LEERREDENEN VAN G. J. ZOLL IK O F ER. PREDIKANT DER. EVANGELISCHITERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nederduitsch overgezet. TIENDE STUK. Te AMSTERDAM, By de Evven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCLXXXVIII.   I N ïï OUD, EERSTE LEERREDE. ' OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. Edako. vam Mattheus, Hoofdft. Xill: vs. 13. Ziende zien zy niet, en horende horen zy niet; de. 6$) VIERDE LEERREDE. over het speelen. fiSXSXE BRIEF aan de KORUSTHÏ Hoofdft. vi. VS. 12. Alle dingen zyn my geoorlofd, maar alle dingen zyn met oorbaar: alle dingen zyn my geoorlofd, maar 'ik zal onder geens magt my laaten brengen. 107 V T F D E LEERREDE. over de geestdryvery in 't -algemeen. Eerste Brief van j o a n n e s , Hoofdft. IV: vs. 1» Gelooft niet eeneji iegelyken geest: - want veele val. Jch* profeettn zyn uitgegaan in de waereld. 137 ZES.  J_ iN IX w w w» ' ZrE S D E L E E R R E D E, '.1 ' OVER DE GEESTDRYVERY MET BETREKKING TOT GODSDIENSTIGE GEVOELENS IN 'T BYZ ONDER. Eerste brief van Joasxes, Hoofd!!. IV. vs. r.' Gelooft niet eenen iegelyken geest: — want veelt val. Jcheprofeetenzynuitgegaaninde waereld. Blaciz.161 ZEVENDE LEERREDE. OVER DE ONVERSCHILLIGHEID IN DEN GODSDIENST. AH* van J O AH HES, Hoofdft. XVIII: vs. 38. F atus zèideUt hem: wat is waarheid? ■ it$ A G T S T E LEERREDE. OVER DE LAAUWHE1D IN DEN GODSDIENST EN HET CHRIS' T E N D O M. Uitgefproken op eenen Bededag. Openbaaring Hoofdft. III. vs. if, Jk weet uwe werken, dat gy noch koud zyt, noch hen: Och, of gy koud waart; of hen l - 209 ■ '■ ■ ■ N E.  n INHOUD. NEGENDE LEERREDE. GRONDBEGINSELEN TER VERMYDINÖ VAN HET BYGELOOF. Hand. der Apostelen, Hoofdft. XVII: vs. 22. Gy mannen van Athene, ik bemerk, dat gy in alle epzigte te bygeloovig zyt. - . Bladz. 245 TIENDE LEERREDE. WAARSCHOUWING TEGEN EENIGE MISSLAGEN IN DE OPVOEDING DER KINDEREN. Briep aan de Epiiezers, Hoofdft. VI. vs. 4. Voedt uwe Kinderen op in de leering en vermaaning des Heeren. ... . 267 ELFDE LEERREDE. WAARSCHOUWING TEGEN DEN NYD. Brief van Jakobus, Hoofdft. Hl. vs. 16. Waar nyd — is , daar is verwarring en alle booze handel. .... 287 EER.  EERSTE LEERREDE. OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. X. S T Ü K. A Tekst: ' Euang. van Mattheus, Hoofdft. XIII: vs. 13. Ziende zien zy niet , cn koorende hoor en zy niet) dewyl zy het niet verfiaan.   ö ^j.°d> gy hebt ons tot redelyke, vrye^ voor groote dingen vatbaare, fchepfels gemaakt; ons gewigtige, ernftige bezigheden hier op aarde opgelegd, en ons tot nog gewigtiger en waardiger bezigheden in het toekomende leven verordend. Bedachtzaamheid, overleg, nadenken, zedclyke vryheid en het vermogen van fteeds volmaakter te worden : zyn de verhevene voorrechten $ waarmede gy ons boven alle overige bewoo. ners des aardbodems begenadigd, en waardoor gy ons eenige gelykvormigheid met u, den allervolmaaktften Geest, gegeven hebt. Geloofd zy uwe vaderlyke" Goedheid, die ons zo wyd boven het ftof verheven , en ons metzulke gaaven en kragten begiftigd hebt! ö Mogten wy toch onze waardigheid fteeds erkennen en befeffen; de voorrechten, die wy als menfchen, als uwe kinderen, als fchepfcls, die naar uw beeld gefchaapen zyn, bezitten, met nay ver behartigen , en dezelven fteeds waardiger handhaaven en gebruiken ! Ach, maar alte dikwyls wordt onze reden door de zinnelykheid verdonkerd, verzwakt, en van. haare heerfchappy beroofd. Maar alte dikwyls fchuuwen wy den behoorlyken ernst, A % de  4 OVER DE ONBEDACHTZAAMEID. de overdenking, het overleg, en laaten ons van de onbedachtzaamheid beheerfchen. Daarom is 'er zo weinig vastheid, zo veel flrydigs in onze gevoelens en in ons gedrag. Daarom maaken wy zo zelden groote vorderingen in de chrktelyfee volmaaktheid. Daarom genieten wy zo weinig waar , duurzaam genoegen en geluk, ö Leer ons dit duidelyk kennen, bermhartige Vader, en laat de kennis en de bewustheid van onze gebreken ons befchaamen en verbeteren. Neen, nooit moeten wy vergeeten wat wy zyn, wat wy vermogen, en wat wy kunnen en behooren te worden. Neen, met onze verordening, die zo groot, zo gewigtig is, die zich niet eenig]yk tot dit kortftondige aardfche leven bepaalt , maar tot in de eeuwigheid uitflrekt, moeten wy alles, wat wy denken en doen, verbinden; dceze moeten wy met onophoudelyken yver, met infpanning van alle onze vermogens tragten te bereiken. Verfteik ons daartoe, goederticrenftc Vader , en zegen, tot dat einde, de overdenkingen, waarmede wy ons thans bezig zullen houden. Laat zc .wyzen ernst, dien grondflag van alle wysheid cn deugd en gelukzaligheid, onder ons be- voc-  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. 5 vorderen. . Wy bidden u daarom in vertrouwen op de beloften, ons door uwen geliefden Zoon, Jezus Christus, zeiven gegeven, en fpreeken u verder in zynen naam aan: Onze Vader enz. De onbedachtzaamheid is een gebrek, 't welk gemeenlyk niet ernftig, niet geftreng genoeg, en , om 't zo eens uit te drukken , doorgaands te onbedachtzaam beoordeeld wordt. Wat me;nt men 'er niet al mede te kunnen ontfchuldigen, en wat ontfchukligt men 'er indedaad niet al mede , wanneer men zegt: „ Hy is alleen maar wat te onbedachtzaam." Of, om de zaak nog fchooner glimp te geeven: „ Hy is wat te wuft; hy meent het zo „ kwaad niet; 't is enkel door gebrek aan na„ denken en overleg, dat hy dit of dat ge„ daan, of nagelaaten heeft. Laat hem eerst „ maar ouder ; laat hem maar bedaarder en „ ernftiger worden, dan zal hy wel van zeiven ,, veranderen". En zou dan dit de onbedachtzaamheid ontfchuldigen, of haar minder drafbaar en fchadelyk maaken, dan zy wcezcnlyk jj? Onbedachtzaamheid is, ?t is waar, gcens A 3 boos-  € OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID, boosheid, geene eigcnlyke misdaad, maar zy kan echter tot beiden verleiden ; is eene vruchtbaare moeder van beiden. En is zydan daarom onfchuldig , omdat zy geene booshcid, geene openbaare misdaad is ? Is zy geen fout, omdat men nog grooter fouten vindt? geen gebrek, omdat 'er nog grooter gebreken zyn? geene ziekte der ziel, omdat dezelve dikwyls aan nog gevaarlyker, doodelykcr ziekten onderhevig is ? Groeit niet het gevaar juist daardoor aan , dewyl men hetzelve niet kent, niet vreest, en 'er zich niet voor wacht? Hoe veele menfchen zyn niet door onbedachtzaamheid, zowel als door groote misdaaden, tot ondienst en nadeel van het algemeene welzyn , ongelukkig en ellendig geworden? En, eens toegeftaan zynde , dat dit gebrek met de jaaren afneemt, cn ten laatiïen volkomen ophoudt, heeft het dan ondertusfchen minder kwaads veroorzaakt? minder fchade aangerecht? ons minder verre van onze verordening verwyderd? Hebben wy daardoor minder tyd en kragten cn vergenoegen verboren ? En zullen wy het verzuimde ooit weder innaaien? Neen, myne dieibaare Vrienden! dat wy ons zeiven flief misleiden} dat wy deezen vyand onzer WC>  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. 7 welvaart niet uit het oog verliezen, offchoon hy dikwyls het gelaat van eenen vriend, of van eenen onfchadelyken , onverfchilligen perfoon, aanneemt. Neen, zo gemeen de onbedachtzaamheid is, even verderflyk en ftrafbaar is dezelve. Zy vernedert den mensch, berooft hem van zyne grootfte voorrechten, van het voorrecht der behoedzaamheid en der reden, verleidt hem tot duizend bedriegelyke beüuitcn en misftappen, cn doet hem zeer dikwerf zodanig denken en handelen , alsof hy een geheel zinnelyk fchepfel ware , dat van de dieren des velds niet wezenlyk onder> fcheiden is. Op den onbedachtzaamen past, 't geen Jefus in onzen tekst van veelen onder zyne tydgenooten zegt: Ziende zien zy niet, hoo* rende hoor en zy niet; dewyl zy het niet verjlaan. Zy zien, zy hooren alles flechts ten hal ven, vliegen flechts met hunne gedagten over alles heen , beoordeelen alles eenzydig en verkeerd; niets maakt diepe, duurzaame indrukfelen op ben ; en zeiden hebben zy van 't geen zy zien en hooren, denken en gevoelen en doen, eene recht inneiiyke en duidelyke bewustheid. Voorwaar een toeftand, A'4 diG  g OVER DE ONBEDACHTZAAMHEJD.. die den mcnsch niet tot eer verftrekt ; in welken hy de waardigheid , die hem als'een mensch eigen is, jammerlyk ophoudt! ÓMogc ik u allen, myne aandachtige Toehoorers! en inzonderheid de zodanigen onder u, die nog m den bloei der jeugd zyn, door myn tegenwoordig voorftel, dit gebrek levendig onder het oog brengen, en u daartegen, mct den vereischtèn nadruk, kunnen waarfchouwen! Wat al bronnen van onheil en ellende zou ik daardoor niet voor u toeftonpen ! — Laat ons , ter bevordering van dit oormerk, om Be onbedachtzaamheid in haaren wezenlyken aart te Jeeren kennen, en ons daartegen te kunnen wapenen, In de eerfte plaats overweegen , wat on bedachtzaamheid' is, en waardoor zy zig vertoont; Ten tweeden, welke fchaielyke gevolgen zy beeft; en Eindelyk, door welke middelen zy kan en fïioet beftreeden worden. De.  OVER BE ONBEDACHTZAAMHEID. 9 De onbedachtzaamheid is die getleldheid van het gemoed, of die wyze van denken en gevoelen, waardoor men alles van de gemakt lykfte zyde aanziet en beoordeelt, alles voor ligt, of voor ongewigtig en weinig beduidend houdt, zyne opmerkzaamheid niet lang op eene zaak vestigt, maar dezelve van het eene ■voorwerp tot het andere vliegend voortfpoeden , en zyne aandoeningen eikanderen pogenbliklyk laat verdonkeren en onderdrukken , en waardoor men zelden iets met allen ernst en infpanning van alle zyne krag? ten doet. Deeze gebreklykc gemoedsgcfteldheid vertoont zich op menigerlei wyze. Be onbedachtzaams befchouwt alles Jlechts op-, ter vlokkig, met een vlugtig oog, der.kt nooit lang over een {tuk, onderzoekt niets in den grond ; leert derhalven geene zaak naauwkeurig kennen, beoordeelt alles eenzydig en verkeerd, en behandelt het overeenkomftig met dit zyn oordeel, 't Is hem genoeg de eene of andere eigenfehap , de eene of andere uitwerking , de eene of andere aanlokkende, of affchrikkende buitenzyde van A 5 eene  fO OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID, eene zaak te ontdekken , om ze te pryzen of te haken, om ze te zoeken of te vlieden, om zyne gevoelens en zyn gedrag daaromtrent dus of anders in te richten. Ze van alle, of althans van de meeste zyden te befchouwen; haare verfchillende hoedanigheden en werkingen tegen malkanderen te vergelyken; in haar binnenfte door te dringen; haare uiterlyke gedaante, en haare wezenlyke gefield» heid van malkanderen te onderfcheiden; en, indien dit niet zo terftond gefchieden kan, zyn oordeel en zyn befluit des wegen op te fchorten, meer berigten daarover in te winnen, dezelve op nieuw te onderzoeken: dit alles is hem veel te omflagtig, te ernftjg, te verveelend. Liever ftelt hy zich in gevaar van te dwaalen, dan zo veel tyds en moeite aan het navorfchen der waarheid te verfpillen, Zo oppervlakkig de onbedachtzaam denkt, even so onvatbaar is zyn hart gewoonlyk voor diepe, êuurzaame indruk/els. Ligtlyk wordt hy bewoogen ; maar even zo ligtlyk verdwynen ook deeze beweegingen. Ligtlyk en fpoedig ontdaan 'er aangenaame of onaangenaame aandoeningen in zynen boezem; maar ook even zo  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. IX zo ligtlyk en fpoedig worden dezelve van andere, menigmaal geheel ftrydige, aandoeningen verdrongen en onderdrukte Vermaak en kwelling, vreugde en droefheid, lagchen en weenen, jammeren en juichen, verwisfelen eikanderen dikwyls by hem in weinige uuren of oogenblikken. Alles fchynt flechts de oppervlakte van zyn hart te treffen, en hetzelve wel menigwerf in eene hevige en onftuimige , maar echter ras voorbygaande beweeging te brengen. Hoe ligter en zekerer alles, 't geen hem omringt, en 't geen hem bejegent, indruk op hem maakt; deste minder kunnen de voorheen ontvangene indrukfels lang ftand houden. De een verzwakt en vernietigt het andere, even als van het ligtlyk bewoogene water de eene baar de andere verilindt. Zo is het met de goede, zo met de kwaade indrukfels gelegen. Blyft de onbedachtzaame gewoonlyk niet lang toornig, wordt hy fpoedig weder te vreden gefield, en laat hy menig onbetaamelyk voorneemen even haastig wederom vaaren , als hy het opvatte; zyne genegenheid en liefde maaken ook even zo fpoedig voor de onverfchilligheid plaats; zyne beste, deugdzaamfle gevoelens worden ook even zo ligtlyk verzwakt, en,  12 OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. en de minfte afleiding , elke niets beteekenende omftandigbcid, is in ftaat, om het godvruchtigfle en edelfte voorneemen in zyne ziel overhoop te werpen. Vervoeren de ongeregelde, ftrafbaare begeerten, die in hem ontftaan, hem, misfchien zelden, tot groote euveldaaden ; zyne goede gevoelens rypen nog zeldzaamer tot goede daaden, Uit deeze wyze van denken en gevoelen volgt, ten derden, van zelve, dat dé onbedachtzaame veele gewigtige dingen voor ongewigtig houdt, of zodanig beoordeelt en behandelt, als of zy ongewigtig waren, üewyl hy dezelven niet ten vollen kent, en niet ten vollen gevoelt; dewyl hy ze flechts terloops befchouwt, en daarvan geene diepe, duurzaame mdrukfels by hem overblyven , kunnen zy in zyne oogen geenszins zyn, geenszins beteekenen, 't geen zy wezenlyk moeten zyn en beteekenen. Zo min hy al de inwendige fchandelykheid, en de gantfche, zich in 't oneindige uitftrekkende, reeks van fchadelyte en verderflyke gevolgen der zonde en ondeugd inziet; even zo min kent en befeft hy al de waarde, en al de voortreflykheid der wysheid en deugd, der godsdienftigheid en vroom-  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID, 33 vroomheid. Meestal blyft hy eeniglyk by de eerst in het- oog vallende uitwerkfelen van beiden ftaan, en bekommert zich weinig wegens derzelver invloed op het toekomende, En, dewyl alle zaaken meer dan ééne zyde hebben, en de meeste zelfs zekere zwakke zyde', die voor de fpotterny en het gelach bloot ftaat; ftelt hy zich dezelve maar alte gaarne in dat licht voor, waardoor zy minst nadenken en ernst vereisfchen, of de meeste ftof tot fchertfen en lachen opleveren. Niet zelden fpeelt hy met de zonde en ondeugd 9 gelyk het onbezonnen kind met het vuur, of met doodelyke wapenen fpeelt; boert en lacht over misdaaden en ellende, en behandelt wysheid, deugd en vroomheid, die allergêwigtigfte belangen, die grootfte voorrechten van den mensch , met de zelfde dartelende luchtigheid, waarmede alleen nietsbeteekenende beuzelingen behandeld mogen worden. Om de zelfde redenen houdt de onbedacht' zaame, ten vierden, veele gefprekken en beèry•ven voor weinig beteekenend en onverfchülig, dit het echter niet zyn ; doet menigmaal de onbezonnenfte flappen > lpreekt menigmaal de fchan-  H OVER DE ONBEDACHTzAAMfiEi»; fchandelykfte taal, zonder 'er eenig erg in té hebben; verwart zich ligtlyk in eiken doolhof, die voor hem open ftaat, en hem eenige geneugten belooft; wandelt veeltyds op ge. vaarlyke dwaalwegen even gerust en zeker, alsof hy zyn doel langs het best gebaande en veihgfte pad vervolgde; en benadeelt zichzeiven en anderen honderdmaalen , zo niet met goede, echter zekerlyk zonder eenige kwaade oogmerken. Op eiken ftap , dien hy doet, te letten; elk voorneemen, dat hy heeft, ryplyk te overleggen; elkgefprek, elke daad, met de wetten der reden en van den godsdienst, met de plaats, die hy bekleedt, en de betrekkingen, waarin hy ftaat, te vergelyken, en daarna te beoordeelen; nopens iedere zaak haare mogelyke en waarfchynlyke gevolgen , nopens het tegenwoordige fteeds het toekomende in aanmerking te neemen: daartoe heeft hy noch vastheid, noch geduld genoeg; dat ftrydt volftrektelyk met zyn karakter, 't Geen thans, 't geen in zekere opzigten en betrekkingen goed, geoorloofd, onfchadelyk, aangenaam fchynt te weezen, dat is voor hem geheel en al, dat is voor hem volftrekt en voor altoos zodanig; daartoe beflfiit hy zonder bedenken; dat doet hy zon*  ÖVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. IJ gonder vrees. En hoe menigmaal moet hy dus het kwaade niet voor goed, en het goede voor kwaad houden; hoe menigmaal de waare gelukzaligheid aan een voorbyfnellend vermaak, duurzaame voordeden aan een vlugtig gewin opofferen ; hoe menigmaal zich van plichten ontflaan , die onverbreekelyk zyn? Ook hierdoor vertoont zich, ten vyfden, 5yne onbedachtzaamheid , dat hy het oordeel ■yan anderen niet hoog genoeg waardeert, zich te dikwyls en te ligtlyk boven hetzelve verheven waant, en zich daardoor van eene kragtige aanfpooring berooft, tot oplettendheid op zichzelven , en tot het vermyden van veele, misfchien onfchuldige, maar evenwel onberaadene, twyfelachtige flappen. Is hy zich geene kwaade bedoeling, geene kwaade daaden bewust, dan mag vry, 't geen hy fpreekt en doet den fchyn des kwaads hebben, kwaad vermoeden tegen hem verwekken , hem in de oogen van ftrenge en partydige rechters nadeel doen, of voor andere, misfchien jonger' en onervaarener' perfoonen , aanflootelyk zyn ; hy meent wegens zyn gedrag aan niemand rekenfchap fchuldig te  t6 OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID; te zyn , en wil zich niet door valfche, of* bekrompene beoordeelingen bepaalen en binden laaten'5 want zyn karakter laat hem niet toe te bemerken en in te zien, dat de onbedachtzaamheid niet zelden even fchadelyk is als de ondeugd, en de fchyn des kwaads, met betrekking tot den invloed op anderen even befmetiyk en verderflyk, als het kwaal de zelf. Zo weimg hy , eindelyk , 0p het oordeel van anderen acht flaat, zo los gaat hy gBmom. lyk te werk in het heoordeelen van anderen. Hun karakter te doorgronden ; hun gantfche gedrag met malkanderen te vërgelyken; hen uit het waare gezigtpunt te befchouwen, en vol. gens hunne onhandigheden en betrekkingen tebeoordeelen; op de beginfelen, dé bedbei lingen, de aanleidingen hunner verrichtingen te-letten, cn dit alles by het waardeeren van dezelven in aanmerking te neemen: is hem te moeilyk en te ernftig. Maar met 'een vlugtig oog over alles heen te Joopen , en naar alles te raaden ; of uit het uiterlyke voorkomen alleen, uit een enkel woord, uit eene enkele daad, iemands gantfche denk- en handelwyze op te maaken: ziet daar de wyzej waar*  över de onbedachtzaamheid, if waarop de onbedachtzaame in het beoordeelen van zynen broeder te werk gaat. En juist daarom is zyn oordeel zo onbeftendig, zo ftrydig, en verandert zo dikwyls, als de uiterlyke gedaante en het voorkomen der menfchen en der dingen veranderen. Juist daarom berispt hy heden, 't geen hy gisteren prees , verwerpt morgen met ongenoegen , 't geen heden al zyne goedkeuring verwierf > en fpeelt zelfs met den goeden naam zyns evennaasten, als of deszelfs bezitting en ver* lies eene geringe en nietsbetekenende kleinheid was; Ziet daar, myne aandachtige Toehoorers! de wyze, waarop de onbedachtzaamheid zich gemeenelyk vertoont; dit zyn eenige van de voornaamfte trekken, welke tot het karakter van den onbedachtzaamen behooren. Zou dit nu wel een fchoon, een eerbiedwaardig karakter ; zou het gebrek van onbedachtzaamheid een gering, niet veel betekenend gebrek zyn ? Welke fchadelyke gevolgen moet hetzelve niet overal, daar het heerscht, na zich trekken! Hoe tastbaar ftrydt het niet met 's menfchen volmaaktheid en gelukzaligheid! X. Stuk. B pe  J8 OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. De onbedachtzaame kan nooit tot het echte verftand en de waare wysheid komen; want hy fchuuwt alle aanhoudende, ernftige overdenking, en moeielyk onderzoek; zyne gedachten dooien fteeds in het wilde , hy bepaalt zyne aandacht eigenlyk op niets , oordeelt ronder gronden , beflist zonder de zaak behoorlyk getoetst te hebben, en handelt dikwyls zonder eenig overleg. Maar ftrookt dit wel met het karakter van den verftandigen man , van den waaren wyze ? Moet deeze niet zyne opmerkzaamheid in zyne magt hebben, over alles nadenken, alles beproeven, alles onderzoeken, zyn oordeel dikwyls opfchorten , nooit zonder omzigtigheid beflisfen , en geenen flap , geene daad , zonder voorafgegaan ryp overleg , doen ? Neen, een loshoofd mooge veel kunnen leeren, veel weeten , en zich veele kundigheden vergaêren ; maar omtrent de waare wysheid , en de rechtmaatige toepasfing van zyn verftand en zyne weetenfehap op zyne eigene belangen , op alle de voorvallen en bezigheden des levens , zal hy fteeds een weetniet zyn. Ook als man zal hy Jiog een kind in het verftand blyven, en zich menigmaalen door dwaasheden tekenen, die  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. JCj die men in het fpcelfche knaapje naauwlyks verfchoont. Even min kan de onbedachtzaame vaste beginfels hebben , of volgens vaste beginfels handelen , en daardoor orde en overeenflemming in zyn gedrag doen heerfchen. En , fchoon hy ook fomwylen, in oogenblikken van goede aandoeningen, zulke beginfels aanneemt, hoe lang zal, hoe lang kan hy dezelve getrouw blyven ? Hoe fpoedig zullen zy niet doof voorbeelden , door ftrydige dryfveeren, door honderd toevalligheden , ontzenuuwd worden ! Neen, hy is een zwakke, ellendige fpeelbal van zyne luimen, van zyne verbeelding, van iedere ras ontftaande gedachte, van iedere voorbygaande aandoening, van iedere, nog zo kleine, verandering, die in hem en buiten hem voorvalt. Alles geeft hem indrukfels, maar niet een derzclven gaat diep» niet een derzelven is duurzaam; het een verzwakt en verdringt het ander. Heden brandfi hy van yver voor de goede zaak, en morgen is hy yskoud omtrent dezelve; thans fchynt hy geheel godsdienftigheid en vroomheid te zyn, en flraks daarna zyn godsdienst en vroomheid de onverfchilligfte dingen in zyne B a o°Sent  40 OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID.' oogen. Nu eens fchat hy deugd en gods» dienst boven alles , dan weder acht hy ze minder dan niets , of zy verftrekken zelfs wel tot voorwerpen van zyn boert en fpotterny. Dus dobbert hy fteeds tusfchen het goede en het kwaade; leeft fteeds in tegenfpraak en ftryd met zichzelven; volgt nooit zeker bepaald doel, of bejaagt hetzelve niet by aanhoudendheid langs den weg die hem derwaards leidt ; weet zelden bepaaldelyk, wat hy wil en zoekt en doet; mist derhal ven fchier altoos zyne bedoeling, of verlaat haar om eene andere : en welk een den mensch onteerende, welk een ellendige toeftand moet die niet zyn ? Daarby komt, ten derden, dat de onbedachtzaame veel vatbaarer is voor de verleidingen der zonde, dan een ander mensch. Alles bekoort alles verblindt, alles overreedt hem. Hy let veel meer op de uiterlyke gedaante der dingen, op dat geene, 't welk zy in het tegenwoordige oogenblik zyn en werken en belooven , dan op hunne innerlyke gefteldheid, hunne meer verwyderde gevolgen en uitwerkfelen. Hy is gewoon om volgens den eerften indruk te beffisfen, zich in geene twy-  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. 21 twyfelingen in te haten, en zich elke zaak van de ligtfte , aangenaamfte zyde voor te Hellen: en welke feil, welke zonde, welke ondeugd , welke euveldaad heeft niet , in zekere omftandigheden en betrekkingen, haare behaaglykc , aantrekkelyke zyde ? En welke verzoeker, welke verleider weet niet dezelve aan den onbedachtzaamen te vertoonen, ze in het beste licht te plaatfen, en daardoor zyne oplettendheid van al het andere , dat ter zaake dient , af te trekken ? ö Hoe menig jongeling, van een onfchuldig en braaf hart, werd niet, enkel door wuftheid vervoerd , in de fchandelykfte en verderflykfte ftrikken der ondeugd gevangen! Hoe menig een heeft aan de onbedachtzaamheid zyne onfchuld , de rust van zyn gemoed , zyne gantfche gelukzaligheid opgeofferd ! Hoe menig een zich daardoor van de eene dwaasheid tot de andere , van de eene zonde tot de andere, van de eene misdaad tot de andere haten verleiden! Nimmer was zyn oogmerk zich van het pad van pligt en deugd te haten verwyderen : hy wilde alleenlyk maar niet voor byzonder gehouden worden, alleenlyk zich maar niet zo naauw bepaalen, alleenlyk maar aangenaam en toe-, E 3 gee£  %% OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. geeflyk weezen, alleenlyk flechts onfchuldig? vermaak en vreugde genieten ; en nu gevoelt hy zich vernederd , tot fchande gebragt, krachteloos gemaakt, en ftaat op den rand eens afgronds, werwaards de onbezonnenheid cn losheid hem gebragt hebben,Gewislyk niet eensklaps ; gewislyk eerst kinderachtige dwaasheden en verfchoonelyke feilen ; maar evenwel dwaasheden en feilen baanen de weg tot zonde , tot ondeugd, tot misdryven; en al wie zich voorde eerften niet wacht, loopt fteeds gevaarvan tot de laatfte te vervallen. Maar , laat den onbedachtzaamen tot die weinige gelukkigen behooren , welke dit gevaar ontfnappen ; laat hem voor grove zonden en overtreedingen bewaard blyven; laat hem, in zekeren zin, onfchuldigen deugdzaam leeven. Wat is zyne onfchuld, zyne deugd ? Welke waarde , welke verdiende zetten zy hem toch by ? Zyne onfchuld is het gewrocht van een gelukkig geval; zyne deugd de vrucht van uiterlyke verbindtenisfen en omftandigheden. Dat de verzoeking niet aantrekkelyker, de gelegenheid tot zondigen niet gunftiger was ; dat hy door.  