van fterkte en zwak* te, van grootere of geringere geestelyke en lischaamelyke vermogens der menfchen, kan en moet wel wederkeerige afhangklykheid , menigvuldige verbindtenisfen en betrekkingen, maar geene dwinglandy en dienstbaarheid ten gevolge hebben. Ook de zvvakfte, de bepaaldfte mensch blyfc echter een mensch, die wel een' leidsman, een' raadgeever, een' opziener en verzorger, maar geenszins een' tyrannigen heer van node heeft. De burgerlyke zo wel als de godsdienftige maatfehappy moet in het groot weezen , wat de huishoudelyke famenleeving in het klein is. Daar moeten, even als hier , vaders en kinderen , leeraars en leerlingen , voorgangers en navolgers , hoofden en leden, bevelhebbers en ondergeschikten ; maar noch daar, noch hier moeten tyrannen en flaaven zyn. Dit is de ftem der Natuur, die voor elk denkenden mensch hoorbaar genoeg fpreekt , en wier uitfpraak en • eisfehen eenen iegelyk , die nog zelfgevoel bezit, heilig moeten zyn. Vryheid, Burgerlyke en Godsdienftige vryheid , brengt , ten tweeden, *s menfchen gees- te-  252 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE telyke vermogens in grooter beweeging, voert dezelve tot grooter en menigvuldiger werkzaamJieid, en bevordert daardoor hunne volmaaktheid. Hoe menigvuldiger en gevvigtiger de belangen zyn, die 's menfchen geest bezig houden, en waarover zy vry denken, vry oordeelen, vry fpreeken durft; deste fterker aandrang vindt hy in zich en buiten zich , om zyne vermogens aan den dag te leggen, te oeffenen, in te fpannen, en dezelve door infpanning en oeffening te verfterken. En wat kan voor hem gewigtiger zyn, dan de belangen van den Staat, waartoe hy behoort, aan den eenen, en de belangen van den Godsdienst, dien hy belydt, aan den anderen kant? Wien kan zyn eigen geluk, en wien kunnen de middelen cn wegen, waardoor hetzelve bevorderd of verhinderd wordt, onverfchillig weezen ? En wie kan, indien hy het anders doen mag, zonder groote oplettendheid en deelneeming, zonder de menïgvuldigfte aanwending en oeffening zyner zielsvermogens daarover nadenken en fpreeken ? Gewislyk, wie van Staatkundige en Godsdienftige zaaken flechts zo veel denken en weetcn mag, als men goedvindt hem te laaten denken en weeten ; wie over dat geene, 't welk waar en recht en goed is, vol-  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 253 volgens voorfchriften en vastgeftelde formulieren moet oordeelen: die heeft welhaast uitgedacht ; wordt welhaast omtrent Staat en Godsdienst onverfchillig ; laat anderen voor zich denken en oordeelen ; fchuuwt alle nafpooring der waarheid; onderdrukt alle twyffeling; en zyn geest verzinkt weldra, ten aanzien van zyne gewigtigfte belangen, in eene zorgelooze fluimering, in eene volkomene werkeloosheid. Alleen daar, waar vryheid heerscht, daar heerscht het waare leven des geests. Daar worden alle zyne vatbaarheden gevormd , alle zyne bekwaamheden ontwikkeld en aangewend. Daar neemt hy in alles, wat 'er gebeurt , in alles , wat den mensch en zyn geluk betreft , het hartelykfte deel. Daar vreest hy geene hinderpaalen , geene zwaarigheden, die hem in denken en nafpooren ophouden , geene fchrikbeelden des bygeloofs of der menfchenvrees. Daar vindt eene onverhinderde mededeeling, eene vrye loop van iedere waarheid , van iedere twyffeling , van iedere gedachte , die eenige opmerkzaamheid verdient plaats; en elke lichtftraal kaatst op honderd, die licht behoeven, te rug; elk vonkje hemelsch vuur wordt aan honderd edele harten medegedeeld; de eene geest  254 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE geest onderfchraagt den anderen in zyne onderzoekingen en poogingen. En daar hierdoor geescelyke