LEERREDENEN G. J. Z0LL1K0FER, PREDIKANT DER E VAN G EL IE S CHHERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nedeiduitsch overgezet. NEGENDE STUK. Te AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCLXXXV. VAN   INHOUD, AGT-EN TWINTIGSTE LEERREDE, OVER DE WAARDY DER GELEERDHEID. Het eerste boek der koningen , Hoofdft. X. vs, 8. Welgelukzalig zyn uwe mannen, welgelukzalig deeze uwe knechten, die gedmrig voor uw aangezigt Jlaan, die uwe wysheid hoor en. Bladz. i NEGEN-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER G R O O T E R VERLICHTING DER MENSCHEN. Brief aan de ephesers, Hoofdft. V. vs. 8. Nu zyt gy licht in den Beer : wandelt als kinderen des lichts. - - 37 * 2 DER'  IV INHOUD. DERTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN DRUK EN TEGENSPOEDEN. BaiEF aan de hebreen, Hoofdft. Xü. vs. ii. Alle kastyding, als die tegenwoordig is, fchynt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zyn: ■ doch daarna geeft zy van haar eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid den geenen, die door dezelve geoefend zyn. - . BjadZt ?? EEN-EN DERTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY, OF DB GEIVIGTIGIIEID VAN 's MENSCHEN LEEFTYD OP AARDE. ürtgcfprookén op den eerften dag van het jaar 1783. Psalm CXLIV. vs. 4. Zyne ['s menfchen] dagen zyn als eene voorbygaande fcliaduwe. . . . . Iri TWEE.  INHOUD. v TWEE-EN DERTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN HET MENS CIIE L Y K E GELUK. Psalm Cl V. vs, 24. Het aardryk is vol van uwe goederen. Biadz. 141 DRIE-EN DERTIGSTE LEERREDE. REGELEN TER JUISTE EEOORDEELINO VAN DE WAARDE DER DINGEN. Psalm I V. vs. 7. Vtelen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? 173 AANHANGSEL. EERSTE LEERREDE. DE LOF, WELKEN WY GO DE SCHULDIG ZYN, VOOR HET HERSTELLEN VAN DEN VREDE EN DE ALGE M EENE RUST. Uitgefprooken den zesden van Zomermaand 1779. Het eerste boek de* koningen , Hoofdft. VIII. vs, 56. Geloofd zy de Heft, die zyn volk Israël rust gegeeven heeft. - - - - <99 TWEE-  vi INHOUD. TWEEDE LEERREDE. DRANGREDENEN TEGEN DE YDELE EERZUCHT. Brief aan de Phiupp:, Hoofdft. II. vs. 3. Doet geen ding door — ydele eer. Bladz. 231 DERDE LEERREDE. OVER HET CHRISTELYKE LEE RAARAMPT. Brief aan de ephezers, Hoofdft. IV. vs. n. Dezelve heeft fommigen tot Herders en Leeraars gegeeven, .... 265 A G T  AGT-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER GELEERDHEID. IX. Stuk. A Tekst: Het eerste boek der koningen , Hoofdft. X. vs, 8* Welgelukzalig zyn uwe mannen, welgelukzalig desze uwe knechten , die geduurig voor uw aange%igt Jlaan, die uwe wysheid hoor en.   6 f~^od, van ü komt verftand eh wysheidj van u komen alle kundigheden en wectenfchappen, die de mcnfchen leiden ëil beftuuren; die hen op duizenderlei wyze gelukkig maaken en verheugen. Van u« die een ontoegangklyk licht bewoont* cn zelfs enkel licht, enkel waarheid en volmaaktheid zyt * daaien op alle denkende wezens, daalen oök op ons licht en waarheid en gelukzaligheid neder. Gy hebt ons allen den levendigftc'n wectlust, eenenbrandenden dorst naardekenrds der waarheid ingeplant;ons allen bekwaamheden en vermogens tot het zoeken en tot het navorfchen van dezelve gegeeven ; ons allen menigvuldige bronnen tot lesfehing van onzen dorst geopend. En hoe veel voordeelen, hoe veel verkwikkingen, hoe veel geneugten , hoe veel zaligheden hebben uwe kinderen, de menfehen , reeds niet uit deezê bronnen gefchept, en hoe veel zegen en wellust icheppen zy t'elken dag cn t'elker uurö uit dezelve! Dank en lof zy u, den Vader aller wezens, aller geesten , dat gy ook ons tot denkende , verftandige, voor kennis en wysheid vatbaare fchepfels gemaakt, en ons 20 veele aanfpooringen en middelen verleènd A % hébtj  4 OVER DE WAARDY DER hjbr, om deeze onze edelfte bekwaamheden geduurig meerder te ontwikkelen, en het in de kennis en wysheid geduurig verder te brengen! Tot nog toe worden wy zckerlyk, in menig opzigt, door nacht en duisternis omringd en gedrukt; tot nog toe d kwyls door dwaaling en zinnelykheid misleid ; tot nog toe zyn wy flcchtsftamelende kinderen, flechts zwakke leerlingen in de fchool der wysheid: maar echter voor eene onophoudelyke vordering , voor eene ftceds toencemende volmaaktheid vatbaar. En wat laat dit ons niet hoopen! Welke uitzigtcn ontfluit dit ons niet in alle toekomende tydcn en eeuwigheden! Ja, de waarheid, welke van u komt en tot u opleidt, moet ons ftaag dierbaarer , haa. re navorfching en kennis ftaag gevvigciger weezen ; en niets moet ons in onzen loop naar verhevener wysheid en volmaaktheid verdrietig en traag doen worden! En hoe onvolkomener hier onze kennis is; hoe minder wy hier onzen dorst naar waarheid, en ons verlangen naar u, haaren eeuwigen Oorfprong, ftillen kunnen ; destc meer moet ons de hoop der onfterflykheid, waartoe gy ons door Jefus verheven hebt, verblyden ; deste yveriger moeten wy ons benaarftigen, om ons, door het  GELEERDHEID. $ het beste, getrouwde gebruik van het licht, 't welk gy thans over ons fchynen laat, tot een veel grootcr en helderer licht in de toekomende wacreld bekwaam en waardig te maaken. Leer ons toch zelf, goedertierene God , de waarde der voorrechten , met welke gy ons reeds tegenwoordig , in dit opzigt, begenadigd hebt, geduurig rechtmaatiger kennen, geduurig hooger waardeeren, en ze geduurig meer tot de hoogst mogelyke bevordering der menfchelyke gelukzaligheid aanwenden. Zegen, ten dien einde, de overdenkingen , welke wy thans daarover voordellen zullen, en laat ü ons gebed welbehaaglyk zyn, door Jefus Christus, onzen Heer, in wiens naam wy u verder aanfpreeken en zeggen : Onze Vader, enz. De geleerdheid wordt, even als de overige voorrechten en goederen der menfehen, zelden volkomen billyk beoordeeld, zelden gehouden voor het gecne zy wezenlyk is. Zy vindt zo wel lofredenaars, die haare waarde buitenfpooriglyk verheffen , als trotfche en onweetende verachters, die haar nimmer recht laaten wedervaa-ren. Ook heeft, zy , in het A 3 al-  g OVER DE WAARDY DER algemeen befchouwd , zo veel goeds en za veel kwaads gefticht ; heeft zich zo menigsnaalen onder de eerwaardigfte, en zo menigmaalen onder de belagchelykfte gedaante vertoond; en beftaat , in de daad, in eene zo zonderlinge mengeling van gevvigtige en ongewigtige dingen: dat zy ten aanzien der verfchillende zyden, die zy heeft, en der verfchillende uitwerkfelen, die zy voortbrengt, gelyk ook ten aanzien der verfchillende perfoonen , die zich daarmede bezig houden , noodzaakelyk aan zeer verfchillende en tegen ^lkandercn aanloopende beoordeelingen onderworpen zyn, en nu eens roem en verwondering, dan eens verachting en berisping verdienen moet. — In de vroeger tyden der oudheid fchynt men haar, over het geheel genoomen, hooger gefchat,, en meer geëerd te hebben, dan in laater dagen. Mogelyk , omdat zy toen minder algemeen was; mogelyk, omdat men haare noodzaakelykheid en haare nuttigheid, in menig opzigt, levendiger gevoelde , en haare hulp minder ontbeeren kost; mogelyk pok, omdat zy een eerwaardiger, of een geheimzinniger aanzien had 5 en haar een hooger oor-  GELEERDHEID. "f oorfprong toegefchreeven wierd. Zelfs de Koningin uit het ryke Arabiën , van welke onze tekst fpreekt, had een zeer hoog gevoelen van haare waarde. Zy verliet haarêri troon en haar volk, ten einde de wysheid , of, 't geen in de taal der ouden het zelfde betekent, de geleerdheid van Salomon te hooren, of kennen te leeren. Het gerucht had derzelver roem in verre landen overgebragt, had haare nieuwsgierigheid tevens met haaren weetlust ontftooken; en thans , daar zy de zaak zelve nog veel grooter bevindt dan het gerucht daarvan, roept zy, vol van verwondering , uit : Welgelukzalig zyn uwe mannen, welgelukzalig deeze uwe knechten, die geduurig voor uw aar.gezigt ftaan, die uwe wysheid hooren. Zo geeft zy Salomons geleerdheid boven alle zyne fchatten, boven al de pracht en luister van zyn hof den voorrang; en dit gevoelen ftrekt haar tot zo veel te meerder eer, als de grooten en magtigen deezer aarde te zeldzaamer onpartydig genoeg zyn , de voorrechten van den Geest recht te doen, en dezelve boven hunne eige verblindende uitmuntendheid te ftellen. Laat ons, myne aandachtige Toehoorers! A 4 ook  8 OVER DE WAARDY DER ook ons oordeel aangaande deeze dingen, rechtmaatiger zoeken te maaken. Veelen van myne Toehooreren zyn zeiven geleerden , of maaken toch van de geleerdheid hunne hoofdzaak; en de meeste overigen hebben menigvuldige verbindtenisfen en verkeering met deeze klasfe van menfchen. Den eenen en den anderen ligt 'er zeer veel aan gelegen, de geleerdheid juist te waardeeren; en fchoon ik ^ook zelf flechts weinig geleerdheid bezitte, kan my nogthans haare waare geaartheid, en Wen invloed op het menfchelyke geluk niet onbekend zyn, en misfchien zal ik haar juist cjaarom, wyl ik afftand doe van allen roem op dezelve, deste onpartydiger beoordeelen. Laat ons dan De waardy der geleerdheid onderzoeken, en, tot dat einde, In de eerde plaats, eenige aanmerkingen ter juiste bepaaling van haare waarde maaken; Dan , haare waarde zelve in den dag dellen; en Eindelyk , daaruit eenige regels, in opzigt tet ons gedrag jegens dezelve, afleiden. Door  GELEERDHEID. Q. Door geleerdheid^ verftaa ik hier het ganifehe begrip der menfehelyke kundigheden cn weetenfehappen, die niet onrniddelyk tot voldoening van onze eerfte behoeften behooren; alle kundigheden en weetenfehappen , die meer zekeren ftaat of zekere klasfe van menfchen, dan den mensch in 't gemeen, noodzaakelyk en eigen zyn; zy mogen zich voor het overige door verfcheidenheid' en omflagtigheid ,, of door gegrondheid en juistheid doen kennen; zy mogen van eenen gefchied-, kundigen of wysgeerigen aart , en meer of min tot algemeen gebruik gefehikt zyn. Eik, die zich aan de eene of andere fport of tak deezer kundigheden cn weetenfehappen toewydt, het grootfte deel van zynen tyd envan zyne vermogens daaraan te koste legt , en daarin boven anderen uitmunt, voert cn vpsdient den naam van een' geleerde. Om cie waardy deezer geleerdheid juist te kennen, moeten wy het eene en andere aanmerken. Het eerfte en gewigtigfte is dit: de waardy-, welke de geleerdheid bezit, komt haar grootdeels niet als doeleinde, maar ais een middel tot verhevener bedoelingen toe; en dit heeftzy met de meeste overige goederen en voor-. A 5 rech-  IO OVER DE WAARDY DER rechten , die tot het menfchelyke geluk behooren , gemeen. Zekere kundigheden, zekere takken van geleerdheid hebben wel in en voor zichzelve eene waarde, eene innerlyke, duurzaame waarde , doch flechts de minften. Van deezen aart zyn misfchien de meeste Wis- en Sterrekundige, veele bovennatuurkundige Hellingen , een gedeelte van onze Godsdienftige waarheden ; alles, wat eeuwige, onveranderlyke, en eeuw.ig nuttige waarheden zyn; alle denkbeelden en begrippen, die zo wel in hemel als op aarde, zo wel onder verhevener wezens als onder de menfehen in waarde gehouden worden; en hoewel wy gantsch niet veel van zulke denkbeelden en begrippen bezitten, zyn wy 'er echter ook niet geheelenal van ontbloot, ^n zy maaken ongetwyfïeld het heerlykfte gedeelte van alle weetenfehap uit. Al 't overige , 't welk daartoe behoort en daartoe ge. bragt wordt, is niet als oogmerk, maar flechts als middel van waarde. Het is flechts in zo verre begeerenswaardig, en verdient flechts in zo verre onze achting , onze oplettendheid en onze viyt, als het onze zielsvermogens oeffent, ons en anderen een onfchuldig, edel vermaak verfchaft, ons op het fpoor der waar-  GELEERDHEID. II waarheid brengt, en haare kennis gemakkelyker maakt, werkzaamheid onder de menfchcn verfpreidt , hunne ukcrlyke welvaart, hun gemak, hunne veiligheid, den voortgang der onderi'cheidcne beroepen bevordert, of htm andere voorbygaande voordeden verfchafc. Hiertoe behooren de meeste historifche , de meeste kunst- en taalkundige weetenfehappen , en het grootfte deel van de geleerdheid der Godgeleerden, der Aufen, der Rechtsgeleerden. Het zyn flechts middelen, flechts „wciktuigen , waardoor wy in onzen tcgen.woordigen toeftand zekere goede oogmerken bevorderen en bereiken kunnen; en die, zodra deeze oogmerken bereikt zyn, alle haare waarde verliezen, en gelyk een ondienstige ftcllaadje vervallen. Doch dwaaslyk zou hy denken , die haar thans , daar wy dezelve niet ontbeeren kunnen , daar het gebouw nog niet voltooid is, zou willen verachten cn wegwerpen. Hieruit vloeit van zeiven een tweede regel, die ter juiste bcqordeeling van-de waardy dergeleerdheid en haarer byzondere deelen dia* tig is. Het is deeze: Hoe meer zy voor het geïnd!: en voor het weizyn van het algemeen ge, fcUkt  12 OVER DE WAARDY DER fchikt is, deste grooter is ook haare waarde. Volftrekt ondienstig, althans als een middel tot andere oogmerken befchouwd , is wel geen tak der geleerdheid: maar veele van derzelver takken zyn nogthans der aanhoudende , onvermoeide vlyt, der groote verfpilling van tyd en krachten, die daaraan te koste gelegd worden, niet waardig. Veelen verlaagen en verzwakken 's menfchen geest meer, dan zy hem verheffen en verfterken zouden; en verflappen en vernaauvven zyn hart , in plaats van hetzelve te vcrwyden, en met groote , edele gevoelens te vervullen. Veelen verwyderen de geenen,die 'er zich mede ophouden, meer van hunne verordening, van hunne wezenlyke volmaaktheid, dan dat zy derzelver bevordering en bereiking voor hun gemakkelyker zouden maaken. Zodanige geleerde kundigheden en bezigheden zyn gewislyk van eene zeer geringe waarde; dikwyls van eene veel geringer waarde, dan de kundigheden en bemocijingen van den handwerksman of daglooner; en wie van dezelve zyn hoofdzaak maakt, beklaage zich niet, wanneer hy niet meer geëerd of gelukkiger is , dan zo veele ongeleerden, die, gelyk hy , hunnen tyd verbeuzelen en hunne krachten ver-  GELEERDHEID. I3 verfpillen. Neen, alleen hy verdient het beide in eenen hoogen trap te zyn, wiens geleerdheid op de eene of andere aanmerklyke wyze dienstig en nuttig voor het algemeen is; die zichzelven en anderen, wegens het geene hy tot welzyn zyner medemenfehen doet en uitvoert, rekenfehap kan geeven; die in de daad licht en werkzaamheid in zich en rondom zich verfpreidt; die zelf beter leert denken en leeven , en tevens anderen , op eene middelyke of onmiddelyke wyze, juister denken of gelukkiger leert leeven. Een derde omftandigheid, die by de waardeering van de geleerdheid, inzonderheid ten aanzien van enkele perfoonen , in aanmerking komt, is deeze: Hoe grooter befcheidenheid en waare wysheid zy tot gezellinnen en leidsvrouwen heeft , deste grooter is haare waarde. Geleerdheid , die den trots plaats vergunt, ontaart weldra in heerschzucht cn dvvinglandy ; verhindert hem , die haar bezit, niet zelden in de uitgeftrekter vordering in kennis en weetenfehap; maakt haar dikwyls voor anderen ondienstig, of minder dienstig; en hoe zeer moet dit alles haare waarde niet verkleinen! Van nog geringer waardy is de geleerdheid,  *4 OVER DE WAARDY DER heidj die gccnen zedelyk goeden invloed op de denk- en handelwyze van den geleerden heeft; die hem even laag denken, even verkeerd en dwaas handelen, even fiaafsch zyn Kisten cn driften laat involgen, als den onweetenden en ongeleerden ; en zo weinig waar, duurzaam voordeel zy hem zeiven verfchaft, zo zeer moet dit gemis haare nuttigheid met betrekking tot anderen verminderen , en haaren invloed op de menfehelyke gelukzaligheid verzwakken. Neen, alleen dan vertoont zich de geleerdheid in haare vvezenlyke waardigheid , in haaren vollen luister j en laat niemand aan haare verhevene waarde twyffelen, wanneer zy in het gezelfchap der befcheidenheid en der wysheid verfchynt; wanneer zy haare eigen feilen en gebreken niet ontkent, en zich niet fchaamt over haare bepaaldheid; wanneer zy meer met zachtmoedigheid onderrecht, dan op een trotfehen toon beflist; wanneer zy zich gaarne aan anderen mededeelt; wanneer zy zich door edele gevoelens, door cencn weldaadigen, werkzaamen yver voor de zaak der. waarheid, der deugd, dervryheid, der menfehelyke gelukzaligheid , en door een byzonder wys, man- ne-  GELEERDHEID. 15 nelyk, dèugdzaam gedrag, dos verlichten mensch waardig, aan den dag legt. Dit vooronderftcld zynde, myne aandachtige Toehoorers! zo laat ons nu nader onderzoeken: Waarin de wezenlyke waarde der geleerdheid beftaat, en om welke redenen zy onze hoogachting verdient. De geleerdheid is, vooreerst, eene geestelyke volmaaktheid, en bevordert de geestelyke volmaaktheid i en zo deeze een wezenlyk, begeerenswaardig voorrecht van den mensch is , dan moet het ook geene zyn. De Geleerde, die deezen naam verdient , kent meerder waarheden; ziet meer van de gronden en het verband der waarheden in; gaat in derzelvcr navorfching met meer zekerheid te werk ; en laat zich daarby minder door den ichyn misleiden. Zyn gefcherpt gezigt bevat meer, zyn geoeffend oog reikt verder; hy denkt duidelyker, dieper, juister, dan het gros der menfchen in ftaat is te denken; en wie moet dit niet voor eene volmaaktheid, voor een voorrecht houden? Laat hem daarby altoos zyn doel dikwerf niet treffen; laat hem aan nog zo veele drogredenen en doolingen onderhevig»  16 OVER DE WAARD Y DER vig; laat het getal der volkomen uitgemaakte, duiddyk gekende, en in eenen hoogen trap dienstige, waarheden , die hy ontdekt, hy wyze van vergelyking nog zo gering zyn: h'y oefl ent echter fteeds zyne ziels vermo» gens , leert dezelve fteeds gemakkelyker, fteeds beter gebruiken , en bevordert daardoor hunne wezenlyke, duurzaame volmaaktheid. -— Duizend dingen , dit ftemmen wy gaarne toe, duizend dingen, die tot de taalkunde, tot de gefchiedenis der volken , der natuur en der kunsten, en tot andere weetenfehappen behooren, en wier kennis mede onder de geleerdheid gerekend wordt, zyn in cn voor zichzelvcn niet waardig, dat men zich 'er mede ophoude , ze onderzoeke en kennen leere;maar door het naauwe verband, waarin zy dikwyls met andere gewigtiger dingen ftaan , kunnen zy niet onderzocht, niet gekend, niet door ons overdacht, geregeld, verbonden, aangewend worden, zonder dat wy ons verftand, onze fchranderheid, ons aandeel, ons geheugen daarby gebruiken, zonder dat wy onze zielsvermogens oeffenen, en door oefFening kracht byzetten ; en dit geeft ongetwyffeld alle kundigheden, die wy niet op eene enkel werktuiglyke of onver- ftan-  GËLÈERDHÈiD. if ftaiidige wyze, maar door nadenken en overleg vcrkrygen, eene wezenlyke waarde, eene nuttigheid , die ons ook dan nog byblyft, wanneer deeze kundigheden zelve al lang uit ons geheugen verdweenen en in het vergeetboek geraakt zyn. Dus loeren wy in onze jonge jaaren duizend zaaken , waarvan wy in ecnen meer gevorderden ouderdom volftrekt geen gebruik maaken kunnen, en wier aanleeren echter eene groote waarde voor ons heeft, wanneer wy daardoor denken, befluiten * oordeelen, veel bemerken, veel bevatten , veel met eikanderen verbinden geleerd hebben. —Schroom derhalven nooit, ö Jongeling, het eene of het andere te lecren , 't geen u in denken oeffent, zo gy 'er anders tyd en vermogens en gelegenheid toe hebt, fclioon gy ook daarvan het nut niet inziet, en het u misfchien nooit te ftaade zal komen. Het Wezenlyke , het grootfte nut , 't welk gy daarvan trekken kunt, is in elk geval dit, dat gy daardoor redelyker en wyzer wordt< — Niemand verachte derhalven ook volftrekt den zülketfj die zich, gelyk het fchynt, met te veel ernsthafrigheid cn met te veel yver met dingen bezig houdt, die op zich zelven niets betekenend zyn, en niemand vermaak of voordeel beloo-IX. Stuk* B verf.  l8 OVER DE WAARDY DER ven. Het komt alles op de manier en wyze aan , hoedanig hy 'er zich mede bezig houdt. Doet hy het met verftand , met overleg , zo kan hy daardoor even geregeld, even juist, even duidelyk leeren denken , als een ander zulks by het bearbeiden der verhevenfte onderwerpen leert. In dit opzicht kan zelfs eene geringe kunst, een gemeen ambagt den mensch, die dezelve wel beoeffent en dryft, even voordeelig zyn , als de geleerdheid zelv'. De eene en de andere zyn, in meer dan eene betrekking , niets anders dan ftellaadjen, welker waardy door het gebouw bepaald wordt, tot welks optimmering zy dienen. De geleerdheid verkrygt, ten tweeden, eene groote waardy door het edele en onuitputbaare vermaak, 't welk met het onderzoeken en de kennis der waarheid verknocht is. Zo groot als het vermaak van den wandelaar is, die de kromme , verwarde kronkelingen van eenen doolhof met een gebaand en gemakkelyk pad verwisfeit , of na de duisterheid des nachts de eerfte ftraalen der zon aanfchouwt: zo groot en nog veel grooter is het vermaak van den denkenden mensch, wanneer hy licht en orde en famenhang in zyne gedachten brengen, en daar-  GELEERDHEID. 1(? daardoor nader tot de kennis der waarheid kan komen. En dit vermaak geniet de geleerde , zckerlyk niet urtfluitender wyze , maar echter in eenen hoogen trap. Elke niet geheel vruchtelooze aanwending zyner zielsvermogens, elke uitbreiding van zyn' gezigtkreits , elke vermeerdering zyner kundigheden en doorzigt , elke befchaaving zyner denkbeelden en begrippen , elk niet onoplettende oogwenk , dien hy op het ryk der waarheid laat vallen, en elke lichtftraal, die van daar in zyn oog te rug kaatst, verfchaft hem dit vermaak. -En hoe menigvuldig, hoe onuitputbaar is niet hetzelve! Ieder fteen, ieder bergftof, ieder plant, ieder dier, ieder mensch, ieder deel van den mensch, de gantfche ligehaamelyke en geestelyke waereld , het zigtbaare en het onzienlyke , het voorledene , het tegenwoordige en het toekomende, het mogelyke en het daadelyke, het fehepfel en de Schepper : alles lokt den weetgicrigen , den waarneemenden en navorfchenden geest des geleerden uit, en houdt denzelv-cn onledig; alles brengt hem op het fpoor der waarheid; alles ontdekt hem meer of minder van dezelve ; alles doet hem orde en overeenftemming in het geheel en in de deelen ontdekken ; alles leidt hem tot de eerfte , eeuB 2 wi-  20 OVER DE WAARDY DER wige Bron van alle beftaanlykheid, van alle leven , van alle kracht, van alle volmaaktheid; en juist daardoor verfchaft hem alles vermaak, het zuiverfle, edelfte vermaak. Een vermaak, 't welk menigmaal tot verrukking opklimt, wanneer hy zekere verhinderingen, die hem in denken tegenhielden, te boven gekomen is , zekere zwaarigheden, die hem verwarden , opgeruimd, zekere knoopen, die zyne fchranderheid lang te leur ftelden, losgemaakt heeft; wanneer het hem gelukt is, eenig aanmerklyk vak in zyne kennis aan te vullen, eenige reeks van denkbeelden met grooter klaarheid over te zien , eenig gewigtig gedeelte der menfehelyke weetenfehappen volkomener te bevatten, eenig bclangrykgrondbeginfel of itelregel uit te vinden , eenig voor het algemeene welzyn nuttig gebruik, eene gemakkelyke aanwending van zyne kundigheden te maaken, of eenig fpoor van waarheden te ontdekken , 't welk hem eene merkelyke vordering belooft in de bearbeiding van het veld , waarin hy zich begeeven heeft. Hoe dikwyls en hoe zeer moet niet dit vermaak den Natuuronderzoeker, den Scerrekundigen, den Wysgeer, den Meetkundigen, en elk anderen naar waarheid vorfchenden geest voor alle zyne infpanning en  GELEERDHEID. 21 en moeite beloonen ! En hoe weinig behoeft de een of de ander van hun te vreezen, de bronnen, waaruit hy dit vermaak fchept, immer te zullen uitputten , of deszelfs genot moede te worden ! Neen, hier zyn bronnen van genoegen , die nooit opdroogen, die zich door alle tyden en eeuwigheden verfprciden, en die zo veel te overvloeijender, en zo veel te zuiverer en fmaakelyker worden , naarmaatc men meer en meermaalen uit dezelve fchept. En zoude zulk foort van vermaaken der geleerdheid , die ze ons verleent, niet eene groote waarde byzetten ? De geleerdheid is , ten derden , van veel waarde, als een middel ter bevordering van de algemeene welvaart der gantfche menfehelyke fameii' leeving. Hoe veel hebben Zeevaardy en Koophandel door Sterrekundige waarneemingen ; hoe veel de deugdzaamheid en volmaaking der Handwerken door Scheikundige onderzoekingen; hoe veel de Bouwkunde, de Krygskunde, en alles, wat tot de Werktuigkunde be< hoort, door Wiskundige weetenfehappen niet gewonnen! Welke werktuigen van den Kunstenaar , van den Handwerksman, van den Landman zyn daardoor niet meer of min verbeterd B 3 en  22 OVER DE WAARDY DER en volmaakter geworden ! Hoe veele voortbferigfefen der Natuur zyn niet door de nyverheid van den Natuurkundigen bekend , veredeld , en tot veelerhande gewigtigc oogmerken dienstig gemaakt! Wat al nuttige inrichtingen in het gemeene en burgerlyke leven, welke gcriefiykheden 'ten aanzien van wooningen cn huisraad, van orde en veiligheid, van handel en wandel , hebben wy niet aan de geleerdheid , en inzonderheid de Meetkunst en de weetenfehappen die met haar vermaagfehapt zyn , te danken! Hoe veel zyn wy niet aan de Rechtsgeleerdheid in opzigt tot rust en vrede, en aan de Geneeskunde in opzigt tot leven en gezondheid, hoe groot ook immer de gebreken van geene en de misflagen van deeze mogen zyn, verfchuldigd ! Hoe veel aangenaame en nuttige kundigheden, hoe veel middelen tot verfynde gezellige geneugten en tot edel onderhoud hebben zich niet, uit alle deeze bronnen, onder alle fhaten en klasfen van menfehen verfprcid ! Vcrgelykt den toeftand van een volk , waaronder onweetendheid en bygeloof hcerfchen, met den toeftand van een ander, waaronder geleerdheid en weetenfehap bloeien, Hoe veel grooter woestheid cn barbaarsheid, hoe veel meer gebreken en verwar-  GELEERDHEID. 23 warring zult gy niet onder het eerfte dan onder het laatfte ontmoeten! Hoe veel bronnen van nyverheid, van kunst, van vermaak, van huislyk en gezellig geluk zyn voor het eerfte niet geflooten, die voor ons allen openftaan, en uit welken wy allen' dagelyks duizenderlei voordeelen en geneugten fcheppen! En hoe veel meer ïoortgelyke voordeelen en aangenaamheden mag de gantfche famenleeving zich voor het toekomende van de geleerdheid niet belooven, daar men 'er zich thans veel meer dan voorheen op bevlytigt , om dezelve nuttiger voor het algemeen, en voor alle ftaaten en klasfen van menfchen geduurig dienstiger te maaken! De waare geleerdheid heeft , ten vierden , eene groote waarde, als een behoedmiddel tegen alle foorten van bygeloof en geestdryvery. Zy voedt en verfpreidt het licht der waarheid , 't welk deeze gedrochten der duisternis niet wel verdraagen kunnen, en 't welk hen roenigmaalen wederom in de donkerheid te rug dryft, waaruit zy hunnen oorfprong genoomen hadden. Zy bevordert het duidelyk denken, het gegrond onderzoek, het verftandig twyffelen, de befcheidene en bedaarde nafpooring B 4 naar  24 OVER DE WAARDY DER naar de oorzaaken , de oogmerken, het verband der dingen. Zy wapent ons tegen de verleiding der zinnon, der verbeelding, des gevoels, tegen de bedrieglyke bekoorlykheid van het zeldzaame , van het wonderbaare, van het geheimzinnige ; tegen den verblindenden fchyn pen er byzondere diepzinnigheid en verborgene wysheid , waaronder de onweetend» heid en de geestdry very zich zo dikwyls, zo gaarne verbergen. Ja, zo dra waare geleerdheid en gegronde kunde haar aanzien en haar ren invloed verliezen , dan verheft zich op haare puinhoopen het"T>ygeloof met zynen gantfehen akeligen ftoet , de onkunde , de vreesachtigheid, de geestdryvery, de ge weetensdvvang , de heerschzucht , en verfpreidt, onder veelerhande gedaanten , fchrik en flaaverny en ellende over de volken. De weet* iust verlaat den mensch nooit gantschlyk. Kan hy denzelven door geregeld , redelyk denken geen werk verfchaffen , dan zoekt hy hem door hersfehenfehimmen te bevredigen. De onzienlyke, de geestelyke vvaereld , het toe, komende is altoos voor hem gewigtig. Heeft hy in deeze hem onbekende waereld geenszins een verlicht, geoeffend verftand , maar flechts een verward gevoel tot leidsman ; dan is hy voor  GELEERDHEID. 25 voor geene doolpaden , voor gcene dwaalwegen veilig; dan loopr, hy gevaar, de fpeelbal van eiken bedrieger of bedroogenen te worden. Wie kan echter de nadcelige, de verderflyke uitwerkfels van het bygeloof en de geestdryvcry overweegen , en der geleerdheid, die dezelve tegenwerkt, en derzelver heerfchappy beperkt, niet eene groote waarde toefchry ven ? Nog meer. Ook als een Jleunfel van den Godsdienst befchouwd , bezit de geleerdheid , die deezen naam niet onwaardig is, eene zeer groote waardy; en dit moet dezelve voor ons, die belyders en eerbiedigers van den Godsdienst zyn, voornaarnelyk dierbaar maaken. De geloofwaardigheid en het Goddelyke gezag der Christclyke leer rusten, althans ten deele, op gefchiedkundige gronden , en deeze gronden kunnen zonder behulp der geleerdheid noch geftaafd, r.och gekend , noch gegrond getoetst worden. Het verftaan der Heilige Schriften , die wy als bronnen van deeze leer eerbiedigen, vooronderftelt Taalkunde , Oudheidkunde en veelerlei andere weetenfehappen , die tot de geleerdheid behooren. Zullen daarenboven deeze leeringen tegen de tegenwerpingen der ongeloovigen en der fpotters gehandhaafd ; zal B 5 haare  26 OVER DE WAARDY DER haare redelykheid betoogd; zullen zy van menfehelyke byvoegfelen gezuiverd; zullen zy meer ontwikkeld en tot een aaneengefchaakeld, innerfyk verbonden geheel gebragt; zullen zy op eene wyze, die met de behoeften der menfchen en der tyden overeenkomt, voorgedraagen; zullen zy zelfs den dieperdenkenden en twyffelzuchtigcn geest aanneemelyk gemaakt; zullen zy tegen allerhande misbruiken beveiligd worden: zo kan dit alles niet zonder veelerleie geleerde kundigheden, niet zonder wysgeerige fcherpzinnigheid, niet zonder een verlicht en geocffend verftand gefchieden. Zonder waare geleerdheid en gegronde kunde zou de Godsdienst welhaast in bygeloof en geestdryvery ontaarten. Hoe bloeiender en algemeener daarentegen de eerfte in een land of onder een volk zyn en worden : deste meerder lichts wordt ook over den laatften verfpreid; deste nader komt de Jaatfte aan zyne oorfpronglyke edele eenvoudigheid en waardigheid; en deste grooter moet ook, over het geheel genoomen, Z5T1 invloed op de menfehelyke volmaaktheid en gelukzaligheid weezen. Steunt het Christendom op waarheid, en bevat het waarheid in zich : dan moet noodzaakelyk alles hetzelve! gunstig en behulpzaam zyn, waardoor het uitvin-  GELEERDHEID. 2? vinden en de kennis der waarheid bevorderd wordt. En welk eene waarde moet dit niet de geleerdheid in de oogen van elk mensch geeven , by wien Godsdienst en waarheid geene onverfchillige dingen zyn ! Eindelyk is de geleerdheid , indien zy dat geene is en werkt, wat zy moet cn kan zyn en werken , een voortrefiyk middel van voorbereiding tot de bezigheden en geneugten van eenen verhevener ftaat na den dood. Zuilen wel veele, mogelyk verre de meeste, onzer kundigheden en zogenoemde weetenfehappen als geheel onnut voor het toekomende leven , als het fpeelgoed onzer kindsheid, vervallen ; zo moeten 'er nogthans veele andere, die van verhevener aart, van eene eeuwige onveranderlyke waarheid, van eene algemeene nuttigheid zyn , overblyven, en hem, die ze met zich in de andere, betere wacrcld medebrengt, meer of min de zulken vooruit doen zyn, die daarvan ontbloot zyn. Laat, by voorbeeld, dat geene, wat de Sterrekundige aangaande de hemelbollen en hunne betrekkingen jegehs eikanderen weet, nog zo weinig zyn, in vergelyking met het onmeetbaar heelal, 't welk voor hem verborgen is, hy kent toch eenige lettergree- pen  28 OVER DE WAARDY DER pen van de taal des hemels, en fchynt in die verhevener gewesten minder vreemd te weezen , dan de geheel onweetende. Doch fchoon ook dit het geval niet ware, myne aandachtige Toehoorers ! oeffent toch de geleerde , die deezen naam met de daad handhaaft, zyne zielsvermogens tot eenen veel hooger trap; leert veel meer dingen befchouwen, bevatten, met eikanderen verbinden; verheft zich met zyne gedachten verder boven het zinnelyke en zigtbaare; gewent zich aan geestelykex, edeler bezigheden en vermaaken; leert de waarheid boven alles beminnen; vindt in haar onderzoek en kennis den zuiverflen wellust; krygt een levendiger befef van de ydelheid en nietigheid van alle aardfche dingen; gevoelt een fterker trek naar den Onzienlyken , naar den Oneindigen en Eeuwigen, naar God, den oorfprong van alle licht en alle waarheid, en ftreeft zyn' verhevener ftaat, met duidelyker uitzigten , met grooter verwachtingen te gemoet: en zou dit niet eene zeer gevoeglyke voorbereiding tot denzelven weezen ? Maar is het dan dus , myne aandachtige Toehoorers.' is de geleerdheid eene uitmuntende oeffening en volmaaktheid van 's menfehen geest;  GELEERDHEID. 29 geest; verfchaft zy hem een wezenlyk vermaak, en de edelfte , zuiverfte foorten van vermaak ; bevordert zy op menigvuldige wyzen de algemeene welvaart der menfehelyke famenleeving ; is zy een krachtig behoedmiddel tegen het bygeloof en de geestdryvery; is zy een fteunfel en een middel ter bevordering van den waaren Godsdienst; kan zy ons in meer dan een opzigt voor onzen toekomenden verhevener ftaat gefchikt maaken: dan is het ontwyffelbaar zeker , dat zy eene wezenlyke , groote waardy bezit; dat zy veel tot der menfchen geluk toebrengen kan, en daadelyk toebrengt. ■ En hoe moeten wy ons nu ten aanzien van dezelve gedraagen? De geleerde heeft, gelyk de ongeleerde, in dit opzigt zyne byzondere plichten. Laat my deezer en geener oplettendheid , met weinige woorden , daartoe opwekken. Gy dan, myne geliefde Vrienden! die u der geleerdheid toewydt , of u met dezelve bezig houdt , houdt haar voor het geene zy is. Schat, beoordeelt haar, zo wel in 't geheel als 'in haare b3'zondere takken, volgens haare wezen-  OVER DE WAARDY DER zenlyke waarde ; gebruikt haar overeerikomflio1 mee haare verordening. Erkent, dat het grootfte gedeelte daarvan wel dienstig, en in veele opzigten noodzaakelyk en nuttig , maar toch op verre na zo belangryk niet is , als uwe vooroordetlen en eigenliefde u misfehien doen waanen. Erkent en befeft en belydt het gebrekkige , het onzekere van alle menfehelyke kundigheden en weetenfehappen. Stelt dikwyls het geene gy weet, tegen het geene gy niet weet en niet kunt weeten; het geene gy met zekerheid weet, tegen het geene , flechts op vermoeden of geiinge waarfchynlykheid uitkomt; het geene gy in de daad gebruiken kunt, tegen liet geene flechts een werktuig en oeffening , of wel misleiding en dwaaling is ; het geene gy moogt hoopen met u in de eeuwig, heid mede te zullen neemen, tegen het geene met u begraaven worden en in den nacht der vergetelheid verzinken zal: en laat dit alles u befchcidenheid en nederigheid leeren. Doet daarenboven aan het gezonde menfehen-verftand, aan de onverbasterde aandoeningen van 't mënscblyk hart , aan de wysheid , die op ondervinding fteunt, cn zich door een werkzaam, bezig leven aan den dag legt, volkómen recht. Acht en zoekt de geleerdheid flechts in zo  GELEERDHEID. 