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. 23 eigenbaat, of eerzucht, of uiterlyke onhandigheden beteugeld , en weerhouden werd; dat de kwaade indrukfels , die hy ontving, on.middelyk weder door anderen verzwakt en uitgewischt werden : dit heeft hem bewaard , gered ; en dit zyn onbetwistbaar zonderlinge weldaaden der Voorzienigheid, die de wagt over hem hield, en niet toeliet dat hy dcede, 't geen hy anders gedaan zou hebben. Maar welke verdienfte is daarin voor hem gelegen ? welke belooning mag hy zich deswegen belooven? wat zekerheid heeft hy, dat hy in elk ander geval even zo gelukkig zal weezen? Nooit is hy van zichzelven en van zyne goede geneigdheid verzekerd ; nooit kan hy zich . op zyne deugd verlaaten; en hoe kan hy dan in den cigenlyken, naauwften zin van het woord, ooit deugdzaam worden ? op welk eene wyze zekere vastheid en fterkte in de deugd ver'krygen ? hoe , met goeden uitflag , naar de menfehelyke en christelyke volmaaktheid ftrecven , waartoe wy allen geroepen zyn? - En wat toch zal den onbedachtzaamen tegen de rampen deezes levens wapenen, wat B 4 hem  24 OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. hem tegen den dood gehard , en voor den overgang in de toekomende waereld gefchikt maaken ? Geringe wederwaardigheden en rampen zal hy, misfchien, verachten én weg lagchen $ maar grootcre en gewigtiger zullen hem gantschlyk ter neder vellen. Zo lang 't gevaar nog op eenigen afftand is, zal hy 'er niet door ontrust worden ; maar zo dra het nader komt en onvermydelyk fchynt, zal het hem al zyne tegenwoordig, heid van geest, en al den moed beneemen. De aannadering van den dood, en de ver, wachting van het toekomende leven, zullen gewislyk zyne onbedachtzaamheid in ernsthaftigheid veranderen ; maar eene ernsthaftigheid , die dan eerst geboren wordt, is eene droevige, verfchrikkelyke ernsthaftigheid, die de vrees vergroot, en het Jyderi verdubbelt. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! lenadeelt de onbedachtzaamheid den mensch ook ongemeen veel met betrekking tot anderen. De onbedachtzaame kan in zeker opzigt beminnenswaardig, hy kan een aangenaam , behaagelyk medgezel zyn, hy kan anderen menigvuldige dienden bewyzen. Maar nooit  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. 25 zal hy zich eene waare, groote, duurzaame hoogachting verwerven. Zyn naam en zyn aanzien zullen even onzeker en wankelbaar zyn, als zyn gedrag. Nooit zal hy anderen een volkomen, vast vertrouwen op zich inboezemen. Zyne woorden , zyne gevoelens, zyne beloften, zyne betuigingen van vriendfchap zullen nooit zo hoog gefchat worden, als plaats zou hebben, indien zyne neigingen en gevoelens min veranderlyk waren , indien hy met meer overleg fprak en handelde ; indien hy uit vaster beginfelen werkte. Zelden zal hy ook het geluk eener hartelyke, vertrouwelyke vriendfchap fmaaken , en nog zeldzaamer zich lang in het genot daarvan verheugen. Maar menigmaal zal men zich voor hem hoeden, menigmaal zich in zyne tegenwoordigheid inbinden, menigmaal de gevoelens van het hart voor hem verbergen , menigmaal zyne vuurigfte liefde met koele omzigtigheid beantwoorden. Kunnen wy dit alles bedenken, myne aandachtige Toehoorers! en echter 'er nog aan tvvyfelen, dat de onbedachtzaamheid denadee3 iglte gevolgen heeft, dat zy onze volmaaktheid en gelukzaligheid op allerlei wyze verhindert, B 5 en  20 OVER DË ONBEDACHTZAAMHEID. en dat wy nooit te zorgvuldig kunnen weezen, in ons voor dit gebrek te wachten, of hetzelve te beftryden en af te leggen ? Wenscht gy dit te doen , ó Gy, die uit hoofde van uwen levenstyd , of van uwe gefteldheid, of van eene gebrekkige opvoeding , eenen fterken trek daartoe in u gewaar wordt; flaa dan, zonder verwyl, handen aan 't werk, verzamel uwe kragten tot den ftryd met u zei ven en uwe kwaade gewoonten, en laat u, tot dat einde, de volgende regelen der voorzigtigheid aanbevoolen weezen. Leg u zeiven vrywilliglyk, zwaarer, moei* lyker arbeid en bezigheden op, dan gy tot hiertoe had, en hefteed yer meer tyds, meer oplettend' heids, meerder kragten aan , dan gy voorheen gewoon waart. Niets ftrekt meer tot verzwakking der onbedachtzaamheid, dan eene aanhoudende infpanning, dan geregelde bezigheden. Hierdoor krygen de gedachten eene vaste plooi, zyn minder aan afdwaalingen onderhevig , moeten langer by eene en de zelfde zaak vertoeven , moeten ze gegronder onderzoeken , en van alle kanten be- fchou-  - OVER DE ONBEDACHTZAAM HTE.I D. fchouwen; en dus verkrygt men meer magt over zyne oplettendheid , leert de dingen beter inzien , bevatten , en gewend zich trapswyze aan nadenken, aan ryper overleg, aan het ftandvastig vervolgen van zekere bedoeling. Stel u3 tot dat einde, tot eene onverbreekelyke wet , dagelyks tentgen, '£ zy korter'' of langer, tyd in de eenzaamheid door te brengen, zn daar met u zeiven te verkeeren. Onderzoek daar uzelven over alles, 't geen gy in den jongstverloopenen tyd gedacht, gewild, gedaan , of nagelaaten hebt. Stel u deszelfs niogelyke en daadlyke gevolgen voor oogen, en vorder u zeiven over dit alles rekenfchap af. Dit zal u van de meeste dingen geheel anders leeren denken en oordeelen, en u veel als gewigtig doen kennen, 't geen u voorheen geheel onverfchillig fcheen te weezen. Gy zult langzaamerhand den vcrbaazenden invloed leeren kennen, welken elk woord, dat gy fpreekt, en ieder daad, die gy verricht, op het vergenoegen en de gelukzaligheid van u en uwe broederen kan hebben; en dit zal u bedachtzaamer en vöorzigtiger raaaken. Zekerlyk zullen deeze poo-  28 OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID: gingen u in 't begin weinig vermaak verfchaffen, gy zult u menigmaal daartoe dwingen moeten, zult u menigmaal befchaamd en vernederd gevoelen ; maar deeze moeilykheid, deezen dwang, deeze befchaaming moet gy niet ontvlieden , indien gy anders wys en goed begeert te worden. Verligt, ten derden, u deeze moeite, door ■uwe vrienden, uwe vertrouwelingen, de perfoonen, die u meest omringen, te verzoeken en te magtigen, om u te herinneren en te waarfchouwen, zo menigmaal gy u in uwe oordeelvellingen, in uwe gefprekken , in uwe daaden , aan onbedachtzaamheid fchuldig maakt, of gevaar loopt van u daaraan over te geeven. Een vriend, die u dan de zaak, waarover gehandeld wordt, van meer zyden, van zyden, die gy anderszins over het hoofd gezien had, voorfielt , die u op haare gevolgen en uitwerkfelen oplettend maakt, die u uwen pïigt, uwe betrekkingen tot anderen, uwe waardigheid te binnen brengt, — voor hoe veele overhaaste befluiten en onbezonnene fchreden kan en zal zulk een vriend u niet be« waaren! Hoe menigmaal zal hy uwen voet van ftrikken, die gy reeds te gemoed gingt, te  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. 2$ te rug trekken! hoe veel.onrust en ver-w tegenheid , hoe veel vruchteloos berouw u niet befpaaren! Zoek, ten zelfden einde, de verkeering met hedaarde , erntshaftige perfoonen , hoe ftrydig dit ook met uwe neigingen fchynt, en hoe weinig gy u daar in 't begin, op de plaats uwer begeerte moogt bevinden. Laat hun voorbeeld u leeren, met hoe veel omzigtigheid de verflandjge alles overlegt, met hoe veel behoedzaamheid hy een befluit neemt, hoe voorzigtig hy handelt , hoe rechtmaatig en billyk zyne oordeelen, hoe zeker en vast zyne grondbeginfels, hoe overeenflemmende en onveranderlyk zyne gevoelens zyn. Laat het u leeren, hoe veel achting en vertrouwen dergelyke menfchen zich verwerven , hoe veel hun raad en hun gevoelen weegt, hoe onbefchroomd en gerust men in hun gezelfchap kan weezen, en hoe volkomenlyk vrolykheid en wyze ernst, redeïyke vreugde en eene gevestigde, manïyke denkwyze , met eikanderen overeenflemmen. Verwek, daar benevens, een edele eer zucht, ver-  gó OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID.: verwek het gevoel van uwe waardigheid in uweri boezem'; bedenk dikwyls, dat gy een mensch zyt, wiens grootfte voortreflykheid in de behoedzaamheid, in redelyk denken, in de vryheid van naar beginfelen te handelen en zich geenzins door de uiterlyke dingen te laaten verblinden en boeien, en in het vermogen beftaat, van zyne gedachten tot het toekomende uit te ftrekken , en hetzelve, ten aanzien van alles, wat gy van voorneemen zyt en doet , mede in aanmerking te neemen. Bedenk dikwyls , dat gy een christen zyt, een mensch, die tot grooter wysheid en deugd geroepen is, die meer het onzienelyke dan .het zichtbaare aanmerken, die Jefus Christus, zynen Heer, fteeds geJykvormigcr worden , en zich hier tot een verhevener leven moet bekwaam maaken en voorbereiden. Kunt gy deeze waardigheid wel door onbedachtzaamheid handhaaven ? Kunt gy aan deeze roeping door onbedachtzaamheid beantwoorden? Neen, wysheid en deugd , volmaaktheid en gelukzaligheid zyn ernftige, gewigtige dingen; en de dood en het oordeel ën de eeuwigheid, die gy fteeds te gemoet fnelt, zyn 't niet minder. Geene kunnen met de onbedachtzaamheid volftrekt niet  OVER DE ONBEDACHTZAAMHEID. 3T niet beftaan , en deeze zyn voor haar allezins verfchrikkelyk. Wilt gy u tegen geenen niet bezondigen , en deezen gerust te gemoet treeden, verzaak dan de onbedachtzaamheid, verwisfeit uwe kindfche en zinnelyke denk- en handelwyze met eene behendige en mannelyke; laat wyzen en vrolyken ernst u op het pad uws levens vergezellen; en denk en handel fteeds zodanig, dat gy u noch wegens uw tegenwoordig gedrag behoeft te fchaamen, noch voor uw toekomend lot bevreesd te zyn. Amen. TWEE-   TWEEDE LEERREDE. OVER DE ALTE GROOTË ZUCHT TOT UITSPANNING. Tekst: Eerste brief aan de thessalon. HoofJft. IV. vs. n. Dat gy u benaarftigt Jlil te zyn, en uwe eigene dingen te doen, en te werken met uwe eigene han* den, gelyk wy u bevolen hebben. X. Stuk,   ^^od , Schepper en Vader der menfchen, gy hebt ons, uwe kinderen, tot menigvuldige en gewigtige bezigheden hier op aarde verordend , en voor even zo menigvuldige vermaaken en geneugten gefchikt gemaakt. Hoe zorgvuldiger en getrouwer wy de eerften verrichten , deste meer zoetheid en genoegen doet gy ons in het genot der laatiten fmaaken. Hoe meer wy de volnaaktheid van ons en onze broederen bevorderen , deste meer bevorderen wy onze en hunne gelukzaligheid. Ja, gy beloont, als de goedertierenile Vader , het volbrengen van eiken pligt met vreugde; en fchoon wy hinderpaalen en zwaarigheden op het pad onzes levens aantreffen; gy laat het ons ook niet aan aangenaamheden en verkwikkingen op hetzelve ontbreeken. Voor den traagen, voor den geheel zinnelyken mensch , voor den mensch , die u en zyne verordening uit het oog verliest, en zyne waardigheid verfmaadt, voor den zodanigen alleen hebt gy den weg toe vergenoegen en gelukzaligheid geflooten. o God, hoe wys, hoe rechtvaardig en goed C 2 zyn  %6 OVER DE A L TE GROOTE ZUCHT zyn alle inrichtingen, en wegen! hoe naauwkeurig met onze behoeften en met onzen, tegenwoordigen ftaat overeenkomende ! Ja, u aanbidden wy , vol dankbaarheid en ootmoed , als den wystcn , goedertierenen Bcftierder, als den liefderykften Vader der menfehen. ö Mogten wy fteeds, als gehoorzaame kinders, op uwen wil acht geeven, en uwen wil volbrengen ; fteeds onze verordening gedachtig zyn, en ons genoegen en geluk langs wegen zoeken, die gy ons daartoe hebt aangeweezen! Mogten wy ons toch fteeds meer van zinnelyke tot redelyke fchepfelen verheffen , onze wezenlyke voortrefJykheid fteeds meer in nuttige werkzaamheid en bezigheid zoeken, fteeds meerder fmaak in die edeler foorten van vermaak verkrygen, waarvoor gy ons vatbaar gemaakt hebt, en daardoor u en de volmaaktheid onzer natuur fteeds nader komen ! Ach , breng gy zelf ons van de by wegen , die ons zo menig, werf van dit doel verwyderen , en waarop wy zo dikwyls en zo vruchtloos naar rust zoeken , te rug. Leer ons derzei ver geyaarlykheid inzien, en geef, dat wy ze niet betreeden, zelfs fchoon nog zo veelen, fi:hoon, de meesten daarop wandelen mogten, Ze-  TÓT UITSPANNING. %f Zegen, toe dat einde, de overdenkingen, waarmede wy ons tegenwoordig zullen bezig houden,. Laat ons der waarheid een oplettend, leerzaam oor veiieenen, en dezelve onpartydig op onszelven toepasfen. Wy bidden u hierom met kinderlyk vertrouwen, als dienaaren van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder in zynen naam aan: Onze Vader enz; Dat arbeid en rust, infpanning en verkwikking, eenzaame overdenkingen en vefkeering met de menfehen, zinnelyke vermaa.' ken en vermaaken van den geest, elkandercn kunnen en moeten afvvisfelen: is eene zaak» waarover wy meermaalen uwe aandacht onderhielden, myne geliefde Toehoorers! En > niets , inderdaad , is zekerer dan dit. Do godsdienst neemt onze natuurlyke bepaaldheid en zwakheden niet weg; hy verplaatst ons niet in een hoogeren rang van wezens; hy wil ons noch tot kluizenaars en menfehenhaaters, noch tot geesten maaken j die bo~ ven alles, wat aardsch en zinnelyk is, verheven zyn. Hy behandelt den mensch als eènen mensch; dat is te zeggen , als een C 3 , ut*  38 OVER DE A L TE GROOTE ZUCHT famengefteld wezen, 't welk noch volkomen geestlyk, noch volkomen zinnelyk is; 't welk veelerhande aardfche behoeften heeft , en zich in veelerhande verbindtenisfen en betrekkingen jegens het zigtbaare bevindt. Hy "wil zyne natuur niet herfcheppen, niet vermoesten; maar wel verbeteren en veredelen, Hy vergunt hem derhalven elk onfchuldig vermaak, iedere foort van verkwikking, indien dezelven ten gepasten tyde en met de verëischte maatigheid genoten worden. In plaats van hem van zyne natuurgenooten te verwyderen , of hem met onverfchilligheid en haat tegen dezelven te vervullen, «dryft hy hem naar zyne broederen toe, boezemt hem genegenheid en liefde voor fieö in, en maakt hem daardoor te gefchikt-er, om in hunrfe vermaaken deel te neemen en, wederkeerig, ook hen vermaak te verfchaffen. De godsdienst ftrydt derhalven niet met den trek mar gezelligheid, die ons allen zo natuurlyk is, en wiens uitwerkfelen3 over 't geheel genomen, zo goed zyn. Hy doemt geenszins alles, wat uitfpanning is en genaamd wordt ; geenszins alles , wat onze aandacht voor eenen korter' of langer' tyd? van de eraftiger bezigheden en belangen des 1©-  TOT UITSPANNING. 39 levens aftrekt, en op dingen vestigt, welke haar meer verlustigen 3 dan bezig houden. Hy vergunt ons, dat wy onzen geest ontfpanncn; dat wy fomtyds meer zien en hooren, dan denken; meer onze gedachten vry en onverhinderd van het eene voorwerp tot het andere laaten zwerven, dan ze op eenige zaak bepaalen; dat vrolykheid en boert onze gefprekken en onze verkeering verleevendigen, ten einde door dit alles nieuwe krachten tot ernftiger overdenkingen en wezenlyken arbeid te verfamelen. Dit alles is onbetwistbaar, myne aandachtige Toehoorers ! Maar hoe ïigtlyk , hoé menigmaal overfchrydt niet de mensch dé afperking tusfchén het goede en het kwaad 3 tusfchefi het onzondig en het misdaadige! Hoe gaarne misbruikt hy niet elke vergunning , die zyne begeerten , of zyne ongeregelde neigingen , fchynt te vlcijen ! En zou het niet in opzigt tot de zaak, waarover wy thans fprecken, eveneens gelegen zyn ? Hoe Ïigtlyk kan niet de behoefte en de vryheid , van zich door uitfpannSngen te verkwikken , in eene alte groote zucht tot uitfpanning ontaarten ! Hoe Ïigtlyk dat gecne' € 4 'smerk  40 OVER DE ALTE QROOTE ZUCHT 'smenfchen hoofdzaak cn hoofdbelang worden , 't welk , volgens zyne verordening, alleen bywerk moest weezen ! Hoe grooter het gevaar is, myne aandachtige Toehoorcrs, 't welk wy allen , uit hoofde van onzen fiagt, onze omftandigheden en verbindtenisfen, loopen, van tot dit gebrek te vervallen, deste fterker voel ik my aangefpoord, daarover met uwe aandacht eens te fpreeken, en u eene zaak, die maar alte veel als geheel onverfchillig befehouwd wordt, van haare zedelyke zyde voor te ftellen. Laat ons dan de alte groote zucht tot uitfpanning, als eene wezenlyke ziekte der menfchelyke ziel, befchou wen, en, ten dien einde, Eerftdyk, haare bronnen aanwyzcn; Daarna, haare fchadelyke gevolgen doen kennen; en Mindelyh, eenige middelen daartegen aan de hand geeven. Dit alles zal ons tevens leeren , hoe wy het voorfchrift van den Apostel in onzen ulst  TOT UITSPANNING. 41 tekst nakomen, en ingevolge daarvan ftil zyn, ' onze eigene dingen doen, en met onze eigene handen werken moeten. Door eene alte groote zucht tot uitfpanning vcrftaa ik zulk eenen fterken, buitenfpoorigen trek tot uitfpanningen, die ons alle gelegenheden daartoe, zonder opzigt op onze wezcnlyke behoeften, gretiglyk doet opzoeken en omhelzen , en dezelven niet als middelen, maar als oogmerken leert aanzien en gebruiken ; ons allengskens het ftillcr, ingetoogener , huislyke leven tot last maakt, en ten laatften ons onze voornaamfte oplettendheid en onze fterkfte begeerten op dat gecne doet vestigen, 't welk buiten ons is, en ons van onszelv' en van onzen eigenlyken werkkring verwydert. Hoe meerder overvloed 'er in eene maatfehappy is, of vooronderftcl'd wordt te zyn ; van hoe minder moeite de ampts- en beroepsbezigheden gepaard gaan; hoe meer men dat geen, 't welk men zelf kon , misfebien ook behoorde te verrichten', door anderen verrichten laat; boe meer men zich daar naar den fmaak en de reden der zogenaamde groote waereld zoekt te fchikken; en hoe minder men zieïï C 5 ver-  42 OVER DE ALTE GROOTE ZUCHT verftout iéts te doen of na te laaten , dat voor zonderling , voor boersch , voor een üitwerkfel van eigenzinnigheid, of van trots * of van karigheid uitgekreeten wordt : deste algemeener en heerfchendcr wordt het gebrek van eene alte groote zucht tot uitfpanning in zulk eene maatfchappy. En welke zyn nu de eigenlylce bronnen van dit euvel? Enkel gebrek en ellende, myne aandachtige Toehoorers ! gebrek aan bezigheid, of aan neiging en liefde voor nuttige bezigheid: gebrek aan edeler foorten van ver. maaken : gebrek aan inwendige gemoedsrust cn vergenoegdheid, en voorts alle ellende, welke door dit gebrek vooronderfteld en veroorzaakt wordt. De eerfte bron eener alte groote zucht tot liitfpanning is derhalven, gebrek aan nuttige en aangenaame bezigheden, of gebrek aan finaak in dezelven; en beide maakt den mensch ellendig cn beklagenswaardig. Eene bezige arbeidzaame levenswyze, die alle onze vermogens in werkzaamheid brengt, zonder ze uit te putten: die ons fteeds zeker, nader of verder afgelegen, doel voorhoudt, 'c geen vin ftand-  TOT UITSPANNING. 43 ftandvastiglyk volgen, omdat wy het zeker bereiken kunnen, en vroeger of laater gewislyk bereiken zullen : zulk eene levenswyze verfchaft ons onbetwistbaar even zo veel vermaak als nut, en is even zo overeenkomftig met onze gelukzaligheid, als met onze verordening. Zyn 't niet de uuren, de dagen, welke wy op deeze wyze befteeden, die het fpoedigfte , het gemakkelykfte , het aangenaamfte voor öns verloopen; die geen zweemfel van tydverveeling , van verdriet, van berouw achter laaten , wier nagedachtenis ons nooit fchaamte, maar fteeds vreugde verwekt ? Maar heeft nu iemand zulke bezigheden niet; of vindt hy 'er geen' fmaak in; fehuuwt hy uit weekheid en vadfigheid alles, wat moeite en arbeid heet, en is hy daarby niet bekwaam om zyn werk met lust te voleinden : wat al ongelegenheden moeten uit deeze bronnen voor hem niet voortvloeien ï Hy bezit kragten, en weet niet, waartoe hy ze aanwenden moet; of het verdriet hem weldra daarvan een goed , voor het algemeene welzyn nuttig , gebruik te maaken. Hy heeft bezigheden; maar deeze bezigheden zyn hem tot last , fchynen hem van geen genoegzaam belang, van te weinig gewigt* hy  44'"0VER DE ALTE GRÓOfE ZUCHT hy neemt ze met tegenzin waar, en ontflaaé 'er zich van, zo fpoedig hem immer mogelyk is. Hy heeft tyd ; en deeze tyd verveelt hem. Hy beitaat, hy leeft; en Weet niet recht, waarom, en waartoe; en wordt niet zelden zyn beftaan en leven moede. Wat blyft hem dan toch onder het gevoel van deeze gebreken anders over dan tydverdryf te zoeken en zich aan uitfpanningen over te geeven, zichzelveli door eene" even zo weinigbeduidende als vruChtelooze Werkzaamheid te misleiden , zich met zotternyen of met beuzelingen bezig te houden , om ten minften iets by de hand te hebben, en daardoor zichzelven en den last, die hem drukt, zo dikwyls en zo lang te vergeeten, als hem maar eenigzins doenlyk is ? Maar zou dit wel een wcnfchelyke; moet het niet veeleer een ellendige, beklaagenswaardige toelïand zyn? En kan dan wel de alte groote zucht naar uitfpanning, die daaruit ontftaat, den mensch tot eer -verftrekken , of hem wezenlyk gelukkig maaken ? Eene andere bron van dit gebrek is gemii aan/maak in verhevener, edeler foorten van ver* maaken en geneugten; en ook dit gemis veine*  TOT UITSPANNING. 45 ncdcrt den mensch, cn verhindert op allerlei wyze zyne volmaaktheid en gelukzaligheid. Gewislyk kunnen wy niet altoos arbeiden, niet altyd onze kragten infpannen. Zy zouden daardoor welhaast uitgeput, welhaast onnut worden. Wy hebben verkwikking, wy hebben vermaak van noden. Maar is dan het" menigvuldig, het aanhoudend neemen vanuitfpanning, het beste middel tot verkwikking en tot vermaak? Zyn daartoe geene andere wegen, die veel onfchuldiger, veel edeler, den mensch en den Christen veel waardiger zyn ? Is dan het genot van het huislyke geluk, van eene vriendelyke verkeering met de zynen, geen vermaak, geene verkwikking? Is het niet voor elk' onbedorven' mensch de zuiverfte cn rykfte bron van beiden ? Is dan het ftille genot der natuur en van zichzelven, 2t zy in de eenzaamheid, of in't gezelfchap van een' vriend, geen vermaak, geene verkwikking ? Boezemt het niet onzen geest, gelyk ons ligchaam, nieuwen lust cn kracht in ? Ts dan leezen en overdenken , de uitbreiding en befchaaving onzer kundigheden geen vermaak , geene verkwikking ? Is het niet dat geen , 't welk den mensch voornaanaelyk boven alle andere bewoonders dei1 aar-  46* OVER DE ALTE GROOTE ZUCHT aarde verheft, en waardoor hy zyne waardigheid als mensch handhaaft ? Is dan elke foort van weldoen geen vermaak, geene verkwikking ? Kan iets ter waereld den mensch vrolyker en tot het vervullen van zyne plig. ten gewilliger en gefchikter maaken, dan dit? Zyn, eindelyk, redelyke godsdienffige overdenkingen geen vermaak, geene verkwikking? Zyn zy niet de edelfte, de verhevenfte foort daarvan ? ' Verfpreiden zy niet het meest licht en vreugde over het menschdom ? Inderdaad, wie deeze vermaaken en geneugten kent, en fmaak daarin vindt, zal niet veele andere uitfpanningen behoeven, zal ze meer zoeken te bepaalen en te verminderen, dan te vermenigvuldigen. Maar, wie deeze edeler foorten van vermaak en verlustiging niet kent; wie zich dezelve niet weet te verzorgen, of ze niet te gebruiken, zal ook in dit opzigt eene behoefte, een gebrek gewaar worden , 't welk hy op eenige andere wyze zal trachten te vergoeden en te vervullen. En wat blyft hem hier anders over, dan 'afleiding, die hem dit gebrek uit het oog doet verliezen ? En hoe fterker gevoel hy daarvan heeft, deste volkomener zal hy zich aan alle zulke dingen overgeeven, waardoop  TOT UIT SPA NU ING. 47 door hy zich vleit dit onaangenaame gevoel te zullen verdooven. Maar is dit gewin of verlies ? Kan de fchyn de waarheid , kan misleiding het wezcnlyk genot, kan het vergeetcn van eenig gebrek het gebrek zelf vergoeden? Een derde bron der alte groote zucht tot uitfpanning is gebrek aan inwendige gerustheid;, onvergenoegdheii met zichzelven, met -zyne huis. lyke verbindtenisfen , met de plaats-, die men in de menfehelykc maatfehappy bekleedt , en met het beroep, dat men dryft; en dit vooronderftelt ook vccle gebreken en veel ellende in den mensch. Indien onze gedachten, onze neigingen, onze begeerten meer of min met eikanderen ftryden ; indien wy niet recht weeten , wat wy geJoovcn , wa£ wy willen, wat wy zoeken; indien wy geene vaste grondbeginfels hebben, die ons in alle gevallen leiden cn beftuuren, geen bepaald doel, waarnaaï wy onveranderlyk ftrceven; indien wy fchroomen, in ons binnenfte te zien, en met onszelven ten vollen bekend en gemeenzaam te worden ; of indien wy voor verwytingen van ons geweeten te vreezen hebben: is het zeer natuutlyk, dat wy  48 OVER DE ALTE GROOTE ZUCHT onze opmerkzaamheid van dit alles trachten af te trekken, dit alles trachten te vergeeten, en ons zo wyd , als mogelyk is, van onszei ven te verwyderen ; en dit kan niet wel anders dan door menigvuldige en aanhoudende uitfpanningen gefchieden. Want fchoon zy ons geene vvaare gerustheid verfchaffen kunnen , zy verdooven toch onze ongerustheid en verzwakken derzelver bewustheid. Zyn wy onvergenoegd wegens onze hiiislyke verbindtenisfen; hebben liefde en vriendfehap onze wooningen verlaatcn; hebben onverfchilligheid, koelheid , tweedracht, onftuimige driften daarvan het bezit genomen ; zyn ons echtgenoot , kinders, maagfehap , huisgenooten min dierbaar , of wel tot last geworden: ö dan ylt men van deeze plaatfcn en perfoonen weg, zoekt hun gezigt en hun aandenken van zich te verwyderen , en werpt zich in de armen der uitfpanning, als de vaardigfte en zekerfte vcrloster van tegenwoordig verdriet en kwelling. Is men eindelyk met zynen ftand en beroep te onvreden; fchaamt men zich daar eenigermaate over ; vervult men zyne pligten flechts uit dwang : dan grypt men greetig naar alles, wat ons als 't ware in eenen an*  TOT UITSPA'NNINÖ. 