volmaaktheid onder de menfchen bevorderd wordt, wie kan der vryheid, welke dezelve bewerkt, haare waarde ontzeggen? Vryheid, Burgerlyke zo wel als Godsdienftige vryheid, is, ten derden , het eenige vermogende middel tegen di flaafachtigheid met alle haar: nadeelige en den mensch vernederende gevolgen,, Waar geene , de Burgerlyke vryheid , ontbreekt, daar ftaan ftaat en rang, goud en zilver , hoogheid en magt, titelen en waardigheden in hooger aanzien dan de mensch, die dezelve bezit of bekleedt ; daar bekleeden volftrekte bevelen de plaats van alle grondbeginfels, eigendunklyke ftraffen en beloo-, ningen de plaats van allen innerlyken aandrift en eigen bepaalingen , om dus of anders te handelen ; daar kruipt de geringe voor den aanzienlyken , de arme voor den ryken, de ondergefchikte voor zynen bevelhebber; daar billykt en pryst de een blindeling alles, wat de anderen fpreeken en verrichten; daar denkt en leeft een ieder veel meer in de begrippen en het oordeel der anderen, dan in zich zelv' ;en naar zyn eigen gevoelen; daar is de konst van  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 255 van vleijen, de konst van huichelen en zich bedekt te houden,, de gevvigrigfle konst des levens; daar verricht en onderneemt niemand meer tot welzyn der overigen , dan hy volflrekt moet doen; daar zoekt elk de wetten te ontduiken, zich zyne plichten ongeftraft te onttrekken , en de belooningen der verdienfren zonder verdienften na zich toe te fleepen; daar leeven menfchen, die eikanderen in alle deelen gelyk zyn, broederen, zodanig by elkanderen, als ofzy eikanderen geheel vreemd, als of zy fchepfelen van eene gantsch verfchillende foort waaren. En hoe zeer moet niet dit alles elk fprankje van edele gevoelens en daaden; hoe zeer alle waare menfchenliefde en vaderlandliefde verflikken!,— Waar deeze , de Godsdienftige vryheid ontbreekt, daar , vertoont de Godsdienst zich gewoonlyk aan den mensch onder eene duistere, afzigtige gedaante; daar is dezelve niet zyne vertrouwlyke vriendin , niet zyne beste troosteres , maar wel eene fhmrfche vreugdeverwoester , eene geflrenge regentes, die altoos dreigt en eischt, en een blind geloof, en eene blinde gehoorzaamheid vordert; daar moet zyne beJyder zichzelven altoos bedwingen, zyne namiireJvkile gevoelens onderdrukken, en tegen de  256* OVER. DE WAARDY DER BURGERLYKE de duidelykfte uitfpïaaken zyner reden aan denken en handelen ; daar bezielt hem meer eene flaaffche vrees voor God en voor de ftraffen der toekomende waereld , dan eene kinderlyke liefde .tot zynen hemelfchen Vader, en het biyde vooruitzigt op een beter leven; daar moet hy menfchen , die even zwak en gebrekkig zyn als hy zelf, de hoogachting en de onderwerping bewyzen, die hy alleen Gode en der waarheid verfchuldigd is; daar wordt hy dikwyls door het fchandelykfte bygeloof geboeid, en moet onder alle deszelfs verfchriklykheden en vernederingen zuchten. En hoe zoude hem daar de Godsdienst eerbied- en beminnenswaardig kunnen voorkomen ? Hoe zou hy voor hem dat geene kunnen zyn en doen , om 't welk voor den mensch te zyn en te doen hy verordend is?—. Neen , flechts daar , waar Burgerlyke vryheid heerscht, behoudt de mensch als mensch zyne waarde; daar vermogen verftand en braafheid meer, dan alle uiterlyke voorrechten; daar leeven menfchen met menfchen als met hunne broederen en zusteren; daar is elk dat geene, wat hy weezenlyk is, en vertoont zich gelyk hy is; daar ontmoet men waarheid en oprechtheid in gelaat eh gebaarden , in woor-  en godsdienstige vryheid. 