31 zo verre, als zy u verftandiger, wyzer, beter en nuttiger doet worden; en trekt het gewigtige het minder gewigtige, het nuttiger het minder nuttige zo dikvvyls en zo zeer voor, als zulks door uwe omftandigheden en beroepsplichten wordt toegclaaten. Zyt niet nayverig op uwe uitmuntendheid , niet achterhoudend met uwe betere inzigten; tracht veel meer alles, wat gy recht en goed en dienstig weet, tracht elke waarheid, die nuttig is voor het algemeen, door alle wyzen en middelen, de maate der gemeene menfehelyke kundigheden in te lyven. Laat het grooter licht, 't welk u verblydt, ook anderen verlichten, en verbergt het toch niet uit traagheid, of uit vreesachtigheid, of om baatzuchtige oogmerken voor het oog der waereld. Wacht u echter daarby de gronden van de Zedekunde en den Godsdienst te ondermynen of te verzwakken. Dit moogt gy als menfehenvrienden zelfs dan niet doen, wanneer gy deeze gronden voor geheel valsch houdt; ten minften tot zo lang niet, tot dat gy uwen broederen vaster fteunfels van geloof en van gerustftelling in de plaats zoudt kunnen geeven. Neen, alles, wat de menfehelyke volmaaktheid en gelukzaligheid bevordert, moet u heilig, en de waare Godsdienst, welke dezelve  32 OVER DE WAARDY DER ve zekerlyk het krach tigfte bevordert, het heiligfte weezen. — Vergenoegt u ook niet met geleerd te zyn, maar tracht het op eene eerbied- en beminnenswaardige wyze te zyn. Wacht u voor de gewoone gebreken van uwen ftand; voorde ongezelligheid, voorden menfchenhaat, voor het verachten of geringfchatten van alles , wat niet binnen uwen kring valt, noch tot uwe bezigheden behoort. Weest niet verwaand , niet heerschzuchtig ; draagt den zwakken , den onkundigen , den dwaalenden met liefde ; jaagt hun geene fchaamte aan, maar onderricht hen; beflist niet omtrent alles, en beflist nimmer zonder redenen; fchikt u naar elks bevatting ; hoort elke befcheidene tegenfpraak met geduld ; en leert, zelfs van den ongeleerden, even gaarne, als gy anderen leert. Bewyst alle inzigten , alle uitmuntendheden, alle nuttige bezigheden van andere menfchen uwe hoogachting, fchoon dezelve u ook vreemd zyn. Doet eindelyk de geleerdheid door den heilzaamen invloed, welken zy op uw charakter en op uwen wandel heeft, eere aan; munt nog meer door edele gevoelens en door daaden , die het algemeene welzyn bevorderen, dan door eene omflagtige kun-  GELËÉRDtfEiD'. kuilde uit; en fielt altoos het doen boven RëÜ wcetcn, de deugd boven de kennis» En gy, myne Vrienden! die niet tot de klas* fe der geléérden behoort, veracht niet , wat ü vreemd is, of waarvan gy flechts eene duistere en onvolledige bevatting hebt. Schal Veel liever dat geene hoog, en eerbiedigt dat geene, waarvan gy by eige overdenking iigtlyk inzien kunt, dat het voor u en voor dë geheele menfehelyke famehleeving van eene even zo groote als verfchillende nuttigheid is. Verwerpt geenszins de zaak zelve vart wegens haar toevallig misbruik. Schryft de misdagen en gebreken der geleerden niet aan de geleerdheid toe. Vordert van menfehen, die meestal een eenzaam leven leiden en moeten leiden , en die zelden ecnen volkomen1 vryen geest bezitten, geenszins die levendigi beid, geenszins die befchaafde zeden, geenszins die behaaglyke levens wyze , geenszins die deelneeming in alles, wat 'er gefchiedt j Welke gy van perfoonen verwachten kunt^ die in de groote waereld leeven, en in alle gezellige geneugten en uitfpanningen deel neëmcn. Eert den ftand der geleerden, fchooii ook allen, die tot denzelven behooren* niet / IX. Stuk. C eer-  34 OVER DE WAARDY DER eerwaardig zyn. Onderfteunt, bevordert allerlcie foort van geleerdheid, door de achting, welke gyden geleerden bewyst, door de hulp, welke gy hun betoont , door de onderfteuning, waarmede gy hunne dikwyls kostbaare poogingen en onderneemingen te gemoete komt, door de eer en de belooningen, waarmede gy hunne vlyt en de diensten, welke zy der maatfehappy beweezen hebben , bekroont. Gebruikt echter ook het grooter licht, 't welk de geleerdheid rondom u verfpreidt. Bcfchaaft, breidt door middel van dezelve uwe kundigheden uit, in zo verre zulks met uw beroep en met uwe overige plichten beftaanbaar is. Maar ftreeft niet naar eene geleerdheid, die gy in uwen ftand niet zonder verwaarloozing van uwe gewigtiger bezigheden en belangen zoudt kunnen verkrygen, en die u in die maate, waarin gy ze misfehien zoudt mogen hoopen te verkrygen, meer verwarren dan veilig leiden , meerder nadeel dan nut zouden toebrengen. Praalt ook niet met kundigheden en weetenfehappen , die u of geheel vreemd , of waarvan u naauwelyks meer dan de naamen bekend zyn, waarvan gy op zyn best flechts een algemeen begrip hebt. In veele gevallen is het veel  GELEERDHEID. §§ veel beter , onkundig te zyn en zich zyner onkunde niet te fchaamen, dan by oppervlakkige kundigheden ftaan te blyven , en daarop als op vvaare geleerdheid hoogmoedig te zyn. — Denkt en leeft eindelyk allen, myne aandachtige Toehoorers ! geleerden en ongeleerden? als menfchen , die het best van een en het zelfde huisgezin bevorderen ; als leden van een ligchaam, waarvan een het oog, een ander het oor, een derde de hand, een vierde de voet is, en die allen tot onderhouding en tot welzyn van het gantfche ligchaam even noodzaakelyk zyn, waarvan geen een de anderen zonder nadeel misfen kan. Dus zullen wy allen onzen plicht volbrengen, allen onze plaats waardig handhaaven en onze verhevener verordening bereiken , allen elkanderert fteeds meer leeren achten en beminnen , en de een door den anderen fteeds gelukkiger worden. Amen. C a N E«  ■  NEGEN-EN TWINTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY DER GROOTER VERLICHTING DER MENSCHEN. Tekst; Brief aan de ephesers, Hoofdft. V. vs. 8. Nu zyt gy licht in den Heer : wandelt als kindsren des lichts. C 3   od, Vader der lichten, van wien alle goede gaaven , en eeniglyk goede gaavcn ncdcrdaalen, ook ons befchynt en verheugt uw licht , het licht der waarheid zo wel als het licht der zonne ; en hoe veel helderer fchynt dit niet onder ons, dan onder zo veele andere menfehen en volken, die naauwelyks eenige zwakke ftraalen van hetzelve aanfchouwen! Ja, gy hebt ons, als menfehen en als Christenen, uitneemende middelen tot onderrichting, tot kennis, tot geduurig grooter verlichting en geestelyke volmaaktheid gegeeven. Gy hebt ons uit het ryk der duisternis in het ryk des lichts verplaatst. En hoe gelukkig zyn wy daardoor niet geworden, en hoe veel gelukkiger kunnen wy daardoor niet worden! Hoe veel heeft niet uwe goedheid daardoor ons levenspad, de vervulling onzer plichten, de bereiking onzer verordening voor ons gemakkelyker gemaakt! Van welke angstvallige zorgen, van welke drukkende lasten, van welk eene flaaffche vrees , van welke verfchrikkingen ons bevryd! Daar gy ons tot het licht hebt gebragt, hebt gy ons tevens tot vryheid, tot rust der ziel, tot zuivercr deugd, tot hooger gelukzaligheid geroepen. Is wel C 4 dit ' i  4© OVER DE WAARDY DER GROOTER dit licht ook onder ons nog niet algemeen , niet onbcneveld, niet fterk genoeg, om de duisternis volkomen te verdry ven , doet ons echter de fchemcring den helderen mor, gen, en daarna den vollen middag verwachten. Ja, dank zy u, Vader des lichts, voor deszelfs heuchlyk aanbreeken en zachten voortgang! óLaat het geduurig hclderer fch y, nen, zich geduurig verder veiTpreiden , en ons door zynen invloed geduurig wyzer en heter worden! Neen, niemand van ons moet zyn oogen voor hetzelve toefluiten; niemand zynen voortgang en zyne werkzaamheid verhinderen ; niemand hetzelve misbruiken tot zonde; niemand in de duisternis-wandelen! Maar elk onzer moet zich beyveren, om het in de kennis der waarheid geduurig verder te brengen , en door de waarheid geduurig vryer, geduurig deugdzaamer en volmaakter fe worden! Elk onzer moet, in zyne plaats en naar zynen ftand, als een helder licht verre om zich henen lichten, cn de uitgebreider verlichting van zyne broederen naar zyn vermogen bevorderen ! Staa ons daartoe krach, tjglyk by , goedertierene Vader ! Leer ons toch onze voortreflykheid kennen , en haar fteeds getrouwer gebruiken, Geef, dat wy al- -  VERLICHTING DER MENSCHEN. 41 allen als kinderen des lichts voor u wandelen, en daardoor de waardigheid handluaven, tot welke gy ons als menfehen en als Christenen verheven hebt. Zegen ook thans onze overdenkingen over deeze gewigtige dingen. Laat dezelve aandoeningen van vreugde en van dankbaarheid , iaat dezelve lust en yver ter onvermoeide vordering naar het doel der volmaaktheid in ons verwekken. Wy bidden u hierom, in den naam van Jefus Christus, onzen Heer, en fpreeken u verder in vertrouwen op zyne beloften aan: Onze Vader, enz. De tyden, waarin wy leeven, myne aandachtige Toehoorers ! worden dikwyls verlichte tyden genoemd , :en zy zyn deezen naam indedaad niet geheel onwaardig. Thans heerscht 'er, over het geheel genoomen, minder onweetendheid, minder bygeloof en blind geloof, dan ten tyde onzer vaderen. Thans laaten ongetwyffeld veel meer menfehen hunne gedachten over Zedelyke en Godsdienftige zaaken gaan , ■ dan misfehien ooit voorheen. Thans zyn 'er honderd perfoonen, die zich met leezen ophouden en zich op kunde en weefenfehap toeleggen, voor een, die zulks, C 5 ik  OVER DE WAARDY DER GROOTER. ik zal niet zeggen in de tyden der aloudheid, maar nog by het begin der tegenwoordige, en in den loop der naastverftreekene eeuwen , deed. Thans zyn 'er veelerleie kundigheden order alle rangen en Maffen van menfehen verf reid, die voorheen flechts het eigendom der geleerden waren. Thans fehaamt men zich over veele dwaaüngen , over veele vooroordeelen , over veele bygeloovige, kinderachtige gevoelens en gebruiken, die eertyds zo wel by de overheden als by haare onderdaanen , zo we! by de aanzienlykften des volks als by de geringften heilig waren. Thans is het vorfchen naar waarheid en een vry onderzoek van de waarheid algemeener dan voorheen. '£r heeft derhalven eene weezenlyke verlichting plaats, 'er is een grooter maate van ken. nis,'erzyn meerder middelen en aanfpooringen daartoe onder de menfehen voorhanden, fchoon de eene en de andere op verre na zo groot en algemeen niet zyn , als menig een zich wel verbeeldt. — Maar , zet deeze grooter verlichting onzen tyden eene weezenlyke uitmuntendheid boven de vorige by? Heeft zy eene weezenlyke waarde? Hieromtrent zyn de gedachten zeer verfchillend, naar dat men de zaak  VERLICHTING DER MENSCHEN. 43 zaak uit dit of uit een ander gezigtpunt befchouwt. Zekerlyk fieept de verlichting, inzonderheid in den beginne, en voor dat zy zekeren trap van volmaaktheid bereikt heeft , veelerhande grooter of geringer onheilen na zich. Zy verwekt twyffelingen; zy ontrust het geloof van veele zwakken; zy geeft den hoogmoed voedfel ; zy koestert dikwyls de fpotterny ; zy veroorzaakt fomwylen nadeelige verwarringen en beroeringen ; zy wordt van den kwaaden tot ontfchuldiging en verfchooning zyner zotheid en euveldaaden misbruikt; zy bevordert pf begunstigt in zeker opzigt de zucht tot weelde en pracht, den alte Herken trek tot verftrooijing en tot gezellige vermaaken; zy verzwakt en ontzenuwt mogelyk menig een, terwyl zy zynen fmaak verfynt en zynen geest tot nadeel van zyn ligchaam onledig houdt j zy verleidt veelen, om zich met geheel vreemde dingen, met dingen, die verre buiten hunnen kring zyn, te bemoeien, en om dezelve gewigtiger belangen te verzuimen; zy maakt dikwyls zekere nog dienstige en nuttige inrichtingen , gewoonten , gebruiken, gefchrifeen , minder werkzaam, vermits men derzei ver ge- bre-  44 OVER DE WAARDY DER GROOTER breken en fouten bemerkt, en ze echter nog niet weet te vei beteren. Dit alles is buiten tegenfpraak. Alleen , deswegen b.'yft nogthans de grooter verlichting van een volk een weezenlyk, bêgéerehswaardig goed; zy is altoos boven haar tegenovergeftelde verre te kiezen. Die onheilen zyn niet algemeen; zyn meestal flechts voorbygaande, en worden van het goede, 't welk een natuurelyk gevoeg der verlich' ting is, verre opgewoogen. En dit is het, myne aandachtige Toehoorers ! waarmede ik my thans met uliedcn meen bezig te houden. Ook onder ons neemt de verlichting merklyk toe, en wy beginnen derzelver voordeelen te fmaaken. Gelyk de Apostel in onzen tekst tot de Christenen zegt: Gy zyt licht in den Heer: wandelt als.kinderen des lichts; gy zyt als Christenen tot de kennis der waarheid gekomen , denkt en leeft als menfehen, welke de waarheid kennen: zo mogen wy ook ü toeroepen: Gy bezit als menfehen en als Christenen meer middelen tot onderrechting en tot kennis, dan veele andere, dan misfehien de meeste menfchen en volkeren bezitten; gy zyt reeds voor grooter verlichting vatbaar dan zy ; gedraagt U dus, gelyk met deeze voorrechten overeenkomt.  VERLICHTING DER MEïJSCHEN. 45 komt. Om u daartoe optevvekken, myne aandachtige Toehoorers! zal ik u De waarde der grooter verlichting van een volk ef van eene maatjehappy voorlieden ; en dan Daarint eenige regelen met betrekking tot uw gedrag afleiden. De langzaame verlichting der menfehen is een natuurelyk gevolg van de verordeningen en inrichtingen, welke God in de waereld gemaakt , en van den loop, welken hy den menfche'yken geest heeft voorgefchreeven. Even gelyk in de Natuur de nacht met de fchemering, en deeze met den vollen dag vervvisfelt; en elk fchepfel zich gedrongen voelt, zich te ontwkkelcn, uittcbreiden en zyn doel te naderen : neemen ook de kundigheden en bevattingen der menfehen in uitgebreidheid en duidelykheid geftadig toe; en hun geest tracht fteeds naar grooter werkzaamheid , naar hooger volmaaktheid , zo niet de voortgang van de eene, en de poogingen der andere op eene gewelddaadige wyze verhinderd en bepaald worden. De grooter verlichting behoort derhalven tot de bedoelingen van God , tot het wyze plan zyner regeering over de menfehen.  46 OVER DE WAARDY DER GROOTER Zy moet dus goed zyn; zy moet eene weezcnlyke, groote waarde hebben, fchoon wy dezelve ook niet zouden kunnen 'aanwyzen. Zodanig leert ons de Godsdienst wegens deeze zaak oordcelen ; en ons nadenken daarover toont ons, dar. dit oordeel juist is. Want welke menigvuldige en aanmerkiyke voordeelen verfchaft niet: zekere trap van verlichting aan menfehen, aan volkeren, die zich in dezelve verheugen mogen! Ecrftelyk hewyst zy, waar zy plaatsheeft, eene veel grooter en volkomener oefening en aanwending der menfehelyke zielsvermogens. Dit zal riemai d kunnen ontkennen. Zoti echter die gebruik, deeze oeffening , deeze volmaaking onzer edelfte vermogens niet vvenfchelyk; en zou zy niet met betrekking tot a'He menfehen wenfchelyk weezen ? Is niet de verordening van alle menfehen in het weezenlyke eene en dezelfde? Moeten zy niet allen op deezen trap huns aanweezens van zinnelyke redelyke fchepfelen worden ? Moeten zy niet allen denken , waar en juist denken, en zich met hunne gedachten geftadig verder boven het zigtbaare en tegenwoordige leeren verheffen? Zyn zy niet allen voor eene beftendige vorde- ring  VERLICHTING DER MENSCHEN. 4/ ring gefchikt? Hebben zy niet allen dezelfde natuurelyke vatbaarheden, bekwaamheden en vermogens? Kan dat geene, 't welk die vatbaarheden vormt, 't welk die bekwaamheden en vermogens ontwikkelt en oelFent , kwaad en nadeelig zyn? Of, moeten zy flechts by geleerden, flechts by menfehen van hoogere rangen gevormd, ontwikkeld, geoeffend wor* don ? Waarom hadden zy dan dezelven met alle menfehen gemeen? Of moet en mag men deeze vorming , deeze ontwikkeling , deeze oeffoning wel beperken ? Wie mag zich dit recht over zyne broeders aanmaatigen ? Ontftaat deeze beperking, in zo verre zy noodzaakelyk en goed is, niet van zelfs door de byzondere gefteldtenis der perfoonen , der tyden, der omftandigheden, der hulpmiddelen, der tegenwoordige toedragt van zaaken ? En indien nu, in het algemeen, deeze beperking verder uitgezet wierd , wat onheil zou dan daarin wel fteeken ? Is dan de waarheid het eigendom van den geleerden, van den regent, van den ryken en voornaamen ? Is niet ieder mensch tot de kennis der waarheid verordend en geroepen ? Is zy niet voor elk roemryk en heilzaam? Laat zy ftaag van veelen kwaalyk begreepen, van veelen misbruikt worden! Zal  48 OVER DE WAARDY DER GR00TE& Zal zy dan altoos kwanïyk bëgrèepen, altööf misbruikt worden ? Volgt niet op de fchcmering de morgen, en op deezen de volle middag ? Moet 'er dan geene fcheraering zyn , opdat niemand , door dit zwakke licht misleidt , ftruikele en van zynen weg dwaale ? Is dan de nacht den wandelaar gunstiger dan de fchemering? Is de dwaaling, is de onkunde dan altyd onnadeelig ? Zyn niet de onheilen , welke zy ten gevolge hebben, veel menigvuldigcr en grooter, dan de zulke, die uit het misbruik der waarheid ontftaan kunnen? Neen, al wie de menfehen , zyne broeders, acht en bemint, al wie hunne natuur en verordening kent, verfpreidt, wanneer hy kan, licht om zich henen , en bekommert zich niet wegens de gevolgen, die hetzelve hebben zal; want dit weet hy zeker, dat licht beter is dan duisternis. Neen , alleen den bedrieger, alleen den dwingeland, in den Staat en in de Kerk, kan 'er aan gelegen, kan het ter bereiking zyner heerschzuchtige oogmerken nodig zyn , de menfehen in dwaaling en in blmdheid te laaten fteeken, en het Jicht van hun te verwyderen , 't welk zyne gevoelens en daaden ontmantelen zoude. Hy die het kwaade wil en het kwaade doet, mag men ook hier  VERLICHTING DER MENSCHEN. 49 hier zeggen , nadert niet tot het licht cn weert ook anderen, zo veel in hem is, van den toegang tot hetzelve. Waar, verder,, een uitgebreider verlichting is, daar is een vollediger, edeler gebruik en genot van alle fchoonhsden en goederen, waarmede God onzen aardbodem ver fier d, en waardoor hy ons zyne grootheid en heerlykheid geopenbaard heeft. Wat zyn alle fchoonheden, alle wonderen der Natuur , alle haare goederen en geneugten , voor den onnadenkenden mensch, die onder een onverlicht volk leefc ? Hoe weinig worden zy van hem opgemerkt! hoe veel minder met redelyke bewustheid en blyde verheffing van geest tot God genooten! hoe zelden tot die oogmerken gebruikt, waartoe zy zich aan hem voordoen en aanbieden I Hoe te vergeefs verkondigen hem hemel en aarde de heerlykheid van God, den Schepper en Vader der waereld! Koelzinnig en gedachtenloos ftaart hy op geenen en deeze; verlustigt zich, even ais een kind, met de heldere vonken, die hy des nachts aan het uitlpanfel ontdekt, cn met de bonte kleuren, die den aardbodem verfieren; treedt planten en bloe-men e'n dieren met onverfchilligheid onder IX. Stuk. D zyne  5'0 OVER DE WAARDY DER GROOTER zyne voeren; en neemt in dit alles geen verder deel, dan in zo verre het hem onmiddelyk -voor- of nadeel toebrengt. Met zyn geest, gelyk als met zyn ligchaam, aan het ftof verknocht, verheft hy zich zelden boven het zigtbaarc en tegenwoordige; en blyft fteeds nader aan het gedierte des vclds dan aan de geesten cn verhevener weezens vermaagfchapt. Binnen den naauwen kring zyner aardfchc bezigheden en zinnelyke vcrmaaken befiooten , laat hy zon en maan en Herren op- en ondergaan, de dag- cn jaarkringen elkanderen af vvisfelen, en het eene groote, wonderbaare tooneel in de Natuur op het andere volgen, zonder naar de oorzaaken, de oogmerken, het verband van deeze dingen te vraagen, zonder zich met bewustheid en nadenken daarover te verblyden, zonder de grootheid van God, de goedheid van zynen hemelfchen Vader , en zyn eigen geluk te befefFen. En is deeze wel een toeftand, een gedrag , 't geen den menfche waardig is ? Handhaaft hy dus de plaats, die hy , als een redelyk fchepfel, als de priester der Natuur, op den aardbodem bekleedt? Bereikt hy wel dus het oogmerk, waartoe hem God met zo veele fchoonheden en goederen, met zo veele  VERLICHTING DER MENSCHEL. §t veele bewyzen zyner macht, zyner wysheid en goedheid omringd, en hem een verftand, om te ontdekken , een hart, om te gevoelen, verleend heeft? En moet niet eene uitgebreider verlichting , die dit oogmerk bevordert , en voor ieder niet geheelenal onachtzaam mensch het boek der Natuur en te* vens zyne eigen oogen ontfluit, met den wil Van den Schepper der Natuur en des menfehen overeenkomen ? Moet zy niet eene weezenlyke, groote waardy bezitten? De grooter verlichting bevrydt, ten derden j de menfehen voor veele boeien van het bygeloof en der flaaffche vrees , welke hen vernederen en drukken. Laat fteeds de geringfte en talrykfte klasfen der menfehen naauwere bepaalingen en een' fterkcr teugel van node hebben, indien zy hunne krachten niet misbruiken en hunne plichten vervullen zullen : behoeven zy toch zekerlyk in dit opzigt het bygeloof en de flaaverny niet; en onheilen, die niet anders dan door zodanige middelen verhoed zouden kunnen worden, zouden ophouden onheilen te weezen. Neen, ook in dit opzigt, mogen wy niets kwaads doen, opdat 'er het goede uit voortkome. Bygeloof en D a . flaas-  52 OVER DE WAARDY DER GROOTER flaavcrny verklagen den mensch veel te diep 5 verdonkeren alte zeer het beeld van God, zynen Schepper, in hem ; verwyderen hem veel te verre van zyne verordening; ftryden alte openlyk met zyne volmaaktheid en geluk: dan dat wy niet alles, wat hem daarvoor beveiligt en daarvan bevrydt, als eene zaak van groote waardy zouden behooren hoog te achten , te eerbiedigen , te bevorderen. En zulks doet ongetwyffeld de grooter verlichting van een volk. Met haar en door haar verdwynen duizend en duizend fchrikbeelden, die den mensch voorheen verwarden en vrees aanjaagden; duizend foorten van dwaaling en van bedrog, die hem voorheen in de hardfte flaaverny geklonken hielden. Alleen door zulk eene verlichting wordt het even. zo kinderachtige als fchadelyke geloof in fpooken, in bezweeringen en toveryen , in bovennatuurelyke kunsten en weetenfehappen, in de magt en den invloed van booze geesten verzwakt en vernietigd. En hoe zeer onteert en fchandvlekt niet dit geloof den mensch, den Christen, den dienaar van den eenen waaren God ! Hoe tegenftrydig doet het hem niet denken , cn hoe ongerymd en dwaas handelen ! Hoe dikwyls beneemt het hem  VERLICHTING DER MENSCHEN. 53 hem niet allen moed tot goede daaden; en hoe menigmaalen verleidt het hem niet tot fchandelyke misdry ven ! Welke angstvallige bekommeringen vervolgen hem niet allerwegen; en en hoe zelden heeft hy vermaak in 'zyn leven! — En hoe kunnen daar, waar bygeloof en fiaaffche vrees heerfchen,waareGodsdienst en waare vroomheid plaats vinden? Zal echter de waare Godsdienst: en waare vroomheid, zal eene kinderlyke liefde tot God, en kinderlyke blydfchap in God, zal een redelyk, bly genot des levens flechts het eigendom van eenige uitverkoorenen, of ten hoogften van eenige rangen en klasfen van menfehen weczen ? Komen zy niet den mensch als mensch , den Christen als Christen toe ? Kan haare heerfchappy ooit te algemeen en te vast gegrond, kan haar invloed op 's menfehen gedrag en 's menfehen geluk ooit te groot zyn? En daar dit zodanig niet is, wie kan dan de waarde der verlichting, waardoor zy zo zeer bevorderd worden, ontkennen? of wie mag haar binnen willekeurige grenzen befluiten ? Neen , die dit doet, moet • zelf, zonder dat hy het voor zichzelvcn wil weeten , aan de waarheid twyffelen , en de gronden van den Godsdienst voor zeer onzeD 3 ker  54 OVER DE WAARDY DER GROOTER ker en wankelend houden ; anders zou hem de vrees, dat de eene of de ander 'er iet by verliezen mogte, niet misleiden. Ja, de grooter verlichting is inzonderheid den waar en Godsdienst gunstig. Gewislyk niet elken Godsdienst; niet de byvoegfels , waarmede de menfehen zelfs van oudsher den waaren Godsdienst overlaaden en ontöerd hebben. Deeze moeten volftrekt allengskens vervallen, waar een grooter verlichting en gevolglyk een vry onderzoek plaats heeft, Maar is dan dit verlies, of wel gewin? Moet de vriend der waarheid, de menfehen vriend dit vreczen of wenfehen? Zyn het niet juist deeze menfehelyke byvoegfelen, die de werkzaamheid van den waaren Godsdienst zo zeer beperkenden verzwakken; die dat, wat Godsdienst heet, voor de meeste menfehen zo onnut, en voor veelen nadcelig maaken? Onderzoek den Godsdienst van een volk buiten glle verlichting; van een volk, waar een blind geloof heerscht. Is hy daar,met betrekkingtot verre de meeste zyner belyderen,iets meer dan een werk van het geheugen , dan plegtigheden , dan'fchynheiiigheid, dan zelfbedrog ? De laagfte begrippen van de Godheid,  VERLICHTING DER MENSCHEN. 55 heid, en een even zo laag, flaafsch, kinderachtig gedrag jegens dezelve ; de bygeloovigfte denkbeelden van het vvondcrdaadige vermogen van-zekere woorden en plechtige gebruiken cn uitwendige verrichtingen , en een geheel blind vertrouwen op deeze woorden en gebruiken en verrichtingen; angstvallige gemoedelykheid in onverfchillige , en eene roekelooze onbedachtzaamheid in de gewigtigfte dingen ; flaaffehe vrees en ydele verwachting; yver zonder verftand ; geloof zonder deugd; godsvrucht zonder menfehenliefde ; eene geftrenge waarneeming van eigendunkelyke voorfchriften en geboden, en eene algemeen -nadeelige ontbinding van de onverbreeklykfte plichten: dit maakt, over . het geheel genoomen , den Godsdienst Van elk volk uit,by't welk men het licht fchuuwt en den toegang tot der menfehen verftand voor hetzelve toefluit. En is dan zulk een Godsdienst wel zo eerbiedwaardig , zo heil- ' ryk, dat men denzei ven voor onfehendbaar en onverbeterlyk houden , dat men denzei ven tegen alle vrye onderzoek en verlichtingen zou moeten beveiligen ? Laat fteeds dit onderzoek , deeze verklaaring by den eenen ongeloof, by den andoren twyffcling, by den derD 4 den  56 OVER DE WAARDY DER GROOTER den onverfchilligheid ten gevolge hebben ! Zullen zy dan dit by allen, zullen zy het altoos ten gevolge hebben ? Zullen zy niet by veelen, zullen zy niet door den tyd misfehien by de meesten eene juiste kennis der waarheid, en eene innerlyke overtuiging van de waarheid werken ? En is dan daar, waar duisternis en onweetendheid heerfchen , ook geen , ja mogelyk nog veel meerder , ongeloof en twyffelzucht en onverfchilligheid met betrekking tot de gewigtigfte zaaken ? En fchoon dan ook het getal der uitwendige bclyderen van den Godsdienst geringer wierde , wat zou deeze wel door het gemis van zulke valfcbe en koele vrienden verliezen? Zal niet het redelyke , op doorzigt en overtuiging gegronde geloof der overigen zo veel te meerder goeds werken, zo veel te meerder waare deugd en gelukzaligheid in hen en buiten hen bevorderen? Neen, de waare Godsdienst behoeft het Jicht niet te fchuuwen ; en wie het laatfte verfpreidt, bevordert ook den eerften. De Christen , dus wordt het in onzen tekst uitgedrukt, is een licht inden Heer; wil hy dit charakter handhaaven, zo moet hy zich als een kind des lichts, als een vriend en bevorderaar van hetzelve gedraagen. Ook  VERLICHTING DER MENSCHEN. S? Ook der deugd is de verlichting, ten vyfden, gunstig. Gevvislyk gaan verlichting en deugd niet altoos in dezelfde maate met eikanderen voort. Geene kan deeze zeer wel in enkele gevallen nadeelig zyn. Maar zekerlyk niet over het geheel. Ja , de deugden van het monikkenleven , de deugden van den kluizenaar, de deugden van allerhande dweepers, kunnen, indien zy anders deczen naam verdienen, de verlichting wel ontbeeren; tieren beter in den fchoot der duisternis, dan by den invloed van het licht. Maar zeker niet de deugden van den burger, die nuttig is voor het algemeen , van den redelyken mensch , van den waaren Christen. Wat is deugd, die zich niet op bevatting en vrye keur grondvest, maar het werk der noodzaakelykheid, des dwangs , der flaaffche vrees , of eener enkel werktuiglyke gewoonte is? Verdient zy wel deezen eerwaardigen naam ? Komt zy wel met zichzelve overeen? Kan zy wel veel innerlyke fterkte en vastheid hebben ? Verftrekt zy den mensch wed tot roem? Kan en zal zy hem wel in het verborgene zo wel als voor het oog der waereld, in het gemeene, dagelykfche leven zo wel als onder de plechtige Godsdienstoeffeningen of burgerlyke hanD 5 de-  58 OVER DE WAARDY DER GROOTER delingen , in het genot der vryheid en des vermaaks zo wel als onder het gevoel van de magt, die hem beftuurt, of van het ongeluk, 't welk hem drukt, leiden én beftuuren? Neen, alleen die deugd is deezen naam volkomen waardig , welke een dogter van het licht, eene vrucht van duidelyke inzigten en innerlyke overtuiging is; welke op eene juiste kennis van onze natuur, van onze tegenwoordige en toekomende verordening, van onze betrekking jegens God en de menfehen, omtrent het zigtbaare en het onzienlyke gegrond is. Alleen zy is zichzelve fteeds gelyk; rust op vaste, onwankelbaare gronden; is ten allen tyde, aan elke plaats, in iedere omftandigheid fteeds dezelfde; verheft en veredelt alles , wat den mensch verricht; vergezelt hem allerwegen , waar hy is ; en onthoudt hem nimmer haaren raad en haaren byftand. Alleen zy behoeft noch uiterlyke dwangmiddelen noch werktuiglyke aanfpooringen , en vindt in zichzelve genoegzaamen aandrang en vermogen, om fteeds te doen, wat recht en goed, wat fchoon en edel, wat in elk geval het beste is. Kan men zich echter wel zulk eene deugd zonder zekere verlichting verbeelden ? Moet niet alles, wat de eene bevor- dert  VERLICHTING DER MENSCHEN. 59 dert en verfpreidt, vroeg of laat ook der andere gunstig wcezen ? Hoe veel tederer en aandoenlyker moet niet het zedelyk gevoel, het geweetcn van den verlichten mensch weezen ! Hoe veel meer gronden , en hoe veel verhevener, edeler gronden moeten zich niet aan zynen geest opdoen, zo dikwyls hy tusfchen het kwaade en het goede , of tusfchen het goede en het betere zyne keus moet bepaalen! Hoe veel verder moet niet zyn oog de verstafgelegene gevolgen zyner onderneemingen en handelingen bemerken! Hoe vee! juister moet hy niet de algemeene regels voor zyn gedrag op elk by zon der geval toepasfen ; hoe veel gemakkelyker het tegenwoordige met het toekomende kunnen verbinden! Hoe veel veiliger den fchyn van waarheid, dat, wat flechts de gedaante der deugd heeft, van de deugd zelve onderfcheiden! Hoe veel minder zich met eiken, nog zo geringen trap van dezelve te vrede houden! Neen, Vrienden der deugd, vreest niet het aanzien en de heerfchappy uwer vriendin, ne daardoor onder de menfehen te bepaalen , dat gy het ryk des lichts uitbreidt. Waarheid en deugd zyn als zusters , zyn onaffchcidbaar met clkanderen verbonden; de ge- troa-  6o OVER DE WAARDY DER GROOTER trouwe dienaars van de eene zyn tevens getrouwe dienaars van de andere; geene heerscht zo veel te onbepaalder, zo veel te onbepaaldcr als het gebied der andere is; haar ryk is één en juist hetzelfde. r De verlichting maakt, ten zesden, de menfehen gezelliger, brengt hen nader by een, verbindt hen naamver m door menigvuldiger banden met eikanderen. Hunne zeden worden daardoor zachter, bevalliger; hunne gefprekken meer onderhoudende; hunne verkeering aangenaamer en leerzaamer; hunne begeerten en hunne poogingen, om eikanderen te behaagen, grooter. De hoogerc en laagere ftanden en klasfen van menfehen blyven minder van elkanderen verwyderd, vermengen zich meer met malkanderen, hebben meerder onderlinge belangen en vermaaken ; en daardoor wordt de trots der eencn geknakt , en de moed der anderen opgebeurd. Door de verlichting wordt het gezellig vermaak vermenigvuldigd»- verfynd , veredeld. Het wordt ten deele uit bronnen geput, die voor onverlichte volken gantschlyk geflooren zyn. Natuur cn kunst, menfehen- en waereldkennis, eige en vreemde ondervindingen en wa:.r-  VERLICHTING DER MENSCT1EN. 6l waarneemingen ,- -verfchaffen daar dê rykfte en menigvuldigfte ftof toe gefprekken , tot even zulke.«uttige als aangenaame oeffeningen van het verftand , van de fcherpzinnigheid, van het vernuft, van de verbeeldingskracht, tot voedfel van eene verftandige levendigheid cn vrolykhcid. Elk beyvert zich meer, zich van de beste zyde te vertoonen, kundigheden tegen kundigheden te verruilen, en even zo veel vermaak en vreugde te geeven, als te ontvangen. En zouden dit geene begeerenswaardige voorrechten voor den toeftand. van onverlichte menfehen zyn, wier zeden gewoonlyk ruuw en woest, wier harsfenen ledig van denkbeelden, wier vermaaken geheel zjnnelyk, wier vrolykheden enkel verdoovend, wier gefprekken meestal zeer weinig betekenend, wier doorzigt zeer bepaald, wier zielsvermogens niet omwikkeld en ongeoeffend zyn, en wier gedrag zelden bevallig , maar deste meermaalen trotsch en aanftootlyk is? — En zouden deeze voordeelen met de oogmerken der Natuur en des Godsdiensts niet overeenftemmen ? Hebben dan niet beiden ten oogmerk, de» menfehen geduurig naamver met clkanderen te vereenigen , hun geduurig meerder hoogachting en lief-  6z OVER DE WAARDY DER GROOTER liefde voor eikanderen in te boezemen, hcn geduurig nuttiger en welgevalliger voor elkandcren te maaken, hunne wederkcerige bekwaamheden en vermogens door Onderlinge behoeften en belangen, door onderlinge bezigheden en vermaaken geduurig meer te-.ont* wikkelen, de fomme van hun onderling geluk door dit alles te vergrooten, en hen dus hunne verordening, om als eene eenige, innerlyk met eikanderen verbondene familie van bloedvrienden, by eikanderen te leeven en de een den anderen gelukkig te maaken, geduurig te doen naderen ? Laat dan fteeds deeze grooter gezelligheid, deeze befchaaving der zeden, deeze vermenging der ftanden , deeze uitgebreide bezigheid en werkzaamheid, haare pnvermydelyke ongemakken en nadeelen hebben. Laat zy dikwyls in ydelheid en beuzelaary ontaarten ; laat zy dikwyls valschbeid en veinzery tot gezellinnen hebben; laat zy de oplettendheid en de vermogens van veele menfehen te zeer verftrooijen; laat zy fomwylen de goede tucht verbreeken : over het geheel zullen zy toch altoos veel meer goeds dan kwaads, veel meerder geluk dan ellende werken ; zullen altoos eene fchrede tot volmaaking der menfehelyke natuur, eene ver-  VERLICHTING DER MENSCHEN. 