4$ anderen kring verplaatst, wat ons dat geen, 't welk wy zyn en behooren te zyn, het meest vergeeten; wat ons eene vreemde rol fpeelen, èn perfoonen van hooger rang, öf van ecnen anderen levenstrant doet vertóonen. En ook daartoe is dat geen, 't welk uitfpanning genaamd wordt, het gereedfte middel. Maar is zulk een toeftand wel bégeerenswaardig? Zyn ongerustheid en onvergenoegdheid geen groote gebreken ? geene vruchtbaare bronnen van ellende? Zou het niet veel verftandiger en beter gehandeld zyn , dat men dezelven zocht toe te floppen, dan dat men ze éenigiyk voor een' korter of langer tyd bedekte , en haareri loop door' eenen te zwakken dam wilde kecren? . Dit, myhe aandachtige Toehoorers"! zyn de voornaamfte bronnen der alte groote zucht tot uitfpanning. Hoe onzuiverer zy zyn, en hoe meer gebrek en ellende zy in den mensch onderftellen en aantoonen: deste minder kan het kwaad, dat daaruit ontfpringt, ontfchuldigd worden , en deste meer is de zodanige te beklaagen, die zich van hetzelve beheerfchen laat. X. S T U K, D £>S  $6 OVER DE ALTE GROOÏE ZUCHT De gevolgen , die 'er uit voortvloeien , zyn: van geen' beteren aart, myne aandachtige Toehoorers! zy zyn hoogstnadeelig, en maaken den mensch in meer dan één opzigt ftraf waardig. Hoe meer de mensch de zucht tot uitfpanning inwilligt, deste onbekender wordt hy met zichzelven. Onder de menigte van vreemde dingen en perfoonen, die zyne oplettendheid tot zich trekken, die hem bezigheid of vermaak verfchaffen , afleiden en bedwelmen, kan hy zichzelven, zyne verordening, zyne gewigtigfïe belangen zeer ligt uit het oogverliezen. Hy denkt en leeft veel meer in en voor het geen buiten hem is, dan in en voor zichzelven. Hy geeft zich aan eiken indruk, eiken floot, die hy van buiten ontvangt, over; kleeft elke vlugtige gedachte, elke voorbygaande gewaarwording, eiken inval en elke luim zo lang aan, als de fmaak van het gezelfchap en de overige omftandigheden het veroorloven; en hoe meermaalen en fpoediger alle deeze dingen met eikanderen afwisfelen en op eikanderen volgen, hoe minder tusfchentyd tot nadenken 'er over felyftj deste volkomëner meent hy zyn oog'■<■. „merk  TOT UITSPANNING. ff iherk bereikt en zyne plaats gehandhaafd te hebben. Dikwyls gaat de uitfpanning met gedruisch, met luidruchtige, woeste vrolykheid gepaard ; en dan wordt 's menfchen geest ten vollen verbysterd, en alle bedaarde, redelyke zelfbewustheid, alle overdenking over zichzelven wordt hem onmogelyk. Hoe vreemd moet echter de driftige zoeker naar uitfpanning daardoor niet voor zichzelven worden! Hoe zeer moet hem dit niet aan de opmerkzaamheid op zichzelven en op het geene in hem omgaat ongewoon maaken! hoe zwaar hem dezelve zelfs dan doen vallen, wanneer rust en ftilte hem omringen ! En zou dit niet nadeelig voor hem weezen ? welke redelyke wanorden en verwarringen kunnen niet in hem ontftaan;. welke kwaade neigingen en gebreken niet in hem uitbotten en fteeds dieper wortels fchieten , zonder dat hy zulks bemerkt, zonder dat hy'er de geringde maatregels tegen neemt. En hoe kan hy dan aan zyne verbetering denken, of aan zyne verbetering arbeiden? hoe naar hoogere volmaaktheid ftreeven ? hoe daü geen worden , 't welk hy behoort te worden , daar hy niet eens weet, wat hy wezenJyk is ? Hoe kan hy kwaade heblykhedera D s be-  '52 OVER DE ALTE GROOTE Z UCHT beftryden en afleggen , die hy niet kent? hoe gebreken verbeteren , die hy niet gevoelt? Neen, dit vereischt een bedaard gemoed, waakzaamheid over zichzelven, eene innerlyke, duidelyke bewustheid van zichzelven en van zyne betrekkingen en pligten, bedaarde en flille overdenkingen daarover, beproeving en onderzoeking van zyn hart en van zyn gedrag; en dit alles zyn dingen ¥ die met de alte groote zucht tot uitfpanning niet beflaan kunnen* Neen, zy flryden 'er te meer mede, dewyl eene alte groote zucht tot uitfpanning ons, verder, in opzigt tot onze beginfelen engevoelens Jleeds minder geftreng , fteeds toegeevender en onverfchilliger maakt. Menig eenbrengt wezenlyk rechtmaatige beginfels, goede gevoelens in den kring zyner bekenden mede, waarvan hy zich in eenen maalftroom van uitbanningen laat afbrengen. Eene goede opvoeding , een zacht, gevoelig hart,eene vroegere ingetogene levenswyze, hadden hem deeze beginfels en gevoelens ingeboezemd, en hem misfchien lang by dezelvebewaard. Maar nu bevindt hy , dat deeze "beginfels geenzins de heerfehende, deeze ge-. Y09*  TOT UITSPANNING. 53 voelens geenszins de geliefdften zyn; dat de een ze uit vooroordeel en zwakheid veracht, de ander daarmede fpot, de derde ze geene opmerkzaamheid waardig keurt. Nu bemerkt hy , dat zy wezenlyk voor den fmaak, die daar voor den 'besten gehouden wordt, voor de vermaaken en bezigheden, die daar van :t grootfte gewigt zyn , niet gefchikt zyn. Nu hoort hy andere beginfels verdedigen, en andere gevoelens voor den dag brengen, die wel met de zynen ftrydig, maar mee den flempel van fyner fmaak en van meerder befchaafdheid verfierd, en tevens met zynen trek cn zyne neigingen overeenkomftig zyn. En hoe lang zal hy in zulke omftandigheden zyne betere beginfels en gevoelens getrouw blyven? Laat hy ze niet geheel en al vaa« rcn , zy zullen toch welhaast by hem van minder gezach worden, zullen hem welhaast te hard en moeilyk fchynen, en allengskens zal hy zich uitzonderingen van den regel veroorloven , en fteeds meer kunstgreepen gebruiken , om dingen met malkanderen te vereenigen, die volgens haaren aart onvercenigbaar zyn. 'Er zal, 't is waar, dikwyls, wanneer hy uit de bedwelming ontwaakt, ftrydt in zyn binnenfte ontftaan: en hoe geD 3 luk-  54 OVER DE ALTE GROOTE ZUCHT ïukkig is hy, indien hy zich daardoor waar. fchouwen, en van zyne te groote zucht tot uitfpanning geneezen iaat! want, indien hy. zich daartegen verhardt, en voortgaat te doen, wat zyn eigen hart en geweten niet volkomen goedkeuren kunnen, welk een gevaar loopt hy dan niet , van fteeds onverfchilliger te worden omtrent het geen zedelyk goed en kwaad is, cn zich ten laatften in de ftrikken, der zonde te verwarren ! Gefield zelfs dit ware zo, niet, 't is nogthans zeker, dat alte menigvuldige afleidingen de onbedachtzaam, heid bevorderen; dat daar gewoonlyk alles, wat ernst heet , fchrik verwekt cn verbannen wordt ; dat men zich daar gewent , alles , zelfs gewigtige dingen , van zekere ligte , bevallige , belachelyke en vermaak, lyke zydcn te befchouwen , van welke zy min gewigtig of eerwaardig fchynen ; en wie bemerkt niet, hoe zeer dit de kragt der beste beginfelen verzwakken , en het uiten zo wel, als den invloed der beste gevoelens verhinderen en bepaalen moet ?. Een derde gevolg der alte groote zucht tot uitfpanning is dit: dat men daardoor zeez dikwyls den fmaak in godsdienjlige oefeningen en  TOT UITSPANNING. $S en overdenkingen verliest, daar zelden gebruik van maakt , of zulks ioch met weinig nut, misfchien ten laatftcn op eene enkel werktuiglyke en geheel vruchtelooze wyze , doet. Of, zyn de gewoone uitfpanningen wel dusdanig gefteld, dat zy ons tot deeze edeler bezigheden van den mensch en van den Christen lust en aanfpooring geeven, of ons daartoe voorbereiden en gefchikt kunnen maaken? Pleegt Hechts raad met uwe eigene ondervinding, myne aandachtige Toehoorers! Hoedanig is het toch wel met den ftaat van uw gemoed, van uw hart gelegen, wanneer gy van zulke uitfpanningen in de eenzaamheid komt ? welke geheel andere verbeeldingen omringen , welke geheel andere gedachten volgen u dan, welke geheel andere aandoeningen ontftaan 'er dan in u, dan zulke, die u tot het gebed, tot de verheffing van den geest tot God, tot het onderhouden van ywe nadere gemeenfchap met dit opperfte Wezen gefchikt maaken ! Hoe veel geweld; moet gy u dan niet aandoen, indien gy desonaangezien eenige godsdienftige oefening onderneemen wilt! En hoe dikwyls wordt dan uwe aandacht afgebroken ! Hoe weinig gevoelt uw hart daaronder ! Hoe vergeefs D 4 is  $6 OVER'pE ALTE GROOT? ZUCHT is niet alles, wat gy doet! En welk een ge. vaar loopt gy dan niet, van allengskens allen fmaak in zulke oefeningen , allen aandrang en alle bekwaamheid daartoe, te verliezen; en in eene volkomene onverfchilligheid wegens deeze dingen te verzinken! En zou dan «lat, wat ons van God vervreemdt, wat het befef van zyne tegenwoordigheid in ons verzwakt en onderdrukt, wat de gedachte aan hem en den omgang met hem minder dier*aar voor ons maakt, wat den godsdienst zyne kragt, en onze godsdienflïgc overdenkingen haare waarde en nuttigheid beneemt, zou dat niet fchadelyk voor ons weezen? Zouden wy dat 'kunnen aankleeven, zonder ons zei ven te vernederen, zonder daardoor ftrafwaardig te worden?, Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! tan zich niemand aan de alte groote zucht ta uitfpanning overgeeven , zonder daardoor meerder of minder pligten te verzuimen, mterdtr OVER DE WEELDE.' verliezen onszelven en onze gewigtigfte bet langen maar alte Ïigtlyk uit het oog : wy behoeven onze oplettendheid niet nog meer af te leiden, indien wy niet ten laatften onszelven geheel onbekend willen worden. Wy zyn al reeds tot onbedachtzaamheid geneigd, en fchuuwen de ernftige, aanhoudende over; denkingen maar alte veel: wy behoeven zekerlyk niet de eerfte opzetlyk voedfel te verfchaffen, en de laatfte fteeds onaangenaamer en lastiger voor ons te maaken. De overdenkingen van God, van den godsdienst , van het toekomende leven , van onze verhevene verordening, worden maar alte dikwyls en te ligt in ons verduisterd: wy behoeven haar geenszins door eene weelderige en weeklyke levenswyze, fchier aan .enkel kleinheden en beuzelingen toegewyd, nog verder van ons te verwyderen, en nog krachteloozer te maaken. Hemelfche gezindheden, gezindheden, hoedanige voor de betere waereld, die wy te gemoet gaan, gefchikt zyn , bezielen ons maar alte zelden in eene genoegzaame maate : wy behoeven dezelven gewislyk niet door liefde tot weelde en pracht, tot zinnelyken wellust, , te verzwakken, en haar uitbotten te verdik-  ÓVER DE WEELDE. 9t flikken. Neen, myne Vrienden ! die reeds zwak is, moet zyne kragten niet verfpillen. Die reeds ligtverleidelyk is, moet zich niet buiten noodzaaklykheid aan de verzoeking en verleiding bloot Hellen. Die zo Ïigtlyk ftruikelt en valt, handelt dwaaslyk, indien hy zynen weg met fteenen des aanftoots beftrooit. Neen , myne aandachtige Toehoorers! indien wy niet eeniglyk tot dit leven, maar tot een ander , en wel tot eon verhevener leven verordend zyn ; indien wy Ons hier door wysheid en deugd, door godsdienst cn vroomheid, tot dien volgenden Haat moeten voorhereiden; en indien alles, 5t geen wy hier denken en doen , met ons toekomend lot in verband Haat : dan moet alles ons van onze verordening verwyderen, of het bereiken daarvan moeiiyker voor ons maaken, wat onze neiging tot het zinnelyke , tot onbedachtzaamheid , tot tydverkwisting, voedfel en kragt geeft; alles, wat onze redelyke, ernftige overdenkingen Hoort; alles , wat ons omtrent God en den godsdienst onverfchilliger maakt; alles, wat ons in het flreeven naar eene geestelyke, verhevener volmaaktheid verhindert. En  92 OVER DE WEELDE. En dit doet, onbetwistbaar, de weelde altoos, in meerder of mindere maate. Leidt zy ons niet geheelyk van het doel af, zy verwydert ons toch dikwyls verre van hetzelve, laat ons hetzelve te naauwernood bereiken, en berooft ons van een aanzienlyk gedeeJte der eer en der belooningen, die wy anders te verwachten hadden. Wy worden nog, misfchien , als door het vuur behouden ; maar wy zyn en worden echter nimmer, 'tgeen de Christenen, die deezen naam met volle recht draagen , zyn en worden zullen. De weelde brengt, ten vyfden, de famenleeving , in 't algemeen en over het geheel ge. nomen, veel meer nadeel dan voordeel toe. Zy is, 't is waar, niet zonder alle nuttige gévolgen. Zy ontwikkelt en oefent in veele opzigten 's menfchen bekwaamheden en vermogens. Zy brengt ze in grooter werkzaamheid. Zy is voor veelen eene krach, tige aanfpooring tot vlyt en arbeidzaamheid. Zy brengt meer leven in alle takken van nering en handel. Zy veredelt menig gefchenk der natuur ; bevordert alle fchooue kunften; befchaaft den fmaak; is de moeder : van  ÓVER DÉ WEELDE. 93 van veele nuttige uitvindingen , van veele aangenaamheden en gerieflykheden des levens. Bleef zy binnen'de behoorelyke paaien, of kon zy binnen dezelve gehouden worden, zy zoude voor de maatfchappy meer nuttig dan fchadelyk weezen. Maar welke bepaaHngen overfcbrydt zy niet ! welke wetten eerbiedigt zy 5 wanneer zy eenmaal tot zekeren trap van magt en aanzien gefteegen is! Hoe fpoedig overheerscht zy niet alle ftan-den en rangen van menfchen; en hoe verderflyk is alsdan haar invloed niet! Wat al verwoestingen recht zy alsdan niet aan! Dan wil de geringe even als de aanzienlyke, de arme even ais de ryke, fchitteren, praaien, uitmunten. Iedereen wordt verleid om meer te doen , dan hem zyne vermogens, zyne omftandigheden veroorlooven te doen. Het uitwendige wordt boven het inwendige gefield, het overtollige boven het noodwendige , de fchyn boven de waarheid, de fchitterende armoede boven den wczenlyken, maar verborgen, welftand. Men brengt de weelde de kostbaarfte, duurfte offers, en wil liever wezenlyk lyden, dan fchynen te lyden ; liever honger en gebrek hebben, dan niet voor aanzienlyk en ryk gehouden worden,  94 OVER DB WEELDE. den, dan niet doen, 't geen anderen doen* Niemand byna bJyft binnen den kring, wek ken hem zyn ftand, zyn beroep, zyn vermogen aanwyst. Alle man zoekt zich te verheffen ,■ zich uit te breiden, meer te fchynen dan hy is, zich meer door luister en glans dan door deugd en verdienften te onderfchciden. En dus wordt de grond van alle waare , duurzaame welvaart van den fraat ondermynd, de orde der famenleeving gefroord , de weêrkeerige betrekkingen van haare leden vernietigd, of omgekeerd; de vermogens der meesten krygen eene valfche richting, worden tot einden, die voor het algemeen minder nuttig zyn, verfpild, worden welhaast uitgeput, en eindelyk ontftaat 5er eene algemeene verflapping, eene burgerlyke en zedelyke dood. Veele, maar alte veele, perfoonen, worden aan nuttige , noodzaaklyke bezigheden en bedryven onttrokken ; worden tot een werklooze, ledige levenswyze, en alle daaruit voortvloeiende gebreken en ondeugden verleid. Veelen verliezen in den diensE der weelde hunne gezondheid, hunne kragten, en worden door deeze heerschzuchtige t. i ' dw in-  OVER DE WEELDE. dwingelandes met een zieklyk ligchaam , of met eenen vroegtydigcn dood beloond. Veelen worden daardoor buiten ftaat gefteld, of door de zwaarigheden, die daaraan verbonden zyn, weerhouden, van zich in het echtr verbond te begeeven , aan hunne verordening te beantwoorden , en het geluk des Iruisfeiyken levens te genieten; cn worden, aan den anderen kant , maar alte dikwyls tot de laagfte , verderflykfte. buitenfpoorigheden verleid. Naar maate de verteering en pracht aan den eenen kant toeneemen ^ breiden zich aan den anderen kant de uiterfte armoede en de diepfte ellende uit. Hoe meer de ryke en voornaame_ zich verheft en uitbreidt, deste dieper daalt.de geringe, binnen deste naauwer grenzen wordt hy beflooten , en deste zwaarer drukt hem de last, welken de eerfte hem oplegt. Daarenboven worden ydele eerzucht en onbezonnenheid onder alle ftanden en klosfen van menfchen fteeds gemeenzaamer; fmaak in erni&ge, ge•wigtige dingen , mannelyke gevoelens , en manneiyke kragten, fteeds zeldzaamer; eigenbaat en zelfzoekendheid fteeds heerfchender; waare vaderlandsliefde en wezenlyke grootmoedigheid fteeds onbekender; godsdienst en vroom-  9rdt'„ is altoos aan dwaaling onderworpen. Wy zweeven fteeds tusfchen waarheid en misleiding; 'er is wel warmte, maar geen licht in onze ziel, en wy houden ons alleen zo lang van ons gevoelen verzekerd, als ons deeze warmte byblyft, die nogtans even zo ligt en fpoedig vervliegen kan , als zy ontftond. Wilt gy dit vermyden , myne aandachtige Toehoorers ! tracht dan vooral naar duidelykheid in uwe bevattingen. Tracht dat geene, waaromtrent gy flechts duistere denkbeelden hebt, meer onderfcheiden te leeren kennen; en verbeeld u niet , dat gy eene zaak weet, met zekerheid weet, ten zy gy u daarvan een klaar en bepaald begrip vormen, en ook aan anderen, die haar niet weeten, deswegen voldoenende redenen kunt geeven. Wat deeze proef niet doorftaan, wat aan anderen niet medegedeeld kan worden zodanig, dat zy de redenen daarvan kunnen befeffen, kan wel gewaarwording en verbeelding, maar geenszins duidelyke kundigheid zyn. En echter handhaaven wy alleen door duidelyke kundigheden het voorrecht  in 't algemeen. 1$$ vecht van redelyke fchepfelen; alleen door duidelyke kundigheden naderen wy, hoewel zekerlyk flechts op eenen onmeetlyken afftand , de Godheid, wier verftand enkel licht, en een geheel zuiver, onheneveld licht is. Wilt gy, ten zesden, de verleidingen der geestdryvery vermyden, en uwe waardig» heid als redelyke menfchen llaande houden, doet dan niets, bevordert niets, laat u tot niets gebruiken, waarvan gy u geene duidelyke bevattingen maaken, waarvan gy uzelven en andere geene voldoende reden kunt geeven; niets, waarvan gy de gronden en bedoelingen niet weet, en waaromtrent gy als by den tast moet werken. Weest nayverig omtrent uwe natuurelyke en zedelyke vryheid , als om? trent den eenigften waaren adel van den mensch. Laat u niet, gelyk de kinderen, aan den leiband leiden, wanneer gy u in ftaat gevoelt om zeiven te gaan , en den ftaat der kindsheid reeds met den mannelyken ouderdom verwisfeld hebt. Laat anderen niet voor u zien en denken en oordeclen, wanneer gy uit eigene oogen zien, en met uw eigen verftand denken en oordeelen kunt. Han-  156 OVER DE GEESTDRYVERY Handelt niet blindelings, waar gy middelen en gelegenheid hebt om met bewustheid en overleg te handelen, en waar het geenszins onverfchillige dingen, maar 'smenfchen gewigtige belangen betreft. Vertrouwt u niet aan zulke gezelschappen, of aan zulke leidslieden , die gy niet ten vollen kent, wier oogmerken u grootdeels verborgen zyn, en die enkel gehoorzaamheid en onderwerping van u vorderen. Dit vernedert den mensch, ftrekt hem tot fchande , en maakt hem tot een' flaaf. Laat u niet door woorden misleiden; waant niet, dat duistere, vreemde, onverftaanbaare woorden en fpreekwyzen altoos groote, gewigtige dingen behelzen, of dat onder zeldzaame figuuren ook fteeds onbekende en geheimryke zaaken verborgen zyn. Zeer dikwyls, ja meestal, zyn zy alleen een dekmantel der onweetendheid, of bewyzen eener zeer duistere en onvolkomene kennis, of zy dienen tot bedekking of volvoering van zekere geheime oogmer» ken. Verkiest nooit de duisternis voor het licht, nooit het moeilyke voor het gemaklyke , nooit het geheimzinnige voor het duidelyke. Klaarheid en duidelykheid is bet zekerfte merkteken der waarheid; het zigt- baarfte  IN 'T ALGEMEEN. 157 baarfte zegel , 't welk God op elke waarheid, op iedere leering , wier kennis voor ons in onzen tegenwoordigen ftaat noodzaakelyk en heilzaam is, gedrukt heeft. Zekerlyk worden 'er ontelbaare dingen, gevonden, die voor ons verborgen zyn, maar die zyn, gelyk reeds de Wetgeever der Israëlieten verftandiglyk aanmerkte, die zyn voor den Heer onzen God, maar het geopenbaarde alleen is voor ons en onzen kinderen , om daarna ons gedrag in te richten. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! erkent de wyze fchikkingen der Godheid, en gedraagt u overeenkomftig met dezelve. Eerbiedigt de grenzen, die zy u hier aangeweezen heeft , en zoekt ze niet eigendunkelyk te overfchryden; ten minften niet eerder, voordat gy alles, wat in den u aangeweezenen gezigt- en werkkring ligt, gekend en gedaan .hebt. Waarom wilt gy het pad des lichts en der zekerheid verlaaten, terwyl gy op hetzelve nog zeer zeker zo veele nuttige, gewigtige dingen ontdekken kunt ? waarom u over onbekende , geheimzinnige dingen bekommeren , terwyl 'er nog zo veele bekende en voor elkeen verftaanbaare voor u liggen, waar-  ±58 OVER DE GEESTDRYVERY waarvan gy niets, of te weinig weet ? waari om uwe bekwaamheden en vermogens tot bovennatuurelyke en buitengewoone dingen aanwenden , terwyl de natuur en derzelve vastgeftelde orde haar nog zo veele voor het algemeen nuttige bezigheden aan de hand geeft? waarom in eenen vreemden of hooger kring werken, terwyl gy in den uwen nog zo veel te verrichten hebt ? Of, hebt gy dan de bronnen van kennis , die voor ons allen Open ftaan, reeds uitgeput? Hebt gy elke gebruikbaare, nuttige waarheid, die gy met genoegzaame zekerheid kunt kennen, ook reeds werkelyk leeren kennen ? Hebt gy in uwen ftand en uw beroep , onder uwe huisgenooten en nadere bekenden, reeds werkelyk al het goede gedaan en bevorderd, wat gy daar kunt doen en bevorderen? Zyt gy op den weg, die u van God aangeweezen is, reeds zo wys en volmaakt geworden, dat gy op andere middelen en wegen om tot wyS. beid en volmaaktheid te geraaken bedagt moet zyn? Neen, fchaamt u niet over de bepaaldheid uwer natuur. Blyft binnen den kring van het redelyke denken en der redelyke werkzaamheid, die de Voorzienigheid u hier heeft aangeweezen, en tracht in denzei-  IN 5T ALGEMEEN. I59 zeiven zo veel waarheid te kennen, en zo veel goeds te doen en te bevorderen, als u immer mogelyk is: dan zal het uwen geest noch aan voedfel, noch aan bezigheid ontbreeken ; en , terwyl de geestdry ver zich, met onzekere wankelende fchreden, in veelerhande doolhoven verwart, zult gy op het rechte pad der natuur en der reden uwen loop gerustlyk vervorderen , en uw doel, de verhevener volmaaktheid, zekerlyk niet misfen. Amen.   