2jjr Woorden en werken; daar worden dc wetten van een ieder uit inwendigen aandrang geëerbiedigd en waargenoomen ; daar heerfehen , mannelyke, edele, vaderlandfche gevoelens; daar kent en bevordert ieder naar zyn vermogen het algemeene best , en offert zyne perfoonelyke voordeelen en geneugten met blydfchap aan hetzelve op. — Alleen daar, waar Godsdienftige vryheid heerscht, daar wordt de Godsdienst voor 's menfchen verftand en hart recht gewigtig; daar houdt hy beiden onledig; daar hangt hy met het gantfche famenftel zyner gedachten en gevoelens te famen; daar brengt hy licht en leven in de 'eene en andere; daar kan hy de beftendige be« ftuurfter en leidsvrouw van den mensch weezen, wyl reden en vryheid haare gezellinnen zyn; daar fpreit hy geene vrees noch lbhrika maar moed en vertrouwen om zich henen; daar verheft hy 's menfchen geest, en verwydt en bevredigt zyn hart ; daar daalt hy binnen den kring zyner bevatting, is niet onbeftaanbaar met de daadelyke waereld , met •zyne natuurelyke gevoelens en bevindingen, en eischt niets van hem, 't geen hy niet doen kan, en verbiedt hem niets, 't geen onfchul•dig en goed is; daar veredelt hy alles in zyne VIII. Stuk, R öq.  258 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE oogen, boezemt hem troostryke, kinderJyke gevoelens jegens God in, en maakt hem elken plicht tot vermaak. En hoe verre, myne geliefde Vrienden! hoe verre is niet dit alles van de flaafachtigheid verwyderd , die een gevolg is van onderdrukking en dienstbaarheid , en welk eene waarde moet dit niet der vryheid byzetten! Uit dezelfde beginfelen bevordert de vryheid, ten vierden, allerleie foort van deugden. De flaaf kan als flaaf niet deugdzaam zyn. Hy kan gehoorzaamen; doch hy gehoorzaamt niet uit verkiezing,maar door dwang. Hy kan het kwaade laaten, en het goede doen; maar hy heeft even weinig eene inwendige afkeer van het eerfte , als eene overhellende liefde tot het laatfte. Hy laat het eene en doet het andere flechts in zo verre, als hy het noodzaakelyk moet laaten en doen. Zo neemt de mensch , die door de vryheid niet bezield wordt, de wetten van den Staat, zo neemt hy de wetten van den Godsdienst waar. Beiden drukken hem als een zwaarelast, waarmede men hem tegen wil en dank belaaden heeft, en gaarne zou hy denzelven van zich afwerpen, indien hy het zonder gevaar kost  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 259 kost doen. Ook onttrekt hy zich van denzelven zo dikwyls, als hy het flechts ongemerkt en ongewrooken doen kan. — Keen, vryheid is de grondflag, de ziel van alle waare deugd , van alle groote^ en moeilyke , deugdzaame poogingen en verrichtingen. Ja, dan, wanneer ik dat geen , wat ik doen of laaten, wat ik denken en gelooven, wat ik hoopen en waarvoor ik vreezen moet, zelf onderzoeken en beoordeelen mag ; wanneer ik my door redelyke, vrye nafpcuringen wegens de waarheid van myn geloof, wegens de wettigheid en billykheid myner plichten, wegens de gronden myner hoope of myner vreeze overtuigen , en alsdan myne inzigten en overtuiging volgen kan: dan fpoort my myn eigen hart daartoe aan; dan houd ik my fterk aan dat geene verkleefd, wat ik voor waarheid erken ; dan doe ik , wat ik behoor te doen , gewillig en gaarne en naar myn best vermogen; dan ontftaat 'er werkclyk haat tegen het kwaade , en waare, innerlyke liefde tot alles, wat fchoon en recht en goed is , in my ; dan fchuuw ik hindernisfen noch zwaarigheden, by het opvolgen van myn geweeten , by de vervulling van myne plichten; dan doe ik niet enkel, wat ik moet doen, R 2 maar  2ÓO OVER DE WAARDY DER EÜRGERLYKË maar alles, wat ik in ftaat ben te verrichten; dan denk en handel ik in het verborgene, gelyk als voor het oog der waereld; dan heerscht 'er overeenftemming tusfehen alles, wat ik denk en wil en doe; dan ftreef