63 verligting en verzoeting van de moeilykheden deezes aardfchen levens zyn. De grooter verlichting werkt nog meer goeds. Zy veredelt den Jïaat en de bezigheden van den mensch , en Jirekt hem dus tot aan* drang, om den eerften waardiger te handhaaven s en de laatfte beter te verrichten. Zekerlyk werken de eerfte ftraalen der aanbreekende verlichting dikwerf recht het tegendeel. De Jongeling, die eenige kundigheden verkreegen, en zynen fmaak meent verfynd te hebben , kan zich daardoor ligtlyk laaten verleiden , om den ftand en het beroep zyner voorvaderen te verachten, en deszelfs bezigheden te verwaarloozcn, vermits hy zich tot grootere, edeler zaaken bekwaam oordeelt. Maar is dit kwaad, 't geen flechts in enkele gevallen plaats heeft, en gewoonlyk weldra dooide ftraf, die daarop volgt, of door den voortgang der kennis geheeld wordt, wel in vergelyking te brengen met die algemeene en blyvende onheilen , welke het gebrek van verlichting in dit opzigt na zich fleept? Hoe droevig is het niet met den zedelyken toeftand van een volk gefchaapen , waar niemands gezigt buiten den engen kring, welke hem  t 6"4 OVER DE WAARDY DER GROOTER hem door zyne kunst, door zyn hand wei k, door zyn bedryf afgetekend is , zich uitftrekt; niemand zich over het geene buiten denzelven beftaat en voorvalt, bekommert; niemand over het verband van het geheel'en over zynen invloed op hetzelve denkt; niemand zich op kundigheden toelegt, die hy , volftrekt van node heeft; niemand het durft waagen het fpoor, 't welk zyne ouders en voorouders betreeden hebben, te verlaaten: waar elk meer uit dwang dan uit neiging arbeidt en zich onledig houdt ; elk eeniglyk door eigenbaat bezield en door de gewoonte geleid wordt; en , wanneer hy van zynen werktuiglyken arbeid tyd en vermogens over houdt, niet weet, wat hy met beiden beginnen, en waartoe hy ze befteeden zal! Laat daarentegen de verlichting zekeren opgang onder een volk verkrygen ; laat de menfehen van alle rangen en klasfen meerder leeren nadenken; laat hen meer van hunne verordening, en van de verordening hunner broederen , meer van de wyze huishouding Gods op aarde , meer van de weezenlyke waarde en den famenhang der dingen , meer van dat, wat waare eer en waardigheid, wat volmaaktheid en gelukzaligheid is, weeten; laat hen in alles,  verlichting der menschen. 6$ les, 't geen zy ondernecmcn en verrichten, minder kunsttuiglyk, met meer redclyk overleg te werk gaan: hoe dra zal niet een iegelyk zynen ftaat hoogfehatten, dcszelfs noodzaakelykheid en nuttigheid erkennen, debezigheden , welke dezelve met zich brengt, uit edeler beginfelen en op eene edeler wyze verrichten , de voordeelen , welke dezelve hem verfchaft, redelyker en blyhartiger genieten , en der famenleving op allerhande wyzen nuttig leeren weezen ! En hoe veel beter zal hy dus zyn genoegen en zyne geestelyke volmaaktheid niet bevorderen ! Hoe gantsch anders zal hy zich niet voor zynen yver en zyne arbeidzaamheid beloond vinden ! Wanneer zal het hem, ook buiten zynen kring , aan gelegenheid tot nuttige bezigheid, en aan bronnen van edele verkwikking ontbrceken? Hoe gewigtig, hoe, aangenaam zouden dus den landman, den kunstenaar, den handelaar, den ambagtsman, ieder zyn arbeid en bezigheden worden, indien hy dezelve met eenen geest, bevryd van vooroordeelen, met een verlicht en in denken geoeffend verftand, voortzette, en de waardy van alles, wat hy verricht, befefte! En hoe veel zouden allen daarby niet winnen! GeIX. Stuk. E wis-  66 OVER DE WAARDY DER GROOTER wislyk zyn wy nog verre van deezentrap van verlichting verwyderd. Maar indien dezelve wenfchelyk is, dan moet ook de weg , die daartoe ftrekt, goed weezen, fchoon hy ook met menigerleie hinderpaalen bezet mogt zyn. Zelfs de beste akker is niet van alle onkruid vry; veel minder de zodanige , die zo lang braak gelegen, die men nog naauwelyks ontgonnen heeft, en die met zaad bezaaid wordt, 't welk nooit geheel zuiver en onvermengd kan zyn. De grooter verlichting is, eindelyk, ee« voorbereiding tot den beteren ftaat, die na den dooi op ons wacht ,• en zulks even zeker , als de kennis der waarheid en geestelyke volmaaktheid den grondflag onzer hoogere gelukzaligheid in den anderen ftaat uitmaaken. Ik weet wel, dat wy ons thans aangaande onzen toekomenden ftaat flechts zeer duistere, onbepaalde begrippen vormen , cn weinig van deszeifs eigenlyke bezigheden en geneugten kunnen weeten. Ik ben 'er ook vastelyk van overtuigd, gelyk ik nog onlangs aangemerkt heb , dat onze meeste kundigheden , als kundigheden befchouvvd, van welk eenen aart en foort zy ook zyn mogen, daar als on- diens-  VERLICHTING DER MENSCHEN. 6f dienstig vervallen moeten, en dat, in dit opzigt, de verlichte en met alle fchatten der geleerdheid verrykte mensch geene groote uitmuntendheid boven den onkundigen zal heb» ben. Maar dit is echter zeer zeker, dat ons toekomend leven met het tegenwoordige famenhangen, dat het een gevolg van hetzelve Zyn, dat de trap van innerlyke volmaaktheid, dien wy hier bereiken * den trap van volmaaktheid bepaalen zal , waarvoor wy daar: vatbaar zyn. Dit is echter zeer zeker , dat wy in den anderen ftaat, even als in deezen denken, naar waarheid zoeken, de waarheid kennen; d&t wy dit alles als menfehen doen, en het zo veel te gemakkelyker of bezwaarlyker , zo veel te beter of Hechter zullen doen, naarmaate wy ons hier meer of minder daarin geoeftend hebben. En daar dit zo is: zo moet alles, wat ons in denken oeffent, alles , wat onze innerlyke , geestelyke vol-* maaktheid bevordert; zomoet ook de grooter verlichting, als de krachtigfte aanfpooring en het beste middel daartoe , eene voorbereiding tot deezen verhevener ftaat weezen; zo moet derhalven de verlichting, ook in dit opzigt, eene weezenlyke, groote waardy bezitten. Zyn wy reeds hier kinderen des lichts 5 E % le§«  68 OVER DE WAARDY DER GROOTER leeven wy reeds hier in het ryk des lichts; onderfcheppen wy reeds hier greetig alle , nog zo zwakke ftraalen van hetzelve: zo moeten wy daardoor zekerlyk voor zyn helderer Ichynfel, voor zynen volkomener luister in eene betere waereld zo veel te gefchikter worden. Dit zal genoegzaam zyn, myne aandachtige Toehoorers! om de groote waardy der verlichting^begryplyk te maaken, en buiten allen twyffel te ftellen. Laat my nog eenige vermaaningen met betrekking tot ons gedrag daaruit afleiden. Kent gy de waardy der verlichting, maakt u dan die maate van dezelve," welke u te beurt gevallen is, zorgvuldig ten nutte, en laat zy by u het goede werken, yt geen zy kan, en behoort te werken. Hoe de tyden en de menfehen meer verlicht zyn, in welken en onder welken gy leeft; deste meer moet gy u de onweetendheid, het bygeloof, het blinde geloof, de onbedachtzaamheid en onverfchilligheid met betrekking tot dingen fchaamen , aan wier kennis allen menfehen, en gevolglyk ook u veel gelegen ligt. Sluit derhalven uwe oogen niet  VERLICHTING DER MENSCHEN. 69 niet voor het licht, 't welk u omfchynt. Wandelt niet in de duisternis, terwyl het dag be. gint te worden. Daar, waar alles donker is, waar onkunde en bygeloof onbepaaldlyk heerfchen ; behoeft zich zekerlyk niemand te fchaamen, onkundig en bygeloovig te zyn, als een blinde rond te tasten , en by elke fchreede , die hy doet, te ftfuikelen of te vallen; want daar is de een zo zwak en ellendig als de ander , en nogthans gelooft niemand zwak en ellendig te zyn. Maar de duisternis de voorkeus tegeeven boven het licht, 't welk ons in de oogen ftraalt; op een pad, 't welk door de zon befcheenen wordt, even dikwyls te ftruikelen en te vallen, als of het door den diepften nacht bedekt wierd ; by alle middelen tot kennis en tot een redelyk geloof evenwel onkundig en bygeloovig te blyven: dit vernedert den mensch;.dit maakt hem werkelyk ftrafbaar. En dit, myne geliefde Vrienden ! zoude meer of minder uw geval weezen. De nacht is voorbygegaan, kan men ook u in dit opzigt met den Apostel toeroepen, de dag is naby gekomen, hy is daadelyk aangebrooken: het uur is daar, ftaat op gy die Jlaapt. De tyd, waarin vry te denken en te onderzoeken een misdaad, en het blind geE 2 loof  7<3 OVER DE WAARDY DER GROOTER loof een verdienste was, is voorby: aan middelen en aanfpooringen tot nadenken , tot zoeken , tot vermeerdering en befchaaving uwer kundigheid, kan het niemand van u zonder zyne eige fchuld ontbreeken. Gebruikt, behartigt deeze middelen en aanfpooringen zodanig, als het menfehen, die met reden begiftigd, en Christenen, die tot vryheid geroepen zyn, betaamt. Blyft niet ftaan, waar gewoonte, vooroordeel en de eerfte onderrichting u gebragt hebben, als of dit de grenspaal der menfehelyke kunde uitmaakte. Volgt niet blindeling eenen menfehelyken leidsman; wordt van kinderen mannen, die zelv' denken , zelv' gaan, en met vaste treden op den weg der waarheid leeren voort wandelen. Naar welgetoetfte, zekere beginfels te denken en te handelen; geduurig naar grooter licht, geduurig naar meerder zekerheid te ftreeven ; de waarheid boven alles te beminnen en haar zonder aanzien van heerfchende gevoelens en uiterlyke ómftandigheden met een gewillig hart te omhelzen, zo als zy zich aan u voordoet: dit moet u van minder verlichte menfehen , en uwen tydkring van de tyden der onweetendheid en duisternis onderfcheiden. Er-  VERLICHTING DER MENSCHEN. VI Erkent gy verder de groote waardy der verlichting van een volk , zo bevordert dezelve, een iegelyh naar zynen ftand en beroep, en naar de maate zyner bekwaamheden. Bevordert haar inzonderheid, ö gy, die leeraars des volks, of anderszins het verder dan anderen in kundigheid gebragt hebt. Maar doet het met wysheid en liefde, die ons by alle onze verrichtingen , en voornaamelyk by zulk een gewigtig werk,leiden en bezielen moeten. Niet ieder mensch is voor de kennis van elke waarheid gefchikt. Niet elke wyze, om zelfs de allernuttigfte waarheid voor te draagen en te verfpreiden , is de beste. Weinig menfehen zyn fterk genoeg en van eene genoegzaame. edele denkwyze , om alle tot nog toe voor hun onbekende waarheden , of toch een aanmerklyk gedeelte derzelver , op eenmaal te vatten en aan te neemen en wel te gebruiken. Een te helder licht, 't geen niet trapswyze ontftaat, maar plotsling en in vollen luister doorbreekt, verblindt veelmaalen meer dan het verlicht. Neen, in de zedelyke waereld moet, even als in de natuurelyke, de overgang van de duisternis des nachts tot het flerke licht van den middag allengskens gefchieden, indien de menfehen zich "in het licht E 4 ver-  f2 OVER DE WAARDY DER GROOTER vcrblyden cn hunne ©ogen niet voor hetzelve toefluiten zullen. Wacht u derhalven wel, de dwaaling op eenigerhande wyze-te begunstigen; wacht u nog veelmeer haar voor waarheid te erkennen en te leeren. Die is een fchandclyk hoogverraad tegen de waarheid, en verlaagt elk mensen , die het begaat \ fchoon hy het ook werkelyk met goede oogmerken bedreef. Maar daarom moogt gy niet elke dwaaling regelrecht beftryden ; niet alles, wat dwaaling is, 0f u toefchynt te zyn, met een' woesten drift beltonnen; anders kost gy de grondflagen der waarheid, die dikwyls in meer dan een opzigt met de dwaaling naauw famenhangen , te gelyk ondermynen-, en den toegang tot 's menfehen hart voor haar toegrendelen. Even weinig moogt gy iedere waarheid zonder onderfcheid en zonder uitzondering aan eiken menfehelyken geest aanvertrouwen, of wel opdringen. Zo min elk zaaikorreltjc in elk veld gedyt; zo min is iedere waarheid voor de bevatting van elk mensch gefchikt.' Ook het goede veld moet eerst bearbeid worden , voor dat het , methoop op eenen rykën oogst, bezaaid kan worden. — Wenscht gy de verlichting uwer broederen te bevorderen , zo doet zulks voor- naa-  VERLICHTING DER MENSCHEN. 73 naamelyk hierdoor, dat gy hunne opmerkzaamheid , hunnen weetlust wakker maakt ; dat gy hen tot het befef van hunne gebreken, van hunne geestelyke behoeften brengt; dat gy hen opleidt tot zelfdenken, en hun in het denken behulpzaam zyt; dat gy hen op het fpoor der waarheid brengt, en daar de voornaamfte verhinderingen en ftruikelblokken voor hun uit den weg ruimt; dat gy hen datgeenc, 't welk zy reeds weeten en gelooven, in een klaar licht befchouwen, of met meerder duidelykheid doet kennen, en hen daardoor aan duidelyk te denken gewoon, en naar grooter licht begeerig maakt. Verzet u daarenboven tegen de lichtvaardigheid, de traagheid, de zinnelykheid , de onverfchilligheid in zaaken van Godsdienst, de laage menfehenvrees, de valfche gemoedelykhcid , de huichelachtige godsdienstigheid, en ftopt daardoor de bronnen van de dwaaling en van het bygeloof. Doet de waarheid, door de befcheidenhcid en zachtmoedigheid , waarmede gy haar voordraagt , door de openhartigheid en bedaardheid, waarmede gy haar belydt en beocffent, door den invloed , welken zy op uwe gantfche denk- en handclwyze heeft , voor elk en een iegelyk eerbied- cn beE 5 min-  ^4 OVER DE WAARDY DER GROOTER minnenswaardig worden. Verfpreidt alle goede gefchriften , die het nadenken onder de menfehen bevorderen, en de kennis der waarheid gunstig zyn. Laat u inzonderheid aan de onderrechting en de vorming van jonge lieden zorgvuldig gelegen liggen, en legt daardoor den grondflag tot eene grooter verlichting van het naastvolgcnde geflacht der menfehen. Erkent gy eindelyk de waarde der grooter verlichting, cn fmaakt gy indedaad derzelver voordeelen, wandelt dan , gelyk onze tekst het uitdrukt, als kinderen des lichts. Gedraagt u als menfehen, welken de waarheid kennen, en door de kennis der waarheid wys en vry zyn geworden. Laat haar licht, haar invloed niet eenigl-yk uw verftand, maar ook uw hart en uwen gantfehen wandel beftuuren. Leeft gelyk gy denkt. Tracht even zeer cn nog meer door edele gevoelens en goede daaden, dan door juiste begrippen uit te munten. Een licht, 't geen niet te gelyk bezielt, verwarmt, vruchtbaar maakt; eene kennis, die ons niet wyzer en beter maakt, is van geene groote waardy , en ons dikwyls meer fchadelyk dan nuttig. Uwe vordering ïn de ken-  VERLICHTING DER MENSCHEN. 75 kennis moet niet zo zeer een oogmerk, als een middel tot verhevener oogmerken ; een middel tot zuiverer deugd, tot grooter volmaaktheid en gelukzaligheid zyn. De waarheid , die in uwe denkbeelden heerscht, moet tevens in uwe gevoelens , in uwe bedoelingen en poogingen , in uwe neigingen en handelingen, in uw gantsch gedrag heerfchen. Alleen daardoor, dat gy elke zaak dus beoordeelt, omtrent elke zaak zodanig gezind zyt, en elke zaak op die wyze behandelt, als met haare natuur en gefteldheid, en met uwe betrekkingen jegens dezelve overeenkomt, alleen daardoor zult gy de volmaaktheid en haaren hoogften en eeuwigen Oorfprong, de Godheid, geftadig nader komen; alleen daardoor kan en zal de kennis der waarheid tot eene nimmer uitdroogende en eeuwig ryke bron van gelukzaligheid voor u worden! Amen. DER-   DERTIGSTE LEERREDE. OVER DE WAARDY VAN DRUK EN TEGENSPOEDEN. Tekst: Brief aan de hebreen, Hoofdft. XII. vs. II. Alle kastyding, als die tegenwoordig is, fchynt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zyn: doch daarna geeft zy van haar eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid den geenen, die door dezelve geoefend zyn.   o od , gy hebt ons allen hier in een ftaat van tucht en oeffening geplaatst. Hier zyn wy nooit volkomenlyk, wat wy volgens onzen aanleg , volgens onze bekwaamheden en vermogens kunnen en zullen weezen. Maar deeze aanleg, deeze bekwaamheden en vermogens moeten hier allengskens ontwikkeld, uitgewerkt , in werkzaamheid gebragt worden. Hier zyn wy in den ftaat der kindsheid, maar door denzelven zullen wy allengskens tot ryper ouderdom opwasfen. Ja hier wilt gy ons tot een beter, verhevener leven opvoeden, en door veelerhande oeffeningen tot deszelfs bezigheden en zaligheden voorbereiden. Alles, wat wy hier zyn en verrichten, wat wy hier genieten en lyden, alles, wat ons en anderen bejegent, is een middel Cot die verhevene oogmerk. Alles moet ons verftandiger, wyzer, beter, volmaakter doen worden. Daarom hebt gy, allerwyste Vader, ons en alles wat ons omringt, aan zo veele toevallen en veranderingen, die ons beproeven en oeffenen zullen, onderworpen. Daarom hebt gy onze loopbaan met zo veele hindernisfen en zwaarigheden bezet, die ons beveelen alle onze krachten aan te wenden en in  So OVER DE WAARDY VAN in te fpannen. Daarom hebt gy licht en duisternis, vreugde en druk, voortgang en tegenfiand, geluk en ongeluk in onzen tegenwoordigen toeftand zo innerlyk, en op zo menigvuldige wyzen in eikanderen gevlochten, en leidt ons, nu op effene paden, dan op ruuwe wegen, tot onze verordening, ö Mogten wy ons flechts altoos als gehoorzaame kinderen van u, onzen Vader, leiden en beftuuren laaten! En mogten wy het ook dan doen, wanneer uwe leidingen tegen onze wenfchen en ontwerpen ftryden, wanneer wy dcrzelver gronden en bedoelingen niet ontdekken kunnen ! Wy weeten toch, dat ook uwe ftrengfte tuchtiging de tuchtiging van eenen Vader, van den wysten en goedertierenften Vader is. Wy zyn toch op het zekerfte daarvan verzekerd , dat u uw oogmerken nooit misfen kunnen, en dat uwe oogmerken geene andere zyn, dan om ons gelukkig te maaken. Ja, in deeze verzekering willen wy ons, met een kinderlyk vertrouwen geheel aan u overgeeven; in u en uwen wil volkomen berusten ; en het goede en het kwaade 3 vreugde en druk als zegeningen van uwe hand dankbaarlyk aanneemen. Leid en. beftuur ons door uwen raad!Uw raad is enkel wysheid en goedheid.  DRUK EN TEGENSPOEDEN. 8r heid. Door U geleid, zullen wy nimmer dwaalen. Onder uwe hoede en uwe beftuuring zullen wy het wit der volmaaktheid zekerlyk treffen, ö God, verftcrfc en bevestig gy ons zelf in deeze godvruchtige gevoelens, cn laat ook de overdenkingen, die wy thans voordraagen zullen, tot dat einde gezegend zyn! Wy bidden u daarom als dienaars van uwen Zoon, Jefus Christus, die ons u als Vader heeft leercn kennen en beminnen, en roepen u verder in zynen naam aan: Onze Vader, enz. God bemint de menfehen , zyne fchepfels. Dit zegt ons onze en de gantfche Natuur. Dit zeggen ons alle de bekwaamheden en vermogens , die God ons gegeeven , alle inrichtingen, die hy in de natuurelyke en zedelyke waereld gemaakt heeft. Geluk is onze waare, onze geheele verordening ; de verordening van alles , wat is en leeft en voor geluk vatbaar is: daartoe heeft ons de Algoede gefchaapen; daartoe heeft hy ons deezen oort in zyrt ryk aangeweezen , en denzelvcn met zo veele fchoonheden en zegeningen verfierd ; daartoe heefc hy ons in die verfchillende betrekkingen met de ligchaamelyke en geestelyke waereid IX. Stuk. F ge-  82 OVER DE WAARDY VAN geplaatst, waarin wy ons bevinden. Zelfs eenen dorst, eenen fmachtenden dorst naar geluk heeft hy in ons allen verwekt; en hoe zou hy , de Algoede , ook geene bronnen voor ons ontflüoten hebben , uit welken wy deezen dorst zoude kunnen ftillen! Ja, allerwegen zyn wy met bronnen van genoegen en vermaak omringd , die ons allen tot hun genot nodigen ; die even verfchillend als ryk zyn , en die wy niet in ftaat zyn immer gantschlyk, immer allen uit te putten. Ondertusfchen treffen echter den mensch , dit van God zo beminde en zo zigtbaar tot geluk verordende fchepfel, dikwyls veele, zwaare onheilen; en geen van allen, die tot ons geflacht behooren, heeft 'er ooit geleefd, zonder meerder of minder geleeden te hebben. Zouden wel deeze wederwaardigheden met onze verordening ftrydig zyn ? Zouden zy wel den weg tot geluk voor ons toefluiten ? Zouden zy wel de genaderyke oogmerken van onzen Schepper , de oogmerken der almagtige Goedheid, verydelen kunnen"? Neen , ook dit lyden moet ergens goed toe zyn , moet zekere waarde hebben , moet tot bevordering van ons geluk dienen; anders zoude God, die ons  DRUK EN JEG.E N_S jP O EJ3 E.N. ons als een .Vader bemin!:, en .ons, als „zyne kinderen, vrolyk en gelukkig wensebt te zyn, hetzelve ons zekerlyk niet laaten overkomen.. En zo is het, myne geliefde Vrienden! zelfs druk en tegenfpoeden zyn goed; zyn weldaaden van onzen hemelfchen Vader. Het zyn middelen, zekerlyk fcherpe en onaangenaams, maar toch krachtige en hcilzaame middelen tot onze reiniging, tot onze verbetering, tot onze verhevener volmaaktheid. Zy leiden ons 'op duistere, rmuve paden, op paden, die dikwyls met angftig zweet en traanen bevochtigd zyn; maar zelfs langs deeze paden leiden zy ons tot ons geluk. Hieraan laaten ons reden en ondervinding niet twyffelen , en de heilige Schrift bevestigt , 't geen deeze leeren , op het nadruklykfte. Alle kastyding, wordt 'er in onzen tekst gezegd , als die tegenwoordig is , fchynt 'geen zaak van vreugde , maar van droefheid te ■zyn: alle ftrafheid is ons, zo lang wy ze voélen , onaangenaam en ftaat ons tegen ; doch daarna geeft zy van haar eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid den geenen, die door dezelve geceffend zyn; in het vervolg verfchaft zy den geenen, die zich door dezelve verbeteren laaten , heilzaame vruchten , en maakt henUot F 2 goe-  84 OVER DÉ WAARDY VAN goede, deugdzaame menfehen. Het is my goed, zegt de Pfalmist, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik uwe inzettingen leerde. En de Apostelen van onzen Heer roemen, zo wel in hunnen als in hunner Medechristenen naam, in de verdrukkingen , weetende , dat de verdrukking lydzaamheid werkt, en de lydzaamheid bevinding, en de bevinding hoop, en de hoop befchaamt niet. Mogten wy , myne aandachtige Toehoorers! ook den druk en de tegenfpoeden van dit leven j even zo wel als deszelfs eigenlyke goederen en geneugten, voor dat geene houden, wat zy zyn en behooren te weezen , en dezelve tot bevordering onzer gelukzaligheid leeren gebruiken! Myn oogmerk is, u door myn tegenwoordig voorftel eenige aanleiding tot nadenken hierover te geeven. Ik zal naamelyk met ulieden De waardy van druk en tegenfpoeden met betrekking tot het menfehelyke geluk onderzoeken 5 en ten dien einde In de eerfte plaats aanwyzen , hoe en in hoe verre druk en tegenfpoeden eene daadelyke waarde bezitten; en Daarna, waardoor zy deeze waarde verkry- gens  DRUK EN TEGENSPOEDEN. 85 gen , waarin dezelve gelegen is , op welk eme wyze zy ons geluk bevorderen kannen. Druk en tegenfpoeden hebben geene waarde als doeleinden, maar flechts als middelen. Zy zyn niet in en op zichzelve, maar flechts ten aanzien van hunne uitwerkfelen , goed en heilzaam. Druk is en blyft altoos druk : eene onaangenaame, fmartelyke aandoening. Tegenfpoeden zyn en blyven altoos tegenfpoeden: ongelukkige, met onze wenfchen en oogmerken ftrydige gevallen en gebeurdtenisfen. Als zy tegenwoordig zyn, zegt onze tekst, fchyncn zy ons niet goed, geene zaak van vreugde te zyn, en dat zyn zy ook in en voor zichzelve in 'c geheel niet. Het zyn artzenyen, bittere artzenyen, die zich niet door haaren aangenaamen fmaak , maar flechts als geneesmiddelen aanpryzen, en die misfchien eerst lang benaauwen en lastig vallen, voor dat zy werkelyk geneezen. Het zyn oeffeningen, die ons niet om haarszelfs, maar om haarer gevolgen wil opgelegd worden. De fchool bezit geenszins als fchool eene groote waardy. Niet de bepaalingen, waar binnen zy onze vryheid befluit; niet de vermoeijende vlytigheid , waartoe zy ons nu aanfpoort, dan dwingt; niet de kasF 3 ty-  t6 OVER DE WAARDY VAN tydingcn, waarmede zy den achteloozen leerling ftraft en zoekt te verbeteren, maaken dezelve wenfchensvvaardig. Alleen de goede uitwerkfelen deezer lastige bepaalingen , deezer vermoeijcnde nyverheid , deezer onaangenaame kastydingen ; alleen de nuttige kundigheden, de betere gevoelens, de goede bekwaamheden, welke wy daar verkrygen, zetten aan alles, wat wy daar verrichten en lyden, zyne gantfchè waarde by. Even zo zyn krankheden, ongelukken, verlies aan goederen en eer, verlies van begunstigers en vrienden , verydelde aanflagen en onderneemingen, armoede , vernedering , vervolging en wat meer den mensch drukt en bekommert, flechts in zo verre van eenè weezenlyke waarde , als wy door dezelve wyzer en beter en gelukkiger worden. ' Hieruit volgt, ten tweeden, van zelfs, dat zy deeze waarde alleen door het gebruik verkrygen, 't welk men '-er van maakt. Niet een iegeïyk, dien men artzenyen toedient, of die ze ook vrywillig tot zich neemt, wordt door dezelve gezond. 'Er moeten nog levenskrachten in hem voorhanden zyn; hy moet de werkingen der mgenoomene artzenyen niet-opzetlyk - ver-  BR UK EN TEGENSPOEDEN. 87 verhinderen en krachteloos maaken $ hy moet veel doen en nalaaten, 't geen hy op andere tyden niet behoeft te doen en na te laaten, en zyn gantsch gedrag zodanig inrichten, als met zynen tegenwoordigen toeftand overeenkomt. Niet een iegelyk die zich begeeft of gedwongen wordt , om de fchool te bezoeken en zich te laaten onderwyzen, leert 'er, wat hy 'er moet leeren. Menig een verlaat dezelve even onweetend en onbekwaam, misfchien nog verkeerder en ondeugender, dan hy voorhenen was. Alleen de oplettende , leerzaame , gehoorzaame leerling, die gaarne onderrichting en tucht aanneemt en ze zorgvuldig in acht neemt, komt met de fchatten der wysheid verrykt uit dezelve te rug , en zegent den geenen, die hem daar gebragt heeft. Zullen druk en tegenfpoeden eene weezenlyke waarde voor ons hebben : dan moeten wy een gepast gebruik van dezelven maaken. Wy moeten hen houden voor het geene zy zyn; moeten hen in hunne afhangklykheid van God en zynen wil befchouwen; moeten over dezelven nadenken, hen van hunnen zedelyken kant befchouwen, op hunne verordening letten, en ons, in alle opzigten, zodanig gedraagen, als door onzen dus of anders veranderden toeftand vereischt wordt. F 4 Dik-  88 OVER DE WAARDY VAN Dikwyls hebben eindelyk druk en tegenfpoeden flechts hy wyze van vergelyking, flechts in zo verre eenige waarde, als zy ons aan de gevaaren van den onafgebrooken voorfpoed ontrukken , en ons dat geene leeren , 't welk dees ons niet zou kunnen leeren, of ons tot dien trap van wysheid en deugd opleiden , waartoe dees ons niet in ftaat is op te leiden. Zy zyn om dezelfde redenen niet allen menfehen op dezelfde wyze en in denzelfden graad nodig. Men vindt kinderen , die zich door enkei liefde leiden laaten ; men vindt anderen, die zekere geftrenge tucht niet ontbeeren kunnen. De eerfte hebben een week, teder hart; gevoelen degantfche waardy van elke weldaad, die hun beweezen wordt ; denken edel, en vinden geenen plicht , geene opoffering te zwaar, waardoor zy hunnen weldoener, hunnen vriend, hunnen leermeester en beftuurer hunne dankbaarheid bewyzen kunnen: de Jaatften zyn harder , eigenzinniger ; laaten zich veel bezwaarlyker overreeden en beftuuren; en moeten juist deswegen fterker aangetast, moeten dikwerf gevoelig getuchtigd worden, voor dat zy onderwerping en gehoorzaamheid leeren. Zo zyn 'er ook edele menfehelyke zielen, die door den voorfpoed niet verblind , niet Ver-  DRUK EN TEGENSPOEDEN. 89 verhard, niet tot dwaasheid en zonde verleid worden ; die in elke weldaad, welke zy van God ontvangen, een' nieuwen fpoorflag en nieuwe krachten tot recht- en weldoen vinden; en die, van liefde tot God en liefde tot de menfehen gantcchlyk doordrongen , geene andere bcginfels behoeven, om van alles, wat zy zyn en hebben, het beste, voor het algemeene welzyn nuttigfte gebruik te maaken. Maar misfchien zyn 'er nog veel meer, die den onafgebrookenen voorfpoed niet verdraagen kunnen, die gevaar loopen , door denzelven alle gevoel van plicht en deugd, alle godsdienstig en menfchelyk gevoel te verliezen, en allengskens tot de grootfte onbedachtzaamheid te vervallen. En indien zodanige menfehen door druk en tegenfpoeden deeze gevaaren onttrokken worden, indien door dezelven dit fchier geftorven gevoel van het geene fchoon en goed is, in hun weder levendig gemaakt wordt: moeten zonder twyffel druk en tegenfpoeden voor hun eene veel grooter waarde hebben, dan de bloeijendfte voorfpoed. En dus is het in de daad met de zaak gelegen , myn aandachtige Toehoorers! Wy behoeven , om ons daarvan te overreeden , alleen F 5 om-  Qct OVER DE WAARDY VAN omftandiger te overweegen, waardoor de menfchelyke druk en tegenfpoeden deeze waarde verkrygen , of waarin dezelve gelegen is , en op welke eene wyze zy ons geluk bevorderen kunnen. Druk en tegenfpoeden zyn, vooreerst, zeer gefchikt, om den mensch tot ernjlige nagedachten over zichzelven , zyne verordening, zynen toeftand en den weg tot gelukzaligheid op te wekken, cn hem daardoor werkelyk op deezen weg te brengen. Hoe zelden heeft dit nadenken plaats by den verblindenden luister , by bet verwarrend geraas , by het luidruchtige, bedwelmende vermaak, dat den voorfpoed gewoonelyk verzelt! Hoe zelden leent men daar het oor aan ernftige gedachten! Hoe ras worden zy daar door de pracht, de ydelheid, de fpotterny der onbedachtzaamen, het ftreelen des vleijers verlchrikt en verydeld! Hoe zelden komt de mensch daar recht tot zichzelv'! Hoe ligtlyk verliest hy uit het oog en vergeet, by de bezitting en onder het genot van zo veele uiterlyke voorrechten en goederen, alle zyne innerlyke gebreken, alle zyne geestelyke behoeften! Hoe ligtlyk verwisfeit hy daar den fchyn met de waarheid, dat, wat hy heeft, met dat, wat hy is, en verliest onder de bedrieg-  DRUK EN TEGENSPOEDEN. drieglyke gedaanten, die hem omringen, zich* zeiven en het waare geluk gantschlyk uit het gezigt. — Maar, wanneer het toneel veranderd wordt ; wanneer de begoocheling voor zyne oogen verdwjmt; wanneer de onbcdachtzaame , de fpotter, de vleijer, de valfche vriend den ongelukkigen ontvliedt; wanneer alles rondom hem zwygt, en alles hem tot plechtigen ernst roept; dan ftaat hy ftil, ontwaakt uit zynen droom, wordn opmerkzaam op zichzelven, befeft het ledige van zyn hart, en het bedrieglyke van het verdweenen geluk; en wat is natuurelyker, dan dat hy alsdan zichzelven met deeze of dergelyke overdenkingen bezig houdt: Wat is het dan toch eigenlyk, 't geen in my, of aan my, of rondom my veranderd is ? Ben ik het zelf, of Zyn het dingen, die buiten my zyn ? Behooren zy dan weezenlyk tot my , of ftaan zy flechts voor een tyd lang in zekere betrekkingen tot my ? Maaken zy wel myn geheel, myn voornaamst geluk uit ? Kan hun verlies door niets vergoed worden ? Maakte dan de rykdom, welken ik bezat, myne eige perfoonlykheid uit? Maakte de eer en de glans, die my omringden, myne eige perfoonlykheid uit? Maakte myne verloorene gezondheid myne per-  92 OVER DE WAARDY VAN " perfoonlykheid uit? Ben ik niet nog juist dat geene, wat ik gisteren en eergisteren was ? even zo verftandig of even zo onverftandig, even zo goed of even zo kwaad, als voorhenen ? En wat is toch wel myne eigenlyke verordening? Ben ik hier, om ryk en groot te worden; om onder myne broeders te fchitteren en te praaien ; om alle myne zinnelyke lusten te bevredigen; om alle dagen heerlyk en in vreugde te leeven ? Dat hangt immers van my niet af, dat is immers aan duizend toevallen onderhevig. Dat kunnen immers niet alle menfehen zyn en doen. Dat kunnen zy immers geenszins zo lang zyn en doen, als zy zouden wenfehen. Zoude wel de Voorzienigheid alle deeze dingen aan zulke afwisfelingen en omkeeringen onderhevig hebben gemaakt, indien zy ons hoogde goed weezen , indien wy door hunne bezitting en genieting onze gantfche verordening op aarde vervullen zouden ? Neen , deeze moet in eiken toeftand ; deeze moet door den arme zo wel als door den ryke , door den geringe zo wel als door den aanzienlyke, door den kranke zo wei als door den gezonde, door den ongelukkige zo wel als door den gelukkige bereikt kunnen worden ; deeze moet derhalven in weezenlyke, duurzaams  DRUK. EN TEGENSPOEDEN. 93 me dingen beftaan ! En zou dit niet in wysheid en deugd, zou dit niet in de volmaaktheid van den geest gelegen zyn? Die zyn immers inner]yk en onaffcheidbaar met my zeiven, met myne perfoonlykheid verbonden. Die kan my immers geen toevallig geluk ontrooven. Die zyn immers zo min aan den rykdom als aan de armoede , zo min aan het aanzien als aan de geringheid, zo min aan gezondheid als aan ziekte noodzaakelyk verknogt. Die kan ik zo wel in den meest vergeeten ftaat als in den luister van het hof, zo wel in de hut als in het paleis, zo wel in de eenzaamheid als in de talrykfte gezelfchappen bezitten, genieten en tot in 't oneindige vermeerderen. Die kunnen my immers in eiken toeftand, gerust , te vredcn, gelukkig maaken. Die kunnen my immers dooiden dood zelfs niet ontroofd worden. Die neem ik immers met my in het graf en in de toekomende waereld! En kunnen die dan wel door my te duur gekocht worden ? Kan het een weezenlyk verlies, een weezenlyk ongeluk voor my zyn , het geen my deeze goederen deelachtig maakt , of. het geen my dezelve zuiverer en in een ruimer maate doet genieten? — Indien echter, myne aandachtige Toehoorers ! indien de tegenfpoeden den mensch tot  94 OVER DE WAARDY VAH" tot zulk een nadenken, tot zulke overweegingen , tot zulke befluiten opwekken en brengen, welk eene waarde moeten zy dan voor hem niet hebben! Druk en tegenfpoeden leeren ons verder allen , de goederen deezer aarde rechtmaatiger waardeeren , en onze begeerten tot dezelve en onze liefde voor dezelve maatigen. Hoe menig een-, wiens gantsch hart aan deeze goederen hing , die 'er een fiaaf van was, die geen ander geluk kende, dan dat dezelve hem verfchafcen of beloofden, heeft hen eerst in deeze fchool voor dat geene leeren houden, 't welk zy werkelyk zyn! Ja toen hy dezelve, door fmarten en ziekte gebonden, niet gebruiken, niet genieten kon; toen kommer en zorgen hun genot fmaakeloos voor hem maakte; toen hy dezelve verloor ; toen een wisfeling van het geluk het trotfche gebouw van zynen voorfpoed deedt fchudden, en hem met deszelfs val bedreigde; toen de dood hem zynen befchermer of zyne lievelingen ontrukte: toen viel de fiuier, die tot nog toe zyn gezi'gt bedekt had, voor. zyne oogen weg; toen gevoelde hy innerlyk, hoe wankelend , hoe nietig alle deeze goederen , hoe onvermogend zy zyn, om den mensch vol-. ko-  DRUK EN TEGENSPOEDEN. 