ZESDE LEERREDE. OVER DE GEESTDRYVERY MET BETREKKING TOT GODSDIENSTIGE GEVOELENS IN T BYZONDER. Tekst: Èekste brief van Joannes. Hoofdft. IV. vs. u Gelooft niet eenen iegelyken geest: — want vééls ■Valfche profeeten zyn uitgegaan in de waereld. Is. Stuk. t   ê Pod, gy hebt ons tot den rang van redelyke fchepfelen verheven , en ons, als zodanigen,geestelyke vermogens gegeven, waardoor wy veel uitrichten, waardoor wy alle voor ons noodzaakelyke en nuttige waarheden ontdekken, en onze verordening in deeze en in de toekomende waereld zekerlyk bereiken kunnen. Maar gy hebt onze vermogens in de natuur en in den godsdienst paaien gefteld, veele dingen uit wyze, goedertierene oogmerken volftrekt voor ons verborgen , en veele anderen laat gy ons Hechts in een zwak , fchemerend licht befchouwen. Gy hebt ons zekere orde voorgefchreeven, waarnaar wy de vermogens van onzen geest aanwenden , en oefenen moeten 5 en zo lang wy dezelve volgen, gaan wy in derzelver gebruik met toereikende zekerheid te werk, en misfen het oogmerk niet, waartoe gy ze ons gefchonken hebt. Doch zodra wy ons van uwe orde verwyderen; zodra wy meer zyn en doen willen , dan menfchen in den tegenwoordigen ftaat kunnen en behooren te zyn en te doen; zodra loopt onze weg in het duistere , en wy geraaken op by wegen en dwaalwegen, t a , die  ï64 OVËR DE GEESTDRYVERY OMTRENT die ons ten laatften in onuitkomelyke doolhoven verwarren. En dan hebben wy alleen onszelven te befchuldigen, dewyl gy ons het licht der reden en het licht van den christelyken Godsdienst tot leidslieden op ons pad gegeven hebt. ö Laat toch dit licht fteeds helderer onder ons lichten, en ons by deszelfs ichynfel veilig wandelen. Bewaar ons zelfs voor het bedrog en de misleidingen der valfche wysheid , en leer ons onze voorrechten als menfchen en als christenen waardiglykhandhaaven. Zegen, ter bevordering deezer einden, de overdenkingen, die wy thans ran voorneemen zyn voortedraagen. Laat ons de waarheid duidelyk inzien, en van haare kennis het beste gebruik maaken. Wy bidden u hierom in den naam van Jefus Christus,onzen Heer, eri fpreeken u verder in vertrouwen op zyne beloften aan: Onze Vader enz. Zo zeker het is, myne aandachtige Toehoorers ! dat allerhande foort van geestdry veryen, in onze dagen fteeds algemeener worden, en zo veel reden men derhalven heeft, anderen tegen haare misleidingen te waarfchouwcn ; even zeker is het ook , dat men dit woord  GODSDIENSTIGE GEVOELENS. l6$ woord gemeenlyk in eenen zeer onbepaalden, willckeurigen zin gebruikt, en zeer dikwyls zulke dingen daarmede beftempelt , die 'er niets gemeens mede hebben. Dus is voor den volftrekten ongeloovigen, alle eenigzins naauwe verknogtheid aan de leer van het Christendom , alle yver voor christelyk© waarheden, fchoon dezelve ook nog zo bilJyk en gemaatigd ware, geestdryvery. Dus komt den onbedachtzaamen, den geheel zinnelyken mensch , hy wien deugd en godsdienst onverfchillige dingen zyn, alles, wat ter aanbeveeling eener waare,hartelyke godsdienftigheid en vroomheid gezegd en gedaan wordt , als dweepachtig voor. Dus noemt dikwyls ieder een dat geene geestdryvery, wat tegen zyne byzondere neigingen, tegen zyne eigene wyze van gewaarworden en denken aangekant is. Door dit onbepaalde gebruik der woarden en de daarmede verbondene verwarring van denkbeelden , worden de befchuldigingen van geestdryvery in 't oneindige vermenigvuldigd, en menig een wordt met dit gebrek beticht, dien'de onpartydige reden daarvan gewisfelyk zou vryfpreeken. Laat dit u behoedzaamheid en omzigtigheid lecrcn, myne aandachtige Toehoorers! OorL 3 deelt  ÏÓ6 OVER DE GEESTDRYVERY OMTRENT deelt niet zo zeer over perfoonen en hunne gezindheden en oogmerken, als wel over hunne leeringen en gevoelens; en, indien gy de laatften uit overtuiging afkeuren en verweiv pen moet, laat dan uwe berisping niet zonder de gegrondfte redenen op de perfoonen Zeiven te rug vallen. U in het beoordeelen van dit ftuk te hulp te komen, is het oogmerk van myn tegenwoordig voorftel. Ik zal my, naamelyk, bevlytigen, om myne algemeene waarfchouwing tegen de geestdryvery bepaalder en toepasfelyker te maaken, door het aanwyzen yan de voornaamfie begrip, pen en gevoelens , inzonderheid in den godsdienst, welke met recht voor uitwerk/els yan geestdryvery gehouden worden. 't Is, vooreerst, geestdryvery, indien men elke eenigzins levendiger gedachten over dingen, die den godsdienst betreffen ,* of elke eenigzins fierker aandoening van godsdienfligheid en vroomheid , voor onmiddelyke of bovennatuurlyke werkingen der Godheid houdt. Dikwyls vertoont de waarheid zich aan ons in een ongewoon helder licht, met eene kracht, die allen twyfel overwint; en dan heeft haare kennis dikwerf de volkomenfte overtuiging, de zaligfte gerust-  GODSDIENSTIGE GEVOELENS. l6> rustftelling ten gevolge, en brengt vaste befluiten en wezenlyk goede daaden voort. Befluiten wy nu uit de levendigheid en fterkte van zulke gewaarwordingen en begrippen tot eene buitengewoone oorzaak , dan neemen wy verbeelding voor gewaarwording, en zoeken buiten ons, wat zyn' grond in onszelven heeft. Gewisfelyk komt al hetgoede van God; gewisfelyk is elke goede gedachte, die in ons ontftaat, elke goede, vroome aandoening,die ons bezielt, zyn gefchenk. Aan hem hebben wy de eeng en de andere te danken. Want, zonder de bekwaamheden en krachten, die hy ons verleent; zonder de menigvuldige middelen van onderwys en van opwekking, die hy ons gegeven heeft,zonder degunftigeomftandigheden, in welke hy ons door zyne Voorzienigheid plaatst, zouden wy niets goeds kunnen denken , willen , of doen. Maar, gelyk God in de gantfche onbezielde en dierelyke fchepping , zekere orde vastgefteld heeft, naar welke alles zich beweegt en werkt, heeft hy ook de geestelyke waereld bepaalde wetten voorgefchreeven, volgens welke haare veranderingen onvermydelyk volgen. Indien ik nu deeze wetten verloochen, en de natuurelyke werkingen van mynen geest voor h 4 bo-  ï68 OVER DE GEESTDRYVERY OMTRENTT bovennatuurelyk houd , of ze aan den invloed van verhevener wezens toefchryf, dan kan ik my niet wel van de neiging tot geestdryvery vryfpreeken. En welke nadeelige, gevolgen kan deeze wyze van denken en van oordeelen, voor myzelven en voor anderen niet hebbeni Zy kan my zeer ligt verleiden, om myne gedachten voor veel gewigtiger, myn oordeèl voor veel beflisfender en onbedrieglyker, myne gewaarwordingen voor veel zekerer te houden, dan zy indedaad zyn. Zy kan my verleiden, om dat geene, 't welk my wegens zynen vermeenden hoogeren oor, fprong zo gewigtig en onbedrieglyk voorkomt , ook anderen als godfpraaken op te. dringen , of hen voor ftrafbaar te houden, indien zy weigeren, myne gewaarwordingen voor voldingende bewyzen aan te neemen. Zy kan my daarenboven van het verder vrye. onderzoek der waarheid, die ik reeds ten vollen meen in te zien, te rug houden, mynen navorfchenden geest aan banden leggen, en myne kundigheden naauwe paaien ftellen. Zy kan, eindelyk, zelfs de trotfche gedachte in my verwekken en voeden, als of ik een Van de Godheid byzonderlyk begunftigd wezen, als of ik haare lieveling ware; en hoe ligt  C O D S D I F N S T I O E GEVOELENS. 169. jjgt zou dit my niet rot eene geftrenge, onrechtvaardige bcoordeeling van anderen , en tot harde, liefdclooze handelingen jegens hen kunnen vervoeren! 't Is, verder, geestdryvery, wanneer men, 'f zy de belyders van *t Christendom in't gemeen S) '■t zy zekere foort van dezelven.in 'i byzonder, zodanig by wyze van ititjluiting lief heeft en eert, dat men aile andere menfchen en christenen daarentegen veracht, verdoemt, en hen van de gemeenfehap met God en Jefus Christus uitfluit/. Dus fchryft men den cftrfe? telyken godsdienst een grooter gewigt toe, dan hy volgens de beginfels der reden en der fchriftuur heeft. Dus fchryft men zyne eigene begrippen en gevoelens eene hoogere waarde toe, dan menfehelyke begrippen en gevoelens hebben kunnen. Dus flaat men niet zo zeer acht op dat geene, 't welk in elk geval waar en goed is , als wel op dat geene, st welk met onze wyze van denken en van gevoelen, het best overeenftemt. En dit alles is dweepachtige liefde , partydige voorkeur voor zekere dingen en menfchen, die meer op gewaarwording dan op duidelyk befef gegrond is. De christelyke godsdienst L 5 is  OVER DE GEESTDRYVERY OMTRENT is ongetwyfeld het uitmuntendfte en kragtigfte middel, om de menfchen te verbeteren en zalig te maaken; en wee ons, zo wy dit kostelyke gefchenk der Godheid verachten, of in deszelfs gebruik nalaatig zyn ! Maar moeten, of mogen wy daarom het grootfte gedeelte der menfchen, waaraan dezelve nimmer bekend wierd, en zo veele anderen, die denzelven naauwlyks by naame kennen, van alle hoop op de gelukzaligheid uitfluiten ? Moeten, of mogen wy alle andere inrichtingen, die God, de Vader aller menfchen, in dit opzigt gemaakt heeft, verachten, of voor werkeloos verklaaren? En moeten of mogen wy een eenigen mensch, die Jefus voor zynen Heer erkent en zyne leer voor goddelyke waarheid aanneemt, zyne aanfpraak op den naam van een' Christen betwisten, omdat hy deeze leer niet in alle deelen zodanig verftaat, als wy dezelve meenen te verftaan ? Neen, de Christen, by wien de reden over het gevoel heerscht, dankt God voor de voorrechten, die by als een Christen bezit, verheugt zich over zyn geluk, en zoekt 'er het beste gebruik van te maaken; maar hy omvat tevens alle menfchen , Christenen of Onchristenen, Christenen die even als hy, of anders den-  GODSDIENSTIGE GEVOELENS. I?I denken, met ongeveinsde liefde, dringt niemand zyne eigene gevoelens als volftreks noodzaakelyk op , eerbiedigt alle middelen en gelegenheden, die God den menfchen door zyne Voorzienigheid tot ontdekking der waarheid en tot bevordering hunner geestelyke volmaaktheid fchenkt, en verheugt zich over al het waare en goede, dat hy in zo verfchillende maate en onder zo verfchillende gedaanten onder zyne broeders aantreft. 't Is, ten derden,geestdryvery, of een oordeel, meer op donkere gewaarwordingen dan op duidelyke inzigten gegrond, wanneer mende Heilige Schrift eene haar gantsch eigene, eene. lovennatuurelyke, wonderdaaiige kracht, van de kracht der waarheid in 't gemeen verfchillende, toefchryft; 't zy dat men zich vervoeren laat tot de grove bygeloovigheid van de fchnftuur tot het voldoen eener ydele nieuwsgierigheid, tot het beflisfen van nuttelooze vraagen of toevallige dingen , tot het voorzeggen van toekomende zaaken, tot het geneezen van ziekten te misbruiken; of dat men ieder woord, ieder gezegde van dezelve eene byzondere heiligheid toefchryft, en overal verborgenheden zoekt. De godsdienst is geens-  Ïf2 OVER DE GEESTDRYVERY OMTRENT geenszins letter, maar geest. De inhoud, en niet het omkleedfel en de voordragt der godsdienstige leeringen, is voor ons voornaamelyk gewigtig. 't Zyn geen godfpraaken, die onmiddelyk van den hemel tot onsgefchieden. 't Zyn onderrechtingen, die God door zyne gezanten , op verfchillende tyden , by verfchillende gelegenheden en tot eenen verfchü. lende trap van klaarheid aan de menfchen heeft laaten geeven, en die ook voor ons onderrechtingen kunnen en behooren te zyn, indien wy dezelven door nadenken en het gebruikmaaken van alle nodige hulpmiddelen leeren verftaan en haare betrekking tot onze gelukzaligheid inzien; doch die echter niet op eene werktuiglyke wyze of met toverkracht op ons.werken. In de Schrift is waarheid, goddelyke waarheid vervat; en alle waarheid werkt natuurelyker. wyze, meer of min op denzulken, die haar wel verftaat, haare gronden met overtuiging inziet, haar gewigt befeft, en zich tegen haare werking, of haaren invloed niet verzet. Hoe gewigtiger nu de waarheid is, die wy kennen; met hoe meer gronds en zekerheid wy ze kennen;hoe meer ons hart voor haar openftaat; hoe minder ongeregelde begeerten en driften zich tegen haar  GODSDIENSTIGE GEVOELENS. I73 haar verzetten: des te fterker is haare werkzaamheid. En van deeze foort zyn , onbetwistbaar, de waarheden , die Jefus ons geleerd heeft. Zy zyn van het uiterfte gewigt., zy hebben de naauwfte betrekking tot onze gelukzaligheid, en zyn gegrond op het onbedrieglykfte , op een goddelyk gezach. Zy moeten derhalven fterker op ons werken en meer op ons vermogen, dan andere minder gewigtige of minder zekere leeringen. Haare eigen natuur en gefteldheid maakt haar, volgens de uitdrukking van den Apostel Paulus, tot zulk eene kracht Gods, om wyzer en beter te worden; en ook hier, gelyk ten aanzien van alle andere waarheid , hangt alles van het rechtmaatige , waardige gebruik af, dat wy 'er van maaken. 't Is, ten vierden, geestdryvery,myne aan* dachtige Toehoorers , wanneer men de godsdienstigheid en vroomheid tot gevoel alleen te rug brengt, zekeren hoogeren graad van hetzelve voor noodzaakelyk en onontbeerlyk acht, eeniglyk het hart maar niet het verftand tracht bezig te houden, alle redeiyk', bedaard onderzoek veracht en fchuuwt, en zyne eigene gewaarwordingen, de plaats van alle gronden van  174 OVÉR DE GEESTDRYVERY OMTRENT^ van bcvvys by zich en anderen bekleeden laat. Hoe veel goeds deeze zinnelyke vroomheid, of deeze vroome zinnelykheid by toeval ook gewerkt mogen hebben, en nog moge werken , de fchade, die zy veroorzaakt heeft, en nog veroorzaakt, is echter ongelyk veel gröoter. Hoe veele, niet altoos ongegronde ver wy tingen , heeft zy den godsdienftigheid en vroomheid zelve op den hals gehaald! hoe menigmaal haar aan verachting en fpotterhy blootgeiTeld ! Hoe onzeker en zwak moet de rust, de vergenoegdheid, de vrolykheid en verwachting zyn, die op zulke gronden gebouwd is! Hoe fpoedig kan zy* door loutere toevalligheden, door het leezen van een boek, door den omgang met anders denkenden, door het weêrvaaren van zekere lotgevallen , ontrust en vernietigd worden! En hoe Ïigtlyk ontaart niet zulk eene aandoend yke vroomheid in huichelaary en geveinsdheid , hoe Ïigtlyk zulk eene zinnelyke omgang met Jefus in beuzelachtige, kinderachtige godsdienftigheid, in zulk eene foort van eerbied voor deezen verhevenften leeraar en leidsman der menfchen, die tegen zyne waardigheid en heerlykheid openlyk ftrydt, en hem tot de klasfe der zwakke, ligt verleidely- ke  Godsdienstige Gevoelensa 175 ke ftervelingen vernedert! Hoe dikwyls ver* hindert zy den mensch, zich in den geest tot de Godheid te verheffen, om tot welken ons den weg te baanen, en om jegens welken ons kinderlyke, vrymoedige geneigdheden in te boezemen, Jefus echter irt de waereld is gekomen! —- 't Zy verre van my, myne aandachtige Toehoorers! hiermede op vroome, godsdienstige bevindingen te fmaalen. Jk erken integendeel haare groote waarde , en acht ze volftrekt noodzaakelyk. Wie de waarheid eeniglyk erkent, maar niet gevoelt, zal door dezelve noch beter , noch gelukkiger worden. Maar gevoel moet op kennis , op gegronde duidelyke kennis fteunen , en behoort niets anders te weezen, dan het vereenigde uitwerkfel van veele klaare denkbeelden , die zich in eens aan onzen geest voorftellen, en met vereenigde kragt op hem werken. Ik moet derhalven het gevoel weder tot' voorwerpen oplosten en tot duidelyke denkbeelden verheffen kunnen, indien zy my niet misleiden zullen. Dus verwekt het gezigt van eene fchoone landftreek, aangenar.me gewaarwordingen in my; het verrukt my. Maar zal ik my als een redeiyk wezen van dit geflot rekenfehap geeven; zal ik dit verrukken-  ijè OVER DE GEESTDRYVERY OMTRENT kende beeld weder in my opwekken kunnen* dan moet ik de deelen , waaruit dit geheel beftaat, van eikanderen weeten te fcheiden; ik moet de afzonderlyke fchoonheden , die het in zich bevat, in haar verband tot eikanderen en in haare werking op eikanderen kennen; in 't kort, ik moet de gronden weeten, waarop deeze aangenaame gewaarwordingen fteunen. Licht en warmte, moet, gelyk ik onlangs gezegd heb , in onze godsdienstige begrippen fteeds met eikanderen gepaard gaan. Gelyk licht zonder warmte ons koel en werkeloos doet blyven , zo kan warmte zonder licht ons ook zeer fpoedig van het rechte fpoor voeren en op de gevaarlykfte dwaalwegen brengen* 't Is, ten vyfden , geestdryvery, een uitwerkfcl van eene verbeeldingskragt, die de reden overheerscht en verblindt, wanneer men ■ eene gemeenzaamheid met hoogere geesten , eene foort van zinnelyken omgang met de Godheid verlangt; wanneer men God of Jefus Christus zodanig zien en gewaar worden wil, als men alleen aardfche dingen zien en gewaar worden kan, en foortgelyke verfchyningen en openbaarirgen begeert, als waarmede eertyds,volgens  GODSDIENSTIGE GEVOELENS. 1/7 gens de Schriftuur, de Aartsvaderen en Profeeten begunftigd wierden. De Christen is geen Jood,en moet het in de kennis van God en den Godsdienst verder brengen, dan deeze. 't Kan Gode in de kindsheid der waereld goed gedacht hebben, zich aan de menfchen op eene zinnelyke wyze te ontdekken , en hem als met de oogen te laaten zien , wat hunne ongeoefende reden noch niet bevat, ten kon. Door het Christendom moeten zyne belyders in den ryperen, mannelyken ouderdom overgaan , het zinnebeeldige onderwys, dat voor de kinderen gefchikt was, met een verhevener verwisfelen , en tot ernftige overdenkingen over onzienelyke dingen opgeleid worden. Zo kon ook de Oosterling,de Jood, in zyne figuurlyke taal en met zyne levendige verbeelding , elk treffend gedenkteken, ieder ongewoon uitwerkfel van Gods magt cn tegenwoordigheid voor eenen onmiddclyken gezant des hemels houden, die hemden wil van zynen Opperheer bekend maakte, en in verftaanbaare bewoordingen tGt hem fprak. De Christen moet by eene grooter befchaafd, heid zyner reden en eene zuiverer godsdien-. X, Stuk. M fti-  Tf8 OVER DE GEESTDRYVERY OMTRENT ftige kennis, zich by al het fchoone en goede,'t welk by in de waereld ziet en ontmoet, met zyne gedachten en zyn hart tot zynen Schepper verheffen, maar henvook in geest en in waarheid aanbidden, als den onzienelyken , die een ontoeganglyk licht bewoont, dien niemand ooit gezien heefc noch zien kan. Hy moet hier , zo als de Apostel het uitdrukt, in geloof en niet in aanfchouwen wandelen, en zich door hetzelve zo vastelyk aan het onzienelyke houden, als of hy hetzelve zag. Hy moet met een gerust vertrouwen hoopen en verwachten, wat God hem door Jefus Christus beloofd heeft, en 'er niet aan twyfelen, fchoon hy het niet ziet. Eindelyk , myne aandachtige Toehoorers! 't is geestdryvery, wanneer men den inwendigen trek, of aandrang, dien men tot zekere verrichtingen of onderneemingen, tot het bewerken of bevorderen van zekere veranderingen in zich gevoelt „ voor eene hoogere en buitengewoone roeping der Godh'.id houdt, en daardoor gerechtigd waant te weezeft tot het zeggen of het doen van zulke dingen, die met de algemeene en onveranderlyke wetten der goede orde ftryden. Hier VQgrt de veiteeldingj-kragt klaarblykelyk ee.  GODSDIENSTIGE GEVOELENS. 179 ne fchadelyke heerfchappy over de reden; zy ftelt ons zekere dingen veel grooter, veel gewigtiger, veelnoodzaakelyker, voor,dan zy indedaad zyn; wy berekenen naar de fterkte onzer gewaarwordingen en begrippen hetgewigt der zaak zelve; wy rukken de paaien, die de natuur ons gefteld heeft, om verre, verlaaten den werkkring, dien de Voorzienigheid ons aangeweezen heeft, verachten de loopbaan,die ons door onzen' toeftand en door onze verbindtenis met de maatfehappy voorgefchreeven wierd, en trachten ons tot. de waardigheid van buitengewoone gezanten en dienaars der Godheid te verheffen. En indien zulk een waan den mensch eenmaal overweldigd heeft , indien hy zich eenmaal zulk eene waardigheid toefchryft , fchoon hy zyne aanfpraak daarop nog zo zorgvuldig verberge, welk een gewigt zal niet alles, wat hy zegt en doet, in zyne oogen-bekomen ! Hoe beflisfend zullen niet zyne uitfpraaken en oordeelen zyn! Welk eene gehoorzaamheid , welk eene onderwerping , zal hy niet van anderen vorderen! Én welke voorftellen van menfehelyke wysheid en voorzigtigheid , zullen by hem toch ligt gehoor vinden? Neen,myne aandachtige Toehoorers! geen trek, geen aandrang, hoe fterk , M 2 hy  l8o OVER DE GEESTDRYVERY OMTRENT by ook zou mogen zyn, is daarom ,dewyl hy fterk is, eene buitengewoonc ftem of vermaaring der Godheid; hy is een natuurelyk uitwerkfel van levendige gewaarwordingen en verbeeldingen, die wyby het licht der reden zorgvuldig te onderzoeken, en die wy volgens haare uitfpraak te volgen,of niet te volgen hebben. Jeder beroep, het zy gering of aanzienlyk, is een Goddelyk, van God ingefteld en met zynen wil overeenkomend beroep, indien wy neiging en gefchiktheid tot deszelfs verrichtingen en bediening medebrengen, en daardoor het welzyn der menfchelyke famcnleving bevorderen. Zodanig is het beroep van den-Regent, van den Leefaar, van den Rechter, van den Landman, van den Koopman, van den Kunftcnaar ; zodanig is bet beroep van ieder mensch, die zyne ver* mogens en betrekkingen kent, en volgens dezelven denkt en handelt. Geene andei'e goddelyke roeping mogen wy verlangen noch verwachten, indien wy de wetten der waar» beid en der goede orde zo veel ontzach toer .draagen, als wy dezelve verfchuldigd zyn. Dit, myne aandachtige Toehoorers ! zyn ^enigen der voornaamftp begnppen engevae, tem  GODSDIENSTIGE GEVOELENS* igf lens in godsdienftige zaaken, die met recht voor geestdryvery gehouden worden. .Wacht u voor dezelven , indien gy den voorrang van redeiyk denkende menfchen en verlichte christenen wilt handhaaven. Maar veracht en veroordeelt de zodanigen toch niet, die wezenlyk zo denken. Zy zien dat geene, 't welk gy voor dwaaling kent, voor waarheid, voor gewigtige waarheid, aan; zy gaan, volgens hunne overtuiging te werk, en kunnen in veele andere opzigten zeer eerbiedwaardige, verdienftelyke menfchen zyn, die hun eigen pad gaan, en op hetzelve, hoe gevaarlyk het ook is, en hoe dikwyls het zich ook in duisternis verliezen moet, echter veel goeds werken. Ziet daarenboven wel toe , myne aandachtige Toehoorers! dat de vrees voor Geestdryvery u niet tot koelheid en tot onverfchilligheid omtrent den godsdienst vervoere* Dan zoudt gy daarby veel meer verliezen dan winnen. Wie zonder fnoode bedoelingen, meteen oprecht hart, in deeze of geene dingen, die tot den godsdienst behooren , meer gewigt ftelt en dezelven meerder werkzaamheid toefchryft, dan zy werkelyk hebben , maar M 3 even-  3§2 OVER DE GEESTDRYVERY ENZ. evenwel de deugd en godsvrucht in 't gemeen oprechtelyk toegedaan is, vervult zekerlyk zynen pligt veel beter, en is veel gelukkiger dan een ander, die wel deeze dwaalingen vermydt, en de waarheid duidelyker inziet, maar geen gevoel en aandoening voor deugd en godsvrucht heeft. Scheidt toch dat geene niet van malkanderen, 't welk volgens zynen aart zo innerlyk met malkanderen verbonden is: verftand en hart, licht en warmte. Zoekt en bevordert de fteeds grootere volmaaktheid van alle vermogens van uwen geest, en terwyl gy de waarheid door uw verftand erkent, ontfluit dan ook uw hart voor haaren heilzaamen invloed,en laat haar daar eene edele gevoeligheid voor alles, wat zedelyk fchoon, wat recht en goed is , en eene begeerte tot dezelve , die alle andere neigingen te boven gaat, verwekken. Dan zal de waarheid u niet alleen verftandig, maar ook wys; zy zal u vry en gelukkig maaken. Amen. Ze.  