ik naar eene zuiverer, verhevener volmaaktheid; en flechts dan ben en handel ik weezenlyk deugdzaam. En waar, myne geliefde Vrienden ! waar heeft de deugd zich in grooter luister vertoond, waar heeft zy grooter dingen ondernoomen en uitgevoerd; waar heeft haar gevoelen en geest algemeener geheerscht; waar heeft zy fchooner gedenktekens van belangeloosheid, van edelmoedigheid, van ftandvastigheid, van moeielyke en grootmoedige opofferingen , van ongemeene grootte en fterkte van geest, achtergelaaten, dan daar, waar zy den weldaadigen invloed der vryheid genoot en geheelenal door haare kracht bezield was? Vryheid, Burgerlyke zo wel als Godsdienftige vryheid , is, ten vyfden , de moeder, de voedjier der kunsten , der weetenfehappen , en van alle foorten der algemeene en byzondcre welvaart. Hy, die in de eene of andere weetenfchap, in de eene of andere fraaije kunst, aan-  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 26"l aanmerklyke vorderingen maaken , die het daarin tot zekere volmaaktheid brengen wil, moet eenen vryen, edelen aart hebben; zyn geest moet niet door banden van vooroordeel of van menfchelyk aanzien gedrukt, niet door willekeurige wetten bepaald, niet door mepfchenvrees in zyne ftoute poogingen te rug gehouden worden. Hy moet zyne gedachten, zyne aandoeningen , zyne invallen onbekommerd eenen vryen loop geeven ; moet de waarheid , de fchoonheid, de volmaaktheid allerwege mogen en kunnen zoeken ; haar beeld, haare tegenwoordigheid alleen moet hem eerbied inboezemen , haare wetten alleen moeten hem heilig zyn. — Met de gewigtigfte en verhevenfte aller kundigheden , dekennis van den Godsdienst, is het eveneens gelegen. Alle dwang, alle bepaalingcn zyn ftrydig met haaren geest. Zy is de dochter des hemels, en eerbiedigt geene menfehelyke bevelen. De vriend der vryheid is haar vriend. Hem vertrouwt zy haare geheimen toe; aan hem vertoont zy zich onder haare natuurelyke , hemelfche gedaante. De flaaf befchouwt haar flechts gemaskerd, ziet flechts een konstig kleed, door menfchen geweeven, 't welk haare waare gedaante voor R 3 hem  OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE hem verbergt. Alleen daar, waar het denken over zaaken van Godsdienst niet aan vastgeftelde formulieren, niet aan menfehelyke geloofsbelydenisfen gebonden is ; alleen daar , waar deszelfs belyders het recht van een vry onderzoek behouden; alleen daar kan de kennis van den Godsdienst fteeds duidelyker, fteeds rechtmaatiger, fteeds volkomener; alleen daar kan hy van menfehelyke byvoegfelen gezuiverd , tegen menfehelyke misbruiken verzekerd , en die algemeene bron van licht en leven worden, om welke te zyn, hy verordend is.— En gelyk de Godsdienst, gelyk de kunsten en weetenfehappen dooiden invloed der vryheid bloeien, zo bloeien pok alle foorten der algemeene en byzondere welvaart door dezelve. Zy bezielt alles met leven en werkzaamheid. Zy verfterkt de zwakken , bemoedigt den traagen, ontfteekt en beloont eens ieders yver en arbeidzaamheid , verligt en bevordert den uitflag van alle onderneemingen tot nut van 't algemeen, de vorderingen van alle foorten van handel en bedryf , en fchept vruchtbaare , bekoorelyke velden , en nyvere , vrolyke werkzaamheid, waar voorheen treurige, onbevolkte woestenyen waren. Nog  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 263 Nog meer. Alleen in het gevoel en het genot der vryheid, der Burgerlyke en Godsdienftige vryheid , kan de mensch zyne waardigheid als mensch en als Christen handhaaven. Wat onderfcheidt den mensch meer van de dieren dan de vryheid? Waarin is zyne grooter uitmuntendheid gelegen, zo het niet in de vryheid is? Dat hy geene