95 komen en voor eeuwig gelukkig te maaken, en hoe weinig zy het driftige bejag waardig zyn, waarmede men dezelven achtervolgt. Nu zyn de banden,die hem aan dezelven boeiden, verzwakt. Nu fteunt hy niet meer op een' broozen rietftaf, als of hy op een fteenrots fteunde. Nu verlaat hy zich niet meer op goederen, welken hy flechts ter leen bezie, als of zy zyn duurzaam eigendom waren; verlaat zich niet meer op voorrechten, waarvan elk toeval hem berooven, op krachten, die hy zo fpoedig verliezen kan, op menfehen die nog heden flerven kunnen, op een leven, 't geen zo kort en onzeker is. En daar zyne zucht tot geluk toch altoos even fterk , even onverzaadlyk is; richt hy haar op andere, duurzaamer , zyne naarftreeving waardiger goederen. Nu leert hy het inwendige boven het uitwendige, wysheid en deugd boven eer en rykdom, geestelyke geneugten boven zinnelyke vermaaken, het onzienlyke boven het zigtbaare, den Schepper boven, het frhepfel Hellen. En hoe veel moet hy daarmede niet winnen! Hoe veel zeldzaamer fpant hy nu te vergeefs zyne krachten in! Hoe veel zeldzaamer mislukken hem zyne verwachtingen en hoop ! Hoe veel vaster is nu zyn voorfpoed gegrondEn zouden de tegen- fpoe-  90* OVER DE WAARDY VAN fpoeden , die hem daartoe behulpzaam zyn , niet van eene groote waarde voor hem weezen? Dus ook leeren ons druk en tegenfpoeden zeer dikwyls, onthouding, beheerfching van ons zeiven, ontbeering van veele dingen. Eerst dwingt de noodzaakelykheid 'er ons toe. Wy kunnen, wy mogen zekere dingen niet meer doen, ze. kere levensw3'ze niet voortzetten, zekere vermaaklykheden niet meer genieten. Wy hebben de middelen en het recht tot dezelve verboren. Wy moeten ons veele bepaalingen welgevallen laaten. Allengskens worden wy 'er aan gewoon; het wordt ons gemakkelyk, aangenaam; wy vinden 'er veclerhande aanmerkelyke voordeelen in. Nu doen wy het uit neiging; uit beginfelen; nu gevoelen wy ons vryer, onafhangklyker van uiterlyke dingen ; bevinden ons minder aan de onbeftendigheid en de neepen van het geluk onderworpen ; leeren meer in ons, dan buiten ons leeven en gelukkig zyn; leeren de ftilte, de eenzaamheid, de ingetoogenheid verdraagen, hoogachten, beminnen, met voordeel gebruiken, en worden door dit alles beter en volmaakter. Hoe menig een heeft in deeze fchool der tegenfpoeden voor het eerst zich zelv' regeeren, en de waare vry-  druk en tegenspoeden. CjJ vryheid leeren kennen en genieten! Hoe menig een is daardoor , wel tegen zynen wil, echter tot zyn waar geluk, uit een' kring van bedwelmende verftrooijingen en vermaaklykheden gerukt, waarin hy zich nooit recht bezinnen , zich over zyn leven nooit met volkomene bewustheid , nooit als een redelyk mensch verblyden kon ; waarin hy een beklaaglyke fpeelbal van zyne eige driften en die van anderen was! Hoe menig een heeft daardoor geleerd zyne lusten , welken hy voorheen als een flaaf inwilligen moest, be« dwingen, en duizend dingen ontbceren, en zonder moeite ontbeeren , die eertyds dringende behoeften by hem waren! Nu is hy, in veele opzichten, meer bepaald, maar echter over het geheel veel vryer; is meer aan zichzelven overgelaaten , maar tevens beter met zichzelven te vreden, en in de flille genieting van zichzelven gelukkiger. Druk en tegenfpoeden zyn , ten vierden, zeer dikwerf een fchool van menschlievendheid en van de zachter deugden van het gezellige leven; en welk eene waarde moeten zy ook hierdoor niet verkrygen ! Maar alte dikwyls maakt de onafgebrookene voorfpoed hard , IX Stuk. G on-  pS OVER DE WAARDY VAN onaandoenlyk , ongevoelig tegen vreemden nood. De gelukkige kan zich zelden een juist begrip van de ellende des ongelukkigen vormen ; zyn ftaat, zyne bezigheden, zyne gezelfchappen verwyderen hem ook gemeenlyk van deszelfs gezigt. De gezonde, de fterke acht zeer dikwyls alle klagten over pynen en krankheden voor buitenfpoorig , heeft nimmer iets foortgelyks gevoeld, en fchoon hy ze ook anderen niet betwist, beweegen zy echter zyn vast zenuuwgeflel flechts weinig. Hy, wien alles gelukt, alles naar wensch en begeerte gaat, is maar alte veel genegen, om een' ander, die over verydelde ontwerpen , over mislukte verwachtingen, over vergeeffche onderneemingen en poogingen zucht , van onvoorzigtigheid en van kwaad gedrag te befchuldigen; en hoe zeer moet dit zyn medelyden niet verzwakken! — Maar hy, die zelf geleden heeft, myne geliefde Vrienden! ö die gevoelt den druk van zyne broederen gantsch anders; die wordt van waare fmart doordrongen op het gezigt der fmartlydenden; die vermengt zyne traanen met de traanen der weenenden; die gevoelt eiken flag, welke anderen treft, ais of hy hem zei ven getroffen had. Alle fpooren, welke zyn voorige druk in zyn  DRUK EN TEGENSPOEDEN. 99 zyn binnenfte achtergelaaten hebben , ontdekken zich op nieuw, vereenigen zich, beweegen hem, en ftellen hem een tafereel van den druk van anderen voor oogen , 't welk hem'zeker onverfchillig, noch werkeloos laat blyven. Hy die zelf den last der ongelukken getorscht heeft, gevoelt het ook dan , hoe zwaar hy drukt, wanneer hy anderen daaronder hoort zuchten, en vindt zich ten fterkfte aangefpoord, om deezen last voor hun Hg* ter te maaken, indien hy hun denzelven niet afneemen kan. Hy die zelf ondervonden heeft, hoe ligtlyk zelfs de fchranderfte aanslagen verydeld kunnen worden, hoe menigmaalen de beste onderneemingen mislukken, hoe menigmaalen tot loopen geene fnelheid, tot den ftrydt geene fterkheid , tot rykdom geene kloekheid baat; hoe veel, in alle deeze opzigten, van het geluk, van gunstige omftandigheden afhangt, zal gewislyk anderen, die het zelfde ondervinden , veel billyker beoordeelen , hen nimmer met geflxengheid rechten,hun nimmer hun ongeluk tot misdaad toerekenen , en nimmer zyn hart voor het medelyden met hun fluiten. Hy die zelf ondervonden heeft, hoe aangenaam de declneeming , de vertroosting, de hulp van eenen G 2 vriend  I0O OVER DE WAARDY VAN vriend in druk is; hoe het hart opgeruimd , het uitzigt vervrolykt, de hoop op nieuw bezield wordt, wanneer men zyn kommer in den boezem van anderen mag uitlTorten, wanneer men gevoelt, dat men niet van allen verlaaten is, niet alleen lydt, en zelfs op het ruuwfte pad op leidslieden en fteunfels mag hoopen: die dit ondervonden heeft, ö hoe zal hy zich haasten, om zyn hart voor zynen lydenden vriend en broeder te ontfluiten, zynen kommer lucht te geeven, zyne klagten en zyne traanen te onderfcheppen, en alles te doen, wat flechts eenig licht in zyne duisternis brengen, en hem tot verkwikking en tot troost kan dienen! En hoe zacht, hoe bereidwillig, hoe dienstvaardig, hoe menschlievend, hoe weldaadig moeten deeze bevindingen en aandoeningen hem niet in 't algemeen jegens elk en een iegelyk doen worden! Druk en tegenfpoeden zyn dikwyls een fchool van veele andere deugden, en, inzonderheid, van de zuiverfte Godvrucht. Hoe kunnen wy beter onderwerping, volkomene , onbepaalde onderwerping aan den wil van God leeren , dan wanneer zyn wil met onzen eigen wil ftrydig is, en hy de opoffering van zodanige zaa-  DRUK EN TEGENSPOEDEN. IOI zaaken, waaraan ons gantsch hart gehecht is, van ons afvordert; en wy ons nogthans aan zynen wil onderwerpen, en nogthans zynen wil voor billyk en goed en onberispelyk houden , en hem nogthans dit offer , hoe veel het ons ook kosten moge, zonder weigering toebrengen, en onder een gevoel der waarheid tot hem zeggen: Vader., niet gelyk ik wil, maar zo ah gy wilt! Vader, uw wil gefchiede! Hoe kunnen wy ons geloof aan zyne hoogfte wysheid en goedheid, hoe onze kinderlyke, volkomene vergenoegdheid met alle zyne beraamingen en fchikkingen, hoe onze overtuiging , dat zyne gedachten en wegen verre , zeer verre boven onze gedachten en wegen verheven, en oneindig beter en volmaakter dan de onze zyn, krachtdaadiger bewyzen , dan wanneer wy hem ook in den tegenfpoed als den Alwyzen en Algoeden eerbiedigen; ons alles, 't welk hy beraamt en doet en toelaat, zonder tegenfpraak welgevallen laaten , en gantschlyk met die gedachte in zyne regeering bertisten, dat zy niets dan volmaaktheid en geluk tot oogmerk heeft, en haar oogmerk nimmer misfen kan ? Hoe kunnen wy ons meer in vertrouwen op den Almagtigen oeffenen, dan wanneer wy hetzelve ook in den G 3 groot-  Ï02 OVER DE WAARDY VAN • grootften nood niet vaaren laaten , en zelfs dan gelooven en hoopen , wanneer wy niet zien, wanneer alles rondom ons duister is, alles ons fchynt te verhaten, alles ons verderf en ondergang dreigt? En indien wy dus door druk en tegenfpoeden in de onderwerping aan den wil van God, in vertrouwen op God , in vergenoegdheid met zyne wegen geoeffend en verfterkt worden ; indien wy daardoor de moeilykfte, maar tevens de edelfte foort van gehoorzaamheid, de zeldzaamfte maar de zuiverfte, kinderlyke Godvrucht leeren: moet zulks niet onze innerlyke goedheid cn volmaaktheid op alle wyzen bevorderen ? moet het ons niet nader tot de Godheid brengen, en voor haare goedkeuring en gunstbewyzen gefchikter maaken? moet het ons geene uitmuntende belooningen der getrouwheid in eene betere waereld bereiden ? En zoude dit aan deezen druk en tegenfpoeden geene groote waardy byzetten? Nog meer. Hoe gewigtig, hoe dierbaar kunnen en moeten niet dikwyls druk en tegenfpoeden de leeringen en vertroostingen van den Godsdienst voor den mensch doen worden i van den Godsdienst, welken hy misfehien an-  DRUK EN TEGENSPOEDEN. I03. anders gering achtte, misfchien eeniglyk tot zekere gevoelens, of plegtigheden en oeffeningên bepaalde ; welken hy maar alte dikwyls waande te kunnen misfen, of die zich flechts onder eene droevige, onbekoorlyke gedaante aan hem opdeed, en welken hy nooit als de vriendin, de leidsvrouw, de troosteres van den mensch leerde kennen! — Wat is natuurelykcr dan dat wy,in druk gezeten, hulp zoeken ? En hoe zelden kunnen wy haar met vertrouwen by de menfehen zoeken ! Hoe veel zeldzaamer haar werkelyk by hen vinden ! En waar zullen wy haar dan zoeken , dan by den geenen,die alleen, die fteeds, die zekerlyk helpen kan,en zo gaarne helpt? Ja, Heere! in benaauwdheid zoekt men u ! Dan wordt de gedachte van eenen almagtigen, alwyzen, algoeden Regeerer der waereld, van eenen hemelfchen Vader, welke mogelyk lang in de ziel gefluimerd heeft, wederom wakker; dan verkrygen haare begeerten en neigingen baste natuurelyke ftrekking weder; zy worden tot haaren Schepper en Onderhouder, tot de eeuwige Bron van haar aanwezen en haare welvaart gericht, tot hem, 'in welken wy allen leeven, ons beweegen en zyn! Nu heeft de bekommerde, door zorgen G 4 been  104 OVER DE WAARDY VAN heen en weder gedreevene ziel wederom een vast punt, by 't welke zy zich bepaalen, van 't welke zy uitgaan, en tot 't welke zy te rug komen, een ftut, waarop zy zich verlaaten, een bron van laafenis, waaruit zy verkwikking kan fcheppen. Hoe geheel anders befeft zy nu niet haare afhangklykheid van het Opperwezen , en de innerlyke, zalige betrekking, welke het fchepfel met den Schepper verbindt! Nu is zy niet meer verlaaten, niet meer afgeiheedcn en afgerukt van alles, waarmede zy voorheen verbonden was, niet meer eenzaam midden onder de leevenden ! Nu heeft zy den Heer,den Alomtegenwoordigen , voor oogen, en weet en gevoelt het, dat zy onder zyn toezigt en zyne hoede ftaat, dat zy in zyn ryk leeft, tot zyne kinderen en onderdaanen behoort, en op de menigvuldigfte, innerlykfte wyze met de zigtbaare en onzienlyke, met de ligchaamelyke en geestelyke waereld , door hem , die alles omvat en in zich vereenigt, verbonden is. In welk een gantsch ander licht moet haar alsdan de leer van de alles beftuurende Voorzienigheid en Regeering des Allerhoogften voorkomen ! welk een' troost, dien zy voorheen nimmer gefmaakt heeft, haar inboezemen! Nu fchynt zy  DRUK EN TEGENSPOEDEN. TOj zy zich niet meer een fpel van de toevalligheid en het geluk te weezen; klaagt niet meer morrende over geleeden onrecht; wordt niet .meer door toorn en wraakzucht tegen de naaste oorzaaken van haar lyden, niet meer door begeerte en ontwerpen , om kwaad met kwaad te vergelden , gemarteld. Neen , de Heer heeft het gedaan; alles ftaat in zyne hand; hy deelt geluk en ongeluk,rykdom en armoede, gezondheid en ziekte,leven en dood naar zyn welbehaagen onder der menfehen kinderen uit; hy verhoogt en vernedert, verwondt en geneest, leidt in het graf en 'er wederom uit; en wat hy regelt en doet, moet noodzaakelyk biHyk en goed zyn, moet vroeg of laat, op deeze of geene wyze myn welzyn, en het welzyn van zyn gantsch huisgezin op aarde bevorderen ! En dit , myne dierbaare Vrienden ! dit fchenkt rust aan de ziel. Dit giet balzem in het gewonde hart. Dit geeft alle druk eene gantsch ander, een veel minder vreeslyk aanzien. En hoe gewigtig, hoe dierbaar moet niet den lydende de leer van onze onfterflykheid, van het toekomende, betere leven worden! ïerwyl hy de nietigheid van het tegenwoorG 5 dige  IOÖ OVER DE WAARDY VAN dige leven e i v genaame denkbeelden en gewaarwordingen beflaan kan. Het menfehelyke geluk is, ten derden, voor alle menjchen niet even groot, en kan het niet zyn.  MENSCHEL YKE GELUK. 151 zvn. Niet allen kunnen dezelfde aardftreek tewoonen, en dezelfde natuurelyke goederen en aangenaamheden fmaaken ; niet allen kunnen eene en dezelfde opvoeding hebben, eene en dezelfde plaats bekleeden , eene en dezelfde bezigheid oeirenen, in even dezelfde verbindtenisfen en betrekkingen jegens anderen ftaan, of even den zelfden trap van beschaafdheid en verlichting bereiken. Niet allen hebben even dezelfde vatbaarheden en bekwaamheden, om zekere grooter maate , of zekere edele foorten van geluk te zoeken, te vinden en te genieten , vermits niet allen even dat opmerkzaame, juiste verftand, even dien fynen befchaafden fmaak , even dat gevoelige , deelneemende hart bezitten. Niet allen gedraagen zich, eindelyk, op eenerlei wyze, en maar alte veelen denken en handelen zodanig, als of hun voorneemen ware, volftrekt niet gelukkig te zyn, maar geduurig ellendiger te worden. Zo groot derhalven de verfcheidenheid van alle deeze dingen en omftandigheden is, zo groot moet ook de verfcheidenheid van de maate des ge. luks onder de menfehen weezen. Maar zelfs een en dezelfde mensch is omtrent het geluk, 't welk hem ten deel gevalK 4 1  152 OVER DE WAARDY VAN HET Jen is, niet altoos even gevoelig en vergenoegd. Tyd en genot verzwakken maar alte dikwyls het gevoel van het goede, * welk men bezit. Kleine verdrietlykheden en rampen beneemen niet zelden alle voordeelen en geneugten, in wier bezit wy zyn, hunne waarde. En daarby is noch ons ligchaam noch onze geest altoos zodanig gefteld, dat wy t'alfën tyde even gefebikt zouden zyn voor de genieting, voor de met bewustheid gepaarde genieting, van het fchoone en goede, 't welk in ons en buiten ons is, of hetzelve tallen tyde even Jevendig en krachtig te gevoelen. In dit opzigt komt alles, deels op den trap onzer natuurelyke gevoeligheid, deels op de byzondere omftandigheid en gemoedsgefteldheid aan, in web ke wy ons alsdan bevinden. Maar is dus, myne aandachtige Toehoorers! het menfehelyke geluk onvervalscht, noch onafgebrooken, noch voor eiken mensch even groot, noch zelfs voor zynen bezitter ten allen tyde even gevoelig en vergenoegend : het is echter weezenlyk; het is veelvoudig; het is groot, uitneemend groot; het is voor eenen fteedsduurenden wasdom vatbaar. Vier zaaken, die deszelfs aart en waar. dy in een duidelyk licht zuilen Hellen. Het  MENSCHELYKE GELUK. I53 Het menfehelyke geluk is weezenlyk. Het is geen inbeelding, geen misleiding, geen zelfbedrog. Het is gegrond op denkbeelden en gewaarwordingen , waarvan wy eene even zo duidelyke en innerlyke bewustheid hebben, als van ons beftaan en van ons leven; en indien deeze denkbeelden en aandoeningen aangenaam voor ons zyn, indien zy ons genoegen en vermaak veroorzaaken , zal niemand het on» ontftryden kunnen , dat wy ons wel bevinden , dat wy meer of min gelukkig zyn. En waar is de mensch, die nimmer, die niet menigmaaïen zulke denkbeelden en aandoeningen gehad, en zich in derzei ver bewustheid niet gelukkig gevonden zoude hebben ? Het menfchelyk geluk kan echter ook de proef van nadenken en van overlegging doorftaan. Het is geene vrucht der misleiding , geenszins een gencuchlyke droom, die by het ontwaaken verdwynt. Het fchuuwt de rust en de ftilte niet, heeft gaarne de reden tot zyne gezellin, en blyft ook dan, wat het voorhenen was. Ja, dan vertoont het zich aan den denkenden en gevoeligen mensch eerst volgens zynen gantfehen omtrek en in zyne waare grootte. Bereken flechts, ö mensch, bereken, in het eene of andere zeer bedaarde cn ernftig uur des levens, alle de zegeningen,. K 5 die  154 OVER DE WAARDY VAN HET die gy bezit, en die u naar uwen geest, naar uw ligchaam, naar uwe uiterlyke omftandigheden gelukkig maaken; alle de voordeelen, die gy in het ligchaamelyke en in het geestelyke hebt en hebben kunt ; alle de vermaaken en geneugten , die gy geniet en waartoe gy gefchikt zyt; al het goede, 't welk in u is, en 't welk door u gefchiedt; alle de uitzigten in een beter toekomende, die zich voor u openen : trek dit alles te faamen, onderzoek het zo geftreng en onpartydig, als gy wilt, vraag u zeiven, of deeze zegeningen geene weezenlyke zegeningen, deeze voordeelen geene weezenlyke voordeelen, deeze vermaaken en geneugten geene weezenlyke vermaaken en geneugten , dit goed geen daadelyk goed, en deeze uitzigten niet gewenscht en gcrustftellende zyn; en indien gy zulks niet ontkennen kunt, ftaa dan ook toe, dat het geluk, 't welk daaruit voortvloeit, een weezenlyk geluk is. Zo weezenlyk 't menfehelyke geluk is, myne aandachtige Toehoorers ! zo veelvoudig is het ook. Het is zo menigvuldig als de behoeften , de bekwaamheden, de neigingen , het gedrag, de gefleldheid., de omftandigheden der menfehen vereisfehen. Duizend foorten van goe-  MENSCHELYKE GELUK, Ï5S góederen en voordeelen zyn ons allen gemeen;duizend bronnen van genoegen en vcnwA flaan voor ons allen open. Verlicht niet ons allen dc zon , verkwikt ons niet allen haar licht en haare warmte? Vertoont zich niet aan ons alle de fchoone Natuur in haaren vollen luister cn heerlykheid? Verrukt.ons niet allen haar gezigt, indien wy 'er Hechts op zien en merken willen? Boezemt ons niet alles, wat leeft en z:cli beweegt, vreugde in , indien wy flechts onze ooren en onze harten voor zyne ftem ontfluiten? Verheft niet alles onzen geest tot den Schepper en Vader der waereld , en gebiedt ons niet alles hem als den Algoeden te pry^cn? Vinden wyniet allen den aangenaamftcn, ftreeJendftcn fmaak in de fpyzen cn in de dranken, die ons zyne Voorzienigheid tot onze onderhouding en verkwikking aanbiedt? Zyn wy Piet allen voor ontclbaarc aangenaame zinnelyke indruk felen cn gewaarwordingen vatbaar? Zyn niet ons allen duizend en duizend fchepfclcn des aardbodems dienstbaar ? Zyn niet aarde, water, lucht, vuur, zyn niet alle de krachten der Natuur tot ons best verordend , cn met de bevordering daarvan onophoudelyk bezig ? Verblydt ons niet allen duizendmaal de heldere hemel, de zoele, verkwikkende lucht, het met voed-  Ï5<5 OVER DE WAARDY VAN HET voedfel en zegen bekïeede veld, het met bloeifel en vruchten belaadene geboomte, het fchaduwryke woud, de verkoelende bron, de Jevendige vreugd van alles, wat leeft? En hoe veelvuldig is niet het vermaak, dat wy allen genieten! Genieten wy niet allen het vermaak van het leven en van de willekeurige vrye beweeging; het vermaak van te denken en van te overleggen , van natefpooren en van uittevinden; het vermaak van den arbeid en van de rust; van veritandige ontwerpen en van der. zeiver gelukkige volvoering; het vermaak der eenzaame genieting van ons zeiven , en der gezellige verkeering met anderen; het vermaak der ontvangene, of der beweezene hulp; het vermaak der voorzigtig vermyde, of der itandvastig overwonnene gevaaren ; het vermaak der hefde en der vriendfehap; het vermaak der redelyke godsdienstoefening en der godsdienttge overdenking! Welke bronnen van geluk zyn dat niet! hoe verfcheiden, en echter hoe ryk, hoe algemeen! Voor welke menfehen zyn zy gantschlyk geflooten ? Wie van allen heeft " nimmer uit dezelve geput? Wie kan 'er niet dagelyks uit putten ? En hoe veelerlei moet met het geluk zyn, 't welk dagelyks van allen daaruit geput wordt? - Heeft niet daarenbo- ven  MËNSCHELYKE GELUK. ltf Ven elke ouderdom, ieder geflacht, ieder ftaat, elke levenswys, elke plaats, elke verbindtenis; heeft niet ieder jaargetyde , elke oord, elk land, iedere kleiner of grooter maatfchappy haare eigen voordeelen, vermaaken en geneugten, haare eigen bronnen van aangenaame gewaarwordingen , van geluk ? En wie kan by deeze menigvuldigheid van bronnen en middelen van het aangenaame en goede ledig henengaan ? Wie zonder zyn eigen fchuld volkomen ongelukkig zyn ? Neen, Heere, liet aardryk is vol van uwe goederen! Is 's menfehen geluk menigvuldig, myne aandachtige Toehoorers! het is ook groot, uitneemend groot. Groot in opzigt tot de menigte van aangenaame gewaarwordingen;groot in opzigt tot de levendigheid en fterkte, zo wel als tot de duurzaamheid van hetzelve. Wie kan de menigte der aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen , die flechts één mensch in één jaar, die flechts één mensch in den gantfehen loop zynes levens heeft; wie de menigte van aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen, die onder alle ten zelfden tyde levende menfehen in elk uur, in ieder oogenblik plaats hebben, uitrekenen? Welk eene fomme van geluk  I58 OVER DE WAARDY VAN HET luk moet daaruit over het geheel niet ontdaan! En hoe menigmaaïen klimmen deeze aandoeningen niet tot verrukking ! Hoe menigmaaïen barftcn zy in heete traanen van vreugde, in een luid gejuich, in een vrolyk geroep uit! En hoe menigmaaïen loopen 'er niet gantfche jaaren, en nog grooter tydperken van het Ieven voorby , waarin het den mensch fteeds welgaat , waarin hy zich in zyn leven fteeds verblyden kan, en geene redenen tot onvergenoegdheid en tot klaagen vindt! Zekerlyk hebben ten zelfden tyde duizenderlei foorten van onaangenaame denkbeelden en gewaarwordingen by het menschdom plaats; zekerlyk vlieten ten zelfden tyde uit duizend en duizend oogen traanen van kommer en verdriet; maar fchoon dit de grootheid van het menfehelyke geluk wel vermindert , vernietigt het echter hetzelve niet, blyft hetzelve echter niet alieen groot, maar uitneemend groot. Waar is de mensch, die alles te faamen genoomen, meer onaangenaame dan aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen gehad , meer verdriet dan genoegen ondervonden heeft ? En , fchoon men al zulke menfehen mogt vinden, hoe gering nogthans is hun getal tegen de menigte der zulken, die zich over het tegendeel ver- biy.  MENSCHELYKE GELUK. 159 blyden kunnen ! Neen, het overvvigü van het geluk boven de ellende is groot; en zo zeker 'er meerder leven dan dood, meerder gezondheid dan ziekte , meerder overvloed en verzadiging dan honger en gebrek, meerder vrye en onverhinderde oeffening der geestelyke en ligchaamelyke vermogens dan volflagene werkeloosheid of verdrietige infpanning van dezelven, meerder liefde dan haat, meerder hoop dan vrees , meerder begeerte naar verlenging van dit leven dan naar deszelfs verkorting onder de menfehen gevonden wordt. Neen, voor één droevig uur, 't welk wy al zuchtende flyten , kunnen wy honderd anderen gerustlyk en blymoedig doorbrengen; voor ééne traan, die de fmart ons afperst, kunnen wy duizend traanen van edele gevoeligheid, of van ftille, godvruchtige vreugde weenen; voor één ongeval, 't welk ons overkomt, vallen ons duizend bekende en onbekende weldaaden ten deele. Eindelyk , myne aandachtige Toehoorers! is het menfehelyke geluk voor eenen fteedsduurenden wasdom vatbaar. En dit verheft zyne waarde ongemeen ; dit gebiedt alle klagten over korten druk en ras voorbygaande ellende te ver-  l6o OVER DË WAAUDY VAN HET verftommen. Het menfehelyke geluk is niet binnen de grenzen van dit leven bepaald; het is even, gelyk de mensch, die het geniet, onfterflyk. Het geluk, 't welk wy hier fmaaken , en als redelyke , als goede, menfehen fmaaken , verftrekt ons ten onderpand van nog zuiverer, verhevener gelukzaligheid in eene Betere waereld , en zyn genot maakt ons voor de genieting van deeze zuiverer en verhevener gelukzaligheid gefchikt. Laat dan 's menfehen geluk thans nog zo vermengd, nog zo gebrekkig , nog zo bepaald zyn ; welk een gewigt , welk eene aangenaamheid moet het niet door het uitzigt verkrygen, dat het nimmer ophouden , maar altoos voortduuren, altoos toeneemen , altoos grooter en volmaakter worden, en ten laatften over alle ongemakken en over alle ellende volkomenlyk zal zegepraalen! Deeze, myne aandachtige Toehoorers! zyn de algemeene denkbeelden, die reden en ondervinding ons aangaande de gefteldheid en de boegrootheid van het menfehelyke geluk aan de hand geeven. Laat my hier nog eenige regelen ter juiste waardeering of beoordeeling van hetzelve, in byzondere gevallen, of met betrekking tot byzondere menfehen, byvoegen. Wenscht  menschelyke geluk» lóf Wenscht gy dan, myne Christelyke Broederen! in byzondere gevallen de waardy van het menfehelyke geluk juist te beoordeelen, en het tegen de menfehelyke ellende af te weegen, verwisfeit dan voorfpoed en ge hik toch niet met eikanderen. Bcfluit toch niet uit het gemis des eenen, tot het gemis des anderen. Geene is veel zeldzaamer dan dit: geene beftaat in uiterlyke voorrechten en goederen , die ons verlieren, en ons nu nuttig, dan nadeeligzyn; dit in denkbeelden van het verftand en aandoeningen des harten, die ons genoegen cn vermaak verfchaffen; geene is niet in ons vermogen , dit hangt grootdcels van ons zeiven af: beide kunnen op zichzelf beftaan, beide zyn dikwyls van eikanderen afgefcheiden ; en zo min de voorfpoed altoos geluk ten gevolg heeft, even weinig is het laatfte een noodzaakelyk vereischte van de eerfte. Zekerlyk, indien alleen de rykc, de aanzienlyke , de groote, de magtige, alleen hy, dien luister en pracht omringt, alleen hy die alle dagen heerlyk en in woelige vreugde leeft, gelukkig zyn en hceten moet; zult gy weinig geluk onder de menfehen ontmoeten: want, by vergelyking gefprooken , kunnen flechts weinigen ryk en aanzienlyk en groot IX. Stuk. L en  l62 OVER DE WAARDY VAN HET en magtig zyn; flechts weinigen door praal en luister, of door eene weelderige, wellustige levenswyze boven anderen uitmunten. Maar fchoon 'er flechts weinige zulke lievelingen van het fortuin gevonden worden , zyn 'er echter zo veel te meer gelukkige, zo veel te meer blyhartige en vergenoegde menfehen; en deezen kunt gy in eiken ftaat, onder alle klasfen van menfehen, deezen kunt en zult gy zeer dikwyls in de geringde hutte van den landman, in de van allen opfchik ontbloote werkplaats van den handwerksman, niet zelden onder het afzigtigfte gewaad der armoede en der ellende, aantreffen. Wenscht gy, verder, het menfehelyke geluk in byzondere gevallen rechtmaatig te beoordeelen, wacht u dan aan de andere zyde even zeer , tegenfpoed en ongeluk voor een en het zelfde te houden, of uit het aanweezen des eenen altoos tot het daarzyn van het andere te befluiten. Neen, tegenfpoed baart niet altoos , baart by den wyzen en goeden mensch nimmer ongeluk; en onze hemelfche Vader, die ons tot geluk verordend heeft, heeft onze natuur en de natuur der dingen zodanig ingericht, dat wy veel tegenfpoed ondervinden ea  MËNSCHËLYKE GÊLtitt t6$ en niet te min gelukkig zyn, cn ons niet te min over zyne goedheid en ons tegenwoordig en toekomend aan weezen verblyden kunnen* Laat het zyn, dat ik door tegenhcden verlies aan myn goederen, aan myn uiterlyke voorrechten , aan myn gezondheid en aan myn eei' lyd, dat 'er eenige bronnen van vermaak voof my opdroogen, dat my vrienden en geliefden ontrukt worden; laat het zyn, dat dit alles myn geluk benevelt, verftoort, verzwakt ; wordt het dan daardoor gantschlyk en voor altoos verftoord en tot den grond vernield? Kan het zich dan niet, gelyk de boom, die door ftorm ter aarde nedergcboogen was, we* der opheffen , en de fchoonfte bloemen en vruchten draagen, wanneer het onweder voor* by en de kalmte en flilte wederom hei-field is ? Heb ik dan door die tegenheden alle aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen , die ik voorheen had, verlooren? Ben ik dan, met die uiterlyke goederen en voorrechten, ook van myne innerlyke volmaaktheid, ook van de bewustheid van het geene ik ben en van het geene ik eenmaal worden zal, beroofd? Hebben dan myne betrekkingen jegens God en de toekomende waereld, die my zo veel troost en gerustheid verfchaffen , opgehouL 2 - den?  IÖ+ OVER DE WAARDY VAK? HET den? Staan 'er dan niet nog duizend andere bronnen van genoegen en van vreugde voor my open? Worden niet de fmartelykfte wonden, die de tegenfpoed ons toebrengt, door tyd en overdenken en bezigheid geheeld ? — Wacht u dan eiken rampfpoedige voor ongelukkig te houden. De tegenfpoed is voorbygaande; het geluk kan duizend aanvallen van dezelve verduuren, voor dat het daar, waar het eenmaal diepen grond gevat heeft, ontworteld wordt. Wacht u, om de zelfde reden, daar, waar gy traanen ziet vloeien, altoos kommer en ellende te vooronderftellen. Zy vloeien even dikwyls, misfehien nog meermaalen, uit bronnen van genoegen dan van druk; en gemeenlyk zyn het gemengde aandoeningen, by welken het aangenaame zwaarer weegt dan het onaangenaame; aandoeningen , die met het tederfte gevoel van toegenegenheid en van menschlievendheid , van deugden van grootmoedigheid, die niet zelden met verruklyke herinneringen aan genootene en met de heuchlykfte uitzichten op toekomende zaligheden verbonden zyn. Wenscht gy, ten derden, myne Christelyke Broeders! het menfehelyke geluk in byzondere  MENSCHELYKE GELUK. l6$ dere gevallen en in opzigt tot enkele perfoonen rechtmaatig te beoordeelen, en niet het grootfte gedeelte daarvan over het hoofd te zien, ftaat dan niet eeniglyk, niet voomaamelyk by de buitengewoone, fchitterei de, elk in het oog hopende foorten en tooneelen van het geluk ftil,— die zekerlyk niet zeer menigvuldig zyn in de waereld, — maar neemt ook, en nog veel meer, de ftille, huislyke , voor de waereld verborgene vermaaken en geneugten in aanmerking. Brengt de fteedsduurende voordeelen en goederen, die de mensch geniet, mede in rekening , hoewel zy ook even daarom, dewyl zy duurzaam zyn, juist zulk een krachtig gevoel van genoegen en vreugde niet in hem verwekken. Zeer zelden kunnen wy het levendige vermaak der herftelde gezondheid en des verlengden levens genieten ; maar dagelyks het ftiller vermaak der onafgebrookene voortduuring van beiden. Zeer zelden kunnen wy groote dingen ter uitvoer brengen, zelden de zaligheid van weldoeners en redders van onze broederen te zyn , fmaaken; maar dagelyks kunnen wy ons met de gedachte van iets goeds en nuttigs in onze plaats en in ons beroep uitgevoerd te hebben, vergenoegen en verheugen. Zeer zelden kunnen 'er zulke L 3 merk»  166 OVER DE WAARDY VAN tiET merklyke cn gcwenschte veranderingen in on^ zen toeftand voorvallen , die ons met eene geheel byzondere, nog nimmer genootene vreugde vervullen; maar dagelyks kunnen wy ons in deszelfs ontelbaare aangenaamheden en voordcelen verblyden. Zeer zelden misfchien kunnen wy in de openbaare vermaaklykheden deel neemen, nog zeldzaamer in den helderen, verblindenden glans van eenen uitneemenden voorfpoed , die ons te beurt valt , praaien ; maar dagelyks kunnen wy het ver, maak van het huislyke leven, der vertrouwelyke verkeering, en der vriendelyke gefprekken met de onzen genieten; dagelyks in dat koesterende licht wandelen, 't welk rust en vergenoegen rondom ons verfpreiden. Zeer zelden misfchien klimt onze godsdicnftige aandacht tot verrukking; doch dagelyks kan zy ons troost en gerustheid en ftille vreugde vèrfehafFen. En is nu het eene, is dan ook niet het andere geluk? Moet het goede en aangenaame, 't welk wy zo dikwyls, 't welk wy dagelyks kunnen genieten, zyne waarde daardoor verliezen, dat het ons zo dikwyls, dar het ons dagelyks genoegen en vermaak 'aanbiedt en verfchaft ? Moest niet juist dit hetzelve zo veel waardiger voor ons doen war.  MENSCHELYKE GELUK. 167 worden ? Brengt het niet zo veel te meer tot de fomme van onze aangenaame denkbeelden en aandoeningen , en derhalven tot ons geluk toe? Wenscht gy, ten vierden, myne Christelyke Broederen! het menfehelyke geluk rechtmaatig te waardeeren en te beoordeelen, en zulks inzonderheid in opzigt tot byzondere gevallen en perfoonen te doen, befchouwt dan den mensch, niet enkel als een zinnelyk, maar tevens als een geestelyk en zedelyk fchepfel, en brengt ook de goederen, de voordeelen, de vermaaken mede in rekening, die hy als een zodanige geniet. Of, hebben wy alleen dan aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen , zyn wy alleen dan gelukkig, terwyl ons onze zinnen genoegen en vermaak verfchaffen, terwyl ons verhemelte geftreeld wordt, terwyl wy onze dierelyke behoeften vervullen, terwyl wy de waardy der gezondheid, der ligchaamelyke fterkte, des rykdoms, der uitwendige weelde gevoelen en genieten? Zyn wy het ook niet en nog meer, zo menigmaaïen wy onze zielsvermogens met bewustheid en niet zonder goeden uitflag aanwenden; zo menigmaaïen wy eenige fpooren der waarheid L 4 oro>'  168 OVER DE WAARDY VAN HET ontdekken; zo menigmaaïen wy onze kundig, heden , van welk eene (boft ook , befchaaven of vermeerderen ? Zyn wy het ook niet, zo menigmaaïen wy de waardigheid van onze natuur, de grootheid van onze verordening, onze zalige verbintcnisfen met de God. heid befeffen ; zo menigmaaïen wy als redely. ke, vryc fchepfelen de heerfchappy over ons zeiven cn over de dingen , die buiten ons zyn, handhaaven; zo menigmaaïen wy de zege op het kwaade, daarin voorkomende, behaalen; zo menigmaaïen wy bemerken, dat wy de Christelyke volmaaktheid nader komen? Zyn wy het ook niet, zo menigmaaïen wy een goed voorneemen voeden , of uitvoeren; zo menigmaaïen ons goedwilligheid en liefde jegens anderen bezielt; zo menigmaaïen wy ons met weldoen bezig houden; zo menigmaaïen wy eenen nuttigen arbeid vol, bragt, of onsen plicht getrouwelyk vervuld hebben? Zyn wy het zelfs alsdan niet, terwyl wy aan den plicht of aan de deugd of aan het algemeene best iets opofferen; terwyl wy uit vriendfehap of uit grootmoedigheid voor anderen lyden en verdraagen; terwyl wy wederwaardigheden en tegenfpoeden ftandYastig verduuren, en daardoor wyzer en beter  * MENSCHEL YKE GELUK. ÏÓQ ter worden? ö Hoe veel vergenoegder, hoe veel gelukkiger is niet dikwyls de in het donkere leevende, maar denkende en dèugdzaame wyze, de lydende maar godvruchtige Christen, dan de ryke, aanzienlyke wellustige, die gantsch vleeschlyk is en geene andere* vermaaken kent, dan die zyne zinnen hem verfchaffen! Hoe veel meerder weezen4yk, blyvend vermaak verfchaft ons niet dikwyls één uur van bedaarde, duidelyke overdenking over gewigtige dingen, cn van ftüle genieting onzer geestelyke vermogens, dan geheele dagen van woeste, luidruchtige vreugde. Hoe veel meer brengt niet ééne edele , weldaadige verrichting tot onze vergenoegdheid toe, dan nog zo veele fnel voor. bygonzende zinnelyke vermaaklykheden ! En hoe zelden worden des niet te min die zuivere vermaaken, die verhevener geneugten by de waardeering van het menfehelyke geluk in rekening gebragt? Wenscht gy eindelyk , ó mensch, het geluk van u en uwe broederen rechtmaatig te waardeeren en te beoordeelen , befchouw dan den mensch niet enkel naar zekere levenswaren of tyden, maar naar het gantfche begrip van zyn L 5 te»  1^6 OVER DE WAARDY VAN HET leven en zyne lotgevallen. Verbind het voorgaande, het tegenwoordige en het toekomende in uwe gedachten zodanig met eikanderen, als het in de natuur der dingen met el. kanderen verbonden is; fchoon het eene of andere tydperk van het leven eenes menfehen door duisternis en ellende uitfteeke , zullen echter anderen deste meer lichts daarover vcrfpreiden , en deste meerder biyken van genooten geluk draagen. Menigmaaïen is de eerfte intrede in het werkzaame, bezige leven bezwaarlyk en moeilyk , en zyn voortgang baart genoegen en vermaak. Menigmaaïen is de jeugd, menigmaaïen is de meer gevorderde ouderdom ryker in geluk. Menigmaaïen is 'er reeds in dit leven meer genot, menigmaaïen meer toerusting en voorbereiding tot tockomende genietingen. Tracht gy de fomme van bet geluk van u en uwe broederen te bepaalen, zo vergelyk dit alles tegen eikanderen, reken alle aangenaame, vrolyke aandoeningen te famen, het onfchuldig genoegen der kindsheid, de levendiger vreugd der jeugd, de redelyker, edeler vermaaken van den mannelyken en van den hoogeren ouderdom. Denk aan alles, wat gy goeds en aangenaams genooten hebt en nog geniet, en ook in het toeko- men-  •*" MENSCHELYKE GELUK. 