ZEVENDE LEERREDE. OVER DE ONVERSCHILLIGHEID IN DEN GODSDIENST. Tekst: Ëuang.van Joannes, Hoofdft. XVIII: vs. 3S; Pilatus zeide tot hem: wat is waarheid. . M 4   ö od, dat gy ons voor den godsdienst gefchikt gemaakt hebt , verfchaft ons het gewigtigfte voorrecht boven alle overige fchepfels des aardbodems , en maakt ons voor eene volmaaktheid en gelukzaligheid vatbaar, tot welke wy anders niet zouden kunnen komen. In den godsdienst hebt gy ons den vei* ligften leidsman , den besten trooster , den getrouwften vriend op het pad des levens gegeeven. Door hem bezield , valt ons geen pligt te zwaar,en geen lyden wordt ons onverdraagelyk. Door hem geleid en boftuurd, vermyden wy duizend zypaden en dwaalwegen, en kunnen het doel, waarnaar wy ftrceven, nooit misfen. Ja, het vermogen om u cn onze betrekking tot u te kennen, en overeenkomftig met deeze betrekking te denken cn te handelen, is het kostclyklte gefchenk, waarmede uwe goedheid ons heeft begenadigd. Dank en lof zy u, den Algoedcn toegebragt, daarvoor , dat gy ons met zulke voorrechten befchonken , en ons , zwakke ftervclingen , tot de gemeenfehap met u , den Eeuwigen, den Oneindigen, verheven hebt!' Hoe kunnen wy u voor dit bewys uwer vaderlyke liefde ooit genoeg danken ; hoe M 5 dee-  186" OVER DE ONVERSCHILLIGHEID deeze weldaad waardig genoeg gebruikend Neen , nooit moeten wy derzelver hooge waardy verloochenen, nooit koel en onvcrfchillig omtrent dezelve weezen, nooit den godsdienst alleen met onzen mond belyden, terwyl wy hem met ons hart en door onze levenswandel verloochenen! Neen, denzelven fteeds beter te kennen, en fteeds zorgvuldiger te betrachten, moet altoos ons gewigtigst belang zyn. Zyn licht, zyne kracht, zyne vertroostingen fteeds volkomener te ondervinden, en daardoor fteeds wyzer, fteeds volkomener en gelukkiger te worden, moet het doel zyn, waarnaar zich onze yverigfte poogingen uitftrekken. Mogten ook de overdenkingen, die wy thans voordellen zullen, dit oogmerk onder uwen zegen bevorderen! Mogten ze ons tegen alle onverfchilligheid in den godsdienst zo kragtig wapenen, dat wy ons aan dit vernederende en ftrafbaare gebrek nooit fchuldig maakten! Wy bidden u hierom met kinderlyk vertrouwen, als belyders van Jefus Christus, en fpreeken u verder in zynen naam aan: Onze Vader enz. Zo verre de zucht tot geestdryvery zich in  IN BEN GODSDIENST. l8"7 in onze dagen uitftrekt, myne aandachtige Toehoorers ! niet minder verre, en misfchien nog verder uitgeftrekt , is de onverfchilligheid in deri godsdienst; en is de eerfte vruchtbaar in veelerhande onheilen , de laatfte fleept gewislyk niet minder fchadeen ellende na zich. Gelyk de eerfte de vermogens van's menfchen geest te veel vergt en hem den fchyn voor het wezen, droomen voor waarheid doet aanneemcn, zo ontzenuwt en vcrflapt de laatfte den gantfchen mensch, en berooft hem van alles, wat by uitneemendheid waar en goed is; en de eene en de andere misleiden haare verblinde aanhangers met ftreelende verbeeldingen , met vleiende verwachtingen van gelukzaligheid , die vroeger of laater voor het onaangenaamfte gevoel van gemis plaats maaken. Ondertusfchen hangt haare weêrzydfche voortgang , haare weêrzydfche uitbreiding onder de menfchen zeer naauw met malkanderen te famen. Geestdryvery is maar alte dikwyls een bewys van onverfchilligheid in den godsdienst, en niets is natuurlyker dan de overgang van de eene tot de andere. Niet altoos weet de geestdryvery haar geleend, eerwaardig aanzien tehandhaaven, niet altoos haare geheime naaktheid te bedekken. Ie-  138 OVER DE ONVERSCHILLIGHEtÜ Iedere heldere lichtftraal der reden dreigt' haar met befchaaming en verwarring. En wordt haar eens het mom van godsdienftigheid en vroomheid , waarmede zy zich zo gaarne bedekt, ontrukt ; wordt zy in haare wezenlyke gedaante vertoond; worden haare geheime bedoelingen en kunftenaryen aan 't licht gebragt; wordt het ichandelykc miskruik, dat zy van de heiligfte dingen maakt, aangetoond : hoe verdacht, hoe verachtlyk moeten godsdienst en vroomheid zelve niet voorkomen aan zulke menfchen, die alle onderzoek fchuwen; en hoe onverfchillig moeten zy omtrent dezelve niet worden , daar zy dezelve zo mishandelen , en daaruit zo veele geduchte onheilen zien ontftaan ! Dit is misfehien eene der voornaamfte redenen, waarom zo veele, anders zeer verftandige en denkende mannen, welken de gewigtigfte posten in den ftaat bekleeden, zo weinig achting voor godsdienst en vroomheid voeden. Zy hebben zo veele bedriegers en bedroogenen van deeze foort leeren kennen , zy hebben zo menigmaal onder den fchoonften fchyn baatzuchtige, laage driften ontdekt, cn zo menig kunftig weeffel van valschheid en boosheid doorzien, en het kleine getal van rede- ly-  IN DEN GODSDIENST. iSp lykc en verlichte dienaaren van God en den godsdienst heeft zo weinig toegang tot hen gevonden, dat zy met fchier onvervvinnelyke vooroordcelen ingenomen zyn tegen eene zaak, wier misbruik" zy op eene niet min ontzettende als onloochenbaars wyze onder* vonden hebben. Mogclyk was dit ook, altans gedeeltelyk, het geval van Pilatus, die in onzen tekst met zo veel verachting van godsdienst en waarheid fpreekt. Opgevoed onder een volk, waarby ten dien tyde het bygeloof en de losbandigheid, de heerfchappy onder malkanderen verdeeld hadden; thans bevelhebber over een wingewest, waarin de godsdienftigheid zo dikwyls in geestdryvery verbasterde, en tot veelvuldige oproeren cn opftanden ten voorwendfel moest verftrekken, kon hem zekerlyk, nevens zyne overige onzedelyke wyze van denken, niets, 't geen tot godsdienftige zaaken betréklyk was, zeer gewigtig fehynen, Overtuigd , dat Jefus geen waereldlyk Koningryk poogde op te rechten, en niets anders dan de verbetering der heerfchende godsdienftige begrippen, als een leeraar der waarheid , die van God gezonden wierd, ten oogmerk  igo OVER DE ONVERSCHILLIGHEID merk had, zeide hy op een' fpottenden toon: Wat is waarheidl Wat is godsdienst! Wie toch bemoeit zich in goeden ernst met zulke dingen, als waarheid en godsdienst zouden zyn? En dit is, helaas! de taal, dit althans is de denkwyze, van maar alte veele onbedachtzaam men onder alle ftanden en klasfen van menfchen. U, myne aandachtige Toehoorers ! tegen deeze denkwyzen, of tegen de onverfchilligheid in den godsdienst te waarschouwen, is het oogmerk van myn tegenwoordig voorftel. Mogt 't my gelukken, ü het groot verlies en nadeel , 't welk daarmede verknocht is en daaruit ontftaat, zo zichtbaar en handtastelyk te maaken , dat gy den godsdienst als het ge» wigtigfte belang van den mensch leerde befchouwen en behandelen! Verleent my derhalven uwe opmerkzaamheid, overweegt met my, waarin de onverfchilligheid in den godsdienst beftaat, welke valfche, verkeerde denkbeelden zy den mensch van de ge wigtigfte dingen geeft, op welke dwaalwegen en dool. paden zy hem verleidt, en uit welke onzuivere of verdachte bronnen zy ontfpringt; en gy zult haar gewislyk voor eene niet min ge.  IN DEN GODSDIENST, 101 gebrekkige als fchaadelyke gemoedsgefteldheid erkennen. 't Is , vooreerst , onverfchilligheid in den godsdienst, en wel de hoogfte trap daarvan, wanneer de mensch zich met den godsdienst geheel en al niet bemoeit, wanneer 't hem even veel is, of hy godsdienst heeft of niet, of hy deezen of eenen anderen godsdienst belydt. En wat wil dit toch wel met andere woorden zeggen? 't Wil zeggen , onverfchillig zyn , of men het werk van eene blinde noodzaakelykheid en een onverklaarbaar toeval, of het fchepfel van eenen verftandigen en weldaadigen God zy ".of men in dit leven onder de dwinglandy van het ftrcnge, onverbiddelyke noodlot, of onder het opzicht eener wyze en goedertieren c Voorzienigheid ftaa ; of men in den dood eene volkomene vernietiging te vrcczen, of na denzelven een ander, verhevener leven te verwachten hebbe. 't Wil zeggen, onverfchillig zyn, of men, indien 'er een opperst, alregecrend Wezen beftaat, zich in deeze of in andere betrekkingen tot hetzelve bevindt , en overeenkomftig met deeze betrekkingen denke en handele, of niet 5 of men dit opperfte Wezen welgevalle Qf  192 OVER DE ONVERSCHILLIGHEID of mishaage; of men zynen wil en zyne oogmerken vervulle of niet vervulle ; of men zich van zyne befcherming, zynen byitand, zyne gunst verzekeren, of niet verzekeren moge. En zouden dit onverfchillige dingen; zouden dit niet de gewigtigfte van's menfchen belangen zyn ? Bekreunt zich het kind, dat denken kan, ook niet of het ouders heeft, wie zyne ouders zyn, in welke verbintenis het tot hen ftaat, welke gezindheden zy jegens hem voeden, wat het van hun mag hoopen en verwachten? Hoe diep moet de mensch niet verzonken, hoe geheel zinnelyk en vleefchelyk moet hy niet geworden zyn, indien dergelyke dingen hem onverfchillig kunnen weezen! En hoe weinig moet hy over gelukzaligheid en over de middelen tot gelukzaligheid gedacht hebben, zo 't hem even veel is, of Jiy deezen of eenen anderen godsdienst belydt! Gewislyk mogen wy niemand, die het wel meent , hoe groot zyne onweetendheid en hoe menigvuldig zyne dwaalingen ook zyn mogten, van de hoop op de gelukzaligheid Uitfluiten. Gewislyk mogen wy onze godsdien-  tn den godsdienst. I93 dienftige begrippen niet voor den meetftaf der zaligmaakende waarheid houden. Gewislyk kunnen wy gerustlyk vertrouwen , dat 'er onder de christenen en onchristenen, ónder de geloovigen en ongelóovigen , onder alle godsdienftige gezindheden, oprechte en braave menfchen gevonden worden; en dat onder alle volken een iegelyk,die God vreest en gerechtigheid werkt, hem aangenaam 'm Maar zyn dan alle deeze menfchen in den zelfden graad, wys, deugdzaam,vergenoegd, gelukkig? Zyn alle middelen tot de zaligheid even kragtig, even werkzaam? Is ieder weg, die ons tot onze verordening leidt, even effen, even verlicht, even veilig? Verachten en verwaarloozcn wy dan ook alle voordeed len, alle gerieflykheden, alle aangenaamheden eener befchaafder levenswyze, omdat 'er geheel ruuwe, onbefchaafde volken beftaan,die toch ook leeven, en op hunne wyze vergenoegd en gelukkig zyn ? Is 't ons ook evenveel, of wy ryk of arm, gezond of ziek.; fterk of zwak zyn, of wy onder eene zachtej vruchtbaare luchtftreek , of aan de uiterfte* grenzen van het yskoude Noorden woonen? En zouden wy alleen in opzigt tot dat geene onverfchillig zyn , 't welk het wezenlykfte X. Stuk. N deel  194 OVER DE ONVERSCHILLIGHEID deel van ons zei ven, 't welk onze geestelyke volmaaktheid betreft ? 't Is, verder, onverfchilligheid, eene fchaadelykc onverfchilligheid in den godsdienst, wanneer men 'er zich niet aan gelegen laat lig. gen, of men de leeringen van den godsdienst, dien men eenmaal aangenomen heeft, op deeze of op eene andere wyze begrype, of men zich daarvan juiste of verkeerde denkbeelden vormt, of men de waarheid of de dwaaling omhelst. Zekerlyk hebben niet alle voorftellen van het verftand, derhalven ook niet alle leerltellingen van den godsdienst, die hetzelve voor waar erkent, eenen merkelyken invloed op ons gedrag en op ons geluk. Maar alte dikwyls is 'er tusfchen verftand en hart, tusfchen denken en doen , eene groote onoverkomelyke kloof geplaatst: gantfche ryen van gedachten gaan, zo wel als veele befiuiten van den wil en hartstochten, haaren eigen weg , zonder dat de eene de andere ooit ontmoet, of dat zy in een nader verband met eikanderen komen. Ondertusfchen hangen echter alle befiuiten van onzen wil, alle onze geneigdheden, alle vrye daaden, die wy verrichten , van onze bevattingen af. Naarmaate wy de dingen dus  IN DEN GODSDIENST. IQ5 dus of anders begrypen; naarmaate zy zich als goed of kwaad, als aangenaam of onaangenaam , als nuttig of fchaadclyk , aan ons vcrtoonen: begeercn of fchuwen, zoeken of vlieden, beminnen of haaten wy ze. Dit is in de natuur van den mensch gegrond. Zyn derhalven onze denkbjeldui juist , zyn zy met de waarheid overeenkomftig ; ftemmcn zy met den aart en de waardy der zaak over» een: dan zyn ook onze neigingen, onze geneigdheden, onze daaden recht en goed; en zo ook omgekeerd. Hoe zou het dan evenveel kunnen zyn, of wy de dingen, die tot den godsdienst behooren , op deeze of op eene andere wyze bcgrypen ? Hoe zou de dwaaling in dit opzigt anders dan fchaadelyk voor ons kunnen weezen? Hoe zouden wy goed en braaf kunnen handelen, indien wy volftrekt valsch en verkeerd dachten ? Neen; naarmaate ik de leeringen van den godsdienst zo of'anders begryp: naar de zelfde maate fpooren zy my tot deugd of tot ondeugd, tot algemeene werkzaame menfehenliefde,of tot baatzuchtig zelfbelangen wreedheid aan; naar de zelfde maate maaken zy my rechtvaardig en goedertieren , of koel en N a wreed  ÏQÓ" OVER DE ONVERSCHILLIGHEID' wreed tegen myne broeders; naar de zelfde maate doen zy my derhalven het geluk of de ellende der waereld bevorderen. En is dit eene onverfchillige zaak ? Hoe ftrafbaar moet het my niet veeleer maaken , indien ik die fchaadelyke dwaaiingen had kunnen vermyden, en deeze nuttige waarheden kennen? Wat al verwoestingen, wat al tooneelen van jammer en ellende hebben valfche godsdienftige begrippen onder de menfchen niet aangerecht , en wat al verfchriklyke onheilen fleepen zy niet nog fteeds na zich! En zou 't dan even veel zyn, of ik de waarheid of de dwaaling omhelze? Is ook niet elke dwaaling, elk valsch begrip, in opzigt tot onszelven, een gemis, eene onvolmaaktheid ? Wat verftrekt mynen geest tot grootheid en tot fieraad , wat zet hem fterkte en waardigheid by, dan de kennis der waarheid? En wat vernedert hem meer, wat verwydert hem verder van zyne verordening en van God, zynen Schepper, dan dwaaiende, ongerymde , tegenftrydige bevattingen omtrent gewigtige dingen ? 't Is ten derden, onverfchilligheid, fchaade-  IN DEN GODSDIENST. I97 ' 3yke onverfchilligheid in den godsdienst, wanneer ik 'er my niet om bekreun, of myne zedelyke beginfels op godsdienst gegrond zyn , of niet; wanneer ik my verbeeld, alle pligten der deugd en braafheid zonder behulp van den godsdienst, even goed als met zyne hulp te kunnen volbrengen. De deugd is onbetwistbaar, in zichzelve fchoon en bcminnelyk; alle haare voorfchriften zyn billyk en goed, zyn alle met de waarheid, zyn met de natuur van den mensch en der dingen overeenkomftig; en al wie de waarheid cn de orde boven alles bemint, al wie een edel gevoel voor het zcdelyk fchoone en goede heeft, heeft dikwyls geene andere dan zulke drangredenen nodig, om deugdzaam te handelen, Ook hebben zy veele edele, groote daaden onder christenen en onchristenen voortgebragt, en zyn nog fteeds vruchtbaar in gezindheden en bedryven , die de menschlykheid tot eer verftrekken. Maar zouden deeze gronden der zedelykheid wel in alle, zelfs in de hagchelykfte gevallen, de proef doorftaan ? 't Is gewis dat 'er zeer veele gevallen zyn, waarin het denkbeeld van de wejvoeglykheid of onwelvoeglykheid eener daad, haare overeénftemming met onze betrekkinN 3 gen.  JQ8 over de onverschilligheid gen , of haare fhydighéfd met dezelven; waarin het denkbeeld van haa. e tot komende nuttige of nadeelige gevolgen niet toereikend is, om ons van het kwaade, 't welk ons tegen woordig voordeel cn eer belooft, te weerhouden, of ons aantefpooren tot het vervullen van pligten, die ors met onmiudelyk verlies en ünarten dreigen. In zodanige gevallen kunnen wy de hulp en den byftand van den godsdienst niet ontbeeren. Dan moet ons de gedachte van eenen hciiigen en alümtegenwoordigen God, w;cn ons gedrag op het naauwkeurigfre bekend is, en die eenmaal onze Réchter zyn zal; dan moet ons de gedachte aan Jefus Christus, die aan den wil van zynen hemeifchen Vader en aan het welzyn der menfchen alles met vreugde opofferde; dan moet ons het geloof in eene alrcgeercnde, en alles volgens de wetten der hoogffè wysheid en goedheid befluurende, Voorzienigheid; dan moet ons de verwachting van eenen ftaat van vergelding kragt cn moed inboezemen , om onszclven en de waereld te overwinnen, en eiken nog zo zwaaren pligt met mannelyke ïtaridvastighéid te volbrengen, En zou 't my even vee! zyn , of my deeze hoogere kragt bezielt of niet, of ik met dee- ge  IN DEN GODSDIENST. I9£ Ee wapenen , die ik zo dikwyls gebruiken moet, en zo weinig misfen kan , ten ftryde en ter overwinning toegerust ben of niet? Hoe onverfchillig moest my dan myne geestlyke volmaaktheid en myn toekomend lot niet weezen? Eindelyk is het onverfchilligheid, ftrafbaare onverfchilligheid in den godsdienst, wanneer ik my niet bekommer, of ik den waaraf godsdienst bewrder, cf niet bevorder; of ik denzelvcn door myne gefprekken en door myn gedrag, eer of fchande aandoe ; of ik daardoor het getal van zyne aanhangeren en vrienden, of van zyne vyanden en verfmaadcren vermeerder. Was de godsdienst eene geheel onvruchtbaare belpiegeiing;ftond hy in geen, of Hechts in een zeer ruim verband met de menfehelyke gelukzaligheid : 't kon my zekerlyk aan drangredenen ontbrecken , om zyn gezach te verdedigen, en voor zyne uitgebreider werkzaamheid te zorgen. Maar is hy, gelyk elk bedachtzaam mensch toch erkennen moet,is hy voor de meeste menfchen het eenigfte middel tot verbetering en gerustheid; is hy voor allen daartoe het uitmuntendfle en kragtigfte middel; werkt hy zo N 4 vecl  ÏCO OVER DE O N V E RSCHILLIGH EID veel goeds, of zo veel kwaads , naarmaate hy beter of flechter verftaan en gebruikt wordt: hoe zou het my kunnen, hoe zou het my mogen onverfchillig zyn, of myne broeders tot de kennis van gewigtige en nuttige waarheden geraaken , of tot fchaadelyke dwaalingen verleid en in dezelven verfterkt worden? Hoe zoude ik, zonder my aan de misdaad van gekwetfte menschlykhcid fchujU dig te maaken, iets kunnen fpreeken of doen, waardoor de godsdienst, die beste leidsvrouw en troosteres der ftervelingen, aan anderen Verdacht of verachtlyk,of zyne heilzaame invloed op hunne gedachten en daaden verzwakt wierd ? Dit, myne aandachtige Toehoorers! is onverfchilligheid in den godsdienst, naar haaren waaren aart en haare voornaamfte uitwerkfelen. Zulke verkeerde denkbeelden , zulke valfche beoordeelingen van de gewigtigfte dingen, zulke nadeelige gezindheden ten opzigt van dezelven, vooronderftelt en bevat zy. Hoe gebrekkig , hoe verderflyk moet zulk eene wyze van denken ons niet voorkomen , zodra wy haar kennen , voor het het geene zy waarlyk is! En hoe veeï gebrek- w0  in;den godsdienst, 201 kiger, hoe veel ftrafbaarer verfchynt zy ons nog , wanneer wy de oorzaafan of bronnen nafpooren, waaruit zy gerneenlyk ontfpringt S Onkunde en dwaaling is eene der voornaamfte bronnen van deeze onverfchilligheid. Men kent den godsdienst niet ; men maakt zich zeer gebrekkige en onvo.lkomene , of volftrekt valfche en dwaalende, denkbeelden van zynen inhoud en van zyne bedoelingen. Men heeft hem van de jeugd af op eene enkel werktuiglyke wyze geleerd en behandeld, en ziet hem ook van anderen op de zelfde werktuiglyke wyze leeren en behandelen. Daardoor verliest de zaak zelve alle gewigt, alle belangrykheid, en men neemt geen deel in dingen , voor welke men nimmer iets gevoeld, wier verband met zyne eige gelukzaligheid men nimmer befefd heeft. Ziet de mensch in 't vervolg het gebrekkige van zyn ontvangen onderwys, het dwaalende en valfche der-godsdienftige gevoelens, die hy om7 helsd heeft, beter in , dan wordt hem alles verdacht, alles onverfchillig , omdat hy gerneenlyk noch lust noch bekwaamheid heeft ü om het waare van het valfche te onderfcheit N 5 den,  202 OVER DE ONVERSCHILLIGHEID den, en hetzelve aan een ernftig onderzoek te onderwerpen. Daarin wordt hy verhinderd door de traagheid, eene andere vruchtbaare bron van dit kwaad. Men fchuuwt alle moeite; en nadenken en onderzoek kosten moeiten. Men omhelst derhalven het .eerfte het beste, 't geen het geval ons aanbiedt, het zy waarheid of dwaaling. Dan hangt dikwyls alles af van het boek, dac ons by toeval in de banden komt, van de gezelfchappen , die Wy het vlytigst bezoeken, van de perfoonen, die misfchien het meest op ons vermogen, van de gemoedsgefteldheid en zekere uiterlyke omftandigheden, waarin men deeze of geene leerwyzen van den godsdienst hoort voorftellcn, verdedigen of beftryden. Hoe zeer moet het echter den mensch niet vernederen , indien hy zich zo blindeling leiden, en in de gewigtigfte ftukken dcor toevalligheden bepaalen en regeeren laat! Hierby komt het leezen van zulke geschriften, die, terwyl zy veele dwaalingen en valfche ftehingen in de heerfchende godsdienftige gevoelens ontdekken, en in al haare naaktheid ver-  IN DEN GODSDIENST. 203 vertooncn-de waarheid zelve bclachlyktrachten te maaken. Indien nu iemand zulke gefchriften, omdat zy met vernuft cn leven, digheid gefchreven zyn, omdat zy hem boven de gemcene wyze van denken verheffen , en hem boven de mcesten zyner medemenfchen fchynen te doen uitmunten, leest, ze zonder oordeel leest, gecne andere dan zulke gefchriften leest, cn zich om alles, wat ernstig onderzoek en rype overweeging vercischt, niet bekommert, hoe kan hy dan anders dan onverfchillig worden omtrent ai dat geene, wat godsdknfUg genaamd wordt cn is? Maar hoe kan hy ook anders dan geheel cenzydig leeren denkch en oordeelen ? En kan dit\len mensch, inzonderheid wanneer het zulke gewigüge dingen betreft, tot eer verftrekken ? Moet het hem niet ftrafbaar maaken? Gewislyk even zo ftrafbaar als den geenen , die alles wr.t het rechtmaatige gezach van den Vorst cn van zyne wetten verzwakken , wat dezelve eene befpottelykc gedaante geeven , wat de banden der maatfchappy losmaaken , en onrust en muitery bevorderen kan , begeerig opzoekt en naarftig verfpreidt, zonder ooit de gefteldheid en  204 OVER DE ONVERSCHILLIGHEID en de behoeften van den ftaat, den waaren zin der wetten , haare noodzaakelykheid en haare nuttigheid in ew;ftige overweeging te neemen, zonder tyrannige bevelen van redelyke, willekeurige bepaalingen van noodzaakelyke en heilzaame te onderfcheiden. 't Geen verder by veelen de onverfchillig. heid in den godsdienst zeer bevordert, is eene tweederlei aanmerking of waarneeming, welke even zo gemeen als in het oog vallende is, wegens den invloed van den godsdienst op zynp belyders. Aan den eenen kant ziet men maar alte veele menfchen , die met groote godsdienftige kundigheden , met eenen warmen yver en eene zorgvuldige waarneeming van alles, wat uiterlyk is, nogtans niet wyzer, niet beter dan anderen, nogtans flaaven van ongeregelde begeerten en driften zyn. En aan den anderen kant leert men zodanigen kennen, die by al de redelykheid hunner gevoelens en oogmerken, niets dan fomberen ernst en angstvalligheid vertoonen; die zich van elke zonde fchynen te onthouden en eiken pligt te vervullen, maar tevens weinig genoegen en geluk te genieten. Hoe zeer moet dit- het gezach van den godsdienst niet verzwak-  IN DEN GODSDIENST,! 2(3$ Zwakken by menfchen , die enkel naar het uiterlyke oordeelen , en geen onderfcheid weeten te maaken tusfchen wezenlyke en toevallige dingen? En hoe veel deel in deeze onverfchilligheid in den godsdienst heeft niet de onbedachtzaamheid , de alte groote zucht tot uitfpanning , de eergierige of hebzuchtige gehegtheid aan de dingen deezer aarde, die den mensch allen tyd j alle gelegenheid, alle kracht'tot nadenken over ernftige dingen beneemt ! Hoe veel brengt de hcerfchende toon derfamenleeving, daar aan den godsdienst of in 't geheel nooit, of nooit anders dan al boertende en fpoitende, gedacht wordt; hoe veel de ydele eerzucht, de valfche fchaamte, de begeerte om te fchitteren, tot uitbreiding van deeze onverfchilligheid niet toe! En dan nog het onaangenaame gevoel van de bepaalingen, die de godsdienst zynen belyderen ftelt, en van de pligten, die hy hun oplegt. Aan deeze bepaalingen kan men zich niet onderwerpen , deeze pligten niet volbrengen, zonder zichzelv',althans in'tbegin, meer of min dwang aan te doen. Godsdienst en  20Ö OVER DE ONVERSCHILLIGHEID en dwang verbeeldt men zich derhalven als dingen van de zelfde betekenis: men denkt nooit met vermaak, fteeds met tegenzin aan den godsdienst, en gevoelt daardoor dikwyls ongenoegen en kwelling. En hoe Ïigtlyk wordt men niet onverfchillig omtrent eene zaak, die zich onder zuike beeldtenisfen aan ons vertoont! Maar zyn dit, gelyk niemand ontkennen kan, de gewoonelyke bronnen der onverfchilligheid in den godsdienst; hoe kan dan toch uit zulke bronnen iets goeds ontfpringen ? Neen ; onverfchilligheid in den godsdienst is zekerlyk eene wyze van denken, die voor den mensch even zo onteerend, als voor hem en zynen broederen fchaadelyk is. Neen, myne geliefde vrienden ! gaat u uwe eigen volmaaktheid en gelukzaligheid , gaat u de volmaaktheid en gelukzaligheid der menfchen in 't algemeen eenigzins ter harte; wenscht gy uw gedrag in alle , ook in de hachlyk* fte, gevallen, naar rechtmaatige en vaste beginfels in te richten: wüt gy by elk gevaar een bedaard gemoed, in elk lyden eene zekere troost, en eene duurzaame gerustheid in leeven en in fterven hebben : dan moet u de  IN DEN GODSDIENST. 