blinde, onwederftaanbaare driften te volgen ; dat hy zich niet enkel naar wcrktuiglyke regels te beweegen heeft; dat hy zich beraaden, nadenken, kiezen; dat hy zichzelven bepaalen en doen kan, wat hy volgens zyn inzigt voor het beste houdt: is dit niet de weezenlyke waardigheid van den mensch? En hoe kan haar de flaaf genieten of handhaaven ; de flaaf, die met even zo zwaare als knellende ketenen belaaden is, die blindeüng den wil van eenen anderen moet volgen; die zich in denken en doen alomme door willekeurige voorfchriften en bepaalingen geftremd en te rug gehouden ziet ? — Hoe gantsch anders gevoelt en handhaaft niet de mensch, de Christen zyne waardigheid, die het geluk der vryheid kent ? Hoe vryer de mensch als burger is, deste vermogender, deste grooter, deste gewigtiger vindt hy zichzelven. Alles, wat hy als zulk een denkt, R 4 fpreekt  2^4 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE fpreekt en verricht, krygt daardoor zekere waarde. Hy is geen onverfchillig of onnut lid van den Staat;hy neemt in alles, wat denzelvcn betreft, deel; heeft op alles invloed, of gelooft ten minfte , op alles invloed te hebben ; gevoelt het geluk der gantfche famenlceving als zyn eigen geluk, en haar verlies als zyn eigen verlies; arbeidt cn werkt zo wel voor de toekomende gedachten als voor zyne tydgenooten, en hoopt nog lang na zyn' dood in zyne nakomelingen, of door zyne bezigheden en fchikkingen tot welzyn van 't algemeen, de weldoener zyner broederen te weezen. En hoe groot moet hy zichzelven dan niet vinden! Welk eene waardigheid moet dit niet aan alle zyne onderneemingen en daaden byzetten! — En even zo is het ook met dc Godsdienftige vryheid gelegen. Hoe vrycr de mensch als dienaar van God , als Christen is , deste krachtiger gevoelt, deste beter handhaaft hy de voorrechten , welke hem als een' zodanigen eigen zyn. Alleen hy bidt God in geest en in waarheid aan,met verftand cn gevoel. Alleen hy wordt door weezenlyke behoeftigheid tot alle plichten van den Godsdienst, tot alle oeffeningen der godsdienftige aandacht en vroomheid aan- gc-  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 265 gefpoord. Alleen hy befeft de eer en de zaligheid der betrekking, in welke het fchepfel mee zynen Schepper ftaat, volkomenlyk. Alleen hem ftrekt het tot weezeniyk voedfel en verkwikking des geests, wanneer hy zich met ftille overdenkingen over den Godsdienst bezig houdt, wanneer hy met een bedaard verftand , 't welk van vooroordeelen en menfchenvrees bevryd is, in het navorfchen en aanwenden der gewigtigfte waarheden geduurig voorwaards gaan , wanneer hy zich met blydfchap en vertrouwen tot het Eerfte en ■Voimaakfte aller weezens verheften, en zich in deszelfs vertegenwoordiging en het befef vm zyne liefde volkomen gerust fteilen fcan. — Hoe vrycr de mensch , in 't algemeen, denkt en werkt, een deste innerlyker en heuchlyker bewustheid heeft hy van de bekwaamheden en vermogens zyner natuur, van zyne groote verordening, van zyne vermaagfehapping met verhevener weezens en met de Godheid zelve , van alles, wat hy thans is en namaals zyn en worden zal. En zou de vryheid , die hem daartoe verheft, die deeze bewustheid in hem verwekt en aankweekt , niet de grootfte waardy in zyne pogen hebben? R 5 Vry-  266 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE Vryheid is, eindelyk, het weezenlykjie, het zoet/ie genot des levens. Geen flaaf kan zich hartelyk over zyn 'even verheugen ; maar alte dikwyls ftrekt het hem tot last; maar alte dikwyls werpt hy het als een ondraaglyk pak van zich af. Zyne krachten, zyne goederen, zyn tyd, zyn leven zelfs zyn niet het zyne; haare bezitting,haar gebruik,haare