171 mende moogt hoopen te genieten; aan alles, wat gy goeds en uitmuntends zyt en hebt en verricht, en in alle volgende tyden zult en kunt weezen en hebben en verrichten. Vergeet nimmer, dat gy onfterflyk, dat gy ter eeuwige gelukzaligheid verordend , dat gy reeds nu in die verwachting zalig zyt; en befluit van de eerftelingen tot den vollen oogst, van de zoetigheid des voorfmaaks tot de zoetigheid der volkomene genieting. Deeze regelen zullen u by het waardeeren van het menfehelyke geluk veilig leiden, en u hetzelve naar zyne weezenlyke gefteldheid en hoegrootheid doen befchouwen, Befluit derhalven uit dit alles, myn Christelyke Broeders! dat de mensch van zynen Schepper en Vader niet tot ellende, maar tot geluk gefchaapen; dat hy met groote vatbaarheden en bekwaamheden daartoe uitgerust is; dat hy , in zich en buiten zich , de ryklte bronnen van genoegen en vermaak aantreft; en dat het fchier altoos zyne eige fchuld is, indien hy geen vergenoegen en vreugde uit dezelve fchept. Befluit hier verder uit, dat het menfehelyke geluk geenszins zulk eene weinig betekenende , veracht!yke zaak is, als de  272 OVER DE WAARDY VAN HET MENSCH. e»Z. de rampfpoedige of de zwaarmoedige zich fomwylen verbeeldt, en dat het alleen door den msnfchenhaater gantschlyk geloogchend, alleen door den achteloozen en onbedachtzaamen mensch voor gering en onaanmerklyk gehouden kan worden. Ja befluit gerustlyk uit dit alles, dat 'er veel, veel meerder aangenaame dan onaangenaame gewaarwordingen , veel meerder geluk dan ellende onder de menfehen, veel, veelmeer goeds dan kwaads in de waereld is. Verhef eindelyk dit gerustftellende denkbeeld door de waare, grootfche gedachte: dat in het ryk van God, van den God der liefde, het geluk ftaag voortduuren, en ftaag algemeener en grooter worden, en dat daarentegen de ellende geduurig afneemen en ten laatften gantschlyk ophouden, en vol maaktheid en zaligheid tot gevolg zal hebben. Dus zult gy waardig over God, en rechtmaatig over den toeftand en de verordening van den mensch denken. Dus zult gy u in het tegenwoordige leven fteeds hartelyker verbly. den, en voor bet toekomende fteeds gefchikter worden. Amen. # # # D R IE.  DRIE-EN DERTIGSTE LEERREDE. REGELEN TER JUISTE BEOORDEELING VAN DE WAARDE DER DINGEN. Tekst: Psalm IV. vs. 7. Veelen zeggen : Wie zal ons het goede doen zien ?   ö od , die de goedheid en liefde zelve zyt, en niets dan geluk wilt en bevordert , hoe veel bekwaamheid , hoe veel middelen, om gelukkig te zyn en te worden, hebt gy ook ons gegeeven ! Onze zintuigen en onze geest, de Natuur en de Godsdienst, het zigtbaare en het onzienlyke , het tegenwoordige en het toekomende , alles opent voor ons duizend bronnen van vermaak en genoegen , alles belooft en verfchaft ons vreugde, alles is verordend en gefchikt, om ons geduurig volmaakter en gelukkiger te maaken. Ja, gy zorgt , als een liefderyke , weldaadige Vader, voor ons ligchaam en voor onze ziel, voor onze dierelyke en voor onze geestelyke behoeften, voor onze uitwendige welvaart, en voor onze innerlyke volmaaktheid, voor ons eerfte, aardfche, en voor ons verhevener, eeuwig leven, voor dat geene, wat ons onzen loop naar het wit verligten en aangenaam maaken, en voor dat geene, wat ons van deszelfs daadelyke verkryging verzekeren kan. ö God, hoe gunftig , hoe goed zytgy! Hoe veel hebt gy voor ons gedaan! Hoe vaderlykvoor ons welzyn gezorgd! ó Dat wy toch ons zeiven even vuurig mogten lief heb-  ï?6"REGELEN TER JUISTE BEOORDEÉLtNG hebben, als gy ons bef hebt, en van onze zyde even yverig voor ons geluk mogten zorgen, als gy voor hetzelve zorgt! Gy hebt ons tot redelyke, vrywerkende fchepfelen gemaakt. Wy moeten tusfchen het goede en het kwaade, tusfchen het betere en bet mindere eene keus doen, den fchyn van de waarheid onderfcheiden , ons bove.n het zinnelyke en zigtbaare verheffen, en het toekomende met het tegenwoordige leeren verbinden. Ons geluk moet het gevolg van onzen voorzigtigen en goeden wandel zyn; en dit moet hetzelve vastheid en duurzaamheid byzetten , en zyn genot voor ons veraangenaamen. Maar nog dikwyls dwaalen wy in ons oordeel cn in onze keus: nog dikwyls laaten wy ons door den fchyn der dingen misleiden; nog dikwyls de zinnelykheid over onze reden heerfchen; nog dikwyls trekken wy bedrieglyke , vlugtige , vergangklyke goederen en vermaaken aan de wezenlykfte en duurzaamfte voordeelen en zaligheden voor. En juist daarom zyn wy nog zo dikwyls onvergenoegd en ellendig; juist daarom moeten wy nog zo dikwyls over gebrek aan vreugde en geluk klaagen. ó God, barmhartige God, breng ons toch van deeze dwaalwegen te rug! Leer ons toch uwe goede1"-  van de waarde der dingen. I?7 dertierene, weldaadige oogmerken beter kennen , en meer overeenkomftig dezelve denken en handelen. Laat het licht uwer waarheid het pad van ons leven geduurig meer beftraalen , en ons op hetzelve geduurig verftandiger en veiliger wandelen. Geef toch , dat wy de menigvuldige voordeelen en zegeningen , die wy op hetzelve aantreffen , cn die ons alle genoegen en vermaak, vreugde en geluk aanbieden, fteeds juister beoordeelen , en tusfchen dezelve fteeds wyzer kiezen leeren. Zegen tot dat einde onze overdenkingen over de leeringen van den Godsdienst , welke ons thans voorgedraagen zul-' len worden. Laat ons haare waarheid inzien en befeffen, en ons van dezelve als van een' leidraad in ons gantsch toekomend gedrag bedienen. Wy bidden u hierom, als Christenen, met kinderlyk vertrouwen , en fpreeken u verder in den naam van uwen Zoon, onzen Heer, aan: Onze Vader, enz. De mensch kan veelerhande goederen bezitten , veelerhande vermaaken genieten , zich veelerhande uitmuntendheden verwerven , veelerhande foorten van volmaaktheid en ge- IX. Stuk. M luk  I78 REGELEN TER JUISTE BEOORDEELlïfG Juk zoeken en verkrygen; maar niet alle zyn van de zelfde waardy, en zelden kan ze de mensch alle, nog zeldzaamer alle in de zelfde maate of trap bezitten en genieten. Deeze goederen, deeze vermaaken , deeze uitmuntendheden, deeze foorten van volmaaktheid en geluk zyn niet altoos met eikanderen beftaanbaar. De verkryging en de bezitting van fommigen ftrydt menigmaaïen met de bezitting en de verkryging der anderen. Sommige kunnen menigmaaïen niet zonder het verlies, of de vrywillige opoffering van anderen gekocht of verkreegen worden. 'Er zyn gevallen, waarin ik mynen geest behoorlyk befchaaven en volmaaken, noch het vermaak der getrouwelyk volbragte plichten fmaaken kan, zonder myn ligchaam te verzwakken en myne gezondheid te benadeelen; gevallen, waarin ik de rust van myn geweeten en de vergenoegdheid van myn hart niet zonder zigtbaar verlies van menige aardfche voordeelen behouden en bewaaren kan j gevallen , waarin ik tusfchen het welbehaagen van God en de goedkeuring en hoogachting der menfehen, tusfchen innerlyke, voor de waereld verborgene volmaaktheid en uiterlyke, fchitterende voorrechten , tusfchen zinnelykc en geestelyke  VAN DE WAARDE DER DINGEN. Ï?Q lyke vermaaken, tusfchen het tegenwoordige en het toekomende geluk myne keus bepaalen, en het eene om des anderen wil vaarwel moet zeggen. De mensch, die niet volgens vaste beginfelen handelt, geenszins wysheid en deugd en godvrucht tot zyne leidsvrouwe heeft, kan door zulke gevallen ligtlyk ver. ward en in verlegenheid gebragt worden. Hoe minder hy de waardy der dingen kent; hoe meer hy zich door uiterlyke gedaante en fchyn verblinden laat; en hoe wankelender zyn gevoelens en neigingen zyn : deste onzekerer zal hy by deeze keus weezen, en deste meermaalen zal hy het kwaade boven het goede, het mindere boven het betere verkiezen. Ulieden voor deeze even zo kwellende als gevaarelyke onzekerheid te bewaaren, myne aandachtige Toehoorers! en u in zodanige gevallen veilige gronden ter beflisfing aan de hand te geeven, ziet daar het oogmerk van myn tegenwoordig voorftel. Hierdoor meen ik de vraag in onzen tekst te beantwoorden: Veelen zeggen: Wie zal ons het goede, het beste in elk geval, doen zien ? Wy hebben by verfcheiden gelegenheden de waardy der voornaamfte dingen , die tot M 2 het  l8o REGELEN TER JUISTE BEOORDEELTX0 het menfehelyke geluk behooren, of daartoe gebragt worden , bverwoogen ; wy hebben het goede en uitmuntende van het leven, van de gezondheid, van den rykdom, van de eer, van de zinnelyke en geestelyke vermaaken, van de godsdienftige aandacht, van de deugd, van de godsvrucht, van den godsdienst, van de godsdienstoeffeningen ; wy hebben de voordeelen van het eenzaame, van het gezellige, van het werkzaame, van het landleven, van het huislyke geluk , van de vriendfehap, van de vryheid , van de geleerdheid en zo vervolgens onderzocht, en bevonden, dat zy allen in en voor zichzelv' onze hoogachting verdienen, dat zy allen meer of min tot ons geluk behulpzaam zyn. Laat ons nu deeze dingen onder eikanderen vergelyken, of nagaan , welken wy boven de anderen den voorrang geeven,aan welken wy de anderen opofferen, of dezelven om hunnen wil vaarwel zeggen moeten, wanneer wy ze niet te gelyk verkrygen en bezitten kunnen. Wenscht gy ïn deezen eene veilige keus te doen , myn Christelyke Broeder! laat u dan de volgende * regelen en gronden ter beflisfing daarby aanbevoolen weezen. Stel  VAN DE WAARDE DER DINGEN. r8r Stel vooreerst het noodzaakelyke boven het enkel aangenaame en gerieflyke. Het eerfte is de grondflag van het geluk; het laatfte een gedeelte van het gebouw, 't welk gy op denzelven moet ftichten. Het eerfte kunt gy niet ontbeeren zonder ellendig te zyn; het gemis van het laatfte vermindert flechts uwe welvaart en uw vermaak, 't Is aangenaam zich te verryken en in overvloed te leeven ; maar noodzaakelyk , een onbevlekt geweeten te bezitten, en dat men zich voor God noch voor menfehen behoeft te fchaamen. 't Is aangenaam, van iedereen geacht te worden; maar noodzaakelyk van het Goddelyke welbchaagen verzekerd, en met zichzelven bevredigd te zyn. 't Is aangenaam, menigvuldige, wyduitgeftrekte kundigheden van alles, wat den weetlust opwekt en verzadigd, op te doen; maar noodzaakelyk zich op een diep, gegrond doorzigt in de bezigheden van zynen ftand en beroep toe te leggen, 't Is aangenaam, in veelerlei verbindtenisfen met veele andere menfehen te treeden, en wyd omzich henen te werken ; maar noodzaakelyk , de naauwere verbindtenisfen waarin wy als huisvaders, als cchtgenooten, als burgers ftaan, naauwkeurig]yk tc vervullen, en in den naderby gelegen M 3 kring  l82 REGELEN TER JUISTE BEOORDEELING kring van. werking, welken de Voorzienigheid ons aangeweezen heeft, zeer werkzaam en nuttig te weezen. 't Is aangenaam, lang en in het genot van eene bloeiende gezondheid te leeven ; maar noodzaakelyk , deugdzaam - en godvruchtig en ten algemeene nutte te leeven. 't Is aangenaam, met uiterlyke voorrechten verfierd en door zekeren glans ornftraald te zyn; maar noodzaakelyk, zich op inwendige volmaaktheden toe te leggen en voor haaren beftendigen aangroei te zorgen, 't Is gemakkelykj onder geenerlei bedwang te ftaan , zyne neigingen in alle deelen te volgen, zich van anderen bedienen te laaten, en zyn' tyd tusfchen het vermaak en de rust te verdeelen; maar noodzaakelyk , de plichten van zyn' ftand en beroep getrouwelyk te vervullen, en der famenleeving de dienften, dewelke zy ons betoont, door wederkeerige dienften te vergelden. Al het eerfte kunnen wy misfen, zonder ongelukkig te zyn, maar niet het laatfte. Geef dan in alle gevallen het noodzaakclyke, dat geene, zonder 't welk gy niet gelukkig kunt zyn, voor het enkel aangenaame en gemakkelyke , voor dat geene , *t welk eeniglyk in zeker opzigt uw geluk vermeerdert en verheft; geef een goed gewee-  VAN DE WAARDE DER DINGEN. 183 weeten voor allen rykdom , de goedkeuring van God voor allen lof der menfehen , de kundigheden, die gy tot uw ampt en beroep van node hebt, voor alle andere kundigheden, uwe huislyke en burgerlyke verbindtenisfen en betrekkingen voor alle andere verbindtenisfen en betrekkingen, een deugdzaam en voor het algemeen nuttig, voor het langde en gezondfte leven zonder deugd en nuttigheid voor het algemeen , uwe inwendige volmaaktheid voor alle uitwendige voorrechten, uwe plichten voor alle gerieflykheden en onafhangklykheid de voorkeur; offer het laatfte met blydfchap aan het eerfte op, wanneer gy uit beiden moet kiezen. Het eerfte behoort noodzaakelyk en weezenlyk tot uw geluk; het laatfte kunt gy misfen en nogthans gelukkig zyn. Schat verder, indien gy juist oordeelen en kiezen wilt, fchat zodanige goederen en uitmuntendheden, diegy zelf verkreegen hebt, die gevolgen en belooningen van uw verftandig en goed gedrag zyn, veelhooger, dan alle de zulke, die u zonder uw toedoen en zonder uwe ver dienften, door middel van eene gunftige verbindtenis met uiterlyke dingen, te beurt vallen, fchoon ook deeM 4 1 ze  184 REGELEN TER JUISTE" BEOORDEELING ze in en voor zich zeiven veel grooter en fchitterender zyn mogten dan geene. Een middenmaatig vermogen, 't welk gy door verftand en fchranderheid , door nyverheid en arbeidzaamheid, verkreegen hebt, is u veel meerder waardig dan de grootfte rykdom , dien gy aangeërfd of door eenig gelukkig toeval verworven hebt. De geringfte waardigheid, het bepaaldfte aanzien , waartoe gy u door uwe bekwaamheid en uwe verdienften omtrent de famenleeving verheven hebt, brengt ü meerder waare eere toe, dan alle , nog zo verblindende, luister, die u door middel van uwe geboorte omringt, of van aanzienlyken en grooten, waarmede gy verbonden zyt, op u terugkaatst. De uitmuntendheden van den geest en het hart, die gy als vruchten van uwe deugdzaame onderneemingen, van uw onophoudlyk ftreeven naar verhevener volmaaktheid befchouwen moogt, moeten u dierbaarer zyn , dan alle nog zo groote gaaven en talenten, die gy aan de natuur, of aan uwe deftige opvoeding te danken hebt. Flet getuigenis van eengoed geweeten, 't welk op de inwendige bewustheid van uwe braafheid gegrond en het loon van uw onfchuldig godvruchtig gedrag is, moet meerder  VAN DE WAARDE DER DINGEN. 185 der by u gelden, dan de vleijende goedkeuring en luidde loftuiting der menfehen, die u zelden naauwkeurig genoeg kennen , en gewoonlyk meer naar den fchyn dan naar de waarheid beoordeelen. De achting en liefde, dieinen u om uws zelfs wil, om het geene wat gy werkelyk zyt en verricht, die men li als een' verdandigen, goeden mensch, als een nuttig lid der famenleeving bewyst, moeten u veel meerder waardig zyn, dan alle nog zo diepe eerbewyzingen, die men u uit hoofde van uwen dand, vanuw ampt, van uwen rykdom weêrvaaren laat. Want alle die goederen en voorrechten , welker verkryging en bezitting meer van u zeiven dan van het geluk afhangen, kunt gy verkrygen noch handhaaven , zonder uwe edeler bekwaamheden en vermogens aan te wenden en te oeffenen , zonder daardoor in de daad wyzer en beter . cn volmaakter te worden; en deeze wysheid, deeze zedelyke goedheid , deeze volmaaktheid, blyft u eeuwig, blyft u zelfs dan nog by, wanneer gy die uitwendige goederen en voorrechten verliest, wanneer gy tot eenen anderen daat overgaat , in weiken zy geene plaats meer vinden en geene waarde meer bezitten. M 5 Stel s  lS6 REGELEN TER JÜTSTE BEOORDEELING Stel, ten derden, myn Christelyke Broeder! die de goederen, de vermaaken, de voorrechten van dit leven, dat geene, wat tot 's menfehen geluk behoort of daartoe gebragt wordt, juist beoordeelen, en tusfchen deeze dingen eene verftandige keus wilt doen, fiel dat geene , 't welk in uwe magt is , boven dat geene, '* welk niet van u, maar van enkel uiterlyke, toevallige oorzaaken en omftandigheden afhangt. JNaar het eene zult gy nimmer te vergeefs trachten; het eene kunt gy zeker, kunt gy altoos bezitten en genieten: daar gy met betrekking tot het andere zeer dikwyls tyd en krachten verfpillen, en van de voortduuring zyner bezitting nooit verzekerd zoudt zyn. Het is in uwe magt, de heerfchappy over uzelven te handhaaven, en het juk der dwaalingen, der vooroordeelen, der zedelyke flaverny van u af te werpen ; maar het hangt geenszins van u af, of gy over anderen gebieden, of hun onderworpen zyn, of gy de plaats van eenen bevelhebber of van eenen onderhoorigen in de famenleeving zult bcklceden. Het ftaat in uwe magt, u door eene verftandige , christelyke denk- en handelwyze van de zaligheid van een gerust, vergenoegd hart te verzekeren; maar het hangt geenszins van  VAN DE WAARDE DER DINGEN. 187 van u af, den zegen des rykdoms, of der magt, of van eenen verhevenen rang te genieten. Het ftaat in uwe magt, uwen geest te verryken en uw hart te zuiveren en te verbeteren; maar het hangt geenszins van u af, uwe uitwendige welvaart zo bloeiend en fchitterend te maaken, als gy zoudt wenfchen. Het ftaat in uwe magt, dat geene , wat gy uit hoofde van uw ampt en beroep te verrichten hebt, met naauwkeurigheid en getrouwheid te doen; maar het hangt geenszins van u af, zo veel goeds daarmede buiten u te veroorzaaken, en zulk eenen invloed op het algemeene best te hebben, als gy gaarne zoudt willen. Het ftaat in uwe magt, u door braafheid en deugd boven andere menfehen te doen uitmunten; maar het hangt niet altoos van u af, u door uitmuntende gaven en bekwaamheden , of door byzondere verdienften boven hen te verheffen. Het ftaat in uwe magt, Gode, uwen hoogften Opperheer en Rechter , welbehaaglyk te zyn en u in zyne gunst te verheugen ; maar het hangt niet altoos van u af, de goedkeuring en den lof uwer tydgenooten weg te draagen, of u van de gunst der grooten en magtigen deezer aarde te verzekeren. Het ftaat in uwe magt, u  188 REGELEN TER JUISTE J3E00RDEELING u door befcbeidenheid , door dienstvaardig, heid , door allerlei weldaadigheid de liefde uwer medemenfchen te verwerven; maar het hangt geenszins van u af, van hun geëerd, met verwondering bcfchouwd , voortgeholpen , of ook naar verdienden gewaardeerd en beloond te worden. Het ftaat eindelyk in uwe magt, deugdzaam en godvruchtig te leeven, en u langs dien weg tot een verhevener leven voor te bereiden; maar het hangt geenszins van u af, eene groote, eene fchitterende rol in dit leven te fpeelen, of hetzelve tot den hoogften trap van menfchelyken ouderdom te verlengen. Verfpil derhalven uwen tyd en uwe krachten niet in het najaagen van goederen, van voorrechten , van vermaaken, die niet van u afhangen, en die even zo dikwyls en nog meermaalcn den geenen, die ze niet zoekt en niet verdient, als den geenen, die zich daarop toelegt en dezelve waardig is, te beurt vallen; maar bezig ze omtrent dat geene , wat in uwe magt is, zo zult gy ze nimmer te vergeefs aanwenden, en uw doelwit, het geluk, nimmer misfen. . Geef, ten vierden , indien gy tusfchen de dingen, die tot het menfehelyke geluk be- hjo-  VAN DE WAARDE DER DINGEN. 189 liooren , of daartoe gebragt worden , verftandiglyk kiezen wilt, geeft de werkzaamheid de voorkeur voor de rust. Rust, werkelooze rust, is eigenlyk flechts een gebrek, flechts eene bepaaldheid, flechts een gevolg en bewys van zwakheid. Werkzaamheid alleen is leven, is genot, is geluk. Hoe werkzaamer gy zyt, en hoe verftandiger, hoe wcklaadiger uwe werkzaamheid is: deste volmaakter, deste Godegelykender zyt gy. Wenscht gy derhalven u recht over dit leven te verheugen, wenscht gy gelukkig, en in eenen hoogen trap gelukkig te zyn: haak dan nimmer naar de rust, als naar het doeleinde; maar geniet haar flechts als een middel tot grooter werkzaamheid; en ftel dat geene, 't welk u, op eene wyze met uwe krachten evenredig, bezig houdt, en u eerst na moeite en arbeid loon en genieting belooft, altoos boven dat geene, 't welk uwe krachten ongebruikt laat, u in vadfigheid inwikkelt, en u vermaak en voordeelen toezegt, die u fchier niets kosten. Denk dan liever zelf, en fchuuw de moeite van het onderzoek niet, dan dat gy enkel anderen voor u laat denken, en in hunne uitfpraaken en doorzigt berust. Werk liever zelf, en oeflx-n door den arbeid uwe krach-  100 REGELEN TER JUISTE B E 0 0 R DEELIN G krachten, dan dat gy eeniglyk anderen voor u werken laat, en de vruchten van hunnen arbeid in vadfige rust verteert. Verkies eene bezige levenswys, een ampt, eene plaats , die uwen geest in grooter werkzaamheid brengen, en u weinig ledigen tyd overlaaten, voor elke andere levenswys , elke andere plaats, die u weinig of geene bezigheid verfchaffen , fchoon ook deeze veel voordeeliger en aanzienlyker mogten zyn dan geene. Schat het vermaak, 't welk de vrucht van uwe overdenkingen en van uwe vlyt is , 't welk gy met moeite en arbeid, in het zweet uws aangezigts, gekocht hebt, veel hooger dan elk ander, 't welk u alleen door het geval aangebooden wordt, en 't welk gy eeniglyk genieten moogt, zonder het u bereid, of hetzelve verdiend te hebben. ILt eerfte zal u veel volmaakter, veel vergenoegder en gelukkiger maaken dan het laatfte ; en geene infpanning, geene moeite , die tot dit doel leidt, is verlies; ieder is gewin, en gewin, 't welk u ook dan nog byblyft, wanneer de traage van zyne onwerkzaame rust en van zyn verzadigend genot niets dan een treurig aandenken overhoudt. Wilt  VAN DE WAARDE DER DINGEN. l$t Wilt gy,ten vyfden,myn Christelyke Broeder! de goederen, de voorrechten, de vermaaken , die tot het menfehelyke geluk bebooren , of daartoe gebragt worden , juist beoordeelen , en tusfchen dezelve een verftandige keus doen, geef dan het geestelyke loven het zinnelyke , dat, wat uwen geest vergenoegder en volmaakter doet worden, boven dat geene den voorrang, 't welk u enkel door middel van uwe zinnen vermaak en genoegen verfchaft, of uwe uiterlyke welvaart bevordert. Dierelyk leven , gezondheid en fterkte des ligchaams , rykdom van aardfche goederen, zyn ontegenzeglyk begeerenswaardige zaaken; maar geestelyk leven, gezondheid en fterkte der ziele, rykdom in kennis, in wysheid en deugd, zyn veel, veel begeerenswaardiger. Geene kunnen even gemakkelyk nadeelig als nuttig voor ons worden; kunnen ons zo wel ellendig als gelukkig maaken, en duizend toevalligheden kunnen ons van dezelve berooven: deeze zyn en blyven fteeds weezenlyke goederen, kunnen ons nimmer benadeelen; maaken ons fteeds en voor eeuwig gelukkig. Geene zyn buiten ons; behooren niet' noodzaakelyk tot ons zeiven ; zyn flechts voor eenen korter of langer tyd met ons  392 REGELEN TER JUISTE BËOORDEËLING ons verbonden: deeze behooren werkelyk tot ons weezen, zyn onaffcheidbaar met ons vereenigd, en beftaan , zo lang wy zeiven beftaan. Bedenk 'er u derhalven niet over, de gezondheid en het leven van uw ligchaam aan de gezondheid en het leven van uwen geest, den rykdom van goud en zilver aan den rykdom in wysheid en deugd , den uiterlyken voorfpoed aan uwe innerlyke volmaaktheid op te offeren, indien gy tusfchen beiden uwe keus moet bepaalen, indien gy beiden niet te gelyk bezitten en behouden kunt. Geene zyn flechts gelegenheden, flechts middelen tot geJuk: deeze maaken het geluk zelf uit. Wacht u het middel het doeleinde voor te trekken, of naar het eerfte zo yverig als naar het laatfte te ftreeven. Staat, rang, magt en vermogen , aanzien en waardigheid , zyn gewislyk fchitterende voorrechten ; maar een geoeffend verftand , eene gevestigde braafheid , onverbreeklyke getrouwheid, godvruchtige, christelyke gevoelens, een zuiver hart, een onfchuldig , weldaadig leven , groote gelykheid aan Christus, groote gelykheid aan God, zyn veel, veel dierbaarer voorrechten. Geene behooren tot uwen uiterlyken toeftand , en veranderen te gelyk met denzelven: deeze ver-  Van de waarde der dingen. 193 verfraaien uwen geest, en zyn gelyk hy onfterflyk. Laat dan niet geene , maar deeze het uiterfte doelwit uwer wenfchen en poogingen weezen. Zinnelyke vermaaken zyn ongetwyffeld weezenlyke vermaaken , en indien zy rechtmaatig en onfchadelyk zyn , zyn zy uwer wenfehen en uwer gemaatigde najaaging waardig; maar veel zuiverer, veel edeler zyn nogthans de vermaaken van den geest en het hart; het vermaak, 't welk ons de kennis der waarheid, de volbrenging der plichten , de weldaadigheid jegens onze broederen, de vordering in het goede , de gemeenfchap mefi God, en de vreugde over God, het uitzigt, Vol verwachting, op een beter leven verfchaffen. Geene hebben wy met de dieren des velds gemeen; deeze verbinden ons met verhevener weezens , met de Godheid zelve. Geene fleepen dikwerf verdriet , walging en fmart na zich; deeze zyn even weldaadig als onfchadelyk, en verliezen nimmer hunne waarde en hunne zoetigheid. Laat derhalven geene u nooit in de verkryging en de genieting van deeze verhinderen ; laat niet de zinneJykheid , maar de reden u in de keus uwer vermaaken beftimren; waardeer dat geene, 't welk uwen geest en uw hart vergenoegt IX. Stuk. N en  194 REGELEN TER JUISTE BEOORDEELING en verheugt, veel hooger dan dat, wat uwe zinnen ftreelt; en offer geene zonder bedenken aan deeze op, wanneer gy flechts een van beiden genieten kunt. Zo zult gy de waarheid aan den fchyn, het weezenlyke aan het toevallige voortrekken, en uw geluk op vaste grondflagen vestigen Wilt gy, eindelyk, de goederen , de voorrechten, de vermaaken, die tot het menfche« lyke geluk behooren , juist beoordeelen, en tusfchen dezelve, in zulke gevallen , waarin zy niet nevens eikanderen beftaan kunnen , verflandig kiezen, geef dan het blyvende voor liet vergangklyke, het eeuwige voor het tydelykt de voorkeur. Gy wenscht immers niet enkel voor eenige dagen of jaaren; gy wenscht voor eeuwig gelukkig te zyn. Zoek derhalven uw geluk niet in dat geene, 't welk flechts weinige dagen of jaaren beflaat en dan verdwynt; zoek het voornaamelyk in dat geene, 't welk onvergangklyk en eeuwigduurend is. Alle uiterlyke dingen , die u thans gelukkig, vergenoegd , verheugd maaken, zyn vergangklyk, zyn van korten duur ; alleen uwe innerlyke volmaaktheid, de volmaaktheid van uwen geest, blyft eeuwig. Wat is onzekerer dan de be-  VAM DE WAARDE DER DINGEN. ÏQf bezitting van rykdom ? Wat is vergangklyker dan aardfche grootheid , dan aanzien en eer by de menfehen? Wat is bedrieglyker dan hunne gunst ? Wat is vlugtiger en ydeler dan zinnelyk vermaak? Wat is wankelender dan gezondheid en fterkte, dan het leven zelf? Aan welke toevallen, aan welke afwisfelingen en ommekeer zyn niet alle deeze voordeelen en goederen onderhevig! Wie kan 'er zich maar één jaar, maar éénen dag, maar één uur met volkomene zekerheid op verlaaten ? En hoe onfeilbaar is niet, vroeg of laat, hun geheel verlies! Niets van dat alles blyft u in den dood en in het graf by; niets van dat alles vergezelt u in de eeuwigheid ; niets van dat alles behoudt in de andere, betere waereld, die gy te gemoet fnelt, de geringfte waarde. Neen, daar henen vergezellen u alleen uwe geestelyke voorrechten , uwe goede gevoelens en daaden ; daar geit flechts wysheid , deugd, braafheid, een juistdenkend verftand, een welgeregeld hart , eene gelukkige bekwaamheid tot recht en wel te doen. Alleen deeze zyn blyvende goederen en voorrechten ; goederen en voorrechten , die aan de afwisfeling deidingen niet onderhevig zyn, die u door dood noch graf ontrukt kunnen worden. Leert gy N 2 hier  lO<5 REGELEN TER JUISTE BEOORDEELING hier redelyk en edel denken; leert gy u zei ven beftuuren en uwe lusten beteugelen; leert gy alle uwe bekwaamheden en vermogens naar den wil van hem , die ze u gegeeven heeft, en ten beste van uwe broederen gebruiken ; leert gy God boven alles, en uwen naasten als u zeiven lief hebben ; verkrygt gy hier eene overhellende , werkzaame neiging tot alles , wat recht en goed, wat fchoon en groot is; maakt gy u thans de volbrenging van uwen plicht tot vreugde, en weldoen tot vermaak, zo zyt gy gelukkig, en zult het eeuwig blyven, fchoon gy ook noch ryk, noch groot, noch magtig , noch gezond, noch ïlerk zyt, noch lang leeft. ó Vergeet dan nimmer, dat al het zigtbaare, hoe verblindend en hoe bekoorlyk het ook weezen moge , vergangklyk is, en flechts eenen korten tyd duurt; dat echter uw geest onflrerflyk, dat uwe toekomende verordening groot, dat dit leven flechts de voorbereiding tot een verhevener leven is, en dat derhalven, in opzigt tot uw weezenlyk geluk, alles daarop aankomt, dat gy de volmaaktheid van uwen geest bevordert, uwe groote verordening bereikt, en u voor dat verhevener leven gefchikt en waardig maakt. En  VAN DE WAARDE DER DINGEN. IQT En dit, myne aandachtige Toehoorers ! is de toets, dit zyn de regelen, die ons in het beoordeelen en in de keus der dingen, die tot het menfchelyk geluk behooren of daartoe gebragt worden, beftuuren moeten, en die ons zeker leiden zullen. Indien wy met betrekking tot alle goederen, alle bezigheden, alle voorrechten , alle vermaaken en geneugten deezes levens, het noodzaakelyke boven het enkel aangenaame en gemakkelyke , dat geene, 't welk wy door overdenken en oeffening verkrygen, voor het geene het geval en het geluk ons aanbieden , dat geene, 't welk in onze magt is, voor het geene niet van ons afhangt ; indien wy de werkzaamheid voor de rust, het geestelyke voor het zinnelyke , het blyvende voor het vergangklyke, en het eeuwige voor het tydelyke verkiezen: dan zullen wy op den weg, die tot het geluk leidt, geenen enkelen vergeeffchen flap doen , en dit gewenschte doel zo zeker bereiken , als wy hetzelve langs deezen weg najaagen. Amen. N3 AAN-   AANHANGSEL. EERSTE LEERREDE. DE LOF, WELKEN WY GODE SCHULDIG ZYN, VOOR HET HERSTELLEN VAN DEN VREDE EN DE ALGEMEENE RUST. Tekst: Het eerste boek de* koningen , Hoofdft. VIN. vs. 56. Geloofd zy de Heer, die zyn volk Israël rust gegeeven heeft. Uitgefprooken den zesden van Zomermaand i779> N 4   ö f> od , barmhartige , goedertierene God, vreugde en dankbaarheid verzamelen ons heden voor uw aangezigt. Vreugde over de herftelling van onze veiligheid en onze welvaart; dankbaarheid voor de hoede, waarmede gy ons bedekt, en de hulp, die gy ons betoond hebt. Ja, gy hebt ons als een Vader verfchoond ; duizend gevaaren en onheilen hebt gy van ons afgewend, en ons met uwe dierbaarfte zegeningen , met den zegen des vredes en der rust begenadigd. Geloofd zy uwe barmhartige goedheid voor dit onwaardeerbaare gefchenk, geloofd zy uwe ontfermende genade, die niet met ons handelt naar onze zonden, en ons niet vergeit naar onze ongerechtigheden; die liever zegent dan ftraft, en ons meer dpor weldaaden dan door geftrenge tuchtmiddelen tot gehoorzaamheid en tot plicht wil opwekken! Wel ons, dat wy onder uw toezigt ftaan, dat wy van u beheerscht en geregeerd worden ; want uw toezigt is het toezigt van den besten, toegenegenften Vader; uwe heerfchappy is de heerfcbappy van den wysften, goedertierenften Regent! Wel ons, dat alle onze lotgevallen van u afhangen j want gy beftiiurt hen allen, %o als voor N 5 ons  202 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAN ons en» het geheele ontelbaare huisgezin van uwe kinderen op aarde het beste is! Dit ondervinden en erkennen alle uwe dienaaren ; dit verkondigt de eene dag den anderen,- de eene nacht den anderen, de eene gebeurdtenis de andere; dit roept ons in 't byzonder de dag van heden met luider ftemme toe; dit is thans de lofgalm van het gantfche land, door u gered en voor u vergaderd ; en daarvoor zullen u eenmaal nevens ons alle tongen en volkeren pryzen! Ja, onder uwe hoede kunnen en zullen wy ook verder veilig woonen. Onder uw vaderlyk toezigt en voorzorg kan het ons aan geene weezenlyke goederen ontbreeken. Van u, onzen toegenegenften, wel. daadigften Vader, mogen en willen wy alles hoopen, alles verwachten, wat ons thans en in alle toekomende tyden deugdzaam en gelukkig kan maaken. Dankbaar en blymoedig willen wynu den weg des levens en der plich-' ten, dien gy voor ons verlicht en geëffend hebt, voortzetten, en nimmer aan uwe liefdeenhulp twyffelen. Vader, zie met goedkeuring op de vreugde en dankbaarheid van uwe kinderen neder! Heilig deeze vreugde; laat deezen dank dank des harten, laat dezelve duurzaam en vruchtbaar in goede 'Verken zynl  BEN VREDE EN DE ALGEMEENE RUST. 203 zyn! Neen, hy moet niet binnen deezen dag, niet binnen de plaats van onze godsdienftige byeenkomften beflooten zyn. Neen, u, onzen goedertierenen Vader en Weldoener, lief te hebben, ons in u te verblyden, en u uit liefde te gehoorzaamen, dit moet heden en morgen en alle de dagen van ons leven, onze aangenaamfte en gelieffte bezigheid zyn , zo als het heden en morgen en alle de dagen van ons leven onze plicht, onze eer en onze zaligheid is. Verfterk ons in deeze gevoelens door de overdenkingen , die wy thans over uwe goedheid en ons geluk voorftellen zullen , en verhoor ons gebed door Jefus Christus , in wiens naam wy u verder aanfpreeken en zeggen: Onze Vader, enz. Zynen broederen goede tydingen te verkondigen , myne aandachtige Toehoorers ! hen op de weldaaden van God onzen hemelfchen Vader oplettend, en in derzelver genot recht vrolyk te maaken; hen tot verheerlyking van zyne goedheid , tot dankbaarheid en liefde jegens hem op te wekken; hen in het vertrouwen op hem te bevestigen, en uitzigten van nog grpoter geluk voor hun te ontflui- ten;  204 GODS LOF , VOOR HET HERSTELLEN VAN ten: welk eene aangenaame, zalige bezigheid is dat niet voor menfehen, die hunne broederen en in hun en met hun hunnen algemeenen Weldoener en hemelfchen Vader liefde toedraagen! En deeze zalige bezigheid is de onze , myne geliefde Vrienden ! Daartoe zyn wy fteeds als leeraars van den Godsdienst en het Christendom geroepen. Daartoe zyn wy inzonderheid heden geroepen,nu wy u vrede prediken j en u tot dank jegens God, den geever des vredes, en tot vreugde over dit gefchenk zyner goedheid opwekken moeten, ö Verneemt dan onzen last tot u met zo veel te grooter opmerkzaamheid, en volgt denzelven zo veel te gewilliger, zo veel te gewenschter en troostryker deszelfs inhoud is. Vrede en algemeene rust, myne Geliefden ! wat wil dat niet al zeggen! wat behelst het niet al in zich ! Welke verfchriklyke onheilen, welke diepten van nood en ellende, welke duistere uitzigten verdwynen dan niet , en welke voordeelen , -welke zegeningen , welk eene hoop en blyde verwachtingen neemen niet hunne plaats in! Zo verdwynen alle verfchriklykheden van eenen angstvalligen , kommerlyken nacht, met het aanbreeken van de«  DEN VREDE EN DE ALGÈMEeNE RUST. 20$ den helderen morgen! Zo ontlastte zich dikwerf een zwaar onweder, 't welk boven onze hoofden hing en alles dreigde te verwoesten, in eenen zachten, vruchtbaaren regen, en zyne vreesverwekkende flagen waren fiegts heilzaame fchuddingen! En zouden wy dit geluk loogchenen , myne Broeders ! ons over dit geluk nietinnerlyk verblyden, en God, die ons met hetzelve begenadigd heeft, daarvoor Eiet met getroffene harten danken ? Neen , neen, wy zullen deeze zo gegronde vreugde involgen , en haar die richting trachten te geeven , waardoor zy eene Godvruchtige , Christelyke, Godebehaaglyke vreugde, waardoor zy eene hartélyke verheerlyking van God wordt. Geloofd,riep SaIomon,by de plegtige inwyding van den Tempel door hem gebouwd, uit, geloofd zy de Heer, die zyn volk Israël rust gegeeven heeft, die my, zynen knecht, daardoor in ftaat gefteld heeft, tot zyne verheerlyking en tot troost van zyne dienaaren te doen , 't geen myn vader David onder zyne krygszuchtige en onrustige regeering niet kon en behoorde te doen ! En wy , myne geliefde Vrienden! wy roepen heden met even zo veel  20Ó GODS LOf, VOOR HET HERSTELLÊN.