20? dc godsdienst niet alleen onverfchillig, maar van het uiterfte belang voor uw verftand en hart, hy moet uwe leermeesteres, uwe leidsvrouw , uwe troosteres op den weg des levens , uwe gezellin in de eenzaamheid , en uwe beftuurfter in de famenleeving zyn. De waarheid zelv' te kennen en haare kennis ook voor anderen gemakkelyker te maaken ; de waarheid zelv' te gehoorzaamen, en haare werkzaamheid en haaren invloed ook by anderen te bevorderen: dit moet u, als menfchen en als christenen , allergewigtigst, dit moet het doel uwer yverigfte poogingen, uwer edelfte eerzucht weezen! Amen. AGT~   A G T S T E LEERREDE. OVER DE LAAUWHEID IN DEN GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. Uitgefproken op eenen Bededag. Tekst: Openbaaking Hoofdft. III. vs. 15. Ik weet uwe werken, dat gy noch koud zyt, noch heet: Och, of gy koud waart, of heet! X. Stuk. O   ö O od , alweetende , alomtegenwoordige God! wy zyn hier voor uw aangezigt verfcheenen, om onszelven , onze zonden en gebreken, den toeftand van ons hart en de gefteldheid van onzen levenswandel in ernftige overweeging te neemen, en ons voor u, onzen Heer en Rechter, onzen Vader en Weldoener, te verootmoedigen. Ach, wanneer wy de middelen tot verbetering , die ons uwe goedheid fchenkt, met het gebruik, dat wy 'er van maaken; de opwekkingen en aanfpooringen tot zuivere deugd en vroomheid, die gy ons geeft, met onze daadelyke deugd en vroomheid; dat geene, 't welk wy behoorden en kosten zyn , met dat geene, 't welk wy wezenlyk zyn, vergelyken: hoe diep moeten wy ons dan niet voor u vernederen, hoe zeer ons over onze nalaatigheid, over onze ongetrouwheid , over onze ondankbaarheid tegen u fchaamen ! Ach , hoe weinig geestelyk leven befpeurt men nog by veelen, misfchien by de meesten van'ons! Hoe ongewis, hoe wankelend is ons geloof; boe zwak onze deugd;hoe koud onze vroomheid ; hoe gebrekkig onze menfchenliefde; hoe traag, hoe afgebroken onze yver in het O 2 goe-  212 OVER T>E LAAÜlViïEïD IN DEN goede; hoe zeldzaam de christelyke, hcmclschgezinde gemoedsgefteldbeid, die ons allen behoorde te bezielen en te beftuuren ! Ja, tot nog toe zyn wy verre, zeer verre van de christelyke volmaaktheid en gelukzaligheid verwyderd , waartoe gy ons geroepen hebt. Tot nog toe wandelen wy met onzekere, wankelende fchreeden op den weg , die ons tot dit heerlyke doel leidt; en dikwyls, ach! maar alte dikwyls, verliezen wy hetzelve uit het gezigt, en dooien op de wegen der dwaas, beid en der ondeugd. Maar nog roept gy ons, bermhartige Vader, van onze dwaal wegen te rug. ö Mogten wy uwe roepende ftem gehoor geeven, en zonder verwyl gehoorzaamen! Mogten wy 't gevaar van on> zen toeftand met overtuiging erkennen , en ons, van u onderfieund , daarvan ontflaan, voordat het te laat is ! Ach ! laat toch uw licht ons verlichten, uwe kragt ons, zwakken, verfterken, uw geest ons, half geftorvenen, op nieuw bezielen, en het willen cn het volbrengen van het goede in ons werken. Vergezel toch,tot dat einde,het voorftelvan uw woord met uwen zegen. Laat het zelfkennis, zelfvernedering en nieuwen yver in ons voortbrengen, om ons geheel en al aan de  GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 213 de deugd over te geeven, en volkomen wys, volkomen goed, volkomen gelukkig te maa. ken. Wy bidden u hierom enz. In onzen tekst wordt eene foort van menfchen bcfchreeven , die ongemeen talryk is. By vergelyking gefproken , zyn 'er aan den eenen kant maar weinig heiligen, en aan den anderen kant maar weinig booswichten. Gelyk aan den eenen kant zulke menfchen, zulke christenen niet overvloedig gevonden worden , die geheelënal van liefde tot God en de menfchen doordrongen , wier begeerten allen welgeregeld en op de beste dingen gericht zyn, die nooit willens cn weetens iets kwaads doen , en nooit met opzet iets goeds nalaaten, en daarenboven fteeds naar hoogere volmaaktheid ftreeven: zo treft men ook aan den anderen kant niet zeer veele menfchen aan, wier gemoed en hart geheel verkeerd, van alle goede geneigdheden ontbloot, alleen op kwaade dingen gericht zyn, voor wien de deugd in 't geheel geenebekoorlykheidheeft, die elke onbillykc, kwaade daad, waartoe zy flechts gelegenheid en verzoeking hebben, O 3 bet  114 OVER DE LAAÜWHEID IN DEN begaan, die, zo als de Heilige Schrift het uitdrukt, gantfchelyk onder de zonde verkocht zyn,en in de ilaaffche gehoorzaamheid, waaraan zy onderworpen zyn, hunne eer en hun vermaak zoeken. Maar hoe veele menfchen, hoe veele Christenen, ziet men niet alomme, die zich noch tot die hoogte van christelyke wysheid cn deugd verheffen , noch in dien afgrond van zinnelykheid en ondeugd verzonken zyn! Hoe veele menfchen, hoe veele Christenen , by welke het goede en het kwaade , de zinnelykheid en de reden , de deugd en de ondeugd fteeds met malkanderen om de heerfchappy ftryden; die in eene geduurige tegenftrydigheid met zichzelven leeven, en nooit volkomenlyk zyn, wat zy fchynen te weezen! hoe veele menfchen, hoe veele christenen , dien Jezus , het op. perhoofd der menfchen, de Heer der Christenen, volgens onzen tekst mag toeroepen? Ik weet uwe werken, dat gy noch koud zyt,noch warm. Och,.of gy koud waart of warm ! t . En wy, myne geliefde Vrienden! tot welke van deeze foorten van menfchen , van Christenen, behooren wy? Kunnen misfehien maar weinigen, kan misfehien niemand onder ons,  GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 215" ons, tot de geheel kwaade en bedorvene menfchen gerekend worden, misfehien zyn ook Hechts weinigen van ons zo wys, zo goed, zo vroom, als zy zouden kunnen en behooren te zyn; misfehien behooren nog de meesten van ons tot die foort van menfchen, die noch koud, nóch warm, noch volkomen goed, noch volkomen kwaad zyn. En zou dit wel een gelukkige , eene wenfehelyke toeftand, zou het een toeftand zyn, in welken men reden heeft van gerust te weezen, en zich daarmede te vreden te Hellen? Niets minder dan dit, myne aandachtige Toehoorers! Zelfs de toeftand van den geheel zinnelyken mensch, die omtrent godsdienst en deugd geheel onverfchillig, en aan zyne lusten en hartstogten geheel overgegeeven is, verdient in meer dan één opzigt de voorkeur boven dcnzelven. De verbetering en te rechtbrenging van geencn, is in de meeste gevallen veel eerder te verwachten, en veel ligter te bewerken, dan de verbetering en te rechtbrenging van deezen. ö Mogt dit u tot nadenken, tot inzien en overtuiging van het gevaar van deezen toeftand brengen! Dit alleen kan u aan» O 4 . fpoo-  21(5 OVER DE LAAUWHEID IN DEN fpooring en vermogen geeven, om u zeiven aan deezen toeftand te ontrukken. Laat my, myne aandachtige Toehoorers, om dit oogmerk te bevorderen, In de eerfte plaats, den toe/land dier menfchen befchryven, die noch koud , noch warm zyn; en Daarna deszelfs gevaarlykhdd aanwyzen, of de gronden van den wensch in onzen tekst verklaaren: Och, of gy koud waart, of warm! Warmte is geestelyk leven , koude is geestclykedood, myne aandachtige Toehoorers! De eerfte heeft plaats by volkomen goede, volkomen christelyk denkende en Jeevende menfchen; de laatfte by menfchen, die onder de heerfchappy der zinnelykheid ftaan , en hunne lusten en hartstogten blindeling involgen. Waar deeze warmte het hart doordringt, dit betere gecstelyke leven plaats heeft: daar heerfchen liefde tot de waarheid, liefde tot de deugd, liefde tot God, liefde tot de menfchen , over aile andere driften , neigingen en begeerten; daar bezit het zedelyk fchoon, het zedelyk goed, eene groote aanloklykheid ba.  GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 217 boven alles, wat zinnelyk fchoon en zinncJyk goed is; daar vraagt en ftreeft men enkel naar dat geene, 't welk waar en recht en met den wil van God overcenkomftig is; daar vervult men eiken pligt , zodra men hem kent , cn tot dcszclfs volbrenging gelegenheid en kragten heeft; daar verkiest men het vermaak van recht en wel te doen, boven elk ander vermaak; daar acht men geen verlies, 't welk men om het goede lydt, te groot, geen offer, 't welk men zyn geweetcn toebrengt, te kostbaar,geenen last, welken men voor anderen draagt, te zwaar; daar doet cn verdraagt men alles, wat God wil, dat men zal doen en verdraagen, gaarne en uit kinderlyke liefde; daar is het geloof in God en in jcfus Christus vast cn levendig, het ontzach voor God en voor Jefus Christus onophoudelyk, het ftreevcn naar hoogere volmaaktheid onafgebroken en onvermoeid, de hoop op de zalige onfterflykheid en het uitzigt op dezelve vol van vertrouwen en lteeds werkzaam. Waar daarentegen deeze koude, dit gebrek aan geestelyk leven plaats heeft, daar is men omtrent God en de menfchen, omtrent waarheid en deugd , omtrent godsdienst en O 5 Chris.  £-ï8 OVER DE LAAUVVHEID IN DEM christendom , onverfchillig ; daar vraagt en ftreeft men alleen naar dat geene , 't welk den zinnen behaagt , 't welk zinnelyk vermaak verfchaft, 't welk de heerfchende driften ftreelt en aan haare ongeregelde eifchen voldoet. Daar doet en laat men alleen dat geene, 't welk geval en voorbeeld en uiterlyke omftandigheden ons gebieden te doen en te laaten; alleen dat geen, 't welk in het tegenwoordig oogenblik aangenaam of onaangenaam, met onze neigingen en bedoelingen overeenkomftig of ftrydig is; daar heeft men geen gevoel, geen' fmaak voor verhevener fchoenheid , voor edeler geneugten , voor zuiverer vreugde; daar weet men niets van pligt, van zelfverloochening, van opoffering, van edelmoedigheid ; daar houdt men den godsdienst voor een menfchelyk verdichtfel, 'of voor een moeilyk, onverdraaglyk juk, en zoekt zyne gerustheid in ongeloovig te zyn, of in onophoudelyke twyfelingen; daar verbant men het toekomende geheel en al uit het gezigt, denkt, zo min als mogelyk is, aan dood en oordeel en toekomende vergeldingen, en bepaalt zich blootelyk tot het be^it en genot van het tegenwoordige. Dit,  GODSDIENST EN HET CHRISTENDOM. 2I9 Dit, myne aandachtige Toehoorers! is het klaarblykelyke onderfcheid tusfchen den warmen en kouden Christen, tusfchen den volkomen goeden en volkomen kwaaden mensch. Tusfchen beiden ftaat de talryke klasfe van laauwen , die noch koud noch warm zyn. Van geenen en van deezen verre vèrwyderd, van beiden in wezenlyke opzigten onderfcheiden, komen zy nu eens geenen, nu eens deezen naby, necmen den fchyn en de gedaante nu eens van geenen, dan van deezen aan, zonder zich immer gantfchclyk cn onherrocpelyk tot de denk- cn levenswyze van geenen  VAN HET BYGELOOF. 2SS ftemmen. Wie kan daar de grootfte, de volkomenfte orde loochenen ? En welk redeiyk mensch zal uit dingen, die hy niet weet, en niet in ftaat is te doorgronden , het tegenovergeftelde van datgeene befiuiten, 't welk hem door alles, wat in den kring van zyn gezigt en zyner nafpeuringen ligt, met zo luide flcm verkondigd wordt ? Hoe zou ook de mensch, zonder deeze onbeweeglyke orde der dingen, zynen arbeid en zyne bezigheden met vrucht kunnen dry ven ? Hoe den wil van zynen Schepper verftaan, eh volgens dcnzelven handelen ? hoe uit dat geene , 't welk geweest is, dat geene, 't welk zyn zal, met eenige zekerheid afleiden? hoe op eenig gevolg zyner onderneemingen ftaat maaken? Welk een onoverzienlyk tooneel van verwarring en ellende zou niet, indien zich de zaak fiechts als mogelyk liet denken, eene waereld zonder vastgeftelde en onveranderlyke orde zyn, of eene waereld, waarin de opvolging en de famenhang der dingen fteeds door wonderwerken, door den bovennatuurlyken invloed van verhevener wezens, of der Godheid zelve, afgebroken en opgeheven wierd? Neen; orde is de hoogfte wet der natuur: Eer-  25Ó GRONDBEGINSELEN TER VEttMtfDIwd Eerbiedig derhalven deeze wet , ó mensch; laat u dezelve overal geleiden en beftuuren , indien gy de dwaalwegen van het bygeloof vermyden wilt. De bygeloovige verloochent deeze orde der dingen. Hy verwacht uitwerkfels zonder oorzaaken, of van zulke oorzaaken, die in 't geheel geene betrekking tot dezelve hebben. Hy fmyt de natuur der dingen willekeurig te onderfte boven ; fcheidt eigendunkelyk van malkanderen, 't- geen onoploslyk te famengehegt is; en hegt even eigendunkelyk andere dingen te famen, die geheel met malkanderen ftryden , ©f niet de minfte betrekking tot malkanderen hebben. Hy vernietigt de natuurlyke, noodzaakelyke bepaaldheid der fchepfelen ; en fchryft hun eigenfehappen en kragten toe , die zy niet hebben, en niet kunnen hebben, indien zy zyn en blyven zullen, 't geen zy wezenlyk zyn. Hy zoekt en verwacht overal wonderen , overal uitzonderingen van den algemeenen regel; en hoe verwarder en onregelmaatiger zyne droomeryen zyn, deste gewigtiger tooncelen van verborgenheden fchynen zy hem te belooven. Maar beet dit niet de wet* ten van den opperften Regeerer der waereld verachten, en de orde der dingen, die daafop ge-  van het bygeloof. $5T gebouwd is, berispen? Heet het niet alle zekerheid, allen grond indenken, in befiuiten, in doen, in hoopen en verwachten den bo* dem in flaart, en de waereld, het werk der opperfte wysheid en goedheid , aan alle gevaaren en alle verwarring van het blinde geval biootftellen?Kan zulk een wyze van denken met eenen redelyken dienst der godheid, met eene waare cn verlichte godsvrucht beftaan? Is 't niet louter misleiding, of zelfbedrog , wanneer de bygeloovige zich in dit eerwaardig gewaad verbergt? Neen; wilt gy zyne misleidingen en valftrikken ontgaan, ö mensch! eerbiedig dan de orde als de oppciv fte wet der natuur, als den onveranderlyken wil van haaren Schepper en Beftuurer. Tracht de door de eeuwige Wysheid eenmaal vastgeftelde bepaalingcn en inrichtingen der waereld tc kennen, en houd u aan dezelve als aan ze-' kere en onbedrieglyke regelen, die God zelf ons oordeel cn ons gedrag heeft voorgefchreeven. Wantrouw alles, wat tegen den gewoonen loop der dingen, ftrydt, en wacht u van het God ontcerende gevoelen, dat de mensch door zekere woorden en gebaarden, of door zekere gebruiken cn plegtigheden dezelve zou kunnen opheffen, of veranderen, X. Stuk. R " Zoek  2j8 GRONDBEGINSELEN TER VERMYDINÖ Zoek by elk uitwerkfel naar zyne toereiken, de oorzaak, en, indien gy deeze niet kunt vinden, fchort dan ten minften uw oordeel over het eerlte, en uw geloof aan de laatfte met behoorlyke befcheidenheid op. Laat die zelfde naauwkeurige famenbang , dat zelfde natuur]yke verband, die zelfde orde in hee famenftel uwer denkbeelden heerfchcn , die in de gantfcbe natuur gevonden wordt, en tracht in het zelve zo wel alle fprongen en ledige vakken te vermydcn, als de natuur ze in haare werken vermydt ; zo zult gy niet Ïigtlyk van haar pad afwyken, en onder haar geleide voor zelfbedrog en de verleiding van anderen beveiligd zyn. De reden is het grootfte voorrecht van den mensch: tweede waarheid, die ons tegen het bygeloof beveiligen kan. En hoe onloochenbaar is ook deeze waarheid! Watonderfcheidt ons voordeeliger van alle de overige bewoo, ners des aardbodems, wat brengt ons nader tot de Godheid, wat geeft ons meer gelykheid met het hoogstvolmaakte Wezen , dan de reden , dat is ,- het vermogen , om den grond der dingen na te fpeuren, hun verband tqt malkandcren in te zien, en uit het geene wy  VAN HET BYGELOOF. 259 wy weeten, met zekerheid te befiuiten tot het geene wy nog niet weeten '? Zinnelyke werktuigen en gewaarwording hebben wy met de dieren des velds gemeen: de reden alleen verheft ons boven dezelven. Door de reden kunnen wy het bedrog der zinnen ontdekken, of de zinnelyke indrukfels , die wy van uitwendige voorwerpen ontvangen, met malkanderen vergelyken en te regt brengen. Door de reden kunnen wy den oorfprong onzer gewaarwordingen nafpooren, haare bronnen, haaren loop nagaan, en ze tot duidelyke bevattingen verheffen. Door de reden kunnen wy ieder ander vermogen van onzen geest beftuuren, hetzelve verfterken of verzwakken, en hem in dien plooi brengen , die voor het onderzoeken en ontdekken der waarheid de voordeeligfte is. Zonder de reden zou elk verfchynfel der natuur ons ver, byfteren, elk ongewoon uitwerkfel van de. zelve ons verfchrikken , wy zouden een rampzalig fpeeltuig van elke bartstogt van ons en van anderen zyn. En voor welke dwaallngen , voor welke buitenfpoorigheden der verbeeldingskragt, zouden wy dan bewaard weezen ? II 2 Maar  25ö GRONDBEGINSELEN ?ER VERMYDING " Maar zodanig oordeelt de bygeloovige niet, Hy veracht de reden, loochent haare waarde, boezemt buitenfpoorige kiagten uit over haare onvolmaaktheid cn zwakheid, floot haar van den troon , waarop de Schepper haar geplaatst beeft, en ftelt gewaarwording en verbeelding in haare plaats. Hy wil niet denken, niet onderzoeken, niet met bedachtzaamheid en naauwkeurigheid het befluit opmaaken; maar hy wil zien en hooren en gevoelen. Ieder fchynbeeld, dat zyne zinnen verblindt; elk beeldtenis, dat zyne verbeelding verhit; elk duister voorftcl , dat zyn bloed in beweeging brengt, zyn hem welkom ; hy geeft ze boven eiken grondregel, der reden, boven elke, fchoon nog zo wel geftaafde waarheid de voorkeur, omdat de laatfte hem koud laat , en noch zyne zinnen, noch zyne verbeelding werk verfchafFe. Hoe voller van geheimen , hoe onbegryplyker eenig verfchynfel , eenige ontmoeting, eenige leer, eenig famenftel is., deste gretiger omhelst hy ze, deste vaster kleeft hy ze aan, omdat zy zyne reden in rust laaten, en hem, zonder moeite cn infpanning , groote ontdekkingen bclooven. Maar heet dit de menfehelyke natuur en haaren Schepper eef ren?  VAN HET BYGELOOF. 2Öf ren? Heet dit de voorrechten, die ons veredelen, op hunnen prys ftellen en waardiglyk gebruiken? Verloochent niet de mensch op deeze wyze zyne waardigheid ? Verplaatst hy zich niet in eenen laagercn rang van wezens, indien hy de zinnen en de gewaarwording alleen tot zyne leidslieden kiest, en de uitfpraaken der reden in den wind Haat? En behoeven wy ons wel te verwonderen, indien 'by zich op deeze wyze in alle de doolhoven van het bygeloof verwart , en ten laatften alle uitgangen uit derzelven voor zich geflooten vindi? Wilt gy deeze duistere, gevaarlyke dwaalwegen vermyden, ö mensch; wilt gy uwen loop op het pad des levens veilig en gerust voortzetten: eerbiedig dan de reden als het grootfte voorrecht van den mensch, en handhaaf de waardigheid, die zy u geeft. Verwerp zonder bedenken alles, wat met de duidelyke beginfelen van het gezond verftand Itrydt, hoe veel fchynbaare bekoorlykheid en aanpryzingen het ook in andere opzigten zoii mogen hebben. Wantrouw alles , waarvan gy u of in 't geheel geene , of toch geene klaare en duidelyke bevattingen kunt vorR 3 men; .  S62 GRONDBEGINSELEN TER VERMYDlNd men ; waaromtrent gy u eeniglyk op een duister gevoel, op uwe eigene gewaarwordingen , of op de gewaarwordingen van anderen, of op de fchaduwaehtige beelden uwer verbeelding verlaaten moet. Wantrouw alles, wat de toets van een bedaard en onpartydig onderzoek tracht te ontvlieden; alles, wat zich in den nevel van eerwaardige en onbegryplyke verborgenheden verfchuilt; alles, waarby men u de reden zoekt verdacht te maaken, en tegen haar gebruik waarfchouwt. Zyn het waarelyk onbegryplyke verborgenheden, die men u aanpryst; dan betreffen zy u niet, dan kunt, dan moet gy als een redeiyk mensch ze in haare waarde of onwaarde laaten. En zyn het nuttige en gewigtige waarheden, die men dus noemt, dan moeten zy onderzocht, beweezcn, en althans gedecltelyk begreepen kunnen worden. Volg elke lichtftraal op den weg der waarheid, zo lang gy u van elke fchredc, die gy op denzelven doet, rekenfchap geeven , en altoos kunt wederkeeren, vanwaar gy gekomen zyt:maar waag u niet in duisterheden, daar gy met eiken flap, dien gy doet, uw fpoor verliezen, en in afgronden kunt nederftorten. Eenige weinige duidelyk gekende waarheden, die uw ver-  VAN HET BYGELOOF. 20"$ verftand als waarheden bevat,en waarby uwé reden haare rechten handhaaft, zyn zekerlyk Van veel meerder waarde, en kunnen ü veel veiliger leiden, dan een menigte geheimryke kunften en vveetenfchappcn , waarby gy uw verftand en uwe reden verloochenen, en iii het duistere wandelen moet. Houd u aan de eerften, zo zult gy uwe waardigheden ongefchonden bewaaren, en tegen de misleidingen van het bygeloof beveiligd zyn. Vlyt en arbeidzaamheid, eene bezige en werkzame levenswyze , is de verordening van den mensch , en alles, wat hem daar van aftrekt, wat hem den lust en de kragten daartoe beneemt, verwydert hem van zyne verordening: dit is het derde grondbeginfel , 'C welk ons tegen de verleidingen van het bygeloof kan wapenen. De mensch is niet tot iedig befchouwen, maar tot daadelyk doen; hy is niet zo zeer tot genieten, als wel tot het verwerven der middelen en bekwaamheden daartoe verordend. Hy moet alle zyne geestelyke en ligchaamelyke vermogens tot menigerhande nuttige verrichtingen aanleggen en infpannen, en ze daardoor ontwikke. Jen en oefenen. Daarom wordt hy verftandig R 4 nock  :*Ó4 GRONDBEGINSELEN TER VERM,YDIiNG noch wys, bekwaam noch deugdzaam, ryk joch magtig , zonder zyne eigene aanhou. dende poogingen. Hy moetalles door vlyt en nadenken leeren , alles door arbejd en moeite verkrygen; cn alleen dat «geene wat hy op die wyze geleerd en verkreegeD heeft, }s zyn eigendom, waarop hy ftaat maaken, en t welk hy met zekerheid gebruiken kan, Hy mag noch in de ligchaamelyke,' noch in de zedelyke waereld wonderwerken ter zy ner onderrechting, ter zyner onderhouding, ter zyner verryking, ter zyner geneezing verwachten ; want dan kon en zou hy dat geen niet worden, om 't welk hier te worden hy verordend is. Hy moet geen fport op de.ladder der volmaaktheid overflappen jnaar zyn doel langzamerhand met Bedaarde fenreden naderen. Wie op de wyze inrichtingen en verordeningen, die God ter opvoc ding en vorming van den mensch gemaakt fceeft acht Haat, zal hier niet aan kunnen twyfelen. Wilt gy derhalven aan den wil van God wilt gy aan uwe verordening beantwoorden' o mensch, zo wacht u voor het bygeloof! Lit ftrydt onbetwistbaar met die inrichtingen en  VAN HET BYGELOOF. 2Ö5 en verordeningen van God. Het keert de orde der dingen om; het wil u zonder middelen, of door onnatuurlyke middelen , tot het oogmerk brengen, en u het doel doen bereiken °, zonder dat gy 'er langs den gewoonen , maar misfehien eenigzins moeilyken weg, naar behoeft te ftreeven. Het belooft u wysheid en weetenfehap, uitmuntendheden en bekwaamheden, die u weinig of niets zullen kosten, die gy zonder eenige infpanning en moeite, door enkel wenfchen, gelooven, verwachten, of door werktuigelyke gebruiken en oefeningen verkrygen zult. Vertrouw op zulke beloften niet. Dit is niet de loop der natuur, niet de wil van haaren Schepper en Beftuurer , niet de verordening van den mensch. Dit is de wensch van den lui? jaard, de hoop van den zwakken, de taal van hem, die alle moeite en arbeid fchuuwt, cn echter gaarne de vruchten daarvan zou willen oogften. Gebruik uwe kragten, overeenkomftig met uwe verordening ; gebruik ze met aanhoudende vlyt , en onverbreeklyke getrouwheid ; arbeid onvermoeid in uw beroep ; en zoek verftand en kennis, rykdom en eer, gezondheid en fterkte, langs den weg van eene werkzaame en vlytige levenswyze. . R 5 Dit  266 GRONDBEGINSELEN TER VERMYDrNG EN& Dit is het rechte pad, dat tot de menfchelyke volmaaktheid leidt; het pad, waarop wy van dag tot dag wyzer en verftandiger, beter en gelukkiger kunnen worden , en waarop wy niet eenen flap geheel te vergeefs behoeven te doen. Wilt gy u derhalven tegen de misleidingen van het bygeloof wapenen , myne geliefde Broeders in Christus, prent dan deeze drie grondbeginfels diep in uw hart: Orde is de hoogfte wet der natuur ; de reden is het grootfte voorrecht van den mensch; vlyt en arbeidzaamheid is zyne verordening. Want indien gy in alles de wet der orde eerbiedigt; indien gy uwe natuurlyke waardigheid fteeds erkent en handhaaft, en uwe waare verordening nooit uit het oog verliest: dan zultgy voor alle doolpaden en dwaalwegen van het bygeloof beveiligd zyn, en ook daardoor den Christelyken Godsdienst, nevens de menfehelyke natuur, tot eer verftrekken. Amen. TIEN.  TIENDE LEERREDE. WAARSCHOUWING TEGEN EEMGE MISSLAGEN IN DE OPVOEDING DER KINDEREN. Tekst: Brief aan de Ephezers rioofdft. VI. vs. 4. Voedt uwe Kinderen op in de leering en vermanning des Heeren.   f^od, Vader der menfchen, gelyk gyons, uwe Kinderen, hier cp aarde door veelerhande bezigheden en oefeningen,, geneugten cn fmarten, tot een verhevener leven opvoedt en vormt: zo wilt gy, dat wy ook de een den anderen tot zyne tegenwoordige en toekomende verordening helpen opvoeden en vormen. Daartoe hebt gy den ouderen de tederftc , alles gaarne opofferende liefde tot hunne kinderen ingeboezemd: daartoe hebt gy, door uwe voorzienigheid, een gedeelte der menfchen tot leeraars en leidslieden , tot modellen en voorbeelden van hunne broederen gefteld. ö Mogten toch geenen en deezen hun gewigtig beroep, hunne verhevene verordening , fteeds indachtig zyn , en nevens de goede oogmerken, die hen bezielen, ook fteeds de beste middelen, om hunne oog; merken te bereiken, gebruiken! Mogten de vooroordeelen en gewoonten minder by hen aelden, en wysheid en deugd hunne voornaamfte, hunne een'igfie leidsvrouwen by dit gewigtige werk weezen! Zegen toch, ter bevordering van dit einde, de overdenkingen, die wy thans voordellen zullen. Laat ons de, flem der waarheid een opmerkzaam, onpar-  27° WAAR SCH. TEGEN EENIGE MISSLAGE!