duurzaambeid hangen van het goeddunken zyns meesters af. Heden wordt hem ontweldigd,'t geene hy gisteren met moeite verkreegen had ; en morgen worden de oogmerken, de ontwerpen verydeld, die hem heden bezig houden. Hy is en heeft en doet en geniet alleen , wat zyn beheerfcher wil, dat hy zal zyn en hebben en doen en genieten. Welk eene groote waarde zouden dan wel deeze dingen in zyne oogen kunnen hebben? Hoe onfmaakelyk , hoe bitter moet niet dikwerf hunne genieting voor hem worden J— Neen, alleen de vrye kan ze ongeftoord genieten en hunne zoetigheid volkomen fmaaken. Bezit hy Burgerlyke vryheid, dan behoeft hy als mensch en als burger geweld noch onderdrukking te vreezen, zo lang hy aan de wetten gehoorzaam is. 't Geen hy is en heeft, dat is en heeft hy niet voor vreemden, maar voor zich  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 267 zich en de zynen. 't Geen hy uitvindt, wint, verkrygt, dat is het zyne, daarvan oogst hy zelf de vruchten. Hy kan elk rechtmaatig oogmerk onverhinderd vervolgen , elk onfchadelyk ontwerp naar zyn welgevallen uitvoeren, en heeft ook dan, wanneer hy voor zyne nakomelingen, voor het toekomende arbeid , veel meer zekerheid, dat zyn arbeid niet te vergeefs zyn, dat hem zyne bedoeling niet ontdaan zal. Hy behoeft noch de fchatkisten des dwingelands te vullen , noch de roofzucht zyner dienaaren te verzadigen , noch zyne krachten en zyn leven in laage heerendienftcn te verfpillen. Hy kan veilig en gerust in zyne cente woonen, zyne bezigheden in {tillen vrede voortzetten , de geneugten des huislyken en des gezelligen levens onbezorgd genieten , en behoeft niet te vreezen , dat het eene of andere afgeperste bevel van den Regent , dat de eene of andere vermogende vyand, hem van zyne goederen, of van zyne eere, of van zyne kinderen, of van het natuurelyke gebruik zyner vryheid berooven zal. Geniet hy vryheid van Godsdienst en geweeten, dan is de Godsdienst, dien hy belydt, weezenlyk zyn Godsdienst, cn het geweeten, 't welk hy eerbiedigt, zyn eige  2 68 OVER BE WAARDY DER BURGERLYKE eige geweeten. De gedachten, die hy koestert , de gronden, die hem bepaalen en beftuuren, zyn zyne eigen gedachten en gronden. Zyn geloof is het werk zyner overdenkingen, de vrucht zyner overtuiging. Hy behoeft zich niet voor elke dwaaling, voor elke twyffeling , voor elke vreemde denkwyze, voor elke afwyking van den betreeden weg, voor elk ongewoon licht, 't welk den flaaffchen navolger verbystert, angstvallig te wachten. Hy fchrikt even min voor het zwarte fpook der dwaaling, als voor den fchitterenden glans der min bekende waarheid. Hy heeft grondbeginfels , waaraan hy zich vasthoudt, aan welken hy alles toetst, en die hem ook dan gerustftellen en zeker leiden , wanneer zy hem befluiteloos en in twyffel laaten. 't Geene hy van godsdienftige zaaken weet, dat weet hy grondig; 't geen, hy gelooft, dat gelooft hy vastelyk; 't geen, hy hoopt, dat hoopt hy vcrtrouvvelyk; 't geen, by in alle deeze opzigten denkt en doet, dat denkt en doet hy gaarne en met vermaak. En dus verheugt zich de gelukkige, die in den fchoot der vryheid leeft, als mensch en als Christen in zyn leven, gebruikt en geniet alle deszelfs goederen en voordeelen met een gerust  ËN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 269 rust hart, en behoeft niet te vreezen in derzelver genieting door het misbruiken van eene eigendunkelyke geestelyke of waercldlyke overmagt geftoord te worden. En nu, myne geliefde Vrienden ! oordeelt zeiven, of de vryheid, de Burgerlyke cn de Godsdienftige vryheid, niet eene groote waardy bezit; daar zy de natuurelykfte toeftand en de vuurigfte begeerte van den mensch is; daar zy de