^Att veel rechts eikanderen toe : Geloofd zy de Heer, die ons en alle de imvooneren van dit land, en zo veele nabuurige en verder afgelegene landen en volkeren rust gegeeven! geloofd zy de Heer, die ons en allen met het kostelyke gefchenk van den vrede begenadigd heeft! Ën wie van ons zal niet gaarne indeezen lofzang aan God mede inftemmen? Wie zich onttrekken den Allerhoogften de offerhande des danks te brengen, die deeze grootfte van alle aardfche weldaaden van ons afvordert ? Mogten wy het flechts met gevoelige, godvruchtige harten doen! De lof, welken wy Gode fchuldig zyn, voor het herftellen van den vrede en de algemeene rust: Dit is de bezigheid van den tegenwoordigen dag; en dit zal ook de inhoud van myn tegenwoordig voorftel vveczen. Maar wat betekent eigenlyk God vpor de herftcUing van de rust en den vrede te Jooven ? Het betekent, te erkennen en te gelooven, dat God het is, dien wy deezen vrede en deeze rust te danken hebben: het betekent, de groote waardy van deezen vrede en deeze rust in te zien en te befeffen, m zich in dezelve voor God  DEN VREDE EN DE ALGEMEENE RUST. 20f God hartelyk te yerblyden: het betekent, op de oogmerken van deeze Goddelyke weldaaden te letten , en een waardig gebruik van dezelve te maaken: het betekent eindelyk, door milddaadigbeid jegens onze broeders de oprechtheid van onze dankbaarheid jegens God te bewyzen. Wilt gy derhalven, myne geliefde Vrienden ! wilt gy God voor de herftelling van den vrede en de algemeene rust looven, gelyk het zynen redelyke aanbidderen past, wilt gy in waarheid en met harte!ykheid volgens onzen tekst uitroepen : Geloofd zy de Heer, die ons , zyn volk , rust gegeeven heeft: blyft dan niet by de naaste oorzaaken deezer gelukkige gebeurdtenis ftaan ; befchouwt dezelve in haare afhangklykheid van den Beftuurer der waereld, en erkent, dat het waarlyk de Heer is , van wien deeze weldaaden afkomftig zyn, en aan wien wy dezelve te danken hebben. En hoe zouden wy daaraan kunnen twyffelen, myn aandachtige Toehoorers ! Is bet niet de Heer, die het licht voortbrengt en de duisternis fchept, die den vrede geeft en het onheil gebiedt? Is hy het niet, die de harten der Koningen in zyne hand heeft, en dezelve als waterbeeken leidt, tot al wat hy wil?  io8 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAN wil? Waar is een fchepfel op aarde, dat niet van hem zoude afhangen? waar een gefchaa* pen geest, die zonder hem denken en willen en werken, die zonder hem en tegen zynen raad iets zoude kunnen befiuiten en uitvoeren? waar een menfehen vriend, een bevor* dcraar van vrede, die zulks niet door zyne kracht,door zynen geest zoude weezen? waar een menfehenhaater, een verftoorer der rust, die niet vah hem bepaald worden, en meer zoude kunnen doen,dan hyhem toelaat?waar eene gebeurdtenis, een geval, 't welk niet van hem beftuurd zou worden ? En zou dan de heuchelyke gebeurdtenis , die ons heden voor hem doet vergaderen , zyn werk niet weezen? Neen, hoe grooter de zwaarigheden waren , die zich daarby opdeeden , en hoe fpoediger en gelukkiger zy weggenoomen wierden ; deste minder kunnen wy in dit werk de hand van den Alwyzen, van den Algoeden, ontkennen. Hoe menigmaaïen hoorden wy niet zeggen, hoe menigmaaïen zeiden wy mogelyk niet zeiven: wie durft 'er zich mede vleien, dat zulke magtige heirlegers het ftrydperk• verlaaten zullen, zonder iets beflisfend ondernoomen, zonder hunne brachten tegen eikanderen op het flagveld beproefd te hebben?  den* vrede én dé algemééns rust. 200 ben ? Wie durft hoopen, dat men zulke buitengewoone onkosten, zulke vreésfelyke toerustingen maaken , zyne eisfchen en zynö rechten zo vuurig Verdeedigen, en dit alles zo fpoedig aan den vrede opofferen zal? Hoe verfchillend , fprak men ; zyn niet de gevoelens en de oogmerken ; hoe tegenftrydig en hoe weinig voor een vergelyk gcfchikt de belangen der twistende of in den twist gewikkelde partyen! Door welk opzigt tot ftille, vreedzaame deug. den en zaligheden zal het vuur van den ktygs* man, door jeugd en magt aangeblaazen, gedoofd en zynen dorst naar roem opgewoogen worden? Hoe veel meer grooten , en hoe veel meer dienaars en vleiers der grooten, vinden hun belang en hunne gewaande eer in de onrust en verwarring van den oorlog, dan by den geregelden loop der bezigheden ten tyde van vrede ! Hoe zullen alle deeze verhinderingen te boven gekomen , alle deeze zwaarigheden weggenoomen worden ? — Ydele zorgen! Nuodelooze bekommeringen! Onze God is in den hemel, en kan gebieden, wat hy wil; en Wat kan voor hem, den Ahnagtigen , den Alwyzen, eene verhindering weezen? Hy fpreektj en het is 'er; hy gebiedt en het ftaat! Hy wil, dat het vuur der tweedragt uitgebluscht Zal IX. Stuk, O ivof-  210 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAN worden , eer dat het in vollen vlam uitbarst en alles rondom zich verteert; en het wordt uitgcbluscht. Hy wil, dat het uitgetrokkene zwaard, 't welk reeds met bloed bevlekt, maar nog niet van bloed dronken is , wederom in zyne fcheede terug zal keeren, en het keert in dezelve terug. Hy wil, dat vrede en rust ons land, en zo veele nabuurige landen verkwikken en gelukkig maaken zullen ; en nu moeten duizend en duizend dingen in de geestel}ke en ligchaaraelyke waereld met eikanderen famenfpannen en op eikanderen werken, om zynen gunstryken wil ten uitvoer te brengen. Nu moec een held, van lauwrieren en jaaren verzadigd , zyne volkeren meer , dan anders helden gewoon zyn te doen, ontzien, en door het maatigen van zyn vuur , door .het fpaaren van zyne krachten, den weg tot vrede open laaten. Nu moet eene bemiddelende Mogendheid elders in eenen lastigen oorlog gewikkeld zyn , die haar naar her. herftellen der rust in de nabuurige gewesten doet wenfchen, en haar niet toelaat, in vreemde twisten daadelyk deel te neemen. Nu moeten magtige Vorften in het verre afgelegene Noorden en in het even zo verre af zynde Westen eikanderen de hand tot vrede bieden, en daardoor  DEN VREDE ËN DË ALGEMEËNÈ' RUST. 211 door in ftaat gefield worden, denzelven verre1 Van hunne grenzen onder andere volken te bewerken. Hier moet de bereidwilligheid tot denzelven door eene godsdienftige denkwyze , en door de zo natuurelyke begeerte rot eenen genisten ouderdom bevorderd; en daar de zucht tot het oorloogen door innerlyke en uiterlyke, huislyke en ftaatkundigc verhinderingen en veelerlei Vruehtelooze onderneemingen verzwakt worden. En wie , myne geliefde Vrienden ! wie heeft nu dit alles voorzien, toegelaaten , toegebragt , met elkander verbonden , tegen elkander opgewoogen , en tot het verkrygen \'an dit en van geert ander oogmerk geleid ? Wie dan de Almagtige, de Al wyze, die alles beftuurt en alles regeert, en aan wiens wil alles onderdaanig moet zyn? Ja, hy is het, die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde det aarde, den boog verbreekt, en de fpiesfe aan twee flnat, en de wagencn met vuur verbrand. Gelyk hy het is , die het zwaard roept over alle inwooners der aarde, die hetzelve gebiedt: zwaard, gaat door, door het land, om menfehen cn beesten uit te rocijen; zo is het ook hy, die den vrede fchenkt, die de grendelen der poorten bevestigt , opdat men veilig in het land konne woonen. Ja, hy heeft ook ons O 2 vre-  212 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAIf vrede en rust gegeeven, en heeft ons dezelve veel vroeger en in veel gelukkiger omftandigheden wedergegeeven, dan wy hadden durven hoopen I Hem , die den Vorften en hunnen raadslieden verftand en wysheid verleende, en zich beide van hunne fterkte en van hunne zwakheid tot zyne oogmerken bediende, hem hebben wy deeze dierbaare zegeningen des levens te danken ! Zyn naam , ja zyn naam , die zo groot en heerlyk is, zy daarvoor heden en altoos gepreezen! Wilt gy verder, myne aandachtige Toehoorers! den Heer onzen God voor het herftellen van den vrede en de algemeene rust den lof toebrengen , welken gy hem als zyne redelyke dienaars fchuldig zyt; wilt gy in waarheid en van harten volgens onzen tekst uitroepen: Geloofd zy de Heer, die ons, zyn volk , rust gegeeven heeft: erkent en befeft dan de groote waardy van deeze Goddelyke weldaaden, en verheugt u voor hem in dezelven. En waar is liet verftand , dat onweetend genoeg, het hart, dat. ongevoelig genoeg zoude weezen, om geen deel te neemen in deeze vreugde ? Welk eene gewenschte verandering heeft niet de vrede in onze innerlyke en uiterlyke omftandigheden voort-  DEN VREDE EN DE ALGEMEENE RUST. 2T3 voortgebragt! welke gevaaren van ons afgewend ! met welke zegeningen ons overitroomd! — Nog zweeft den meesten van ons bet beeld van den voorgaanden oorlog , met alle zyne verfehriklykheden en zyn gantsch lang gevolg van jammer en ellende voor oogen. Welke akelige verwachtingen van foortgelyke toongelen en jampen moesten ons dan niet by het uitbarsten van den thans geeindigden kryg vervaaren ! Hoe bevreesd maaken niet dusdaanige verwachtingen zelfs de kloekmoedigiten! Hoe ontruste ons niet reeds de onzekerheid, waarin wy omtrent het einde van den voorgaanden zomer leefden ! Hoe ontftelde niet een valsch gerucht van het aannaderen des vyands de inwooners van deeze ftad en het omliggende land! En indien nu de omftandigheden de zelfde gebleeven waren , hoe zorglyk zoude het vooruitzigt van het openen des veldtogts voor ons niet geweest zyn! Welk eene onzekerheid met betrekking tot onze bezittingen, onze perfoonen, onze woonplaats, zoude ons niet gekweld hebben ! Hoe zeer zouden wy niet daardoor in alle onze onderneemingen en bezigheden geftoord, opgehouden, in verwarring gebragt zyn geworden! — En hoe veele veel grooter en verfchriklyker onheilen hadO 3 den  214 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAN den ons niet kunnen treffen, indien het zo wispekuurige geluk der wapenen ons den nek had toegekeerd , indien het den vyand gelukt was tot in het hart van het land door te dringen! Welke verwoestingen , welke afpersfingen , welk een treurig vervoeren van onze maagen, onze vrienden, onze medeburgeren, zouden 'er niet misfchien de gevolgen van geweest zyn! Wie kan alsdan de grenzen vooruitzien, binnen welke de verbitterde , wraakgierige krygsman zichzelven bepaalen zal ? Wie den heilloozen invloed berekenen, die verfcheidenheid van godsdienftige gevoelens, die volkshaat en partyzucht op onverlichte en onbefchaafde menfehen zullen hebheri ? .Reeds zag ik in den geest, wanneer ik my de daadelyke aanweezendheid van deeze mogelyke onheilen voorftelde, toen zag ik een aanzienlyk gedeelte van de inwooneren deezer ftad op de vlugt gedreeven, broeders van broeders, vrienden van vrienden, ouders van hunne kinderen, echrgenooten van hunne echtgenootcn afgefcheurd, en de overgebleevenen voor zich en voor anderen gedeukt,' van hunne vryheid beroofd, in alle hunne bezigheden geftremd , van het grootfte gedeelte van hun vermogen ontbloot, en misfchien buiten ftaat gefteld , om hunne vet-  DEN VREDE EN DE ALGEMEENE RUST. 215 vernielde welvaart immer weder te hcrftcllen. Welke duistere uitzigten! welk een treurig voorgevoel, myne dierbaare Vrienden! En waar zyn zy nu , deeze uitzigten , dit voorgevoel , deeze onrust , deeze gevaaren , deeze nader- en verder af zynde onheilen ? Zy zyn allen , allen te gelyk, met den oorlog, hunne onzalige bron, verdweenen! En moed, en vertrouwen, en blydfchap, en genieting en verwachting van de dierbaarite goederen hebben hunne plaats by ons en in ons midden ingenoomen; hebben aan alles, wat ons omringt en ons betreft , eene andere gedaante gegeeven. Hoe veel fraaier bloeide niet voor ons de lente, toen wy haar onder de verwachting van den naby zynde vrede zagen bloeien! Hoe gantsch anders huppelden wy toen niet haare aankomst tegemoet! En wanneer thans de hemel helder is, dan voelen wy het, en verheugen 'er ons in, want ook in ons en rondom ons is helderheid en vreugde. De zwarte wolken , die ons met verderf en ondergang dreig, den, zyn verftrooid. Wanneer de natuur thans alle haare fchoonheden voor ons ten toon fpreidt, en alles, wat om ons is, leeft en zich beweegt, en zich in zyn aanweezen verheugt; O 4 dan  21"6 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLE.V VAN dan neemen wy in dit alles blymoedig deel, ge, voelen alle deeze fchoonheden, en verheffen ons met dankbaare harten tot hem, die zich in alles cn duor alles als den Alwyzen en Algoeden openbaart. Thans groeit en rypt het gezaaide veilig tegen den oogst. De krygsman zal bet niet met zyne voeten vertreeden , geen ysfdyke moordkreet zal den grond ontheiligen, waar het gezr.ng van den landman, en het gejuich van den maaijer gehoord zal worden. Geen vreemdeling zal inoogffen, wat de ingezeten gezaaid heeft. Elk zal zich over de vruchten van zynen arbeid verblydcn, zal eene zachte rust na den arbeid fmaaken , en geen vyandelyke overval zal hem in zyne ruste ftooren. Nu kunnen wy alle onze be. Zighcden met veiligheid en beteren voortgang verrichten-; nu de onfchuldige geneugten van bet gezellige leven met onbekommerde harten genieten; nu elk bedryf, eiken'tak van koop. handel, elke kunst, elke weetenfehap in den fchoot van den vrede en de algerocene rust onverhinderd voortzetten , en tot geduurig grooter volmaaktheid brengen. En dan, myne geliefde Vrienden! — ö Iet pok hier wel op , — het is in en voor zich Zelf  DEN VREDE EN DE ALGEMEENE UUST. 21? zelf en in zyne gevolgen van groot gewigt — en dan het vernietigen van eenen ouden , maar alte diep gewortelden wrok tusfchen twee nabuurige volkeren ; de nadere verbindtenis van twee ftaaten, door hunne vrederkeerige ligging en veiligheid , en door wederkeerige voordeelen natuurlyker wyze verbonden, maar tot nog toe zo verre van eikanderen verwyderd; het inftandhouden en bekrachtigen der kostbaarfte vryheden van ons algemeen Duitsch Vaderland ; het behouden van het nodige evenwigt van aanzien en vermogen onder de verfcheidene leden van dit flaatkundige ligchaam; misfchien zelfs het toeftoppen van veele bronnen van tweedragt en van twist voor het toekomende : welke voordeelen zyn dat niet ! wie kan hunne waarde ontkennen ? wie hen houden voor het geene zy zyn , zonder zich innerlyk over dezelve te verheugen , zonder den Algoeden, die ze ons verzorgd heeft, van gantfcher harten daarvoor te pryzen ? Ja , verblydt u met my, myne Broeders en Zusters! over de aangenaame rust, welke ons de Heer gegeeven ; verblydt u over de vermogende befcherming, waarmede hy ons onder alle ge. vaaren, die ons dreigden , behoed , en over de heerlyke hulp , welke hy ons beweezen ; O 5 ver.  21 8 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAN verblydt u over al het goede en de zegeningen, welke hy ons door den vrede gefchonken, en de heuchlyke uitzigten, welke hy ons in het toekomende geopend heeft! Vreugde is de dank, de lof, welken hy, onze goedgunilige hemelfche Vader, voornaamelyk van ons verlangt. Maar zekerlyk geen woeste, geen uitgelaatenc vreugde, geen vreugde, die ons en anderen fchaadelyk is; maar eene vreugde, gelyk zynen verflandige, voor verhevener volmaaktheid cn geluk vatbaare kinderen past: eene vreugde, die met de gedachte aan hem verbonden, en door de gedachte aan hem veredeld wordt, en zich dan door deste gewilliger cn onvermoeider recht- en weldoen aan den dag legt. Indien gy den Heere onzen God de offerande van zulk eene vreugde brengt, myne aandachtige Toehoorers ! zult gy hem gewislyk ook hierdoor looven , dat gy op de oogmerken van zyne weldaaden, ons beweezen, let, en een volkomen waardig gebruik van dezelve maakt. Zyn oogmerk, myne Geliefden! is in de daad geen ander dan redding, dan zaligheid. Het einde van alles , wat hy befchikt en verricht, wat hy gehengt en toelaat, om leven en vreugde  DEN VREDE EN DE ALGEMEENE RUST, 2TQ de en volmaaktheid en geluk onder zyne fchepfcis te verfpreiden en te bevorderen; daarop Joopen alle weldaaden en alle tuchtigingen van den God der liefde, alle gewenschte en alle onvoorfpoedige lotgevallen uit, welke de menfehen onder zyn toezigt en regeering treffen. Nimmer ftrafc hy, enkel om te ftraffen; nimmer verwoest hy, enkel om te verwoesten; nimmer laat hy het zwaard, of den honger , of andere foorten van dood op den aardbodem woeden , enkel om jammer en geklag onder deszelfs bewooners te verwekken ; nimmer recht hy als Rechter, die enkel Hechter, die niet tevens Schepper, niet tevens Vader, niet de liefde zelve zoude weezen. Neen, ecu wig is en blyft hy de liefde; eeuwig is en blyft hy de h'efderyklte Vader van alle zyne kinderen; eeuwig is en blyft zyn doen enkel zegen. Vroeg of laat moet uit de duisternis licht, uit den dood leven , uit de ellende geluk ontftaan; want anders zoude 'er in zyn ryk noch duisternis, noch dood, noch ellende plaats kunnen grypen. Vroeg of laat moeten alle traanen , alle zuchten , alle klagtcn , alle pynen vermaak en vreugde baaren; want anders zouden 'er in zyn ryk geen traanen geftort, geen guchten en klagten gehoord , geen pynen gevoeld  220 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAN voeld kunnen worden. Zekerlyk bemerkt en gelooft dit alleen de wyze , alleen de C'iristen, die op den weg der wysheid en der kinderlyke godvrucht reeds verre gevorderd is ; zekerlyk bidt ook deeze alleen dan God zonder uitzondering en bcpaaiing als den God der liefde aan, wanneer eene ryke maat van licht en kracht zyn' geest doorftroomt, en hy zich hooger dan gewoonlyk tot zynen Oorfprong, tot den Vader der geesten, verheft. Maar welk Christen , welk mensch , hy zy fterk of zwak, zy een kind, of een jongeling, of een man in de wysheid en in den Christelyken Godsdienst, kan de goedheid en genade van zynen hemelfchen Vader loogchenen, wanneer hy zyne kostbaarfte zegeningen over ons uitgiet, en wanneer hy zulks op dien tyd en in die omftandigheden doet, als wy hetzelve het minst zoude durven hoopen en verwachten ? Wie vindt zich dan niet gedrongen, om uit te roepen: Barmhartig en genadig is de Heer, langmoedig en groot van goedertierenheid ;hy houdt niet eeuwiglyk toom; hy ontfermt zich onzer, gelyk zich een vader ontfermt ova zyne kinderen! En dit, juist dit, myne Broeders! moet ons ook het gefchenk van den vrede Jeercn, waarmede  DEN VREDE EN DE ALGEMEENE RUST. S2t mede God ons gezegend heeft. Het moet ons en allen toeroepen: Menfehen, twyffek niet aan de toegenegenheid, aan het gunstryke toez:gt en de voorzorg van uwen hemelfchen Vader! Ziet, hoe gaarne hy helpt, hoe krachtdaadig hy helpt, hoe hy dikwyls met zyne hulp naby u is , terwyl gy dezelve nog zo verre verwyderd acht te zyn! Ziet, Zo genadig heeft hy de gebeden zyner kinderen om vrede en rust verhoord! Zo fpoedig droogde hy de traanen van het aangezigt der bedroefden en bekommerden af! Zo fpoedig laat hy de blydfchap in de wooningen der bevreesden en treurenden te rug keeren! Met zulk een vaderlyk medelyden fchenkt hy de moeder haaren zoon, de echtgenoote haaren man, den broeder zynen broeder, den vriend zynen vriend weder! ö Gelooft toch, dat God enkel liefde, dat hy ook voor ons enkel liefde is; dat hy gaarne en aan een iegelyk weldoet; en dat hy nimmer ftraffen , nimmer ftrenge tuchtmiddelen gebruiken zoude, indien niet juist deeze zyne liefde, die alle menfehen, en alle de lotgevallen der menfehen, en alle omwentelingen van tyd en van eeuwigheid omvat, zulks vorderde. En indien gy dit gelooft; indien gy thans zulke  222 GODS LOf1, VOOR HET HERSTELLEN VAN ke onloogchenbaare bewyzen daarvan voor oogen hebt; zou dit dan niet, gelyk de wyze Koning terftond na den tekst zegt, uwe harten tot hem neigen ? Zou dit u geene liefde , hartelyke, innerlyke liefde tot hem inboezemen ? niet de volkomcnfte onderdaanigheid aan hem in u uitwerken ? Zou dit u niet over* haaien , om te wandelen in zyne wegen, en alle zyne geboden en rechten te onderhou* den.? Hoe ? zoudt gy deezen God der liefde «we gehoorzaamheid kunnen onttrekken ? u tegen deezen genadigen Weldoener door moedwillige zonden aan de fchandelykfle ondankbaarheid fchuldig maaken? Hoe? zoudt gy den vrede, de ritst, dien God u fchenkt, tot zorgeloosheid, tot godloosheid, tot vermeerdering van uwe dartelheid en pracht , tot ydelheid uwer zinnen, tot het verwyderen van uwe harten van God kunnen misbruiken? Neen, neen , myne geliefde Vrienden ! wilt gy dit Goddelyk gefchenk waardig gebruiken , dan moet gy het tot die oogmerken gebruiken , waartoe God het ons gegeeven heeft: cn deeze beftaan in de waare, duurzaams volmaaktheid en het geluk van u en uwe broederen i deeze beftaan in gehoorzaamheid uit liefde en uit dankbaarheid. Thans, daar God u vrede fchenkt,  DEN VREDE EN DS ALGEMEENE RUST. 223 fchenkt, kunt gy zo veel te geruster en voorfpoediger aan uwe verbetering arbeiden; kunt zo veel te meer tyds tot het uitbreiden en befchaaven van uwe kundigheden, tot oeffening in de deugd befteeden ; kunt zo veel te onverhinderder en vryer den openbaaren eer. dienst en alle godsdienftige oeffeningen waarneemen. Thans kunt gy zo veel zekerer de welvaart van uwe huisgezinnen , en het best der burgerlyke maatfehappy behartigen. Thans hebt gy zo veel te meerder vermogens en aanmoedigingen tot onderneemingen nuttig voor het algemeene welzyn. — Thans zy derhalven de vader, de moeder des huisgezins zo veel zorgvuldiger en naarftiger in de opvoeding van hunne kinderen ! Thans laate de leeraar van den Godsdienst en de weetenfehappen zich de bevordering van waarheid, wysheid, deugd,"" van het Christendom'zo veel te ernftiger ter harte gaan ! Thans arbeide de Staatsman , de Rechter, de Magiftraatsperfoon deste blymoediger.en onvermoeider aan de innerlyke welvaart van het Land, de Stad, de grooter of kleiner maatfehappy, de byzondere perfoonen, wier welzyn hy kan en behoort te bevorderen! Thans verrichte de Landman, de Kunstenaar , de Ambagtsman , de Koopman, thans ver-  224 GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAN verrichte eik de bezigheden van zyn beroep, van zynen ftand en ampt , deste vrolyker en geruster , maar ook deste naauwkeuriger en edeler; daar het God is , die 'er hem de nodige rust en kracht toe gefchonken heeft I Thans beyvere zich een ieder, om door huislyken en gezelligen vrede, door vrede met zyn eigen hart en geweeten, door vrede met God, zynen Schepper en Rechter , het genot van den algemeenen vrede voor zich aangenaam en volkomen duurzaam te maaken ! Hierdoor zal by de gunstryke oogmerken, welke God daar* by heeft , gewislyk bevorderen en bereiken. Hierdoor zal hy hem op eene waardiger wyze looven, dan door alle de plegtigheden en lofzangen van den tegenwoordigen dag. Eindelyk,myn aandachtige Toehoorers! wilt gy den Heer onzen God voor het herftelien van den vrede en de algemeene rust op eene hem welbehaaglyke wyze looven , vergeet dan toch der weldaadigheid en mededeelzaamheid niet, want aan zodanige offeranden heeft hy een byzonder welgevallen. Weest milddaadig, onbekrompen jegens de zodanigen van onze broederen, welken de geesfel van den oorlog daadelyk getroffen , en ten deele gevoelig getroffen heeft. ÓHoe  DEN VREDE EN DE ALGEMEENE RUST. 225 è Hoe veel gelukkiger waren niet wy dan zy» Terwyl wy ons gerust in de armen van den ilaap nederleggen en in denzelven verkwikking zoeken en vinden konden: moesten zy, onze broeders, menigmaaïen der afgematte natuur geweld aandoen en den zoeten flaap van zich verwyderen ; of konden zich niet zon. der angstvallige ongerustheid aan denzelven overgeeven; of moesten zich aan denzelven vol fchrik voor het tot hen naderende , of hen reeds aangrypende gevaar ontrukken. Terwyl wy flechts uit vertellingen iets van de vyanden van ons vaderland, van oorlogszuchtige toerustingen en optogten, van begonnene of voortgezette vyandlykheden, van fpoedig te verwachtene gewigtige tooneelen ivisten en hoorden : hadden deezen, onze broeders, alle deeze voorwerpen van vrees en verfchrikking dikwerf voor oogen; zagen en hoorden meer dan eens hunne vyanden onmiddelyk op hen aanrukken , lagen ftaag voor hunne eerfte aanvallen, voor de eerfte uitwerkfels van den oorlogzuchtigen moed der eenen, en voor de onmenfchelyke woede der anderen bloot , en gevoelden meer dan eens alle de ellende, welke ruuwe woestheid en ongetoomde roofzucht rondom zich JX. Stuk. P ver.  22Ö GODS LOF, VOOR HET HERSTELLEN VAN verfpreiden. Terwyl wy de bezigheden van onze beroepen onverhinderd waarnaamcn, en daardoor voor het welzyn van ons en de onzen konden zorgen, moesten deezen, onze broeders, zeer dikwyls hunnen koophandel, hun bedryf, hunne wooningen, hunne echtgencoten, hunne kinderen en maagfchap verlaaten , hunne bezigheden eensklaps afbreeken , en, met al het overige tot goeden buit achter te laaten , flechts voor de veiligheid v mering overgeeven, Welaan , myne aandachtige Toehoorers! vergunt my dit ampt heden in opzigt tot een der voorgenoemde gebreken te bekleeden; en dit gebrek is de ydele eerzucht. My komt zy. g<3-  23§ DRANGREDENEN TEGEN gcvaarlyker voor, dan ze misfchien u voorkomt. Mogelyk heb ik 'er meer en onzydiger over gedacht dan veelen van u. Althans is het myn plicht, u te zeggen, welke kwaade, nadeeligc gevolgen ik daarvan ducht; en u betaamt het, toe te zien, dat dezelve voorgekomen , of dat zy opgeheeven worden. Geen bedilzucht, maar liefde, dit moogt gy vastelyk vertrouwen , myne geliefde Vrienden! eene waare, zuivere liefde voor u, eene innerlyke begeerte, om uwe volmaaktheid te bevorderen , is het, die my alles, wat ik u daarover zeggen zal, heeft ingegeeven; en in dezelfde gemoedsgefteldheid zult gy het, zo als ik hoop , aanhooren en tot uw voordeel gebruiken. Toepaslingen zal ik in het geheel niet maaken; die zullen gantschlyk aan uw eigen oordeel overgclaaten worden. De Apostel Paulus waarfchuuwt reeds in onzen tekst de Christenen voor dat gebrek , waarvoor ik voorneemens ben u te waarfchuuwen. Doet niets , roept hy hun toe, doet niets door ydele eer, of uit eene ydele zacht om te behaagen. Om van deeze vermaaning het beste gebruik te maaken, zal ik twee dingen doen: Voor~  DE YDELE EERZUCHT. 23? Vooreerst aanwyzen, wat ydele eerzucht is, waardoor zy zich vertoont, en waardoor zy ftraflaar en zondig wordt. En Daarna, haare nadeelige gevolgen in bet licht Hellen, en u daardoor met de nodige wapenen ter bcftryding van dezelve toerusten. Verwart de ydele eerzucht niet met de geowlofde edele eerzucht. Deeze fpoort ons aan, op den weg der wysheid, der deugd, eener weldaadige en voor het algemcene best nuttige Jeyeoswyze naar de hoogachting onzer mede menfehen en medeburgeren te ftreeven , of liever ons derzelvcr waardig te maaken, zy moge ons dan ten deel vallen of niet: geene, de ydele eerzucht, beveelt ons in alle, en inzonderheid in geringe, weinig gewigtige, of geheel nietsbetekende dingen onze uitmuntendheid te zoeken; altoos naar goedkeuring en lof te haaken; en ten dien einde alles , wat maar eenige waarde bezit, en ons op de eene of andere wyze aangaat, of in verbindtenis met ons ftaat, in het voordeeligfte licht te plaatfcn, en op allerlei wyze te doen gelden. Verwart ook de ydele eerzucht niet met den trots  240 DRANGREDENEN TEGEN trots of den hoogmoed. Beiden zyn gebreken, maar niet volkomen eenerlei gebreken ; en niet altoos by eikanderen. Beiden kunnen op zichzelf alleen beftaan. Is de trots niet zelden met de ydele eerzucht verbonden , hy fluit dezelve even dikwyls', mogelyk nog meermaalcn buiten ; even als de ydele eerzucht daarentegen zeer dikwyls, ja gewoonlyk.zonder trotschheid is. Menig een is te trotsch om zich met ydele eer te laaten paaien; veelen , zeer veelen kittelen zich eeniglyk daarom met ydele eer, omdat zy niet hooghartig genoeg zyn, of geene genocgzaame Mof tot hoogmoed hebben. Trotschheid grondt zich meer op het gevoel van inwendige vermogens, en is eene buitenfpoorige waardeering en hoogfehatting van dezelve: ydele eerzucht houdt zich meer met uiterlyke dingen bezig, die niet tot ons zeiven behooren en geene innerlyke ivaarde bezitten. Zy is even daarom een nog laager gebrek , eene nog onedeler wyze van denken , dan de hoogmoed , en {licht, over het geheel genoomen, nog meerder kwaad dan deeze. Ondertusfchen kunnen de grenzen deezer gebreken niet altoos volkomen juist bepaald worden; zy loopen dikwyls in eikanderen j worden dikwyls in de dage-  ÖË YDÈLE ÈERZÜCHT'i | gelykfche taal met eikanderen verward ; ert fchoon wy ook by het beftryden van dezelve het eene met het andere verwisfelen rhog* ten, zullen wy toch altoos flechts den'eenen vyand van onze welvaart tegen den anderen, maar nooit eenen vyand tegen eenen Vriend Verruilen. Dan ter hoofdzaake. —> Wat is , en waardoor vertoont zich de ydelt eerzucht? De ydele eerzucht heeft een zeer* uitgeftrekt gebied; zy vertoont zich op zeef menigvuldige wyzen. Zy beftaat in het algemeen in de begeerte en de pooging, om zicli te doen zien , zich van anderen te onderfcheiden, zyne uitmuntendheid aan den dag te leggen en te doen gelden. Zo verfchillend deeze uitmuntendheid is , zo verfchillende zyn ook de foorten en wyzingert der ydele eerzucht. Dus laat de fchrandere zyn vernuft, de ryke zynen rykdom , de aanzienlyke zyne uiterlyke eeretekenen fchitteren. Dus zal de fchoonheid haar vermogen, de bevalligheid haare bekoorlykheden, de kunst haar recht op bewondering, de weetenfehap haare magt op het menfehelyke verftand, fomwylen zelfs de deugd de heerfchappy over hét menfehelyke hart, haar tOebehoorende , aan anIX. Stuk, q de-  242 DRANGREDENEN TEGEN deren doen gevoelen, en zich door het aan den dag leggen en het gebruiken van haare uitmuntendheid, hoogachting, goedkeuring, lof, onderwerping, eerbied verwerven; en indien zy uit zulke gronden en met zulke oogmerken fpreeken , zwygen , handelen , zich vertoonen, dan mengt zich de ydele eerzucht onder het gedrag het voorkomen van den deugdzaame, den geleerde, den kunstenaar , de bevalligheid en de fchoonheid: en indien deeze gronden, deeze oogmerken dikwyls, indien zy gewoonlyk hunne gefprekken en daaden bepaalen, indien zy meer by hun gelden, en krachtiger op hen werken, dan de liefde tot het geene waar en goed is,meer dan de begeerte, om Gode te behaagen en hunne medemenfehen nuttig té zyn; dan wordt deeze ydele eerzucht by hen zondig, en beneemt hunne uitmuntendheden een groot gedeelte van haare waarde. — Dit onderfcheid moeten wy wel in het oog houden, myne aandachtige Toehoorers! De zucht om te béhaagen is ons allen natuurelyk ; zy fpoort ons allen aan , ons aan anderen van de beste zyde te vertoonen; en aan haar hebben wy ontegenzeglyk veele aangenaamheden ea  DE YDELE EERZUCHT* ,243 en voordeelen, inzonderheid met betrekking tot de gezellige verkeering, te danken. Zy voorkomt menigen buitenfprong van laage en fchandelyke driften; befpaart ons het walgelyke gezigt van veele affchuuwelyke , laage tooneelen; vermindert den aanftoot en ergernis in de waereld ; is menigmaaïen de moeder van goede daaden; kan allengskens zelfs op de gevoelens van den mensch eenen heil. zaamen invloed hebben ; en is altoos eene hulde, welke wy de waardigheid der menschheid en der deugd bewyzen. Zo lang deeze begeerte om te behaagen niet de voornaamfte, niet de heerfchende begeerte in onze ziel is ; zo lang zy ondergefchikt blyft aan het geene wy Gode cn den Godsdienst, der waarheid en onzen plicht fchuldig zyn ; zo lang zy zich van geene onrechtmaatige middelen , waardoor andere menfehen verkort en beledigd worden, bedient, om zich te vergenoegen : zo lang kunnen wy haar onder de goede dryfveeren van ons gedrag tellen, en mogen haar geenszins ftrafwaardige ydele eerzucht noemen. Beheerscht ons echter deeze zucht om te behaagen zodanig, c:at wy niet meer vraaq 2 gen:  244 DRANGREDENEN TEGEN gen: wat waar, wat rechtvaardig is, wat met den wil van God en onzen plicht overeen komt ? maar flechts : wat behaagt ? wat op goedkeuring en lof ftaat mag maaken ? wat onze uitmuntendheid in het gunstigfte licht zal ftellen ? Beheerscht zy ons zodanig, dat wy eenen iegelyk, den dwaas zo wel als den wyze,den ondeugenden zo wel als den deugdzaamen, hun, die kinderen zyn in het verftand, zo wel als bun, die ais mannen denken , zoeken te behaagen ; beheerscht zy ons zodanig, dat wy ons bevlytigen niet alleen om onze uitmuntendheid te doen gelden , maar tevens de uitmuntendheid van anderen te verdonkeren, te verkleinen , verdacht te maaken; beheerscht zy ons zodanig, dat wy ons van al dat geene, wat tot de uitwendige gedaante, den opfchik, de bevalligheid en zo voorts behoort, eene ernftige, gewigtige bezigheid maaken, en tot zulke, meestal nietsbetekenende dingen , veel tyds en zorg befteeden; beheerscht zy ons eindelyk zodanig, dat wy,. om anderen te behaagen, ons laaten ■óverhaalen om zelfs wel iets kwaads , ten minfte iets dubbelzinnigs te verrichten , of bet toch niet waagen durven , dat goede te zeggen en te doen, 't welk misfchien niet in de  DE YDELE EERZUCHT. 24J de mode, en niet naar den fmaak der meesten is, en die plichten te betrachten, en naauwkeurig te betrachten, wier verzuim en verwaarloozing men zich misfchien tot eene eer rekent; ja dan is onze zucht om te behaagen en onze uitmuntendheid te doen gelden, hoogst ftrafbaar ; dan is zy laage , ydele eerzucht; eene ydele eerzucht, die den mensch en den Christen geheel onwaardig is. En hoe zeer wenschte ik niet, ulieden daarvan te overtuigen,myne aandachtigeToehoorers! Welk eene menigte vanfehaadelyke, verderflyke gevolgen fleept niet de ydele eerzucht in het algemeen, en inzonderheid ook de begeerte, om door uiterlyke dingen te behaagen, na zich! Verleent my by deeze befebouwingen eene ftille aandacht, en vergadert u daardoor ftof tot nadenken over dit onderwerp. De ydele eerzucht beneemt den mensch gemeenlyk het eigendommtlyke , het oorfpronglyke, 't welk hy heeft, en 't welk hem tot deezen en geen anderen mensch maakt; die plooi van den geest, welke hem de dingen, die rondom hem en buiten hem zyn, van deeze en niet Q 3 van  246 DRANGREDENEN TEGEN van eene andere zyde doet aanzien, beoordeelen, behandelen; en waardoor hy dan ook anderen aanleiding geeft, honderd zaaken van eene nieuwe nog onopgemerkte zyde, of in nieuwe, niet gewoone verbindtenisfen te befchouwen, en dus hunnen gezigtkring uit te breiden, hun oordeel en hunnen fmaak te befchaaven en zo vervolgens. Dit alles vervalt grootdeels by menfehen, welken door de ydele eerzucht beftuurd worden. Niemand Vertrouwt zich daar , dat geene te zyn , of te fchynen, wat hy waarlyk is; zich zeiven en andere menfchen en dingen zodanig aan te zien, te beoordeelen, te behandelen , als hem dat alles daadelyk voorkomt; zich zodanig te houden en te gedraagen, als met zyne inzigten, zyne neigingen, zynen fmaak, zyne behoeften overeenkomftig zoude zyn. Elk wil zich naar den heerfehenden toon fchikken ; elk dat geene zyn of fchynen te weezen, wat anderen zyn, of fchynen te weezen. Dus oordeelt de een als de ander; en allen zodanig, als fommige weinige menfehen, wien het gelukt is, den toon te ftellen. Dus gedraagt zich de een als de ander, fielt de een zich aan als de ander, kleedt zich de een als de ander; en allen zodanig, als het het geval, of de grillen  DE YDELE EERZUCHT. 