*? tydig oor leenen, en haare vermaaningen en voorfchriften gewillig volgen. Wy bidden u hierom enz. Zelfs met de beste oogmerken, myne aandachtige Toehoorers! en by de ernftigfte poogingen , om eene zaak volkomen goed te doen , en zyn' pligt ten vollen en met alle getrouwheid te vervullen , kan men nogtans misflagen begaan , veelerhande misflagen begaan, die rechtftreeks tegen onze goede oogmerken ftryden , en onze yverigfte poogingen meer of min verydelen. De zaak zelve, die wy voorhebben , het werk , dat wy onderneemen , kan zeer ingewikkeld en zwaar zyn; de uitvoering daarvan kan een* trap van oplettendheid, van fterkte van geest, van werkzaamheid vorderen , waartoe wy niet bekwaam zyn : of wy kunnen daarby uitwendigen tegenftand, uitwendige beletfels aantreffen, waarop wy geen' ftaat maakten, en om welke te boven te komen ons de kragten ontbreeken. Wy zeiven zyn en blyven fteeds zeer bepaalde wezens. Wy doorzien niet altoos alles, wat tot de zaak behoort. Wy blyven te gaarne by het naaste, by het tegenwoordige ftaan , en verliezen maar alte hg?  IN DE OPVOEDING DER KINDEREN. 271 ligt het verder afgelegene, het toekomende, uit het oog. Wy vcrfpillcn dikwyls al onzen tyd en alle onze kragten op een enkel gedeelte der zaak of van het werk, 't welk ons ligter en aangenaamer, of met onze neigingen meer overeenkomftig is , en behandelen het, als of 't het geheel uitmaakte. Niet zelden laaten wy ons door den fchyn bedriegen, of door voorbeelden verleiden, of door zwaarigheden vermoeien. Geen wonder, in, dien wy menigmaal misdagen begaan, wanneer wy in zeker opzigt meest op onze hoede zyn om geene misdagen te begaan. Zo gaat het ook met de opvoeding cn vorming der kinderen. Welke zaak kan voor ouderen en leeraaren aangelegener, welk werk kan hun gewigtiger zyn , dan de opvoeding cn vorming hunner kinderen en kweekclingen? Van hoe groote, verre uitziende gevolgen zyn niet alle misdagen, die by dit werk begaan worden ; en hoe omzigtig moet dit niet den nadenkenden en gemoedelyken opvoeder maaken, om alle misdagen, zo veel mogelyk, te vermyden, cn zynen pligt met de grootfte getrouwheid ie vervullen! Ook wierdt misfehien in zeker opzigt nooit meer op-  272 WAAUSCH. TEGEN EENIGE MISSLAGEN oplettendheid en ' zorgvuldigheid ten aanzien van dit gewigtige werk gebezigd, dan in onze dagen. Nooit fchynt men , ten minden onder zekere danden en klasfen van menfchen , de kosten en de moeite minder ontzien te hebben, die tot het ontwikkelen en verderen van het verdand en tot het befchaaven van de zeden der kinderen vereischt worden. En nooit heeft men misfehien menigvuldi. ger en vroeger vruchten van deeze foort ingezameld , dan juist in onze dagen. .Nooit zyn misfehien veelerhande kundigheden en bekwaamheden en befchaafde aangenaame ze* den in den jeugdigen levenstyd zo algemeen geweest, als tegenwoordig. Maar of de menfchelyke famenleeving in 't algemeen daarby veel gewonnen heeft? of het naastvolgende menfchelyk gedacht wyzer , deugdzaamcr, vergenoegder , gelukkiger, algemeen-nuttiger zal weezen, dan het tegenwoordige is? Of de vruchten der zorgvuldiger opvoeding duurzaam zullen zyn? dit zyn vraagen, die alleen door de ondervinding der toekomende tyden naauwkeurig beantwoord kunnen worden. De hoop alleen mag en moet den yver van den opvoeder nooit doen verkoelen. Ondertusfehen is dit zeker, dat niet zelden de bes-  in de opvoeding der kinderen. 275 beste poogingen, die men in dit opzigt aanwendt, zo niet gantsch vruchteloos, echter van geene aanmerkelyke gevolgen zyn. 'Er moeten derhalven ook hier misdagen begaan worden, die dikwyls oogmerken en onderneemingen verydelen» aan wier redelykheid , braafbeid en goedheid niet te twyfelen is. En zois het ook, myne aandachtige Toehoorers! Men houdt de opvoeding voor een gewigtig werk; men zet het met ernst en yver voort; men ontziet kosten noch moeite, en voert 'er echter dikwyls weinig mede uit. Men ftrooit goede zaaden, en oogst 'er nogtans dikwyls weinige rype vruchten van. Wat is de reden? Omdat men zich door misdagen laat verleiden en verblinden, die te algemeen zyn, dan dat men zich daarvoor wagten zou. Vergunt my, myne aandachtige Toehoorers! dat ik u heden voor eenige van deezen misdagen waarfehouw. Het voorfchrift in onzen tekst is algemeen. Voedt, zegt de Apostel , voedt uwe kinderen op in de leering en yermaaning des Heeren; voedt ze op als christenen, als menfchen, die voor eene groote volmaaktheid vatbaar , die niet enkel voor dit leven, maar ook voor een X. Stuk, S vsr»  574 WAARSCH. TÉGEN EENIGE MISSLAGEN verhevener verordend zyn. De algemeene* pligten der opvoeding, in dit voorfchrift bevat, heb ik u op eenen anderen tyd, in 't breede voorgefteld. Tegenwoordig zal ik my bepaalen, om ouders en opvoeders, voor wien de zaak gewigtig is , en die ze werkelyk behartigen^ èenige vriendelyke vermaaningen en waarfchouwingen te geeven, die hen op zekere even fchadelyke als gewoone misflagen in de opvoeding der kinderen opmerkzaam maaken, en daartegen op hunne hoede kunnen doen weezen. Wacht u , vooreerst, myne aandachtige Toehoorers, om wegens de vorming en befchaaying van het uitwendige uwer kinderen of kwee. kelingen, de vorming en befchaaving van het inwendige , van hunnen geest en hun hart te verzuimen , of toch door de eerfte de laatfte te benadeelen en te verhinderen. Welleevendheid,een goed voorkoomen, befchaafde, aangenaame zeden , welgemanierdheid, zyn buiten tegenfpraak van groote waarde; zy brengen Zeer veel toe tot onderhouding der gezelligheid en tot vermaak van het gezellige leven. Maar in de opvoeding  IN DE OPVOEDING DER KINDEREN. IJS ding zyn zy, by wyze van vergelyking, zeer ongewigtige en onwezenlyke dingen. Vruchten en gevolgen eener goede opvoeding moeten en zullen deeze voorrechten fteeds zyn'. maar nooit mogen zy als gewigtige en wezenr lyke deelen derzelve behandeld worden. Indien gy uwe kinders of uwe kweekelingen te vroeg daartoe opleidt; indien gy daarvan eene te ernftige zaak maakt ; indien gy doojr pryzen en berispen, door ftraffen en belooningen , daar te veel gewigt aan hegt: dan benadeelt gy hen in wezenlyke dingen veel meer, dan men gemeenlyk gelooft. Gy verhindert daardoor hunne natuurelyke en zcdelyke befchaaving. Gy ftelt den vryen loop van hunnen geest en de trapswyze ontwikkeling hunner bekwaamheden en vermogens willekeurig paaien ; gy verhindert hen , uit hunne eigen oogen te zien , en volgens hunne eigen gewaarwordingen te denken en te handelen, en maakt hen, in korten tyd, van vrygeboorene fchepfelen tot ellendige fiaaven der mode en van het vooroordeel. Gy verzwakt en vergiftigt daardoor het fpruitje vari openhartigheid en oprechtheid , 't welk in hun ligt, en gewent hen daarentegen aan achterhoudendheid, aan geveinsdheid, aan valschS % heidj  lyd WAARSCH. TEGEN EENIGE MISSLAGEN beid; en door dit ailes geeft gy hun een miefj del, om u en anderen te behaagen , aan de hand, waarvan zy met weinig moeite gebruik kunnen maaken , en waardoor zy welhaast alie hunne wezenlyke feilen en misflagen voor ü en anderen leeren verbergen. Boezemt hun toch liever bcfcheidene , toegenegene, liefderyke gevoelens jegens iedereen in fleert hen alle menfchen, zonder onderfcheid van ftaat en rang, hoogachten en liefhebben; leert hen befcheiden , gedienftig , behulpzaam , weldaadig zyn: en 't zal hun gewislyk nooit aan de eigenfchappen onfbreeken , die hun« nen gezelligen omgang aangenaam en begeerJyk kunnen maaken. En komen zy ten eenigen tyde in de zogenaamde groote waereld', zy zullen den toon, die daar heerscht, fpoedig kennen , en maar alte fpoedig met denzelven leeren overeenftemmen. Gelukkig ware het, indien zy zulks nooit zonder bepaaling deeden , zich nooit tot blinde nabootfers en navolgers van anderen vernederden, en dus de waarheid der menfchelyke natuur handhaafden, en het vermaak van't gezellige leven vermenigvuldigden en vermeerderden! Wacht u, verder, ouders en opvoeders, wacht  IN DE OPVOEDING DER KINDEREN. 2?? wacht u, onderwys en opvoeding met malkanderen te verwisfelen, of het eene voor de andere ts neemen. Neen, onderwys is geenzins opvoeding; en fchoon het 'er toebehoort, het is zekerlyk niet het wezenlykfte, niet het gewigtigfte gedeelte daarvan. Ik kan my de voortreflyke , de gelukkigfte opvoeding zonder eigenlyk onderwys,en het zorgvuldigfte, gegrondfte onderwys, zonder wezenlyke opvoeding verbeelden. Ook zyn beiden maar alte dikwyls van malkanderen gefcheiden, en nog mecrmaalen wordt aan het eerfte onderwys, veel meer oplettendheid en moeite hefteed, dan aan de laatfte, de opvoeding. Het eerfte , het onderwys , kan het ligtst, door anderen, zonder perfoonlyke infpanning en moeite, gegeeven worden; de vlyt, die men daaraan beiteedt, loopt in'toog; de vordering, die men daarin maakt, is zigtbaar; men oogst 'er terftond de vruchten van; vruchten , die men zichzelven niet zelden tot verdiende toerekent, offchoon men ze ook eeniglyk door zynen overvloed gekocht heeft. De eigenlyke opvoeding daarentegen,de vorming van het hart, het kind of den jongeling te gewennen aan waarheidliefde, aan rechtvaardigheid, aan billykheid, aan goedertiaS 3 ren*  278 WAARSCH. TEGEN EENIGE MISSLAGEN renheid, aan arbeidzaamheid, hem aan deugd en vroomheid te gewennen, dit kan zelden, en nooit geheel en al, aan. anderen overgeiaaten worden, is aan geene tyden en plaatfcn bepaald, vordert eene onafgebrokene oplettendheid en zorgvuldigheid , eene infpanning en een geduld, waarvoor de oudcrlyke liefde alleen vatbaar is. Zy gaat daarenboven met langzaame fchreden; zy is geenszins het werk van weinige jaaren, maar van den geheelen jeugdigen levenstyd, en haare gewenschte gevolgen vertoonen zich dikwyls eerst na langen, tyd. Maar, welk van beiden is gewigtigst,het onderwys, of de opvoeding? wier gemis kan in hóoger jaaren ligter en door eigen naarftigheid vergoed worden, het gemis van onderwys,ofbet gemis van opvoeding? Hoe zwaar valt dan niet het afleggen van kwaade neigingen eti fchandelyke gewoonten , die men reeds in de. kindsheid aangenomen heeft, en het beoefenen van deugden, die men door andere niet zag beoefenen, of zelfs verachten; en gemaklyk is het daarentegen, kundigheden en inzigten te verkrygen, om welke te verkrygen men toen gelegenheid noch aanleiding had! Neen, myne aandachtige Toehoorers! dit is een onbetwisbaar grondbeginfel der wysheid : een kind,  ÏN DE OPVOEDING DER KINDEREN. 279 kind, 't welk van de meeste dingen onkundig blyft, maar voor kwaade neigingen bewaard, en tot braafheid en goed doen, tot liefde tot God en de menfchen opgeleid wordt, is veel beter opgevoed, en wordt door zyne opvoeding veel gebruikbaarer en gelukkiger dan een ander, wiens verftand nog zo zorgvuldig befchaafd, maar wiens hart aan ongeregelde , kwaade neigingen en begeerlykheden wordt overgelaaten. Geene weetenfchap kan het gemis aan deugd op weegen; en offchoon geene ten allen tydc des levens geleerd kan worden , is deeze grootdeels de vrucht van jeugdige hebbelykheid. Dit brengt my tot eene derde aanmerking, die van geen minder gewigt fchynt te weezen. Zy betreft de maat van het onderwys, en den trap der kundigheden, die voor uwe Kinderen en Kweekelingen voordeeligst zyn. Niet allen zyn voor de zelfde verlichting gefchikt: niet allen zyn tot de zelfden rangen en plaatfen in den ftaat en de burgerlyke famenleeving verordend. Men kan hier even ligt te veel als te weinig doen, en 't is een niet minder fchadelyk dan algemeen vooroordeel , *t welk ons doet waanen, dat men nooit te S 4 veel  a8o WAARSCH. TEGEN EENIGE MISSLAGEN vee! kan weeten en leeren, en zich nooit' te yverig op begaafdheden en bekwaamheden bevlytigen. Dit gefchiedt in onze dagen maar alte dikwyls , en is eene vruchtbaare bron van onvergenoegdheid en van gemis aan geluk. Zekerlyk , myne aandachtige Toehoorers ! te veel kundigheden , te veelerhande. kundigheden , te veel enkel befpiegelenrfe kennis, het' aankweeken en befehaaven van alle vermogens en bekwaamheden, die flechts in den mensch verborgen liggen; dit uitmunten in alles, waarover gy u dikwyls zo zeer verheugt, en waaraan gy u veel tyds en kosten verfpilt, is uwen Kinderen zeer dikwyls veel meer fchadelyk dan nuttig , indien het met hunnen toeftand in de menfehelyke en burgerlyke famenleeving, met hunne toekomende verordening en met den ftaat van hun vermogen, ftrydt. Welke zullen toch in de meeste gevallen, — en daarna alleen moet de verftandige zich bcpaalen; — welke zullen derhalven in de meeste gevallen de gevolgen 'en het gebruik van hunne verkregene grooter befchaafdheid en van hunne, met moeite verworvene, kundigheden en bekwaamheden zyn ? Of zy kunnen dezelve door de bepaalingen, die hun door hunnen ftand en hunne le-  IN DE OPVOEDING DER KINDEREN. 28l levenswyze voorgefchrecven worden , vol» ftrckt niet gebruiken en aanwenden, zy worden hun tot last en zy beklaagen zich over den verlooren tyd en moeite; of zy laaten zich door hunne heerfchende neigingen wegfleepen , en verzuimen deswegen de gewigtigfte pligten van het huislyke en gezellige leven. Zy zyn dikwyls in alles onderweezen, 'en tot alles bekwaam, maar de eigenlyke bezigheden van hunnen ftand en beroep alleen kennen en beminnen zy niet. Niet zelden maakt het gemis aan gelegenheden en middelen , om hunne neigingen in te volgen , en door hunne bekwaamheden uit te munten , hen onvergenoegd , gemeiyk , ellendig. Zy achten zich benadeeld, vernederd, indien zy zich met werktuiglyken arbeid , of met andere bezigheden ophouden moeten { tot wier verrichting eeniglyk ligchaamelyke kragt en gezond verftand vcreischt worden. Zy volbrengen derhalven hunne pligten met weerzin, volbrengen ze flechts ten halve, ontfiaan 'er zich van, zo dra en zo dikwyls zy maar eenigzins kunnen: cn wie ftan de menigte en de grootheid der onheilen befchryven, die zy daardoor zichzelven en zo veele anderen, die in 't huislyke en burgerlyke leS 5 VC*  S£Z WAARSCH. TEGEN EENIGE MISSLAGPN ven met hun verbonden zyn , op den hals haaien? Jn alle deeze gevallen overtreft hen de onkundige en weinig befebaafde mensch, doch die echter de bezigheden van zyn beroep verftaat, en in derzelver zorgvuldige vervulling zyn vermaak en zyne eer zoekt, zeer verre in gebruikbaarheid en in geluk. Wacht u. ten vierden, ö gy, wien het best uwer kinderen en kweekelingen ter harten gaat, -wacht u, van haar en fmaak in 'f algemeen, en inzonderheid in opzigt tot fpys, tot kleeding, fot huisgeraad, tot alles, wat tot opfchik en ge. mak dient, alte zeer te verfynen. Wacht u s van hunne gevoeligheid omtrent alles , wat goed en beter, wat kwaad en erger, wat fchoon en minder fchoon is, te zeer op te fcherpen. Zullen zy niet door de meeste dingen , die hen omringen en hen bejegenen, tot onver* genoegdheid verwekt worden; zullen zy niet ellendig zyn en anderen ellendig maaken: dan moeten zy zich zeer dikwyls,zy moeten zich gemeenlyk,met dat geen,'t welk niet kwaad, 't welk eenigermaate goed is , maar echter veel beter kon zyn, te vreden ftellen. Zy kunnen, zy mogen niet altoos kiezen ; nog minder mogen zy fteeds het beste, het fchoon-  ÏN DE OPVOEDING DER KINDEREN. 283 fte begeeren, en by gebrek daarvan klaagen, of zich benadeeld achten. Zy moeten in de meeste gevallen de dingen en de menfchen neemen en gebruiken, zo als zy zyn, en met dezelven, behoudens alle gebreken en feilen, zonder tegenfpreeken , te vre.ien weezen. Dit is het zekerfte, het eenigfte middel, om het menigvuldige fchoone en goede, 't welk in de waereld en onder de menfchen is, onaangezien al derzelver onvolmaaktheid, met vreugde te genieten, en daardoor zyn eigen geluk en het geluk van anderen te bevorderen. Ouders cn opvoeders! leert dit uwen kinderen en kweekelingen by tyds. Leert het hen voornaamelyk door uw voorbeeld. Weest piet keurig, niet naauwgezet in de keus en het gebruik van 't geen tot voedfel en klee-" ding en tot uiterlyken opfchik behoort. Laat geenzins vooroordeel en mode, maar het gezond verftand en de waare aart der zaak, uw oordeel deswegen leiden en bepaalen. Vordert niet meer van de dingen en menfchen, met wien gy te doen hebt, dan zy volgens hunne verordening, in hunnen toeftand en in hunne omftandigheden, zyn cn doen kunnen.  2 §4 WAARSCH. TEGEN EENIGE MISSLAGEN nen. Rekent anderen hunne misdagen en zwakheden niet te hoog aan; vordert geene deugden van hun, die boven het bereik der menschlykheid zyn , en eerbiedigt alle bcpaalingen, welke de natuur u en hun heeft aangeweezen. Vergenoegt u met het goede, wanneer gy het betere misfen moet; met het noodzaakelyke, wanneer gy het geriedyke het aangenaame niet hebben kunt. Vormt uwe kinders, uwe kweekelingen, toch niet voor eene waereld, die nergens dan in boeken, of in uwe buitenfpoorige verbeelding, beftaat. Vormt ze voor de daadelyke waereld, voor hunne, voor uwe waereld, voor de menfchen, met welken zy omgaan, voor de maatfchappy, waarin zy.ten eenjgcn tyde leeven en werken zullen. Laat, eindelyk, ö gy alien, wien de opvoe^ ding der jeugd ter harte gaat, laat kinderen kinderen en jonge lieden jonge lieden zyn; laat ze overeenkomftig met hunnen ouderdom denken, oordeelen, handelen; rekent hun de misdagen noch de onfchuldige geneugten van deezen ouderdom tot misdaad toe; hebt veeleer met de eerften geduld, en neemt deel aan de laatften. Vordert niet van het kind het 17-  IN DÉ OPVOEDING DER KINDEREN. 285 rypere oordeel des jongelings , en van den jongeling niet de bezadigdheid van den man. Anders zoudt gy hunne natuur geweld aandoen , hunne bekwaamheden en vermogens eene fcheeve , verkeerde richting geeven , en niets dan blinde nabootfers en navolgers, of laage huichelaars , van hun kweeken. 'Vruchten, die in trekkasfen gekweekt worden , komen zelden tot volkomene rypheid en grootte, ert behouden hog zeldzaamer haaren natuurlyken fmaak volkomen zuiver en onvervalscht. Neen , opvoeden betekent niet de natuur willekeurige wetten voorfchryven, maar op alle haare voorfchriften , op alle haare wenken , zorgvuldig letten, en zich van dezelve .leiden en beftuuren laaten. Opvoeden betekent niet' de natuur in haaren l(?op en in haare werking ophouden en ftooren, maar haar dezelve verligten, haare kragten verfterken, de hinderpaalen, die zy ontmoet, uit den weg ruimen, en den kweekeling, die tot het verlaaten van haar pad verleid wordt, op het zelve te rug te brengen. Deeze myne aandachtige Toehoorers! zyn de aanmerkingen en waarfchouwingen, waardoor ik u omtrent eenige, maar al te gemeen- zaa-  2 85 WA ARSCH. TEGEN EENIGE MISSLAGEN ENZ. zaame en fchadelyke misflagen in de opvoeding der kinderen opmerkzaam wilde maaken. Mogt gy allen, voor wien dit werk pligt en vreugde behoort te zyn, niet alleen de juistheid en de gewigtigheid deezer aanmerkingen erkennen en befeffen, maar tevens daardoor aangefpoord worden, om de ftem der waarheid te gehoorzaamen, en, door haar verlicht cn beftuurd, elk vooroordeel, hoe aanzienlyk en heerfchend het ook zyn mogt, te bs. ftryden en te overwinnen! Amen. & L ƒ,  ELFDE LEERREDE. WAARSCHOUWING TEGEN, DEN NYL\ Tekst: Brief van Jakobus Hoofdft. III. vs. ïS. Waar nyd — is, daar i.s verwarring en alle boo. ze handel.   ö /^od,die de Vader van ons allen zyt, ons allen liefhebt, voor ons allen zorgt, ons allen tot gelukzaligheid verordend hebt en tot gelukzaligheid opleidt; gy hebt eenen ieder van ons zulk eene plaats in uw ryk aangewezen, daar wy onze bekwaamheden en vermogens het best ontwikkelen, ons en anderen het nuttigst zyn, en uwe allesomvat* tende, wyze, genadige oogmerken het meest bevorderen kunnen. Gy kent ons, gy kent alle dingen op het naauwkeurigfte ; voor u verfchynt het verloopene, het tegenwoordig ge en het toekomende in het helderfte licht. Daarom zyn alle uwe oordeelen lichten waarbeid, alle uwe verordeningen en befchikkingen vol wysheid en goedheid. Zckerlyk me. tiigmaal onnafpeurlyk voor ons kortziende ftervelingen; maar fteeds onverbeterlyk, fteeds •met de wetten der hoogfte volmaaktheid overeenkomftig. ö Hoe gerust , hoe gelukkig zouden wy niet allen zyn, hoe vergenoegd met onzen ftand en ons lot, hoe yverig en onvermoeid in het volbrengen van onzen pligt, indien wy allen niets anders begeerden te zyn en te hebben en te doen, dan 't geen gy, alwyze en algoede God, wilt, dat wy X. Stuk, T zya  ipÓ ^AARSCHOÜWÏNG' zyn en hebben en doen zullen!Leer ons toch dit befeffen, bermhartige Vader! en laat dit befef onze harten verbeteren en gerustftellen. Roei gyzelf alle onvergenoegdheid, alle verkeerde eigenliefde , allen nyd , alle aienfchenhaatende gevoelens en neigingen uit dezelve uit, en laat waarlyk kinderlyke gevoelens jegens u , en waarlyk broederlyke gevoelens jegens alle menfchen, zich in onze harten vestigen, en zich in alle onze woorden en werken openbaaren. Zegen, tot dat einde , de lesfen der waarheid en van den godsdienst , met wier overdenking wy ons thans zullen bezig houden; en verhoor ons, terwyl wy verder bidden en tot u zeggen: Onze Vader enz. Misfehien is 'er geene ondeugd, ten minflen in zyn begin , algemeener onder de menfchen, dan de nyd; en echter is 'er geene ondeugd, die ons hart meer toefiuit, ons onedeler en laager leert denken en handelen, ons van meer geestelyk vermaak berooft, en ons innerlyker , grievender verdriet berokkent, dan juist de nyd. Elke ouderdom,elk  TEGEN DEN NYD. geflacht, elke ftand, elk beroep elke levenswyze heeft haare byzondere verzoekingen tot nyd ; en elke foort van nyd beloont den rnensch met haare eigene kwellingen, 't Is waar, zy vertoont zich niet onder alle Handen en klasfen van menfchen, en nog minder by ieder' byzonder' mensch, in den zelfden graad. Maar zelfs in den laagften graad, zelfs dan, wanneer hy geene ondeugd, geene diep gewortelde kwaade neiging cn verkeerde , menfchenhaatende denkwyze , maar flechts een misflag, flechts eene voorbygaande dwaaling is, die ons fomtyds bekruipt, en onder valfche naamen en bedrieglyke gedaanten , ons hart voor eenige oogenblikken overweldigt, zelfs dan heeft hy altoos fchadelyke gevolgen, zo wel in opzigt tot onze deugd en inwendige volmaaktheid, als in opzigt tot de rust van ons gemoed en onze gelukzaligheid. Daar andere misflagen en ondeugden den mensch fomwylen eerst lang daarna ftraffen, volgt deeze de ftraf oogenbliklyk op de hielen. Nyd is altans eene onaangenaa,me, fmertelyke gewaarwording. Nyd en zaligheid zyn en blyven eeuwig onvereenigbaare dingen. Zodra dit gebrek eens zekere heerfchappy en fterkte by den mensch verkreT 2 geri  Ïf2 WAARSCHOUWING' gen heeft, zodra verftrekt het hem zeiven toelast, en zo zeker beklaagt hy zich over het ongelukkige oogenblik, waarin by deezen vyandvan zyn geluk den toegang tot zyn hart vergunde. — Ondertusfchen is 'er misfehien geen gebrek , 't welk zich zo wel weet te verbergen, en zo lang in 't verborgene werkt,eer wy het recht gewaar worden, dan dit. Hoe noodzaakelyk is het dan niet, myne aandachtige Toehoorers ! dat wy het in zynen waaren aart leeren kennen, en ons op allerlei wyze daarvoor zoeken te hoeden! Om dit oogmerk,'onder den Goddelyken zegen, te bevorderen, is myn tegenwoordig voorftel ingericht. En hoe gelukkig zou ik my achten , indien ik zelfs maar één nog onfchuldig hart voor het vergif van den nyd bewaaren, of ééne, door dit verderflyke vergif aangeftookene, ziel genoegzaame middelen aan de hand kon geeven , om zich van deeze ziekte te geneezen! Waar nyd is , zegt de Apostel in onzen tekst, daar is verwarringen alle booze handel Om dit ten vollen te verftaan, zullen wy In de eerfte plaats, naauwkeurig bepaalen, waar-  TEGEN DEN NYD. 20$ waarin de nyd beftaat , welke zyne uitwerk/els zyn, en waaraan wy kunnen weeten, of wy met dit euvel befmet zyn of niet; en Dan zullen wy eenige aanmerkingen voordraagen, die ons van de fchandelykheid en fchadelykkeid van den nyd overtuigen, en mts daar-* tegen kunnen wapenen. Niet alles, myne aandachtige Toehoorers! is nyd, wat fomtyds deezen naam draagt en daarvoor gehouden wordt. Dus is het, eerftelyk, geenszins nyd,maar liefde tot de waarheid en gerechtigheid, wanneer ik elke zaak houd voor 't geen zy is, haare waarde naauwkeurig en zonder aanzien van perfoonen bepaal, en ze noch zoek te vergrooten , noch te verkleinen ; wanneer ik, by voorbeeld, als een wyze, de fchittcrende uiterlykheden , die ik niet bezit, wel niet veracht, of voor louter fchyngoed verklaar, maar echter ook niet voor 's menfchen wezenlykfte en gewigtigfte voorrechten houd; wanneer ik,als een wyze en als een christen, noch den rykcn,'die niets dan ryk is, noch den aanzienlyken, die geene andere verdien, -j o ften  204 WAARSGHOUWI N G ften bezit, noch den verftandigen, die zyn' verftand misbruikt, noch den geleerden, die de waereld geen nut doet, byzondere eer bewys; wanneer ik den mensch meer volgens zyne innerlyke waardy , dan volgens zyne tydelyke goederen en uiterlyke betrekkingen waardeer, en den zodanigen, die in wysheid en deugd boven anderen uitmunt, de meeste achting en eer betcon. 