werkzaamheid en volmaaking zyner geestelyke vermogens zo zeer bevordert; daar zy hem voor alle flaafachtigheid bewaart; daar zy der deugd zo gunstig is; daar zy de moeder der kunsten , der weetenfehappen , der algemeene en byzondere welvaart; daar zy het vastfte fteunfel van de waardigheid des menfchen en des Christens, en het weezenlykfte, zoetfte genot des levens is. Ja, vryheid is een onwaardeerbaar goed; een goed, zonder 't welk de meeste overige goederen grootdeels hunne waarde verliezen, en waardoor zy allen veredeld en vermenigvuldigd worden. Doch deeze kennis, deeze overtuiging van de waardy der vryheid mag niet onvruchtbaar  270 OVF.H DE WAARDY DER BURGERLYKE baar by ons blyven; zy moet invloed hebben op ons gedrag. Erkent en bcfeft gy de waardy der vryheid , myn aandachtige Toehoorers J gunt haar dan aan allen, die ze genieten , verblydt u in hun geluk, en zoekt hen toch niet in der* zeiver genieting te verft oor en of te bepaalen. Wie vryheid van de eene of andere foort ondermynt of bepaalt ; wie zynen broederen • eenigerhande boeiens bereidt en oplegt , of hen in het verbreeken van dezelve verhindert; is een menfchenhaater , een verraader van de menfchelykheid, een Jaage flaaf, die gaarne alles, wat om hem henen is, tot eene even zo flaaffche denkwyze zou wenfchen te verlaagen, Neen, de vryheid onzer broederen moet ons even heilig zyn, als hunne goederen, als hunne eer, als hun leven, als hun gantsch geluk, dewyl deeze zonder die zeer dikwyls alle waarde verliezen. Onder alle misdaadigers is de dwingeland, de kleine zo wel als de groote, des vorsten dienaar zo wel als de vorst zelf, de ftrafwaardigfte, en geen misdaad moet meer vernedering en fchande en fmarten in de toekomende waereld ten gevolge hebben, dan deeze, omdat geene met  EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 271 met den wil van God, met alle zyne bedoelingen en bevelen , met den geest van den waaren Godsdienst en het Christendom, met het gantfehe menfehelyke geluk openlyker ftrydt dan deeze. Doch , dit is niet genoeg. Erkent gy de waardy der vryheid , zo bevordert haar ook. Doet dit inzonderheid, ö gy, die in beichaafde, in aanzienlyke ftanden leeft; gy, die tot de klasfe der geleerden behoort ; gy , die leeraars en leidslieden des volks zyt; gy, die als fchryvers invloed op de denkwyze uwer tydgenooten hebt ; of gy, die anderszins door grooter verlichting en eene edeler wyze van denken boven anderen uitmunt; voor u allen, is het een onverbreek!yke plicht , de zaak der vryheid te handhaaven en te bevorderen. Gy zyt de opzieners des volks , de befchermers zyner rechten, de uitleggers van zyn' wil, de midden - perfoonen tusfehen de Regenten en hunne onderdaanen; en wee u, indien gy uw aanzien en uwe voorrechten niet daartoe gebruikt, waartoe ze u de Vader der menfchen, de Rechter der waereld, gegeeven heeft! Handhaaft en verdedigt derhalven de onveranderlyke rechten der mensch- heid;  2?2 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE heid; handhaaft en verdedigt de even zo heilige rechten van het geWeetcn. Vernedert u noch door eene blinde, flaaffche gehoorzaamheid, noch door eene bygeloovige onderwerping aan menfehelyke Hellingen en uitfpraaken. Wacht u, zo min in het eene als in het andere opzigt, dienstknechten der menfchen te worden. Beproeft in beide opzigten alles, en beoordeelt het zodanig , als met uwe beste inzigten overeenkomt. Weest eerbiedig jegens de grooten en magtigen der aarde: maar vleit hen nimmer; kruipt nimmer voor hen* als of zy fchepfelen van eene. verhevener foort waren. Beoordeelt hunne daaden met befcheidenheid; maar beoordeelt ze naar dezelfde wetten, naar welke gy de daaden van andere menfchen beoordeelt ; en billykt of pryst niet enkel deswegen, omdat het door menfchen gezegd of gedaan wordt, welken zekere luister omringt. Eert den Godsdienst van het land, en zyne leeraars, en zyne gebruiken. Maar fchroomt niet, de leerftellingen van deezen Godsdienst te onderzoeken, de uitfpraaken deezer leeraaren te toetfen, ert over de gevoeglykheid of onbetaamlykheid deezer gebruiken te oordeelen. Laat den voortgang der menfehelyke kundigheden zynen  en godsdienstige vryheid'. 