24"7 len van eenen onbekenden, of de dwaasheid en wuftheid van eenen vreemdeling behaagd heeft te bepaalen, dat men zich gedraagen en aanftellen en kleeden zoude. Dus verloogchent elk honderd en honderdmaal en zyn' fmaak, zyn verftand, zyn gevoelen , om te doen, wat anderen verrichten ; gevoelt wel den last, die hem prangt; zucht 'er wel in ftilte over; weet eigenlyk niet, wie hem denzelven opgelegd heeft; en durft het nogthans niet waagen, hem van zich te werpen. Dus vormt en plooit zich telkens de een naar den anderen ; befluit zich telkens van alle kanten binnen naauwer grenzen; laat zich telkens aan meerder banden leggen; wordt zichzelven telkens ongelyker; en vertoont zich honderdmaalen onder het aangenoomene masker, tegen eenmaal in zyne natuurelyke gedaante. En hieruit ontftaat noodwendig eene verveelende , verdrietige eentoonigheid in woorden , gefprekken , gevoelens , zeden , gebruiken ; een fchandelyke ftilftand , of eene zeer langzaame vordering in het ontwikkelen der menfehelyke bekwaamheden en vermogens. De kunst verdringt de natuur, en de mensch verliest zichzelven onder de ' Q 4 me-'  348 DRANGREDENEN TEGEN menigvuldige bekleedfels, die hem omringen en mismaaken, Ydele eerzucht, inzonderheid ook in opzigt tot uitwendige, ontleende dingen, vooronderJlelt, verder, gewoonlyk zwakheid, gemis aan waare verdienften , gemis aan weezenlyk ver, eerenswaardige hoedanigheden; zy is fchier altoos een gebrek van ledige harsfenen, van geringe zielen. Hy, die zyne waarde als mensch, als burger, als Christen, als een braaf hnisva, der , als eene waardige huismoeder befeft ; hy, die weet en befeft, dat hy-zynen ftand, zyn ampt eer aandoet, zynen plicht getrou, welyk volbrengt, der maatfehappy nuttige diepften bewyst; weet en .befeft tevens, dat hy goedkeuring, hoogachting, eer verdient; zoekt dezelve derhalven niet angstvallig, doet geene uitwendige , geringe , weinig betekepende uitmuntendheden gelden , die , tegen geenen opgewoogen , niets zyn , en die hy zichzelven nimmer tot verdienfte toefchryven kan. Maar hy, die van zulke waare uit, muntendheden ontbloot is, geene innerlyke kracht en fterkte in zich gewaar wordt, zich flQor wysheid, noch door deugd, noch door m leven , nuttig voor het algemeen , van an*  DE YDELE EERZUCHT. 249 anderen onderfcheidt, geene weezenlyke verdienften bezit, en zich ook bekwaam noch gewillig bevindt , om zich zodanige te verwerven, en dan toch in de menfehelyke famenleeving eene vertooning maaken , daar zekere rolle fpeelen , en zich wil doen opmerken en achten: moet zekerlyk tot zulke geringe kunstgreepen zyne toevlugt neemen, en zich bevlytigen , om door zynen ftaat, zyne kleeding, zyn opfchik, zyne houding, zyn uiterlyk voorkomen het gemis aan waare uitmuntendheden en verdienften te verbergen , of eenigzins te vergoeden. Eene bedenking , myne geliefde Vrienden! die elke ziel, waarin nog een eenig vonkje van edel vuur gloort, eenig gevoel van innerlyk vermogen en waardigheid is, van alle ydele eerzucht afkeerig maaken, en haar met fchaamte bedekken moest, zo dikwerf zy in verzoeking komt, om haare waarde of haare eer in uiterlyke, toevallige dingen, die niet tot haar weezen behooren, te zoeken. Ydele eerzucht is, ten derden, de moeder van ontelbaare dwaalingen ;zy verhindert den mensch de waardy der dingen wel in te zien en te beoordeelen, zich zelv' en andere menfehen Q 5 naar  25° DRANGREDENEN TEGEN naar den rechten maatftaf af te meeten, en elke zaak te houden voor het geene zy is. Ydele eerzucht is de gezvvoorene vyandin deiwaarheid en van het gezond menfehen - verftand. Waar zy regeert, daar wil men misleiden, en wordt alles misleid; daar onderfcheidt men zelden den fchyn van de waarheid, laat zich door elke flikkering verblinden , houdt kunst voor natuur, het masker voor de gedaante , leeft meer in eene ingebeelde dan in eene daadelyke waereld. Wat niet fchittert, Avordt veracht, verworpen, al zou het ook de edelfte diamant zyn. Alleen dat, wat in het oog valt, wat glinstert , wordt gewaardeerd en vereerd, al zou het ook het Jigtfte klatergoud zyn 1 Waar de ydele eerzucht het gebied voert, wordt de wysheid in een eenvoudig gewaad, wordt de deugd in haare onopgefmukte fchoonheid niet gekend ; en indien zy het waagen voor den dag te treeden, loopen zy gevaar van gehoond en befpot te worden. Maar de dwaasheid in haare bonte fchitterende klederen, en de ondeugd in haaren pracht en opzien verwekkend toeftel, zullen weldra de oplettendheid, goedkeuring , hoogachting , loffpraak , eerbied van de onbedachtzaame, wufte menigte onder bedwang heb-  DE Y-DELE EERZUCHT. 251 hebben. Ik zal duidelyker fpreeken: waar de ydele eerzucht op den troon zit en den toon geeft, daar wordt de mensch niet als mensch gewaardeerd; daar wordt de ryke, omdat hy ryk is, geacht, de arme, omdat hy arm is, verfmaad ; daar wordt niet naar wysheid , niet naar deugd, maar naar het behaaglyke , naar de wyze van leeven, naar befchaafde, bevallige zeden gevraagd ; daar bekommert men 'er zich niet om, wie de menschlievendfte mensch , de nuttigfte burger, de beste Christen, maar wie de aangenaamfte man in de gezelfchappen, de man van den meest befchaafden fmaak, de volmaakfte echo van den beerfchenden toon is; daar komt het niet op verdienften, maar op den fchyn van verdienften aan ; daar bepaalt het kleed de waarde van den man; daar vindt men beminnenswaardige ondeugden en haatenswaardige deugden; daar worden ligter tien zedelyke gebreken, tien weezenlyk kwaade daaden , dan éénen misdag tegen de wetten der welvoeglykheid en welgemanierdheid, over het hoofd gezien. De ydele eerzucht is, ten vierden, eene opsnhaare en aanhoudende belediging van de gantfche famenleeving. Die door ydele eerzucht gedree- ven  252 DRANGREDENEN TEGEN ven wordt, tracht ons geduurig te verblinden, te misleiden, tot dwaaling te vervoeren; elke zaak uit haare plaats te rukken, en haar in een valsch gezigtpunt te (lellen. Wy moeten hem voor grooter achten , dan hy is; hem meer toefchryven, dan hy bezit; hem meer toevertrouwen, dan hy kan en vermag; een beter gevoelen van hem voeden, dan hy verdient. Altoos gaat hy daarmede zwanger, om ons van die achting en die eerbewyzingen te berooven, welke alleen de verdienften toebehooren; om dat aanzien en die uitmuntendheid , welke der wysheid cn der deugd van rechtswegen toekomen, aan zich, zyne kleederen, zynen tooi, zynen ontleenden uiterlyken praal toe te eigenen; of toch zichzelven en zyn' perfoon onder het gedruis en den luister, die hem omringen, aan onze verdiende verachting te onttrekken. Voorwaar een belediging, dié alle wyze en goede menfehen behoorde te beweegen, om deste zorgvuldiger op hunne hoede te zyn, zich deste minder misleiden te laaten, en nimmer voor den afgod der ydele eerzucht hunne knieën te buigen i Dit is het nog niet al, myne aandachtige Toe-  DE YDELE EERZUCHT. 25g Toehoorers ï de ydele eerzucht ontzenuwt den mensch, zy vertedert hem ; beneemt hem den fmaak in het geene weezenlyk groot, in het geene in zich zelf en ten allen tyde fchoon en vereerenswaardig is; den fmaak in de edele, verhevene eenvoudigheid; zy maakt hem voor alle zwaarwigtige, moeilyke, grootmoedige daaden , waarvan men geenen lof en geenen roem te wachten heeft, voor alle huislyke, ftille deugden, voor alle algemeen-nuttige werkzaamheid in het verborgene ongefchikt; onderhoudt en voedt hem met fchyn en verdichtfelen; leert hem met woorden en gevoelens fpeelen, by welken hy niets denkt en niets gevoelt; misleidt hem met leugenachtige pluimftrykeryen; verbergt voor hem de gebreken en behoeften van zynen geest, en beneemt hem ten laatften alle gevoel van innerlyke waardigheid en verhevener verordening. Zy houdt hem ftaag met kleinigheden bezig; weet hem dezelve fteeds gewigtiger, en, even daardoor, het in de daad gewigtige fteeds onverfchilliger of moeilyker te doen worden. Zy geeft elk niets , elken voorbygaanden luister, elke vergangklyke bevalligheid, zo veel waardy in zyne oogen , dat hy tyd noch vermogens overhoudt,  254 DRANGREDENEN TEGEN houdt, om zich met dat geene, wat iets, iets blyvend, weezenlyk dierbaars is, te bekommeren. Hier uit volgt, ten zesden , dat de ydele eerzucht, en in 't byzonder die geene, welke haare betrekking heeft tot uiterlyke dingen, den mensch vernedert, en met zyne waardigheid ftrydig is. En in de daad, myne aandachtige Toehoorers! wanneer ik my een fchepfel, gelyk de mensch, voorftel; een fchepfel , dat naar het beeld van God gefchaapen, dat tot zulke groote dingen bekwaam, dat onfierflyk, dat verordend is om te ftreeven naar eene geduurig verhevener volmaaktheid; een fchepfel, dat het in de kennis en in de deugd zo verre brengen, en van zynen tyd en van zyne vermogens een zo menigvuldig, edel en in zyne gevolgen onophoudelyk nuttig gebruik kan maaken : wanneer ik my dus den mensch, zo als hy werkelyk is, voorftel, en my dan deezen mensch verbeeld, hoe hy een groot gedeelte van den dag, en'bygevolg een groot en daarby nog het beste gedeelte van zyn leven, befteedt, met voor zyn vergangklyk ligchaam te zorgen, zyne houding de eene ©f andere nieuwe bevalligheid by te zetten, zich  DE YDELE EERZUCHT. 255* zich in opzigt tot zyne kleeding, zyn' opfchik, zyn gantsch uiterlyk voorkomen, naauwkeurig naar den nieuwften heerfchenden fmaak en toon te fchikken; hoe hy daar zo oplettend nadenkt, overlegt, zich beraadflaagt, kiest, verwerpt, en op nieuws kiest: wanneer ik my den mensch zodanig verbeeld,—dan — ik moet het bekennen — dan kome ik in verzoeking, om my over deezen mensch , mynen broeder , te fchaamen; ik beklaag hem, dat hy zo diep van zyne waardigheid verzonken is, zich zo verre van zyne verordening verwyderd, zo zeer zyne afkomst, zyne vermaagfehapping mee verhevener wezens en met God zeiven vergeeten heeft, en zo weinig is, wat hy zoude kunnen en behooren te weezen. Nog meer. Ydele eerzucht , inzonderheid met betrekking tot uiterlyke dingen , is het krachtigste voed/el der onbedachtzaamheid. Hoe kanhy, die zich zo dikwerf, zo lang, zo ernllig met kleinigheden ophoudt, dezelve zo veel waardy toefchryft, altoos in kleinigheden en onder kleinigheden leeft en zich beweegt , 'er zyn zinnen en poogingen naar richt, in alle daartoe betrekkelyke toevallen, even  256 DRANGREDENEN TEGEN even als in alle foorten van zinnelyke ver* maaklykheden, het hartelykfte deelneemt, en daarin dikwerf zyne hoofdbezigheid ftelt, hoe kan hy fmaak in ernftige, waarelyk groote en verhevene dingen vinden? hoe hunne waarde, hun gewigt inzien en gevoelen? hoe immer een man worden, of op eene mannelyke wyze leeren denken? Is niet zyn leven, hoe verre hy ook de jaaren der jongelingfchap te boven is, eene voortduurende, zich geduurig vernieuwende kindsheid? Hoe kunnen alsdan de gedachten van God, van den Godsdienst, van een toekomend beter leven ingang by hem vinden, zich van zyne gantfche aandacht meester maaken, alle zyne gedachten bezig houden, zich in alle haare klaarheid aan zynen geest voordoen ? Hoe kunnen zich deeze gedachten met alle zyne belangen en bezigheden, met alles, wat hy in het dagelykfche leven, te huis en in de gezelfchappen, denkt en doet, verbinden, en daardoor tot zyne verbetering en geluk krachtdadig medewerken? — Hoe menigmaaïen zal niet integendeel zyne ydele eerzucht de huislyke oef. feningen der godsdienftige aandacht afbreeken! Hoe menigmaaïen hem beletten, in de openbaar? aanbidding van God deel te nee- men}  de ydele eerzucht. 257 men! Hoe menigmaaïen hem daar ftooren en zyne oplettendheid op geheel andere dingen bepaalen, dan waarop hy haar behoorde te bepaalen! Hoe ras zal het gezigt van het eene of andere voorwerp der ydelhcid de goede indrukfelen, weiken hy daar ontvangen heeft, weder uitwisfchen! Hoe onfmaakelyk zal allengskens alles voor hem worden, wat niet tot luister , fchittering , welvoeglykheid , fchoonhcid , fpel, vermaaklykhedcn en zo voorts betreklyk is! En hoe kan de mensch, waar de onbedachtzaamheid heerscht, wys en deugdzaam , hoe een Christen worden, hoe met ernst aan zyne verbetering arbeiden , boe zyne verordening bereiken , hoe zich voor een verhevener leven , 't welk toch waarlyk niet in beuzelingen zal beftaan, voorbereiden en gefchikt maaken? Waar ydele eerzucht heerscht, myne aandachtige Toehoorers! en ook dit is een hoogstverderflyk gevolg van dezelve , waar ydele eerzucht heerscht, daar heerfchen ook nyd, jaloezy, ftrenge beoordeeling, achterklap. Men wil niet flechts fchitteren, maar meer dan anderen fchitteren, alleen fchitteren. Men wil de fraaifte geftalte , het aangenaamfte voorko- IX. Stuk. R men  258 DRANGREDENEN TEGEN men , de bevalligfte zeden , den fynften fmaak, 'de beste wyze van leeven, de nieuw, fte mode hebben; wil overtreffen, maar niet overtroffen worden. Met welk een fcherp, doordringend oog befchouwt men derhalven de zulken niet, die even dezelfde aanfpraaken hebben! Hoe gereed zoekt men hunne gebreken niet op! Hoe gaarne vergroot men dezelve ! Hoe gewillig geeft men het kwaade , 't welk van hun gezegd wordt, gehoor! Hoe konstig verkleint of misvormt men niet het goede, betfehoone,het uitmuntende, 't welk bun eigen is! En indien men dit niet doen kan , indien men hun , tegen wil en dank , recht moet laaten wedervaaren; ziet men hen dan met die bartelyke, broederlyke toegenegenheid aan, met welke de wyze en de Christen alles, wat fchoon en goed is, aanfehouwt? Voelt men dan geene beledigingen der eigenliefde ? Wordt men dan niet dikwyls van alle gezellig vermaak beroofd? En zouden 'er dan geene aandoeningen van haat en van vyandfchap in het hart opryzen ? geen heimelyke vrok zich in hetzelve wortelen? niets de liefde verzwakken, die wy eikanderen als menfehen en als Christenen1 fchuldig zyn ? Zyn echter niet dit alles laage, fchandelyke harts- tog-  DE YDELE EERZUCHT. l$9 toeten; en moet de ydele eerzucht, die haar allen koestert en kweekt, zulks ook niet weezen? Eindeiykj myne aandachtige Toehoorers! is de ydele eerzucht geheeleml ftrydig met den geest van den christelyken Godsdienst. De christelyke Godsdienst predikt ons allerwegen befcheidenheid en nederigheid; beveelt ons in bet verborgene deugdzaam te zyn, en Gode meer dan den menfehen te zoeken te behaagen, meer op het onzienlyke dan op het zigtbaare te zien. Welke fchoone voorfchriften geeven niet de Apostelen van onzen Heer inzonderheid de belyderesfen der christelyke leer hieromtrent! Zy moeten zich, als Christenvrouwen , niet door kostbaar gewaad, maar door goede, edele daaden van andere onderfcheiden. En wie zulks doet, wie zich zodanig onderfcheidt , behoeft geene konstgreepen der ydele eerzucht, om achting en eer te verkrygen. Zy moeten den verborgenen, inwendigen mensch verfieren , haaren geest met kennis, met wysheid , met deugd verfieren, en door een zacht, ftil gedrag boven anderen uitmunten. Dit, zegt de Apostel, dit is kostelyk voor God; dit heeft zelfs in zyne R 2 00-  2ÖO DRANGREDENEN TEGEN oogcn eene groote waardy; dit behaagt hem, op wiens oordcel en goedkeuring alles aankomt. En welk een voorbeeld is ons ook in dit opzigt door Jefus' Christus nagelaaten ! Niet alleen beroemde hy zich niet op geleende, geborgde, uiterlyke uitmuntendheden; neen, zelfs op waare, innerlyke, werkelyk groote uitmuntendheden beroemde hy zich niet; hy verborg ze veeleer ; ontdeed zich van dezelve ; gebruikte ze nooit met eerzuchtige oogmerken ; verrichte nooit wonderen, om gezien te worden; openbaarde zyne wysheid' en zyn verhevener doorzigt nooit, om verbaasdheid by .zyne toehoorers te verwekken. — Ware het mogelyk, dat een mensch, door ydele eerzucht gedreeven, ook maar een gering gedeelte van Jefus magt en uitmuntendheid bezat, welk een opzien, welk eene beweeging zoude hy daarmede niet verwekken! hoe zeer alles, wat om hem henen was, daarmede verdonkeren , verwarren , onderdrukken! — Hoe verre was niet onze Heer van alle foortgelyke gebreken en zwakheden vervreemd 1 Hoe rechtmaatig beoordeelde hy de waardy der dingen cn der menfehen! Geen fchyn  DE YDELE EERZUCHT, 2ÓI fchyn kon hem misleiden;geene goedkeuring, geen lof hem verblinden; waarheid, innerlyke goedheid, oprechtheid en braafheid, deeden by hem alles af. En hoe weinig zocht hy het zyne! Hoe zeer vergat hy zichzelven van wegens den yvcr, waarmede hy voor het heil zyner broederen zorgde! — — En wy, myne aandachtige Toehoorers! zouden wy Christenen, zouden wy leerlingen,navolgers, vrienden van deezen Jefus zyn, zouden wy zyns plaats onder de menfehen ecnigermaate bekleeden kunnen, indien wy ons van de ydele eerzucht behcerfchen laaten; indien wy elke waare envalfche, eige en geborgde uitmuntendheid ; indien wy inzonderheid de allerminstbetekenende uiterlyke dingen met eene angstvallige zorgvuldigheid in het licht trachten te ftellen en op allerlei wyze te doen gelden, en deswegen tyd en vermogen en lust tot betere en edeler dingen, tot weezenlyk christelyke oeffeningen en daaden verliezen? Neen, neen, ydele eerzucht ftrydt ten klaarften met het Christendom, even gelyk zy met de reden, met de waardigheid dermenschheid, met onze innerlyke volmaaktheid, met het best van de gantfche famenleeving ftrydig is. R 3 En  2Ö2 DRANGREDENEN TEGEN En nu oordeele elk, of zy zulk een gering gebrek zy, als men gemeenlyk waant; of zy niet de nadeeligfte , heillooste gevolgen na zich fleepe; of men niet de gewigtjgfte redenen nebbe, menfehen, die men lief heeft, voor deeze vruchtbaare bron van dwaasheid en van onheil te waarfchuuwen. — Ik weet wel, myne aandachtige Toehoorers ! dat de ydele eerzucht nog niet in dien trap onder ons heerscht, zo als zy mogelyk in grooter fteden moge heerfchen, en dat zich dus nog niet alle haare kwaade gevolgen zo openlyk onder ons opdoen , zo als zy zich daar opdoen mogen, en zo als ik hen als derzelver natuurelyke uitwerkfels voorgefteld heb. Maar, 't geen zy thans nog niet is en doet, kan en zal zy, vroeg of laat, worden en doen, indien zy geenen tegenftand ontmoet. — Ik weet ook wel, dat de meeste uiterlyke dingen, dat inzonderheid alles, wat tot de kleeding cn tot den opfchik van het ligchaam h^iaurt, 1(1 en WKM fcich zelf, zeer onverfchilh'ge dingen zyn; maar in hunne beginfelen , in de wyze waarop men hen befchouwt en behandelt, en in den invloed , welken zy op onze dcnkwyzc kunnen hebben en werkelyk hebban, houden zy zekerlyk  DE YDELE EERZUCHT.- 263 lyk op, onverfchillig te zyn. — Ik weet eindelyk wel, dat het enkele zeggen: men moet niet uitfteeken, moet niet zonderling zyn, alles, wat de leeraar der wysheid en des Godsdiensts daarover zeggen kan, by de meesten op eenmaal krachteloos maakt. Maar hoe fpoedig zouden niet deeze wapenen der ydele eerzucht ftomp worden , indien flechts weinige , zeer wyze, goede irdige perfoonen zich met clkandcren verbonden,, om zich tegen dien ftroom te verzetten, om zich met het gevoel van hunne in&efly&e waarde en de goedkeuring van een klein getal uiineemend verftandige en deugdzaamc menfehen te vergenoegen! Welk eenen doodelyken flag zouden zy niet hierdoor der ydele eerzucht toebrengen ! En zou men dit niet, vroeg of laat ,'verwachten , onder Christenen verwachten mogen ? — Ondertusfchen wil ik, gelyk ik reeds in het begin gezegd heb , geene toepasfingen maaken , niemand beoordeelen, niemand wetten voorfchryven , niets van het geene in en voor zich zelf onverfchillig is , volftrekt verwerpen en doemen. Myn oogmerk was alleen, hen, die denken kunnen en willen, ftof tot nadenken te geeven, en zaaden te ftröoien, R 4 welke  264 DRANGRED. TEGEN DE YDELE EERZUCHT. welke misfchien hier en daar in een edel hart vallen , wortel in hetzelve fchieten , in het verborgene uitfpruiten, en met den tyd vruchten zouden kunnen draagen. Wie dan ooren heeft, om te hooren , die hoore ! Amen. DER.  DERDE LEERREDE. OVER HET CHRISTELYKE LEERAARAMPT. R 5 Tekst: Brief aan de ephezers, Hoofdft. IV. vs. n. Dezelve heeft fommigen tot Herders en Leeraars gege even.   ó °^ > Vader der menfehen, hoe veel hebt gy niet aan ons, uwe kinderen, gedaan , en hoe veel doet gy niet dagelyks voor ons! Alles openbaart ons uwe heerlykheid en grootheid, uwe genade en vaderlyke liefde jegens ons. Alles onderricht ons aangaande uwen wil en aangaande onze groote verordening. Alles fpoort ons tot de volbrenging van uwen wil, en tot eene fteeds volkomener bereiking van onze verordening aan. Zo wel de Natuur als de Godsdienst; zo wel dereden, waarmede gy ons begiftigd hebt, als uwe nadere openbaaring. Dank ert lof zy u, den Algoeden, voor alle middelen tot onderrichting en tot kennis, die gy ons fchenkt! Dank en lof zy u inzonderheid voor de voorrechten, met welken gy ons als Christenen in dit opzigt begenadigd hebt. Ja, door uwen Zoon Jefus Christus, hebt gy een helder licht over ons laaten opgaan. Door hem zyn wy nader tot u onzen Vader , en tot de kennis deiwaarheid gekomen. Door hem hebben wy over duizend gewigtige , troostryke zaaken juister leeren denken. Door hem hebben wy meerder zekerheid van uwen wil en van uwe genadige gezindheid jegens ons, meerder hoop en  168 OVER HET CHRtSTÈLYKÈ en vertrouwen in leven en in fterven ver-» kreegen. Door hem hebt gy ook het Christelyke leeraarampt onder ons gefticht; en Welke middelen, welke opwekkingen, om in de kennis en deugd geduurig te vorderen, hebt gy ons daardoor niet gefchonken ! hoe zeer den weg tot volmaaktheid cn geluk gemakkelyker voor ons gemaakt! ö Mogt toch dit gewigtig ampt van allen , die het bekleedcn , fteeds getrouwer bediend, en fteeds meer licht en troost en vreugde, fteeds meer goede gevoelens en daaden onder het menschdom verfpreiden! Zuiver en heilig gy zelf uwe Kerk, goedertierne God, en laat leeraars en tochoorers geduurig meer voor eikanderen dat geene zyn en worden, wat zy voor eikanderen behooren te zyn en kunnen weezen. Ach! ftort geest en kracht over ons allen uit, die onzen broederen uwen wil verkondigen , en hen tot u en tot de zaligheid opleiden moeten ; leer ons allen de waarheid juist kennen, vastelyk gelooven, haare voorfchriftcn getrouwelyk volgen, haar anderen met overtuiging voorftellen; en open haar daardoor den toegang tot het verftand en de harten der geenen , die ons aanhooren. Laat echter ook deezen fteeds meerder leergierigheid en opmerk-  LEERAARAMPT. l6<) merkzaamheid op het voorftel hunner leeraaren medebrengen , en zich hetzelve fteeds zorgvuldiger tot hunne verbetering ten nutte maaken. ö Mogt toch alzo het ryk van uwen Zoon Jefus , het ryk der waarheid en der deugd, der vryheid en der gelukzaligheid komen , zich fteeds verder uitbreiden , fteeds meer vestigen, en fteeds hecriykcr zege over dwaaling en ondeugd en ellende wegdraagen! Zegen ter bevordering deezer oogmerken onze overdenkingen over de wyze inftellingen, welke gy ten dien einde gemaakt hebt ; en verhoor ons door Jefus Christus, onzen Heer, in wiens naam wy u verder aanfprecken cn zeggen: Onze Vader, enz. Het Leeraarampt, 't welk overal in de Christelyke Kerk ingevoerd is , en 't welk zyn' oorfprong van de tyden der Apostelen af rekent, is zekerlyk eene inftelling hoogst voordeelig voor het algemeen; eene inftelling, die Jefus en zynen Leerlingen eene der eerfte plaatfen onder de weldoeners van het menfehelyke geflacht bezorgen moest , alfchoon wy hen ook eeniglyk als wyze mannen, cn niet a's Gods byzonder gemagtigde gezanten aan  27° OVER HET CHRISTELYKE aan de menfehen , befchouwden. Nergens vinden wy in de oude waereld,voor zo verre zy ons bekend is, zulke leeraars des volks; leeraars, die hunne broeders, zonder onderfcheid van ftaat, van ouderdom, van gcflacht, van levenswyze, aangaande hunne betrekkingen jegens God en de menfehen, aangaande hunne plichten, aangaande hunne tegenwoordige en toekomende verordening onderricht; die hen op zekere vastgeftelde en niet te verre van eikanderen verwyderde tyden aangaande deeze gewigtige dingen onderricht; die hen tot nadenken en tot deugd opgeleid,in hunne bekommeringen getroost , en op zo veclerlei wyzen hunne vergenoegdheid en gelukzaligheid bevorderd zouden hebben. — Maar pries. ters der Goden en heerschzuchtige leidslieden des volks vinden wy in de oudere of laatere heidenfche of niet christelyke waereld aller, wegen; menfehen, die zich de onweetendheid en zwakheid hunner medemenfehen tot bevestiging van een tyrannig , hardkncllcnd gezag, tot afperzing van ryke giften en gefchenken ? of tot het bereiken van andere baatzuchtige oogmerken ten nutte maakten , die vrees en fchrik rondom zich verfpreiden, en door alle de plegtibhcden van den Godsdienst en de  LEER AARA MPT. 27I, de openbaare eerbewyzingen wysheid noch deugd bevorderden, maar integendeel het bygeloof en de ondeugd begunstigden. — Ik weet wel, myne aandachtige ïoehoorers! dat ook het Christelyke Leeraarampt zeer dikwyls en zeer fchandelyk misbruikt is, en nog misbruikt wordt; dat het niet altoos en niet volkomen is cn werkt, wat het behoorde en konde wcezen en werken; en dit verwondert my in 't geheel niet, daar het van menfehen bediend wordt,die,gelyk de overige menfehen, aan zo veele dwaalingen en misflagen onderhevig zyn, en zo ligtlyk door driften misleid kunnen worden. Ondcrtusfchen heeft het toch zekerlyk oneindig veel goeds gefticht; fticht nog, over het geheel genoomen , geduurig veel goeds; en zal — dit mogen wy gerustelyk hoopen — in vervolg van tyd nog veel meerder goeds ftichten. De Christen Leeraars verdienen derhalven ongetwyffeld uit hoofde van het ampt, 't welk zy bedienen , cn uit hoofde Van het nut, 't welk zy daardoor veroorzaaken, hoogachting. Zal echter deeze hoogachting rcdelyb zyn, cn eenen voor ons heilzaamen invloed op ons gedrag hebben; zal zy niet in bygeloof ontaarten, of allcngskens voor minachting en verachting plaats  272 OVER HET CHRISTELYKE plaats maaken: dan moet zy op rcchtmaatige iegrippen van het geene de Christen Leeraars •jyn en behooren te zyn , gegrond weezen. Wy moeten niet meer van hun vorderen en verwachten, dan wy met recht van hun kunnen vorderen en verwachten. En deeze begrippen rechtmaatiger en algemeener te maaien, is het oogmerk van myn tegenwoordig voorftel. Christus , zegt onze tekst, heeft Jommigen in zyne Kerk tot Herders en Leeraars legeeven of aangeftcld. Dit zyn juist die perfooncn , die wy thans gcmecnlyk Leeraars noemen, en wier verordening wy nu nader zullen leeren kennen. Wy zullen naamelyk De betrekking onderzoeken , in welke een Leeraar tot zyne Gemeente ftaat; of u aanwyzen., wat de Leeraar eigenlyk met opzicht tot zyne Gemeente is en behoort te zyn. Tot dat einde moeten wy In de eerfte plaats , de valfche denkbeelden, die men zich van deeze betrekking vormt, uit den weg ruimen; en Daarna , derzelver weezenlyke gefteldheid in den dag Jiellen. De  leer aar am pt. 2]73 De Leeraar is, vooreerst, geen Priester in den eigenlyken en gewoonen zin van het woord. Hy is geen perfoon, die in eene nadere betrekking tot God zou ftaan, of eenen naauwer en gemeenzaamer omgang met hem hebben, dan zyne overige aanbidders; geen perfoon , die ons, als wy gezondigd hebben , . door zyne voorbede van de verdiende ftraffen zou kunnen bevryden, en ons met onzen beledigden Opperheer wederom verzoenen. Hy kan en moet ons genade en leven van Gods wege verkondigen , de waardy zyner weldaaden cn zegeningen in de Natuur cn in den Godsdienst in het licht ftellcn , en ons tot vreugde over dezelve opwekken ; maar hy kan geene noch deeze naar zyn goeddunken uitreiken. Hy kan en moet ons vergiftenis derzonden en de eeuwige zaligheid op zekere voorwaarden in Gods naam toezeggen; maar hy kan dezelve niet daadelyk toededen. Hy kan en moet ons de Goddelyke geboden verklaaren en infeherpen; maar niemand van derzelver vervulling vryfpreeken. Hy kan ons geen geloften , geen verbindtenisfen , geen plichten op zyn eigen gezag opleggen, of afneemen. Hy is ook geenszins zulk een midden-perfoon tusfchen God en den mensch, die IX. Stuk. *S onze  274 OVER HET CHRISTELYKE onze godsdienftige verrichtingen een grooter waarde zoude kunnen geeven, dan zy anderzins zouden hebben; of door zekere geheiligde woorden, het water in den Doop, en de tekenen van het ligchaam en bloed van Jefus in het heilige Avondmaal, een vermogen byzettcn, 't welk zy voorheen niet hadden; of wiens gebed eindelyk Gode behaaglyker en werkzaamer zoude weezen , dan het febed van elk ander rechtfehaapen Christen, — Jefus Christus wordt ons in de fchriften der Apostelen, en in 't byzonder in de fchriften van den Apostel Paulus , als den eenigen Hoogepriester cn Middelaar tusfchen God eil den mensch voorgefteld \ om de menfehen, en voornaamelyk de Jooden, gerust te ftellen Wegens de door het Christendom gewrochte affchaffing van het priesterfchap en den offerdienst , hun een kinderlyk vertrouwen op God,'den Allerhoogften, in te boezemen, en hun op eene zinnelyke wyze, naar hunne bevatting gefchikt, van zyne genade en gunst te verzekeren. Alle begrippen van eigenJyke priesters en offeranden, die men in den Ch riste! yken Godsdienst en de godsdienftige cerbewyzingen overgenoomen heeft, zyn bygeloovig; zy zyn met het oogmerk cn den geest van  LEER AARAMPf. 2?$ van deezen heiligen Godsdienst, en van deeze redelybe , zuivere godsdienftige eerbewyzin* gen openlyk ftrydig; zy verwyderen ons van God, tot welken Jefus Christus ons den vryen toegang geopend, en dien hy ons als onzen Vader heeft leeren kennen en beminnen. Het zyn overblyffelen van de zwakke, Joodfche denk wyze, welke de Christelyke leer allengskens moest verbannen, en van welke onder Christenen, die niet meer kinderen maar mannen in de kennis en in het geloof zyn willen, geen fpoor meer voorhanden moest weezen. De Leeraar is, ten tweeden, geen Zielzorger in de ftrengfte betekenis van dat woord, indien men naamelyk daardoor een perfoon verftaat, van wiens zorgen en gedrag het heil of dc zaligheid der overigen , zo niet gantschïykj althans grootdeels, afhangt; die even zo veel of nog meer, dan zy zeiven, tot hunne verbetering, tot hun geestelyk en eeuwig welzyn kan en moet toebrengen; en wiens toekomend lot met het lot der hem aanvertrouwde zielen onaffcheidlyk verbonden is. Neen, elk moet voor zyne eige ziel zorgen, zyne eige fchuld draagen, en Gode voor zichzelven rekenfehap geeven. Elk moét zynen plicht naarS s zyn  276 OVER HET CHRISTELYKE zyn best vermogen vervullen; maar niemand kan voor deszelfs gevolg inftaan , veel min hem voor anderen vervullen. En welk redel yk mensch zou het Leeraarampt op zich neemen , indien hy zich daardoor verbinden moest, wegens het doen en laaten van alle de geenen , die tot zyne gemeente behooren , reden en verantwoording te geeven, of voor de zaligheid van een ieder in het byzonder zodanig te zorgen, gelyk een vader voor zyne kinderen, gelyk een opvoeder voor zyne kweekelingcn zorgt ? Moest hy dit doen, dan moest hy immers alle de leden zyner gemeente op het naauwkeurigfte kennen; zy moesten zich ten allen tyde en in alle omftandigheden aan hem vertoonen , zo als zy indedaad zyn; zy moesten hem tot den vertrouweling van hunne geheimfte gevoelens en raadflagen maaken; hy moest de getuige van hun gedrag in het huislyke en burgeily^e leven kunnen zyn; hy moest het recht en de vryheid hebben , hun in alles de bepaalufte voorfchriften te geeven; en indien het ook met dit alles zodanig gelegen ware, gelyk het nogthans niet is, niet zyn moet, noch zyn kan, zoude het nog altoos eene trotfche vermetelheid zyn , het byzondere en- eigenlyke beftuur van zo • veele  LEERAAR AM PT. 1J7 veele menfehen van zulke verfchillende bekwaamheden en gemoedsgefteldheden op zich te neemen, en in het Goddelyke gericht eenigermaate voor hen in te ftaan. Neen, myne aandachtige Toehoorers! wanneer gy ons Leeraars, uwe Zielzorgers noemt, kunt gy daardoor, redelyker wyze, niets anders van ons vorderen dan dit: wy moeten u naar ons best inzien, en op eene wyze overeenkomende met uwe behoeften, aantoonen, wat gy doen, cn hoedanig gy het aanvangen moet, om uwe zielen van de heerfchappy der dwaaling, der zinnelykheid, der zonde te bevryden , of voor dezelve te bewaaren ; om haar met wysheid cn deugd te verfieren; om haar in deeze en in de toekomende waereld zo volmaakt, zo gelukkig, zo Godebehaaglyk te maaken , als zy kunnen en behooren te worden. Wy moeten u, in dit opzigt, met zo veel liefde als ernst onderrichten, vermaanen, waarfchuuwen , beftraffen, bidden ; op alles, wat u op eiken tyde, by iedere verandering van uwen toeftand voornaamelyk nuttig of nadeeüg zou kunnen zyn , acht geeven ; van dit alles tot bevordering van de zaak der waarheid , der deugd cn uwer gelukzaligheid S 3 zorg-  278 OVER HET CHRISTELYKE zorgvuldig gebruik maaken ; en daarin , zelfs by het flegtfte gevolg , nimmer verdrietig en moede worden. Dus moeten wy voor uwe zielen waaken, als die rekenfchap moeten geeven , hoe wy u onderweezen, en hoe wy ons de tyden , de omftandigheden , de aanleidingen daartoe ten nutte gemaakt hebben. Wy kunnen ook in eenen nog fterkeren zin als uwe Zielzorgers aangemerkt worden, wanneer gy ons gelegenheid en aanmoediging geefc, om dat geene, 't welk wy hier in het algemeen voorftellen en leeren , door vriendelyke byzondere gefprekken dienftiger voor u te maaken, het nader op uwen toeftand en uwe tegenwoordige behoeften toe te pasfen, u uwe byzondere pligten, gebreken, misdagen te binnen te brengen, aan de bevordering of hertelling van den huislyken vrede met u te arbeidèn, of u anders meer bepaalde voorfchriften en middelen tot uwen voortgang in kennis en deugd aan de hand te geeven. Ondertusfchen kan de Leeraar, gelyk een ieder ligtlyk ziet, deezen pligt van broederlyke vermaaningen en byzondere. aanfpooringen tot het goede niet zonder of tegen den wil van de leden zyner Gemeente vervullen. Dezelve rust ook niet uit-  i LEERAARAMPT. 