't Is verder geenszins nyd,maar natuurlyke eigenliefde, natuurlyke zucht naar grooter volmaaktheid, wanneer ik my zeiven de zelfde voorrechten, die een ander bezit, ook toewensch; Wanneer ik zo verftandig, zo wys,' zo deugdzaam, of zelfs zo ryk, zo vermogend, zo aanzienlyk wenscht te zyn, als die andere is; maar tevens deezen anderen zyn verftand, zyne wysheid, zyne deugd, zyne rykdom , zyn vermogen , zyn aanzien van harten gun, en my over het goede, 't welk hy bezit en doet, oprechttyk verheug. 't Is eindelyk geenszins nyd, maar onfchuldige, of zelfs edele nayver, wanneer ik het, in het gebruikmaaken van myne gaaven en kragten, in het beftuuren van myn beroep-, in  tegen den nyd. 295 in het bevorderen van myne tydelyke welvaart, door eerlyke middelen even verre als anderen zoek te brengen; wanneer ik daarin de verftandigfte, de wyste, de beste, de gelukkigfte menfchen tracht gelyk te worden, ja wanneer ik hem zelfs in alle deeze opzigten poog te overtreffen ; maar tevens my noch over het gemis en verlies der zulken, die ik voorby ftreef, verheug, noch over de grooter vordering der zulken , die my vooruit zyn, bedroef ; wanneer ik derhalven niet zo zeer naar eer en uiterlyke voorrechten , als naar derzelver grond, naar de volmaaktheid ftreef, en iedereen , die met my daarnaar ftreeft, niet alleen niet hinderlyk, maar.op alle wyze daartoe bevorderlyk ben. Neen, myne aandachtige Toehoorers! verwart geenzins deugdzaame liefde voor de waarheid en gerechtigheid, noch onfchuldige ei. genliefde, noch edelen nayver met de fchan. delyke ondeugd van nyd. Houdt zelfs niet ieder geftreng oordeel, 't welk men over u of over anderen velt, ieder gebrek van deelneeming aan uw geluk of het geluk uwer broederen, ieder onthouding of bepaaling van den lof, aan uwe verdienften vcrfchuldigd, T 4 vqoï  ?9<5 WAARSCHOUWING voor uitwerkfels van den nyd. Het kunnen zo wel uitwerkfels van achteloosheid, of van verkeerde opvattingen, of van een natuurlyk gebrek aan teergevoeligheid , of van eene partydigc liefde voor anderen weezen. Neen , myne Vrienden ! nyd is eigenlyk de onaangenaame gewaarwording , de tegen, zin waarmede wy de voorrechten , de wel, vaart, het geluk, de vermaaken en geneug, •ten van andere menfchen bemerken en befchouwen; het onbillyke of partydige denkbeeld , dat hun die voorrechten , die welvaart, dat geluk, die vermaaken en geneug, ten niet zouden toekomen j dat zy dezelve niet waardig, of altans veel minder waardig zyn dan wyzelven, en de meer of min vim, rige wensch , daaruit geboren , dat zy die voorrechten , die welvaart, dat geluk, die vermaaken en geneugten verliezen , en dat dezelve ons en den onzen voorrechtelyk mogr ten toekomen. De nydige, de mensch, in wiens hart de nyd heerscht, by wien hy als natuure, lyk is geworden , is vol eigenliefde, zelf. goekend 3 vol ydple eerzucht, ontevreden  TEGEN DEN NYD. 297 met zynen eigenen toeftand en met de meeste inrichtingen der waereld en van het gezellige leven , een menfehenhaater , die zo wel het goede als het kwaade, 't welk anderen eigen is cn doen, zo wel de gelukkige als onaangenaame ontmoetingen , die hen overkomen , met een fcherpziend oog befpiedt, wiens verdriet vermeerdert op het zien der eerften, en die zich verheugt op het bemerken der laatften. In plaats van zich met den blyden te verblyden en met den weenenden te weenen, verblydt hy zich dikwyls dan, wanneer anderen weenen, en zou wel weenen, als anderen zich verblyden. Met zichzelven en met- zyne gewaande verdienften ingenomen, ftelt hy zich als tot een middelpunt van alles, wat is en gufchiedt en behoort te gefchieden; befchouwt en beoordeelt alles naar de betrekking, waarin het tot hem ftaat; zou gaarne alles zelf zyn, zelf hebben, zelf doen , zelf uitvoeren , zelf genieten , en meent dat hem onrecht gefchiedt , indien hem anderen in deeze opzigten overtreffen of vooruit zyn. Offchoon de nyd niet altoos, en niet altoos in den zelfden graad, zulk eene verkeerde denkwyze en gemoedsgefteldhcid infhnt 3 en offchoon zyne uitwerkfels niet T 5 *  2Qg WAARSCHOUWING altoos zo klaarblyklyk kwaad en fchandeiylf zyn, heeft hy toch altoos eene laage zelfzoekendheid, meer of min eigenliefde, ydele eerzucht tot grondflag, en het ongenoegen aan de voorrechten en het geluk van anderen maakt deszelfs wezen uit. Ondertusfchen zyn 'er weinig gebreken, waaraan de mensch zich minder gaarne fchuldig kent, dan de nyd. Een duidelyk bewys, dat dit gebrek openlyk met onze natuur en verordening ftrydt, en dat wy allen deszelfs fchandelykheid erkennen moeten. En echter moeten wy weeten, myne aandachtige Toehoorers! of en 'in hoe verre ons dit gebrek beheerscht, indien wy het beftryden en afleggen zullen. Wy moeten derhalven naauwkeurig op ons zelv' acht geeven, en de wacht houden over de verborgenfte beweegingen van ons hart. Om dit werk te ligter voor u te maaken. zullen de volgende aanmerkingen niet ondienftig zyn. Wilt gy weeten , ö mensch! of de nyd uw hart bevlekt, befpied dan uzelven voornaamelyk in die oogenblikken , waarin de uitmuntend, heden yan anderen in uwe tegenwoordigheid ten  TEGEN DEN N Y D. ' 299 toon gefpreid worden, en wel zodanige uitmuntendheden , welke gy het liefst zoudt wenfchen, dat uzelven van anderen mogten onderfcheiden cn boven hen doen uitmunten. Kunt gy by zulke gelegenheden niet van gantfcher harten in den lof, die aan anderen gegeeven wordt, inftemmen; zoekt gy denzelven door twyfelingen, door bepaalingen, door een bedenklyk maar te verzwakken; wordt uw anders helder gelaat daardoor be, wolkt , uwe vrolykheid verminderd cn ter neergefiaagen ; gevoelt gy dan geene vreug* de, maar veelmeer kwelling en verdriet, of altans zekere ongemaklykhcid , waarvan gy zelf geen reden weet te geeven ; fluit zich uw hart-daarby toe, in plaats van zich uit te zetten; ontftaat 'er zelfs maar de vlugtigfte wensch by u, dat gy niet tegenwoordig mogt zyn, 0f dat men minder goeds van anderen gezegd mogt hebben: dan is niets zekerer, dan dat de nyd uw hart bevlekt; dat het u aan goedwilligheid , aan menschlievendheid, aan waarelyk christelyke gevoelens ontbreekt, Verder : Acht gy u eenigermtiate beledigd, wanneer anderen hunne uitmuntendheden doen gelden, wanneer zy zich van hunne beste zy- de  300 WAARSCHOUWING de vertoonen; wanneer het hun, by voorbeeld, gelukt, meer tot vermaak van 't gezelfchap toe te brengen, meerder oplettendheid en achting tot zich te trekken , meer goedkeuring te vinden , meer blyken van vriendfchap te ontvangen dan gy, offchoon zy dit alles door gepaste middelen gezocht en verkregen hebben; dan is het heirnelyke nyd, die u deswegen ontrust, en uw oordeel over anderen eenzydig, partydig , onrechtvaardig maakt. Nog eens. Schroomt gy zulke perfoonen in de gezelfchappen te ontmoeten , of met zulke perfoonen te verkeeren, of u ten zelfden ty. de met zulke perfoonen te laaten zien, van welken gy weet of gelooft, dat zy u in fchoonheid van ligchaam, in verftand en fchranderheid , in vlugheid van vernuft, in fmaak en waereldkennis, in rykdom en pracht, in welleevendheid, of zelfs in deugd en wezenlyke verdienften overtreffen;ontvliedt gy hun gezelfchap , of maakt u hunne tegenwoordigheid fomber, geemelyk, te onvreden: dan is niets zekerer, dan dat de nyd uw hart vergiftigt en u ongenoegen doet fcheppen uit  TÉGEN DEN ÏJVD. %Qt tolt bronnen, waaruit gy enkel genoegen bost en moest fcheppen. Ontziet gy u, eindelyk, niet, om zulke perfoonen , die eenige voorrechten boven u hebben, of die in zulke dingen , waarin gy gaarne de eerfte, of altans een van de eerfte wilde zyn, met u gelyk liaan of u daarin overtreffen ; ontziet gy u niet, zeg ik, om zulke perfoonen te lasteren , hun kwaade hoedanigheden of daaden aan te wryvcn,of zelfs hunne wezen» lyke zwakheden en gebreken buiten noodzaake aan 't licht te brengen, hen verdacht te maaken , de waardy hunner uitmuntendheden te verduisteren, hun by hunne onderneemingen hinderpaalen in den weg te {tellen , fchade toe te brengen, en zo vervolgens; dan zyt gy reeds in eenen hoogen trap een flaaf van den nyd; dan woonen reeds nevens hem vyandfehap en haat in uw hart. Wilt gy nu, ö gy, die onder de heerfchappy deezer ondeugd ftaat, of altans een fpruitje daarvan en eene neiging daartoe in u bei merkt, wilt gy de fchandelykheid van den nyd en zyne fchadelyke, virdtrfelyke gevolgen inzie»j  J}02 WAARSCHOUWING zien , en u daardoor tegen deeze ondeugd* wapenen, Overweeg dan, vooreerst, hoe weinig de dingen , die den grootften nyd onder de menfchen ver. wekken, hunne agting, hunnen nayver, hunnen nyd waardig zyn. Het voornaamfte voorwerp van den nyd is geenszins eene verhevener deugd. Deeze is, helaas! geenszins dat geen, waaraan de menfchen de grootfte waarde hechten , waarna zy 't yverigst ftreeven ; want waar waare deugd, zelf in eenen geringen graad, aanweezig is, daar is liefde tot al het goede en vreugde over al het goede; daar kan derhalven de nyd geen plaats Vinden, ten ïnmften niet lang ongemerkt, onaangevochten blyven, niet heerfchende worden. De voorrechten van den geest, verftand, doorzicht, kunde, vernuft, wysheid en beleid zyn ook juist niet dikwyls voorwerpen van nyd. De meeste menfchen hebben een te goed gevoelen van hunne eigen geestelyke bekwaamheden en gaaven, dan dat zy anderen wegens de hunne benyden zouden. Iedereen houdt zich zeiven voor wys en verltandig genoeg, en 't is indedaad-een reeds zeer verltandig en wys man, die aan anderen met over-  TÉGEN DEN NVD. 303 tuiging de meerderheid in deeze opzigten toekent. Gewoonlyk zyn het derhalven louter uiterlykheden, fchoonheid, fterkte, rykdom, magt, aanzien, rang, kleeding, tyteJen, wooning, voorfpoed in het tydelyke beroep , waarom men anderen benydt: dingen derhalven , die van allen 't minst van ons zei ven afhangen, die wy zonder eenige wezenlyke verdienfte verkrygen en bezitten , en behoudens de grootfte verdienften misfen en verliezen kunnen; goederen, die van allen de onzekerfte , de vergangklyfte zyn, die meestal geene innerlyke waarde hebben, wier geheele waarde van hun gebruik afhangt , die men, behoudens den zelfden graad van inwendige volmaaktheid en goedheid , van wysheid en deugdzaamheid, hebben en niet hebben , by wier bezitting en by wier gemis men even zo wel gelukkig als ongelukkig kan zyn ; goederen , die ons zeer ligt tot valftrikken worden , ons tot dwaasheid, tot zonde, tot ondeugd verleiden, die ons in veelerhande foorten van ellende ftorten kunnen. Verdienen nu wel deeze goederen, ö mensch, dat zy u nyd verwekken, dat gy de zulken , die ze bezitten, met tegenzin en ongenoegen befchouwt, hun deswe-  3C-4 WAARSCHOUW Itffl wegen uwe toegenegenheid onttrekt, ofhcff zelfs haat, en dat gy u daarover kwelt en ü uw leven bitter maakt ? Zyn dan alle die geenen, welke met deeze voorrechten praai len, wezenlyk gelukkig, en gelukkiger dan gy; en zyt gy verzekerd, dat gy uwen ftaat met den hunnen zoudt willen verwisfelen , indien gy denzelven volkomen kende, indien gy hen niet alleen in luisterryke gezelfchappen , maar ook in hunne binnenkamer , in hunne eenzaamheid waarneemen , indien gy hen, ontbloot van hunnen uiterlyken fchyn, zodanig zien en beoordeelen kost , gelyk God ze ziet en beoordeelt, en gelyk zy zich zeiven zien en beoordeelen , zo menigmaal zy tot nadenken en in de ftilte komen? Weet gy dan ook, zyt gy verzekerd, dat gy werkelyk gelukkig en gelukkiger dan thans zoudt zyn, indien u de voorrechten en goederen, die gy aan anderen bcnydt, ten deel vielen? Zyt gy verzekerd, dat gy dan vergenoegd en te vreden zyn , uw geluk met gemaatigdheid draagen, met wysheid gebruiken, tot uw eigen best en het algemeene welzyn aanwenden , en daardoor voor een beter leven in de toekomende waereld gefchikter zoudt weezen? Zoudt gy niet by zodanige verandering van  tegen den nyd. 3°$ van uwen toeftand even zo veel en nog veel meer verliezen dan winnen? En zyn 'er dan geene andere goederen, die veel beter , duurzaamcr , bcgcerenswaardiger zyh , dan deeze , en die gy zo zeker verkrygen kunt, zo zeker gy ze met ernst zoekt ? Is wysheid en deugd niet voortrenyker dan rykdom en magt ? Komt het niet veel meer op het beste gebruik, de beste aanwending en beoefening van uwe kragten aan, dan op den uitfhg uwer poogingen ? Overtreft niet de inwendige, geestelyke volmaaktheid alle louter uitwendige voorrechten zeer verre ? Is niet de bewustheid van onfchuld en braafheid, en de verzekering van het goddelyk welbe-* haagen oneindig meerder waardig , dan alle» eer en alle roem dcezer waereld ? En kunt gy deeze goederen, deeze voorrechten, dee-: ze zaligheden niet in êlken ftand , by elke maat van uitwendig geluk verwerven en genieten, niet in eiken ftand uwe verordening,uw doel bereiken? Houd dan op uwen broederen wegens dingen te benyden, die zulk" eene geringe, onzekere waarde hebben, die hun misfehien zeiven tot last verftrekken, die u misfehien ongelukkig zouden maaken,, X. Stuk. V en  3^6 WAARSCHOUWING en die hen noch in 't graf en in de toekomende waereld vergezellen kunnen. Overweeg, ten tweeden, ö mensch, indien gy tot nyd verzocht wordt, wat al bronnen van zaligheid en vreugde de nydigaart voor zich zeiven toefluit, en voor wat al kwellingen en ver. drietlykheden hy zyn hart openzet. Befchouw aan den eenen kant den man zonder nyd , den toegenegenen menfehenvriend. Hoe gerust, hoe vergenoegd, hoe blymoedig leeft hy niet, midden onder zyne gelukkiger broeders! Hoe menigvuldig is niet het vermaak, 't welk hem het gezigt van al het fehoone en goede, 't welk zy bezitten en genieten cn doen , verfchaft ! Hoe vermenigvuldigt hy niet' zyne eigene geneugten, door de hartelyke deelneeming aan de hunne! Hoe breidt zich niet zyn hart uit, naar maate hy vergenoegde, wel te vredene, gelukkige menfchen rondom zich zietl Hoe menigmaal vergeet hy niet deswegen zyne eigen zorgen en bekommeringen ! Hoe zeer gevoelt hy niet de waardigheid der menschlykheid, en de meerderheid van het goede in de waereld, en de weldaadige liefde van zynen hemelfchen Vader, terwyl hy zö veele gaavcn en kragten en goe-  TEGEN DEN NYD. ' 3«7 goederen, zo veele foorten van vermaaken cn geneugten onder de menfchen, zyne broeders, vindt uitgedeeld-, terwyl hy den eenen door zyn verftand en zyne kundigheden zo veel lichts rondom zich verfpreiden, eenen anderen zyn tydelyk beroep met den besten uitftag voortzetten, eenen derden de vruchten van zynen arbeid en zyne nyverheid gcrustlyk ziet genieten; terwyl hy hier fchoon. beid, daar fterkte, hier rykdom, daar eer en aanzien , hier doorzigt, daar vernuft, hier huislyke, daar gezellige geneugten in eenen uitmuntenden graad en maat ontdekt; en daar naar de gantfche fom van al het goede, 't welk de menfchen bezitten en doen, en den veel. vuldigen, weerkeerigen invloed van hetzelve op het algemcene best bereekent , en aan dit alles zulk een deel neemt , als hy als een lid der famenleving , als een bd van Gods groote familie op aarde daaraan behoort te neemen! Welke zuivere, fteeds vloeiende bronnen van zaligheid zyn dat niet! — En deeze bronnen van zaligheid jluit de nydigaart voor zich toe ! Deeze bronnen van zaligheid herfchept hy voor zich in zo veel bronnen van verdriet en zelfkwelling* Hem ergert, bedroeft, kwelt het gezigt van V % het  38 WAARSCHOUWING het by uitneemendheid fchoone en -goede, 't welk hy in en onder de menfchen ontdekt. Nu ziet by een' ryken, die hy zynen rykdom niet gunt; dan een' vermogenden cn aanzienJyken, wiens vermogen en aanzien hem beledigt. JNTu,hoort hy van den gelukkigen uitflngder onderneemingen van den eenen, van den bloeiendcn voorfpoed van den anderen, van het onverwachte geluk, 't welk den derden te beurt gevallen is; dan ziet hy menfchen, die in fchoonhcid, -in gezondheid, in fterkte, in gaaven van den geest, in rang en ftaat boven anderen uitmunten. En die alles ziet en hoort en befpeurt hy met tegenzin; in dit alies vindt hy enkel oorzaaken van verdriet, van ontevredenheid, van kwelling! Dit beneemt, in zyne oogen , al het goede, 't geen hy zelf bezit en doet en geniet, fchier al zyne waarde. Hoe onaangenaam, hoe bezwaarlyk moet daardoor de famenleeving en gezellige \'erkeering met de menfchen, zyne broederen, voor hem niet worden! Welke akelige gedachten moeten hem niet zcl's in de eetfe zaamheid vergezellen, en daar zyn har: pynk gen! Hoe veele duizend dingen, wat ai niets beteekenende beuzelingen kunnen niet op deege wyze de rust en den vrede van zyn ge-, moed  TEGEN DEN NYD. S°0 moed verftooren! En hoe zeer moet hy met daardoor zelf zyn gantsch leven bitter maaken! Gewislyk , de nyd is, zo als de wy;.e zegt, een verrotting der beenderen; en de liys dige is zyn eigen grootfte vyahd, oen c'.endige beul van zich zeiven, die alles voor zich in vergif verkeert, en zich uit de beste zaaken ftraf cn foltering bereidt. Overweeg ook, ten derden, 6 mensch, hoe onrechtvaardig gy tegen God handelt, hoe zeer gy zyne wyze Voorzienigheid cn Regeering berispt, wanneer gy u aan den nyd overgeeft. Is het dan het geval , 't geen de lotgevallen der menfchen bepaalt? Of is het de mensch zelf, die ze naar zyn welbehagen verkiezen en regelen kan? Dan zoudt gy immers, die nu met uwen ftaat t'onvr.eden zyt en het lot uwer broederen benydt,u voor lang in eenen anderen toeftand , die meer met uwe wenfchen overeenkomt, verplaatst hebben! Of, hangt het van den mensch af, welk eene maate van vermogens , van bekwaamheden en gaaven hy bezitten, in welke oraftandigheden cn betrekkingen hy zich bevinden , wek eene plaats hy onder zyne medefchepfelën bclileedcn wil? Hangt het volftrekr van hem, van zyne wysheid cn voorzïgtighcid af, welk V 3 eea'  310 WAARSCHOUWING een' uitflag zyne onderneemingen en verrichtingen hebben, welke uitwerkfels en veranderingen zy in opzigt tot hem en anderen zullen voortbrengen ? Moeten niet duizenden van uiterlyke dingen , die buiten zyn vermogen zyn, zich op deeze of op eene andere wyze met malkanderen vereenigen , voordat hy zyne oogmerken bereiken, voordat hy zynen kring van werken uitbreiden, zich boven anderen verheffen , zich verryken , of andere voorrechten verkrygen en genieten kan? —- En van wien hangt nu de vereeniging , de famenloop van 'alle deeze dingen af, dan alleen van God, den opperften Bcftuurer der waereld> zonder wien niets is en niets zyn en gefchieden kan ? Is hy het niet, die een' ieder zyner fchepfelen de plaats aanwyst, die hy in zyn ryk bekleeden, den werkkring , waarin by zyne oogmerken bevorderen zal? Daalen niet alle vermogens, alle bekwaamheden, alle gaaven , alle goederen, die wy bezitten, van hem af? worden zy niet door hem onderhouden, zyn het niet gefchenken zyner vrye goedheid, welke hy, naar zyn goeddunken onder de menfchen uitdeelt? Kunt gy dan uwe broeders benyden, & mensch, kunt gy hun hunnen voorfpoed mis-  - TEGEN DEN NfD. 3*1 misgunnen, kunt gy wenfchen, dat zy minder gelukkig mogten zyn, zonder uwen en hunnen Schepper en Vader te berispen , zonder de volmaakte wysheid en goedheid van onrechtvaardigheid te befchuldigen ? Of, weet gy misfehien beter, dan de Al wyze, waarin en waartoe een ieder zyner fchcpfelen gefchikt fis, wat het in zyne waereld zyn en hebben en doen en werken , hoe en waardoor en in welk eenen graad het best df volmaaktheid van 't heelal bevorderen moet? Kent gy's menfchen binnenfte, hebt gy zyne kragten en zyne verordening tegen malkanderen afgewogen, doorziet gy den famenhang aller dingen, evenals de Alweetendet Waant gy, dat 'er meer gelukzaligheid onder de menfchen plaats hebben, dat 'er meer goeds door hen verricht zou worden , indien gy , kortzigtige, de uitdeeler der Goddelyke weldaaden, de beftnurer der menfehelyke lotgevallen waart? ó Erken toch uwe onkunde, fchaam u over uwe kinderachtige, dwaaze, vermetele belluiten wegens de beraamingen, en de verrichtingen van den Allerhoogften ; aanbid den wil van den Alwyzen en Algoeden met kinderlyke onderwerping; wees endoe dat geen, 't welk uw Schepper en Va, der  3 T 2 WAARSCHOUWING der wil, dat gy zult zyn en doen, en Iaat de nyd niet meer uw hart bevlekken; want nydigheid is eene ftrafbaarc berisping van de opperfte wysheid en goedheid, — is een openbaare opftand tegen den Oorfprong en Heer der waereld! Overweegt, eindelyk, myne geliefde Mede-Christenen, hoe zeer de nyd met den aart én den geest van het Christendom firydt, en hoe engefchikt hy ons maakt voor de zaligheid der toekomende waereld. Wat is het wezen van bet Christendom, van het waare Christendom anders dan liefde? Liefde tot God , onzen hemelfchen Vader, vreugde in hem en in alle zyne werken en wegen,te vredenheid met alle zyne verordeningen en befchikkingen, eene volkomene berusting in z5Tnen wil!Liefde tot Jefus, den menschlievenden en weidaadigen Jefus, die niet voor zichzelven» maar alleen voor anderen leefde en leed en ftierf, en alles tot hun welzyn ondernam cn opofferde ! Liefde tot alle menfchen , als kinderen van onzen hemelfchen Vader en broederen van onzen Heiland, toegenegenheid jegens allen, vreugde over al het goede, 't welk zy bezitten en doen cn genieten! Ee-  tegen den nyd. £ene liefde , die volgens de befchryving van den Apostel Paulus , voor het welzyn aan anderen yvert, niet afgunftig is, niet baatzuchtig het haare zoekt, niet verbitterd wordt, geen nadeel berokkent , zich niet over het kwaade, maar over het goede verblydt , alles verdraagt, en fteeds het beste hoopten gelooft! Die, myne geliefde vrienden , dit is het waare , het echte Christendom ! Hoe onbeftaanbaar derhalven met den nyd en zyne vergiftige bronnen, de te groote eigenliefde,de zelfzoekendheid, den hoogmoed, de ydele eerzucht, den menfehen- haati En waarop zou toch de nydigaart zyne hoop op de zaligheid der toekomende waereld kunnen bouwen? Hoe ongefchikt is hy niet voor dezelve. De nyd behoort onder de werken van het vleesch, welke den mensch, volgens de leer der Heilige Sehnft, volftrekt van het koningryk der hemelen uitfluiten. Ja, zou niet den hemel zelf den nydigen tot eene hel worden? Zou hem niet ook daar het gezigt van by uitneemendheid wy* ze en goede en zalige menfchen ongelukkig maaken? Neen, neen, terplaatfe, daar rust cn vergenoegen woonen, daar zich iedereen over het geluk en de zaligheid der overigen X. Stuk. X ^"  314 WAARSCHOUWING TEGEN DEN NYD. verheugt, daar de zuiverde , innigfte, god, delykfte Jiefde allen vereenigt; daar kan de nyd, die vyand en verwoester van alle rust ' van alle vergenoeging , van alle gelukzalig! heid, van alle liefde geen' toegang vinden, Hy is een gedrogt der helle, en zal ter pJaatfe, daar hy zynen oorfprong nam, zyne ftraf ontvangen. Verfchrikkelyke voomitzigten voor den mensch, die zich aan den nyd heeft overgegeeven! ó Laat u door dezelve waarfchouwen , myne geliefde Vrienden ! Beeft voor de heillooze gevolgen van den nyd. Haast u, om het minfte fpruitje van denzeiven uit uw hart uitteroeien, en voor hem van nu af aan den toegang tot hetzelve geheel en al te fluiten. Opent het daarentegen voor de ootmoedigheid, voor de vergenoegd, heid, de edele onbaatzuchtigheid , voor de toegenegenheid jegens eenen iegelyk , voor de algemeene en broederlyke liefde; laat deeze deugden alle uwe gedachten, gevoelens, woorden en werken beftuuren, en houdt u verzekerd, dat 'er zonder liefde, zonder lief, de tot God en de menfchen, geene rust, geene gelukzaligheid, in deeze noch in de toe* komende waereld, mogelykis! Amen,