2J§ hen vryen loop; verhindert geen befcheiden onderzoek van aangenoome 'beginfelen en leerftellingen , het gevolg daarvan zy , wat het wil. De waarheid kan toch ten laatfte daarby niets verliezen, en ééne duidelyk begreepene, volkomen erkende en diep gewortelde waarheid is meerder waardig, en werkt meerder goedsj dan tien andere, die de een den anderen napraat, en niemand op gronden en met overtuiging erkent, Hoe grooter vryheid gy eindelyk geniet,' myne aandachtige Toehoorers! laat haar deste meer het goede by u uitwerken, 't welk zy kan en moet uitwerken. Kunt gy God naar uwe eige begrippen dienen: dient hem dan zo veel te yveriger en blymoediger; bidt hem dan zo veel te meer, in geest en in waarheid, met Verftand en dcelneeming , aan. Kunt en moofft gy over godsdienftige zaaken zelf denken en oordeelen : overdenkt dan zo veel te meer deeze gewigtige dingen ; fielt dan in derzelver navorfching en kennis zo veel te meer uwe aangenaamfte bezigheid ; zoekt dan zo veel te meer van uw geloof op vaste gronden verzekerd te worden. Wee dien, welken de vryheid van denken, de vryheid van GodsVIII. Stuk. S dicnsS  2/4 OVER DE WAARDY DER BURGERLYKE dienst en geweeten , omtrent waarheid en Godsdienst onvèrfchillig, of onoplettend op dc'ftem van zyn geweeten doet worden. In plaats van vry te zyn, en door vryheid beter, en gelukkiger te worden , vcrwisfelt hy de eene flaavcrry met dc andere, cn laat zich, wel niet door menfchen, maar door zyne eigen lusten cn driften boeien. Neen, wie zich het voorrecht van uit eigen oogen te zien, en zyn doel, langs den weg, door hem zelv' gekoozen, te vervolgen, niet onwaardig maaken wil , die moet zyne oogen zo veel te zorgvuldiger gebruiken , cn met zo veel to grooter omzigtighcid zynen weg bewandelen. Geniet gy Burgerlyke vryheid; neemt dan de wetten van den Staat of van de Maatfehappy , waarvan gy leden zyt, zo veel te gewilliger en naauwkeurigcr in acht; want de waarneeming cn handhaaving der wetten ia de grondflag van alle vryheid. Bevordert het welzyn van deezen Staat , van deeze Maatfehappy zo veel te yvcriger, hoe veel te innerlyker haare welvaart met de uwe verbonden is, hoe veel te grooter invloed gy op derzelver bevordering hebt cn hebben kunt, Jape veel meer befcherming en rust en vei-.  I EN GODSDIENSTIGE VRYHEID. 275 ïigheid en geluk gy daar vindt en geniet. Denkt en handelt in alle opzigten zo veel te edeler en nuttiger voor het algemeen , zo veel verder gy boven de flaaverny verheven zyt. — Streeft eindelyk allen, myne geliefde Vrienden! naar de nog grooter, nog weezenlyker vryheid van den Wyzen, van den Christen, die zichzelven beheerscht, zyne lusten en driften in toom houdt, zyn geluk niet zo zeer in uiterlyke dingen , als in innerlyke volmaaktheid zoekt, zyne waardigheid nooit uit het oog verliest, haar in eiken ftaat behoudt, de voorfchriften van zyne reden" en zyn geweeten onveranderlyk volgt, en niets anders wil, dan 't geen God wil, en niets anders doet, dan 't geen met den Goddelyken wil overeenkomt. Ja, dat is eene vryheid, die het gemis van elke andere vergoedt, en ons geduurig nader brengt tot onze verhevener verordening. Amen. S 2