279 pitfluitender wyze op hem, maar hy heeft denzelven met alle Christenen gemeen. Alleen kan hy denzelven in zekere gevallen en by zekere perfoonen wegens het grooter aanzien , waarin hy by hen ftaat, en wegens het doorzigt, dat men hem toefchryft, met beter gevolg vervullen dan anderen. Het valfche en bygelooyige begrip, 't welk men met de benaaming van een' Zielzorger verbindt, vertoont zich inzonderheid ten aanzien van het ziek- en fterfbed. Daar grondt men maar alte dikwyls fchier de gantfche hoop op de zaligheid van eenen mensch op de tegenwoordigheid , op de aanfpraak, op het gebed van den zogenoemden Zielzorger. Daar ontrust men 'er zich wel zeer over , indien de zieke zonder deeze hulp of voorbereiding fterven moet. Wat kan men daaruit anders befluiten , dan dat men den Zielzorger veel meer vermogen en magt toefchryft, dan hy werkelyk heeft? Wy mispryzcn het geheel niet, dat men ons by zieken en ftervendcn laat roepen,; en indien wy goede, christelyke gedachten en gevoelens in hen verwekken of onderhouden, indien wy iets tot hunne vertroosting, tot het gemakkelyker maaken van hunnen overgang uit S 4 deeze  28o OVER HET CHRISTELYKE deeze in de toekomende waereld toebrengen kunnen , zo doen wy het gaarne. Maar met dit alles is het toch volftrekt onmoogelyfc, dat wy of iemand anders alsdan een' kwaaden mensch goed maaken, of voor eenen zondaar, die geduurende zyn gantsch leven een flaaf der zonde en ondeugd geweest is, als 't ware de poorten des hemels openen, en hem tegen de ftraffen, die hy te vreezen heeft , in veiligheid kunnen ■Rellen. En dan is het bezoeken der zieken insgelyks een pligt, die niet op ons alleen rust, maar dien wy met de overige Christenen gemeen hebben. Zy moeten eikanderen in buntién druk en bekommernisfen byftaan, vertroosten , tot het goede vermaanen en daarin verkerken ; zy moeten allen met elkanderen en voor eikanderen bidden. In de eerfte Christen Kerk, ten tyde der Apostelen en onder hunne opvolgers, toen men het beter inzag of toch meerder geloofde, dat 's menfehen lot na den dood geenszins van de wyze , waarop hy de laatfte dagen of uuren zyns levens doorbragt, maar van zyne heerfchende neigingen, en van zynen gcheelen voorgaanden wandel afhangt, behoorde het eigenlyk niet tot het ampt der Leeraaren, de zieken en fierveuden te bezoeken, maar het was de pligt der Ouderlingen en Op,  LEERAARAMPT. 281 Opzieners der Gemeente # en met opzigt tot het andere geflacht was het de pligt der Diakonesfen zulks te doen. Deeze trokken zich de zieken en ftervenden met eene waare broederJyke en zusterlyke liefde aan , vertroostten hen, baden voor hun, zorgden, indien het armen waren , voor hun onderhoud en hunne verkwikking, pasten hen op, eri deeden hun menigvuldige perfoonlyke handreiking. En dit zyn ongetwyffeld de beste dienften, die men den menfehen op zulke tyden bewyzen kan, en die hun van een iegelyk naar zyn vermogen beweezen moeten worden. Een Leeraar is, ten derden, geen mensch van eenen anderen aart en foort , als andere menfehen. — Hy is geen heilige, in zo verre men door dit woord of eenen gantsch volmaakten, of eenen boven alle zinnelyke, aardfche dingen verhevenen mensch verflraat. Dit valfche denkbeeld is door het misbruik van den naam, geestelyke, voortgebragt; of, om nog juister te fpreeken , deeze naam was zelf een misbruik, waardoor zich de leeraars van den Godsdienst, in laatere tyden, eene uitmuntendheid boven andere menfehen by te zetten, en zich een grooter aanzien zochten te geeven. Men S 5 ver-  2%2 OVER HET CHRISTELYKE verftond 'er naamelyk en nog thans verftaat men 'er niet zelden eenen man door, die omtrent alles, wat zinnclyk en zigtbaar is, omtrent alles , wat andere menfehen vrolyk of droevig maakt, geheel onverfchillig is; die dit alles veracht; die door eer noch fchande, door rykdom noch armoede, door verdriet noch vermaak getroffen wordt; die zich altoos met godsdienftige befpiegelingen en eigenlyke gods. dienstoeffeningen bezig houdt; wiens gedachten onafgebrooken by de gewigtigfte en verhevenfte dingen bepaald , in wiens oogen levendigheid en vreugde, vernuft en fcherts ftrafvvaardige misdryven zyn ; wiens tegenwoordigheid alle vermaak verbant, en fomberen ernst rondom zich verfpreidt. Neen, myn aandachtige Toehoorers! zulke menfehen zyn wy niet, en behooren het niet te weezen; en indien wy het konden of wilden weczen, zouden wy of verachtlyke, of medelydenswaardige, en, in beide gevallen, menfehen zyn fchadelyk voor het algemeene best. Neen, wy zyn ulieden in alles , wat de mensch tot mensch maakt, in opzigt tot zyne zwakke, zo wel als in opzigt tot zyne goede zyde, volkomen gelyk; en indien cenigen van ons u in wysheid en deugd overtreffen , is dit geen voorrecht van  LEER A ARAMPT. 28^ van onzen ftand, maar een perfoonlyk voorrecht, 't welk een ieder van u ook boven ons kan bezitten. 't Is waar, dat ons onze ftand en ons ampt eenige hulpmiddelen tot deugd en godsvrucht geeven, of fchynen te geeven , die gy niet hebt. Wy bemoeien ons dikwyls, en veel menigvuldiger en aanhoudender dan gy, met overdenkingen over God en zynen wil, over de verordening cn de pligten van den mensch. Maar hoe naauwkeurig moeten wy niet de wacht over ons zeiven houden, hoe zeer onze aandacht infpannen , indien deeze , .in en op zich zelve voordeelige, omftandigheid niet nadeelig voor ons zal worden! Juist daardoor, dat wy ons zo dikwyls, en zo dikwyls enkel in opzigt tot anderen , en ook wel op zulke tyden, waarin wy juist geenen byzonderen lust daartoe hebben, en 'er niet gefchikt toe zyn Tmet de leeringen van den Godsdienst moeten bezig houden , juist daardoor kunnen zy ten onzen aanzien reel van haare kracht verliezen. Deeze gedachten worden ons door derzelvcr geduurige herhaaling zo gemeenzaam, dat wy de zaakcn zelve waanen te kennen en te befeffen, en echter fomwylen eeniglyk aan de  284 OVER HET CHRISTELYKE de woorden denken. Hierby komt, dat dikwyls de zwaarigheden en twyffelingen in de zelfde maate vermeerderen, naar welke wy in de kennis vorderen; en dat daarentegen het vermaak, 't welk met befchouwingen en godsdienftige verrichtingen verbonden is, door deszelfs, gemecnzaam genot veel van zyne levendigheid verliezen kan. Tot welk eene verkwikking moet bet nier. den christelyken koopman, of handwerksman , of elk anderen , die geen geestelyke is, verftrekken, wanneer hy, naar den getrouwlyk volbragten arbeid, zich des avonds uit het gewoel begeeft, en alsdan voor eenen korter of -langer tyd met zich zeiven en met God verkeeren , en zyne gedachten over zyne gewigtigfte belangen kan laaten gaan 1 Gewislyk, het vermaak, 't welk hem deeze verrichtingen verfchaffcn, moet zeer dikwyls zo veel te leevendiger dan het onze zyn, zo veel den mensch , die lang gevast heeft, de fpyzen , welke hy nuttigt, te beter fmaaken, dan den zulken, die fchier den gantfchen dag aan eene volle tafel gezeten heeft. — Behal.ven dat hebben wy, Leeraars, gewoonlyk niet zo veel gelegenheid en middelen, om ons in wysheid en deugd te oeffenen, en haare voorfchriften op zo veele verfcheidene voorvallen van het  LEERAARAMPT. 285" gemeen.leven toe te pasfen, als hy die in menigvuldiger verbindtenisfen met andere menfehen ftaan, die zo veelerlei werken te verrichten , zo veelerlei pligten te volbrengen , en met perfoonen van zulk eene verfchillende denk- en handelwyze te verkeeren heeft ; cn ook in dit opzigt kan ons een weionderrecht, rechtfehaapen Christen , die geen geestelyke is, zeer ligtlyk in wysheid en deugd te boven gaan. Voor het overige, myn aandachtige Toehoorers! rusten 'er geene andere pligten en verbindtenisfen op ons, dan waartoe gy gehouden zyt. Wat waar en recht, en goed is, is voor u en ons en alle menfehen waar en recht en goed. Wat valsch, onbillyk, kwaad is, is ten aanzien van u en van ons even zo. Wat u geoorlofd is te doen , is ook ons geoorlofd. Wat God ons ih zyn woord, of door het licht der reden verbiedt, verbiedt hy ook u. Wy hebben allen dezelfde wetten. Wy moeten allen langs den zelfden weg naar roem, naar eer», naar onfterflykheid ftreeven. Indien wy 'er rekenfehap van moeten geeven , hoe wy ons leeraarampt bediend hebben, zult gy ook moeten verantwoorden, boe gy uwe burgerlyke amp-  286" OVER HET CHRISTELYKE ampten bediend, hoe gy het beroep van een' koopman, van een' kunstenaar, van een' handwerksman waargenoomen, hoe gy de plaats van een' heer, van een' voogd, van een' dienaar en zo vervolgens gehandhaafd hebt; en van u en ons zal, in alle deeze opzigten, getrouwheid en braafheid gevorderd worden. Zekerlyk moeten wy oi;s van veele dingen onthouden , die gy doen moogt, of althans doet. Maar, of deeze dingen zyn in en voor zichzelven kwaad, of zy zyn zulks niet. Zyn zy in en op zichzelven kwaad, dan zyt gy even weinig gerechtigd en bevoegd, om ze te doen of te gebruiken, als wy; en dan verfchoont geen onderfcheid tusfchen geestelyken en waereldlyken. Vergif blyft altoos vergif, het moge genoomen worden, van wien het wil. Zyn echter deeze dingen niet kwaad, en onthouden wy ons dan nog van dezelve; zo doen wy het uit toegcevendheid omtrent zekere heerfchende vooroordeelen, die men misfchien niet zonder nadeel rechtfixeeks zoude kunnen beftryden, of verachten; wy doen het, om den zwakken niet tot ergernis te zyn; wy doen het, om door onze volkomene onthouding in deeze gevallen, misfchien een nog grooter misbruik van de-  LEER AARAMPT. 287 dezelve voor te komen , en ten minfte door ons voorbeeld te bevvyzen , dat men dezelve misfen en nogthans vergenoegd en gelukkig kan zyn. Wy moeten eindelyk, voor alle dingen anderen een goed voorbeeld geeven; en indien het rer ons vverkelyk om te doen is, dat men onze leeringen geloove en onze voorfchriften volg?, zullen wy,zekerlyk zeer zorgvuldig zyn, om iedereen door ons gantsch gedrag te bewyzen, dat wy zeiven deeze leeringen gel'ooven , en deeze voorfchriften voor billyk en goed erkennen. Voor het overige hebben wy ook deezen pligt met u allen gemeen. Niemand mag den anderen aanftoot of ergernis geeven. Een iegelyk moet het licht zyner deugd voor de menfehen laaten fchynen. Wy moeten allen elkanderen tot goede werken aanfpooren. Ons Voorbeeld kan ook zelfs niet eens zo uitgebreid en leerzaam zyn als het uwe. Onze levenswyze is te eenzelvig. Onze verbindtenisfen en bezigheden zyn ook niet verfcheiden genoeg. Hierby komt, dat de gedachte , dat wy veel enkel uit hoofde van onzen ftand en ampt doen , 't geen wy anders niet zouden doen , onze beste voorbeelden niet zelden van hunne kracht  288 OVER HET CHRISTELYKE kracht berooft. Hoe menigmaaïen wordt 'ei? niet gezegd, wanneer wy iets goeds verrichten : ja, daarvoor is hy ook een Geestelyke; als het zulke perfoonen niet doen zouden, wie zou het dan doen? wy zyn flechts maar gemeene Christenen, die het in de Christelyke volmaaktheid zo verre niet kunnen brengen , van wien men zo veel niet vorderen kan. Hoe menigmaaïen wordt 'er niet gezegd: ja, dat moest hy wel doen of nalaaten, indien hy zyne orde eer aandoen, indien hy zichzelven niet wilde tegenfpreeken; had hem deeze bedenking, had deeze vrees hem niet terug gehouden, ware hy in myne plaats geweest, hy zou zich wel geheel anders gedraagen hebben! Dus verzwakken maar alte dikwyls vooroordeel en partydigheid den invloed van ons voorbeeld. By u, myne aandachtige Toehoorers! vervalt dit van zelve. Uw goed voorbeeld werkt, onverhinderder en volkomener. Wanneer de handelaar blyken van eene groote billykheid engemoedlykheid geeft; wanneer de ryke en voornaame befcheiden is, en door zyn gedrag bewyst, hoe weinig zyne uiterlyke voorrechten in zyne oogen te beduiden hebben, en hoe weinig de geen, die arm en gering is, deswegen verdient veracht te worden; wan-  leera arasipt. 289 wanneer de man van de waereld , of de zogenoemde waereldlyke, diepen eerbied voor God en den Godsdienst betoont en waare godsdienftige aandacht iaat blyken ; wanneer hy, die ten opzigt van zyn vermogen de weelde en pracht, en alle foorten van vermaaklykheden zoude kunnen involgen, ingetoogen en geregeld leeft, en zich in het genot der zinnelyke vermaaken maatigt; wanneer perfoo* nen, door de bekoorlykheid der jeugd en der fchoonheid verfierd, geenszins door ydelheid en kinderachtigen pronk, maar door wysheid en deugd trachten uit te munten, en wel een opgeruimd vrolyk gemoed', maar geenen ligtvaardigen, onbezonnen inborst verraaden : zulks, myne geliefde Vrienden! zulks maakt indruk op alle de geenen, die 'er getuigen van zyn , veel meerder indruk, dan onze meeste redeneeringen en daaden kunnen maaken. Tot hiertoe hebben wy vooroordeelen, even zulke algemeene als fchaadelyke vooroordeelen, beftreeden , myn aandachtige Toehoorers! Nu zal het ons zo veel te gemakkelyker zyn, ons de zaak, waarvan wy fpreeken , volgens haare wezenlyke gefteldheid voor te ftellen. Indien derhalven deeze de IX. Stuk. T be.  290 OVER HET CHRISTELYKE betrekking niet is, in welke de Leeraar jegens zyne Gemeente ftaat, welke is het dan, en wat is hy werkelyk ten haaren opzigte ? Hy moet, vooreerst , de Leeraar van het Volk of van de Gemeente weezen. In de daad een waardig , maar tevens een moeilyk beroep! Hoe gewigtig zyn niet de dingen, die by leeren moet; en hoe veel komt 'er niet op de manier en w}~ze aan, waarop hy dezelve leert! Hy moet een leeraar van den Godsdienst en der algemeen-nuttige wysheid zyn. Als leeraar van den Godsdienst moet hy zyne toehoorers aangaande de betrekkingen onderrechten , in welke zy jegens God, hunnen Schepper en Onderhouder, hunnen Vader en Weldoener , hunnen Wetgeever en Rechter, en jegens Jefus Christus, zynen Zoon en Gezant, hunnen Verlosfer en Heer, liaan. Hy moet hun rechtmaatige, waardige begrippen van Gods majesteit en volmaaktheid , van zyne genade en liefde jegens de menfehen, van de heiligheid en rechtvaardigheid zyner geboden , van de wysheid en goedheid zyner Voorzienigheid, en van de we'daaden, waarmede hy hen door Jefus Christus en zyn werk op aarde begenadigd heeft, voordellen, Hy moet hun zeggen; hoe-  leeraarampt. igi hoedanig God t'henwaards gezind is; wat hy van hun vordert; wat zy naar de verfcheidenheid van hun gedrag van hem te hoopen of te vreezen hebben; waartoe zy van hem in deeze en in de toekomende waereld verordend zyn; en wat zy doen moeten, om dat geene te zyn en te worden > wat zy volgens Godi genadigen wil zullen zyn en worden. Hy moet hun aanwyzen, hoe zy de leeringen van den Godsdienst op zichzelven toepasfen ; hoe zy dezelve onder alle voorvallen deezes levens gebruiken; hoe zy zich daardoor tegen de verzoekingen ten kwaade wapenen, de betrachting van het goede gemakkelyker maaken, den fmaak in de aangenaamheden en geneugten, welke hun God vergunt te genieten, veredelen , en Zich de moeilykheden en lastert, welken hy hen oplegt, verdraaglyk zullen maaken. Hy' moet derhalven voornaamelyk aan hunne verbetering en gerustheid arbeiden; hen tot verloogchening van alle godloosheid en alle waereldfche begeerlykheden, en tot een maatig , rechtvaardig en godzalig leven aanfpooren; hen omtrent hunne betrekkingen ert pligten jegens eikanderen onderwyzen, en hun zeer goede , weldaadige , broederlyke gevoelens jegens alle hunne medechristenen en ffleT % ds<  292 OVER HET CHRISTELYKE demenfchen zoeken in te boezemen, fly moet hen tot goede, voor het algemeene welzyn nuttige burgers, tot vreedzaame echtgenootcn , tot getrouwe huisvaders cn huismoeders, tot gefchikte vrienden, tot rechtfchaapene dienaars van God vormen. Hy moet hun naauwkeurigheid in hun beroep, befcheidenheid en maatigheid in voo;fpoed, geduld onder het ly. den, ftandvastigheid in tegenfpoed , hoop en vrolykheid in den dood inprenten. In 't kort, hy moet hen langs den weg der deugd en des Godsdiensts tot de rust der ziele , tot eene fteeds verhevener volmaaktheid en gelukzalig, heid opleiden. Dus moeten de Leeraars hunnen toehooreren Gods gantfchen raad aangaande hunne zaligheid verkondigen. Dus moeten zy hun Jefus Christus, den gekruisten, dat is de leer van Jefus Christus, den gekruisten, in tegenover/telling tegen de verwachtingen der Jooden van eenen aardfchen Mesfius, en tegen de Godenleer der Heidenen, prediken; eene leer, die van eenen grooten, onbepaalden omtrek is, en zekerlyk niets van het geene de mcnichen wyzer en beter kan maaken, uitfluit. Neen, myn aandachtige Toehoorers! zodra ik  LEERAARAMPT. 293 ik waarheden predike , die de menfehelyke volmaaktheid en gelukzaligheid bevorderen ; waarheden, die eenen hcilzaamen invloed op het zedelyke gedrag en op de gerustheid en het vergenoegen der menfehen hebben; dan predik ik Jefus, den gekruisten; dan verricht ik zyn werk op aarde; dan bekleed ik eenigzins zyn plaats onder myne broeders. Want hy kwam, hy leefde, hy leerde, hy leed cn ftierf, hy verrees van de dooien, en is thans het Hoofd cn de Heer van zyne Kerk, om waarheid en deugd en gelukzaligheid onder de menfehen te verfprciden ; en alles, wat dezelve bevordert, is zyn werk, is met zyn oogmerk overeenkomftig, vergroot cn bevestigt zyn ryk; fchoon het ook niet oumiddclyk met zyne gefchicdenis verbonden, noch uitdrukkelyk in zyne gefprekken, die tot ons gekomen zyn, begreepen is. Zo onveranderlyk als de waarheid zelve is, zo min kan ook haar omtrek en de wyze van haar voor te Hellen voor alle tyden en menfehen bepaald worden. Elke leeftyd , ieder maatfehappy van menfehen heeft eenen eigen kring van zien en bevatten, eige behoeften, eige verhinderingen 'en hulpmiddelen; en de leeraar van den Godsdienst moet zich daarna fchikken, indien t 3 ^  294 OVER HET CHRISTELYKE hy zynen pligt volbrengen, indien hy, zo verre zyne zwakheid het hem toelaat, dat geene doen wil, wat Jefus of zyn Apostelen gedaan zouden hebben, indien zy in zyne plaats geweest waren. De leeraars van den Godsdienst moéten derhalven ook leeraars der wysheid in eenen meer algemeenen zin weezen. Zy moeten hunnen toehooreren, en inzonderheid de jeugd, welke zy onderwyzen, niet alleen de eigenlyke leeringen van den Godsdienst voorftellen , maar ook andere nuttige kundigheden inprenten , die of de kennis van den Godsdienst voorafgaan , den grond tot dezelve leggen , dezelve bevorderen en befchaaven , of die anderszins tot 's menfehen verbetering en gerustheid dienen kunnen. En hieromtrent , myn aandachtige Toehoorers ! koestert men insgelyks maar alte dikwyls een verkeerd denkbeeld van de verordening en het ampt van eenen Christenleeraar. Men wraakt het in hem, men rekent het hem wel tot zonde toe, indien hy niet dikwyls, niet fteeds over de zogenoemde verborgenheden van hetChristendom , dat is , over dingen fpreekt, die wy of geheel niet, of toch flechts hoogst gebrek-  LEERAARAMPT. 295 brekkelyk verftaan. Men wraakt het in hem, indien hy niet altoos de eigenlyk zogenoemde geloofswaarheden voordraagt; indien hy met opzigt tot dezelve eene even zo onvermydlyke als onfchaadelyke verfcheidenheid van wyzen van voordellen duldt, en niet iedere dwaaling voor even gevaarlyk aanziet als de ondeugd. Men noemt het wel eens fpottender wyze wysgeerig, zedekundig prediken , wanneer men over de natuur en verordening van den mensch, over de weezenlyke waarde der goederen en geneugten cn bezigheden van dit leven, wanneer men over byzondere pligten en deugden, over hunnen invloed op ons tegenwoordig geluk , over de gronden, welke ons reeds door de gezonde reden tot vervulling van deeze pligten, en tot betrachting van deeze deugden aan de hand gegeeven worden , en over de manier en wyze fpreekt, waarop wy dezelve in elk geval vervullen en betrachten moeten. Maar, hoe onredelyk zyn niet deeze vcrwytingen! Is dan de reden ook niet een Goddelyk gefchenk en openbaaring ? Stemt niet alle waarheid met zichzelve overeen ? Welk eene waarde kan toch eerv blind geloof bezitten ? welk eene waarde een geloof zonder werken ? een GodsT 4 dienst  206 OVER HET CHRISTELYKE dienst zonder zedekunde? Is deeze niet het doeleinde van geenen ? Heeft niet de gantfche Godsdienst ten oogmerk, ons wyzer en beter te maaken ?En kan immer iets, 't welk dit oogmerk bevordert, verwerplyb zyn ? Kunnen de gronden van onze deugd en van onze hoop te diep gelegd, of te zorgvuldig gevestigd worden? Neen, de Prediker is naar de tegenwoordige gefteldtenis der dingen voor de meeste menfehen de eenige openbaare leeraar der algemeen-nuttige wysheid; en dit charakter te handhaaven moet zyn ftreeven en zyn roem weezen. Door zyn hulp moeten menfehen, die geene andere onderrichting hebben, tot redelyke overdenkingen , tot een beter gebruik van hunne zielsvermogens, tot eene grooter oplettendheid op zedclyke, onzigtbaare, verreafgelegene dingen opgeleid; door zyn hulp moeten alle hccrfchcude vooroordeelen cn dwnalingen, die eenen nadeeligen invloed op bet gedrag cn de gemoedskalmte der menfehen hebben , beftrecden, de voor het algemeen nuttigfte wy>geerige kundigheden geduurig verder verfpreid , en allengskens tot de menigte der waarheden, die alle man  . LEERAARAMPT. 297 man kent en aanneemt, toegevoegd worden, Zekerlyk moet hy dit alles zodanig zoeken voor te draagen, als met de vatbaarheid der ongeleerden overeenkomt, en zich daartoe niet van de taaie der boeken of der fchoolen, maar van de taal van het dagelykfche leven, gelyk zy onder welopgevoede , befchaafde menfehen gebruikelyk is, bedienen. Doet hy zulks; is hy op deeze wyze een leeraarj van den Godsdienst en der wysheid tevens: dan zal hy gewislyk zo veel meer tot de verbetering en het geluk der menfehen toebrengen, Deeze'te bevorderen is zyne gantfche verordening; en alles, wat daartoe iets toebrengt, ismetzynampt en beroep overeenkomftig. De Leeraar moet, ten tweeden, de perfoon zyn, door middel van welken zich de Gemeente by hunnen openbaaren Godsdienst vereenigt, en deszelfs verfchillende oejfeningen eenpaariglyk verricht. Orde moet 'er in elke vergadering zyn; en indien zekere dingen eenpaariglyk gefchieden zullen, moet één lid van de vergadering het woord voeren ; hy moet het werktuig zyn, door 't welk de overigen hunne gevoelens, hunne begeerten, hunne vreugde, hunT 5 ne  Z5>8 OVER HET CHRISTELYKE ne hoop, en zo vervolgens, te kennen geeven. En dit is de Leeraar. Hy richt de verfcheidene verrichtingen van den openbaaren Godsdienst, het leezen, het bidden, het gezang, het voordellen der leeringen zodanig in, als volgens de tegenwoordige omftandigheden en behoeften der Gemeente gevoeglyk is. Hy is als 't ware haar mond, wanneer zy haare zonden voor den Opperden Rechter der waereld belydt; wanneer zy zich voor zyne Majesteit vernederd, en zyne Heerlykheid aanbidt; wanneer zy hem om hulp en genade fmeekt, hem voor zyne weldaaden dankt, en zich op nieuws tot zyne gehoorzaamheid vcrpligt. Hy vereenigt zich met de gantfche vergadering der dienaaren van God en Jefus Christus in deeze godvruchtige aan- ' doeningen en gevoelens; en tracht ze in hunnen naam zodanig uit te drukken, als best tot opwekking en onderhouding der godsdienftige aandacht dienftig is. Dus ook neemt hy als beftuurer en dienaar der Gemeente haare ledemaaten door den Doop in de gemeenfehap der Christelyke Kerk aan ; en herinnert by deeze gelegenheid den overigen aan het geene zy als Christenen zyn en behooren te zyn. Dus bekleedt hy eindelyk, by het gebruiken van  LEERAARAMPT. 29  TOO T0ETSE VAN EENIGE STELLINGEN EN dringt allerwegen daarop aan, dat wy zei ven rechtvaardig, deugdzaam en heilig moeten worden, maar nergens zegt hy, dat wy ons op zyne deugd en heiligheid verlaaten en haar voor de onze moeten houden. De Apostelen leeren wel de menfehen, die aan den offerdienst gewoon waren , tot gerustftelling van hun bekommerd geweeten , dat God hun om Jefus volkomene gehoorzaamheid cn om zynes onfchuldigen doods wille de ftraffen hunner zonden onder zekere voorwaarden kwytfcheldcn , en hun de onfterflykheid fchenken wil; maar nergens leeren zy, dat God de vroome en heilige gevoelens, Hy heeft alles gedaan, wat hy volgens den Goddelyken wil hier op aarde ter bevordering zyner oogmerken en ten beste der menfehen behoorde te doen, en God, zyn hemelfche Vader, is met : zyn gedrag vol. komen te vreden geweest. Maar het kan onmogelyk betekenen: Christus heeft alles gedaan, wat wy doen moeten ; hy is in onze plaats godzalig, deugdzaam en weldaadig geweest ; hy heeft in onze plaats God en de menfehen lief gehad , en zo vervolgens. Dit zyn pligten, van welken God zelf ons niet ontflaan, die nieman'd voor ons volbrengen kan , die wy noodzaakelyk zjIv' volbrengen moeten , omdat wy zonder derzelver volbrenging volftrekt niet gelukkig zouden .kunnen weezen.  LEEFREGELEN IN DEN GODSDIENST. IOI lens, het vroome en heilige leven van Jefus, als 't ware op onze rekening Hellen, en ons by gantsch andere gevoelens en by een gantsch ander leven het loon van dezelve toekennen zal. Zy leeren ons , dat Christus voor ons geftorven is, en ons daardoor van de magt des doods , van zyne verfchrikkingen , verlost heeft; maar nergens leeren zy, dat hy in onze plaats de pligten der godzaligheid, der rechtvaardigheid , der kuischheid en maatigheid vervuld, en ons daardoor van de verpligting, om deeze deugden zei ven te beoeffenen, ontflaagen heeft. Zy zyn 'er derhalven verre van af , om onze eige gerechtigheid, of de in ons woonende, ons toebehoorende deugd en heiligheid te verwerpen, en voor iets overtolligs of wel Gode mishaagende te verklaaren. Wanneer 'er derhalven by den Propheet gezegd wordt: Wy allen zyn als een onreine, en alle onze gerechtigheden zyn als een wegwerpe* lyk kleed (*) , wordt daarmede in 't geheel niet gezegd , dat dc mensch niet rechtvaardig en deugdzaam zyn, of dat zyne gerechtig. (*) Jefaias LXIV. ff. G 3  102 TOETSE VAN EENIGE STELLINGEN EN tfgheid en deugd geene waardy hebben kan; maar aldaar worde van den toeftand der gantfche Joodfchc natie gefprooken , die zich federt langen tyd aan eene hardnekkige ongehoorzaamheid tegen de Goddelyke geboden fchuiöig gemaakt had , die tot eenen diepen graad van ondeugendheid gezonken, en deswegen in de Babylonifche gevangenis gekomen was. Wanneer Paulus zegt: door de gehoorzaamheid van eenen worden veelen gerechtvaardigd; wil hy daarmede niets anders zeggen , dan: om der gehoorzaamheid wille, met welke Jefus den dood geleeden heeft, worden de menfehen van het oordeel des doods vrygefprooken en der onfterflykheid deelachtig. Wanneer dc zelfde Apostel zegt: Ik tracht in Christus gevonden, of als een rechtgeaart Christen bevonden , te worden , niet hebbende myne rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het ■geloove in Christus is, naamelyk de rechtvaardigheid, die uit God is, door het geloove (*), fielt hy zyne voorige uiterlyke heiligheid in het Joodendom , die in gebruiken en plegtighe- den, (*) Philipp. Hf. 9.  • LEEFREGELEN IN DEN GODSDIENST. IOJ den , in wasfehingen en reinigingen , en zo voorts, beftond , tegen de innerlyke heiligheid en deugd over, die het geloove en de Christelyke leere in de menfehen voortbrengt , en die haare zitplaats in het hart heeft. Die uiterlyke Joodfche heiligheid verwerpt hy, en wil naar de Christelyke braafheid ftreevcn, die alleen Gode aangenaam is, en door hem beloond wordt. In 't kort, dat geene, wat Jefus voor de menfehen gedaan en geleeden heeft, wordt ons in de Heilige Schrift als de oorzaak onzer verzoening eh vryfpreeking van de ftraffen voorgefteld ; maar een hart, veranderd en verbeterd naaide voorfchriften zyner leer, en een deugdzaam cn heilig leven zyn de onveranderlyke voorwaarden deezer verzoening. Om Jefus wil cn uit hoofde van de nieuwe inrichting , door hem bekend gemaakt, wil God onze braafheid en deugd, indien dezelve maar oprecht, fchoon ook onvolkomen zyn, met de eeuwige zaligheid beloonen. Maar zonder deeze oprechte gevoelens, en zonder dit oprechte ftreevcn naar fteeds grooter braafheid en deugd, mogen wy ons nimmer de Goddelyke genade, noch dc toekomende gelukzaligheid des hemels bclooveiL G A XIII. Maar  Ï04 TOETS E VAN EENIGE STELLINGEN EN XIII. . Maar ook deeze leering wordt dikwerf misbruikt, en om dit misbruik voor te koomen, moeten wy nog een ander vooroordeel met weinig woorden ter toetfe brengen. Het beftaat hierin, dat men zich op zyne voorgewende goedhartigheid , welke nogthans door bet gedrag rechtftreeks . tegengefprooken wordt, verlaat. God, zegt men, ziet het hart ■ aan, en de oprechtheid is hem aangenaam. Hoewel ik ook veel kwaads doe, ik heb het daarmede echter zo kwaad niet voor , en de barmhartigs God zal wel den goeden wil voor de daad zelve aanneemen, Vooreerst dan : God ziet het hart aan, en de oprechtheid is hem aangenaam. Volkomen waar! De Schriftuur betuigt het uitdrukker lyk, en de ftrengftc reden kan 'er niets tegen inbrengen. Maar wat is dan het hart, 't welk God aanziet, of 't welk hem behaagt? Zyn het voorbygaande goede aandoeningen en bewecgingen, die even zo plotieling verdwynen als zy ontftaan , en verder geenen invloed op ons gedrag hebben ? Is het de beftendige ftryd tus-  LEEFREGELEN IN DEN GODSDIENST. IO$ tusfchen den geest en het vleesch, tusfchen de reden en de zinnelyke begeerten, tusfchen de goede en de kwaade neigingen? Neen, het is eene heerfchende goede denkwyze , eene heerfchende begeerte, om den wil van God te doen; het is de rechtvaardige, kuifche, zachtmoedige,, nederige, wcldaadige , aan God overgegeevene gemocdgefteldheid , die ons fteeds bezielt cn regeert. D'it is het hart, waarop God by ons doen en laaten ziet, en waarin hy een genadig welbchaagen heeft. Wat is verder de oprechtheid , die zich niet door daaden aan den dag legt? Kan men zich zulk eene oprechtheid wel verbeelden? Is dat eene oprechte liefde , die my jegens den geenen, dien ik voorwend te beminnen, zodanig handelen laat, als of ik hem haatte? Is dat eene oprechte gehoorzaamheid, wanneer ik de voorfchriften van mynen Opperheer opzetlyk overtreede ? Is dat eene oprechte onderwerping, wanneer ik tegen God murmurcere , en my zo dikwyls over zyne befchikkingen bcklaage, zo dikwyls zy niet volgens myne wenfehen zyn? Gebreken, gebreken van onweetendheid, G 5 van  105 TOETSE VAN EENIGE STELLINGEN EN van overyling , van zwakheid kunnen wel met de oprechtheid beilaan; maar geenszins moedwillige, geenszins opzetlyke zonden. Welk mensch zou met zulk eene voorgewende oprechtheid , die door het gedrag fteeds tegengefprooken wierd, te vreden zyn ? En zou dan God , die de harten en de nieren proeft, die alles ziet, en alles in zyn verband met eikanderen ziet, zou God zich daarmede vergenoegen? Neen, woorden en werken, gevoelens en daaden moeten met eikanderen overeenftemmen, indien wy op onze oprechtheid voor God mèt reden roemen zullen. En wat betekent het dan, dat men zegt: Schoon ik ook veel kwaads doe, heb ik het echter %o kwaad niet voor? Gewoonlyk is dit de taal der wellustigen, of van zulke menfehen, die een zinnelyk, wellustig leven leiden. Zy willen daarmede zeggen: dat zy geen kwaadaartig hart hebben, dat hun oogmerk juist niet is anderen fchade toe te brengen; dat zy eeniglyk hun vermaak, hunne voldoening zoeken, en zo voorts. Maar gefchiedt deswegen het kwaade minder , of is het minder kwaad? Ontftaan 'er deswegen niet even dezelfde ongeregeldheden in hun en buiten hun,  LEEFREGELEN IN DEN GODSDIENST. I07 hun, of zyn deeze ongeregeldheden minder verderfiyk? Houdt de onkuifche, de echtbreeker deswegen op een overtreeder der Goddelyke wetten en een fchaadelyk lid der menfehelyke famenlceving te weezen, omdat hy mogelyk anders een aandoenlyk, zacht, medelydend hart bezit, en ten tyde, als zyne driften zwygen, geen redclyk noch onredclyk fchepfel eenig leed zou kunnen doen? Neen, het kwaade is en blyft eeuwig kwaad; de zonde is en blyft eeuwig 's menfehen verderf, men moge het voor het overige nccmen, zoals men wil, en 'er oogmerken by hebben, welke men wil. En hy die het weezenlyk goed voor heeft, cn wel gezind is, zal en moet ook zodanig handelen, of zich zodanig gedraagén,als met zyne goede gevoelens overeenkomstig is. Men troostc zich daarom ook niet zonder eenige bepaaling hier mede, dat God den goeden wil voor de daad zelve zal aanzien. Dit is wel In veele, maar niet in alle, niet in de meeste gevallen waar. Wie van zekere goede, deugdzaame neigingen en gevoelens bezield wordt en nogthans geene vermogens, geene middelen, geene gelegenheid heeft, om de- zel«  T08 TOETSE VAN EENIGE STELLINGEN EN zeiven met de daad te . bewyzen, mag vry van de Goddelyke barmhartigheid vertrouwen, dat zy zynen goeden wil voor de daad zelve aanneemen zal. Dus zal God den arme , die weldaadig gezind is, maar uit gebrek aan vermogen niet weldaadig handelen kan, met het zelfde welbehaagen bcfcnouwen, waarmede hy den ryke befchouwt, die beide met eikanderen vereenigt. Zodra wy echter middelen, vermogens en gelegenheid hebben, om volgens onze goede, deugdzaame gevoelens te handelen, moet het willen en het doen met elkandercn gepaard gaan, zal God ons hart cn ons gedrag goedkeuren. * * * * * Ik fpocd my tot het flot deezer bedenkingen. Wy hebben nu een aanmerklyk aantal van vooröordeelen, van valfche of onbepaalde en aan misbruik onderhevige fteliinge® en leefregelen getoetst, die in de waereld in zwang gaan , en die der waare deugd en Godvrucht hoogst nadeelig zyn. Ik zoude my ongemeen gelukkig achten, indien ik door myn voorftel het aanzien en den fcha ielyken invloed deezer vooröordeelen verzwakt mogt heb-  LEEFREGELEN IN D2N GODSDIENST. 30$ • hebben. Gy zult daar veel, gy zult daar het meeste toe doen kunnen, indien gy over het geene ik in dit opzigt gezegd heb, dikwyls uwe gedachten laat gaan; indien gy u het zelve te binnen brengt, zo menigmaaïen u deeze valfche of half waare zetregelen invallen, of zo menigmaaïen gy hen anderen hoort gebruiken en aanpryzen; en indien gy dan aan dat geene, wat de gezonde reden, het geweeten en de Heilige Schrift u daaromtrent, zeggen, gehoor geeft en hetzelve getrouwelyk op volgt. Laat ten minfte de bedenkingen, die wy wegens deeze dingen voorgefteld hebben, u voorzigtiger en behoedzaamer in uw oordeel maaken, Gy ziet dat men eene ftelling lang voor waar en eenen regel lang voor rechtmaatig kan houden , en wanneer men ze beiden naauwkeuriger onderzoekt, bevindt men dikwerf, dat geene valsch en deeze onwettig is. Houdt derhalven niets eeniglyk deswegen voor waar, om dat gy het altyd zo geboord en geloofd hebt; of om dat de meeste menfehen, welken gy kent en met welken gy omgaat, het als eene uitgemaakte zaak aanncemen en gclooven. Vraagt fteeds naar de gron-  iio toetse van eenige stellingen en gronden der waarheid en regelt u niet naar de uitfpraaken der menfehen, maar naar de uitfpraaken der Heilige Schrift en van uw eigen geweeten. Houdt daarenboven elke ftelling, eiken leefregel voor verdacht, die uwe zinnelyke begeerte of hartstogten vleit, die tot verontfchuldigmg en verfchooning van zekere zonden en gebreken dient, of daar heenen ftrekt, om u nalaatig en traag in bet goede te maaken, cn u in uw ftreevcn naar eene grootere volmaaktheid op ré houden. Stelt tegen deeze valfche Hellingen en leefregelen anderen over, die de Heilige Schrift u aan de hand geeft. Zegt dus de waereld: Dai ds mensch by den besten wil dagelyks zondigt; de 'Schriftuur zegt: Wie uit God gebooren, wie een waar Christen is, zondigt niet. Zegt de waereld: Men kan toch niet volmaakt zyn; zo wordt 'er in de Schrift gezegd: Jaagt naar de volmaaktheid. Weest volmaakt, gelyk uwe hemelfche Vader volmaakt is. Zegt de waereld: Men moet van zyn leven een vrolyk gebruik maaken; de Schriftuur zegt: Ja, maar verblydt'u in den H&cre. Verblydt u als Christenen, met eene verftandige keuze cn met cccj  LEEFREGELEN IN DEN GODSDIENST. III eene redelyke maatiging. Zegt het menschdom: Wy zyn zwakke, bedorvene fchepfelen,